-ocr page 1-

SPECIMEN HISTORICO-CHEMICUM INAUGURALE

HE

PONDERE SPECIFICO
ELEMENTORUM CHEMICORUM AËRIFORMI.

-ocr page 2-

i mif^-iW ff 1 w f/ IH'J Ci'^lï*WH ^^ ÏWLf« '

i^^o^iaaA K^inijFofkaHD if'jaoTy.av.aasr

Mnbsp;o^nwaHD aHaöxo^ J-

flTJTKnbsp;f ïl/vï^^O -lii'JV^

H

«

gsv .vaw ^nbsp;tn-'V

s ^ wTamp;ïflt;'3 ^'■»«»öJ'a; p^ï^fw

tr«nbsp;-nbsp;l .

TkmnûAOA quot;sïr

■ JsiïfWfBw'ift) ifitîïîsét^^«^-

-rAVnbsp;aPÄat«^«»^^^

^lïiîKlçisï tJtrî^iîff«

-ocr page 3-

SPECIMEN mSTOIlICO-CHEMICUM INAUGURALE

BB

PONDERE SPECIFICO
ELEMENTORUM CHEMICORUM AËRIFORMI

NEC XON DE

PONDERE CHEMICO ELEMENTORUM
QUAE ORGANICA DICUNTUR.

QUAM,

ANNUENTE SUMMO NUMINE,

ex atjctokitate rectoris magnifigi

GERARDI JOHANNIS MULDER,

MATH. MAG. PHIL. NAT., MED. DOGT. ET PROF. ORD.
NEC NON

amplissimi senatus academici consensu

ET

KOIiTLISSIMAE PACÜLTATIS MATHESEOS ET PHILOSOPHIAE NATÜEALIS DECRETO,

PRO GRADU DOCTORATUS,

SUMMISQUB IN

MATHESI ET PHILOSOPHIA NATÜBAI.I HOXORIBUS AC PRIVILEGIIS,

in academia riieno-trajectina ,

RITE ET LEGITIME CONSEQTIENBIS,
ERUDITORÜM EXAMINI SüBMITIIT

WOXÏ-EIIT ABUAHAltt JTOIïAariïElS VAIV «JJUHTS,

RIIEXO -tra JECTINUS,
ad diem xii m. septembris, mdcccliii, hora ii.

AMSTELODAMI,
apud j. h. et g. van heteren.

MDCCCLIII.

-ocr page 4-

'S

î/jj a oT^a M a jt'a o31 mh h o a a s of k os
^ H'jTvirTj^ja ADiKAoso arA^jpnbsp;quot;

' -- ■nbsp;■nbsp;Vnbsp;-nbsp;1nbsp;' -

ï'îrniîôAW «ïaoTia^i sViTiSorov*- m

^HäÜJTJM glKZAHOl ICIiîAMI^O ~

jsmi -vm.-^ ■■fo»nbsp;- ta« -ff-ttnbsp;f

H8WJ KJjKxsi.'îj; rrr*.««? JJrrsai.ï^Ei

ir^CiJ ff ïnbsp;î t ^

ta SOSSS^ -

trt ÏTTWHRrV'!.nbsp;- - quot; ■ ^

mt^ofem- UiMSSstssnbsp;^^^ sç .,

MErKit»»«nbsp;Tiîa^Jt^v

m-

-ocr page 5-

PARENTIUM

Plis MANIBUS

S A 0 E U M.

-ocr page 6-

a J J A T :i o Tquot;^ ä J / CL H

'quot;S

.......--

Jrnbsp;S;

/rt /laTOiwsro agt;fiLi:gt;miult;gt;-^

TOf a^uöfiatsir ÎCJ

V -is m

-

StÄsi

-ocr page 7-

PROEVE EENER GESCHIEDENTS

A E Q U I V A L E N T G E T A L L E N

SCHEIKUNDIGE GRONDSTOFFEN

en van iiaee

SOORTELIJKE GEWIGTEN IN GASVORM,

voornamelijk in betrekking tot

DE VIER GRONDSTOFPEN

BEWP]RKTUIGDE NATUUR

W. A. ,J. VAW

AMSTERDAM,
J. H. EN (i. VAN HETEEEN.
1853.

-ocr page 8-

% -M

gedrukt bij c. a. spin ^^ zoon.

-ocr page 9-

VOORREDE.

Toen in den jongstverloopen academischen cursus door de be-
langstelling van Prof.
MüLDEE en onder zijne leiding eene toeke-
lijksche bijeenkomst tot stand kwam, loaarin wij zelf te gelijk
sprekers en leerlingen waren, voorzagen wij voorzeker niet, dat
die bijeenkomsten de aanleiding zouden worden tot de keuze van
ons onderwerp van een academisch proefschrift. Maar de belang-
rijkheid van de geschiedenis der aequivalentgetallen, welke wij daar
behandeld hadden, trok ons zoo zeer aan, dat vier van ons
datgene, wat door de HH.
gunning, mouthaan, e. mulder,
l. mulder, oudemans, rauwenhoff
en door mij zelven al-
daar was behandeld, uitbreidden en zooveel mogelijk tot een ge-
heel zamenbragten. Zoo ontstonden dan de volgende proefschriften.
De Hr.
e. mulder nam eenige metcdloïden, benevens zilver.

-ocr page 10-

potassium, tellurium en arseniek voor zijne rekening; de HH.
oudemans en l. mulder namen de overige metalen voor hunne
rekening, terwijl ik mij met de geschiedkundige inleiding, de soor-
telijke gewigten en de aequivalenten van zuurstof, waterstof, kool-
stof en stikstof belastte. De uitgebreidheid van het onderwerp was
oorzaak, dat hetgeen dezen winter behandeld was, slechts een
klein gedeelte van onzen arbeid uitmaakte, maar ook met alle
voorzorgen mogen wij niet anders denken, dan dat ons werk nog
vele leemten zal bevatten. Geldt dit eenigermate voor het geheel,
in het bijzonder geldt dit voor het door mij bewerkte deel, icat
ik meer eene bloemlezing dan een volledig geheel mag noemen.
Maar ook in dien zin is mijne jeugdige onervarenheid oorzaak,
dat er veel onafgeicerkt, veel voorbij gezien of verkeerd opgevat
zal zijn, en ik moet het aan meergevorderden overlaten, over dit
onderwerp iets te leveren, loat den toets der wetenschap kan
doorstaan.

Indien er evenwel iets goeds in dit stuk mögt gevonden worden,
dan hen ik schuldig, daarvan aan hen de eer te geven, die niet
alleen leermeesters, maar ook vrienden en raadslieden voor mij
wilden zijn. Dan moet ik u daarvoor dank zeggen. Prof.
mulder,
die mij na. zoo vele bewijzen van ware belangstelling en hartelijke

-ocr page 11-

xifr

deelneming ook in dezen met raad en daad hebt bijgestaan. Dan
7noet ik u daarvoor dankzeggen, hooggeleerde voorgangers en
leeraren aan onze dierbare Utrechtsche Hoogeschool, die mij
altijd zoo gidhariig hebt bejegend en mij den weg naar de tcaar-
heid hebt aangetoond.
En ook aan u, dierbare vrienden, die
met mij dit onderwerp hebt bewerkt, of daartoe in onze iceke-
lijksche bijeenkomsten hebt bijgedragen, of in zoo vele vrien-
denkringen zoo onvergetelijke ^iren met mij hebt doorgebragt,
zeg ik dank voor hetgeen gij voor mij zijt geweest. Maar ik weet
het, dat het gevoelvolle hart geene openlijke dankbetuigingen ver-
langt , en daarom mogen daden in plaats van ivoorden spreken.

Wat nu de bijzonderheden van deze verhandeling betreft, zoo
heb ik tele onderwerpen moeten afsnijden, die, hoewel zeer nabij
en zeer schoon daarmede in verband staande, niet tot de prak-
tische keunis der aequivalentgeivigten behoorden. Hiertoe behoo-
ren de soortelijke gewigten van vloeistojfen en vaste ligchamen,
de atoomvolumina enz. Maar ook wat tot het eigenlijke onderwerp
behoorde, bleef vaak stukwerk. De oudste feiten waren mij slechts
uit de geschiedkundige icerken toegankelijk, en de tdeuwere, ivaar-
over deze meestal zwijgen, ivorden zoo ligt verkeerd opgevat en
eenzijdig beoordeeld. En niet overal was het mij mogelijk, mij

r

5

-ocr page 12-

alleen aan het oordeel van de onderzoekers zelve te houden. Wanneer
er dan in dezen iets goeds is, zoo schrijve de goedgunstige lezer
dit toe aan de mannen, wier arbeid hier viordt vermeld; de fou-
ten loijte hij aan de geringe krachten van eenen aanvanger in
de tvetenschap.

A

-ocr page 13-

INHOUD.

HOOFDSTUK I.

Creschiedkundige inleiding .....................................pag. 1.

HOOFDSTUK II.

Methodisch overzigt vau de soortelijke gewigtsbepalingen van gassen
en dampen................................................... 34.

HOOFDSTUK III.

Aequivalentgewigt van zuurstof en waterstof.......................// 93.

HOOFDSTUK IV.

Aequivalentgewigt vau koolstof..................................// 120,

HOOFDSTUK V.

Aequivalentgewigt vau stikstof..................................149,

-ocr page 14-

- Ä - -—-y.r

»viuï md m ^i^^^^MaiHo^üamp;f ^ »

■--.éi

.). .... ............quot; _ ,

uquot;jîiojè'ab«;)lfi/l'y«i;»y itßi; ^«iitawfi! ah inb » fiatjsoaiiaï^n:»^^
/i3lj9{Ü3{)V90fÏ fijjv gnibootfevi ataav 3xngt;3 anajik'f fïSaBjil;'
, tóffuoifaead ftfanovfjöbßa i^ tófaif:».nbsp;law

j gt;quot;nbsp;iom i^ilbY/ «gfcaos (xt? m . niaidod nsßlead Tuitiflir' i^ij

^'Vi bwHafr//nbsp;Jórf oônbsp;ïöb «o^nü^s ob ^.

• -nbsp;Ijo^fi^.f 4;- ... ■ -s^j'r .uïinooiiuje aöiïmo^f^^TgK^

;, niböTïwri ïoig «noa ife,i ghibio'ï.^rfi ab Jj^ Tabts^nbsp;■ '

, ï^ xabaQïpov ^mfeuoiiiov âîpamp;y öib ï^baiUigiitóB «(isJairffad î jil ioo

ixsvßgqo aH) 'n^ ; »îâ^^ lt;îgJ^■
' .Jamp;i robfli 9j8^9or/ sb nßvnbsp;ii9}8iini^9|ß lab nsiîîaw 'Alt;

îfîOOÏ 9b ^I-îOe J/ KA'IAH0f!lt;i'A88'JM ÜHA abaOT VKÄ
ïsd^igBfii ab lt;(.0 .fl ÜÖT) dwr-:^ oßv looilasa^ooiL ^grir^^Yv
lUjKnbsp;fl(_i5ß bfodl9379od ab ,9ßa;riannoII ajsitóarogrfnmüïtóy

.,tefli?.X9bwi jIlsffllavßTTS ab iamp;'^Msvtivys ns7 %rtis8ofqtgt; »b
'ithöTjd ^oj ab flSfiaaetrJ gt;)axh«oiiiov afasy ncß
mtm-Ä ab uicM
î'ibfîi.Tô 09 biabnosöglß iaaoin {saboii^ibnßiülfos dbxis ffagMß 'iota i^rm
Jad gnßl
00snbsp;«»Vfild biioîg miijbqqßxfaiiiiat?quot;^ ji^^ia^'j

i.vf ob ^fiijJiai^od »ilaw «i, nabio'ßag-Sß v ïsblarf isio

biari^fbnßiäUos: abiöied ab Jol nalîota ab^sbdsg gnib^;«^ olgt;
■■■iïrff ï'i^^^izhsim^ a^^s'bRvsikÄi^a mö«nbsp;iih iism -giv^ ooS

riihsv oTßrf na iiabnidtóv labfujjlb Jam ijilaiïawb.amp;i-ïb nam
'tnd igt;oRjlßv.'^gqo b^iri tavius ï'Ji« ifabbrfyslß loim/ »^^uib
. .Î! .nidmfi sit'^o l^ni ^èüfyÏntriiifi xoobnbsp;tüb ^bbinfi^ttiil) hul

I • ' ■nbsp;' • , ■

-ocr page 15-

GESCHIEDKUNDIGE INLEIDING.

Een vermoeden, dat de inwerking vau verscliilleude stollen op
elkander volgens eene vaste verhouding van hoeveelheden plaats
grijpt, mag M'el in oude tijden onder de nadenkende beschouwers
der natuur bestaan hebben, en wij zouden welligt met eenig regt
in de stellingen der Pythagoreërs en het Boek der Wijsheid sporen
daarvan kunnen aan toonen.

Zoodra wij verder bij de bereiding van eene stof de hoeveelheid
van daartoe gebezigde zelfstandigheden zien aangegeven, mogen wij
ook het bewustzijn aangaande die vaste verhouding vooronderstel-
len. En van die opgaven van hoeveelheden vinden wij er velen iii
de werken der alchymisten verstrooid, van de vroegste tijden aan.

Zoo gaf reeds abu müssa dschafar al sofi, de roem der
Arabische hoogeschool van Sevilla (750 n. C.), de magister ma-
gistrorum scientiae Hermeticae, de hoeveelheid azijn ruwelijk aau,
welke uit de oplossing van zvvavellever de zwavelmelk nederslaat.

Maar de kennis aan vaste verhouding tusschen de tot bereiding
eener stof aangewende zelfstandigheden moest afgezonderd en zonder
eenigen wetenschappelijken grond blijven liggen, zoo lang het den
scheikundigen niet helder was geworden, in Avelke betrekking de bij
de bereiding gebezigde stoffen tot de bereide zelfstandigheid stonden.

Zoo lang men het begrip van scheikundige grondstoffen, v/elke
men daadwerkelijk met elkander verbinden en uit hare verbin-
dingen weder afscheiden kon, niet zuiver had opgevat; —zoolang
het denkbeeld, dat eene stof door aanraking met eene nudere iu

1

-ocr page 16-

eene nienwe stol' kon veranderd of ook wel vernietigd worden, niet
was uitgeroeid, en
de onveranderlijkheid der grondstoffen niet was
vastgesteld; — zoo lang men eindelijk
den aard der zamengestelde
stqfcn,
de verhouding van de eigenschappen der zouten tot die van
zuur eu basis, hunne onzijdigheid en het verzadigingsvermogeii van
de bestanddeelen nog niet algemeen doorgrond had; —
zóó lang
bleef alle onderzoek naar verhouding en grond der verbindingen
een rondtasten in de duisternis. Ziedaar dus drie punten voor
onze beschouwing. Wij beginnen met de beide eerste:

liet begrip van scheikundige grondstoffen en hare
onveranderlijkheid.

De grondstoffen werden door de ouden meer als afgetrokken
begrippen beschouwd, waardoor de eigenschappen der stof worden
aangectuid.

Het algemeenst waren aangenomen lucht, aarde, water, vuur,
waarbij door de Aegyptenaren nog de ether, door
aristoteles de
esseutia (oiVia) gevoegd werd.

Aristoteles vatte de grondstoffen op als dragers van de grond-
eigenscliappen der stof, twee aan twee zamen verbonden, als:
vuur, de verbinding van heet en droog;
lucht, heet en vochtig;
water, koud en vochtig;
aarde, koud en droog;
ook als: volmaakt ligt (vuur), betrekkelijk ligt (lucht), betrekkelijk
zwaar (water), volmaakt zwaar (aarde).

De grondstofien van aeistoteles konden in elkander overgaan
door ontwikkeling van ééne en terugtreding van de andere der
grondeigenschappen, en als men haar later meer stoffelijk, als wer-
kelijk afscheidbare bestanddeelen heeft aangezien, zoo als
van hel-
mont
deed, zoo is men niet in den geest van zijne opvatting
gebleven.

De grondstofien der alchymisten waren van meer stofïelijken aard,
hoewel ook zij daaronder vaak afgetrokken begrippen verstonden.
Althans werd de
zwavel en het hcik, waaruit volgens geber de
metalen bestonden, later niet meer voor gelijksoortig gehouden met
de zwavel en het kwik, die ons de natuur oplevert. Hetzelfde geldt
omtrent het later daarbij gevoegde
water en zout.

-ocr page 17-

In allen gevalle ccliter waren liuiuie grondstoffen nog steeds hy-
pothetisch, dat is, zij konden noch uit haar daadwerkelijk de andere
stoffen zamenstellen, noch haar uit deze afscheiden. Voorts, zoolang
men de zamengesteldheid der metalen aannam, had men regt tot het
geloof aan hanne omzetbaarheid, en zoolang dit denkbeeld bestond,
waren alle begrippen, zoo omtrent het uitscheiden van een metaal
uit zijne oplossing door een ander, als omtrent vele andere punten,

verre bezijden de waarheid.

Men hield het er voor, dat een metaal bij oplossing in een sterk
tvater
zijne natuur en zelfstandigheid verloor; dat bi] voorbeeld het
uitscheiden van koper bij indompeling van ijzer in blaauwe vitriool
door eene verandering van 't eene metaal in 't andere plaats had.

Als eene stemme in de duisternis, die den verre verwijderden
dageraad verkondigde, had
norton ^ de onveranderlijkheid der me-
talen bij hunne oplossing uitgesproken:

quot;Metalla manent in sua integra compositione, cum ab aquis forti-

bus dissolvuntur.quot;

Angelus sala die het eerst de omstandigheden en voorwaar-
den, Avaaronder de scheikundige verbindingen plaats hebben, hare
zamenstelling enz. naauwkeurig onderzocht, wist, dat het door ijzer
uit kopervitriool neêrgeslagen koper niet uit ijzer was ontstaan, maar
van te voren in de vitriool aanwezig was.

Van iielmont ® sprak het algemeen uit, eu staafde het met
daadzaken, dat eene stof in verbinding kon treden, zonder hare eigen-
dommelijke natuur te verliezen, en weder met al hare eigenschappen
en zonder verandering van gewigt daaruit kon afgescheiden worden.
Hij zegt: „licet argentum in chrysulca dissolutum periisse, quatenus
aquae forma, videatur, permanet tamen in pristina sua essentia prout
sal in aqua solutum; sal est, manet et inde reperitur, sine salis mu-
tatione.quot;

Bij het zamensmelten van kiezelaarde en potasch tot glas, en we-
derafscheiden van de kiezelaarde, merkt hij op: „arena eodem pou-
dere, quae prius, faciuudo vitro, aptabatur. Separatur ab alcali pon-
derc pristini pulveris lapidum; terra ergo immutata manet.quot;

i Credo mihi 1477.

- 1G47. Opera inedicü cliymica.

^ 1648. Ortus meilicinac vel opera ot cpuseuk oiimia.

-ocr page 18-

Mayow verkondigde in 1668 de waarheid, dat er nergens ver-
nietiging (amiihilatio) van stof plaats heeft.

Maar voor dit algemeene denkbeeld was de tijd nog lang niet
rijp;
boerhaave moest het in 1732 met nadruk nogmaals uitspreken.
Ook waren het nog maar enkele punten die door deze raaTinen wer-
den opgehelderd. De scheikundigen bleven nog hechten aan denk-
beeldige grondstoffen, en zelfs
van helmont, die de grondstoffen
van de alchymisten en van
Aristoteles verwierp, vermögt niet tot
de werkelijk daar te stellen grondstoffen op te klimmen.

Het was boyle die het voor het eerst uitsprak, dat men, zon-
der zich om
denkbeeldige oorspronkelijke bestanddeelen der stof te
bekreunen, naar die bestanddeelen moest omzien, die men
loerkelijk
kon afscheiden, en dat men deze, zoolang zij niet verder konden
ontleed worden, met den naam van grondstoffen moest bestempelen.

Het denkbeeld van vroegeren, dat slechts door hitte een ligchaam
ni zijne eenvoudigere bestanddeelen of grondstoffen gescheiden werd,
bestreed hij; — hij grondde het onderzoek op natten weg.

Op het voetspoor van boyle gingen becher en stahl voort,
naar de werkelijk afscheidbare grondstoffen te zoeken, en baanden al-
dus den weg tot eene wetenschappelijke
opbouAving der scheikundige
grondstellingen.

Maar een tweeledig vooroordeel bleef nog steeds de scheikundigen
aankleven.

Vooreerst vooronderstelden zij nog in de werkelijk afscheidbare
grondstoffen denkbeeldige oorspronkelijke bestanddeelen, en voorna-
melijk hechtten zij aan de zamengesteldheid der metalen. — Zoo
stellen
stahl en zijne aanhangers de metalen nog voor als be-
staande uit zwavel, kwik en zout. — Hierdoor bleef het ffeloof
aan de omzetbaarheid der grondstoffen in elkander nog steeds be-
staan. —
Boyle hield b. v. met v. helmont de omzetting van
water in aarde voor mogelijk; de metaalverandering werd door
stahl en zijne aanhangers nog niet ontkend, en het geloof daaraan,
hoewel aan 't eind der voorgaande eeuw zeer verzwakt, reikt tot in
deze eeuw.

Ten anderen konden zij zich niet van het denkbeeld ontslaan, dat
bij verkalking der metalen eene zelfstandigheid uit de metalen ont-

' Cliemista scepticus lOOl.

-ocr page 19-

week, hoewel liet algemeen bekend was, dat zij daarbij aan gewigt
toenamen.

Paul eck ^ kent de gewigtstoeuame bij verkalking vaii kwik.
Caed.4NUS 2 kent de gewigtsverineerdering bij verkalkt lood; en
toch dacht hij zich met
paracelsus het metaal uit zwavel cn zout,
als uit hgchaam en ziel zamengesteld: do zwavel was de ziel,

het zout het ligchaam, dat na de verkalking als lijk overbleei'; ......

maar de bij verkalking ontwijkende vuurstof, de hemelsclie warmte,
maakte den metaalkalk zwaarder.

Boyle ® was zeer nabij de waarheid. Hij zag de ongenoegzaam-
heid in der denkbeelden van
geber, agricola, igt;ibavius, volgens
welke de metalen vochtigheid bevatteden, die bij verkalking ont-
week, en metaalkalk of aarde, die terug bleef.

„Etenim ex eis (cliymicorum sententiis) apj^aret ullam qiiantitatem,
dignam notatu, humidarum fugaciumque partium in calcinatione
fuisse dissipatam; —
sed id omnino et manifests admodum ap-
paret, hac operatione metalla plus acquisivisse jwndus, quam de-
perdidisse; — unde potest hoc absolute gravitatis increraentum
deduci, nisi ex
pardbus quilnisdam ponderabilibiis flammae.quot;

Boyle wist ook, dat, als lood in eene besloten ruimte verkalkt
werd, de door de lucht ingenomen ruimte verminderde en het lood
in gewigt toenam; hij wist zelfs, dat er iets in de lucht aanwezig
was, dat door ademhahng en verbranding verdween; en toch kwam
het niet bij hem op, dat het verkalkte lood een bestanddeel uit de
lucht zou hebben opgenomen; — het was een bestanddeel uit de
vlam, de iceeghare vuurstof, die er hij trad (in tegensteUing van
cardanus's ontwijkende vuurstof); — hoe duidelijk bewijst dit,
dat hij den w^eegbaren aard der lucht en het verband tusschen lucht
en vlam niet verstond!

Stahl had de groote verdienste, het verschijnsel van de ver-
kalking der metalen met dat van de verbranding quot;gelijk te stel-
len; alles wat verbrandt, verliest ])hlogiston. Hij wist evenwel zeer
goed, dat de metaalkalk zwaarder was dan het metaal, maar hij
zag er volstrekt geene tegenstrijdigheid in; — zoo weinig golden
in zijnen tijd de lioeveelheidsbepaliugen. Deze font is dus een ge-

' Clavis philosopliüriim, 1490.

quot; f)c rerum sublilitatc, lo5.'5.

Ex'pcrijüeula nova, 1673.

-ocr page 20-

volg van de rigting van ziju' tijd; zijne algemeeue oiivatting van
het verschijnsel cler verbranding, waardoor hij eenheid bragt in de
geheele scheikunde, en een stelsel opbouwde, waarin
Lavoisier
slechts de namen behoefde te veranderen, zal zijne nagedachtenis
steeds in eere bewaren.

Zijne volgelingen daarentegen vervielen bij de verklaring van dit
verschijnsel in de grofste verwarringen tusschen soortelijk gewigt
en waar gewigt, of deden eene vuurstof, even als
boyle, toetre-
den, of wel schreven, even als
cardanus aan zijne vuurstof, zoo
zij aan het phlogiston, een
negatief gemgt toe.

Intusschen begon langzamerhand het licht der waarheid door te breken.

v. Helmont en newton ^ bestreden de weegbaarheid en stof-
felijkheid van het vuur;
boerhaave ® op proefondervindelijken weg.
Hij woog metalen koud en gloeijend en vond het gewigt onveranderd.

Jean ret, mayow, taciienius, duclos, Hoffmann spraken
het de een meer, de ander minder duidelijk uit, dat bij de verkal-
king een deel der lucht tot den metaalkalk treedt.

Jean rey schreef eene verhandeling over: Essays sur la re-
cherche de la cause, pour laquelle l'Estain et le Plomb augmen-
tent de poids, quand on les calcine. — Hierin zegt hij, tot beant-
woording van bovengemelde vraag: „A cette demande doncques,
je responds et soustiens glorieusement que ce surcroît de poids
vient de l'air, qui dans le vase a esté espessi, appesanti et rendu
aucunement adhésif par la véhémente et longuement continue cha-
leur du fourneau, lequel air se mesle avec la chaux et s'attache
ii ses plus menus parties. Ainsi son poids augmente du commen-
cement jusqu'à la fin. Mais quand tout en est affublé, elle n'en
scaurait prendre davantage. Ne continuez plus vostre calcination
soubs cet espoir, vous perdriez vostre peine.quot;

Mayow was van hetzelfde gevoelen in zijn: Tractatus de sale
uitro et
sjnritu nitro aëreus, 1669; — deze spiritus is het zich
met den metaalkalk verbindende deel der lucht.

Tachenius neemt in zijnen Hippocrates chemicus, 1666, als
datgene, wat zich met de metalen verbindt, het zuur der houtvlam
aan. Ook bepaalde hij, dat lood, tot menie gebrand, Jg zwaarder
woi'dt, en bij reductie zijn vroeger gew. herneemt.

Ik.

' Opticks 1701.
' Elcnicnta rhfmino

-ocr page 21-

Volgens DUCLOS (1G67) veiboncl de metaalkalk ziek met dc
zwavel van de lucht.
Hij vond, dat antimoon, verkalkt, in ge-
wigt toeneemt.

Volcens IIOFPMANN ' nam de metaalkalk zwavelzuur op, dat hij
ö

zich in de lucht aanwezig dacht.

Wel hleef hun uitspraak tot in 't laatst der voorgaande eeuw
onopgemerkt. Wel werd de opmerking van
botle, dat de lucht,
waarni lood verkalkt wordt, in uitgebreidheid afneemt, nevens zoo
vele andere opmerkingen over de noodzakelijkheid van lucht tot ver-
kalking, door
iiales ^ en anderen gemaakt, in den wind geslagen.
Wel kwam rrJESTLET, die bij verkalking vau tin ea lood dc lucht
zag verdwijnen en het metaal in gewigt toenemen % die zelfs de
zuurstof ontdekte % niet tot de regte verklaring. Maar nu was
liet tijdstip ook gekomen ^, dat
lavoisiek verkondigde, dat ver-
branding niets anders ims dan eene scheikundige vereeniging van
het brandbare ligchaam met de zuurstof der lucht;
dat er geen
vuurstof of plilogiston of iets van dien aard bij in het spel kwam.

Met eeiie groote sclieri)zinniglieid, helderheid en eenvoudigheid
van opvatting en eenen ruimen alomvattenden blik wist hij, wat:
voor hem in enkele brokstukken was aan 't licht gebragt, en ine(,
duistere woorden en verwarde opvattingen was ncdergcschreven, door
zinrijke proefnemingen en juiste bepalingen uit te breiden, zaam to
vatten en tot klaarheid te brengen. Met eene uitgebreide kennis
van alles, wat voor hem gedaan was, toegerust, gaf hij bij verschil-
lende van zijne onderzoekingen grondige geschiedkundige inleidingen.
Jammer, dat zijne gewoonte, om hierbij de ontdekkingen zijner
]iaastc voorgangers te verzwijgen, wanneer hunne uitkomsten mei
de zijne deels of geheel overeenstemmen, n\aar al te zeer tot harde
verwijten jegens hem, en dat vaak met regt, aanleiding gaf. Moe
het zij, zijne ware verdiensten ziju groot genoeg, om hem als den
grondlegger der wetenschappelijke scheikunde tc blijven vcrccrou.

Ileeds in 1768 begon hij, met de weegschaal iu dc hand, dc

' Oljscrvationcs pliysico chcmica, 1723.
2 VegetablB statics 1737.

s Oliscrvations on diircrcnt Kiud.s of Aii' lYi'^.
^ 1774.
1778.

-ocr page 22-

zamenstelling vau gips uit zwavelzuur, kalk en water aan te ge-
ven, w^aarbij hij echter van
marggrait's overeenkomstige bepalin-
gen, 1750 in 't Pransch vertaald, geen gewag maakte.

In 1770 bewees hij, dat de meening, volgens welke water, in
een glazen vat verhit, in aarde overgaat, valsch was, daar het glas
even veel aan gewigt verhest, als de uit het water afgezette aarde
weegt. — SCHEELE bewees hetzelfde door analytisch aan te toonen,
dat de uit het w^ater afgezette stof uit de bestanddeelen van het
glas was zamengesteld. —

In 1772 legde lavoisier bij de Parijsche Academie eene nota
over, waarin hij de gewigtstoename gedurende de verkalking bij zwavel
en ])hosphorus aantoonde, terwdjl dit verschijnsel vroeger slechts voor
de metalen bekend was. De gewigtstoename van zw-avel en phos-
phorus schreef hij toe aan opgeslorpte lucht, en bragt haar met het
verschijnsel bij de metalen in verband, daar hij bij herleiding van
loodschuim zich veel lucht had zien ontwikkelen. Over het phlo-
giston zeide hij daarbij niets; ook blijkt het niet, of hij de oplos-
sing van lucht als grondverschijnsel of slechts als begeleidende om-
standigheid der verbranding aanzag. Ook wist hij nog niets van
een bepaald deel der lucht, dat zoude opgeslorpt, en van een ander,
dat zoude teruggelaten worden.

In 1774 deed ba yen de theorie van het phlogiston wankelen;
hij ontdekte, dat kwikzilverkalk door enkele temperatuursverhooging,
zonder bijvoeging van phlogistoidioudende (reducerende) stoffen, kon
herleid worden, en dat de daarbij ontwijkende lucht evenveel woog
als de kwikzilverkalk door herleiding aan gewigt verloren had, dat
hier dus eene herleiding was zonder toetreding van phlogiston, enkel
door ontwijking van lucht.

In hetzelfde jaar deelde lavoisier zijne proeven mede over de
verkalking van tin. Eene retort werd met vooraf gewogen tin gevuld,
hermetisch gesloten en het geheel gewogen. Na de verhitting was
het tin verkalkt, maar het gewigt van den toestel onveranderd.
Nu werd de retort geopend, er drong lucht in, en de toestel had
nu evenveel aan gewagt toegenomen als de gewigtstoename van het
verkalkte tin bedroeg. De ingedrongen lucht woog dus even veel
als de door het tin opgenomen lucht, en het gewigt van deze was
gelijk aan de gewigtstoename van het tin; er was dus bij het tin
niets weegbaars toegetreden dan lucht.

-ocr page 23-

In hetzelfde jaar maakte priestley bij zijn verblijf in Parijs
lavoisier met zijne ontdekking van de zuurstof, die hij uit kwik-
zilverkalk had daargesteld, bekend, en
lavoisier verzuimde in 't
volgende jaar 1775 niet, deze ontdekking op de leer der verbran-
ding toe te passen en de toetreding van zuurstof als het grondbe-
ginsel der verkalking aan te toonen, terwijl hij zich tevens in het
voorbijgaan de eer van de ontdekking der zuurstof zelve toeeigende,
en later den Engelschen scheikundige slechts de gelijktijdig-lieid der
ontdekking heeft toegegeven.

Nadat het verschijnsel van de verbranding en van de oxydatie der
metalen aldus was toegelicht, werden de grondstoffen, zoo als wij ze
nu aannemen, vastgesteld;
l)ayy ontleedde galvanisch de alcaliën,
wier zamenstelhng door
lavoisier reeds was ingezien; na den
strijd over de zamengesteldheid van stikstof en chloor werden de
teo'enwoordig zoo genoemde grondstoffen algemeen aangenomen.

Wij gaan nu over tot de beschouwing van het derde punt, de

oniwikkeling der denkbeelden omtrent den aard der zamengestelde
stoffen, n.1. der zouten.

Wij willen eerst zien, hoe de denkbeelden omtrent de eigenschap-
pen tier zouten in tegensteUing van die der zuren en alkaliën zicli
vormden, dus de
onzijdigheid der zouten nagaan; — daarna onder-
zoeken wij, wanneer en hoe de zamenstelling der zouten en alkahën
en beider verzadigingsvermogen tot klaarheid kwam.

De tegenovergestelde natuur van zuur en alkali was reeds van
ouds bekend; zij was bij
paraCELSUS de grondslag van zijn genees-
kundig scheikundig stelsel. Dat de eigenschappen der zuren en der
alkaliën elkander opheffen, wordt bij v.
iielmont duidelijk uit-
gesproken: (1640) „alcah quodvis aciditatera, quam adtingit, perimit.quot;

Boyle ^ kende de inwerking der alkaliën op planten-kleuren,
en wist hoe deze door zuren weder werd opgeheven. Zoo spreekt
hij, zoowel als
sylvius de le BOë, bij het ncderslaan van kiezel-
aarde uit de potasch-oplossing van saturare.

Maar het was cr nog verre af, dat men de zamenstelling der zou-
ten uit zuur en basis algemeen inzag.

Reeds de algemeene naam van zout, dien men aan zuren, loogeii,

' Tentaraina quacdam physiologica, 166L

-ocr page 24-

aard- en loog'zouten gaf, en waarmede uicu tevenis een denkbeeldig
vast beginsel in de metalen enz. bestempelde, duidde aan, dat de
begrippen liicromtrent nog iiiet gezuiverd waren.

Deze gemeeiiscliappelijke benaroing ging tevens gepaard met het
denkbeeld, dat zuur en alkali in elkander konden overgaan, daar men
in allen een gemeenschappelijk grondbeginsel vooronderstelde.

Zoo noemde v. iielmont (1620) nog een zuur sal acidum, eeuc
loog sal alcali, een zout sal salsum.

Uit die algemeene benaming van zouten ontstond voor die lig-
chamen, welke men niet tot de zouten met zure of met loogacli-
tige eigenschappen brengen kon, de bepaling salia, sic dicta neu-
tra, die wij bij
boerhaave vinden.

Onder dezen naam verstond hij niet de metaalzouten, die hij tof
eene afzonderlijke klasse bragt, die der
vitriolen: semimctalla, ex
metallo vero et adjuncto sale acido constantia. Deze werden door
c. j. geoffroy lict ccrst (1721) tot de zouten gebragt. — liet
eerst,
wanneer wij geber uitzojideren; GEBer had gezegd in zijn
Tcstamentum Geberi, regis Indiac de salibus animaliuni, piscium.
volatilium, vegetabiHum: „Ex metallis etiam fiunt sales, post ipsorum
calcinationem.quot; De latere alchymisten hadden hen steeds voor andere
ligchamen gehouden, en
geoffhoy was de eerste, die dit vooroor-
deel voor goed wegnam.

^Vat nu betreft de zamenstelling van de zouten, zoo vinden wij
bij
angelus sala cn glauber de zamenstelling vau eenige zou-
ten uit zuur cn alkali aangegeven, zonder dat zij echter
het begrip
van een zout
aan die zamenstelling vastknoopten. Alles, wat in wa-
ter oplosbaar was, heette nog zout.

Angelus SALA kende dc bestanddeelen v. salmoniak en zijne
onmisbaarheid bij de bereiding van plofgoud.

Glauber kende salmoniak als bestaande uit sal acidum commune
on sal volabilc urinae. Van het antiinoon-chlorid zeide hij: „das
schwere und dicke oleum antimonii, welches man butyrum nennt,
ist nicht anders als ein spiritus salis, darin der regulus antimonii
solvirct ist.quot;

Van helmont is echter de eerste, die hct bepaald uitspreekt,
dat elk zuur door vereeniging met een tegengesteld hgchaam eene
zontaclitige verbinding (f^al salsuin) vormt: „rnirum dictu, quod aci-

-ocr page 25-

(lus cremor salis saporem coulesiim acquirat, suiinKpie salurn aci-
dum in
salum salsum adco libeiiter commutet.quot;

Taciienius ' zeide van aile zouten, dat zij zicli in zuur en al-
kali laten ontbinden: „omnia salsa in duas dividuntur partes, in
alcali nimirum et acidum.quot;

Lemeey 2 stemde hiermede in: „un sel salé est un melange d'a-
cide et d'alcali, ou plutôt un alcali soulé ou rempli d'acide.quot;

130ERHAAVE ecliter, hoewel deze ontbindbaarheid niet ontken-
nende, geeft hun niet toe, dat hierdoor hunne zamenstelling uit zuur
en alkali is uitgemaakt; er konde bij de ontbinding door het vuur
eene verandering plaats hebben, waardoor andere bestanddeelen te
voorschijn traden dan er in 't zout aanwezig waren. Eerst
rouelle
sprak het algemeen uit: „j'appelle sel neutre, tout sel formé par
l'union de quelqu'acide que ce soit, ou minéral ou végétal, avec un
alcali fixe, un alcali volatil, une terre absorbante une
substance

métallique, ou une huile.quot;

Une substance métallique, zeide liij. Want nog- hecrschte het ge-
voelen van
stahl, dat de metaalzouten uit zuur en metaal beston-
den; eerst
bergman toonde aan, dat zij uit metaalkalk en zuur,
dus volgens de phlogiston-theorie uit twee elementen bestonden.
Deze beschouwingswyze werd na omverwerping der phlogiston-theo-
rie door
lavoisier (1785) behouden, en toen davy ook de aan-
dachtige en alkaKsche bases, als uit metaal en zuurstof bestaande
had aangetoond, was de eenheid van zamenstelling van alle neutrale
zouten den scheikundigen voor oogen gesteld.

Maar deze eenheid, met zooveel moeite verkregen, moest weldra
weder vernietigd worden. Reeds
berthollet had (1798), steu-
nende op zijn onderzoek omtrent de zwavelwaterstof en het pruis-
sische zuur verklaard, dat niet alle zuren zuurstofhoudend zijn, en
hoewel hij voor
lavoisier's gezag moest wijken, en men tot hand-
having van diens meening in zwavel en stikstof zuurstof aannam,
zoo kon er na de onderzoekingen van
gay-lussac, thenard eji
davy (1809) over het zoutzuur, geen twijfel meer overblijven, of er

bestonden zuurstofvrije zuren.

Tevens toonden GAY-lussac en tiienard (1809) aan, dat, indien
watervrij zoutzuur met bases zamentreedt, er zooveel water vrij wordt,

1nbsp;llippocratcs cliemicus, 1G66,

2nbsp;Cours tle rhymie.

-ocr page 26-

als met liet zuurstofgelialte vau 't oxyde overeenkomt, en alzoo
waren ook de zuurstofvrije zouten aangetoond, wder zamenstelling
davy (1810) onder een algemeen gezigtspunt zamenvatte. Deze
zienswijze, door
berzelius hevig bestreden, werd ten laatste ook
door hem aangenomen (1820) en toen door alle scheikundigen als
de ware erkend.

Hoe de scheiding echter, die hierdoor in de beschouwingswijze
der zouten ontstond, door
dulong (1816) en lateren werd opge-
heven, door alle zouten te beschouwen als bestaande uit een metaal
en een zoutvormer, 't zij als element Cl, Jd, Br, 't zij als zuur-
stofvrije groep CN^^, of als zuurstof houdende groep SO'% NO«^,
C03; hoe daarbij al de zuren woorden beschouwd als verbindingen
van H met den zoutvormer; welke-schoone regelmaat
daniel door
deze beschouwingswijze in de elektro-chemische aequivalenten heeft
gebragt; dat alles kan hier niet nader worden aangevoerd. Ilet
was ons te doen om aan te toonen, hoe men allengs tot de ken-
nis van de
bestanddeelen der zouten kwam. Deze WTjd voor de
alkahsche en aardzouten door
glauber, voor de metaalzouten door
bergman, voor de haloidzouten door davy gevestigd; ^—dektere
meeningen verscliillen niet omtrent de
bestanddeelen, maar omtrent
hunne
(jroepering.

Thans, im wij zich de begrippen van scheikuiKÜge grondstoffen,
hare onveranderlijkheid en haar zamentreden tot zamengestelde ver-
bindingen hebben zien ontwikkelen,
tcenden wij ons tot ons hoofddoel:

de hoeveelheidsbepalingen •

Ilet eerst doen zicli de gewigtsbepalingen van de bestanddeelen
der zouten aan onze beschouwdng voor.

De be])aling van de eigenschai)pen van zuren cn loogen, als el-
kander opheffende, elkander verzadigende, welke wij bij de schei-
kundigen der 16e eeuw zien uitgesproken, was naauw verwant met
de overtuiging, dat die verzadiging ook volgens bepaalde hoeveelhe-
den plaats greep.

Homberg was de eerste (1699), die de gewigtstoename van
koolzure potasch door verzadiging met zuren bepaalde. 1 once
wijnsteenzout (carbonas potassae) w^erd met verschillende zuren be-
handeld, totdat de loogachtige reactie verdwenen was. De hoeveel-
heid zuur, die was oj)genoinen, werd bejiaald; — daarna
werd de o])-

-ocr page 27-

lossing uitgedampt en sterk verhit, cn het gewigt vauhet watervrije
zout bepaald.

Opgenomen waterlioiiilend
zirar.

Azijnzuur.. .14 oneen.

Zoutzuur.....2 '/ 3 drachmen.

Salpeterzuur..! !/ 2 u 30 gr.
A^itrioololie...0.......5

Opgenomen watervrij
zuur.

3 drachmen 35 grein.
3 // 14 w
3 // 36 u
'in 5 ff

Hoewel nu zijn besluit, dat eene bepaalde hoeveelheid basis door
gelijke gewigten der verschillende zuren in watervrijen staat verza-
digd wordt, geheel valsch was, zoo blijft deze eerste proeve van ge-
wigtsbepaling toch steeds der vermelding waardig.

De nu te vermelden gewigtsbepalingen van bergman en kir-
wan,
hadden tot doel de bepalingen van de sterkte der verwantschap.

Van ouds reeds was het bekend, dat het eene zuur het andere
uit zijue oplossing kon verdringen, en
s. f. geoffroy (1718)
poogde de sterkte van verwantschap in tafelen uit te drukken,
waarin hij de metalen en aarden voor elk der verschillende zuren
in verwantschaps-reeksen opstelde, en de zuren naar hunne verwant-
schap tot de vaste en vlugtige loogen, aarden en metalen eveneens
in reeksen ordende.

Deze verwantschaps-tafels waren in de vorige eeuw zeer in ge-
bruik; eerst toen men de dubbele verwantschap en den invloed der
warmte op de verwantschap nader leerde kennen, werd het onhoud-
bare van zulke verwautschaps-reeksen ingezien, en de tafelen kwamen
in onbruik.

Bergman (1775) nam aan, dat een zuur zooveel meer basis
ter verzadiging opneemt, hoe grooter zijne verwantschap tot die
basis is, en dat eene basis zooveel
meer zuur opneemt, hoe grooter
hare verwantschap tot dat zuur is; en zijne gewigtsbepalingen waren
onnaauwheurig genoeg om dit valsche begrip te staven.

De volgende tabellen, waarbij de thans vastgestelde verhoudingen
tusschen parenthesen zijn geplaatst, geven ons een denkbeeld van
zijne wijze van arbeiden.

100 11? potasch verzafligcn
' 78,5 Vitrioololie.. quot;sS).
()4 Salpeterzuur (114).
51,5 Zoutzuur.....(58).

100 S? soda verzadigen

l77 .....YiteiOTkliTTa^

135,5 Salpeterzuur (173).
125, Zoutzuur.....(87).

-ocr page 28-

Kikwan stelde (1780), dat een zuur zooveel minder basis op-
neemt, hoe grooter zijne verwantschap tot die basis is, en dat eene
basis zooveel
meer zuur opneemt, hoe grooter hare verwantschap
tot dat zuur is.

Maar zijne gewigtsbepalingen zijn niet onnaauwkeurig genoeg om
deze valsclie steUingen te bevestigen. Ook in de volgende tabel
staan de thans vastgestelde verhoudingen tusschen parenthesen.

Met
100

Potasch.
Zwavelzuur.... 121 (118)
Salpeterzuur. ...117 (87)

Zoutzuur......177 (172)

Koolzuur...... 95 (107)

verbiudcn zicli:

Soda. Ammonia.
78 (78) 26 (42)
73 (58) 40 (31)
136 (114) 58 (62)
150 (142)

Baryt.
200 (192)
178 (142)
314 (380)
354 (348)

Strontiaan.
138 (130)
116 (90)
216 (190)
231 (236)

Kalk.
70 (71).
56 (53).
lis (104).
122 (129).

