-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

TT

\

yy

gt; -. ■• -1

,J^

/ € .-.gt;lt;

-«Vt.

x/v ■ Ji

Jquot; V^i

. L^cTLt*^ v - • *■» . /

l c C»gt; r Y f v «I» ,1gt;

J. F. OLTMANS,

VOLLEDIGE WERKEN.

-ocr page 6-

J. F. OLTMANS,

VOLLEDIGE WERKEN

MET 1L. LU STRATI ËN

VAN

H. LEEUW JR

EN

MET INLEIDING EN VERKLARENDE AANTEEKENINGEN

VAN

TACO H. DE BEER.

o o o-----

De Schaapherder.

NIJMEGEN en ARNHEM,

Gebr. E. amp; M. COM EN.

-ocr page 7-

DE SCHMltllM

Een verhaal uit den Utrechtschen Oorlog

(1481-1483)

ijüür

J. F. OLTMANS.

Toen Utrechts fel gehitste wrok

Haar Risscliop had ontzet,

En stout zijn knechten tegentrok Met veldspeer en musket;

Toen leefde Jan Van Schaffelaar

Met heldenziel in 't lijf,

Stoutmoedigst in liet bangst gevaar Kn nooit gehoord bedrijf.

H. Tollens, Cz.

mei een ör.oot aantal platen, naar teekkningen in historischen stijl,

VAN

H. LEEUW Jr.

MET INLEIDING EN VERKLARENDE AANTEEKENINGEN

VAN

taco h. de beer.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT 1910 9937

NIJMEGbN EN ARNHEM,

gebr. e, amp; m. cohen.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INHOUD.

ik

-o o cs»-

EERSTE DEEL.

SLtDZ.

I

y

30 49 60 83 97 108 111 1ü0

VooiinEDE . I)i: VEIlfiULDE helm De heide . De hoode duaak. De lecemi'laats . De iiindehlaag .

de srhafkelaait .

HlLVEflStWi .

. Elts.

TWEEDE DEEL.

De maaltijd

1. De avond

2. De nacht

3. De mongen De heidin. . . De hiechtvadeh . Walson .

De gevangenis . De aftocht . . De Ui

X.

1

52

39 49 üfi fil ()4 67 70 89 96 108 119

XI.

XII.

XIII.

XIV.

XV.

XVI.

XVII. XVIII.

XIX.

XX.

'nnen-sciians De minnedi1ank . maiua . . .

Het kloosteh. Fhank . . .

DERDE DEEL

XXI. De kuugshaad

XXII. Eemnes......

XXIII. Het huis Oosteiiwreiid.

XXIV. De vlucht . . XXV ^ esturm . . .

1 11

49 89 107

-ocr page 10-

VIERDE DEEL.

XXVI. lUitNEVRi.n.

1. EEHSTE ...........

■2. TWEEDE ...........

5. DEHDE DAG

4. viEiiuE da(i. Jan Van Suiaitki.aau

» Pehuoi.....

\XVII. DF. VEULATEN POST......

XXVHI. DE ItlSSCllOP EN DE SCIIAAI'IIEHDHII

XXIX. DE ZUSTEU VAN SlNT AAGTEN . . .

................

i

1

17

35 71 84 108 118 135 14;)

ERRATA

Deel II, Bladz. 2, Noot '2, staat; verbreeding dan den weg ; dit moei zijn : verbreeding aan den weg.

Bladz. 3, Noot ü, staat.- steunstukken op consales; dd moet zijn : steunstukken op consoles.

Bladz. 21, Noot, staal: „Maak ruim baaidit moet zijn : „Maak ruim baan.quot;

De uitdrukking per moto moet eene verbastering zijn of ze is toiu uitvinding van den schrijver; het is geen Spaansch en ook geen Italiaansch. rp H m, |{

-ocr page 11-

VOOREEDE.

Verouderd, onnatuurlijk, onwaar, banaal!

Bot is de meeninfi door het geruchtmakend jongste schrijversgeslacht uitgesproken, neen uit-gekraaid m uitgegild over alles, wat, niet uit hun eigen pen was gevloeid!

Bic jongeren hebben aan onze letteren een belangrijken dienst bewezen; ze hebben veler oogen geopend voor veel, wat van wansmaak en gekunsteldheid, van conventie, en bekrompenheid fffitniffde, ze. hebben vr'.m den moed gegeven, , -w/, W'' ' ■'dusverre meende

Muur de ihidluihkeude no i / ing werd in zoo onbehaaglijken vorm vitgesproken, dat men bezwaarlijk de hoop kon koesteren, dat zij, die de kunstproducten hunner tijdgenoolen (veelal ongelezen, maar soms gelezen), zonder eenig voorbehoud verfoeiden en bespotten, nergens toonden iels beters m de plaats te kunnen geven, noch zeifs persoonlijk te genieten, wat ze prezen, al vonden ze het ook „mooi om zijn mooiheid.quot;

En veel ];oopers en veel lezers vonden die allernieuwste werken ook niet — maar terwijl er bij velen der totdusverre meest geprezen schrijve) s eene werkstcücing ontstond, werden plotseling schrijvers uit de eerste helft dezer eeuw en uit de 17e aanhoudend herdrukt, flink verkocht en ijverig gelezen.

En geen wonder!

Onze. nieuwste Letterkunde is rijk aan werken, die men over het algemeen niet begeert te lezen, maar wenscht gelezen te hebben en daarin verschilt ze van dc oudere.

. De Pleegzoon en Ferd. Huyck, Copperfleld en Nickleby de Camera Obscura, Ivanhoe en zoovele ( ndere werken, men heeft ze gelezen en herlezen en als men er ergens een nette uitgaaf va?i vindt, slaat men die op en kan niet nalaten eenige bladzijden van de overbekende werken nog eens ühortezien.

De dichtwerken van van Lennep, ten Kate, tei Maar, Staring, Tollen s, Beets

en vele anderen, worden niet zoo druk meer gelezen; maar zij, die deze dichters beu-onderden, kennen honderde, welliciit duizende hunner versregels van buiten.

Wie van de warmste bewonderaars durft beweren, dat hij Eon liefde van V a n D e y a s e 1, Eene Passie fconcurrentie-artikel) door V o s-meer de Spie, Zuster Bertha van dr. A 1 e t r i n o, zelfs het oneindig nobeler gedachte en^ ui onvergelijkelijk hooger kunst uitgevoerde Eline Vere van Louis Couperus twee of driemaal gelezen heeft ?

IVte tan die allen kent een paar honderd verzen van V e r w e y of G o r t e r van buiten?

Maar dc gedichten der oudere schrijvers kent men van buiten, de romans der oudere schrijvers herleest men wel!

Die. onbevooroordeelde Hoogere Burgers e Gymnasiasten, van 15 tot 20 jaar, de geheel breeds zoom der welgestelde burgerij, ze hebben

en dc herhaalde herdrukken bewijzen dat_

^c hebben S c h i m mei. Van Lennep en T o u s s a i n t, gelezen en herlezen, ze kennen de personen uit de romans dier schrijvers en ze zijn evenzeer vertrouwd met den Schaapherder en het Slot Loevenstein, al weten de lezers dikwijls niet, hoe de schrijver eigenlijk heette.

Welnu, Oltmans is wel waard, dat men zijn naam in gedachte houdt en zijne werken zijn waard, dat men ze leest, ja menige scene zal men met genoegen meermalen lezen.

Zeker, hij is nu en dan u-at omslachtig in ~ijn i ei haal, het duurt soms wat laiiej eer zich een deel der geschiedenis ontwikkelt, er is wat. heel veel belangrijks aan mededcelingen te pas gebi acht; maar, wal dat alles dubbel goed maakt, dat is, dat de verteller aanhoudend aan het woord is, de man met dat eigenaardig, steeds


-ocr page 12-

VOOH It KI) KT

minder voorkomend talent, die ons dwingt, naar hem te luisteren.

Bat maakt heel veel goed van wat de strenge kritiek anders zou wenschen. dat is de eerste risch, dien de verstandige lezer stelt.

In de Algem. Koust on Letterb. van 1854 bl. 41 heeft Bakhuizenvanden Brink verklaard, dat de Schaapherder onder de historische romans van den eersten rang kan gesteld worden.

Menig hooggeleerd recensent (voor zoover die er nog zijn) acht die meening sterk overdreven en in het 11e deel zijner Fantasiën (bl. 147) wijst Huët er ter loops op, dat men in het Slot Loe-venstein volstrekt niet aan een historischen Herman de Rnyter heeft te denken, al voegt hij er verschoonend hij, dat deze persoon bij Hooft en Wagenaar en zelfs bij Motley even zeer in strijd met de historie is voorgesteld en voert ten bewijze aan, wat Dr. J. Gr. R. Acquoy naar uitgegeven en onuitgegeven authentieke documenten,quot; in eene omvangrijke monographie aangaande H e r m a n d e R u y t e r (1) heeft medegedeeld.

Wie in onzen tijd van specialiteits-manie den geheelen rijkdom van materiaal voor de kennis van Herman de Buyter of Jan Van Schaff'elaar en hun tijd bijeen wilde brengen, zon, zoodra hij daarmede gereed v:as, het ver beneden zijn waardigheid 'achten, „romans of zulke dingenquot; te schrijven. Mannen als de schrijver van Akbar levert ons land thans niet meer op.

Al is men er langzamerhand toe gekomen, aan tt? historischen roman steeds hoog er eischente et Ven het model van den algemeen gelezenen

.n - n historischen roman is en blijft Walter Scott; immers aan de lectuur zijner werken denkt de geletterde en de ongeletterde, het kind en de grijsaard, de edelman en de burger met evenveel genoegen. Be reden ligt voor de hand: S c o 11 heeft zóó roeten te verhalen, dat we van den beginne afaan belangstellen in de lotgevallen der optredende personen, dat we een levendig aandeel nemen in hun lief en leed: dat wijde gevaren vreezen, die hen dreigen, ons hartelijk verheugen in het geluk, dat hun ten deel valt. Daarom is het sinds lang gewoonte, den lof van een auteur samen te vatten in de woorden : „Het is de Nederlandsche, of de niemoe, of de tweede, of een vrouwelijke Walter Scott.quot; Dat heeft men van Schimmel en B o s-boo ra-T o u s s a i irt gezegd, men zei het ook van 011 m a n s, maar de omstandigheden, waaronder deze werkte waren zeer verschillend van die, waaronder ■ .1. . 3^U's arbeid ontstond. Terwijl de geschiedenis, de gewoonten en gebruiken in Engeland sedert Shakespeare onder de geletterden in Engeland algemeen bekend reenden, heeft men hier te lande om verschillende redenen zich bij de kennis der ge-schiedenis meestal tot de eenvoudigste mededec-lingen bepaald. Toen Jan do Vries tusschen 1838 en ISöü zoogenaamde historische romans schreef, werden ze druk gelezen en genoten; wie se thans inziet, ontdekt, dat de. schrijver de kleine verhalen uit de Vaderlandsche geschiedenis, gelijk men die toen op school las, eenvoudig uitbreidde, weinig rekening hield met de waarschijnlijkheid en combinatie en intrige verzon en verwerkte, zonder dat de goedwillige lezer naliet te gelooven, dat het „heusch gebeurdquot; u-a*, dus de „zuivere waarheid.quot; Bat er in 167:3 te Zwammerdam en Bodegraven gruwelen gebeurd waren, wist men bij geruchte, wat er gebeurd was, niet; stof genoeg voor Sammuël de Booze. waarbij men grmvelijkheden en minnenijd kan uitvinden, zooveel men wil; het bekende verhard van Hubert Willemszoon van Eyken i* voldoende om een roman in twee deelen te schrijven Johanna \ : gt; den Dorpssmid. Waory een Spanjer verlieven en

omdat zij niets lan . wilde Ze:fs

A. S. C. W a 11 i s achtte die gebeurtelijkheid voldoende voor de intrige vent der Sturz des Hauses Alba. Zelfs de laatste jaren hebben ons nog bergen historische romans geleverd, die met studie niets te maken hadden, maar die inderdaad ook niet langer zullen leven dan. het jaar der uitgave.

Oltmans werd in 1806 geboren en zijn oji-leiding was volstrek', niet die eens geleer dot. Maar in de eenzaamheid, waartoe zijn zwakke gezondheid hem bracht, las hij en las hij veel. Zijn tijdgenooten lazen W a g e n a a r, O 0 r i-sier, M a r t i n e t, Het Vaderland 01 Het Vereenigd Nederland en verdiepten zich in de kennismaking met de zeden, gewoonten en gebruiken van het voorgeslacht, zooals ze die beschreven vonden in de Historische en Letterkundige Avondstonden van Mr. Hendrik Van W ij n{*) in de veel oudere, maar nooit vergeten. Nedeiian-sche displegtigheden van Alkemac'o en Van der Schelling (**) en de veel oudere en minder algemeen verspreide Inleiding tot het Ceremonieel en de Plegtigheden Jer Be-gravenissen en der Wapenkunde, «oor A1-

(*) Amsterdam 1800. (**) Kalt er dam 1732—S5.


1

'j-Hertogenbosch, 1870.

-ocr page 13-

V OOR It i: I) E

III

k e in a d e. (1) Natuurlijk heeft hij die verken niet ongelezen gelaten en daardoor kon hij bekend zijn met allerlei bijzonderheden, die konden dienen om den historisch en tijd te. karakteriseer en. Dat vooral trok de aandacht van de goedwillige burgerij, die zich zoo gaarne wil onderrichten, a's het op aangename e)i weinig inspannende wijze kan geschieden. In de mededeeling van cd die bijzonderheden moest het certificaat van echtheid gevonden worden en zelfs Schimmel maar r oor al B o s b o o m-T o u s s a i n t laten niet na, talrijke raak geheel noodelooze mededeel higoi te doen en beschrijvingen te geven, van bijzonderheden die in geenerlei heirekking staan tot het verhaal of de lotgevallen der personen. Zdfs Kamerling heeft in het heerlijke boek Aspasia de verzoeking niet kunnen weerstaan heel veel en al te veel optesehrijven, van hetgeen hij gelezen had; cd heeft hij daarom nog niet ■uitsluitend Grieksche geschiedenis gegeven.

Maar Oltmans deed nog merr!

de herleving onzer letteren ■teas, als altijd '!:e voorgenomen revolutie, cle eisch naar aid op den voorgrond geplacdst en daar-gt;ok cle eisch naar locale kennis, grondige beul met de plaats, waar cle gehenrtenissen nierden r oor te vallen. Bal deze niets te heeft met cle waarheid in de karakteront-ng en cle gemoedsuitingen der handelende en, niets met den natwurlijken loop van rhaal, waarbij oorzaak en gevolg niet tend aan den wil des schrijvers, maar aan het natuurlijk verloop der gebeur te-hun recht van bestaan ontleenen, ded eg natuurlijk cle boekbeoordeelaar, die de (heid: te schoon rond, om zijn toevallige der streek als hoofdzaak aan den nian •igen.

■tr Oltmans heeft ook aan dien eisch willen ■i: hij verhaalt ons in den Schaapherder 'ine rondwandelingen op de Velnwe, van yzoek aan Amersfoort en Barneveld en ijken; zoo bezocht Mevr. Bosboom-Tons-Hoei voordat zij haar Beleg van 11 oei ■ehrijven.

'ijl hij zich ui zijne afzondering onverdeeld e letteren wijdde, besteedde Üi.tmans groote lan taal en stijl en volgde ook daarin den zijns tijds, dat hier en daar een verou-woord rnlasehte, als was met een paar noorden onze taal aan die van vroegere i gelijk geworden. Tot die namaking van behoort ook het gebruik van vreemde tooor-oms onbegrepen, als bijv. per moio, ecne

' 'c/ft 1713,

uitdrukking van zeer twijfelachtige afkomst, die men Perrol aanhoudend laat zeggen. Hij had vlijtig cle geschiedboekcn gelezen, die in zijne dagen voor de beste golden; maar in weerwil van de goedgeloovigheid va n dien tijd, is zijn groote scherpzinnigheid oorzaak, dat hij twijfel voelt opkomen aan de waarheid van hetgeen zijne zegslieden verheden.

Kenmerkend is hetgeen wij vóór de tweede uitgave van liet Slot Loevenstein lezen:

»Om dit merk meer in overeenstemming tt brengen met juistere, doch mindere romantische geschiedkundige overleveringen, dan die ik gevolgd heb, kan niet gevergd worden ; de Jloodschapper, van wiet) een Uooü mij de krachtige sr/iets/ertrde, welke ik waagde om te werken, zon wellicht ook geene plaats vinden binnen den engeren kring van latere, en, zoo ik geloof, betere geschiedkundige berichten.

Men ziet, de romantische schepping was den schr. en terecht hoofdzaak; een andere is de taak des geschiedvorsehers : G o e t h e's Egmont is een karikatuur van de historie, maar het stuk teekeut den geest der tijden ongetwijfeld veel beter clan menige „doorwrochtequot; studie van een groot geleerde, en al is de Götz van denzelfden, eene zuivere theater figuur, het stuk geeft met indrukwekkende kracht eoi waarachtig beeld van den boerenkrijg.

II /'■ dus Oltmans werken afkeurend beoordeelt, om de onvoldoende historische juistheid, vraagt aan dezen schrijver, wat hij. nooit heeft willen geven en wat een romanschrijver zelden of nooit geven kan, zonder langdradig en vervelend te worden. De schrijver verklaart immers uitdrukkelijk vóór den eersten druk van de Schaapherder:

„Sommigen mijner lezers zouden misschien ge-u'enscht hebben, dut ik hier en daar een aan-tee/enwg hij het werk gevoegd had, ter verklaring van fenige benamingen van wapenen, kleeder-drachten en gebruiken van den tijd, waarin hel verhaal hen verplaatst-, het zou waarschijnlijk een geteerd nanzien er aan geven, maar hen doen glimlachen, die weten, dut de schrijver geen geleerde is, en ik heb er dus van afgezien. (•) Ik voeg hier alleen nog hij, dal het mijn voornemen niot was eene Historie van den Ütreehtsclien Oorlog te schrijven, of van de woelingen der Hoeksche en Kaheljanwsche partijen, die hier weder een nieuw terrein vonden om elkander te vernielen

Het zal mij aangenaam zijn, indien men oordeelt, dat ik in liet schetsen vun den geest der eeuw, waarin ik mij verplaatst heb, den bal niet heb

misgeslagen.quot;

Oltmans werk geeft, even als de Stier van Potter, eigenlijk te mooi voor een stier, dewijl


1

De uitfievert dezer editie zijn van meening gnveest. dat de ver-klariti); dier woorden zonder eenigtn geleerde, omhnal, than» echter nuttig kon zijn.

-ocr page 14-

IV

deze de schoont' eigenschappen van vele in zich vereenigt, waarlijk al te brave, moedige, eerlijke, trouwe... ja... volmaakte Nederlanders. Zoo ook vatte de schr. het op, vaar hij — aanmerkingen in dien geest verwaehtende, schrijft:

Hij, die denken mocht, dat de verrichtingen dtr ovde Nederlandera met te sterke kleuren ge teekend zijn, sla slechts de geschiedrol open en voor elke daad, welke hem als onbegrijpelijk voorkomt, vindt hij er spoedig een, die nog veel edeler, grootscher, veel stouter is dan de betwijfelde.quot;

Blijkbaar had men in Oltmans met een ernstig man te doen, niet met iemand, die zijne taak licht opvatte, of „letterroemquot; zocht, onverschillig tot welken prijs.

Hij heeft zich gevormd, gelijk de schilders en componisten, door goede voorbeelden deugdelijk en grondig te lef ren kennen en getuigt: „Al kon ik maar zeer middelmatig schrijven, ikbezat verstand genoeg om vrij goed te kunnen lezen .'quot; Geen wonder, dat Potgieter en Ba k-huizen in hein dadelijk den ernstigen schrijver herkenden, die niet veel, maar goed mlde schrijven en die. voor de uitoefoiing der letter-kundige kunst al den vereischten arbeid wilde verrichten en al de noodige vooroefening wilde genieten. Aan die ernstige opvatting zijner taak, meer dan aan zijne zwakke gezondheid is het toeteschrijven, dat hij in de een en twintig jaren van zijn letterkundigen arbeid slechts de weinige werken schreef, die hij zelf met zoo groote nauwkeurigheid opnoemt:

Ziehier wat ik behalve het Slot Loevrestein en de Sulmaplierder geschreven en in druk uitgegeven heb; het is niet veel, en dus is de npgaaf niet moeilijk.

( Geteekend J. F. Oltraans. Almanak voor liet Gertrude . . . • | v;^iioone en Goede voor 1841.

De Graaf van Rossu | Geteekend J. I'. Oltmans. Nederlandsche Volks-

te Rotterdam. . I almanak voor 1841.

Friesche gastvrij-1 Geteekend J. F. Oltmans. Europa, 9do jaargang,

heid.....I 1846.

Het huis van het I Geteekend J. F. Oltmans. De Gids, 4d,e jaargang, Zeewijf. . . . I 1840.

Geteekend J. F. O., en op den bladwijzer ge-

llt;ucie.....' steld op naam van J. F. Oltmans. De Gids, 4e

1 Jaargang, 1840.

Gedachtenis van. Geteekend J. F. O., en op den bladwijzer een kloekmoedig gesteld op naam van J. F. Oltmans. De Gids uitgevoerd bevel. ' 4lt;le jaargang, 1840.

. Ongeteekend, doeh op den bladwijzer gesteld ) op naam van J. F. Oltmans, zonder dat men Het Testament . . nijj i,iertoe verlof had gevraagd. De Gids, 4de ' jaargang. 1840.

l Geteekend J. F. Oltmans. De Gids, 5tle jaar-Gaston van Foix . ] gangt 1841f

. Ongeteekend, doeh op den bladwijzer gesteld No. *, een Dames-' op naam van J. F. Oltmans, zonder dat men portret . ... l niij hiertoe verlof had gevraagd. De Gids, ode 'jaargang, 1841.

| Geteekend J. F. Oltmans. De Gids, Ode jaar-Doctor Kimini . . j gang( 1842.

Als wen hitv vu fiocj bijvoffjl, dc hsoovflediny van een vertaalden Roman, zonder onderteekening, geplaatst in de Gids, 6de jaargang \%\'l, egt;i zon hel nood ij mocht zijn, ook het bericht roór llistoire de 1'entrce de la reino inère du Hoi très-chré-tien etc., in het jaar 1848 te Amsterdam in het licht verschenen, dan blijft mij verder niets op te noemen over.

Dat Oltmans romans, eerst onder den pseudoniem J. van den H age verschenen, dadelijk de algemeene aandacht trokken, bewijst zeker het feit, dat men zich van den daarmee verworven roem trachtte meester te maken; zoo althans getuigt di schrijver zelf:

„Ik heb vernomen, dat iemand, wiens naam eenigszins overeenkomt met mijn pseudonym, zich heej't uitgegeven als schrijver van het Slot Loe-vestein; dal een ander, die denzeljden naam draagt als ik, doch die mij geheel vreemd is, zich liet verluiden, als had hij do Schaapherder geschreven ; doch ik gun hun die ijdele glorie, dat pronken met vreemde veeren ; ik zou daarom den Hiel niet veranderd hebben.quot;

Daarbij zij aangestipt, dat Jonckbloet (VI. 16öJ vermeldt, dat deze heide romans in het Hoogduitsch vertaald zijnen de Schaapherder bovendien in het Fransch, ingekort tot een deel onder den titel L'armurier d'Amersfort.

Men zou er toe kunnen komen, Oltmans voor een archief doorsnuffelaar te houden, waar hij zijn eersten roman inleidt met de woorden:

„Sedert een g er ui men tijd was ik in het bezit van eenige handschriften betrekkelijk gebenrte-nissen, welke den tachtig-jarigen strijd met Spanje hebben vereeu wigd. Dikwijls had ik ze met belangstelling gelezen, en menigmaal had mij de lust bekropen, om ze door den druk: gemeen te maken. De moedige zelfopoffering van den Luitenant lei-zee J. U. J. Van Speyk had meer bepaald de bijzondere aandacht en belangstelling tot zich getrokken, en herinnerde ons tevens de roemrijke daden onzer voorouders ; bij mij bracht het dan ook de herinnering teweeg van het vroeger door viij ter zijde gelegde handschrift, en moedigde mij aan, om het door den druk gemeen te maken.quot;

Alleen de „belangstellende vrienden,quot; die hei werk gedrukt wenschen te zien, ontbreken; maar overigens zijn die „handschriftenquot; nauwelijks minder verdacht, dan de gedenkschriften, die de schrijvers in Oltmans tijd in holle lijsten van schilderijen, in verborgen kladjes van oude meubels, achter de schutbladen van oude folianten en derg. gewoon waren te vinden. Zoo ontdekte W. Kist de kern van het geheele verhaal van den Hing van Gyges weergevonden in een geheimzinnig hol, en G u s t. F r e y t a g bedient zich zestig jaar later nog van dezelfde kunstgreep, waar hij den geleerden jongen man, wel niet een ge heel handschrift, maar toch een stuk van ren handschrift van Tacitus laat vinden.

Gelijk men in zijn lijd in de romans nog herhaaldelijk uitdrukkingen vond als ,,iii ' dt. een roman schreef zou ik enz.quot; of wel „ik schrijf geen roman, anders zo i ikquot; en derg. zoo wordt in het voorbericht dat gevonden handschrift gt;quot;gt;k


-ocr page 15-

VO O It REDE.

nog verder besproken en gekarakteriseerd, zij het ook heel zwak en onbepaald.

Hel / er haal, hetwelk- u, Waarde Lezer ! bij dezen wordt aangeboden, komt mij voor samengesteld te zijn door iemand, teel bekend met de gebeurtenissen van dien tijd, en, hoezeer ingekleed, werkelijk plaats gehad hebbende gebeurtenissen ten grondslag tc hebben ; veel echter scheen er in den samenhang te ontbreken, en ik heb mij genood-:aakt gezien, om deze gapingen zooveel monelijk quot;quot;n te vullen, hetwelk mij veel moeite gekost heeft Oorspronkelijk schijnt hel de levensbeschriivinq geweest te zijn van een jongeling, die in den opstand tegen de Spaansche overheersching, de wanenen op genomen had tot verjaging van den gel, aten vreemdeling, en ofschoon het, zooals het nu voor u ligt met volkomen aan dat doel beantwoordt, zoo levert hel toch een geheel op van eene der stoutste daden, welke ooit werden verricht, en bijzonderheden nopens de daad van een hunner, die den dood vrijwillig verkoos, liever dan zich gevangen te geven.

Laar de papieren, van welke ik gebruik aemaakt heb geen titel voeren, heb ik mij geroepen gezien om dit punt, door velen voor gewichtig gehouden, te bepalen; de Lezer zal oordeelen, of ik in dezen al of niet gelukkig geslaagd ben. he eenvoudigheid paste dacht mij, aan het onderwerp;

een hoogdravende titel zou ook de verdiensten van een werk met vermeerderen, en daar de Schrijver met opzet schijnt vermeden te hebben, om den

zzrrr dri Md of

dit vei haal ter neder te zetten, zoo heb ik, hierin

f riXvfnquot;f WÜlende makequot;' d'™ ook in het naschrift niet genoemd.

danOl 0lA;NS lgt;in^k beoordeelt, zal erkennen, dat hVi gevende, wat de meesten van dm verhaler

Z 9ienJ r0(n' alle dingen verteld heeft van nimeieed en liefdesmart, van trouw en deugd

tegmver dartelheid en boosheid en dat hij aan

7iheneanJm i ^ ManOrmeid heeft

e kln Z i i te midden smer personen er draoen L Td 0],trfen' ^ historischenamen ie at de nJi ï lotgevallen ook beleven,

g ■ chiedems ons van hen verhaalt. Een

der gelijken arbeid naar den maatstaf eener historische studie te heoordeelen is werkelijk den schrijver onrecht aandoen. Wie zou de Speer van Jtliuriel lezende, verlangen nategaan of des schrijvers meening wel berust op 'grondige studie van theologie en demonologie of nieer nog, of hij in den hemel was opgenomen en ter helle is neergedaald, voor hij waagde den naam te schrijven van een der engelen, die Gabriel uitzond om Satan te zoeken !

Oi,ti[an.s slaagt er altijd in, ons met levendige belangstelling te vervullen voor de lotgevallen zijner personen; hij neemt ons op in de wereld zijner vinding en voor zoover we nog vatbaar zijn voor zachtere aandoeningen, voor altruïstische gewaarwordingen en deugden, verhengen we ons met zijne gelukkigen, huiveren we bij 'de rampen en ellenden zijner helden, zijn we in gespannen verwachting over de uitredding uit groote gevaren en zijn we verrukt bij eene gelukkige uitkomst.

Bat de deugd beloond en de ondeugd gestraft wordt, mag heden ten dage geen eisch meer zijn, dien de lezer aan den roman stelt, dat het hier geschiedt, is geen reden om de werken ongelezen te laten ; bewere men te recht, dat het de waarde der werken niet verhoogt, niemand zal durven getuigen, dat het de waarde vermindert.

En hiermede beveel ik Oltmans in deze nieuwe uitgave bij het lezend publiek aan, hij vinde een nieuwen kring van lezers, die - daaraan valt met te twijfelen ~ in dankbare erkenning van het genot, dat hij hen deed smaken, nieuwe bewonderaars zullen worden.


-ocr page 16-
-ocr page 17-

DE SCHAAPHERDER.

i.

-ocr page 18-

mm m,

I

-ocr page 19-

I.

De vergulde helm.

tin, de cnglcn zien hel nan, van wellust opgetogen,

I let knoopeu van dien band, zoo heilig in limine oogen, Als ( nederknielend paar zija leven en zijn lot, /ijn zielen zaiuensinelt voor't vaderoog van God.

II. TTLKHNS, CZ.

l)p licilloozc Iwisl der llocksclicn en Kaholjanw-sclicii, die /novclc jitrcn diinrdc, was Mtoral zoo Ncisclii'ikkclijk doordien nu de (rnc, dan

w eder do andere pari i j hoveudreel', en zich, ol'selioon dan ook \oor korlen lijd, in dt' reiieeriniien der sleden wisl ie handhaven. De alsland en dood van dc onirelnkkiire .laeol)a had wei aan de Kaheijanw-selien de overhand doen verkrijgen; doeh nieer dan eene halve eenw, nadal zij, die de lloeksehen als hunne eeniire welli^e Landsvrouw hesehouvvden, haar rampvol leven geëindiifd had, gelukle liet eersl aan hunne vijanden hen len onder Ie hren^en en hel land le doen ruimen. Tol dien lijd hadden zij zich nil'l al'vv isselend geluk, dan hier, dan daar, zonder hoop om immer de merlnmd le herkrijgen, mei een moed en een zeiherlooehening, ecu heieren uilslag waardig, verzei legen hel geweld van hel liourgondische en hel Ooslenrijksehe Huis. Hel is dus niel ie verwonderen, dul Filips van Hourgondië zich in 141)quot;) legen de hevesliging van (iijsherl van Brederode ais hissehop \an l lreehl verklaarde, daar hel Muis van Hrederode ais lloekschgezind hekend ■ hij mei reden vreesde, dal deze hissehop, .viens hescherming zich de verdreven lt;'n de lloeksehen zouden vereenigen, voor hel •ezil van Holland gevaarlijk zou kunnen Hij hrachl dan ook door dreigen, hclollen, geweld zooveel lew ecg. dal de nieuwe genoodzaakt werd hel Itisdmn al'le slaan, 'ehikle l'ilips, zijn nalunrlijken zoon, l)avid rgondié. die hissehop vun 'reroanne was, hissehoppelijken zelel van hel Sliehl le jd.'uilse.u, .

ende hel leven van zijn vader was David.

door diens machl gerngsleund, in slaal geweesl om de aanhangers van zijn door hem verdreven

voorganger in loom le I......jen, en loen zijn hroe-

der, Kar( I de Sionlc, hel herlogdom geërfd had, was de hekende geslrengheid van dien vorsl de oorzaak, dal hij w illekeuriger over hel Sliehl regeerde, dan immer een zijner \oorgangers gewaagd had Ie doen. Doch loen Karei in 1477 voor .\ancv verslagen werd, slaken zij, die over des hisschops slrenge regeei-ing onsei'genoegd waren, de hooiden hij elkander; de oude vrienden van den, olschoon loen reeds o\erleden, (iijsherl van itrederode grepen deze gelegenheid aan, om zich legen den hissehop le verzeilen, wien niel alleen de machl onlhrak om hen le \erdrijven, maar die, niel hesland legen hel aanlal zijner legeusianders, zells genoodzaakl werd lllreclil le verlalen.

De misnoegden hadden den hurggraal'van .Monl-loorl lol hun opperhoofd gekozen, die legen soldij een zeker aanlal voel-en paardevolk had geworven, waarmede hij alles in l lreehl naar zijn wilen den zipi zijner vrienden heschikle. De hissehop hield

.......... zijn verhlijf le Wijk hij Duursiede, en had

ook een niel onaanzienlijk aanlal krijgslieden aangenomen, waarmede hij de plaalsen, die zijne zijde hielden, hesehermde legen de aanslagen, welke die \an l Ireclil tui en dan ondernamen. Maximiliaan van Ooslenrijk. inlusschen mei Mai'ia. de eenige erlgename van den gesneuvelden llerlog in hel huwelijk gelreden zijnde, Irachlle al dadelijk den lloeksehen hel gezag le oninemen, dal zij wederom sinds eenigen lijd in sommige sleden hadden welen le vermeesleren. De l Ireciilschen, zeer goed gevoelende, dal na hun val des llerlogs eersle werk zou zijn, hissehop David in hel onheperkle heheer van zijn hisdom le herslellen, heslolen mei de lloekseiien in Holland geineene zaak le maken, en hielpen hen in 1481 deslad Leiden hemachligen; doch .Maximiliaan, zijn krijgsvolk verzameld hehhende, nood-zaakle weldra deze en meer andere sleden zich le onderwerpen, de voornaamslen der lloeksehen hel land le verlalen, en de minder aanzienlijken zich slil en ruslig le houden.

De incesle uilgewekenen namen de wijk naar 11 recti I, waar men hen mei open armen onlving.


-ocr page 20-

en de llcrlosj, vcrsloonl itvci- (leze Itiimlolw ij/c, besloot, liet kostte Wilt het wilde, mm zijne vijiin-deii ook deze s( liiiil|iliials te ontzegen, of zeil'hen met geweld vim wapenen nil hel nesl Ie verdrijven, alvMiar zij ()|) Imn jiemak de aimslniren Min zijn jiezag konden uitroeien.

In het hejiin der maand Mnml mui hetzelfde jaar, omstreeks den middag naderde een ruiter de stad .VnuTslborl lanjis den lloojievvej{. liet paard, waarop hij gezeten was, scheen hel slappen niet te Ix'vidlen, en nu en dan was hij genoodzaakt de drift van het sehoone en moedige dier te heteu-gelcn; ook had de regen, die de twee vorige dagen gevallen was, het zand zoo vasl gemankt, 'dal de weif, hij anders Ie vergelijken, hijzomler goed Ie herijden was. De ruiter was lang, hired gesehou-ilerd, en de welgevormdheid en sterkte van zijn liehauinshonw verrieden, dal hij in slaat was de sterkste vermoeienissen door Ie staan, hetgeen in die tijden vooral noil een hoofdvereisehle voor een krijfisman w as. Dal hij niet lol den hurgerstand he-hoorde, dnidde al diuhdijk het zwaard met hel lange, ijzeren gevest aan. dal aan een Iraai gewerkte stalen kelen over zijne sehonders iiiin zijne zijde hing, zoomede de lange, hreede dolk, die aan de i'eehlerhenp was vaslgeniaakl. Zijquot; gelaat was niet hetgeen men schoon kan noemen, maar eeniiiszins hrnin door de ongemakken van hel weder, vvaaraim hij van jongs af hij nacht en dag was hlootgesteld geweest; de mannelijke ernsl, die daarop Ie lezen was, gevoegd hij den hrninen knevel, was geschikt om ieder vertrouwen en levens ontzag in Ie hoezemen. Hij scheen tiissehen dertig en veertig jiiiir oud te zijn : zijn hrnin haar hing glad al, lot ouder de ooren, lt;'11 was op gelijke lengte algesne-deii. Hij droeg geen helm, maar sleehls een groven vilten hoed of een muls van een vreemd lalsoen, waarvan ih'eene rand met een versiersel van zilver was opgenomen; aan den zadelknop hing echter een kleiti kapje van ijzer, dal van hiuuen van een kussentje voorzien was, en veel overeeukoinsl had met ecu hekkeneel, helvvelk in tijd van nood door den ruiter onder den hoed kon gedragen worden. Voor het overige droeg hij een nanw sluileude kleeding van blauw laken, die armen en heenen bedekte, hooge ...........iet lange punten, handschoenen en een kolder van bruin leder, waaruit zijn rok te voorschijn kwam, die met sierlijke plooien afhing.

()|» het oogenblik dat de ruiter naar het slaan

der klokken luisterde, en zijn oog op den Lieve-Vronwenloren gevestigd hield, welke zich rechl over den weg vertoonde, sprong zijn paard, door een vreemd gehuil, dat zich ter rechterzijde deed hooren, verschrikt naar de linkerzijde van den weg, en slak. onrustig mei, den kop schuddende, zijne ooren sleil in de hoo.ule.

( «Moor! Moor! schaiim n. Moor!'' riep de ruiter met een stem, welke zijn onjienoegen verried, en om een steenen kruis heen slappende, dat hier aan den weg geplaalsl was, hegal zich hel paard weer vanzelf naar het midden van den wcii. zonder dat zijn meester het met tengel ol spoor lol zi jn plicht had heboeven Ie brengen. Hel scheen nu zelfs heschaanid en ontevreden over zijn !;e-drag, en stak den kop naar de zijde vauwaar hel geruehl kwam; ook had de rniler reeds eerder zijn oog derwaarls gericht, en toen hij zag, dal het de Melaten (I ) waren, welke, juist uil hel Lazarus(2) getreden, hnnne klappen naar hem nilstrekten.

«Vooruit, Moor!quot; zeide de rniler lol zijn paard, terwijl hij hel met den tengel naar hel huis richtte, en Moor, gehoorzaam aan den wil van zijn meester, stapte zonder vrees en, dooi de nensgaten snuivende, op de lieden aan, die in hnnne bruine kleederen en met wille banden om de mutsen, voor de poort van hel Lazarnsiinis stonden, en nog voorlgingcn door het slaan hininer klappen om een aalmoes Ie verzoeken.

»Mondt op met dal vervloek geweld, vuil gespuis!quot; riep de rniler, toen hij, op eeuige schreden van hen af, slilhield.

i «Vergeet om (iods wil en den Heiligen Lazarus de arme Lazarussen niet.'quot; riepen zij gezamenlijk op een eenlonige en akelige wijze. Zij hielden nn hnnne klappen stil. en verloomlen hun afzichlelijk gelaal en hnnne afschuwelijke banden.

«Indien gij. uw luns verlaten licht om mij hier op uwe akelige muziek Ie vergasten, dan moei ik n zeggen, dal één uwer genoeg ware geweesl; of denkt gij elk een aalmoes le krijgen? en als hel eene Lazarus-aardigheid is om mijn paard le verschrikken, dan zal ik u laten zien, dat hei zonder si'liroom de inwoners van al de Lazarijen van bet Sticht overhoop zon rijden, zeide de ruiter

eenigszins verstoord.

«Vergeet om (iods wil en den Heiligen Lazarus

( 1) MelnaU.licn.

(2) llospitnnl voor mclnatsctien. iiil-uc \VI vs.-0. i» nl. «iirnke van een bedelaar, l.azarus, bezocht met booze zweren, naar Wicn men hen zoo noemde.


-ocr page 21-

I»l. \ I.IUiI 1,1)1, Iir.l.M,

I I

de arinc Laziiriisscii niol!quot; riepen zij evenals le voren, zondei' dal zij door woorden o(' ^e,haren hlijken gaven hein verslaan le liehhen.

«Wees niel versloord op deze aiine lieden,

lieer!quot; zeide nn iemand, die zich aan een der

\enslers van hel gehouw verloonde: »ik hen de

hnismeesler: zij hehhen onlanss lasi irekreifen. om . .. *

zich hij den weg niel mei de voorhijjfangers In

gesprek in le lalen ; dil is de reden, dal zij n niel anlwdorden; ook is hnn hcvolen, als zij hun huis verlaten om in de slad de inzamelingen le doen, door een herhaald slaan hunner klappen degenen le waarschuwen, die hen willen onlwijken ; huiten hunne schuld is dus uw paard door dil geraas verschrikt, lieer! en ik vertrouw dal gij hun een kleine aalmoes niel weigeren zuil.'

»Toeh niel, mijn vriend!quot; zeide de ruiter, Ier-wijl hij zijne hand in een heurs of zakje slak, dat, ofschoon iets hooger, hij zijn dolk aan zijn rechterzijde hing; «maar ik dacht in hel eerst, dat deze inenschen eens hadden willen onderzoeken, ol' ik een goed ruiter was ol' niel; ik zou dit een goed hereden kerel niel kwalijk nemen, maar wel een hoop lieden, die van aalmoezen moeten leven.quot;

Dil zeggende, legde hij een stukje zilvergeld op den klap van een hunner, die eenige schreden genaderd was.

«(loedeiidag, vriend!quot; zeide de ruiter, den weg stadwaarts inslaande, «tiod, zegene u, lieer!'antwoordde de huismeester, zich huigende. «Wees gedankt, in naam van (Jod en den Heiligen Lazarus, door de arme Lazarussen,quot; riepen de .Meialen, terwijl zij zich mede naar de slad hegavcn. De ruiter, die zich zoo spoedig mogelijk van hen vvenschle te ontslaan, gal' zijn paard den vrijen teugel, en spoedig hoorde hij hel eentonig slaan hunner klappen niet meer.

Vóór de Kamppoort hield de ruiter stil. Zonder eenige ineuwsgierigheid te verraden, had hij de omstreken van den weg, dien hij door het dorre gehoojnte zeer goed overzien kon, en de weinige en armoedige woningen, die zich in de nahijheid der stad ^ievonden, gadegeslagen. Deze laatsten, die voor eiken vijaiidelijken aanval hloollagen, waren alleen de verhlijfplaalsen van eenige geringe lieden ol' dienden tot stalling van hel vee, dal des avonds voor de markldagen stadwaarts gedreven werd, dewijl de slad zelve overvloedige ruimte aanhood voor hen, die lust gevoelden of genoodzaakt waren deze oorden te hezoeken.

Mei meer opmerkzaamheid heschouwde hij de

stad zelve, de dnhhele gracht, welke den meer dan twintig voet Imogen muur omringde, en de op hehoorlijken afstand geplaalsle torens en wachl- ,

huisjes. Toen hij over de hrug reed, scheen hij met het oog eens kenners de wijdte der grachten op le nemen, zoomede de valhrtig, die aan de : ~

poort hevcstigd was, en door middel van ijzeren kettingen en raderen er hinnen kon worden opge- i _iS

haald. Donker was hel ifezichl in de openingen. 3^

of machicoulis, dooi- welke in lijd van gevaar allerlei hrandhare slolfen en verdedijjinifsvverklni-gen op den aanvallenden vijand konden geworpen worden. Toen de ruiter de poort hinnenreed, welker deuren onlangs sclicnen vernieuwd te zijn,

was zijn hlik ernsliijec dan voorheen; mogelijk was hij niel voldaan over den uilslag zijner waarnemingen. Spoedig echicr nam zijn gelaat een vroolijker plooi aan; hij groelle vrieii(leiijk in hel j

voorhijrijden den linrgcr, die in de poort de wachl had, en ofschoon deze hem verwonderd aangaapte en met hevreemdinir zijne gedraüiniren had gadegeslagen, zoo nam hij cchlcr zijn muls af, en licl den ruiter ongemoeid Itiniien de slad. De Kamppoort, ofschoon op dezelfde plaats gelegen, waar zij nog is, maar misschien niel lang meer wezen zal, had toen een geheel andere gedaante. Hel was een vierkant gehonw, aan de zijde der hrug door twee ronde torens versterkt, dal na verloop van jaren, door hel houwen van ééne poort meer stadwaarts en ééne meer hnitenwaarls, zeer veel veranderd is, en hel middengedeelle der tegenwoordige poorl uitmaakt. Deze poort zal weldra door eene nieuwervvelsclie harrière met een waelil-of kanloorhuisje vervangen worden, over welker sterkte de ruiter zich zeker niel zon verwonderen, indien hel mogelijk ware, dal hij in dezen lijd nog eens de slad kwam hinnemijden, even-min als over de hoogte en sterkte der muren met hunne torens en schietgaten, thans veranderd in een vermakelijke Kiijrelsehe wandeling, welker aanleg menigen ouden, aan zijne sleenen gehech-len Amerslóorler een zucht gekost heeft. Deze wandeling wordt echter met veel genoegen hezoehl [ 4

door hem, die, hij toeval genoodzaakt in deze slad te hlijven, daar alleen zich voor zelfvervelintf kan ' i

vrijwaren, en zijn laarzen hewaren kan voor een -

volslagen vernieling op de puntige keisteenen,

waarmede de Amersfoorters zich heijverd hehhen hunne slad le heslraten.

Zoodra de ruiter in de slad was, nam hij zijn Iweg rechts af en sloeg den Achterkamp in, die toen, zooals de geheele huilenstad, nog onheslraal


-ocr page 22-

(IIXMANS, l)K SCIIAAPIIKHDIill.

\-2

\\iis; de liuizcn en scluircii waren ook allen mei riet of slroo ftcdckl, en de mcnijKvultlijic liooilicr-jjcii, die ei' waicu, iravcn aan di( ^('decile der gt;tad hel aanzien van een dorp.

»lleidaar!quot; riep de rniler, die een dersehiiren was Itiiinenjiereden: doeli hel kwam hein voor, alsol' er niemand hij de hand was om zijn verlangen te verneinen. «ileidaar, Hein! heidaar! riep hij 11045 eens. lerwijl iiij in de selunir rond-zaï;, in welker aehlercinde Iwee paarden ItezijS: waren hel hooi mei volle hekken uil de wel voorziene rnil Ie Irekken. .\n nojj Sfeen antwoord he-........... sleep: de ruiter al', en mankte zich gereed 0111 zeil zijn paard Ie serzorgen, toen hij op eens in een sehaterend irelaeh iiilhorsl.

De reden hiervan was de al'dalin}; lanirs een hooge, ranke ladder van een klein maimelje. dat goed vond, ten einde meer waardigheid aan zijne houding hij te zetten, met den rug naar de ladder gekeerd neder Ie klimmen. Doordien eehler de lengte zijner heenen weinig versehilde mei den al'stand tussehen elke twee sporten, welke vrij groot was, zoo kostte elke stap hem een onlie-sehrijt'clijke moeite, en hraehl hem elk oogeuhlik in gevaar, 0111 hij den minsten misstap ol' door hel iiilglijden zijner handen, waarmede hij zieh aan de ladder geklemd had, naar heneden Ie storten, liet spottend gelach van den ruiter deed hem op eens hesluileii zieh naar heneden te laten glijden; doeli de uilgeslrektheid van zijn rug he-lelte de gelukkige uitvoering van dit voornemen, en ofschoon hij de gewaarwording van smart trachtte Ie verbergen, die de aanraking van zijn ruggegraat mcl de ongelijke sporten hem veroorzaakt had, zoo maakte de ruiter een einde aan zijne vi'oolijkheid, en zeide vriendelijk: / «Zachtjes aan, lleintje! Moor heeft den tijd. Weldra gelukte het dezen zijne voeten weder op de ladder te plaatsen, en zijn rug en handen van het gewicht van zijn lichaam te verlossen; en toen zijn oude wijze \an afklimmen hervattende, gt;lon(l hij eenige oogenhlikken daarna \óór den rniler, die hem met opmerkzaamheid heschoiiwde.

Zijne voelen en heenen waren onhedekt; voor hel overige droeg hij een morsig lederen kleed, waarvan de rechtermouw niet verder dan den cllchoog, de linker cellier tot hijna aan de hand reikte. Dit verschil in lengte scheen niet willekeurig, maar ....... hel toeval zoo geregeld Ie zijn,

en de franje, die zieh aan hel einde van de mouwen en de pijpen der hrock gevormd had, dreigde iiielterlijd het kleed, evenals de molen

zonder wieken, van pijpen en mouw en te heroovcn. Over dit feestgewaad, dat levens (

voor hemd, droeg hij een oud versleten ... vvamhuis van slecht fluweel, da!, heler van gaten dan van knoopen voorzien, hijna t den grond afhing, en hem evengoed dieiK kaftan, ( I) schanslooper of huisjapon, Daa mouw en veel te lang voor hein waren, lia uilgevonden, om zijne armen te steken door insnijdingen, die in de voorpanden waren; zijn rug had dus vrij veld 0111 zich Ie hevvegen, en een gemakkelijke scluiilplaats onder de wijde plooien van het kleed, liij nam met veel deltig-heid zijn muls af, die van geel laken was, en waarop eenige haneveeren prijkten, en zeide, lerwijl hij zich diep hoog: «Vergeef mij, lieer ! dal de zorg, om u naar hehooren Ie oiilvangen, mij verhinderd heeft met den vcreischlcn spoed lot u te konrt'ii.quot;

«Waart gij dan van inijne komst ondenichl vroeg de ruiter verwonderd.

«Neen, lieer!quot; antwoordde de knaap, lerw ijl hij het paard hij den teugel naar de ruil' hraclit ; «maar uil dat dak vensier zag ik u de straat inrijden. Waart gij geharnast en vergezeld gew( van uwe rijzige (2) ruiters, ik zou gedacht h hen, dal de stad door u was gowomien, en d gij alleen en vrij kwaanit aangereden, kon ik 1 denken, dat gij gevangen waart ; ik dacht (i evenals nu, dal gij de zijde van den eerwaardi hisschop verlaten hadt.quot;

»Dic gevolgtrekkingen zijn nogal zoo dom 1 lleintje!quot; zeide de ruiter lachende, terwijl hij kolder en lakcnsch wamliuis, dal omlreut tot de knie reikte, wat naar heueden trok, «maar mij 1111 nog eens, eer ik ga, ol er ook wal nicuv in de stad is, en waarom gij n zoo licht oj schikt, alsof gij den omgang van hel heeld 01 ■ Lieve Vrouw moest hij wonen.'

«Wal hel nieuws hclrefl, lieer!quot; hernam lleini die hel paard den zadel had afgelicht, den lialgt; aangedaan en hel aan de ruif geplaatst had, •gt; is er niet veel; alleen hch ik gehoord, dat Idezen morgen een ruilciiioofdmaii in de stad i-' gekomen; maar wie hel is, weel ik uiel; de re( eehler,quot; vervolgde hij deftig, terwijl hij den rui met afgemeten tred naderde, «die mij dit gevvi doet dragen, waarhij ik ook nog wel een mai ' had kunnen voegen, indien mijne vrees, om u

(1) Wijde nmiitel, eigentlijk ecu Turkjch oppcrkk'cJ.

(i?) cigonl. groot; klot-k.


-ocr page 23-

quot;Zachtjes aan, Heintje! Moor heeft den tijd.quot; Weldra gelukte het dezen zijne voeten weder op de ladder te plaatsen, en zijn rug en handen van het gewicht van zijn lichaam te verlossen.

Hladz. 12, deel I.

-ocr page 24-
-ocr page 25-

ni', gt; r.m 11 ij tv. iii'.i.m.

lang tc lalcii waclilcn, er mij niet van had doen afzien, kan ik n gcinakkclijkcr hckcnd inakcn; ik Itcn namelijk vanzins liel eilendiK leven \aii ^ een staljongen Ie verlaten, en in den oorlog mijn geluk Ie zoeken.quot;

..(Jij in den oorlog gaan, Meinlje?quot; vroeg de ruiter ineesnmilende.

► ».la, lieer! ik,quot; anlwoordde de kiiiiajt, zonder zieh aan hel spollend gelaal van /ijn ondervrager Ie sloren, »ik hen oud genoeg om te welen, v\al voor mij geschikt is ; ik hen eenigen tijd hij een troep kamerspelers geweest, hetgeen mij in staal stelt om mijn kleed te dragen en mijn woord Ie doen, gelijk het den ktia:i|i van een edelman he-laainl. Ik heh den dienst aan dezen stal verzocht en mij alles getroost om met paarden te leeren omgaan; ik verzoek n dns, lieer! n mijner aan Ie trekken en iiiij als knaap aan te nemen.quot; quot;Indien de gedachte, dat ik den dienst van mijn I genadigen heer van Utreclil verlaleti heh, lot dit verzoek aanleiding geelt, dan licht !;ij geheel mis-gerekend, jongen! ik hen nog altijd in zijn dienst,quot; zeide de ruiter.

»lk verzoek n te dienen, lieer! onverscliillig K het mij, waar (d' voor wicn gij het zwaard trekt,quot; was het antwoord van den staljongen.

quot;Maar, lleinlje ! licht ge wel herekend . .. ?quot; vraagde de rniler, die de gestalte \aii den knaap heschonwde, doch nil goedhartigheid aarzelde om de reden Ie zeggen, waarom hij hem ongeschikt heschonwde lot den dienst, welken hij wilde aanvaarden.

«Alles heh ik overwogen,quot; riep de knaap met vnnr, en zijne hand aan de linkerzijde slaande, alsof hij reeds een zwaard droog; »ik hen niet lang of recht van gestalte, maar gezond en sterk; ik kan een paard oppassen, herijden en genezen : ik kan harnassen schoonmaken, en in den drom der vechtenden zal mijn meester mij steeds aan zijne zijde vinden, om hem nieuwe wapenen Ie verschalfen, hem voor eiken verraderlijken aanval te hesehermen ten koste van mijn leven, en zijne voetstappen te volgen, ten einde den geiiadestool Ie geven aan eiken ontzadelden vijand. Hij de aseh van de helden, die mei de wapenen in de hand gestorven zijn, zweer ik dns n Ie willen dienen. Uil liefde voor de schoone oogen van haar, die gij liefheht, lieer! hid ik n, verstool mij niet; maar neem mij in nw dienst.quot;

»lk zal de oogen gaan raadplegen, waarop gij n beroept,quot; anlwoordde de rniler glhnlaehcnde ; quot;misschien halen zij mij wel over om uw verzoek

loc te staan, en in dit geval zal hel mij aangenaam zijn, dal gij nwe daagsehe klecderen weder aantrekt, omdat ik gaarne alle opzien wensch te voorkomen ; zorg goed voor Moor, gelijk het een hra\en knaap helaamt, en wij znllen verder spreken, als ik terngkom.quot;

«Ik zal nwe hevelen gehoorzamen, lieer!quot; zeide de knaap eerhiedig, terwijl de vreugde in zijne oogen Ie lezen was.

i De rniler verkortte de keten, waaraan zijn zwaard hing, zoodat hel niet meer op den grond sleepte, en verliet den stal.

De stad Vmcrsfoorl. welke ecne lijn trok met Ürechl, en de zijde van hissehop David van lionr-Igondié verlaten had, is gelegen aan den voel van den Amersloortschen herg, aan de rivier de l'lem. Deze rivier is haar heslaan verschnidigd aan hel water, dat door de onderscheiden heken nil de \ehiwe, ol door de I Irechtsche en (ieldersche veenen wordt aangehracht, in widke men alleen door oplettende nasporingen den onden iiijntak kan tcrng\ inden, die in vroeiiere eenwen van den lle\menherg lol in het meer l'levo stroomde, en veeltijds al hel land dat Insschcn de Sticlilsehe en (ieldersche heuvelen gelegen is. in een nitiü'-slrekt moeras herschiep. Hel is een onde stad, die, zooals men zegt, reeds in hel hegin der elfde eenw hckcnd was, en haar naam ontvangen heeft van den overtocht over de Mem. De stad is in een gezond oord gelegen, en was reeds in dien lijd met vrnehthaar honwlatvl en hoomgew as omringd. De rivier de Kern gaf gelegenheid lot het drijven van een zeer voordeeligen koophandel, wiens aanwakkering, zoowel als de gnnstige stand dei' hronwerijen en andere neringen, de uitlegging der stad noodzakelijk had doen worden, welke sinds eenige jaren had plaats gehad. De nieuwe stad verschilde veel van de oude, die geheel he-slraat was, en waarvan de daken der huizen, schnren of luifels, hijna allen met pannen of leien gedekt waren. Ook trof men in de nieuwe stad weinig huizen aan, die konden wedijveren met die der onde; de gracht, welke deze had omringd. was nog in wezen, en gaf gelegenheid om de oude gedaante na Ie gaan; zelfs de muren, tusschen eenige san groote steenen opgemetselde torens of versterkte huizen, duidden de plaats aan, waar de eerste stadsmnnr gestaan had. en nil het toegroeien der grachten, welker hoorden met w 11-gehoomen heplant waren, kon men zien, dat de


-ocr page 26-

oLTMws. Di: s(:ii.\MMii:iini:i«.

14

sliid. (tp hurc nieuwt- iinimi en iiniclilfii hclroii-^s(,ll(l(^ de oude lid Ncrvallcii.

Nicl ver vnn de Vijcpoorl, nn tic HiniKMikiimi)-pdorl liciiiiamd. Irof men in dien lijd een vdor de hou worde \iiii die diiffen, zeer irrool en ifoetllmis iiiin: wiinl men hield liel vnor hel li'iuiislc huis jn de Linjjcsdmil. Hel werd loen hewoond door 'Wouter, ineesler smid en linriuismaker, en was jfclieel \im ronde, ^ehiikken sleenen o|),~emelseld. Tor wcderzi|(llt;' van de (leur hevonden zich (wee j kruisramen, welker ondersle helllcn van zware luiken voorzien waren, waarvan hel onderste ire-decllc uederwaarls en hel imvcnsle opwaarls open-«liii.n; deze ramen mei de deur heslopgen de jrchcele hreedle \aii hel huis. De Iweede verdie-pinir, die op de gehceldhouwdo slijlen der ramen rusllc, kwam een weiniir vooruil, en hcvalle drie kruiskozijnen mei ruiljes in lood gezel, en van onderen mede van luiken voorzien. De derde verdieping, die een hoog geplaalsl zoldervensler ol luik hcvalle, slak insgelijks vooruil, en eindigde Ier wederzijde mei drie trappen, welker liggende kanton niet een rollaag van geslepen sleci..... gedekt waren, en waarvan de slaande zijden de gedaante hadden van kleine ronde lorenljes; een versiersel van ijzer, hoven op den trapgevel, was voorzien van een doorgehakt vaantje, dal den wind aanwees. Ken hrecde met leien overdekte luilel, hoven de deur, sneed de ondersle ramen vlak in hel midden, en hing aan ijzers in de gewerkte ko/ijuon, aan de hovencinden der vensters vast-gemaakl. Ter rechterzijde van het huis was een overdekte gang, die naar den hol' en de werkplaats toegang gal', en aan de slraalzijde met een poort was afgesloten. Onder het middclsle vensier van de tweede verdieping stak een fraai, met veel hloem- en krulwerk voorzien ijzer lot voorhij de luifel rechtuit, hetwelk als een meeslcrstuk van smeedwerk kon aangemerkt worden. Op hel uiterste einde (hiarvan, stond een gesloten helm. welks kam fraai was hewerkt ; het vizier, de nenshand, nicls w as v ergelen, en hel gehecle zwaar versjiilde Muk was zeer geschikt om degenen Ie recht te wijzen ^ die hel Jn den Vergulden Helm, dal met groote letters voor de luifel geschilderd was, misschien niet lezen konden. Aan de eene zijde van de deur verving een sehnin kelderluik de plaats van de sloop, doch aan de andere zijde werd deze gehruikt om op een paar schragen een lange, draaghare toonhank te plaatsen, waarin, evenals thans, in een zoogennamden lessenaar mei glas overdekt, de goederen ten verkoop waren gespreid. (Jeen glas dekte deze kast of lade, hetgeen loen nog niet in gehruik was: ook hevciligdeii de luifels van den ouden, goeden lijd, die hoe langer hoe zeldzamer heginnen Ie worden, de koopwaren genoegzaam legen den regen. Ken traliewerk, van ijzer gevlochten, deed denzelfden, zoo niet heieren dienst dan het glas, legen de nieuwsgierigheid van groote en kleine kinderen en van die soort van menschen, welke sinds eeuwen herwaarts nog steeds de gewoonte hehouden om zich eens anders goed toe te eigenen.

Allerhande kleinigheden waren hier uitgestald; groote en kleine scharen en tormnesjes of vingerhoeden trokken de oogen der meisjes en vrouwen lol zich; ofschoon de eersten bevreesd zouden ge-weesl zijn, om zulk een scherp werktuig legen een kns van minnaar of hruidegom ten geschenke Ie krijgen, zonder hem hovendien een klein stukje kopergeld in ruil Ie geven. Kik vond hier wal van zijne gading: groote en kleine messen, roskammen, onderscheiden soorten van hitten lokten den hurger of huisman; sporen en knijven (1) of wmencordes (2) in fraaie scheeden, fraaie spangen (ö) en stalen kettingen lokten den edelman of den soldaat.

Doch niet alleen deed hel hezichtigen van deze voorwerpen nu en dan een jongen knaap ol man zijn hlik over deze koopwaren gaan; neen, het lieve kopje, dal /ich somtijds in den winkel voor hel glasvenster vertoonde, was er de reden van. Voor hel oog zag men dan naar mes ol spoor, terwijl men alleen verwijlde om het genoegen te 'hchhen Maria, de sclioone dochter van Wouter den smid, steelsgewijze gade Ie slaan. Michllc zij, die veeltijds ijverig hezig was met het slikken van een lederen draagband of ander handwerk, haar hlik eens naar huiten, dan heijverde elk zich om haar vriendelijk te groeten, hetgeen zij nimmer, zich lot haar werk keerende, verzuimde Ie hcanl-woorden, en verheugd vervolgde de knaap zijn weg.

Hleef een ruiter of voetknedil onhesclmft voor hel raam staan om naar hinnen te gluren, dan zag het schoone kind voor zich neder; zij gunde hem geen hlik, en zocht hij, door haar zijne aardigheden toe te roepen, hare opmerkzaamheid lol zich te lokken, dan verliet zij hare zitplaats; de /oude (iriel, de dienstmaagd van het huis, nam dan veeltijds hezil van haar stoel, en de krijgslieden gingen hun weg, de oude vrouw verwen-schende, die, daar zij niet sterk van gehoor was,

fl) Groote messen.

(2) Lange dolken, wnnrmede de stervende vijand den genade-stoot kreeg.

C3; Kingen.


-ocr page 27-

!)i; \ M)i. nr.i.M.

i.»

zeer Avciniir \im hmi iilsclicidsiii'ocl kon Nci'stiiiin.

IN'iel zelden Irad een jonker ol' riddei', ids hij hel meisje znir, den winkel liinnen om ninii' hel een ol' imder Ie \razeil; doeh als zij dan haar N ader of den iiioesleiiiieelil riep. en hij iienond/.aakl was mei hen Ie hainhden, xerliel hij dikwijls hel linis, oiile\reden, dal hij zijn kii(i|i niel nil hare hand oiilvan^en had. en dus niel in de irelejrenheid was gi'weesl om haar eeni^e iiardiirheden U'ze^jren.

Zelfs wns zij een voelanirel n oor fieeslclijke liee-ren. vooral als deze no^ wal jon}{ waren; menijr rrulcr ol' kaïuinnik had ook. voor de nilslallinj; sluaudo, zijn ooit niel knnnen ai'honden van hel lieve meisje, en zijn wei: vervolgd, na haar eer- i hicdigcn groei vriendelijk heanlwoord le heidien. Dal er van lt;lie heeren iieweesl zijn, welke haar, Irols (ien hcslen ruiter, noodzaaklen liarc loevinehl lol de Ironie van (ïriel Ie nemen, willen wij niel gcliKiven; ma ir wel, dal mi en dan een hroeder ol pru'sler hel Imis hiimenlrad. om naar den |irijs vaneen passer ol'eenig ander voorwerp le v rairen, dal hij gi'jiiniken kon, en na hel honden van een praaljc nn1! hel heseheiden, zedig- meisje, naar zijne woning ol' eonvenl lerngkeerde en den onge-Imwdcn shinl en hel prieslerleven verwenselilc.

Op hel oogenhlik. dal de rniler. dien w ij eenigen lijd uil hel oog verloren held»en, in de Vergulde Helvi hiimenlrad, was (ïriel jnigt;l hezig om den vloer aan te slollen, lerwijleen kneelil onlediii was mei een lederen lap een gelieele wapenrnslmg, die in één der hoeken slond, al le vegen. De lanndijk groolc winkel was rniin voorzien van allerliande ijzerwerk vi)or Imiselijk gehrnik, voorden landiionw, en van wapenen lol verdediging en aanval. ) «(ïoedeinnorgen, lieer Jan 1quot; riepen (ïriel en de kneehl hij na gelijktijdig nil. terwijl zij linnnever-wmidoring lielen hlijken.

»lk dank n, hoe gaal hel hierquot;.'quot; hernam de ruiter.

u Wie luid dal kunnen denken, en wat zal .Maria I zojtgen ?quot; vervolgde (ïriel, die zijne \ raag niet 1 goed verslaan had, niettegenstaande het slil was in den winkel; want men kon er hijua hel ireluid der liamerslagen niet hooreu. omdat de smederij achter in den hol' was. en aan de Mnurhnizen : uilkvv am.

»0 ! de meester en zijne vrouw en dochter zijn allen wel, lieer!quot; zeide Dirk, de meesterkneelit. «Zij zullen wel verwonderd zijn u le zien.quot; Nadat lieer Jan, zooals zi j hem noemden, door hen onder-rielit was, dat de smid in zijne werkplaats en zijne

vrouw en dochter in hel Imisverlrek wnren, opende hij. na de dienstmaagd alvorens verhinderd le heli-hen de Imisgenooten van zijne komst te verwittigen, een deur achter in den winkel, en gal door zijn vertrek aan Dirk gelegenheid om lot (ïriel le zeggen: quot;(ïij ziel, het gaat altijd zoo : spreekt men over den duivel, dan ziel men zijn staart ; evenwel daeht ik niet, dat ik hem den winkel zon zien instappen, op het oogenhlik dat wij he-rekenden, in hoeveel weken hij hier niet geweest was.quot;

»Daar heht gij wel gelijk aan. man!quot; antwoordde zij, »ik was hevreesd, dat wij hem in lang niet zouden zien. en wal den duivel en zijn slanrl aangaat, hij. die nu in de smederij is. heelt veel van den hoozen geest.quot; Zoo vervolgden zij nu hnn gesprek, terwijl zij hnn werk daarom niet verzuimden; doch tol hunne eer moet gezegd w orden, dat. ofsehoon zij zich over de huishoudelijke aangelegenheden huns meesters onderhielden, al hunne uitdrukkingen ware helangslelling te kennen gaven.

De riiitcr had zachtjes de deur aehter zich dicht gedaan, en trad met hehoedzame schreden door de gang. ten einde de imisgenooten te verrassen ; ook gehikte het hem. onhemerkt de ka-nierdeur. die openstond, te hereiken. Hij hlikle nu in hel nette oud-vaderlandsche huisvertrek. Drie kruiskozijnen, mei vrij groote en wille ruitjes, verlichtten hel ; voor elk kon des avonds een gordijn geschoven worden. De sehoorsleen. juist tegenover de deur geplaatst, was groot, en stak ver in de kamer uil: de slaande plaat was Idank geschuurd, niettegenstaande eenige regelmatige lurven reeds op den haardsteen gereed lagen, om. zoodra de avond kwam, en het hoofd des huisgezins met zijn werk gedaan had. te worden aangestoken. Een redelijk groote tafel stond voor den haard. Tegenover het venster, dat naast den schoorsteen was, en op de huitengang uitzag, was op een zwarten voel een grooteen fraai geheeldhouw de eikenhouten kist geplaatst, welke diende om de dagelijksche kleederen le hergen. In hel achtereinde van de kamer was een hooge hedslede met gordijnen ; lt;'n Ier wederzijde daarvan een diepe kast. tot lier-ging van allerlei huiselijke henoodigdheden.

Vlak tegenover deze slaapplaats, waarvan de gordijnen waren opengeschoven, en waarin het zindelijke heddegoed te pronk lag, waren de twee andere ramen, welke over een kleine plaats het uitzicht in den hof hadden ; voor één dier ramen stond een klein, rond tafeltje, waaraan twee vrouwen gezeten waren.


-ocr page 28-

I)c ondslc droeg ccn z\\;gt;i-| juk, (lui litl aan tic knie kwam, en oen hmircn i*ik van (Ic/clldc kleur en slnilaiie ; de mouwen kwamen lol halverwege de handen, en waren mei een hreeden zoom voorzien. Haar hool'dhnlsel had de gedaanle van een suikerbrood: uil deze soorl van muls, die van gernil goed gemaakl was, kwamen up het voor- | hoofd Iwee hreede, doorsehijnende slrooken Ie voor- j schijn, die de slapen des hool'ds en de ooren he- | deklen, naar aeiileren liepen, en op den ru}{ een soorl vau kajt vormden. Hel jak werd iels honger dan de heup door een hand ol' gordel vaslgehon- ^ den, die van vuren mei een gesp van zilver ge- | sloten was; een helder wille halsdoek reikle lol hoven aan den hals, om welken zij geene versiersels droeg. Van haar gordel hing een lasehje of heurs en een ring mei eenige sleulels; een enkele gouden riiii.' was aan haar reehlerhand Ie zien, als de mouw van haar kleed zieh een weinig vcrplaalsle. Zij scheen ongeveer \eertig jaren oud Ie zijn; mogelijk was zij wel wal ouder, daar de muls, die zij droeg, hel haar en de slapen he-j dekle. De goedheid stond op haar gelaal Ie lezen, en men zag duidelijk de sporen van vroegere schoonheid, welke zell's nog niel geheel vervlogen was; haar \el was nog hlank, hare wangen waren frisch van kleur, hare oogen levendig, en haar mond prijkle nog mei al de landen: hel eenige, dal men had kunnen aanmerken, was. dal zij een weinig Ie gezel was. In een woord, men kon I vronw Marlha nog schoon noemen, al vergeleek men haar met hare doehler, die nu hel heval-lige meisje was, hetwelk hare moeder eenmaal scheen geweest Ie zijn.

Maria was nog zeer joug; hel was nauwelijks achttien jaren geleden, dal hare hlijde ouders haar voor hel eerst mei den ouderlijken kus welkom in het leven hadden gewenschl. De jeugdige maagd was nu gelijk het leeder rozenknopje, dat alleen naar de stralen van het koesterend zonlicht wacht, om zieh in al hare schoonheid en natunrprachl Ie vertoonen. Beschermd door haar vader, mei zorg door 'nare liefdevolle moeder in deugd en zedigheid opgevoed, was zij vroolijk, en zonder het verdriet Ie kennen was zij de jaren genaderd, waarin de maagd door een zeker geheim verlangen, zonder dat zij weet waarom ol waarvoor, zich verdiept in een treurig gepeins, dal niet zonder liefelijkheid is. Hare kleeding was, wat het fatsoen helreft, vrij gelijk aan die harer moeder; alleen de stof was meer verschillend, feu grijze rok omhulde haar net gevormde leden, van on-lei* welke nu en dan echter de, voor de meisjes an dil land, zeer kleine voetjes Ie voorschijn wamen; want de lange, eenigszins opvvaartsge-togen neuzen der toolsehoenen (I) konden er de bevalligheid niel van hedekken, maar deden ze aarenlegen smaller voorkomen. Het jak was van een hlauwe stof met roode hloemen; de einden der lange mouwen, zoowel als de hoorden aan den hals en van onderen, waren omzoomd met een hreed lint semijle (2) of zijde, liet horstlijf was ook van dezelfde soort van hand of lint, met figuren, fraai van leekening, opgelegd; en een zijden veler, waarmede het lijf s\as dichtgeregen, hing niel zijn zilveren nestels een eind wegsover den rok. Haar hoofdhulsel of tuil was van hlauwe sindale, een soorl van taf; nit den top kwam een w impel of doorschijnende sluier Ie voorschijn, die omtrent tol aan den gordel lanirs den rug neder-hing. De muls, waarop dit gevaarte rnslte, was mede van kamerdoek, doch veel klaarder dan dat harer moeder, en door de slrooken, welke l.uius het hoofd afhingen, zag men haar fraai hlond haar, dat glad achter de ooren was weggeslreken. Haar sneeuwwitte halsdoek was niet zoo gesloten als die harer moeder, en was van voren toegemaakt met een klein gouden hartje aan een smal zwart lint, dat om haar hals liep en door hel hartje ging, hing een gouden kruis tol halverwege haar horstlijf af. Aan haar groenen semijlen gordel. die, van voren iels lager dan van achteren, in een punt samenliep, en gesloten was met een zilveren spang of gesp, hing een speldenkussen en een kokertje, waarin naalden, schaar en andere kleinigheden waren gestoken. De hlanke, fraai gevormde hals scheen met den halsdoek in kleur te willen wedijveren; en schoon hij al niet zoo wil was, zoo had hij een dnizendmaal hevalliger kleur; het zachte, hijna onmerkhare rozenrood, dat door het Huw celachtige, fijne vel scheen, en dat de hekwaamste schilder hijna niel met zijn penseel had kunnen nahoolsen, werd hier en daar alleen gehroken door de schier onzichtharc hlauwe aderen. .Nog door den doorsehijnendeu duhhelcn halsdoek volgde het bekoorde oog den rondom, molligcn omtrek van den hals en de schouders, totdat hel nijdige jak haar fraai gevormd lichaam \ oor eiken bespiedenden blik bedekte; de zwelling echter van hel borsllijf verried den ontlnikendcn boezem. Maar waarom zou men de verborgen hekootiijkheden

(1) lange puntschoenen.

(2) (beter samijl) lluwecl.


-ocr page 29-

*

vim de zcdijic iiiiii»j{(l ^(Mriiclil licltlx'ii Ie hcspicdcn, (liiiir hiiiir ^oliiiil nimh* ('lkgt; lii'si'liimw inij (ipciila};? Ili'l .sneeuw wille en ijlmlde mkiiIiooHI kwnm lic-viillij? le voorseliijii lusselien de Iwee nalmirlijke gordijnen, welke jjevonnd werden door hel ha.ir, dal, Ziiehl en .ulanziir, gelijk de koslliare zijde, in lievalliiien iioehl aeliler hel kleine oor verdween, lielwelk. mei een gouden liarlje versierd, door de slrook van de muls ziehlliaar was. Hoedaniirzullen wij de l'raai gevormde wenkhraiiwcii, hoe hel goddelijk sehoone, hlauwe, open oog hesohrijveii, waarin sleehls goedheid le lezen slond, zonder immer door drill le worden hezicld Hel kon reeds door den onselmldigen Mik. even rein als de onlie-wolkle azuren hemel, hel liarl van den knaap ol man mei onsluimig of drill ig verlangen doen jagen ; maar, door Maria's eenvoudige ongekunsleldheid in hedwang gehouden, durfde men sleehls door zijne hlikken de aaudoeiiing van zijn harl verraden. Iloediinig haar neus en kleinen mond le sehelsen, en hare rozekleurige lippen, die, als zij zieli iu een laehende plooi samenirokkeu, Iwee rijen gelijke liinden oiilhloollen, welke hel i.'epiilijsle elpen-heen in wilheid overlroiïen, en misseliien alleen een w einii? kleiner hadden moeien zijn, om aan den slrengslen eiseh der schoonheid le voldoen ? Hoedanig sleehls een flauw denkheeld Ie geven \aii hare van gezondheid liloeiende wangen, waarvan de rozen zich onmerkbaar in ih1 kleur dei-leliën verloren?

AN ij hehhen gelraehl de doehler van den harnas-maker-hoelsmid le hesehrijven; gelraehl, zeggen wij; wanl wie zal hel wagen een jonge maagd harer waardig al' le malen? Moehl men denken, dal wij haar le schoon hehheu voorgesleld. men zal ziidi hedi'iegen ; wie zal locli, wanneer hij een uilgeslrekl bevallig limdsehap hesehrijven wil, up eenige minder fraaie parlijen lellen, lenzij men mei eeu geesl van onvergenoegdheid en bedilzuehl he-zield zij? Zoo hebben wij ook gezegd, wal elkeen volmondig erkende, eenige door de naluur slief-moederlijk bedeelde vrouwen alleen uilgezonderd ; wanl Maria was hel sehoonsle meisje van Amers-foorl. \\ ie is niel Irolseh op de erkende, onge-kunslelde en duurzame sehoonheid van de vader-landscbe vrouwen? Of zouden de vrouwen in hel jaar veerlienhonderd minder bevallig geweesl zijn dan de bekoorlijke lezeressen, welke missehien een oog in deze bladen zullen werpen? Zou Ainersfoorl zeil misschien niet heden len dage nog jonge meisjes bevallen, even aanlokkelijk als de doehler uil de. Vei guide llehn ? jen minste toen wij met

J. F. Oltmans, De Schaapherder, T.

dil geschrift in de hand, voel voor voel er de ge beurlenisseii van gevolgd hebben, bebbeii wij meermalen met genoegen gezien, dal de sclioone meisjes er niet zeldzaam waren.

Toen de ruiter zich bij de deur bevond, had hij nauwelijks den lijd om de opmerking le maken, dal het jonge meisje in een bonding, welke neerslachtigheid verried, hel voorovergebogen hoofd met den arm ondersteunde, terwijl hare moeder, die met eenig naaiwerk bezig was, zonder op lezien, zeide :

«Wees verstandig, Maria! en niet bedroefd; bedenk, dat liet lijd is om de tafel te dekken ; uw vader zal ontevreden zijn, wanneer wij niet dadelijk gaan elen, als hij terugkomt, of als gij weent bij de gedachte dat die vreemde heer wellicht zal terugkomen. quot;

De droefheid van bet meisje deed allen lust om haar le verrassen ol' te beluisleren bij hem vergaan, en hij stond gereed om binnen le treden, toen een kleine bond, die hem nu gewaar werd, van onder hel tafeltje kwam le voorschijn schieten, en luid begon le blaffen, doch zich weer achteruit begaf, zoodra de vreemdeling in bet vertrek trad.

De vrouw van don smid richtte dadelijk haar hoofd op, zoowel als hare dochter, die niel zoodra onzen ruiter gezien had, of zij sprong op, snelde naar hem loc, en omarmde hem onder het uilroepen van: »Welkom, Jan! boe gaal het? ach, wal ben ik blijde, dat gij kouil !quot;

«Zeer wel, Maria! gelijk gij ziel; maar waarom die tranen? zeg mij....quot; vroeg de ruiter, en kuste haar, terwijl hij haar omval hield en zijn oog vol belangstelling en liefde op haai' vestigde. Doch zij haastte zich niel le anlwoorden, waarop hij schielijk vervolgde: »lk groei u moeder! gij zijl le goed om hel mij len kwade le duiden, dal ik deze kleine deerne het cersl gekust heb; zij beeft er zoowel schuld aan als ik. Hoe vaart de meester?quot;

Zij was opgestaan ; doch zijn onverlioedsche verschijning had haar verhinderd dadelijk te antwoorden ; maar nadal hij haar op de beide wangen gekust had, zeide zij: »Mijn man is wel. Heer 'Van Schaffelaar ! gelijk, (ioddank, w ij allen.quot;

»\\ili gij mij dan niet tot zoon hebben, of vergeet gij, dat mijn naam Jan is !quot; zeide hij lachende: «Maria heeft beter geheugen.quot;

»lk heb u in zoolang niel gezien, Jan!quot; hernam Martha, »ik kan er mij nog niet aan gewennen,


-ocr page 30-

IS

(hit ik de cci' titgt;£ zul Itclcvon, don heer Vitu Sclüif-Iclaar i\ls zoon Ie noemen.quot;

»Zeg mij dim eens, moederlief!quot; M-rvoIjfde hij mei liclimijslellini; «wiiarom Maria geweend lieel'l.

Ilij liiekl moeder en doehler mei zijne armen om-Viil. en zai: itt'iirlelintrs mi de eene dan de andere ami.

Hel was een belangwekkend ^ezielil, deze (wee sclioonc vrouwen in de armen Ie zien leunen van den {f rooi en, welgemaaklen man, terwijl de hond om lieu iicen spronir.

»Heeft Maria wat misdaan, moeder? O vergeel het haai', bid ik u. Heeft zij misschien te \eel 1 gespeeld met den kleinen Snip, die grooten Inst had mij in de heetten te bijten, maar mij nu weder schijnt te herkennen; en heeft zij daardoor mogelijk u'rzuitnd iets tiaar \iw zin te doen? Oeh! zeghel mij loeit, hare tranen en uw zwijgen maken mij ongerust.quot;

»lk bentin weer welgemoed; uwe Maria is weer vroolijk, nn zij u gezien heeft,quot; zeide deze laehende, en leide haar hoofd vertrouwelijk aan zijne borst, »()f iieeft missehien haarvader.... ve'rvolgde liij, de moeder vragend aanziende.

»0 neen! geen gt;an beiden hebben w ij baar beknord; het is slechts een zonderlinge in\al, dien gij haar vergeven moet, het is een kinderaebligheid van het ineisjc, hel igt; niets, ik verzeker het u, antwoordde deze.

Maria wierp hare moeder een dankbaren Idik toe; Van Sehalfelaar boog zieh voorover om hel meisje nogmaals Ie kussen; maar zij wist behendig nil zijn armen te ontslippen, en hem met haar vinger spottend dreigende, zeide zij :

; quot;Indien gij mij belooft niet meer Ie vragen, maar anders niet.quot;

»lk beloof het,quot; was het antwoord, en deover-ecnkonist w erd met twee kussen bezegeld, ofsehoon Maria laehende aanmerkte, dal er maar over een onderhandeld was.

Vrouw Martha noodigde \aii Sehalleiaar nu uit om It; gaan zitten, zijn zwaard al te leggen, en te zeggen, of hij ook begeerde iets Ie eten ol te drinken.

«Daar uv\ knaap niet hij de hand is, bied ik u mijne hul|) aan,quot; zeide Maria laehende, »de dochter van een wapensmid moet desnoods een harnas kunnen ontgespen.quot;

»lgt;e vrouw van een krijgsman ook, merkte hare moeder aan.

«Welnu, neem er dan eens de proel van, Maria! zeide Van Sehalfelaar, die zijne handschoenen uittrok. »Ik geloof niet, dat een ridder ooit schooner schildknaap bad; ik moet u ook tevens raadplegen, of ik een knaap, die mij zijn dienst aangeboden hoeft, al dan niet zal aannemen.quot;

..Mij?quot; v roeg zij, lervvijl zij zijn zwaard loshaakte en in een hoek van hel vertrok zotte.

».la u, ten minste uwe schoono oogon, want op deze heeft hij zich als/ijne voorspraak beroepen,quot; antwoordde hij sobortsondo.

..(Jij moet haar die dingen niet zeggen; zij zon denken, dat hel waar was,quot; zeide Martini. Maria knoopte omlortusselien zijn lederen kolder los, die onder de armen was toegemaakt, zeggende ; «Is hij braaf en trouw. Jan! zoo neem hem, indien hel moot zijn: als gij in den strijd moet gaan, dan wensch ik u zoo gaarne omringd te zien van trouwe knapen, ofsehoon ik eiken dag de Heilige Moeder (mds bid, dal het anders wezen moge.quot;

..Ik weel niet of hij een dappere jongen dan of hij een snoever is,quot; hernam Van Sehalfelaar laehende; ..maar wel, dat hij eer naar een soort van dwerg uil de tijden van Lancelot van het Meer gelijkt dan naar een sclioonen page; evenwel, zoo gij denkt, niet bang voor hem te zijn, dan zal ik hem in mijn dienst nemen.quot;

Zoo sprekende, zette hij zijn .Meciielseheu hoed al en nam naast Maria plaats. Men zeide hem nu, dat een vreemd heer bezig was met den meester in de werkplaats te spreken, en ried hem de komst van den smid af te wachten. Met bezorgdheid deed hij onderzoek, hoe Maria en hare ouders den langen tijd, dat hij hen niet gezien had, hadden doorgebracht ; daarentegen bestormde men hem met vra gen over de lijdsomslandigbeden, en ol hij dacht, dal l Ireeht, dus ook Amersfoort, zieh spoedig aan den Bisschop zou onderwerpen.

..Maar is het niet te veel van u gewaagd, om ii in dezen tijd hier te verloonen ? hoe hebt gij in de stad kunnen komen, .lan ? zeide vrouw Martha.

gt;.(» neen, moeder!quot; hernam hij, «ik loop geen gevaar; en al ware dit ook het geval, indien de zaken zich niet schikken, zal het hoe langer hoe gevaarlijker worden hier te komen; daarom beter mt dan later, en ik w ilde zulks toch zoo gaarne.

gt;.Kn hoe lang denkt gij te blijven, .lan? vroeg Maria, die vertrouwelijk naast hem op eeu bank aan het tafeltje zat.

«Tot heden namiddag, en niet later dan vier uren, mijn liefste!quot; antwoordde hij.

..Dan reeds vertrekken?quot; zeide zij mistroostig; en hare moeder riep: «Dat is waarlijk de moeite en liet gevaar niet waard. V\ ij zijn verheugd u


-ocr page 31-

LOR HELM. # 19

I)K VFRfU'

crus Ie /jen ; maai' liiiill inimiTs iciiiiiinl kuiiiicn zeilden inn le \ enieineii. hoe hel hier ^esleld w ns, en (e /('jf^en hoe ijij hel Imdl.quot;

quot;Ik wenselile n itiiiiine eens uilen le zien,quot; lier-nnin \ iin SclniHelnai', die (ijtslond, M'oiiw Min lha nnderde en haar iels in hel nor llnislenle, waarna hij merlnid vei-Nol^di-: mnn die reden hen ik .uekdinen, ' en hij {{ini; weder zilleii.

De inneder wisselde een \erlrnnwelijken hlik mei den rniler en zeide : »1111 \erwnndcii hel mij niet meer,quot;' en zai? laeliende naar hare dnehler, die mi licwaitr werd, ihil men (i\er haar.uesjiroken hiid. Hel scheen ook, dal /ij eenii-'szins irissen kon wal \nn Seliidfclnar ^ezejfd had; len iiiinsle, loen hij haar mei zijn reehlerarm omvalle, en mei de linkerhand haar kleine zaehle hand lt;i|mani, en die aan zijne li|i|ien drukle, hedekle zij haar ifelaal mei hare andere hand, cu aiilwonrdde niel, loen hij haar zaelil locvoejfdc : quot;ik hen van Vdorneim'n een verzoek aan uwe ouders le doen; en als ik hunne loeslemminjf niajt \erkrij^en, Maria, dan zal hel alleen \an u allianiicu om mij zoo i-'elnkkiir Ie maken algt; de zieh'n der ^elnkzaliijen hiei'hoven !'

quot;Ik hid n, lieve Jan! haar niels inei'r le zeifii'en,quot; zeide de moeder; »zij luislerl le i;aaruc naar de zoeliiiheden. die srij haar loexoe^rl; zij moei den diseh noif dekken, en diuir hoor ik reeds, zoo

hel wel heli, haar vader aankomen.quot; Ilieroj) zai? zij naar Maria.

Men hoorde mi ook duidelijk de slem \an den smid, die mei iemand anders in iresprek was. Zij schenen van de plaals in de huilen};ani{ le li eden; wanl men hoorde den kidtleraehli^en weerklank hunner voelsla|»|)eii. Won Ier deed den vreemde ilil^eleide lol aan de slraul. ()|» hel ooirenhlik, loen zij voorhij hel raam ifinfien, dal in de kamer nil-zaïr, wierp de verlrekkende een hlik in hel vertrek, en hraehl de hand aan den rand \an den Imogen hoed. Vrouw Marlha werd dit niel gewaar, daar zij juisl mei den rug imar hel vensier stond; maar \an Seliadclaai' rees snel overeind, en terwijl de intdriikkhiit van zijn gelaat verwonderinjj (en wrevel verried, riep hij vragende; »Perrol ?quot; Ofsehoon de vreemde heer zieh sleehls een oogen-hlik voor hel raam had opitehonden, en Van Sehaf-lelaar niel had kunnen hespedren, ol' deze hem gezien ol' herkend had, zoo had hij evenwel den spotlenden, darlelen hlik van diens gelaal zeer goed opgemerkt, waarom hij nu eens de moeder, dan weder hare dochter aanzag, welke laatste haar gclaal had alge wend, toen de hegunsliger haars vaders langs hel venster Irad.

«Perrol! riep Van Sehallelaar nogmaals grain slorig. «Wal doel hij hier? wal heel'l hij met i meester Wonier le spreken? hoe komt hij in de 5^ stad? is hel om hem, dal nvve sehoone oogen 3 geweend hehhen, Maria? Zeg! anlwoord mij, en f-r ik ga hem noodzaken aan nvve voelen om ver- \ -r gillenis Ie smeeken : zeg hel uwen vriend, die n , heschermen moei; al moesl ik slerven, zoo wil ik - quot;2 nvve heleediging Iraehlen le wreken, eindigde hij drillig. ;

quot;l'.n wal raakt mij die vreemde,quot; zeide Maria ; 3quot; terwijl zij hem mei hare armen vasthield, opdat gt; hij hel vertrek niet verlalen zon, »heh ik niet ' mijn vader om mij le heschermen en mijne goede ' moeder ?quot;

quot;Maar gij zijl hedroeld, liefste! Maria vveenl, ; moeder! zeide \ an Sehallelaar, die zijn arm om s liet meisje sloeg; «zeg mij, is het 0111 dien zwarten | (llendeling ?quot;

I quot;Hel zijn de eerste tranen, die ik om n moei j, storten. Jan ! antwoordde Maria aangedaan.

quot;Om mij ! Jezus Maria ! om mij ! quot; riep hij verwonderd.

»l'-n gelooll gij dan, dal nvve drilt mij niel he- i angst, dal ik niel heel' op de gedachte van 11 in ! Iwisl ie zien gewikkeld mei dien man, dien ik i veraelil, maar loch vrees?quot; zeide zij, mei hare 1 hand de tranen alVegende, die langs hare wangen liepen, en onder hare zijdeachtige oogharen gelijk i paarlen hlonken.

quot;(Üj will nvv leven op hel spel zeilen. Jan!quot;

zeide Marlha lachende, «oindat Maria niel weet wal zij doel; ik dacht, dat gij aan haar vaderen ook aan mij wal le vragen hadl.

»IIet is waar, moeder!quot; hernam hij hedaard,

»maar anlwoord mij op eéne vraag, en ik zal... quot;

quot;Anlwoord hem niel, inoederliel !quot; viel Maria :-hem in de rede, «ik heli hem helaaid, zelfs le veel helaaid, op voorwaarde dal hij niel meer zon quot;quot; vragen, en zie, daar hegint hij wederom.quot; i 4

»l)aar komt uw vader aan; haast n de lalel ge-reed le maken,quot;' zeide de moeder; »eii u, lieve ' zoon! hid ik, vraag den meesier niets; gij znll jl mij daardoor verplichten.quot;

»Kii mij ook, riep Maria vroolijk, terwijl zij ; \ haastig naar een der kasten huppelde, om hel lal'elgoed voor den dag le halen. Men hoorde nn de deur van den winkel in de gang open- en £ toedoen en mei een vroolijke en zware slem zingen;

Tik, rik, gant de moker, tik, rikker-dc-tik,

Zoekt gij meester Wouter deu Smid ? dat ben ik.quot;


-ocr page 32-

t OLTMANS, lgt;r sr,|IAAPIIFRni:i{

Dn persoon, die /icli /elven dus iiankoiulijfde, lend weldra hel vertrek liinneii.

«Goedendag meester! hoe iiaat liet met de gezondheid cm de zaken? y.eide Van Sehatlelaai, •lie naar hem toetrad en hem de hand reikte.

«Is het mogelijk, heer Jan! gij hier?quot; riep de smid verwonderd. »V\el, kijk! wie had dat kininen droomen? N\ai hehi)en \\ij elkander in lang niet gezien, lleht }iij al wat gedronken, ol' lieidien de vrouwen, zooals naar gewoonte het voornaamste vergeten? Wat heelt .Maria wel gezegd?quot;

«De heer Van SehalVelaar heeft hij verkiezing tot uwe komst gewacht, merkte Martha aan.

«Welnu, moeder! haal dan spoedig eens een kan van den wijn. dien ik in den nazomer uit Dordrecht gekregen hel»,quot; zeide de smid.

Martha verliet het vertrek, en Van SehalVelaar zette zieh, op Wouters verzoek, tegenover hem

aan liet tafeltje.

De meester uit de Vergulde Helm was uiet zoo lang als de ruiter, maar hreed gesehonderd en sterk van liehaamshouw. Zijn vriendelijk iïelaat was dikwerf niet in overeenstemming met zijne woorden; hij had in zijne jeuiid de wapenen gedragen, en het overige van zijn leven in de werkplaats gesleten, zoodat zijne taal en ijeharen een ' ruwheid hadden, welke dikwerl verkeerd werd opgenomen door hen, die hem niet kenden. Zijn uelaat en zijne handen waren irroezeliir van kleur door het werken aan het vuur. Hij was blootshoofds, en droeg een wainhins en hozen (I) die hem voor hroek en kousen dienden, van rood en irrijs gestreept laken, zonder eenii; versiersel ol uitmonstering dan eenijie groote, koperen knoopen. Hij had lompe schoenen aan, die een «eheel andere gedaante hadden dan de lan^c tootschocnen zijner dochter, de laarzen van \an SehalVelaar, ol de muilen of stillegauijcrs van vrouw Martha.

»Het doet mij genoegen u in mijn huis te zien, zeide Wouter; maar zie, het is evenwel te veel gewaagd, en dat op klaar lichten dair.

»() neen!quot; antwoordde Van SehalVelaar, die gestadig naar het meisje zair, dal met hevalligen zwier den disch hereidde, »^ij weel, dat ik zeer goed bekend hen md'Moulloort, olschoon hij ihans in vijandschap met mijn heer is; ik hel» \ an hem leen vrijgeleide, en mag heden lol vier uren na den middag hier in de stad hlijven.

«Dal is wat anders, en dan kunnen wij u gerust welkom heeten. Komaan, moeder! mi spoedig

(1) Inngc wijde bvoe.k tot aau ile enkels liangcnilc.

hier den wijn,quot; vervolgde de smid lol Martha, die met een Keulsche wijnkan in de hand in de kamer trad. «Maria! waar zijn de liekers?quot;

Deze, welke het zindelijke tafelkleed over de tafel gelegd had, plaatste er vier zilveren horden en een linnen op, en haastte zich an om twee zilveren liekers voor haar vader te plaalsen.

«Ik heet u welkom ...... dezen heker Kijnwijn,quot;

zeide Wouter.

»lk dank n allen,quot; antwoordde Van SehalVelaar, den groet van vrouw Martha en hare dochter he-anlwoordende.

«Is hij echt, heer Van SehalVelaar?quot; vroeg VVouter. toen zij de bekers geledigd hadden, terwijl hij met genoegen zijne lippen allikle.

«Hij zou niet heler kunnen zijn, meester!quot; hei-nam Van SehalVelaar; «hij Is van goed gewas, en van die soort, welke een ruiter zoo gaarne drinkt, maar zoo zelden krijgen kan.

«Maar waar hlijft Griet nu met bet eten?quot; riep de smid; «moet onze reiziger van de graal vallen? bedenk, dat hij dezen avond nog terug, en krachten hehben moet, om desnoods aan eenige stroopers hel hoofd te bieden.

«Martha was juist gereed om hem te zeggen, dal spoedig aanzijn verzoek zou voldaan worden, toen (iriet meteen irrooten schotel gekookt vleescb binnentrad. Mij schonk nu nog eens in, en nadat de bekers waren nitgedronken, plaatste hij de kau op de gedekte tafel.

«Zijl gij niet tevreden, Maria ? vraagde haar vader vroolijk, «dat uw vrijer in de stad is jammer maar. dat hij spoedig weder weg moet? maar ik geloof waarachtig, dat uwe oogen nog rood zien van hel weeiicn; loei, dat staal leelijk voor een verliefde deern!

«Kom, Wouterlief! plaag het kind niet, en berg liever dat wapen weg, eer er iets aan bederll, zeide zijne vrouw. Zij bedoelde een spiegelgladden, stalen strijdbijl met ehbenhouten steel, die op de kist gelegen had, en nu door Van SehalVelaar was opgenomen om des sniids gedachten van Maria al te trekken.

«Bekijk haar nog eens, heer Jan !quot; zeide Wouter met zelfvoldoening, «zulk een proefstuk, ik durl het zeggen, wordt niet door eiken wapensmid geleverd.quot;

liet srlierp, zoowel als de stalen punten, die zich achteren bovenaan bevonden, waren met Iraaie liguren van echt goud gedamasccerd, belgeen met recht voor een groote kunst gehouden werd; de steel was met zilver eu ivoor ingelegd, en aan het


-ocr page 33-

DE VKRdllDK IIKLM.

21

ciiidc van hel hundvalsol was een zilveren fin!;, waanlooi' een riem ol' een kelen klt;in ^esloken worden. \,an Sehairelaat' heloonde opnieuw /ijne levre-denheid, en Wonler, zijne selioeiien nilfrediian lielt-hende, itinji op de kigt;l sliian en liin,!.r hel pronkwiipcn. nadiil hij hel afecvee^d had, w eder aan den ninnr.

»Ik i.'elool' niel, dal jtij er veellraaier zien/uil. zeide Wonler: quot;zulk een wapen zon niel misslaan aan hel hol', en evenwel zon hel in een irevedii .voeden diensl doen; hel moei ecu ^oede helm ol' een slerk seliild zijn, dal een Iweeden slai.'noodi;; heell, alvorens Ie splijlen. De lieer, die dezen morden hier was en zoo even verlrnkken is. was er hij uilslek over voldaan; i;ij moei hem kennen, hij is een hesle heer, ik verzeker hel n; ik moei hem vóór W iilen Donderdair \ijl'liir liehnen, ('ven zooveel zwaarden en liondei'd speerpnnlen leveren; en indien dil naar ^enoeiren uilvall, ^elool'ik, dal hel er niel hij zal hlijven. Maar r«ij kenl hem zeker, hel is Messire IVrrol.quot;

».la, ik ken hem, hij is aanvoerder der Zwarte Bende en in diensl van mijn heer,quot; anlwoordde \aii Sehallelaar, over de lofspraak van den smid niel voldaan; heigeen deze niel hemerkle, maar laehende vervolgde; »iiaal ons dan aanzillen; maar oüdervvijl moei ik n nog zefigen, heer Van Sehal-lelaar! dal hij een iroed oog heell op uw meisje.quot;quot; I »Mij, IVrrol 7uet de Roodc. hand? iiij de zaligheid mijns vaders ! ik hoop dal hel anders wezen mag,quot; riep Van Sehallelaar drillig.

».Nu. mi, hel heell immers niels Ie heduiden !quot; zeide Wonler; »wie ziel niel gaarne een knappe meid ; ik zie al, Maria heell niel gaarne, dal ik hel vertel, maar waarom niel?quot;'

«Wonler! Wonler! ik hid u laai ons loch .......

elen,quot; riep Marlha verlegen, »ziel itij niel, dal gij hel kind hedroel'd maakl ?quot;quot;

«Ha, ha ! hedniefd !quot; hernam de smid, luid laehende; «waarom zou een jonge deern zieh al niel hedroeven, en dal om een enkelen kus.'

»kus...! heell IVrrol viet de Jioude Aunci haar gekusl ' riep \aii Sehallelaar, lervvijl zijn gelaal doodsbleek werd.

»0, mijn vader! wal hehl gij gezegd?quot;quot; snikle Maria. Zij verhorg haar gelaal aan de horsl vau hiire moeder, die haar in hare armen slool en zeide: quot;Daar hehl gij hel nu, Wonler! dal niel weel, dal niel deerl ; waarom verlell gij dingen, die liever1 verzwegen moeslen worden? Ween niel, Maria! Jan weel wel, dal hel uwe sehuld niel is, maar die van nw vader; waarom hrengl hij zulke vreemde soldeniers hier?quot;

quot;(Jelooll gij, dal l'crrol nog in ile slad is?quot; vroeg \an Sehallelaar vvoesl, lerwijl hij zijn hoed op zelle en zijn zwaard greep.

»\\al will gij, .hm! vroeg de smid verhaasd. quot;Hem opzoeken, riep deze mei den voel slam pende, en kuai'selamlciide, «hem in hel aangeziehl slaan, en hem de lippen afsnijden, waarmede hij mijne Maria hezoedeld heell.quot;

quot;Hij is reeds verlrnkken, heer Van Sehallelaar!'quot; /eide de smid hedaanl; »maar waarom maakl gij u zoo drillig? Maria heell geen sehuld; en ge-looll gij. dal ik. als vader, geen zorg zou dragen voor hare eer en voor de nwe ? Deze iirmen heh-hen nog glt;'eu hulp noodig om in mijn huis eiken onhesehaamde lereehl Ie zeilen: maar ik hen ook jong geweesl ; in mijn lijd rekende men hel een krijgsman niel len kwade, als hij een ongelrouwde vrouw een kus ontslal, en een vriend of vrijer zag daarin niels laakbaars. Maria zal aan de tafel, mei hel hoofd v oorovergehogen, loen IVrrol haar op haar hals heell gekusl ; ziedaar het al.quot;

quot;Al is hij weg, ik zal hem wel weervinden,quot; zeide \aii Sehallelaar, zijn hoed en zijn zwaard op den grond werpende; «indien hij een hraaf ruiter ware, dan zou ik er niels van zeggen; maar IVrrol!quot;quot;

«Laten wij dan gaan zilleii, Jan!quot; zeide de smid; «komaan, Maria ! zet n naasl Van Sehallelaar, en droog uw tranen al'. Hier, .Martha ! en kijk maar zoo knorrig niel. Ik houd er niet van iets te ver-hergen : nn is immers alles afgepraat; of wilt gij, dal ik vertellen zal van dien Fransehen ridder, die ii omshelde, loen wij hrnid en hrmdegom waren? quot;

«Wonter! ik hid n, houd op met die leugens,quot; zeide zij. naast hem gaande zitten, «wat moeten de heer Van Sehatlelnar en Maria wel denken?quot;

«Dal gij een hiipsehe, knappe deern geweest zijl.quot; antwoordde hij lachende, «die het denFranseh-man niel kwalijk iiaaml, en nu eene lieve, brave vrouw, die ik nog hartelijk liefheb. Dil zeggende, trok hij haar naar zich toe, en kuste haar.

quot;Ik stel den heer Van Sehallelaar voor, even-zoo le handelen als ik ; wij hebben den vrede al gesloten.quot; zeide hij vroolijk, terwijl hij begon te zingen :

ii Ken ruiter kuat gaarne schoone vrouwen,

Ken ruiter drinkt ganrue goeden wijn ;

Mnnr een ruiter houdt niet veel van trouwen,

Een ruiter wil immer vroolijk zijn.quot;

Terwijl de meester dil gedeelte van een lied voordroeg, dat hij in zijne jeugd geleerd itad, was


-ocr page 34-

• OLTMAISS, DE SCHAAPHERDER.

22

de oude Tiriel ook in liet vertrok gekomen, en had iiiin liet einde der tafel plaats genomen; de diensl-hoden waren toen nog overal gewoon mede aan den diseh luinner meesters te zitten, al hadden zij gasten van Imogen rang. Het seheen, dal \ an sèhalVelaar ook van dezen tussehentijd gehruik had gemaakt om Maria te (roosten en haar te doen gevoelen, (lat hij haar het gehenrde niet kwalijk nam: ook was zijn gelaat weder opgeruimd, zooals gewoonlijk, en hij liet hare hand los, die hij zaelit in de zijne gevat hield, toen huar vader zieh gereedmaakte om te hidden.

Nadat hel korte gehed door den meester van hel hnis was iiilircsproken, schonk hij zijn beker (Mi dien van zijn gast vol, en heette hem nogmaals welkom, zich heklagemle, dat de onverw achte komst van heer Jan zijne vrouw liniten de gelegenheid gesteld had om de tafel helmorlijk te verzorgen. / De vrouwen dronken uit linnen hekers hier, dat in de stad gebrouwen was, ook de smid was anders gewoon (lil te drinken : maar om zijn frast eer aan te doen, was de wijn nn uil den kelder gebaald.

Hel middagmaal heslond uit een voorgerecht van ranwe appelen, die eerst werden gegeten; doch waarvan Wouter geen liefhebber was, omdat, zoo-' als bij zeide, de maag er Ie veel door verkoeld werd ; voorts uil een gekookten, gerookten scha-penhout, dewijl hel gelukkig geen vastendag was, en gezouten baring, welke echter door niemand dan door (Jriet werd gegeten, nil gedroogde erwten, wortelen en grof hrood. De spijzen waren met holer klaargemaakt; en ecu tinnen hakje, dat in onderscheiden aldeelin}fcn verdeeld was, be-valle mosterd, zout, peper en eenige andere specerijen.

Onder den noen of middagmaaltijd onderhield zich Wouter met Van Schalfelaar over de lijds-omstamligheden; de laatste verhaalde, hoe (h burggraaf van Montfoort de leden nou den Raad, die voor hel afdanken der geluimde krijgskiieeh-len gestemd hadden, genoodzaakt had de stad Utrecht te verlaten; en hoe hij sedert door de ruiters of slalbroedcrs (zoo heette deze sooit van soldeniers) gerugslennd, zijn gezag boe langer boe meer had uitgebreid. De smid was van oordeel, dat Maximiliaan niet wel gedaan had mei de heerlijkheid van Purmerend verbeurd Ie verklaren, die aan Moutfoort hehoorde, en de g(tedcren aan Ie bonden, die aan Ulrcchtscbc ingezetenen hc-hoorden, ja zelfs .sominigen hunner gevangen te houden. »lk. voor mij,quot; zeide bij, «ik gelooi dat

het den Hertog in de oogen steekt, dat zoovelcn van de Hoeksche partij in rtrccbl een schuilplaats gevonden hehhen; en indien ik u de w aarheid zal zeggen, Nan Schallelaar! dan gelooi ik, dal de herstelling van den Risschop in zijne rcchten maar /ecu gezocht voorwendsel is; de geheele zaak herusl op het cigenhclang van den Ooslenrijkcr, die zich inderdaad weinig om den eerwaarden vader, heer David, bekommert.'

«Hel kan zijn,quot; hernam Van Schalfelaar, »(le menschen doen zoo weinig zonder hun voordeel op hel oog Ie hehhen. vooral de groole heeren; maar, meester! mijnheer de Risschop zal toch, hetzij l i recht zich aan den Hertog goedschiks onderwerpt, of met geweld ten onder gehraehl wordt, weer in zijn rang hersteld worden, welke hem van (iod en de menschen toekomt, ofschoon hel arme Sticht deze vreemde tusschcukoinst droevig zal moeten bezuren.quot;

«Maar lltrecht is een groole, machtige stad,quot; zeide Wouter; »(le muren en poorten zijn goed versterkt, en aan bezetting zal hel niet onthreken; zelfs Amersfooii is voor geen klein gerucht servaard, en Moutfoort is een stci'k stadje, (lal nog zoo gemakkelijk niet te nemen is; de hurggraal is een dapper man, en indien de zaken goed bestuurd worden, dan zullen er nog wat slagen vallen, voordat de Risschop in I trecht wordt ingehaald.

«Zou de oorlog dan onvermijdelijk zijn, vaderquot;.' vroeg Maria beangst.

.dk vrees er voor, kindlief! en ik hoop, dat de Heilige Moeder (iods alles ten hesle zal schikken; ofschoon (leze tijd, hij St. Elov ! een goede lijd is voor een wapensmid, eindigde \\ outer, vergenoegd zijne handen wrijvende.

«Het is een ongelukkig hcrocp, dal alleen voor-deelig gaal, als hel land mei oorlog en plundering geplaagd wordt,quot; zeide Martha.

»En een krijgsman dan, moeder! vroeg hare dochter, «hoeveel gevaren slaat die niet uil

«Een ruiter deelt slagen uit,quot; zeide Van Schalfelaar opgeruimd, «evenals een smid ; hel eenige onderscheid is maar, dal bij er ook Insschenheide ontvangt; dit maakl de meerdere onaangenaamheid van hel krijgsmansleven nil.quot;

«Ha, ha!quot; lachte Wouter, «maar sla mij loc te zeggen, heer Jan ! dal men een soldenier liet hest kan vergelijken hij een wandelend aanheeld, op

hetwelk ieder zoo hard mogelijk Irachl Ie ha.....ren

om de wapenrustingen Ie hreken, die wij met zooveel zorg en \lijl hehhen gesmeed.

Vervolgens liep hel gesprek over de huiselijke


-ocr page 35-

Dl' VKIKïULDIi IIKLM.

iiiiiiKclofïcnlipdcn van den smid en zijn ftnsl. Miii ia en vrouw Marlliii wilden gaarne van alles ondei'-richl wot'den; Maria vrocjf /cils naar zijn paard, en locn zij hoorde, dal hel was inedejjekomen, heklaa^dc zij zich, dal hij niel lol voor hel huis doorjfcmlcn was. »llel zal Moor spijlen, als hij vei'iiccnil, (lid iiij zoo Nei lantfend iiewecsl zijl hein Ie zien, iici'sle ! indien i;ij echler iels aan hein Ie helaslen liehl, zal ik gclronw de lioodsehlt;i|) over-hrcngen,quot; zt'ide Van Sehallelaar vroolijL

..(Jij znll alles gclronw ovcrhrengciiV \roei; zij sehalks laclu'nde.

«Alles, Maria!quot;

«Kan ik daarvan verzekerd wezen. Janquot;'quot;

gt;'0|) iiiijii woord, indien hel mogelijk is.quot;

«WCIiiu, hr'cn}; dit dan fjclronw aan Moor over,quot; zeide zij lachende, lerw ijl zij opsloml en hem knsle.

»l)o(diler ! doehler ! pasl hel nn aan een meisje om zieh zoo Ie gedragen Vquot; zeide Marlha, mei den \infjer dreigende.

«Uravo, Maria!quot; riep haar vader lachende, »de inainien hreiiiien ifaarne znlke lioodsehappen o\er; laai hel kind loeh eens vroolijk zijn, vrouw lid'! de vreiiftde zal korl .«enoeij duren.quot;

quot;Ilelgecii ik moei oxerhrengen, lieell zoowel waarde, dal ik zonder Itelooninff er niel loc kan hesluilen,quot; zeide Van SeliaHelaar lachendc, en hij hield haar mei zijn arm omval.

quot;Ken vriend voor zulk een kleinen diensl een hcloouing aan Ie hieden, zou onheleeld zijn,quot; zeide Maria, Imai- gelaal afwendende.

quot;Wolnii, helaal n zelf dan maar. Van SelialTe-laar!quot; zeide de smid vroolijk: «de vrouwen houden

zich allijd, alsof zij cr mede.....quot; Hier verhinderdquot;

zijne vrouw hem Ie vervolden, daar zij hare ha ui voor zijn inond hield.

quot;Hel is uw vader, die zulks iroedvindl. lief; Maria!quot; zeide Van Sehallelaar,quot; zich zeiven i lalendc.

»(Jeiioe^ ! Ie veel!quot; riep Maria; quot;foei .i,u; I ik had niel itedaehl, dal irij zoo inhaliu; zond lt; lt; Ik zal voorlaau mijn eigene hoodsehappei . ! zeide zij zachl, en schoof een weinig m Zij wendde alle pogingen aan om een i..

gelaal aan Ie nemen; doch hel geluk i- I haar lievalliir wezen in eene onvriei',;

samen Ic Irekken. Hare moeder waai ar

herispend, dal de slrookcn van haat .m i . ,, ,^en waren, en lerwijl zij dil mei de it gt;11; v\an hare hianke hand herslelde, en Ie: ar N an

Sehallelaar en ook naar haar vadr Ie deze

laalsle op eenmaal: «Maar Int- ii-, ! i uk hel loeh, heer Jan? heefl niemand daarnaar ffevraafjd'' Maria ! hehl (.'ij nu dien armen joiifren zoo jjeheel verdelen, en aan Moor dcnkl i;ij wel?quot;

»lk hel) nog niel naar hein gevraagd, vader!quot; zeide Maria hlozcud, »ik vertrouw dal hij wel zal zijn.quot;

«Wel is hij,quot; zeide Van Sehallelaar, quot;len minsle hel gaal nogal, ofschoon hel heler kon.'

»Ku waarom hehl gij hem dan niel medegc hrachl? quot; vroeg vrouw Marlha, «hel ware toch heler gcweesl dan zoo alleen Ie komen.quot;

«Hel is zoo; maar dal zou niel gemakkelijk gegaan zijn; ook geloof ik, dat hij wel wal anders in hel hoofd had dan met mij mede Ie gaan.quot;

»lla, ha! ik hegrijp hel al,quot; riep Wouler, quot;dan is hij verliefd, niel waar?

quot;Krauk verliefd! vroeg Maria verwonderd.

».la, en waarom niel. Maria? de meester heeft hel geraden,quot; zeide Van Sehallelaar vroolijk. «Krank is immers een knappe jongen.quot;

»Kn die, hij Sl. Kloy! wel naar een meid kan omzien,quot; zeide Wonlcr, «gij zil ii • ners naast uw vrijer, Maria! gun dan 1 ' itfen ten minste ook een klein gei' lt; gt;\el gclrooslen,

daar zijne A 1 n niel eens aan

hem denken

Maria ' ■ ; maar hare moeder vatte

hel we u il ,(• : «Onze dochter heeft wel

ge lijk inj 1. wel wal kunnen wachten tot

hij w 11 aanhad; dat had nog geen haast,

(■ij 11. -, V'.'■ j wal helers kunnen zeggen dan aan d hangen, dal wij ons meer met lieer

1 ;i .1; 1 I een knaap hemoeid hehiien, die ons

i i i'iiii set aangaat.quot;

in! moeder! wal rijdt gij weer op den ep Wouler lachende; zoodra de vrouwen v ■ iji n en Ironwen hooien, dan zijn ze in haar

ii Zeg hel nu maar ronduit, moeder! Ha, zijl gij jaloersch op den armen Jongen of op meid? En wal zcgl (iriel er wel van ?quot; vroeg luid, en wendde zich naar deze, die lol nu alleen maar nu en dan aan hel gesprek had

eigenomen.

«Dal men eerst welen moet, wie de jonkman in hel oog heeft, voordat men kan oordeelen, mccsler! hernam zij.

«De oude Griel heefl meer versland om over eene vrijpartij te spreken, dan gij, Wouter!quot; zeide zijne vrouw.

«Ik wilde 11 juist helzclfdc zeggen, lieve Martha!quot; hernam de smid; «maar wees zoo goed om le vragen, hetgeen gij weten wilt; ik zal zwijgen.quot;

D

- ü s

'1 gt; C t

Pi

! quot;c?


-ocr page 36-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

24

Oil zeggende, wierp liij een Itlik vol beleekenis op Vi»M Seliaffelaar, zag zijn vrouw van Ier zijde aan, haalde zijne scliouders op, schonk lt;le hekers vol, iiiiin den zijnen in lt;le hand, en eindigde la-eliende: »Op nwc gezondheid, heei' Van Schal felaar.

».\ls gij wal eer gezwegen hadl, dan v\as alles nn al afgopraal quot; hernam zijne vrouw, die (ïriel eens annzag, en mei hel hoofd sehudde.

»Wees zoo goed, heer Jan! en zeg mij, zoo gij het weel, hoe zijn meisje heel, en wal hare onders doen.quot;

Van Schall'elaar had den kleinen Iwisl Insschen den man en de vrouw onopgemeiil laten voorhij-gaan, «'n slak Maria zijne hand quot;oe, in hel ver-Irouwen, dal zij hem de hare zou reiken ; eindelijk had hij haar nok, door den smeekenden hlik van zijn donker oog, overgehaald aanzijn verlangen Ie voldoen. En echler nog niel levreden, wilde hij, dat zij weder vlak naast hem zou komen zil-len. Zi j deed vmchlelooze pogingen om hare kleine hand, die hij zorgvnhlig vasthield, wederom vrij Ie krijgen ; maar zij scheen zich eindelijk te onderwerpen. daar zij hem willig hare hand overliet en aan zijn zijde p! doch op het oogen-

blik, dal haar vader li i dronk loehracht,

dien hij moest heantwo,1 . ■ ''are moeder hem aansprak, rukte zij schic i hand los, en schoof Ier zijde.

«Maria ! bedenk, hoe spoedig ik k

ken moet,quot; zeide hij zacht, doch met i. ■ • •• gt;• •• hij vervolgde: »Om u de waarheid te ■ ■ ■ ' e vrouw Martha! zoo weet ik er zeil niel vc,t m, daar Frank er mij niets van gezegd heeft, .gt;!gt; !i'. 't ik hem er meermalen naar gevraagd heb, ja, 1 zegt dal hij niet verliefd is, en dat al h ü-v ') men mij gezegd heeft, maar uitstrooisels zi;ii. heb dan gehoord, dal zekere jonkvrouw nitUli r. i die hij haar oom, heer Loef Van Oosterw 'c I woont, lieni ondubbelzinnige blijken van hare lii f.t. heeft gegeven, en dat heer Loef hem zeer vriendelijk ontvangen beeft.quot;

• Is zij rijk ?quot; vroeg Martha. »0, zeg mij, of zij jong en schoon is. Jan !' zeide Maria, die weder wat naar hem was toegeschikt.

»Ik geloof, dal zij dal alles is,quot; antwoordde hij, »len minste weel ik, dat haar oom zeer rijk is, maar levens zeer gierig; ook heb ik gehoord en dit zou mij doen denken, dat Frank waarlijk niet op haar verliefd is, dal zij op den duur niel goed bij hel versland is, en hel er nu en dan zoo wal doorloopt.quot;

»Eene mooie gekke vrouw met geld is zoo kwaad niet, als zij maar niel nijdig is,quot; zeide Wouter.

»Ik hoop toch, dat Frank haar niel zal nemen; ecu jongen, die zijne onders niel kent, is ook geen , goed man voor zulk een vrouw van aanzien,quot; zeide Martha.

»En waarom niet?quot; zeid1 Wouter; het kan wel zijn, dal, zooals Van Schallclaar zegt, on/c arme Frank niet van de jonkvrouw houdt, en evenwel zin heeft in hare bezittingen; voor een armen ruiter is het geen zaak van klein gewicht, om in eens zoo maar een rijk man te worden ; dat brengt den jongen van zijn stuk.quot;

»lk geloof niet, vader! dat Frank een vrouw zal nemen uit eigenbelang,quot; zeide Maria: «gaarne zou ik haar eens zien, die hem bemint. Zij is schoon,

niet waar. Jan? en niet Irolsch ; ik hond reeds veel van haar, omdat zij Frank liefheeft en wil wedden, dal men haar zinneloos noemt, omdat zij een armen verlaten ruiter bemint: en ik, ik vind, dat bel een liewijs is van hare oprechtheid en der goedheid van haar hart.quot;

«Spreek altijd zoo, Maria!quot; riep Van Schallclaar aangedaan, en hij sloot haar in zijne armen, «en nimmer zal bet mij vervelen naar u Ie luisteren ; indien ik n niel reeds met geheel mijn hart beminde, dan zou ik u in dit oogenblik voor eeuw ig mijne liefde schenken.quot;

«En vreest gij niel, heer Jan Van Schall'elaar! zeide zij vriendelijk lachende, terwijl zij zijn haar met hare lijnc vingers gladstreek, «dat men u voor zinneloos zal honden, omdat gij de vrijer zijl van Maria, Wouter's dochter ? Bedenk eens, gij. leen edelman, en ik, een burgermeisje; gij, zoo dap-[., ••, zoo gezien bij den eerwaarden heer Bisschop i n alle krijgslieden, en ik ..

«En gij, zoo bevallig, ofschoon wal dartel, Niel ■i Schall'elaar haar in de rede, en drukte hare 1 aan zijne lippen; «hoe men mij noemt om ! •, scheelt mij weinig; alleen als ik nw i ui zou ik zinneloos worden, Maria ! . . .

I korten tijd slechts; weldra zon ik slcr-

. i Iriet . . .

vi' ) in unuT,quot; zeide zij zacht, eg een traan ont-n.lde laai '• orl';1 'quot;g; «indien mijn Ine nü'ioiiv1 iet aan mij slaan om

ih t.\\ .1 enen; maar neen, Jan

,1e r, 1., ik gevoel, dat ik n

zal ' quot;■■■gt;)f

»;jv ui*1 d gelukkig Ie maken,quot;

Van m-i i,|'; r ■ i het voorhoofd kuss

» ■ inc/i ! ; «onder uw goedvn


-ocr page 37-

DE VERGULDE HELM.

2S

/.uilen wij (ind danken voor helleen wij fenolen liehben.quot; Hierna sprak hij hel dankirehed nil, en de oude (iriel verliel nn de lal'el, liraehl de over-, jiehleven spij/en we.a, en /eiie daarenle^en eeniiie andere irereelilen op de lal'el, liooldziikelijk heslaande nil lijn lirood, dal hard jjehakken was, holer en een paar soorlcn vai kaas, oiKlerseheidene soorlen \an koekjes, amandelen, okkernolcn, en/.

(iriel verhel nn hel verlrek, dew ijl zij .«een deelnam aan hel nafiereehl. Vrouw Marlha had op lasl van haar man een nieuwe kan wijn gehaald, Maria voor haar en hare moeder ook zilveren hekers gekregen, en de smid deed de deur diehl, loen zijne vrouw sre/elen was.

«Zie/oo!' /eide hij »mi /.ijn wij eens iieheel onder ons, uilgezonderd do kleine Snip, die zich onder de vrienden gcplaalsl heel'l.quot; Hel hondje had zich namelijk op de hauk lussehcn Van Sehallelaar en zijne vrijsler geplaalsl, en niel voldaan met hel koekje, dal de laalsle hem reeds gegeven had, zag hij dan hem, dan haar mei hedelende hlikken aan, ja versloulle zich nu en dan zelfs humu' aandaehl lol zich Ie Hekken door een zaclil gekel' of hel • aankrahhen mei zijn pool. ..W al zil die hond daar aardig, Marlha !quot; vervolgde hij; quot;hehlirij niel eens verleid, Maria ! dal de hond hel zinneheeld der gclrouwheid is?quot;

...la, vader! len niinslc zoo is mij meer dan eens gezegd,quot; anlwoordde zij, en slreelde den kleinen Snip.

»Welnu, kinderen!quot; vervolgde hij eruslig, «ik hoop dal dil onuoozele dier een voorleeken zal zijn van de gclrouwheid, die Uissehen u heiden zal plaals vinden; een gelrouvvc vrouw is zoo noodig voor den krijgsman, als hij op lasl van zijn leenheer of aangenomen gebieder in hel veld Irekl, en een soldaal heel'l driemaal zooveel jrelrouwheid noodig als een hurger, om zijn vrouw en de hu-welijkslrouw niel Ie vergelen, als hel in den oorlog luslig loegaal ; ik wee! er /oowal van, oisehoon ik nog vrij man was, loen ik de wapens droe^.quot;

«Ook /011 ik u nooil genomen hehhen, als irij niel van hel soldalenleveu hadl afgezien, Wonler!quot; zei Marlha.

quot;Ik voor mij, anlwoordde hij lachende, »ik wil niel zeggen, dal ik u niel zou hehhen durven Irou-wen. zoolang ik nog soldaal was.quot;

»Kom, kom, Wonier! slaak nu eens vooral die malle praaljes ; de lijd gaal zoo spoedig om, dal wij dien niel hehoeven Ie verslijlen mei elkander Ie hekelen: heer Jan heefl mij ijeze^d. dal hij iels wensehle le vragen, waarloo hel mij nn voorkoinl.

dal dil oo#teiihlik zeer iresehikl zou zijn.quot; Dil zei' ^ende, wierp Marlha een vriendelijken en aanmoe dijenden lilik op Van Sehallelaar.

quot;Welmi. hel zal mij genoegen doen le vernemen, wal onze irasl Ie zeggen heel'l of verlanjil ; ik heh zijne iredachlen reeds vooruil geraden ; een ond soldaal weel wal een edelman verlangl, als hij ten oorlog gaal. Heh ik wel geraden. Van Sehallelaar? Nu, zeg op. irij schijn! Ie aarzelen ; ik weel hel toch al, en heh er voor jfezorjfd: een opperdeiiird 1 zaam harnas heh ik voor n Uaariiemaakl.

»Oeh, ouler ! riep Marlha knorrig, «iiij drooml van harnassen ; heer Jan denkl daar niel aan.

»Hoor, vrouwliel! anlwoordde hij, ..hemoei n mei uwe liuishoudiui.', maar niel mei (lingen, waar van j.rij niels weel; ik weel heler dan gij de jre-daehlen van een krijgsman Ie raden; wal zegl gij er van, N'an Sehallelaar! heh ik hel geraden ofniel?quot;

»Ja en neen, meester!quot; anlwoordde deze, «zeker verlangl een ruiler mei troede wapenen le dienen ; en oisehoon ik reeds vroeger deugdzaam bewerkte wapens van n heb jtckreften, kan een nieuw slel mij nimmer Ie onpas komen, vooral als zij doorn ol in uwe werkplaats vervaardigd zipi : een iroed soldaat baakl sleeds naar eene froede rusling. Aan die zijde hehl gij dus aan mijn \erlani;en voldaan, reeds voordal hel lol rijpheid gekomen was; ik dank n \an harte. Dil zeggende, reikte hij hem de hand, waarna hij vervolgde: «Aan de andere zijde moei ik erkennen, dal nwe \rouw gelijk heefl, dal ik u over een ander onderwerp wensehle le spreken; namelijk over iels, dal mij dierbaarder is dan mij zeiven, en n meer dan al uwe wapenen en bezitlhigen ; ik wensehle u te spreken over Maria.

«Zeer gaarne zal ik en mijne vrouw aanhooren. wal j;ij le zeiriren hehl, Z(gt;i(le de smid: «want van die zaken weel Marlha ook mede le pralen, en Maria zal gaarne luisleren. Nu, nu, kind! bloos maar niel.quot;

«Meesler 1 zeide van Sehallelaar, «reeds een jaar is er verloopen, sederl hel mij werd loegeslaan Maria le vrijen: voor mij, die haar reeds sederl lang beminde, is deze lijd omgevlogen; ik heb haar ihans zoo liel, als ik voorh(gt;en niel wisl, dal ik zou kunnen liel hebben; haar gedrag, hare opvoeding, haar inborsl heb ik leeren kennen, ofschoon ik hare deugden niel naar liehooren weel le schallen.quot;

»(), Jan! zeg niels meer, zeide Maria verlcjfcn. »lk bid li, zeg niels nieer.quot;

«En waarom zou ik aan uwe waardige ouders niel zeggen, Maria ! hoe hoog ik u achl : doch ik

• quot; 1 quot;jr.quot;-,quot; . J

*(.

;

- 4

il gt; a

t

Pi

i u


-ocr page 38-

OLTMAINS, DE SCHAAPIIKRORR.

2fgt;

wil ii wel .«elionr/anieii en vervoljfen. Hesle vrienden 1 wiil mij /.elven lielrell, Maria /al hel liest welen, Ime na ik haar aan hel harl lis;, en ik mai; aan n. Iiare ouders, indien ?;ij /el\en er niel reeds \an liewnsl waarl, wei /e.uj-'en, zonder on-heselienlen '

mijne lield

immers reeds /oovele Idijken jiesjeven \an leedere verknoelillieid. Oil alles, waarde meesier! ge-voeijd liij den lejfenwoordiijen loesland van hel land, doel er mij naar haken, om door een naderen, meer vaslen en onverhreekharen hand aan haar verhouden Ie worden; ik hen srekomen len einde n om liare liand Ie ver/oeken, en haar voor God en de inensehen lol mijne eehle vrouw Ie nemen.''

Toen hij hegon ie spreken, kon men hooren dal hij slerk aaniiedaan was; imiar lanjiziimer-liand werd /ijne slem vasler en meer iiedaard. Deze woorden, die mcl zooveel gevoel werden uiliresproken, dal Maria en hare moeder lianen slorllen van uaiulnenin};, en /ell's de oouien van den ruwen werkman voeiiliii werden, verrieden dal Van SehaU'eliKir de waarde kende van zijn verzoek. Kan er ook iels van meer helmi^ voor den hravcn edelmnn /ijn dan de keii/e van eene deugdzame hnisvreuw, de moeder zijner kinderen, van haar, aan wie hij zijne eer en die van zijn geslaehl wil loeverlrouvven V

«lieer Van Seliallelaar!quot; zeide de smid, na eenijie oogenldikken gezwegen Ie helihen, «ik had dil verzoek moeien vervviiehlen, maar zie, ik daehl er niel aan. Ik zal niel zeggen, hoe hel ons vereen, n om de hand onzer doehler aanzoek Ie zien doen; de gelieele slad moge er verwonderd over zijn, ik niel ; ik ken n, en weel dal Maria, ofschoon niel van adel, uwer waardig is; ik dank n dus in haar naam. Maar,quot; vervolgde hij aarzelende, /nu hel wel een gesehikle lijd /ijn om hruilofl Ie houden 1 Indien gij haar mei u mede-voerl, zal zij dan hier, dan daar haar verhliji moeien houden ; hare moeder en ik zeil zouden dal niel gaarne zien. I'w jonge vrouw hier achler Ie lalen, koml mij ook niel aannemelijk voor ; een vrouw moei immers liel' en leed deelen mei haar man; ik wed iiulerlinad niel, wal Ie doen. Wal /egl gij er van, Marlha? quot;

»lk hedank heer Jan voor /ijn aan/oek, en uil naam \an Maria,quot; /.eide /ij, «maar om haar nn Ie missen, en hel meisje, dal ik /00 lang mei /org heh opgevoed^ /00 maar o|gt; hare jaren de wereld Ie lalen ingaan, en wel in de/en akeligen

ie zijn, dill ik iiiij tlui l' vleien, dal tiiar niet onjieviilli}.' is: /ij heel'l mij

lijd, ach neen! daarloe kan ik niel besluiten.quot;

»|{edenk, meeslcr! hedenk, lieve moeder!quot; hernam Van Seliallelaar mei vuur, »dal juisl die redenen mij overhalen om op mijn aanzoek Ie hlijvcn slaan. Maria is nog jong, hel is zoo, maar ik hen zoo jeugdig niel ; een jongeling is veellijds zonder reden ongeduldig in huwelijkszaken; o|t mijn jaren hen ik hel op vasler gronden. Zal Maria niel veiliger wezen als mijne vrouw, dan zonder deze aanspraak op elks onlzag! is er iels heiliger, na een moeder, dan een gelrouwde vrouw quot;! ik geloot' hel niel. Kn dan nog dewijl ik zie, dal hel woord er nil moet, juist in dezen lijd, juist omdat weldra de oorlog met woede kan heginnen, /011 het mij /00 onhegrends gelukkig maken, Maria de mijne te kunnen noemen, voordat, 0 ja, mijne vrienden! voordal misschien de dood mij verhindert haar eelilgenool Ie w orden.'

»0, Jan, Jan! gij sterven!quot; riep Maria snikkende, «welk een akelige gedachte! neen, als gij mij trouwt, moet gij mij nooit verlaten, zweer mij dil. O (ind ! gij sterven ! en ik dan !quot;quot;

«Maria! heste Maria!quot; antwoordde hij aangedaan, en sloot haar kussende in /ijne armen, «ik hid 11. ween niet, ik wil niel sterven, maar met en voor n leven. Wij, ruiters, spreken /onder omwegen over den dood ; ik had dat niet moeten zeggen.quot; Mij wisehle haar de Iranen nil de oogen, en haar vol liefde aanziende, vervolgde hij ; «komaan, liel kind ! zie mij eens aan! hen ik niet groot en slerk ? Draag ik niet de rusting van uw vader, van den meester uil de Vergulde Helmquot;] Is Moor niet een goed paard? Is Frank niet aan mijne zijdeV Zijn mijne rijzige ruilers niet dapper, en is inijn-gt; heer St. Maarten niet een goed patroon 1' Wie zou den arm doen huigen, die uw ring droeg ? wie hel hart Iretlen, dal door n reeds geheel is ingenomen';' Wie /al mij overwinnen, indien mijne kleine, lieve Maria, te luns, met verlangen naar haar eehlvriend uit/iet?quot; eindigde hij/acht, terwijl hij vroolijk lachende haar nogmaals kuste.

Waarom daarover ook gesproken?quot; zeide Martha, die zelve geweend had.

«De oorlog is zoo vreeselijk niel, ik weel er zoo wat van,quot; zeide de smid; indien men het wint, verliest men zelden veel volk, en indien men een slag verliest, loopt men zoo hard, dal men niet kan achterhaald worden; hel komt gewoonlijk op den kop neder van die arme snaken, welke handgemeen worden, voordat het rnehthaar wordt of lumiie partij voor- of achteruit moei. Kom, meid! Imil daarom maar niel, alles/al heter alloo-


-ocr page 39-

lt;u

vJa, mcesloi'!quot; antwoordde A'an Scliaficlaar met een vaste .stem; .-ik zweer bij God en mijn heer St. Maarten, en op mijn woord als edelman, Laar aan te nemen als mijn verloofde. [t

Hladz. 27, deel I.

-ocr page 40-
-ocr page 41-

27

pen dim ,eij dcnkl : een vrij,sier vsin een edelniiin iikm'I om zoo wciiiii; de li|) niel hilen Iwinucti.quot;

Niin Seliiidehiiir, die fteen niiverwiiiilen had, en .Miirin erfeeiiiiam wenselKe Ie niiiken, verlmiifde ook diiiiroin Ie linwen. De smid (iii;irenlei;en hield hein voor, hoe hij reeds oniiiingeiniiiinheden in de siad luid geluid over de vei keerinj; Inssehen een edei-niiin in diensl van den Misseho)) en zijne doehler; en hij liel zijne vrees hlijkcn, dal hij liij de ^islinp: der gemoederen aan zijn persoon en zijne goederen zon knnnen henadeeld woi-den, indien hel huwelijk doording voordal de zaken ijesehikl waren. Vrouw Marlha wilde er ook niel van hooren, hare doehler Ie lalen verlrekken op een ooirenhlik, dal haar man haai- iieen hchoorlijke woonplaats kon aanwijzen en hij haar lilijven. Van SehaU'elaar gevoelde de geirrondhcid dezer leijeiiwcrpingen zeer goed; hel kwam hem ook niel in de gedaehlen om een heroep Ie doen op de liefde van .Maria, als Ie wel hekend mei de eeehlen harer ouders, daar hij cersl na hnmie loesiemmini; zich lol haar zon gewend hehhen mei hel xerzoek om hem gelukkig Ie maken. .Na veel pralens zeide de smid eindelijk, loen hij zieh voorziehligheidshalve eersl in slilic )'!lt;l zijne ImisMdiiw heraden had: «Zooveel mogelijk willende voldoen aan nw en ons verlangen, hesle viieml ! zoo zijn wij genegen, .Marlha en ik, om n mei onze doehler Ie verloven, len einde naderlnmd zoo spoedig mogelijk, onder (Jods zegen, hel huwelijk plechlig Ie vollrekken. Dil zeggende, slond hij op, en lerwijl zij allen zijn \oorheeld Nolgdeii; vroeg hij aan Marlha om een ring: doch \ an Seliallelaar liaaslle zieh hem er een Ier hand Ie slellen. Hij bezag den gladden gouden ring eenige oogenhlikken opmerkzaam. »llehl gij ook een lang noodigxroeg zijne vrouw.

quot;Neen, Marlha !' antwoordde hij, «geen ijzeren werklnig zal dit versiersel hreken.quot; Hij vatte nn den ring Inssehen zijne dnimeu en voorste \ ingers, en hrak hem door, alsol' liet glas geweest ware. «De ringen, die ik smeed, /ijn niet zoo Losthaar, maar ook niet zoo hroos,quot; zeide hij vroolijk ; en daarna met ernst: «Welnn. ^an Seliallelaar! nader mij, indien ik n mag verzoeken, en gij ook, Maria.quot;

Wouter stond uahij het senster met zijne \ ronw, en Van Sehallehiar geleidde Maria hij de hand naar hare ouders; alleen de niannen waren bedaard ; moeder en doehler slorllen tranen van aandoening.

«lieer Jan van Seliallelaar ! dus hegon NNOnter met een waardigheid, die men van hem oppervlakkig niel zou vervvaelit hehhen; maar hij vva-gt; vader, en in dit oogenhlik gevoelde hij al de kracht van die lietrekkin^: «Zijl gij genegen, om Maria, onze dochter, met wie gij voor ons staat, aan Ie nemen als uwe hrnid, en heloolt gij, op uw woord als edelman, haar. zoodra ons zulks raadzaam zal voorkoinen, Ie nemen lol uwe echle vrouw'?quot;

«Ja, meester! antwoordde \aii Sehaflelaar met een vasle slein ; »ik zweer hij (iod en mijn heer St. Maarten, en op mijn woord als edelman, haar aan Ie nemen als mijne verlooide, haar op de eerste aanvraag daartoe te nemen lol mijne echte huisvrouw, en haar al die rechten Ie geven, die haar toekomen, haar te hesehermen en liel te hehhen ; zoo waar mogen (Jod en alle Heiligen mij genadig zijn !quot;

«Maria! zeide Wouter nu, «licht gij gehoord,

wat de edelman gezegd ......... aan wiens zijde gij

staal ?quot;

«.la vader,quot; antwoordde zij zacht, terwijl zij vol ontzag voor hem nederknielde.

»Zijt gij dn^ ook genegen,quot; vervolgde hij. «om hem aan Ie nemen als iiv\ hruidegom, en heloolt --'ij hem aan te nemen lol nw heer en eehtgenoot, zoodra wij en hij dit goedvinden? Zweert gij uie-mand lief Ie hehhen als uw man dan hem? heloolt gij hem onderdanigheid en gehoorzaamheid in liel en leed quot;1 zoo antw oord : ja.quot;

«.la, vader! zeide zij zacht, «na u en mijne moeder hemin ik hem alleen : ik helool' zijne gehoorzame vrouw Ie zijn. en hem als mijn heer te eerhiedigen. zoodra wij zullen vereenigd zijn ; ik helool hem tronw. en ik /weer zulks hij mijnen lieven Heer Jezus en /ijne Heilige Moeder, welke mij hoort !quot;

Dok aan het oog van den vader ontglipte een traan van aandoeniiii!, die op den gehroken ring viel. welken hij in de hand hield, lerwijl zij alle drie limine hlikken gevestigd hielden op het engelachtig. onschuldig gelaat van het schoone meisje.

quot;Welnu, kinderen! indien dit dan zoo is, zijt dan tezamen gelukkig: dil wenschen uwe ouders.

Dut vang haar dan tot uwe hrnid. Van SchaHel.......

en hew aart ieder de hellt van dezen ring; lievvaart haar wel, kinderen! en hedenkl, dat, zoo nauw vereenigd, als die deelen, schoon thans vcrliroken, geweest zijn. gij ook eens vereenigd zult worden.quot; Dil zeggende, reikte hij hun elk een hellt van den ring over; en Nan Seliallelaar, die naast haarwas nedergeknield, terwijl zijne hruid de gelofte aflegde, drukte haar aan zijn hart en een kus op haar lippen, zonder dat hij woorden kon vinden om


-ocr page 42-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

28

zijn tii'vocl uil 1t' dinikkcn. «Mari»! iiiijiic liniid!quot; /cidc hij ('iiidclijk. en liij iiicili liaar ()|)slanii, «voor eeuw ijl/.ijl ^ij mi aan inij vcrlioiidcn. O! dil maakl mij jjcnisl 011 jfi'lnkkij.', en lid zid mijne itroolslc zorii /ijn. om n hel leven zoel en ijeiioe^elijk Ie maken: mijne lieide zal n koesteren.

Hij hraelil haar in de armen van hare moeder, die de verlooiden aan haar harl drnkle, waarna ook meesier WOilier zijne dochler knsle en \an SehalVelaar de hand drnkle. Toen deze hem hedankle voor de hereidwilliifheid, waarmede hij, al ware hel dan ook maar ten deele. aan zijn verzoek had loejjejieven, zeide hij vroolijk: «(ieen dank, waarlijk niel, \ an Si hall'elaar! hel is Marlha, die hel zoo wcnselile Ie schikken, en Maria zon niel in haar schik iiewcesl zijn, indien ik u liaar len minsle niel als hrnidejk'oni gegeven had.'

«(Jij scherlsl, vader!quot; anlwoordde zij \ronlijk; (iindien ik al een hruhlegoin \erlani;(le, zoo hch ik

omar

er niels van talen lilijken, niel w aar, .1

«Zoo is hel, hruidje?quot; zeide deze, haar mende, en haar in hel oor llnislerendc, «en loch verineen ik zoo iels hemerkl Ie liehhen.

«Lalen wij nn de gezondheid van de hrnid en den hrnidegoin drinken. .Marlha!' zeide de smid, die de lickers 'nsehonk: doch o|i hel oogenhlik dal hij den dronk wilde lochrcngcn, werddedenr geopend, en (ïriel kwam mei drill de kamer in-slniven.

«Daar is een kleine knaap. Heer! zeide zij haaslig, «die vcrliingl u Ie spieken. Ik moei n zeggen, zegl hij, dal Henri er is, mei helangrijke lijdingen; maar Diik zegl, dal liet Heinlje van den voerman nil den Aehlerkamp is, die zich verkleed lieefl.quot;

«Wal kan die jongen Ie zeggen hehlien?quot; zeide N'an Schallelaar verwdiiderd; «zeg, dal ik hem zoo aanslonds zal spreken, (iriel! en laai hem wachlcn.quot;

«Op nwe gezondheid, mijne kinderen! en dal het ii in de wereld le zamen gelukkig mogen gaan,quot; zeide Wonler, terwijl zij den heker ledigden.

.Nn overhandigde Van Schallelaar aan Maria een l'raaie gouden halskelen, die hij voor haar inede-gehrachl had, terwijl zij, versehooiiing verzoekende, dat haar geschenk hijna geen waarde had, hem een kaproen (I ) schonk, welke zij zelve voor hem had vervaardigd; doch hij verzekerde haar, dal dil geschenk \ an haar eigen werk hem meerwaard was dan gond of zilver.

(1) Muis met lang afhangende slippen, die lat over de sehou-üers reikten.

au

Terwijl hij de kaproen hewonderde, welke van sanguin laken en geslikt was met hloemen van echt gouddraad, waardoor ter wederzijde een M was heen gevlochlen, onlslond er een groole he-\vcging in den winkel. Men hoorde Dirk, den mees-lerknechl, luidkeels lachen en de dreigende slem van (iriel, die met iemand in een hevigen woor denstrijd scheen Ie zijn. Eindelijk vernam men ook iemand, die op een hoogdravenden toon iels scheen te vorderen, waarna er aan hel einde van de gang een soort van worsteling scheen le ontslaan, waarin de oude dienstmaagd hel onderspit doll; want men hoorde haar zich over den knecht heklagen, die, in plaats van haar hulp te hieden, niets deed dan i'chen. «Maar ik zal zien, ol' ik geen gelijk kan krijgen tegen dal kleine gedrocht, dal tegen lieer .lan s hevelen zich in een vreemd hnis zoekt in te dringen,quot; riep zij. Doch een oogenhlik voordal zij aan de denr van de kamer was genaderd, was onze onde kennis, Heinlje, reeds hinnengetreden, en had, na eerst allen in hel algemeen hegroel hehhen, Van Schallelaar aldus aangesproken: «I ik vraag verscliooning, dal ik zonder toestemquot;'

voor n verschijn: maar mijne lioodschap ge.

Keen uitstel, gij zijl hier in gevaai-; het raadzai zal zijn de slad zoodra mogelijk le verlaten.

»ln gevaar!quot; riepen Maria en Marlha als nil mond uil.

«Dal kan niel zijn, Maria! heb geene vi zeide Van SehalVelaar hemoedigend, waan ernstig vervolgde. »\\ a 1 zijn dat voor pn Heinlje! past hel aan iemand, die mijn kim;; .i worden, zich te gedragen als een onde vrouw?'

«lieer!quot; zeide de knaap mismoedig, «indien de zorg voor nwe veiligheid mij le ver heelt doen gaan, ik hid n, vergeel' hel mij, ik dacht wel te doen.quot;

«En gij deedl ook wel, knaap? zeide Maria goedhartig. «O Jan, wees niel vertoornd op hem. ik verzoek het n.quot;

i.quot;'

hehhen, Heinlj

«En wat zou ik te vroeg Van Schallelaar, die zijne hruid de hand drukte.

»Zoo even, zeide deze, «toen ik van den \ ijver, waar ik dit kleed gekocht had, teruggekeerd, en iuisl weer in den stal vva.s. kwam er iemand, die mij vroeg ol ik den heer Van Schallelaar diende; loen ik dil met ja heanlvvoordde, vervolgde hij: «zadel zijn paard dan maar dadelijk op, en spoed u um hem le herichlen, dal hij zich haasle de stad Ie verlaten, daar men het oog op hem heelt.

«En wie was die man! vroeg \au Schallelaar.


-ocr page 43-

n ken licm iiicl, lieer!quot; iinhvoordde de kniiii|i; r iiiiar /ijn uileriijk scheen hel een helder n; hij wns reeds hoof; hejiiard.

alph, de schaapherder!quot; zeide Van Sehallelaar Midcrd; »iiu dan/al er loeh wel wal \aii aan hij weel eehler niet, dal Monlloorl mij \i'ij e ^ejieven heefl.quot;

mi iroeden raad moei men nicl in den wind slaan,quot; merkle W'onler aan; »en hoe liaarne wij li hier zoolang mogelijk wensehen Ie lionden moei ik ii eehler aanraden, hoe eer hoe heler Ie ver Irekken. De snaak, die over de soldeniers hel hevel vocrl, welke hierin he/elling liegen, is een kwade hond, die zieh inissehien niel zal onlzien om n wederrechtelijk gevangen Ie houden.quot;

»ik zie niel waarom ik mij zou haaslen,quot; zeide Van Sehallelaar; »ik hevind mij hier zoo wel, dal ik mij over dien aanvoerder niel zijn volk niel veel hekommer.quot;

De verloogen van Maria en hare moedei' hadden 'r zooveel invloed o|) den rniler. dal hij einde-gehoor gal' aan haar smecken en zich liel halen om zich zoo spoedig mogelijk Ie vereren.

s Moor goed gevoederd?quot; \roeg Van Schalle-aan den knaap, die eerhiedig hij de denr I. en geen achl sloeg op de diensiniaagd, die e gang slond, en hem \an lijd lol lijd mei vinger dreigde, olschoon zij liel nn niel waagde over hel onhescholïe gedrag van den knaap 'klagen.

a, lieer! niels heell hem onlhroken; gij znll paard lol diep in den nachl kiiiincn hcrijden, dal hel iels zal noodig hehhen.quot; was hel oord.

)al kleed slaal n heler dan dal van heden-;en,quot; zeide \an Sehallelaar, »cn hel schijnl, l^ij uw naam ook vcrandcril helil, lleinlje!quot; t'eranderd zoozeer niel,quot; anlwoordde deze, ar Henri is veel gcpasler naam voor den knaap een edelman, zoo het mij voorkwam, en ik dil kleed gekochl van hijeengcgaanle drink-lalslergelden. in de hoop, dal ik in uw diensl I reden.quot;

k helt mijne hruid geraadpleegd, ol' ik n al liel in mijn diensl zou nemen.quot; zeide Van H'elaar mei gemaakle del'ligheid: »ik heli haar ekci'd, dal gij dapper, gelronw, en licvallig leesi waarl, en zij is u goedgunstig geweesl; 'enige wal iiij nog Ie doen helil, is haar voor

goedheid le bedanken.quot;

eintje knielde voor Maria neder en bedankte

haar, in de hoogdravendsle bewoordingen hare schoonbeid en (lengden x erheU'ende mei hel opzeggen \an eenige volzinnen, welke hij onlboiiden had van den lijd, toen hij mei de doekenspelers (I) en goochelaars het land alliep.

quot;Dal is een wonderlijke snaak,quot; zeide de smid, lt;lie zijn huik vaslbield, zoo lachte hij: maar wal \erbergl hij toch onder zijn manlcllje';' komaan, laai ons eens zien.quot; De ongelukkige dwerg vernam niels van heigeen er in hel vertrek omging, zoo druk was hij bezig mei zijn hot' aan Maria le maken, en toen de smid zijn mantel bad opgetild, was bet te laat. (iriet en Martha hieven mi met W'onler een lachkoor aan, waarbij Van Scball'claa en Maria zich weldra insgelijks voegden. Zijn wambuis namelijk, dat bij gemaakt gekocht had, was van achteren geheel opengesneden, opdat hel hem zou kunnen dienen. Heintje had gehoopt, dal zijn mantel dit gebrek zijner klecding zon verbergen, tol hij den tijd kon vinden bel wanihnis van pas le laten maken, waarvoor hij zich van een lap van dezeiïdc stol voorzien bad; doch de nieuws gierigheid van den smid verijdelde deze hoop, en vertoonde zijn onbedekten rng aan de onistanders.

lleinlje keerde zich snel om. terwijl bij opsprong en zich heen en weder schudde, om zijn manlcllje weder te laten vallen. Hij wierp een woedenden blik op (iriet, denkende dat deze de oorzaak was van zijn ougeink; doch toen hij zag, dat Wouter er schuld aan was, schudde hij droergeestig bet hoold, trad naar het venster, en verborg zijn gelaat in zijne heide banden. Vergeefs trachtte de smid bel gebeurde weder goed te maken door hein vriendelijk toe le spreken; want telkens was bij genoodzaakt zijne rede te staken, zoo kwelde hem de laehhist. Kindelijk riep hij verstoord op zich zclven; «(iriet! wat slaal gij daar bij de deur, en wat doel gij hier? Hoep Dirk, en zeg dal hij terstond hier komt.quot;

quot;Henri!quot; zeide Van Sehallelaar nu, quot;help mij mijn kolder aandoen, ik moet vertrekken; de mees-ter meenl het zoo kwaad niel met 11; laat u door znlk een kleinen tegenspoed niel ternederslaaii.quot;

De knaap geiioorzaamde dadelijk, en trad naar zijn heer; ziju gelaal droeg nog de sporen van smart en verlw ijfcling.

»(iij znll nog wel wal anders in mijn diensl moeten nilstaan,quot; zeide Van Sehallelaar goedaardig, »en ik zou u baast raden, Henri! van uw voor-nemen al' le zien.quot;

(I) Kunstcinnkcrs.


-ocr page 44-

wii i ti.xiv, i»i', rn,ii7\.Trnnnni.ii.

«l ilsliiiUi, llcci !quot; nnlwnoiddc de kii:(ii|gt;; «hen ik dan iiicl ift'woon itcwccsl iillcs Ie vcrdrajft'iiV doch liu'ii was ik nicls; maar tui ik ecu knaaj) licii, Immi ik waulwipi!.', in uw liij/ijn en dal van deze Junks rouw licspol It' worden door ccm oude n rouw, on dooi' iciiiand, dicu ik moei oiil/icn.

«Kil indien dil niel /ott ware, jouden! wal/ondl trij dau gedaan lieiilieir.'quot; M (U'}{ \\ otilcr zorifcioos.

»l)au,quot; anlwoorddc llcnri, lerwijl /ijui' oojien san wraak/nehl Houkerdcn. en liij in zijn wanilmis laslle, »dan! . .

»Z\\iju; knau|»!quot; viel Van Seliafl'elaar hem in de rede, «zwij^! ik wil hel, en haasl n! Ik hid u, nieesler! hemoei n niel mei den joiiifeu.quot;

i)(iij hi'ht mij lalcn roepen, meesier!quot; vroefj Dirk, in de (leur hlij\eii(l(' slaan.

igt;l)e heer Van Sehallehiar moei verlrekken,quot; zeide Wonier: »iuisscliieu zal zulks niel naar den zin zijn siin soiuiuiire snaken hier in de slad. die gaarne over de huilers den haas spelen. Hij is mijn ,Uiisl ^eweesl; indien hij dus heleediiid werd, zou dil aan mij fïi'weten worden.'

«Zeer zeker, meesler!'' aulwoordde Dirk, zijne muls op zijne hand romhlraaiendc.

»llel zou schande \oiir hel geheele ^ild, en dus ook \o(tr ii en alle gezellen zijn.quot;

»Zeer zeker, meesler! wal den meesler raakl, raakl nok den kneehl, en wal den kneclil aanhaal, is den meesler niel vreemd.quot;

».luisl, Dirk!quot; vervolgde Woulcr; «daarom verzoek ik u, dal s.rij u irereed homll om mei vier jiezellen mede te jfaan.quot;

«Zeer .uoed, meesler! zullen wij wapenen mede-ncnieir.''' was hi'l antwoord.

«.Neen, Dirk! dal zal niel noodij; zijn, een duchtige stok ol' knuppel is !i('noeJlt;; maar ja, itij kunt hen uil voorzorir wel elk een kuijl onder hun schoolsvc! laten veiiiergcn.''

«(ioed, meesler! ik zal vier vuurwerkers neincn, en die zullen de eer van de Vergulde Helm ophouden. ol' ik wil treen Dirk heeten.quot;

«Zoo spoed u dan, wacht ons iu den winkel, en lieei' hun een kan hier; maar alles hedaard, verslaat {fijf

De iiieeslcrkneclit hooir mei het lioold tol teeken van i-'clioorzaamheid, en snelde heen.

Maria omhelsde haar vader en zeide, terw ijl zij hem laiifis de ruwe wanden streek: «O, vader! ik dank 'ii. dal ruij \oor Jim zoiyl.quot;

«Welnu, ik dien imniers \oor uw liruidejtdm Ie zorjfen, kind!quot; antwoordde hij, haar op hel hoold kussende.

«Mn als ^e u nu om mij iu ongelegenheid hreniil, hesle meester!quot; zeide Van Schallclaar, lerwijl hij hem de hand drukte.

«O, dal hecl'l geen zwariiiiieid. Van Schallclaar!quot; hernam deze; «maar ik zie, dat .«ij al sfereed zijl; ik moei mij ook noi; zoo wal aankleeden.quot;

Terwijl \an Schallclaar, die zijn zwaard reeds amdiad, den hoed opzette, iial' hij aan llcnri eenii; irelil om het stallen te helalen, en gelastte hem vooruit Ie gaan en hem aan den stal Ie wachten. Martha .«al' Wouter zijne muls en zijn mantel, en deze voorzag zich van een ccuvondii; en niet zeer «rooi, doch hired en deugdzaam zijd«eweer. Op hel oo.uenhlik, dal llcnri de deur wilde uilsnelleii, im zich diep xoor Maria en \rouw Martha gehogen te liehhen, riep de smid: quot;Ze« eens, knaap! het spijl mij nu, u zoo even verdriel Ie hchhen aan «edaan; neem dil van mij ten gcschenke aan, en alles zij \er«e\en en\erjfelen.quot; Dil zeggende, hield hij hem een l'raai, klein zwaard voor. Henri wierp een hegecriflt; oo.« op hel wapen, en z.aif Van Schal-l'elaar vragend aan, welke hem, door met hel hoold Ie knikken, aanried, om hel«cen hem aan «ehoden werd, niel Ie weigeren. Nu het zwaard aannemende en heziende, lerwijl zijne oogc'1 van hiijdscliap schillerden, reikte hij den smid de hand, en zeide: «Meesler! llcnri heelt alles verdelen, hehalve uw .«oedheid; door mijn heer niet ijver Ie dienen, hoop ik u die te verbelden,quot; waarop hij hel vertrek verliet.

Tot nog toe hchhen wij gclracht den alwissclen-den };ang der gehciirlenissen en der samenspraak Ie heschrijven; maar wij zullen niet waften een verhaal Ie doen van het alschcid der jongverloor-den. Hoe zonden w ij toeh ecuigszins naar waarheid de wdorden en gewaarwordiniren van het hedroel'de meisje overhrengen. Hoe de taal van den ruiter, die, zijn eigen smart Ncrgelcmle, alleen naar woorden zocht om haar Ie troosten en haar moed in Ie spreken? Kindelijk moest hel lol de seheidinir komen. Tevergeels had Van Schallclaar haar in het vertrek Ie hlijxcn; sruchleloos .«elastic \V outer de vrouwen die den ,iii.ide«om lol aan de straal uitgeleide wilden doen, om niel verder Ie gaan, en niets was in staal haar van dit voornenien ui Ie hrengen.

Van Schallclaar ondersteunde zijne hruid met den rechterarm; zij hield hem met hare heide armen oimal, en \oelde de knoopen van zijn kolder niet, die hare zijde raakten, en toch hield zij hem vast aan zich «ekneld.

«Gezellen! zeide Wouter, toen zij in den winkel


-ocr page 45-

V

(riulcii: «Dirk liccl'l. iilicdcn zckci' van de /iiiik ondemclil; wccsl nicl di il'lii;, rn doel nich zonder mijn Im'vcI; niiiar koml lid er lot', klopt er diin inaiii' ifcdiuhl (i|gt; los. en ircd'l hlijkcn, dal irij lie\\(ion zijl nicl den liaincr oin Ie ^aan.quot;

»(iij zuil IcM'cdcn zijn, niccslci'!quot; zcidc Dirk M'dolijk, «nicl waar, horslcn?quot;

».la,quot; anlwnorddcn de vier zwaitc knapen, die aeliler liein slonden, mei hnime knu|»|)els iiard op den ^rond slaniplen en op hunne kraelilcn slen-nende, i'ccds nicl verlanjfcn lie! oo^enlilik Ic i;cmocl zaj-'cn, dal zij hun meesler en den heer \ an Schal Iciaar een hcwijs zonden kunnen ^e\cn \an hnn moed cn xcrknnehlhcid.

»llel is wcl!quot; zcidc Wouter; »\an Schallclaar! lalen wij uu jiuim; hooi', daar slaal hel reeds hall' \icr. iMiirlha! neem hel meisje mei n naar achlcrcn.quot;

«Vaarwel dan, Maria! vaarwel mijne hrnid!quot; zcidc \ au Schallclaar haar kussende: », sehrijl' mij nu cn dun, cn laai mij dikwijls iels \an u hooren.quot;

».hm! iiij nn al vcrlrckken! ach!quot; znchllc zij, hem mei hare sclioone oojren, die \ol Irancu sinn-den, sincckcnd aanziende.

4lcl is nicl anders, Maria! ik hid u, houd goeden moed,quot; (luislerdc Van Schallclaar haar in hel oor.

«Maria! will gij u ziek maken!quot; zcidc Marlha, die zelve weende.

»11, Miocdcrlicl'! beveel ik mijne hruid aan.quot; vervolgde Van Schallclaar, haar aan hare horsl dnikkciide; want het sehooiie kind was van droel-heid hijua wezenloos, cn hij gal' Marlha den al-scheidskus; »ik liid u, troost haar, al wat mij op de aarde dierhaar is, laat ik u achter.quot;

».laii! een verzoek hch ik.quot; zcidc Maria zacht, terwijl zij haar lionl'd oprichtlc, en zijne hand aan haar hart drukte: »ccue hede, die gij mij moei toeslaan, anders laat ik u niet gaan.quot;

»Wal verlangt gij dan, mijne hruid!quot; vraagde hij, »ik sla uw verzoek toe.quot;

«Indien gij mij lielhclil. Jan! heloot' mij dan geen Iwisl te zoeken met.... mei dien IVrrol, o, ik hen zoo hevrcesd voor zcidc zij aangedaan.

«Met hem,quot; zcidc Van SchaHclaar, terwijl zijn gelaat zich verduisterde eu zijn hlik ondervragend op haar rustic. Ken oogenhlik stond hij in twijfel wal Ie antwoorden; doch snel scheen de onrust Ie verdwijnen, welke zijn gemoed gepijnigd had, en hij zcidc hedaard: «Met hem nicl. Maria! ik heloolquot; liet u; maar die hclol'tc kost mij veel... .quot;

»l)ic vrouwen! die vrouwen!quot; mompelde de smid. »Koiul, mannen, gaal maar vast naar huilen.quot;

Van Sehallclaar drukte Maria nog cémuaal aan zijn hart; nog ('énmaal ontmoetten zijne lippen de koude lippen vim zijne hruid; voor hel laatst rustte zijn gevoelvol oog op haar. toen riep hij: Vaarwel, dierhare Maria! vaarwel, (iod hchoedc u! het moet nu zoo zijn.quot; en hij snelde, zijn gelaat met zijne hand hcdckkciide, den winkel nil.

«Zorg voor hel kind, Marlha!quot; zcidc de smid, die hein volgde cn de denr achter zich toetrok.

•Jan! o Jezus hij is weg!quot; gilde Maria, die zich op eens uil de armen harer moeder losscheurde cn naar de deur snelde; maar hare krachten on-derslcunden haar wil niet; zij zag Van Schallclaar, die zich omkeerde, cn mei de hand haar voor het laatst nog het alscheid tocwenklc. .Nog eens uitte zij gillend zijn naam en zakte in elkander, cn indien (irict haar niet in hare armen opgevan gen had, zon zij gevallen zijn.

»Mijn kind! ween nicl, hond goeden moed. Maria!quot; zcidc Martha snikkende, terwijl zij haar naar de kamer droegen, hij zal weer terugkomen, spoedig. Maria! O spreek loeh, kindlicl'! uwe drocl-heid doel mij zoo leed; denk aan uwe arme moeder, zij spreekt tot u. antwoord haar. O (iod! verlaat ons nicl!quot;

Maria opende hare oogen, nadat men haar met kond water hel aangezicht hevoehligd had. cn de hand van Martha aan haar mond drukkende, zcidc zij: quot;Moederlicl, waarom weent gij?quot; toen sloot deze haar in hare armen, cn riep verheugd en dankbaar: »lk dank I , mijn (iod! Heilige Maria! gij hebt mij haar nog gelaten.''

u 'lt; i -•

! n:

il t

p'ï

Toen Van Schallclaar zijne bruid voor met de hand bad toegewenkt, ging hij zonder Ie spreken naast den smid. en trok zijne handschoenen aan. De knechts gingen ecnige schreden voor hen uil. Wouter zag nu cn dan naar zijn buurman, cn zcidc eindelijk: »lk hen blijde voor haar en n. en ook voor mij. dat wij op weg zijn; dal afscheid

nemen, dat afscheid ......... dat weet wal! houd

maar goeden moed; gij kunt nog lang genoeg, eu mogelijk al zeer spoedig, elkander den gchcclcu dag op uw gemak zien.quot;

«liet is zoo, waarde meester! dal zeg ik ook tol mij zeiven; en evenwel.... gij kent mij. waarom zou ik het verzwijgen? liet is mij alsof mij een zware last op het hart ligt, meester! zoo ik haar voor bet laatst gezien had!quot;

Voor het laatst! kom, ken ik u niet, weet ik nicl, boe gij er op slaat, als er gcvocblen wordt:


-ocr page 46-

(Iwaivsht'id! dill /;il wel ovcr^ami. Moritcii, zonder MTZiiiiu, zal ik li lit'l liiiriiiis (i|i de Scliidlelaar lalcn hczoi'^cn; hel is iicslaiid lescn zwaard en speer, lionl en kojjel, alleen een jfoed knijl is gevaarlijk MMir hein die liel draajil; maar w ie zonn in het slof werpen?quot;

«indien een ander sprak, meesler!quot; hernam Van SehalTelaai' hel luiolil sclnidtleude, »zie. ik zon hem mei «leze handschoen in hel aangeziehl slaan, en vragen el' hij mij voor een lafaard aanzag? .Maar ik ken uwe goede hedoelingen, vriend! gij zeil lielil in nwe jengd den aanval hoeren Idazen, gij held de wapenen gedragen; de oorlog is niels; maar die l'eri'oH ' Dil zeggende, liraehl hij de hand aan zijn dolk, dien hij zoo \agt;l omklemde, dal de kel-ling rammelde.

»lk zie. Van Sehaiïelaar!quot; zeide de smid, die hem inel len kwade duidde wal hij gezegd had, »dal Maria gelijk gehad heel'! mei n den vrede op le leggen; de vrouwen/00 zvsak als zij zijn, heldien veel niaehl door haai' verstand: daar znll gij in hel vervolg meer van le welen komen. Maar waarom hehl gij hel zoo legen dien l'errol? hij doel de zaken op een groolen en nohelen voel; gij zijl immers niet ininnenijdig op liem. Jan?

\an Sehaiïelaar antwoordde hem in hel eerst niet: maar eindelijk zeide hij: »Toeii IVrrol den Hisselmp zijn dienst aanbood en ik in den raad mijn gevoelen zeggen moest, ontried ik het in soldij nemen der Zwarte hemle. W aarseliijidijk kwam hem znlks Ier oore; want. ol'sehoon jnisl niel 011-hollelijk, gedroeg hij zicli altijd afgemeten en koel tegen mij. Daar bleef het hij: maar nn omstreeks een maand geleden, dwong mij bel gejammer eener vrouw om at le stijgen, en bare woning binnen le treden, alwaar haar man door cenige ruiters werd mishandeld. Zij behoorden lol de Zwarte hende, hekrennden zieli niet om mijne bestrallingen, en gingen voort den armen boer met hnnne zwaarden le slaan, kon ik minder doen dan den ongelukkige,een onderdaan van nnjnen heer, le besehermen? Ken der vreemde milers, die hel zwaard legen mij had opgeheven, viel dood voor mijne voelen neder ; eerst toen verlieten zijne makkers de woning en dreigden mij mei hun hoofdman, l'errol eiseble den volgenden dag, in tegenwoordigheid van den Hissehop, rekenseha^ van deze daad; hel mishandelen, zelfs liet venmiorden van een gemeenen boer, kon mij, volgens zijn zeggen, geen vrijheid geven, om de hand aan een zijner mannen te slaan; toen voegde ik hem toe, dat mijn zw aard verantwoorden zou, wal mijn zwaard gedaan had. Doeb beer

David gelastte ons den twist hij le leggen; maar was l'errol vroeger mijn vriend niel, sinds dien dag heb ik in hem een onverzoenlijkeu vijand; ik weet hel.quot; Mier zweeg Van Sehaiïelaar: daarna zeide bij snel en kort afgebroken; »ik vereer den krijgsman, die in l veld trekt voor zijn vorsl, voor zijn leenheer, voor 's Lands welzijn, en hem, die zijn huis en erf verdedigt. Ik aebt den soldaat, die, zonder le strijden legen hem, onder wien hij geboren is, zieb hier of daar een heer, een standaard verkiest, daaraan getrouw blijft, en gedurende den vrede het brood der burgerij etende, bel met zijn bloed betaalt, als de oorlog woedt: hij dient voor geld, voor eer; maar hij blijlt, olsehoon loon-dienaar, een man van eer. Ueboede (lod mij en mijnheer Sl. Maarten, dal ik kwaad zou denken van de Heilige kerk en hare dienaren; mivir ik kan de daden van hen niel goedkeuren, die, vermoordende hetgeen bun voorkomt, zonder aanzien van geslacht of ouderdom, als een vernielende hoop aanvallen op meiiscben, die zij niet kennen, alleen omdat men hun zegt: »llel zijn ongeloovigen, hel f zijn keilers, sla ben dood, en God zal u zegenen. Ik beklaag hen, maar ik veracht hen niel, omdat zij gelooven aan belgeen men hun toeroept; zij zijn moordenaars, alles wal gij wilt; maar ontneem hun de vaste meening, waarin zij verkeeren; laai de slem zwijgen, die hen opwindt, die hen razend maakt, en zij zullen niel meer moorden, niet meer verwoesten; zij zijn nog edel, die zoo bandelen. Maar er zijn meuschen — zijn zij bel ? zij hebben er ten minste de gedaante van die nu den eeuen beer, dan den anderen, nu deze, dan gene zaak voorslaan, altijd rooven, moor den, zwelgen en bloed storten, meer dan 1100-dig is, meer dan men verlangt; waarom? Om-dal zij leven in bet bloed; zij plassen er met genoegen in; het is bun cleineul; hel woord vrede is hun onbekend, hel woord verdrag, daarmede spotten zij; hun eenige wel is hel zwaard; hel is een wel die vermoordt; hel geheele mensebdom is hun prooi; zij zijn er mede in oorlog. Listiger dan de gemeene straatroover, die iedereen tol vijand beeft en spoedig hel omlerspil delft, voegen zij zieb nu hij den een, dan hij den ander, mees! bij den sterkste; om deel le hebben aan den buil. helpen zij den zwakste uilphmderen en alles vernielen. Die ondieren, die geen onderscheid kennen tusscben de maagden des lleeren, en de ongelukkige wezens die ben vervolgen met hare lielko-zingen; die de dochter onleeren in de armen der moeder, en de vrouw onder hel oog van den


-ocr page 47-

I)K VliRCaiLDK IIKLM.

33

niiin; die halve duivels, wier cciiiiic Insl /wcliicrij en (inlut'ht is: die soldcnici's vciariil ik, en vcr-\l(ilt;'k hen uls de pcsl. Welnu, ik zie op uw i;e-liuil, (lui iiij ei- o\('i' (lenkl als ik; cu wie is zulk ceu iiiüiisk'i'? I'eri'd! mei de Hoode llaud!quot;

()|i (lil üo^enidik waren zij, na de Vijepooii Ie zijn (looi'Sfoffaaii, in den .\elilei'kani|i aaiiirekoineu, waar licinlje hen mei hel paard waehlle. \ an SeliaHelaiii- nam hel ijzeren kapje van heni aan, en deed hel vnorzichliijlieidslialve op hel hoofd, waarna hij hel riempje onder de kin loc^esple, en zijn kiiaa|i beval hel paard hij den lenjiel aehler hem Ie leiden. Moor wreel' Nersenoegd mei zijn kop lejfen den ai ni van zijn meesler, loen hij hein NOdrhijfing; deze hield ecu oogenldik op, schikle hel hil een weiniif, en lerwijl hel Irouwc dier hein de hiind likle, kusle hij hel voor den kop.

quot;(ie knul nn zeggen, nicesler!'quot; zeide hij gedwongen gliiiiliichende, lerwijl zij hun wejf vervolgden, «dal ik mijn woord gehouden heli; loen was zij M'oolijk. Maria, en uu . . .

»l)al is de knip der zaken. ' anlwoordde \\Hu-Ier, «iiiiiiii' vciiel mij iiog eens nader: die l'ernd, zegl jiij . .. .quot;

»Pcriol igt; auiiNoerder der Zwarle liende; dil is een h(ii)|i volk. uil alle landen en volken hij ('Ikandei' geraapl, sleehl en slonl, uilmunlend gewapend en hereden. nieinand gehoorzamende dan Uiem, (el alles in slaal, liehalve lol deugdzame daden. Wal hem helrel'l, niemand weel. welk oord hem zag gehdreii wiirden: hij i- Irolseh op den roem en den Imil. welke door hem in zoovelege-veehlen en slrddploehlen is vergaderd; zijne praehl kent jit'ene |»id('n; liel ^ond en hel zilver sehijuen voor hein gec» waarde Ie hehhen, als hij hel uilgeel'l om zich ia weelde le haden; de lage niin-slreclen en de vrouwen, die hem vergezellen, roemen zijne, inildheid; maar niels wordl door hem onlzien; niels is er, dal hij niel aan zijne diiivel-sehc liende itelasl, ais hel op een phmderen iiaal; zoo is l'errol, volgens heigeen men van hem zegl, dl zooiils hij zich slceds gcdraajrl. (iij hehl hem gezien; hij is ceu schoon man, niel waar, maar zijne ziel!.... hij is een eugel, maar een gevallen engel; en waiirom hedekl hij sleeds zijne handquot;' /waarom heell niemand hein ooil den handslag zomlei' liaiidsclioen zien lieanlwoorden, waarom? Zou(ii)d hein daar liclcekend hehhen? en waarom zou zijne hand niel omiilw isehhaar mei Idoed he-vickl zijn. die l'errol mei de Itoode Hand? Will ^ij welen, oi' hij dapper is? iiij is hel, hij God! iiij is hel! indien hel een deugd is, dan is hel J. K. Üi.tmans, De Schaapherder. I.

de eenige die ik weel dal hij liezil. Welnu, die man heefl mijne bruid mei zijne lippen aangeraakt, bezoedeld, en ik kan mij niet wreken,quot; riep Van Schaflclaar droevig, waarna hij langzaam vervolgde: »en loeh heelt Maria wel gedaan. O meesler! alles wilde ik geven builen haar, om man tegen man mei hem le strijden op leven en dood; maar ik zou noj; lieuT wensehen hein nooit gezien te hebben ol' hem nimmer weer te zien; want loen ik hem hel eerst onlmoette, huiverde mijne hand, loen zij zijne gehandsclioende hand drukte; geloof mij. ik vrees, dal ik Maria nimmer zou weerzien na zulk een geveeht.quot;

Zij waren nu aan liet einde der straal genaderd, en Wouter zeide: «Indien hij zulk een knaap is, dan hen ik blijde, dal hij aan de zijde van den Bisschop is; u:ij hebt dus geen nood, dal gij hem zult hehoeven le bevechten.quot;

«Alsof hij geen wapenbroeder zou kunnen vermoorden!quot; antwoordde Van Sehafl'elaar snel. »iNu is hij nog in dienst vau mijnen heer, nu nog; maar w ie weel. hoe spoedig uiel meer. Dal hij hier dezen dag geweest is, geelt mij kwade gedachten; geen edele iband. alleen liet belang bindt zulke iiienseben: gaariie zou ik hem onze zijde zien verlaten, indien dil hem niet gelegenheid gaf dikwijls hier in de stad te komen.quot;

Op dit oogenblik waren zij de straat teneinde, en sloegen den hoek om; de knechts, die hen vooruitgingen, waren reeds de poort genaderd, en wachtten aldaar hun meester af. Van Schaffelaar, dien wij nu eens vroolijk, dan weder gevoelvol gestemd gezien hehhen in de tegenwoordigheid van Maria, dien wij onderweg niet drift zijne gedachten hebben hooren uilen, was nn de bedaardheid zelve, en zijne licre krijgshaftige houding gal' te kennen, dat, wal er ook gehenren mocht, hij de slagen van liet noodlot zou alweren of met gelatenheid ondergaan.

De smid en zijn aanstaande schoonzoon w ierpen een nieuwsgierigen Idik in de poort. Zoodra zij den muur bereikt hadden, die aan den wal verbonden was, zagen zij de reden, waarom Dirk met zijne makkers had geaarzeld verder le gaan; de wacht was versterkt en bestond nu, behalve

I

nil twaalf burgers, uil zes man van de soldeniers, ( die in de stad in bezetling lagen. Zonder le aarzelen gebood Wouter aan Dirk om naar buiten (e gaan, alsof zij van niets kennis droegen: doch de wacht aan de poort, die nu bemerkte, dat de vijf knapen die vooruitgingen, in verband stonden met dengene, dien zij order hadden niel builen le laten, wierp

s


-ocr page 48-

omiANS, l)i; SCIIAAIMIKIlhi:!!.

(lil voorzichtigheid tlf poortdourcii loc, loc» /ij de |)oort luulerdcii. De smid wenkte zijne gezellen om terzijde le itaan. en ikgt; zaciil lejien \ an Scinillcliiar jrezegd tc iiehiien: «Laat mij liet woonl \oeren; ik zal beter met lien klaar komen dan idj.quot; trad hij naar de wacht, die geheel onder de wapenen was, en vroeg: »\Vie geelt hier hevelen. ImrireisV

«Dat hen ik, meester!quot; antwoordde de voorste, die een l'raaien hellehuard in de hand hield.

»lla, ha! dal doet mij genoegen, klaas! zeide Wouter ongedwongen, hem de hand schnddende: »zie, het is hier onder de poort zoo donker als de nacht. Hoe gaat het te hnis? alles wel, hoop ikV zoo, dat verheugt mij. iMaar zeg eens, waarom is de poort iteslotcii?quot;

»Nu ja. Wouter! waarom?quot; antwoordde de andere aarzelend, «waarom? dat is zoo gemakkelijk niet te zeggen; het kwam ons raadzaam \oor, om onze hevelen hehoorlijk te kunnen uitvoercu.quot;

«Zoo! hevelen, dat is wat anders.quot; zeide Wouter cenigszins spottend; »is het volk \an deii Misschop in het veld, en heelt de schout en de regecriiiit de poort laten sluiten, zeg?quot;

»Nii ja, de schnut nn juist wel niet.

»Kn wie dan?' vroeg \\ outer schielijk.

„IV kapitein \ande sohleniers! antwoordde de andere verlegen.

«Ha, ha! \an de soldeniers!quot; zeide Wonter lachend, «dan geelt die nn ook ai he\elen aan de hnrgers? dat geheurde onder l)a\id niet: mijne meesters! maar hel kan nuttig zijn.

iiKn niemand twijlcll daaraan, ol heelt ermede te maken,quot; \iel hem een der soldaten in de rede.

«Zoo, zoo, die schijn! ook wal Ie zeggen Ie hehhen,quot; zeide Wouter, die zi jne hand hm en zijne ooiten hield, om den spreker des Ie heter Ie kunnen zien. «hel verwondert mij echter, dat een soldenier zoo maar in eens hel woord in naam \an alle hnrgers doel: maar ik hei» er M'cde mede. I'iilieve, klaas! wees zon goed \oor mij de poort te lalcn openen; ik hel) met mijne gezellen huilen nog iels te doen, en deze heer moet ook naar huis rijden.quot;

«Ja, meesier!....quot; antwoordde deze verlegen, en hij aarzelde om Ie vervolgen, toen de soldaat, die reeds gesproken had, en wien het antwoord van den smid nog op hel harl lag. korlal zeide: „Wal n het relt, gij kunt met uwe gezellen doorgaan, maar de ruiter niet.quot;

«Mei!quot; zeide Van SchalTelaar hinnensmonds, maar Wouter antwoordde even spoedig: «Ik hen altijd gewoon Ie spreken met hel hoofd, en niel niet de heonen, \riendschap! maak n maar niet zoo driftig, hnrgers! zal ik nn nog langer moeten slaan mei dezen edelen heer, lol het aan die geluinrde knapen zal gelegen komen om ons door Ie lalcn? foei! welk een schande voor de hnrgerij! en ik. die nogal o\erinan in hel gild hen; klaas! past dat aan iemand nil helzelfde gild? als de meesier uil rle Vergulde Helm heleedigd wordt, znll gij, mcestci' in de lioode Sleutel en hel geheele gild dan niet met schande o\erdekl worden? Hedenk dit wel: en hoe denkt (ierrit Van Zntphen er over? en wal zcül Lange Piel? Of denkt .uij, dat ik iets zon willen doen. dal lol schande en nadeel \an de stad en de hnrgerij zou strekken ? Welnu, wal zegt gij? hen ik niel nader dan die weemde soldeniers ?quot;

«Ja. meester?'' antwoordde de aansoerder der hnrgers, die, evenals zij allen, genegen waren om Woutci' genoegen te geven. «Wij zonden gaarne alles voor n doen: maar wij zijn hevreesd om dien heer door te laten. Waarom spreekt hij niet zelf met den kapitein?quot; zeide hij op eens snel. verheugd, dal hij deze nilvlnchl gevonden had.

iiI)e lijd is hijna om, hel zal spocdijj vier mir slaan, en dun hen ik met recht gevangen.' zeide Nan Schallelaar zacht, en met den voel stampende : «verzoek hen. Wonier! dal zij u mei Dirk door-laten, dan zal ik Ie paard stijgen, en, hij Sl. Maarten! ik zal er met geweld doorbreken.

Hij zag om: zijn knaap, die, met hel zwaard van den smid aan de heup, vlak achler hem stond, hield liet paard, dal van ongeduld steigerde, hij den teugel, lien menigte nicnschen waren reeds voor de poort opgehoopt en Ie zamen geloopen, en schenen onvergenoegd, dal men den meester uil de Vergulde Helm zijn verzoek niel toestond, «liet is schande voor nwc stad. Imrgers!quot; zeide een oud man, die over een lederen wamhnis en hozen een mantel van scliapenvel droeg, terwijl hij op een langen staf rnslte, «hel is een edele heer, die heer Nan Schallelaar; zijn grootvader was hnrger van de stad: gij licht sinds jaren aan hem en zijn geslacht iillerlei henoodigdheden verkocht; hij heeft veelgezair hij uw voormaligcn heer. den llisschop; val gij (Ins niel, hoe dwaas hel is. heni door die huurlingen Ie laten lieleedigen, daar gij hem nog zoo noodig kunt hehhen, om, als de zaken eens omkeeren, een goeden vrede Ie slnitcn.'

»Wie praai daar van vrede en van den Mis-schop?quot; riep iemand uil den hoop, «wij willen geen vrede; weg met den Hisschop! wegmei David van Roiirgondië!quot;


-ocr page 49-

T

quot;I

%

rs i a

i

ij

ii • UT- .Z

X i

-ocr page 50-
-ocr page 51-

I)K VKR(jlILI)K IIULM. 35

•gt;Slil! slillquot; riepen dadelijk eenigen van hen, »/\vijg! /iel gij niel. wie er jfesproken lieeflquot;' hel tis Italpli, de oude seliaupheidei'; hij weel wal er nog geheuren moet: hij is niet een helni frelxiren.quot;

«iMoi: een ooifcniilik iicdnld. Jan! antwoordde Wonier, «ik hid n, gehruik jteen geweld.quot; Hierna rie|» hij: »Kn voedt i,rij geene vrees, Imr^ers! om den heer van .MonHoorl legen n in hel harnas Ie jagen? Indien de heer Van Seliall'elaar gevaarlijk ware voor de rnsl \aii de stad, dan had men hein in mijn huis kunnen aanlionden. Hiervoor was eehler .«een reden; maar men wisl, dal zijn vrijgeleide Ie vier nren eindigl en daarom, mijne meesleis! heelt men n gelast hem hier op Ie honden lol na dien lijd. IJegint gij hel nu Ie vallen? Waarom zou hij naar den kapitein gaan, daar hij van den heer van Montloorl verlof heell om hier Ie komen; een verlol'dal i.rij meer moet eerhiediifen dan de hevelen van een /ijner dienaren, en dal ook door die knapen, welke daar mei hiume roeren slaan, moet jfeëerhiediftd worden.quot; Dil zeftgende, nam hij een papier aan. dal Van Seliallelaar hem overgal, en hij loonde hlt;'i aan de huilers, die onder de poorl nillraden.

»llet is zoo.quot; zeide hun aanvoerder, «liet koml mij voor. hurgers! dal wij den meesier en dien heer niel lanifer kunnen ophouden.quot;

»F.'n ik zie niel, waarom wij de komst van den kapitein niet zouden al'waehlenquot;, zeide de soldaal. naderliij Iredende, »ik hel» hem laten vervv illijjcii. dal de vreemde ruiter hier aan de poorl is; hij zal spoedii; komen.''

-hees zeil hetgeen hier slaat,quot; zeide Wonler, hem hel gesehril't onder den neus houdende.

»lk kan niel lezen.quot; anlwoordde hij harseh. het papier lerugsloolende.

»Maar deze heel'l hel reeds gelezen,quot; vervolgde Wouter op den hurger-aanvoerder wijzende, »,«ij weel dns wat hel hehelst.quot; Doeh de soldaal, die zeer goed hegrepen had. dal deze, om den smid genoegen Ie geven, zieh gehouden had, alsol hij hel gesehril'l hegreep, zeide spollende: Ik kan evcniroed lezen als uw gildehroeder; maar wij hehhen er heiden veel van vergelen.quot;

quot;Ileh de goedheid aan deze lieden Ie zeggen, wat dil gesehril'l hehelst,quot; zeide Van Seliallelaar legen een Sl. Janshroeder, dien hij aehler zieh in den volkshoop onldekle. en hij overhandigde hem hel papier.

«Zeer gaarne, lieer!quot; anlwoordde deze, die den hrief in/ug, en verklaarde, dal hel een verlof van Monlloorl hevalle, vvaarhij aan heer Jan van Seliallelaar, aanvoerder ecner Lende rijzige ruiters, in dienst van David van liourgondië, werd toegestaan om zieh, vergezeld van een knaap en ontrew apend, le hegeven naar Amersloorl, en aldaar Ie hlijven van des voormiddags ell' tol des namiddags vier uren; ifelaslende aan alle hurgers en soldaten, om genoemden heer vrij te laten komen en ^aan,/lillende hij eiken dienst ol (iiidienst, aan den heer N an Seliallelaar hevvezen. rekenen aan hem/elven ireilaan le zijn.

»llet komt mij voor, dal dil duidelijk is,quot; zeide Wonler. «Eilieve, hurgers! daar hejtiiil de klok te slaan; opent de poort ol vreest voor .Montloorl.quot; De hurgers maakten zieh nu gereed om toe le ireven; doeh de soldalen hielden koppij; vol, waar-sehijnlijk steunende op de nahijzijnde komst van den kapitein en op humie viiurvvapeiien, terwijl de hurgers huilen hun zijdgevveer alleen met helle-haarden gewapend waren. Doeh nn verhiel' de oude herder zijne slem weder en riep: »lii mijn tijd was hel anders in de stad: de hurgers waren toen /elven in slaat de poorten te hewaren, en lieten in en uit. vvien zij iroedvonden. »lk zieden dapperen .Monlloorl reeds komen, om rekenschap le vragen van hetgeen nn geiienrt. W ee u, Montloorl zal komen!quot; riep hij met een holle slem, en strekte dreigend zijne hand naar de gewapende hurgers uil.

»l)e poort open! open de poort!quot; sehreewden het volk voorwaarts dringende. De hniiters Iraden zonders iets te zegden, ter zijde, en om \ an Schaf-l'elaar en Wouter heen loopende, drong de massa de soldalen op het lijf, die noeh den wil, noeli den tijd ol de gelegenheid hadden hunne wapenen le gehruiken. Dirk en zijne nnikkers. vooraan/ijnde, haastten zieh om (!(gt; (leuren open le maken, en het volk stroomde, onder het selireeiiweii van: »l.eve de hnrirerij! de poorl is open!quot; jnieheiid en sehreeuwend naar huilen.

\an Seliallelaar en de smid verzuimden niet hen dadelijk le volgen, en iieen der soldaten had den moed om hen legen le houden. Muilen de hamei, (I) die voor de lirug was, slond Dirk met zijne makkers te vvaehten. »Ik dank n. ge/ellen! voor uwe hulp,quot; /eide Van Seliallelaar. die aan Dirk eenige geldsliikken gal', »(lrinkl eens op mijne ge/ondheid en die van uw meester, en gedraagt li even trouw in hel vervolg; missehien dat uw meester en zijn huisgezin nvv hijstand noj? wel eens zullen noodii.' helibon.'

(1) Slagboom, tick tev ufsluiting.


-ocr page 52-

omiVNS. I»U SCII.WPIIKHItKIt

5(1

»Dat behoeft geen dank, lieer! /eide Dirk,/irh slijt' buigende, »liet spijl ons, dut idles zoo stil i^ idgeloopen; \\ ii /ouden die sehobltejakken zoo güiii'iic eens afgerost lielihen; maar de meester is wal Ie voorzkhlig; wij zullen op uwe gezondheid drinken; dat zal niet vergeten worden. Wij danken ii en wensehen u veel geluk.

«Veel geluk, lieer!quot; zeiden de gezellen, hem eerbiedig groetende. Nan Seha(lel.gt;.',r wilde nn-jnist van Wouter afseheid nemen, toen llenri hem na- ; derde en zeide: »die oude man, welke mij reeds gewaarschuwd heeft, laat u weten, dat de kapitein de poort nadert. Doeh toen \an Schallelaar naai den vriendelijke» raadgever rondzag, was deze reeds verdwenen, en bij zette zieb in den zadel. De smid nam den pas aangenomen knaap o|gt;, en zette hem zonder eenige moeite aehter zijn heei op het paard, dat zieb om de vracht weinig scheen

te hekommeren.

«Vaarwel, meester!quot; zeide Nan Seballelaar, tei-wijl hij Wouter de band drukte, «vaarwel! («od zegene u en uw huis; kus uw vrouw en Maria voor mij.quot; Zich nu voorover buigende, lluislenle hij hem in bel oor: «Houd een wakend oog op Perrol met de Itoode Hand.

«Dat zal ik,quot; antwoordde Wouter; «zoodra liet vrede is. houden wij brniloll, vaai'wcl!

Van Schall'claar gaf mi zijn paard den vrijen tengel, en verwijderde zich in vollen driif», Ib'intje hield hem met den rechterarm omvat, en groette den smid met de muts. die met de aamnerknig, dal het voorzichtijihcidshalve inisscbien heter wai'e den kapitein niet in den weg te loopen, in plaats

van de kamppoort ...... gaan, de stadsgracht een

eind vvegs volgende, den weg naar de Hlocmen-dalscbe Poort insloeg, gevolgd van zijne gezellen, wien bij zijne tevredenheid te kennen gal'over lum

gematigd gedrag.

Ken oogenhlik nadat de meester uil de Vergulde Ihlm zich verwijderd had, trad de kapitein, gevolgd door een twintigtal soldaten over de valbrug naar buiten, doch werd niets gewaar dan eenige lieden, die de stad ingingen, of zieb naar huilen hegaven. Noch de soldaat, die met Wonier gesproken had, noch een zijner makkers kon iemand aanwijzen, die deel genomen had aan hel openen der poort. Hij begat zich lol aan den llooge-wig, en een ruiter, dien hij in de verte gewaar werd, overtuigde hem, dat het mislukt was \an Schall'claar, later dan zijn vrijgeleide toestond in de stad te houden, waardoor de belooning verviel, die hem was toegezegd; er blcel hem dus niels

over dan terug te keeren, zonder dal bij hel zells durfde wagen zich op den smid Ie wreken. Ken half uur nadat alles in rust was geraakt, trad een man uil een der schuren aan den llooge-weg, en sloeg, gevolgd van een zwarten herdershond, den-zelfden weg in, dien de ruiter genomen Jtad; in zijne hand droeg hij een langen slok ol stjij, en niettegenstaande zijn ouderdom, verwijderde bij zich met snelle en vaste schreden.

II.

De heide.

Zie ginds, tlie zwakke kudde naukeii,

Op thym en marjoleiue grond,

Dien trouwen hond dat vee bewaken. Wijl 't herdersoog spied alles rond.

O. /. VAN HAREN.

Ken gcrninien lijd was er verloopen. sedert de beer Nan Seballelaar nog bijtijds Amersloort had

kunnen verlat..... en nog waren de zaken bijna op

dezelfde hoogte. Vrneh'lelonze onderhandelingen waren aangeknoopt en wederom algebroken, en hel liet zich aanzien, dat olschoon hel zwaard nog in de schcede rustte, het weldra Insseben heide par-lijen lot den oorlog zon kinnen. Maximiliaan v\as Ie wel overtuigd van zijn overmacht, om aanneembare voorslagen Ie doen, en de hooiden der rtrecblschc partij, stcuneiide op bun eigen kraeh-len, en misschien hopende, dal de Hertog door den oorlog met Frankrijk, en de onrnslige gezindheid der bevolking in Vlaanderen en Knik zon verhinderd worden zich met kracht legen hen Ie keeren, waren niet gezind om zich zoo maar aan de harde voorwaarden xaii den llerlog Ie onderwerpen.

Met was in de maand Mei, in die maand, welke de natuur met jeugdigen bloei ziel Ie voorschijn Ireden, en den menscb, zoowel als hel kleinste dier, den staligen boom des wonds, zoowel als hel eenvoudige bloempje des velds, als hel ware, niet nieuw leven vervult. In die maand, in welke men bet geluk van te leven zoo goed gevoelt, kan er bijna geen grooler genoegen zijn, dan op een scbooncn dag in hel open veld van deze ontwikkeling getuige te zijn; en evenwel, als de droefheid het hart van den menscb [vervult, bbjll


-ocr page 53-

7)7

li ij koud voor (lil fjcnol ; lid flikkerend lichl des Itliksems zctii hem meer lievallen dan de koesterende slrnlen der lieve zon; hel gehuil viin den slormw ind en hel rulelen der dondersliit;en xonden meer echo in zijn hiiil vinden (hm hel ftezim*!;

der vogel......... hel ziniren en gonzen der krekels

en hijen; de donkersle naehl zon hein liever zijn, dan die hkuivve hemel; vidlemle hinderen, iianiic-mmier (hui hel jeugdige irroen, alleen omdal hij ongelukkift is.

\ Ken jonkman, die van llooj; Soeren over de heide kwam iiangereden, scheen in dezen loesland Ie zijn; len minsle hij hield hel hoofd ginlurig \oor-overgebogen, en scheen in die|»e gedaehlen algt; verzonken. Zijne kleedinif was eeniirszins vreemd; hij droeg een wamhuis san leder mei lanjre nauw sluilende mouw en, waarover hij hooge handschoenen aan had, die hoven o|i de hand mei plaaljes van ijzer helegd waren. De lederen hozen, die hij aanhad, waren mede eng slnilend, en zijne laarzen voorzien mei sporen en raderen. Zijne wapenen hesionden in een zwaard en een opsteker: (I) een ronde stalen hoed ol slormkap, die hem juisl om hel hoofd slool, was onder de kin meteen lederen riem vastgegespt; een wapentje was op zijn horst op het leder geschilderd, hel was het wapen van Hourgondië. Zijn paard was groot, sterk en geheel wil: de loom heslond uil een ijzeren kelen. De ruiter had achter zich op zijn paard een gedeelte zijner wapenrusting opgerold, en met riemen Ie zameii gegespt, zeker omdal de zw aarte hem verhinderde' het hij hel warme weder Ie dragen: ook

moeten wij niel vergelen Ie zegg..... dal ........iel

zeer grool lioiilen schild, mei hel \cl van een zeehond overtrokken, aan een riem om den hals \an den ruilcr op zijn ruit liinjr.

Deze jonkman was een lijziirc ruiter in dienst \an den Itissehop vaii I Irechl. en stond onder \ an Schaflelaai'. Met was hrank, naar wien wij onze oude kennis, meesler XVouler. mei zooveel helang-slelling helihen hooren vraiien. Zijn haar, dal van onder zijn hoofddeksel te Miorschijn kwam. was pikzwart, en hing met dikke kriillen lol in zijn slerkgespierdcn hals en op zijne schouders; hel strekte hem lol een naluurlijk Nerdedigingswapen, en zou niisschien een anders doodelijken houw onijevaarlijk hehhen kunnen maken. Zijn voorhoofd was hoog, zijne oo^en en zijn dunne knevel zwart, doch hij droeg i;een haard. Zijn neus was sterk gehogen: en niellegenstaaiKh^ zijn gelaal zeer hleek

(1) (il'oot IIK'S.

was, en de droefheid daarop Ie lezen stond, was hel vol uildriikkiuj? en schoon. Zijne leest was welifcvonnd. doch rank: hij was middelnialij; van grootte. Mier, geheel alleen, en niisschien anders genoodzaakt hel leed Ie verkroppen, dat zijn hart verscheurde, Irachlte hij door woorden zijn ijevoel uil te drukken. Terwijl zijn paard uil eiffen liewe-iring den weg op de heide volgde, en Frank zijn hlik zonder hepaahi doel in het rond liet gaan, zong hij:

Het bloempje, dat mijn hart bemint,

Is door een ander uitverkoren ;

Dat bloempje, waar ik lust in vind,

Voor eeuwig heb ik het verloren.

Hij zong met een diepe mansstem en vol gevoel ; men kon hooren dal de woorden hem uil hel hart kwamen : hel scheen een lied, door geen ander vervaardigd, en dal hij, als op hem toepasselijk, gekozen had ; neen. de woorden en de zangwijze schenen de lonen te zijn, waarmede hij aan zijn hart lucht Irachlte Ie verscliali'en. Uij hel eindigen van het laatste vers hedekte hij zijn gelaat mei zijn rechlerhandsehoen, en terwijl hij langzaam herhaalde :

nVoor eeuwig, voor eeuwig heb ik het verloren,quot;

wischte hij de tranen af, die ondanks hem zeiven uil zijn oogen geperst werden. Het lied moge op zich /.'li geringe gedaehlen geven van hel diehter-lijk en muzikaal talent van den jongen ruiter, hij eehlcr, die hel hem had hooren zingen, zou niel hehhen kunnen nalaten den ongeinkkigen jongelinjj Ie heklagen. Misschien zullen eenige sehoone lezeressen van dil werk den armen jongen hun medelijden nog wel schenken, daar zij zeer wel heseflen kunnen, dal hel hloempje, waarom hij treurde, eigenlijk niet tot hel plantenrijk helioorde, maar een meisje was, dal hij hemindc, en dat hij, evenals thans nog hij de dichters in gehruik is, zich voorstelde als ecu hloeni. Met is een vergelijking, die locn reeds alles helialve nieuw gevonden was, en echter nu nog fraai en waar hlijfl ; hebben de hloemen haar schoon niet verloren, de vrouwen zijn ook schoon gebleven, en heigeen zij thans misschien in ongekunsteldheid missen, wordt drievoudig door bevalligheid vergoed.

Ms wilde hij de droevige gedachte verdrijven, die zijne ziel folterden, gaf Frank zijn ros de sporen : doch toen zijn moedig dier hem zonder Ie steigeren, in weerwil van hel zware zand, in vollen galop met zich voerde, kwam hij lol zich zeiven.


-ocr page 54-

OLTMAISS, DE SCHAAPHERDER.

38

en .quot;ien lougel aanhalende, likle hij liet met de hand aan den hals. en moedijfde hel mei de slem aan om lanijzaam Ie iraan.

„(Jij zinirl goed, ruilerlje !quot; riep men hem nu op eens loe, mei een iieesehe slem en een vreemden tongval.

N'erwonderd zag Krank rond, en ter linkerzijde j van den wei; onldekle hij weldra een oude vrouw, die zich heijvcnle om een groolen zak op haar rug Ie lillen ; eenig klein heestergewas, waarachter zij mogelijk gezeten had om uil Ie rusten, was de oorzaak gew eest, dat hij haar niet eer gezien had.

»Ik zeg, dat jdj goed zingen kunt,quot; riep hel wijl' nogmaals, eehler nu op een spollenden loon; »maar het was een nare deun voor zulk een knappen jongen. Nu, kijk maar zoo verwonderd niet en houd uw paard niet stil: ol' zijl gij niet bevreesd, dal ik den weg dwars voor u zal oversteken ? he 1 antwoord toch eens, hedroelde ruiter!quot;

Wanneer men. op zulk een eenzame plaats als deze heide, zoo op eens wordt gestoord in zijne overdenkingen, heeft men reden om verbaasd Ie zijn, en hel is niet te verwonderen, dat hij niet zoo dadelijk antwoordde, te meer daar zij hem bespotte over zijn gezang; doch toen zij nog harder begon Ie schreeuwen : «Zie. uw paard keul mij al. het 'wordt bang, ha! mijn blik brengt u ongeluk...quot; riep hij eenigszins verstoord : «Moei ^ij denzellden weg als ik, oude vrouw ? geel mij dan dien zak achter op mijn paard, en ik zal hein u Ie buis brengen.quot;

• Oude vrouw !quot; mompelde het w ijf, waarna zij snel uitriep: «Zou het den zak durven dragen ? ba! en waar zoudl iiij dan uw halsberg (1) laten, zeg eens ?quot;

• Gij schijnt de stukken eener ruitersrustingwel te kennen ; maar ik zal uw zak medenemen,quot; zeide Frank, mcdelijdcu hebbende met de oude vrouw, die nog steeds moeite deed om den zak op Ie lichten.

«Kn wat ken ik niet,quot; schreeuwde de oude, «ha ! ha ! ol' ik u ook niet kende, maar ik verlaat mijn zak niet: onze wegen loopen uil elkander, jongen ! rijd maar door ! rijd maar door!quot;

Frank slapte uil den zadel; bij nam de moeite niet om zijn paard aan den teugel te houden, doch vermaande hel alleen met de slem om Ic blijven staan ; hij Irad nu van den weg af over de heide naar haar toe. Zij droeg, niettegenstaande hel warme weder, een scboudennanlel. uit \erscbillende

(1) Pantserhemd.

soorten en kleuren van laken te zamen gelapt; onder den mantel uil, kwam een soortgelijke rok Ie voorschijn, die hare voeten onzichtbaar maakte. Hare banden en armen, gedeeltelijk bloot, waren rood en zwaar gerimpeld, en even bruin en morsiii als baar gelaal, dat bijna geheel verborgen was onder de slipmuts van vuil rood laken, die haar hoofd bedekte. Hare oogen glinslerden als twee vuurballen ; eenige lange, zwarte haren hingen over haar voorhoofd langs baar neus, en als zij den mond opende, zag men, dat zij nog eenige tanden had, die wil waren. Zij was krom en ineengedrukt : maar hel kwam den ruiter voor, dal zij misschien zoo oud niet was als bij eerst gedacht had ; ook scheen zij niet zeer tevreden, toen hij haar naderde en zeide: «kom, oude! wil ik u helpen? ik zal-u den zak opgeven.quot;

«Oude ! oude vrouw !quot; riep zij toornig en met den stok slaande, dien zij in de hand had, «mijn meester is oud ; ha, ba ! die is oud, maar ruiters moeten altijd jonge deernen hebben, ba! is hel niet waar? Ze}; maar liever heks of looverkol, mijn jongen ! maar spot niet.quot; Dit zeggende, begon zij een helsch gelach aan te hellen, en riep op eens, terwijl zij in bet rond sprong van blijdschap; «De meester rijdt, loe maar! o. o! dal gaal erdoor.quot;

«Vervloekt wijf!'' riep Frank driftig, «is dil de dank voor de hulp. die ik n wilde bewijze want zijn paard, verschrikt docy het gelach de vrouw, rende spoorslags over de heide ; ( ■ even spoedig besellende, dat deze van haar vers beroofd was, en geen rekenschap verschil 1 : was van haar gedrag, zeide bij goedaarin

«Komaan, moeder! laat mij u helpen, spoe want ik moet mijn paard weer zien te vang

«Heb ik niet gezegd, dat het paard bang ' mij is?quot; zeide zij meer bedaard; «maar vrees n ik zal den meester verzoeken niet verder te g: gij zijl een goede jongen.quot; Nu begon zij doch op een eigenaardige wijze te Huilen; paard stond stil, en keerde vreesachtig den om. «Zoo, zoo! de ril is over, ' vervolgde zij l' \reden, «ik heb nog zelden zulk een vriendeli; ruiter aangetrolfen als ijij. (Jeef mij nu den op den rug; zoo, zoo is het goed.quot;

«Die zak is voor n te zwaar: moet i;ij nog wezen?quot; vroeg Krank.

«Ver? o ja, heel ver!quot; antwoordde zij, in dachten verzonken, «maar hij is niet zwaar, ik het wil,quot; riep zij, en sprong met den zak den rug in het rond, alsof zij niets Ie dragen 1«Hel hout moet branden en de kruiden mo


-ocr page 55-

Di:

koken,'1 schreeuwde zij, terwijl zij den slok of de kruk, waiiroi) zij leunde, mei beide handen vasthield. Krank wilde nu /;aan; maar op eens hleel zij vlak voor hem slaan, en lerwijl zij hein mei doordringende hlikken aanzag, zeide zij schielijk: »Kii de helooning voor de inoeile. Heer ruiler';' he, will ge een kus, zeg ecus';' Nu, will ge uiel, Igeel' mij dan de hand.''

Frank voldeed aan haar verlangen en zeide: quot;(Joedendag, moeder! God zegene u,quot;' en wilde zich verwijderen cu zijn paard inhalen, dal nog idlijd op dezelfde plaals slil slond, alsof hel van steen geweesl ware. Doch de vrouw riep: «Slil, slil!quot; Irok hem den handschoen van zijne hand, en deze vnslhoudende, hcschouw de zij mei aandachl de lijnen, die er overliepen cu zich kruislen. Op eens streek zij met de linkerhand liet haar we^r, dat uil de mills voor haar aangezicht hinj;, hoog hel hoofd voorover, om des te heter Ie knuneu zien, alsof zij twijfelde aan hetgeen zij za,a. liet daarna op eens zijne hand los en riep;

«Vérgeef mij, lieer! indien ik n gekend had. /mi ik u niet toegestaan hehhcu mij te helpen, en uwe handen vuil Ie maken aan mijne lompen; nu / hegroet ik u; er is vorslenhlocd in uwe aderen, vaarwel lieer! wees gegroet, en zei den voet niet in mijne voetstap|icu.quot; iNa hel nilsprekcn van deze woorden, liep zij hard weg, en sproiiij over den weg, langs welken den ruiter gekomen was.

»Hlijf staan, moeder!'' riep i'rank, verbaasd o\er hetgeen zij jjezegd had, »zei,r mij nog eens, wal .uij in mijne hand gezien licht, en ik zal u goed heloonen.''

quot;Uchmncn!quot; riep de oude zich onikecrende, «en waarvoorquot;.' ik heli uiets gezegd; w ilt gij iets welen, zoo kom des nacht aan hel meer,'' cu zij wees met de kruk over haar schouder naar de heide; «des nachts zijn de geesten wakker, maar hij den dag slapen zij: vaarwel lieer! volü mij niet.quot; Nu keerde zij zich om, en liep als een pijl uil den boog al hompelende over de heide, voort, i'rank raapte zijn handschoen op, en was nu hlijde, dat /ij vertrokken was; ecu koude rilliiiji' ging hem door alle leden, cu hij kruiste zich; nu eerst hegon hij te hegrijpen, dat hij mei de heks van de linn-iicnsehans gesproken had.

Zijn paard hleel' nog altijd oniiewegelijk op dezelfde plaats staan, en naderde hem niet, ofschoon hij hel riep. Toen hij hij hel arme dier kwam, scheen het zoo vermoeid te zijn, alsof hel een gc-heelen dag hard gereden had, en was zeer ver-hlijd zijn meester weder te zien. frank sprak het ilDK. 5',»

vriendelijk toe, maakte met den vinger een kruisje voor den kop van liet paard, en zette zich toen fin den zadel. Nog eens zag hij om, en werd de heks licwaar, die heel in de verte in de richtini; fvan Mecneld, over de heide voortholde.

liet paard haastte zich nu, om zich zoo spoedij; mogelijk van deze plaats le verwijderen, en reed. alsof hel gedurift de sporen voelde, met zijn mees ter voort. De verschijning van hel oude wijf en de hijzondere toon van haar schelle stem hadden hel dier verschrikt. Wat I'rank hetrof, die eerst had ingezien, met wie hij le doen had fjchad, toen de heks zich verwijderde, de hem en zijner jeugd eigene stoutheid maakte, dat hij nn niets meer van haar vreesde: en evenwel de woorden van het w ijf kwamen telkens weer voor den geest, liet deed hem nn leed, dat hij haar niet gedwongen had zich nader te verklaren, en nogmaals hield hij zijn paard in, en zag achter zich. liet ros was eehter hevreesd om leniii te moeten keeicn en steigerde; maar de kracht, waarmede I'rank den ijzeren teugel aanhaalde, en liet dier de sporen deed voelen, noodzaakte het zich le wenden. De zon, die haar hoogsleu stand nog niet hereikt had, schoot hare stralen over het veld, terw ijl de ruiter zich op een hoogte bevond, over welke de weg hier heenliep, hetgeen hem in staat stelde de ge-heeie vlakte te overzien. Vóór hem werd zijn gezicht bepaald door de hoogten, over of langs welke hij, van Soeren komende, gereden was, en over welker toppen hij de kruinen der zware boomen Ivan liet Soerenschc Hosch zag, die zich met de hoogte, waarop zij geplaatst waren, als een blauwe gordijn aan den gezichteinder veiioouden. U'j zag de licks niet meer, hetzij ze zich in een der vele kuilen of diepten op de heide had nedergezet, ot dal zij reeds achter de heuvels was, die het Meer veld bepaalden : hel eerste kwam hem waarschijnlijk voor, en was meer overeen te brengen met bare jaren, en de vracht, die zij droeg, ofschoon het hem hekend was, dat voor eene heks niets onmogelijk is. Aan zijne linkerzijde zag hij de spits van den kerktoren van Garderen, die zich hoven de daken en de kruinen van eenig geboomte op den top van een gloeienden heuvel verhiel'. Meer links nog verloonden zich in de verte eenige wijd uiteenslaande boomen op de vlakte, achter welke hij het Putter Bosch gewaar werd, evenals een leger achter zijne voorposten. Ter rechterzijde zag hij niets dan beide, ofschoon hij met zijn oog de hoogten volgde, die bij voor zich had, tol zij zicii in den gezicbleiiider verloren. Meer nabij lag hel


-ocr page 56-

40

dorpje Kootwijk, dat liij dienzelfden morgen was doorgereden. Frank bevond zich liier in hel midden der Veluwsehe heide. De aangename Incht, welk em zacht oostenwindje hem te gcmocl voerde, werd veroorzaak! door de uiIwaseining der heide ; waar de zon hare werking deed op de dnizenden soorten van planten, die over het veld verspreid waren, scheen het in de verte, alsof er een soort van damp uit den grond opsteeg. Allerlei vlinders, met schitterende kleuren overdekt, gonsden heen en weder; de hommels, bijen en wespen vlogen nog wel niet m ontelbare menigte van het eene plantje, van het eene bloempje naar het andere, om onvermoeid den sinakelijkcn honig te garen, maar sommige schenen evenwel reeds de beide te bezoeken, liet zonlicht gaf aan de anders zoo dood-sche heide een vroolijk aanzien; de ongelijkheid van den grond, die nu laagten, dan hoogten vormde, en hier en daar met kleiitstruikgewas en struwee-len begroeid, of als bij vakken met verschillende soorten van planten overdekt was, veroorzaakte, dat de eene plaats, niettegenstaande den hoogen stand der zon, meer verlicht was dan de andere : en deze kleine schakeering van licht en schaduw nam een groot gedeelte van het eentonige weg. Zoolang Frank zich op de heide bevond, had hij nog geen voertuig ontmoet : ofschoon de weg, dien hij volgde, die was, welken de karren of wagens gewoon waren in te slaan, die van Amersfoort naar Zutfen, Zwolle of Deventer reden. In de verte, op den weg naar Garderen, zag bij echter twee onoverdekte voertuigen, die zich langzaam verwijderden. Onderscheidene wegen liepen krniseling over de heide, en het oog kon ze gemakkelijk volgen, daar de zonnestralen sterk werden teruggekaatst door bet witte zand, dal op de meeste plaatsen te voorschijn komt, wanneer de heidelaag door eene of andere oorzaak wordt weggenomen ; het was alsof er loopers van helderwit linnen over een bruinachtig tapijt waren uitgespreid. Opmeer dan écne plaats vertoonden zich op de heide kleine hutten, die nu eens alleen, dan weder in groepen van drie of meer in getal, verspreid lagen. Kene dezer woningen, die eenigszins nabij lag, was van heizoden opgericht en met heideplaggen gedekt, en scheen veeleer geschikt te zi jn tot een verblijf van dieren dan tot een woning voor menscben. De hand boven de oogen houdende, overzag I rank nog eens de geheele landstreek, voordat bij zijn weg vervolgde, en zonder te letten op een paar lieden, die in de verte bezig waren met het inzamelen van dopheide of het steken van zoden, tuurde hij op eenige witte stippen, welke zich in de richting van hel Putter Mosch vertoonden, waarna hij, zijn paard tot spoed aanmoedigende, spoorslags den heuvel afreed, terwijl hij steeds het hoofd gewend hield naar die zijde, waar hij de witte plekjes had ontwaard.

Ken oogenhlik daarna hoorde hij bet geluid van een schelletje, en toen hij het kleine dal, waarin hij zich bevond, doorgereden, en boven op de volgende hoogte was, zag hij beneden vóór zich uit een groote [kar, die met grol zeildoek was overdekt, en door twee sterke bonte paarden werd voortgetrokken. De voerman, die naast hel voorste paard ging, hield dadelijk de kar stil, toen hij Frank gewaar werd, en gaf door een uitroep van verwondering zijne niet zeer aangename gewaarwording te kennen, om zoo op eens op de eenzame beide een gewa-penden ruiter vóór zich Ie zien. Zijn makker, die achter den wagen ging, werd nu ook gewaar wat het stilhouden der kar veroorzaakt bad, en op zijn geroep kwam een derde, die waarschijnlijk geslapen had, uil een zak, onder aan hel voertuig vastgemaakt, te voorschijn kruipen. Toen echter de ruiter naderde, zonderdat hij door anderen gevolgd werd, bedaarde hun schrik, en zij heantwoordden nu eerst hel «goedendagquot;, dat hij hnn reeds tweemaal had toegeroepen. Zij namen onderdanig hunne mutsen af, en antwoordden hem volijverig lt;gt;|i de vragen, welke bij tol hen richlte. Ilnnnc antwoorden schenen zeer naar zijn zin te zijn, en na een oogenhlik mei aandacht de sterke Irekpaarden, en hunne wijze van aanspanning vóór elkander beschouwd Ie hebben, wenschte hij bun goede reis, en vervolgde zijn weg. Toen hij zich verwijderd had, zag hij, boe een der voerlieden, terwijl de andere de hamen verschikte, behoedzaam de hoogte opklom, en naar alle zijden rondzag, of de makkers van den ruiter zich soms ook schuil hielden, en hoe hij met M'eiigdc aan zijne makkers toeriep, dal de weg veilig was. Een glimlach deed voor een oogenhlik hel hleeke gelaat van den jongeling zijn ernstige plooi verliezen, daar hij niet beselVen kon, waarom drie forscbe mannen, in de kracht hunner jaren, niet meer durfden steunen op hun eigen krachtcii.

' De witte slippen, die langzamerhand in het Putter liosch verdwenen, schenen hem thans geen belangstelling meer in Ie boezemen. Hij bad nu de hoogten achter den rug, en zag, na nog eenigen lijd gereden te hehben, eenige hoornen vóór zich, welke ter reclilcrzijde van den weg stonden. Het scheen een laajf gedeelte der heide Ie zijn, die


-ocr page 57-

DE HEIDE.

hier nis hol ware bijna onmerklmar een kom vormde ; lussehcn de slniikcn, welke om en oniler de ; hoornen opsiroeiden, zaït hij een iiilireslirkle diill sehappn, die in de schaduw lagen nil Ie rnslen.

In hel hegin had hij sleehls de wille vaehlen insschen hel groen kunnen zien ; maar hoe meer hij naderde, des Ie heler kon hij hel wolvee onderscheiden. Hel was alsof hel vermoeide ros ook haasl maakle om Ie naderen ; wanl zonderdal zijn herijder zulks gelaslle, verslerkle hel den dral. en spoediir kon men hel zachle geluid van de schclleljes der hamels hooren, als zij opstonden ol' zich ver- [ legden. Doch nu verloonde zich plnlseling een dier, | dal men aan de vlugheid, waarmee hel over hel liggend wolvee heensprong, voor geen ram kon houden, en dal huilen de laalsle slruiken pos! valle, welke deze plaats omringden. Hel was zwarl en j | , grool, en slak den kop in den wind om Ie onl-dekken, wie er naderde. Hel was de herdershond. Zoolang de ruiler den weg hield, hleel hij onhe-weeglijk slaan; doch zoodra deze, de heide dwars over, naar de schapen loekwam. hegon hij geweldig Ie hlaffen, ja zelfs Ie hrnllcn, en sprong van woede in hel rond. Toen hij zag, dal de naderende vijand zich niel liel afschrikken, wierp hij nog een hlik op de aan zijn hoede loeverlrouw de dieren, ! die niel eens gewaar werden, dal een grool ge\aar hnn misschien hoven hel hoofd hing. Hij hief een klagend gehuil aan, waarschijnlijk om den herder Ie waarschuwen, en slorlle loen vol moed, | Ier afwering van hel dreigend gevaar, naar den ruiler en zijn paard, hereid om desnoods in den ongelijken slrijd zijn leven Ie lalen. Maar in heizelfde oogenhlik dal frank hel paard, dal onrnslig was, mei de hand slreelde, en luid riep: ï »Wolf! WOlfl hé, jongen! kenl ge mij niel';'quot; slond de hond slil. De lijnheid zijner reukzenuwen had hem doen onldekken, w ie er naderde, \ ooi-dal hij nog zijn naam had hooren noemen ; wanl de zon, die hem in de oogen scheen, had liem heiel den ruiler en zijn paard le herkennen. Nu snelde de hond mei vroolijke sprongen en van vreugde hlall'cnde, naar l'rank, en sprong legen zijne laarzen op, hem uil vriendschap aan de vingers van zijn handschoen hijlende. Ook hel paard kreeg zijne lieurl : wanl loen hel den kop omwendde en naar hem rook, liklc Wolf hel aan den hek. waarover hel evenwel niel in zijn schik scheen : wanl hel schudde den kop heen en w eder. Maar even snel als de hond gekomen w as, vcrliel hij l 'rank weder, en spoedde zich naar de schapen, die hij door zijn gehlaf en zijne ge-haren noodzaakle om op Ie slaan: zelfs een paar |

rammen, die niel spoedig genoeg, zoo hel hem voorkwam, aan zijn verlangen voldeden, pakle hij vrij onzachl liij de ooien, dwong hen om hunne luie houding le verlalen en zich Ier zijde le hc-geven. /ijne ijverige pogingen hrachlen zooveel leweeg, dal l'rank slapvoels door de drift kon heenrijden zonder dat hel paard gevaar liep een der dieren le kwetsen. Wolf ging steeds vooruit: hij hield de schapen in ontzag, en noodzaiikte hen om paard en ruiter een genoegzame rninile over tc laten; de irroole hezorgdheid van den trouwen hond ging alle licschrijviiig te hoven.

In het midden van die kleine vlakle, welke rondom met struikgewas omzoomd was, en waarop eenige dennen en lorkelmomen stonden, was een kleine waterpoel, welke gevormd werd door hel water, dat hij zware regens hier van de hoogere heide samenvloeide. De hamels en schapen lagen onder de schaduw dezer hoornen verspreid, en waren hezig te herkauwen, de ooien of melk-schapen lagen hij hare lammeren, en hier en daar zag men hel hreedc voorhoofd van de rammen, die met hunne irroole zw arte oogen, met een weinig meer helangslelling dan de andere dieren, in hel rond zagen.

Het eenige menschelijke wezen, dal zich in dit oord hevond. was cm grijsaard, die onder een der dennen zal, welke omtrent twintig schreden van het water verwijderd was; hij leunde met zijn rug legen den stam, rondom welken de wortels een soort van verlievenheid vormden, waarop hij gezeten, en vanwaar hij in de gelegenheid was om zijne geheele kudde te overzien: hel was de herder. Toen zijn Imml. wiens getrouwe hulp hem niel hevreesd liehoefde le doen zijn, dat een der aan zijne hoede loevcrtrouwdc dieren zich verwijderen zon, door zijn gehlaf le kennen gaf, dal er onraad was, en daarna door zijn gehuil zijni hulp inriep, had hij /icii opgericht en den slat gegrepen, die naast hem lag; doch toen hij, over de heesters heenziende, het hoofd en de horst van den ruiter gewaar werd. had hij den stok laten vallen, en was weder gaan zitten, l'rank. die den herder al dadelijk in hel oog had gekregen. slapte om hel water heen, waaruit eenige hamels en schapen dronken, vlak op den herder toe. en hield voor hem stil. terwijl hij zeide:

«(ioedendag, Uajjih! boe gaal het'' ik hen hlijde u le zien:quot; en zich vooroverhuigende, stak hij hem de hand toe.

De herder, die hem had zien naderen, en zijn oog stijf op hem gericht hield, zonder ilal hij liel


-ocr page 58-

OLTMANS, HE SCHAAPHERDER.

blijken, ol' hij hem kende, deed alsof hij niel verslond, wal men lol hem zeide. Terwijl de hond zich weder verwijderde, om Ie zien, ol er imilen op de heide ook iels vreemds iiankwam. sleeff l'rmik al', en ziende, dal de onde man vcrsloord scheen Ie zijn, vervolgde hij mei minder \aslc slem: quot;Mijn paard is vermoeid, ik zal hel van den zadel onllaslen; /(in er ook een weinig hooi voor hel dier Ie krijirea zijn?quot;

»Hel is mij aangenaam Ie onldekkcn, dai de dankhaarheid nog niet gelieel nil nw Imrl verdwenen is, dal gij nog voor hel arme dier zorgl, dat n moei drngen, ofschoon gij mij vergeten heht;quot; zeide de herder \eivv ijlend. »Maar hel is ook waar, gij zult missehien mei nw paard nog verder willen: een goed paard, dat veel geld kost van onderhond, houdt de rniter in eere: een al-geleefde grijsaard, die arm is. iieell geene linlj) noodig, en naar iiem ziel men niel om. .

.Zijl gij ziek, Ralph! hevindl gij n niel welf' vroeg Frank mei deelneming. Hij legde nu den zadel en de ouderwelsehe wapenrusling naast zich neder, en zag den lierder niel opinerkzaamheid aan.

»Ziekquot;.' ' antwoordde deze spollend lachende, «is uw paard ziek, omdat gij er zorg voor draagtquot;.' neen, wees maar gerust, ik heli uwe Imlp niel noodig: mijne beenen zullen mij wel naar hel graf dragen zonder u. ' Toen li ij zag, dal Krank, die licni als mei zijne oogen wilde siueken, om aan deze hil-tere scherts een einde Ie maken, hem in de rede zou vallen, zeide hij: «Daar ginder in de hul is hooi, en hier is een sink hrood.' Hij wierp een sink roggebrood, voor zijne voelen, lervvijl hij de hand uitstrekte naar eenc kleine hul, die, ecnige vnetslappen van hem af, uil heideplaggen wasop-geriebt, en mei ecnige lakken, waarover zoden lagen, gedekt was. frank begaf zich dan nok der-waarls, nadal hij zijn paard had lalen drinken, en haalde . uil (lil kleine verldijf, waann de herders, die aan dil waler Imn vee kwamen drenken, liij sleehl weder gewoon waren Ie sehnilen, eenig hooi, dal hij na het brood aan zijn paard te eten gaf. Wal den herder bclrefl, deze hield zicb%onledig om in een houten bak eenig zon! onder zemelen Ie uien-gen, hetwelk hij aan een schaap voorzelle, dal iiij hem lag.

Toen Krank, die genadig naar den onden man had omgezien, zi jn paard bad vaslgebonden, zei Ie hi j zich hij den herder neder, onldeed zich van zijn ijzeren hoofddeksel en legde hel op zijne hand-schneneii, wischle zijn voorhoofd af, wierp zijne haarlokken over de sehnuders, en zag den ouden man aan, verwachtende dal deze hem zou aanspreken. Hel zwarte haar en hel fraai besneden, ofschoon bleeke gelaal van den jongeling en zijne vlugge, welgevormde leesl slaken aanmerkelijk al hij de lange, doch dorre en becnacbtige gestalte van den herder en zijn gerimpeld gelaal, dal door de zon en hel gnre weder zoo hard en ongevoelig was geworden als leder, waarvan hel ook de kleur had aangenomen. Zijn dun grijs haar was niel genoegzaam om zijn hoofd Ie bedekken. Zijne kale ki niii was ziehlbaar, daar hij zijne muls, die evenals zijne gehcele kleeding van scbapenleer of vacht vervaardigd was, naast zich had uedergeworpen. Zijn grijze baard hing hem lol op de borsl; maar zijne grauwe oogen bezaten een vuur, dal niet overeenkwam mei zijne jaren, en getuigden dal zijne krachten en zijn geesl niet met hem oud waren geworden. Hij beschouwde den jonkman ecnige oogenblikkeii opmerkzaam; zijne oogen verrieden. dal er een omkecring in zijne gedachten plaals bad, en terwijl hij hem de hand reikte, zeide hij vriendelijk; «Maar gij, rrank! zijl gij ziek ge-

weesl? waarom is uw gelaal zoo bleek'.'quot;

c-;

«O, neen, Ralph! aulwoorde frank snel, «ik hen wel en gezond,quot; Doch loen hij zweeg, zuchtte hij. en zijn oog onlweek den vorschendcii blik van den herder.

«Ik begrijp hel.' zeide deze langzaam, «grool beid heefi geen geluk... Maar zeg eens, hoe kom I hel, dal gij van deze zijde kwaamlen hij wees mei zijne hand naar den weg, langs welken l'rank gekomen was.

«Zie, Ralph! gislereu legen den avond kwam ik Ie Raineveld, denkende er n Ie vinden; maar niemand wis! mij Ie zeggen, waar gij u opliieldl. Hedenmorgen hoorde ik er de mis, en wilde op goed geluk dezen weg uil heenrijden, loen een herdersjongen mij oiiderricblle, dal gij Ie Soeren weiddel: doch daar zeide mij de herder, gedurende wiens ziekte gij de schapen gedreven hebt, dal gij reeds verlrokken waart, en ik n waarschijn lijk hier zou v inden, helgeen zich. (ioddank ! be-waaiheid_ heeft; waal legen den avond moet ik weder voort. quot;

«Zoo!quot; hernam de herder bedaard, «hel heelt u dan wel moeile gekost mij Ie vindeii; indien gij niel zoolang gewachl 'badl mei naar mij om le zien, zou dal wal gemakkelijker geweest zijn : maar hel is waar, gij zijl nw eigen meester niel, en moei zelfs spoedig weer vertrekken. Ileugl hel ii nog, Krank! hoe gij, eer gij dien heer Van Schal-fela'ar volgdel, kondel gaan waar en wanneer bel


-ocr page 59-

u good dacht? Maar to(gt;n waart gij ren gemcene knaap en nu zijl gij oen voornaam ruilor. Hol is waar, gij verwilligdol nw vador steeds, ais gij 11 ver-

Ivijdordel, dal was liet al; loon noomdol gij mij nog ader, IVank! on nu is hol l{id|»h!quot; eindigde hij hillor.vijdordel, dal was liet al; loon noomdol gij mij nog ader, IVank! on nu is hol l{id|»h!quot; eindigde hij hillor.

»Will gij, dal ik u nog vador zal noemen, Hiilph? ' vroeg Krank aangedaan. «Waarom zijl gij niel mijn vader? helaas! waarom hen ik niel uw zoon? ik zon dan Ion minsle welen, aan wion ik hol leven verschuldigd hen; maar dat zal ik nimmer weten : mijne ouders zijn dood.

«En waartoe zou dal dienen vervolgde' do herder, «wat zon ik hohlion aan een zoon, die mij verlaal? wal zoudl gij er hij winnen om oen hode-laar lot vador lo hohlion ? wal zou hol u helpen, wanneer men van n een ridder wilde maken, dal gij kondel zeggen: mijn vader is Italph ? Hoor, I rank! indien gij hij mij gehleven waarl, hadI gij gelukkig en vrij kunnen zijn; maar hel hool'l zoo niel moeien wezen; evenwel hol hurl, Prank! hel harl, moei loeh altijd spreken, zoowel onder het semijten kleed on hol harnas als onder dit ruwe sohaponvol, 011 dat doel liet hij n niet.quot;

«Vador! riep Frank liedrool'd, terwijl hij zijne handen naar hom iiitstrokto. »Vader! wees zoo hard niel; ^ij handelt onrechtvaardig!quot;

«Onreehtvaardig ! jongeling ?quot; zeide Italph mot vorlielling van stom, en hij heval l'rank, door oen howeging mot do hand. om te hlijvon zitten, waarna hij Wolf, die hem weder genaderd was, over don kop streek. «Onreehtvaardig, zegt gij? en ziehier dit (innoozole dier; hij mij hooit liet voel werk, gedurende nacht en dug, mot goed «mi slooht weder; hot draagt oen ouden halsliand mot pennen; oen lirok hard brood en water is zijne helooning, en nog nimmer heelt hel mij verlaten; laat oen ander Wollquot; oen gouden hand aandoen, hein do kostlmarsle spijzen geven en zaelito voeren tot rustplaats, in plaats van don harden grond; en ik weet het zoo zeker als ik looi', «lat hij dosniellemin don ouden Italph niet zul vergoten, maar lol hom tei'Ugkelt;'ren. Maar gij verlaal mij, en donkl niet aan mij ; ofschoon gij weet, dat ik n opgevoed heli, dal gij zonder mijne hulp uiel nioer geleefd zoudl holihen: Wolf weet vim dil alles niets, hij heeft en kont zulke vorplichlmgon niet. Zog nu nog, dat ik on-reohtvaardig hen; noen, zeg liever, dal uwe kennis aan mij u tot last hoginl te worden en dat gij mot do fraaie kloodoron, die gij draagt, veranderd zijl.quot; Hier hield do herder op, 011 strekte zijne magere hand naar hom uit. om als hot ware moer klem aan zijn woorden Ie geven.

Frank had in hevige gemoedsheweging don ouden Italph aangolioord, en terwijl er tranen in zijne oogen glinsterden, riep hij droevig: »Maar, vader! vador! Iieht gij mij niet roods voorlang vergeven, dat ik ii verliet; ik lieh niet wel gedaan, ik weet het; maar gij hoht het vergeven, en Van Sohaf-felaar is zulk een hraaf heer.quot;

I «Spreek mij van dien man niet,quot; viel Halph hem in do rede.

quot;I'U waarom hoht gij hem dan nog onlangs lo Amersfoort oen groolen dienst hewezon? want gij zijl hol geweest, vador! die hem gewaarschuwd hoht. Ik moot u uil zijn naam hodanken,quot; zeide Frank.

«Ik vereer hom, omdat hij hraaf is,'' antwoor-do Italph, «omdat hij uw vriend en woldoener is; maar ik haat hom, omdat gij mij voor hein verlaten hoht; hij is do oorzaak, dal gij niet aan mij denkt.quot;

quot;i'-u gaat or één dag om, dal ik niel aan u denk?quot; zeide Frank langzaam, doch mot nadruk; »gij woel hot uiel vader! maar gij zult mij toch golooven, als ik hol n hezw oer hij alles wal gij w ilt; zoo waar als het is, dat ik geoiie moedor, geen vader meer heb, zweer ik....quot;

«Zwoor niet,quot; riep Italph gebiedend, «waarom zoudl gij zweren? hier op de heide is bot woord genoog en hot zworen overtollig, ik vorder geen eedon: zwijg! indien gij niets anders te zoggen hebt.quot;

«Wal wilt gij dan? zeide Frank ncorslacbtig; «gij woel, dal ik ii steeds trouw bozoohl bob. toen ik do gelegenheid had : mi echter do oorlog staat uil lo harsten, kan ik mij niel verwijderen, en evenwol ziet gij. dat ik toch nog eens gekomen hen. vader!'quot; zeide bij een weinig naderbij schikkende, «wie mij gevraagd hoeft naar miju naam on uaar mijne ouders, dien bob ik gezegd, dat ik or goeno heb. goono gekend beh ; maar dat gij mijn verzorger geweest zijl; niinnicr sebaamde ik mij te zeggen: aan Italph dank ik bet loven! (iod weel, dat bet zoo is, en nimmer weigerde mijn hart u te oilieimon. (üj gelooft mij. nietwaar? gij gelooft immers, dat ik waarheid spreek?quot; Dit zeggende zag bij den horder vragend en ongerust aan, die nu zonder te antwoorden met hel hoofd knikte, en Frank vervolgde vertrouwelijk: «en om u, een klein hew ijs Ie geven, vader! dal ik steeds aan u gedacht heb. ja zelfs hovreosd geweest bon. dat u iets zou onthreken. of oenige hulp en riN u aangenaam konden zijn. zonder dat gij de mid delen had om u die to \ ersehalfon. zoo heb ik


-ocr page 60-

4/i

een gedeelte mijiuT soldij bespaard.quot; Hij haalde nu een klein netje uil zijn warnlmis, dal van voren diehl ^ekiioo|gt;l was, Ie voorseliijn, en hield hel Italph voor. «Hel is niel veel, maar weiger niel hel aan Ie nemen, hiil ik n. en irehrnik hel naar welgevallen. '

i.angzaani slak Halph de hand nil. en nam de lienrs aan, die hem werd aangehoden. Zonder iels Ie zeggen, opende hij die, en sehndde de zilveren geldstukken, die sink voor sink omkeerende, in zijne hreede hand uil.

«Hel zijn Hciersehe guldens,quot; zeide Krank, die daeht. dat de herder zag, welke soort van geld hel was. «Kr zijn geen valsehe stukken onder, en er is geen een gesnoeide hij ; ik verzeker het n.quot;

«Ik jrelool' ii I riink !quot; zeide Ualph, «hel zilver sehijnt mij toe goed le zijn; maar daarnaar /ie ik niel: ik onderzoek ui' er ook hloed aan dit geld kleeft.quot;

«Hloed!quot; riep l-rank onsluimig, terwijl zijn gelaal hoogrood werd en zijne wenkhraiiwen zich samentrokken.