Wat bergman gckcnd en niet verklaard had, dat bij dubbele
ontleding van twee onzijdige zouten de nieuw gevormde zouten
onzijdig zijn, doorgrondde
wenzel in 1777. Hij ontdekte, dat de
verschillende hoeveelheden der bases, die een en hetzelfde gewigt
van een zuur verzadigen, alle ook door gelijke gewigten van een
ander zuur verzadigd worden.

verzadigen:

Volgens zijne proeven

fis

240 Salpetcrzuvu'

181 Zwavelzuur

123 Kalk.
223 Potasch.
123 Kalk.
220 Potasch.

Maar daar hij zijne groote ontdekking niet verder dan tot de
verklaring van het verschijnsel der dubbele ontleding uitbreidde,
en in zijne naauw^keurige uitkomsten van
bergman's onjuiste
maar algemeen geldende getallen afweek, werden zijne werken mis-
kend en nevens de groote ontdekkingen van
lavoisier der opmer-
king onwaardig gekeurd.

Hetzelfde lot trof richter, en niet geheel onverdiend, niet-
tegenstaande hij een man van een helder doorzigt en van uitstekende
verdiensten omtrent de algemeene scheikunde, hocAvel hij de grond-

1 Lehro v. d. Vcrwaudschaften. Dresden 1777.

-ocr page 29-

legger (Ier fStöcliiometrie ' was. Zijne lioeveellieidsbepalingen, verre
van
wenzel's bewonderenswaardige naauwkeurigheid, moesten tot
staving van nog valsehere bespiegelingen dienen; in zijne vergelij-
kingen gaat hij bijna steeds uit van de koolzure aluinaarde, eene
verbinding, waarvan wij thans weten, dat zij geene standvastige
zamenstelling heeft. Zijne proeven moesten herhaald worden, om
de verdenking weg te ruimen, welke onwillekeurig bij den lezer
opkomt, dat de begeerte van den scheikundige om zijn stelsel te
zien bevestigen, op zijne uitkomsten invloed had gehad; zijne taal,
tusschen phlogistische en anti-phlogistische uitdrukkingen zwevende,
is duister, en deze onbepaaldheid mishaagde aan de aanhangers van
de eene zoowel als aan die van de andere leer. Is het dan wonder dat
de blik der scheikundigen, door
lavoisier op het daadwer-
kelijke eti zekere gerigt, zich van
richter afwendde, en alzoo de
schoone waarheden nevens de onjuiste bespiegelingen onopgemerkt
bleven ?

lliCiiTER breidde quot;WENZEl's ontdekking uit, en schreef de on-
derling evenredige reeksen van gewigten der bases, die zich met
bepaalde gewigten van onderscheiden zuren verbonden, in tafelen op.

Maar om deze verschillende reeksen in ééne tafel zamen te bren-
gen, en alle verhoudingen tot ééne vaste eenheid te herleiden, dit
denkbeeld is niet van
richter, hoewel ook deze het daarna op-
vatte en vasthield.

Aan FisoHER komt de eer toe, de door richter aangegeven
verhouding tot ééne vaste eenheid — zwavelzuur — 1000 herleid,
en de eerste tafel van
aequivalent-gstallen vervaardigd te hebben.

Want dit is toch het ware begrip van eene tafel van aequiva-
lent-g etallen: dat men, ééne stof als eenheid aannemende, de ver-
houdingen aangeeft, volgens welke de andere stoffen zich met die
ééne stof verbinden
, of wel haar uit hare verbindingen verdringen,
terwijl die verhoudingen dan tevens de uitdrukking zijn van de
verbindingen dier andere stoffen onderling.
Voor de zuren en zou-
ten zagen
fisciieb en richter deze wetten volkomen in: voor
de
elementen zelve bragt eerst berzelius de geheele waarheid aan
het licht. Zie hier de getallen van
fischer en die van onzen tijd;

' Stiichioinetric oder jVlesskuiist Chymisclier Elemente, 3. b. iticiiTEa, 1792—93

-ocr page 30-

Fischer. Nieuwste getallen Verhouding.

Aluinaarde.........525nbsp;471,35nbsp;0,897.

Magnesia..........615nbsp;250,0nbsp;0,400.

Anmioniak.........673nbsp;325,0nbsp;0,408.

Kalk..............793nbsp;350,0nbsp;0,441.

Soda..............859nbsp;387,5nbsp;0,451.

Strontiaan........1329nbsp;047,5nbsp;0,487.

Potasch..........1605nbsp;590nbsp;0,368.

Baryt............2222nbsp;956,25nbsp;0,430.

Vloeispaatzuur.....427nbsp;250,0nbsp;0,585.

Koolzuur..........577nbsp;270nbsp;0,478.

Zoutzuur..........712nbsp;443,75nbsp;0,620.

Zuringzuur........755nbsp;450nbsp;0,590.

Phosphorzuur......979nbsp;987,5nbsp;1,008.

Mierenzuur........988nbsp;475nbsp;0,480.

Barnsteenzuur.....1209nbsp;737,5nbsp;0,609.

Salpeterzuur......1405nbsp;675nbsp;0,480.

Azijnzuur........1480nbsp;750nbsp;0,507.

Citroenzuur.......1683nbsp;737,5nbsp;0,488.

Wijnsteenzuur.....1694nbsp;937,5nbsp;0,553.

Zwavelzuur.......1000nbsp;500nbsp;0,500.

In eene latere tafel van richter zeiven (1803) komen eenige
aequivalenten van metaalkalken voor, insgelijks voor zwavelzuur
= 1000; men ziet uit de verhouding tot de nieuw^ste getallen, hoe
zij wel onderling maar niet met de boven opgegeven aequivalenten
overeenstemmen:

Metaalkalk. Eichtek.nbsp;Nieuwste get. ^nbsp;Verhouding.

Zinkkalk.........1348nbsp;507-5nbsp;0,376.

Koperkalk........1416nbsp;496,25nbsp;0,350.

Loodkalk.........3593nbsp;1396,25nbsp;0,388.

Zilverkalk........3728nbsp;1451,25nbsp;0,489.

Aleer wij nu de verdere verspreiding en verbetering nagaan van
de aequivalenten der zuren en alkaliën, door
richter nog ten halve
als grondstoffen beschouwd, wenden wij ons thans tot de

Aequivalenten der heden als zoodanig erkende grondstoffen.

Toen het meer en meer duidelijk werd en algemeener werd uit-
gesproken, dat het gewigt van de metalen minder is dan dat van

« Jahreshericht von Liebig und Kopp. 1852.

-ocr page 31-

de bij liuiiue verkalking ontstaande stoffen, trachtten vooral dezul-
ken, welke die toename van gewigt aan een toetredend bestand-
deel der lucht toeschreven, de hoegrootheid dier toename te bepalen.

Zoo * tachenius, die het zuur der houtvlam aannam als dat
bestanddeel, hetwelk bij verkalking wordt opgenomen. Hij bepaalde,
dat lood, tot menie verkalkt, in gewigt toeneemt, en bij her-
leiding zijn vorig gewigt weder aanneemt.

Zoo duclos, die de zwavelachtige deelen der lucht bij de ver-
kalking als opgenomen bestanddeel aannam, en de gewigtstoename
van verkalkt antimoon op bepaalde.

Boyle deed eene once lood in eene retort, wier hals hij lucht-
digt sloot, en verhitte die eenigen tijd boven de spirituslamp.

„Eventus hic erat, quod, postquam metallum illud in flamma
detentmn erat per bihorium, sigillato retortae apice fracto, aër ex-
ternu.s cum strepitu in earn irruit (indicio sane, vas omnino fuisse
integrum), nosque insignem quantitatem plumbi invenimus; septem
quippe fuerunt scrupula et amplius in calcem subcaesiam versa,
quae una cum metalli residuo iterum appensa cum essent, deprehen-
sum a nobis fuit, lucrum granorum sex hac operatione factum fuisse.quot;

Meer dan zeven scrupels lood hadden dus bij de verkalking zes
greinen in gewigt gewonnen. Had
boyle niet zoo vast aan zijne
weegbare vuurstof geloofd, had hij langer bij het indringen dei-
lucht bij het openen van de retort na de verkalking stilgestaan
en er meer gevolgen uit getrokken dan het bewijs, dat zijne retort
goed gesloten was geweest, had hij de retort met het lood 1^. vddr
de verkalking, en na de verkalking 2«. vóór en 3°. na het openen
der retort gewogen, zoo had de ontdekking van de werking der
zuurstof meer dan eene eeuw vroeger plaats gegrepen, die nu voor
lavoisier bewaard is gebleven.

Maar deze gewigtsbepahngen hadden meer ten doel, aan te too-
nen dat er gewigtstoename bestaat, dan om de hoegrootheid der
gewigtstoename tot een punt van onderlinge vergelijking voor de
verschillende metalen te maken.

Bergman hield zich onledig ^ met het verschijnsel, dat, wan-
neer het eene metaal het andere uit zijne onzijdige zoutoplossing
metallisch nederslaat, de oplossing onzijdig blijft.

' Hippocrates chemicus 1666.
^ Dc diversa phlogisti quantitate in metallis.

-ocr page 32-

Volgens zijne phlogistische denkbeelden is in de onzijdige oplos-
sing
aanwezig metaalkalk (een element) en zuur. Hierbij wordt ge-
voegd een metaal (metaalkalk phlogiston). Het plilogiston van
bet bijgevoegde metaal treedt dus tot den metaalkalk van liet opge-
loste zout, en er wordt metaal nedergeslagen, terwijl liet bijge-
voegde metaal, van zijn plilogiston beroofd, als metaalkalk in de
oplossing treedt. Daar deze echter weder een onzijdig zout vormt,
en er verder niets ontweken noch bijgekomen is, zoo moet het
toegevoegde metaal al zijn phlogiston aan het neergeslagene heb-
ben afgegeven, en dus zullen de betrekkelijke hoeveelheden, waarin
de metalen elkander uit de onzijdige oplossing verdringen, een be-
trekkelijke maatstaf zijn voor hun gehalte aan phlogiston, hetgeen
beegman aldus uitdrukt: „Phlogisti mutuas quantitates praecipi-
tantis et praecipitandi ponderibus esse inverse proportionales.quot;

ßiCHTER vatte hetzelfde onderwerp op, maar de aanhaling van
zijne eigene woorden zal iedereen doen inzien, waarom zijne denk-
beelden geen ingang vonden.

„Die quantitative Ordnung specifischer Neutralität der MetaUe gegen
eine Säure ist der umgekehrten quantitativen Ordnung der Entbrenn-
stoffung und respective Lebensluftstoff'ung vollkommen analog, d. h.
ein Metall neutralisirt sich in desto grösserer Masse mit Säure, je weni-
g'cr sein Substrat LebensluftstofP bedarf, tun entbrennstofFt zu werden.quot;

O

Hij bedoelt hiermede hetzelfde als beegman, wat wij volgens de
tegenwoordige opvatting
dus zouden uitdrukken, dat een metaal, dat
uit een onzijdig zout het metaal ncderslaat, zich met dezelfde hoe-
veelheid zuurstof verbindt als welke dat metaal heeft losgelaten,
terwijl het daarbij tevens met het zuur een onzijdig zout vormt:
dat men dus de hoeveelheid der metalen, die zich met eene en
dezelfde hoeveelheid zuurstof tot oxyden en vervolgens met eene en
dezelfde hoeveelheid zuur tot onzijdige zouten verbinden, in eene
reeks kan plaatsen, de reeks der aequivalenten van de
grond-
stoffen.
Dat ligt in de woorden van richtee besloten; maar hij
zelf heeft het er niet uit ontwikkeld.

De ontdekking van beegman en eichtee ware ook nooit
vruchtbaar geworden, zoo niet
lavoisiee de dAvaling van het
[)hlogiston had weggenomen. Hoewel hij en zijne Eransche navol-
gers den naam van aequivalenten niet genoemd hebben, zoo M'aren
zij het toch, die met de weegschaal in de hand, alleen zich aan

-ocr page 33-

de zuivere waarneming lioudende, de zamenstelling van eene reeks van
verbindingen vaststelden en den hechten grondslag legden, waarop
later de
algemeene chemie werd opgebouwd. Ik spreek van alge-
meene,
niet van theoretische chemie, want de gezonde stöchiome-
trie van onze dagen is geene theorie; zij bevat het verband tus-
schen de enkele daadzaken, het algemeene van de wetenschap.
Daarom heb ik mij beijverd, ten minste het een en ander van
hunne zuiver praktische onderzoekingen, als daar zijn de proeven
over de zamenstelhng van het koolzuur, in den loop van mijn
stuk te behandelen. Hier zij mij vergund, eene getrouwe over-
zetting in te voegen van de merkwaardige proef van
lavoisier,
die zoowel de zamenstelling van kwikoxyde als die van dampkrings-
lucht aan het Hcht bragt.

„Ik nam eene retort van ongeveer 36 kubiekduimen inhoud, wier
„hals zeer lang w^as en van binnen 6 ä 7 lijnen wijd was; ik boog
„hem, gelijk men in figuur 1, plaat 1 ziet, zoodat zij in een fornuis
„M N kon geplaatst worden, terwijl het uiteinde O van haren
„hals onder de klok PO moest reiken, welke op eenen kwikbak
„RS geplaatst was. Ik bragt in deze retort vier oneen zeer zui-
„ver kwak, en zoog toen met eenen hevel, welken ik onder de
„klok PO bragt, het kwik tot de hoogte LL op; ik teekende
„deze hoogte zorgvuldig aan met een reepje opgeplakt papier, en
„nam barometer- en thermometerstand naauw-keurig w^aar.

„Na deze toebereidselen bragt ik vuur in het fornuis M N, en
„onderhield dit bijna onafgebroken gedurende tAvaalf dagen, zoodat
„het kwik
bijna tot zijn kookpunt verhit werd.

„Er c; ebeurde niets merkwaardigs gedurende den eersten dag;
„het kwik, hoew^el niet kookende, Avas in eenen staat van voort-
„durende verdamping; het bekleedde het inwendige
van den toestel
„met droppeltjes, welke eerst zeer fijn waren, vervolgens grooter
„werden, en, na eenen bepaalden omvang verkregen te hebben,
„van zelve op den bodem van het vat terugvielen en zicli met
„het overige kAvik vereenigden.

„Den tweeden dag begon ik eenige roode vlokjes waar te nemen,
,, welke op het kwik dreven en gedurende vier of vijf dagen in
„getal en omvang toenamen,
Avaarna zij ophielden zich te vermeer-
„deren en volstrekt in denzelfden staat bleven. Na verloop van
„twaalf dagen, ziende dat de
verkalking (oxydatie) van het kwik

-ocr page 34-

„niets meer vorderde, doofde ik het vuur uit eii liet den toestel
„afkoelen.

„Het volumen der lucht, zoowel in de retort als in den hals en
„in het ledige gedeelte van de klok, herleid tot eene drukking
,van 28 duimen en 19o van den thermometer, bedroeg vóór de
„proef ongeveer 50 kubiekduimen.

„Na afloop van de proef bedroeg het volumen, bij gelijke drukking

„en temperatuur, slechts 42 a 43 kubiekduimen. Als ik aan den
„anderen kant de roode vlokjes zoo zorgvuldig mogelijk verzameld
„en van het levende kwik afgescheiden had, vond ik dat zij

„45 grein wogen.

„De lucht, die na deze proef overbleef en door de verkalking
„van het kwik tot vijf zesde deelen van zijn volumen herleid was,
„was niet geschikt meer voor ademhaling of verbranding; want de
„dieven, die men er in bragt, stierven in weinig oogenblikken,
„en de lichten werden er terstond in uitgedoofd, alsof men hen in
„water hadde gedompeld.

„Vervolgens nam ik de 45 grein der roode stof, welke gedu-
„rende de proef gevormd was, bragt hen in eene zeer kleine gla-
„zen retort, waaraan ik eenen toestel had bevestigd, geschikt tot
„verzameling der vloeibare luchtvormige zelfstandigheden, die er
„uit mogten ontwijken; na daaronder vuur in een fornuis te heb-
„ben aangebragt, zag ik dat, naarmate de roode stof verhit werd,
„liare kleur in sterkte toenam. Toen nu de retort nabij de gloei-
„hitte was, begon de roode stof langzamerhand in volumen te ver-
„minderen en was binnen eenige minuten geheel verdwenen; en
„'ter zelfder tijd hadden zich in den kleinen ontvanger 41,5 grein
„levend kwik verzameld, en onder de klok waren zeven a acht
„kubiekduimen van eene veerkrachtige vloeistof overgegaan, veel
„meer tot onderhouding van verbranding en ademhaling van dieren
„geschikt, dan de dampkringslucht.

„Nadat ik een gedeelte van deze lucht in eene glazen buis
„van een duim middellijn gebragt had en er eene kaars in dom-
„pelde, verspreidde zij daarin een glansrijk licht; een aangestoken
„stukje kool, in plaats van voort te glimmen zoo als in de lucht,
„brandde met vlam en eene soort van uiteenspatting, op de
„wijze van den phosphorus, en met eene levendigheid van licht,
„welke de oogen naauwelijks konden verdragen.

-ocr page 35-

„Nadenkende over de omstandigheden dezer proef ziet meu, dat
„het kwik, bij de verkalking, het gezonde en voor de ademhaling
„geschikte deel der lucht opneemt; dat het
gedeelte, wat overblijft,
„eene soort van stiklucht is, ongeschikt voor verbranding en
„ademhaling. De dampkringslucht is dus zamengesteld uit twee
„veerkrachtige vloeistoffen van verschillenden en zoo te zeggen

„tegengestelden aard.

„Een bewijs van deze gewigtige waarheid is, dat, door de twee
„veerkrachtige vloeistoffen, de 8 kubiekduim voor de ademhaling
„geschikte lucht en de 42 kubiekduim stiklucht, zamen te her-
„eenigen, men eene luchtsoort verkrijgt, volkomen gelijk aan die
„van den dampkring, en indezelfde mate geschikt voor de verbran-
„ding, de verkalking der metalen en de ademhaling der dieren.quot;

Lavoisier voegt hierbij, dat de verhouding van de voor de
ademhaling geschikte lucht, door de proef gevonden, denkelijk wat
te fering is, daar men haar nooit volkomen
aan het kwik binden kan.

Lavoisier ging voort om, op den ingeslagen weg, de zamen-
stelling der ligehamen te onderzoeken, steeds het gewigt der eind-
producten aan dat der aangewende hoeveelheden toetsende, en zich
uitsluitend aan de scherpe mathematische methode houdende. Hij
leerde, dat als men kAvik in zwavelzuur
oploste, het zwavelzuur, dat
in zwaveligzuur werd omgezet, evenveel zuurstof verloren had als het
kwik had opgenomen. Hij doorgrondde het verschijnsel van de ge-
wigtstoename van sulphureten aan de lucht; hij bevestigde
watt's
en prieSTLEy's ontdekking van de zamenstelling van het water, en
zijne schoone uitkomsten omtrent de zamenstelling van het koolzuur
wijken slechts weinig van de jongste proeven af. Eene reeks van
proeven, waarbij hij het eene metaal door middel van het andere
uit de oplossing nedersloeg, gaven hem de bouwstoffen tot eene
tafel van de verwantschappen der metalen tot de zuurstof Deze
wijze van arbeiden is wel het grootste bewijs, dat hij feitelijk de

aequivalenten kende.

Op zijn voetspoor gingen guyton-morveau, vauquelin,
poucroy
en zoovele anderen voort, de zamenstelling der ligehamen
te onderzoeken.

Terwijl aldus lavoisier en zijne volgelingen de vaste verhou-
dingen, in welke de scheikundige verbindingen plaats hebben , tot
grondslag en toetssteen van hunne onderzoekingen maakten,
dreigde

-ocr page 36-

berthollet aan de geheele leer der vaste verhoudingen den on-
dergang. Hij bestreed te regt de verwantschaps-tafelen, zoo als die
door
bergman in zwang waren gekomen, en toonde aan, ' dat
de verschijnselen der dubbele ontleding daarmede in strijd waren,
en dat het al of niet neêrgeslagen worden van de eene stof door
de andere van allerlei natuurkundige omstandigheden afhing.

Maar volgens eene neiging van den menschelijken geest, om een
nieuw denkbeeld op alles te Avillen toepassen, ging hij hierin w-e-
derom veel te ver, en de heldere, diepzinnige denker liet zich ver-
leiden, om aan de natuurkundige eigenschappen zoodanige waarde
toe te kennen, dat hij geen onderscheid meer maakte tusschen op-
lossing en verbinding, en aannam, dat de stoffen zich in alle
denkbare verhoudingen zamen konden verbinden; dat er nooit eene
uitsluitende verwantschap tusschen twee ligchamen bestond, wan-
neer er een derde ligchaam in de oplossing was, maar dat het
eene hgchaam zich dan over de beide anderen, in rede van de
sterkte der verw'antschap verdeelde. Kwam er al eens eene bepaalde,
onveranderlijke verbinding tot stand, zoo was dit slechts het ge-
volg van de neiging van een der bestanddeelen, om zich vast (co-
hésion) of gasvormig (élasticité) af te scheiden, w^elke dan door
eene bepaalde hoeveelheid van de andere stof moest opgeheven wor-
den, alvorens eene verbinding kon tot stand komen.

Een merkwaardige strijd ontstond hierover tusschen hem en
PROUST, welke van 1801 tot 1808 aanhield. Proust bewees,
dat twee stoffen zich slechts in ééne, of in eenige weinige vaste
verhoudingen kunnen verbinden. Zijne wijze van de uitkomsten
op te schrijven deed hem evenwel de wet over het hoofd zien, welke
hij anders moest gevonden hebben.
Hij schrijft:

100 Tinoxydulc bevatten 87 tin- en 13 zuurstof.
100 Tinoxyde „ 78,4 „ „ 21,6
Iladde hij aldus geschreven:

87 Tin verbinden zich met 13 zuurstof tot tinoxydulc.

87 „ 5, ,, ,, 24 „ ,, tinoxyde
zoo had het hem niet kunnen ontgaan, dat de hoeveelheden zuur-

■ llecherches snr los lois de TafRiiité 1801. Suite 1802, 1806. Essai do statique
rhyniique 1803.

-ocr page 37-

stof, welke zicli met eene en dezelfde lioeveelheid metaal verbon-
den' ongeveer in rede van 1: 2 tot elkander stonden.

Higgins ^ bad het reeds gezegd, dat de hgchamen uit atomen
of Ideine deeltjes waren zamengesteld, en dat dit de oorzaak was,
dat men uit eene verbinding, die uit een atome metaal en een
atome zuurstof bestond, slechts daardoor een hooger oxyde kon
verkrijgen, dat men een geheel atome zuurstof toevoegde.

DiltON ^ nam deze beschouwingswijze op, en voegde er bij,
dat de atomen van een en hetzelfde hgchaam allen gelijk, maar die
der verschillende hgchamen onderHng verschillend waren.

Nevens de ontdekking van HiGGms,die hij ook op proefonder-
vindelijken weg uitbreidde en bevestigde, maakte hij eene andere,
dat de som van de atoomgewigten der zamenstellende deelen
tevens het atoomgewigt van de verbinding vormt; ook deze uit
zijne theorie afgeleide ontdekking toetste hi^j aan de werkeliikheid.

Kortom, DALTON bragt klaarheid in de algemeene en theoretische
scheikunde, gelijk
lavoisiek zulks in de praktische scheikunde

gebragt had.nbsp;i • j jnbsp;i

Wat dalton onder atoomgewigt verstond is datgene, wat

avollaston (1813) aequivalentgewigt noemde en wat in onzen

tijd algemeen zoo genoemd wordt. Dalton vooronderstelde name-

hjk, dat de meest voorkomende verlnndingen in rede van een en

een'atoom gevormd werden, en nam bij voorbeeld aan, dat het

water uit een atoom waterstof en een atoom zuurstof bestond.

Toen evenwel de wet van vON humboldt ' en gay-lussaC be-

ve4iquot;-d en algemeen aangenomen werd, dat de gassen zich in rede

van c^eheele volumina zamen verbinden, toen nam men, voornamelijk

doorquot;quot; beezeliüs daartoe aangespoord, het gewigt van het gas voor

het atoomgewigt aan en, daar twee volumina waterstof en een

volumen zuurstof zich tot water verbinden, dacht men zien

in het water twee atomen waterstof en een atoom zuurstof.

Maar de onmogelijkheid, om deze beschouwingswijze op de meeste

metalen toe te passen, en de vreemde uitkomsten, die men daarbj

voor eenige verbindingen verkreeg, zoodat men zich b. v. het zwa-

' A comparative view of the phlogistic and antiphlogistic theories 1789.
In Thomson's system of chemistry 1807 ; — en m zijn eigen werk : A new
systcui of chemical philosophy.

' 3 1805, inedegedcekl in do Mémoires de la société' d'Arcueil 1S09.

-ocr page 38-

velzuur uit 1 atoom zwavel en 9 atoom zuurstof zamengesteld
moest denken; de afkeerigheid eindelijk van alle bespiegelingen
deed de geleerden allengs de atoomgewigten van
berzelius
vergeten, en tot de aequivalenten van wollaston terugkeeren.
Bekzelius hield echter steeds zijne meening vast, hoewel hij haar
later alleen tot de gassen bepaalde en de zwavel buiten sloot.
Uit de isomorphie van de overchloorzure en de overmangaanzure zou-
ten, door
mitscherlich bewezen, maakte hij de gevolgtrekking,
dat een dubbel atoom (aequivalent) van chloor een dubbel atoom
(duh-
hel
aequivalent) van mangaan verplaatst. Uit de isomorphie van
mangaan met chroom in de aluinen, en de isomorphie van chroom-
zuur met zwavelzuur in hunne zouten, besloot hij, dat een atoom chloor
een atoom (aequivalent) zwavel kon verdringen.

Dat atoomgewigt van het chloor was nu het soortelijk gewigt
(dat der zuurstof = 100 gerekend) van een volumen chloor; chloor
en waterstof verdringen elkander in rede van enkele volumina; dus
was ook het atoomgewigt van de waterstof gelijk aan het soortelijk
gewigt, en water bestond uit twee atomen waterstof en een atoom
zuurstof.

Deze gronden van berzelius acht h. rose ' zoo gewigtig, dat
zij zich niet goed laten wederleggen.

Wij zullen evenwel ons bij de thans gebruikelijke aequivalentge-
wigten houden, en keeren ondertusschen na deze korte uitwijding,
die ik meende voor het betere verstand van de zaak hier te moeten
invoegen, tot
dalton terug.

Dalton's tijd- eu landgenooten gingen ijverig op den ingesla-
gen weg voort; zoo
davy, die eerst door de electrochemische theo-
rie van de
atomistische theorie werd afgetrokken, maar reeds in
1807 zich aan dalton's denkbeelden aansloot en vele bepalingen
deed; zoo
thomson, die de eerste deelgenoot van dalton's mee-
ningen geweest was (1804), en veel in
dit onderwerp werkte; zoo
wollaston, die in 1814 eene schaal van aequivalenten opstelde,
naar de beste opgaven van dien
tijd, Avaaronder vele, van berzelius,
vervaardigd.

Ik laat liier eenige van hunne opgaven volgen, waarachter de

1 GctliicMnissrcde auf bekzelius, 1852.

-ocr page 39-

thans vastgestelde verhoudingen, herleid naar de eenheid, die bo-
vengemelde scheikundigen ten grondslag legden, geplaatst zijn.

Ik heb de thans vastgestelde verhoudingen in aequivalenten aan-
gegeven, naar de opgaven van
geahabi otto, 3® druk, a° 1852.
Achter de getallen der Engelsclie scheikundigen heb ik steeds den
coëfficiënt geplaatst, waarmede zij moeten vermenigvuldigd worden,
om tot aequivalentgetallen gebragt te worden.

thans
vastgestelde
aeqdivalentbk

II = 1.

dalton's

atomen.

davy's

VEllHOUDIN-
GEN.

Thomson's

ATOMEN.

wollaston's

SCHAAL VAN
AEQUIVALEN-
TEN.

thans
vastgestelde

aequivalenten

O = 10.

Waterstof ..

1

1

1

1

1,32

1,35

Waterstof.

Zuurstof....

8

en 7

15 (X è)

8

10,00

10,00

Zuurstof.

Koolstof....

6

5

6

7,54

7,50

Koolstof.

Stikstof----

14

8(X2)

36 (X -i)

14

17,54

17,50

Stikstof.

Phosphorus.

32

49,5

17,40 (X2)

40,00

Phosphorus.

Chloor.....

85,46

67 (X è)

36

44,10

44,33

Chloor.

16

13

16

20,00

20,00

Zwavel.

Potasch....

47,3

42

38

49,10

49,00

Potassium.

Soda.......

31

28

33,3

29,10

38,73

Sodium.

Baryt......

76,5

68

63

97,00

95,65

Baryt.

Strontiaan..

51,8

46

37,6

63,00

64,80

Strontiaan.

Kalk_______

28

23

21,8

25,46

25,00

Calcium.

Magnesia...

20

30

17,6

34,60

25,00

Magnesia.

Ycrgelijken wij de voorgaande kolommen met quot;wollaston's
schaal, dan zien wij in de laatste de kennelijke sporen van de
meesterlijke hand, die, wat hij deed, voortreffelijk deed. Het zijn
geene afwijkingen meer van een derde gedeelte van het ware getal,
het zijn slechts kleine verschillen, afwijkingen in decimalen, tus-
schen de cijfers van
1814 en die van 1853. Dat was berzelius.
Hij M-as het brandpunt, waarin zich dc verstrooide liclrtspranken
vereenigden; waarvan zij verhonderdvuldigd in heerlijken glans naar

-ocr page 40-

alle zijden afstraalden. Er is geen onderwerp, klein of groot, ni
de
scheikunde, of BEEZELIUS nam het op en gaf het in schooner
gedaante terug. Maar nooit was hij zoo groot, dan toen hij, de al-
gemeene
w-etten aan de bijzondere verscliijnselen toetsende, en van
de bijzondere verschijnselen tot de algemeene wetten opklimmende,
het groote gebouw der
algemeene scheikunde grondde, w^aarvan de
leer der aequivalenten de grondslag was.

Toen beezelius in 1806 en 1807 zijn leerboek bewerkte, w'as
hij bekend met de wet van
wenzel van de ongestoorde onzijdig-
heid bij dubbele ontleding S en vond deze door
bucholz's en
eose's analysen van zoutzure potasch, zoutzure soda, zoutzuur
zilveroxyde, zwavelzure baryt, zwavelzure soda en zwavelzure pot-
asch bevestigd. Door het bestuderen van het zoo diepzinnige werk
van
eichtee werd het hem meer en meer duidelijk, dat men uit
eenige weinige gegevens de zamenstelling van alle zouten kon vin-
den ^ Maar toen hij de galvanische proeven van
davy over het
zuurstofgehalte der alkaliën en aarden herhaalde, waarbij hij den
gelukkigen kuTistgreep aanwendde, om als negatieve pool een kwik-
droppeltje te nemen, en daarin het vrij wordende metaal als amal-
gama op te vangen; toen kwam het denkbeeld bij hem op, ook dc
wet van
beegman, omtrent de standvastigheid van het zuurstof-
gehalte voor alle zouten van hetzelfde zuur, zoowel aan de alcali-
sche metalen als aan de andere te toetsen.

Hij nam zijn verkregen amalgama, w^oog het, oxydeerde het al-
kali-metaal in w^ater, woog het overgebleven kwik, en kende
dus bij aftrekking het opgeloste alkali-metaal. Nu bond hij het
oxyde aan zoutzuur, gloeide het zout, woog het, en berekende,
volgens
BüCiiOLz's en eose's analysen van zoutzure zouten, het
gehalte aan metaaloxydc, in het zout voorhanden. Zoo geraakte
hij tot de zamenstelling der oxyden van potassium, sodium en cal-
cium, en tot de zamenstelling van hunne zouten.

Dergelijke bepalingen deed hij voor koper-, ijzer-, lood- en zink-
oxyde, maar vond den regel van
BEEGMAN niet bevestigd, omdat
hij vertrouwde op de analysen van
BUCHOLZ en EOSE, welke on-
naauwkeurig waren; hij gaf derhalve deze reeks van onderzoekingen op.

1nbsp;SciiwEiGGKR, Bd. II, p. 297.

2nbsp;Leerboek, 1808, Doel l, p. 398—401.

-ocr page 41-

Ondertusschen had dalïON zijne atoomgewigtstafel in het licht
gegeven; daarin waren ecliter slechts de verhoudingen aangegeven,
volgens welke zich de
andere ligchamen met zuurstof verbinden [dit
waren
dalton's aamp;sotóe gewigten]; maar het was nog niet bekend,
dat die verhoudingen tevens de uitdrukking waren voor de verbin-
dingen der
andere ligchamen onderling. — Dit vond berzelius.

Hij vergeleek dalton's absolute gewigten van zwavel en water-
stof met zijne eigene, reeds vroeger ^ medegedeelde analyse van
zwavelwaterstof, en vond, dat de absolute gewigten van zwel en
waterstof tevens de verhouding aangaven, volgens welke beide lig-
chamen zich zamen verbonden.
Dat was de groote stap,
waardoor, even als fischer voor de zuren en bases, berzelius
nu voor alle grondstoffen en voor al hare verbindingen tot de
algemeene opvatting der
atoomgewigten kwam. Deze ontdekking
lag wel in de theorie van
dalton opgesloten, maar berzelius
brtgt haar aan het licht. Hij toetste de wet aan vele zwavelver-
blndingen der metalen, en vond, dat er, bij dubbele ontleding,
tus-
schen een oxyde en een sulphureet dezelfde wederzijdsche verzadi-
ging plaats had, als welke volgens de wet van
wenzel tusschen
twee onzijdige zouten bestond, en hij zag dadelijk in, dat de wet
voor alle scheikundige verbindingen moest gelden.

Hij vond verder, dat, wanneer hij gegloeid zwaveUood door mid-
del van salpeterzuur oxydeerde, het verkregen zwavelzure loodoxyde
dezelfde betrekkelijke hoeveelheden zwavel en lood bevatte als het
zwavellood. Hetzelfde vond hij voor zwavelijzer en zwavelijzeroxydule.
Maar wanneer dit zoo was, zoo bestond de wet, die voor de we-
derzijdsche verzadiging der
sulphureten gold, ook voor de weder-
zijdsche verzadiging der
zwavelzure zouten, en zoo werd berzelius
van zelven weder tot de wet van wenzel, die hij verworpen had,
teruggebragt.

Toen hij zich nu andermaal aan de zouten ging wijden, bleek
het hem, uit eene vergelijking tusschen de analysen van zwavelzuur
door
klaproth en die van bUCHOLZ, dat er in de analysen van
bucholz en rose, waarop hij vertrouwd had, eene standvastige
fout was.

Berzelius ontleedde nu zelf de zwavelzure baryt en het zout-

Afliandlingar i Fysik, Kemi och Mineralogie, 2dc stuk, bl. 78—Ü9.

-ocr page 42-

zure zilveroxyde, en vond de wet van wenzel nu met al zijne ana-
lysen overeenkomstig.

Toen nu DALTON zijne wet, dat de ligchamen zich alleen in ge-
heele veelvouden van de atoomgewigten met de zuurstof verbonden,
had bekend gemaakt, vond
berzelius dezen regel ook voor de ver-
bindingen van andere stoffen onderling, met name voor de sulphu-
reten, bevestigd

Berzelius vond verder door sulphureten in sulphaten te laten
overgaan, dat de zuurstof van het zuur een geheel veelvoud van die
der basis is; dat deze regel ook voor dat water geldt, hetwelk
bij het zuur de plaats van basis inneemt en alleen door eene basis
kan verdrongen worden. Hij vond eindelijk, dat die wet van de ge-
heele veelvouden voor de verbindingen van verscliillende bases on-
derhng, kortom, voor alle andere vaste verbindingen, voor het kris-
talwater der onzijdige, zure, basische en dubbel-zouten, voor minera-
len, voor phosphureten, arseniureten enz. doorgaat.

Hier zijn wij nu aan het tijdpunt gekomen, dat beezelius zijne
methoden vohnaakt, zijne verbindingen kiest, uit welke hij de aequi-
valentgetallen zal afleiden; maar nu kunnen wij hem niet verderop
den voet volgen, en moeten het aan de bijzondere geschiedenis van
elk aequivalentgewigt overlaten, hem in zijne keurige methoden na
te gaan.

De oorspronkelijke stukken zijn in het 3e, 4e, en 6® Deel
zijner Afhandlingar (1810—1818) en in de gedenkschriften der
Stokholmer Academie bevat; zijne eerste volledige tafel is van 1815,
zijne laatste, van 1826, bevat eenige verbeteringen, maar meer om-
trent het getal dan omtrent de hoegrootheid der atomen. Zijne
methoden waren van den beginne aan zoo juist, dat er slechts kleine
wijzigingen in de uitkomsten zijn aangebragt. Hij onderzocht of
berekende de zamenstelling van alle scheikundige verbindingen,
gehjk men uit de uitgebreide tabellen in zijne leerboeken
zien kan.

Terwijl berzelius zich hiermede onledig hield, waren gay-
lussac, STROMEYER
en anderen ook met hetzelfde onderwierp bezig;
GAY-lussac's onderzoekingen, voor zoover zij op het soortelijk ge-

1 Deze ontdekkingen zijn alle in eene nota van liet voorjaar van 1810 aan dc Ko-
ninklijke Academie overhandigd, zie Afhandlingar i Eysik, etc., 3de stuk.

-ocr page 43-

wigt betrekking liebben, zullen in bet volgende hoofdstuk vermeld
worden.

Maar een belangrijke strijd ontstond er over de vraag, of de ae-
quivalent- of
atoom-gewigten geheele veelvouden van dat van water-
stof waren.

Dalton had deze wet ten deele wstilzwijgend aangenomen, maar
een Engelsch scheikundige,
prout, Avel te onderscheiden van den
Eranschman
proust, den tegenstander van berthollet, maakte
haar algemeen ^
Meinecke ® herleidde mede alle atoomgewigten
tot ronde getallen, en
thomson ^ liet zich ook geheel door deze
rigting medeslepen, en zocht zelfs de wet door proeven te staven,
wier uitkomsten of met de pen vervaardigd werden, of hier en daar
eene zeer slechte wijze van arbeiden verraadden. Zie hier hunne uit-
komsten, met de opgaven van
berzelius 1826 en de getallen door
GRAI-iam-OTTO aangenomen (1852) daarnevens.

1 Aimal. of Pliilos. 1815, 1816.
- Chemische Messkanst, 1815.
^ System, on chimistry, 1835.

-ocr page 44-

prout,

meinecke,

tiiomsok,

berzelius,

gkailvm

otto,

1815.

1825.

1835.

1836.

1853.

Waterstof.......

1

1

1

0,50 (X 2)

)

1

Zuurstof........

8

8

8

8,01

8

6

6

6

6,13

6

Stikstof.........

14

14

14

7,09 (X 2)

14

16

16

16

16,13

16

40

39,63

39,7

Teiluur.........

32 (X 2)
14 (X 3)
36

32 (X 3)

32 (X 2)

64,25

64,3

Phosphorus......

Chloor..........

33
36

13 (X 3)
36

15,72 (X 3)
17,74 (X 2)

32

35,46

Zilver..........

108

108

110

108,30

108

40

40

40

39,36

89,3

124

116

134

63,38 (X 2)

137

18

9,37 (X 2)

19

Silicium.........

8(X3)

8(X3)
8

22,33

22,2

Borium.........

16 (Xè)

10,91

10,9

Arsenicum.......

48 (X 3)
24

48 (X 3)

38 (X 3)

75,33

75

Natrium........

34

24

33,31

33

Baryum.........

70

60

70

68,66

68,5

Strontium.......

36

44

43,85

43,8

Calcium

20

30

30

30,53

30

Magnesium

12

13

13

13,69

13

Alumirduin......

8

9

10

13,73

13,7

Beryllium

18

18

36,54

7

Zirconium.......

36

40

33,67

33.6

Yttrium........

33

34

32,35

32,2

93 (X-^)
56 (Xè)
28

46

50

46,05

47,3

Mangaan........

IJzer...........

28
38

38
28

37,73
37,18

37,6
38

Nikkel..........

28

30

26

29,62

39,6

Kobalt.........

28

30

36

29,57

29,5
33,5

Zink...........

32

30

36

32,31

Cadmium.......

56

55,88

55,7

Lood...........

104

104

104

103,73

103,6

Koper..........

33

64 (X è)

33

31,71

31,7

Uranium

96 (X ?)
73

130 (X y)
72

308 (X ?)

317,26 (X ?)

60

Tiiimntli

72

71,07

212,8

Kwik. •. ■ .......

100

300 (X i)

300 (X è)

101,43

100

Goud...........

300

300

200

99,60 (X 2)

196,4

Platina.........

96

96

96

98,84

98,6

Iridium •

48 (X ?)
56

30 (X ?)

98,84

98,5

56

58,36

53,3

Ithodium •••••••

120 (Xè)
144 (X ?)

112 (Xè)

44

53,30

51,3

Titanium •••••••

72 (X?)

32

24,33

25,2

Tantalum....... •

18 (X ?)

92,45

Wolframium.....

Molybdaenum....
Chromium.......

96
48
18

96
48
28

136
48
28

94,80
47,96

78,43 (X^)

93
46
36,7

Antimonium.....

Tin...........

88 (X 2)
CO

48 (X 3)
59

44 (X 2)
57

64,62 (X 3)
58,93

139
58

n

-ocr page 45-

Wij zien uit de voorgaande tafel, hoe ruw en van de waarheid
afwijkende in vele gevallen de cijfers van de aanhangers van
prout
waren. Geen wonder dus, dat berzelius zich over de bepalingen
van
thomson ergerde, en dat deze door zijn eigen landgenoot
turner gelogenstraft en tot stilzwijgen gebragt werd. Uitvoeri-
ger is deze strijd tussclien
berzelius en thomson door den Hr.
a. c. oudemans jz. in zijne verhandeling beschreven, blz. 33 en volg.
alsook door den Hr.
d. mulder, bl. 10 en 11 van zijn proefschrift.

Eene reeks van jaren heerschte berzelius nu als vader der
wetenschap, en hij M'as die onderscheiding waardig.

Maar ook de zon heeft hare vlekken, en gelijk de natuurkundige
die vlekken niet voorbijgaat, maar daardoor in het wezen van dat
hemeUigchaam doordringt, zoo moet ook de geschiedkundige de feilen
door een groot man begaan niet voorbyzien; ook zij zijn het, door
welke wij in de
geschiedenis van de wetenschap indringen.

Vijf en twintig jaren lang hadden de atoomgewigten van berzelius
gegolden, zonder eenige echt wetenschappelijke tegenkanting, toen
dumas uit de analyse van koolwaterstoffen tot het vermoeden kwam,
dat het atoomgewigt van de koolstof niet juist was. Zijne voortreffe-
lijke proeven met
stas over de verbranding der diamanten, 1840, be-
vestigden zijn vermoeden, maar
von wreede en regnault gaven
tevens opheldering van deze onjuistheid, doordien zi.3 aantoonden, dat
het koolzuur, uit welks soortelijk gewigt het aequivalent der kool-
stof berekend was, niet aan de wet van
mariotte voldeed. Deze
zaak kon dus geenszins aanleiding geven, om
berzelius's talent
te miskennen, maar de aanstoot was gegeven, en velen namen de
herziening der aequivalentgewigten op zich. Het was dan ook niet
anders mogelijk, of bij de reusachtige vordering der wetenschap
moesten bepalingen van vijf en twintig jaren herwaarts eene herzie-
ning vereischen. Maar hieruit blijkt het meest de grootheid van
berzelius dat, terwijl hij geheel alleen met de grootste bezwaren
gCAVorsteld had, nu t'eZm de herziening van zijn werk op zich moesten
nemen, en daarom toch slechts geringe verbeteringen konden aanbren-
gen. Mannen als
dumas, pelouze, marignac, erdmann en
marchand, en zoo vele anderen wijdden zich aan de bepaling der
aequivalentgetallen met alle volharding en met aanwending van de
fijnste voorzorgen, die het. meer gevorderde standpunt der weten-
schap aanbood. Hierbij bleek het nu, dat de wet van
prout althans
bij nadering voor vele aequivalenten geldig was.

-ocr page 46-

Ofschoon nu velen onbevooroordeeld hierin te werk gingen, zoo
waren sommigen in hunne onderzoekingen niet van vooringenomen-
heid vrij te pleiten, en dit was dan oorzaak, dat ook de waarlijk
goede bedoelingen soms door
berzelius miskend werden. Hij zocht
dan zijn eigen getallen in stand te houden door nieuw^e proeven,
in den zin van zijne vroegere gedaan, en zijne autoriteit in de
wetenschap was de oorzaak, w^aardoor soms de uitkomsten der
schoonste onderzoekingen verwaarloosd bleven. Had
berzelius
vroeger het onwetenschappelijke verdraaijen der uitkomsten, om
de wet van
prout door te drijven, gelijk zulks door Thom-
son
was geschied, teregt bestreden, nu verdacht hij vaak de trouw
van de waarnemers alleen op grond daarvan, dat zij een rond
getal als uitkomst verkregen. Waren de mannen van den late-
ren tijd al
ingenomen met de wet van proüt, zoo waren velen dit,
omdat zij haar al meer en meer bevestigd zagen, maarzij waren niet
allen
vooringenomen. Berzelius had dus geen regt, om onder an-
deren
erdmann en marchand te behandelen gelijk hij deed. Een
treffend beroep op de regtvaardigheid van de scheikundigen schreef
erdmann S door het overlijden van zijn trouwen vriend en
medearbeider
makchakd diep geschokt, en door de volslagen ver-
getelheid, waartoe zijne uitkomsten werden veroordeeld, beleedigd.
Weber had deze, in zijne tabellen (1852) achter rose's ana-
lytische scheikunde, geheel voorbijgezien. De reden hiervan w^as
de volgende:
Berzelius had proeven van erdmann en mar-
chand,
welke de wet van prout bevestigden, niet onbevangen
opgenomen, en zijn verslag daaromtrent ^ ^as niet juist.

Met alle kieschheid en eerbied voor den grootsten scheikundige
van hunnen tijd verdedigden zij zich hieromtrent maar hoewel
berzelius met den toon, die in hunne verdediging heerschte,
genoegen nam, week hij niet van zijn vroeger gezegde af.