»Ja, bloed. Krank! vervolgde Kalph bedaard, »is dit geld niet gegeven om nwen arm te betalen, die hel verdienen moet niet de dingen, die aan uwe zijde hangen; zou het dan te verwonderen zijn, dal de munten rood geworden waren?quot; vroeg hij, somber laehemle.

• Vader, liet is geen bloedgeld,quot; zeide Krank mei gevoel van eigenwaarde, «nooit hoop ik hel le verdienen, God beware mij daarvoor! het is niel gerooid ol gestolen, maar zuiver en eerlijk verdiend of gekregen.quot;

«III!quot; \ervolgde de herder spollend. «is hel mogelijk afkomstig van een vrouw ? (üj zijl jonir en knap. Krank ! de vrouwen houden van zulke knapen. Maar iiij vertelt mij niets ; hel is goed, dal de oude italpb van tijd lot tijd zelfs eens op kond-seliap uitgaat. W anneer houden wij bruiloft, Krank ? Nu, dal zal wat geven, als de gewezen herdersjongen zoo maar in eens een rijk heer wordl. Ha. eene trekke vrouw met veel geld, dal is een ^oede zaak voor een armen ruiter; mogelijk schiet er dan voor den armen Italpb ook nog wel een nieuw kleed over, en bel zal den ouden man toegelaten worden om met zijn nap aan de deur le komen, als de schooiers levensmiddelen ontvangen; dal zal een blijde da« zijn. Wolf!quot; eindigde hij, den hond over den kop strijkende, quot;misschien krijgt gij ook nog wel een been om al te kluiven, indien de knechts maar Keen order krijgen om n \an de deur af te slaan.quot;

«Vader!quot; riep Krank met nadruk, »wat heb ik gedaan, dal gij mij zoo verguist ? Zeg alles, maar niel op dezen toon; hel geld is geen bloedgeld, en het komt niel uil de handen van een vrouw; de herdersjongen is zoo diep nog niel gezonken ; ik heb bel verdiend, zooals het een braaf soldenier betaamt.quot;

quot;indien hel zoo is. Krank!quot; antwoordde de herder. quot;dan heb ik gedwaald, en hel doet mij genoegen; maar zie, de ouderdom maakt wantrouw ig, eu die zijn lij! verkoopt .... Maar ik zal niets meer zeggen; neem hel geld terug, en laat ons hierover zw ijgen.quot;

quot;Ik heb het voor n bestemd, vader!quot; hernam Krank, de beurs afwijzende, waarin de herderde geldstukken weder gedaan had, en die bij hem wilde overhandigen; quot;behoud het, ik zal daardoor zien, dat gij mij gelooft.quot;

i »\Viil gij mijne genegenheid koopen met dit geld. Krank?quot; vroeg de herder; »maar neen, ik zie gij sebndl hel hoofd; of denkt i.rij misschien, dat ik mijne vriendschap verkoopen wil voor eenige numtstukken? Neem de beurs terug, Krank! ik w il het !quot;

»ik denk noch het eene, noch hel andere; maar het geld neem ik niet lernir. vader! antwoordde deze vastberaden.

«Ook goed! zeide de herder bedaard; ik zie, dal de jongelieden ook stijfhoofdig kunnen zijn. quot;Daar gaat hel!quot; Dit zeggende, wierp bij de beurs midden in den poel: het geld gaf een kleinen plomp, toen liet in het water Nerdween. Ken glimlach ver-loonde zich op bet bruine gelaat \an den ouden man, toen hel laatste kringetje van het w ater verdwenen was. »i)e plas is nu weer ellen,quot; zeide bij, »dal pnnl van Iwecdracbl is voorbij ; maar breng nooit weer geld mede. Krank! ik heb bel niel noodig. Zoolang deze beenen mij over de beide kunnen dragen, zal mij nimmer een stuk brood onlbreken; en als de dood mij nadert, zie eensin het rond, Krank! is hier geen plaats genoeg op de beide voor den ouden man, om zich neder le leggen en in rnsl te sterven ? De grond, dien hij, jong en sterk, zoo dikwerf betrad, zal hem een zachte legerstede wezen, en zijn laatste blik zal gerichl zijn naar dien hemel, hetzij grauw ofblauw, welken bij sleeds boven zich zag. Een dapper krijgsman treedt den dood gerust onder de oogen. Krank ! een brave schaapherder wacht hem gerust af; wat zon van beiden hel meest waard zijn? Kn evenwel zal het den ouden Halph nimmer aan een goed onderkomen en een behoorlijke verzorging onlbre-


-ocr page 61-

I)K lli:ilgt;i:

ken, als hij wil, zooliuif; hel jjclicclc ^cslnclil, dal nu leell, hior op de Veluwc niet is uil^csloi-vcii.'' Mier hield liij een oojjeidilik op, wnuma hij slien-delijk voorlvoer; wmil hij /ajr, Imc slerk zijne woorden den jongen niiler iirielden : «Zidl liij niet elen, Frank! ik heh iicenc lekkernijen, een sink j-'rof brood en schapenkaas, ziedaar hel al. Maar ik vergal n nog Ie zegden, dal ik een kruik goed waler heli, dal ik lieden inorircn in de \roepie, uit den diepen pul Ie (iarderen heli medege-noinen. Weel gij wel, l'rank ! dal jiij /00 ineni.ü-niaal met vader Italph gegeten hehl ? !;ij waart toen nog veel jonger, en niel zoo groot, maar vroolijker, en uwe wangen hadden gezonder kleur.quot;

Italph haalde nu een grool knipmes Ie voorschijn, sneed hel brood in hreede sneden, en gal' de kaas mei het nies aan Frank over, na eerst voor zich zeiven een goeden liomp genomen Ie hehhen. Deze had geanlwoord, dal die uilnoodiging hem zeer welkom was, en onder den eenvondigen maallijd, hij welken Wolf zieh zehen aanmeldde, werd het gesprek op hartelijker loon dan lol nog toe voortgezet; evenwel lieersehle er in de woorden van den herder nog steeds een soinhere ernsi, hetgeen missehien daaruit voortkwam, dal hij meest altijd gewoon was alleen Ie zijn, en Frank was. zooals wij welen, ook niel vrooiijk gestemd.

»(lij liondl dus niet veel van die jonkvrouw. Frank?quot; vroeg Italph, hem de waterkruik overgevende : »en toch verhaalt men, dal gij met haar in het huwelijk zuil treden.quot;

«Neen, vader!quot; antwoordde deze langzaam, »lioe kan ik helpen, wal men zegt? maar ik wil 11 verhalen, hoe zich alles heel'l toegedragen ; gij kunl dan zelf oordeelen.quot;

Op zekeren dag, nog voordal de liissehop genoodzaakt was Utreeht ie verlaten, had l'rank op de INeude de jonkvrouw voor hel eerst ontmoet ; hel was ten gevolge van een veclilpartij, die op \ den marktdag was ontslaan, dal Ada van Mijn verwijderd raakte van den knaap en liet kamermeisje, die haar vergezelden. Met geschreeuw en de heweging, die er hecrschlen, en die voor elke vrouw van dien rang reden lol ongernslheid geven moesten, hadden de arme jonkvrouw, die inderdaad nu en dan niel wel hij hare zinnen was, zoo verschrikt, dal zij, gillende van angst, zich met de vlucht zoelil le redden ; maar zij slrnikelde, verloor hel evenwicht en viel, heizij zulks door de menigte menselieii, die op de heen waren, door de oneirenhcid van den grond, ol' door de lengte en zwaarte harer kleederen gcschieddc. Op dil oogen-hlik lievond Frank zich in hare nabijheid, en was gelukkig genoeg haar in zijne urmen op le vangen. Hij droeg baar dadelijk uil hel gewoel, en braebl haar in een hnis, dal men meer uil hoofde van de kleeding der vrouw, welke hij droeg, dan 0111 zijne ruilersiiilrusling, op zijn verzoek geopend bad. Hier kwam zij, door de buig van de huisvrouw,spoedig bij nil de bezwijming, die haar overvallen had; maar de schrik bad liaar zoo slerk gelrolleii, dal zij niel duidelijk wist le zeggen, wie zij was. of waar zij le Inn's behoorde, (ielukkig bad nien eindelijk hare dienslhoden onderricht, dal er een aanzienlijke jonge vrouw door een ruiter was weggedragen. en door hunne komst werd alle verdere navraag onnoodig. l'rank verzoebl haar, hem le zeggen, of zij goedvond, dal men hare luiisgenoo-len liet ondcrriclilen van liet ongeval, dal haarwas overkomen ; maar zij verklaarde zich stellig daartegen, en gaf le kennen, dal /ij zeer goed kon gaan en reeds dadelijk wilde terngkeeren. iSaluiir-Iijk bad l'rank amigeboden baar le vergezellen, en niellegeiislaandc bij zich wilde \erwijderen, toen zij aan bare woning gekomen was, had zij bcni dringend gebeden znl^ niel le doen ; daar zij zeer goed scheen le welen, welke verplichting zij aan yiem had. Haar oom, lieer Loef van Oostcrweerd, had hem zeer vriendelijk ontvangen, zoowel toen als den volgenden dag, loen hij naar de gezondheid van de jonkvrouw was komen verneinen.

Seder! bad hij op diens uilnoodiging nicermalen een bezoek afgelegd; m de vriendelijklieid van hel schoone, doch ongelukkige meisje.deondersclieiding. w aarmede baar oom hem licjegende, en de beleefde, ofschoon minder voorkomende wijze, waarop zijn zoon, beer Iteinond, mei hem omging, waren de oorzaak geweest, dal hij zieh zeer vereerd rekende in znlk een huis onlvangen le w orden, en er drukke bezoeken allegdc. Van lieverlede bad hij cellier bemerkt, dal Ada hem met warmer belangstelling behandelde, dan de kleine dienst, welken hij haar bewezen had, kon veroorzaken; en daar bij geene liefde voor baar gevoelde, had hij zijne bezoeken verminderd.

Het was ook wel te denken, dal de oude heer Loef hem mei minacbling zou onlvangen hebben, als hij, een arme ruiter, om de band van zijn rijke nielil had (Innen verzoeken. Iteinond heban-delde hein 1111 vriendelijker; en terw ijl Ada, zonder haar verdriet over zijn lang wegblijven le ver-hergen, hoe langer hoe meer liet blijken, dal zij hein beminde, gaf baar oom zi jn ongenoegen le kennen, dat hij zijne vrienden geheel scheen le vergelen, en liet


-ocr page 62-

()LTM\NS, l)K SCIIAAIMIKRDKR.

46

dal liij hel gevoel

hem iiiel ouduidclijk Iteincrkcii vim \ilu niet inishillijkU'.

IVank's genegeiilieitl voor de oiijit'lnkkiiic jonk-vrouw, die hem /00 oiidiihhel/iiini}? en oiisehuldig hel gevoel \;lt;ii haar hart ontsluierde, het medelijden, dat hij voor het heeidst'hoone, doeli zoo diep te beklagen meisje gevoelde, hetwelk hij als een zuster liefhad, dwong hem het harde besluit te nemen zijne bezoeken geheel te staken. Hij hoopte, dat zijn afwezigheid haar hart weder rust zou sehenken ; maar ook dit hielp niet ; gewoon zijnde over haar tijd naar eigen zin en willekeur te he-sehikken, liet zij weinige gelegenheden voorbijgaan 0111 hem te zien voorhijrijden, als hij met de ruiters optrok. Niet heselfende, dat het een vrouw zelden voegt, vooral in bet openbaar, aan een man hlijken van genegenheid te schenken, bad de arme Ada, hem niet zelden in het voorbijrijden gegroet, of door het wuiven met haar sluier, getrachl zijne opmerkzaamheid tot zich te trekken. Zoowel aan zijne makkers als aan de hurgers viel bet in het oog, als de jonge ruiter door een meisje van dien rang werd toegewenkt, en de eersten lieten niet na, hem gekscherende geluk te wensehen met de verovering, die hij gemaakt had.

Het bleef evenwel nog niet daarbij : want op zekeren dag, toen Krank op zijne kamer zat, he-richtte men hem, dat een vrouw hem wenschte le spreken, en op hetzelfde oogenhlik bijna stond Ada voor zijne oogen. De ontroering, die zij liet blijken, verried, dal zij nu toch eenigszins de onvoegzaamheid gevoelde van den slap, welken zij deed ; maar toen zij een oogenhlik had uitgerust, verweet zij hem, tranen stortende, dat bij haar oom thans niet meer kwam bezoeken. Toen Frank allerlei uitvluchlen verzon om zijn lang weghlijven le verklaren, zeide zij hem zonder omwegen, dat hij om harentwil wegbleef, dal zij zeer goed gevoelde, dal bel kwam, omdat zij hem liefhad. Deze verklaring, welke hem voor elke andere vrouw weerzin ingeboezemd zon hebben, bedroefde hem van de ongelukkige jonkvrouw. Hij zeide haar, dat zulks de reden niet v\as; dal hij bare liefde niet had hemerkt en niet verdiende; dal hij een arme ruiter was, zonder goed of naam, en dal nimmer het denkbeeld hij hem had kunnen opkomen om hare hand te durven vragen, maar dat, indien zij vriendschap voor hem gevoelde, hij [haar zou dienen en eeren alsof ze zijne zuster 'ware. Toen hij uitgesproken bad, antwoordde zij met hevige gemoedsbeweging en onder het storten van een vloed van tranen, dat dit alles niets was;

dat zij meester was over bare hand en haar ver mogen : dat zij hem beminde ; dal noch zijn naam, noch zijne ouders haar van gedaehlen konden doen veranderen, en dat het alleen aan hem lag 0111 haar gelukkig te maken.

In één woord, bet gelukte hem alleen haar lol bedaren te brengen, door te beloven dat hij zijne bezoeken zou hervatten; 'I was het minste wat bij doen kon, zonder haar, die hem zoo ondubbelzinnige blijken van hare liefde gaf, geheel voor bet hoofd te stooten. Deze belofte, waarmede de arme zinnelooze zich voor bet oogenhlik liet tevreden stellen, gaf haar hoop, dat Frank niet altijd onverbiddelijk blijven, maar dal hij haar mettertijd mei wedermin beloonen zon.

Daar zij geheel alleen gekomen was, bad bij haar naar hare woning teruggeleid, en sedert dien lijd ondanks zich zeiven en met een bekommerd hart zijne bezoeken herval, waaraan tot zijn geluk een einde werd gemaakt door zijn vertrek uil Jütreclil, toen hij den Bisschop moest volgen.

Toen Frank zijn verhaal geëindigd bad, waarvan wij alleen den korten inhoud hebben meegedeeld, zweeg hij. De herder gaf hem de waterkruik over, opdat hij eens zou drinken, en zeide : »Het heelt zoo moeten zijn, Frank ! want alles is zonder uw toedoen gebeurd. Maar zeg mij eens, heeft u de gedachte niet goed gedaan van een groot verniogen te verkrijgen, en zou er onder hel medelijden voor de dwaze maagd niet een klein weinigje lielde verborgen liggen

Doch Frank schudde het hoofd. quot;(Jij verstoot dus deze gelegenheid om groot te worden; al hel smeeken en de liefde van de jonkvrouw zijn dus vergeefseh ?quot; vroeg de herder nog eens met nadruk.

»Vergeefsch, vader !quot; antwoordde deze langzaam : »ik heb baar lief als een zuster, omdat zij goed en ongelukkig is ; maar haar beminnen als mijne vrouw, kan ik niet ; de dood is mij liever dan een huwelijk met baar; waarlijk het is zoo.quot; ' »Fn toch zijl gij verliefd. Frank!quot; zeide Itaipb, hem beschouwende, «tevergeefs zoekt gij het voor mij Ie verbergen, ik lees het op uw gelaat; mijn oog laat zich niet bedriegen. Waarom zijl gij zoo ternedergeslagen? waarom opent gij uw hart niet voor Halph? wij kennen elkander immers reeds zoo lang!quot; eindigde hij gevoelvol. Doch Frank antwoordde hem niet, en terwijl hij zijne armen bij het lijf liet nederhangen, zag hij stijf voor zich heen ; een smartelijke trek misvormde ziju mond, en eenige tranen verdrongen zich iu zijne oogen, die de heidetakjes voor zijne voeten schenen te w illen tellen.


-ocr page 63-

m; iii'iDi

«Krank!quot; riep liiilph op ociiiniial (li(ic\ig, lerwijl liij zich opi-iclillc, doch weder uedeniel. »llel jonge meisje mei de Idonde lokken heelt dan n\\ harl geslolcn? arme Krank!' De ruiler verhort zijn ifelaal in zijne handen en hoog zijn hooCd vooro\er tol op zijde knieën; hij scheen dood \oor al heigeen hem omringde, «(iij hehl mij \er-ialen Irank! zeide de herder langzaani, »niij, lt;iie li hel) opgevded, om een ander Ie xolijen; znll gij mi dezen, hetgeen hij voor n deed, verbreiden, I rank! door hem hel dierhaarsle dal hij hezil, Ie ontvreemden? zuil ,üij tweemaal ondankhaar zijn, Frank? ik helt geleden en \eriie\en: zal hij ook vergeven, kind?.... Ik geloot het niet,quot; eindigde hij met hilteren ernsl.

« Wie spreekt van \erwveii ?quot; riep l'rank droevig, »ik hel» niets gedaan ol' gedacht..

«Maar znll r«ij altijd niets denken, nietsdoen?quot; vroeg Kalph met nadruk.

quot;Ja,quot; vervolgde l'rank, terwijl hij het hool'd op-richlte, «altijd, ol ik zal \\lt;'teti Ie stenen.quot;

quot;Wanneer ...... jong is, l'rank! is hel leven

zoet, zeide de herder.

quot;Wanneer men ongelnkkig is, dan is de dood welkom, hernam l'rank somher, en zonder hel te weten drukte zijne hand de greep van hel wapen dat aan zijne rechterheup hing.

»(iij spreekt van sterven, kind!quot; zeide Kalph smartelijk; quot;inaar denkt itij niet aan nwen ouden M'iend, aan vader Kalph? toen jiij hij hem waart, M'ilangdel i;ij niet naar den dood; toen waart gij gelukkig. Waarom verliet gij mij? hier leven de inenschen lang en wachten hedaard hun einde al: /ij Itelioeven in den dood geene toevlucht Ie zoeken om hunne rampen te heelen. Denkt gij niet aan mij? hen ik n dan niets meer, dat ijij mij zoo will gaan verlaten voor den korten tijd, dien ik nog te leven heh ?'' Dit zeggende, vatte hij de hand van den jongeling, drukte haar met hartelijkheid, en legde zijn arm op diens schouder. «Keer nog tot mij terug, l'rank !quot; vervolgde hij, quot;hier op de heide zal het ongeluk n niet \er-volgen.quot;

quot;Ik kan niet, vader!'' hernam l'rank, «ik kan niet ; hier zon ik nog tuinder kunnen leven dan in het gewoel van de samenleving en den oorlog, die spoedig nilltrckett zal ; mogelijk zal ik gelukkig genoeg zijn, om opliet hed van eer voctr eeuwig i'iisl te vinden ett mijnen heer te dienen ten koste van mijn leven,''

«Altijd die gedachten. Frank! zeide dc herder verwijtend, »en ik dati, wilt gij mij («ok niet dienen? maar mij dient gij door te blijven leven en uw heer, dien gij dient, heelt niets aan uw dood,quot;

«.Misschien niets.quot; antwoordde Frank; «maar misschien ook veel; moet ik hem niet dienen ten koste van mijn leven ?quot;

De herder zweeg eeltige oogenhlikken, waarna hij zeide: «Dien hem. Frank! maar geloof niet, dat uw dood hem vreugde ol nut zal aanhrengen. (iij draagt dc cenige kleuren, die ik u nog katt toegeven Ie dragen; en zoo uw leven noodig ware om het zijne te redden, zoo oller hel op... Is hij niet de heer der Kerk? zou zijn dood niet eenmaal vree-selijk tegen n getuigen. Frank?quot; eindigde hij langzaam.

De jongeling was weder in zijne droefgeestig-heid vervallen, zoodat hij hijna niets hoorde van hetgeen Kalph tegen hem zeide, die, zulks licmer-kettdc. hem vervolgens zocht te troosten, en hem moed in te spreken met een hartelijkheid, welke men in den ouden man niet gezocht zou heltheti, doch welke getuigde van dc liefde ett hezorgdheid, die hij voor hem gevoelde. Fittdelijk gehikte het Item ten deele. zijne gedachten op minder droevige voorwerpen over te hrcugen; hij stond op, nam zijn stal in de hand, ett gelastte Wolf om de schapen op te jagen. «Het vee is int wederom uitgerust, zeide hij; «de grootste warmte is o\er. Zadel ook op, l'rank! ett ik zal in uw gezelschap naar de zijde van Voorthuizen drijven.quot;

l'rank voldeed aan zijn verlangen, en weinige Mtgenhlikken nadat de herder den houten hak. dien 'iij gehrnikt had. ett het overschot van het hooi in het herdershntje had weggehorgen, was dege-'icele kudde op de heide in Itewcging; Kalph en de ruiter, die zijn paard hij den ijzeren teugel leidde, traden het laatste uit de heesters en strui-'vcn te voorschijn, «(leen vorst heeft heter maarschalk dan ik, maar niemand heeft ook gehonrzattter leger, zeide Kalph : want toen hij zijn staf in de richting van Voorthuizen over de heide uitstrekte, snelde \\ oil, die al gedurig met ongerustheid naar zijn meester had gezien, naar die zijde, en noodzaakte de hamels, welke met schelletjes voorzien waren, out de kudde schapen in de goede richting voor Ie gaan, die, zonder acht te geven werwaarts de voorste zich hegaven, al weidende het geluid der klokjes volgden.

quot;Die vreedzame diereu gelijken niet veel op krijgslieden,quot; antwoordde Frank, «noch Wolf op hun aanvoerder, noch wij zeiven op vorsten ; en toch,quot; vervolgde hij, na zich een oogenltlik bedacht te hebben, «heeft mij iemand dezen morgen ge-


-ocr page 64-

OLTMANS. DE SCIIAAPHERDKR.

'•is

zcgd, tliil ik nil vorslcnhloed ^'sprolcn was, m dut ik een kroon vcidicncn zou.

..En wic lu'd'l u zulks jjczegd ?quot; m ooj; Ual|)li schielijk, lerwiji liij vooi' I't'in i)l(!i,l sliiun. en in ccn iiclioitcn hondinii o|) zijn still leunde. »\Vie?quot; Iicrnain IVank, »ik geloot, de licks. ..Uc heks \an de llunnenseluins, eu dal op klaar-liehtcii dag! oniiiogelijk. I'i'iiiik! zeide de herder mei verbazing.

..De jonge ruiler vcrluialde hem nu, hoe zich alles had locgedragen, en de herder vroeg hein, hedenkelijk hel hoold seluuldeiule, loen hij gedaan had: »En zuil liij des naehls naar liel wijl gaan, 0111 uw loekonislig lol door iniddcl van de inachl des hoozen Ie veriieiuen 1quot;

»lk geloof hel niel, vader! anlwoordde deze: ..ik heehl jjeen gelooi aan hare woorden; dat alle heiligen mij genadig zijn mogen! maar ik wil mijn eeuwig geluk niel in gevaar stellen en haar opzoeken.quot;

«En i.rij zult wel doeu, 1'rank! O ! indien gij mij geen verdriet will aandoen, zoo zei nimmer den voel in haar verdoemd verhlijl: want hel is \st'l de heks, die gij gezien licht, l'rank ! olsohoon ik haar niimnci' hij den dag, maar dikw ijls des naclils, kruiden zoekende op de heide, in de vetie lieh gezien; /.ij is hel. Maar lel ook hare woorden niel, Frank!quot; vervoliide ltal|)h na ecnige oogeiihlikkcn.

»Zou zij meer \an n weten, dan ik. die in de toekomst zien kan, niet door de hul|) van den hooze, maar door den geest ? nimmer zag ik een kroon op uw hoold, l'rank ! nimmer. (Jelool liaar niel ; zij heelt u bedrogen.quot;

»Heb geene vrees, vader! ik zal niel hij haar gaan,' antwoordde Frank. »lk helool hel u; maar al had zij gewaarzegd, mijn hart verlangt geen kroon; zal men een kaars, die uitgaat, op een nieuwen kandelaar zetten 1 neen ! en waarom zou dan hij naar een kroon verlangen, wiens eenig nil-zielil de dood isquot;'quot;

Italph was zoo in gedachten verdiept, dat hij niet antwoordde, maar, soinber voor zich ziende, de kudde volgde ; slechts nu en dan nam hij met het ijzeren schopje, dal aan zijn stal zal, eenige steentjes of een kleine zode op, w ierp die naar de schapen, die zieb zijdelings af verwijderden, en noodzaakte hen daardoor om zich weder bij de kudde te voegen. Op eenmaal echter stond hij stil, en zijne hand naar den geziehteimler nitstrekkeii-de, riep hij met geeshervocring en een sterke slem, die als over de heide rolde, terwijl het eene woord het andere verdrong: «Ziet gij daar die roode wolk ? het is bloed, zeg ik u ; gij kunt het /ewoel niet zien; zij vallen hij hoopen; zij riepen den dood, en hij is gekomen, ha! hij is in hun midden, en slaat hen neder; hij is de dapperste; hij ver trapt paard, rusling en hanier; hij vermorzelt de hnssen, die vuur en vlam en moord verspieden, jdaar . . .quot; Maar hier zweeg hij : met open mond en slarcnden blik stond hij als levenloos; zijne lippen hewogen zich, alsof hij sprak; doch Frank, die hem met ontzetting gadesloeg, vernam niet hel ininste geluid. Mecrinalen in zijn leven had hij den ouden Italph in zulk ecu geestvervoering gezien ; hij twijfelde geen oogenhlik, ol die zag alles, wal hij verhaalde ; en dat zulks ook zoo gehenren zou, geloofde hij zonder bedenken. Nu hel woord lol den herder te richten, diende lol niets : zoo lang hel gezicht duurde, was hij dood voor hetgeen hem omringde. Eindelijk sloot deze zijne oogen, liet zijn hoofd op de borst zakken, en wisehle zich ntel een soort van handschoen, die hij aan had, hel gelaat af.

..Welnu, vader! wal licht gij gezien?quot; vroeg Frank met ongernsthcid.

Maar de herder, die zelden iels verhaalde van hetgeen hij inecnde gezien Ie hehhen, dan hetgeen hem ondanks zich zeiven onlsnapte, als hein de gave der voorzegging als hel ware op het lijI werd geworpen, trad, hel hoofd scliuddende, voorwaarts, en zeide eindelijk : »lk helt zeil alles niet goed gezien; maar het zal wel komen, Frank! Maar, vervolgde hij droevig, ..wees niet bevreesd, de i ouderdom zal u geen verdriet aanhrengen ; toen liet gezicht verdween, zag ik n niet meer; en ik, arme man ! ik stond nog overeinde. Helaas ! algt; gij reeds in vrede rusten zult, zal Italph hier nog alleen op de heide zijn.

De toon, op welken deze klaeht geuit werd, en de neerslacbligheid, die op het gelaal van den herder en in zijne houding te lezen stond, trollen Frank : hel was nu zijne heurt om den grijsaard Ie troosten, en lerwiji hij zijne hand op diens schouder leide, zeide hij aangedaan : »lk ben nog jong en sterk, vader! gij zult mij niet overleven: wanneer nwe oogen weer vooruit zullen zien, zult gij gewaar worden, dal gij u bedriegt.

..Kind!quot; hernam lialph, die ongeloovig het hoofd schudde en pijnlijk glimlachte, [»gij gelooft niet. wal ik u zeg? de geest bedriegt niel, tevergcels is uwe jeugd en uwe sterkte, daar gij wilt en moet sterven.'

»En : idien ik u1 beloofde, vader! te willen Ie ven,quot; /jide Frank, die nu weder met den herder


-ocr page 65-

nel k*ii Bil,

IT-• lc

I'll,

11(1 jlK'

ik.

U'l Ion ii ;

kal ui,

lol iiii 'Cl.

en, ich ui.

ICJl

au •en de

T(l

I-Is, )e(l i',quot;

de kmi ik. als loi;

en

len j

Ten | aid

cii- ; HOI! |

en: zuil 1

iold J 'iel. Sj

ecl's en

Ie

•der

-ocr page 66-

I

.

. 'ÏS.

-ocr page 67-

DK DHAAK

de kudde volgde, en idles wilde doen om den i-TijsMiinl een weinig op le Item-en.

»l);m zou ik iinlwoorden,quot; heniiiin ltiil|)li sdinlier. quot;dal, nl w ill irij leven, hel niel van n ;d hmi^l om niel le slerven.quot;

\ au lieli;een l'rank verdei'op lt;le heide Iteje^ende en van zijn verder onderhoud niel den seiiiiiipherder kunnen wij den lezer niels herichlen, omdal hel niel le onzer kennisse is gekomen ; alleen welen wij, diil dieuzeHden avond ieniand, die een Jirool

wil ........ hereed. van de zijde van (iehlerland den

Viuerslooiier herg hesleeg. Mij droe.ü een halsheijr ol' \vii|ioiiriisling van maliën, die, /ijne dijen he-ilekkendc, lol op hel paard nederhinir, en \an mouwen voorzien was; zijn schild hin,« op zijn rug.

Ioen hij den uilersleu lop \an den hergi'iij; hereikl had, waar een oude lioom slond, en wei op de plaals waar in lalcr lijd hel irereehl der sliid Amerslborl verplaalsl werd, hield hij slil. en nam niel een oogopslag de oniliggende slreek in oogenseliouw, waarna hij de maliënkap, welke een gedeelle zijner wapenrusling nilmaakle, achler-waarls wierp. De aanwakkerende wind, die sterk nil hel ooslen lilies, deed zijne zwarle haarlokken door een ijzeren hoed gedekt, heen en weder llad-deren. en de ondergaande zon, die achter hem ter linkerzijde aan den iiezichleinder verdween, verlichtte hol paard, en wierp een goudaehligen weer-seliijn op de ijzeren riniren van zijne wapenrusling.

Aan zijne rechterzijde verhiel' zich aan den voel van den herg, in een heerlijk dal van vriichthare weilanden niet grazend vee en van Iraai gehoonile, waar reeds de a\ond voor den uaclit plaats maakte, de grijze kerktoren van Leusden, wiens top nog Hauw door de zonnestralen hesclienen werd. Achter hem was de heide, die zich vaalkleuriif. mei de hoogten en laagten over de her,!;vlakte, zoover hel oog reikte, uitstrekte. \an zijne linkerzijde, verhiel' zich liet donkere gehoonile vau de Mirk ; vóór hem lair Aniersloort als aan zijne voeten; meer verwijderd hel gehoonile. waaradiU r de Vcluwsdie lier-jren te voorschijn kwamen, die naar zijnereclilerzijde steeds hooger en hooger verrezen en zich in het verschiet verloren. De Lieve \ ronweloren, die, evenals een piramide in de woestijn, zich hoven alle

i ............ '«quot;••''is en .nehoiiwen verhiel', werd ...... hel

ifroolste ............. verlicht. Doch de ruiter lette

noch op de kunstig1 houw orde en fraaie evenre-diifheid van dit sieraad van Amerslóort, noch op het torentje, waarmede de houw meester het kind •'•'/lts heelt willen voorstellen, dal aan de horst J. F. Oltmans, J)e Schaapherder, 1.

van zijne moeder rustte ; hij lette niel op de St. .loriskerk. op de andere ^estielilen en poorten, die hij overzien kon, noeh op den muur met zijne torens, welke de stad evenals een kelen omringde: maar zijn hlik hleel lani: rusten op dal piml der stad, waar zich (!lt;■ twee kleine spitsen van de Vijepoort hoven de daken der liuizen verhieven. Een rilling onci'niel hem. toen hel geluid van een ossenhoren, op welken op den loren irehliizen werd, hem uil de mijmerini: opwekte, waarin hij verzonken was. lien diepe znclil ontglipte hein, toen hij de kap van zijn halsherii wederom over hel hoofd trok, en een laalslen hlik op de stud wierp, waarna hij Viin den herg aldaalde, lan.üs dezelfde zijde, als hij hem heklommen had. om den wei: van \merongen le hereiken.

TIL

De Roode Draak.

n uw hart dan niet, lion zeer un'j wordt bemind ?

\ quot;clt «ij dan niet. tior mij uw nl'zijn kan bedroeven, t

Door 't geen nw hart zelf ondervindt f

I)an mint gij mij niet meer — annr denkbeeld! 't doet mij

[boven I E. WOLF, gcb. DEKKKK.

Hisschop David, door de wederspanniglieid der ingezetenen van ! treelit, uil deze stad, den zetel Viiu zijn hisdom, verdreven, hield, meestentijds zijn / verhlijl in \\ ijk-hij-Dmirstede; de ingezetenen, en zij die aan hel hoofd der regcering stouden, waren door de voorrechten, welke de lüsschop hun van lijd tol tijd verleend had. zomlimiir in zijn voordeel gestemd, dat zij met kracht de aanzoeken vaiide partij, die in I Ireehl meester was. om. even als deze, hun welliireii heer ook af te vallen, van de hand hadden gewezen. Zij licnoten nu ook het Noorreeht en liet voordeel, den Hissehop en zijn stoet van geestelijke en wereldlijke heeren le her-heriieu; en hel irroote iianlal zijner aauhanger.s,

dquot;' uil l Ireehl, Aiuerslóorl, Montloort. en andere plaatsen trevliicht of verdreven waren, veroorzaakte,

diil alle huizen in de stad, van den zolder lolden kelder, zooals men zegt, in gehruik genomen Wii-ren ; hetiteeii een stijiiing der Inmrprijzen en levensmiddelen deed ontstaan, die velen een groot voordeel aanhrachl. kramers met allerliande koopwaren,

reizende goochelaars, speellieden en zeggersof ver-


-ocr page 68-

OI.TMMNS. r)K SCII.WPHKRDKR.

tollers van allerlei wonderlijke Insloriën, welke lieden loen nog niet geheel nilgeslorven waren, bezochten nn ook dit stadje, en verspreidden er oen vroeger onhekoiulo levendigheid.

De hissehop had hol dus dor gohoehthoid van deze stad aan zijn persoon Ie danken, dat ook dit toovluehtsüord niet voor hein gesloten was; ook kon hij hier in veiligheid vorloo\en, lotdat zich een gelegenheid opdeed, om zich, hetzij door gewold ol door list, weder meester van l treolil te maken, liet kasteel, dal aan hel zuidwoslelijk godoolle dor stad lag, en door hein aanmerkelijk was verlraaid, verstrekte hem lol veiidijlplaats; aldaar had hij de gelegenheid e;i den lijd oiu zich de dagen Ie herinneren, toen de maeiil van zijn vader, en latei' I \an zijn hroeder Karei, hem in hel bezit van hel bisdom nigsteunden, terwijl bij nu van de genade des Oostenrijkers afhing, die met zijne nicht gehuwd was, en. zich weinig bekreunende ol Monl-l'oort ol' Honrgondic in I Irecht ineesler was, alleen maar handelde om zijn eigen oogmerken Ie bereiken, (ioedscliiks moest de vernederde l$is-schop dus aanzien, dat een zijner leemnannen in zijne stad het bevel voerde, dat zijn gezag slrat-leloos gehoond, en zijn bisdom in den grond bedorven werd; 'lij moest dankzeggen en nederig vragen, terwijl zijn hart mei moeile de woede verkropte over bet weinige, dat voor hem gedaan werd. Zijn eenige hoop bestond in de mogelijkheid, dal zijne vijanden zich inisscliien zonden laten verleiden, om iets tegen Holland te ondernemen, en met verlangen zag hij de lijding te gemoet, dal de lakkei der brandstichting zijne bondgenoo-len uit den slaap zon opwekken, waarin zij algt; verzonken schenen.

Omstreeks hel midden der niaaiul .linii zal \ an SchalVelaar met Krank voor de ramen der tweede aerdieping van de herberg De Ronde Drank, op de markt Ie Wijk. liet luiden der klok kondigde de vrijheid der paardenmarkt aan, die den volgenden dag zon gebonden worden, en de drukte, welke er op de markt heersclite, liet voorzien dat hel een der incest bezochte inarktdagen zou zijn, die men in lang niet gezien bad.

Van SchalVelaar bad mei aandacht gezien naar de vlugge sprongen van con aap, die op den schouder van een grooten brninen beer gezeten was; hij kon uit het venster, over de hooiden der aanschouwers heen, in den kring zien, binnen welken hel logge dier zich bewoog, dat, aangemoedigd door hol zien (n voelen van don slok zijns nieostors, op hol geluid van oen trom in bol rond danste. Toon do makker van don berenleider do inzameling dor kleine koperen geldstukkon verricht had, zwoeg do muziek; do opeengepakte hoop inonscbon verspreidde zich, quot;ii do boor word mol den aap weder naar oen ander oord der stad gevoerd; slechts eenige kinderen volgden do berenleiders, in do hoop van zich elders nog eens op dozeiïde vortooning te vergasten.

Toon de trom zich niet moor liet hooron, koor-do Van Scbaiïolaar hol boold om, en Mol zijn oog vallen op l'rank, die, aan de andere zijde van do lompe tafel, voor hot kruisraam zat. K vena Is zag hij naar botgoon er op de markt voorviel, zoo staarde hij op do kleine groene glasruiten; maar do onboweoglijkhoid van zijn blik en zijn gelaat verried, dat bij niets zag van hetgeen hem omringde.

«Waaraan donkt gij, l'rank''quot; vroeg Van Schaf-folaar vertrouwelijk, terwijl hij zich oen weinig over do tafel boog.

»Ik?quot; vroeg Frank sehiolijk van schrik opspringende, toen hij zoo op eens word aangesproken.

».la, gij!quot; vervolgde Van Scbaiïolaar.

»0, ik denk aan niets,quot; antwoordde l'rank bedaard, »or is daar builen zooveel te zien ; wolk oen drukte is or op do markt!

»Kn hoe is u die vortooning van die dieren bevallen';'quot; vroeg nogmaals do andore, terwijl hij boni oplellond gadesloeg.

«Vrij wol!quot; hernam l'rank verlogen, die van al hunne kunsten niets gezien had, en nu opmerkzaam over do markt rondzag, of hij ook ontdokken kon, wal voor hoesten het geweest waren. Doch zijne pogingen waren vrncbloioos, on Van Sohall'olaar had moeite om oen glimlach te ondor-drukkon, toen l'rank op eens vervolgde: »llol is ook al oen onaangenaam beroep om boronloidor Ie wezen;quot; want hot geluid van don borondans klonk hem Hauw door hot raam in do ooron, en hij herinnordo zich nu, dal hij vóór weinige oogonbhkkon hetzelfde eentonige gotrommol gehoord had.

Van Scbaiïolaar dacht in bet eerst dat hij zich bedrogen had on dat l'rank, olscboon dan geen oplellond aanschouwer geweest zijnde, evenwel toch wal van do kunsten gezien bad! Doch op do vraag, welke heer bom voorkwam do oudste te zijn, do bruine of do zwarte, noemde l'rank, op goed geluk af, den bruinen, waarop Van Scbaiïolaar hot hoofd schudde en zcide:

«Tevergeefs is het, hoste Frank! dat gij voor mij zoekt Ie verbergen, dal uwe godaebton op


-ocr page 69-

DK Itool

geheel iels anders gevestigd geweest zijn. Ik zie het id, gij lieltl niets gezien en weinig gehoord ; uuuir Wiiurotn mij nw hart idel geopend V Ik hen niet rijk en maehlig; gij weet liet; maar Van Sehallelaar heelt tocii eenigen invloed hij onzen heer hisschop, die, olsehoon hij zich zeiven niel kan helpen, toeh nog wel ilt;,is kan doen voor een ruiter, zooals ifij zijl.quot;

«Indien ik voorgewend heb,quot; zeide ('rank, «dal mij niets ontgaan is van die knnsten hier op de markt, zoo is hel, onulal ik vreesde door u uil-gelaehen Ie worden; maar als ik eens wal diepdenkend hen, zoo is hel niet van dien aard om er li, laat slaan zijn Kerwuarde, mede laslig Ie vallen; dat zal wel overgaan. Van Sehallelaar! ik dank n,quot; en met voorgewende vroolijkheid ver-loonde zich een gedwongen lach op zijn hleek gelaal.

«Ik zelf. Frank!quot; hernam Van Sehallelaar vertrouwelijk, die geen aehl sloeg op de gedwongen opgeruimdheid van den jongeling; «ik hen reeds eenige jaren ouder dan gij, en toch veldiep ik mij ook wel eens in mijne gedaehlen; zooeven nog daehl ik aan Maria, aan hare moeder en den hraven vroolijken meester nil de Vergulde Helm, en ik zou gaarne willen weten, hoe zij hel mei limine gezondheid maken; ik wed, dal gij ook dikwerf aan uwe vrienden in Amersl'oorl denkt.quot;

«Zeer zeker,quot; hernam Frank langzaam; «de vriendsehapshew ijzen, die ik van hen ontvangen heli, zal ik, zoolang ik leef, niel vergelen; ik hoop dal God hen in deze lijden hewaren zal.quot;

In het vervolg van lijd, als wij den oorlog gelukkig-doorkomen,quot; zeide Van Sehallelaar vroolijk. «dan zullen wij genoeglijke dagen doorhrengen: gij moei ons dan dikwerf bezoeken. Ila! wij zullen dan eens zien, ol er nog herlen op de Veluwe zijn; op de Schaffelaar zal steeds een vertrek voor den rijzigen ruiter Frank gereed zijn, als hij mei den Geldersehen pol tevreden is, en hel rond onthaal van zijn gastheer en diens vrouw hem hevall. Nu, w ij kennen elkander immers, en de gastvrouw is u ook niel onhekend ; .Maria de doehler van meesier Wouter, is nog een oude bekende, niel waar ? Heugt hel n nog wel, Frank i dal w ij dikwijls mei haar gespeeld hebben in den tuin in de Lan-geslraal, en hoe vlug hel lieve kind kon loopen, als zij ons uillarlle haar Ie krijgen? Ila, ha! beste jongen! hel heugl mij ook nog, dat ik meesteiilijds gelukkiger of sneller was in haar Ie aehterhalen dan gij; maar dal is al een geruimen lijd geleden: ik beminde Maria toen al in hel geheim, en nu is

K DHAAK.

zij mijne bruid! O, Frank! als irij ook eens bruidegom zijl van een meisje dat .«ij bemint, en dat li lielheell, zuil gij eerst gewaar worden, welk ^chik er in dit woord lijfl opgesloten.quot;

Frank antwoordde niel, maar nille eenonwille-keurigen uitroep, en terwijl bij zijn rug naar het glasraam wendde, drukte hij zijne linkerhand legen zijne borst en liet bet hoofd op de reehlerband vallen, die niel den arm op de tafel steunde.

«Wal zegl gij?quot; vroeg Van Sehallelaar; «er is hieronder in hel voorhuis zulk een leven, dat ik n niel verslaan kan.quot;

«Helaas! Ik zeg,quot; zeide Frank, zieh geweld aandoende om le spreken, «dat niel iedereen voor zulk een geluk gesehapen is.quot;

«Kn waarom niel?quot; hernam Van Sehallelaar; «kan elk man niel rondzien naar een huisvrouw? heell hij niel de gelegenheid, uil de meisjes die hij ziel, een bruid le kiezen, volgens de begeerte van zijn hart?quot;

«Maar indien die keuze eens valt op iemand boven zijn sland, w al dan?quot; riep Frank met drift, waarna hij somber vervolffde: «Ken edelman, zooals «ij, kan kiezen; maar niemaiid van mijne soort, zonder naam ol ouders, wie zou zijne bruid willen zijn?quot;

«Wie? zeide \ an Sehallehiar verwonderd; «welk meisje vraagl naar naam of afkomst, als een welijeniaakl jonkman baar zijne liefde bekend maakl, als bij haar liarl doel spreken ? Vooral een krijgsman kan dil alles ontberen. Frank! Wanneer hij baar in pracbligen dos, op een moedig paard st'-zelen, lier voorbijrijdl, lerw ijl de tronipellen sehet-leren, kan zij haar oog niel van hem afwenden; en als de ruiter de baud op zijn borslharnas legt, zijn hoofd mei den wapperenden vederbos voor haar buigt, en zijn vurige blik om wederliefde schijnt le smeeken, dan kan zij zoo bardvoeblig niel zijn om zijne liefde le versmaden. Gij zijl nog jong en gesebikl voorden krij«: waarom zou u hel geluk ook niel loelaehen, dal aan zoovele onbekende krijgslieden le henrl gevallen is?quot;

Doch Frank antwoordde niet veel op deze be-inoedigemle toespraak van zijn vriend en weldoener, en deze vroeg: »ls uwe gedachte gevestigd op die jonkvrouw le l'lreeht. Frank ? die zal immers uwe hand niet weigeren; want ik geloof, dal zij veel van n houdt. Zij is ongelukkig, maar ik zou uwe keus niel misbillijkeii; zie, ik wensehte dal zij u kon behagen.quot;

»Aan haar,quot; hernam Frank, het hoofd schuddende, gt;gt;denk ik niet; ik beklaag haar, en wensehte


-ocr page 70-

omiws. of sciiAAiMiKnni'R.

gaarne als vriend alles voor haar le doen, dal haar gelukkig maken kon; maar haar beminnen. Van SehalTelaar! haar den zoeten naam van hrnid geven, dal kan ik iiiel.quot;

»Maar wal haper! er dan aan uw ireluk, vriend! ' hernam Van Sehallelaar mei vnnr. gt;•(gt;! maak aan dal lang en somber zwijgen een einde; gij zijl zoo jong, maar gij verleer! van liarlzeer. Spreek Ineli, bid ik u, iiij zijl een man; waarom zal ik hel verzwijgen: siij sleril, Krank 1 zonder hel zeil le welen.quot;

»(gt;! ik gevoel bel wel,quot; anlwoordd0 deze zaciil, «bel zal gaan zooais de oude liaiph gezegd beell: hel noodlol wil liel zoo.''

«Denk! gij nog aan heigeen die grijsaard in zijne drill gezeird mai; hebben!quot; vroeg NanSchai-felaar verwonderd, «kom. sloor n niel daaraan, laai hem pralen.''

»Kn loch veriiel ik den ouden man, die mij had opgevoed,quot; zeide l'rank, »bij zwerll nu alleen op de heide ^rond.quot;

..Hij kon niel vergen, dal gij steeds hij hem zoiidl blijven, quot; hernam \ an SchalVelaar. «misdeedl i;ij al, toen }ïij mij volgdel, liet zou dwaasheid zijn nu de loopbaan te verlaten, welke .uij zijl ingetreden: gevoel ii daarover niet bezwaard.

«Helaas! liet is nok daarover niet, ik moet bet ii ronduit zeggen, dat ik lussehenbeide zoo droel-iiecstig ben.'' antwoordde Frank, waarna bij. opstaande. met drill vervolgde: «maar dat zal over itaan. dat moet voorbijgaan. Nan Sehallelaar! alles wat ik ben, wat ik missehien no}: eenmaal worden kan. heb ik aan n le danken: uwe bezorgdheid voor mij, die ik niet verdien, vernedert mij in mijne oogen. Wat verlangt de herdersknaap nog nicer dan gij hem gegeven hebt, ol'moet hij zich niet gelukkig achten, dat een edelman, als !.rij. hem vriend noemt, en als zijnsgelijke behandelt, dat hij in zijn huis en aan zijne tafel onlvan^en wordt? Vraag dus niet meer, edele M'iend! ik zal weer vroolijk en gelukkig zijn.'

»Hel zal mij veel genoegen doen, l'rank! antwoordde Van Sehallelaar. hem hartelijk de hand schuddende, waarna hij lachend vervolgde: «en na den oorlog houden wij te zinnen hruilol't, indien iiij n over de jonkvrouw ontfermt, ol een andere bruid kunt vinden.quot;

De jonge ruiter zeide niets, maar keerde zich snel om, en ging naar de deur van het vertrek. Hij opende ze, en terwijl hij zijne hand tegen zijn voorhoofd drukte, riep hij: »lleigt;ri! Henri!quot;

»\ Val wilt gij!' vroeg Van Sehallelaar, toen l'rank de deur toedeed, en weder naar de tafel trad.

«Ik heb dorst,quot; antwoordde deze, quot;ik wil hem een kan bier of wijn laten geven.''

«Mijn (iod! l'rank ! quot; riep Nan Sehallelaar op eens, »wat ziel .«ij bleek! zijl irij ziek! wil ik den meester laten komen';'quot;

«Neen. Van Sehallelaar! ' antwoordde deze langzaam, terwijl hij ging zitten, »ik ben een weinig koud, een leng w ijn zal alles wel weer goed maken.quot;

»01' willen w ij een kleine wandeling gaan doen ? de lucht zal n versterken: wij zullen zacht gaan, en gij kunt op mijn arm steunen.quot;

»(). neen! ik dank u, ik wil liever bier hlijven,quot; hernam Krank, waarna Van Sehallelaar uitriep: »Zon als gij wilt: maar waar blijft die praatzieke jongen toch V ' Hij trad hierop naar de deur, maar op het oogenblik, dat hij gereed stond om de hand aan de klink te slaan, liet zich eenig gerucht vóór de deur hooren, die nu geopend werd en onze oude kennis Heintje trad met de muts ouder den arm de kamer in.

«Ik geloof, dat Frank geroepen heeft,''zeide bij, zich buigende: want Nan Sehallelaar zag hem verstoord aan.

quot;Indien gij het. geloofdet, was bet uw plicht om dadelijk te zien of bet zoo w as.quot; zeide deze harseh.

quot;Ik dacht, dal gij wijn verlangdet. Heer 1' antwoordde de knaap nederig, »en heb dien mede-gehraebt: anders was ik reeds eerder bier geweest.

«Hel is goed, knaap !quot; vervolgde Van Sehallelaar. «maar ik wil, dat gij voortaan eerst komt vragen, wat ik of Frank van u verlange. quot;

Henri zette een aarden kan en twee bekers op de tafel. Hij droeg nu een fraai gewaad, geheel van rood laken, uitgezonderd de linkermouw en de achterpijp van de hozen of broek, welke van geel laken waren, heigeen overeenkwani met de kleuren van bet w apen zijns meesters : een manteltje van zwart laken en een half roode, half gele units voltooiden zijne kleeding.

«Zal er ook nog iets anders van uwe hevelen zijn. Heer!quot; vroeg de knaap eerbiedig wachtende.

»gt;(•(■11!quot; antwoordde Van Sehallelaar, «maar denk om hetgeen ik u gezegd heb, en gedraag n zoo. als het den knaap van een edelman hetaaml: ik zou niet gaarne zien. dat iemand die mijne livrei draagt zich bespottelijk aanstelde.

Henri boog zich. en verlief bet vertrek met haast, om zich weder hij het gezelschap te voegen, dal bij zoo ongaarne had verlaten. Men zou in hem den haveloozeu staljongen niet herkend hebben, nu hij


-ocr page 71-

Dli IIUODK DHAAK.

M'H'd gekleed was, en scdcrl ^cniimcn lijd vrij ifc-niiikkclijk en zeer irwcd i^clecld had. (ïdirnik ma-kende van hel onlxag, dal nirn vdor hem in de lici'iit'i'g had, waai' zijn inccslci' reeds lanjf was geiniisvesl, wisi hij zieh (lour zijn grooisiireken lt;'ii den slijseti, geiiiaaklen loon, dien hij aangenomen had, een zeker iiczair aan Ie maligen, helwelk niemand aan den Ironwen knaa|) van den heer Van Sehallelaar, ruileraanvoerder van den eerwaardiiren

heer Itisseliop, dnrl'de helwislen. —--

quot;Daar heginl hel leven weder,quot; zeide N an Sehallelaar lachende, nadal zij i;edronken hadden. »Zoo is lleinljc niel beneden, ol' hel spel is volmaakl : hel is lt;'en aardige soorl van een jongen.quot;

».la, maar levens ook een jioede soorl.' hernuin Krank; «hij is heler dan hij er nilziel. iieloofik; maar de lijd zal hel leeren.quot;

«Hoor eens! ik geloof, dal hij heziit is wal Ie Nerlellen ; mogelijk vei haall hij aan zijne loehoor-ders de een of andere vreemde hislorie, die hij van een ander gehoord hoel'l, en waarin hij nn zieh zei ven inisschieii als hoofdpersoon \ooislell; mogelijk worden wij ook niel xerjiden, wan! in zulke ge\allen kan hij liegen, alsof hel .ïesehrevcn slond,quot; zeidc Van Sehallelaar luislerende.

quot;Ik gelool, dal i;ij ii niel hedrieiil,quot; anlwoordde Krank, »hij schreeuw I even hard als de paap, die hedenmorgen de medilatie hield.'

»Be\indl itij n nu wal heler, frank T vroeg Nan Schan'elaar, «ik zie, de wijn smaakl u.quot;

»0 ja 1 hei'iiam deze, «wij hehhen nn den lijd niel om ziek Ie worden, en de wijn is goed.quot; Hierop ledigde hij zijn heker lol den hodem.

quot;Hel is zoo,quot; zeidc Nan Sehallelaar, «maar .«e-loof mij, de wijn van vader Woulcr was eeniifc soorlen heler.quot;

quot;Dien helt ik niel itcprocld. hernam frank, in den heker ziende, dien hij in de hand hield.

quot;Ja, dal speel den meeslcr genoeg,'' vervolgde Nan Sehallelaar. »cn gij zuil hij gelegenheid nog wel eens een hoelpredikalie moeien aanhooren. omdal gij (oen niel niedeiiekomen zijl. Zeg eens! wal mij helrell, ik kan hier niel vtindaan ; maar als de zaken zoo slepende hlijven, zou ik u wel kunnen loeslaan, u voor een dag of vijf, zes, van hier le verwijderen. Will se ? dan laalik een vrij-.wleide voor n vragen aan iMonlfoorl ; hij zal hel mij niel weigeren, en, ik hen er zeker van, zulk een uilslapje zou goed voor n zijn.quot;'

quot;Niaar hoe spoedig kan de oorlog uilharsten!quot; hernam frank, »en dan zou ik niel hij de hand zijn! hedenk dal hel volk, dal op de voorposlen ligl, volgens uwe cijjcn iiedaehlen. niel veel ie ver Ironwen is; en ik ziai n en mijne hanier verlalen. als hel irevaar en de eer naderen! neen. ik verkies hier le hlijven. maar ik zei; n dank voor uw aanhod. Doch luisler eens!'' v('rv(dgde hij, »ik «dool, dal uw schildknaap zipi verhaal ^cciodi^d hecfl.quot;

»lk hoor zijne slem nu niel meer hoven allen uil.'' zeidc N an SchaHelaar; maar hunne aandachl vestigde zich weldra op hel geluid van de slem des knaaps. welke zich op de Irap en hel porlaal lid hooren. Hij scheen aan degenen, wien hij lol wegwijzer diende, mei groole hcweginj.' aanwijzing le doen, hoe de Irap zich kronkelde, en waar hel louw hiiiii, levens versehoonin/.' vragende voor de duis-lernis, welke er op Irap en porlaal heersehle.

quot;liij alle Heiligen! wal richl de jongen nu voor iri'appcn aan? zeide Nan Sehallelaar lachende legen I' rank, die leitenover hem zal, en vei'heugd was. dal hij hel gesprek over hel reisplan, dal hem niel heviel, had kunnen alhreken.

De deur van hel verlrek werd nu wijd geopend, jen llenri Irad vooruil: «lieer Loef van Oosler-jweerd en zijne nichl !quot; riep hij. hoog zieh en Irad weder achlerwaarls.

Nan Sehallelaar en 1 rank slonden op, verwonderd over hel hezoek, dal zij onlvingen. Ken lanir schraal man, die een kleeding droeg van zwarl laken, mei Huw cel van dezelfde kleur afgezet, en daarover een hoiipelande (I) van hruin laken mei zwarl honle randen, Irad nu in hel verlrek. jre-voljfd door een vrouw van een rijzige geslalle, in een ifrijs regenkleed gehuld, wier ifelaal onder de kaper, welke zij droeir, geheel verhorgen was.

«Ik vraaft verschooning, quot;leeren!quot; zeidc de hin-nengelredene, die al een man van jaren scheen le zijn, en zijn hoed in de hand hield, «dal ik zoo maar kom hinnenvallen; maar nood hreekl wel, zegl men wel eens, en reizigers hehhen altijd wal voor.

Ik heh de eer den heer Van Sehallelaar le zien, niel waar, frankquot;;'quot;

«.la. Heer Loef! om u le dienen,quot; anlwoordde frauk. die zijn ifroel heaulwoordde, en zieh hoog voor hel meisje, dal hem vergezelde. «Dil verlrek hehooi'l aan hem, ofschoon ik voor hel oo^enhlik niijii inlrck hij hem genomen heb.''

«Ik had mij ook eerst moeten laten aandienen; maar die kuaap hier.... zeidc heer Loef. «fa waarom, lieer?quot; haastte zich Van Sehad'e-

(lj W'ijilu rciemantcl.


-ocr page 72-

OLTMANS, DK SCHAAPHERDER.

laar te zeggen, «gij zijl ons welkom, (Ie gasten van mijn vriend zijn de mijne.

Ik bid li, ga zitlen. Jonkvrouw ! en {gij o(tk, l|eei.! — Henri! geel'stoeien aan, en haal spoedig een beker.quot;

«Ik had niet gedaeht u zoo spoedig en vooral niet heden Ie zien, Jonkvrouw!' zeide Frank vriendelijk en helceld legen hel meisje, dal lol nn toe nog niet gesproken had. «Zet n liier neder, gij kunt op uw gemak naar huilen zien.quot; Hij nam een groen kussen, dat op een kisl lag, en legde hel op den stoel, die hij hel raam stond,en dien hij gehruikt had.

«Ik had ook niet gedacht u Ie zien, Frank!quot; antwoordde zij, toen zij gezeten was; «maar gij hebt mij niet gezegd, dal hel u verheugt, dat ik gekomen hen,quot; zeide zij, hem aanziende.

«En behoeft men dan nog Ie zeggen, dat het bezoek van vrienden altijd aangenaam is ?quot; antwoordde de jongeling eenigszins verlegen.

«Neen, Frank!quot; zeide zij, «maar men boort zulks gaarne bevestigen, en ik had gehooptquot;.... Mier zweeg zij, en keerde bel hoofd naar de zijde van het glasraam.

«Ik heb nergens plaats kunnen vinden,quot; zeide heer Loef in antwoord op een vraag van Van Sebaf-felaar ; «eindelijk ben ik hier Ie land gekomen ; maar hel was de oude deun: de Roude Draak is vol, wij kunnen niemand meer herbergen ; gelukkig dat deze geestige knaap mij gewaar werd, toen de waard mij afwees.1' Dit zeggende, wees hij op Heintje, die den beker biiinenhraehl en zieh deftig hoog, toen lieer hoef hem zoo streelend uitduidde. Aan dezen nu zijn degen overgevende, zeide hij : «Eilieve, knaap ! zot dit lastig zijdgeweer, dat mij van hnis af tegen de zijde geschuurd heeft, eens in dien hoek.quot; Iliermi vervolgde hij : «Ik hoorde, dal Frank hier zijn intrek had, lieer! en ik besloot de vrijheid Ie nemen, voor een oogenblik hier eene sehuilplaals Ie verzoeken voor mij en Ada: want mijn knecht en haar kamerineisje zullen zich heneden wel behelpen, en op stal was nog een klein plaatsje voor mijne paarden.quot;

«Ik bewoon deze kamer,quot; zeide Van Sehalfelaar; «zooals gij ziel, is het geen fraai verblijf, maar in den zomer beeft men geen last van rook, die hier dezen winter onverdraaglijk geweest is: en als de groene glasruiten het oog vermoeien, zet men hel glasraam open, en laat de aangename, frissehe buileiilucbl binnenkomen; buitendien heb ik achler aan de plaats nog eenklein slaapvertrek, en dal is alles w at een paar ruiters noodig hebben en verlangen kunnen; de woningen zijn tegenwoordig duur in Wijk, lieer Loef!'

Terwijl deze nu met Van Schaffelaar raadpleegde, waar hij zieh bet best zou kunnen vervoegen om naebtverblijf Ie verkrijgen, gaf deze hem meesmuilende Ie kennen, dal er geene vrees was, ol voor geld zou er nog wel een goede herberg te vinden wezen, welke zaak eehter niet naar den zin van den ouden diecr scheen Ie zijn.

»Zull gij uw regenkleed niet afdoen, Jonkvrouw! ' vroeg Frank aan hel meisje, dal nog steeds bewegingloos voor bel glasraam zal. Zij antwoordde niet; maar hare kaper voor zieh nederleggemle maakte zij bel kleed los, dal aan den bals was dieblgehaakl, en toen Frank, die naast haar stond, liel uil hare banden aannam, om hel van hare schouders te lichten, ten einde hel achter haar op den stoel te laten vallen, raakten hunne handen elkander.

»lk dank u. Frank,quot; zeide zij met gevoel, en een weemoedige glimlach vertoonde zich op haar schoon bleek gelaat.

»En hoe gaat het met uwe gezondheid. Jonkvrouw?quot; zeide Frank aarzelend, »ik mag immers vooronderstellen, dal het als een goed voorleeken kan beschouwd worden, dat gij uw oom eens gevolgd zijl.quot;

»0, ik hen wel,quot; antwoordde zij droevig, hel hoofd schuddende, »dal is, zoo wel als Ada zijn kan: maar gij. Frank! gij zijl niet gezond,quot; vervolgde zij, terwijl zij haar grool zwart oog zwaarmoedig op hem vestigde.

Frank wist niet, wal hij hel meisje zou antwoorden, dal hij aehlle en liefhad, doch, wier vurige liefde hij had versmaad; dal met belangstelling de reden scheen Ie willen welen, waarom zijn gelaat nu als hel ware van allen blos beroofd was, en de geeslkleur had aangenomen. Toen hij zweeg, legde zij driftig hare hand op de zijne die op de leuning van haar sloe' rustte en terwijl zij die krampacluig drukte, vroeg zij nogmaals met eeu gesmoorde slem: quot;Waarom verkwijnl gij. Frank! o! geef Ioch antwoord; is hel niel genoeg, dal ik ongelukkig ben?quot;

Doch toen Frank een antwoord stamelde, kwam haar oom hem nog bijtijds Ie hulp, en wendde zieh op eens lol hem zeggende: »Maar, Heer ruiter! daar krijgt gij op eens een bezoek van een uwer bekenden en van een schoone jonkvrouw, en gij vraagt niet eens, waaraan irij dil bezoek Ie danken hebt.quot;

«Vergeef mij. Heer!quot; haaslle zich Frank le antwoorden, maar ik verzocht uw schoone nirhl, mij nopens den slaat van bare gezondheid in te lich


-ocr page 73-

8K

ten; mag ik dan vragen, waaraan ik de eer van uw bezoek verschuldigd hen!quot;

»gt;u ja, zeer gaarne!quot; anlwoorddc heer hoer, zich in zijn stoel iiilslrekkendc, «mijne nicht he-vond zich in den laalslen lijd weci' eenigszins welvarender, en de meeslei' ried een klein uilsliipje als zeer gezond aan. Ik zou uu wel naar Amers-foorl of Moiill'oorl en oinliggende dorpen helihen kunnen gaan; want in de andere steden ziel men de Ulrechlschen Ihans met geen goede oogen aan; maar de paardenmarkt, welke hier zal gehouden worden, lokte mij uil, hel eens te wagen in vijandelijk land te komen, in de hoop van een goeden koop ol' ruil te doen, en door de vrijheid van de markt tegen alle onaangenaamheden beveiligd le worden; en als ik hel zoo zeggen mag, rekende ik ook in lijd van nood op uwe voorspraak. Frank! gij zoudt een oud bekende immers niel in verlegenheid laten?quot;

»Ik geloof, dal gij dan een weinig le veel Jie-rekend hehl, niel op mijn goeden wil, maar op mijne machl. Bedenk eens, lieer! wal zou de voorspraak van een ruiter, die over een klein gedeelte eener hende hel hevel voerl, voor u helihen kunnen doen?quot; antwoordde Frank.

quot;•Meer dan gij dcnkl; ik hel» er de bewijzen van. vervolgde heer Loef; »en bovendien,'' zeide hij lachende, «mijne schoone nicht kon ik alleen bewegen om aun den raad van den meester le voldoen, door haar voor le stellen naar Wijk le rijden; wanl hel schijnt dal deze stad haar hijzonder na aan hel harl ligl. Dii is dus de reden, dal ik geene zwarigheid gemaakt heb om hierheen le komen; ofschoon ik in llrechl woon, behoef ik niel Ie schromen in de nabijheid van mijn genadigen heer van Llrechl le komen, en liet gezelschap van mijne nicht laai immers genoeg blijken, dal ik enkel voor vermaak op reis ben, en geen kwaad in hel schild voer?quot;

«Maar boe hebt gij de voorposten kunnen voorbijkomen, zonder le worden aangehouden?quot; vroeg Van Schalfelaar.

«Ja, dal was ook zoo gemakkelijk niel,quot; anlwoorddc heer Loef; «ik vermoedde wel, dal de weg niel vrij zon zijn, ofschoon ik daaromtrent geene juiste herichlen had kunnen inwinnen. Dit bevestigde zich hedenmorgen, toen ik aan hel Huisje ten Halve afsteeg. Daar hoorde ik, dal Kolen bezet was, waarom ik hel \\ ijksche Zandpad verliet, in de hoop dat misschien de wegen tusschen dit pad en de rivier zouden vrij zijn ; maar dal bleek ook weldra anders le wezen ; ten minste op de hoogte van Koten, slieten wij, aan den Ulrechlschen weg. op eenig krijgsvolk, dat daar lag.quot;

«Waren hel voelkneehlen ?quot; vroeg Frank.

».Neen,quot; hernam de Llrechlsebe beer, «het waren rijzige ruilcrs en zoo ik geloof van de Zwarte hende.quot;

«Fn lielen die u doortrekken ?quot; vroeg Van Schaf l'elaar; «nu, dal zal u toch in de beurs hebben doen tasten.quot;

«.la, daarvoor was ik bang genoeg,quot; hernam heer Loef; «maar zie, nu kwam mij hun aanvoerder le gemoel, voor wien ik mij had laten brengen, en deze maakte geen zwarigheid om mij len gevalle van Frank door le laten. Met kostte mij dus niels dan een drinkgeld aan den zwarten knaap, dien hij mij lol hier aan do stad mede-gaf, uil vrees, zoo hij zeide, dal mijne nicht anders misschien hier of daar niet met dien eerbied zou behandeld worden, welke zulk een jonkvrouw loekoml,quot; eindigde hij meesmuilende.

Ada lid niel blijken, dal zij hoorde, dal erover haar gesproken werd. Toen Frank zich lot haar oom siew end had, om hem te antwoorden, had zij hare baud van de zijne afgenomen, en zag nu weder onbeweeglijk door hel raam.

«Ziedaar iels. dal ik niel begrijp,quot; zeide Frank verwonderd; «hoe is hel mogelijk, dal Perrol zoo bereid is om mij le verpiichlen door u een diens! le bew ijzen, daar ik nimmer niet hem op een ge-ineeuz.amen voel heb omgegaan, en ik twijfel, of hij mij zelf wel kennen zou.quot;

»Fn loch is hel zoo,quot; anlwoorde heer Loef, quot;lenzij hij zulks alleen gedaan heeft uil bofl'elijk beid voor mijne nicht; evenwel scheen hij u goed le kennen, Frank! zoowel als den heer Van Schalfelaar; ten minsle hij verzocht mij n heiden van zijnentwege le «roeien.quot;

»lk wil liever, dal hij u heeft doorgelaten, om frank genoegen le doen, dan om den wil \an deze jonkvrouw,quot; zeide Van Schalfelaar wiens wenkbrauwen zich somher le zaïnen trokken.

Ada, op wier gelaal zich nu een biltere grimlach vertoond had, toen haar oom over haar sprak, knikte hein hel hoofd toe; doch hij bemerkte zulks niel, en vervolgde: «De eerbewijzen, die dal inenseh aan de vrouwen bewijst, strekken meer lol hare schande dan lol hare eer; en wal den mor-geugroel betreft, dien hij mij toezendt, die is mij even welkom als een stool van zijn dolk mij zou zijn.quot;

Heer Loef w ist zoo spoedig niet, wal hij hierop zou antwoorden, en terwijl Frank aan Ada vroeg.


-ocr page 74-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

5()

wat zij (li'iükcn wilde, word de deur geopend, en Heni'i kwnm zijn meester herielilen, dul er een edelkiiiiiip van den Hissehop wns om hem een boodseliap over le brengen. Van Seliali'elaar ixtog zicli voor lieer Loei' en zijne nieiil, en verliel mei met Henri liet vertrek.

Deze kwam (ïenige ooiienlilikken daarna terug, om uil naam \aii zijnen lieer verseliooning le verzoeken, dal lii.i was uitgegaan zonder alseheid te nemen, daar liii op staanden voel naar liet slot moest, alwaar de eerwaarde lieer hem wachtte.

Ilenri hraeht nu, op hevel van 1 rank, een stuk koud vleesch en hrood hiniien, alsmede een groole schaal met uieikerscn, hoter, kaas en beschuit. Ook zette hij een kan met zuiver welwater op de. tafel, en haalde een kleine glazen drinkschaal uit een kisl, die in hel vertrek stond, le voorschijn, waarin de zaken van waarde van \ an Sehallclaar geborgen waren, wischte zc met een schoonen witten doek uil, en plaatste liaar voor de jonkvrouw, waarna hij het vertrek verliet.

Frank vulde nu de schaal, waarvan de voel van zuiver goud kunstig met bloemwerk was ingelegd, mei het heldere water dat in het glas parelde, en noodigde de jonkvrouw en haar oom uil om toe te tasten.

Ada en Krank hielden zich alleen aan de vruch-■ ten; maar de oude heer toonde, door de wijze, waarop hij hel vleesch aansprak, dat de ril zijn eetlust had opgewekt.

Na het wisselen van eenige woorden, zeide heer Loef, terwijl bij zich ecu beker wijn inschonk: «He! zeg mij eens, l'rauk! uw vriend schijnt in bet geheel geen vriend \an dien vreemden ruiterhoofdman te zijn; wat mag daarvan toch wel de reden zijn? bij kwam inij voor als een bupsch krijgsman. Mi'ssii'c Per.... ja, boe noemdel gij

hem ook weer?'

«Perrol met de Roode Hand, zeide frank.

,,() ja! Perrol, zoo is het ook,quot; vervolgde Loef; «dat andere is zeker een bijnaam. Maar nu, wal is er toch tusschen die twee hecren voorgevallen?

.Ja, dat mag een ander zeggen, ' hernam I rank, die niets wist van hetgeen le Amersfoort mei Maria had plaats gehad. quot;Ik weet bel niet, en evenwel ben ik er niet over verwonderd : wanlecnigen lijd geleden, liehhen zij le zanien woorden gehad; maar de twist werd bijgelegd op last van heer David. Mijn vriend is niet haatdragend, maar heeft geene reden om op de vriendschap van l'errol te roemen, die getracht heeft hem in Amersfoort op een lage wijze gevangen te nemen. Olschoon ik geene tien

woorden met dien man gesproken heb, zoo doet het mij. ronduit gezegd, leed, dat gij u bij liom van mijn naam bediend licht om iels le verznoken, ik wilde liever dal bij mij geslagen had; men lt;ml-vaugt liever een beleediging dan een bewijs \:ui vriendschap van iemand, dien men veracht; liet eerste kan men met hel zwaard afdoen, maar het laatste uiet. quot;

«Ik hoop, l'rank! dal gij nimmer twisten zult mei dal vcracblciijke bendehoofd, zeide Ada, terw ijl zij nu eens hem, dan weder haar oom on rustig aanzag.

»Eii wat weet gij van hem! vroeg heer Loei snel, »gij oordeelt, Ada! en gij kent hem zoomin als ik.quot; '

»lk ken hem zeker zoo goed niet als gij. lieer oom! antwoordde zij; »inaar ik weet, wat mijn neef Uevnoud van hem gezegd heeft; en om van l'rank niet le spreken, en nog minder om te oor-declen naar bet gevoelen van een zinneloos meisje, zooals ik ben, zoo wil ik alleen zeggen, dat de man, van wien de edele \ au Sehallclaar geen groet wil ontvangen, al een heel verachtelijk mensch moet zijn.

quot;De heer Van Schalfelaar is zeker een edel mensch.quot; iiaastte zich beer Loef te zeggen, doch alleen frank luisterde naar hem; want Ada was, toen zij zweeg, in hare gedachten verdiept geraakt. Zij staarde onafgebroken, doch treurig, op de drinkschaal, die zij met de hand vasthield; nu en dan volgde zij met bare fraai irevormde en blanke vinger den loop der gouden bloemen en ranken op den voet. »lk heb zijn vader ook zeer goed gekend, vervolgde beer Loef; quot;(leze was ook een achtenswaardig en dapper heer, die zeer gezien was hij den Risschop David, en veel jaren geleden, toen zijn Eerwaarde, voordat hij bevestigd was, op bet buis ter Morst woonde, heb ik aldaar dien heer wel gesproken.

„Indien hij evenzoo gedacht en gebaiidelil heelt als zijn zoon, zeide frank. »dan kan liet niet anders, of hij moet een braaf menscli geweest zijn.quot; Eenige oogeiihlikkeu daarna stond lieer Loei op, nam zijn hoed en degen en zeide; quot;Ik zal nu eens gaan zien. ot ik bier ol daar een pniir ver-trekken voor dezen nacht kan bekomen, entevens nazien of mijne paarden het noodige gehad hebben, en of mijne dienaars /ieb ook te mijnen koste wat ruim te goed doen; want daar is die soort van volk maar al te geneigd toe. Intnssc.lu'ii zeg

ik ii dank, l'rank! voor de vriendelijk.......vangst.

die wij hier onimoet hebben, en ik zal 11 moeten


-ocr page 75-

DEROODE DRAAK.

verzoeken loe !lt;■ slaan, dal ik mijne nielil iinff v(iof eeniiie ooftenhiikken hier lual; hel is zoo drnk liij den we.ir, dal ik spoediijcr zal klaar komen, ;ds ik alleen ,na; ook igt; men ^renei}!;d allijd hel meesle Ie vriijfen, als im'ii iemand mei eene \rouw /iel aankomen.quot;

»llel is ook ifoed, lieer! om niel langer Ie wachlen,' anlwoordde l'rank (t|is|aimde, gt;gt;hoe laler liel op den (lai-r wordl, hoe moeiolijker hel worden zal. om een gesehikl verhlijl' Ie vinden; ik hoop, ilal liij sjiDcdi!; slagen znll.quot; »lk ook. l'rank! lol weerziens dan. vervolgde lieer Loei laehen-de; »ik moei wel een grool vlt;irlr(iiiv\en in n slellen, vriend ! dal ik mijne sehonne niehl zoo mei n alleen laai; ol' wil zij ook, dal ik haarkamermeisje hoven zend 1quot;

»lk T' zeide zij vragend, hel hool'd opriehleiKle ; vvanl zij had niel liegrepen, wal hij hedoelde.

quot;Ja, Ada!quot; vervolgde haar oom ; indien gij hang /ijl om mei den jongen ruiler alleen Ie zijn, zal ik Vnnelje hij u zenden.quot;

De jonkvroMvv wierp een lieren hlik op hem, en zeide bedaard : »Indien gij mij will heleedigen. Heer oom! zoo zend haar hier; als zij in dil ver-Irek is, znll gij len minste geen nood hehhen, dal zij heneden op uwe kosten leert.quot;

lieer Loei antwoordde niel, maar hankie iiijmi omnerkhaar dlt;' seiiomlers op, groet Ie l 'rank mei de hand en verhel het vertrek.

Toen Frank mei de jonkvrouw alleen was. /elle hij zich over haar aan de lal'el neder, en heseiionvv de haar met een hlik, die eenige onrnsl verried, doeh levens van zijne helangslelling geluigde. \dii 'van Rijn, de doeiiler eener znsier van heer koel, en , na den dood iiarer ouders in hel huis van haar oom met diens zoon opgevoed, was eene seiioone l' vroii,v. Nagenoeg even lang als l'rank, zou men i hen, naar hel gelaal Ie oordeelen, voor hroeder en zusler gehouden iiei)iien. üeiden waren zij hleek \an gelaat, ol'seiioon de huilt;l van den jongeling een hriiinen gloed had, welken die van hel meisje mislc ; geen enkele linl van den hlos der gezondheid verhoogde de schoonheid van hel mal. hlank iielaat van hel meisje, dal legeiiDver hem/al. Hare lange, glinsterende, gil/vvarle haarlokken waren in nnlelhare vleehten hoven op hel hoofd te zamen quot;eslrengeld, en ondersleimdeM den langen wimpel \:iu hel met gond doorweven, raglijn kamerdoek, ilal, als zij opstond, lol hij den grond langs haar rug nederhing. Mare zuiver argeleekende zwarte wenkhrauvven verhieven zich in een iieviilligen hoog n hoven liare zvvarle oogen, die uilerniiile sehoon

zon geweest zijn, indien niel een zekere onrustigheid, welke dikw ijls lol wildheid oversloeg, er de aanlokkelijkheid aan onlnoinen had. Ken neus van dezelfde gedaante als die van l'rank, doeh van veel netter vorm, en een kleine mond mei heider wille landen, maakte dat niemand, die haar gelaat en hare slanke gestalte hesehonvvde, haar anders dan sehoon kon vinden : en evenwel veroorzaakte de liere oogopslag, de krampaehlige trek. die doorgaans haar anders zoo hevalliuen immd misvormde, en de eeuwigdurende omnsl, welke in haar geheel doen en laten doorstraalde, als /.i\ voor een oogen-hlik niet in zieh zelve gekeerd zal, dal men aan veel minder sehooue meisjes, hoven haar de voorkeur zou gegeven hehhen. Zij droeg een lang en * wijd kleed van hhmw dainast, met wille, iionle randen, dat van voren lot aan haar middel met knoopjes, vati gouddraad gewerkt, was diehlge-maakl. Haar hals prijkte met geeue versierselen, hetzij ze dezen opschik verachtte, ol'dal zij die, op raad van haar oom, vourziehligheidshaive nu niet aangedaan had ; maar hij werd gedekl door een doek, mei gouddraad doorweven. Hare handen waren met lijn lederen handschoenen hedekl geweest. en zij droeg eenige fraaie ringen aan hare vingers. Van den gordel, waarop iieeidjes. vun dun goud gedreven, vaslgeheclil waren, hing een rood-iederen heurs ol'laschje mei een gouden gesp (iichl-gemaakt ; daarnevens hing aan een alzonderlijk zijden koord ('en mesje, el /00 men wil. een zeer kleine dolk in een schede van gedreven zilver, welks hecht, van ivoor vervaardigd, tevens tol een lluitje diende, om hare hedienden te roepen, algt; zij hun dienst verlangde. Mogelijk droeg zij dit mes, hehalve om hel op reis te gehruikrn, als een zeker kenleeken van hare adellijke gehoorte, die haar recht gal' hiazoen en wapen Ie dragen. Deze geheele kleeding gaf haar iels gezagiuiioczeinends, Ie meer daar zij nieesienlijds een diep stilzwijgen placht Ie hevvaren. hehalve jegens hen. vvien zij genegen vv;is. Hel scheen, alsof zij hel vertrek, waarin zij /.ich hevond. nplellend hesehonvvde. nu eens de onregelmatige, dunne kinderliinten gadesloeg. lt;lan weder de gladde, met kalk helder ge-w ille muren opnam, legen welke hier en daar eenige klecdingslukken ol' wapens hingen; hel was. alsof zij de plompe stoelen lelde, en naar de groene lakken zag. die, uil hoofde van hel warme weder, onder den seiioorsleenmantei lagen, of de kronke liugen naoogde, welke de liguren in hel zand op den houten vloer maakten.

«Deze kamer moet u wel zeer afvallen hij uwe


-ocr page 76-

OLTMANS, HE SCHAAPHERDER.

»8

vertrekken 1c Utrecht, Jonkvrouw Ada !' zei de Frank eindelijk.

«liet is inij hetzcllde, waar ik lien, quot; antwoordde zij, hel hoold schuddende; »ik sla geen acht op hetgeen mij omringt,quot; en hem aanziende, terwijl zij zich snel lol hem keerde, vroeg zij met hevige gemoedsdrill: «(iclooll gij. Frank! dat ik juist hierheen heb w illen gaan, zooals zij gezegd hehhen, gelooft gij dil 1quot;

Frank aarzelde haar Ie antwoorden, en zij vervolgde, zulks niet eens heinerkende: »gt;een, gij gelooft hel niet, niet waar 1 gij kunt dit niet van mij verwaelileii. Éénmaal, Frank! éénmaal, zeide zij treurig, »hcb ik vergeten, wal ik aan mij zelve verschuldigd was, en hel» u oggezoehl; maar toen, o! toen hoopte ik nog, maar nu.... Neen, Frank! gij kunt niet gelooven, dat ik u ten tweede male met mijne liefde zou willen lastig vallen.quot; Hierop sloeg zij de oogen neder en zuchtte diep.

»Ada !quot; riep Frank, »hestc Jonkvrouw ! ik wil dadelijk sterven, of mij in het aangcziehl laten slaan, indien ik iets gedacht heb, dal u zou he-leedigen; ik gelooi' niet, wat uw oom gezegd heeft. ' »()! gij slell mij gerust. Frank!quot; zeide zij, terwijl zij hem droevig toelachte, »ik stel nog veel prijs op uwe achting, oflyhoon ik ... . Hier zweeg zij, waarna zij zacht vervolgde : »eii evenwel zou ik zoo gaarne ver gaan. o! zoo ver gaan, om u op te zoeken, indien.... maar, helaas! hel is zoo niet,quot; eindigde zij treurig.

»lk vind mij zoo vereerd door uwe genegenheid. edele Jonkvrouw! dal er niets is, dat ik niet voor u zou willen doen: voor altijd wil ik uw trouwe vriend zijn. \Vilt gij mij gelukkig maken, den armen ruiter van een last, die zijn hart he-zwaarl, onllasten. zoo sla hem toe uw broeder Ie worden; bemin bem als een zuster! Ada antwoordde hem niet, maar streek mei hare vingers langs bare haren die acblcr de ooren glad weggestreken waren. «Hoe maakt hel beer Hevnoud, Jonkvrouw vroeg de ruiter, om hare gedachten op iels anders Ie vestigen.

»(gt;, Reynoud? die is wel. Frank!quot; antwoordde zij snel, »liij is ook mijn vriend, hel is mijn neef! en evenwel heb ik bem lief, alsof hij mijn hroeder ware, maar nicer ook niet, en dat maakt hem ongelukkig. Maar hij weet niet, dal wij hier zijn, Frank !quot; vervolgde zij met drift, terwijl zij hem vertrouwelijk loekniklc. «Itevnoiid weet daar niets van, evemniii als ik dezen morgen, toen wij uitreden, wist, dal ik naar Wijk zou gaan; dat heeft mijn oom, zoo hij zegt, zoo in eens in het hoofd gekregen; gelooft gij hel, Frank? Ik geloof hel niet ; denkt gij, dat de man, wiens naam mijn oom vergelen had, bem zoo geheel en al onbekend was ?quot; zeide zij glimlachende, «dan moest ik, nu drie naehten geleden, zijn slem niet gehoord hehhen, toen ik langs de trap afdaalde, die hij de kamer van mijn oom is, nadat ik op de tinne in den maneschijn gewandeld had.quot;

«Bedriegt gij u niet?quot; vroeg Frank verwonderd, «of spreekt gij werkelijk van den aanvoerder der Zwarte Bende ?quot;

«Neen, ik hedrieg mij niet,quot; hernam Ada, «ik bedoel dien Perrol, bijgenaamd mei de Boode Hand, van wien mijn neef Reynoiid mij zooveel verhaald heeft, en die zich niet kon begrijpen, dat de Bisschop zulk een inensch in zijne soldij neemt.quot;

»En wat kan hij in Ulrecbl te doen hehhen, indien hij geen verrader is,quot; zeide Frank; »en vanwaar kent heer Loef bem ?quot;

«liij vraagt meer dan ik weet,quot; antwoordde de jonkvrouw; «ik zie en boor zooveel, dat ik in mijn zw ak geheugen niet kan onlhouden en sanienknoo-pen; en als ik hel een of ander vraag, of ergens onderzoek naar doe, zoo houden zij zich stil, verwonderd zelfs, dal de gekke jonkvrouw iels hemerkt beeft.quot; eindigde zij, droevig laehendc. Hierna zich naar Frank vooroverhuigende, vervolgde zij: «Maar Bevnoud denkt zoo niet: doch die brave jongen weel zelf niet, wal er gcheurl; na Ada hemoeil hij zich met niets dan met zijne hoeken en band-scbriften.

indien Frank niel le diep nagedacbl bad over belgeen hel meisje hem zeide, en hij niet le sterk

bewogen was geweest mei haar ongehikkigen toe stand, zou hij, niettegenstaande bel doorgaande gerucht en geloop, dat er in de /toodr Draal,' plaat.-had, hemerkl hehhen, dal er iemand de trap op

gekomen, en naar bel slaapvertrek ......... was

Maar. zooals wij zeggen, bij had dit niet gehoord: ook was dil vertrek gesloten, en de sleutel ondci de berusting van den knaap van zijn vriend, hel geen in de druk bezochte herberg, daar elkeen maar uil- en inliep, geen nulletooze voorzorg was. Op eens echler naderde iemand met zwan voetstappen; de deur werd geopend, en Frank zaï; lol zijne verwondering Van Schalfelaar in volh wapunrusting binnentreden.

•h

gt;iIs heer Loef reeds iiilgegaan';'' vroej

jonkvrouw met de band groetende.

»Ja. zoo even,quot; zeide Frank, «bij zoekt naar een verljijf voor dezen nacht.quot;

«Indien hij zulks onverhoopt niet mocht vinden Frank!quot; vervolgde Van Schalfelaar, «zoo bied de


-ocr page 77-

H9

jonkvrouw en liaar oom 'onze verlrekken nan, wij zullen ons dan wel ergens] andersbehelpen.quot; Hij zaif, dil zeggende, naar Ada, die echler eveninin zijn hiniKMili'eden hemerkl, ais zijn aanbod scheen üehoord Ie hehhen.

»Uw aanbod inaakl hel verzoek onnoodig, dat ik n wilde gedaan hehhen, \ au Selialleiaar!quot; zeidc ■'rank; «inaar waarom zoo in iiel harnas? \\ij lebben immers dezen morgen reeds uwe ruiters hezochr.'quot;

»lle( is zoo,quot; hernam zijn vriend ernslig, «maar ik moei lorslond een Jasl len uilvoer brengen, die zijn Eerwaarde mij] lieeli opgedragen. Vaarwel, (o( ledenavond!quot; dil zeggende, reikte hij hem de land.

»En waar gaat gij heen?quot; vroeg Frank, «bet pijl mij, dal ik niet met u gaan kan; indien bet 'venwel geen haasl bad, mogelijk zal beer Loef spoedig . . ..quot;

«.Neen, dal kan niet,quot; \iel zijn vriend hem in rede; «ik moei alléén gaan en zonder vertraging; hel \\agt; ternauwernood, dat zijn Eerwaarde toestond mij te wapenen; ook zou ik zonder niet gegaan zijn,quot; eindigde hij soniher. loen /ijn vriend hem vragend aanzag. «Ik heli de eer Ie groeten. Jonkvrouw !quot; zeide Van Sehallelaar lerwijl hij zich diep voor baar boog; «zooals gezegd is lot hedenavond. Frank! indien gij het een ander noodig hebt, roep dan iemand bier uil iel huis; want ik neem llenri^mede.quot; Hierop\er-I hij met verhaaste schreden hel \ertrek.

Toen de deur diebt was, stond Frank een poos gedachten verzonken; na ecnige oogenhlikken ftiide hij zijn vriend volgen, len einde hem iets zeggen ol' Ie vragen, maar hij had te lang ire-ivacbl, hij hoorde de paarden voor de deur reeds teigeren, en toen hij \oor het venster trad, zag lij Van SehaHelaar, die, gevolgd door lleuri zich ii een sterken dral' over de markt \er\\ ijderde.

«(üj zoudt uw vriend [zeker gaarne gcv(dg(l ichhen. Frank!quot; zeide Ada, die nadat zij Van M'haU'elaar's groet heleeld henntwoord had, den quot;iigeii ruiter opmerkzaam beschouwde; «het spijl j, dat gij hier blijven nioel om mij .«ezelsehap houden.quot;

quot;Neen, Jonkvrouw!quot; antwoordde deze, «het is we selmld niet, dal ik hem alleen moei laten aan; hij heelt order om niemand mede te nemen; k kan echter niet begrijpen waarom.quot;

«Die willekeurige orders, welke een krijgsman leeds moet opvolgen,quot; zeide hij, «hehhen Neynoud, oo bij zegt, afkeerig gemaakt \an uw stand, en hem doen verkiezen om sl^i Ie leven en den lijd naar eigen verkiezing te hesleden; zoudt 4;ij ook geen lust gevoelen. Frank! om zoo te leven?quot;

uien (I de

«Neen Ada! antwoordde hij. «san jongs afiie-woon in het veld te wezen, zou ik niet lang leven, indien ik den gcheelen dag in huis met ecnige oude gesehl'illen zal opgesloten, en ik hen ook te oud om scbrij\en en al die dingen Ie leeren, welke men kennen moet, om een geleerde ol klerk Ie worden. Maar waarom \raagt gij mij dit?quot;

«Waarom?quot; zeide zij langzaam, «kunt gij dil nog vragen? Zie ik niet op uw gelaat, dat het ruilerleven u Ie zwaai' valt? het zou goed voorn zijn eenigen tijd te rusten.quot;

«En juist nu,quot; hernam Frank met levendigheid, »mi bet oogenhlik nabij is, waarnaar ik zoolang gehaakt heb! O neen, Ada! ik ben nog sterk genoeg; geloof mij, de wapens zijn mij nog niet te zwaar.quot;

«Hovendicii zijl gij nog zoo jong; gij zijl niet hestand legen dat ruwe leven.quot; hernam \da, waarna zij aarzelend \er\olgde; «Duid hel mij niet ten kwade. Frank! maar een zuster mag immers overal naar vragen: hadt gij niet zeer veel gedronken, loen ik binnenkwam?quot;

Frank, die juist den heker in de hand bieh^ toen zij dil vroeg, zette dien neder, zonder hem aan zijne lippen te brengen; hij gevoelde, dal hare vraag niet van allen grond ontbloot was. quot;ij zweeg.

Toen zij geen antwoord ontving, zeide zij zacht: «Hel is hier bedompt in hel vertrek. Frank! ik bid u, open hier dit raam aan mijne zijde, dan kan ik frisselie lucht scheppen.quot;

Hij stond op, trad achter haar stoel, schoofden grendel van bel raam terug, en stiel hel open, waarna hij zich naast baar plaatste, en zelfs met genoegen de warme, doch zuivere huitenlnchl inademde.

«Zijl gij verstoord over mijne vraag. Frank?quot; vroeg zij verlegen; »o. vergeef het mij; gij weet immers, dal \da niet zoo verstandig is als andere menseben. en gij hebt gezegd, dat gij mij als een zuster licfhebl.quot;

«Dal heb ik ook gezegd, Ada!quot; antwoordde Frank vriendelijk, «ik behoef u niets te vergeven; gij had recht om mij zulks te vragen en geen ongelijk: maar geloof niet, dat ik den wijn om den wijn drink,quot; en een droevige glimlach ver toonde zich op zijn gelaat.

«En waarom drinkt gij dan?quot; vroeg Ada.

«Waarom?quot; vervolgde Frank, die niet wildf


-ocr page 78-

fiO

zcjriH'n, (Int zulks was om de sombere jjedaelilcn Ie verdrijven, die zijne ziel loilerden, «oindal iiel /00 ouder de i'iiilers jjebruikelijk is; een kwade jjewoonle, anders niet. '

De jonkvrouw sehudde hel hoold, als lielonfde /ij /ijne woorden niel. en zeide. terwijl /ij haar hoold op hare rechterhand liet vooroverzinken: «Helaas, I rank 1 idj schijnt di' arme krankzinnige ook maar iets te willen wijsmaken; /ij is niel verslandig genoeg om uw vertrouwen Ie hezillen.

»()m allei Heiligen wil! geloof zulks niet, zeide Krank mei dni't, «verre zij het van mij, om u mijn vertrouwen ie weigeren; maar ik kan geen andere reden geven : indien gij mij en u zelve niel he-droeven wilt, zoo berust in helgeenik ge/egd helt.

Z'j zweeg en bleel onbeweeglijk /itlen : maar weldra ontwaarde Frank aan de tranen, die, lus-sehen hare vinders door, op haar blauw damasten kleed vielen, dat /ij weende. Mij vatte nu hare linkerhand, die op haar sehoot rustte, knslc ze, en terwijl hij /ich tol haar boog, zeide hij met deelneming: «Waarom weent gij, Ada? indien hel om mij is, o, dan vraag ik u om vergeving; ik verdien niet, dat gij. edele Jonkvrouw ! u over mijn lol bekommert.

«Kii indien ik over mij zelve tranen stortte? vroeg het ongelukkige meisje, zonder op te /ien.

»l)an zou ik zoggen, dat gij niet wel doet, lieve zuster! zeide Irank aangedaan; «wordt het Iiel en leed ons hier op aarde niel van hooger hand opgelegd ! .üij bevindt u heden zeer wel; mogen wij dan niel hopen, dal eindelijk de voorspraak van de Moeder (lods en alle Heiligen, welke al uwe vrienden dagelijks voor u inroepen, zooveel hij den hemelsrhen Nader zal verwerven, dal .uij geheel gezond wordt? wal zal u dan kunnen verhinderen gelukkig te zijn ? gij zijl immers rijk, jong en schoon !quot;

(lp dit oogenblik liet zich op de markt, tlichl hij bel huis. een schel en eigenaardig gelluil hoorei!, waarop I rank dadelijk hare hand los liet. en een paar schreden terugtrad. \\ at Ada betreil, zij richtte verschrikt haar hoofd op, en, in dc/ellde richting als Frank naar builen /iende, vroeg zij snel en onrustig: «Wat is dat? kent gij dien schooier met dien /warteu hond. Irank? Is hij het, die geilotcn heell ? wal kan u/niks aangaan ?quot;

»lk ken hem, ' antwoordde I rank bedaard, «hel is Kalph, de schaapherder; hel is de man, die mij heelt opgevoed, en aan wien ik naast (iod en mijne ouders hel leven te danken heb.

«Hij komt niel herwaarts;' zeide Ada.

«Neen, nimmer bezoekt hij mij, wanneer ik niel alleen ben, hij treedt de buizen der stedelingen niet gaarne binnen; maar als !iij mij ontmoet, geelt hij mij gewoonlijk een teeken, (lat hij mij gezien heelt. De laatste maal, dal ik hem sprak, beloofde hij mij, dal hij mij dikwijls zou bezoeken, omdat ik geene gelegenheid heb hem Ie /ien ; de grijsaard heeft mij zoo lief. Maar daar komt heer Loef, uw oom. aan,quot; /eide Frank, en zcllc /ich weder vooi hel ongeopende glasraam neder, terwijl Ada den herder naoogde, wiens ruige muls nog lang, boven de hoofden der menschen mlslekende, zichlhaiii was.

IV.

De Legerplaats.

Voor ecu dei* teuten, 'l rijkst van stollcu en sieraden, Lag, door zijn langen baard en pracht van lijfsgewadcü Ontzaglijk, op een kleed, gewerkt in Khoraran.

Een krijgsman eenzaam: Jt was de tweede Soliman

( (i. WITHUIS.

Maar, «Neen!quot; vervangt hun woest getier,

„Eerst losprijs voor ontslag !quot;

II. TOLLENS, lt; /.

De slmoplochlcii der l ircclilschcii, en de hraml schattingen, welke /ij gewoon waren Ie helle iiood/aaklen den Hisschop, om, /ooveel zijiii' /wakke macht /niks gedoogde, \oor de plaatsen, die Iiciii getrouw gebleven waren, Ie /orgen, door er een hchoorlijke be/elling in Ie leggen. Hehah de Itezelling, die in llhciien en A\ ijk bij Diun slede lag, was hij nog verplicht eenig volk in omliggende plaatsen op de heen Ie honden, lei einde zijne vijanden Ie helclteu, lol voorde poot Ien san de stad, die hij liewoonde, alles uil pluaderen ol plat Ie branden. De dorpen NV erk hoven en Odijk met de omliggende woningen, li(iljiSS(,| gaarne hij die had willen bezeilen, had hij am liuu noodlot moeten overlaleu; doch in het doi'l ikoten lag (ierril van .Nijveld niet een afdeeliiii voclknechicu. Zijn linkervleugel strekte lol aan Ftrechlschen weg, terwijl de rechtervleugel d i)rug over den krommen Hijn be/et hield, en ovc die rivier lol aan het dorp Ncer-baagbi'fiek reikt De Zwarte Kende, zijnde een troep vreemde ruilci die aan l'errol behoorde, en door bisschop Dav was in soldij genomen, bezelte den Dvvarsdijk o

voelvi musk schen oor Schaf der licriel warei ilerba ii .1: hem in d( üeld iücn «elke ecg mder (;eluk orde icrso ladih nhh ii lie Het jke uil d licls iel v n

iien '

'lllks

Ic/c

ii'diei

i\ie

iim

liend

nu

iiigen even

mrlij

i;iag.gt;

niij.

Icrk

iinh

Tci

nslcii II I genl


-ocr page 79-

I)K LKCJKhPLAATS.

(il

laiul IiisscIh'ii dni linkci-N Icnjjcl \iiii Nijvcld s voetvolk en de rivier de Lek. iimi welke zij zieli iinslool. Anieroiijien, Leersiim, en de streek Ins-elien deze pliiiilsen en Neer-Linifliroek werden oor de ruiters, onder het hevel \im .inn \;mi Sehidleliiur, leücu allen overlast hevciliüd. lieeds derl Jferuinien tijd had de liisselio|) nu en dan ■rieht ^ekre^en van hen. die hem en zijner zaak aren toegedaan, dal er irestadiif over en weer on-ilerhandeld werd tnssclien (ierrit van Nijveld. I'errol n .liiu van Montloort; de voorzielili.uheid irehood lein deze heriehten niet los wet; te ireloo\en o|' ii den wind te slaan. Hij was, door middel van en hel zenden van hesjneders onder zijne .-en ki'ijiislieden, zoowel als door de heriehten, «elke hij van zijne jreheime vrienden nil I treeht vreejr, zoove(d Ie welen ifekomeii, dat er werkelijk iiiderhandeliiiiien aani.reknoo|»t waren; maar liet i'lukle hem niet te ontdekken, hoe verre die iie-urderd waren: helzij de drie zoo evenucnoemde lersonen niemahd hun vertrouwen liesehonken Hidden, ol dat de lieden, die zij in hun dienst li, het vertrouwen waardig waren, dal men in hen stelde.

k nioi linden , gee

.'(■Zii

looldi tnidiil Siiiin ■1', uw

I' VOOI' II den hoven illmiii

hel

ïd

len, ■ewadcü

Het was gevaarlijk eeniften argwaan Ie laten 'lijken; Perrol werd, hehahe door zijne lielolte den Hisseh(»|) met lijf en ziel te dienen, door 'iets gehouden dan door de soldij, welke hij trok; iel was dus te vreezen, dal, zoodra hij hemerkle, ut men hem wantrouwde, hij zieli niet zou onl-'len van pai'lij te veranderen, als hel helanir hem niks aanried. De liisseh(i|gt; wist zeer goed. dal leze man, van wien hij genoodzaakt was zieli Ie «'dienen, geheel meesier was over de ruiters, met ^ie hij in hel land was gekomen, en dal het quot;ui onverseliillig was, onder welke hanier zij ienden. Wal het voetvolk aaniraat, dat onder mi .N ij veld stond, dil waren wel geen vreemde-mgeii. maar de geheehtheid aan luin hevelhehher. wiarvan zij reeds meermalen hlijken hadden ge-even, deed vreezen, dat ook zij de zijde van den lisseho)» zouden verlaten, indien hun hoold van veranderde; en daar (ierrit van Nijveld ver-iiiagseha|i| was met de hooiden der I treehlsehe i'i'tij, kon men op zijne getrouw heid niet al te lerk rekenen, die ook alleen kon gewaarborgd 'Ji'den door zijne tol nog loe hcwezen diensten, len einde dus geene stad in hunne niaeht te 1 n, had de Mis.seho|i verkozen hen op de vooralen te plaatsen. Hij gul' hun, als het ware, 511 Wijk van vertrouwen, door hen in de vre-

(I l; i

-enlieid te stellen elk oogenhlik tol

----- ------------- . _

over te loopen; ook had hij niet nagelaten hun Ie doen gevoelen, dal hij hun dezen gewiehtigen post had toevertrouwd, omdat hij evenzeer rekende op luinne geheehtheid aan zijn persoon als op hun

moed en limine waakzaamheid. Sinds .......lagen

eehler, hadden noeh i'errol, noch Nan .\ijveld zieli Ie Wijk vertoond om hij den Missehop hunne on-waehting te maken; zij hadden zieli vergenoegd te laten welen, dal zij zieli ongesteld gevoelden, maar dal alles wel was, en dal de vijand niets nieuws scheen te willen ondernemen. Volgens ingekomen geheime heriehten vertoonden deze he-velhehhers zich inderdaad niet onder hun volk. maar hielden zich in hunne kwartieren; men vermoedde echter, dat hunne ziekte slechts een voorwendsel was om niet naar Wijk Ie komen. Dit een en ander vermeerderde de ongerustheid van hissehop David, olsehoon hij linn vveghlijven niet aan dezellde reden toeschreef; hij gevoelde Izeer goed, dal \ au Nijveld, indien hij voornemens was hem Ie verlaten, zich schaamde om zich in yijne tegenwoordigheid tevertoonen; terwijl I'errol hel een overtollige moeite rekende, den heer te hezoeken, wien hij eerstdaags ontrouw zou worden. Deze onzekerheid deed hem hesluilen hun

Ie gelasten, een ....... voorwaartsche stelling aan

te nemen, hetwelk hen van W ijk zou verw ijderen; hij kon dan Koten en Dvvarsdijk door andere troepen laten hezetten, en deze maatregel was zeer geschikt om de veiligheid van \Vi|k te he-vorderen, en levens aan den dag te hrengen, in hoeverre men op limine getrouwheid kon staat maken.

De Hissehop was omringd door vele heeren en vrienden, maar den eenen vertrouwde hij Ie wcinijr, de andere hezat geen moeds genoeg om I'errol een onwelkome hoodschap Ie hrengen, ol' geene genoegzame scherpzinnigheid om op te merken, hoedanig de geest was van het krijgsvolk; ja zelfs hadden sommigen reeds geweigerd een order over Ie hrengen aan den gehaten vreemdeling, die iu den heginne door den Misschop. lot hun spijt, met zooveel onderscheiding was heiiandeld. Niemand kwam hem dus geschikter voor, om dezen lastigen en gevaarlijken post op zich te nemen dan Nan Schall'elaar, die zijn geheel vertrouwen hezat, en van wiens moed, hezadigheid en kunde hij zeer overtuigd was. Het kostte echter cenige moeite, om dezen, die met deze opdracht in het geheel niet tevreden w as. hierin te doen hewilligen. De lüs-schop gelastte hem in persoon, alleen te gaan, ongewapend, en aan niemand te zeggen, w erw aarts hij zich


-ocr page 80-

OLTMAMS, l)K SCHAAPHKRDKR

begaf, daar liij alle opzien wilde vermijden en vreesde, dat hel zenden van zijne bevelen mei een gewa-penden Iroep aanleiding tol misversland moebl geven, indien Per rol en Van Mjveld geen kwaad in den zin badden. Ol'sehoon Van Seball'elaar, om bem genoegen te geven, en allen scbijn van vrees \oor zijn leven of vrijheid te voorkomen, hierin berustte, zoo was bij echter niet te bewegen ongewapend te gaan. De Bisschop gaf dus eindelijk toe, en liet bem vrij om zich te kleeden en zicb Ie wapenen naar goedvinden, en ook een knaap mede Ie nemen. Hij gaf Van Seball'elaar twee gesebreven orders en zijn zegen, waarna deze, zooals wij welen, zicb naar de //ow/cspoedde om zich gereed te maken.

lieer Jan van Seball'elaar bevond zich dus op eens op weg naar bel dorp koten, dat omtrent een uur van Wijk verwijderd ligt. Hij bereed hetzelfde paard, waarop wij bem in Amersfoort ontmoet behben, en droeg de wapenrusting, welke meesier Wouter niet verzuimd bad, volgens zijne belofte, den volgenden dag op de Scli(t/fclaar te laten brengen. De platen, waarvan zij vervaardigd was, waren bijzonder deugdzaam, en tocb niet dik, een groot voordeel voor ruiter en paard ; want de harnassen uil vaste stukken beslaande, boden meer tegenstand aan den stoot eener speer dan bel zware maliënhemd, dal wij frank hebben zien dragen, waarvan de maliën of ringen dikwijls met zulk een kracht geraakt werden, dal zij niet zelden bel lichaam kwetsten, ofschoon de stoot niet doordrong ; zij waren dus gewoonlijk te zwaar, of niet sterk genoeg. Miellegenslaande bet zeer warm was, droeg hij zijn helm op bel hoofd ; de neusriem was echter los en hel vizier geopend. De witte vederen, die uil den kam slaken, bewogen zicb golvend door de beweging van het paard, en nu en dan veroorzaakte de wind, dat zij zijne schouders raakten. Hij was geheel overdekt met ijzer; zelfs zijne voeten waren met ijzeren reepen gewapend; in de gapingen van bet harnas, onder den arm en in de vouw, zag men bel jak van gevlochten ijzerdraad, dal bij aan bad : voor bel overige kon men aan de achlcrslc belli zijner dijen, welke niet gewapend waren, onldckkeu, dat bij onder het harnas een lederen kleeding droeg. Een lang, breed zwaard, geschikt om met twee banden gevoerd Ie worden, hing aan zijne zijde, zoowel als zijn dolk. Moor droeg een ho/e van roode slof met gele randen, welke hem uitgezonderd zijne oogen, zijn bek, zijne poolen en zijn staart geheel bedekte, en een weinig lager dan de huik, in plooien nederbing,

Voor den kop en de borst was een ijzeren plan gegespt, en zijn rug werd ook gedekt door en lederen versiersel, dat uil ineengevlochten ringi'i gevormd en met ijzeren plaatjes bedekt was, hel welk bevallig op den rooden grond afstak. Vm Seball'elaar droeg een half witten, ball blauwn wapenrok over zijn harnas, waarop het wapen vm den Hisschop was geschilderd. Over zijne schouder en op zijn rug hing zijn schild, dat zijn eigen wapn voerde, zijnde een gele balk op een rood veld, nic een wille lelie inden rechterhoek; onder den wn penrok uil, kwam een net van kleine ijzeren ringc te voorschijn, dat alléén aan meester Wouter c zijn beste gezellen menigen dag werks gekost had en tol aan de knie reiken kon. Wal zijn knaap be treft, die op een eerbiedigen afstand achter hen reed, deze droeg alleen ecu borstharnas en een hfln zonder vizier als wapenen van verdediging, en ee manteltje van half rood, half geel laken, dat aai de bimienzijde met grijze slof gevoerd was. II zal op een klein bruin paardje, dal vlug en sier scheen ; maar al zijn bekwaamheid in de rijkniigt; werd vereischt om bel koppige dier Ie dwingen Moor niet Ie zeer op den voet Ie volgen.

Hel omliggende land, uil goeden kleigrond In slaande, welke overheerlijk bouwland oplevert, wn hier en daar verdeeld in groole boomgaarden vu appelen, peren en ander ooft. De vruchten, dieza al gezet hadden, beloofden een voordeelig jaar aa de huurders ol eigenaars der boomgaarden, indic deze door bel weder of den moedwil van lu krijgsvolk niel in hunne hoop bedrogen werden Hoe meer Van Scbalïelaar bel dorp naderde, bo dichler de woningen bij elkander stonden, die li reeds nu en dan was voorbijgereden, en die meesli aan den weg of een klein eind wegs in het lan gelegen waren, eindelijk kon men bemerken, il hel voetvolk bij de bewoners der boerenwoningr en bulten was ingelegerd. Velen waren builen ii huizen bezig met buime wapenen schoon te makci meestal omringd door eenige kinderen, die nn aandacht naar de blinkende wapenen zagen. II ongewone bedrijvigheid, die er onder bet krijgsvol scheen te beerschen, deed bel voorkomen, als zij een bezoek hunner aanvoerders verwacbltci Behalve dat helm, schild en harnas werden gepi lijst, werden de armborsten (1) van nieuwe pezf voorzien, hellebaard piek en zwaard geslepen, i hier en daar zag men er ook eenigen, die niet va de minsten in rang onder den troep schenen i

(1) boou; (uorspr. arcubalisia).


-ocr page 81-
-ocr page 82-

En toon deze stilzwijgend mot liet hoofd knikte, riep Van SchafTelaar: «dus naar

Utrecht, krijgsman! dus op het punt, om een overlooper to worden? Ha! ik gevoel nu, dat mijne vrees niet ongegrond •was.quot;

De Schaapherder. Bladz. 63, deel I.

TT

-ocr page 83-

I)K i.KCKHI'LAATS.

(13

zijn, on die hczi? waren om zware handbussen ai Ie (rekken ol sciioon te maken. Hel waren lompe vuurwapenen, die thans door een soldaal mei een Mik van medelijden zouden worden aangezien; doeli die, ol'sehoon minder volmaakl dan zijn heden-daagseli modelgeweer, evenwel in slaal waren, om den maeliligen ridder van zijn hengst ter aarde Ie werpen, en die een liel'hebher van oude wapenen ziel) gelukkig rekent Ie bezitten.

De drukte, welke er onder de soldeniers lieersehle, kwam Van Scliad'elaar in hel eerst niet vreemd voor; doeli toen hij ook gewaar werd, dal men hezig wus, om een eind van den weg verwijderd, het huskruil in lederen zakken Ie doen, dal waar-seliijnlijk den geheelen morgen op een lap zeildoek in de zon had liggen Ie drogen, hegon hij Ie vermoeden, dat er wal buitengewoons gebeurde, te meer daar hij eenig boerenvolk gewaar werd, dal op last van een rotmeester een hoop pijlen lol bossebeu bond, en er een kar mede bevrachtte, en hij in hel dorp eenige opgeladen karren en wagens zag slaan. Velen der soldeniers hadden hem gegroet, toen hij voorbijreed ; doch liet kw am hem eehter voor, alsof zij eenigszins bevreemd waren over zijne komst, en dat zij hierover mei elkander spraken. Zonder eclitcr naar de reden van hunne bezigheid te vragen, reed hij bel dorp in, doch hield op eenigen alstand van de kerk stil. Zijn blik richtte zich evenwel niet naar hel gewijde gebouw, ofschoon hel door zijne grootteen aanzienlijkheid, zoowel als door zijn toren zulks wel verdiende ! maar hij zag naar den toren van hel huis Oiid-Khijneslein. Doch noch van den bouwvalligen trans, noch van de muren van hel nieuwe huis, dat den beer van .\ieii-waal toekwam, wapperde de vlag van den Bisschop ; wel stond op den toren een stok of slaak, maar bet holkijn of doek, dat bet blazoen voerde, w as neergehaald. hen sombere crnsl vertoonde zich op hel gelaal van \an Schaflelaar, die zoo op eens zijn onaangenaam voorgevoel bevestigd zag; doch bij wilde zijn weg vervolgen, len einde den last, hem door zijn meester gegeven, te volbrengen, toen iemand, die uil een nabijgelegen huis kwam, hem met den hoed groette on zeidc; «(üocdendag, lieer van SchaHelaar!»

Deze beschouwde den krijgsman, die lot hem sprak, en zeidc, zijn groet met de hand beaat-woordende : quot;Ik dank u, Volkerl! hoe zit bet';'nog zoo geheel op uw gemak, terw ijl de knechten van uw beer zich, zoo bel schijnt, tol den opmarsch gereedmaken ? hel komt mij voor, dal gij, zijn aiile-nant, reeds an het hoofd tot de voeten gewapend en gereed moest zijn om op te zitten.quot;

».\u, nu ! dat beeft immers zulk een baast niet, lieer!'' antwoordde de andere, eenigszins verlegen ; «men moet dien luiaards wel wal te doen geven ; zij zouden anders te veel aan het gemak gewennen ; maar waarheen is de ril zoo, imlieu ik bet vragen mag

«.Naar den heer Van .Nijveld ; dewijl hij niet meer in Wijk kan komen, dienen w ij w el eens te komen zien, hoe hij bel maakt,quot; zeidc Van Schatlclaar spolleiul.

quot;Ik geloof, dal uwe reis dan dezen keer ver-geel'scb zal zijn, antwoordde de luitenant, »het is hem niet mogelijk n nu Ie onlvangen. quot;

»Kn toch, ' zeidc Van SchaHeluar niel nadruk, «zal ik moeten verzoeken hem te zien ; ik heb een lastbrief aan uw aanvoerder, dien ik hein in per-soon moet o\erbandigen, ten einde ik zijn antwoord aan zijn Herwaarde zou kunnen overhreugen.quot;

liet gelaal van dcu reeds bejaarden krijgsman nam een ernslige plooi aan ; hij sloeg zijne armen over elkander, en zag een oogenlilik stijf voor zich : toen trad hij bij hel paard van Van Schall'elaar, legde zijne linkerhand op den ijzeren ketting, die lol toom diende, en zeidc langzamn : »(ïeloof mij, lieer! bet doet mij leed; maar gij kunt mijnbeer Van Nijveld nu niel spreken.quot;

»En w aarom niel ?quot; vroeg Vau Schatlclaar met drift ; waarom is (ierril van Nijveld onzicblbaar, als mijiihcer David bet goedvindt hem zijne bevelen te doen kennen ? Wat moei zijn Herwaarde denken, als ik hem zijn lastbrief ongeopend terugbreng Ga been, Volkerl ! ik verzoek hel u, en zeg hem, dat ik hem zien en spreken moet : want het moet duidelijk blijken, of uw hevelliebher zich aan de gehoorzaamheid onttrekt, die hij onzen wettigen heer verplicht is Ie bewijzen. '

Maar Volkerl antwoordde niel, noch maakte zich gereed, om aan het verzoek mui Van SchaU'elaar Ie voldoen, landelijk zeidc hij : »l5ij al wat heilig is, en op miju woord. Heer! ik verzeker u, dat de beer Van Nijveld niel in de iimgelijkheid is u Ie ' ontvangen.''

»Is bij dan zoo ziek fquot; vroeg Van Schatlclaar; doch Volkerl schudde niel het hoofd. »Dus bevindt hij zich hier niet; en waar is hij dan, toch niet naar Montfoort, nietwaar?quot; vervolgde bij, den onderbevelhebber vorsehend aanziende. Kn toen deze stilzwijgend met het hoofd knikte, riep \ an Schaflelaar : »dus naar lltrecht, krijgsman ! dus op bet punt, om een overlooper Ie worden '! Ma ! ik gevoel nu, dat mijne vrees niet ongegrond was, toen ik mij van het neerhalen der banier van mijn lieer


-ocr page 84-

nifl veel goeds voorspelde. Kn /uil gij en de soldeniers die hier liguen, itllen de voolslappen van uw iuinvocrdei' \ olgen 1

«Helaas, Heer!' Iiernam Volkcrl aangedaan, »ik wenselile \aii hiirle, dal hel iimlers ware, maar /.ie, zoovele jaren hel» ik onder den heer Van N ij -veld gediend, hij is zulk een goeden dapper heer. dal ik, ondanks niij zeiven, hein volgen zal; een soldenier is meer gchcchl aan zijn hevelhehher dan aan de partij, welke deze voorslaal.quot;

quot;lin deze voelkneclilen. en zij, die onder den anderen liiilenanl dienen?quot;quot; vroeg Van Sehall'elaar sehielijk.

quot;Zidlen allen hun aanvoerder volgen: alle redenen, om hen van dil vaornemen al' Ie hreugen zonden v rnehleloos en zelfs gevaarlijk zijn. (Jelool'mij, lieer! ik meen Ie kunnen raden, wal gij vóórheld ; maar even waar als hel is, dul gij op dil oogenhlik hier zoo zeker zijl als onder uwe eigen bende, even zeker is hel. dal mijn pliehl mij later zou kunnen gebieden voor de belangen van mijnen heer te zorgen en u gevangen Ie nemen. Ik hid n daarom,quot; vervolgde hij, den teugel van bel paard loslatende, quot;geen onheraden stap Ie doen, die mij eu u zeiven veel verdriet zou veroorzaken.'

Toen hij zni; dat Van Sehallelaar over zijne woorden nadacht, zeide bij; «Indien gij het goedvindt, zal ik de bevelen aan mijnheer Van .Nijveld Ier hand stellen, zoodra hij lerngkoml ; mogelijk kunnen /ij nog, ik hoop het althans, eenigen invloed op zijn jredrag hebben; doch gij moet zeil'weten, of gij denkt ze mij le kunnen aehlerlaten. quot; •

»l)at zal hel eenige zijn, wal mij overhlijfl, quot; zeide \an Sehallelaar, en hij haalde een dieblge-vouwen perkiinienl uil zijn uordel te voorsebijn. «Geef dit aan uw lieer; wij willen hopen, dat bet nog liijtijdgt;. komt om zijne denkwijze le veranderen. en hem den naam van verrader le sparen. Vaarwel, krijgsman! (iod zij met u ; meld n bij mij aan. indien loj uog hesluiten mocbl mijnheer den Missehop getrouw le blijven. quot;

«dk dank u. Heer!quot; antwoordde \olkerl, «ik hoop, dal hel geluk zulk een goed en dapper heer. als i;ij zijl. steeds /al volgen, en hid u mij niet le veraehten ; zooals ik gezegd heb, ik beu aan mijn hevelhehher verknocht ; een hand, die reeds sinds zooveel jaren heslaat, wordt maar zoo niel op eens losgemaakt.'

»lk laak u niet, Volkert ! quot; zeide Van Sehallelaar, «ofschoon uw voornemen mij leed doel. Maar nog ééne vraag, eer ik vertrek: Is er ook iels hijzou-ders voorgevallen bij uwe huurlieden, en denkt gij.

dat ik de Zwarte Bende even marschvaardig zal vinden, als hier de voelknechlen ?' Dil zeggende, sloeg bij hel gelaat van \ nlkerl opmerkzaam gade.

«.Moet gij dan aan Messire Perrol ook orders brengen?quot; vroeg deze verbaasd.

»Kii indien dil zoo ware, zou dal dan zoo vreemd zijn?'quot; zeide Van Sehallelaar glimlachende, «ofdeukl gij, dal die hoofdman ook niel te vinden zal zijn ?

«Ik vrees maar al le zeer. Heer!quot; antwoordde Volkerl, «gij knul u misschien een vergeefsche ol onaangename moeite besparen door mij den briel voor het hoofd der Zwarte Huilers mede te geven; want binnenkort moet ik toch in zijne nahuur schap zijn.quot;

«ik dank u, krijgsman !quot; hernam Nan Schalie-laar; «maar ik durfde order niel door een ander laten bezorgen ; anders maakte ik gaarne van uw aanbod gebruik; want, op mijne eer ! ik heb liever niets te doen mei dien Messire Perrol.'

«Hel spijt mij, zeide Volkerl, «er blijlt mij dus niets over dan u le waarschuwen om voorzichtig le zijn; want gij hegeefl u, in hel hol van den jleeuw. Heer Van Sehallelaar! en geen mensch zou u kunnen redden, indien hem de lust beving om u le verscheuren.

«Zoo is hel, Volkerl !quot; antwoordde Van Sehallelaar, zich vast in den zadel zetlende, «ik weel naar wien ik mij begeef; maar de macht, die mijnheer Daniel en andere Heiligen legen het ver-sehenrend gedierte heveiliirde, kan ook mij behoeden, indien mijne zouden niel maken, dal de goede (iod mij verlaat. In allen gevalle hoop ik door Zijn hijstand eerlijk le vallen ; ik groet u !quot;quot; Dil zeggende, gaf hij Moor den vrijen teugel, groelle Volkert met de hand, en verwijderde zich in vollen dral, gevolgd door zijn kuaap, die van dil gesprek niets gehoord had, maar zich in dien lussehentijd door de hewoners van een der huizen een kleine kan bier had laten geven, die hij, zonder alle stijgen, ledigde. Wal den luitenant der Mjvelders betreft, bij groelle Nan Sehallelaar diep, loeu deze zich verwijderde. Keu sombere lint vertoonde zich op /ijii gelaal, terwijl hij den ruiter naoogde, waarna I ij op eens aan zijne werkeloosheid een einde meakte, en zich met overhaaste slappen naar bel hui: lUiijnestein begaf.

Messire Perrol lag, zooals wij welen, op de uiterste linkerzijde van hel volk des Hissehops dal in het open veld bad post geval. Zijne ruiters hadden di wegen lusscben de hek en den weg van


-ocr page 85-

Dl* LE(JKHIgt;LAATS.

Wijk op Ulrechl bezel; de weinige huizen en slal-len, die erin hel buurlje Dwarsdijk waren, hadden hein genoodzaakt voor zijne ruiters en hunne paarden van afstand tot afstand hullen te laten opslaan. waarin zij een geschikt verhlijf konden vinden ; want de kapel, waarin l'errol zijne ruiters en paarden had willen huisvesten, was op uildruk-kelijken last van den Bissehop van deze ontheiliging hevrijd gebleven. Hel omliggende land, olschoon niet zoo hoog als te Koten, bood vruehlbare zaailanden aan, die tarwe en veldvruchten in overvloed opleverden.

Wat Perrol betreft, die, uit Frankrijk verdreven, mei zijne bende naar liet Slieht gekomen was, men wist niet met zekerheid, of hij een edelman was of niet ; ook selieen hij zich niet geleiren te laten liggen aan een rang, die hem al of niel toekwam; want niets zou hem gemakkelijker geweest zijn, dan den een of anderen naam aan te nemen, daar men niet eens wist, uit welk land hij geboortig was. Deze hield hem voor een l'icmontees, gene

voor ...... Spanjaard, een ander weder vermoedde,

dat hij uit het zuiden van Frankrijk afkomstii? zou zijn; mogelijk, omdat hij zich in al die landen van tijd tot tijd had opgehouden. Wal de ruiters aangaat, die hem toebehoorden, het was een mengelmoes van alle natiën, welke zich door den ijzeren wil van dezen gelukzoeker lol één lichaam hadden laten vereenigen, en zich om hel voordeel, dal zijn dienst hun aanbood aan zijn gezag hadden onderworpen. Hel was een hoop movers, het uitvaagsel van onderscheiden legers, en eehter door hem mei zorg bijeenvergaderd lot een bende, welke hij alleen regecren kon, en die alleen aan hem gehoorzaamde : het waren menscben van verschillenden ouderdom, voor wie niets heilig was; liegen, bedriegen, vloeken, moorden, plunderen, vechten. God en alle Heiligen lasteren, was voor hen niets vreemds. Maar Perrol deed dit alles ook: voor hem was ook niets heilig; en wat hun somtijds nog eeuige vrees kon veroorzaken, daarmee drecl hij den spot. Dit was de voornaamste reden, waarom zij hem gehoorzaamden en vreesden als een machtiger wezen, en hel ontzag, dat zij voor hem hadden, maakte, dat de woede hunner loome-looze driften alleen gevaarlijk was voor hen, die |niel tol de Zwarte Ücnde behoorden; want zij huiverden, als zij dachten aan de straffen, welke degenen trollen, die tegen hunne wapenbroeders hel zwaard trokken, of zich met hun goed verrijkten. Hees er t w ist door dronkenschap of andere oorzaken, dan had men slechts te zeggen, dal

J. K. Oi.tmans, De Schaapherder» I.

Perrol of zijn luitenant naderde; de zwaarden werden met sidderende hand opgestoken, en de roes verdween. Zelfs was de vrees voor dien man /do groot, dal niemand hunner hel waagde, wanneer zij in bet openbaar over hem spraken, zijn Injnaam te noemen, of, zoo zij het al wisten, te zeggen, waarom hij Perrol met de Hoede Hand genoemd werd.

De strenge krijgstucht, die onder de Zwarle Hemic was ingevoerd, maakte dal deze knapen niel gevaarlijk waren dan voor hen, met wie hun aanvoeder in oorlog was. De wapenrustingen, zoowel van hel voel- als van bet paardevolk, waaruit de bende bestond, waren van zwart ijzer. Voetbogen, pieken en handbussen waren de wapenen der rniterknechten ; kruisbogen, korte handbussen en speren, die der rijzige ruiters; de mannen van wapenen, die speren droegen, hadden helmen, van vizieren voorzien, en waren geheel gewapend ; geen der leden van de bende droeg echter een pluim of een vederbos. Wanneer men deze bende rnilers, welke aehthonderd man sterk was, die in den oorlog oud geworden, of door Perrol zeiven jie-oefend waren, zag geschaard staan en gezeten op Ihmme zwarte paarden, terwijl niets deze doodsche kleur afbrak, dan kon men niet nalaten een zekere vrees te gevoelen voor den man, die over deze zwarte gedaanten hel bevel voerde, en dien zij op zijne oogwenken dienden.

(Kik in de woningen, stallen en hutten Ie Dwarsdijk scheen een ongewone beweging plaats te hebben: de paarden werden geroskamd en de wapens schoongemaakt; en evenwel heerschte, omstreeks twee pijlschoten van de kapel, een diepe stilte, niettegenstaande hier het paviljoen van Perrol was opgeslagen. Op een groot grasveld stond een ruime tent van grijs laken met mode randen ; vóór deze was een paal in den grond gestoken, waaraan ^lc standaard van 1' rrol was vastgebonden. Deze bestond uil een vierkant stuk zwarte zijde met een gouden franje; een rechtstandig zwaard was er met gouden zilverdraad op geliordnurd ; en daaronder de spreuk van Perrol: ./e le liens hdult. Vooraan in de tent stond een der wapenrustingen van het hoofd der Zwarte Huilers; zij was geheel zwart, en een groote mode vederbos kwam uil den helmkam te voorschijn; een weinig ter zijde hing een schild en een zwaard, benevens een wapenbijl, .een ijzeren knots of hamer. Zijn eerste knaap, Vi-jdal genaamd, die nog jong was, en door zijn inborst een verwonderlijke uitzondering maakte op hen die Perrol omringden, was juist bezig om met


-ocr page 86-

(iü 0LTMA1NS, DK SCIIAAPHFROKR.

een Inp van zaelil leder hel zwnartl en de lellers alquot; Ie vegen, welke op hel schild waren opgelegd, en die zoo hel hem voorkw am, niel jieiioeiü sehil-terden.

Naast de tent lagen onderscheidene lallen en palen van de tenten, welke men vanzins was op te zeilen ol' reeds afgebroken had. Perrol zeil was huilen zijn paviljoen, eenige schreden van den ingani; verwijderd ; onder een hoorn, die hem letten de stralen der zon heschutle, lag hij op een veldlied, dal hij aan den voet iiad laten nederzellen. Mei sink laken, dal er overheen gespreid was, zoowel als de hoes van hel kussen, waarop hij met den arm rnslle, was van rood scharlaken. Hij droeg lol kleeding een eniisluilend, w il. herlslederen kleed, waaruit aan de opening voor den hals een slrook linnen van het hemd Ie voorschijn kwam. De hozen ol' kousen liepen van de punt zijner voelen tol hoven onder den gordel, waar zij waren vaslge maakt; het wambuis of jak, dal men toen noj: misschien een Jakeboenhoinme (1) noemde, doch nu een borstrok zou genoemd hebben, bcdckle zijn bovenlijf van de himden af, en eindigde insgelijks onder den gordel, zoodat hel scheen, alsof dil lederen pak nil één stuk beslond. Hij droeg lang-geneusde en zeer dnnne schoenen \an rood ledci van (lordova, welke lol aan den enkel reiklen, en op de wreef waren doorgeslagen, zoodal men de kous zien kon. Hel lederen kleed, dal op de hors! met kleine knoopjes van gouddniad werd gesloten, was geheel en al ffestikl mei onderscheidene lign ren van gekleurde zijde, en geluigden van IVrrol -neiging lot pracht en de bedrevenheid der hor duurders van Parijs. Op elke knie. bij voorbeeld, vertoonde zich hel hoofd van een denkbeeldig wezen, en de pijpen van de hozen en mouwen\an hel jak waren met wijnranken en bloemen versierd. Op de borst zag men aan de eene zijde iemand, die in gevecht was met een leeuw, en aan de andere zijde een man, die mei een of ander mousler worstelde. In één woord, hel geheel, ofschoon niel zonder verdiensten, wal hel werk betrof, zon heden len dage een uitmnnlend kleed geweest zijn voor den clown van een of ander paardenspel. De spleel of het gulpje, voor in de bozen, was bedek! mei een dik stuk gebogen leer, dal ook geborduurd w as, en, iels lager dan de gordel, aan een knoopje was vastgemaakt. De gordel zelf was van rood leder en van voren gesloten mei een gouden of

(1) Eigen), Jacques Bonhom me. noemdn men «Ie boereu en een J nr. que on hom we was een lioeremvnmbuis.

vergulden leeuwenkop, welke de iresp hedekle ; en lusschen de landen vim hel dier was een gouden kelling vaslgemaakl, waaraan een lange dolk hing, die, wanneer Perrol opslond in liet midden voor zijn lijf slingerde. Zijne linkerhand was Idool ; doch zijne rechler w as bedekt met een handschoen \ an dun zw arl leer, die tol halverwege den arm reikle. Deze kleeding, die, ofschoon toen niet vreemd, in den tegenwoordigen lijd voor ongepast zou gehou den worden, ware niet zeer geschikt geweest, bijaldien hij eeuig gebrek van zijn leest had willen verbergen ; maar was ook des tc meer in staal om de juiste evenredigheid en de inanuelijke kracht van zijn liebaamsbouw len loon Ic spreiden. Zijne gespierde, buiiizame en sianke gestalte vertoonde zich in :d baar voordeel; /ijn gelaal, dat schoon was, droeg echter de sporen van een woest en buitensporig leven, en de bruine tint, die zijn gelaal en zijn gespierden hals overdekte, getuigde dal hij vele jaren ia zuidelijke landen had doorgebracht. De muts of kaproen van rood laken had hij afgeworpen, en /ijn gitzwart haar hing, legen de toen gebrnikelijke dracht, in menigvuldige dichte lokken over zijn hals en op zijne schouders. Zijn mond miste geen zijner landen ; zijn neus was Hauw gebogen, cn in zijne donkergrauwe oogen schittcrdc een vnrii;e gloed. Hij scheen omstreeks [veertig jaren oud te /ijn: ofschoon zijne wijze \ an leven hem misschien een vroegen ouderdom had berokkend. Wanneer niets hem kwelde, en hij alles aanwendde om te behagen, dan scheen hij eenige jaren jonger; men kon dan zien. dat bij in zijne jeugd een zeer schoon man moest geweest zijn; de bevallige, edele trek, welke dan zijn gelaat bezielde, maakte hein nog gevaarlijk voor de vrouw of de maagd, die hij wenschle Ic bekoren, zelfs als /ij hem kende. Maar w anneer de toorn in hem opwelde, dan sloegen zijne rui Iers, zelfs de woeste Walson, zijn luitenant, hem sidderend gade : dan was zijn gelaat afschuwelijk en vreeselijk ; dan begreep men, dal alles waarheid was, wat men van hem verhaalde; dan zag men Perrol met de Roode Hand in zijne ware gedaante ; dan was elk zijner w oorden een akelige godslastering, elk /ijner daden een gruwelijke misdaad.

Zeer zelden echter liet Perrol zich geheel en al door zijne driften vervoeren; gewoon anderen Ie regeeren, had hij zich van jongs af toegelegd zich /elven Ie bebeersclien. Op het oogenblik, dat wij hem gadeslaan, lag hij in een gemakkelijke houding nitgcslrekt ; /ijn hoofd rustte op /ijne linker-


-ocr page 87-

hi; Li'(ii-:upiA\Ts.

(gt;7

hand en mcl do recht or druklo hij op do voor, wolko zijno duik ol' kiiijl in do sohodo gokloind hield, doch hom losliol, /oodra hij /ijne hiind iian het hecht sloeg; want dit wapen, dal juisl in ovoiiwioht hing, had iinders gcniakkolijk nil dr seliodo knnnen vallen. Mij richtte nn zijn golaal een weinig ter zijde, cn riojt mol oen zachte en \ aangename stem: «liiso! geel' mij wijn.quot; Dadelijk stond een zijner pages op, die achter hom onder den hoorn op do kleine bank zal, en trad naar zijn moesier, nadat hij in de lent oen zilveren hoker gevuld had. liet was oen kind van oil ol' iwaall jaren, dat in lichtblauw laken gekleed was, cn aan zijn gordel oen schede droeg mot oen mos. hetwelk hem soms hij zijne l'unctien te pagt;i kwam. De page hood hem don hokor aan op een schonk hord van hetzelfde metaal. I'orrol rokte zich nil : want do warmte maakte hom loom; eindelijk wentelde hij zich om, en vatte don hokor aan : doch alsof deze voor zijne hand to zwaar ware. trok hij zijn arm ternir. liet schoon alsof iels, dal hij in de verte ontwaarde, hom den wijn deed veritelen, dien hij gevraajrd had ; hij hield do hand hoven do hall geopende oojion, en vroeg slaporiii: ' «Hiso! kunt jjij zien, wien W'alson daar hij zich heeft ?quot;

De page wierp oen hlik naar den wei;, die naai hol himrtje liep, en zag don hiilonanl mol een ruiter te paard lussehen het iroliooinlo waarin hel kapelletje verscholen lag.

«Hel is Sir \N alson met oen ruiter, dien ik niel ken, zeide hij, waarna hij ook de hand hoven do holdoi'hlauw e oogen houdende, vervolgde: «.Mes-sire ! hij draagt de kleuren van den Bisschop, en zij zijn met hun heiden; want ik zie zijn page achter hom.quot;

«Het is goed, Hiso! zeide Porrol geeuwende,

hreng don wijn weg, ik zal ......iet drinken.quot; De

knaap verwijderde zich, en zijn niecstor, zonder zich verder te hokommoron om hel hezook, dai hom waohtte, zong hiimensinonds, mol een slem. welke men sehoon kou noemen, hol referein van een l'rovoneaalsche hallado, en nam toon zijne vorige liggende houding wederom aan.

Weinig*tijds daarna, trad Walson op hot veld, waarop hot paviljoen stond. Hij was oven groot als Porrol, maar gozetter en niet zoo slank; en zoo al zijne gestalte niets schoons, niets edels had, zoo scheen hij hem in sterkte Ie evenaren. Zijn gelaat was somhor en onaangenaain, on had niets van dat krijgshaftige, dal anders den krijgsman onderselieidl. Hij was evenwel bekend als stout en moedig, waarom Porrol hom moer als vriend, dan als zijn onderhoorige hehandelde ; mogelijk, dat zijn haar, hetwelk oen lioogblondo naar het roode overhellenden lint had. zijn uiterlijk zoo vreemd en onaangenaam maakte. Zijne kloeding was van bruin leder, doch zonder borduursel; hij droeg een lederen muts, een breed kort zwaard en oen opsteker.

Hel was Van SchaHohmr, dien hij met diens knaap naar het hendehoofd geleidde. Hij trad nu oenige schreden voorwaarts, en daar hij dacht dal Porrol was ingeslapen, riep hij luid : «Messiro Porrol! zie hier iemand, die verlangt n Ie sproken, bel is de heer N an Sehail'olaar!quot;

Porrol keerde zich snel naar hom toe, en zieh opriehlendo, zoodal hij op bet veldbed zat, zeide hijvroolijk: «Het is mij goed, Walson! hij is mij welkom! kom nader, \ au Schallolaar! en neoiii het oen ruiter niet kwalijk, dat hij niet opstaat om ii te ontvangen: do warmte maakt mij loom. Wees zoo goed al Ie slijgen.quot;

Van Schallolaar reed oenige slappen voorwaarts, groette Porrol met do hand, en zeide koel: «Ik denkf' niel lang te hlijvon, .Messiro! het zal dus de moeite niel jwaard zijn om don zadel te vor-lalen.quot;

«(icef wijn, Itiso ! riep Porrol, waarna hij glim-laolionde vervolgde: »lk lieh dozen morgen ten gevalle van u en don jdiigcling, die onder u dient, en die uw vriend is, igt; het niel zoo ? iemand doorgelaten ; gij lichl hem mogelijk reeds gezien met die jonkvrouw, die niet onaardig zou zijn, indien zij niet mal was. Vindt gij niet, dat zij er nilzicl als oen non, die tien jaren in hel klooster hoeft geloofd, zonder eenmaal hij den paap to hicchlon ? ha ! ha !quot; eindigde hij lachende.

quot;Ik heb dien hoer reeds gezien,quot; antwoordde Van Scliall'claar, «ofschoon gij hem, wat ons betreft, wel hadl kinmon doen lerugkceren.'

»(iij drinkt niel Vquot; zeide Porrol, toon hij zag, dal Van Schallolaar don beker weigerde aan te nemen, dien de page lieiu aanbood. quot;Kom hier, liiso! Op uwe gezoiuliioid. Hoer ruiter!quot; Dit zeggende, ledigde hij oen der bekers, en vervolgde : «Komt gij mij bezoeken om mij Ie bedanken voor den groet, dien ik mol dien ouden L'troehts-man heb medogogovon ? dal bad immers zulk een haast niet.quot;

».Neen, Messiro! Ik kom....quot; antwoordde Van Schallolaar ; doch eer hij vorder kon spreken, viel Porrol hom in de rode :

»0! zoo ! nu begrijp ik het, de Bisschop is ze-


-ocr page 88-

(JLTMAiNS, l)K SCII.WI'lll'ltDKn

kei* ongerust over mijne gezondheid, en zooals gij ziet, ik houd nog mijn gemak. Ik ben u zeer verplicht voor de moeite, die gij neeml.quot;

Van Scliallelaar's gelaal, dal tol nog toe niets verraden had van heigeen er in hem omging, lid nu blijken, dal hij gemelijk was, dat men hem in de rede viel, waarom hij zijn stem verhiel' en antwoordde : »lk kom niet, Messire! om u te groeten voor mij zeiven, veel minder om onderzoek te doen naar uwe gezondheid ; mijnheer David zou n dan zeker zijn eigen geneesheer gezonden hebhen; maar ik kom om u de bevelen van zijn Eerwaarde over te brengen.quot;

«Bevelen .. . .! (iij ?quot; riep Perrol, terwijl hij zijn linkerbeen van het veldbed afzette. Ken sombere tint overtoog zijn gelaal; [in zijne oogen schitterde een vurige gloed, toen hij die op Van Schalïelaar gevestigd hield, die geheel bedaard, doch met eene vaste en sterke stem vervolgde:

«Ja, bevelen van den heer, dien wij beiden dienen, Messire !quot;

»lla! ik kan u wel verstaan. Heer ! olsehoon hel hier in het open ield niet gemakkelijk te rede-wisselen is op zulk een alsland, antwoordde IVrrol, en zijn gelaat was weder^ onbewolkl ; «Vergeel' mij mijne verwondering ; maar de genade van heer David is zoo groot! .Inisl n te zenden .... Welnu, ik ben geheel gehoor; wat heelt mijn lieer en meester te bevelen ?quot; l)i( zeggende, strekte hij zich weder op zijn veldbed uit, terwijl hij achteloos met zijne kaproen naar een vlinder sl»e,«, die om hem heen fladderde.

»Zijn Eerwaarde heeft u zijn wil schriftelijk doen kennen,quot; antwoordde Van Schalïelaar, »Zil af, Henri ! en geeft dezen brief aan den heer bevelhebber.quot; Dit zeggende, gaf hij den brief over aan zijn knaap, die afgestegen was, en zijn paardje bij den teugel leidende, naar Perrol trad.

»Uiso! neem den brief aan,quot; riep deze, en vervolgde glimlachend : «Waarlijk, lleeijVan Schalle-liiar! gij zit daar, bij mijne eer ! zoo hoog verheven op uw hengst, dat het voor n moeieiijk is iemand een bevel te overhandigen, die zoo laag geplaatst is als ik.quot; Toen Hiso hem het perkamenl overgegeven had, bezag hij het van ^alle zijden, alsook hetzegel, dat er aanhing, en vroeg : «Hoe bevindt zich de eerwaarde heer ? ik hoop, wel! Wees zoo goed hein te zeggen, dat ik zijne hevelen met aandacht in overweging zal nemen.quot; l)il zeggende, wierp hij den brief naast zich neder.

De spottende toon, waarop hij dit zeide, en de minachting, waarmede hij de order nederlegde.

maakten, dal Van Schalïelaar zijne verontwaardiging nauwelijks bedwingen kon ; maar hij had zich vast voorgenomen zijne bedaardheid niet Ie verliezen, en zeide met nadruk: »lk moet n uit-noodigen, Messire ! om dadelijk kennis te nemen van het jieschrifl; mijnheer David heeft mij gelast uw antwoord mede Ie brengen: ik kan dus zonder dal niet lerugkeeren.quot;

«Is het u dan hekend, walde Bisschop verlantrl vroeg Perrol ireeuwende en zich uitrekkende.

«Meen!' antwoordde Van Schalïelaar kortaf.

«Datspijl mij,quot; zeide Perrol grimlachende, «maar ik heb nu niemand hij de hand, die lezen kan, en gij zidl genoodzaakt zijn om zonder antwoord dc terugreis aan te nemen.quot;

«Ik kan lezen, Messire!quot; hernam Van Schalie-laar, «iiccf mij den hrief, en ik zal u zeggen wat hij behelst.quot;

«Dat kan niet,quot; zeide Perrol glimlachende, «ik ben niet gewoon de orders, welke ik ontvang, door elkeen Ie laten hooren.quot;

«Verwijder u, llenri !quot; zeide Van Schalïelaar. Zend m\ page weg, Messire ! en ik zal den briel voorlezen, indien iiij het wilt.quot;

«Maar ik wil het niet,quot; antwoordde Perrol op ernstiiien toon, «de order is alleen voor mij; indien zijn Kerw aarde n met zijn vertrouwen vereerde, had hij de moeite niet behoeven te nemen om ze te laten schrijven, en hij zou het mij met recht ten kwade kunnen duiden, indien ik u er inzage van liet nemen. Biso ! geef wijn,quot; riep hij vroolijk.

«En als ik u gelast, in naam van mijn genadigen heer van Ulrecht, uw heer en meester, om dadelijk de bevelen te lezen en uit te voerenquot;.'quot; vroeg Van Schalïelaar met waardigheid.

«Dan antwoord ik, en zweer u, op mijn eer ! en hij alle heiligen, zoo u dal genoegen verschaft, dal ik nu geene gelegenheid heb om de hevelen te lezen,quot; antwoordde Perrol glimlachende, en vervolgde, voordat hij dronk: «Op uwe gezondheid ledig ik dezen beker, gevuld met den heerlijken w ijn van liet eiland Cyprus en ook op de gezondheid en getrouwheid van hel meisje, dal gij bemint, lieer krijgsmakker! Ja, laten wij van dien geestelijken heer en zijne orders zwijgen; ik houd van die papen niet,quot; riep hij vroolijk. «Waarom zouden twee mannen, als wij, er ons hoofd over breken? laten wij over onze eigen zaken spreken. Hel is een vroolijke knaap, die wapensmid ; hij maakt, voor den duivel, alles zoo goed als ik bet ergens gevonden heb, en dat is de reden, dat ik onderscheiden stukken voor mij en mijn volk bij


-ocr page 89-

I)K LRGERPLAATS. (;lt;»

licni hel) laten maken, vooral omdal hij de \iuler van n\\ liclsle is. Zij /iel er goed uil, o|gt; mijne eer! wanl ik heli haar gezien quot;op dien dajr, loen iiij ook juist in Anierslborl waai'l, en wiiarlijk indien jrij mij niet vóór geweest waart, ik gelool' waar-aehlig, dal ik op haar verliefd zou geworden zijn. Maar vreest gij niet, dal zij u zal vergelen, lieer ruiter! nn gij zoo van haur verwijderd zijl? vooral als er eens een knapper en jonger aanhidder in de nahnurseltap was ; want wij zijn niet jonir meer. Heer \an Sehairelaar! Hij houdt mo,h van gekscheren, die meester nil de Vrniiihlr l/clvi. \'er-hecld u, dal hij mij wijs wilde maken, dal i.'ij zijne dochter zoudt huwen; een aardige schoonvader voor iemand van onzen rang, ha ! ha ! Ik wacht hem zelts dezen dag nog om mij wat te Itrcnircn, dut ik hij hein hesleld hch. licht gij iels Ie zeggen aan nwc Maria? zoo heel zij inuners ?quot;

«Niets, Messire!quot; antwoordde Van Schall'claar koel; maai- zijti gelaat was hleek van veront-w aardiging

»Wat zijl gij iiier in het iN'oorden koud en ongevoelig! liet is alsof liet hloed in uwe aderen verstijfd is ; tiij hebt uw nitverkoren schoone in weken niet gezien, en weet niet, wal gij haar wilt doen weten! het verwondert mij niet, dat de vrouwen hier den vreemden mannen genegen zijn,quot; zcidc IVrrol lachende en zag eerst Van SehalTclaar, en daarna Walson aan, die in zijne nabijheid met zijne handen op den ruir bedaard stond te kijken. Ofschoon op een eerhicdigen afstand, stonden ook eenige rijzige ruiters, die nieuwsgierig waren, wal de ruiter, die van Wijk gekomen was, lc zeggen had, en hoe Perrol hem zon ontvangen; hun aantal. dat in den heginne zeer iterinjf was geweest, groeide van tijd lol lijd aan.

«Aangeboden diensten zijn niet aangenaam,quot; zcidc \an Schall'claar ijskoud, «vooral als men den man niet jfcnocg kent, die zijn dienst aanhiedt, en men niet weet, of het spotternij of ernst is. Maar ,«ij behl gelijk, Messire! wij zijn koud en onverschillig in deze landen ; heb ik er u geen hew ijs van gegeven, door u aan te hooren, zonder u in de rede te vallen?quot; eindiffdc bij schamper lachende; en de gesloten vuist, die op zijn dijstuk rustte, deed de ijzeren plaat geluid geven; want de verontwaardiging deed hem beven.

«Het is waar. ik heb uw geduld bewonderd,quot; hernam Perrol met gemaakte bedaardheid. «Iliso! wijn! bel spreken maakt den mond droog.— Op uwe gezondheid en uw geduld, Heer Van Scbalfe-laar! maar sta mij toe te zeggen, dal het onbeleefd | zou geweest zijn mij in de rede te vallen,quot; zcidc bij op spottenden toon.

«Op een anderen tijd zon ik u gcene gelegenheid verschaft hebben, om over mijne lankmoedigheid verwonderd of verheugd Ie zijn, maar u, bij God! bet zwijgen opgelegd hebben,quot; riep Van Schalie-laar met drift.

»Kn boe zou dit geschied zijn ?quot; zcidc Perrol, die zich oprichtte, en den beker, dien hij nog in de band hield, op het gras nederwierp. »Gij hadt hier, zoo bet mij voorkomt, ruimte genoeg om die oplegging Ie doen, en ik had juist lust om mij er mede lc vermaken. Mezin n eens wel, lieer Van Scballelaar ! zou bet nog geen lijd zijn om uw ongeduld bol lc vieren?quot; vroeg hij spottend, en bij hield zijne oogen tergend op zijn tegenstander gevestigd.

Ken oogenblik stond Van Scballelaar in beraad wal te doen ; onwillekeurig greep hij naar zijn handscbocn, om dien Perrol voor de voeten te werpen, en hem op een kamp op leven en dood uil de dagen; doch hetgeen bij aan Maria, en daarna, nog voor weinige uren, plechtig aan den Misschop beloofd had, hield hem terug, en bij zeide langzaam en droevig: «Zijn Eerwaarde beeft mij verboden twist te zoeken of dezen dag bet zwaard Ie voeren, anders dan tot lijfsvveer.quot;

«Kn zult gij dit gebod naar de letter opvolgen ?quot; vroeg Perrol snel.

«Ik hoop ja, zoo God mij niet verlaat,quot; antwoordde Van Schall'claar bedaard.

«liet is goed voor u, dat ik heden te vadzig hen, om anders dan met den beker en met hel woord te strijden ; ware dit niet zoo, dan zou ik eens zien, of ik u hel gebod ook kon doen ovdi'-treden,quot; zcidc Perrol ineesmuilende.

«Het zou tevergeefs zijn,quot; antwoordde Van SchaU'claar bedaard.

«Kn indien ik u belecdigde en besclnmple, indien ik u mijn bandschoen toewierp, of u voor een lafaard schold, wal zoudt gij dan doen, gehoorzame ruiter?quot; zcidc Perrol lachende.

«Nog eens, zeg ik u,quot; hernam Van Scballelaar, even bedaard, «dal ik God /011 bidden mij de kracht lc geven, om aan hetgeen ik beloofd had, te voldoen.quot;

«Kn indien mijne hand 11 een klap op de wang gaf, die, ofschoon gedeeltelijk achter uw helm verscholen, thans van vrees of kwaadheid bleek is?quot; vervolgde Perrol met drift, en hel deed hem genoegen, zich mei den braven krijgsman te kunnen Vermaken, die alleen zijn bedaardheid niet verloor, (findal hij den tergenden vijand verachtte.


-ocr page 90-

70

«Niemand hooft mij noil zolfs niol mei lt;lon viniier aan^emakl , Messii-o!quot; anlwonrddc Van Schallelaai', »en ik raad u, n geheel Ie wapenen, voordal gij liel heproell : wanl (Joil/ij mij genadig; indien gij mij aanraakt. /00 /al ik n den lijd niel geven om nw harnas aan Ie doen.

»ls dil zoo de gewoonle hier in dil land?quot; zeide Perrol »hel is voorwaar gemakkelijk ; in Frankrijk, en overal waar ik geweesl hen, geel'! men altijd iemand den lijd 0111 zich Ie wapenen.quot;

»Mi' is een zekere soorl van menschen, die men doodslaat. Waai men hen nanticfl, even als een dollen hond, zonder Ie waaisehnvven of Ie heden-ken; ik onderslel, dal hel overal wel zoo zijn zal,quot; hernam Van Sehaü'elaar; «maar ook hier is een ongewapend man meest altijd heilig, Messire ! gij zijl er immers van overtuigd; w ant ik heli mijn ros slechts aan Ie sporen en hel vertrapt 11 met zijne hoeven.quot;

»Hiso ! vul den heker, rie)) Perrol. «Drinkt gij niet, W alsonik v\il dezen heker ledigen op de gezondheid van den vromen ridder, die een open hricl van lafaard sehijnt te helihen. Voor den duivel! nooit hoorde ik iels dergelijks; hoe zal men voortaan een dapper man van een bloodaard kunnen onderscheiden, indien zulke orders worden aangenomen. en zulke hrieven geldig zijn? Op uwe gezondheid. Meer Van SchaU'elaar ! maar waarvoor dient dat harnas, en al die wapenen ? Zijn Eerwaarde heeft 11 immers toegestaan 11 als een lafaard Ie gedragen ; waartoe dus die oimoodige vermomming? ha! ha! Of was het slechts om meer klem aan uw verzoek Ie geven en om ons hang Ie

»1. „ . .

rv.jKcn ? Dit zeggende, hief Perrol den heker hoog op, waarna hij dronk.

«Mensch !quot; riep Van Sehaiïelaar, de hand aan zijn zwaard slaande, »stii op en wapen u, want dat gaal te ver; dil gras moet uw of mijn hloed drinken, indien gij niet zelf de verachtelijkste spoiler en lafaard zijl, die er leeft. Kom voorwaarts, en laai uw hengst herwaarls hrengen, of ik zal afstappen en u hewijzen, dat een edelman hier in hel land den dolksteek geven of ontvangen kan, zonder zijne oogen te verlilikken.quot;

«Ila !quot; riep Perrol, »ik wensch u geluk, mijn Rdelinan ! dat is mannelijke taal; maar wij heven nog niel, en wij zijn karig met ons hloed; wij zijn niet jong genoeg meer, om er roekeloos mede te zijn. VValson !quot; vervolgde hij lachende, «onze dronk is ongepast geweest, hij is een dapper man.quot;

»I)c dronk smaakte Ie goed om niel van pas Ie zijn toegehracht,quot; zeide deze lachend, en zelle zijn

heker op hel schenkhord, dal Riso hem voorhield. «Zoo het mij voorkomt, Messire! is hel maar een loos alarm, en die dappere heer zou zoo niel spreken, indien hij niel een weinig vertrouwde op nw onverschilligheid of luiheid, als ik hel zoo noemen mag; maar voor iemand uil dil land houdt hij zich goed.quot; Dil zeggende, zag hij om zich heen, en de ruiters der Zwarte Bende, die zachtjes aan meer genaderd waren, gaven door een zacht gemompel te kennen, dat zij zich hijzonder vermaakten met hetgeen er voorviel. Vidal stond onheweeglijk voor den ingang van hel paviljoen ; indien men in zijn hart had kunnen lezen, zou men hemerkl hehhen, dat hij met helangslclling hoorde en zag, wal er gehemde. Hij was de eenige, die zich niel verheugde over de helcediging, die Van Schalfelaar werd aangedaan.

Wal den knaap van dezen laatste hetreft, hij was hij zijn paard hlijven staan, nadat hij den hrief aan Uiso had overgegeven, en hevoiul zich een weinig achleiwaaiis, hezijden zijn heer. Hij gaf noch door leekenen noch door woorden Ie kennen, wal er in hem omging, maar bewaarde een gepast en deftig stilzwijgen; hoe meer evenwel de ruiters naderden, hoe meer hij een zekere ongerustheid liel hlijken die zijn mecslcr niel gewaar werd. Toen ook Walson zich in hel gesprek mengde, hesleeg hij zijn paardje, dat springend en steigerend met moeite aan den teugel gehoorzaamde, geheel anders dan Moor, die, even hedaard als zijn herijder, onheweeglijk hleef slaan, doch nu en dan den kop Irolsch oprichtte en door zijne ncusgalen snoof. «En wal bekreun ik mij om 11!quot; riep Van Schalfelaar met vuur, en zijn oog op Walson vestigende : «spreek mei mijn knaap, indien hij u Ie woord wil staan, maar zwijg, als ik met uw meester spreek. Nog eens, Perrol! sla op, en val mij aan als een man, die wapens draagt, of ik werp dat woord van lafaard op n terug!quot; Toen hij zag, dal Perrol zich niet hew oog, vervolgde hij : «Gij zijl zelf een lafaard, aanvoerder van de Zwarte, Uendc.quot;

«Ila!quot; zeide l'errol en zijn hlik werd duister: zijne hand omvatte de greep van zijn dolk ; doch hij wierp snel hel wapen van zich af, en zich op zijn veldlied weder geheel iiilstrckkcndc, vervolgde hij vroolijk : «(lij zegt veel, lieer Van Schalfelaar ! en verslaat geene jokkernij ; maar het is goed, dal ik hekend hen met de order, welke gij gekregen en gewillig op 11 genomen licht. Ik houd veel van gek-sciieren : gij houdt n goed, en ik hch te veel eer-hied voor den wil van den eerw aarden vader, mijn meester, om ü leiren nw eigen wil en den zijnen

I ' 4


-ocr page 91-

Dl- LI'CiKRPLAATS.

71

in gevaar Ie slellen uw harnas Ie hedcrvcn.quot;

«(lij verwijst mij naar uw knaap, ofschoon ik heler edelman hen dan j;ij,quot; riep W'aison kwaadaardig lachende; «maar /ie, daar ^aal hij heen. vooi'dal ik hem aanspreek.quot;

»llij is verslandiger dan zijn heer,quot; lachte l'cr rol, «misschien heel'l hij ook hevel liekrciren om niemand leed Ie doen.quot;

Van SchaHelaar zag om, en inderdaad zijn knaap had hem verlalen ; hij zal.' hem mei lossen leni.rel de vlucht nemen, en hoorde, dal de ruilers hem allerlei smaadredciien uaschreeuwdeii. Olschoon hij Ie veel menschenkennis hezal, om veel op den knaap le rekenen, ol' zich Ie laten misleiden door ! de snoevende hewoordingen, die hij gewoon was le hezigen, zoo vond hij zich echter zeer Icleur-\ iiesteld, toen lienri hem verliet.

Ken hlik rondom zich werpende, en die hruine en gehaarde Ironien om zich heen ziende, die i meeslal hel woeste gelaal van roovers en slroopers meer nahij kwamen, dan dal van gewone krijgslieden, kon hij zich de vluchl van den armen knaap zeer goed hegrijpen, en hij vergal hel hem.

Maar nu gevoelde hij zich ook geheel alleen ; en evenwel verloonde zich een droevige glimlach op zijn gelaat, wanneer hij hedachl, dal hij toch ook weiuii: hijstand had knnnen Ncrvvachlen van den kleinen mismaaklen knaap, en hij daehl aan l'i ank en zijne Schaffelaars, aan Maria, zijne hruid, die mi misschien mei hare moeder over hem zal le pralen, ol' zich mei hare vogels ui mei den kleinen Snip vermaakle.

«Uw dwerg heeft hel hazenpad gekozen. Heer o\erhrenger van hevelen! will gij hem niet volgenquot;' gij ziel hem, zoo hel mij voorkomt, met helusl-hcid na,quot; zeidc Perrol geeuwende. quot;Laai hel om mijnenlwillc niel ; ik ken immers uwe orders, voor u heslaat er geen vhichlen.quot;

Nu wcnkle hij \ an Schallelaar mei lt;le hand loc, en w ees hem naar hel himrlje en naar Henri, die hel gehoomle reeds hereik! had.

»lk zie naar de hanier van mijnheer David, en ik zie haar niel,quot; antwoordde Van Schallelaar langzaam. «Hel woord lafaard schijnl u wel Ie hervallen, Messire ! Maar zeg mij eens, een overlooper / is dal ook geen lafaard 1 is een verrader niel een duhhelc en meineedige lafaard, slaal die laalsle naam n aan ? Welnu, dien geef ik u ; hij koml n \ an rechlsw ege toe. Nog eens, w aar is de hanier?quot;

«De hanier? lieer Van Schallelaar!quot; antwoordde Perrol glimlachende, «ziel gij haar daar niel voor mijn paviljoen, is zij niel goed geplanlsl ?

— Ik kan haar hier niel goed zien, Widson ! hoe is hel er mede ?quot;

«Zij wappert goed, Messire!quot; hernam deze, indien di- heer ruiter maar zien wil, zal hij hemer-ken, dat zij naar de zijde van Wijk waait, misschien om den liisschup le hegroelcn.quot;

«Maar dat is de hanier niet van mijn en uw meester,quot; zeide Van Schallelaar.

«Hel is waar,quot; hernam Perrol, «hel is de mijne, staal zij u niel aan ? Iieht gij er iels op aan te merken er zijn gcene selioone kleuren in, maar al wal krijgshaftig is, moei deftig zijn; en dan is mijn hanier allijd dezelfde, helzij hij nacht of hij dag, allijd zwarl. Ziel gij hel onthloote zwaard niel, allijd gereed om te IreHen ? Knul gij de spreuk lezen, en hegrijpt gij die ?quot; zeide hij lachende, en zag Van Schallelaar scherp aan.

«De heleekenis is duidelijk, dunkt mij,quot; zeide Walson, «evenwel kan ik u de spreuk vertolken, hel kan lol waarscluiwing ilienen,quot; en hij wenkte den page om hem een heker in le schenken.

«Verplichl, lieer Walson, hel zou le veel gevergd zijn,quot; anlwoordde Van Schallelaar grim-'acliende, waarna hij, zich in den zadel verzeilende, luide, doch schamper vervolgde : «Op het zwarte ,ziel men niel gemakkelijk een vlek, gij hehl wèl gedaan dc zwarle kleur lol uwe hanier le nemen ; de spreuk is goed, len ininste zoo goed als een andere, en de heleekenis van hel rechlslandige, hloote, puntige zw aard niel onduidelijk ; maar gij zuil mij moeien loesleminen, Messire Perrol! dal hel nog loepassclijkei' en heler zon zijn, als hel f zwaard door een hand werd vastgehouden; hij (\oorhceld dooreen roode hand!'' Hij richlle hij deze woorden zijn krijgshaftig oog op hel gelaat van Perrol, len einde niets lo verliezen van den indruk, welke hij vermoedde, dat deze laatste woorden op hem zouden maken.

«/'it miiio ! verdoemenis over u !quot; schreeuwde Perrol, en sprong wild op en van hel veldbed af. Zijne van woede bevende hand vatte de greep van zijn wapen, en deed bet in de scbeede trillen; hij schudde met hel hoofd om zijne haarlokken achterwaarts le werpen, die voor zijn gelaal hingen; zijn knevel en haard stonden op; zijne hleeke lippen openden zich krampaehlig, en lieten zijne landen bloot, die zich op elkander klemden ; zijn geheel gelaal had een doodelijke kleur aangenomen, maar zijne oogen schoten vuurvlammen ; hij was verschrikkelijk leelijk. Hij hoog zich voorover en bukte, en elkeen daehl, dal bij in zijn moordlust op Van SebaH'elaar zon aanspringen.


-ocr page 92-

OI/TMANS, l)K SCHAAPHKRDER.

72

Doze vergenoegde zich ecliler met de hand aan zijn zwaard Ie slaan: en waehtle rustig al' vat er zon gelieuren ; liij wns niet wraakzuchtig,en evenwel deed hel hem genoegen iels gevonden Ichch-hen, dal Perrol trolquot; en leed deed.

Dit alles duurde ecliler slechts een enkel oogen-hlik ; Perrol sliel zijn dolk weder geheel lenig, en richtte zich op ; hij streek de haren van zijn hoog voorhoofd weg, en zi jn gelaat veranderde als door een tooverslag. Zijn fonkelend oog was altijd dreigend ; doch de trekken van zijn wezen waren niet meer akelig om te aanschouwen, maar edel en lier; zijn mond behield slechls een schamperen (rek.

Hij legde zijn linkerhand op zijne heup, zette den rechlervoel voorwaarts, en vertoonde zich in al zijne lengte; hel was nu een edel ridder, lier en dreigend, maar niet meer de op zijne prooi loerende booswicht.

«Vidal!quot; riep Perrol met een krachtige slem.

«Deze naderde terstond. «Mijne wapens!quot; vervolgde hij, »en laat mijn Hector zadelen.quot; I)c schildknaap hoog en verwijderde zich.

»En nn. Heer Van Sehaflelaar!quot; zeide hij met drift, en strekte zijne hand mei den zwarten handschoen naar dezen uit, »nn znll gij kunnen zeggen, dat gij Perrol gezien hehl, voor den duivel! maar wie zal het hooren? Of denkt gij, dal uw ellendige romp nog leven zal, als hij van lt;iil veld wordt afgeworpen? Ik alleen zal hooren, wat gij prevelt als mijn lemmer u lerneerstool ? het zal mogelijk een schielgched zijn, niet waar ? Bid maar. Per moio! want uw laatste uur genaak! : gij, lafaards! hehl zelden den moed om het zwaard te trekken, alvorens eenige schietgebeden gedaan te. hebben, liid ! gij zijl immers vazal van een bisschop; of will gij biechten bij den paap, die bij mijne bende is, eu mij tevens als beul dient? ha! ba! Met de hulp van (iod en den gebeelen stoet van heiligen, zult gij mogelijk nog den moed hebben mij af te wachten, zonder den dwerg te volgen, die u voorgegaan is. Voor den satan! gij zult zien, dat mijne spreuk goed en waar is,quot; en hij zag met ongeduld naar de zijde van zijn paviljoen.

«Laster niet, maar maak spoed!quot; zeide Van Sehaflelaar bedaard, «dezen ochlend, Perrol! heb ik voor mij gebeden, en nu zal ik bidden voor u.quot;

«Vervloekte papenvriend 1quot; riep Perrol, «indien gij voor mij will bidden, zoo smeek mijnheer satan, dal bij u den hals omdraait ; de aanvoerder der Zwarte Hemic houdt niet van monniken en die soort van volk. Vidal, haast n!

«Hier ben ik,quot; zeide deze, die naar hem toetrad, en den helm in de hand hield, terwijl eenige pages de andere wapenstukken aandroegen.

Van Sehaflelaar, die de hand aan zijn helm sloeg om te onderzoeken of hel vizier gemakkelijk kon gesloten worden, zag dan nu eindelijk hel zoolang gevreesde oogenblik gekomen, dal hij zich mei Perrol zon meten ; hij dacht aan zijne bruid, aan hel geluk dal hem in hare armen waclitte, en zijn gelaal werd somber; zijn harl werd droevig aangedaan.

«(Jij schijn! nie! opgeruimd,quot; zeide Perrol grimlachende, terwijl Vidal hem de scheen-en dijsluk-ken vaslgesple. Maar Van Sehaflelaar antwoordde niet. «Denkt gij misscbien aan Maria ?quot; vroeg Perrol, I «ik heb den naam onlhouden ; een ander zal haar i beminnen, en gij znll haar niet bezitlen.quot; Van Schall'elaar huiverde. «Maar wal na uw dood geschiedt, zal u niet deren,quot; eindigde Perrol lachende.

«Zijl gij gereed ?quot; riep van Schall'elaar.

«Terstond ; een oogenblik geduld, laten wij nog een weinig le zamen pralen, het is voor hel laatst. Vidal! hel rechlerkniesluk drukt mij, en doel mij zeer; dat kan zoo niet,quot; zeide hij langzaam. Hij was geheel meesier geworden van zijne drift; nog gevoelde bij wel lust, om Van Sehaflelaar te be-slrijden; maar evenals een kal mei een muis, zoo wilde bij zich vooraf nog vermaken met den man, dien hij wilde vernietigen. Hij gevoelde wat Van Sehaflelaar het mees! griefde, en hij vervolgde: «Ja denk aan haar, niets is natuurlijker, wanneer men verliefd is; Maria is schoon en beminnelijk, op mijn woord van eer ! zij is een lieve maagd. Hebt gij iels, dal gij haar gaarne deedl toekomen ? daar slaat Sir Walson. die u dezen dienst niet Izal weigeren. Op mij zoudt gij misschien minnenijdig zijn ; maar hij is niet zeer gezien bij de vrouwen ; en evenwel als gij bier sterft, wat kan bet u dan schelen, al zag Maria mij ook met goede oogen aan ? Ik wil zelf uw jongsten groet aan baar overbrengen.quot;

Van Sehaflelaar zweeg; maar een enkele kreet verried echter, dal Perrol's woorden hem lol in het hart doordrongen. Zonder bel te weten, raakte hij Moor met een zijner sporen; het dier steigerde en stampte op den grond met zijne hoeven. Op dil oogenblik ontstond er eenig geruchl onder de Zwarte Huilers. Perrol en Walson zagen verwonderd naar de zeide van Dwarswijk ; doch N an Sehaflelaar bemerkte niet, dal er iels bijzonders plaats bad ; hel beslissend oogenblik, dat naderde, hield zijne gedacblen bezig. Mogelijk bad bijvoor


-ocr page 93-

73

de ziel van zijn vijand, zooals hij beloofd had ; doch plotseliiift ontwaarde hij ieiniind, die zieh op eenigen afstand naast hem plaatste; het was zijn knaap, liet paardje was sterk hezweet, en ook het gelaat van llenri verried, dat hij een groot eind wegs had afgelegd ; hij veegde zich het zweel van het voorhoofd, en schikte zijn manteltje in orde. Van Schalfolaar knikte hem vriendelijk toe, doch zeide niets; de terugkomst van den knaap deed hem genoegen, en evenwel wenschte liij, dal de arme jongen zieh op een andere plaats hcvoiiden had. «Ilehhen de ruiters n niet willen doorlaten, en ; hehhen zij u eens wakker afgerost, klein gedrocht1?quot; riep Walson legen llenri, terwijl de strijdhengst van Perrol hij hel bil werd voortgcleid.

«Indien gij iels weten wilt, akelige roodkop!quot; sclireeuwde Henri driftig, »zoo vraag het aan uw knaap, indien i;ij nog niemand licht kunnen vinden, die zulk een verloopen Kngelschman, als jrij, dienen wil; gij zijt mijn heer niet!''

»Wees voorzichtig, Walson!quot; zeide Perrol lachende. «dat mannetje is klein, maar lichtgeraakt, zoo aanstonds werpt hij u zijn handschoen toe.quot;

»0 !quot; riep Walson vroolijk, »ik zal mij wel wachten hem te heleedigen, wie zou met zulk een afscliuwelijken dwerg willen vechten !quot;

»Kn wie zou met u Ie doen willen hebben?quot; schreeuwde llenri, die zich in den zadel oprichtte, »de beul en anders niemand, dronken Kngelschman!quot;

«Welnu !quot; zeide Walson binnensmonds, terwijl hij een wraakgierigen blik op den knaap wierp, en een paar stappen voorwaarts deed ; doch Perrol riep snel: »Hn! met uw verlof. Sir! die arme knaap is immers beneden u, en wie zal gaan rondzeggen, hoe hel met zijn meester afgeloopen is. als gij hein neerhouwl.'

«Ik had geen voornemen hem met mijn zwaard in aanraking Ie brengen,' hernam Walson gemelijk, terwijl hij terugtrad, »ik wilde het monster slechts met mijne handen verworgen, of hem nog gedrochtelijker maken. quot;

Dit zeggende, lachte hij, en bezag zijne groole, breede handen.

»(iij zijl zelf een gedroehlelijke reus !quot; riep llenri kwaadaardig; »ik wil op uwe schouders klimmen, opdat de dwerg u met zijn dolk de hersenpan stuk stoote ; want de lieer zal mij bijslaan, en ik zal op uw romp treden en u den kop afslaan, evenals mijnheer David den leelijken reus deed.quot;

Van Sehalfelaar gaf aan zijn knaap door een teeken te kennen, dat hij zw ijgen moest, en Perrol zeide: «(Jij doet wel om hem het spreken Ie verbieden ; hij is óók een snoever.quot;

«Zooals er velen zijn,quot; antwoordde deze, »maar hij is evenwel langs het hazenpad teruggekeerd.quot;

quot;Hel is waar. ' hernam Perrol, waarna hij uitriep : «Hiso! nog een beker w ijn, ik heb dorst. \\ ill gij niets drinken, Heer Van Sehalfelaar! voordat w ij beginnen T'

«Alles behoorde reeds gedaan te zijn, Messire!quot; zeide deze koel: »ik voor mij ben niet gewoon te drinken, voordat het gevecht begint; wij zoeken in dit land nimmer den moed in den beker of in de overmacht. Zijl gij gereed quot;!quot;

Henri, die Van Sehalfelaar onopgemerkt genaderd was, riep nu zoo zacht, dat deze alleen het hooren kon: «Wees in (iods naam bedaard. Heer! en terg hem niet: maar zoek tijd te winnen.quot;

«Zon denk ik er ook over, en bij de ziel van den satan en op mijne eer! zweer ik n, dal ik niet gewoon ben Ie drinken, voordal ik het zwaard trek.quot; Dit zeggende, ledigde Perrol zijn beker, en gaf hein aan Hiso terug. Hij lachte, stiel Vidal, die hein hel borstharnas wilde aandoen, van zieh af, en wierp zich weder half geeuwende op zijn veldbed neder.

quot;Hij alle heiligen in het paradijs! daar zouden w ij vergelen, dal u bet vechten verboden is,quot; riep hij luid; «zijn Eerwaarde zou mij als ontrouw eu meineedig beschouwen en vervloeken, als ik hel verlof niet eerbiedigde, dat hij u heeft verleend.quot;

quot;(lij trekt u dan terug?quot; riep Van Sehalfelaar een hlik vol verachting op hem werpende, en sloeg met zijne vuist op zijne dijstukken, «Op een lafhartige w ijze weigert irij den tweestrijd, na al wal gij gezegd hebt ?quot;

«Voor heden moet ik weigeren,quot; antwoordde Perrol. op een vroolijken toon. quot;Mijnheer de His-schop zal mijne gehoorzaamheid op prijs weten te stellen; gij hebt order en verlof om u laf te gedragen ; dat verlof zal voor ons heiden geldig zijn.quot;

quot;Op een anderen keer,quot; riep Van Sehalfelaar, «zal ik niisschien andere bevelen uit Ie voeren hebben. Mess ire ! ik vertrek en vraag u nogmaals, welk antwoord ik den lÜsschop brengen zal?quot;

«Welk antwoord ?quot; zeide Perrol, zich uitrekkende. quot;inaar gaal gij ons nu reeds verlaten? stijg af, en laat ons te zamen overleggen, wat wij aan zijn Kerwaarde zullen zeggen.quot;

quot;Breng uw antwoord zelf naar Wijk: want ik vertrek,quot; antwoordde Van Sehalfelaar. en hij haalde den teugel aan.

»'Nog niet, Heer edelman I riep Perrol, quot;ik laat


-ocr page 94-

74

n nop niet gaan ; con oogenblik geduld.'' Toon hij ziiir, dal Van Scliallclaar zijn paard deed (irnktr-ren en zich niet aan hem sloorde, vervolgde liij : »lk wil niet, dal jiij 1111 reeds verlrekl! quot; en hij l iej» mei een sterke slem ; «Laai niels door, rni-lers! sluil 'i ; de eerste, die terugtreedt, is des doods !quot;

»Kn daelit gij dan Ie knnneii heengaan zonder mijne toestemming?quot; vroeg IVrrol, sehamper lachende, »Zie om n heen. Heer afgezant ; jiij /.ijl wel bewaard.quot;

Van SehaU'elaar had zijn paard laten stilstaan, toen Perrol aan zijn volk gelastte om hem niet door te laten. Hij wierp een vluchtigen blik op de/Avarte Hniters, op Walson en op het bendehoold en zeide koel: »lk heb uwe toestemming niet noodig, laat uwe ruiters uiteengaan, of ik zal mij den doortocht welen Ie verschall'en.quot;

»(!ij zijl hier in mijne legerplants,quot; antwoordde Perrol trotsch, »lk alleen heb bier Ie bevelen, indien gij vertrekken wilt, kunt gij hel verzoeken.quot;

»lk wil niels verzoeken van een vreemden huurling, die in soldij van mijn meester staal; in zijn naam beveel ik u, aan die inanneii te gelasten mij door te laten.quot; nep Van Schad'elaar met waardigheid.

»Kn wat spreekt gij van vreemden huurling, antwoordde Perrol geraakt, »uw ineesler, die zeil een vreemdeling en een bastaard is, moet mijne diensten koopen ; maar gij zijl vazal van een vreemdeling, en de l'trechlsche edelmim is goed genoeg om aan een huurling orders Ie brengen, en zijn antwoord bescheiden af Ie wachten ; goed genoeg, zeg ik, maar ook niet te goed, voor den duivel!quot; Toen hij Walson aanzag en laelieude hel oog langs den kring van zijne ruiters liet gaan, ondersteunden zij zijn woorden door een ruw gelach, dat weldra nog luider werd; want een hunner was Henri van achteren genaderd met het voornemen, om hem bij zijn mantel te vatten en van het paard te trekken. De knaap, die steeds het oog hield op Walson, zag hein niet ; maar het paardje, dal nu en dan den kop omkeerde, sloeg juist achteruit, toen de ruiter zijne hand nitslrekle. Indien niet gelukkig de ijzers tegen zijn borstharnas waren gekomen, zou hij er mogelijk het leven bij ingeschoten hebben ; maar hij gevoelde evenwel geen lusl (ini een tweede poging Ie doen : want toen Henri, die door hel slaan van zijn paard bijna uil den zadel was geworpen, hel weder lol bedaren had gebracht, zag bij, dal dc spolboef uil de bende, die bad gedacht hem Ie betrekken, op banden en voelen achleruil kroop, om zich buiten liet bereik van het paardje te begeven, daarna met moeite opstond, en zich bij zijn gezellen voegde. Indien er adellijk bloed door uwe aderen vloeide,quot; zeide Van Scliallclaar, «dan zoudt gij anders bandelen ; want uw gedrag is een edelman en ridder onwaardig.quot;

»Kn ziet i:ij mij dan aan voor een dorper ?' vroeg de andere vroolijk ; »ik ben Perrol; aanvoerder der Zwarte Bende, ziedaar mijn titel, ziedaar mijn blazoen;quot; — bij wees op de banier ;-»of denkt gij, dal bet mij moeite zou gekost hebben een naam en een wapen Ie verkrijgen, indien ik hel gewild had? ha! Draag ik geen gouden sporen ? Hebben niet de grootste heeren zich gaarne mijne vrienden genoemd ? Heeft mijnbeer David zelf mij niet meer eer aangedaan dan aan u en zijne edelen? en hel scboone geslacht vooral; hebben niet de voornaamste vrouwen mij met hare liefde vereerd, en er mij de zoetste bewijzen van gegeven? Maar waarin bestaat dan toch uw adeldom, Kdelman ? Welke groote dienst beeft uw vader gedaan om van knecht Ie worden verheven ? Waar ligiicn uw landgoederen ? Vertel iels van uw kasteel.quot; zeide hij lachende, «verhaal ons hoeveel grachten, hoeveel torens dat slot besebermen ; zeg mij di1 hoogte en dikle der muren, en hoeveel mannen van wapenen de bezetting uilmaken.quot;

n(iij liegt,quot; riep Van Scliallclaar. quot;niemand beeft mijn vader anders dan ais edelman gekend, en de eerste der Van Schafl'elaars, die ruim drie eeuwen geleden, zich op hel slagveld den ranir van edelman waardig maakte, iens vrome naam en bezittingen zijn mijn eigendom ; ik ben zijn eenige afstammeling. Maar nimmer hebben de Van Schafl'elaars zich toegelegd om groote goederen te bemachtigen of af Ie bedelen ; zij hadden geen onneembare roofnesten noodig om den buil te verzekeren; de macht van hun leenheer beveiligde hen, en bel huis van mijne voorouders was altijd sterk genoeg om stroopende benden te weerstaan.quot;

»lk heb grooten Insl om dal verblijf van uw /geslacht eens Ie zien ; indien ik ooit in de nabuurschap kom, zal ik (gt;1' aan denken,quot; zeide Perrol, op zijne woorden dmkkende. «Maar daar slaat ook een edelman, laatste, ik wil zeggen eenige afstammeling der vrome Van Scball'elaars !quot; en hij lachte boosaardig. quot;Sir Walson is ook van adel, bij zon n ook nog kunnen verbalen, hoe oud, hoe maeblig zijn geslacht is, en geweest is, en n misschien eenige steenbi'okken toonen, waar de voorvaderlijke imrclil gestaan heeft, indien gij den


-ocr page 95-

7^ DE LEG

ik odclen Bril naar zijn vaderland wild el vcrirczcllon:

te en, — die edelman is mijn luilenanl.quot;

«Wie een nnreehle zaak voorslaat, verbeur' zijn adeldom,quot; zeide Van Seliall'elaar lier; «een i; waardig edelman kan onmogelijk onder deZwarle

Mende dienen. Nog eens, ik wil verlrekken, en Sl. Maarleii! voor ii\\e rekening kome heigeen er gebeuren zal, Messire !quot;

I »Zoo driflig niel, lieer!quot; antwoordde l'errol, »ik wil u eerst nog wat verbalen, dat niel ondienstig zal zijn om aan te hooi en. —Hiso! schenk in, een vollen beker. — Ik was nog jong, hel is

II jaren geleden ; Walson was nog niet bij mij, ik n geloof, dal hij nog in zijn vaderland diende, dat e hij zoo verstandig geweest is, om te verlaten, een •' land vol mist en nevel; en Frankrijk is zoo schoon! 11 En zie, Heer Van Sehad'elaar ! ik werd verliefd op : de (loehter van een edelman, en had niets dan mijn '' zwaard, mijne jeugd en mijne ruiters; want reeds quot; toen was ik hoofd der Zwarte liende. O! dat die

lijden konden lerugkeeren ! toen was ik jong en i' sterk, de aarde was voor mij een hemel; ik was

'■ in Provence, en de vrouwen.... — liiso! schenk

in! ik drink op de ffezondheid van de Proveneaal-'I scbe meisjes; dat zijle\en!— Heb geduld ! Heer

8 Edelman! ik heb zeer spoedig gedaan ; ik vervolg.

'I Ik begaf mij naar dien edelman en vroeg om de

band van zijne doeliter. Hij vroeg wie ik was ; ik li noemde mij, en hij meesmuilde; zoowaar als gij

(' geheel in mijne macht zijl!quot; riep Perrol met drilt,

11 »hij zag mij lachend aan ! hij brachl mij aan bel

geopende glasraam, toonde mij de omliggende landstreek, en zeide: »zoo vc u\\ oog strekt, knaap!quot; (lel wel, hij noemde mij knaap, maar hij was reeds een grijskop) «zoo ver uw oog kan zien, behoort hel land aan mij. Ziel gij hier onder u dit sterke kasteel met zijne torens en muren, met zijne ophaalbruggen en valdeuren, met zijn grachten en shiippoorten ? Welnu ! nacht en dag worden de muren hewaakl door mijne mannen van wapenen, er zijn er tweehonderd bier, en ik heb nog vier hiirchten, even sterk als deze, welke ik evengoed kiin bezetten, en als ik mijne heervaart uitschrijl', dan vereenig ik veertien edellieden onder mijne hnnier en hunne vazallen volgen haar.quot;

Toen toonde bij mij zijn wapen, dal met scbil-lerende kleuren opeen hord hoven den selioor-slcen was afgemaald, gaf er mij een hoogdravende hesehrijving van, en wees mij de afbeeldingen van cenigen zijner voorvaders, die boven hunne wapenrustingen hingen. Ik gelool, dat hij, ik weel niet welken ouden (iriek als zijn stambee!' opgaf.

bij stelde mij voor aan zijne vrouw, die van even liooge geboorte was als hij; zij verwaardigde mij niet eens met een enkelen groet. Hij wees mij zijn zoon die schoon, jong en sterk was, en zeide tot mij, «dat deze dapper lt;'11 braaf, en de hoop van zijn geslacht was, en dal zijne dochter schoon, rijk en wel opgevoed, aanspraak kon maken, om met een vorst in den cclit te treden.' Toen bij dit alles gezegd en aangetoond had, wierp bij een blik op zijne vrouw en zijn zoon, en vroeg mij lachend, wal ik kou aanwijzen, om tegen dit alles op te wegen ? Zijne vrouw zag inij trolsch aan ; de jonge edelman raakte aan bet gevest van zijn degen, en wal denkt gij dal ik antwoordde. Heer Van Schaf-felaar? Wal zoudt gij gezegd hebben? Hiso! vul den beker ! Welnu, ik zal bet n zeggen :

Ik zeide hem dank voor hetgeen bij mij getoond en jiezegd bad, ik haalde mijn zwaard twee handbreed uil de schede, en zeide lachende:

quot;Ziedaar bet antwoord. Heer! op uw vraag. \l wat gij mij hebt aangewezen, kasteden en krijgsvolk, edellieden, vazallen en een fraai wapen, dat alles zal ik mij niet mijn zwaard welen te verscbaHen; mijn adeldom staat op dit lemmer irescbrevcn : en als ik uwe dochter tol mijne vrouw neem, zullen ook levens hare voorouders de mijne worden. Wal uw zoon betreft, ik bied hem het onderhcvelhebbcrsehap iu mijne bende aan; want zij is groot genoeg om twee hoofden noodig te hebben.quot;

Maar hij \\as niel tevreden met mijn antwoord, noemde mij een onheschaamden en gemeenen knaap, •■n dreigde mij met gevangenschap, indien ik ooit weder mijn voet in een zijner sloten of op zijn grondgebied durfde zetten. Ik bad hem, let wel, Heer ruiter! ik bad hem om mij zijne dochter Ie laten zien, ten einde mij op hare genegenheid Ie beroepen; want ik had baar dnivelsch lief. Maar hij zeide mij, dal zij mij verachtte, dat zij nimmer mijne vrouw zon worden, gelastte mij op slaandeu voet zijn liurcbl te verlaten en riep zijne knechten; maar ik dnii heen en /ij durfden mij niel aan raken. Wat zegt ge van dit alles?quot;

quot;Dal die edelman edel en verstandig handelde, en u genadiger antwoord gaf, dan menigeen zon gedaan hebben, antwoordde Nan Schallelaar ongeduldig.

»(iij denkt zoo, hernam IVrrol, quot;ik dacht zoo niet ; maar sla mij toe nog eens Ie laten schenken. Iliso ! Ik vervolg, ba! nu moeten wij zien, wal verder gebeurde.

Wij springen twee jaren \erder; iwcc jaren,


-ocr page 96-

OLTMANS, DE SCHAAPHKRDER.

76

liet is niet lanjt. — Op zekeren naclil werd de hurelit, welke ik zoo sterk gczion had, (•vervallen; dezellde mannen, die vroeger de muren en torens bewaakten, werden ovei' de klinir iiejiiaijd.

Twee dagen later rookten de imitihoopen \aii den vernielden bnrclil nog. Gij znll nimmer de boorden van de Durance bezoeken; een ol'andere berder zou n daar wellicht nog eenigc Injzonder-beden, die nu te lang zijn, nopens dien bouwval verhalen. Dat voorvaderlijke kasteel was vernietigd, met de allieeldsels zijner voorouders, luinne wapenrustingen en zijne tweehonderd gewapenden; maar bij was ung groot en niiicbtig. /.ijn zoon. die zooveel beloofde, zoo schoon, zoo dapper was, ging op zekeren morgen op de jacht, door één knaap vergezeld; bij ontmoclte in een hollen weg iemand, die gebeel alleen was, deze was ook jong; welnu, die twee jongelieden grepen het zwaard, zoodra zij elkander zagen, zij zeiden niets, maar vielen op elkander aan.

O! men is zoo driftig als men jong is. Heer Van Schafl'elaar! vooral in bet Zuiden. Welnu, legen den middag zal de edelman met zijne vrouw en zijne dochter, die ik bemind bad, hij bel lijk van den jongen edelman ; zij hadden geen zoon, zij bad geen broeder meer ; bij, die de roem van hun geslacht was, op wien al hunne hoop rustte, was door zijn knaap teruggebracht, reeds koud en verstijfd en bet hoofd lot aan den mond gekloofd. Een maand later was de edehnim weduwnaar ; zij was Irotscb en onverschillig, de hoogadellijke vrouw ; maar zij was toch moeder, (üj huivert. Heer |Van Schafl'elaar! ba! bel zwaarste is voorbij, luister! De oude edelman was nu de eenige, maar ook de laatste van zijn stam, doch bij was nog altijd machtig; nog bad hij vier sterke kasteden, nog waren veertien edellieden zijne leenmannen. Maar zie ! de goede koning bodewijk, die nog regeert — wiint dil alles gebeurde in Frankrijk — ontving een ongcleekcnden brief, waarin men hem herichtte, dat onze edelman met diens nee!' van Bretagne briefwisseling hield. Men zegt, dat hij wantrouwig is; maar, op mijne eer, ik zweer n van neen; want bij geloofde, ha! ba! wat men hem berichtte, zonder de zaak te onderzoeken ; en evenwel zweer ik u bij mijnheer satan en zijne benden ! dat de bescbuldiging valsch was. En om elkeen af te schrikken om edelman te willen worden, of iets Ie doen voor een titel, dien de vorsten naar willekeur geven of afnemen, zoo werd zijn wapen verbroken; zijne goederen werden aan de kroon vervallen verklaard, en de edellieden die hem leenpliebtig waren, van alle gehoorzaamheid ontheven. Men ontnam hem eer, naam, wapen en goederen ; maar men liet hem bel leven; bij was oud. en bet leven was veeleer een lijden dan een genot voor hem. /nil gij nu nog zeggen, lieer Van Schalldaar ! dat die trotsebe grijskop een verstandig antwoord gaf?quot;

Van Sdialfelaar zweeg. »Uiso! riep Perrol. «schenk in, mijn page ! maar in één ding had de edelman toch gelijk gehad, in ééne zaak had bij waarheid gesproken,quot; riep Perrol lachende, en bief den beker op, «namelijk, dat zijne dochter nimmer mijne vrouw zou worden; want ik nam baar lol mijne bijzit ; en eer nog de twee jaren vervlogen waren, liet ik baar uil mijne legerplaats jagen met al de lichte deernen, die mijne ruiters bedierven.quot; Dil zeggende, ledigde hij den beker, gaf dien aan zijn page, en eindigde zonder dat zich eenige aandoening op zijn gelaat liet blijken. »lk zal niet meer drinken, Hiso ! verw ijder u met den wijn. — Maar zijl gij stom geworden, lieer Van Schalfelaar, wat zegt gij 1 beklaagt gij u nu nog, dal gij u den tijd gegund hebt om naar mij Ie luisteren ?quot;

«Indien ik van een ander vernam, dal gij dat alles gedaan badt,quot; antwoordde deze bedaard, «dan zou ik mogelijk nog woorden kunnen vinden, om u mijn afschuw Ie kennen te geven; maar nu gij bet zelf zegt. nu gij u daarop beroemt, nu schiet mij niet anders over dan te zwijgen; doch nu ken ik n en uwe manier van bandelen.quot;

«Mij beroemen op een zaak van zoo weinig belang!quot; zeide Perrol verwonderd, en vervolgde spottend : »lla ! Heer Van Schalfelaar ! gij doel mij onrecht: bet is de goede koning Lodewijk. wien de eer toekomt ; voor bet overige, wal is het ? een kasteel, dat in den nacht beladderd wordt, eenige krijgslieden, die men in den slaap afmaakt, een maagd minder, en een knaap, bijna zonder baard, die zich bij den eersten bouw hel hoofd laat kloven. O! ik zou u andere gebeurtenissen kunnen verbalen ; maar gij zegt, dat gij mij nu kent: juist daarom, Heer ruiter! heb ik mij de moeite gegeven, zooveel woorden te verspillen. Alles, wat ik gedaan heb in mijn leven, hen ik gewoon om overal luid te zeggen; want dit betaamt den man van moed, en ik hoop, dat gij dit ook kunt] doen. Heer Van Sehatfelaar! maar ik wil u ook nog zeggen, waarom dil alles zóó geschied is en niet anders. Sedert lang wist ik. dat men zich op een lafaard moet wreken, door hem een langzamen, smartelijken dood te doen ondergaiin,


-ocr page 97-

77

/eidc liij vi-eeselijk griinlaclicndcf; «inaiir dc audi' ('dclman was nog bezield mei een jeugdigen moed; doch iiel was mij ook bekend, dal men /icii op een dapper man nog heler wreken kan dan op een ellendeling, met smarlen, die erger zijn dan dc pijnlijkslc dood, namelijk, door hem Ic Irellcn in liclgeen hem dierhaar is.quot;

»lla! ' riep \ an Schailclaai', «dat is verschrikkelijk,quot; en hij huiverde; een koude lillitif; overliep hem van hel hoofd lot dc voelen.

«Verschrikkelijk?quot; vroeg Pcrrol ijskoud, en zijne hliksemcndc oogen richlten zich strak op Van SchaHclaar, «gij vindt dil verschrikkelijk, en hel redt u nu het leven ! of dacht gij slralfcloos hier te kunnen komen, mij in mijne rusl le sloren, om hevelen over te nemen van een paap: mij te hc-leedigcn, stralfeioos te beschimpen, na hetgeen lusschen ons is voorgevallen? Denkt gij dat ik niel weet, wie den Bisschop ontraden heelt mij in zijn dienst te nemen, en heigeen gij toen gezegd hebt? Vergeet gij, dm gij een mijner ruiters hehl vermoord, en dat ik, Pcrrol! mij met u heb moeten verzoenen. Per moio! dacht gij,quot; vervolgde hij mei verhefling van slem, «mijne legerplaats levend Ic verlaten, na hetgeen gij gezegd hebt, indien bel niet zóó zijn moest en niel anders ?quot;

»(iij denkt dan, dal alles voor uwe machtspreuken moet zwiehlen, verachtelijke en koelhocdige moordenaar ! dat alles voor u beeft en moet onderdoen ?quot; riep Van Schall'elaar luid, en de hand dreigende naar hem uitstrekkende.quot;

«En wie zal voor u de partij opnemen ? is het dc Misscbop, wien zwaard en herderstal'onlvallen

zijn ?quot; vroeg Pcrrol lachende.

«Neen!quot; antwoordde Van Schall'elaar met waardigheid, «het is een Wezen, tegen hetwelk gij niets zijl; God zal mij bijslaan, gij kunl Hem hc-lecdigen, maar Mem verraden, zooals mijnheer David, dat knul gij niel.quot;

«Ha !quot; riep Pcrrol, «indien gij met zulke mach-ligc beschermliecren voor den dag komt, dan zal ik mijnheer salan moeten Ic hulp roepen,quot; en hij vervolgde, schamper laehende : «maar goede lieer! vele lieden hebben zich legen mij verzet, zeggende, dat de almachtige God met hen streed, en evenwel hch ik hen allen in hel stof geworpen ; en zie, deze hand,quot; hij strekte zijne hand mei den zwarten handschoen naar Van Schalïelaar uil, deze hand heefl hun voor eeuwig hel zwijgen opgelegd.quot;

«Dan is het daarom, dal dc Heer baar getee-kend heefl !' riep Van Schall'elaar koel, «maar ik vertrek. Messire ! voordal uw roode hand ook mij het zwijgen oplegt.quot;

»0 wee, Heer! wal hehl gij gezegd!quot; gilde llenri.

«Verdoemd, nog eens!quot; schreeuwde Pcrrol, terwijl hij opsprong: »shiil aan, kerels ! wijkt niet, of, voor den duivel! ik zal u vinden ; grijpt dien ellendeling, maar doodl hein niet. Ha ! armzalige spotier! ik zal u lalen slaan als een gemeen lijfeigene, en ii leekenen, dat elk u dadelijk zal kunnen herkennen ! Hij hield zijne armen over elkander geslagen ; zijne horst bewoog zich on-sluimig; hij bevochtigde met zijne long zijne lippen, die Itleek van woede zagen ; diepe rimpels waren in hel gefronste voorhoofd, en zijne oogen scholen bliksemstralen op zijn vijand.

«Huimie voor Van Schall'elaar en St. Maarten !quot; riep Van Schall'elaar door hel vizier van zijn hclni, dal hij snel gesloten had ; hij trok zijn groot zwaard, en zag naar welke zijde hij zich den doortocht banen wilde. Wal Walson bclrefl, deze slond niel ver van Pcrrol; ecu kwaadaardige lach verloonde zich op zijn hatelijk gelaal, en indien Pcrrol niel gelast had Van Schall'elaar levend le grijpen, dan zou hij zich zeker dadelijk op hem geworpen hebben. Kr was nu geen bloed le vergieten, en hij bemoeide er zich dus niet mede, ofschoon hij er zich mede vermaakte ; maar omdat hij alleen hel oog naar Van Schall'elaar richtte, zag hij niel, hoe de door hem zoo verachte knaap, die even spoedig als zijn heer hel zwaard gelrokken had, en zich achter dezen hield, zooals hel een dapperen knaap betaamde, nu en dan een w raakgierigen hlik op hem wierp; hij wist niel, dat dc dwerg slechts op een gunstig oogenblik wachtte, om op hem in Ic rijden en hem hel zwaard in de horst Ic stooien.

«Voorwaarts, kerels! voor den duivel! grijpt hem, quot; schreeuwde Pcrrol ongeduldig, en stampte met den voel, «en ik zal u geld en wijn laten geven.quot; Vidal slond naast hem en had, zonder dal hem dil gelast was, den helm van zijn meester opgenomen, welken hij hield in de linker- en een zware slrijdhijl in de rechterhand. Pcrrol was bedaard, maar lachte niel; de jonge page, die achter hem slond en hel schild vasthield, beefde.

Dit alles geschicddc als in een oogenblik ; de ruiters hadden zich van de palen en lallen der reeds afgebroken leulen meester gemaakt, en gingen er Van Schall'elaar al juichende en scheldeiide mede le keer. Meer en meer verengde zich de kring, binnen welken zich Van Scliallelaar bevond, die maar al te goed wist, hoe gemakkelijk men hem met deze palen, die veelal vorksgewijs waren, van


-ocr page 98-

78 ÜLTMANS, DE S

hol paard kon lichlou. Zijne oogcu dus sluilondc voor hetgeen hem zou overkomen, als liem ilii ongeluk le henrl viel, riep hij nog eens : «lUiimle voor Van Seliall'elaar en Si. Maarten !quot;' Iielgeeu de Zwarle Huilers heanlwoordden door «Leve l'erroll leve de Zwai'le Hende !quot; le roepen. Mij vatle zijn zwaard mei heide handen, en was gereed .Moor de sporen in de zijde le drukken, toen lienri hem op zijde reed, en met de linkerhand den kellinu sterk aanhaalde, waarmede Moor bestuurd werd. Van SeliaHelanr, in liet eerst denkende, dal hel een zijner hespvingers was, die hem in zijne vaar! w ilde sluiten, greep de hand, w elke zieli van den teugel meester maakte ; maar voordal hij zag, dal hel zijn knaap was, ol hem vragen kon, w al hem zoo sloul maakte, drong een lieht gewapend ruiter door de mannen van de Zwarte Hende heen, en zijn paard raakte Itijna dal van Van Sehail'elaar, voordal deze hem gewaar werd. Mei was een man in de kraehl zijner jaren niet groot, doeh gezet van gestalte ; zijne roede wangen en zijn vroolijk open gelaal verrieden, dal hij een vriend van een goed voorziene tafel en het edele druivennat was, en Henri, die, zoodra hij hem in den kring en hij zijn meester zag, den teugel losliet, l iep verheugd ; »(iod zij gedankt, ziedaar den hraven heer van /.Nijveld; wij zijn gered. Meer!quot;

»Bij alle Heiligen!quot; riep de ruiter, verwonderd in het rond ziende. »wal geheurl hier l'allen legen i'én ! en dat met wapens die geen wapens zijn, welke aan een krijgsman passen.quot; De ruiters, ofschoon zij niet terugtraden, zeilen de houten latten, die zij iu de hand hielden, hij den voel neder, en waehtlen nadere hevelen. De helofle van geld en wijn, hun door Perrol gedaan, had op hen de verwachte uilwerking gehad: zij haakten naar het oogenhlik, waarin zij Van Sehail'elaar, die hun aanvoerder lieleedigd had, van zijne wapenrusting zouden kunnen herooven, en hem met hunne slijgheugehiemen geeselen; want daarmede had Perrol hem immers gedreigd.

«Verroer u niet, Heer! ik zal u hijslaan,quot; zeide van Nijveld zacht lol Van Sehail'elaar, toen hij langs hem heenslaple; want deze, ofschoon hij zijn zwaard had laten zakken, wist niet of hij moest wachten of van deze gelegenheid gehruik maken, om zich met geweld le verw ijderen. Deze weinige woorden maakten echter aan zijne heslui-leloosheid een einde; hij hleef.

Het zal misschien sommigen verw onderen, daar Perrol zich in den kring hevond, of liever met Vidal en Walson een gedeelte daarvan uitmaakte.

dat Van Sehail'elaar niel de voorkeur had gegeven langs deze zijde door le hreken. Perrol en Walson waren toch hijna niel of slecht gewapend; zij zouden zeker Moor in zijne vaart niet hehheu kunnen sluiten, en het fiere dier had zeer gemakkelijk ovei-het veld kunnen heenspringen; doch wanneer men in het oog houdt, dal Van Sehail'elaar Perrol verafschuwde, en dat deze de eenige inenseh was. welken hij onverzoenlijk haatte, maar ook levens de eenige, dien hij huiverde le hestrijden, wiens aanraking hij zelfs verfoeide, dan zal deze verwondering ras verdwijnen. Hovendien stond Perrol daar,ongewapend zonder helm, zelfs hloolshoofds; en dit alleen maakte dat Van Sehail'elaar hem ontzien wilde: dit heveiligde hem meer dan de heste wapenrusting.

Perrol zette eeu ontevreden gelaat, toen van Nijveld voor hem stilhield, hem de hand reikte^ en zeide: «Ik groet u, Messire! maar wat geheurl hier toch? ik hoop immers, dat gij onzen wapen-hroeder niet wilt heleedigen.quot; Toen hij de doods-hleeke kleur van Perrol's gelaat bemerkte, riep hij schielijk: «in tiods naam, spreek! gij wilt hem immers het leven niel benemen?quot;

«Het leven,quot; zeide Perrol, «denkt gij daa, dal gij hein nog levend vinden zoudt, indien zijn dood mijn welbehagen geweest ware? (iij komt zeer laat om hem tol voorspraak te dienen. Heer van Nijveld ! maar geloof mij, de knaap die u te hulp heeft geroepen, zon een vergeefschen rit gedaan hebben, zoowel als gij zelf, indien ik hem had willen strall'en, zooals hij verdiend heeft.quot;

«Hel is waar,quot; hernam van Nijveld, «die kleine jongen heeft mij gebeden herwaarts le komen; ook breng ik u lijding uit Utrecht; mijne komsl heeft dus een dubbele reden. Ik begrijp hel, gij zijl te edel om iemand te dooden, die ia uwe macht is; laat hem dus gaan. Waartoe dienen die lafhartige heieedigingen, welke uwe ruiters zich in uw bijzijn verstouten dien edelman aan te doen?

«Ma! zeide Perrol, zich nederzet lende, «die brave jongens vermaken zich een weinig met dien dapperen heer. Zit af, en zet u naast mij neder, gij zult u recht vermaken. Wilt gij wijn hebben? gij zult eens zien, hoe ik weel om te springen met iemand, die mij zotternijen komt zeggen, en mij vertelt, dat hij beloofd heeft zich als een lafaard le gedragen. Hij lachte en schoof zich ter zijde.

Met korte, doch dringende woorden, bracht heer (Jerril van Nijveld hem onder bel oog, dat Van Sehail'elaar gekomen was, vertrouwende op hunne beleefdheid en hun eergevoel, en dat het hem leed zou doen, indien iemand, die zoo algemeen


-ocr page 99-
-ocr page 100-

m

■ .

-ocr page 101-

f)K LECiKIUMAAIS.

bemind en geëerd werd, op een onwiianligo wijze werd behandeld! bij weigerde id' le stijgen, voordal PoitoI Van SeliaU'elaai' bad lalen jraan. »ltinnen kort, Messire!quot; eindigde bij /aebl, »/iill isij hem mo gelijk wel eens in bel veld onlmoeten; indien hij nu iets gezegd beell, dat n mishaajil, zoo knul i.rij er dan, ol' zelfs vroeger, op een ridderlijke wijze voldoening van krijucn: want Van Seballelaar zal u zijn bandsehoen laten, als gij bet verkiest; wal kunl gij meer verlangen?quot;

quot;Wal bemoeit gij n met mijne zaken, lieer!'' zeide Perrol gemelijk, »ik wensehte, dal iiij te koten gebleven waart, in plaats van mijne ruiters in hunne vroolijkbeid te sloren.quot;

»Kii zoo waar ik van Nijveld heel,quot; zeide deze heraden, zoo zeg ik n, Messire! dat ik niet kan toestaan, dal nwe ruiters hem lot speelhal van hunne losljandigheid maken. Wal n helreil, !.rij kunl immers uog dadelijk voldoening van hem krijgen; ik hen er immers hij, om le kunnen zeggen, dat alles naar de wellen der eer is gesebied.

»lk wil, dal hij blijft leven, en dat hij door mijne ruiters wordt afgerost, lieer van Nijveld,quot; zeide Perrol kortaf.

»ls dil uw laatste woord, quot; vroeg deze bedaard, terwijl hij in hel rond zag, »en is er geen middel om n van uw voornemen le doen afzien, Messire ?quot;

Perrol slrekle zieh op bel veldbed uil, en zeide geeuwend: «Voorwaar, lieer! gij valt mij lastig; den droomer heb ik reeds zoolang voor mijn gezicht, dat ik er van walg; ik wensebte zelfs wel, dal hij en zijn verdraaide knaap al naar den duivel waren. Welnu! indien gij voor zijn losgeld honderd Meiersche guldens wilt geven aan mijne ruiters, en mij bidden hem te laten vertrekken, dan kunt gij hein in veiligheid brengen.quot;

»Zij zullen bet geld hebben,quot; riep van Nijveld verheugd, »en ik verzoek n hein le lalen gaan. Zijl gij nu tevreden, Messire?quot;

quot;Lel wel, beste lieer! zeide Perrol lachende, en Walsou's gelaal vertrok zieh ook tot een stroe-ven glimlaeb, »ik heb gezegd bidden, en niet verzoeken ; indien r«ij niet kunt besluiten iets le doen, dal door de meeste edellieden zoo ongaarne gedaan wordt, dan blijft hij mijn man.quot;

Met goedhartig gelaat van van Nijveld verried, dat bij verontwaardigd was over dezen eisch van Perrol; bij zweeg een oogenhlik, zag naar Van Seballelaar, en w ierp een doordringenden blik naar en over de ruiters aan zijne linkerzijde ; toen zeide hij bedaard ; »(JerriI van Nijveld bidt den aau-

Van Schaf- |

felaar vrij en frank le laten gaan, en zal honderd lieicrsebe guldens als losgeld betalen.quot;

»lk ben voldaan,' zeide Perrol koel; «maar laai hem terstond verlrekken; en gij zuil wel doen. lieer \an .Nijveld! u nimmer weer te plaatsen lussehen mij en dengene, die mijn toorn heeft gaande gemaakt.quot;

«lieer Van Seballelaar! zeide van Nijveld, die niets iieantwoord, maar zich gespoed had zijn paard Ie wenden, «vertrek nu in Gods naam, en rijd spoorslairs naar Wijk. Deze oorden zijn niet veilig voor iemand, die de kleuren van mijnbeer den Missebop draagt.quot;

»lk dank u, lieer!quot; hernam Van Seballelaar aangedaan, terwijl bij zijn zwaard opstak, «kan ik aan mijnbeer David zeggen, dat de brave edelman, die mij gered heeft, want dit hebt irij inderdaad, lieer! — nog altijd even trouw als dapper en niensehlievend is '?quot;

»lk ben met Monlfoorl en mijn broeder verzoend,quot; zeide van Nijveld aarzelend, «maar ik kan u niet zeggen, wal ^rij aan zijn Eerwaarde zeggen moet; verhaal hem belgeen gij gehoord en gezien hebt, dan zal hij er genoeg van welen; maar vertrek nu, en zeg niets aan Perrol; het heeft mij veel gekost, om hem le bewegen u le laten gaan.quot;

«Vaarwel, lieer!quot; antwoordde Van Seballelaar, terwijl bij hem de hand drukte, «voor eeuwig hebt inj mij aan u verplicht, en nog altijd hoop ik, dat gij mijn meester zult getrouw blijven; God zegene u !quot; en bij verw ijderde zich.

De lieer van Nijveld antwoordde niets, maar boog dieg.

Nog altijd stonden de ruiters in gesloten gelederen ; en toen Van Seballelaar stapvoets langs Vidal reed, om de plaats le verlaten, waar hem zooveel leeds getroll'en had, raakte de horst van zijn paard bijna de ruiters, die niet gezind sebenen hem door le laten, maar onheweeirlijk en somber bleven slaan. Perrol riep nu gebiedend : «Laat de edelman doorgaan!quot; en de Zwarte Huilers openden den kring; Van Seballelaar, die zijn helm geopend bad, toen van Nijveld hem aansprak, wierp in bel voorbijgaan een hlik op Perrol. Deze lachte boonend en groette hem met de zwart geband-schoende hand ; maar Van Sehall'elaars gelaat bleef bedaard, of zoo bet al iets uitdrukte, dan was hel diepe veraehling voor liet hoofd der Zwarte Bende. Wat Henri betreft, die achter zijn meester reed, deze zag Walson dreigend aau, hetgeen dezen laalsten en Perrol in een luid gelach deed uitbarsten ; zelfs toen bij builen den krinit der ruiters


-ocr page 102-

OLTMANS, l)K SCHAAPHERDER.

so

whs, keerde hij zich een wciuiR om in den zadel, draaide hel hoold om, en wierp nog een wraak-zuchligea hlik o]» den Engolschen edelman. Zoodra Van Schall'elaar het kaiii|) weiland verialen had, waarop hel paviljoen was opgeslagen, en hij den weg bereikt had. verwijderde hij zich met zijn knaap in vollen dral'.

Van Nijveltl steeg al', gal' zijn paard aan den page over, die den helm had nedergelegd, en naderde Perrol, «Vidal 1quot; zeide deze, »neein honderd Reiersche guldens, en geef ze aan Froccard/ om ze onder zijne makkers die hier zijn, gelijk Ie verdeelen, en zeg hem, dat zij hij een andere gelegenheid den wijn hclihcn zullen; ol'schoon zij eigenlijk niets verdiend hebben.quot; Vidal boog zich, en ging been. »lk zal hij gelegenheid dat geld wei eens van n krijgen,'quot; zeide hij lol van Nijveld, «mogelijk zendl hij het u wel spoedig ; zulke soorl van lieden zijn gewoonlijk slipl in het helalcn. '

»lk heb hem van het losgeld niets gezegd,' antwoordde deze, »al hadt gij nog eens zooveel gevraagd, Messire! ik zou hel gegeven hebben. Zie! bel heelt mij genoegen gedaan dezen getrouwen leenman van den Bisschop, dien wij beiden verlaten, een dienst Ie kunnen bewijzen.'quot;

»0! het geld lt; ook niets,'quot; zeide Perrol laehende, «voor tienmaal zoo.eel zon ik hem niet losgelaten hebben ; maar ik dacht niel, dal een edelman zooals gij, zoovel' zou gaan om mij te hidden.quot;

«Messire 1quot; zeide VValson met nadruk, terwijl bij naar Perrol trad, «indien gij de moeite wilt nemen op te slaan, dan zult gij zien, dat wij ons haasten moeten, indien wij niet te laai komen; want onze buren zijn marschvaardig. quot;

«Wat is hetvroeg Perrol, en stond op; hij zag naar de zijde die Walson hein aanwees, en zeide toen

van Nijveld vorsehend aanzag :

haastig, terw

«Weet gij mij te zeggen. Heer van wal dal beduiden moet 1 Waarom rnkl dal volk daar builen de plaats, waar hel zoolang gelegerd is geweest? Is hier de weg naar Utrecht! want voor den satan ! ik geloof dal bel uwe vuurroeren zijn, die daar achter dien boomgaard staan. quot;

Van iN'ij veld scheen niel zeer in zijn schik, toen Walson aan Perrol bericht gaf van hetgeen hij ontdekt had ; hij verloor evenwel zijne tegenwoordigheid van geest niet, toen Perrol hem zoo onzacht aansprak, maar antwoordde vroolijk lachende: »lla, ha! Messire! gij hebt een zeer goed gezicht, bel is mijn luitenant mei mijne goede kloveniers. Regrijpl gij nu, waarom een Utrechtsch edelman ii gebeden bcefl Van Schall'elaar te laten gaan 1 bel was omdat mijn trouwe, oude Volkert daar reeds posl had geval, gereed om mij bij te springen, als het onverhoopt noodig was : het is gcenc schande Ie bidden, als men sterk is.quot;

«Sterk !quot; riep Perrol driftig, «ha ! indien ik ge weten had, dat gij daarom zoo laai kwaamt; maar ik houd niet van die kerels, en ik weet niet of ik hen nog niet dadelijk door mijne ruiters zal laten terugdrijven.quot;

«Dal zou al Ie moeielijk gaan,quot; hernam van Nijveld lachende, terwijl bij zich in den zadel wierp en zich verwijderde ; gt; 'aal uwe ruiters bun gemak houden, en ik zal den ouden Volkert zeggen, dat hij den terugtocht laai slaan.quot;

Terwijl van Nijveld naar zijne soldalen reed, nnderbield Perrol zich mei Walson, waarna deze zich verwijderde. Aan Vidal, die hem berichtte, dal hij bet geld bad gegeven, zeide hij, na hem cenige hevelen gegeven te hebben : «Zeg aan mijne ruiters, dat zij zich op staanden voet van hier verwijderen, en aan Froccard, dal ik hem zal laten opknoopen, indien ik bemerk, dal hij bet geld niel gelijk verdeeld heeft.quot;

Hel geluid van de trom gaf te kennen, dat hel voetvolk zich verwijderde, ook kwam van Nijveld terug, stapte af, zette zich naast Perrol neder, liet zich door Riso een beker wijn geven, en, zonder te spieken over hetgeen te voren bad plaats gehad, verhaalde bij hem hetgeen hij hem Ie zeggen had. Deze twee mannen, die zoozeer in karakter verschilden, onderhielden elkander zonder de minste oneenigbeid over de zaken, diehun heiden aangingen.

Zoodra de heer van Nijveld vertrokken was, trad Perrol na een oogenblik in gedaehteu gestaan te hebben, zijn paviljoen binnen, ten einde zich te verkleeden ; bij gaf, toen bij hel verliet, aan Vidal hevel, bet terstond te laten afbreken en samen te vouwen, besteeg daarop een Iraai grijs paard, dal in de vlakte van Arabic geboren was, en verwijderde zich snel als de wind, om zijne ruiterbende van den rechter- tot den linkervleugel in oogen-scbouw le nemen, en daardoor hunne marscb-vaardighcid te bespoedigen.

Tol groole verwondering der burgers van \\ ijk, en tot groole veronlriisling van hen, die dooi' de te houden paardenmarkl er been gelokt waren, werden de poorten nog vóór den avond gesloten, en werd door de geheele stad mei tromslag uitgeroepen, dal iedereen zich lot nader order in zijn buis moest houden, daar mijn genadige beer


-ocr page 103-

van Utrecht, heer David viin Uourgondië gelast had een ieder in de geviingenis te laten hrengen, die hel waagde zieh op straat te vertoonen. Vele gissingen werden er gemaakt; maar niemand wist met zekerheid te zeggen, vanwaar dit plotselinge hevel zijn oorsprong nam. Het uitrukken van de voetknechten van Kvert Van Wilpen, die jjeruimen tijd werkeloos in de stad gelegen hadden, en kleine troepen paarde- en voetvolk van des Hissehops lijfwacht, die de stad doorkruisten om de gegeven hevelen te doen gehoorzamen, deden met recht vreezen, dat er iets geheurd was, hetwelk den Bisschop verontrustte. De waard uil (!lt;■ /taodc l)rlt;ilt;(l' scheen heter onderricht dan een dergenen, welke, of uit eigen verkiezing of door het plotseling hevel van den Bisschop, zijne gasten geworden waren. Hij verhaalde hun in het geheim, diil de knaap van heer Jan van Schallelaar, die de kamer he-woonde, welke de vreemde heer met zijne dochter genoodzaakt geweest waren te hetrekken, hem vertrouwelijk gezegd had, dal de burggraaf van Monlfoort verkleed in de stad was, en dat hij voornemens was al de paarden weg te voeren, die op de markt zouden gehrachl worden, ten einde zijne rijzige ruiters van paarden te voorzien, waaraan zij gebrek hadden.

Daar onze lezers heter hekend zijn met hclgcen er geheurd was, zullen deze maatregelen van voorzorg niemand hunner hevrcemden. Toen de avond viel, stond Jan van Schallelaar met een groot gedeelte zijner rijzige ruiters buiten de stad, gereed om voort te rukken, indien het noodig mocht zijn. Het meerendeel der voetknechten van Van Wilpen, dal mede aan deze zijde was, stond aan zijne rechterzijde, en bezette de brug over den Krommen hijn. Hel overige gedeelte van het voetvolk en van de SchaU'elaars, die door Frank werden aangevoerd, was van (her-Langbroek lot aan de Wijkerweg voorwaarts gerukt, zoodat deze twee door den Krommen Mijn vaneengescheiden krijgsbenden elkander onderling konden ondersteunen ; de bezettingen uil Loersum en Amerongen werden verwacht, zoo spoedig hel volk, dat in Ithcncu lag, deze twee plaatsen zou bezet hebben.

Zwijgend stond Van Schallelaar vóór zijne ruiters, aan wie hij de diepste stilte aanbevolen had ; hij droeg nog dezelfde wapenrusting, die hij des morgens had aangehad, en het brood en de haver, die Moor door de zorg van Henri in ruime male genoten had, maakten, dat zijn meester hem met recht kon beschouwen als een versch paard, dal zoo van den stal komt. Zijn oog was somber; men

J. F. Oi.tmans, De Schaapherder, I.

kon zien, dal hij nog niets vergeten had van hetgeen er gebeurd was; van tijd tot lijd echter zag hij voor zich uil, en luisterde aandachtig. Tweemaal waren hem lieden genaderd, die boerenklce-deren droegen, van de zijde van Ulrechl kwamen en bij hem bekend waren als verspieders van den Hisschop ; ontevreden had hij telkens aan een zijner ruiters gelast hen naar hel slot hij den Missehop Ie brengen. Kimlelijk reed zijn knaap hem op zijde, bracht vol vreugde het bericht, dat de vicaris van den hisscbop zeer spoedig bij hem zou zijn, en verzocht hem de eer te mogen hebben hij zijn persoon Ie blijven, indien hij over zijn gehouden gedrag tevreden geweest was.

»lk heb u immers reeds gezegd, llcnri !quot; zeide Van Schaiïelaar vriendelijk, »dat gij een dappere knaap zijl, en waarom zou ik u dan niet toestaan bij mij Ie blijven ?quot; ,

»Maar gij hebt gesproken om mij naar Frank te zenden,quot; zeide Henri langzaam.

quot;Het is ook zoo, ik wilde het gaarne ; maar gij hebt wei verdiend, dat ik u heden iets toegeef. Doch zeg mij, Henri! waarom zijl gij liever hier 1 indien wij, dat God geve! vooruitgaan, zal immers frank niet achlerblijven, zeide Van SchaHelaar.

liet is zoo, lieer! antwoordde de knaap, «maar de zwarte vlag wappert aan deze zijde van den liijn. en die groote, mode liril zal zien, dat ik om zijne groote handen niet geef, en dat het kleine zwaard van meester Wouter ook scherp is.quot;

»(iij zult mij op den voet volgen, Henri!quot; zeide Van Schallelaar: terwijl hij hem een wenk gaf om te vertrekken, en toen deze zich vroolijk verwijderd iiad, zeide Van Schallelaar hallluid; »Kn wat zou de Missehop zeggen; indien hij evenals ik in het hart van dezen nietigen knaap lezen kon? zoo klein, zoo gering als hij is, gevoelt hij geen grooter genoegen dan zich te wreken, omdat men hem bespot heeft, en mij.... Stil, Moor! stil, mijn liere hengst mijn spoor raakte n zonder mijn wil — en mij wordt het geduldig opnemen van de grootste beleedigingen opgelegd. (Üj hadl gelijk, Perrol! ik ben gednhhg; want ik draag nog hetzelfde zwaard, dat ik niet verbroken heb, toen mijnheer David mij verhinderd heeft om met mijne SchaHelaars uwe banier te gaan nederwerpen. «Je Ir liens Imiill, mompelde hij binnenmonds, »en gij dan Schallelaar! is uwe lens juist omgekeerd, getrouwe leenman van St. Maarten?quot;

quot;Goede lijding. Heer Van ScbaU'elaar!quot; zeide nu een oud man, die op een goed gevoederden ezel zal en geheel in het zwart gekleed was: het was _fl


-ocr page 104-

82 OLTMANS, I)R gt;

nieesler Dirck Utenwccrl, do vicaris, «lic, vergezeld van Everl van Wilpen, en jiovoljai door ixNoelijf-wachten van den Risschop, iiem op zijde reed.

«Goddank, lieer Vicaris!quot; riep Van Schali'elaar, • zijn Eerwaarde heeft dan eindelijk een goed besluit genomen? hel zal mij dus eindelijk vergund zijn, zijne en mijne eer te wreken en liet verraad te straffen f'

«Ta! la!quot; zeide meester Utenwecrt, »ik weet niet, wat mijnheer David u nog zal toestaan: maar wel wat hij mij gelast heelt u te zeggen; nog altijd had hij gehoopt, dat de goede (iml en mijnheer St. Maarten hunne hooze harten zouden vermurwd heblien; daarom heelt hij nog eens met een zijner vertrouwdste verspieders een hricl aan Van Nijveld en Perrol geschreven met de schoonste aanbiedingen.quot;

»Nog eens? na al hetgeen ik hem heh gezegd,quot; riep Van Schali'elaar driftig. »Hij Uod! Heer Vicaris! is mijnheer David dan zoo zwak? en gelool't lii.j niet, dal een nuttelooze vernedering evengoed hel priesterlijk gewaad bevlekt als de wapenen van den krijgsman?

«Hé! antwoordde deze glimlachende, »onze vader weet dit alles zeer goed, evengoed als gij, die zijn gehoorzame zoon zijl, maar, lieve Heer! zij die roemen op hunne sterkte, zijn allen zwak, en zij, die hunne zwakte erkennen, worden gesterkt van hoven!quot;

«Zeer goed. Heer Utenweert!quot; zeide Everl van Wilpen snel; »maar denkt gij dan zelf, dat mijnheer de Hisschop op den duur mannen van eer in zijn dienst zal houden, indien de banier van Si. Maarten straffeloos kan gehoond worden ?quot;

»0 wee, Heeren!quot; zeide de oude man, »wclk een drift! vergeet gij dan al de heleedigingen, die onze kerkvoogd heeft moeten doorslaan, en nog ondergaat ? hoe kan de smaad, dit1 u is aangedaan, daarbij in aanmerking komen? Zijn Kerwanrdc is immers de herder en vader van zijn bisdom ; hij ziet de misdaden en de diensten zijner kinderen en zucht of juicht er om; maar hij zal ook, gelijk een vader, weten cere te geven, wien eere loekonil, en zijne hand zal, ofschoon schoorvoetende en met tranen in de oogen, hen kastijden, die hel verdiend hebben.

»Dal heeft mijnheer David mij al gezegd,quot; zeide Van Sehalfelaar kortaf; »wij zullen ons dus alles moeten laten welgevallen, zoolang de Hiss chop in verdrukking leeft ?quot;

»Zoo is het, mijn zoon!quot; antwoordde de vicaris, «alles voor de eere Gods en de heilige Kerk; maar ik moei u zeggen; dal er geen antwoord van de Zwarte Mende of van Van Nijveld gekomen is.quot;

»Dtis komt gij ons gelasten, om die overloopers te verdrijven!quot; riep Van Schaffelaar met drift.

«Waarom dil reeds niet dadelijk gezegd?quot; zeide Van Wilpen.

«Omdat ik geen last heb om hel Ie zeggen,quot; antwoordde de vicaris bedaard; «maar niijnheer David weet stellig, dal zij in aftocht zijn, en zoodra het hem bekend is, dat /.ij de dorpen, die /ij bezet bielden, verlaten hebben, laat hij n door mij gelasten, om die plaatsen dadelijk in hezil Ie nemen en voorts goede wacht Ie houden ; een lantaarn, welke aan den toren van Wijk zal uitgehangen worden, zal u hel leeken lol oprukken geven.quot;

«Zie, daar vertoont zich hel licht reeds,quot; riep Everl van Wilpen.

»En aan gene zijde der rivier, hoe moet het daar ?quot; vroeg Van Schaffelaar.

«Daar heb ik de hevelen reeds gehraeht, die zetten zich nu ook in beweging; maar nog iels: indien de plaatsen onverhoopt nog niet ontruimd, of weder bezet waren, dan is het de wil van zijn Eerwaarde, dal er geen vijandelijkheden geschieden,quot; zeide de vicaris.

»Ik vreesde er voor,quot; hernam Van Schaffelaar droevig; «helaas! Meester Vicaris! ik had verwacht, dat gij andere hevelen zoudt gebracht hebben : maar de wil van mijn Meester zal worden uitgevoerd.quot;

«Hel is dikwijls meer eer en altijd voordeeliger voor de ziel, zich zeiven Ie overwinnen, dan den dappersten vijand. Mijnheer!quot; zeide meester I ten-weert, zijn muildier stadwaarts keerende, «de avondlucht is koud: de Heer geleide uw schreden! Ik zal voor u bidden, terwijl gij voor ons waakt, en mijnheer den Bisschop herichten, dat, hetgeen hij heeft moeten bevelen, zal opgevolgd worden.quot;

De krijgslieden groetten den met zijne bedekking terugkeerenden \ icaris, en zagen elkander een oogen-hlik sprakeloos aan, waarna zij elkander korlelijk hunne gevoelens openbaarden. Daarna keerde Van Wilpen naar zijn volk terug, en weinige oogen-blikken daarna verlieten de ruiters de plek, waar zij zoolang gestaan hadden ; maar hun aanvoerder had bun geen enkel woord toegesproken, hij had hun niet gezegd, wat men van hunne dapperheid verlangde; zoo waren zij nimmer met beminden strijd gegaan, en even droevig en in zich zeiven gekeerd als Van Schaffelaar was, was ook zijne bende, die hem stapvoets volgde.

Wal Frank aangaat, ook hij bad met leedwezen


-ocr page 105-

8.gt;

•Ie bevelen vernomen, die de voorziehlijjheid van den nisselio|i gevorderd had; hij Ironslte zieli echter mei de gedachte, dal ol'schoon Van Sehafl'e-laar niel in de gelegenheid zou zijn, om zich le^en-over Perrol Ie verloonen, zooals hel paste, zijn vriend nn ook niet gewroken zou worden, zonder dal hij er deel aan kon nemen. Zoodra hel licht van den toren ook hier hel teeken lot oprukken gegeven had, stelden zich de ruilerknechlen van Van Schafl'elaar in beweging, en trokken op bel dorp aan. Wat Frank betreft, die, gedurende de ziekte van den luitenant zijns vriends, diens plaats vervulde, hij reed aan het hoofd der rijzige ruiters vóór bel voetvolk. Den weg langs de rivier volgende, boorde hij nu en dan Hauw bet met stille trom voorlrukkende voetvolk van Van Wilpen, aan de andere zijde van bet water; doch toen hij bijna op de hoogte van Koten kwam, ontmoette hij iemand, die midden op den weg stond, en hem als het ware den doortocht verhinderde ; en eer hij zag, v\ic het was, of zich van hem kon mees-Ier maken, riep Ralph, de schaapherder ; «Terug! terug Heer ruiter! Koten en de brug zijn reeds door Montfoort bezel ; terug ! zie naar uwe linkerzijde ; de Zwarte Bende is afgetrokken en beeft den rooden haan in Dwarsdijk gestoken.quot;

frank zag nu ook werkelijk de vlammen, die zich begonnen Ie verloonen ; bij reed naast Italph, onderhield zich een oogenblik met hem, drukte hein de hand, en nadat hij alleen een eind vvegs was voórtgereden, overtuigde hem de pijl van een voetboog, die op hem werd afgeschoten, en gelukkig langs zijn borstharnas afgleed, zonder bet te doorhoren, dat de oude schaapherder de waarheid had gezegd. Italph was echter reeds verdwenen,

toen hij bij zijn volk terugkwam, en I..... vol spijt

gelastte om terug Ie keeren.

De volgende morgen vond Van Schalfclaar, in een ruimen mantel gewikkeld, onder een boom liggen, op dezelfde plaats waar de vicaris hem den vorigen avond gesproken had ; zijn knaap zal niet verre van hem, en bromde gemelijk: «Mijnheer David zal wel tevreden zijn, dat alles zoo gemakkelijk is afgeloopen, en mijn beer, dit- Perrol zoo gaarne uitgeleide zou gedaan behben, zooals ik zijn dnivelschen hiilenanl, had waarlijk de moeite kunnen besparen om gisteren die vergeefscbe boodschap naar den verrader te doen.quot;

V.

De Hinderlaag.

Toen stroomden ze uit de ouUloteü poort,

Vim mm en inani; verzeld,

Kn braken door de drommen voort. Die krielden over 't veld.

H. TOLLENS, rZ.

In de maand September gaf hertog Mavimiliaan eindelijk aan de dringende verzoeken van den stadhouder van Holland en van David van Uourgondië gehoor; hij kwam in zijne noordelijke gewesten, en hield in quot;s Gravenhage een dagvaart van al de steden van Holland. De Bisschop zond meester Dirck Utenweert, deken van Oud-Munster en zijn vicaris-generaal naar den Haag, om zijne belangen waar Ie nemen, en daar de hertog zag, dat de algemeene stem tot den oorlog neigde, gaf hij zijne toestemming ; Ie meer daar men hem verzekerde, dal de stad Utrecht met het gansebe Neder-Stielit in éene maand zou kunnen ten onder gebracht worden.

De hertog deed op staanden voel Utrecht aan de helpers dier stad ontzeggen ; doch Montfoort en zijne partij bekreunden zich hierom weinig; zij gingen voort met zich van alles te voorzien, wat hun aan levensbehoefte en krijgsvoorraad nog ontbrak, trokken in grooten getale uit Utrecht, en veroverden en verwoestten de sloten Nijenrode en den Ham; dit was het antwoord op de oorlogsverklaring san den hertog. De heer van Usselstein had op last van den Bisschop het llnofil Ier Eem van mondbehoeften en een genoegzame bezetting voorzien : doch die van Utrecht, het gewicht van deze sterkte kennende, waarmede men hun allen toevoer langs de rivier de Eem kon afsnijden, \ruklen er voor, en veroverden het op St. Lamberts-dag; zoo ging dan ook deze voorname sterkte voor den Bisschop verloren. De heer van Usselstein behaalde wel een gering voordeel op die van Montfoort, welke een strooptocht in bet Ussel-steinsche deden ; maar toen hij later een aantal voet- en paardevolk vereenigd had, waarmede bij liet blokhuis aan de Vaart hoopte te verassen, dat Jan van Montfoort onlangs was begonnen te versterken, stiet hij er bet hoofd voor, was genoodzaakt met verlies van eenig volk af te trekken, en zich met bet afbranden van eenige woningen en boeven te vergenoegen. De Utrecbtschen hadden dus tot nog toe in die afzonderlijke gevechten en


-ocr page 106-

OLTMANS, l)K SCIIAAI'MKItDKII.

S4

aanslagen het voordeel gehad, en de hertog, die eerstdaags weder naar Hrahanl slond (e verlrekken, trachtte David van lloiirgoiulië in de maand September te overreden om ai hel krijgsvolk, dal hij niet bepaald noodig had om zijn persoon en zijne steden Ie besehermen, mei de H oepen, die in Holland bijeengebracht waren, Ie vereenigen, len einde met meer kracht en eenheid den vijand alle mogelijke afbreuk le doen. INa lang beraad en op hel aanhouden van zijne edellieden en krijgshevelheh-bers, gal hij eindelijk aan dil verzoek gehoor, en hel legerlje werd om en hij het gehuehl Maren, op den Amerslborter Herg gelegen, bijeenirehrachl. Mij zeil' nam mei den heer van Usselslein en eenijic andere heeren zijn intrek in de gebouwen, die aan de abdij van Beerne toebehoorden, welke hel grootste gedeelte der Marensche hergen in eigendom bezat, terwijl de overige bevelhebbers op hel slul Maarsbergen gehuisvest werden.

liet was op een namiddag van een sehoonen Septemberdag, dal hel voet- en paardevolk, Ier oprukking gereed, geschaard stond, ten einde den zegen van hun geestelijken heer te ontvangen. In plechtgewaad naderde hen de Hisschop, gevolgd van zijn geheelen stoel van geestelijke dienaars; hij hield een korte aanspraak, waarin hij met de jjewone loezeg.uing van belooning en erkentelijkheid le kennen gaf, wat van hen verlangd en verwacht werd, en gal'hun zijn bisschoppelijken zegen, welke hen, zoo hij zeide, onoverwinnelijk zou maken. Toen klonk de krijgsmuziek en hel volk riep: quot;Leve de Bisschop, Bourgondië en Sl. Maarten !quot;

Na den afloop der plechtigheid verwijderde zich David van Bourgondië met zijn gevolg, en de diepste stilte werd elkeen op doodstraf aanbevolen. Met stille trom rukte hel krijgsvolk voorwaarts. De avond was reeds gevallen, en de duisternis begunsligde dezen tocht, welke niet zonder ircvaar was; want de weg, dien zij volgden, liep dwars over den berg op Zoest aan: maar voor zij dit dorp bereiken konden, moesten zij Uisschen Amersfoort en Ulrecht doortrekken en den wei; oversteken, die deze sleden vereenigde. Hel paardevolk reed aan de vleugels en maakte de voorhoede uil ; daarop volgde het voetvolk, hetwelk, behalve de legerwagens, een drietal bussen medesleeple. (ie-lukkig was men in Ulrecht niet goed onderrichl nopens het doel van deze verzameling van gewapend volk, of verwachtte men niet, dal het nog zoo spoedig zou opbreken ; althans, heizij hel hieraan, of aan den zegen van den Bisschop tc danken ware, zij volbrachten, zonder eenigen tegenstand te ontmoeten, hun tocht. Nog voordat de dag aanbrak, verlieten zij hel dorp Zoest, waar zij uitgerust hadden, en trokken verder op, om zich met hel llollandsche krijgsvolk te Laren le vereenigen. Die van Utrecht hadden de gelegenheid laten voorhij-gaan om dil legerlje geheel le verdelgen, of, op zijn minst genomen, le verstrooien en tul een schandelijken lerugtochl le noodzaken.

Nier dagen, nadat de heer van Uselslein, die hel bisschoppelijke leger aanvoerde, zich met de llollandsche krijgsmacht vereenigd had, Irad een ouil man, die een hond bij zich had, hij den Keulhorsterdijk in een schuitje, dat in de Kems lag, slak de rivier over, en hond het vast. Aan hem wien het toebehoorde, de zorg overlatende om het terug te halen, richtte hij zijne schrede langs den Keindijk naar Amersfoort. Mei was Balph, die hier, nog voordal de dag aanbrak, zich mei W olf op weg bevond ; hij liet IJssell aan zijne rechterzijde liggen en volgde de rivier, zonder zijn gelijkmaligen slap te vertragen of le versnellen, totdat hij aan een hoogte kwam, om welke de weg heenliep. Het was de laatste verhevenheid aan deze zijde der Amersfoorler liergen, die hij de stad bijna lol aan de rivier reiken, of hel overblijfsel van een soort van aarden bolwerk, hier in vroeger dagen lot verdediging van de Kem opgeworpen; in later tijd werd hel met den grond gelijk gemaakt en verdween bij hel graven der Nieuwe Kem, of men beeft er een molen op gezet. Wij welen niet wal er van is ; maar wel, dal Balph den met gras en struiken bewassen aardhoop heklom, waarbij hem zi jn staf van veel dienst was. Daarna zette hij zich op den top op zijn gemak neder, en hield met Wolf zijn ontbijt; hel eenige onderscheid in beider maaltijd bestond hierin, dal de meester uit een lederen zak dronk, dien hij hij zich had, en dat de hond genoodzaakt was aan de rivier le gaan drinken, wanneer hij dorst gevoelde. De diepste stille heerschle nog in den omtrek, en werd alleen afgebroken door hel slaan der klokken in de stad en op de omliggende dorpen, en het loeien van het vee in de naburige weiden. De rivier volgde haar loop met een bijna onmerkbaar gemnrmel, en naar de zijde van de stad hoorde men hel geruisch van hel water der Velnwsche beken, dat zich builen de stad met slerk verval in de rivier stortte.

Op één oogenhlik echter richtte Wolf zich op, die op liet gras uitgestrekt had gelegen, en zag


-ocr page 107-

DE FIINDENLAAG. 8!gt;

naar de zijde van hel water ; maar loen hij gereed was om door luid geblaf le kennen Ie geven, dal hij iels vreemds hemerkle, va tic Malph hem in den lederen halshand, en gehood hein zich slil le houden, liet was nog zoo duislcr, dal de hond alleen door de lijnheid van zijn gehoor ol reukzenuwen iels moest ontwaard hebben : want zijn meesier ontdekte niets, zoover hij zien kon. Eindelijk eehler boorde hij een geluid aan de overzijde van de Eem, alsof er vele mcnsclien in gelijken tred voortgingen, en weldra was hij zeker, dal bij zich niet bedrogen had. Toen zij, die de rivier volgden, ten naastenhij tegenover hem waren, want het was nn zeker, dal er volk aan de overzijde was,- hielden zij slil. Een oogenblik hoorde men iemand iets zacht, doch kortaf, gebieden : bel ijzer van harnas en wapenen ritselde; daarna was alles weder slil, en men hoorde niels aan de overzijde dan hel schuren van den stroom langs den oever.

Reeds werd de zon achter de hooglen van de Veluwe zieblbaar loen de herder nog op dezclde hoogte zal; hij was ecbler zoo verborgen Ins schen eenige heesters, die er op slonden. dal men noch van hem, noch van zijn hond op cenigcn afsland iels zien kon. Aehtcr zich bad hij de Amersfoorler hergen; links hel vlakke land langs de hoorden der Eem: vóór zich, over de rivier, bel Hoogland; daarachter, meer Ier zijde in hel verschiet, de (ieldersche hooglen, en aan zijne rech-lerhand de stad mei hare muren, torens en kerken. Vooral aan zijne linkerzijde had liij een nilgeslrckl gezicht over hel lage Eem land, en alleen de dijken, welke door hel land liepen, en de hoornen, die de woningen omringden, welke achter Keulborsl en Emmeklaar slonden, zoowel als de nevel, die nog over hel veld hing, verhinderden hem lol aan de zee le zien. Tegenover zich zag de schaapherder een aantal soldalen, die zich achter eenig houtgewas in hinderlaag gelegd hadden; mei hunne wapens naasl zich, lagen zij allen dichl aaneengesloten op den grond, opdal men hen niet gemakkelijk zon bemerken; en hun aanvoerder, die nn en dan heboedzaam op verkenning uitging, vermoedde zeker niet, dat iemand zoo nabij zijne verrieblingen gadesloeg. Doch weldra vestigde zich hel oog van Italph op een menigte krijgsvolk, dal mei snellen tred van den kenlhorslerdijk langs den llamweg de stad naderde. Toen de voorsten bijna onder hel bereik van een boogschol van de slad af waren, verspreidden zij zich naar alle kanten in de weilanden, en begonnen al de beesten die in hel land liepen, voor zich uil le drijven, en hel gehecle land, zoover als Italph bel kon overzien, was weldra overdekt met deze nieuwe soort van herders of beestendrijvers.

Door de mist, die nog niet was opgetrokken, kon waarschijnlijk de wachter op den toren niels van dal alles gewaar worden ; maar hel geloei der dieren, die in hunne rust gestoord werden, en voornamelijk der melkheeslen, welke, in plaats van door den melker van hunne melk verlost le worden, door de ruwe Ikrijgslieden genoodzaakt werden zich md spoed le verwijderen, maakten den wachter eindelijk opmerkzaam, dal er iels ongewoons plaats had. Zij, die aan de Itloemen-dalsche Poort de wacht hadden, bemerkten spoedig wal er gaande was, en scholen hunne roeren af. Zoo rustig als het nu aan de zijde van de hoogte was, waarop Italph zal, zoo onrustig werd het aan de andere zijde der rivier.

Weinige oogciibliken nadat de wachter op den Lieve Vrouweloren, door een herhaald geblaas op zijn hoorn, hel leeken gegeven had, dal er onraad was; - want mogelijk was de toren loen nog van geen noodklok voorzien — begonnen de klokken van de Slf Joriskerk en der onderscheidene klooslcrs lc kleppen, en in de slad, die lol nog loc in een diepen slaap gedompeld was geweest, verhief zich nu ook hel eentonig geluid van de bekkens, welke geslagen werden, waaraan zich een verward gedruisch van de burgers paarde, die zoo op eens, in hunne rust gestoord, door elkander op straal liepen, en door hun geschreeuw elkander meer vervaard maakten dan hunne vijanden.

Eindelijk zag lialph een aantal burgers uil de holder- en hlocinendalsche Poorten le voorschijn komen; hel geringe aantal soldalen welke zij waarschijnlijk van de muren hadden kunnen zien, en hunne eigen sterkte hadden hen zeker doen be-sluiten om zich hun vee zoo maar niet te laten ontvoeren, en zij trokken in een verwarden hoop, voorzien van allerlei geweren, en velen ten halve gekleed, al schreeuwende vooruil. In vergelijking met de burgers, die met geheele hoopen uit de poorten stroomden, waren de soldalen ook zeer zwak ; evenwel gingen zij bedaard mei hel voortdrijven van osssen, koeien, paarden en kleiner ^ cc voort; en hoe meer zij zich van de slad ver-: w ijderden, hoe meer zij elkander naderden en zich aansloten. Hunne achterhoede was sterk genoeg om de driftigslen der burgers terug le drijven, en hen te noodzaken degenen, die zoo hard niet


-ocr page 108-

geloopen hadden in tc wachten, ten einde jiraa-menlijk den iiitnval le lieproeven.

Slechts enkele burgers hadden vuui wapenen; zelfs was het aantal der hoogschiilters niel groot; itieken, hellebaarden, pijlen, zwaarden en ook ander min krijgsmansachlig geweer diende hun tot wapen, en de soldaten, die hun bet hoofd boden, waren meest vim bogen of roeren voorzien. Zij, die aan de rivier in hinderlaag lagen, hielden zich nog altijd stil, on de burgers waren him voorbijgetrokken zonder hen te ontwaren. Voorbij den llamwe« zag Halph weldra geen soldaat, en slechts een enkel stuk vee meer, dat aan hunne handen ontsnapt was. De krijgslieden en bun rooiquot; bevonden zich daar reeds achter of op den Keulhorsterdijk; doch meer naar de rivier ontmoette het voortdrijven van hel vee zooveel inoeielijkheid, dat alles zich voorbij de sluizen, in de bocht van den dijk, tusschcn deze en de Eem samenpakte. Terwijl nu de soldaten alle moeite aanwendden, om het domme vee langs den Kemdijk en den weg door Keulhorst, voort te drijven, waren de burgers eindelijk in zulk een aantal bij elkander, dat zij lot den aanval besloten, en zich een gemakkelijke zegepraal beloofden op de achterhoede der soldaten, die niet koiiden terugtrekken, voordat de wegen wederom vrij waren. Een hoopje burgers, dat Halph eerst niet, maar met de meeste orde uit de Hloemendalscbe Poort had zien komen, scheen evenwel begecrig om in de schermutseling vooraan le zijn. liet gevecht begon; de afstand, waarop het plaats had, zoowel als de damp van het buskruit, verhinderde den schaapherder te zien, hoe alles zich toedroeg. Het scheen evenwel, alsof de soldaten zich staande hielden; de burgers vielen nu opnieuw aan, en zelfs zij, die op ecil afstand stonden te kijken, om te zien hoe alles zou af-loopen, riepen mede: «Amersfoort en iMontloort vooruit!quot;

Op eens echter vertoonde zich een vrij aanzienlijke hoop voetknechten op den Hamweg en wel aan de bocht, die de weg neemt, als hij de Eem bij de stad nadert, en de burgers, die in kleine hoopen verstrooid in het veld stonden, namen overhaast de vlucht naar de stad; sommige echter liepen naar hunne medeburgers, die bezig waren met schermutselen, misschien meer uit vrees dat zij de stad niet bijtijds zouden bereiken dan om de zwakste partij tc hulp le komen. De soldaten, die vóór Keulhorst of op den dijk geslaan hadden en zich zoo goed mogelijk legen de burgers hadden verweerd, vielen nu zelvcn aan, toen deze terugtraden. Een (Migenblik schenen de burgers in beraad le staan.

wat bun le doen stond ; maar de naderende vijand, die hen uil de hinderlaag achter den Ham in den rug viel, en hen weldra geheel dreigde in te sluiten, liet hun geen andere keus dan zoo spoedig mogelijk terug te keeren, zich gevangen te geven, of te sneuvelen; hel eerste was zeker het verkies-lijkste, doch evenwel niet gemakkelijk.

Halph zag nu boe de soldaten, die legenovcr hem lagen, eindelijk hunne gemakkelijke houding verlieten en zich oprichtten. Zij waren, behalve met hun zijdgeweer, met halve pieken en voetbogen gewapend: evenwel bielden ich nog achter

hel niet zeer bladrijke boomgewas, dat hen ternauwernood verborg. Even spoedig en even ordeloos als de burgers waren komen uilloopen, evenzoo was ook hun terugtocht, of liever hunne vlucht, en pijlsnel liepen zij naar de ruimte, welke cr tusschen liet volk, dal hun den terugtocht trachtte af le snijden, en de rivier overbleef, in dc hoop van hier door te dringen. Die van de stad hadden zeker nu een paar bussen op den muur of op een der bolwerken daarbinnen gesleept; want Halph zag het vuur en den rook van deze stukken. De schoten vielen, maar de kogels schenen niet veel kwaad le doen, dewijl de vijand misschien lever verwijderd was; en toen dc ongelukkige burgers van Amersfoort den cenigen weg, die hun nog overbleef, wilden tc haal nemen, werden zij op eens in hunne vlucht gestuit door de voctboogschutters, die nu bij dc rivier te voorschijn traden en hunne pijlen toezonden.

Een wanhopig geschreeuw dal van de muren herhaald werd, verhief zich toen in het veld, de vrouwen en kinderen zagen daar hunne mannen en vaders aan den dood prijsgegeven. In dit hachelijk oogenblik trokken dc soldaten, die in de stad in bezetting lagen, uit de Hlocmendalsche Poort ; zij hadden lol nog toe geweigerd de stad tc verlaten. die aan hunne bescherming was toevertrouwd, zeggende geen last tc hebben om buiten dc stad te vechten of op het vee le passen; maar de verwoede menigte had ben gedwongen den uitval te beproeven. Zij trokken evenwel zoo langzaam voorwaarts, dat er volstrekt gecne hulp van bun aanval te verwaebten was; maar zij, die in de stad dc bussen bedienden, en misschien de vruchteloosheid hunner schoten bemerkt hadden, gebruikten die met vrucht om hunne eigen soldalen met verhaasten tred te doen voortgaan.

De schaapherder zag nu, hoe het hoopje burgers, dal met zooveel orde \mis uilgelrokkeii, en zich bij den aanval aan de spits gesteld had, ook nu weder


-ocr page 109-

dien pos! op zich scheen te willen nemen ; een kleine iiurzcling, welke er onder de vijandelijke soldaten ontstond, toen die nil de stad meer en meer naderden, werd door hen te haat genomen, en zij wierpen zieh vol mood op limine hestokers. De overige huilers, niet meer heoogende dan hun lijl' te redden, grepen dit (lOgenhlik aan, en zonder acht te slaan op de pijlen der voethoogsehutters, die velen hunner lernedcrwierpen en kwetsten, liepen zij naar de stad. De voelknechlen waren door den uitval van die nit de stad, en door den dapperen aanval . «it die weinige hurgers verhinderd geworden, hun linkervleugel meer rivierwaarts te laten oprukken, en de hoogsclmtters waren niel sterk genoeg om de vhiehtende menigte in hare vaart Ie sluiten; zij moesten zich dns vergenoegen hunne pijlen in den dichten hoop te schieten.

Toen de stadssoldaten hel voetvolk hijna he-rciklen en zicli gereed inaaklen om limine roeren los Ie branden, kwam er langs den liainweg een hende ruiters in vollen galop aanrukken, die w aar-schijnlijk lot nog toe achter de huizen van den Ham verhorgen waren geweest. Italph zag hen dadelijk, misschien eer ihm de soldaten, die hunne roeren al'vnurden, hij stond op, en zag met aandacht naar die zijde, en liet scheen alsof de nieuw aangekoinenen hem hijzonder veel helangslelling inhoezemden. Toen de rook optrok zonder dal er een nieuwe losharsling was geschied, zag hij, dal de soldalen meerendeels waren neergesaheld; zij, die er van overgehlcven waren, liepen, door de ruiters vervolgd, zonder wapens of mei slepende pieken naar de slad. Twee der ruiters echter, die misschien de aanvoeders waren, stonden naast elkander op den weg; zoo zij al deel genomen hadden aan den aanval, zoo vervolgden zij evenwel den vluchlenden vijand niet.

hevrijd van deze hestokers, maakte hel voetvolk een snelle linksche beweging, zoodal bet vluchten naar de stad onmogelijk werd. Thans liep hel hoopje burgers, dat tol nog toe zoo heldhaftig gestreden bad, ook uiteen ; de ecnige keus, welke den ongelnkkigen nog overbleef, was de rivier, en velen begaven zieh Ie water. Maar ook bier trollen de pijlen en kogels ; Italph zelf scheen nu niet meer veilig te zijn; een pijl snorde hem voorhij hel hoofd, en bij zag een soldaat, die zich vooroverboog om zijn voetboog te spannen, het oog op hem gericht houden. De schaapherder griinl tcble, zag nog eens over de vlakte, en daalde met Wolf landwaarts van de hoogMe af. Snel legde de soldaat den pijl in de groef van den boog, braehl de kolf legen zijn recblersehouder, en mikte over den pijl' De mills van den sehaaphenler bewoog zich nog altijd been en weder achter den aardhoop; de soldaat drukte de pees los, de pijl snorde door de struiken, en doorboorde de muls van schapenvel; maar toen de nmls zich in de hoogte verhief, en hij zag, dal zij hoven op een slok geplaatst was, vloekte bij luid op dengene, die hem twee schoten had doen verspillen. Een spottend gelach antwoordde hem ; de muls boog zich voorover, als hel ware om hem Ie groeten, en verdween.

Sedert de belegering en bestorming der slad door l'ilips van IJourgondië, den vader van den legen-woordigen Misscbop, had er in Amersfoort znlk een volksbeweging niet plaats gehad ; maar, belaas I hel was thans geene door de overwinning opgewonden menigte, die door luide kreten hare zege verkondigde ; men had geene verwonnen vaandelen in (iods buis op Ie hangen, of plechtige omgangen lol dankzegging in te stellen ; overal heersebten rouw en wanhoop. De vrouwen der verslagenen liepen, gevolgd van hare schreiende kinderen, als radeloos door de stad, de luchl mei bare wee-klacblen vervnllende, aan allen, die zij tegenkwamen, baren ecblgenool, den vader barer kinderen lerugvragende, en in hare zinsvervoering de inan-nen en knapen, die zij ontmoellen, van lafheid beschuldigende.

Scbreeuwende als bezetenen, verwelen sommigen hun, dat zij ontaarde kinderen waren van hunne dappere vaderen, die weleer op den Bourgondiër de zege bevoehlen hadden. Andere liepen bij de straal geheel in zich zelven gekeerd ; haar aanblik was liarlversehenrender dan die der verwoede menigte. Wanneer zij iemand ontmoette, die op den vermisten man of vader, zoon of broeder geleek, zagen zij hem mei verwilderde oogen aan, en vervolgden, zonder iets Ie zeggen, baar weg, als zij zich bedrogen zagen; uil vertwijfeling mishandelden zij zieh zelven, rukten zich de loshangende haren uil bet hoofd, of sloegen zich met de vuisten op den boezem. Een enkele dezer ongelnkkigen had huis en kinderen verlaten, en liep met een ontbloot zwaard in de band, en niet helm en tang gewapend door de stad ; de slag die baar had gel rollen, bad haar verstand verbijsterd, en met luide kreten en levendige gebaren, zocht zij de vrouwen over te halen, om zich te w apenen en legen den vijand uit te vallen evenals hare moeders en grootmoeders w eleer gedaan bad-


-ocr page 110-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

88

den. Maar zij bleef alleen ; niemand volgde haar voorbeeld ; en toen do burgers aan de Bolderpoorl weigerden haar alleen door te laten en baar wilden ontwapenen, zakte zij in elkander, en werd dood onder de poort nedergelegd : bare kinderen hadden geene ouders meer. Met waren nu niet de lijken van de Bourgondische krijgslieden, die onbegraven in de van vee beroofde velden lagen, maar de uitgeplunderde licbamen der Amersfoorter burgers. De verwarring en de schrik waren zoo groot geweest, dal de burgers niet eens [den moed hadden gehad aan hunne gesneuvelde medeburgers dezen laatsten hoon te besparen; niemand durfde zich buiten de muren wagen, voordat de achterblijvers en troshoeven van hot vijandelijke leger, die de dooden uilkleeden en beroofden, zich verwijderd hadden. Vrouw en kind begaven zich nu naar buiten, en zij, die bet gevocht gelukkig omkomen waren, gingen vooraan, om de plaats aan te wijzen, waar zij, die aan hunne zijde gestreden hadden, gevallen waren. Een man, die men sedert een geruimen lijd in de verte het slagveld bad zien doorkruisen, kwam nu stadwaarts, en hegal zich naar binnen, toen de anderen naar buiten snelden. Hij antwoordde niet op hetgeen men hem vroeg, maar vervolgde langzaam en pijnlijk zijn weg, zijne schreden ondersteunende door te leunen op oen groot, breed zwaard, dat hem lot wandelstaf diende.

Ook in (Ie Vergulde Helm heerschte droefheid; ulo vroolijkc meester Wouter was ook niet teruggekeerd ; ook hier beweende men een vader en cebtgenoot, bet hoofd des huisgezins. Ofschoon moeder en dochter hare smart minder luidruchtig geuit hadden dan vele andere vrouwen, zoo was die niet minder lievig: en daar de onzekerheid, waarin zij verkeerden, bijna even pijnlijk was als het ongeluk zelf, zoo deed de terugkomst van de drie oudste gezellen des smids voor een oogenblik hare droefheid vorininderen en de hoop herleven.

Vrouw Marlha bevond zich mot hare dochter in hol gewone buisvortrok; de grond was geheel nat van het water, dal uil do kleedoron van Dirk en de twee gezelion droop, die op een bank zalen, en, op hunne zwaarden leunende, van do vermoeienissen uitrustten. Wat Dirk betreft, hij zal in den stoel van den meester, en verhaalde aan de vrouwen, die met angstige verwachting de woorden uit zijn mond opvingen, hoe alles zich had toogedrageii. Op de eerste vraag van Martha, of haar man leefde of dood was, had Dirk zijne schouders opgehaald on gezegd : »God geve, dat ik mij bedrieg! maar /ik vrees dat de Vergulde Helm zijn meester verloren hoofl.quot; Hij verhaalde voorts, boe Wouter aan allen, die hij in do haast had kunnen vereenigen, aangeraden had, zich eerst behoorlijk te wapenen, en daarna wol later dan vele andere burgers was uitgetrokken, maar evenwel hol eerst mot ernst hol gevecht had aangevangen legen de soldaten van Van Wilpon, die hot vee voor zich uitdreven en do achterhoede uitmaakten. »Maar toen onze meesier den tweedon aanval wilde beproeven tegen de vijandelijke knechten, die vóór keulhorst bij do rivier hadden post geval,quot; vervolgde hij, «toen kwamen die satansche knapen van den kapitein Salazar, die de tweede slagorde had, achter de huizen van don Ham te voorschijn en violen ons in den rug, om ons Ie omsingelen. Nu was or aan geen redden van hol vee moer te denken; elk zag naar een goed heenkomen om, en de vlucht begon. Do moeste burgers wierpen hunne wapens weg, en do soldalen van Van Wilpon begonnen nn ook op hunne beurt ons duchtig met hunne roeren en bogen te bestoken. O! waren al de burgers zoo goed gewapend geweest, als wij van de Langeslraat, en zoo moedig als mijn moester, dan hadden wij nog wel door do slagorde van die Franscho hnurknechlon kunnen heenbroken: maar het was oen verwarde hoop. Vergeefs riep de meester : «Slaat, burgers! sluil aan en volgt de jongens van de Langeslraat!quot; maar zij luisterden niet naai' hom, en zochten, lusschen den vijand en do Kom door, naar do stad Ie ontkomen. Maar zie, daar rozen oenige voolboogschullers op, die achter bet eiken-boschje aan den rivierkant verborgen gelegen hadden en op ons scholen; nu vermeerderden de angst en de vertwijfeling; de pas was afgesneden; alles drong weder achteruit, en mot moeite worstelden wij door die bosliiiloloozo menigte been. In dit oogenblik moeten zeker die luie schobbejakken van sol-daton, die hior in de stad zoo den gebraden haan speelden, zijn aangevallen; indien zij vroeger linn plicht gedaan haddon, zouden zij zolvon en wij er misschien heler afgekomen zijn; maar zij kwamen te laai, en bun uilval diende alleen om ons van eenige rabauwen (I) te verlossen, die het loven niet waard waren, terwijl er toch zooveel brave lieden gevallen zijn. Hunne komst maakte echter, dat kapitein Salazar zich zoo spoedig niet tot aan de rivier kon uitbreiden, en onze ineesler greep deze gelegenheid aan, om een poging te doen lol behoud van de burgers, die het gebruik van

(1) OBUwdicvcu, lundloopers.


-ocr page 111-

quot;Terug, Salazar! leve St. Eloy! voor Amersfoort!quot; Helaas! wat ik verwaelit liad, gebeurde; een dezer vreemde soldaten gaf hem zulk een slag met zijn hellebaard op het hoofd, dat de meester bewusteloos nederviel.

Dn Schnnnhnrrifr. _______quot;i--1- 1 ' T

-ocr page 112-
-ocr page 113-

89

hunne armen en wapens schenen vergeten Ie hebben. »lk wil laten zien,quot; riep bij, «dat de meester nit de Vorynlde Helm in zijn jeugd soldaat geweest is, en dat hij evengoed eon harnas weet te verbrijzelen als te smeden. Komaan, jongens van de Langestraat! laten wij dio knapen van denkleinen Salazar eens duchtig op de huid vallen; indien wij zijn linkervleugel verslaan, zijn wij gered, en arme menschen, welke als hel onnoozele vee in het rond loopen, kunnen zich redden, als zij die boog-schullers ouder den voet loopen! Die mij liclheelt, \olge mij, val aan! Amersl'oorl, val aan!quot; Dit zeggende snelde hij welgemoed op den vijand in. «Valt aan, jongens van de Langeslraat! sladood!quot; riepen wij, die hem volgden; doch wij wareu weinig in getal; ik was met vijf mijner makkers achter hem, met velen van ons gild cn des meesters naasle buren. De weerlooze hoop burgers maakte nu ook grootendeels gebruik van deze gelegenheid om stadwaarts lc vluchten; maar die lafl'e soldaten Helen zich reeds bij den eersten aanval door de vijandelijke rijzige ruiters overhoop werpen en sloegen op de vlucht. Toeu kregen wij de gcbeele machl van dien duivelscheu Salazar op bel lijl'. Mij dunkl ik zie hem nog, op een groot wit paard zillende, achter de gelederen van zijn volk dat hij op zijne manier op ons aanvuurde. Vele honden zijn des bazen dood, zegt men; zoo ging bet ook bij ons; de meesier was zoo drillig, dal bij mij nicl boorde, toen ik hem aanried ook op zijn behoud le denken; doch riep hij maar: «lenig Salazar! leve St. Eloy! voor \tnersfoorl!quot; Helaas! wat ik verwacht had, gebeurde; een dezer vreemde soldaten gal' hem zulk een slag mei zijn hellebaard op hel hoofd, dal de meester bewusteloos nedcr-viel. De soldaten juich ten, loen zij hem zagen vallen; wanl zij hadden de kracbl van zijn arm ondervonden; eenigen wierpen zich op hem om hem af le maken, indien hij nog leefde. Vruchle-loos beproefden wij, gezellen, ten miiislc zijn lichaam meesier le worden; wanl nauwelijks was hij gevallen, of de soldalen w ierpen zich op ons.quot; Sedert heli ik onzen goeden meester niet wedergezien; een oogenblik boden wij nog weerstand, cn drie mijner makkers vielen aan mijne zijde. De dood \aii den braven meester uil de Vrnjuldc llchn benam den moed aan hen, die bij ons waren; ook de jongens van de Langeslraat zochten een goed heenkomen, of liever een andere plaals om le sterven. Van alle kanten ingesloten door hel zegevierend krijgsvolk, dal luslig de trom roerde, van alle zijden bestookt mei pijl en kogel, bleef er niets over, dan door bel water heen aan den dood te ontkomen. Ik wierp mij met deze twee gezellen zonder aarzeling in de Kem; velen volgden ons voorbeeld, zelfs waren er onder, die voor het eerst van hun leven te water gingen. Wij bereikten met ons drieën gelukkig de overzijde, ofschoon die verdoemde voelboogschutters nog menigeen in het water doorschoten of kwetsten; zij Irolfen mij eöbter slechts aan den arm. Toen wij aan den vasten wal en gered waren, begon aan de overzijde de slachting van de arme burgers, die weldra niet eens meer hel water konden bereiken, maar zich moesten overgeven. Zij werden onbarmhartig van bel leven beroofd; evenwol geloof ik, dal velen nog gered zijn; want loen wij stadwaarts gingen, zagen wij de bisschoppelijke ruiters, die dwars over hel veld kwamen aanrennen, en zich lusschen de soldalen en de burgers wierpen; hel overschot is dus zeker gevangengenomen.quot; Hier eindigde Dirk, na nog eens gezegd te hebben, dal het ongeluk alleen geschied was, omdat de smid zich voor zijne medeburgers had in de bres gesteld, en hij ried de vrouwen aan, om alle hoop nog niet op le geven, voordal men nadere berichten had.

Maria en hare moeder hadden gunstiger lijding verwacht ; opnieuw stortten zij tranen over den goeden meester, die steeds een zorgvol echtgenoot en vader geweest was. Nog veel wilden zij vragen, maar de bleekheid des meeslerkiiechls en de vermoeidheid, M^ke de drie mannen lieten blijken, maakten dat zij de gezellen aanrieden zich van droge kleederen le voorzien; dezen verlieten dan ook hel vertrek, om zich in de werkplaats te gaan verkleeden. Toen zij terugkwamen, hadden moeder en dochter weder meer hoop; want de cene had de andere zoeken le tmoslen. (iriel had gezorgd, dat er wijn en brood voor de gezellen voorhanden was; ook scheen de wijn hunne krachten ledoen herleven. Zij waren alle drie op meer dan éénc plaals licht gewond, maar hadden daar zeiven in voorzien; doch Maria verbond de wond, welke Dirk aan den arm had, en die vrij ernstig was. «Ik dank u, Maria!quot; zeide de gezel; ik wenschte wel, dat gij uw vader ook dicnzellden dienst koudet bewijzen; dan ware hij nog hier, en wij allen waren gerust.quot;

«O! ik had ook nimmer geloofd. Dirk!quot; zeide vrouw Martha, «dat gij zoudl terugkomen zonder den meester; en loen ik u zag, dacht ik reeds, dat hij gered was.quot;

«Zoo!quot; antwoordde Dirk verlegen, »ik had het, bij mijn ziel! zelf niet geloofd, indien iemand hel


-ocr page 114-

Of TM A NS, DE SCHAAPHERDER

00

A

mij irisloron jfczcffd had; maar Icjton de ovorniiiclH kan nidi iiicl; ook weel j-'ij nu immers noj; wal er gclminl is, en lichl icmiind om den winkel aan den irant; Ie houden; wanl wal konden die drie arme horsten, die na den meesier gevallen zijn, u voor diensl doen? imniers niels: en evenwel zou ik misschien maar heler «edaan hehhen om mij maar Ie lalen vermoorden, nis liij denkl, dal ik een onlrouw i-'ezel itewcesi hen.'

Marlha en hare doehler luidden moeile om hem Ie heduiden, (ligt;l zij hem noch zijne makkers i»e-sehuldigdeii; de vrouw gevoelde, dat zij jegens den trouwen kneehl oureehlvaardig geweest was, en toen zij hem vraagde, oi' de soldaten, die zich op den smid geworpen hadden, hem voor zijne oogen met hunne wapenen getroU'en hadden, antwoordde hij. dal Wouter nauwelijks gevallen was, toen hij reeds door hel vooruitdringcnd volk aan hun ooi; onttrokken werd, waaruit hij het heslnil opmaakte, dat de meester, zoo de eerste slag hem niet gedood had, missehien nog in leven kon zijn. Maria wischte de tranen af, die langs het schoone en van alle kleur beroofde gelaat higgelden, en vroeg: «Maar, Dirk! ik heh u vau rijzige ruiters hooren spreken; kunnen die nog niettijdig genoeg gekomen zijn? Immers indien de heer \an Sehalfelaar zich ' hij hen heeft hevonden. dan liep mijn goede vader geen gevaar.quot;

«Tijdig,quot; herhaalde Dirk. en daar hij niet opnieuw wilde zeggen, dal Wouler reujjti lang gevallen was, toen de ruiters kwamen, en hij de vrouwen hare laatste hoop niet wilde henemen, zoo vervolgde hij: ».la, wij willen liet hopen; maar zeker weet ik het niet. en al hing er mijn leven aan, dan zou ik niet kunnen zeggen, of de heer Van Sehalfelaar er hij geweest is of niet.quot;

«Moe is hel mogelijk?quot; zcide Martha verwonderd, »gij waart er immers hij, en hehl opis zelf van de ruiters verhaald. Zij wcnschte zoo uaarne, dat hij haar verzekerd had. dal de meester nog leefde ; maar de eerlijke horst, die niet anders gewoon was dan de waarheid te zeggen, haalde de schouders op, en antwoordde: ».la, hij mijn ziel! wij hadden geen tijd om naar hel paardevolk Ie kijken, toen het voetvolk ons op de huid viel. Hel is voor de tweede maal in mijn leven, dat ik een gevecht hijwoon; het kan geheumi, dat de aanvoerders weten, wat er gebeurd is, maar wij ge-meene lieden weten niet, wal er voorgevallen is ; men heeft slagen nilgedeeld en slagen ontvangen : dal is alles, wat men wrel, als men levend le-huiskomt. De meester, die in zijne jeugd de wapenen voerde, heeft mij altijd gezegd, dat hij het zoo bevonden heeft.quot;

»0 die akelige onzekerheid!quot; zeide Maria; «beste Dirk! is er dan niets aan Ie doen, om eenige inlichting te bekomen? Zal mijn lieve vader dan, indien de goede Iiod hem tol zich genomen heeft, daar gedurende den nacht moeten liggen?quot;

Zij bedekte snikkende haar gelaal met bare handen, die de tranen niet konden ophouden, welke de tafel bevochtigden, waarop zij met de ellebogen rustte. Marlha, eigen smart vergelende, sloot haar in hare armen; en terwijl Maria hare moeder wederkeerig omhelsde, en haar gelaat aau den moederlijken boezem verborg, zeide deze : »U gezellen : bedenkt hetgeen Maria gezegd beeft ; misschien is mijn man, ofschoon gekwetst, nog niet dood; mogelijk hebben die wreedaards nog medelijden met uw goeden meester gehad. Ik weet bet. Dirk ! wij vragen veel. maar bedenk wien wij beweenen ; o ! ik weet, dat Wouter door u geacht (Mi bemind wordt. Zou er geeiie mogelijkheid zijn om zijn droevig overschot terug te vinden ?quot;

»De vijand is nog niet afgetrokken, vrouw Martha ! maar zoodra bel kan geschieden, zullen wij zien,quot; zeide Dirk aarzelend, en schudde met hel hoofd.

«Foei, Dirk !quot; zeide Griet, die moeite had om hel gesprek Ie volgen; want zij spraken allen zacht; de droefheid en vermoeidheid hadden Immic krachten uitgeput. «Zal bet lijk van den meester, wiens brood gij zoovele jaren gegeten hehl, dan onbegraven in bet veld blijven liggen, als dal van een Treemden schooier? Neen, neen! toen ik jong was, dachten de mannen er heel anders over.quot; Maar Dirk noch één zijner makkers antwoordde iels; zij bewaarden een diep stilzwijgen.

«Ik zal gaan,quot; riep Maria opstaande, «die arme gezellen zijn vermoeid en gekwetst, ik, zijne dochter, zal gaan: het is plicht ! Die vreemde soldaten zullen mij niet terugwijzen, als ik zeg, dat ik mijn vader zoek ; ik zal hem de oogen sluiten, indien wij hem voor altijd verloren hebben, of hem verzorgen, als hij nog leeft. O! hij zal niet sterven, mijn goede vader, als hij zijne Maria naast zich ziet.quot; Voor een oogenhlik kleurden zich hare wangen, en een treurige glimlach vertoonde zich op haar gelaat, dat door geestdrift en ouderliefde bezield werd.

«(Jij zuil niet gaan, Maria !quot; zeide vrouw Martha, haar bij den arm vallende, «gij moet bier blijven, mijne lieve dochter! het is mijn plicht uw vader te gaan zoeken ; ik heh hem immers trouw be


-ocr page 115-

91

loofd voor (iod ! Volit mij nicl ; mijn lieve Hcere Jezus /al mij bijsliian, en de krijgslieden zullen de he-(Ireefde vrouw geen leed doen: maar in\e onsehuid /ouden zij niet ontzien, na uwen vader vermoord Ie liehhen.quot;

»0, laai mij niet Ie Imis, heslc moeder!quot; zeide Maria smeekende, »laal ons Ie zamen gaan.'quot;

»\Vill gij dan, Maria! dal ik Iwecinaal Iranen /al slorlen op eén dag? Will gij dan, dal ik mijn man en ook mijne doehler verlie/en zal ?quot; zeide Marlha ernslig, »wanl de woeste soldaat is zonder mededoogen.quot;

«(jij zult niet gaan, vrouw Martha ! noeli uwe dochter,' zeide Dirk nn Vastberaden, lerwijl hij mei moeite opstond. quot;(gt;(' denkt gij, dal hel volk van Salazar zich aan uwe woorden of tranen zou storen ? (lij zijl nog te jong, meesteres, om die knapen in den weg te komen ; onze (iriel zou minder gevaar loopen, maar zij kan hier blijven ; ik zal zelf gaan. Hedroefl u niet, voordal ik nader bericht breng; en indien ik niet vóór den avond terugkom, dan moet iiij maar denken, dat ik bij den meester lig.quot;

Mij kuste de band van Marlha en hare dochter, en toen deze vroeg, of zijne wonde aan den arm hem veel pijn deed, zeide hij: «Neen, Maria ! dal zal wel gaan. Al wal ik u verzoek, is mijner in uwe gebeden te gedenken, als ik niet wederkom ; want ik ben een arme zondaar, en al heigeen gij verzoekt, zal de Lieve Heer aan zijne gebenedijde Moeder niet weigeren; vaarwel! Wal 11 betreft,quot; zeide hij lol de gezellen, die wilden medegaan, «blijft liever hier; ik kan alleen wel zoeken, en gij zoudt mij niet kunnen verdedigen tegen de overmacht; ik wil geen anderen verdediger, dan mijnen lieer Jezus. Hij zal mij genadig wezen.quot; Hij wees hel zwaard en den opsteker terug, die zij hem wilden Ier hand stellen, gaf hun en Griel de hand en verliet langzaam, doch gelaten, hel vertrek.

De getrouwe meesterknecht kwam terug, en toen men hem op een stoel nedergezet en een weinig wijns te drinken had gegeven, wees hij op bel zwaard van den dapperen meesier, dal hij had inedegebracbl. « Anders heb ik niet gevonden,quot; /eide hij zacht; quot;en toch hen ik op de plaats geweest, waar hij viel. Heschuldig mij niet, hel is mijne schuld niet ; maar zij hebben sommigen der burgers van hunne kleederen beroofd en in de sloolen geworpen ; misschien is hij daarbij geweest, of God heeft hem gered. Groei hem dan van mij, en hij zal u zeggen, dal ik aan zijne zijde mijn plicht gedaan heb; maar ik zal hem niet weerzien.quot; Hij zweeg, zijn hoofd zonk op zijne borst voorover, en hij zon gevallen zijn, indien Maria hem niet bijtijds had vastgehouden.

Toen de avond viel zal Martha voor het glasraam, en sloeg nu en dun baar vochtig oog ten hemel; zij bad. In de bedstede, die de brave sijjid in den vroegen morgen met spoed verlaten had, om de reden van hel alarm te vernemen, rustte nu zijti trouwe knecht, (ichikki.ü: had Martha zich bedrogen, meenende dat hij stierf; toen bij zijn bewustzijn verloor, had men hem weder hijge-maakt, en hij sliep nu. De goede Martha wilde zelve hem verzorgen, dewijl hij zooveel vóórhaar man gedaan had ; de ehnstelijke plicht gebood hel haar immers om alles voor den armen gezel te doen. wat in haar vermogen was, en zijne verzorging zelve was geschikl, om haar cenige verstrooiing Ie bezorgen. Zij had Maria verzocht zich ter rust te begeven, en deze had eindelijk aan hare bede voldaan. Vader iHendrik van liroekhuijsen, pater van bet Si. Agatba-kloosler, bad het huis der rouw bezocht, en troostredenen waren niet zonder vrucht geweest ; hij was de biechtvader van het huisgezin, en ofschoon zijn lijd zeer kostbaar was, daar ook andere ongelnkkigen zijn hijzijn behoefden, bad de goede vader eenige gehnren overgehaald, om, vóórdat de avond viel, met het noodige gereedschap de sloolen te doorzoeken. Hij bracht echter zelf aan de bedroefde vrouw de lijding terug, dat men den meester niet gevonden had, vermaande haar om goeden moed Ie houden, en zich tot God Ie wenden, keurde het goed, dat zij bare dochter had laten Ier ruste gaan, en verliet, na Dirk den pols gevoeld Ie hebben, hel vertrek en het huis, belovende den anderen morgen bij-tijds terug te komen. Zij zal dan, aan den goeden en vroolijken Wouter denkende, voor bel raam, toen (iriel voorzichtig hiiiiienkwam,en haar hcrichlle, dal er een boerenknecht of veehoeder was, die haar alleen wenschte Ie spreken, maar ■niet wilde zeggen wie hij was, of wat hij Ie zeggen had.

Marlha gelastte haar hem te zeggen, dat zij tin niemand spreken kon, maar dal hij op een anderen lijd moest terugkomen ; doch Griel kwam spoedig en met een blij gezicht lenig, en zeide vroolijk ;

»Die jongen brengt tijding van den meester, vrouw ! De goede Heer geve, dal bij niet liegt!quot;

Natuurlijk weigerde Marlha nu nicl langer den vreemden man Ie zien, die spoedig in de kamer trad. en zelf de deur toedeed ; zoodal (iriel die


-ocr page 116-

92

gedacht had nok iels te vepnemen, in hare hoop bedrogen werd. De hinnenlredende, die een ruime, half' versleten kleeding van grove wollen stof en een muts van leder droeg, zag snel de kamer rond, doch werd Dirk niet gewaar, die in de bedstede achter de gordijnen lag, en Martha, die hem reeds aan de deur te gemoet kwam, kon bijna niet spreken van aandoening. «Leeft mijn man ? om (iods wil, antwoord mij!quot; vroeg zij met eene gesmoorde stem.

«Heeft men n gezegd, dal de meester dood was ?quot; vroeg de vreemdeling, wiens stem misschien door vermoeienis ook niet vast was.

».la ! ja ! da» heeft men gezegd ; maar, och ! laat mij niet in de onzekerheid ; zal ik hem weerzien ?quot; riep zij angstig.

»\Vie op (iod vertrouwt, is nimmer verloren; de goede lieer Jezus is machtig; Hij kan het leven wedergeven aan hem, die op den oever van den dood is,quot; zeide de vreemdeling langzaam.

«Hij leeft dan nog ! Wouter leeft !quot; riep Martha verheugd, terwijl zij hem bij den arm vatte, «bedriegt gij mij isiet ? O 1 misleid eene vrouw toch niet, knaap! Zeg mij, leeft hij nog ?quot;

«Ik heb hem eenige uren geleden nog gezien,quot; antwoordde deze, »en ik zou u meer zeggen, indien ik niet vreesde, dat gij te veel ontstellen zoudt.quot;

«O! neen, spreek vrij op, nu hij leeft, kunt gij alles zeggen : het doel mij zoo wel. Maar hij is gekwetst ? Verzwijg mij niets; want wie zal hem verzorgen, als ik hel niet doe ?quot; riep zij, legde hare hand op zijn schouder, en zag hem vragend aan.

»De wonden, die hij in het gevecht gekregen heeft, zijn weinig van aanbelang: een weinig verdooving in hel hoofd van den slag, die hem heeft lerne-dergeworpen; maar bij is gevangen, vrouw Marlba!quot; zeide de vreemdeling.

»Kn gij spreekt de waarheid, gij hebt hem gezien, gij zweert zulks bij uwe zaligheid ?quot; vroeg vrouw Martha, die nog twijfelde, en naar hem loelrad, ten einde de uildrukking van zijn gelaat Ie zien, dal vuil en onkenbaar was. Toen de vreemdeling met bel hoofd knikle, riep zij verheugd : «O! dan heeft de Heilige moeder Gods mijne bede verhoord; Wouter leeft, en Maria heeft baar vader nog ?quot;

Terwijl de brenger dezer blijde tijding met aau-dachl den trek van geluk en zalige tevredenheid opmerkte, welke het gelaal van de brave vrouw als bezielde, trof baar zijn fonkelend, zwart oog; zij noodzaakte hem, als hel ware tegen zijn zin, eenige schreden naar het raam Ie doen, en riep toen verbaasd: «Zijl gij hel. Frank ; bedrieg ik mij niet ? O ja, gij zijl hel wel,quot; en hare armen om zijn bals slaande, kuste zij, niettegenstaande zijn morsig gelaat, den jongen ruiter; want zij bad zich niel bedrogen.

«Ja, ik ben Frank, beste Marlha !quot; anlwoorde deze, en drukte hare hand met aandoening in de zijne.

»Kn waarom niet gezegd, dal gij het waart, en waarom zoolang gewacht mei mij Ie zeggen, dal Wouter leeft?quot; vroeg zij verwonderd.

«Ja, Marlha!quot; zeide Frank aarzelend, «hetware mogelijk beier geweest, dal gij mij niel herkend hadl, ik ben natuurlijk hier niel veilig in de stad,quot; vervolgde hij snel, «en ik vreesde n kwaad Ie doen door dadelijk te zeggen, dat de meester nog leeft.quot;

«O! ik geloof niet, dal bet mij kwaad gedaan zou hebben,quot; zeide zij met gevoel; «kan de vervulling van de vurigste wenscben en gebeden kwaad doen? Meen ! Zie, ik ben nu zoo verheugd, als ik nimmer was ; maar hoe is bel mogelijk, dal Wouter nog leeft? gij, of de beer Van Ssball'elaar hebt hem zeker gered !quot;

Frank zeide baar nu, dat Wouter alleen aan een goddelijke bewaring hel leven Ie danken had : men bad hem zeker reeds voor dood gehouden, toen bij gevallen was, en dit, of bel spoedig voortrukken der soldaten van Salazar, was waarschijnlijk de reden, dat men hem den doodsteek niet gegeven had. Van SchaH'elaar, die, toen de soldaten van de stad verjaagd waren, zijne ruiters bad gebruikl om zooveel burgers als hij maar kon het leven te / redden, terw ijl hij den ridder Jean de Salazar herinnerde, dal de Bisschop hel maken van gevangenen had bevolen, had levens aan den ridder gevraagd, waar het gevecht het hevigst geweesl was, en de vreemde krijgsman zelf had hem de plaats aangewezen, waar die van de slad den aanval op zijn linkervleugel gedaan hadden. «Het waren dappere lieden,quot; zeide bij, «en zij zijn niet teruggegaan, voordal hun aanvoeder, die zich als de satan weerde, gevallen was.quot; «Wij kenden den meester,quot; vervolgde Frank, «en wisten nu, waar wij hem moesten zoeken, als hij mocht gevallen zijn. Mij was nog builen kennis, toen wij hem vonden, en niel moeite brachten wij hem bij. Onze ruiters hebben hem naar Keulhorst gedragen : bij bevond zich vrij wel, toen ik hem verliet, en zal onze bende op een wagen volgen. Gaarne zou Van I Schaiïclaar hem teruggezonden hebben ; maar de bevelen luiden zeer stellig, en mijn vriend kan niets jvoor hem doen dan een goed woord bij den


-ocr page 117-

93

Bisschop; want bij tic eerste gelegenheid moeien de gevangenen naar lUicncn of Wijk overgebracht worden. Ten einde 11 gerust Ie stellen, verzochten Van Schafrelaar en uw man mij, u dit alles te herichten: ik trok deze vermomming aan, sneed den knevel af, en maakle mijn aangezichl met aarde en water onkenbaar. Ik ben door de Kaïnppoort binnengekomen, een melkbeest voor mij uitdrijvende, dat ik voorgaf in veiligheid Ie willen brengen. Voordat ik vertrek, moet ik u den groet van den heer Van Seball'elaar en den meester overbrengen; zij verzoeken u, zoowel als uw docliter, goeden moed Ie honden, en nw man heeft mij verzocht Ie vragen, of Dirk en zijne gezellen, die zoo braai' gestreden hebben, gered zijn of niet?quot; eindigde li ij snel.

»l)irk ligt daar, antwoordde Martha, »liij is met twee zijner makkers teruggekomen, en heeft nog een vergeelsehen tocht gedaan om zijns meesters lijk te zoeken, en dit heeft hem bijna liel leven gekost ; wij dachten, dal Wouler in eenc der sloo-len geworpen was.quot;

«Indien bij ook onder de handen van de knapen gekomen was, die de lijken hebben uitgeschud, dan zouden wij ons over zijn behoud niet he-hoeven le verheugen,quot; zeide Frank, en wendde zich naar de deur.

»(iij zuil dus vertrekken zonder Maria te zien,quot; zeide Martha ; »neen, dat kan ik niet; ik wil ook hel arme kind niet langer in onzekerheid laten.quot;

»lk kan niet langer blijven, beste vrouw!quot; antwoordde Frank; maar eer bij kon vervolgen, werd de deur geopend, en Maria zelve trad hel vertrek binnen.

»ls er een goede lijding van vader?quot; riep zij, in liel donkere vertrek rondziende, «moeder, zeg mij loch wat er van is, leeft hij?quot;

Martha aarzelde, en Frank bewaarde een diep slilzwijgen ; doch toen Mai^ha angstig vervolgde: «Och ik zie het al! alle hoop is vervlogen: hij Icefl niet. meer,quot; toen sloot Martha haar in hare armen en zeide verheugd: ..Meen; mijne dochter! uw vader is niet verslagen, de lieer heeft hem ons gelaten, en uw bruidegom beeft hem verzorgd. Daar staal i'rank, bij brengt u den groet van den meester en van beer Jan.

«Dus gered !quot; zeide Maria, haar oog dankbaar len hemel slaande, ..door U, o God ! en door Van Schallelaar. O, moeder ! dal is le veel geluk na zooveel droefheid !quot; Zij beefde van aandoening, en hare moeder zette haar op een stoel neder. Griel, die de lamp aanstak, gaf zoo luide hare vreugde over de goede lijding te kennen, dal Dirk zich bewoog, en met een zwakke stem vroeg, wat er gebeurde. Frank, die sedert de komst van Maria nog niets gesproken had, trad naar de bedstede, gaf den knecht te drinken, en deelde hem behoedzaam mede, dat alle hoop op behoud van den meester nog niet voorbij was, daar men bericht had, dal hij gevangen was genomen.

quot;Maar itij zejfl niets tot Frank, Maria !quot; zeide haar Moeder, nadat zij haar bad laten drinken, »en evenwel hebben wij aan hem deze vreugde le danken. '

quot;O! het is zoo, moeder!quot; zeide zij, «maar ik dacht om niets dan om mijn vader. Ik dank u, Frank ! o! gij hebt mij zulk een groote weldaad gedaan ! Kom een weinig nader bij, waal ik kan nog niet opstaan ; ik zal God bidden, dal hij er u voor zegene,quot; en zij slak hem bare hand toe.

«Bid voor mij, Maria !quot; zeide Frank, haar langzaam naderende; «maar ik verdien niets voor de tijding, die ik breng, elkeen zou hetzelfde gedaan hebben.' ' nij valle hare hand en kuste die.

quot;Wal is dat, Frank ?quot; zeide Martha verwonderd; «voor welke jonkvrouw ziel gij mijne dochter wel aan ? men zou waarlijk zeggen, dat diw kinderen elkander nooit gezien hadden. Maria ! Frank waagt zijn leven om thans bier te komen ! gij had hem uwe wang moeten aanbieden, zooals het een brave burgerdochter betaamt, of zijl gij vies van bel zwarte gelaat van den armen jongen, dal hij om onzenlwil heeft vuil gemaakt ?quot; eindigde zij lachende.

»0, neen, lieve moeder!quot; zeide Maria schielijk, terwijl zij met moeite opstond en hare wang, die over de beslralling van hare moeder kleurde, aan Frank le kussen gaf.

«Ik bid u, zet u neder, Maria !quot; zeide Frank aangedaan, »wanneer men om het verlies van een braven vader getreurd heeft, kan men ook zoo spoedig aan alles niet denken.quot;

..Gij kunt ook niet meenen, dal ik u ihans minder zou genegen zijn dan voorheen,quot; zeide Maria vriendelijk; «maar uwe hand beeft, indien ik wel heb; r«a zillcn, en verkwik u. Ik geloof, moeder! dal zijne krachten zijn uitgeput, evenals bij Dirk. (ia toch zitten, Frank!quot;

..Ik dank u, Maria!quot; hernam deze; »0! ik ben nog sterk; gij hebt u vergist,quot; zeide hij glimlachende, quot;ecu krijgsman mag niet beven, en ik moet heen; de heer Van Schallelaar wacht mij misschien reeds terug; hij heeft mij vooral verzocht 11 te groeien, en uw vader.. . .quot;

«Gij wilt dus vertrekken, voordat jjij mij alles


-ocr page 118-

OLTMANS, DE SCHAAPI1ERDKR.

94

verhaald hebl, wal jiij weel, en hoe mijn vader hel maakl,quot; riep zij schielijk, en wierp een smeekenden blik op hem. Maar Krank zeide. dal hij reeds alles aan hare moeder verhaald had, en voor zijne en hunne eigene veiligheid niet langer durfde blijven. Doeh vrouw Marlha en .Maria wilden hem volstrekt niet laten gaan, maar lol den ^olgenden morgen houden. Vergeefseh was zijn legenslreven; eindelijk gaf hij, onder het lozen van een zuebl, zijne toestemming, en hield met hel van vreugde opgetogen gezin den avonduiaallijd ; wanl, ofschoon de meester uil (If Vei'f/iildc llrlm gevangen was, zoo had men hoop hein spoedig dooi' bemiddeling van Maria's brnidegom, misschien wel zonder losprijs in Amersfoort te zien terugkeeren.

Den volgenden morgen was hel onlbijt in de bovenkamer aan de tuinzijde door de zorg van (iriel gereedgezet, omdat Dirk nog in het gewone huisvertrek Ie bed lag. Vrouw Martha had dezen nacht aan de zijde van hare dochter geslapen, en Maria was, uadat zij met Marlha gezamenlijk de Heilige Moeder Gods en alle Heiligen vurig gedankt had, als hel ware, in de armen van hare moeder al sprekende over haar goeden vader, ingeslapen. Zij gevoelden zich beiden zoo gelukkig, dat weldra een verkwikkende slaap zich van haar meester maakte; hel was alsof een weldadige geest om haar rustbed zweefde; want zelfs in den slaap behield haar gelaat een uitdrukking van hemelsche vreugde. .Nu en dan zweefde er een bevallig lachje op het wezen van de schoone, deugdzame vrouwen, en zoo al een droom haar naar hef slacht-veld terugbracht, zoo was het om den dapperen bruidegom met zijne ruiters den meester te zien redden, en hem aan de handen der soldaten te zien onttrekken, of door den hisschop zijne vrijlating te hooien toestaan.

Terwijl Martha nu den anderen morgen, nadat zij zich met hare dochter in een vroolijk gesprek onder het aankleeden verdiept had, naar beneden spoedde, om te zien, hoe hel met den zieke was, begaf Maria zich naar het vertrek, waar hel onlbijt haar waclUte. Deze kamer, die even groot was als het huisvertrek, was evenwel veel deftiger gestoffeerd: de tafel en stoelen waren van noteboomen-houl vervaardigd ; een trezoor van eikenhout, dal zeer fraai gebeeldhouwd was, stond op den achtergrond van de kamer, die halverwege met bout was beschoten; voor het overige waren de muren netjes gepleissterd en gewit. Onder de tafel lag een fijn gevlochten mal, en een met veel kunst bewerkte zware ijzeren vuurhaard stond voor een staande ijzeren plaat onder den groolen schoorsteenmantel op den haardsteen. Een der kleine kruisramen stond open, en Maria blikte vroolijk in den tuin ; het schoone weder had haar aan hel venster gelokt, en zij deed eenige verdorde bladeren van den stengel eener bloem af, die in het breede kozijn stond. Hel eenvoudige gewaad, dat zij aanhad, zat echter netjes aan de bevallige leesl, en ofschoon haar hulsel niet met zooveel zorg was opgezet als wel anders, zoo zat hel misschien ook minder gedwongen.

In dij oogenblik trad Frank in het vertrek; zij keerde dadelijk hel hoofd om, en zeide vroolijk : »Goedenmorgen. Frank! hebt gij wel gerust in de Vergulde Helm f' De jongeling had reeds een stap teruggedaan, zoodra Wj haar gewaar werd ; maar toen zij omzag, was hij genoodzaakt te blijven. «Ikdanku, Maria!quot; antwoordde hij terstond, »ik heli zeer gerust geslapen, kunt gij mij hetzelfde zeggen van u en uwe moeder ?quot;

»0 ja. Frank!quot; hernam zij op denzelfden loon; »nu, wij zouden niet goed kunnen slapen na de goede tijding, die gij ons gebracht hebt!quot; Zij had den blik niet gezien, dien Frank op haar had geworpen, vóórdal zij omzag, en wist niet, dat hij gedurende den nacht geen oog gesloten had.

»Indien mijne komst u en uwe moeder eenige uren rust bezorgd heeft,quot; zeide Frank met gevoel, »dan heb ik opnieuw reden om hel oogenblik te zegenen, waarin uw vader en mijn vriend mij verzochten stadwaarts Ie gaan; wanneer hel hart treurig gestemd is geweest, is de rust zoo heilzaam.'

»Ja, gij hebt wel gelijk, Frank!quot; zeide het meisje in gedachten, en vervolgde, toen de ruiter een weinig naderbij gekomen was, «maar nu zie ik eerst, dat gij zoo bleek zijl; gisterenavond was uw gelaat zoo besmeerd, dal men uwe kleur niet ontdekken kon, gij zijl immers niel ongesteld; want dan laten wij u niet vertrekken,quot; eindigde zij met deelneming.

«O! wel neen, Maria!quot; antwoordde Frank, »ik zeide u immers toen reeds, dal ik gezond was; ik zal zoo bleek zien, omdat ik mijn knevel heb afgesneden,quot; zeide hij gedwongen lachende.

«(jij hebt dus een knevel gedragen, die uw geheel gelaat bedekte,quot; zeide zij, schalkscli lachende; doch haar gelaal veranderde snel, toen zij een slap in hel vertrek had gedaan; zij vatte zijne hand, voordat hij ze kon terugtrekken, en riep; «maar waarlijk, Frank! gij hebl de koorts; ik geloof dal


-ocr page 119-

i)i: iiiNDimi.AA^.

9S

uwe liaad beeft, evenals die van Dirk, (oen de paler van Sl. Aagten mij ondcrriclilte, hoe ik hem den pols kon onderzoeken.''

»(iij gekscheert mei mij,'' zeide Krank, sehijn-liaar vroolijk, en trok zijne hand lei'Ug ; het dragen van een harnas vermoeit wel een weinig, en men is zoo gewoon om dien zwaren lasl om zich heen te hebhen, dal men heell, als men ongewapend is.quot;

«En Van Schall'elaar dan?quot; zeide Maria, »isdie dan ook niel aan bel harnas gewoon ? en toch heb ik nimmer kunnen bemerken, dal zijne hand beefde.quot;

«iMmtner, Maria?quot; . . . zeide de ruiter vragend, terwijl hij haar opmerkzaam aanzag. Zij scheen zich te bezinnen, lachte en antwoordde toen: »!Vu. ja!quot; Zij bloosde en vervolgde snel; »iNu ja ! nimmer heb ik onldekl, dal de zwaarte van zijne wapenen zijne hand minder vasl maakte.quot;

»I)e heer Van Scbairelaar is ook slerker dan ik,quot; hernam de jongeling; «maar zoo gij iels aan hem hebl mede te geven ol' Ie zeggen, zoo onder-richl mij er van.quot;

«(Jij zuil mijne boodschappen getrouw overbrengen. niel waar ?quot; vroeg zij vroolijk.

«Zeer zeker, Maria !quot; zeide Krank, en zij vervolgde : «Welnu, nader dan, ol'zei u neder; want ik moei deze bloem nog van hare dorre bladeren ontdoen, voordat wij gaan aanzitten.quot;

«Ui zal bier blijven, Maria!quot; antwoordde Krank, met deii arm op den hoogen rug van een stoel leunende ; «daar aan het raam zou mij een der buren onldekken kunnen. quot;

«Kn wie zou u herkennen in dil akelige gewaad ?quot; vroeg zij schalksch lachende, «vooral als gij de muls ophebl. O, ik ken wel cfn zekere jonkvrouw in ( Irecht, die zoo niet mei u bij den weg zou willen gaan.quot;

! «Kn evenwel heb ik jarenlang zulk een kleed, zoo niet veel slecbler, gedragen,quot; antwoordde bij droevig, «en ik weel, dal men, mei lompen bedekt, gelukkig kau zijn.quot;

«Krank ! vergeef het mij,quot; riep zij sineekend ; «o! indien gij denkt, dat ik het gezegd heb om n verdriet aan Ie doen, dan . . .quot;

«Neen, Maria! neen, dat geloof ik niel,quot; zeide hij snel. «Zie niel zoo treurig, bid ik n, dan kunt gij alles zeggen wat gij wilt, zonder mij leed te doen ; maar gij wildet mij immers met iels belasten voor den meesier en mijn besten vriend cn beschermer Van Schalfelaar.quot;

«Mn dan, zoo };ij hel mij vergeven hebt,quot; zeide

zij ernstig, en hare scbooiic banden plukten de dorre bladeren van de stengels al', «zoo verzoek ik ii aan mijn vader te zeggen, dat ik niet zal ophouden te bidden voor zijne beterschap en vrijheid, totdat hij terugkomt. Zeg hem niel, dat mijne goede moeder en ik zno bedroefd geweest zijn; bij mochl eens deuken, dal wij ongesteld zouden worden, en liij kunt hem immers verzekeren, dat wij gezontl en gelukkig waren, toen gij ons verliet.quot;

«O ja!quot; antwoordde Krank, en zijn sprekend oog vestigde zich op hel nicisje, dal in een bevallige houding aan hel raam stond, en nu eens bare bloemen en dan weder hem aanzag, «ik kan hem zeggen, dat gij steeds gezond en schoon zijl!quot;

«Dit laatste behoeft niel, heer ruiter,' zeide zij lachende, en bare wangen kleurden zich bevallig.

«En aan den heer Van Schalfelaar ?quot; vroeg Krank snel.

«Aan mijn bruidegom,quot; liernam Maria, bel laatste blad, dal zij wilde wegnemen, buiten het venster werpende, «o ! dien moei ,«ij bedanken voor hetgeen hij voor mijn vader deed. Zeg hem dat ik voor hem bidden zal. en dal ik hoop, dal hij mijn vader spoedig de vrijheid zal kunnen laten hergeven ; zeg hem, dat mijne liefde en genegenheidquot;....

»lk zal hem dal alles zeggen, zeide de jongeling snel, haar in de rede vallende, en somber voor zich nederziende.

»0 ja, doe dat. Krank !quot; vervolgde zij, en zij was zoo in gedachten verdiept, dat zij waarschijnlijk niel had opgemerkt, dal hij haar in hare rede gestoord had, «zeg hem, dat ik nu geen lijd had om Ie schrijven; maar geef hem deze bloem.quot; Dit zeggende, keerde zij zich om, en reikte hem er eenctoe. De jongeling slak snel de hand uit, nam de bloem aan, en bracht die naar zijn gelaat; maar even snel verwijderde hij zijne hand weder, en zeide langzaam; «Ik zal hem deze bloem geven,

M

zweer het u. quot;

quot;Zeg hem dan nog, — o! ik verlang veel, niet waar Krank?quot; zeide zij aarzelend, loen zij den duislercn trek gewaar werd, die over zijn gelaat zweefde.

quot;Nimmer Ie veel, Maria! wal zal ik van Van Schalfelaar zeggen ?quot; vroeg hij bedaard, nog altijd de bloem in de hand houdende.

quot;Zeg hem dan, vervolgde zij vcrlroiiwelijk, quot;dal er aan hel boompje, dat ik heb opgekweekt, drie knopjes gekomen waren, maar dat het eene, voordat het uitliep, is verkwijnd ; ik heb het loen afgeknipt. De andere waren vol leven, en ik heb ze naar hem en mij genoemd ! eiken dag bezag ik


-ocr page 120-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

96

dan hel boompje en de zwellende knoppen ; nu slaan zij in vollen bloei. Zeg hem, dal liet de roos is, die ik Maria genoemd heb, welke ik hem zend ; dal ik de andere voor mij behoud, en dal ik hem hoop te zien, voordal zij verwelkt. Maar zoo gij denkt dat hij lachen zal, om dezen kinderaehligen inval, zoo zeg hem van dit alles niets, beste Frank !quot; eindigde zij. en zag hem vragend aan.

»En waarom zou hij lachen, Maria! als ik hem de roos geef?' zeidc Frank aangedaan; »ik zal hem alles verhalen, zooals gij het mij gezegd hebt, zelfs van het verdorde knopje; niets heeft meer waarde voor den man dan een geschenk van haar, die hij bemint, en te vernemen, dal zij steeds aan hem denk.quot;

»(iij weel dit,quot; zeide Maria vertrouwelijk, «o! ik zie wel, dal uw hart u ook niet meer toebehoort, Frank ! Verbaal mij toch eens iets van uwe Ada; hebt gij baar in lang niet gezien!quot;

»En wie heeft u van haar gesproken ?quot; vroeg de jonge ruiter verrast en mistroostig.

«Wel, Van Scbalfelaar,quot; zeide zij, »en mijn vader ; want die heeft haar immers gezien, toen zij met haar oom van Wijk terugkeerde; hij trof hem met dien Perrol aan de Kilt aan, of mogelijk weel gij die niet eens!quot; Toen de jongeling haar niet antwoordde, maar, in gedachte verdiept, op de roos staarde, die hij in de hand hield, vervolgde zij: »Maar zeg mij eens, is zij zoo schoon, als men mij gezegd heeft, en heeft zij u wel van harte liet ? Groet haar dan eens van mij, als gij haar ziel; want zij zal immers niet Ie Irolsch wezen om mij hare vriendschap tc schenken, ofschoon ik maar een burgermeisje ben

»Ja zij is schoon, Maria ! zooals men u gezegd heeft,quot; antwoordde Frank met drift, »en zij is mij genegen: denk ook niel, dat zij Irolsch is, de arme Ada; o neen! en zij verdient uwe vriendschap ; want zij is zeer ongelukkig.quot;

«is het dan toch waar. Frank!quot; vroeg Maria met deelneming, »dal hare geestvermogens zoo zwak zijn ? mijn vader zeide mij toch dal zij zeer wel was.quot;

«Helaas ja!quot; hernam hij, «bel is maar al te waar; soms is het also! de Heiligen en de goede (Jod haar verlaten, en dan is het donker in haar gemoed.quot;

»0, gij doel wel, dal };ij haar liefhebt!quot; zeide Maria gevoelvol, «uwe liefde zal misschien baar verstand weder doen opklaren. (Jod zal uwe gebeden verhooren, en de Heilige Moeder zal u gelukkig met haar maken ; bemin haar altijd !quot;

»Haar,quot; riep Frank somber, »iieen, Maria! ik bemin haar niet, ik heb haar mijne vriendschap geschonken ; maar mijn hart ..., nimmer!quot;

«En zij heeft u lief!quot; zeide Maria verwonderd, waarna zij met deelneming vervolgde : »0 Frank dan beklaag ik haar, dan is zij dubbel ongelukkig.quot;

Hij antwoordde niel; maar geheel terneergeslagen boog hij hel hoofd voorover, en haalde een ijzeren doosje Ie voorschijn, nam er een vuurslag, zwam en een vuursteen uil, legde de roos er voorzichtig in, en verborg het doosje weder. Toen hij opzag, wischte zij met de hand hare oogen af, en hij vroeg schielijk: »(■ ij weent, Maria?quot;

«ik denk aan de ongelukkige jonkvrouw,quot; antwoordde zij, hel hoofd schuddende, »en ik kan mij zoo goed voorstellen, hoe weinig vreugde hel leven meer voor haar kan hebben.

De jongeling bewaarde een oogenblik hel stilzwijgen, en zeide aangedaan, toen Maria hel raam dichtdeed: «Gij zijl zoo goed, Maria ! bid voor haar; o! zij was waard uwe zuster Ie zijn ; want ook zij is goed, ofschoon zij haar verstand moet missen.quot;

Verder kon hij niets zeggen, want Martha trad hel vertrek binnen, en zeide vroolijk: «Ik breng goede tijding van Dirk ; maar, mijn deugd! wal laat gij beiden de lip hangen! kom, Frank! ik wcnsch u goedenmorgen, jongen! daar gij hel spreken schijnt verleerd te hebben.

Lachend bood zij hem nu hare blanke, ronde wang lot kussen aan ; want zij had den jongeling lief, en zou hem zoo gaarne vroolijk gezien hebben. Zij behandelde hem gelijk het eener brave burgervrouw betaamde, die met de wetten der herbergzaamheid bekend was; en Frank, die reeds, eer Van Schalfelaar hem als knaap tot zich nam, in de VcrgvUlc l/chii als kind van den huize behandeld werd, moest tussehen moeder en dochter aanzitten.

De morgen was nog niet ver gevorderd, toen Frank zich reeds buiten de Utrechlsche poort bevond, die in dien lijd nog de St. Jooslen l'oorl genoemd werd; hij begaf zich op weg om Van Schalfelaar op te zoeken, maar vermeed opzellelijk om dicht langs de stad le gaan, en volgde daarna eerst den Utrechlschen weg. Zijn gelaat was weder even onkenbaar gemaakt als den' vorigen avond, en hij stapte snel voorwaarts, zonder acht le geven op hetgeen er om hem voorviel. Toen hij evenwel gereed stond, om den weg te verlaten, en rechtsaf zijn weg door het veld naar de Itirk te nemen,


-ocr page 121-
-ocr page 122-
-ocr page 123-

97

stond hij stil, zaj; nog eens (enig naar de stad, die in de diepte, voor hem lag, en /iielitle.. Toen liij zijn hoofd omwendde, werd hij vóór zieh uil i)|» den weg, die nog allijd kliinmende was, een stofwolk gewaar; hij zag spoedig, dal het een hoop paardevolk was, welke in den draf naderde, cn de nieuwsgierigheid, en mogelijk ook een edeler gevoel, inaakle dat hij zich in hel houtgewas aan den weg verhorg.

Spoedig naderden de ruiters, en Perrol reed hem voorhij. Hel hoofd der Zwarte Kende was lieht gewapend, en droeg over zijn harnas een houppelande van zwart laken, met hreede honte randen van sahelvel; met behendiglieid hesluurde (tij den fraaien, willen hengsl, dien hij hereed ; een lange, roode veer wapperde op zijn zwarten, ijzeren slormhoed. Zijn gelaal was Irolseh, doeh opgeruimd, en hij wierp een zegevierenden hlik op de landstreek, die heueden hein lag. Vidal reed achter hem; vier Irompenaars (I) hliezen een inarseh, die door het hooger gedeelte des hergs werd leruggekaiitsl. Iliemp volgden omslrecks een dertigtal ruiters, waarvan sommigen mei speren gewapend waren, terwijl de ou'i'igeii kruishogen hadden. Niet de minsle iiewaarwording liel zich op hunne zwarle Ironiën heinerken, ofschoon zich een hevalligc landstreek voor hun ooit opdeed; en even gedwee als de jachttijger den negerkoning o|) zijn jachtpartij vergezelt, zoo volgden zij hun hoofdman, wiens sombere standaard in hun midden wapperde.

Toen zij voorhij waren, zag hij, dat er hoven op den herg nog meer ruiters aankwamen, die een wagen schenen Ie hegeleiden : Perrol had waarschijnlijk geen geduld gehad om langer zijn paard in den stap Ie houden, en was vooruitgesneld. Frank verwijderde zich nu, nadal hij nog een somheren en dreigenden hlik naar den aanvoerder geworpen had, die bijna door hel slof niet meer zicblbaar was. Kvenwel bleef bij wederom slaan, loen hij geheel van den weg verwijderd was; hij haalde hel doosje le voorschijn, opende hel, en staarde eenige oogenhlikken op de roos. Men Iraan viel nil zijn oog op de bloem. «(Jij heet Maria,quot; zeide hij met verrukking, en wilde de roos er iiiluemen, loen bij een sterke hand o|i zijn schouder voelde liggen; snel sloot hij de doos, zag om en zeide, gerust adem billende, lerwijl hij de reehlerband uil zijne borsl terugtrok : »lla! Halph! zijl gij hel? ik dacht . . ..quot; Maar loen bij zweeg,

(I) Trompette ra.

J. F. Oi/man8, De Schaapherder, I.

en zijn oog voor den ernstige hlik van den ouden man nedersloeg, zeide de schaapherder heslrafl'end: «Ongelukkige! ik vreesde hel reeds ; gij hebt hel meisje met de blonde lokken wedergezien ! — arme Frank !quot;

VI.

De Schaffelaar.

«En amoren zult ge in vlam en vier, «Spijt opgaf en verdrag Iquot;

H. TOLLENS, CZ.

Aan de uiterste grenzen van bet Slicht, en gedeellclijk op den Gelderschen bodem, lag de Schall'elaar, ol de Schaiïelaer zooals bet landvolk dil buis noemde, dat aan den bruidegom van Maria lochehoorde; de schraalheid van den grond mag wellicht oorzaak geweest zijn, dat men eertijds deze plek, en bijgevolg ook bel getimmerte zelf, dien naam gegeven bad. De zorg echter, die de hezillers dezer streek, welke nu uil bouwland, hoschakkers en heide bestond, aan de verbetering van den grond besteed hadden, had het laatste zooveel mogelijk verminderd ; slechts langs het heekje, dat van de Veluwsche Bergen afkwam, en zich in de Vlierheek verloor, vond men eenige kampen vrij goed weiland. Het was een eigen leen, van ouder lot ouder aan de heeren van Schaffelaar loebehoorende, dal door hen onmiddellijk aan de bisschoppen van Utrecht werd verbeergewaad beleend met een paar berlslederen handschoenen, ofschoon hel gedeeltelijk in hel hertogdom Gelder lag. Een uilgestrekt stuk heide en wildernis op de Veluwe, dat door den vader van den tegenwoor-digen beziller der goederen van den Hertog van (Jeider Ier leen was ontvangen, die zelfs de geheele Veluwe van den Misscbop van l lrecht Ier leen hield, diende om er de schapen op le laten loopen en tol jachtvermaak van den beer. Ofschoon deze hezilliugen weinig opbrachten, zoo waren toch die inkomslen ruim genoeg voor de behoeften der landheeren, die wel tot den ouden, maar niet lol den macbligslen Slichlscheu adel behoorden, en slil en eenvoudig op bet land leefden, of, zooals zij van oudsher gewoon] waren, den Bisschop in hel veld dienden ; hetgeen hen in de gelegenheid stelde hunne eigendommen onbezwaard aan hunne zonen na le laten.

De Schalialaar was, zooals wij gehoord hebben, _ 1


-ocr page 124-

geen sterkt' liurchl inot dikkt- muren en nmdeelen, en geenszins Ie vergelijken mei imdere adellijke huizen van hel Slichl, maar evenwel ook niet geheel zonder tegenweer. Zij lag op een eenigszins Imogen grond aan het beekje, waarvan wij zoo even spraken; een tamelijk grool vierkant stuk land was omringd door een vrij diepe en hreede greppel, en op den post aan de binnenzijde was een doornheg geplant, waarachter slormpalen stonden, die zeer goed onderhouden waren. Een valbrug gaf den toegang lol dezen grond over de greppel, die des zomers meestal droog, doch in hel voor- en najaar, als de beek zwol, van water voorzien was. Omtrent een manslengte van de slormpalen stonden in hel vierkant schuren en hooibergen, stallen voor paarden en vee, en een woning voor knechts en arbeiders, in één woord, al wal men tol gerij!' voor landbouw en schapenfokkerij noodig had; deze gebouwen waren van hout samengesteld en van rieten of strooien daken voorzien. Midden op deze werf slond de Sleenen-kamer van den heer; hel was een langwerpig vierkant gebouw, van groole sleenen opgemetseld, dal mede door een hreede gracht omgeven was. De deur, niet veel wijder dan de breedte van een mensch, was in hel midden van een der zijden, en een traptorenlje, dichl daarnaast, gaf gelegenheid, om de toenadering ie bemoeilijken; een dunne plank, die voor brug diende, kon mede in tijd van nood worden op gehaald, zij rustte in hel midden op een paal, die in de gracht slond om hel doorbuigen Ie verhinderen.

Het dak van hel huis liep spits loc en was mei leien gedekt ; de schoorsteen en lt;lc spils van hel torentje prijkten met groole weerhanen; en de grootste slerkle van hel luns bestond, na de schietgaten, die bijna gelijk mei den grond in de onderste vertrekken waren, in de breedte der gooi, welke om hel dak liep. De muur was van kanleelen voorzien, en een mensch kon door die goot zeer gevoeglijk del huis rondloopen. Niemand, die zich dus buiten de eerste grachl vertoonde, was beveiligd voor de bouten der zware armborsten, die men op de linne gebruiken kon, of voor de pijlen en kogels, welke van achter den post konden gescholen worden. De tweede gracht kon ook niel gedempt worden, zonderdal de belegerden zulks konden verhinderen of moeilijk maken door het werpen van sleenen en branstolfen. liet torentje gaf den toegang lot de bovenmuur, en de ongelijkmatig geplaatste ramen waren allen met stevige, eikenhouten luiken aan de buitenzijde voorzien. De Sleenen-kamer was, zooals Van Schaiïelaar gezegd had, niel in slaat om een belegering, maar wel om een aanval van een stroopende • bende te weerstaan.

Omstreeks den middag naderde Frank, door Ualph vergezeld, de Schalfelaar. Toen zij uil hel hakhout kwamen, dat zich aan die zijde bijna lol aan liet huis uitstrekte, stonden zij heiden slil en Frank vroeg aan den ouden man, terwijl hij hem de hand reikte : «Wanneer en waar zie ik u weder, Vader?quot;

»,la jongen!quot; antwoordde de herder, de hand van den ruiter in de zijne drukkende, »dal weel ik niet; mogelijk spoedig, maar ik weet niel wanneer ; gij kunt niel gaan, waar gij will, daarom moei ik wel bij u komen.quot;

«Helaas! het is zoo,quot; hernam deze, »en ik vrees, dat gij u Ie veel vermoeid hebt, door mij te vergezellen.quot;

»0!quot; zeide Malph glimlachende, «geen afstand, hoe groot ook, zal mij afschrikken om u eens te komen zien en n een goeden raad te geven ; gij belooft mij immers, uw vriend, aan wien gij zooveel verplichling hebt, Ie overhandigen helgeen men u voor hem gaf?quot;

«Ik beloof hel, vader!quot; zeide Frank neerslachtig; »en loch het is voor hem zoo weinig, en voor mij zoo veel!quot;

«Het is eens anders goed, knaap!quot; zeide de herder bestrallende, waarna hij echter vriendelijk vervolgde: «Maar ik heb uwe belofte, dal is genoeg. Goedendag, mijn jongen !quot;

«Vaarwel, Halph !quot; zeide Frank, »(ïod zij mei u,' en terwijl de schaapherder langs denzellden weg terugkeerde, trad de jongeling naar de Schaf-felaar. De valbrug was nedergelaten, en spoedig hoorde hij, dal men op de werf sprak ; ook zag hij, toen hij over de brug stapte. Van Schaiïelaar, die mei een man, welke slechts één arm had, in gesprek was, terwijl Henri, behalve zijn eigen paardje ook Moor bij den tengel hield.

»Hé! waar komt gij vandaan?quot; vroeg Van Schaiïelaar, die zich omkeerde, toen hij de voetstappen op de brug hoorde en verwonderd scheen, Frank voor zich le zien.

»Van de stad,quot; antwoordde deze, die zijn vriend naderde, hem de hand gaf en vroeg: »Maar zeg mij eens, hoe hel komt, dal gij u op dil oogen-lilik hier bevindt. '

«De juiste reden kan ik er u niet van zeggen. Frank!quot; hernam Van Schaiïelaar, «misschien weet zijn Herwaarde die alleen ; maar wel weel ik, dal


-ocr page 125-

99

hij iiiij non vdor don avond hij zich vci wachl. '

«Wal zon er nu weder aan de hand /ijii ?quot; vroeg Frank.

»lk hoop iels goeds!quot; zeide zijn vriend; «het was een hoodsehap die mij knel iip hel lijl' viel; ik zal juist met den meester over hem en /.ijn huisgezin te spreken, toen de ongelnkshode kwam; het was zoo omstreeks een uur, nadat gij vertrokken w aart. Toen moest ik nog voor mijne ruiters en voor dc gevangenen zorgen ; want mijnheer Saiazar en zijne mannen zijn dapper, maar, helaas! wat ruw. Hel was nog nacht, toen ik vertrok, en ik nam de vrijheid om hier eens te gaan zien, hoe de zaken stonden; de IJisschop zal mij op den bepaalden tijd zien, en ik helt mijne nuchtrnst opgeoll'erd om mijne belangen hier ook een weinig te hehartigen. Maar hoe gaal het in in ih' \'cninlde Uchn gij hebt mij nog niets gezegd,quot; eindigde hij met drilt.

«Vrouw Martha en Maria zijn wel, en laten u groeten,quot; zeide Frank en trad een weinig met Van ScliaHelaar ter zijde. Hij verhaalde hein, in welke angst de vrouwen verkeerd hadden, en antwoordde op al de vragen, die Van Sehallelaar hem deed.

»Wij waren al een weinig ongerust, de meester en ik, toen gij nog niet terug waart en ik vertrekken moest : maar ik heb hem reeds gezegd, dat zijne vrouw u misschien bij zich zou trachten te houden,quot; zeide Van Scha He laar. »() ja! ik kan mij zeer goed begrijpen, welk een droefheid er in Amersfoort moet heersehen ; liet is een ongelukkige oorlog, Frank !quot;

»En hoe vaart de meester?quot; vroeg deze, zijne hand in ziju wambuis stekende.

»0 ! vrij wel, Frank ! Maar zeg mij eens, boe zijl gij te weten gekomen, dal ik hier was ? want in de stad is dat toch wel niet hekend!quot; vroeg Van Sehallelaar.

«Ik ontmoette den ouden llalph,quot; zeide Frank, die zich nn ook zijne belofte herinnerde, »hij onderrichtte mij, dal ik u hier zou vinden, en vergezelde mij tot bij de SchaHelaar.quot;

quot;Die schaapherder weel dan ook idles,quot; zeide Van Sehallelaar verwonderd: »bij schijnt altijd bekend met hetgeen er voorvalt, en volgt n op den voel; die oude meent het goed met u. Frank! Maar hebt gij hem v\el gevraagd om hier binnen te treden en uil te rusten?quot;

quot;Ik heb hel hem gevraagd,quot; antwoordde deze, «maar hij ging weder stadwaarts ; door zijn ouderdom en zijne slechte kleeding doel niemand hem leed, en hel landvolk en zelfs de soldaten, die hem zeer goed kennen, ontzien hem, omdat hij melde gave der voorzegging geboren is; zij welen, dal de herders, die altijd eenzaam leven, wijzer zijn dan andere mensehen ; daarom vreezen zij hem.quot;

»0! ja, ik w eel dal,quot; 'zeide Van Scbiifl'elaar glimlachende, quot;ik weel dal ; gij hebt hel mij reeds meer verhaald ; maar ik heehl er niet veel aan.quot;

»()mdal gij hem nimmer gezien hebt, als zijn geest wordt opgeklaard,quot; zeide Frank droevig, «anders zondt gij er met meer ernst over spreken.quot;

»Vergeef mij,quot; hernam Van Sehallelaar, «ik wil niets zeggen ten nadeele van den goeden ouden man, die u heeft opgevoed ; maar vertel mij liever wal van mijne bruid. Was Maria weder opgeruimd, toen gij verlrokl?quot;

«Maria !quot; zeide Frank, en hij bad moeite om de aandoening te verbergen, die hem bijna overmeesterde ; »o ja! zij was wel en zeer verheugd, dat haar vader gered was. Zij heeft mij iets voor ii medegegeven . .. .quot;

quot;Voor mij ?quot; vroeg Van Sehallelaar met drift, «geef het rnij spoedig; hoe hebt gij dal kunnen vergeten ?quot; De jonge ruiter haalde nn het ijzeren doosje langzaam te voorschijn, en, alsof hij vreesde het te openen, gaf hij bel, zooals het was, aan zijn vriend.

»0, Frank! nu moet ik zeggen, dat gij nimmer verliefd geweest zijl, en dat gij ;niet weel, van welk een waarde een geschenk is van hel meisje, dat men bemint,quot; zeide Van Sehallelaar, terwijl hij het doosje aannam en opende. Met oogen, die van blijdschap fonkelden, zag Van Sehallelaar op de roos, welke bevallig uilkwaiu legen den donkeren bodem. Ken traan van aandoening welde in het oog van den jongeling op ; doch hij wisehte dien weg, vóórdal zijn vriend opzag. Met innerlijke vreugde sloeg Frank het gelaal van zijn weldoener gade, dat geluk en zalige blijdschap verried ; en ofschoon de wanhoop zich misschien Ie meer van hem meester maakle, naarmate hij zijne droefheid overwon, verhaalde hij kalm, wal Maria hem gezegd had, zonder het minste te verzwijgen of te veranderen ; want hel waren woorden, die in zijne ziel gedrukt stonden; hij vergat zelfs het verstorven knopje niet.

quot;Fn deze bloem heet dan Maria,quot; riep Van Schalïelaiir met vuur, «zij heeft u dal gezegd f' en toen Frank, die geen woord meer spreken, en bijna niets meer onderscheiden kon van hetgeen hem omringde, beamend met hel hoofd knikte, riep Van Sehallelaar vol liefde: «Welnu, ik kus


-ocr page 126-

100

quot;

u, Maria! gij /ijt mijne lieve bruid !quot; en hij druklc de bloem aan zijne lippen; daarna beseliouwde liij haar op eenigen afstand, en zeide vroolijk ; »Zie, mijn jongen ! die roos is sehoon, niet waar ? maar vindt gij niet, dal mijne bruid veel sehooner is T' Doch toen hij een antwoord verwachtte, zag hij, dat Frank hem verlaten had. Hij lachte, en zeide vroolijk: »lk zie wel, dat hij nog ninmier verliefd geweest is!quot; kuste de roos nogmaals, deed haar toen weder in het doosje, en stak hel hij zich.

Frank had zich een weinig ter zijde hegeven hij den man, die maar één arm had, en mei Henri sprak. Het was een ruitei, die jarenlang onder Van Schalfe-laar en diens vader gediend had, en nadat hij in den oorlog verminkt was geworden, hier als opzichter was geplaatst. De jongeling groette den knaap, en gaf den ouden ruiter, die hem zeil in de rijkunst had onderricht, de hand. »(iij ziet er nu zoo goed niet uit. Frank!quot; zeide deze, »als wanneer gij naast onzen aanvoerder rijdt en gewapend zijl voor den strijd; gij schijnt niet opgeruimd. Ik weel wel, waar hel vandaan komt; ik had ook altijd een duivelschen weerzin om mijne ruiler-kleeding te verlaten; maar wal zal men doenquot;' het is ' (Mk wel zoo gegaan, als de aanvoerder zeide; «Ruiter! doe dit, ruiter! doe dat,quot; verduiveld ! dan moest Hans immers wel! en dan moet men soms gekleed als een vogelverschrikker, langs het land loopen, om niet gekend te worden ; want kennen zij u, dan is het touw klaar en de boom gauw gevonden.quot;

De spraakzaamheid van den goeden oude, die in zijn jeugd, ofschoon trouw en dapper, niet altijd de gemakkelijkste was geweest, gaf aan Frank de gelegenheid, om zijn gedachten weder Ie verzamelen, en de duizeling te overwinnen, die te voren menschen en paarden, ja de gansche Steenen-kamer en de schuren voor zijn oogen had doen ronddraaien ; en toen Van Schafl'claar naasl hem trad en lachende zeide: »Wat hoor ik, Hans ! verzet gij u weder legen de krijgswetten, en zoekt gij mijn volk lot muiterij aan te zetten ? antwoordde Frank : »Ncen, mijn vriend ! maar hij zon mij liever van het hoofd tot de voeten gewapend gezien hebben ; het hart van den oude hangt nog aan de ruiters, ofschoon hij zijn arm kwijl is.'

»lk zou tegenwoordig niet veel kans hebben, om er mijn arm bij te verliezen,quot; zeide Hans lachende, «want er is dan nog verduiveld weinig gebeurd; dat sirooptochtje tegen Amersfoort, dal gij mij verhaald hebt. Heer! wil niet veel zeggen, en als er eens goed volk in de stad geweosl was, dan....'

«Weet gij al. Van Sehalfelaar!quot; riep Frank, den ruiter in de rede vallende, »lt;lat Perrol hedenmorgen in Amersfoort is hinnengeriikt ?quot;

»Perrol in Amersfoort!quot; riep Van Schall'elaar, en zijn gelaal, dal gelnk en vreugde uitdrukte, werd plotseling ernstig en onvergenoegd.

»(iij bedoelt dien van de Zwarte Hemic,quot; zeide Hans, »zooals men zegl met de Hoode Hand, nietwaar ?quot;

quot;Denzelfden,quot; antwoordde Frank, »ik zag hem dezen morgen op weg naar de stad.quot;

«Perrol in Amersfoort !quot; herhaalde Van Schalie-laar nog eens, »en de meester niet te huis ! vervloekt ! waarom moest die bode gisterenavond nog de stellige order brengen, om niet èèn gevangene vrij te laten, maar hen allen naar Wijk op Ie zenden! Moeder en dochter overgelaten aan de aanslagen van dien booswicht !quot; zeide hij somber, zweeg, en riep toen : «Neen ! Wouter moet vrijgelaten worden, de Bisschop moet mij dil toeslaan. Komaan, Henri! laat ons opzitten.quot;

Frank bedacht zich een oogenhlik ; hij onderzocht eerst bij zich zei ven, of hetgeen hi j aanbieden wilde, bij hem wel opkwam nil vriendschap voor Van Sehalfelaar, en zeide toen, over zich zeiven voldaan : «Indien gij het goedvindt, dan keer ik nog dadelijk naar de stad terug, om voor hare veiligheid Ie waken.quot;

»Neen, Frank! ik dank u,quot; antwoordde Van Sehalfelaar; «hij kent u, of zou u leeren kennen, en dan ware hel misschien met u gedaan ; slechts de meester kan, naast God, hier alleen bijstand verleenen, en zijne Eerwaarde zal niet onverbiddelijk zijn; want ik vraag nu alleen de vrijheid van een enkel niensch, en die zal zijn gezag of zijne macht toch niet benadeelen.quot;

«Fn denkt gij, Heer!quot; zeide de oude ruiter, «dal die vreemde snaak ook de Sehalfelaar mei rust zal laten, zooals men tot nog toe gedaan heeft?quot;

»lk weet het niet,quot; antwoordde deze; «maar bet zal mogelijk niet kwaad zijn om eenige voorzorgen Ie nemen.quot;

Toen had er een gesprek lusschen hem. Frank (.n den ouden Hans plaats, waarin bepaald werd, dat Frank dezen dag op de SchaHelaar zon blijven, om Ie zorgen, dat alles zooveel mogelijk in staal van verdediging werd gesteld, en de valbruggen werden nagezien. Den volgenden morgen zou hij zich weder bij het leger voegen, en eenigen van Van Schalfclaars ruiters naar de Sehalfelaar zenden, om Hans in lijd van nood hij te staan ; want van de kneehls en jongens, die niet meer dan vijf in


-ocr page 127-

DE SCIIAITKLUH.

1

101

ïgt;

},rt'liil waren, was niel veel luil|) te verwachlen. Toen dil aldus besloten was, zeUe Van Schallelaar zieli in lt;leii zadel, en reed, gevolgd door Henri, over de valhrug; de oude Hans en Frank deden hemnil-geleide, en leen liij Frank de hand gal', voordal hij afreed. Loog hij zich een weinig voorover, en zeide, somher glimlachende: «Ik weel nu, Frank ! wie de verdorde kno|i was, dien Maria heel! afgeknipt: hel is IVrrol! (iod geve, dat hel uilkome! (Jeef den meesler goeden moed, als ?.rii hem van mij groet; vaarwel!quot;

j «Die knaap heeft al vrij wat verbeelding. Frank!quot; zeide Mans lachende, lerwijl hij Henri naoogde, «maar ik moei den duivelschen jongen loch icchl laten wedervaren; hij kan goed met paaiden omgaan ; en schoon zijn ruggegraat veel gelijkenis moei hehhen mei den slal' van onzen Hisschop, zoo zit hij in den zadel, alsof hij er op gespijkerd was.quot; Doch loen de spraakzame ruiler zag, dal Frank niet naar hein luisterde, maar, in ge-dachlcn verdiept, legen de leuning van de hrug leunde, schudde hij zi^n hoofd en Ncrw ijderde zich.

Nog lang zag Frank naar zijn vriend, die zich al meer en meer verw ijderde, toldal deze eindelijk achler eenig sli-nikgewas omreed ; loen zag hij van den knaap niets meer, maar nog een tijdlang het hoofd van den ruiteraanvoerder, gedekt door den helm en de wapperende pluim. «Hij denkt, dat hel l'errol is,quot; zeide hij halfluid en glimlachte. «Maar neen!quot; vervolgde hij, droevig het hoofd schuddende, «liet is Frank! ik hen het zelf; heeft llalph mij niet gezegd dal hij mij ten grave zal vergezellen? Maar houd altijd die .gedachten, mijn vriend! en lees nimmer in mijn hart; gij zijl te edel om mij uwe vriendschap Ie ontnemen ; maar het zou u hedroeven, dal uw geluk mijn ongeluk veroorzaakte, en zij !quot; zeide hij, zuchlende, «zou zij mij haar medelijden kunnen weigeren ? neen ! maar mijn hart verlangt meer dan medelijden, en meer kan zij mij toch niel schenken. O! kon ik dit leven vaarwelzeggen met dien l'errol! maar hij is zoo machtig, zoo sterk, en ik hen nog jong; en evenwel zou ik den ongelijken kamp met vreugde ondernemen, al kon ik mijn vriend niet verlossen van dezen vijand, zoo zon ik ten minste den dood v inden, die mij zoo welkom zon zijn.quot; Hier zweeg hij, en hrachl zijne hand aan zijn voorhoofd, waarna hij zich naar het huis hegaf. Hij vond Hans hezig om naar het jagen der wolken te zien, en deze i'iep hem toe: «De heer zal een slechte reis hehhen. Frank ! kijk daar die wolken eens uil het westen komen opzetten ; dal heloof ruw weer.quot;

Frank zag nu, door den ruiter opmerkzaam gemaakt, naar hoven; de kennis, die hij in zijne jonge jaren van het weer verkregen had, deed hem het gezegde van den ruiter heainen, en zij vingen dadelijk aan, om, volgens hel verlangen van Van Schallelaar, alles zooveel mogelijk in vveer-haren staal te hrengen. Fen menigte hout, dat huiten de Schadelaar op den weg lag, werd op de werf gehaald, waarhij zelfs de vrouw van den hoer en hare meiden de hehulpzame hand boden. Men zag de bruggen en stormpalen na, en de ruiler zeide vroolijk onder het werk tol Frank : «Eer de dag van morgen voorbij is, zal ik alles gereed hebben, en als ik dan mijne bezetting heb, dan zal mijn oude aanvoerder over Hans tevreden zijn; het eenige, dat mij maar hindert, is, dal ik met dien duivelschen arm geen boog kan behandelen, en wachten moet tot zij onder hel hereik van mijn zijdgeweer zijn.quot;

De voorspelling van den ouden ruiter was uil-gekomen: de wind was van tijd tol tijd heviger geworden, en nu en dan viel er een koude, onaangename regen. Het was reeds laat; de duisternis was hijzonder sterk, tiaar men niets van de maan of sterren zien kon; men hoorde sleehls hel gehuil van den wind. De bewoners van de Schallelaar schenen zich reeds allen ter rust begeven te hebben, en aan geen der vensters van de Stecnen-kamer of van een der andere woningen vertoonde zich eenig licht ; zelfs de honden, die anders op de werf liepen, hielden zich nu schuil, en men hoorde binnen de omwalling geen ander Seluid dan het heen en weder gaan der windwijzers op den schoorsteen en het torentje. Even-' wel naderde de schaapherder met rassehe schreden de Schallelaar; hij lennde, zooals meestal, op zijn staf, en zijn hond, die anders gewoonlijk vroolijk voor hem uitsprong, liep met neder-hangenden kop en staart achter hem, en volgde zijn meester op den voel. De oude man, die zich om regen noch wind scheen te hekommeren, maakte zulk een haast, dat men veeleer kon zeggen, dat hij liep dan ging; ook stond hij, toen hij voor de valbrug was, een oogenblik stil, rustte vooroverleunende, op zijn staf, en hijgde naar adem. Doch spoedig richtte hij zich driftig op, als ware hij op zich zelveu verstoord, dat hij den lijd roekeloos liet verloopen, en schreeuwde: »Hola! hé! heidaar! doet open, ineuschen!quot; Maar vruchteloos was zijn geschreeuw; de wind ving


-ocr page 128-

102

zijne schelle klanken op, en zijne slem gin},' in het geloei van den storm verloren. Halph stampte op den grond, en gelastte Wolf om Ie hlafl'en; maar, hetzij hel dier hem niet begreep, of door het slechte weer lernedergeslagen -was, hel zweeg. Toen valte de herder een hoorn, die aan den hand hing, waardoor zijne kleederen werden hijeengehonden, en begon Ie blazen; de akelige en eentonige klank van den ossenhoorn was meer bestand legen den wind dan zijne slem. Weldra scheen Woll een gerucht achter de brug Ie vernemen ; ten minste hij zette de ooren op en snoof door zijne neusgaten; de honden, die siil uil hunne hokken waren gekomen, begonnen nu achter de brug Ie brommen, en ofschoon de strot van Wolf in lang na zoo sterk niet scheen te zijn, zoo antwoordde hij hen echter moedig, en plaatste zich op het uiteinde van de gracht.

«Zwijgt, duivelskinderen ! Wie is daar zoo laai f' riep nu de stem van iemand, die achter, of misschien wel naast de brug slond, naar builen.

»Is de ruiter Frank nog op de Schalfelaar f' vroeg Halph snel, terwijl de honden zich alleen veroorloofden om brommende langs de haag te loopen.

»l)c ruiter Frank!quot; bromde Hans; want deze was het, die in zijn slaap gestoord was geworden, en nu kwam zien, wat er le doen was: »en wie zijl gij ? wat doet gij hier zoo laat ?quot;

»lk ben Ralph, de schaapherder; roept Frank maar, die kent mij wel, en maak haast,quot; riep de herder.

«O, ho! zijl gij hel, Halph!quot; antwoordde Hans; »Wat duivel! doet gij zoo laat in den regen? wilt gij onder dak komen ?quot;

• Neen!quot; schreeuwde Halph, met zijn staf op den grond stampende, »ik moet Frank spreken.quot;

«Frank is niet meer hier, driftige oude!quot; antwoordde Hans onvergenoegd, «hij is reeds in den avond naar het leger gegaan ; ik wenscble wel, dat gij mij maar hadt laten slapen.quot;

«(Jod zij geloofd!quot; riep deze verheugd, en vroeg loen: »En Van Schalfelaar, waar is die?quot;

«De Heer is ook niet meer op de Schalfelaar; en wat moet gij nog meer weten, schapendrijver?quot; vroeg de ruiter gemelijk.

«Niets, paardenrijder!quot; hernam Halph, «maalais gij uw leven liefhebt, dan verlaat gij nog Ier-stond met al wat leeft de Schallelaar; want ik geloof, dat er een hoop kwaad volk in aantocht is.quot;

«De Schalfelaar verlaten!quot; zeide Hans verwonderd, «droomt gij, oude ! voor wien ziet gij mij dan wel aan!quot;

«Voor iemand, die hel daglicht nimmermeer zien zal,quot; riep de herder met een sterke stern, «daarom zon de vlucht niet eens meer helpen ; wanl ik zeg u, dal gij sterven moei, en dat ik u hegraven zal. Verneder n en bid, en denk, dal Halph het gezegd heefl.quot; Toen sloeg de schaapherder zijn mantel van vellen om zich heen, en verdween met zijn hond in den nachl.

De oude ruiter huiverde, zoowel van koude als om heigeen de herder hem gezegd had; maar spoedig hernam bij zijne gewone opgeruimdheid en verhel de valbrug, vloekende op zijne eigen lichlgeloovigheid.

(ieen vierde van een uur was er sederl hel vertrek van Halph verloopen, en alles was weder slil geworden op de Schalfelaar, loen zich, als de wind nu en dan eenigszins minder hevig was, het getrappel van paarden boorenliel; de hoelijzers onl-moelten de keisleenen, die in hel zand lagen en spoedig kwamen eenige ruiters aanrijden, langs den weg waarover Frank des morgens gekomen was, behalve degenen, welke vomiit reden, waren er mogelijk vijf en twinlig. Zij bewaarden allen ecu jdiep slilzwijgen, en hadden hunne zwarte schapenvellen wapenrokken, die huilen met laken overtrokken waren, dicht om den hals toegehaald ; nietlegcnslaande de duisternis zag men nu en dan eene lichle llikkering op de kleine gedeelten hunner wapenen, welke blank geschuurd waren, vooral op hel slaal der bijlen, die sommigen aan den zadel hadden hangen. Vóór de valbrug gekomen, op dezelfde plaats waar de oude herder vóór weinige oogenblikken geslaan had, hield de aanvoerder slil, en zag opmerkzaam naar hel gebouw, waarna hij naar een der voorste ruiters reed, welke een man achter zich op hel paard had, dien men, naar de kleeding le oordeelen, voor een boerenknechl kon aanzien. «Is dil nu hel slot van den heer Van Schalfelaar?' vroeg hij.

«Ja, Heer!quot; antwoordde de wegwijzer, «hel is de Schalfelaar.quot;

I «Volg mij, Froccard!quot; gebood de aanvoerder, en gij allen hlijfl stilstaan daarop reed hij den geheelen omvang der gebouwen rond. «Kn is er maar één uilgang aan dit huis?quot; vroeg hij. loen zij over het bruggelje reden, dat over de sloot lag, waardoor hel water van de beek in de gracht kwam.

«Er is er maar één. Heer! dien gij zooeven gezien hehl,quot; antwoordde de wegwijzer.

«Hel is een akelige verblijfplaats vooreenedel-man,quot; zeide de aanvoerder mei verachling; «bel


-ocr page 129-

DE SOUFFELAAR.

lO.l

scliijiien niet anders dim schuren en kollen Ie, /ijii-quot; «Ja ; maar daar binnen slaal de Steenon-kamer,'' liernnni de andere; »zie, Heer! hier knul ffij haar zeer ^oed zien, hel is een Irani gehonw, geheel van slocn, en mei een grachl.quot;

»ls die diep?quot; vroeg de aanvoerder.

»lk weel liet niel, lieer!quot; anlwoordde de wegwijzer, »ik geloof niel, dal er waler in is; maar in deze gracht zal nu wel water zijn.quot;

»Hcl schijnl, dal zij ons niel verwaeiilen,quot; zeide de aanvoerder lol zijn knaap, toen zij weder hij de rnilers waren gekomen; »zij schijnen Ie slapen, en wij zuilen moeien roepen. Blaas eens op de Iromp, (1) kerel!quot;

Hij, die dit speelluig hij zich had. Mies, en de aanvoerder vervolgde lachende: quot;Ik had trecn groote gedachlen van hel gehouw, maar, op mijne eer! hel vall mij nog uil de hand; en indien hel niel ware, om hel genoegen Ie hehhen van den landheer nu juisl op zijn slol aan Ie Irellen, dan zon ik hel oogenhlik vervloeken, dal wij de stad verlieten. Blaas nog eens, kerel! en hard ; vvanl zij slapen, alsof zij doof waren.

Toen de trompenaar nog eens gehlazen had, riep Hans van achter de brug: «Wie is daar zoo laat ?quot;

«Laai de hrng neder, knaap!quot; zeide dc aanvoerder; »wanl het is hier koud en nat, en ik kom uw heer bezoeken.quot;

gt;i|)e heer Van Schaflelaar is niel meer hier,quot; hernam de andere; »gij hchl een vergeefsche reis gedaan.quot;

».\iel meer hier!quot; riep de aanvoerder mei drill. »lk geloof, dal gij liegt, kerel!quot;

«Dal is mijne gewoonle niet,quot; antwoordde Hans lomp weg; «maar ik weel niel, waarom ik juisl verplicht zou zijn de waarheid Ie zeggen.quot;

quot;Laai de hrug neder en redekavel niel,quot; hernam de aanvoerder, »of hel /al n herouwen, dal gij mij hier in den nachl laai wachten; als uw heer er achter komt, laat hij u wegjagen.quot;

quot;Ha, wegjagen ?quot; zeide Hans lachende, »en wie slaat daar dan voor de Schaiïelaar te wachten ?quot; quot;Perrol!quot; antwoordde de aanvoerder. «Zoo!quot; zeide Hans, »dan weet ik, dal dc hrug wel kan ophlijven. Goedennacht, heer hendehoofd! keer maar terug, en indien de duivel n onderweg den nek niet breekt, dan kunt gij nog voor middernacht in de stad zijn.quot;

(Ij iinzuin, laum' trumpcl.

«Ik gelast ii de brug neer te laten !quot; riep Perrcd gebiedend.

Perrol met de Uoode Hand heeft hier niets te gelasten,quot; schreeuwde Hans, «verwijder u, want ik ga naar bed ; het spreken in dien verdoemden wind vall mij lastig.quot;

quot;(üj wilt dus niel, kerel!quot; riep Perrol schamper, en vloekte binnensinonds; doch toen hij geen antwoord ontving, vervolgde hij lachende ; »Welnu Vidal! dan zal ik zelf de hrug moeten laten neer-doen : die vent is te trolseh voor opzichter van zulk een weerloos gebouw ; maar, per moio! hel zal hem berouwen.quot;

iNu gelastte hij het grootste gedeelte van zijne ruiters om af te zitten,en zeide: »(ieeft uwe paarden aan uwe makkers, verdeelt u in twee hoopen, en beklimt dc werf; de grachl zal met water zijn, maar de grond is hard ; gij kunt haar gemakkelijk doorgaan ; een heg met stormpalen is de verdediging; zij zullen u niet lang ophouden, dan kunt gij de valbrug nederlaten. Voorwaarts.quot;

Dc ruiters lieten hunne speren hij hunne paarden achter, en verdwenen weldra in de duisternis. Perrol stond nog, te paard gezeten, met Vidal, den gids en eenige ruiters, die de paarden vasthielden, vóór de brug. De wind, die nog altijd even sterk was en door het houtgewas huilde, maakte dat men niets van de ruiters kon hoeren, die zich op lasl van hun gebieder verwijderd hadden. Eindelijk vernam men toch eenig gerucht aan de beide zijkanten van de werf; men hoorde bet geluid van bijlslagen, die de stormpalen vernielden, een gekletter van wapenrustingen, misschien van ruiters, die van den aarden wal neder-vielen. Daarna vernam men flauw een soort van geschreeuw op de werf, en Ie midden van een hevige stormvlaag een gil, als van iemand, dien men vermoordt en eindelijk niets meer dan hel geluid van den wind en hel geknars der weerhanen,— en de brug daalde neder.

Toen Perrol er over reed, vroeg hij onverschil

hem stond ;

lig aan een, die het dichtst

quot;Hebben zij zich te weer gesteld, Tuimelaar?quot;

quot;Zoo wat, Messirr!quot; antwoordde deze lachende, Ȏcn huimer schijnl lust gehad Ie hebben, zich Ie laten neerhouwen; maar de grachl was nat en de stormpalen sterk ; anders hadden wij u zoolang niel laten wachten.quot;

quot;Hel is goed !quot; hernam Perrol, «maar ontsteek nu een der fakkels, opdat ik ten minste eens rond kan zien.quot;

Toen er aan zijn bevel voldaan was, vertoonde


-ocr page 130-

OLTMANS, DK SCHAAPHERDER.

104

de werf, dip voor weinige oogenblikkcn zoo verlaten was geweest, een vreemd schouwspel; Perrol Ie paard, met een ijzingwekkenden lach op hel gelaal, geleek met de in den wind waaiende, roode helmpluim en den mantel van zwart bont, den vorst der duisternis. Aehler hem stonden eenige ruiters te paard, die de andere paarden hij de teugels hielden aan zijn rechterzijde zijn knaap Vidal, en aan zijn linkerhand de ruiter, die op den ijids het oog hield, welke tusschen hem^T en Perrol slond, en mei onverschilligheid had gelet op hetgeen er reeds geheurd was. Hij dacht niet aan ltd ongeluk, dat hij over dit huis hracht, maar hield de ccne hand in zijn huidel, de geldstukken tellende,'die hij reeds ontvangen had, en wachtte met ongeduld naar het oogenhlik, waarin hel overblijvende gedeelte der belooning voor de goede tercchlbrenging aan hem zoo worden uitbetaald. De fakkel, die nu eens dreigde uit te gaan, dan weder mei hevigheid, door de kracht van den wind, voortbrandde, wierp van tijd lol lijdeen genoegzaam licht van zich af om alles te overzien. Zij, die de werf beklommen, of liever in den 011-gelijken strijd gezegevierd hadden, rustten op hunnen wapens, of staken die vooruit, om elkander het een of ander aan te wijzen; maar zij spraken zacht, en wachtten bedaard op nadere bevelen. Ilnn rustige en vroolijkc blik verried, dat zij gereed waren om zonder tegenspraak te gehoorzamen ; zij hadtien de verdedigers van de Schall'elaar immers reeds gezien ; zij wisten hoe weinig zij er van te vreezen hadden, en de buit lachte hun reeds toe.

»Is dal nu het slot van denbeer, kerel?quot; vroeg Perrol barsch, en strekte de hand uit naar hel gebouw.

»Ja, edele lieer!quot; antwoordde de inds, «het is de Steenen-kamer, en gelijk uwe Edelheid ziel, geheel van steen.quot;

«Geheel van steen,quot; lachte Perrol, en vervolgde: «Heidaar! Tuimelaar ! treed nader, en /eg mij ol de bezetting naar dal huisje gevlucht, of in die ellendige schuren verborgen is.quot;

«Zij zijn allen in hel sleenen huis, Messire, antwoordde de ruiter, die de lakkei droeg: »de kerel, die hun orders gaf, heelt hun gelast, hem derwaarts tc volgen. Die beroemde èènarm is mij ontglipt,quot; zcide hij lachende; «toen ik hem hij den linkerarm dacht te vatten, tastte ik in de lucht.quot;

«Haalt een ladder, kerels!quot; gebood Perrol, «en maakt die plank los ; haast u, want die verdoemde wind is hinderlijk!quot; en bij vervolgde lachende: «Schud de fakkel zoo niet, gij. Tuimelaar, ziet iiij de vonken niet vliegen ? voor den satan ! zoekt iiij brand te stichten ?quot;

Terwijl eenige ruiters zich haastten om hier of daar een ladder op te sporen, sloeg Perrol zijn pelsrok om zich been, zeggende : «Wal dunkt u van /dit kasteel. Froecanl ! en wat zou hel beste middel zijn om de vogels nit deze kooi ledoen komen?quot;

«Mij dunkt, Messire!quot; antwoordde deze, die lang en mager was, en wiens gele huid een zuidelijke afkomst te kennen gaf, «mij dunkl bel is heler voor een slavenhuis dan voor een woning van een vrij mensch geschikt ; en liet gemakkelijkste middel om er hen nil te krijgen, zou, onder verbetering, zijn, tegen het dak en de luiken cenisje houlen af te schieten met ilie kransjes van harst en zwavel, die wij bij ons hebben. O, Messire! dan zuil irij de lieve beesljcs spoedig hooren zingen en bij vertrok zijn valsch gelaat tot een duivclscben lach.

«Ilo, ho! Froecanl!quot; zeide Perrol, «ik geloof dal mijn knaap er heel anders over zou denken ; maar past zulk een raad voor een vromen monnik ? (jevoelt gij geen lust om hier in boetvaardigheid uwe dagen te eindigen? gij waart bier zoo goed als in de woestijn ; hel zou een aardig klooster zijn voor vrome vaders van uw soort.quot;

«(Jij weet immers, Messire !quot; hernam Froecanl eenii-'szins gemelijk, «dat ik bet kloosterleven en de pij verlaten heb; neen, ik was liever duizendmalen dood en verdoemd dan mij opnieuw op te sluiten!'

«En daarom zoudt gij dit buis maar willen vernielen, zonder dal wij het prachtige innerlijke zouden kunnen zien,quot; zeide Perrol, waarna hij riep; «Met heeft lang geduurd, knapen! maar is de ladder goed !quot;

«Zeer goed, Messire! Wij hebben er twee,quot; was het antwoord. Toen vervolgde Perrol grimlachende; «Komaan, Vidal! gij moet ook niet achlerhlijven ; eisch de vesting op, dal is mensehe-lijk gehandeld ; ik spaar gaarne bloed als ik kan.

Vidal hoog met hel hoofd, reed een paar stappen voorwaarts, wierp een blik op hel buis, waarvan de luiken gesloten waren en de brug opgehaald was, en riep; «haul de brug neder en geeft u over, indien gij uw leven liclhebt ?quot; Maar men antwoordde hem niet, en niemand vertoonde zich. :Nu riep hij nog eens, zoo hard hem mogelijk was, en zijn stem klonk duidelijk, nietlegenslaan-de den wind ; «(lij allen geeft u over, indien gij hel lijf wilt redden !quot;


-ocr page 131-

DE SCMAFFKLAAR.

10«

«Schreeuw zoo hard niet,quot; riep men nu van hoven uil hel huis, «gij zoudl uwe stem bederven, en geen gebed kunnen opzeggen, ais mijn heer 11 laai opknoopen, gemeene roover!quot;

«Hel is die knaap mei den ('rnen yleugel,quot; zeide hij, die de toorts droeg, l'errol iachle. «Die arme Vidal!quot; zeide deze en vervolgde kortaf': «Komaan, knapen! de brug neer en breekl mij de deur open!quot;

De ruiters Iraden snel naar de graelil, terwijl \ idal zwijgend lerugkeerde ; maar nu schenen de bewoners van de Sleenen-kamer zich ook te willen lalen gelden ; want een pijl, lt;lic langs den lakkei-drager snorde, trol' den wegwijzer in de borsl, en hij viel onder den uitroep van: «O lleerc Jezus! ik ben dood !quot; op den grond.

«Dool de fakkel uil. Tuimelaar!quot; riep l'errol. Deze voldeed dadelijk aan dil bevel, en liep naar /ijne makkers, zeggende: «Ha! nu zal ik len min-slc ook de handen aan bel werk kunnen slaan.quot;

«Wij kunnen wel in 'I donker klaar geraken ; de wind maakl ook, dal hunne scholen onzeker zijn,quot; vervolgde l'errol. «Maar zie eens Froccard ! ol' bet is zoo als de venl gezegd beeft ?quot;

«Zulk een gemeene boer is goed om een pijl op te vangen,quot; zeide deze, die, om heler op den wegwijzer Ie kunnen letten, afgeslegen was en zich uil voorzichligbeid achter hem geplaatst had, «als hij bier niel geslaan had, Messire ! zou ik niogelijk morgen een uur op mijn gedeukl harnas hebben inoelcn kloppen.quot; Hij boog zich voorover, en vervolgde : quot;Och ja ! de hond beefl gelijk gehad : bij is dood,quot; en terwijl hij den ongelukkigcn gids hi j de keel vatte, maakte bij zich meester van bet geld, dal deze bij zich bad.

«Ik hoor nog wal,quot; zeide Perrol; «leeft de arme duivel nog? hij zucht, geloof ik, en beweegl zijn arm.quot;

«Neen, neen, Messire! bij is wel dood,quot; anl-woordde Froccard, die zich over bel lichaam van den gids boog.

«Wat doet gij daar!quot; vroeg i'errol, zich voorover buigende. Vidal beefde van afgrijzen.

«Ik voel of zijn barl nog klop!,quot; was hel antwoord; maar l'errol riep lachende: «lüj alle Heiligen, die er zijn en nog zullen komen ! die verdoemde monnik slaat den armen zondaar in zijne laalsle oogenblikken hij en maakl hem bel sterven gemakkelijk. Komaan, I'roccard ! gij behoeft niet Ie bidden bij liel lijk ; de Tuimelaar is u reeds vooruilgegaan.quot;

quot;Ik wensebte liever hier te blijven, IMessire !quot; antwoordde deze, terwijl hij opslond, »er is volk genoeg daar.quot;

«Blijf dan maar,quot; zeide l'errol verachtend lachende, »en lel uw buil na, maar op mijn woord, zoodra de duivel mij van u verlost, wil ik geen geeslclijke meer onder mijne bende hebben.quot;

In dien lusschenlijd hadden de ruiters reeds een ladder legen den muur van bel huis geplaatst ; maar de graehl v\a.s zoo breed en diep, dat, zoo men de ladder daarin of op den rand pbiatsle, bel nog niet wel mogelijk was om den ketting Ie bereiken, waarmede de plank, die voor de brug diende, was opgehaald. Toen l'errol echter eenigc slappe» vooruitreed, en zijn slem liel booren, begaf zich een der rnilers naar hoven, en weldra boorde men de slagen van de liiji op hel ijzer. Nu en dan school men nil het huis met pijlen ; maar nu bet wederom donker was geworden, en daar hel nog allijd even beviir waaide, hinderden de pijlen de zwaar gewapeiiden niel veel; ook had Perrol de paarden achler een der schuren lalen plaalsen. De sleenen, die van hoven van den muur geworpen werden, deden lol nog loc niet veel nul ; maar nu werd de ladder door ecu grooten steen gelrofl'en, dien men langs den muur liet neder-vallen, en man en ladder slorllen in de gracht ; den rtiiler hoorde men door den wind slechts flauw kermen, en de ladder was middendoor gebroken : «haal dal slaan, kerels! I'ar moio! die ligt daar wel bewaard. Komaan, duivelskinderen ; naar hoven, schreeuwdc Perrol snel. Zij, die langs de graehl been en weder liepen, en hun makker Irachtten Ie ontdekken, Iraden terug. De Iwcede ladder werd geplanl, en bij, die baar beklom, was zoo spoedig aan liel boveneinde, dal bel was, alsof er een zwarle schim legen opvloog. Maar nauwelijks had ook deze een paar bakken op den ketting gegeven, of een Iweede sleen viel naar beneden, en de ladder gebroken in de graehl. Toen kroop dezelfde zwarle schim legen de smalle plank omhoog: de ruiler had zich aan de brug vastgeklemd zonder zijn w apen Ie lalen vallen, en men boorde wederom de bijlslagen op bel ijzer.

quot;üi'iivo. Tuimelaar!quot; riep l'errol, die de pijlen scheen Ie verachlen, welke langs hem been gonsden. Wel vielen er nog eenige sleenen ; maar de bijlslagen hielden niel op. Fensklaps hrak de kel-ling ; de brug viel snel en mei een harden slag naar beneden; een uilroep van schrik en een vloek lielen zich boven op den muur booren, en terwijl een der Zwarte Kuilers over de buigzame brug ging, klom de Tuimelaar, die haar niel had los-gelalen, er bij op, en zelle weder den voel op de werf. Deze val, die voor elk ander zeker nood


-ocr page 132-

106

lolliii zou geweest zijn, scheon hom niet gedoonl te hobben; want bij was beroemd omlor de bende om zijne lueblsprongen en vlugheid; docb de man, die in de len deele mei waler gevulde gracbl gevallen was, kermde niet meer. Ueeds vielen herbaalde bijlslagen op de slerke deur en klonken dol' door de gang van de Sleenen-kamcr. Men boorde de slem van den ouden ruiter, die aan zijne helpers, welke door schrik verlamd waren, missebien vruebleloos lasl gaf, om zware stceuen naar beneden Ie werpen. Hij vloekte over hunne lafheid en zijn eigen onvermogen; maar de steenen, die hij met zijn ééne band van de tinne kon werpen, waren niet groot genoeg om den knaap te verdrijven, die op de deur hieuw, evenals Lr unir Fainrant op bet sluippoortje van hel kasteel van Front de lioouf. (I)

Al sneller en sneller vielen de slagen; toen werd er een luik onder in het buis geopend, en iemand riep met eene vreesaebtigcen bevende stem: »Wij geven ons over; maar laai ons om Godswil het leven !quot;

»Open dan de deur op staanden voet! —Houd op, Rogardo 1quot; gelastte Petrol.

De man met de bijl hield op, en rustte op zijn wapen. !Nn sebreeuwde Hans van boven: «Ik geef mij niet over, verrader! O! als het maar licht was, dan zou ik mijn best doen, om u den kop Ie verpletteren, zwarte roover mrl den Handen Klauw!quot; Wel bendehoofd gaf zijn paard de sporen, en rukte met geweld aan den teugel, terwijl hij vreeselijk vloekte.

De deur van de Steenon-Kamer werd schoorvoetend geopend, en eenige ruiters traden snel naar binnen. Een rauwe gil was hel eerste geluid, dal men boorde; daarop volgde een angstgeschreeuw en gebrul; de getrouwe bonden schenen moedig het huis van hun meester te verdedigen, terwijl de mannen, uit vrees voor hun leven, de deur openden ; zij kenden den hoofdman der Zwarte Iknde dus niet.

»Messire!quot; zeide Vidal snel, »dic menschen hebben zich immers overgegeven ?'

».la knaap!quot; antwoordde Perrol schamper lachende, «toen het te laat was; maar ik ben blijde, dat gij weder spreekt; ik vreesde, dat gij stom waart geworden.quot; !Nu drukte hij zijn paard de sporen in de zijde, zoodat het bijna tot aan de brug sprong. Ken ruiter, die er juist over en in

/ie den romnn Ivanhue vnn Walter ScoUt*.

bet huis wilde gaan, trad verschrikt achteruit om den schok te 'ontwijken, en Perrol zeide harsch, terwijl bij zich vooroverboog: quot;Achteruit, wurg-engel! of hel zal u berouwen, dal gij het klooster ontloopen zijl.quot; Froccard sloop zonder iels Ie zeggen, heen en verdween iti het duister. Hel hevig gegil en geschreeuw en bel gebrul onder in hel huis, waren spoedig gedaan ; echter scheen zich, zoover men door den wind booren kon, nog hier en daar in het huis eenig gerucht te laten hooren. Toen stapte Perrol af, gaf de teugels aan Vidal over, en zeide : »lk zal nu op mijn gemak het landelijk paleis eens bezien; gij gevoelt toch immers geen lust om mede te gaan ? blijf dus maar buiten ;quot; en hij trad over de smalle brug in de Steenen-kamer.

Vidal luisterde met opmerkzaamheid naar hetgeen in bet buis scheen voor !e vallen ; bij hoorde, hoe men de luiken openwierp, en zag de ruiters met licht door de vertrekken zwieren, toen op eens zijne aandacht gevestigd werd op hetgeen boven op den muur voorviel; men scheen op den smallen trans Ie vechten. INieltegenslaande hel geweld van den storm, hoorde men het gekletter van zwaarden en hel houwen op harnas of stormhoed ; hel begon aan bet kleine torentje en verwijderde zich langzaam vandaar. Eindelijk hield het op, en hel kwam Vidal voor, dat degene, die hem had geantwoord, iets riep; maar de wind belette hem de woorden te verstaan; de oude I dappere Hans leefde dus nog en was overwinnaar. Doch bet gevecht begon weldra weder op dezelfde plaats, waar bet eerste een aanvang genomen had ; maar bet geluid der slagen werd van de eene zijde boe langer hoe zwakker, en hield weldra geheel op. De dappere verdediger van de Schalie-laar was dan gevallen ; men scheen hel dak om te loopen en toen den muur weder te verlaten.

De ruiters traden nu over de smalle brug weder naar builen, en voerden geene gevangenen met zich, maar gingen gebukt onder de goederen, die zij geroofd hadden. Twee van hen droegen een hunner makkers, die dood scheen Ie zijn; de ploegpaarden werden voor een kar gespannen, die men uit een der schuren gehaald bad, en deze werd met den huil bevracht. Perrol zelf vertoonde zich ook niet lang daarna, zette zich in den zadel, en gaf bevelen om op te zitten. »(iij deedt wel, Vidal! om hier te blijven,quot; zeide hij spottend, »uw hart zou zeker gebloed hebben, als gij gezien hadl, boe mijne Zwarten hebben buis gehouden. O ! het zijn knapen, die even woest zijn als de


-ocr page 133-

'-'M ' ' ■

-ocr page 134-
-ocr page 135-

107

(liiivcls vjin mijiilipcr snlan, onzen (ookomsliftcn heer en inccslcr, volgens het /eggen der pupen.quot;

Terwijl dil voorviel, en eenige ■rnilcrs hezig wnren, om den man uil de gracht te halen, om hem, ofschoon hij dood wos, naast den anderen op den wngen Ie leggen, onlwaiinle nien dul de hooswichten zich niet vergenoegd hadden met de weerlooze mannen en vrouwen te vermoorden en hel huis te herooven, maar dat zij, waarschijnlijk op last van hnn wnardigen aaiivocrdci'. er den lirimd in gesloken hadden. De luiken waren voor hel grootste gedeelte door hen opengeworpen, om de trekking van den wind tot hnn oojimerk dienstig Ie maken; diehle koloniinen van rook vlogen door de vensters naar huiten, terwijl hier en daar in hel huis reeds de vlaimneii flonkerden.

«Voorwaarts, ruiters!quot; gebood Perrol, en de zwijgende hemic verliet de werf, zich daarhiiilen in orde sehiirende. Toen de wagen en al de paarden reeds huilen waren, kwamen er nog eenige ruiters, die de laatste bevelen van Perrol hadden uitgevoerd, over de brug, en berichtten hein, dut alles volhrachl was.

De vlaimiicn, die nn aan alle kanten hel slec-nen gebouw uitsloegen, waren weldra het eenige vuur niet meer; de stallen, speikers (I) en woningen begonnen nu ook te hrauden. Hol vernielende vuur liep, door den wind gejaagd, spoedig van hel eene rieten of strooiendak naar het andere; een hevig licht en een sterke vuurgloed .vervingen de diiislornis, die onafgebroken geheerscht had; het knappen van de vlam vermengde zich met het loeien van den stormwind, en de Stecnen-kainer was van binnen één vuur en al vuur, de sehnren behcerschende, die een hrandend vierkant daar omheen vormden. Men hoorde hel angstgeschreeuw van hel onnoo-zelc vee, dat geen bewustheid zou gehad heblicn om de stallen te verlaten, al waren al de deuren geopend geweest.

»Wat is dat daarboven?quot; vroeg Perrol plotseling, die met een gelaal. dal helsche vreugde leekende, dil tooneel van verwoesting aanzag, en boven naar den miuirlrans van hel huis wees: een man, wiens wapenrusting den gloed der vlam als een spiegel weerkaatste, zal schrijlings boven op de kanteelen.

»Hel is de snaak met /.ijii ééne vlerk, Messire?quot; antwoordde de Tuimelaar; »lie( was voor bel

(I) Gvnaiiisolilera of sclau'eu, Moo^il, Speicher.

laatst, maar nieljvoor het eerst, dat hij een stuk ijzer in de hand had, ik verzeker het u ; en met uw verlol heb ik hem daar boven gezel ; de arme drommel kan zich dan nog verbeelden dal hij rijdt,quot; eindigde hij lachende.

»Zoo,quot; zeidc Perrol; »maar indien ik het wel heb, dan begint bij zich te bewegen.quot; Werkelijk hoog de dappere Hans zich voorover en viel toen in de gracht, »Maar bet wordt hier heel, wij zullen sladwaarts gaan,quot; vervolgde hij, zich vóór zijn volk plaatsende, en zijn oog ging langs de rij van Zwarte Ruilers, die bedaard, alsof er niets gebeurd was, doch mei lachend gelaat in den vuurpoel staarden.

»Nn ik den heer van dil huis niet gevonden heb, is het onnoodig, dat men weet, wie de Schall'e-laar dezen nacht||bezocht heeft; ik verbied u dus om aan iemand over onzen tocht Ie spreken. Onze iiahnoezenier,quot; zeidc bij glimlachende, «heeft gemaakt, dat ik hel stilzwijgen van onzen gids niet mei geld behoef te koopen : niemand spreke er dus een woord van, en Van Scliafïelaar zal niet weten, aan wien hij dit te danken heeft : dit is mijn wil!quot; eindigde hij met een forsche en gebiedende stem.

»Kn evenwel zal bij welen, dal Perrol een moordbrander is,quot; schreeuwde een stem uit de verte, en een keisteen, zoo groot als een kleine vuist werd met kracht tegen het borstharnas van Perrol geslingerd; slechts twee handbreed hooger,en de aanvoerder der Zwarte Hende ware met een verpletterd hoofd ter aarde gestort.

«Verdoemenis!quot; brulde Perrol, die niettegenstaande den schok vast en recht in den zadel was blijven zitten, en zijn ros, dal begon te steigeren, de sporen gaf. Kcnige ruiters reden spoorslags naar een lange gedaante, die zich, door bet vuur verlicht, aan den zoom van het bosch vertoonde, maar snel daarin verdween.

Zij keerden terug, zonder die te kunnen bereiken : het was onmogelijk haar in het kreupelhout te vervolgen. Zij vernamen niets dan het geblaf van een hond in het diepste der struiken, dat zich hoe langer hoe meer scheen Ie verwijderen.

«Waarom verliet gij hel gelid zonder mijne bevelen,quot; zeidc Perrol barsch, «of denkt gij, dal liet leven van zulk een ellendigen wilde, die de wapens der ongeloovigen gebruikt, waard is er een mijner paarden om te bederven ?quot; Toen zag hij nog eens lachende naar de brandende Scbaiïe-laar, en keerde met zijne ruiters en hun huil lenig. Weldra hoorde men niets meer dan het


-ocr page 136-

OLTMANS, DE SCIIAAPHEHDER.

T

108

fiekiK ttor vim hel vuur, hel loeien van den slorm en lief vallen en kraken van halken en dakwerk ; het otnl voorvaderlijk verltiijl' van Jan van SclialVe-laar was niet meer dan een vuurpoel; want Perrol met de itoode Hand had hel he/oehl.

Vil.

Hilversum.

quot;Watervogels !-lladilei't maar ; Heeft de jager roer en kogel.

Echter loopt gij geeu gcvanr, leder sehot, dat is geen vogel.

K. VAN BEUCII, GZ.

Hel legertje, naar hetwelk Frank uoit zoo hij-li jds was teruggekeerd, lag op de grenzen van liet Stiehl. De voetknechten waren, zoowel als de ite-vangenen, grootendeels hinnen iNaarden gehuisvest; een groot gedeelte hunner eehter hezetle Bussum, Huizen en het Laarder of St. .lans kerk hol', dal in de nabijheid van den .Vniersl'oorter weg was, of lag in een soort van legerplaats, die men in de haast op het Hoog van Laren had opgericht. De ridder Jean de Salazar, bijgenaamd Petit Salazar, om hem van zijn vader Ie onderscheiden, die in zijn lijd een der voornaamste en gednehtste bende-hoofden in hel zuiden van Frankrijk geweest was, lag hier met zijne voetknechten, allen geoefende krijgslieden, meest uil Gascogne en Biscaye afkomstig, Lodewijk de Elfde had hem uil zijne goederen en heerlijkheden verdreven, hetgeen hem Frankrijk had doen verlaten, en in dienst van den hertog van Oostenrijk doen overgaan. Met tegenstaande Perrol lol den vijand was ovcrgcloopen, meende Maximiliaan genoeg op de trouw van dezen hoofdman te kunnen steunen, om hem herwaarts te zenden ; en daar Petit Salazar zich beroemd had gemaakt door het beleid, waarmede hij nu en dan eenige invallen in Frankrijk had gedaan, beloofde hij zich veel goeds van des ridders kunde in den kleinen oorlog.

liet paardevolk daarentegen bad zijn intrek genomen in Blarikuin, Laren en Hilversum ; de paarden konden in deze dorpen beter van stalling en hel noodige voorzien worden, en de ruiters terstond hij de hand zijn, om een strooplocbt in liet Slicht Ie ondernemen, of hij een plolselingen inval zich naar de bedreigde plaats te begeven.

Dc oude herder, die van het vernielen \an de Scball'elaar ooggetuige was geweest, bevond zich den volgenden dag op weg naar het leger, waar hij Frank dacht aan te trefl'en ; hij volgde het spoor, dat over de grens liep, omstreeks de plaats, waar later de Gooier schans is opgeworpen, vergezeld van zijn getrouwen toebtgenoot Wolf, en dacht zoo, langs hel Monnikenwaler, Hilversum te hereiken, waar de ruiters van Van Schafl'elaar hun intrek hadden. Maar juist toen hij bet meertje aan zijne rechterzijde voorbijging, liep Wolf, betzij om te drinken of uit eenige andere oorzaak, naar bel water, en begaf er zich een eind wegs in. Ken geschreeuw van watervogels liet zich hooren, en eenige wilde eenden, die in bel riet ol de biezen verscholen waren geweest, vlogen daaruit op; en nog vóórdat Ralph den hond had teruggeroepen, werden er eenige hogen losgedrukl; onderscheiden pijlen doorkliefden de lucht, doch vruchteloos, en weldra buiten het bereik der schutters, vervolgde de troep wilde eenden zijne richting noordwaarts. De herder, die niet begeerig scheen te zijn, om kennis met de jagers Ie maken, versnelde zijn tred; doch alvorens hij den dwarsweg bereikte, die zich vóór hem aan zijne linkerzijde vertoonde, boorde hij, dat men hem naschreeuwde om te blijven staan. Hij zag niet om, en stoorde zich niet aan degenen, die hem schenen te vervolgen : maar toen men dreigde hem terneder te schieten, stond hij stil, keerde zich om, en wachtte, op zijn staf leunende, hen, die hem vervolgden, af. Het waren eenige voetknechten van Salazar en Van Wilpen, die zich in de vroegte en in stilte herwaarts hadden begeven, om eenige eendvogels Ie schieten, en zich nu op IVilph wilden wreken, dal zijn hond buiten bun weten, en dus vóórdal zij gereed waren, de vogels had opgejaagd.

Wolf, die waarschijnlijk bemerkt had, dal hel voornamelijk hem zou gelden, had zich vooruit begeven, en den zijweg ingeslagen, zoodat hij buiten bet gezicht was, toen de soldaten Ralph bereikten. Zij hieven dadelijk de hand op om hem aan te vallen, en vroegen hem, al scheldende, waar zijn hond was; maar de soldaten van Van Wilpen, die den schaapherder herkenden, trokken hunne wapenbroeders terug, en deze, ofschoon zij Ralph nooit hadden gezien, stonden zeiven verwonderd over de geruste en ontzagwekkende bonding van den ouden man.

«Hel spijt mij, goede vrienden !quot; gaf hij len antwoord, «dat mijn hond uw jacblgcuoegen gestoord heeft; hel stomme dier beeft echter slechts


-ocr page 137-

HILVERSUM.

109

zijn iialuurlijkc ingeving gevolgd ; de liond jaagl immers evenals de menscli : maai' gij, mannen ! sehijnl zelfs o|) inensclien Ie jagen ; wan! ik heb li, als ik wel helt, mij hooren licdreigen, om mij mei uwe pijlen Ie Ired'en ; daarom hen ik hlijven slaan, (nj zul! mij, nn ik de reden van hel ge-henrde gezegd heh, immers geen leed willen doen? en Ualph zal niel meer denken aan heigeen gij gedreigd hehl ; dus, goedendag, vrienden !quot;

«Ilo, ho ! dat gaal zoo niel !quot; riep nu een der \Gasconjers, «ik herken u nu hesl, oude looze vos! gij zijl dezelfde ruige duivel, op wien ik vóór Amerslóorl twee pijlen verscholen hel»: maar hij Sl. .lust ! hel zal u nu niet helpen, of' gij de muls al opsteekt, en ik zal u eens voor goed alleeren, om weer met mij den gek Ie scheren, of dien ruigen hond in liet water Ie sturen, als wij jagen.quot;

De schaapherder grimlaehte onvergenoegd, en zag den vreemden soldaat onhevreesd aan ; zijne makkers schenen zijn woorden goed Ie keuren, doch de kneclilen van Van Wilpen niel ; een dezer laalslen zeide: «Wees voorzichtig, vriend! want de oude man is met een helm geboren ; hij kan de goede en de slecble dagen aanwijzen, en wal er gebeuren moet.quot;

«Zoo dit waarheid is,quot; zeide de soldaat lachende, «dan heeft hij ook kunnen welen, dal wij op de jacht waren ; maar ik heb meer zoogenaamde loovenaars van mijn leven gezien. Wij zuljen met de waterproef beginnen, of laai mij maar alleen begaan, als gij bang zijl,quot; Nu valle hij Kalph bij de horst : doch deze bracbt hem met zijne vuist een slag op den arm toe, zoodat hij weder moest loslaten. De soldaat wierp vloekende zijn voetboog neder, en ontzag zich niet zijn zijdgeweer Ie trekken. De getrouwe, doch voorzichtige Wolf, die nu zag, dal zijn meester zijn hulp noodig had, keerde in dit oogenblik uil zijn schuilhoek terug, en plaatste zich nevens Ralph, knorde kwaadaardig, en liel den soldalen zijn landen zien.

De knechten van Van Wilpen hielden den woesteling vast, en beletten hem den ouden man aan te vallen, die zich ecbler gereed hield, om van zijn slat' gebruik Ie maken. Maar mogelijk zouden zij spoedig den schaapherder aan zich zeiven hebben overgelaten; want de soldaten van Sa lazar werden onvergenoegd, dat men hun makker verhinderde zijn wil Ie volgen, toen plotseling zes ruiters uit den zijweg kwamen aanrijden ; dezen zagen niel zoodra belgeen er voorviel, of zij kwamen met spoed naderbij.

liet waren ruiters van Van Scliadelaar, een dier kleine troepjes, welke van lijd lot lijd werden afgezonden, om de wegen Ie doorkruisen en hel oog te houden, zoowel op hetgeen over de grenzen kwam, als hetgeen naar hel Slicht ging. Zoodra zij Ualph herkenden, vroeg de man van wapenen, die hel bevel voerde, waarom zij den ouden man te lijf wilden; en toen hij de reden gehoord had, gelastte hij hun, zich spoedig te verwijderen, nietlegenstaande hij eigenlijk verplicht was ben Ie laten slraiïen, dat zij zonder toestemming hunne kwartieren verlaten hadden. Deze gunstige beschikking hadden zij voornamelijk aan de voorspraak van den schaapherder te danken, die echter lot den soldaat, welke gemelijk zijn zwaard opstak, zeide: «(Jij hehl de hand aan mij geslagen om eenige watervogels, en mijn bloed willen vergieten : Ralph zal hel n berinneren, als dit stomme dier over u heen loopt, zonder dal gij een vinger kunt optillen, om het kwaad te doen.quot;

De soldaat bromde iels binnensmonds, maar volgde zijn makkers, die reeds heengingen, toen de ruiter riep: «Komaan, spoedig uil de voeten, man van Messire Salazar, of ik zal u nog dadelijk hij hem brengen, en wij zullen zien wat de ridder zeggen zal.quot; Vervolgens zeide hij : «(Jij kunt nu gerust naar hel dorp gaan, oude! de weg is vrij: maar zou bel niet goed zijn, om dien baas aan den band te houden?quot; en hij wees op den hond.

De schaapherder bedankte de ruiters, die nu bun weg vervolgden, voor hun bijstand; bij knoopte, om hun genoegen Ie geven, bel eene einde van de koord eens slingers, die hij uil zijn tasch gehaald had, aan den halsband vast, en vervolgde zijn weg naar Hilversum.

Had Van Schallelaar geen macht genoeg gehad, om zijn aanstaanden schoonvader op vrije voeten te stellen, zoo had hij toch invloed genoeg, om dezen gevangene onder zijn eigene bewaring Ic nemen; en Wouter zal mei Krank hij een groot vuur, in een kamer van een der buizen in het begin van het dorp, dat door den boschbewaarder bewoond werd. De meester van lt;lc Fm/wWc Helm zag er deftig uil; want bij bad een met bont gevoerden rok van Van Scbafïelaar aan, en een lange lap lijnwaad, welke om zijn hoofd gewonden was, zou hem misschien voo' een Muzelman hebben doen aanzien, indien men niel, nit-boofde van den beker wijn, dien hij ledigde, al-vorens Ivem er voor te houden, een ondervraging


-ocr page 138-

OLTMANS, DE SCIIAAPHERDEH.

11(1

no|)eiis zijiu' bclijdonis van den Isliim noodi}? zi»n liebbcu geoordeeld.

Frank zal tegenover hem aan de lal'el, en sprak met hem over hetgeen de jonge ruiter in Amersfoort gezien en gehoord had; de meester vroeg naar de kleinste bijzonderheden, en wilde alles welen wal zijne vrouw en doehter gezegd hadden. »Ho! vriend Frank!quot; zeide hij, indien mijnheer David maar niet al Ie vasthoudend is, dan hoop ik spoedig mijn lief wijf en de kleine Maria weder te zien; in mijn hoofd rommelt het nu en dan nog wel zoo wat; maar die verdoemde Biscayer heeft er toch geen sebeur in kunnen slaan; wij weten wel wat een stormhoed moet kunnen verdragen,quot; en hij lachte. «Niet, beste jongen! dal het hier niet goed is, of dal Van Scbaileiaar niet goed laat opschaffen, bij Sl. Eloy! dal wil ik er niet mede zeggen; maar mijn hart trekt toch weer naar den eigen baard, en ik heb den tijd om te wachten; mijn trouwe J)irk zal wel goed opgepast worden, en mijn vrouw en mijn dochter zijn immers even veilig, alsof ik hij baar was. In de steden is men altijd veiliger dan op bet land, zoo spoedig er iets te doen is; gij ziel immers, dal onze bruidegom ook al voor de Scbaileiaar bang wordt; de ruiters zullen nu al een goed eind op weg zijn. Hé, wal denkt gij er van Frank? wat drommel, jongen! drink eens!quot;

»lk heb pas gedronken, meester!quot; antwoordde deze, »en ik denk er evenzoo over als gij.quot; Hij bad Wouter niets gezegd van Perrol, om hem niet noodeloos ongerust te maken, en deze riep lachende: «Nu, dan zullen wij hierover ten minste geen twist krijgen. Maar biecht eens op; want het blijft onder ons : vielen de vrouwen u niet om den hals, toen gij die goede lijding bracht ? in zulk een tijd zijn de vrouwen en meisjes niet karig met een kus, vooral als de bode jong en knap is, en een ruiter neeml zulke munt altijd aan. Heb ik het geraden. Frank ?quot; eindigde hij, en lachte luid.

«Ja en neen, meester!quot; antwoordde Frank, na eenige oogenblikken dralens, en hij stond op; »maar gij weet immers hoe vreemd ik gekleed, en boe mijn aangezicht met slijk besmeerd was.quot;

«Maar ik weel ook, dat hel al wat donker was,quot; zeide de smid glimlachende; »en dat de vrouwen naar zulke kleinigheden gekeken zouden hebben, dat geloof ik nooit; ik zie al, gij wilt er niet voor uitkomen; ik weet dus al genoeg,quot; lachte hij. «Maar zeg mij dan ten minste eens, of de wijn, dien Martha u geschonken beeft, naar uw smaak was, of is dal ook een geheimquot;'quot;

»ü ! de wijn was bijzonder naar mijn smaak,quot; antwoordde Frank, »en ik ben bevreesd, dal als gij weder Ie buis komt, meester! gij gewaar zuil worden, dat ik uw kelder heb nagezien.quot;

»l)il is maar grootspreken, jongenlief!quot; zeide de smid vroolijk, «want, eilieve! zie eens, drinkebroer ! daar slaat uw beker nog bijna onaangeroerd op de tafel, en het is eerste, dien gij dezen morgen hebt ingeschonken.quot;

«ik weet het wel,quot; hernam Frank, »bet komt dat ik gisteren en eergisteren te veel gedronken heb,quot; en hij zaf{ door het glasvenster den weg op naar de zijde van het Gooier bosch.

«Hel spijt mij, dal gij er zoo spoedig uitscheidt,quot; zeide Wouter, «en dat gij mij, al is het dan niet voor hel gelag, ten minste alleen achter de kan laat zitten. Maar verwacht gij wat, dat gij zoo onrustig door de glazen tuurt? Ik dacht u nog te vragen boe gij vindt, dal Maria er uitziet sedert zij bruid geworden is, en of hel u niet is in hel oog gevallen, dal bel lieve kind grooter nog geworden is.quot;

«Op een anderen lijd, beste Meester!quot; zeide Frank, «hedenavond bij voorbeeld, zullen wij er over spreken ; doch nu kan ik niet; ik weel niet wal mij scheelt; maar ik heb hier geen rust ol duur ; hel vertrek is mij te eng,quot; en hij slapte, in gedachten verdiept, been en weder.

«Uwe gedachten zitten toch niet in de kan, zeide deze, terwijl hij zich inschonk ; «drink eens, zooals het een ruiter betaamt, en dan zal die gekheid wel overgaan.quot; Maar in weerwil van zijn woorden, sloeg hij Frank met belangstelling gade. In dit oogenblik werd de deur geopend ; de schaapherder slak zijn hoofd er tusschen door naar binnen, en zeide : «Goedendag, Frank ! men zeide mij, dat gij alleen waart.quot; «O, vader Halph ! zijl gij daar !quot; riep de jongeling, zich snel omkeerende ; want hij stond met den rug naar de deur gekeerd, toen deze geopend werd.

»En wie is die daar?quot; vroeg de schaapherdei' op den smid wijzende, die hem nieuwsgierig aan zag.

«Hel is de meester uil de Vergulde Helm, vader!quot; antwoordde Frank, «treed toch binnen, voor hem behoeft gij niets te verzwijgen,quot; en bij streelde Wolf, die legen hem opsprong, over den kop.

«Zoo,quot; zeide de herder bedaard, en ging op een bank zitten. «Hetgeen ik u te zeggen heb, kanen moei ook door hem gehoord worden. Ik ben blijde u Ie zien, Frank !quot; vervolgde bij, en zijne slem


-ocr page 139-

I)F, IMiEdKRINU.

111

heelde van naiuloeiiin^, terwijl liij den jongeling, die voor hein slond, de hand drukte ; «want zie, ik ben dezen naelit om uwentwil nog ver gegaan ; ik daehl, dal alles met u zou gedaan geweest zijn, en dal ik u heden hegraven zou liehlien.quot;

»llem hegraven?quot; zeide de smid, ongeloovig liet hool'd sehuddemle.

«Mij!quot; riep Frank, »en zijl ^ij daarom in dat akelige weder van naeht hij (U'.n weg geweest?quot;

De schaapherder knikte met hel hoofd, en de nieuwsgierige smid riep ongeduldig: »Kn, hij Sl. Floy! wat is er dan toch weer aan de hand geweest, oude man ?quot;

quot;Wal er geheurd is, meester uil de /leliH antwoordde de seliaaplierder met nadruk. «Perrol heeft hedennaeht de Schaflelaar verwoestquot;.

»Per rol!quot; riep Frank, en klemde zijne vuist krampachtig te zamen.

«Heeft die de SchaHeiaar verwoest ?quot;' riep de smid verw onderd uil, en schoof den heker ter zijde.

De schaapherder knikte loestenimend ; vervolgens verhaalde hij, hoe dit ongeluk gebeurd was. en antwoordde op de vragen van den meester en den jongen ruiter, terwijl hij onder de hand een stuk hrood met vleesch at, dat Frank hem voorzette. Toen hij zijn maaltijd geëindigd had, waarvan Wolf ook zijn deel kreeg, stond hij op, en zeide : »Het is een groot verlies, maar niet onherstelhaar ; ik dacht dat gij dezen naeht nog op de Steenenkamer zondt gebleven zijn, en daarom, Frank! was ik vooruitgesneld om u te waarschuwen.quot;

»lk dank u. Italph !quot; hernam Frank langzaam ; »hel noodlot vervolgt mij ; het verlangen om den meester te zien, lokte mij herwaarts, w aarom wildet gij mij redden, waarom ben ik maar niet gehleven ?quot;

«Waarom?quot; zeide de schaapherder ernstig, quot;omdat het uur van uw dood nog niet gekomen was; de w il kan, aan hetgeen beschikt is, niet veranderen. Frank 1quot; vervolgde hij aangedaan, en legde de hand op den schouder des ruiters, quot;gij denkt dus niet meer om mij, dewijl gij u beklaagt, dat de oude man zijn lichaam met geweld heeft voortgesleept, om n voor een ongeluk te behoeden.quot;

quot;Vergeef het mij, vader!quot; riep Frank zacht, en nam de hand van den schaapherder in de zijne, ik ben ondankhaar, schandelijk ondankbaar ; maar vergeef het mij ; gij weet . . Hier zweeg bij en bedekte zijn gelaat.

quot;Ik weet het,quot; antwoordde Italph vriendelijk, quot;inaar houd goeden moed. Frank! en denk niet aan hetgeen ik gezegd lieb ; ik weel, dat gij mij niet zult vergeten, vaarwel!quot;

quot;(ïij blijft dus niet, Ralph?quot; zeide Frank snel, quot;en toch zou de rust zoo noodig voor n zijn ; ik bid u, blijf dezen dag hier.''

quot;Neen, Frank !quot; hernam deze, »ik moet gaan ; want inorgenochlend moet ik een graf graven voor den man, die hel huis nog beeft willen verdedigen: dus, vaarwel!quot; Hierna drukte hij Frank de hand, groette den meester, gelastte Wolf hem te volgen, en verliet met dezen het huis.

Wouter, die door deze tijding geheel was terneergeslagen, betuigde echter zijne vreugde, dat noch Van Schaflelaar, nocb Frank op de Scbaffe-laar geweest was, toen Perrol die innam.

»En evenwel,quot; zeide Frank somber, quot;indien ik er geweest was, dan.. .

quot;Dan zou de Zwarte Mende er toch wel in gekomen zijn , beste vriend !quot; viel de meester hem in de rede, »en die ongeluksbode, de schaapherder, zou nu zeker ook een graf voor n moeten graven.quot; Frank antwoordde niet, maar zette zich hij het vuur neder, staarde er in, en grimlachte bitter: de goede meester wist niet, dat dit juist de wensch van den ongelukkigen jongeling was.

7

VUT.

De inlegering.

Met geen inlegering wou romond ons belasten. Hehalve dut hij zelf en zijne lijfwacht mee; Die altijd tuchtig is, hier nam zijn legerstee.

J. VAN VONDEL.

Dienzelfden dag en reeds des morgens vroegtijdig, werd aan vrouw Martha van stadswege bekend gemaakt, dat het paardevolk, dal den vorigen dag in Amersfoort gekomen was, bij de burgers in kwartier zou worden gelegd, dat ook een bevelhebber met eenige ruiters zijn intrek in de I 'crfiiildr l/tfin zou nemen. Tevergeefs beriep zij er zich op, dal haar man gevangen was, en men baar dus diende Ie verschoonen van dezen last; de bode haalde zijne schouders op, en zeide dat er nu niets aan was Ie veranderen : dat de verdeeling nu eenmaal zoo door de edele regeering was bepaald, en dat zij zorgen moest, dal alles tot de ontvangst der vreemde gasten in gereedheid werd gebracht.

Het gerucht, dat Perrol met een gedeelte zijner bende in de stad zon zijn binnengerukt, was


-ocr page 140-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

haar reeds Ier oore gekomen, en moeder eu dochter zagen met schrik de vreemde mannen van dezen gevrcesden hoofdman te gemoet; wanl dal het Per rol kon zijn, dat vermoedde zij niet, daar deze wuarsciiijnlijk, volgens hare gissinjj;, hij voornamer lieden zijn intrek zou nemen. Nog was Maillia mei hare dochter hezig om alles vooralquot; te bespreken, toen Griel haar kwam berichten, dat een fraai gekleed en bescheiden jonkman haar verlangde te spreken; en toen zij last gaf hem binnen Ie laten, trad Vidal hel vertrek binnen. Hij hield zijne muls in de hand, lioo,u; zich diep voor Martha en hare dochter, en zcidc, nu een oogenblik gezwegen Ie hebben, wanl zijn oog bleef als het ware geboeid door de schoonheid van Maria : «Vrouw Martha ! Messire Perrol, dien ik als knaap dien, heeft mij gelast u Ie zeggen, dat de stad hem in uw huis kwarlier gegeven heeft. Hij laat u groeten, en naar u beider welstand vernemen, en zal, indien u zulks geen overlast aandoet, nog dezen morgen hier zijn inlrek nemen ; komt liet u echter nu nog niet gelegen hem te ontvangen, dan zal hij lot morgen of overmorgen elders zien onder te komen.quot;

«Heer knaap!quot; zcide Martha verlegen, terwijl de wangen barer dochter verbleekten, »ik vrees, dat uw heer hier niet naar zijn zin zal gehuisvest zijn; want hij weel misschien niet, dal de meester gevangen is.quot;

«Messire Perrol is er van onderrichl,quot; hernam Vidal terstond, en voegde er vertrouwelijk bij: «Indien bel wezen kon. vrouw! was het goed mijn meester nog heden in huis te nemen; hij heeft ook gezegd, dat, zooals gij het schikt, hel hem wel zal zijn, en mij gelast zijne kamer in oogen-schouw Ie nemen.quot;

Vrouw Martha slond op zonder verder iels te zeggen, eti begaf zich met den knaap naar boven. Deze keerde weldra naar zijn meesier met het antwoord terug, dal de vrouw van den smid Messire Perrol nog heden verwachten zou. Evenwel zond zij iemand naar den pater van hel Sl. Aagten-Klooster, mei verzoek aan den vader, om haar in deze moeilijke zaak wel met zijn raad Ie willen bijstaan.

Twee uren daarna zal Perrol reeds in hel vertrek, dal boven den w inkel was, en warmde zich bij bel vuur, dal vroolijk onder den schoorsteen-mantel brandde ; een man, die voor een der ramen aan de tafel zat, bezag een pen, welke hij in de hand hield tegen het licht ; Vidal en Riso waren onledig mei eenige goederen uil een kist Ie pakken.

«Zijl gij gereed, Froceard ?quot; vroeg Perrol ongeduldig, en toen deze hem bericht had, dal hij slechts naar hel oogenblik wachtle, dat Perrol hem zeggen zou, wal hij schrijven' moest, vervolgde de laatste: »ln de eerste plaats schrijft gij aan den Uisschop, en verzoekt hem om Wouter, den smid uil dr Very aide Helm, op vrije voeten Ie stellen, en biedt een som van driehonderd Rijnsche guldens voor zijn losprijs aan !quot;

«Driehonderd Rijnsche guldens !quot; zeide de gewezen monnik verwonderd.

»ls bel Ie weinig?quot; vroeg Perrol lachende. «Rij mijn ziel! neen, Messire!quot; hernam Froceard, «maar die kerel is immers zooveel niet waard, en ik dacht, dal gij .. ..quot;

«Remoei u niet met mijne gedachlen, verloopen monnik!quot; zeide Perrol snel; «maar zeg mij, of die som zoo hoog is, dat een geestelijke niet over zich krijgen zal haar Ie weigeren ?quot;

»l)c Risschop zal mogelijk in twijfel slaan ; maar wal mij betreft.. .quot; glimlachte Froceard.

»(iij schrijft dan verder,quot; vervolgde Perrol, «dat ik mij over de weigering zal wreken, indien hij mijn aanbod afslaat.quot;

«Daar zult gij geen nood van hebben, Messire !quot; zeide Froceard.

«Wij zullen zien,quot; hernam Perrol lachende; «vervolgens schrijft gij met nagemaakte hand een /brief aan den vicaris van den Risschop, waarbij gij hem aanraadt, zooveel mogelijk de pogingen te verijdelen, welke door de Utreehlsche partij in hel werk gesteld worden, om den meesier vrij te krijgen, daar men zijne hulp noodig heeft lol bel vervaardigen van vele soorten van wapenen, waaraan gebrek is. Ik weel, dal hel u gemakkelijk vall, uwe wijze van schrijven Ie veranderen ; richt dus den brief zoo in, dal dc snuggere heer ütenweerl denkl, dat deze raad van een ijverigen bisschops-gezinde komt, die uil vrees zijn naam niet durfl noemen, en het nuttig voor hel welzijn van den / Rourgondicr oordeelt, dal de smid gevangen blijft. Hel zal u niet moeielijk vallen die bewoordingen te gebruiken, welke gij uit ondervinding weet, dat geschikt zijn, om op de gedachten van dezen paap een goede uitwerking te doen. Pr! Ha! ha! een monnik kan immers wel een geestelijke bedriegen.quot;

Froceard was nu genoeg onderrichl, en maakte een begin met schrijven, terwijl Perrol glimlachende hel vertrek rondzag, waarin hij voor eenigen tijd dacht le huisvesten. Het was het prachtigste van hel geheele huis, en hel huisraad was mei bijzondere zorg bewerkt. In elk der bovengedeelten


-ocr page 141-

i 1.1

van de drie kruiskozijnen waren de .«lazen in hel midden met fraaie kleuren en lofwerk hesehilderd, en hij wreef genoegelijk zijne handen, daar hel hem zoo gemakkelijk gelukt was, zich in het huis Ie nestelen, dat Maria bewoonde.

Toen de hrioven gereed waren, Irad Perrol naar de tafel, nam ze in de hand, vergeleek hel sehrift, en seheen Ie lezen, wal zij liehelsden ; terwijl hij hiermede hezig was, vertoonde zich een bijna onmerkhare grimlach op het akelige gelaal van den monnik, die wel wist, dal Perrol weinig of niets kon lezen van hetgeen er in stond. Vervolgens ontstak Vidal, op last van zijn meesier, een kaars, hracht zegellak en een dolk mede, op welks knop hetzelfde zintieheeld was ingesneden, dal op de banier der Zwarte Mende stond. Toen zegelde Perrol met eigen hand den briel voor den Bisschop, zette er een onleesbaar leeken onder, dat zijne bandleekening verbeelden moest, en legde de brie ven ter zijde.

«Zij zullen niet vermoeden,quot; zeide Perrol nu. «dal }!ij deze beide stukken geschreven hcbl ; ik ben over u voldaan; daar ligt mijne beurs, I roc-card ! neem er twee gouden leeuwen uit, en dan kunt ,uij vertrekken.quot;

De monnik boog zich en nam de beurs o|); doch daar de koorden, waarmede zij was dichtgetrokken, in elkander verward waren, trad hij naar het raam, om beter Ie kunnen zien ; maar Perrol die misschien niet gaarne bad, dat deze zich met de beurs ter zijde Itegaf, zoodal hij niet zien kon, hoeveel stukken bij er uitnam, vervolgde lachende: »llc, Froccard! geef maar eens hier, «ij zoudt misschien bij vergissing een rozenobel voor een leeuw nemen.quot;

»ik heb genoeg kennis van het geld, Messire!quot; hernam deze, terwijl hij schoorvoetende de beurs aan zij meester overgaf, »om znlk een dwaling niet te begaan.quot;

»llet is juist die groote kennis, welke u in verzoeking zou kunnen brengen,quot; vervolgde Perrol meesmuilende, en opende de beurs.

quot;Ziedaar, eerwaarde heer gehcimscbrijvcr! uwe belooning; maar ik wil n nog evenveel geven als vooruitbetaling voor een dienst, welken ik in het vervolg zal verlangen.quot;

«Kn die is, Messire?quot; vroeg de andere, terwijl hij de laatste geldstukken bij de eerste in zijn gordel stak.

«Froccard!quot; zeide Perrol zacht, terwijl bij hem |scherp aanzag, quot;herinnert gij u uw broeder Pedro nog? ik bedoel. . . . ja, hoe doopte men hem ook J. F. Oi,thans, De Schaapherder. I.

weer, toen men u den naam van Froccard gaf?'

«Vervloekte naam!quot; bromde de monnik binnensmonds, en Perrol vervolgde: «Nu, de naam doet er immers niet toe; gij weel, wien ik bedoel;quot; doch daar Froccard, alsof hij niet wist, wien zijn meester bedoelde, zich met gemaakte onnoozelheid scheen te bezinnen, riep Perrol driftig; «Vervloekte veinsaard ! moet ik uwe papenziel blootleggen, waarop die naam met bloedige letters geschreven staal ? /Vr moio I ik bedoel den kerel, met wien «ij op de jacht gegaan zijl, en die nooit is teruggekomen, weet «ij liet nu, of....quot;

«Ik weet het, Messire ! hel was de eenige vriend, die ...quot;

«Dien gij nooit hebt verinoord, wilt «ij zeggen. Maar «ij liegt, schelm!quot; vervolgde Perrol spottende, «doch veins maar niet, satan zal dat wel verrekenen. iVu, die vriend verhaalde mij eens, dat «ij de sleutels gemaakt hadt, met wier behulp gij hel klooster van zijne kostbaarheid beroofdel, voordal «ij beiden de pij weggeworpen en het verlaten hadt; is dal waar, Froccard quot;!quot; vroeg hij, hem vorschend aanziende.

»I■ ij woont hier bij een smid, Messire ! en die zal zeker heler dan ik in staat zijn,quot; antwoordde de monnik, «om aan . . ..quot;

«Genoeg,quot; viel Perrol hem in de rede, quot;latei-zal ik u de deur aanwijzen, waarvoor gij mij den |sleulel maken moet; «i j hebt mijn i;eld op hand ontvangen, en «ij zult over mijne mildheid tevreden zijn.quot;

quot;Fn«ij over mijn werk, Messire!quot; zeide de andere.

«Toen gelastte Perrol hem te vertrekken, en riep, terwijl bij heenging, »laal uw zwaard slepen, vloek als een duivel, als «ij den geestelijken heer tegenkomt, die hier in het huis een bezoek aflegt, of, op mijne eer! hij /al den weggeloopen paap in ii herkennen. Hij l)cza« den brief nog eens, lachte verachtelijk, toen hij Vidal gelastte de beurs weg te sluiten, en verviel in een diep gepeins, terwijl hij zich bij hel viiui'nederzette. Weldra echter richtte bij zijn hoofd weder op, stond op, kleeddezich aan, bracht zijn haar en zijn knevel in orde, en zeide lol zijn knaap: quot;Welnu, Vidal! wat zegt gij van de dochter des huizes ? gelooft gij ook niet, dat zij wel waard is, dat een ridder op haar bet oog laat vallen?quot;

quot;Zeer zeker, Messire!quot; antwoordde deze, »het is een schoon bescheiden meisje, en het zou wreedaardig zijn,het geluk van hel lieve kind Ie verstoren.quot;

»lk wed dat onze aalmoezenier die gevolgtrekking niet eens zon gemaakt hebben, Vidal!quot; zeide Perrol spottend; »inaar, beste jongen ! wij zullen

8


-ocr page 142-

114 OLI MAINS, l)K SllllAAI'HKRDKM.

ook niol wreed zijn ; integendeel, wij /uilen haar gelukkig maken, door haar den wellust van (e beminnen (e doen kennen. Hel /al een aangename gelegenheid zijn, om mij op den heer van de verbrande Schaflelnar te wreken. Gu nu hoen, Vidal! en dien mij aan, maar hij de moeder; want dat behoort immers zoo ?quot; vervolgde hij laehende. «Die ziet, op mijn woord! er ook niet kwaad uil, en moet in hare jeugd ook een aardig lieljc voor een ruiter geweest zijn.quot;

Vidal boog zich en vertrok. Perrol stond op/ijn eerbiedig verzoek aan zijn page toe, de stad eens te gaan zien, en stapte, nu en dan een blik op de huizen aan de overzijde werpende, door het vertrek heen en weder.

De eerwaardige geestelijke had zich, niettegenstaande zijne hooge jaren, gehaast, om aan het verlangen van vrouw Martha te voldoen ; hij bracht haar onder het oog, dat er vooreerst niets zou te veranderen zijn in de huisvesting van hel krijgsvolk, en gaf de hoop, dat Perrol alleen door het toeval bij haar zijn intrek genomen had. Hij vermaande haar dezen met die onderscheiding te ontvangen, die hem toekwam ; want ofschoon deze vreemdeling niet voordeelig bekend stond was hij machtig, en men wist immers niet met zekerheid of het aan hem kon geweten worden, dal Van Schall'elaar, door den bevelhebber der soldeniers, die bij den uitval sneuvelde, in zijn vertrek bemoeilijkt was geworden, noch of hij zoo slecht w as, als men wel wilde doen gelooven. ilij zelf zou niet nalaten daaromtrent nadere berichten in te winnen, en gaf haar den raad, hare dochter zooveel mogelijk van hem verwijderd te houden. Ook deelde hij haar omzichtig mede, dat men reeds in den vroegen morgen het bericht ontvangen had, dal het volk van Petit Salazar gedurende den onslnimigen nacht den lloevelaakschen molen had geplunderd, en dat er een gerucht liep, dat de Schalfelaar, hetzij door toeval of door vijandelijk geweld, een prooi dei-vlammen .was geworden. Ilij f?11' haar /ijn zegen, en ried ae ontruste moeder aan, getroost de beproevingen de ondergaan, die haar door den Hemel zouden opgelegd worden, daar zelfs de eerw aarde vader, de Bisschop, zich zoovele vernederingen moest getroosten ; en de goede man vertrok, haar in tijd van nood zijne hulp en zijn bijstand belovende.

Martha was alleen in het gewone huisvertrek, toen Perrol binnentrad ; want Dirk, de gezel, was wederom in zooverre hersteld, dal hij had kunnen opslaan en zich naar zijn eigene slaapstede begeven. De vrouw des huizes was, als gewoonlijk, netjes, doch eenvoudig gekleed ; zij beefde, toen het hoofd der Zwarte Mende haar naderde. Perrol w as geheel anders gekleed, dan wij hem tol nog toe gezien hebben ; hij droeg een wanthuis van lichtgroen laken mei een langen rok , die hem lol aan de knie reikte; zijne hozen waren van hetzelfde laken, en zijne schoenen van zwart , glimmend leder. Indien men de kleine gouden knoopjes, die van voren over de borst en langs de binnenzijde der mouwen van zijn wambuis liepen, niet mede wilde rekenen, droeg hij geene andere versierselen, dan een fraaie goudenketen, die ontelbare malen om zijn hals was gewonden, en welker slot op zijne borst afhing. Ilij nam de groene kaproen van het hoofd, toen hij haar naderde, boog zich en zeide vriendelijk :

«Waarlijk, mijne lieve huisvrouw, gij doel mij Ie veel eer aan, door mij hier aan de deur op te wachten; ga zitten', als ik u bidden mag.quot; Ilij wierp een blik door het vertrek; doch verborg zoo spoedig zijne ontevredenheid, daar hij Maria niet gewaar werd, dat de moeder er niets van bespeurde.

»llel /ou mij niet voegen. Heer ! om mij neder Ie zetten, voordat i;ij plaats hebt genomen,quot; antwoordde vrouw Martha, gij komt in een huis, dat doorzijn meester verlaten is, gij vindt een vrouw, treurende om haar man en ik vrees, dal de edele regecring niet wel gedaan hcefl, u ergens Ie huisvesten, waar men u niet naar uw stand ontvangen kan.

Perrol glimlachte bijna ongemerkt; doch zonder Ie antwoorden op hetgeen Martha gezegd had, zeide hij: «Welnu, beste huisvrouw! ik zal gaan zillen ; maar hoe gaat hel met den meester ? hoe maakt het mijn vroolijken harnasmaker? hebt gij boopl hem spoedig weer hier te zien ?quot;

«Och neen. Heer!quot; hernam Martha treurig, «al de gevangenen moeten naar den Bisschop vervoerd worden ; zijn Kei-waarde wil van geen losgeld hooren, /oodal ik vrees, dat hel nog lang zal duren, eer de meester zal terugkeeren, om /elf u als gast Ie kunnen welkom hccten.quot;

«Op mijn eer! vrouw Martha !quot; zeide Perrol, «het ongeluk, dat uw braven man is overkomen, doet mij van harte leed ; ik zou zoo gaarne gezien hebben, dat hij mij hier met den beker in de hand, naar landsgebruik, ontvangen had ; maar . . . .quot;

«Zal ik last geven, of zelve een kan wijn voor u halen ? Heer!quot; vroeg Martha, terwijl zij opstond.


-ocr page 143-

ih' imk(;kiu\(;.

»0! ik (liink ii, vervolgde hij snel, «ik maak zulk een groot gebruik vnii hel tlruivennal niel ; ik wilde alleen maar zeggen, dal ik ooit gaarne zou wenschen den smid liier te zien. Welk een sehoone gelegenheid, om overhel smeden vaneen goede rusting Ie spreken en te onderhandelen! want de meester uil de Ver (ju! de llrhn kan goed rekenen, vrouw!quot; zeide hij laehende, en Vervolgde ernstig: «Maar omdat de man van het' huis verwijderd is, zoo was dil een redenquot; Ie meer, om hier en niel elders mijn intrek Ie nemen. Bedenk toch eens, een vrouw alleen in dezen tijd, nu er vreemd krijgsvolk in de stad'ligt, en meirjelkens het eene of andere oproer en zell's een vijamlelij-ken aanval kan verwachten, (iij zoudt toch niet geheel van het krijgsvolk vrijgekomen zijn, en mijne i niters zijn, ik moet het hekennen, nu en dan wal lastig; maar nu heht gij niets van hen Ie vreezen: gij hehoelt slechts mij en mijn knaap en een page te huisvesten. De rest van mijn gevolg en de ruiters, die n te heurt waren gevallen, hel» ik elders heengezonden. Wilt zegt gij van dezequot; schikking ? bevalt zij u, beste huisvrouw

«Zeer, zeker, lieer!quot; antwoordde Martha, die wel zou gewensebt hehlien, dal hel bendeboold zich zeiven ook elders had gehuisvest, »ik dank u voordeze goedheid,quot; en zij zag met opmerkzaamheid naar hel krijgshaftige gelaat en de welgevormde leest van den vreemden gast; zij was gelrolfen door zijne innemende manieren en woorden, en gevoelde, dat zij zich te vroeg beangst bad.

Perrol bemerkte onderlusschen, dal de goede vrouw hem vriendelijker dan in den beginne toesprak, en zeide opgeruimd: «Zie beste vrouw! ik had wel bij voornamer lieden onder dak kunnen komen; maar den meester kende ik immers; ik beloofde mij in de Vrn/ulcle llclm een gul onthaal, en heb mij niet bedrogen. Ken krijgsman houdt niet van hoolsche gebruiken ; een vriendelijk gelaal en een goede keuken zijn hem daarenlegen altijd welkom : terwijl ik mij in voornaam gezelschap of in mijn eenzaam vertrek zon moeten zitten vervelen, denk ik hier als lid van hel huisgezin hij den gastvrijen haard den winter te slijten. Ik verwed alles wal gij wilt, dat, eer er twee weken om zijn, gij niet beter weten zult, of Messire Perrol van de Zwarte Mende behoort lol uw huisgezin, lieschouw mij als uw zoon, beste vrouw! of als uw neef,quot; zeide hij lachende. »lloe minder omslag men voor mij maakt, hoe liever ik het heb : van dit oogen-hlik af zijn mijn knaap Vidal en mijn page Hiso zoowel lot uwe orders als lot de mijne.quot;

»Te veel goedheid, Heer !quot; antwoordde Martha verlegen, «dit vertrek past niet voor u ; dat hoven den winkel is voor u nauwelijks goed genoeg, en uw knaap iels te gelasten, zou mij niel voegen.quot;

quot;O! hij is een goede borst,quot; zeide Perrol, «gij zult het ondervinden. Maar zeg eens, beste huisvrouw, toen ik vroeger hier was, heb ik nog een meisje hier in huis gezien ; was dat niet uwe dochter';' Waar is zij? zij is immers wel, hoop ik?quot;

».la, Heer!quot; antwoordde Martha aarzelend, »maar zij is in hare kamer.quot;

»Kn zal ik dan hel genoegen hebben haar te mogen begroeten?quot; zeide Perrol vriendelijk. «He-denk, dal ik zeker lang hier blijf, maar dal het de plicht van een ridder is, nimmer te verzuimen, zoo spoedig mogelijk eene vrouw of een meisje van zijne hoogachting te verzekeren.quot;

«(iij doet mijne dochter te veel eer aan. Heer!quot; antwoordde vrouw Martha, «en indien ik baar ga roepen, zal ik genoodzaakt zijn u hier alleen Ie laten.quot;

»0 !quot; voor zulk een reden kimt gij mij gerust hier alleen laten,quot; zeide Perrol vriendelijk, »ik bid u, ga heen en zeg aan uw dochter, dal iemand, wicn het ongeluk, den meester overkomen, van harte leed doel, hier op haar wacht, en dat bij bereid is om alles te ondernemen, wal zij denkt, dat zou kunnen dienen, om den echtgenoot en vader in u beider armen terug te voeren. Om's Hemels wil. zeg haar dit,quot; zeide hij met vuur, «en ga nu been, bid ik u, beste vrouw! om uwe dochter Ie halen.quot;

Vrouw Martha gevoelde zeer goed, dat dit verzoek niel door baar kon geweigerd worden ; het zou toch een beleediging voor den ruitcraanvoer-der geweest zijn hem dil af te slaan ; de waardige vader had haar immers vermaand, haar gast zooveel mogelijk genoegen te geven ; zij boog zich dus, en verliet hel vertrek. Zij zag niet, dat Perrol met moeite een spoltenden lacht onderdrukte, die zich op zijn gelaat vertoonde, toen zij zich verwijderde.

Zoodra bij alleen was, riep bij vroolijk: »lla! ha! wij zullen dan nu het geluk hebben, de lieve bruid van den edelen heer der verbrande Schallelaar te zien ; het zal mij benieuwen, of de laatste der Schalfelaren door het hoofd dei-Zwarte Bende niet uit haar hart zal worden verdrongen.quot;

Kang duurde het, eer Martha terugkeerde. Het had haar veel moeite gekost Maria te overreden om haar te volgen; hel lieve kind besefte niel


-ocr page 144-

OLTMANS, DE SCIIAAIMIËRI)KI{.

110

genoeg, hoe noodig hot \v;is, den riiilcriiaiivoordcr genoegen te geven; /ij was immers de hinid van Van Sell adelaar; in hem en in haar vader had zij immers trouwe en moedige hesehermers. Maar hare moeder herinnerde haar, hoe ver deze haar zoo dierbare mannen verwijderd waren, alsook wal de pater gezegd had, en dal Perrol op haar waeht-te. Maria gaf eindelijk toe; waarom zou zij nu weigeren aan zijn verzoek te voldoen, dewijl zij toeh niet zou kunnen volhouden, gedurende al den tijd, dat hij hun gast zou blijven, zieh voor hem verborgen te houden ?

Perrol liet niet blijken, dat het waehten hem had verdroten, toen Martha, die hel eerst binnentrad, lot hem zeide : »lk bid u om versehooning, lieer! dal ik u zoo lang alleen gelaten heb; mijne doehler was niet goed genoeg gekleed, om voor u te versehijnen.quot;

»Een meisje als uwe dochter, vrouw Martha !quot; antwoordde hij, opstaande, »/al altijd beminnelijk zijn, onder welk gewaad zij zich ook vertoont; ook valt de tijd zelden kort, als men op iemand yvacht, die men wensebt Ie zien. Toen naderde hij de vrouwen en vervolgde: «ik dank n dus, Maria! dal ijij aan mijn verzoek, n door uwe goede moeder overgebraebt, voldaan hebt, en verzeker u dat bet mij streelt, hoop te durven voeden, eenigen tijd met u onder één dak te mogen doorbrengen.quot; Hij zag hel meisje aan, dat bleek en irel nedergeslagen oogen naast hare moeder stond, vatte bare baud, lerwijlhij zich boog, en zeide vriendelijk : »Gij schijnt bedroefd ! denkt gij om uw vader? Heelt uwe moeder u dan niet gezegd, dal niets mij te moeilijk zal wezen om hem weder te bevrijden?quot;

«Maria trok hare hand snel terug, toen hij die in de zijne nam, die met een witten handschoen bedekt was; een lichte blos vertoonde zich op haar gelaat, terwijl zij haar hoofd met waardigheid oprichtte, en haar rein oog op hem vestigde. Maar hij deed geene moeite om hare hand vast te honden, en zeide met een innemende stem : »Zeg mij dan ten minste, Maria ! dat gij wel zijl ; het zal mij immers niet verboden zijn. naar uwe gezondheid te vernemen ? — IHve dochter is ziek, beste vrouw! waarom hebt gij mij dat niet gezegd?quot; riep hij. zich tot Martha wendende.

«Zij is niet ziek, lieer! maar door bet ongeluk, dat haar vader trof, terneergeslagen. Antwoord den heer toch eens, Maria !quot; zeide hare moeder, haar met de oogen wenkende, om haar het stilzwijgen te doen afbreken.

»Ik hen wel. Heer!quot; antwoordde Maria, die gerust gesteld werd door de hescbeiden houding

van Perrol, en omdat hij hare hand had losgelaten; «maar ik treur om mijn goeden vader, die gekwetst en afwezig is. O! ik dank n, indien het inderdaad uw wil is hein zijne vrijheid te hergeven.quot; Haar oog verried, dat zij zijn woorden wantrouwde.

»Gij twijfelt, Maria!quot; riep Perrol verwonderd, quot;denkt gij dan, dat ik met uwe droefheid en die van uwe moeder spot ? o ! waarmede heb ik dat verdiend ?quot;

quot;Mijn vader is n vreemd. Heer!quot; zeide Maria zacht, quot;en in l'trecht zijn even goede wapensmeden als hij ; welk bel ing kunt gij dus in hem. stellen ?quot; en een glimlach zweefde om haar mond.

«Welk belang?quot; zeide Perrol met nadruk en vriendelijk, »o ! w ie is de man, die niet gaarne alles doel om een vrouw tranen te besparen! Uwe moeder is verdrietig, en siij weent nog op (lil oogenblik, omdat gij aan uw vader denkt ;o, Maria ! het is tevergeefs, dat gij bet verbergt ; ik zie een traan, die uw oog ontrolt. Maar de goede God zal aan uw kinderlijk verlangen gehoor geven, en ik zweer op mijn eeuwig welzijn, en bij deze beeltenis van mijnen lleere Jezus, onzen Zaligmaker, dat ik iiielgt; vuriger verlang dan de vrijheid van uw vader.quot;

Maria zag hoe hij, de linkerhand op de horst leggende, zijne rechlerhand uitstrekte naar ecu loo-den Ghristnshceldje, dal op een zwart bouten kruis aan den muur hing. Zij kon niet vermoeden, dat Perrol om zoo weinig zijne ziel voor eeuwig ongelukkig zou maken; dat het alles logentaal was, en dat de edele uitdrukking van zijn gelaat, het heilige vuur, dat in zijn open oog glinsterde, de geestdrift, waarmede hij sprak, slechts bedrog waren, en toen hij, zich tot haar wendende, zacht Vroeg, als ware hij bedroefd over hel weinige vertrouwen, dat zij in hem stelde : »Zull gij mij nu nog niet gelooven ?quot; antwoordde zij: quot;O ja, Heer! zeker: bet zou zonde zijn niet te gelooven, wat gij zoo heilig bezweert ; ik bid u, duid mij mijn (ingeloot niet ten kwade. (I!ik weet wel, dat niemand reden heeft om mijn goeden vader niet van ganscher harte genegen te zijn.quot;

Martha verzocht Perrol nu om weder plaats te nemen, en toen zij gezeten waren, zeide hij opgeruimd : quot;Het doet mij genoegen, vrouw Martha ! dal men niet meer aan mijne bedoelingen twijfelt ; maar ik weet wel, waarom uwe dochter mij haar geloof weigerde : het komt van mijn gedrag op


-ocr page 145-

DE I.NLEdKKIINCi. | 17

dien morden, locn de mecslcr mij voor hel eerst hier iade kamer brachl. Is het aiel zoo, Maria?quot; vroeg hij, en riehlle zijn oog o|) hel meisje, dal, legenover hem, naasl hare moeder zal, en verlegen hare oogen nedersloeg.

»l:\v gedrag heefl haar nimmer reden gegeven n Ie mislrouwen, lieer !quot; zeide Martha, om hare doehler, die zweeg, Ie geinoet Ie komen, ofsehoon zij wel heler w isl.

»Ea evenwel, hesle vronw ! vervolgde hij, »wensehle ik wel, dal uwe doehler zelve mij ge-rnsl sleide.quot;

«Mijne moeder heefl gelijk, lieer!quot; antwoordde Maria langzaam, »ik herinner mij niet dal gij mij ouil iels onaangenaains gezegd hehl ; waarom zoudl gij een burgermeisje, dal n geen leed kan doen, kwaad loewensehen

»(iezegd.quot; hernam Perrol lachende, «ik zegniel, dal ik iels gezegd hel»; de Hemel hew are mij, om een lief kind als gij, een hard woord Ie geven ; maar ik herinner mij nog zoo levendig, een sneeuw-w illen hals gekusl Ie hehhen, en hel smarl mij nu, dal dil de oorzaak was. dal er Iranen uil uwe i sehoone oogen rolden ; zie, daarvoor w ilde ik desnoods op mijne knieën om genade hidden.quot;

»0, lieer!quot; zeide Marlha snel, »de meesier, die loen nog hier was, heefl er n immers niets van gezegd; mijne doehler heefl dil reeds lang vergelen ; indien hel niels anders is. hehoefl gij n niet oiigei'iisl Ie maken.quot;

»lk daehl, dal het veel was, vronw Marlha !quot; anlwoordde Perrol vriendelijk, »ik weel wel, uw man duidde hel mij niet len kwade; maar ik wensehle gaarne diezelfde verzekering van uwe doehler Ie vernemen. 0|i mijne eer! ik zou veel willen geven, dal ik niinnier zoo sloul geweesl ware, en dan weder nog veel meer, om nog eens zoo sloul Ie durven zijn, en evenwel hehik er he-rouw over. Zeg mij dus, dal gij hel mij vergeven hehl, Maria !quot;

Hel sehoone meisje hloosde, sloeg hare oogen neder en bewaarde hel stilzwijgen. »(iij weel loeh zeker, Maria!quot; vervolgde Perrol innemend, »dal hel vergeven zulk een zoele wraak is; een vrouw vergeef! immer zoo gaarne. Wie heefl mij loeh zoo zwarl gemaakl in uwe gedaehlen, dal gij mijne hede niel verhoort? O, die goedheid, Maria! zou mij zoo tev reden en voor eenwig lol uw schuldenaar maken.quot;

«Indien gij denkl iels gedaan Ie hehhen, dal 1 vergeving noodig heeft. Heer!quot; zeide Maria verlegen, dan knul gij u gerusl slellen; ik vergeef hel

u, en hoop dal de Heilige Moeder van onzen Lieven lleere Jezus u en mij ook zoo alles vergeven zal. als ik u in dit oogenhlik doe.quot;

»lk dank u ; o, gij weel niel, Maria ! hoe gelukkig gij mij maakt,quot; riep Perrol haar niet welgevallen heschouwende ; »en ik hoop, dat de Heilige Maagd mij zoo genadig wezen zal, als gij verzuchl hehl; wanl ik hen een groot zondaar. Maar gij, Maria !quot; vervolgde hij zijn hoofd schuddende, »gij zijl zoo goed, zoo deugdzaam, o! ik geloof niel, dal gij hare heilige voorspraak zuil noodig hehhen, om in hel paradijs Ie gaan.quot;

«Niemand is er, die hare genadige voorspraak (ii haar liefderijken hijsland niel noodig heefl. Heer !quot; zeide Marlha ; «en wal mijne doehler he-Irefl, ofschoon wij haar in eer en deugd hehhen groolgehrachl, zoo weel (ïod alleen, welke heproe-vingen haar nog zullen opgelegd worden. Wanneer een meisje hare ouders verlaat en de wijde wereld ingaal, heeft zij hare plichten Ie vervullen jegens haar man en de kinderen, met welke de Heer en de Heiligen haren echl zegenen, en de verleiding is dikwijls grool.quot;

Perrol lachle hij zich zeiven, loen hij de hrave vrouw van heproevingen hoorde gewagen ; hij daehl hij zich zeiven: »de verleider is dichter hij hel lieve kind, dan gij wel verwacht; het zal mijne schuld niet zijn, als zij niel de lusschen-komsi van alle Heiligen noodig heefl, om in het paradijs Ie worden toegelaten, en mogelijk zal zij er nog hevalliger uilzien, als zij w al van hare deugd verloren heefl.quot; Maar zijn gelaat verried niets van hclgeen er in zijne zwarte ziel omging, en hij zeide zonder gemaaktheid: »0! gij hedoell het huwelijk van uwe dochter; de meester heefl er mij van onderricht, de heer Van Schalïclaar zal immers het geluk hehhen om haar naar hel altaar Ie geleiden?quot;

«Zoo spoedig de oorlog geëindigd is, zal hel huw elijk doorgaan,quot; zeide vrouw Marlha mei eeni-gen ophef; »hel is een groole eer voor ons. Heer! dal een edelman ons om hare hand gevraagd heefl.quot;

«Men edelman!quot; zeide Perrol met moeite een grimlach onderdrukkende, «hij St. George ! of uwe doehler niet schoon genoeg ware, een graaf aan hare voelen om hare hand Ie zien smeeken ! Maar,quot; vervolgde hij langzaam en met belangstelling, «hel doel mij van harte leed u dan een droevige lijding Ie moeten mededcclen ; of mogelijk is hel heler, dal ik zwijg.....quot;

Maria zeide niets, loen hij ophield, maar hield haar oog strak op hem gericht; de vrees deed


-ocr page 146-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

118

zelfs den geringsten blos, van haar gelaal verdwijnen. «Spreek om Jezus wil, Heer! wal is er nu weer gebeurd?quot; vroeg Marlha angslig.

»0, besle vrouw ! wij leven in een nare lijd. ofschoon ik voor tnij aan zulk een leven gewoon ben,quot; zeide l'errol; »ik zie, ik heb Ie veel gezegd, om niel voorl Ie gaan ; maar verontrust n niet! alles kan no#f weer hersteld worden. Zeg mij, lieefl de beer Van ScliaHelaar een kasteel of buis hier in de nabuurschap ?quot;

».la,quot; antwoordde Maria snel, en Martha vervolgde: »maar da! is hedennacht, zoo de spraak gaat, geheel verbrand. Heer!quot;

»Daii is u het ongeval reeds hekend,quot; zeide Perrol schijnbaar neerslachtig, en niemand zou gezegd hebben, dat hij de man was, welke die vervloekte daad verricht had; »bel doet mij leed om uwentwil, Maria! een verlies van zulk een gebouw is een groote schade; men zeg; zelfs, dat de menseben niel gered zijn, weet gij ook, waar de heer Van Schalfelaar zich tegenwoordig bevindt?quot;

• Waarom vraagt gij dit. Heer?quot; vroeg Maria doodsbleek.

• Waarom?quot; vroeg Perrol, verwonderd, «omdat ik bevreesd was, of hij er zich ook misschien tijdens den brand bevonden heeft.quot;

»0, (Jod !quot; riep Maria, en bedekte haar gelaat met hare handen. Hare moeder sloeg haar arm om haar heen, en zeide zacht: «Verontrust u niel, kindlief? uw bruidegom is in het leger; Frank zou het ons immers gezegd hebben, als hij er was geweest.quot;

«Ik zie, dat ik bad moeten zwijgen,quot; riep Perrol, als op zich zeiven ontevreden ; hij sloeg zich voor bel hoofd, stond op, ging hel vertrek op en neder, naderde toen de vrouwen, en haar met belangstelling aanziende, zeide hij; «Och, wederom moet ik om verschooning vragen; maar waarom u om mijne gevolgtrekking zoo bedroefd! wat zou uw vriend nu op de Schalfelaar doen ? hij is immers aan de andere zijde van de stad bij het krijgsvolk ; men zou het welen, indien hij omgekomen was. Hond dus goeden moed, Maria ! ik zal u alles terstond mededeelen, wat ik te weten kom ; want men beeft er lieden heengezonden, en weldra zal het bekend wezen, of hel ongeluk aan het toeval te wijten dan wel mei opzet geschied is; ik vrees bet laatste,quot; zeide hij zonder aarzelen. «En toch zouden wij het moeten weten, indien onze soldaten een strooptocht gedaan hadden ;j ook kan ik niel bevroeden, waarom zij in zulk een weer een enkel gebouw zouden vernield hebben. Maar de tijd zal het leeren,quot; eindigde hij,

en ging weder zitten. i

Maria, door de woorden barer moeder en die \

van den moordbrander zeiven bemoedigd, liet bare I

handen zakken, en Martha zeide: «Een ongeluk hij zulk een stormachtig weder kan gemakkelijk gebeuren, niet waar, Heer? en wie zou zoo op i

den heer Van Schalfelaar geheten zijn om zijn onschuldig huis Ie verbranden ? Mier in de stad,

geloof ik ten minste, niemand, en de knechten van den kleinen Salazar zouden immers zijn huis niel vernielen.quot;

«Zoo denk ik er juisl over, beste vrouw!quot; antwoordde Perrol, «hel doel mij leed, om uwer dochter wil, zelfs om dien van den heer Van Schalfelaar; ofschoon wij in hel veld tegenover elkander slaan.quot;

«En evenwel....quot; zeide Maria, terwijl zij tevergeefs op zijn gelaat iels Iraehlte Ie hespeuren,

dal met zijne woorden niel strookte, en zweeg toen.

«En evenwel, — vervolg uw rede, bid ik u,

Maria !quot; zeide Perrol vriendelijk, en zij herhaalde moedig: «En evenwel. Heer ; hebt gij hem, voordal gij den Bisschop ver.... eer gij zijn dienst verliet, willen gevangennemen.quot;

«Mijne dochter! gij weel niel meer, wal gij zegt,quot; zeide Marlha vreesachtig, «gij spreekt van dingen, waarvan gij niets weel.-— Heer! ik bid u om verschooning voor Maria !quot;

«O, ja! ik weet hel zeer goed, moederlief!quot;

zeide het schoone meisje, onbevreesd naar hel bendehoofd ziende, dal zonder eenige verwondering te laten blijken, en zonder dal zijn gelaat veranderde, antwoordde: «O, neen, vrouw Marlha' uwe dochter bedriegt zich niel ; er is een oogen-blik geweest, dat ik den heer Van Schalfelaar wilde gevangen houden. Maar gij zuil ook welen,

Maria! dat hij in vrijheid uil mijne legerplaats vertrokken is.quot;

«Dank zij den lijdigeu bijstand en den losprijs van den aanvoerder der voelkneehten ; ik weet hel, Heer!quot; hernam Maria onbeschroomd.

Perrol heel zich op de lippen; maar zeide vroolijk ; «O! ja, de heer van INijveld heeft den losprijs betaald : indien bij geweien had, dat het mijn voornemen was, om Van Schalfelaar zelfs zonder losprijs Ie laten gaan, zou hij zoo zol niet geweest zijn. Mijne ruiters hebben van zijn geld eens lustig op zijne gezondheid en die van den heer Van Sebalfelaar gedronken ; dat is al wal er gebeurd is.quot;


-ocr page 147-

DE l\LK(JKUIi\(;.

no

Maria bedwong zich, om hetgeen haar op do long lag, Ie uilen; maar zeide evenwel: «De heer van Mjveld heeft zijn geld reeds terug. Heer! dus heelt hij hij zijne goede daad geen schade gehad.quot;

«Ik wist dit niet, Maria !quot; hernam l'errol snel, «en ik dank n voor het bericiil ; maar gij bedriegt ii zeer, als gij (lenkt, dat ik uw vriend heb laten gaan voor eenige ellendige geldstukken. Neen, hij mijnheer St. (Jeorge ! voor zulk een prijs zon ik niemand laten gaan, dien ik wilde houden : maar wilt gij weten, aan wien hij zijne bevrijding te danken heeft, of weet gij liet misschien reeds'?quot; zeide hij, en zag haar vragend aan. Maria zweeg, en Peiroi vroeg nogmaals: «Aan wien, Maria? zeg het mij, hid ik n.quot; Toen richtte zij haar oog len hemel, en zeide vol vertrouwen : «Aan (iod. Heer!quot;

«Zeer zeker, Maria !quot; hernam l'errol laebende, «maar aan ileni niet alleen; aan u heeft hij zijne vrijheid te danken en aan niemand anders; ik zweer het 1quot;

»Aan Maria, Heer?quot; vroeg vrouw Martha verwonderd.

«.la, beste Imisvrouw !quot; zeide hij \riemlelijk: »de meester had mij gezegd, dal hij zijn dochter aan hem zou uithuwelijken : om Maria alleen heb ik hem laten gaan; en indien zij nog denkt, dal ik mij door hel geld heb laten overhalen, zoo zal ik haar een som Ier hand stellen, die nog eens zoo groot is, om hier in de kerk een stuk zilver te geven. (Jij denkt immers niet zoo onedel van mij, dal gij gelooft, dat Van IN ij veld mei zijne gebeele bende, immer cenigen invloed kan uitoefenen op IVrrol, of zijne banier Ier aarde werpen?quot; eindigde bij Irotsch.

«Indien dit hel geval is, Heer!quot; zeide Martha beleefd, «dan danken wij u; Van Schad'elaar zeil'heeft dal niet zoo begrepen of kunnen inzien.quot;

Maria boog zich en zeide: »Indien hel zoo is. Heer! hebben wij groole verplichting aan u, en toch . . . .quot;

»En toch,quot; viel l'errol haar in de rede, »kon Van Schaflelaar niet raden, waarom ik hem eindelijk ongemoeid liet gaan, en hij heeft het n dus ook niet kunnen berichten.quot; Hierop zag hij de vrouwen vor-sebend aan, en overtuigde zich daardoor, dal Van Schaflelaar haar niets gemeld had van de be-drijgingen, die hij had geuit; hij verheugde zich en Vervolgde opgeruimd :»Ik begrijp nu ai Ie wel, waarom gij niet zeer verheugd moest zijn, toen gij hoordet, dal gij mij in uw huis zoudt krijgen. Maar alles zal zich wel opklaren, en gij zult mij in het eind recht doen wedervaren; Van SebalTelaar braelit mij onaangename bevelen, en dit verdroot mij; evenwel gedroeg hij zich onverschrokken en hoffelijk, zooals het een dapper edelman betaamt; het spijt mij, dal ik, door den Hisschop te verlaten, ook hem als het ware, lol vijand heb verkregen; maar hel zal niet altijd oorlog zijn.quot;

»Maar waarom verliet gij de zijde van den Bisschop, Heer ?quot; vroeg vrouw Marlha.

«Waarom?quot; hernam l'errol lachende, »ja ! dal is te lang om nu Ie vertellen; in hel vervolg zal ik het u wel eens mededeelen; maar gij kunt er u toch hiel over beklagen, dewijl de meester een goeden heer aan mij hebben zal; want mijne ruiters kunnen niet lang met een zwaard toe. Nu ben ik immers hier om u te beschermen, en als gij mij maar iemand kunt aantoonen, legen wien de Bisschop den meester zou willen uitleveren, dan beloof ik u op mijne eer, dal ik hem gevangen zal nemen, al zal hij ook onder den eerwaarden vader. Den heer Van Schaflelaar haat gij niet, ofschoon hij voor twee dagen vóór de stad was om uwe stad-genooten te berooven, met gevaar van zijn aanstaanden schoonvader het hoofd te kloven; waarom zouden wij dan geene vrienden kunnen zijn, daar ik hier kom om stad en ingezetenen te beschermen?quot;

«Vrees niet,quot; vervolgde hij vroolijk, terwijl bij opstond, »dal ik altijd over paarden en gevechten zal spreken, ik heb ook meer gezien: ik zal u verhalen van landen, volken en gebruiken, van watervallen en bergen, van al de schoonheden der natuur, van de feesten, die ik hij vorsten en graven heb bijgewoond, en van de vrouwen, mei wie ik het geluk gehad heb Ie mogen dansen; ik zal u hare kleeding, hare pracht van juweelen en borduursels beschrijven, alsof gij er bij geweest waart. Zulk een kleed, Maria! zou u goed staan; o! indien ik den heer Van Schaflelaar zie, zal ik hem aanraden er ii een volgens mijne beschrijving te laten vervaardigen; ik ben zeker dat hel u bevallen zal; ik zal ii de nieuwste balladen en sonnetten voorzingen; wanl gij houdt immers van den zang?quot; Nu zong hij terwijl hij zijne kaproen opnam:

«Marie chcrie.

Doner amie.

De via vengeance,

Ta es V espera nee.quot;

en vervolgde toen: »De krijg heeft mijne stem wat doen verroesten: maar ik zal zoo goed zingen als ik kan. Als wij een schoonen dag weer hebben, «'ii uwe moeder hel toeslaat, dan heb ik, indien gij er lust toe gevoelt, een makken sneeuwwitten tel-


-ocr page 148-

120

ganger in mijn stal, die tol uw dienst is, zoo dikwijls gij will uitrijden; want de aanstaande vrouw van een edelman kan zeker paardrijden. Ik za' zorg dragen voor Maria, beste huisvrouw! Maar daar is iels voor u,quot; zeide hij toen Griet tic kamer intrad, »ik hel) u ook reeds zoo lang opgehouden ; doch wanneer men in goed gezelschap is. vergeet men den tijd. Tot weerziens dan !quot; Toen verzocht hij Martha en Maria, die opgestaan waren, te gaan zitten, groette haar vriendelijk, en vertrok.

Een oogenblik zaten moeder en dochter stilzwijgend over elkander, en wisten niet, wal zij van den man moesten denken, die zoo even vertrokken was; maar Griel zeide: »lk ben blij, dat die vent weg is; die mij naar de handen keek; maar die knaap, welken hij bij zich heeft en die kleine jongen, dat zijn goede zielen, geloof ik.quot;

«Zwijg toch. Griel!quot; zeide vrouw iMarlha, »en spreek nimmer dan met ontzag van heer Perrol, gij weet niet, hoe voorzichtig men wezen moei met het krijgsvolk, en wat men er van te vreezen heeft, vooral vrouwen alleen.quot;

».la, vrouw!quot; zeide Griel, »dat weet ik wel, en vooral van zulke leelijke ruiters. Mijne moeder heeft eens een geheele geschiedenis gehad met zulk een Bourgondischen paardeman en. . .quot;

•Maar wat hebt gij daar in de hand !quot; riep Maria, die opstond en naar haar toetrad.

«Een brief, Maria ! die in stilte gekomen is ; daarom wilde ik niet, dat die vreemde venl .... ik wil zeggen heer, hein zien zou.quot;

»Van Van Scha Hel a ar. Moeder!quot; riep Maria, den brief openbrekende.

IX.

De lakenkoopers.

!lij streed altijd het liefst wnnr nmlren siddrend streden ; 't Gevnar hnd voor zijn hart nid dnn bekoorlijkheden,

Kene opdracht vim een tocht, door elk op 'thougat gevreesd, Was bijna de ceuige eer, die werkte op zijnen geest.

j. SOMSZ.

liet was in hel laatst (Ier maand September, dat Maximiliaan weder naar Brussel verlrok, alwaar een algemeene dagvaart beschreven was, om over de aangelegenheden van de landen, die aan zijn gezag onderworpen waren, Ie handelen. De stad Utrecht trachtte ook door hare zaakgelastigden eenige voorde,elige voorwaarden te verkrijgen, waarop men hoop had, door hel verlangen, dat de

Hertog had laten blijken, om aan den Utrechtsehen oorlog een einde Ie maken, die hem verhinderde zijn geheele macht legen Frankrijk aan te wenden. De komst van den Hertog in zijne noordelijke landen, had den Bisschop weinig voordeel aangebracht, en bel afzenden van zijn krijgsvolk naar Holland, om gezamenlijk te handelen, had hem geen nul gedaan. Hij had, wel is waar, eenige burgers van Amersfoort in zijne macht gekregen; maar de Ulrechlschen hadden ook tol voor de poorten van Wijk alles geroofd en plal gebrand, en, bevreesd voor een gevaarlijker aanval \an zijne vijanden, bad bij zijne benden teruggeroepen. Niet aan hel papier willende vertrouwen hetgeen hij voorhad, daar hij evenzeer zijne hondgenooten wantrouwde als zijne vijanden, had hij Van Scball'elaar zeiven onlboden, om zijne bevelen te vernemen en over te brengen. De bisschoppelijke krijgsknechten verlieten dus, even omzichtig als zij gekomen waren, hel llollandsche grondgebied, en betrokken de winterkwartieren in Wijk hij Duurstede en omliggende plaatsen. Daar de kerkvoogd weinig kon rekenen op het vermogen en den wil zijner vrienden om hem te helpen, en geene macht had, om met eigen krachten zijn oproerige onderdanen onder zijn gezag lenig te brengen, had bij meer dan ooit zich toegelegd, om door zijne geheime vrienden en aanhangers in de stad Utrecht zelve het verloren gezag door lis! of overreding, zonder medewerking van Maximiliaan, te berkrijgen. De vrees echter voor hnn leven en hunne bezittingen veroorzaakte, dat zij weinig of niets voor hem he-werklen ; alleen lieten zij hem weten, dat er reeds eenige behoefte in de stad begon te ontslaan, en men troostte hem met de hoop, dat hel gebrek aan allerhande levensmiddelen, waarvan de Bisschop den toevoer bad laten verbieden, eindelijk de stad zou dwingen om zich te onderwerpen. Maar hoop, ofschoon niet geheel zonder grond, was niet geschikt om den Bisschop, die er naar haakte om zijn bestuur te hernemen, tevreden Ie stellen ; ook liet bij niet na, opnieuw aan Ie dringen op meer werkzaamheid en ijver voor zijne zaak; en toen zij hem Ie kennen gaven, dat er niemand in de stad was, door moed en bekwaamheid iti slaat, van de eene of andere gunstige gelegenheid te zijnen voordeele gebruik te maken, aarzelde hij niet langer om er een zijner verlrouwdste en dapperste bevelhebbers heen te zenden. Velen echter die hem dagelijkseb lastig vielen om nieuwe gunsten, waren ongeschikl of le bevreesd, om dezen gevaarlijken last op zich Ie nemen, en evenwel was het van het grootste


-ocr page 149-

121

belang, om iomand naar Ulroolit lo zenden, die als verlegenwoordi^er van den Hisseliop kon handelen, en geèstkraelil genoeg bezat, om liij de eersle ge-iegenbeid de beste zicb aan liet booid te stellen van degenen, die de oude orde van zaken terng-wenscbten.

Ten gevolge van dit alles was bet, dal Van

y O O

peballelaar reeds eenige dagen in L'trecbt doorge-braebt bad, op bet oogenblik dat wij er Frank aantreiïen. De bevelbebber der ruiters bad opzijn verzoek en op last van zijn leenheer het harnas afgelegd, en den strijdbengst voor het nederig torschpaard ot' sommier (i) verwisseld, en was met zijn vriend en knaap zonder moeite iu de stad gekomen. Zij, die zijne zending niet kenden, hielden ben voor kooplieden in Brabantsehc lakens, die, vergezeld van hun kneebt, het gewaagd hadden, in dezen tijd van tweedracht, zich met hunne koopgoederen herwaarts te hegeven, in de hoop van goede zaken tegen den naderenden winter te doen; slechts de vertrouwdste vrienden van den hissehop waren van de toedracht der zaak heter onderricht.

Ofschoon het voor SchaU'elaar gevaarlijk was gedurende den dag uit te gaan, daar zoovelen hem vroeger in de stad gezien en met hem omgegaan hadden, en hein gemakkelijk, niettegenstaande zijne vermomming, konden herkennen, zoo was hij echter nu en dan wel genoodzaakt zich hier- of daarheen te begeven, hetzij voor den dienst van den liisschop of om zijn aangenomen beroep als koopman in laken, zelfs tegen zijn wil, uit te oefenen, (ïelukkig, dat dit echter slechts zelden plaatshad; want het voortzetten van allerlei onderbandeiingen en kuiperijen viel niet zeer in zijn smaak ; de liisschop had andere lieden, die zich liever met die soort van zaken licmoeiden ; het doel zijner zending was slechts om zich aan bet hoofd te stellen van de voorstanders van David van honrgondic en door beleid en moed de beweging te doen zegevieren, w aarop men den liisschop Ic zijnen voordeelc had doen hopen. Van SchaU'elaar was uit, cn Krank bevond zich alleen te huis; want zelfs llcnri, die zich met veel beleid van de overbrenging der hevelen van zijn heer kweet, was mede in de stad gezonden om een boodschap over te brengen.

De nieuwbakkeu kooplieden hadden twee kleine vertrekken betrokken in de herberg het Idml nm llchifli' iu de [{reestraat : het eene diende hun tot slaapplaats : in het andere, daarnaast gelegen ver-

(I) Insldicr. pHkpimrd.

trek, waren de goederen geliorgen, welke zij met zich voerden ; eenige stukken laken met een el en schaar lagen op de tafel, waaraan frank zal. Hij zag uil verveling door de kleine glasruiten op de plaats achter het buis, op welke de stal uitkwam, en waar men juist onledig was een kar aan te spannen. Doch weldra lette bij niet nicer op hetgeen er verder op de plaats geschiedde ; ook stoorde hij zich uiet aan bet geschreeuw der voerlieden; hij zag met een glimlach op de lakens, die voor hem lagen, en gaf zich aan zijne gedachten over, waarin hij niet behoefde te vreezen, dat men hem spoedig zou storen : want met voordacht had Van Schaiïelaar de prijzen der koopwaren zeer duur gesteld, en de koopers liepen du^ niet druk.

Hij dacht na over hetgeen er al in de laatste tijden gebeurd was ; cn ofschoon voor hem geene vreugde, geen geluk meer bestond of te hopen was, trok zijn gelaat zich droevig te zamen, als hij aan het lot van zijn vriend dacht. Hij zag in zijne gedachten, boe Hans hem de écne band, die hij nog over had. toereikte, voordat hij hem verliet, en hoe l'crrol de SchaU'elaar verwoestte ; hij zag den man van Martha nog altijd van zijn huisgezin verwijderd, en Maria blootgesteld aan de aanslagen van bel hoofd der Zwarte IJende, en hij sidderde. Evenwel, dacht hij, is de edele Van Sehaf-felaar hier; de liisschop zendt hem herw aarts, en voor den dienst, welken bij doet, voor het ver-brandeu van de Schaiïelaar, voor den angst, welke zijn hart beklcint, als hij aan zijne bruid denkt, wat verlangt bij daarvoor ? de vrijstelling van zijn aanslaanden schoonvader ; en toch is Wonier nog gevangen. »11 Italph !quot; riep hij, zijn gelaat met zijne hand bedekkende, «gij licht wel gelijk : grootheid brengt geen geluk aan; een gouden keten weegt dikwerf zwaarder dan een ijzeren; en de zwaarste is die, welke plichtgevoel ons oplegt. Indien het bisschoppelijk gewaad hel hart van David van Bourgondië niet ongevoelig bad gemaakt voor elke andere aandoening dan die der heersehzuchl, hij zou uw verzoek niet geweigerd hehben, mijn vriend !quot; .

Hier zw eeg hij, en zijn gelaat werd minder treurig ; hij dacht aan Maria, en verbeeldde zich nog haar voor zich li' zien, toen zij hem de roos overgaf. en hij zncblte. »(gt;! zij heininl hem zoo vurig,quot; vervolgde bij, «met hoeveel liefde ving zij elk woord op. dat op haar bruidegom heirekking had ! hoe overstelpte zij niij met vragen over alles wat hein betrof! O! welkeen geluk moet hel zijn, bel hart van zulk eene reine maagd zoo voor altijd


-ocr page 150-

OLTMANS, DE SCHAAPIIKRDFR.

122

met (Je onverbreekbaarste handen aan zich verbonden Ie zien! Wat moei bij gelukkig zijn, als zij hein le gemoel snelt en in bare armen drukt! o ! dan zal hare moeder haar niet behoeven te herinneren hem hare wang le bieden, bare sehoone lippen zullen zeiven hein den welkomkus geven. Kn mij .... ?quot; vervolgde hij somber, «hetgeen hij in haar hart gewonnen heelt, heb ik verloren ; zij kwam mij niet meer zoo te gemoet als anders. Maar dat behoort zoo, dal moet zoo zijn ; ik ben haar niets, ik mag niets voor haar zijn. O Italph ! vader Italph ! waarom heb ik Maria wedergezien ? Zij heeft mij vergeten, en toch hebben mijne lippen baar aangeraakt; zij brandden mij als vuur. Vergeef mij, Van Scbalfclaar !quot; riep hij, wild opslaande, «vergeef mij, vriend ! vergeel' belgeen ik gezegd bel»; ik wil baar niet meer liefhebben ; de goede (ïod zal medelijden met mij hebben en mij tot zich roepen. Misschien zullen bare oogen tranen storten, als ik er niet meer zijn zal, en mis-sehien ook niet ; maar de wanhoop zal mijn hart niet verscheuren, wanneer ik haar gelukkig in uwe armen zie. Alles kan ik u overlaten, mijn weldoener ! en locb vroolijk zijn, en bet leven beminnen; maar haar I baar bezil kan ik u wel niet benijden, al veroorzaakt het mij den dood! En toch,quot; zeide hij, meer bedaard, «ofschoon ik vrees baar le ontmoeten, zoo wensehte ik evenwel baar nog eens te zien, vóór ik dit leven vaarwel zeg, éénmaal nog, en dan niet meer.quot;

Somber voor zich starende, leunde hij mei zijne hand op de tafel; maar bij werd in zijn gepeins gestoord door bet geluid, dat de deur van hel vertrek maakte, toen men haar opende. De knecht uit hel land ran Heloftc slak zijn hoofd in de kamer, en zeidc: «Koopman daar is een vrouw of een meisje, ik weel het niet, dal n verlangt le spreken.quot;

«Mij ?quot; riep Krank verwonderd, en hij dacht: «zou bel Maria zijn ?quot;

«Ja, u !quot; antwoordde de knecht meesmuilende, «want zij vroeg naar den jongslen koopman.

«Laat haar spoedig hier komen, vriend !quot; zeidc i'rank snol en vol ongeduld. De knecht, die een paar treden achterwaarts gegaan was, riep nu vroolijk : «Gij zuil zeker goede zaken met haar doen, koopman I want zij beeft geen geduld gehad om mij le wachten ; de deern is vol kooplust.quot; Werkelijk zag Frank nu ook een vrouw, die de trap opkomende, over hel portaal, langs den knecht in de kamer trad, toen slil stond, en zich naar de deur omkeerde, waarschijnlijk om te zien of de'

knecht zich verwijderd had. Maar tegelijker- « tijd, dal Frank, die de vrouw te gemoel gesneld was, en mi slil stond, eenigszins gemelijk riep: «Doe de deur dicht, jongen! en vertrek,quot; slak do vrouw zelve de hand naar de klink uil om haar achter zich dicht te trekken. De knecht kwam haar echter voor, en voldeed lachende aan het tweeledige verlangen ; aan bel /bevel van Frank, cn aan den wil van de koopster.

Een oogenblik stond de jonkman in twijfel, wat hij zeggen zou. Was het Maria, die hij voor zich zag, of een vreemde? O! hoe gaarne zou bij'die zware kaper weggerukt hebben, die hem belette,

om de vrouw in hel gezicht te zien, welke, in een zwart regenkleed van saai (1) gehuld, zonder iets te zeggen, nog altijd aan bel einde der kamer vertoefde. Maar hij gevoelde, dat hij een bespol-lelijk figuur maakte; door haar met drift te gemoel le snellen, toen zij in de kamer trad, en daar halfverwege bloei' staan; hij zeidc dus beleefd : «Hel spijl mij, dat die lompe knecht u zoo onbe-leeld beeft behandeld, vrouw! gij hebt naar mij gevraagd; wij hebben lijne waar, en de prijzen zijn zoo billijk mogelijk. Ziedaar een stuk blauw, waarvan onderscheiden vrouwen en jonkvrouwen genomen hebbon, ol' verkiest gij rood ? gij hebt nog geen scliarlaken gezien, dat zoo goed kleur houdt als dit,quot; en hij wees naar de tafel.

Ofschoon Frank nu zeer goed inzag, dat het Maria niet kon zijn, die daar slokslijf voor hem stond, omdal het lieve meisje zoo lang niet was,

en zich zeker dadelijk aan hem zou bekend ge-maakl hebben, bleel hem altijd looh nog eenige twijfel over ; hij geloofde zoo gereodelijk heigeen zijn hart verlangde, on wilde de vrouw, die stom scheen te zijn, verzoeken te zeggen, wat zij begeerde, toen zij op eens het kleed, dal hare gestalte verborg, van zich afwierp, en de kaper van ' bel hoold trok. «Zijl gij bet. Jonkvrouw?quot; riep Frank luid, terwijl hij verwonderd een paar schreden achteruit deed.

j «Gelijk gij ziel. Frank !quot; antwoordde Ada, en een droevige lach vertoonde zich op haar ernstig en doodsbleek gelaat.

«Waarom komt gij bier, waarde Jonkvrouw ?quot;

riep Frank, en trad naar haar toe, zijne teleurstelling zoekende te verbolgen ; «wie heeft u gezegd, dal ik hier was?quot;

«Mijne komsl doet u dus geen genoegen. Frank!'

zeide Ada langzaam, en hel hoofd schuddende,

(1) Zekere wollen slol'.


-ocr page 151-

DE LAKEiNKOOPRRS.

125

quot;helaas ! ik zie hel al, en gij verwachllel mij iiiel.''

«En waarom niet, Ada T' vroeg Frank, vriendelijk : «maar zei n neder, Jonkvrouw! o! ik hid hel ii, en zeg mij, hoe gij u thans hevindl; zijl gij gezond, Ada?quot; vroeg hij mei deelneming, en hij hood haar een sloel aan. Helaas! liij behoefde slechls een enkelen hlik op hel arme meisje Ie werpen, om Ie zien dal zij ongelukkiger was dan ooil, en dal hare geeslvennogens verslrooid waren, evenals de bladeren van hel gehoomte door de lierl'slslormen.

'«Gezond, Frank !quot; anlwoordde zij, loen zij ge-zelen was, en haar slrakke hlik ruslle op den niiler die vóór haar slond ; «gezond, neen ! maar ik hen wel: zoo wel als ik verlangen kan, om Ie slerven.quot;

«Te slerven!quot; riep Frank, en valle hare hand vol medelijden ; ook zij, zij wilde slerven ; ook haar was hel leven lol een lasl, en die overeenslemming van gedachten was een nieuwe band, die hen onderling verbond. «Ik wenschte alles te geven, om met n in dil oogenhlik Ie sterven, beste Ada!quot; zcide bij mei gevoel, en kuste hare hand.

Op dil oogenblik werd de deur geopend, doch even spoedig weder dicht gedaan ; de jonkvrouw bemei-kle dil niel, maar Frank hiislerde. Hij boorde nu, dal iemand zich in hel slaapvertrek begaf, en de lade van een kasl opende; bij begreep, dal hel Van Schalfelaar was, die uit beleefdheid of voorziebligheid zich verwijderd had, loen deze hem niet een vrouw alleen vond. Hel speel hem eehler, daar hij niel ongaarne gezien zon hebben, dal zijn vriend zich zeiven eens had kunnen over-liiigen, dal hij haar niel behandelde als een minnares.

Ongeloovig schudde zij het hoofd, streek niel hare fijne en blanke vingers bel fraaie zwarte haar glad, dat gedeellelijk haar voorhoofd verborg, en zeide met nadruk : «Mei mij slerven. Frank ! maar mei mij leven niet! niel waar?quot; eindigde zij spottende.

«Adaquot; dil was alles, wal Frank antwoordde; wanl bij wist immers, dal hel ongelukkige meisje gelijk had. «Maar voor wie zaag! gij mij wel aan, wie verwachltel gij!quot; vroeg zij op eens, zonder Ie bemerken, dal hij niet volmondig geantwoord bad.

»Voor wie?quot; hernam Frank aarzelend, »voor iemand, die ons wilde begunsligen en eenige ellen laken koopen. Maar hoe wist gij, dal ik hier was, Ada ?quot; vroeg hij.

»En is men dan verwonderd, als er iemand komt om Ie koopen, als men voor koopman wil doorgaan ?quot; zeide zij mei verbelfing van slem ; «neen. Frank, ik weel dal gij iemand anders verwachllel; zeg is het niet zoo!quot;

«Iemand anders, Ada 1 gij hedriegl u; maar ik vraag hel u zelve, wie kon ik vervvacblen? nieinanil kenl mij onder deze kleeding,quot; en bij wees op zijne w ijde broek en zijn wambuis van grof bruin laken.

»En denkt jiij dan,quot; zeide /.ij lachende, maar zonderdal haar gelaal daardoor een vroolijke plooi aannam, »dat ik niel w elen zou, dal gij op de dochter van dien Amersfoorlscben smid waebltel ?quot;

Frank stond als door den donder gelroll'en; bij boorde, dal Van Schalfelaar zich nog naast ben bevond; alleen een dun beschol scheidde de vertrekken. ü ! hoe blijde was hij nu, dal zijn vriend niel was hiiinengelreden! Ada zag hem vorscbend aan, en lachte; maar zoo, dal hel hem door merg en heen ging, en zeide nogmaals: »De docbler van den smid, niel waar?quot; Zij sprak zoo luid, dal Frank sidderend uitriep: »Om Gods wil, Ada! spreek zacht ! Maar i;ij hedriegl u. waarom zon ik juist haar verwaehlen ? gij begrijpt dit immers zelve wel; ik ken haar, dal is ook alles; baar bezoek zou mij geen geluk of vreugde aanbrengen.quot;

»llel is altijd gelukkig en genoegelijk bet voorwerp van zijne liefde Ie zien,quot; zeide Ada ijskoud. «Maar boe heel uwe minnares ook ? hoe beel zij die ii bekoort beefl ? zij is schoon; nietwaar? o! veel schooner dan ik; maar uwe liefde maakt baar zoo bevallig. O ! ik gevoel bel, uwe onverscbillig-heid niaakl mij leelijk, en knaagt mij aan hel leven.quot;

«Ada, beste Jonkvrouw !quot; zeide Frank zacht, doch met drill: «om den wil van onze vriendschap, en hij hel kruis van onzen lleere Jezus! ik bid u, zwijg! of wilt i;ij mij diep verachlelijk en rampzalig maken ? De man, die alles voor mij is, die mij als zijn broeder hehandeid, is haar bruidegom; bij is dapper en braaf; hij is een edelman; hij bemint haar; zij bemint hem alleen; ik zweer bel ii, bij al wat heilig is! O! zwijg, bid ik n,quot; riep hij, hare band vallende, loen bij zag, dal zij hem in de rede wilde vallen, «die weldoener van mij is Van Schalfelaar ; gij kent hem. Hij is hier naast ons in hel vertrek ; hij hoorl alles, wal bier gesproken wordt. Zwijg; of wilt gij, dal bij hier

komt, .......ij in uw bijzijn in hel aangezicht te

slaan, en dood aan uwe voelen Ie werpen ? O neen, Ada ! dal kimt gij niet willen, en ik zweer u, hij bet bloed van onzen Heer en bij de Heilige Moeder Gods ! dat /ij niemand dan hem bemint.quot; Hel zweet droppelde van zijn gelaal, dal even witwas, als de kleine kraag, dien bij om den hals droeg,


-ocr page 152-

OLTMANS, OF SCHAAPHERDER.

124

en zijne oo^on stonden slraken (lol'vnn verlw ijle-lini,', maar hel scheen, dul zijdooi' was voor zijne rede; want zij riep:

»Maar zeg mij haar naam; ik hen dien vergelen, hoe heel zij ook. Frank! hoe heet nw lielje, lieer rniler ?quot; Zij laelile en trok hare hand lerng. De onlstelteins \an den jongeling was niet Ie hesehrij-ven: plotseling trad hij vóói- haar; in zijne oogensehil-lerde een vurige gloed, en hij ricp/achl.doehsoinher, en vol heleekenis: quot;Zwijg, Jonkvrouw! Wal heel'ldal meisje n gedaan om hare eer Ie rooven? z\\ ijg. raad ik u: want indien haar hruidegom hoort, wal gij zegt, dan zal hij zijne woede niel hedwingen. Zw ijg dus, of ik zal genoodzaakt zijn u Ie doen zw ijgen.quot; Maai' ook deze woorden verspilde hij; vergeefs deed hij zijn harl geweld aan om Ada Ie dwingen hel geheim van zijn harl Ie verzwijgen, en evenwelleg-de zij de hand, die zij, zich hezinnende, aan haar hoofd gehraehl had. op zijn schouder, en zag hem verwonderd aan. Die uitdrukking van zijn gelaal hevreenide haar, ofschoon zij den zin \aii zijne woorden niet vatte, en zij zeide : »(iij helioefl haar naam niet meer te verzw ijgen. Frank ! ik heh hem gevonden ; Maria heel zij ; maar gij hedroogl Ada dus niel alleen : ook uw vriendword door n misleid.quot;

»Ada!quot; zeide Frank smeekende, en drnkle hair hand, »hoe komt gij aan deze gedachlc '! zeg nicls meer; want hij zal hel hooren. en hij wees mei den vinger naar den muur. «Hij weel wel, dat hij alleen doorhaar hemind wordl; maar ik zou zijn geluk niel gaarne, al ware hel maar voor één oogenhlik, zien bewolken om mijnentwil, en wel door uw toe doen, mijne Ada !quot;

quot;Ik hen niet bevreesd, dal hij het hoort,quot; antwoordde zij lier. en slond op : »gij zult hel zien, ik durf hel hem zel\en wel vragen ; w ant hij heeft er ook belang bij.quot;

quot; lquot;n w at will gij hem vragen ?quot; vroeg Frank baar in den weg tredende. Wat ik vragen wil,quot; antwoordde zij, zieb bezinnende, en voor hem staande als een schoon, marmeren beeld, waarvan de kleederen. die bet bedekken, den edelen vorm niet ver-hergen knunen, »ik wil vragen of gij Maria bemint, en of die deerne u liefheeft ; wanl door baar is het. Frank !' zeide zij. droevig hel hoofd schuddende, dal gij sleehls mijn broeder wilt zijn. Voor baar hebt gij mijne genegenheid verworpen, en zij heefl niets om u Ie schenken dan haar hart. dat met bare hand aan baar hrnidegom behoort.quot;

quot;(•ij waant dan, dat hel om haar is, dat ik mij de eer ontzegd beb om uwe hand te verzoeken?quot; hernam Frank.

»Eu waarom anders ?quot; vroeg zij; toch, niel omdat men zegl, dal ik niel wel bij het hoofd ben ?quot; en zij verwachtte mei ongeduld zijn antwoord.

»Zct n dan wedet' neder, Ada ! en ik zal hel u zeggen,quot; antwoordde Frank treurig, maar zij schudde het hoofd; en ziende dnt zij niet wilde gaan zitten, vervolgde bij : »lk kan nimmer uw echtgenoot worden, Ada ! gij weel immers, dal ik iemand zonder ouders en zonder naam ben ; een arme herder vond mij aan de zijde van ben, die mij waarschijnlijk het leven gegeven hadden, zij waren van het hunne beroofd door «Ie krijgslieden, die mijn ouderlijk buis plunderde; ik weende, stak de handen naar hem uit, (gt;11 bij nam zieb mijner aan. Alles ben ik aan Italpb. den schaapherder verplicht ; mijne ouders waren zeker arme daglooncrs, en ik zeilquot; was een herdersjongen, lol ik den man ontmoette, die mij tol zieb nam en kleeden liet. en gij, Ada! zijl immers een jonkvrouw : adellijk bloed vloeit door uwe aderen : ik kan nimmer uw echlge-nool worden.quot;

«(!ij hebt mij dit reeds gezegd,quot; hernam zij snel. quot;en Ik geloofde u toen. maar nu niet meer ; waarom gaat gij vóór mij slaan treed Ier zijde, ik w il hel hem vragen !quot;

»0 ! doe dal niet. Ada !quot; riep Frank, en baar met zijne armen omvattende, zag hij haar smeekend aan «indien het geen bedrog was, toen gij mij zeidet, dal gij mij zoo innii,' genegen waart, zoo blijf.quot; Maar met een kracht, die bij haar niel zou toegeschreven hebben, rukte zij zich uil zijne sidderende arinen los. »lÜijl', Vda ! vervolgde hij nu zacht, docb vastberaden, «indien gij nog één stap doet, dan sterf ik.quot; Hij haalde de hand uit zijn wambuis, dat een eind wegs was loegeknoopt, en een breede, lange opsteker blonk in zijn rcehler-

De jonkvrouw trad ontsteld terug, en staarde verwilderd op hel glinsterende lemmer. Frank scheurde zijn wambuis open ; toen kraakte de deur van hel slaapvertrek; Van Schallclaar scheen hel Ie verlaten en een oogenblik op bel portaal stil Ie slaan. De wanhopige jongeling draaide bel boold een weinig om, en wierp een onrustigen blik op de deur, en Ada maakte van deze gelegenheid gebruik, om zich ouverziens op zijn rechterarm te werpen, (Mi mei bare beide handende gewnquot;-vuist le valleii. »0 !quot; riep Frank wanb j'

zocht zijne hand te bevrijden ; maai' hij niet zonder gevaar le loopen de jonkvrouw sen, die hem zacbt en angstig tocfluislerde 1 loof zelve niets van belgecn ik gezegd heb, I 1 r


-ocr page 153-

hi; L\ki;\KO(HM;its.

hi:

laat dal moorluijj los; ik zal hem nicls vragen, maar /eggen dal ik goseherlsl hel). ' Smeekend hield /ij haar /warl oog op hem geriehl.

De kamerdeur werd niet geopend; maar Mien hoorde iemand de h ap afgaan, en Krank riep, zijn len hemel slaande; »lk dank n, Heilige .Maaijd ! ik dank n, (iO(l!quot; Mij liel zich gewillig hel wapen uil de hand nemen, en lerwijl /ij hel nedorlegdc^ leunde hij op den sloel eu veegde/ieh mei /ijue tn(iii\\ hel augsl/weel van hel gelaal.

«Vergeelt gij liet mij, Frank '!quot; zeide \da, Ier-wijl /ij hem vi'ecsaelilig uadei'de ;'gij liondl dus v eel van haar, o, wal is zij gelukkig ! en zij znehlle.

«Iedereen heeft haar lief. Ada ! anlwoordde l'-rauk mei gevoel, »het is een goed en deuitd-zaam meisje en de hruid van mijn vriend ? waarom /011 ik

11? O!

L'eu haar mei

jiij hehl mij veel smart veroorzaakl ; maar ik denk er niet meer aan, ik zal u ook allijd genegen zijn en liefhebhen lol den dood toe ; ik hen alles reeds vergetenquot; Hij vatte loen hare hand, en drukte die in de zijne.

«Ada zal altijd uwe zusier /ijn, niet waar, l'Vank ?quot; zeide de jonkvrouw vriendelijk ; »en .Maria, wal zal die voor u /ijn. Frank?quot; vroe.ü; zij droevig.

quot;/ij /al de vrouw /ijn van mijn \riend en weldoener, Ada!quot; antwoordde l'i ank plechtig, «en niets meer; of denkt iïij niet, dat zijne huisvrouw heilig voor mij zal zijn, dal ik haar zelfs niet door een enkele schuldige gedachte zou willen heleedi-gen ? Zoo gij wilt, zal ik u zweren, dat zij nimmer de mijne zal worden ; want zij is immers zijne bruid,quot; eindigde hij en zag met een droeven lach naar de jonkvrouw.

quot;Zweer niet mijn broeder !quot; zeide Ada, »ik moe! 11 gelooven, een eed zou mij toch geen merluiging schenken; hel is waar, zij zal hem trouwen. Zij is zeker schoon, die Maria, daar ieder haar lief-beeft, en... Hier hield zij eensklaps op en staarde wild om zich been, bewoog onrustig hare armen, en haar mond vertrok zich krampachtig. Kindelijk vestigde zij baar oogslrakop hel gelaal van Frank, die met vrees en medelijden hel sehoone, hem zoo genegen meisje aanzag, dat vóór hem stond, en door een hem nog onhekende oorzaak tol verlwij-feling sebeen gedreven Ie worden.

quot;Husl een weinig uil, Ada!quot; zeide hij deelnemend en sloeg den arm om hare middel, om haar als hel ware Ie noodzaken Ie gaan zitten; maar zij maakle /ijne band los, en riep: »0 1 ik ongelukkige ! wat heb ik gedaan ? gij /uil sterven, en bet is mijne sebuld! ik hen onwijs, en ik heb den dood verdiend ; — maar wat moet ik ook zegden ? waarom ben ik gekomen ? . . . .quot; Zij zweeg.

«Stel u gerust, Ada !quot; zeide Frank, »ik denk niet meer aan belgeen jdj gezegd hehl.quot;

»1)! dal hen ik ook reeds vergeten; wal gaal mij die deerne aan ! riep de jonkvrouw driftig, «heb haar lief en trouw haar; maar red uw leven! ha ! nu weet ik hel . . . mijne gedachten worden helder. \ lucht, Frank! vlucht! of gij /ijl verloren : men weet, dat gij in de stad /ijl mei Van Scbal-felaar, en men zoekt u !quot;

quot;Mij ! ons ! riep Frank, «dal kan niel waar/ijn: men zal ons hier niel ontdekken.quot;

quot;Fn ik dan,quot; vervolgde zij, »heh ik u niel ,ue-fvonden, en denkl gij, dal die Walson u ook niel vinden zal!quot;

«De luilenanl van IVrrol?quot; vroeg Frank.

«Hij zelf!quot; her...... Ada schielijk, «hij maakt

mij hel hof: maar liever dan dien ellendeling mijne hand Ie reiken, zon ik hem dezen dolk in hel harl slooten. O ! ik vrees hem niel, en ik haal hem even sterk, als ik u liefheb. Frank ! Maar vlueht nu, eer het Ie laat is; want dan zon ik schuldig zijn aan uw dood, vergeel' het mij ! ik sprak van die Maria, en uw leven was in gevaar; maar gij weet, ik ben zinneloos. O! vergeef hel mij.quot;

«Maar is hel waar, wat gij /egt 1 bedriegt gij u niet, Ada '!quot; vroeg Frank ongeloovig.

«Neen! zoo waar als ik bier voor u sla, hel is zoo!quot; anlwoordde zij, de banden wringende, ni zucblle : «(I! mijn (Jod ! hij gelooft mij niet, en maakl /ieh ongelukkig. Wacht eens!quot; /eide zij plotseling, «daar schiet mij iels ie binnen ; o, mijn geheugen is /00 slecht. Frank ! en hel geldt evenwel uw leven, buister! Walson heeft zijn intrek hij den beer boel genomen ; maar wat hij in de stad doel, weel ik niel. (üsleren reeds was er een ruiter der Zwarte Hemic bij hem geweest, die van Amersfoorl kwam; ik hoorde zijne slem in mijn bidveilrck. Hij verhaalde, dal IVrrol verliefd scheen Ie /ijn op de bruid van Van SchaU'elaar, en Walson /eide lachende, dal hij den armen bruidegom beklaagde, omdal elkeen op /ijne bruid verhelde, en dal hij een paard legen een ezel verwedden wilde, dal gij ook een goed oog op haar had.quot;

«Hij zeide dal! de ellendeling lquot; riep Frank somber.

«Zeker, ik hoorde hel,quot; vervolgde Ada snel; «toen berichlte Walson den heer Loef ook.