„Ik heb,quot; zeide hij \ „met alle achthig voor de roemvolle bemoei-
„jingen dezer scheikundigen, in mijn handboek de gronden aangege-
''ven, waarom ik van hunne in
de meeste gevallen uit de veelvomis-

1nbsp;Erdmann's Journal .55, pag. 193, ao 1851.

2nbsp;Jahresbericht, bd. 25. Handbuch, bd. III. s. 118, 5e Auflage. Zie de Verhau-
deling van den Hr. u
holder, bij kwik (bl. 139).

3nbsp;Erdmann's Journal 37, pag. CO.
* Jahresbericht, bd. 27.

-ocr page 47-

„verhoudingen afgeleidde getallm afwijk, en ik geloof altlaar ook geiioeg-
„zame gronden voor
deze mijne handelwijze te hebben aangevoerd.quot;

Berzelius bleef derhalve bij zijne opvatting, welke wij in de-
zen zin schijnen te moeten verklaren, dat hij meende dat
Erdmann
en Marchand uit hunne proeven wel uitkomsten verkregen, die
tot het ronde cijfer naderden, maar dat die nadering niet groot
genoeg was om het ronde getal daarvoor in de jjlaats te stellen.
Erdmann en Marchand zwegen, daar er niets meer te zeggen
viel, zoo zij de achting jegens den grooten
Berzelius niet wilden
verloochenen, en
Weber nam hunne cijfers niet op, omdat Ber.
ZELius hen niet had goedgekeurd.

Nu is het wel niet te ontkennen, dat de zuivere uitkomsten
der proeven niet moeten voorbij gezien worden, en dat het de zucht
naar waarheid was, che
Berzelius aldus deed handelen; maar er
zijn grenzen.
Erdmann en Marchand hadden met alle inspanning
van krachten en naar hun beste weten de aequivalentgetallen onder-
zocht; zij hadden daarbij steeds de overige scheikundigen uitgenoo-
digd en opgeroepen om hunne proeven te toetsen, en wanneer zij
als uitkomst hunner proeven een rond cijfer aannamen, zoo lag de
overgang van hun gemiddelde tot dat ronde cijfer geheel binnen
de waarnemingsfouten, en had dat ronde cijfer dus evenveel waar-
schijnlijkheid als het gebroken getal, hetwelk het gemiddelde uit
de proeven uitdrukte.

De lateren hebben veel beter dan berzelius begrepen, welke
grens men aan de opgave van cijfers stellen moet.
Berzelius
had voorliefde voor groote cijfers, en schreef zijne uitkomsten in
zes cijfers, waar de afzonderlijke proeven reeds in het derde cijfer
verschilden. Deze verkwisting van cijfers schijnt haren oorsprong
gehad te hebben bij de Eransche sterrekundigen, die zich in het
begin van deze eeuw met soortelijke en absolute gewigtsbepalingen
van gassen onledig hielden, en de astronomische getallen in de
scheikunde wilden invoeren. Zoo vinden wij de absolute gewigten
der gassen bij
biot aangegeven in zeven cijfers, herleid op de
hoogte van de zee en de breedte van 45 o. Maar deze beschouwin-
gen behooren meer tot het onderwerp der soortelijke gewigten,
waartoe wij thans zullen overgaan.

3

-ocr page 48-

METHODISCH OYERZIGT

soortelijke gewigtsbepalingen van gassen en rampen.

Wij hebben ons in dit overzigt ten doel gesteld, de verschillende
verbeteringen na te gaan, welke in de soortelijke gewigtsbepalin-
gen zijn aangebragt, voornamelijk wat die gassen betreft, wier aequi-
valentgetallen in een volgend hoofdstuk zuUen behandeld worden.
De overige gassen en dampen, wier gewigt hetzij naar deze metho-
tlen hetzij naar de methoden voor de weging van dampen is be-
paald, zijn eensdeels niet met zoo groote voorzorgen en niet zoo
dikwijls gewogen; anderdeels konde zich de beschrijving van de bij-
zondere voorzorgen, bij hunne weging in acht genomen, beter aan-
sluiten aan de behandehng van de aequivalentgetallen van hunne
elementen. Daarom hebben wij ons voorbehouden, de toepassing van
de methoden hier ter plaatse slechts over de hoofdgassen van het
organische rijk, lucht, zuurstof, waterstof, stikstof en koolzuur, uit
te breiden, terwijl wij voor de overige gassen en dampen slechts
in het algemeen dc methoden zullen aangeven.

De bepaling van het soortelijk gewigt van bovengemelde gassen
vormt een vrij goed gesloten organisch geheel, waarom wij deze,
tot beter overzigt van de zaak, zullen afscheiden van de methoden
voor de dampen, die wij aan het einde van dit hoofdstuk zullen na-
gaan. Het doel van dit hoofdstuk is de
hepaUng, niet de bereke-
ning
der soortelijke gewigten na te gaan, en hoewel wij ons tot het
geven van vergelijkende tabellen vaak met reductiën hebben onledig
rchouden, zoo kon toch het berekenende deel hier niet anders dan

-ocr page 49-

soms bij wijze van voorbeeld opgenomen worden. Eene geschiedenis
van de
berekening zoude op zich zelve een boekdeel kunnen vullen,
want vooral in vroeger tijd, toen men het soortelijk gewigt der gassen
gedeeltelijk door meting, gedeeltelijk door v/eging bepaalde; toen men
de gassen in vochtigen staat woog en allerlei correctiën moest aan-
brengen, die men later leerde ontgaan; in dien tijd vooral waren de
berekeningen zeer zamengesteld. A'^ ij gaan dan nu over tot het eer-
ste gedeelte van ons onderwierp,

be soortelijke gewigtsbepalingen van gassen,
en ontmoeten liet eerst op onzen weg

de Engelsche scheikundigen.

Mayow zocht reeds in 1669 liet soortelijke gev/igt van een kunst-
matig bereid gas te bepalen; hij gaf aan omtrent het in water onop-
losbare deel van de dampkringslucht, w.elke tot onderhouding van
verbranding gediend had, dat het eenigzins ligter was dan gewone
lucht.
Hales beproefde later, het gewigt van het uit wijnsteen ver-
kregen gas te bepalen, maar vond geen verschil in gewigt tusschen
dit gas en de dampkringslucht.

Cavendish deed de eersts afdoende proeven over het gewigt van
de gassen in betrekking tot dat van dampkringslucht; hem volgden
priestley en kiuv/an S wiens bepalingen zeer in cere werden ge-
houden.

Dalton en davy hielden zich met hetzelfde onderwerp bezig;
maar reeds begon bij de Engelschcn de oj)gevatte meening bovendo
onbevangen Avaarneming de bovenhand te verkrijgen. Sinds de En-
gclschen van het denkbeeld uitgingen, dat alle aequivalenten en soor-
telijke gewigten geheele veelvouden van dat van waterstof moesten zijn,
verkregen zij uit hunne proeven altijd ronde getallen. De overige
scheikundigen mogten jaren lang over het aequivalentgewigt van de
koolstof in twijfel zijn, geen nood : het soortelijk gewigt van kool-
zuur stond immers bij
peoüt ^ als een rond getal in de tafel? Jam-
mer, dat
regnault later bewees, dat, juist in het geval dat de wet
van
prout doorgaat, het soortelijke gewigt vau het koolzuur in

' Essay ou Plilogiston, 1787.
- Aim. of Pliilos. 0, ]). ;321.

-ocr page 50-

betrekking tot dat van zuurstof, onder de drukking van den damp-
kring, geen rond getal kan zijn, omdat dit gas slechts onder geringe
drukking aan de wet van
mariotte gehoorzaamt.

Thomson ^ ging nog verder; dat het soortelijke gewigt van stikstof'
0,875 was, dat van zuurstof
= 1 gesteld zijnde, stond bij hem vast.
Nu moest echter de lucht ook eene scheikundige verbinding zijn
van vier maten stikstof met eene maat zuurstof, en hieruit vindt
hij dan, het soortelijke gewigt der lucht = 1 stellende:

Soortcliik gewigt van O = 1,1111.

„ „ N = 0,9723.

Zoo leidt hij alle soortelijke gewigten en aequivalentgetallen uit de
berekeningen van anderen en volgens eigen proeven en correctiën (!)
zoodanig af, dat hij steeds ronde getallen verkrijgt.

Wij willen geenszins aan de verdiensten van enkele mannen, w^aar
zij bestaan, te kort doen en erkennen volledig, dat de schoonste ont-
dekkingen omtrent den aard der gassen en hunne diffusie, omtrent
het verschil tusschen gassen en dampen enz. in Engeland gedaan zijn.
Maar wat de gewigtsbepalingen der Bngelschen betreft, zoo meenen
wij, dat zij voor de geschiedenis der methoden even weinig waarde
hebben als voor de gescl)iedenis der
uitkomsten, weshalve wij
hen verder met stilzwijgen voorbij gaan.
Saussüre zegt te regt,
dat
davy, die met 983 CC gas, en allen en pepy8 ^ die met 344
C C gas w^erkten, veel te geringe hoeveelheden tot hun onderzoek
gebruikten.
Phillips, die in 1839 ® waterstof, stikstof en zuur-
stof op hun soortelijk gewigt onderzocht, verkreeg weder dezelfde
ronde uitkomsten.

Wij laten hier eenige opgaven volgen van soortelijke gewigtsbe-
palingen, door de Engelsche scheikundigen gedaan:

1nbsp;Naamloos stuk iu dc Ann. of phil, Wj Dr. tiiomson, Nov. 1815 en 1816, waar-
van een uittreksel in dc Ann. d. chim. et phys., 2e série, tome l, p. 411._Voorts

is er eene geheele reeks von zijne opgaven, deels van aequivalenten, deels van soor-
telijke gewigten, in de Ann. of Philos., Dl. 2, 3, 4, 5, 7, 13, 16, 17, 18, waarvan
uittreksels in
scinvEiGGER's Journaal, Band 10, 11, 33, enz.; erdmakn's Journaal,
Band 8, eni;. enz.; _ het is eene onvruchtbare lectuur.

2nbsp;Bibliothèque Brittannique, vol. 33, p. 313.

3nbsp;Philos, transact.

-ocr page 51-

37

Lucht =

1.

Waterstof = 1.

Aanhangers

catendisii.

kirwan.

davy. van i'koüt.

Waterstof...

....0,09.....

..0,084

.,1,103.....

Stikstof ....

..0,985.....

Koolzmir....

....1,57.....

..1,500.....

.....20,7 .....22,

Zwaveligzuur

.....30.......28.

merkwaardig zijn daarentegen voor onze beschouwing

de proeven der Fransclie scheikundigen.

aan wier hoofd die van k-avosisie» staan.

Lavoisiek bepaalde het gewigt van verschillende gassen, en ge-
bruikte daartoe den toestel, dien wij op plaat 1, fig. 2, hebben afge-
beeld. De glazen klok A' werd met water gevuld en opgerigt op
de tafel T van den pneumatischen bak B. — De inrigting van de-
zen zoo eenvoudigen en toch zoo vernuftig uitgedachten bak, waar-
van
lavoisier zelf de ontdekking aan priestley toeschrijft, is tc
bekend, dan dat wij haar nader zouden behoeven te beschrijven. —
Nu werd het gas uit den ontwikkelingstoestel in de klok A'
geleid. Aan het monteersel m' van deze klok was de kraan r' ge-
schroefd, en deze kon weder door middel van de dubbele schrocf-
moer s s' in verbinding gebragt worden met de kraan r, geschroefd
aan het monteersel m van den ballon A.

De ballon A met zijne kraan was vooraf met water gevuld gewogen,
daarop van binnen behoorlijk afgedroogd met een linnen doek, luchtle-
dig gepompt en weder gewogen. Men kende dus door het gewigt
van het water, dat hem vulde, zijn inhoud, en tevens het gewigt
van den ledig gepompten ballon. Om naauwkeurig rekening te hou-
den van de ledige ruimte in den ballon teekende men ook de druk-
king der bij het uitpompen teruggebleven luclit aan.

Nu werd de ledig gepompte ballon aan de klok A' geschroefd;
de kranen r en r' werden geopend, en het gas steeg op in den
ballon A. De inhoud van de klok A' was evenwel grooter dan die

' Dit getal is Lcrckciul uit dc opgave van lavoisier, Traité dc cliimie, aquot;. 1/93;
Korr geeft 3,205 : Gcschiclite der Chemie, Bd. III, p. 187.

-ocr page 52-

van den balion, zoodat cr eenig gas boven in de klok overbleef, ]ia-
dat het gas in den ballon was opgestegen. De klok werd nu in
den bak B zoover omlaag gebragt, dat de oppervlakte van het water
in A' op gelijke hoogte was met die van liet water in den bak, en
het gas in den ballon dus juist onder de drukking van den damp-
kring verkeerde. Daarop werden terstond de kranen gesloten en de
barometer- en thermometerstand afgelezen.

De ballon werd nu gewogen, en men kende uit deze en de beide
voorgaande wegingen het gewigt van eene bepaalde uitgebreidheid
gas, bij de afgelezen drukking en temperatuur, en verzadigd met
waterdamp (want het had lang boven water gestaan).

Dit gewigt werd nu herleid op de temperatuur van 10quot; E en op
de drukking van 28 parijsehe duimen = 0,75796 meters [later
zullen wij kortweg 0,758 schrijven]. Wat de herleiding van de tem-
peratuur betreft, zoo beijverde zich
lavoisier, om deze zooveel
mogelijk te ontgaan, door zijne proeven zoo nabij mogelijk op de
temperatuur van 10« R te bewerkstelligen. Hij had namelijk niet
veel vertrouwen in de door hen gebruikte uitzettingscoëfficienten
van gassen voor de warmte. Voor waterstof nam hij dien van
monge,
zijnde yig voor eiken graad R, dat is: 0,00444 voor eiken graad C.
Voor de overige gassen nam
lavoisier voor eiken graad R,
gelijk aan 0,0038 voor eiken graad C, als uitzettingscoëfficient
aan. Dit cijfer koos hij naar aanleiding van dat van
deluc,
van den Sldeeligen thermometer = E ^ 0,00377 C.

JU zijn Traité de chimie geeft lavoisier de gewigten van den
Parijsclien kubiekduim gas in greinen aan; hieronder zijn eenige
van zijn eigen bepalingen, welke ik hier laat volgen met de uit
deze getallen berekende soortelijke gewigten der gassen, waarbij dat
(Ier lucht = 1 genomen werd. De soortelijke gewigten naar
reg-
naulï,
voor lucht — 1, zijn daarnevens geplaatst.

latdisieb.

kecstault.

Gewigt van den Iculj. Soortelijk gewigt. Soortelijk gewigt,
duim in greinen. voor lucht = 1. voor luclit = 1.

Igt;ampl;ringsluclit.....0,4G005...........1,000.........1,00000.

............0,50094...........],102.........1,M)5G3.

Stikstof............0,4i444...........0,965.........0,97137.

Walrestof...........0,03539...........0,079.........0,06920

Koclzinir...........O,0S0S5...........1 ,,-,00.........1 53901

-ocr page 53-

Wij zullen in den loop van onze verdere bescliouwingcn nog ge-
legenheid hebben, op de deugden en gebreken van deze bepalingen
van LAVOlSiÉTï terug te komen. AVij vinden al terstond bij

S?©USaCISOY , •VAtJta.'BEiïIB' en 8E«ïII» ^

eene andere wijze van arbeiden, waardoor zij de methode van LA-
voisiEE meenden te verbeteren.

Deze scheikundigen wendden bij hunne proeven den gazometcr
van
lavoisier en meusnier aan. Dit zeer zamengestelde werk-
tuig, — welks beschrijving ® ons hier te ver zou voeren, — gaf
naauwkeurig het volumen van het daarin aanwezige gas, zijne tem-
peratuur en drukking aan. Vulde men den ballon met gas uit de-
zen gazometer, zoo kon men aan dat werktuig aflezen, hoe groot een
volumen gas er in den ballon was overgebragt, en bij welke druk-
king en
temperatuur de ballon daarmede gevuld was.

Zi] behoefden den ballon dus niet vooraf met water gevuld tc
wegen, om zijn inhoud te kennen, en evenmin behoefden zij, bij liet
uitpompen van den ballon, rekening te houden vati de spanning
der overgebleven lucht. De gazometer gaf het volumen van het
ingebragte gas aan; uit de gewigtsvermeerdering van den ballon na
het inlaten van het gas kende men het gewigt van dat gas. Niette-
genstaande deze voordeden waren hunne getallen, gelijk hieronder
blijken zal, nog verder van de w^aarheid dan die van
lavoisier, het-
geen waarschijnlijk aan de fouten in den zamengestelden gazometer
en aan de mindere volkomenheid van de methode van meten in
vergelijking met die van wegen moet geweten worden. Zij zelve
schreven het verschil tusschen hunne uitkomsten en die van
lavoi-
sier
aan de onzekerheid van de uitzettingscoëfficicnten, die zij
gebruikten, toe, maar hierin ligt het verschil voorzeker niet. Zij
wogen de waterstof bij 13èquot; R, en herleidden haar gewigt op 10« R,
door middel van den uitzettingscoëfficient ^ = 0,00419 voor elkeu
graad R {= 0,00335 voor eiken graad C). Dc zuurstof wogen zij
hi] 140 en herleidden haar gewigt op 10° R door middel van
den uitzettingscoëfficientnbsp;voor eiken graad R 0,0018 voor

eiken graad C. De door fourcroy c. s. gebruikte herleidingen

1 Annal, à. Chim,, tomo 8 et 9, a». 1790.
^ Zio LATOisiEK, Traité de chimie, aquot;. 1793, I, 24.

-ocr page 54-

zijn (lus wel bczydcu de waarheid, daar dc uitzettingscoëfficient voor
O en II 0,00366 voor den graad C is, raaar haar invloed is te gering.

Wat het bereiden hunner gassen l)etreft, zoo werd de water-
stof ontwikkeld uit een deel zink, een deel zwavelzuur en zeven
deelen water; zij werd gereinigd door bijtende potasch. De zuur-
stof werd ontwikkeld uit goed gekristalliseerde cliloorzure potasch
(muriate suroxigéné de potasse) uit het laboratorium van
lavoisier;
zij werd gereinigd door sterke bijtende potasch-oplossing.

Wij laten hier de opgave in greinen van de door hen verkregen
gewigten voor den Parijschen kubiek duim gas volgen. Daaron-
der staat het soortelijk gewigt voor dat der lucht = 1. Daar mij
andere elementen voor de berekening ontbraken, heb ik de bereke-
ning van
de saussure (zie pag. 44), om de soortelijke gewigten van
biot in absolute te veranderen, hier eenvoudig in omgekeerden zin
toegepast, waarbij dan moet opgemerkt worden, dat het verkregen
soortelijk gewigt dat van het
drooge gas is bij 0« C en 0,760 me-
ters drukking, dat der lucht onder dezelfde omstandigheden = 1
zijnde, terwijl de uit de getallen van
lavoisier berekende boven
vermelde soortelijke gewigten voor vochtige gassen en lucht bij lOo
R cn 0,758 meters gelden. Eindelijk heb ik ook de soortelijke ge-
wigten volgens
regnault hier weder bijgevoegd. — De herlei-
ding voor de temperatuur en drukking in de eerste kolom geschiedde
naar de formule

d __ 0Jó8 (I g t)
d' ~ h

waarin d' de digtheid van liet gas bij h drukking en 10 -j- t» R
t(!mperatuur, n de uitzettingscoëfficient voor eiken graad R, en d
f!e gevraagde digtheid bij 10° R en 0,758 meters druk is.

waterstof.
Nomniernbsp;Gewigt van den kul), duim

(Ier pvoef.nbsp;bij R en 0,758 in.

1quot;..................0,040501 grein.....

2quot;..................0,040483 //......

3»..................0,040454 //

4quot;..................0,040373 //

zuurstof.
Gewigt van don kub. duim
l)ij 14quot; K cn 0,758 m.

.......0,49213 grein.

.......0,49287 //

Gciniddckle...... ....0,040452 grein................0,49950 grein.

GBmiddcldc, herleid np

J quot;O K • .............0,041045 n.................0,49845 v

Gemiddelde, herleid voor
het koolgchaltc van dc
waterstof............ .0,040C,:!5

-ocr page 55-

rourcroy , seguin regnadlt.
en vauquelin.

Waterstof.................0,0877.............0,06926.

Zuurstof..................1,0770 '...........1,10563.

Wij gaan nu over tot de proeven van
BIOT eu AitAc;o

welke de methode invoerden, om bij de proef terstond het soortelijk
geAvigt van het gas met betrekking tot dat der lucht te bepalen. Zij
wogen hunnen ballon eerst met luclit gevuld, daarna luchtledig en
eindelijk met gas gevuld. De verhouding tusschen het verschil van
de derde en tweede cn tussclien het verschil van de eerste en
tweede weging gaf hun terstond het soortehjk gewigt van het gas,
zonder dat zij daartoe zijn volumen behoefden te weten, of de capa-
citeit van den baUon, door dezen met water gevuld te wegen, be-
hoefden te bepalen. Dat zij daarbij de drukking van de bij het uit-
pompen teruggelaten lucht ook niet in rekening behoefden te bren-
gen, wanneer de barometerstand gedurende de beide laatste wegin-
gen niet veranderde, kan men ligtelijk nagaan. Maar daar er steeds
geringe veranderingen in den dampkring zijn, wogen
biot en arago
hunnen ballon meestal na de weging met het gas nogmaals luchtle-
dig, en namen dan het gemiddelde tusschen de tweede en vierde
Aveging als het Avare
geAvigt van den ledigen ballon, op het oogen-
blik van de derde weging, aan. Ook deze voorzorg Avas echter niet
voldoende,
Avant zij konden nooit zeker zijn, dat de barometerstand
gedurende den tijd der proeven gelijkmatig
Avas gerezen of gedaald;
en ook in dat geval Avas het gemiddelde slechts dan de uitdrukking
van de
Avaarheid, wanneer er tusschen de Avegingen 2, 3 en 4 even
veel tijd verloopen
Avas.

Soortelijk gewigt,
voor lucht — 1.

De gassen en de lucht werden in vochtigen staat gewogen, maar
de uitkomsten AA^erden op den toestand van volkomen droogheid her-
leid. Tot deze herleiding dienden hun
zooAvel de opgaven van de
saussure
aangaande het Avaterdampgehalte der lucht voor eiken graad
van den hygrometer , als ook de formule van
laplace in de Me-

^ Düsias cn noDSSiKGAcr-T, Ann. d. chim. ct phys. III® serie, tome 3, geven
voor
foueceot's soortelijk gewigt ran zmu-stof 1,087 op.
quot; Memoires de Tinstitut, 1807.

-ocr page 56-

cirnique céleste voor liet ivatergelialte van de lucht bij het verza-
digingspunt, afgeleid uit proeven van dalton en tiikodore de
SAüSSüKE; daar deze opgaven echter niet juist waren en door de
saussure
later zelve gewantrouwd werden [de saussure en watt
vonden het soortelijk gewigt van den waterdamp = f; gay lussac
gaf later | op], zoo was deze herleiding op den toestand van droog-
heid niets minder dan voorzigtig.

Wat de herleiding voor de temperatuur betrof, zoo gebruikten
zij nevens den uitzettingscoëfHcient voor de lucht ook dien voor
het glas, welken
lavoisier en laplace in eene onuitgegeven ver-
handeling op 0,0000262716 kubieke uitzetting voor eiken graad C
vaststelden. Zij herleidden hnnne uitkomsten op 0° C en 0,76 m.
druk, en waren hierin dus minder voorzigtig dan hunne voorgan-
gers, die uit vreeze voor onnaauwkeurige formulen de herleidingen
zoo klein mogelijk maakten. Niettegenstaande deze onvoorzigtigheid
verkregen zij op verschillende dagen en bij verschillende toestanden
der luclit uitkomsten, die slechts zeer geringe afwijkingen vertoonden.

Twee van de door hen in acht genomen voorzorgen waren van
een gunstigen invloed op hunne uitkomsten. De eene bestond daar-
in, dat zij de wegingen van den ballon zoo kort mogelijk na elkan-
der deden, opdat de laag waterdamp, op de buitenste oppervlakte van
het glas, zooveel mogelijk dezelfde zoude blijven.

De tweede bestond in het gebruik van de derde zijdelingsche
kraan, zie plaat 1 fig. 3, waardoor de ruimte tusschen de beide kra-
nen van den gashouder en van den ballon ook luchtledig kon ge-
maakt worden. De vroegeren hadden deze voorzorg verzuimd, en
hun gas was dus steeds verontreinigd met de hoeveelheid lucht, in
de tusschenruimte tusschen beide kranen bevat.

Wij laten hier de opgave van hunne cijfers nevens die van reg-
nault
volgen.

Soortelijk gewigt der drooge gassen,
voor lucht = 1, bij Oquot; C en 0,76 m.

liior en aeago. eegnaült.

Dampkringslucht............1,00000..........1,00000.

...................1,10359..........],10563.

Stikstof...................0,96913..........0,97137.

Waterstof..................0,07321..........0,06936.

Kool^mr..................1,51961..........1,53961.

-ocr page 57-

Met het oog op deze uitkomsten cn op de voordeden, welke het
wegen van den ballon met lucht boven de weging met water of de
meting heeft, met het oog op de boven gemelde verdere voorzor-
gen, mogen Avij veilig besluiten, dat de bepalingen van
bïot en
akago meesterlijk zijn verrigt, en dat de daaraan nog klevende
fouten grootendeels aan de onnaauAvkeurigheden der herleidings-
coëïücienten te AAdjten zijn. Op eene alle vroegere bepalingen aan-
klevende hoofdfout voor de Avaterstof, door
dulong en berzelius
vermeden, komen Avij later terug.

De proeven van

®IB:EO3®©S?ÏS S5E SAusstJiaa:

gaven liet geAvigt van een bepaald volumen gas, niet onmiddelijk
het soortelijke geAvigt aan. Even als
lavoisier en fourcroy c. s.
lierleidde hij zijne uitkomsten op de temperatuur van 121° C ~
10° R, en op den barometerstand van 0,758 meters, en vermeed
hierdoor groote correctiën; zijne proeven verrigte hij zoo nabij mo-
gelijk op de temperatuur van 12gO C, en verwierp eene van zijne
vroegere bepalingen, bij 22^° C verrigt, Avaaxbij hij A'oor den liter
zuurstof het
geAvigt van 1,3719 gram verkreeg.

Door eigen proeven, Avaarbij hij de gassen bij 0° C woog en
hieruit (volgens den uitzettingscoëfficient voor gassen van
gay-lussac
0,00375) het soortelijk geAvigt bij 12|o C berekende, vond hij,
dat
dit berekende gewigt steeds geringer Avas dan datgene, Avat de
directe weging bij 12|o C hem gaf. Dit
Avas de reden, Avaarom hij
den
uitzettingscoëfficient Avantrouwde.

ICven Aveinig vertrouwen schonk hij aan zijn eigen formulen
voor de vochtiglieid der gassen, en herleidde daarom het gewigt van
zijii vochtig gas niet op het punt van volkomen droogheid, maar
()]) het naderbij gelegen punt vari verzadiging met Avaterdamp.

De saussure gebruikte voor zijne AA^egmgen eenen ballon A^an
5941,6 kubiekduimen inhoud; eene balans van
fortin, AA-elke bij
een kilogram belasting op een milligram doorsloeg, diende tot de
Avegingen. Zijiie gassen AA'aren niet zuiver, maar hij onderzoclit hunne
zamenstelling door middel van dc toen ter tijde gebruikelijke eudio-
nieters. Zie hier eene opgave van zijne uitkomsten: '

' Ann. cl. Chim., tonie 71, 1809.

-ocr page 58-

drukking
in ben
citgepompten

ballon.

temperatuur
van
het gas.

barometer-
stand,
herleid op

12,50 C.

gewigt
van het gas

zonder
herleiding.

zamenstelling van
het gas.

zuurstof.

A 0,0056 meters

18,2« C

0,7299 meters

7,52 gram

98 0 — 2 N

B 0,005 »

5,00 c

0,7204 H

7,77 quot;

98 0 — 2 N

koolzuüu.

C 0,007 u

14,0« C

0,7295 u

10,476 //

99,071 CO' — 0,929 lucht.

D 0,005 u

5,90 c

0,7265 n

10,775 u

98,93 C02 — 0,69 N — 0,38 0

D 0,00,ï n

5,0» C

0,7232 u

10,765

98,3 C02 —0,92N—0,78 0

De saussure berekende nu uit deze gegevens Jwt gewigt van
den liter gas hij
12,5° C onder de drukking van 0,758 meters en
verzadigd met waterdamp.

Hij deed dit zoo voor zijn eigen uitkomsten als voor die van
vroegere scheikundigen, en herleidde de soortelijke gewigten van
biot en aeago in absolute gewigten, welke herleiding wij (zie pag.
40) voor
fouecrOy's getallen in omgekeerden zin hebben verrigt,
even als wij zulks hier beneden in de tweede kolom ook voor
saus-
SURe
's opgaven gedaan hebben. SaüSSURe nam het gemiddelde
uit de opgaven van zijne voorgangers en van zich zeiven als het
waarschijnlijkste cijfer aan, en verwierp hierbij proef B, als gevende
eene tc groote afwijking. Zie hier de opgaven:

-ocr page 59-

Liter vochtig gas hij
12,50 en 0,758 m.

Soortelijk gewigt,
vüor lucht = 1.

zduestop.

lavoisiek 1..............1,3583 gram...........1,1072.

roüECEOY, etc. 2.........1,3523 .............1,0770.

bigt en arago ^.........1,8538 //............1,1026.

DE SAUSSURE A.......1,8563 1/............1,1056.

Gemiddelde.............. .1,3552 gram...........1,1055.

regnault.....................................1,1056.

.1,5000.

koolzuur.

lavoisier................1,8470 gram......

bigt *...................1,8591 //

bigt en arago =..........1,8717 '/............1,5196.

de saussure..........1,8560 .............1,5130.

Gemiddelde...............1,8576 gram...........1,5142.

regnault.....................................1,5290.

Verrassend is de uitkomst van théodore de saussure, wat de
zuurstof aangaat. Ik spreek niet van zijn gemiddelde uit de proe-
ven van alle vroegeren zamen; zulk een getal komt mij voor al
de gebreken en geene enkele van de deugden der afzonderlijke cijfers
te hebben; het is eene toevalligheid, zoo het juist is, en het mist
de leerzaamheid van de enkele opgaven. — Maar
saussure's ei-
gen uitkomst, welke volmaakt met die van
regnault overeenkomt,
deze is het, die ons verrast. Het cijfer was evenwel geene uitkomst
van vele proeven, maar slechts
één enkel getal, uit drie uitkom-
sten gekozen, zoodat het eerder eene gelukkige greep dan eene vast-

gt; Elemens de Chimie, II, pag. 250, a». 1793, zoo als de saussure zelve opgeeft ;
hoe hij echter tot dit getal komt, is mij een raadsel; de rekening geeft 1,348 gram,
en voor het soortelijk gewigt 1,102.

® Pourcroy, Ann. d. Chimie, 1® serie, tome 8 et 9, 1790. — Dit getal heeft
de saussure, naar eigen reductiën, uit hunne ruwe uitkomst berekend.

® Bigt en aragg. Mémoires de l'institut, 1807.

Bigt, Bulletin de la société philomatique, 1807.

' Dit is het gemiddelde uit drie opgaven, de eerste uit het Journal de physique,
tomc 64, dc twee anderen uit de proeven C en D ontleend, welke opgaven
de saus-
sure
bij het trekken van zijn geheele gemiddelde alle drie in rekening heeft gebragt.

-ocr page 60-

gestelde daadzaak kan genoemd worden. Ook zoude cr, waimee.r
men voor de ingemengde stikstof, in plaats van liet soortelijke
gewigt volgens
lavoisiek, liet tlians vastgestelde cijfer iu reke-
ning bragt, en voor den uitzettingscoëfficient 0,00375 dien van
0,00366 invoerde, wel iets op de overeenkomst tusschen de cijfers
van
de saussure en regnault zijn af te dingen; maar er blijft
toch nog genoeg grond over, om
de saussure als een uitstekend
scheikundige te erkennen en zijne uitkomsten voor buitengewoon
naauwkeurig voor den tijd, waarin zij aan het hcht kwamen, te ver-
klaren.

Tot nog toe hadden de scheikundigen dc absolute en soortelijke
gewigten der gassen slechts gebruikt als grondslag van de gazometrie
{bepaling van de hoeveelheden gas door het meten van hun volumen),
eu tot eenige andere doeleinden, als bij voorbeeld tot de kennis
van het verband tusschen gewigt en straalbrekend vermogen

Toen echter de wet, door alexander von Humboldt en gay-
lussac
in het jaar 1805 ontdekt, volgens welke de gassen zich in
verhouding vau geheele volumina zamen verbinden, meer en meer
algemeen bevestigd werd, toen verkregen de soortelijke gewigten
hunne beteekenis met betrekking tot de aequivalent-getaUen. Men
begon nu .ook, gelijk men het aequivalentgetal van de zuurstof =
100 aannam, de gewigten der gassen volgens het soortelijke gewigt
van
zuurstof = 1 te berekenen, hoewel men ook de methode, om
de
lucht == 1 te stellen, niet liet varen.

De bepalingen van dulong en berzelius werden al dadelijk
in het werk gesteld, om eene tegenstrijdigheid tusschen de soorte-
lijke gewigten en de langs anderen weg verkregen aequivalenten vau
waterstof en zuurstof uit den weg te ruimen, maar alvorens wij tot
deze overgaan, willen wij hier nog eens de uit de gegevens van de
vroegeren berekende soortelijke gewigten voor lucht = 1 en zuur-
stof = 1 nevens elkander plaatsen, ter vergelijking weder dc ge-
tallen van
regnault daarbij opgevende.

Jk

1 Biot cu au.vgo, Mémoires clc l'Iustitut, 1807.

-ocr page 61-

LAVOISIEK. FOCKCKOY C. s. BIQI eil A. DE SAUSSÜÄE. KEGXAL'LT.

Lucht.......1,000.......1,0000........1,0000.......1,0000......1,00000.

Zuurstof.....1,102.......1,0770........1,1036.......1,1056......1,10503.

Waterstof... .0,079.......0,0877........0,0732...................0,00920.

Stikstof......0,905.....................0,9691...................0,97137.

Koolzuur.....1,500.....................1,5196.......1,5130......1,52901.

Zuurstof.....1,0000......1,0000........1,0000.......1,0000......1,00000.

Waterstof----0,0698......0,0814........0,0663...................0,06204.

Stikstof......0,8757....................0,8781...................0,87856.

Koolzuur.....1,3009....................1,3770.......1,3085:.....1,38293.

Lucht.......0,9074....................0,9061...................0,90438.

liadden uit liunno proeven omtrent de synthese van het water (zie
aeq. v. wat.) dc zekerheid verkregen, dat, wanneer de wet der volu-
mina van
iiumboldt en gay-lussac waar was, de vroegere bepa-
lingen omtrent de digtheid van de w^aterstof allen moesten Men.

De oorzaak van deze fouten zochten en vonden zij in liet ver-
zuim van eene voorzorg, wder noodzakelijkheid
dalton had aan-
getoond. Deze had bewezen, dat een gas, dat in w^ater oplosbaar
is, niet boven water verbhjvcn kan, zelfs niet een vrij korten
tijd, of er heeft diffusie plaats tusschen het boven het water staande
gas en de lucht welke in dat water is opgelost. Wanneer een zoo
ligt gas als waterstof op deze wijze met lucht werd verontreinigd,
zoo was het duidelijk, dat zijn soortelijk gewigt daardoor aanmer-
kelijk moest veranderd worden.
Dulong en berzelius vermeden
deze fout, door het water, waarop het gas in den gashouder rustte,
met eene laag vette olie van 2 a 3 centimeters dikte te overdekken.

Zij toetsten verder de methode, om hunne gassen in vochtigen
staat te wegen, maar vonden deze minder goed dan die, volgens
welke zij de gassen over
chloor-calcium lieten strijken en dus in
volmaakt droogen staat wogen. Het was niet de vrees voor de
onjuistheid van de formulen voor het watergehalte der gassen, die
hen dezen weg deed inslaan, want deze formulen waren sinds de
voormelde onderzoekingen verbeterd. Maar bij het instroomen van

mm

-ocr page 62-

liet vochtige gas iu den ledig gepompten ballon, zette zich het gas
uit, en hierdoor daalde de temperatuur dermate, dat er water in
vloeibaren staat werd nedergeslagen; dit water verdampte niet we-
der, omdat, bij het stijgen der temperatuur op het einde van het
instroomen, het gas in den ballon mede ten koste van het gas daar
buiten water opnam, zoodat er ten laatste eene te groote hoeveel-
heid water in den ballon werd ingebragt.

De wyze van biot en abago, om den ballon voor en na de
weging met gas luchtledig te wegen en uit beide wegingen het ge-
middelde te nemen, keurden zij af om redenen die wij boven ver-
meld hebben. Zij beijverden zich daarentegen, om de wegingen
van den ballon, met lucht gevuld, luchtledig en met gas gevuld,
zoo snel mogelijk op elkander te laten volgen, opdat de verande-
ringen in den dampkring zoo weinig mogehjk invloed zouden
hebben.

Wat de bereiding hunner gassen betrof, — de zuurstof werd uit
cliloorzure potasch ontwikkeld, en door eene sterke oplossing van
bijtende potasch van eenig koolzuur, van plantaardigen oorsprong,
bevrijd; ^— de waterstof, uit zink- en zwavelzuur »bereid, werd door
potasch gereinigd; — het koolzuur, uit wit marmor door salpeterzuur
ontwikkeld, streek door eene lange buis met fijn gemaakte gekristalli-
seerde onderkoolzure soda; — de stikstof, uit de ontleding van
ammonia door chloor verkregen, werd door een zuur vocht en door
eene oplossing van potasch gevoerd, door het eerste om ammonia,
door de laatste xim zuur terug te houden. Zij verkregen hierdoor
de volgende uitkomsten:

-ocr page 63-

GASSEN,

temperatuur

drukking

drukking

in den
uitgepomp-
ten ballon.

gewigt
van den
gevulden
ballon.

gewigt
van den
ledigen
ballon.

gewigt van
het drooge
gas bij
00 C
en 0,76 m.

SOOIfiX. OEWIOOT.

bij het wegen.

van het gas.

van het

gas.

lucht = 1.

zuurst. 1.

»IKOO«^.

Lucht..........

20,5» C

0,7365 meters.

0,0044

m.

741,798

gram.

731,730 gram.

10,995 gram.'

1,0000

0,7575

II

0,0044

u

741,810

u

731,733

II

10,993 u

Zuurstof........

21,50 C

0,7635

0,0044

u

742,765

H

731,605

II

12,122 u

1,1026

1,0000

quot;

Koolzuur........

18,0« C 1

^0,7550

II

0,0044

u

747,175

n

731,720

II

16,760 //

1,5245

!

1,3826 1

(o,7662

II

0,0044

u

747,225

//

731,540

II

16,760 //

VOCHTIG.

Lucht..........

8,8« C

0,7587

0,0023

949,915

941,165

9,1358 u

1,0000

u

u

//

If

Zuurstof........

10,7quot; C

0,7458

0,0022

n

950,573

n

941,170

u

10,0743 //

1,1027

II

Waterstof.......

6,00 c

0,7541

0,0022

u

941,805

941,140

u

0,3676 //

0,0687

0,0623

n

ir

Lucht..........

8,80 c

0,7635

0,0022

u

842,563

1/

836,583

H

6,2026 //

1,0000

u

Stikstof.........

8,60 C

0,7472

0,0022

u

842,280

836,565

n

6,0521 n

0,9760

0,8853

' Volgens de opgave van dulokg cn behzeliüs: 1,3823; wordt zuurstof = 1,1027 als eenheid genomen, zoo verkrijgt men: 1,3825.

lÄ».

=£3

-ocr page 64-

Het aanzien, hetwelk dulong m berzelius bij de scheikun-
digen genoten, en de lüjzonder schoone overeenkomst tusschen
Imnne opgaven voor de soortelijke gewigten van zuurstof, water-
stof en stikstof en de uitkomsten van hnnne analytische proeven
(11 = 6,23, ]Sr = 88,52 volgens de soortelijke gewigten (H = 6,24,
88,61 volgens de analyse); deze omstandigheden waren oorzaak
dat hunne getallen voor onomstootelijk werden aangezien, zoodat zij
tAvintig jaren lang zonder tegenspraak (behalve bij de Engelschen)
golden; er waren in hunne methode ook geeue hoofdgebreken, en
het waren alleen allerlei kleine voorzorgen, die zij niet hadden in
acht genomen, maar welke, te zamen een groot geheel vormende,
nog aanmerkelijke fouten aan hunne getallen deden kleven.

In den tijd tusschen 1819 en 1841 werden wel andere gassen
op hun soortelijk gewigt onderzocht, door
dumas, mitscherlich,
bineau
en anderen, maar deze onderzoekingen sluiten zich meer
aan die omtrent de dampen aan, welke wij later zullen behandelen
en daarbij tevens
GAY-lussac zullen leeren kennen. Hier maken
M'ij slechts gewag van
buff, die zich nevens andere bepalingen
aan eene
nieuwe bepaling van het gewigt van koolzuur en zuurstof
waagde Zijn toestel was eene omkeering van dien van
roUR-
CROY, c. s. Deze hadden hunne gassen door het aflezen van het
uit den gazometer
ontweken volumen gemeten en door de ffewigts-
vermeerdering van den ballon gewogen; hij daarentegen leidde
zijne gassen van uit de kolf, waaruit hij hen ontwikkelde, in den
gazometer, woog de kolf, waaruit hij het gas ontwikkelde, voor
en na de proef, en kende uit hare
gewigtsv er minder ing zijn ge-
wigt, en uit het iu den gazometer
ingebragte gas zijn volumen.
Op deze Avijze vond hij:

3 Poggend. 22 p. 213.

-ocr page 65-

gewigt tan

soort. gewigt,

sooet.

gewigt,

een liter bij

lucht

= 11.

zuurstof = 1.

Oo c en 758 m.

a.

b.

BÜFF.

regnault.

Zuurstof..........

1,433 gram.

1,106.

1,110.

1,000.

1,00000.

1,973 //

1,523.

1,529.

1,377.

1,38293.

Zwavelig zuur......

2,895 //

2,235.

2,244.

0,902.

De uitkomsten van buff zijn nooit algemeen geldend geweest,
hoewel zij nader bij de waarheid komen dan die van
dulong en
berzelius. Wij keeren dan na dezen korten uitstap op Duitschen
bodem tot de Pranschen terug.

De bepalingen van

»UMAS en BoussnvoAvrx %

Avelke wij nu zullen behandelen, geschiedden naar aanleiding van
hunne proeven over de zamenstelling der lucht. Zij wendden na-
melijk eene nieuwe methode van luchtanalyse aan, waarbij zij, na
koolzuur en water verwijderd te hebben, de zuurstof aan koper
bonden, de stikstof als gas opvingen, en door
weging beide be-
standdeelen bepaalden. Hun toestel was dezelfde, die hun tot de
bepaling van het soortelijke gewigt van stikstof diende en hieronder
zal worden beschreven.

De eerste reeks van proeven, 27, 28 en 29 April 1841 bij
droog weder en zonneschijn volvoerd, gaf hun de volgende uit-
komsten :

' De getallen van kolom a zijn berekend naar het door buff gebruikte absolute
gewigt van de lucht, hetgeen (uit zijne reductie van
dülong's soortelijk gewigt voor
koolzuur tot het absolute gewigt 1,980) blijkt te zijn het cijfer van
bigt en abago,
nl. 1,299 gram. voor den liter bij O^ C en 0,76 m.; de getallen van kolom b zijn
berekend naar hct absolute gewigt van lucht volgens
eegnaulx, = 1,293; hoe buff
zeggen kan, dat zijne uitkomst voor zuurstof tusamp;chen die van bigt c. s. en dulong
c. s. het midden houdt, is onverklaarbaar.

'Ann- de Chim. et Phys., 3e. serie tome 3 p. 257.

-ocr page 66-

op 100 gewigtsdeelen I;UCHT

MIOEVESr.

GEWIÖT8DEELEN

ZUURSTOF.

QEWIGTSDEELEN

STIKSTOF.

1.

23,92.

77,08.

2,

23,93.

77,08.

3.

33,03.

76,97.

4,

33,09.

76,91.

5.

33,05.

76,97.

6.

23,04.

76,96.

gemiddelde

33,005. '

76,995. 1

1
1

Eene proef bij regenachtig weder 29 Mei volvoerd, gaf hun

23,015 zuurstof, 76,987 stikstof.
Zij namen de cijfers 23 en 77 aan, en toetsten hunne uit-
komsten aan het soortelijke gewigt van zuurstof en stikstof, door
BEEZELIUS en DULONG gevonden.

AVanneer die soortelijke gewigten juist waren, zoo moest, even
als in
gewigten

23 O

was, desgelijk in maten

77 N = 100 Lucht

O slö ^ =

leo

23

1,1026
zijn; nu is echter

Lucht

23

77

== 99,75,

1,1026 0,976

waaruit eene fout van wordt aangewezen. Zulk eene fout aan
hunne proeven toe te kennen streed met de schoone overeenkomst
der uitkomsten en de zekerheid van hunne methode; zij besloten dus,
dat de fout in de bepalingen van
beezelius en dulong moest
gelegen zijn.

Terwijl zij nu de vroegere methoden onderzochten, die bij de
soortehjke gewigtsbepalingen gebruikt waren, ontdekten zij daarin
de volgende bronnen van fouten. Men had steeds het gas eerst

DüJUS geeft cenigzius willekeurig de gemiddelden 23,01 en 76,99.