-ocr page 154-

SCHAAPHERDER.

I quot;id

hem lid welen, dal Viin Schuiïelaar in Utrcehl was, en dal hij zulks toevallig Ie welen was gekomen. Verder vernam ik toen niels; want de ruiler vertrok. Dezen morgen zag ik hem, die een gelaal heel'l waarop de vaisehheid en moordzuehl Ie lezen slaan, weder hij den waardigen Initenanl komen, en ik spoedde mij naar mijne verlrek-ken. Hij was hezig Ie verhalen, dal hij uwe schuilplaats reeds onldekl had, en dat Van Sehaf-felaar als koopman in deze herberg zijn intrek had genomen. Hem was ook ter oore gekomen, dal misschien hedenmiddag eenige vrienden van den Bisschop zich hier zouden vereenigen.quot;

«Dal is zoo,quot; zeide Frank snel.

«Dus was men het niel eens, ol men dezen morgen Van Schairelaar alleen zou oplichten, of lol den middag wachten om, zooals de ruiter zeide, in hel Land van Belofte te vallen, evenals de verdoemde Joden, om alles dood le slaan, wal zij zonden vinden. Ik durfde toen niet blijven luisteren, maar snelde been om u le redden; want ik dacht wel, dat gij hem zomlt vergezellen. O! die ruiter heeft mij veel leed gedaan; wantik had volstrekt niel gedacht aan dat meisje, en zij stonden naar uw leven ; hel was een dubbele doodsteek voor mij. Mijn kamermeisje spoorde de herberg voor mij op, en ik ging heen. Maar vlucht] nu. Frank! anders komt uw bloed over mij ; ik vermoord u door mijn onverstand en door mijn vergelen ; maar uwe zuster Ada is niet wijs,quot; eindigde zij, treurig hel hoofd schuddende.

»0, zij is hel wel,quot; zeide Frank met gevoel, «en zij is zoo goed. Och ! waarom hebt gij mij dit niet gezegd, toen mijn vriend er nog was ? maar mogelijk vind ik hem nog; indien hij zich naar hel minnebroeders-klooster begeven heeft, is bij gered.quot;

»Haast u toch Frank !quot; riep Ada angstig, »ol zij komen ; ik bid n, maak spoed ! Wilt gij dan volstrekt, dal ik eeuwig rouw zal moeten gevoelen, dal ik u zoo laat gewaarschuwd heb?quot;

«Neen, Ada!quot; zeide Frank, »ik ben spoedig gereed en ga mei u mede, dal zal bet beste zijn ; wacht mij slechts een oogenhlik.quot;

Hij verliet het vertrek en keerde spoedig lenig, na liet gereede geld en de papieren van Van Schaf-felaar bij zich gesloken te hebben ; bij zette den breedgeranden hoed op, stak zijn opsteker weder bij zich en hing Ada haar regenkleed weder om.Vóórdat hij haar de kaper opzette, sloeg bij zijn arm om haar heen en zeide aangedaan : «Lieve Ada en ge-Irouwezuslerl gij hebt mij het leven gered^kdank u.quot;

»(Jij zijl dus niel meer vestoord op mij?quot; her nam zij, en een lichte blos kleurde baar blank gelaal.

«Neen, Ada!quot; antwoordde hij vriendelijk en kuste haar, toen /elte hij baar de kaper op, en zeide: «Ik neem deze slnkken laken onder mijn arm en volg u, alsof ik ze le huis breng; maar verlaat mij, bid ik u, aan de eersle dwarsstraat de beste; dan verberg ik mijne koopwaar en tracht mijn vriend le redden.quot;

«Dal is goed, Frank! maar spoediglquot; riep Ada ongerust, en verliet reeds hel vertrek.

In het voorhuis gekomen, zeide Frank lol den knecht, die de jonkvrouw in hel aangezicht trachtte Ie zien, »ik volg deze vrouw, die dit stuk gekocht heeft; maar zeg aan Heintje, als hij eerder te hni.s inochl komen dan ik, dat hij terstond een onzer paarden neme, en dit stuk laken naar Wijk in de Boode Draak hrenge.quot;

«Naar Wijk! koopman?quot; vroeg de knecht verwonderd, terwijl hij een der twee stukken laken aannam, die Frank onder den arm bad.

».la, naar Wijk!quot; hernam Frank bedaard, «vindt gij dat zoo vreemd? de waard is een hnpsche vent, die al meer bij ons gekocht beeft, en al wonen de koopers ver, of in 's vijands land, zoo moet men ze toch bedienen; maar de jongen moet dadelijk vertrekken. Tot straks.quot;

Hij volgde nu Ada, die hem builen de deur wachtte; het was hel eenige middel, om den armen knaap te redden, die reeds lang te buis had moeien zijn, en zeker door de stad slenterde; want noch Frank, noch de knaap konden lezen of schrijven, hij kon hem dus geene schriftelijke waarschuwing doen loekomen om zich le verwijderen.

Een geruimen tijd reeds was Frank met de jonkvrouw vertrokken, toen Henri terugkwam. De knecht, die hem zeker de boodschap wel zou over-gehraclil hebben, was toevallig niel in het voorhuis, toen hij le huis kwam; zoodal hij zonder van iets te welen in de kamer trad, waar hij tol zijne verwondering nog Frank, nog zijn heer vond; ook in hel daarnaast gelegen slaapvertrek waren zij niet, en evenwel lagen de goederen open en bloot. Hij bedacht zich eenige oogenbhkken, legde de stukken laken terecht, die op de tafel lagen, en stond gereed om eens te gaan vernemen, of men ook een boodschap voor hem had acblergclaten, toen eenige beweging, die bij beneden in hel huis vernam, hem voorzichtigheidshalve zijn voornemen een weinig deed uitstellen. Hij hoorde, zoo hel hem


-ocr page 155-

DE LAKEINKOül'KHS.

lk27

voorkwam, dal cr krijgslieden in de herheri; waren gekomen, en hel was zaak voor hem, om die heeren een weinig uit den weg te gaan. .luist was hij be/ig met het losgewonden gedeelte van een sink l'raai sanguin laken om zijn heen Ie trekken, ten einde te zien, hoe hem zulk een liozc zon staan, en hij zag met welgevallen op de fraaie, roode kleur van hel laken, toe hij in zijne verriehling gestoord werd; want iemand heklom de trap, en trad in de kamer.

»Is de koopman er niet, jongen?quot; vroeg de binnentredende, en zag het vertrek rond. De knaap legde het stuk laken op de tafel, en zelde :

«Neen, mijn meester! maar ze zullen wel spoedig terugkomen; zet n neder, indien gij waehten will,quot; en hij wees op den sloel, en zag met bevreemding naar den man, die zich zonder Ie aarzelen op zijn gemak nederzette. Er was iets in de slem van den onbekende, dal den soldaat verried, en evenwel had zijn leelijk gelaat niets krijgshafligs, maar iels priesleraehtigs, terwijl zijne kleeding die van een gegoed burger was.

«Hij St. Francisens, mijn patroon !quot; zeide deze lachende, »ik had niet gedacht uw meester niet Ie huis, en zijn jongen onledig te vinden mei zich een bloedklcurige hoze uil te zoeken, alsof hij de wapenen droeg, of een krijgsman diende.quot;

»ila!quot; antwoordde Henri, schijnbaar opgeruimd; want de wijze, waarop de man hem aanzag beviel hem niet; »op die kleur, mijn meester! valt een hloedvlak niet in het oog; wilt gij dat ik er ueen wambuis of een hoze afsnijde?quot;

»En voor wien houdt gij mij, jongen?quot; vroeg de vreemdeling snel, en in zijne oogen schitterde een valsche gloed.

»Voor wien, mijn meester!quot; herhaalde de knaap, die zag, dat deze geen genoegen nam in hetgeen hij gezegd bad, «dan moest ik u niet kennen; gij zijl immers heelmeester, en op uw nilhangbord is de goede Samaritaan geschilderd.quot;

»Ha! dat wisl ik niet,quot; hernam de andere grimlachende, »en daar gij mij kent, hen ik bereid, om ii voor niets wat bloed af te tappen, als het noodigis.quot;

»Zeer verplicht, mijn meester!quot; antwoordde Henri huiverend ; doch bij herstelde zich, en vroeg nu aan den man, dien hij niet voor den mecslei' uil De goede Samaritaan herkende, maar die hem w ilde bedriegen: »welke kleur van laken begeert gij? De kooplieden komen nog niet, maar ik kan u wel helpen, en gij behoeft dan niet te wachten.quot;

»()! ik heb den lijd,quot; hernam hij, «maar zeg mij eens, waar zijn uwe meesters zoo heengegaan ?quot;

«Dal weet ik niet,quot; antwoordde Henn; «zij zijn in de stad voor hunne zaken; maar waar, dat weet ik niet, al slocgl gij mij dood. . . .quot;

«Zoo !quot; zeide de man grimlachende en stond op; «dat is dom genoeg gezegd; maar misschien kon het er wel op loopen, jongen! dal is te zeggen, een geoefend meester, zooals ik, zou u juist niet doodslaan, als hij iels weten wilde: de dooden spreken niet meer; maar hij zou wel een of ander werktuig in zijn koker hebben orn n den tongriem los te snijden.quot; Terwijl hij nu eenige treden naar de deur deed, en de handen wreef, alsof hij het wal koud vond en zich zocht Ie verwarmen, trad Henri eens naar hel raam, om Ie zien, of er ook iemand op de plaats was, om hem Ie berichten, waar Van Schalfelaar en Frank waren; wanl hij durfde den vreemdeling niet alleen bij de koopgoederen laten. Hij zag den knecht, die over de plaats ging, en w ilde, toen deze juist opzag, het venster openen; maar deze bracht den vinger'voor den mond, wees naar bel benedengedeelle van het huis, nam een houding aan, alsof hij hem scheen Ie beklagen, en haalde de schouders op.

Dit alles deed hem vreezen, dat er een of ander onheil plaats gehad had, of hem boven het hoofd hing, en hij besloot hel te wagen, den vreemdeling alleen te laten, en den knecht te ondervragen ; maar zich omkeerende, zag hij den man, dien hij een oogenblik Ie voren op hel portaal had hooren hoesten, vlak achter zich; bij stond op zijne ieenen, om, over hem heen, op de plaats te kunnen zien. De knaap schrikte; doch zeide, toen deze spottend vroeg :

«Waarnaar zaagt gij toch, jongen?quot;

»Naar den stal, mijn meester ! Wacht mij een oogenblik; ik kom terstond lenig.quot; Hij wilde hem voorbijgaan; doch deze vatte hem hij den schouder, en vervolgde valsch lachende: «Ho! ho ! klein gedrocht! dal heeft geen baast; maar zeg mij liever waar Van Schalfelaar is, of ik zal mijn laatpriem voor den dag moeten balen.quot;

De verschrikte knaap zag dadelijk in, welk gevaar hem, zijn heer en Frank hoven bel hoofd hing; hij twijfelde niet langer, of het huis was bezet ; hij hoorde reeds de trappen kraken onder het gewicht van eenige lieden, die naar boven kwamen ; hunne sporen en wapenrustingen klonken.

«Zult gij antwoorden ?quot; riep nu de man, die hem vasthield, en hem heen en weder schudde, maar hem plotseling losliet, toen hij den kleinen knaap zijn hand onder zijn wambuisje zag steken, en deze hem met wantrouwen en kwaadheid aanzag.


-ocr page 156-

1^8 OLTMANS, DE SCIIAAl'IIKHDKK

Zes ruiters van dn Zwarte Bende traden nn in iiel vertrek, en IVoccard — want deze was het, lt;li(' zich niet Henri in de kamer bevond riep dadelijk : »grij|)t aan dat duivelskind, en onderzoekt hem ; want hij heelt wapens hij zich,quot; en hij weesop den knaap.

Geen middel \an uitkomst hleelquot; er voor den arme Henri over; aan vlucht ol' weerstand was niet te denken, en hij stelde zich niette weer, toen de ruiters hem aangrepen, maar hij riep : «Gij hehl den verkeerden voor, mijn meester! ik hen de arme kneehl van twee hrave kooplieden, en hch niets misdaan ; mijne meesiers zullen zich hij den schout heklagen, indien jtij mij niet loslaat.quot;

Maar de ruiters lachten om /ijne woorden, haalden een mes, dal in een scheede stak, onder zijn kleederen uit en hielden hem vast.

«Waar is de heer Van Schall'elaar ? waar de jonge ruiter 1'quot; vroeg IVoccard harsch.

«Ik ken die lieden uiel,quot; antwoordde llcnri luid, «van wienspreekt gij? ik hen hier vreemd.quot;

«Zuil gij antwoorden !quot; vervolgde Kroccard dreigend.

«(iij vraagt iels, dal ik niet weel ; laat mij los, hid ik u, gij doel mij zeer!quot; zeide hij tot de ruiters.

Maar deze sloegen op zijn verzoek geen acht, en Froceard grauwde hem toe: «Lieg niet langer, ellendeling! ofdeukl gij, dat ik het gedrocht niet meer ken, dat met Van Schaflelaar in de legerplaats van Messire Perrol geweest is ? dat w aart gij zeil; alle uilvluchten helpen hier niets; gij wijsl ons Van SehaHelaar en zijn makker, of ik laat u dood pijnigen.quot;

«Hreng mij voor den schout; gij hehl denver-keerde voor!quot; riep Henri angstig; wacht tol mijne meesters te huis komen ; zij zullen u zeggen, w ie ik hen.quot;

«Satanscho leugenaar! hruldc Froceard, «ik moest dan niel welen, dat die kooplieden juist de knapen zijn, die ik zoek. komaan, jongens ! legt die lakens van de lalef, maar voorzichtig; want zij zijn ecne goede hclooning voor de moeite, die w ij hehhen, en hind dal kereltje op de laid vast, zoodat hjj zich niet kan bewegen.quot;

«Te hulp, hospes! moord! sta hij!quot; gilde de ongelukkige llcnri, terwijl de ruiters hem lachende op de tafel uitstrekten, en zijn handen (gt;11 voelen met louwen aan de poolen vasthouden; zijn schreeuwen en zijn wederstand hielpen hem echter niets ; niemand kwam hem le hulp.

«Hij zag mij voor een heelmeester aan,quot; zeide Froceard meesmuilende, terwijl hij het mes, dat hij den knaap gevonden was, op zijne hand aan-zelte, «hij dacht zeker uiel, dal hij zoo spoedig onder mijne hehandeling zou komen.quot;

«Zag hij u aan voor een meester,quot; zeide een der ruiters vroolijk, «het verwondert mij, dat hij u niet voor den heul aanzag, Froceard!quot;

«Fn 11 voor een gehangene; want opgeknoopt wordt gij zeker in leven,quot; hernam deze gemelijk.

«Misschien !quot; antwoordde de ruiter, »maar het maakt mij niet ongerust ; ik hen er mede tevreden ; liever opgehangen dan geschoren, Froceard!quot;

«Zult gij eindelijk antwoorden, verstokte dwerg? riep Froceard kwaardaardig legen Henri, die stil op tafel lag, en wiens lippen zich hevend bewogen.

«Hij hidl, Froceard!quot; zeide de ruiter spollend, «neem den jongen ten minste eerst de biecht af, en geef hem de absolutie.quot;

».la! met dit mes,quot; vervolgde Froceard ; hij stroopte de mouw van het wambuis des knaaps op, en zette het mes op den ontblooten arm.

«Och! 0, Heere Jcsus! Maria!quot; gilde de knaap.

«Spreek, jongen!quot; riep de ruiter, wien hel misschien leed deed, dat hij den jongen zag martelen door denzelfden man, die den knaap losgelaten had, toen deze nog niet gebonden was.

«Dat zijn mijne zaken,quot; riep Froceard, die een genoegen scheen te vinden in hel uitoefenen zijner beulsverrichting. »Wij weten genoeg van de heel-knmle, knaap ! om u niel ongelukkig te maken ;quot; vervolgde hij spottend, en zag den ongelukkigen aan, die gilde en schreeuwde; «wees gerust, ik zal u kerven als een visch, maar alleen hel vleeseh aanraken.quot;

Vergeefs gilde en schreeuwde de knaap ; te ver-geels riep hij al de heiligen, die hij kende, om hulp aan ; Froceard ging voort met hem de scherpte van het mes le doen gevoelen, en terwijl deze hem spottend zijne goedkeuring over de deugd van zijn mes te kennen gaf, stonden de ruiters ongevoelig om de tafel, of zagen de lakens na ; drie hunner verdoofden bijna hel gegil van den knaap, zoo luid lachten zij om de gezichten, die hij trok. Findelijk, toen Froceard weer gereed stond, om hem eene nieuwe wonde toe te brengen, riep Henri snel: «Houd op. Heer! ik zal alles zeggen, maar neem het mes weg.quot;

«Welnu!quot; grauwde deze hem toe.

«Ik hen in dienst van Van Schall'elaar, zeide Henri langzaam.

«Dat is niets nieuws,quot; zeide Froceard met het mes spelende, «maar waar zijn ze op dit oogen-blik.


-ocr page 157-

129

»Beiden nil voor /aken, denk ik ; muur waar /.ij zijn, weel ik niel,quot; zeidc de kniiii|i liijgcnde.

»Dan /ui ik hel door dlt;; kracht van dil mes moeten welen,quot; riep Froee.ard. »De jonge ruiler is uitgegaan met een vrouw, zooals de knecht zegt, en Van Sehallelaar is te huis gekomen en wederom uitgegaan, terwijl gij uil waart.quot;

«Maar Van Sehallelaar is nog hier in huis,''riep de knaap op eens, toen hij hel mes weder zag naderen.

«Die nog hier? zeide Froecard verheugd.

»En iaat gij mij vrij gaan, als ik zeg, waar hij is?quot; vroeg llenri.

»Ja,quot; zeide Froecard grimlachende, «ik heiooi' hel u op mijn woord van eer!quot;

»Op zijn woord van eer, jongen !quot; herhaalde een der ruiters lachende.

«Maak die touwen dan los,quot; verzocht de knaap.

»llo! ho ! dat hecCt zulk een haast niel, gij ligt daar goed; de heer gevangen, de knaap vrij, en eerder niet,quot; zeide Froecard, «maar waar is hij?quot;

De knaap zuchtte, en zeidc geheel wanhopig; »ik kwam juist Ie huis, lieer ruiler! toen gij hier hij mij kwaamt; maar als Van Sehallelaar te huis is geweest, terwijl ik uil was, dan is hij nu . . . op de vliering,'1 eindigde hij snel, na zich een oogenhlik hedacht te hehhen.

«Gij liegt, dwerg!quot; zeidc Froecard somher, en zag den knaap vorschend aan.

»Neen, lieer 1quot; hernam deze, «het zou mij immers niets helpen. Hij begeeft zich eiken middag naar de vliering, en doet er om dezen tijd een slaapje I geloof mij, overtuig er u van en laat een uwer mij bewaken,quot; en de arme knaap wierp een smeekemlc blik op den ruiler, die hem reeds den raad had gegeven om te spreken; bij was de eeni-ge, die misschien nog cenig medelijden met den knaap gevoelde.

«Blijf gij hier. Tuimelaar !quot; zeide Froecard, «en wij zullen eens zien, of hij de waarheid zegl, en zoo niet, dan mag hij wenschen, dat de satan hem den hals omdraait, voordat ik terugkom.quot;

»lk verkies niet te blijven, Froecard !quot; antwoordde deze gemelijk; maar toen hij zag, dat llenri hem droevig en smeekend aanzag, en hem iets scheen te willen zeggen, vervolgde hij onverschillig : «Maar ja, het is ook beter; ik lel op den knaap, en gij neemt den bevelhebber gevangen.quot;

«Heeft bij wapens bij zich, jongen ?quot; vroeg Froecard, toen hij gereed was om Ie gaan, en zoodra Henri antwoordde: « O ja. Heer 1 bij slaapt juist boven, omdat hij daar zijne wapens

J. K. Oltmans, l)f Schaapherder. I.

verborgen heeft,quot; zeide de gewezen monnik : «Dan zal ik wel bij den jongen blijven. Tuimelaar! ik ben ongewapend, ga gij maar naar boven.quot;

«Ha! zoodra gij van wapens hoort, trekt gij den geschoren kop terug,quot; lachte deze, «neen, dappere vriend ! ik blijf bier.quot;

Froecard scheen besluiteloos, en llenri, wiens hoop om gered te worden verijdeld werd, als deze met of in de plaats van den ruiter beneden bleef, riep nu: «Heer! indien gij mij een belooning belooft, dan zal ik maken, dat gij hem gevangen kunt nemen zonder gevaar, en zijne wapens wegnemen, terwijl hij slaapt.quot;

«Om te ontsnappen,quot; zeide Froecard grimmig, en hem vorschend aanziende.

«Neen, om mijn leven te redden,quot; riep llenri wanhopig, «gij zult onder aan de trap staan, terwijl ik hem zachtjes nader; maar ik moeteen goede belooning hebben, als bet gelukt.quot;

Froccard scheen te aarzelen, en daar de anderen, uitgezonderd de Tuimelaar, zijn gezag niet schenen te betwisten, en deze zich onverschillig toonde, zeide hij : «Goed, knaap! maar bij het minste wantrouwen, dat ik opvat, zijl gij des doods,quot; en hij maakte de touwen los. «Het is niets, jongen! vervolgde hij lachende, toen hij den armen knaap bezig zag, om een doek, dien hij om den hals droeg, om zijn arm te winden, welke geheel bebloed was.

Eéne voorzorg gebruikte men nog, voordat men naar hoven ging; terwijl namelijk de Tuimelaar de slaapkamer nog eens doorzocht, knoopte Froecard onderscheiden einden touw aan elkander, die men reeds gebruikt had, en waarmede de stukken in pakken geweest waren. Hij knoopte hel eene einde om den hals van den armen knaap, die als een riet beefde, toen zijn beul hem den strop omdeed. Helaas! de flauwe straal van hoop, die zijn hart verheugd had, verdween weder eensklaps. Nu klom men behoedzaam de trap op naar den zolder; aan de steile vlieringtrap of ladder gekomen, hield Froecard stil, en zeide nogmaals tot llenri: «(iij ziet, ik heb bet eene einde van het louw vast; bij bet minste gerucht, dat ik verneem, of de geringste poging, die gij aanwendt om te ontsnappen, trek ik u naar mij toe, jongen! Denk om het mes,quot; eindigde hij kwaadaardig lachende, en zag met begeerige blikken naar boven.

«Zal ik u de wapens brengen, of zal ik roepen, zoodra ik ze heb. Heer?quot; vroeg llenri; «en als bij eens wakker is, wat dan ?quot; Hij zag hein vragend aan, en leunde tegen de trap.

Mm


-ocr page 158-

«Gij brengl ons dc wapens hier,quot; liemain Froe-canl snel, «en keert terstond lenig, als gij ziet, dal hij niet slaapt.quot;

«Houd n dan in Gods naam stil!quot; bad de knaap; «want als hij bemerkt, dal ik hem verraad, dan vermoordt hij mij, en gij haalt mijn lijk naar n loe,quot; en nu beklom hij behoedzaam de ladder. Zoodra hij zijn hoofd door hel gal van liet luik stak, dat openstond, zag hij opmerkzaam naar ééne zijde, en daarna naar de ruiters, bracht den voorsten vinger aan zijne lippen, klom vorvolgcns hooger, en staple voorzichtig op de vliering.

Froccard, een waardig dienaar van zijn meester, liet het touw schieten, naarmate de knaap zich verwijderde ; de voorzorg, welke hi j genomen had, stelde hem gerust, dal de knaap hem niet kon ontsnappen, liet verwonderde den sdmrk niet, dal deze uit vrees voor zijn leven en de pijnigingen, alsmede op hoop van belooning, zi jn meester verraden en overleveren wilde; het verwonderde hem niet van den door de naluur zon stiefmoederlijk bedeelden jongen ; hel stemde nu'l zijn laag en heb/nehtig gemoed en zijn lallen aard overeen, en hij verheugde zich reeds met dedroefheid van den knaap, als hi j te laat gewaar zou worden, dal hij voor niets hel leven van zijn heer had opgeollerd. Hij lachte boosaardig, terwijl hij den langen strop, welks beweging hij met aandacht scheen gade te slaan, door zijne hand liet glijden. Wat Henri betreft, daar hij niet wist, dat Frank, en dus mogelijk ook Van Schanelaar, reeds gewaarschuwd was, kon hij ook wel bijna nagaan, waar zijn meester zich bevond. Toen hij op de tafel uitgestrekt lag, en zijn eigen nies zijn arm opreet, had hij een oogenhlik in beraad gestaan, om de plaats te noemen ; maar een heler en edeler gevoel had zich weldra van zijn hart meester gemaakt ; hij had, om zich, al ware het dan ook maar voor een oogenhlik, de helsche pijnen te besparen, gezegd, dal zijn meester zich in huis bevond. Fen llauwe hoop opbel medelijden van den eenen ruiter bleef hem nog bij; in zijn angst begreep hij niet, dat deze alleen hij hem had willen blijven, in het vermoeden, dat de knaap hem iets in het geheim wilde zeggen, of eenig geld aanwijzen; want de vree.s voor het bendehoofd zou den Tuimelaar zelfs niet lot hel besluit hebben gebracht den ellendigen jongen van zijn lijden te verlossen, door hem den genadesloot te geven. Froccard, met wien hij van Amersfoort gekomen was, had zijn leven in handen; de verloopen monnik was de speurhond, het hoofd.

dat denkt en hevelen geeft ; de Tuimelaar was de arm, die moest uitvoeren, en Perrol zou niet verzuimd hebben, hem voor het ontslaan van den knaap te doen ophangen. Toen besloot Henri, daar de vrees voor Froccard hem zulks als het ware in den mond gaf, aan te bieden, zijn heer te ontwapenen, en zijne hoop om aan hunne handen te ontkomen, werd weder levendig, toen deze er genoegen in nam. Helaas! hij had niet gedacht aan dc koord, die men hem om den hals zou knoopen ; hij moest nu evenwel, en ging. Terwijl zij de trap opklommen, bad hij om redding. «O!quot; dacht hij. «indien mijn goede heer of Frank hier was, dan zouden zij mij, ongelukkige, verlossen, of de woede van dien afzichtelijken beid op zich laden, die mij levend in stukken wil snijden.quot;

•lij za^; een tijdlang over de vliering, om zijn moed en zijne krachten te verzamelen, en hij zou zoo niet gebeefd hebben, als hij het schavot had moeien bestijgen. Mij klom toen zöö zachtjes de vliering op, dat de ruiters, die onder aan de trap stonden, zelfs het nederzetten zijner voelen niet hooren konden, waaropde Tuimelaar lachende zeide: «Die verdoemde knaap kruipt als een kal.quot; Maar Froccard duwde hem gebiedend loe: «Zwijg!quot; luisterde aandachtig, en lelie op het louw, dal hoe langer hoe meer moest uitgevierd worden.

Henri behoefde niet naar zijn heer te zoeken, dewijl hij wel wist dat die zich niet hier bevond, en evenwel ging hij een eind wegs voort. Nu valte hij het louw aan; hij haalde het naar zich loe, en ging verder voort, en zelfs terug, doch zeer behoedzaam ; want zijn leven hing er aan, als de grond kraakte, en men bemerkte, dal hij terugkeerde. Eindelijk palmde hij de koord niet meer in, maar zette er onder het voortgaan zijn voet op, opdat zij niet terug zou schieten. Zijne vervolgers dachten dat hij Van Schalfelaar genaderd was; maar de knaap was daarentegen dicht hij het luik, dal hem redden moest, en kroop langs de pannen voort. Toen hij het vlieringgat bereikte en reeds den helmkam van een der ruiters zien kon, verzamelde hij al zijne tegenwoordigheid van geest, richtte zich een weinig in de hoogte, en maakte schielijk den baak los, die het luik aan een der dunne sparren bevestigde. Het viel met een harden slag neer; gelijktijdig stieten de ruiters eenige hevige vloeken uit en vlogen de trap op. Doch nu vatte Henri, die bet luik dicht trapte, ijlings een stuk hout, en ofschoon het luik en de trap kraakten door de kracht, welke een der ruiters deed om hel met zijn schouder


-ocr page 159-

Dl' LAKEMvOOIMïRS. |r,I

open (c dringen, liicld lid slnklioul heil (•venwellegen.

«Trekl, voor den saliin,* iniinnen !quot;' Itrnlde l'roe-ciird, en de kniiiip zag nu hel lonw, dal lnsselien hel luik geklemd was, lute langer hoe meer verdw ijnen; wanl zelfs de knoopen werden mei geweld door de sleuf gel rokken ;maar even spoedig had ll( 'nri hel om een andei' sink hom lieen geslagen, zoodal hel niel verder kon doorgehaald worden. gt;u sleepte hij nog een oude kisl, die hij de hand slond, op hel luik, plaalsle haar legen hel dak, en wilde den strop van zijn hals afdoen; doch i'roccard had er wijselijk geen slrik van gemaakl, maar hem onlelhare malen geknoopl en doorgesloken. Ken mes had de arme knaap niel, die slampvoelle van woede en angsl; wanl nog was hij gevangen, en de Tuimelaar riep: «Klim af. laai mij er hij, of liever, laai ons hel verdoemde luik mei de hap sink ra-meien.quot; Men gehoorzaamde, liaakle de Irap uil, eu heukle er mede op hel wrakke luik. .Maar nu valle Henri een der plaalsen, waar de louwen waren aaneengehechl en de knoopen zoo vasl niel zalen, en lerwijl de kisl kraakle, onder hel sloolen mei de Irap, bevrijdde hij zich, wond hel einde van hel louw op, en verborg hel onder zijn wamhnis, zoodal alleen de slrop om zijn hals nog ziehlhaar was.

Ken kreel van vreugde onlsnaple aan hel beangstigde hail van den getrouwen llenri; wanl mi was hij ten minsle voor hnnne wreedheid beveiligd, lerwijl hij zich liever op de straal te plel-leren wilde springen, dan zich weder gevangen laten nemen, ol zijn heer verraden. Maar zoover was hel nog niet gekomen en de hoop herleefde in zijn hart.

De slimme knaap trad nu mei zware schreden naar het dakvenster aan de linkerzijde van hel huis, en wierp bel open; maar, zonder een blik te werpen op de daken, waarop bij zich kon redden, Irad hij zacht lenig naar de legenover.w-slelde zijde der vliering, opende ook daarliet luik van hel dakvenster, en klom er uil. \u zelle hij de haakjes, die er aan waren, reeblovereind legen liet luik, eu wierp hel diehl; eu loen hij bel weder naar zich loc wilde halen, onldekle hij dat de haakjes dicht waren gevallen en zijne list gclnkl was. Maar nu moest hij verder; wanl ofschoon bij hoop had, dal men hem naar de andere zijde zou zoeken, zoo was hij nog niet builen hun bereik; meer dan één huis moesl zich tiisseben hem en zijne vervolgers bevinden, wilde hij zich mei vruchl achter een of anderen schoorsteen verbergen, en dan .hing zijn leven of zijn vrijheid er nog slechts van af, of iemand bcm in buis zou willen laten en toestaan Ie vliicblen, of hem in handen van hel gerechl overleveren; evenwel was dil allijd nog beter dan in de handen Ie vallen van die Zwarte Huilers en van den moordenaar, die hem gepijnigd had.

Kersl liel hij zich in de gooi van bet helen-dende huis, dal lager was, neder. Vervolgens be-reikle hij met onbeschrijfelijk veel moeite, —wanl zijn arm veroorzaakte hem verschrikkelijke pijnen, den lop van hel eerste dak, en liel zich loen aan de andere zijde zachljes daarlangs in de gooi glijden. Hij rustle een oogcublik uil. en zag mei verlegenheid naar hel dak, dal hij nu beklimmen moest; wanl hel was met slroo gedekt, en scheen lol een bouwvallig buis te bebooren; hetwaszeker een der weinige die, niellegenslaandc de herbaalde keuren, nog niet met hard dak gedekl waren; maar daar \icl hem op eens bet dakvenster in bet oog, dal open slond. Zonder zich te beraden, slak de knaap zijn hoofd er in, eu daar bij niemand gewaar werd. stapte hij naar binnen, sloot bet Inik achler zich diehl, zette zich nu neder om Ie riislen, en dankte (Jod; want hij hcscbouwde zich nu als gered, en voedde met recht de hoop zich hier Ie kunnen verbergen. Zijn arm, die hoe langer hoe pijnlijker en slijver werd, benam hem ook de gelegenheid, om zijne reis verder over de daken voort Ie zeilen; hij deed den doek terecbl en zijne mouw er over.

Thans viel bet hem in, dat Van Scbaffelaar spoedig kon Ie huis komen; misschien zou hij hem nog knnneii vinden en redden, indien hij op slraal was. \u bij zich zeiven in veiligheid waande, veronlrustle hem het lot van zijn beer, en de moedige knaap beslool een poging Ie wagen, om te ontsnappen of de bewoners van het huis door smeeken eu beloflen over Ie balen, hem te laten gaan. Heboedzaam daalde hij nu naar den zolder af; maar bleef halverwege op de Irap slaan; wanl hij zag iemand uil bel venster aan de straatzijde naar huilen liirgen, en ccrsl loen llenri bemerkte, dal een kncchl — wanl dil scheen hij Ie zijn — sleehls lelie op hetgeen er builen voorviel, waagde hij bel, den voet op den zolder te zetten.

Ken meniglc kleedingslukken, welke aan den muur hingen en allerlei soort van rommeling, die bij om zich zag, deden hem bemerken dat hij in hel buis van een verkooper van oude kleederen was, wiens winkel hij zich ook herinnerde in de slraal gezien Ie hebben. Hij beslool van deze gelegenheid gebruik Ie maken, om zich van een kleeding Ie voorzien, die zijne gestalte kon ver-


-ocr page 160-

OLTM\[SS, DE SCHAAPHERDER.

Igt;ergen; niuar don strop wilde liij niel guarnc gezien iteblien. Daarom nam hij een kleinen, ouden, grauwen mantel van den muur, sloeg dien om, en riep toen luid: «Heidaar, vriend! help mij eerst, dan kunt gij zooveel kijken, als gij wilt.''

De jongen, die uit het raam lag, keerde zich terstond om, denkende, dat het zijn meester was, die hem betrapte; want het geraas op de straat verhinderde hem de stem te onderseheiden; maar toen hij iemand zag, dien hij niet kende, vroeg hij, nader tredende: »Wat is er van uw dienst? ik hoorde u niet, maar zag daar naar buiten voor de herberg, waar men bezig is om eenige stadsverraders gevangen te nemen.quot;

»Ha!quot; hernam Henri stoutweg, «laat gij mij daarom staan ? uw meester zendt mij naar boven, opdat gij mij een mantel naar mijn zin zoudt geven, en ik heb dezen al uitgezocht.quot;

• Zoo,quot; zeide de jongen meesmuilende, »dat is de beste niet.quot; «Dat zou uw meester niet zeggen,quot; hernam Henri: «maar hij is mij goed genoeg; zeg mij den prijs. Jood !quot; want hij had bemerkt, dal de knaap tot het geslacht van Israël behoorde. De knecht, die den gewezen staljongen uil den Achterkamp, vooral om zijn bleek en pijnlijk gelaat, met bevreemding aanzag, haastte zich echter, getroffen door den gebiedenden loon van den kleinen kooper, die voor hem stond, buigend Ie antwoorden :

»IS'u, mijn meester! gij zuil mij twee Davids-harpen geven, het is voor niets; ik zie nu eerst, dat hel een beste mantel is, het is grauw van Iperen,quot; en hij deed, alsof hij met welgevallen op den mantel zag.

«Dat is te veel. Jood!quot; hernam Henri barsch, en daar hij in de laatste dagen vrij wal kennis van de lakensoorten verkregen had, vervolgde bij: «Gij liegt, kinderdief! dat is geen Ipersch grauw, gij zoekl mij te villen; maar ik zal er u één geven,quot; want hij vreesde de achterdocht van den Jood gaande te maken, en zijn leven en dat van zijn beer in gevaar te brengen, door hem zijn vollen eisch Ie geven.

»Dat is, zoo waar als God leeft, l»; weinig, mijn meester!quot; zeide de jongen, «de meester zou hem er niet voor laten.quot;

«Weet gij wat. Jood!quot; zeide Henri terstond, «ik zal er dien hoed bij nemen en geven heigeen gij mij afperst; maar met voorbehoud, dat ik morgen den mantel en den hoed zal kunnen verruilen; anders kunt gij dit vod houden.quot;

•Nu, omdat gij het zijl, zal de meester het wel doen; maar het is Ie weinig, zoo waar ik leef!quot; en de jongen hoog zich, maar lachte bi j zich zeiven, om de domheid van den christen jonkman, dien hij verachtte, omdat deze zich liet bedriegen.

«Zal ik hier of aan den koopman betalen ?quot; vroeg Henri schielijk ; want hij wenschte zich Ie verwijderen.

«Aan den koopman, mijn meester! als het u belieft,quot; zeide de Jood ; en zonder hem te antwoorden, ging Henri de trap af, en trad door de gang in den winkel; de knecht plaatste zich uil voorzichtigheid boven aan de trap om Ie kunnen hooren of de vreemdeling inderdaad betaalde.

De koopman, die achter een toonbank zat en bezig was met iels Ie scheuren, had in plaats van naar den oploop Ie kijken, de deur dichtgegren-deld, uil vrees voor een ongeluk, zooals hij naderhand zeide, en zag zeer verwonderd op, toen Henri naar hem toetrad ; want hij herkende dadelijk den mantel en den hoed, maar den drager niet. «Ik heb dezen hoed en mantel van uw knecht, gekocht voor twee Davidsharpeu, koopman !quot; zei-Henri kortaf, en legde twee goudstukken neder; «maar het is Ie veel; en ik heb er ook bij bedongen, dat ik morgen den mantel tegen een anderen zal kunnen verruilen.quot;

«Te veel?quot; zeide de Jood, mei schijnbare verwondering, ofschoon hij innerlijk verheugd was, «te veel voor dien mantel en dien goeden hoed? Die luiaard cn deugniet van een knecht zal mij nog ongelukkig maken ; ik neem er geen genoegen in; gij moet er ten minste nog zulk een stuk bij geven.quot; Hij nam hierop de stukken op, woog ze op zijne hand en mompelde : »Tc licht te licht!quot; cn vestigde zijne grauwe, scherpe oogen op den knaap.

«Vervloekte Jood!quot; riep Henri driftig, en wierp den hoed neder, «geef hier mijn geld en neem uwe prullen terug, oude bedrieger!quot;

„(Jij hebt reeds gekocht,quot; zeide de Jood, lerug-tredende, «doch er moet nog geld bij. Maar zeg eens, mijn meester! hoe komt gij boven ? ik heb u niet zien voorbijgaan, en ik ben hier niel vandaan geweest.quot; Opleltcnd beschouwde hij den knaap, die zijn mantel dicht om zich toehaalde, en hij trachtte te bespeuren, of deze er ook iets onder verborg, dat hij gestolen had.

«Gij waart hier niet, en men had mij gezegd, dat de meeste kleederen boven waren ; ook zag ik den knecht, uil hel venster liggen. Maar geefl mij mijn geld! mijn meester wacht mij in hel Zwarte Varken,quot; riep Henri ongeduldig.


-ocr page 161-

153

»lla !quot; zcide de .lood, die iiojï twijfelde, «maar de deur was dichl.quot;

«Toen nog niel, .lood!quot; grauwde Henri driftig, «mijn geld lenig, of' ik klaag u aan.quot;

»(iod beware ons !quot; zuehlte de Jood, «wal zijl gij driftig, mijn meester ! geduld, anders kan men geene zaken doen.quot; Mij kwam nu achter de toonbank vandaan, ging naar de gang en riep: »Hen! dagdief! waar zijl ge?quot;

»llier, meester!quot; antwoordde de knecht. Toen vervolgde de Jood: »ls hel waar, guit! dal gij dien mooien mantel en dien nieuwen hoed verkocht hebt voor twee Davidsharpen ? 'l is om mij geheel arm te maken.quot;

»De heer wilde niet meer geven, meester!quot; riep de knecht.

»Och, hel ongeluk is dan maar al te waar,quot; mompelde de Jood ; «maar ik zal hel van zijn loon afhouden.quot;

Henri bad, toen tic koopman zicb verwijderde, een breed mes in de hand genomen, dal met andere goederen en rommeling op de loonhank lag. De Jood bleef plotseling staan ; zijne geheele houding verried vrees, en de beweging van zijn haard hewees, dat hij klappertandde van angst; zijne oogen zagen vreesachtig langs den krommen neus, en zijn bruine huid werd bleeker dan anders.

»Wat moet dal mes, mijn meester! onze koop is immers gesloten?quot; vroeg hij slolterende.

'.Hoeveel er voor?quot; vroeg Henri, om hem le-vreden le stellen, en uil verlangen om hel le hc-zitlen.

»Twee zilveren realen,quot; zeide de Jood.

»Eén,quot; was hel antwoord.

»l)at kan niet! er is een scheede hij, en het is een best mes,quot; hernam de koopman, die wevr alleen bezield was door verkoop- en geldzucht.

»Neen, Jood,quot; riep Henri, en wierp hel mes weg, «maak de deur rnaar open ; want gij zijl slimmer dan een Iruanl of nettehoef (1), en morgen kom ik zeker terug, om een anderen mantel ; uit le zoeken; want dan hei) ik den lijd.quot;

»Nu, neem hel maar,quot; zuchtte de Jood, stak hel mes in de scheede, en gaf hel hem over; »ik heb al schade genoeg, ik zal er dat nog maar hij verliezen,quot; en herhaalde binnensmonds de scheid-mimen, die men hem had gegeven.

»I)al weel ik heler. Jood 1quot; grauwde Henri hem loc, wierp hel stuk zilvergeld op de loonhank, en nam hel mes onder zijn manlel. De Jood opende

(1) Gauwdief of luudlooper.

hem de deur, hromde hem nog veel voor over zijn goeden koop, en riep hem zijn zegen na, toen Henri de deur uittrad. De koopman sloot die nu weder, en haaslle zich zijn knechl Ben le heslraf-fen, dat hij niel meer gevraagd bad aan den verwaanden en dommen knaap. Henri wierp slechls een zijdelingsehen blik naar den kant van hn Land ran Itchfle, waar een menigte inenschen voor hel hel buis vergaderd waren; hij zag zelfs den helm van een der ruiters, die in de deur stond, hoven de hoofden uil, en dit stelde hem gerusl, wel we-lende, dal Frank en Van Schalfelaar le voorzichtig zouden zijn, om zich in de herberg le begeven, voordal zij wisten, of het al of niet geraden ware.

Met overhaaste slappen spoedde Henri zich voort, echter zoo snel niel als hij wel gewenscht had ; want de voorzichtigheid verbood hem zulks, en zijn arm veroorzaakte hem veel smart. Aan den put gekomen, die in de straal op den Viersprong stond, sloeg hij links af een zijstraat in, ricblte voorts zijne schreden naar de Neude en spoedde zich naar het minnebroedersklooster. Hij ging ech-ler de gewone ingangpoorl voorhij, hield slil voor een deurtje, dat in een eng slop was, en klopte herhaalde malen mei den zwaren ijzeren klopper. Hel duurde een geruimen lijd, eer hij in hel huis eenig gerucht vernam, en hel luikje in de deur geopend werd.

quot;Wal begeert gij van ons klooster ?quot; vroeg iemand, die door hel traliewerk naar buiten zag.

«Zoo spoedig mogelijk le worden binnengelaten, en den heer prior le spreken, mijn vader!quot; antwoordde Henri, en leunde met de hand legen den muur om uit te rusten.

quot;Licht uw hoed op, en open uw manlel, knaap!quot; gebood hem de broeder, en toen deze aan dit hevel voldaan had, werden de grendels verschoven en de deur werd geopend. De portier sloot de deur met zorg weder dicht, en noodigde hein uil, de gang door le gaan, die uilliep in een ruim en fraai vertrek, dal op den tuin uitzag; de geestelijke sloot de deur van de kamer, en vroeg hem, wat bij begeerde.

Den heer prior le spreken, mijn vader! over een zaak van grool gewicht,quot; antwoordde de knaap, die den hoed in de band hield, maar zich diep hoog, toen de minnebroeder vriendelijk zeide : «Dal hen ik zelf, mijn zoon 1 maar ik kan reeds raden, wal u herwaarts voert; gij zoekt uw meester, niel waar ?quot;

«Ja, eerwaarde vader! zoo is hel,quot; hernam Henri.


-ocr page 162-

OLTMAINS, DE SCIIAAPHKRDER.

154

»Maar zeg mij l»i(l ik u, is hij in veiligheid 1 vroeg !iij angslig.

»De Heer is mei hen, die Zijnen dienslknechlen gelronw zijn ; uw heer en zijn vriend zijn huilen hel hereik hunner vervolgersquot;, anlwoordde de monnik plechtig.

Nu moesl Henri zijn wedervaren verhalen ; de prior zeil' verhond zijn arm, prees zijne getrouwheid, en verzekerde hem, dal hij in hel klooster niets meer Ie vreezen had.


EINDi: VAN MET EEUSTE DKI'L.

-ocr page 163-

J, F. OLTMANS,

DE SCHAAPHERDER.

II.

-ocr page 164-
-ocr page 165-

De Maaltijd.

J)i: AVOND.

Zij zwierden rond met kan en kroes

En hielden wakker vol, En juilden van den weesten roes En raasden even dol.

H. TOLLENS, CZ

Hel smaille den IWsscho)) zeer, dal men ie ( Ircclil licriclil luid onlvimgcn, dal een zijner bcvelhehlicrs in de slad was gekomen. Hij moclil zieli eehler nog gelukkig rekenen, dal een zijner gelrouwsle inilerlioolden en dappersle leeninannen aan de handen zijner ongehoorzame burgers was onlsnapl, olsehoon hij nu, zoo er al weder eenige beweging in de slad Ie zijnen voordeele moehl ontslaan, niel verwachlen kon, dal zij een heler gevolg zou hebben dan de oploop, die reeds Ie voren door zijne vrienden, eehler wal Ie onlijdig, was bewerkl. Deze mislnkle uilslag had zijne vijanden, zoowel ais zijne parlijgenoolen, voor-ziehliger gemaakl, ja zell's de inwoners van Ulreehl hoe langer boe meer van hem vervreemd door de brandslichlingen en plunderingen, welke de heer van Uselstein, die op zijn last reeds mei hel krijgsvolk lol aan de iiill genaderd was, uil wraak over het mislukken van den aanslag, om de stad had laten ten nilvocr brengen.

Kvenwel scheen een nieuwe hoop voor den vernederden liissebop le II ik keren; wanl de Hollanders verzamelden eindelijk een leger', dat legen Utrecht zou gebruikt worden. De Stadhouder liet hij loling veel volk van wapenen uit de llolland-sehe sleden en dorpen van bel platteland oproepen, om onder zijne banier le dienen, hetgeen bij echter in Zeeland tevergeefs beproefde. De watersteden en dorpen van Westfriesland werden van deze lichting verschoond, maar belast, met hunne schepen den toevoer over de Zuiderzee te belet-

J. F. Oltmanü, T)e Schaapherder. 11.

ten, en vooral den mond van de ISem met hunne oorlogsvaartuiiien gesloten le houden, tol groot nadeel van I Ircclil en voornamelijk van Amersfoort.

De Stadhouder begaf zich naar Gouda, en was zoodra niet aan het hoofd van de poorters van Uottcrdam, licusden en de omliggende plaatsen, of hij verzette de reifecring der steden. Uceds lang had de Hertog hem zulks bevolen, en het aantid gewapend volk, dal hij thans onder zijne bevelen had, gaf hem er tin ijclegenbcid toe ; sedert wachlle hij nog slechts naar het volk, dal beni nog ontbrak, en zoodra die van Delft, Dordrecht en s (iravcnhairc zich ook hij hem gevoegd hadden, trok hij naar Uselstein.

Viin daar lirak bel leger op, en rukte naar.lut-laas. om bet huis Vroonestein Ie vcrniecsteren-van hetwelk men gewoon was de seinen van het huis te (ihevn naar I Ircclil over te brengen. Toen hem zulks gehikt was, sloeg de Stadhouder het beleg voor hel blokhuis aan de Vaart, en veel bussen en ander oorlogstuig werden door Ma\i-miliaan derwaarts gezonden, ten einde het blokhuis tol de overgaaf te dwingen.

De liissebop, die van dit alles onderricht was, wcnl tevens nilgenoodigd, om zich met zijn volk hij den Stadhouder te voegen; doch ofschoon hij liet weten, dat hij zoo spoedig mogelijk niet zijn beschikbare macht zou oprukken, zoo maakte hij niel veel baast, om zijn belofte le vervullen, nietlegen-slaande de maand October nog zeer geschikt was om den krijg te voeren, en het weder zich gunstig liet aanzien. Hij was bevreesd, dat die van rtreclit van de gelegenheid gebruik zonden niaken, waiineer hij zijne sleden en dorpen van hunne bezetting beroofde, en had gehoopt, dat de Stadhouder zijn niaebt legen Utrcebl zon gebruikt heblien, en niet legen hel blokhuis aan de Vaart, dat toch vanzelf in zijne liandcn moest vallen, zoodra l Ircclil, de ziel van den opstand, bedwongen werd. Ook zou bij niet geaarzeld hebben aan de uilnoodiging van den Stadhouder te voldoen, als hij had kiinnen vernioeden, dat men na het vermeesteren van het blokhuis iets verder zon onderncnieii. Maar hij verwacblte dit niel, daar

i


-ocr page 166-

lt;2

het Hollandscho legei'. meest lieslaaiule uil poorters tier sleden en ander volk, hij loiini,' gelicht en lol den krijit gedwongen, niet gedurende den winter in het veld zou te houden zijn. Wel w as het bezit van het blokhuis van veel belang, om l lreehl allen toevoer langs ne Vaart al' Ie snijden ; maar bet was hem bekend, dat de Hollanders sinds jaren op een gunstige gelegenheid loerden, om deze sterkte, die tegen bun wil was gebouwd, Ie slechlen. Hiertoe had men, ruim een eeuw geleden, een zijner voorgangers gedwongen zieh pleeblig te verbinden, hetgeen echter door den lisliiien kerkvoogd was uitgesteld, zoodat men hem er opnieuw met geweld toe had moeien dwingen, wat echter niet gebeurd was. Ook zij die de legerbenden van den Bisschop aanvoerden, gevoelden geen verlangen om zich bij een leger ie voegen, waar hun nauwelijks het bevel over hunne eigen benden zou overblijven, en zij de bevelen van den landvoogd en andere heeren zouden moeten nakomen.

In l lreehl zal men onderlussehcn niel slil : men ontbood zooveel volk, als maar kon gemist worden, uil Amersfoort en Monllborl. Reeds bad hel geluid der losbarstingen van de zware bussen en bombarden, (I ) waarmede men hel blokhuis beukte, de gemeente ia Utrechl lievig veronlmsl en op hel Sl. Jaiis-kerkhol' doen samenloopen; maar toen ook de ruiters van Vinersl'oorl waren binneuiterukl, en men wist dal er geene meerdere krijgslieden verwacht werden, begonnen de huilers le morren, dat men de sterkte, die de stad zooveel bad gekost en zoo gewichtig voor baar was, zou laten veroveren, zonder een poging lol onlzel Ic doen. Toen men dus, op Vrijdagavond na Sl. Victor, van den Domlorcn de noodvuren op hel blokhuis zar« branden, verzamelde de Hurggraaf van Monl-l'oort de regeering der slad, de voornaamste bevelhebbers der slalbroeders oi' rijzige ruiters, der ruiters of voetknechten, en dc hoofd mannen der vier vierdedeelen, die aan het hoofd der gewapende poorters stonden, en de aanval op hel llolland-schc leger werd besloten.

Den volgenden morgen was alles reeds vóór bel aanbreken van den dag in bel geweer ; de bekkens werden door de stralen geslagen, cu terwijl de klok geluid werd, verzamelden zich de burgers op hunne hoefslagen, (2) en de ruiters en de ter hulp toegesnelde mannen uil den omtrek, op de

(1) Korte wijdo kanonnen, gewoonlijk voor uteencnkogels.

(2) Kuimtc of perk, verbreed i ng den weg: gcmeonachap-pelgk eigendom der burgers.

plaatsen die hun aangewezen waren. Vandaar Irok deze massa volks uil de slad; dc rijzige ruiters vallen post langs tic oevers van den llijn, omstreeks de plaals, waar tie galij stond, en wachtten er dc voetkneebten en burgers, die in tie schuilen en schouwen traden, welke men bier bijeengehrachl had, opdat de menigle volks, die le voel ginjr, zich niel zon verthiugen, maar friseh en welge-moetl op tic plaals aankomen, waar men den vijand dacht Ie vinden.

Zootlra tic Stadhouder vernomen had, dat men tegen hem in aanlocht was, schaarde bij zijn oorlogsvolk, en deed zijne veldslangen (1) of lichte bussen, die op raderen lagen, naar de zijde richten, vanwaar bij den aanval verwachtte, en zond bun zijne slalbroeders le gemoel.

.Nadat bet volk uit de sehuiten gestapt was, werd de l Irecbtsche macht in drie slagorden verdeeld : tie slalbroeders bliezen op bevel van Mont-foorl den aanval, snelden voorwaarts, en dreven de Hollanders terug. Toen liet de Sladhoinler zijne bussen en veldslangen afvuren; maar zoo onhandig was men mei deze vuurwapenen, dal tic kogels uieesl allen le hoog werden gescholen. Ken oogen blik dachten de Hollanders echter, dal de zege zieh voor hen zon verklaren ; wan! zij hielden een irroole afdeelini! krijgsvolk, die door bet veld in aanloeht was, voor bel leger van den Bisschop, dal zich met hen wilde vereenigen. Maar toen de rijzige ruiters van deze bende ben aanvielen, en zij in hen hunne vijanden herkenden, oiilslond er een vreeselijke verwarrin}?; een algemeene aanval tier I Irechtscben vt)lgtle, en het llollandscbe leger, dal uil zoovele afzonderlijke hoopen volks was samengesteld, nam de vlucht, met achterlating van geschut en krijgsvoorraad, liet verlies aan dooden, gekwetsten en gevangenen was niet zoo groot, als bad kunnen wezen, indien zij niet dan na een dapperen wetlcrslaud bel veld geruimd hadtien; ook dreef een bende ruiters, die uil Uselslein een uitval deed, dc vervolgers terug; hetgeen aan vele vluehlenden het leven of de vrijheid redde.

Na deze overwinning werd bet blokhuis van een iiieuwebezelting voorzienen de gevangenen en krijgsvoorraad werden le scheep naar l lreehl vervoerd. De geheele krijgskas, en dus ook hel geld, dat den dag le voren uil Holland was overgezonden, werd buit gemaakt, en de paviljoenen en tenten der bevelhebbers werden geplunderd en medegevoerd. De bussen, veldslangen en bombarden werden mei

(!i; Lnnge, dunue kanonnen.


-ocr page 167-

7--IJK M

hun loebclioorcn op de Ncudc ^ohruclil cn ten loon gesteld, en de veroverde viiandels en wimpelen, onder he( vreugdegejulcli van ond en jong, nil hel keizerrijk gesloken. Zoo was dan dil leger, mei zooveel inoeile en koslen hijeengehraehl, meer door de verdeeldheid en onwilligheid, die er onder heersehlen, dan wel door de maeht der Ulreehlsehe parlij verslrooid, en hel geld verloren, dal men in Holland mei zulke slrenge middelen had moeien heffen. Terwijl de Murggraal' van Monlfoorl mei de zijnen, onder het gejneh der menigte en hel luiden der klokken, zegevierend hitmen Ulreeht trok, kwam de Stadhouder, beschaamd over zijne nederlaag, hinnen Schoonhoven, gevolgd van een vluchtenden hoop, zonder orde ofkrijgstuclit, en waarvan slechts sommigen hunne wapenen gered hadden.

Het was legen den avond van den volgenden dag, dal de lUirggraal' van .Monlfoorl de aanzienlijkste hecren van het leger, en ook de voornaamste uil de regeering der stad, verzocht had een maaltijd hij Ie wonen, dien hij Ier cere van de overwinning wilde geven. Des morgens had men (iod in de kerken plechtig dank gezegd voor Zijnen hijstand, en men was van voornemen, om op den dag, die aan St. .Maarten toegewijd was, de veroverde vaandelsinprocessie van hel Keizerrijk af Ie halen en in de Buurkerk hoven het Onze Vrouwe koor, genaamd Ut ikxkIi (iodls, op te hangen.

In de groole zaal van hel Hisscliopshof, hij de Domkerk, was de tafel aangerecht: vijf groole glasramen naast elkander vcrliehllen gedurenden den dag deze zaal, welke met heschilderde ruiten prijkte, cn door liet licht dat in de zaal was, zag hel volk, dal huilen liet hol'stond, de heelden, welke op de glazen waren voorgesteld. Dit was ook alles wat zij zien konden, cn evenwel hieven zij; nictlegenstaande hel huiten donker en koud was, hoorde men nu en dan hun gejuich en geschreeuw. Tegenover de ramen waren twee schoorsleenen, welker mantels zeer ver in het vertrek vooruitstaken, en door de frischheid van den Octohcravond en do grootte van de zaal moest men nu cn dan gcheelc takkenhossen op de vuren werpen, die op de haardsleenen hrandden. In hel midden van de zaal, tussehen de schoorsleenen, was de groole hooge ingang, die met twee halve deuren gesloten was. De zaal was langwerpig, en de zoldering, zoowel als de wanden, waren van hruin eikenhout of daarmede heschotcn. (iroole zwirc halken lagen over de hreedte van de kamer, « n tussehen deze, in de lengte zooge-

I

/11.11).

naamde kinderhinten (1), op zulk een afstand, dal zij met de moerhinlen een vierkant vlak vormden, waarin allcrliande liguren inet levendige kleuren waren geschililerd. De klossen (quot;2), w aarop de moerhinlen (ö) rustten, en welke wel drie of vier voet huiten den zijmuur uitstaken, waren geheeldhouwd, en stelden ] incest mannen cn vrouwen voor, die mei de handen voor de borst of boven het hoofd Ie zamen gevouwen, de balken schenen Ie onder-sleunen.

De duimde deur werd gedekt door een vooruil-springende plalgcbogen lijst, die zich vereenigde met de posten. Hoven dcze]verhief zich een Golhi-schc toog(/(.), en in de lussclienruimle, die eenigs-zins diep inliep, was een beeld van St. Marlyn geplaatst, die Ie paard gezeten was, en met zijti zw aard een sink van zijn mantel afsneed, om het aaneen kreupele, welke naast hem stond, te geven. Dooide verkiezing van den schilder bereed hij een wil paard ; hij zelf was fraai beschilderd, cn goud noch zilver was gespaard om den beschermheilige van hel Sticht allen mogclijkcn luister bij tezelten. De binnenzijde des loogs welke hem omgaf, prijkte met engelen-of sendijnkopjes, die insgelijks met kleuren waren afgezel, en werd wederom gedekt door een puntift saincnloopende lijst, die mei distels versierd was; ter wederzijde boven den post verhief zich een rijk gebeeldhouwde naald, die mede van distels voorzien was.

Het eikenlioulen beschot was op manshoogte in vakken verdeeld, welke eigenaardig met snijwerk opgelegd waren; hoven deze vakken was hel mei een inspringende lijst versierd, die de gcheelc zaal rondliep. Tegen het beschot boven deze lijst, had men van afstand lol afstand, cn zoodanig dat de lussehenruimlc telkens een ruit vormde, half hooge en geschilderde sarafijnen bevestigd, die, aan een riem of hand, door een mijter gedekte wapenschilden vasthielden. Ituim vijftig dezer schilden waren reeds in kleuren afgezet mei de wapenen der bisschoppen, die hij opvolging op den zetel van het Slicht gezeten hadden ; van hen die geleefd hadden, voordal de wapenschilden in gebruik kwamen, of van wie men hel geslachtswapen niet had Ie w elen kunnen komen, had men alleen de naamletter met goud op een zilveren veld geplaatst ; de wapenschilden, die men voor de toekomstige bisschoppen had bestemd, en w aar-

(1) Sinulle balkjes.

(2) Steuustuklfcn op consnlcs, ouder de grootc balken.

(tt) Zware balken, waarin do kleine dwarsbalken uitkomen.

(4) Boog.


-ocr page 168-

4

van nog slechts weinige mei een blazoen zouden prijken, waren wit geschilderd.

De mantels der schoorsteenen werden ondersteund door een halven Gothisehen loog, die zich, Ier wederzijde van deze, boven de lijs! langs den wand verhief; evenals de deur waren de schoorsteenen versierd met beeldhouwwerk. Ook hier had dit de gedaante van heilige huisjes, hoven welke torens-gewijs bewerkte, spiraalvormige dekstukken waren, met dit onderscheid echter, dat deze grooter waren, en dat op de vier hoeken van de twee schoorsteenen de vier eerste bisschoppen, in plechtgewaad, en door het penseel van den schilder opgeluisterd, waren voorgesteld. Wij hehhen nog vergeten te zeggen, dat in he! midden van elk der wanden, aan het einde der zaal, een deur was, die in vergelijking van de reeds vermelde, klein kon genoemd worden. Vóór elke dezer kleine deuren was, een weinig van de muur al, een groote, geheeld-houwde schenktafel geplaatst, die pnjkte mei borden van zilver, en kroezen, bekers en schalen van hetzelfde metaal, van glas of zelfs van goud, en sommige niet edelgesteente ingelegd. Deze schenktafels waren voorzien van kandelaren met dikke, groote waskaarsen, welke de koslbaarheden deden schitteren; ook op de tafel, die in hel midden van de zaal was geplaatst, stonden kandelaren met waskaarsen. Onder eiken bisschop, aan de schoorsteenen, en aan elke zijde van Si. Maarten brandde een waskaars op een armblaker; maar op de nrm-blakers, die in den wand waren vaslgemaakl, op de hoogte van de lijst, brandden gewone kaarsen van smeer of roei.

bangs den geheelen wand der zaal was een bank, waarop een kussen lag, overtrokken mei wit en rood laken, in afwisselende banen. De vloer bestond uit vierkante tegels van wil en zwart marmer. Onder de lange lafel, die in hel midden van de zaal stond, en vóór of onder de schenktafels, lage fraaie tapijten, Ie Utrecht vervaardigd. Een aantal zitbanken stonden om de lafel; de blauw hiken-sche hozen (t), die haar bedekten, en bijna tot aan den grond reikten, waren vim onderen uitgehakt (2), en hoven op het kussen prijkte een rood wapenschild, waarin een wit kruis was. De tafel was reeds gedekt mei een fijn tafellaken, en voor elk der gasten stond een zilveren hord gereed, waarnaast een mes, een lepel en een vork lagen, terwijl hel lemmer van het mes overdekt werd door een tweede tafelkleed of ammelaken, dal niet verder reikte dan lol aan de horden. Er lagen geene servetten of dwalen (I) op de borden; ook stond voor niemand een beker of een schaal gereed, heizij om de schenktafels niet van hare prachl Ie herooven, voordat hel uoodig was, heizij dal men in die eeuw, toen het, als men vijanden had, somlijds gevaarlijk was nil een glas Ie drinken, dal men voor zich bestemd vond, zulks uit meerder voorzorg liever aan het toeval wilde overlaten. Op eenigen afstand van elkander, stonden op de lafel zilveren schalen, waarop kristallen bakjes geplaatst waren, die, Ie /.amen genomen, een sier vormden, van welke zij elk een punt uitmaaklen, en die met zout, mostaard, Senegalsche peper, doorgesneden oranjeappelen, voor hen, die veel van zuur hielden, gesloolen gember en andere kruiderijen gevuld waren

De knechts van den Burggraaf, allen eenerlei gekleed, droegen de spijzen op, en zetten die op de plaats, welke de hofmeester hun aanwees. Toen de tafel van al hel noodige voorzien was, verlieten zij de zaal, en ook de hofinees-ter vertrok, nadal hij nog een laalsten blik op de lafel geworpen had, len einde zijn heer te berichten, dal alles gereed was. De zaal was wegens de vele lichten en de groole vuren, die op de haardsleenen brandden, goed verlicht; slechts de zolder was een weinig in hel duister, en evenwe\ zag men de veelkleurige kompassen tusschen de balken zeer goed, als de vuren levendig opflikkerden. Hel zilverwerk op de lafel en op de schenktafels schillerde, en de levendige kleuren, waarmede de wapenen der bisschoppen waren afgezet, deden de doodscbheid van den eiken wand verdwijnen. St. Martyn zal vol luister te paard, en de heilige Willebrord en zijne drie opvolgers in het gebied over hel Sticht, stonden daar plechtig, elk met zijn herderstaf, terwijl de herder, die thans de kudde beschermen moest, ver van haar verwijderd was, en zijne weerspannige leenmannen en dicasl-plichligen, in de zaal, door zijne voorgangers gebouwd, feest zouden houden.....over het mislukken van een onderneming zijner bondgenoolen. Men hoorde niels in de groote zaal dan het knappen van het vuur en het geschreeuw en gejuich van hel volk.

Een oogenblik, nadal de bedienden vertrokken


(1) (of hoezen) Overtrekken.

(2) üiigepunt of uitgeachulpt.

-ocr page 169-

DE MAALTIJD.

waren, trad de Burggraaf van Monlfoorl in de /aal, en wierp een onderzoekenden Idik over de lafel en langs den wand ; een blijde zelfvoldoening was in zijn oog te lezen, en een vroolijke, laelien-de trek vertoonde zich op zijn edel gelaal.

»lk ben over n voldaan, Gijsberl!quot; zeide bij vriendelijk tot zijn bofmeester, die iieni gevolgd was ; »en indien onze Parijsche kok zicb goed van zijne belofte kwijl, dan zal deze maaltijd den naam van Montfoort geene oneer aandoen.quot; De bofmeester boog zicb, en de Burggraaf vervolgde op vroolijken toon tol hen, die de lafel zouden bedienen, en hem nu, fraai gekleed met rokken, overeenkomstig de kleur van zijn wapen, eerbiedig Voorbijtraden : «Houdt n dezen avond goed, knapen ! en doel uwen heer en zijn kleed, dat irij draagt, door onoplettendheid en dronkenschap geen oneer aan ! Ik zal n gadeslaan, zoowel als meester (Jijs-bert, en belooning of straf gewordt n morgen reeds, zoo waar ik ridder ben !quot; — »Ga nu been, mees-Ier ! en verzoek de gasten herwaarts Ie komen, zeg bun,datJan van Montfoort lumnc komst verbeidt.quot;

De hofmeester vertrok, eerbiedig groetende, en de Burggraaf zag met welgevallen om zich heen. quot;Ü scheen vergeten le hebben, dat hij een aanmerkelijke som gelds voor de onkosten van dil feest had moeten opnemen, en dat het misschien zijn hoofd zou kunnen kosten, als bij werd ten onder gebracht. »llii!quot; zeide bij halfluid, »hoe dikwerf hebben ik en mijne voorouders deze zaal betreden als genoodigden; maar nimmer gaf bier een der Moatfoorlen een maaltijd. En evenwel is heden de bloem der ridderschap en der burgers hij mij legast.quot; Hij trad hierop naar de wijdgeopende deur, terwijl vier pages achter hem, en ter wederzijde van iedere schenktafel vijf dei' knechts, die de lafel bedienen moesten, eerbiedig le wachten stonden.

Eindelijk naderde meester (üijsbert, zijn staf in de bami houdende, en boog zicb, toen hij zijn meester voorbijtrad, die blootshoofds en de linkerband in de zijde, in een bevallige houding, den groet der liinnentredenden beantwoordde, welke achter den hofmeesler gingen, en die de Burggraaf reeds in een ander vertrek had opgewacht, waar hnn ook reeds wijn was aangeboden. De gasten, die allen prachtig gekleed waren, namen hunne hoeden, nuilsen, of kaproenen af, toen zij den voel in de zaal zetten. De ridders traden voorop, daarna de edellieden, voorts de bevelhebbers der soldaten, en eindelijk de leden der regeering, elk naar den rang, die hem toekwam.

Toen zij allen in de zaal gekomen, en sommige naar de ramen, anderen naar de vuren getreden waren, haalde meester (iijsberl een papieren rol uil zijn gordel le voorschijn, begon de namen der aanwezigen op te lezen, en wees met zijn staf de plaats nan, die voor hen bestemd was. Zij hieven allen achter htm zetel staan, en toen de Burggraaf, die nu ook naar zijn plaats getreden was, hierover verwonderd, ben zelf verzocht om plaats te nemen, vatte heer Sweer van Monlfoorl het woord op, en zeide lachende: «Lieve neef! ziet gij niet, dat deze hoeren geen plaats willen nemen, voordat gij gezeten zijl, die ons gisteren ter overwinning geleidde!, en ons nn het voorbeeld moet geven, op deze gerechlen aan te vallen, die er zoo goed uilzien, dat de geestelijke bceren, die uil voorzichtigheid uwe uitnoodiging hebben afgeslagen, te laat berouw zullen gevoelen over hunne weigering.quot;

«Welnu, mijne lleeren!quot; zeide de Burggraaf en boog zicli, «indien het zoo is, als mijn edele oom gezegd heeft, dan zal ik n ten strijde voeren ; en ik beloof u een even gemakkelijke overwinning, als waarmede God en mijnlieer Sl. Maarten ons gisteren heeft gezegend. Ik hid u, volgt mijn voorbeeld, omdat gij hel zoo goed vindt.quot; Hij zette zich nu neder; terwijl zijn voorbeeld door al de heeren gevolgd werd.

Zoodra de gasten gezeten waren, traden de pages, knapen of dienaren der genoodigden binnen, allen in veelkleurig gewaad gekleed, voorzagen zich van dwalen of servetten, hingen die over den lin-kerarm, en plaatsten zich elk achter zijn meester, om hem le liedienen. Onderwijl had de hofmeester aan de tafeldienaars hevel gegeven om de bekers le vullen, die op zilveren schenkborden geplaatst, den gasten werden aangeboden. Toen zij de ge-heele tafel waren rond geweest, stond de Burggraaf op. Zijn welgemaakte houding, welke door de fraaie klmling van goudlaken nog meer opgeluisterd werd, maakte hem waardig aan het hoofd le zijn van de sierlijk gekleede mannen, die om hem gezeten waren ; hij hield een rijk bewerkte schaal in de hand, en terwijl hij met zijn sprekend oog langs de lalel zag, zeide hij met edele deftigheid :

«Mijne heeren! ik wensch mij zeiven geluk met mijne edele gasten, en met deze schaal heel ik n welkom aan dezen disch !quot; Hij ledigde de schaal, en al de lafelgenooten hogen zich, hieven hunne bekers omhoog, en dronken, terwijl een zacht gemompel van goedkeuring zich hooren liet.

Terwijl de gasten dus mei den avondmaaltijd


-ocr page 170-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

een aanvang maakten, de deuren gesloten werden, en wij de mindere heveilieiibers van de poorters en soldalen, en de overlieden der gilden in andere vertrekken van het liissehopshol' zullen laten aanzitten, zonder hen gade te slaan, zullen wij echter zoo terloops een hlik vestigen op de heslauddeelen van de gerechten o!' dranken, die werden aangeboden ol' gereed gehouden. De verversehingen hestonden uit Fransehe, Hijnsehe en overzeeschc wijnen; de eerste en laatste werden veelal te Brugge en Damme. de Rijnsehe echter aan die rivier en hooger op, ol' wel ie Utrecht zeil ol te Dordrecht gekocht; ook schonk men voor hen, die hel hegeerden, hest Amerslborlei' en liand)iirger hier. Wille en roode Rijnwijn, roode wijn van Poiton en Rourgondië, Moezel- en Gascognewijn, Malvezij, (larnaetsen en andere Spaansche wijn, zelfs wijn van Oela en gekruide wijnen, of hereide dranken, waren in overvloed voorhanden, in wille glazen urinalen, zooals men toen die soort van flessehen met wijde halzen noemde, die op de lage imffelten stonden, naast de schenktafels geplaatst.

Wal de spijzen helrelt, die den gasten werden toegediend, het zou moeilijker wezen om er een opnoeming van (e doen. \ iscli was er weinig op de tafel, waarschijnlijk omdat het geen vastendag was, of dal men meer gewoon was des avonds enkel vleesch te eten ; ten minste dc soepen van vleesch en groenten, die uien toen ook reeds bij de middagmaaltijden voor dc andere gerechten ronddiende, schenen ook weggelaten te zijn; en evenwel was er toch water- en sausbaars, snoek in gelei gelegd, paling, zalm en rivierkreeften. In het midden der tafel prijkte een groole wilde zwijnskop, van welken de slagtanden verguld waren ; aan de ecne zijde stond een pauw, die met zijn staart was opgemaakt, terwijl daar tegenover een reebout geplaatst was. \ oorls vond men onderscheiden schotels met varkens-, schapen- en rund-vleesch, veelal gerookt of gezouten, en meest gekookt, en mei ajuin, look, ol wel mei keukenkruiden, zooals salïraan, nagelen, kaneel, komijn, muskaten, enz. toegemaakt. Er waren gelardeerde hazen, hoenders, duiven, eendvogels en kapoenen, zoodat elk naar zijn smaak gediend kon worden; men had zeer weinige soorten van groenten, die zells bijna niet werden aangeraakt, terwijl men meest brood hij hel vleesch at.

De dranken, maar vooral de spijzen, waren bijzonder eèl en mei zorg gekozen; Ie meer als men in bet oog houdt, dal men zich in de stad dikwerf bezwaarlijk van sommige soorten van levensmiddeleii kon voorzien, dewijl de toevoer uit Holland geslremd was, en de Risschop ook zorg droeg, om van zijne zijde het ontvangen van levensmiddelen zoo moeilijk mogelijk Ie maken. Hel was daarom Ie meer eer voor den gastheer, dal men geen wulvisch- en robbe- ol' zeehondenspek op tafel vond, evenmin als reizigers, roerdompen, meerkoeten en ander onsmakelijk gevogelte, dal men vóór dien lijd in voorname huizen zelfs placht te eten, en hetgeen toen waarschijnlijk nu en dan nog wel het geval zal geweest zijn.

Hel was een fraai gezicht, toen de maaltijd goed aan den gang was, den Rurggraaf aan het boveneinde van de tafel, met zijne gasten aan zijne zijde en lol aan hel ander einde daarvan te zien zitten, zoow el als die menigte lichten in de groole zaal. Ofschoon er nog niet veel gedronken was, zoo heerschic er reeds een vroolijke toon, die alle stijfheid deed verdwijnen. Hel gesprek dier prachtig gekleede mannen, bel gestadig heen-en w eder-gaan der pages en tafelbedienden, die met de wijnen toesnelden, welke de gasten begeerden, het gerammel der horden, bekers en schalen: dit alles verving de stilte, die hier te voren geheerschl had, en meester Gijsbert, die achter zijn beer stond, hield een wakend en streng oog over hen, die onder zijne bevelen stonden. Het was een groolen dag voor hem, die op de registers van zijne uitgaaf ecne groole plaats zou beslaan, en dien bij niiamer vergelen zou. Als de slagorde der schotels gebroken was, of de gasten de spijzen hadden doen verdwijnen, liet hij deze wanorde ol' leegte dadelijk herstellen, en, als een dapper veldheel', nieuwen voorraad aanrukken. Ook de bufl'etlen ontgingen zijn oog niet, evenmin als dc vuren, en elke kaars langs den wand trok nu en dan zijn oog lol zich, om te zien, ol zij, die daarmede belast waren, wel opbel snuiten pasten.

Iedereen sprak met zijn naaste en overbuurlic-den, en zelfs mei degenen, die aan het andere einde der lafel zaten, over de overwinning van den vorigen «lag, en de voordeden, die voor hen daaruit ontstaan zouden; zelfs zij, die het donkerst in dc toekomst zagen, lieten niet na deel te nemen aan de vreugde van het oogenblik.

»l'ilieve. Heer Rurggraaf!quot; riep Willem van Waehleiuloiiek, die den vorigen dag vóór het gevecht lol ridder geslagen was, »zeg mij eens. waar hel zwijn vandaan gekomci^ is, waarvan ik den reusaclitigen kop hier voor mij heb.

«Van waar?quot; zeide Montfoort lachende, »ik weel bel niet, lieer Ridder! ik ontving hel ten


-ocr page 171-

/11.11).

T

I iicschciikc: indicii hel spek viin dien wildeniiui u

; iiaiislaal, laai n liedieneii; daar nun hel einde moei nog een hainmel je van hein slaan. (Üjsberl!quot;

I riep hij, zich oinkeerende, maar \ :in Waclilen-

I donek zeide snel: »0! neen, ik dank n, gaslheerl

( ik heh mij reeds mei den hedoelden seholel on-

, derhonden, liet was sicehls een invallende gedaehle;

I iniiar ik zie,quot; vervolgde hij lachende, gt;gt;ik hel) Ie

I veel gevraagd, hel is een geheim.quot;

ii »0|i mijn woord niel!quot; riep Monlloorl \ro(ilijk, «hel is een wild zwijn en niels meer of minder.quot;

j «Maar waar hel geleefd heell, mag ik niel

I welen,quot; zeide de heer Van Waehlendonek, en

i' lerwijl hij een hlik op den ridder Meijer van

i Uroeehnijsen wierp, die over hem zal, vervolgde

hij mei heleckenis: »!\laar ik kan hel wel gissen; in hel kleefsehe W'ald wonen veel zulke heeren, en herlog Jan heel'l goede jaehlgezellen.quot;

quot;Neen, Heer Ridder!quot; zeide Monlloorl glimla-ehende, »de heer Heijer, die over n zil, heel'l ie veel moeile gehad hier Ie komen, om zich mei zulk een geschenk Ie helaslen.quot;

«Ook geloof ik niel, iiiijne Heeren!quot; zeide Heijer van nroeehiiijsen, die nu hemerkle, dal men over hem sprak, »dal de wilde zwijnen in hel Kleefsehe Wald zoo grool en sterk zijn. Neen, Heer Van Waehlendonek! ik hen mei ledige handen gekomen.quot;

»Maar met goede lijding van den Hertog en jonkheer Kngelherl, Heer Midder! en dil was ons reehl welkom,quot; zeide de Hnrggraaf heleefd, en vervolgde vroolijk: »\ii, indien gij er meer van weten will, lieer Van Waehlendonek! en lust hehl, om eens op de jaehl Ie gaan, vraag er dan nw hiiiirmaii naar.quot;

quot;Ha! heeft die n hel wildliraad geschonken!quot; zeide deze verwonderd, en wendde zich lol een man, die in een eenvoudig, doch nel, zwarl kleed gehuld, naast hem zal, en onledig was me! een gedeelte van een hoen Ie eten. «Zeg mij eens, meester van Kverding,quot; vervolgde hij, «hebl gij mij niel hooren spreken over dien wildezw ijnskop, die voor ons slaat f'

«Ik geloof ja. Heer Itidder ! ' antwoordde deze, terwijl hij levens een knechl geliislle hem een heker rooden liijnw ijn Ie vullen, «en indien ik mij niel hedrieg, heh ik n lt;'r zelfs van zien elcn.quot;

«Uij mijn ziel en mijn patroon ! Heer Ihirge-meesler!quot; zeide de ridder, «hoe koml hel dan, dal gij mij niel gezegd hehl, dat gij hel aan den Hnrggraaf gesehonkeii hehl? ik hen er verwonderd over; waar hehl gij dal groole dier toch vandaan gehaald !quot;

«Ik, Heer! riep de hnrgemeester verwonderd, en hij zette den heker neder, dien hij aan den mond gehrachl had, «liet is hedenavond voor hel eersl, dal ik zijn kop zie; ik zweer u, hij Sl. Iternard en hij mijn amhl ! dal gij n licdriegl.quot;

«Meester van Iwerding weel niels van hel everzwijn, Heer Itnrggraaf!quot; riep de ridder nu, die volslrekl scheen te willen welen, wat hij niet ontdekken kon ; «niel waar, Hnrgemeester?quot; zeide hij.

«Volslrekl niels, dan dal ik den kop zie ; maar misschien weel meesier Willem Wonlinan er wel wal van, antwoordde deze, den heker opnemende.

«O! gij hehl ook den verkeerde aangesproken, ik meende uw anderen huurman,quot; hernam Mont-oorl. die zich met Vincent van Swauenhurg onderhield.

quot;Messire l'crrol! ' zeide nn de nieuwsgierige tot den hoofdman der Zwarle Bende, die aan zijne linkerzijde zal, «ik bemoei mij reeds een hall' uur om Ie onldekken, waar hel wilde zwijn geleefd heel'l, dat thans zijn kop hier op de tafel heell moeten leveren, en ik kan het niet le weten komen. Onze gaslheer weel hel niel, maar verwijst mij lol u, en mijn huurman de hrave burgemeester heeft hel zoo druk, dat hij mij nauwelijks le woord kan staan : indien het geen geheim is, verplicht mij dan door hel mij le zeggen; ik hen een groot liefhebber van de jacht.quot;

«Hel is iu hel minst geen geheim. Heep!quot; antwoordde Perrol vriendelijk, nadat hij zich beleefd gebogen had, voor den ridder Sweer van Monlloorl mei wien hij gesproken had, «en indien ik had kunnen raden, dal hel u eenig genoegen kon veroorzaken, had ik het u wel gezegd; maar, op mijne eer! Ik was zoo druk in gesprek, dal ik niels van uw vragen geboord heh. Gisteren laat in den avond ontving ik hel zeil ten geschenke, en zond hel aan onzen gaslheer, niet wetende, dal wij hel hedenavond hier zouden aantreflen ; hel koml langs de Maas en is zeker ui een der hosschen van Luik gescholen.quot;

«Zijl sjij in de gelegenheid om de nieuwsgierigheid van onzen edelen gasl le bevredigen, Messire?'' vroeg Monlloorl lachende.

«Vrij wel. Heer Hnrggraaf!quot; anlwoordde Perrol vroolijk, «het is een geschenk van mijn vriend Willem van A ren berg, die mij reeds lang beloofd had een stuk wildbraad te zenden.quot;

«Van den (iraaf van der Mark ? vroeg Moiitl'oorl.

«Van denzelfden,quot; hernam Perrol, en vervolgde lachende, terwijl hij om zich heen zag, want de meeslen luislerden oplellend, toen hij den naam


-ocr page 172-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

8

van zijn vriend noemde; «fiij weet, men noemt hem gewoonlijk h' SmifjUcr ilrs Ardnnirs, en niet iieiieel te onreclil. Welnu, hij schreef mij, «Int, dani' hij mij niet kon komen bezoeken, hij mij zijn evenbeeld overzond; dut hij nog gezond en even sterk was nis het wilde zwijn, loen het nog leefde, en hoopte, dut wij even spoedig met onzen Hissehop zouden klaar komen, als hij met dien van Luik; en zoo eindigde hij zijn brief: «gij zult spoedig vernemen dal den eerwaarden vader. Lode wijk van Hoiirbon, de buik is opengereten door hel wilde zw ijn van de Ardennes ; want hel heeft goede en sterke slagtanden.quot;

«De Ardennes zijn wat verafgelegen,quot; zeide de lieer van Warhtendonek gemelijk, «jammerdal wij hier nimmer hel genoegen van zulk een wilde-zwijnenjaehl kunnen genieten.quot;

»lk geloof u gaarne,quot; hernam Perrol; «maar een liefhebber moet zich niet door een kleinen alstand laten afselirikken: als gij eens jachtlusl gevoelt. Meer Hidder 1 dan geef ik n een brief mede aan mijn vriend van Areuberg, die even gedienstig voor zijne vrienden, als lastig voor zijne vijanden is.quot;

«.Maar sebreef hij u niets bijzonders van zijne bemoeiing met den Hissehop, Messire ?quot; vroeg Hendrik van Mjveld.

Hierop werd het gesprek weder algemeen, en men onderhield elkander over de Luiksehe zaken, in verband met den wapenstilstand, dien Maximi-liaan met Frankrijk gesloten had, over de aanslaande komst van jonkheer Engelbert, broeder van hertog Jan van kleef, dien men verzoeht had den rang van voogd van hel bisdom op zich te nemen; en Hendrik van INijveld, die den vorigen dag geweigerd had zich tol ridder Ie laten slaan, liet zich herhaalde malen in hevige bedreigingen en schimpredenen tegen Hissehop David uil.

Toen hel eerste gerechtwas afgeloopen, werden de schotels op bevel van den hofmeester weggenomen, hel bovendsie tafellaken van de tafel gelicht, en het tweede of laatste gerecht opgedragen. Appelen en peren, van onderscheiden soorten, en zelfs reeds druiven waren er in overvloed; ofschoon men die anders incest gewoon was voor het eerste gerecht op te zetten. Behalve inlandsche kazen, vond men kaas van (lornwallis en van hrië en beste boter, om bij hel brood te gebruiken, in het midden van de tafel stond een groote koek of taart van marsepein, waarop in gekleurde suiker de overwinning aan de'Vaart was voorgesteld; men zag hel blokhuis, waarop zich een paar mannen ver-loonden en de brandende noodviiren, benevens eenige vluehlende ruiters en voetknechten, die vervolgd werden door de Llrechtsche stalbroeders en poorters, liet naluurlijkste waren de wapens, die op de banieren prijkten, en in het bijzonder dat, hetwelk op de paardenhoes van den voornaamslen krijgsman was geschilderd; het was een schaak-hord van zilveren sabel, bel wapen van den Burggraaf. Kr bevonden zich ook zoogenaamde Leuven-sehe koeken, vergulde, en kruidkoeken, roltioclen. zijnde vleesch-en eierkoekjes; voorts vijgen, amandelen en dadelen, en vele soorten van conliluren. Suikergebak was er onder allerhande gedaanten en kleuren, meest in den vorm van schildjes of rozen; de eersten dezer w aren, of met elfen kleuren afgezet, zelfs dikwerf geheel verguld, of men had er wapens of naamcijfers en spreuken van de gasten op voorgesteld, terwijl de laatsten met kaneel, saU'raan, anijs, of andere specerijen bereid waren.

Terwijl deze verandering van gerechten plaats had, waren eenige lieden bezig geweest, om uil de deuren achter de schenktafels een menigte wapenrustingen in de zaal Ie dragenen op de groote bank te plaatsen, die rondom den wand liep: strijdbijlen en hamers of strijdkolven, zwaarden, degens, voel- en handbogen werden aan de spijkers opgehangen, die men reeds van Ie voren in bet eiken beschot geslagen had, en onderscheiden vaandels, waaronder men de banieren van desleden Dordrecht, Delft, Hotterdam en Neusden opmerkte, werden bij de ramen in daartoe bestemde ijzeren oogen vastgemaakt. Het in de zaal brengen en nederzetten van deze wapenen, geschiedde met zooveel orde, en zoo zacht, dal slechts weinigen der gasten bemerkten, dat er iets bijzonders voorviel, en dezen bewaarden nog ten gevalle van den gastheer hel .stilzwijgen; (tok was het gesprek aan de tafel zoo levendig, en er waren zooveel knapen, pages en tafeldienaren in de zaal, dat zulks niet te verwonderen was.

Toen alles gereed was, verzocht de Burggraaf de gasten, hunne bekers Ie laten vullen, waarna hij opstond; zij, die achter de tafel stonden, traden op een wenk van meester (Jijsbert naar de einden van de zaal. Montfoort boog zich, en zeide toen met vuur, terwijl hij zijn drinkschaal in de hoogte hief:

»Nog eens. edele Hidders! edele Heeren en welgeboren mannen! heet ik u welkom aan dezen disch, en breng u dezen dronk toe Ier eere van hel Sticht en deze overwinning. Laat uw oog gaan langs den muur van deze zaal, die nimmer met


-ocr page 173-

DE

9

cdelor versierselen prijkte! wanl iiij draagl He rus-lin^en en de wapenen van hen, die door n\v moed verjaagd ol' verslagen zijn; en de hanieren der sleden, die, door den landvoogd van den Ooslciirij-kcr gedwongen, de wapenen legen n hadden aangegrepen, wapperen, door nwe dapperheid vermees-lerd, hoven onze hooiden. Ik drink dus Ier eerc on/er overwinning, en dal w ij allijd moge zegevieren !quot;

De gaslen, die, mei limine liekers in de hand. allen hijna op liclzelfde oogenhlik waren opgestaan , hoorden zijne woorden mei geesldril'l aan. Toen hij zweeg, hieven zij de hekers hoven hunne hoofden op, en riepen luid: «Hoezee! leve Ulreehl ! leVc de overwinning ! de Hodiselieii hoven ! leve Monlfoort! hoezee ! voor hel Slicht en Sl. Maarlcn !quot;' en ledigden de bekers lol den hodem.

Ken vreugdegeschreenw, aangeheven door hel \olk, dal nog huilen verzameld was, heanlwoordde hel gejuich der gaslen, die zich omwendden, en Irolsch op hunne zegepraal en verhit door den reeds gedronken wijn, mei oogen, die van moed en geesldrill sehillerden, de wapenen en banieren beschouwden, die op den \ijaii(l veroverd waren. Terwijl zij den arm dreigend naar de zegeteekenen uilslrekleii, riepen zij nog eens driemaal: «Hoezee!quot; toen liet de slem van Vincent van Swanenhurgh ziidi boven allen booren, en riep :

«Mijne Heeren ! liet zij mij veroorloofd een dronk in lestellen.'quot; Hij vervolgde gebiedend : «Op ! knapen en pages ! op! knechten! vult de bekers.quot; en loen eraan zijn hevel voldaan was, en deze weder terugtraden, riep hij, lerwijl aller oogen op hem ircricht waren: «Mijne Heeren ! ik drink op de gezondheid van onzen gastheer ! Allijd zij zijn huis gelukkig, altijd zijne banier verwinnaar ! Heer linrg-gi'aal', zoo zij het!quot; en terwijl hij zich voor dezen hoog, dronk hij. «Hoezee! Monlfoort! dal hij leve!quot; riepen de gasten met drift en ledigden de volle bekers. Deze boog zich met een edelen zwier, en daar zijne dunkheluighig door hel gejuich zijner ,«asten niet kon gehoord worden, bedankte hij ben, door met zijne hand Ie wenken en haar op zijne borst Ie leggen, lerwijl hij dronk.

\ii zette men zich weder neder om hel tweede ge-rechl eer aan te doen. en den wijn werd weder mei volle bekers en schalen gedronken; het gesprek en gejuich werden boe langer boe levendiger. Allen zwe-jicn cellier, toen Monlfoort opslond en zcide .

«Mijne llecreii en dappere vrienden! ik verzoek

Ln op te slaan en nwe bekers Ie lalen vullen voor den dronk, dien wij zullen doen.quot; De pages en knechten naderen om Ie schenken, en de, gasten wachten, allen staande, naar hetgeen de gastheer zon zeggen.n op te slaan en nwe bekers Ie lalen vullen voor den dronk, dien wij zullen doen.quot; De pages en knechten naderen om Ie schenken, en de, gasten wachten, allen staande, naar hetgeen de gastheer zon zeggen.

«Mijne Heeren!quot; zeide Monlfoort plechtig, «wanneer men een rechtmatige zaak voorslaat, zooals wij, en met zwakke kraclilen moei kampen legen geweld en overmacht, dan, dan, inijiie Heeren ! doet het goed aan het hart van elk braaf man, dal men bijstand en geiiegenlieid vinden maji:. Zoowel de goede Heere (ïod en Zijne iiilverkoreneii, als de menschen, hebben ons niet verlaten! De hulp van (iod beeft ons gisteren klaarblijkelijk de overwinning doen behalen, welke de bijstand onzer vrienden ons met hunne armen heelt helpen bevechten. Dezen morgen hebben wijden Hemel en mijn heer Si. Maarlcn geknield onzen iiedcrigen dank loegc-bracht ; thans zullen wij, met den beker in de hand, de gezondheid drinken van den gediichten heer, onzen goeden vriend en bondgenoot, zijne majesleil bodewijk den Kilde. Koning van Frankrijk* — Messire Perrol ! dat hij leve !quot;

De Uurggraaf knikte met het hoofd naar Perrol, die zich boog, en de gasten riepen: «Dat hij leve ! leve onze bondgenoot !quot; dronken, en gingen weder zilleii. Ken hunner echter, die schuins over den vreemden riiiterboofdmaii zat, brachl wel den beker aan zijne lippen, maar zette hem half geledigd weder neder, hetzij de ingestelde gezondheid den heer Coenc van Baerbergh niet aanstond, of dat hij reeds le veel wijn iicdmnkcii had : hetgeen men misschien mocht veronderstellen, als men de roodheid en verhilheid van zijn gelaal in aanmerking nam. Perrol vestigde eenige oogenblikken zijn vor-schenden blik op hem; maar daar de Jonge edelman mei zijn buurman. Steven van Zuijlen, in gesprek was, zoo zag bij niet, dat men op zijn gedrag had gelet.

Hel hoofd der Zwarte Bende stond nu op; hij droeg een langen rok van zwaar, zwart fluweel, en het overige van zijne opperkleeding was van dezelfde stof. Het kleed was rondom mei randen van zwart inarter omzet, en op de borst opengesneden, w aardoor zijn zwart, zijden wambuis zicbl-baar was; hel kleed kon echter dicht geknoopt worden met gouden knoopen, waarin een robijn gevat was. Ken fraaie gouden keten met een slot, waarin een oni\ zal, hing om zijn hals; een rijk liewcrkte dolk, aan een gouden keten, slak in zijn gordel, die met een kostbare gesp gesloten was, en zijn lange, fraaie degen, waarvan de opengewerkte knop halverwege tol zijne borsi reikte, hing aan zijne linkerzijde. De mouwen van


-ocr page 174-

OLTMANS, DK SCHAAPHERDER.

10

/ijn kleed roiklen lialverwogc lol don lit'nedcniirin; (locli men ziii; zeer wcinij; van de nauwsluilondo mouw van zijn vvamluiis, omdal hij aan elke hand een i'oodlcdcrcn haiidschocn droc}.', wiens hoven-einde met ftoiid gehoord was, en die hoven de hand door een rijken annhand werd vasliïehonden.

«Mijne llquot;ei'('ii en waarde lalei\ricnden !quot; zcide l'errol los weg, en mei een aangename slem. «de edele ridder, aan wiens lal'el wij gezelen zijn, heeft de oplellendheid gehad mijn edelen en beduchten meesler Ie gedenken ; mag hel mij vergund zijn, hem en n voor uwe welmeenende wensclien dank zeggende, Ie drinken op de gezondheid van de nieuwe ridders, die hier zijn aangezeten, en op alle dappere verdedigers in lie! algemeen van de rechlmalige voorreehlen uwer land- en sladgenooten ? Leven de ridders en alle dapperen, mijne lieeren !quot;

Zijn dronk werd mei gejuieh onlvangen, en andermaal werden de hekers geledigd, en de vroo-lijkheid hegon hoe langer hoe Inidruehliger Ie worden : ofschoon men aan l'errol, die nimmer had geweigerd bescheid Ie doen, niel kon hemerken, dal hij iels gedronken had.

Nog zeer vele dronken werden er loegehrachl : hij voorbeeld: mijnheer Sl. .Maarten, de lloekscben, de hertog van Kleef, jonkheer Engclhcrl, l lreciili Amersfoorl, Monll'oorl, de regeerin};, de schnllci ijcii' de poorters enz., zelfs kreeg de Zwarte Rende ook hare benrl, en Perrol merkle op, dal de lieer Van Raerbergh ook loen een vijand van hel edele druivennal scheen Ie zijn. Hij grinilacble, en zag met medelijden naar den jongen man: wanl hij begreep dal deze verloornd op hem was, omdal Monlfoort, Perrol, in plaals van Van Haerhergh, den beslissenden aanval op den Stadhouder had laten doen. Mij was cellier Ie lislig en Ie geveinsd, om zich hierover openlijk beleedigd Ie loonen, en daar niemand anders de minaehling van den half beschonken edelman hemerkle, zweeg hij ; evenwel zwoer hij in zijn hart wraak te nemen over dezen hoon.

«Maar waarom, Messire ! heb! gij op onze gezondheid gedronken ?quot; vroeg de heer Van Swa-nenbiirgh, die ook den vorigen dag lol ridder geslagen was, «daar gij geweigerd bebl, om zelf ridder te worden ?quot;

«Evengoed, Heer!quot; hadi gij deze vraag aan Mijnheel' van Niju'ld kunnen doen,quot; zeide Perrol lachende.

«O! wal mij belrefl,quot; riep Hendrik van N ij veld mei vuur, «ik hch een duren eed gezworen geen ridder Ie worden, voordal ik den gebalen bastaard gedood, of voor altijd verdreven heb van zijn bisschopsstoel; maar gij hehl zulks niet gezworen.quot;

«Op mijne eer, neen. Heer !quot; antwoordde l'errol vroolijk, »ik heb zooveel haal niet legen den geeslelijken heer, onder wien ik genoodzaakt ben geweest eenigen tijd te dienen, en die mij waarlijk hooger achlle, dan ben, die hem getrouw waren; ik zon dus om dien hisschop de eer niet van de iiand gewezen hehhen om door den edelen Rurg-graaf tot ridder Ie worden geslagen.quot;

«En wat bewoog u dan, Messire! om ons verzoek af te slaan Vquot; vroeg Moiitfoorl, die zich in het gesprek mengde.

«Op niijne eer en hij mijne Itanier, edele gastheer!quot; antwoordde Perrol, »ik zon u kunnen zeggen, dal ik er nooit eenig belang in gesteld heb, om deze waardigheid Ie verkrijgen, maar ik had zeker niet kunnen naliiten om van deze gelegenheid gebruik te maken ; doch de edele vorst, welken ik dien, heeft mij toegezegd, dat hij mij hij de eerste gelegenheid met de ridderlijke waardigheid zou vereeren, en hol is om hem niet voor het hoofd Ie stoolen, dal ik gisteren heb moeten weigeren om door uwe hand tot ridder geslagen te worden.quot;

Terw ijl dit gesprek werd voortgezel, tikte (loene van Haerhergh vrij onzaclit met zijn mes op den rand van zijn bord, en verzocht elkeen om zijn beker te laten vullen, en daar hij dronk ter eere van de edele vrouwen en jonkvrouwen van hel Sticht en alle lieve vrouwen en meisjes, was het niel te verwonderen, dal meu hem met een vroolijk gejuich bescheid deed.

«Meester Raernt van Kverdhig!quot; riep nu Gerard van Zoudenhach lot zijn ambtgenoot, die schuins over hem zat, »ei lieve, heb de goedheid Messire Perrol te verzoeken u dien schotel met rollioelen eens aan te geven.quot;

»Met genoegen,quot; antwoordde de burgemeester; doch voordat hij het verzoek aan Perrol deed, vatte deze den bedoelden schotel reeds aan, en zeide: »ü. Ridder Van Wachtendonck! geef deze lekkernij eens aan uw hmirman, dan kan hij den braven meester Zoudenhach hedienen ; ik moet u zeggen, dat het gerecht zijn smaak eer aandoet.quot;

»I)an zullen deze kruidkoeken n zeker niet bevallen, Messire!quot; hernani Zoiidenbach vroolijk, »mag ik de eer hebben n dezen scbolel als plaatsvervanger Ie doen toekomen ?quot; Toen de schotel vóór Perrol was nedergezet, en hij de koekjes geproefd | had, riep hij; »op mijne eer, Rui'gemcestcr! dat is


-ocr page 175-

DE MAALTIJD.

II

lekkere waar, hel is een knappe kok,'jdie/e gehak-ken heeft, of ik weel er niels van.quot;

«Hel is geen kok, Messire !quot; zeide Itaernl van Kverding, »het zijn de nonnen van Ooslhroek, die heide deze gereehlen vervaardigd hehhen; daar irinds vó(')r meester (Jroenevelil staan er nog meer, als zij n bevallen, de nonnen zijn er voor heroemd.quot;

«Hij alles wat lekker is!quot; riep Perroi lachende, »ik had het moeien proeven, dat hemelsehe maagden alleen znlk lekker gehak konden hereiden. liij mijn ziel ! mijne lleeren ! indien ik in staat was om genoeg Latijn te prevelen, zon ik de pij aandoen, om hieehlvader van znlk een lekker klooster te worden. De vingers, die zulke lekkernijen gekneed en gekruid hehhen, moeten schoon zijn; helaas! waarom zijn de lieve nonnen niet hier, ik zon haar dankbaar de handen kussen.'

»(!ij schijnt geen vijand van de vrome zusters Ie zijn,quot; riep Vincent van Swanenhurgh vroolijk ; »zeg eens, Messire ! gij hebt zeker in Frankrijk of elders wel eens een vrouwenahdij of nonnenklooster berend, of een onschuldige non door lieldesver-klaringen het hemelsche voor hel aardsche doen vergelen.quot;

«Mij mijnheer St. üeorge ! dat is wel eens gebeurd, Heer Ridder!quot; antwoordde Perroi lachende, «maar op mijne eer! zij verdienen zelden, dat men eenige moeite om haar doel ; er zijn meer oude dan jonge bloemen in een klooslerluin ; geloof mij vrij, en hel heefl heel wal moeite in. die lieve zusjes Ie zien en te spreken. Indien de god der liefde met u is, en u er eene doel ontdekken, die de moeite en uwe liefde beloont, dan loopt gij nog gevaar, om, als hel ontdekt wordt, de gehcelc geschoren wereld op uw hals te krijgen. Want de nonnen en abdissen zijn jaloersch, mijne lleeren ! en, hij vrouw Venus! men kan toch niel op een geheel klooster verheven : lernauwcruood kan een vetgemeste paap, die niels anders te doen heefl, hel er in uithouden.quot;

«Gij will ons doen gclooven, Messire!quot; zeide C.ocne van IJaerbergli spollend, «dal er geen lieve nonnetjes zijn! maar, bij Si. Agncs ! dan inoesien wij het niel heter welen! mogelijk is hel u nim-mer gelukt haar oog lol n Ie Irekken.quot;

«Ha ! Ha!quot; lachte IVrrol, en zag met niedelijdcn naai* den jongeling, «gij hoort bel, mijne lleeren ! de heer van Hacrhergh beschouw l mij als Ie ellendig om hel bar! van een klooslerduilje Ic ver-seliidken ; op mijne eer ! bij denkl, dal w ij beginnen Ie leven evenals hij.quot;

..Welnu,quot; liep ilendrik van Nijvcid, ..vertel dan eens wat, Messire Perroi! en wij zullen gclooven, dat gij een schrik der vronwcnklooslers en abdijen geweest zijl, en op uwe gezondheid drinken,quot;

..Vertellen ! ha ! dat is niets,quot; zeide van Baer-heigb, zijn beker ledigende ; «.Messire Perroi komt van verre landen; wie zal hel onderzoeken ?quot; en bij vervolgde lachende, terwijl hij den hekel in de hoogte hield: «Schenk! schenk! wij moeten drinken op de gezondheid van hel boold der Zwarle Hende Iquot;

«Slil, lieer Cocne !quot; zeide Steven van /nijlen. die naast hem zal, «maak geen Iwisl : wij zijn immers bij elkander om vroolijk Ie zijn.quot;

.luist loen Itcijer van Itroechuijsen, zoodra zijn buunnan van l{aerbergh zich stilhield, een verzoek aan Perroi wilde doen, stond de llurggraaf op, en zeide: «Ldcle lleeren en waarde vrienden ! de eer, welke gij mij aangedaan hebt door dezen maaltijd met uw bijzijn Ie vereeren, zal door mij nimmer vergeten worden ; moge de vriendschapsband, welke dezen avond als hel ware nog nauwer is toegehaald, ons nog sicrker en onverw inhaarder maken. \ eroorloofden de plichten, welke velen uwer Ie vervullen hehhen, hun langer aan dezen disch Ie vertoeven, op mijne eer! hun gezelschap zou mij te veel waard zijn, om hen Ie laten gaan ; maar bet welzijn der slad en der brave Inirgcrij verbiedt mij deze daad van vriendschappelijk geweld. Ontvangl dan nogmaals mijne dankbetuiging, en drinken w ij nog eens, edele Ridders! edele lleeren en welgeboren mannen ! op de door ons bevoclilen zege.quot; Toen hiel hij den beker op en riep: «Zege! zege! weg met den lüsscbop en /ijn aanhang! Ulrechl boven !quot;

Driewerf werd deze kreet door de gasten aangeheven, waarna zij opstonden. «Wat u betreft, die niel genoodzaakt zijl u Ie vcrw ijderen, mijne lleeren !' riep Monlfoorl, «ik bid n, vertoeft nog een oogenblik, indien n hel onthaal, dal gij omvangen hebl, len minslc niel heefl afgeschrikt.quot;

De meeslcn der re^eeringspersonen. zoowel als de overslc hoplieden der schutlerij namen van Monlfoorl en de overige gasten afscheid, en verwijderden zich. Sommigen der edellieden, onder welke heer (Jerril van ij veld, die den geheelen avond hel woord niet lol Perroi gericht had, voornamelijk de hejaardslen, voliiden hun voorbeeld, en loen zij verlrokken waren, noodigde Monlfoorl de gasten, die hem niel verlaten hadden, wederom uil om plaats Ie nemen. Van de Inl'cl was in dien liisschcnlijd hel tweede jjereehl, zoowel als hel tafellaken afgenonien, en zij die (verlrokken waren, hadden, evenzeer als zij die bleven, limine handen


-ocr page 176-

OI/nUINS, OF SCIIAAPHERDKR.

12

ticwasschen in de bekkens, die men imn IkkI aangeboden en afgedroogd aan de dwalen of' ser-veiten,

«Ik dank u, mijne vrienden ! dat iiij mij niet verlaten hebt,quot; zeide Montfoorl vroolijk ; »laul u naar \vel}.evallen schenken, nagel- en peperwijnen, hippokras ol' gewarmde wijnen ; drinkt betgeen n aanstaat ; ik hoop maar dat meester (Jijsbert, zoo laat op den avond, zijne behaalde goedkeuring niet verliezen zal. Ziet, daar komen ook al reeds de kaarten ; die geld te veel heelt, kan nu wat verzeilen, of met een ander spel verspelen; men heeft gezorgd voor teerlingen, en met het verkeerbord en een vroolijk onderhond hoop ik, dal ^ij u niet zuil beklagen, dal gij gebleven zijl.quot;

«Leve onze gastheer !quot; riepen zij allen, toen de quaerlen, de taerningen en het (piaeekbord op de tafel werden gezet, en de meesten gespten dadelijk de beurzen los, die aan hunne gordels hingen, of vroegen hnn geld aan hunne pages of knapen.

«Leve de vreugd !quot; zeide lie ij er van Hroechuijsen, terwijl hij een der lederen zakjes opende, waarin de dobbelsteenen waren, en deze in den beker deed. «Heer Van Waehtendonek ! ik wil mijn geluk eens tegen u beproeven, ik heb nog wat goede munt medegebracht, al heb ik geen wilde zwijnen medegenomen.quot;

«Het is goed, ik wil het wagen; maar voor den duivel!quot; zeide deze lachende, «die meester Van Everding zag mij aan alsof een burgemeester geen wild] zwijn kon ten geschenke geven.quot;

«En toch zal hij er wel een in zijn wapen hebben, ha! ha!quot; hernam de andere. «Maar waarom spelen wij ?quot;

(icdurende eenige oogenblikken hoorde men niets dan hel geluid der dobbelsteenen en den klank van het geld of bet gesprek der spelers.

«Heidaar, Messire ! Messire IVrrol!quot; riep Oocne van Baerhergh nu luid, en men kon aan zijne stem hooren, dal hij reeds niet weinig gedronken bad, «waar blijft de geschiedenis van de schoone non van... van... Mn, verhaal eens, als gij durft!quot;

«Durft!quot; riep Perrol lachende, en Hendrik van INijveld zeide luid : «Ja ! komaan, Messire ! laat u niet langer bidden ; wij zijn geheel gehoor, en onze beste vriend Van Baerhergh kan anders niet rusten.quot;

«Waarom niet liever eens met de sleenen geworpen?quot; merkte Perrol aan, «ik beu gestemd om Ie drinken en te spelen : maar dal is ook het al.quot;

«Nu, wilt ,nij ons niets van uwe kloostcrlieljes verhalen 1quot; zeide Willem van Waehtendonek glimlachende, «welnu, Messire! draag dan iets anders voor, al ware hel ook maar een liefdesgevalletje met een heidensch meisje.quot;

«Leven de heidensche deerns met hare zwarte oogen ! zoo leelijk als zij in baar ouderdom zijn, zoo lief zijn zij in hare jeugd. O ja, Messire! voldoe aan liet verzoek van den ridder,quot; riep Jan van Middachten en dronk.

«En wal zijn dal voor lieve kinderen, die den heer van Middachten zoo vuur doen vatten ?quot; vroeg Perrol vroolijk.

«Hij spreekt van heidens, gij kent dit gespuis immers wel, Messire ?quot; zeide Montfoorl lachende, terwijl hij aan heer Heijer, die nu met hem speelde, twee goudstukken betaalde, «hij bedoelt de Bolie-miens, begrijpt gij het nu ?quot;

»0 ! ja. Heer Burggraaf!quot; antwoordde Perrol ; hij scheen zich een oogenblik in zijne gedachten te verdiepen, en draaide den beker, dien hij in de band hield, rond. Toen riep Coene van Baerhergh : « zal het noodig zijn, om n den naam van dal volk in meer talen te zeggen ? want gij ...quot;

«Neen, Heer!quot; riep Perrol met drift, en hem in de rede vallende, «ik dank onzen edelen gastheer voor zijne inlichtingen, en heb die van u niet noodig.quot; Hij wierp een vertoornden blik op den edelman ; daarna gaf hij zijn beker aan Vidal, die achter hem stond en zeide stroel: «Vidal! vul hem met hippokras.quot; toen deze, die geheel in rood laken gekleed was, zich gehaast had aan zijn bevel te voldoen, keerde hij zich tot de gasten en zeide vroolijk: »0p uwe gezondheid, mijne vrienden! ledig ik dezen beker, en zal u trachlen genoegen te geven; maar ik bid u, onthoudt toch wel, dat gij mij dwingt om iets Ie verhalen, dal u misschien in slaap zal doen vallen ; beproeft dus uw geluk legen elkander, terwijl ik spreek ; indien uwe oogen dan toevallen, draag ik er alleen de schuld niet van.quot; Dil zeggende dronk hij ; sommigen volgden zijn raad, en hij begon, met zijn arm op de tafel leunende :

«Het volk dat gij dan hier heidens noemt, en waarlijk niet oneigenaardig, want het zijn verdoemde beidenen, die even weinig eerbied hebben voor mijnheer St George en de heilige jonkvrouw Maria, als voor eens anders eigendom, heet in Italië Zinga-ri ; gij ziel dat wij er van onderricht zijn,quot; zeide hij lachende, wierp een blik op heer Coene, en vervolgde: «Indien ik al onder de meisjes van de onderscheiden heiden-benden, die ik m Klankrijk, Spanje of Italië gezien heb, en eenige heb aange-irolleii, welke mij door hare vurige kussen en omhelzingen eenige geldstukken gekost hebben, zoo


-ocr page 177-

kan ik toch verklaren, Meeren! dal er maar ééne geweest is, die ik bemind hel). 0 ! indien flt;ij haar gezien liadl, gelijk ik haar hel eerst zag, gij zoudl haar, evenals ik (oen deed, geheel uw hart geschonken hehhen. Zij was niet gmol, maar gezel; iets heigeen mij hier in uwe vrouwen en meisjes ook bevalt: maar hare gestalte was zoo welgemaakt, hare bewegingen waren zoo vrij, zoo los en ongedwongen, dat alleen de Oostersche sclum-nen haar konden evenaren. 13e beer van Mid-dachlen sprak van zwarte oogen, o ! schooner zijn er zeker niet, dan de naluur haar geschonken had. Maar waartoe zou ik u meer verhalen ? gij zondt mij niet gelooven; alleen wil ik u nog zeggen, dal zij zoo blank niet was, als sommige vrouwen in deze landen. Zij was bruiner, maar even zacht, ja, nog zachter van vel, vergeelquot; het mij, mijne lieeren ! ik kan niet tegen mijn hart spreken, zij was schooner; haar bezit beloofde meer genot dan dat uwer vrouwen. Ken rijke, udellijke vrouw had het meisje in hare jeugd lot zich genomen, en haar laten onderwijzen en doopen, maar baar evenwel de kleederdracht laten behouden, waarin de beidensche meisjes verschijnen, :ils zij bij de grooten des lands bare dansen uitvoeren. De eerste maal dat ik Ganita zag, was op een morgen, toen zij hare meesteres naar de kerk vergezelde. O! hare houding, haar gang was zoo bevallig, het beloop van haar hoold en baar boezem zoo schoon en edel, en tevens zoo wellustig, dal mijn jeugdig hart op eens vermeeslerd werd. ik zwoer niet te rusten voordat zij de mijne was, en vervolgde haar sedert dat oogenblik ; maar helaas! zij lette niet op mijne gebaren en oogenspraak, waarmede ik haar mijne liefde trachtte bekend te maken. Meermalen trachtte ik in bet vervolg baar op straal of in de kerk aan te spreken, doch vergeefs; wilde ik niet alles wagen, zoo moest ik geduld hebben; Ganita was doof voor de betuigingen mijner liefde : zij scheen van steen. Eindelijk was ik op het punt om alles op het spel te zeilen, toen ik vernam, dal de edelman, in wiens huis zij opgevoed was, een groot feest zou geven, waarop de gasten gemaskerd zouden komen, en waartoe de uitnoodigingen waren rondgezonden. Doch eer ik vervolg, mijne lieeren ! moet ik u nog zeggen, dat ik lot nog toe niet dan verkleed gewaagd had in de stad Ie komen, waar zij woonde. Vier uren verder en over de grenzen van hel kleine gebied, lag mijne ruiterbende, en de twee stalen waren elkander vijandig; maar ik verachtte hel gevaar; haar tc , zien en te spreken was het verlangen van mijn hart. Met eenigen mijner ruiters langs hij wegen benaderd, gelukte hel mij eender genoodigden en zijn geleide te overvallen ; ik ging in zijne plaats, vertoonde de uitnoodiging, en zette mijn voel in de feestzaal, terwijl hij, dien men vcrwachtle, gevangen werd gehouden. Te midden van het gewoel der gemaskerden, van al die pracht van kostbaarheden en zijde, sehitterendc door het licht van ontelbare waskaarsen, zag ik alleen haar, die ik beminde! Was hel een toeval of de wil van hare meesteres 1 ik wist hel niet; zij alleen droeg geen masker. O! haar gelaal was zeker te schoon om het te verbergen. Te midden dus van de bevallige vrouwen, die mij aanspraken, mij aanraakten met hare schoone armen, welke veelal onbedekt waren, die tegen mij werden aangedrongen, zij die veelal ternauwernood een lijn en doorschijnend kleed droegen, om hare edele leest te laten bewonderen, te midden, mijne lieeren! dezer van vermaak dartelende menigte, zag ik alleen ééne vrouw ; hel was Ganita ! Helaas ! vergeefs trachtte ik haar tc naderen ; eerbiedig stond zij achter den zetel van hare meesteres ; maar zij die mij omringden, lieten mij geen rust ; want het onzalige kleed, dal de edelman, wiens plaats ik had ingenomen, gekozen had, was dat eens toovenaars. Vergeefs trachtle ik mij met mijn tooverstaf ruimte Ie maken, elkeen viel mij met vragen lastig, en luid beklaagden zich de schoone nieuwsgierigen over mijne domheid of onbeleefdheid, want ik kon en durfde niet antwoorden, en evenwel zou ik den ineesten vrouwen gaarne met een kus den mond gesloten hebben.quot;

»Gij maaklet niet veel baast, Messire !quot; zeide \an Baerbergh, en grimlachte spottend, »en dat voor een ruiter; dal is een lange liefdeshistorie.— Heer van Lanskroon ! hel is uwe beurt om te werpen.quot;

«Vervolg, Messire! zeide Hendrik van INijvcld snel, »gij zuil er ons mede verplichten.quot;

»Vidal!quot; riep Perrol, zoodra van Baerbergh sprak; en toen deze zijn beker gevuld had, dronk hij en vervolgde : »Mcl vermaak, mijne lieeren ! een verwaande zol zou in mijne plaats Ganita dadelijk opgezocht hebben ; niets was gemakkelijker dan dit ; maar hoe kan men zonder opzien te verwekken, een dienstmaagd in een groot gezelschap aanspreken, als men door een aantal vrouwen vervolgd wordt ? Hoe zou hel mogelijk geweest zijn haar mijne liefde bekend te maken onder het oog van hare meesteres ? Maar tot mijn geluk vereerde de vorst den gastheer met een bezoek, en mijne aanbidsters of liever kwelduivels iiclcu mij alleen.


-ocr page 178-

Üi;ni\ISS, Dl'] SCII.WPIIKRDRR.

u

Hel iicdrani; in de zual vt'niiccnlci'do, en ik hcvoml mij aan hare zijde, ik belioel u niet te verhalen, wal ik haarzeide; ik heiniude liaar met drill; ik hehoel'de de woorden niet Ie zoeken ol' liel'de te veinzen, /ij sidderde, zoodra zij mijne slem hoorde. en verbleekte. O! toen was ik zoo gelukkig, en ik hegon Ie hopen; ik \iille iiare hand, alsof ik haar loekomsiig lol wilde voorzeggen, en terw ijl ik ze zacht drukte, bekende ik haar onstuimig, doch teeder, mijne liefde. Hare hand beefde, en terwijl zij zich vooro\ erhoog, draaide zij mijne hand om, en zag er in.quot;

»Wat ! zag zij er in V w as zij zoo gelukkig ?quot; vroeg lieer Cocne lachende.

IVrrol wenkle zijn knaap om hem Ie schenken.

«Zwijg toch, lieer van Baerbergh !quot; riep Willem van Wachlendonck gemelijk.

en mal

«Voor wien ?quot; vroeg de edelman

Perrol met zijn oog, dat door den wijn en de kwaadheid vuurslralen schoot; maar juist loen hel hoofd der Zwarte lieiidc zijn stilzwijgen wilde verbreken, en de mond zou gesproken hebben, die door woede krampachtig Ie zamen werd gelrokken, zeide de Hnrgiiraaf, die opzag, vriendelijk: «Voor wien. lieer van Maerhergh ! maar ik denk immers voor het geheele gezelschap ; Messire Per-rol spreekt toch op ons verzoek. Mag ik u verzoeken voort Ie gaan. waarde gasl!quot; eindigde hij beleefd lol dezen.

Perrol boog zich en vervolgde: »Zij zag door een kennis, welke allen vrouwen van haar stam aangeboren is, aan de lijnen, die in mijne hand waren, wie vóór haur stond. Zij wederhield met moeite een gil van angst en verwondering, en ze zeide mei een dolle slem, en mij verschrikt aanstarend: »(iij zijl Perrol, gij!quot; Ik beu IVrrol, (IJanita! hernam ik lerslond; o! waarom kan ik ook niet in uwe hand lezen, of gij mij bemint. Toen loonde zij zich bezorgd voor mijn leven, en zij beefde als een riet. o! ik las in haar harl, dalzij mij beminde, en lachte om hare, vrees. Maar zij deed mij iemand opmerken, die in een prachtige, oud Romeinsche draehl gekleed was, en ik weel niet welken Homeiusehen held voorstelde; de onbekende sloeg ons gade en zijne hand ruslte op zijn zwaard. Ik vroeg, waarom zij voor hem bevreesd was, en zij antwoordde mij, dal het de zoon van hare meesteres was. »llij haat u,quot; vervolgde zij, en ofschoon hij niet kan vermoeden, dal gij hier zijl, is bij cchter in staal n Ie bcleedigen en uw masker af te rukken ; want ook hij bemint mij.quot; »En gij Ganita?quot; vroeir ik loen. Zij schudde hel hooiden zeide: »IIem, neen ik bemin hem niel; maar vertrek, vlied! voordal hel Ie laat is: hij is moedig en woest; als hij nadert, zijl i,rij verloren!' Wal zal ik u meer zeggen, mijne ileeren! ik wilde mij niet verwijderen, tenzij ze mij een onderhoud in den Inin wilde beloven, zoo zich daartoe gedurende den nacht de gelegenheid aanbood. Zij weigerde ; maar toen mijn medeminnaar naderde, beloofde zij het mij; aan hem had ik dil geluk Ie danken, en ik verdween onder de menigte.

Twee uren daarna zag ik, hoe zij zich van hare meesteres verwijderde, die naast den vorst dooide verlichte lanen van den Inin wandelde. De vervloekte Uoinein ging met zijn vader achter den vorst; op hel oogenblik, dal hij op een vraag van dezen antwoordde, verdween (Janita in een dei' zijlanen. Ik volgde en haalde haar spoedig in ; ver verw ijderd van hel gewoel der gasten, hoorden wij slechts nn en dan Hauw hel geluid der muziek in de danszaal. Mijn arm om haar heengeslagen, verzekerde ik haar van mijne vurige liefde, en Irachlle haar over Ie halen mij te volgen. Hel kostte mij oneindig veel moeite haar Ie overreden om mijn verzoek niel reeds dadelijk Ie weigeren ; de eerbied en de genegenheid, die zij voor hare meesteres koesterde, noopten haar te blijven, en de liefde, om Ie gaan. Ken gedurige onrust he-zielde haar; zij beefde, en mijne kussen waren zelfs niet in staal hare vrees te verdrijven.

Op eens rukte zij zich plotseling uil mijne armen, vatte mij hij de hand en riep: Vlucht! vlucht! of gij zijl verloren,quot; en trok mij mei zich voort. Zonder Ie welen waarom wij ons zoo snel verwijderen moesten, voldeed ik aan haar verlangen. Een eind wegs verder stond zij stil, luisterde en zeide, naar haar adem hijgende: »lk geloof, dal ik mij gelukkig bedrogen heb; hij was hel niet !' Maar loen ik haar vragen wilde, wien zij bedoelde, en haar met mijn arm wilde ondersteunen, nam zij de vhiehl,:en riep met een slem, die vol liefdeen bezorgdheid was: »Mcgeef n naar de zaal, Perrol! en volg mij niel. De diiisteruis, die onder hel geboomte lieerschle, verhinderde mij haar Ic volgen. Weldra hoorde ik hel geluid barer vlugge schreden niet meer; maar wel dal van iemand, die behoedzaam scheen Ie naderen van de zijde, vanwaar wij gekomen waren. Daar ik niel hegee-rig was om kennis Ie maken met dengene, die naderde, haaslle ik mij deze plaals Ie verlaten; maar de persoon, wiens voetstappen ik gehoord had, scheen beter met de gelegenheid van ilil hoseh bekend Ie zijn dan ik, en hij versnelde zijne


-ocr page 179-

hi: m a Ai/rui),

i:;

schrcdcn. Ik volgde /ijn vooi'hccid, en ciiKlclijk, (li'sciioon liij mij tnisschicii evenwel /on ingehaald hebltcn, slnille ik legen een muur, en \\is( niel meel' werwaai'ls mijne selireden le riehlen; want de grond onder hel hier meer open opgaand ire-hoomle was met dichl slrnikgewas liegroeid, waardoor ik mei mijn (oovenaarskleed niel kon heendringen. Mei voorhijsnellen van een kleinen dolk, tlie gelukkig alleen mijn zwarlen lahlierd sehenrde, sloorde mij in mijne liesehonwing van hel oord, waar ik mij hevond, en ik zag den Moinein mei hel onthloolc, kleine, Itreede zwaard in de hand mij naderen. Vruehleloos had hij zijn dolk op mij afgeworpen, en naderde mij dns omziehlig. Ik wisi geen ander middel om eengeveehl le voorkomen, dan door hem loe le roepen: »\Vie irij ook zijn inoogl, verwijder u, ol vrees de kraehl van den prooien loovenaar!quot; doeh hij anlwoordde niel, maar naderde. Toen zeide ik: «lieer, ik hen ongewapend, hepaal dag en nnr, en gij znll mij op de plaals aanlrellen, die liij znll aanwijzen; maar hij naderde al meer en meer, en laehle valseh. Ik w isi, dal zells een edelman in llalië niel gewoon is een ongewapende le versehoonen ; mij hleel' nu niels anders over, dan de hand onder mijn loove-naarskleed le brengen, en ik Irok mijn degen, dien ik zoo verslandig geweesl was mede le nemen. Hel was ihans mijne henrl om le naderen ; de Itomein begon nu in le zien, dat zijn harnas van goud een sleehle verdediging zou zijn legen mijn langen kling; maar hel was le laai! Hel was een raar geveehl, mijne lleeren ! in den naeht lussehen een loovenaar en een Honieinsehen held, die op leven en dood slreden ; hel was vreemd, omdal hel slrakke gelaal der maskers niel slrookle mei de drillen, die de dragers bezielden : één onzer viel; maar, bij mijnheer Sl. (Jeorge! hel was de loovenaar niel!quot;

Ken zegevierende glimlach verloonde zieii op hel gelaal van IVrrol, en hij vervolgde : »Voordal (Janila genoodzaakl was in de zaal lenig le kee-ren, vond ik gelukkig gelegenheid, haar te nadelen, en beriehlle haar, dal de dwaze jongeling haar niel meer mei zijne aanzoeken zou laslig vallen. O! indien ik hel sehoone heidensehe meisje niel omlersleund had, zon zij gevallen zijn ; zij bad mij le vluclilen, voordal hel gebeurde ruehl-haar werd. Ik kon geen weersland bieden aan hare Iranen en beluigingen van liefde ; ik verliel haar, verliefder dan ooil, en gelukkig mei de be-wuslheid, dal ik bemind werd. Zonder verbinde-ring geraak le ik builen hel landhuis, spoedde mij i

mijne ruilcrs, die mij op een bepaalde plaals waebllen, en slelde den eehlen loovenaar weder op vrije voelen. '

Hier zweeg l'errol, en liel zich door Vidal in-sehenken.

»Hel was wal veel gewaagd, Messire ! vooreen paar sehoone oogen,' zeidc Hendrik van Mjveld ; quot;iiiaar zeg eens, hadl gij veel werk, om n van dien lasligen Homein le onlslaan ?quot;

l'errol dronk jnisl, en Coene van Haerbergh riep luid: «Ho! Ho! dal koslle niel veel moeite; gij boort immers, dal Messire de loovenaar een langen degen had ; indien ik de zoon van hel buis geweesl was, zou ik al mijne knechts en pajics op dien zwarle-kunstenaar hebben afgezonden, om hem met slokken en zweepen die verliefde grappen uil hel hoofd le kloppen !quot;

»Dal zou goed geweest zijn. indien een kinkel zich onder de gasten iremengd had,quot; zeide beer Jan van IMiddaehlen ; «maar in dil geval niel.quot;

»Tol hel middel van den heer van Haerbergh behoorde niel veel inoeds,quot; zeide l'errol lachende; • maar, op mijne eer! het is goed bedacht voor een edelman. Gelukkig had de Italiaan nog zooveel moeds, om mij zelf en alleen te w illen vermoorden, anders zou ik het genoegen niet bebben hier met n aan te zitten. [Kn, bij mijnheer St. (ieorge ! ik vind geen zwarigheid le verklaren, dal ik mij dikwijls van een langen degen bediend heb, maar diea nooit belt noodig gehad om mijne eer of mijn leven te verdedigen.quot;

Van Haerbergh wilde antwoorden, maar Jan van Lanskroon klopte vrij onzacht met den beker, waarin de dobhelsleenen waren, op de tafel en riep : komaan. Heer (ioene! het is uwe beurt, indien gij daar gaat woordentwisten, kunnen wij niel spelen, en gij hebt gewnnnen.quot; Met weerzin scheen deze tol bet spel terug te keeren en bet stilzwijgen le bewaren, en Jan van Middachlen verzocht IVrrol zijn verhaal le vervolgen.

«Ma dien tijd, mijne lleeren !quot; zeide deze, «liet ik niel na (Janila hij herhaling le beriehten, dat ik zonder haar niel leven kon, en dat, indien zij geen gehoor wilde geven aan bet verlangen van mijn hart, ze mij spoedig vóór zich zou zien, ten einde, met gevaar van mijn leven, aan hare voeten te smeeken om mij gelukkig te maken en te volgen. Lang bleef zij doof voor alles ; maar eindelijk overwon de liefde, die zij voor mij gevoelde, en op een nacht, dien ik nooit vergeten zal, verliel zij het landhuis, dat hare meesteres toen bewoonde. Ik waehlte haar daarbuiten ; den an-


-ocr page 180-

OLTIMANS, l)K SCIIAAPHEIIDKK.

deren morgen waren wij heveilisjd legen alle. vervolging: want ik was in mijne eigen legerplaats, en de liefde van (lanita beloonde mij voor al het-geen ik gedaan had om haar te verkrijgen. Van dal oogenblik al' leerde ik haar van dag tot dag hooger schatten; die dagen, mijne lleeren! he-huoren tol de gelukkigste mijns levens. Mijne ruiters zelfs, die meest ruwe krijgslieden waren, vereerden haar en hadden haar lief; zoo goed was zij. Hadden zij door eenig verzuim of eenige misdaad stral verdiend, dan smeekte üanita mij om genade, en menigmaal redde zij een hunner hel leven ; maar gij hadl ook eens moeten zien, hoe de moeder van de Zwarte Bende, zoo noemden zij haar, geacht werd. Gewoonlijk volgde zij ons in een wagen, welke door wille paarden gelrokken werd, en aan elk verzoek van haar werd even spoedig door de ruiters voldaan als aan mijne hevelen; maar ik was niet naijverig op mijn gezag ; want ik beminde Ganita, en zij was zoo goed. Ziedaar, mijne lleeren ! hoe ik verliefd werd op een heidinnelje, en ik acht mij gelukkig, dat geen uwer door mijn verhaal in slaap is gevallen.quot;

»llet geluk loopl mij nu tegen, lieer van Lans-kroon !quot; zeide Goene van Haerbergh, en vervolgde: »Kn is die Ganita, schoon en goed zonder voorbeeld. nog bij u, Messire ? ik heb dien wagen met witte paarden nooit bij uwe Zwarte Bende gezien.quot;

Perrol antwoordde niet, maar zag, half in gedachten verdiept en half luisterende naar het gesprek der gasten, over de tafel. Nu zeide Jan van Monlfoorl, terwijl hij den beker met de dobbel-steenen aan den heer Vincenl van Swanenhurgh overgaf, en voordat van Baerbergh zijne vraag herhaalde: »(iij hebt ons zeer vcrplichl, Messire! Hetgeen gij zoo even verhaaidel, is zeker reeds jaren geleden, niet waar ? maar zeg eens, of gij het geluk hadl Ganita lang bij u te houden.quot;

»() ja. Heer Burggraaf!quot; hernam Perrol, en zijn somber gelaat nam een vrolijke plooi aan, «sedert dien tijd is er reeds zooveel gebeurd; ik voerde haar met mij naar Frankrijk, alwaar zij korl daarna overleed, en nimmer heb ik een vrouw kunnen vinden, die mij zoo beminde als zij.quot;

De gasten dankten Perrol, omdat hij wel aan hun verlangen had willen voldoen, en Goene van Baerbergh zeide M. iDaar de geschiedenis aan deze heeren bevallen is, wil ik het tegendeel niel zeggen ; maar gij znll mij toestemmen, dat bet geen groote kunst is om het bail van een gemecnc heidin Ie veroveren. Hier heb ik een talisman,

Messire! legen welken Ganita niet bestand zon geweest zijn,quot; en hij nam een stuk goudgeld lus-schen duim en vinger, en hield het bij de vlam van een kaars.

«Veel beter dan uw versland legen dezen la-lisman. Heer Van Baerbergh!quot; zeide Perrol, cn hield lachende zijn beker in de hoogte.

»Gij zoudt u bedriegen, Messire !quot; antwoordde van Baerbergh met drift. »Op mijne eer! wij zijn hier in het Noorden gewoon wijn cn geen water Ie drinken ; ik daag n uit om legen mij Ie drinken.quot;

«Neem dal niet aan, Messire!quot; riep Hendrik van Mij veld vroolijk, «want onze vriend, heer Goene, is nog zoo goed, alsof hij niets gedronken had ; zijne tong slaat alleen maar dubbel, omdat hij Ie driftig spreekt. Maar waar blijft onze geestelijke zuster nu ? zullen w ij daarvan niets hooren ? dan is het de schuld van Mijnheer, dien voorstander der hcidinneljes.quot;

»lk bid u om verschooning,quot; zeide Perrol, «maar ik geloof dat wij beter zouden doen om hel er bij te laten ; het is niel aangenaam iets Ie vertellen, dat niel algemeen bevalt.quot;

»En waarom zon het niet bevallen?quot; riep Van Baerbergh, «indien de non maar van een adellijke geboorte is; wanl anders legt gij er niet veel eer mee in.quot;

Doch Perrol stoorde zich niel aan dit gezegde, en noodigde Hendrik van ISijveld uit om met hem Ie spelen ; maar Bijer van Broeehnijsen verzocht den heer Van Wachlendonck een oogenblik geduld te hebben, en lerwijl hij den beker nederzette, overreedde hij Perrol, ten minste met korte woorden iets van de non Ie verhalen, over welke hij gesproken bad, en deze onderwierp zich, hoezeer ongaarne, aan hel verlangen zijner vrienden.

«Welnu,quot; zeide Perrol, «gij verlangt hel, en ik zal trachten u genoegen te geven. U hel klooster le noemen, waar ik Ginlia voor het eerst zag, is onnoodig; genoeg zij belle zeggen, dat de nonnen allen den naam van jonkvrouw droegen, en uit de eerste geslachten des lands afkomstig waren.^Ken edelman, met wien ik in kennis geraakt,^;,f3, onderhield een minnarij met een de'/ geklooslerde jonkvrouwen; hij verzocht mijquot; hem op zekeren nacht te vergezellen, cn ik durfde zijn dringend verzoek niet afsl an; bij die nachtelijke samen-komsl zag ik Ginlia, werd op haar verliefd, en verzocht nu mijn vriend om hem altijd te verge zeilen ; doch met moeite liet zij zich door bare vriendin overhalen om mij le woord le staan. Ik 1 schetste haar mei zooveel vuur hel geluk, dal


-ocr page 181-

l)K MAALTIJD.

17

haar builen het klooster wachtte, dat zij in hel einde uan mijne smeekingen gehoor gaf, en mij toestond haar te schaken. Mijn vriend, die zich vergenoegde met zijne minnares nu en dan te zien, was mij behnlpzaam, en alles liep gelukkig al. In den eersten tijd had ik reden om tevreden Ie zijn; zij beminde mij, en zij was zeer schoon ; een edele gestalte en regelmatige trekken gaven aan al hare bewegingen een zekere waardigheid, en zij was zoo blank als sneeuw. Maar mijn geluk duurde niet lang; vergeefs bezocht ik met haar dan deze, dan gene plaats, en stelde haar overal in de gelegenheid om Ie sehitteren. Hare praalzucht en hoovaardij kenden geen palen: de kostbaarste kleederen en kleinodiën gaf ik haar, en nimmer was zij tevreden, maar verweet mij bij dit alles nog bij herhaling, dat ik haar hare gelofte had doen breken. Slechts nu en dan kwam de liefde weder boven : dan gal' ik gehoor aan haar verzoek, om haar naar een of ander feest of pleeblikheid te geleiden ; maar zoodra was haar verlangen om Ie schitteren niet voldaan, of zij wierp hare praeh-tige kleederen van zich alquot;, en trok het kleed eener boetvaardige aan, en, in plaats van mij Ie liefkoo-zen en Ie kussen, jammerde en klaagde zij. Dan weder ontwaakte haar trots, waarvoor ik ternauwernood beveiligd was. Giulia was de schrik mijner ruiters en der vrouwen die haar dienden ; o, welk onderscheid met Ganita! Ilccds meermalen hadden die dwaze vlagen van berouw mij verdroten, zoowel als hel gezag, dal zij over mijn volk wilde uitoefenen, toen ik genoodzaakl was, haar verzoek om haar naar een zeker feest te geleiden af te slaan. Sedert dien lijd waren al mijne pogingen om hare liefde te behouden of Ie herwinnen vruchteloos ; maar ik aarzelde om haar te verlaten, om-dal ik dacht, dat ik haar nog beminde, en niet wist ■ al van haar worden moest. Doch zij noodzaakte op zekeren dag haar te zeggen, dat zij mijne legerpl. s verlaten moest; wanl zij vorderde van mij, dat i! den besten ruiten mijner bende zou laten ophangen, omdat iiij haar oneerbiedig geantwoord had ; en daar ik weigerde aan baar verlangen le voldoen, en haar voor oogen hield, dat zij mij reeds meermalen had gedwongen, zulke kleine misgrijpen zwaar te slrallen, loonde hij zich zoo trotsch en verbolgen, dal alle hoop om mij met haar te verzoenen, zoo ik begreep, onmogelijk werd.quot;

«Dienzelfden nacht, mijne lleeren ! werd ik gewekt door een geluid, dat ik in mijn paviljoen meende te hooren, en ik zag Giulia, die mijne

J. F. Ol.TUANX I)t' Srh/l/lt)hpnlfr II legerstede naderde ; ik dacht, dat zij berouw gevoelde, en wachtte af, wat zij zeggen zou ; doch spoedig werd ik beter onderricht, en keerde ternauwernood den dolkstoot af, dien zij mij met vaste hand toebracht; ja zelfs koslte het mij moeite baar het moordtuig te ontnemen. Met een lichte wonde in de zijde aan dil gevaar ontsnapt, besloot ik mij tegen nieuwe aanvallen le beveiligen ; en daar haar die vlaag van boclvaardigheid nu bijna niet verliet, begreep ik niet heler overeenkomstig haar verlangen Ie kunnen handelen, dan haar in de gelegenheid le stellen om boete le doen voor hare zonden, ik Nel haar naar een klooster brengen, en heb sedert niet meer van haar gehoord.quot; Zoo al de beide avonturen, die Perrol verteld had, niet overeenkwamen met de strenge wetten der zedelijkheid, zoo had bij echter, vreemd genoeg voor iemand als hij, vermeden om hetgeen tus-schen hem en de non en Ganita was voorgevallen, met alle nalnurlijke en sterke trekken te beschrijven ; ook scheen, hetgeen hij verteld had, de lachspieren zijner tafelgcnooten niet in beweging Ie brengen. Maar toen hij zweeg, en de gasten onder hel drinken der geeslrijke dranken, zich schenen te beijveren, om elkander de loef af le steken in hel voordragen van vertellingen en voorvallen, welke meestal uitmuntten door een onkiesche en ruwe beschrijving, waaruit alle zedelijkheid verbannen scheen, had hel juichen en lachen geen einde. Ook in deze soort van verhalen, loonde zich de aanvoerder van de Zwarte Bende, die zijne vroolijkheid scheen terugbekomen te hebben, uitgeleerd, en vergeefs zocht de beer Van Haerbergh met hem te wedijveren. Geen der aanwezigen achtte het beneden zich, op zijne beurt het woord te voeren, en zelfs Montfoort liet zich niet lang noodigen, maar verhaalde iels, dat heler in den mond van een geineenen stalbroeder, dan in den zijnen zou gevoegd hebben.

»En hoe hebt gij het Ie Amersfoort, Perrol?quot; riep van Middachlen, toen er een oogenblik stilte was; «verdoemd! is hel waar, dal gij in de Ver-guldc Helm le luiis ligt ?quot;

«Zoo is het, in de Langestraat bij meester VVouler: een goed huis, ik verzeker het u,quot; hernam Perrol lachende.

«(üj zijl een gelukkige diiiv gt;l, Messire!quot; zeide Van Wachlendonck ; «maar hoe zit het, maakt gij het hof aan zijne schoone dochter ? o ! wat een lief kind is het, niet waar ?quot;

«Niet onaardig, gij hebt gelijk !quot; vervolgde Perrol, «zij is wel waard, dal men eenige


-ocr page 182-

ULTMANS, DL SCHAAPHKHDKH.

zorgen aanwendt om haar hart te winnen.quot;

«Ho! ho ! Messire veroveraar!quot; riep Van Baer-bergh, «gij komt hier te laat; Jan van Schafle-laar zal het meisje trouwen ; zij houdt u voor den gek.quot;

«Verplicht voor deze inlichliiig, hoogwijze lieer !quot; hernam Perrol spottend : «Perrol vrijt wel, maar trouwt niet; wat gaat mij aan, wie haar naar het altaar geleidt, als zij mij gelukkig gemaakt heeft.quot;

«Zij bemint u dan ?quot; vroeg Van Middaehten verwonderd, en van Baerhergh riep : «Gelooft het niet, mijne heeren ! nimmer leende Maria van den Smid het oor1 aan de vrijage van den aanvoerder der Zwarte Bende; ik wil er een weddenschap op aangaan.quot;

«Met ii?quot; zeide Perrol somber, «indien wij wedden, Heer Van Baerhergh! zal het om een andere zaak zijn.quot;

«En om welke dan ?quot; riep deze toornig; maar Van Middaehten zeide luid lot Perrol: «Welnu, Messire ! wed dan met mij, indien het waar is, diil gij zoo gelukkig zijl om eenige hoop Ie voeden.quot;

«Met genoegen,quot; hernam Perrol mei drill. Maar waarom wedden wij, en welk bewijs vordert .«ij. om u Ie overtuigen, dal Maria de mijne is ?quot;

«Vóór Sl. Thomas-dag zult gij haar hier in de slad brengen,quot; riep van Middaehten ; wij zullen n met haar aan uwe zijde door de slad zien wandelen, en gij en al deze heeren, zullen mij de eer aandoen, om mei uwe Maria hij mij Ier maaltijd te komen ; en ik slcl het paard, dat ik gisteren hereed, tegen dat, op hetwelk gij gezeten waart.quot;

Ken oogenblik bedacht zich Perrol, en zag somber voor zich. «Met zij zoo, Heer van Middacli-len ; maar hel doel mij leed, dat gij'uw schoonen slrijdhengsl in gevaar stelt : gij zuil mijn Hedor niet winnen.quot;

«Ik heb geen vrees,quot; hernam deze lachende; maar de Burggraaf zeide: »llel is alles goed, mijne heeren, en ik ben benieuwd, wie hel winnen zal; maar ik zou ongaarne zien, dal den meester uil de Vergulde Helm reden lol ongenoegen werd gegeven ; hij is een voornaam man in zijn gild, en zijn dochter een braaf meisje. Hel zou mij zelfs leed doen, als hel geluk van den heer Van Scbaf-felaar verstoord werd ; deze is een edelman, ofschoon hij niet aan onze zijde is ; gij weet hel, mijne Heeren! Zou bet niet beter zijn de weddenschap te verbreken ?quot;

Perrol loonde zich, na eenige aarzeling gereed aan dit verlangen te voldoen ; maar Van Middaehten minder; en toen Van Baerhergh spottend aanmerkte, dat Perrol zich wijselijk terugtrok, omdal Van Schaiïelaar zeker geen genoegen zou scheppen in deze weddenschap, verzocht deze den beer Van Montfoorl om de zaak haar loop Ie laten, met belofte, dat de meester geen reden zou hebben om over hem te klagen ; en de Burggraaf was genoodzaakt aan bel verlangen der door den wijn verhitte gasten loc Ie geven.

Met vernieuwde drift ving nu het spel weder aan, en men hoorde niets dan bel werpen met de steenen, hel verzetten der schijven en het gelach en gevloek der spelenden. Doch op eenmaal stond Van Baerhergh op, en riep, juist loen de groole deur van de zaal, die geopend was geworden, wederom werd dicht gedaan: «Edele gastheer! ik vraag verschooning; maar ik meen daar Ie booren, dat in de andere vertrekken het speeltuig klinkl ; ik hen er een liefhebber van. Hoe komt bel, dat, daar alles door u is aangewend om ons vermaak aan Ie doen, alleen de lieve muziek vergelen is ?quot;

Montfoorl lachte; waut hel had heer (loenc moeite gekost om recht Ie blijven staan en verstaanbaar te spreken, en hij zeide vroolijk: «Ik hid u om vergeving voor dil verzuim; maar juist omdal ik wist, dal gij, mijn waarde gast! een groot kenner en liefhebber van het snarenspel en den zang zijl, heb ik mijne gasten er niet op durven onthalen ; want er zijn op dil oogenblik geene kunstenaars in hun vak in de slad ; zij, die in de kamers van dil hofspelen, zijn niet waardig hier Ie verschijnen.— Is hel niet zoo, meester Gijsbert ?quot; vroeg de Burggraaf, en wendde zich lol zijn hofmeester, die achter hem stond.

«Het is zoo, edele Heer!quot; antwoordde Gijsberl zich buigende; «alleen Aleida zou misschien de eer waardig geweest zijn, om hier te verschijnen ; maar zij zingt niet, en is alleen gewoon Ie spreken.quot;

«Aleida, lieve Aleida!quot; riep van Baerhergh, «waar is zij, meester Gijsberl ? Ha! ik hoor haar liever spreken dan die rederijkers, die den naam van sprooksprekers niet meer verdienen.quot;

«Waarschijnlijk nog in een der vertrekken, waar de overige gasten van den edelen Burggraaf onthaald worden,quot; antwoordde deze ; en loen Montfoorl zag, dat men algemeen verlangend was de schoone spreekster te zien, gelastte hij meester Gijsberl haar binnen le leiden.

Het geduld van de gasten werd op geen lange proef gesteld ; want spoedig keerde de hofmeester terug, gevolgd door bet meisje, dat hij was


-ocr page 183-

I)K M\ALTIJl).

iy

j;aan lialen, en dal zich, zonderVeenige schroom Ie laten blijken, vriendelijk lachende boc% toen hare bewonderaars haar met gejuich begroellen, en allen met Coene van Uaerbergh op de gezondheid dronken van de schoone spreekster, de Zwarte Aleida.

Zij was niet groot van gestalte ; maar hare locst was fraai, en de schoone vorm van haar hals en hare armen, gevoegd bij de losheid harer bewegingen, deed haar nog bekoorlijker voorkomen, dan zij inderdaad was. liet licht der kaarsen deed ook geen kwaad aan hare schoonheid, want tie kleur van hare huid was een weinig bruin; deze tint gal' als bet ware meer vuur aan de zwarte, sprekende oogen, en deed de witte tanden van de spreekster meer uitkomen. Het baar was met veel kunst boven het hoofd samengevlochten en met bloemen doorstrengeld ; een groen zijden kleed van eigenaardigen vorm liet haar hals en hare armen onbedekt, en reikte slechts een eind wegs over de knie, hetgeen gelegenheid gaf om den schoonen vorm harer enkels en voelen Ie zien; ook droeg zij, in plaats van schoenen, een soort van voetzolen van leer, die met banden om het been waren vastgemaakt. De gordel, dien zij droeg, scheen van geslagen goud : bare armen prijkten met kostbare ringen, en het groene kleed was met gouden sterren bezaaid. Zij had den langen, doorschijuenden sluier, die boven op haar hoofd was vastgemaakt en lol den grond reikte, achterwaarts geworpen, toen zij was binnengetreden. In écu woord, de heer Van Haerbergh en de overige gasten hadden niet len onrechte verlangd haar te zien ; want voor een spreekster, die van de eene stad naar de andere voor haar beroep moest trekken, en dan hier, dan daar, op de feesten, die de edelen of voorname burgers gaven, ontboden werd, was zij schoon te noemen. Toen zij bezijden de tafel was genaderd, en bevallig lonkende, de groeten van sommigen der gasten beantwoord had, hield zij hare vcbcpkc (I) in de linkerhand, en zeide zich voorden gastheer buigende:

«De edele Burggraaf verwaardigt zich mij Ie laten ontbieden, wat verlangt hij van mij ?quot;

«Mijne edele gasten waren verlangend u te zien,quot; antwoordde Montfoort [lachende, »en waarlijk, Aleida ! gij ziel er zoo bevallig uil, dal ik niet twijfel, of zij zullen gaarne iels van de kunst booren, waarin gij hel zoover gebracht hebt; spreek dus eenige uwer fraaiste sproken, en maak het niet te

(I) (of rebee) Driesnavige viool.

kort; want wij zien gaarne een hupsehe deern.quot;

Aleida boog zich nogmaals, toen hij zweeg, en maakte zich gereed, terwijl zij haar speeltuig stemde; maar Van Haerbergh, die aan de overzijde van de tafel zat, en haar dus niet goed naar zijn zin kon zien, verzocht den heer Van Montfoort, of hij baar naar zijn welgevallen mocht plaatsen. Deze gaf hem lachende zijne toestemming en Van Baerbergh riep; »Ho! meester Gijshert! wees zoo goed, aan hel einde van de tafel door de knapen hel een of ander Ie laten zetten, waarop het lieve kind zich plaatsen kan, want zij is te schoon, om zoo laag hij den grond Ie staan. Zoo waar ik leef! Mess ire Perrol is oorzaak, dal ik haar bijna niet zien kan.quot;

»llet verwondert mij,quot; zeide deze spottend, «dewijl gij zoo op haar gesteld zijl, dal gij haar niet een plaats aan uwe zijde inruimt; hel zou niet onaardig zijn, een rilmndc (I ) naast een edelman Ie zien zitten.quot;

»Kn waarom niet, Messire ?quot; hernam Van Haerbergh driftig,»daar wij, die bijna allen edellieden zijn, wel met hel hoofd der Zwarte] Hende aanzitten?quot;

»Om met hem aan te zitten, lieer!quot; antwoordde Perrol somber, «daartoe behoort niet veel moeds maar wel omhein inhei strijdperk op te zoeken; waartoe dus zooveel redenen, daar één woord jje-noeg is, en de beleefdheid voor onzen gastheer u gebiedt Ie zwijgen ?quot;

«Zwijgen!quot; riep Van Haerbergh, »ik ken geene vrees, zelfs niet voor een langen degen,quot; en hij lachte luid. Doch Montfoort en eenige anderen verzochten stilte; ieder zweeg en zag met opmerkzaamheid naar de Zwarte Aleida, die nu op een verhevenheid, uit vier zitbanken samengesteld, aan het einde van de tafel stond. Met een bevalligen lach op hel gelaal zag zij over de tafel, hield hare rebeeke in de linkerhand, en raakte mei den strijkstok, dien zij in de rechter hield, de snaren aan. De sproken, welke zij sprak, muntten meer uil door vroolijkheid, en lichtzinnigheid, om geen erger woord te gebruiken, dan door zedelijkheid, kiesch-heid of goeden smaak ; de voordracht was juist in den geest der vertellingen, en evenmin als zij verzuimde, om die zinsneden, welke het meest met de goede zeden in strijd waren, met des te meer beteekenis uit Ie spreken, evenmin verzuimden de gasten om die gedeelten harer sproken het meest toe Ie juichen. Maar wanneer men in hel oog houdt, in welken lijd dit voorviel, dat er geene vrouwen aan den disch zalen, en de gasten reeds

(1) Iemand uit een boeveogoslacht.


-ocr page 184-

20 OLTMANS, DE SCIIAAI'HERDKU.

zoolang l)ij den beker vertoefd hadden, baart dit geene verwondering; Ie meer daar deze verhalen, welke niet allen verloren zijn geraakt, zelfs nu nog wel in staat zijn, den stroeven geleerde te doen glimlachen ; en de Zwarte Meida behoorde lot dal gedeelte harer kunne, welke, alleen als het te pas komt, zich zedig weten te toonen : iets waarvan de schuld meer aan de kostwinning, welke zij misschien legen haar wil had aangevangen, dan aan haar zelve le wijten was.

Zij sprak de sproken, zooals men toen gewoon was te zeggen: van de Srhimrnc en vun den Hing, en eenige andere, als : ran den Si-halkrzol die in dr helle yhinc, alias van Mijnheer St. Pee-Ier en den Schalkezol: van de lloze van den Minnebroer ; ran de twee Poirlers enden Ddijier, en van de liehle W iren en de Vedelaers. Eiken keer als zij ophield, juichte men haar toe, en Van liaerbergli in het bijzonder gaf zijne opgetogenheid le kennen ; sedert zij de snaren had aangeroerd, scheen hij Perrol en zelfs den wijn vergeten te hebben, en hield zijn blik onafgewend op Aleida gevestigd. Perrol daarentegen, gaf alleen zijn goedkeuring le kennen, als hel gejuich zijner tafelvrienden hem deed opmerken, dat zij zweeg. Noch de schoonheid van hel meisje, noch de bevallig-1' id, waarmede zij sprak, noch de lonen barer i'ebeeke, schenen hem bezig te houden, en nu en dan wierp bij een blik op den vroolijkcn Van Baerbergh, en dan vertoonde zich een kwaadaardige grimlach op zijn gelaat.

Toen nu de laatste vertelling was al'geloopen, hield zij op, en scheen te wachten, of men haar nog langer wilde booren spreken, en Monlfoorl zeide : «Wijzijn allen over u voldaan, Meida! Ik geloof dal de goedkeuring, die gij verworven hebl, er u niet aan zal doen twijfelen ; maar indien hel waar is, dal gij ook voor de vuist iels weet voor te dragen, zoo spreek over onze overwinning op den Stadhouder, en wij zullen mei nog meer genoegen naar u luisteren.quot;

Deze nilnoodiging kon niet missen aller goedkeuring weg te dragen, en Aleida sprak vol vuur de volgende woorden uil, lerwijl zij door den toon harer slem, door verandering van baar gelaat en hare houding, en door de verschillende en eigenaardige aanslrijking van bare rebeekcCen onverbeterlijke uitdrukking aan hare woorden gaf:

»De Oostenrijker beveelt; de Stadhouder dreigt, en het is heervaart in Holland. Men grijpt de wapens aan, en ridders en edelen

bestijgen hunne slrijdhengsten. De poorters snellen toe; ontelbaar is hun aantal, en slal-broeders, lansknechten en kloveniers (I) zijn er in menigte. Hunne leus is: /irirht I 'Irecht!'

»()ver uwe afgestormde muren zullen zij den vreemden basterd weer op zijn zetel zetten. Vernietigd zijn dan uwe voorreebten, verdreven de bloem van uwe burgers, uwe wettige regeering wordt afgezet. Gij hebt geen schuilplaats meer, dappere Hoekscben ! Lilge-wisclit worden uwe wapens, ternedergeworpen uwe sloten, o Edelen! Hun eisch is: buig voor den Bourgondiër! kruip voor den verjaagden mijtervorst!quot;

«Zij zijn opgerukt en het blokhuis is belegerd ; duizenden paviljoenen prijken m de velden. Tevergeefsch zou bet zijn ze le willen lellen; bet oog wordt verbijsterd, als de zon teruggekaatst wordt door de harnassen en wapenen en door de kleuren der banieren en wimpels. Niels boort men dan hel gebriescb der paarden, hel gejuich der gewapenden en het geweld van bussen en slangen.quot;

«.Maar van den torentrans van heilige huis, ziel men de noodvuren der dapperen ; de ridder van Monlfoorl roept: le wapen ! en luid weergalmt deze kreet. Van alle zijden zie ik ridders en knapen, poorters en gewapenden toesnellen, en ik kan hen niet lellen. Zij zijn allen dapper en stout, en blaken van slrijd-lusl. De banieren golven ; de pluimen wapperen ; de rossen zijn ongeduldig, en met een ontembaren moed roept Utrecht : wapen!

(1) Schutters.

wapen!quot; j; v

z r

«De dag breekt] aan, en reeds is alles in | v bet harnas; de klok klept, en mei vuur her- v

baalt men in straal en sleeg, op gracht of n

brug, en op de hoefslagen: Wij zullen ten | ( slrijtlc f/iian ! De kloeke bezetting juiehl, als zij li

hare wapenbroeders ziet naderen. De bussen s

zwijgen, en de stalhouder staal verstomd, als ij v bij u ziel, o dappere ridders en knapen ! poor-


-ocr page 185-

!2I

Iers en mannen van wapenen ! want uw moed is hem bekend, en hij voorziet lielpeen gebeuren zal.quot;

»De aarde dreunt onder de boeven dei-rossen, en onder den voortsnellenden drom van met ijzer gewapende mannen, en het gevecht begint. Tevergeefs ontbrandt het donderkruit in bussen en slangen ;(1) Je vergeefs vliegt pijl en hout van boog en armborst; de mannen van Utrecht zwichten niet. Luid klinkt de roep van Utrecht en St. Maarten, en zwaard en lans treffen beukelaar (2) en harnas, en wal niet vlucht wordt door uw arm verslagen, en uw moed heeft Utrecht en het Slicht gered.

«Heil u ! o dapperen! heil u! gij hebt gezegen vierd ! De vijand is geweken en hunne wapenpraal is uw huil. Ik zie^ harnas en wapenen hier; maar zij, die ze droegen, zie ik hier niet; zij zijn gevlucht of verslagen ; ik zie hier wimpels en banieren ; maar degenen, die ze opgestoken hebben, zie ik hier niet; zij zijn door u overwonnen. Heil u ! gij hebt gezegevierd !quot;

«Drinkt! dapperen ! drinkt! en zingt het zegenlied, heft boog den beker en schenkt den wijn; want gij beht gezegevierd! Drinkt ter eere van mijnheer St. Maarten ; want hij heeft met u gestreden, en zing! den lof van den dapperen ridder van Montfoort; want hij geleidde u ter overwinning !quot;

Nauwelijks bad zij het laatste woord met kracht van stem uitgesproken, ol een luid hoezee ! liet zich hooren. »Leven Montfoort en St. Maarten !quot; riepen allen met donderende stemmen ; hoog hieven zij hekers en schalen, en riepen nog driewerf; hoezee!quot; toen zij ze geledigd nederzetten; maar nu kreeg ook de Zwarte Aleida hare beurt. Opnieuw oogstte zij van alle kanten de luidruchtigste loftuitingen in, en aller oogen bleven op de seboone spreekster gericht, toen zij ongedwongen van de verhevenheid afsprong, waarop zij gestaan

(1) Lange kiiuonncu.

(2) Schild.

had, naar Montfoort trad, en zeer diep voor hem hoog.

»Is het uw wil, dal ik vervolg, edele ilidder! of dat ik mij verwijder?quot; vroeg zij heleefd en vriendelijk, «gij hebt sleehls te bevelen, en uwe goedkeuring zal mij nieuwe krachten geven, om naar uw welgevallen te spreken.quot;

«Neen, Aleida!quot; antwoordde Monllbort, vriende-delijk met het hoofd knikkende, »r)iis verlangen zou wel zijn n langer te hooren ; uwe sproken bevielen ons, en vooral hetgeen gij het laatste spraakt, was schoon; maar mijne gasten en ik willen van u niet Ie veel vergen. Meester (üjsbert zal ii inorgeiiquot;J)oven hetgeen gij reeds verdiend hebt, in mijn naam, twee dukaten en een kleed van wit laken van Diesl en nog een sanguin laken geven, en zoo «lij will, neem ik n in dienst vim mijn huis.quot;

Aleida boog zich, lol dankzegging, en wilde zich nu, na [de gasten diep gegroet te hebben, verwijderen ; maar daar riep de beer Van Baerhergh : »Neen, dal kan zoo niet: lanjessi', (I) lleeren 1 largesse voor Aleida !quot; en Van Middaditen, die naast hem zat, ja de meeslen der gasten en zelfs Perrol schreeuwden: «Inrf/cssr !quot; Inrf/cs.sr voor de Zwarte Aleida! '

Een glans van vergenoegen vertoonde zich op haar gelaal, en zij boog zich nogmaals; want b'-halve de eer, die men haar aandeed, streelde haarlt; de hoop van een ruime soms gelds in te zamelen. Zij hing dus den sluier over haar linkerarm, en vervoegde zich bij den heer Jan van Nijvehl, die aan de pechterhand van den Ihirggraaf zal, en deze legde een paar geldstukken in den zak, die door haar sluier gevormd werd. Lik wisselde met haar een paar woorden, terwijl hij haar naar zijne verkiezing begilligde, en nimmer liet zij na om onbedeesd en vroolijk Ie antwoorden. Zoo voortgaande, kwam zij ook bij l'errol, en bij zeide lachende, terwijl hij een goudstuk in haar sluier legde: «Indien hel nog zoo is, als gij in uwe laatste ver-lellingen gezegd hebt, zullen de geestelijke heeren wel spijl gevoelen dat gij evenals de vedelaars uw brood vei dient bij de edellieden: want gij zoudl in staal zijn om met uwe zwarte oogen bet hart van een bisschop vuur te doen vatten.quot;

Zij lachte vriendelijk, knikle, dankzeggende, met hel hoofd, en hernam schalksch : »0! neen, die oogen hebben zooveel kracht niet ; en als wij al zonden beproeven hel hart van een voornaam heer

--n/

(1) «Maak ruim baai,quot; bevel bij liet begiu vau een tournoui. Hier bet. mildheid.


-ocr page 186-

22

Ie winnen, dan kunl gij verzekerd zijn, Heer! dal hij geen mijter en staf, maar helm en zwaard zou voeren.'

Per rol, die lol haar gesproken had, omdat elkeen haar iets gezegd had, sloeg niet veel aeht op haar antwoord, noeh op den hlik, dien zij op hem richlle, en zag onverschillig over de tafel. De schoonc spreekster vertoefde echter nog; de spijt, dal Perrol zich van haar afgekeerd had, was op haar gelaal te lezen, en zij roerde niet hare vingers de snaren van hare rebeeke aan, hetgeen hel hoofd der Zwarte Bende deed omzien ; verwonderd, dat zij nog achter hem stond, dacht hij, dal zij niet tevreden was met hetgeen hij haar gegeven had, nam nog een stuk geld, en wilde hel in haren sluier werpen. Met een zekere lierheid en gekwetste eigenliefde, wees zij echter zijne hand terug, schudde met haar hoofd, als wilde zij zeggen: ik vroeg n om geen geld, en vervolgde haar weg langs de tafel. Opmerkzaam zag Perrol haar na, en legde glimlachende hel stuk geld weder voor zich neder.

Toen zij aan Jie zijde van de tafel hare inzameling had verricht, keerde zij terug, en achter den Burggraaf omgaande, hezocht zij ook nu de heeren, die aan zijne linkerhand zaten. Perrol zag, hoe Van Baerhergh, die mei ongeduld het oogen-blik had afgewacht, dat zij hij hem kwam, ook eenig geld aan haar gaf; hoe hij hierna hare hand vatte, die beschouwde en toen zij tevergeefs moeite deeil, om ze weder vrij te krijgen, haar met zijne andere hand onder de kin streelde. haar*tot zich trok, en haar iels in het oor (luisterde. Zij schudde met het hoofd, alsof hetgeen hij zeide haar niet heviel; maar toen hij nog eens gesproken bad, antwoordde zij hem, vriendelijk lachende ; hij bel bare hand los, en verwijderde zich van hem. Toen zij hij den laatsten gast geweest was, boog zij nogmaals diep voor bet gezelschap, en verliet, de hand op haar hart leggende, met vlugge schreden de zaal. Terwijl zij zich met Van IJaerbergh onderhield, wenkte Perrol zijn knaap om bij hem te komen, en sprak met hem, waarna Vidal bijna gelijktijdig met de Zwarte Meida door de groote deur van het vertrek trad. Perrol scheen in ge-dachlen verdiept, en lette weinig op hel spelzijner tafelvrienden, dal dadelijk na hel eindigen van de sproken weder begonnen was; maar toen Vidal was teruggekeerd en met hem gesproken had, scheen bij zijne gewone vroolijkbeid lerugheko-men te hebben.

Zij, die met het vullen der geledigde bekers

belast waren, hadden nimmer meer werk gehad dan nu. Er was meer gedruisch in de zaal dan toen al de gasten vereenigd waren ; want men speelde grof; de een juichte en dronk als hij won, de ander vloekte als hij verloor, dronk nog eens, en daagde den winner wederom uit om met hem te spelen. De burggraaf, ofschoon ook vroo-1 ijk gestemd, en nimmer afslaande om eenige goudstukken Ie wagen, wierp somtijds wel een bezorgden blik over de tafel, waarop goud-en zilvergeld zoo roekeloos gewaagd werd, en hij vermoedde, dat zells misschien spoedig ketens, ringen, wapens of andere kostbare kleinodiën zouden verspeeld worden.

«lleidaar, Messirc ! beidaar!quot; riep Van Baerhergh tegen Perrol, die grimlachende alles gadesloeg en niet medespeelde; want de heer van Broechuysen, met wien hij had gedobbeld, had voor een oogenblik de tafel verlaten. «Zijl gij bang om uwe spaarpenningen te verspelen, en is er niets meer in de krijgskas der Zwarte Bende?quot;

«Meer dan gij er tegen zoudl kunnen leggen Heer 1quot; antwoordde Perrol lachende ; maar zijn lach was van een anderen aard dan die vau den onvoorziebtigen jongen edelman ; al de mannen, die aan de tafel zaten, scherlslen en waren vroo-lijk; maar geheel anders dan het hoofd der Zwarte Bende.

»0 !quot; riep Van Baerhergh, en wilde vervolgen ; doch eer hij verder sprak — want het kostte hem een weinig moeite duidelijk Ie spreken — zeide Perrol: «Maar dat daar gelaten, gij hebt mij daar straks uitgedaagd om tegen u Ie drinken; welnu ik neem het aan 1 hier zijn de sleenen, daar is mijn spaarpenning, beproef levens uw geluk ; mijnheer Van Broechuysen zal u wel zijne plaats inruimen.quot;

Coene. van Baerhergh, die tot nog loe gelukkig gespeeld had, wierp een begeerig oog op hel geld, dal Perrol voor zich had liggen ; doch hij aarzelde om de uitnoodiging aan te nemen. Zijn hart riep hem aan : speel niel mei hel hoofd der Zwarte Bende; maar zijn hoofd, door den wijn verhit, zeide : drink en speel met hel hoofd der Zwarte Bende ; gij zult gelukkig zijn, en met de sleenen en den beker zult X'j uwe meerderheid op hem bewijzen.

.Nu riep Perrol heer Beijer, die terugkeerde loe: «Lilieve, lieer! wees getuige, dal heer(loene niet tegen mij heeft durven drinken of spelen , hij, die mij tot hel eerste uitdaagde en mei mij spotte, omdat ik niet speelde, terwijl gij weg


-ocr page 187-

2.-

waart.quot; Dp heer Van Broechuysen bood Vim liaerbergh zijne plaats aan, en zeide: «Mijnbeer Haerbergh ! zei u bier neder, en laat u niel zeggen, dal gij den bandsebocn niel heb! durven oprapen,dien gij zeil' Messire Perrol bebl doen op lafel werpen.quot;

»0 ! indien het een handschoen was geweest,quot; zeide Van liaerbergh mei drift, »dan zou ik hem reeds opgenomen hebben; maar liet geldt slechts het spel en den wijn,quot; en hij stond op.

«Ook daarin, ook in die twee zaken, moet de man zich nimmer laten overwinnen,quot; riep Perrol lachende, »en de lieer Van liaerbergh zal met zooveel te meer roem mij den handschoen kunnen toewerpen, als dit geld het zijne is, en ik hein met den beker geen bescheid meer doen kan : het eene sluit het andere niet uit. Maar zoo hij het niet durft wagen, is hel mij wel.quot; Nu zette hij met zijne hand de geldstukken op stapels, en zag Van Baerbergh met een spottend lachen aan.

• Wagen!quot; riep deze, terwijl hij tegenover Perrol op den zetel ging nederzitten: «alles, alles durf ik met u wagen, Messire!quot; en schudde de steenen in den beker.

«Knaap! schenk uw meester! — Hier, Vidal!' riep Perrol nu gebiedend. Toen het geestrijk vocht in de bekers bruiste, vervolgde bij, zijn beker boog ophefl'ende: «Heer Van Baerbergh! leven de hippokras, de dobbelsteenen en de scboone oogen van de Zwarte Aleida!quot; de ineesten der gasten waren zeiven Ie druk bezig met ontvangen, betalen en bet werpen mei de dobbelsteenen, om op te merken, mei hoeveel drift deze twee heeren speelden en dronken ; alleen zij. die in de nabijheid zalen, verzuimden dikwijls le werpen, om een oog le laten gaan over den loop van het spel.

In het eerst scheen hel geluk Van Baerbergh le begunstigen, en juichend zag hij het geld, dat voor hem lag, steeds vermeerderen, en zijne slem was het gewoonlijk, die den knapen beval le schenken, of van Perrol vorderde, dat bij hem bescheid zou doen. De opgeruimdheid verliet echter liet hendehoofd niet; hij liet niel blijken, dal zijn verlies hem leed deed of oultnoedigde; een opmerkzamer beschouwer dan een der gasten zou alleenlijk verwonderd geweest zijn over den spotlenden lach, die op zijn gelaat te lezen stond ; alleen Vidal misschien vermoedde, wat hel gevolg van deze vroolijke dobbelpartij zou zijn.

Eenigen lijd daarna was hel geluk verkeerd ; nog dronken zij wel den hippokras met volle bekers ; nog was Perrol wel opgeruimd, en rolden de steenen over de tafel; maar Van Baerbergh lachte niel meer; betzij de fortuin hem den rug had toegekeerd, of dat Perrol behendiger was in het spel; slechts weinig geld lag nog voor heer Coene op de lafel, en vloekend ging het spel om zijne laatste geldstukken aan. Slaroogende zag bij op de zwarte oogen der steenen, en hij riep, met zijne vuist op de lafel slaande: «Dat satan u en mij verworge! gij heb! gewonnen.quot;

«Niels is wisselvalliger dan hel spel. Heer Van Baerbergh !quot; zeide Perrol grimlachende, en streek het geld naar zich, «maar ik moei erkennen, dal gij ongelukkig gespeeld hebt.

«Lach niel, Messire ?quot; hernam Van Baerbergh driftig, «lach niel; de kans kan verkeeren ; wij hebben nog niet gedaan.quot; Hij stond nu op, en vroeg aan ben die gewonnen hadden, en met hein bevriend waren, eenig geld ter leen. «Indien gij ook dil nog in uwe zwarte krijgskas sleept,quot; riep hij, toen bij terugkwam, en hel geld op de tafel wierp, «dan mag ik lijden, dal gij er mede verzinkt-als gij met uw buit en uwe bende uil dit land naar Frankrijk terngkecrl.quot;

»Met behulp van een goed vaartuig, hoop ik gelukkig uit dil waterland te komen,quot; hernam Perrol schertsende; «maar wanhoop niel, drink mei mij, al ware bet dan ook maar op de gezondheid van Aleida, en werp hel eerst. Wat wilt gij zetten ?quot;

Van Baerbergh liet zich niet lang noodigen; maar altijd wierp hij minder oogen, en ook het geleende geld lag weldra voor Perrol; toen keerde deze, die den beker in de band hield, dien om, en zeide lachende: »liet toeval. Heer Coene ! heeft mij begunstigd, hel is zoo; maar gij zult mij moeten toestemmen, dal ik u in hel spel overwonnen heb.quot;

«Overwonnen !quot; schreeuwde deze, «neen, Messire ! niel voordat ik geene rusting of paard, geene wapens, kleinodiën of land meer heb, wil ik zulks toestemmen. Wal zei gij tegen dezen kelen ?quot; eindigde hij, wild lachend, en wond een fraaie gouden keten los, die verscheiden malen om zijn bals was geslagen en op zijne borst hing.

»lk speel niet om paarden, wapenen of kostbaarheden ; ik heb er meer dan mij lief is, en uw land is mij niets waard,quot; hernam Perrol bedaard, «Welnu, Messire van de Zwarte Bende! dan zullen wij op het woord spelen, en ik verpand mijn woord van eer voor hetgeen ik verlies,quot; riep Van Baerbergh.

»Uw woord zou niel veel zwaarle aan mijne


-ocr page 188-

24

krijgskas toebrengen,1 zooals gij dil geld zelf' genoemd hebt,quot; zeidc Perrol vroolijk, »ik speel om geld, en om niets anders.quot;

«(lij zuil spelen, Messire!quot; stool van Haerbergli op, »of durlt gij mijn woord in twijfel trekken, zeg 1quot; »lk trek uw woord niet in twijfel, lieer! maar uw leven,quot; hernam Perrol koel, »uw woord is goed genoeg ; maar wie betaalt mij, als gij dood zijl f' »l)ood!quot; riep Van Baerbergh, vreemd opziende, »voor den duivel! Messire! spot niet; ik ben immers jonger dan gij, en morgen vóór den avond zal ik betalen, indien ik verlies; werp en zoek geene uitwegen, ik zet...

»Neen,quot; zeide Perrol met nadruk, »ik werp niet, en met reden; dezen avond wildet gij tegen mij wedden, dat Maria, de dochter van den smid uit de Vergulde Helm, mij niet bemint ; welnu, ik Perrol, ik wed nu, dat gij morgen niet meer leven zult, als de avond valt.quot;

»lla ! ik begrijp u,quot; riep Van Baerbergh, en klopte op het gevest van zijn degen, »uw zwaard is lang, niet waar! maar ik wed dat gij liegt; ik boud de weddenschap!quot;

»Bepaal zelf hetgeen uw leven waard is,quot; vervolgde Perrol grimlachende, »en ik zal er evenveel tegen zetten; maar gij hebt geen geld,quot; en hij roerde met de baud door zijne muntstukken.

«Bekreun u daarover niet,quot; schreeuwde Van Baerbergh, en gedwongen vroolijk vervolgde hij : «indien gij evenveel zet als ik, hebt gij er schade bij: uw leven is zooveel niet waard als het mijne,quot; en nogmaals stond hij op, en een oogenblik daarna legde hij eenige rozenobels, die bij wederom geleend had, op de tafel. Perrol legde er evenveel bij, en zeide grimlachende: »ik wil mij zeiven niet te laag schatten. Heer! want ik heb zooveel gewonnen, dal liet mij op eenige goudstukken niet aankomt; en daar ik geen voordeel met de weddenschap beoog, die ik zeker ben te zullen winnen, hen ik voornemens, om bet geld geheel aan het meisje te geven, dat dezen nacht zulke fraaie sproken gesproken heeft, en dat gij, geloof ik, wel lijden moogt.quot;

Het scheen dat Van Baerbergh dezen inval goedvond ; want bij riep: «Het is goed, en ik zal ook zoo doen, Messire! zij zal van u erven.quot; Toen liet hij meester Gijsberl roepen, en overhandigde hem de geheele som om die den volgenden dag aan de Zwarte Aleida te geven.

De oude man, die vermoedde, dat alleen de wijn de oorzaak was van deze zonderlinge weddenschap, zag vragend in het rond, wat hij doen moest;

maar toen niemand der gasten, die er van gehoord hadden, een woord zeide, vroeg hij: «Maar, lleeren! indien gij morgenavond nu beiden eens gezond en levend zijl, zooals ik hoop dal hel wezen zal, wat dan?quot;

«Ja, wat dan !quot; riepen eenigen der heeren lachende. «Dan verdient geen van ons beiden terug te hebben, en gij kunt hel haar evenwel geven. Gijshert!quot; zeide Perrol.

«Maar dat zal geen plaats hebben,quot; zeide Van Baerbergh, terwijl bij op de tafel sloeg, «of deze arm moest verlamd zijn.quot;

Perrol zeide niets, maar grimlachte, en de aandacht werd nu afgeleid, doordien men den Burggraaf kwam verzoeken, om door zijne tegenwoordigheid een twist lot bedaren Ie brengen, die in een der naburige kamers onder de daar vereenigde onderbevelhebbers der krijgslieden ontstaan was. 'lij verzocht voor een oogenblik verschooning en verwijderde zich mei spoed.

Perrol, die zeer goed gezien had, dal de heer Van Montfoort geroepen was, gelastte heimelijk Vidal om de zaal te verlaten. «Spoedig, Vidal!quot; zeide hij, »ga eens zien, of die verdoemde En-gelschmau lol rede gebracht of wel geholpen moet worden: want indien hij insgelijks gewonnen heeft, zal men hem ook niet vriendelijk aanzien ; doch hij zal hel zich weinig aantrekken.quot;

Van Baerbergh had niet gesproken, sedert hij het woord lot meester Gijsberl gericht had. 'Vergeefs vroeg Perrol, terwijl hij zijn schal in een lederen zak of beurs deed : «Kom aan. Heer Goene ! wij moeten nu nog zien, wie meester met den beker blijft; drink, en gij zult niet meer aan uw verlies denken.quot; Maar hij antwoordde niet, en bleef stil zitten ; zijn hoofd hield hij met zijne beide handen vast, en zijne ellebogen rustten op de tafel; zoo vroolijk als hij bij het begin vau den maaltijd geweest was, zoo neerslachtig was hij nu.

«Ho! Ho! Heer Van Middaehten,quot; zeide Perrol na eenige oogenhlikken, «moeten de paarden er al aan ? Denk toch om de weddenschap, die wij te zamen hebben ; want ik breng de dochter van den smid zeker hier.quot;

«Heb maar geene vrees, Messire !quot; antwoordde deze eenigszins gemelijk ; want omdat hij verloor, stond hem het gezegde van Perrol niet aan; »ik ben niet gewoon een paard op twee kansen Ie zetten, en heer Hendrik Van Naaldwijk zou. Goddank ! mij ook wel op mijn woord verlmnwen.

«En waarom niet,quot; hernam deze, »wie wantrouwt ooit een edelman ? ik ten uiinste niet. lieidaar!


-ocr page 189-

Heer Van Baerher^hlquot; riep hij luid, en stond op, »will gij uw geluk nog eens beproeven ? ik speel toch niet meer; hier is geld lol uw dienst; beproef uw geluk nog «ens.quot;

Maar Van Haerbergh antwoordde niet, en Meel' in dezelfde houding zitten; en zij die te voren gelachen hadden, toen hij verloor, dachten nu anders; liet hoofd dor Zwarte Bende was voor hen een vreemdeling, en het deed hun leed, dat hij gewonnen had. Zij, die gewonnen hadden, schroomden echter, om met hem, die zoo gelukkig was, te spelen, en zij, die verloren hadden, zagen met hegeerighcid naar het geld, dat hij in zijne beurs had.

Vidal keerde nu terug, en berichtte zijn heer, dat Walson niet in dien twist gewikkeld en nog niet dronken was, en beide deze zaken schenen Perrol te bevallen. Eenige gasten stonden nu op, om zich een weinig te vertreden, voornemens zijnde om te vertrekken, zoodra de Burggraaf terug zou zijn; anderen plaatsten zich bij een der vuren, en schenen met luid gejuich een voorstel aan te hooren, dal hun door Jan van Mid-dachten gedaan werd. «Wij zijn dus overeengekomen,quot; riep hij met verhelling van stem, «om, zoodra het ijs sterk genoeg is, den stouten tocht Ie wagen. (Jij zweert, Heeren ! om met mij de ijzeren spil, die reeds zoolang lot schande dezer stad in den Haag op hel Hof gelegen heeft, te halen, en hierop het St. Jans kerkhof te brengen; gij zweert zulks bij mijnheer St. Maarten.quot;

Toen riepen zij, die om hem stonden ; »Ja ja! wij zweren hel,quot; en de Heer van Wachtendonck zeide luid en vroolijk r «Komaan, Heer (loene! sta ook eens op; het is waarlijk of gij slaapt; gaat gij niet met ons ?quot;

«Neen, ik zit niet Ie slapen, en bekreun mij niet om de doode spil,quot; antwoordde deze, richlte zich op, en wischte zijn gelaal met zijn doek af. Vervolgens lachte hij, dal het door de zaal klonk, en vervolgde: »VVeel gij, mijne Heeren! waarmede ik bezig was? want spelen kan ik niet; die Mes-sire van de Zwarte Huilers heeft mij uitgeplunderd.quot;

«Maar gij kunt drinken, en dal kost geen geld,quot; viel Perrol hem spottend in de rede ; doch Van Haerbergh vervolgde zonder hem te antwoorden : quot;Nu, mijne Heeren! dewijl ik niet meer spelen kan, zoo dacht ik, ik moest eens een raadsel opgeven.quot;

«Laat hooren. Van Haerbergh! — komaan! dat is goed,quot; riepen sommigen. «Stilte, Heeren 1quot; schreeuwde Van Middachten, en sloeg met zijne vuist op de tafel, »een raadsel van den heer (quot;.oene van Haerbergh ! [maar wal wint hij, die het raadt ?quot;

«Deze keten,quot; zeide de andere, en liet haar zien ; «maar hij, die hel raadt, moet mij morgen vergezellen op een wandeling, die ik voornemens ben met zeker iemand te doen,quot; en hij zag veel-beteekenend op Perrol.

»Is het] anders niet?quot; lachte Van Middachten, «dat gaal, niet waar, Heeren ? Kom, laat hooren uw raadsel.quot;

Elkeen luisterde aandachtig, wat Van Haerbergh zou antwoorden. «Maar ik moet u zeggen, dal één uwer niet mag mederaden,quot; riep hij.

«En wie is dat?quot; vroeg men.

«Messire Perrol is builen de partij,quot; gaf Van Haerbergh ten antwoord, terwijl hij zijne hand recht uitstrekte en met den vinger op Perrol wees.

«En waarom?quot; vroeg deze somber en zijn knevel opstrijkende, «waarom. Heer?quot;

«Omdat gij het weet, daarom alleen ; maar gij zijl er immers niet op gesteld geweest om de kelen met de steenen te t winnen ; of begint gij er nu zin in te krijgen?quot; zeide Van Haerbergh schamper.

«Kom, maak voort, Van Haerbergh!quot; riep Van Middachten.

«Gij zijl immers aan Messire Perrol geen rekenschap verschuldigd,quot; zeide Vincent van Swa-nenburgh luid, en zij lachten allen.

«Neen, waarachtig niet! neen, duizendmaal neen! zoo^ klein zijn wij nog niet,quot; hernam heer Coene wild lachende ; «maar boort, mijne Heeren! en luistert goed, want gij kunt deze keten winnen, en morgen getuigen zijn van een aardige ontmoeting : ik geef u allen te raden, waarom Messire Perrol, hier tegenwoordig, den bijnaam heeft...quot;

«Heer Van Haerbergh...!quot; riep Perrol dreigend, en bracht de hand aan zijn dolk, maar de meesten riepen : «Stilte ! Ga voort. Van Baerhergh!quot; Deze schreeuwde luid en lachte : «Maak u niet moeilijk, Messire! hel is maar een raadsel: niets is immers onschuldiger dan een raadsel 1 Heeren ! de vraag is: waarom heet hij Perrol met de Boode hand ?quot;

«De Hoode hand !quot; herhaalden de meesten, en toen heerschte er een oogenblik stille. Perrol, die niets had geuit dan een zachlen uitroep van woede, wierp een snellen en bloedgierigen blik over de mannen, die om hem stonden en zaten ; de gloed, die in hunne oogen en op hunne wangen Ie lezen stond, deed hem genoeg zien, dat de meesten alle zeifbelieersching verloren hadden. Zijn gelaat, dat te voren zoo dreigend geweest was, klaarde op;


-ocr page 190-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER

2fi

hij gevoelde, dal hij zijn eigen driften bcheerschen moest om te zekerder te zegepralen, on lachte. N an Raerhergh zag met zelfvoldoening in het rond, en riep; «Komaan, mijne Heeren! iaat hooien, wie zal de kelen, winnen ?quot; en nog eens herhaalden de gasten: »de Roode [Hand !'Maar nu zagen zij elkander lachende aan ; zelfs degenen, die vroeger deze bespotting van den vreemden niilerhoofd-man zouden afgekeurd hehhen, lachten mode ; zij sloten zich als het ware allen aan hun landgenoot aan, en ondersteunden hem in zijne wraakoefening op den vreemdeling.

Weldra heerschte de grootste luidruchtigheid in de zaal; terwijl Perrol langzaam zijn heker uil-dronk, riep de eene : «Zij is rood uit den aard de andere: »lk geloof, dal er niets van aan is,quot; een derde: »Zil er bloed aan. Van Baerliergh ! dat er niet af wil?quot; en sommigen riepen: «Maar weel gij het zelf wel. Heer Coene ?quot; en lachten en dronken.

«Messire Perrol zal wel zoo goed zijn, om Ie zeggen, wie het geraden heeft,quot; riep Van Racr-bergh spottend, «anders, liceren! moot gij wachten lot morgen; dan zal ik liet zelf wolen.quot;

«Welnu, Messire ! zuil gii die goedheid hehhen ? anders doen wij moeite voor niet,quot; zcide van Middachlen.

»Ja, Heer!quot; hernam Perrol, die opstond en op zijn ernstig gelaal noch vrees, noch drift deed blijken.

»lk heb hooren zeggen,quot; zoide hij tm spottend lachende, «dat er bloed aan mijn hand zou zitlen ; kinderpraat! Is hier iemand, die nog nimmer hloed vergoten heelt, en dus voor niets een degen draagt, dan zeg ik hem, dal hij heler deed met vrouwen te spreken, dan over zaken, waarvan hij niets weel. Maar ik gelooi niet, dal één uwer nog zoo na aan den kinderschoen grenst ; gij weel dus allen, dal hel hloed geene vlekken nalaat, (iij hehl gisteren kunnen zien. dal mijne handen hel zwaard kunnen voeren, en dat zij even krachlig zijn als uwe handen ; hel is dus bespottelijk Ie zeggen, dal ik maar ééne hand zou hebben, ol' misschien wel geene. Ik helt mannen gekend, die gaarne hunne ziel aan mijnheer satan zoudon verpand hebben, om ééne hand, die zij verloion haddon, lenig Ie hebben ; maar ik heb nooit een band gezien, die door don duivel gemaakt was. Wal hel gevoelen betreft, dat mijne handen even zouden zijn als die van een geraamte, hel is even belachelijk als alles, wal ik gehoord bob; neen ! ik heb een gelofte gedaan, om altijd handschoenen Ie dragen, en ik draag gewoonlijk rood lederen, zooals gij ziot. Ziedaar, mijne heeren! het groole raadsel van mijnheer Van Baerbergh opgelost, en hij deed wijs mij er builen Ie honden, anders zou hij zijn kelen kwijt geweest zijn.quot;

»(ielooft niet, wat hij zegt,quot; riep deze, »een mode handschoen is geen Hoode hand.quot;

»Het geloof kan ik u niet geven, Heeren !quot; vervolgde Perrol; want zij lachten wel, doch zeiden niets. »Maar ziedaar mijne handen, onderzoekt zeiven of zij anders zijn dan de uwe.quot;

Eenigen raakten zijne handen aan, en zeiden niets; toen stond Van Raerbergh plotseling op, en zeide : «Eilieve ! wees zoo goed, en laat mij ook uwe rechterband eens voelen.quot;

»l)aar is zij,quot; antwoordde Perrol, «oordeel zelf, of in een wanschapen hand zooveel kracht zou zitten,quot; en hij stak hem zijne hand toe. Van Raerbergh vatte haar aan, en lachende sloot Perrol de zijne, maar spoedig schreeuwde Van Raerbergh, terwijl hij zijn linkerhand aan zijn dolk bracht : »Los voor den duivel!quot; en Perrol liet zijn hand vrij, en ging weder zitten.

«Nu zullen wij niet wachten, Perrol!quot; vervolgde hij, bleek van kwaadheid, «lot gij zelf goedvindt om ons het raadsel op te lossen. Staat bij. Hoeren ! helpt mij, en wij zullen de Roode Hand zien,quot; en vóórdat Perrol zag, wal hij voornemens was, viel hij over de tafel, vatte hom bij den arm en trachtte er den rooden handschoen af te trekken. Perrol gaf een schreeuw van woede, die door hot gejuich der moer dan half beschonken mannen nauwelijks gehoord werd. Wel riepen sommigen : »Laal af! laat af! geen gfeweld!quot; maar anderen schreeuwden: «Hoezee! de Roode Hand! waar is zij ?quot;

Indien zij, die Perrol nu als het ware op hel lijf vielen, hem niet den linkerarm hadden vastgehouden, zou hij waarschijnlijk zijn dolk getrokken en dien Van Raerbergh in de horst gestoolen hebben : maar nu riep hij woest: «Terug, verdoemden ! los ! I'er moid!quot; en terwijl hij opstond, rukte hij, voordat Van Raerbergh den handschoen had kunnen uittrokken, (want hij had zijn vuist gesloten en de armband hield hom vast), zijn arm en zijn hand met reuzenkracht los, zoodat Van Raerbergh bijna geheel op de tafel lag. Toen zijn rechterhand vrij was, wierp hij ook degenen ter zijde, die hem wilden vasthouden, en zij traden snel terug ; want hij had nu zijn dolk in de hand.

»Ha!ha! mijne Heeren!quot; riep hij woest lachende, quot;gij wilt Perrol behandelen als een ellendigen


-ocr page 191-

DE

scliobbejnk ; manr Hat zal niet jjaan. Per moio!quot; indien gij in uwe dronkenschap niet weel Ie leven, zal ik het u leeren, ik, Perrol! nadert mij niet meer, of, bij mijne banier! ik stool n neder.quot;

«Of gij wordt nedergestooten,quot; schreeuwde Van Haerbergh, die weder op de been was geraakt, en zich naar de andere zijde van de tafel spoedde.

Keu zacht gemompel liet zich booren ; hel werd hoe langer hoe sterker, en eindelijk riep Jan van Lanskroon ; »lk geloof, dal hij ons dreigt ; zullen wij dat verdragen, Heeren ?quot;

Hij beeft gelijk,quot; riep daarentegen Hendrik van Nijveld ; »is ieder niet vrij om Ie dragen, wal hij wil ? Maakt geen Iwisl, Heeren !quot;

»En wie maakt twist? wij niet,quot; zeide Van Haerbergh ; »laat hem zijn band laten zien : meer vorderen wij niet.quot;

»De hand ! de hand I laai uwe hand zien, Messire! vertoon de Roode Hand,quot; schreeuwden nu de meesten lachende, en wilden Perrol weder naderen. Zij dreigden mei hunne armen, druklen hunne hoeden of kappen op hel hoofd, en schenen zich allen ten koste van den vreemdeling Ie willen vermaken.

«Nadert niet 1quot; dreigde Perrol, die zijn dolk in de scheede lerugsliet, en de hand aan zijn degen sloeg.

»Volgl mij, vrienden ! schreeuwde Van Haerbergh, zijn degen trekkende, maar Adriaan van Naaldwijk en Heijer van Hroechuijsen bielden hem legen. »Wij willen de band zien,quot; riepen de meesten, cenigen lachende, anderen met kwaadheid, naar gelang de wijn en andere dranken op hen werklen.

Perrol zag, dal hem niets anders overbleef dan zich Ie verwijderen, of den hoop af Ie wachten, die hem weldra gewapend op het lijf zou vallen; want hel voorbeeld van Van Haerbergh was door anderen gevolgd, en lemmers van degens, daggen en opstekers flikkerden hij het licht der kaarsen. De holmeester van Monlfoorl, die eerbiedig, doch vruchteloos de. gasten verzocht had de rusl niel Ie storen, verwijderde zich. De pages, knapen en knechts stonden op een afstand, met lachende blikken aanziende, wal hunne beschonken meeslers zouden beginnen ; alleen Vidal hield zich bedaard achter zijn meester, die vóór een der nissen of hollen stond, welke vóór elk der ramen was, en waarin de page Miso zich angstig verborgen bad. Alleen van voren kon men Perrol naderen; wanl mei voordacht bad hij zich bier geplaatst, en loen hij den aanval voorzag, riep hij woesl lachende, terwijl hij zijn degen Irok, en de roode pluim van

LTIJD. 27

zijn hoed, dien hij had opgezel, zich heen en weder bewoog; »Ha ! ik gevoel het, ik hen een vreemdeling, en daarom beleedigl gij mij. I'n-moio! ik zag vele dronken lieden, edele en dappere Heeren ! maar nimmer zag ik er, die, zoo sterk in getal, één man durfden aanvallen. Treedt één voor één voorwaarts, en indien ik u niet allen hier op de sleenen, stervend ol' dood naast en over elkander nederleg, dan heel ik geen Perrol, en hangt mij dan als een lagen dief bij de beenen aan de galg. Maar, voor den duivel, komt gezamenlijk, als inj niel anders durft, en gij zuil wal aardigs zien. Vooruil, mijne dappere, dronken Heeren 1 en gij zuil zien, hoe Perrol met den degen omgaat.quot;

Van Haerbergh deed vruchtclooze moeite, om zich Ie ontslaan van degenen, die hem vasthielden, en schreeuwde: »lk hel eerst, Heeren I hij behoort mij toe ; wie Perrol nadert, heeft met mij Ie doen ; mij alleen behoort zijn leven.quot; De vermaning van de oudsten der gasten was niet geheel zonder invloed geweest; zij vermaanden lol rust, en begrepen, dal de gekkornij al Ie ver gedreven was ; maar de jongeren, die meer gedronken hadden, begrepen bel anders, en lachende riepen zij: «Vertoon uwe hand, Perrol! en snoef maar niel; de Hoode Hand willen wij zien en meer niel.quot; Doch zij stelden geen belang genoeg in de zaak, waarmede zij zich vermaakten, om Perrol aan Ie vallen, dien zij opnieuw als een vroolijken lafelgenool hadden leeren kennen, ofschoon de mees-ten niel terugbleven uil eenige vrees voor bun leven.

Een verachtelijke glimlach vertoonde zich op bel gelaal van Perrol, loen zijne uitdaging zonder gevolg bleef: hij stak zijn degen op en zeide: »(iij vindt hel dus raadzaam, dappere Heeren ! om bel bij een verlooning Ie lalen? hel is mij wel: maar steekt nu, bid ik u, die degens en dolken op, wanl op mijne eer! het is bespollelijk mei een kling le dreigen, zonder haar niel bloed le verven,quot; en hij lacble luid. De meeslen lachten ook, en de wapenen verdwenen; maar Van Haerbergh riep; «lol morgen dan, Messire! en zorg dan, dal uw degen lang is.' Hij schaterde van lachen ; maar zijne vrienden sloorden hem ; wanl nogmaals riepen zij vroolijk, en Perrol naderende : »llwe hand, Messire ! hel is ons laatste woord ; laai uwe hand zien !quot;

Hel was nu voor Perrol weder een gevaarlijker oogenblik dan toen hel staal ontbloot was, dal zelfs deze beschonken mannen meer omzichtig en minder


-ocr page 192-

OLTMANS, DR SCHAAPHERDKR.

ondernemend had'dnen zijn. Tevergeefs trachtten llondrik vim Mjveld en een paar anderen linn deze ongepaste nieuwsgierigheid uil het hoofd te praten ; zij drongen al zwaaiende en lachende vooruit.

Perrol, toen naar Van Itaerhcrgh ziende, lachte valscli, en zeidc bedaard: »Vcriiiocil u niet, inijne Heeren ! om aan deze jongelieden andere gedachten in Ie prenten; 'I is even als die ezeldrijver, welke zieh verbeeldde, dal hij een paap geworden was, en die een meditatie hield voor zijne ezels, doch zonder vrucht; want zij verlieten de schuur, en liepen den weg op om distels en doornen te vreten.quot; Hij lachte en vervolgde met een krachtvolle stem ; «Welnu, nieuwsgierige llceren ! ik zal u gelegenheid geven om mijne hand Ie zien : benoemt één uwer en laat hem naderen, en ik zal hem mijne hand geven om af te houwen ; maar zoolang ik leef, of er macht over heb, ziel gij haar niet; dit zweer ik bij mijne banier! —Vidal!quot; gebood bij «breng dit bankje hier, en geef twee bijlen.quot;

«Aangenomen!quot; riepen de edellieden, die verwonderd bleven staan; «maar wie zal baar afhakken r

»lk 1quot; zeide Van Raerbergb en wuifde met zijn muts, «ik, aan mij die eer!quot;

Vidal aarzelde ; maar een dreigende wenk van zijn meester gebood hein te gehoorzamen. Nu zette hij een der bankjes neder, waarop Aleida gestaan had, en ging langs den muur, om onder de wapenen twee bijlen uit te zoeken, onder welke bezigheid hij tot Riso, die naast hem ging en hem met een kaars bijlichtte, zeide : om Gods wil, Riso! zoek Walson op; zeg bem wat Messire Perrol gelast, en laat hem den Uurggraaf waarschuwen.quot;

De page vertrok terstond, en vond den luitenant lustig aan bet drinken, ierwijl in een ander vertrek de eensgezindheid nog niet hersteld scheen. Hij lachte, toen de ontstelde Riso hem verslag deed van belgeen er voorviel, en zeide: «Messire Perrol zou niet tevreden zijn, als ik de oorzaak was, dat men hem in zijn vermaak stoorde; ik zal zelf eens zien, wat er gebeurt; maar spoed u naar Quinlijn, en zeg hem, dal bij terstond mei eenigen zijner ruiters herwaarts komt; want Messire Perrol kan dikwerf wonderlijke invallen hebben. Vertrek!quot; Hij stond op en verzocht de mannen, met wie hij dronk en speelde, eenige oogenhlikken geduld te oefenen.

«Kom, Vidal!quot; riep Perrol, en Van Raerbergh, die ongeduldig met den voel stampte en mei de armen heen en weder zwaaide, schreeuwde;

«Haast u, ééne bijl is genoeg, knaap; voor mij de bijl!quot;

«Twéé bijlen, voor den duivel! zeg ik,quot; vervolgde Perrol; en Vidal, die zoo langzaam mogelijk te werk ging, moest eindelijk loch wel gehoorzamen. «Weest zoo goed om bij Ie lichten, Heeren !quot; zeide Perrol koel, «anders slaat hij mij nog den geheelen arm af, en gij hebt alleen de hand gevraagd; want uw voorvechter ziet niet heel scherp.quot;

«Scherp genoeg! als de draad van de bijl maar goed is,quot; zeide Van Raerbergh. Hij bezag hierop het staal van de zware wapenbijl, en Vidal legde de tweede bijl, op een wenk van Perrol, naast dezen op den grond.

Hel hoofd der Zwarte Rende knielde op de linkerknie ; hij bad zijn mouw opgestroopt, en zijn rechterband met den rooden handschoen lag op het bankje, dat een weinig bezijden hem stond. Hij was ernstig, doch lette met aandacht op Van Raerbergh, voor bem staande, in een kring van de toeschouwers, die door de kandelaars, welke zij in de hand hielden, zich zeiven en het rond, dal zij vormden, goed verlichtten. Zij lachten niet meer, maar zagen aandachtig toe, en men hoorde alleen eenige beweging, als zij elkander aanraakten ; want ofschoon hun verstand hoe langer hoe meer begon te herleven, hadden zij moeite om rechtop en stil te slaan, en begrepen de meesten niet, wal er eigenlijk gebeurde; er heers'chte een diepe stilte.

»l)ie mijn band wil zien, bakke haar af; zij is gereed,quot; zeidc Perrol somber.

«Maar gij zult haar terugtrekken,quot; riep Van Raerbergh, die zijn bijl opgeheven had. doch haar nu weder liet zakken. Ofschoon bij zelf gevoelde, dat bij Ie veel gedronken had, zou bij wel met Perrol hebben willen vechten ; maar bij aarzelde om die hand, welke hem werd aangeboden, van den arm te scheiden ; 't was alsof een geheime macht haar beschermde.

«Neen,quot; hernam Perrol glimlachende; «maar uwe vrees is een lafaard waardig.quot; Nu nam hij de keten, die om zijn hals hing, stak die door bet handvatsel, dal boven in de bank was doorgeslagen, en bevestigde zoo zijn arm zeggende: «Ziedaar! sla toe, of werp de bijl weg, mijn hand zit nu vast.quot;

Weer bief heer Goene de bijl op, maar liet haar opnieuw zakken, en riep nogmaals: «Maar wal moet die bijl daar? leg haar Ier zijde, wal hebt gij in den zin ?quot;


-ocr page 193-

Het hoofd der Zwarte Bende knielde op de linkerknie; iiij had zijn mouw opgestroopt en zijn rechterhand met den rooden handschoen lag op het bankje, dat een weinig bezijden hom stond.

Bladz. 28, deel II.

-ocr page 194-
-ocr page 195-

Dl- MAALTIJD.

»Gij dacht dus, evenals een slacliler, een dood stuk vleesch, dal niet belwisl wordl, al' te ka|)-pen, dappere Heer! en gij treedt terug ?quot; zeide Perrol spottend. «Maar waarover verwoiulerl gij u 1 of dacht gij, dal de eene hand de iindere niet beschermen zou, zoowel als de eene de andere wasschen moet ? Treed nader dan, o(' laat een ander uw wapen nemen.quot; Hij lachte verachtend, en hield de strijdbijl, die met het blad op den grond rustte, in zijn linkervuist geklemd. »Sla toe! ziet gij niet dat deze heeren nieuwsgierig zijn, en met ongeduld de lichten vasthouden ?quot; riep hij luid en lachte hoonend.

«Welnu dan,quot; schreeuwde Van Haerhergh, »ik zal de Hoode Hand afslaan. Ziel toe, vrienden! en oordeelt, of ik goed gehouwen heb; hij mijn patroon ! let op, daar gaat ze.quot; Hel vrceselijk wapen werd opgeheven; hel licht weerkaatste tegen hel gepolijste staal. Niemand uitte een enkel woord ; echter beefden de kandelaars in de handen der omstanders, die mei stomme verbazing hun oog óf op de hand, die roerloos ten offer lag, óf op de glinsterende heerhijl gericht hielden. Bleek van schrik stond Vidal achter zijn meester, die zwijgend den slag verbeidde. Walson had zich ongeme ■ kt ■en weinig Ier zijde van hem geplaatst; doch zijn gelaat vertoonde noch bezorgdheid, noch drift, maar wel nieuwsgierigheid. Hij meesmuilde en streek mei de hand zijn knevel glad. Met onzekere en langzame schreden naderde Van Haerhergh ; hij gevoelde zelf, dal hel hem moeite kostte om recht te gaan; maar elke stap bracht hem nader aan de Hoode Hand, op welke zijn vlammenschietend oog gevestigd was, en de bijl, welke hij met beide handen hoog boven zijn hoofd had opgeheven, bewoog of trilde niet.

Maar op bet oogenblik, dal hij, met meer overhaasting dan vroeger, den linkervoet voornilbracht, en het wapen zich nog hoogcr en meer achterwaarts verhief, terwijl Perrol opnieuw de hand sloeg aan de bijl, welke naast hem lag, en elkeen vermoedde de hoode Hand te zien afhouwen, of Van Haerhergh Ie zien vallen, trad de ridder Van Montfoorl vóór den onvoorzichligen edelman en riep:

»In (iods naam, mijne Heeren ! houdt op, wat gebeurt hier?quot;

Terwijl Montfoorl in een der kamers van het Bisschopshof zijn welsprekendheid aanwendde, om zijne gasten, onder welke een hevige Iwisl was ontslaan, omdal een hunner valseh spet.Ide, tol bedaren te brengen, was zijn hofmeester hem komen bericlilen, dat zijn tegenwoordigheid ook in de groote zaal dringend vereischt werd. Hij had evenwel weinig acht geslagen op hetgeen de oude (jlijsbcrt gezegd had ; het verwonderde hem wel niet, dal er eenige onecnigheid tusschen zijne edele gasten was ontslaan; maar hij dacht nog lijdig genoeg Ie komen, om de vriendschap door hel instellen van den een of anderen dronk te herstellen. Hij zeil was ook zoo bevreesd niet als de oude man voor een onlbloolen degen of een uitdaging van halfbeschonken lieden, en vertrouwde, dat de oudsten der heeren verstandig en machtig genoeg zouden wezen, om te zorgen, dit de afdoening van alle tweespalt tot den volgenden dag werd uitgesteld, als wanneer de partijen, niet meer door den wijn opgewonden, gemakkelijk te verzoenen zouden zijn. Ken oogenblik nadat de hofmeester zich zwijgend en het hoofd schuddende verwijderd had, kwam hem echter in de gedachten, dat er een vreemde eend in de bijt was, en hij herinnerde zich hel twistziek gedrag van Van Haerhergh. Zoo spoedig mogelijk haastte hij sich nu om terug te keeren ; want hij wilde Messire Perrol, wiens hijsiand voor de zaak, welke hij voorstond, zoozeer uoodig was, niet gaarne hlool-slellen aan cenige onaangenaamheid, en vreesde tevens, dal deze, mei zijn algemeen bekende woestheid van aard, [zich niet ontzien zou terstond elke heleediging bloedig [te wreken, en de eensgezindheid tusschen de edelen en hel krijgsvolk, dal in soldij stond, was zoo noodig voor den oorlog tegen den Hisschop en den stadhouder van Maximiliaan van Oostenrijk. De knapen, pages en zij die aan tafel bediend hadden, stonden op een afstand te kijken, hoe de twisl zou afloopen, toen de Burggraaf binnentrad ; zij weken eerbiedig ter zijde, toen hij zich [mei overhaaste schreden naar zijne gasten spoedde, die bij een der vensters bezijden de tafel vereenigd waren. Kr heerschle een diepe stille, en dit stelde hem in het eerste oogenblik gerust; hij had gedachl een hevigen woordenstrijd, met vloeken en bedreigingen doormengd, te zullen hooren ; maar op eens zag hij de glinsterende bijl, die hoog boven aller hoofden uilslak, en sidderde. Niemand der toeschouwers van dit dollemanspel, dal voor heiden noodlottig kon worden, bemerkte, dal hun gastheer naderde; zelfs werd Willem van Wachlendonck, noch de heer Van Middachten, die een der'lichten in de hand hield, hem gewaag ofschoon hij juist 'achter hen stond ; want hij was gereed om tusschen hen door te dringen, en Van


-ocr page 196-

30 OLTMANS, DE

■Ji 111 A A III 1 L'lgt; I hL'l

Baerbergh in zijn voornemen le verhinderen. Maar ook op hem had dit vreemde tooneel een beloo-verenden invloed ; iiij bleef roerloos en zijn adem inhoudende slaan; de ijzingwekkende, spoUende grimlach, die op hel, voor hel overige ernstige t;elaal van hel hoofd der Zwarle Bende zichtbaar was, boeide hein; zijn oog las mei schrik en verwondering den dorst naar bloed en wraak, die in hel strakke oog van Perrol te lezen stond. Hij alléén, mei Vidal en VValson, begrepen wat er voorviel, ofschoon zij ieder met bijzonder gevoel getuigen waren van hetgeen er gebeurde ; hij zag nu Perrol met de Hoode Hand, zooals men hem had uitgeduid: wonderlijk en vreemd in zijne wraaknemingen, maar altijd verschrikkelijk. Doch toen Van Baerbergh de hand, welke, als dood, gereed lag om den slag te ontvangen, nabij was en zijn arm zich rekle, toen overwon de Burggraaf de soort van stomme verbazing, die hem overmeesterd had ; bij schoof de beide heeren, achter wie bij stond, ter zijde, en plaatste zich tusschen Perrol en Van Baerbergh of liever tusschen de Boode Hand en hel scherp der bijl.

•Bij al wal heilig is! wat gebeurt hier, Heeren?quot; vroeg Montfoorl nogmaals, toen niemand hem antwoordde, en hij verwonderd rondzag; maar zijn vragen was vruchteloos, en hij vervolgde : »lk dachl, op mijn eer ! dal mijn oude Gijsbert droomde, loen hij mij kwam roepen, en ik haastte mij niet; want ik was onledig mei eenige ruwe krijgslieden lot bedaren te brengen. Doch hoe kon ik vermoeden, dal mijne edele gasten het ongestoord genoegen van onze samenkomst zouden sloren ? de jeugd is brooddronken, ik weel hel; maar gij, mijne Heeren ! die in jaren gevorderd zijl, boe kunt gij het zoo ver laten komen ?quot; zeide hij verwijlend. «Werp weg dal wapen. Heer Van Baerbergh! hel past noch in uwe handen, noch in deze zaal, werp hel weg; ik bid hel u. Mijnheer Sl. Maarten zij geloofd, dal ik nog bijtijds gekomen ben.quot; quot;ij schudde hel hoofd, toen Van Baerbergh gemelijk de bijl op den grond wierp en zich omkeerde.

«Zeg liever, Heer Burggraaf!quot; zeide Perrol lachende, dal gij le vroeg ofte laat zijl gekomen; le laat om mij voor een beleediging le bewaren, en le vroeg om den lijd te laten om er mij over le wreken.quot;

»Zelfs om mijnentwil alleen hadt gij, ik durf hel zeggen, de eensgezindheid moeten bewaren; gij waart dil aan mij verplicht; want gij zijl immers mijne gasten, Heeren! maar ik dank God, dal ik nog tijdig genoeg gekomen ben, om bel bloedstorten le verhoeden,quot; vervolgde Montfoorl, min of meer geraakt.

«indien ik dan ook niet beier dan die heeren onderricht geweest was omtrent de plichten van een gast. Per moio! gij zoudl hier de zaak geheel anders gevonden hebben,quot; zeide Perrol verachtend lachende; «en voor den duivel! gij behoeft hel hun niet le danken. Heer! dal gij mij of eenigen hunner hier niet dood of stervend vindt liggen !quot;

»Maar wal is er dan gebeurd, Messire?quot; riep Montfoorl, «antwoord mij, daar gij de eenige schijnt te zijn, die hel spraakvermogen niet verloren hebt.quot;

«Wal er gebeurd is?quot; hernam Perrol somber, «uwe gasten zijn nieuwsgierig; zij willen mijne hand zien, en om hun le wille le zijn, zooals een goed dischgenool voegt, heb ik hun, zooals gij ziel, mijne hand ten beste gegeven ; jammer maar, dat gij hun voorvechter verhinderd hebt aan hunne dronkemans-nieuwsgierigheid voldoening te ver-schallen.quot;

«En gij hebt zoo onvoorzichtig kunnen zijn, Messire! om uwe hand aan dil vreeselijk spel le wagen ?quot; vroeg Montfoorl verwonderd hel hoofd schuddende.

«En waarom niet?quot; zeide Perrol boosaardig lachende, en hel staal van de bijl, die naast hem lag, op de marmeren steenen latende klinken, »ik waagde mijn rechterhand, maar de linker is krachtig genoeg, om haar te beschermen; of denkt gij, Heer! dal dil goede slaal niet gemakkelijk in die borsl zou gedrongen zijn, welke noch door harnas, noch door halsberg gedekt wordt?quot;

Montfoorl zag nu voor hel eerst, dal er een wapen naast Perrol lag, en terwijl deze opstond en zijne hand losmaakt, zeide hij ernstig: «gij hebt gelijk, Messire! Ik zie hel nu eerst, ik had ook moeten weten, dal gij uwe voorzorgen wel genomen zoudl hebben. — En gij. Heer Van Baerbergh!quot; vervolgde hij lol dezen, »het verwondert mij, dal gij u geraakt loont, omdat ik u verhinderd heb een ongeluk te begaan : ik wist dal gij driftig en onvoorzichtig, maar niet dal gij zoo onholl'elijk waart om een mijner gasten le beleedigen; want dal is minachling van mijn persoon.

«Ilebl gij dan niel gezien, heer Van Montfoorl,quot; antwoordde Van Baerbergh gemelijk, «dal ik gespeeld heb met bel hoofd der Zwarte Bende, en dat hij mij niets gelalen heeft ? ..


-ocr page 197-

I)K MAALTIJD.

-.1

«Zeer zeker,quot; viel de Burggraaf hemin de rede; «maar pas! het een edelman om twist te zoeken legen hem, dien de lortuin hegunstigd heelt ? dat is goed voor rabauwen en sehohhejakken; een boer zell's, Heer! zou het zich tot schande rekenen,quot; eindigde hij schamper.

Hel scheen dat de bestralling van Montlooii meer dan alles, wat te voren plaats jtehad had, in slaal geweest was om het versland van Van Baerbergh geheel te doen opklaren; want hij naderde den Burggraaf en zeide lier, terwijl hij zijn kap afnam: «Bij mijnheer St. Maarten, Meer Burggraaf! gij gebruikt woorden, waarvoor ik met mijn zwaard voldoening zou eischen, indien ik niet te vee' achting voor u had; ik beklaag mij niet, dal ik heb verloren, maar dal hij mijn woord niet vertrouwd heeft, dat vreemde hendehoofd, hij die met ons geld betaald wordt. Hij is noch ridder, noch edelman ; waarom zou ik hem dus ontzien ? of heeft hij Van Schalfclaar bij Dwarsdijk niet laaghartig behandeld, hetgeen de broeder van den heer Van Nijveld zou kunnen getuigen, indien hij nog hier was ? (Üj moet zeker van gedachten zijn, dat hij beter de behandeling der wapenen verstaat dan ik, anders zoudt iiij hem gisteren immers hel bevel over hel volk niet gegeven hebben, waarom ik u verzocht had ; wal vreesdet gij dus voor den vreemdeling, die beter een belecdiging kan verduren dan één onzer V ik verzeker het u,quot; zeide hij lachende. «Voor hel overige beroep ik mij op de getuigenis van deze heeren, die nu we' zwijgen, maar evenals ik begeerig waren, om het raadsel opgelost te zien ; wij willen de Boode Hand zien, meer niet ; indien u zulks beleedigd heeft. Heer Burggraaf, dan vraag ik u voor deze nieuwsgierigheid verschooning.quot; Hierna trok hij met zijn hand de mouwen van zijn zijden wambuis, welke opgeschort waren, naar beneden.

«(icnoeg,quot; zeide Montfoorl haastig, die zeer goed besefte, hoe heilloos alle tweedracht, en van hoeveel aanbelang hel was, om den zendeling van den Franschen koning te ontzien ; «hetgeen geschied is, neemt geen keer, daarom laten wij liever zwijgen.quot; Nu keerde hij zich tol Perrol, die zijn iioold ontdekte, toen hij hem aansprak, en vervolgde: «Alleen de wijn. Messire! draagt de schuld van hetgeen gebeurd is ; want ik hen overtuigd, dal al deze heeren nu met leedwezen inzien, dat zij ii door hunne ongepaste nieuwsgierigheid beleedigd hebben ; ik vraag u om, mij ten gevalle, ook de goede vriendschap met deze heeren niet le verbreken.quot;

Perrol boog zich, om zich heen ziende, en toen geen hunner sprak, w ilde hij antwoorden ; maar Van Baerhergh riep : »lk geloof niet, dal er ooit vriendschap tusschen mij en het hoofd der Zwarte Bende bestaan heeft, en daar deze heeren genegen schijnen inn zich over bun gedrag te verontschuldigen, zoo verklaar ik, dat ik alles verwerp, wal naar verzoening of veronlschnldigiiig zweemt.quot;

Montfoorl wilde antwoorden ; maar Perrol zeide haastig, hem niet de hand verzoekende le zwijgen ; «Wal mij betreft, hetgeen onze edele gastheer gezegd heeft, is meer dan ik verlangen kon, en het-geeii deze heeren gedaan of gezegd hebben, heb ik reeds vergeten; zells vraag ik verschooning aan den heer Burggraaf, dat een dwaze gelofte mij verhinderd heeft, om mijne hand le laten zien, waardoor ik oorzaak tot hmme nieuwsgierigheid gegeven heb. — En wat u betreft. Heer Van Baerbergh ! ik zweer, bij mijne banier ! dat uwe woorden mij zeer welkom waren; ik verlang naar geen vriendschap met den vriend van den papcnknechl ; ik neem de vijandschap aan, vooral daar zij nog slechts weinige uren meer duren kan,quot; eindigde hij somber lachende.

.Montfoorl verzocht zijne gasten nu dringend weder plaats le nemen, en gebood Gijsbert om de bekers, die zoolang stil gestaan hadden, le vullen-Hierop zeide hij vroolijk : «Goddank, mijne gasten ! de goede verstandhouding is weer hersteld ; drinkt daarom met mij op de eensgezindheid en de vriendschap ; dat zij altijd onder ons mogen heerschen !quot; Allen deden hem bescheid, uitgezonderd Van Baerhergh, die, toen men hem uilnoodigde om mede le drinken, ten antwoord gaf:

«Morgen nacht zal ik met u drinken ; want dan zal er iemand minder onder ons zijn ; ik ga nu vertrekken.quot;

Terwijl zijn knaap hem zijn mantel over den schouder hing, en hij afscheid nam, zeide Perrol lachende tol zijn buurman : «Voorwaar, Heer .quot;Nijveld ! het is niet de schuld van heer Coene, dal ik den heker nog in de rechterhand kan houden om te drinken ;quot; en daarna vervolgde hij luid : «Ik was voornemens geweest u allen uit te noodi-gen om morgen gezamelijk een rit le doen, en mij de eer le bewijzen om in de herberg dr Groene Ridder, welke gij allen heler zult kennen dan ik, een ontbijt te willen aannemen; en terwijl de vriendschap vaster dan ooit tusschen ons geklonken is, noodig ik mijn edelen gastheer en u allen uil om mijne aanbieding niet le versmaden.quot;

Allen namen den voorslag met vreugde aan.


-ocr page 198-

32 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

Van Baerbergh, die juist zou vertrekken, zeide niets; maar zijn knaap trad naar Perrol, en zeide tot hem: «Heer! mijn meester, de edele heer Van Kaerbergh, zal u morgen te negen uren, vergezeld van een getuige, wachten buiten de Katharijne Poort vóór het St. Job's Gasthuis.''

»Zeg hem,quot; zeide Perrol, die glimlachende geluisterd had, »dat ik de eer zal hebben hem te wachten, indien ik er eerder mocht zijn; maar een afspraak met deze heeren zal mij verhinderen zoo vroeg op die plaats te wezen. Om hall één uur zal ik komen, en hem vóór dien tijd in de Gromv liiddcr te zien, zou mij zeer veel eer zijn.'' De knaap boog zich en vertrok.

»Wat heelt de heer (loene toch in denzin, dal hij nu reeds vertrekt?quot; zeide Willem van Wach-tendonck; en toen Perrol hem iets zacht had toegeroepen, vroegen zij, die het verst zaten, wat hij gezegd had, en er ontstond een algemeen gelach. Nog vóórdat Van Baerbergh de zaal had verlaten, schreeuwden sommigen; «Slaap wel. Heer Van liaerbergh !quot; en Hendrik van INijveld riep: • Kus de Zwarte Aleida eens voor ons,quot; zelfs bleef hel bij deze woorden niet ; Van Baerbergh, ilic zijn naam hoorde noemen, bleef staan en antwoordde : »Te veel beleefdheid, heeren ! en ofschoon ik anders niet gewoon hen om iets voor een ander te verrichten, zal ik uw last behoorlijk ten uitvoer brengen.' ' Hij lachte; maar toen hij zag en hoorde, dat Perrol ook lachte, en zeer vroolijk scheen, riep hij driftig: »Wat u betreft, Messire! draag zorg om niet te vroeg te lachen, en wat ik aan deze heeren gezegd heb, is niet op u toepasselijk.quot;

»Ik denk er eveneens over,quot; hernam deze spottend, »en belast u niet om iets voor mij te doen; ik ben gewoon mijne eigene zaken te verrichten, ofschoon ik mij desnoods wel met de uitvoering van het verzoek dezer heeren zou willen belasten.quot;

Van Baerbergh zeide nog iels tol antwoord, dal niet goed verstaan kon worden, en verliet, gevolgd van zijn knecht, de zaal. Sommigen maakten zich ook gereed om te vertrekken; maar Perrol vroeg aan Vidal om zijn geldbeurs, en zeide vroolijk : »lk heb reeds veel gewonnen, Heeren! maar wil nog meer winnen, of alles verliezen, en bied aan, om legen u te spelen, zoolang er nog wal in deze, beurs is. — Hier is de mijn,quot; riep hij, en stortte het geld over de tafel uit. »Wie speelt er naar de mijn?quot; en Vincent van Swanenburgh, die reeds zijnmantel om had,wierp dien weer af enkeer-denaarde tafel terug,terwijlonder een luid geschreeuw van ; »de mijn . de mijn !quot; hel spel weder begon.

2.

DE NACHT.

Bekorelijke muiiml! geniet uw zegcprmil.

tiij overwint — verrijs ! kom, gaan we uit ilez» zu;il

Mr. R. FEITH.

In tie nabijheid van den Leepelenburg, een oud gebouw, omtrent de tegenwoordige Maliepoort gelegen, stond een huis, dat aan een der uitgeweken aanhangers van den Bisschop behoorde, en nu, daar de stad met krijgslieden overkropt was, door het hoofd der Zwarte Bende, voor den tijtl dat hij in de stad bleef, in bezit was genomen. Daar hij de eerste vreemde gast was, die hier zijn intrek nam, waren de overgebleven meubelen ruim genoeg om eenige vertrekken behoorlijk te sloi-feeren.

Het hoofd der Zwarte Bende was van den maaltijd teruggekeerd; zoo even was hij in zijn vertrek gelreden, en bij de tafel in een stoel ne-dergevallen; zijn hoofd rustte op zijn hand, en hij herdacht somber vóór zich starende, hetgeen gebeurd was. Doch op eens lachte hij boosaardig; hij dacht aan de wraak, die hij op den jongen edelman voornemens was te nemen, en knarsetandende slak hij de gesloten vuist vooruit. Een geritsel, dat zijn gehoor trof, deed hem echter opzien, en terwijl hij de hand hoven zijne oogen hield, opdat het licht van de waskaars hem niet hinderen zou, zag hij door hel groole, donkere vertrek, en vroeg: »ls hier iemand ?quot; Doch toen hij geen antwoord ontving, en hij evenwel aan het einde van tie kamer, alwaar een groot rustbed, met donkergroene, lakensche gordijnen stond, iets zag bewegen, riep hij driftig: »Wie is daar, toon u, of....quot; Maar hij vervolgde niet verder, en liet hel hecht van den tlolk los, dal hij omvat had ; want iiij bespeurde, dat hel een vrouw was, die hem in zijne overdenkingen gestoord had. De Zwarte Aleida naderde hem beschroomd ; zij had den sluier afgelegd, maar tic bloemen waren nog door hare zwarte lokken heengeslrengeld.

»Wie gelastte u hier Ie komen? wal wilt gij? vroeg Perrol onvriendelijk, en toen zij bevreesd voor zijn strengen blik bleef staan, zeide zij zacht:

»Wie, Heer? uw knaap! Is hel dan nietwaar, dat gij mijne tegenwoordigheid verlangd hebt ?quot; en zij bracht hare hand aan hare oogen, alsol zij Weende.

«Omdat ik niet wil,quot; zeide Perrol driftig, »dal die ellendige knaap mei n voor hel laatst van


-ocr page 199-

i)ilt;: nacht.

.quot;3

/.ijii leven noi? eenige oo^eniilikkeii dooihreni;!, diïïu'oiii, Aleidii! Iieli ik 11 liier doen komen, sleclils diiiironi. Miiiir spiiiir die Iranen,quot; vervolgde hij spollend; »helgeen n is toegezegd, /idl gij lol den lanlslen penning lieldicn. W een niel, onnoo/.et kind ! morgen knnl gij dit imis even deugdzaam verlaten, als gij hel helreden lieltt.quot; Hierop riep hij met verhelling van stem: »Vidal! Vi(lal!quot;eii toen deze hinnentrad, vroeg hij drillig: )gt; Wie gelastte u, knaap ! om deze rihaude in mijn kamer Ie hrengen, alsol' er geene andere vertrekken in dit hnis waren, om znlk soort van volk Ie doen overnaehlen ?quot;

»lk (lacht, Messire! dal gij haar wensehlel te zien,quot; hernam Vidal verlegen, «daarom liet ik door Hiso hevel geven, haar in dit vertrek te hrengen ; indien ik gel wijle ld had, zou ik n wel ontleniehl hehhen dat zij u hier waehlte.quot;

»(ienoeg.quot; zeide Perrol, «maar wees voorlaan oplellender, als gij orders geelt, knaap ! ol' ik jaag n uit mijn dienst; neem haar mede.— koni,Aleida! vervolgde hij spottend, volg mijn knaap, die waar-sehijnlijk uwe tranen wel spoedig zal weten te doen opdrogen.quot;

Maar de sehoone spreekster, in plaats van het vertrek te verlaten, zooals hij haar met de hand hevolen had, viel voor hem op de knieen neder, slak de handen naar hem uil, en riep : «O! lieer! bespaar mij die vernedering: ik hegeer uw geld niel, en hen alleen om u gekomen ; want ik heh u lief; maar wees ten minste zoo edelmoedig mij naar mijn woning Ie laten geleiden. iNeen, lieer! ik verlaat u niet, voordat gij mij dil heloold hehl,quot; en zij wees Vidal lernif, die genaderd was om haar te overreden hem te volgen.

IVrrol laehle ; maar niel geheel vergeelseh was haar smeeken ; want in haar zwart oog, waarin tranen hlonken, las hij, dal hel ernst was, wal zij zeide. Haar sehoon gelaat en haar welgevormde hals, nu geheel door de kaars verlicht, deden hem lol andere gedachten komen. Zijn hlik werd vriendelijk, en terwijl hij haar de hand reikle, zeide hij lachende: «Sm clan (i|). Vleida! indien gij waarheid spreekt. — Kn gij, Vidal! verwijder u ; hel is mi Ie laat voor Imar om te vertrekken ; ik zal zeil moeten trachlen »le Iranen uit die sehoone oogen Ie verdrijven, en hel lieve kind gerust Ie stellen; want zij heelt.quot;

Vidal vertrok, en terwijl IVrrol hare hand vasthield, deed hij haar naast zich nederzitlen in den hreeden armsloel. Ilen tijdlang liesehouwde hij Imar opmerkzaam, sloeg toen zijn arm om haar middel,

vns, De Schaapherder. II.

en zeide: «(Jij /ijl waarlijk schoon, Aleida ! op mijne eer, ik zag vele meisjes, die, evenals gij, schoon spraken, zongen, dansten, of speelden ; maar zij waren niel liever dan gij. Maar lach eens, Aleida! lach even hevallig als hedenavond, en duid mij niel ten kwade, wal ik gezegd heh; ik had u toen nog niet gezien zooals nu.quot;

Mei zijn linkerhand maakte hij hel haar los, dal op haar hoofd Ie zamen was gehouden, nam de dikke zwarte vlechten in zijn hand kuste haar, en zij lachte vriendelijk.

«Zoo keert dan reeds hel lachje terug op die sehoone wangen, lief en dartel kind !quot; riep Perrol en kuste haar nog eens, «ik zie nu eerst, wat de heer \an Haerhcrgh verliest ; maar waarom spraakt gij zoo vriendelijk mei hem, indien hel waar is, dal gij mij liefheht ? zeg eens.quot;

«O Heer!quot; hernam zij, en trok haar kleed, dat van haar schouder was afgegleden, er weder over: «toen ik hemerkle, dal gij geen meer helang in mij sleldet, dan in elke andere van mijn stand, toen waren mij zijne aanzoeken welgevallig; want ik dacht mij over uwe minachting Ie wreken, niel wetende, dal evenwel uw oog op mij gevallen was. /ij lachte, toen Perrol, terwijl hij sprak, haar kleed weder van haar schouder afschoof.

Sleehls weinige oogenhlikken hadden zij te zamen gesproken, toen Perrol het hoofd opriehlle en luisterde; want men hoorde eenige dolle slagen, die door hel eenzame gehouw, waar alles in rust scheen, weergalmden. «W at kan dal zijn ?quot; zeide hij verwonderd, en zelle de spreekster, die op zijn knie zal, weder naast zich neder en scheen mei aandacht te luisleren. Het kloppen en slaan hield mi op, en weinige oogenhlikken daarna hoorde men iemand naderen, en werd er aan de deur geklopt. I oen Perrol riep, dal men binnen zou treden, vertoonde zich Vidal, en antwoordde, toen zijn meester vroeg : «Wie is daar zoo laat in den nacht, \ idal ? laat hem in een hok werpen, indien bel een van mijn volk is.quot;

«Neen, Messire! maar het is heer (loene van Itaerbcrgh.quot;

«\an IJaerhergh !quot; riep Perrol verwonderd, opstaande, «en wat begeert hij ?quot;

«Hij weet dat dil meisje hier is, en wil haar met zich nemen,quot; zeide de knaap.

«Ha! is dal zijn verlangen!quot; riep Perrol lachende, en scheen Ie bedenken, wat hij zou antwoorden. Hij liep heen en weder, en lelie noch op den knaap, noch op Aleida, die over dil onverwacht toeval zeer verdrietig scheen, /ij lag meer

a


i

-ocr page 200-

OliTMAINS, l)K S( JIA A PI lERDEItT

rgt;4

dan zij /al in ecu aanlokkelijke homling in den sloel, hield een liloein, die Perrol nil hare haarlokken had doen vallen in de hand, en had de voelen uilgeslrekl (»|) een voetbankje. Vidal waelille bedaard, en zij was ongednldig Ie vernemen, wal Perrol zon zeggen. De beraadslaging van Perrol duurde eehlor niel lang ; weldra naderde hij Vidal, en vroeg, boosaardig lachende; »l!ij is immers alleen ?quot; Toen Vidal loeslemmend het hoofd knikte, vervolgde hij: »Hel kan niel anders, ofindithnis moeien diepe kelders, zoo geene gevangenisholen zijn, waarin elke klaehl vergeefse!) is, en waaruit geen enkele klank tol op de straat kan doordringen. Ila ! dal zul wal anders zijn dan vrijen en drinken ; o ! Ik gevoelde wel, dal ik dezen avond mijn drift bedwingen moest; ik had toen reeds een voorgevoel van den dood, dien hij sterven /al; daar in de zaal of morgen op den helderen dag te vallen, zon ook te gemakkelijk geweest zijn. Per mout dat moest anders wezen.quot; Hij lachte woest en vroeg toen : »Is Froccard hij de hand, Vidal?quot;

»Ja, Messire!quot; antwoordde deze neerslachtig, »maar wat wilt gij''quot; zeg hel mij.quot;

«Hegrijpl gij het niet?quot; vroeg Perrol verwonderd. «Voor den duivel! ellendige knaap! of wilt gij mij niet begrijpen ?quot; riep hij di iltig. «Laat dien lallen edelman terstond aan handen en voeten gebonden in den diepsten kelder werpen. Hoep Froccard, en maak spoed, zwakke ziel! of ik stool ii dezen dolk tnsschen de ribben ; gij hebt hem zelf gewet,quot; en hij grimlachte.

Vidal hoog zich zwijgend en wilde zich verwijderen ; toen verschoof Aleida, die met ongeduld wachtte, lot het gesprek, waarvan zij niets verslaan had, zou afgeloopen zijn, het bankje, waarop hare voelen rustten. Perrol, die de schoone spreekster geheel vergeten had, zag om, en hield Vidal bij den arm vast. Het dartel meisje zag wel, dal Perrol het oog op haar gericht hield ; doch zij kon de verandering niel bemerken, die zijn gelaat ondergaan bad, dal te voren zoo vriendelijk geweest was, en het vuur, dat in zijn oogen schitterde, schreef zij niet aan wraakzucht, maar aan verlangen naar hare bekoorlijkheden toe. Zij kende niets dan de liefde ; zells de eenige wraak, die zij bezigde, was beminnen ; daarom lachte zij dartel, toen Perrol haar aanzag, en riep smachtend ; gt;'AI deze bloemen zijn voor u, lieer! alles behoort u.quot; Zij wierp hem de bloem toe, en vlijde zich toen weder bevallig in den zetel neder, zonder haar kleed, dat niel meer vastgemaakt was, en door deze beweging van baar boezem was afgevallen, er weder over te dekken.

Maar tevergeefs riep zij hem door hare slem en bekoorlijkheden tol zich, en de arme Aleida vermoedde zeker niet, dat hare vrijheid, haar leven, door hem stond opgeofferd te worden, indien bet aan zijn oogmerken dienstig kon zijn. «Vidal!quot; zeide bij zacht, «die ribaude daar heeft gehoord, dal Van Haerbergh hier dezen nacht geweest is; hem gevangen te nemen, k:in dus niet,quot; en hij bedaebt zich. De knaap, die inenscbelijker daclii dan zijn meester, liet duidelijk bemerken, dat hij verheugd was over dezen inval van Perrol : en antwoordde: quot;liet is zoo. Heer! al gaafl gij haar veel geld, de vrouwen kunnen niet zwijgen ; verkiest gij dus, dal ik den heer Van liaerbergh bet huis doe ruimen ?quot;

«Neen !quot; riep Perrol peinzend, «de gelegenheid is te schoon ; wal is er ook aan haar leven of hare vrijheid gelegen ? niets 1 Een spreekster meer of minder inde wereld, doel niets af; zij is wel schoon, maar hare jeugd zal toch spoedig voorbij gaan; 'lisjammer, maar noodzakelijk. Neem hem gevangen, zooals ik gezegd heb, en morgen zal ik de tweede gevangene aan Froccard overleveren, indien bet niel heler voor haar is, om haar neer te slooten, dan haar aan dien verloopen monnik over te leveren,quot; en hij grimlaclite.

De haren rezen Vidal te berge, en de schrik was opzijn gelaat Ie lezen; hij wierp een medelijdenden blik op hel meisje, dat, met jeugdige schoonheid begaafd, door de vermoeienis overmand, bijna in slaap viel; zij was zoo schoon bij het licht der kaars, dal op baar gelaat en haar boezem viel, welke zich onrustig bewoog, dat hij huiverde, en eensklaps riep: «Messire!quot; dat kan niet ; want men heeft haar hier gebracht en zal haar terugvorderen, indien zij verdwijnt.quot;

«Verdoemd !quot; zeide Perrol en hij knarste op de tanden, «waarom bracht gij haar hier? waarom zeidel gij luid, wie er aan de deur klopte ? Per moid ! hebt gij voorgenomen, ellendeling! mij dol te maken, en mij Ie dwarshoomen,quot; eu hij vatte Vidal in de horst ; maar weldra liet hij hem los, en bedacht zich. Hierop trad hij zachtjes naar Aleida, die hem niel hoorde aankomen, of zich hield alsof zij sliep, zag een oogenblik naar de losse en buigzame houding van het meisje, en kuste haar. Zij ontwaakte met schrik, en gaf een zaehten kreet, maar riep terstond, terwijl zij hare armen om zijn hals sloeg, en hem den kus teruggaf: «Ha! zijl gij het. Heer? gij


-ocr page 201-

iiiiiiikli'l mi ij wiikkcr mei uw landen, /wiirlcn knevel.' Zij Ic^dc liicruii liitrc liiind (t|t/iju stilion-dcr cm vervolgde laehende: »Nu laat ik u niel meer gaan; inaar waarom blijl'l hij?quot; en weesop Vidal.

i'Schoone spreekster!quot; /eide Penol laelicndc, en ging naast haar zitten »u\v minnaar Van Uaer-liergh is er om u te halen; mijn knaap en ik welen geen anderen raad dan u aan hein over te leveren.quot;

».\een, dal zult gij toeh niel doen, Heer?quot; vroeg zij angstig. «Spreek, knaap! uw meester gekschceil immers.quot;

»(iij wilt dus niel met hem gaan ? — ik zie liet al,quot; vervolgde Perrol, toen zij, hall lachende, hall' gramstorig haar hoofd schudde, zoodal hare lokken op haar hoezein nedcrvielen ; «welnu, dan kunt gij hlüven ; maar wij dienen hem toch hehoor-lijk Ie ontvangen; daarom kleed n weder aan, Aleida ! en voor dezen keer zal ik n als kamermeisje dienen, olsehoon ik er op mijne eer meer hehagen in zou scheppen, om n van al die overtollige kleederen Ie ouldoen.quot;

Hij slond up, nam hare haanleehten, welke hij, terwijl zij lachte en darlelde, weder op haar hoofd Irachlte door elkander Ie sli'engelen, en zcide : «Vidal! laai dien ongeuooden gast, dien ik meen hier te hooren schreeuwen, hiernaast in het vertrek gaan; laat licht en wijn geven, zet drie stoelen aan de tafel, en houd hein gezelschap, totdal ik kom.quot;

Heer Coene van Haerhergh liep met groole schreden de kamer op en ueder, waarin men hem gehracht had ; nu eens vloekte hij en stampte op den grond, of wierp een Mik naar de tafel, waarop men drie hekers geplaatst had ; dan weder stond hij stil en luisterde, of zag strak op de kaarsen, die op de kandelaars slonden, alsof hij uil de vlam eenige inlichting dacht Ie krijgen ; wanl Vidal had op al zijne vragen geantwoord, dal zijn heer terstond zou komen. Kindelijk trad de driftige jongeling naar de tafel, nam een kandelaar in de hand, en riep gebiedend lot Vidal, die hij de deur slond: «Wijs mij den weg, knaap! en hreng mij hij uw meester; of ik zal zelf dit huis doorzoeken.' Toen deze hem verzocht nog een oogenhlik geduld le oefenen, dewijl hij Van liaerhergh zelf zou moeien verhinderen hel vertrek le verlaten, vervolgde hij luid: «Wij zullen zien! hen ik dan hier in een moordhol? welnu, wij zullen zien! ik draag ook een degen. Plaats, knaap! of ik zal ruimle maken,quot; en hij sloeg de hand aan zijn zwaard.

«Om Gods wil, lieer!quot; riep Vidal terugtredende, «wees voorzichtig; want ik hen hier niet alleen.quot;

«Laai mij door1'' schreeuwde Van Haerhergh, «ik wil den lafaard zoeken, die zich schuil en mij gevangen houdt.quot;

Hij trad hierop naar de deur, maar juist toen Vidal zich daarvoor plaatste, en de hand aan zijn zwaard legde, bewoog zich het laken, dat rondom de kamer, langs den muur, van den zolder lot op den grond nederhing, en Perrol trad met Aleida, die den sluier had laten vallen, door een bedekte deur in hel verlek. «Hier hen ik, lieer!quot; zeide Perrol bedaard : «gij zijl niel gevangen en kunt terstond vertrekken; als gij het goedvindt; in\ bezoek is zoo onverwacht, dat ik niel eerder heb kunnen komen, en gij zoudt immers niel tevreden geweest zijn, als ik n, zonder u te spreken of een beker wijn aangeboden te hebben, bad laten vertrekken.quot;

»llel meisje, dat daar staal, behoort mij !quot; riep Van Haerhergh, die door de plotselinge, verschijiiiiig van Perrol en Aleida verbaasd was; en terwijl Vidal den kandelaar uil zijn hand nam, vervolgde hij toornig: «Gij ziel, Perrol! dat ik ontdekt heb, \\ie haar heeft weggevoerd; zij moet met mij medegaan. Maar ben ik1 niet dwaas?quot; riep hij vervolgens mei den voel stampende: »lk heb zoolang moeten wachten; ha ! het spijt mij, dat ik n heiden in uwe rust gestoord heb; morgen rekenen wij af, of nu terstond nog; anders vertrek ik. behoud haar bij u, Messire! zij, die Perrol heeft kunnen volgen, is mij niets meer waard. — Wil ik zeggen, wal gij zijl, Aleida ?quot; riep hij verachtend lachende, «gij die u boven het uitvaagsel der vrouwen verheven waant. . . .quot;

• Neen, Heer!quot; viel Perrol hem snel in de rede, «zij is nog altijd even schoon, even onschuldig als hedenavond. Deleedig haar niet; want waarom zou zij den man, die haar het meest bevalt, niel kunnen kiezen ? ik keer zoo even pas terug van het bisschopshof, en heb haar nog niet eens op mijn gemak gezien : daarom neem plaats, en laat u schenken.quot;

Aleida had, terwijl hij sprak, haar sluier opgeslagen ; op haar gelaal stond te lezen, dat zij zich helcedigd gevoelde ; maar spoedig verdween deze uitdrukking, en een droefgeestige lach zweefde om haar mond. Van Uaerbergh scheen weer


-ocr page 202-

OLTMANS, DE gt;

lol aiulcrc jrodiiclilcn Ie komen, loon hij hiiai' iic-liial zii,a, en riep: «Messirc ! laai haar mei mij iraan, of ik voer liaar mei jieweld wei?.quot;

«(ieweid, Heer!quot; zeide l'errol lii-iinlaehende, «weel trij wel, hoeveel zwaarden hier in huis zijn, om van ircweld Ie spreken ? Neen, ik lieh een anderen voorslaff: gij hehl inij uilgedaagd om Ie drinken, inimr den kamp opgegeven. Zei u neder; en wie verwinnaar hliji'l mei den heker, die zal haar bezillen.quot;

Nog wilde \1111 Haerhergli zijn opzei volvoeren ; maar hij heseflt' eindelijk, dal hij Ie ver gegaan was, en onvoorzielilig zijn hoold in den leeuwenmuil gesloken luid. Kr Idee! hem dus niels anders over dan zijn wraak lol den volgenden dag Ie verseliuiven, en zonder haar Ie verlrekken ol' hel drinkgelag aan Ie gaan. Zij was eehler Ie schoon om haar zonder kampen aan Perrol al Ie slaan ; hij gevoelde zieli weder hekwaam om den heker Ie voeren, steunde op zijne dronkaardsslerkle, zelle zieli nedei', en oen vriemlelijke oogopslag van de spreekslor heloonde hem voor dil heslnil.

Ook l'errol, en op diens verzoek, Aleida, namen plaals aan de lal'el, en Perrol heval \ idal om in Ie selicnken. Van liaerhergii sprak geen woord; maar zal roerloos op zijn sloel, en wierp van lijd lol lijd een Idik op hel sehoone meisje, dal hij mei den heker lioople Ie veroveren.

Toen Vidal Van llaerbergh wilde inschenken, nam deze den beker, die voor hem stond, en zag er in. Perrol grinilaehle en zeide : «verkiest gij ook, dat ik den wijn laat proeven ?quot; »Neen,quot; antwoordde \ iin Haerhergli kortaf', en liet den beker vidlen ; »ik drink niimner zonder eerst in mijne schaal ol inijn glas Ie zien : hi'l is een gewoonte, en ik weet niet, waarom ik hier juist deze goede gewoonte zou verzaken.quot;

»lk lien er voor, dat niemand gestoord worde in zijne gewoonlen,quot; hernam Perrol mei spollen-den ernst, »en dat is dereden, waarom ik heden avond verkoos mijn liandsehoen aan Ie honden. Maar laten wij beginnen; wanl hel is reeds laat, ol' liever vroeg, en wij hebben immers nog een weddenseliaj), lia ! ha! Op de gezondheid van de Zwarte Aleida, hier tegenwoordig ledig ik mijn beker !quot;

Hij dronk, hield toen den beker omgekeerd hoven de lal'el en zette hem weder neder. Van Baer-bergh volgde zijn voorbeeld, en Aleida braehl ook haar beker even aan de lippen.

Mets is veranderlijker dan de menseb,quot; zeide Perrol opgeruinid ; «hcdennaebl, toen gij ons verliet, wildel gij niet meer drinken, omdat er iemand te veel in hel gezelschap was, en nu drinkt gij jnist met mij alleen, om wien .«ij toen het druivennat hehl versmaad; maar wij drinken nu ook om een sehoonen prijs.quot;

«Kraam maar niet nil met uwe helsebe opmerkingen,quot; riep Van liaerbergh, »ik hen gebleven om Ie drinken en niet om Ie spreken.quot;

Wederom schonk \ idal, en Perrol zeide lachende : »Waarlijk, Aleida! somtijds zou ik wensehen ii Ie verliezen, uil medelijden met den minnaar, dien gij verlaten hebt. maar die n misschien mei den beker zal herwinnen. . .

»Terg niij niet, maar drink, voor den duivel !quot; schreeuwde Van baerbergh. »bewaar uw medelijden voor uwe verdoemde ziel. O, waarom heb ik niet reeds in hel Hisscliopshol' een einde aan alles gemaakl, en lot morgen willen wachten, om ii den degen door hel liarl Ie steken,quot; en hij sloeg mei zijne vuist op de lal'el.

quot;(iedane zaken nemen geen keer,quot; zeide Perrol koel, «gij bebl immers nu nog hoop om deze sehoone vrouw de uwe te noemen, en gij beklaagt li. dat gij nog leeft! ol'heht gij niels meer Ie ver-richlen : een ouden vader of een moeder, een zusler ol' een hroeder, dien gij nog eens voor hel laalsl wilt zien en vaarwel zeggen ? Telt gij hel voor niets om nog eens den lieven dageraad Ie zien aanbreken? Willen wij drinken op de gezondheid van hen, die u dierbaar zijn, en die gij verlaal, lieer Van Baerhergh ?quot; eindigde hij. een duisteren Idik op zijn diseligenoot werpende.

«Tevergeefs. Perrol ! zoekt gij mij den moed Ie benemen,quot; hernam Nan liaerbergh, »uwe helsche pogingen zijn vergeel'scli; drink ! maar niet op hen, die mij waard zijn ; want uw wensch is zoo goed als een vloek.quot; Nn zweeg hij, zag onverschilligen zonder verlangen Ie verraden naar Meida, en verzonk in diepe gedachlen.

INoeh bel meisje, noch Vidal, hadden nog een woord gesproken; zij begreep niet, wat Perrol voornemens was te doen ; zij w ensciiteen vermoedde wel, dat bij verwiimaar zon blijven, maar zij gevoelde toch medelijden met den jongeling, die zoo op haar verzot scheen, en uit belgeen zij reeds geboord liad, vermoedde zij, dat hem een mgelnk overkomen moesl; doch de knaap, die telkens den beker vulde en van alles onderricht was, had reeds Ie veel in den dienst van zijn meester gezien, om zich verwonderd te loonen ; hij volbracht dus zwijgend, hetgeen hem bevolen was.

Needs begon de w ijn op Van liaerbergh, en zoo


-ocr page 203-

hel scltocn ook op IVrrol Ie werken; de ccrsle werd hoe liinger hoe onsluimigor in zijne hewe-gingen en scheen zell's zijn voornemen om niel Ie spreken vergelen Ie hehlien. quot;Nu zeide l'errol in een vreemde lanl lol Nidid : »Knaii|)! liehl iiem zijn dolk hehoedzaam uil de seheede, en leg hem Ier zijde.quot; Vidiil schonk, zei Ie de wijnkiin neder, deed zooals hem hevolen werd, en Van liaerhergh werd niet eens gewaar, dal men hem zijn wapen onlno-men had. Hel meisje zng wel, wal er gehemde, en dal l'errol mei hel hoofd sehudde, loen \ idal op den degen van Van liaerhergh wees; maarzij zeide nids, en wist zelve, niel, hoe hel kwam, dal deze daad haar deed verschrikken.

De ecnige woordenwisseling, welke Inssehen de heide mannen plaals had, heslond weldra, voor zooveel \an liaerliergh helrol', in vlor-ken, dreiiren lt;'n schelden, helgeen l'errol uillukle en heanlwoord-de mei spollernij en aaimierkingcn, die hem dooiden duivel sehenen ingegeven Ie zijn ; wanl som-lijds hrachlen zij \an liaerhergh de eene of andere zaak Ie hiunen, die hem nauw aan hel harl lag ; hij was evenals een speelluig, dal l'enol naar zijn goedvinden en zijne luimen hespcelde; dan eens waren de lonen kraehlig en vol, dan weder Ireu-rig en Hauw, veellijds wanluidend en ongepasl.

«Slaap nog niel, koene lieer! ik wil zeggen lieer C.oene!quot; riep l'errol spollcml, (oen een droelgceslige gedaelile zieh weder van dezen had meesier gemaakt : «drink op de gezondheid van den heer Van SeiiaHelaar en zijn hruid, of op onze aanslaande vriendschap !quot;

'Vriendschap lusschen mij en hel hoofd der Zwarte IJende ? Neen !quot; schreeuwde \an liaerhergh, w ild lachende, »ha! held gij niel gehoord, wal ik hedenavond gezegd hch, helsche plunderaar?quot;

»Kn zijn wij hier niel als twee vertrouwde vrienden aangezelen ?quot; vervolgde l'errol lachende. «Denk om morgen ! ja morgenavond, heste lieer! zou ik zelf in slaat zijn om met den degen vol Ie houden, dat gij in uw leven een vrij goed drinker en speler waart ; ik ham een dooden vijand niel; hij wordt een vriend voor mij; zijne asch, ruste in vrede.quot;

»Zwijg !quot; riep Van liaerhergh; »ook ik hoop op morgen ; maar uwe asch zal niet in vrede rusten : want ik zal de roode hand afkappen, en legen de galg spijkeren ; dan zit de hand aan het hout, waaraan naar rechtswege de man zelf had moeten hangen.quot;

»lla! ha!quot; lachte l'errol.

Nog cenigen tijd hield hel drinken aan; Van liaerhergh was nu geheel huilen slaat om te antwoorden; no:,' verslond hij wel wal l'errol zeide; nog slorpte hij wel den wijn naar hinnen, maar zijne krachten hegaven hem, en hij zeide :

quot;Geef mij mijn hoed en manlcl, knaap! ik wil vertrekken.quot;

»llo! lieer!quot; riep l'errol, »zie dit lieve kind eens aan, dat zoo naar rust verlangt; hedenk eens, hoe gelukkig hij wezen zal, die haar wint; is zij niel schooner dan vrouw Venus zelve V Drink dus, en geef den moed niet op ; want als ik haar in uwe plaats, in naam van nl de gasten van Mont-loort moest kussen, en hel ruchlhaar werd, zoudl gij voor altijd als een snoever en ongelukkige vrijer worden hespol. Hij schaterde van lachen.

«kerel! schreeuwde \ an liaerhergh, «lach niel!quot; en toen l'errol voortging en lol Aleida zeide: quot;Ik zie hel al, hel zal aan mij zijn u de kussen van die heeren over Ie hrengen,quot; bracht Nan liaerhergh de hand op de plaats, waar de seheede van zijn dolk hing, en riep driltig, terwijl hij een vergeefsche poging deed om op Ie staan : »lk ga heen! maar ik zal u eerst een teeken op het dui-\ els-aangezicht maken, dan ken ik morgen mijn man. loen hij echter de ledige seheede aan zijne zijde vond hangen, sloeg hij woest op de tafel, en riep: quot;Mijn dolk, l'errol! waar is hij? toen ik hier in dil moordhol kwaln, had ik hem nog ; waar is mijn dolk ?quot;

Maar deze lachte en zeide: «Terwijl gij beschonken hij den weg gingl, hebt gij hem waar-seliijnlijk verloren; helaas! gij zoudl mij op het laatst bedroefd maken, zoo onvriendelijk behandelt gij mij. Maar drink nog eens ; zuil gij weigeren, juist nude schoone Aleida gereed is omniet u le vertrekken? liedenk, hoe men zich met u zal vermaken, als men hoort, dal gij de vlucht genomen hebt.quot;

«De vlucht!quot; schreeuwde Van liaerhergh liin-nensmonds, ledigde zijn beker tol aan den bodem, en legde toen zijne armen op de tafel; hij zag een oogenblik starende om zich heen, en viel vervolgens voorover met hel hoofd op de tafel.

«Weldra, lief kind! zult gij ter ruste kunnen gaan, zeide l'errol, en streelde Aleida, die half ingesluimerd was, onder de kin : «nog écu teug en gij zijl de mijne ; maar geloof niet, dat ik u zou afgestaan hebben, al had hij als een tempelier kunnen zuipen; neen! — Kom, Heer Cocne!quot; riep hij met verhelling van slem, en sloeg dezen met de hand op het hoofd, slaap niet ; op ! denk niet om hel geld, dat gij verloren hebt ; treur niet over morgen, ik zal het gemakkelijk maken,quot;


-ocr page 204-

3« OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

schreeuwde hij hem spottend lachende in het nor, »en drink, of wij laten u hier alleen Iquot;

Nog ééns richtte Van Haerhergh zich o|); /.ijn gelaat was hleek, en er lag een lilauwachlige tint over verspreid ; liet zweel parelde op zijn voorhoofd, hij was hijna geheel wezenloos door zijn onmatigheid ; eersl zag hij naar Aleida, vervolgens naar Vidal, terwijl hij dreigend de hand naar hen nitstak, en riep: «Perrol met de Roede Hand! waar zijl gij T'

«Hier, Heer!quot; antwoordde deze luid lachende; «scheelt het aan de kaarsen ol' aan uwe oogen, dal gij mij niet ziet ?quot; Hierop sloeg hij hem zacht met zijn hand op den arm, die op de tafel lag.

«Verdoemd! raak mij niet aan met dien rooden klauw,quot; stamelde Van Raerhergh. •Perrol! waar is mijn dolkquot;.' zeg, lage dief! — Waarom hen ik ook alleen gekomen ? ho ! ho ! maar wij hebben nog een degen, waar is hij ? Wijs hem mij, knaap ! Ha! daar is hij ; welnu, nu zullen wij zien!quot; Hij wilde opstaan, maar viel weder neder.

«INog één beker, en ik geef het n gewonnen. Heer!quot; schreeuwde Perrol luid, «nog één maar; of zijl gij zal? Is de heer Van liacrbcigh zonder geld, bezopen, en zonder minnares ?quot; en weder stiet hij hem lachende niet zijne hand aan.

«iNeen !quot; brulde Van Raerhergh, die in zijne wezenloosheid gestoord werd; bij vatte werktuigelijk den beker aan, en dronk hem ten halve uit; doch toen kon hij niet meer, en zette hem neder; maar zoo, dal de wijn over de tafel stroomde.

«Overwonnen zijl gij. Heer Van Raerhergh ! en zoo zal het morgen ook zijn !quot; schreeuwde Perrol dicht bij diens oor; want hij was weder voorover op de tafel gevallen. Doch andermaal wekte hem de stem van zijn tergenden vijand, en hij overmeesterde voor een oogenhlik de betoovering, welke de wijn op hem geworpen had, en tastte naar den beker; maar hel hoonend gelach van Perrol bracht hein lot andere gedachten. Hel geluklc hem op te staan, en zijn hand aan zijn degen te slaan ; maar voordat hij van leer kon trekken, begon bij te waggelen en moest liet gevest loslaten, om zich aan de tafel vast Ie houden. Doch ook dit gelukte niet, en juist toen hij op hel punt stond van te vallen, riep Perrol mei verachting: «Val neder, dronken zwijn !quot; en wierp hem den beker wijn, dien hij genoegzaam boordevol in de hand hield, in hel aangezicht. Van Raerhergh uille eenige onverslaanbare woorden, en viel toen naast de tafel op den grond.

«Rij mijne eer !quot; riep Perrol terwijl hij opstond.

»ik dacht niet, dal zijn hoold zoo sterk zou zijn,quot; en vervolgde laehende : «Schoone Aleida ! de god der liefde zal wel verstoord zijn op mijnheer Raeclms, dal deze hem zoovele oogenblikken, die wij aan zijn dieasl hadden behooren Ie wijden, onlslolen heefl; maar wij zullen den lieven kleinen god weer trachten tevreden Ie stellen ; nimmer, lieve priesteres van zijn tempel ! gevoelde ik meer verlangen om op zijn altaar te offeren,quot; en bij kuste Aleida. Zij stond op en lacble dartel; de slaap scheen uil bare schoone oogen verdwenen Ie zijn, en zij zeide, terwijl zij hare hand op zijn schouder legde en hem loekiiikle: «Mijn goede Heer! ik wensdi u en mij zelve geluk met uwe overwinning, en ik zal uw schedel mei een kroon van rozen omkransen.quot;

Perrol kusle baar, sloot haar in zijn armen en zeide vrooiijk : wanl de wijn en de behaalde overwinning maaklen hem vrooiijk; «Verwijder n nu. lieve Aleida ! en terstond ziel gij mij weer; wnnl ik moet uw ongelukkigen minnaar nog de laatsle eer bewijzen.quot;

«Iloezoo, lieer!quot; vroeg zij, en zag bevreesd naar den jongelinft, die als dood naasl zijn zetel lag; «o ! kom met mij, uw knaap zal hem wel verzorgen ; ik bid u, doe hem, Ier liefde van mij, geen leed.quot;

»Reminl gij hem dan, lieve spreekster?quot; vroeg Perrol lachende; «ik dacht dat ik alléén dal geluk bad.quot;

»0 ! zeer zeker bemin ik u alléén,quot; hernam zij snel, en zag hem met oogen vol liefde aan; «maar mijne schuld is het, dal hij bier is; ik bid u, in den naam van de Heilige Maagd, dood hem niet.quot;

«Voed geeu vrees, Aleida !quot; antwoordde Perrol liichende : «bij Sl. Maria de Egyplenaresse! beloof ik u, dat hem heden geen leed zal geschieden : maar verwijder n nu ; want morgen moet ik vroeg van hier, om voor u een weddenschap Ie w innen, en elk oogenhlik is voor mij een eeuw ; gij zijl zoo bekoorlijk.quot; Toen valle bij hare hand, geleidde haar naar de verborgen deur van de kamer, haalde hel laken naar ééne zijde, kusle haar nog eens, en terwijl zij hem lachend met de hand wenkte, verdween zij, en de gordijn viel.

«Vidal! zeide Perrol toen lol den knaap, die zwijgend op Van Raerhergh zag, «roep Kroccard; ik wil hem spreken,quot; en dewijl hij niet spoedig genoeg vertrok, riep hij toornig: «lerslond, Vidal! draal niet.quot;

Ken oogenhlik daarna trad Froccard alleen in hel vertrek, hij stoorde Perrol in zijn over-


-ocr page 205-

(lonkingcii en vroeg: »Wal verlimgl gij, Heer?quot;

«Ken monnik, ofschoon hij de pij heelt weggeworpen,quot; zeide Perrol, «inoel evenwel toch nog wel welen, hoe men mei een stervende handelen moet; hij, die daar ligt, slaat gereed om de reis naar de hel aan te nemen ; leg hem op de tafel, en hreng alles in orde ; alsof hij op zijn sterfbed lag,quot; en wees op Van Baerhergh.

• Die is dood,quot; zeide l'roccard, nam een kandelaar van de tafel, en heschouwde het van alle kleur heroofde gelaal van Van Baerhergh. ».Mcen, den duivel zij dank, neen ! hij is maar heschonken ; hem wacht een andere dood,quot; vervolgde hij, waarop Perrol tevreden lachende, zeide; »Ik wist het wel!quot;

Nu zette de gewezen monnik de hekers en kandelaars van de tafel, en nam Van Baerhergh op ; en ofschoon hij hem met zijne sterke armen met gemak op de tafel legde, zeide hij grimlachende; quot;Hij is zwaar, lieer! hijna zoo zwaar als een lijk.quot; Hierop nam hij het koord, waaraan zijn dolkmes hing, en vervolgde: «Met is jammer; maar hij zal er niets van gewaar worden ; alleen zijn gelaat zal morgen een weinig zwart zien.quot;

«Weg met dal touw!quot; riep Perrol, die nu eerst bemerkte, wat de man, dien hij had laten ont-hieden, voornemens was.

«Wilt gij dan, lieer!quot; vervolgde Froccard bedaard, «dat ik . . .quot; en bracht de hand aan zijn mes, dat op de tafel lag.

«Neen, ellendeling!quot; zeide Perrol, mei den voet stampende, «ik wil, dal gij hem niet aanraakt, al ware het met den vinger; zijn leven behoort mij; maar haast u, en doe zooals ik u gezegd heb.quot;

Froccard antwoordde niets, maar bracht somber grimlachende de klecding van Van Baerhergh in orde, die alleen eenige onverslaanbare woorden mompelde, toen hij werd opgelicht. Froccard zette de kandelaars nu weder op de tafel, en Icrwijihij de handen van den bewusteloozen jongeling op de borst incénvouwde, zeide hij: «Alles is nu gereed. Heer! er ontbreekt nu alleen maar een priester om de gebeden op te zeggen.quot;

»lk weet, dat gij niet meer bidden kunt,quot; zeide Perrol schamper; «spoed u dus naar iU'Hfgi'ithoof/, haal een der monniken nil hel Jeruzalemshuis, en iaat hem door Biso herwaarts geleiden, zoodra hij er is.quot;

Froccard vertrok, en Perrol, die nu weder alleen met den beschonkene was, nam den dolk, dien Vidal terzijde gelegd had, en stak hem weder in de scheede. liet was een vreemd schouwspel: heer Coene Van Baerhergh, die een lijk scheen, alsof de wraak van Perrol hem reeds den laatsten slag had toegebracht op de tafel; nu en dan alleen bewogen zijne lippen zich krampachtig ; want hel licht der kaarsen liet de minste verandering van zijn gelaal duidelijk bemerken. Met kwaadaardige zelfvoldoening beschouwde het hoofd der Zwarte Bende zijn slaehtoiïer, en legde zijne hand op diens borst.

»lla!quot; riep hij schamper, «vocll gij de Boode Hand niet op uw hart'! daar zal de Boode Hand u treilen, vennelele knaap! gij hebt niet willen drinken ter cere van mijn ineester of mei mij den beker willen ledigen, en gij hebt u aan mijne tafel zal gedronken. Mijne band rust op u. gelijk zij weldra ruslen zal op Van Schalfelaar, als zijne bruid gelijk zal zijn aan die spreekster, welke mij liefheeft ! Ha ! gij waart Irotsch op zijne vriendschap, en zij kost u hel leven!quot; Sterk drukte hij zijn vuisl op liet hart van den jongeling, die zich bewoog, en een zucht ontglipte aan diens borst, welke door zijn onverzoenlijken vijand werd iu-ééngedrukt. Nu lachte Perrol boosaardig, somber op den ongelukkige ziende, en weldra boorde men niets meer in het vertrek; alles was stil. Het oog op Van Baerhergh gevestigd houdende, genoot Perrol in stille hel genoegen van zijn overwinning, en overdacht hoe hij zijne wraak zou vervolgen en voleindigen.

3.

ni: MoiuiEN.

a............. . Zie hen strijden I

«Wat woede zweept hen aan, wat haat, ter wederzijden ! ii't Is als de worstling van de geesten tegen een.

Ml*. W. BILDRRDIJK.

De herberg de (irocnc Hulder, in welke het hoofd der Zwarte Bende zijne tafelvrienden van den vorigen dag had verzocht bijéén te komen, was op de (ianzenmarkl; zij werd door hen die van een goeden maaltijd en goeden wijn hielden, bij voorkeur bezocht, en de voornaamste vreemde heeren, die in de laatste jaren de stad bezochten, hadden hier voor hel grootste gedeelte hun intrek genomen; hetgeen de herbergier Maarten Pieters, die een voornaam man in zijne buurt was, niet naliet te verhalen aan elk die het maar wilde hooren. Het huis was vrij groot; een groote plaats, welke met een muur van de straat was afgescheiden en naar de stallen en den luin leidde, bevond


-ocr page 206-

/|0

zich aan tic cenc zijde daarnaasl. Ik'l lm is cellier had veel van zijn uiloi lijk aanzien verloren, sodorl de Groene Kidder, die eertijds van honl i,reheeid-lumwd, U' paard, en met de speer in de vuist, hoven den ingang luul gestaan, hoe dapper en goed geharnast ook, eindelijk had moeten bezwijken voor hvl herhaalde getornooi van de baldadige j scholieren en naciitloopers. Tevergeefs w as hij, na het verlies van zijn hoofd, vast in den zadel hiijven zitten: de ijver zijner vijanden was niel verflauwd; | en toen de troostelooze Maarten 1'ieters zieli in I eind genoodzaakt zag een uithanghord te laten schilderen, en den (iroenen Itidder weg te nemen, i hleef van ridder en ors (I) niets meer over dan een mismaakte klomp, die op een ijzeren stang heen en weder bewoog, als de stokken ofsteenen der brooddronken scholieren er tegen terugslielen; en indien men er weder een paardekop had kunnen aanvoegen, zou bet veel overeenkomst ^cbad heb- ! hen met die van poolen beroofde toniooiknolleu, welke in de vermaarde draaiscbuitjes voorheen de jeugd even fraai en aanlokkend voorkwamen, als tegenwoordig de llngelscbe hai'dlooper in de Weeuer carrousels, thans tot de open lucht en de kermisvermaken vernederd ; doch die, voor weinige jaren, zelf volwassen mannen deden droomen van manége-bokken.

Alles was in beweging in de (inicnc liiddrr, zoowel in de keuken als in den stal; w ant reeds vroegtijdig w erden de paarden der gasten, die men verwachtte, door hunne stalknechts in den stal geplaatst, waarin eenige ruiters van Perrol hun behulpzaam waren ; en ofschoon de genoodigden niet zeer vroeg kwamen opdagen, moest men evenwel, in aanmerking genomen hetgeen den vo-rigen nacht bad plaatsgehad, overImnue vlugheid verwonderd zijn. In de groote zaal, die op de eerste verdieping was, verwachtte hen Perrol, die er, volgens zijn plicht, hel eerst was, en gelastte aan zijne pages en de knechts uit hel buis, de gasten behoorlijk te bedienen. Door den krijg en hel ruwe en ongebonden leven, dat hij van zijn jeugd af geleid had, eerder gehard, dan ongezond geworden, zou men niet gezegd hei)hen, dat hij zoo weinig rust genoten had. Hij was in w it laken gekleed, dat met gouden oplegsels en franjes was omzoomd ; zijn gelaat was opgeruimd en verried geene zorg voor de toekomst ; echter vertoonde zich een boosaardige lach op zijn gelaat, toen hij Vidal gelastte, om, indien de heer Van Baerbergh

(1) l'mu-il.

mocht verschijnen, hem in zijn nabijheid te plaatsen. liet zwaard, dat bij in hel Missehopsbol gedragen had, hing nu ook aan zijn zijde, en aan een zijner vingers droeg bij een breeden gmideu ring over zijn rooden handschoen.

Zijne gasten, die langzamerhand aankwamen, vertoonden voor bel meerendeel ook weinig sporen van bun zwelgen en nachtbraken; de andere kleeding, welke zij droegen, de zorg waarmede bun haar en hunne beider wille kragen waren opgemaakt, en de Irissebe morgenlucht hadden alle sporen van dronkenschap doen verdwijnen. Waar-scbijnlijk hadden de meesten zelfs wel iets gedronken of gegeten, om zich voor het ontbijt voor te bereiden, dat volgens gebruik van die lijden, ook in gekookte, ofschoon dan meest koude, vaste spijzen, wijn en hier zou beslaan.

»Mijne waarde lleeren !quot; zcide Perrol, nadat hij de beeren Van Wacbtendonck en Van hanskroon verwelkomd had: »mij dunkt, wij moesten niet langer wachten met wat te gebruiken; wij zijn er zoo vroeg, dat zij, die langer slapen, het ons niet kwalijk knnnen nemen ; ook frischt niets den ineusch meer op dan een goede teug wijn, vooral als men den vorigen avond niet al te matig geweest is.quot; Hij gelastte toen Vidal te laten schenken, liiso en de overige pages boden den beeren de gevulde bekers aan, en men wenschle elkander een goeden en aangenamen morgen ; zij roemden Perrol, dat hij om hunnentwil zeker weinig gerust had, en zij alles reeds gereed hadden gevonden, terwijl Hendrik Van INijveld in hel bijzonder het kleed prees, dat hel bendehoofd aanhad.

«Waarlijk, lleeren!quot; hernam deze lachende, »ik heb dit kleed uit frankrijk medegebracht ; slaat het n aan, welnu, het is tot uw dienst, om een soortgelijk te laten maken, en mei reden roemt gij mij, dat ik zoo vroeg hier hen geweest; want, hij mijne banier ! indien het geen heilige en aangename plicht voor mij was geweest, dan zou ik nu niet in lt;lc (intenr Itidder, maar nog in de veeren zijn.quot;

• Weel iemand ook iets van onzen vriend Vim liaerbergb en de Zwarte Meida ? misschien luistert hij nog wel naar hare sproken,quot; zcide van Mid-daebten vroolijk ; maar allen schudden luid lachende het hoofd, en Perrol griinlachte, den ring beziende, die aan zijn vinger stak, en lachte toen mede.

»\Val beduidt die ring, dien gij zoo aandachtig beziet? weet irij meer dan wij? Welnu, laai ons dan niet in bezorgdheid,quot; riep Adriaan van Naaldwijk luid.


-ocr page 207-

I)h IMiHKiEIN.

41

«Wal lieer Coenc lielrcfl,quot; anlwoordde, l'ciinl ineesiiiuileiKle, »ik vertrouw, dal hij, indien liij niel meer heschonken is, wel op de heen zal zijn, evenals wij ; maar wal de sehoone s|»reeksler aanhaal, naar wie i;ij onderzoek doel, zoo kan ik n zeggen, dal /.ij als een roos slieji, loen ik haar den al'seheidskns op den mond drnkle. Ik lieli haar een liarer ringen onlvreemd, zooals ifij ziel, lleeren! misseliien slaapl hel lieve kind noj; wel, en zij heel'l, op mijne eer, de rusl wel verdiend,quot; eindigde hij sdialerende van lachen.

Iven algeincenc nilroep van vci'w onderin^ en spollernij liel zieli hoorei); men liel l'ei rol geen rnsl ; men wilde van alles namvkeurig onderriehl zijn, en gaarne gaf hij aan hun verlangen gehoor, nadal hij eens had lalen schenken, en verleide mei een zekere soorl van zellVoldoeniiig, die van snoeverij niel vrij Ie pleilen was, de neerlaag van den armen Van Uaerhergh, zooals hij hem noemde.

Toen de heeren Van Monlloorl en lieijer \an Hroeehnvsen in hel verlrek Iraden, was Peri'ol genoodzaakt zijn vei liaal Ie slaken om hen te verwelkomen. en nadal zij den morgendronk hadden genomen, zeide de Ihirggraal' opgeruimd : »lk hen verheugd u Ie zien, en dank n voor uwe goedkeuring over het onthaal van gisteren, en hij St. Maarten ! mijne Heeren ! indien de goede (iod ons nog eens de overw inning schenkt, waaraan ik niel twijfel, dan verwacht ik n weder aan mijn tafel.

Maar wat verhaalde! gij toch, Messire ? ik hoorde uwe gasten reeds op de trap schaleren van lachen. Wij komen wel wal laat, hel is waar; maar onderlicht ons, ten gevalle van heer II ij er, die van nieuwsgierigheid hrandt om hel te welen.quot;

»Het is der moeite niet waard, Heeren!quot; hernam Perrol, »0111 n met deze verlellingen op te houden : het is een grap, die ik aan de heeren op hun verzoek vertelde, anders niet.quot;

«Maar die wel waard is om gekend Ie worden,quot; riep Jan van Middachlen ; quot;begrijpt eens, Heeren! de zaak is, dat wij gislcren zeer onnoozel handelden met heer (loene te verzoeken de Zwarte Meida in onzen naam Ie kussen; want zij had zich wel laten overhalen om de geliefde gesprekken van Van Baerhergh te komen aanhooren ; maar ziel ! zoo ras zij vernam dat Messire Perrol, op wien zij verzot is, en die aan den disch hare lonken iiiid weerstaan, zich over haar zou erlmrmen, liet zij den armen \ an MaeiJiergli in den loop, en .Messire Perrol vond haar reeds, toen hij in zijn kwartier kwam,quot; eindigde hij lachende.

quot;itij St. Maarten !quot; riep Monlloorl, «dal is eene ongelukkige misrekening,quot; en de lieer Van Itroec-hiivsen zeide lachende: »Kn als Van Haerhergh ei' achter komt, Messire ! dan zult i-dj het hard te verantwoorden hehhen ; wan! dezen nacht was hij al een weinig twistziek.quot;

«De Itoode Hand. Heer!quot; zeide Perrol somher, »zal in alles wel voorzien; ik hekreun mij al zeer weinig om die opgever van onnoozele raadsels.quot;

«Maar nn komt het fraaiste eerst aan,quot; riep \an achtendonek ; »\'an liaerhergh weet het al; want loen de zwartoogige Aleidc niel kwam o|i-dagen, zond hij naar het huis, waar zij haar intrek had genomen, en men onderriclitle aldaar zijn knaap, dat de sehoone spreekster reeds voor een gernimen tijd naar hel huis van Messire Perrol vertrokken was. Hij hegaf er zich dadelijk heen om haar terug te vorderen ; maar ofschoon men hem inliet, was hel aan eens dooven mans deur geklopt, dat hegrijpt gij.quot; Vervolgens vertelde hij in het kort, hetgeen er verder was gehenrd, en dat Perrol ook met den heker meester wasgehle-ven. Monlloorl, die aandachtig geluisterd had, scheen er juist niet veel hehagen in te scheppen, dal Van Baerhergh Perrol «evolgd was ; iets, dal juist de andere heeren hel aardigste en brlaugrijksle vonden ; en loen Van W achtendonck zweeg, vorderde men van het hoofd der Zwarte Mende, dat hij zijn verhaal zou vervolgen.

»lk vervolg dan, mijne Heeren!quot; zeide hij vroo-lijk, «omdat gij hel verlangt, en omdat wij toch allen nog niet hijéén zijn; anders ware het op mijne eer heter om te gaan aanzitten ; want elk oogenhlik verzuim is een genot te min : hel weder is schoon, en onze paarden wachten ons zeker vol ongeduld. Ik hen gehleven, toen Meida en degene, dien ik uitgezonden had, om een geestelijke te halen, mij verlaten hadden. Waarlijk, het was geen aangename wacht hij onzen dronken vriend, te meer daar ik hegreep, dal de lieve deern op mij zat te wachten ; en op mijne eer ! er hehoorde een groole zelfheheersching toe om te hlijven, en niet dadelijk in hare armen te snellen. Ten laatste, ik erken hel, was ik op hel punt om hem aan zijn noodlot over te laten, mij troostende met de gedachte dal dronken lieden altijd voor ongelukken hew aard worden, loen mijn page eindelijk met een monnik uil hel .leruzalemshiiis in de kamer trad. quot;herwaarde vader.quot; zeide ik, zoo ernstig mogelijk, »ik weet dat uw klooster nimmer is achtergehle-ven, als er iets tot heil van een ziel, die in gevaar is. moet gedaan worden, en daarom hch ik u lalen roepen : nimmer was hel eigenhelang uw klooster


-ocr page 208-

OLTMAINS, DK SCHAMMIKIUMiU.

VI

cigoii, anders zou ik, om uw ijver iian te sporen, zegden, dut voor den dienst dien gij bewijzen zult, eene rnime som in uwe handen gesleld zal worden. Ziellier wat van u verlangd wordt ; de jongeling, die daar ligt, is plotseling ongesteld geworden, en de heelmeester, dien ik geroepen heh, heeft geen hoop op zijn behoud gegeven, en zieh verwijderd om u Ie halen; gij ziel hel, de dood zweelt reeds op zijn gelaat : zoo even hebben wij, door hem met wijn Ie laven, voor een oogenblik zijne geestvermogens opgewekt. Hij gal toen de begeerte te kennen, om een geestelijke te zien, en gekleed en niet zijne wapens naar zijn buis te worden terng-gebraeht, waar hij wenschte te sterven : een verlangen, hetwelk verraadt, dal hij zijn harl nog niet van de aardsclie nietigheden heelt I )sgeseheurd. Sedert is hij in dezen staal van verdooving, welke, volgens den heelmeesler, den dood voorafgaat; ik verzoek u dus om hem de hulp toe te dienen, die hij noodig beeft ; want hij is te jong, en helaas ! ik moet hel zeggen, hel spel en de vrouwen, vechten en drinken, waren zijn Insl en zijn leven.quot;

De oude monnik geloofde alles wal ik zeide ; voor niet had ik niet gesproken van de helooning, die te verdienen was, en hij loonde zieh, zooals bij zeide, hereid, om voor zijne ziel te bidden, niet op hoop van vergelding, maar alleen lol welzijn van den zieke. »lk zou hem wel zeil naar zijn buis brengen,quot; vervolgde ik, «maar mijn vrouw wacht mij in hel naaste vertrek ; zij weent en is bedroefd, zij heeft mijn troost noodig; mocht dus de stervende voor een oogenblik tol zich zeiven komen, zoo zeg hem, dal hij geen oogenblik uit onze gedachten is.quot; Toen, mijne lleeren ! begon het aardigste van de grap,quot; vervolgde Perrol lachende, »en ik wenschte wel, dal gij den optocht gezien hadl. Vidal ging vooruil; daarop volgden twee knechts met toortsen, en voorts zes mijner ruiters, die heer Coene van Haerbergh, over wien een mantel geworpen was, op een ladder droegen, en de trein werd heslolen door den monnik mei een mijner ruilers, die zijne kennis in de geneeskunde uitkraamde. Op mijne eer! mijne lleeren! ik was blijde, toen ik onzen beschonken vriend, zoo goed bezorgd, naar huis had gezonden, (iij begrijpt licht, dal ik den afloop van de zaak niet vernam voor dezen morgen ; want \leida wachtte mij, en bij mijnheer Amor! ik had waarheid aan den paap gezegd; want zij weende en was bedroefd, maar hel was van liefde en vrees, dal ik niet komen zou. Die nu zegt, dal ik geen zorg draag voor hen, die mij bezoeken en zich aan mijn tafel hedrinken, al zijn zij nog zoo onvriendelijk geweest, die weel het niel ; en indien onze goede Van liaerhergh niel nuchter geworden is, en den paap naar den duivel gejaagd beeft, dan leest de vrome vader nog de gebeden der stervenden bij hem.quot;

ier hield l'errol met zelfvoldoening op, en zag om zich been.

»De scherts is hitler genoeg, Messire !quot; zeide Montfoorl, de eenige die niel schaterde van lachen ; »maar ik had nog erger gevreesd. Doch zeg mij eens, werden die lieden van Van Haerbergh niel gewaar, dat hij slechts door den wijn bevangen was T

«Neen, lieer!quot; hernam Perrol lachende, »de monnik was zoo begeerig om hel geld te verdienen, en de zielmissen, die in bel vervolg misschien noodig zouden kunnen zijn, overtuigden hem zoo gemakkelijk, dat Van Haerbergh op sterven lag, dat hij hel misschien Ie goeder trouw zou bezworen hebben. De knechts Iwijfelden niel aan hetgeen hij zeide ; alleen zijn knaap opperde aan den gewaan-den geneesheer de bedenking, of misschien alleen de dronkenschap zijn meesier in dezen toestand gehrachl had ; maar deze deed hem spoedig van gedachten veranderen.quot;

»En de monnik zelf zal wel verhinderd hebben, dal eenige middelen aan den armen zondaar werden toegediend,quot; zeide Hendrik Van Nijveld spottend, »het was zijn belang niel.quot;

»Maar het schijnt,quot; zeide Perrol verwonderd, »dat de heer van .Montfoorl dit spel niel goedkeurt, en evenwel doet bel Van Haerbergh immers geen leed.quot;

»Er zijn zaken, die voor een man van eer erger zijn dan de dood,quot; antwoordde de Ikirggraaf; «niets grieft meer, dan dal men iemand belachelijk maak! ; ik wenschte wel, Messire ! dat gij ons niets Ie verhalen gehad hadl.quot;

Perrol heet zich op de lippen, zweeg een oogenblik en zeide onverschillig: «gij held gelijk, edele Heer! maar wal zal ik zeggen? uw wijn was zoo krachtig, dal ook ik wel een weinig toegevendheid mag vorderen, die dezen nacht alles heb gedaan, om de eensgezindheid te herstellen : doch in allen gevalle, de heer Van Baerhergh weel, waar hij mij vinden kan ; en zoo hem een ongeluk overkomt, kan men door den monnik nil hel .leruzalemshuis verwachten, dat hij in slaat van genade zijn zal!quot;

«Hecht zoo, Messire!quot; lueiile Vincent van Swa-ncnhurgh, die eersl onlangs was binnengetreden ; «maar indien gij uw lijd evengoed hcslecd hebt


-ocr page 209-

als do broeder van St. Hieronymns, dan kunnen wij ook vaslslellcn, dal iiij en de Zwarte Vleida in staal van doodzonde /ijl, ol' ,ïij moest reeds /00 vroeg gebiecht hebben.quot;

»l)iil is mijn gewoonte niet, lieer!quot; hernam Peri'ol vroolijk ; »ik wacht meeslai, toldiil er wal veel op den kerfstok staal ; mijiu' beurs bevindt er zich goed hij, en mijn ziel is er niel minder om. — Maar zou bel geen lijd worden, om eens Ie zien ol de kok van de (ironie ftiddcr zich mijner gasten waardig gekweten heelt? wij kunnen immers aan den disch evengoed vroolijk zijn als bier,quot; eindigde hij legen de heeren, die om hein stonden, lt;'n nog lachten over belgeen hij hun verhaald had.

Juist toen men aan zijn verlangen zou voldoen, hoorde men iemand op de trap aankomen, en van Middachleii riep luid: »(iij komt te laai, luiaard ! het onthijl is al'geloopen,quot; en elkeen zag naar de deur wie nog zoo laat kwam opdagen; maar een plotselinge stilte verving het vroolijk gelach ; want heer (loene van Haerhergh verscheen eensklaps voor hun oog. Mij was geheel in zwart laken gekleed ; noch hel wambuis, noch de boze waren afgezet met goud of zilver, maar met zwarte zijde; hij droeg noch halsketen, noch eenig ander versiersel. Aan zijn linkerzijde hing oen zwaard met ijzeren gevest, en aan de rechter een eenvoudige dolk : zijne houding verried noch drift, noch he-schroomdheid. Hij bleef een oogenldik in de deur staan, wierp een bedaarden hlik op de gasten; zelfs loen zijn oog dal van Perrol, die grimlachte, onlinoelle, bleef zijn gelaat kalm en ernstig.

Perrol, die niet tevreden was met deze onaangename stilte, riep vroolijk : «Kom, Mijnheer Van iMonlfoort ! neem plaats, —- Mijne lleeren ! als hel 11 belieft ; ziedaar den heer Van Haerbergb ook reeds, die ons met zijn legenwoonligheid vereert.quot;

Nu trad Van Haerhergh in de zaal, en naderde zonder iels te zeggen of zijn boed af te nemen, ja zell's zonder dal hij Perrol scheen verslaan Ie hehhen. Zijn gang was vol waardigheid, zijn hleck gelimt ernstig en koud, als dal van een beeld. Hij scheen vervuld met een vast voornemen, dal hij ontworpen had en wilde uitvoeren ; hij was niel meer de twistzockende, vroolijke en lichtzinnige jongeling, die in alles aan zijne driften den vrijen teugel had gelalen ; hel was de man, die een be-leediging mei bloed wilde afwasschen. De bespottelijke vertooning, die Perrol met hem bad aangericht, had hem in weinige uren cenige jarenouder gemaakt, en hel laatste spoor van zijn heschon-kenheid verdreven.

Ken diepe en indrukmakende stille heersehte er in de zaal, terwijl Van Haerhergh mei afgemeten stappen midden door de gasten trad, die door zijn doen verstomd, zwijgend Ier zijde weken. Toen hij in den kring was, welken zij om den verteller gevormd hadden, trad hij langs den Hurggraaf, bleef voor zijn vijand staan, en zijn koele hlik rustte op hem.

«Aanvoerder der Zwarte Hendelquot; — zeide hij pleelitig; maar Perrol, die, met de hand in de zijde, hem rustig had afgewacht, viel hem in de rede, en zeide op denzellden loon :

«(loene van Haerhergh ! — wij hehhen u reeds lang gewacht,quot; en ofschoon zijn gelaat ernstig bleef, zweefde er echter een hoonende grimlach op zijne lippen.

« Aanvoerder der Zwarte Hendc !quot; vervolgde Van Haerhergh mei verhelling van stem, die koud als ijs was, »wisch dit uil met de Roode band !quot; en op heizelfde oogenldik gaf hij hem een bevigen slag in het aangezicht.

Te laai lilde Perrol de band op om den slag op Ie vangen ; want hij bad niel willen terugtreden, of zijne armen van houding veranderen, toen Van Haerhergh voor hem trad. Hel hlocd sprong hem uit neus en mond ; maar noch zijn oog, noch zijn hoofd hadden zich bewogen.

»lla!quot; brulde hij, zoodra bij de hand op zijn gelaat voelde, »de Hoode Hand zal u nedersloolen, lafaard!quot; Tegelijkertijd sloeg hij zijn linkerhand met de snelheid des bliksems, alsof het de klauw van een wild dier geweest ware, in de horst van Van Haerhergh, en eer deze was teruggetreden, wrong' hij met zooveel kracht den kraag en bet bovenste gedeelte van zijn wambuis inéén, dat de hand, welke deze aan zijn zwaard geslagen bad, machteloos langs zijn lijf nederviel. Dit alles geschiedde zoo spoedig en onverwacht; de handeling van Perrol was zon snel. dat de Hurggraaf, die bet naaste bij stond, en reeds voor den afloop van de zaak bevreesd geweest was, doch gelukkig zelden zijn tegenwoordigheid van geest verloor, nauwelijks den tijd had om zich tusschen de twee vijanden te werpen, voordal de dolk, dien Perrol hoog opgeheven had, in de horst van heer (loene nederdaalde.

»Om (iods w il. Messire ! Geen hlocd !quot; riep hij luid, en dekte Van Haerhergh met zijn eigen lichaam.

Verwoed vestigde Perrol zijn oog, dal vreeselijk rolde, op hem, die zijn prooi aan zijn oog en zijn wapen onttrok ; zijne vingers klemden zich kramp-


-ocr page 210-

iiclilig om hel jrcvosl van hol opgeheven moord-Inig; de horst vim den Itnriiijraaf stond lilool voor den stool, en hij sell reeuwde woest en dreigend : »M o n l f o o i' l ... !quot;

Deze alleen hoorde onbevreesd dit enkele woord, dat de omstanders huiveren, en alle tegenwoordigheid van geest verliezen deed; zooveel wraak-zneht en toorn lagen er in de nitdrnkkinij; der slem, en hij zeidc kalm: «Men doodt iemand in dil land ; maar vermoordt hein niet.quot;

«Zoo zal hel dan zijn, lieer Mnrggraal'!quot; hernam l'errol, en lie' den opgeheven arm zakken, »maar terstond dan. Ila!quot; rie|t hij, terwijl hij Van Baer-i)ergh losliet : »de Itoode Hand zal dil Moed met hloed al'wassehen,quot; en lachte woest.

Vidal naderde met een servet en een hekken met water, en l'errol waschle zijn gelaal en zijne handen. Zij, die toegeseholen waren om IVrrol s arm te grijpen en iMontloort Ie heveiligen, kwamen juist van pas, om Van IJaerhergh o]» Ie vangen, die achterover viel, toen zijn vijand, wiens hand hem hijna verworgde, hem losliet. Hel gelaal van den «jongen man was Nauw en paars; maar hij opende weldra de oogen weder, toen men zijn wambuis losknoopte, en hem kond water in het aangezicht wierp.

Petrol, die op zijne landen geknarslhad, terwijl hij zijn gelaat en kleed reinigde, zaj; met hoosaardig genoegen, hoe een enkele druk van zijne hand Van Baerhergh had getroffen; maar deze richtte zich spoedig op, en zeide lol den linrif-graaf, die, met de armen over elkander geslagen, in zijne gedachten verdiept daar stond : «lieer Van Montfoort! ik heinerk nu, wat ik aan n verplicht hen : maar ik hid u, verzet u niet tegen hetgeen geheuren moet : de Zwarte Bende moei heden haar hoofd ol' ik mijn leven verliezen; dat moet zoo zijn.quot;

«Ileeren !quot; zeide Montfoort, en hij drukte Van Baerhergh de hand en zag l'errol aan, «gisteren was ik uw gnslheeiquot;; aan mijne tafel rees tusschen n een twist, waarover ik dus recht heh mijn oordeel Ie vellen; hewaarl, hid ik n, den vrede, totdat ik mei deze heeren dag en uiii' hepaald heli om deze ongelukkige zaak ten einde, Ie hrengen ; want hoe gaarne ik dezen morgen u zou voorgesteld hehhen u te verzoenen, zoo hesef ik zelf, dat zulks nu onniogelijk is jteworden.quot;

«Wanneer men mijne eer aanrandt,quot; zeide l'errol somher: «dan ken ik mij alleen het rechl toe om te heoordeelen hoe en waar ik dien hoon wil uilwisschen. Men slrafl hier, Z(k) ik hoor, een onverwachte aanranding niet met een goeden dolkstoot; maar ik wil, al ware hol ook een lands-gehruik, geen oogenhlik langer mol dil sehandinerk op het aangezicht loopen. Neen ! voor den duivel! ik wil hel niet; en indien hij geen lienduhhcle lafaard is, dan zal hij zich nicl teruglrekken. Ik vorder het licvechl lerslond !quot; en hij wees nu op Van liaerhergh..

«lieer van Montfoorl!quot; riep deze, «doe geen vrnclilelooze moeite ; ook ik vorder hel f,rev echl op slaanden voel. — Zijl ,«ij gereed, Petrol ?quot; eindigde hij koel.

«Allijd,quot; hernam deze snel; «mijne Heeren! onderzoekt onze w apens, als ^'ij zoo goed w il l zijn, dan kunnen wij de zaak spoedig nfdoen,quot; en hij wierp zijn zwaard en zijn dolk op den grond ; Van Maerhergh trok ook zijne wapens uil de schecdc en legde die er nevens.

Terw ijl men onledig was, om de lengte, hreedle en zwaarte der wapenen Ie onderzoeken, was hel l'errol gelukt om hel bloed, dal hem nil neus en mond vloeide, Ie slelpen. Toen deze menseh zijn eerste drift hehcerscht had, kostte hel hem, die wisl te veinzen en zijn wraak op te schorten, als hij het raadzaam voor zijn doel heschouwde, weinig moeite om de vreeselijke nildrnkking van woede en wraakzucht Ie doen verdw ijnen, die zijn gelaat zoo akelig en verschrikkelijk gemaakt had. Toen dus heer Heijer Van lirneehmsen zeide: «Hel oordeel dezer heeren is eenparig, dal de wapens \i ij gelijk zijn; alleen is hel zwaard van Messire l'errol een w einig korter ,• zij verzoeken hein dus een ander Ie nemen,quot; toen grimlachte het hendchoofd.

«Ik dank u, Heeren ! voor uw hericht,quot; liernam l'errol heleefd, nam zijne wapenen terug, en slak ze op; «maar ik had, (iod zij dank! niininer min-der hehoefde aan een langen degen dan nn : want met mijn dolk alleen wil ik desnoods die horst doorpriemen, welke mijnheer de Bnrggraal zoo even voor mij heveiligd heeft; ais men een schrede voorwaarts doel, scheelt een hand hreedte op hel lemmer niet meer. /Vr nniiiil mijne hand zal zijn hart wel hereiken,quot; eindigde hij hooneml lachende.

«Laster niet, l'errol!quot; zeide Van Haerhergh met waardigheid, «wisch eerst hel spoor van mijne hand nil, lall'e spoiler! (mi hescliimp mij dan ! Laat ons naar huilen gaan !quot;

«Dezen nacht, vrome jonkman!quot; riep l'errol gemelijk, «ruslle mijn liand op uw harl ; gij moet hel gevoeld hehhen ; maar edelmoediger dan gij, heh ik ii niel geslagen: dat gij nog liier komt. licht i.'ij aan mij Ie danken.


-ocr page 211-

ÜK HHHUiEN. /,!i

I «Te (liiiikcn,quot; licrnain Va» niicrhcr^li hillcr

^riinlachcndc, »raoel ik u nog dankcii, na al hcl-l geen gij dcodt'? Neen, ik dank er n nicl voor,

! dal idj mij niel vermoord lid)! : lid ware inisscliicn

voor mij wcnsclien gcwccsl, indien mij niel de middelen overlileven, om mij Ie wreken oscr de i seliande, die gij om mij gehraehl liehl. Ja, ik ge

voelde misseliien uwe hand dezen naelil ; maar i toen stond ik niet overeinde, zooals ii;ij, loen mijne

i hand zoo even, in hel hijzijn van deze heeren,

uw aangeziehl trol.quot;

»l'rr iiilt;)i(i\ hel is waar,quot; riep i'errol lachende, »gij voeldel mijne hand niel, want gij waart he I schonken; gij zoudl hel zelfs niel gewaar geworden

zijn, al had di1 goddelijke Meida uw mond mei hare lippen aangeraakt,quot; en hij zar« mei welgevallen op den ring, dien hij droeg.

«.Mijne ileeren 1quot; zeide Van Haerhergh hedaard, »heh ik gisteren mei reden gezegd, dal deze vreem deling zeer gewillig een heleediging verduurt ? gij ziel hel ! opnieuw zal ik hem mei mijne hand moeien aansporen ; want hij heel'l weinig Insl om Ie vechten; het snoeven is gemakkelijker.quot; Hij zag mei verachting naai' Perrol en deed een schrede voorwaarts.

»lk wachl u,quot; hernam deze spollend, en wilde vervolgen ; maar de hurggraaf' hrak zijn slilzw ij-gen al', en zeide ernstig: »l)e heer Van Haerhergh heelt gelijk ; het past aan geen brave lieden, die een degen dragen, om te schelden ol'Ie schimpen ; doe heigeen gij van zins zijl, terstond ol niel.quot;

«Terstond, lieer Van Monlfoorl!quot; riep Perrol, «reeds lang hen ik gereed; maar sla mij toe nog eenmaal te drinken. — lleidaar, Vidal! laai eens schenken, en vergeet den heer Van Haerhergh niel.quot;

Toen nam hij een schaal wijn en dronk, na zich gehogen Ie hehhen ; de meeslOn. zoowel als Van Haerhergh dronken niel. Mei veel ongedwongenheid, alsof hij zich slechts verwijderde, om een wandeling in den hof Ie doen, gelaslle Perrol aan de knechts alles gereed Ie maken, voordal hij met zijne gasten terugkeerde; en toen hij de zaal ver-lid, riep hij onverschillig: »(iij kiml een horden een stoel van de tafel wegnemen ; w ij /uilen daardoor ruimer zillen.quot;

De (leuren van de plaals w aren loegedaan, zoodal men van de straal af niet zien kon, wal er ge-heurdc, en weldra waren al de heeren aldaar ver-eeniird. Van Haerhergh ging, nadat hij een hlik op de zon geslagen had, naar hel middel der plaats, en groette zijne vrienden en wapenhroeders door hel

afnemen van den hoed. Perrol, die in hel afgaan van de trap Vincent van Swanenhurgh had uitge-noodigd, om hunne paarden legen elkander Ie laten loopen, zeide haastig: »llel Idijl'l dan zoo, lieer, zoo aaaslonds spreek ik n nader; verschoon mij nu, wanl de heer Van Haerhergh wacht mij reeds ; en hi j hegaf zich iiisgclijks naar hel midden der plaals; ook hij groelle, toen hij zich tegenover heer (loene jilaalsle. Ij' heerschle een diepe stille, lerwijl de wapens werden onlhlool. Kindelijk zeide \ an Haerhergh hedaard: «Aanvoerder der Zwarte Hemic ! nw zwaard is korter dan hel mijne ; hegeerl gij een ander ?quot; — «Neen,quot; hernam Perrol onverschillig: «hel lemmer is kort, maar deugdzaam, gelijk gij zien zuil; doch daar hel oogenhlik, waarnaar gij zoo dwaselijk verlangl hehl, nu daar is, vraag ik, of gij nog iels te doen of Ie helasleii hehl, en ik zal er u den lijd toe geven.quot;

«Mets!quot; zeide Van Haerhergh somher.

«Zelfs niel aan de Zwarte Meida?quot; vroeg Perrol grimlachende ; toen riep Van Haerhergh driftig, en slample mei den voel: «Neen, duivel! ik denk niel meer aan haar, maar alleen hoe ik a zal ncdersloolen.quot;

«Ik zie, dal de vermaningen van den monnik dus niel vergeefscli geweesl zijn, en uwe vleesehe-lijke drillen hehhen uilgehluschl,quot; zeide Perrol spollend ; «maar ik hen gereed, en deze heeren wachten mij.quot;

Nauwelijks had hij dil laatste woord genii, of Van Haerhergh naderde hem, en de zwaarden onlmoellen elkander. Aller oogeu waren op de heide slrijdenden gevestigd. Zoowel de gasten van Perrol als de stalknechts en hedienden uil de her-herg waren ten voordeele van Van Haerhergh gestemd : vooreerst omdal hij hun landgenoot was, en voornamenlijk ook omdal zij met afschuw de spollornij van Perrol hadden aangehoord, ledereen hoopte, dal de jongeling mocht zegevieren, hehal-ve de maimen der Zwarte Hende, die hedaard hel gevechl gadesloegen ; maar zij, die bekend waren mei de behandeling der wapenen, vreesden voor hem ; zij hemerklcn, dal hel aan hel bendehoofd gelukt was, zijn tegenpartij door zijn tergen de bedaardheid Ie doen verliezen, lerwijl uil al zijn doen bleek, dal hij geheel meester van zich zeken was.

Hel gelaal van den onvoorzichtige, die zich moedwillig had bloodgesleld aan de woede van den vreemden niileraanvocrder, door hein den voei dwars Ie zeilen en hem Ie heleedigen, was


-ocr page 212-

46

mi iiie) infer gcliocl bleek; neen, de slrijdlusl, die hern bezielde en zijn oog deed schilleren, liml ook weder een lichlroode kleur over zijn wangen verspreid, hetgeen aan zijn jeugdig, vroom gelaat een edele uitdrukking gal'. Wat Perrol betreft, op zijn aangezicht, dat uil den aard bruin en verbrand was, lag geen blos, maar vertoonde zich slechts een spottende lach, toen het gevecht een oogen-hlik geduurd had.

De zwaarden, die licht en klein konden genoemd worden, in vergelijking van die, welke men gewoon was te gebruiken als men te paard zat, waren evenzeer geschikt om te steken als te bouwen ; en olschoon de schermkunst in dien tijd nog geen vorderingen gemaakt had, zoo gal' de gewoonte om het zwaard te voeren toch altijd veel voordeel aan iemand, die van jongs af van bel zwaard geleefd had. Daarom lachte Perrol, en zijne opgeruimdheid keerde terug, toen hij zijns vijand8 sterkte meende doorgrond te hebben.

ISu eens bedreigde het staal van Van Baerbergh zijne borst, dan weder beschreef bet dreigende kringen boven zijn hoofd, of men dacht het den buik van den ruileraanvoerder te zien oprijten, maar altijd ontmoette het voortdringende wapen dal van zijn tegenpartij, en elke houw of slag werd met den dolk of hel zwaard zelf opgevangen of afgekeerd; want naar het gebruik van die tijden hield elk den dolk tot afwering van bet vijandelijke staal in de linkervuist.

De aanvoerder der Zwarte Bende week gedurig achterwaarts, zich vergenoegende met de slagen af te keeren, die men hem wilde toebrengen. Van Baerbergh streed aanvallenderwijs, bij was verwonderd en woedend, dat zijn vijand zich steeds aan eiken stool wist Ie onttrekken, en riep, juist toen Perrol door een w einig Ier zijde te springen, weder aan zijn zwaard ontsnapte: »Sla, ellendeling! of wilt gij nog langer terugwijken?quot;

«Neen, dwaas!quot; hernam Perrol, valsch lachende: »'l is genoeg, en het zal nu uwe beurt zijn ; maar waarom hebt gij zulk een baast ? Per moid ! bet ontbijt wacht u toch niet, en uw ros zal uw spoor nimmer meer voelen ; kon ik minder doen, dan uw kunde in het uanvallen voor hel laatst nog eens aan deze heeren te doen bewonderen

«Vang dit op, lage spotter !quot; schreeuwde Van Baerbergh, en zijn zwaard daalde met de snelheid des bliksems neder; maar Perrol lachte hoonend, terwijl de vonken uit bel lemmer vau zijn wapen sprongen, en riep: «(icvangen, dappere Heer ! maar nu terug, /'cr moid! 'l is nu mijn beurt!quot;

Vruchteloos zag Van Baerbergh un nam' een gelegenheid uil, om zijn vijand een stool luc Ie brengen; zwaard en dolk waren bijna niet loc-reikend, om het dreigende wapen van Perrol af Ie keeren, dal hem dan bier, dan daar dreigde Ie treilen ; zijn oog had moeite, om bet vreeselijke staal, dat vast in de roode vuist geklemd /.al, Ie volgen.

Weldra stond Van Baerbergh weder op dezelfde plaats, waar hij vóór het gevecht gestaan had, en hijgde naar zijn adem; maar hel bendehoofd was bedaard. ,Nu trad de Burggraaf vooruit, en zeide : »lk bid u, Heeren! neemt een oogenblik rast; Messire Perrol! vervolg niet dadelijk uw voordeel.quot;

«Zeer goed. Heer van Montfoorl!quot; antwoordde deze koel, terwijl hij hem met zijn zwaard groette, waarna hij de punt lusschen de sleenen slak, waarmede de plaats bestraal was; »ik gun dezen heer gaarne een rust, die ik zelf niet noodig heb.'quot; De Burggraaf, die ben genaderd was, valte Van Baerbergh bij den arm, om hem over te bttlen ook zijn zwaard Ie laten zakken ; maar alle moeile was vergeefsch ; want de driftige jongeling riep : »lk wil niet rusten, vóórdat ik de Boode Hand heb afgehouwen, zooals ik beloofd heb. — Verdedig u, Perrol! en sloor mij niet meer. Heer! ik bid u.quot;

Montfoorl trad, zijne schouders ophalende, terug, en het gevecht begon weder. «Biso!quot; riep Perrol nu luid tegen zijn page, dien hij op de plaats gewaar werd, «loop snel naar mijn huis, en laat terstond een ander kleed hier brengen; want dit zal spoedig, lol mijn spijt, voor altijd bedorven zijn, en ik kan zoo niet met deze heeren uilrijden. — Met goed geraakt, Heer Coene!quot; vervolgde bij toen lachende ; «maar wijk wal terug, toon nu ook uwe bedrevenheid in den aftocht.quot;

«Hé, Biso!' riep bij nogmaals, voordat de page in bel Imis verdween, «groet de Zwarte Aleida van mij. — Hebt gij ook nog iels aan bet dartele meisje te zeggen ?quot; vroeg hij, en zag Van Baerbergh spottend aan ; maar deze onderdrnklt' mei moeite een uitroep van drift en antwoordde door naar zijn vijand te sloolen : «Vrij goed gedaan!quot; «/Vr vididl dal scheelde niet veel,quot; en bij vervolgde luid ; «Van mij alleen, Biso, wanl beer (loene van Baerbergh is nog op haar verstoord.quot;

In het begin trachlle Perrol tevergeefs Van Baerbergh terug te drijven; want de dappere jongeling, wiens gelaat door de spotternij van zijn vijand weder van alle kleuren beroofd was, stond vast. Eindelijk werd hij toch genoodzaakt te wij-


-ocr page 213-
-ocr page 214-

Geen woord of zucht ontsnapte aan de borst van den zoo vroeg aan deze wereld ontvallen Yan Uaerhergh, en zijne armen zonken naast hem neder, ofschoon do wapens nog in de verstijfde vuisten geklemd bleven.

Bladz. 47, deel II.

-ocr page 215-

I)K M(Hl(il'N.

keil, zoo diclil vielen de slagen en sloolen van hel hendehoold, en hel ineerendeel der loesehotiwcrs hegreep niet, waarom diens sliial /ijn vijand, die in zijne inachl scheen, niel reeds lang gelroll'en had.

»llo! ho !quot; riej) Porrol eindelijk, »hehl gij he-slolen om deze geheele plaals al Ie loopen'? Ik daehl, dal i.rij nimmer lernglraadl ; maar voordnl gij oiilsna|»l, zal ik u teekenon, zooals gij mij dezen naehl wilde! doen,quot; en lerwijl zijn zwaard dal van Van Haerhergh neerdrnkle, streek liij hem met de punt van zijn dolk langs het aangezieht zoodal het hloed nil een lichte snede vloeide, die over neus en wangen liep. Een kreet van woede en vertwijfeling onlsnapte aan de horst van Van Haerhcrgli; die op deze daad niet verdacht geweest was, en de punt van zijn zwaard naderde, helaas ! tevergeefs tot op een handhreedte de horst van Perrol. Ken alkeurend gemompel liel zich onder de om-slanders hooren.

quot;Nahij, maar niet nahij genoeg,quot; lachte Perrol; maar toen veranderde zijne slem en zijn gelaal, en hij vroeg koel en hedaard : »(iij hehl dus niets Ie zeggen aan Aleida, dal lieve kind, niets aan uw dapperen vriend Van Schafl'elaar, aan niemand iels meer?quot; en de toon van zijne stem was vreeselijk ernstig.

»iNeen, valsche spotter! brulde Van Haerhergh, en riep, lerwijl een zucht aan zijn horst ontglipte : «indien ik val, zal hij mij wreken; dan zal hij de lloode Klauw van uw hand slaan 1quot;

»Zoo Iquot; lachte Perrol hoonend, «gij Iwijlell dan nu eindelijk aan uw leven, dal ik gisteren niet lot onderpand hegeerde; maar uw laatste hoop zal ik hem doen weten, en ik zend hein n spoedig na. Doch zeg eens, zijl gij voornemens nog langer achteruit te gaan ?quot;

»Neen, ellendeling 1quot; riep Van Baerhergli, en hieuw met zulk een geweld, dat het zwaard hel hoofd van zijn vijand zou gekloofd hehhen, indien deze den slag niet ontweken had ; want de veder van zijn hoed werd midden doorgehakt.

«Welnu dan,quot; riep Perrol dreigend, terwijl een wild vuur in zijn oog sehitlerde, en hij vrnehle-ioos traclille zijn legenparlij nog meer Ie doen achteruil gaan; een vreeselijke dorst naar hloed was op zijn gelaat te lezen, waarlangs hol hloed liep, dat hem, door de drill waarin hij was, weder uit neus en mond hegon Ie vloeien. Ook hel gelaal van Van Haerhergh was vreeselijk om aan te zien, en zijne krachten schenen weder Ie herleven ; zij stonden dikwijls horst legen horsl, zwaard legen zwaard, dolk tegen dolk, en heiden waren zij genoodzaakt terug Ie treden, om elkander op nieuw Ie kunnen aanvallen. Toen hieuw Van Hacr hergh nog eens, en Perrol ving den hevigen slag op zijn dolk op ; maar ook tegelijkertijd zette de laatsle den linkervoet hij en de rechter vooruit. «Halquot; riep hij woest, «voelt gij nu de lloode Hand . . i'n zijn slaal drong hijna lol aan het gevest in de horsl van den ongelukkigen Van Haerhergh, die zich voorover had gebogen om meer kracht Ie geven aan zijn slag, te tevergeefs ge-Iraeht bad den stoot met zijn dolk af te keeren.

Men uitroep van schrik en medelijden ontsnapte aan hel hart van hen die den sloot zagen, en de vrouwen uil de herberg, zoowel als de waard Maarten Pieters, vluchtten in huis, zoodra het droevig spel geëindigd was. Geen woord of zucht ontsnaple aan de horsl van den zoo vroeg aan deze wereld ontvallen Van Haerhergh, en zijne arnien zonken naast hem neder, ofschoon de wapens nog in (leverslijfde vuislen geklemd bleven; maar nog stond hij half overeinde; het staal dal hem vermoordde, ondersteunde hem. Met een vreese-lijken lach op hel gelaat, zag Perrol, voorovergebogen, op zijn slacbloller ; zijn oog, dat van bloeddorst schillerde, wachlte met ongeduld, ol zijn vijand ook de oogen zou openen, die hij gesloten had, toen het koude slaal in zijn horst drong. Mei een wreedaardige opletlendheid luisterde hij, of de ongelukkige ook nog iels stamelde om hem nog een nieuwe verguizing tol in den dood als hel ware in het oor Ie schreeuwen ; maar toen alles stil bleef en zelfs de sporen van drift, welke hel edele gelaat van den jongen edelman ontsierden. langzamerhand verdwenen, toen zette de wreedaard zijne linkervuist tegen de horsl van Van Haerhergh en haalde zijn zwaard terug. iNog ééns zag hij met welgevallen op liet lichaam, dat nn voor zijne voeten was neergevallen, en zeide, onvergenoegd bel hoofd schuddend: «Per moio! Ik ben Ie driftig geweest; mijn hand heeft hem, evenals een onhandig soldenier, in het hart gc-Irollen, en hij is gestorven, zonder hel te weten.quot;

Weldra richlte hij het hoofd op en zag om zich heen ; vele heeren hadden het gelaat afgewend, anderen verwijderden zich, en sommigen, onder welke de Hurggraaf was, zagen zwijgend op den ongelukkigen Van Haerhergh. liet verwonderde het bendehoofd, dat niemand hem geluk wenschte; maar hij verborg zijn verwondering en zijn ongenoegen en riep : «Mijne Heeren ! jiij ziel hier opnieuw een bewijs, hoe gevaarlijk bet is, om te houwen in plaats van te sicken. Doch ik


-ocr page 216-

18 OLTMANS, l)R SCIIAAPHERDKR.

heb veel gevergd van uw geduld, en evenwel /oudt };ij /elven niet goedgekeurd liehhen, diil ik alles lerslond had afgedaan; maar Ireedl in linis, hid ik u, mijn knaap zal u laten schenken, lerwijl ik mij verkleed ; in een oogenltlik hen ik weder bij u.quot;

(ieen der aanwezigen anlvvoordde iels ; maar zij traden het huis binnen, nadat zij nog eens liet oog gevestigd hadden op de plaats waar Van üaerbergh lag onder den mantel, dien zijn knaap over hem had uitgespreid. Uit een geheel ander oogpunt he-sebouwden zij nu dezelfde zaken, waarmede zij den vorigen avond en nog vóór w einige oogcnhlikken zich vermaakt hadden. Moulfoorl gevoelde, dal er aan de zaak niets meer te veranderen was. en w ilde aan zijne vrienden geen verwijt doen over hun gedrag in het ISissehopsbof; zij zeiven gevoelden zeer goed, dat zij, door Van Haerhergh in zijn dwaas voornemen Ie ondersteunen, de wraak van hel hoofd der Zwarte IJende op diens schouders geladen hadden. Hel was wel geen vreemde zaak in die lijden, dal tw ee edellieden elkander voor het zwaard daagden, zelfs dat er bij zulk een twisl, die mees-lid aan den diseh begon, één kwam Ie vallen ; maar de wijze hoe verschilde veel; en met afgrijzen gingen zij na, hoe Perrol van trap lol trap zijn wraak had voortgezet. Misschien zouden zij allen vertrokken zijn, en Perrol al zijn gasten verloren hebben, indien zij dil voornemen, dat in hen opkwam, niet hadden laten varen, uil nieuwsgierigheid hoe de verwinnaar zich gedragen zon. De gastheer loefde niet lang, maar trad weldra in de kamer; zijn slem en zijn gelaat waren onverschillig, en bedaard en vriendelijk noodigde hij zijne gasten om Ie gaan aanzitten, hetwelk zij zonder iels Ie zeggen deden. Hij scheen hunne stroefheid niet Ie bemerken, maar gelastte met luide slem om Ie schenken, vertrouwende, dal de wijn hen wel spraakzaam zou maken.

De morgen was al ver gevorderd, toen de den-ren van de plaats weder werden opengezel. Veel drukte beersehle er in de stallen : knapen, pages en stalkneehls liepen door elkander; men hoorde niets dan hel geschreeuw en gevloek dezer lieden, van welke elke het eerst wilde gereed zijn, en hel gesnuif en getrappel der paarden, die één voor één uil den stal te voorschijn kwamen. Aan de biind van de knapen, slapten deze edele dieren lier vooruit, vol ongeduld op het hit hijlende en Irolscb hel hoofd oprichtende. De mcesle droegen bozen of dekkleederen van schitterende kleufen ; sommige hadden pluimen op den kop of droegen verzilverde of vergulde bellen om den hals; jade zadels en teugels waren bijna alle fraai en prachtig.

Toen eindelijk hetonhijt was afgeloopen, en men de heeren hoorde naderen, ontstond er zooveel beweging onder degenen, die de paarden vasthielden, dat de knechts, die belast waren mei de jongens en bel gemeen, dat zieb vóór de deur vergaderd had, van de plaats afhouden, hun post verlieten, om des Ie beter hel opzitten 'der heeren Ie kunnen zien. Ken menigte van allerhande lieden stonden weldra, toen zij gewaar werden, dat men niet om hen dacht, op de plaats, met bewondering alles hesehouwende. Toen de waard deze inbreuk op zijn grondgebied gewaar werd, riep bij tevergeefs lol zijn knechts: «komaan, kerels! werpt die Iruvvanlen (1) en rabauwen (^2) naar buiten: ik dnld geen bedelaars en zulk geboeltc op mijn plaals.quot;

Zij waren cellier huiten slaat zijne bevelen ten uitvoer te brengen.

Ken luid ftejuieh ging er op, toen de ridders en edellieden zich vertoonden ; alle uitdrukking van rouw en neerslachtigheid was van hun gelaal verdwenen; lachende zeilen zij zich in den zadel; en Perrol zeide vroolijk : «lieer Van Swancuburgb ! wij zullen nu spoedig zien, of mijn Arabier voor uw renpaard moet onderdoen.quot; Daarop riep hij luid : »Ken oogenblik nog, mijne Heeren ! den afscheidsdronk in den zadel, als bet u belieft.quot;

De bekers, die men den heeren in dc hand gaf, werden lol den boord gevuld, en zij dronken die uil, lerwijl hunne rossen steigerden, zetten zich vaster in den zadel, en drukten de boeden, waarop de vederen wapperden, opbel hoofd. Terwijl eenigen reeds de plaals verlieten, en hunne paarden deden steigeren en springen, zoodal hel volk verschrikt uitéénstoof, zette ook Perrol den voet in den stijgbeugel en lachte onwillekeurig, toen bij zag, dat zijne gasten, die het driftigslc waren, zonder er eens op te lellen, door een groolc plek zand waren gereden, die midden op de plaats lag, en dat eene roode kleur bad, daar waar de hoeven der paarden bet hadden omgewoeld. Juist laen hij opsteeg, ontvielen hem eenige stukken geld, die hij in den gordel had gestoken, nadat hij den knechls een drinkpenning gegeven bad. De bedelaars, die om hem heen stonden, wierpen

(1) Lnudloopers,

(2) Boeten.


-ocr page 217-

DE IIKIDIN.

49

/ich flaarop, en riepen ouderling worstelende en vecliteiidu: «Leven deze dappere heeren! largesse ! largesse ! voor inijnlieer St. Joris ! en een luid geroep van: »Leve de Zwarte Itende !quot; volgde, toen Perrol de hand in zijn beurs stekende, die aan zijne zijde liing, eenig geld om zich heen strooide, en lachend wegreed. Voordat hij echter de plaats nog verliet, riep een oud man, die lot nog toe, op zijn staf leunende, alles hedaard had aangezien:

».la, juist zoo, menschen ! leve de Zwarte Kende! largesse voor Perrol met de Hoode Hand !quot; en hij nam zijn staf, waaraan een stuk ijzer zat; en wierp een kluit zand in de hoogte, die op den rug van Pcrrol's paard nedcrviel.

Deze keerde zich om in den zadel; want de schelle stem van den grijsaard had hem get roden. Hij hield zijn paard staande, toen hij hel bloedige zand gewaar werd, dat op zijn dekkleed lag, en riep driftig: »Wat wilt gij, boef? Op ! mijne ruiters! knapen! pakt dien ellemligen bedelaar, en....quot; Maar Hendrik van IN ij veld, die naast hem reed, zeide lachende: »llo, Messire! vergeef het hem ; hij is niet wijs, en het volk heeft veeleer-bied voor hem; laten wij gaan, hij beeft ons voor zijne schapen aangezien.quot;

Ofschoon tegen zijn zin, gal' Perrol zijn paard de sporen, en de schitterende ruitertocht nam een aanvang. Weldra hoorde men hel getrappel der paarden niet meer op de markt, en de oude man, die hem nog had nageschreeuwd: »llc! denkt gij dan niet, dal Italpb het onderscheid kent tusschen schapen en wolven?quot; wees de uitnoodiging van den waard. Maarten Pieters, om in de keuken te gaan van de hand, spoelde toen zijn staf onder de pomp, die op de plaats was, af, en verliet met overhaaste schreden de (irocnr Hiddrr, zonder dal een der Zwarte liniters hem daarin irachttc te verhinderen.

Toen het nacht was, werd het lijk van den dapperen heer (loene van liaerhergh door zijn Ireurenden knaap afgehaald. Helaas ! zijn dood verhinderde hem Van Schafl'elaar te berichten, dat de deugd van diens hruid op het spel stond tegen een slrijdpaard. Het was nu voor de tweede maal, dal hij zijn huis werd binnen gedragen ; maar de Itoode Hand had hem nu zeker getroffen, en de cenigc troost, die aan zijne bedroefde ouders en vrienden overhlcel, was de hoop, dat bij zou ontwaken in een hetere wereld, waar zijn vroege dood hem genade zou doen vinden, en waar de Hoode Hand, noch de spotternij van Perrol hem meer konden bereiken.

j. k. üi.tmans, De Schaaf herder. 11.

XI.

De Heidin.

Het laet zich over al deu naum van Heydens geven ,

En leyt, alwaei* het komt, een wonder seldsaem leven ;

Het roemt aich dattet weet nvt ydera handt te aien Wat yemant voor geluek of onheyl sul geschien.

j. CATS.

«Maria ! ik denk wel, dal de heer Perrol, als hij terugkeert, zal zeggen, dat gij eenige vorderingen in hel spelen gemaakt held,quot; zeide Martha, die bezig was een halsdoek Ie zoomen, tegen hare dochter. Deze had eenigen lijd een hallade gespeeld, welke Perrol haar geleerd had, en hing nu bare ciler aan den muur.

»lk hoop ja, lieve moeder!quot; hernam zij, en zag door het raam naar bet weer, «maar gij gelooft niel, hoe moeilijk de wijze is ; doch ik getroost mij gaarne eenige moeite om Van Schailelaar leverrassen : bij houdl veel van zingen cu spelen, en heeft mij reeds beloofd, dal hij hel mij zon laten leeren, als wij .. ..quot;

«.Nu wanneer dan ?quot; vroeg hare moeder, die van haar werk opzag en lachte, toen Maria zweeg, en deze vervolgde snel: «Als wij getrouwd zullen zijn.quot;

«Ha! dan eerst,quot; lachte Martha hartelijk. «Kindlief! gij weel nog niel, hoe weinig de mannen hunne beloften nakomen, en welk een drukte er beerscht, als men jong getrouwd is.quot;

».la, maar denkt gij dan niet, dal Jan een man van zijn woord is ? hij is een edelman, moederlief!quot; zeide Maria, een weinig geraakt; maar vrouw Martha stoorde zich niel aan haar onge-loovig hoofdschudden, en vervolgde: «Dal is alles wel waar, kind! maar denkt gij dan ook niel, dal de heer Van Schailelaar ons een gezonden, lieven kleinzoon beloofd heeft? dan zult gij hel zoo druk hebben, dat spel cn zang geheel vergelen zullen worden.quot;

Maria bloosde, en Martha lachle ; doch spoedig keerde deze lot haar werk terug, en zeide langzaam : «Helaas! kind! bel is zoo ver nog niel, en ik doe niet goed met zoo vroolijk te zijn, terwijl uw vader nog gevangen is; ja, vóórdat de goede («od en mijnheer St. Kloy hem weer hierheen voeren, kunnen wij op geen duurzame vreugde hopen.quot;

«Maar wal heeft mijn goede vader dan toch gedaan, moederlief?quot; vroeg Maria, en zeide, toen hare moeder zweeg: «Ja, zoudt gij wel gelooven, dat ik meestentijds uil grond van mijn hart vrien-

4


-ocr page 218-

;;0 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

(lelijk kan zijn legen dien vreenulen iiiiteraan-voenler, alleen omdut Iiij zoo vurig verlangt den ineesier hier le zien V Van Schafl'elaar ziel hein voor slechler aan dan hij is, en gelooft nog altijd, dal iiij zijn huis verwoest heeft; maar de pater zeil hecht immers niet aan de woorden van den ouden herder. Hij kent hem niet zooals wij; somtijds wil ik hein onvriendelijk behandelen, urn Van Schali'elaar genoegen te geven, maar hij is zoo vriendelijk; en dengene, die mijne ouders acht en liefheeft, kan ik niet halen.quot;

«Zij, die het kwaadst schijnen en in een wolvenhuid gehuld zijn, zijn niet altijd hel gevaarlijkst, zeide mijn vader gewoonlijk,quot; hernam Martha; «maar ik keur niet af, Maria! dal ,«ij vriendelijk tegen heer 1'errol zijl; zijn rang geeft hem ook aanspraak op dks ontzag. Ik wenschte wel, dal hij hier nimmer weder over den vloer kwam; ofschoon ik nu zoo bevreesd niet meer voor hem ben, als toen hij voor den eersten keer hier kwam ; ik wacht hem eiken dag, en hij zal ons veel te verhalen hebben van den slag.quot;

•Goddank, dal Van Schallelaar daar niet bij geweest is!quot; zeide Maria. »0! ik ben altijd zoo bevreesd, dat zij eikander eens ontmoeten, en ik durf toch l'errol niet bidden, om mijn bruidegom niet te bevechten; hij zou wel denken, dal ik twijfelde, of Van Schaftelaar niet veel vromer en moediger is dan hij. Maar zeg eens, moederlief!quot; vervolgde zij, sloeg ha:«r arm om deze heen en kuste haar, »hel is nu goed weder; spoedig zullen de Zwarte Huilers en l'errol weder in de stad zijn, en dan wilt gij niet veroorloven, dal ik uitga; daarom sla mij nu loe, de oude zieke vrouw buiten de Triesjenspoort eens te bezoeken; ik kom spoedig terug.

Vrouw Martha zocht haar dit voornemen uil het hoofd le praten, maar tevergeefs; »ik zal Dirk verzoeken orn met mij le gaan, dan behoeft gij immers niet bang te zijn,quot; riep het meisje, en verliet haastig, zonder verder iels le zeggen, het vertrek.

Hel was niet tevergeefs, dal Perrol zijn slechte inborst vermomd had; hoe meer men voor hem bevreesd geweest was, des te meer hadden zijne vriendelijkheid en beleefdheid de vrouwen getroflen. Gewoon den meester le gehoorzamen (want ook Wouter uit dn Vergulde l/rlin was ijverzuchtig op zijn gezag) waren zij reeds vanzelf gestemd geweest, om zich geduldig te onderwerpen aan den wil van den vreemden gast, die door den rang, dien hij bekleedde, en de macht die hij bezat, van elkeen ontzag kon vorderen. Ofschoon de burgers langzamerhand de vrijheid, welke hun als menschen toekwam, reeds begonnen te heroveren, was het zelfs in die tijden niets ongewoons, dal een enkel onverlaat, aan hel hoofd van eenige booswichten, een geheele bevolking van een slad of een vlek voor zich deed beven, en zij hem zonder tegenspraak naar willekeur lieten beschikken over de eer hunner dochters en vrouwen, hunne bezittingen, ja zelfs over hun eigen leven.I Somtijds verwonderde hel echter de brave vrouw, dal hare dochter die in het eerst Perrol was le gemoel gegaan, alsof hij haar het doodvonnis kwam aanzeggen, nu zijn bijzijn niet ontweek, en gewillig zijne redenen aanhoorde, die, ofschoon altijd gepast en vriendelijk, echter meest niet onduidelijk lieten vermoeden, dat hij hare schoonheid bewonderde; ja zelfs, dal zij eenigen indruk gemaakt had op zijn hart, op welks sterkte hij dikwerf lachende zeide, te veel vertrouwd te hebben, toen hij zijn intrek in de \'rrlt;iulde l/vlui had genomen. Menigmaal had zij opgemerkt, dat Maria hare hand niet verstoord of bevreesd terugtrok, wanneer hel bendehoold haar iu den zang en het snarenspel onderwees, en dan hare vingers op den toets van de luit verplaatste, als het aocoord, dal zij greep, niet zuiver was; en de bezorgde moeder zou reeds lang hare dochter tol meer voorzichtigheid vermaand hebben indien zij hel deugdzaam hart van Maria niet gekend, en niet gevreesd had haar le bedroeven. Maar zij vermoedde niet, dal de bruid van Van Scliaffelaar door hare vriendelijkheid aan Perrol wilde doen vergeten, dat zij voorheen onvriendelijk geweest was, en zij zich vleide met de hoop, dat hij, alleen om haar geen leed te doen, te allen tijde zich zou wachten Van Schali'elaar le benadeelen, wien hij, zoo hij zeide, achting, ofschoon dan ook geen vriendschap, toedroeg. Helaas ! het lieve onschuldige kind kende Perrol met de Koode Hand nog niet!

Zoo zal Martha le denken, toen Maria met een mand aan den arm in de kamer trad, en zeide ; •Dirk zal terstond gereed zijn, moeder! hij zeide mij, dat hel werk er niet door vertraagd zou worden ; o, liij is een beste, gedienstige borst!quot;

».la, dal geloof ik !quot; hernam Martha, »indien ook hij gevangen genomen, of nog erger, gedood was geworden, dan weel Si. Eloy, hoe het met de Verfiulde /lehn zou afgeloopen zijn.quot; Toen zij opzag, bespeurde zij dal Maria bij het raam stond, en een sink papier in de hand hield, en


-ocr page 219-

m

zij vervolgde glimiachende: »Leesl gij den hricl' vim uw hriiidogom voor de honderdste maal nog eens over, Maria ? Nu, dal is goed ! een gelukkig inensch, die lexen kan, want er zijn er maar zoo weinig, helaas!quot; zeide zij bedroefd, en wischte een traan uit haar oog. »Toen de goede pater van Broekhuijzen u lezen en schrijven leerde, dat hem veel zorg en moeite baarde, dachten wij niet, dat gij nog eens de woorden van een wereldschen bruidegom zoudt lezen: want daar uw broeder toen nog leefde, hadden wij beloofd een non van u te maken. Maar de kleine Maarten werd ons ontnomen, en wij moesten ons troosten als mijnbeer St. Job. O! het was een groote vreugde voor mij, dat ik u toen nog bij mij hehouden mocht, daar uw broeder dood was.quot;

Maria naderde hare moeder, en kuste haar, terwijl Martha vervolgde: «Onze lieve Heere Jezus bad hem liever, en ik morde niet; wij weten waarvoor hij bewaard is gebleven. Doch lees maar voort, mijn kind ! en ween niet.quot;

Het schoone meisje wischte de tranen uit de oogen van hare moeder, droogde toen hare vochtige oogleden af, en zeide: »Ik wenschte, dat hij nog leefde, moeder! maar, o! het zou mij zoo bedroeven u te moeten verlaten ; doch,quot; vervolgde zij meer opgeruimd, om hare moeder van gedachten te doen veranderen; »lieve moeder! bet verheugt mij zoo, dat Van SehaU'elaar mij prijst over mijn schrift; o! luister nog eens, wat bij schrijft: • Lieve Maria! gij maakt groote vorderingen in uw schrift; gelooft gij wel, bruidje ! dat ik uwe brieven heter kan lezen dan van den besten klerk 1 hunne letters lees ik met mijn oogen, en de uwe met mijn hart ; ik weet reeds wat er staal, vóórdat ik lees, en mijn eenige vreugde is, als er niets meer Ie doen, en Frank in zijne droomerijen verdiept is, en ik uwe brieven voor den dag kan halen,quot; is dat niet lief gezegd;quot; vroeg Maria, hare moeder aanziende, »o! hij houdt zooveel van mij; maar dal die arme Frank nog altijd zoo treurt! Het is Ie bejammeren, dal Ada zoo ongelukkig is ; maar daar hij haar toch niet be-minl, moest hij zich dit zoo niet aantrekken; evenwel zij is een goede jonkvrouw; want zij heeft hem in Utrecht gered, toen men hem wilde gevangennemen, iets, waarvan heer Perrol zweert niets geweten te hebben ; doch de jonkvrouw kan ook wel verkeerd verstaan hebben. Ik ben allijd nog nieuwsgierig om te weten, hoe zij de stad hebben kunnen verlaten, zonder gekend te worden; want Jan wil mij er niels van schrijven, uit vrees van iemand in ongelegenheid te brengen. Dat is braaf, niet waar, moeder? en dan, als hij over vader Wouter schrijft, zie ! dan moet ik weenen. Maar wat dat toch is van dat ongeluk, hetwelk in Utrecht gebeurd is, met dien vriend Van Schafl'elaar, die in een tweegevecht door Perrol gedood is, en waarvan hij nog niets anders weel ?quot;

»Ja, ja!quot; zeide Martha, «dat is akelig en doet mij huiveren; Perrol moet daar zeker anders zijn dan hier; want somtijds vertelt hij wel eens van een gevecht, of iets dergelijks; maar nimmer geeft hij te kennen dat hij iemand zoo goedsmoeds zou kunnen vermoorden; doch de wijn is een gevaarlijke drank; zelfs uw vader, Maria! die anders zoo goed is, wordt bij den beker wel eens driftig. Ik herinner mij den jongen edelman nog zeer goed ; hij vroeg altijd naar u, als hij somtijds hier kwam ; maar uw vader noodigde hem nimmer uit binnen te treden, en Van SchaHelaar bracht hem nooit mede.quot;

»0! ik ook, moeder!quot; riep Maria lachende, •hij was een knap heer; maar een weinig vrijpostig, en hel stond hem nimmer aan, als ik den winkel verliet, wanneer hij er binnen (rad ; doch nu is bij dood,quot; eindigde zij ernstig.

•Indien Van SehaU'elaar bij hem geweest was,quot; zeide Marlha, »dan had deze hem misschien nog wel gered door hen te bevredigen.quot;

• Ik Iwijlel er aan,quot; hernam Maria, bet hoofd schuddende. »0! ik wenschte wel, dat ik er bij geweest was; wellicht leefde hij dan nog.quot;

• Gij, Maria!quot; zeide Martha ongeloovig, »wat zoudt gij er hebben uitgericht

»0! meer dan gij denkt, moeder!quot; hernam bel meisje; «heer Perrol heeft mij meermalen gezegd, dal hij nimmer een verzoek aan een vrouw bad kunnen weigeren, en mij uilgenoodigd het Ie beproeven, loen ik hem niet wilde gelooven. Daarom denk ik, dal bij niet had kunnen weigeren, als ik hem gesmeekt had den twist bij Ie leggen. — Hij spotte niet, loen hij mij dal zeide, ik verzeker het u, moeder!quot;

»Ja, ik weet het wel. dochter!quot; antwoordde Martha ; »maar zeggen en doen is twee. (lt;ij kent de mannen nog niet: wees voorzichtig, en geloof hen niel, als zij zoo vriendelijk zijn.quot;

•En vader dan, en Van SehaU'elaar, ja Frank en zelfs Dirk, lieve moeder ?quot; riep Maria verwonderd en ontevreden, »moel ik dan die ook niet vertrouwen ? liegen die ook, als zij vriendelijk zijn, en mij iels zeggen uit eigen beweging, zooals hij deed ?quot;


-ocr page 220-

K2 OLTMANS, l)K SCHAAPHERDER.

• Neen, Maria!quot; zeide hare moeder ernstig, »die liegen niet; uw vader is een gemeen imrgerman; ilie gaan met geen leugens om, vooral niet met huime kinderen, een kleine onwaarheid in iiun vak of handwerk daargelaten. Maar de heeren schromen niet een vrouw wal op de mouw te spelden, om zieli bij haar in Ie dringen; een waar vriend prijst niet altijd, Maria ! maar Van Schafl'elaar handelt zoo niet; geloof dus, wat hij zegt, zonder daarom eiken ridder of edelman te gelooven, omdat hij goud en zilver draagt. Wal Frank helrefl, de jongelieden zijn nog onbedreven in die kunst, welke hij ook nooit leeren zal; want achter de schapen heeft hij niet geleerd iemand te bedriegen; en Dirk, dien ik daar hoor aankomen, geloof dien ook vrij, uilgezonderd, als hij vertelt, hoe gelukkig hij van zijn leven wel in het visschen geweest is.quot;

»Daar hen ik reeds,quot; zeide Dirk, die in de kamer trad; en toen hij bemerkle, dat Martha naar den knuppel zag, dien hij in de hand hield, vervolgde hij lachende: »Ik neem dezen slok alleen mede, vrouw ! omdat ik gaarne wat in de band heh, en mijn linkerarm moet ik nog wal slil houden, maar niet omdat er iels te vreezen is; een kleine loop zal goed zijn voor uwe dochter, (ie-loof mij, Maria heeft niets Ie vreezen.quot;

«Denkt gij dat. Dirk V welnu, dan is het goed; ga dan maar, en groet de oude sloof van mij, Mai •ia !quot; Deze, die Dirk verzocht een paar woorden tot geruststelling van hare moeder Ie zeggen, knikte hem vriendelijk toe en kuste hare moeder, waarna zij haar opnoemde, wat zij in hare hand medenam, en riep vroolijk, toen zij de kamer uitsnelde: «Griet knorde wel wal, moeder! en vroeg of ik alles de deur wilde uitslepen ; daarom zeg ik u liever zelve wat er in is. Nu, lot straks dan.quot;

Martha lachte, terwijl zij haar kind nazag, en verwachtte de oude dienstmaagd met klaagliederen over de verwoesting, die in hare schapraai (1) was aangericht.

Zoodra zij bet huis verlaten hadden, bood Dirk aan, de mand Ie dragen; maar Maria sloeg dit aanbod van de hand, omdat zijn linkerarm nog rust noodig had ; zij ging naast hem, en praatte vertrouwelijk met hem: hij behoefde haar niet achteraan Ie gaan, zooals de knechts der jonkvrouwen. Dirk was echter ook meer dan een gewoon gezel; vooral voor haar, die hem van

(I) Spijskaat.

haar vroegste jeugd aan gezien en gekend had. Het gelukle hun evenwel nog zoo spoedig niet, de poon te bereiken; nu eens onlmoette ben iemand, die naar meester Wouter vroeg, dan weder werd Maria uilgenoodigd hier of daar in huis te treden en eenige oogenblikken Ie vertoeven, of zij hield zelve slil voor een raam, waaraan de een of ander bejaarde man of vrouw zat, die zij kende, om Ie vragen, hoe het hun ging. Meer dan eens had zij moeile zich van de kinderen Ie ontslaan, die op haar kwamen toesnellen, baar omringden, en om haar heendansten en sprongen. De meisjes vroegen gewoonlijk, waar zij heen ging, en wat zij in de mand had, terwijl de jongens naar den knuppel van Dirk zagen, en verlof vroegen, om hem te vergezellen. Was hel hun gelukt zich van dil gezelschap te ontslaan, dan verschenen er soms weder bedelaars, die in eenige dagen niet gegeten, en huis en bof door den oorlog verloren hadden, en men moest hun een aalmoes geven. Zal ergens een moeder met haar kind op den school op de stoep, dan kon Maria niel voorbijgaan, ol het kind moest bezien, in de handen genomen en gekust worden, dikwerf met gevaar van bet in zijn slaap Ie sloren.

Dirk, die hel geduld zelf scheen, wachtte dan gewoonlijk, bedaard op zijn knuppel leunende, en knoopte onder de hand met dezen of genen een gesprek aan ; want hij kende alle menscben ; ol hij werd door Maria geroepen, om te zien hoe schalksch hel cene kind lachte, of hoe gerusl hel andere sliep, en hij scheen zich met Maria's opgeruimdheid te vermaken. Toen zij aan de St. Andriespoort kwamen, vroeg Dirk aan den burger, die als schildwacht met zijn piek been en weder stapte, of men gerusl naar builen kon gaan, en of er ook wat nieuws was; maar bel antwoord was zoo bevredigend, dal de gezel weldra welgemoed met de dochter van zijn meester over de laatste brug en bezijden den sluitboom, die daarvoor slond, naar builen trad.

De woningen en schuren, die bier builen de poort stonden, zagen er ellendig uil; zoo op hel oog zou men gezegd hebden, dat zij onbewoond waren en niel meer gebruikt werden; maar men zou er zich in bedrogen hebben. Toen Maria een eind wegs was voortgegaan tusschen deze van slroo en slecht hout opgerichte gebouwen, die meestal bloksgewijs stonden, hield zij slil en zeide : »ik dank u nogmaals voor bel geduld, dal gij met mij ge-bad heltl; maar wees nu nog zoo goed, Dirk! om hier een oogenblik Ie wachlen ; ik zal spoedig


-ocr page 221-

DR

Imigkccren, en zal n maar niet uitnoodigen mei mij binnen Ie gaan; de hut is zoo klein, en de drukte moehl de oude vrouw eens hinderen.''

Dirk scheen ook van dil gevoelen te zijn; want hij zeide: «Het is ook zoo, Maria! ik ben beter bij gezonden dan bij zieken, en zal bier zoolang wachten, als gij zuil goedvinden; bel is Irisch weer, en ik sta bier buiten den wind.quot;

Maria trad nu naar de bouwvallige hul, waarin de zieke vrouw woonde met haar zoon, die een vechoedersknecbl was, opende voorzichtig de oude deur, welke er aanhing, en trad binnen. Dirk had baar doen opmerkzaam gadegeslagen, en stapte heen en weder, toen hij haar niet meer zag. Geen mensch kwam hem legen ol'ging hem voorbij,en toen hij, na eenigen lijd gewacht Ie hebben, bleef stilstaan, bemerkte hij, dat hij Ie veel gezegd had, loen hij zich voor den wind beveiligd achtte.

Hij luisterde voor de hul, ol' hij Maria booren kon, en toen hij bemerkte dal zij, zeker op verzoek van de zieke vrouw, een gebed opzeide, kruiste hij zich, en hervatte zijn wandeling weder, van tijd lot lijd zich al verder van de hut verwijderende. Welkom was bel hem daarom, dat hem eindelijk een rncnschelijk wezen naderde; vooral loen hij in dezen iemand aantrof, dien hij kende. Nadat bij op diens vraag geantwoord had, dat bij hier iemand wacblle, noodigde deze hem uil, hem voor een oogenblik Ie volgen, dewijl hij hem over bel beslaan van een paard wenscble Ie raadplegen. De gezel aarzelde in het eerst; maar bij bad Maria nog zoo vol ijver booren bidden, loen hij de laatste maal voorbijging, dal hij bel besloot le wagen aan de uitnoodiging gehoor te geven, verlrouwende, dat bij nog altijd zou lerug zijn, voordat zij gedaan bad.

Hij volgde dus niet overhaaste schreden den man, dien hij verzoelit hem langs den naasten weg le brengen, lusschen eenige verspreid liggende schuren en slallen; maar loen bij hij hel paard was gekomen, begon hij den man zoo duidelijk en omslachtig le beduiden, hoe de hoefijzers moesten worden aangelegd, dal hij vergal dal Maria op hem wachten, of misschien zijn bijsland noodig hebben koti.

Maria vond de vrouw alleen; haar zoon had haar reeds des morgens verlaten, en hij was le arm om iemand le betalen, die zijne moeder kon verplegen; met hel verlies van hare vroegere welvaart, had zij al hare vrienden verloren; het

KI DIN. 'JS

was alsof deze baar zelfs nimmer gekend hadden. Één huisgezin was er echter in de stad, dal zich barer aantrok: nu en dan werd Griel, of iemand anders, met eenige verkwikking tot haar gezonden; doch dil was niets bij de troostredenen, welke de dochter van de meester Wouter gewoon was baar toe le spreken, en de opbeurende gebeden, die zij voor haar deed; daarom weende de oude vrouw van aandoening en geluk, loen Maria evenals een engel in den nood binnentrad. Wij zullen niet verhalen, wat zij zeide of had; het lieve kind had niet gaarne, dat men baar bespiedde, als zij aan het rustbed van een kranke vertoefde; de onschuld heeft ook hare geheimen, welke alleen door God gekend mogen worden, zoo eerwaardig zijn zij. O! welk een onderscheid lusschen hare vlekkelooze ziel en die van het monster, dal haar van hare maagdelijke kroon herooven wilde; niet omdat baar bezit, zijn door de ondeugd en hel roekeloos genot van wellust verzadigd hart, opnieuw met ongeveinsde, al ware bel dan onzuivere liefde had vervuld, neen! alleen omdat haar val haar bruidegom voor eeuwig van bel geluk, waarvan bij droomde, zou herooven. En behalve dal was er nog een nieuwe prikkel bij hem ontslaan om baar in hel verderf le storten; want hij had immers gewed, terwijl de wijn in de bekers bruiste. Hare onschuld en deugd lagen in de schaal legen een goed slrijdpaard, en zijne eer, zooals hij dal gevoel van vervloekte hoovaardij noemde, dat in zijn zwarte ziel oppermachtig heerschle, dwong hem zijn overwinning en hare schande, zonder medelijden, binnen een bepaalden tijd voor elkeen ten loon te stellen.

Maria zette met kinderlijke zorg de oude vrouw op eene soort van bankje, dat naast de plaats stond waar zij lag, verschikte loen den bultzak met gedroogde bladeren gevuld, welke helaas! meest allen reeds lol slof gewreven waren. Zij waschte de zieke het gelaat en de handen, zeide haar, wat zij medegebracht bad, en hoe zij hoop bad baar legen den winter een beter verblijf in de stad le bezorgen, ten minste indien haar vader terugkeerde, voor wien de oude beloofde le bidden. Vervolgens hielp zij de zwakke vrouw weder ter ruste, en ging bij de ellendige legerstede, in de bedompte bul nederzillen. De oude, die iels van betgeen men haar gebracht had genuttigd had, verlangde nu ook, dal Maria voor en met haar zou bidden, en het lieve kind gaf haar dadelijk genoegen en bad ; doch telkens, als zij ophield, verzocht de vrouw, die zich thans zoo gelukkig gevoelde,


-ocr page 222-

u

i

(liit zij hnar nog niet zou verlaten, en Maria vouwde dan opnieuw hare handen, en begon, het schoone oog vol geloot ten hemel hellende, een nieuw gebed,quot; hetwelk de zieke naprevelde.

Toen de dochter van meester Wouter de oude eindelijk verliet, die haar bad toch spoedig terug te komen, legde zij eenig geld, dal zij van hare spaarpenningen had medegenomen, in de hand, die deze haar tot afscheid toereikte, en zegen-wenschen volgden haar, totdat zij de deur achter zich had dicht gedaan. Het meisje werd nu eerst gewaar, dat zij langer had vertoefd, dan zij voornemens was geweest, en zij verwonderde zich niet, toen zij Dirk niet dadelijk zag; want zij dacht, dat hij zich hier of daar zou hebben nedergezet. Maar tevergeefs rondziende, werd zij, zonder zelve te weten waarom, ongerusl, en riep luid : »l)irk ! hier ben ik, waar zijt iiij toch, Dirk f' Haar roepen was echter tevergeefs ; de gezel van haar vader kwam niel opdagen. Zij kon niet vermoeden, dat hem eenig leed was overkomen, en evenmin, dat hij zich met dit weder (want de wind was vrij guur geworden) hier of daar had nedergelegd om te slapen; waarschijnlijk wachtte bij haar dus achter een der schuren, en zij wilde gaan zien, of zij hem vinden kon, of zich anders alleen stads-waarts spoeden.

Zij zag niemand, zoover als de gebouwen haar bet gezicht vrijlieten ; en deze eenzaamheid was juist niel geschikt om haar meer moed te geven ; te meer, daar de avond reeds begon te vallen, en er in deze verlaten gebouwen, voornamelijk in de overblijfsels van hel St. Andries-kloosler, gemakkelijk eenig slecht volk kon verborgen zijn, dal baar van baar kleederen kon berooven.

Zij haastte zich dus, een eind wege van zich af, om den boek van een schuur te zien, ol' zij Dirk daar ook beroepen kon; maar ook daar was hij niet. Evenwel zag zij in de verte een St. Jansbroeder, die zeker naar zijn klooster terugkeerde; zij riep hem, levens haar tred versnellende; maar de broeder, die haastig liep boorde, noch zag haar en verdween achter een der schuren. Mismoedig besloot zij nu alleen terug te keeren; want zij had gehoopt, dat hij haar misschien iets van Dirk zou hebben kunnen zeggen, of haar vergezellen.

.Inisl toen zij op den viersprong in beraad stond, welke van de vier wegen baar hel spoedigste aan de poort zou brengen, riep een schelle slem achter haar:

«Deern! deern ! wal doel gij op den kamp ?quot;

Maria verschrikte en keerde zich om ; maar zag lol hare vreugde dat bet een vrouw was, die tot haar gesproken had. Toen zij deze evenwel van naderbij bezag, vermeerderde hare vrees; want het oude wijf zag haar met nijdige oogen aan ; de zwarte en grijze haren kwamen onder de oude, roodlakensche muls met lange slippen uit te voorschijn, en hingen haar haveloos over het bruine gelaat.

•Deern! blonde deern ! wat doet gij op den kamp ?quot; herhaalde de oude spottend lachende, en zag haar, voorover gebukt op hare kruk leunende, stijf aan.

»lk zoek Dirk, den gezel, goede oude! hebt gij hem ook gezien ?quot; stamelde Maria, die werkelijk beangst werd, dat bet oude wijf haar zou aangrijpen, en in een der kollen sleepen, waar zij met hare metgezellen haar gemakkelijk van bare kleederen en zelfs van het leven zou kunnen berooven.

»Ken knappe deern en een jong gezel, hé! hé! verstaat gij mij wel riep nu de vrouw, schaterende van lachen, en begon om haar been le dansen, dat al de lappen van haar schoudermantel en van haar rok heen en weder begonnen te, (ladderen. Soms draaide zij zeer vlug, alsof zij op een spil stond, op haar eenen voet om, en maakte dan zulk een beweging met kruk en armen, dat Maria bevreesd werd, dat zij mocht getrolfen worden. Zij begon nu te begrijpen, dal hel de vrouw in hel hoofd scheelde, en wilde zich snel verwijderen, terwijl zij riep : »lt;loeden avond, oude ! ik ga naar stad !quot;

Maar het oude wijf gilde op eens, terwijl zij stil stond: «(Jaan! gaan ! die staan moet, kan niet gaan ; de meester wil het zoo.quot; Zij vatte daarop hare kruk en liep om Maria heen, met de kruk een kring rondom haar op den grond trekkende. Toen zij zag, dat Maria hevig verschrikt bleef slaan en den voet niet buiten den kring durfde zetten, vervolgde zij schaterend lachende : Ha ! ha ! deern ! de gezel wacht; de meester wil het zoo; dieslaan moet, kan niet gaan!quot;

Maria wrong hare handen van angst, en zag rond ; maar zij werd niemand gewaar, die haar verlossen kon van dit zinnelooze wijf, dat nu voor haar zelfs een verschrikkelijker gedaante had aangenomen. z'j vermoedde, dat hel wijf tot de eene of andere bende heidens behoorde, die misschien hun leger in het verlaten klooster hadden opgeslagen, en zij kruiste zich, zonder evenwel haar voel huilen den kring te durgen zetten, dien de heidin om baar getrokken bad.


-ocr page 223-

DE HEIDIN.

«Goede moeder ! laat mij gaan,quot; zeide /ij smee-kend, »ik lieb nu niets voor u; maar ga met mij mede in de stad, ik woon in de l'erguldc llclni, en zal n een aalmoes geven, of anders morgen, zoo gij wilt, als gij maar naar Maria vraagt.quot;

»Dc meester geeft!quot; schreeuwde de oude,»wal wilt fiij dan geven ?quot; en sprong weder om haar heen.

«Een geheel nieuw kleed, als mijn huwelijk wordt ingezegend, en ik hen reeds brnid, goede vrouw !quot; zeide Maria snel.

«Ha, bruidje! bruidje !quot; schaterde hel wijl', »als de inafin vol is, dan houd ik bniiloll met den meesier, daar boven op de schans,quot; en zij wees toen met hare hand naar het Oosten. »lk draag ook mijn bruiloftskleed,quot; zeide zij, en begon te draaien, dal haar schoudermantel en rok, ofschoon bijna een hand dik van al de lappen, die er op hingen, wijd van haar lijf afvlogen.

»0 goede vrouw! laat mij gaan, ik bid het u,quot; bad Maria angstig, haar de handen toestekende, en de tranen liepen haar over de bleeke wangen.

«Lach, lach, bruidje ! de meester wil geen gehuil,quot; riep de oude, die nu eerst weder spreken kon, en voorovergebogen op hare kruk naar haar adem hijgde; evenwel scheen de droefheid van het schoone meisje eenigen indruk op haar te maken, en zij vervolgde vrij bedaard : «En wanneer is bel bruiloft, en waar blijft de bruidegom ? Reik mij de hand, lief bruidje! — De meester wil het, en ik zal zien,quot; schreeuwde zij, toen Maria aarzelde, en het meisje had den moed niet om te weigeren. Hare kleine, lieve hand, die bevallig uil haar eenvoudig gewaad kwam, rustte bevend in de linkerhand van de vrouw, die al mompelende met den wijsvinger van hare rechterhand de bijna onmerkbare lijnen volgde, welke zij, vooral nu hel duister begon le worden, moeielijk kon zien. Maar, o 1 welk een onderscheid was er lusschen Maria's handen en die van hel wijf, die vuil en rimpelig waren, en een roodachtige kleur hadden, alsof zij hij hel vuur geschroeid waren.

»ilel bruidje is blond en lief,quot; zeide de oude binnensmonds, «maar wie zal haar hebben ? één, twee, drie, vier o! misschien zijn er tiog wel meer; doch die ken ik,quot; riep zij verwonderd, «en die heb ik ook gezien ; maar allen verdwijnen, en de eerste blijft, Hé! bruidje I de eerste bruidegom zal u hebben, de meesier heeft bel gezegd.quot; Toen trok Maria hare hand terug; maar driftig vatte de vrouw ze weiier aan, en streek de haren voor haar gelaal weg ; hare oogen schitterden, en zij riep wild: «Meester! sta bij, verleen den geest.quot; Vergeefs wilde Maria hare hand terugtrekken; want zij sidderde voor de woede, waarmede die werd aangegrepen, en de oude riep : «(lehoorzaam, deern ! ik wil haar zien ; ik ken hem ; hij behoort mij toe, laat zien, of vrees voor den meester!quot; Toen bood hel meisje geen verderen en nutteloozen weerstand meer; de angst zegepraalde op hare krachten, en zij viel gillende ter aarde, terwijl zij uitriep: «Heere Jezus! Maria! sta bij!quot;

liet oude wijf, dat hare hand evenwel had vastgehouden, zag haar een oogenblik verbaasd aan, en scheen te luisteren; toen liel zij op eens de hand los, greep hare kruk, die zij bad laten vallen, en riep met een gillende slem: «De mees-Ier roept, en ik moet komen,quot; sloeg driewerf met haar slok op den grond en verdween pijlsnel, zonder dal Wouler's docbler kon ontdekken, naar welke zijde zij zich verwijderd had.

TJpen alles weder stil was, hoorde zij op eenigen afstand roepen ; zij durfde zich evenwel niet verroeren ; de woorden van het wijf lagen haar nog zoo versch in de gedachten, en zij beefde als een riet. Doch spoedig begon de hoop in hare borst Ie herleven ; want zij hoorde iemand, die haar naam riep, en herkende de stem van Dirk, den gezel. Zij kreeg nu wederom kracht genoeg om op le staan, en zijn geroep te beantwoorden, en weldra bevond hij zich aan hare zijde.

Hij verontschuldigde zich, dal hij zich verwijderd had, en zeide, dal hij gedacht had, dal zij hem op de plaats zou wachten. Het lieve kind beknorde hem niet, terwijl zij stadwaarts gingen, doch verzocht op zijn arm te mogen leunen, en hij bemerkte nu, dat er iels was voorgevallen, wal haar meer deerde dan een gewone ongerustheid, omdat hij haar bad alleen gelaten. Zij zeide hem slechts, dal zij geschrikt was voor een oud bedelaarswijf, dat haar ruw bejegend had, omdat zij haar geen aalmoes had kunnen geven, en verzocht hem, niets van dit alles aan hare moeder le zeggen, die haar anders nimmer meer zou toestaan, om de zieke vrouw, zoolang zij daar woonde, le bezoeken.

De gezel beloofde dit, maar zwoer tevens, voortaan zich liever ie gelrooslen in het akelige hok van de zieke le wachten, dan Maria, als zij aan zorg was toevertrouwd, weder uil hel oog te verliezen. Men was juist bezig de valbrug op le halen, toen zij de poort naderden ; maar op hel geroep van Dirk liel men haar weder zakken, en Maria was niet gerust, voordal zij in stad was, en de poort achter zich had booren sluiten.


-ocr page 224-

86 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

XII.

De Biechtvader.

Het lust hem, min de vloekbazuin Op Ebals barren top te steeken, Dan zegeningen uit te spreken Op Gerizims bedauwde kruin.

N. S. VAN WINTER.

Hel lioold der Zwarle Bende was naar Amers-fonrl teruggekeerd, met het voornemen om niets te verzuimen, dat hem de genegenheid van Maria kon doen verwerven; en ofschoon hare deugd en eenvoudigheid hem reeds lang hekend waren, wanhoopte iiij nog niet, om haar eerlang door zijne schoonschijnende woorden en gehuichelde vriendelijkheid in zijne netten te lokken. Gelukte hem dit niet, dan moest het geweid hel meisje in zijne armen voeren ; maar ook niet, voordat hij liet moest opgeven om haar hart te winnen. Somtijds had hij gedacht, dal Maria zijne voornemens doorgrond had, omdat zijne vleierijen en het geluk, dat er volgens zijn zeggen, in rijkdom, pracht van kleederdrachl en een vroolijk leven lag opgesloten, en dat hij haar zoo aanlokkend had voorgesteld, zoo weinig invloed op haar gemoed schenen te hehben. Maar zooals wij gezegd hehhen, hij gaf den moed niel op ; hij kon niel vermoeden, dal zij hem op den duur tegenstand zou kunnen bieden, vooral daar Van Schal-felaar zoo ver van haar verwijderd was. Hij meende ook bemerkt te hebben, dat zij de liefde nog niel kende, en zijn trolscheid maakte hem diets, dal hij hel zou zijn, die voor hel eerst haar hart zou doen spreken ; dal hij voor het eerst haar kui-schen mond, als zij van liefde dacht te sterven, de zoetste namen zou hoeren stamelen.

Toen hij wederom zijn intrek in de Venpildc lli'lvi genomen had, dacht hij den volgenden morgen Maria alleen of mei hare moeder in het huisvertrek te vinden, en spoedde zich naar heneden ; maar toen hij in de kamer trad, zag hij dal pater van Broekhuijsen geheel alleen bij het raam zal. Hij wilde nu zachtjes de deur weder dicht doen ; want bij was er juist niet zeer opgesteld, om met dezen achlenswaardigen geestelijke, dien bij steeds ontweken had, m aanraking te komen; maar ziel ! de oude man wendde het hoofd om, hetgeen Perrol noodzaakte binnen Ie treden.

Hij deed de deur dicht, boog zich voor den grijsaard, die in een eenvoudig kloostergewaad gehuld was, en wiens eerwaardige, zilverachtige haard op zijn horst nederhing, en zeide ongedwongen, terwijl bij zijn kaproen afnam: «Indien ik mij niel bedrieg, dan heb ik eindelijk het geluk den achlenswaardigen paler van bet St. Aagten-klooster Ie mogen begroeten.quot;

«Die hen ik, Heer!quot; antwoordde de geestelijke vriendelijk, die Perrol van het hoofd lot de voelen bezag ; de vrouw is met hare dochter uitgegaan. Zet u neder. Heer! hel zal mij veel genoegen geven eenige oogenblikken met u te spreken.

»Fn niets zal mij aangenamer zijn,quot; hernam l'errol, en ging zitten ; «reeds zoolang heb ik u eens willen bezoeken; want gij zijl het, die de arme vrouw en Maria nu en dan in haar lot zoekt te troosten, en ik wilde u vragen of er niets voor den meester gedaan zon kunnen worden?quot;

«Heigeen Ie doen was, is al gedaan, Heer ruiter!quot; zeide de pater en glimlaehte vriendelijk ; «en uw bezoek zou mij zeker veel genoegen gedaan, doch levens ook bevreemd hehben.quot;

Zoo spraken zij eenige oogenblikken; toen zeide Perrol: «Ik weet bet, waarde vader ! dal gij den Bisschop zeer genegen zijl, en bet verwondert mij niet ; als ik een geestelijke was, zon ik ook mijnheer David niel verlaten ; niets heb ik altijd meer afgekeurd.quot;

«Bedrieg ik mij dan, dat gij in bel eerst zijn Eerwaarde gediend hebt!quot; zeide de pater, en zag hem meesmuilende aan; «ik dacht, beer! dat de Zwarte Bende in zijn soldij had geslaan.quot;

«ü neen 1 gij hebt gelijk,quot; hernam Perrol, «en ik stel Ie veel op prijs op uw achting, om u de zaak niel nader uit te leggen, (lij weet, mijn vader! dal zijne Majesteit Lodewijk de elfde, koning van Frankrijk, met Maximiliaan van Oostenrijk gestadig oorlog heeft : toen ontstond in Utrecht de twisi met den Bisschop, en de Koning van Frankrijk besloot deze tweespalt te ondersteunen, evenals hij de onlusten in Luik en Vlaanderen met geld en beloften beeft gevoed. Maar Utrecht behoefde niet meer dan geld en belofte, en evenwel was hij buiten de mogelijkheid, om eenige hulptroepen dwars door het gebied van Maximiliaan derwaarts Ie beschikken. Men kan voor geld spoedig een hoop schobbejakken 1) in soldij nemen; doch men kan zoo maar op eens geene ruiters vormen, en in den dienst bekwamen. De ridder Petit Sa-lazar had zijn dienst nil ongenoegen verlaten, en was in die van zijne vijanden overgegaan ; toen

1) (fiemcen) Soldiiton.


-ocr page 225-

S7

gelastte hij mij herwaarts te trekken, en ik ging; want ik stond in zijn soldij, en diende hem. Vandaar was liet waarde lieer! dat hij mij vervolgen liet, dat men mij in hel land van den Hertog gewillig ontvin!,' en zell's dienst aanbood ; want men dacht, dat ik Salazar's voorbeeld gevolgd had ; maar ik had reeds aan Hisschop David geschreven, en hem mijn persoon en mijne bende aangeboden, voorgevende niet gaarne legen mijne oude wapenbroeders te willen vechten. Hij nam mij in zijn soldij, en de eenige reden, dat ik niet dadelijk zijn zijde verliet, toen ik veilig in deze gewesten was aangekomen, lag in een bevel van mijn vor-stelijken meester, die gewoon is de zaken lang Ie bezien, voordat hij ze haar beslag geelt. Ik heb mij niet Ie beklagen over mijnheer David, die mij wel behandelde ; maar dat heeft hij zich evenmin over mij; wanl zijn vrijheid en zijn leven waren dikwijls in mijne handen. Hij wantrouwde mij ook niet; ofschoon hij altijd bevreesd is, dat de heeren van dil gewest, die hem getrouw zijn, zijn zijde zullen verlaten, (iij ziel dus, waarde Vader! dat ik niet uit eigen beweging herwaarts kwam, of heer David verried. Mijn koning beloont mijne diensten vorstelijk; een krijgsman moet zijn vorsl dienen, en dal heh ik gedaan.quot;

»(lij hebl gedaan, mijn zoon ! hetgeen men u gelastte,quot; zeide de pater langzaam: »maar gij weet niet, hoeveel onheils uwe tegenwoordigheid hier slicht, door den geest des oproers Ie verslerken, en gij zuil met uwe bende loch alleen de oorlogsmacht niet kunnen weerstaan, die de Hertog herwaarts kan zenden.

»lk heb nimmer getwijfeld aan den goeden afloop van een oorlog, waarin ik diende,quot; hernam l'errol ; «mijne Zwarte Muiiers, mijn vader! zijn moedige knapen, en ik ben hel alleen niel, die deze zaak verdedigen zal, ile Burggraaf van Monlfoorl heefl veel invloeds en wordt bemind, en Ulrechl is een stad, die zeer vele hulpbronnen in zich beval.quot;

»lk wil niel hopen, dal gij gelijk hebl,quot; zeide de pater, »maar (Jod zal den zegen geven aan de goede zaak ; wal n en de andere krijgslieden be-Ireft, gij'zijl gewoon aan oorlog en verwoesling; maar wij geestelijken en de arme burgerij niel.quot;

»En evenwel heb ik wel eens geeslelijken aan-gelrolfen, die zwaard of strijdhamer voerden,quot; zeide l'errol lachende; »maar ik moei hel u loeslein-men, in deze landen niel; nergens heb ik vromer dienaren der heilige Moederkerk iiangelrollen dan in deze streken.quot;

• Een priester hloedvergieten Iquot; riep de pater vol afschuw, »o! dal is slecht en een ongehoorde misdaad; wanl hel bloed, dat men vergiet, zal men moeten verantwoorden, mijn zoon !quot; eindigde hij, en zag l'errol met nadruk aan.

«Ueeds meermalen, eerwaardige Vader!quot; zeide deze, nadat hij eenige oogenblikken gezwegen en zijn gelaal een ernstige plooi gegeven had, »hebben eenige vrome mannen, zooals gij, dil lol mij gezegd, en hunne woorden hebben diepen indruk op mijn harl gemaakt; maar, belaas! de gewoonte (wanl van der jeugd aan voerde ik hel zwaard) om te strijden, Ie rooven en Ie plunderen, was mij te veel eigen geworden om deze loopbaan Ie verlalen, en als ik dan geestelijke vorsten, ja zelfs onzen heiligen Vader hol moorden niel zag afkeuren, als het in hun belang en op hun bevel geschiedde, dan begon ik weder Ie twijfelen, ofschoon mijn harl mij toeriep : »Log het zwaard neder.quot; Ja, zoudl gij wel gelooven, dal ik reeds dikwerf het voornemen heb opgeval, om mijne dagen ergens, ver van hel gewoel der wereld, in een eenzaam kloostergebouw le gaan eindigen, of een vrouw te nemen, on alleen in hol huiselijk geluk mijn vreugde te zoeken? O ja! dan verbeeld ik mij, dat, indien ik zoo gelukkig kon zijn, een deugdzaam en eenvoudig meisje voor eeuwig door den plechtigen band dos huwelijks aan mij le verbinden, en mijn echt gezegend was, mijne ziel ook zou behouden zijn. Maar helaas, mijn waarde Vader ! dal geluk wacht Perrol niel; wie zou mij tol man begoeren, die gevreesd en ontvlucht wordt, als een booze geest, alleen omdat ik nimmer getrachl heb mijn losbandig gedrag of mijn onsluimigen inborst te verbergen.''

Hier zweeg hij, boog zijn hoofd voorover, en verborg zijn gelaal in zijne banden; wanl do vreugde, waarmede do goede pater hem aanhoorde, on welke op diens eerwaardig gelaat le lezen stond, werkte zoo slei k op de lachspieren van den veinsaard, dal hij zijn gelaat niel meer in de plooi houden kon, die zijn klaaglied noodzakelijk vorderde.

»Mijn zoon! ween niet,quot; zeide de oude man, aangedaan, on logde zijn hand op don schouder van Perrol, »ik dank St. Hendrik, die mij lol voorspraak dient, dal hij mij heeft toegestaan een blik in uwe ziel le werpen ; waar hol berouw grool is, daar is ook de genade groot; maar bedroef u niel ; ook ik heb u verkeerd beoordeeld, doch hetgeen mijne beide biechlolingen mij van u zeiden, hoeft mij n nader doen kennen. Zij verachten u niet, ik verzeker hel u; maar ontzien u evenals een vriend, en ik, ofschoon, helaas! een onwaar-


-ocr page 226-

OLTBfANS, DE SCHAAPHERDER.

«8

dig dienaar der kerk, ik veracht geen meiisch ; de grootste zondaar is een ongelukkige broeder voor mij. Richt u op, en vestig uwe gedachten op andere onderwerpen; deze plaats is niet geschikt lol zulk een gesprek.quot;

Perrol richtte het hoofd weder op, en drukte de hand van den vromen man, die vriendelijk zeide: «Mijn zoon ! gij hebt mij gezegd, dat gij uwe hooze daden nimmer hebt verbloemd ; ik weet niet, of ik dut moet goedkeuren of niet; maar ik weet, dat gij uwe goede daden geheim houdt, en dat is braaf.quot;

• Hoe zoo, mijn Vader ?quot; vroeg Perrol, die waarlijk verwonderd was.

»VVel, ik bedoel de edele poging om den vader van dit huis te verlossen; zonder dat gij gezocht hebt u uil deze daad een verdienste hij zijn vrouw en dochter te maken,quot; antwoordde de pater.

• (Jij weet hel dus,quot; riep Perrol mismoedig,

• maar vanwaar?quot;

•Ja, Heer!quot; hernam vader van Hroekhuijzen,

• ik schreef een tweeden brief aan zijn eerwaarde met een bede, om meester Wouter in vrijheid te stellen of het losgeld te bepalen, en toen ontving ik ten antwoord, dal de heer Van Schafl'elaar en Messire Perrol tevergeefs reeds vele aanbiedingen, ja, de laatste zelfs bedreigingen had gedaan ; want dat zijn eerwaarde vooralsnog reden had om hem niet op vrije voeten Ie slellen.quot;

• En welke, mijn Vader?quot; vroeg Perrol met belangstelling.

».la, dat weet ik niet,quot; hernam deze; •want de meester is een stil burger, en men zal toch in (Itrechl of hier geen gebrek hebben aan hoef-of wapensmeden.quot;

»(iij hebt daarvan immers niets aan vrouw Martha of hare dochter gezegd ?quot; vroeg Perrol; en toen de geestelijke lachend het hoofd schudde en antwoordde: »Neen, nog niet,quot; vervolgde Perrol, met hein te verzoeken van deze zaak niels te zeggen ; maar pater van Brockhuijzen was niet te bewegen om zijn woord van stilzwijgendheid te geven, en zeide eindelijk; ».\1 uw praten is tevergeefs, mijn zoon! indien het iels was lot uw nadeel, ik zweeg het vanzelf, of zou u te wille zijn ; maar het is een goede daad, door u zoo edelmoedig geheim gehouden; zij moeten welen, wat zij aan u verplicht zijn.quot; Perrol zweeg, want hetgeen de geestelijke gezegd had, was juist wal hij verlangde.

• Heer!quot; zeide de biechtvader van hel St. Aag-lenklooster een oogenblik daarna, »gij hebt daar een fraaien steen aan die halskelen hangen ; indien het niel te veel gevergd is, laai mij dien eens zien.quot;

• Volgaarne,quot; hernam Perrol, die den ketting van zijn hals afdeed en het slot in de hand van den pater legde; »hct is een gesneden kornalijnsteen, dien ik in Italië gekocht heb, en in dit slot liet zetten; een geleerd geestelijke, Ie Toulouse heeft mij verzekerd, dat hel St. Agatha voorstelt en Quinlianus, die haar zoekt te verleiden.quot;

»0 neen, Heer! hij bedroog zich,quot; zeide de pater, mei drift en met belangstelling op den steen starende; »niet, dal St. Aagle niet een zeer gepast onderwerp zou zijn, St. Hendriken Sl. Auguslinus bewaren mij! neen, het zijn de heidensche afgoden Venus en Mars ; maar de steen is goed bewaard en groot. Ik ben een weinig met die dingen bekend,quot; vervolgde hij met een weinig eigenliefde: »een geeslelijke zelfs, mijn zoon ! kan niet altijd bidden ol dienst doen, en er zijn zoovele vermaken, die hem niet voegen, dat de studie bijna zijn eenige Iroosi is, en al de gedenkstukken der oudheid hebben mij sinds jaren bijzonder veel belangstelling ingeboezemd.quot;

Perrol, die bemerkte mei hoeveel genoegen de pater den gesneden steen bezag, en die niets meer verlangde dan den biechtvader van Maria en hare moeder aan zich Ie verplichten, maar ook wist hoe gaarne geestelijken, ja de meeste menschen, en vooral verzamelaars van oudheden, iels ten geschenke ontvangen, onderdrukte mei moeite zijn lachlust en zeide verwonderd: »Rij mijnheer Sl. üeorge! eerwaarde Vader! ik gelool u gaarne ; maar hij, die hem mij verkocht heeft, was prioor van een klooster in Rome, en hij heeft mij bezworen, dal deze reliqui door den heiligen Vader gewijd was. Helaas! hetgeen ik zoo dikwijls aan de heilige Agatha gezegd heb, heeft zich dan gericht tot de schoone, maar heidensche vrouw Venus!quot;

• De heilige Vader, mijn zoon! kan zich bedrogen hebben in het hcoordeelen van een steen, ofschoon hij anders onfeilbaar is,quot; hernam de pater; • want als die monnik het bezworen heeft, mogen wij niel twijfelen of de steen is gewijd ; maar bedroef n niet: St. Aagle zal u wel verhoord hebben, toen gij haar aanriept, ofschoon gij haar onder de gedaante van een onreine godin ver-eerdet; bovendien moet de wijding u geruststellen.quot;

•Zoo gij dat gelooft, waarde Vader!quot; zeide Perrol, «dan ben ik weder gerust; evenwel wil


-ocr page 227-

DE BIE€IITV4DKR. S9

ik den steen niet meer dragen, omdat ik niet zeker weet, of ik de beeltenis moet vereeren of niet. Ik lud ii, mijn Vader! red mij uit deze verlegenheid: neem dit slot en bewaar bel, zoo gij wilt, als een gedachtenis van mij.quot;

»lk dien kostbaren steen aannemen, die zoo zuiver gesneden is !quot; riep de pater verwonderd, doch met een verheugd gelaat; «bedenk eens, welk een groot geschenk, Heer! en bovendien hoeveel goud zit er niet wel omheen !quot;

»lk heb meer steenen, mijn waarde Heer! en dit is juist een heilige, die gij bijzonder vereert,quot; hernam Perrol; »ik zal u de andere bij gelegenheid laten zien ; zij zijn meest in mijne wapens, sieraden of drinkschalen gevat; ik bid u, weiger dit geschenk nu niet; bewaar den kornalijn, en laat het goud strekken, om bij den naderenden winter in de behoefte van eenige arme burgers of dienaren der heilige Moederkerk te voorzien.quot; Hierop maakte hij het slot van de kelen los, en overhandigde bel den pater, die niet langer weigerde ; want nog nimmer bad hij zulk een fraaien sleen in zijn bezit gehad.

Vervolgens ondervroeg de oude man hel bende-hoofd over de overblijfselen der oudheid, welke hij gezien had; en ofschoon deze nimmer zijn aandacht daarop had gevestigd, kostte het hem weinig moeite, zich nog veel te herinneren, en hij ver-baalde en beschreef nu belgeen hij in Italië, Spanje en Frankrijk gezien had. Toen de pater zich beklaagde, dal in deze landen zulke fraaie overblijfselen dér oude wereldbebeerscbers niet gevonden werden, vroeg Perrol verwonderd : »Maar zijn de Homeinen dan ook tot hier met hunne legers doorgedrongen, waarde Vader ?quot;

• Zeer zeker, lieer 1quot; hernam deze; «onder hun veldheer C.ajus Julius (laesar, die naderhand keizer werd, kwamen zij in deze landen, en sloten een verbond van vrede en vriendschap met de volkeren, die hier woonden, waarna zij, hunne veroveringen voortzettende, lol in het tegenwoordige Ivngeland doordrongen. In vervolg van tijd ontstond er nu en dan wel eens oneenigheid over de belastingen ol diensten die zij vorderden, en daarvoor hadden zij wapen- en wijkhuizen opgericht. Aan den mond van den Mijn ligt, ofschoon nu door de zee bedolven, zulk een sterkte; te Leiden, in Holland, en op zoovele plaatsen hadden zij hunne burchten of sloten, waarin de krijgslieden bezetting hielden.quot; Voorts verhaalde hem de pater, welk een voornaam punt van hunne bezittingen het oude Trajec-tum, het tegenwoordige Utrecht, geweest was, en hij beloofde Perrol in het vervolg eenige munten en oudheden te laten zien, die in de nabijheid van Vechten en bij het huis le Voorn gevonden waren, waar, zoo men geloofde, ook twee burchten gestaan hadden, om zich van den Rijn, zoowel boven als beneden Utrecht, le kunnen verzekeren. »lkzal u dan ook nog eenige oude potten, met asch en beenderen gevuld, laten zien, die men in groote menigte tusschen deze stad en Arnhem vinden kan,quot; vervolgde de pater, »in een vrij groote vlakte van zand en heide, welke midden in hel woud bij Roekei gelegen is, en tevens eenige oudbeden, die bij de Schans op de Veluwe gevonden zijn.quot;

.Is dit ook een oude verblijfplaats der Romeinen?quot; vroeg Perrol, die niet veel belang stelde in hetgeen men hem vertelde.

•Neen, lieer ruiter!quot; hernam pater van Rroek huijsen, «tevergeefs heb ik getracht met zekerheid op le sporen, door welk volk deze sterkte is opgeworpen, die van ouder lol ouder de llunnen-schans genoemd wordt. Het is wel bekend, dal de Hunnen in de helft der vijfde eeuw, onder hun koning Altila, een verschrikkelijken aanval deden op het westersche gedeelte van het Roineinsche rijk, maar tevens, dat deze veroveraar, met recht de geesel Gods genaamd, eindelijk door het bestuur van God verslagen werd en voor het kruis vluchten moest; want de Heere had, op de voorspraak der Heiligen, de macht aan de roede ontnomen, welke alleen van hem kracht verkregen had; doch men weet niet, dal zij ooit in dit land geweest zijn. Maar omstreeks het begin der tiende eeuw, geschiedde wederom een nieuwe inval in het Christenrijk door een vreemd volk, dut misschien uit dezelfde landen als de Hunnen kwam, en Mag\-aren genoemd werd, welke men insgelijks voor Hunnen aanzag. Maar ook op deze woeste heiden gaf de Heere zijnen kinderen de overwinning; en toen zij eenige jaren later tolbij de NVezer waren doorgedrongen, werden zij door Hendrik den Vogelaar overwonnen, en deze horde van verdelgers keerde terugnaar de woeste oorden, vanwaar zij waren komen afzakken. Maar hunne onkunde nopens de ligging van hel land, waar Imnne verstrooiing voorviel, zal zeker velen hunner verhinderd hebben met den grooten hoop le vluchten, en waarschijnlijk zijn zij in afzonderlijke hoopen, her- en derwaarts zwervende, aan de hand van hun overwinnaar ontsnapt. Daar de noordelijkste streken hel minst bewoond waren, zullen zij zich bij voorkeur derwaarts begeven hebben, en ik geloof dus, dat de onderscheiden Hunnen-schansen of Rorchten, die men in deze


-ocr page 228-

OLTMANS, DE SCFIAAPHERDER

60

landen vindt, door Magyaren zijn opgeworpen, welke de menschen van dien lijd voor llnnnen hehben gehouden.quot;

»lk hen u wel zeer verplichl, eerwaarde Heer!quot; zeide Perrolsnel; «vermoei u niet met mij nadere inlichtingen Ie geven; want indien ik hier nog ben, als hel voorjaar aankomt, dan ga ik zelf de Schans eens hezoeken.quot; Doch de geestelijke heer, die verheugd was iemand aan te treffen, dien hij over zijne verzameling van scherven, van pollen en pannen kon onderhouden, vervolgde, terwijl hij zijne hand op den arm van den aanvoerder dei-Zwarte Bende legde, die opstaan wilde :

»Hel isgeei! moeite. Heer! maar een genoegen, want zelfs onder mijne broeders, Irel' ik, helaas! zelden iemand aan als gij, die zooveel prijs steil op de daden en verrichtingen van vroegere geslachten ; ja dikwijls verwonder ik mij, dal een mensch, die voor een redelijk wezen wil doorgaan, alleen leefl om Ie eten en le drinken, totdat hij sterft, zonder ooil een weetgierig oog le slaan op den hemel, die boven hem is, en de aarde, waarop hij leeft, en evenals een dier zou sterven, zonder immer gedacht te hebben, indien de vrees voor het eeuwige vuur hem niet had leeren hidden.

• Wat nu de Schans betreft, die is midden op de Veluwe aan bet Uddeler- of Udeler-meer gelegen, dnl een stilstaand water is, waarin veel visch gevonden wordt, en dal alleen op sommige plaatsen zonder gevaar kan doorwaad worden. Hel is een zeldzaamheid, hier midden in deze woestijn van bergen, zand en heide; evenwel vindt men een eind wegs van daar nog een kleiner meer. Volgens oude geschriften was er in vroegere eenwen een groot woud op de Veluwe, dat Unnilo genoemd werd, maar nu niet meer bekend is; lenzij men hel l'ddeler Bosch voor een gedeelte er van wil houden.quot;

IVrrol kon zijn ongeduld niet lanirer bedwingen ; doch de pater vervolgde, zonder zulks te bemerken :

»Op een afsland zou men de Hunnen-schans aanzien voor een natuurlijke boogie; want zij is geheel begroeid, heeft gewoonlijk dezelfde vaal-hruine kleur als de heide, of prijkt, wanneer deze bloeit, ook mei de eenvoudige doch sclioone en welriekende heideplanlen. Indien men al vermoedde, dat het een werk van menschen is dan zou men hel misschien aanzien voor écn dier ontzag-verwekkende grafheuvelen der heidenen, alhier ter eere van één hunner vorsten, aanvoerders, of wel lol een algemeone rustplaats van een geheelen stam opgericht. Inderdaad, indien men dezen heuvel vergelijkt met die op andere plaatsen, in welke, zooals men zegt, geheele lagen van menschenge-raamten gevonden worden, dan zou het wel kunnen zijn, zooals mij de kellenaar le Putten verhaalde, dal zij ook hier hunne dooden in de versterkte grafplaats begroeven ; te meer, daar de Schans aan de waterzijde open is, en de dooden dus, volgens hnn heidensch bijgeloof met het aangezicht naar hel water, en misschien naar hel land hunner geboorte gericht lagen.quot;

• En vindt men er nog kelders en overblijfselen van torens en muren ?quot; vroeg Perrol opstaande.

• Neen, Heer!quot; hernam de pater; •alleen als men naderbij komt, ziet men, dat de wallen, welke volmaakt de gedaante hebben van een eenigs-zins rond boelijzer, hetwelk met het open gedeelte legen het meer ligt, hier en daar eenige (lauwe, uitspringende kanten hebben, die men moeilijk kan onderscheiden, als men op de Schans is. Waarschijnlijk is deze wal, zoowel als de geheele waterzijde, met paalwerk versterkt geweest, waarvan men zelfs nog eenige flauwe sporen vinden kan; maar de twee ingangen van de Schans dragen geen kenmerk van immer met een poort gesloten geweest te zijn.quot;

»Het is dus een ellendige sterkte geweest,quot; zeide Perrol ongeduldig; «evenwel is zij der bezichtiging wel waard, ofschoon ik mij herinner meer zulke aardhoopen gezien te hebben.quot;

•Voor het tegenwoordige, mijn zoon! riep de pater droevig, »is er geen denken aan, om de de Hunnen-schans te gaan bezoeken ; ik zelf had zoo gaarne, niettegenstaande mijne hooge jaren, nasporingen gedaan in eenige grafheuveltjes, die buiten de Schans gevonden worden, en waaruit een oude schaapherder vóór eenige jaren belangrijke oudheden opgroef; maar de Schans is thans zoo ongenaakbaar, dat de herders haar niet eens durven naderen! of hunne schapen naar het Udde-ler-meer drijven om ze le drenken.quot;

«Ho! ho! Heer pater! riep Perrol met meer aandacht, »dat alleen zou mij uitlokken; mijne Zwarte Ruiters zijn niet bevreesd voor eenige heidensche Ironiën, en bij mijnheer St. George! al wonen er nog Hunnen of Magyaren, Sarracenen ol ander tuig, zij zullen de Schans beklimmen en er de zwarte banier op planten.quot;

• Al naamt gij uwe geheele bende mede, gij zoudt niets uilrichten, en al ware zij tienmaal zoo sterk, dan zou ik uwe banier nog niet willen volgen ; er is maar één veldteeken, Heer! in het-


-ocr page 229-

WAI

(gt;1

welk men zou kunnen overwinnen; het is het kruis, lieer!quot; zeide de pater bedaard.

Toen Perrol nieuwsgierig uilriep: «Maar, vader! wie woont er dan toeh in dat verlaten kasteel?quot; antwoordde hij zacht:

»Een afschuwelijke loovcrhcks, mijn zoon ! die door de herders de heks van de Hunnen-schans genoemd wordt.quot;

«Maar ik dacht, dat een geestelijke niet bevreesd behoefde te wezen voor een tooverkoi!quot; vroeg Perrol, die meer belang scheen Ie stellen in dit gedeelte van hun gesprek, en met moeite een grimlach onderdrukte.

»Zeer zeker kunnen wij door de kracht van onzen lieven Heere Jesus en zijne moeder, de heilige Jonkvrouw Maria, den duivel uitbannen on den toovenaars en zulk afschuwelijk volk hunne macht ontnemen ; en inderdaad, ik zou zoo gaarne de Schans eens gaan opzoeken, welke nu reeds sedert jaren door dat Helsche wijf wordt bewoond, dat ik reeds aan den kellenaar 1) aan de abdij Abdinckhof heb voorgesteld, om de heks te bezweren en te verdrijven. Tot mijn leedwezen echter moet ik zeggen, dat hij uil belang voor zijn abdij mijn voorslag heeft verworpen; want de vrees, die de omliggende bewoners voor de kol hebben, is oorzaak, dat hij jaarlijks aan het volk een i{ront getal gewijde zaken verkoopt, welke hen tegen hare macht beschermen.

»lk zie dus,quot; bemerkte Perrol op. »dat alle geestelijken hier ook al niet handelen, zooals het behoorde; maar,quot; vervolgde hij, na zich eenige oogenblikken bedacht Ie hebben, «legen hel voorjaar, mijn waarde vader! zal ik u om uwen heiligen zegen vragen, en ik vertrek dan welgemoed, om de heks met mijn zwaard te belezen ; en het zal voor het laatst zijn, dal de kellenaar hel arme volk in de noodzakelijkheid stelt, om bun zuur verdiend geld bij hem te brengen.quot;

Hij vroeg verder nog eenige nadere inlichtingen omtrent de Schans, en een oogenblik daarna werd de deur geopend, en vrouw Martha trad met hare dochter binnen. Perrol groette haar vriendelijk, en riep ; • Waarlijk, mijn beste huisvrouw! gij laat uw gast lang wachten ; en ik vrees, dat deze waarde heer, dien ik mei zooveel vragen heb lastig gevallen, een weinigje verstoord op u zal zijn, dal gij hem met een nieuwsgierigen ruiter alleen laat, zelfs op Maria, indien zij er de schuld van is.

• Beangstig u maar niet, mijne dochter! deze heer

1) Keldermeester.

jokt,quot; zeide de paler vroolijk; »het is voor mij geen last, maar een groot genoegen geweest met hem hennis Ie maken.quot;

»En ik dan,quot; riep Perrol »ha 1 hel is wel een weinig onbeleefd gezegd tot mijn goede vrouw Martha en haar schoone dochter; maar indien ik mijn gesprek met den pater moet slaken, omdat gij binnen zijt getreden, dan wenschte ik waarlijk, dal gij nog een weinig waart weggebleven.quot;

Moeder en dochter, zoowel als Perrol zetten zich neder, en niet beleid wist hij zijn gesprek zoodanig in te richten, dal hij vertrouwen kon, dat het aan de twee vrouwen en den pater welgevallig zou zijn.

XIII.

Walson.

Gij zijt mijn regterhnnd ; ik wil bet u vertrouwen Hoe ik mij wreken wil 1 bij God ! het zal hem rouwen, Dat bij mij hoonde. Hn ! men zal mij leeren kennen, ik wil ten strijde gaan, den vreemden wal berennen.

Z. VAN fiRRGH, GZ.

Den volgenden dag zat het hoofd der Zwarte Pende met zijn waardigen luitenant, den ridder Walson, in de kamer, welke hij in de Vergulde Helm bewoonde ; hel vuur brandde fel; want Perrol was kouwelijk, en een kan wijn stond op de tafel, die voor den schoorsteen geschoven was.

«Men spreekt dus nog wel eens over dien verwaanden knaap vroeg Perrol, terwijl hij dronk en zorgeloos den beker nederzette.

»Nu en dan, Messire!quot; antwoordde Walson, «maar ik geloof, dat de heeren, die zoo vroolijk met u uit de (Iroene Ridder afreden, naderhand verwonderd zijn geweest, hoe gij hun zoo spoedig liunne bespottelijke stroefheid hebt doen vergeten.quot;

«Ha !quot; riep Perrol lachende, «zij kunnen den beker niet laten staan; en als mijnheer satan bij mij aan tafel zat, en maar niet weigerde om te drinken, dan geloof ik, dal ik hem bij den neus zou kunnen leiden.quot;

«Ho! ho ! Messire! dat is wat sterk; ik ben de duivel niet, en evenwel zou ik het wel legen een Tempelier durven aannemen : maar de heilige Vader heeft hen waarschijnlijk laten uilroeien, omdat ze zijn wijn uilzopen,quot; zeide Walson en lachte.

«Zeer mogelijk Walson!quot; hernam Perrol, die vervolgens meer ernstig zeide: «Maar, op mijne eer, /ij zullen zien, dal ik meer kan dan drinken en spelen, of mijn man nederleggen! De reden waarom ik u ontboden, en mijn geheele bende hier


-ocr page 230-

SCHAAPIIKRDER.

OLTMANS, DE

(quot;.2

vereenigd heb, is, dat ik voornemens ben Naai den te verrassen.quot;

«Maarden ?quot; /eide Walson verwonderd, «daarvan lieeli de Burggraaf mij niets gezegd.quot;

»l)at geloof ik gaarne,quot; antwoordde Perrol, »want ik ben het zelfs nog niet eens, hoe en wanneer ik hel doen zal. Had ik iets van de zaak gezegd, Walson ! er zouden duizend zwarigheden zijn gemaakt; en ging het waagstuk door, (want een waagstuk is het), welnu I dan zou zich een ander misschien er de eer van toeëigenen, die ik en de Zwarte Bende alleen willen hebben. Daarom heb ik slechts aan Moiill'oort, die op mijn raad het dorp Eemnes heeft laten versterken, dat ik bezetten zal, om van daar in de gelegenheid te zijn gedurige strooptochten in Gooiland te doen, gezegd, dat ik u herwaarts liet komen, om den een of anderen tocht in 's vijands land Ie doen ; maar ook niets meer. Indien hel mij dus gelukt, zal ik loonen, dal Perrol alleen met zijne ruiters oorlog kan voeren, en met niemand den buil of de eer behoeft te deelen ; en mislukt het, welnu! wij beiden zullen alleen welen, wal eigenlijk bel doel was.quot;

Walson opperde eenige zwarigheden ; maar Per-rol antwoordde, dal hij hem, voordal de avond viel, zijn voornemen geheel zou ontvouwen en zijne laatsle bevelen geven.

»lk heb wal te slellen gehad met de deern, op wie die Van Haerbergh zoo verzot was,quot; zeide Walson lachende, een oogenblik daarna.

»IIoe zoo, gij meent immers de Zwarte Aleida?quot; vroeg Perrol onverschillig.

• Ja, met die schoone spreekster,quot; zeide Walson. »0 ! bel is een lieve deern, doch die niet zeer tam is. Begrijp eens, Messire! zij viel mij telkens lastig met allerhande vragen; zij wist niet, waarmede zij u beleedigd had, en waarom gij haar zonder afscheid te nemen, verlaten, en de onvriendelijke boodschap achtergelaten hebt, dat, indien zij de stoutheid had u Ie volgen, gij haar door uwe ruiters, evenals het gemeenste vrouwspersoon, uil Amersfoort zoudt laten jagen. Ik dacht, dat zulk een meisje u hier den lijd wal aangenamer moest doen doorbrengen.quot;

»llelgt; ik haar dan niet aan de zorg van mijn luitenant aanbevolen?quot; zeide Perrol lachende, »ik sta alle rechten op haar aan u af.quot;

• Zeer verplicht, Messire 1quot; hernam Walson, bet hoofd schuddende, «maar zij is onhandelbaar, zooals ik gezegd heb; en voor het overige ben ik niet zeer gesteld op de liefjes, die u niet meer aanslaan.quot;

«Ho! mijn edele Brit!quot; lachte Perrol, «hebtgij de moeder van de Zwarle Bende vergelen quot;! gij zijl niet altijd zoo keurig geweest.quot;

«(Jij bedoelt Ganita,quot; zeide Walson, en zag Perrol aan; en loen deze riep: «Zwijg! bid ik u, gij brengt mij die geheele verdoemde geschiedenis weei- in hel geheugen,quot; begonnen zij te schateren van lachen.

Perrol echter, die hel eerst zijne vroolijkheid staakte, omdat zijn blik op den rooden handschoen viel, dien hij droeg, zeide: «Maar begrijpt gij dan niet, Walson ! dal ik niet zou kunnen hopen, hel hart van Maria te veroveren, indien die zwarle spreekster hier kwam, om mij met hare bekoorlijkheden te vervolgen ?quot;

«Ha! zit hel hem daar!quot; riep Walson; «dé heer Van Middachlen heeft evenwel al genoeg kans om uw fraai slrijdpaard te winnen ; 't is jammer van Hector; hij kosl u zooveel geld. Maar hoe staal het mei de liefdesgeschiedenis hier ?quot; eindigde bij lachende en dronk.

«Wel, hoe zou het slaan!quot; zeide Perrol gemelijk. «Wal helpt het mij, dat zij mij niel meer wantrouwt en zich door mij laai bedriegen! Voor den duivel! wie heeft ooit een knappe meid gezien, die zoo weinig eerzucht bezit als zij ? bij alles wat men haar zegl, blijft zij zoo koud als een sleen; dat heelen ze hier deugd. Vertel haar van feesten, van dans en snarenspel, beschrijf haaide prachtigste kleederdrachten, en alle eerbare vermaken — doch alleen de eerbare, Walson!' vervolgde hij lachende; «want anders zou zij u voor den duivel aanzien, en voor altijd hadt gij haar vertrouwen verloren — welnu ! al die moeite is vergeefseh : men dankt en luistert met genoegen ; maar vraagl gij, of zij ook geen lust gevoelt om zoo te schilleren, en al die grootheid te zien, dan antwoordt zij onnoozel: «Neen !quot; Verdoemd ! ik geloof, dal zij alleen leeft of behagen schept om evenals een gemeen wijf haar huisliouden le verzorgen en le bidden, met een vogel of een hondje le spelen, of bloemen aan le kweeken ; en gij moei Maria bewonderen en prijzen, als gij haar, om haar bespottelijke eenvoudigheid, naar den duivel wenscbl. Beeds dadelijk toen ik hier kwam, verveelde mij dat gemaal met die bloemen, en ik knakte in hel geheim een roos, bij welke zij eiken dag eenige uren doorbracht,; ik gunde die bloem den tijd niet om af te vallen, en meer dan vijf dagen had zij roode oogen,quot; eindigde hij, vol minaehling lachende.

J «Maar, bij mijnheer St. George en Oud-Enge-


-ocr page 231-

,S0\'.

VVAI

63

land!quot; rie|) Walson, «waarom zoekt gij ook zulk ecu stuk marmer Ie verwarmen? is de aanvoerder der Zwarte Bende dan geen meester in dit huis, en in geheel Amersfoort, om zoolang den verliefde Ie spelen? Neem den hurehl, dien gij vergeefs lol de overgaaf Iraclil te bewegen, mei storm in. Waarlijk, Messire! ik herken n niet meer; is zulk een deern, omdat zij schoonheid hezil, waard, dal gij u eenige moeite om haar geefl ? Neen ! maar zoo gij aarzelt om geweld te gebruiken, waarom weet ik niet, ha ! ha ! Messire! laai baar dan een drankje geven en het marmeren beeld zal vol verlangen aan uwe voeten nedervallen; gij] kent immers do wijze, hoe het bereid wordl, en hebt er menige weerspannige vrouw of onwillig meisje door gelukkig gemaakt?quot; en zijne banden wrijvende, lachte hij luid.

•Neen !quot; riep Perrol met drift, »ik voed geen vrees om hier iets met geweld Ie ondernemen, wat geef ik om de burgerij o( de belachelijke bezorgdheid van Montfoort, die altijd weifelt! Needs bel» ik een sleutel van de kamer, die zij bewoont; ofschoon zij thans bij bare moeder slaapt; maar geweld baat mij niet; evenmin zou het middel helpen, dal u zoo lachen doet. Neen, Walson! ware zij door een of ander middel de mijne geworden, dan zouden er tranen vergoten worden ; hel zou blijken, dat bet duifje onschuldig was, ofschoon zij hare onschuld verloren had, cn de blaam viel alleen op mij ; de oude gek, die hier biechtvader is, zou iilles wel weten te plooien. Ik verloor toeh mijn Hector, en de edele heer Van Schall'elaar zou haar evenwel naar zijn ellendig huis voeren, indien ik het niet verbrand had ; want bij is zoo goed ! zegt Maria, en hij zou zeker niet zoo nauw zien,quot; eindigde hij lachende.

• Maar wal will gij dan ?quot; vroeg Walson; «wal voor hoop hebt gij om te slagen ?quot;

»lk heb nog hoop,quot; zeide Perrol somber. »lloor, Walson ! ware hel mij alleen te doen om Maria, ilie schoon is, maar boven wie ik de dartele Aleida verkies, dan was mijn begeerte reeds vervuld, op mijne eer! dal was zij. Maar zij moet mij lief-Itehben, en mij vervolgen met hare liefde, evenals •lie ribaude; ik moet haar in Utrecbt verlooneu, vroolijk en opgeruimd aan mijn zijde zittende, zonder schroom of schaamte, evenals de spreekster zulks doen zou,— dan is bel strijdpaard van Van Middachten het mijne. Doch wat scheelt mij Hector ! ik hen aan dal paard gehecht; maar ik zou geen woede gevoelen, als ik het verloor. Maar die] Van Schaflelaar, welke niel als Van Haerbergh, half beschonken, maar nuchter, mij heleedigde, die verwaande ruiter, die den Bisschop afried mij in dienst Ic nemen, mij dwarsboomde, vóórdal bij mij ^''zien bad, — en mij een huurling van den paap noemde — dien moet het hart bloedig worden opgereten. Wanneer Maria dan als mijn bezit rondzwerft, — dan zal bij bel uur en zich zeiven verwenschen, dat hij mij hoonde, — ha! dan zal hij gevoelen, wal de wraak van Perrol zeggen wil. Hel arme kind is schoon en bevallig, en misschien spijt hel mij van baar; maar alleen met Maria kan ik mij wreken. Verkwijnt hij dan van smart, dan zal bij mij leeren kennen, hij, dien men uit mijne handen verlost heeft; en als bij dan de vrouw, met wie bij dacht te leven, zoo diep verachtelijk ziel, dan zal mijn moeite dubbel beloond zijn. Is eenmaal zijn ongeluk volmaakt, is alle deugd uit haar hart weggevaagd, dan stoot ik Maria van mij, werp haar weg evenals dit glas, en dan — beroep ik mij op het zwaard!quot; Dit zeggende, wierp hij bet drinkglas, dal bij in zijn hand hield, op den haardsteen aan duizend stukken, en lachte woest. «Maar bet zal een lang gevecht zijn, «ik verzeker het u; — want met eiken bouw, dien hij mij toebrengt, zal ik hem een spotternij toeduwen, en hel laatste, dat hij zal hooren, zal een uitroep zijn van geluk en de naam van zijn gewezen bruid. Ha! bij zal zoo gemakkelijk niet sterven als beer Coene!quot;

Walson bad hem zonder verbazing of afgrijzen aangehoord; maar waarom zou bij zich ook verwonderd hebben ? hij kende het hoofd der Zwarte Kende sedert jaren ; daarom riep hij verheugd : • Waarlijk, Messire! ik herken in u den oude weder; vergeef mij, dat ik een oogenhlik getwijfeld heb. Mij mijnbeer St. (Jeorge en den duivel! dat zal den edelen ridder zeer doen. Maar hoe zult gij er toe geraken, heb! gij een talisman gevonden ?quot;

«Neen!quot; riep Perrol, «die dingen, welke zooveel waard zouden zijn, vindt men niet meer! maar de oude pater, die mij verschrikkelijk verveelde met zijne, zoo hij dacht, geleerde praatjes, welke ik met oplettendheid moest aanhooren, heeft mijne hoop op een goeden uitslag van mijn voornemen geheel verlevendigd. Onder meer andere zaken vertelde hij mij, dat er een halve dag reizens van hier een aarden schans is, die aan de landzijde met een wal omringd is en van achteren tegen een meer ligt; welke schans, als men over den wal en langs het water gaat, meer dan vijfhonderd schreden in omvang heeft. De gracht.


-ocr page 232-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

die er om loopt, en veeltijds droog is, heelt wel twintig voel wijdte, en kan op een afstand niet gezien worden, omdat de grond, die dezelfde kleur als de wal heeft, glooiend schijnt op te loopen. De vlakke grond in de schans ligt iets hooger dan de kant van de gracht aan de buitenzijde, en de wal is van binnen veel hooger dan een nicnsch; dus een rare soort van schans, niet waar 1quot;

• Maar wat moet die opnoeming beduiden? gij herinnert mij de stad Limes, bij Dieppe,quot; zeide Walson verwonderd, »hel is alsof gij mij den wal van Naaiden beschrijft.quot;

»0 neen !quot; zeide Perrol lachende, «alleen maar om n te doen zien. dat ik met aandacht naar den eerwaardigen vader geluisterd heb; maar nu lei-zake ; volgens zijn zeggen woont tegenwoordig in deze anders geheel verlaten Hunnen-schans een verschrikkelijke looverkol.quot;

»En wat verwacht gij van haar ?quot; vroeg Walson.

• Een minnedrank! die even krachtig zal werken als een talisman, en maken, dat Maria mij met afschuw zal ontwijken, zooals zij doen zou, als ik uw raad volgde, maar integendeel voor altijd met een onoverwinnelijke kracht zich aan mij hechten zal!quot; zeide Perrol met drift.

»En gelooft gij dan waarlijk aan de bekwaamheid van dat wijf?quot; vroeg Walson; »ik vrees, Messire! dat de verdoemde tooverheks u niet anders zal geven, dan hetgeen gij op mijn raad niet gebruiken wilt. Maar ik mag het lijden, ofschoon gij mogelijk voor niets uw geluk zult wagen, door die dienares van den satan op te zoeken.quot;

• Ik geloof niet aan haar macht, maar wel aan haar kunde,quot; hernam Perrol. »lk gevoel geen vrees voor mijn geluk of mijn zaligheid ; maar ik vertrouw, dat zij in staat zal zijn mij te geven, wat ik verlang. Ik heb zulk een kleine gedachte niet van haar als hij, mijn edele Brit! waarom zou zij dan geheel haar leven versleten hebben met kruiden en planten te zoeken, met het vooruitzicht om vroeg of laat verbrand te worden, indien zij ze niet leerde kennen ?quot;

»En wanneer wordt die minnedrank gehaald, Messire ?quot; vroeg de luitenant.

•Binnenkort, Walson !quot; antwoordde Perrol; »ik denk zoo spoedig als onze tocht naar Naaiden is afgeloopen. («a nu eens zien, hoe het volk zich gedraagt, en of wapens en paarden behoorlijk verzorgd worden; dezen avond verwacht ik u.quot;

De luitenant stond op, zette zijn hoed op cn vertrok, terwijl Perrol, die in hel vuur staarde en kwaadaardig grimlachte, hem nariep: «Wees zoo goed, Walson ! Vidal bij mij te zenden ; hij moet mij kleeden ; want ik moet nog ver wezen, eer gij weder bij mij komt, en zal u dan iets naders van Naaiden kunnen zeggen.quot;

»De heks moet mij bijstaan en de weddenschap helpen winnen!quot; riep hij, toen hij alleen was. «Maria verwerpt mijn liefde, en evenwel mistrouwt zij mij niet; mijn voorzichtigheid en haar engelachtige goedheid, die mij haar zon doen achten, indien ik er haar niet om verachten moest, hebben den kwaden indruk weggenomen, dien mijne daden op haar gemaakt hebben; maar zij bemint mij niet, en zal mij nooit liefhebben. Gedane zaken nemen geen keer; de tijd keert niet weder, anders zon de Schalfelaar niet verwoest zijn geworden; mijn mond zou haar bruidegom niet gezegd hebben, welk lot zijne bruid wacht; ik zou hem zelfs heli-ben gewaarschuwd, dat men hem te Utrecht op het spoor was, in plaats van hem in hel Umd run /{rhif'lc te laten opzoeken: dan lag Maria misschien nu reeds in mijne armen. — Ha ! ik heb mijn eigen wraak verwoest!quot;

XIV.

De gevangenis.

Oevungen tussohen de eu(i;e muren,1

Verwijderd ver van huis en baard, Slaat hij met wellust stipt te turen Op hen, die vrij zijn op deze aard. Z. VAN BEKOH, Gz.

Het wordt tijd, dat wij eens den braven meester uit de Verlt;iaide Ifdm gaan opzoeken. Ons hart zal zeker met meer genoegen bij hem vertoeven dan bij de tooneelen, die wij zoo even voor ons zagen, waarin de misdaad steeds zegevierend was liet kan niet anders, of iemand als het hoofd der Zwarte Rende moet oogenschijnlijk een groot overwicht hebben op een braaf man als heer Jan van Schailelaar ; deze betreedt alleen den rechten weg, den weg van eer en deugd, om zich van een aangedanen hoon te zuiveren, en dan zelfs doel de godsdienst hem nog aarzelen ; want dagelijks zegt hij, geknield voor (Jod, dat hij aan zijne vijanden vergilfenis schenkt. Maar Perrol bedient zich van alle middelen ; elke weg, die hem nader bij zijn doel kan brengen, is hem welkom; zonder schroom betreedt bij dien, en telt de slachtolfers niet, die hij aan zijne gruwelijke driften opolfert.


-ocr page 233-

I)K (JKVANGKNIS.

Meester Wouler zal gevangen in liel slot van Wijk bij Duurstede. Hij bewoonde een kamertje hoven in een der torens, hetzelfde vertrek, waar Heinoud van Brederode eenige jaren vroeger door denzeltden Bisscho)) was opgesloten geweest. Maar geen kluisters boeiden hem voeten of handen ; bij kon ten minste zoo ver gaan als de ninren van zijn gevangenis zich uitstrekten, en als hij op een bank stond, kon hij uit het kleine raam, dat. met ijzeren staven voorzien was, over de rivier de Lek en de Betuwe zien; een geluk, hetwelk hem geheel zou henomen geweest zijn, indien hij, evenals de heer van Brederode, ware vastgckluisterd geweest aan een der zware, ijzeren ringen, die in den muur bevestigd waren.

quot;ij was zoo even op de bank geklommen, om zich met hel riviergezicht Ie verlustigen en de i'rissche lucht in te ademen, toen hij voetstappen op de trap hoorde en hel hoofd omwendde; maar hij beangstigde zich niel. Ofschoon hij niet kon raden, wie hem kwam bezoeken, zoo wist hij echter, dat hij niel voor zijn leven Ie vreezen had ; maar aangenaam gevoelde hij zich verrast, toen hij de deur hoorde openen cn Van Scbali'elaar zag binnentreden.

»lloe hebt gij bel, meester?quot; was de eerste vraag van dezen, terwijl hij den smid, die van de hank was afgesprongen, dc hand gal'.

»Zoo redelijk wel; maar de verveling kwelt mij,quot; hernam Wouter, die niel zoo opgeruimd scheen, als toen hij in vrijheid was; »zeg, hebl gij goede lijding medegebracht, dal gij zoo spoedig terugkeert ?quot;

Van Schaflelaar schudde hel hoofd en zette ziel» neder, uadal hij Wouter gevraagd had, of hij ook iets verlangde, en gelastte vervolgens den stokke-knechl te vertrekken, en hem onder aan de trap te wachten, toen de meester niets behoefde.

«Frank is zoo even eerst van hier vertrokken,quot; zeide Wouter, en schonk Iwee tinnen bekers vol met bier, «de goede jongen heeft mij nogal trouw bezocht. Sedert gij mij een (juaakbord geschonken hebl, bezoekt bij mij moer, zoo hij zegt, om het spel le leeren; maar, hij Sl. Eloy! dikwijls moet ik hem herinneren om met de steenen te gooien ; en ik geloof, dat hem hel geklaag over mijn verlangen om naar huis te keeren, een weinig verveelt. Doch, Jan! zeg hel mij maar ronduit, heeft de Bisschop zich nog niets laten verluiden om mij in vrijheid te stellen ?quot;

«Helaas! neen. Wouter! riep Van Schaflelaar, «zoo even sprak ik hem, en vroeg nogmaals om

J. F. Oi.tmans, Hf Schaaf herder. 11.

u vrij te laten ; maar mijn bede zoowel als de losprijs, dien gij, en zelfs de verachtelijke IVnol, hebt aangeboden, kunnen hem evenmin overhalen als de smeekschriften door uwe dochter, in naam barer moeder, en door den braven vader van Broekhnijsen opgesteld.quot;

• Maar wal wil dan die vreemde geestelijke toch, die zich met geweld op den zetel heeft nedergezet ?quot; zeide Wouler met drift, en sloeg op de tafel.

«Hij is mijn heer, beste meester!quot; antwoordde Van Schaflelaar. «O! hoe heeft hij hel nederige smeekschrift, dal door mijn lieve bruid geschreven is, onverhoord kunnen laten, dat zoo alle kentee-kenen draagt van opgesteld te zijn door een treurende dochter! maar 'l is alsof het priesterlijk gewaad hel hart met een harnas omkleedt, en belet edelmoedig te zijn of zich te laten vermurwen. Zeide hij mij niel, dal hel slecht geschreven en gevlekt was? iets dat in mijn oog er de meeste waarde van uitmaakte ; want ik zag, dacht mij, Maria, met de pen in de hand, sidderende van vrees en hoop. — O, meester! ik zag de tranen, die om u uil hare schoone, reine oogen op het papier nedervielen.quot;

«Maar welke reden geeft die Bisschop voor zijn verstoktheid ?quot; vroeg Wouter.

«Hij wil noch losprijs, noch dank, als hij u vrijlaat, zegt hij,quot; hernam van Schaflelaar; «doch die tijd is nog niet daar, maar wel nabij, verzekerde hij mij, en uwe vrijheid zal hel loon zijn voor mijne getrouwe diensten. Geloof mij. Wouter! het aanbod en de bedreigingen van dien Perrol houden u gevangen; want zijn Eerwaarde haat hem.quot;

Toen antwoordde hij nog op eenige vragen, die de smid hem deed, en betuigde hem, dat bij niets belrefl'ende de Verquldv Helm had kunnen vernemen, ofschoon bij in de nabijheid van Amersfoort geweest was, en vervolgde: «Maar ik moet n nog zeggen, wat ik gedaan heb, en wat er gebeurd is; verwonder u dan nog, dat Bisschop David niel zeer vriendelijk was ! De Zwarte Bende heeft Maarden geplunderd !quot;

«Maarden!quot; riep Wouter verbaasd.

«Ja, het is maar al le waar; hoof meester! hoe ik er kennis van bekomen heb. (Jij weet, dal de Bisschop van zijne vrienden te Utrecht vernomen had, dat zijne vijanden hel voornemen hadden om Kemnes te versterken, en dal ik werd afgezonden, om eenige berichten in te winnen. Verwijderd van den weg, bevond ik mij in den vroegen morgen in de nabijheid van Zocsl, toen Heintje, dien ik

Jl.


-ocr page 234-

OLTMANS, DE SCIIAAPIIERDER.

IKi

had afgezonden, om in het dorp te gaan vernemen, ol er ook eenig krijgsvolk in het veld was, mij de verontrustende lijding medebracht, dat er des nachts een groote bende rijzige ruiters door het dorp was getrokken, maar dat niemand het gewaagd had hel hoofd builen de deur te steken. Ik vermoedde toen al dadelijk, dal hel \olk lol de Zwarte Hende behoorde, maar levens, dat de dorpelingen door de duisternis en den schrik hel aantal ruiters veel vergroot hadden. Evenwel werd er veel omzichligheid vereischt; want ik had maar twinlig mijner rijzige ruiters, builen mijn knaap, medegenomen, (iing de vijand naar Eemncs, waarom dan des nachts daarheen gereden? en deze nachlelijke optocht geleek meer naar dien eener siroopbende. Zoo spoedig mogelijk dus den Stichlschen grond achtci- mij latende, reed ik op Laren aan ; maar vóórdat wij dit dorp naderden, zag ik in de verte een ruiter in vollen ren op ons aankomen. Op mijn bevel verlieten de mijnen dadelijk den weg, en alleen Heintje, dien ik genoodzaakt had een boerenpak aan Ie trekken, stapte op mijn bevel af, om zijn paardendek, zoo het scheen, Ie verleggen. Zoodra de ruiter dich-lerbij kwam, hield hij een oogenblik zijn paard in den draf, en scheen eenig gevaar te duchten ; maar Heintje schreeuwde hem toe om naderbij Ie komen ; want dal zijn paard, waarvan hij den pool bezag, kreupel was geworden, en nu naderde de ruiter. Toen wij hem beter konden zien, zag ik, dal hel één van de Zwarte Mende was; mijne jongens vielen hem nu dadelijk Ie lijf, en voordat hij kon terugkeeren, sloeg een mijner ruiters hem met zijn speer van hel paard. In het eerst trachlle hij ons door allerlei leugens om den liiin Ie leiden; maar toen Heinlje in hem den gruwelijken beul herkende, die hem Ie l Irecht den arm had open-gekorven, besloot ik geen modelijden mei hem te hebben, en beval mijn volk, hem zoolang met hunne zwaarden Ie slaan, totdat hij de waarheid zeide. Toen ik den lafaard beloofde hem het leven Ie schenken, onderrichtte hij mij, nog vóórdat hij de klingen gevoeld had, hel navolgende: Perrol was met zijn geheele bende uil Amersfoort ge-Irokken en des nachts voor de poort Ie .Naarden aangekomen. Hij had zijn volk verborgen, en een tiental zijner ruiters, als boerenwijven gekleed, met manden aan den arm, vertoonden zich met hel opgaan der zon vóór de poort, alsof zij met hare waren ter markl wilden gaan. Zoodra was echter de poor! door den burgemeester uiet geopend, of de ruiters wierpen hunne manden weg, vielen op hem en die kleine wacht aan, en degenen, die opgezeten waren en naar dil oogenblik wachtten, renden dadelijk, toen zij bet afgesproken teeken hoorden, de stad in, en vertrapten alles onder den voet. De burgers gaven echter de stad nog niet gewonnen, en hevig werd er op hel kerkhof en in de kerk zelve gevochten ; maar Per-rol en zijn luitenanl voerden in persoon de ruiters aan, en de dappere poorters moesten zwichten. Meer dan veertig hunner lieten daar hel leven bij, en velen zochten uil de stad te ontkomen of zich Ie verbergen; maar dil gelukte slechts weinigen, en /ij moesten zeiven hun vijanden hunne beste goederen aanwijzen. Perrol had dadelijk van zijne overwinning naar Amersfoort en Utrecht berichl willen zenden, met verzoek om de stad intijds Ie laten bezetten, indien men haar wenschte Ie behouden, en de ruiter had, zoo hij zeide, aan zijn hoofdman verzocht, de tijding Ie mogen overbrengen, omdat hij priester was, en het gejammer der arme burgers niet langer kon aanhooren; maar naar heigeen Heintje mij gezegd had, en naar de uitdrukking van zijn valsch gelaat Ie oordeelen, zou ik denken, dal Perrol hem juist om andere redenen had weggezonden, indien het hoofd der Zwarte Bende voor eenig edel gevoel vatbaar was. Zoodra ik het voornemen van den vijand had vernomen, reed ik naar de hoogten, over welke de wegen heen loopen, en liet die bezetten. Meer dan één bode van Perrol viel in den loop van den dag, en zells des nachts in onze handen, ofschoon niet levend; want zij vochten verwoed lol den dood toe, zoodra zij de onmogelijkheid inzagen om Ie onlkomen, en dreigden ons nog, als wij hen niet ongemoeid doorlieten, dat hun aanvoerder de stad zon laten plunderen. Hunne woorden waren maar al te waar; want toen de nacht verliep, en hij waarschijnlijk uit hel wegblijven van zijne ruilers bemerkte, dal hij op geen ondersteuning kon rekenen, verliet hij de stad, en van verre kon ik in de morgenschemering Hauw de menigte karren en wagens zien, die zwaar beladen waren met den roof der burgerij. Daar mijn langer ver-loeven op deze plaats onnoodig was, keerde ik met mijne ruilers, die rust behoefden, terug, en niets heeft mij meer verwonderd, dan dal hij bij zijn altocht de stad niet in brand heeft gestoken.quot;

»Het is een duivelsche vent!quot; zeide Wouter, toen Van Schaffelaar zweeg, »en een dapper ruiter; jammer maar, dat hij voor zoo slecht bekend staal, en dal gij met hem niet op een goeden voet staal. Als ik tehuis was, zou ik waarlijk verheugd


-ocr page 235-

DE AFTOCHT.

67

zijn, dal liij iti dr Vrrf/nldn Hehn tehuis li},rt; hij ziel niet op een paar stukken geld, en ik kan goede zaken met hem doen. — (iij ziel immers uil de hrieven van Maria, dat hij zich wel gedraagt,quot; eindigde hij, loen Van Schall'elaar droevig hel hoofd schudde.

«.ia juisi, Maria !quot; riep van SchaU'elaar treurig. »() ! meester! ik wenschle zoo gaarne, dal gij gelijk hadt; maar ik doorgrond hem beter; ik hé-grijp nu maai' al Ie wel, waarmede hij mij bedreigd heeft in die legerplaats, waarheen heer David mij gezonden had. (leloof mij, uwe vrouw en Maria kunnen hem niet leeren kennen achlcr het masker van vriendelijkheid, dal hij heeft aangenomen.quot;

»Kn welk helang zou hij hij mijn bevrijding kuimen hebben ?quot; vroeg Wouter, en vervolgde loen Van Schall'elaar zweeg: »(iij deedt wel, om over niets van dat alles Ie schrijven; want mijn vrouw zou zich maar ongerust maken, en Maria ook, zoo het onschuldige kind al begreep, dat iemand zoo slecht zou kunnen zijn, om haar ongeluk alleen nil wraakzucht te bewerken. Maar ik geloof, dat het hoofd der Zwarte Mende zoo zwart niet is, als gij wel denkt; of meent gij nog, dal hij, en niet liet volk van Salazar, de SchaU'elaar verbrand heeft ?quot;

«Meester!quot; riep Van Schaflelaar met drill, en sloeg met de vuist op de tafel, »ik weet wel, dal gij wapens voor de Zwarte Hende gemaakt hebt; maar het bedroeft mij u Perrol Ie booren verdedigen. Bij de zaligheid van mijn vader! 't is goed, dal ik in u den vader van mijn bruid moet en wil eerbiedigen, anders ....

«Wouter!quot; vervolgde hij langzaam, want zijn drift was bedaard, »het smart mij, dat ik u het monsler hoor verontschuldigen, dat op mijn bruid loert, dal uw kind, uwe Maria, ten val wil brengen ; maar gij hebt niet gehoord, waarmede hij gedreigd heeft; gij waart niet met mij in de legerplaats: ik vergeef het u dus. Doch ik bezweer u bij al wal heilig is I geloof mij: niemand dan hij vermoordde mijn ouden Hans, verwoestte mijn voorvaderlijk verblijf. Hel is waar, geen mensch weel wie de moordhrander was dan Ralph; maar de oude schaapherder liegt niet; mijn hart zegl het mij.quot;

«De mannen van Salazar zijn even woest als die van de Zwarte Hende,quot; zeide Wouler, «en ..

«Maar,quot; viel Van Schall'elaar hem in de rede : «.lean de Salazar is geen Perrol; en zoo hij al in slaat mag zijn hel huis van een vijand te verwoesten, zoo geloof ik niet, dat hij de Schaflelaar zou vernielen; wanl lusschen ons beiden is nimmer iwist geweest. Te laai misschien zuil gij gewaar worden, dal ik mij niet voor niets verontrust heb, dal mijn vrees geen ijdele vrees was; dan zal Maria, indien zij niet van rouw en droefheid gestorven is, hel bejammeren, dal zij mijn zwaard in de scheede vastgeklonken heefl; dan zult gij kunnen weenen over uw kind, en mij zal niets overblijven dan haar le wreken en Ie sterven,quot; eindigde Iiij treurig. Hij bedekte nn zijn gelaat mei zijne handen; tevergeefs Irachlte de brave Wouler hem le overluigen, dat hij zich voor Perrol niel zoo bevreesd behoefde le maken, vooral als de Hisschop hem in vrijheid stelde, en hij naar Amersfoort kon lerugkeercn.

XV.

De aftocht.

Zoo vreeslijk tie aankomst was des wreedsten der barbaren,

Zoo sehandlijk was 't vertrek van hein en zijne scharen.

Een nfeehrik voor zijn nnam, trots, bloeddorst, woede en haat,

Is al!' wat die barbaar voor eeuwig achterlaat.

J. NOMSZ

Hel vermoeden van Van Schaflelaar was zeer juist geweest. Toen Perrol geen anlwoord van Amersfoorl of Ulrecht ontving, en zijne ruiters niel terugkeerden, besloot hij Naarden le verlaten. Hij bekreunde zich weinig om het hezil van de stad ; wilde hij haar bezet houden, dan liep hij gevaar door het volk van den Stadhouder en de burgers der omliggende sleden en dorpen, te worden ingesloten ; die van Amsterdam waren reeds in aantochl; — en trok hij af, dan was het niet noodig, de slad ol de burgerij, welke men toch aan haar lol zou overlaten, le verschoonen. Een woeste vreugde heerschle er onder de Zwarte Bende, loen haar, nog eer de morgen aanbrak, door Walson, die door de slad rende, werd bevolen zich tot den altochl gereed le maken en de slad te plunderen. Sinds dal oogenblik bood dat stadje het droevige schouwspel aan van een aan de woestheid van het krijgsvolk overgegeven burgerij, en alle middelen, hoe verschrikkelijk ook, werden door de ruiters aangewend, om de plaats, waar de kostbaarheden en hel geld verborgen waren,le welen te komen;gelukkighij, die iels aan te w ijzen had,en dus niel werd vermoord, omdat hij hun niet overgaf, heigeen hij niel bezat.

«De voertuigen, die in de stad gevonden of in


-ocr page 236-

OLTMAMS, DK SCIIAAIMIKItDKR.

T

rgt;8

den omtrek geprest waren, werden bevracht met huisraad, kleedingsslukken en levensmiddelen; ook het vee, dat er gevonden was, lieten zij niet achter, en droefgeestig verlieten degenen, die gedwongen waren de paarden te besturen, die stad. Van alle zijden werd deze lange trein van wagens vergezeld door de ruiters, die een ge-noegelijken blik wierpen op bun buit; en honderd en veertig van de voornaamste burgers, die als gijzelaars werden medegevoerd voor de brandschatting, welke de stad aangeboden had te betalen, gingen zwijgend tusschen de paarden, waarop de monsters gezeten waren, die, na hen van alles beroofd, en hunne vrouwen en dochters onteerd te hebben, nog den spot dreven met hunne droefgeestigheid, en hen met de punten hunner speren aanspoorden, als de smart of de jaren sommigen hunner nu en dan niet snel genoeg deden gaan.

Perrol, die met Walson vooraanreed, zeide, terwijl zij de hoogte opreden, die tusschen Laren en de stad ligt: »llet zal mij benieuwen, of men mijne mannen heeft durven terughouden, of dat zij Utrecht of Amersfoort in 't geheel niet bereikt hebben.quot;

»lk denk het eerste, Messire !quot; hernam Walson; «want niemand heeft immers vermoed, wat wij van zins waren, en van het llollandsche krijgsvolk is in dezen omtrek geen menseh te vinden.quot;

«Ik weet ^et,quot; zeide Perrol: «maar ik ben bevreesd, dat bet eenige bisschoppelijke ruiters zijn geweest, die hen hebben opgelicht. Als het die verdoemde Van Sehalfelaar maar niet geweest is; want de bruidegom zal misschien eens in de nabuurschap van Amersfoort gekomen zijn, om wat dichter bij zijn bruidje te wezen.quot; Nu lachte hij, maar vervolgde meer ernstig: «Het zou een nieuwe dienst zijn, waarvoor ik hem bedanken moest; ik zou ook beter gedaan hebben Quintijn met vijf en twintig man af te zenden; maar ik troost mij met den buil, en dat Froccard er ten minste ook bij geweest is.quot;

«Indien de anderen gebleven zijn, Messire!quot; zeide Walson, «dan wed ik, bij mijnheer St. George ! dat hij er zich niet doorgeslagen zal hebben.quot;

«Maar misschien wel doorgelogen, Walson!quot; zeide Perrol vroolijk. «Doch zie eens welk een verrukkelijk gezicht zich hier voor ons opdoet; wat een aantal zwaar beladen wagens, jammer maar dal wij zoo weinig klinkende munt gevonden hebben.quot; Walson hield nu ook zijn paard staande, zag om en zeide lachende: «Ik gevoel nu geen spijt meer, dat wij INaarden verlaten hebben ; want wat er is achtergebleven, is niets meer waard.

Ha! ba! het is een verhuizing, die zeer gemakkelijk gaat, en waarvan wij alleen de voordeden hebben.quot;

«Zoo is het,quot; riep Perrol; «maar geloof mij, ofschoon de som, die zij ons zullen brengen, omdat wij den rooden haan niet in hunne huizen gestoken hebben, nogal van belang is, spijl hel mij, dat ik mij heb laten overhalen; want niets is aangenamer, wanneer men een stad bij wijze van processie verlaat, zooals wij deze doen, dan dal men baar achter zich in brand ziet staan ; de vlam en de rook geven meer levendigheid aan bet loo-neel. De laatste maal nog zag ik hel aan de Sehalfelaar ; men kan dan verzekerd wezen, dat men' niets achterlaat; niets verwoest gemakkelijker dan het vuur; ééne brandende toorts in een huis ol een schuur geworpen, vernielt een geheele stad ; 'l is evenals een hal, die vanzelf langs de helling loopt, waarop men hem gelegd heeft.quot;

Ken oogenblik daarna ontdekten zij, Ier zijde van den weg, een der ruiters, die was afgezonden geweest, en die dood achter eenig kreupelhout lag. Perrol gelastte, zonder verder iels Ie zeggen, aan degenen die achter hem reden, hun makker op te nemen en op den eersten wagen Ie leggen, die voorbij zou komen. INu reed hij met W alson een weinig vooruil, en onderhield zich met hem over zijne bijzondere belangen; hij gaf hem last eenige geldzaken met heer Loef van Oosterweerd af te doen, en gaf niet onduidelijk te kennen, dal hij dezen verdacht hield, van zoowel aan heer David van Bourgondië, als aan de Ulrechtsche partij geld te leenen, op zulk een wijze, dat hij, builen de dadelijke voordeden, in hel vervolg hoop had om, welke partij ook meester bleef, zijne uitschotten met woeker terug le krijgen.

«Hel is een slimme vogel,quot; vervolgde hij lachende ; «maar ik kan goed mei hem terecht, en ik geloof, dal wij hel verstandigste zullen doen, het graan, dal daar ginds op onze wagens ligt, in ééns aan hem over te doen. Er is tegenwoordig gebrek in Utrecht aan granen, en als ik dan iederen ruiter eenig geld geef, zal bij altijd nog meer voordeel hebben, dan dat hij zelf zijn aandeel le gelde maakte.quot;

«De meubelen en de andere roof blijven hun toch nog over,quot; zeide Walson; «zij hebben reeds voordeden genoeg, en velen hunner hebben een aardige som aan geld of goud- of zilverwerk in hunne zadeltasschen.''

«Te veelis niet eens goed,quot; merkte Perrol aan, en vervolgde: «Maar van beer Loef gesproken ;


-ocr page 237-

DK AF'I

om een vuorbceld iuin to halen ; toen ik op den Dwarsdijk laf!, vertelde hij mij, dal hij naar Wijk moest, omdat /ijn nicht tiien knaap, welke onder Van SchaHclaar dient, wenschte te zien ; maar de zaak was eigenlijk, dat hij heer David een som gelds en misschien eenige inlichtingen kwam brengen ; en in Utrecht deed hij hel voorkomen, also' hij naar de paardenmarkt geweest was om eenige paarden Ie koopen, waaraan men in Utrecht gebrek had.quot;

Walson deelde daarop aan Perrol een besluit mede, dat hij genomen had, namelijk, om Ada ten huwelijk Ie vragen ; en nadut deze hem meesmuilend had aangehoord, horst hij in een luid gelach los. »Op mijne eer ! edele IJrit!quot; riep hij, »dal zen de grootste zotternij wezen, die ooit dooreen Engelschman begaan werd ; maar wilt gij mij dan verlaten, of zijl gij voornemens met uwe gekke vrouw de Zwarte Bende te volgen ? Maar gij gekscheert, Walson! mijn luitenant, getrouwd mei jonkvrouw Ada! ha ! ha ! dal zou te veel eer zijn voor mijn banier.quot;

Doch Walson beduidde hem, dat hij in vollen ernst sprak, en zeide, dat hij zich minder om de onnoozele jonkvrouw, dan wel om haar vermogen bekommerde, en dat hij haar zonder eenig hartzeer in dit land achterlaten, maar zorgen zou bare goederen van tc voren tegen baar geld te verwisselen; ook sprak hij van heer Loef en diens zoon.

».la! ja ! gij hebt gelijk,quot; zeide Perrol, «die Iteynoud is een stugge knaap, die evenmin als zijn vader eenige ridderlijke deugden bezit; bij draagt ons juist geen groote vriendschap toe ; wees daarvan verzekerd. Maar bekommer er u niet over: hij zou in staat zijn u een langen brief te schrijven, ten einde n zijn verontwaardiging le kennen Ie geven over uw voornemen om zijn nicht te Irouwen; doch daarbij zon hij het ook laten. Ik wil er al mijne paarden onder verwedden, dat hij nog nooit een inensch gedood heeft,quot; riep hij lachende; «maar, waarde heer luitenant! er zijn erger hinderpalen dan de zotte grillen van dien knaap; hoor eens en luister. Ada van Itijn is een zusters dochter, van heer Loef van Oosterweerd ; haar vader, die zijne vrouw reeds vroeg verloren had, was bevreesd, dal zijne dochter, die toen reeds niet wel bij het hoofd moet geweest zijn, een man zou trouwen, die niet voor haar geschikt was; daarom heeft zij slechts het vruchtgebruik barer goederen, zoolang zij ongetrouwd blijft. Doch zij kan geen huwelijk aangaan, zonder verlof van haar oom, indien zij niet onderscheiden goederen

rocHT. r.y

wil verliezen, die haar grootste vermogen uitmaken, en welke goederen in dat geval op haar neef overgaan. De heer Loef, die sedert baars vaders dood haar eenige voogd is, omdat zij geen andere bloedverwanten heeft, heeft vruchteloos getracht Ada over le balen, zich met haar neef in den echt te verbinden, waartoe hij reeds de toestemming te Home had welen te verwerven; want ofschoon Keynoud, zoo ik geloof, waarlijk op haar verzot is, heeft zij zijne aanzoeken van de hand gewezen. In dien tijd had heer Loef dus belang, alle vrijers le verwijderen, op wie hij niets zon kunnen aanmerken ; maar toen kreeg zij op eens de kuur in het hoofd, om op dien Frank, zoo heet hij, geloof ik, le verlieven, en dit stond den oom aan; want legen dat huwelijk, dat hij in het geheim wenschte, zou bij zich in het openbaar verzet hebben; daarom beeft hij alle moeite aangewend, om dien ge-meenen jongen aan zijne nicht te koppelen. Doch heizij deze iels bemerkt heeft van de zaak, ofschoon weinige menschen er hel rechte van weten, of dat hij geen zin had in de gekke meid, heer Loef deed moeite tevergeefs, om de goederen op deze wijze te henaderen, en zij kunnen dus zijn zoon nog ontgaan.quot;

»Maar ik ben een Engelsch Edelman, Messire!quot; riep Walson, »de oom zou mij dus tevergeefs tic goederen van mijn vrouw trachten te onthouden ; ik hen uw luitenant; en gij zeil zoudt immers niet toestaan, dal men mij die beleediging aandeed.quot;

«Neen, Walson !quot; hernam Perrol, »en niet on-waarschijnlijk zou hij zich wel wachten, om mijn luitenant zijn huwelijksgoed te onthouden, of te kennen te geven, dat hij aan uwe adellijke alkomst twijfelde; maar!quot; vervolgde hij lachende, «andere bezwaren doen zich op, edele Hrit! ik geloof, dal de edele jonkvrouw liever als maagd zal sterven, dan u tot man nemen; zij bemint dien knaap immers.quot;

«Wat scheelt het mij, wien zij bemint,quot; riep Walson driftig, «laat haar met dien gemeenen ruiter naar den duivel loopen, Messire! al wal gij mij gezegd hebt, schrikt mij niet af; ik zal haar noodzaken mij le trouwen, en, bij mijnheer St. George! ik zal noch de eerste, noch de laatste zijn, die met geweld een vrouw genomen heeft.quot;

«Bravo!quot; riep Perrol vroolijk, «het huwelijk is een heilig sacrament, lieer bruidegom! ik wensch u veel geluk ; maar ga bedaard te werk ; mogelijk weet ik u binnenkort de juisle woonplaats aan te wijzen van een aardig wijlje, dal u een middel zal verschaffen, om hel hart van jonkvrouw Ada


-ocr page 238-

70

Ie vermurwen, of u in een beeldsclioonen jonkman Ie herscheppen; en misschien weel ik u dan zelfs ook den prijs wol op Ie geven. Wees nu zoo goed onze achlerhoede eens Ie bezoeken, en te zien of alles geregeld voorlgaal; wanl wij vorderen Iraag, diinkl mij.quot;

Toen Walsen verlrokken was, riep l'errol Vidal, die een eind weegs (er zijde reed, gal'liem eenige bevelen, en terwijl zijn knaap spoorslags in de richting van Amersfoort wegreed, zong Perrol een Fransch liedje, deed zijn paard nu eens draven, dan weder slappen of in den vollen ren plotseling stilstaan, of hij slaakte zijn gezang en lachte liiid; want hij beloofde zich vermaak van Walson's vrijage.

XVI.

De Hunnen-schans.

Dam* ia een Eunjer-wijf in dit gewest te vinden.

J. CATS.

Die aclinns beheerschte veld en golven — ■ Van daar trok 't vreemde wachtvolk uit, De Vel uw langs, op moord en buit, — A. W. SMALT, WZN.

Zoo vroeg niet als hij wel gewenscht had, verliet Perrol den volgenden dag Amersfoort, vergezeld van Vidal en een twaalftal zijner vertrouwdste ruiters; de bezorging en verdecling van den roof hadden hem eenige moeite gegeven, en alleen zijne tegenwoordigheid was in slaat geweest, om hel ontstaan van een bloedbad onder de woestelingen, die zijn bende uitmaakten, te voorkomen ; elk wilde zich bet meeste toeeigenen, ofschoon de buil gewoonlijk gelijkelijk verdeeld werd. Hij had ook vele woorden moeten verspillen, om de plundering van het ongelukkige Naarden aan Martha en hare dochter uit een voor hem eenigszins gunstig oogpunt Ie doen beschouwen ; en het was niet uil eenig menschelijk gevoel, hetwelk hij misschien ook nooit gekend had, dal hij vrouw Martha verzocht had, vader van Hrockhuijsen in zijnen naam te verzoeken, de gevangen burgers met zijne troostredenen te sterken, voordat zij naar Utrecht vertrokken, en hen voor zijne rekening behoorlijk van voedsel te laten voorzien. Om dezelfde reden was het, dat hij in hun bijzijn aan Walson gelastte, de gijzelaars niel te snel Ie laten gaan, en bun de noodige rust Ie gunnen. Hij zocht door dit alles zich voor te doen, alsof hij zooveel mogelijk trachten wilde het lot van de ongelukkigen te verzachten, die zijn plicht hem gedwongen had niet zich mede le voeren, en hij beklaagde zich over het leed, dat een krijgsman in tien oorlog genoodzaakt is zijn medemenschen aan te doen.

Met hoofd der Zwarte Bende reed met zijn geleide door het Hooge Land op de brug aan, die over hel watertje de Laak ligt, en voorts door hel moerassige land, dal ter wederzijde van hel riviertje was, naar Nijkerk, dat door eenige l'trecht-sche voetknechten was bezet. Zonder zich echter hier op te houden, trok hij de eene poort in, en de andere uil. De grond was hier hooger en beter voor de paarden ; Perrol reed vooruit op een zwar I paard, en scheen vol ongeduld, om hel doel van zijn tocht te bereiken. Vidal volgde hem, en zag nu en dan met belangstelling over het land, dat zich ter rechter- of linkerzijde van den weg opdeed, en de ruiters, die, evenmin als de knaap, wisten werwaarls zij gingen, volgden hun meester, zich onderling vermakende met snoeverijen op de gruweldaden, welke zij in Naarden hadden gepleegd.

Hel had den vorigen dag uit het noorden gewaaid ; de wind was echter gedurende den nacht zuidelijk geworden, en Perrol voorspelde zich goed weer, toen hij uitreed ; echter hinderde hem van tijd tot tijd de wind, en dan haalde hij zijn mei zwart bont gevoerden rok dicht om den hals toe. Hij d roeg een open helm met de roode pluim, en zijn borstharnas; maai- zijne armen en beenen waren niel gewapend. Zijn knaap was even lichl gewapend als hij, en het ijzer hunner helmen en harnassen was glad geschuurd; doch zijne mannen van wapenen staken van het hoofd tot de voeten in hunne zware, zwarte wapenrustingen ; zij droegen hunne lange speren met scherpe punten.

Nadat zij door een armzalig gehucht van eenige hutten gereden waren, vroeg Perrol aan een landman, die een ouden knol, welke met lakkebossen beladen was, voor zich uitdreef, hoe ver hij nog wel van Putten verwijderd was, en of hij hem ook langs den naasten weg naar de Hunnen-schans kon brengen. Nadat de kinkel hem een langen tijd bevreesd had aangestaard, gaf hij ten antwoord, dat hij omstreeks halverwege Putten en Nijkerk was, maar dal hem geen Hunnen-schans in de buurt bekend was; doch wel een klein gehuehl in het Hunnen-veen, dat rechts af naar den kant van Putten lag.

Het verwonderde Perrol, dal de kerel niets wisl van de Schans, waarvan de pater hem toch met


-ocr page 239-

DE IIIIININKN-SCHANS.

71

zooveel zekerheid gesproken had. Hij besloot geene andere vragen aan den lompen boer te doen, die voor zijn akelig paard bevreesd scheen, en reed, zonder iels te zeggen, verder. De boer, met zijn muts in de hand, boog lot de aarde voor Perroi, Vidal en voor elk der voorbijrijdende ruiters, blijde zijnde zoo gemakkelijk aan deze ontmoeting ontkomen te zijn. Doch de achterste ruiter gaf hem, juist terwijl hij zijn hoofd zoo diep boog, dat zijn rug een horizontaal vlak vormde, een slag daarop niet zijne speer, zoodal de arme boer een gil gal en plat op den grond viel. Perroi zag om en lachte, toen hij den kerel zag liggen, zonder te onderzoeken, wat men hem gedaan had, en de ruiters, die herhaalde malen omzagen, riepen lachende; «Wij gelooven, duivelsche Tuimelaar! dat gij den schoft hebt doodgeslagen ; want hij staat maar niel op.quot; Deze antwoordde echter: »Ho ! ho ! jongens ! zulk een gemeene kerel zal wel te veel gewoon zijn aan een dracht knuppelslagen, om zoo spoedig zijne stomme ziel uil te blazen, omdat ik slechts even zijn schoft heb aangeraakt.quot;

Hij had gelijk gehad; want toen de boer dacht, dat zij ver genoeg verwijderd waren, zagen zij, hoe hij een eind maakte aan het doodliggen, opstond, en zijn paard mei spoed voor zich uitdreef. De ruiters lachten. De Tuimelaar zette zijn hand aan den mond en schreeuwde, en toen de boer omzag, wendde hij zijn paard, velde zijne lans, en deed alsof hij op hem af wilde rijden. Nauwelijks zag de onnoozele boer, welk gevaar hem dreigde, of hij liet zich weder op den grond vallen, tol groot vermaak van de ruiters. Kn evenwel hoorde men weldra geen enkelen lach meer onder hen ; zelfs waagden zij het niet eens om luid te spreken; want Perroi, die ook den schreeuw gehoord had, dien de Tuimelaar had gegeven, had zich omgewend en met een dreigende stem geroepen: «Stille!quot; Dil enkele woord was genoeg geweest om hem weder in zwijgende werktuigen van zijn wille herscheppen, terwijl hij zelf wenschte, dat zijne ruiters hun buil reeds verbrast en doorgebracht hadden ; want, hij wist, dat zij nimmer gehoorzamer en stouter waren, dan wanneer het gebruik der beurzen weder voor eenigen tijd bij de bende, als geheel noodeloos, scheen afgeschaft te zijn.

Hel speel Perroi nu wel, dat hij niemand uit Amersfoort had medegenomen, om hem als wegwijzer Ie dienen; want hij, noch één der zijnen was hier ooit geweest, ilij gevoelde evenwel, dal hij in de stad moeilijk iemand had kunnen vinden, die hem naar de Schans kon brengen, welker bestaan aan zeer weinigen bekend was, zooals de pater hem gezegd had, en dal, nu hi j zonder gids er heen ging, ook niemand liet geheim van zijn tocht kon verraden. Ilij verlangde er zeer naar. Puiten te bereiken, ten einde zich te verzekeren, dat de oude geestelijke zich niet bedrogen hnd, toen deze hem zeide, dal de Schans op de heide lag, terwijl de domme boer hem van een plaatsje in een veen gesproken hiid. Om zijne gedachten, die nu eens in Amersfoort, dan weder in Utrechl of elders waren, af te breken, zag hij nu en dan naar de lucht, welke bijna schoon van wolken was en zich rood vertoonde ; waaruil hij opmaakte dat de wind, die reeds- lastig begon Ie worden, weldra met nog meer geweld zou gaan waaien uil den noorderhoek, waarin bij weder scheen geloopen Ie zijn. Hij werd nu en dan eenige zeevogels gewaar, die over hel land vlogen, maar wist niel, of hij dil als een gunstig of ongunstig voorteeken beschouwen moest. Zoo voortrijdende, zag hij vóór zich uil, toen de grond weder hooger en vaster begon te worden dan het gedeelte van hel land, dat zij hel laatst waren doorgetrokken, een weinig bezijden den weg, een man op een boom zitten, die omgewaaid of geveld was. Ilij besloot nog eens Ie vragen, of hij op den goeden weg was ; want er liepen zoovele wegen en sporen, nn hier, dan daar, dal hij bevreesd was, dat hel geboomte, hetwelk vóór hem l.ig, misschien een bosch was, waar de rechte weg nog veel moeilijker zou Ie vinden zijn, als men er eenmaal in was. De oude man, die onverschillig scheen omtrent den naderenden troep, was bezig een stuk brood te eten, en zijn ruigharige hond zat naast hem geduldig af te wachten, dal zijn meester hem iels gal'. Ilij zag niel op, voordat Perroi zijn paard stilhield aan de diepe greppel, welke hier langs den weg liep, en deze hem toeriep:

»Hei daar, oude! gij moest mij den weg eens wijzen !quot;

De oude man, die een kleeding droeg, bijna even ruig als de harige huid van zijn hond, riep lot antwoord : «De wegen, die wij moeten volgen, loopen uit elkander; en de weg, dien ik u zou wijzen, zou zeker niet naar uw zin zijn.quot;

»Een wonderlijke kerel, Vidal!quot; riep Perroi; «mogelijk meent hij, dat hij alléén de voetpaden kent; maar ik heb die slem reeds gehoord, en hem meer gezien. Kent gij hem niet ?quot; eindigde hij, en zag oplettend naar den ouden man, die bedaard zijn brood at, en zijn hond met de hand een teeken gaf, om bij hem te blijven.


-ocr page 240-

72

T

Vidal scheen hem echter niet Ie kennen of Ie willen herkennen, en Perzol riep nogmaals :»Wal denkt gij van hel weer, kerel ?quot; maar hel korle antwoord, dat hem grominig werd toegeschreeuwd, was: »lk denk niels van het weer, maar eet, gelijk gij ziel.quot;

Toen riep Perrol, die met ongenoegen de wijde greppel en den hoogen wal aan de andere zijde beschouwde, driftig: »Vreet uw hasl vol, gemeene boer! maar zeg mij eerst, of wij dicht hij Pullen zijn.quot;

• Putten! putten!quot; riep de oude spottend, die nu opstond en een langen slok opnam, welke naast hem had gelegen, »hp! hé! paardenman! daar moet gij al voorbijgereden zijn.quot;

• Voorbijgereden, kerel!quot; riep Perrol verwonderd, »en ik kom van Nijkerk, en ben nog geen dorp voorbijgetrokken.quot;

• Wel zoo! wat will gij mij nu wijsmaken?quot; schreeuwde de ander lachende, »hebt gij in Nijkerk geen pulten gezien, paardenman ? Gij meent immers waterputten !quot; en gevolgd van zijn hond, slapte hij op de heide voorl, waarmede de grond hier en daar begroeid was.

«Hij is hel! verdoemd, hel is dezelfde Iquot; riep Perrol driftig, die zijn paard niet wilde wagen, om over de steile diepte te springen. »Zil af, ruiters ! en sleept dien eliemligen boef hierheen. Mei spoed, kerels! Per moio! het zal hel laatst zijn, dat zulk een oud galgenaas zich met een voorbijganger vermaakt.quot;

Snel wierpen de ruiters zich uil den zadel, en aan Vidal de leugels toe, en één hunner sprong terstond in de greppel; doch deze diepte, waaruil men misschien turf gestoken had, was zoo drassig, dat hij geen voet kon verzeilen, maar tol aan zijne kniestukken in den grond zakle. Zijne makkers vonden niet raadzaam hem le volgen, en slaken hem het achtereinde van een speer toe, om hem er uil le halen. riep Perrol op eens : »Voor ilen duivel! daar verdwijnt hij! ha ! die verdoemde diepte.quot;

De Tuimelaar, die zeker zijn meesler genoegen wilde geven, nam vijf speren, en slak die met de punten in de aarde aan de overzijde van de greppel. Zij waren nauwelijks lang genoeg, om nog een klein eind weegs aan zijne zijde op den grond le kunnen rusten; evenwel liep hij over deze brug van speren, en beklom toen, echter niet zonder moeite, de overzijde. Zoo hard hij loopen kon, volgde hij nu de richting, welke de onbeleefde, oude man genomen had, maar vruchteloos; want toen hij besluiteloos staan bleef, en Perrol hem toeriep, dal hij zou voortgaan, antwoordde hij, dal er zoovele greppels en sleuven in den grond gesloken waren, dat het onmogelijk was, om le welen, waar men zoeken moesl.

Perrol riep hem dus lerug; de ruiter was in-lusschen weder op den weggetrokken en veegde de modder van zijn wapenrusting af. Vervolgens zalen zij weder op, en Perrol vervolgde zijn weK, na nog een nijdigen blik over hel veld geworpen te hebben waar de oude man verdwenen was. Hij had echter de moeite kunnen besparen om dezen onvriendelijken wegwijzer eeuige inlichliug le vragen; want hel geboomte, dal hij vóór zich gezien had, was een gedeelte van hel Putter Bosch, dal zich in dien tijd ook aan deze zijde van hel dorp uilslrekle. Spoedig viel hem de molen in het oog, dien hij reeds in de verte had kunnen zien, indien hij met de ligging der plaats bekend geweest was; weinige oogenblikken daarna reed hij het dorp binnen, en de onzekerheid, waarin hij verkeerd had, deed hem ten slelligsle besluiten niel verder le gaan, zonder iemand als gids mede le nemen.

In hel dorp, dal nogal groot was, viel hem, toen hij de kerk naderde, welke aan Sl. Pancras geheiligd was, een huis in het oog, dat op den hoek van hel kerkhof lag, en waar een aarden drinkkan, aan een slok gebonden, uilslak. Voor de deur van dit huis, dal hij vermoedde een herberg le zijn, hield hij stil. Hij en zijne ruiters werden van alle zijden nieuwsgierig gadegeslagen door de bewoners van dit eenzaam gelegen dorp, die voor hel woeste uitzicht der Zwarte Kuilers bevreesd en beducht waren, dal hel misschien de voorhoede was van een naderende bende. Zij rilden reeds bij de gedachte aan plundering en brandstichting, en vreesden voor den wintervoorraad ; maar loen de vreemde gasten zwijgend, doch rustig door hel dorp trokken en voor de kroeg slil-hielden, waar een geschilderde afbeelding van den apostel St. Andreas boven de deur was vastgespijkerd, begon de moed le herleven, en waren zij zoo stout de ruiters te naderen, om te zien, hoe deze afstapten, en, op bevel van den man mei de roode pluim, de paarden naar den slal brachten. Toen de bevelhebber zijn paard aan zijn knaap overgaf, een onverschilligen blik op de gapende boeren wierp en in huis Irad, staken zij de hoofden bij elkander, om le gissen, welke edelman en welk volk het zou zijn, en wal vader Plemp wel aan zijne gaslen zou kunnen verdienen. Zij werden echter gestoord in deze berekening, die hen, vrij

i


-ocr page 241-

DE HUINNEN-SCHAINS.

75

onbeleefd, tot itun de deur liud doen naderen, in de hoo|gt; van door een reet te kunnen ontdekken, wal de edelman gehruikle ol' verrichtte; want de Tuimelaar, die van den stal, buiten om hel huis kwam, en de deur bezet vond, gal mei /ijn hijna geheel met ijzer bedekten voet een der boeren een trap onder zijn ruggegraal, zoodat bij, evenals een looden kogel uil een springaal, (I) lus-suhen hen, die tegenover hein stonden, geworpen werd. Een uitroep van verbazing en schrik volgde; maar nadat de Tuimelaar ook mei zijne ijzeren handschoenen twee boerenwangen bad geploegd, nam de geheele troep de vlucht, om misschien, op een veiliger plaats, hmme veronderstellingen en berekeningen te vervolgen.

Perrol stond bij hel vuur, waarop men een paar takkenbossen geworpen had ; bij scheen met vader Plemp te praten, die in een nederige houding voor hem stond, en toen de Tuimelaar binnentrad, en de deur op de klink deed, vroeg hij, wat daar builen gebeurde.

«Niets, Messire!quot; antwoordde deze lachende; «maar de hoeren zijn in alle landen hetzelfde: dom, lomp, onbeschoft en nieuwsgierig; zij waren zoodruk bezig om le zien, hoe een edelman zich verwarmt» dat ik er mij mei handen en voeten heb moeten doorworstelen.quot;

De aanvoerder der Zwarte Bende gelastte nu den waard de paarden behoorlijk le laten voederen, en levens dal elk der ruiters zich van brood zou voorzien, in gevalle hel eerst volgende dorp soms le ver verwijderd was, en stond hun loe, als de staldiensl was afgeloopen, zich hier in het voorhuis, bij hel vuur, spek, brood en bier te laten voorzetten.

• lieer!quot; zeide de hoerenwaard, »er is morgen een plechtige diensl ter eere van Sl. Andries, en heden is hel vastendag; uwe rijzige ruiters zullen zich dus met hier en brood wel vergenoegen.quot;

»Ik geloof neen, boer!quot; antwoordde l'errol lachende; »maar stel u gerust; mijnheer St. Andries zeil zou mei hen gerust een stuk spek eten; want zij hebben zich door een langdurig vasten voor dezen tocht, die een heilig doel heeft, voorbereid ; ook heb ik dispensatie van den eerwaarden vader, beer David, Bisschop van Utreebt.quot; Deze reden scheen vader Plemp gerust te stellen, en hij gelastte aan zijne vrouw spoedig alles gereed le maken, terwijl hij den heer naar de kellenarij zou brengen.

(1) helegeringnwerktuig, iiliugei'innuhine

Vidal was intusschen teruggekeerd; en nadat Perrol met hem een beker van bet hier, dal bij hel vuur was warm gemaakt, gedronken had, wikkelde hij zich in zijn gevoerden rok, en verliet met zijn knaap en den waard het huis.

Een klein eind weegs buiten Pulten, aan den ingang van hel bosch, stond de (lelie of Uithof, gewoonlijk de Kellenarij genoemd, waar de kelle-naar en onderkellenaar woonden, twee geestelijken uil de abdij Abdinckbof te Paderborn, die de inkomsten der abdij, aan welke veel land op de Veluwe toebehoorde, moesten inzamelen.

Toen Perrol vóór bel gebouw aankwam, dal een zeer oud aanzien had, was hij verwonderd, dal hel zoo groot en zwaar was, en voornamelijk, dat de brug, die over de gracht lag, was opgehaald. De waard uil de herberg zeide hem, dat zij misschien gehoord hadden, dal er eenig krijgsvolk in het dorp was aangekomen, en daarom hel huis gesloten hadden, en verzocht hem eenige oogenblikken te wachten. Hij trad daarop naar de gracht, en riep, dal er een vreemde edelman was, die den kellenaar wenschle le spreken, en eenigen tijd daarna daalde de brug neder; want men maakte zeker geen zwarigheid, den vreemdeling, die zich op een afstand zoo edel voordeed, met zijn knaap te ontvangen. Er waren nogal eenige knechts in hel huis; en naar do honden, die op de plaats vastlagen, en sommigen der bedienden, die pijlen en bogen in de hand bielden, toen hij in hel gebouw trad, oordeelde Perrol, dat de geestelijke heeren liefhebbers van de jacht, en misschien wel beducht geweest waren voor een aanval op de kellenarij en de gegaarde penningen van den abt. De kellenaar was een oud afgeleefd man, die, in zijn stoel zittende, Perrol ontving, en hem verschooning verzocht, dal hij hem niet was te gemoel gekomen, omdat hij sinds verscheiden jaren zijn kamer niet meer verliet. De broeder, die hem in hel bestuur der goederen bijstond, was dezen morgen, zoo hij zeide, naar Apeldoorn vertrokken, waar zijn tegenwoordiglieid vereischt werd, en zou niet voor den anderen dag terugkomen. Hij vroeg hem verder, waaraan hij hel te danken had, dal hij in zijne nederige (lelie een bezoek ontving van een krijgshafligen ridder, dien hij het geluk had hij zich te zien.

Perrol antwoordde hem zonder zich te bedenken, dat hij op eigen kosten in hel leger van den hertog diende; dal l'ij een Brabaulseh edelman was, die zich steeds beijverd bad, zijn arm te leenen tol beveiliging van de onschuld en de.heilige Moederkerk.


-ocr page 242-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

74

»Uw doel is edel, Heer!quot; zeide de kellenaar, die nieuwsgierig was, wat deze dolende ridder hem toch wel te vragen zou hebben : «maar waarin kunnen wij u van dienst zijn 1quot;

«Mijn doel, zeer Eerwaarde!quot; antwoordde Per-rol, »is om deze omstreken te verlossen van de heks, die hier ergens in een [oude schans moet wonen; en daar ik zie, dat gij zeil' mij niet kunt vergezellen, is mijn verzoek om mij iemand als wegwijzer mede te geven.quot;

De kellenaar zaj? verwonderd op, en trachtte hem zijn voornemen uit he( hoofd Ie praten, door hem al de gevaren voor le stellen, die hem konden overkomen, en eindigde met te zeggen, dal hij misschien zijn ijver voor het belang der heilige kerk le verdreef; dal, zoodra hel hem gelukte de heks le verdrijven, de herders en het landvolk, minder bevreesd voor de maehl van den boozen geest, ook minder belang zouden stellen in de vereering van de heiligen, welke zij nu in den nood aanriepen.

»(iij zoudt wel gelijk kunnen hebben, eerwaardige Heer!quot; hernam Perrol lachende; «maar ik blijf bij mijn besluit; ik heb allijd gehoord, dal men een goede daad doen moei, zonder de gevolgen te berekenen ; en de waarzeggende geesl, dien mijnheer St. Paulus uitdreef, bracht meester Simon zeker nog meer voordeel aan dan de gewijde ringen of andere dingen, die gij hieraan heidomme volk verkoopt, aan uwe abdij. Ik weel wel, dat meester Simon niet tevreden was; maar gij, mijn waarde Heer! die zelf de leer van het heilige kruis predikt, zult immers de verdelging van een verdoemde heks niet wraken.quot;

De kellenaar scheen de onnauwkeurigheid van deze aanhaling niet eens te bemerken en zweeg; want de woorden van den vreemden krijgsman en diens spottende blik brachten hem van zijn stuk, en hij riep binnensmonds zijn geliefkoosde patronen aan, toen hij den langen ruiter met den rojulen vederbos, die nu opgestaan was, tegenover zich slaan zag. Er lag iets dreigends in den lach van Petrol, en de kellenaar was bevreesd, dat het de satan zelf was. »lndien u zooveel aan het wijf gelegen is, kellenaar!quot; vervolgde Perrol, »zoo zal ik haar in vrede laten rusten; maar ik vorder van u terstond honderd rozenobels, (1) en als het volle maan is, zult gij mij le middernacht een zwarten haan brengen op den galgenberg van Amersfoort.quot;

(1; (oor8|jr.) Bug. muiit, waarde f 11.

«Heer!quot; riep de kellenaar, die vergat, dat hij s

in maanden tijds niet had kunnen staan, veel c

minder gaan, en nu opstond otn de kamer te ver- i

laten. De eisch van den vreemdeling deed hem de ? s haren onder zijn priestermuts le berge rijzen; j

maar Perrol drukte hem lachend weder op zijn j ( zetel neer, en zeide spottend : «Zeer eerwaardige (

Vader! ik schertste slechts; ik ben mijnheer satan niet, en wenschte slechts te onderzoeken, of gij, i

als een braaf geestelijke, een afschuw hebt van den boozen geest. Ik zie nu, dat gij slechts ge- | \ schertst hebt, toen gij zooveel belangstelling voor die verdoemde heks toondet: ik verzoek n dus i

mij een uwer dienaren als gids mede te geven.quot;

De kellenaar maakte echter vele zwarigheden, en zeide, dat geen zijner knechts hem zou durven vergezellen, zoodat Perrol gemelijk uitriep ; »lk had gehoopt, dat een der geestelijken mij zou vergezeld hebben ; doch nu dit niet kan, verlang ik ten minste een hunner knechts, die ik daar even gewapend gezien heb, alsof het hier een sterk slot,

maar niet de woning van een paar papen ware.quot;

«Ook de woning van de dienaren der kerk moet bewaakt worden, mijn zoon !quot; zeide de kellenaar,

die zijn tegenwoordigheid van geest terugbekomen had; blijft dus, en ik zal u wijn en brood laten voorzetten, of vertrek in vrede.quot;

•Het laatste, mijn waarde Heer! bevalt mij het beste,quot; hernam Perrol; «maar ik geef n den raad om veel pijlen te laten vederen en punten; want, bij mijnheer St. George! uwe woning ligt hier zoo eenzaam, dat het mij niet verwonderen zou,

indien eenige stoute knapen eens op de gedachte kwamen, om de pachtpenningen van den heer abt te komen afhalen.quot;

De kellenaar hoog ootmoedig het hoofd, en zeide plechtig: «Hetgeen onze Heer Jezus wil, dal aan zijne dienstknechten geschiede, dat zullen zij geduldig dragen ; maar ook meer niet ; en indien,

hetgeen gij zegt, een bedreiging is, dan vergeven wij bet u.quot;

«Het is alleen een raadgeving, bijgeloovige paap !quot;

riep Perrol, die zich verwijderde; «maar reken niet meer op het voordeel, dat de heks u zal aanbrengen, en bid, dat hel u niet in hel eeuwige vuur moge storten, dat gij hel rijk van satan niet hebt omvergeworpen, nil belang voor eenige luie monniken.quot;

Het speet Perrol, dat hij zoo nutteloos zijn tijd verbeuzeld had ; evenwel verheugde het hem, dat hij eenigszins bekend was geworden met de gelegenheid van hel gebouw ; daarom alleen was hel mis-


-ocr page 243-

DE HUNNEN-SCHANS.

75

schicn, dut hij, toon hij hij Vidal kwam, die hem op de plaats wachtte en met de knechts sprak, nog een oogenhlik vertoefde, den numr in oogen-schouw nam en luid vroeg: »iser onder die hrave jongens iemand, die mij naar de Hnnncn-schans den weg wil wijzen? op mijne eer, hij zal zich over mijn vastiioiidendheid niet te heklagen hehhen.quot; Toen zij zwegen, riep hij verwonderd: »lloe! niemand 1quot;

Een hunner zeide : «Neen, lieer! ik gclooi'ook niet, dat er iemand in het dorp is, die u, vooral met dit weer, er heen zou durven hrengen ; hooiden wind eens opsteken ; dc satan zal dezen nacht mooi weer hehhen in de Hunnen-schans.quot;

»lk zou dus niemand kunnen overhalen ?quot; vroeg Perrol aan hem, die gesproken had, en deze antwoordde : »lk geloof neen. Heer! niemand zon er u durven hrengen dan de oude Halph, indien hij het al doen wilde; want hij is wal eigenzinnig.quot;

»En wie is dal?quot; vroeg Perrol snel, »waarkan ik hem vinden ?quot;

»Het is een oude herder. Heer ! die nu hier, dan daar zwerft; dus als gij naar hem wachttet, zoudt gij lang naar hem moeten zoeken om hem te vinden,quot; kreeg hij ten antwoord. Daar ook deze hoop om een gids zonder geweld te krijgen vervlogen was, en hij de gelegenheid van het huis in zijn hoofd had geprent, wenkte hij Vidal hem te volgen, en verliet de kellenarij, al de knechts verwonderd latende, wat hij toch in de Hunnenschans wel mocht te doen hehhen. Zoodra hij in dc Heilige Andreas was teruggekeerd, vroeg hij ol zijne ruiters en de paarden gereed waren, en gelastte dadelijk op te zadelen. Nadat hij vader Plemp betaald had, verzocht hij dezen hem iemand op te zoeken, die hem tegen een goede helooning naar Apeldoorn als wegwijzer zou willen vergezellen.

De waard zeide, dat het hem leed deed, dat hij te oud was om zelf mede te gaan; maar dal hij Slimmen Jasper zou gaan roepen, die een vroolijke horst was, en hem best terecht zou brengen.

Terwijl vader Plemp er op uitging, verheugde zich Perrol, dal hij op deze wijze iemand zou medekrijgen, daar de naam van de Hunnen-schans elkeen al dadelijk scheen af te schrikken; hel speet hern evenwel, dat die Halph niet in hel dorp was; want hij had gaarne iemand gehad, die goedschiks medeging. Het getrappel der paarden op de steenen, die voor de deur lagen, deed hem naar buiten gaan, en hij zag met genoegen, dat zijne paarden er zoo frisch uitzagen, toen juist de waard terugkwam met een man van een kleine gestalte, maar die zeer schrander nil zijne oogen zag, en dien bij hem voorstelde als Slimmen Jasper.

»(iij zijl dus genegen om mij den weg naar Apeldoorn Ie wijzen, Jasper ?quot; vroeg Perrol.

»Ja, edele Heer!quot; hernam deze, zich buigende, ofschoon hij de muls ophield; «maar ik verzuim veel; want de wind zal goed zijn om te malen, en ik reken op een goede belooning.quot;

»Die zeg ik n toe,quot; zeide Perrol lachende, «maar ik geloof, dat gij niets verzuimt; dit is immers geen weer om de zeilen aan den molen te slaan. Voor den duivel! hel stormt, Jasper!quot;

»lk wil zeggen, als hij een weinig gaat liggen. Heer!quot; antwoordde de andere meesmuilende, waarop Perrol vervolgde: «Uogardo! neem dezen molenaar achter op uw paard. -— Kom, Jasper! zit op; want wij hebben baast.quot;

Dc molenaar klom nu op hel paard, terwijl de ruiter, dien Perrol genoemd had, en die een Italiaan scheen te zijn, hem de hand reikte ; maar hij zeide lachende: «Ik bid u, edele Heer! noem mij Slimmen Jasper, gelijk geheel Putten doet ; want er zijn meer Jaspers op het dorp.quot;

quot;Wijs ons dan den weg. Slimme Jasper !quot; zeide Perrol, die te paard steeg; en de molenaar wees met zijne hand den ruiter, achter wien hij zat, den weg aan, weiken hij volgen moest. Vader Plemp groette hein lot de aarde, terwijl de hoeren en dorpelingen op een afstand stonden te kijken, maar evenals de waard uil da Heilige Andreas, zich als knipmessen bogen, toen Perrol omzag.

Slimme Jasper nam zijn weg langs de kellenarij, en weldra traden zij in het Puller Bosch. De hoornen, bijna van alle bladeren beroofd, hadden een treurig aanzien, en de wind, die door de lakken blies, scheen ook de laatste te willen doen vallen. Ofschoon hier meer heschulling was dan op de vlakte, was het er bijna even guur, en Perrol bemerkte, dal hij zich met het weder te veel gevleid had. De weg was zeer moeilijk voor «Ie paarden; want dc gevallen bladeren maakten dien glad en glibberig, en daarbij was hij zoo smal, dat er geenc twee ruiters naast elkander konden rijden.

»l)e weg is niet best. Slimme Jasper!quot; zeide Perrol, die achter Hogardo reed. «hadl gij geen beteren kunnen nemen ?quot;

«Zeer zeker. Heer! maar geen die nader is en heter beschut voor den wind,quot; antwoordde deze en vervolgde: «Wij znllcn zoo door het Putter-


-ocr page 244-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER

76

in hel Speelder-Boscli komen, dal ons liijiiu lol aan Garderen zal hrongen. Maai- hel is onnoodig, dal ik dil arme dier zulk een lasl veroorzaak ; ik kan goed loopen, en dan zelfs beter de warmte houden want dat harnas is zoo koud als ijs.quot; Dil zeggende, liet hij zieli van hel paard glijden, en trad vooruit; toen reed Perrol naast hem, en zeide hem dat hij door Uddel wenschte te rijden.

«l'ddel fquot; zeide de molenaar verwonderd. »Ei kijk 1 de hoeren waren al verwonderd, dat gij den kellenaar hezocht; maar als zij hoorden, dat gij ook te Uddel inoet wezen, zouden zij meer slaan Ie kijken. Doch wal heelt een edelman in dal akelige gehucht van kotten en schuren temaken? zou ik vragen.quot;

Perrol zeide hem, dal een zijner knechts, die hem jaren had gediend en nu overleden was, hem verzocht had eenig geld aan zijne naaslbestaanden aldaar te overhandigen, en dal hij zulks zelf wilde doen, om verzekerd te wezen, dal hel goed bezorgd werd.

• Een edele daad. Heer !quot; zeide Slimme Jasper, «maar niet onnoodig; ik weel hoeveel moeite hel kost, om geen meel te storten, als men eens anders zak moet vullen. Maar dan zal het aardig laai wezen, als wij te Apeldoorn komen, en ik dank St. Pancras, dat ik den weg hier evengoed in donker kan vinden als in mijn molen.quot;

»l)e kellenaar sprak er van, mij een ouden herder mede te geven,quot; zeide Perrol, «maar die was nu juist niet hij de hand; hij heel Halph, geloof ik ; kent gij hem ?quot;

«Of ik Italph ken, Heer!quot; riep de gids verwonderd, «wel, kijk eens. Hij is vandaag nog voorhij den molen gekomen ; mij dunkt, gij moet hem tegengekomen zijn, oud, lang, in schapenvel gekleed, met een langen staf en een ruigen hond. kent gij hem nu. Heer ?quot; eindigde hij, toen hij zag, dal Perrol zijn paard liet stilstaan.

«Ja!quot; zeide deze, die zijn verwondering bedwong en weer voortreed; «ik heb hem gezien; had ik hem gekend. Slimme Jasper! dan zal gij nu stil op den molen.quot;

«Ja wel!quot; hernam tie molenaar, «of Ralph zoo maar klaar staat; voor goede woorden is hij doof; geld heeft hij niet noodig, en om bedreigingen geeft hij niet. Maar ik geloof, dat gij mi heler voorzien zijl, lieer! alle gidsen zijn geen goede wegwijzers.quot;

«Dal kan wel zijn. Slimme Jasper!quot; zeide Perrol lachende, «maar wat is die Ralph dan toch voor een schooier?quot;

«Hoor, Heerlquot; antwoordde de molenaar, die meer naar hem toetrad; «Ralph is een herder, en mijn vader, die al jarenlang dood is, heeft mij verhaald, dal hij hem, zoolang hel hem heugde, reeds gekend had ; doch toen zwierf hij niet zooals nu door hel land, maar kwam hier in de nabuurschap schapen koopen. Nu weidt hij dan hier, dan daar de schapen ; maar hij hehoefl niets te doen om van te leven : er is geen huis op de geheele Veluwe, waar men zou durven weigeren hem te ontvangen, geen haard, waarbij men hem nie gaarne een plaats inruiml, geen tafel, waaraan hij niet ongevraagd kan gaan zitten.quot;

«Maar wat is hij dan ?quot; vroeg Perrol verwonderd.