-ocr page 67-

in eenen gashouder opgevangen en van daar in den ballon overge-
bragt; om de drukking in het gas te kennen, moest men die in
den gashouder waarnemen, wat nooit met genoegzame zekerheid
kon verrigt worden. Vervolgens werd de temperatuur van het gas
in den ballon bepaald door thermometers, die in zijnen omtrek waren
opgehangen. Hoe weinig zekerheid had men hierdoor aangaande de
temperatuur daar binnen? Bij het indringen in den ballon wordt
het gas verwarmd, en door de onvolkomen geleiding van het glas
blijft de binnentemperatuur dus altijd hooger dan die daar buiten.
Voorts, wanneer de ballon niet op eene bijzondere wijze daartegen
beschut' werd, bleef hij blootgesteld aan allerlei warmtestralingen
van buiten. Zij besloten dan, met het oog op deze bijzonderheden,
de bepahngen van eenige soortelijke gewigten te herhalen, en wend-
den zich het eerst tot

DE ZÜÜIISTOF.

A^ooreerst droegen zij zorg, om het gas terstond in den ballon
te brengen, en het niet van te voren in een ander reservoir op te
vangen. Zij vermeden hierdoor vele bronnen van fouten.

Ilun toestel nu, om het gas zuiver in den ballon te brengen,
w^isals volgt (vergelijk plaat 3): In een glazen ballon B, rustende
op een omkleedsel van metalliek gaas en geplaatst in een fornuis,
werd uit bruinsteen en zw-avelzuur bij zaclite warmte de zuurstof
ontwdkkeld. In den hals van den ballon stak eene tweemaal door-
boorde kurk, met een hard geworden lutum van dextrijie en lijn-
koekenmeel bestreken, door een stuk karton ee tegen de liitte van
het fornuis beschermd, en bedekt door een caoutchoucbuisje g.liet-
Avelk met lood bekleed was. Deze bekleeding met lood verhinderde
bij het luchtledig maken van den toestel het naar beneden drin-
gen van de kurk: — dergelijke met lood bekleede caoutchouc-
buisjes c verbonden de verschillende deelen van den toestel, cn
bekleedden ook de kurken b.

De ballon B nu stond aan de eene zijde in verbinding met een
])roelglaasje E, met kwik gevuld, dienende tot regeling van den druk
van het gas, welke verbinding door eene kraan r kon afgesloten
worden: — deze kraan, even als de twee volgende r', rquot; diende
tevens bij het luchtledig maken van den toestel, en w^as na afloop
der proef van dienst om den toestel met zuurstof gevuld te
honden.

-ocr page 68-

Aan de andere zijde stond de ballon in verbinding met een paar
buizen, door welke het gas geleid werd in eene quot;Woulfsche flescb F,
waarin het medegevoerde water werd teruggehouden. Eene tweede
Woiilfsche flesch Y met glas en bijtende potaschoplossing, een kali-
apparaat van
liebig L, benevens vier U-vormige buizen T, met
puimsteen en potaschoplossing gevuld, hielden het koolzuur terug.
Een gewogen ajjparaat van
liebig L', met barytwater gevuld,
diende als controle voor de verwijdering van het koolzuur.

Het aldus van koolzuur bevrijde gas werd gedroogd door eene
U-vormige buis Tquot; met stukjes bijtende potasch, door eene quot;Woulf-
sche flesch Equot; met zwavelzuur, en door twee U-vormige buizen T'-
met puimsteen en zwavelzuur. Een gewogen proefbuisje T'quot; met
puimsteen en zwavelzuur diende als controle voor de verwijdering
van het water. Dit proefbuisje was aan de eene zijde voorzien met
eene gelakte kurk b, aan de andere zijde met een vernist glazen
klokje. Voorts waren de uiteinden van alle U-vormige buizen met
astbest-proppen gevuld. Aldus werd het gas van koolzuur en water
bevrijd. De lucht was voor de ontwikkeling van het gas uit den
toestel gepompt, en door genoegzaam
voortgezette ontwikkeling van
het
gas verder geheel verwijderd.

Nu werd het gas gevoerd in den ballon E E, insgelijks luchtle-
dig gepompt. Op weg daarheen ontmoette het nog eene zijbuis p q,
uitkomende in een proefglaasje E' met kwik, ter regehng van den
druk van het gas. Vervolgens werd de intrede van het gas in den
ballon geregeld door de kraan E, (plaat 2 fig. 2 en 3), met een lang-
werpig gat f voorzien, en bevestigd aan een verdeelden hal ven
cirkel cc. Deze kraan was geschroefd aan de buis TT, en deze
buis weder aan den ballon E E. De beide schroeven waren bekleed
met leder r r, dat met gesmolten caoutchouc doortrokken was.

Veel zorg werd er besteed om de temperatuur van het gas in
den ballon naauwkeurig te kermen. Een thermometer 11 (plaat 2
fig. 2), waarop honderdsten van graden konden worden afgelezen,
hing in de buis TT op, en reikte met zijnen bol door de schroef
heen tot in den ballon E. De ballon EF (plaat 3) rustte in eene
kuip CCJ van zink met dubbele wanden, tusschen welke eene ruimte
van twee Ned. palmen breedte overbleef, welke ruimte met water
gevuld werd. De temperatuur van dit water werd afgelezen op
de thermometers VV. Het deksel MN, waardoor de op den bal-

-ocr page 69-

lou gcj)laatste buis lieenstak, belioefde meu niet op te b'gten om de
temperatuur van den ballon af te lezen. Op deze wijze werd de
ballon steeds op eene gelijkmatige temperatuur gehouden, welke
des te standvastiger w^as, hoe meer de temperatuur van het water
met die van den ballon overeenkwam.

AVanneer de ballon met zuurstof gevuld was, werd hij ledigge-
pompt en nogmaals gevuld. Dus was de zuurstof volkomen zui-
ver Op het oogenblik dat de temperatuur in ballon en kuip
nagenoeg gelijk was, werd de kraan gesloten, de temperatuur en
drukking van het gas opgeteekend ^ en de ballon gewogen.
Daarop werd de ballon lediggepompt en gewogen; daarop 3° werd
het gewigt van den ballon, met drooge lucht gevuld, bepaald. Door
deze drie wegingen in deze orde te verrigten, behoefde men de
drukking niet te kennen, w^aaronder het gas in den luchtledigen bal-
lon stond. 1»—2° gaf het gewigt van een zeker volumen zuurstof
bij de waargenomen temperatuur en barometerstand. 3°—2° gaf het
gewigt van een zelfde volumen lucht bij den waargenomen baro-
meterstand. De barometer behoefde niet naauwkeurig te zijn, om-
dat hij alleen diende om drukkingen, die zeer nabij elkander lagen,
tot ééne normale drukking te herleiden,

Eene hoofdzaak is nog de wijze, waarop de ballon gewogen werd.
Eene Eorfcinsche balans was geplaatst op eene looden kast, voorzien
met een thermometer en droog gehouden door ongebluschte kalk;
In deze kast hing de ballon in eenen bajonettenhaak CC (plaat 2
fig. 4), door het deksel van de kast heen met den arm van de
balans verbonden. Bij het aanhaken van den ballon behoefde slechts
een half klepje van de kast geopend te worden, welke overigens
zorgvuldig gesloten bleef en den ballon tegen alle luchtstroomen
beveiligde. Op het oogenblik der weging werden de barometerstand
en de temperatuur der kast afgelezen, om het gewigt op het lucht-
ledige te kunnen herleiden; tevens werd ook de temperatuur van
den ballon zeiven opgeteekend; deze was en bleef altijd iets hooger
dan die in de kast; wanneer het verschil niet meer dan 3 a 4 hon-

' [Immers verkreeg Dumas voor eene tweede vulling 1387,948: voor eene dorde
vulling 1387,9.)1, onder overigens gelijke omstandigheden.]

'■' Werd de zuurstof door middel van een' hulpballon met de atlimospliecr in even-
wigt gesteld, even als Dumas zulks bij de soortelijke gewigtsbcpaling der stiksiof deed?

-ocr page 70-

derdsteu van graden bedroeg, en de temperatuur van den ballon
drie vierde uur onveranderd bleef, werd de weging verrigt.

Ei] deze voorzorgen konden dumas en eOüssingault voor elk
verschil in gewigt van denzelfden ballon eene kleine verandering
in de temperatuur van de kast vinden, en, wanneer zij deze cor-
rectiën aanbragten, kwamen de wegingen steeds overeen. Evenwel
kon die overeenkomt tusschen de wegingen van denzelfden ballon
alleen verkregen worden, nadat de ballon de temperatuur der kast
ongeveer had aangenomen en er tevens eenige tijd na het afdroe-
gen en ophangen verloopen Avas; hetzij het afzetten van hjgrome-
trisch water op de oppervlakte van het glas, hetzij de electrisering
van het glas bij het afdroogen onregelmatigheden te weeg bragt.

Yele proeven werden door dumas en boussingault verrigt,
voordat zij al deze voorzorgen hadden leeren in acht nemen; bij
deze voorloopige proeven wisselde het cijfer voor het soortelijke ge-
wigt van zuurstof tusschen 1,105 en 1,107. De drie laatste proe-
ven welke met inachtneming van alle voorzorgen verrigt zijn en

alle, blijken van de hoogste voortreffelijkheid dragen, gaven:

»

10. 20.nbsp;30.

Gewigt van den Ijallon met zuurstof.....1387,955 gram. 1387,980 gr.nbsp;1387,933 gr.

Temperat.ff // '/ quot; ...........18,45o C // 18,05« Cnbsp;18,5« C.

Temperatuur der lucht.................18,75oC 19,28oCnbsp;17,70oC.

Barometerstand........................0,7659 meters 0,7630 m.nbsp;0,7670 m.

Gewigt van den ledigen halion.........1379,173 gram.nbsp;1379,256 gr.nbsp;1379,142 gr.

Tcmperat.v ii « quot;.............18,450 0.

Temperatuur der lucht..................18,75» Cnbsp;19,45» C 17,70.

Barometerstand......................0,7659 metersnbsp;0,7634 0,7667.

Gewigt van den halion met drooge lucht. 1387,102 gram.nbsp;1387,157 gr.nbsp;1387,102 gr.

Temperat.,/ // ,/ // v .......18,40« Cnbsp;17,90« C 18,38« C.

Temperatuur der lucht.................18,60« Cnbsp;19,25« C 17,7»

Barometerstand.......................0,7659 metersnbsp;0,7641 m. 0,7664 m.

Soortelijk gewigt van zuurstof.. .1,1055 1,1058 1,1057.
Gemiddelde.........................1,1057

Dit cijfer, dat zich zeer nabij aan dat van de SAUSSURE aansloot,
kon nog gocnc rckcnschap geven van dc zamenstelling der lucht.

-ocr page 71-

Integendeel, wanneer men liet aan het cijfer van bkuzelius en
dulong voor liet soortelijke gewigt van stikstof aanknoopte, werd
liet verschil nog grooter.
Verkregen wij op pag. 52.

33

1,1026
nu verkrijgen wij
——— = 99,75 in plaats van
0,976nbsp;^

100,

-Jl— = 99,09 in plaats van
0,970nbsp;^

=: 100.

23

1,1057

Ook aan het soortelijke gewigt van de stikstof moest derhalve
eene fout kleven, en
dumas en boussingault wendden zich tot de

stikstof.

Denzelfden toestel, dien dumas en boussingault tot bepahng
van de zamenstelling der lucht gebruikten, wendden zij tot het we-
gen van de stikstof aan (plaat 2, fig. 1). Door de buis ;X kwam de
lucht van buiten het vertrek in den toestel. Zij werd van koolzuur
bevrijd door een kah-apparaat van
liebig L en vier U-vormige bui-
zen, waarvan twee TT met puimsteen en potaschoplossing, eene
derde T' met stukjes potascli, eene vierde Tquot; met stukjes gegloeide
potasch gevuld waren. Het water werd opgenomen in een apparaat
van
liebig L' met zwavelzuur en in twee U-vormige buizen met

zwavelzuur en puimsteen.

Aan deze buizen was door middel van eene kraan eene buis van
hard glas CC' verbonden, gevuld met koper, door herleiding van
koperoxyde verkregen; deze buis rustte in een fornuis, bij clemen-
tairanalj'sen gebruikelijk. De buis stond aan de andere zijde, mede
door middel van eene kraan, in verbinding met een kleinen hulp-
ballon, en deze met den hoofdballon, welke op gelijke wijze was
ingerigt als die voor de soortelijke gewigtsbepaling van de zuurstof.

Eerst werden de koper-buis CC', de klöine en dc groote ballon
en de deze verbindende buizen luchtledig gepompt, en daarna alle
kranen gesloten. Nu werd de koper-buis CC' tot de roodgloeihitte
verwarmd, en daarop de kraan tusschen de U-vormige buizen eu de
koi)cr-buis geopend. De lucht stortte in de buis cn gaf er oogen-
blikkelijk hare zuurstof'af aan het gloeijende koper. Daarop opende

-ocr page 72-

men den toegang tusschen buis en ballon, en er drong zuivere stik-
stof in den ballou.

Dat bij den snellen stroom de lucht al hare zuurstof afgaf werd
door proeven bewezen; de lucht werd met driemaal grootere snelheid
dan gewoonlijk doorgevoerd, zonder dat er eenige zuurstof aan de
werking ontsnapte; het koperoxyde vormde aan het begin van de
buis steeds een laagje van 2 a 3 Ned. duim dikte, terwijl de ove-
rige ruimte door metalliek koper gevuld bleef.

Vochtigheid in het kopermetaal werd vooraf door een droogen
luchtstroom, terwijl de buis gegloeid werd, verwijderd. Hierbij
verloor men eenig kopermetaal, maar dat deed niets ter zake. De
kleine ballon diende om, wanneer beide ballonnen met stikstof gevuld
waren, de stikstof in den grooten ballon op de drukking van de
buitenlucht te brengen. De verbinding tusschen den kleinen ballon en
de koper-buis werd verbroken, de kleine ballon werd in verbindin^gt;'

O

met de buitenlucht gebragt, daarna werd de kraan van den grooten
ballon gesloten en de kleine ballon afgeschroefd. De voorzorgen bij
het aflezen van de temperatuur in den baUon, de maatregelen bij het
wegen, waren dezelfde als bij de soortelijke gewigtsbepaling der zuur-
stof. Voorts werd dezelfde orde bij het wegen in acht
genomen;
eerst woog men den ballon met stikstof, dan met drooge lucht ge-
vuld. De uitkomsten hunner proeven waren als volgt:

10.

30.

30.

Gewigt van den ballon met stikstof,..

..1401,190 gram.

1397,692

1183,846.

Temp er at. u u n \t u.....

110,5

110,6.

Temperatuur der lucht..............

10o,0

130,8.

Barometerstand....................

0,7568

0,7505.

Gewigt van den luchtledigen ballon. , .

1385,018

1175,608.

Temperatuur der lucht..............

...120,5

10»,5

140,0.

Gewigt van den ballon met drooge lucht. 1401,190

1398,075

1183,540.

Temperat. // v v u n u.

...130,0

110,5

120,0.

Temperatuur der lucht..............

100,5

130,95.

Barometerstand..........

0,7568

0,7505.

Soortelijk gewigt van stikstof

, , 0,970

0,972

0,974.

Gemiddelde...............

.. .0,972.

Soort. gew. van stikstof voor 0 =

1..0,87908.

-ocr page 73-

Uit het soortehjke gewigt van zuurstof en stikstof naar dumas
en boussingault vinden wij nu voor de zamenstelhng van de
lucht in maten:

= 20,806 zuurstof.

1,1057
76,995
0,972

= 79,213 stikstof.

100,019 lucM K

Of wel

23

1,1057

77
0,972

= 20,80 zuurstof.
= 79,22 stikstof.

100,03 lucM.

De naauwkeurigheid der overeenkomst was dus gebragt tot jgogg, en
dumas nam voor de zamenstelling der lucht de cijfers 23 en 77
in gewigten en 20,8 en 79,2 in volumina aan.

Eindelijk deden dumas en boussingault nog eenige bepalin-
gen omtrent het soortelijke gewigt van de

waterstof

welker uitkomsten tusschen 0,0691en0,06951iggen;hieruit vinden wij:
soortelijk gewigt van Avaterstof (lucht = 1) = 0,0693
soortelijk gewigt van waterstof (zuurstof = 1) = 0,06267.

Hoe volledig de proeven van dumas en boussingault in hare
soort nu ook waren, zoodat men zich bezw^aarlijk denkeu kan, dat

1,1057
76,99
0,973

• Dümas verkrygt uit zijne eenigzins willekeurige gemiddelden:
33,01

= 30,82 zuurstof.
= 79,19 stikstof.

100,00 luclit,

maar 79,19 is fout, en moet zijn 79,31, en zoo verkrijgt hij ook hier 100,02 in
plaats van 100,00. Het gewigt van een liter lucht, van waterdamp cn koolzuur be-
vrijd. Lij 0» C en 760 m. drukking, is volgens hem r= 1,3995.
^ Ann. d. Cliim. et Phys. 3« serie, tome 8, p. 301.

-ocr page 74-

men met hunne methode digter bij dc M'aarheid zoude hebben kun-
nen komen, zoo werden zij evenwel door
regnaült overtroffen.

Het is toch in de analyse wel verdienstelijk om zwarigheden te
overwinnen, maar het is nog veiliger, haar te vermijden. Nu wa-
ren er bij de methode van
dumas en boussingault zoo tallooze
voorzorgen in acht te nemen, dat men zich niet anders kan voor-
stellen, of er moest nu en dan wel eens eene enkele verzuimd zijn.

Gaan wij nu de elementen na, welke volgens vroegere metho-
den tot de berekening noodig waren, zoo vinden wij dat er
eigen-
lijk
vier wegingen van den ballon vereischt werden: — l®. Met drooge
lucht bij eene temperatuur t en eenen barometerstand H. — 2®. Na
uitpomping dier lucht tot op eene geringe drukking h, bij eene tem-
peratuur t, welke wij gelijk zullen nemen aan de vorige. S®. Met
zuiver gas, bij eene temperatuur t' en eenen barometerstand H'.—
4°. Na uitpomping van dat gas tot op eene geringe drukking h',
bij eene temperatuur t', welke wij gelijk zullen nemen aan de vorige.
P) p' mogen de gevonden gewigten zijn, zoo is:

p-p

het gewigt der lucht, welke bij de temperatuur t en de diukking
H — h den ballon vult. — Het gewigt van de lucht, welke de
ballon bij Qo en 0,760 m. druk zoude bevatten, is dan

(P_p).nbsp;L Jii ......

^nbsp;H —h 1 k ..........................

wanneer a de uitzettingscoëfficient van lucht, en k die van glas is.

P' - p'

is het gewigt van hct gas, onder de drukking H' — h' en bij de
temperatuur t'. Het gewigt van het gas, hetwelk de ballon bij 0°
en 0,760 m. barometerstand zoude bevatten is dus:

(F - p').nbsp;^

^ 11' - h' 1 -t- k tquot;

waiuicer de uitzettingscoëfficient van het gas gelijk aan die der lucht
]s. De digtheid van het gas is dus gelijk aan het quotiënt van beide
gewigten Jï cn A, dus:

— P' n - h 1 k t 1 g t'
p — p • ii' _ h'- 1 jj f' 1 ^ „ t ■

-ocr page 75-

Deze wijze vorderde derhalve, behalve de uitzetzettiugscoëfficienten,
de kennis van ten minste tien gegevens, waarvan sommige vrij
onzeker in de bepaling zijn. Bij al de voorzorgen van
dumas en
boussingault, als daar zijn het plaatsen van een' thermometer
in den hals van den ballon zeiven, de het gebruik van het water-
bad en het wegen van den ballon in een' gesloten kast, waarvan
zij de temperatuur naauwkeurig kenden; — bij al deze voorzorgen
bleven nog onzekerheden over. De opligting, die een ballon met
gas door de lucht ondervindt, bedraagt soms meer dan het gewigt
van het daarin aanwezige gas. Nu zijn er zoo vele redenen van
storing van de bestanddeelen en de digtheid der lucht, liaar ge-
halte aan waterdamp verandert zoo onophoudelijk, hare temperatuur
is zoo weinig standvastig, dat zelfs de voorzorgen van
dumas en
boussingault ontoereikend zijn. Want ofschoon de kast onder
de balans ook al chloorcalcium bevatte, zoo spreken
dumas en
boussingault zelve van een laagje waterdamp, dat zich langzamer-
hand op den baUon afzette, nadat liij afgedroogd in de kast van
de balans gekomen was. Dat laagje waterdamp moest dan bij eene
andere temperatuur anders zijn, en ook de vochtigheidstoestand
moest met die der lucht, wel is w^aar binnen kleine grenzen, kun-
nen veranderen. Deze kleine verschillen konden des te gemakke-
lijker ontstaan, door dien, bij het ophangen van den ballon aan
de balans, de kast, al ware 't dan ook maar voor een klein gedeelte,
geopend werd.

De electrisering van den ballon bij het afdroogen met een droo-
gen doek vond
regnault van grooten invloed; volgens zijne waar-
nemingen woog de ballon daardoor in de eerste oogenblikken 0,75
gram te veel; na een uur was het overwigt nog 0,15 gram; na
vijf uren nog meer dan 0,01 gram, en vooral wanneer de wand
der kast met lood bekleed en de ballon weinig van den bodem ver-
wijderd w^as, was de invloed der electriciteit zeer sterk.

vermeed deze bronnen van fouten door eene even eenvoudige als af-
doende kunstgreep.

Terwijl hij ook in andere opzigten de vroegere methoden ver-

' Ann. d. Chim. et Phys. III, 14, 311.

-ocr page 76-

eenvoudigde, hing hij, bij het wegen van den ballon, aan den
andereren arm van de balans een tweeden ballon, van dezelfde uit-
gebreidheid als de eerste. Deze tweede ballon, welken wij hulpballon
of tegenhallon zullen noemen, was hermetisch gesloten; de inwen-
dige toestand van den ballon bleef dus volkomen dezelfde; slechts
de toestand der buitenlucht oefende invloed uit op zijn gewigt, en
deze invloed was juist even groot als die, welken de ballon met gas
ondervond. Daar de ballons in eene en dezelfde kast, gelijk aan
die van
dumas eu bOUSSINGAULT, waren opgehangen en uit de
zelfde soort van glas bestonden, kon men ook het laagje vochtig-
heid, dat zich op hen afzette, als voor beiden gelijk aanmerken.
Om hen van gelijke uitgebreidheid te verkrijgen zocht hij eerst
twee zooveel mogelijk even groote ballons uit. Deze werden met
hunne monteersels onder water gewogen, waarna aan den eenen een
glazen buisje van zoodanigen inhoud bevestigd werd, dat beiden
juist evenveel water verplaatsten. — Hierdoor was de geHjkheid van
uitgebreidheid tot stand gebragt; wat hun gewigt betreft, zoo werd
door de zwaarte van het monteersel zorg gedragen, dat de hulpballon
minder woog dan die welke de gassen zoude opnemen. Er werd
dan in den
hulpballon zooveel kwik gegoten, dat hij 10 grammen
zwaarder woog dan de andere, zoo deze met lucht gevuld was. Daarop
werd de hulpballon hermetisch gesloten.

De hoofdballon had geen' thermometer, zooals bij dumas en bous-
SINGAULT.
Hij droeg een monteersel (zie plaat 4, deel 1, fig. 1),
bestaande uit twee stukken abcd, enefgh, welke door twee schroe-
ven, bij ea en fb, verbonden werden. Het bovenste stuk bevatte
eene kraan en eene smalle buis, die met afgeslepen vlakken bij m n
juist op den hals AB van den ballon paste. Rondom den hals was
eene holte O O tusschen beide stukken van het monteersel overgelaten.

Om de toetreding van alle lucht te verhinderen en het monteersel
voor eene verwarming tot op 100quot; C geschikt te maken, werd het
op de volgende wijze bevestigd: eene prop van hennip werd met
een lutum bedeeld van gelijke deelen menie en was, met lijnolie
zaamgewreven. Deze hennipprop werd om den hals A B gewikkeld,
waarna de twee deelen van het monteersel werden vastgeschroefd.
Doordien de twee buizen bij mn op elkander pasten, kon er niets
van de prop binnen in den toestel dringen. Het overtoUige van
de prop werd deels in de holte 00 gedrongen, deels naar buiten ge-

Jk

-ocr page 77-

perst. Het lutum werd spoedig hard, vooral wanneer de ballon her-
haaldelijk in den damp van kokend water werd gebragt. liet kon
dan eene groote hitte doorstaan, zonder dat het door plotsehnge ver-
anderingen van temperatuur barstte.

Wanneer de ballon met gas gevuld werd, stond hij in een bak
met smeltend ijs; hierdoor werd elke correctie van temperatuur over-
bodig, en had men met den uitzettingscoëfficient niets van nooden.
De ballon werd niet eerder voor goed gesloten, dan nadat hij met
het gas lang genoeg in den bak met smeltend ijs verkeerd had om
volkomen de temperatuur van 0° aan te nemen, en nadat het gas
daarenboven met de buitenlucht in aanraking gebragt en volkomen
onder de drukking van den dampkring gekomen w^as.

Nadat de ballon tweemaal met gas gevuld en weder ledig gepompt
was, begon men bij de derde vulHng met de wegingen. Eerst na
de vierde vulling bleef het gewigt van het gas onveranderlijk hetzelfde.
Voor de Aveging werd de ballon met een' eenigzins vochtigen doek
afgeveegd, waardoor niet de minste electrisering jdaats greep; hij
werd daarna met den tegenballon in de kast van de balans gebragt,
en na zoolang daarin verkeerd te hebben, dat het evenwigt van
temperatuur volkomen kon tot stand gekomen zijn, gewogen.
Men kende dus het gewigt van het gas, dat bij 0° en den afgele-
zen barometerstand den ballon vulde.

De ballon Averd nu Avcder in den bak met smeltend ijs gebragt,
en ledig gepompt. Om de drukking van het overblijvende gas
naauAV-
keurig te kennen, werd de ballon door middel van eene drictakkige
buis te gelijker tijd in verbinding gebragt met de luchtpomp en met
den barometer-manometer (plaat 4, deel 1, fig. 3). Deze inrigting
bestond uit twee barometerbuizen; de eene A B, van boven gesloten,
gaf de drukking van den dampkring aan; de andere C D, welke van
boven door middel van het looden buisje ab in verbinding met den
ledigen ballon gebragt werd, gaf de drukking van den dampkring
aanl, verminderd met de drukking van het gas in den lediggepomp-
ten ballon, AB — CD gaf dus de zuivere drukking van het gas in
den ledigen ballon aan. liet bakje,
Avaarin beide buizen gedompeld
Waren,
Avas door een tusschenAvand mn, w^elke echter niet tot aan
den rand reikte, iu tweeën gescheiden. Door het kraantje E liet men,
alvorens men de buis C D met den uitgepompten ballon in verbin-
ding bragt, zooveel kwik aüoopcn, dat het kAvik in beide
afdeelin-

-ocr page 78-

gen afgesclieiden was. Deze inrigting w\as daarom noodzakelijk, omdat
bi) ]iet tot stand brengen der verbinding tusschen de buis C 1) en
den ballon de oppervlakte van het kwik in het bakje in schomme-
ling geraakte; wanneer deze schommeling zich over de geheele
oppervlakte en rondom de buis A B voortzette, drongen er volgens
de waarneming van
regnaült kleine luchtblaaasjes in de buis A B,
en de barometer was bedorven. Nadat de buis CD met den bal-
lon in verbinding was gebragt, w^erd er in het bakje zooveel kwik
bijgegoten, dat de oppervlakte weder tot boven den wand mn reikte.
Eene schroef V had twee zwartgemaakte punten, en werd met de eene
punt in aanraking gebragt met de kwikoppervlakte. De afstand
van beide punten was bekend, en met den kathetometer werd nu het
verschil in hoogte tusschen de bovenste punt der schroef en de kwik-
oppervlakten in AB en CD bepaald. — Men kende aldus den ba-
rometerstand en de drukking in den ledig gepompten ballon; deze
werd nu gewogen, w^aardoor men het gewigt van het gas onder
de^ afgelezen geringe drukking en bij de temperatuur van 0° kende.
ITet verschil tusschen deze en de vorige weging gaf dus het gewigt
aan van het gas bij O® en onder de drukking, uitgedrukt door het
verschil der
drukkingen, bij de eerste en tweede weging gevonden.
Woog men daarna weder bij 0° C den ballon 3quot; met lucht en 4lt;'
luchtledig, zoo kon men zijnen inhoud bepalen en uit de gegevens
het soortehjk gewigt van het gas bij 0° C en 0,76 m drukking vin-
den. Maar om de herleiding van de drukking op 0,76 m. te be-
werkstelligen, moest men overtuigd zijn, dat het gas de wet van
maelotte volgde voor drukkingen gelijk aan en geringer dan
die van den dampkring. Slechts in dat geval ging de wet der vo-
lumina door en had de soortelijke gewigtsbepahng eenige waarde
voor de kennis der scheikundige aequivalenten. Daarom woog
reG-
nault
het gas onder verschillende, allengskens verminderde druk-
kingen, welke alle bepaald werden door den barometer-manometer.
Ook toetste hij
de wet van mariotte hij 100° C, door den ballon
in een dampbad te verliitten, een grooter of kleiner deel van het
gas er uit te pompen, en te wegen.

De vergelijking van de gewigten gas, die den ballon bij O^C en
bij 100® C vulden, gaf hem tevens gelegenheid, om den
uitzettings-
coëfficient
van de lucht te bepalen. Hij had hiertoe de volgende
gegevens noodig: — het gewigt van de lucht in den ballon bij O»,

-ocr page 79-

onder de drukking H — h (waarbij H de drukking in den gevul-
den, h die in den ledigen ballon is) = P; — den barometerstand,
terwijl de ballon in het dampbad verkeerde, = H'; — de hieruit be-
rekende temperatuur, tot welke de ballön verhit werd,
= T; — het
gewigt van de lucht, die bij de temperatuur T en den barometer-
stand H' uit den ballon ontweken was, = p; — den uitzettings-
coëfficient van glas k = 0,0000233. — Uit deze gegevens bere-
kende hij den uitzettingscoëfficient op de volgende wijze:

Gewigt van het gas, dat bij 0^ en H' druk den ballon zoude
vullen:nbsp;.

...................................

Gewigt van het gas, dat bij T graden cn H' druk den ballon
zoude vullen:

Gewigt van het gas, dat bij T graden en H' druk den ballon
zoude vullen, zoo hij denzelfden inhoud had als bij 0°:

- 0 • r Vr....................^

Betrekking tusschen de digtheden van hetzelfde volumen bij Oquot;

Bnbsp;1

en bij T graden, n.1. gelijk zijnde aan ^ ^, wanneer a de

uitzettingscoëfficient der lucht is:

/p __\ 1

V H _ h V ■ 1 k Tnbsp;1

H'

1 -f- a T

H— h

(1 k T) H'

H' —

= 1 -f a T.

P

(H - h)

Deze methode om den uitzettingscoëfficient te vinden is zeer juist,
en de eenige die bij gassen welke kwik aantasten aanwendbaar is*.

1 De rekening is verbeterd volgens de in .4nn. d. Ohira. et Phys. 3« serie, tome 15,
opgegeven drukfouten.

-ocr page 80-

Wij gaan thans oveï tot de beschrijving van regnault's proe-
ven; hij begon met

de bepaling van het gewigt van de
drooge lucht, welke bij
Oquot; C en 0,76 m. drukking
den ballon vulde.

De lucht werd geput buiten de kamer, van eene groote binnen-
plaats ; zij streek door eene eerste Uvormige buis, met glas en oplos-
sing van bijtende potasch gevuld, door eene tweede met stukjes
potasch en door eene derde met puimsteen en sterk zwavelzuur.
Nadat de ballon door opzuiging met lucht gevuld was, werd een
overschot van drukking aangebragt door middel van eene blaasbalg,
welke aan de buis, die de lucht van buiten invoerde, bevestigd was.
Om nu het evenwigt met de drukking van den dampkring tot stand
te brengen, nam men het proefbuisje met kwik weg, waarin eene
buis stond, die met den ballon in verbinding was. Deze voor-
zorgen waren noodzakehjk, omdat de lucht, in den ballon door
opzuiging gebragt, vaak onder geringere drukking stond dan de
dampkringslucht: de reden hiervan was de weerstand, dien het
gas bij het strijken door de ledige ruimten der Uvormige buizen
ondervond. Negen proeven gaven hem de volgende uitkomsten:

-ocr page 81-

M a
is o

P, W


R

bij- het sluiten

VAN DEjf MET L'jgnr

gevuldeh ballon
waargenomen ba-
kometerstanb, op
oo
C herleid.

gewigt bij den
met lucht ge-
vulben ballon

toegevoegd,om
evenwigt met
den tegenbal-
lon te maken.

drukkintj van
de lucht in
denuitgepomp-
ten ballon.

gewigt bij den
uitgepompten

ballon ge-
voegd,om even-
wigt met den
tegenballon
te maken.

gewigt der
lucht die bij

Oo c en 0,76 m

db.ukking den
ballon vulde.

1

1.

0,70119

meters.

1,487 gram.

0,00843

met.

14,141 gram.

12,7744

S.

0,75466

//

1,583

if

0,00700

ff

14,1555

ff

12,7800

3.

0,75861

ƒ/

1,516

li

0,00462

ff

14,196

ff

12,7809

4.

0,74010

//

1,718

1/

0,00293

v

14,2115

ff

12,7764

5.

0,74723

ff

1,7005

1/

0,00197

ff

14,232

ff

12,7795

O.

0,74721

//

1,099

u

0,00756

ff

14,1345

ff

12,7775

0,75376

n

1,4375

u

0,00597

ff

14,013

ff

12,7808

s.

0,77446

n

1,0003

n

0,00558

ff

13,9915

ff

12,7759

O.

0,77441

d

1,064

ff

? '

?

12,7790

12 7781

Grootste onderlinge afwijking

flpt tirnpvpii............

-,,.. 1

2000

Eegnault meende, dat de afwijkingen waarschijnlijk aan de
kleine verschillen in de zamenstelling der lucht lagen. Hi] bejam-
merde het, dat men de lucht als eenheid bij de soortelijke gewigts-
bepalingen genomen had, en niet de zuurstof, die gemakkelijk zui-
ver te verkrijgen
w'as, en daarenboven reeds als eenheid bij de
aequivalentbcpalingen was aangenomen. — Met sommige vau zijne
proeven over het soortelijke gewigt van dampkringslucht verbond
hij nu de
toetsing van de wet van mariotte voor dampkringslucht,
en woog den ballon eerst gevuld, en daarna half ledig.

ï Hier waren twee getallen van de vorige proef in de opgave opgenomen, waaruit
hij in de laatste kolom 12,7774 gram. verkreeg. Het schijnt evenwel eene vergissing
te zijn geweest, want hij de berekening van het gemiddelde zoowel als bij de toetsing
aan de wet van
makiotte is het cijfer 12.7790 gebruikt.

-ocr page 82-

i i

rt w rt

S S 1
i

i 1

dbukking van de
teruggebleven
lucht.

gewigt
bij den ballon
gevoegd.

gewigt van de lucht in den
ballon bij de opgegeven drukking
na de herleiding op
Oo C;

uit de waarne-
ming afgeleid.

uit mariotte's

wet berekend.

4.

5.

9.

0,30603 meters.
0,31433 //
0,36380 u

9,122 gram.
8,981 u
7,969

5,0895 gram.
5,2510 //
6,0235 t!

5,0954 gram.
5,2523 u
6,0333 //

Men ziet hieruit, dat de berekening volgens de wet van mariotte
steeds een eenigzins grooter getal gegeven heeft dan het uit de
waarneming afgeleide; maar de verschillen zijn te klein, dan dat
men hen waarschijnhjkerwijze voor iets anders den waarnemingsfou-
ten zoude houden. — Ook den
uitzettingscoëfficient der lucht berekende
hij bij de Ie en 2® proef, volgens de boven beschreven methode.

Gewigt van de lucM in den tallon bij Oquot; C en

0,76m. drukking; zie naastvoorgaande tabel.. .12,7744 gram. 12,7800 gram.
Barometerstand, terwijl de ballon iu liet dampbad

verkeerde................................0,76046 meters. 0,75541 meters.

Ilicruit berekende temperatuur, tot welke de bal-
lon verhit werd...........................100«,03 Gnbsp;99o,80 C.

Gewigt van de lucht, die gedurende de verhoo-
ging van temperatuur, bij den afgelezen baro-
meterstand uit den ballon ontweken was......3,421 gram. 3,366 gram.

Uitzettingscoëfficient van glas.................0,0000233.

Uitzettingscoëiïicieiit van lucht .... 0,003667. 0,003663.
Regnault ging nu over tot de bepaling van

DE DIGTHEID VAN STIKSTOF;
zie hier de uitkomsten:

-ocr page 83-

nommer
der
proef.

barometerstand
bij het sluiten
van den met stik-
stof gevulden bal-
lon, herleid op

00 C.

gewigt, bij den
met stikstof ge-
vulden ballon toe-
gevoegd, om bten-
wigt met den tegen-
ballon te maken.

drukking van
de stikstof in
den uitgepomp-
ten ballon.

gewigt, bij den
uitgepompten bal-
lon gevoegd, om
evenwigt met den
tegekballon te
maken.

gewigt van de
stikstof, die bij
00 C en 0,76 m ba-
rometerstand den
ballon vulde.

soortelijk ge-
wigt van stik-
stof, uit de
wegingen van
den ballon met
lucht en met
stikstof afge-
leid.

1.

0,75855 meters.

1,8725 gram.

0,00218 meters.

14,227 gram.

12,4187 gram.

0,97148.

3.

0,75855 1/

1,8725 //

0,00781 //

14,185 //

12,4187 u

0,97148.

3.

0,76282 //

1,802 1/

0,00781 //

14,135 //

12,4145 n

0,97154.

0,76284 fr

1,802 /;

0,00506 1/

14,1805 //

12,4147 quot;

0,97155.

9.

0,76242 f'

1,815 „

0,00506 1/

14,1805 //

12,4086 '/

0,97108.

0,76242 //

1,815 w

0,00600 u

14,165 n

12,4085 n

0,97108.

soortelijk gewigt (0 = 1)..........

aequivalentgewigt.................

a

-ocr page 84-

De stikstof werd bereid door lucht over gloeijend koper te laten
strijken en vervolgens door twee U-vormige buizen te voeren, w'aar-
van de eene met glas en sterke potaschoplossing, de andere met
puimsteen en zwavelzuur gevuld was.
Om de digtheid van

de waterstof

te bepalen, ontwikkelde regnault dit gas uit zink en zoutzuur;
het zuur werd kokend opgegoten, om het indringen van lucht te
beletten. Het gas streek door eene U-vormige buis met glas en stuk-
jes bijtende potasch, door eene tweede met stukjes glas en bichloruur
van kwik (warm verzadigd en dus kristallen op het glas afzettende);
door eene derde met stukjes bijtende potasch; door eene vierde met
puimsteen en zwavelzuur. De toestel kon luchtledig gemaakt wor-
den, waardoor de zuivering van het gas zeer bevorderd werd.
De proeven gaven de volgende uitkomsten:

nommer der proef...........1.nbsp;2.nbsp;quot;

f Barometerstand bij het sluiten van den gevul-

(len ballon, herleid op O»..............0,75616 meters. 0,74879. 0,75550.

^Toegevoegd gewigt, om met den tegenballon

evenwigt te maken....................13,301 gram. 13,308 13,301.

■ Drukking van het gas in den uitgepompten

ballon.............................0,00340 meters. 0,00138. 0,00138.

IGewigt, bij den uitgepompten ballon gevoegd,

om met den tegenballon evenwigt te maken.14,1785 gram. 14,178. 14,179.

Gewigt van het gas, dat bij O® en 0,760 m.
den ballon vult.......................0,88591 gram. 0,88465. 0,88484.

Soortelijk gewigt.......0,06932.nbsp;0,06923. 0,06924.

Gemiddelde............0,06926.

Soortehjk gewigt (0 = 1).... 0,06264.
Aequivalentgewigt......... 12,528.

de zuurstof

werd voor de soortelijke gewigtsbepaling ontwikkeld uit chloorzure
potasch en gevoerd door eene U-vormige buis met glas en bijtende
potaschoplossing; door eene tweede met stukjes bijtende potasch;
door eene derde met puimsteen en zwavelzuur: de uitkomsten van
de proeven waren:

-ocr page 85-

NOMMEK der proef----1.nbsp;2.nbsp;3.nbsp;4.

^Barometerstand bij het sluiten van

\ dengevuldenballon, herleidopOo..0,74621 meters.nbsp;0,74849nbsp;0,75022 0,74849.
iToegevoegd gewigt, om met den te-

(. genballon evenwigt te maken.....0,317 gram.nbsp;0,270nbsp;0,172 0,204.

('Drukking van het gas in don uitge-

) pompte ballon.................0,00369 meters.nbsp;0,00360nbsp;0,0059 0,00456.

lïoegevoegd gewigt, om met den te-

( genballon evenwigt te maken.-..14,115 gram.nbsp;14,115nbsp;14,033 14,033.

Gewigt van het gas, dat bij O® en

0'76 m. den ballon vult..........14,1230 gram.nbsp;14,1276nbsp;14,1381 14,1283.

Soortelijk gewigt..................1,10525nbsp;1,10561nbsp;1,10564 1,10565.

Gemiddeld uit 2, 3 en 4 ..........................1,10563.

De eerste proef werd verworpen bij de berekening van liet ge-
middelde, omdat liij berustte op eene weging, welke na eene derde
vulling verrigt was; de ballon was vroeger met waterstof gevuld
geweest, zoodat er zeker iets van dat gas in was teruggebleven,
waardoor het soortelijke gewigt van de zuurstof te ligt uitviel; —
om echter geene van zijne proeven te verzwijgen, heeft
regnault
ook deze medegedeeld.

het koolzuur

bereidde regnault uit wit marmor en zoutzuur, dat kookend
werd opgegoten. Het gas streek door eene waschflesch, met eene
oplossing van bicarbonas sodae gevuld, en_ door eene lange buis
met puimsteen en zwavelzuur.

De proeven gaven:

-ocr page 86-

M §
B
o

1
gg

0

baeometbbstand

bij het slurten
van ben met gas
gevui-den baiion,

herleid op Oo C.

n

a g

£6 «

g H

w o

l;
h h

e

overgebleven

drukking,
na uitpomping.

i '
h O

lt;s m
g ^

h h
o

gewigt van
het gas bij
Oo
en 0,76 m.

1

M

3 S
g ^

» S

§ o
m

1.

0,76304 m.

0,6335 gr.

0,00157 m.

20,211 gr.

19,5397 gr.

1,52915

s.

0,75913 N

0,736 //

0,00157 //

20,211 igt;

19,5377

1,52900

3.

0,75673 tgt;

0,796 „

0,00157 n

20,211 n

19,5397

1,52915

4t.

0,75634 //

0,808 //

0,00171 //

20,2085 //

19,5385 //

1,52910

5.

0,75339 1/

0,8835 n

0,00171 tgt;

20,2085 //

19,5396 //

1,52915

GEMIDDELDE............

1,52901

Met deze wegingen verbond regnaült hepalmgen van den uit-
zetting sco'êfjicient van het koolzuur.

H

E? i «

f^ F^ n
oä 2 lt;

B

GEWIGT VAN HET
KOOLZUUR
IN BEN BALLON BIJ

Oo C EN 0,76 M.

BAROMETERSTAND,

TEBWIJL DE
BALLON IN KOKEND
WATER WAS.

KOOKHITTE.

UITGEDREVEN
GAS.

^ pj
« p

S ^ 0

g R «

e üi

H M 0

R M °

g 0 0

1 «
P

19,5397 gr.

0,75853 m.

990, 94 C.

5,2658 gr.

0,003719

4t.

19,5385 t/

0,75568 n

990, 85 //

5,347 //

0,003719

Hij bad in eene vroegere verhandeling ' gevonden door dergelijke
proeven

a = 0,0037099.

1 Ann. tl. Chim. et Phys. IHa serie, tom. 5, pag, 68.

-ocr page 87-

Eindelijk toetste hij voor het koolzuur de wet van mariotte
bij Oo C en lOQo C.

nommeb
deb pkoef
in de

tempeka-
tduk van
het gas.

dkttkking van

gewigt van het gas in den

ballon bij de opgegeven
dkdkking en temperatüur.

naasïvook-
gaande
tafel.

hex gas.

uit de waak-
neming af-
geleid.

volgens ma-

rioti'e's wet
berekend.

, 0«

0,76000 met.

19,5396 gram.

5.

' 0quot;

0,37413 „

9,5845 //

9,6628

( 0quot;

0,25588 1/

5,7345 //

5,7634

niedwe

( 100o,00

0,76000 1/

14,2717

peoep.

i 1000,01

0,83839 //

6,3549 u

6,3545

Men ziet uit de getallen der twee laatste kolommen, dat het kool-
zuur bij 0°, zelfs onder zwakke drukkingen, vrij sterk van de wet
van
mariotte afwijkt; maar dat bij 100'* voor drukkingen bene-
den die van den dampkring de afwijking onmerkbaar is: 6,3549
volgens de waarneming en 6,3545 volgens de berekening komen zeer
schoon overeen. Wij zullen, om den invloed van deze afwijkingen
op het soortelijke gewigt van koolzuur aan te toonen, de soortehjke
gewigten van koolzuur bij verschillende temperaturen en drukkin-
gen aangeven, welke
mariotte uit de gegevens van bovenstaan-
de proeven heeft afgeleid:

-ocr page 88-

tbmperatüür.

dkiikking.

sooetklijk
gewigt.

(lucht = 1).

soortelijk
gewigt.

(zudestoe = 1).

^0,76000 meters.