»Wat hij is. Heer!quot; hernam de gids, die nu. een weg, welke meer links liep, insloeg, «hij is mei een helm geboren, en hij weel wal gebeuren moei;quot; en toen hij zag, dat Perrol lachte en on-geloovig hel hoofd schudde, vervolgde hij zacht: «Hel is zoo. Heer i maar hebl gij wel eens van de heks van de Hunnen-schans gehoord ?quot;

«.Misschien ja, maar ik herinner mij niet,quot; zeide Perrol ; «wat is dat voor een wijf, Jasper?quot; en luisterde aandachtig.

«Slimme Jasper met uw welnemen, Heer!quot; antwoordde de gids; «maar ik weet niet, of ik wel doe er hier over te spreken; Rarlebaen, dat is de duivel, die heeft veel macht, lieer!quot;

«Ik zal terwijl een litanie opzeggen, spreek dan gerust,quot; riep Perrol, en Jasper hierdoor bemoedigd, vervolgde: «Dat wijf, St. Pancras moge ons bijslaan ! is niet meer of minder dan een satansche looverkol, die hier al meer dan een dozijn jaren in die Schans leeft, en mcnschen en beesten behekst. O! daarvan zou ik u wal vertellen kunnen; zij is erger dan de wille wijven, en niemand durU aan hel meer komen, dat hij de Schans is.quot;

«En waarvan leeftdie heks?quot; vroeg Perrol nieuwsgierig.

«Wel van den satan,quot; antwoordde Jasper, «maar mogelijk ook wel van de visch, die in hel meer is, en die de duivel voor haar er in gepoot heeft; want visch is immers alleen in loopend water of in de zee! Evenwel loggen die herders dikwijls brood neder, om Ie maken, dat zij de schapen geen kwaad doet, en mogelijk eet zij dat; want het verdwijnt.quot;

«Dat schijnt dus een rare looverkol te zijn. Slimme Jasper!quot; zeide Perrol; «maar gij zijl zoo hij de hand, dal ik geloof, dal gij de Schans wel zoudt durven naderen.quot;

«St. Pancras beware mij daarvoor!quot; riep de

1


-ocr page 245-

OR HUNNEN SCHANS.

77

Kids, «maar dcnkl t'ij wel om (ie litanie, lieer!quot;

»Sl. Ihihertus! Itid voor ons!quot; zeidc Perrol overluid, en loen vervolgde de gids mei rtieer ver-I rouwen : «Welnu, Heer! ga zoo voorl, en dan kunnen wij geen kwaad. Die Halpli, van wien wij spraken, is de eenige mensch, die de lliinnen-sclians duiTl naderen, en zijne. .sclia|)en aan hel meer laten drinken ; maar hij is een wonderlijk mensch, en is mei een helm geboren.quot;

»lk geloot' het gaarne ; maar wal zulk een oude bedelaar doen kan, dal zou Slimme Jasper ook wei durven ondernemen,quot; zeide Perrol. »lk wed gij zoudl wel in de Schans durven gaan.quot;

»De litanie, Heer!quot; zeide de molenaar. »Ncen, daar is Slimme Jasper te slim toe; maar dal Italph het durft doen, o ! dat is zeker. Op St. Pie-ter en Paulus was de zoon van den molenaar van Garderen hij mij aan den molen, en ik liet hem een looden beeldje van Si. Pancras zien, dat ik hij den kellenaar voor een Andriesgulden gekocht had; toen vertelde hij mij, dat de broeder van Baske, die de schapen voor de vrouw uit het lange huis Ie Millingen weidt, hem gezegd had, dat hij de vorige week, toen bij op de iioogte aan den kan! van Garderen lag te rusten, een mensch uil de Hunnen-schans had zien komen, en dat hij meende, dat het Ralph geweest is; doch de zoon van den molenaar gelooide het niet; maar liet kan toch wel waar zijn, en misschien is de kol toen op reis geweest op den bezem.quot;

Perrol lette weinig op het laatste gedeelte van zijn vertelling, en vroeg hem, boe ver zij nog wel van Uddel verwijderd waren, en daarna hoe ver hel meerlje van bet gehucht lag. Hij vernam tol zijn spijt, dal de avond al zou gevallen zijn, eer hij er komen kon, en hij dus zonder gids den weg niet zou kunnen vinden. Terwijl bij hierover nadacht, en met ongenoegen bet weer hoe langer hoe boozer zag worden, verhaalde Slimme Jasper, die niet gewaar werd, dat de ruiter niet naar hem luisterde, dat er nog een meerlje niet ver van hel andere was, waarin groole schallen te vinden waren ; de Hunnen, die de Schans weleer bewoonden, hadden hunne afgoden van goud en zilver op een heuvel nedergezet, maar door hel gebed van een heiligen monnik waren deze afgoden mei heuvel en al in den grond gezonken ; daarom beetle bel nog hel Goden-meer; tevergeefs had men beproefd er den bodem van te bereiken; de langste louwen waren nog te korl, en men had wel eens gezegd, dal bel water zoo diep was als de wereld.

Vidal reed achter Perrol en den molenaar, en voorts de ruiters één aan één; de Tuimelaar, die achteraan reed, hield nu een oogenblik zijn paard stil, en antwoordde, toen zijn makker hem vroeg, waarnaar hij gezien had, want hij reed nu weder vlak aebler zijn voorman: »Waarnaar ik kijk, Wilhelm ? ik verbeelde mij, toen ik zoo even omzag, dal ik daar achter ons in de bocht van den weg dien verdoemden boef zag, die daar straks zoo wonderlijk verdwenen is.quot;

I

• Meent gij den vent met zijn hond ?quot; riep de ruiter verwonderd, en de Tuimelaar riep: •Den-zelfden, kameraad! en hel zou mij niet verwonderen ; want toen wij langs dat huis reden, waar Messire Perrol een bezoek beeft afgelegd, verbeeldde ik mij, dat ik dien leelijken rekel gezien heb, en het zal met hem wel zijn, zooals mei den duivel en zijn staart : ziel gij den bond, dan is de meester niet ver meer af.quot;

• Hij St. Veil! gij hebt gelijk, geloof ik,quot; hernam Wilhelm, »hel is dezelfde grijskop, als ik wel heb, die daar te Utrecbt met die zandkluil wierp; toen hadden wij hem in handen; maar Messire Perrol bad juist een goede bui, anders zou bij nu niet meer loopen kunnen. Ha I bet was een aardig lijk, dal ik den vorigen nacht hielp tehuis brengen; maar de verdiensten waren ellendig,quot; eindigde hij lachende.

• Dal is waar, gij beboordel ook lot de dragers van dien edelman,quot; zeide de Tuimelaar; •maaiden anderen morgen deed hij zijn best ; het was zijn tijd, vriend Wilhelm! en Messire slak niel mis.quot;

Vervolgens onderhielden zij elkander over bun tegenwoordig rondzwerven in deze onbekende streek, en geen van beiden kon gissen wat Perrol voorhad ; en toen Wilhelm zijn verwondering Ie kennen gaf, zeide de Tuimelaar: »Ho! ho ! Duil-sche jongen! als gij wat langer bij de Zwarte Bende geweest zijl, zult gij u over niets meer verwonderen, evenmin als een paard over een ezel; vraag Rogardo maar eens daarnaar. Maar gij spreekt van Vidal de woorden uit den mond te halen; doch dan moet gij knap zijn; want die knaap is even dicht als-oen maliënkap van Milaan.quot;

In den beginne liep de weg vrij gelijk ; maar sedert de gids van hel paard gestapt was, ging het opwaarts; dit hield een geruimen lijd aan waarna de grond, ofschoon nu eens rijzende, dan dalende, weder meer elfen was.

«Wij zullen nu spoedig weder van de boogie afdalen. Heer!quot; zeide Slimme Jasper nu, »en dan kunnen wij zeggen, dat wij bet grootste gedeelte


-ocr page 246-

OLTMANS, DE SCHAAPHMDETT

van het Puller Bosch achlei' den rug liclilien; de grond is glibberig door hol blad, en ilc paarden zouden gemakkelijk kunueu slorlen.quot;

»Zoo!quot; zeide Perrol, »ik wenscble wel, dal wij dil salansche bosch al dooi' waren ; wanl op de vlakle kunnen wij heter vorderen.

»Mel onderscheid, lieer!quot; mcrklc Slimme Jasper aan; «Maar waarlijk! daar begint de regen; nu /al hel er lief uilzien. Hoor den storm daarboven eens in de (oppen der hoornen ; voor niet zag ik dezen morgen niel zooveel zeemeeuwen, die zich op hel land Irachllen te bergen. De heilige Pan-ci'as moge ons wei bijstaan voor de vallende hoornen, en ons op de heide wel op de heen houden!quot;

Een luid gevloek liet zich onder de ruiters hnoren, die hunne met zwarte schapenvachten gevoerde wapenrokken dicht om zich heen trokken; want de storm begon heviger dan ooit te loeien, en de koude regen viel desnieltegenstaaiule met geheele stroomen naar beneden; het was de akeligste .Novemberdag, dien men zich op zulk een plaats bedenken kon. «Indien dal weer aanhoudt, Heer!quot; zeide de gids, die, niellegenslaande hij met groole slappen naast Perrol ging, van koude bibberde, »dan zal hel pikdonker zijn, als wij te Uddel komen; want om vier uren zal er van de zon niet veel meer te vinden zijn, en ik zou u raden om terug te keeren.quot;

»Neen !quot; riep Perrol driftig, ofschoon hij ook in den zadel rilde van de koude; »wij krijgslieden. Slimme Jasper! zijn gewoon de elementen te trol-seeren; maar denkt gij nog, dat het een goede wind is om te malen ?quot; vroeg bij spottend.

»Sl. Pancras beware mij!quot; antwoordde deze luid ; want het spreken viel moeilijk ; «maar ik heb toch spijt, dat ik den molen verlaten heb.quot;

Perrol zeide verder niets; maar zijn blik was duister; deze tegenspoed, waarlegen hij zich wel wilde verzetten, maakte hem echter gemelijk; hij voorzag groole zwarigheden in hel bereiken van zijn doe!; want schoon hel niel voor hel eerst was, dal hij bij den nacht tegen regen en storm moest kampen, zoo benam de lafhartigheid van den molenaar hem schier alle hoop om de Hunnen-schans te bereiken. O, hij zou den ouden herder gaarne goede woorden en veel geld hebben willen geven, als hij hem als wegwijzer bad willen dienen; want binnen weinige dagen verwachtte Van MiiTdachlen hem le Utrecht met Maria, en zijn tegenwoordigheid werd den volgenden morgen in Amersfoort dringend ver-cischl; daarom besloot bij niel langer te wachten, om zich van een gids le verzekeren, cn hij zeide schijnbaar vroolijk: 'gt;Zeg eens, Slimme Jasper! wij vorderen traag, en gij zult wel vermoeid zijn; zet n dus n(titer mijn knaap, zijn hengst is sterk, en hij is niel zwaar gewapend ; dan kunnen wij haast maken.quot;

»lk hen zoo koud en nat. Heer! dal zijn harnas mij nu niet meer hinderen zal, en wil dus uw raad volgen,quot; antwoordde de wegwijzer, die staan bleef. De achterste ruiters stonden in de stijgbeugels op, om te zien, wat dit oponthoud veroorzaakte, en Vidal nam hem op hevel van Perrol achter zich. Nu liet deze zijn knaap voor-oprijden, cn plaatste zich zooveel mogelijk in zijn nabijheid.

Zij gingen nu ook mei meer spoed vooruit, en de aanvoerder der Zwarte Hende begon langzamerhand vrij duidelijk zijn verlangen te kennen le geven, om de Hunnen-schans te bezoeken.

In hel eerst zag Jasper verwonderd op, doch lachte weder; want hij dacht, dat Perrol gekscheerde; maar toen deze hem nogmaals traditie te bewegen, om hem er heen le brengen, riep hij: »Geef aan die begeerte geen gehoor. Heer! dat is een ingeving van den duivel! Waarom heb ik ook over die heks gesproken ? Bedenk toch. Heer! dal het een tooverkol is, die tol alles in slaat is, en dat gij uwe arme ziel voor eeuwig ellendig zoudt maken.quot;

quot;Wees niet bevreesd, Slimme meeldief!quot; hernam Perrol spottend, «ik en mijne ruiters hebben gewijde dolken bij ons, die in een heks ingaan als in een meelzak, en gij hebt immers dal looden poppetje van den kcllenaar; daarom spartel maar niet tegen ; hetgeen dien Ralph geen kwaad doet, zal Slimmen Jasper ook niel ongelukkig maken.quot;

»Heer!quot; riep de molenaar angstig, «ik mag, ik durf niel; niemand kan het doen dan Balph; want die is immers met een helm geboren.quot;

«Indien het aan een helm hapert,quot; zeide Perrol, «dan zal ik u er een van mijne ruiters opzetten, als wij de Hunnen-schans naderen, en gij behoelt er geen voet in le zetten; als ik die oude sterkte maar even rond kan rijden, dan ben ik voldaan.quot;

«Neen, edele Heer!quot; zeide de gids zuchtende, «ik ben aangenomen om u naar Apeldoorn te brengen, en dat zal ik doen, un zelfs over Uddel; maar naar de llunnen-schans breng ik niemand. Si. Pancras beware mij! ik laai liever mijn belooning in den loop.quot;

«Ik wil naar de llunnen-schans, kerel!quot; riep Perrol kwaadaardig, »en gij zult er mij brengen ; spreek niel legen, of ik laat u, bij St. Pancras!


-ocr page 247-

dien gij gedurig lastig vail mei uw lafhartig gepraat, het hart uit uw ellendig lijt snijden, en dal gaal zekerder dan de beziening 1) van de heks!quot; Tegelijkertijd vatte hij den molenaar, die zich van hel paard wilde laten glijden, hij zijn wambuis. »lla! Slimme Jasper?quot; riep Perrol, «dacht gij ons zoo van uw gezelschap te herooven 1 dat zullen wij wel verhinderen. Vooruil, Hogardo! hind mij dien schoft de handen op den rug, en gesp hein mei een riem aan Vidal vast.quot;

St. Pancras, sta hij ! edele Heer, genade !quot; riep de arme molenaar, die hijna niet spreken kun van angst, en sidderde, toen de ruiter zijne handen knevelde.

«Zwijg, Per initio!quot; schreeuwde Perrol, die hem zijn dolk onder den neus hield. «Ziel gij dit brok staal, laffe guit? Welnu! wijs mij den weg; maar klaag niet, of ik stool hel u tusschen de ribben, en nu regelrecht naar de Hunnen-schans, als gij uw leven liefhebl.quot;

De Slimme Jasper, die van te voren zoo spraakzaam was geweest, werd zoo onzacht tot zwijgen gebracht, dal alle opgeruimdheid hem verliet; hij begon nu eens recht na te denken, waarom hij zich gewillig, op hoop van een goede belooning, had lalen overhalen, om dien vreemdeling als gids le vergezellen; de bruine sombere Ironiën van de ruiters kwamen hem nu schrikverwekkend voor; alleen de knaap, op wiens paard hij zat, had nog een menschelijk aangezicht. Hij dacht aan vrouw en kinderen,aan den molen en zijne meelzakken,en op een middel om le ontsnappen ; maar zelfs de Slimme Jasper zag geen hoop op redding, en liij begon halfluid le bidden, hetgeen Perrol echter door den wind niet hooren kon, en waarin Vidal hem zeker niel wilde verhinderen.

De weg, dien zij nu volgden, en die, nadat zij hel dal, dat een soort van afscheiding tusschen de twee bosschen vormde, doorgereden waren, wederom sterk opwaarts loopende was geweest, liep nu weder over een meer gelijken grond, maar was altijd zeer moeilijk voor de paarden, en de uiterste behoedzaamheid werd vereischt, om hen op den natten glibberigen grond, die met bladeren en afgewaaide lakken als overdekt was, op de poolen Ie houden.

Perrol, die reeds éénmaal hel woord lot den molenaar gericht bad, doch die hem echter dooiden stormwind, en de aandacht waarmede hij bad, niet gehoord bad, gaf hem nu een slag met de

l) Het. booze oog.

band, en vroeg hem nogmaals, waar zij zich bevonden. (Jedwee gaf de molenaar hem lol antwoord, dal zij in het Speelder Bosch waren. De aanvoerder der Zwarte Bende scheen meer opgeruimd, sedert hij zich van den gids verzekerd had, daar bij vermoedde, dal de vrees voor zijn leven dezen zou verhinderen, hem van het spoor te leiden, en hij moedigde zijne ruiters, die, zonder te morren, achter hem reden, nu en dan aan, om hunne paarden goed in den hek te houden, en vooral niet langzamer te laten slappen. Men vond in dit bosch over het algemeen grooter hoornen dan in dal van Putten ; evenwel waren er veel plekken, die met jong hout beplant waren. Heeds tweemalen hadden zij mei groote moeite en tijdverlies het spoor moeten verlaten, en hun weg dwars door hel bosch nemen, omdat er hoornen over den weg heen waren gevallen, en hij herhaling hoorde men bel kraken der hoornen, die in bel bosch werden ontworteld, of van de takken, die er door den stormwind werden afgescheurd. Ofschoon de hoornen dor waren, zoo vermeerderden zij echter de duisternis, die, zooals Jasper reeds vermoed had, vroegtijdig een aanvang nam. Daar, waar denne-boomen stonden, was hel reeds donker, en het geruisch des winds in de hooge toppen herinnerde Perrol het geweld, dat de zee maakt, als hare onstuimige golven tegen een rotsachtig strand gebroken worden. Hierdoor was het misschien, en ook door den regen, die Vidal in het aangezicht werd gezweept, als hij hel hoofd recht ophield, dal deze, tol twee malen toe, voor zich uit op den kronkelenden weg iemand meende gezien le hebben, maar hel zich evenwel ontgaf.

Op een oogenhlik echter, dat hij weder voor zich uitzag, en de weg zoo nauw was, dal er tusschen zijn paard en het struikgewas ter wederzijde weinig ruimte overbleef, en juist toen hij een zwaren boom voorbijreed, die hoog hoven het andere geboomte uitstak, en reeds cenige zware takken verloren had, die over den weg lagen, begon het paard, dal hij bereed, op eens zoo hevig te steigeren, dat hij het tevergeefs de sporen in de zijden drukte en zich in den zadel wilde houden; want de hengst luisterde naar spoor noch teugel, ging op zijne achlerpoolen overeind staan, en dooide zwaarte van den molenaar medegesleept, viel Vidal met den gids Ier aarde. Indien Vidal aandachtig naar de borst van zijn lieren klepper gezien had, toen hij den ouden boom voorbijreed, dan zou hij zich over de ongehoorzaamheid van den hengst niel verwonderd, maar een puntig mes


-ocr page 248-

80

gezien hebben, dat op een slok gestoken, achter den slam uil le voorschijn kwam, en het paard in de linkerzijde van de borsl trol.

Perrol hield dadelijk slil, maar was niet weinig verwonderd, toen bij drie mensehen vóór zich op den grond zag liggen, terwijl hel paard steigerend den boschweg oprende; doch zijn verwondering nam spoedig een einde, loen bij gewaar werd, dal iemand, dien hij ecbler niet herkennen kon, met een mes den riem doorsneed, welke tien gids aan Vidal vasthield. De band aan zijn zwaard slaande, Irok bij bel uil de scheede; maar voordat hij zijn paard bad kunnen omwenden, dal vreesachtig vóór zijne poolen naar de drie menschen zag, die schenen le worstelen, len einde den man, die de oorzaak en bewerker van dit ongeluk scheen le zijn, met zijn zwaard in den rug ol' op hel hoofd Ie houwen, verdween deze achler den boom, Slimmen Jasper met zich in bel kreupelbosch sleepende ; en Vidal, die nu kon opstaan, ontving bijna den bouw, die voor een ander bestemd was. «Afgezeten, knapen! Per moid! grijpt hem,quot; schreeuwde Perrol luid, zoodat zelfs deTuimelaar zijn bevelduidelijk verstaan kon, en de ruiters wierpen zich uit den zadel, lieten hunne speren op den grond vallen, en snelden het bosch in; alleen Perrol bleef, en sloeg zijn paard met hel plat van hel zwaard, omdat bet niet spoedig genoeg aan zijn wil voldaan bad.

Hoeveel spoed de ruiters maakten, zoo was Vidal hen echter vóór, en bij vervolgde door bet kleine hout,dut tusschen het hooge geboomte stond, iemand, die voor hem vluchtte. Hij was vertoornd over belgeen gebeurd was, en wenscbte den gids terug te vinden. Ofschoon hij jong en sterk was, scheen degene dien hij vervolgde, niet minder vlug in bet loopen, en door struiken, over omgevallen hoornen, en ofschoon de wind hem belette de voetstappen van Jasper, of wie bet zijn mocht, te hooren, volgde bij met schrander beleid den vluchtende, die tevergeefs nu en dan van richting veranderde. Nog had bij hem niet gezien, of iets vernomen van de ruiters, die hij ver achter zich had gelaten ; hij versnelde nu zijn loop, zooveel maar immer mogelijk was, en eindelijk werd hij iemand gewaar, dien bij al dadelijk zag, dal Jasper niet was; maar bet zou misschien nog lang geduurd hebben, eer hij hem bad ingehaald, indien deze niet over den wortel van een boom gevallen was. Eer bij kon opstaan, was Vidal naast hem, en sliet hem met zijn voel weer ter neder, trok zijn zwaard en riep: «Zoo, onbeleefde schooier! zijl gij het geweest, die mij hij den weg hebt aangerand ?quot;

Zijn voet drukte den gevallene op den grond, die, vruchteloozc moeite doende om op le staan, gerust, doch ernstig nep: »Sla toe, man van Perrol! maar zeg mij eerst de hoeveelste grijsaard ik ben, dien gij vermoordt, dan zult gij ook bet recht hebben, om den bijnaam aan te nemen van de Itoode Hand !quot; en bij lachte schel en schaterend, zoodal bel door bel bosch klonk, terwijl een hond, die eenige schreden verder met een touw aan een boom was vastgemaakt, vergeelsche moeite deed om zich van dezen breidel te ontslaan.

Doch Vidal, die de grijze haren zag, welke, daar de muls was afgevallen, door den wind been en weder woeien, en vol dorre bladeren waren, slak zijn zwaard op, vatte den ouden man blij de hand, haalde zijn voet terug, en zeide, terwijl hij hem hielp opstaan; «Maar wat bad mijn ai m paard u gedaan, oude man ?quot; Ralph (want deze was het, die Slimmen Jasper verlost bad) legde zijn magere liiind op den schouder van den knaap, en wilde iels zeggen; maar deze riep: «Vlucht, oude ! en laat uw hond zwijgen ; want indien de ruiters u zagen, zouden zij geen medelijden beb-ben,quot; en verwijderde zich zoo snel mogelijk.

De oude schaapherder zag hem na, maakte Wolf los, die met zijne tanden moeite bad gedaan om het touw af le bijten, en vervolgde toen, na zijne muls opgezet te hebben, zijn weg dwars door het bosch.

Wat Vidal betreft, hij keerde zoo haastig mogelijk terug, allijd een weinig rechts afhoudende, en was zoo gelukkig, om spoediger dan bij verwacht had, op den weg te komen, welke de sporen droeg van kort te voren door een troep parrdenvolk bereden te zijn. Toen hij bij Perrol kwam, zeide hij, dat hij bet spoor van iemand, dien hij gevolgd had, was bijster geworden ; ook dc ruiters waren reeds, zonder den gids gevonden le hebben, teruggekeerd. Het paard van Vidal was reeds opgevangen en met een stuk boomzwam verbonden, en Perrol gelastte hem terstond op te zitten.

Kr bleef geen ander middel over, om uit het bosch tc komen, dan hun weg te vervolgen, en zwijgend reed Perrol vooruit. Hij meende ook dien Itidph herkend te hebben, van wien zijn gids, die zoo ter ongelegener ure ontsnapt was, hem ge-spoken had. Hij begreep niet, hoe zulk een oud man hen bier had kunnen volgen, ja zelfs in hinderlaag afwachten, en waarom bij belang scheen te hebben hem Ic dwarsboomen; het eerste liet zich nog verklaren door de kennis van voet- en bijpaden ; maar voor het laatste kon hij geen grond


-ocr page 249-

DE IIUNNEVSCIIANS.

81

vindon. Hel weer, dal eer erger dan beter werd, had Injim allen moed hij zijne ruiters en luinne paarden uitgedoofd; hunne wapenrokken heveilig-den hen weinig tegen de koude: de regen liep langs heini en harnas, en drong door de voegen van schouder- en dijstukken lot op hel lederen kleed, dat zij er onder droegen. Perrol alleen gaf den moed nog niet op, maar besloot zijn doel te hereiken, zonder zich door hel noodweer ol den ellendigen, ouden schaapherder te laten al-schrikken. Op de omgevallen booinen na, die zij hoe langer hoe meer vonden, bleef de weg alzoo hetzelfde; de ruiters en Perrol zelf, die meermalen gezworven hadden in groote bosschen en wouden, kenden het gevaar dal men loopl, om er in te verdwalen, als men het spoor bijster wordt, vooral in den nacht; en de duisternis nam hand over hand toe.

Toen Perrol eindelijk buiten het bosch geraakte, zonder dat één hunner een ongeluk overkomen was, kon hij reeds op de vlakte niels meer zien ; in het laatste uur hadden zij reeds vóór hunne paarden moeten loopen, om den weg te kunnen houden, en evenwel wist hij niet, of het die wel was, welken hij had behooren Ie volgen.

De hoop der ruiters, om hier ol daar een onderkomen te vinden, begon Ie herleven ; maar daarentegen verminderde het zelfvertrouwen van liuti aanvoerder, toen hij, bij het uitkomen van hel woud, de Hunnen-schans niet voor zich zag. Zoo ver de duisternis hem toeliet te zien, was hij op een heide, waarop eenige dorre distelen en struiken stonden, en de weg, dien zij tot hiertoe gevolgd hadden, scheen zich hier in de heide te verliezen ; alle hoop was dus voor hem verloren om dezen avond de heks te spreken, en hij moest zich gelukkig rekenen, als hij den geheclen nacht niel met zijne ruiters hier in den regen en de koude op de vlakte moest doorbrengen.

Hij stampte met den voet, dal het natie zand t'ii het water om hem heen deed spatten, en vervloekte de heks, zich zeiven, Maria en haar bruidegom ; maar hel kraken der booinen in hel woud en hel loeien van den stormwind door hel geboomte, overstemden de godslasteringen van den woesteling. Igt;e verholgen natuur sprak luider dan de stem van den menscb : Perrol zweeg. Daar niemand hunner meer van de ligging van hel land wist dan hij, kon hij noch bij Vidal, noch bij zijne ruiters eenig bericht inwinnen, en beval hij kortaf aan zijne

J. F. Oltmans, De Schaapherder. II.

mannen om op te slijgen. »Bij niijnheer Si. George en den satan! knapen!quot; riep hij woest, »ik gelast u de gelaatstrekken van dien ouden schaapherder in uwe gedachten te prenten ! Die mij lijding brengt van zijn dood, zal beloond worden, en herinnert mij, als ik er niel aan mocht denken, dat die molenaar ook niel vergeten wordt; ha! zoo slim zal Slimme Jasper het nog nooit gehad hchhen, als hij eens weder in onze handen is. Komt, jongens! nu voorwaarts, volgt mij, en zijl verdacht op de kuilen en diepten.quot;

Ken tijdlang reden zij voort; maar spoedig noodzaakte hen de stormwind weder af te zitten, te meer daar de heide met struiken begroeid en vol kuilen was, die met water gevuld waren. Te midden van een hevigen rukwind, hoorde men den val van een der ruiters, die met paard en al lei-aarde werd geworpen. Rogardo vloekte vreeselijk, terwijl zijn harnas knarste en hij zijn hengst dwong weder op te slaan. Een spoor, dal zij een half uur later ontdekten, maakte het gebruik der paarden weder mogelijk; doch meer wegen schenen elkander hier te kruisen, en op goed geluk moest men er één inslaan, met gevaar van misschien weder naar hel bosch teruggevoerd te worden. Zoo doolden zij in den duisteren nacht rond, zonder dal zij, waarheen zij ook zagen, eenig licht ontdekten ; maar het weer inoesl nog verschrikkelijker worden. Toen zij begonnen te vermoeden, dal zij tol nog toe op een hoogte hadden rondgedwaald, waarover de stormwind met woede heeuhlies, en het spoor, dat zij nu volgden, van de hoogte nederwaarls liep, doorkliefde eensklaps een bliksemstraal de lucht, en een hevige donderslag volgde dadelijk op het weerlicht. Van dal oogcnldik af scheen de lucht in vuur Ie slaan, en hel geratel van den donder veroorzaakte, dat de ruiters den stormwind niet mt'er hoorden.

Zoo wal aan de helling van de hoogte stond Perrol, Ie paard gezeten ; de roode pluim hing slap hij zijn helm neder; 'l was een vreemd schonw-spel, hem en zijne ruiters Ie zien, als het licht van den bliksem hen bij tusschenpoozen verlichtte. De punten der lansen schitterden in hel licht, en elk deel van hunne wapenrusting en hunne wapenen, elke uitdrukking van hun somber gelaat, was nu eens zichtbaar, dan weder zag men van menselu'n en paarden niels.

Op eens, nadat weder een hevige lichlslraal de vlakte en hel bosch verlicht had, welke achter hen lagen, zoowel als hel gehoomte, dat zich evenals een gordijn aan den gezichteinder op de hoogten ___^


-ocr page 250-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

achter de vlakte vertoonde, die vóór hen lag, giil IVrrol een schreeuw van vreugde, en rende met spoed tic hoogte al', gevolgd van de ruiters, die hij met een donderende slem gelaslle hem le volgen. Hij had namelijk, toen de vlakte onder hem verlicht werd twee plaatsen gezien, welke het lieht des hemels evenals een spiegel weerkaatsten, en hij hield het voor de meerljes.

Doch toen zij een eind weegs in de vlakte waren, begon het weerlichten op te houden, dal zoo goed den weg langs de glooiing van de hoogte voor hen had verlicht, en IVrrol moest weder in hel duister op goed gelukt voortrijden, zooveel mogelijk de richting volgende, waarin hij meende het water gezien te hebben.

Terwijl IVrrol met ongeduld naar een nieuwen bliksemstraal wachtte, om zijn weg daarnaar le regelen, stond zijn paard plotseling stil, en toen hij het de sporen gaf, sprong het voorwaarts; maar hij ontdekte nu, dal het tegen iets was aangereden, ofschoon hij niet hesellen kon, wat hel geweest was, daar het zoo weinig wederstand aan den schok geboden had; doch een jammerende stem liep : «lleere Jezus ! Maria! wees mij genadig! Si. Andreas! I)cwaar mij!quot;

Het bevreemdde IVrrol hier iemand aan le treffen ; maar het verheugde hem. Zijne ruiters vloekten van schrik en verbazing ; want een levend wezen, dal zij door de duisternis niet bekennen konden, drong met geweld tusschen hunne paarden door; doch de Tuimelaar steeg op bevel van IVrrol af, en riep hem toe: »Messirc ! ik heb hier een soort van mensch opgevischt, zonder haar op de kruin van zijn hoofd : het is een toovenaar of een priester, dien mijnheer satan ons toezendt om ons den weg te wijzen, of een goede engel om ons le bekeeren.quot;

»Om ons als gids te dienen !quot; riep IVrrol; »maar breng hem hier,quot; en hij vroeg, toen de Tuimelaar de gedaante bij hem bracht, welke hij nauwelijks zien kon, ofschoon zij naast zijn paard stond : »Wie zijl gij ?quot;

»lk ben een monnik uit de abdij Abdinckhol en onderkellenaar in hel Uilhof te Putten,quot; was het antwoord, »ik hid u ...quot;

»Wal doel gij hier?quot; viel IVrrol den sidderenden monnik harsch in de rede, en de onderkellenaar antwoordde bevend :

»l)oe geen leed aan een geestelijke, mijn zoon ! het zou u berouwen, en op uw sterfbed ..

»\\Tal doel gij hier, monnik1?quot; l iep IVrrol nogmaals.

«lieer!'' zeide de onderkellenaar, »ik hen Ie

Apeldoorn geweest,en dacht het heden nog tot Garderen te kunnen brengen ; maar ik ben verdwaald op de heide: gij hebt mij omgereden ; ik bid u laat mijn ezel opzoeken, en neem mij onder uwe bescherming.quot;

»(i ij woont dus te Puttenen weet hier den weg niet, domme paap !quot; riep IVrrol, »en denkt, dat ik mij zal bemoeien om uw ezel te zoeken, terwijl ik naar de Hunnen-schans zoek. Kom, onderkellenaar ! stap vooruit, en tracht uw ezel te vinden.quot;

»l)e Hunnen-schans I mijn zoon!quot; zeide de monnik met verbazing. »lloe! vreest gij niet, dat de toorn van den Almachtige op u nederdalen, en de bliksem uw hoofd verpletteren zal, als gij den voet in bet verblijf van de heks zet ?quot;

«Neen paap!quot; lachte IVrrol hoonend, «want mijn helm is sterk ; maar ik schrik voor het gezeur van een schijnheiligen monnik, die voor de verdoemde heks bezorgd is, omdat baar verblijl zijne abdij voordeel aanbrengt; daarom zwijg, en doe zooals ik wil. — Tuimelaar! sleep den beer onderkellenaar voort; maar houd hem goed vast.quot;

De monnik onderwierp zich en zuchtte, want hij wist, dat de beschuldiging tegen zijne abdij niel van allen grond ontbloot was, en hij gevoelde, dat alle tegenstand of vermanning vruchteloos zou zijn.

Eenigen tijd waren zij zoo voortgetrokken, toen Perrol gewaar werd, dat zijn paard over een kleinen heuvel was gereden. Nu kwamen hem die grafheuveltjes, waarvan pater van Broekhuijsen hem gesproken had, in de gedachte ; en hij was juist van zins den monnik te raadplegen, en dus den Tuimelaar te roepen, die hem vooruitging, maar dien hij door de duisternis niet zien kon, toen het lang gewenschte licht zich weder vertoonde.

«Daar is de Hunnen-schans!quot; riep Perrol verheugd, en de monnik, die de Schans, Perrol en de Zwarte Ruiters nu eerst te zien kreeg, jammerde; «Heilige Andreas! wees mij genadig en red mijne arme ziel!quot;

»/Vr Di oio! breng dien paap tot zwijgen!quot; schreeuwde Perrol, en men hoorde des ruiters ijzeren handschoen herhaalde malen met geweld nederkomen op den jammerenden onderkellenaar, wiens slem men weldra niet meer vernam; een week lichaam viel met een dollen dreun op de heide.

Het hoofd van de Zwarte Rende had de Hunnenschans gezien, even zooals men hem die beschreven had : een doodsch verblijf van dezelfde kleur


-ocr page 251-

DE IIUiN'NEN-SCHAiNS. 83

------L_

als de lieide. liet mecrljc had hij geheel kunneii zien, zoowel als het reusaehligc geboomle van hel Uddeler Hosch, helwelk zich aan de overzijde daarvan tot aan den oever uitstrekte. Ten spijt van storm en regen, de woestheid der landstreek, en zonder gids, had hij hel doel van zijn zoeken bereikt.

Hij stapte af, en heval aan zijne ruiters hetzelfde te doen ; en terwijl er van tijd tot tijd weder een hlikseinstraal door de lueht sehoot, ofschoon liet onweer zich scheen verwijderd te hehhen, trad hij naar de gracht. De Tuimelaar daalde op zijn hevel er in af; maar door den regen, en misschien door den hoogen stand van het meer, was de diepe gracht, waarvan men op eenigen afstand niets ontdekken kon, zoo vol water, dal de wal hier niet te heklimmen was : hij volgde dns de gracht totdat hij aan een der ingangen kwam. waarvan de pater item gesproken had. Hier ge-iastte hij zijn ruiters hem te wachten, en den paarden het brood te geven, en trad, alleen door Vidal gevolgd, de Schims binnen. Nieuwsgierig staarden zijne ruiters naar de aarden vesting; doch, zonder eenige verwondering of angst te laten blijken, zagen zij hem met zijn knaap in de diepe groef, die in den wal was, verdwijnen.

Perrol zag oplettend om zich heen, terwijl hij zacht lol Vidal sprak, en diens helm en wapenrok tegen dc zijne verwisselde. Als de bliksemstralen de Schans van binnen verlichtten, zag hij er niets in staan dan in het midden een ouden stam van een reusachligen boom, welke door den stormwind of door den bliksem verpletterd was. De wal was zoo boog, dal bij niets van de heide zien kon; alleen zag hij aan de achterzijde, waar bijna geen wal meer was, over bet meer op het I ddelcr Bosch, en hoorde bij den slorm doorbel iiooge geboomte huilen, en bet geklots van het water, dat door den wind nu en dan tot in dc Schans geworpen werd. De grond was bedekt met groote keisteenen, welke zeker uit de heide herwaarts gesleept waren. Perrol hield ze voor de overblijfselen van een oud gebouw, of dat zij Ier verdediging der sterkte hier bijccngebracbt waren. De grootte der sleenen deed hem, ofschoon sidderende van koude, nadenken over de reusachtige lichaamskracht der woeste bouwmeesters van dc Schans; maar hij zag noch de heks, noch eenig gebouw, waarin zij kon huisvesten.

Indien bij niet zooveel belang gesteld bad om baar te zien, en alleen de nieuwsgierigheid hem derwaarts gedreven bad, zou bij zich misschien spoedig, en zelfs tevreden dat de heks van dc llunncn-sehans zich niet vertoonde, verwijderd hebben ; want het was zoo eenzaam en akelig in de verluien werkplaats der Magyarcn, dat zelfs het hoofd der Zwarte Bende een oogenblik in twijfel stond, wat bij doen zou ; maar spoedig vermande bij zich, en vervolgde zijn weg langs den wal, en voorts langs dc waterzijde, waar nog eenige palen zichtbaar waren.

Eindelijk zag bij in den hoek van den wal, die ter wederzijde nog een klein eind weegs langs liet water liep, een verhevenheid, die wel bet hol van de heks zijn kon; en inderdaad hij stond weldra voor een soort van verblijf, dat aan twee kanten tegen den wal steunde, en met een dak van zoden bedekt was. Het water stroomde er langs neder, en de lage ronde muur was van dezelfde soort van sleenen samengesteld, welke in dc Schans lagen. Perrol sloeg de band aan bet gevest van zijn dolk ; daarna wees bij op de deur, en Vidal, die was blijven staan, naderde schoorvoetende, klopte aan de leenen horde, die den ingang sloot, en riep; «Doe open, wijze vrouw ! ik heb uw raad noodig.quot; Maar zij hoorden niets in bel bol; slechts de wind, bet vallen van den regen en bet steunen der heen en weder buigende booinen van bet woud deden zich hooren.

Daarom vatte Perrol een keisteen op, en sloeg er mede tegen den muur, dat bet vuur er uitsprong. De heks werd zeker bevreesd, dal hare woning zou invallen ; want een krijsehende stem riep nu van hinnen: »ls de meester daar? ik wacht hem.quot; Maar toen Vidal voelde dal de deur van binnen was vastgemaakt, riep hij nog eens luid : «Wijze vrouw ! doe open, ik heb uw raad noodig.quot;

De lange deur werd nu inderdaad geopend, en huiverend trad Vidal binnen, gevolgd door Perrol. De heks lachte, toen zij binnentraden, en lichtte ben in het aangezicht met een stuk brandend kienhout; zij sloot de deur weder, en liet er een ouden lap over heen vallen, die zeker oorzaak geweest was, dat Perrol buiten niets had kunnen zien van bet vuur, dal op een grooten steen brandde. Hel hol was bijna geheel met rook gevuld, die alleen door eenige openingen van hel dak kon ontsnappen, maar door welke hel hemelwater daarentegen ook naar binnen kwam. Hel hol was ruimer dan zij verwacht hadden, omdat het eenigs-zins in den wal inliep ; en Perrol kon er gemakkelijk in slaan, daar het eenige voeten in den grond gegraven was ; zoodat de muur in de hut


-ocr page 252-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

SI

henodcii uil aarde en hoven uil steen beslonil. Zij zagen er niets dan eenige visschen, die, aan twijgen gestoken, aan liet dak hingen, quot;waarlusschen ook een aantal gedroogde slangen en adders waren, die door den tocht heen en weder bewogen werden, eenige potten en een paar groote steenen, welke misschien voor tale! en stoel dienden, en in een hoek lag een hoop lompen, waarop waarschijnlijk de heks sliep. Hel eenige levende wezen, dal zij buiten de kol te zien kregen, was een raaf, die bedaard heen en weder huppelde.

Hel vuur was hun zoo welkom, dal zij er naar toe traden, zoodra zij een blik om zich heen geworpen hadden. De heks, die de deur gesloten had, naderde hen nu, en vroeg spottend: «Wal zoekl gij hier? moet gij kruiden, die hel leven verkorten of verlengen ? Spreekt! Of wilt gij in de toekomst zien ?quot;

Vidal zweeg eerst, maar zeide toen, terwijl angst en verlegenheid in zijn stem te bemerken waren : «Neen, vrouw ! ik kom noch om het eene, noch om het andere; maar....quot;

«Maar wat dan?quot; schreeuwde hel wijf. »Weel gij wel, wat gij gewaagd hebt met hier te komen ? Kent gij de heks van de Hunnen-schans niet ?quot; Zij schudde de roode kap, die haar gelaal verborg achterwaarts, en sprong om het vuur, nu en dan voor den ontstelden knaap stil staande, en dan lachte zij weder en vervolgde haar wild gespring.

Toen stiel Perrol, wien dit begon te vervelen, en die zijn wapenrok hoog had dichtgehaald, zoodal zijn gelaal bijna geheel verborgen was, Vidal aan, en zeide zacht, doch kortal: «Heer ! de vrouw verlangt Ie weten, wat gij begeert?quot;

Maar juist toen Vidal wilde spreken, riep het wijf gebiedend: «Zwijg! Als de heer spreekt, moet de knaap zwijgen.quot; Hierna lachte zij helsch, rukle Vidal den helm van het hoofd, wierp hem neder, en vervolgde: «Een draagt er maar een pluim : hel is de heer; maar gij zijl het niet. — Heer! wat verlangt gij van mij!quot; vroeg zij, en bleef voor Perrol slaan, dien zij vorschend aanzag.

«Wat ik verlang, heks!quot; riep Perrol barsch, die besloot zelf te spreken, daar Vidal zijne bevelen door den angst scheen vergelen Ie hebben; maar eer hij vervolgen kon, gaf het wijf een luiden schreeuw, en viel op den grond. Zij spartelde in het begin met handen en voeten, en zou misschien in brand geraakt zijn ; want hare oude zwart lakensche kleeding was op hel punt om in het vuur Ie geraken, maar Perrol schoof met de ij/eren sclieede van zijn zwaard hel brandende houl wal ter zijde. Doch toen de heks eindelijk roerloos bleef liggen, verloor hij zijn geduld en riep: »()p! op! heks! ik breng u geld; maar maak een einde aan dal kinderspel, dal mei mij niet noodig is,quot; en stiel haar vrij onzacht met de punt van zijne laars iti de zijde.

Maar nog verroerde zij zich niet; het was een vreemd schouwspel, de twee ruiters met verbazing of vrees te zien staren op de heks, die inééngekromd voor hel vuur lag. Men kon geen menschelijke gedaante aan haar erkennen, en zag niets dan een dorre hand of een uilgeleerden arm en eenige verwarde haarlokken uil een hoop vuil zwart laten le voorschijn komen, dat geheel met zand en slijk overdekt was ; want het water, dal in de hul binnendrong, had den anders vrij harden grond in een soort van slijkmassa veranderd. Toen Perrol, die zijn geduld verloor, evenwel opnieuw en nu met geweld en op goed geluk, tegen deze onbeweeglijke massa aanschopte, terwijl hij riep: «Sta op, heks I of, bij den satan ! ik zal u mei mijn dolk belezen,quot; toen begon het leven, zoo hel scheen, in liet wijl terug te keeren. Zij kroop, of liever rolde, om het vuur heen en langs Vidal, die met afschuw teniglrad ; haar hoofd kwam nu weder te voorschijn, en de knaap was eenigszins geruster, toen liij haar herkende : hij had gevreesd, dat uil den bal, welke langs hem heen was gerold, een akelig gedrocht, misschien de duivel zelf wel, zon le voorschijn gekomen zijn.

De heks zal bij den haardsteen, zij scheen zich te bezinnen ; want zij staarde, haar hoofd met hare handen ondersteunende en mei hare ellebogen op hare knieën rustende, in bel vuur, terwijl de raai met haar bek de vederen uil de roode pluim trok. Spoedig echter veranderde het wijl van houding; want zij had hare heenen kruiselings naar zich toegehaald, en stond snel op. Zij had een slok, die naast hel vuur gelegen had, in de hand ; hare grijze en zwarte, lange haren hingen, daar haar kap was afgevallen, los en wild langs haar borst en schouders; de opgeschorte mouwen van haar zwart kleed bedekten nauwelijks hare armen lot aan den elleboog. Geheel door het vuur verlicht, ontging geen enkele trek van haar gelaal, geene uitdrukking van haar rollend oog aan hare bezoekers ; het gellikker der vlam en de opstijgende rook gaven iets duivelscli aan hel wijf. Vidal ontstelde, en zelfs de aanvoerder der Zwarte Bende deed een schrede achterwaarts, toen zij hare hand met den stok, door den rook en hoven de vlam, naar Perrol uitstrekte, en terwijl huiten de storm-


-ocr page 253-

DE HUNINEN-SCHANS.

85

wind huilde en de donder ratelde, gillend uilriep : «Perrol! — Perrol! — wat zoekt gij in de Hun-nen-sclians ?quot;

Het was nn niet meer hetzelfde wijf, dal hen laehend ontvangen had, en daarna was nederge-vallen, alsof zij van den duivel bezeten ware, hetgeen Perrol voor een staaltje der armzalige kunst-grepen had aangezien, waarmede zij den domuien herders vrees aanjoeg, en waardoor zij voor een loovenares doorging; neen ! zij had nu een geheel andere en meer schrikwekkende gedaante aangenomen; en zoo hij al niet geloofde aan hare macht, zoo gevoelde hij zich toch door een onwillekeurige huivering aangegrepen, toen de heks, tlic hij nimmer gezien had, en die waarschijnlijk zelden of nooil de omstreken van de Schans verliet, zijn naam noemde. Hij zag met woede en verbazing naar de heks. die aan de andere xijde van het vuur stond, en een antwoord scheen te wachten, en kon zich niet verzadigen met het aanschouwen van liel bruine en gerimpelde gelaat, dal tusschen het verwilderde haar te voorschijn kwam, en hetwelk door een helschen spotlust bezield scheen.

Nu riep de heks nog eens: »Wat doet gij in de Schans ? Perrol! Perr.. . o .. I!quot; de laatste lettergreep van zijn naam, bijna even lang aanhoudende, als het geluid van den laalsten donderslag, die gevallen was, loen zij sprak.

Hel hoofd der Zwarte Bende kreeg door de nildnikking van helsche vreugde, welke in den loon van die slem lag, zijn tegenwoordigheid van geest terug; en terwijl hij het vttur naderde, zoodat de slok van de heks zijn borstharnas bijna raakte, zeidc hij onbevreesd: »Gij schijnt genoegen Ie vinden, tooverkol! om dien naam uil Ie spreken, maar bedenk, dat het u het leven zon kunnen kosten, dat gij hem kent.quot;

Hier werd hij verhinderd Ic vervolgen, omdat het wijf schaterend van lachen uitriep: «Perrol! Perrol! ik weel hel!quot;

Toen zij zweeg, liel hij zich door haar gelach niel afschrikken; maar schreeuwde driflig : «licks! lach niet, maar noem ook zijn naam. Per moid! wie is hij?quot; Hij legde hierop zijne hand op den schouder van Vidal, en noodzaakte den knaap om nader bij het vuur Ie treden.

De heks wierp echter geen enkelen blik op den bevenden knaap, maar zeide ernstig : «Alleen hem, die mij opzoekt, dien noemt de meester mij; eerst den heer en dan den knecht. — Perrol? wal zoekl gij in de Schans ?quot;

«Ha! hal tooverkol,quot; lachte Perrol mei verachting ; «dacht ik hel niel, dat gij slechts een ellendige bedriegster waart! maar, bij mijnheer Si. George I dat gij niet weel, dal moogl gij niel zeggen.quot;

»En wat ik weel, mag dal gezegd worden, aanvoerder der Zwarte Bende ?quot; vroeg de heks wild lachende, en trad naar hem toe, alsof zij door hel vuur heensprong: en loen Perrol, die op deze nabijheid niel gesteld scheen, leruglrad, riep zij; »Hc! he! waarvoor zijl gij bang, dappere Heer!quot; zij naderde hem weder; maar hij braehl de hand aan zijn dolk, en riep : «Terug, vervloekle heks! of, voor den duivel! ik jaag u dil staal in den buik.quot;

«Is de duivel ook uw meesier, ha ! ha ;quot; riep de heks ijlhoofdig lachende; «wel zoo, Zwarle Huiler! dal is goed, dan hebben wij denzelfden heer. Maar geef mij uwe hand, als gij niel bang zijl, opdat ik zie, wal gij begeerl.quot; Toen Perrol echter niet geneigd scheen om zijne hand Ie geven, riep zij : «Perrol is bevreesd ! Het bendeboofd durfl zijn hand niel geven !quot; en zij draaide wild lachende in hel rond.

Hierop trok Perrol, die zelfs hier den schijn niet wilde geven, alsof hij iets vreesde, zijn handschoen uil, slak haar zijne linkerhand toe, en zeide nijdig: «Daar, heks! daar is mijne hand; zie er uil, hoelang gij nog in den ketel leven zuil ; wanl. Per moio! gekookt zuil gij worden.quot;

»lla!quot; riep de heks, «de meester is heeler dan water, en water brandt niel. Maar de andere hand, Perrol! die moei ik zien, daar kan ik alleen in lezen,quot; eindigde zij, hel hoofd schuddende. Perrol trok zijn hand, die blank en goed gespierd was, lenig en zijn handschoen weder aan.

«De andere hand, Perrol!quot; schreeuwde hel wijf, loen hij geen bewijs gaf, dal hij ook zijn rechlcr-hand wilde ontblooten.

«Neen, heks !quot; riep Perrol, «gij zuil haar nimmer zien.quot;

«Is zij dan ook rood zooals de mijne?quot; zeidc het wijf loen, schamper lachende. «Eilieve, Heer! zie deze schoone hand, zie hoe fraai!quot; en zij slak hare vuile, dorre en mei roode vlekken bedekle hand naar hem uil,en hield haar voor zijn aangezichl.

«Zwijg, tooverkol!quot; riep Perrol, «zwijg! ol mijn dolk zal u tot zwijgen brengen ; of denkt gij, dal ik hier ben gekomen, om evenals een ellendige boer uwe spotternij aan te hooren ? uit mijne rechterhand zoudt gij evenmin iels kunnen zien, als uil mijne linker.quot;

«Ik wil die hand toch zien — en haar vragen aan den meester,quot; zeide de heks langzaam en zich


-ocr page 254-

bedenkende; »maar zelfs zonder dat, zie ik loeh alles door den fffPsl.quot; Zij braeht nu hare hand aan het hool'd, strekte daarna hare rechter naaiden grond uil, ten einde eenige teekens met den slok in den milten grond om den haardsteen te maken, en zeide ernstig, toen zij weer achter het vuur stond ; «Wilt jiij dan liever spreken over hetgeen gehemd is, Pcrrol ? — lla ! hij mijn meester zijn reeds een aantal Zwarte Huilers hij elkander ; die branden reeds; de aanvoerder nog niet ; doch iiij moet ook branden, en — die lijd is nabij !quot; .Nu noemde zij versciiillende vreemde namen van menschen ol' steden op, hij elke eene aanmerking voegende; en ofschoon zij zacht en onverstaanbaar sprak, scheen Pcrrol haar zeer goed Ie begrijpen ; want de verbazing en schrik stonden op zijn verwilderd gelaat Ie lezen.

»Ha! hal dal was nogal aardig,quot; vervolgde zij duidelijker, zonder zich aan hem Ie sloren, »dc jonkvrouw uil de legerplaats gejaagd met al die andere lichte vrouwen ; maar Pcrrol had haar niel getrouwd, en dan die aardige jonkman, haar broeder, — Valhcni, niel waar? Ha! ha! die Ho-mei nsche held werd hetooverd door dien zwarten loovenaar. — He! zeg, Pcrrol! doel gij niel wal aan de kunst ?

«Zwijg voor den satan! — Wijl! wie zijl gij?quot; riep deze verwoed, en trad naar haar loc, de hand aan zijn dolk houdende; doch toen zij zonder eenigen angst te verraden, hein zag naderen, en weder luid en half zinneloos lachte, toen hij vóór haar stond, scheen hij Ie twijfelen aan hetgeen hij gehoord had, en wierp nu eens een onderzoekenden ol' bevreesden, dan weder een wraakzuchligen en ijzingwekkenden lilik op het gerimpelde gelaat en hel vuurschietende oog van de heks.

Hel zij deze eenig gevaar ducliUe, of dal hare ge-dachlen weder op iels anders gevestigd werden, zij vroeg nog eens, doch nu bedaard: «Pcrrol! wal zoekt gij in de Schans ?quot;

«Wal ik zoek?quot; herhaalde deze, die elk woord dal zij sprak met de grootste aandacht scheen op Ie vangen, en sliet daarna zijn dolk geheel in de scheede terug, terwijl hij bimiensmouds bromde: «Uw bloed, vervloek! beesl! maar dal zal naderhand komen.quot; En bij vervolgde luid: «Wat ik zoek, heks? iets, dal zeer gemakkelijk legeven is, en dal ik met veel geld betalen wil. Ik moei een minnedrank hebben, welke haar, die hem drinkt, voor altijd — ik wil' zeggen tol aan haar dood — aan mij verbindt. Let wel! een drank, die haar voor een oogenblik, van wellust dronken, in mijne

armen doel vallen, baat mij niets, neen! de drank moet nimmer zijn kracht verliezen. Maak dus spoed en verzuim geen tijd.quot;

«Pcrrol is dan verliefd !quot; zeide de heks langzaam, «maar men wil niets van zijne liefde welen. He ! wilt gij zelf een drank drinken, lieve Heer! die ii op mij verzot maakt ? ha! ha! De heks van de ilumien-schans en de aanvoerder der Zwarte Bende! een lief paar!quot; en zij lachte, dat zij schaterde.

«Wijf!quot; schreeuwde Pcrrol haar toe : «Kunl gij zulk een drank maken als ik verlang?quot;

«Ja ! — Hoe heet hel liefje ?quot; antwoordde de heks, en zag hem vorscbend aan ; maar hij riep: »l)cn naam? indien gij alles weet, behoef ik u dien Jiicl le zeggen;quot; en toen zij mei bel hoofd knikte, vervolgde bij: «Doch spoedig, heks! ziehier hel geld; maar als de drank niet deugt, dan ...quot;

«Dan zal ik weer een nieuwen gereed maken,quot; \ viel zij hem gillend in de rede, en scheurde hem i het geld, dal in ecu zakje was, uil de handen. «Maar hebt gij ook haar medegebracht ? — Goed 1 | geef mij dan ook een dier zwarte haarlokken, 1 welke loch den tijd niel zullen hebben om grijs Ie [ worden. quot; Zij wees naar zijn hoofd, en grijnsde hem aan.

Pcrrol voldeed aan helgcen zij vroeg; zij bezag, terwijl hij den dolk opstak, waarmede hij zich een haarlok had afgesneden, bedaard bet blonde haar, dat naast het zwarle op hare hand lag, vervolgens trad zij naar een hoek van haar verblijf, | nam een aarden pol, eu zette dien op hel vuur.

Vidal had wel met vrees geluisterd, toen bet j wijf met zijn heer sprak, ofschoon hij mocilc had ? om hare vreemde spraak le verstaan; maar even- ■ wel trof hem de stille, die nu in hel hol heerschle; j le meer daar het noodweer builen nog steeds si-aanhield. Het verschrikkelijkste oogenblik, de be- | rciding van den tooverdrank, zou nu aanvangen, | en alsof de raaf ook deelnam aan deze helschc I bewerking, zoo naderde zij al meer en meer bel ; vuur, starende op den pot. Vidal trad altijd bevreesd terug, als hel zwarte dier, dal meestal kwaadaardig met de vlerken sloeg, langs hem heen huppelde; want bij twijfelde niet, of bel was de duivel zelf; hij had immers gezien, dal het heest allijd stil slond en luisterde, als de heks sprak.

Ook Pcrrol scheen deze akelige stille niel le bevallen ; maar stouter dan zijn knaap, zeide bij: «Gij doet wel om le beginnen, en als de drank goed is, zal ik spoedig iemand anders herwaarts zenden, die ook vruchteloos bemint.quot; De heks scheen


-ocr page 255-

Toen liet vocht, dat in den pot was, kookte, wierp zij er van tijd lot tijd eenige kruiden in, die zij in de linkerhand hield, vervolgens roerde zij met haar slok het kooksel om, en danste om hel vuur, terwijl zij op een vreemde wijs eenige eentonige woorden mompelde.

Bladz. 87, deel II.

-ocr page 256-
-ocr page 257-

DK IHINNBN-SCIIANS.

87

hem evenwel niet te hooren, maar /ag niet aan dacht naar den pot, waarin misschien water was ; want er scheen een geraas uil te komen, toen zij hel vuur met haar slok oprakelde, en eenig nieuw hout op den steen wierp.

«Uw vriend de onderkellennar ligt huilen de Schans, heks!quot; vervolgde hij, gemaakt lachende. »Als gij eens met den satan hreken will, dan zal die monnik u wel een middel aan de hand geven, indien mijne ruiters hem ten minste niel doodgeslagen hehhen.quot; Maar de heks zweeg nog altijd, en toen hij weder iets wiIde zeggen, riep zij wild : «Zwijg! zwijg! de meester is nabij. Meester! meester! de drank zal koken.quot; Zij scheen geheel vervuld met hetgeen zij vemclilte, en lelie niel op het gehuil van den wind of het ratelen van den donder. Perrol zag echter plotseling om, ofschoon het bedrijf van hel wijf hem eenige helangslelling inboezemde; want hij hoorde een steen uil den muur in het hol vallen, en vreesde, dat hel wrakke dak naar beneden zou komen ; doch hetgeen de heks verrichtte, deed hem weder naar het vuur zien.

Toen hel vocht, dat in den pot was, kookte, wierp zij er van lijd tol lijd eenige kruiden in, die zij in de linkerhand hield ; vervolgons roerde /ij met haar slok het kooksel om, en danste om het vuur, terwijl zij op een vreemde wijs eenige eentonige woorden mompelde. Zij hield telkens stil om weder kruiden iu den pol Ie werpen, en hervatte daarna haar wild springen om den haardsteen.

Perrol zag mei verwondering naar hel wijf, wier gelaat dikwijls verborgen was achter hare lange haren, die grijs en zwart waren, lol aan haar middel reikten, en wild om haar heen vlogen, als zij nu en dan snel ronddraaide. Vidal, die bevreesd was, om door Imar slok of hare haren aangeraakt Ie worden, was zooveel mogelijk ach-leiuil getreden ; maar zijn schrik vermeerderde niel weinig, toen hij voor liet gal, dal door hel uil vallen van den steen gemaakt was, het aange-zielil van een mensch meende te zien, die in de hul zag; en eenige oogenblikken daarna rezen zijne haren te berge; wanl toen hij weder omzag, zag hij er den kop van een weerwolf doorsteken, wiens oogen evenals vuuihnllen schitterden, en verschrikt wendde hij hel gelaal naar een andere zijde.

Perrol had gezien, dal de heks, toen hare kruiden op waren, de haarlokken in een lapje gewikkeld en mede in den pot geworpen had, terwijl zij den drank omroerde, en liallluid iets riep, waaronder hij, lot zijne verbazing, den naam van Maria en den zijnen meende te hooren ; maar bij kon liijna niels verder verslaan; want zij hervatte haar vreemd gehuppel om den steen, en hel noodweder hield aan.

Tot geen geringe vreugde van Perrol en Vidal, scheen de minnedrank eindelijk gereed ; want hel wijl staakte op eenmaal haar gedans, juist toen men, tusschcn het loeien van den wind, huilen de hul een gehuil als dal van een wolf hoorde en zij nam den pot van het vuur.

»ls de drank gereed?quot; vroeg Perrol, terwijl hij een llcschje uil zijn beurs te voorschijn haalde: maar zonder te anlwoorden, wees zij gebiedend op den steen, die tol lal'cl diende, en toen hij er zwijgend op gezel had, naderde zij en schonk er haar drank in over, waarna zij den pol, mei hetgeen er nog was ingehleven, in hel vuur wierp, liet daarin vallende vocht deed den rook verdub-helen, en juist toen Perrol hel llcschje, dat hij dichlslople, legen de vlam hield, en den hruin-achligen drank bezag, sprong de heks, schel lachende, op den haardsteen en schopte het vuur er van af. Het ging voor hel grootste gedeelte op den natiën grond uil, en zij schreeuwde wild : »Daiik meester! dank! de drank is hereid, de kruiden bebhen gekookl, liet vuur brandt niel meer!quot;

»Zal de drank nu goed zijn, heks! en werken, zooals ik het verlangd heh?quot; vroeg Perrol, die haar nog Hauw zien kon.

».la!quot; riep zij, »dc meester heeft hem zien koken.quot;

»Want anders, verdoemde too verkol!quot; vervolgde hij, «zullen al uwe duivelskunsten u niel beveiligen. Perrol zal zich herinneren, dal gij hem bedrogen hebt.quot;

«Kn de meesier ook ! en de heks van de Hunnenschans ook, Perrol!quot; hernam zij, wraakgierig lachende; en ofschoon hij haar bijna niet meer zien kon, zoo trof hem de loon, waarop zij deze woorden uitsprak. Hij herinnerde zich, hoe zij hem gekend bad, hoe zij den naam van de docli-ler des smids bad genoemd, hoe zij van menschen gesproken had, die hij aan zijne driften had opgeofferd, namen genoemd had van ongelukkigcn, wier bloedige scbimmen, ofschoon zelden, zich toch wel eens voor zijn oog vertoond hadden, en hij stond in beraad wal te doen.

Reeds verliet zijn dolk de scheede, en de linkerhand vooruilslekende, tastte hij in den rook en den damp naar de heks, die hij zoo even nog meende gezien te hebben. Toen hij echter niet den voel tegen den haardsteen stiel, werd hij


-ocr page 258-

88

haar no|? niet gewaar, en evenwel hoorde li ij haar gelach ; doch hij kon niet hemerken, in welken hoek zij zich verborgen had. Vidal, wien het in het hol, mei rook opgevuld, te eng werd, had in dien tusschenlijd den ouden lap voor den ingang weggetrokken, de deur opengetrapt en was naar huilen getreden. Perrol volgde hem werktuigelijk, terwijl hij zijn dolk opstak. Toen hij ook nil het hol gekropen was, hoorde hij hel wijf zijn naam noemen, en zag door de lage deur, dat zij weder in het midden van de hut sehcen te slaan, blazende op een stuk glimmend houl; wanl hij onldekte haar gerimpeld gelaal en wild blikkende oogen, die nu eens zichtbaar waren en dan weder verdwenen.

[Nog nam hij den helm niet aan, dien Vidal hem voorhield, en was bcsluilloos; maar heizij hel akelige van den nacht en hel weder, of een geheime vrees voor het w ijf hem lerughield, of dal hij voornam haar nog eens Ie bezoeken, en dan te dwingen hem te zeggen, door welke macht zij alles wist, en haar vreeselijk Ie slrad'en, indien de drank niet goed werd bevonden, hij nam eindelijk den helm en mantel aan, en zeide. lol Vidal;

»Hij mijnheer St. George! indien gij u even ellendig in hel veld gedroegl, als in dit hol, dan zou elk oud wijf voorlaan mij als knaap kunnen dienen.quot; Hierop werd hij door hel g,van het wijf gestoord, en hij mompelde, terwijl hij zich verwijderde: ».la, lach, verdoemde heks! Per ttioio! Perrol zal ook hu hen. Door een enkelen dolkslool te sterven, zou een te gemakkelijk einde zijn voor de tooverkol, die door zulke vrome monniken in waarde wordt gehouden !

Terwijl zij de Schans verlieten meende Vidal in den uilgang, welke hel naast aan de hut grensde, een lange gedaante te zien slaan, toen hel weer-lichl de Schans verlicblte; maar hij zeide niets aan zijn meesier; ook vermoedde hij, dal het misschien een der ruiters was. Kvenwel slonden dezen allen bij elkander, ruslende op hunne lansen, en gaven een luiden kreel van vreugde, loen zij hun aanvoerder eindelijk nil de doodsche Schans zagen Ireden. Meuwsgierig zagen zij van Ier zijde naar hem om, loen de vlakte verlicht werd ; maar niemand durfde iels vragen. Menschen en paarden waren in een akeligen loesland ; niels was er aan hen, of bel was druipnat, en het vooruitzicht gaf geene hoop op beter.

•Zit op, mannen! en ziel uil of gij ook hel spoor kunl vinden, dal. links af, langs hot meer loopt,quot; gebood Perrol, die, voordat hij te paard steeg, onderzocht of hij het fleschje met den minnedrank wel goed bezorgd had. Spoediger dan hij verwacht had, riep de Tuimelaar, die Ie voet vóór zijn paard ging, dal hij een weg gevonden had, die door wagens scheen hereden geweest Ie zijn, en Perrol gelaslle, dal men dien zou volgen.

Bedaard zat hij op zijn hengsl, en scheen nog den kouden regen, noch den guren wind te voelen, die hem opnieuw aandeed, nadat hij zich in het hol hij hel vuur van de heks gewarmd had ; hij kende zijn onmacht legen de worsteling der ele-menlen. Toen zij bezijden de Hunnen-schans den weg vervolgden, die geheel blank van den regen stond, verhief zich een verschrikkelijk geschreeuw in de Schans. De Tuimelaar stond slil, en Perrol en zijne ruiters hielden ook hunne paarden staande; want niettcgenslaande het gehuil van den wind in hel hooge geboomte, dat weldra de oude sterkte en het meer aan hun oog zou onttrekken, klonk een schalcrcnd gelach over de heide. De ruiters staarden met schrik naar de plaats, vanwaar bet geluid nu en dan kwam.

Perrol wilde juist (want hij herkende de slem van de heks) hevel geven, om voort le rijden, loen het weerlicht over de vlakte flikkerde, en hel water, het woud en de Schans veiTichlle, en een uitroep van schrik ontsnapte aan de van koude klappertandende monden der Zwarte Huilers ; want zij zagen een menschelijke gedaante, die in een liggende houding door een onkenbaar wezen snel boven over den wal werd rondgedragen. Toen een nieuwe bliksemstraal de duisternis weder voor een oogenhlik deed verdwijnen, zag Perrol, dal de heks nog altijd mei het mensch, hetwelk zij hoven haar hoofd of op hare schouders scheen le dragen, pijlsnel over den wal van de Hunnen schans voortholde, en nu en dan voor een oogenhlik uit het oog verdween, als zij langs hel water ging of in de diepte van de ingangen moest afdalen.

«Voorwaarts, mannen!quot; gebood Perrol, die zelf met stomme verbazing dit schouwspel had aangezien. De Tuimelaar vervolgde zijn weg, en toen hij het boseh bereikte, waardoor het spoor liep, en Perrol een laatslcn blik naar de verblijfplaats der Magyaren wierp, scheen de heks de Schans le verlaten; want men hoorde hare helsche slemzich over de heide in de richling van het (ioden-mecrlje verwijderen, en zelfs Perrol was verheugd, toen alleen het geluid van den storm, en het nederval-len der lakken en de koude regen hem in zijne overdenkingen sloorden.


-ocr page 259-

89

. Dc nacht was reeds ver gevorderd, toen Perrol eindelijk met zijne afgematte ruilers en paarden een menschelijkc woning bereiklo; want zij hadden liet geluk geiiad den weg, die hoe langer hoe meer opwaarts liep, niet Ie verliezen, en Perrol bevond zich, zooals hij ook reeds vermoed had, loen hij de richting van het spoor naging, aan den ingang van liet dorp Garderen.

Tevergeefs echter klopte men aan bel eerste huis of op de schuren, die daarnaast sloiulen ; de bewoners waren er zeker niet op gesteld in zulk een nacht den troep vreemde ruiters, die voor hunne woning had stilgehouden, onder dak te nemen ; maar zij hadden misschien niet berekend, dal de vreemde krijgslieden zelden gewoon waren het cigendomsrcclit te eerbiedigen. «Werp de deur neder!quot; gebood iemand, en weldra viel de deur verbrijzeld in hel huis, en eer er een half uur ver-loopen was, waren de paarden behoorlijk verzorgd, hel spek, dal uit den schoorslcen gelicht was,

(had den ruiters goed gesmaakt, met wie Perrol hel gevonden brood gedeeld had, en zij lagen om hel vuur Ie slapen, hetwelk zoo goed van groole blokken hout voorzien was, dal de woning groot gevaar liep in brand te geraken. Wal den aanvoerder der Zwarte Bende betreft, deze had zijn harnas en zijne kleederen uitgclrokken, en een lakenschen, met lammervellen gevoerden mantel van den boer, die zijn woning oiilvlucht was, omgeslagen, terwijl zijne klecderen naast den schoorsteen droogden. Hij zal in den eenigeu stoel, die in de woning gevonden werd, en warmde zijne verkleumde leden hij het vuur; nu eens zag hij op zijne slapende ruiters, of luisterde naar de voetstappen van Hogardo, die in dc gang de wacht hield ; dan weder staarde hij in de vlam, en zijn blik verried, dal deze akelige tocht hem niet lol inkeer had gebracht, of van zijne liooze voornemens had doen afzien, neen, hem zelfs nieuwe voorwerpen had doen kennen, die zijne wraakzuchtige gedachlen bezighielden. Hij lachte, toen hij zieli voorstelde, welke gezielilen de kellenaar zou zeilen, als hij met zijne benden de pachtgelden van de abdij kwam alhalen, en wat de looverkol zou zeggen, als l'roccard, indien deze nog leefde, haar onder handen had. Een oogenblik daarna kreeg hij het fleschje uil zijn beurs, en beschouwde, kwaadaardig lachende, den Iroehelen drank legen de vlam van het vuur.had den ruiters goed gesmaakt, met wie Perrol hel gevonden brood gedeeld had, en zij lagen om hel vuur Ie slapen, hetwelk zoo goed van groole blokken hout voorzien was, dal de woning groot gevaar liep in brand te geraken. Wal den aanvoerder der Zwarte Bende betreft, deze had zijn harnas en zijne kleederen uitgclrokken, en een lakenschen, met lammervellen gevoerden mantel van den boer, die zijn woning oiilvlucht was, omgeslagen, terwijl zijne klecderen naast den schoorsteen droogden. Hij zal in den eenigeu stoel, die in de woning gevonden werd, en warmde zijne verkleumde leden hij het vuur; nu eens zag hij op zijne slapende ruiters, of luisterde naar de voetstappen van Hogardo, die in dc gang de wacht hield ; dan weder staarde hij in de vlam, en zijn blik verried, dal deze akelige tocht hem niet lol inkeer had gebracht, of van zijne liooze voornemens had doen afzien, neen, hem zelfs nieuwe voorwerpen had doen kennen, die zijne wraakzuchtige gedachlen bezighielden. Hij lachte, toen hij zieli voorstelde, welke gezielilen de kellenaar zou zeilen, als hij met zijne benden de pachtgelden van de abdij kwam alhalen, en wat de looverkol zou zeggen, als l'roccard, indien deze nog leefde, haar onder handen had. Een oogenblik daarna kreeg hij het fleschje uil zijn beurs, en beschouwde, kwaadaardig lachende, den Iroehelen drank legen de vlam van het vuur.

Wal den armen onderkellenaar helrefl, die met zijn ezel door Perrol onder den voet was gereden, hij werd den volgenden dag door een boer van

Uddel op een heuveltje gevonden, dal niet ver van dat gehucht aan den (larderschen weg lag, dooiden medelijdenden hoer naar zijne woning gebraehl en in hel leven teruggeroepen. De goede maaltijd, dien hij den vorigen dag met een paar kannen best bier bad gehouden, had hem zeker in de koude en den regen in hel leven behouden ; want hij was beroofd van zijn monnikskleed en door en door nal. Sedert de Tuimelaar hem had doen zwijgen, herinnerde hij zich niets dan een ver-sehrikkelijkcn droom, dien hij gehad had, en waarin hij door satan om de bel heen gedragen was, terwijl de duivels en verdoemden hem hespollen. Hoe lang deze duivelsche ril geduurd bad, waarvan hij hel geluid nog meende te hooren, terwijl hij in eenige blauwe plekken in zijn zijde de sporen van den klauw des satans meende Ie herkennen, wist hij niet; maar wel, dat toen hij St. Andreas aanriep, de duivel met hem van de hel over de aarde was weggeloopen, en hem in de zee geworpen had. De ezel, die, loen zijn verstandige geleider uil den zadel gevallen was, gelukkig door de Zwarte Huilers was heengebroken, en zeer ;'ocd alleen zijn weg gevonden had, braebl aan de kellenarij de eerste lijding van hel ongeluk, dal den monnik overkomen was, heigeen den volgenden dag bevestigd werd door een hoer, dicu'^ekditon kwam, dat de vader onderkellenaar, door de koorts aangetasl, te Uddel lag. De verschijning van de vreemde ruilers, de verhalen van Slimmen Jasper, de Imigkomsl van den ezel, dil alles maakte een groolen indruk op de eenvoudige bewoners van liet dorp Pullen ; en vader Plemp verhaalde lot aan zijn dood, aan elk die bij hem afstapte, van dc Zwarte Huilers en hun hoofdman met den rooden vederbos, en van den mirakuleuzen ezel, zooals hij hel grauwtje van den onderkellenaar noemde, die des naehls voor de kellenarij hel ongeluk van eerwaardigen berijder had uilgebalkl.

WH.

De minnedrank.

'1 Geldt u, Mnrin ! tcederc duif!

Dip, rein gelijk een hcldrc bronne, fiecn Imvik in de fnkken ducht, Kn wiegelt in het lieht derzonne.

Ml'. M. W. A. K. SLOKT TOT OLDIHJIS.

Mn dronk uit den beker, zoo lislig bereid. —

J. L. NIKKSTRASZ. .1/..

De aanvoerder der Zwarte Hende reed mei zijne ruiters den volgenden morgen door de Kamppoort


-ocr page 260-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

90

Amersfoort binnen, en men kon aan hen geen ander overblijfsel meer zien van bel noodweer, waarin zij gedurende den nacbt op de beide en in de bosschen hadden rondgezworven, dan dal de roode veder, die o|gt; Perrol's helmkam slond, «m' verflensl bij nederhing, en de paarden lol aan den buik mei slijk bedekl waren ; lielgeen niemand verwonderde, die mei den slaat der wegen om de stad bekend was.

De eerste ontmoeting, welke Perrol had, die zijne ruiters bij bet inkomen der stad bad verlaten, en alleen door Vidal gevolgd, door den Kamp reed, was, dal bij, jnisl loen hij door de binnenpoort wilde rijden, Froccard gewaar werd, die hein Ie gemoet Irad.

«Waar komt gij vandaan, kerel?quot; riep hij, zijn paard slil houdende.

Deze boog zich en antwoordde: »Van waar, Messire? uil de banden van den heer Van ScbaU'e-laar, die mij naar Wijk dacht te steepen en reeds zoo wal van de galg mompelde.quot;

»lla ! ik vermoedde bet al,quot; zeide Perrol; «hij was het dus, die den weg lusschen iNaarden en deze plaats bezet hield.quot;

En wie anders. Messire?quot; riep Froccard; »hij verheugde zich, dal bij u in uw voornemen kon dwarsbooinen, belgeen hij niet zou zijn Ie weten gekomen, als al uwe ruiters zoo goed gezwegen hadden als ik.quot;

«Zoo goed gezwegen, lafaard !quot; grauwde Perrol hem loc, »is hel, omdat zij mij verraden hebben, dal hun harnas was gebroken, en zij met de wapens in de vuist gevallen zijn ? Of heeft bij alleen den verrader de galg waardig gekeurd, verloopen monnik ?quot;

«Messire?quot; zeide Froccard, terwijl zijn gelaal doodelijk bleek werd, »Van Schalfelaar wilde zich over mijn slilzwijgen wreken; maar hij iszooon-noozel geweest mij te laten ontsnappen. Zon ik teruggekomen zijn, indien ik mijn plicht verzaakt had ?quot;

«(■ij voell den strop reeds, Froccard !quot; lachte Perrol schamper; »wanl uw aangezicht neeml reeds de kleur van een gehangene aan. Ha ! waarom is Van Schalfelaar zoo dom geweest ? maar hij wist zeker niel, dal gij de pij gedragen hebt.quot;

Nu kwam hel hem in dc gedachten, dal hij zelf zich door Slimmeu Jasper en den ouden l^alph had laten bedriegen, cn zonder verder iels te zeggen of een blik op den Zwarten Ruiter te werpen, reed hij door de poort.

«Hij stapte voor de deur van de Vergulde Helm af, wierp Vidal den teugel toe, en Irad voorbij (jiiet in hel huis. Hij bekommerde zich niel om de oude vrouw, die hem iels wilde zeggen, en naar de straat gesneld was, loen zij de paarden boorde. Perrol stond echter plotseling slil en stampte met den voet; want hoven eenige stemmen, die zich in het huisvertrek lieten hooren, herkende hij de stem van iemand, die vroolijk zong:

nllij Ijoslimt ors telle 1) en sommier Zeer vlug en aeer sterk, naar cl ks manier:

Maakt goede tccsüercn 2) en sporen met zwier, En steekplaten voor jouste s), en voor tornier,

ïik, rik, gant de moker, tik, rikker de tilc,

Zoekt gij meester Wouter den smid ? die ben ik.quot;

»Hct is de meester, die zingt. Heer!quot; riep Griet, die dacht,dat hij de slem van den smid niel herkende.

»/'rr inoio! is die al leruggekomen ?quot; zeide Perrol, nog eens met den voet stampende, cn Griel, die verwonderd hel gedrag van den ruiteraanvoe-dcr aanzag, ofschoon zij hem niet goed kon verslaan, vroeg: »He! Heer I zijl gij niet verblijd, dat dc meesier los is ?quot;

«Zeer zeker, oude!quot; antwoordde Perrol luid, doch bedaard; «maar ik had gehoopt zelf hem Ie bevrijden, en hel spijl mij, dal een ander mij vóór geweest is.quot; Hierop trad hij de gang in en het vertrek binnen, waar bij den meester lusschen moeder en dochter vóór het vuur zag zitten, bezig mei een vuurtang op den haardsteen te slaan, alsof hij wilde onderzoeken of de lange rust zijn arm niel verlamd had. Mei ongeveinsde hartelijkheid ontving meester Wouter zijn gast, en bedankte dezen voor de valsche gelukwcnscben over zijne verlossing. Perrol vond Martha zoo opgeruimd, en Maria zoo vroolijk, dal zij beiden zijn tegenwoordigheid bijna niel gewaar werden ; de meester riep ze echter lol haar plicht terug, en Perrol wenschte nu ook de vrouw en dochter geluk met de bevrijding van den huisvader. Nooit had hij Maria nog zoo schoon gezien; nooit was baar lief gelaal, door de vreugde als bezield, hem zoo bekoorlijk voorgekomen ; het geluk haar vader weder Ic zien, hem naast bare moeder le zien zitten, hem te kunnen kussen, vervulde baar hart zoo geheel met vreugde en dankbaarheid voor den Hcerc Jezus en


1

Damespaard.

2

•t) Hoofdbedekking, d. i. Iiclmen, stormhoeden en dorg.

-ocr page 261-

I)E MINISKDRANK.

91

zijne Heilige Moeder, die hare vurige lieden verhoord hadden, dat hij verwonderd was, dal hel lieve, onschuldige kind, hetwelk in den laatslen lijd meestal treurig was geweest, voor zooveel geestdrift vathaar was. Mij hesehouwde die hlonde lokken, van welke er een den vorigen nacht in de Hunnen-schans in den pot van de heks gekookl had, en beklaagde zich over de ongemakken niet meer, die hij had uitgestaan. Nooit had de wraak zich genoegelijker en meer overeenkomstig met zijne driften aangeboden, en zoo hem al de vrees eens bekroop, dal het zelfs de macht van de heks te boven kon gaan een minnedrank te bereiden, zooals hij dien verlangde, zoo vertrouwde hij echter, dat de drank, dien hij nu bezat, kracht genoeg zou hebben, om Maria, al ware het dan ook maar voor weinige oogcnblikken, vol liefde in zijne armen te voeren.

Ook de pater van het St. Aagten-klooster vermeerderde weldra het aantal der om het vuur vereenigde huisgenooten, en bejegende Pcrrol met veel onderscheiding, die, hetzij hij de waarheid zeide, of dat zijn boos hart, zelfs in schijn, aan de vreugde van het vereenigde huisgezin geen deel kon nemen nu opstond en lol Jen .smid zeide:

»Nu, meester! moet gij mij toestaan te vertrekken ; ik ben vermoeid en heb nog iets te doen; ook begrijp ik, dat gij, na zulk een lange afwezigheid gaarne eens met uwe vrouw en dochter alleen zult willen zijn, waarbij de tegenwoordigheid van dezen waardigen vader niet hinderen zal, zooals die van een krijgsman doen zou.quot;

»0 ! neen, Messire !quot; riep Wouter vroolijk. Kom, Martha ! loop eens schielijk naar den kelder ; bij St. Kloy ! Messire! ik vergat u een l'risschen morgendronk toe te brengen ; blijf dus.quot;

Maar Perrol hield Martha bij den arm tegen en zeide lachende: «Blijft, bid ik u, beste huisvrouw!— en weerhoud mij niet, meester! doch hedenavond beloof ik bij u Ie komen, om den wijn met u te proeven, en mei den beker in de hand op uwe bevrijding te drinken. Tol hedenavond dan, mees-Ier!quot; Hierop keerde hij zich lol den pater, nam afscheid van hem, en verliet, de vrouwen vriendelijk groetende, het vertrek.

Met genoegen zag de smid, hoe zelfs de pater jegens Perrol zeer voorkomend was ; zijne vrouw beloonde zich zeer voldaan over zijn gedrag, zelfs Maria prees hem, en legde de gebreken, welke zij in hem meende ontdekt Ie hebben, niet blool ; zij verborg die vol goedheid, terwijl hij, die den helschen drank bij zich droeg, welke haar van hare onschuld moest herooven, opzijn kamer zal, en koelbloedig haar ongeluk en hare vernedering overdacht en beraamde.

Denzelfden avond vertoonde zich l'errol volgens zijn belofte aan den haard van den smid, en meester Wouter wachtte hem met den wijn.

quot;(Jocden avond, Messire !quot; riep hij, loen Perrol binnentrad. »lk wacht u reeds, en bad ook den pater gevraagd; maar die beste heer is reeds zoo hoog bejaard. Nu, wij verliezen niet veel aan hein; want hij drinkt als een muis.quot;

»Üat heb ik ook reeds bemerkt,quot; antwoordde Perrol vroolijk, terwijl hij de vrouwen mei de hand groette; «maar, bij mijnheer Sl. (leorge ! ik heb wel geestelijke heeren gekend, die ik voor broeders van den Tempel zou aangezien hebben, indien die orde nog bad heslaan ; en ik verzeker bet n, uw kelder zal gewaar worden, dat gij een rniteraanvoerder onder uw dak hebt.quot;

»Ho! hn ! Messire! dal is niets,quot; hernam Wouter lachende; »niaai' zet u daar hij bel vuur neder; het is reeds koud, en ik gelool dat gij gisteren om dezen tijd zoo gemakkelijk niet zat, als thans. Waar zijl gij been geweest'!quot;

Toen verhaalde Perrol, dat hij te Mjkerk geweest was, en voorts over Bunscbolen en de Kembrug naar Eemnes, dat versterkt werd, gereden was. «Maar nu, meester 1quot; vervolgde hij, «moei ik eens drinken. — quot;kom, beste vrouw ! kom, Maria ! drinkt met mij mede op de gezondheid van den meester uil de Vrrlt;iiil(lc I/chii, en op zijn verlossing uit de gevangenis van den Bisschop.quot; (iaarne gaven deze gehoor aan zijne uilnoodiging, en vroolijk klonk de smid met hem.

Wouter bedankte hem nogmaals voor de poging, die hij gedaan had, om hem, door een losgeld aan Ie bieden, zijne vrijheid terug Ie bezorgen ; maar Pcrrol viel hem in de rede en zeide: »(iij behoeft niet Ie danken, meester! ik heb niets gedaan ; maar, op mijne eer! hel beeft aan mij niet gelegen. Zoudt gij wel gelooven, dal ik heden-inorgen kwaad werd, loen ik uw slem hoorde?— Nu, vrouw Martha ! lach maar niet, het is waar, hetgeen ik zeg: hel speet mij, dat ik de kluisters van den braven smid niet verbroken had. (Jeloof mij, alleen daarom heb ik eenige arme kerels uil Naaiden medegesleepl. Ik verwachtte, dat er ten minste één onder zou zijn, tegen wien gij zoudt kunnen uitgewisseld worden, dewijl heer David van geen losgeld wilde weten.quot;


-ocr page 262-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

5)2

»lk hen er even dankbaar voor, Heer! alsof gij mij de vrijheid iiadt hezorgd,quot; zeidc Wouter; «maar de Bisschop wilde mij, alleen ten gevalle van den heer Van Schaiïelaar, loslaten; daarom was uw welgemeend aanbod zonder vrucht, en het spijt mij, dal die INaardensche burgers nu om mij van hunne haardsteden zijn weggerukt.quot; Vervolgens sprak hij over de inneming van die stad, en Perrol antwoordde, zonder dal hij ecnig ongenoegen liet blijken :

»Ja, meester! ik wist het al, dat heer Van Scliallelaar mijne ruiters had nedergelegd ; ik acht hem daarom niet minder, ofschoon het mij spijt van de dappere kerels; elk doet zijn best voor de partij, welke hij dient; ik zou in zijne plaats evenzoo gehandeld hebben.quot;

»0! waarom gaven zij zich ook niet gevangen, zooals die eerste ruiters?quot; zeideMaria; »want dan zou Van Schaiïelaar hun geen leed gedaan hebben, cn zij leefden nog.quot;

»De Zwarte Ruiters geven zich niet gaarne gevangen, Maria !quot; zeide Perrol vriendelijk. «Maar geloof mij, er was mij zoo weinig aan het bezet-houden van INaarden gelegen, dat ik uw vriend daarom gcene vijandschap zal toedragen. En evenwel, meester!quot; vervolgde hij, zich tol dezen wendende, »er zijn kwade geruchten genoeg over mij in den omloop; men zegt, dat ik reeds eenige dagen vroeger met mijne ruiters hier in de stad had behooren te zijn, en men geelt mij dus de schuld dat zoovele burgers verslagen of met u gevangen zijn genomen; misschien hebt gij het wel gehoord, dat men mij zelfs beschuldigt de Schaiïelaar verbrand te hebben ; gelukkig dat uwe vrouw cn Maria er geen geloof aan hechten.quot;

«Geboord heb ik het, Messirc!quot; zeide de smid, die hem inschonk, «maar geloofd niet; welke reden zoudt gij toch kunnen gehad hebben om dat gebouw te vernielen? cn ik verklaar u ronduit, dal zoo ik al getwijfeld heb, ik u thans van alk; schuld moet vrijspreken.quot;

«In het eind, beste meester!quot; zeide Perrol, «zuilen alle inenschcn mij recht doen wedervaren; maar die lijd moet nog komen. Op mijne eer! ik hen blijde, dat gij weder te huis zijl ; die Dirk is een braaf gezel, doch er is maar één meester Wouter om een armstuk te klinken, en morgen, overdag, zullen wij overeen nieuw harnas spreken,quot;

»lk hen geiieel tot uw dienst, Messirc!quot; riep Wouter verheugd; «cn ofschoon ik in die vervloekte gevangenis geen gereedschap hebben mocht, zoo heb ik evenwel mijn lijd niet nutteloos versleten, maar eenige lofwerken en figuren met hel potlood op het papier gebracht, die, als zij op helm of harnas gedreven zijn, zeer fraai zullen staan.quot;

Nu verzocht Perrol aan Maria iets te zingen; zij kreeg hare citer van den muur, en zong met veel gevoel en een fraaie stem ecu lied van een ridder, die, na langen tijd in Palestina in slavernij gezucht te hebben, op zijn slot terugkwam, en een traan viel op het speeltuig neder; want ook de meester was teruggekeerd, cn zij gevoelde dus zoo juist hetgeen zij zong.

Haar vader kuste haar, prees haar spel en zang, en bedankte Perrol; ook deze nam nu de citer in de handen, cn zong meer dan één ballade. Terwijl zij zoo elkander onderling vermaakten, verliep de avond, en het eenvoudig avondmaal, dat voor dezen buitengewonen keer een weinig meer uitgebreidheid had dan gewoonlijk, werd opgedragen, en vroolijk deed Perrol den meester op eiken dronk bescheid.

Reeds liep het avondmaal ten einde, toen Perrol vroolijk uitriep: »l)e wijn is zoo goed, cn zoo ruim door u geschonken, meester! dat ik ook niet wil achterblijven. Ik heb nog een half kistje met lijnen wijn van Creta, en kan nimmer een betere gelegenheid vinden, om het open te maken, dan ter cere van uwe terugkomst, cn ik vertrouw, dat uwe vrouw en uwe dochter gaarne eens van dezen drank zullen proeven.quot;

»(Jij zijl al te goed. Fleer!quot; zeide Martha verlegen ; «wij zelven en Wouter hebben reeds misschien te veel gedronken; ik bid u, doe geen moeite. Heer !quot;

»Te veel gedronken, vrouw!quot; lachte Wouter, «gij hebt slechts even uw beker aangeraakt; kom, wijs de goedheid van Messirc niet af met die praatjes.quot;

»Ook zal ik er niet naar luisteren,quot; zeide Perrol vroolijk ; «de wijn is zacht, cn zal uwe vrouw en Maria wel smaken, als zij hem maar eens geproefd hebben.quot; Hierop trad hij naar de deur, opende die, en riep luid : «Vidal! Vidal!quot;

«Hé! Messirc!quot; zeide Wouter, «Maria had immers uw knaap wel kunnen roepen.quot;

»En waarom?quot; vroeg Perrol, «het is hier koud in de gang, en zij is warm ; de kostbaarste wijn der wereld is niet waard, dat zij er ziek om wordt. Daar komt mijn knaap ook reeds.quot;

Toen Vidal .binnentrad, gelastte hem Perrol den bedoelden wijn te geven, en tevens door Riso ecu glas te laten medebrengen, dat hij hem uitduidde. Weinige oogenblikken daarna keerde de knaap


-ocr page 263-

DE MIININEDIUNK.

93

terug met een aarden kan, die met hars was dichtgemaakt, terwijl lliso een grooten, hoogen kristallen beker droeg.

Wouter wierp een vorscliend oog op de aarden kiin ; maar Maria en hare moeder zagen aandachtig naar het glas; en toen Martha hare hewondering er over te kennen gaf, reikte l'errol hel haar loe, en zeide lachende: »llet is zoo groot, dal wij er allen uil kunnen drinken ; hel is een Iraai glas, niet waar, vrouw ? Ik heb het in Italië gekochl, en de bloemen en vruchten, die gij er op ziel, zijn door een der kundigstc meesters in deze kunst gesneden.quot; Ook Wouter prees het werk, en Maria stelde hem het glas weder ter hand. »llct is een stuk, dat mij veel geld kost,quot; vervolgde hij vroo-üjk, »zie eens hoe Iraai de bloemen uitkomen, als hel licht er op valt. Ziel gij uw naam daar wel lusschen de hloemen staan, Mariaquot;! daarom heet hel drinkglas evenals gij, en hij hield hel hij de smeerkaars, die op een koperen kandelaar brandde. Vervolgens vroeg hij aan Itiso om een doek, ten einde het glas nog cImis uit te vegen ; maar ziel ! plotseling gaven Marlha en hare dochter een gil van schrik ; want het kostbare glas viel nil zijne liand op den grond aan stukken ; zij wisten niet, dat hij met voordacht het glas liet vallen.quot;

«Schrikt gij er van, Maria ?quot; vroeg hij lachende. »0! dal is hel glas niet waard! Met spijl mij; maar ik ben er zeil de schuld van.quot; Hierop gelastte hij aan Vidal, die nog in het vertrek was, «m zeker kistje te halen ; nadal deze teruggekeerd, en op zijn bevel mei den page vertrokken was, zeide hij, bet kistje openende, dal met rood ieder van Provence omkleed, en met spijkertjes met vergulde knoppen beslagen was: »(iij ziel, mijne vrienden ! dal ik meer drinktuig heb ; en dil is zoo broos niet als het glas.quot; liet kistje bevatte buiten een schenkkan en een klein blad, vier drinkschalen van lijn zilver; hel drijfwerk op de kan en de schalen was rijk en schoon van teekening, en de meester gaf er luid zijn verbazing over Ie kennen.

l'errol zette de schalen op bet blad, en dil op de kist, welke in het vertrek stond, maakte met zijn dolk de kruik open, en schonk den wijn over in de zilveren schenkkan.

«Maria !quot; zeide Wouter snel, «neem voorzichtig (Ie kan aan, en schenk in, als Messire het goedvindt.quot;

»lk dank u, Maria!quot; zeide Perrol vriendelijk, en lachende hare hand met de zijne lerugwijzende : »lk ben daar even zoo onhandig geweest, dal ik mijne eer weder moei zoeken te herstellen. Vrouw

Martha zou wel denken, dal een ruiter niet behoorlijk een glas of een beker zou kunnen behandelen ; bovendien, wij zijn hier onder ons, en ik zal het genoegen hebhen heden voor schenker te dienen.quot;

Hierop trad hij ter zijde, en terwijl hij zich hield alsof bij de schalen terecht zette, goot bij het vocht, dal bij van de heks gekregen had, in céne daarvan, en daar niemand eenigen argwaan koesterde, bracht hij zijn voornemen ongemerkt ten uil-voer. Toen vatte hij terstond het blad en de kan aan, ging naar den meester, schonk een der schalen vol, en bood hem die aan ; vervolgens bediende hij Marlha, en trad daarop naast Maria.

«Ik hoop, dat u deze goddelijke drank goed bekomen mag, Maria !quot; zeide hij vroolijk, zonder dal zijn stem of hand beefde, of bij eenig berouw gevoelde over zijn afschuwelijk bedrijf. Nu schonk hij, de kan hoog opheffende, de schaal vol, waarin de minnedrank gegoten was, bood haar die aan, en bet meisje, dal geen kwaad vermoedde, en niet in die drinkschalen had kunnen zien, omdat bij het schenkblad ter hoogte van zijn borst hield, nam haar dankend aan.

»lla !quot; riep Perrol, toen hij den iioodloltigen drank in hare hand zag: «.Nu alleen voor mij, en dan zuil gij het Cretascbe druivennat eens proeven,quot; en vervolgde, nadal hij ook zijne drinkschaal gevuld had: »Nu, meester! ter. cere van uwe verlossing en op den bloei van de Vcryuldc l/iim drinken wij !quot;

De drinkschalen van den vader, de moeder en bare dochter en van den aanvoerder der Zwarte licnde klonken tegen elkander hoven de tafel, waarna Perrol en Wouter hunne schalen tot aan den bodem ledigden ; maar Martha en vooral Maria dronken zoo haastig niet, en de laatste zeide, den mond samentrekkende: «Die wijn is bitter, Heer!quot;

«Hilter, Maria?quot; riep Wouter lachende; «ha! ha ! wat wilt gij ons nu vertellen ?quot;

«Neen, bitter is hij niet,quot; zeide Marlha; «maar de drinkschalen zijn groot.quot;

«Kom, meester!quot; riep Perrol, die zijdelings naar de schaal van Maria zag, en schonk opnieuw, voor zich en voor Wouter, waarna hij lachende vervolgde : »Nu nog ééne gezondheid, en als Maria dan hare drinkschaal niet ledigt, dan, dan . . . .quot; Maar hij vervolgde niet, dreigde met den vinger, en riep vroolijk : «Lang leve de gelukkige bruidegom van Maria!quot; en dronk.

«Lang leve hij !quot; riep Wouter. Ook Martha ledigde nu bare schaal, en Maria, die bloosde, boog.


-ocr page 264-

M OLTMANS, DE SCIIAAPIIERDER.

dankzeggendo mei hel hoolil, en dronk langzaam den zoo kostelijk geroemden wijn, maai' die haar niet smaken wilde.

Tocii/fiij liare schaal nederzette, nam Perrol, die hij eiken teug, dien zij nam, haar had toege-laehen, die op, zag er in, en riep, terwijl hij zijne vreugde verhorg, toen hij hemerkte, dat het onschuldige meisje den duivelschen drank gedronken had: »(iij hebt met ééne schaal de gezondheid van uw vader en uw bruidegom gedronken, sta mij toe, ze nog eens Ie vullen; want wij zullen nu drinken op de gezondheid van uwe brave moeder en van u zelve.quot;

»IIé! Messire!quot; zeide Wouter lachende, »gij vergeet den schenker; de vrouwen mogen mij wel toestaan om ook met dezellde schaal de gezondheid van den aanvoerder der Zwarte Hende te drinken ; want wat mij belrefl, ik breng ieder liever den dronk toe met een nieuwen beker;'! is alsof de heildronk dan meer van harle is.quot;

»Kn waarlijk, Wouter 1quot; riep Perrol, «ik geloof dat de meester uil de Veryulde llrhii, juisl de man is, om liever een halve kan dan een halven beker op het welzijn van een vriend te ledigen.quot;

»Ja, zonder Ie snoeven, heigeen een burger niet voegt,quot; antwoordde Wouter, zijn schaal opbellende en ledigende, «zoo moet ik, hij St. Kloy ! bekennen, dat gij wel gelijk kunt hebben, Messire !quot;

»lleer! ik bid n, schenk mijn man niet meer,quot; riep Marlha, den arm van Perrol vasthoudende, »hij drinkt Ie veel.quot;

»llo, moeder!quot; zeide Wouter, »dat zijn uwe zaken niet; weel gij wel, dat hel oneerbiedig is^ dien arm vast te houden, en dat het een doodzonde is, om dezen goddelijken wijn in de kan te laten, dewijl hij zijn lekkeren geur verliest ?quot;

«Uwe vrouw heelt zich van mijn arm meester gemaakt, Wouter!quot; zeide Perrol lachende, «wijt het mij dus niel, als gij met een ledige schaal voor u zil.quot; Maar hij vervolgde, toen de meester hall lachende, half verstoord, het hoofd sehudde : •Doch, bij St. George! zonder uwe goede huisvrouw haar meesterschap op mijn arm Ie betwisten, zal ik u met het Crelasche druivennat bedienen !quot; en hij nam met zijn linkerhand de kan uil zijn rechter, en vulde de schaal van den meester, die luid lachende, mei de vuist op de tafel sloeg, en Perrol voor dezen dienst bedankte ; maar Martha, die echter ook niel kon nalaten te meesmuilen, keerde zich om, alsof zij verstoord ware, en stookte hel vuur op.

»Hel schijnt, Maria! dal gij de Iwcede schaal gemakkelijker hebt kunnen ledigen, dan de eerste,quot; zeide de smid vroolijk ; «indien wij nu de gezondheid van uw bruidegom gedronken hadden, zou ik er mij niel over verwonderen.quot;

»lk weel het niet, vaderlief!quot; antwoordde zij blozende, «maar hel was, alsof deze wijn veel zoeter en lekkerder was dan de eerste.quot;

«Gekheid, meid !quot; riep Wouter lachende; en Perrol, die met welgevallen, en vervuld met een duivelseh verlangen, den schoonen gloed op hare wangen zag, dien hij aan de werking van den minnedrank en den wijn toeschreef, zeide langzaam, terwijl hij hare bekoorlijkheden mei zijn vurig zwart oog beschouwde: «Het is zooals uw vader zegl, Maria! helaas! hel zou immers te veel verwaandheid van mij zijn om Ie durven hopen, dat de wijn, dien gij te mijner eere gedronken hebl, u juist daarom zoeter en geuriger heeft gesmaakt.

l)e bruid van Van Schall'elaar bloosde nog sterker, en sloeg haar zacht blauw oog neder ; hetgeen hij zoo beleefd gezegd had, en dat zij gaarne als de scherts van een huisvriend zou hebben aangemerkt herinnerde haar den kus, dien Perrol eens op haar hals gedrukt had. Treurig schudde zij dus-mei het hoofd en zuchtte; want zij wist niel hoe hel kwam ; maar hel vertrouwen, dal zij in Perrol had leeren stellen, verliet haar plotseling.

«Vergeef, Heer!quot; zeide dc smid lachende, »dal mijne dochter zoo weinig antwoordt op de beleefdheid, welke gij haar gezegd hebt; zij is een burgerdeern, en weet een edelman zoo gepasl en beleefd niel Ie antwoorden, als de jonkvrouwen en edelvrouwen, mei wie gij gewoonlijk verkeert; daarom zwijgt zij; maar hare roode wangen zeggen genoeg. Heer! dal zij u verstaan beeft.quot;

«Vader!quot; zeide Maria treurig, en zag hem smeekend aan, als wilde zij hem bidden, om Ie zwijgen ; maar hij lachte, dronk zijn drinkschaal uil, en vervolgde : «De meisjes en vrouwen hebben goede ooren, Messire! ofschoon zij zich dikwijls gedragen, alsof zij doof zijn. O! zij verstaan zoo slechl, als zij niel hooren willen.quot;

«VVouler! is dat nu praat voor een vader, die zoolang van zijn haard verwijderd geweest is?quot; riep Marlha beslralïend. «Zult gij den tweeden dag, dat gij terug zijl, reeds weder een begin maken met meer Ie drinken dan gij verdragen kunl, en dal in hel bijzijn van beer Perrol ?quot;

«Marlha!quot; zeide Wouter korlaf,en schonk zichzel-ven in, »zull gij reeds den tweeden dag, dat ik mijne beenen in huis heb, met dat gezeur weder beginnen, dat mij verveelt, endalik, bijSl. Eloy ! niel langer...'


-ocr page 265-

DE M1NNI

«Floud op, meester!quot; viel IVnol hein in de rede, »uwc beslc vrouw liccl'l gelijk ; wij liebLen reeds le veel gedronken. Ik ben er de oorzaak van, Martha! want ik hel) immers dien vreemden wijn laten komen; daarom beknor den meester niet. Vergeel' hel mij, dal ik hem verleid beh om mei mij te drinken, want ik /id u verlaten en hem niet meer schenken.quot; IN'n stond hij op, en vervolgde vroolijk ; »Kii wat hij gezegd heeft van de vrouwen en meisjes, geloof ik niet; ja hij /.elf slaat er geen geloof aan; en, op mijne eer! Martha! nimmer heb ik aan hetgeen irij zeidel kunnen bespeuren, dat gij en uwe dochter niet van adellijke geboorte waart, dan alleen daardoor, dal hetgeen over uwe lippen kwam, minder gekunsteld wus, en meer openhartigheid en onschuld verried. Daarom, Maria !quot; zeide hij schijnbaar vol gevoel; want hij had gezien, dat zijne woorden haar onaangenaam getroffen hadden, en hij scheen toornig op zich zeiven, dat bij haar kieseh gevoel gekwetst bad; «Vergeef mij hetgeen ik gezegd heb; gij weel, dal ik zelden veel wijn drink. Die verleidelijke drank heeft alleen veroorzaakt, dal ik iets gezegd heb, dat u mishaagt; en zoo gij al den ruiter niet vergeeft, dal bij zich vergeten heeft, zoo zult gij hel immers den vriend van uwer ouders huis niel willen aanrekenen, dal de vreugde van uw vader in vrijheid te zien, hem den beker in de hand heeft gegeven ? Dal wilt, dal zult gij immers niel, Maria ?quot; eindigde bij, en stak haar de hand toe; en toen Martha hare dochter aanstiet, legde Maria hare zachte band in de hand van IVrrol, en zeide langzaam en beschroomd : «Neen, lieer! want de vrijheid van mijn goeden vader heelt mij zells zoo verheugd, dat ik geen gewicht meer hecht aan hetgeen gij gesproken hebt, dan gij zelf.quot;

Perrol scheen ten uiterste voldaan over heigeen zij zeide; hij wenschte hun allen een genisten nacht, en na vrouw Martha gekust, en zijn dank over bel gul onthaal beloond le hehhen, verliet hij hel verlrek.

Meester Wouter ging met hem mede, ten einde Perrol met de kaars tol aan de trap le lichten, niettegenstaande deze hem verzocht had, in tie kamer te blijven, en zijne vrouw en dochter niel in hel donker te laten. Toen zij in de gang waren, zeide de smid vroolijk : »De meisjes hebben dikwerf wonderlijke grillen,Messire! en gij zi jl al te goed geweest om verschooning te vragen voor iets, dal niets om hel lijf had. Ik wed, dat zij u morgen weder even vroolijk aanziet als heden; zij is

9S

schuwer dan hare moeder in hare jeugd was, ik verzeker het u; maar Maria is toch een goed kind.quot;

»l) I zij is schoon en goed,quot; zeide Perrol met vuur; »ik heb het reeds lang bemerkt, meester! en ik hoop ook, dat zij mij morgen, als de dag aanbreekt, vriendelijk zal aanzien. Maar, beste vriend ! ik raad u mij nu le verlaten, indien gij wilt, dal uwe vrouw en ik geen geslagen vijanden worden,quot; vervolgde hij lachende, en klopte Wouter op den schouder; »want zij zou denken, dat ik u had opgehouden, na zoolang met u gedronken te hebben. Heken maar eens uil, hoeveel weken gij gevangen gezeten hebt, en hel is de tweede nacht, dat gij weder onder uw eigen dak zult slapen.quot;

quot;('ij zoudt, bij St. Elo\ i wel gelijk kunnen hebben, Messire !quot; riep de smid, terwijl hij de kaars omhoog hield; «slaap wel, en wees bedankt voor den raad.quot;

De aanvoerder der Zwarte Hende lachte nog, toen hij boven aan de trap gekomen was, zeide den smid dank voor hel bijlichten, en trad in zijn vertrek, terwijl de meester door de gang terugkeerde. Vidal kwam een oogenblik na hein binnen, om de kostbare drinkschalen en de kan met hel kisije le balen. Maria en hare moeder waren juist bezig, om de stukken glas op te rapen, en bejammerden hel verlies van zulk een kunststuk. De knaap wierp een medelijdend oog op hel lieve meisje, dat met kinderlijke eenvoudigheid de stukken aaneenpaste, en haar vader raadpleegde of hel drinkglas nog niel te herstellen zou zijn. quot;lij zag die schoone, blonde haren, waarvan hij een lok in de handen van de afschuwelijke heks gezien had, en die reine, blauwe oogen, welke vol goedheid en onschuld op hel bleeke gelaat van den knaap gevestigd bleven, toen zij hem vroeg, of hij zich bedroefde over hel breken van hel drinkglas, dat hij misschien zoo langen lijd onder zijn berusting gehad had, of dat hij zich niet wel gevoelde.

Hij zeide vermoeid te zijn van den laasten tocht, en dankte haar voor hare bezorgdheid. Voor het laatst was het dus, dal de lieve maagd rein en onbevlekt lusschen hare ouders zou zitten ; want spoedig zou hare onschuld weggevaagd worden, evenals hel zuivere kristal, dat voor altijd verbrijzeld was. Helaas! de werking van den helschen drank kon niet ver meer afzijn, hij gevoelde dit; voor het laatst lag de blos der onschuld op hare roode wangen, die voorlaan, bleek door smart en


-ocr page 266-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

90

vertwijfeling, alleen door kunst ofschaamle gekleurd zouden kunnen worden. Hij huiverde ea bleef aarzelend staan ; zijn hart zeide hem ; «Spreek, red hel lieve kind maar de vrees voor Perrol weerhield hem; liet was zijn heer. Zelden, en dan nog sidderende, had hij een sleehle daad verriehl, en goed Ie doen maakte hem gelukkig; maar hij had nimmer den moed gehad, zijn heer in zijne voornemens, hoe versehrikkelijk ook, te dwars-hoomen. Altijd tussehen het goede en het kwade dobberende, bad hij zich gewend hel kwaad Ie zien verricblen, zonder bet tegen Ie gaan, en hij zou een braaf man geworden zijn, indien hij niet Perrol, maar Van Scbaffelaar van zijne jeugd aan als knaap gediend had. Daarom verbande hij elke gedachte om Maria Ie redden, alsof hel een ver raad jegens zijn heer geweest zou zijn, en verliet bet huisvertrek zonder Wouter of bare moeder te waarschuwen; maar hij nam zich voor om te bidden voor de onschuldige bruid van Jan van Scball'elaar. Hij was de eenige van de geheelc Zwarte Bende, die bad ; voor de andere ruiters was dil een gewoonte hunner kindsheid, welke alleen sommigen zich weder herinnerden, en als een laatst reddingsmiddel aangrepen, wanneer de dood en de satan voor hen verschenen, als zij met den strop om den bals naast den hangman stonden, of als hun bloed door verschrikkelijke wonden uil hun lichaam stroomde.

XVIII.

Maria.

Het komt, liet mouster: 't nadert wrekend.

II. TOLLENS. CZ.

Zie mij dan raadloos ine in 't stof voor u vernee ren...

Zie op mijn wanhoop, op mijn angstig jamren neer

Mr. it. PKiïii.

Maria was alleen in hare kamer, en de diepste slille beerscble er iti hel buis; wanl reeds was er een geruime lijd verloopen, sedert bare ouders haar lol aan hare kamer geleid, gekust en een goedennacht gewensebt hadden. Ook de aanvoerder der Zwarte %;nde en zijne bedienden schenen te rusten, zelfs de kleine Snip, die in Maria's kamer sliep, lag reeds in zi jn mandje Ie snorken. Zij zeide zacht, en lerw ijl zij luisterde : « Allen slapen reeds, ik nog niet,quot; en ging bij de tafel zitten.

De kamer was niet zeer groot en zonder schoorsteen ; hel venster, dat aan de luinzijde uitkwam.

en halverwege met luiken voorzien was, werd bedekt door een gordijn van groen laken; een voorhang van dezelfde slof hing vóór de bedstede, die in de kamer uilslak, doch was opengeschoven. De grond was met planken bevloerd, en alleen vóór de bedstede van 'Maria en onder de tafel lag een mat van geverfde biezen gevlocblen. De muren waren helder wil, eu nietquot; met houtwerk bescho-len, met laken of andere stoflage bedekt; een kruisiliks, een wij waterbakje, en eenige gekleurde houlsneeplaaljes van heiligen maakten er de versiering I van uil ; aan hel hoofdeneinde der bedstede hing een lakje gewijde palm. Twee groole kisten, waarvan ieder van onderen met een lade voorzien was, stonden tegen den muur; zij dienden om er de kleederen van Maria in le bergen. Een klein trezoorj 1) dal met deuren gesloten was, be-valle de kleinere kleedingslukken en kostbaarheden, in één woord al die soort van kleinigheden, welke lot den opschik van een meisje behooren, en die men in aantal vinden kan bij de scboonsten, zoowel als bij de leelijkslen, bij die bel meest er op gesteld zijn om le schilleren; en bij haar, die nimmer trachlen te behagen dan door de goedheid van haar hart en de bekoorlijkheden, welke de naluur baar geschonken heefl. De deur van de kamer was op den klink ; den sleutel, waarmede deze van builen kon geopend worden, had haar vader medegenomen ; en ofschoon hel koud was, en hare kaars geen vroolijk licht door hel booge vei l rek verspreidde, zoo scheen zij nog niet le denken om naar bed le gaan, maar herlas den brief van Van Schafl'elaar, dien Wonler haar had medegebracht.

Mogelijk was zij eerst van voornemen geweest, zich dadelijk Ier ruste le begeven ; wanl zij had haar hoofdhulsel afgezel, en aan den muur naast een kleinen geblazen spiegel van glas gehangen, die in een bouten rand met vreemd snijwerk besloten zal. Wij hebben lol nog toe geen melding gemaakt van dil nullig huisraad, omdat hel toen reeds een vasle regel was, dal men geene kamer van een schoon, lief meisje vond, waarin men len minste niet zulk een spiegel vond. Misschien bad zij baar balsdoek ook reeds afgedaan, ol was het haar te koud op de borst geweest, len minste zij had een groolen warmen doek over hare schouders hangen.

O ! hel was een bekoorlijk gezicht, bel lieve meisje daar zoo in den nacht in bet eenzame ver-Irek aan de tafel le zien zillen; haar zijden, blond

1) Kastje.


-ocr page 267-

haar, dat anders onder de Inil en den wimpel was verborgen, was nu geheel zichtbaar, en hing in bevallige lokken op hare schouders. Zij leunde niet den linkerelleboog op de notenboomen tafel met gedraaide pooten, en rustte met haar voorhoofd op het bovenste van de hand, welke flauw gebogen was; in hare rechterhand hield zij den brief en las ; slechts ééne zijde van haar lief gelaat kon dus verlicht worden door de kaars, die op de tafel stond; maar men zag haar mond bewegen, en een traan op het papier vallen. Zij richtte haar hoofd op, vouwde den brief dicht en zuchtte. O! zij wenschle, evenals Van SeludI'elaar, dat de oorlog spoedig mocht eindigen, en had met aandoening gelezen, hetgeen hij schreef over zijn vreugde en geruslheid, dal haar vader weder in vrijheid was gesteld. Zij opende nu nog eens het blad papier en las halllnid: »Kn evenwel, Maria ! verlies ik zooveel, nu gij uw vader weder omhelzen kunt; met hem kon ik altijd spreken over mijn lieve bruid ; maar, nu hen ik alleen : ik kan aan u denken, en somtijds schrijven; doch niemand hoort nu meer naar hetgeen mijn harl voor u gevoelt, terwijl hij mij zoo gaarne over zijn lieve Maria hoorde spreken, en mij opbeurde, als mij de moed begaf. Helaas! ik ben geheel alleen, want de eenigc, met wien ik mijn verdriel of mijne vreugde zou kunnen doelen, verlaat mij of zwijgt, als ik hem over onze liefde onderhoud : ik bedoel den armen Frank. Hij treurt en zal sterven, indien bij niet een engel als gij ontmoet, die hem Ada van Hijn doel vergeten. Och! waarom is die jonkvrouw zoo ongelukkig, en waarom is mijn trouwe vriend niet zoo edel van geboorte als zij !quot;

Zij legde nu den hriel weder neder, en dacht na over hetgeen zij gelezen had; zij wist zelve, hoe gaarne zij over Van Schaiïelaar met hare moeder sprak, en gevoelde dus, hoe verlaten haar bruidegom zich nu moest gevoelen ; daarna dacht zij weder aan Frank, en herinnerde zich alles, wal haar vader haar gezegd had. «Waarom toch vermijdt die jongeling mei Van Schaiïelaar of den meester over mij Ie spreken ? Hedroeft het geluk van zijn vriend hem, dewijl hij zelf zoo ongelukkig is?quot; dacht zij. Maar neen, zij verwierp deze gedachte; zij kende Frank immers; al heigeen zijn weldoener gelukkig kon maken, zou hij met opoffering van zijn leven hebheii willen bevorderen; zij was daarvan overtuigd. »llet is alleen droefheid over zijn geringe of onbekende afkomst, en de krankzinnigheid van die edele jonkvrouw ; zij be-

J. F. ÜLTMAN8, De Schaapherder. II.

nemen hem alle hoop op vereeniging met haar, en daarom treurt hij,quot; dacht zij bij zich zelve. Maar Frank had haar immers gezegd, dat hij Ada niet beminde; zijne droefheid moest dus een andere reden hebben; maar welke ? Tevergeefs trachtle de bruid van Van Schaiïelaar die reden uit te vorschen ; zij kon niet vermoeden, dat Frank haar beminde, dal hij ongelukkig was, omdat zij zoo schoon, zoo goed was, en dat hij haar liefhad ; nooit had zij er aan gedacht. Hare oogen scholen vol tranen, toen zij zich voorstelde den jongeling van verdriel le zien sterven.

»0! neen, Van Schaiïelaar!quot; riep zij, »u\v vriend zal niet sterven! hij zal altijd hij ons zijn, als hel vrede is, en wij vereenigd zijn. Maria zal voor hem een goede zuster, uwe huisvrouw een zorgvolle moeder voor hem zijn: hij zal leven....!quot;

Nu bracht zij hare hand aan haar voorhoofd en staarde iu de vlam der kaars ; hel verwonderde haar, dal zij nog geen lust tot slapen gevoelde; zij ontwaarde een ongewone werking in hare maag en borst; bel was alsof zij vrijer ademde dan anders. Indien hel geen winter en de dag reeds aan den hemel geweest was, zon zij lusl gevoeld hebben in den hof le gaan, zoo opgewekt was zij. Haar geest was klaarder dan anders in dit uur van den nachl, en hare zachte oogleden, die gedurende den avond, als Perrol iels verhaalde, soinlijds waren dichtgevallen, dewijl zij des morgens zeer vroeg was opgestaan om haar vader te eerder te zien, hadden nimmer hare schoone oogen zoo traag gesloten. In één woord, zij was geheel anders, dan toen zij hare ouders verliet, en toch was hel gevoel dat haar bezielde, niet onaangenaam ; want zij had gevreesd, dat de vreemde wijn, waaraan zij deze werking toeschreef, haar kwaad gedaan zon hebben. Toen dacht zij aan den schenker van den wijn, aan hetgeen hij gezegd had, aan den blik van zijn oog, en zij verwonderde zich, dat de tweede schaal, haar zooveel heler gesmaakl had. Angstig onderzocht zij of hel mogelijk kon /ijn, dat de gezondheidsdronk lor cere van Perrol haar den wijn zoeter had doen voorkomen ; maar zij verwierp blozend, ofschoon zij alleen was, deze vooronderstelling, en zeide halllnid; »0 ! neen, dat kan niet zijn; aan mijn lieve moeder dacht ik, toen ik dronk ; daarom was de wijn zoo zacht en geurig.quot;

Zij herinnerde zich het breken van hel schoone drinkglas, dat haar naam droeg; een oogenblik kwam hel haar voor, dal hel misschien een kwaad voorleeken was; maar zij glimlachte zelve over

7


-ocr page 268-

wij 1 iTi/iii/Ei iinni'r^n.

deze ontijdige vrees. Hare gedachten keerden echter weidra weder lol haar bruidegom terug, en zij overdacht den wensch, dien hij voor Frank's geluk geuit had. «Een engel noemt hij mij,quot; zeidc zij bij zich zelve, »en hoopt, dat Frank er ook een vinden range. O ! Jan bemint mij zoo uil grond van zijn harten zij dacht, terwijl zij haar gelaat tnel hare handen bedekte, »een engel, ik! hij is zoo goed.quot; Nu school haar te binnen, dat hare moeder haar wel eens berispt had, dal zij Frank, toen hij verkleed in de stad geweest was, niet zoo vriendelijk ontvangen had, als het behoorde, en zij gevoelde er berouw over; al wal hij toen gezegd had, kwam haar voor den geest en zij riep: «Mijne moeder wil niet gelooven, dat hij Ada niet bemint, en evenwel zeide hij het mij; maar wie heeft hij dan zijn hart geschonken ?quot; Zij zag hem nog, hoe hij vóór haar stond, toen zij hem de roos overgaf, en zag nu eerst in, dat zij hein misschien daardoor onwillekeurig herinnerd had, hetgeen hem zoo bedroefde. »0 ! ik had geheel anders jegens hem moeten zijn,quot; zeide zij langzaam; «maar ik weel niet, wat mij deed_ beven, toen ik hem het eerst wederzag, en hij mij kusle. Ik gevoel wel vriendschap voor hem, maar ook niets meer; daarom naderde ik hem schoorvoetende ; en tienmalen zou ik mijn vader, mijne moeder of mijn bruidegom kussen, zonder dat hel mij moeite zou koslen. O! ik heb hem lief! en evenwel is het gevoel, dat mij verwijdert van hem, die mijn speelmakker geweest is, geheel anders dan heigeen mij verwijdert van Perrol; neen ! die kan nimmer een vriend voor mij worden zooals Frank.quot;

Zoo denkende, richtte zij op eens hel hoofd op en luisterde: het was alsof er behoedzaam een sleutel in de deur werd gestoken. «Hel zal mijn vader zijn, die vermoedt, dat ik nog op ben, bij zal mij beknorren,quot; dacht zij en wilde hare kaars uitblazen; maar liet hel na, daar zij zich niet bevreesd maakte voor de vaderlijke beslral'ling van den goeden meesier; maar toen zij omzag, en de deur niet geopend werd, en zij niets meer hoorde, ja zelfs de kleine hond zich niet bewoog, verbeelde zij zich, dal zij den klink niet goed had dichl gedaan, en beslool, vóórdal zij zich ter ruste begaf, den grendel nog op de deur Ie doen. «Maar zoo hel Ada niet is, wie bemint hij dan ?quot; dacht zij ; want sedert zij zich verdacht hield van Frank onvriendelijk behandeld te hebben, zweefde haar bet beeld van den treurenden jongeling voor den geesl. Was hel onnaluurlijk, dal een jong meisje, hetwelk de liefde kende, of meende te kennen, begaan was mei de ongelukkige genegenheid van den schooncn jonkman, dien zij zoo dikwijls gezien had, en die een trouw vriend va» haar bruidegom geworden was ?

Plotseling werd zij in de droomerij, waarin zij verdiept was, gestoord ; want zij hoorde de deur zacht op hare hengsels draaien, en gelijktijdig hel geblaf van den kleinen Snip. Verwonderd, doch zonder schrik, zag zij om, terwijl zij opstond, en werd iemand gewaar, die in hare kamer was opgekomen ; zij ving zelve het lichl van de kaars op, en herkende hem dus niet; maar toen zij terzijde was gelreden, gaf zij een gil; want nu herkende zij den aanvoerder der Zwarte Iknde, die, in een bruinen mantel gehuld, bij de deur stond.

In zijne hoop bedrogen om het meisje in baai-slaap te verrassen, had Perrol, loon hij het lichl gezien bad, zich stil gehouden en zich bedacht ; maar veronderstellende, dal zij geen acht meer zou slaan op het geluid, dat hij gemaakt had, toen hij den sleutel omdraaide, zette hij de kleine lan-laarn, die bij in zijne hand hield, op den grond, en slapie vol hoop in hel vertrek. Hel verwonderde hem nu niet meer, dal zij nog niet geslapen had, en hij zeide grimlachende bij zich zeiven : «Ha ! de minnedrank van de heks heeft gewerkt; bruid van Van Schalfelaar! gij behoort mij!quot;

Zijn eerste zorg was de deur achter zich dichl Ie sluiten; de klink viel, zonder dat zij nog opzag, en hij lachte zacht, toen hij de blonde haarlokken golvend op hare schouders zag liggen. Op dit oogenblik school de trouwe hond uil zijn nest te voorschijn ; maar reeds sedert lang bad de slimme hooswiebt zich beijverd om met Snip bevriend Ie raken. en toen hij den hond de hand toestak, herkende deze hem en zweeg. Doch ook Maria die opgestaan was, herkende hem, en haar uitroep van schrik Irof zijn oor, toen hij hel misleide dier, dal kwispel-slaartende om hem heensprong, tol zwijgen had gebrachl. Hij gevoelde zeer goed, hoe moeilijk en gevaarlijk zijn onderneming bleef, indien hij zich in de werking of kracht van den drank bedrogen had ; daarom haaslle hij zich vriendelijk te vragen :

«(Jij hebt geroepen, Maria ! bevindt gij u niel wel ?quot;

«Ik?quot; zeide zij verwonderd, en hare onrust bedaarde een weinig. «Neen, Heer! ik riep niel. Ik ben wel.quot;

»En waarom zijl gij dan nog wakende, Maria?


-ocr page 269-

mAIU/\.

vroeg liij opnieuw. »lk meende uwe stem le hoeren, en Vidal verzekerde hel mij ook, daarom nam ik de stoutheid binnen te treden; ik vreesde dal u iels deerde.quot; Hij zag haar hierop vorsehend aan, en traehlte op haar gelaat te lezen, of de duivel-sche drank hem in zijn schandelijk voornemen zou bijstaan.

»Kii evenwel, Meer! was de deur gesloten,quot; zeidc Maria, en sloeg den blik neder; maar l'er-rol riep zacht:

»0, ja, Maria! maar de sleutel slak er in, boe zou ik anders hier kunnen zijn f'

quot;Dan moet mijn vader hem vergeten hebben,quot; zeidc zij ongeloovig, en vervolgde snel: »Maar ik ben wel. Heer! ik dank u voor uwe goedheid : slaap wel. God zij met u Iquot;

»0 ! ik wil liever bij u zijn, Maria !quot; antwoordde bij met vuur, en vroeg vriendelijk, toen zij terugtrad; «Verkiest gij ook, Maria ! dal ik uwe moeder roep? zeg het mij dan, en ik zal het doen.quot;

»Ja, Heer, ik bid u, wees zoo goed,quot; riep het meisje, dal niets liever wenschle dan hem verwijderd te zien. O! de gedachte van hare moeder bij zich te hebben, stelde haar gerust.

»lk zal baar roepen,quot; zeidc bij langzaam, terwijl hij haar beschouwde, en vervolgde toen zachl, doch met veel uitdrukking van slem: «Maar weet gij wel, Maria ! dat gij schoon zijl, en dat hoofdhulsel u leelijk maakt 1 O ! nu zie ik die glanzende lokken in al hare prachl. Nooit zag ik schooner maagd ! en wilt gij dan zoo hardvochlig zijn om mij nu reeds te verwijderen, en mij het geluk van u te zien, zoo spoedig 1c doen derven?quot; eindigde hij.

«Zij wenkte hem met de hand om te gaan, en riep bevreesd uit: »0 lieer! zwijg, bid ik u, en roep mijne moeder; om onzes lieven lleeren Jezus wil, laat mij alleen.quot; Zij vouwde hare handen, zag hem sineekend aan, en richtte toen haar oog ten hemel.

«Hoort gij iels in het buis bewegen?quot; vroeg bij, luisterde aaiulachlig en vervolgde: «Alles rusl, Maria! en wij zijn alleen. O! verdrijf mij daarom nog niet; maar laat mij hel hemelsche geluk genieten om u te zien. Gelast mij niel, Maria! om terstond le vertrekken ; niemand zal weten, hoe gelukkig ik geweest ben. Het kost u immers niets!quot; zeide hij, toen zij met hel hoofd schudde.

Met schrik zag Maria zijn oog, dal vurig sehit-terde, op zich gericht; de uitdrukking van zijn slem, ofschoon vriendelijk en lieflallig, beangsligde baar meer, dan dat hij gedreigd en haar verwenscht bad; maar zij wisl niet, waarom zij sidderde. Daarom deed zij een schrede voorwaarts, met de linkerhand baar halsdoek vasthondende, voornemens om snel langs hem heen naar de deur te gaan, en het vertrek te verlaten; maar hij trad baar in den weg en riep: «O, blijf, Maria! wat vreest gij, ben ik niet bier ? Heb ik u niet beloofd uwe moeder le roepen !quot;

»0! doe hel dan! Om Gods wil, roep haar. Heer!quot; riep Maria.

»Kn waarom nu reeds?quot; riep bij. «Zijl gij dan even onverbiddelijk als schoon ?quot; en hij zag lol zijn smart, dat bij le vroeg was gekomen, of dat de heks hem bedrogen bad ; want bet meisje stond even rein en deugdzaam voor hem als anders; zelfs verwonderde hem hare bedaardheid; liever had hij haar meer bevreesd en minder sterk gevonden.

iNu wierp hij zijn mantel af, en bij stond vóór haar in een prachtig kleed van witte zijde, met gouddraad geborduurd, en met knoopen, waarin koslbare steenen geval waren ; hij wisl, dat een fraaie kleed i j den vrouwen behaagt: niets had hij verzuimd om te zegevieren. Voor elke vrouw, die hem niet kende, of niet zoo deugdzaam was als Maria, zou hij gevaarlijk geweest zijn ; want eerbiedig en als opgetogen door hare schoonheid, stond hij in een edele houding voor haar. Zij zeide niets, loen hij zijn mantel weggeworpen had ; want deze prachl verbaasde en verschrikte haar; maar zij legde hare rechterhand op de leuning van den stoel.

«Maria !quot; zeide Perrol met vuur, «hebt gij dan nimmer in dil harl gelezen, waarover gij heerschl, en waarin uw bekoorlijk beeld voor eeuwig is afgedrukt ? Heefl nimmer de eerbiedige uitdrukking van mijn oog u verraden, dal ik u beminde, daar gij verwonderd loonl le zijn, dat ik hier vertoef tegen uw wil? Helaas! gij keul zelve de kracht van uwe bekoorlijkheden niel.quot;

«Heer!quot; riep Maria angstig, «voegt u die taal? Gij weel immers dal ik een ander toebehoor. — O! roep mijne moeder, en beleedig mij niet.quot;

«Ik u beleedigen ?quot; riep hij met drill, «bij alles wat heilig is! — ik u beleedigen? ü, Maria! gij kent mij niet; hoor mij aan. — Treed niet terug, bid ik u, ik kan niet langer zwijgen ; dit harl, dal voor u klopl, kan ik niet meer dwingen stom te zijn. Gij zijl le schoon, Maria!quot; vervolgde hij aangedaan. «O! als ik aan uwe voelen smeek mij aan te hooren, zuil gij dan nog geen medelijden met mij hebben ? Is hel mijn schuld dal de


-ocr page 270-

OLTMAINS, DE SCHVAIMIKHDKM.

100

natuar u zoo rijk bedeelde en ik u bemin ?quot; Toen boog iiij zijne knie voor haar en vervolgde, zijn vurig oog op baar gericht houdende, en zijne armen naar haar uilslrekkende : »0, sidder niet, tenzij van liefde, Maria! en wees goed, gelijk gij altijd zijl De eerste maal dal ik u zag, drong bet zoete gil' der min in mijn hart, op betzelfde oogenblik, dat mijne lippen uw sehoonen bals durfden aanraken, betgeen gij mij vergeven, maar dat ik niet vergeten heb. — Maria 1 heb medelijden met mij.quot;

«Vergeet gij, lieer! dat ik de bruid ben van den heer Jan Van Schafl'elaar, en dat gij in bel huis mijns vaders zijl ?quot; vroeg Maria mei belee-digd eergevoel, en zag hem ernslig aan.

»Ja, alles heb ik vergelen, behalve het geluk, dat ik in uw bijzijn genoten heb,quot; antwoordde Perrol langzaam. «Helaas! waarom hebt gij den eerbied en de onderscheiding vergeten, waarmede ik uwe liefde heb trachten te winnen ? Maar waarmede heleedig ik u? Is hel, omdal ik hier voor u nederkniel, of dal ik, door het toeval herwaarts gevoerd, bet eindelijk waag te spreken? Zijn die handen, welke u aan uw bruidegom verbinden, dan onverbreekbaar? Immers neen! Wat biedt hij u aan, die vassaal van een verjaagden priester, dal waardig is aan uwe voeten te worden neergelegd? O! geheel anders zal bet zijn, als gij mij verhoort: in mijn land, waar alles schooner, bekoorlijker is dan hier, daar znll gij leven en de schoonste der vrouwen zijn, die daar schitteren ! De machtigste koning, mijn beer, zal mij met booge waardigheden bcklceden ; wanl ik zal er hem om vragen, als gij bel goedvindl, en zijne groolmoedigbeid zal mij iti slaat slcllen, ii met een ongekende prachl Ie omringen. Dan zal elkeen u bewonderen, en een wenk uwer oogen zal elkeen gelukkig maken !quot;

»Houd op, verleider!quot; riep Maria; maarzij vervolgde minder beraden : »ln den naam van de Heilige Moeder Gods, Heer ! wees barmbarlig, verlaat mij en ik wil vergeten, belgeen gij gezegd hebl.quot;

«Vergeten, Maria....!quot; zeide hij langzaam. «Verkiest gij dus liever hier Ie leven met den man, die u niel eens een huis kan aanbieden, dal waardig is u te ontvangen ? Vergeel gij zelfs, hoeveel goeds door u zal geslichl worden; dal elk verzoek, door u gedaan, door mij ingewilligd zal worden; dal mijn eenig slreven zal wezen, u zoo gelukkig te maken, als nog nimmer een vrouw geweest is ; dal Perrol, en alles wat hem omringt, aan uwe voeten liggen zal ?quot;

Maria sidderde: met schrik zag en hoorde zij den man, die voor haar lag; de vreeselijksle gedachten schokten hare ziel, en al bare krachten verzamelende, wilde zij nog een poging doen, om te ontsnappen; maar hij strekte zijn arm uit. Huiverend deinsde zij terug, en hij zeide treurig: »lt;iij hebt dus geen medelijden met mij ? — en toch bemin ik u zoo hevig, Maria!quot;

Toen riep zij: «Voor het laatst, Heer! bid ik u, vertrek of laai mij gaan ! — of ik roep om hulp.quot;

»En wie zou u helpen, Maria ?quot; vroeg hij, terwijl hij opstond, en zijn bruin gelaat veel van de vriendelijke uitdrukking verloor, die hel veredeld bad.

«Mijn vader. — O 1 denkt gij niel, dal hij zijn dochter beschermen zal?quot; antwoordde zij met geestdrift en vol vertrouwen.

«Uw vader, Maria!quot; hernam hij, lachend hel hoofd schuddende, «die slaapt zijn roes uil.quot;

«Dan zal ik luid roepen,quot; vervolgde zij ; en hij hernam zacht doch met nadruk : »lk bezweer u hij mijne liefde en alle Heiligen, roep niel, Maria! want gij zoudt dan morgen geen vader meer hebben.quot;

«Jezus! Maria!quot; riep het meisje angstig. «Wat wilt gij zeggen?quot; en zag met schrik den stroeven lach op hel gelaat van het bendehoofd.

»I)cnkl gij dan, lief, maar wreedaardig kind !quot; zeide bij langzaam, doch met nadruk, «dal ik er niet aan gedacht heb mij van den lijd te verzekeren, die ik kon berekenen noodig te hebben om u mijne liefde te verklaren ? Hoep, Maria ! verstoor voor eeuwig mijn geluk, werp bel gebouw mijner liefde, dat mij zooveel zorg gebaard beeft, meedoogcnloos omver ; roep ! maar weel, dat mijne lieden voor uws vaders kamer posl hebben geval, en -— dat bij des doods is, als hij haar opent.

quot;(ienade ! O! Heilige Moeder (Jods sta mij bijl genade, Heer!quot; riep Maria zacht. Haar gelaal werd doodsbleek, en zij viel voor hem neder.

«Genade! Maria?quot; vroeg hij vriendelijk. «.Maar wal vreest gij ? ik bemin den vroolijken meester ; niemand zal hem met een vinger aanraken, zoolang ik leef; hij is immers de vader van mijne Maria! — Hoor mij aan, verhef uwe slem niel, en hij zal niets te vreezen hebben. Doch sla nu op, Maria ! uwe plaats is aan mijne borst; maar niet aan mijne voelen.quot; Hierop vatte hij hare handen, die zij smeekend ten hemel geheven had, hielp haar opslaan, en sloeg zijn arm om haar middel, lachte vriendelijk, en zijn oog kenschetste verrukking en liefde ; maar hel onschuldige en


I

-ocr page 271-

MARIA.

101

verschrikte meisje sloeg hare oogen neder, en zeide, terwijl zij zich wilde losrukken :

«Heer! handel edel; — o, laat mij alleen, de goede (lod zal hel n vergelden.quot;

«En gij zelve niet?quot; vroeg hij, en trachtte haar vast Ie houden; maar zij antwoordde snel: »Ook ik, lieer ! eiken dag zal ik voor u hidden.quot;

»llel) dank, Maria!quot; zeide hij, geen verdere inoeile doende om haar omvat Ie houden ; want hij wilde nog eens beproeven, of hij haar niet door zijn listige taal in het verderf kon storten, gelijk het hem zoo dikwerf met de schoone slachtoffers zijner drillen gelukt was. »Zel n dan hier neder, Maria, en wees gerust.quot;

«Gij zuil mij dus verlaten. Heer? o, ik dachl wel, dat gij mijne bede verhooren zoudl,quot; zeide zij zacht en gerust; want Perrol had baar losgelaten en haar den stoel aangeboden. Een oogen-blik beschouwde bij het schoone meisje, vatte toen hare hand, die zij niel durfde terugtrekken, knielde naast haar neder en zeide geveinsd : »lk ga terstond, Maria, en gij vreest mij immers nu niel meer? daarom hoor mij aan. Zie, -— deze nachl zal nimmer uit mijn geheugen gaan ; want zoo ik in mijn leven gestadig gedobberd heb lusschen smart en vreugde, zoo ben ik sedert dil oogen-blik eerst diep rampzalig en voor altijd ongelukkig geworden ; het verdriet zal mij vergezellen lol aan bel graf, want geen vreugde wacht mij meer op aarde! Uwe gestrengheid, Maria! maakt mij zoo beklagenswaardig : uwe schoonheid en deugd deden mijn hart van liefde blaken, en gij stoot mij van u ; — mijn leed gaat u niets aan, — ik ben u vreemd, — ik ben niets voor u. O, kon ik u vervloeken, kon ik het oogenblik verwenschen, dal ik u zag, dan zou ik misschien deze verlerende vlam uil mijn harl kunnen rukken ; maar — ik kan dil niet, ik bemin n nog heviger, sedert alle hoop verloren is, en ik moet dus sterven ! leven zonder n ! .... en sterven .. ..quot;

Maria luisterde mei aandacbl en aandoening; wanl zijn stem was zoo Ireurig, zijn oog drukte zooveel rouw uit, dat zij niets anders dacht, of hij sprak de waarheid ; zij twijfelde niet aan hel bestaan van een oprecht berouw, en welke vrouw gevoelt geen medelijden voor den man, die baar bemint en die treurt, omdat zij zijne liefde verwerpt ? Hij dreigde niel, zijne betuigingen van smart waren zoo natuurlijk, zoo eerbiedig, dat zij medelijden met hem bad ; zij sloeg haar oog ten hemel, en vervolgens op den aanvoerder der Zwarte Bende, op dien vreemden en machtigen edelman, die voor haar, bet geringe burgermeisje, geknield lag. Zij voelde zijne hand sidderen, en zeide zacht: »lk bid u om verschooning. Heer! voor hel leed, dal ik u zonder mijn schuld veroorzaak, en zal de Heilige moeder Gods smeeken uwe smart te verlichlen. Verlaat morgen reeds dil huis; ik ben uwe belde en vereering niet waard, en een schoone edele jonkvrouw zal u gemakkelijk de dochter van den smid doen vergeten.quot;

»Nimmer! nooit vergeet ik 11, Maria!quot; riep bij met vuur, en vervolgde toen langzaam : «Maar denkt gij niel, Maria ! dat gij hel zult moeten verantwoorden, dat gij mij verstoolen, dal gij geen medelijden met mij gehad hebt? Met bier, o neen! want ik heb n te lief, om zells iels te zeggen, dal n onaangenaam zou kunnen zijn ; ik zou uw geluk willen koopen ten kosle van mijn leven; — maar hiernamaals, meen ik. O ! weet gij wel; Maria ! dal Perrol, die u bemint, die verworpen en miskend aan uwe voelen ligt, een groot zondaar is, en dat gij hem op den weg der deugd, dien bij zoo dikwerf verliet, zoudl kunnen lerug-vocren '^/vVeel gij wel, dal de eerwaardige vader, die dil buis heilig maakl door zijne bezoeken, mij in dal denkbeeld beeft versterkt ? Weel gij wel, dal de eerwaardige vader, die dit buis heilig maakl door zijne bezoeken, mij in dat denkbeeld heeft versterkt? Weel gij wel, Maria! wal gij doel, deugdzaam en heilig kind ! niel mij van u af Ie sloolen en terug te werpen in den poel van zonde en misdaden, die ik verafschuwd heb, toen ik n aanschouwd had? want uwe liefde zou mij redden, zoo onbevlekt en onschuldig zijl gij. — O! siddert gij niel, Maria ! op de gedachte, dat eenmaal, op dien verschrikkelijkeii dag, als alles zal geoordeeld worden, en ik rekenschap moet geven van mijne ziel, en waarom ik haar verloren heb, dat dan een slem zal gehoord worden, die uw naam zal noemen en uitroepen; «Maria bad mij kunnen redden; maar zij heeft bel niel gewild; door haar is mijne ziel niel rein en zonder zonden, zij heeft baar verloren laten gaan !quot;

«Heer!quot; riep Maria, tranen stortende, «wees barmhartig en beschuldig mij niet; God weet of ik uwe ziel zou laten verloren gaan, als ik haar redden kon ; maar ik kan niets doen dan bidden, en zal het doen. Zoo waar ik leef. Heer! dagelijks zal ik, geknield, voor uw geluk den boogsten bijstand inroepen !quot;

«Knul gij niets doen, Maria? kunl gij mijn eeuwig geluk niet bevorderen ?quot; zeide Perrol vol uitdrukking. «O! hebt gij dan vergeten, wat ik gebeden

r, bet geriilf!


-ocr page 272-

102

on gesmookt liol)? — Maria! sclicnk mij uwe liefde, dan bon ik gered!quot;

»0 ! dal kan niol, Moor,quot; riep zij, hare hand loruglrekkondo. »lt;iij woel hot immers, Moor! ik hon verloofd, oon ander hohoort inijno hand,quot; en zij sehiidde hol hoofd, en wischte do Iranon mei hare lokkon af.

«Uwe hand!quot; zoido Perrol, oneen onmorkharo grimlaeh vorloondo zich op zijn gelaal, »uwe liefde alleen zou mij roods gelukkig maken.quot;

Mot onsohuldige kind vermooddo niol, dal hol hem in do gedachte kon komen, om hare liefde te vragen zonder hare hand, en daarom zeide zij ernstig; »Mij mijn eeuwig wolzijn, lieer, ik kan niets voor u doen dan hidden ; Van Schafl'olaar zwoor ik 'quot;ouw voor God on mijne ouders; mijne eigen ziel zou immers verloren gaan, als ik mijn woord verbrak,— en ik bemin hom.quot;

»(Jij bemint hem,quot; zoide hij kool. «Maar do heilige Vader zal u van die gelofte onlslaan; alleen van n hangt mijn geluk af. O, is dan allo mode-doogen uit uw hart verbannen ?quot;

»lloer!quot; riep Maria, on zij zuchtte: »i\iemand kan mij van mijne belofte vrijsproken ; ik mag niol broken, wat ik vrijwillig beloofd heb, en hetgeen mijn hart niet wedorspreekl; en denkt gij, dat mijn bruidegom mij zon onlslaan van mijn eed ? Bodenk zelf, Moor! kan ik don hoor Van Schalie-laar verlaten om u? — hij bemint mij ook; helaas! mijne ontrouw zou hem hot loven kosten, ook hij zou wanhopig zijn.quot;

«Maar niet als ik, Maria!quot; viel Perrol haar inde rode; «hij bemint u, maar niol zooals ik. O, geloof mij, hij zou treuren,zich troosten on eon ander meisje uitzoeken, om hol geslacht der edele Van Schaflela-ren voort Ie planton; want hij is goed en braaf; maar goone hevige driften behoorschon hom. Maar ik, Maria! ik bemin u mot eon drilt, voor wolkozijn hart niet vatbaar is; hot is oon vlam, die mij verteert; maar die n gelukkiger zal maken dan zijn koude barlslochl. O Maria ! gij begrijp! niet, hoeveel kracht mijne liefde heeft; alleen in mijne armen wacht u het zalig genol dor min. O zoete, schoone maagd ! verhoor mijn smeokon. Kunt gij de ongelukken berekenen, die alles wat u dierbaar is, kunnen troHen, indien ik, door u afgewezen, in oen stikdonkeren nacht, radeloos rondzwerf, zonder dat uwe liofdo als een weldadige sier in do verte voor mijne wanhopige ziol llikkort en haar het pad dor deugd wijst?quot;

Do drift scheen zich reeds zoo sterk van Perrol, die hare hand gevat had, moester Igemaakt te bobben, dat Maria opnieuw bevreesd werd; maar al haar moed verzamelende, zeide zij schijnbaar bedaard: «Meer! indien mijne vriendschap on mijne gebeden u niol kunnen helpen, mijn modelijden zal u niet gelukkig maken. O! ga dus, bid ik u, en spreek morgen mot mijne ouders; ik ben hun kind en hun onderdanig.

«Waarom zou ik mij tot hen vervoegen 1quot; zoido Perrol, ongoloovig hot hoofd schuddende; «gij wilt mij uit uw hijzijn verdrijven. O! ik begrijp hel wol, gij wilt voor mij dien Van Schaf-lolaar niet verlaten.quot;

«lïn hoe kunl gij zoo wreed en onrechtvaardig zijn dit te vorderen. Heer?quot; hernam zij lier, on trok bare hand uil de zijne, «hij is mijn bruidegom, en ik bemin hem.quot;

«Mem, Maria!quot; zeide Perrol, somber grimlachende, terwijl hij opstond. »(Jij gelooft hot; op mijne eer! ik vertrouw u genoog, om verzekerd lo zijn, dat gij hol gelooft; maar hot is niet zoo, gij bemint hem niet! gij acht hem en gevooll vriendschap voor hem, on dat is roods genoeg, te voel geluk voor hem. INeen, Maria! ik heb boter in uw hart gelezen ; gij bemint hem niel als een bruid haar bruidegom, als een maagd vol vuur en verlangen den man, die haar hart gelrolfon heeft; gij bemint mij, maar zonder hol te weten.quot;

«Ik bemin hem. Hoer! hom alléén; gij belee-digt mij door or aan Ie twijfelen,quot; riep zij met geestdrift, en vervolgde, toon hij met minachting lachende, hel hoofd schudde: »(iij hebt gelogen, zoo waar als ik hoop zalig Ie worden; ik bemin Van Schalfolaar oven sterk als mijne ouders!quot; en met hare reine blauwe oogon, zag zij hem onbevreesd aan, en logde de hand op baar hart.

«Als uwe ouders!quot; herbaalde Perrol grimlachende en vervolgde: «(iij bedriegt u zelve en waagt uwe schoone ziol, die waardig is, om niel verloren te gaan, door mij Ie willen overtuigen ; maar ik weet hot beter. O! sta mij toe, Maria! om eenmaal slechts uwe lippen Ie kussen, en gij zuil gewaar worden, dal ik alloen u bemin, zooals gij waardig zijl bemind te worden, (iij zuil zien, dal ik niet gelogen heb.quot;

«Laai af, Perrol! raak mij niel aan mol uwe hand,quot; riep zij loruglredendc, on vervolgde lier: «Vreest gij niel voor do wraak van mijn vader on van Van Schalfolaar ?quot;

«Op mijne eer, neen, Maria! — Neon, lieve Maria!quot; antwoordde hij en lachte; loon riep zij; «Gij hebl geone oer meer, als gij het waagt, langer bier te blijven. Vertrek terstond, of ik zal roepen !


i

-ocr page 273-

MARIA.

105

»(iij alleen, Maria! kunt zonder gevaar twijfelen aan mijne eer,quot; zeide hij, haar naderende; »maar gelooi' ten minste aan mijne liefde. O! dreig mij niet met de wraak van Van Schallelaar, of denkt gij, dat ik hem vrees ? Waarom hehoeft gij hem mij voor de voelen te werpen ? of denk! liij niet, dat deze hand hem s|)oedig genoeg kan treilen, evenals zijn vriend, den dapperen heer (ioene van Baerhergh, wiens lot fiij sehijnt te kennen? O! ik hen zoo sterk als ijzer, en verbrijzel al wal mij wederstand durft hieden,quot; en hij vervolgde dnivelseh lachende, en haar al meer en meer naderende: «Hoep niet, mijne Maria! Vergeel ^'ij, dat uw goede vader niet naderen kan zonder den dood te vinden ? llehl gij hem dan minder lief dan Van Seliaiïelaar. en wilt gij zijn leven wagen voor een enkelen kus ?quot;

»()! Heere Jezus! Maria!quot; riep het meisje, de handen wringende, «red mij uil zijne handen! Hooswichl ! stoot mij terneder met uw moordpriem ; o, neem mijn leven, maar spaar hem, en onteer mij niet. Heer!quot; riep zij, voor hem neder-vallemle : »lk hezweer u hij de moeder, die (iod voor uwe geboorte gedankt heeft — in den naam van uwe moeder. Heer! mishandel mij niet. Dood mij, en stervend zul ik nog voor u bidden.quot;

O! hoe schoon was zij, maar ook hoe medelijdenswaardig! de tranen bevochtigden haar oog niet meer, dal strak op hem gericht bleef. Hare schoone wangen, die nog zoo kort geleden zoo be-vallig waren gekleurd, waren even wit als het lijne linnen; hare blonde lokken hingen los bij hare schouders neder. Zij stak smeekend de gevouwen handen naar hem op; de kracht van den drank, die haar tot nog toe gesterkt had en haar hare tegenwoordigheid van geest had doen behouden, bezweek voor dezen hevigen schok, en liet haar onbekwaam tot den zwaksten tegenstand.

«Ofschoon de hel zich tegen mij verklaard heeft, loch zal ik overwinnen!quot; riep het hendehoofd, dal geen mededoogen gevoelde, maar verschrikkelijk lachte, toen hij haar zoo geheel vernietigd voor zich zag. Ofschoon zij hem goddelijk schoon voorkwam, streelde hem minder het geluk, haar aan zijne wellustige driften op te ollcrcn, dan de gedachte aan de droefheid van Van Schallelaar. quot;ij beschouwde haar bedaard, en verwoed over hare ongevoeligheid voor zijne geveinsde taai, zeide hij halfluid: «Zij zal wel berouw gevoelen, als ik niets meer heb te verlangen, en zij niets meer te verliezen heeft, en ik haar dan zeg, dat niemand baars vaders deur heeft bewaakt, en zij gered ware geweest, als zij geroepen had.quot; Hierna zeide hij lachende en haar ophcHendc: «Treur niet, mijn kind! ziel gij mij voor mijnheer satan aan, dat gij zoo voor mij siddert? O! zoovele meisjes zijn weenendc in mijne armen gevallen, en verlieten die schoorvoetende en dartel lachende.quot;

«Genade ! Heer!quot; riep Maria, toen hij haar omvatte; «zult gij mij loslaten? of ik roep! Zij deed vruchtelooze moeite, om zich los te wringen, en bad smeekend ; «Om on/cs lieven Heer Jezus wil, Heer! o! stort mij niet in het verderf en u zeiven ook ; laat al, en alles zal ik n vergeven.quot;

«(Jenade! Maria?quot; lachte l'errol; «maar wilt gij dan, dal ik mijn Hector zal verliezen ? Schenkt gij mij niet een goed strijdpaard met uwe liefde ?quot;

Zij beefde als een riet, dat door den stormwind bewogen wordt, in den arm van het hendehoofd, dal met een dnivelseh genoegen zijn zegepraal trapsgewijze wilde genieten. Vergeefs wendde zij bet gelaat af; hij stak zijne hand in hare fraaie lokken, lilde die op zijne hand op, kuste ze en zeide lachende: »l)ie blonde lokken zijn schoon! en voordat ik u verlaat, mijne liefste, zal ik er een vragen om op mijn hart te dragen.quot;

Zij antwoordde niets, maar worstelde tevergeefs tegen den krachtigen arm, die haar omval hield. Met hare beide handen togen zijne horst gezet, hield zij hem van zich verw ijderd ; radeloos en strak was haar blik; maar zij durfde niet roepen. O! zij wist, dal haar vader komen zou, maar ook, dat hij vermoord zou worden.

Zijn vurige blik hinderde haar nu niet meer, de wanhoop alleen heersehte in baar leeder hart. «Maria!quot; zeide de booswicht toen, en vatte hare handen, die hij gemakkelijk van zijn zijden wambuis losscheurde, waaraan zij geklemd zaten, «Maria! waarom die vrees ? zijn wij niet alleen. .. ? Ik zweer n, nimmer zal niemand weten, dat ik n gekust heb, en hoe gelukkig ik dezen nacht geweest ben; uw bruidegom zelfs zal het niet weten, en de pater zal er u vergeving voor schenken; — een enkele kus aan een vriend is immers geen zonde.quot; Maar met afschuw wendde zij bel hoofd af, en bij vervolgde met vuur: «Waarom wijst gij mijne liefde af, Maria ? is het omdat gij hem denkt te beminnen? O! heb mij slechts vooreen oogenblik lief, en gij zult gevoelen, dat ik alleen uwe liefde waardig ben. Zij zul u zoo zoet smaken als de wijn, dien gij op mijne gezondheid gedronken hebt. Is hel gebroken drinkglas niet het voorleeken van mijn geluk? — Ken enkele


-ocr page 274-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER

104

kus slechts, Maria! en gij zuil de liefde kennen. Deze weinige uren van den nacht zult gij mijn bruid zijn; en als gij niet gelukkig in mijne armen zijl, dan zweer ik, u voor eeuwig in rust le laten mei Van Scliaffelaar, cn zijn leven zal mij even heilig zijn, als het herdenken aan uwe bekoorlijkheden.quot;

»Heb medelijden! — een rechtvaardig God ziet u. — Laat al', Perrol!quot; riep zij, toen hij, hare handen vasthoudende, haar tegen zijn horst klemde. Zijn gelaat, dat woest en wraakzuchtig werd, was verscliikkelijk. Perrol met de Roode Hand huichelde niel meer; zijne oogen schitterden, en hij zeide zachl en akelig lachende : «(Jij zijljn mijn macht, bruid van Van Scliaffelaar! Ha, gij zuil nu bruiloft vieren met Perrol, en uwe onschuld zal verwelken, zonderdal het hem het leven redl. Door deze hand zal hij sterven, als hij weel, hoe gelukkig ik geweest hen. O, ik zal hem vermorzelen evenals het glas.quot;

«Red mij, vader!— Heere Jezus!— O ! mijne moeder!....quot; gilde Maria zacht. Alle krachten begaven haar; zij dacht, dat zij stierf, en deed nu le laat moeite om te roepen ; zij kon geene klanken meer uitbrengen, sloot hare oogen en zakte in elkander: en toen de aanvoerder der Zwarte Rende met zijn mond de bleeke koude lippen van het onschuldige kind aanroerde, was alle gevoel reeds uit haar geweken, en zij wist niel, dat het wraakgierige monster haar schoonen mond met kussen bezoedelde.

Woest lachende, vatte Perrol baar nu in zijne armen, en trad naar de deur. Terwijl hij haar dus droeg, zag hij mei een duivelsch genoegen het lieve achterovcrhangende hoofd, waarvan de blonde haren lol op den grond nederhingen. De halsdoek was gevallen, en zijn oog genoot het gezicht van den schoouen boezem, die nog nooil aan den blik eens mans was bloolgestehl geweest, en witter was dan hel linnen hemd, dat hem ten deelc bedekte. Met zorg hield hij haar omvat, en ging behoedzaam ; doch plotseling bekroop hem de vrees, dal zij in zijne armen sterven zou ; want het schoone meisje was doodsbleek. De wraak zou hem dus nu nog onlrukt worden; daarom zag hij rond, of hij ook water gewaar werd om haar weder bij Ie maken. Maar de kleine Snip, die, terwijl Perrol Maria door zijne logentaal trachtte le bedriegen, zich weer nedergclegd had, daar toch geen van beiden zijne liefkoozingen scheen gewaar le worden, richtte nu den kop op, en gestoord in zijn slaap, of bevreesd voor zijn meesteres, die hij nooil in de handen van zijn vriend, den ruiter, had gezien, begon hij luid te blaffen.

»Snip! Snip ! — stil Snip!quot; riep Perrol zachl, terwijl hij Maria behoedzaam nedcrlegde; maar de trouwe hond zweeg niel, en verwoed keerde bet bendehoofd zich om. Zoo na aan hel doel van zijn pogen, zou een ellendige hond hem verhinderen, om zijn lage en gruwelijke wraak te volvoeren ; die gedachte was vreeselijk voor hem, en hij naderde den hond, voornemens zijnde hem le verworgen. Maar door zijn ongeduld (want misschien zou hel dier zich anders wel weer neder-gelegd hebben) verschrikte hij hel door zijn snelle beweging. Snij) sprong uil zijn nest, en ontweck luid blaffende zijn vervolger. Rleek van toorn en de gehandschoende handen vooruilgeslrekt, liep hel bendehoofd voorovergebogen hem na; nu was Snip onder de tafel, dan weder aan de deur; eindelijk vluchlle bij onder de bedslcde, cn hief een doordringend gehuil aan. Tevergeefs bedacht :'ich Perrol, hoe bij hem lol zwijgen zou brengen, cti sloeg zich voor hel hoofd; wanl de lusschen-ruimlo was niel groot genoeg om een mensch door te laten. Maar alsof hel geluk den booswicht wilde begunstigen, zoo zweeg Snip, zoodra Perrol geen verdere moeite deed om hem le vangen, en hij vatte weder hoop.

Hij trad naar de tafel en snoot de kaars, die dezen dienst reeds lang noodig had gehad, nam haar in de hand en trad naar de bedstede. Nog altijd lag Maria roerloos, en hij beschouwde baar met welgevallen, doch levens met bezorgdheid; hij legde zijn hand op baar onlblooten boezem, cn voelde haar harl onder de drukking der Roode Hand nog kloppen; zij leefde dus nog. Hierop ging hij snel naar de tafel, zelle den blaker neder en Inislerdc; want hij meende iets le booren; en toen hij weder bij Maria was leruggekcerd, hoorde hij duidelijk iemand de deur naderen. Hij zeil trad nu ook snel naar de deur', cn tcgelijkerlijd, dal dc sleutel in het slol werd gestoken, schoof hij zachl de grendels voor dc deur, keerde toen behoedzaam terug en lachlc.

»lk ben bel, Maria! doe open!quot; riep Wouter nu buiten de kamer, en scheen iels binnensmonds le mompelen over de dwaze gewoonte om zich op le sluiten.

«Schuif dc grendels weg, Maria !quot; riep hij luider en klopte harder op de deur. Perrol, die bij dc bedstede stond, lachte zacht; geen vrees scheen hem le bevangen ; bij vermoedde, dat Wonter


-ocr page 275-
-ocr page 276-
-ocr page 277-

MARIA.

zicli zou verwijderen, als liij zaa:, dal Maria vas' sliep.

Juist toen hij hel hoofd van hel meisje opliehlle, dat van schaamte zou gestorven zijn, ais zij den kus gevoeld had, dien l'errol op haar boezem drukte, stiet Wouter, die, als hel er op aan kwam, zeer korl van slof was, een luiden vloek uil, en een hevige slag dreunde door hel huis. Onlzel Irad Perrol terug; een tweede slag, even goed aangebracht als de eerste, deed de deur splijten; het was alsof een hliksemslraal door het hout heenschoot; toen werd de deur krakend middendoor gebroken, zoodat de eene belli op den grond viel, en Wouter sprong in de kamer.

Als door den donder gelrolfen, bleef de meester staan, loen bij iemand — een man, in Maria's kamer gewaar werd. Daar Wouter geen licht bij zich had, de kleine lantaarn van Perrol was uil-gegaan, en de kaars van Maria reeds in de pijp brandde, kon hij de lange geslalle niet dadelijk herkennen ; maar loen Marlba, Vidal en Kiso, van licht voorzien, ook de deur naderden, riep de smid verwonderd, doch korlaf:

»lla, zijl gij hel, Messire !quot; en hij dreigde mei de hand.

«Gelijk gij ziel, Wouter!quot; antwoordde Perrol, op de landen knarsende van woede; nooil had de wraak zich bekoorlijker aan hem vertoond, en bij stampte met den voet, loen zijn blik van Maria werd afgetrokken door de stem van baar vader.

Hel was een wonderlijke, schrikverwekkende groep. Iels verder dan de gebroken deur stond Wouter; de baast, die bij gemaakt bad, loen bij Snip hoorde, bad hem verhinderd zich, boe onvolkomen dan ook, te kleeden. Mij was zooals hij uit zijn bed gekomen was : zijn ruige en sterk gespierde armen en zijne beencn waren tol aan den elleboog en de knie onbedekt; zijn hemd hing open op de borst, die breed en met lang baar bedekt was; zijn bruinachtig gelaal was bleek van schrik en toorn, en in zijn rechtervuist hield bij de fraaie strijdbijl, die bij zelf vervaardigd, en in het donker gegrepen bad, om tol hulp van zijne dochter toe Ie snellen. Achter hem stond Martha; de handen wringende, zag zij naar baar kind om, en herbaalde zacht, alle heiligen, die zij kende, aanroepende, den naam van Maria. De angst was op het moederlijk gelaat te lezen ; ofschoon zij den meester spoedig was gevolgd, bad zij toch in de baast eeuige kleederen om bel lijf geworpen ; de kandelaar, dien zij in de hand hield, sidderde. Meer verwijderd stond Vidal, even bleek van aangezicht als Martha, maar geheel gekleed; Itiso stond naast hem en droeg een lange waskaars. Alleen Perrol, die midden in hel vertrek stond, werd verlicht door de kaarsen, die zij bij zich hadden ; bel goud van zijn kleed en de robijnen, die in de knoopen geval waren, schitterden ; zijn lange gestalte en zijn onbevreesde houding duidden evenveel moed aan als die van den meester. Vlug en slank van leest, geleek bij den tijger, die, buigzaam van leden, zijn vijand onverhoeds bespringt, of den kundigen vechter, die zeker is van zijn overwinning. De smid daarentegen scheen al de vereisebten te bezitten voor een worstelaar; hij stond daar, breed geschouderd en vast op zijne voelen, evenals de wilde buffel, die zijne horens aan het monster voorhoudt, dal zijn jong verscheuren wil.

Van Maria zagen de verschrikte ouders niets ; de kaars op de tafel gaf alleen nog maar bij tus-schenpoozen eenig schijnsel; zij was op hel punt van nil te gaan, en llikkerde nog tlauw ; zij was evenals de onschuld van Maria, toen zij hel laatst den mond geopend had.

»Waar is Maria?quot; riep Wouter driftig. »0! Messire ! hel is uw laatste schurkenstuk. Kent gij dit wapen? gij zult sterven!quot; en de bijl opheffende, trad hij vooruit. Maar Perrol, die zijn tegenwoordigheid van geest niet verloor, want niel de minste schaamte gevoelde bij over belgeen hij gedaan had, riep snel en met verkropte woede : «Maria? — daar is zij ! ^—maar nader niet, indien gij uw leven liefhebl !quot; Hij wees, terwijl bij dit zeide, op de bedstede, en trok den langen dolk, die aan zijn rechterzijde in zijn gordel stak.

«Maria!quot; riep Martha weenend: maar hare dochter antwoordde haar niet, en de smid vervolgde, hem woest aanziende: «Mijn leven, Perrol! —o, ik heb uw dood liever dan mijn leven. Hebt gij baar vermoord of onteerd, ol misschien wel heide?— (ïi'uwelijke jakhals ! zijl gij zelf Ie laf om te zeggen, wal gij gedaan hebt ?quot; riep hij en naderde.

Doch de aanvoerder der Zwarte Hende zeide ijs-kond: «Matig die drill, meester! vergeet gij, wie ik ben? Nader niet, bij mijnheer St. George I of zij zal voorgoed sterven; gij alleen hebt haar in dien slaat gebracht door dal kloppen aan de deur.

Hui verend trad de vader terug, en liet wanhopig dc liijl zinken; want de dolk blonk, in de band Van hel bendchoofd, boven de borst van zijn ongelukkige dochter. Tranen . ongen uit de oogen van den vader; de booswichl, en bij ontzien en geëerd bad, die voor weinige uren met hem had


-ocr page 278-

106 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

gedronken, en wiens verdediging hij hij Van Sehiiflelaar had op zich genomen, stond nu ontmaskerd voor hein, en evenwel, hij durfde niet toeslaan, en zijn kind lag hulpeloos. Allen sidderden ; slechts de hoofdman der Zwarte Itcnde beefde niet.

iNu trad Martha, die minder voorzichtig was, of meer liefde gevoelde voor hare doclUcr dan de meester, langs dezen heen en «aderde. Mud hel moordtuig boven het hart van hare Maria geschitterd, toen de meester naderde, die dreigde en gewapend was, een smeekende moeder zou immers toch genade vinden, zelfs bij Perrol, dacht zij; want haar afschuw en hare vrees verbergende, wierp zij zich voor hem neder. De moeder strekte de handen biddend uit naar de oorzaak van het onheil, naar den booswicht en zij riep smeekend: »0, Heer! laat mij naderen, of dood mij in plaats van haar.-—lieer! geef mij mijn arm kind terug want niets is onmogelijk voor bet hart van een moeder; alles kan zij vergeten, als haar kroost hare hulp behoelt.'

De aanvoerder der Zwarte liendc, die dreigend den dolk had opgeheven, toen zij vooruittrad, zag haar aan ; maar zonder dal zijn hart door hare nederigheid of moederliefde getroHen werd, liet hij den gewapenden arm zakken, wees op Maria, en zeide koel: «Daar is zij, sla op en help baar!quot; want hij wilde niet, dat de, bruid van Van Schaiïelaar sterven zou.

Nu vloog Martha naar haar kind en kuste hel; de tranen liepen haar uit de oogen, die vol moederlijke liefde vragend op hare Maria gericht waren ; doch Maria zag haar niet. Spoedig bedekte zij nu de borst van hare dochter, en hield zich alleen bezig, om haar in hel leven terug te roepen. Zij overwoog niet, of zij nog hoop bad zich te kunnen verheugen over de goddelijke bewaring, die haar hare Maria rein en onhcvlekl kon teruggeven, of dat zij zou moeten treuren bij hare diep vernederde dochter, of zich misschien moeten beklagen, dat zij haar in het leven had teruggeroepen, als zij, met haar schoonste sieraad, ook hare onschuld verloren bad.

De angst van den vader begon te verminderen, toen bij zijn kind door zijn vrouw zag verzorgen; maar evenwel hield hij de hijl nog krampachtig omvat. Wat Perrol betreft, die heden tevergeefs beproefd bad Maria in zijne netlen te'lokken, deze troostte zich over bet gebeurde. En daar bij gezien had, dat alleen geweld haar kon doen vallen, oordeelde hij, dat alle veinzerij nu voor altijd overbodig was. «Een ander maal,quot; zeide hij bij zich zeiven, »zal geen ellendige hond, noch Wouter baar kunnen redden, en daar ik niets meer te ontzien heb, zal ik mij gemakkelijk op de eene of andere wijze van haar meester maken.quot; [Su dacht hij aan de heks, die hem bedrogen had, en de gruwelijkste verwensehingen kwamen uil zijn mond; hij bezon nieuwe misdaden, en nog stond de beleedigde vader dreigend voor hem.

De meester sloeg hem wantrouwend gade, en zelfs Martha wendde het hoofd om, hare dochter met haar eigen lichaam bedekkende; want zij hoorde hem vloeken, en dacht, dat hij opnieuw den dolk had opgeheven. Het geluk der moeder deed Perrol's helscbe ziel leed, en de laaghartig-ste wraak te haat nemende, om Maria voor bare deugd te straiïen, zeide hij zacht: «Vrees niets, Martha! ik verwensch mij zeiven, nu ik besef, wat ik gedaan heb ; aan hare moeder durf ik het zeggen, maar aan baar vader niet. O, Martha! zij was nog zoo schoon en vroolijk, toen zij in mijne armen lag, en over ons toekomstig geluk sprak ; maar toen haar vader naderde, viel zij in zwijm vim schrik. Doch 'gij zult bare zwakheid bedekken en haar troosten ; ik alleen heb schuld, Martha ! ik zweer het; helaas ! zij zou nog rein onschuldig zijn, indien ik minder verliefd geweest was.quot;

«Jezus! Maria! •ujii arm kind!quot; riep Martha sidderend; en sloot het meisje in hare armen, dat haar bewustzijn nog niet terugbekomen had, niettegenstaande haar gelaat met water bevochtigd was.

.Nu vroeg Wouter somber: «Martha! wat beeft li ij gezegd ?quot; Maar de moeder weende en antwoordde hem niet, en Perrol zeide koel, nadat hij een nijdigen blik op Martha en hare dochter geworpen had :

«Ik zeide aan uwe vrouw, dat ik naar mijn kamer gaan zal; laat mij door, en vaarwel tot morgen.quot;

«(Jij, Messire! gij zult hier blijven, totdat Maria gesproken heeft. Verroer u niet, of ik kloof u den kop !quot; riep Wouter driftig ; want hij had alle ontzag voor Perrol verloren; hij verwierp den eerbied, dien elk burger in dien tijd gewoon was voor alles te betoonen, wal van groole afkomst ofhoo-gen rang was.

»lia !quot; zeide Perrol, «waarom die drilt, meester? Zijl gij verwonderd, dat een ruiter gedurende den nacht met een lief meisje spreekt, en dat zij hem in hare kamer ontvangt? Is dit zoo vreemd? Herinner u uwe jeugd, mijn maarschalk! 1) en stel

1) Hoefsmid; paardenknecht.


-ocr page 279-

107

u niet bespoltolijk aan, op mijne oer! zuil gij dan evenals de meeste vaders, het eene oogenltlik snoeven op hetgeen gij weleer als jongeling verrichtte!, en in hel andere een edelman heleedigen, omdal hij uwe dochter alleen gesproken heelt?quot; en hij lachte. Doch Wouter riep even driftig: »lk laat u niet door, Perrol 1 —- sta !quot;

«Per nwio! vreest gij dan niet, onbeschofte kerel!quot; riep Perrol dreigend, «dat ik morgen, of nog eer de dag aanbreekt, dit huis zal doen leegplunderen, en ii met uwe vrouw en Maria gevangen door mijne ruiters doen wegsleepen ? want ik ben alleen meester in Amersfoort, en gij zult mijne macht niet kunnen loochenen, indien gij niet nog bezopen zijt.quot;

Wouter stond een oogenhlik verzet ; hij wist wat Perrol doen kon, vooral in den nacht, terwijl de stad in rust was; hij zag den schamperen lach op het gelaat van het bendehoofd, en schrikte bij de gedachte aan hetgeen Perrol dreigde te doen; maar spoedig lachte ook hij, en riep : »lk vertrouw, dat gij de waarheid spreekt ; maar zeg mij eens, hoe zullen uwe ruiters uwe bevelen kunnen hoo-ren, indien gij hier wordt in stekken gehouwen'?quot; en hij deed cenigc schreden voorwaarts.

Perrol, die geen zwaard of degen droeg, stampvoette van woede en vloekte; hij vatte snel den mantel op, die op den gron 1 lag, en hield hem in zijn hand, gereed om dien den smid over het hoofd te werpen, of de bijl er in te doen verwarren ; .tegelijkertijd riep hij koel:

»Maak den uitgang vrij, Vidal! sloot hem neder!quot; Aarzelend trok deze, die lol nog toe niels gezegd of gedaan had, zijn zwaard, en Wouter stond stil; aan de eene zijde bedreigde hem de knaap, aan de andere zijde het bendehoofd. Och ! had de vrees voor vrouw en dochter hem niet weerhouden, dan zou hij zijn wapen spoedig op het hoofd van den woesteling hebben doen nederdalen.

»Spaar hem om Jezus wil, vermoord hem niet, knaap !quot; riep Martha, die hel gevaar, waarin haar man verkeerde, gewaar werd.

Toen zeide Perrol nog eens, maar ijskoud en dreigend: «Stoot toe, knaap!quot; en Vidal hief het zwaard op; doch voor het eerst van zijn leven was hij ongehoorzaam aan een stellig hevel van zijn snooden meester: het beeld van Maria, die daar lag, onteerd door den vreeselijken man, dien hij diende, zweefde hem voor den geest. quot;ij dacht, dat zij dood was, en liet was hem, als rees haar geest tusschen hem en haar vader op ; de toorn en de handelwijs van Wouter waren zoo natuurlijk ; het recht van een vader, rekenschap vragende aan hem, die zijn dochter mishandeld had, was zoo eerbiedwekkend voor hem, dat hij de punt van zijn zwaard ter aarde boog en hel hoofd op op de borst liet vallen.

quot;Vervloeklc bloodaard !quot; schreeuwde Perrol, en Imulenknarsende zwaaide hij den mantel ; want Wouter trad vooruit en riep : «Ik lach met die dagge en dien mantel; hel is de laatste maal, dat gij den braven knaap hel moorden gelast.quot; Toen riep Perrol iels in een vreemde taal, wierp den mantel weg, en vatte zijn moordpriem in de linkerhand. liet was alsof er een bliksemstraal door hel vertrek over het hoofd van den meester heen schoot, en Perrol zeide hoonend, terwijl hij het zwaard opving, dal Vidal hem op zijn bevel had toegeworpen: «Nu slaat hel meer gelijk, Wouter! mijn knaap is laf genoeg, om u het leven Ie laten ; maar, Per moid! niet slecht genoeg, om mij te laten vermoorden ; treed dus ter zijde, kerel!

voor het laatst, maak ruimte! of wilt gij, dat de Vergulde Ifchn in dezen naehl voor altijd van zijn meester beroofd worde ?quot;

Ofschoon de smid vermoeden kon, dat Perrol meer kuns had, om in dit gevecht Ie zegevieren, zwaaide hij de bijl, zonder iets te zeggen, en zijne oogen scholen vurige stralen, liet bendehoofd zag echter verwonderd op, toen het bruine, door drift bezielde gelaat van den meester op eenmaal veranderde, en een uitdrukking van geluk zich daarover verspreidde, terwijl deze zijn wapen van zich afwierp. Mij dacht, dat Wouter zich op hem wilde werpen, en hem aanvallen ; hij hield zich dus gereed ; maar zonder zich om hem Ie bekreunen, sprong de verheugde vader naar zijn dochter ; want hij had haar zijn naam hooren stamelen. Die slem, welke hem scheen Ie roepen, had sterker opbel vaderhart gewerkt dan de verontwaardiging en de wraakzucht, en hij vergal den nietswaardigen booswicht en alle voorziehtigheid, om Maria aan zijn hart Ie drukken.

Een oogenhlik stond Perrol roerloos, en zag somher op de groep, welke vóór de bedstede stond. Hij begreep de vreugde der ouders niet, en evenwel hinderde hem deze ; hij meende, dat hij hel hoofd van Maria zag, die tegen de horst van hare moeder leunde, terwijl baar vader hare handen drukte. Hij herinnerde zich, hoe schoon hij haar gezien had, en bemerkte met vreugde, dat de dood Maria niet aan hem ontrukt had ; want zij scheen haar gelaat te verbergen, toen zij zijn blik ontmoelte.


-ocr page 280-

108

Hij grimlachte nijdig, en mompelde: »llii! St. Tliomas-dag wordt morgen nog nid gevierd,quot; vatte toen den mantel op en vertrok, nadat hij nog eens een hlik op de bedstede en rondom in het vertrek geworpen had. De kleine Snip kwam voor den dag, zoodra hij de kamer verlaten had. Perrol plaatste zich vóór Vidal, die naast Hiso aan de deur stond. Zonder iets le zeggen, richtte hij zijn dreigenden hlik op den knaap en op diens horst, hief zijn moordpriem op, dien hij nog in de hand hield, en zocht de plaats nil, waar hij dien wilde instooten; maar terwijl Hiso den kandelaar van angst hijna liet vallen, stond Vidal onhevreesd ; hij was bleek en treurig; doch hij beefde niet.

«Vidal!quot; zeide Perrol toen gestreng, en slak zijn dolk op, »indien gij morgen nog in de stad gevonden wordt, laai ik u opknoopen. Vertrek, en kom nimmer meer onder mijn oog; de diensten, welke uw vader, die een dapper ruiter was, mij bewezen heeft, redden u het leven.quot; — De gerustheid, met welke de knaap vóór hem stond, bad hem getrollen ; bij wist dal deze hem getrouw en genegen was, zijne hevelen steeds met gehoorzaamheid volbracht, en dal, zoo Vidal nu al den meester bel leven had gelaten, zulks alleen veroorzaakt was door den Hauwen straal van menscbelijk gevoel, die nog in het hart van den knaap schemerde, en dien Perrol tevergeefs gezocht had te verslikken. Vidal boog zich, toen Perrol hem voorbijtrad, wierp nog een laatslen blik op Martha en hare dochter en verwijderde zich.

Nu geheel alleen mei hunne beminde dochter, die zooveel uitgestaan had, keerde de vroolijkheid weder in bet gemoed van Wouter terug, en hij verwonderde zich, dat zijn vrouw niet ophield met wcencn, en daardoor ook de tranen van Maria deed vloeien ; de brave vader wist niet, wal de aanvoerder der Zwarte Iknde lol zijn vrouw gezegd bad ; zij herinnerde zich angstig de woorden, die hij baar had toegellnisterd. Martha kende hare dochter; doch wisl ook, iioe Perrol getracht bad hare vriendschap le winnen, en hoe zwak hel harl der vrouwen is. O! zij bad zoo vurig, dal hij gelogen mochl bebhen. Maar hoe kwam hij in het vertrek ? waarom bad Maria niet geroepen ? waarom weende hel lieve kind zoo? Deze vragen lagen baar op de lippen; doch vrees voor den meester deed haar zwijgen, en zij verlangde vurig, nn eens hopende, dan eens vreezende, naar hel oogenblik, waarin zij met hare dochter alleen zou zijn, ten einde le vernemen, of zij den _ Hemel moest bidden om genade voor de zwakheid van haar kind, of danken voor het behoud van Maria, de vlekkelooze bruid van beer Jan van Schaflclaar.

XIX.

Het klooster.

Doe mij nog uw liefde eens hooren : Zeg nog ééns, dat gij mij mint.

J. DU PKÉ.

Heer Jan van Schall'elaar sidderde, toen hij de lijding kreeg van den hoosaardigen aanslag van Perrol. Tevergeefs had bij Wouter voorzichtigheid aangeraden ; de goede en geen kwaad denkende meester bad zich, evenals de vrouwen, door het bendeboofd laten misleiden. Maria sluimerde zonder vrees aan den rand des afgronds, waarin bij haar wilde nederploflen ; kon Van Schall'elaar haar toeroepen, wat Perrol gedreigd had 1 Zou het onschuldige kind zijn waarschuwende stem begrepen hebben ? Kon bij zijne bruid doen blozen van schaamte ?

Maar (iod had baar bewaard ; hij dankte den Hemel, dat zijn lieve bruid gered was geworden. Zoo zag hij dan, dal deze vreemde ruiter nu eens zijn wraak snel wist Ie doen treffen, evenals met Van Haerbergh, dan weder bedaard zijn lijd kon afwachten, om hem, dien hij treffen wilde, nog heviger in hel harl Ie grijpen. O! bij zag nu, dat deze duivel in menschelijke gedaante reeds zijn belofte was nagekomen, en alleen door boogere bestiering zijn vloekwaardig voornemen had verijdeld gezien; daarom vernam hij met blijdschap, dal de aanvoerder der Zwarte de Vergulde

llrhn reeds des morgens na l'1' selijkcn nacht vroegtijdig ontruimd bad, ze ■ hocb Martha, noch hare dochter, hem sedet' 4icn lijd wedergezien hadden. Sedert was Maria door medewerking en op aanraden van pater van Broekhuijsen heimelijk uil de slad vertrokken ; want haar vader was niet machtig genoeg om haar le beschermen legen een geweldigen aanslag van Perrol, die met zijne Zwarte Huilers in Amersfoort doen kon, wal hem goeddachl.

In hel begin van December begaf zich Van Sehaffeliiar naar Naarden, alwaar door den Stadhouder weder een leger werd bijeengebracht; zijne ruiters waren reeds vroeger derwaarts gelrokken en thans te Hilversum gelegerd. Hij ver.


-ocr page 281-

HET KLOOSTER.

r

109

heugde zich, dat de Bisschop hem eindelijk loe-gestaan had te vertrekken; en de hoop om Maria, die hij in /00 langen tijd niet gezien had, eens aan zijn hart te drukken, maakte hem reeds hij voorraad gelukkig. Vijl' en twinlig mannen van wapenen vergezelden hein, en zoo snel de aard van den grond zulks mogelijk miuikte, reed hij over de Amersfoortcr hergen op den Vuurschen weg aan, om van duar hel (looiland le hereiken.

Toen hij de hoogten opreed, die lol nog toe den toenmaligen weg van Utrecht naar Amersloort voor hem verhorgen imdden, welke weg over Hees en achter de plaats heen liep, waar thans het Huis Ier Heide ligt, ontwaarde hij een twinliglal ruiters, die een oogenhlik te voren, voorhijgelrok-ken waren en den weg naar Amersfoort volgden. quot;Ü zag het zonnelichl op de punten der lange speren flikkeren, en herkende de rusting der Zwarte Huilers. Vóór hen uit reed een man op een fraai paard, die een groolcn hoed met een lange veder droeg. Was hel Perrol, die hier voorbijtrok ? hij hoopte het : daarom gelastte hij zijn ruiters zich vast in den zadel le zetten, en hunne speren gereed te houden; langzaam daalden zij van de hoogten af, zonder dat de vijandelijke ruiters hen gewaar werden. Toen zij in de laagte waren, plaatste Van SchaU'elaar hen, volgens het toenmalige krijgsgebruik, op een rij; de paarden werden gespoord, en snelden over en ter zijde van den hreeden weg vooruit. »Yan SchaU'elaar en St. Maarten!quot; riepen de mannen van wapenen.

Ofschoon de Zwarte Huilers zich onverhoeds zagen aangevallen, riep een forsche stem : «Keert om, mannen! sluit het gelid, veil de speer en slaat vast.quot; Dit was ook het eenige, dat hun overbleef; want de Schallelaars waren hun zoo op de hielcquot; * zij niets anders konden doen, dan hen vas^Squot;quot;''' aadcl af te wachten. Zij beantwoordde; quot;xl*1 veMgesehrceuw van hunne • ■ n het onverschrokken op;

«i iedde met zooveel kracht,

en de slagorde gchroken

0 . ki vic êj »\ UI iC Huilers vloekende uiteen, en werden vervolgd ; her- en derwaarts zetten de Schaffelaars hen na ; maar in deze afzonderlijke gevechten konden zij hunne meerdere sterkte in getal niet behouden; want nu eens streden zij alleen legen twee ruiters van Perrol of omgekeerd, dan weder vochten zij man tegen man.

Van Schafl'elaar, die wel de speer had aangenomen, welke zijn quot;knaap hem overgaf, maar, zonder haar te vellen, aan de rechterzijde zijner ruiters gereden had, bespeurde met verwondering dal de vijandelijke aanvoerder niet eens den schok had afgewacht, doch zich reeds van te voren verwijderd had ; daarom dacht hij, dat het Perrol niet zijn kon; en toen zijne mannen de Zwarte Huiters vervolgden, gal ook hij zijn paard de sporen, om zich van den vreemdeling meester te maken, en zijn knaap volgde hem.

De vluchtende bereed een fraai paard en droeg een groen lakensche honpeiande, (1) die met zwart bont gevoerd scheen, en het kwam Van Schalfe-laar voor, alsof hij geen harnas droeg. Een gerui-men tijd wanhoopte hij om hem in te halen ; want zijn hengst had veel te dragen aan den van hel hoofd tot de voeten gewapenden bevelhebber. Hij had zich echter bedrogen; het paard van den vreemdeling beantwoordde niet aan de goede gedachte, die Van SchaU'elaar er van gehad had, en weldra riep hij luid :

«Sta, en geef u over, of ik werp n van hel paard ! en hij velde zijn speer. Deze bedreiging scheen eenigen invloed te hebben ; want de vluchtende hield stand, wendde zijn paard, rukte zijne houpelande los en trok zijn degen. Een eind weegs van hem af, hield van Sehall'elaar zijn paard staande, richtte zijn lans op, en beschouwde den vreemdeling; maar het was'noch Perrol, noch zijn luitenant. Hij was nog jong, en scheen, naar zijn kleeding te oordeelen. niet tot de Zwarte Huiters le behooren.

quot;Heer!quot; riep hij, «ofschoon gij zwaar gewapend zijt, en ik niets heb om mij te verdedigen dan dezen degen, zal ik mij echter niet overgeven ; want ik hen van edel bloed, ofschoon ik niet gewoon ben het zwaard te voeren.quot;

Van Sehall'elaar beschouwde zijn gelaat, terwijl hij sprak; het was bedaard en onbevreesd, en kondigde een edel gemoed aan, ofschoon het niet regelmatig en schoon gevormd was. Hij zeide daarom tot den onbekende: «Heer! vergeef mij de moeite, die ik u veroorzaakt heb. Vervolg gerust uw weg, en wijt hetgeen gebeurd is, alleen aan de knapen, die n vergezelden ; ik meende dat gij tot de Zwarte Hende behoordet, maar deed 11 onrecht; God zij met u !quot; Zonder het antwoord van den vreemden edelman af te wachten, boog hij zijn hoofd ten teeken van afscheid, gaf zijn paard dc sporen en keerde terug.

De vreemdeling wenkte den knaap, die zijn heer wilde volgen, en vroeg hem, terwijl hij hem eenig geld gaf, wie de krijgsman was, die hem zoo


1

Mautel.

-ocr page 282-

OLTMAINS, IJK SCIIAAI'IIKKDKH.

no

cdelmoLHlig had vrijgelaten, en Heintje noemde hem zijn meester, groette hem en volgde Van SehaU'elaar.

De jongeling had nu gelegenheid om te zien, wal er van zijn geleide geworden was. Hij zag van Schafl'elaar op eenigen afstand staan ; deze blies op een horen, en scheen zijne ruiters terug te roepen. Sommigen hadden zieh zeer ver verwijderd om hunne vijanden te vervolgen, en hij zag met verwondering, dat de kleine knaap, die hem had te woord gestaan, zonder schroom een der Zwarte Ruiters te gemoel reed, die dwars over den weg rende, om te ontsnappen aan twee vijandelijke ruiters, die hem vervolgden. De groote ruiter scheen zeil verwonderd, dal de knaap het waagde, hem in zijn vaart te stuiten, en hief met beide handen hel zwaard op ; maar de knaap liet zijn klein paard ter zijde springen en ontweek den slag. Snel op hem toerijdende, stak hij zijn zwaard, zoo het scheen, in de voeg van hel horst-harnas; want de Zwarte Huiler viel, en zijn paard werd door den knaap opgevangen en medegenomen.

ülschoon de jongeling mei belangstelling de overwinning van den knaap had gadegeslagen, ofschoon de verslagen ruiter tot zijn geleide behoorde, zoo zag hij met vreugde, dat hel gevecht een einde had genomen. Langzamerhand keerden de SchalTelaars terug, sommigen langs den weg, anderen over de hoogten ol door de engten daar-tussehen, echter zonder gevangenen, doch met eenige paarden : waarschijnlijk hadden de Zwarte Huilers geen kwartier gevraagd of verkregen. Nu verliet Van SehaU'elaar de plaats,waar de schermutseling had plaats gehad, en hij reed links af van den weg, in de richting der veenen. Het kwam den jongeling voor, alsof de ruiters, die hem vergezelden, minder in getal waren dan tijdens den aanval, en hij zag dal zij eenige gekwetsten met zich voerden.

Geheel alleen zijnde, en niemand van de mannen ziende, die met hem van Utrecht gekomen waren, reed hij naar den ruiter, die door den knaap was nedergesloolen, steeg af, en omlerzochl of hij zijne hulp ook nog mocht noodig hebben. De Zwarte Huiler opende de oogen, loen zijn helm werd losgegespt en afgenomen ; hij zag den vreemdeling aan, en zeide Hauw, terwijl zijn gelaat reeds door de doodskleur werd overdekt : «Neen, hel is gedaan ; en gij, die zelfs het veld geruimd hebt zonder te vechten, zult misschien niet begrijpen, dal hel niet de naderende dood is, die mij wanhopig maakt, maar dal ik dooide hand van dien ellendigen dwerg gevallen ben, wiens paard mij reeds eenmaal op den grond heelt geworpen.quot; Hierop braakte hij nog eenige verwenschingen uil legen den knaap, sloot zijne oogen weder, scheen met zijne handen iets te willen grijpen, dat hij voor zich meende te zien, en blies den laalsten adem uit.

(Jeheel vreemd aan zulke tooneelen van moord en bloed, verliet hem de jongeling zoo spoedig mogelijk, en reed, zijne houpelande weder lol bovenaan locknoopende, alleen den weg naar Amers-foort op. Van tijd lol tijd keerden nu echter eenigen der Zwarte Huilers tol hem terug. Niet ver van hrt /luis len Uttlm was een kleine herberg, waarin zij hun intrek namen; want zoowel de ruiters als de paarden hadden rust noodig. De jongeling lichtte met moeite een zwaren lederen zak van zijn paard, die achter den zadel, in een mantel gewikkeld, was vastgegespt geweest, en trad er mede in de herberg, terwijl zijn paard naar den stal gebracht werd.

In de parochie van hel dorp Zoesl, lag in dien lijd een vrouwenklooster, dal aan de heilige Jonkvrouw Maria gewijd was, en bijgevolg Mariënburg heette, ofschoon men meer gewoon was, hel eenvoudig de Hrigitlen te noemen, omdat de kloosterzusters naar de regelen van de heilige Hrigilta leefden. Hot was een geslicht, meer eerwaardig door zijne oudheid dan door zijne pracht; en de mater, die bet bestuimle, vergenoegde zich met dien titel, ofschoon sommigen barer voorgangsters voorheen den naam van abdissen gedragen hadden.

In hel jaar 1419 had de eigenaar van een stuk land, dal lusschen het dorp Zoesl en de stad Amersfoort lag en de Hirk heette, aan de reguliere ka-nonniken, die ruim twee jaren vroeger den regel van Si. Auguslinus hadden aangenomen, en zich onder hel kapittel van Windesheim, een klooster buiten Zwolle, begeven hadden, toegestaan, er een klooster Ie houwen, omdat zij hun huis, buiten de muren van Amersfoort gelegen, moesten verlaten. Zij hadden hun gesticht Maria's Hofken genoemd ; maar Ier onderscheiding van het klooster le Zoesl noemde men het de Hirk, en de broeders zeiven de Hirkenaars, of Hirklenaars.

Deze beide kloosters, in de nabijheid van Amersfoort gelegen, werden op uitdrukkelijken last van den Hurggraaf van Montfoort nimmer door hel Utrechtsche krijgsvolk gekweld; en olschoon de geestelijke maagden vooral wel eens bezocht hadden kunnen worden door eenige stoute stroopers


-ocr page 283-

van des Sladhouders parlij, zoo hadden zij door bemiddeling van den Hisschop, die liaar huis zeer genegen was, ook van die zijde een vredebrief gekregen, welke haar vrijwaarde tegen allen overlast van hel vijandelijke krijgsvolk. Het huis had dus, hoewel de oorlog voortduurde, en reeds een aantal bewoners van Zoest naar elders gevlucht waren, tot nog loe niets geleden, en de zusters hadden er in stille afzondering geleefd, alsof bet vrede was.

Het was in dit klooster, dal Maria een schuilplaats had gezocht, toen Perrol haar genoodzaakt had, om het ouderlijk huis te verlaten, waar zij niet meer veilig was voor zijne aanslagen. De snelheid, waarmede zij vertrokken was, en de voorzorgen, die men gebruikt had, gaven haar vader het vertrouwen, dat het hoofd der Zwarte Bende niets te weten was gekomen van haar vertrek, of van de plaals waar zij zich bevond ; en Martha troostte zich, toen bare dochter baar verliet, door de verzekering, welke de pater haar gaf, dat de mater van het klooster haar met liefde zou ontvangen, en dat Perrol, al werd hij onderricht waar zij was, het waarschijnlijk niet zou durven wagen, de rust der kloosterlingen te verstoren, of de beiligschen-nende band te slaan aan het meisje, dal zich onder de bescherming bevond van de navolgsters van de II. Mrigitta. Zij troostte zich dus en dankte God, dat JÜJ haar bij al deze onheilen nog den zegen had geschonken, om zich uit grond van baar hart te kunnen verheugen over de redding van bare dochter, die, rein en onschuldig, uit de banden van het monster was verlost geworden, en dat baar smeeken en de vermaningen van den pater van Broekhuizen zooveel invloed op het gemoed van haar man gehad • hadden, dal hij zijn voornemen, om Perrol te stralfcn voor zijn laaghartig gedrag, had opgegeven.

Omstreeks vespertijd naderde een boer, die een zak rapen aan een dikken slok op zijn rug droeg, de Brigitten. Mij stond eenigc oogenblikken stil, om te luisteren naar de kloosterklok, die gelrokken werd, en waarvan hel geluid zich over de vlakte verspreidde, doch zoo hel scheen, door een echo met kracht werd leruggekaalst; want ook de Kir-kenaars gingen kerkwaarts en de zilverachtige klank der klooslerbcngels verloor zich even zacht over het veld, als een zucht, over de lippen van een maagd, die baars minnaars komsl verbeidt. Nu versnelde de hoer zijn tred, en begaf zich naar hel verblijf der zusters, dat bijna geheel uil bout was samengesteld, opende bel hek, dal een j soort van voorplein, voor hel huis, van den weg afzonderde, en trad naar de deur. Doch hij scheen zich te bedenken, wierp zijn zak op den grond, en ging, nadat bij eenige oogenblikken de kleine ramen van het verblijf der nonnen één voor één bad opgenomen, in de kerk.

Maria begaf zich, nadat de vesper was afgeloo-pen, uit de kerk in haar klein vertrek. Zij was, evenals de zusters, met een grauwen rok en mantel gekleed; evenwel zonder hel roodc kruis mei de wille rondte er in op den mantel. Sedert de aanvoerder der Zwarte Bende haar eerst zoo geveinsd, en daarna zoo woest zijne gruwelijke liefde en wraakzucht had bekend gemaakt, was zij krank naar geest en lichaam. Haar kuisch gemoed treurde wel niet om de kussen, die hij haar gegeven had, of omdat zijn dartel oog een blik op bare bekoorlijkheden had geworpen : want zij wist niet wat er met haar voorgevallen was, sedert zij hare moeder geroepen, en vóórdal zij in de armen van deze haar bewustzijn lerugbekomeii had. O, bad haar vader bet baar niet gezegd, zoowel als de laatste blik van Perrol, toen hij de kamer verliet, en had de verbroken deur hel haar niet bewezen, dan zou zij gedacht hebben, dal hij in hel einde, toen hij haar in zwijm zag vallen, zijn snood voornemen opgegeven en hare moeder geroepen bad.

De bezorgdheid der moeder, die hel hart van haar kind kende, had den braven, maar ruwen vader verhinderd baar kuisch gemoed voor niets ie verontrusten; daarom dacht Maria, dal hare moeder haar op haar bed nedergelegd en haar den halsdoek afgenomen had ; zij wist niet, dat Perrol haar ongestoord in zijne armen had geklemd en gekust; en evenwel was zij treurig. Niels verschafte haar afleiding in hel stille huis, waar zij verborgen was; zij dankte God wel dagelijks voor zijne bewaring, en bad Hem voor hare ouders. Van Schaifelaar en zich zelve; maar hetgeen hel bendehoold lot baar gezegd bad, herinnerde zij zich nog zoo goed, dat zij elk oogenblik bevreesd was, hem opnieuw voor zich te zien verschijnen. Zijne woorden die tol hare ziel waren doorgedrongen, verontrustten en bedroefden haar; vrees voor hel leven van hare ouders en van Van Schaifelaar pijnigde baar; en zij wist niet, waarom haar hart dan eens scheen te verlangen den braven ruiteraanvoerder van den Bisschop te zien, dan weder angstig klopte, en tegen een bezoek van haar bruidegom scheen terug Ie deinzen. Eén woord van Perrol bad hare ziel vooral geschokt. O ! als zij aan die beschuldiging dacht, en die was geen


-ocr page 284-

112 OLTMANS, DK

sCHAAnlimDE.li. ---—

oogenblik uit hare gedachten, dan kromp haar hail van schaanile en berouw inéén; liij had immers gezegd, dal /ij Van Sehall'elaar niet l)e-mindc — dat /ij dus zijn liefde, /ijn vereering niet waardig was! Zij had haar hart onderzocht, maar er liet hpfheeld van hare ouders en van haar bruidegom in gevonden. Perrol had dus gelogen ; want niemand beminde /ij dan Van Schad'elaar.

Soms had zich het ideekc gelaat van Frank achter haar bruidegom vertoond : ook hem had /ij lief; maar /ij had slechts medelijden met hem, /ij beminde hem niet zooals zijn vriend. «Zouhij mij beminnen ?quot; dacht /ij, en na de/e gedachte kon /ij /ijn beeld niet meer uil haar hart verbannen ; /ij /ag hem altijd treurig en bleek vóór zich staan, evenals toen zij hem de roos overgaf. Sedert dat oogenblik verliet haar vaak alle vertrouwen op zich zelve, en zij weende ; en evenwel, zij beminde Van Sehall'elaar alleen.

De nonnen, die gedurende den dienst achter het koorhek zalen, hadden alleen uit tijdvcrveling, en zonder eenige verdere belangstelling, naar den boer gezien, toen hij in het ruim der kerk trad ; doch Maria had opgemerkt, dat de landman, na zich gebogen, en geknield zijn gebed gedaan te hebben, met bijzondere aandacht naar die zijde van het aan den dienst gewijde gebouw gezien had, waar de nonnen zalen.

De duisternis, die in de kerk heersebte, en die door de weinige lichten op bet altaar niet veel verminderd werd, verhinderde haar den man te herkennen, zoo zij hem al meer gezien had ; maar zijn lange gestalte, en de fiere tred, den boer anders niet eigen, waarmede hij tol midden inde kerk genaderd was, waren haar niet ontgaan, evenmin als zijn blik, die een oogenblik stijf op haar gericht was gebleven. Was het een vreemdeling, die aan zijn nieuwsgierigheid voldeed, of iemand die baar zoclil en kende ? Was het Van Sehall'elaar, of Perrol of een zijner zendelingen V Zij wist het niet; en evenwel stelde het haar gerust, toen de boer, voordat nog de zusters uit de kerk in het klooster traden, het heilige gebouw weder verliet.

In het eenzame vertrek gekomen, dal zij bewoonde, zette zij zich bij hel venster neder, en zag naar builen. Hel was reeds duister, en evenwel kon zij de hoornen in den hof nog zien ; want de sneeuw, die des morgens gevallen was, lag nog op de takken, en zij herinnerde /ich, hoe zij /ich in vroeger jaren wel in den tuin, achter hel huis barer ouders, vermaakt had mei de liguren van sneeuw omver te werpen, die Frank vervaardigd had, of zich door liaar vader of Van Scliafl'elaar in een slede te laten rijden. Doch dat alles was nu over, alleen door de wraakzucht van het bendehoofd. Zoo dacht zij na over hel verledene, en werd daardoor de maler van het klooster niet gewaar, die in de cel getreden was ; maar toen deze haar bij haar naam riep, schrikte zij en zag om.

»Er is iemand heneden, mijne dochter! die u verlangt Ie spreken,quot; zeide de maler; »zet daarom de kap op, hel is koud en gij zoudt zieker kunnen worden : want het strijdt tegen onze regelen om hier een man te laten komen.quot;

Maria was verwonderd; de hoer kwam haar weder in dc gedachten, daarom vroeg zij snel: »Om mij te spreken, eerwaarde moeder? Is hel mijn vader, of komt hij uit zija naam 1 O ! als hel Perrol maar niet is! Ivenl gij dien man?quot;

»INeen, Maria!quot; zeide de mater met afschuw, »dc heilige Hrigilta dank ik, dat die onverlaat nimmer zijn oog op mij geworpen heeft; ik ken den man niet, die beneden wacht. Hij zeide mij, dat hij nw bruidegom is, maar ik ken heer Jan Van Schaffelaar niet.quot;

»0, is het Van Sehall'elaar?quot; riep Maria verheugd, en greep haastig naar de kap ; doch toen stond zij plotseling stil, en de maler moest haar nog eens aansporen om haar te volgen.

Aan het vertrek gekomen, tot hetwelk ook de mannen den toegang hadden, opende de mater de deur, en liet Maria vóór zich uitgaan. Deze wierp een snellen blik op den man, die bij de tafel stond, want zij herkende den boer, dien zij in de kerk gezien had ; maar ook gelijktijdig viel het |ichl van de draagbare lamp, die op de tafel stond, op zijn gelaal, en terwijl hij de grove muts van hel hoofd rukte, haar naam noemde, en zijne armen uitstrekkende, eenige schreden voorwaarts deed, riep Maria: «Mater I hij is hel! De Heilige Maagd zij gedankt, dat ik u zie. Jan ! O! ik dank u, dat gij gekomen zijl,quot; en zij snelde in allerijl naar hem toe, en viel in zijne armen.

Het eenvoudige geslicht der vrome nonnen kon geene zalen en kamers aanwijzen, zooals de rijke en prachtige kloosters van dien tijd in andere streken van ons land, of in andere landen; maar hij, wien bet werd toegestaan er eene zuster of bloedverwant te bezoeken, behoefde haar ook niet achter een traliewerk te spreken : een voorzorg, welke lastig en droevig was voor den rnan, die met edel gevoel in het huis der geestelijke zusters kwam, en onvoldoende legen hem, die alleen kwam om


-ocr page 285-

quot;Maler! liij is liet ! Do Heilige Maagd zij gedankt, dal ik u zie, Jan! ü! ik dank u, dat gij gekomen zijt,quot; en zij snelde in allerijl naar hem toe en viel in zijne armen.

Bladz 112, deel II.

-ocr page 286-

Wsmm.

|

p

if»

-ocr page 287-

113

I

een jonge nou of leekezuster mei verliefde blikken te beschouwen, of haar de vingers le kussen, en onder de hand over te halen, hem in de gelegenheid le stellen, baar op eene andere plaats met meer vrijheid van zijne liefde le kunnen verzekeren.

Daarom genoot Van Schalfelaar het f^eliik, zijn bruid aan zijn hart te drukken ; en toen de mater zag, dat Maria hem herkende, liet zij hen alleen, om naar de eetzaal terug te keeren; de pater bad haar onderricht, in welke betrekking de edele Van Schalfelaar stond met de deugdzame dochter uil de Vergulde Helm, en zij achtte daarom bare tegenwoordigheid overbodig.

«Marja !quot; zeide Van Schalfelaar leeder, die baar naar de bank geleidde, welke hij de tafel stond, «zet u neder; want ik weet, dat gij niet gezond zijl, en evenwel kon ik het niet langer uitstellen u eens te bezoeken, zoodra het mogelijk was. Zog mij, Maria! zal mijn komst u geen nadeel doen ?quot;

»0! neen. Jan!quot; antwoordde zij. »lk heb u reeds gedurende de vesper gezien ; doch bet was zoo duister, dat ik u niet herkennen kon. Het zal mijne gezondheid niet schaden, geloof mij; ik heb zoolang naar dit oogenblik verlangd ; en evenwel heeft uw bezoek mij toch verrast; maar ik ben anders wel.quot;

• Verberg het mij niet, bid ik u, Maria!quot; zeide Van Schalfelaar bewogen ; «wilt gij, dat ik even aan een der leekezuslers verzoek, u wat water le brengen ? . . . .quot;

»() neen, blijf, bid ik u,quot; hernam Maria, de hand op zijn arm leggende, «het zal wel overgaan.quot;

«Itust dan tegen mijn horst, o! gun mij dal genoegen, Maria!quot; zeide Van Schalfelaar, terwijl hij haar met aandoening gadesloeg. «Hoeveel maanden zijn er wel verloopen, dal ik mijn bruid niet gezien heb! daarom laat mij voor eenige weinigeoogen-blikken gelukkig zijn. Leg uw hoofd op mijne schouders, Maria ! en verhaal mij iels van u zelve en van uwe brave moeder.quot; Maar loen hij, zijn arm om baar middel geslagen, haar aan zijn hart Irok, zuchtte zij, en voldeed niet aan zijn verzoek; daarom riep hij verwonderd en treurig: »Ben ik niet uw bruidegom, Maria ? Ben ik niet dezelfde Jan van Schalfelaar, met wien uwe ouders u verloofden ? Lieve bruid ! draagt gij niet evenals ik den halven ring, bet zinnebeeld onzer vereeniging ? Maria ! kent gij mij niet ? Hen ik geen ridder of edelman meer, Maria ? twijfelt gij aan mijn ge-Irouwheid of liefdequot;! O! waarom gaf ik gehoor aan uw smeeken en aan het verzoek van uwe

j. f. oltmans, De Schaapherder. ii.

ouders ? Denkt gij dan, dat ik mijn leven niet gaarne wilde gewaagd hebben om u eens te zien en aan mijn hart le drukken, Maria ? Zeg bet mij in Gods naam! denkt gij, dat ik u niet meer liefheb, zooals voorheen ?quot;

«Neen, Van Schalfelaar! o, neen ! ik weet, dat uw hart niet veranderd is,quot; riep zij, en omvatte met hare zachte armen den hals van baar bruidegom. Vervolgens zeide hij zacht, en de vreugde keerde op zijn gelaat terug: «O! gij stelt mij gerust, Maria! maar zeg het mij, waarom hebt gij gezucht ?quot; Mij kuste baar, maar zij verborg haar gelaat aan zijn borst: het scheen, dat zij niet gerust in zijne armen geklemd bleef, en bij vervolgde daarom met aandoening: «Ben ik niet reeds zoo goed als uw echtgenoot, Maria ? O ! waarom wilt gij mijne omarming dan ontvluchten ? Heeft bel geestelijke gewaad u dan van mij vervreemd ? Voorheen rusttet gij kalm op deze borst, aan dit hart, dat alleen voor u slaat, en uwe ouders keurden het immers goed, en zagen het met welgevallen.quot;

«Ik weet bet, Van Schalfelaar !quot; zeide zij zacht en treurig, «maar mijn hart is niet zoo opgeruimd als toen. Uwe Maria, uwe bruid, weet niet, of zij uwe liefde nog verdient...quot; en bij hoorde haar weenen.

«Maria ! lieve Maria !quot; riep hij, «laat mij deze tranen wegkussen. Zeg, dat gij geschertst hebt, dat gij bet zelve niet gelooft; want uwe liefde is mijn geluk.quot; Doch toen hij zag, dat zij snikte, en met het hoofd schudde, vertoonde zich een dreigende uil-drukking op zijn gelaat, die weldra in een droevigen glimlach veranderde, en hij riep treurig: «Ü, Maria! waaraan denkt gij ? ik wilde geen woord gerept hebben van hetgeen die wreedaard gedaan heeft, uit vrees van u zijn gruwelijke daad in bet geheugen terug te roepen. Maar keni gij mij dan niet, Maria?—Moe kunt gij vermoeden, dat gij mij minder waard zou zijn, nadat gij om mijnentwil met de wraakzucht van dien zwarten booswicht hebt moeten kampen ? t) neen, Maria ! ik bemin u nog heviger, nadat gij voor mij geleden hebt. O ! waarom koelde bij zijn wraak niet op mij ?quot;

«Op u. Van Schalfelaar?quot; zeide zij langzaam doch treurig; «ik ben het eerste olfer— en dan wil hij u treilen ; dat heeft hij mij gezegd en er op gevloekt. O! als gij moest sterven vóór uw tijd, evenals die roos, welke uw naam droeg !... Helaas! ik heb niets gedaan dan mijn plicht; ik verdien geen meerdere liefde.quot; _________________________________________________s_


-ocr page 288-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

T

114

«Gij treurt om een bloem? — Zoo is de vrouw I maar zie mij aan : be» ik even zwak als zij ? — INeen! de man is gelijk aan den boom van bet woud, hij valt niet bij den eersten bijslag; (Jod alleen kan hem verpletteren, met één slag, en Hij bemint zijne kinderen,quot; zeide hij bemoedigend, en kuste haar op het voorhoold, waarna bij vervolgde : «Het kwam mij ook niet in de gedachten, Maria! om u te danken of te prijzen, omdat gij deugdzaam geweest zijt; het is geen meerdere verdienste of iets vreemds in mijn bruid, de dochter van vrouw Martha, die ik spoedig moeder hoop te noemen. Maar toch bemin ik u nog meer. Heb ik niet gezien, dat de heilige Jonkvrouw Maria, wier naam gij draagt, u gered heeft uit de Roode Hand van dien Perrol ? Moet mijne bruid mij niet dubbel dierbaar zijn, daar de Hemel zelf zijn hijstand verleent en bare onschuld bewaart ?quot;

• Waarom treurt gij dan nog, Maria ?quot; vroeg bij na eenige oogenhlikken ; want zij antwoordde hem niet. Toen zeide zij, en zag hem aan, als wilde zij in zijn oog lezen, wat hij dacht: «Helaas t mijn bruidegom! ik wil u zeggen, wat mij bedroeft. O Jan ! in dien vreeselijken nacht, toen ik alleen was overgelaten aan de woede van Perrol, toen ik zelfs dacht, dat de Hemel mij had losgelaten, toen,...quot; Doch hier zweeg zij, en verborg baar gelaat. Hij sidderde, zijn gelaat werd doodsbleek, een zucht ontsnapte aan zijne krampachtig Ie zamen gedrukte lippen ; toen kuste hij hare lokken, en zeide vriendelijk en met aandoening : • Welnu, Maria, vervolg! Uw bruidegom heeft u zoo lief, vertrouw hein alles; hetgeen gij zelfs voor uwe ouders verzwijgen zoudt, zeg dat mij; zijt gij niet reeds zoo goed als mijne vrouw? Mijn hart zal u nooit verstooten; o! zeg dus, Maria ! — toen ....?quot;

•Toen,quot; riep zij snikkende, zonderdat zij de uitdrukking van zijn gelaal gezien had ; want indien zij de bleekheid van zijn gelaat had gade geslagen, zou zij niet hebben durven spreken ; — «toen. Jan ! heeft hij mij gezegd, dat ik u niet liefhad, niet beminde met liarl en ziel, maar dat hij alleen mij liefhad, die wreedaard !quot;

• Rij mijnheer St. Maarten, en mijn daggel I) hij loog als een gemeene roover en maagdenschender ;— en daarom weent gij, Maria? O! zie mij aan, verkwik mijn hart, lieve bruid ! door een vroolijken blik van uw schoon en onschuldig oog. Gelooft gij dan nog, wat hij u gezegd heeft om

1) Dolk.

u te bedriegen ? Lach eens, Maria ! — verzet die dwaze gedochte ; — past bet nog aan de bruid van een edelman, hem met zulke kinderachtigheden te verontruslen en zijn hart vrees aan te jagen?quot; eindigde hij verheugd. Zijne oogen fonkelden van geluk; bij zette zijn band onder bare kin, en richtte baar hoofd een weinig op, om bet lieve gelaal des te beter Ie kunnen zien.

»En evenwel. Jan!quot; riep zij mistroostig, «denk ik allijd om hetgeen bij gezegd heeft; die ijselijke woorden klinken mij nog altijd in het oor. ü! zoo gaarne wenschte ik ze te vergeten ; maar ik kan niet. Tevergeefs heb ik voor mij en voor u gebeden; doch de rust keert niet terug — O! indien ik u eens niet liefhad, zooals ik u moet liefhebben!quot; snikte zij.

«Maar uw eigen hart, Maria!quot; zeide Van Schaf-felaar liefdevol, «wederspreekt immers hetgeen die booswicht gezegd heefl; waarom beangstigt gij u dan ? Ik beschuldig u immers niet! Rij onzen lieven Heere Jezus zweer ik, dat ik nooit een oogenblik getwijfeld heb aan uwe liefde, sedert ik u liet laatst gezien heb; ware dit zoo nicl, ik zou hier niet naast u zitlen, niet sterk en gezond zijn, en de halve ring zou niet op mijn barl ruslen. Gij kunt mij nimmer Ie sterk beminnen ; maar ik ben tevreden, wat verlangt gij meer ?quot;

«Gij twijfelt dus niet ?quot; vroeg Maria, meer gerustgesteld. «O Jan! uwe woorden doen mij zoo goed; maar ik dacht, dat hij misschien gelijk kon hebben ; gij heht mij immers zoo dikwijls in uwe brieven, die ik nog allen bewaard heb, gesmeekt, niet vriendelijk te zijn legen dien vreemden ruiter, en toch ben ik het geweest.quot;

«Doch niet omdat ik voor uwe getrouwheid bevreesd was, Maria!quot; zeide Van Schaflelaar met gevoel, »0 ! neen, — maar ik was beducht, dat zijn geveinsde taal hij u en uwe moeder een gerustheid en zorgeloosheid zou verwekken, welke mij beangstigden. Zie mij dus vriendelijk aan; wederspreek met die schoone oogen dien meesier ju logenlaal. Geloof mij, Maria ! hij kan mij het leven benemen, maar hij kan de liefde voor u niet uil dit hart rukken ; dal gaat zijn macht te boven. In spijt van zijn laaghartige taal, zult gij mij altijd beminnen, altijd zult gij mijne Maria en mijne lieve bruid zijn, lol gij mijne vrouw wordt.quot; Hierop kuste hij haar, en door zijne liefde en zijne woorden gerustgesteld, beantwoordde zij zijne blikken van innige verkiiocbtbcid. Zonder eenigen schroom te gevoelen lag zij in zijne armen, en beantwoordde den druk van zijne hand; daarom


-

-ocr page 289-

IIRT KLOOSTER.

1 1ü

antwoordde zij, toen hij eenige oogenblikken later vroeg; «Twijfelt gij nog, ol gij mij als uw bruidegom liefhebl, Maria ?quot;

«Neen, Jan ! maar hoe kunl gij dit nog vragen ? Ziel gij niet, dut ik gelukkig en zoo gerust ben ? Zit ik niet even dicht naast u als weleer ? O ! ik gevoel nu, dat ik u even liefheb, als toen wij geknield voor mijn vader lagen,quot; en om hem Ie overtuigen, sloeg zij haar arm om hem heen en kuste hem. O ! zij gevoelde nu, dat zij zich voor niets beangstigd had, dat zij Van Schalfelaar alléén liefhad ; zij dacht niet meer om Frank, noch om hetgeen Perrol gezegd had.

«Maria !quot; fluisterde bij zacht, «de kalmte, die in uw binnenste heerschl, is een bewijs uwer deugd, en de reinheid onzer liefde zal ons gelukkig maken; want zij is gelijk aan het water der Vehiwsche beken, dat des zomers zacht murmelend langs de mei bloemen bedekte oevers vliet, en niet aan den bruisenden vloed, die heulen en dammen vernielt, als bij in hel najaar de oevers verwoest, welke zich te voren zoo schoon er in spiegelden.quot;

Zij knikte hem vriendelijk toe, en bij vervolgde : «Zoo zal het zijn ! Mijn schutsheilige en de Heilige Maagd waken immers over ons; wie zou dus ons geluk verstoren ? Verberg dus nimmer iels voor mij, Maria ! want ik ben uw beste vriend. Voorheen,quot; zeide hij meer ernstig, «en voordal ik uil uw schoonen mond vernomen had, dal mijne teedere vriendschap u welgevallig was, toen, Maria ! heb ik wel eens aan uwe liefde gewanhoopt en leedwezen gevoeld over mijn leeftijd, omdat ik wensebte even jong te zijn als gij. Maar, Maria ! sedert ik uw hart gewonnen bel», denk ik daaraan niet meer ; want mijn hart is jong van liefde, en als ik dan vóór u dit leven moet verlaten, hoop ik een moeder achter te laten, die, omringd van hare kinderen, bidden zal voor hun vader, totdat zij weder met haar echtvriend vereenigd wordt om nimmer te scheiden.quot;

Maria weende ; doch nu niet meer van droefheid, maar van geluk en aandoening. Met welgevallen en een oog vol liefde, zag Van Schalfelaar op zijne schoone bruid, die legen zijn borst rustte; ook zijn oog werd vochtig, en hij dankte den goeden Heer Jezus en zijne Heilige Moeder, dat zij zijn bruid rein en onbevlekt bewaard en in zijne armen gevoerd hadden.

Maria antwoordde hem op hetgeen hij vroeg, en op haar verzoek verhaalde hij baar, dat hij den vorigen dag van Wijk gekomen was, en waarschijnlijk eenigen tijd in de omstreken van iNaarden en de grenzen van het Sticht zou blijven, en zeide, nadat hij weder een zijner vragen beantwoord had : «Uwe ouders willen n gaarne in liumic nabijheid houden, Maria! en ik wenscble ook zoo gaarne, dat gij hier kondel blijven ; maar bel kan niet. bedenk maar eens: de goede pater oordeelde, dat de kloosters in Amersfoort u geen veilige schuilplaats aanboden ; maar boe zult gij dan in dit huis, dat zoo afgelegen is, voor de ondernemingen van dien mensch beveiligd zijn, daar hij de macht heeft om bet klooster met geweld binnen te dringen, en vermetel genoeg is om de heiligheid van dit gebouw niet le eerbiedigen';' De waardige vader vertrouwt te veel op de zorgvuldigheid, waarmede uw vlucht is voorbereid en volbracht ; maar uw biechtvader weel niet, welke middelen- Perrol al gebruiken kan, als bet hem le doen is om uwe schuilplaats te ontdekken. Zou bet voor hel eerst zijn, dat een monnik of een non voor geld een geheim verried, of door bedreigingen lot bekentenis gebraclil werd ? Helaas, Maria! onze lieve lieer zelf werd immers voor een handvol zilver verraden, en gij zijl maar een arm meisje.quot;

«Denkt gij dan. Van Sebaffelaar!quot; vroeg Maria angstig, «dat hij mij hier zou durvcii bezoeken of wegrooven ? Heeft dit klooster niet een brief van Montfoort en zelfs van den Stadhouder, om helle beveiligen f'

»lloe weinig kent gij do wereld, Maria !quot; zeide Van Schairdaar glimlachend; «maar daarom bemin ik n des le meer. Die brieven zullen misschien niet eens erkend worden door de mannen, die ze verleenden; de oorlog, Maria! verschoont niets, en heel spoedig kan hel omliggende land verwoest worden; daarom heb ik reeds aan den pater geschreven, om uwe ouders te raadplegen, en bun voorgesteld u naar Zullen te laten brengen; een vriendin van mijn zalige moeder is mater van het klooster Spitaal. Geloof mij, zij zal u met liefde ontvangen, en gij zuil daar veilig zijn ; ofschoon ik ii nog liever in een der iloilaiidselie sleden zag.quot;

«Maar dal is zoo ver, Van SchafVelaar!quot; riep Maria. «Hier heb ik nog hoop, om mijn vader of mijne moeder en zelfs u te zien en le spreken; maar Zntfen is zoo ver van bier.quot;

«Maar ook ver van Perrol,quot; zeide Van Sebaffelaar met nadruk, waarna hij snel vervolgde: «Hoor, Maria I ik wilde gaarne altijd dicht bij u blijven : maar ik oll'er gaarne mijn geluk oj) voor uw welzijn. Ik had gehoopt dat uwe ouders reeds een


-ocr page 290-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

116

besluit genomen hadden, en dan had ik u reeds in veiligheid gebracht; maar hun verlangen is, u zoo veel mogelijk in hunne nabijheid te hebben. Hunne ouderliefde maakt hen onvoorzichtig; zij hebben nog niet genoeg geleerd, en, de Heere vergeve liet mij! zij hechten te veel aan de verzekering va» tien braven, maar niet ergdenkenden grijsaard. Wal zult gij dus zeggen, als men uw gevoelen vraagt?quot;

• Dat ik wil vertrekken,quot; riep Maria. »lk heb u allen lief; maar het bendehoofd te ontvlieden is mijn eerste verlangen en mijn plicht. (Jij zult mij schrijven, als ik daar te Zutfen zijn zal, niet waar ?quot; vroeg zij.

• Zeer zeker, Maria 1quot; antwoordde hij, en zeide zacht: quot;Will gij mij een bewijs van vertrouwen schenken ? O! denk dan, dal uwe ouders van u gehoorzaamheid kunnen vorderen; maar dat uw bruidegom ook iets voor u is. Mochten zij u dus hier willen houden, of kwam het antwoord niet spoedig genoeg, vertrouw u dan aan mijne hoede ; gij kent mij immers ? Wie heeft meer belang dan ik, om over u te waken ? behoort gij mij niet reeds ? Mijn liefde is niet zorgeloos; maar maakt mij beangst; zuil gij mij dus volgen, als ik u kom afhalen ? Zuil gij aan de smeekingen van uw bruidegom gehoor geven, zelfs als uwe ouders u hier zouden willen houden?quot;

Met gespannen aandacht wachtte hij hel antwoord op zijne vraag; zij scheen zich te bedenken, en zeide eindelijk, terwijl zij hem hare hand reikte : «Altijd gehoorzaamde ik mijn ouders. Van Schaffelaar! maar zij en de Heilige Maagd zullen het mij vergeven, als ik om deze reden mijn plicht verzaak. Uwe bruid zal u volgen ; maar ik bid u, haast u niet: een enkele dag wachtens kan mij misschien voor schuld behoeden ; ik wilde u en mijnen ouders gaarne beiden genoegen geven.quot;

• Ik dank u, Maria!quot; riep hij, en kustte hare hand; »hoe ongaarne ook, moet ik u dit uilstel toestaan ; maar als de toestemming koml, dan ziet gij mij spoedig, misschien reeds morgen weder. — De mater zal mij wel wachten en ontevreden zijn, dat ik zoolang bij u bleef; ik hoop maar, dal u hel spreken niet vermoeid heel'l.quot; üil zeggende stond hij op en vervolgde glimlachende; •Zoudt gij mij onder dit kleed wel gekend hebben, Maria! indien ik mijn naam niet genoemd hadt?quot;

O ! ja, Jan!quot; zeide zij. »Ware hel in de kerk zoo duister niet geweest, ik zou u dadelijk herkend hebben ; dal grove goed kan uwe hooge gestalte en uw defligen tred niet verbergen, en ik zal nimmer vergelen, dal gij, ter liefde van mij, deze gemeene kleeding hebt aangeschoten, die een edelman of dapper krijgsman niet voegt.quot;

• Die lof bevalt mij uit uw schoonen mond,quot; zeide hij vriendelijk ; »en indien ik eenigen prijs stel op eerelitels of bezitlingen, is hel alleen om die mei u Ie deelen. Maar het verheugt mij, dal ik nu, afscheid nemende, de hoop mag voeden u spoedig weder te zien; daarom, Maria! houd goeden moed en vertrouw op God en op Van Schaffelaar !quot;

»lk ken u immers, Jan!quot; zeide zij met gevoel. • Weel ik niet, hoe mijn welzijn u ter harte gaat? en de Hemel zal mij niet gered hebben om mij later in de handen van onzen vijand te laten vallen.quot;

• Neen, Maria! dal zal hij niet,quot; riep Van Schaffelaar met drift; toen vervolgde hij ernstig: •Maria! ik heb u niet gesproken over heigeen Perrol bestaan heeft; ik heb u niet gevraagd, wat hij gezegd of gedaan heeft; ik wist reeds genoeg, toen ik hoorde, dat de Heilige Maagd u had bewaard; daarom zweeg ik, om u die verschrikkelijke loo-neelen niet te herinneren. Doch evenwel, ook ik ben maar een mensch; ook ik heb driflen, welke de godsdienst niet allijd kan bedwingen. Van Schaffelaar wil zich wreken, wil vergelden heigeen Perrol u deed, de beleediging straffen, die men zijn bruid heell aangedaan. Ik heb de puinhoopen van mijn voorvaderlijk huis gezien, en heb zijn bitteren spot in zijn legerplaats moeten verduren ; — ik heb hem u hel hof moeten laten maken, en zijn vervloekten aanslag voorbereiden ; want ik kon niets voor u doen, — plichten jegens mijnen heer weerhielden mij. Maar ook gij, Maria! gij zelve hebl door mijn zwakheid mijn arm aan banden gelegd, en die arm moest u beschermen! Ik vraag mijn woord terug. Evenals gij, zou ik bij verrassing mijn woord hebben kunnen lossen, door u te verzoeken mij een bede loc Ie staan ; doch ik hel» dil niet gewild. Eenmaal, Maria ! beloofde ik u geen twist te zoeken met Perrol, en ik hield mijn woord; maar zie, Maria! nu wil ik u aan uwe voeten smeeken mij mijn vrijheid te hergeven. Thans helpt geen vrede houden meer; het wraakzwaard moet niet aarzelen in deze vuist!quot;

•Mijn bruidegom!quot; zeide Maria treurig, en hield hem slaande ; want hij wilde de knie buigen, en zij schudde het hoofd, toen zij den strijdlust in zijne oogen las. — »()! ik vrees zoo voor zijn bloeddorst, Van Schaffelaar! denk aan hel lol van den ongclukkigen Van Baerbergh.quot;


-ocr page 291-

HRT KLOOSTER.

Wl

»Ook hij moei gewroken worden, Maria Iquot; riep hij met vuur, en strekte zijn arm uil; »ik bid u, handel edelmoedig, wijs mijn verzoek niet a(. 01 twijfelt gij aan mijn moed ? zon alleen die hooswicht het zwaard kunnen voeren ? Zal ik u, zal ik onze liefde niet verdedigen ? — zal mijnheer St. Maarten, mijn patroon, mij niel bijstaan, zoo de hel al aan zijne armen kracht mocht geven?quot;

Doch Maria aarzelde en schudde mot liet hoofd. Toen riep hij treurig: «Wilt gij dan, Maria! dat uw bruidegom, dat ik, edelman en aanvoerder der Schafl'elaars, wacht, lol hij u vermoord of van uwe eer beroofd heeft ? Zal mij dan niets overblijven dan mij te verweren, als hij zich op mij werpl, nadat hij mijn bruid vermoord heeft? Zeg, Maria ! laat gij mij geen andere keus ?quot;

»!Neen, Van Schalfelaar! neen, mijn harlevriend!quot; riep zij, »zon ik waard zijn eens uwe huisvrouw Ie worden, als ik langer weigerde ? Ik geef u uw woord terug, — ik dacht wel Ie doen, toen, ik hot n afvroeg: vergooi hel mij, indien ik misdeed; alleen vrees voor uw leven, maar niet voor uw moed, bracht mij op die gedachte. Betreft al wat uwe eer aangaat ook mij niet ? Zou ik hot immer kunnen verantwoorden, als door mij do edele Van SchalTolaar zich niet zijnor waardig kon gedragen?quot;

»lk dank u, Maria!quot; zeide hij verheugd. »lleb geen berouw, dal gij mij mijn woord hebt terngge-gevon ; ik kon don man, met wien ik te doen heb, on in dit loven wachten mij aan uwe zijde nog zulke schoone dagen, dat ik geen dwaas gebruik zal maken van uwe goedheid. Vaarwel dus, lieve bruid! en verwacht mij spoedig weder; want zoodra do toestemming van uwe ouders komt, of le lang wegblijft, haal ik u af; noch hel weder, noch do tijd van dag of nacht zal mij terughouden.quot;

»Maar evenwel niet al te spoedig toch,quot; zeide Maria ; «want dit hebt gij mij beloofd. Wees hij hot terugkeeren ook voorzichtig; want ik hen bevreesd, dal men u zelfs in deze kleeding herkennen zal; waarlijk, .«ij hebt to voel gewaagd met mij te bezoeken ! maar ik zal den bijstand des Hemels voor u afsmeokon.quot;

«Wees dan gegroet, Maria ! en vertrouw op mijn voorzichtigheid,quot; zeide hij, sloot haar in zijne armen on vervolgde : »gij zijl zoo schoon, bruidje ! dal ik vergat le vragen, of gij mij ook eenige bevelen te geven hebt; ik bon geheel tot uw dienst en eiscli geen hoogor loon dan weleer,quot; en hij zag haar lachende aan.

»INeen, Jan!quot; antwoordde zij, «voor heloogen-blik heb ik niets te verzoeken, dan dat gij voor uwe veiligheid zorg wilt dragon, en zoo gij mij dit belooft, beloon ik u gaarne met een kus.quot;

»lk dank u, Maria!quot; vervolgde hij vroolijk ; »maar bezin 11 eens, vergeet gij niemand, bobt gij mij waarlijk niets meer te zeggen ?quot;

»Mijn vader? Is die in helleger?quot; vroeg zij snol: maar Van Schan'elaar schudde met het hoofd en vervolgde: «Voor zoover ik weet, niet; maar ik bob ii don groot van iemand overgebracht: gij vergeel mijn goeden vriend Frank.quot;

»0, Krank!quot; riep Maria, die don jongen ruiter geheel vergeten had ; en loon zij, zonder iets te zeggen, staan bleef, zeide Van Schaiïelaar vriendelijk : »Nu, schrik maar niel, Maria! ik zal hem niet zoggen, dal gij hom geheel vergeten hebt, en hem uil uw naam groeten ; hij is ongelukkig, en verdient dus, dal zijne vrienden hom niet vergeten.quot;

»lk denk dikwijls aan hem. Jan !quot; zeide zij langzaam, »011 zou zoo gaarne zien, dat hij gelukkig was, groot hom dus van mij. Uw vertrok doet mij zoo lood, dal ik den getrouwen jongen ruiter vergoten had. Helaas ! eiken dag bid ik ook voor hem.quot;

»lk woel wol, Maria!'' zeide Van Schaflelaar, »dat gij hom het boste toewonscht; daarom, stol u gerust, hij zal hot niet weten; en zoo hij mij vergezelt, als ik u kom afhalen, spreek hem dan eens vriendelijk toe, en tracht hom op te beuren.quot;

Zooals Van Schalfelaar gevreesd had, was zijn bezoek aan de maler reeds le lang voorgekomen; zij opende nu do deur, ten einde hom te verzoo-kon hot huis to verlaten ; want de lijd, waarop men gewoon was hel klooster lo sluiten, was reeds lang voorbij. Van Schalfelaar verzocht haar verschooning voor den overlast, dien hij haar en de portierster veroorzaakte, welke de goede moeder klooster voogdes hom vriendelijk verleende. Hierop kuste hij Maria vaarwel, bad haar hem niet vorder te vergezellen, on op hem te vertrouwen, en verliet, de mater volgende, het vertrek. Bij den uitgang van hol klooster gekomen, logde hij eenige geldstukken in oen houten bakje, dat naast de deur hing, dankte do goede, eerwaardige vrouw voor do zorg, welke zij voor zijn bruid gedragen had, en verliet het klooster, waarin Maria zich voor Porrol had verborgen.

Van Schalfelaar was even voorbij hel dorp op den dijk gekomen, die van Zoest naar hel Gooiland liep, en had hel voornemen om dien dwars over le steken, ton einde over de Wetering der


-ocr page 292-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

118

Vuursche venen cn bosschen, en langs de weinig bezochte wegen, Uisschen de Baarnsche venen en de ilooge vuursche, de Gooische grens le bereiken ; maar een vijftal ruiters, die van de zijde van Amersfoort kwamen, en die bij op de dik met zand overdekte kruin van den dijk niet bad booren naderen, kregen bem waarschijnlijk in het ooji, toen bij den dijk beklommen had.