1,52910

1,88300

Qo lt;

0,37413 //

1,52366

1,37809

(

^0,22417 quot;

1,52145

1,37609

r0,76000 ff

1,52418

1,37856

1000

(o,38339 //
1

1,52410

1*37849

Wij zullen later gelegenheid hebben, om op deze cijfers terug
te komen, die den naam van
DüLÖNG en BEEZELIUS zuiverden van
den blaam, welken
dumas daarop zocht te werpen, als waren hunne
gewigtsbepalingen van het koolzuur verre bezijden de waarheid.

Wat de geheele verhandeling van eegnault betreft, het is bo-
ven ons vermogen, er aanmerkingen op te maken; zijne proeven
zijn de schoonste, die de wetenschap bezit,, en niemand heeft ze
nog verbeterd.

Evenwel mogen wij ook aan

de eer niet ontzeggen, van eene even vernuftige als eenvoudige en
doelmatige methode te hebben aan de hand gedaan, en tevens door
schoone uitkomsten te hebben bevestigd; wat wij van
eegnault
zeiden, dat het beter was zwarigheden te vermijden dan haar te
overwinnen, geldt niet minder van hem. Hij vermeed aïïe bron-
nen van fouten, door de groote ballons veroorzaakt, op eene af-
doende wijze, — door geene ballons te gebruiken. Uit eene ruimte
en bij eene drukking, welke voor alle gassen dezelfde was, wer-
den zij geleid in eene absorberende zelfstandigheid, waarin zij ge-
wogen en hunne gewigten onderling vergeleken werden. Den in-
houd van de ruimte behoefde men voor de bepaling der soortelijke

Erdm. Journ. 44, p. 38 (1848).

-ocr page 89-

gewigten niet te kennen, en liet waren slechts kleine toestellen,
die men te wegen had.

Om de gassen uit de eerstgenoemde ruimte in de condensatoren
te brengen, verdreef hij door middel van een gas, wat in de
condensatoren niet werd opgenomen. De ruimte, waarin zijne
gassen besloten waren, was een glazen ballon, met een monteersel
voorzien, waardoor twee glazen buizen gingen, waarvan de eene
tot op den bodem van den ballon, de andere slechts tot onder het
monteersel reikte. De eerste was met eene kraan met drie openin-
gen voorzien, de andere met eene eenvoudige kraan. Met de zijde-
lingsche opening der eerste kraan correspondeerde eene TJ-vormige
glazen buis, welke kwik bevatte en als manometer diende. Op deze
buis was eene verdeeling in strepen, en daarachter stond een spie-
gel, die insgehjks eene verdeeling in strepen bevatte, wier lijnen in
het midden tusschen de lijnen op de buis vielen. Aldus kon hij
I streep aflezen en Jg streep schatten. Deze inrigting liet toe den
druk van het gas naauwkeurig na te gaan. De ballon had bij den
eenen toestel circa zes liters, bij den anderen drie hters inhoud. De
wone kraan werd met eene luchtpomp verbonden; — de luCht uit-
gepompt, dan het te wegen gas ingebragt door de drietakkige kraan,
weder uitgepompt, en dit 4 a 5 maal herhaald. Dan werden de
kranen gesloten, de ballon in een net gehangen en in eene houten
kuip, met gaten in den bodem en door een deksel gesloten, waar-
door de glazen buizen heenstaken, opgehangen. De tusschenruimte
tusschen ballon en kuip werd met stukken smeltend ijs gevuld,
ook het deksel daarmede bedekt. De kamer was maar weinig gra-
den boven O warm. Na eenige uren, als het gas in den ballon eene
constante temperatuur had kunnen aannemen, werd nog zooveel gas
bijgeperst, dat de druk des manometers, met den gelijktijdig op
den barometer waargenomenen en op O® gereduceerden te zamen,
meer dan 0,765 m. bedroeg. Wanneer de afkoeling van het nieuwe
gas in den ballon de spanning weder ondgr 0,765 m. deed dalen,
werd op nieuw gas ingebragt, enz.; — beter was het, de drukking
in den beginne op 0,770 m. te brengen, en door uitlaten van het
gas, juist op 0,765 m.,
den normalen druk hij alle proeven, te
brengen. Was de barometerstand zelf geringer dan 0,765 m. (en
dit had bij alle proeven plaats), zoo werd er kwik in den mano-
meter bijgegoten, totdat het kwik aan een
hepaald pxmt gekomen

-ocr page 90-

was en aldus de gassen steeds ééne en dezelfde ruimte innamen
Mj O» en 0,765 m.

Nu werden de condensatoren met de eenvoudige kraan verbon-
den; zij waren niet naar het gewigt bepaald, maar zeer benaderend
getareerd door gelijkvormige toestellen van hetzelfde glas, en door
kleine stukjes gewigt gelijk gemaakt. Nu werd de manometer door
eene halve omdraaijing van de drietakkige kraan gesloten en tevens
een niet absorbeerbaar gas in den ballon geleid, welke het eerste
verdrong. Dit kon men naar verkiezing voortzetten, totdat al
het gas er uit gedreven was. Men woog nu de condensatoren met
werkelijke gewigten, nadat men hen, zoo noodig, weder met damp-
kringslucht gevuld had, en vond zoo het gewigt van het gas,
dat in het volumen van den ballon bevat was.

Marchand nam nu de zuurstof als eenheid aan, en deelde deze
in de gewigten der overige gassen, waardoor hij hunne soortelijke
gewdgten vond. De

zuurstof

werd geabsorbeerd door metallisch koper, bevat in eene glazen buis,
zes palmen lang, 25 strepen wijd, ter w^eêrszijden in lange einden
uitgetrokken. De einden werden vódr de weging toegesmolten. De
buis was met droog koolzuur gevuld, luchtledig gepompt, toege-
smolten en gewogen. Zij was onder het doorvoeren van koolzuur
gegloeid geworden, zoodat
geene bij het reduceren teruggeblevene
waterstof daaraan kon kleven, en er dus bij de absorptie van zuur-
stof
volstrekt geene watervorming plaats had. Het voor de buis
aangebragte buisje met zwavelzuur had tweemaal 1 milligram en
eenmaal niets in gewigt toegenomen.

De zuurstof was bereid uit chloorzure potasch; zij werd door
eene met boomwol gevulde buis onmiddellijk uit de retort geleid,
daarna door eene lange U
;Vormige buis met potasch en eindehjk door
twee dergelijke met puimsteen en zw-avelzuur gevoerd. Nadat de
ballon gevuld was, werd dit deel van den toestel vervangen door
een' toestel tot ontwikkehng van koolzuur, hetwelk, uit Carrarisch
marmor ontAvikkeld, door eene oplossing van bicarbonas sodae geleid
werd, dan, om alle zw^avelwaterstof te verwijderen, door twee fies-
schen met opgelost zwavelzuur-zilveroxyde, dan door buisjes met

-ocr page 91-

zwavelzuur. Het gas was voorts reeds zoo lang van te voren ontwik-
keld, dat liet door potascliloog gelieel werd opgenomen.

Zie Lier de opgave zijner proeven:

eerste reeks.

Barometer op O» gereduceerd.... 0,75936 m. 0,75725 m.nbsp;0,76155 m.nbsp;0,76033 m.

Temperatuur van het vertrek---- 2,6quot; 3,8quot;nbsp;1,6»nbsp;3,75»

Manometerdruk zonder reductie

wegens de temperatuur.......0,00565 m. 0,00775 m.nbsp;0,00345 m.nbsp;0,00465 m.

Drukking van het gas......... 765,01 765,00 765,00 764,98

Gewigtstoename der koper-buis . .8,505 gram. 8,510 gram. 8,511 gram. 8,508 gram.

Gemiddelde.................8,5085 gram.

tweede reeks met eenen ongeveer half zoo grooten ballon.

Barometer op Oquot; gereduceerd.............758,10 mm. 757,23 mm. 758,21

Manometerdruk zonder reductie wegens de

temperatuur.......................... 6,90nbsp;7,75nbsp;6,80

Drukking van het gas...................765,00 764,98 765,01

Kamertemperatuur.......................4,25°nbsp;3,15°nbsp;3,25»

Gewigtstoename der koperbuis..............3,956 gram. 3,949 gram. 3,952 gram-

Gemiddelde..............................3,9523

Marchand nam nu 8,5085 als factor voor zijne volgende be-
palingen met gassen in den grooten ballon, en 3,9523 voor den
kleinen. Met de zuurstofbepalingen verbond hij steeds wegingen
van het

koolzuur.

Nadat de zuurstof uit den ballon door koolzuur geheel verdrongen
was, w^erd het koolzuur door lucht uitgedreven en opgevangen in
drie voor de lamp toegeblazen Woulfsche fleschjes met potasch, aan
welke eene Uvormige buis met stukken bijtende potasch verbonden
was; aan deze sloot zich een buisje met
zwavelzuur aan. Bij elke
proef bevatteden de toestellen ongeveer 45 a 50 gram potasch in
oplossing. Yóór elke proef werd het soortelijke gewigt der loog be-
paald , na de proef wederom, en dan de weging op het luchtledige
herleid.

-ocr page 92-

eerste reeks.

Kamertemperatuur..................... 3,1quot;nbsp;4,2»nbsp;l,8onbsp;2,0.5«

Barometerstand.......................758,75nbsp;757,50nbsp;762,05nbsp;760,21

Manometerdruk........................ 6,25nbsp;7,50nbsp;3,00nbsp;4,75

765,00 765,00 765,05 764,96
Gewigtstoename op 't luchtledige lierleid.. 11,765 11,768 11,761 11,761

Gemiddeld...........................11,7637.

tweede reeks.

piiosphok-
proef.

Kamertemperatum-..................... 5,1« 3,75« 4,0« 3, 5

Barometerstand.......................758,20 758,20 758,72 760,45

Manometerdruk....................... 6,80 6,80 6,25 4,60

765,00 765,00 764,97 5,459
Gemiddeld............................5,4615.

Dus hebben wij voor het soortelijk gewigt van koolzuur, dat
van zuurstof == 1 zijnde:

eerste reeks. tweede reeks.

™ = 1^3825nbsp;1,3819

8,5085nbsp;3,9533

Dit moge genoeg zijn, om zijne methode te leeren kennen, welke
hij mede op kooloxyde en zwaveligzuur toepaste. Voor de gassen,
waarbij zij bruikbaar is, is zij voorzeker even gemakkehjk als zeker,
en zijne getallen komen dan ook zeer nabij met die van
regnaült
overeen.

\

Eindelijk gewagen wij nog van von wreede, die voor het soor-
telijke van koolzuur, dat van lucht — 1 zijnde, 1,5201 vond.

Alvorens wij nu tot de beschouwing van de soortelijke gewigts-
bepahngen van dampen overgaan, willen wij nog eens de uitkom-
sten van vroegeren en lateren nevens elkander steUen, gelijk wij dit
hier boven reeds voor de vroegeren deden; wij nemen hier weder
beide lucht en zuurstof als eenheid aan.

-ocr page 93-

-TTlTnfn'j-Jn^iiffrii' 1

79

VOOR LUCHT = 1.

peoefnemeks.

zuurstof.

waterstof.

stikstof.

koolzuur.

zwavbliqzuur.

1,1020
1,0770
1,1036

1.1056
1,1026
1,1060

1.1057
1,1056

0,0790
0,0877
0,0732

0,9650

1,5000

2,356

fotteceot c. s. .

0,9691

1,5196
1,5130
1,5230
1,52.30

de säussuee....
dulong c. s . . . .
buff...........

0,0687

0,9760

3,235

dumas c. s......

0,0693
0,0693

0,9720
0,9714

eegnault.......

1,5291

voor zuurstof = 1.

pegefnemees.

lucht.

waterstof.

stikstof.

koolzuur.

zwavelïgzuük.

lavoisier

0,9074
0,9061

0,9069
0,9424
0,9044
0,9045

0,0698
0,0814
0,0663

0,0623

0,8757

1,3609

3,0473

fodeceoy c. s. .

biot c. s.......

de saussure. . . .
dulong c. s. . . .
buff...........

0,8781
0,8852

1.3770
1,3685
1,3826

1.3771

3,0303

0,0627
0,0626

/

0,8791
0,8786

regnault.......

1,3830
1,3822

marchand......

3,0323

-ocr page 94-

DE OVERIGE GASSEN EN DE DAMPEN

werden door velen op velerlei wijzen gewogen, maar de zamenge-
stelde wetten omtrent hunne uitzetting, waardoor hun gewigt niet
met zooveel zekerheid tot grondslag voor de kennis der aequivalen-
ten kon gelegd worden, waren oorzaak, dat de scheikundigen in
den regel zich niet zoo veel daarom bekommerden, en de methoden
in dezen van veel eenvoudiger aard gebleven zijn. Niettegenstaande
dit zijn er toch in dezen eenige bepalingen gedaan, welke niet slechts
als controle bij, — maar zelfs als grondslag van — de kennis der
aequivalentgetallen konden dienen, en wij achten het daarom van
belang, hieronder een overzigt te geven van hetgeen omtrent de
gewigtigste anorganische verbindingen in dezen is verrigt. De acht
eerste kolommen van de hier volgende tafel geven de uitkomsten
van de bepalingen van verschillende scheikundigen, aangegeven in
soortelijke gewigten voor lucht =1. De negende kolom ' daaren-
tegen geeft het soortelijke gewigt, berekend uit het aequivalentge-
wigt. Tot deze berekening dienen de drie volgende kolommen, ,n.l.
de aequivalentgewigten zelve; — de formulen voor de zamenstel-
ling der verbindingen; — eindelijk de verdigting. Het is be-
kend, dat bij eene zamengestelde veerkrachtige vloefstof de enkele
volumina der zamenstellende gassen tot een, twee, drie, of vier volu-
mina verdigt zijn. Maar de formulen zijn in de elfde kolom niet
naar volumina maar naar aequivalenten aangegeven, zoodat H, N,
Cl, Br, Jd enz. dubbele volumina beteekenen. Wil men dus b. v.
uit het soortehjke gewigt van zuurstof (O = 1,1056) en uit dat van
waterstof (H = 0,0691) de digtheid van den waterdamp berekenen,
zoo verandere men de formule der aequivalenten, H -j- O, in die
der volumina, 2 H O; wij tellen nu 2 H = 0,1382

en 0 = 1,1056 bij el-
kander op, en onze uitkomst............ 1,2438 zoude

het soortelijke gewigt van waterdamp geven, wanneer zich de drie
maten der zamenstellende gassen tot ééne maat water verdigtten;

1 Deze kolom «i de drie volgende zijn ontleend uit marchaïtü's chemische Ta-
feln 1847. aan welke over het algemeen de meest waarschijnlijke aequivalentgewigten
ten grondslag liggen, en welke nog heden ten dage de beste opgaven verleenen;
we-
nBii's tabellen geven niet altijd de nieuwste getallen; gmelix's nieuwe uitgave bevat
dezelfde cijfers als die van 1843.

-ocr page 95-

maar zij verdigten zicli tot twee maten, en zoo wordt ons gevraagde
soortelijke gewigt —~— = o,26l9.

De dampen zijn natuurlijkerwijze bij eene verhoogde temperatuur
in den toestel, waarin zij gemeten of gewogen zouden worden, gebragt,
en om hunne digtheid bij 0° C op te geven (zooals in de naastvol-
gende tafel alle digtheden op 0° C en 0,76 m herleid zijn), moet
men ter herleiding hunnen uitzettingscoëfficient Voor de warmte
kennen Daarvoor nu neemt men ondertusschen gewoonlijk dien
van de lucht aan, omdat die der dampen niet naauwkeurig bekend
is, en wij hebben hier reeds eene aanmerkelijke bron van fouten, welke
nevens zoo vele anderen het onderzoek naar het soortelijke gewigt
van dampen bezwaart.

' Bij de behandeling van de methode van gat-lussac geven wij de formulen voor
de herleidingen ojo; voor de verdere berekeningen verwijzen wij, behalve op de hand-
boeken, hoofdzakelijk op
foggend. bnd. 43. — Anweisung und Tafeln zur leichtern
Berechnung des speeifisehen Gewichts von Dämpfen aus den Ergebnissen der Beob-
achtung.

-ocr page 96-

Antimoonchloruur.......

Arsenick...............

Arseniekchloruur........

Arseniekjoduur..........

Arseniek waterstof.......

Arsenigzuur............

Bismuth...............

Bismuthchloride........

Boor...................

Boorehloride............

Boorfluoride...........

Broom................

Broomphospliorwaterstof.
Chloor................

f 1,930 K ^
( 1,230 D S

4,376

2,990

4,170 I)

3,573 J

Chloorwaterstof.

Cyaan...........

Cyaanwaterstof....

Fluoor...........

Jood............

Joodwaterstof.....

Kiezel...........

Kiezelchloride.....

Kiezelfluoride.....

Koolstof.........

Koolhyperchloride.

0,940 D

0,491 H

0,555

0,600 »

Kooloxyde.........

Koolsulphide.......

Koolwaterstof (ligt).

0,555 H

2,369

2,500
1,284
1,804

2,371 J

2,395 H

0,529 teommsdorf

^.695

'-Sla

é

2,340 despeetz
fl,247 biot en aeago
(1,430 beisson

^0,957 crüickhancks )
^0,941 clément en OESORMBsj

0,677 crüickhancks
0,556 henry
»AMPEIV

mitscher-
lich.

anderen
uit later tijd.

volgens
bereke-
ning.

aequiva-
lenten.

formu-
len.

verdig-
ting toï

fl KcyQ

NH3

Ammonia.

U,0o /o

.........

é

17,7838

1612,8

Sb

Antimoon

7,800

8,1193

Sb CI3

A

Antimoonchloruur.

4

10,650

10,3652

937,5

As

Arseniek.

16,100

6,2646
15,7427

As CI3
As J3

4

4.

Arseniekchloruur.
Arseniekjoduur.

2,6949
13,6820

AsHg
As O3

1

Arseniekwaterstof.
Arsenigzuur.

13,850

9,7791
11,4170
1,5993
4,0731

2660,8

Bi

Bismuth.

11,160 jacquelain

Bi CI3

' .s

Bismuthchloride.
Boor.

Boorehloride.

136,2

Bo

Bo CI3

4

5,540

2,3331
5,5281

1000,0

B0FI3
Br

4

Boorfluoride.
Broom.

1,906 bineau

2,0269
2,4489

1,2590

1,7966

BrH,PH3
Cl

Cl H

C^N

Q

Broomphosphorwat.st.
Chloor.

Chloorwaterstof.
Cyaan.

443,3

ö

4
2

0,9328

.........

CaN H

4

Cyaanwaterstof.

1,2889
8,7676

A QQQQ

235,4
1586,0

Fl

Fluoor

Jd

t/l ti

Jood.

1;9629

177,9

j u xl

Si

4

Joodwaterstof.
Kiezel.

5,8792

SiClj

1

Kiezelcldoride.

3,5592
0,8292
5,3124

75,0

Si FI2

c

1

Kiezelfluoride.
Koolstof.

Koolhyperchloride.

5,300 regnault

C2C14

4

^ 0,968 v. wreede^

0,9674
2,6258
0,5528

co

CS2
CIL^

Kooloxydo.

Koolsulphide.

Koolwaterstof.

0,968 marchand j
2,648 marchand

0

2

-ocr page 97-

O T E n Z I O T van de soohtei-IJ'j'nbsp;vaw «assebt em-

naar db uitkomsten van vekschill-®'nbsp;-'sliers en naar de berekening.

BAITflPEïr

Ammonia..............

Antimoon..............

Antimoonchloruur.......

Arseniek...............

Arseniekchloruur........

Arseniekjoduur..........

Arseniek waterstof.......

Arsenigzuur............

Bismuth...............

Bismuthchloride........

Boor..................

Boorehloride............

Boorfluoride...........

Broom................

Broomphosphorwaterstof.
Chloor................

f 1,930 K ^
1 1,230 D i

4,376

2,990

4,170 J)

3,573 J

Chloorwaterstof.

Cyaan............

Cyaanwaterstof.....

Muoor............

Jood.............

Joodwaterstof......

Kiezel............

Kiezelchloride......

Kiezelfluoride......

Koolstof..........

Koolhyperchloride..

0,940 D

0,491 H

0,555

0,600 D

Kooloxyde.........

Koolsulphide.......

Koolwaterstof (ligt).

kirwan k,
dalton d.

DAVY

II en J.

thomson.

0,600 K

0,555 H

2,369

2,500
1,284
1,804

2,371 J

2,395 11

FORMU-
LEN.

VERDIG-
TIUG TOT

NH3

4

Ammonia.

Sb

......

Antimoon.

Sb CI3

4

Antimoonchloruur.

As

Arseniek.

As CI3

4

Arseniekchloruur.

As J3

4

Arseniekjoduur.

AsHg

^

Arseniekwaterstof.

As O3

I

Arsenigzuur.

Bi

Bismuth.

Bi «3

- 3

Bismuthchloride.

Bo

Boor.

BO Clg

4

Boorehloride.

Bo rij

4

Boorfluoride.

Br

Broom.

BrH,PH3

3

Broomphosphorwat. st.

Cl

Chloor.

CIH

4

Chloorwaterstof.

CjN

2

Cyaan.

C^N H

4

Cyaanwaterstof.

PI

Fluoor

Jd

Jood.

JdH

4

Joodwaterstof.

Si

Kiezel.

Si Cis

1

Kiezelchloride.

Si FI2

1

Kiezelfluoride.

C

Koolstof.

C2CI4

4

Koolhyperchloride.

CO

Kooloxyde.

c S2

2

Koolsulphide.

c H3

2

Koolwaterstof.

-ocr page 98-

\

1

OKA

sao

-------

j
i

kiewan K
dai.tok d.

davy

H en J.

thomson.

andeees
uit veoegek tijd.

•v.

miïscheu
neu.

anderen
uit later tijd.

volgens
bereke-
ning.

aequiva-
lenten.

forjiu-
len.

veudio-
tikg
ÏO'.

i'

ii

r 0,909 deimann ^

Ii

0,971

) 0,967 henry ;

0,9674

/I

Koolwaterstof (zwaar).

' 0,985 de saussure j

1

Koolzuur.....Zie vroegere

tabellen.

1

1,520 v. weeedic

1,5202

CÜ2

2

Koolzuur.

Xwik...................

7,030

6,9100

1250,0

Hg

Kwik.

Kwikbromide............

12,160
9,800
16,200
5,950
4,580

12,4381
9,3589
15,6776
5,3437
4,4225
4,8186

Kwikehloridc.............

Hg Br
Hg Cl

2

Kwikbromide.

j

Kwikjodide..............

2

Kwikchloride.
Kwikjodide.

Hg Jd

2

Phosphorus..............

HgS

S

KwiksulpLide.

Phosphorchloride.........

!

4,850

400,0

P

PCI5

Phosphorus.

Phosphorwaterstof........

1,147 ii. uose

6

Phosphorchloride.

1,2090

.........

PH3

4

Phosphorwaterstof.

5,4533

495,3

Se

Seleen.

4,030

..................

3,8322

Se 0,

3

Selenigzuur.
Stikstof.

Stikstof......Zie vroegere

tabellen.

0,971 eegnaült

0,9670

175,0

N

Stikstofoiyde............

1,614 H

1,041

1,039 béeakigt;

1,0365

NO2

4

Stikstofoxyde.

1,527

1,5204 colin

i

1,5202

NO

2

Stikstofoxydule. ;

Telluur.................

8,8450

801,8

Te

Telluur.

Xelluurwaterstof .........

i

4,490 bineau

I

5,1135

Te H3

2

Telluurwatcrstof.

Tin ....................

'^.300

8,1073

735,3

Sn

Tin.

Tinchloride.............

8,9514

' Titaan..................

Sn CI2

2

Tinchloride.

1

3,3484

301,6

Ti

Titaan.

i

1 Tl (aanchloride...........

6,5720

Ti Clj

2

Titaanchloride.

Water..................

( 0,625 despretz 1

0/

Waterstof. A

gt; Zie vroegere
Zuurstof.. .3

tabellen.

( 0,690 tralles '

0,0693 regnault

0,6219
0,0691

12,5
100,0

HO
H

2

Water.
Waterstof

1,1056 //

1,1056

0

1

Zuurstof,

C.900

6,6337

200,0

S

Zwavel.

4,770 marchand

4,6601

«2 Cl

2

Zwavelebloruiir.

1

2,265 K

2,416 II

2,222

C 2,234 tiiénard quot;1

( 2,247 beezelius j

2,2112

S O3

2 :

Zwaveligzuur. j|

i

-^.010

2,7641
2,2583

Zwavelzuur 1®. hydraat....
Zwavelwaterstof. .........

1,106 K

1,197 H

1,179

1,236 tiiénaed

2,280 bineaü

.........

S O3
SO3 HO

3 ;
3 ;

Zwavelzuur.
Zwavelzuur, 1quot;. iiydr.

1,1741

S H

2 '

Zwavelwaterstof.

_________ .--

--

-ocr page 99-

li Koohvaterstof (zwaar).

Koolzuur.....Zie vroegere 'tabellen.

i Kwik.................

i

Kwikbromide..........

Kwikchloride...........

Kwikjodide............

Kwiksalphide..........

Phosphorus............

Phosphorchloride.......

Phosphorwaterstof......

Seleen................

Selenigzuur............

Stikstof......Zie vroegere tabellen.

Stikstofosyde..........

Stikstofoxydule.........

Teiluur...............

Telluurwaterstof........

Tin...................

Tinchloride...........

Titaan................

kirwan k
dai.ton u.

davy

li en J.

THOMSON.

0,971

1,5202
6,9100
12,4381
9,3589
15,6776
5,3437
4,4225
4,8186
1,2090
5,4533
3,8322
0,9670
1,0365
1,5202

CO2
Hg

Hg Br
Ilg Cl
Hg Jd
HgS
P

PCI5

PH3

Se

Se O3
N

NOj

NO

Te

Te H3
Sn

Sn CI2
Ti

Ti Cl»

HO

11
O

S

S2 Cl

S O3

S03
SO3 110
S H

7,030

12,160

9,800

16,200

5,950

4,580

4,850

400,0

1,147 II. ROSE

495,3

4,030

0,971 regnault

175,0

1,039 BÉRARD
1,5204 COLIN

1,041

1,527

1,614 h

801,8

4,490 bikeau

5,1135
8,1073
8,9514
3,3484
6,5720

0,6219

0,0691
1,1056
6,6337
4,6001

«-200

735,3
301,0

Titaajiohloride..........

i:

0,625 despretz
690 tralles

Waterstof.

S Zie vroegere
Zuurstof.. .3

Zwavel.........

Zwavelchloruur..

f 2,234 THÉKARD
( 2,247 BERZELIUS

2,222

2,416 n

Zwaveligzuur.

Zwavelzuur..............

Zwavelzuur 1«. hydraat,...
Zwavelwaterstof..........

1,179

1,197 H

1,236 THÉNARD

Water
Waterstof..

tabellen.

2,265 K

1,106 K

Koolwaterstof (zwaar).

Koolzuur.
Kwik.

Kwikbromide.

Kwikchloride.

Kwikjodide.

KwiksulpLide.

Phosphorus.

Phosphorchloride.

Phosphorwaterstof.

Seleen.

Selenigzuur.

Stikstof.

Stikstofoxyde.

Stikstofoxydule.

Telluur.

Telluurw-aterstof.
Tin.

Tinchloride.
Titaan.

Titaanchloride.

Water.

Waterstof.

Zuurstof.

Zwavel.

Zwavelchloruur.
Zwaveligzuur.

Zwavelzuur.
Zwavelzuur, l''. liydr.
Zwavelwaterstof.

vehdiq-
tikti tot

-ocr page 100-

LITERATUUR.
K
ikwan — Essay on Phlogiston 1787.

üalton, davt, thomson, heney — Philos. Transact.; Ann. of Philos.j Biblio-
thèque Brittannique ; Schweigger.
Crüickhakcks. Gilbert 9, pag. 116.
B
igt en arago — Mémoires de l'Institut 1807.

Gay-lussac et thénaed — Recherches physico-chimiques, tome II, a» 1811.
Gay-lussac — Ann. de Chim. et Phys., 2« série, tome 1, 2, a» 1816.
Colin — Ann. de Chim. et Phys., 2e série, tom. 1, a» 1816.
Bbrard — Ann. de Chim. et Phys., 2® série, tome 1, a» 1816.
Berzelius — Schweigger, bd. 23, pag. 117, a» 1818.

Ann. de Chim. et Phys., 2« série, tome 33, 50, 1826, 1832.
In poggendoei'f, bd. 9, hetzelfde.
Mitscherlich — Pogg., bd. 29, a® 1835.

(Ann. de Chim. et Phys., 2® série, 68, aquot; 1838.
(Erdmann's Journ., bd. 33, aquot; 1844.
Eegnault — Ann. de Chim. et Phys., 2® série, tome 69—71, 3« série, tome 14,
aquot; 1845.

Marchand — Erdmann's Journ., bd. 44, a» 1848.

Wij vinden in de bovenstaande tafel eene zoo groote menigte van
sclieilcundigen, welke zich met de soorteliike gewigtsbepalingen van
gassen en dampen hebben bezig gehouden, dat eene afzonderlijke be-
handeling van hen ons verre buiten ons bestek en van ons doel zoude
brengen. De behandelde
gassen zijn evenwel of naar de in het voor-
gaande gedeelte van dit hoofdstuk aangegeven methoden bepaald, of
naar andere minder belangrijke; of wel men is bij hen eene van de
twee wijzen gevolgd, die wij nader zullen beschrijven, en welke
voornamelijk met het oog op de
dampen zijn tot stand gebragt.

De eerste methode, welke wij zullen beschouwen, is die van
«Ay-iTSSAC. Hij nam glazen bolletjes h (fig. 1 van het 2de stuk
van de 4lt;ie plaat), welke eerst met lucht en daarna met de vloei-
stof gewogen werden, wier damp hij wegen wilde. Als zij met de
vloeistof gevuld waren, werden zij voor de lamp digt geblazen en
daarna gebragt in de verdeelde buis B, welke, nog tot boven toe
met kwik gevuld, op den kw-ikbak K stond; zij stegen dan tot aan
den top van de buis op. Nu werd om de buis een glazen cylinder
G geplaatst, welke met water gevuld werd; daarop w^crd er vuur
in het fornuis O gebragt. liet water, het kwik en de vloeistof in
het bolletje h werden warm, en eindelijk sprong het bolletje, ende

Dumas

Bineau —

-ocr page 101-

damp vervulde het bovenste gedeelte van de buis B. Men ging voort
met verwarmen, totdat het water kookte; het water bleef eenigen tijd
koken; nu werd de barometerstand afgelezen en met behulp van
de verdeelde staaf
s naauwkeurig de hoogte van de kwikkolom
in de buis B bepaald. Uit den barometerstand kende men de tem-
peratuur van het kokende water en van den damp in de buis. Het
verschil tusschen de hoogte van het kwik in den barometer en in
de buis B gaf de drukking aan, onder welke de damp verkeerde;
men kende vervolgens uit de verdeehng op de buis het volumen
van het gas, en had dus alle gegevens, om de digtheid van den
damp te berekenen, nl. zijn gewigt, zijn volumen, zijne drukking
en zijne temperatuur. De bolletjes mogten evenwel niet te veel
vocht bevatten, anders zoude slechts een gedeelte van het vocht
verdampen. Men kon zich evenwel van de geheele verdamping
vergewissen, door uit de wetten van
DALTON te berekenen, of het
volumen, hetwelk de damp innam, al dan niet overeenkwam met zijn
maximum van digtheid bij de temperatuur van kokend water. Al-
leen in het eerste geval bestond er gevaar, dat niet alle vloeistof
verdampt was.

Wat de herleiding van het volumen van den damp tot de tempe-
ratuur van Oquot; C en de drukking van 0,76 betreft, zoo hebben
wij daartoe de volgende factoren noodig:

1®. is de temperatuur T van kokend water afhankelijk van den
barometerstand
h, zoodat

T = ^ 100;
öjF

2quot;. wordt het volumen van den damp niet uitgedrukt door het
volumen (V), dat men op de verdeehng van de buis afleest; het
glas heeft zich uitgezet, en wanneer T de temperatuur van het ko-
kende water is, en a de kubieke uitzetting van het glas, zoo is
het M'are volumen van den damp:

V X (1 -h « T);

3®. is de damp onder de drukking h—p, -wanneer h de barome-
terstand en de hoogte van het kwik in de verdeelde buis B is.
Op de drukking van 0,76 m. herleid, wordt zijn volumen:

V X (1 -I- «T) ^^
O,/()

-ocr page 102-

4**. Om nu liet volumen tot de temperatuur van te herleiden,
moeten wij de uitzetting in rekening brengen; zij
a de coëfficiënt
van uitzetting voor eiken graad, zoo hebben wij:

Dampvolumen bij en 0,76 m. = V X (I « T)nbsp;(^r ^Vr}'

waarin wij nu de waarde van t = _jl 100 nog moeten substitueren.

Deelt men dit volumen door het, uit het wegen van het bolletje
met vloeistof, gevonden gewigt van den damp, zoo verkrijgt men
zï^m digtheid Oo en 0,76 m., welke dan, door denbsp;van de

lucht gedeeld, zijn soortelijk gewigt geeft.

Hoewel de methode van gay-lussac hare nadeden heeft door
de velerlei herleidingen en het minder zekere van het
meten, in
vergelijking met het
wegen, zoo is zij toch in vele gevallen met
goed gevolg gebruikt. Thans is zij grootendeels verdrongen door de

BttHTasosBE VAar »UMAS ,

welke veel eenvoudiger en zekerder is, en daarenboven toelaat, ook
dampen, die kwik aantasten, te wegen.

Een ballon van bekenden inhoud werd met damp gevuld onder
de drukking der dampkringslucht en bij eene bepaalde temperatuur,
hooger dan het kookpunt der verdampte stoflen. Om dit te bereiken,
werd een ballon met uitgetrokken hals, met een' overvloed van het
druipend vloeibare of vaste ligchaam, gevuld. Deze ballon werd
langzamerhand verwarmd tot 40® C boven het kookpunt der zelf-
standigheid, waarmede zij gevuld was; wanneer niets dan damp in
den ballon was overgebleven, werd het bad, waarin hij verwarmd
werd, eenigen tijd op dezelfde temperatuur gehouden, vervolgens
werden de temperatuur van het bad en de barometerstand naamv-
keurig afgelezen, en met de blaasbuis de punt van den ballon digt
geblazen. De verwarming geschiedde (zie plaat 4, gedeelte,
fig. 2, 3, 4) in een bad van zwavelzuur, water, of ligt smeltbaar
alhage van d'Arcét. — De inrigting voor het
had van sterk zivavel-
zuur,
geschikt voor temperaturen van 1500 C tot 200® C, was al-
dus : de ballon was ge])laatst in een bekerglas 11 li, met sterk zwa-
velzuur gevuld, welk bekerglas in een zandbad SS rustte, dat door
een fornuis verwarmd werd. De ballon werd naar beneden gehou-
den cn tevens tegen den invloed van het
zm avelzuur beveiligd door

-ocr page 103-

een looden gewigt P, van onderen aangebragt, hetwelk daaraan was
vastgehecht door middel van een looden plaat L L, welke den ge-
heelen ballon omgaf en aan den hals met een looden band of een
platinadraad was vastgehouden. Een looden deksel II op het be-
kerglas had drie openingen, twee om thermometers, een om de punt
van den ballon door te laten. Om die punt lagen gedurende de
verwarming eenige gloeijende kolen, om de verdigting van den
damp aldaar te beletten. Bij deze iiirigting moest de verwarming
langzaam geschieden, ten minste zoodra de temperatuur tot het
kookpunt der zelfstandigheid naderde, opdat niet eensklaps een te
sterke stroom van damp zich zoude ontwikkelen.

De inrigting voor het had van water of verdund zwavelzuur,
geschikt voor temperaturen beneden 150® C, was gemakkeHiker in
Ifet gebruik dan. de voorgaande. Op een ijzeren bakje O O, met
kwik M M gevuld, werd een glazen klok E E zonder bodem ge-
plaatst. Die klok werd met Avater of verdund zwavelzuur gevuld,
hetwelk door het kwik rondom de klok in evenwigt werd gehouden.
Het bakje met kwik, dat onmiddellijk op het fornuis stond, diende
dus tevens tot bad en tot bodem. Binnen de klok E E was de
baUon geplaatst; hij werd door een glaasje met kwik M' omlaag
gehouden, en daar de ballon tegen het verdunde zwavelzuur niet
behoefde beveiligd te worden, was dit kwikglaasje M' slechts door
eenige looden reepjes aan den ballon vastgehecht. Bij deze inrig-
ting kon men dus het inwendige van den ballon zien, en tevens
geschiedde de verwarming hier veel sneller dan bij den voorgaanden
toestel, daar er in plaats van een zandbad een kwikbad gebruikt
werd. Maar zij was niet geschikt voor temperatnren boven 150® C,
daar men dan zooveel zwavelzuur bij het water zoude moeten voe-
gen, dat het kwik aangetast zoude worden, terwijl het kwik, ster-
ker verwarmd dan het zure Avater, langs de vrije oppervlakte O O
gevaarhjke dampen zoude verspreiden.

Voor het had van ligt smeltbaar alliage was de ballon met een
omgebogen hals voorzien. Hij rustte in een ijzeren l)ak, waarin
hij omlaag gehouden werd door eene Uvormig gebogen ijzeren staaf
aa, waaraan in den ondersten tak een cirkeltje en staafjes van ijzer-
draad bevestigd waren, welke den ballon vasthielden. Deze ijzeren
staaf was aan de hengsels van den bak met ijzerdraad vastgehecht.
De ijzeren bak, op een fornuis geplaatst, werd met stukjes alliage

-ocr page 104-

voorzien, en tot liet smeltpunt van liet alliage verwarmd; alsdan
werd nog eenig gesmolten alliage voorzigtig bijgegoten, en de
temperatuur verder verhoogd. Wanneer de krachtige. tot vier voet
hooge dampkolom, die sissend uit den ballon ontw^eek, tot een ge-
ring dampzuiltje verminderd was, en het gesis ophield, werd de
punt van den ballon digt geblazen. — Glazen buizen met naauwe
halzen, met lucht gevuld, hingen in het aUiage en dienden tot
thermometers. Op het oogenbhk, dat de ballon gesloten werd, wer-
den ook zij digt geblazen. De punt w^erd nu bij O® onder kwik
afgebroken, en het volumen der daarin overgebleven lucht bepaald.
Was V het geheele volumen van den thermometer, v' het volumen
van de daarin overgebleven lucht, zoo was de temperatuur voor den
ouden uitzettingscoëfficient der lucht:

v'

0,00375.

Maar het volumen V moest nog gewijzigd worden wegens de uit-
zetting van het glas en werd dan Vquot;; zoodat dan de juiste tempe-
ratuur werd:

t' =-

0,00375.

Bij de afkoeling van den toestel werd zorg gedragen, dat het alhage,
alvorens het vast werd, uit den bak w^erd uitgegoten. Het dunne
huidje van alhage, wat daarna nog den ballon bedekte, bewaarde
hem voor snelle afkoeling en springen. Het werd daarna voorzigtig
weggekrabt, terwijl de laatste sporen door kwik werden opgelost
en verwijderd.

Dit waren dan de drie verschillende methoden van verwarming
van den ballon. Nadat de ballon, met damp gevuld, was digt ge-
blazen, werd hij 1°. na behoorlijke afkoeling gewogen. Men kende
hieruit het gewdgt P' van den (luchtledigen) ballon, vermeerderd met
het gowigt van de zelfstandigheid, wier damp bij de afgelezen tem-
peratuur met dc dampkringslucht in evenwigt was. Maar om nu
ie bepalen, of er soms nog lucht w-as overgebleven, werd de punt
van den ballon onder water of kwik afgebroken, de lucht gemeten
en in rekening gebragt. Daarna
2°. werd dc ballon met water ge-

t =

-ocr page 105-

vuld gewogen; eindelijk S®. werd het gewigt van den ballon, met
lucht gevuld, bepaald.

Uit 2o. en 3®. kou men het gewigt van de lucht in den ballon
(dus den inhoud van den ballou), alsmede het gewigt van den lucht-
ledige]! ballon zelven vinden.

Zi] P het gewigt van den ballon, met water gevuld, x het ge-
wigt van het water, y het gewigt van den ballon, zoo is

P = X -I- y.

Zij verder p het gewigt van den ballon, met lucht gevuld; zij
g het soortelijke gewigt van lucht, dat van water = 1 gesteld zijnde;
zoo is het gewigt van de lucht in den ballon = S x, en het gewigt
van ballon en lucht te zamen wordt:

p = j X -f y.

Uit bovenstaande vergelijkingen vinden wij:

P — P

gewigt van het water x — ^ _

p — 5 P

gewigt vau den hallon y — ^^-.

Men kende dus door x den inhoud van den ballon, en y gaf zijn
gewigt; alzoo kon men uit de eerste weging het gewigt van den
damp alleen, die bij de kookhitte met den dampkring in evenwigt
was, vinden, zijnde

P' - y-

Uit het volumen van dien damp (= x) en na herleiding voor tem-
peratuur en drukking kende men dus zijne digtheid bij 0° en 0,76 m.

Om de wijze van arbeiden van dumas te leeren kennen, willen
wij hier een paar van zijne bepalingen aanvoeren; vooreerst nemen
wij die van den jodiumdamp, dien hij niet in het werk stelde om
gay-lussac U verbeteren, maar slechts om zijn eigen methode te
toetsen.

Jodium, overgehaald over chloorcalcium, schoone kristallen van
8 ä 10 lijnen lang, werd tot 185» verwarmd iu het bad vau sterk
zwavelzuur. De ballon werd door potasch gereinigd, alvorens hij
met gedestilleerd water gewogen werd; vervolgens onder de lucht-
pomp, na verwarmd te zijn, gedroogd, alvorens hij met drooge lucht
gewogen werd.

-ocr page 106-

tempeea- baeometer-
tdub.nbsp;stanb. .

(ïewigt van den ballon met drooge Uiclit.......107,532 gram. 24,quot; C 0,757 m.

Gewit van den ballon met jodiamdamp en lucht. 110,025 « 185» C 0,755 //

Gewigt dor ingemengde lucht...................0,066 // 22^ O 0,757 //

Gewigt van den ballon met water..............664,550 /i 22» C

Gewigt van een liter jodiumdamp.............11,323 // O» C 0,760 «

digtheid van den jodiumdamp.............8,716.

Beschouwen wij thans nog zijne proeven omtrent den kwikdamp.
Zuiver kwik werd in het bad van alhage zeer langzaam verwarmd;
nogtans ontstond er bij het kooken zulk eeu vreeselijk gesis en
eene zoo verbazende dampontwikkehng, dat
dumas niet anders
dacht, of eene geweldige ontiiloffing zoude een einde maken —
aan de proef. Maar alles hep goed af; bij het sluiten van den
ballon teekenden de luchtthermometers 444° Cen448°C. De inhoud
van den ballon bij 0° was

0,235186 liters;

het gewigt van den kwikdamp was

0,812 gram. bij 446° C en 0,765 m.
In den ballon waren eenige korreltjes rood kwikoxyde voorhanden.
I^aarom werd niet het gewigt van kwik en kwikoxyde, = 0,820
gram, bij de berekening opgenomen, maar dat van het kwikbolletje
alleen, buiten den ballon gewogen en 0,812 gram bedragende. Lucht
Avas er niet merkbaar in teruggebleven.

Het gewigt van een liter kwik vond DUMAS diensvolgens

9,0625 gram.

en het soortelijke gewigt van kwikdamp

6,9760.

Deze bepalingen, met zorg volvoerd, sluiten zich, — voor zoover
men dit van eene bij den analytischen weg verre achterstaande me-
thode kan verwachten, — vrij goed aan de uit de aequivalenten be-
rekende soortelijke gewigten aan.

In de methode van dumas zijn door mitscherlich en ande-
ren slechts kleine wijzigingen aangebragt, welke wij hier niet na-
der zullen behandelen, terwijl wij verdere bijzonderheden aan de
toepassing der soortelijke gewigten op elk aequivalent in het bijzon-
der overlaten, en ons thans tot de behandehng van de aequiva-
lentgewigten vau zuurstof, waterstof, koolzuur en stikstof wenden.

-ocr page 107-

AEQUIVALENT-GEWIGTEN

ZUURSTOF EN WATERSTOF.

Daar in de tafelen der aequivalenten alom hetzij de zuurstol
hetzij de waterstof tot eenheid worden aangenomen, zoo verdienen
zij het eerst behandeld te worden. Aangezien steeds uit de analyse
of de synthese van
ivater de aequivalentgewigten van zuurstof te
zamen zijn bepaald, zoo moeten wij hen ook hier vereenigen. Daar
wij nu de aanname, om het aequivalentgewigt van de zuurstof = 100
te stellen, zullen volgen, zullen wij daarop niet meer terugkomen,
tenzij daarvoor een ander cijfer worde gebruikt.

De ontdekking nu der zamenstelling van het water ging al
dadelijk gepaard met de opgave van de verhouding - zijner be-
standdeelen, weshalve het niet onbelangrijk is, deze ontdekking
wat van naderbij te beschouwen. De zuurstof en de waterstof M'a-
ren reeds bekend.
Hooke mayow ® en wilus ® hadden in
de lucht eene stof ontdekt, zonder dat zij deze echter zuiver konden
afscheiden, welke bij de salpetervorming in het spel was, aan den
salpeter zijne deplilogistiserende (oxyderende) werking gaf, en zelve
die werking uitoefende: daarom noemde hem
mayow spiritus
nitro-aëreus.
Door de lateren werd deze werking weder als eene
aan de geheele lucht toekomende beschouwd, en eerst
priestley
ontdekte in 1774 de zuurstof, en scheidde haar af. — De waterstof

' Micrographia a® 166-5.

^ De sa!e Nitro et Spiritu nitro aëreo a® 1668.

^ Esercitatio de sanguiiiis incalescentia a® 1671.