•Ziet gij daar niet een kerel voor ons uit ?quot; riep een hunner met een ruwe stem. Van Schafl'claar stond stil, toen bij deze vraag boorde, welke hem niet zeer aangenaam was; maar terwijl een der andere ruiters antwoordde: ».la wel, Hogardo! bij draagt iets, en dat kunnen wij gemakkelijk onder ons verdeelen,quot; bad Van Schallelaar zijn voornemen om den dijk te verlaten, reeds opgegeven, en hij ging dien nu over, alsof bij naar Eemnes of naar die zijde gaan wilde. Hij kromde zooveel mogelijk zijn edele gestalte onder den zak, dien hij torste, en trok de muts over zijn voorhoofd tot op zijne oogen. Hij zou zijn last bebhen kunnen wegwerpen en zich met de vlucht redden; maar de aard van den grond stelde hem bloot om door de ruiters achterhaald te worden; bij verkoos daarom liever hun argwaan geen voedsel te geven, te meer omdat hij hoopte, dat dit laatste redmiddel bem desnoods altijd nog zou overblijven ; de gedachte, dat Maria voor hem bad, stelde bem gerust, zoowel als de bedaarde moed, die bem altijd eigen was.

wachtte niet af, dat zij hem bereikten, maar bleef aan de zijde van den dijk staan, juist op een plaats, waar deze steil binnenwaarts afliep; hij had zich dus slechts te laten vallen, om buiten hun bereik le zijn, en riep, zooveel mogelijk den tongval van een landman aannemende, en terwijl hij de hand aan zijn muts bracht; »Goedennacht, Heeren ruiters ! en goede reis !quot;

• Hei, kerel! wat hebt gij in dien zak?quot; riep Rogardo, die vooruitreed; «treedt nader, schoft ! en zeg waar gij zoo laat vandaan komt; en waar gij naar toe gaat.quot;

»Van Zoest, Heer Ruiter!quot; hernam Van Schaf-felaar, »mijn meester zei: Jaap ! breng fluks de rapen nog eens aan Hein te Baarn, cn daarom is Jaap nog zoo laat op den dijk.quot;

»Dus hebt gij rapen in dien zak, stomme duivel?quot; vroeg een der ruiters vloekend, en van Schaifelaar zeide droogweg ; Rapen, Heer ! en anders niet; believen de Heeren eenige knollen, dan zal Jaap ze hun geven.quot;

• Nader, schoft!quot; schreeuwde Rogardo, en toen

Van Schallelaar hem genaderd was, voelde hij op den zak, stak er zijne hand in en riep: »l)c lompert heeft niet gelogen, hel zijn niets dan rapen,quot; en zij lachten, toen Van Schallelaar vervolgde; • Als een der Heeren reizigers den zak op zijn paard wilde nemen, zou het een groot gemak voor Jaap zijn, en het komt er op een paar dozijn knollen niet aan, als de Heeren ze lusten.quot;

«Loop naar den «duivel met uwe knollen, schooier!quot; riep Rogardo, en gaf een harden stoot tegen den zak, zoodat hij Van Schaifelaar van de schouders viel, en de rapen over en van den dijk afrolden. Maar zonder zich te bezinnen, boog zich de gewaande Jaap voorover terwijl bij een klaaglied over bet verlies van zijne rapen aanhief, en zich bezighield met zijne verloren veldvruchten weder bijeen te verzamelen. Gelukkig hadden zij door deze beweging geen gelegenheid, om zijn gelaat en zijne houding te kunnen gadeslaan, en zij vertrokken, terwijl één hunner bem nog toeriep: «Indien gij weder het geluk hebt om de ruiters van de Zwarte Bende tegen te komen, zorg dan. gemeene hond ! dat gij wat beters dan rapen hebt, of, bij St. Veit ! gij bobt ons voor hef laatst gezien !quot;

Van SchafTelaar richtte zich op, toen zij een weinig vooruit waren, nam den zak met hetgeen er nog in was, op den rug, en keerde op zijne schreden terug, om den weg in te slaan, dien hij qerst voornemens was geweest te volgen ; en ofschoon zijn hart niet harder geklopt had dan anders, toen hij tegen hel paard van Rogardo aanstond, zoo was bij evenwel verblijd, dal hij bet volk van l'errol ontkomen was: want hij vertrouwde niet roekeloos op eigen krachten.

Wie de zege in dit ongelijke gevecht zou behaald hebben, durven wij niet beslissen ; en echter vertrouwen wij, dat het Jan van SchafTelaar zou geweest zijn; want terwijl hij den zak liet onderzoeken, waren zijne handen dicht bij den teugel cn bij den voet van Rogardo; een goed paard, (wellicht ook een strijdbijl waren onder zijn hereik. Als de Italiaan viel, dan behoorde hem dit alles,— en Maria lag geknield in hare cel, en bad voor baar edelen bruidegom.


-ocr page 293-

FRANK.

119

XX.

Frank.

'k Jicn zonder hindernis in 's vijanda heir getreden.

Muur lioc ! wnt 's dit ? Wat nngst kruipt ijlings door mijn leden

Zie ik voor 't eerst mijn moed in nood terug getreden ?

Of eiacht de stem der deugd, dut ik mijn poging stank ?

Mr. K. feitii.

My du nekt iek hoor gerucht. Daer roept een ncn de poort.

God lof, het ia mijn heer. lek heb zijn stem gehoort.

J. van Vondel.

Den volgciulen morgen, en lang voordat hel begon te sehemeren, werd de poort van Naarden, op last van den bevelhebher der stadhouderlijke lijfwaeht en iemand uil de regeering der slad, geopend, en de burgers en soldaten, die gezamenlijk de stad bewaakten, lieten een boer naar huilen, die een paard voor zich uitdreef, dat met bedtle-goed en kleederen beladen was. Toen rees de valbrug weder, ofschoon men niet noodig oordeelde de hamei (1) te sluiten; de poortdeuren werden toegeworpen, en alles keerde weder tot rust terug.

Het had het grootste gedeelte van den nacht geregend : de sneeuw, die des avonds nog op het veld lag, was verdwenen, en de wegen waren bijzonder moeielijk om te gaan, hoewel het hier een goede zandgrond was. De boer, die zich weinig om den konden regen scheen te bekommeren, droeg zorg, dat zijn paard den stap tiiel verminderde ; hij ontmoette geen mensch op den weg van Hlarikum, dien hij volgde, en die meestal door een boschachtige streek liep. Toen hij eindelijk buiten hel houl en op de heide kwam, had hij niets gehoord, buiten het vallen van den regen, het ruischen der dennen, en den tred van zijn paard, dan het bladen der groote honden op het pachthuis te Üud-Bussem, ofschoon hij door de duisternis niets had kunnen zien van den steenen toren, die aan de linkerzijde der woning lag, en op eenigen afstand aan het pachthuis hel aanzicht gaf van een vaste brug met zijn wijktoren.

Hij was echter nauwelijks drie voelhoogschoten ver op de vlakte voortgestapt, of hij hoorde een paard achter zieh ; weinige oogenhlikken daarna riep men hem loe, dal hij zou stilhouden, en een man, die een eenvoudige ruiterkleeding droeg, reed hem op zijde en riep :

(Jij zijl vroeger vertrokken dan ik dacht, Kars!

(I) Skglioom. sluithek.

maar ik vermoedde, dal gij reeds op weg waart, want gelukkig hadden zij de hamei opengelaten ; anders stond ik misschien nog vóór de stad te wachten. ^

»K.omt gij mij dan misschien eenige bevelen van den heer aanvoerder brengen. Meer Frank? vroeg de boer.

»Neen!quot; antwoordde deze, die van het paard sprong; «maar ik kom u ontslaan van de gevaarlijke zending, die gij op u hebt genomen. De reden is eigenlijk, dat ik zelf de plaats eens wenschte op te nemen, waar men u heenzendt en ik vernam de zaak Ie laat om mij zeiven aan te bieden. Ik zal u een goed drinkgeld geven, en gij kunt zeggen, dat ik u den last heb overgebracht om mij in uwe plaats te laten gaan, en mij te Hlarikum te wachten.quot;

De jonge boer maakte eenige tegenwerpingen : doch hel gelukte Frank die te overwinnen. Daarop verwisselden zij van kleederen, en de last van het paard des boers werd op dal van Frank overge-pakt, hetwelk zonder zadel was.

«Gij hehl nu veel van een dorper,quot; zeide kars, die van den regen, welke hein lot op hel lijf was doorgedrongen, bibberde, en de touwen vastknoopte, die voor torsriemen dienden. «Men zal u niet herkennen ; want uw gelaal is onkenbaar onder die muls; maar gij deedt beter mijn stijven vos te nemen dan dat sterke ruiterspaard.quot;

«Ik zal wel zorgen, dal hij zijne krachten uiet verraadt,quot; antwoordde Frank. »0! mijn eigen hengst behoeft men slechts aan te zien om hel strijdpaard te herkennen; maar wie deze ruige merrie van den aanvoerder niet kent, zal zich licht bedriegen; ook zal de Steeg hem wel wat mak maken. Gij wacht mij dus aan het dorp . . .?quot;

Doch hij hield zijn paard slaande, dat hij reeds had aangespoord om voort te rijden, legde zijn hand op den schouder van den boer, en zeide langzaam en somber: «Kars! indien de dag voorbijgaat, zonderdat ik terugkom, dan kunt gij te-rugkeeren en alle schuld op mij laden ; er zal slechts één dag voor den Stadhouder verloren zijn. Aan heer Jan van Schafl'elaar, den bisschoppelijken ruileraanvoeder, kunt gij echter de waarheid zeggen ; groei hem uil mijn naam, indien ik niet wederkom, en verzoek hem mij te vergeven, hetgeen ik gedaan heb. . .quot;

«Vraag mij niets !quot; riep hij met drift, loen de boer hem in de rede wilde vallen, «maar rijd nu maar voort, en houd u niet op in den regen; ik zal dan tegelijk kunnen zien, of gij reeds goed te


-ocr page 294-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDKR.

m

paard kunt zitten,quot; eindigde lilj gedwongen lachende.

Kars knikte met het iioofd, sprong op zijn paard, en riep: »lk zal het zeggen en u wachten. Veel geluk ! God geleide u. Heer ruiter!quot; en verwijderde zich met al de snelheid van het slechte paard, dal hij bereed.

in gedachten verdiept, liep Frank met groote schreden naast zijn paard ; hij was even onkenbaar, als toen hij in Amersfoorl was gekomen ; zijn somber gelaat geleek wel niet veel op de zorgelooze tronie van den boer ; maar indien men wilde vooronderstellen, dat hij mot verlating van huis en hol' zijn besten inboedel voor de roofgierige krijgslieden in veiligheid bracht, dan was de neerslachtigheid, welke zijn gansche houding Ie kennen gaf, meer Ie verklaren.

Zonder zich aan den regen of den slechten weg te storen, ging Frank voort; het verheugde hem, dat Kars, de zoon van den boschwachter Ie Hilversum, zich zoo gemakkelijk had laten overhalen, om heigeen hij le verrichten had, aan hem over le dragen. Hij vertrouwde, dat hel dezen niet ten kwade zou geduid worden, en Van Schaiïelaar hem mettertijd wel onder zijne ruiters zou opnemen, als hij vernam, dat Frank hem had toegezegd, hem als rnitcrknecht onder zijn speer te nemen. Frank hoopte, dat men het, wat hem zclven betrof, zou toeschrijven aan dwaze nieuwsgierigheid, of een verlangen, om zich verdienstelijk te maken. Hij had zich gehaast den jongen weg le zenden, om zich des te vrijer aan zijne gedachten te kunnen overgeven ; maar hij gevoelde zich nu geheel verlaten : zijn hart gaf zich geen lucht, zooals weleer op de heide, door eeu treurig gezang; ternauwernood loosde hij nu en dan een pijnlijken zucht; doch de zon schoot nu ook hare gouden stralen niet over het woeste veld ; hel was nog duister, en de doordringende regen verminderde nog niet.

Toen hij het Loo ten einde was, en nabij ceuige done heesters op den rand van de liooglc stond, haalde hij den teugel aan, en zag om zich heen; een doodelijke stilte beerschte er, zoowel op dc hoogte als in de laagte, en ofschoon hel reeds begon te schemeren, verhinderde de regen hem zelfs den kerktoren van hel dorp Blarikum te zien, dat aan zijne voelen lag. De gure zeewind, die over de heide tol hem doordrong, kon hem niel nopen een enkelen blik naar de zijde le werpen, waar de zilte waterplas zich, als het dag geweest was, aan zijn oog vertoond zou hebben ; want zijn blik bleef op één punt gericht. Waarschijnlijk trachlle hij tevergeefs naar de zijde van de Eem te ontwaren, wat hij zocht; bij stampte ten minste ongeduldig met den voet, en riep toornig : »Eem-nes ...! Eemnes ... Iquot; terwijl hij, evenals wilde hij zijne oogen dwingen, om door den nevel heen te zien, die zijn gezicht belemmerde, met de hand over zijne oogen streek, waarna hij op zijn wambuis sloeg, en woest lachende, de vuist dreigend vooruilslrekle.

Hetzij een andere gedachte zich van hem meester maakte, en hij zich dit oponthoud niet langer durfde toeslaan, of dal hij zelf schrikte, toen bijzijn lachen over de vlakte hoorde klinken, hij dreef zijn paard plotseling voort, en daalde van de boogie neder.

Hij nam zijn weg zooveel mogelijk buitenom het zeer verspreid liggende dorp, waar nog alles in rust was, slak vervolgens hel Melkpad dwars over, en naderde voorts langs den naasten weg de landscheiding lusschen Gooiland en hel Sticht. Sedert hij bet bouwland van de Blarikumer Eng verlaten bad, had zijn weg hem weder over de heide gevoerd ; doch plotseling verliet hem de woeste onbebouwbare grond, die bier als door een loo-verslag in weiland veranderde, en hij bemerkte, dal hij eindelijk aan de uiterste grens van Gooiland was.

Hij stond stil, en verhinderde zijn paard verder voort te gaan ; want de moeielijke en ongelijke weg had de opgepakte goederen doen verschuiven, en haalde de touwen vaster aan, voordat bij dc Meenesteeg inreed, die, daar zij eenigszins lager lag dan de Gooische grond, zoowel als het weiland, gedeeltelijk onder water lag.

Terwijl hij hiermede bezig was, naderde iemand, die langs de landscheiding van de zijde van Hilversum scheen te komen. Frank werd hem niet gewaar, zoowel door den regen, die het ver zien verhinderde, als door den ijver, waarmede hij den laatsten knoop in hel louw legde ; doch hij richllc zich snel op, en schrikte, toen men hem toeriep :

»Ha! zijl gij daar? ik heb mij dus niet bedrogen, maar ik kom, God zij gedankt! nog bijtijds.quot; Frank herkende de slem van Ralph, en zag dezen met snelle schreden naderen; hij kon geen woord uitbrengen, doch zuchtte diep, en leunde geheel verslagen tegen zijn paard.

«Frank, waartoe dient deze verkleeding? wal doel gij bier?quot; vroeg Ralph, toen hij hem op zijde trad ; want bij wees onvergenoegd op de ellendige kleeding, welke de jonkman aanhad. «Vader Ralph!quot; zeide Frank en zuchtte, »hebl gij mij nooit meer in zulk een kleed gezien, dal gij er verwonderd over zijl ?quot;


-ocr page 295-

FRANK.

121

»Ja wel,quot; hernam Ralph, »maar ik weel ook, dat gij het sehooierskleed voor hel harnas verwisseld hebt. Ila ! ha! indien gij dat kleed zoo gaarne draagt, waarom verliet gij mij dan ? Maar waar gaal gij heen ?quot;

«Daarheen, Ralph !quot; zeide Frank schoorvoelende, en wees op den kerktoren van Kemnes, die in hel grauw verschiet Hauw zichlhaar was.

»Daar, ongelukkige!quot; riep Ralph en sliet mei zijn slal op den grond, »zijl gij dan uw leven moede ? en gij zijl nog zoo jong!quot;

»l)e plicht gebiedt, vader!quot; zeide Frank langzaam. »Een ruiter moet gehoorzamen ; de Stadhouder zond mij om den vijand te verkennen.quot;

»Fr was dus niemand dun gij te vinden, om voor geld als verspieder zijn leven te wagen ?quot; riep Ralph verachtend lachende : «zult gij mij nog zeggen, dat er geen schande aan zulk geld kleeft ?quot;

»lk verdien geen geld, Ralph !quot; riep Frank snel, en richtte fier hel hoold op ; maar hij liet het op de borst zakken, toen Ralph vervolgde: »Dan liegt gij. Frank ! ik weet, dal gij mij bedriegt ; maar het is nog tijd om terug te gaan ; bedenk, dat de Zwarte Rende in bet dorp ligt.quot;

»Ik weel het,quot; antwoordde Frank somber, en toen de schaapherder hem vragend bleef aanstaren, vervolgde hij mei verhelling van stem : «Ralph ! mogelijk ziet gij mij thans voor de laatste maal, en hetgeen gij eenmaal door uw geest zaagt, zal bewaarheid worden : ik moei immers voor u sterven ; daarom, vader! verhinder mij niet in de laatste daad van mijn leven, en ik zal n dankend gedenken tol aan mijn dood. Ik weet, dat Perrol daar genesteld is; daar zal mijne hand hem treilen; dezen avond zal zijn lijk zoo koud zijn als een steen, en waarschijnlijk,quot; zeide hij droevig glimlachende, »zal dit hart dan rust hebben, en de man van wapenen zal even koud zijn als hel ben-dchoofd . . .!quot;

«Frank !quot; viel Ralph hem in de rede, en legde, zijn arm op den schouder van den ruiler, «Frank! denkt gij dan niet aan mij, aan u zeiven ? Huivert gij dan niet bij de gedachte om iemand, zelfs hem, le vermoorden ? kind ! bedenk eens wat gij, zonder wapenen, zijl tegen Perrol met de Roode Hand; wal is uw oogmerk, ongelukkige knaap ?quot;

«Vader!quot; zeide Frank somber, dat alles heb ik mij zeiven gezegd; maar mijn voornemen slaat vast. kunt gij het een moord noemen, dien Perrol te verhinderen nieuwe euveldaden le verrichten ? Ha ! mijn moed en hel staal, dat aan mijn borst rust, zullen mij bijstaan ; morgen zal Van SchaH'e-laar geen vijand meer hebben, en die duivel zal zijne Roode Hand niet meer op Maria leggen, of ik zal omkomen.quot;

»l)iil zuil gij !quot; riep Ralph luid. «Frank ! gij waagt uw leven, en ik dacht, dal gij haar lief-hadt. kan die ongelukkige drift u niet eens met het leven verzoenen 1 Zij is immers de uwe, als die vreemdeling en haar bruidegom elkander vernield hebben.quot;

«Italph!quot; riep Frank verwijtend, «kent gij mij niet? Rij de Heilige Moeder Cods! gij spreekt als satan, en indien gij vader Ralph niet waart, aan wieii ik hel leven te danken heb, dan .. . .quot;

«Dan stiet gij mij neder, knaap Iquot; riep de schaapherder spottend, «alsof het mij van een ondank-haren voedsterzoon zou verwonderen ; maar weet, dal uw voornemen mij erger grieft, dan uw moordpriem zou kunnen doen.quot; Toen vervolgde hij jammerende: »(Ja niet, Frank! maar wacht. Ik bekreun mij niet om Van Schaffelaar of om zijn blonde liruid, ik zie niets dan mijn Frank ; laat de Roode hand hen verstikken, als gij maar behouden blijft.quot;

«Vaarwel, Ralph!quot; zeide Frank treurig. «Ik had gehoopt, dat ons laatste gesprek anders zijn zou ; ik kan u niet danken voor deze liefde, die ik moet vervloeken en afwijzen ; maar ik bid, dal de Hemel het u vergeven zal.quot; Dit zeggende, rukte hij zich los, en sprong met één sprong achter zijn paard, dat tegelijkertijd vooruitsnelde.

»Frank ! hoor mij om Gods wil!quot; riep Ralph, die hem snel volgde, en toen deze den draf van zijn paard een weinig verminderde, en hem met de hand vaarwel zeide, vervolgde de herder: «Rlijf, ik moet u spreken, kind! Wal zoudt gij doen, als Maria reeds verloren was ? Frank, gij komt te laat 1quot;

«Vaarwel, vader!quot; riep hem de ruiter, die zich pijlsnel verwijderde, en misschien zijne woorden niet verstaan had, uit de verte toe.

De schaapherder gaf een wanhopigen gil, bleef staan, en zag, op zijn staf leunende, den knaap, dien hij had opgevoed, de Mcenesteeg langs rijden ; de tranen, die hem uil de oogen geperst weiden, vereenigden zich met den regen, die langs zijn gelaal en zijn baard afliep. Al meer en meer verloor hij Frank uil het gezicht; toen vermeesterde hem de droefheid ; hij viel op den natiën heidegrond neder en jammerde. Hij sloeg zich op de borst, en verwenschle den ondankbaren knaap en de sühoone Maria, die, zonder haar schuld, de oorzaak was van het lijden des jongen ruiters, waarna hij uitriep:


-ocr page 296-

ULTMANS, UK SÜMAAFHEKÜKK.

»Voor niets heb ik n dan opgevoed, en hebl gij uwe jeugd op de heide uan mijne zijde gesleten ; zorg en liefde hielpen niet, en gij verliet mij, zoodra gij een paard had hooren briesclien, de trompet klonk, en een ruiter u lol zich nam. Maar gij verachltel mij niet, en hoordel naar mijne woorden, ofschoon gij het harnas hadt aangeschoten; gij waart mijn Frank nog, mijn Frank! wapenbroeder van heer Jan Van Schallelaar; het was Gods hand : de zoon van den vader kon niets meer, niets minder voor mij zijn: — dat moest zoo wezen, ü! indien gij niet verliefd waart op die deern, wier schoonheid u het leven kost, dan had gij gelukkig kunnen zijn, en nog, als uw vriend niet zelf op haar het oog geslagen had; maar....! Daar rijdt gij naar uw verderf, en kent vader Ralph niet meer; en dat alles is haar werk ; voor niets heb ik bet zinnelooze wijl geraadpleegd, dat u op de heide heeft aangesproken ; want ik hoopte, dat zij mij een raad zou geven tot uw welzijn. O ! wat baat het mij nu, dat ik dag en nacht voor u waakte, en uw gangen bespiedde ? gij moet sterven ! Vergeefs volgde ik dien Perrol; voor niets liet ik den helschen drank in zijne banden ; ik wist voor wie bij he-stemd was er. zweeg; want, Frank ! gij zijl voor mij meer dan die vreemde deern. Ik hoopte dat, als zij dronk, ook uwe liefde zou verdwijnen: maar de heks bedroog mij en den Zwarten Kuiter.quot; Hij zweeg en liet bet hoofd hangen.

«Maar zal ik hem laten vallen onder de Roode Hand, zonder een poging te doen om hem te redden ?quot; riep hij een oogenblik daarna met drift, en stond snel op. «Neen, dat zal Ralph niet, en al wacht mij de dood in Eemnes, zoo zal ik hem mogelijk nog eens zien, voordat ik sterf, al is hij dan ook vooruitgegaan.quot; Dit zeggende, vatte hij den staf op, en sloeg de Steeg in, welke Frank was ingereden.

Het dorp Eemnes, waaraan de Risschoppen in vroegere dagen stadsrechten verleend hadden, zonder dat de inwoners daarom gehoorzamer aan hun geestelijken heer geweest waren, was in dien tijd nog niet verdeeld in de twee dorpen Eemnes buitendijks en Eemnes binnendijks, maar maakte één dorp uit, dat een half uur lang was. liet lag geheel in de lengte uitgestrekt ter wederzijde van den Wakkerdijk, en, zoowel aan bel eene als hot andere einde van het dorp, stond een kerk met een hoogen zwaren toren.

De dijk, die midden door het dorp liep, verschafte alleen den toegang er toe; want bezijden den dijk vond men niets dan moerassige veengronden en afgebroken landen, vol putten en graven, die zoowel door het jaargetij, als door het bedrijf van degenen, die het dorp versterkt hadden, onder water stonden en hel van die zijde ontoegankelijk maakten. Van te voren bad men nog wel, zelfs bij den winter, van het dorp naar de hooge Gooiscbe landen kunnen komen door den Zijd-wind en de itiersteeg, zijnde twee smalle wegen, die door het lage land van Eemnes binnendijks liepen; maar sedert deze wegen doorgegraven en ongangbaar gemaakt waren, bleef de Wakkerdijk de eenige toe- en uilgang. Aan wederzijde van het dorp was de ingang behoorlijk versterkt, en buiten het gedeelte der Zwarte Bende, dat er in lag, had men er van Utrecht veel voetvolk, dal uil onderscheiden vendels gelicht was. De inwoners en bet gevlucht landvolk hielpen deze macht nog versterken, en aan oorlogsbehoeften, bussen en andere verdedigingswapenen was er geen gebrek. Perrol had zeer goed de sterkte van dc plaats beoordeeld, en zij werd voor onwinbaar gehouden ; van alle zijden waren de bewoners van hel omliggende land dus herwaarts gekomen, om zich zeiven, hun vee, bun huisraad en hunne levensmiddelen te bergen; want de macht, die de Stadhouder te Naarden vereenigd had, had hem in staal gesteld, herhaalde strooptochten in 's vijands land te laten doen, en daarmede den hoon af te wasscben, dien de neerlaag aan de Vaart en de plundering van Naarden op de llollandsche wapenen geworpen had.

Frank was van het paard gestegen, zoodra hij niet meer bevreesd behoefde te zijn, dat Ralph hem zou bereiken. Hetgeen deze had gezegd, had hem zóó getroffen, dal hij wenscble het nimmer gehoord te hebben. Gedurig zag hij om, en gevoelde berouw, den man, aan wien hij zooveel verplichting had, zoo op eens te hebben verlaten; de gedachte, hem waarschijnlijk nimmer te zullen wederzien, maakte hem treurig, en deed zijn voornemen wankelen ; maar toen hij dc Meenesteeg, welke hij volgde, bijna ten einde was, herkreeg hij zijn bedaardheid, en dacht alleen aan hetgeen hem te doen stond.

Een eind weegs van den Wakkerdijk af, was de Meenesteeg doorgegraven; zij was thans veel hooger dan het land, dat geheel onder water stond, en lager werd, hoe meer men het dorp naderde. Er lag een brug van losse planken over deze doorsnijding, waarachter een staketsel met


-ocr page 297-

FRANK.

een slagboom en een klein wachthuis waren. Hijna even ver van de plaats, waar de Steeg tegen den Wakkerdijk aanliep, was ook een afsluiting op den dijk; doch deze was slechts gedeeltelijk door-: gegraven. De weg die langs de Eemnesser Vaart naar de Kern liep, en binnen in hel dorp bij de kleine haven uitkwam, was mede doorgesneden, en met een staketsel afgesloten ; terwijl de palen, die in de vaart geslagen waren, en een drijvende boom de gemeenschap afsloten. De twee eerste versterkingen, welke aan deze zijde de buitenwerken van het dorp uitmaakten, gaven gelegenheid om deze twee lakken van den driesprong te verdedigen, en elkander onderling bij te staan; en daar men, zoo ver men zien kon, niemand op de Meenesteeg ontwaarde, maakten de voetknechten, die hier de wacht hielden, geen zwarigheid om Frank binnen te laten, toen hij hun zulks verzocht. Op hunne vraag vanwaar hij kwam, antwoordde hij, dat bij een huisje, aan de landscheiding bij den Zijd-wind bewoonde, en bef niet langer durfde wagen, buiten te blijven; en toen bij op een vraag, of hij ook geld bij zich had, zich op zijn armoede beriep, lieten zij hem door, nadat hij beloofd had, hun, als bij het laatste gedeelte van zijn huisraad gehaald had, iets te geven, dat nog eenige waarde had. Tegelijkertijd was er ook iemand met een paar hoornbeesten de versterking op den Wakkerdijk binnengelaten. Frank groette hem toen hij boven op den dijk was, en zij gingen dus gezamenlijk naar de afsluiting op den derden arm van den driesprong, aan het begin van hel dorp.

De dijk was hier geheel doorgegraven, en mei ecu losse brug ging men over de gracht. Een hek van zware balken, en mei planken bedekt, sloot hier den dijk af, en van bet hek liep, langs de gracht, een sterke rij stornipalen, lol in het drassige gedeelte onder aan den dijk. Een eind weegs waren de palen met dikke deelen bekleed, waarachter de voetboog- en roerschutters veilig konden slaan of liggen ; en op sommige plaatsen waren openingen gelaten, groot genoeg om er de bussen en slangen door Ie leggen.

De verschansing, waarbinnen men hen, na eenige vragen, liet komen, werd dadelijk weder gesloten, en Frank beloofde, als hij nog eens terugkwam, hen te beloonen voor de moeite ; maar de boer, die met hem kwam, gaf hun eenig geld, en daarom riepen de kloveniers van Willem van Wachlen-donck, die hier stonden : «Zonder geld gaal niemand door! wij kennen dal praatje al. Komaan, kinkel!

het geld voor den dag, of wij smijten u naar huilen, en houden de bultzakken hier.quot;

»En bet paard ook, bij mijn ziel! want hel is veel te goed voor zulk een lompen vlegel,quot; zeide een hunner lachende, die onledig was geweest met een stuk hout in de losse kamer van een oude slang Ie slaan, ten einde meer kracht aan de lading Ie geven, en nu de kamer achteraan in de slang bevestigde, door een ijzeren pen door een bout Ie steken, waarna hij hel op den daartoe vervaardigden balk, voor een der schietgaten legde, en met een lap geolied doek voor den regen bedekte.

Ofschoon hij wel geld bij zich had, keurde Frank het echter beter, aan den boer een kleine som te leen te vragen op onderpand van het goed, dat op zijn paard lag ; want hij vreesde bij de soldaten eenige achterdocht Ie verwekken, daar hij reeds gezegd had geen geld le hebben. De hoer bewilligde er in, en de onbezorgde bewakers van den slagboom stonden bun toe verder te gaan, zooals zij zeiden, met verlof om het geheele dorp door te gaan, en hel weder le verlaten, en zelfs terug te komen, behoudens een nieuwen drinkpenning. Ook verwijderde zich dadelijk een hunner, om bier te koopen, terwijl de anderen weder onder dak kropen.

Aan den rechterkant van den dijk lag de kerk, die aan St. iNicolaas gewijd was, op bet hooge kerkhof, dat met een muur was afgesloten, en hel scheen, dal men er partij van had willen trekken en het versterkt had ; want er waren vóór den muur stormpalen in den grond geslagen, die boven dezen mistaken, en waarachter het volk beveiligd slaan kon ; ook kwam bet Frank voor, dat er vele bankarmborsten en eenige bussen op hel kerkhof lagen, waarmede men de Meenesteeg bestrijken, ja bet misschien den vijand, zoo hij al de buitenste verschansingen veroverd had, onmogelijk maken kon, om zich, bestookt door de pijlen en kogels, vóór de hoofdverschansing binnen de soort van wapenplaats op den driesprong staande le houden of le nestelen. Voorbij het kerkhof, dal, evenals een kasteel, den dijk beheerschtc, was nog een soort van versperring; het was de laatste; cn Frank begreep terecht, dat zij niet zou kunnen veroverd worden, zoolang men het kerkhof niet vermeesterd had. Doch deze werd nu niel bewaakt, tol genoegen van den hoer, en nog meer van Frank, die zeer in zijn seiiik was, zoo gemakkelijk le zijn binnengekomen, belgeen zijn nieuwe kennis hem verzekerde, dat aan de andere zijde van het dorp, waar de Zwarte Bende lag, zoo gemakkelijk niet


-ocr page 298-

124 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

in zijn werk ging; meer zoo liij zeide, om de ongelukkigen, die hier een toevlucht zochten van hun armoedje te herooven, dan wel uil vrees voor verraad ol' verspieders; want Eemnes was zóó sterk, dat de Stadhouder en het volk van den Hisschop nimmer zouden durven wagen er een aanval op te doen; heigeen Frank aanhoorde zonder hem tegen te spreken.

Er heerschte reeds een groote drukte in hel dorp; want men was bezig met vee uil onderscheiden stallen te halen en dieper het dorp in te drijven ? vrouwen, kinderen, boeren en krijgslieden liepen dooreen, niettegenstaande er nog gestadig regen viel. De mannen waren meest'elk op zijne wijs gewapend, meer misschien, om hunne have te beveiligen, legen allerhande soort van volk, dat herwaarts was gekomen, dan om liet dorp te helpen verdedigen, als hel werd aangevallen.

Toen zij een eind weegs waren voortgegaan, ontmoette de boer, voorbij de haven, iemand dien hij kende, en deze wees hem zeer bereidwillig den weg naar zijn woning en een plaats voor zijne beesten. Frank maakte ook van deze gelegenheid gebruik om zijn paard af Ie laden, en gaf hel eenig hooi, zijn nieuwe kennis verzoekende, een oog tc houden op zijn goed en paard, totdat hij terugkeerde; want hij gaf voor, dal hij iemand zou trachten te vinden, die hij wist, dat in Eemnes was, en zeide hem, dal hij spoedig het dorp zou verlaten, om nog eenig goed nil zijn woning te gaan balen, eer het door hel volk van den Stadhouder geroofd of verbrand werd.

Hel kostte Frank eenige moeite om zich van den goeden man te scheiden, met wien hij eerst sedert zoo kort had kennis gemaakt: maar hij verliet hem echter na iets gedronken Ie hebben, en spoedde zich op weg. Hij de kerk stonden de huizen ter wederzijde van den dijk ; doch even voorbij de haven hielden die aan zijne linkerzijde op, en hij had een vrij uitzicht over het verdronken buitendijksche land. Doch aan de rechterband stonden de woningen en schuren aaneengeschakeld aan de glooiing van den dijk ; hel achtergedeelte der schuren of boomgaarden lag ook veeltijds in hel water, en Frank volgde den dijk, totdat hij aan hel andere eind van het dorp kwam. Het was, zooals de boer gezegd bad : de slagboomen wei den er strenger bewaakt, en de Zwarte Huilers schenen zoo gemakkelijk niet door te laten als het volk van Wachtendonck. Onder de menigte verscholen, bezag hij vluchtig de versterking aan deze zijde, welke bijna evenals de andere was

ingericht; met dit onderscheid echter, dat men ' bezig was om nog een afsluiting aan den ingang van hel dorp, bij de kerk te maken, niettegen-staande er reeds een meer voorwaarts op de Wakkerdijk lag. Ook hier heerscht een groote beweging; evenwel kwam het hein voor, dal er weinig rijzige ruiters in het dorp waren ; want hij zag bijna geen ander krijgsvolk, dan dal te voel diende, en met voetbogen, pieken of kolfroe-ren gewapend was.

Hij vroeg aan een man, die evenals bij, zag naar hetgeen er voorviel, waar de aanvoerder der Zwarte Hende gehuisvest was, en deze duidde hem een huis aan; dal, evenals de kerk aan de huilenzijde van den dijk stond, en omstreeks een hall boogschot van hel kerkhof verwijderd was.

Hij bedankte hem, zonder Ie vragen, of Perrol op hel dorp was of niet, en begaf zich, zonder te aarzelen, naar de hem aangewezen woning.

Het huis, dat niel meer was dan een gewone boerenwoning, doöh misschien een meer gegoeden eigenaar toebehoorde dan de overige huizen, welke hier stonden, was aan de voorzijde van rooden steen opgetrokken, en hel laatste aan deze zijde van den dijk. Hij bleef een weinig staan, alsof bij naar den stal zag, die naast de woning, maar meer achterwaarts lag. En waarlijk er deed zich daar een tooneel voor zijne oogen op, dat wel geschikt was op iedereen, maar vooral aan hem een diepen indruk te maken ; want aan een balk welke door het strooien dnk van de schuur naar buiten slak, hingen twee mcnsclielijke lichamen, en lusschen deze een klein varken. Met eene scheen een boer Ie zijn; doch de andere man kwam hem voor lol de Zwarle Huilers te behooren ; althans hij droeg het zwart lederen kleed, hetwelk ook degenen aanhadden, die geheel gewapend Ie paard dienden, en dat hij zoo even sommigen, die nog hun harnas niet aangeschoten hadden, had zien aanhebben. Hel vreemdste was, dal de lichamen zoo hingen, dat de ongelukkigen beiden hel hoofd schenen te buigen, om hel varken des te beter te kunnen zien.

Misschien dacht hij nog eens aan Maria, aan Halph, aan Van SchaHelaar en aan het noodlottig besluit, waartoe hij gekomen was; want hel scheen hem moeite te kosten, zich zeiven te overreden hel huis binnen Ie treden, en als het ware in zijn verderf te loopen. Hij werd evenwel in zijne gedachten gestoord door den ruiter, die, met zijn kolfroer op den schouder, voor de deur op en neder wandelde; want deze riep, terwijl bij


-ocr page 299-

FRANK.

m

juist onder een zwart schild stond, dal tegen den muur hing, en waarop een zwaard en de spreuk van Perrol waren geschilderd;

«Ileidaar, kerel! hebt gij wal Ie zeggen op liet varken ? (ia voorbij, ol hlijl slaan, duivelskind ! als gij lust liehl om opgeknoopt Ie worden; want gij kijkt er even fel op, als de domme hoer, die liet niet geven, en de arme jongen, die hel slelen wilde.quot;

«Zonder iets Ie antwoorden, keerde Frank eenige schreden terug, ging door de opening, die aan deze zijde in de ophooging van den dijk was, en Irad naar de deur.

»lleer ruiter Iquot; vroeg hij hcdaard, »is de heer aanvoerder der Zwarte Bende hier in huis? of zeg mij, waar ik hem vinden kan.quot;

• Hebt gij dan wal aan Messire Perrol le zeggen ?quot; vroeg de ruller verwonderd ; en hij zag hem verbaasd aan; toen Frank mei hel hoofd knikte en vervolgde : »Ja, ik moet hem zeiven spreken over iels, dal hein alleen betreft; zeg mij dus, is uw aanvoerder op hel dorp?quot;

»Hé, Tuimelaar!quot; riep de rniler nu, »daar is iemand om Messire le spreken.quot; Deze, die op dit geroep uit de woning kwam, zeide: »Moet de vlegel den aanvoerder spreken ?quot; en hij bezag Frank van hel hoofd lot de voelen; maar deze herhaalde onbeschroomd, hetgeen hij reeds gezegd had. De Tuimelaar vertrok, keerde eenige oogenhlikken daarna terug, en gelastte Frank hem le volgen.

Toen Frank in de kamer Irad, waarin de ruiter hem brachl, zag hij dal Perrol half zal, hall' lag op een legerstede, waarover een berenhuid was geworpen; ook waren er geene stoelen, doch alleen een paar houten zitbankjes in het vertrek, dat met roode tegels bevloerd was. Een groot vuur brandde op den haardsteen, en Perrol scheen eenige hevelen te geven aan Itiso, die mei een paar andere pages bezig was eenige kleedingslukken in kisten le pakken, die met leder overtrokken waren. Hij sloeg daarom zoo dadelijk geen acht op Frank, toen deze binnentrad, en de jongeling had daardoor den tijd om alles te overzien en zijn tegenwoordigheid van geest terug le bekomen, die hel voornemen, dal hij koesterde, hem bijna deed verliezen, vooral toen hij het voorwerp van zijn haat vóór zich zag, en die hem evenwel zoo noodzakelijk was tol hel welslagen van zijne onderneming.

Perrol liet hem echter niet lang met rust, maar vroeg harsch : »ls dal de kerel. Tuimelaar ?quot; Toen deze dil met ja beantwoordde, vervolgde hij: »Gij verlangt mij le spreken, boer ? wat hebt gij le zeggen ?quot;

»Ja, Heer!quot; zeide Frank langzaam, dewijl de slem van Perrol hem getrolfen had, en hij bleef slaan, zonder verder iets le zeggen , want hij hoorde een vrouw gillen in hel naastgelegen vertrek.

Op eens herinnerde hij zich hetgeen Italph hem had nageroepen, en de loon van een jammerende vrouwenslem vond een weerklank in zijn borst. Mei angst luisterde hij naar elk geluid, dat tol hem doordrong, en hij dacht aan Maria. Vervolgens zag bij vorschend naar Perrol, die ook gestoord scheen door hel gejammer en uitriep: «Voorden duivel! zal zij dan nimmer leeren van den nood een deugd le maken ! — Riso ! zeg, dat men haar een weinig van hier verwijdere, want zij hindert mij; maar gelast levens, dal men zorg drage dal zij niet ontvlucht.quot;

Op dit oogenblik werd de deur geopend, en Walson trad binnen. Toen hij Petrol vroeg, wat er voorviel, zeide deze lachende: «Het lieve kind wil nu reeds dit huis verlaten, en evenwel heeft zij dezen nacht kunnen leeren, dal, hetgeen ik wil, geschieden moei; dal tranen en bedreigingen mij niet kunnen afschrikken ; dat alleen liefkoozingen mij winnen kunnen ; maar ik zal er voor zorgen ! Nu ik haar eenmaal in mijn macht heb . ..quot;

«Zult gij haar zoo spoedig niet vrijlaten,quot; viel Walson hem grimlachende in de rede. «Vindtgij goed, Messire ! dal ik iracht haar gerust le stellen?quot; en hij naderde de deur, welke Hiso doorgegaan was ; doch Perrol riep :

«Verplicht, Heer luitenant! ik hoor haar niet meer; blijf dus, en laat ons liever eens hooren, wal deze boer le zeggen heelt. — Welnu, kerel! sla daar niet, alsof gij geworgd waart; maar spreek duidelijk en snel.quot;

«Heer!quot; zeide Frank, die met aandacht eiken klank der vrouwenstem, die nu zweeg, en elk woord, dal Perrol en zijn luitenant geuit hadden, opgevangen had : «Hetgeen ik te zeggen heb, betreft alleen u ; ik verzoek dus u alleen te mogen spreken.quot; Hij was nu weder gerust: 't was de stem van Maria niet.

«Alleen, boer?quot; vroeg Perrol verwonderd, «dit is mijn luitenant, en die ruiter en knapen zullen zich wel wachten om le luisteren naar hetgeen gij zegt. Spreek, wat wilt gij dan ?quot; eindigde hij gebiedend.

«(Jij zelf zoudt niet gaarne willen, dat iemand anders, zelfs de beer luilenanl, hel hoorde,quot; anl-


-ocr page 300-

~T^

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

IM

woordde Frank. »Wat ik Ie zeggen heb, raakt u alleen; hel zou mij het leven kosten, als het een ander ter ooren kwam.quot;

«Ziedaar den stijlkoppigsten ezel van een boer, dien ik in lang gezien heb,quot; zeide Perrol lachende. »0, VValson! wees zoo goed om een oogenblik naar de andere zijde van de kamer te gaan,quot; en hij vervolgde barsch, toen Walson, de Tuimelaar en de pages aan het eintlo van het vertrek stonden : «Treed nu nader, vlegel! maar weet vooruit, dat, indien betgeen gij komt vertellen, niet veel te beduiden heeft, ik u dan zal laten slaan, dat men u van de mie kerk tot de andere zal kunnen hooren jammeren.quot;

Frank naderde nu, en stond weldra vóór den aanvoerder der Zwarte Bende. Perrol lag, hall zittende, op de ruige berenhuid, en rustte met zijn arm op de tafel, die tegen de legerstede was geplaatst, en waarop een kun met wijn, een paar glazen en een bord met brood stonden. Hij was niet gewapend en nauwelijks gekleed ; de gespen van zijn jakeboenhomme of borstrok van blauw zijden laken waren niet dicht gegespt, zoodat zijn hemd, en zelfs zijn hals en een gedeelte van zijn borst zichtbaar waren. Geschikter gelegenheid om zijn voornemen te volvoeren bad Frank niet kunnen wenschen : Perrol was in zijn macht, en indien slechts zijn hand niet aarzelde, zoodra het staal, dat Wonter zelf vervaardigd had, er in zou vastgeklemd zijn, dan ware Maria bevrijd van de aanslagen des bendehoolds, en dt beleediging, die hij haar aangedaan had, bloedig gewroken. Doch hel was alsof een nevel zijn oog verduisterde. Hij sidderde; zijn arm was zoo zwaar als lood ; hij kon zelfs Perrol met de Roode Hand niet vermoorden, zijn eigen deugd beschermde den booswicht ; eindelijk gaf de wraakzucht hem nieuwe krachten. Maar het is den mcnsch eigen, niet tevreden te zijn, als hel geluk hem eens begunstigt; voor weinige oogenblikken nog zou Frank alles gegeven hebben, om Perrol zoo voor zich te zien, en nu verlangde hij nog meer; hij voelde den druk van het dolkmes, dal onder zijn wambuis verborgen was, tegen zijn borst, en haalde het niet te voorschijn. Misschien zou hij niet geaarzeld hebben, indien Perrol in het midden van zijne ruiters gestaan, en geweigerd of gevreesd had hem ie laten naderen; maar de gerustheid, waarmede deze hem voor zich liet treden, de achtelooze houding, die allen wederstand onmogelijk maakte, boezemde hem, zoo al geen eerbied o( geen ontzag, evenwel toch verbazing in; daarom begreep hij niet te veel te wagen of van het geluk te veel le vergen, door zich in een gelijken kamp met den aanvoerder te willen meten. Met graagte greep hij de gelegenheid aan, om, in plaats van als een laaghartige moordenaar, zich als een wrekende engel voor den onverlaat te vertooneu, en zelfs na zijn dood de achting van Maria, van Van Schalfelaar en alle brave menschen niet le verliezen; de eerzucht bekroop hem, om dien geduchten ruileraanvoerder in een gevecht met gelijke wapens neder le sloo-len; daarom bleef hij nog voor Perrol staan, en vermoordde hij hem niet.

Ofschoon er slechts weinige oogenblikken noodig waren geweest om Frank zijn voornemen aldus le doen wijzigen, riep Perrol hem echter ongeduldig toe ; «Zult gij eindelijk spreken, hond ! ol' geeft gij er den duivel van ?quot;

»Ja, llcei'!quot; antwoordde Frank zacht, »maar ik durf niet spreken, zoolang zij daar staan; hel zou mij hel leven kunnen kosten.quot;

«Hel leven!quot; zeide Perrol, »en wat zoudt gij daaraan verliezen ? zeg 1 heeft hel leven voor een boer ook nog iels bekoorlijks, vlegel?quot;

«Het is alles, wat hij heeft. Heer!quot; zeide Frank, «laat hen gaan, en gij zult spoedig de reden van mijn verlangen begrijpen.quot;

Perrol bedacht zich, en riep toen: «Walson! de kerel staat er op, dal gij allen vertrekt, ga dus heen; want de ellendeling schijnt zoo bevreesd voor zijn leven te zijn als een Ledelmonnik.quot;

«Mcssire!quot; hernam Walson nader tredende, «bedenkt gij wel, dat gij nog veel te doen hebt, en dal die gemeene boer mogelijk, als hel op stuk van zaken komt, niets van belang zal te zeggen hebben ?quot;

«Heer!quot; riep Frank angstig, «een oogenblik slechts behoeft gij mij te woord te staan!quot; maar zonder hem le antwoorden, sprong Perrol van zijn legerstede af, en zeide :

«(Jij hebt gelijk, Walson! ik ga met u. — Riso! geef mij mijn gevoerden rok. — En gij, boer! gij kunt in dien tusschentijd in uwe gedachten verzamelen, wat gij le zeggen hebt; maar zorg, dat hel spoedig gaal, als gij mij wederziet; want anders zullen mijne ruiters uw geheugen met hunne slijgbeugelreepen moeten opscherpen.quot;

«Een weinig tijdverzuims, lieer!quot; riep Frank, die den aanvoerder, welke buiten zijn bereik was, weder naderde, «kan groot onheil veroorzaken, hoor mij aan!quot; Hij werd echter in zijn rede en zijn loop gestuit, doordien Walson hem bij den arm vatte, zeggende: «Blijf slaan, boer! — En


-ocr page 301-

127

als gij mijn raad volgt, Messire! dan spreekt gij dezen vlegel niet alleen; want zoo hij al een boer is, geloof ik, dat liij al een rare soort van dorper is.quot;

«Tuimelaar!quot; zeide Perrol, «neem dien knaap mede, en laat hem ergens gevangen lionden, totdat ik terugkom. — En gij, lompert! maak u gereed om straks in tegenwoordigheid van den ridder Walsen, die daar staat, uw mond te openen of alleen te worden opgeknoopt.quot;

De Tuimelaar trad dadelijk naderbij. Frank zag geen mogelijkheid Perrol te naderen, en hij was genoodzaakt zieh te laten wegbrengen.

De aaavoeder der Zwarte Mende trok zijn met bont gevoerden rok aan, zette zijn hoed op, nam zijne handschoenen, en verliet het vertrek met Walson, die onder het heengaan beweerde, dat de boer waarschijnlijk niets anders dan een bespieder, zoo niet erger was.

Frank zag nu, doch, helaas! te laat, het onheilzame van zijn voornemen in ; bij bad te veel vertrouwd op de wraakzucht, die hem bezielde, en gedacht, dat het hem even gemakkelijk zou vallen Perrol te vermoorden, als hem met gelijke wapenen te bestrijden ; maar hij had, zijn dwaling bemerkende, aan de ingeving van zijn hart gehoor gegeven, en dit was juist hetgeen hem in hel verderf had gestort. Tevergeefs bad Perrol zieli onvoorzichtig aan zijn dolk blootgegeven; tevergeefs had iiij zijn leven gewaagd ; voor niets wachtte hem nu een verschrikkelijke dood, zonder hoop om zich op zijn vijand te kunnen werpen; zelfs bet moorden bleef hem niet eens meer over; ook deze laatste toevlucht, hoe vreeselijk, hoe verachtelijk zij zijn mocht, was hem benomen, en bij bad niets voor Maria, Of voor Van Schaflelaar gedaan.

Terwijl de Tuimelaar hem, met behulp van eenige ruiters, naar de buizen aan de overzijde van den dijk voerde, bad deze het onder zijn wambuis verborgen wapen ontdekt, en hel was om die reden, dat Frank zijn einde als nabij beschouwde. Hij lag in een klein vertrek eener boerenwoning op den kouden steenen vloer, maar was ongevoelig voor de koude der steenen, die door zijne natte kleederen drong; want zijne armen en voeten waren si ijl' gebonden, ja zelfs had men hem met een dik touw, de heenen en bet lijf aan een onbeweegbaar blok hout, dat toevallig op den grond lag, vastgebonden. Ken klein raampje of liever luchtgat, wierp hel licht juist op zijn gelaat, en met moeite kon bij daardoor hel verblijf, waarin hij was opgesloten, rond zien ; alleen meende hij aan den muur een soort van mantel en een voetboog te zien hangen. Kr was ééne deur in het hok, en vóór deze hoorde hij de schildwacht heen en weder gaan.

Voor zich zeiven niet, maar voor het welzijn van Van Schallelaar en zijn bruid speet hel hem, dat hij Perrol ontzien had, en bij beschuldigde zieh zeiven van lafhartigheid. Hij bad voor Maria en om vergeving voor zijne zonden ; bij dacht aan haar en aan de oogenblikken, die bij in haar bijzijn had doorgebracht, waarin hij het zoete, maar voor hem zoo bitter gif der liefde liad ingezogen. Dan dacht hij aan de vrouw, die hij inde woning van Perrol had booren jammeren ; hij trachtte na te gaan, wie die ongelukkige zijn kon, en vreesde zich bedrogen Ie hebben, toen hij gemeend bad Maria's stem niet te herkennen. Hij dacht aan Kalph, die hein nog vóór zoo korten tijd ten beste geraden bad, en riep in zijne gedachten de dagen terug, toen bij met den ouden schaapherder achter de schapen rondzwierf, — dagen zonder geluk of genot, maar dagen van onbezorgde rust en tevredenheid, en hij wenschte zijn goeden pleegvader nimmer verlaten te hebben. Doch dan vertoonde zich bet lieve beeld van Maria weder vóór zijn geest, en hij zuchtte en beklaagde zich niet meer over het leed, dat hem drukte; want hij kon zich geen geluk meer voorstellen zonder bet meisje, dal bij beminde. Met moed, ofschoon met smart, deed bij zich geweld aait om haar te vergeten en zieh alleen met (lod bezig te houden; maar steeds keerden zijne gedachten weder tol baar terug, en als bij bad, bad hij voor haar.

Hij luisterde niet naar de voelslappen van den ruiter, die hem bewaakte, noch naar bet gerucht, dal zich nu en dan in andere deelen van de woning booren liet ; zelfs kon hem bet kloppen met zware hamers op stormpalen of balken, dat op eenigen alsland van bel huis in bet veld plaats had, niet uil de gedachten wekken, waarin hij verdiept was, en bij lag met gesloten oogen, omdat het licht hem hinderde, zonder hoop op redding, het oogen-blik af te wachten, waarop men hem zou komen halen om vóór Perrol te verschijnen.

Op eens echter werd bij opmerkzaam gemaakt door eenig gerucht dat meer in zijn nabijheid ontstond, en iets, dal voor een oogenblik het licht onderschepte, deed hem de oogen openen. Tol zijn niet geringe verbazing zag bij, dal iemand zich, door den zolder heen, liet afzakken ; en toen deze man, die als uit de lucht kwam vallen, naast hem


-ocr page 302-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

128

geknield lag, zeide hij zacht cn dankbaar: »God zij dank, dal gij kotnl, Ualph !quot;

Do oude schaapherder, die gemakkelijk door de slagboomen was heengekomen, was mei omzichtigheid de plaats genaderd, waar de Zwarte Ruiters lagen, en had aldaar vernomen, wat er mei den hoer gehemd was, die hij vermoedde, dat Frank zou zijn. Eenmaal de plaats wetende, waar men hein gevangen hield, had hij over de zolders, waar niemand acht op hem sloeg, zonder veel moeite den weg gevonden naar dal gedeelte, waaronder de gevangenis van Frank was. De Tuimelaar had geen acht geslagen op het luik in den zolder; hij was niet zoo goed bekend als Ualph met de bouworde van de boerenwoningen in deze streken.

in een oogenblik was de jonge ruiter bevrijd van zijn banden, en Ralph zeide toen eerst: «kom, dwaze knaap! nu moet gij voort; zet u op mijne schouders en klim naar boven.quot; Maar Frank zeide : »Fersl gij, vader! en ik zal u volgen.quot;

igt;iNeen, Frank!quot; zeide Ralph zacht, «gij zijl vlugger dan ik ; draal niet langer; hebt gij nog niet genoeg geleerd ?quot;

Toen trad Frank snel naar den wand, waaraan een dagge hing, die hij bij zich stak, en zou aan hel verlangen van Ralph voldaan hebben; maar juist toen hij voorbij hel luchtgat ging,zag hi j omlrcnt een boogschot ver van de huizen af, bezijden hel dorp, een aantal menschen, die op de Hiersteeg stonden en bezig waren om die te versperren.(Plotseling greep hij naar een voetboog, die aan den wand hing, zette zijn voet in den beugel,en spande de pees.

«Frank ! wilt gij dan, dat wij beiden omkomen?quot; zeide Ralph verwijlend, en wilde hem met zich trekken ; doch de jongeling, die nu ook den bout op den boog gelegd had, zag hem smeekend aan, en zeide: »lk ga terstond, vader! men zal op ons geen gedachte hebben.quot; Snel plaatste hij zich nu vóór het luchtgat en mikte; hij zag Perrol en Walson, en legde den boog aan. Een oogenblik zag hij over den hout; bedaard stond Ralph achter hem, toen drukle hij los, de pees strekte zich, hel staal klonk, en de bout vloog naar zijn beslemming; maar ook tegelijkertijd rukte de schaapherder hem van hel raampje af, en noodzaakte hem te vertrekken. «Getroffen, vader!quot; zeide Frank vroolijk) terwijl hij den boog nederlegde en legen diens schouders opklom. Nu hoog zich de schaapherder voorover, en wierp een blik naar de Hiersteeg; vervolgens stak hij Frank de hand toe, en toen hij boven was en hel luik voorzichtig liet vallen, antwoordde hij op de vraag van Frank, wal hij gezien had: «Zwijg, knaap! en volg mij; want dal dwaze schol kan onzen dood verhaasten, zonder hem hel leven te kosten.quot;

Zij gingen nu door den cngen doorgang, die er tusschen hel graan was, dal op den zolder lag. Spoedig echter werd hel guaifinoeielijker, doordien men nu op de plaats kwam, welke boven de deel was, waar geene vaste zolderingen lagen. Over den balk bereikten zij de ladder, daalden er langs af, en liepen beneden een eind weegs snel langs de huizen voort, waarna zij zich op den boven-weg begaven. Het was nog even druk en woelig op den dijk, en de spoed, waarmede zij gingen, verwonderde, zoo het scheen, niemand ; ook wist geen hunner natuurlijk nog, dat men op den aanvoerder der Zwarte Bende geschoten had. Frank wenschtc zoo gaarne te vragen, wal Ralph gezien had; maar hij durfde het niet; want de schaapherder trad voor hem uit, en scheen niet genegen om liom te woord te slaan. Nu en dan speet het hem, dal Ralph gekomen was; want hij had gehoopt, door hel moedig legentreden van den dood, de schande over den mislukten aanslag te doen vergeten, en de dood bracht hem immers ook rust. Hel verwonderde hem nu zeiven, dal hij niet geaarzeld had den hoog los Ie drukken, terwijl het toch hetzelfde was, of hij op Perrol schoot, dan of bij hem met een handwapen trachtte te dooden, daar hel heide onverhoeds geschiedde.

Toen zij de woning naderden, waar zijn paard stond, trad hij naast Ralph, wees hem de plaats aan, en vroeg wat hij doen'zou. De schaapherder gelastte hem zijn paard terstond te halen, hetgeen hij deed, den boer, die het verzorgd had, de zorg voor zijne kleederen en zijn heddegoed aanbevelende. Tevergeefs trachtte Frank, zelfs met bedreiging van te zullen blijven, Ralph over te halen zich alleen met het paard, often minste met hem te verwijderen; maar de oude man was onverbiddelijk, en wees mei gestrengheid zijn aanzoek van de hand. Hij beduidde Frank, dat hij eerst later het dorp zon verlaten, dat hij er nog iets te doen en niets te vreezen bad, daar niemand wist, dat hij Perrol kende; want hij had verzwegen, dat hij reeds met dezen had kennis gemaakt. Ralph vergezelde hem dus tol aan de verschansing; de voetknechten zaten op een bank, die zij naar buiten gesleept hadden ; want het was nu droog weder, en zij stookten op eenige steenen een vuur aan. Zij herkenden hem dadelijk, en hij riep hun toe : «Luit mij door, mannen ! en ik zal zorgen om niet met leege handen lenig te komen.quot;


-ocr page 303-

FRANK.

129

Zij voldeden aan zijn verzoek, hem herinnerende zijn belofte niet te vergelen, en Frank reed door den slagboom, na Ualpb gegroet te hebben, zonderdat zulks door de krijgslieden kon bemerkt worden. Met aandacht zag de oude man, tegen de verschansing leunende, iioe Frank met de wacht sprak, die aan de Steeg stond, doorgelaten werd en zich verwijderde. De krijgslieden, die naast hem stonden, hielden een gesprek over hel paard, dat de boer bereed; maar zij werden gestoord in hunne redeneering door een ruiter, die snel langs den dijk door hel dorp kwam aanrennen.

»Er moet niemand doorgelaten worden!quot; riep hij; er zijn verspieders in hel dorp, en de aanvoerder van onze bende is gekwetst!quot; en toen hij voor de verschansing stilhield, vervolgde hij: »llo! ho ! wat is dat voor een kerel die daar wegrijdt?quot;

«liet is een boer, die voor een poos hiereenige goederen gebracht heeft,quot; zeide degene, die over bel volk van Wachtendonck scheen te bevelen.

• liet is de hond zelf,quot; riep de Tuimelaar, die bet bevel was komen brengen, «Mannen! laat mij door, en ziet ol' gij hem ook kunt treden ; schiet hem neder!quot;

Terwijl eenigen den slagboom openden, liepen anderen naar de kerk terug, en juist toen de Tuimelaar ook de laatste versperring door was, werd er een slangstuk van het kerkhof gelosl. De schaapherder sidderde. Weldra volgden een paar bouten der zware w indasbogen ; doch met vreugde zag de oude Ralph, toen de rook opsteeg, dat geen der pijlen getroffen had, dal Frank nu zoo spoedig mogelijk voortrende, en weldra geheel buiten het bereik van hel geschut zou zijn. Met nieuwsgierigheid volgden de krijgslieden de twee ruiters op de Steeg, en degene, die reeds te voren bet paard van den boer geprezen had, en een smidsgezel scheen te zijn, zeide : »lk wed, dat die domme boer het nog zal winnen ; want zijn ruig paard is niets minder dan dat van den ruiter, en deze draagt ook nog wat ijzer aan zich. Wat denkt gij er van, oude ?quot; vroeg hij aan Ralph.

»lk denk er ook zoo over,quot; antwoordde deze, die met bezorgdheid gadesloeg, of de ruiter ook iels scheen te winnen op den knaap, die vervolgd werd.

«Welnu, zeide ik het niet quot;'quot;vervolgde dezelfde man, die, toen Frank in het dorp kwam, juist bezig was om een slangstuk te laden ; «want de oude weet bet; er gebeurt niets, dat hij niet reeds van te voren gezien heeft.quot;

De aandacht, welke dit gesprek op den schaap-

J. F. Ol/rMANS. De Schaanhenlfr II.

herder deed vestigen, scheen dezen niet te bevallen ; echter getroostte bij zich de vragen der krijgslieden en omstanders; want er was veel volk naar de verschansing heengevloeid, en hij wilde niet heengaan, voordal hij verzekerd was, dat Frank ontkomen zou. liij werd echter in zijn beschouwing gestoord, daar bij een hand op zijn schouder voelde leggen, en toen hij omzag, lier-kende hij een der Zwarte Ruiters.

»Ha! ha! zijl gij ook hier? Nu zal ik u den weg eens wijzen, lompe herder ! grauwde Rogardo hem toe, die hem nu, door Wilhelm bijgestaan, met zich voortsleepte.

«Mannen! gij hebt den verkeerde voor,quot; riep Ralph bedaard, en hij draaide hel hoofd om, om nog eenmaal naar de Steeg te zien ; maar zijn pogen was tevergeefs, zij trokken hem met zich voort. De boeren en andere inwoners zeiden niets, en traden bevreesd terug; maar de smidsgezel waagde het een goed woord voor hem te doen ; hij had den ouden man dikwerf in Utrecht gezien ; hij wist, dat hij niemand kwaad deed, en trachtte dus het voetvolk over te halen, hem te ontzetten. Doch toen Rogardo barsch ten antwoord gaf, dat de eerste, die het waagde, den ouden galgebrok te bevrijden, op last van Messire Perrol zou worden opgeknoopt, traden zij terug, en Ralph zelf scheen zich nu gelaten aan zijn lot te onderwerpen ; want hij zeide ernstig: «Mannen ! stelt u om mij niet bloot aan de slagen van de Roode hand. Ziel gij daar die bloedige streep niet in de lucht ? Hoort gij niet het gevecht der slrijdenden en het gekraak der verschansingen, die gij bewaakt . . ..quot; Maar hier werd de oude schaapherder gestoord in de soort van voorspellenden uitroep, dien hij deed; want Rogardo sloeg vloekende deu arm naar beneden, welken Ralph naar de lucht had uitgestrekt, en noodzaakte dezen hem te volgen.

Met geheimen schrik zagen de meesten naar de wolk, waarop de schaapherder gewezen had, en die werkelijk een bloedroode kleur had, andereu zagen met medelijden den ouden man zich met zijne vangers verwijderen, terwijl de krijgslieden zonder veel zorg voor de toekomst, of vrees voor zijn voorzegging naar de Meenesteeg zagen, waarlangs de Tuimelaar, zonder in zijn voornemen om den boer le achterhalen geslaagd le zijn, stapvoets terugkeerde.

Frank had zelf, van heigeen hij in Eemnes gezien had, verslag gedaan aan den Stadhouder,


-ocr page 304-

130 OLTMANS, l)li SCHAAPHERDER.

die zicli op dit oogenl)lik te Laren bevond, waar een krijgsraad belegd was; en deze, voldaan over de oplettendheid, waarmede hij de vijandelijke werken had bespied, dankte hem, dat hij in plaats van den boerenknaap gegaan was. De jonge ruiter, ilie zoo gelukkig aan den Tuimelaar ontsnapt was, reed nu naar Hilversum, weinig denkende, dal Ralph reeds gevangen was.

Ofschooi! hij voor Van SchalTeiaar trachtte te verbergen, dat hij eenig ander doel had gehad dan de vijandelijke werken Ie verkennen, zoo hielp het hem niet; en hij was genoodzaakt te bekennen, dat Perrol hem derwaarts gelokt had. quot;Ü durfde hem echter niet zeggen, dat iiij was heengegaan mei het voornemen om hem te vermoorden, noch dat hij was gevangen geweest; want hij kende de ridderlijke braafheid van zijn vriend en weldoener, en hoorde, van zijne schuld bewust, gelaten aan, hoe Van Schad'elaar afkeurde, dat hij zich voor niets aan zulk een gevaar had blootgesteld, daar Perrol de man niet was, om geen gebruik te maken van het overwicht, dat zijne wapens hem konden verschaiïen, indien hij niet, zooals wel te vermoeden was, de voorkeur gaf, om de uitdaging te beantwoorden met den strop of de uitgezochtste martelingen.

De aanvoerder was reeds gekleed om zich naar den Sladhouiler te hegeven, en stapte, met Frank sprekende, voor de deur van het huis des Itosch-bewaarders, waar hij zijn intrek genomen had, heen en weder, toen Frank plotseling bleef stilstaan en met verwondering uitriep: «Mijn hemel! zie eens, wie komt daar aan ?quot;

Ook van Schafielaar bleef nu staan, en zag naar de plaats, waarheen Frank met de hand wees, en ook hij riep nu : »llij is het! hij heeft dan, God zij dank ! eindelijk besloten, zelf te komen.quot;

De man, die hen met groote schreden naderde, en dien zij Ie gemoet gingen, droeg een stormhoed op het hoofd, welke, in plaats van met een pluim of veder, met een stalen punt prijkte. Een nauwsluitend jak van bullelleder was van voren bedekt door een fraai gepolijst borstharnas; voor hel overige waren zijne beenen en armen zonder ijzeren bekleedsel; alleen op zijne handschoenen waren eenige plaatjes van ijzer vastgenaaid. Behalve met een zwaard en een opsteker, was hij gewapend met een handbus, die hij op den schouder droeg, en waarvoor zeker het kloverkruit, de loodeti kogels en de lont, in een lederen zak, bestemd waren, die aan zijn rechterzijde aan een riem hing.

«Komt gij om dienst te nemen in het leger, meester?quot; riep Van Schalfelaar hem toe; »gij zijt geheel gewapend, indien ik het wel heb.quot;

»Ja, Van Schall'elaar 1quot; antwoordde Wouter; maar geen lach vertoonde zich op zijn gelaat; en voordat hij vervolgde, riep Van SchalTeiaar ongerust! »Oni Gods wil, meester! welke tijding brengt gij? 01 komt gij inderdaad om met ons te vechten?quot;

»Ja!quot; riep de meester, »ja. Jan! ik kom om aan uwe zijde te vechten en uw hijstand in te roepen; want dezen nacht is Maria door Perrol weggeroofd; wij hebben haar verloren.quot;

«Maria?quot; riepen haar bruidegom en Frank bijna gelijktijdig uit, ea hunne gelaatstrekken en stem verrieden zoo duidelijk, hoe diep hen deze lijding trof, dat de meester zijn eigen droefheid en den angst, die hem kwelde, ter zijde stellende, zeide: »Nu, houdt goeden moed, vrienden! heet zij niet Maria, en kan de Heilige Moeder Gods haar niet beschermen, ofschoon Perrol met de Roode Hand haar met zich heeft gevoerd? Ik kom u hulp vragen; want mijn arm kind moet geholpen worden.quot;

«Meester! spreekt gij de waarheid?quot; zeide Van Schall'elaar doodsbleek en met verkropte smart; en toen Wouter treurig met het hoofd knikte, vervolgde hij langzaam : «Zal die mensch dan altijd mijne hoop sloren? Zal altijd het geluk hem dienen, en dan in het einde de onschuld van dezen engel nog door hem verwoest worden? Mijn God! hoe kunt gij dal gedoogen, daar zij deugdzaam en rein van zonden is, en zoo wij al Uw toorn verdiend hebben, waarom moet zij voor ons boeten ? Of bezoekt (Jij ons in hetgeen ons lief en waard is, evenals Perrol ?quot;

Hier zweeg hij, en zijn gelaat werd wild en dreigend; hij richtte het hoofd snel op, en sloeg de hand aan ziju zwaard. »Ha!quot; riep hij, maar vervolgde niet; want met zooveel kracht vatte hij bet gevest aan, dat een der schakels van de keten brak. Toen wierp hij het zwaard voor zich neder en trapte, verachtend lachende op het wapen, dat in de scheede trilde. «Vervloekt zijt gij!quot; riep hij wild, «ellendig zwaard, dat mijne Maria niet verdedigd hebt! vervloekt! driewerf vervloekt! — En gij, mijnheer St. Maarten!quot; riep hij, den dreigenden blik en de gebalde vuisten hemelwaarts opheffende, «zijl gij geen goed patroon meer? O! hebt gij vergeten, hoe ik u steeds vereerd heb, waar is

mijne bruid____? Hebt gij geen macht meer ?

Zijt gij niet sterker dan de satan, welke dien booswicht helpt? Ha! vreest gij niet, St. Maarten! dat ook ik zijn bijstand zal inroepen; want ik kan alles doen voor Maria,quot; eindigde hij, en liet het


-ocr page 305-

KRANK.

131

hoofd op de borst vallen. Zijn woede was nu he-daard; de meester legde de hand op zijn borst; maar kon niet spreken; tranen stonden in de oogen van den bruidegom, den vader en den vriend. Toen hoo^ Van Schail'elaar zich snel, die hel zwaard weder opraapte, de scheede ver van zich afwierp, en het krampachtig legen zijn borst drukte. Zijne oogen fonkelden ; heldenmoed en vertrouwen blonken op zijn mannelijk gelaat; hoog bief hij het schitterend staal in de saamgevouwen handen ; zijn oog richtte zich hemelwaarts en bij riep luid: »En ik vergat ü, mijn God ! — O! (Jij zijl machtig, en de satan vermag niets tegen U. Schenk kracht, lleere ! aan dezen arm, zegen dil zwaard ; door II zal ik de zege hebben, de zege en mijne bruid!' Hij zweeg, liet den arm zakken, en zeide loen vol vertrouwen tot den meester: »Wouter! wij zullen haar wedervinden, en de heilige Jonkvrouw Maria zal uw kind bewaren, lot ik haar aan uw hart leg. Volg mij !quot;

Gevolgd door den meester en Frank, trad hij binnen; maar wij zullen den smid uil ite Vergulde Helm laten verhalen, wat hem van de zaak hekend was, en zelvcn eenige uren teruggaan, en ons naar het klooster begeven.

Het was nacht, en de regen, die tegen het kleine venster van de cel werd gejaagd, was misscliien oorzaak, dat Maria niet sliep. Sedert Van Schalie-laar baar verlaten had, haakte zij naar hel oogen-hlik, waarin zij hel eenzaam gelegen, en evenwel niet veilige klooster verlaten zou. Gedurende den dag waren eenige Hollandsche ruiters in het dorp geweest, en hadden er geroofd en gebrand, en zij herdacht hetgeen Van Schafl'elaar haar gezegd had. O! zij verlangde zoozeer om weder naar hare moeder terug te keeren. Juist toen zij hall wakende, half sluimerende, over dil alles nadacht, hoorde zij eenig gerucht buiten hel klooster; men scheen aan de deur te kloppen, en weldra hoorde zij iemand buiten roepen ; «Open voor Van Schalfc-laar!quot; Zoodra hoorde zij dil niet, of zij dacht, dal het haar bruidegom was, die haar reeds kwam afhalen, stond op en kleedde zich aan; zij luisterde, of zij de stem van Van Schail'elaar of van Frank ook kon herkennen, en zij nam zich voor, den jongen man vriendelijk toe te spreken.

Het scheen, dat de portierster niet spoedig bij de hand was om de deur te openen ; want men hoorde iemand last geven de deur onder de voet te werpen. Wel verwonderde haar dil bedrijf;

maar zij veronderstelde, dal Van Schaflelaar geen lijd verliezen kon, dal misschien eenig gevaar haar boven hel hoofd hing, en loen zij, nadat de deur was opengeloopen, hoorde roepen: «Leven Van Schafl'elaar en St. Maarten!quot; twijfelde zij niet meer, of hel was haar bruidegom, en opende hare cel.

Kr vertoonde zich nu een lichtstraal tegen de zoldering boven de trap, die aan het einde van de gang lag, waarop de cellen uitkwamen, uil welke sommigen der nonnen angstig en nieuwsgierig stonden te luisteren naar hetgeen er toch gebeurde. De oudsten der geestelijke dochters, ofschoon zij het minst van hel krijgsvolk te vreezen hadden, schenen hel meest beangst; terwijl zij, die jonger waren, misschien wel eenig gevaar wilden doorstaan, om voor een oogenblik den eenlonigen en slrengen leefregel te zien afbreken, waaronder zij gebukt gingen.

Weldra zagen zij een krijgman de trap opkomen ; hij ging met spoed, en de zuster portierster, die achter hem aankwam, en de lamp droeg, had moeite hem te volgen. De meesten der nonnen Iraden terug ; wanl nog nooit hadden zij hier een anderen man gezien dan den biechtvader van hel klooster. De bruid van Van Schafl'elaar meende haar bruidegom te herkennen, en bleef dus; en loen de ruiler di stil bleef staan, zijne armen uilslrekte en zachl haar naam noemde, spoedde zij zich naar hem toe en riep: «Goddank! dal gij komt ; mijne ouders hebben dus eindelijk toegegeven ?quot; Maar zonder iels llt;- zeggen, deed de ruiler twee schreden voorwaarts, omvatte haar met zijn rechterarm, kuste haar en riep: «Dezen keer ten minste heeft mijn mond den druk uwer lippen ontvangen, Maria 1 want de vorige maal waren zij ijskoud !quot;

De gil, dien Maria gaf, loen zij gewaar werd, dal zij in de macht van Perrol was, werd door de nonnen herhaald, die zich nu allen in hare cellen verborgen; ook de portierster nam de vlucht, en zou hem dus in het donker gelaten hebben, indien de mater, die achter haar de trap was opgekomen, de lamp niet uil hare hand had genomen.

Perrol hield Maria met zijn rechterarm omvat, en droeg haar zoo naar de trap, terwijl hare voelen langs den grond sleepten. De goede klooslervoog-des wierp een hlik vol medelijden op het doodelijk hleeke gelaat van het meisje, dal niet wist wat met baar gebeurde; zij wierp zich voor Perrol neder, bad hem deernis te hebben met de arme maagd en met het klooster, en de heilige verblijfplaats der zusters niet te ontheiligen.


-ocr page 306-

OLTMAÏNS, DE SCHAAPHERDER.

lo'i

«Voor den duivel, vrouw!quot; antwoordde Perrol, »lielil mij bij, en babbel niel. Uw huis is immers beveiligd voor allen overlast, door bet toedoen van zijn Eerwaarde; daarom heb ik las! van mijn aanvoerder, den edelen Van Scbaflelaar, om noch u, noeh ééne der lieve nonnetjes eenig leed te doen, maar zijn bruid af te halen, eer een zekere Zwarte Ruiter, dien gij misschien wel hebt boeren noemen, haar hier nog eens mocht bezoeken.'quot;

Van angst bevende, en zonder zijne woorden te gelooven, ging de mater vóór hem nil; maar onder aan de trap riep Perrol om hulp ; want hij kon Maria niet alleen dragen, zonder haar legen zijn harnas te drukken. Dadelijk sprong er een ruiter naar hem toe, maar toen Perrol hem zag, riep hij kwaad : «Terug, Froccard! raak haar zelfs met uw vinger niel aan, of ik stoot u neer.quot; Toen naderde Vidal, die nog bij hem scheen Ie zijn, en deze hielp hem baar naar buiten dragen. Een draagkoets, welke tusschen twee torschpaarden hing, stond gereed; zij werd er in gezet, en eenig geestrijk vochl, dal hij haar onder den neus hield, bracht haar tol zich zelve terug; maar zij verborg haar gelaat legen een der zijden van de draagkoets, toen zij bij hel licht van een fakkel, Perrol er naast zag staan.

»Marialquot; zeidf liij ?poltciKl, gelooft gij nu nog niel, dat ik n liefheb, daar mijn hart geraden heeft, waar gij n voor mij verborgen hadt; ol zult i'ij dan immer on^'VLchi; blijven? De kus, dien mij gegeven licbi, deed mij verlangen, u nog in dit oogenblik voor altijd tot de mijne te maken; maar ik heb mijn drift bedwongen. Ik wil u van pracht en rijkdom omringd zien, als gij mij gelukkig maakt ; de armzalige cellen van dat ellendige klooster zijn niet waard van onze liefde getuigen te zijn, daarom moet gij geduld hebben. Vaar dus wel, Maria!quot; De bruid van Van Scbaflelaar sidderde, te meer, daar al hetgeen hij zeide, zooals zij in haren angst meende Ie hooren, door een vreemde slem aan de andere zijde der draagkoets werd herhaald. Toen hij eindigde, vatte hij hare hand, niettegenstaande zij die vol afschuw terugtrok, kuste ze en sloot lachende de draagkoets, en ook zijn lach vond zijn echo even als zijne woorden. Toen sprak hij zacht tot Vidal en Froccard, steeg te paard, reed vóór een twintigtal ruiters uit, die reeds opgezeten waren, en gaf hel leeken om hem te volgen.

Verder deelde Wouter aan Van Scbaflelaar en Frank mede, dat men hem vroegtijdig had laten waarschuwen van hetgeen er gebeurd was; hij kwam nu van hel klooster, dat anders geen overlast geleden had, eu zijn verhaal kwam zoo wat neder op hetgeen wij vermeld hebben; echter bad de mater hem verzekerd, dal zij Perrol, toen hij wegreed, bevel had hooren geven den weg naar Eemues iu le slaan.

Met de gespannensle aandacht hadden Van Scbaflelaar en Frank den meester aangehoord; van tijd lol tijd alleen hadden zij door de beweging van hun gelaat, of hel ongeduldig heen en weder schuiven hunner zitbanken, hunne innerlijke ge-| moedsbeweging verraden, en door het uilen van een onwillekeurigen kreet van woede of smarl i aan bun hart lucht gegeven. De geheele houding van den jongen man loonde echter minder drift dan van den bruidegom van Maria ; een pijnlijke gewaarwording kneep hem als hel ware de borst te zamen, en belette hem de vrije ademhaling; zijn smart uitte zich niet luid, maar was daarom niet minder hevig; want alle hoop om Maria, de schoone bruid van zijn vriend, haar, die hij zoo vurig beminde, le redden, beschouwde hij als ver-loren. Had bij hare stem niet gehoord in bet huis van Peer 1? Had hij dezen niet tegen zijn luitenant hooren snoeven op de liefde, welke zij hem betuigd iiau? 01 hoe kwam het, dat hij de stem, die zijn hulp inriep, niel herkend had, toen zijn geluksengel hem in hare nabijheid gevoerd had ? Dit maakte hem wanhopig, en bij zat daar als verpletterd over hetgeen bij gehoord had, en over zijne bloo-harligheid. Hij, de gemecne knaap, die niets te verliezen bad dan eenige jaren levens, vergald door een ongelukkige genegenheid, en zonder hoop op wederliefde, hij had geaarzeld, haar en zijn weldoener vau Perrol le verlossen, uil een kinderachtige vrees, om het hoofd der Zwarte Rende, zonderdat zijn maagdenschennende Roode Hand gewapend was, terneer te sloolen : mogelijk had zij, die hij aanbad, toen nog kunnen gered worden ! en hij zeide tandenknarsende tol zich zeiven: «Verheug u, dappere ruiter! want het geluk van uw vriend is verwoest; zijne bruid, de onschuldige en schoone Maria, voor wie gij alles wildet opofleren, behalve een ongepast gevoel van eer en deugd, bespottelijk voor een schooiersjongen, zoo als sij zijt, verkwijnt onder de licfkoozingen van Perrol met de Roode Hand ; maar verheug u — men zal u nu uiet Frank den moordenaar, maar Frank den lafaard noemen,quot; en hij liet bet hoofd op de borst zakken, en zat oogenschijnlijk zoo gelaten te luisteren, dal Wouter verwonderd was


-ocr page 307-

FRANK.

over de bedaardheid, waarmede hij hem aanhoorde.

Toen de smid het dorp noemde, waarheen Per-rol zijn slachtofTer gevoerd had, stond Van Scliaf-felaar snel op, en riep: «Naar Emnes, meester! ha! nu weet ik genoeg. I$ij mijnheer St. Maarten ! ook ik zal roepen : Naar Ëemnes! en mijne ruiters zullen mij volgen, en over stormpaal en staketsel zal ik den maagdenroover mijn veldgeschreew in de ooren donderen. Perrol! zoo waar als God leeft, zult gij mij zien, en de Hoode Hand zal u niet voor mijne wraak kunnen beschermen : deze hand zal u verpletteren.quot;

Dit zeggende, gaf hij zulk een geweldigen slag met zijn vuist op de tafel, dat de smid terugtrad, en Frank in zijne gedachten gestoord, snel opsprong. «Meester !quot; vervolgde Van SchafTelaar even driftig; maar hij hedachl zich, en zeide toen minder luidj «Neen, ik wil u niet beschuldigen ; en evenwel, zoo gij naar mijn raad gehoord hadt, dan ware uw arm kind gered geweest. — Helaas! de vrees om aan uwe ouders ongehoorzaam te zijn, Maria ! veroorzaakt uw ongeluk ; maar uw bruidegom zal u verlossen of dood blijven — helaas ! meer kan hij niet beloven ! — Wacht mij

hier. Wouter.' en wees niet treurig. Frank!quot; riep hij en stak hun zijne handen toe. »Nimmer begaf ik mij met meer verlangen naar een krijgsraad; als ik terugkom, breng ik u de tijding mede, dat wij naar Kemnes oprukken. Vaarwel dus, en ver-( trouw op de Heilige Moeder Gods ; want zij waakt voor mijne Maria.quot;

Toen hij dit gezegd had, verliet bij zoo snel het vertrek, dat noch de meester, noch Frank hem zoo spoedig volgen konden. Men hoorde hem huilen het huis aan Heintje gelasten zijne wapens gereed te maken, en toen de smid de deur uittrad, zag hij Van SchalFelaar zich reeds verwijderen.

De knaap haastte zich aan het hevel van zijn heer te gehoorzamen, en terwijl Frank naar den stal ging, bezag Wouter stuk voor stuk elk gedeelte der wapenrusting, dat Heintje te voorschijn haalde. De droefheid over de ontvoering van Maria, welke hem, niettegenstaande den weg, dien hij afgelegd had, niet eens had doen denken om iels te eten of te drinken te vragen, verhinderde hem niet, om Heintje nu eens te prijzen, dan weder te laken over de wijze, waarop deze de wapens van zijn heer onderhield.


EINDE VAN HET TWEEDE DEEL

-ocr page 308-
-ocr page 309-

J. F. OLTMANS.

DE SCHAAPHERDER.

III.

-ocr page 310-
-ocr page 311-

XXI.

De krijgsraad.

Hij zwijgt, en wacht een wijl des landvoogds antwoord nf ; Doeh toen deze, eindelijk, hein een duister antwoord gaf, Vertrekt de fiere held, door gramschap aangedreven.

J. NOMSZ.

Mei hel begin van den winler had de Stadhouder sterke be/etling gelegd in de steden Uselslein, Woerden en Oudewater; en sedert Maarden zoo deerlijk geplunderd was, had hij te laat ingezien, dal bij ook deze plaats niet aan de bewaking barer eigen burgers had moeten overlaten, en had er den ridder Petit Salazar in bezetting gelegd. De Amster-damsehe regeering hield hel slot te Muiden en ook dal van Abcoude bezet, en er lag ook eenig volk in VVeesp. De ruiters van Van Scliaiïclaar lagen weder te Hilversum; hel was hel eenige krijgsvolk, dal de Bisschop bij hel leger bad willen voegen ; hel overige voet- en paardevolk van den Stadhouder lag in de dorpen van Gooiland in kwartier, en de gezamenlijke macht, die hij hier bijeen bad, beliep over de vierduizend gewapende soldeniers en poorters.

Van Schaffelaar reed in vollen dral' langs den lloogen Laarder weg; zijn paard, dal hij had aangespoord om spoed te maken, scheen aan hel verlangen van zijn meester te willen voldoen, en Van Scbaiïclaar kon gerust nadenken over hetgeen bij geboord had; hij behoefde het edele dier niet Ie noodzaken, om met meer spoed voort te snellen.

Onverschrokken en bedaard in hel gevaar, of wanneer een onheil hem trof, bad de smart, welke hem had aangegrepen, en die zijn veerkracht bad kunnen doen verlammen, haar inlegendeel nieuwe kracht gegeven, (leen jammeren of vloeken kon hier haten of Maria redden ; alleen hel veroveren van Kemnes kon redding aanbrengen, en alleen de Stadhouder kon er het bevel toe geven; want door zijn invloed en rang dreef zijn gevoelen altijd boven bij een beraadslaging, zooals nu stond gehouden Ie worden. Bescheiden tn goedhartig, nieltegen-slaande zija rang als edelman en aanvoerder van

J. t. Oltmanb. De Schaapherder. III.

een bende bisschoppelijke ruiters, was Vim Schaffelaar gewoon zelfs degenen, die lol den geringslen stand behoorden, vriendelijk le bejegenen, en zooveel mogelijk den lasl te verlichten, dien de oorlog met een verplellerend gewicht op den landman deed drukken. Hartelijk jegens zijne vrienden, gehoorzaam aan de bevelen van zijn heer, met leedere bezorgdheid vervuld voor hel meisje, dal hij liefhad, en steeds gereed om elke bede aan haar toe te staan, wist hij echter daar, waar het pas gaf, voor zijn recht le spreken, en van elkeen hel ontzag af te vorderen, dal hem toekwam.

Toen hij het dorp bereikte, waar bij reeds vóór eenige oogenblikken had bchooren te zijn, reed hij, zonder op iets acht te geven, naar hel buis, waar de krijgsraad belegd was. Hel Dnilsche voetvolk, dal Maximilaan onder de hevelen van den Stud-houder had gesteld, en dal de toegangen van Laren bezet hield, stond gedeeltelijk in slagorde voor de deur, en zij die er hel bevel over voerden, Ijc-antwoordden zijn groet, liet afstijgen en toewerpen van den teugel aan een der voor hel huis slaande ongewapende soldeniers, geschiedde snel, en bij trad een oogenblik daarna de kamer binnen, waar de Stadhouder de aanvoerders van het krijgsvolk, en hen die met het gezag over de ter heervaart opgeroepen poorters en bewoners van hel platle-land heiast waren, bad doen samenroepen.

Het was een gewoon en eenvoudig, doch ruim vertrek; en toen de deur, die door vier mannen van des Stadhouders lijfwacht hezet was, achter hem gesloten werd, zag Van Schallelitar tot zijn blijdschap, dal de heer van Lnlain nog niet tegenwoordig was. Hij hoog zich, en nam, zonder iets te zeggen, plaats op een der zitbankjes, die met lederen kussens belegd waren, en in een halfrond vóór den armstoel stonden, welke voor den Stadhouder bestemd was. De aanwezigen beantwoordden zijn groet, en een man in ecu eenvoudig zwart gewaad, die aan een tafel naast den armstoel zat, was bezig iets voor te lezen, waarmede bij voortging, zoodra Van Schall'elaar gezeten was; quot;t was een algemeen verslag van de ligging en sterkte van Eemaes, benevens een opnoeming van het

| aantal gewapenden, die hel dorp bezet bielden,

j_


-ocr page 312-

OLTMANS, DE SCHAAPHEKDER.

T

en hetwelk nil tie bericlilen van Frank, en hetgeen men reeds van te voren was te weten gekomen, was sainengesleld, en Van Schaflelaar, die genoeg van de ligging des dorps wist, en Frank zeiven gesproken had, bemerkte tol zijn genoegen, dat hij niets verzuimd liad door zoo laat te komen.

Weinig tijds nadat de geheimsehrijver van den Stadhouder geëindigd had, en sommigen der hecren elkander over hel gehoorde onderhielden, trad Joost van Lalain hel vertrek binnen, gevolgd dooiden markgraaf van Antwerpen. De heeren stonden allen op, en bogen zich eerbiedig; deftig, doch vriendelijk beantwoordde bij hun groet, en zelte zich zonder iels te zeggen neder, hen door het wijzen op de zitbanken uilnoodigende, insgelijks plaats te nemen.

• lleeren!quot; zeide bij toen bedaard, terwijl hij den langen degen, die aan zijn zijde hing, mei de scheede op den stoel liet rusten, »meester Eck-mann heeft u zeker gezegd, wal gij welen moet, en ik vertrouw, dat gij dus allen, evengoed als ik, met de zaak waarover wij zullen raadplegen, bekend zijl. Maar alvorens hiertoe over te gaan,quot; vervolgde bij, zijn oog op Van Schadelaar richtende, »vind ik mij verplicht den heer Van Scliaf-felaar te vragen, of bij niet bekend is mei het strikte bevel, om bel klooster te Zoest geen overlast aan Ie doen, en waarom cenigen zijner ruiters zich in het dorp vertoond hebben.quot;

Aller oogen vestigden zich op den krijgsman, die aangesproken werd, en met nieuwsgierigheid verwachtten zij, wat bij zou antwoorden ; te meer daar de toon, waarmede de Stadhouder de vraag lol hem had gericht, koel en zelfs gestreng was. Doch zonder eenige aarzeling te laten blijken, schoon deze vraag Van Schaflelaar verraste, antwoordde bij bedaard: »llel verwondert mij, edele lieer! dal gij mij vraagt, of ik met hel bevel bekend ben, dal aan bet leger gegeven is, daar gij zelf het mij hebt medegedeeld ; en wal betreft, dal mijne ruiters in Zoest zouden geweest zijn, zoo beeft men u verkeerd onderricht; zij die er gisteren morgen geroofd en gebrand hebben behoorden niet lot mijne bende.quot;

«Toen ik u vroeg, of gij hel bevel kendet,quot; zeide de Stadhouder driftig, «bedoelde ik alleen, waarom gij er tegen gehandeld hebt; ik sprak niet, lieer van Schaflelaar! van belgeen er des morgens, maar des nachts in hel vrouwenklooster gebeurd is, en wil weten, waarom gij, of iemand van uwentwege, zonder de heiligheid van bel gebouw Ie ontzien, er mei geweld zijl ingedrongen.quot;

• Indien het klooster door iemand moet ontzien worden, dan is bet door mij,quot; zeide Van Schaflelaar; «want zijn Eerwaarde heeft het onder zijne bescherming genomen; maar builen dat, lieer Stadhouder ! verzoek ik u, eerst de zaak te laten onderzoeken, vóórdal gij een edelman, in tegenwoordigheid van deze heeren, rekenschap vraagt van iels, waaraan bij onschuldig is. Nooit hebben mijne ruiters een kerk of een klooster geschonden ; en die zegt, dat zij dezen nacht hel vrouwenklooster hebben aangerand, die heeft, bij (iod! gelogen.quot;

«Men heeft evenwel uw wapengeschreeuw gehooid, lieer van Schaflelaar!quot; zeide de markgraaf, en de heer van Lalain beet zich op de lippen en zweeg; »ten minste zoo verzekerde ons degene,, welke de tijding overbracht.quot;

»En was dat een bode van de maler. Heer markgraaf?quot; vroeg van Schaflelaar.

»INeen ! maar evenwel scheen hetgeen hij zeide geloof Ie verdienen. Van bet klooster zelf is nog geen bericht; doch het wordt elk oogenblik verwacht,quot; antwoordde deze met een vaste stem.

«Dus geloofwaardiger dan ik,quot; riep Van Schaf-felaar glimlachende, en vervolgde kortaf: «Maar weet gij wel. Heer! dal dit verhoor mij verveell? hel is een zaak, die mijne eer betreft, en van welke mijnheer de Bisschop alleen mij ongestraft zon kunnen beschuldigen omdat hij een priester is!quot;

»lieer van Schaflelaar! riep de Stadhouder; maar Van Schaflelaar stond op en riep: «Edele Heer! sta mij toe, u in te lichten overeen zaak, die ik beter weel dan hij, die mij hier, waarschijnlijk zonder kwaad voornemen, beeft aangeklaagd, en dan kunt gij zeggen, wat gij goedvindt; ik ben edelman en zal u te woord slaan. Mijne Heeren ! de aanvoerder van de Zwarte Bende heeft hedennacht van mijn naam gebruik gemaakt om zich hel klooster te doen openen ; hij heeft mijn bruid, die er in verborgen was, geroofd, en nu vraagt men van mij rekenschap van zijn gedrag; en alsof ik nog niet genoeg verloren heb, beschuldigt men mij van heiligschennis.quot;

«Bij mijn zwaard! ik beklaag u. Heer • van Schaflelaar!quot; riep hel bendehoofd Petit Salazar meesmuilende ; «Messire Perrol is vreeselijk haastig bij de meisjes, en ik ben beducht, dat gij uwe bruid zonder krans naar hel altaar zult moeten voeren, indien gij haar nog wilt trouwen na deze ongelukkige geschiedenis.quot;

«Messire Salazar!quot; zeide Van Schaflelaar driftig, • voor die laaghartige spotternij zal ik voldoening vragen.quot;

1


-ocr page 313-

DE KRlKiSRAAI).

»Upt zij zoo!quot; Iiernam deze losweg; «maar gij knul mij nicl vi'i'liindcrcn, hel zeer liard Ie noemen, liet arme kind te lalen loopeu, omdal Perrol haar geschaakt heeft.quot;

..Mij ne Heeren !quot; zeide de Sladhoiuler, die zijn liedaardhcid terughekomen had, «alles zal zich nadei' o|ih('l(lemi, en de heer Van Schallelaar he-(Iriegt zicli, als hij denkl, dal hel ons in de ge-(lachle zou kminen komen een enkel woord Ie zeggen, dal zijne eer kon kwetsen. Zoovele dingen zijn er, die mij komen kwellen, dat het geduld soms ten einde loopt ; hij voorbeeld, zoo even nog ontving ik een onbeleel'den hriel' van den aanvoerder der Zwarte Mende, die mij hesehuldigl, iemand afgezonden te liehhen om hem Ie vermoorden, en evenwel welen wij er op mijne eer niets van. Volgens heigeen hij sclirijfl, denk ik, dal hij een der ruiters van den heer Van Sehadelaar bedoelt, die dezen morgen Ie Kennies geweest is; wij verzoeken hem er onderzoek naar te doen ?quot;

«Frank?quot; zeide Van SchaHelaar halllnid, en toen vervolgde hij; «Edele Heer! ik zal doen, zooals gij verlangt; maar die Perrol verdient minder geloof dan de gemeenste jongen van het leger! en dewijl hij leeft en mijn ruiter onverlet is teruggekomen, geloof ik met n in gedachten te mogen verschillen.quot;

«En waarom niet ?quot; zeide Lalain grimlachende, «eehler schrijft Perrol van de wonde, welke hij door een schot met een voetboog ontvangen beeft. Noordat de moordenaar ontsnapte, en van een ouden schaapherder, dien bij gevangen beeft en lot bekentenis zal dwingen. Maar ik wil gelooven, dal hij liegt, doch verzoek n evenwel de zaak te onderzoeken ; want bel is een zaak, die mijne eer betreft,quot; eindigde bij met nadruk.

Opnieuw had Van Schallelaar een bewijs ondervonden, dal de ridder Joost van Lalain, beer van Montigny die door velen werd verdacht gehouden de boekscbe partij toegedaan te zijn, nog verstoord op hem was om de vrijmoedigheid, waarmede hij sleeds de zaak van bisschop David meermalen voorgestaan en verdedigd had, en hem bad verzocht de eene of andere poging Ie doen, om hel ongehoorzame gedeelte van het bisdom weder tol zijn plicbl Ie brengen. Ofschoon de onvriendelijke bejegening van den Stadhouder hein zeer onwelkom was, liet bij er zich niet door ternederslaan, en wacblte hij met ongeduld naar heigeen in omvraag zou worden gebracht, en dal waarschijnlijk nu wel niet anders kon zijn dan de aanval op Eemnes, len minste te oordeelen naar belgeen de gebeim-sebrijver had voorgelezen.

De Stadhouder slipte nu ook in het kort aan, hetgeen vóór en legen een onderneming op Eemnes overwogen diende Ie worden. Hij herinnerde hun hel ongunstige weder en de sterkte van de plaats, en sprak, zonder evenwel van zijn nederlaag aan de Vaart te reppen, van de geoefendheid der vijandelijke henden en gevaren voor geheel Holland, indien men voor Eemnes het hoofd stiel of geslagen werd, waardoor de vijand in stoutheid zou aangroeien, en zijn strooptocblen niel langer zouden Ie verhinderen zijn. Hij noodigde voorts elkeen uil, om op zijn beurl zijn gevoelen naar zijn beste weten en zijne gedacblen Ie uilen, zonder zich om iels Ie bekommeren dan om bet algemeene welzijn.

Hetgeen bij gezegd had geschiedde slechts voor de leus; want hij bad zorg gedragen elkeen duidelijk Ie laten bemerken, dat hij niet raadzaam vond, om in dezen lijd van hel jaar bet versterkte dorp aan Ie vallen; en Van Sebalfelaar, die den invloed van Joosl van Lalain, als Stadhouder, ridder van hel (Julden Vlies, en krijgsman van naam kende, had zwakke hoop om zijn stem de meerderheid Ie zien behalen, en evenwel gaf hij den moed niet op; want Maria moest gered worden.

Zooals hij vermoed bad, gebeurde bet; de aanvoerders der poorters, die geen belang bij de zaak hadden, dan om zoo weinig gevaar mogelijk uil Ie slaan, en zoo spoedig doenlijk ontslagen Ie worden, keurden een aanval iu den tcgenwoordigen tijd als zeer gevaarlijk af, en waren van oordeel, dal het gelichte volk ontslagen moest worden lol het naderende voorjaar. Alleen die van Amsterdam ber-innerden eerbiedig aan de onrust, welke men in de stad had doorgestaan, toen de Zwarte Muiters Naarden verrast hadden, en loonden zich bezorgd, dal niet alleen hel plalleland zou worden leeggeplunderd, als men de dorpen in bet Gooiland onbezet liet, zoolang Eemnes niel gewounen was; maar dal zelfs Amsterdam bij de vorst, die elk oogenblik te verwachten was, groot gevaar liep om aangevallen en rampzalig Ie gronde gebracht te worden.

De burgemeester van Naarden voorspelde mede de droevigste gevolgen, indien men de dorpen on-bezel liet, alvorens Eemnes te bemachtigen, bij baalde aan wal Naarden had moeten ondergaan, schilderde het lot af der arme gijzelaars, die nog in vijandelijke kerkers zuchtten, totdat de Imand-schatling afbetaald zou zijn, welke de verarmde stad zoo spoedig niel kon opbrengen, en vroeg of men dan niel ten minste een poging doen zou.


-ocr page 314-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

om een gedeelte van den roof, die misschien in Eemnes geborgen was, tei'iig Ie bekomen.

Voorts liepen de gevoelens meer uiteen ; want de aanvoerders der soldeniers, ofschoon op buit belust, vreesden echter voor den aanval op hel sterke dorp, waarbij zij zeker bet spits zonden moeten afbijten; bet was buil ook onverschillig, of de vijand gedurende den winter Hilversum, Laren, lUarikum, Huizen en andere dorpen geheel vernielde en tot iu hel hart van Holland doordrong. De ridder Petit Salazar zeide, dal hij, naar helgceii hij vernomen bad, Eemnes als zeer sterk beschouwde ; maar dal hij ook, gehoord hebbende hetgeen er was heengevoerd, van oordeel was, dal het wel de moeite waard was er een kans op Ie wagen, en dat bij dus onder goedvinden van zijne Edelheid, den Stadhouder, van gevoelen was, dal bet dorp hoe eerder hoe heler moest worden bemachtigd, en bij eindigde glimlachende: »En op mijne eer, mijne Heemi! om u te toonen, dal, ofschoon ik voor bet gemak mijne vijanden gewoonlijk in eene of andere hinderlaag tracht te lokkeu, ik ook het wild weet op Ie jagen, en uit zijn leger te verdrijven, zoo ben ik bereid om de voorhoede uit Ie maken.quot;

Toen bij weder bad plaats genomen, stond Van Schaflelaar op; het was nn zijn beurt om Ie spreken, en aller oogen vestigden zich op zijn ernstig en door moed bezield gelaal. Het licht, dal door een der kleine vensters juist op hem viel, gal hun gelegenheid om de krijgshaftige gestalte van den ruiteraanvoerder te bewonderen, die met bedaardheid en evenwel vol kracht zijne gedacble iiilte.

»Edele Heer!quot; zeide Van Schalfelaar, »ik ben geheel van hetzelfde gevoelen met de vrome mannen van des llertogs goede steden van Amsterdam en Naarden. INn reeds vall hel moeilijk, bet krijgsvolk in deze door den oorlog nitgepulle dorpen van bel noodige le voorzien ; en wil men niet menschen en paarden, door gehrek en ongemak, gedurende den winter, doen omkoihen, dan zal men zooveel volk naar de winterkwartieren moeten zenden, dal bel aantal dergenen, die hier dan behoorlijk op de voorposten onder dak kunnen komen zoo gering zal zijn, dat de bezetting van Eemnes, die van alle behoel'len rijkelijk voorzien is, hen zal kunnen overrompelen, als zij het zal goedvinden, zonder dal deze moedwillig aan den dood prijs gegeven krijiis-lieden zich spoedig genoeg nil de onderscheiden dorpen zullen kunnen vereenigen, om met vrucht wederstand te bieden. (ïeen bezetling in deze plaatsen achter te laten, edele Heer! zou immers zoo goed zijn als deze arme huislieden aan een wissen ondergang over te geven, en bij een invallende vorst zoudt gij u evenwel genoodzaakt zien, uwe alsdan verspreide benden weder te vereenigen, want bet is wel te verwachten, dal de vijand sloul en ondernemend genoeg zal zijn, om zich niet te vergenoegen met den buil van het plalleland, maar /cll's een aanslag zal beramen op Muiden en zijn slot, op VVeesp, ja zelfs misschien wel op Amsterdam. Doch gij bevindt n aan het hoofd van een talrijk en dapper leger, edele Heer! en het is er verre vandaan, dat gij zoudt genoodzaakt zijn, zelfs zonder vechten of eenig verlies geleden te hebben, aan uw vijand over te laten, belgeen alleen herhaalde nederlagen hem kunnen in banden leveren.

»lieschouwen wij de zaak uit een ander oogpunt, en slelllen wij, dal Eemnes vermeeslerd zij ; boe geheel anders is dan de toestand des vijands ! Zijn voornaamste macht aan deze zijde ligl dan alleen in Amersfoort, hetwelk ver genoeg verwijderd is, om ons den tijd le geven een genoegzaam aantal manschappen le verzamelen, zoo bet hem al in de gedachten kwam, een inval in Gooiland le doen ; want de dorpen van Eemland zijn niet allen zoo geschikt als Eenmes, om zoo gemakkelijk en zoo goed versterkt le worden. Maar zoodra Eemnes gevallen is, zal het slechts van ons afhangen, om in Zoesl en Haren al het aanwezige graan le vermeesteren, de Eemburg te bezetten, en bet kasteel aldaar, indien hel mogelijk is, weder in weerbaren slaat Ie stellen. De gemeenschap over den Amersl'oorter Merg met het krijgsvolk van mijnheer den Hisscbop wordt dan weder vrij, en die lusscben Amersloorl en Ulrecht daarentegen minder zeker; en bel is onberekenbaar, welken invloed bet verschijnen van een machtig leger, onder een vromen aanvoerder, voor de poorten dezer steden zou kunnen hebben, indien, bij koude, vorst en de duurte der levensmiddelen, de gemeente begon te morren, en wars van het oproer, naar hun wettigen beer en meester begon uil le zien.

»Om de door mij opgenoemde ongunstige gevolgen te voorkomen, en de door mij aangehaalde, voor ons voordeelige uilkomslen te verkrijgen, moet Eemnes genomen worden, en ik gevoel zeer goed, wal dil zeggen wil ; doch overtuiging, dal hel noodzakelijk is voor hel behoud van deze landstreek, gedoogt geene aarzeling. Ik heb hooren voorstellen, de wegen waarlangs de vijand herwaarts zon kunnen komen, door le graven en te ver-


-ocr page 315-

DE KRIJGSRAAD.

sperren maar als deze werken niet verdedigd worden, zijn zij nnlteloos, en wie zal ze verdedigen hij dag en naeht ? 01quot; zal hel zoo gemakkelijk zijn, hij elk staketsel ol iedere doorsnijding een hlokhuis op te richten, met een hczelting, lalrijk genoeg, om ten minste twee derden van het krijgsvolk van Keinnes het hoofd te kunnen hieden ?

«Kemncs is gevaarlijk voor ons, gij znll mij dil loestemmen ; het hevat een schal van vee en paarden, en allerhande graan en levensmiddelen, die ons zeer welkom zonden zijn; ook dil znll gij met mij eens zijn, en met mij de inneming van liet dorp verlangen. Doch Kemnes is ook rijk aan gewapend volk, en aan krijgswerktuigen; maar ook daarom wil ik hel innemen; want zij zijn allen des doods, als wij overwinnaars zijn ; de gelegenheid der plaats laat hun niet toe te vlnch-len, en al hun krijgsvoorraad vall in onze handen. Zouden wij dan nog aarzelen . . . ? Neen! de poorters en het volk, dal hij loting verzameld is, zoowel als de soldeniers, zullen niet aarzelen ons Ie volgen, wanneer wij zeiven maar niet twijfelen aan de overwinning ; de vrees voor hunne hezil-lingen en haardsteden wordt den eene benomen, ids Remues vall, den andere wacht er een rijke huil, en ons, lleeren! de eer van het sterke dorp vermeesterd Ie hehhen.

»Indien ik mijn gevoelen mag zeggen over de wijze, waarop de aanval diende Ie geschieden, dan kan hij alleen gedurende den nacht met hoop op een goeden uitslag ondernomen worden; en elke dag verzuim maakt de plaats nog onnecm-haardcr. Slechts twee wegen staan ons open lol een krachtdadigen aanval: hel is langs den VVakker-dijk. Terwijl hel eene gedeelte van het leiicr van Hliirikum, op den dijk aanrukkende, de eerste versperring aan dien kant van voren tracht te vermeesteren, moet deze beweging ondersteund worden door een aanval langs de Meenesteegop de staketsels, die aldaar zijn geplaatst. Alleen gedurende den nacht is een goede uitslag mogelijk ; want hij dag zou het niet doenlijk zijn onder hel geschut van het kerkhof dal de Steeg heslrijkt, te blijven staan, of iiiiderhand een aanval op de hoofdverschansing te doen.

quot;(ielijktijdig Irckl dc tweede afdeeling van het leger langs de Vikcvoortsche-sleeg, die buiten bereik van hel geschut ligt, en voorts over den Wakker-dijk op het andere gedeelte van hel dorp aan, en bestormt ook daar de vijandelijke werken. Van twee zijden in den nacht op zijn uilerste punten met kracht aangegrepen, zal de vijand zijne handen vol hebben ; en evenwel geloof ik, dat er nog meer gedaan kan worden, en het zou mij zeer verwonderen, indien de brave poorters van Amsterdam en andere plaatsen, die hij de scheepvaart zijn opgevoed, geen gelegenheid vonden om dc gemeenschap langs de Hiersteeg en den Zijdwind Ie herstellen, en de verdedigers der versperringen in den rug aan Ie vallen.

»lk ben bereid mei mijne bende langs de Vikc voorlschc-steeg den aanval op het kwartier van den aanvoerder der Zwarte Rende Ie wagen, en zal mijn plicht doen. Indien er eenige vrome mannen van iNaarden gezind waren met mij Ie gaan, ten einde de staketsels neer te houwen, zij zullen mij welkom zijn ; zij hebben ook nog iels af te rekenen met Perrol met de Hoode Hand, en wij zullen hem mei de .sliikken betalen, indien God en Mijnheer St. Maarten met ons is.— Kdele Heer? ik stem vóór den aanval, en wel nog dezen nacht.quot;

Toen Van Schallelaar zweeg en weder ging zitten, liet zich een zachte uiling van goedkeuring hooren, en de burgemeester Jan (Ionian, .lunsz., die over de Amslerdamsche poorters hel bevel voerde, zoowel als de drie overmannen der schulterijen van de stad en de burgemeester van iNaarden, dankten hem door een buiging van hel hoofd voor hetgeen bij in hun belang gezegd had. Nu stond de markgraaf van Antwerpen op, en zeide zijn gevoelen ; hij drong vooral aan op een bezadigd overleg, en vermaande elkeen, om zich door bijzondere belangen niet te laten medeslepen, noch door roekeloosheid en te veel kleinachling van den vijand hel welzijn van het geheele leger in de weegschaal te stellen, daar de gevolgen van een neerlaag vóór Kemnes, dal zoo goed van volk voorzien was, niet te berekenen waren. Ten slotte zeide hij, dat bet te laai of nog Ie vroeg was voor zulk een onderneming. Zoodra de markgraaf zich bad nedergezet, vatte de Stadhouder zelf hel woord op; bij had mei ongeduld aangehoord, wat degenen, die vóór den aanval waren, gezegd hadden ; maar hij had hen niet gestoord, en zeide: »Mei welgevallen, lleeren en brave lieden ! heb ik zoowel de moedige gezindheid gehoord, die een gedeelte ran u bezielt, als de bedaarde gevoelens, die weder anderen aankleven. Op mijne eer! ik wenschtc niets liever dan eens een goeden slag te slaan tegen hel krijgsvolk van Monlfoorl; maar ik ben aan mijn gevreesden heer, den Hertog, rekenschap schuldig van de macht, welke hij onder mijne bevelen gesteld heeft, en moet dus, hoe ongaarne ook, vooreerst een aanval op Ëemnes ontraden.


-ocr page 316-

(JLTMAINS, DE SUMAAI'HKKUKK.

lt;;

Evenwel indien de meerderheid van n er voor is, zuilen wij hel met (lods hulp beslaan; zij, die dus voor den aanval op hel dorp stemmen, verzoek ik op Ie slaan ; degenen, die er legen zijn, Ie blijven zitten.

Van SchalVelaar, Petit Salazar, de burgemeesters van Naarden, Weesp, Muiden en Amsterdam, de overmannen der sehutterijen, de buurtmeosters van Gooiland, en de aanvoerder der Duilsehe ruiters of voetknechten, stonden op, terwijl de markgraaf en de overige aanvoerders der poorters en soldeniers bleven zitten.

Van Sciiatt'elaar zag om zich heen, of er zich niet meer bij hem zouden voegen ; want zij, die opgestaan waren, behoorden tol hel kleinste getal. Doch toen ook de maarschalk van (Jooiland zitten bleef, werd bij tol zijn smart gewaar, dat hij alle hoop moest opgeven om Eemnes te zien vermeesteren en Maria te redden ; maar de stem van Joost van Lalain riep hem tot zich zeiven terug.

.Gij ziel zeiven, lleeren en vrome lieden !quot; zeide bij, »dat gij de minderheid hebt, en dal dus de onderneming moet uitgesteld worden. Ik dank u voor uwe goede en dappere gezindheid, en u allen voor de blijken van eerbied voor uw gevreesden heer en de bezorgdheid voor hel welzijn van het land, en herbaal, dal hel mij leed doel ; ik zou zoo gaarne hel hevel lot den aanval gegeven hebben.quot; Dil gezegd hebbende, stond hij op.

»En wal weerhoudt u, edele lieer ?quot; riep Van Schalfelaar. »Eén woord slechts van u, en geen dezer beeren zal er aan denken zwarigheden te opperen, maar met moed ten strijde gaan.quot;

«Een stadhouder en legerbevelhebber heeft andere plichten te vervullen dan een eenvoudig ruiter-aanvoerder, lieer Van Schalfelaar!quot; zeide de markgraaf.

»Ik weet het, lieer!quot; antwoordde deze kortal; «maar ik wist niet, dal hel een markgraaf van Antwerpen past om hel woord op te nemen voor een stadhouder van Holland.quot;

De markgraaf wist niet dadelijk, wat hij zeggen zou; want Petit Salazar zeide halfluid, half lachende: «Alsof ik niet wist, dal de vredelievendheid van den markgraaf de sterkte van Eemnes nog zou helpen versterken.quot; Maar Joost van Lalain keerde zich met drift om naar Van Schalfelaar, en zeide:

«Op mijne eer. Heer Van Schaflelaar! ik zeg u geen dank voor deze aanmerking.quot;

«Ik verzoek er u ook niet om, edele Heer!quot; hernam Van Schalfelaar bedaard, »maar wel om bevel tot den aanval Ie geven.quot;

«Ik zal nimmer gedoogen, dat men zich met mijne zaken bemoeit,quot; riep Lalain driftig, «hetgeen de markgraaf zeide, is zoo: doch evenmin zal ik mij laten dwingen om, tegen hel bij meerderheid gestemde, hel welzijn van hel leger roekeloos Ie wagen ; of zijl gij nog niet tevreden, dul wij n ongestoord hebben laten spreken, zoolang als gij goedvondt?quot;

«Tevreden, maar ook niet meer!quot; zeide Van Schalfelaar met gevoel van eigenwaarde.

«Zeer wel. Heer ruiteraanvoerder!quot; zeide Lalain gemelijk en spottend; «maar wij vergeven hel u, ofschoon wij met recht konden verwachten, dal gij u in dezen krijgsraad, overeenkomstig uw rang en uwe jaren, zoudt gedragen hebben, zonder om uw eigenbelang of om een vrouw een onzeker gevecht Ie willen doordrijven, tegen hel welzijn van het leger en hel belang van uw heer, den Hisscbop.quot;

«hij mijnheer St. Maarten, Heer Stadhouder!quot; riep Van Schniïelaar, met moeite zijn bedaardheid behoudende, «indien er niemand met meer eigenbelang gesproken beeft, dan zal hel wel zijn. Op mijn woord van edelman en de gehoorzaamheid, die ik aan zijn Eerwaarde verschuldigd hen, verklaar ik, dal ik gesproken heb volgens mijn geweten, en dal ik niet voor den aanval zou gestemd hebben, indien hel niet lol welzijn van hem en van hel land, waarover gij gezag hebt, dienstig ware geweest; en zoo iemand er aan durft twijfelen,quot; zeide hij, zijn handschoen op den grond werpende, »dan heelt hij bij hals en keel gelogen.quot;

«Heer Van Schalfelaar!quot; zeide Joost van Lalain, zijn ongenoegen verbergende, «neem uw handschoen terug; ik ben niet gewoon mij door iemand Ie laten dwingen; wij gaan niet naar Eemnes! Neem uw handschoen terug, zeg ik, en bewaar hem voor Perrol!quot;

«Tol dezen avond zal ik hem bewaren, ofschoon ik hier, op mijne eer! niemand zie, die een Ie groot heer is, om hem op te nemen,quot; riep Van Schalfelaar, zijn handschoen oprapende. »Maar denk niet. Heer Stadhouder 1 dat ik zal smeeken om hevel lol den aanval Ie geven ; want ik hesef dat het nutteloos zou zijn. Alléén,quot; vervolgde hij met verhelling van slem, «zal de eenvoudige his-schoppelijke ruiteraanvoerder Eemnes innemen, of er vóór dood blijven; zoo waarlijk zij mij God genadig! eu morgen zult gij beschaamd moeten zijn. Stadhouder van Holland! omdal ik zonder u overwonnen heb, of zonder bijstand gevallen ben,quot; en hij zelle zijn hoed op.


-ocr page 317-

DE KRIJGSRAAD.

«Heer aanvoerder!quot; riep de Stadhouder toornig, toen hij zag, dat Van Schafl'elaar wilde heengaan, • vergeel gij, dat ik hier hel hevel voer, en dal gij niet moogt oprukken zonder mijne toestemming?quot;

«Onder uw hevel?quot; zeide Van Schall'elaar met vuur; «nooit heelt mijn genadige heer van Utrechl mij gezegd, dal ik onder uw Level zou slaan; maar al toondet gij mij zijn schriftelijken last. Heer Stadhouder! dan zou ik niet gehoorzamen; ik was edelman, vóórdat ik ruiteraanvoerder werd; en hel geldl hier een zaak, die mij meer ter harte gaal dan mijn leven.quot;

«Maar uwe ruiters, aan wien hehooren die dan?quot; zeide Lalain stampvoetende.

»Aan mijnheer David en aan mij,quot; antwoordde Van Schafl'elaar, »en wees verzekerd, lleer Stadhouder! dat zij mij niet alleen zullen laten gaan; morgen zuil gij hen in of vóór Kemiies kunnen vinden, zij zullen dan overwinnaars of dood zijn.quot;

• Wij zullen zien, lleer ruiler! wij zullen zien, of zij zonder mijn wil u zuilen volgen, en of mijn leger niet een handvol bisschoppelijke ruiters zal beletten hun dollen kop te volgen,quot; zeide Joost van Lalain driftig, en hij Irok met zijn hand aan de ridderorde van het Gulden Vlies, die om zijn hals hing.

»Wij zullen zien! ' riep Van Schafl'elaar. «Maar wees verzekerd. Heer van Lalain! dat mijne Schafl'elaars niet zullen teruggaan, als mijne trompenaars geblazen hebben en mijn banier ontrold is, aL ware het voor uw meester. Neen, bij mijnbeer St. Maarten ! zij zullen uwe slagorde doorbreken, of zullen omkomen, en hun bloed komt over u. Vaartwel, mijne Heeren Iquot; vervolgde hij met vuur, doch treurig, tot degenen, die om hem stonden, «mogelijk zie ik u nimmer weder, en ik verlang er ook niet naar, indien het zoo zijn moet, als men mij dreigt; maar gij zult niet tegen mij oprukken, na den aanval op Eemnes te hebben afgestemd; mijn hart zegt mij zulks.quot; Dit zeggende, verliet hij snel het vertrek.

Met schrik en verbazing hadden de meesten bem aangehoord ; met verkropten spijt stond de Slad-bouder, niet wetende wal bij doen zou, en hij strekte zijn hand naar de deur uil, alsof hij last wilde geven Van Schafl'elaar tegen te houden, of bem Ie bevelen om te blijven. Doch toen de deur werd dichtgeslagen, en de markgraaf iels zacht legen bem zeide, schudde hij met het hoofd, en zeide: «Neen, dat zou niet raadzaam zijn; want de bisschoppelijke ruiter is dol. — Wat dunkt u er van, mijne Heeren en goede lieden ?quot; vervolgde hij, zich op eens tol de heeren wendende, die om hem stonden.

Dat hij een vroom krijgsman is, edele Heer!quot; zeide burgemeester Jan Coman, Jansz.,zich buigende, • en dat het te wenschen ware, dal zijti voorslag ware aangenomen ; wij hadden zoo gaarne een einde aan de zaak gemaakt; bet welzijn der burgerij zal ons nu noodzaken liet leger Ie verlaten.quot;

«Het leger verlaten? meesier!quot; zeide Joost van Lalain barsch ; doch de burgemeesler liel zich niel afschrikken, maar zeide met gepaste vrijmoedigheid : «Ln waarom niel, edele Heer ! indien er niel gestreden wordt, behoeven zij immers vrouw en kinderen niel te verlaten, om hier Ie liggen, hetgeen beter aan soldeniers, dan aan poorters en schutters voegt.quot;

«Op mijne eer! hij spreekt niet kwaad, edele Heer!' riep Pelit Salazar, die, in zich zeiven mompelende, heen en wéder had geslapt. «Maar het zal niel gezegd worden, dat een Fransch ridder een maagd in de handen van baar roover heeft gelalen, zonder baar le helpen verlossen ; dat er een gevecht heeft plaats gehad, waarineen edelman van Biscaye niet beeft durven deelen ; noch, bij de ziel mijns vaders ! dal er iels le plunderen is geweest, zonderdat de mannen van Pelit Salazar deel aan den buil gehad hebben : en daarom, edele Heer ! wil ik u groeten; want ik zal met de ruiters van den Hisscbop aanvallen.quot;

«Bij God, Heer ridder!quot; riep de Stadhouder verwonderd, «spot gij er mede, of vergeel gij, dat mijnbeer de Hertog u en uwe bende in soldij heeft genomen ?quot;

• Neen! antwoordde Pelit Salazar lachende; «maar bedenk, edele Heer, dal er vijf maanden aan de soldij ontbreken. Ware alleen de laatste maand ten achlercn, dan zou ik blijven liggen ; doch nu behoor ik mij zeiven, en mijne mannen hehooren mij. Vaar dus wel, en houd dezen dag van de soldij terug, hetgeen altijd de betaling gemakkelijker zal maken. Leve de buit! Salazar val aan ! Dit uitroepende, boog hij zich en snelde het vertrek uil.

Dc Stadhouder, door hel verlrek van den Fransehen bendeaanvoerder verbaasd, wiens bijstand bij vooral noodig had, om zich met vrucht legen den aftocht der Schafl'elaars te verzetten, verzocht bevelend en onvriendelijk, aan den burgemeester van Naarden te zwijgen, loen deze hem bad zijn besluit nog le veranderen, en hij verliet gramstorig, gevolgd door den markgraat, het verlrek. De bevreemding van de leden des krijgsraads verminderde niel, loen


-ocr page 318-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

T

deze eenige oogcnblikken daarna terugkcercndc, lien uil naam van Joost van Lalain vcrzoclil, nog niet Ic vertrekken, en /ij hoorden zells, dat de schildwachten huiten in de gang den last ontvingen, om niemand door ie laten. Het was alsof de Stadhouder vreesde, dat al de leden van den krijgsraad zouden ontsnappen. De gedachte, dat zij geen deel aan den huil zouden hebben, deed den aanvoerders der krijgslieden vloeken, terwijl zij die over de poorters en andere soort van meest legen hun zin tot den oorlog genoodzaakte huislieden hel hevel voerden, de hoofden bijeenstaken, en zich onderling verbonden met algemeene stom te verzoeken, om naar hunne haardsteden terug te keeren en zich op hunne voorrechten te beroepen.

Ecu goed eind weegs was Van Schall'elaar reeds gevorderd; terwijl hij vol verontwaardiging nadacht over het aan lafheid grenzende voorzichtig gedrag van den Stadhouder, dat allen schijn had van de vijandelijke partij te willen ontzien, toen bij iemand hoorde, die hem riep, en met lossen teugel hem achteropreed.

Tegen zijn zin hield hij op ; doch tol zijn leedwezen zag hij, dal het de ridder Petit Salazar was, en den schijn niet willende hebben van hem te ontwijken, bleef hij staan, de greep van zijn zwaard ouder het bereik van zijne hand brengende ; want bij vermoedde, dal deze vreemdeling misschien was afgezonden, om zich van hem meester te maken, en alleen kwam uil verwaandheid en snoeverij, den Gascogners zoo algemeen eigen. Het verraste hem daarom toen deze, hem op zijde rijdende, vroolijk uitriep : »Op mijne eer. Heer Van Schall'elaar ï gij hieldt een goeden slap; maar Goddank ! ik heb u toch ingehaald. Bij San Sol! gij hebt zeker wel eens den naam van mijn vader hooren noemen, en gij vermoedt dus misschien reeds, wat ik te zeggen heb.

«Heeft de Stadhouder .... f' vroeg van Schaiïc-laar somber; doch Salazar liet hem niet uitspreken, maar vervolgde luid : «INaar den duivel met den held van hel blokhuis aan de Vaart! Maar zeg eens, hebt gij vergeten, wat ik gezegd heb van liet meisje, dat die salansche Perrol geroofd heeft ?quot;

»Ha!quot; riep Van Schall'elaar; maar weder liet Salazar hem niet uitspreken, en zeide snel, doch ernstig: »Heer! wij zijn heiden edellieden, en nooit heb ik aan uw moed getwijfeld. Ik ben een Biscayer en Fransch ridder, gij kunt dus ook niet aan mijn moed twijfelen, daarom vraag ik verschooning voor hetgeen ik gezegd heb: hel doel mij leed! wilt gij mijn vriend zijn ? Ziedaar mijne hand en laat alles voorbij zijn.''

»llel zij zoo. Heer ridder!quot; zeide Van Schafl'e-laar, na zich een oogenblik bedacht te hebben, »ik ben niet haatdragend van aard ; een menscli slechts haat ik ; gij kent hem, het is Perrol. Ziedaar mijne hand, waarschijnlijk zie ik den dag van morgen niet, en nu heb ik geen tijd om aan dwaze tweegevechten Ie denken; daarom is uw edel gedrag mij welkom.quot;

»(iij twijfelt dus niet aan mijn moed. Heer?quot; vroeg Salazar mei nadruk.

«Bij mijnheer St. Maarten en mijn zwaard! neen. Heer!' antwoordde Van Schall'elaar volmondig.

»lla! dan is het wel, en ik heb u nog alleen maar te zeggen, dal ik met u Eemnes zal aanvallen ; bij onze lieve Vrouw van Serrance ! dit was de voornaamste reden van mijn komst,quot; riep het bendehoofd lachende.

«Gij, Heer ridder? Zullen de mannen van Salazar met de Schaffelaars oprukken ?quot; vroeg Van Schall'elaar verwonderd, doch verheugd.

Na een kort onderhoud scheidden zij van elkander, de eene noordwaarts, de andere zuidwaarts wegrijdende, terwijl de ridder nog riep : «God zij met u. Heer! en als gij het vuur van mijne kolfroer-schulters hoort, dan weet gij, dat het is: Salazar! val aan !quot;

«En het zal voor mij het sein wezen om den aanval te laten blazen. Vaarwel, Heer ridder!quot; riep Van Schall'elaar en in vollen galop snelden de moedige rossen voorwaarts.

J

Zoodra Van SchaU'elaar te Hilversum aankwam, en vóór hel huis van den boschbewaarder afsteeg, Irad Wouter, door Henri gevolgd, buiten de deur, en vroeg:

«Brengt gij goede tijding. Van Schall'elaar ? Tegen lioe laat is de aanval bepaald ?quot; Maar voordat Van SchaU'elaar hem antwoordde, riep deze: »Henri! loop haastig naar een mijner trompenaars. Iaat hem opzitten en door hel dorp het bevel voor mijne ruiters blazen om zich te wapenen ; ik moet hen spreken.quot;

Hierop ging hij met den smid naar binnen, wierp zich op een bank neder, verborg een oogenblik zijn hoofd in zijne handen, en zeide loen tot den meester, die hem bedaard had gadegeslagen ; «God weel hoe het komt. Wouter ! maar de krijgsraad was slechts een ijdel vertoon van verlangen om


-ocr page 319-

DE KRIJGSRAAD.

!)

den vijiiiid iifiireuk Ie (loon ; Lalain wil dat nicl, ol'zijn nederlaag heugt hem nog; en daiirom blijven wij werkeloos ; degenen, die mei mij slemden lol hel nemen van een heslissenden slap, waren te weinig in getal; de pluimstrijkers ol' bloodaards hadden de meerderheid.quot;

»Kn Maria, mijn arm kind, wat zal er van baar worden, Jan?quot; riep de meester treurig. «Itlijlt ons de hoop niet meer over om haar Ie redden 1quot; »Ja, meester!quot; riep Van Schaflelaar. «Toen ik zag, dat ik alleen op (Jod en mij zeiven vertrouwen moest, heb ik dien edelman van Henegouwen gezegd, dat ik alleen zou gaan ; dal geen Utreebtseh edelman, noch bisschoppelijk niilerhool'd zich door een stadhouder van den Hertog wellen laat stellen, en dat mijne ruiters mij niet alleen zullen laten gaan. Hedenavond gaan wij dus ; en zooveel invloed had mijn voorbeeld, dat de ridder Salazar mij achterop is komen rijden, met belofte om gelijk met mij te zullen aanvallen. Zoodra bij te Naarden is, rukt hij met zijn bende op Mlarikum aan, en tegen den avond van daar naar den Wakkerdijk.quot;

»Sl. Kloy zij geloofd!quot; riep de smid verheugd; »nn vergeef ik bet dien vreemden soldenier, dat hij onze stad zoo deerlijk van hel vee beroofd heelt, en dat een zijner mannen mij heeft terneder-geslagen ; want wij hebben zijn hulp wel noodig.quot;

»0, meesier!quot; zeide Van Scliaffelaar, »ik kon op het gelaat van velen zien, dat zij gaarne met mij zouden gegaan zijn ; maar de vrees deed hen zwijgen, /ij, die aan hel hoofd zijn van het volk van Amsterdam en Naarden, schenen vol drift, om zich dooreen moedigen aanval van deze gevaarlijke nabuurschap Ie onlslaan en wraak Ie nemen over hel plunderen van Naarden. Het zijn ^eene edellieden of ridders : maar, bij mijnbeer St. Maarten! zij dragen een dapper en edelmoedig hart in de borst; het zijn burgers, maar trouwe en brave lieden, zooals gij, meester! en indien men hen niet terughoudt, dan zullen wij, vóórdat wij Hilversum verlaten, wel eenigen himner hier zien komen, om met ons het gevaar Ie deelen, en dan zult gij aan hun hoofd naar Kemnes kunnen oprukken om Maria Ie redden, en de staketsels onder den voet te hakken.quot;

Voorts deelde Van Scball'elaar hem nog hel een en ander mede, en was verwonderd, toen hij naar Frank vroeg, dat de Smid hem antwoordde, dat deze reeds vóór eenigen tijd mei kars, den zoon van den boschbewaarder was weggereden, onder voorgeven van eenige nadere berichten nopens de wegrooving van Maria Ie jfaan inwinnen.

i

i

»Hij kan niet vermoeden, dat de krijgsraad zoo ellendig is afgeloopen,quot; zeide Van Schaflelaar; »ik verwacht hem dus spoedig terufj, ten minste vóór den avond ; maar,quot; vervolgde hij, zich bezinnende, «indien ik den Stadhouder wél verslaan heb, dan isHalpb, de schaapberder, gevangen, en misschien zal Frank opnieuw zijn leven wai;en voor niets; ongelukkig.. ..quot;

Op dil oogenblik kwam Henri binnen, en zeide: «lieer! de ruiters wachten uwe bevelen.quot; Toen noodigde Van Schaflelaar den smid, hem te volgen, en begaf zich naar buiten. Op de kleine Drill stonden de Schafl'elaars; de trommen werden geroerd, en de trompetten gestoken, zoodra hij naderde ; doch zij lieten hunne verwondering niet bemerken ; toen zij bun aanvoerder zonder harnas en te voel zagen aankomen.

De bisschoppelijke bende bestond nagenoeg uit honderd speren of vijfhonderd rijzige ruiters, die te paard dienst deden, en driehonderd ruilerknecb-len, die te voet gingen. Elke lans of speer bestond dus uit acht vechters, te weten : behalve den man van wapenen, die de speer voerde, uit vier andere rijzige ruiters, waarvan er twee met korte handbussen en twee mei kruisbogen gewapend waren, en voorts uil een voelboogsehuller, die levens een schild voerde, en nog twee riiilerkncchten, van welke de een mei een kolfroer, en de ander met schild en piek gewapend was.

Zij slonden in twee slagorden geschaard ; hel midden der rijzige ruiters werd gevormd door de speerdragers of mannen van wapenen, die zwaar gewapend waren, en die dus elk, als hunne speer vollallii; was, zeven mannen onder hunne hevelen hadden, lerw ijl de handbusschieters op den linker-, en zij die met de kruisbogen gewapend waren, op den rechtervleugel stonden. Bij hel voetvolk waren ook de seliutlers op de vleugels geplaatst, lerwijl de piekeniers in hel midden stonden.

Met welgevallen zag Van Schaflelaar naar zijne ruiters; bij wenkte met de hand, en de trommen hij hel voetvolk, en de trompetten bij het paarde-volk zweiten. Hierop zeide hij luid en verstaanbaar:

«Mannen ! hetgeen ik te zeggen heb, betreft den dienst van mijnheer den Uisschop niet, maar mij zeiven ; verlaat dus uwe gelederen, en gaal om mij staan; zoo menigmaal zijl gij lot mij gekomen om mij iels te vragen ; nu kom ik met een verzoek lot u.quot;

Vreemd zagen de ruiters op; maar zij voldeden aan zijn verlangen, lerwijl zij uitriepen: »Leve Van Schall'claar !quot; De rijzige ruiters stonden achter


-ocr page 320-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

to

dc ruilerkneohlen, on in het midden van deze gewapende macht bevond zich Van Schali'claar, die op een grooten keisteen ging slaan, die daar lag; naast hem, maar op den grond, stond Wonter.

«Mannen!quot; zeide Van Schali'claar, »een zwaar leed drukt mij ; maar nu ik 11 zoo sterk en zoo vol moed om mij zie, wordt mijn hart gerust, en hel durf! weder hopen.quot; Andermaal liet zich een luid gejuich hooi en ; maar hij wenkte met de hand cn de diepste stilte heerschte weder rondom hem. »Zij, die door hare deugd en goedheid hel hart van uw aanvoerder gewonnen had, mijne hruid, dc dochter van dezen hraven man, mijne aanslaande echte vrouw, die reeds voor hel hende-hoofd der Zwarte Ruiters hel ouderlijk huis had moeten ontvluchten, en een schuilplaats gevonden had in het vrouwenklooster Ie Zoest, dat door mijnheer David hijzonder heschermd wordl, zij is hedennacht door Perrol, mijn bijzonderen vijand, mei geweld uit het heilige huis gesleept en naar Eemncs vervoerd.quot;

»l)e dood voor Perrol!quot; riepen deSchall'elaars; maar Van SchalTelaar verzocht hen nog eens Ie zwijgen, en hij vervolgde: »l)c inneming van Ecinnes, zoo noodig voor Holland zelf, voor het leger en voor de zaak van zijn Eerwaarde, is in den krijgsraad voorgesteld, maar afgestemd, en de hoop om mijne bruid te redden vernietigd. Toen, mannen! heh ik aan den Stadhouder gezegd, dal ik alleen zou gaan ; maar tevens, dat gij mij zoudl volgen, en dal wij het dorp zouden nemen of er voor dood blijven.quot;

• Leven de Schall'elaars! weg met de Zwarte Rende !quot; schreeuwden de ruiters dreigend en op hunne wapens slaande.

'«Mannen!quot; riep Van Schali'claar, «geheel vrijwillig moet gij mij volgen naar dc plaats, waar wij misschien allen zullen omkomen : hel is geen bevel; gij zijl ongehouden mij Ie volgen; zelfs heeft de Stadhouder gedreigd u Ie verhinderen mol mij te gaan, cn gij zult mogelijk eerst zijne benden moeten doorbreken, vóórdat de weg naar Eemncs ons geopend wordt.quot;

«lieve Van Schalfelaar! St. Maarten en Van Schaf-felaar valt aan,quot; riepen dc ruiters. «Weg met den Stadhouder! de dood voor dc Zwarte Rende!quot; schreeuwden zij, en die hel dichtst bij stonden, gaven hem cn Wouter dc hand, cn beloofden het uiterste te zullen doen.

Nog eens sprak Van Schalfelaar, voordal zij weder in dc gelederen teruglraden, en met gevoel dankte hij hen voor hunne toezegging en gehechtheid aan zijn persoon. In alle richtingen Irad bi j door den hoop, die hem omringde, en gaf den onderbevelhebbers de hand hun levens mededee-lende, dal dc ridder Salazar hem beloofd had hem bij te slaan. O! het was een grootsch, maar ook aandoenlijk schouwspel, toen hij, terwijl de lucht daverde van hel wapengeschreeuw zijner ruiters, tusschen hen door ging ; toen de wind hun dreigen en roepen om wraak opving, en hunne donderende slemmen, die éénen klank vormden, over hel veld wegdroeg; toen die mannen in de kracht van hunne jaren, die niets hadden dan hun leven, hem dal aanboden, en met ongeduld het oogenhlik verbeidden, waarin zij hel voor zijn dienst zouden ten olïcr brengen.

Toen zij weder geschaard stonden, riep Van Schalfelaar zijne onderbevelhebbers bij zich, en gal hun zi jne bevelen. Op den Naarder cn Laarder weg, zoowel als op de menigvuldige paden, benoorden Hilversum, werden nu, ver van bet dorp verwijderd, voorposten uitgezet, en de rijzige ruiters ontvingen bevel zich gereed te houden om dadelijk le kunnen opzitten.

Reeds cenigen lijd was Van Schalfelaar met den meester naar hel huis van den hoschbewaarder leruggekeerd, en terwijl Wouter, die eindelijk bemerkt had, dat hij zich door hel nemen van eenig voedsel diende te versterken, zich als '1 ware innerlijk wapende, werd Van Schalfelaar door Henri uiterlijk gewapend, dat is, zijn harnas werd hem aangedaan, en inlusschen verklaarde hij aan den meester, waarom hij zijne boog- en roerschutters te voel naar de zijde van Eemncs, gezonden had, om bij hel kreupelhout, dat bij het Lange Water cn de andere meertjes was, post te vatten. Hij wilde door deze voorzorg den stadhouder vcr-hinderen hem den toegang lot de Vikevoorlsche-steeg af te snijden, daar bij van zins was, om, zoodra hij kennis kreeg, dat er eenig volk op hem werd afgezonden, Hilversum te ontruimen, en langs den liieberger weg het voetvolk le volgen.

Een bevelhebber van dc stadhouderlijke lijfwacht welke nu door den ruiter werd binnengeleid, die met hem van de voorposten op den Lagen Laarder weg naar het dorp was gereden, deed Van SchalTelaar zijne rede staken. Hij was echter niet weinig verheugd, toen deze hem uit naam van Joost van Lalain kwam zeggen, dal hij eindelijk, om aan het verlangen van zijn eigen hart en dal van zijne bevelhebbers en dc aanvoerders der poorters genoegen le geven, had besloten, dezen nacht Eemncs met vereende macht aan le vallen.


i

-ocr page 321-

XXII.

Van Schafl'elaar zcidc niet, dal liij vermoedde, dal de vrees van de Schaiïelaars en de mannen van Salazar Ie zien zegevieren, den Stadhouder van gedaelite had doen veranderen ; maar dankte den hrenger voor de blijde hood.solia|t, welke, na hem nog vele onderrichtingen gegeven Ie hehhen, vertrok.

»(■0(1 zij dank !quot; riep Van Schail'elaar, »\vij kunnen thans gerust den nacht zien naderen: ofschoon ik nu niets voor mijn hruid doen kan, voordal ik mijn plicht als edelman en aanvoerder vervuld heh. O! hoe verlang ik naar hel oogen-hlik, om Perroi Ie ontmoeten en Maria aan mijn hart te drukken !quot;

«Ik geloof hel wel; want hel gaat mij even zoo,quot; antwoordde de meester. «Maar Jan! volg mijn raad, zet u hier neder, en eet en drink, terwijl ik eens ga zien of gij op uwe wagens geen hij! licht, die mij aanstaat; en als die Inirge-meester en zijne mannen van INaarden zoo vol vuur zijn, als gij gezegd licht, dan zullen wij spoedig die versperringen voor de Schaiïelaars wegruimen, en dan zal hel zijn : «Sla dood. Van Schail'elaar!

of ik wil geen Wouter heelen.quot;

Toen de meester vertrokken was, zette Van Schaffelaar zich neder, maarniet om spijs of drank te nuttigen ; hij berekende de uren, die er nog verloopen moesten, voordat hij het hevel tol den aanval zou kunnen geven, en dacht aan zijn hruid. Mehoeven wij te zeggen, dat nu eens zijn horst zwoegde van strijd- en wraakzucht, dan weder ongerustheid zijn hart martelde, en hem somtijds een huivering over hel lijf liep, als hij dacht, dat in ditzelfde oogenhlik misschien de Hoode Hand op Maria rustte, en nu en dan een uitroep van angst en ongeduld hem ontsnapte, nu niets zijn voornemen meer in den weg stond, en hij zich door de noodzakelijkheid lot eenige uren van werkeloosheid gedoemd zag ?

Eemnes.

Maar scliriklijk rolt het storingrnichl, lOn 't wnmkgcschroouw in H rond ;

De donder perst en sclimrt de lucht, 10n davert langs den grond.

Mij benkt en kneust wat naken mag, Kn blakert ze aan zijn brand ;

En slorl en smakt met houw en alag Er honderd neer in 't zand.

II. TOI.LKNR, CZ.

De sluier van den nacht had zich over het aardrijk verspreid, en oogenschijnlijk scheen ook in Kennies alles in een diepe rust gedompeld. Hij een nauwkeuriger onderzoek zou men echter hevonden hehhen, dat hier en daar eenig heschonken volk in de huizen op de heen was, en terwijl er geen droppel jenever in het geheele dorp Ie vinden was, droeg de wijn en hel hier alleen de schuld van deze onmatigheid ; hetgeen een gemoedelijk lid eener AVw/rt/jV// Sncifij/, ofschoon hel hem een zucht kostte, misschien zou hehhen doen hesluiten om het voorstel te doen deze verderfelijke dranken ook op de vcrhodlijst van het genootschap te plaatsen. Zij, die in de woningen waren, welke voor wachthuizen dienden, vermaakten zich met spreken, drinken en spelen.

In een vrij ruim, hoersch vertrek, zalen eenige Zwarte Huilers rondom hel vuur; en als wij op hun gesprek acht gaven, zouden wij misschien daaruit de ongewone heweging verklaard vinden, die dezen morgen in het dorp door Frank was hespeurd. Heihuis, waar deze mannen zaten, stond in hel noordelijk gedeelte van het dorp, in de nahijheid van de versperringen, die Frank met den hoer was doorgekomen, en een houten beschot, dal een eind weegs door het vertrek liep, beveiligde hen, die hij hel vuur zalen, legen den tocht der deur, maar liet ook daardoor hel overige gedeelte daarvan in hel duister; want er was geen licht dan van hel hout, dat op den haardsteen brandde.

quot;Wij liggen hier heter, Hogardo !quot; zeide een der ruiters. «Messire Perroi heeft gelijk gehad dit gedeelte van het dorp in te nemen ; de woningen en stallen zijn hier grooter en heter ingericht, en wij liggen hier nader hij Laren,quot; eindigde hij lachende.

Hogardo hcaamde lictgecn hij zeide, en merkte aan, (lalden Zwarten Huilers altijd de beste plaats toekwam. Men hunner, die afwezig geweest was.


-ocr page 322-

OLTMANS, DE SCHAAFHERDEK.

12

keerde nu terug, en Rogardo vroeg: »Hoe maak! hel de vent, Wilhelm ? is hij nog even stom als dezen morgen'!quot;

«Gewis!quot; hernam deze, »dc oude hedelaar hromde slechts, (oen ik hem mei mijn spoor in de zijde aanraakte; de touwen, waarmede hij gebonden is, zitten nog zoo vast als een muur, ofschoon do domme dorpelingen, en zelfs de mannen van Wachtendonck zeiden, dat hij zich wel zou weten vrij te maken. Ken leelijke hond, die van het water droop, is in de kamer gedrongen ; hij zat vóór de deur te wachten ; zou het mijnheer satan ook zijn

»lla ! ha!quot; lachte Rogardo, »dal heeft geen nood. Jammer maar dat Froccard niet hij de hand was, anders ware het nu al met den boef gedaan.quot;

•Alsof Froccard alleen hem zon kunnen leeren spreken 1quot; zeide Wilhelm met minachting.

«Zacht, zacht, knaap!quot; riep Rogardo, «indien gij wat langer bij ons zijt, dan znlt gij niet meer twijfelen aan zijn bijzondere behendigheid ; hij weet pijnigingen uil te vinden, waarvoor de heilige martelaars zouden gebeefd hebbeti. Is hel niet zoo, mannen ?quot;

«Ja !quot; riepen de overigen, en een hunner zeide lachende: «Messire Perrol weet wel wal hij doet; indien hij ook niet wanhoopte om beter beul te kunnen vinden, dan ware de verloopen monnik misschien »1 lang opgeknoopt.quot;

Zacht,quot; zeide Rogardo, «spreek zoo luid niet ; want Froccard scheert er den gek niet mede, bij de ziel van satan! er is niets beter of niets slechter dan een monnik.quot;

•Rij St. Veil! ik heb lang met mijn speer in Duilschland gediend,quot; zeide Wilhelm, «maar er zijn hier ai rare makkers onder ons. Onze aanvoerder is een liefhebber van knappe meisjes, en hij bekreunt zich niet veel of zijn liefde haar aanstaat; het schoone kind, dat hier in huis gevangen zit, had toch beter lot verdiend ; ik hoorde haar zuchten, toen ik voorbij het kamertje ging, en gevoelde lust om haar te troosten.quot;

«En om kennis te maken met Froccard?quot; vroeg Rogardo lachende.

«Indien het was om met hem te vechten, waarom niet?quot; riep Wilhelm; »ik vind haar zoo lief, dat, als ik wist, dal de oude landlooper gelijk had, toen hij mij zeide, dal ik nader aan den dood was dan hij, ik er eens een kansje op zou wagen, ten spijl van Froccard.quot;

• Indien gij uw leven lief hebt, dan laai gij dit1 malle grappen varen,quot; zeide Rogardo. «De oude leugenaar wist misschien iets van den krijgsraad, die in hel leger gehouden zou worden ; maar er is voor goed tijding, dal er niets beslist is, zooals wel te denken was; dus slapen wij dezen nacht gerust.quot;

Fen kan met wijn ging van mond lot mond rond; toen zeide Rogardo, die een weinig spraakzamer begon te worden dan anders: «Ha! heeft de Tuimelaar u daarvan gesproken. Wilhelm? .la, jongens! Messire Perrol was voorheen nog driftiger en woester dan nu; de jaren komen ook reeds; en wat de vrouwen betreft, met haar zijn zooveel gevalletjes gebeurd, die een ander de haren zouden doen te berge rijzen, dat ik ze meest allen vergeten heb. Heeft hij u wel eens verhaald van Giulia? Per lincco! (1) dal is hel mooiste nonnetje geweest, dat ik ooit gezien heb. Te Milaan haalde hij haar uit een klooster; maar zij was van vorstelijke afkomst, en dacht dat Messire Perrol van even edele geboorte was. Zij zag zich bedrogen, toen zij, in plaats van de vrouw van een voornaam edelman uil Frankrijk, de bijzit werd van een ecu-voudigen, ofschoon beroemden condotliere.quot; (H)

«Ha! ha! dat was een leelijke misrekening,quot; zeide er een lachende.

• Maar die, hij St. Michiel! niet lang duurde,quot; vervolgde Rogardo. «De treurigheid van de lieve (linlia beviel den aanvoerder niet;/ij was trotscb, en matigde zich een gezag over ons aan, dat lastig begon te worden, toen zij gelukkig ook haar schaker zijn bedrog verweet, en zich tegen hem verzette. Na een hevigen twist gedurende zekeren nacht, kreeg ik den volgenden morgen bevel haar in een overdekte kar of een gesloten wagen naar de plaats van hare bestemming te voeren. Ha! ha! dal was anders dan mij te laten hangen, zooals zij hem verzocht had ! en Messire Perrol zeide haar nog, toen wij hem verlieten: »(iij hebt mij zoo dikwijls verwelen, dat ik u uil uw klooster gelokt heb, dat ik waarlijk niets beters weet, dan u er weder heen te zenden. Vaarwel, (Jiulia! en bid voor de zonden, die wij begaan hebben; maar als men u inmetselt, zooals ik vrees, dan zal het gebed niet lang zijn. Toen riep hij: «Voorwaarts, Rogardo! naar Milaan ! en draag zorg de boetvaardige Mag-dalena niet te verliezen.quot;

«En bracht gij haar naar hetzelfde klooster terug, waar een vreeselijkc dood haar wachtte?quot; vroeg Wilhelm.

(1) liij Bacchus.

(2) Bcndelioofd, nnnvoerdev.


-ocr page 323-

»Zeer zeker!quot; hernam Rogardo; «liet was immers de wil van Messire Perrol; ol'sehoon ik misschien den moed niel zou gehad hehbetn om hel Ie doen, indien zij allijd vriendelijk was geweest: want zij was zoo schoon en zoo bedroefd, en bad mij zoo dringend haar naar een ander klooster Ie hrengen! maar ik wenschle haar naar den duivel: om voor een goede daad .uchaniren, zoo niel nog erger, Ie worden, dal zon al Ie dom «ie-weest zijn! O! zij was zoo niel hemind ais de moeder der Zwarte Bende, en evenwel, waar is zij!.. . Hei! schuil'dien wijn eens wat hier heen!'

De makkers van Hojiarde stonden op, toen hij zweeg; zij stelden misschien niel veel belang in hetgeen hij zeide, ol gaven uil voorzichtigheid liever de voorkeur om te gaan slapen; ten minste zij wenschlen hem goedennacht te vertrokken.

»gt;u de kan leeg is, gaan zij heen,quot; bromde !lo-irardo; maar Wilhelm troostte hem mei te zeggen, dal hij noi;: wal bewaard had; en toen hij de kan opnieuw had gevuld, zette bij ze tusschen hen heiden in, stookte hel vuur op, en zeide ; »llel is een verdoemd naar ding, om hier met zuren wijn te zitten; maar zonder wijn is het nog ellendiger. Ila ! leven de boorden van den Hijn !quot;

»En hel schoone land van Italië!quot; riep Hogardo, en bij antwoordde zacht op een vraag van Wilhelm, die welen wilde, waar Perrol de moeder van de Zwarte Kende hel eerst gezien had: «liet was op een grool feesl, vriend Wilhelm ! ten minste als ik mij wel herinner; maar eerst later gaf zij zich aan hem over ; bel heugt mij nog zeer goed. Des nachts wachtten wij haar buiten het schoone kasteel, dat de edelman, die haar had opgevoed, destijds bewoonde; en toen Ganita volgens hare belofte, een zijdeur opende, en Messire Perrol Ie gemoet snelde, sloot hij haar in zijne armen, en nam den sleutel uil bare hand om de deur voor haar te sluiten, en daarna hem weg Ie werpen. Doch dit deed hij niet, maar gaf hem ons ; en loen (ianita, die bij vóór zich op het paard nam, en die hare armen om hem heen had geslagen, een laatsten blik op hel buis wierp, dal zij verlaten had, en waar hare weldoeners woonden, dacht zij zeker weinig aan hetgeen er gebeuren zou. Zoodra was Perrol niel mei dal gedeelte van ons, hetwelk hem zou vergezellen, ver genoeg verwijderd, of wij openden de deur, en stormden naar binnen.

• Ken onberekenbare huil viel in onze banden, en niemand heeft ooit geweten, dat wij er des nachts geweest zijn; want al wat leefde werd nedergestoolen, en de doode lichamen en hel geplunderde gebouw, dal op zoovele plaatsen aangestoken werd als maar mogelijk was, verbrandden zonder eenige sporen van onzen strooptocht achter Ie lalen ; zelfs (ïanila werd er niets van gewaar, voordat Perrol hel baar verhaalde, loen na verloop van lijd zijn liefde verdwenen en in haat veranderd was.quot;

Wilhelm, die zeer nieuwsgierig scheen te zijn, deed nog meer vragen, op welke Rogardo schoorvoetende antwoordde; maar evenwel zeide hij, na gedronken en, zijne muts tusschen zich en hel vuur houdende, rondgezien te hebben;

• Voor den satan, vriend Wilhelm ! waarom hebt !;ij het niel aan de Tuimelaar gevraagd ? wanl dat zijn halszaken ; en voor geen geld wilde ik, dat Messire Perrol reeds gehoord had, wal ik gezegd heb ; maar wij zijn alleen : schik wat nader bij en luister. (Jij weet, dal de moeder van de Zwarte Bende door ons geëerd en bemind werd. O ! hel was een goede soort van een wijf, en kundig en gedienstig om een kranken of gekwetsten ruiter te verplegen ; wanl zij was niet trotsch als (Jiulia, en beminde Perrol, ofschoon bij haar ruw en koel behandelde, nadat zijn genegenheid, die zelden lang op één voorwerp gevestigd bleef, verdwenen was. Wij waren toen in frankrijk ; en schoon hij haar niel meer beminde, bleef zij bij hem ; want hij was aan hare zorg en oppassing gewoon, en wist, dat wij allen haar genegen waren. Walson, die toen reeds hij hem was, vond zeker behagen in haar; want op zekeren dag, dat bij met Perrol zal te zuipen, en ik de wacht had, hoorde ik hem, toen onze aanvoerder in verwen-schingen legen Ganita uitborst, aan dezen voorstellen, haar aan hem af te staan ; en na eenige woordenwisseling moest ik binnentreden, en onl-viiii? lasl haar te roepen. Zij kwam, niet wetende wat haar zou gebeuren; en ik boorde Messire Perrol haar kennis geven, dal zijn luitenant Sir Walson op haar verliefd was, en dal hij haar aan hem had afgestaan voor een paard, dat de liiilenanl onlangs een Spaanschen edelman onlno-incn had, haar hevel gevende om voortaan alle Melde voor hem op den luitenant over te dragen. Ik hoorde haar jammeren en smeeken, hem dreigen en vloeken; maar de vrees om ontdekt te worden, weerhield mij zoo dicht te naderen, dal ik alles hooien kon; en spoedig ging de deur van de kamer open, waarin Messire Perrol was, en Ganita nam de vlucht, terwijl Walson den aanvoerder verzocht haar den tijd te geven, om zich te bedenken. Sedert dat oogenblik sprak Perrol haar niet meer toe, en scheen hel gebeurde ver-


-ocr page 324-

OLTMANS, DE SCHAAPHEROER.

r

u

gelen le hebben; en zooals ik wel verwaehl had, stelde Walson levergecl's alles in bel werk, om hare iienegenhcid le winnen; maar zij bleef bij de bende; want zij beminde nog altijd den aanvoerder, evenals de hond, dien men slaat, en die loch terugkeert; de heidens zijn honden, ha ! ba !

«Maar op zekeren nacht, toen wij ons in een verlaten kloosler gehuisvest hadden, en er dachten te blijven, kregen wij plolseling hevel, in het holst van dennacht op le breken.Toen w ij het kloosterrccds ver achter ons hadden, zagen wij, dal de vlam onzer waehivuren het boni moest hebben aangestoken, dat wij bijeenverzameld hadden, en zoodra wij des morgens ons leger bij een dorp opsloegen, verspreidde zich bet geruchl, dal de moeder van de Zwarte Mende niet in baar wagen was gevonden, en niemand iels van haar wist. Allerlei gissingen werden er gemaakt ; men vertelde elkander in het geheim, dal Messire Petrol en Walson dien nacht meer dan ooit gedronken hadden, en dal de aanvoerder loen zeil Ganila was gaan halen, en haar naar hel gewelf gevoerd had, waar Walson hem wachtte; dal de vlammen, die wij gezien hadden, door hel getraliede raam van dal gewelf waren te voorschijn gekomen. Sommigen meenden Perrol en Walson bel laalsl uit bel kloosler le hebben zien treden, terwijl zij lievig vloekten, en dat de eerste zijn hand met een doek omwonden bad, en (ianila verdwenen was. Dit alles maakte, dal niemand durfde vragen waar zij was ; le meer, loen Walson bevel gaf den wagen, dien zij gebruikt had, te verkoopen.

«Sedert dien lijd ontving .Messire Perrol, bij gelegenheid van een feest van vele voorname krijgs-Ik'den en edelen,quot; vervolgde llogardo, »den bijnaam van Perrol met de Roodc Hand, en van dat oogen-blik aan draagt hij altijd een handschoen aan zijn rechterhand. Hij, die hem dien bijnaam gaf, ofschoon sommigen vermoeden, dal een edele vrouw hem bet eerst zoo genoemd heeft, was de eerste, wien deze naam bet leven kostte ; en dewijl sedert ook eenige Zwarte Ruiters, alleen om bet uilen van dien naam, gehangen zijn, is het beter er niet aan Ie denken, laat staan er over te spreken.quot;

Toen Rogardo zweeg, zeide Wilhelm, die met aandacht geluisterd had : «Zeg mij eens hoe de Roode Mand er wel uilziel.quot; Maar zijn makker, die de kan met beide handen ophief en dronk, zweeg, zelfs toen hij snel de kan weder nederzette ; een rilling scheen den man van wapenen te bevangen, terwijl bij langs hel vuur met strakke blikken in hel vertrek staarde.

»Wat wil dat zeggen?quot; vroeg Wilhelm verwonderd ; maar hij ontving loch anlwoord, olschoon zijn makker zweeg; want iemand riep gestreng en dicht bij hem: «Het wil zooveel zeggen, ellendeling! dat gij morgen zult worden opgeknoopt!quot; Met schrik zag Wilhelm achter zich, en hij werd nu Sir Walson gewaar, die over hel planken afschilIsel heenzag, en, na nog een dreigenden blik op hen geworpen te hebben, vertrok.

»,Morgen wacht u, en mij dus mogelijk ook, hel lol om door Froccard le worden opgeknoopt,quot; zeide Rogardo somber en wrevelig grimlachende. »Voor den duivel! die verdoemde monnik zal wal te doen hebben; he! de oude kerel is er immers ook nog, zoo hij niet verdwijnt; want hij zal dan toch gelijk hebben; morgen wacht u de strop, Duilsche jongen !quot;

Wilhelm scheen geheel terncdergeslagen; echter vatte bij een oogenblik daarna de kan aan, dronk, en riep loen : «Indien bet zoo zijn moet, dan wil ik ten minste niet sterven, voordal ik de deern gekust heb, die hier gevangen zit, en mogelijk gelukt hel mij nog wel vóór den morgen het dorp te ontvluchten.quot;

Rogardo overdacht ook hetgeen hem te doen stond ; maar daar Walson hem niet scheen bedoeld te hebben, wist bij nietofhij blijven of gaan moest, en verwachlle zelfs elk oogenhlik eetiigen zijner makkers le zien binnenkomen, om hem gevangen te nemen. De verschijning van den luitenant had zijn roes doen verdwijnen, zoowel als allen lust om le drinken, en hij wachtte in een sombere stemming zijn lol af, terwijl zijn makker, door herhaalde teugen te nemen, traclille le vergeten, wat er was voorgevallen.

Een volmaakle rust beerschte er in hel dorp, loen de zuidelijk gelegen torenklok een oogenblik daarna begon le slaan; maar eerde klank van den laatslen slag zich over het verdronken veld verloren had, gaf de noordelijke kerktorenklok ook leeken van leven en antwoordde, en, alsol zij hare traagheid wilde vergoeden, volgden hare dolle slagen spoediger op elkander, en daarna werd weder alles stil; alleen liet zich nu en dan bij de versperringen eenig gerucht en hel toeroepen der schildwachlen hooren.

Indien zij, die op de kerktorens de gt;vaebl hielden, minder vertrouwd hadden op de rust van den vijand en de sterkte van het dorp, of indien traagheid en lust tot slapen, bier op dezen post, op


-ocr page 325-

KEMINES.

IS

welken zij niel zoo gemakkelijk op plidilverzuirn Ie hel rap pen waren, hen niel lol zorgeloosheid had ver-' leid, maar zij voldaan hadden aan hun lasl om ^esla-di^ uil Ie zien, zouden xij misschien, niellegensliiande de diepe duislernis, evenwel gezien ol' liever vermoed hehben, dal er iels vreemds in den omlrek plaals had.

Hel was alsof men langs den Wakkcrdijk en de I Vikevoorlsehe-sleeg, die, voor den opmeikzamcn | heschouwer, (lauw, doch evenwel nog een eind I weegs van de ondergeloopen landerijen Ie onderscheiden waren, iels za^ bewegen, dal nog zwarter, of van een andere kleur was dan de dijk en I de Sleeg, of wel door zijn meerdere boogie als 'I | ware een schaduw gaf. Langzaam, doch evenwel | gestadig, verdween de kleur van de wegen al meer

Icn meer onder deze nieuwe linl, welke er als eene donkere wolk zweelde, zonderdal zij achter zichcn meer onder deze nieuwe linl, welke er als eene donkere wolk zweelde, zonderdal zij achter zich

vrijliet. Hel was bij alsof iwee slangen hel dorp zochten Ie naderen die zacht langs de Vikevoorlsche-sleeg en langs den dijk voorlschui-felden, om het dorp iu den slaap te overvallen, en niet haar lichaam Ie omstrengelen en Ie verworgen. Slechts een zacht en bijna onmerkbaar geluid liet zich hoeren ; 't was alsof de grond zuchtte onder den last der monsters, die hunne slanke lichamen naar eiken bocht van den weg voegden, en bij lusschenpoozen slechts scheen het, alsof ereenig licht terugkaatste van de geschubde huid, die even glad scheen te zijn als hel gepolijste staal. Liet die verbazing lijd om ook naar andere plaatsen het oog te richten, dan kon men zien dat reeds aan het einde van de Biersteeg en den Zijd-wind uit hel donker des nachts ook een aantocht scheen le geschieden; maar deze wezens schenen van een anderen aard ; niel gelijkmatig was bun voortgang; somtijds scheen een gedeelte van hun lichaam le verdwijnen, en zich in de watermassa le verliezen; 't was alsol deze watermonsters zich ophielden om onderweg le dartelen en Ie spelen, en in weerwil van den nacht, hunne vurige huid in hel koude water Ie verkoelen, en in de doorsnijdingen te plassen.

Het was meer dan tijd voor de wachters op den toren om de stormklok te luiden ; want ofschoon aan de Vikevoorlsche-sleeg dc voortgang van hel monster scheen opgebonden le hebben, naderde de andere slang al meer en meer, en zelfs limgs de Meenesleeg werd hel dorp bedreigd door een nieuwen vijand, die wel hel laatst, maar tin ook met spoed scheen voort te snellen ; doch de wachters sliepen op den toren.

den dijk of de Steeg weder een aandaclitige beschouwing,

Toen was het alsof bel monster eindelijk de uiterste versperring aan de noordzijde bereikte, en er zijne landen inzette, om de slormpaleu terneder Ic halen ; maar Iegelijk mei hel kraken van bel hout, hoorde men ook hel geschreeuw van de bewakers der versperring; plotseling vertoonde zich een vlam ; hel geluid eener ontplolling rolde over de vlakte en een zware bus werd losgclliand.

Terwijl de ontstelde wachl de klok begon le trekken, en bet gekraak der slormpaleu zich mengde met bet geschreeuw der verdedigers van de werken, vertoonde zich builen het dorp een klein licht, dat zich hoe langer zoo meer scheen te vermenigvuldigen. Met lang daarna volgde de eene losbarsting op de andere, en verdoofde elk ander geluid, behalve dal van hel lossen der zware bussen, en hel naar en eentonig gelui van de noodklok.

Zoodra hel geluid van hel lossen der bus zich aan het noordelijke gedeelte bad laten booren, riep iemand, die op een groot zwart paard aan het hoofd van een groole bende ruiters op de Vike-voorlscbe-sleeg, en niet ver van den Wakkcrdijk stond : «Ziedaar, (Joddank ! Messire Salazar, die den aanval doét, ga dus vooruil, meester! maar wees voorzichtig.quot; Deze woorden schenen zich le richten lot een man, die naast hem stond, en, met de bijl op den schouder, met zijne handen op den zadelboom rustte. Zonder le antwoorden, verliet deze den ruiter, drong door hel voetvolk heen, dat vóór de rijzige ruiters stond, plaatste zich aan hel hooiden riep: »Volgl mij, mannen van Naaiden! vooruit! weg met dat paalwerk!quot;

Het was de stem van Wouter, die zich welgemoed en zonder vrees vooruilbegal, en gevolgd door de poorters van Maarden en een gedeelte van hel voetvolk der Schallelaars naar de versperring snelde. Ook aan deze zijde liet zich reeds de alarmklok hooren, en somtijds verhief zich boven dat geluid en het verward geweld, dat aan de andere zijde van het dorp heerschte, hel geschreeuw der soldeniers en gevluchte burgers, die toesnelden om de werken le helpen verdedigen.

Keu vierkant van slormpaleu, dal alleen aan de dorpzijde openlag, en slechts nauwe doorgangen bevatte op den Wakkcrdijk, de Vikevoorlsche steeg eti de gemeenschap langs de Dragenburger-Graft, werd nu plotseling van drie zijden tegelijk aangevallen ; want zoo spoedig als Wouter zijn stem had doen hooren, beantwoordde het volk, dal langs den anderen weg en den dijk was gekomen, zijn geschreeuw en stormde voorwaarts.


-ocr page 326-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

1(1

De pijlen van hand- en voetbogen snorden nu langs de wegen, de koll'mcren werden losgebrand, en ofschoon de aanvallers builen liet bereik van hel gescluil stonden, dal op hel kerkhof lag) droegen echter de kogels der bussen en slangen van de tweede versperring achter de (Jrafl tot op de Vikevoortsehe-sleeg, en drongen door de gelederen van de rijzige en andere ruiters, die in een gesloten massa geschaard stonden, en hel alleen nu cn dan nog omzielilig waagden, een pijl of kogel up den vijand af te zenden.

Ware de verschansing, die nu werd aangevallen, geheel voltooid geweest, en niet onverhoeds aangevallen geworden, dan zon de aanval moeilijker en de verdediging gemakkelijker, maar ook zeker heviger geweest zijn; want degenen, die er de bestormers te keer gingen, kenden er de onvolledigheid van. De doorgravingen, die er een der voornaamste sterkten van uitmaakten, waren nog zeer ondiep, en bijna zonder verhindering beklom Wouter, trouw bijgestaan door degenen, die mei hem waren, de zijde, waar de palen stonden, die nog van geen borstwering voorzien waren.

Nu moest men zich mei de eene hand aan ecu paal vasthouden, om op een anderen te houwen, of, er tusschen door, den vijand het hoofd te kloven, en zich zeiven te verdedigen; zelfs grepen soms twee of drie mannen denzelfden paal bij het bovenste einde aan, en rukten dien door de zwaarte van hunne lichamen naar beneden. De meester drong hel eerst mei opgeheven bijl onder het roepen van: »Zege! zege! de verschansing is gewonnen !quot; naar binnen, terzelldertijd bezweek ook het paalwerk op den wakkerdijk, en zij die hier gestaan hadden, namen de vlucht, in de hoop van de tweede versperring te bereiken. Zoodra had men echter daar niet vernomen, dat de voorpost bezweken was, of de slagboomcn werden gesloten, en met een hevig vuur van roeren en bussen trachtle men de vijanden Ie verdrijven.

Door de pijlen en kogels van hun eigen volk lernedergeworpen, bleef er niets over voor hen, die hel onderspit dolven, dan zich in den moeras-sigen waterpoel te werpen, waar hen een akelige dood waclitte, of zich doodle vechten; sommigen schenen bel laatste boven bel eerste te verkiezen ; en toen al hel voetvolk der bende van Van Schaf-felaar was binnengedrongen, bood men weldra geen wederstand meer, maar werd Wouters stem gehoord, die riep: »Die mij liefheeft, volge mijl Hoezee! daar is Van SchaHelaar! Waar zijn de Zwarte Kuilers?quot;

Hetzij om de aanvallers te verkennen, of hun afbreuk te doen, wierpen de verdedigers met j daartoe dienstige werktuigen, welke misschien veel | hadden van de blijden, die door de uitvinding van hel buskruit bijna geheel buiten gebruik geraakt waren, brandende slroo- en takkenbossen, ja zelfs sleenen over de versperring en binnen de reeds ingenomen verschansing.

De ruiter, die vóór den aanval met Wouter | gesproken had, reed nu door de omvergehaalde slormpalen binnen het vierkant; hel was Van Schafl'elaar, en met zijn oog snel alles overziende, | riep hij: »Terug, Ruiters! schaart unieer achterwaarts, totdat het tijd is om aan te vallen,quot; en het volk, dat niet behulpzaam kon zijn in het vermeesteren der verschansing en den eenmaal gewonnen grond niet had willen verlaten, trad achteruit en meer buiten bel bereik van het geschut. De kogels (loten om den ruiter en het paard, dat evenals zijn meester, ongeduldig naar hel oogenblik wachtte om te kunnen vooruitgaan; de pijlen vlogen langs hen heen, of drongen diep in den grond, en brachten nieuwe wonden toe | aan de reeds verslagen liggende krijgslieden. Zelfs de zware sleenen en ijzeren kogels der bussen van hel kerkhof, en de bouten der windasbogen drongen tot hiertoe door : maar het gevecht aan de versperring boezemde hem zooveel belang in, dal hij geen acht gaf op hel gevaar, da( hem hier dreigde. Hij luisterde, of bij de stem van Perrol of bet veldgeschreeuw der Zwarte Bende ook hoorde ; maar hel was tevergeefs; het geschreeuw van de aanvallers en de verdedigers vereenigde zich zoodanig met het geklep van de klok en dc losbarstingen der slangen en bussen, dal hij niets kon onderscheiden ; en evenwel meende bij aan zijn linkerhand bezijden hel dorp, over de watervlakte, ook het losbranden van kolfroeren te hooren. Tol zijn bevreemding herkende hij in de mannen, die dood of stervende rondom hem lagen, geene ruiters der Zwarte Bende, en hel verwonderde hem, dat Perrol de uiterste verschansing door ander krijgsvolk had laten bezetten, en dal Frank hem dat niet gezegd had.

De gedaclile aan Maria, die door elk oogenblik tijdverlies des te langer in de handen van Perrol bleef, en de lust, dien hij gevoelde om zelf hel zwaard le trekken, deden hem voortuitrijden. Hij zag hoe Wouter, mei de mannen van Naarden en een aantal zijner ruiters, halverwege in bel water stonden, en met hunne bijlen en koevoeten de versperring Irachlten neder te houwen en le'verbre-


I

-ocr page 327-

F,KM INKS.

17

ken; waul hetgeen zij aan rijs en planken hadden medegevoerd, was niel toereikend om de Draken-hurger Grafl vóór den slagboom te vullen.

«Sedert het lieht is, gaat het niet goed. Jan !quot; schreeuwde Wouter, die Van Schalïelaar zag naderen. »Zie, daar valt weder een dappere horst; i,'a in Gods naam terug!quot;

»Houcl stand. Wouter!quot; riep Van Schalïelaar; »hij mijnheer Si. Maarten! ik zal u laten hijslaan.quot; Toen reed hij terug naar de ruiterknechten, die hij had laten achteruitgaan, en riep: «Voorlge-rukt, mannen ! lol aan de gracht; de hoogschutters vooraan! hrengt het vuur van den vijand lol zwijgen. En gij, piekdragers! hegeefl u te water en he-schermt de werklieden!quot;

Snel, en niettegenstaande er eenigen vielen, rukten de ruiterknechten, die met pieken gewapend waren, tot aan de graehl voort, mengden zich onder de poorters van INaarden en hunne makkers, en volbrachten den last, die hun gegeven was. De voethoogschulters zetten hunne schilden vóór zich neder, legden de pijlen vóór zich, en scholen zoo spoedig mogelijk op het volk, dal de versperring verdedigde. Achter hen stonden de kolfroer-(iragers, die niets deden dan laden en losbranden, en het vreeselijk geweld en de dichte rook deden hooren en zien vergaan.

Terwijl dil gebeurde, waren de rijzige ruiters ook binnen het vierkant gereden ; de mannen van wapenen ol lansvoerders stonden vooraan, en daarna de boogschutters cn handbusschieters; de eersten hadden hunne helmen gesloten. Vóór hen wachtte Van Schalielaar met ongeduld, dal de versperringen wijd genoeg geopend zouden zijn, om hem door te laten. Zijn knaap Henri was vlak achter hem ; ter zijde van de ruiters stonden de Irompctters, en iets meer achterwaarls de trommelslagers, die door het roeren der trommen hel leven Irachlten te vergrooten, dal vooral in dien lijd tot de kunst van oorlog\oeren behoorde. Ken liental ruiterknechten waren onledig met de opening in de slormpalen op de Vikevoortsche-steeg te verwijden, opdat de legerwagens van de bende, waarin allerhande wapenen en werktuigen waren, de ruiters zouden kunnen volgen.

Kindelijk liet zich een luid vreugdegejuich aan de gracht hooren : «Leve Naaiden! Schalïelaar val aan!quot; klonk het, en het vuur der bisschoppelijke ruiters scheen te verminderen. Toen riep Van Schalïelaar luid, zijn zwaard trekkende : «Ter zijde, boogschutiers ! maakt plaats, ruiters !quot; en zij weken ter zijde. «Volgt mij, mannen! en zit vast. Schalïelaar val aan!quot;

J. F. Oltmans, I)f Schaapherder, III.

«Van Schalïelaar en St. Maarten! leve van Schafl'elaar! de dood aan de Zwarte Bende !quot; riepen de ruiters. De trompetters bliezen; de grond dreunde onder de zich snel vooruilstorlen-de geharnaste paarden en inannen; en midden door de kolfroer- en boogschutters, de piekeniers en de poorters van Naaiden lijdende, die in de gracht stonden, en die allen herhaalden : «Schaf-felaar val aan!quot; drong van Schalïelaar, over de, nauwelijks, hiill gevulde gracht, door den verbrijzelden slagboom. Zijn paard had moeite, de overzijde te bereiken, te meer daar men het met hellebaarden en pieken trachtte tegen te houden, en zijne achlerpoolen in hel natie rijs verward bleven ; maar toen .Moor de sporen voelde, sprong hij voorwaarts, en een houw, welken Van Schalïelaar voor zieli en langs de borst van hel paard deed, veroorzaakte, dat twee dergenen, die het wilden tegenhouden, nedervielen.

Mei gevelde speer volgden hem zijne ruiters, en toen degenen, die de versperring verdedigd hadden, bemerkten, dal het hun onmogelijk zou zijn, het paardevolk tegen te houden of terug te drijven, wilden zij Irachten zich te redden ; doch hun aanvoerder riep : «Staat vast, mannen van Wachtendonck ! sluit aan ! sluit aan ! legt aan de lont ! vuur!quot; en de meesten gehoorzaamden. Misschien gal' Van Schalïelaar zelf aanleiding, dal zij het nog beproeven durfden zich staande te houden, en hel hun mogelijk werd, zich meer achterwaarts in gelederen te scharen ; want toen hij, binnen den slagboom komende, bij hel llauwc lieht van eeniir brandend stroo of rijs gewaar werd, dal zich hier geen enkele Zwarte Huiler bevond, hield hij onwillekeurig zijn paard terug en zijne ruiters volgden zijn voorbeeld. Maar eer de mannen van Wachtendonck hem met een laag hunner kolfroeren konden begroeten, riep bij, zijne tegenwoordigheid van geest hernemende, doordien de kogels en houten van het kerkhof zijne ruiters en paaiden aehler hem lerneder-wierpen : «Voor Van Schalïelaar en St. Maarten! volgt mij !quot; en gaf Moor de sporen. De ruiters herhaalden dien kreet, cn zij wierpen het voetvolk overhoop, dal toen alleen aan vluchten denken kon,

Met zijne mannen van wapenen de geheele kruin van den dijk beslaande, dreef bij het volk van Wachtendonck en al wat zich hier bevond, vóór zich uit. De eene viel vóór, de andere na ; maar de ineesten liepen bijna zoo snel als de paarden, en trachtten zich naar het kerkhof of

2


-ocr page 328-

IK

binnen de laatste versperring te redden ; evenwel was limine poging vruchteloos. Wel bereikten velen vóór de ruiters den ingang tol hel kerkhof; maar deze was reeds gesloten, en ook de versperring op den dijk werd niet voor hen geopend. Doch hun smecken om den slagboom te openen, duurde niet lang; want de Sehall'elaars, die met lossen teugel vooruitsnelden, en spoedig de tusschenruimte tussehen bel dorp en den veroverden slagboom hadden afgelegd, bereikten hen, en /ij werden letterlijk tegen de versperring verpletterd. Slechts weinigen gehikte bet, over de lijken van hunne makkers, die in de doorsnijding gedreven waren, en baar bier met liiinne lieha-inen gevuld hadden, tegen de slormpalen op te klauteren, en zich zoo te redden, ofschoon velen hunner nog door de ruiters, die tol aan de gracht genaderd waren, er met buiiiie speren werden afgestooten.

•Terug! leven de schutters van Sl. Aagten!quot; riepen degenen, die achter de versperring stonden, en de ruiters werden begroet door een menigte pijlen, welke op hen werden afgezonden ; bet waren de mannen van Zoest, die om hunne dapperheid en kunde in bel boogschieten beroemd waren, en bier medehielpen weerstand bieden, en op bevel van Van Sehaiïelaar zwenklen zijne ruiters en keerden terug.

Terwijl zij, die hem gevolgd waren, de kruin van den dijk scboonveegden, waren een gedeelte der bus en boogschnlters te paard op degenen afgereden, die zich onderlangs den dijk tracblten e redden, en hadden ben nedergesaheld, terwijl de ruiterknechten, na bet paardevolk hinnengerukl zijnde, een paar huizen schoon veegden, die aan de linkerzijde aan de helling van den dijk stonden.

liet hevige vuur, dat er nu van het kerkhof werd onderhonden, waar hebalve bet voetvolk van bet vendel van Dirk van Zn ijlen, nog eenige voet-knechten van Wacbtendonck lagen, en onder meer anderen de mannen van Hmisehoten, die om him moed en hunne strijdbaarheid beroemd waren, had Van Schall'elaar genoodzaakt, zijne ruiters weder achteruit le doen gaan. Wonter snelde hem nu reeds voorbij naar de laatste versperring en riep : »Wij zullen die ook onder den voel werpen. Van Sehaiïelaar! en dim is Kemnes gewonnen.quot;

•Doe zoo, meester!quot; riep hem Van Sehaiïelaar na ; »o,de tijd valt mij zoo lang.quot; Toen reed bij naar zijne ruilerknechlen, die nieuwe hevelen waclillen, en gelastte hun om, evenals te voren, gedurig de bezetting van het kerkhof en de versperring met hunne kogels en pijlen le veroniruslen.

»llenri!quot; zeide Van SchaHeltiar toen tot don knaap, die getrouw bij hem gebleven was ;»ik hen over n tevreden : maar zie nu eens, dat gij van één der ongelukkigen. die daar liggen en misschien nog niet allen dood zijn, verneemt, waar Perrol gebleven is.quot;

De knaap slapte af, en Van Schall'elaar reed snel terug, en door de veroverde versperring iiiiar builen, om le zien of bel krijgsvolk van bel leger, dal zijne bende zou volgen, nog niet was aangekomen. Tol zijn vreugde was bel er reeds, en hij verzoehl de aanvoerders luni volk le gelaslen, liet kerkhof van alle kanlen ann le grijpen. Als oen vaste bnrehl en vooral ontzagverwekkend door zijn booge ligging en de menigte windasbogen, bussen en slangen, die er oplagen, bestreek dit kerkliol den gebeelen dijk en de versperring, die nu nog moest veroverd worden ; en ofschoon zijne mannen van wapenen zoo ver aehterwaaiis stonden als mogelijk was, zoo hadden zij evenwel nog veel te lijden van de zware bouten der windasbogen, die met meer juistheid gescholen werden dan de kogels der bussen, en die zijne mannen, in weerwil van bnniie harnassen, kwelsten of deden sneuvelen.

lüj liissehenpoozen hoorde hij nu ook weder aan zijn linkerzijde het geluid van vuurwapenen, en bij zag nn en dan op eenigen al'sland het licht (lei-losbarstingen.

lleuri vervoegde zich nu bij hem, en zeide : «lieer! ik heb een hunner aangetrollen, die nog kon spreken; bij heeft mij gezegd, dat die van de Zwarte Mende op bet ander einde van bel dorp iggen ; zij zijn vóór den middag van kwartier verini

Van Sehaiïelaar antwoordde niet ; maar sloeg met zijn vuisl op de dijslukken van zijn harnas, en de gedachte, dat Maria aan hel andere einde van hel dorp was, en dal een ander Perrol zon beveebleu en missehien nedervellen, vervulde zijn barl mei droefheid en loorn. liet ongeluk, dat Iipiii scheen te vervolgen, maakte hem bijna radeloos, en zelfs de afwezendheid van Frank, die niet was leruggekomen, kwam zijn ongerustheid nog vermeerderen. »llij weet,quot; dacht hij, «dat wij zullen aanvallen, ten minste hij kan hel vermoeden, en hij is er niel. Zoo bij nog leell, zoo Perrol geen welbehagen gevonden beeft, mijn vriend voor hel oog van mijn ongelukkige bruid le vermoorden, dan kan elk oogenblik verzuim hem het leven kosten. «Maria!quot; riep hij luid, «Maria! zal ik nog


-ocr page 329-

19

lijdig genoeg komen om n le redden, of zul mij uiels overblijven (hm van droefheid le sterven, al heblien wij de zege ?quot;

De overdenkingen, die snel voor zijn geest opkwamen, en de woorden, die hij hallluid uilriep, werden op eens afgebroken door de voelstappen van een menigle lieden, die van de zijde der versperring haastig naderden. »(Jeeft acht, mannen !quot; riep hij snel, en liield zich gereed om Moor de sporen le geven, en zijn slagzwaard op le hellen; wanl hij wist niet, of de vijand hel waagde een uitval le doen, of dal het zijn eigen volk was, dal terug werd gedreven. Met lang duurde zijn onzekerheid ; want Wouter trad uil den i'ook op hem toe, gevolgd door degenen, die onder zijne aan voering werkzaam geweest waren, en zeide : »lk heb nog geen Zwarte Huilers gezien; maar ik zou toch zeggen, dal zij den slagboom verdedigen. Misschien is Perrol op het kerkhof; want hun vuur is niet le verdragen. Hier zijn wij terug: bet zou voor (Jod niet te verantwoorden zijn deze dappere mannen langer nutteloos bloot le slellen : hij Si Won ! Van Sdialfelaar! de moed helpt bier niet.quot;

»Ha!quot; riep Van Scbafl'elaar. «Maarneen. Wouter!' vervolgde bij, «Perrol is hier niet; bij zou zoo lafhartig niet geweest zijn, ons de versperringen te hebben laten nemen, en deze ongelukkigen terneder Ie laten houwen, zonder een uitval ledoen om ons terug te werpen, en de. werken le her-nemeriv Maar waebl, meester! weldra zullen de bijlen van deze dapperen dal paalwerk lerneder-bouwen; dal vuur moet ophouden, al zouden mijne rijzigers ') afzitten, en hel kerkhof mei storm veroveren.

ioen verhiel hij zijne slem, en riep snel en bevelend: «Heidaar! weg mei de duisternis ! steekt die buizen in brand! Bij Si. Maarten! Van Schalfelaar zal vechten bij hel licht van de vlam!quot; Terwijl zijn last volbrachl werd, reed hij terug naar liet voetvolk van hel leger, dat voornilgerukt was, en waarvan de voorsten zich vergenoegden op het kerkhof le vuren, met hunne roeren en de slangen, die hij de versehansing waren venneesterd, maai' ook niets meer deden.

»Hij (iod! Ileeren !quot; riep Van Schalfelaar legen de aanvoerders, «had ik u niet verzocht, dat kerkhof le vermeesteren ? gij verspilt lijd en klover-krnit; *) /iel gij niel, dal mijne rijzigers allen

1) llmtei's.

2) Buskruid.

zullen omkomen, indien dit niet verandert ? want de poorters van Naaiden hebben reeds de wijk moeten nemen ; het is bier op den dijk niet Ie houden. Keert naar uwe kwartieren terug, indien gij hel lijf niet wagen durft, en wij zullen bier alleen sterven of alleen de zege behalen. Indien gij niet vooruitgaal, dan zal ik afstijgen; maar mijne rijzigers zijn niet geschikt den wal te beklimmen. Hij mijnheer Si. Maarten! wal zult gij zonder paardevolk uilrichlen . als ik en mijne mannen er niet meer zijn zullen?quot;

»\Nij verlangen niets liever, lieer! dan bel kerkhof in le nemen,quot; antwoordde één hunner; »maar het vuur der slangen is zoo hevig, en de houten vallen zoo dicht, dat .. .quot;

»l)at alleen een aigemeene aanval kan helpen,quot; hernam Van Schalfelaar, hem in de rede vallende ; »lonpl storm en het vuur zal ophouden !quot; en hij riep met verhelling van slem: «Vooruit mannen! vooruit het voetvolk ! de voornaamste buit is op hel kerkhof! vooruit met de stormladders! Holland ! valt aan !quot;

De stem der aanvoerders herhaalde dezen wapenkreet en zeiven het voorbeeld gevende, snelden zij nu zonder vrees le midden van kogels en pijlen vooruit.

»Dal zal helpen, Wouter!'' zeide Van Schalfelaar, bij hem stilhoudende, »en wij zullen weldra met vrncht kunnen vooruitgaan. Zoek een scherpe bijl voor mij uil, en ik zal met u gaan.quot;

Maar de meester antwoordde snel : «Neen, Jan ! dal nimmer; denkt gijniet, dat Wouter evengoed als gij de bijl kan voeren ? Maria is mijne dochter ; ik waag met vreugd mijn leven, één van ons beiden is genoeg, blijf met uwe mannen van wapenen. Indien ik val, zal ik gerust sterven, vertrouwende, dat gij uwe bruid zidt terugvinden, zooals hare moeder haar in uwe armen naar het altaar zou gevoerd heblien, en nog waardig om uwe echte vrouw te worden ; in allen gevalle. Van Schaflelaar! kus haar en Martha voor mij. Ik groet u, Jan 1quot;

Van Schalfelaar drukte hem de hand; maar zijn hart was te vol, hij kon niet anlwoorden. Ook de meester onderdrukte de angstige gewaarwording, die zijn ruw gemoed had aangegrepen, en hij riep met een sterke stem : quot;Zullen die knapen van Zoest en de schobbejakken, ') die achter de palen slaan, nog langer naar ons wach-

1) Mindere aoldulcu (met geachubde jakken in plaats van harnassen )


-ocr page 330-

OLTMANS, DE SCIIAMMIKItDKH.

*20

len ? Neen! vooruit, mannen van Naarden 1 volgt mij! dilmaal breken wij er door. quot;S aard en ! en Van Scballelaar vooruil!quot;

Met verschen moed snelde iiij nu voorwaarls, gevolgd door degenen, over wie liij zich doorzijn bedaarden moed en zijn baiuligbcid met de liijl een zekere soort van gezag iiad verworven, en Van Seliafl'ehiar zond hem nog tol versterking een hoop Gooilunders aehterna, die jnist met den vader van Kars aan hunne spits langs hem heen trokken. Een oogenblik daarna kon hij alles goed overzien ; want de huizen stonden in volle vlam, en een heldor lieht verspreidde zich over de plaats van het gevecht, welke tol nog toe zoo duister geweest was.

Met meer zekerheid vielen nu slagen en seholen ; het gevecht was schrikwekkend, maar zoo akelig niet als te voren, want za,« men al zijn vijand, men zag ook zijn vriend en wapenbroeder aan zijn zijde of in zijn nabijheid strijden.

Met vreugde zag Van Schall'elaar, dat hel volk, ofschoon wat laat, evenwel met moed en beradenheid tol den storm gesneld was, en dat hunne aanvoerders aan hunne spitsen streden. Het was zoo gemakkelijk niet hel kerkhof Ie horeikcn, dewijl de hoogte, w aarop de kerk lag, rondom door hel water omgeven was, dat, ofschoon niet diep, evenwel niet waadbaar was door de drassigheid van den grond en de voorzorg der vijanden; want die het beproefden, zakten tol hunne middel in de weekc en modderige aarde. Zij hadden echter deze verhindering overwonnen, door het hek, dat op den sinallen dam stond, welke naar het kerkhof leidde, in weerwil van hel vuur der slangen, omver le halen, en waren over den dam achter elkander voorlgerukt, zich voorts onderlangs hel kerkhof uitbreidende, waar de meerdere hoogte van den grond weinig, doch evenwel nog eenige ruimte aanbood om te slaan.

«Oostenrijk en üourgondië!quot; riepen de soldeniers. Holland! Holland!quot; de poorters en schutters der steden. «Valt aan ! loopt storm!quot; klonk hel, en elke atdeeling trachtte door hel noemen van den naam der stad, waar hij woonde, den aanvoerder, onder wien hij diende, of den beschermheilige, onder wien zijn gild zich geplaatst had, zijn eigen moed te versterken, en dien der vijanden te doen dalen; maar deze bleef hun niets schuldig; ook op hel kerkhof, zoowel als daar huiten, roerde men de trom.

«Terug, voor Zuijlen! I trechl en VVachten-donck!quot; riep men van binnen, terwijl men dapper weerstand hood, en uit alles bleek, dat zich hier

een dapper man bevond, die de verdediging be stuurde. Hel was de maarschalk van Eemland, die gehoopt had, dal men de eerste werken heter zou verdedigd hebben ; heigeen ook wel gebeurd zou zijn, indien Willem van Wachtcndonck en Dirk van Zuijlen, in plaats van le t trechl, zich aan hel hoofd van het gedeelte hnns volks, dal hier lag, bevonden hadden; zij hielden zich liever te Ulrecht op, le meer daar Eemnes voor onneembaar werd gehouden, en Perrol er een gezag voerde, dal zij hem niet konden of wilden betwisten, maar dal hun evenwel niet aangenaam was.

Hel vuur der bussen en slangen, otschoon thans minder hevig, hield evenwel nog niet geheel op, terwijl de huizen brandden en de rook in dikke wolken rechtstandig opsteeg, dewijl er bijna geen wind was. Het kerkhof vertoonde een vreemd schouwspel: de verschillende wijze van wapening en de scherp afstekende kleuren der kappen en wapenrokken der aanvallers waren nu zichtbaar. Men richtte de stormladders op en beklom ze, en een luide kreet ging er op, als de verdedigers die van den muur of de palen afstieten en deden omvallen. Zij, die met het hoofd vooruil in den tnod-derigen plas vielen, bewogen meest zonder vrucht hunne armen ol beenen, en kwamen om, zonder hel hoofd te kunnen oprichten of een kreet le laten hooren, die de vloeistof, welke hen omringde, kon doordringen. Degenen, die gelukkiger neder-viclen, trachtten den vasten grond weder le bereiken, en bun geroep om bijstand deed zich veeltijds hoven hel veldgeschreeuw hooren ; want reeds opnieuw was de stormladder opgericht. «Naar boven, vrome mannen! Oostenrijk en Honr-gondië 1 valt aan!quot; riepen hunne aanvoerders, en van alle kanten werd hel kerkhof bedreigd. Somtijds zag men geene verdedigers achter de slorm-palen, en dan was hel alsof dit gedeelte door hen verlaten was; maar weldra werd men heter onderricht: hunne door den strijd verhitte aangezichten vertoonden zich juist op hel oogenblik dal hunne vijanden dachten hun doel te bereiken; dan borsten er eenige handbussen ol'een slang los; hellebaarden cn spietsen drongen lot tnenscbenlengle huiten de palen; dan klonk hel: «Terug voor Zuijlen! terug voor Hunscholen !quot; en de beklimmcrs lieten zich van de stormladders vallen, of werden met deze achterover geworpen. De kerk, aan den heiligen Petrus gew ijd, zoowel als de toren, waren in den kruitdamp gehuld, en slechts nu en dan zichtbaar, terwijl de noodklok nog altijd geluid werd. De versperring was in een gesladigen kruitdamp ver-


i

-ocr page 331-

KRMNES.

21

borden ; Van Scliadclaai' kon dus iiicl zien, wal daar voorviel; evenals lii j de reeds vermeesterde, stonden zijne hoogsclmüers en husscliielers er voor, en scholen met pijlen en kogels op de verdedigers. De vijanden stonden vlak tegenover elkander. De Schallelaars volltrachlen zondei' morren hetgeen him was hevolen; maar ook de mannen van Keimies stonden onwiikhaar. \n en dan eehter zag Van Schidl'elaar zijne mannen staan, als de damp meer optrok; maar dan zag hij ook een kleine heweghitf in hunne gelederen, en hij hoorde de slangen lossen, die achter de horstweiinj: van den slaghoom op hunne raderen ol' halken lagen, en de kogels drongen tot hem door, woelden den irrond voor de pooten van zijn strijdhengst om, en deden de aarde en het slijk om hem heen spatten.

Mik (lezer verderf verspreidende slukkeii steen oi ijzer kostte hem eenigen zijner ruiters; een er van was genoeg om hem ter neder te werpen, en dan zag hij Maria nimmer meer. Maar hij dacht er niet aan; voor zich zeiven gevoelde hij geen vrees: zoo menigmaal was hij in den strijd gegaan, dat hij. hoe verschrikkelijk het gevecht ook was, geen vrees gevoelde dan voor den vader van zijn hruid, en over de langdurigheid des wederstands. De werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, griefde hem erger, dan een vijandelijke pijl of kogel zou gedaan hebben.

Zijne mannen van wapenen, die achter hem stonden en de vizieren van hunne helmen hadden geopend, zagen bedaard naar de bestorming van het kerkhof; zij hadden nu weinig meerle lijden, daar de meeste windasbogen en bussen tol werkeloosheid schenen gedoemd le zijn ; en zoo al eens een bont of kogel door hunne gelederen heendrong, dan kon die wel een dezer met ijzer bedekte inannen en paarden lernederwerpen, doch de overige niet verhinderen onbeweeglijk le blijven slaan.

Wal de boogselmIters en de handbusschieters Ie paard hetrefl, deze stonden langs den dijk aan hel water, dal vóór hei kerkhof was, en de pijlen hnnner kruisliogen en de kogels hunner bussen, welke op een vork \óór op den zadel lagen, en legen hunne horslharnasen steunden, drongen over hel water lusscben de slormpalen door, en kwetsten of doodden de beschermers van hel kerkhof.

Van SdiaHelnar dankte (iod, dat de versperring vóór hel kerkhof, aan den ingang van het dorp, nog zoo geheel onvoltooid was geweest, dat men er niet eens aan had kunnen denken haar le verdedigen. Terwijl hij er een blik op wierp, dacht hij aan de droevige gevolgen van den oorlog; want tegen een der slormpalen leunde een vrouw, die waarschijnlijk op die plaats, zoo hij dacht, den dood gevonden had. Doch toen hij haar mei meer opmerkzaamheid beschouwde, zag hij bare oogen, die vlammen schoten en hel gevecht gadesloegen, en hij hoorde haar wild lachen, als de ladders vielen, of hel geschreeuw zich verhief; hij vermoedde dus, dal zij van angst en vertwijfeling zinneloos geworden was. Zijne mannen van wapenen dachlen zeker hetzelfde, en zagen nu en dan naar hel wijf om, dal wild hel hoold schudde en nu en dan dnivelsch lachte.

De slagboom, met de doorgraving daarvóór, was met hel kerkhof verbonden door een rij slormpalen, die tot aan den muur van hel kerkhof reikte en met een borstwering van dikke delen voorzien was. De meesier nil de Km/wWe l/chu, die dit bad opgemerkt, had, toen hij voor de tweede maal vooruitging, niet aangevallen op den slagboom zeiven, maar op deze verlenging; onder het kerkhof was hij meer huilen hel bereik van hel geschut geplaatst, en hel water was hier ook zoo diep niet. Daar stond hij met de poorters van IN aarden, terwijl de Schallelaars en de (ïooilanders meer op den dijk den aanval deden, en achter hen de ruiterkneehten, die met den vijand schut-gevaarte hielden. Tol aan de knieën in het water slaande, hieuw hij mei zijn bijl krachtig op hel hout neder; dan eens moedigde hij degenen aan, die met hem waren, of riep den bijstand van St. Klox iii, of hij sprak den naam van zijn dochter uil ; en bij die den vader hier zag slaan, en het gevaar zag, waaraan hij was blootgesteld, kon bijna niet twijfelen, ol zijn beschermheilige en de lleiliire Maagd hadden hem in hunne hoede genomen.

Op eens zag Van SchaHelaar een groole beweging onder zijne ruiterkneehten, en zij staakten hun vuur; eeniije sprongen van Moor brachten hem naderbij, en de kreten van : »David en St. Maarten! Nan SchaU'elaar en Naaiden !quot; vervulden zijn hart mei een blijde hoop. Snel, en man aan man gesloten, drongen zijne ruiters vooruit langs den slagboom en naar de plaats, waar Wouter gestaan had, en laugzamerliand verdween deze juichende en dreigende hoop door de nauwe opening, die aldaar in de slormpalen was.

Ken vreeselijke verwarring heerscble er van binnen ; hij zag er de bijlen en wapens schitteren ; woedend werd er gestreden, en hij hoorde het veldgeschreeuw der poorters van Maarden, die


-ocr page 332-

2-2 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

langs de slormpalcn naar den slagl)oom zoditon door Ie dringen. Do verdedigers wendden nu al hunne krachten aan, om de opening weder Ie bereiken en te stoppen; hij zag dc hall' witte en hall' groene kaproenen der hoogselml-ters van Zoest, die hem, onder het aanroepen van hun beschermheilige, St. Aagten, mei hunne pijlen begroetten en hem deden terugkeeren. Doch zijne hoop was levendig geworden ; hij zag met een blij gelaat naar het kerkhof, en werd niet gewaar, dat een kogel van een zware bus juist over den weg werd geschoten op de plaats, die hij zoo even verlaten had, en aan de andere zijde van den dijk een geknotten wilg vanéén deed splijten ; want de vrouw, die hij vroeger gezien had, snelde hem voorbij, en hij zag hare zwarte gedaante en hare roode muts tusschen de slormpalcn verdwijnen.

Geen der ruiters, die te voet dienst deden, was nu meer te zien ; zij, die nog leefden, waren naar binnen gedrongen. Terwijl nu binnen den slagboom hel gevecht voortduurde, en de bestorming van het kerkhof nog zonder vrucht gebleven was, daar de weinigen, die over de stormpalen hadden kunnen geraken, er ook den dood gevonden hadden, vernam men een geschreeuw van angst en verwarring, dat boven alles gehoord werd. Ook Van SchaHelaar deed een uilroep, maar van \ reugde; zijne oogen fonkelden, en zijne ruiters riepen, hunne speren schuddende: »Leve Van Schall'e-laar!quot; De klok, die onafgebroken geluid had, begon nu hoe langer boe sneller te kleppen. Ken vreeselijke verwarring scheen er op het kerkhof te ontstaan; en alle bussen en slangen zwegen als door een looverslag ; hel was alsol men, te midden van uitroepen van angst en vertwijfeling, het veklgeschrecuw van Van SchaU'elaar hoorde, vermengd met den klank der wapenen en een hevi-gen strijd. Luid hief het krijgsvolk van bet leger hunne onderscheiden wapenkreten aan, en hervatte met meer kracht dan ooit den storm ; maar ditmaal was er niemand om hen tegen te houden : de een voor, de ander na klom langs de ladders naar boven en over dc palen ; zij lieten zich met dc wapens in de vuist er langs afzakken; zelfs degenen, die, omdat zij gekwetst waren, zich verwijderd hadden, keerden weder terug om deel te hebben aan den buil. M minder en minder werd het geweld op het kerkhof, en weldra hoorde men er niet dan het vreugdegejuich der overwinnaars.

De ruiterknechten van Van Schaflelaar waren niet zoodra binnen de versperring gedrongen, of zij, die hen aanvoerden, deden hen rechtsaf langs het kerkhof gaan, dal zij van achteren gemakkelijk beklommen. Toen zij dit eenmaal bereikt hadden, vielen zij onverhoeds op de hen niet verwachtende vijanden aan, die zij met hunne wind-ashogen, bussen en slangen nedervelden. Een oogenblik nog verecnigden zich de verdedigers, om zich Ie weer te stellen ; maar toen de muur van alle kanten beklommen werd, was het gevacht spoedig gedaan ; degenen, die de vlucht konden nemen, trachtten zich te redden naar de zijde van het dorp, of in het water naar de zijde van de Eem, en Van Schaflelaar hoorde de losbarstingen der slangen, die over de watervlakte rolden, waarmede men den vluchtenden vijand in bet water vervolgde.

Het licht begon nu sterk te verminderen, dewijl de vlam, die de daken der huizen verleerd had, weinig voedsel meer vond in de wanden, die meest uit zoden van kleiaarde waren samengesteld. Ook de noodklok hield nu op te luiden ; '1 was alsof hij, die haar trok, verhinderd was geworden den laatsten ruk aan het touw ten einde Ie brengen ; want de laatste slag was zwak, als de woorden van een stervende, en evenwel hoorde Van Schalfelaar nog gentcblboven op den toren. Luide kreten, evenals die van een mensch, die door razernij beheersebt wordt, vervingen den klank van het welluidend metaal, en verecnigden zich met den vervliegenden laatsten klank, en bij zag eenige zwarte massa's, die, ronddraaiende, van den omgang vielen en dolle slagen gaven, toen zij op het kerkhof nederkwamen. Het was alsof de heelden, die aan den toren stonden, uit hunne nissen naar beneden sprongen, uit smart dat liet kerkhof was ingenomen, of uil verontwaardiging dat het gebouw, hetwelk misschen hun Ier eere gebouwd was, en buiten hetwelk zij jarenlang lijdzaam in regen en wind hadden gestaan, zou ontheiligd worden.

Zoodra het Wouler gelukt was, de palen, die hem tegenhielden, te vernielen, drong hij naar binnen, gevolgd door degenen, die met hem waren. Mij liet evenwel de ruiters alleen hel kerkhol beklimmen, en terwijl deze dc bussen zouden doen zwijgen, en daardoor Van SchaU'elaar de gelegenheid geven, om zonder gevaar met zijne rijzige ruiters te naderen, wilde hij beproeven, om nog, vóórdat de ruiterknechlen terugkeerden, den slagboom Ie openen. De op hem aandringende hoop liet hem ook geen andere keus dan met moed


-ocr page 333-

zijn voordeel te vervolgen; want trad hij door de slormpalen lerug, dan gal hij de opening weder verloren, die zooveel hloeds gekosl had, en hel was te vreezen, dal, wanneer die van Kemnes Iegelijk met de ruiters op liet kerkhoi'verschenen» dil gedeelte der hcnde v:in Van Scliall'elaar /(in doodgeslagen worden.

(iering was hel aantal der mannen van Naarden eii van Gooiland in vergelijking met dal der vijanden, die, een dreigend geschreeuw aanheH'ende, hen zochten te omsingelen. (Jeene hogen of roeren konden in dit gevecht van man tegen man dienen ; zwaarden, hijlen, slrijdhamers, pieken, hellehaarden» morgenslei ren en vele andere soorten van wapenen ol werklnigen, die zeer geschikl waren om iemand Ie dooden, werden gehrnikl. De eerste vijand, tegenover wien Wonier zich geplaatst zag, was iemand, die even sterk scheen als hij. Zijn hals en zijne armen waren, niellegensiaande de konde, geheel hlool, en evenals zijn aan^ezichl zwarl van den damp der hussen en van het donderkruil ; hel was de Ulrechlsche Smid, die hier hel geschnl hielp hedienen. Mij scheen verwonderd, loen hij Wonier herkende, en riep luid : «Gij hier. Wonier f' quot;(ielijk gij ziel, meesier!' hernam deze. «Wal doel gij hier, verradervroeg de andere dreigend, en sloeg ook de linkerhand aan de greep van hel hreede zwaard, dal hij in zijn rechter hield.

»lk zoek mijne dochter,quot; antwoordde Wonier, over een voelknechl heenspringende, die slervend v('M)r zijne voelen was nedergevallen.

«Ya'H liever den dood,quot; schreeuwde de I trechl-sche Smid; en loen Wouter lachte, en de liijl vast ia de hand greep, gal' eene hem een houw over het hoofd. De kracht, waarmede hij hel hreede zwaard deed nederdalen, had naar zijne ircdachlcn den stormhoed moeien doen scheuren, en hel lemmer in hel hoofd van zijn vijand doen dringen ; daarom riep hij toornig: «Verdoemde slormhoed !quot; loen de ijzeren platen den slag weerstonden, en hel zwaard, dal omsloeg, wel op den schouder van Wonier, doch slechts mei hel plalle van het lemmer nederkwam.

»Dien ik zeil gesmeed helt, mecsler !quot; hernam de vader van Maria snel, en reeds was de liijl opgeheven. Zijn legenparlij, zeker niet veel verlrou-wende op den kelelhoed, dien hij droeg, hoog zich eu week Ier zijde ; maar de nauwe rnimle, waarin men vochl, liet hem geen plaats genoeg over, en hel scherpe van de hijl trol' hein in den hals. Ofschoon dit wapen reeds zooveel dienst gedaan had, scheelde hel weinig, of hel hoofd was geheel algeliouwcn ; alleen aan eene zijde hleef het nug verhonden aan hel lichaam, evenals een deksel door het .scharnier aan een doos; en de man, die onvermoeid de hussen hedieml had, en een voor-heeld van krachl geweest was, viel, zonder dal er iels van zijn lichaam hcwooif, als een steen op den grond, die reeds met zijn hloed hedekt was.

«Vooruit mannen!quot; riep Wouter! «wij overweldigen den slagboom,quot; en luid schreeuwende hernieuwden de mannen van Naarden en hel (iooiland den aanval. «'I'erug voor Kemnes, Zuijlen en I Irechl !quot; antwoordden de verdedigers, en welke moeite de meester ook aanwendde, om langs de slormpalen den slagboom Ie naderen, hel was onmogelijk. Helaas! hij vreesde zelfs in hel einde genoodzaakt le zijn om terug te gaan; want de klok klepte nog, ofschoon de bussen gezwegen hadden, en men vochl nog op hel kerkhof, zoowel ais aan de versperring op de liiersleeg.

.Maar gehoorzaam aan de bevelen van hunne aanvoerders, keerden de ruiters van Van Scbaffe-laar terug, zoodra zij zagen, dal hunne hulp niet meer op hel kerkhof noodig was; de genegenheid, die zij Van ScbaU'elaar loedroegen, sprak sterker in bun ruw, maar moedig hart, dan de liefde tot den buit, die den krijiismau van dien lijd zoo licht verleidde. Zij herinnerden zich, dal zij hem beloofd hadden, zich niet van buime banier le verwijderen, voordat de overwinning behaald was, en dal hij loen gezegd had: «Mannen! dan ben ik gerust; gij zuil mij niet alleen tegenover de Zwarte Bende laten slaan, en zoo hel Gods wil mocht zijn, dat dclïoodelland mij ncdersloeg, dan zal mijn banier daarom niet vallen, en het zal toch zijn : zege voor St. Maarten en de Schallelaars! — als de zwarte banier in bet stof zinkt.quot;

«Met kerkhof is gewonnen! terug voor Van Schall'elaar!quot; riepen zij, terwijl zij zich langs den den muur lieten nedervallen, en tol bijstand van Wonter toesnelden. Mn w as het de beurt voor die van Kemnes om le aarzelen ; juichend drong hel door die overw inning opgewonden volk vooruit, en daar er zich geene onder hunne vijanden bevonden, die beter gewapend waren, streden zij meest altijd met voordeel.

Reeds hadden zij een eind weegs grond gewonnen, en de verdedigers van de versperring lol boven op den dijk teruggeslagen ; wel boden de verdedigers van Kemnes nog een dapperen weerstand ; maar een sombere stilte heerschle onder deze. Zij stonden pal, stielen hunne vijanden terneder, of ontvingen zeiven den laalslen slag; doch


-ocr page 334-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

24

zij juichten niet meer; want de klok zweeg. Hel bolwerk, dat don weg heslreek, was bezweken, en reeds hoorden zij bet gebriescb der paarden vóór den slagboom, en zagen op geringen afstand de dreigende gedaanlen der rijzige ruiters, terwijl zij geen gelegenheid hadden om een enkele bus op hen Ie lossen.

Toen liet zieh de stem van Van SchaH'elaar booren ; bij moedigde zijne rui',cis aan, een laatste poging te doen, om hem den toegang Ie verschafl'en. Luid herbaalden zij den wapenkreet van bun aanvoerder; ook de dappere poorters van Naarden wedijverden met hen, om deel te hebben aan de zege ; zij traclitteii den dood van zoovelen hunner, die voor Eemnes gevallen waren, Ie wreken, en andermaal werden de vijanden leruggedrongen. Maar op eenmaal ontstond er een beweging onder het volk, dat samengepakl op den dijk stond; de boeven van een paard lieten zich booren ; de steenen, die hier en daar op den dijk lagen, werden in den grond getrapt of verbrijzeld, en toen een paar ruiters van Van SchaH'elaar, die juist de toortsen onlsloken hadden, om de sluiling van den slagboom heler Ie kunnen onderscheiden, die toortsen boven hun hoofdbeen en weder bewogen, zag men een der Zwarte rijzige ruiters, die midden onder de mannen van Eemnes den teugel zijns paards inhield. Zoo snel was de kracht geweest, waarmede hij zijn ros had aangezet, dal man en paard dreigden achterover Ie vallen, loen zij stil hielden. Weldra ricblte zich echter de krachtige slrijdbengst met een edelen zwier weder op. De door elkander wemelende massa voetknechten en andere maimcn, scheen een woelende zee, waarin zich bet paard evenals een schip bewoog, dat nu eens met zijn voor-, dan weder met zijn achtersteven, in hel zille nat verdwijnt, maar zich weder statig opheft ; de ruiter scheen de mast, die, lang en buigzaam, echter al de bewegingen van den bodem volgt, welke van hem zijn voortsnellende kracht ontleent.

Een oogenhlik was het gevecht minder hevig, en de Zwarte Ruiter wierp een snellen blik op de verschansing, naar het kerkhof, op de vechtenden en op de harnassen, die aan de andere zijde van de versperring het licht der toortsen terugkaatsten; toen riep hij krachtig, doch met een vreemden tongval: «Staat vast mannen ! staat vast! de Zwarte Bende komt de slaghoomcn hernemen.''

»De Zwarte Rende komt den slagboom hernemen! leve Pcrrol! valt aan, Zuijlen, Utrecht en Eemnes! schreeuwden degenen, die hem hoorden, en terwijl hij zijn paard liet zwenken, en, even spoedig als bij gekomen was, terugkeerde, drong de dichte hoop voorwaarts. Hun moed herleefde; de klok, die aan de andere zijde van het dorp nog iiltijd geluid werd, deed ben vermoeden, dal de vijand daar geene voordeden behaald bad; in hunne gedachten zagen zij reeds Pcrrol met zijne ruiters opdagen, den slagboom geopend en de ruiters van den Risschop tot buiten de uiterste verschansmg teruggeworpen, terwijl zij hel kerkhof heriiatnen.

Van alle zijden kwamen er nu verdedigers aansnellen; ieder, die maar een hooi- of mestvork, een knuppel of een zeisen had, was goed genoeg gewapend; en Wouter en de ruiters verloren veel van hun voordeel, ofschoon bun geschreeuw van: »Wcg met de Roode Hand! de dood voor de Zwarte Ruiters! leven de Schafl'elaars!quot; te kennen gaf, dal hun moed niel verflauwd was.

Van Schadelaar, die de plunderzucht der soldeniers en poorters vervloekte, welke, in plaats van bel kerkhof te verlaten, zich onledig hielden met de in de kerk geborgen goederen Ie vermeesteren, en. doof voor de bedreigingen en bevelen hunner aanvoerders, geweigerd hadden zich dadelijk na hunne overwinning in hot dorp Ie hegeven, bedacht wat hem te doen stond ; want hij bad, zoo bij meende, geboord, dat l'crrol en zijne ruiters vast naderden. Doch juist toen hij wilde gaan zien, of de opening in de stormpalcn wijd genoeg was om een paard door Ie laten, verhief zich aan zijn linkerzijde op de Riersleeg, terwijl aldaar bel schieten mei koifroeren ophield, een vreeselijk geschreeuw en gerucht, dat den Wak-kerdijk scheen te naderen en zijne hoop deed herleven.

Terwijl dus Wouter zich niet eens kon slaande houden, en de toegezegde hulp van Per rol nieuwe krachten scheen gegeven te behhen aan zijne vijanden, die, als uit den groud opkomende, met dichte drommen naar de verschansing stroomden, werd ook zijn oor getroffen door hel gesclireeuv. tegenover hem op de Riersteeg. Ken opééngedrongen hoop mannen kwam met vervaardheid snel door de versperring aan het einde van de Riersteeg, aan den voel van den Wakkerdijk, legen de kruin oploopen, en drong als een wig in de daar vercenigde mannen, zoo zelfs dal deze aandrang de ruiters ook weder deed lerugwijken; maar tevens hoorde men roepen: »Vlucht, vlucht! de Riersteeg bezwijkt ! de vijand volgt ons op de hielen !

Toen ging er een algemeen gejammer op.


-ocr page 335-

«Vlucht! vlucht 1quot; klonk het van allo zijden; zelfs Wouter on de ruiters hieven dezen krcel aan. Ken der aanvoerders van de verdedigers riep echter gebiedend; »Volgt tnij! Zuijlen vooruit!quot; en drong, gevolgd door dc dapperslen zijner mannen, door degenen, die van dc Bierslecg kwamen, heen ; wie niet ter zijde week, werd lerncdergc-stooten. Mij hoopte nog bijtijds te komen om de afsluiting onder aan den dijk te sliiiten, in welk geval alles nog weder door dc komst van de Zwarte Bende hersteld kon worden.

Ofschoon de meesten van het landvolk, dat in het dorp een schuilplaats had gezocht, nu gevlucht was, stonden de soldeniers, door dc dap|iersten van de dorpers bijgestaan, nog altijd tegenover de ruiters; echter klonk voortdurend nog liet ontmoedigend geroep van: «Vlucht! vlucht!quot; en het krijgsgeschreeuw van de Schall'elaars. Toen liet zich een hevig gevecht onder aan den dijk hoo-ren, dat evenwel niet lang duurde; want spoedig verscheen bet volk van Dirk van Znijlen weder hij de kruin, thans insgelijks vluchtende. Degenen, die ben vervolgden, en wapenrokken droegen van half wit en half rood laken, en met slijk als overdekt waren, riepen luid : »Terug voor Amsterdam ! sla dood! de Miersteeg is gewonnen!quot;

«Vlucht ! vlucht ! en verwacht den dood !quot;' schreeuwde mi een inan, die reeds een tijdlang op een hellebaard rustende, midden op den dijk aan den slagboom stond ; zijn hooge ruige muts slak boven alle hoofden uit: zijn slem was somher en vol beteekenis, en een akelig gehuil liet zich booren, toen bij gesproken bml. Doch hij behoefde dezen raad niet te geven ; den slagboom te honden was nu onmogelijk, en even hardnekkig als die van Eenmes lol nog loe dil verdedigingswerk, het laatste aan deze zijde, verdediifd hadden, even snel traden zij nu aebtemit, dc versperring en den dijk aan limine vijaiiden overlatende. De poorters van Amsterdam, die, hoewel dc liiersteeg overal was doorgegraven, door ver-hakkiugen en putten onbegaanbaar gemaakt, en met twee versperringen algcsloten gewecsi was. door bet water en hel moeras, in weerwil van den dapperen wederstand, met moed en volharding lot in bet dorp waren doorgedrongen, stroomden als hel ware. Iegelijk niet Wouter, de ruiters en di1 mannen van Naardcn en Gooiland, dc krnin des dijks op, en begroetten eikimdcr met een luid geroep van: «Zege! zege! Kcmnes is gewonnen!quot;

Eén man echter was nog hij den slagboom ImMu blijven staan, toen al het volk zich verwijderd had; het was dezelfde, die door zijn vermaning om te vluchleu en den toon zijner stem veel had loegehrachl, om den moed bij de verdedigers uil Ie hlusschen ; want dc mecsten hadden hem meer gezien, en zij twijleldcn niet, of hun laatste uur was iiahij, toen hij bun den dood aanzeide.

.Misschien zonden die van Amsterdam, welke hem niel kenden, en hem aanzagen, voor iemand, die, oud en afgeleefd, de verwoesting van zijn dorp niel wilde overleven en bij den slagboom wenschlc te sterven, hem hebben lernedergcsla-gen; maar dc bedaardheid van den man, zijn indrukmakend gelaal, zijn grijze baard en zijne sneeuwwitte haarlokken, zijn lange gestalte, en hel gehuil van den hond, die aan zijne voelen stond, deden hen aarzelen. Zoodra bij echter riep: «Opent den slagboom ; want hel vonnis moet voltrokken worden!quot; en zelf het eerst dc handen aan hel werk sloeg, had hij niets meer van hen te vreezen, en zij riepen, zonder Ie weten wat het inhield, met dc ruiters van Van SchaHelaar ; «Leve Kalph,dc scbaaplierder ! opent den slagboom!quot;

Het was een oogenhlik van schrik en vertwij-fcling voor die van Kcmnes, van vreugde en blijde hoop voor hunne vijanden ; dc trommen die op het kerkhof geroerd werden, verkondigden, dat het krijgsvolk en de poorters ciiidciijk lot de orde waren teruggekeerd, en zich gereed maakten, om den slagboom, na hel doornikken der bisschoppelijke rui Iers, zoowel als het kerkhof te bezetten. Onderscheiden hoopen verlieten het reeds aan de aebterzijde, en wierpen zich onderlangs den dijk in dc huizen, die aan de rechterzijde stonden, en men hoorde er het gejammer der ongelukkigen, die doodgeslagen werden of de vlnehl namen.

Onder de poorters van \mslerdam, die zich op den dijk vertoonden, zau: men ook de jonge schutters, die met voethoifen gewapend waren, en een wapenrok droegen, welke groen aan de reehter-, en rood aan de linker/ijde was; dc handboog-schulters, die eenparig in hel bruin, en de oude sebutteis, die alleen in hel zwart gekleed waren, \aii welke sommige handbogen en andere koll-rocren droegen. De iiiecslcn der poorters hadden zich echter, nadat zij een kleine wacht bij dc verschaiisiiig onder aan den dijk hadden achler-gelalen, insgelijks in de huizen en schuren en op de werven geworpen, die aan de zijde van de liiersteeg stonden, en w aren bezig om de vijanden daaruit te verjagen.

1 »Sia, Zuijlen! dc Zwarte Hemic nadert!quot; riepen


-ocr page 336-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

26

degenen, die over de voetknechten liet hevel voerden, en, een paar huizen van de hiersteeg af, gelukte het hun, hel volk tot staan te krijgen. Het was hun ook onmogelijk geweest, om zich, van heide zijden aangevallen zijnde, achter de versperring staande te houden ; maar hier wanhoopten zij nog niet geheel om den vijand hel hoold te bieden, totdat de Zwarte Rende kwam ; want bezijden de kruin van den dijk slonden de nog overgehleven hoogschutters van Zoest, zoowel als eenige andere mannen, die den hoog hehan-delden, en hunne eigen voelhoogschutlcrs, die achter het dijkje, de heggen en schutlingen hadden post geval, en hunne vleugels dekten, liet eerste gelid piekeniers had de knie gebogen, terwijl hel tweede stond, en hierachter hielden zich de Uo-veniers met de brandende lont gereed om vuur Ie geven. Zij hadden aan de Vaart, bij het ontzet van het blokhuis, een aanval van rijzige ruiters des Stadhouders afgeslagen; waarom zouden zij dan nu minder gelukkig zijn 1 vooral indien lie! gelukte, een paar boomen, die vóór hunne slagorde werden omgehouwen, nog bijtijds Ie doen vallen ; want zij wisten, dal hel paardevolk nimmer deze verhindering zou Ie hoven kunnen komen

Het was vreemd, dal hel gevecht op den dijk geheel opgehouden had; want die vau Ecmnes besteedden den weinigen tijd, dien zij hadden, om een vaste stelling aan Ie nemen, en hnune vijanden om den slagboom te openen. Reide partijen waren vermoeid van den strijd, en men wisselde zelfs geen kogels of pijlen; want dc aanvallers ver-wachtlen alles van het paardevolk, aan hetwelk zij de kruin van den dijk moesten vrij laten om aan Ie vallen, en de verdedigers van hel dorp moesten bedaard aanzien, dat de slagboom, welke zooveel bloeds gekost had, werd geopend, zonder dal zij een schol deden om er zich tegen te verzeilen. Zij moesten hun vuur en hunne pijlen bewaren voor de rijzige ruiters ; de voorzichtigheid liet niet toe, die nutteloos te verspillen : de dood van eenige vijanden kon den slagboom toch niet gesloten houden.

Men was op hel punl om de sluitbalken, die met hangsloten en kellingen vóór den ingang der versperring bevestigd waren , weg Ie schuiven of stuk te houwen, toen, bij het schijnsel der fakkels, de mannen van Amsterdam optnerkzaam gemaakt werden op degenen , die de boomen wilden omhakken, doordien Ralph, die midden op den dijk stond, en niet meer mede werkzaam was, uitriep: «Zijn uwe pijlen niet meer gepunt of zijn de pezen uwer kruisbogen gebroken ? hé, poorters! wat zegl gij van die houthakkers ?quot; Met meer kracht, dan men van zijn jaren zou verwacht hebben, hief hij het wapen, dal hij in zijn hand hield, in evenwicht boven zijn hoofd op, en wierp het naar degenen, die de boomen wilden vellen; waarna hij zich, zonder den uilslag van zijn zeggen of doen af Ie wachten, onder de ruiters mengde, en mei Wolf door de slormpalen naar huilen trad ; zoodal de smid, die hem wel gezien had, maar zich geen lijd gunde om hem aan Ie spreken, hem niet meer kon wc-dervinden, loen hij eindelijk aan den ouden schaapherder navraag naar Maria wilde doen.

De lange scherpe punl van Ralph s hellebaard^ drong in den rug van een iler mannen, welke de bijl voerden, en de wonde, zoowel als de zwaarte van den slok van het wapen, deed hem achterovr van hel dijkje vallen. Onderscheiden pijlen vlogen nu om de boomen heen, en uien ho 'de hel geluid der bijlslagen niet meer; alleen een der boomhakkers stond nog bij den op vallen staanden boom, en leunde legen den stam. I)e bijl was hem echter uil de hand gevallen ; want een der oude schulters van Amslerdam had hemmiel een der lange pijlen van zijn handboog legen den boom vastgenageld.

Toen riep Wouter luid ; «Plaats I maakt ruimte!quot; en terwijl de slagboomen openvlogen, verliet al hel volk de kruin van den dijk, en riep: quot;Vooruit, Naarden en Gooiland!quot; of «Amsterdam val aan!quot; De laatstcn vielen onderlangs den dijk op de mannen van Zoesl aan, terwijl die van Naarden en Gooiland, met de ruilerknechlen aan de rechterzijde op den linkervleugel der voetknechten van Dirk van Zuijlen aanrukten, die bedaard den aanval, hij hel dof gerommel van de trom, afvvachtleii.

De tijd, dien wij noodig gehad hebben, om deze nog onvolledige beschrijving te doen van hetgeen er sedert bet overrompelen van de Riersleeg had plaats gehad, was niet verloopen, loen Wouter luid riep: «Dc weg is vrij; vooruil!quot; en lialpb niet ziende, volgde bij de ruiters.

«Volgt mij,quot; riep Vau Scliall'elaar, die met Moor binnen den slagboom reed ; «vooruil ! voorSt. Maarten en Van Schall'eiaar!quot; en terwijl de trompel gestoken werd, reed hij Ier zijde, en zag hoe zijne mannen van wapenen zich op den dijk in rijen schaarden, die de geheele kruin besloegen. Zoodra hel vierde gelid was binnengerukt, klonk het, terwijl de trompetten den aanval bliezen: «De eerste rij, laat vallen de speren ! zil vast! valt aan !quot;


-ocr page 337-

«Viill aan! voor Van Schafl'elaar en St. Maarten! valt aan !quot; riepen zij, die de speren lieten zakken en vooruitsneldon. «Sla vnsl, Zuijlen !quot; hoorde men roepen, terwijl de roeren werden losgebrand. De grond dreunde onder den last der ruiters ; men hoorde den schok, toen do speren in degelederen der voetknechten drongen, en de paarden met de platen, welke zij voor de horst hadden, legen dc pieken slieten.

Hel geschreeuw van «Zuijlen ! Zuijlen !quot; deed vermoeden, dat de rijzigers niet door hunne gelederen waren heeugehrokcii ; want door den kruitdamp, waarin de dijk gehuld was, zag men eeni-gen hunner terugkeeren, en zelfs een paard, dal zijn berijder verloren had. Snel riep nu Van Sehaf-felaar, midden op den dijk springende: «Mannen van de tweede rij! laat vallen de speren ! voor St. Maarten ! volgt mij!quot; en hij het licht van loshran-den der kolfroeren, zag men hem vóór zijne ruiters met '^geheven zwaard op het voetvolk indringen. De schoten vielen, en hel veldgeschreeuw van Van Schall'elaar's hende werd gevolgd door een geweldigen schok; men hoorde hel hreken der speren en pieken; zij vlogen aan splinters tegen de hor'quot;larnassen der mannen, die zoo vast als een muur stonden, en tegen de steekplalen der slrijdhengsten, die evenals ijzeren stormrammen er op instortten.

Toen de damp optrok, zag men de derde rij, die op de stem van haar aanvoerder vooruilsnel-de, en de overige rijziire ruiters, die onder hel hlazen der trompetten liinneu den slagboom reden. Men hoorde reeds het voetvolk van Dirk van Zuijlen hun veldgeschreeuw niel meer herhalen, noch den aanvoerder eenige poging doen om verder geregeld weersland te bieden ; want ook de vleugels waren achleruilgeshigen. Onderlangs den dijk zag men de wimpels der schullers en poorters, men hoorde hen roepen: »S|. Sebas-liaan voor den handboog! Sl. Joris ! leven de oude schutters! terug voor Amsterdam!quot; en de dappere mannen van Zocst antwoordden niet meer, door onder hel aanroepen van Sl. Anglen mei wisse scholen hunne vijanden te begroeten. Ook aan de rechterzijde van den weg werd alles lernederge-slooten of verjaagd door hel krijgsvolk en door de ruiters van Van Sehallebiar, die zich gereedmaak len, om boven over den dijk hel paardenvolk Ie volgen, dal weldra zou vooruitgaan.

Ie midden van de voetkiieclilen, die zonder orde, en alleen ter verdediging van hun leven streden, zag men de mannen van wapenen, die hen met Inume zwaarden of speren nederstieten. Maar spoedig riep van Van Sehad'elaar, hun bevelende hem te volgen, en aan de kruisboog- en handbusschielers te paard over Ie laten om hel voetvolk, dal den dood hoven de vlucht scheen Ie verkiezen, in de pan te hakken.

Alleen met zijne ruiters, die speren voerden, reed hij vooruit, na den meester de hand gedrukt te hebben, gevolg door zijn knaap, die op zijn paard, dat met Moor verbazend in grootte verschilde, hem steeds was nabij gebleven, en terwijl de trompenen schalden, drong dit zwaar gewapende gedeelte der bende voorwaarts. Eindelijk was bel Van Schallelaar dan gelukt, in het dorp door Ie dringen; eindelijk zou hij dan hel geluk hebben Maria te redden, en zich mei zijn geduehlen vijand Ie meten, ü! hoe meer dat oogenblik naderde, hoe meer alle bezorgheid voor den afloop van den strijd hem verliet, ja hij verheugde zich, dal de klok aan hel andere einde nog niet had opgehouden te luiden ; want Perrol was dus nog niet overwonnen.

Was hel gevechl aan de verschansingen opbel kerkhof, en mei het voetvolk hevig en moorddadig geweest, heigeen nu gebeurde, was niet minder verselirikkelijk en hartverscheurend. Zij, die van alle zijden door de oprukkende vleugels van hel llollandsche leger aangevallen, niel langer een schuilplaats in hunne huizen, in het begin van het dorp, konden vinden, waren gevlucht, om zich verderop te bergen. Tot nog toe had men alleen dorpelingen en krijgslieden, en allen gewapend en vol strijdlust gezien : maar nu wemelde de vluchtende hoop van viouwen en kinderen, en een liarlvcrscheurend gejammer ging er op, toen de rijzigers in vollen draf naderden. Onderlangs den dijk was de doorgang reeds overkropt met men-schen : vooral daar velen nog eenige goederen inedevoenlen, in de hoop die Ie redden ; en hel geloei van het vee, dat in de stallen stond, of zich op den dijk bevond, mengde zich met hel angstig geroep der menigte van oud en jong, die tevergeefs alle heiligen tol hijsland en om hulp aanriepen ; \\;ml de Stdiafl'elaars drongen steeds vooruil, en er was onder aan den dijk voor hen geen ruimle genoeg, om zich voor hel paardenvolk te hergen. Dc vrees en schrik hadden alle medelijden uitgedoofd, en men zag degenen, die onderlangs den dijk voor den vijand de vlucht namen, met woede en razernij de ongelukkigen terugjagen.


-ocr page 338-

28 OLTMANS, DE

die zich ouder hen zoclilen Ie mengen, ol' door hen heen Ie hreken, om zicli op de eene of andere werl ol' in een huis ol' een schuur Ie redden; waul zij werden daardoor in hunne eigen vluchl gehinderd; en aan de rechterzijde, waar geen huizen meer waren, vielen er gesladig in den waterplas, om nimmer weder op Ie slaan.

Zeker wierp Van SchaU'elaar wel een hlik van medelijden op deze slaciilollers des oorlogs; w aul daarom reed hij niel zoo hard, als hij wel gewenschl had ; hij hieuw niel op de menschen, die bevend voor zijn paard plaals maaklen ol gillend er yoor nedervielen, maar hield Moor dikwijls lenig. Ook zijne ruiters staken ol sloegen niet mei hunne speren, maar meer kon men niel verlangen van deze aan den oorlog gewone inanneu ; hunne mei ijzeren platen bedekte hengsten reden alles onder den voel, wal zich niet bezijden hunne rij kon redden, en hel akelig gegil van vrouwen, mannen en kinderen, welke vertrapt werden, werd als hel ware lot zwijgen gebracht door hel nederzetleu van de ijzeren hoeven der paarden. Hel gevecht aan den slagboom was uiels geweest bij hetgeen er nu voorviel; het was de oorlog van zijn verschrikkelijkste zijde te zien; de overmacht moest hier de weerlooze partij vernielen om zich zelve te redden en den vijand op Ie zoeken en aan Ie grijpen. Van Schulïelaar zeil' dacht er misschien over na ; want hij werd niet gewaar, dal een man zich in den doodsaugsl aan zijn zadel had vaslgeklemd, en zich zoo liet voortsleuren, hetgeen zijn knaap noodzaakte, met de punl der speer van zijn heer, die hij droeg, den ongelukkige er al Ie sloolen.

Maar weldra wies nog hel gevaar; hel w ies, zoowel vóór als achter deze menigte, die door de Schallelaars werden opgejaagd, en die nu eens biddende ol' schreeuwende, en augstii; hel hool'd omwendende, om Ie zien, hoe ver hel paardevolk nog achter hen was, dan weder mei somber slil-zwijgen, met den doodangst op hel gelaat, hunne laatste krachten aanwendden, om steeds vooruil Ie blijven. He twee toortsen, welke door de ruiters van de eerste rij gedragen werden, en die nu en dan een Iwijl'elachlig licht over den dijk wierpen, maar evenwel genoegzaam waren, om het paarde-volk Ie verhinderen in de eene ol' andere hinderlaag te vallen, waren weldra hel eenige lichl niel meer dal zich liet zien; van de tegenovergeslcide zijde van het dorp naderde ook een aantal krijgsvolk, dat met loorlslicht voorwaarts spoedde, en, niettegenstaande hel geschreeuw der menigte hoe langer hoe heviger begon te worden, hoorde men.

behalve hel Irompetgeschal der bisschoppelijke ruiters, den krijgsmarsch der Zwarte Bende, die geblazen werd.

«Herneemt de rijen, mannen! en gecl'l acht!quot; riep Van Schall'elaar, zoodra hij den naderenden vijand gewaar werd. Ofschoon te laai, door het bezwijken van de Hiersteeg, kwamen de Zwarte Huilers volgens hunne belofte aan, en hij zag hij hel schijnsel der fakkels, die zij bij zich hadden, den dicht inééngesloten hoop, die hem even als een donkere onweerswolk naderde.

Hel scheen, dal de nabijheid van hel gevecht, dat Ie verwachlen was, en welks gevolgen, hij een nadeelige uilkomsl, voor de bisschoppelijke ruiters niet le berekenen waren, de irompelters van beide zijden aanmoedigde om zich le laten hooren. De krijgsmuziek van Van Schall'elaar was opwekkend en krijgshaftig, en voorspelde als het ware de overwinning; die van Petrol daarentegen was ook wel krijgshaftig, maar somber en woest. Huiverend klonken de tonen der bazuinen, welke er bij waren, den vluchlenden hoop in de ooren; ook die muziek der Zwarte liendc voorspelde hunne zegepraal, maar levens de vernieling en den dood aan limine vijanden.

Hel verlangen om den vijand onder de oogen te zien, maakte, dat de mannen van wapenen spoediger wcnschlen vooruil le gaan, waarin hunne moedige paarden schenen le deelen; de krijgsmuziek scheen hen aan le vuren : zij lichtten lier den kop op, en snoven door hunne neusgaten, toen zij bemerkten, dal er paarden naderden.