-ocr page 108-

was reeds aan pakACELSüS bekend, welke In, de oplossing van ^
in verdunde vitrioololie eene gasontwikkeling waarnam: - lucht
verb t zich cn breekt uit als een wind.quot; - De eigenschappen
van dat gas, zijne brandbaarheid en ontplofbaarheid werden door
Iemery ao 1700 gevonden, cn sints noemde men het brandhare

Dat cr evenwel bij het verbranden der brandbare lucht zoater-
damv gezien werd, namen eerst in 1776 macquek en de la
méthérie
waar, terwijl wartirle hetzelfde vond, cn over ^t
verschijnsel in 1781 aan
priestley schreef. Deze brief werd open-
baar gemaakt, en hierdoor werd de aandacht van
cavendish op
dit onderwerp gevestigd.
Cavendish nu ging verder m dc ont-
dekking, cn overtuigde zich in Julij 1781 S dat
die waargenomen
waterdamp bij de verbranding van het gas in lucht o in zuur-
stof
als verbrandingsproduct ontstond. Cavendish sclyeef hier-
over aan
watt, welke in April 1783 antwoordde, dat het ge-
vormde water
nbsp;veel woog als de verbruikte waterstof en zunrstol
te zamen.
Cavendish zette nu in dezen zin zijn onderzoek voort,
en maakte in 1784 zijne proeven omtrent dc zamenstelling van

het water bekend.

Ondertusschen was lavoisier reeds in 1781 bezig geweest, om
naar de verbrandingsproducten van de brandbare lucht te zoeken
maar daar hij niet in het minst op het denkbeeld kwam, dat
daarbij water zonde kunnen ontstaan, had hij zijn onderzoek opgc-
o-even. Toen echter
blagden in 1783 van Londen naar Parijs
kwam, en aan
lavoisier cn eenige andere geleerden de proeven
van
watt en cavendish mededeelde, betwijfelden aUen, cl het
ontstane water wel even veel wegen zoude als de verdwenen gas-
sen, en meenden veeleer, dat het de in de gassen ingemengde voch-
tigheid zoude zijn. Zij verzochten toen
lavoisier om deze zaak
te onderzoeken, en deze had zich nu al spoedig tot ontdekker der
zamenstelling van het water verklaard, en maakte slechts in zoo verre
melding van de anderen, door te zeggen dat hij, met deze ontdek-
kingen bezig zijnde, van
blagden iets omtrent de proeven der
Engelschcn vernomen had.

1 Zie het Dagboek van cavendish, medegedeeld achter het Addres to the British
Association 1839 of Mr.
harcgurt.

-ocr page 109-

Dat hij hierin der waarheid te kort deed, behoeft niet verder aan-
getoond te worden; maar hij had de groote verdienste, de denk-
beelden in de antiphlogistische uitdrukkingen te vertolken en tot
klaarheid te brengen de zamenstelling van het water zoowel syn-
thetisch als analytisch na te gaan, en dit feit algemeen op de
scheikunde toe te passen.

Er werden nu door velen proeven in het werk gesteld omtrent de
zamenstelhng van het water in mcLten, waarbij men eene gemeten
hoeveelheid waterstof met een overvloed van zuurstof in den eudio-
meter zamenmengde, de verbinding tot stand bragt en het
volumen
der verdwenen gassen bepaalde. De laatsten, die zich met deze
onderzoeking omtrent de zamenstelling van water in maten bezig
hielden, waren
alexander von Humboldt en gay-lussag (1805)
welke daarbij aantoonden, dat de verhouding der volumina 1 : 2 was;
door deze wet als eene algemeen geldende aan te toonen, maakten
zij voor goed aan die onderzoekingen een einde.

De verhouding in gewigten tusschen de zamenstellende gassen
berekenden de vroegeren uit hunne verhouding in maten en uit hun
soortelijk gewigt; na 1805 berekende men haar uit het soortelijke
gewigt alleen. Wij deelen hier eenige van deze opgaven mede,
waarbij wij de verhouding in gewigten zoowel naar de door de waar-
nemers bepaalde soortelijke gewigten alléén (zie het voorgaande
hoofdstuk) als ook naar hun eigen uit de maten en gemgten op-
gemaakte getallen mededeelen.

' Zie hierover verder:

Kopp, Geschichte der Chemie, bd. 3, pag. 266—271.
B
erzelius, Jahresbericht, aquot; 1841, pag. 42.
C
rell's Annalen, a» 1786.

-ocr page 110-

CAVEKDISH (1783)............

LAVOISIER en LAPLACE (1783).

LAVOISIER en MEUSNIER.....

fourcrot, ség. en vadq (1790).
v.hijmboi.dtengay-lussac(1805)

Biox ea A»Aeo (1805)
Ware verhouding........

zamenstelling

in gewigten.

zamek-
stellikg
in maten.

uit de maten
en sooktelijke
gewigten
door de
proefnemers
afgeleid.

uit de soortelijke

gewigten der
proefnemers naar
de ware verhou-
ding der maten
berekend.

O.

H.

0. H.

0.

H.

1

: 2,014

100 : 18,1

100 ;

18,0

1

: 1,908

100 : 15,1
100 : 17,6

100 :

14,0

1

: 2,052

100 : 16,7

100 :

16,3

1

: 2

100 :

13,27

1

: 2

100 :

12,5

x

Het cijfer van biot en akago, lioe afwijkende van de waarheid
het ook was, werd langen tijd als naauwkeurig aangenomen, en
het aequivalentgewigt van de waterstof werd gesteld op 13,27, dat

van zuurstof = 100 zijnde.

Davy nam voor de verhouding der bestanddeelen van water
15 :2 aan, overeenkomende met 100: 13,33, dus nagenoeg het-
zelfde cijfer als boven.

BKitzKi^ius ' bepaalde in het jaar 1811 de zamenstelhng van het
water, dat bij de behandeling van
overgehaald zink met verdund
zwavelzuur werd ontleed. Het zink, waartoe goed overgehaald me-
taal gebruikt werd, was vóór de proef gewogen; daarna werd de
hoeveelheid van het gevormde zinkoxyde bepaald, en bij aftrek
de opgenomen zuurstof gevonden. De ontwikkelde waterstof werd
over chloorcalcium gedroogd en
gemeten; uit het soortelijke gewigt
van waterstof volgens
biot en ARAGO berekende hij vervolgens
het gewigt van zijn gas.

Hij vond dan, dat 200 deelen zink 248,8 deelen zinkoxyde en

1 Brief aan berthollet, in de Ann. de Chim. t. 77. p. 73.

-ocr page 111-

6,5 deelen waterstof gaven, en verkreeg dus voor liet aequivalent-
gewigt van waterstof l'ó, 32.

Wij kunnen hieruit opmaken, hoe naauwkeurig hij werkte, want
had hij, in plaats van het soortelijke gewigt volgens
biot en
arago = 0,0732, het tegenwoordige cijfer [0,0691 volgens het
aequivalentgetal 12,50; 0,06926 naar
REGnault]-kunnen gebrui-
ken, dan ware zijne uitkomst geweest:

0,0691
0,0733

X 13,32 = 13,57,

dus zeer nabij met die uit latere proeven overeenkomstig.

Het kon nu aan den opmerkenden geest van berzelius niet
ontgaan, dat het aangenomen aequivalentgetal van waterstof onjuist
was. Herleidde hij bij voorbeeld koperoxyde door middel van wa-
terstof, zoo waren de gemgten van de aan het koperoxyde onttrok-
ken zuurstof en van het gevormde water niet overeenkomstig aau
de verhouding volgens het aequivalentgetal.
Beiïzelius ging nu
in 1819 naar Parijs, en begon met
dulong in berthollet's
beroemde laboratorium te Arcueil het aequivalentgewigt van de wa-
terstof te bepalen door dezelfde methode, die hem van de onhoud-
baarheid van het vroegere getal overtuigd had.

en »vioarc^ ^

herleidden kopermetaal bij de roodgloeihitte in een stroom van wa-
terstof. Het hierbij gevormde water werd gewogen, en uit het
gewigtsverhes van het koperoxyde na de herleiding vonden zij de
zuurstof, daarin voorhanden.

Eene eerste bemoeijing was het zuiver verkrijgen van de water-
stof, welke uit zink en zwavelzuur werd ontwikkeld. Zij gebruik-
ten geen overgehaald zink, als bevattende dezelfde onzuiverheden
als dat van den handel, t. w. lood, tin, koper, ijzer, cadmium,
zwavel. — Gewoon zink uit den handel werd met verdund zwavel-
zuur overgoten; de ontwikkelde waterstof streek nu echter door
eene buis, met vochtige stukjes bijtende potasch gevuld, ten
einde de zwavelwaterstof terug te houden, uit de in het zink voor-
handen zwavel ontsproten; hierdoor verloor zij alle reuk en ver-

' Ann. de CMni. et Phys. 2e se'rie, tome 15, }gt;. 386.

-ocr page 112-

toonde geene onzuiverheden meer; daarna werd zij, over chiooreal-
cium
strijkende, gedroogd, en geleid in eene gew^ogen buis, met
gedroogd koperoxyde gevuld, door caoutchoucbuisjes aan den ove-
rigen toestel verbonden. Nadat het gas lang genoeg door den toe-
stel had gestreken, om alle lucht daaruit te verjagen, werd het ko-
peroxyde met eene wijngeestlamp verhit. Het door de herleiding
van het koperoxyde gevormde water werd bij de eerste proefnemin-
gen in den staat van vloeistof opgevangen in eenen kleinen ont-
vanger, aan de buis met koperoxyde bevestigd; nadat het gebleken
was, dat dit water volkomen zuiver was, werd voor de proefnemingen
het water terstond geleid in eene lange buis met gegloeid chloorcal-
cium, vóór de proef gewogen.

Nadat al het koperoxyde herleid was, werd de buis met het ver-
kregen kopermetaal gewogen; insgelijks werd de toename in gewigt
van de chloorcalciumbuis opgeteekend, waaruit de hoeveelheid van
het gevormde w'ater bekend werd: de afname in gewigt van de buis
met koperoxyde gaf de hoeveelheid zuurstof aan, die in dat water
voorhanden was; bij aftrek vond men de hoeveelheid waterstof. Drie
proeven gaven de volgende uitkomsten:

É
s
s

O

GEWIGTSAFNAME DER
EÜIS JtET KOPEROXYDE,
U, I.
ZV UBSTOF ,
IN HET WATER VOOR-
HAÏIDEN.

GEWIGTSTOEKAME
DER CHI.OOROAI/3IUMS-
BUIS , D. I. GEWIGT
VAN HET WATER.

aequivalent-
gewigt van de
■waterstof.

1.

8 gram., 051

9,053

12,434

3.

10 /y 833

13,197

12,601

3.

8 /; 346

9,370

12,481

gemidd.12,488'

Dit aequivalentgewa'gt Averd allezins bevestigd door de bepalingen
van de soortelijke gewigten van zuurstof
en waterstof, door berze-
LlüS en DULONG wederom naar aanleiding van bovengaande bepa-

-ocr page 113-

iingen ondernomen, en in het voorgaande hoofdstuk beschreven.
Zij vonden namehjk voor het soortehjke gewigt van zuurstof 1,1026;
voor dat van waterstof 0,0687; het aequivalentgewigt van waterstof
M'crd dus:

X 100 == 12,46.

1,1026

De opgaven van berzelius en dulONG werden overal aange-
nomen en hunne wijze van arbeiden als een model voor alle derge-
lijke proeven aangemerkt. Zij was het ook inderdaad, en er moestcji
meer dan twintig jaren verloopen, alvorens de wetenschap zoover
gevorderd was, dat men op deze proeven aanmerkingen kon maken,
en haar in enkele punten kon verbeteren.

Het was dubias, die deze aanmerkingen in het midden bragt,
en het eerst de verbetering der methode op zich nam. Vooreerst
achtte hij het w-erken met zulke kleine hoeveelheden als
berzelius
gebruikte, in een onderzoek van dezen aard niet geschikt om tot
naauwkeurige uitkomsten te geraken, omdat eene fout van yJgg in
de zuurstof eene fout van in de waterstof veroorzaakt, en er
toch geene mogelijkheid is, om het aequivalentgewigt van de wa-
terstof anders dan bij aftrek te leeren kennen.

Berzelius wees daarentegen op de vele bronnen van fouten,
welke het werken met groote hoeveelheden aankleven, welke alle
door het werken met kleine hoeveelheden vermeden worden, ter-
wijl de meerdere naauwkeurigheid der proeven in het groot ruim-
schoots wordt vergoed bij kleinere proeven, zoo men maar zeer ge-
voelige balansen heeft. Wij zullen bij de behandeling van het stuk
van
dumas gelegenheid hebben, om de nadeelen van die proeven
in het groot uit zijn eigen mond te vernemen. Ook werkte
ber-
zelius
niet met zoo zeer kleine hoeveelheden, al was het gewigt
van zijne waterstof slechts ongeveer één gram. Een gram water-
stof verbindt zich met acht grammen zuurstof tot water, en deze
acht grammen zuurstof moeten uit de ontleding van veertig gram-

1 Het aequivalentgewigt van H = 12,488 is niet het gemiddelde uit de drie aequi-
valentgewigten, door berekening uit de drie proeven gevonden. Deze drie aequivalent-
gewigten zijn juist berekend (12,434, 't geen beter 12,433 is, daargelaten); maar
het gemiddelde uit deze drie is niet 12,488, maar 12,484.

-ocr page 114-

ineti koperoxyde verkregen worden. Evenwel is voor dit onderzoek
toch het werken op eenigzins grootere schaal verkieslijk.

Vervolgens maakte dümas aanmerking op het kleine getal der
];roeven van
dulong en berzelius ; zij waren niet geregtigd, om
uit drie proeven, welke 12,41, 12,43 en 12,60 gaven, het getal
12,48 als zeker af te leiden; hij noemde het
toeval, dat uit hunne
soortelijke gewigten van waterstof en zuurstof, welke beide niet
naauwkeurig waren en door latere getallen zijn verdrongen, het-
zelfde cijfer voortvloeide.

Berzelius antwoordde hier niet op, en wij moeten bekennen,
dat het getal van drie proeven niet toereikend kan genoemd wor-
den voor zulk eene gewigtige onderzoeking, en dat het zeer gevaar-
lijk is, uit drie zoo uiteenloopende cijfers te besluiten, dat de waarheid
in het midden ligt. In den tijd van
berzelius en dulong's on-
derzoek was echter de onzekerheid niet in de derde of vierde deci-
maal; het was 13,27, dat in 12,41 of 12,60 moest veranderd
Vv'orden. Deze grove fout aaji te toonen, was hoogstverdienstelijk; —
dat lateren het nieuwe cijfer toetsten, was wenschelijk en noodzakelijk.

Dumas maakte voorts aanmerking op het gebrekkige der me-
tiiode van
bebzelius voor het droogen van de waterstof; — hier-
door werd de ruimte binnen den toestel met de vochtige dampen
vervuld, zoolang de waterstof nog werd opgenomen; terwijl, zoo-
dra de opslorping van de waterstof ophield, die vochtige dampen
werden verdigt en zich bij liet te wegen water voegden.

Deze zwarigheid is door erdmann en marchand bij hunne
proeven over dit onderwerp als overdreven aangetoond: zonder meer
voorzorgen voor het droogen van de waterstof aan te wenden dan
berzelius deed, hebben zij eene reeks van heerlijk overeenkomende
uitkomsten verkregen.

Ten laatste wees dumas op de fout, die berzelius en dulong
begingen, door hunne geivigten niet oj) het luchtledige te herleiden.
Wij willen aantoonen, dat deze aanmerking zeer gegrond is, en dat
de herleiding op het luchtledige eene aanmerkelijke verandering in
de getallen aanbrengt.

Wij vooronderstellen, dat de aequivalentgewigten van H, O en C
zonder herleiding tot het luchtledige op 12,5 ^ 100 en 400 bepaald
zijn, en willen zien, welk nieuw cijfer wij voor het aequivalent van
de waterstof, na het iu rekening brengen dier herleiding, verkrijgen.

-ocr page 115-

Wij nemen de volgende soortelijke gewigtennbsp;aan:

luclit HOnbsp;C u

1nbsp;9

0,0013nbsp;1

Hieruit vinden wij het gewigt
der door 1 gram der zelfstandig-
heid verplaatste lucht
..................0,0013 gram....0,00014.....0,0002.

Derhalve is de herleidingscoëffi-

cient voor het luchtledige...........1,0013.............1,00014.....1,0002.

Laat ons voor het gewigtsverlies van de buis met koperoxyde,
na de herleiding, stellen 10,000 gram, corresponderende met

50,000 gram CuO
40,000 „ Cu
11,250 „ HO

Herleiden wij nu deze gewigten tot het luchtledige, en zien wy
dan, tot welke zamenstelling van water wij geraken.

Koperoxyde...50,000 x 1,0002 = 50,0100.
Koper...........40,000 x 1,00014 = 40,0058.

= 10,0042.

rest: Zuurstof

Water............11,250 x 1,0013 = 11,2646.

Zuurstofnbsp;= 10,0042.

- • ---

rest: Waterstofnbsp;1,2604.

Onze uitkomst is, dat 11,2646 gram Avater bestaan uit 10,004
gram zuurstof en 1,264 waterstof.

Berekenen wij hieruit het aequivalent van H ((^ = 100), door
de volgende evenredigheid:

10,004 : 1,2604 == 100: X,

zoo vinden wij H = 12,599, terwijl wij van H =nbsp;12,5 waren
uitgegaan.

Het gemiddelde cijfer van beezelius wordt dusnbsp;12,583, iu
plaats van 12,484.

Alzoo was de schoone overeenkomst tusschen de analyse en de
soortelijke gewigtsbepalingen van
dulong en berzelius slechts

Cu O

-ocr page 116-

scliijiibaar. Maar reeds alvorens dit werd aangetoond had de veran-
dering, door
dumas en boussingault in het soortelijke gewigt
van de zuurstof gebragt, de opgaven van
dulong en beezeliüs
doen wankelen. De vereischte herziening van de zamenstelhng van
het water gaf dus aanleiding tot de

proeven van rauittas omtrent de synthese van

waarbij hij alle voorzorgen aanw^endde, welke de tegenwoordige stand
der wetenschap aanbiedt.

De toestel (fig. 1 plaat 5), waarin de w^aterstof ontwikkeld werd,
was eene gewone Woulfsche flesch T. De eerste hals was aan een
omgebogen buisje verbonden, dat afliep in een glas met kwik A,
en als veiligheidsklep diende, wanneer de drukking in den toestel te
groot werd. De middelste hals droeg eene trechterbuis, waarlangs
het zwavelzuur, van uit den trechter E met kraan,
Averd binnenge-
laten, zonder dat de inmenging der lucht verhinderd werd. De derde
hals droeg eene omgebogen buis, waaraan een kraantje C, waardoor
de stroom van waterstof van uit de Woulfsche flesch in den overigen
toestel kon geregeld worden. Het was eene van zijne voornaamste
zorgen, dat de waterstof volkomen zuiver verkregen werd. De ver-
ontreinigende stoffen kunnen zijn: stikstofoxyden, zwaveligzuur,
arseniekw^aterstof en zwavelwaterstof. De stikstofoxyden zijn ver-
ontreinigingen van het zwavelzuur, en wanneer deze daaruit verwij-
derd zijn door eenen stroomkan zwaveligzuur, dan is het zwavelzuur
vaak met het laatste verontreinigd. Hij begon dus met zw-avelzuur
te gebruiken, dat volkomen vrij van vreemde inmengselen Avas.

De ZAvavelwaterstof en arseniekAvaterstof ontstaan uit zwavel en
arseniek, welke in het zink ingemengd zijn, en daaruit moeijelijk
vooraf kunnen verwijderd worden.
Ten einde de Avaterstof van deze
gassen te bevrijden, Averd zij door eene oplossing van salpeterzuur-
loodoxyde geleid, Avelke de zAvavelwaterstof,
en door eene oplossing
van zwavelzuur
zilveroxyde, Avelke de arseniekAvaterstof terughield.

Beide oplossingen Avaren bevat in U-vormige buizen ï,, ï.^, met
stukjes glas gevuld, ten einde het gas met aUe deelen A^an de
vloeistof in aanraking te brengen. Gewoonlijk vormde, na afloop

1 Ann. de Cliim. et Phys. ö® se'rie, tonic S, 189.

-ocr page 117-

der proef, het door vorming van zwavellood en reductie der zilver-
zouten gekleurde deel der vloeistof in de buizen van een meter
lengte een laagje van minder dan 3 of 4 Ned. duim dikte.

Tot verwijdering van alle sporen van vochtigheid, streek nu het
gas nog door vijf U-vormige buizen, van dezelfde lengte als de vo-
rige, waarvan de eerste Tg puimsteen met sterke potaschoplossing
en stukjes vaste potasch, de tweede en derde T^, T^^ gegloeide stukjes
potasch, en de vierde cn vijfde ï^, Tg, welke met een koudmakend
mengsel omgeven waren, sterk zwavelzuur bevatteden. Dit koudma-
kendc mengsel diende om de ontleding van zwavelzuur door mid-
del van de waterstof, waarbij water en zwaveiigzuur gevormd worden,
tegen te gaan. In plaats van deze buizen met zwavelzuur werden
ook dikwijls buizen met watervrij phosphorzuur gebezigd, waarin
het phosphorzuur door groote brokken puimsteen verdeeld was.
Voordat de waterstof uit deze toestellen in den ballon met ko-
peroxyde kwam, doorstreek zij nog een gewogen proef buisje T,;
met puimsteen en -watervrij phosphorzuur, opdat men zich van dc
volkomen droogheid van het gas zou kunnen vergewissen.

Aldus gezuiverd kon de waterstof uren lang bij honderde liters
in het vertrek verloren gaan, zonder dat men den minsten reuk
bespeurde. Deze zuivere en drooge waterstof werd eenige uren lang
door den toestel gevoerd, ten einde alle lucht daaruit te verwijderen.

Het koperoxyde was gebragt in een glazen ballon B, van zeer
hard glas, dat na uren gloeijens in vorm en zelfs in glans
geene verandering had ondergaan. Aan dezen ballon waren tAvee
halzen; een korte, Avaardoor de Avaterstof werd binnengevoerd, een
tAveede ter lengte van eene Ned. el, waardoor de overvloedige Ava-
terstof cn het gevormde
Avater ontweken. De verhitting geschiedde
door eene spirituslamp L met dubbele trekking,
Avaarin de spiritus
koel
Avcrd gehouden door een bakje met water. Nadat het koper-
oxyde in den ballon gebragt
Avas, werd aan den korten hals een
kraantje
r bevestigd, terwijl de lange hals door een hoedje van
caoutchouc
AVcrd gesloten. AVanneer men zich onder de luchtpomp
overtuigd had, dat deze sluitingen luchtdigt waren, Avcrd een stroom
van door
zAvavelzuur gedroogde lucht in den ballon gevoerd, en
deze tot aan de roodglocihitte verwarmd. Nadat er 15 a 20 hters
lucht door den ballon gevoerd
Avaren, liet men hem bekoelen, ter-
wijl cr nogmaals 15 a 20 liters drooge lucht doorstroomden. Nu

-ocr page 118-

werd de aldus drooggemaakte ballon luchtledig gepompt, gewogen,
het
luchtledige geverifieerd en nogmaals gewogen.

Daarna werden de toestellen gewogen, welke het door de herlei-
ding van koperoxyde ontstane water moesten opnemen. De eerste
van deze toestellen was een groote ballon B' met twee halzen;
in den eenen stak de lange hals van den ballon met koperoxyde; de
andere I was gevuld met stukjes chloorcalcium. Hierop volgden
twee U-vormige buizen van gelijke lengte als de vroeger beschre-
vene, de eene ï^ met gegloeide stukjes potasch gevuld, de andere
Tg in een koudmakend mengsel geplaatst en met watervrij phos-
phorzuur gevuld. De toestel eindigde met een gewogen proefbuisje
Tg met watervrij phosphorzuur, waardoor men zich van de geheele
opname van het water in de vorige toestellen kon vergewissen; hier-
achter was een niet gewogen buisje Ti» met watervrij phosphor-
zuur bevestigd, om de vochtigheid der lucht af te sluiten; de toe-
stel eindigde in een omgebogen buisje, afdalende in een glas A
met zwavelzuur, Avaarlangs de overtollige waterstof Ontweek en 't
geen tot controle voor de geregelde gasontwikkeling diende.

Nadat nu 1». de waterstof eenige uren lang was ontwikkeld door
dat gedeelte van den toestel, wat tot hare reiniging en drooging
diende, zoodat alle lucht uit die buizen verdreven was; — nadat
2°. de ballon met koperoxyde luchtledig gewogen was; — nadat
30. de toestellen, die 't water moesten opnemen, gewogen waren; —
werd 40 de geheele toestel in elkander gezet: — (alle verbindingen
geschiedden met caoutchouc-buisjes, K, K).

Nu volgde 50. de herleiding van het koperoxyde bij de roodgloei-
hitte; eerst druppelde het water overvloedig af, dan langzamer, en
eerst na tien of twaalf uren was de geheele herleiding afgeloopen.

Daarop liet men 60. den ballon afkoelen, onder voortdurende ont-
wikkeling van waterstof; — 7». werd de ballon gewogen, nadat de
waterstof daaruit gepompt was; 8°. werd de waterstof door middel van
een droogen luchtstroom uit de toestellen, die het bij de herleiding
gevormde water hadden opgenomen, verwijderd ; — 9». werden deze
toestellen gewogen.

Deze reeks van bewerkingen, welke een tijd van 15 tot 20 uren
vorderden, en waartoe de voorbereidselen 2 a 3 dagen tijd kostten,
liet zich volgens
dumas niet verkorten; wanneer men berekent, dat
op die wijze 40 a 50 bewerkingen geschiedden, waarvan er 19 ge-

Jk

-ocr page 119-

lukten, dan kan men zich een denkbeeld maken van den tijd
de moeite, aan deze bepalingen ten koste gelegd.

Zie hier de geheele opgaaf van de uitkomsten van dumas, zoo als
die door hem zijn medegedeeld. Wat de correctie voor de lucht in
het zwavelzuur aangaat, deze is niet verder door
dumas verklaard.
Hij schijnt echter het oog gehad te hebben op de eigenschap van
het door waterstof onder de roodgloeihitte herleide poedervormige
koper, om door zuurstof in koperoxydule te worden veranderd ^

en

' De gewigten in de tafel zijn in grammen uitgedrukt.

-ocr page 120-

lOG

107

zelfstandigheid, tot het

droogen van de
waterstof gebezigd.

gewigt van den
luchtledigen ballon
met het
herleide koper.

gewigt van den
luchtledigen ballon
met het koperoxyde.

gewigt van de toe-
stellen , die het
gevormde water
moesten opnemen.

Zwavelzuur...........

291,985

278,806

480,807

344,548

324,186

488,227

Idem..............

316,671

296,175

439,711

625,829

568,825

884,190

804,546

728,182

887,331

Idem.............

533,726

490,155

867,159

Idem.............

661,915

627,104

839,304

612,625

566,738

824,624

Idem..............

904,643

844,613

822,660

642,325

590,487

741,095

Phosphorzuur.........

587,645

535,137

874,832

Idem.........

673,280

613,492

931,487

660,853

598,765

682,374

642,325

590,487

741,097

937,845

881,362

1064,762

Phosphorzuur.........

756,352

719,563

878,640

Idem.............

754,162

720,000

887,817

759,762

727,632

888,662

747,652

716,825

877,862

---- ...

idem, gecorri-

gewigt van de

l^tixivrk xttf «'^quot;dtlic! ftc

toestellen, die

hieruit ohmid-

xttjti tn7quot;n quot;ytifavft —

het gevormde

verbruikte

verkregen

delijk berekend

zuur in de

water hadden

zuurstof.

watek.

aeauivalent

woulfsohe flesch

opgenomen.

van waterstop,

binnengekomen

lucht

495,634

13,179

14,827

1250,5

1249,6

511,132

20,362

22,905

1249,0

1248,0

462,764

20,495

23,053

1248,1

1347,3

948,323

57,004

64,044

1250,6

1249,0

973,291

76,364

85,960

1256,2

1254,6

916,206

43,571

49,047

1256,3

1255,0

878,482

34,811

39,178

1254,6

1253,3

876,244

45,887

51,623

1250,0

1249,0

890,246

60,031

67,586

1258,3

1255,1

799,417

51,838

58,320

1250,4

1

1248,9

933,910

52,508

59,078

1251,2

1249,0

998,700

99,789

67,282

1253,3

1250,8

752,273

62,090

69,899

1257,7

1254,8

799,455

51,838

58,360

1258,1

1256,2

1128,319

56,483

63,577

1255,8

1252,2

920,030

36,789

41,390

1250,6

1249,1

926,275

84,163

38,458

1257,3

1255,1

924,837

32,133

36,175

1257,5

1254,7

912,539

30,827

34,677

1248,8

1248,0

gemiddeld

. . 1253,3

1251,5

-ocr page 121-

106

107

zelfstandigheid, tot het
droogek van de
waterstof gebezigd.

gewist van den
luchtledigen ballon
met het
herleide koper.

gewigt van den
luchtledigen ballon
met het koperoxyde.

qewigt van de toe-
stellen , die het
gevormde water
moesten opnemen.

gewigt van de

toestellen, die

het gevormde

water hadden
opgenomen.

vebbküikte
zuurstof.

vebkb.bgen
water.

hieruit onmid-
delijk berekend

AEaUlVALENT

van waterstof,

IDEM, gbcoebi-

geerd wegens de
met het zwavel-
zuur in de
woulfsche flesch

binnengekomen

lucht

291,985

278,806

480,807

495,634

13,179

14,827

1250,5

1249,6

Idem..............

344,548

334,186

488,227

511,132

20,363

22,905

1349,0

1248,0

Idem..............

316,671

296,175

439,711

462,764

20,495

23,053

1248,1

1347,3

625,829

568,825

884,190

948,323

57,004

64,044

1250,6

1249,0

Zwavelzuur...........

804,546

728,182

887,331

973,291

76,364

85,960

1356,3

1254,6

Idem.............

533,726

490,155

867,159

916,206

43,571

49,047

1256,3

1355,0

Idem.............

661,915

627,104

839,304

878,482

34,811

39,178

1254,6

1353,3

Phosphorzuur.........

612,625

566,738

824,624

876,244

45,887

51,623

1250,0

1249,0

Idem..............

904,643

844,612

822,660

890,346

60,031

67,586

1258,3

1255,1

Zwavelzuur...........

643,325

590,487

741,095

799,417

51,838

58,320

1250,4

1248,9

Phosphorzuur...... •.

587,645

535,137

874,833

933,910

52,508

59,078

1251,2

1249,0

Idem........

673,280

613,493

931,487

998,700

99,789

67,282

1253,3

1250,8

660,855

598,765

682,374

753,373

62,090

69,899

1257,7

1254,8

Idem.......... gt; • ■

642,325

590,487

741,097

799,455

51,838

58,360

1258,1

1256,2

Idem.............

937,845

881,362

1064,762

1128,319

56,483

63,577

1255,8

1353,2

Phosphorzuur.........

756,352

719,563

878,640

920,030

36,789

41,390

1350,6

1249,1

Idem..........

754,162

720,000

887,817

926,275

34,163

38,458

1357,3

1355,1

Idem............

759,762

727,632

888,662

924,837

32,133

36,175

1257,5

1354,7

Idem ............

747,653

716,825

877,863

912,539

30,827

34,677

1248,8

1248,0

GEMIDDELD

. . 1253,3

1251,5

-ocr page 122-

Dumas meent, en zoude zich gelukkig achten Avanneer de toe-
komst zulks bevestigde, dat hij de naauAvkeurigheid tot op heeft
gebragt; hij
merkt aan, dat beezelius en dulong de naauAvkeu-
righeid
op gebragt hadden, terAvijl zij voorgaven, dat deze tot

__1__f^nio'

lüOO

Dumas hadde gaarne de naauAvkeurigheid van bereikt; maar
het Avas hem niet mogelijk. Eene fout van ^ in het
gcAvigt van
het
Avater, eene fout van ^ in het gCAvigt van de zuurstof, ver-
oorzaken bij de
Avaterstof afAvijkingen van ^ en Om grooter
naauAvkeurigheid te verkrijgen Av^erkte hij daarom met groote hoeveel-
heden; maar hoe grooter hoeveelheden hij nam, zegt hij, des te
langer werden de bewerkingen, des te meer bronnen van fouten
kwamen op de wegingen drukken. Wanneer hij
dan die moeijelijkc
wegingen aan het einde van eene proef, die hem tot 20 uren toe
achtereenvolgens had beziggehouden, 's nachts te
2 a 3 ure moest
verrigten, was hij niet zoo zeker van zich zeiven, dan wanneer hij
haar in eene rustiger stemming en minder door vermoeidheid over-
mand had gedaan.

De zwarigheden bij het werken met groote hoeveelheden werden

dus door dumas zclven ondervonden; of daarom echter beezelius's
beweren, dat zijne hoeveelheden geschikter waren, gegrond is, is
twijfelachtig.
Er is echter bij dat werken met groote hoeveelheden
ééne hoofdbron van fouten, welke daarin gelegen is, dat de groote
hoeveelheid Avater door
dumas in vloeibaren staat moest opgevan-
gen worden, terwijl beezelius en dulong in staat waren, al hun
water in chloorcalcium op te vangen; dat bij het doorvoeren van
lucht aan het einde van de proef dat water lucht opnam, en alzoo
aanmerkelijk
in gewdgt toenam; deze aanmerking is door dumas
niet bcantAvoord; zij kon niet beantwoord woorden.

Verder heeft beezelius aanmerkingen gemaakt op het droogen
van de waterstof door middel van zwavelzuur; hierbij zoude het
zwavelzuur verdampen en
het geAvigt van de overige toestellen ko-
men vermeerderen.
De heer vogel je. na 6 oneen zwavelzuur
door koken
van zwaveligzuur te hebben bevrijd, plaatste deze onder
eene klok nevens
een glas met chloorbarium. Na eenige dagen
was dit chloorbarium niet meer zonder overschot in water oplosbaar;
het bevatte
0,050 gram zwavelzuren barjt. De Baron von aveeede
vond, dat 1500 CC lucht, door potasch en zwavelzuur met puim-

-ocr page 123-

steen gedroogd, bij liet strijken door eeiie cliloorbarium-oplossiiig,
0,004 gr. sulplias barjtae daaruit nedersloegen.

De oorzaak hiervan lag echter volgens dumas in sporen van
zwavebgzuur, welke niet
uit het zwavelzuur verwijderd waren.
Berzelius herhaalde daarop deze proeven zelf; hij plaatste in
een Avijd glas, welks bodem met chloorbariumpoeder bedekt Avas,
een glaasje op
voet, Avaarop een horologieglas met zwavelzuur rustte.
Alles werd met eene luchtdigt sluitende klok bedekt, en zes Aveken
aan
zich zelf overgelaten. Na verloop van dien tijd loste het chloor-
barium zonder eenig overschot in water op:
berzelius besloot
hieruit, dat zwavelzuur
niet verdampt, en trok zijne aanmerking in.

Dumas zelf voerde eindelijk nog eene bron. van fouten aan; —
melsens had ontdekt, dat bij de herleiding van koperoxyde door
Avaterstof er
zich eenige Avaterstof chemisch met het metaal verbond,
vooral
zoo de temperatuur bij de reductie niet zeer hoog Avas.
Wanneer aldus 300 gram kopermetaal bij de herleiding Avaren ver-
kregen, en
deze in een stroom drooge lucht Averden geoxydeerd,
gaven zij
0,065 gram water, door de verbranding van de gebonden
Avaterstof ontstaan.

300 gram koper binden dus 0,007 gram waterstof.

Zoo men deze correctie aanbragt, zouden de cijfers 1253 eu
1251 tot 1252 en 1250 gebragt avorden, maar daar de opname
van de Avaterstof door het koper zeer verschillend is, en nu eens
zeer Aveinig, dan Aveder (bij eene reductietemperatuur van 175o) gJg^
van het gewigt van het metaal bedraagt, zoo blijft zulk eene cor-
rectie onzeker. In allen gevalle besloot dumas, dat deze omstan-
digheid zijn cijfer al te hoog aamvees, en dat hij, door het op
1250 te brengen, in den zin van deze correctie handelde.

Hij nam dus voor het ware aequivalentgetal

II = 12,50.

Terwijl dumas zijne uitgebreide proeven over de zamenstelling
van het
Avater nam, Avaren

EIIMMAIV]* en MAIICISAIVD '

gelijktijdig met hetzelfde onderAverp bezig. De tijd van hun onder-

' Ann. de Chim. et Phys. série, tome 8, p. 207. Erdmans's Journal, Bd. 36,
pag. 46L

-ocr page 124-

valt O,, W einde van 1841 't begiu 1842. Ba« zij

te, l bmas met l^etzeffle onderwerp berig was, achtten
l'g Imnne uitkomsten tot na het verschijnen van zrjne ve-
Ta i ng voor zich te honden. Daarop deelden deze ab eene
b vesti^n.- van diens proeven mede. Zij zijn zoo ge ukhg geweest,
met er minder omsfagtige «jze van werken tot
,ten te -craken. Zonder hieruit de voorzorgen
van DtMAS vooi
terb dig te verklaren, meenen zij te mogen opmaken da het
van eenige van deze geen -l'^^torS Ie .U-

ZS Late; Clede het'zwavelzuur verdund werd, was door
val lucht bevrijd. Aau de ontwikkelmgsilesch was een ze-

kerheidsbuisje aangebragt.nbsp;Wnidf'^obe fles-

Het ontwikkekle gas streek doornbsp;''~ kwL

scben de eerste met sterke potaschoplossing, dc t..eede met kwik

t -de gcvnld,tot ternghonding -^^f

en zwavelwaterstof. Eene flesch met sterk zwavelznnr lueld liet
LTstI gedeelte van den waterdamp terug. Uit deze flesch stroomde
Se tas in eene .vijde buis met chloorcalcium, en vervolgens m

het gasin ccnbsp;j ^nbsp;^^nbsp;nederwaartsgaande buis,

tor iS et otrschot na de gloeijing van -iP^t-—

Zl het koneroxydc van den handel met een aandeel koperoxydule,

rV soortó .ewigt, gebruikt werd. Door den wijdcrcn
,an
6,34 soortelyk « ^ -nbsp;^^ .^^n omgebogen [zwa-

oxydc werd In eene sterke blikken bms, met magnesia
kJd en in een fornuis verhit. De droogmg van het kopcroxyc
lefciieddc door het doorvoeren van een luchtstroom,
wc kc ver
luk es bijtende potasch gestreken had. De buis w.rd eerst alleen,

-ocr page 125-

daarna met droog koperoxyde gevuld, gewogen, om de menigte van
het gebruikte koperoxyde te kennen.

Achter de buis met koperoxyde volgden de toestellen tot opname
van het water bestemd. Het was een tweehalsige ballon van dun
glas, waarachter twee buisjes met chloorcalcium. Een buisje met
stukjes potasch hield de vochtigheid der lucht af, en dit laatste
buisje stond tegelijk met een veiligheidsbuisje, in kwik geplaatst,
en met eene handluchtpomp in verbinding. Sloot men de kraan van
de verbinding met het veihgheidsbuisje, zoo kon men den toestel
luchtledig maken. Zoodanig was de toestel voor de drie eerste proeven.
Bij de vijf latere proeven werd vóór de buis met koperoxyde nog een
buisje met fijn verdeeld
kopermetaal aangebragt, dat gedurende de
proef gegloeid werd, en de zuurstof die met het zwavelzuur in de
Woulfsche flesch mogt ingedrongen zijn, terughield. Deze voor-
zorg, door DUMAS verzuimd, had een'
gunstigen invloed op de
naauwkeurigheid der proeven.

Bij de vier laatste proeven werd de buis met koperoxyde voor
en na de proef luchtledig gewogen. Bij de vier eerste moest nu, ne-
vens de reductie op het luchtledige, nog eene andere correctie wor-
den aangebragt. Kopermetaal en koperoxyde verdigten op hunne
oppervlakte eene ongelijke hoeveelheid lucht. Deze hoeveelheid
werd gevonden, door eene buis met koperoxyde en eene buis met
kopermetaal te wegen; uit het gewigt van het oxyde en van het
metaal, vergeleken met hun soortelijk gewigt (Cu = 8,94, en
Cu O = 6,10) werd het volumen lucht, in de vrije ruimte der
buizen voorhanden, berekend. Nu werd die lucht verjaagd door
een stroom van koolzuur, en met dat koolzuur in potaschloog op-
gevangen, welke het koolzuur opnam en de lucht overiiet. Trok
men van dit volumen lucht het berekende luchtvolumen in de vrije
ruimte der buizen af, zoo vond men het volumen der op de opper-
vlakte van metaal en oxyde verdigte lucht. Drie niet zeer juist
overeenkomende proeven gaven als gemiddelde, dat 100 gr. Cu O
5,5 CC lucht, en 100 gr. Cu 18,0 CC lucht op hunne opper-
vlakte verdigten. Wegens de uiteenloopende uitkomsten der proeven
werden barometerstand en thermometerstand niet in acht genomen.

Alle wegingen, die niet met luchtledige toestellen waren verrigt,
werden op het luchtledige herleid. Voor eene groote balance van
Hoffman, die bij 2 kilo's belasting op 1 mgr. naauwkeurig was,

-ocr page 126-

voor eene kleine balans van oertling, die tot 300 gr. kon belast
worden, voor overeenkomst in temperatuur tusschen de te wegen
toestellen en de lucht in de balans, etc., was zorg gedragen. De
volgorde der bewerkingen van
erdmann en marchand was deze:
de ontwikkehngstoestel voor de waterstof werd met uitgekookt wa-
ter gevuld, zink en zuur ingebragt, de kurk opgezet, de toegang
naar de zuiveringstoestellen gesloten, zoodat een deel der vloeistof
door het zekerheidsbuisje afvloeide '; — dan de toegang naar de
zuiveringstoestellen geopend, en eenige uren lang waterstof doorge-
voerd, totdat alle dampkringslucht verdreven was; ten dien einde
M-erd de toestel gedurig, onder sluiting vna. de kraan van de ont-
wikkeHngsliesch, ledig gepompt.

Nu werd de buis met koperoxyde verhit; sterkere verhitting aan
het einde der proef werd vermeden; na 5 of 6 uren was de water-
vorming afgeloopen. Onder het afkoelen werd steeds waterstof door-
gevoerd; dan werden de ontwikkeHngs- en zuiveringstoestellen der
waterstof weggenomen; alleen de toestellen tot drooging van het
gas bleven. Door middel van de luchtpomp werd dampkringslucht
door den toestel gezogen; dan de toestel ledig gepompt, weder met
lucht gevuld en ledig gepompt, totdat alle waterstof daaruit verwij-
derd was. Daarop werd de buis met koper digt gesmolten en men
ging over tot het wegen.

De waterstof had voor de reiniging een zwakken reuk, daarna
geenen. De flesch met chloorcalcium teekende geene troebelheid. De
uit acht proeven verkregen 500 gram. water waren volkomen zui-
ver, geheel vrij van koolzuur. Twee reeksen van proeven gaven hun
de volgende uitkomsten:

Ji

Dit geschiedde om de damplcringsluclit uit de ontwikkelingsflesch te venvijderen.

-ocr page 127-

eerste reeks; cfe buis met koperoxyde wordt niet luchtledig gewogen.

r-

«

gewigt

gewigt

gewigt

Na de aangebragte Correctiën.

bijzonderhe-

ëg
s «

i

van het
kopbh-
oxtde.

van het
kopee-

metaal.

van het
water.

gewigt
van het
water.

gewigt
van de
zuurstof.

aequival.

den der
proep-

1.

385,942

330,080

62,899

62,980

55,950

12,565

Koperoxyde uit
den handel.

s.

591,270

506,482

95,488

95,612

84,924

12,585

Koperoxyde uit
den handel.

3.

428,333

34^,423

94,401

94,523

84,007

12,518

Koperoxyde uit het
nitraat verkregen.

4.

206,708

175,294

35,356

35,401

31,461

12,526

Koperoxyde uit
den handel, huisje
met kopermetaal.

—-----

---------iii^u JVV^JJ^^iUAJUl. VVUXUU iUUlllieUlg gewo

koperoxyde uit den handel en het buisje met kopermetaal
worden gebruikt.

nommer

der
proef.

gewigt
van het
water.

gewigt van
het water
op het

luchtledige

herleid.

g e av i g t
van de

zuurstof.

aeq. V. H.

1.

41,610

41,664

37,034

12.502

z.

44,032

44,089

39,195

12,487

3.

53,163

53,232

47,321

13,491

4.

55,564

55,636

49,460

12,487

-ocr page 128-

De tweede reeks verdient het meeste vertrouwen. Het waar-
schijnhjke aequivalent van waterstof berekende
erdmann volgens
de methode van de de kleinste quadraten uit zijn eigen proeven
en uit die van
dumas.

waarschijnlijke fout.

Eerste reeks van E. en M 12,548 0,0109

Tweede „ „ „ „ „ 12,492 0,0024

Beeks van dumasnbsp;12,515 0,0050.

Op deze wijze wordt het waanschijnlijke Aequiv. v. H. = 12,498
± 0,002.

Nemen wij daarentegen het rekenkunstige gemiddelde uit de proe-
ven van
dumas en die van hen zeiven, zoo verkrijgen zij:

4.12,5485 4-4.12,4918 4-19.12,515 i o «

H -4 4 -f 19- =

Maar daar er in den aard der proeven nog vele oorzaken van
fouten liggen, welke aan geene berekening kunnen onderworpen
worden, zoo maken
erdmann en marchand geene zwarigheid ,
voor het aequivalent van de waterstof aan te nemen:

H 12,50.

Deze proeven van erdmann en marchand hebben slechts wei-
nige aanmerkingen opgewekt. DuMAS maakte aanmerkingen op
hunne wijze om het gas te droogen, en achtte het geen bewijs
voor de droogheid van het gas van
erdmann en marchand, zoo
hun proefbuisje met chloorcalcium niet aan gewigt toenam; het is,
zegt hij, thans bekend, dat chloorcalcium minder goed droogt dan
gegloeide potasch en zwavelzuur, zoodat het proefbuisje met chloor-
calcium, in plaats van water op te nemen, wel water af kon geven
aan het door potasch èn zwavelzuur gedroogde gas.

Wij willen tot besluit thans de proeven over de zamenstelhng
van het water van
berzelius en dulong, die van dumas en
die van
erdmann en marchand onderling vergelijken.

-ocr page 129-

Berzelius en dulong hebben in eenen tijd, dat do scheikun-
dige analyse nog op lagen trap stond, de hooge verdienste gehad,
van den zekeren weg tot kennis van de zamenstelling van het wa-
ter aan te toonen en zelve met glansrijk gevolg te betreden. Zij heb-
ben de bewerking in dier voege verrigt, als zij later door
dumas
en door erdmann met marchand op grootere schaal is herhaald.
Welke voorzorgen, die later zijn aangewend, door hen zijn in
acht genomen, welke niet, kunnen wij slechts gedeeltelijk aange-
ven , aangezien de beschrijving van hnnne proeven kort is. De ze-
kerheid en eenvoudigheid , van werken van
berzelius en dulong
zijn bekend; met geringe hoeveelheden en kleine toesteUen deden zij
veel; eenige meerdere voorzorgen voor het droogen en zuiveren van
het gas, en vooral een grooter getal proeven, konden wij bij hen
verlangen.
Hun eenige hoofdfout lag niet in de bewerking, maar
in de
berekening, waarbij zij de herleiding op het luchtledige ver-
waarloosden. Wij zagen, hoe dit verzuim eene fout van 0,8 pro-
cent uitmaakt, en hoe hun gemiddelde van 12,48 op 12,58 moet
gebragt worden.
Dumas, die zelve dit verzuim aangaf, had zich
niet zoodanig behoeven te vermoeijen, met aan te toonen, dat de
overeenkomst tusschen de resultaten van de soortehjke gewigtsbe-
palingen en de waterontleding door
berzelius en dulong toe-
vallig was; die overeenkomst bestond niet.

Gaan wij echter deze herleiding op de enkele proeven van ber-
zelius
en dulong toepassen, zoo zien wij, dat de getallen 12,42,
12,43 en 12,60 overgaan tot 12,52, 12,53, 12,70. Wanneer wij
nu de laatstgenoemde proef als mislukt buitensluiten, dan zien wij
uit de cijfers 12,52, 12,53, hoe nabij de eenvoudige beM^erkinó-
van
berzelius en dulong hen bij de uitkomsten van de late-
ren heeft gebragt, en de overweging van deze cijfers kan ons
slechts een hooger denkbeeld van hun scheikundig talent inboe-
zemen.

Het zal voorts na het verhandelde voor ieder duidelijk zijn, dat
men aan hun cijfer 12,48 geene waarde kan toekennen, eu hun
ware gemiddelde, 12,58, is zeer onwaarschijnlijk, door den invloed
van het cijfer 12,70, hetwelk door geene enkele latere analyse be-
vestigd is. Om eindelijk, ééne van de drie proeven als
mislukt
vooronderstellende, op twee proeven een resultaat te bouwen, is
even gewaagd.

-ocr page 130-

Dumas, met groote toestellen en ontzaggelijk gerekte proeven,
deed in de waterontleding het uiterste, wat zijne krachten vermog-
ten. Wanneer wij de tallooze zwarigheden bedenken, welke die
proeven in het groot vergezellen, en dan zien dat 19 proeven als
uiterste getallen 12,481 en 12,583 (of 12.472 en 12,562) geven,
wanneer wij zien dat vijf proeven 12,505, 12,506, 12,50,0, 12,504
en 12,506 [of 12,490, 12,490, 12,489, 12,490, 12,491] tot op

^50 [of öoüö] overeenstemmen, welke overeenstemming dus voor de
zuurstof in het water tot op ^ö^ggg [of yg^g] gaat, zoo voelen wij
ons gedrongen niet alleen den ijver en het taaije geduld, maar
ook het scheikundige talent van
dumas te bewonderen. Maar wan-
neer
dumas beweert, dat zijne proeven de wet van prout vast-
stellen, dan gaat hij voorzeker te ver. Zijn gemiddelde is 12,53
[of 12,51]. TJit de opgave van zijne proeven blijkt niet, dat in
zijne latere proeven meerdere overeenkomst of toenadering tot een
zeker gemiddelde is dan in zijne vroegere; de uitkomsten groepe-
ren zich om twee middelpunten

12,56nbsp;(12,55)

12,56nbsp;(13,55)

13,541nbsp;(13,53)

12,58nbsp;(12,55)

12,58nbsp;(12,55)

12,58nbsp;(13,56)

13.56nbsp;(13,57)

12.57nbsp;(13,58)
13,57ènbsp;(13,55)

Gem. 13,57 (13,55)

(12.50)

(12.48)

(13.47)

(12.49)
(12,49)
(12,49)
(12,49)

(12.51)
(13,49)

(12.48)

12,50i

12.49

12.48
12,51

12.50

12.50

12.51
12,53
12,51

12.49

Gem. 12,50 (12,48)

maar er is geene reden om aan de eene groep meerdere w^aarde
toe te kennen dan aan de andere. Veel leerzamer zijn in dit op-
zigt de proeven van
erdmann en MARCIIAND. De tw^ee eerste
proeven wijken het meest van de vorige af, gevende 12,565 en
12,585. Na de invoering van het buisje met kopermetaal vóór de
buis met
koperox3'de, tot terughouding van de zuurstof, en nadat de

-ocr page 131-

buis met koperoxyde luchtledig gewogen werd, werd de overeenkomst
tusschen hunne verschillende proeven veel grooter. Hunne vier laatste
proeven verdienen volkomen vertrouwen, meer dan de geheele reeks
van
dumas.

In plaats van de vrij willekeurige correctie van dumas voor de
lucht, in het zwavelzuur vervat, verwijderden zij de zuurstof door
middel van de buis met kopermetaal. Bij hunne latere proeven heb-
ben zij het gewigt van het gebruikte koperoxyde aanmerkelijk vermin-
derd; ook hun scheen derhalve de grootte der toestellen niet voor-
deelig toe.
Dümas deed 19 proeven, een getal wat de eischen van
de wetenschap verre overschrijdt.
Erdmann en marchand deden
er acht, of eigentlijk maar vier, welke aan de uiterste eischen der
analytische methode voldeden. Wanneer de laatste proeven zoo naauw-
keurig overeenstemmen als deze vier laatste getallen
, 12,502, 12,487,
12,491, 12,487,
zoo is het getal van vier toereikend; ■— zij mo-
gen uit
deze getallen met regt het cijfer 12,50 als het aequiva-
lentgewigt van waterstof stellen.

Wat de fouten aangaat, die nog aan de methode van ERDMANN
en marchand kleven, zoo gelooven wij van de onvolkomen droo-
ging van de waterstof in weerwil van de hypothese van
dumas ^
wel te kunnen zwijgen, waar het proefbuisje met chloorcalcium niet
spreekt. Het water, dat niet in het
proefbuisje met chloorcalcium
wordt opgenomen, zal ook wel ongehinderd door de buizen met
chloorcalcium, die 't genoemde water opvangen, heenstrijken.
Zoo
het al bestaat,
is zijn bestaan zeer onschuldig. De lucht, die met
het genoemde water mede gewogen wordt, is echter niet weg te
cijferen; deze fout hebben
erdmann en marchand met dumas
gemeen.

Berzelius beschuldigt dümas, en ook ter loops erdmann
en 3iarchand, van met geweld de wet van prout te wiUen door-
voeren. De getallen van
dumas, zegt hij, naderen wel tot 12,50,
maar niets geeft ons zekerheid, of de wet van prout volkomen
of slechts bij nadering waar is.

Wij stemmen dit toe, zelfs voor de laatste reeks van erdmann
en marchand, maar volkomen zekerheid zullen wij nooit verkrij-
gen, zoolang alle analysen niet nagenoeg dezelfde uitkomst
geven.
De vraag is hier dus slechts, kan dumas, kunnen erdmann en
Marchand zonder verdraaijing der uitkomsten het cijfer 12,50

-ocr page 132-

stellen. Wanneer dumas en erdmann met marchand zich tot
het
stellen van het cijfer 12,5 bepaald hadden, dan hadden zij nim-
mer de beschuldiging van onwetenschappelijkheid van den kant van
berzelius te vreezen gehad; dan zoude ons de eerste blik op
hunne uitkomsten doen zien, dat, de afwijking tusschen de ver-
schillende proeven in aanmerking nemende, deze aanname volkomen
te regtvaardigen is, vooral voor de laatste reeks van
erdmann en
marchand. Want de onzekerheid in de proeven is veel grooter
dan de wijziging die het gemiddelde resultaat moet ondergaan, om

tot 12,50 gebragt te worden.

Die onzekerheid in de proeven is echter juist de reden, dat de
proeven van
dumas en die van erdmann met marchand meer
waarde voor de analytische methode, dan voor de leer der aequiva-
lenten hebben gehad. Bij de koolstof was het te verbeteren cijfer
van invloed op de zamensteUing der koolwaterstoffen hier was
de verandering in het cijfer gering, zelfs wanneer men het op het
luchtledige gereduceerde cijfer van
dulong en berzelius beschouwt;
de formulen voor de zamenstelhng der ligchamen worden er niet
door veranderd, en de wet van
prout ^wordt er niet door bewe-
zen. Wij eindigen onze beschouwing met de verschillende acqui.
valenten van waterstof nevens elkander te plaatsen, waarbij wij de
overeenstemming tusschen de laatste resultaten der analyse en der
soortelijke gewigtsbepalingen kunnen opmerken, eene overeenstem-
ming, die voor een ander ligchaam wel wat te wenschen zoude over-
laten, maar die bij de grondstof, welke het
laagste aequivalentge-
wigt
van allen heeft, schoon mag genoemd worden.

J

Zie pag. 133 en volgende.

-ocr page 133-

......uit de soortelijke gewigten eu de eudiometrie 18,1.

Lavoisiek en laplace (1783).. „ „ „nbsp;„ „ „ „ 15,1.

Lavoisier en meüsnieh....... » « »nbsp;?gt;nbsp;» » 17,6.

Fourcroy ctc. (1790).......... „ „ „nbsp;„ „ „ „ 16,7.

Biot en arago (1805)........ „ „ »nbsp;„ „ „ „ 13,27.

Dülong en berzelius (1819)... „ „ „nbsp;....................12,46.

Dulong en berzelius uit de syntkese van water.........................12,48.

Dulong's en berzelius's getal, op het luchtledige herleid.................12,58.

Dumas en boussingault (1841) uit de soortelijke gewigten................12,53.

(12,53.

DtJMAS (1843) uit de synthese van water...............................|l2 51

r eerste reeks 13,55.

Cavendish (1783).

Erdman en marchand (1843) mt de synthese van water.....^tivoede reeks 12,49.

.13,.53.

Eegnault (1845) uit de soortelijke gewigten.

-ocr page 134-

AEQUIVALENT VAN DE KOOLSTOF.

Alle onderzoekingen omtrent het aequivalentgewigt van de kool-
stof (wanneer men eenige der latere onderzoekingen omtrent kool-
waterstoffen uitzondert) hebben betrekking op de vorming, de ver-
bindingen of de digtheid van
koolzuur, weshalve wij al dadelijk
met zijne beschouwing aanvangen.

liAVOISISR

was de eerste, die de zamenstelhng van het koolzuur, en dat wel
zonder eenigzins door anderen te zijn ingehcht, ontdekte. Tevens
wees hy ook aan, dat de diamant koolstof is, en tot zijne ver-
branding evenveel zuurstof noodig heeft als andere kool. — Eerst
gebruikte hij kwikoxyde, om de kool te oxyderen S daarna
menie ® ; voor de verhouding der bestanddeelen van koolzuur vond

hij 72,1 O -1- 27,9 C, later 76,5 à 71,1 O 23,5 à 28,9 C;
lüj nam de getallen 72 O -1- 28 C aan, waaruit wij voor het
aequivalentgewigt zouden berekenen:

C = X 2 ^ 100 = 77,77

Lavoisier vertrouwde echter dit cijfer niet, daar vroegere proe-
ven hem geringere verhoudingen van de kool gegeven hadden ; hij

1nbsp;Mémoire svur la nature du princité, qui se combine avec les métaux pendant
leur calcination, 1775.

2nbsp;Mémoire sur Ia décomposition de l'eau, 1784. Vergel. ceell's Ann. 1788, etc.

-ocr page 135-

eindigde in zijne mém,oires posthumes met als maximum 24 proc.
kool in het koolzuur aan te nemen. Wat zijne methode aangaat,
de verbranding geschiedde onder eene klok, met zuurstof gevuld
en rustende op kwik; de kool werd dan in brand gestoken door
middel van een stukje zwam met eenig phosphorus bedeeld, het-
welk met eene gloeijende ijzeren staaf in aanraking werd gebragt.
De verbrande hoeveelheid kool, het verbruikte volumen zuurstof
en het verkregen volumen koolzuur w-erden bepaald, en, de soorte-
lijke gewigten van beide gassen kennende, had men de gegevens
en de controle der proef.

Proeven over de verbranding van kool en diamant werden ver-
der gedaan door
tennant ', Mackenzie guyton moeveau
cl15ment
en désormes ^, allen en pepts de saussure
davy
% enz., totdat men, na de ontdekking van de w^et der volu-
mina, meer waarde begon te hechtten aan de uit de soortelijke ge-
wigten berekende cijfers. Deze proeven zijn zeer belangrijk en
verdienen dus wel vermeld te w-orden; het zoude ons echter te ver
voeren, haar alle breedvoerig te beschrijven, en wij hebben daarom
slechts bij sommigen wat langer stil gestaan.

GHJTTïoar atoavjEAU.

w-as een van de eersten, en ook (behalve de nieuw^eren) een van
de laatsten, die zich met dat onderwerp bezig hield. Eeeds in
1785 ® verbrandde hij diamantjes in gesmolten salpeter, en, daar
er een opbruisschend alkah terugbleef, vermoedde hii, dat de dia-
mant koolstof was, hetgeen
lavoisier ook spoedig daarna beves-
tigde.

Tennant herhaalde in 1797 deze proeven van GUYTON met het
beste gevolg; hij vond dat 0,162 gram diamant, in een gouden
buisje verbrand, 0,583 gram koolzuur gaven; wij zouden hieruit
vinden:

1 Schbrbe's Journal 2, 287.

= Scherer's Journal 7, 362; Philosoph. transact., 1797.
3 Ann. de Chimie, tome 31, 84, 86.
* Ann. de Chimie, tome 39.
» N. geiil 5, 664.
® Ann. de Cliim., tome 71.

'' schweigg. 12, Gilb. 49; Ann. de Chim., tome 73.
® Opuscules de
Bergman, 12« Deel, bl. 124.

-ocr page 136-

c = iBöl X löö = ■

Maar nu vond guyton in 1799, dat de diamant veel meer zuur-
stof opnam dan de gewone kool, welke uitkomst volkomen met die
van
lavoisier overeenkomt. Hij deed deze proeven met clouet
en hachette; in een kolfje, met zuurstof gevuld, met het
halsje naar beneden in kwik gedompeld, werden de diamantjes ge-
plaatst op een pijpesteeltje; de diamantjes, door eene groote lens
in brand gestoken, verbrandden geheel en al; er bleef mets over
dan een vlekje, waarin men onder het microskoop gesmolten bol-
leties, waarschijnlijk van het pijpesteeltje zelve, waarnam. Er wa-
ren nu O 1999 gram diamant verbrand. Nadat de verbranding af-
geloopen 'was, Ket men boven het kmk barjtwater in het kolfje
opstiio-en Er werden 677 kubiekduimen koolzuurgas opgeslorpt;
en
gutton merkte hierbij op, dat het gevormde koolzuur hetzelfde
volumen had als de verdwenen zuurstof (eene daadzaak, die aan
lavoisier nog niet bekend was); er waren dus 677 kubiekdui-
men zuurstof opgeslorpt, en uit het soortelijke gewigt van dc zuur-
stof (0 0013577 gram per kubiekduim); en het gewigt van den
verbranden diamant vond hij, dat 1,11796 gram koolzuur uit de
verbranding van 0,1999 gram diamant waren ontstaan. Hiermt

zoude dus volgen:nbsp;^^^^^^^^

een getal, dat verbazend van de vroegere afwijkt.

Thomson liet over deze omstandigheid zijn vernuft spelen, en
stelde in de andere koolsoorten een gehalte van zuurstof, terwijl
diamant zuivere koolstof zoude zijn; maar
guyton zcke, schoon
hii toestond, dat hij voor den diamant eene wel eemgzms (!) groo-
tere opname van zuurstof verkregen had, dan de vroegeren, keurde
thomSON's beschouwingen evenzeer af als de vooronderstelling van
biot en arAGO, die, wegens het sterk üchtbrekende vermogen,
den diamant voor eene verbinding van kool en waterstof aanzagen,
welke hypothese
guyton later in 1812 ^ op proefondervindehjken
weg deed vaUen.

1 Annal, àe Chim. 34, p. 73—113.
s Ann. de Chimie, 84, 86.

-ocr page 137-

CliElttEIirT EW JDESOKWIES

zochten niet lang daarna opheldering omtrent het door den dia-
mant en de andere koolsoorten bij verbranding opgenomen gewigt
van zuurstof, en omtrent liet zoogezegde waterstof- of zuurstof-
gehalte dezer ligchamen.

Bij eene eerste reeks van proeven ^ {sP. 1802) gebruikten zij de
volgende inrigting. In een ballon met kraan werd op een afge-
sneden pijpenkop een stukje kool in een netje van platinadraad
gelegd; de lucht werd uitgepompt, de ballon met zuurstof gevulden
de kool door eene lens in brand gestoken. Het gevormde kool-
zuur werd door barjt opgenomen; het koolzuur werd uit de baryt
door zoutzuur verjaagd, in eene blaas opgevangen, in een' lucht-
ledigen baUon overgebragt en gewogen. Tevens werd de vermin-
dering van het gasvolumen in den ballon na de opslorping van
het koolzuur gemeten, zoodat er gelegenheid was tot controlering
der uitkomsten.

Zie hier de gegevens der proef:

Gewigt der kool.................1,4 gram.

Overgebleven asch................0,005 u

A verbrande kool........................//

Luchtledige ballon................725,5 gram.

Ballon met zuurstof...............731,6 u

Overgebleven zuurstof.............2,57 u

B met de kool verbonden zuurstof..........3.53 h

Koolzuur volgens A en ......................^,905

Koolzuur, uit de baryt vrijgemaakt.............4,84

Zamenstelling van koolzuur volgens A en B......71,9: 28,1.

Eene tweede proef gaf:

Verbrande kool..................1gt;87 gram.

Verbruikte zuurstof...............quot;

Zamenstelling van koolzuur.....71,4: 28,6.

1 Ann. de Chimie, tome 39.

-ocr page 138-

Bosm

Het gemiddelde uit de eerste en tweede proef is 71,65:28,35,
wat nabij aan het getal van
lavoisier komt en volgens clément
en desormes wel te vertrouwen is, daar er noch phosphorus, noch
zwam hij gebruikt was.

Het aequivalentgewigt zoude diensvolgens zijn:

C = 79,13.

Bij eene nieuwe reeks van proeven ' (a®. 1803) gebruikten zij
ter verbranding van de kool eene lange glazen buis. In deze buis,
welke zij in een fornuis plaatsten, werd de pas uitgegloeide, nog
niet geheel afgekoelde kool gebragt. Het uitgloeijen geschiedde om
de lucht te verwijderen, want zij hadden bevonden, dat de op de
oppervlakte der kool verdigte lucht tot 5 ijrocent van haar gewigt
bedroeg. Aan beide uiteinden van de verbrandingsbuis waren bui-
zen aangebragt met chloorcalcium, door een koudmakend mengsel
van ijs en keukenzout, op de temperatuur van — 7» a — 8o C,
omgeven; aan elk van deze was eene blaas gehecht, de eene met
12 liters zuurstof gevuld, de andere ledig. De kool werd gegloeid,
de zuurstof uit de blaas geperst, door het ohloorcalcium gedroogd
en over de kool geleid. Het koolzuur, na zijn water in de tweede
buis te hebben afgezet, verzamelde zich in de ledige blaas. Zij von-
den, dat het ontstane water een minimum was, en dat de hieruit
berekende waterstof slechts van het gewigt der gebruikte kool
uitmaakte, terwijl zij niet eens zeker waren, of dat water niet door
de kool, bij het overbrengen in de buis, was opgenomen.

De opgenomen zuurstof en het koolzuur, door de verbranding
ontstaan, werden bepaald. Proeven met verschillende soorten van
kool gaven:

• Ann. de Chimie 43, p. 121.

-ocr page 139-

BOOKT.

TEBBKANDE
KOOt.

VESBEUIKTE
ZÜUBSTOP.

KOOIZUUK
DAT MOEST
GEVORMD
ZIJN.

KOOLZUUR
DAT GE-
VORMD WAS.

VERWAAR-
LOOSD VER-
LIES.

ZAMENSTELLING
VAN KOOLZUUR.
KOOL-ZUURSTOF.

Gram.

Gram.

Gram.

Gram.

Gram.

SüIKER-
KOOL.

1,63

3,93

5,56

5,46

0,10

29,3: 70,7

WASKOOL.

1,05

2,72

3,77

3,65

0,12

27,8: 72,2

POTLOOD.

2,44

6-36

8,80

8,80

0,00

27,8: 72,2

ANTHKA-
ClET.

2,05

5,16

7,21

7,21

0,00

28,4: 71,6

DIERLIJKE
KOOL.

1,55

4,08

5,63

5,68

-0,05

26,9: 73,1

Volgens deze proeven zoude liet aequivalent van kool tusschen
73,6 en 82,9 liggen.

Zij besloten verder, dat de kool geene waterstof bevatte, en dat,
zoo zij al zuurstof bevatte, het gehalte daaraan voor den diamant en
de andere soorten van kool gelijk moest zijn.

AiiiiKüir en pepïs '

vonden (ao. 1807), door de verbranding van kool in zuurstof, in 100
koolzuur 28,6 gewigtsdeelen kool, uitgaande van diamant of vooraf
gegloeide kool. Zij toonden aan, dat diamant en de overige soorten
van kool allen evenveel zuurstof bij de verbranding opnamen, en dat
de vooraf gegloeide kool geen water gaf bij de verbranding; maar
de bijzonderheden van hunne proeven konden aan
th. de SAUSSURE
geen groot vertrouwen op hunne uitkomsten inboezemen. Zij ver-
brandden bij elke proef slechts vier grein (0,212 gram) kool, en be-
rekenden de digtheid van zuurstof en koolzuur door het wegen van
21 kubiekduim gas. Hunne resultaten verdienen niet boven de
soortelijke gewigtsbepalingen van
lavoisier, SEGüIN FOürCROY
en vauqüelin, en biot gesteld te Avorden, daar deze met vijftien-

' Bibliothèque brittanuique, sciences et arts, vol. XXXIII, p. 313.

-ocr page 140-

tot veertigmaal grootere gasvolumina en met zeer gevoelige ba-
lansen verrigt werden. Verder zegt
de SAUSSURE, dat allen en
pepys niet bewezen hebben dat er bij de verbranding van de ge-
gloeide kool geen
vrije waterstof ontwikkeld werd; zij hadden
in het gasmengsel moeten zoeken naar vrije waterstof, omdat water-
stof, in zeer
kleine hoeveeljieden in zuurstof vermengd, met bran-
den kan. Het was om deze redenen, dat

XHEOUOKI! »E SAUSSUKE '

besloot, de zamenstelling van het koolzuur zelve te onderzoeken
(ao 1809), en daartoe vooreerst de soortelijke gewigten van zunrstol
en koolzuur bepaalde S waarna hij tot de verbranding van de kool
overging.

Hij gebruikte daarbij een' grooten ballon van 1600 kubiekduim
inhoud; de kool werd in brand gestoken door middel van eene

lens van 0,325 meters middellijn.

De ballon was aan de eene zijde met een hals, en aan de diame-
traal daartegen overliggende zijde met eene stalen kraan voorzien.

De kool werd met een platinadraadje op een platinaplaatje vastge-
bonden, hetwelk aan een platinaketentje in denhals van den ballon
was opgehangen. De kool werd voor de verbranding, nadat zij was
uitgegloeid, gewogen; na de'verbranding werd de asch bepaald.^ Bo-
ven aan het ketentje was een buisje met choolcalcium, vóór de
proef gewogen, opgehangen. Dit buisje diende om het water, uit
de verbranding van kool ontstaan, te kennen. Men moest echter
van de gewigtstoename van dit buisje gedurende de proef het wa-
tergehalte van het gas, door den hygrometer bepaald, aftrekken, en
tevens de gewigtstoename van dit buisje gedurende het in- en
uitbrengen in den ballon in rekening brengen, welke gewigtstoe-
name op 0,01 gram werd geschat.

De ballon rustte, met den hals naar boven, met de kraan naar
beneden gekeerd, in een diep kwikbad. Wanneer men den ballon
met zuurstof wilde vullen, dan zette men de in het kwik rustende
kraan open, en drukte den ballon
zoo ver naar beneden in het kwik.

1nbsp;Ann. (Ie Chim. tome 71, p. 263.

2nbsp;Zie het voorgaande hoofdstuk.

SS9B

-ocr page 141-

dat hij tot aau den hals ondergedompeld en met kwik gevuld was:
alleen den hals liet men vrij, om het buisje met chloorcalcium niet
te verontreinigen.

Nu werd er aan den hals eene blaas met zuurstof, uit chloor-
zure potasch (muriate suroxigéné de potasse) bereid, bevestigd. De
ballon werd uit het kwik omhoog getrokken en de zuurstof daarin
geperst. Nu werden de kraan en de hals gesloten, en de hoeveel-
heid gas in den ballon werd bepaald. —

Voordat evenwel met de verbranding een aanvang werd gemaakt,
werd een gedeelte van het gas uit den ballon verwijderd door mid-
del van een glazen kolfje, met kwik gevuld, dat met den hals naar
beneden op den ballon geschroefd werd. Het kwik hep in den bal-
lon af, langs een buisje, zoodanig geplaatst, dat het buisje met
chloorcalcium niet werd verontreinigd; het kolfje werd aldus met
gas gevuld. Dit monster van het gas w^erd tot naauwkeurig onder-
zoek bewaard; het werd, volgens de wijze van
marty vijf da-
gen lang met zwavelpotassium in aanraking gelaten; na verloop van
dien tijd was alle zuurstof door de zwavelpotassium opgenomen. Op-
dat van de overblijvende stikstof niets door de zwavelpotassium zoude
worden opgelost, Avas de zwavelpotassium vooraf met stikstof verzadigd,
bij dezelfde temperatuur, als bij welke de bepalingen verrigt Averden.
]\Ien kende alzoo uit deze bepahng, en uit die van de geheele hoe-
veelheid gas in den ballon, de hoeveelheid zuurstof, vóór de verbran-
ding in den ballon
aauAvezig. — Nadat de verbranding van de
kool in den ballon Avas afgeloopen, werd
Avederom de hoeveelheid gas
in den ballon bepaald.

Daarna Averd een gedeelte van dit gas opgevangen in eene verdeelde
klok, boven kwik; een paar gram sterke potaschoplossing ® namen
het koolzuur op; het volumen opgenomen koolzuur Averd gemeten
en het overblijvende mengsel Averd
Aveder met zwavelpotassium, ais

^ Journal de physique, tome LUI, p. 176.

2 De saussure gebruikte daarom sterke potaschoplossing en geen kalkwater, om-
dat hij van dit laatste een grooter volumen noodig had dan van de potaschoplossing,
en er bij het kalkwater door dat grootere volumen eene merkelijke opslorping van
zuurstof plaats had, wanuecr dat vocbt, dat steeds lucht opgelost hield, met zuivere
zuurstof in aanraking kwam. Proeven daarover hadden dit zoowel bij kalkw'ater als
hij verdunde potaschoplossing aangetoond, en dc vermindering in volumen der daar-
mee in aanraking gebragte zuurstof liad tot 8 pCt. bedragen; — daarom werd sterke
potasch gebruikt.

-ocr page 142-

/

boven onderzocht; door het onderzoek met waterstof in den eudio-
meter van
volta werd tevens het voorhanden kool-waterstof (hydrog.
oxicarburé) bepaald. Hieruit kende men aldus de hoeveelheid koolzuur,
bij de verbranding ontstaan, en de hoeveelheid zuurstof, die na de
verbranding was overgebleven. Bragt men nu hierbij in rekening,
eensdeels de zuurstof, die in de asch der kool was opgenomen, an-
derdeels die, welke door de kool uit de lucht opgeslorpt en bij de
verbranding daaruit ontweken was, zoo kon men uit voormelde ge-
gevens de hoeveelheid verbruikte zuurstof berekenen, uit welke men,
in verband met de kennis van het gevormde koolzuur en de soor-
telijke gewigten van zuurstof en koolzuur, de zamenstelling van dit
laatste afleidde. Als controle werd tevens de zamenstelling van het
koolzuur uit het gewigt van de verbrande kool en de hoeveelheid
verkregen koolzuur berekend.

Volgens deze methode bepaalde de saussure de zamenstelling
van het koolzuur, verkregen uit de verbranding van: — potlood
van CornwaUis, — anthraciet van Martigny in Vallois, — kool van
palmhout (charbon de bois), — en kool van dennehout, welke laat-
ste door zwaveldampen van hare waterstof bevrijd was: de zwavel-
dampen waren door gloeijing, hoewel-niet volkomen, verwijderd.
Zie hier de mededeeling van zijne schoone uitkomsten.

-ocr page 143-

ftewigt der kool, hij gloeiliitte gedroogd.
Overgebleven asch, welke bij die van
potlood zuiver ijzerosyde is, uit de
oxj'datie van ijzer ontstaan.......

IJxergchnlte van gemeld oxyde.......

verbrande kool.

Zigtbare waterdamp.................

Geheele wateropname door het chloor-
calcium.........................

Wateropname door het chloorc. uit het
gas, vermeerderd met die uit de
lucht = 0,01 gram..............

O

1669,8 kttb. d.
557,06 u

1112,7 i'
7,3 //

1074,
6,

Water, uit de kool ontstaan ...

Vóór de verbranding.
Zuurstof, vol- Na de verbranding!.

gens het onder- —----S—.

zoek met zwavel- Verbruikte zuurstof..
potassium in het J?™''®*^«^' lt;ioor het
gasmengsel vour- \ ijzeroxyde van het pot

handen, herleid lood opgenomen.....

0,388 gram,

0,033 H
0,0231 //

0,5649 *
geene

0,05 //
0,049 //

op 0,75790 m.
en 12,5quot; C____

1105,4 „
1110,1 //
O

73,64 : 27,36
72,61 : 27,39

I It zuurstofvolumen
I door de kool opgeno-
I men...............

koolzuurvolumeii, volgens de oplos-
sin
g door potasch, herleid als boven..

Koolwaterstofvolumen, aan de verbran-
ding ontsnapt.. ..................

Zamenstelling van koolz., volgens B en C
naar de soortelijke gewigten berekend.

Zamenstelling van kookiïur volgens À
en C.....................°.....

POTLOOn VAW CORNWALLIS.

0,565

0,032
0,02256

0,54244
geene

0,040
0,040

O

1558,68
484,2

1068,
1066,5
O

72,96 : 27,04
72,62 : 27,38

ASTHKACIET.

KOOl VAN EOZE-
MABIJMOLIE.

KOOL VAN ÏALMHOCI.

KOOL VAN DEN-
NENHOUT.

0,549

0,591

0,533

0,025

0,02

luchi, in de kool ver-
digt.. . .0,008

0,012
0,01

0,524

0,513

0,563

0,51

merkelijke

geene

ligte

eenige

0,08

0,05

0,055

0,055

0,0436

0,05

0,0343

0,03696

0,0364

0

0,03

0,018

1654,1
616,82

1516,61
508,5

1627,3
555,89

1537,9
595,06

1037,28

1008,1

1071,4
zuurstof der lucht,
in de kool ver-
digt.....1,4

942,84
onzeker

onzeker

1008,1

1072,8

onzeker

998,27

1008,9

1074,4

968,89

32,21

0

19,33

15,89

onzeker

72,88 : 27,12

72,85 : 27,15

onzeker

onzeker

72,89 : 27,11

onzeker

72,85 : 27,15

-ocr page 144-

Wij üien uit bovenstaande opgaven, hoe juist de saussure de
verschillende voorzorgen en bijzonderheden wist op te merken, en
op hoe hoogen trap hij niet alleen de eudiometrie, maar ook het
analytische onderzoek gebragt had.

Zijne acht opgaven, welker uiterste getallen 72,61 : 27,39 en
72,96 : 27,04 zijn, geven als gemiddelde 72,89 : 27,21, waaruit
wij voor het aequivalcnt van de koolstof zouden vinden:

C = 74,76,

wat zeer nabij met het thans aangenomen cijfer, 75,00, overeenkomt.

Wij zouden nu nog de proeven van davy ^ te vermelden heb-
ben, welke hij tijdens zijn verblijf in Tlorence in het werk stelde,
en waarbij hij tot ontsteking van de stukjes kool en diamant de
groote lens gebruikte, met welke reeds
cosimo lïl, groothertog
van Toscane, in het laatst der zeventiende eeuw (ao. 1695) de eer-
ste proeven over de verbranding van diamanten had ondernomen.
Maar
davy, hoewel met vele voorzorgen zijne proeven nemende,
trok er zelf geen ander besluit uit, dan dat de diamant zuivere
koolstof was en de andere koolsoorten meer of min met w^aterstof
verontreinigd waren.
Davy aclitte verder de soortelijke gewigten
verkieslijker tot bepaling van het aequivalentgewigt van de kool.
Naar de soortelijke gewigten van
biot en arago geeft hij zeer juist

O = 75,4

als het -ffare aequivalcnt van koolstof aan, maar dc verhouding 47:
34 welke hij vaak voor de soortelijke gewigten van koolzuur en
zuurstof opgeeft, is daarmede niet geheel overeenkomstig.

Hier zijn wij dus weder, even als vroeger bij het water, van het
tijdperk, waarop men door meten en wegen van gassen de zamen-
stelling van het koolzuur zocht te bepalen, tot die periode gekomen,
dat men, alom de wet der volumina aangenomen hebbende, alleen
uit de kennis der soortelijke gewigten dc zamenstelling van het
koolzuur opmaakte. Wat verder de vraag betreft, van welk tijdpunt
de eigenhjke aequivalent-bcpahngen dagteek enen, zoo hebben dc
voormelde scheikundigen, wat den
naam betreft, zich niet daarmede

1 Anii. ile Chim. ct Phys. 2quot; série, tome 1, p. 10.

-ocr page 145-

bezig gelioudcji. Zij gaven slechts de soortelijke gewigten en de
procentisclie zamen stellingen der ligchamen op;
davy vertolkten
hunne uitspraken in de nieuwe taal, welke
gay-lussac had ge-
vonden.

Ging men nu alleen van de soortelijke gewigten vau zuurstof
en koolzuur uit, zoo verkreeg men:

Volgens lavoisier......C = 72,2.

Volgens biot en arago . . . C = 75,4.
Volgens de saussure .... C = 73,7.

Ondertusschen had

aangetoond, dat in de onzijdige koolzure zouten de zuurstof van het
koolzuur twee maal zooveel weegt als die van de basis. Hij vond
dit door de koolzure zouten van loodoxyde, baryt eu kalk door
gloeihitte van hun koolzuurgehalte te bevrijden, waaruit hij hun ge-
halte aan zuur en basis vond, terwijl hij uit de
lekende zamenstel-
ling van het koolzuur en de basis beider zuurstofgehalte afleidde.
De koolzure soda werd, in plaats van door roodgloeihitte, door zout-
zuur ontleed; uit de bekende zamenstelling der zoutzure soda (chloor-
.sodium) vond hij dan het gehalte aan soda.

Hij verkreeg op deze wijze:

ZAMENSTELLIKG VAN HET
ZOUT.

zaUESTOFGEHALTE
VAN

basis.

zuur.

basis.

zuur.

Koolzuur-loodoxydule.

..83,33

16,44

5,97

11,98.

..77,9 ;

; 22,1

8,14

16,05.

Koolzure kalk.......

.. 56,4

: 43,6

15,88

31,66.

Koolzure soda.......

..58,8

: 41,2

15,08

29,95.

Zoo vond berzelius de zamenstelhng der koolzure zouten, daar-
bij van de
zamenstelling van koolzuur uitgaande. Omgekeerd kon
hij, aannemende dat de verhouding tusschen de zuurstof van basis
en zuur juist in rede van 1: 2 was, de zamenstelhng van het kool-
zuur berekenen. Dit deed hij ^ uit bovengenoemde analyse van

1nbsp;Ann. dc Cliimie, 79, p. 261, aquot;. 1811.

2nbsp;ScinvEiGGER, B;L 21, p. 320, a». 1817.

-ocr page 146-

koolzuur loodoxyde, welke inet veel zorg in het werk was gesteld.
Zuiver salpeterzuur-loodoxyde was in gedestilleerd water opgelost,
eu de eerste maal door koolzure soda, de tweede door koolzure
ammonia gepraecipiteerd, welk laatste ligchaam echter niet geheel
zuiver was. Want toen hij het op de laatste wijze verkregen kool-
zure loodoxyde gloeide, ontwikkelde zich een branderige reuk van
organische deelen uit het onzuivere ammoniazout. Nogtans kwa-
men de beide analysen goed overeen, gevende het

praecipitaat

,nbsp;door koolzure soda. door koolzure anuuonia.

Koolzuur..............1M42................1M47.

Loodoxyde.............83,333................83,333.

Water.................0,225.................0,220.

100,000 100,000.

Volgens deze cijfers verbonden zich 100 koolzuur met 506,83
loodoxyde, en deze bevatteden nu naar berzelius 36,24 zuurstof:
dus waren in
100 koolzuur 36,24 X 2 zuurstof voorhanden, waar-
uit volgde

C : O^ = 100 — 72,48 :quot;72,48

quot; 200

C = 75,9.

Dergelijke proeven van chevreuil gayen
C = 73,6.

Berzelius verhet evenwel zelf weder den ingeslagen weg, en
nadat hij met
dulong in 1819 de soortelijke gewigten der gas-
sen op nieuw had bepaald (zie pag. 49), nam hij het uit de nieuw
o-evonden digtheden van koolzuur en zuurstof voorspruitende cijfer
aan, zijndenbsp;.

C = 76,528

Dit cijfer van dulonG en berzelius bleef twintig jaren lang
overal gelden, behalve in Engeland, waar men reeds lang met het
ronde cijfer gereed was.

Bekzeliüs geeft vaak minder juist C = 76,438 aau.

-ocr page 147-

Maar laiigzamerliaiid begon men bet onhoudbare van dit aequiva-
lentgetal in te zien, en kwam het aan het hcht dat, terwijl
dulong's
soortelijke gewigtsbepaling van koolzuur (voor zuurstof = 1) juist
w^as, het daaruit berekende aequivalentgetal van de koolstof bezij-
den de waarheid was. Nooit is in de scheikunde een cijfer zoo on-
wederlegbaar gevallen, nooit is die val zoo eervol geweest voor de-
genen, welke het cijfer gegeven hadden, dan hier, bij het aequiva-
lcnt der koolstof, plaats had. '

Het was de meerdere volmaking van de elementair-analysen, welke
de scheikundigen op het spoor bragt van eene tegenstrijdigheid,
welke zich bij de ontleding van
koohoaterstojfen vertoonde. Bij
deze verbindingen werd namelijk beide de kool (als koolzuur) en
de waterstof (als water) gewogen, en nu verkregen de nitstekcnd-
ste scheikundigen uit hunne beste proeven volgens de aangenomen
zamenstelling van water en koolzuur
meer kool en loaterstof, dan
het gewigt der zelfstandigheid bedroeg, waarvan zij waren uitgegaan.

Van 100 deelen naphtaline uitgaande, wier formule door fara-
DAY op Qi® Ipo ^vas vastgesteld, verkregen:

Oi'PERMASN, uit de analyse.

JJuMAS, uit dc analys

IVIarchanü, uit dc analyse.

Woskkesensky, uit de analyse.

Takaday, volgens dc oude aequivalenten
cn uit de analyse....................

IiAUEENT, uit de bepaling van het koolzuur
in gasvorm.........................

c.

11.

SOM.

6,13

100,00.

f 92,42,

1 93,79.

( 93,79.

t 93,51

6,79

100,30.

} 94,39

6,34

100,73.

l 94,69

6,07

100,76.

94,20

6,36

100,50.

94,22

6,30

100,52.

94,27

6,26

100,53.

) 94,90

6,10

101,00.

( 94,90

6,20

101,10.

93,98

6,18

100,16.

94,20

6,18

100,55.

, 94,39

6,21

100,60.

l 94,49

6,53

101,02.

j 94,60

6,29

100,89.

1 94,62

6,53

101,15.

f 95,03

5,38

100,41.

-ocr page 148-

Dit te hooge gehalte aan kool en de grootere som der uit dc
berekening afgeleide grondstoffen moest dus, nevens de omstandigheid,
dat bij
eene elementair-analjse het water altijd te hoog gevonden wordt,
liaren grond hebben óf in het aequivalentgetal van de waterstof, óf in dat
van de koolstof, óf in fouten bij de elementair-analyse der naphhaline.

De daadzaak was echter niet alleen voor de naphthahne bewe-
zen;
mitscherlich vond in 100 deelen Benzin:

c.nbsp;H.nbsp;som.

92,62nbsp;7,70nbsp;100,38;

dergelijke uitkomsten verkreeg liebig voor het lisparamied, enz.

In het aequivalent van de waterstof kon de geheele fout niet
liggen; daarvoor was de verhouding van de waterstof te klein en
de fout te groot; er bleef dus niet anders over, dan de fout in
het aequivalent van de kool te zoeken. Er werden dan ook uit
de analysen van koolwaterstoffen eenige aequivalenten berekend,
waaronder:

dumas............C = 75,9.

mitscherlich......C = 75,1.

FOWNES '..........C = 75,75.

Ondertusschen was het onderzoek der koohvaterstoffen wel geschikt,
om de onhoudbaarheid van het oude cijfer aan te toonen; maar
deze verbindingen waren te vlugtig en te moeijelijk zuiver te verkrij-
gen , dan dat men ze met vertrouwen tot eene nieuwe aequivalent-
bepaling kon gebruiken.

Aan den anderen kant was door rudberg de uitzettingscoëflB-
cient van het koolzuur gewijzigd, en door de proeven van
des-
pretz
begon er twijfel te bestaan, of het koolzuur wel aan de wet
van
mariotte voldeed, en of dus het aequivalent van de kool-
stof, uit het soortelijke gewigt van koolzuur opgemaakt, wel te
vertrouwen was.

Berzelius besloot derhalve met svanberg zijne oude analysen
van het
koolzure loodoxyde te herhalen % en daarnevens ook het
zuringzure loodoxyde te onderzoeken.

1nbsp;Pliilos. Magaz. 14, 63.

2nbsp;Pogg. 47, p. 199.

-ocr page 149-

liet koolzure loodoxyde was verkregen, door zuiver salpeterzuur-
loodoxyde met koolzure ammonia iu overvloed neder te slaan; het
werd daarna volkomen uitgewassclieu en bij 165'-gt; C gedroogd. Na
gewogen te zijn, werd liet iu eenen platiuakroes tot de roodgloeihitte
verwarmd, boveji zwav(;lzuur geplaatst en na afkoeling gewogen;
17,8005 gram
koolzuur-loodoxyde lieteu 14,855 gram loodoxyde
achter, waaruit:

C = 76,405.

liet zuriugzureloodoxyde werd eerst uit azijnzuur-loodoxyde,
daarna uit
salpeterzuur-loodoxyde door zuringzuur nedergeslagen,
en voorts gedroogd, gewogen, verbrand eu weder gewogen; hierbij
was echter lood herleid, welks gewigt door het oplossen van de
gegloeide massa in azijnzuur bepaald, en op liet overeenkomende
gewigt van loodoxyde terug gebragt werd.

Uit het door azijnzuur-loodoxyde verkregen zout voiid berzelius:
C = 76,511;

uit het door salpeterzuur-loodoxyde verkregen zout daarentegen:
C 76,782 en 77,068;

maar dit laatste zout was altijd geneigd, ecu dubbelzout met het
salpeterzure loodoxyde te vormen, hetwelk moeijelijk door uitwas-
schen te ontleden was, en er was daarenboven bij de laatste proef
een spoor van het herleide lood bij het wegen verloren gegaau; —
weshalve
berzelius slechts de twee eerstgemelde cijfers voor het
aequivalent vau kool als geheel te
vertrouwen bescliouwde, endaar-
uit het gemiddelde

C = 76,458

opmaakte, wat met zijne bepahug naar de soortelijke gcAvigten
overeenstemde. liet is opmerkelijk, dat het koolzure loodoxyde dit
cijfer, zoozeer van andere getallen afwijkende, gegeven heeft ^

gingen o]) den door BERZELIUS ingeslagen weg voort, cn ouder-
zoclitcn de zamenstelling van liet
'wijnsteenzure, azijnzure, druicen-
zure
eu appelzure zilveroxyde.

I Zie Verlumdel. van den lieer l. jiuldek.

-ocr page 150-

Het wijnsteenzure zilveroxyde was uit het salpeterzure zout, bij
80° C, nedergeslagen door zuivere wijnsteenzure natronkah, waar-
aan men de zwakke alkalische reactie door salpeterzuur ontnomen
had. — Het azijnzure zilveroxyde werd uit gedeeltelijk met ammo-
nia verzadigd azijnzuur door salpeterzuur zilveroxyde neergeslagen; —
het druivenzure zilveroxyde werd uit gedeeltelijk door ammonia
verzadigd druivenzuur door salpeterzuur zilveroxyde neergeslagen; —
het appelzuur werd, ter behandeling met het salpeterzure zout,
vooraf aan kaUc gebonden.

Door het wegen van het gedroogde zout en van het na gloeijing
teruggelaten zilvermetaal konden zy met behulp der voor deze zou-
ten vastgestelde formulen het aequivalentgewigt van de koolstof be-
rekenen, wanneer zij van die van zilver, waterstof en zuurstof uitgin-
gen. Zij gingen nu uit van zuurstof = 100, waterstof = 12,48,
zilver = 1351,6, en verkregen de volgende uitkomsten:

-ocr page 151-

gewigt van

gewigt tan

zilver

gewigt van

aequivalent

het zout

het

in

vier aequiv.vl.

van

in geamjien.

zilver.

procenten.

koolstof.

koolstof.

azijnzuuk-zilveroxyde

i

C^ IP 0« Ag 0.

4,8735

3,1490

64,615

302,745

75,686

7,5870

4,9030

64,624

302,458

73,615

6,4520

4,6950

64,623

302,465

75,616

5,7905

3,7415

64,614

302,758

75,689

4,1000

2,6490

64,610

302,905

75,726

Gemiddelde.

302,634.

75,638

wijnsteenzuur-zilveroxyde C^ IP 0®,

Ag 0.

3,8400

2,2770

59,297

302,824

75,706

2,7597

1,6365

59,299

302,704

75,676

3,2356

1,9183

59,287

303,135

75,799

5,4217

3,2147

59,293

302,964

75,741

0,9630

0,5710

59,295

302,939

75,735

Gemiddelde.

302,925

75,731

druivenzuur-zilveroxyde C''^ H2 0®, Ag 0.

5,2640

3,1210

59,290

303,104

75,776

9,2668

5,4945

59,292

303,994

75,749

4,6730

2,7705

59,287

303,184

75,796

, 1,6320

0,9675

59,283

303,354

75,838 :

6,5976

3,9113

59,284

303,325

75,831 1

Gemiddelde.

303,145

73,786

appelzuur-zilveroxyde C^ IP Ag 0.

6,8730

4,2610

61,996

303,575

73,894

4,2635

2,6440

62,015

302,924

75,731

4,4305

2,7495

62,059

301,385

75,346

5,6490

3,5030

62,011

303,054

73,364

4,6820

2,9015

61,972

304,444

76,111

i

Gemiddelde.

303,141

75,783

-ocr page 152-

Voor liet gemiddelde, uit al hunne proeven tc zamen, verkre-
[-■en zii:

C = 75,735.

Maar hierbij was de herleiding op het luchtledige verzuimd, als
deze was aangebragt, we^d hun cijfer:

C 75,854.

■ Na deze analysen verrigt te hebben, berekenden liebig en lied-
tenbacher
hct aeqnivalent der koolstof uit de analysen van wijn-
steenzuur- en druivenzuur-loodoxyde, door
berzelius gedaan,
waarbij zij gebruik maakten van zijn nieuwe aequivalentgewigt voor
lood, Pb = 1294,26, uit de herleiding van loodoxyde, door wa-
terstof gevonden

Zij vonden uit de analyse van:

JI

WITK'STEEarZ'UUR-liOODOX'SrDE.

aeqdivalext-

aequivalent-

zoüt.

loodoxyde.

gewigt van
het zout.

gewigt van
koolstof.

1.

2,000

1,25449

2223,191

75,936

3.

2,000

1,25439

2223,460

76,003

3.

2,000

1,25523

2221,904

75,614

2,887

1,81212

2321,871

75,606

gemidd.

..8,8873

5,57617

2222,531

75,771.

lïRÜIVEOTZUtTK-IiOODOXiröB

i

zout.

zilver.

aequivalent-
gewigt van
het zout.

1

aequivalent-
gewigt van
koolstof.

gejiidd.

...2,000

1,3550

2323,290

75,711

1 fogc 4'J P-nbsp;18-50. Zie deze proeven uitvoerig vermeld in dc ver-

lumdcling van den lieer l. jil'lder, M. 31.

-ocr page 153-

Clarke ' had uit dezeUde analysen, na de herieitling op het
luchtledige, gevonden:

maximum..........C = 75,92.

minimum..........C — 75,26.

medium...........C == 75,28.

J)e analysen van liebig en redtejSbaciiee, in verband met
die van
berzelius, omtrent wijnsteenzuur- en druivenzuur-lood-
oxyde, schenen dus bewezen te hebben, dat het aequivalcnt vau
de koolstof ongeveer

C = 75,8

was, en de goede overeenkomst der uitkomsten van zoo vele proe-
ven zoude voorzeker niemand meer aan de juistheid doen twijfelen,
zoo wij niet nog twee reeksen van proeven te vermelden hadden,
welke nog schooner overeenkomen, en met bovengemeld cijfer in
regtstreeksche tegenspraak zijn. Het zijn die omtrent de verbran-
ding van diamant en graphiet; dc eersten, die wij hierin weder
bezig vinden, zijn:

istjmas Ejv stas

Ilct is opmerkelijk, dat wij, nadat deze wijze, om de zamenstel-
ling van het koolzuur en het aequivalcnt van de koolstof te bepalen,
sints zoo lange jaren gelieel en al was verlaten, de scheikundigen
daartoe zien tcrugkeeren en daaruit de heerlijkste uitkomsten ver-
krijgen. Maar de toestel, dien
dumas en stas gebruikten, en de
methode, om hun koolzuur te wegen, in jslaats van te meten, het
ook eenen graad van naauwkeurigheid toe, die in geene vergelijking
komt met de oude wijze. Het moet evenwel herinnerd worden, dat
reeds
de saussure langs dezen Aveg zeer nabij aan de waarheid
kwam, en dat het niet aan hem moet geweten worden, dat
luj niet
evenzeer overeenstemmende uitkomsten verkreeg, als die, welke wij
nu zullen nagaan.

Dumas en stas gebruikten voor hunne eerste proeven: na-
tuurlijke graphiet van Ceylon, Avelke met potasch gegloeid, cn, daarna
door uitwasschen van haar kiezelzuur bevrijd, met salpeterzuur cn

^ Tlie Athenaeum 1839, p. 675. Beezel. Jahresb., aquot;. 1841.
^ Ann. de Chimie et phys., 3e, serie,
I, 1.

-ocr page 154-

koningswater van ijzer en andere bases gezuiverd werd, terwijl bij
de gloeiiiitte, in eenen stroom van chloor, de laatste deelen van
ijzer en kiezel werden weggenomen. Na uren lang aldus behan-
deld te zijn, was de graphiet nog niet zuiver van ingemengde
kwartskorreltjes, en door het zuur was zijne oppervlakte gebarsten
en zeer geneigd, om lucht te verdigten.

Daarom gebruikten zij voor eene volgende reeks van proeven
kunstmatige graphiet, uit eene ijzermassa uit een' hoogoven, welke
met
houtskool gestookt Avas. Het ijzer Averd door zoutzuur ver-
AAÏjderd, 'de kool eerst met koningsAvater, daarna met sterke pot-
asch gekookt, ten laatste bij gloeihitte in een' stroom van chloor
gebragt; — nogtans
Avaren ook hier kwartskorreltjes ingemengd
gebleven.

Ten laatste gingen zij er dan toe over, om diamanten te ver-
branden; om eenigzins voldoende resultaten te bekomen, moesten
zij echter tien h tAvaaif gram diamant verbranden, zoodat zij uiet
tot
deze kostbare proefnemingen overgingen, dan toen zij op de
voorgaande Avijzen hunne methode naauAvkeurig getoetst en verbe-
terd liadden.
Deze proeven dan gaveu hun de naauAvkeurigste uit-
komsten; maar zij vonden toch steeds eenig overschot van asch, het-
Avclk zij
van liet geAvigt der verbrande diamantjes moesten aftrekken.

De eerste proeven omtrent de natuurlijke graphiet werden iu
het Averk gesteld met den toestel, Avelke op plaat
6, fig. 1 is afge-
beeld, en overeenkomt met de van ouds voor elementair-analjsen ge-
bruikelijke inrigting.
De verbrandingsbuis was gevuld met chloor-
ziire potasch (1), waaruit de zuurstof ontAAakkeld Averd, en met ko-
|)eroxyde
(2 en 4), dat bij de verbranding der kool (3) diende.
llt;]ene buis met chloorcalcium (5) en eene dergelijke (6) met puim-
steen en zwavelzuur gevuld hielden het Avater, de kahapparaten van
liebig (7 en 8) en het buisje met stukjes potasch (9) hielden
het koolzuur terug; terwijl een laatste buisje met potasch (10) diende,
om
de vochtigheid der lucht af te sluiten en den toestel door te zuigen.

Maar de kunstmatige graphiet vorderde eene veel hoogere tempe-
ratuur voor hare verbranding, dan zij meenden dat de glazen buis
zoude kunnen verdragen, en hocAvel
de diamant minder groote hitte
vereischte, zoo zoude
het roekeloos geAveest zijn, zich aan het mis-
lukken van de proef door het springen van
de buis bloot te stellen;
ook vreesden zij,
dat bij eene inrigting als de vorige, Avaar telken-

-ocr page 155-

male de l)uis moet worden vernieuwd en de toestel uit elkantier ge-
nomen, dc vochtigheid der luclit niet zoude kunnen buiten geslo-
ten worden. Het was daarom, dat zij bij hunne latere proeven tot
den toestel overgingen, dien wij plaat G fig. 2 afgebeeld vinden.

De kool werd hier geplaatst in een platinaschaaltje, hetwelk in
eene porceleinen buis, te midden van een oven gebragt werd. Door
die buis werd nu een stroom van zuurstof geleid; deze zuurstof, bo-
ven kalkwater (1 en 2) verkeerende, Averd gevoerd door eene buis
van een meter lengte, waarin puimsteen met potaschoplossing, stuk-
jes potasch en puimsteen met zwavelzuur waren gebragt, om kool-
zuur en water terug te houden, terwijl een proef buisje met puimsteen
en met zwavelzuur (6) de volkomen droogheid van het gas aan-
toonde. Aan het einde der porceleinen buis was eenig koper-
oxyde (8) aangebragt om, zoo er eenig kooloxjde mögt worden me-
degevoerd, dit gas in koolzuur te veranderen; bij de verbranding
van den diamant voegden zij daar achter nog eene lange buis met
koperoxyde (9), Avelke tegelijk met het verwarmen van den oven in
gloeijing werd gebragt en tot hetzelfde doeleinde diende.

Het gevormde koolzuur streek nu eerst dooreen buisje met puim-
steen en zw-avelzuur,
waar het gevormde Avater, uit mogelijk Avater-
stofgehalte van de kool ontstaan, Averd afgezet, terwijl het koolzuur
in een
kahapparaat (11) en twee Uvormige buizen (12 en 13) met
puimsteen en potrsch Averd opgenomen.
Eene buis met puim-
steen
en zAvavelzuur (14) diende om de Avaterdamp, die uit de ge-
melde
toestellen tot terughouding van het koolzuur mogten mede-
gevoerd zijn, terug te
houden, en eene andere met poeder van pot-
asch sloot de vochtigheid en het koolzuur van de lucht buiten.

Verder had de bewerking niets bijzonders. Men overtuigde zich
voorloopig, door het doorstroomen van zuurstof door de buizen, die
het koolzuur en het
Avater moesten opnemen, dat de zuurstof geheel
zuiver Avas, en
voerde vervolgens drooge lucht door, en woog ge-
melde
buizen. Nu Averd de geAVOgen kool op het platinaschaaltje
in de porceleinen buis
gebragt, de zuurstof doorgevoerd en het vuur
in het fornuis gebragt. De verbranding liep zonder ongevallen af,
en men Avoog, iia Aveder lucht te hebben
doorgevoerd, de toestellen,
die het koolzuur en
het Arater hadden opgenomen en de overgeble-
ven asch op het platinaschaaltje Averden gCAVogcn. Zij verkregen de
volgende uitkomsten.

-ocr page 156-

verbkande kool
na aftrek
van db ascii.

teruggeble-
ven asch.

water uit de
kool
ontstaan
10 (fig. 2).

Natuurlijke graphiet.

1 1,000 gram.

1 0,998

i 0,994

0,006

1,31()

1,471

0,001

! Kunstmatige graphiet.

1 0,997

0,001

|| 0,998

0,001

1,660

'j

0,005

! 1,465

0,002

1 Diamant.

0,708

0,009

0,864

1,219

j 1,232

0,001

0,001

1,375

i
1

1

0,002

0,002

TOENAME VAX
11 (flg. 2).
d. i. 7 (fig 1).

3,636
3,639
3,630
4,404
5,359

4,939

koolzüurvokming.

TOENAME VAN
14 (fig. 2). MEDE-
GEVOERD WATER

0,017

0,013

0,010

0,015'

aequivalent
vax
koolstoi'.

TOENAME VAN
12 (flg. 2),
d. i. 8 (fig. 1).

TOENAME VAN

13 (flg. 2),
d. i. 9 (fig. 1).

GEVORMD
KOOLZUUR.

3,671
3,660
3,645
4,461
5,395

3,642
3,662
6,085
5,369
5,365

2,598
3,1675
4,465
.4,517
5,042
5,042
5,041

74.91

75.04
74,996
74,946
74,99

74,87
74,90
75,02

75,12

75.05

74.92
75,00
75,10
75,00
75,00
75,00
74,99

0,018
0,008
0,005
0,042
0,016

0,020

0,008
0,011
0,034
0,036

liier werd mede alles te zamen gewogen
2,532
3,127
4,407

hier werd alles te zamen gewogen

0,013
0,005
0,030
0,000

Kj

0,027

0,076

hier werd mede alles te zamen gewogen

ge-middelde...................7 0,005

0,004
0,016

0,017

0,042

0,017

0,0145

0,021

0,005

0,021

0,030

0,007

0,000

3,621
3,646
6,017
5,290

-ocr page 157-

Wij zien uit deze opgaven, dat dc voorzorgen, ora drie buisjes
tot opname vau het koolzuur te gebruiken, en een quot;buisje om het
uit de toestellen voortgedreven water te verzamelen, niet overbo-
dig waren; wij zouden zelfs genegen zijn om te vragen, of er niet
meer buisjes moesten aangebragt zijn, maar voorloopige proeven van
DÜMAS en STAS leerden hun, zoo als zij opgeven, dat dit over-
bodig was.

Wat de 0,002 en 0,001 gram. water betreft, welke somwijlen
i]i het buisje met zwavelzuur achter de verbrandingsbuis gevonden
werden, zoo zijn deze waarschijnlijk ontstaan door vochtigheid der
lucht, die bij het inbrengen van het platinaschaaltje in de porceleinen
buis binnendrong. Zoo het echter uit een waterstofgehalte van dc
kool voortsproot, zoude dit in allen gevalle slechts 0,0002 en 0,0001
bedragen, en dus geheel buiten de grenzen van. de proef gelegen
zijn.
Dumas en stas overtuigden zicia ook, dat de herleiding
tot het luchtledige hier niet in aanmerking kwam. Want de lucht
die door écn gram. diamant verplaatst werd, w^oog 0,0004 gram.;
met dat gram. kwam nu overeen een gewigt van 3,666 gram. kool-
zuur, welke, in de potasch verdigt, 0,0007 gram. lucht verplaats-
ten. In evenredigheid van den diamant verplaatste het verdigte
koolzuur dus w^cl wat minder lucht, maar dit verschil lag bultende
w^aarncming. Het gemiddelde getal, dat uit al de proeven van
du-
mas
en stas voortvloeit, is 75,005, en zij stelden diensvolgens
het cijfer

C = 75,00,

hetvvclk wij als uitdrukking van de waarheid kunnen vasthouden in
denzelfden en in nog engeren zin, waarin wij zulks voor de Avater-
stof hebben opgevat. Want hier ligt voorzeker de overgang van
het middelbare getal tot het aangenomen cijfer geheel binnen de
waarnemingsfouten.

Deze proeven van dumas en stas werden herhaald door

en maièchaw» »

die hunne proeven met zeker vooroordeel tegen het nieuwe cijfer
aanvingen, maar daarom des te beter in staat waren, om de me-
thode in allen deele te toetsen. Zij vreesden, dat de neiging van

^ Erdmann's Journ., bd. 2,'5, a° 1841.

-ocr page 158-

potasch, oni zuurstof op te nemen, eene brou vau fouten mogt
zijn,
Avaardoor liet gCAA'igt der toestellen, die het koolzuur opna-
men, na de proef te hoog uitviel. Maar zij overtuigden zich van
de overdrevenheid van deze vrees,
Avaut als zij deze toestellen eerst
met lucht en daarna met zuurstof gevuld AA'ogen,
Avas hun geAA'igt
vau
143,202 gram. op 143,230 gram. gebragt, en dit verscliilvan
0,028 gram. moest alleen Avorden toegeschreven aan het grootere
soortelijke geAvigt van de zuurstof;
Avanneer zij later Aveder lucht
door den toestel leidden, werd het geAvigt
Aveder op 143,202 gram.
gebragt, zoodat er niet de minste zuurstof te veel Avas terugge-
bleven, en daar zij even als
dumas na afloop van de verbran-
ding der kool steeds een luchtstroom door de koolzuurhoudende
toestellen lieten strijken, Avaren zij in dit opzigt zeker van hunne
uitkomsten.

Erdmann en marchand volgden de inrigting van dumas,
maar zij bevonden dat de buis met koperoxyde (fig. 2) overbodig
Avas,
daar er nimmer kooloxyde ontstond. Om de medevoering van
ZAvavelzuur door den stroom van zuurstof te vermijden, verviugeii
zij de droogbuisjes met
zAvavelzuur door clüoorcalcium-buisjes, na-
dat zij zich overtuigd hadden, dat chloorcalcium geen koolzuur te-
rughield K

Zij verkregen steeds een gehalte van asch bij de kool en de dia-
mant; die asch nu Avas hoofdzakelijk kiezelzuur, en zij meenden,
dat deze misschien als
siliciummetaal in den diamant voorhanden
kon zijn; maar de rekening, volgens deze vooronderstelling uitge-
voerd, gaf geen merkbaar verschil in de uitkomst, gelijk de laatste
kolom van de tafel leert. Ook overtuigden zij zich van de on-
merkbaarheid van het Avaterstofgehalte der kool: meer dan een gram
diamant of graphiet gaven 0,0005 a 0,00075 gram. Zie hier de
uitkomsten hunner proeven:

Bit gescliicdt, zoo het chloorcalcium 7iiet alcalisch reageert.

-ocr page 159-

vbebkande kool
na aftrek van

tekuggebleven

koolzüurvorming. toename van het

verkeegeti

aequival,

dito na
herleiding,

de asch.

asch.

eeksie kali-
appaeaat.

tweede kali-
appakaat.

eebstb u-
vokmige
buisje.

tweede u-

vormige

buisje.

dekde u-

voemige

buisje.

koolzuur.

van kool-
stof.

Natuurlijke graphiet.

1,5376 gram.

0,0370

5,6095

0,0334

0,0029

0,0009

0,0000

5,6367

75,02

1,6494 //

0,0084

6,0185

0,0183

0,0015

0,0001

0,0000

6,0384

75,18

1,4505 u

0,0075

5,3032

0,0090

0,0025

0,0010

0,0000

5,3157

75,05

Kunstmatige graphiet.

1,8935 gram.

0,0105

6,9335

0,0075

0,0035

0,0010

0,0000

6,9355

75,10

1 Diamant.

0,8052 gram.

0,0010

3,9410

0,0028

0,0039

0,0000

0,0000

2,9467

75,19

75,21

1,0858 u

0,0009

3,9746

0,0097

0,0033

0,0000

0,0000

3,9875

74,84

74,88

1,3557 u

0,0018

4,9573

0,0045

0,0033

0,0016

0,0002

4,9659

75,10

75,17

1,6805 u

0,0035

5,9687

0,0063

0,0030

0,0015

0,0000

5,9794

74,98

0,7500 //

0,0010

3,7433

0,0035

0,0020

0,0015

0,0005

2,7490

75,03

gemiddelde...

,.75,028

ÜT

-ocr page 160-

Wij zien uit hunne opgaven, dat zij nog meer huisjes tot ver-
zameling van koolzuur en water hebben gebruikt, dan
dumas eii
stas, maar dat het laatste buisje niet merkbaar meer in gewigt
toenam; voorts weten wij waarlijk niet, aan welke proeven wij
meer waarde zullen hechten, aan die van
dumas en stas, dan
wel aan die van
erdmann en marchand ; beide reeksen zijn even
schoon en verdienen evenzeer geroemd te worden. Maar de uit-
komst uit beide is dezelfde, en wij moeten ook uit de proeven
van
erdmann cn marchand het cijfer

C = 75

aannemen; het was daartoe niet noodig dat röber ^ door de me-
thode der kleinste quadraten hun waarscliijnlijke fout zocht, en
voor beide reeksen te zamen opmaakte:

C 75,006 -f 0,0128,
of C 74,9917 ± 0,0093.

besluit C = 75,00.

Waarschijnlijke fouten toch kan men dan alleen bepalen, als men
de bron kent, waaruit die fouten komen, en de natuurwetten, waar-
van zij afhangen. Men ware door de methode der kleinste quadra-
ten nooit van het cijfer van
berzelius op het nieuwe getal geko-
men, en zoo bij dit nieuwe getal eene natuurwet in het spel
kwam, die daarop invloed had en die wij niet kenden, dan zoude
de methode van de kleinste quadraten ons die niet aanwijzen.
Maar het cijfer van
dulong en berzelius im? Wij hebben het
bij de soortelijke gewigten vermeld, hoe
v. wreede en regnault
bewezen, dat het koolzuur onder dc drukking van den dampkring
niet aan de wet van
mariotte voldeed, en dat men dus door
berekening uit het soortelijke gewigt van koolzuur nimmer het juiste
aequivalentgetal van de koolstof kon vinden. Wat echter de vraag be-
treft, of de digtheid van het koolzuur dan naar.
dulong en ber-
zelius
juist was, zoo vinden wij, dat zij juist is met betrek-
king tot die van zuurstof; in rede van die der lucht verschillen
beide van de latere opgaven, maar
regnault zelf zeide immers,
dat de lucht eene onzekere eenheid voor de soortelijke gewigten

' Erdmaiïn's Jouni. 21.

-ocr page 161-

was? Dulong en bekzelius zijn dus onoverwonnen uit den strijd
teruggekomen, maar hun cijfer is gevallen.

Welk een grooten invloed deze verandering van het aequivalent-
gewigt der koolstof op de organische analysen had, kan men ligtelijk
nagaan, daar het bleek, dat zelfs bi] die ligchamen, door welke
men de fout ontdekt had, de gevonden hoeveelheid koolstof nog te
gering was. De elementair-analjse werd verbeterd, zoodat men al
het koolzuur leerde opzamelen, en vele formulen werden veranderd,
want vooral op de waterstof met haar zoo kleine aequivalentgewigt
had deze verandering grooten invloed.

Maar wij staan verlegen met de schoone overeenkomst tusschen
de proeven van
liebig en redtenbacher, die toch zoo zeer van
voornoemde reeksen afwijken. Heeft de koolstof misschien twee
aeq.gewigten? De toekomst zal het leeren. Voor het oogenblik
zijn wij nog in het onzekere, want of
strecker ' door de me-
thode der kleinste quadraten de zaak heeft opgehelderd, moeten wij
zeer betwijfelen. Hij heeft uit de proeven van
liebig en redten-
bacher
afgeleid :

C = 75,415 ± 0,01,

terwijl hij weder door eene andere rekening

C = 75,51 en C = 73,81

vindt, en wel het laatste in de vooronderstelling dat het zilverzout
eenig overschot aan zilver geeft. Wanneer de methode van
liebig
en redtenbacher werkelijk zulke wijzigingen toeliet, dan zoude
niemand meer aarzelen, om haar voor goed als ontoepassehjk te ver-
klaren; vooralsnog blijven hunne uitkomsten nevens het algemeen
aangenomen cijfer 75,00 wel is waar niet erkend, maar toch on-
Avederlegbaar staan.

Wij laten hier tot besluit nog eene opgave volgen van de ver-
schillende aequivalentgewigten van de koolstof, zoo als zij zijn, of
uit het soortelijke gewigt van koolzuur (verkeerdelijk) zouden
kunnen afgeleid worden.

' Annal, der Chem. und Pharm. 59.

-ocr page 162-

N A M B N

DEE

OnrDXItZOKKKRS.

UIT DE
DIGTHEDEN

VAN
KOOLZUUR

EN
ZUURSTOF.

UIT DE
VERBRANDING

VAN KOOL,
DOOR HET VER-
KREGEN
KOOLZUUR

UIT
ANALYSEN
VAN ZOUTEN
EN

KOOLWATER-
STOFFEN.

TE METEN.

LAVOISIEE (1784).................

72,18

77,77

(63,16)

TENNANT (1797)...................

76,95

GDYTON MORVEAU (1799)..........

43,50

CLÉMENT en DESOEMES (1803)......

79,13

73,60

;/ // u (1803)......

82,90

BIOT en AEAGO (1805).............

75,39

ALLEN en PEtYS (1807)............

80,11

DE SAUSSURE (1809)...............

73,70

74,76

BEEZELIUS (1811).................

75,9

CHEVREUIL.......................

i 73,6

DULONG en BEEZELIUS (1819).......

76,53

BUFF............................

75,42

DUMAS (1838)....................

75,9

MITSCHERLICH (1838)..............

75,1

BEEZELIUS (1839).................

76,5

FOWNES (1840)...................

75,7

LIEBIG en REDTENBACIIER (1840)----

75,8

TE WEGEN.

DUMAS en STAS (1841).............

75,00

1

j erdmann en marchand (1841).....

75,00

75,10

76,60

MARCHAND (1846).................

1

76,44

-ocr page 163-

A E Q U1V A L E N T - G E WIG T

S T I K S ï O P.

Priestley en zijne tijdgenooteu, de ontdekkers van de stikstof,
M'aren meestal van raeening-, dat de stikstof eene zamengestelde ver-
binding was, maar de strijd, welke gedurende zoo vele jaren over
de zamengesteldlieid van stikstof voortgeduurd heeft, eerst door

priestley, trommsdorf, deiman en paets van troostavijk,
toen door berzelius gevoerd, behoort niet hier ter plaatse; even-
min maken wij hier gewag van de langdurige bemoeijingen van
berzelius, om zuurstof in ammoniak aan te toonen, maar wen-
den ons terstond tot de aequivalentbepalingen van de stikstof, waar-
van evenwel de reeds behandelde soortelijke gewigtsbepalingen
van stikstof en zuurstof het voornaamste gedeelte uitmaken. Wij
herinneren deze dus hier ter plaatse, tot beter overzigt van de ver-
dere onderzoekingen.

SOORTELIJK GEWIGT VOOR AEQUIVALENTGEWIGT
ZUURSTOF =
1.nbsp;VAN STIKSTOF.

LAVOISIER................0,8757...............175,14.

BIOT cn ARAGO............0,87815..............175,63.

DULONG en BERZELIUS.....0,88518..............177,04.

DUMAS en BOUSSINGAULT.. .0,87908..............175,83.

REGNAULT................0,87856..............175,71.

Behalve deze cijfers waren het voornamelijk de salpeterzure zou-
ten, door Avelke men het aequivalentgewigt van de
stikstof bepaalde.

Wat de salpeterzure zouten aangaat, zoo vinden wij bergman en
Kiravan reeds met hun onderzoek bezig.

-ocr page 164-

Kirwan nam 1523 grein koolzure potasch, welke iu water op-
gelost werden; zijne oplossing vY^oog
4570 grein.

Hij nam nu 360 grein van deze oplossing, welke dus 120 grein
koolzure potasch bevatteden, verdunde deze met 622 grein water,
en verzadigde hen met
436 grein verdund salpeterzuur; de oplos-
sing van de onzijdige salpeterzure potasch woog nu
1384 gram, en
er waren dus
360 622 436 — 1384 = 34 grein koolzuur
ontweken; hieruit vond hij. voor het gewigt van de in het zout voor-
handen bijtende potasch
120 — 34 == 86 grein. Hij bepaalde
uu het soortehjke gewigt van de oplossing van het salpeterzure
zout, en onderzocht aan den anderen kant, hoeveel drooge salpeter
hij in eene zekere hoeveelheid water moest oplossen, om eene op-
lossing van hetzelfde soortelijke gewigt te verkrijgen. Hij vond
nu, dat hij daartoe
112 grein salpeter in 720 grein gedestilleerd water
op moest lossen, en dat dus eene oplossing van dezelfde sterkte als
die van het salpeterzure zout gedeelte zout bevatte.

7,428

Er waren dus in zijne oorspronkelijke oplossing voorhanden

= 186,32 grein zout; deze bevatteden 86 grein bijtende pot-
asch, en derhalve
100,32 grein zuur, waaruit hij in procenten voor
de zamenstelhng van salpeter vond:

46,15 potasch en 53,85 salpeterzuur.

Dit was dan de wijze van onderzoek der ouden, maar men moest
eerst de zamenstelling van salpeterzuur vinden, om daaruit tot het
aequivalentgewigt van de stikstof op te klimmen.

Hierover nu was laug strijd; davy en gay-lussac hadden
voor de zamenstelling van salpeterzuur gevonden

69,5 O -f 31,5 N;

Berzelius voud door salpeterzure baryt, en salpeterzuur lood-
oxyde te gloeijen, dat
100 deelen salpeterzuur 14,65 deelen zuurstof
in de basis verzadigden.

Deze twee daadzaken lieten zich niet zamen overeenbrengen, wan-
neer
berzelius de wet vasthield, dat de zuurstof van het zuur
een geheel veelvoud van dat der basis was. NO^ was te groot
en NO® te klein; en zelfs toen het meer en meer bleek, datNO^
de waarheid moest zijn, kon
berzelius zich niet met dit cijfer

-ocr page 165-

vereouiigeii, omdat deze verbinding liem niet eenvoudig genoeg voor-
kwam. Hij stelde daarom het salpeterzuur voor als eene verbinding
van zes gewigtsdeelen (drie maten) zuurstof en
één gewigtsdeel (ééne
maat)
nitrioum, een hypothetisch hgchaam, dat zich met één gewigts-
deel zuurstof tot stikstof zoude verbinden. Maar hij liet ten laat-
ste dit denkbeeld varen, toen hij ligehamen van dezelfde zamenstel-
ling als die van salpeterzuur leerde kennen. Zijne proeven met
dulong over de soortelijke gewigten (a®. 1819) * gaven hem

N = 177,0;

zijne ontleding van salpeterzuur-loodoxyde (aquot;. 1818) ^ dat op 67,31
deelen loodoxyde (waarin 7,171 zuurstof) 32,69 salpeterzuur be-
vatte, gaf hem volgens de formule NO®

N = 177,2

en de overeenkomst tusschen deze cijfers was eenen BEEZELIUS waardig.

Hat in dit cijfer wat de bepalingen door de soortelijke gewigten
betrof, weinig verandering werd gebragt, blijkt uit bovenstaande
opgaven van soortelijke gewigten.

Van den kant der analyse was in 1842 nog algemeen het cijfer
van
beezelius aangenomen, waarvoor clarke \ door herleiding
op het luchtledige en combinatie met andere cijfers in de plaats
had willen stellen: N == 176,3 ± 0,9; — toen

uit de analyse van salpeterzuur-loodoxyde, naar het nieuwe aequiva-
lent van BEEZELIUS voor lood, de volgende uitkomsten verkreeg:

N = 87,1210
N = 87,1395
N = 87,1780
N 87,3190

m

gemiddelde N = 87,189.

' Ann. de Chim. et; 1'hys. lie série, tome 15.
- ScmvBiGGER, Bd. 23.
^ ïhe Athenaeum, 1839.

-ocr page 166-

volgde eene andere methode, welke daarin bestond, om chlooram-
monium, zoowel het uit water gekristalliseerde als het gesublimeerde
zout, door eene getitreerde oplossing van salpeterzuur-zilveroxyde
te praecipiteren. Hij vond hieruit, dat 100 deelen zilver noodig wa-
ren om het chloor uit

49,556 salmoniak
49,517

neder te slaan. In verband met het aequivalentgewigt van chloor

(= . . . naar.....) en dat van zilver (= . . . naar . . . . )

vond hij voor het aequivalentgewigt van stikstof

N = 175,58
N = 174,78

JL

gemiddelde N = 175,18

Hoew^el nu deze proeven anders met zorg mogen volvoerd zijn,
zoo is het toch wenschelijk, bij eene aequivalentbepahng niet van
die van het chloor uit te gaan, waaromtrent immer nog twijfel be-
staat, hoe naauwkeurige proeven daarover ook mogen in het werk
gesteld zijn.

AiirraEnsoar

deed in 1842 weder proeven omtrent de ontleding van salpeter-
zuur-loodoxyde, welke hij in het werk stelde bij eene zoo lage
temperatuur, als de volkomen ontleding van het zout slechts
toeliet. Vier proeven gaven hem de volgende uitkomsten:

' Erdmann, 27, p. 383.

-ocr page 167-

SALPETERZUUR-
LOODOXYDE.

LOODOXYDE.

AEQUIVAL. VAN N.

5,19485 gram.

3,5017

174,242

9,72440 //

6,5546

174,379

9,21810 //

6,2134

174,356

9,65300 //

6,5057

174,638

Gemiddelde.

174,407
--—

Eene schoone reeks van proeven uit lateren tijd is door

MVK rf;gt;AC'

volvoerd, hoewel ook aan deze het bezwaar verbonden is, dat men
daarbij moet uitgaan van de aequivalentgewigten van chloor en
van zilver.

Zijne methode bestond in drie verschillende onderzoekingen.

Vooreerst onderzocht hij, hoeveel onzijdig salpeterzuur-zilveroxyde
uit eene bepaalde hoeveelheid zilver gevormd w^erd. Het zilver
werd hiertoe in salpeterzuur opgelost, de oplossing werd tot droog-
wordens toe uitgedampt, en het zout tot 3
graden boven zijn
smeltpunt verhit. Hoe voorzigtig hij ook gloeide, zoo kon hij
hierbij toch niet verhinderen, dat er eenig zilver door het ontwij-
kende overtollige salpeterzuur werd medegevoerd; deze hoeveelheid
bedroeg 0,01 tot 0,03 gram. Op deze wijze vond hij door vijf
proeven op 100 deelen zilver:

Salpeterzuur-zilveroxyde:

maximum.......157,477..

minimum.......157;401.

medium.........157,430.

Zijn tweede onderzoek was dat naar de hoeveelheid chloorpotas-
sium, welke vereischt werd, om een gegeven gewigt van salpeter-

-ocr page 168-

zLiur-zilveroxyde te ontleden. Hij loste daartoe nabij overeenko-
mende gewigten van beide zouten op, en na hen bij elkander
gevoegd te hebben, bepaalde hij door middel van getitreerde oplos-
singen van een van beide zouten de nog te praecipiteren hoeveelheid
chloor of zilver. Uit zes proeven vond hij:

Op 100 chloorpotassium:

maximum.......228,09,

minimum.......227,21,

medium.........227,986.

Zijne derde reeks nu bestond uit dergelijke proeven omtrent het
salpeterzure zilver en het chloor-ammonium; hij vond hierbij als
gemiddelde uit 7 proeven, dat

100 zilver als maximum..49,545 chloorammonium
„ „ „ minimum. .49,482nbsp;„

„ „ „ medium____49,522nbsp;„

praecipitcerden. Naar deze laatste reeks werd het aequivalentge-
wigt van de stikstof in het chloor-ammonium, volgens dat van het
zilver (Ag — 1349,01) berekend. Het aequivalentgewigt van de
stikstof werd nu

volgens de eerste reeks N == 175,07
„ „ tweede „ N = 175,37
„ „ derde „
N = 175,31
Gemiddelde N = 175,13.

Naar deze en vorige proeven neemt men thans gewoonlijk
N = 175,00

aan, welk getal ook veel waarschijnlijkheid heeft. Het is nogtans
opmerkelijk, dat dc soortelijke gewigtsbepalingen zoo zeer te zamen
overeenstemmen, terwijl zij toch alle eenigzins van de uitkomsten
der analyse afwijken. Het blijft voor de toekomst bewaard deze be-
zwaren op te lossen, en aan te toonen, dat óf aan de methoden van
analyse óf aan die van soortelijke gewigtsbepalingen eene vaste fout
kleeft, óf wel, dat er' slechts eene benaderende overeenkomst is
tusschen soortelijk gewigt en aequivalcnt. Thans zijn de onder-
zoekingen omtrent het aequivalentgewigt van de stikstof nog zoo
luttel, dat wij zelfs ons tabellarisch overzigt hier overbodig rekenen.

EINDE.

-ocr page 169-

THESES.

I.

Makchand's methode, om de digtheid van gassen te bepalen zal,
waar zij toepasselijk is, met goed gevolg in plaats van die van
keg-
natilt
kunnen worden toegepast.

II.

Het is niet genoegzaam bewezen, dat de gassen zich volkomen in
rede van geheele volumina zamen verbinden.

III.

Het staat voor geen aequivalentgewigt met genoegzame zekerheid vast,
of het al dan niet een veelvoud van dat van waterstof is.

IV.

De waterstof is een metaal.

V.

liet galvanische ozon is II 0^.

YI.

Met unitaire systeem alleen geeft ons eene harmonische verklaring van
alle chemische en eleotro-chemische verschijnselen.

-ocr page 170-

VII.

Cliemische- licht- en warmtestralen zijn verscliillcndc uitingen van ééne
cn dezelfde kracht.

VUL

Wij bezitten geene goede theorie van het stereoscopisclie zieu.

IX.

Wij ziju gedrongen, om meer aggregatietoestanden dau den vasten,
vloeibaren en gasvormigen aan te nemen.

X.

Het verschijnsel van overvoering van een vocht van de positieve naar
de negatieve pool, door
porret waargenomen, is thans door widemann
volkomen verklaard.nbsp;quot;

XI.

Boche-pokn verklaart ten onregte de gravitatie uit deu aether, die
het heelal vervult.

XII.

Stamkart's methode om de snelheid van den wind te meten, is even
eenvoudig als zeker.

XIII.

Het onweder is ecu secundair verschijnsel.

XIV.

liet laat zich voorzien, dat men eenmaal door werktuigelijke midde-
len zich naar willckem- in de lucht zal kunnen bewegen.

-ocr page 171-

XV.

Lapides crescuiit.

XVI.

Het kristallijn worden der gesteenten gescliiedde in den regel door
water, bij uitzondering door vuur.

XVII.

De plotselinge opheffingen van bergketenen, naar het systeem van
leopold von buch, brengt vogt te regt tot de sagen en heldengedich-
ten der geologie.

XVIII.

Dc substitutie van potaschzouten in de planten door sodazouten, naar
liebig's aanname, is niet bewezen.

XIX.

Het stikstofgehalte der planten is niet te verklaren uit de in de at-
mospheer aanwezige ammoniak.

XX.

De zoogenaamde metamm-phose der planten een dichterlijk beeld, gcene
zuivere voorstelling van de natuur.

-ocr page 172-

- .ni»nbsp;-nbsp;ï

i-A^fe. TiHllirii É I iBffi^nWilPir^«;^^ çg^ij,nbsp;-tf s

-^il ir^sotoi mf^

iPô- ai.j'jtkî-'

jy^L^crg gflti b\ î.'id. ß3

t^fff ós. as^ifc?nbsp;M'Àa^y^méi^ -jp 1

îHts ànpïo-;::'

-ocr page 173-

AAN MIJN' VRIEND

W. A. J. VAN GEUNS

BIJ ZIJNE BEVOEDERING TOT DOCTOR IN DE WIS- EN
NATUURKUNDE.

Een handdruk uit de verte, dierbare Vriend! bij
dit rustpunt op uw' levensweg-. Een terug-Uik op het
verleden j dat wij te zamen doorleefden.

Uit vele sclioone droomen zijn wij ontwaakt^ en
wensclien niet weder in te sluimeren. Vele beelden
der toekomst, met g-loeijende tinten overtogen, zijn
ons verbleekt en weg-g-edeinsd, en bet is ons g-oed dat
ze zijn lieeng-eg-aan. Ja, wij vragen ze niet terug-.
Idealen zijn slechts het fijne prachtgewaad, waarin
voor den argeloozen jongeling het egoïsme zich momt
als een engel des lichts.

Nu dan het leven ingegaan zonder Idealen, dat is:
met kracht en met kalmte.

Wat dat leven ii brengen zal? Wij weten het niet3
God weet het.

Maar ééne ervaring uit het verledene laat ons vast-
houden als een' kostbaren schat.

-ocr page 174-

Was ons eene gewijde ure van verlieffing- g-esclion-
ken door de Wetenscliap of de Kunst, of liet leven
met en in hen, wie onze ziel heeft liefgehad (hetzij
wij uit de verte hunne woorden lazen, hetzij als leerlin-
gen aan hunne voeten zaten, hetzij als tijdgenooten met
hen opgroeiden), altijd was ééne zekerheid ons dezelfde.

De zekerheid van den indruk, dat in die ure ons geene
bedwelming omtooverde, waartegen straks het gewone
leven als kalme waarheid zou overstaan. Maar inte-
gendeel, dat
dan waarachtig Averd geleefd, en straks
weer geslu-imerd worden zou.

Die ééne Grodsstem hinnen in ons niet verdoofd!
Die ééne waarheid vastgehouden. Zoo zal er voor het
leven genoeg zijn.

Want wat is noodig voor het leven? Niets dan de
zekerheid, dat het ons eigenlijk Vaderland niet is.

Wij hebben dat geweten. O Vriend, verlaten wij onze
eerste Liefde niet!

Heusden 23 Augustus, 1853.

.T. H. GUNNING, J''.

mm

-ocr page 175-

PIL

a/'e^'fjtfv /Vf/' //f //Y^///y //c? r/a,yr//.

Knbsp;/ ca//

-^-^//Yu.'/ir/- /w/quot; f/^ a/ut/Y///
f/o /M'/Z/t /•//nbsp;i'f/// //lt;quot;/ /m'/ZirM^ù

/y/// lt;-

Stugt;ut Pn'v.i-Ulytr ÜiitM

-ocr page 176-

PIJL

Ji ,,^/t/.' fff//
TT lOf/fJur/f. ///r///f/////.ii^ff// f/f//t:'/^fr.gt;f//(yiifi,i,tt/i^:
T' ,
Ó//flt;r»f/f- ^/f^/i.Wi ///nbsp;-

hnbsp;Ij/ffyfj,. ///(f Jff.d X'/fllY/xfltf?.

Jhfr^f.n- /„f/z/nf^a/ ,gt;/ .i/(r/c .xiftrif/lufir.
CC' Mff^, rf,„ /iffff/nbsp;,„ff ^r/m,nbsp;tffZ-f/,

/•f^f^yf/,,,,^ fffrt /tf/-nbsp;it'ft/a.tfo/

B Y/if/'ffy /•fi//fii, ,/lt;fifr/fi, (ü .t^'/tifif e/ilt;inif)iiff(ii.

Tióif

f/' .

SfauBK'.Mr'^rt'rfAf

-ocr page 177-

rnmmmmmmmmm

pun

y / ' y / / /A //nbsp;/nbsp;•■/ ^yjnbsp;/y /

El-

Il ,/y/7f//f mf/ /'//yt't/yf ffr /u/
mn /yu /w/' y/'/ ///€/n/cnu/d 1'.

h yy^/iiic/i/cf''quot;/.

y/û//// /f

S/' - ud frr, A irfiffr l'^rfrU

-ocr page 178-

PI. IV

/Y/// fa, Yr// r/r y^/zf/zr//,,nbsp;/.

7-

Tig.4

y

-ocr page 179-

PIT

VW/ Z/r/ /rr/Äf /rrrnbsp;« //^ff///lt;//1''/.

rrfN r/rgt;i Mr/nbsp;T^T,nbsp;///r^

Tiötnbsp;f-aJ-Ju^mo^^hnbsp;mr^/uuw^/rr,, ff, „'„ff„r,/

Y ,nbsp;r/f trzf/n.'/r/ n//f/'f//r/r/////r.'///,ri':,f/,„■

E ///rr/f/^r, f„r/ /,mff, /W Xffwr/f'fr ,/r,',,//.nbsp;3 /^hf/Zr/f ,'„„ /in;// ff/rfJ, /,'r,r,i//t /,ré Â//r,,

i^ 'Xr/r,//r//' /m.'/r, ////^ ///',// r/r/'/f/rZ.nbsp;//rr/r/// //'r,'r/L

'Y/H/ff.'nbsp;['//rr/,r//rf/ff/f

/,/f//m/,/.gt;////! (/!//rM,rl/,r/r/f/w////i r/u/. fy/yr/vf„//rff, :.f/n /u,ù l/'rfrrf ///rri'm/rf/,»,

T7 Zß///, mrtnbsp;r/r //.^

Piól

Pis 2.

SUtfuieBdJIiytrr/r/cU

-ocr page 180-

PI Al

r/

Fig i

6' -)
Y/

9 y/u/y^j

/o . /rfv/r y ffa// ^/^'/(Tiv/.

y'

^/^////v/r/

YJnbsp;.

//z'/f'r/fi'/r/ /T^V

/y/uy/'f/f,yry

'/ry^'zv^/^Y^nY'f? 'nbsp;///Zf/f/f/f

///

\

-^//^////.y /y/y/ yw/'rz/r/Z/,/'// /fft.'/^^ù/^y

/ûnbsp;z/z

// XtA

'/Z/Z/'-Z ^/Vf/z/a///

ir// /// y/f v^f/f'y .