Ter wederzijde van de rij was nu minder ruimte, en de spoed, waarmede hel krijgsvolk vooruitsnehle, benam den cenigen uitweg aan de vluchleiulen, en dengenen die zoo bard geloopen hadden, stond dus hetzelfde lot le wachleu als hun, die vroeger reeds onder den voel waren gereden. Toen deden velen, die geen mogelijkheid zagen om te ontkomen, geen verdere moeite, en wachtten, door het volk heen en weder gestuwd, in sombere bedaardheid, totdat de paarden hen bereikten. Anderen hielden stand, en zwaaiden hunne wapens, welke zij nog niel weggeworpen hadden, en vertoonden oogen-schijnlijk een moed en strijdlust, welken men ver-geels bij hen gezocht zou hebben, en die aan den slagboom wellicht hel dorp nog hadden kunnen redden. Doch de wanhoop maakte hen moedig; zij grepen de ketenen aan, waarmede de paarden bestuurd werden, en traehlten met hmme wapens aan den hals of de borst dier liere oorlogspaarden een plaals te vinden, welke niet door het ijzer


-ocr page 339-

F.I'M M:S.

«cdokl was, (if de mannen (c (reden, die er op gezeten waren. Hel gesehrecuw, dal /ij aanliieven, was woest en vreeswekkend, zoowel als linn bleek en wild gelaal. De Sehall'elaars ontdeden zich ccliler van deze aanvallers, door hunnen paarden de sporen Ie geven, en door hen mei de adiler-einden van hunne speren in hel aangezieiil ol'voor de horst te sloolen en de hersenpannen Ie verbrijzelen.

Doeli was hel vooruitgaan voor de hissehoppe-lijke ruiters moeilijk, nog veel meer was hel dil voor de Zwarle Kuilers; want de stroom der vluehlenden had eenmaal een beweging aangenomen naar de zijde, vanwaar zij kwamen, en dien konden zij zoo spoedig niet terugwerken, daar hij door het voortrukken der Schaireiaars telkens nieuwe kracht ontving. Elkeen zocht zich naar die zijde te redden; zij dachlen door de Zwarte Kende heen te ontsnappen, en waren hel meest bevreesd voor den vijand, die hen vervolgde. Maar zij kenden hel krijgsvolk niel, dat kwam om hen bij Ie staan, evenmin als de regelen der krijgskunde, welke elkeen, die overwinnen wil, zonder aanzien van personen of zaken, moet opvolgen. De Zwarte Kuiters waren geen knapen, die, om eenigen mensehen het leven Ie redden, hun eigen geluk in de waagschaal stelden ; zij wisten wal hun Ie vreezen stond, indien de lieden, die zich reeds lusschen hunne paarden ingewrongen hadden, door meerdere gevolgd werden, en de vijandelijke ruiters mei de laatsten in hunne open gelederen drongen; daarom gaven degenen, die vooraanreden, op last van hun aanvoerder, hunne speren aan hunne makkers van de Iweede rij over, en trokken hunne zwaarden, om de ongelukkigen naasl en vóór zich neder te houwen.

Nu ontstond er voor een oogenblik een terugwerkende beweging in den hoop, die weldra niel vóór- ol' acbleruil kon, maar nu mei geweld naar beide zijden Irachlle door Ie breken. Ken verschrikkelijk gewoel heerschle er in deze beperkte ruimte, terwijl degenen, die tussclien deze twee benden ruiters dreigden verpletterd te worden, mei woest geschreeuw op de menschen indrongen, die onder aan den dijk een schuilplaats gevonden hadden, ol'nog verderop zochten Ie onl\ luchten. Men zag gedurig vóór de Zwarle Kende hel nikkeren der zwaarden, die legen de zwarte harnassen uitkwamen, en de breede lemmers boven de hoofden draaien, en dan met snelheid nederdalen. De ruiter, die vooral'reed, scheen een welbehagen le vinden, om zijn grooten slrijdhengst, die over de zwart lakensehe boze met roede randen, geheel met ijzeren platen bedekt was, in den drom le laten sleigeren en aehleruilslaan ; de roode pluim wapperde, evenals een bloedige stroom, achter op zijn helm. De Zwarle Kuilers schenen klein en niel inoordzuchlig, als men hen hij hun aanvoerder vergeleek, die vermaak vond, om mei eiken houw van zijn zwaard iemand neder le slaan, hetzij jong of oud, of van welk geslacht ook. De hengst van Van Schall'elaar en de paarden zijner ruiters, en zelfs die van de Zwarle Kende, raakten mecsl altijd aan de vluchtenden ; maar zoo groot was de schrik voor den aanvoerder der Zwarte Kende, dal zij hem een vrij groole ruimte overlieten, om er zich in te bewegen, en men hoorde hel angstig geroep van: «Daar is Perrol!quot; dal alles overstemde. Maar vergeefsch was hunne voorzorg; hij was vertoornd, dal zijne ruiters niel spoedig genoeg vooruil konden snellen, en op den weerloozen hoop koelde hij zijn drift ; zelfs geen vrouw spaarde hij. Toen een moeder in doodsangst haar zuigeling boven haar hoofd ophief, om den aanvoerder te vermurwen, en opdat zijn strijd-paard het niet zou sloolen ol vertrappen, liet hij zijn zwaard zakken, doch alleen om hel opnieuw en nu hooger op le hellen; en toen de rauwe gil der omstanders zich met hel duivelsch gelach vereenigde, dat achter hel vizier klonk, zonk de ongelukkige moeder met een gekloofden schedel neder; het rampzalige wicht was een zwak schild geweest hoven hel hoofd zijner moeder.

Zoodra de elkaar opzoekende vijanden zoo nabij waren, dal zij elkander duidelijk onderscheiden konden, zocht Van Sehall'elaar's oog naar Perrol; vaster zette hij zich in den zadel, en riep, toen hij zijn vijand ontdekte; «(Jod ! ik dank U, hij is hel!quot; want hij zag de roode pluim en het blinkend zwaard, dal alles zonder mededoogen nedersloeg. Hij /ag l'errol, die als satan hoog boven hel volk uitstak, en aan hel hoofd van zijne zwarte duivels naderde. Tol nog toe had Van Schall'elaar zijn drift bedwongen; maar toen hij den ellendeling, die misschien zijn geluk voor eeuwig verwoest had, die hem in alles, wal hem heilig en dierbaar was, bloedig heleedigd en aangetast had, vóór zich zag, riep hij donderend, terwijl het volk, reehls en links van den dijk af, zocht door le breken, en de ruiters langzaam vorderden: «Plaats, kerels! hij mijnheer Si. Maarten en alle heiligen ! maakt plaats, ik moet er door.quot; Kn ook zijn zwaard schitterde dreigend boven de hoofden van de verschrikte menigte, die zich zooveel mogelijk Ier zijde wierp, om huiten


-ocr page 340-

OLTMANS, J)E SCHAAPHERDER.

ad

hel bereik va» hel wapen en hel paard Ie blijven.

Hij wierp zich in den nauwen doorgang, welke zich voor hem opende; levergeel's Irachlle zijn knaap hein dadelijk le volgen, en sliel mei hel achlereinde der speer in hel rond, om hel volk niléén te drijven, dal zich achler zijn meesier weder aanéenslool. Zoodra Van Schallelaar voor-uilreed, naderde ook van zijn kan! de aanvoerdei der Zwarle Huilers ; van beide zijden schenen zij, die hel bevel voerden verlangend, om, daar hun volk zoo iraair vorderde, alleen bel gevedil Ie beginnen. Van beide zijden was bel niel alleen een verlronwen op eigen krachlen, en de hoop op een gemakkelijker zegepraal op den van zijn hoofd beroofden vijand ; neen ! een heviger verlangen om elkander le vernielen was le lezen uil ile drift, waarmede zij hunne hengsten aanspoorden, en uil de slagen, die op degenen vielen, welke niel spoedig genoeg konden nilwijken. Van Schallelaar zoowel als zijn vijand, hadden den helm gesloten; hun schild hing om den hals, en zij hadden hunne lange slagzwaarden in de band, moedig snelde Moor vooruil, ofschoon hij zijn meester reeds lang gedragen had, en de roode boze, die op onderscheiden plaatsen bij hel gevecht legen bel voetvolk gescheurd was, misschien wel eene ol andere wonde verborg.

»Kom vooruil, ellendige maagdenroover! Nan Schallelaar koml om u Ie straflen en Maria te wreken,quot; donderde Van Schafl'eiaar hem te ge-moet. quot;Ü hief zijn zwaard op; maar zijn vijand hield een oogenblik zijn paard staande, en alleen een boonend gelach was het antwoord op deze uitdaging. Doch spoedig daarna scheen deze zijn ros hevig aan te sporen; want het sprong als een bliksemschicht vooruil, en van wederzijde overschreden de twee kampvechters den afstand, die nog lusschen hen was. De paarden stieten bijna met de ijzeren platen van de borsl tegen elkander, en de zwaarden, die reeds van tevoren met twee handen waren opgeheven, daalden mei kracht en snelheid neder, (ieen van beiden dacht er aan zich te dekken, maar alleen om zijn legen-parlij een vrceselijken slag loc le brengen. De deugdelijke lemmers klonken, de wapenrusli. gen gaven een dof geluid, en beide vechlers bleven onwrikbaar in den zadel; maar de helm van Van Schallelaar was gedeeltelijk van zijne versierselen en van den witten vederbos beroofd, en de roode vederbos wapperde nog altijd op het stalen hoofdhulsel van den Zwarten Ruiter. Weder werden de zware wapens mei snelheid opgelicht; doch een kuil in den dijk veroorzaakte, dal Moor niel tijdig genoeg aan den wil van zijn meester kon voldoen en niel vast stond; daarom bracht Van Scball'elaar de hand aan den kellingteugel; maar ook daardoor llikkerdc zijn zwaard niet dreigend in de luchl, toen dal van zijn verwoeden vijand reeds hoog was opgeheven. Hen spottend gelach drong door bet vizier van den zwarten helm, en loodlijnig daalde bet vreeselijk wapen neder; maar snel boog zich Van Schallelaar vóórover; zijn hand liet de teugels los, valle ijlings bet schild en bief hel op. De platen trilden en de aanvoerder der Scball'elaars werd als bel ware op den zadel nedergedrukt ; maar hel zwaard van zijn vijand gleed langs het schild af, dal nu even snel werd losgelaten, als het zwaard met beide handen weder werd gevat, dat nn niet te laat werd opgeheven ; want juist toen de aanvoerder der Zwarte Huilers ook den arm had uitgestrekt, riep Van Schallelaar: «Vangt dil op mei de Roode Hand !quot; Ditmaal stond Moor vast, en juist toen zijn vijand zijn zwaard dacbl te laten vallen, trof Van Schallelaar hem legen de armslukken van zijn linkerarm, en \Teeselijk klonk bel staal, toen hel langs het harnas en hel paard gleed, en hel zwaard van den Zwarlen Ruiter zonder kracht nederzonk. Hel paard met de zwarle boze sprong Ier zijde, en Van Schallelaar gaf Moor de sporen. Een woeste kreet was alles, wal de Zwarle Ruiter bel hooien, toen bij den slag ontving; ook bij deed zijn ros snel vooruitgaan, en alleen mei de rechterhand hief hij nu zijn zwaard op. Maar reeds was Van Schallelaar hem nabij; reeds eens had de eerste de kracht van zijns vijands arm ondervonden, en hij zag, dal deze zich mei alle macht op hem zon werpen; daarom richlle bij zich in den zadel op, en liet zijn zwaard snel nederdalen; doch de helm van den Zwarlen Huiler was stevig en rustle op de schouders, en zonder le buigen weerstond deze den slag. De helm van Van Schallelaar was evenwei ook stevig, en ofschoon bij zich bijna onmerkbaar boog, toen bel vijandelijke slaal hem Irof, richtte hij zijn edele gestalte snel weder op, en zijn zwaard van zijne linker over zijn hoold naar de rechterzijde brengende, riep bij: »Mcbl de Roode Hand op, maagdenroover ! ol sterf!quot; en gaf hierop zijn vijand een bevigen slag aan de linkerzijde van denhals, zoodal de Zwarle Ruiter op zijde viel.

Deze brulde van woede, terwijl hij zich met zijn linkerhand, waarin bij weinig kracht meer had, aan den zadel vasthield, mei zijn zwaard zijn


-ocr page 341-

KKMINKS.

31

hoofd dekte, en zijn evenwicht weder trachtte te hernemen. Dit was echter vruchteloos ; wiint nog eens daalde het zwaard des hruidegoms van Maria op hem neder; het wapen dat den slag moest alkceren, had geen kracht genoeg, en de ruiter mei de mode pluim viel uil den zadel aan de voelen van zijn vijand neder, lenviji een woeste kreet, die niets menschelijks had, zich opeenigen al'sland liet Itooreii.

Men gevoel van geluk, zooals in langen lijd Van Srliatlclaar's hart niet had doen kloppen, deed het nu weldadig aan; met het wrekende zwaard in de hand, zag hij miar zijn vijand om, dien hij had nedergeslagen, en die voor zijn oog in de duisternis verdwenen was. Wel stond het van zijn ruiter beroofde paard vóór hem ; maar IVrrol kon hij niel zien: de zwarte rusting verloor zich in de duisterheid, die de» dijk overdekte ; hij zag zelfs den rooden vederbos niet. Hij had dus dien groo-Icii, beruchteu ruiteraanvoeder van het paard geworpen, wiens machtigcn arm hij nog op zijn helm meende te voelen, (oen die hem bijna ver-pkltci'de: en hij schreel hel aan de wonde toe, vim welke de Stadhouder hem gesproken had, dal Perrol zich niet met zijn schild gedekt, en hel gevechl zoo kort geduurd had.

Zoodra de heide ruitertroepen buime aanvoerders liniKlgemecn hadden zien worden, waren zij langzamer vooruitgegaan, en eindelijk geheel slil blijven slaan. De vluchtelingen, die allen gevaar liepen, oi ii lusschen deze twee benden van naar elkanders bloed dorslende ijzeren gedaanlen verpletterd te worden, hadden van dil oogenblik gebruik gemaakt, om zich mei geweld een doortocht te banen door de menigte, welke zich onderlangs den dijk bevond. Het hoornvee en de paarden echter, welke zich onder den hoop bevonden hadden, bleven nu over met enkele ongelukkigen, die zich nog niel iiiidden kunnen hergen, en zooveel mogelijk aan de zijde van de kruin des Wakkerdijks opeenge-psikl, gedwongen aanschouwers waren vanbelge-vcchl lusschen den Zwarten en den bisscboppelijken luiteraanvoerder. Helaas ! zij wisten, dal, zoodra er één viel, het gevecht ol de vlucht van een der piirlijen zou aanvangen; zoodra er één viel, zouden die mannen, welke mei sombere bedaardheid het gevecht aanschouwden, handgemeen zoeken Ie worden. en hen zonder genade vertreden, om elkander onderling te vernielen.

De uitroep van vreugde Van Schaiïelaar werd gevolgd door een angstig gegil der vluchleude dorpelingen: hol was hel teeken van hun dood;

I

maar onstuimig riepen de ruiters van Van Schaffe-| lar, zoodra zij den man met de roode pluim zagen verdwijnen: quot;IVrrol is dood ! leve Van Schaiïelaar! de dood voor de Zwarte liende !quot; en hunne slem-men en de kbmk bimner wapens braken het oogenblik van slille af, dal er na de overwinning van Van Schaiïelaar geheersebt had. Ken woest en somber gemor en gemompel was hel eenige antwoord der Zwarte Huilers. Eerst hadden zij gedacht, dal de Hoode pluim zich weder hoog zou verbeiïen ; want de toortsen gaven een Hauw en Iwijfelaclitig licht; maar toen zich niemand meer in den zadel van bet paard vertoonde, dat alleen naar hen lerugkeerde, zagen zij, dal Van Schalie-laar gezegevierd had.

Te zwaar gewapend, om gemakkelijk op en af Ie zitten, zou het een dwaasheid voor Van Schaf-felaar geweest zijn, midden lusschen de Iwee benden af te stijgen, om zijn vijand den genadestool te geven; hij aarzelde. De klok aan bet andere einde van hel dorp luidde echter nog: Maria wachtte hem ; zijne ruilers brandden van strijdlust; daarom ontglipte een zucht aan zijne borst, toen hij ter zijde rijdende, met een donderende slem, die boven bet vreugdegeschreeuw zijner ruiters, het gevloek en gemor der mannen van de Zwarte Bende en hel geschreeuw der dorpelingen gehoord werd, uilriep : »De eerste rij, vel de speer! Vooruit!quot;

De getrouwe knaap was juist zijn meester genaderd, toen de wille vederbos van diens helm werd afgehouwen, en op een kleinen afstand volgde bij mei lonkelenden blik den loop van hel gevecht, en zag ol de knaap van Perrol ook achter zijn lieer stond ; maar bij werd hem niet gewaar, lievig schrikte hij, toen Moor niet tijdig genoeg aan den wil van zijn meester kon voldoen, en hij het oogenblik te gemoet zag, dat zijn brave heer zou worden lernedergeslageii; krampnchlig sloot zijn kleine hand zich om de speer, die bij droeg, en alleen het besef, dal Van Schaiïelaar de eerste zou zijn, om hem het hoofd Ie kloven, indien bij zich in dezen tweestrijd mengde, hield hem terug, aan zijn verlangen te voldoen, om den Zwarten Huiler de punt van de speer door het vizier in hel hoofd le jagen, waarin zoo menig verschrikkelijk voornemen smis rijp geworden. Maar toen Van Schaiïelaar in het eind zijn voordeel vervolgde, en het paard met de zwarte boze van zijn berijder beroofd was, verkeerde zijne vrees in vreugde, en zijn gejuich vermengde zich met dat der ruilers. Snel wierp bij een blik op Van Schaf-felaar en toen hij zag, dal deze geen voornemen


-ocr page 342-

3y OLTMANS, DR SCIIAAPHUKDER.

sclicen te. hebben den zadel Ie verluien, liet liij /.ieh viiu zijn paard glijden.

Z((0 groot was de dnisleinis langs den grond, en zoozeer hield alles, wat hein omringde. Van SehalVelaar bezig, dal hij den knaap niet gewaar werd, die langs zijn paard been, voorovergehukl langs den grond naar den aanvoerder der Zwarte Huilers rondtaslie. Kindelijk daebl hij hein gevonden te hebben ; bij zag iets zwarts, dat zich bewoog, en hij meende ook bloed Ie zien ; maar bel was de roode vederbos, en hij boorde verschrikkelijke verwenschingen, die met een dolle stem door de nauwe openingen van het vizier drongen. Zonder te aarzelen, en met een kracht, welke men van hem niet zou verwacht bobhen, omvatte hij den helm met beide handen, trok den aanvoerder, die zich reeds gedeeltelijk had opgericht, maar nog geheel verdoofd en slijf was van den slag en den val, achterover, en sleepte hem, niettegenstaande de zwaarte der wapenrusliiig, naar de zijde van den dijk. De aanvoerder stelde zich wel te weer. tegen dezen nieuwen aanvaller, maar slechts voor een oogenblik ; want de lielin was zóó los aan hel harnas bevestigd, dat bet halsstnk mei de geheele zwaarte van zijn eigen gewicht, en dal zijner wapenen hem onder legen de kin werd gedrukt, en hem zijn bewustzijn deed verliezen.

Toen liet zich de stem van Van SchalFelaar hooren, daarna hel veldgeschreeuw zijner ruiters en de lonen der Irompetlen, en ilemi luislerde De aanvoerder zelf scheen, toen de knaap hem losliet, dooi' de slem van zijn vijand en hel vroo-lijk geschal der trompetten, weder geheel bij Ie komen ; want bij richtte hel hoofd op, en wilde zich op zijn rechterzijde wentelen ; doch eensklaps sprong de knaap op hem loc, en wierp zich op hem, terwijl de grond onder de hoeven der paarden dreunde, en de voortgestuwde iiichi hem langs bel aangezicht woei. Maar de zwaarte van den kleinen knaap was niet voldoende, om den sterken ruiter in bedwang te houden ; een vree-selijke vloek klonk hem uil den helm, dien hij wilde openen, tegen ; de linkerarm van den Zwarten Kuiter dwaalde over zijn rug, en drukte hem bijna inéén, liet scheen, dal de gevallene zijn loesland nog niel hopeloos vond, of dal er iels was, waarmede bij zich aan den oever des doods nog vermaakte; want Henri meende, dat hij onder zich hoorde lachen. De geharnaste man bewoog zich hevig ; bij was evenals een ijzeren hooi, welke door de baren der zee been en weder werd bewogen, en vanwaar de knaap legen wil en dank elke beweging moest volgen. Toen hoorde Henri liet rammelen der kelen, waaraan de dolk van den Zwarlen Huiler hing, en elk oogenblik tijdverzuim kon hem noodlottig worden. IJlings bel hij de handen des helms los; met zijn linkerhand liehlte hij mei alle kracht het halsstuk op, dal zijn legenparlij zocht neder te drukken, door hel hoofd op Ie liehlen, en mei de rechter trok bij den langen opsteker, wiens deugdzaamheid Wouter hem had gewaarborgd. Daarna riep hij : «Perrol met de Roode Hand ! sterft, en denk aan Van Schalfelaar!quot; en hel lange tweesnijdig lemmer verdween onder bel harnas. Nog richtte zich de roode pluim op; een bovenmenschelijke kracht scheen den Zwarten Huiler Ie bezielen, hij trok zijne hecnen hoog op, en slrekle die toen snel weder uit, evenals iemand, die mei inspanning van alle kraeblen zwemt. De knaap evenwel zal vast op zijne prooi, die bij niel verlaten wilde, voordat haar alle leven begeven had; éénmaal moest Perrol voor goed boelen voor heigeen hij gedaan had; daarom riep hij nogmaals: «Sterf, Perrol! en denk aan Van Scbaflelaar! en nog eens sliet hij den opsteker onder bel halssluk. Een onverslaanbaar geluid klonk hem uil den helm legen; ditmaal was het goede staal en de forsche slooi, door de maliënkap heengedrongen, welke onder hel harnas den hals bedekte; de linkerband gleed langs den rug van den knaap af, en viel op den grond neder, alsof zij van lood geweest ware; hel hoofd zonk achterover, en draaide verschikke-lijk, terwijl de roode pluim door hel slijk heen en weder lladderde. Toen hel wapen voor de derde maal zijn noodlolligen plichl vervulde, was bel alsof een trillende beweging den Zwarte Huiler van bel hoofd tol de voelen scheen Ie bevangen, en daarna hoorde men niets meer dan hel geknars der onderscheiden stukken van hel harnas, dal uitgerekt werd. Het hoofd lag onbeweeglijk, en de roode vederbos bewoog zich niet meer: hij die de Zwarte Huilers had aangevoerd, was niet meer; hij was zonder berouw en zonder priester in zijn woeste leefwijs gestuit.

Zoodra de knaap de zekerheid had, dat de man, die vóór weinige oogenhlikken nog zoo vol kracht had Ie paard gezelen, en zonder mededoogen den een na den ander had nedergchouwen, werkelijk dood was, vatte hij diens rechterhand, rukte ze naar zich toe, en Iraehlle er den handschoen af Ie trekken, maar zonder vriiehl. liet gelukte hem wel den arm op Ie tillen ; doch de hand zat zóó


-ocr page 343-

Daarna riep liij: quot;IVrrol met cio Rootle Hand! sterft, en denk aan Van Schaflelaar!'' en liet lange tweosnijdig lommer verdween onder het harnas.

Bladz. 32, deel III,

-ocr page 344-
-ocr page 345-

EKMMiS.

vasl om hol liechl van den dolk geklemd, die door deze beweging eindelijk de selieede verliel, dat hel nmnogelijk was de reeds verslijlde vingers te openen, of den liandselioen van de hand al' Ie stroopeii. Toen sloeg hij de hand aan den helm, waar hel bloed onder iiitliep, zoodra hij haar bewoog; wanl ofsehoon hel geveehl reeds begonnen was, en hij zelfs gevaar liep verlrapt lo worden, wilde hij hel genoegen hehhen hel gelaal van IVrrol Ie zien, voordal hij hein verliel. Doeh plotseling werd bij bij de schouders gevat ; mei eene onwederstaan-bare kraeht rukte men hem van het zwarte harnas al, en wierp hem Ier zijde, en toen hij opsprong en met den hebloeden opsteker in de hand, vloekend naar dengene zag:, die hem had aangevallen, ontwaarde hij een wijl', welks gelaalstrekken hij niet kon onderscheiden, maar welks dreigend en wild gebrom hem deed lerugdeinzen. Hij hoog zich voorover naar den ruiter; maar het wijl'riep kwaadaardig: «IVrrol behoort mij!quot; en wierp zich lusschen den knaap en den verslagene. Ilenri stond gereed, zonder zich aan haar dreigend gemompel le sloren, te doen hetgeen hij voorhad, en biel zijn wapen op. Doch toen hoorde hij de stem van Van Schaiïclaar, die hem scheen le roepen ; en snel verliet hij den doode voor den le-vende, en het deed hem leed, dat hij nu reeds moest verlrekken; ofsebooii bij vermoedde, dal bel wijl'vergeei'scbe moeite zou doen, om Perrol in hel leven terug le roepen.

Zoodra Van ScbaHehiar hel hevel aan zijne ruiters gegeven had om vooruil te gaan, daalden de speren neder, totdat zij een borizonlale lijn vormden. «Voor St. Maarten en Van ScbaU'elaar !quot; schreeuwden zij, terwijl de Irompellen werden gestoken, en de paarden op ccne lijn m vollen ren vooruil-snelden ; alleen aan die zijde, waar Van Schaiïe-laar stond, bleef nog ccnige ruimte boven op de kruin van den dijk; hetgeen eenige weinige dorpelingen aan de zijde, en waarschijnlijk ook lleinlje, die daai'als een brave knaap den \ijaiid afinaakle, dien zijn meesier uil den zadel «eworpen had, redde van door de paarden verlrapl te worden. Die aan de linker/ijde van de rnilers waren, werden allen overreden op de plaats, waar zij stonden ; sommigen cellier vlucbtleii naar de Zwarte Mende en wachllen v(i(ir deze den dood af. liet scheen also! de Zwarte Huilers nog niet gelooven konden, dal zij hun annvoerder verloren hadden, alsof zij (lachten hem te zien lerugkeeren, en op zijne bevelen wachllen ; le meer daar Van Schall'elaar niet was afgestegen, om hem af te maken, en zij

J. F. ÜLTMAN8. Df Schaanhtrdfr, III.

den kleinen knaap niel gezien hadden ; wanl behalve het gemor en gevloek, dal zich onder ben had laten booren. was alles slil gebleven ; de Iroin-pctlen en biizuinen zwegen; alleen hadden zij hunne speren geveld, en waeblten somber af, wat er zon gebeuren ; hel was alsof zij mei hun aanvoerder hunne veerkracht verloren hadden.

Toen de ruiters van Van Schall'elaar vooruit-snelden en de lrom|)ellen klonken, begon het hoornvee, dat men vroeger den dijk bad opgedreven, in de hoop van hel le redden, angstig te loeien. Toen hel eehler de punten der speren voelde, rende bel, alsof hel bezeten was, met den kop lusschen de poolen ter zijde af, ine! de horens en de zware lichamen zich met geweld een weg banende door de menscben, die hel gevecht gadesloegen , ol' zich, zonder om le zien naar hel gevaar, dat ben daar dreigde, op de slagorde der Zwarte Mende slortende, welken weg de paarden, na eerst den kop opgestoken en angstig met de ooren geschud le liebben, reeds genomen hadden of nog insloegen. Hoe vast de ruiters van de Zwarte liende ook stonden, waren zij Jioch hunne speren bestand tegen dezen aanloop; |nnine slagorde wankelde, euvelen hielden niets dfm de halve houten hunner speren in de hand, terwijl de dieren, die bet andere einde inhei lijf hadden steken, of dood waren nedergevallen, dikwijls de paarden nog ver wondden niet hunne horens of zich ook van den dijk hadden afgestort, om daar le sterven, na alvorens mannen, vrouwen en kinderen le hebben gedood en verwond.

Maar hierbij bleef bel nog niel; want de weeke grond bewoog zich als een golvende zee onder de Sehall'elaai's, die nog eens hun veldgeschrecuw aanhieven, en toen op de Zwarte Hende inbraken; men hoorde bet hout kraken en bet ijzer klinken, en zelfs den meer dollen schok der paarden, die me! de horslen legen elkander stielen. Daarop keerden de rnilers van Van ScbaHelaar meest allen met gebroken speren langs den zoom des wegs terug:, terwijl zij vroolijk riepen: «Leve Van Schall'elaar! de dood voor de Zwarte liende !quot; Doeh de Zwarte Huilers hadden dapper gestaan, geene handbreedte waren zij teruggegaan ; een tweetal paarden renden zonder berijders heen en weder, de voorsten waren allen gedood of met hunne poolen neder-geworpen ; de gebeele eerste rij was vernietigd.

Toen riep Van Schall'elaar: «De tweede rij vel de speer! vooruit!quot; en de speren werden geveld ; maar alsof de Zwarte Huilers uil hunne werkeloosheid waren opgewekt door hunne nederlaag.


-ocr page 346-

OLTM/VNS, OB SCHAA1MIERDER.

even als een vuursteen, die vonken geeft, als men er tegen aanslaat, zoo liet zich ook daar een slem hoeren, die don aanval gebood ; de hazninen en trompetten bliezen met sombere lonen den aanval ; een geheele rij dier weibereden Zwarte Huilers snelde vooruil. »Perrol! IVrrol! Hoezee! de Zwarte Bende!quot; — «Voor Van Schall'elaar en St. Maarten !quot; schreeuwden de beide paiiijen, die zieh mei een raZ'i'rnij ü|» elkander wierpen, waarvan men zich bij geen denkeeld kan vormen. Ieder scheen te vreezen te laat Ie komen; hel scheen, dal de strijdliengsten zeiven vermaak vonden in het gevecht, en de grond beefde. Maar al dit geschreeuw en gebriesch der paarden ging verloren in den hevigen schok, toen deze Iwce zwaar gewapende en wel bereden rijen van ruiters tegen elkander slieten. Men hoorde hel kraken en splinteren van hel hout, den klank der harnassen en schilden, welke doorboord werden, de dolle slagen of het gerammel der harnassen en platen van de ruiters en paarden, die vielen, en een kreet van woede en moed, welke van velen de laatste was, en toen was hel gewoel en geschreeuw gedaan ; alles werd betrekkelijk stil. Kenige paarden schenen den schok ontkomen Ie zijn; ecu ruiler slechts keerde naar de Zwarte liende lenig, de andere bleven liggen met de ruilers van Van SchalVclaar, die minder gelukkig waren geweest dan hunne vijanden.

Terwijl Van Shalfelaar zijne mannen van \va penen met moed en snelheid aan zijne bevelen zag gehoorzamen, knoopte hij een willen doek aan een gedeelte van het helmsluk vast, dal door hel zwaard van zijn vijand nog gespaard was geworden; het diende om het verlies van den willen vederbos Ie verhelpen, en opdat vriend en vijand hem zouden kunnen herkennen. Toen de ruilers, die den tweeden aanval gedaan hadden, daar allen voor zijn oog door die van de Zwarte Mende waren nedergeworpen, en één van deze aan de algemeene vernieling onlsnaple, riep hij met drift: »Henri! hier, knaap! mijn speer!quot; Hij zag om zich heen, en vervolgde onstuimig, toen hij zijn knaap niet achter zich zag, terwijl Moor doorhem werd omgewend, »Henri ! Ilenri! mijn speer! in Gods naam! waar blijft gij?quot;

«Hier ben ik, lieer!quot; antwoordde de knaap, die hem snel naderde, en hem hel verlangde wapen in de hand gal ; »de vreemde aanvoerder, dien gij hebt nedergemalst, I) zal nu niel meer opstaan ; de lloode Hand begint al koud Ie worden, ik heb

Ncdervellcn, afmakcu.

mijn plichl gedaan.quot; Zoodra de knaap bemerkte, dal zijn heer hem riep, was hij, zooals wij welen, naar hem loegesneld ; hel paardje dat hij bereed, en dat voor elk ander onhandelbaar was, bad zich zoo aan zijn berijder en dagelijkschen verzorger gewend, dal hel hem evenals een hond gevolgd was, toen de knaap den verslagen ruiler ter zijde sleeple. Ilenri had dus geen lijd verloren met naar zijn paard om te zien, maar het hij den teugel genomen, en was teruggegaan naar de plaats, waar hij de speer van zijn lieer had laten vallen. Ook hierin was hij gelukkig geweest, hetgeen hem van de moeite bevrijd had, om er een van de ruiters Ie gaan halen, en hem in slaat gesteld had, aan hel verlangen van zijn heer te voldoen, die reeds gereed slond, zich bij zijn volk van een speer te voorzien.

Heeds werden de speren bij de Zwarte Bende geveld, en hel bevel lot den aanval liet zich hooren, toen Van Schallelaar, met de speer in de vuist, mei twee sprongen van Moor zich vóór zijne ruiters plaalsle. «Voor Si. Maarten ! volgt mij, mannen ! sloot de kerels terneder, die mijne ruilers behhen geveld ! Op ! op ! vooruit voor Sl. Maarten en Van Schallelaar!quot; riep hij, zijn schild vallende, en donderend herhaalden de Schall'elaars zijn veldge-schreeuw. De Zwarte Kuilers waren blijven staan, toen zij den bisschoppclijken aanvoerder midden op den dijk zagen ; zij begrepen, dat de uitslag der vorige aanvallen niel naar zijn genoegen was uitgevallen, en dal hij van voornemen was, zeil en met zijn geheele macht den aanval Ie doen ; daarom hoorde men ook daar roepen: «Op! op! vooruil IVrrol! leve de Zwarte Bende!quot; en de geheele troep stelde zich in beweging. Het was oen indrukmakend oogenblik, toen, terwijl de Irom-petlen en bazuinen klonken, deze twee bendon ruilers luid hun veldgoschreeuw herhalende, op elkander invlogen.

De grond bewoog zieh zoodaning, dal hot was alsof de dijk midden lussehen de twee vijandige benden zou vauéénscheuren of inzakken, en een wijd graf openen voor mensehen, paarden on wapenen. Hel ruwe en sombere geschreouw dor Zwarte Ruiters, die dicht aanééngesloten, onbeweeglijk in den zadel zalen, verschilde van het luide on moedige geschreeuw der bisschoppelijke ruilers, die wel geregeld naderden, maar door hunne houding meer drift en minder bloedgierige wraakzucht verrieden: zij hadden ook hun aanvoerder niel verloren. Van de ruiters, die reeds gevallen waren, vernam men niets; hun gekerm of geroep ging


-ocr page 347-

KEMNES.

3S

verloren in hol gehrieseli der paarden en het geschreeuw hunner makkers, die elkander op hunne lichamen de zege zouden helwislen.

(Jeen der Zwarte Huilers had zich huiten de eerste rij geplaatst ; geen hunner keurde zich zeker dapper genoeg of in staal, den aanvoerder Ie vervangen en Van Sciiall'claar het hoofd Ie hieden, die niet in de eerste rij zijner mannen streed, maar hen met gevelde spreer vooruilsneldc; ook had hij reeds een wijde opening iigt; de slagorde der Zwarte Huilers gehroken, in welke hij en zijn knaap verdwenen waren, vóórdat de twee henden op elkander slieten.

Tol nog toe hadden de loorlsen een weinig licht verspreid over hetgeen er geheurd was; doch juist nu het licht zoo hoog noodzakelijk werd, om elkander te herkennen, zagen de strijdenden zich hijna in een volmaakte duisternis gewikkeld : de toortsen waren legen hel zwaard verwisseld.

Vreeselijk was de scliok geweest, toen dc speren de ruiters uil den zadel lichtten of met paard en al hel onderste hoven wierpen, in de horsten der paarden afbraken, of met zulk een kracht trollen, dal zij door vizier of wapenrusting heendrongen : maar dil treilen, hoe noodlottig ook voor heide lienden, werd niet, zooals vroeger, gevolgd door een oogenhlik van rust en verademing, neen ! hel was het sein lot een veel heviger gevecht, waarvan hel slechts als voorspel diende. Nu eerst werden zij handgemeen; het gevecht hleef zich nu niet bij cenige weinigen hepalen, neen ! elk had nu hoop, en trachtte er deel aan te nemen ; de zwaarden verlieten dc scheeden, waarin zij reeds lang naar den zin van hen, die ze droegen, gerust hadden. Men dacht niel meer om dc slagorde Ie hewaren; de heide hoopen mengden zich door elkander, in de hoop hunne vijanden in te sluiten, en als bet ware in hun midden te verstikken, liet geschreeuw en gevloek, het snuiven der paarden en het gerammel der wapenen was vreeselijk. liet moordgeschreeuw en de kreten der hijzonderc krijgsbenden, zoowel als de dolle slagen op hem en harnas, verdoofden den klank der trompetten en bazuinen.

Een tijdlang duurde dil treilen, waarop hel het geroep van »Perrol!quot; »Sl. Maarten!quot; of »Vaii Sehall'elaar!quot; en «de Zwarte Hemic!quot; bijna alleen gelegenheid gaf, elkander le herkennen; want zelfs de witte veeren op de helmen der bisschoppelijke ruiters waren moeilijk le onderscheiden en geen der benden kon zich nog vleien de zege te zullen behalen ; want de Zwarte Bende was sterker dan de Schall'elaars; zelfs wisten deze, die steeds voor-uitdrongen, zonder Van Sciiall'claar of zijn knaap te zien, niet of de eerste nog leefde, of dat zij beiden reeds verslagen waren.

J

Op eens echter vielen er cenige lichtslralen op de helmen der strijdenden en op de wapens, die zich snel hoven hen in dc luchl verhieven, en even snel weder nederdaalden. Al sterker en sterker werd het licht, dat scheen tc naderen; in weerwil van het gewoel van den slrijd hoorde men een gerucht, dat naderbij scheen te komen, evenals dat van een aantal paarden in vollen ren ; zelfs was het alsof een blij gejuich in dc verte opging, en als uil écnen mond herhaalden de ruiters van Van Schalfclaar hun veldgesehreeuw. Zij herkenden, terwijl zij zich te weer stelden, of bunnen vijanden den doodsteek gaven, dc kruisboog- en handhusschulters Ie paard, die kwamen, om deel le nemen aan het Iretlen. Toen verdween dc onzekerheid van hel gevecht; men zag nu duidelijk de witte vederen, of zoo zij verloren waren, de glad geschuurde wapenruslin^en der Schall'elaars, welke bel licht terugkaatsten. Men zag insgelijks de zwarte wapenen der vreemde ruilers, die mei een woest gejuich hunne vijanden, die zich lus-sehen hen gewaagd hadden, nedersloegen, of zich met somberen ernst tegen een aantal bisschoppelijke ruilers, die hen omsingeld hadden, te weer stelden. Vele strijders hadden lol nog toe hel leven behouden, doordien de duisternis aan hunne vijanden belette bun bopeloozen loesland le bemerken : zoodra hel licht werd, was hel met ben gedaan.

Te midden echter van den slerkslen drom van Zwarte Huilers, zag men nog een wille pluim, die zich in alle richlingen bewoog; hel was de wille doek, dien Van Schaiïi laar aan zijn helm bevestigd had, en die daaraehler wapperde ; de aanvoerder leefde dus nog; maar van zijn knaap zag men niets. Was hij gevallen of niel ? dil was moeilijk te hepalen.

Ook het licht, dat zijn naderend \olk met zich voerde, dreigde Van Sehall'elaar noodlotlig le worden. «Perrol! Perrol! op! op! de Zwarte Hendel'1 riepen de ruilers, die nu onldekten, dal hel de aanvoerder met den nieligen knaap alleen was, die tot hier was doorgedrongen, en in bun midden hunne makkers had ternedergevcld, en zij wierpen zich op hem.

Men zag den aanvoerder hoog boven alle hoofden uilsteken, als hi j zich in den zadel oprichtle; zijn breed zwaard (likkerde dan hoog boven den helm, en daalde bliksemsnel neder, spleet helm en schouderstuk, of wierp door de kracht, waarmede


-ocr page 348-

OLTMAiNS, DK SCIIAAI'IIKHDKK.

had, ginjP

er

op,

slagboom ! hoezee oogenhlik wierp I nabijheid waren, zich door. Slecbl

liet zwaard viel, ruiter met paard en a! terneder; dan keerde liij zieli om, om op een andere plaats weder op zijne vijanden in te houwen. «Terug voor Van Sehallelaar !quot; riep hij, hel zwaard op-hellende, en weder slortle één der Zwaiie Hende neder; maar ofschoon zijne armen onvermoeid schenen, en de wille doek nog allijd in het midden der vijanden in den wind waaide, scheen hij onder dien algemeenen aanval der Zwarte Kuilers te moeten hezw ijken.

Maar ook velen der SchaHelaais hadden hem herkend, en hij, die de banier droeg, wierp zich met moed in den diehtsten hoop der vijanden, roepende: «Vooruit! volgt de hanier! op! Van Sehallelaar!quot; in dit oogenhlik hereiklen de toesnellende ruiters de plaats van het gcvechl en storllen zich mei moed Ie midden der sn ijdenden. Hij, die de hanier droeg, drong door de vijanden heen; maar juist toen hij zijn aanvoerder he-reikte, daalde hel veldteeken voorover, terwijl de ruiters van de Zwarte Hende juichlen. De spoed, waarmede hij zich vooruil begeven had, en de last van bel dragen der banier, hadden hem niet toegelaten zijn eigen leven te verdedigen ; maar de mannen van wapenen waren hunne hanier gevolgd, en met een luid gejuich verhiel deze zich weder waardig in de hoogte ; nog eer de slervende hand haar loslicl, had een der ruiters haar weder aangeval. De vooruilbrenging van hel veldteeken en de komst der versehe ruiters deden bel gevecht terstond ten nadecle der Zwarle Ruiters verkeeren. (leen hunner was er misschien, die nog aan de overwinning dacht, en evenwel streden zij verwoeder dau ooit; zij wislcn dal zij sterven inoesten, tenzij hel hun gelakle Ie ontkomen ; en echter bleven zij. Men zag die Zwarte Kuilers, evenals sombere naehlspoken, vol moed en gillende van moordlusl, op de Schallclaars inbreken, met hel voornemen om zich op ccn pmii Ie vereenigen. Werden hunne zwaarden in hunne hand verbroken, ol' sprongen zij aan stukken op de wapenruslingen hunner vijanden, dan moeslen zij, mei den opsteker in de vuist, een nieuw wapen trachten le veroveren oi met hunne handen aan de vuislen van de SchaU'elaars ontwringen; de meesten echter der Zwarle Kuilers streden, toen /ij hunne zwaarden verloren hadden, met de bijlen, welke velen aan hunne zadelknoppen hadden hangen. I)e schillerende bladen der gepolijste beer-hijlen zwierden dreigend in de luclil; ruwe kreten en vloeken drongen dooi'de openingen der helmen; soms zag men door de vizieren twee oogen, die

de paarden w ierp; zwaarden en bijlen sebomlen en braken het harnas van Van Sehallelaar, en lleinlje ving een slag op, welke wel zijn schild niel doorboorde, maar hem met zijn paard neder wierp. Doch Vau Sehallelaar herbaalde zelf zijn veldgeschreeuw, en de Zwarle Kuilers waren uil-ééngedreven ; de witte doek bewoog zich nu midden in den kleinen hoop, van welken Van Sehallelaar de kern uilmaakte ; maar evenals het kruil in een hom, zoo diende zijn tegenwoordigheid alleen om het zwarte ijzeren omkleedsel uiléén te doen springen en le vernielen.

Een der Zwarle Kuilers, dezelfde die aan den slagboom de lijding bad gebracht, dal zij de versperring weder zouden komen hernemen, en die met koelbloedigheid lol nog toe gestreden bad, scheen van voornemen, zich met Van Sehallelaar le meten ; want hij wendde zich lol hem mei opgeheven zwaard. Hij riep hem vloekende loc, en Van Sehallelaar meende de slem van den ruiter le herkennen, die hem op den dijk bij Zoesl had slaande gehouden. Van Sehallelaar keerde den slag af; maar voordal hij zelf het zwaard oplicht le, deed de Zwarle Kuiler zijn paard achleruilgamt, en riep : «Makkers! volgt mij ! voort naar den

vurig llikkerden : achter hen woeien de zwarle, met bont gevoerde rokken; er was iets verschrikkelijks en bovenualuurlijks in de laalste wapenfeiten van deze mannen der Zwarle Kende.

lüiulelijk hadden zij zich verecnigd : van lijd lol lijd viel er wel een neder; maar nimmer, zonderdat ook een of meer der wille vederbossen verdwenen. Toen drukte Van Sehallelaar Moor de sporen in de zijden ; er moest, bet kostte, wat bet wilde, een einde komen aan bet gevecht. Hij, edelman en ruileraanvoerder, moest dat zwarle bolwerk uiléén doen springen, en zonder schroom slorlte hij zich onder hel hereik der bijlen ; zijn goed zwaard en de rusling van den meesler uil dr 1 'iTf/iildc /Irhn moeslen hem bewaren. Mei schild en zwaard gewapend, heschernule de knaap, wien hel zweel en bloed langs hel aangezicbl droppelde, zijn heer. achter wien bij zich sleeds bevonden had, zonder immer op iels anders le letten dan op de verdediging van zijn meesler.

Een woest geschreeuw, dat niels menschelijks

de Zwarte Bende !quot; Op hetzelfde ij zich met degenen, die in zijne op zijne vijanden, en sloeg er i vijf zijner makkers waren zoo

gelukkig, zich met hem uit hel gedrang le redden ;

toen Moor zich snuivende lusschen

-ocr page 349-

ki;mm:s.

37

en zij wiireii nauwelijks huilen hel bereik (Ier wapens liniiner vijanden, loen de laalsle man der Zwarte Hende, die reeds een lijdlang bioolshoolds voehl, daar /iju helm gehroken en argevailen was, mei geklooide hersenpan lernederzonk. Alleen de Irompellers van Van Schallelaar hadden gedurende hel laalsle van hel gevechl de Irompel gesloken, die der Zwarlc hende hadden hunne speelluigen weggeworpen, loen zij zagen dal er aan geen li'ioml'ge-sehal, maaralleen aan slerven Ie denken was, en zich dapper in hel geveehl gemengd. Zij rusllen onder den hoop van paarden en ruiters, die dood of stervend onder elkander lagen, en de kruin van den dijk hijna onhegaanhaar maakten ; en evenwel, loen de Ruiters met Van Schaiïelaar vooruilgingen, en de duisternis dil moordtooneel weder met zijn sluier hedekte, toen hoorden zij, die toeschouwers van dil treilen geweest waren, nog nu en dan, hoewel Hauw, hel veldgeschreenw der Sehall'eliiars ol'der Zwarte Rende, liet geritsel der wapenrustingen, liet gesteun van menschen en paarden, en nu en dan het roepen om hulp, nimmer hel smeeken om genade. Moordkreten en ijselijke verwonschingen iiingen vergezeld van mei verwoediieid loegehrachle slagen of stooten, en men zag nu en dan eenige zwarte gedaanten boven de verslagenen elkander naderen en dan weder inéénzakken, aisol' zij door een looverslag verdwenen. De haren der aansehou-wers rezen te herge. en hun angstgeselireeuwl liet zich weder liooren ; sedert Perrol was geveld en zijne ruiters verslagen waren, kon hel vluchten naar den slagboom, die nog verdedigd werd, hun niel meer baten. Mannen, vrouwen en kinderen lagen geknield terneder en baden ; zij riepen den hijstand liunner beschermheiligen in, ol' sloegen zich op do borst, en rukten zich de haren uil het hool'd ; alle hoop op behoud van liunne heziltingen, ja zelfs van hun leven, had hen liegeven.

Zoodra de zege zich voor de bisschoppelijke ruiters verklaard had, gebood hun aanvoerder hun, vooruil Ie gaan en hem Ie volgen, en hij gaf zelf hel voorbeeld. Men hoorde in de verte hel lossen der bussen en roeren, en de klok werd nog altijd geluid ; helaas ! er waren ook reeds lijken genoeg in Kinnes ; doch hel was niet voor hen, dal men luidde, maar om te laten booren, dal het dorp nog verdedigd werd. Tevergeefs was hel echter, dal men de hoop voedde de Iweede klok ook weder te booren trekken, heigeen hel leeken zon geweest zijn, dat de Zwarte rijzige Ruiters de slag-hoomen weder liernomen hadden : want zij hadden de Scball'elaars onlmoel, die zeiven reeds naderden, na hen verslagen Ie hehhen, en Itogardo en vijf zijner makkers vluchtende voor zich uil joegen.

Met lossen teugel ging hel vooruil, terwijl de loerisen geheel vurige strepen achler zich lieten ; liet was alsof hel een wedloop ware, wie hel eerst den slagboom zou hereiken. Tevergeefs echter moedigde N an Schallclaar Moor aan, door hem loc Ie spreken, om meer spoed te maken; vruchteloos spaarden zijne mannen spoor noch slagen, dc Zwarte Ruiters verloren niets van de kleine ruimte, die er reeds van hel begin af Insschen hen en hunne vervolgers geweest was.

\ au Schallclaar had reeds vermoed, dal hel geen bloobartiglieid geweest was, welke hen de w ijk had doen nemen, daar al hunne makkers zich lol hel uilersle verweerd hadden; hetgeen nu zou gebeuren, zou hein bewijzen, dal bij zich niet bedrogen had. Reeds sedert eenigen lijd zag hij, vóór zich uil, den gloed van eenige huizen, welke brandden, en die men waarschijnlijk had aangestoken om alles Ie kunnen overzien ; hij hoorde nu ook weldra, behalve hel lossen dei' vuurwapenen en het hevig knallen der bussen, hel gewoel van den strijd. Doch zoodra hij Insschendoor de Zwarte Huilers, die vóór hem waren, dc menschen kon zien, welke hij de versperring door elkander liepen, en donker afstaken tegen de vlam en hel licht, dal meer vooruit was, verminderde bet geweld van hel geschul; hetgeen daarentegen bet geschreeuw vermeerderde of meer deed uitkomen. Toen zag hij, hoe de. voorste der vluchtende ruiters zijn paard in geslreklen galop voormldreel en riep: »Sta ! sla! op! op! de Zwarte Rende! daar is de vijand! en hoe op dat geroep de beweging aan den slagboom vermeerderde.

Op bet oogenblik dat Van Schallclaar naderde, werd hel kerkhof zoo hevig bestookt, dat de bussen en windashogen niet meer bediend kon worden, en den ridder Pelil Salazar liet den aanval op den laatsten slagboom doen, welke vol moed door de ruiters der Zwarte Rende, die te voet dienst deden, verdedigd werd. Weinigen uitgezonderd, waren zij allen in het dorp, terwijl van de mannen van wapenen velen in Amersfoort waren achlergehleven.

Voordat Salazar langs hel kerkhof .......aderen,

bad hij eenige der veroverde bussen laten gereedmaken, en een wijde opening bezijden den slagboom aan zijn linkerhand in het paalwerk geschoten. Door deze opening in de slormpalen trachtlcn nu de voetknechten onder het geroep van ; «Salazar


I

-ocr page 350-

38 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

val aan!quot; naar hiniion Ie dringen; maar nog geen hunner was dit gelukt; de mannen van de Zwarte Hende stonden als muren. Men zag den ridder zeiven, die op een groot wil paard gezeten, zijne lieden naaide stormpalen deed oprukken ; men hoorde hel geschreeuw en hel geveehl hij hel kerkhol', dat door de Duitselie voetknechlen heladdei'd werd. De Stadhouder zeil', die langs de Meenesleeg was opgerukt, hevond zich hier, en liet door zijn lijl-wachl een bus vooruitsleepen, om de deur van hel kerkhol onder den voet te schieten. 'lij was vol drill van liet paard gestapt, en richtte met eigen hand hei stuk geschut, heigeen de heeren, die hij hem waren, hem tevergeefs gesmeekt hadden niet Ie doen: want hij riep: «Hij de nagedachtenis van den vromen ridder Jacques van Lalain ! heeren ! ik zal de bus richten, al moest ik sterven, zooals mijn dappere neef!quot;

De Zijd-wind, die even onhegaanhaar was als de lüersleeg, hield liet ook nog uil, ofschoon de Waterlanders spoedig genoeg en met dapperheid op de versperring waren aangevallen, hetzij de Zwarte Ruiters heter weerstand boden dan de mannen aan de Riersteeg, hetzij hel kerkhof aldaar veel voordeeliger lag dan liet andere, waardoor de versperringen veel moeilijker in Ie nemen waren ; want al de werken aan deze zijde van het dorp waren sterker dan die aan het andere einde van Eenines. Hel lossen der roeren, het gelui der klok, de bijzondere veldkreten, hel geblaas der Irompellers, bel slaan van den storm-marsch, zoowel als bel scherp geluid der Duilsche lluitspelers, gaf een groote levendigheid aan het gevecht; dal door bel schijnsel der vlammen verlicht werd.

Zoodra de vluchtende Zwarte Huilers gewaar werden, dal men hen verslaan bad, en men zich ter verdediging gereed maakte, dwongen zij, als bel ware door een gelijklijdig voornemen bezield, bnnne reeds vermoeide paarden slil le houden, en zich naar den vervolgenden vijand le keeren. Zij wilden niel, vluchtende op hunne eigen makkers geworpen worden, en liever hunne laatste krachten besleden om Van Scbartelaar en zijne ruiters, al ware hel maar één oogenhlik in hunne vaart le sluilen. «Perrol! Pcrrol 1 boezee de Zwarte Bende!quot; riepen zij somber, terwijl zij zich als bezetenen op liumie vervolgers wierpen.

De bisschoppelijke ruiters namen de moeite niet bun geroep le heantwoorden; ook zag men bijna niet, dal deze aanval eenig oponthoud in hun rit teweegbracht; men zag de zwaarden nikkeren, en de slagen vielen luid klinkende neder. Rogardo viel, toen VanSchall'elaar hem trof, zonder dat zijn zwaard den aanvoerder raakte, en ook deze ruiters der Zwarte Hende verdwenen met een tweetal humier vijanden, onder de, evenals een bruisende bergstroom, vooruilslortende Lende.

De voorzorg, welke zij genomen hadden, om hunne makkers le waarschuwen, vóórdat zij hun laatsten strijd streden, bad deze in slaat gesteld, zich Ier verdediging gereed te maken ; zij wachtten moedig den vijand af, ofschoon zij niets anders dan den dood vooruitzagen. Dal al de rijzige ruiters verslagen waren, dal geen dezer mannen, die in zoo menig gevecht mei zooveel roem gestreden hadden, bel zwaard meer voerde, bad hen wel verbaasd, maar niet ternedergeslagen ; ja zells de hopeloosheid van hun toestand verdubbelde hunne stoutheid en bun dorst naar wraak.

Ken eindweegs van den slagboom, en liisschen de buizen, die bier weder aan beide zijden stonden, hadden de Zwarle Ruiters post gevat ; een dichte muur van pieken slak ver builen het eerste gelid uil; de piekeniers stonden drie mannen hoog, en achter ben de kolfroerscbullers, terwijl, bezijden den dijk. de overige ruilerkneehlen met de vuurwapens en met de voetbogen de vleugels uilmaaklen. Er heerscble een oogenblik van rust, toen Van Schaffelaar zijne ruilers hunne rijen liet hernemen, terwijl op de plaats, waar de laatste mannen van wapenen der Zwarle Hende gevallen waren, zich iemand oprieblte, die de zwarte wapenrusling legen een blanke verwisselde, den helm met de wille pluim op bel hoofd drukte, een paard opving en zich verwijderde. Men boorde toen nog het geroep van het volk van Salazar, dat nog tevergeefs den aanval deed ; meer achterwaarts boorde men nu ook het geschreeuw van mMonligny val aan! (Iroisillis en Montigny!quot; Hel was de Stadhouder, die zelf aan het hoofd van zijne bevelhebbers en zijn lijfwacht, op bel kerkhof trachtte te dringen, waarvan bij de deur had neder-geschoten, terwijl de Duitschers met luid gejuich langs de ladders en over de muren klommen, welke met hel bloed hunner landslieden geverfd waren, die den dood der dapperen waren gestorven.

Van Scball'elaar zag met verwondering en blijdschap Henri, die hem nu naderde, en hem een speer aanbood. Ue brave knaap leefde nog, en was de ruiters gevolgd ; zijn schild en zwaard bad hij verloren, en zijn beer, die verheugd was hem le zien, gunde zich den lijd, toen bij zag in welken


-ocr page 351-

o9

loesliind hij \vii.s, om hetn mei nadruk te gelastpn Ier zijde to gaan, on hein niet Ie volgen, waaraan Henri sehoorvoelende gehoorzaamde. Wederom ondervond de ruileraanvocrder, hoe noodlottig de gewoonte was, om de speren weg te werpen, als men handgemeen wordt ; slechts weinigen traden vooruit, die er vim voorzien waren. Toen riep hij: «Zit vast, mannen ! vooruil ! volgt mij ! voor 'St, ■Maarten en Van Schallelaar 1quot; en terwijl de trompetten den aanval hliezen, en een gedeelte der ruiters van den dijk al'reden, om de vleugels te verdrijven, stortte zich de overige macht met een donderend geschreeuw op de ruiterknechleii van de ZwarteHende.

De pijlen vlogen, de kolfroeren werden losgebrand, en met het aanheflen van hun veldgesehreeuw wachtten de Zwarte huilers den aanval af; zij stonden pal en weken niel, toen de vijand op hen kwamen aanrennen met een snelheid, welke alles dreigde omver Ie werpen. Evenals tegen een muur, slieten de ruiters terug tegen de gevelde pieken ; de mannen der Zwarte Mende, die hezweken waren, werden terstond door andere vervangen ; vóór hunne slagorde lagen de ruiters en paarden, die gevallen waren, en welke laatste in alle richtingen om zich heen sloegen. «Hoezee de Zwarte Mende !quot; riepen de verdedigers van het dorp ; maar Van Schalielaar riep luid, terwijl hij hel achlercinde van zijn gehroken speer naar zijne vijanden wierp en het zwaard trok: «Vooruit voor Sl. Maarten!quot; en gaf Moor de sporen.

Het scheen alsof de Zwarte Muiters van geen zwichten wilden weten, zelfs toen de klok eindelijk lot zwijgen gedoemd scheen. Met de mode hoze geheel aan Harden gescheurd, steigerde Moor midden onder de ruiterknechten; hij was er met zooveel kracht op ingesprongen, dat zij achleruil-geworpen en hunne pieken verbroken waren tegen de horstplaten van den zwaar gewapenden en grooten hengst, die waardig was heer Jan van Schalfelaar te dragen. De vreeselijke slagen, die deze rondom zich als het ware deed regenen, maakten hel onmogelijk de slagorde te herstellen; geen zijner mannen van wapenen wilde achler-hiijvcu ; de banier volgde den aanvoerder. Toen kon het voetvolk aan de zegevierende rijzige ruiters geen wederstand meer bieden ; en terwijl de rechtervleugel der Zwarte Mende de wijk nam naar den Zijd-wind en de linker- naar hunne makkers, die de slormpalen bleven verdedigen, werden degenen, die op de kruin van den dijk geslaan hadden ouder den voel gereden of naar den slagboom teruggedreven.

Hier boden zij voor het laatst een hardnekkigen wederstand, of liever zij zoclilen hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen ; want de Schafl'elaars volgden hen met hel zwaard in den rug. De rijzige ruiters w ierpen zich, hun veldgesehreeuw luid herhalende, met zooveel krachl op hunne vijanden, dat zij hen als 'l w are door de zwaarte hunner wapenen en die hunner hen^slen, legen den slagboom verpletlcr-den, die onder deze drukking kraakte en boog. Onder de zwarte helmen uil, wierpen de mannen van Perrol woeste eu woedende blikken op hunne bestokers, die met hunne zwaarden vreesclijk maaiden en beukten op den dichten hoop, welke zoo gedrongen stond, dal er nu aan geen wederstand meer te denken was. De paarden beklommen vreesachtig den berg van menschen, welke op den dijk lag, en vertrapten dooden en stervenden met hunne hoeven. De Zwarte Muiters werden weldra allen terneder-gematst of gestoken, uitgezonderd degenen, die legen den slagboom stonden, en die reeds dood waren, of hun bewuslzijn verloren hadden, toen men ben bereikte; zij waren geslikl, of, in weerwil van hunne borstharnassen, verpletterd tegen de balken, en zij vielen van zeiven omver, toen zij, die hen slaande hielden, werden nederge-stoolen.

Terstond liet Van Schallelaar den slagboom openen, hetgeen, behalve door de ketenen en sluil-balken, nog moeilijker werd gemaakt door zijne dappere verdedigers, die, ofschoon dood, als 'l ware zich met hunne lichamen er nog tegen trachtten Ie verzetten. Hel volk van Salazar drong op dit oogenhlik ook door de slormpalen ; een gedeelte hunner vervolgde de mannen, die zich nu zoolang legen hen verzet hadden, en zich nu in de huizen wierpen, terwijl de overigen in hel dorp drongen, en hij de Kcmnesser Vaarl post vallen, langs welke de landlieden het dorp Irachtlen te ontvluchten. Toeu de slagboom gedeeltelijk open was, reed Van Schallelaar naar buiten, en riep: «Goedeimachl, Heer, ridder! ik dank God, dat gij nog leeft. Mij mijnheer Sl. Maarten! indien ik had kunnen denken, dat de Zwarte Mende hier stond, dan zou ik verzocht hebben, aan deze zijde van het dorp den aanval te doen.quot;

«Bij (ïod en mijn zwaard, Heer!quot; hernam Salazar verheugd, die op hem toerecd, en hem de hand gaf, «ik hen blijde u te zien; hel is waar, bet was hier moeilijk, vooral door die verdoemde Zwarte Muiters ; maar wij zijn lot hiertoe gekomen, en zouden, zoo ik vertrouw, verder gekomen zijn. Doch heht gij Perrol ook gezien?quot;


-ocr page 352-

40 ÜLTMANS, DE SCHAAPHEUDER.

»Perrol?quot; Iici'iuun Van Schafl'olaai', «die is dood, Messirc! Iiij kwam aan hol hoofd der rijzige mi-tors om don slaghoom aan iiol andore oindo lo herneinon; inijniicor Sl. .Maarion hoofl hol anders gewild ; ik hoi) iiom mol eigen hand van hol paard gehouwen.quot;

»lk weiisoh u geluk,quot; zoide Salazar, »hij was altijd noodlottig voor dongene, wien hij vijandig was. Op mijno oor! nooit hol» ik mot hom op een vriondsohappelijkon voel gelooid : maar do waarheid moet gezegd zijn : hij was oen dor stoutste mannen van wapenen, die ooit oen hondo in het veld hehhon gevoerd.quot;

»En zijn luitenant, hoht gij dien ook gezien, lieer ridder*'quot; vroeg van Sehallelaar eenigszins ongeduldig.

»lk verzeker hol u,quot; hernam Salazar, »de En-golsehman hoofl zijn plicht gedaan ; hij heoll do slaghoomen, die wij genomen hehhon, dapper verdedigd, on zich loon, zoo ik donk, naar hol kerkhof hegovcn ; wanl de wederstand is er vorsehrikkelijk geweest. Maar daar komt do Stadhouder aan, die inissehien moor van hom weten zal.quot;

Joost van Lalaiu naderde nu mol de hoeren, die mol hem op hel kerkhof waren gedrongen; een groote vederhos van wille en hlauwe vodoren versierde zijn helm; do witte zijden wapenrok, dien hij over zijn harnas droeg, en die mot de wapens van Lalaiu en Montignv prijkte, welke met goud, zilver en levendige kleuren gehorduurd waren, was zwart door den damp van hot huskruil, en op do hozo van zijn hruinon strijdhengst zag men in vakkon dezelfde wapens afgoheold. Hij he-anlwoordde mot zijn hand den groet der heide hovolhehhers, en riep: »ik hen vorhiijd u te zien, mijne Hoeren ! dal is oene werkzame nacht geweest, hij mijnheer St. George !quot;

»En ik wenseh u geluk, edele Heer ! mol do overwinning, welke hel le^er hevochlen heeft,quot; zoide Van Sehallelaar.

«Do weg is vrij!quot; riep Salazar laehonde ; »do hoor Van Sehallelaar heelt do goedheid gehad, den laatsten slaghoom voor ons te openen,quot; en hij wees naar hel dorp.

quot;Wij zijn dus voel aan hom verplicht,quot; zoide do Stadhouder, terwijl hij zich naai' de zijde van den hisschoppelijkon ruiloraanvoordor hoog, en hij zag mot opmerkzaamheid naar de gesehourdo hozo van hel paard, hel op vole plaatsen gesehonden en gohrokon harnas, den van zijne pluim heroof-den helm en naar hel vizier, hetwelk er in stukken hij hing.

»De ridder Salazar verzweeg, dat zijn volk roods den voel in hel dorp had, toen mijne ruiters de versperring openden,quot; zoide Van Sehallelaar,waarna hij vervolgde: »lk had gezegd, dal gij mij mol mijne ruiters aan don slaghoom zoudt vinden,edele Hoer! mijnheer St. Maarten heelt mij toogoslaan, mijn woord na te komen, en de goede (iod heeft gewild, dat gij mij lovend zoudt vinden.quot;

»En waarvoor ik Hom dankbaar hen,quot; hernam de Stadhouder; «maar zelfs al had ik u hier niet gevonden, zou ik n evenwel roods voor oen man van uw woord gehouden hehhon. Maar zeg mij eens hoht gij Messsiro l'errol ook ontmoet f'

»lk heh dal geluk gehad,quot; antwoordde Van Sehallelaar; «IVrrol ligt verslagen; de kerfstok zijner misdaden was vol; do Hoer zij hom go-nadig; want weinigen zullen hidden voor zijne ziel.quot;

»lk zie, dunkt inij, de sporen van zijn zwaard op uw harnas, lieer Van Sehallelaar!quot; zoide do Stadhouder; »hot is oen groole eer voor u, dien krijgsman te hehhon overwonnen. Maar zeg mij nu nog, of gij ook hot geluk gehad hoht uwe hruid lo vinden; haar te verlossen was hedenmorgen immers uwe vurigste begeerte ?quot;

«Indien ik alleen met mijne hondo was aangevallen en hel dorp had kunnen overrompelen, dan zou ik nu al welen, wal ik te vreezen of te hopen had,quot; antwoordde Van Schallolaar snol; «maar zoodra mij werd hericht, edele Hoor ! dal gij Ion laatste aan hel algemeen verlangen toegegeven en tot den aanval heslolou hadt, behoorden ik en mijne mannen tol hel leger en ik beval mijn hruid in de maehtige hoede van (iod. Wal men ook durft te kennen geven,quot; vervolgde hij met drilt, »hel zal in dozen naohl blijken, dal Jan Van Schallolaar niet voor zijn eigen, maar alleen voor het algemeen welzijn hot zwaard getrokken hooft! Ja! het zal hlijken, dal mijne ruiters zonder vrees den dood zijn Ie gemotl gesneld, en himne wapenrustingen vernield of hevlekt zijn, omdat zij den weg gebaand hebben, ook voor hen, die in don krijgsraad, uit voorzichtigheid zeker, mijne bedoelingen hooft miskend, en nu ook uil voorzichtigheid zijn wapenrusting voor eiken slag of sloot bewaard heeft.quot;

Dil zeggende, zag hij naar do zijde, waar de maarschalk van Antwerpen stond, grimlachte en eindigde mol waardigheid, terwijl hij den Stadhouder mot zijn zwaard groette : «Zoolang er nog gevochlen wordt, edele Hoer ! zal ik als edelman en aanvoerder mijn plicht doen: Jan Van Schallolaar en zijne ruiters wachten uwe bevelen.quot;


-ocr page 353-

41

De ridder Potil Salazar, zoowel als lt;le meeste heeren, gaven elkander oiulerling hutine levroden-heid te kennen over hetgeen Van ScliaHclaar gezegd had, en wierpen, half lachende, een zijde-lingschen hlik op den golvenden willen vederhos, die op den helm van den maarschalk van Antwerpen prijkte, en op zijn wapenrok van hchle kleur, die zelfs niet eens den damp van hel linskruil scheen doorgestaan te hehhen. Zelfs de Stadhouder schcen zeer goed hel gewiehl der woordyi van den hi-aven krijgsman Ie gevoelen, die, zonder om zijn eigen harleleed Ie denken, zijne hevelen vroeg: daarom riep hij met vuur, toen hij hel gemompel van goedkeuring zijner aanvoerders hoorde ;

«Zoo waar als ik het wapen van mijne voorouders wensch te hehouden voor elke smet, zoo waar wil ik ook altijd en overal erkennen, dal i.'ij in dezen nacht meer gedaan hehl dan één onzer, en meer da i men van den hraafslcn edelman en ridder kon verwachten. Neen, hij mijnheer S|, George! gij en uwe ruiters hehl reeds genoeg gedaan ; wij zullen desnoods zelveu doen, hetgeen nog verricht moet worden, en dal i;ij zoo vroom hehl aangevangen. Itust dus uil mei uwe ruilcrs, en zoek uwe hruid : dal mijnheer Sl. (ieorge en de goede God u geleiden! en vergeel wal de Sladhoudcr in den krijgsraad lol n gezegd hecfl : .loost van Lalain verzoekt hel u.quot;

Dil zeggende hood hij Van Schaiïelaar zijne hand aan, die, haar drukkemie, verheugd antwoordde: »lk dank u, lieer! en zoo gij ooit den arm van iemand noodig mochl hehhen, die mei goeden wil voor Lalain en Monlignv hel zwaard zou Irckken, dan kunt gij, hehoudens den dienst van mijnheer den liisschop, steeds op mij rekenen.'

Hij slak nu zijn zwaard op, en wilde mei Moor le-rugkeeren, nadat hij den Stadhouder en zijn gevolg gegroet had; maar loen hij het edele dier aanspoorde om mei spoed den slagboom himien Ie snellen, slorlle hel. Gelukkig dat hel nog geene vaart had, en dal \'an Schaiïelaar hel ongeval zag aankomen, anders ware hij onverhoeds op den grond geworpen. Hij ontdeed zijne voelen snel van de slijgheugels en reepeii, en trachtte zijn getrouwen makker in den strijd te doen opslaan; doch verzwakt door hloedverlies of vermoeidheid, en gedrukt door hel gewicht der zware ijzeren platen, hleef hel liggen. De ridder Petit Salazar eti eenige anderen, die nu mede den Stadhouder verlieten en den slaghoom zouden doorrijden, hielden hij hem stand, en hij zeide. terwijl hij Henri, die dadelijk van hel paard was gesprongen, en naast heirf stond, de teugels toewierp:

«Mijiic lleeren ! mijn paard laat mij zitten, nu hel gevecht voor mij gedaan is; ik gun het gaarne deze rust. Daar, Henri 1 neem den teugel, en zorg goed voor mijn armen, getrouwen Moor.' Hierop groette hij de omstanders, wierp nog een Mik op hel paard, dal hem als 't ware nazag; want het lichtte den kop op, loen zijn meester vertrok, die met overhaaste schreden naar den slaghoom slapte.

De krijgslieden lachten, toen zij den kleinen knaap hij liet licht, dat de toortsen en hrandende huizen verspreidden, om hel paard zagen loopen, angstig onderzoekende, wal de reden was, dat het was gevallen, en Salazar riep, toen hij gewaar werd, hoe deerlijk de knaap gehavend was: »Hé! hél mannetje! zeg eens hoe dal komt: het kleed, dal gij draagt, en uwe handen schijnen wel éénerlei geverfd ; gij gelijk wel een kreeft.quot;

«Die verf was hedennacht niet duur, Messire!quot; hernam Heintje, terwijl hij zijn eigen kleed hezag, en hij vervolgde daarna, hel hoofd oprichtende, en met zijne armen zekere heweging makende: «Perrol en zijne ruiters hadden rood hloed, Messire! hel dorp is een half uur lang, en het komt mij dus voor, dat ik voor een kreeft nogal goed ge-loopen heh, dat ik n hier nog aan den ingang aantre f.quot;

»De jongen heeft gelijk. ' riep Salazar lachende, terwijl hij zijn paard de sporen gaf; en Henri, w ien het eindelijk gelukt was Moor te doen opslaan, mompelde hij zichzelven : quot;Kreeft! een aardige naam voor een dapperen schildknaap, vooral als ridders, die als slakken gekropen hehhen, dien durven geven,quot; en hij volgde langzaam met het paard, dal hij hehoedzaam leidde, en dat telkens weder dreigde neder te vallen, terwijl de lijfwacht van den Stadhouder en eenige andere henden langs hem liet dorp hinnenruklen.

Zoodra Van Schaiïelaar den slaghoom, doch nu te voel, weder was hinneugelreden, ontdekte hij aan zijne linkerzijde de huizen, waarin een gedeelte der Zwaite Üniters zich geworpen hadden, en men hoorde nu en dan hun veldgeschreeuw, waarmede zij nog voortgingen het volk van Salazar, dat hen aanviel, te tarten. Het geveehl in de huizen en sclmren, op zolders en in heslolen vertrekken, scheen vreeselijk te zijn: men vermoordde elkander in hel duister; de ecne landgenoot stiet den anderen, zonder aarzelen en zonder genade, neder. De kreten van quot;Petrol of quot;Salazarquot; deden alleen den vriend van den vijand onderselieideu; zij waren gelijk aan twee uitgehongerde tijgers, die in limine razernij elkander aanvallen en trachten Ie verslinden.


-ocr page 354-

OLTMANS, DR SCHAAPHERDER.

42

De ('ene scIktii mei een wanhopi^cii moed zijn leven, al ware hel maar voor één oogcnblik, door zijne vrdediging le willen verlengen; de andere met een moed, welke aan hloeddorsl grensde, alles aan le wenden om den vijand, die evenwel onherroepelijk verloren was, een oogenhlik vroeger al' Ie maken.

Aan zijn rechlerzijde hoorde hij de lange Irom-tnen en de Huilen der Dnilsehe voelknedilen ; zij hadden, nadal zij hel kerkhol' hadden helpen innemen, hel verlaten, en op den Zijd-wind scheen mei een verwoedheid gestreden le worden, waarvan zelfs dezen nacht nog geen voorbeeld geweest was ; want zoodra Van Schallelaar de krnin van den dijk vermeesterd had, en een gedeelte der Zwarte Ruiters naar de versperring op den Zijd-wind de wijk had genomen, was het gevecht aldaar van gedaante veranderd. Alle hoop op hehoud van hel dorp was voor hen vervlogen; noch Perrol noch Walson, zelfs geen minder aanvoerder bevond zich onder hen, en moedig grepen zij het eenige middel aan, dal hen nog redden kon. Tol nog toe hadden zij de staketsels ten koste van hun bloed verdedigd; nu riepen zij: «Ruimte voor Perrol! terug voor de Zwarte Bende! ' en met eigen hand openden zij de versperring, welke hun moedige wederstand had gesloten gehouden. Van hel gevecht, dat toen in het donkere van den nacht een aanvang nam, op den smallen bijna onhegaanbaren weg, is geen beschrijving te geven; nimmer is het wild gedierte verschrikkelijker, dan wanneer bel eenmaal besloten beeft zijn schuilplaats te verlaten. Ter wederzijde van het glibberige pad bood de doodscbe, koude waterplas een somber en w ijd graf aan voor hen, die vielen of uitgleden ; maar de Hollanders, die lichter gewapend en meer aan bel water gewoon waren dan de vreemde ruiters, voerden veeltijds, in hel element der visscben, met evenveel kracht den opsteker of het knijf, als op het land; zij hielden zich hoven water, met hel wapen tusschen de landen geklemd, en maakten hunne vijanden af, voordat deze den tijd hadden om te verdrinken. Hel is onmogelijk le bepalen, aan wie de overwinning in bel einde zou verbleven zijn : of de Hollanders over het lijk van den laalsten der Zwarte Ruiters het dorp zouden zijn binnengedrongen, dan of deze zich [langs den Zijd-wind den aftocht zouden geopend hebben : want toen de Duitsebers met hunne lange hellebaarden op de achterhoede der Zwarte Ruiters indrongen, bleef hun niets anders over dan, zooals hunne overige makkers, lol den dood toe te vechten, of zich lafhartig te laten vermoorden. Hun woest geschreeuw en het geweld op den Zijd-wind verried echter genoeg, welke hunne keuze geweest was, en het duurde een gernimen lijd, voordal de mannen van Holland en Duilsehland elkander de hand gaven, en er geene enkele ruiter van Perrol meer overeind stond.

Van Scbatlclaar wierp slechts een vluchtig oog op hetgeen wij gelrachl hebben te beschrijven, en trad naar zijn volk, dal hem waehlle, en, gehoorzaam aan zijne bevelen, geen deel genomen bad ami deze gevechten ; zij waren evenwel reeds le welen gekomen, waar Perrol was gehuisvest geweest, en hadden bel buis bezel; want ook bun was de buit niet onverschillig, en met recht hoopten zij er eenige dingen van waarde le bemachtigen. Mij hel licht der lakkels, welke zijne ruiters droegen, zag Van Seliaffelaar bel wapenschild van Perrol boven de deur van het huis hangen, dal zij hem aanwezen ; en bij riep, terwijl hij de deur intrapte, die van binnen gesloten was :»Geef acht, mannen! dal niemand het buis verlate of binnen-dringe, en zoekt in de schuren en hooibergen der naaste huizen ; ik beloof u een helm vol stukken zilvergeld, indien een uwer mijn bruid terugbrengt,quot; en trad hierop bet huis binnen.

De ruiteraanvoerder, die bedaard en meester van zijne driften gebleven was, beefde, toen bij bel huis van den maagdenroover binnentrad; van tevoren had hij andere plichten le vervullen gehad; het gevaar, dal hem omringde, bet Huilen der roerkogels, het snorren der bonten en pijlen, de dood, die aan alle zijden om hem waarde en de vijanden, die zijn zwaard in bel slijk deed nedcrvallen, hadden hem zijn eigen leed doen vergeten, en de nederlaag van zijn vijand had hem voorloopig gerustgesteld. Maar nu bel gevaar voorbij was, nu de stadhouder hem van allen dienst bad vrijgesteld, nu zijne eer als krijgs- en edelman, welke hij onbevlekt aan zijne kinderen, aan de kinderen van zijne Maria, moest overbrengen, geen gevaatjjneer liep van minder glansrijk te schitteren dan hel fijnste bergkristal, nu beefde de bruidegom voor zijn bruid ; nu bekroop hem opnieuw de vrees, dal hij haar niet spoedig genoeg zou vinden, dal Perrol misscbicn, voordal bij oprukte, de band zou geslagen hebben aan bet slacbtoiïer zijner wraak, ol misschien een lagen handlanger hebben achtergelaten om den man, dien bij haalle, alleen liet levenloos lichaam van zijn bruid te doen weder-vinden, als hij werd verslagen, en de goede zaak zegevierde. Daarom sidderde Van Schaiïelaar, toen


-ocr page 355-

EEMINKS,

hij liet huis gcslolcn vond, pii hij in deze voorzorg de hand meende Ie herkennen van den liooswiclil, die laaghiii'tig genoeg zou wezen, om hel laalsle hevel van zijn tneesler sii|il en zonder medelijden mei hel sehoone, weerlooze kind len uilvoer Ie hrengen; «'n Perrol was dood, en hier o|t aarde hevrijd voor alle wraak voor deze laalsle misdaad, op zijn lasl aan deze zijde van hel gral' len uil-voer gehrachl.

Zij, die Van SeliaU'elaar volgden, snelden dadelijk naar de kamers, welke vóór in hel huis waren ; doch hij zeil' was een oogenblik in hel groole voorhuis blijven staan, heizij overmand door de aandoeningen van zijn hart, of gelroll'en door een geruelil, helwelk hem van aeliteren uil hel huis was legengeklonken, en dal hij alleen gehoord had, omdat zijn volk meer achterwaarts stond, toen hij tot hen sprak. Hel was dus zeker om deze reden, dal hij het lichl, dat hij droeg hoven zijn hoofd houdende, met spoed naar hel achterhuis snelde; want hel gebouw, dal de aanvoerder der Zwarte Beiule in bezit genomen had, scheen geen gewoon hoerenhuis Ie zijn ; het was grooler, en misschien gebouwd voor een rechlhuis van het dorp. Weldra verhaaslle Van Schail'elaar zijn lied ; neen ! hij bedroog zich niet, flauw klonken hem de jammerklachten van een vrouw, die om hulp riep, hem in de ooren ; hij zag Maria voor zijn geest worstelen met het monster, dal haar op IVrroI's hevel wilde vermoorden ; hij hoorde haar, zoo hel hem voorkwam, zijn hulp inroepen ; zou hij dan nog Ie laat komen om haar le redden ? Zou hij alleen lijdig genoeg komen om haar lijk in zijne armen op te vangen; misschien niet eens lijdig genoeg, om de laalsle klopping van haar hart legen zijn horst le voelen ; om den laalslen zuchl van bare bleeke lippen op le vangen, maar alleen om haar kouden mond le kussen? lt;gt;! neen! dal kon uiel, in Gods hoede had hij haar immers aanbevolen, daarom riep hij droevig:

«Almachtigc God in den hemel! verlaal haar niet, heilige Moeder Gods ! red mijn bruid !quot; en hij stond als een ijzeren standbeeld, dal een lakkei draagt, luisterende, vanwaar het geluid scheen (e komen. Maar spoedig daarna snelde hij voor-uil, en sloeg de hand aan de klink der deur van een iicliteralgelegen vertrek ; bieruil was hel geroep gekomen, dal nu niet meer geboord werd ; en toen hij langs de deur lichtle, om le zien, wal haar gesloten hield, en duidelijk in de kamer zacht hoorde loopen, wierp hij de fakkel op den grond, en stortte zich met al zijne zwaarte legen de deur. Viermaal weerstond zij den schok van den zwaar gebarnaslen ruiter; maar loen de levende stormram, de ijzeren platen, waarin de be wegiiigskrachl beslolen zal, nog eens mei geweld legen hel bout bonsden, viel de deur terneder, en Van Schail'elaar sprong in hel vertrek.

Kr was geen lichl in ; echler kon Van Schalie-laar, misschien door bel schijnsel, dal door een hoog geplaatst venster kwam, ol dal de loorls gaf, welke voor de deur lag le branden, flauw onderscheiden, dal een lange zwarte gedaante een in hel wil gehulde gesialle in zijne armen gekneld hield; maarzoodra vertoonde hij zich uiel,of de man, die nu niel langer lijd had zich mei de vrouw le bemoeien, liet baar vallen, of wierp haar op den grond, levens ter zijde springende.

«Maria . . . !quot; riep Van Schail'elaar halfluid, en snelde naar haar loc ; want hij hoorde hare stem niel meer. Ken vreeselijke slag, welke hem op zijn helm werd loegebracht, deed hem op zijn knie nedervallen ? bel gezicht van zijn bruid, en de toestand, waarin zij was, hadden hem zoo onvoorzichtig doen zijn, zijn oog van den man af te wenden, die nu met opgeheven zwaard op hem was loegesprongen.

Ken woest gelach volgde op den slag; Van Schafl'elaar zag op eens in, dal hij geen lijd zou hebben om op le slaan en zijn zwaard le trekken voordal de tweede slag, die doodelijk kon zijn, zou vallen ; daarom sprong hij mei onbegrijpelijke vlugheid op, niettegenslaande hem hel hoofd van den dreun duizelde, wierp zich legen zijn aanvaller aan, die reeds hel zwaard had opgeheven, en smeet den gebarnaslen belager zijner bruid zoo lang als hij was, achterover.

«Hij Sl. Veil en den duivel! wien heb ik daar?quot; hrulde W ilhelm, die zich had schuil gehouden, loen de andere ruiters waren opgezelen, daarna nogmaals de wijnkan had nagezien, en daar bij heschouwde, dal alles gedaan was, besloten had de laatste oogenblikken van zijn leven door le hrengen in de armen van hel meisje, dal Perrol gevangen hield. Zijn wapen was niel aan zijn hand ontglipt; maar hel kostte hem veel moeite zich le bewegen. Ker hij echler hall was opgestaan, hoorde men een harden slag, die door hel verlrek heenklonk ; bel zwaard ontviel aan zijn hand, lerwijl hij zachl den naam van zijn gelief-koosden heilige aanriep, en loen. eer hij nog was neergevallen, een tweede slag zijn ijzeren hoed vanéénspleel, rolde hij op den grond, zonderdal een enkel woord, een enkele klank meer aan zijn


-ocr page 356-

OLTMANS, DR

mond onlsiiitplc, en Van Sdiadolaar stuk zijn zwaard op.

Ilclfccn goltcurd was, had haar, die hij noi( iiij lijds van de gewelddadige aanslagen des heschon-ken ruilers verlost had, lol zich zelve doen komen ; zij stond dus op, en strekte hare armen naar haar redder uil. Ook Van Sehall'elaar snelde op haar toe ; want zijn gemoed was Ie vol om Ie spreken, en hij ving haar aan zijn horst op. Hij voelde door hel koude harnas noch hel hevig kloppend harl, dat tegen zijn rusting sloeg, noch den lichten druk der zachte en mollige armen, die hem om den hals geval hadden ; maar hunne lippen onl-moetten elkander. O! loen hij zijn hruid in zijne armen drukte, gevoelde hij zoozeer, hoe gelukkig hij was ; zonder schroom rnslte zij aan zijn horsl, zij was dus nog volkomen waardig, zijn echlc vrouw Ie worden ; ware hel anders, zij zou zijn omarming hebben algewezen: hij wist immers, hoe zij nog onlangs zich reeds als zijn onwaardige bruid had beschouwd, alleen omdat Perrol haar gezegd had, dat zij hem niet beminde. Ook zij gevoelde hel geluk door hem gered Ie worden; nog nooil had zij hein zoo vol liefde gekusl: de lielde overwon ten laalslc de schroomvalligheid der maagd.

iMaar al de zoele droomen, die bijna gelijktijdig zijn hart verleederden, werden op eens als door een looverslag van een boozen geest verdreven ; want zij, die hij aan zijn horst geklemd hield, stamelde den naam van zijn vijand, en Van Schalleiaar herkende de slem van zijn hruid niel. O! die naam van hel hoofd der Zwarte Bende, vol liefde uilgesproken door haar, welke hij voor zijn hruid, voor Maria gehouden had, die bij als zijn bruid had gekust, doorboorde zijn harl mei dolksteken.

«Wie zijl gij?quot; riep hij wild, terwijl hij haar hij de middel vatte, en van zich losscheurde; en daar ook de vrouw, loen bij sprak, verscbrikl terugtrad, riep zij : »(iij zijl IVrrol niet; laai mij vrij, wie zijl gij ?quot; Maar Van Schalfelaar antwoordde haar niel ; want een paar zijner ruilers, die mi ook lol hier al zoekende mei lichl doordrongen, maaklen, dal hij met verwondering de vreemde lt;'n schoone vrouw aanzag, die hij nog altijd lus-schen zijn ijzeren handschoenen geprangd hield, (icruslgesleld door zijn verbazing en de legen-woordigheid der ruilers, of veel liever door de edele gelaalslrekken van den vreemdeling, vroeg zij nu nogmaals doch zonder eenigen angst Ie verraden: »Waar is Messire Perrol?quot;

»Perrol! altijd Perrol!quot; schreeuwde Van Schalfelaar, terwijl hij haar driftig losliet. »Messire Perrol is dood !quot;

»Kn gij hebt hem gedood!quot; riep zij snel, en vestigde haar zwart oog, dal droefheid en toorn scheen Ie verraden, op den ruiler, die vóór haar slond. «O ! dan weetik, wie hem vermoord heefl: gij zijl dus Jan Van Sehall'elaar!quot;

»l)ie ben ik, vrouw!quot; riep Van Sehall'elaar, naar haar loelredende, en hij vervolgde met ver-belling van slem: »Maar wie zijl gij, die over zijn dood klaagt ? Spreek !quot;

Zij trad een weinig achlerwaarts, en antwoordde cenigszins bevreesd : »lk ben Aleida, de spreekster! ik bid u, neem mij in uwe bescherming, lieer!quot;

»lla!quot; riep Van Schad'elaar hoonend en driftig, «zijl gij de zwarle Aleida ! . . . die beroemde spreeksler? Waarom beroept gij u niel op de gedachlenis van mijn vriend, op tloene van liaer-bergb ? Ila ! hoe is het mogelijk, dat ik u voor mijn bruid heb kunnen houden, en al wat laag van uwe kunne is, aanzag voor al wal rein en deugdzaam is. Maar, neen ! aan uwe kussen zou ik u en uwe soort herkend hebben: die lippen, die een Perrol gekust hebben, kunnen niet kussen als de mond vaneen engel van onschuld en deugd ; en ik ! . . . ik zou n beschermen ! — Maar zeg mij, waar mijn bruid is, en ik zal het doen.quot; Dit laalslc zeide hij meer bedaard, en zag baar ongeduldig en vragend aan.

Maar de harde w oorden, welke hij lol haar ge-richl had. hadden baar geraakl : in hel eerst dacht zij, dal hij door hare schoonheid was gelroll'en ; doch de veracbling, waarmede hij haar beschouwd had, zoowel als de sinarl, die zij over hel verlies van Perrol gevoelde, deden baar bel gevaar, waarin zij was, vergelen, alleen om hel genoegen te hebben, Van Sehall'elaar leed aan Ie doen ; en zij gaf hem met zekere zelfvoldoening ten antwoord: quot;Hetgeen ik uil liefde voor Messire Perrol gedaan heb, zou ik nimmer voor u doen ; maar gij koml Ie laat om de dochter van den smid te redden. Zoek haar, indien gij haar na Perrol met uwe lielde wilt verkwikken ; ik zeg u niel, waar zij is.quot;

«Met?quot; riep Van Sehall'elaar, vatte haar bij den arm, en schudde haar heen en weder. »(iij liegt, noem Perrol niet meer! Spreek! waar is Maria?quot; quot;INeen,quot; zeide Aleida, die de smart verkropte, welke de ijzeren vingers haar deden uilslaan, »ik hen slechts een zwakke vrouw; maar gij zult niel. welen, waar zij is.quot;

»(iij hebl gelijk, zwakke en diepgevallen vrouw!quot; zeide Van Sehall'elaar verachtend, terwijl hij haar


-ocr page 357-

losliet, en vervolgde ernslig : «Mid en vi'aaj? genade voor ii, ilocli niet aan niij ; daar naderen mijne ruilers, gij /nil litni ook nwe Helde moeien sehenken, en dan sterven.quot;

«lieer!,..quot; riep Aleida angslig, en wiei'ji zich voor liem neder; \v.in( de vrees om aan de rnilers Ie worden overgeleverd, deed haren Irols \er dwijnen; maar Van SehaU'elaar wendde hel gelaal van haar al'. VerSt'iieidenc rnilers naderden nu weder hel verlrek, en traden hel op lasl van Van SehaHelaar hinnen; doch men had Maria niel gevonden: alleen een kleine knaap was nit /ijnsehnil-plaals Ie voorschijn gehaald, en op zijn hevel hraehl men hem vóór Van Sehallelaar. Hel was Uiso, die sehoorvoolend naderde, en zon wel aan zijn kleederen als iian zijn haar zag men, dal hij zich in hel hooi lutil verseholen. Van Sehallelaar herkende dadelijk don page van IVrrol, en hij zeide, Ier wijl zijne hoop opnieuw herleelde : «Jongen! ik zoek Maria, de doehler \an meesler Wonlcr; zeg mij, waar zij is en nw leven zal gespaard worden.quot;

Verwonderd zag de page mi eens \ an Sehalle-en dan weder Aleida aan, en hij zeide aarzelend: »lleer! mijn meester is gestreng; hel slaal mij niel vrij n te antwoorden.quot;

»lh\ meesler zal n geen leed doen voor hetgeen gij mij zeggen zuil, mijn jongen!quot; zeide Van SehaU'elaar vriendelijk, »ik zal n goed heloonen ; maar haast n mij lo antwoorden.quot; Doch toen de knaap hleef zwijgen, vervolgde hij geslreng : gt;gt;lk wil gehoorzaamd worden, ol...quot;

Nu zeide de knaaji langzaam: «Heer Van Schalie-laar...!quot; Maar hij vervolgde niel, en Van Sehallelaar zag, toen hij het oog: van den page volgde, dat Aleida haar vinger voor den mond hield.

«Stoor n niel aan haar,quot; zeide van Sehallelaar driltig. «Spreek, jongen! en ik beloon n ruim.quot;

Maar toen de knaap wilde gehoorzamen, riep Aleida: «Uiso! zeg hem niets; hij heelt Messire IVrrol vermoord, en dit lierichl scheen den knaap Ie doen verslomnit'ii. Vruchteloos gelastte Van Sehallelaar hem dreigend, le spreken; de page wilde niet antwoorden. Hen vrouw en een kind hielden iels voor hem verhorgen, dat hij niet zijn hloed had w illen heliden, om hei le weten, en dal hij den moed niet had, hun met den dolk op de keel al' le vragen; vmit met den voet van woede stampemle, sliet hij zijn zwaard, dat hij Ier halver wege had uitgehauld, om zich le doen gehoorzamen, in de scheetle terug, en bracht zijn hand aan zijn voorhoold.

Zijne rnilers, die zeer goed begrepen, wat hij verlangde te weten, en gehoord hadden, v\ ie de schoonc vrouw was, die vóór hen stond, dachten, toen hun heer besluiteloos scheen, in zijn plaats le moeien handelen ; en een i.'il, dien Aleida gal', zoodra drie ruiters haar aanvallen, deed den aan voerder opzien, juist toen twee andere zich van IlisD meester maakten.

«Laat den jongen los!quot; zeide Van Sehallelaar; hij is zijn meesler getrouw; ik wil dat hem geen leed geschiede;quot; en zij gehoorzaamden hem. Ook degenen, die \leida vasthielden, hadden een oogeu-blik gewacht ; doch toen hun heer naar limme zijde zag zonder iets te zeggen, gingen zij voort met hare handen te hinden. Terwijl één hunner haar kleed aan den hals wilde losmaken, riep zij : »(ienade, Heer!quot; en zag hem met een smeekenden blik aan ; zij heelde als een riet onder de handen der ruiters, die met haar spotten.

»(iij zult mij dus nu antwoorden ?quot; vroeg Van Sehallelaar; maar zij antwoordde neerslachtig; want zij wist, dal hij haar niet zon kunnen gelooveu : «Ik weel niel waar uwe bruid is, Heer! de heilige Maagd zij mij genadig, maar ik zeg de waarheid.quot; Toen verdween ook deze hoop weder voor Van Sehallelaar; en evenwel, toen hij Aleida aan den moedwil zijner ruiters had overgegeven gezien, gevoelde hij medelijden met haar; zij was wel niet rein en onschuldig als zijn bruid ; maar het was een vrouw ! en ook op zijn last lieten zij, die haar hadden aangeval, haar mei vrede.

Van Sehallelaar stond op het punt om te vertrekken; want de kamer was bijna geheel vol met zijne ruiters, die van tijd lot tijd waren binnengekomen met hel droevig bericht, dat men nergens iets van Maria had kunnen ontdekken. Hij wilde heengaan; want de toorn welde me| ontembaar geweld in zijn gemoed op; hij vreesde voor zich zeiven. Hij wilde zijne handen niet bezoedelen met het bloed van liet meisje of hel kind. Maar nu kwamen twee nieuwe personages opbel tooneel; de meesler uil de Vcnjuldc Ifrlin verscheen, nog altijd gewapend met de bijl, en mei slijk en bloed overdekt, voorafgegaan door Heintje die Moor verzorgd, onder de wapens van IVrrol een nieuw zwaard opgezocht, en den meester ontmoet had, die zich naar zijn heer begaf.

«(loedennachl. Heer aanvoerder!quot; zeide de smid luid en met een opgeruimde stem, toen hij hin-nentrad, de strijdbijl op den schouder dragende ; »de zaken slaan goed, niet waar ? De ruilers rukten wat lui vooruit; want zij maakten al dat zwarte


-ocr page 358-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

46

xoei! af, dal wij op den dijk iioj,' levend vonden, daarom ging ik maar vooruil. Ho! ito ! dal moei een liel' gedrang geweest zijn, ol' ik heb hel mis. Maar waar is Maria, Jan 1quot; eindigde hij verwonderd vragende, en stond nu op eens stil; want hij zag nu, dal de vrouw, welke op eenigen al'sland stond, zijne dochter niet was.

«Helaas, Wouter!quot; antwoordde Van Sehaiïelaar droevig, »\\ij hebben haar niet kunnen vinden, noeh ontdekken waar zij is. Ma! deze vrouw en die jongen weten hel misschien, maar willen het niet zeggen ; hij St. Maarten. .. !quot;

«Willen niet'?quot; riep Wouter, en deed eenslap voorwaarts, »o ! dal zullen wij eens zienen hij lichtte zijn bijl van den schouder.

«Neen, meesler! sedert zij welen, dal Perrol dood is, weigeren zij to antwoorden,quot; zeide Van Sehaiïelaar meer bedaard.

«Perrol dood I Is het mogelijk!quot; riep de vader van Maria verbaasd «Maar hebt gij het wél, Jan ! is bij hier aan den slagboom gebleven';'quot;

Terwijl zij elkander onderhielden, was Heintje den page van Perrol genaderd, en wees hem dreigend den opsteker, dien hij ontbloot had, en die nog de sporen droeg van onlangs gebezigd te zijn. Hiso sidderde voor den blik en de gebaren van den knaap, wiens kleine en mismaakte gestalte nog terugstootender werd door de haveloosheid zijner wapens en kleederen, en bet bloed, waarmede die bevlekt waren, en snel had hij naar Van Sehaiïelaar, ten einde dezen om bijstand te smeeken. Met vruchteloos was dit stilzwijgend beroep op de menschlievendheid van den braven ruiteraanvoerder; want met een strengen blik wenkte hij Henri om niet meer te naderen, en zeide: »Hij is niet aan den slagboom gevallen, maar in hel gevecht, door deze hand. Dat geluk heelt mijnbeer St. Maarten mij gegund : en indien hel licht geweest was, zoudt gij hem aan de zijde van de kruin des dijks gevonden hebben ; daar ligl de aanvoerder der Zwarte Hende; hij viel hel eerst, en over en naast hem vielen zijne ruiters; zoo beeft (Jod hel gewild.quot;

«Rij de ruiters quot;! — op de plaats van het treH'en f' vroeg Wouter, terwijl hij Van Sehaiïelaar vorschend aanzag ; en toen deze met het hoofd knikte, vervolgde hij : «Daar vond ik een ruiter der Zwarte Hende ; het schild, met het zwaard en de spreuk er op, hing om zijn hals; een groote roode pluim had voorheen op den helm gewapperd, die nu iti slijk en bloed op eenigen afstand lag, en drie breede opuningen, welke met geweld in de deugdzame malicnkap geslooten waren, hadden van den inacli-tigen ruiter een lijk gemaakt; zeg mij, bedoelt gij dien ?quot;

Van Sehaiïelaar hoog nogmaals met hel hoofd, en Heintje riep met zelfvoldoening: «Ja, meester het was de opsteker uit do Vcnjuldv Hdm, die de gaten gestoken heeft; en de man, die den helm ophad, toen ik hem verliet, is Perrol!quot; en hij hield hel wapen vlak voor den meester, hem aan-toonende, dat de punt niet gebroken of stomp geworden was; doch deze zag er niet naar, maar zeide langzaam : «Gij bedriegt u ; die man was Perrol niet.quot;

«Perrol niet....quot; schreeuwde Van Sehaiïelaar; «en het schild ! en de pluim ! Meesler! in Gods naam ! spreek, wie was hel dan ?quot;

»lk ontdeed hem van zijn maliënkap — hel rosachtig haar en hel gelaal, dat ik heb afgewiseht, behoorden niet aan Perrol, maar aan zijn luile-nant,quot; antwoordde Wouter.

«Dus was hel Walson, de Kngelsebman, en niet zijn meester, dien ik ontmoet heb!quot;' riep Van Sehaiïelaar, zich voor hel hoofd slaande. «Perrol niet!quot; herbaalde hij nog eens en stampvoette. «Ha ! hij dacht misschien, dat het harnas van den maagdenroover hem zou beveiligen tegen mijn zwaard; maar hij is dood ... en Perrol leeft,quot; eindigde hij treurig.

«Ken oogenblik heb ik er aan gelwijleld,quot; zeide lleinlje; maar meer zeide hij niet, toen hij de droefheid van zijn heer zag. Ook de smid zweeg, en wist niet, wal hij zeggen zon.

De ruiters spraken zacht onder elkander, en op het gelaal van Riso en Aleida was te lezen, dal dit bericht hen zeer verheugde; en terwijl niemand zich met hen bemoeide, wenkte zij den page om haar Ie naderen, en zij sprak zacht mei hem.

«Het heelt u dus nog niet gebaat, Maria!quot; riep Van Sehaiïelaar, met den voet stampende, en op zijn zwaard slaande, «dat ik den krijgsraad den aanval aanried. Tevergeefs zijn mijne brave ruiters in dezen nacht bij menigten aan mijne zijde gevallen. Waarvoor, beste Wouter! hebt gij uw zoo dierbaar leven aan de slaghoomen roekeloos gewaagd? Helaas! voor niets zijl gij met uw eigen bloed bedekt; voor niets heeft mijn stem een verschrikkelijk wee over deze plaats gebracht; vrouw en kind, man en grijsaard werden vermoord, en morgen zal dit schoone dorp niets zijn dan een brandende en rookende puinhoop; ten minste het baal Maria niet. — Ma! Perrol


-ocr page 359-

I'RMINI'S.

47

leeft dus nog, ;il is zijn Lende liijiiii geheel ver-nieligd, en iiiijn bruid is nog in zijn miielil...quot;

«llnud moed, Van Sehiillelnar !quot; zeide Wonler, oi'schoon zijn slem verried, dal liij even slerk bewogen was als de man, dien liij Iraclille Ie li'ooslen, en hij legde, loen hij zijne oo.wii al'ge-veegd had, zijn hand oji den schouder van den aanvoerder. «Misschien vinden wij haar hier ui daar nog in hel dorp ; ik hen nog slerk, en heli kraehlen genoeg om haar Ie zoeken, ol' morgen opnieuw in den slrijd Ie gaan om haar Ie verlossen.quot;

Met de urmen over elkander geslagen, slond Van SehuHelaai' daar; zijn hleek gelaal verried vertwijfeling on woede; hij zag soinher vóór zieh, en zijne ruilers sloegen met helangstelling hunne oogen op hein. Olsehoon zij ruwe ki'ijg.slieden waren, rieden zij echter, wat er in zijn hoezein omging. Toen sliel Aleida den page Ier zijde, die haar wilde verhinderen te spreken. Van Sdiafl'e-laar vestigde zijn duisteren hlik op haar; doch zij naderde evenwel en zeide luid : «lieer Van Sehallelaar! uwe hruid is in Ulreclil, en Messire Perrol is dezen namiddag naar Amersloorl vertrokken !quot;

Zoodra zij vernomen had, dat Perrol nog leefde, was hare gramschap, welke haar nu en dan den moed gegeven had over haar angst Ie zegevieren en den ruileraanvoerder Ie irolseeren, geweken. Zij hield niel van Maria, op wie zij dacht dal Perrol verliefd was; maar Maria's hruidegom haatle zij niet; de gedachte, dal Perrol hij Maria was, en dal liij haar om den wil van dal meisje veraehtte en had laten opsluiten, deed haar niet meer denken aan hetgeen Van Sehallelaar haar gezegd had; daarom had zij den page Miso uil-gehoord, en nadat zij van hem had vernomen, waar Maria was heengevoerd, besloot zij, zonder te bedenken, dal zij Perrol misschien aan gevaar blootstelde, Ie zeggen, waar deze was,, omdat zij dan aan Perrol zou kunnen ontnomen worden. De kostwinning, welke zij bij de hand had, gevoegd bij hare schoonheid, had haar reeds jong voor de verleiding doen bezwijken, en reeds vroeg gewend aan alles wat zedeloos was. Zij gevoelde evenwel, dal Van Sehallelaar haar wel hard had aangesproken, maar niel geheel zonder grond ; en zij wist zeer goed, dat elk ander ruileraanvoerder, in soortgelijk oogenblik, haar op eeti geheel andere wijze zon hebben doen hehandelen ; daarom was het misschien minder, dal zij Perrol van Maria zocht te verwijderen, dan dal zij met bet leed van Van Sehallelaar begaan was, dal zij hem de plaats verried, waar zijn bruid zieh bevond. Had baar hart de schoonste kroon, de onschuld, verloren, nooil was het voor hel medelijden gesloten gebleven , tenzij bet door andere aandoeningen bcbeerscbl werd ; en zij w iM zelve niel, hoe bet kwam, maar hare oogen werden vochtig, loen zij den dapperen krijgsman en den vader naast elkander zag slaan, treurende om het verlies van dochter en bruid.

«Spreekt iiij de waarheid, vrouw? ol' zijl gij ontmenscht genoeg, ons door een leugen van het rechte spoor te brengen ?quot; riep Van Sehallelaar met ernst. Mij zag baur aan, en eindigde somber: «O! vertrouw niet le veel op mijn goedheid; want in hel einde zou ik ook gestreng kunnen worden, en uw lot zou vreeselijk zijn.quot;

«Aleida herhaalt slechts, wat deze page haar gezegd beeft. O neen! ik lieg niet, lieer! genade Heer! want ik weet niel beter; in naam van uwe bruid, heb medelijden met mij !quot; riep de Zwarte Aleida, die, getrolfen door den hlik van Van Sehallelaar, aan zijne voeten nederviel, en weenend de handen naar hem uitstak.

»lk denk, dat wij baar gelooven kunnen, mees-ster !quot; zeide Van Sehallelaar, na haar eenige oogen-blikken beschouwd te hebben. «Helaas! ofschoon wij verder dan ooit van uwe ongelukkige dochter verwijderd zijn, weten wij nu toch iets. Mogelijk is hel dit, wal de oude Kalph mij heeft willen zeggen, loen hij mij aan den slagboom eenige woorden in hel voorbijgaan loeriep, zonder dal ik hem begreep. Sta op, Aleida! en vergeet, wal ik gezegd heb ; ik ben ongelukkig, en men vervolgt mijn bruid zoo vreeselijk ! wees gerust ; gij hebt van Jan van Sehallelaar niets te vreezen, indien gij u op Maria beroept, zelfs niel al hadl gij schuld. Sla op,quot; zeide hij vriendelijk, en haar hij de hand nemende, ricblte bij baar op.

«Meesier !quot; vervolgde hij daarna snel en beraden, «gij blijft hier, en neemt deze vrouw en dezen page onder uwe hoede: zij belmoren mij en zijn dus onder mijne bescherming. Wal mij betreft, mijn weg ligt naar l lrecbl. Kigen kracht of die onzer vijanden helpen hier niel; ik zal op den goeden God vertrouwen en het uiterste wagen. De burggraaf is een man van eer, en op hem wil ik mij beroepen ; hij kent Van Sehallelaar, en, bij mijnheer St. Maarten! wij zijn vijanden; maar zal hij toeslaan, dat door dien vreemdeling de kloosters worden geschonden, de dochters der goede burgers worden geroofd ? Dal een edelman


-ocr page 360-

OLTMANS quot;DE'SCIIAAPIIKRDKR.

48

Vim hel Sliclil in zijne eer, in zijne nauwslc betrekking bloedig beleedigtl wonll door (lion onver-hiiil viin een Perrol, is eone ziiiik, die geheel vreemd is iian den oorlog. Mij /id de iiiiit'lil hebben, mij mijn brnid Ie doen leruggeven, ol' den mcingdenroover Ie dwingen, ids een niiin op kliiiir-liehlen dag in hel openbiiiir, te piiiird ol' Ie voel, rekensehiip Ie geven van zijn gedrag. Ik waag missebien mijn vrijheid ; maar hier moet veel gewaagd worden, en mijn taal zal weerklank vinden in de luirten van al wat edel denkt. Perrol denkt veilig te zijn achter 1 Ireeht's wallen ; maar Van SehalVeliiar zid hem noodzaken zich te vertonnen ; ha ! ik zeil' zal hem de lijding brengen van den ondergiing van VValson en zijne zwarte duivels, en, bij mijnheer Sl. Maiirten ! ik zal hein met (iods liiil|), met den voet o|gt; de keel, tot liekentenis van zijne eiiveldaden dwingen, ol gij ziel mij niet weder.quot;

«Doe alzoo, \aii Scliall'elaar!quot; riep Wonter, hem de hand drukkende. »Zie ! gaarne ging ik met li, ol' in nwe plaats; maar één van ons beiden is genoeg ; gij zijl edelman ; nwe rede zal meer ingang vinden dan die gt;nn den meester uil de \ cr(iiiUli' /Irltn, en er blijl't dan nog iemand over om n te wreken, indici; .... indien wij u verliezen moesten. Maar zeg in allen gevalle aan lieer Jan van Monlfoort, dal het geen der vijanden van l'trecht aan wapenen zal ontbreken, zoolang er nog één in mijn winkel is, en mijne gezellen nog werken kunnen, indien ik mijn dochter niet terugkrijg. Zeg hein dat, Jan ! en tevens, dot ik, zoo het noodig is, mijn laatste stuk geld zal besteden, om de partij van den Missehop te ondersteunen, en dal hij zien zal, wat een vader doen kan, en welken invloed meesier Wouter s stern in Amersfoort beeft.quot;

«Ik zal hem dat zeggen, meester 1quot; hernam Van SchaHclaar; «mimr laten wij nu om 's Hemels wil geen lijd verliezen.quot;

«Neen, bij St. Klngt; ! want die is kosllmar,quot; riep deze. «Maar hiisler eens ; daar hoor ik de trom van uw rniterkncclilcn ; de kerels komen daarein-delijk aan; zij behben dus mei de rijzigers van de Zwarte Hende afgehaiideld ; er leell er niet één meer in het dorp.

Heintje werd nu terstond afgezonden, om voor zijn heer een paard op te zadelen, en Van Schall'claar werd s im zijn zware w apcnriisling ontlast, wiuirna hij zich nederzette. Zijne ruiters plaatsten wijnen brood vóór hem, terwijl de inceslcr het vertrek verliet, om een lichten helm en maliénkolder onder de wapens van Perrol voor hem uit te zoeken.

Opnieuw verzekerde Van Schall'elaar de Zwarte Aleida en Hiso, dal hun geen leed zon geschieden, en hij overtuigde zich uit de antwoorden van den page, die nu niet langer zwijgen kon, dat Maria naar l'lrecht scheen gevoerd Ie zijn, terstond nadat men haar uit hel klooster geroofd had. Van frank wist men hem niets te zeggen, dan alleen, dal hij Perrol des morgens gekwetst had, en sedert ontvlucht was. Kvenmin bevredigend was hun bericht onitrent den schaapherder en zijn ontkoming uit zijne gevmigenis, dewijl hel hun onliekend was, dal Wolf, die door het water heen zijn meester was komen opzoeken, door Wilhelm bij hem was gelalen, en hem met zijne tanden van de boeien bevrijd had, die zijne handen gebonden hielden.

Wij zullen het afsdieid van Van Sehalfelaar en Wouter niet verhalen, niets zeggen van de bevelen, die hij aan zijne ruiters gaf, voordat hij vertrok, noch een beschrijving trachlen te geven van de plmidering des dorps, waaraan de bisschoppelijke ruiters nu mede de vrijheid verkregen hadden deel te nemen. Daar alle tegenstand reeds lang luid opgehouden, zou hel ook alleen een vreeselijk tafereel opleveren van moord en doodslag. Aan vluchten was niet te denken; alle toegangen waren bezel, en de voorzorg, die Perrol genomen had, om alle scliniten te laten vernielen, opdat alle gemeenseliap, tenzij door de slaghoo-men, onmogelijk zou zijn, maakte het nu den on-gelukkigcn zelfs onmogelijk, een laatste poging, hoe gevaarlijk ook, te doen om op hel water het veege lijf te bergen. Wij willen dus alleen zeggen, dat van Schall'claar, op een der paarden van Perrol gezeten, en licht gewapend, hel dorp verliet, door de slagboomen, welke hij zelf vermceslerd had, en dat de krijgslieden, welke die bewaakten, hein verhaalden, dat reeds eenigen tijd Ie voren een zijner ruiters was doorgereden, zonderdal hij gissen kon, wie hel geweest was, en zonderdat het hein in de gedaclilen kwam, of hel ook misschien Frank kon geweest zijn. Zijn knaap reed achter hem, benevens een lienlal zijner ruiters, die zich vrijwillig aangeboden hadden hem te vergezellen, en die allen versehe paarden hadden. Van Schallélaar gevoelde zich een weinig meer opgebeurd, toen hij maar eerst builen hel dorp was, van waar hij zich nu mei spoed hoe langer hoe meer verwijderde. Die nacht, zoo rijk aan verschrikkelijke oogenhlikktn, was hem als een droom ; en toen hij niets meer van hel dolle geruehl van de plundering, van hel woest gelier


-ocr page 361-

iii-T mus oosTiwwiwm).

/i'.i

dor krijgslieden, ol' hel gcjaimner der dorpelingen, noch van hel geloei van het vee meer hooren kon, loen kon hij zich bijna niet verheelden, dal alles werkelijk gebeurd was, ol' dal hel was geschied, /onderdal hel Maria had gered, en dal hij van zijn vijand was verlosl geworden.

XXIII.

Het liuis Oosterweerd.

Daar stond zij, bleek eu dood verlegen,

De Xfangd, van hulp en heul ontbloot, Haar schaker stuift haar vlammend tegen, En dreigt haar — sehaude en dood.

n. tollens, rz

De adellijke geslachlen, die hunne goederen in hel hisdom hadden, en die dus nu en dan verplichl waren, zich eenigcii lijd in l Irechl op le houden, of wel uil verkiezing of door eenig ainhl, dal zij hekleedden, er meer duurzaam gevcsligd waren, hadden meestal niel verzuimd, de huizen, welke zij bewoonden, een zekeren graad van vaslheid le geven, waarvan men in weinige plaatsen van ons land, maar wel in de groote sleden van andere landen, voorbeelden aantrof. De macht toch der geestelijkheid, welke in hare huizen en kloosters, veeltijds van een vrij uitgestrekt rechtsgebied voorzien en met hoogc muren omgeven,een veilige schuilplaats vond, had de edellieden bedacht doen zijn, hunne huizen in de stad zoo sterk te maken, dat zij er veilig konden zijn tegen hel geestelijk gezag, zoowel als legen den haat der burgers, die veeltijds kwalijk legen hen gezind waren om de voor-rechlcn, waarmede zij waren begiftigd, of waarvan zij zich hadden meester gemaakt. iSiel zelden leefden zij ook onderling in tweedracht, en terwijl zij builen de stad in hunne sloten en kasteden in veiligheid waren, was hel noodig, om, als de twee partijen zich binnen de meer enge beperking der stad ophielden, ook daar gerust le kunnen slapen. Men trok de stad niet door dan omstuwd en gevolgd door gewapende knechten, en niet zelden hadden er op de straat hevige twisten en zelfs gevechten plaats, als de twee vijanden en hunne vrienden elkander onlmoelten. Het was zelfs niet zonder voorbeeld, dat een der edellieden, in de stad zelve, in zijn huis was belegerd ol overvallen. Met leede oogen, hadden de bisschoppen, zoowel als de burgers, steeds deze ver-slcrkle huizen aangezien, die alleen dienden om

J. F. Oltmans, De Schaapherder, IJl.

I

de adellijken, zelfs in de stad, de macht van hun heer le doen Irotseeren, en te beveiligen legen hel ongenoegen der burgerij ; daarom had bisschop Jan van Arkel, zoowel als de raad der stad, reeds ruim een eeuw geleden, het stichten van zulke huizen verboden; maar hel kwaad bestond reeds; en de goede staat, waarin de bezitters van der-gerlijke verblijven die met zorg onderhielden, liet niel vooruitzien, dal de Bisschop en de burgerij er immer van verlost zouden worden ; ook bestonden zij nog, toen de laatste der bisschoppen reeds was ten grave gedaald. Nog heden ten dage zijn die, welke nog zijn overgebleven, zoovele bewijzen van de macht der adellijke geslachlen ; het huis Oosterweerd is echter reeds voorlang verdwenen.

In den tijd van David van Hourgondie, bestonden de meeste dier huizen nog, en hij had hel moeten aanzien, dat achter hunne muren de aanslagen werden beraamd, welke hem genoodzaakt hadden naar Wijk-bij Duurstede le vertrekken, zonder dal hij de macht gehad had zijne vijanden in hunne verschanste woningen te overvallen.

liet Huis Oosterweerd, op de Oude Gracht, tus-schen de 8l. Jacobs- en de Viebrug, was geen der onaanzienlijkste, en vertoonde uitwendig niets dan hoogc muren, van zware sleenen opgemetseld, met weinige en diep geplaatste lichten. De muren waren van onderen zoo dik, dat iemand, binnenshuis slaande, bezwaarlijk de hand had kunnen aanraken van iemand, die ze hem door een der openingen in den muur van builen had locgeslo-ken. IJzeren duimen, boven de nissen der ramen in den muur bevestigd, dienden, om, in tijd van nood, dikke houten blinden of schennen, met ijzeren platen beslagen, aan de buitenzijde daarvóór le hangen, en hel huis voor de brandstichtende pijlen en ander schiet- en werpgeschut te beveiligen. De deur, een eind weegs in den muur ge-plaalst, was lieehl en sterk, en twee wijde, donkere galen daarnaast waren zeer geschikt iemand af te schrikken, om mei een kwaad voornemen den zwaren ijzeren klopper le bewegen, die naast hel met ijzeren traliewerk bedekte spreek-deurtje hing. Kvenwel kon men , in lijd van nood, de nadering van de deur nog bemoeilijken door middel van een ijzeren hek, dal gesloten kon worden, en aan hel einde van den doorgang, gelijk met den buitenmuur, geplaatst was. Het gaf gelegenheid om, des verkiezende, op een meer ge-makkelijken voet dan door hel spreekdeurlje, naar buiten te onderhandelen, en de deur te openen, zonder daarom gevaar le loopen van overrompeld


-ocr page 362-

'OLTMANS, DE SCIIAAPHRRDER.

KO

te worden. Vooral voor dien lijd kon men het als een zeer doelmatig eii niet gewoon verdedigingsmiddel Leseliouwen ; want de dikte der muren gal' meest altijd de gelegenheid, om er zich veilig vóór de deur in te nestelen, en beschut Ie zijn voor de steenen, welke men van hoven liet neder-vallen. Volgens geruchten, gaf liet huis van binnen, door ijzeren valdeuren en andere middelen van verdediging, nog meer gelegenheid om eiken aanval te wederstaan. De hooge muren werden gedekt door een hreeden trans, van kanteelen voorzien, die ver over de straat uitstak, en alleen in de verte toeliet, om het met leien gedekte dak te zien. Onderlangs de borstwering, die van bankarm-borsten I) en andere oorlogswerktuigen voorzien was, zag men de dicht aanééngesloten rij machicoulis, k2) waaruit gemolten lood, kleine steenen, kokend water, kalk en andere stollen met vrucht op de belegeraars van het huis konden geworpen worden, zonderdat men iemand op de muren van hel gebouw te zien kreeg. Evenals de meeste huizen, welke in de Stad aan de grachten gelegen waren, had bet huis Oosterweerd onder aan den wal, onder :1e straal, ruime, overwelfde kelders of kluizen ; doch zij liepen niet tol onder het gebouw door, noch hadden er eenigc gemeenscha|) mede; men had het gemak ann de veiligheid opgeofferd.

liet geheel zou dus al een zeer sterk gebouw hebben uitgemaakt, althans hij een behoorlijke bezetting; maar bet huis was tnsschen andere woning gt;n en gebouwen gelegen, welke den hoogen muur, in weerwil der hangtorens op de hoeken van hel huis, en zelfs bij een kloeke verdediging, nog blootstelden om mei ladders beklommen te worden. Deze woningen waren ook zeer geschikt, om de werkzaamheid der vijunden te verbergen, indien het dezen in den zin kwam, om gelijk mei de straat, in een der zijmuren een opening te breken. Zulks kon niet belet worden, al werd men er van onderricht door het geruehl van houweel en koevoet, en men had dan alleen nog de hoop, om door moed en beleid de bres met balken en delen te stoppen, en met de wapens in de vuist te verdedigen. Maar voor zulk een wijze van aanval behoefde men zeer weinig vrees te koesteren, daar men toen nog meest altijd de gewoonte had, den aanval op de poort van een stad of een huis Ie doen. Een inneming bij verrassing was meer te

1) Zwiuv, vastliggende bogen.

2) Holle vmieringon, kokera of p;ooti'ii.

duchten ; evenwel behoefde men er hier, bij het houden van goede wacht, niet bevreesd voor te zijn.

lieer Loef van Oosterweerd was bezitter van hel huis, dat waarschijnlijk in vroeger dagen door iemand van zijn geslachl gesticht was. Zijn vredelievende geaardheid, waardoor hij oogenschijnlijk noch de partij van den Bisschop, noch die van de stad aankleefde, zon desnoods zulk eene versterkte woning voor hem onnoodig gemaakt hebben ; want ofschoon sommige adellijke heeren met minachting van hem spraken, omdat hij zich inliet met koopmanszaken, was hij bij de overige en bij de burgers zeer gezien om zijne rijkdommen ; maar juist dit veroorzaakte mogelijk, dal hem zulk een verblijf bijzonder aangenaam en nuttig voorkwam, daar hij bijna altijd in de stad was. Ofschoon hij dus weinig of niets te duchten had, was zijn huis gewoonlijk van een grooter aanlal knechts voorzien, dan hij anders voor zijn slaat noodig geacht zou hebben : Hierdoor vermeerderde nog het gerucht, dat hij groote rijkdommen bezat, welke hij met zorg liet bewaken; en men verhaalde, dat men somtijds, des nachts, door de diepe luchtgaten der kelders, of liever door de schietgaten, welke in den muur, even boven de straal waren, licht had gezien ; uit welk bericht men al dadelijk had opgemaakt, dat heer Loef gewoon was, eiken nacht zijne schatten na te zien. De praatjes, die er al zoo over hel huis Oosterweerd en zijne bewoners liepen, waren niet verminderd, sedert men had bemerkt, dal de aanvoerder der Zwarte Bende hel dikwerf bezocht.

Jonkvrouw Ada leverde ook veeltijds stof lol zulk een onderhoud, hetgeen bij den toestand van hare geestvermogens ook niet te verwonderen was. Wij vinden haar, die wij niet hebben ontmoet, sedert zij den door haar beminden Frank gered had, in den namiddag van den dag, waarop de krijgsraad gehouden werd, in een der beste, ofschoon niet der grootste vertrekken van bel huis. Twee ramen met fraai wit glas, dat met een rand van gekleurde ruitjes was omgeven, verlichtten, vooral voor dien lijd en het uur van den dag, de kamer zeer goed. Een veelkleurig kleed bedekte den grond, waarop legen een der zijmuren een fraai Irezoor van ebbenhout stond, dat met zilveren bloemen en ranken was ingelegd. Onder den schoorsteen die eenigszins bel vertrek misvormde, brandde een goed vuur, en de geheele muur was behangen met een groen lakensch kleed met zwarte strepen, dat alleen van boven aan de eikenhouten zoldering was vastgemaakt. De, tafel.


-ocr page 363-

KT III IS OOS'miWKEIU).

stoelen, buiikcn, een kist en cenigo andere meu-helcu, meest allen van ehbenliont en ingelegd, gaven aan hel verlrek een aanzien van pracht en rijkdom, welke het waardig maakte door een jonkvrouw bewoond Ie worden.

»\nnelje!quot; zeide Ada van llijn, die, toen zij de kamer, waarin zij gewoon was te slapen, verlaten had, voor een spiegel naast den schoorsteen lileef stilstaan, »gij hebt dit Ie vast gestrikt ; ik kan den mond niet opendoen.

»()! dal is spoedig le verhelpen,quot; antwoordde haar kamermeisje, dat haar met spoed naderde, en gereed had gestaan om Ie vertrekken. Zij was nog jong, en hare jeugd, de gezonde kleur van hare wangen en de nette kleeding maakten misschien, dat zij voor mooi doorging, ofschoon hare gelaatstrekken onregelmatig waren. Zij scheen le-leurgesleld, toen hare meesteres haar riep, en evenwel voldeed zij gewillig aan hetgeen men van haar verlangde. Ada was prachtig uitgedost ineen kleed van rood laken, met goud doorweven, en met randen van zwart bont; zij had nu echter niet het hoogc gevaarte op haar hoofd, dat wij haar weleer hehben zien dragen, maar een hulsel van vreemder, doch minder hoogen vorm. Van achteren vormde hel een ronde muts, die hel haar hedekte, van welke een lange wimpel van lijn doek afhing, en deze muls liep van voren aan heide zijden iu de hoogte in één punt uit; de roode zijden stof was met gouddraad geborduurd en met vouwen over elkander gelegd. Ken langwerpige halve maan, welker punten elkander bijna raakten, en die uil dun gedreven goud vervaardigd was, waarin kleine edelgesleenlen geval waren, stond vlak boven het voorhoofd, en diende om do hordis van hel hulsel in de hoogte te houden, dat door een dun, fijn doekje, hetwelk onder de kin was vastgestrikt, op zijn plaats werd gehouden.

Heslond er een groot onderscheid liisschen de eenvoudige kleedmg van grijs laken, en de kleine suikerhroodsgewijze oploopende muls van het kamermeisje, en het hulsel en het prachtig met goud doorweven gewaad van de jonkvrouw, niet minder slak het gezonde en blozende gelaat van Annelje al hij het hlecke gelaal van de ongelukkige Ada. Het eene verried zorgeloosheid en tevredenheid met haar lot, het andere diepe smart; en zoo er al kalmte heerscht op hel regelmatig gelaat van lid meisje, door hetwelk Krank bemind werd, dan was het de kalmte des grafs.

»lk dank u,quot; zeide zij langzaam, toen het meisje het doekje minder vast gestrikt had, en de puntjes, met kleine hloemen van gouddraad doorwerkt, met een zekere soort van verlangen, om hare meesteres zoo fraai mogelijk aan te kleeden, te-rechtschikte. «Maar vindt gij niet, dat dil doekje, hetwelk mijn gelaat omval en onder mijn kin is gestrikt, mij bet aanzien geeft van een non of weduwe?quot; en zij glimlachte, terwijl zij in den spiegel zag.

«Neen, Jonkvrouw !quot; antwoordde Annelje, »het staat u zeer goed ; uw edel gelaat komt er zoo bevallig uitte voorschijn. Een non of een weduwe! bij de heilige Cecilia ! hoe komt het u in de gedachten 1 vergeet gij dan die twee vlechten van uw Iraai zwart haar, die ik uit uw hulsel te voorschijn heb laten komen ? Neen! ieder zal u dadelijk herkennen voor een jonkvrouw, aan wie elk ridder ol edelman gaarne z.tu wenschen te behagen.quot;

quot;leder?quot; herhaalde Ada met nadruk, en schudde ongeloovig het hoofd. »tiij weel wel, Annelje ! dat uwe ongelukkige meesteres geen aanspraak maakt op hunne hulde.quot;

»Kn waarom is het u dan dezen dag in denzin gekomen, u zoo mooi te doen kleeden ? zeker toch omdat gij het bezoek van iemand verwacht!quot; zeide hel kamermeisje nieuwsgierig ; zij wist dat hare meesteres, die haar liefhad, haar deze vraag niet ten kwade zou duiden.

«Zeer zeker verwacht ik iemand,quot; antwoordde Ada. Hierop hedacht zij zich cenige oogenblikken, en vroeg, terwijl zij de hand aan haar voorhoofd bracht: »En wien denkl gij dat ik verwacht ?quot;

Toen noemde Annelje onderscheiden heeren, hunne vrouwen of dochters ; maar hare meesteres schudde mei het hoofd ; doch toen zij eindelijk ook Perrol noemde, zeide Ada kortaf: «Neen, dien niet.quot;

»liii sir Walson, dien verwacht gij toch immers niel?quot; riep Annelje verwonderd; want zij had ieder genoemd, die in de stad was of kon komen.

«Walson !quot; — zeide Ada, met verachting, en haar zwart oog fonkelde van toorn; «meisje! waarom noemt gij dien? —Ik, Ada van Itijn, de heilige Moeder Gods zij mij genadig ! ik wachten op dien man, die zijn vaderland verliet, om een Perrol te dienen ? Noem nimmer weder den naam van dien luitenant der Zwarte Bende. Hier zweeg zij, verwijderde zich van den spiegel, en trad mei een lieren tred voor den haard heen en weder; doch loen haar oog op bet kamermeisje viel, dat met een bedrukte houding als aan den grond genageld stond, en hare oogen mei de handen af-wischle, stond zij slil, en zeide vriendelijk : «Ween


-ocr page 364-

OLTMANS, DE sr.I!AAPIIF.RT)ER.

niet, lief kind ! gij knul niet raden, wien ik vcr-waclil, o! ik weel hel immers zelve niel, en toch.... o( mijn harl moesl mij weder bedriegen; daarom droog die tranen ; gij zijl te gelukkig om te weenen. — ik heb uwen dienst vooreerst niel meer noodig, gij kunt dus gaan ; maar spreek niel le veel met dien vreemden knaap, en vertrouw hem niel.quot;

»En waarom niel, beste meesteres 1quot; vroeg Aimelje, de band van Ada kussend. »llij en zijn meester verschillen zooveel! O! als die ook zoo dacht, dan zou zijn hart even edel zijn, als zijn gelaat: de knaap verdient geen wantrouwen.quot;

»(iij spreekt met zooveel drift dal ik bevreesd ben, dat gij hem reeds liefhebt,quot; zeide Ada, goedhartig met baar vinger dreigende: »maar wees voorzichtig, de mannen spotten met de liefde dei-vrouwen ; wanneer men bun zeg! : ik bemin u, dan vindt men zich vaak bitter lelenrgesleld,quot; en haar gelaal verried nog meer droefgeesligbeid dan anders.

»0! vrees niel, jonkvrouw !quot; riep Annelje, quot;bij beeft mij lief, ik verzeker het n ; hij beeft hel mij gezegd en bezworen hij zijn zwaard en o|gt; dit kruis,quot; en zij licbtte bet zilveren kruisje op, dat om baar bals hing.

• Hij beeft u lief, en heeft hel u gezegd ? gij ziji dan wel gelukkig, mijn kind !quot; zeide A()a, en een smartelijke lach vertoonde zich op baar geiaai »(Ja dan maar naar hem toe, en wees hem trouw ; de heilige Moeder (iods zal u beiden zegenen.quot;

Het kamermeisje liet zich dil geen iweetnani zeggen, en verliet buppelende bel vertrek, nadal zij de deuren gesloten had, die. naar bet bidvertrek en naar de slaapkamer van bare meesteres leidden.

Eerst plaatste zich Ada bij bel vuur, waarbij een kleine tafel stond ; maar spoedig legde /ij Ik i handwerk ter zijde, dal zij opgenomen bad, en zal eenigen tijd, baar hoofd met bare band onder steunende, in gedachten verdiepl in bel vuur le staren. Doch ook deze bonding verdroot baar weldra; zij richtte bet hoofd weder op, zag naaide glasramen, in welker nissen, ter zijde, vier kooitjes met vogeltjes hingen; maar bel zacht gefluit en de onvermoeide sprongen van de schoone diertjes, die liet verlies van bunne vrijheid niel schenen le gevoelen, boeiden niel lang baar oog. Onrustig liep baar blik het vertrek rond, en rustle nu eens op een tafereel uil de Heilige Schrifl, dan weder op een familietafereel met edele vrouwen en vrome ridders; zij zag naar een fraai bewerkt spinnewiel, dat in een boek stond, ol luisterde naar bel slaan van de klok op den domtoren, welker welluidende, ol'scboon zware en ernstige klank bij eiken slag bel geluid van de kloosterbei van bel S'(lecilia-kloosler, die juist gelrokken werd, overstemde, en verliet eindelijk den armsloel, waarop zij gezeten was.

»lk Walson wacblen ?quot; zeide zij balfluid, »na hel schaamteloos aanzoek, dal beeft bij durven doen ? Een seboone en edele echtgenoot voor Ada van llijn, nu zij den goeden Ueynoud afgewezen beeft! en evenwel bij zal misschien komen, die Engelschman ; en bij, bij niet. (iod weel waar bij is. — O! neen, Heere! verwijder hem van bier; want zijne vijanden zijn bier machtig, en een misdaad kost bun niel veel.quot; Dil zeggende,quot; vouwde zij smeekend de banden samen, en ging onrustig bel vertrek been en weder.

Wij zullen niel nagaan, wat Annelje verricblte, maar alleen zeggen, dat toen zij, eenigen lijd na-dal zij vertrokken was, bel vertrek weder binnentrad, waar zij bare meesleres had achlergelalen, zij Ada vond zitten op een soort van lage zitplaats, welke uit kussens van gebloemde zijde samengesteld, en groot genoeg was om drie menschen Ie bevatten. Zij leunde achteloos legen een der zijden van de gevulde leuning, welke er rondom was, bield een rozenkrans in bare band, en vcrscbool met bare blanke vingeren de koralen van rood kornalijn. In bet eerst scheen zij niet le bemerken, dat iemand de deur geopend had ; doch toen zij baar rozenkrans ten einde was, zag zij op, om te vernemen, waarom haar kamermeisje zoo spoedig terugkeerde, en wal zij le zeggen bad.

Annelje berichtte, dal zij zoo even met een rei-zenden marskramer aan de deur bad gesproken, die zoolang gesmeekt had, lol men haar was gaan roepen. Mij bad eenige fraaie beeldjes van was, alsmede de afbeelding van onderscheiden geestelijke personen, die aangekleed waren, zooals het behoorde, en zijn mars was ruim voorzien van allerhande goederen, die in een klooster vervaardigd waren.

Ada scheen geen lust le gevoelen om iels le koopen, ofschoon Annelje de belangen van den kramer voorstond ; maar toen zij hare meesleres berricblle, dal bij volgens zijn zeggen lijding uil bel llollandsche leger medebracht, veranderde Ada van gedachten, en gelastte haar kamermeisje den marsman terstond met zijne waren vóór baar te doen komen, en Annelje haastte zich dil hevel ten uitvoer le brengen.


-ocr page 365-

IICi I IU)I^ UUMfiHVVhl'JUi.

Toen de man liiiincntrad, die lt;!lt;gt; mars, waarin hij anders zijne goederen op den rug droeg, nn vóór /ieh liail hangen, nam hij de muls mei hrcede randen af; en zijn gelaat, dal len dcclc hedekl was door een groolen wollen doek, dien hij waar-schijnlijk voor de koude over hel hoofd geknoopl had, was bruin, als dal der lieden, die nn en dan uil zuidelijker landen herwaarts kwamen met kra-merijen, heren en honden, die kunsten tnaaklen, of andere soortgelijke zaken.

Hij seheen vluchtig het vertrek rond te zien, en toen hij niemand gewaar werd dan de hewoon-ster van de kamer, die in haar kosthaar gewaad in half zittende, hall liggende houding, vooral door haar hulsel, veel geleek op een Ooslersehe vrouw, op hare divan rustende en met haar rozenkrans spelende, deed hij eenige schreden voorwaarts. Met kamermeisje, missehien hegeerig om het ge-zelschap van den knaap weder op te zoeken, en hel niet noodig achtende te hlijven, verhel nu snel het vertrek, waardoor de kramer omzag. Maar jiiisl toen Ada gereed stond om haar terug te roepen (want zij wilde niet alleen hlijven met den vreemden man) strekte deze den arm uil. Zij stond nu plotseling stil en zag hem seher|) aan ; doch toen naderde zij hem snel en zeide verheugd: »(gt;! zijl gij hel. Frank ! ik heh mij dus nu niet lie-drogen en n niet tevergeefs gewacht !quot;

»lk ben hel zelf, waarde Jonkvrouw!quot; zeide Frank, en hij kuste haar met gevoel de hand. «Maar gij hebt mij gewacht ? ik bid u, zeg mij, wie heelt n gezegd, dal ik komen zou ?quot;

»Mijn hart. Frank !quot; zeide zij, en liet hare hand in de zijne rusten, »dat kan niet altijd liegen, en het had mij reeds zoolang gezegd, dat irij eens komen zoudl.

«Gij zijl dus nog zoo goed van nu en dan aan tnij Ie denken, Ada !quot; zeide hij dankbaar, en maakte de riemen van zijn mars los. «Zeg mij, kan ik eenige oogenhlikken hier vertoeven en mei u spreken, zonderdal men ons hooren kan.quot;

«Zeer «zeker!quot; antwoordde zij, en haastte zich de grendels van de deuren Ie verschuiven ; «maar hel meisje is zoo spoedig vertrokken, dat hel voorzichtig zal zijn om haar van uwe komst Ie waarschuwen,quot; liet zij er toen op volgen.

«Zij heeft mij herkend,quot; zeide Frank, «uwe zorg fs dus onnoodig; zij zal wel zwijgen. Ik dacht ook, dal zij u gezegd zou hebben, dat ik mij hier bevond, en was dus verwonderd u daar zittende te vinden, zonderdat gij mij seheenl te kennen ; ik was bevreesd voor uwe gezondheid.quot;

«Mijne gedachten waren nog bij u in hel h-ger,quot; zeide zij glimlachende, en een oogenblik vertoonde zich een bijna onmerkbare blos op hare wangen; »ik zag u dus zonder u te zien; gij moet hel mij vergeven. Frank!quot;

«Kn ik dan?quot; hernam hij, »ik had mij immers lerslond moeten noemen ; liij hebt geen schuld ; de goede, oude portierster van het klooster, waar ik mij van deze beeldjes en goederen voorzien heh, heeft mijn gelaat zoo bruin geverfd, alsof ik een dei- mannen van Perrol of Salazar was, en dit, zoowel als deze doek, maken mij onkenbaar.quot;

«Die kleur misslaat u niet, maar wel dal kleed; doch, onder welke gedaante ook, zijl gij welkom,quot; zeide Ada.

«En toch is dit kleed, zoo niel een veel slechter, dal, hetwelk mij naar mijne afkomst voegt. Voordat Van Schall'elaar mij tol zich nam, bad ik nog nimmer een zoo kostbaar aangehad,quot; zeide Frank.

Toen noodigde zij hem vriendelijk uil, zich nevens haar neder te zeilen, np de zitplaats, die zij zoo even verlaten had, en zeide, toen hij zich deze eer ontzeggen wilde: «Zet u naast mij. Frank! anders zou ik moeten denken, dal gij misnoegd waart over helgeeu ik gezegd heb. Hel is een eer, die Walson en zijn meesier niel dan met geweld van mij verkrijgen zouden ; maar mijne vrienden zijn mij welkom, in welke kleeding liet de Heilige Moeder Gods ook behage, hen tot mij le zenden.quot;

Frank weigerde nu niet langer, en hel was vreemd den in grauwe wollen stof gekieeden knaap of koopman, die een ruwe soort van schoenen droeg, vertrouwelijk te zien zitten op de prachtige zitplaats, aan de zijde van de fraai gekleede jonkvrouw. Haar gelaat, dat anders zooveel smart en kommer verried, was nu alleen bezield door liefde en vreugde, welke het veredelde ; zij dacht niel na, of hel misschien ongepast ware, dat zij mei den Jongeling, die in een vreemde kleeding lot haar was doorgedrongen, en dien zij beminde, alleen bleef, of dal hij misbruik zou kunnen maken van haar vertrouwen; neen ! niets van dit alles kwam in haar geest op. Zij beminde hem, en zoo zij zich al iets gelegen liet zijn aan hel oordeel der wereld, was zij te trolsch om te kunnen gelooven, dat men haar verdacht zou kunnen houden, van den jongeling meer vrijheid toe le slaan, dan haar stand haar toeliet.

Frank sprak niet; een zekere onrust vertoonde zich op zijn gelaat; hel was alsof hij de woorden terughield, die gereed stonden hem te ontsnappen;

1 maar Ada bemerkle dit niel, en zeide : »0! wal


-ocr page 366-

•it ÜLTMANS, DE SCHAAIMIKHUKK.

is hel hui}? geleden, dat ik u itol laatst zag, en welk een vreeselijke dag was dal! het heugt mij nog, welk een onheil mijne ijverzucht had kunnen slichten. O! nog deins ik terug, alleen op hel herdenken daaraan; maar nu, Trank ! nu zullen wij ongestoord kunnen spreken, niet waar? De naam van haar, die ik niet wil noemen, zal ons nu niet doen twisten; hel zal wezen, alsof zij niet hestond ; gij znll mij alleen van u verhalen; hel is nu om mij alleen, alleen om uwe bedroefde Ada eens te zien, dal gij gekomen zijl. O hch daarvoor dank, mijn vriend! maar zeg mij, licht gij niet te veel gewaagd met hier Ie komen ? ik hid u, stel mij gerust!quot;

Een zucht ontsnapte aan de horst van den jonkman ; het was alsof zijn oog door een dichten nevel bedekt werd; maar zich geweld aandoende, vatte hij hare hand, kuste die, en zeide langhaam: »Ben ik niet gekomen alleen om u te zien, geloof echter, mijne beste Ada ! dat gecne gevaren mij immer zouden kunnen weerhouden om naar u toe te snellen, als uwe vriendschap mij riep. O, het verheugt mij u zoo gezond te zien ; zeg mij. zijl gij hel altijd geweest, sedert dien dag dat gij mij en mijn vriend hel leven reddet, en mag ik dit prachtig gewaad beschouwen als een bewijs, dal gij niet meer, gelijk voorheen, geheel in afzondering leeft ?quot;

»Dit kleed?quot; zeide zij en lachte. »Ik wacbtle u immers. Frank! voor u heb ik het aangedaan, het gebeurt mij zoo zelden een goed vriend Ie zien, builen mijn neef lieynoud. •— Doch gij vraagt mij naar mijn gezondheid.quot; i\u schudde zij treurig met het hoofd, en vervolgde: »Die is nu wel; maar ik heb sombere dagen doorgebracht, loen het loof van bet geboomte, door de herfslortnen afgevallen, de aarde met een veelkleurig tapijt bedekte: alles was duister voor mijn geest; een ondragelijke last drukte mij op het hart en het hoofd, en als bet nu en dan voor een oogenblik voor mijn geest weer licht en helder werd, dan had ik alleen — om naar het koude grafie worden weggedragen. Maar de Heilige Moeder (Jods en alle heiligen hebben mij weder opgerichl, en ik ben nu gezond,quot; eindigde zij droevig lachende ; doch de bleekheid van haar gelaal wedersprak hare woorden : en alsol zij het zelve gevoelde, bracht zij hare hand aan haar voorhoofd, en schudde langzaam het hoofd.

Een tijdlang spraken zij samen, gedurende welken Frank met moeite zijn onrust verborg. Eindelijk verhaalde zij hem, dat Walson om hare hand had verzoelit, dat dil verzoek door Perrol zeer sterk ondersteund was, en dat heer Loef, ofschoon niet gezind zijn toestemming te geven, evenwel niet had durven weigeren haar er over te onderhonden, maar dal zij met verachting de hand van den edelen Uril geweigerd had.

frank toonde zijn Verontwaardiging over dil verzoek en den toon, waarop deze (wee vreemde krijgslieden hel gedaan, en gezocht hadden het door Ie drijven, en vervolgde toen, aan zijn aarzeling een eind makende: «Beste Ada! gij zijl niet de oenige, die hloolgesleld zijl aan hunne duivelsche begeerten; uw rang en die van uw oom beveiligen n ten minste nog voor dadelijk geweld. Helaas ! anderen zijn zoo gelukkig niet, en op dit oogenblik wordt het hart van mijn weldoener door , smart verscheurd: de Hoode i land van dien Perrol, dat monster, hetwelk vreemde landen over dit gewest hebben uitgebraakl, beeft hem meer dan het leven benomen.quot;

Hier wachltc Frank een oogenblik, en vervolgde, loen hij zag dat Ada naar hem luisterde, zonder-dat haar gelaat de gewone kalmte verloren had : «Dezen morgen, toen Van Sehall'elaar gereed stond naar den krijgsraad te gaan, om daar met klem van redenen aan te raden Perrol uit het sterke Eemnes te verdrijven, toen verscheen een vader vóór hem, die ten tweeden male in hel hart gestoken is door een aanslag van dien woesteling op zijn dochter, en die aan baar bruidegom wraak is komen vragen voor het rooven van zijn eenig kind.quot;

»lk beklaag dien braven edelman,quot; zeide Ada, toen hij zweeg, «en hoop, dat de macht van onzen lieven Heer hem op zijne vijanden zal doen zegevieren.quot; Maar hare houding noch slem verried eenigc aandoening; bet was alsof zij niet vermoedde, dat liet meisje, dal weggeroofd was, die Maria was, van wie zij nicls wilde hooren.

»l)c plicht gebood Van Scball'elaar om in hel leger te blijven, en weerhield hem om zelf onderzoek naar bet sehehnstuk te doen,quot; ging Frank voort, ofschoon hij vreesde te vervolgen; «een heilige plielil gebood mij dus om in zijn plaats le gaan. In deze kleeding met den zoon van onzen huiswaard te Hilversum aan hel klooster le Zoest gekomen, schonk mij mijnbeer Sl. Maarten de genade, om le ontdekken, dat de booswichten hunne prooi niel naar Eemnes hadden heengevoerd, maar den weg naar deze stad hadden ingcslHgcu, en ik aarzelde niet bun spoor te volgen. Huilen de Witte-Vrouwenpoorl verlieten wij onze paarden, en ge-


-ocr page 367-

liiaklcii Itinnen de stad ; ook hier rustle de goddelijke zefc'en op mijne pogingen ; de zwarte Kuilers, die een draagkoets geleidden, waren gedurende den naelil niet zóó onopgemerkt door de stad getrokken, of ik kon ontdekken, waar zij gebleven waren ...quot;

«Genoeg! genoeg daarvan,quot; riep Ada, o|t eens haar stilzwijgen afbrekende; «spreek mij niet meer over haar; noem haar naam niet meer. Frank ! gij weet, wal ik gezegd heh.quot; Toen zweeg zij een oogenblik, bedacht zich en riep droevig : «Helaas! het is niel om mij, dal gij hier gekomen zijl ; alleen bezorgdheid voor haar dreef u hierheen, cn ik, die ti wachtte ! .. .quot; Frank, dat is slecht gehandeld.quot;

«Ada ! waarde Jonkvrouw!quot; riep Frank, hare hand vattende, »ik beroep mij op uw hart, op uwe inenschlievendheid. ik heb ééne bede te doen, en indien gij mijn verzoek weigert, maakt }{ij mijn weldoener voor eeuwig ongelukkig.quot;

«Kn dat is?quot; vroeg Ada van Itijn ongeduldig.

»Hed de ongelukkige bruid van Van Schalïe-laar, geel de treurende dochter aan bare schreiende ouders terug, en God zal u zegenen, ü! voeg deze nieuwe weldaad bij die, welke u eenmaal de vreugde van liet hemelschc paradijs zullen openen !quot; riep Frank, en hij zag haar smeekend aan.

«Ik haar redden?quot; riep Ada verwonderd ; maar op eens scheen er een licht voor baren geest op te gaan, en zij vervolgde : «Heden nacht zegt gij ?— de Zwarte Ruiters met een draagkoets — mijn kamermeisje heeft mij zoo iets gezegd. — Zeg, heeft men haar naar dit huis gevoerd ?quot; cn toen Frank zijn hoofd toestemmend boog, riep zij : «lla! hoe komt het toch, dat ik dit al niet eerder vermoedde ? nu weet ik, waaraan ik bel bezoek van mijn vriend Frank te danken bcb ; de bruid van zijn aanvoerder lokte hem herwaarts. Arme heer Van SchaU'elaar! de eene rooft haar met geweld, cn de andere zoekt in stilte hare liefde Ie winnen. — liet verwonden mij, dat gij zoolang van haar hebt kunnen zwijgen, cn ik dank u voor deze hoiïelijkbeid !quot; eindigde zij met minachting lachcmlc, cn mei drift ter zijde schuivende, plaatste zij zich zoo ver mogelijk van hem af aan het einde der zitplaats.

«Gij zijl hard en onrechtvaardig, Ada Iquot; riep Frank smartelijk aangedaan. «O! «ij kunt niet gelooven wat «ij zegt; wijs mij niet af! op u alleen berust mijne hoop ; zult gij het onschuldig meisje overlaten aan Perrol met de Hoodc Hand, edele jonkvrouw ! zult gij dit ?quot;

«Zeker zal ik dit,quot; antwoordde zij met drift. »Vraag haar aan Perrol terug; verzoek hein haar aan u af te staan, en smeek mijn oom om voor u een goed woord te doen ; maar denk niet, da' ik een poging zal doen om haar te redden ; ik heb daartoe geen macht.

Frank bedekte zijn gelaat met zijne banden, en men hoorde de zuchten, die uit zijne door smart overmande borst ontsnapten.

«Wal betreurt «ij. Heer ruiter!quot; zeide Ada schamper laehende, terwijl zij haar oog stijf op hem «cricht hield. »(iij zijt voorwaar geen vroo-lijk gezelschap ; het is goed, dat ik u ken ; anders zon ik ii aanzien voor een marsman, wien men zijne goederen ontstolen heeft. Hel blonde haar van de dochter eens smids doel u de jonkvrouw vergeten, naar wier gezondheid gij nog zoo even met zooveel belangstelling gevraagd hebt ; zij moet wel lief zijn, ha! ha ! om zooveel minnaars le hebben.quot;

Hier werd zij verhinderd voort te gaan, daar zij door een lachlust bevangen werd, welke zoo luid en schrikwekkend klonk, dat Frank zijn oogen snel op-richtte. Hare oogen rolden wild door haar hoofd, en zij scheen niette bemerken, dat hij hare hand met kussen bedekte en zich aan hare voelen nederwierp.

«Ada! beste Ada!quot; riep bij angstig, «kom tot u zelve terug; ik bid u, wees bedaard, ik bemin haar niet; o! staak «lal droevig gelach ; hel is Frank, ik ben het, die het u verzoek.quot; Maar al zijn smecken was vergeefsch. Toen riep hij, zijne handen wringende: «Heilige Moeder Gods! heb medelijden mei haar,quot; omvatte haar met zijne armen, en bad haar nogmaals zoo vol gevoel om bedaard le zijn, dat zijne woorden eindelijk cenigen invloed op baar schenen uil te oefenen. Langzaam verdween de verwildering van haar blik , het ijlhoofdig gelach ging over in een pijnlijken en krampachtigen trek om den mond, en toen zij eindelijk baar hoofd op den schouder van den jongen ruiter liet nedervallen, zeide zij zachl en droevig: «Ha! zijl gij het. Frank? de Hemel zij gedankt, bet is weer over.quot;

«O ja ! de Hemel zij gedankt, Ada !quot; zeide Frank aangedaan; «want uw toestand was zoo treurig en bedroefde mij zoozeer.quot; De jonkvrouw leunde vol vertrouwen tegen de borst van den man, die als een kind door den schaapherder was gevonden, en later met Ralph achter de kudden geloopen had. De grove stof der mouwen van zijn buis raakte hel kostbare roode laken, dat de schoonc leest van het adellijke meisje bedekte;


-ocr page 368-

fjf) OLTMANS, DE SCHAAPHERDEK.

zij vreesde niet haar hoofciliulsel le kreukelen, dat op zijn hreeden schouder iaj?. Zijn haar, even zwart als de vlechten, die langs haar voorhoofd lagen, viel op de gouden halve maan, en bedekte de edelgesteenten; de zachte uitdrukking van haar oog, dat nog kort te voren zoo wild heen en weder had gerold, gaf hem den moed nog céne poging te doen, om haar hijstand voor Maria al te smeeken. Mij kuste haar op het hooge, witte voorhoofd, en zeide met gevoel:

«Deze kus, Ada! zij het tecken der vernieuwing van onze vriendschap; hebt gij zelve mij niet toegestaan den schoonen naam van broeder te voeren? daarom, zuster! hoor mij aan, en bedroef mij niet meer door een wantrouwen te doen blijken, dat mij vernedert.quot; Hier hield frank een oogenblik stil; hel was alsof bij iemand in het voorvertrek hoorde loopen, en Ada schudde haar hoofd; maar bij onlgaf zich, wat hij meende gehoord te hebben; bij verloor nog niet alle hoop om den machtigen bijstand der jonkvrouw te verkrijgen, en vervolgde :

»Ada! uw broeder Frank bezweert u nogmaals bij al wal heilig is, om hem uwe hulp niet te ontzeggen. — INiemand zal het ooit weten, als gij mij versloot; ik zal de tranen der rampzalige maagd, den vloek van hare ouders en haren bruidegom, niet op uw hoofd laden; maar de lieve lieer Jezus en zijne heilige Moeder zien hel, als gij mij ongetroost van u laat gaan. Ada! ik bid u, red haar, die uw medelijden en uwe achting verdient; zeg hel mij, waar is zij in dit buis? hoe kan ik haar bevrijden ? Antwoord mij in (iods naam; kan ik mij vertrouwen aan beer Loef, ol is uw oom zoover gegaan, om zijne gevangenkamers aan een maag-denroover, aan een Perrol le leenen?quot;

Maar hier hield bij plotseling op; want Ada richtte hel hoofd op, en schudde hel ongeduldig; weder was de zachte opslag van haar oog verdwenen, twee hevige driften schenen innerlijk in baar hart te kampen. Helaas! eindelijk behield de minnenijd de overhand in haar brein, dat voortdurend zoo hevig geschokt, doch zelden opgeklaard was, en ook nu dolf het edel gevoel van haar hart het onderspit. Zij kon hel niet begrijpen, dat de ruiter alles waagde en afsmeekte, alleen voor zijn vriend, — zonder eenig bijoogmerk, — alleen om Maria te redden. Want bedroog bij haar niet, dan bleef hein immers niets over dan le lijden zonder te klagen, totdat het graf hem ongevoelig voor aardsche liefde maken, en hem opvoeren zou lot een beter leven.

Tevergeefs gaf bij baar de teederste namen; vrucbleloos bezwoer bij haar, bij al wal invloed kon hebben op haar geest, om bedaard te zijn; bet scheen, dal zij niet meer gewaar werd, dat bij haar tegen zijn borst gedrukt bad, dal hij in zijn smart hare handen kuste, zijne lippen drukte op het voorhoofd der jonkvrouw, dat wit en koud als marmer was. Op eens was dat oogenblik van verrukking verdwenen, toen zij zich gelukkig scheen te gevoelen in zijne armen le rusten. Vruchteloos waren zijne pogingen om haar te doen zwijgen en terug le houden; niet verontwaardiging stiel zij hem van zich af, terwijl zij opstond. Misschien zag zij niet eens, hoe bij, zijne banden naar baar uilgestrekt houdende, aan luire voeten lag, veel minder de tranen, die hem van medelijden uil (tv oogen sprongen, liet meisje, dat hij liefhad, versmachtte als een offer der boosheid in de gevangenis, en hij kon. zoo dicht bij haar, niets doen om haar le redden. De jonkvrouw, die de tweede plaats in zijn hart bekleedde, zijn vriendin, zijn zuster, stond daar ter prooi van een droevige verslandsverbijslering! Hij weende over beiden, en ofschoon Ada hem verstiet, kon hij ecliter geene woorden vinden om haar Ie vloeken, maar wel om voor haar le bidden.

»En zoo gij mij niel will aanhooren, wat doel gij bier dan?quot; riep zij luid, met drill en in antwoord op zijn smeeken. «Vertrek, en laai mij alleen, reeds le lang zie ik u voor mij. Wie beeft u geleerd mij le dwingen om zacht le spreken ? Ma ! de jonkvrouw Van Rijn in hare vertrekken de wet voorgeschreven door een ruiter, — door een gemeenen herdersjongen! en ik moei zwijgen; ik ben krankzinnig! — niel waar?quot; eindigde zij vreeselijk lachende.

«Ik zal gaan, Ada!quot; zeide l'rank treurig, «maar zoo dacht ik niel door u weggezonden le worden. O! ik bid u, spreek niet zoo luid, of wilt gij, dal de Zwarle Ruiters mij herkennen, dal zij mij voor uwe voeten lernederstoolen, of gevangen nemen, en ik heb Perrol dezen morgen naar bet leven geslaan ?quot;

«Aan die vrees herken ik uwe afkoinsl,quot; antwoordde zij toornig. »lk had in den vriend van een edelman meer moeds verwachl; gij verdient zijn goedheid niet; — vertrek uit mijn oog, mogelijk staat de schooier Ralph u te wachten,quot; eindigde zij schamper, en weder klonk haar zinneloos gelach.

Toen wierp Frank een smartelijken blik op baar; zijn oog, dat somber en mal was, zag nog eens naar haar, terwijl hij zich voor haar boog, en


-ocr page 369-

07

mei hel diepste medelijden het hoofd schudde. Mij was niet verstoord over hetgeen zij ge/egd luid: hij nam zijn muls in de hiind en zette die o|)t vatte liet kistje aan, dat hij had medegeliraclit, en evenwel hij toefde nog. Hoopte hij, dat in hel einde hare goedheid en menschlieveudlieid zouden zegevieren? of was hij zoo begaan met hel schoone ongelukkige meisje, dal vóór hem stond1? bleef hij om Maria of om Ada? Hij wist dit zelf niet.

«Vergeet gij, dal Maria wacht, of zijl gij bang voor vreemde ruiters?quot; vroeg Ada met verachting, terwijl zij lachte. »Will gij ook, dat ik Annelje laai komen om u Ie verdedigen, of wacht gij, lotdat ik u door de knechls van mijn oom Ier deure uil doe werpen ?quot;

Ken snelle beweging van Frank's hoofd en armen gaf Ie kennen, dat hare woorden hem diep ge-trolfen hadden, en hij slaakte een zuchl, terwijl de laatste hoop hem begaf. Maar zie! op dilzell'de oogenblik werd er hevig op de deur van hel vertrek geklopt. Nog eens vestigde Frank zijn oog op dal van de jonkvrouw; maar loen de verachtende grimlach en de schampere blik hem bleven vervolgen, en zij vermaak scheen te scheppen in zijne verlegenheid en smart, snelde hij naar de deur.

«Frank! riep zij nu op eens; wanl nu eerst trof haar hel gebons op de deur, en zij slak de handen naar hem uit. De loon van hare stem verried, dal er een plotselinge verandering in haar gemoed was voorgevallen; maar Frank schoof met de eene hand den grendel voor de deur weg, terwijl hij, zonder om te zien, met zijn hand als het ware het verzoek, dal in haar uitroep gelegen was, terugwees. Ach ! indien hij den angst gezien had, die op haar gelaat te lezen stond, bij zou misschien de wanhoop nog bedwongen hebben, die zich van hem bnd meesier gemaakt.

Hel scheen, dal Frank in zijne verwaciiting werd bedrogen, loen de deur geopend werd: wanl zonder vooruil Ic gaan, trok hij zijn hand onder zijn buis vandaan, en liet de armen langs zijn lijl' neder-hangen; hij had misschien verwacht eenige ruiters van Perrol Ie zullen zien, maar niet bel gelaal van Walter, den hofmeester van heer Loef, die, gevolgd door eenige bedienden, na eenige verwondering te hebben laten blijken, in de kamer trad. Het was een klein schraal mannetje, in een irrijs lakensch kleed, met oen langen, dunnen nens en grauwe, vurig lonkelende oogen, en die, bij een voor zijn stand wat veel gezag aanmatigende bonding, uiterlijk de leekenen van geslepenheid en schranderheid op het gelaal droeg. Het eerste behoefde iiiel Ie bevreemden, daar bij hel onbepaalde vertrouwen van zijn meester genoot, heigeen alleen diens zoon en nicht nog beveiligde voor bel onwillekeurig gezag, dat hij over alle andere bewoners van het huis Oosterwcerd gewoon was uit Ie oefenen. Hel korte zwaard, dal hij in de band droeg, zoowel als de gewapende knechls, die hem vergezelden, lieten niet vermoeden, dat hij verwonderd kon zijn, iemand vreemds in bet vertrek Ie vinden; zijne verwondering ontstond dus waarschijnlijk uil bet herkennen van Frank, hetgeen hem, ofschoon hij niet liet blijken, dat bij zich door de vermomming niet liet misleiden, waarschijnlijk den moed gaf, om vooruit te gaan; Ie meer daar de houding van den ruiter deed vermoeden, dat deze niet aanvallenderwijzc zou le werk gaan.

«Heer Loef heelt toevallig uw roepen om bijstand vernomen. Jonkvrouw!'' zeide hij, een kleine buiging met hel hoofd makende, waarna hij, zijn zwaard vaster in de hand nemende, vervolgde: »Ln gij, marsmimi die hel waagt, om uwe waren met geweld aan de edele jonkvrouw op te dringen, gij hebt mij dadelijk te volgen, om kennis le maken mei de kelders van Oosterwcerd—en geen tegenspraak ! ol' de zaak zou erger gevolgen hebben.

Frank was verwonderd, dat Walter hem niet herkende, doch schreef zulks toe aan de schemering, die achter in bel vertrek heersebte : hij sloeg den spotlendcn blik gade, die zich op hel gelaat van hel mannelje, dat lol hem gesproken had, vertoonde, en was in twijfel, of hij zich noemen zou of niet, toen Ada, hare geeslkrachl terughekomen hebbende, met overhaasting eenige schreden voorwaarts trad en op een lioogen toon uitriep ;

«Mei welke zaken bemoeit gij 11,Waller? kan ik niet zoo luid spreken, als ik wil, /onderdat mijn oom daarom zijne knechts in mijn vertrek laai dringen? De koopman heelt geen schuld, ik ken hem; vertrek dus, en keer niet terug, voordat ik u laat roepen.quot;

«De bevelen zijn stipt, edele Jonkvrouw !quot; zeide Waller, zijne schouders ophalende, «men kan niet te voorzichtig zijn ; maar, met allen eerbied, hel is mij niet mogelijk heen le gaan zonder dezen snaak.quot;

«Snaak!'quot; herbaalde Ada driftig, en haar oog fonkelde van verontwaardiging. «Ha ! weel irij dan, hoe zijn naam is, knecht ? Weet gij, dal gij deze mars voor hem zuil dragen, indien ik hel wil ?quot; Maar hier zweeg zij. daar zij zeker vermeende niet goed le doen, om Ie laten bemerken, dal het geen gewoon koopman was, en zij vervolgde: «De hevelen, Walter! van mijn oom kunnen nimmer


-ocr page 370-

•is OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

vorder komen dan de deur van mijne vertrekken; j,'ij zult zonder den marsman moeten gaan. («ij zijl lang in hel huis Oostenveerd geweest, en uwe haren zijn grijs; maar hel zou u heugen, als gij den eerbied voor Ada van llijn uit hel oog verloren had ; vertrek dus.quot;

Indien de oude hol'meesler, verwend door hel gezag, hetwelk hij gewoon was te voeren, alleen was geweest, zou hij waarschijnlijk zich niet he-dachl hebben om haar te gehoorzamen, oi' hel gewaagd hehbcn zijn opzei te volvoeren ; maar hij hoorde achter zich de slachtoll'ers van zijn heersch-zuchl zacht lachen over den hoon, die hem werd aangedaan, en de oude knorrige Walter besloot, vertrouwende o|gt; de goedheid van heer Loef, om Ada en hare bedreigingen te trotseeren. Hij haalde dus nogmaals de schouders op, en riep loen gebiedend tot zijne helpers: «Knapen! pakt dien marsman aan, in naam van heer Loef en voor mijne rekening. — Hied geen weerstand, koopman ! hel zou tevergeefs zijn.quot;

»(iij waagt hel ? zeide de jonkvrouw toornig, terwijl zij ter zijde trad en het deksel van een fraai gebeeldhouwde en ingelegde kisl opende, die legen den muur stond. Schoorvoetende traden de knechts vooruil, ofschoon Frank geen schijn gaf van zich Ie verdedigen ; maar zij bleven wederom slaan, toch de jonkvrouw luid en mei een zegevierenden blik vervolgde: »Ha! wat hebt gij gedaan, laag gespuis ? Maar gij dacht hem met u allen te overvallen, zoiulerdat zijn hand gewapend was! beeft en vall voor hem terneder, of gij zult hem leeren kennen. — Neem dit zwaard aan, dal mijn vader zelf gedragen heelt, marsman! stool hen vrij neder! zij heleedigen mij ! ik, Ada van Itijn, zal hel verantwoorden !quot;

Maar Frank wees, zonder iets tot haar te zeggen, het wapen terug, dal zij hem in de hand wilde geven, en een schrede voorwaarts doende, zeide hij bedaard: »Ik volg u, hofmeester! en geef mij gevangen, geene wapens passen in de hand van iemand, als ik ben, de Jonkvrouw weet zulks wel. Ik verlang heer Loef van Ooslerweerd Ie spreken.quot;

Er lag veel bedaardheid, maar ook een verwijl opgesloten in den loon, waarmede hij deze woorden zeide, en rustig en zonder om te zien naaide jonkvrouw, ging hij tusschen de knechts door naar de deur; maar juist loen hij gereed stond om hel vertrek Ie verlaten, liet Ada het zwaard uil hare handen vallen. Een enkele kreet, welke smart, vertwijfeling en berouw verried, gaf Ie kennen, hoezeer zij getroffen werd door hetgeen er voorviel, en hetgeen zij gezegd had. Frank zag onwillekeurig in hel vertrek terug; zijn blik was koel, doch niet toornig; en evenwel lag daarin zóózeer een verwijl voor haar te lezen, dat zij berouw gevoelde over haar gedrag, ea de handen smeekend naar hem uitstak, als wilde zij hem terughouden en hem vergeving vragen.

Zou hij zóó hel meisje, dat hem beminde, de jonkvrouw, die hem zooveel goedheid betoond had, achterlaten, ongetroost, zonder haar, als hel ware, met ccn woord Ie kennen Ie geven, dat hij haar alles vergal ? Neen ! dal kon hij niet. Wist hij of hij haar immer zou wederzien, die zelfs niet verantwoordelijk kon wezen voor hetgeen zij geweigerd had ? immers neen ! daarom keerde hij op zijne schreden terug, en hetzij zijne bewakers zijne bedoeling gisten of hel niet durfden wagen, hem tegen te houden, zij lieten hem ten minste begaan.

Toen hij haar naderde, nam hij zijn muts af; zij liet hare armen zakken, en lachte hem toe, ofschoon de tranen langs hare bleeke wangen rolden. Hij boog zich en vatte hare rechterband, bracht die aan zijn mond, en zeide zeker iels lol haar, dat haar geruststelde; want zij knikte hem toe. Noch Walter, noch zijn gevolg, hoorden wal hij zeide; ook waren de knechts niet verwonderd over het gedrag van de jonkvrouw, en over de gunst, die zij aan den vreemden marsman toestond ; zij stelden dit alles op de gevolgen van hare krankzinnigheid. Met meer gerustheid zag Ada nu den ruiter vertrekken, en zij wenkte hem nog eens een vaarwel toe met hare hand, loen hij, gevolgd door de knechts van haar oom, en voorafgegaan door Waller, die, tevreden over zijn overwinning, ge-noegelijk lachte, de kamer verliet. Vervolgens zette zij zich in den stoel bij hel vuur neder, en verzonk in diep nadenken.

«Alles wel overwogen, hebt gij welgedaan, met u te houden, alsof gij den ruiter niet herkendel, Walter!quot; zeide heer Loef van Ooslerweerd lol zijn hofmeester, terwijl hij meer uit levredenheid dan voor de koude de handen wreef, want bel vertrek, waarin hij zich bevond, werd goed verwarmd door het groole vuur, waarvóór hij zat.

De vertrouwde dienaar zat tegenover zijn meester, glimlachte over hetgeen er gebeurd was, en antwoordde: »lk dacht ook, dal bet hier geen zaak was, zich te sloren aan de grillen van de


-ocr page 371-

HEI HUIS (JUSTEKWKKnL).

jonkvrouw, en heli dus maar gewaagd om door te lasten.quot;

Frank had verzocht den heer van hel huis te spreken; maar (oen hem herichl was geworden, dat deze den marsman niet te woord kou staan, had hij aan Walter ontdekt, wie hij was, en zijn verzoek herhaald. Doeh het sehcen, dat heer Loei geeu lust gevoelde den vriend van Van Schall'elaar Ie woord Ie slaan ; want hij vervolgde ; »(iij moet hem toeh wel zeggen, Walter! dat ik, hoe ongaarne ook mij het genoegen moet ontzeggen hem Ie zien, en nog minder hem kan spreken ; de lijd, waarin wij leven, en zijn heirekking als ruiter van mijnheer David zullen u redenen genoeg kunnen doen vindcn,\vaarom ik zijn verzoek moet weigeren.quot;

«Verlaat u gerust daarop. Heer 1quot; antwoordde de slimme hofmeester. »lk zal hem zoo duidelijk zeggen, dat men hem reeds in de stad zoekt, en het u onmogelijk is hem te laten vertrekken of hem Ie spreken, dat hij inderdaad gelooven zal, dal gij uwe bezittingen en uwe vrijheid zoudl wagen door hein aan te hooren. Verlangt gij, dal ik nu maar eens tracht de zaak lol een goed einde Ie brengen, en het huwelijk te sluiten ?quot; eindigde hij lachende, en zag zijn meester vragend aan, terwijl hij opstond.

Maar deze wenkte hem om weder te gaan zitten, en zeide langzaam en mei bezorgdheid : »Ja, zoo meteen, Waller! maar wij zullen nog eens nagaan, of wij niets vergeten hebben ; Ie veel haast heeft dikwerf een voordeelige zaak doen mislukken. Hel toeval, dat hein herwaarts voert, is, zooals gij le wel hebt opgemerkt, te gunstig om er geen parlij van le trekken ; maar ik voorzie groote moeilijkheden om Ada le beduiden, dal dil alleen hem redden kan, en niet minder om zijn loeslemming le verwerven. Ofschoon hij, zoo ik vertrouw, niel weet, waarom mij zooveel aau dil huwelijk gelegen is, zoo vrees ik echter, dal ik mij voor niels zal bloolslellcn aan de versloordheid van mijne nichl en de tegenwerpingen van mijn zoon.quot;

«Gelukkig is heer lUnnoud niet hij de hand,quot; merkte de hofmeester aan, die met leedwezen be-merkle, dal zijn meester opnieuw zwaï igbeden begon op te werpen; «daarom wordt er spoed vcreischl. In allen gevalle. Meer! wal kan hij zeggen ? liet is immers voor hem, dal gij u deze zorgen getroost! hij zal er eenmaal de sehoone vniehten van plukken, en niet langer wachten om naar een ander meisje uit Ie zien, als zijne nichl gehuwd is; en de jonkvrouw,quot; vervolgde hij grimlachende, »die ziet immers toch altijd stroef; zij zal er u niet over spreken, maar tevreden zijn den ruiter te redden, en levens een eehlgenool naar hare keus te krijgen.quot;

«Zacht, zachl, Walter!quot; zeide heer Loef. «Vergeel niel, dal zij de dochter van mijn zuster is; ik wenschte wel, dat zij mijn Neynoud had willen trouwen; hij bemint haar nog, geloof ik. Die Walson blijft ons dan ook nog altijd op ons dak. Ik heb «oede zaken gedaan met Messire l'errol; maar ik wenschte, dat ik hem nooit gezien had; het zijn vrienden , die zich niel ontzien uw huis le gebruiken, als het hunne, en die altijd gereed zijn de tanden te laten zien. Dat die vervloekte Zwarte knapen nu ook juist in mijn huis moeten zijn, om op alles le letten, wat er gebeurt; als Iteynoud hen hier vindt, zal er weder wal le doen zijn; hij verwijt mij mijn zwakheid en hij heeft gelijk.quot;

«Jongelieden kunnen over zulke zaken niet oor-deelen, lieer!quot; antwoordde Waller; «in dil geval zullen de ruiters van l'errol, die niels van de gevangenneming bemerkt hebben, ous van dienst zijn ; ik zal zeggen, dal zij den bissehoppelijken ruiter herkend hebben, en dat zal een goede aansporing wezen voor de jongelieden, om alles toe te slaan, wal gij zult verlangen.quot;

«Hun verblijf alhier, dat ik niel heb durven weigeren, zal dan ten minste lot iets dienen; maar ik zal alle heiligen danken, als zij vertrekken: ik maak mij ongerust. Hebt gij nog niel kunnen te welen komen, wie de vrouw is, die zij in die draagkoets herwaarts gebracht hebben ?quot; vroeg heer Loef.

«Neen, lieer!quot; antwoordde Waller, en alle opgeruimdheid verdween van zijn gelaat, dat nu alleen spijl en teleurstelling verried. «De knaap is zoo dicht als een pol, en de gemeene ruiters welen niels, ol antwoorden niet eens, als men hun wal vraagt; de eenige hunner, met wien ik een gesprek heb kunnen aanknoopen, gaf zooveel le kennen, dal hel een meisje was, hetwelk fraai kon spreken en spelen, en van wier veranderlijke genegenheid Messire Perrol zich voor altijd verzekeren wilde.quot;

«Misschien wel de Zwarte Alcida, met wie hij hier geleefd heefi,quot; zeide heer Loei verheugd. «Ik vreesde, Walter! dal hel de eene of andere jonkvrouw zou zijn, en dal haar verblijf in mijn huis mij misschien duur le staan zou komen.quot;

«O! ho! die spreekster zou wel bij hem blijven ; ware hel niet Ier liefde van hem, dau uit liefde voor zijne geschenken,quot; zeide de hofmeester, hel


-ocr page 372-

ULiMAN», ut, SLittAAfrmnuiin.

hoofd scliuddendo. »Necn, lieer! Waller is Ie oud om zich door dien ruiler, welke veel van een weggeloopen monnik heefl, Ie laten hedriegen; ik geloof er niets van...quot; Hij zou zeker verder vervolgd liehhen, indien niet een zacht geklop legen de deur, dal hoe langer hoe sterker werd, hein hierin verhinderd had. Hij zag zijn meester vragend aan, en toen deze hem last gaf, om Ie zien wat men begeerde, trad hij naar de deur, opende haar en Froccard, over wien hij nog zoo even gesproken had, stapte hem voorhij, en hoog zich diep voor heer Loef, die onaangenaam getrollen werd, toen hij den ruiter met het ongunstige en valsche gelaat voor zich zag.

»De zaak, waarover ik u kom spreken, lieer!quot; zeide deze, «deed mij gelo ven, dat het raadzaam is mij regelrecht lot u te wenden, zonder mij Ie laten aandienen, en zij noodzaakt mij u Ie verzoeken, mij een onderhoud voor cenige oogenhiik-keu met u alléén toe te staan.quot;

Hel woord nllccn, waarop hij sterk drukte, terwijl hij een zijdelingschen hlik op Walter wierp, deed dezen met hevreemdmg opzien; want hij wierp juist cenige stukken houl op hel vuur. Verontwaardiging vertoonde zich op zijn gelaat. Heer Loef vond zich door dit verzoek leleurgc-sleld: hij had iels zoo gewichtigs niet verwacht, en trachltc tevergeefs op het strakke gelaat van den ruiter het een of ander Ie hemerken, dal hem cenige inlichting kon hezorgen. Hij gevoelde geen verlangen, om mei den Zwarten lUiiler alleen Ie Idijven, Ie meer daar Walter zijn geheel ver-Irouwen bezat, en antwoordde dus, na cenige oogcnblikken nagedacht Ie hehhen: «Mijn hofmeester mag, wat mij betreft, alles hooren, wal gij te zeggen hehl; gij kunt veilig spreken.

Froccard hoog zich en zeide : «Zeer wel. Heer! Meester Waller weet wel, dat ik geene geheimen voor hem heh; maar in dil geval vermeende ik evenwel nw goedvinden Ie moeien verslaan. De zaak is namelijk deze, dal de marsman, die bier in Imis is gekomen om zijne waren te verkoopen, zeker niet veel goeds in den zin heefl; hel is geen gewoon marskramer, ik hen er zeker van, en raad u aan hem niet zonder verhoor Ie laten gaan.quot;

Heer Loef zag, als hel ware onverschillig door het ruime vertrek, dat alleen bij de ramen en hel vuur nog genoegzaam verlicht was om de voorwerpen duidelijk Ie onderscheiden; de raadgeving van den ruiler kwam hem zeer te onpas; hij vervloekte diens opmerk/aamheid; evenwel gaf hij lachende ten unlwoord: »(iij geelt u wel veel moeile voor zulk een gemeenen venl, mijn vriend! aan uwe voorzorg dacbl ik, dat er len minste iels meer belangrijks uil u zou komen. Ik heb den marsman niet gezien of gesproken ; maar zoo hij mocbl lerugkeeren, zullen wij er om denken, en danken u voor het bericht.quot;

»lk gelool. Heer! dat gij u hedriegl,quot; zeide Froccard, zonderdal zijn gelaal cenige verandering onderging. »l)e koopman is nog niet vertrokken; maar bevindt zich nog bier in huis.quot;

»Weet gij er iels van, Walter?quot; vroeg heer Loef, gemelijk over het gezegde van den ruiler.

«Volstrekt niets, dan dal de man reeds lang vertrokken is; ik zag hem immers voor een ge-ruimen lijd, toen hij hel vertrek van de jonkvrouw, verliet; bij zal nu reeds ver te zoeken zijn,quot; antwoordde de hofineesler, zonder cenige verlegen-beid Ie lalen hlijken.

»Zeer zonderling,quot; merkte de ruiter aan, »want ik kom nu regelrecht van den ingang van hel buis, dien ik niel verlaten heb, sedert bij is binnengekomen, en ik heb hem tiiel zien uilgaan.quot;

»lk wist wel, dalgij de kamer bewaaklel, waarin de vrouw gebracht is,quot; zeide Waller spottende, «maar niel, dal u levens de last was opgedragen, om bij de deur van dil buis op de wacht Ie slaan. ' »Wij welen dan zoo wat evenveel, meesier!quot; hernam de ruiler, nu bijna onmerkbaar grimlachende; »waiil ik weel er ook niels van; maar een bond jaagt wel eens voor zijn eigen vermaak, en gij ziel, dal ik edelmoedig de vruchlen van mijn jacht aan anderen kom mededeelen.quot;

»Hel is wel, vriend! en ik zal er u voor he-looncu !quot; antwoordde heer Loef, «gij kunt nu gaan. — En gij, Walter! onderzoek terstond of het waar is, dal de koopman hier nog is, en Irachl anders Ie ontbonden, hoe hij er nilziel, als hij eens mocht terugkomen.quot;

Waller boog zich, en heer Loef stond op, in de hoop dat de Zwarte Huiler nu ook vertrekken zou ; maar hij vond zich bedrogen; want deze haaslte zich Ie zeggen;

«Ken belooning komt nooit Ie onpas, en de cenc dienst is den anderen waard. Heer! De makker van den marsman, liep zoo wal om de deur te draaien, en scheen te waehlen, lol deze er uil-kwam; ik wist hem binnen hel huis Ie lokkenen heb hem zoolang vaslgehouden ; valt er dus nog wel Ie twijfelen, of de marsman al of niel vertrokken is ?quot;

«Wij zullen zien,quot; zeide Waller gemelijk, ter-


-ocr page 373-

IIRT illlis OOSTERWEERI).

(11

wijl hij iels liiimcnsinonds sciu'en Ie pnillclcn ; muar Iuht Loef verried niel, (Utl de woorden vnn den ruiter lieni hoogst onaiingenaain waren, en spoorde Waller aan om hel noodige onderzoek Ie lalen doen. De holineesler wierp een vorselien-den idik op den ruiter, die voornemens scheen vooreerst nog Ie hlijven, en veHiel de kanier.

De deur was nauwelijks geslolen, ol' heer Loei. die heen en weder voorhij den schoorsleen slapie^ hleef slilslaan, en hield /ilt;'h, alsof hij verwonderd was den ruiter nog voor zich Ie zien; maar deze nam terstond hel woord op, en zeide : «Heerlik vrees, dal uw oude dienaar niel hnndell, zooals het behoorde ; daarom hen ik gehleven. Weel gij. wie de marsman is ? hel is con der ruilei s van de Rende van Van Schaiïelaar, t'n die brouwt zeker niet veel goeds hier inde stad. Waller weet evengoed als ik, dal hij hier nog in huis is, en ik kan ii de kamer aanwijzen, waar hij verborgen is. Wal Waller voorheefl, weet ik niel ; maai' ik weel, dal Messire Perrol zeer tevreden z:il zijn, als gij hem dien knaap overlevert, en hij zou het u nooil vergeven, als gij hem ongemoeid liel gaan.quot;

Geheel lernedergeslagen, liel heer Loef zich in zijn zetel vallen; niet alleen dal liel licm door deze herkenning onmogelijk werd, zonder met Perrol te breken. Frank zijn vrijheid weder te geven, als het hem goeddachl; maar Lij kon nu den ruiter zelfs niet eens vrijwaren voor de vervolging van Perrol, zonder dezen rekensciiap Ie geven van zijn gedrag, en zijn ongenoegen op zich Ie laden. De plannen, zoo vernuflig ontworpen, vielen door de op-eisching van den ruiter in duigen, ciinien wachlle zijn antwoord. Men wist, dal Frank niel vertrokken, maar verborgen of gevangen was; en de schijn kon den Zwarten Ruiter, die valsch gl imlachte, niet van hel spoor geleid hebben; dit zag hij duidelijk.

lieer Loell' zeide eindelijk, dal het hem leed zon doen, als de ruiter zich niet Ledrogen had, omdat hij IVank sinds geruimen tijd kende, en wel kon nagaan, dat hij met geene slechte oogmerken gekomen was; hij gaf voor, niet te kunnen begrijpen, wal de aanvoerder der Zwarte Itende gemeens had met een man van wapenen van geringen rang; en dal hel hem voorkwam, dat deze niets behoefde te welen van het bezoek, hetwelk de vijandelijke ruiter in hel huis Ooslerweerd had afgelegd.

Walter keerde nu weder terug; maar daar hij geen haast scheen te hebben om te spreken, en de legenwoordigheid van den ruiter hem niet zeer aanmoedigde om den mond te openen, zeide deze: «Meester Waller! uw heer weet reeds, welke lijding gij brengt; de ruiter Frank is voorloopig op hel kamertje boven de poort opgesloten, lot Messire Perrol zijn goedvinden zal bekend maken, — niet waar?quot;

Doch Waller antwoordde niel, en plaatste zich zwijgend naast zijn meester, terwijl Froccard heer Loef Ie kennen gaf, dal hij hem aanried. Frank niel Ie, laten gaan, indien hij met Perrol bevriend wilde hlijven; en dal hij, wat hem betrof, wel niets te zeggen had in bel huis Ooslerweerd, maar evenwel verplicht was, zijn meester van de zaak te onderrichten. «Indien ik hel verzweeg, lieer! en de zaak werd ruchtbaar, hoewel de knaap en mijne makkers van den ruiter niets welen, dan zou hij mij laten opknoopen, zoo zeker als ik de eer heb legen u Ie spreken,quot; eindigde hij.

«Dat zou te bejammeren zijn,quot; merkte Walter aan, die met onwil de woorden van den ruiter had aangehoord, en wien het verdroot, dal zijn meester zich in zijn eigen huis de wel door een gemeenen ruiter liet voorschrijven.

Doch de oude hofmeester liel zich door zijn drift Ie veel beheerschen, en verloor daardoor zijn gewone voorzichtigheid. Meer Loef daarentegen had al zijn legenwoordigheid van geesl terugbekomen, toen de zaak geheel ontdekt was, en er niets meer viel te verzwijgen ; hij gevoelde dal hij, door zich Ie houden alsof hij van niets wist, den ruiter had lalen bemerken, dal hij de komst van Fi'iink wenscble geheim te houden; maar tevens vermoedde hij. dat er met den ruiter wel te onderhandelen zou zijn.

Op zijn lasl ontstak Walter de kaars, die op de tafel stond, en schoof de gordijnen vóór het venster, liet schijnsel van hel vuur en hel licht der kaars verlicht ten de afbeelden van I wee voorvaders van den heer van Ooslerweerd, die ruim een eeuw geleden door Jan van Sl. Omer geschilderd waren, en uit hunne donkere lijsten onvergenoegd op hun nazaat schenen Ie staren. Froccard naderde, op verzoek van heer Loef, het vuur, en zette zich op een bankje onder den schoorsleen neder; en de gewilligheid, waarmede deze aan die uilnoodiging voldeed, zelfs zonder de minsle verwondering Ie lalen blijken, gaf heer Loef al dadelijk hoop op een goeden uitslag der aan Ie knoopen onderhandeling.

Wij zullen ons niet langer met helgene hier voorviel bezighouden, daar wij in het vervolg we| zullen te welen komen, of Froccard, die gelukkig niets wist van de komst van Frank in Eemnes, olschooii Perrol hem tegen den middag een zijner


-ocr page 374-

OLTMANS, DE SCIIAAPIfERDER.

(U

ruiters gezonden had, om naar Maria te vernemen, /.ich al dan niet door heer Koel had laten overhalen ; doelt wij merken alleen aan, dat het gewichtigste punt der onderhandeling, evenals van allo voorname bedrijven en handelingen hier op aarde, in liet geld heslond.

Ook in hel vertrek van de jonkvrouw brandde reeds licht ; zij zat vóór hel vuur, en had hare kleeding verwisseld. Haar kamermeisje zat tegenover haar en spon, en wierp nu en dan een blik vol medelijden op bare gebiedster.

Reeds tweemaal had men op de deur geklopt, zonderdat Ada iets scheen te hooren; daarom waagde Annetje bel eindelijk om zacht te zeggen:

• Men klopt op de deur. Jonkvrouw! is hel uw wil, dat ik zie wie er is ?quot;

liet was alsof Ada in haar slaap gestoord was, loen zij werd aangesproken; maar hare oogen, die niet gesloten waren geweest, hadden genoeg te kennen gegeven, dat geen rust voor een oogen-blik haar leed verzacht bad. Zij boog toestemmend bet hoofd ; en toen Annelje haar bericht had, dal de hofmeester haar eenige oogenblikken alleen wenschte le spreken, bedacht zij zich. Zij scheen in tweestrijd ; evenwel gaf een nieuwe buiging van hel hoofd te kennen, dal zij er genoegen in nam, en Annelje verliet bel vertrek, toen Walter het binnentrad.

Hij boog zich eerbiedig, en zeide. terwijl Ada stijf voor zich bleef zien : »lt;Jij ziet een oud man vóór u, edele Jonkvrouw! die vergiffenis komt vragen voor heigeen hij gedaan heeft; maar betgeen gebeurd is, is niet meer le veranderen. De marsman is niemand anders dan heer Frank ; ik waag hel le vermoeden, dal u zulks bekend is. Helaas! indien het u behaagd had le spreken, of hem, om zich bekend te maken, ik zou niet de band aan hem geslagen hebben, en zijn Jeven zou nu niet in gevaar zijn.quot;

«■Zijn leven in gevaar ?quot; — riep Ada snel opziende,

• wie heeft u dat gezegd. Waller? dal kan niet zijn; — en waarom komt mijn oom niel, terwijl ik hein verzocht heb bier te komen T'

Walter baalde de schouders op, en vervolgde:

• Heer Loef is verstoord, omdat beer I-Yank vermomd binnen dit huis gekomen is, en u bezocht heeft; hij beschouwt hel als een beleediging, welke u en hem is aangedaan.quot;

•Een beleediging aan mij T' — zeide Ada fier.

• ik geloof, dat wij daarover zelve hel best zuilen kunnen oordcelen; — ha! gij spreekt van zijn leven; denkt mijn oom mij le verschrikken? Zeg hein, dal bij mij niel kent, ik wil niets meer weten!quot; en zij wendde het gelaat van hem af.

• Waarde Jonkvrouw!quot; zeide de oude hofmeester met een droevige slem ; »gij weel nog alles niet. Heer Loef weel niel, dal ik hier ben om met u over heer Frank le spreken, (iij begrijpt zelve wel, «lal mijn meesier, boe vertoornd ook, nooit hol leven van den jonkman zou bedreigen ; maar vooreerst is het in de stad reeds ruchtbaar, dal er eon zendeling van heer David, als marsman verkleed is binnengekomen; men doel onderzoek, en.. . .quot;

»Fn zal uw meester zoo laaghartig zijn hein over le leveren in plaats van hem te verbergen?quot; vroeg Ada, een verachtenden blik op den holmeester werpende.

• Neen; ten minste niet uil eigen beweging,quot; hernam Waller, nogmaals de schouders ophalende; • maar hel volk van de Zwarte Mende heeft hem herkend, en hem opgeëischt in naam van Perrol, die hein den dood gezworen beeft; er valt dus niets voor hem te doen, tenzij men als verrader van de stad wil worden beschouwd en de wraak van den aanvoerder der Zwarte üende op zich wil laden.quot;

• Heilige Moeder Gods! — o! lieve Heer Jezus! wees hem genadig !quot; riep Ada, hare banden wringende, en de vreeselijke angst, die haar hart aangreep, was op baar gelaal le lezen. — •Waller! gij zijl oud, weldra zult gij er niet meer zijn, en ik zal voor uwe ziel laten bidden; alsof gij een edelman en rijk waart; maar red hein! God en alle heiligen zullen hel u vergelden,quot; zeide zij en zag hem smeekend aan.

• Ik ben oud, het is zoo. Jonkvrouw !quot; antwoordde hij het hoofd schuddende ; «maar tevens ook zwak: ik mag het leven van mijn meester niet wagen voor dat van een onvoorzichtigen jongeling; ook lellen de Zwarte Ruiters op alles; de eenige hoop is, dal Perrol met de Itoode Hand hem genade verleent.quot;

• Neen! die verleent geen genade. En wie zou die van hem hegeeren?— Frank ten minste niet!quot; riep Ada fier, en zij vervolgde schamper : »Zoo is dan een vreemdeling tegenwoordig meester in Oosterweerd ! mijn oom heelt voor de lloodc Hand ! Maar denkt gij, grijsaard! denk beer Loef, dat Frank zal aangeraakt worden, zonder dal gij sidderen zult ? — Ha! is bet slot van Wijk zoo ver van hier gelegen, dal mijnheer


-ocr page 375-

(13

Diivid zijn zelel niel meer beklimmen, ol' tie Hertog hein op de wapenen van zijn krijgsvolk niel binnen de stad dragen kan ? Denkt gij niet, dat heer Jan van Schaflelaar, die ook een bende ruiters heeft, aan hel luns üosterweerd met zijn zwaard zal aankloppen, en van den lieer zijn man van wapenen en vriend zal afvorderen, als Perrol misschien reeds lang verslagen, gerecht 07-naar zijn land teruggekeerd is ?quot;

Terwijl zij sprak, was zij opgestaan en had hare band dreigend naar den hofmeester uitgestrekt ; maar bij de laatste woorden werd de spanning gebroken, die haar tol hiertoe kracht had gegeven : zij viel in den stoel neder, bedekte haar gelaal met hare handen, en eindigde somber: »De wraak, hoe snel, hoe zeker ook, zou hem niet redden, hij heelt het mij gezegd: Perrol zal geen oogenblik verzuimen zich te wreken. —Walter!quot; zeide zij eenige oogenblikken daarna, en meer bedaard, «waar is mijn neefReynoud toch? hij zal hel huis zijns vaders bewaren voor zulk een schande, en Prank beschermen legen de Zwarte Huilers.quot;

..Hij keert niet voor morgen terug. Jonkvrouw !quot; antwoordde Walter; «en zoo hij al gehoor gaf aan uw verzoek of zijn eigen verlangen, zou het hem zeiven en zijn vader in het ongeluk storten.quot;

«Dan zal ik zelve mijn oom gaan spreken. O! indien de zucht om schatten te vergaderen hem niet geheel onwaardig gemaakt heeft, zich nog een edelman te noemen, dan zal ik hem overhalen, om in zijn eigen huis, naar zijn eigen welgevallen en volgens de wetten der eer en menschelijk-beid te handelen,quot; zeide zij, terwijl zij opstond; maar het was dit niet, wat de hofmeesler verlangde, en hij antwoordde; «Helaas, edele Jonkvrouw ! uw voornemen, zoo loffelijk, zoo edel, zou misschien een goede uitwerking hebben; doch mijn meester heeft zich in zijn kamer opgesloten en mij gezegd, dal hij u niet vóór morgen wilde zien of spreken, en Perrol kan elk oogenblik verschijnen : zijn volk wacht hem mei ongeduld

..(Jij zijt wreed, grijsaard!quot; zeide .\da smartelijk ; want die naam klonk haar evenals een doodvonnis. «Maar kan het goud, dal alles kan bewerken, dat alléén somtijds den hooze tol goede daden kan uitlokken, hier niels doen T' vroeg zij, en bel scheen, dal er een nieuw licht voor haar geest was opgegaan. Maar Waller schudde bet hoofd, en antwoordde: «Heer Loef heeft het vruchteloos beproefd, Jonkvrouw! de ruiters zijn voor niets vatbaar dan voor gehoorzaamheid aan hun meester.quot;

Deze hoop ging dus weder verloren, en hel scheen dat Ada geen uitkomst meer zag; zij liet haar hoofd zakken, staarde vóór zich en herbaalde, droevig het hoofd schuddende: «Hij zou dus verloren zijn, verloren, en zoo jong nog !quot;

«Waarde Jonkvrouw!quot; zeide toen de hofmeester, alsol hel diepsie medelijden hem bezielde, of-schoon hij slechts naar dit oogenblik gewacht had, om haar bekend Ie maken met hetgeen hij voorhad; ..hel is zooals gij zegl, hij is zoo goed als dood; maar zoo ik u, tegen den wil van mijn meester, die niet weel dat ik bier ben, onderricht heb van het gevaar, dal hem hoven het hoofd hangt, zoo is dit voornamelijk, om 11 het eenige middel te doen kennen, dal hem zou kunnen redden. .

«Zeg mij dat. Waller! 0! haast u, verlies toch geen tijd, oude man !quot; riep Ada, van houding veranderende.

«Het zou noodzakelijk zijn, aan heer Loef te bewijzen, dal zijn komst in die vermomming een gegronde rede had . ..quot;

«Dat heelt zij : bij is voor die deern hier gekomen,quot; viel Ada hem in de rede. Maar Waller, ofschoon hij haar vragend aanzag, toen zij zweeg, vervolgde : «en dat in zijn vertoeven in dit vertrek niels ongepasts gelegen was.quot;

«Maardilzal immers gemakkelijk vallen!quot;riep Ada.

«Ik geloof hel gaarne, edele Jonkvrouw !quot; zeide Walter, «en dat zal voldoende zijn, om heer Frank jn zijn oog van alle schuld vrij Ie pleiten, en zelfs ook anderen, als hel noodig ware; maar, helaas! dil alles kan helleven van den heer ruiter niel hescbennen legen hel gerecht der stad of Messirc....quot;

«O! noem dien naam niet meer. —Maar ik dacht, dal gij een redmiddel wist, Walter! tevergeefs zoekt gij mij Ie niisleiden, er bestaat er geen. O! ware Reynoud hier, bij zou mij niet bedriegen,quot; zeide zij verwijlend en schudde hel hoofd.

«En zoo ik niel durfde spreken, nu bet er op aankomt? indien ik teveel verwacht had van mijn stoutheid, en mijne woorden u grievend beleedig-den, wat dan, edele Jonkvrouw?quot; vroeg Waller langzaam, terwijl hij oplettend de houding en de gelaatstrekken van hel doodsbleeke meisje gadesloeg.

«Spreek! spreek toch, Waller! ik kan alles hooren, ik wil, dal gij spreekt!quot; riep Ada.

Toen boog de hofmeester zich en zeide: «Indien er een zekere hand bestond tusschen mijn meester en den ruiter, die hem noodzaakte, zich


-ocr page 376-

01 TMA NS, rWS(

;iiA\mii:m)i:i{.

voor dezen in de l»res Ie stellen, en die liij liet geroehl, en l»ij Perrol en zijn luileiianl lot voorwendsel en reden kon dienen, waarom hij hem had laten ontsnappen, dan zou hij missehien overgaan om de maeht van dien ruiteraanvoerder en van de burgerij het bool'd te bieden.quot;

Met een strakken blik hoorde Ada hem aan; en toen hij zweeg, in angstige verwaehting van hetgeen zij zon antwoorden, riep zij kortaf: «Spreek duidelijk, zonder omwegen, ik wil gehoorzaamd worden!quot; en zij dreigde met den vinger.

• Het is uw wil, en het geldt eens menseben leven,quot; antwoordde Walter ernstig; daarom zal ik ronduit mijn gevoelen zeggen. Hij is een dapper en jong krijgsman, maar ook niets meer ; en gij, mijne Jonkvrouw! gij zijt rijk en uil edele voorouders gesproten ; kunt gij besluiten om hem uwe hand te schenken, dan is bij gered; zoo niet, dan wacht hem de dood!quot;

• Genoeg!quot; riep Ada, en toen verzonk zij in gedachten; de hardvochtige oude gevoelde toch evenwel eenig medelijden met de ongelukkige jonkvrouw; maar hij besloot den last van zijn meester ten einde toe te vervullen; zelfs deed hel hem eenigermate vermaak, dat bij baar kon straffen voor de trotschheid, waarmede zij hein veeltijds behandeld had.

Ken hevige tweestrijd scheen in haar binnenste te beerseben, toen zij been en weder door hel vertrek ging, terwijl Walter de kaars snoot, en met ongeduld haar besluit wachtle; bij vreesde elk oogenblik, dat een der vlagen van ijlhoofdigheid haar zou overvallen en aan alles een einde maken.

•Zij is de oorzaak van zijn ongeluk, en aan mij zal hij zijn vrijheid en het leven Ie danken hebben!quot; zeide Ada halfluid, terwijl zij stilstond en zich scheen te beraden; belgeen zij er nog meer bijvoegde, kon Walter niel versliian. Eindelijk zelte zij zich weder neder, drukte met hare hand legen het voorhoofd, en zeide langzaam, docb ernstig: •Mijn besluit is genomen; bel middel, dat j;ij voorstelt, wil ik beproeven. Zoodra hij mijn hand aanneemt,quot; — bier grimlacble zij treurig,— «zal ik mijn toestemming geven; maar ook eerder niet: en zoolang bij gevangen blijft, zoolang eenig gevaar hem dreigt, behoud ik aan mij, mijn woord terug le nemen.quot;

• Ik beloof mij alles goeds van uw edel besluit. Jonkvrouw!quot; zeide Walter innerlijk verheugd ; »en ik hoop, dal ik u spoedig goede tijding brengen zal. Mogelijk zal het wel zijn om u (e berichten, dat de bruidegom en de priester u wachten.quot; Hij boog zich, zondmlat Ada scheen te bemerken, dat hij nog in de kamer was, die hij echter haastig verliet.

Waarschijnlijk bemerkte hel kamermeisje, dat in hel voorvertrek wachtte, bij bet flauwe licht cener kleine lamp, dat Walter bijzonder opgeruimd scheen ; de vergenoegde lach, die op zijn gelaat le lezen stond, bevreemdde haar, daar hare meesteres zoo treurig was, en er iets met den bis-schoppelijken ruiter scheen voorgevallen te zijn, dal zij niet bad kunnen te welen komen en haar beangst maakte. Waarschijnlijk bemerkle de hofmeester de verwondering, die zij liet blijken, en eer zij hem kon aanspreken, zeide hij: •Ik zou ii aanraden, Annelje! om terstond naar binnen té gaan en de jonkvrouw niet te verlaten ;quot; waarna hij er ernstig op liet volgen; «liet geeft geen pas voor een jonge deern, om bij knechts en vreemde ruiters naar een rondloopenden koopman rond te vragen, en heer Loef ziel niet gaarne, dat men zijn neus in eens andermans zaken steekt; daarom raad ik u aan, meisje ! om maar boven le blijven.quot; Dit zeggende, wees hij met zijn vinger op de deur van hel vertrek, dat hij zoo even verlaten had, en ging niel eer heen, vóórdal Annelje, zonder een woord te durven antwoorden, ofschoon bare houding hare ontevredenheid le kennen gal, in de kamer van hare meesteres gelreden was.

Hel moeilijkste gedeelte van zijn last meende Waller nu reeds vervuld te hebben. Hij had meer moeite gevreesd, om Ada le doen begrijpen, welk gevaar Frank boven bet hoofd hing, en om op hare trotschheid te zegevieren; ook grimlachte bij, omdat zij zich zoo gemakkelijk had laten diets maken, dat Heer Loef haar niet te woord zou slaan, en Krank aan zijne vijanden zou uilleveren. al den jongen ruiter betrof, hij stelde zich voor, dal niets gemakkelijker zou zijn, dan mei deze de zaak ééns le worden; daar hij met zekerheid vermoedde, dal deze, tot nog toe, alleen uil besef van zijne onwaardigheid oiu de hand van de jonkvrouw Ada le verkrijgen, bij heer Loei niet hel minste aanzoek had gedaan om deze gunst van hem te verwerven, en nimmer had laten blijken, dal hij op de jonkvrouw of op hare goederen verzot was.

Hij haastte zich, om zich naar een ander gedeelte van het huis te hegeven, opende mei een sleutel, dien hij bij zich droeg, de zware deur van een donkere gang, en hield de hand vóór de


-ocr page 377-
-ocr page 378-

M m

Ü ■

-ocr page 379-

het mus oosri'RWMiu). o:;

vlam van de liiiiip, die door de /uidnf,' der lucht hewogon werd; hij sloot de deur niet achter/.ieh, maar zette haar (t|» een har, deed eeiiige voet-slappen verder, de grendels van een kleine deur weg, en opende die. Dit gedeelte van het gehouw laii, zooals Froccard gezegd had, hoven de hniten-denr van liet huis, «mi de holmeester had hegrepen, de deur van hel kiimertje niet met den sleutel te moeten sluiten, om Krank niet al te veel argwaan te laten hlijken.

Zoolang het nog dag was, had Frank nu eens het kleine vertrek op en neder gewandeld, dan weder voor het kleine en met ijzeren staven voorziene raam stilgestaan, om naar huilen Ie zien; maar hij was Kars niet gewaar geworden. De trouwe jongen zou hem huilen wachten; maar was misschien reeds vertrokken, de hoop opgegeven hehhende, om hem terug te zien keeren, ol' hij wachtte nog. Dchalve door hel gesloten raampje met kleine groene ruitjes, werd hij reeds door de dikte der muren zelve verhinderd, voor liet huis op de slr;iiil te zien. Mij zag de menschen aan de overzijde van de gracht voorbijgaan ; zij haastte zich. om eer de avond viel, liunue hezig-heden al' te doen, ol' huiswaarts te keeren. Later viel het hem hoe langer hoe moeilijker, iels van de overzijde Ie onderscheiden; evenwel liep hij niet meer door het kleine verhiijf, dat reeds geheel duister was, heen en weder, maar hleel'onaf-gehroken vóór het raampje staan, op den muur leunende, en zag hoe de lichten hier en daar in de huizen werden aangestoken, van welke de spitse gevels, met ijzeren punten van eigenaardig en vreemd maaksel gekroond, en de hooge schoor-sieenen zich nog lang legen de lucht lieleu onderscheiden.

Zijn gevangenneming verwonderde hem niet, maar wel dal Waller zoolang weghleel, nadat hij zich hekend gemaakt had. W elke reden toch kon heer Loef heldicn om hem niet Ie willen spreken? Toen eindelijk hel ccne oogenhlik na hel andere vervloog, zoudeidat hij iets hoorde, dan nu en dan eenig gernehl onder in het gehouw, toen verwonderde hij er zicli over, dat de deur, olschoou niet op slot, was (lielilgegrengeld, en hij huiverde, toen liij zich herinnerde, dat l'roccard hem hij den ingang van hel huis was ontmoet, en een oogenhlik had stilgestaan om hem met aandaehl Ie beschouwen. Indien men den jongen ruiter daar roerloos aan hel raam had kunnen zien staan, zon men gedacht hchhcn, dal hij met hedaardheid den limp der geheinlemssen alwachttc; maar zijn bleek

J. Ui.tmans, 7gt; Schaaf herder. Ill gelaat en strakke hlik zouden verraden hebben, dat de gerustheid uit zijn hart verbannen was.

Wat er met hem gebeuren kon, welk gevaar hem hoven het hoold hing, daaraan dacht hij niet ; hel leven was voor hem zoo schoon en zoo rijk niet aan blijde vooruitzichten, om een oogenhlik hij zijn eigen lol te blijven stilstaan; alleen angst en bezorgdheid voor Maria hielden als zijne gedachten bezig; elk oogenhlik tijdverlies kon haar noodlottig zijn; misschien was het nu nog mogelijk, zelfs gemakkelijk, haar Ie redden, en haar huilen bet bereik van haar vervolger te voeren, en — hij was tol werkeloosheid gedoemd ! Had dc Hemel dan zijne pogingen gezegend, zijne smeekingen verhoord, liem zelfs door bemiddeling van een dienares van satan hel spoor van Maria doen vinden en volgen, liem in het huis gevoerd, waar het meisje, dat bij beminde, waar de bruid van zijn weldoener ver-smaehtte, om haar nog te doen verloren gaan ? O! die gedachte was onwaarschijnlijk ; die vernietiging van zijne hoop, die terugstooting in de duisternis, na eerst liet blijde licht der hoop voor zijn oog te hebben doen schilleren, zoo schrikkelijk, dal hij bet zich niet kon voorstellen; en evenwel was hij gevangen, en W alter keerde niet terug. Nu en dan echter vestigden zich zijne gedachten ook op andere voorwerpen en personen ; hij zag Ada dan nog prachtig gekleed vóór zich, hem van zicb af-stoolende, zijne smeekingen met bespotting beantwoordende; hij zag Wouter den roever van zijn dochter met zijne wraak dreigen, en Martha jammerende om baar kind. Hel was hem, alsol' bij Van Schall'elaar vóór zich zag, tevergeefs trachtende zijn leed als een man te dragen, ilij hoorde de trommen en trompetten, die het krijgsvolk hij-éémiepen : en hij, die Ie voren gehoopt had, in Eenmes, met de wapens in de hand, een roemrijken dood te sterven, hij zou de eenige zijn, die niet met de Scbalfelaars zou oprukken; misschien wachtte hem wel de dood! — maar een dood /onder roem, en zonder dat hij de geliefde van zijn hart kon redden. De flauwe hoop, dal Kars iels tol hare redding zou kunnen bewerken, verdween bij nadere overdenking; en wat was er te hopen of te verwachten van Ada 1 Helaas 1 hij vreesde maar al te zeer, dat zij, na de hevige gemoedsbewegingen, welke haar hadden aangegrepen, in een slaat van ongevoeligheid zou vervallen zijn, die haar huiten slaat zou stellen om iets voor hem te doen, al had zij er de macht toe ; en voor Maria kon hij niets van haar verwachten. Doch alles maakte weldra weder plaats voor hel hceld.


-ocr page 380-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

()(1

da! altijd voor zijn geest zweefde; iiij verbeeldde ziel) nu niet Maria zooals anders ie zien, zittende naast hare moeder, en hem bij zijn naam noemende ; of, zooals op dien morgen, toen zij hem de roos ter hand stelde, waarvan hij nog een enkel blaadje bewaarde in de doos, welke bij steeds bij zich droeg, sedert zijn vriend hem die had teruggegeven ; neen! hij zag haar nu in angst en rouw gedompeld, geknield in een gevangenis liggen, mei de handen hemelwaarts en het oog vol tranen ; bet was ïds boorde bij zich door haar beschuldigen van baar niet gered te hebben. Maar ook Perrol zweefde hem voor den geest: elk oogen-hlik verwachtte hij bet getrappel der patirdon van den aanvoerder der Zwarte Bende te vernemen. De ruitjes van het glasraam, waartegen hij met het klamme voorhoofd leunde, Irilden in bet lood, waarin zij gevat waren, en nu en dan ontsnapte er een uitroep van verlwijleling aan zijn mond, die zich nu eens opende om Ie bidden, dan weder om te vloeken ; bij heelde van razernij, omdal hij dienzelfden morgen lafhartig genoeg geweest was het bendehoofd te sparen.

Krank hoorde noch hel ontsluiten van de gangdeur, noch het geluid der grendels, (oen zijn gevangenis geopend werd ; de gewoonte welke Waller aangenomen had, om al wat bij verricblle zoo zacht mogelijk te doen, zoowel als de aandoeningen, die lgt;et hart vau den ruiter beheerschten, waren er de reden van. Doch toen op eenmaal een vrij beider licht in de kamer drong, dal door het glasraam teruggekaatst, bet oog van Frank pijnlijk aandeed, keerde hij zich snel om en riep ;

»Ha 1 zijl gij daar eindelijk ? Breng mij naar uw meester!quot;

»lk breng u lichl,quot; was het antwoord van Walter, die eenigszins verbaasd achlemilging, loen de ruiter op hem toetrad, liet doodsbleek gelaal en de hevige gebaren van f rank verwonderden hem; maar hij herstelde zich en dacht: »llij is vanzelf reeds bevreesd, en alles zal zicli gemakkelijk schikken.quot;

Frank liet hem echter niet veel lijds, maar lier-haalde zijn verzoek, en Waller zeide, de lamp nederzettende: »lk heb daartoe geen last. Heer ! maar kom om voor uwe veiligheid Ie zorgen.quot;

• Voor mijn veiligheid ?quot; riep Frank verwonderd, »als()f ik mij daarom bekreunde. —- Waller! hebt gij geen geheugen meer, of wilt gij mij razend maken 1 Ik wil heer Loei spreken, breng mij in (Jods naam hij hem, of gij laadt een verschrikkelijke verantwoording op uwe ziel.quot;

De oude grimlachte ; maar gelukkig bemerkte de ruiter er niets van, en hij zeide ernstig: »Mijn lieve lieer! mijn meester weigert u Ie zien ; nooit zag ik hem zoo driflig, en ik geloof nie(, dat bij zich weder niet u verzoenen zal, na bel geen er gebeurd is.quot;

»gt;a belgeen er gebeurd is?quot; herhaalde Frank, nadenkende en een slap achterwaarts doende; toen vervolgde hij driflig. «Bij God en S(. Maarten ! is uw meester dan geen edelman meer ? — lla ! ik begrijp nu al, waarom ik gevangen ben, en hij mij niet te woord durfl slaan. Heer Loef staat in soldij van Perrol; de Boode Hand beveelt hem, en werpt hem het goud voor de voelen, - de Zwarte Buiiers laten hunne zwaarden sleepen in hel huis üosterweerd, de gewelven weerkaalsen hier hun veldgeschreeuw, en de gevangenissen zijn len dienste van Perrol!quot;

»ls hel mogelijk ! beefl de koude van dil ver-irek uwe hersenen gekrenkt ?quot; zeide Walter le-ruglredende, terwijl hij verbazing en afkeuring liel blijken, »en dil zegt gij aan zijn hofmeester !-Weet gij wel eens, \n;\I bij u verwijt, of wal ik kom doen ?quot;

«Welnu, Waller?quot; zeide Frank vragende, en hij matigde zijn drift.

«Zijl gij niet verkleed in zijn buis binnengeslopen? Hebt gij u niet een geruimen lijd in bet vertrek van zijn nicht opgehouden? Heeft bij geen billijke reden om rekenschap te vragen van uw gedrag, dat hem beleedigl, en den goeden naam van de jonkvrouw benadeelt ?quot;

»Hcb ik iels gedaan, dal verkeerd is. Waller!quot; antwoordde Frank, »ik zal hem verschooning verzoeken ; ware hij jonger en een ruiter evenals ik, dan zou er een middel voor hem zijn, om met het zwaard rekenschap voor deze voorgewende heleediging te vragen. Voorbeen wantrouwde hij mij zoo niet!quot;

»Ha! gij spreekt van vechten,quot; zeide Waller treurig, en hij liel de armen zakken. «Arme Heer! nog zoo jong loopt uw leven reeds ten einde! — de vermomming brengt het verderf over u, — gij moet sterven !quot;

«Nog niet !quot; riep Frank snel, alle gedachten aan een naderend einde van zich afwerpende; maar toen Walter het hoofd schudde vroeg hij: «Heer Loef wil dus met een moord de eer van zijn geslacht weder opluisteren; of volgt hij hoo-gere hevelen ? — Wat geeft Perrol hem wel voor mijn leven?quot;... en bij lachte verachtend.

«Indien mijn heer uw dood wensehl, dan wil


-ocr page 381-

MKT Ml IS OOSTERWERRD.

ik hier voor u dood blijven,quot; riep Waller. »0, hoc zeer iniskenl gij hem ! men weel dal gij hier zijl ; hel gerechl kan eik oogenhlik komen, en de Zwarte Huilers hehhen u herkend ; er hlijfl hem dus niets over dan n uil to leveren.quot; Toen droeg hij hem alles voor, zooals liij hel aan Ada gezegd had ; liet zou hem leed doen, dat iemand als de ruiter niet in een gevecht een roemrijken dood vond, maar door de verachtelijke hand des heuls, op aandringen van eenen IVrrol, kwam te vallen ; daarom kwam hij hem bezoeken.

»liij gelooft dus, dal de ongelukkige jonkvrouw mij hare hand schenken, en zonder zich vernederd te gevoelen, tot mij af zou dalen ?quot; vroeg Frank verwonderd, en vervolgde, toen Waller zulks beaamde: »Welnu, dan wil ik van geen priester welen : haar woord is immers genoeg. Wie zegl u, dat dit middel mij zal redden 1 Waarom zou de jonkvrouw hel weduwkleed dragen over iemand, die door den beul vermoord isquot;' Doch gelooft gij ook, dat heer Loef dit huwelijk of deze Irouwbe-iol'le niet zal aanmerken als een nieuwe schande voor zijn geslacht en een nieuwe beleediging voor zijn persoon, omdat alles zonder overleg met hem geschied is? — ja 1 dat hij zelfs zich zal verplicht rekenen mij te redden ?quot;

»()ok dal geloof ik,quot; zeide Waller. »En wilt gij zeker gaan, zoo zullen wij met zoovele woorden, in de trouwbelofte zeilen, dal gij dc jonkvrouw Van Itijn beloolt Ic nemen tol uwe echte vrouw, als gij u dezen nacht vrij en frank buiten

Ide stad zuil bevinden. — De inzegening ontvangt .«ij dan later; wat. will gij meer f' vroeg Walter grimlachende, omdat hij besefte, dat hel den ruiter niet bekend was, welk belang heer Loef had, om zijn nicht juist aan hem uit Ie huwelijken.de stad zuil bevinden. — De inzegening ontvangt .«ij dan later; wat. will gij meer f' vroeg Walter grimlachende, omdat hij besefte, dat hel den ruiter niet bekend was, welk belang heer Loef had, om zijn nicht juist aan hem uit Ie huwelijken.

quot;llofineesler!quot;zeidel'rank ernstig,»indien beerLoef zich voor mij zal in de bres stellen, als hij verneemt, dal zijn nicht mij trouw beloofd heeft, dan j aarzel ik niet uwe raad te volgen,quot; en toen hij zag, dal deze den mond wilde openen, vervolgde hij snel: »Maar hel meisje, dal door de Zwarte j Huilers hier is gebracht, moet mij vergezellen!quot;

«Onmogelijk !quot; riep Walter, wiens gelaat, dat . zooveel tevredenheid vertoonde, op eenmaal spijl | en teleurstelling verried; maar hij haastte zich Ie ? vervolgen: «Van welk meisje Spreekt gij, lieer ! I'rank ? Die ruiters zullen wel meer dan ééne deern hebben; maar op den dag, dal gij de jonk-| vrouw trouw belooft, zou ik mij niet bemoeien J met de meisjes van de Zwarte Kuiters, ha ! ha !quot; «Lach niet, Walter!quot; zeide Frank met nadruk;

• ik bedoel haar, die in den verloopen nacht hier is hinnengebrachl : zij is de bruid van een edelman, hel is Maria, Wouter s dochter, en in naam van heer Jan van Schad'elaar eisch ik haar op !quot;

Hetgeen Frank zeide, was wel geschikt om Walter lot nadenken te brengen. Hij voorzag, welk een onaangename lijding dii voor zijn meester zou zijn, die gehoopt had, dat het een meisje was, om hel welk niemand zich zou bekommeren. Kwaadheid over dc misleiding van Froccard, die nu duidelijk was, en teleurstelling over dezen eisch van Frank, die de reeds zoo goed als gesloten overeenkomst weder geheel verbrak, sloten hem in het eerst den mond, waarna bij langzaam vroeg: «licht gij het wel? bedriegt gij u niet, dat zij een meisje hier gebracht hebben? Ik zou dit immers moeten weten !quot;

«Ook weet gij het wel, Walter !quot; riep Frank snel. »Hcl is tevergeefs, dat gij mij zoekt te bedriegen ; durft gij nog heeten liegen, hetgeen ik gezegd hebt ? — Zij hebben hier een meisje gebracht.quot;

«Een meisje?quot; zeide Walter. «Nu, zoo gij wilt, ofschoon gij u zoudt kunnen vergissen, ja, dan is er nachtverblijf verzocht voor een meisje of eene vrouw, ha! ha ! De ruiters zeiden mij, dal zij mooi en jong was, en schoon kon spreken en zingen: ik dacht dat hel de eene of andere ribande was; want zoo waar ik leef, en, bij mijnheer St. Andreas! ik heb haar niet gezien.quot;

De woorden van den hofmeester trollen den ruiter; hij herinnerde zich nu de vrouwenstem, die hij 's morgens te Eemnes gehoord had. Zou hij zich bedrogen hebben en het spoor van een ander slachtoller van IVrrol gevolgd zijn ? en evenwel, de berichten, te Zoest ingewonnen, waren zoo duidelijk, dat er lol nog toe geen twijfel hij hem was opgekomen. »l!a ! als satan mij eens misleid had,quot; dacht hij en huiverde. Vergeefs trachtte hij op het gelaat van den ouden man, die vóór hem stond, te ontdekken, of hij de waarheid sprak; aan de eene zijde bevreemde hel hem, dat heer Loef zijn huis zou leenen om een vrouw tegen haar wil gevangen Ie houden; maar aan de andere zijde wekte het bij hem argwaan op, dat hij weigerde om hem te spreken, en hij vermoedde, dal het de gevangene Maria wel kon zijn, zonderdat Walter of zijn meester hel met zekerheid wist. Hij trachtte den hofmeester dus over te halen, zijn heer te bewegen haar de vrijheid weder tc geven; maar deze verklaarde stellig, dal heer Loei daartoe niet zou besluiten zonder goed-


-ocr page 382-

OLTMANS, 1)K SCHAAPHERDER.

(IS

vinden van Perrol; doch dat liij in allen gevalle zeker niet zon nalaten, dezen dringend Ie verzoeken de vrouw te laten gaan, indien zij tegen haar zin werd opgehnndeii, vooral als /ij de dochter van den smid was, hetgeen hij echter niet geloofde »Hel is honderd tegen één, lieer!quot; eindigde hij, «dat zij het meisje is, dat gij zoekt ; verwerp daarom op zulk een lossen grond lid middel niet, dat ik helt uitgedacht om u te redden, en dat u tevens rijk en gelukkig maakt ; elk oogeiddik kan men u komen gevangennemen, en dan is hel te laat.quot;

»lkzal het gerecht hier vcrwacliten,quot; antwoordde Frank vastheraden. »Ik dank u, Walter! indien gij het wel met mij gemeend licht, en indien uw aanbod niet een duivelsche list geweest is, om mij van haar Ie verwijderen. Eens zal het mij bekend worden, of de jonkvrouw mij inderdaad hare hand beeft willen schenken, of dat men mij slechts daarmede heeft gevleid, om mij door deze eer en hare rijkdommen Ie verblinden ; maar ook dan, grijsaard ! zal ik rekensclia|i vragen van dit bedrog. Ga nu been naar uw heer,quot; vervolgde hij dreigend, »eii zeg hem, dal de bruid van Jan van Sehaiïelaar, aan hare ouders en uit het klooster ontroofd, zich hier in zijn buis bevindt; dat elk barer tranen hem droppels bloed kan kosten, en dal het minste geweld, dal haar wordt aangedaan, zoo goed zal zijn als zijn doodvonnislquot;

«Helaas! ik verwachtte een verstandiger besluit!quot; zeide Walter, die niets liet blijken dan teleurstelling over het weigeren van zijn voorslag, quot;(ïij wilt dus uwe vrijheid, uw leven opoileren voor een vrouw, die u waarschijnlijk vreemd is, en de vereeniging met jonkvrouw Ada, die u bemint, belooft u zooveel geluk! Ik herhaal het, elk oogenblik kan men n komen halen, en dan zuil gij te laat uwe onvoorzichtigheid beklagen.quot;

»0 neen!quot; riep Frank met vuur. quot;Ik zou alles willen geven, dat men mij nu reeds gevangen bad genomen; of denkt gij, dat zij, die de macht hebben om mij uil deze kamer te balen, ook nicl de macht zullen hebben, om de dochter van een burger van Amersfoort op Ie eischcn, die bier tegen alle wetten wordt gevangen gehouden ? — Of denkt gij, dal dil buis niet zal moeten geopend worden, als de burgers Ie weten komen, dat de dochter van Wouter uit de \'rrgiillt;lr l/ehn hier door Perrol gebracht is, zoo al uw meester den moed bad te loochenen, dal zij bier is?quot;

«(Jij dreigt. Heer! en gij zijl gevangen,quot; antwoordde Walter gemelijk, die geraakt was over de halslarrigheid van den ruiter; quot;gij berekent niet, dal beer Loef niets weet van hetgeen ik u heb voorgeslagen, en reeds op u verstoord is. Op uw last en volgens mijn plicht zal ik hem zeggen, wat uw voornemen is, en hij zal zeker niet verkiezen, dal de burgerij, die zich al reeds genoeg op de adellijken allerlei gezag wil aanmatigen, op de heen gebracht worde, omdat de eene ol' andere deern hier, op verzoek van een vriend, overnacht beeft. Als hel gerecht dus komt, zal het antwoord zijn: de vreemde marsman is reeds lang vertrokken, en — gij blijft bier om Messire Perrol af te wachten, en hem die Maria zelf al te vragen.quot;

»De naam van den aanvoerder der Zwarte Rende boezemt in dil huis groot ontzag in; helaas! ik moet bet tol schande van uw meester zeggen,quot; riep Frank. »Maar al is beer Loef, tot schande van zijn adellijk geslacht, laaghartig genoeg, om uil vrees of voordeel dien vreemden maagden-roover te dienen, ik vrees hem niet, ofschoon ik slechts een gemeen ruiter ben. quot;Mijn vriend Van Schalleliiar en mijnheer David zullen van uw meester en zijn knechts rekenschap vragen van hetgeen hel onschuldige kind en mij zal geschied zijn; noem dan den vervloekten naam van Perrol, en het zal ii aller straf nog verschrikkelijker maken.quot;

De hofmeester haalde de schouders op en grimlachte, terwijl hij achteruit naar de deur trad, en zeide: »llet is goed, dat deze muren en ik alleen hooien, wal gij zegl; niemand zal ooit weten, wal er binnen Ooslerweerd gebeurd is. — liet doet mij leed; want ik had hel goed met u voor; — maar gij wilt niet.quot;

«Verheug u niet over mijn onmacht, Walter!quot; riep Frank driftig, »en vergeet niet te veel, dal alleen uwe grijze haren mij weerhouden uw hoofd legen deze muren te verpletteren, die dan ook uwe laatste woorden hooren zullen, —- vergeel niet, en doe uw meester wel beseiïen, dal de hijstand van mijnbeer St. Maarten mij kracht kan geven, en Maria, beschermd door de heilige Moeder (iods, veilig is, zelfs in dit huis, voor Perrol en zijne medehelpers, en zeg hem, dat zelfs de redding misschien nabij is; want er is iemand inde stad, die weet, dal zij en ik bier worden gevangen gehouden.quot;

«liet kortste antwoord op hetgeen gij gezegd hebt, lieer! zal zijn den jongen bij u te brengen, op wiens hulp gij schijnt te houwen,quot; hernam Walter driftig, terwijl hij snel hel kamertje verliet. Juist nu heer Loef door de slimheid van zijn

IL


-ocr page 383-

HET HUIS OOSTERWEERD.

Iiolmocsler zijn oogmerk /011 liereiken, werd hel hcniumde pliin vernietigd; want diiar men aan hel verlangen van ,deigt; ruiter kon nocli durfde voldoen, moest men hem gevangen honden, om zicli van zijn stilzwijgendheid te verzekeren, zonder dat deze daad van geweld eenige vrueliten opleverde.

Toen Frank zich weder alleen bevond, liet hij /icli ()|) een hank nedervallen, en ondersteunde zijn hoofd met zijne handen. Vóór de komst van Walter was hij heduelit, dat elk oogenblik tijdverlies Maria kon ongelukkig maken; maar nog was hem de hoop overgebleven, dal heer Loef hem zou Ie woord slaan, en hij van dezen hare redding zou kunnen verwerven; doch ook deze hoop was nu voor hein vervlogen. Het middel hem door Walter aan de hand gedaan, om zijn vrijheid te verkrijgen, boezemde hem niet veel vertrouwen in; hij kon niel gelooven, dat Ada zooveel voor hem wilde doen, en dat de oude dienaar zoo iets durfde bewerken huiten goedvinden van zijn meester. Hij had gehoopt, dat Walter zieh zou hebben laten bewegen Maria in vrijheid te stellen ; want hij wist niet, dat de gevangene van Perrol door diens eigen ruiters bewaakt werd. De hofmeester had niet de minste vrees laten blijken, of verraden dal hij vermoedde, dal het de bruid van Van Schallelaar zijn kon, en Frank dacht na, of hij wel goed gedaan had, met de aanbieding van Waller van de hand te wijzen, en of hel niet voorzichtiger geweest ware, eerst voor zijn vrijheid Ie zorgen, daar hij 1111 toch niets voor Maria doen kon. Hij werd in zijne overdenkingen gestoord, doordien de deur geopend werd, en Kars bij hem werd gelalen ; dit overtuigde hem, dal de hofmeester zijn woord hield.

De jongen was verheugd, dal hij hem wederzag, en verhaalde, dat hij reeds een geruimen lijd geleden door een der Zwarte ruiters naar binnen gelokt en vastgehouden was. Frank verborg zooveel mogelijk het leed, dal hem drukte, en trachtte Kars te heduiden,, dal hij niets behoefde tc vreezen, daar alles op zijn rekening zon komen; ook zeide hij hem niet, dal zijn laatste hoop geweest was, dat hij. Kars, iets zou hebben in het werk kunnen stellen, om Maria Ie verlossen.

Frank had zich niet bedrogen; het was de dochter van meester Wouter, die door de ruiters in het buis van heer Foef gebrachl was. Perrol had Froecard gelast haar te vergezellen, en hem gezegd, dal hij voor Maria, zonder haar evenwel te noemen, nachlvcrhlijf moest verzoeken bij den heer van Oostcrweeril, Hij had hem vermaand zorg te dragen, dat zij niel onlsiiiiple of verlost werd, dewijl bij haar den volgenden dag van hein zou terugvragen. Was het aan dezen, dat hel bevel over de ruiters was opgedragen, het was hem echter op «verbcurlc van zijn leven verboden Maria Ie verzorgen of aan Ie raken. Zijn knaap Vidal, wicn hij vroeger gelast had hem nooit meer onder de oogen Ie komen, en die evenwel als de getrouwe hond, welke zijn meester volgl, den anderen morgen, toen hij liet huis van den smid verliet, weder voor hein verschenen was, was nog altijd in zijn diuiist. Hij kende hein, en had hem weder in genade aangenomen ; misschien dacht hij, dat Vidal voortaan gehoorzamei' zou zijn, en hel de laatste maal was geweesl, dat het hart van den knaap gesproken had. Mogelijk deed hel hem, hoe verdorven hij ook was, genoegen, iemand om zich te hebben, op wicn hij vertrouwen kon, die niet alleen uit vrees zijne bevelen gehoorzaamde, en uil wiens hand hij tc allen tijde gerust den vergulden beker kon aannemen. Maar de bewaring van Maria, waaraan hem om zijne eer en uil wraakgierigheid zooveel gelegen was, durfde hij niet aan den knaap vertrouwen, en het bevel over de ruiters werd dus opgedragen aan Froecard, welke hij wist dal zich niet door de smeckingen en de tranen van het meisje zou laten overhalen, om iets voor haar tc (loen; terwijl Vidal, dien zij kende, haar kon verschalfen, wat zij verlangde oi noodig had, en haar ten antwoord kon staan. Het vertrouwen, dat hij stelde op de doortraptheid van Froecard, en het verlangen dat hij had, om Maria door de noodelooze beleedigingen van dezen niet nog meer tegen zich in te nemen, waren de oorzaak van deze beschikking. Hij vermoedde, niet zonder grond, dal de tegenwoordigheid van Vidal haar welkom zou zijn, en hij waagde er niets door, daar deze nicls kon nilrichten buiten medewerking van Froecard, aan wicn hij het te danken had, dat hij zich wreken kon ; want dezen was hel gelukt te ontdekken, waar Wouter zijne dochter verborgen had.

(ieen oog had Maria geloken, geen enkel oogenblik van rust had haar de krachten gegeven om haar leed te dragen, sedert Perrol haar in het klooster met zijn arm had omval; nog voelde zij de drukking van zijn handschoen, toen hij hare hand gekust had, en zijne laatste woorden klon-


-ocr page 384-

70

ken haar, als 'I ware, nog gedurig in de ooren. In liet eerst had zij gelracht de draagkoets te openen, of door het roepen om hulp hare vrijheid terug te krijgen ; maar een ruwe stem had haar vermaand dit onnoodig geroep op den eenzamen weg Ie slaken ; en daar hare smeekingen om haar vrij te laten, evenzeer zonder vrucht bleven, had zij alle hoop om zich zelve te redden opgegeven. Ken stuk papier, dat Froccard aan de poort te Utrecht vertoonde, zoowel als hunne bekende kleeder- en wapendracht, had hun, ofschoon hel nog nacht was, den doorgang gemakkelijk gemaakt, in weerwil der bedreigingen van Froccard, had zij hel gewaagd om hulp te roepen ; maar de waciilers aan de poort hadden, zonder zelfs eens Ie zien, wie er in de draagkoets was, zich vergenoegd luidkeels te lachen, om hetgeen Froccard hun'van de vrouw verhaalde, die hij onder zijn bewaring had. De straten in de stad waren leeg en donker, en zonder dal zich eenige verhindering had opgedaan, reed de draagkoels het huis Oosterweerd binnen, waarvan de deur reeds geopend was, op verzoek van den ruiter, die van de poort vooruil was gezonden, om heer Loef van hunne komsl te verwittigen.

Maria wist niet, in welk huis zij zich bevond : zij had aan hel geluid der klokken gehoord, dal zij niel in Amdrsfoorl was gebraclil, en meende om dezelfde reden, dal zij in Utrecht werd vastgehouden. Maar wal baatte haar dit? Haarvader, als hij al tijdig genoeg van hare ontvoering bericht kreeg, en te welen kon komen, naar welke stad zij vervoerd was, zou immers niel gemakkelijk het huis kunnen ontdekken, waarin men haar opgesloten had ; en al gelukte hem dil, zou dan zijn slem gehoord worden boven die van Perrol, en zou hij de machl hebben hare kluislers le verbreken?

De kamer, waarin men haar gebracht had, was niet groot, doch zindelijk en boven in het huis gelegen; hel kleine raam, dal dichter bij de zoldering dan bij den vloer was, zou haar bij dag gelegenheid gegeven hebben een gedeelte der stad le overzien; maar hel was zóó hoog gcplaalsl, dat zij hel niet bereiken kon. Een lafel, een stoel en een paar bankjes, maakten, builen hel bed, al het huisraad uil; doch hel vertrek werd vrij goed door ecu grool turfvuur verwarmd, en door een lamp verlicht.

Met hel aanbreken van den dageraad, was er een flauwe straal van hoop in haar Ireurend hart binnendrongen; maar sedert hel avond geworden was, gevoelde zij zich weder dubbel ongelukkig en ellendig. Vergeefs had zij de uren geleld, of aan Vidal gevraagd, waar zij was, en hem om deernis gesmeekt; hel eene uur verliep na hel andere, en niemand daagde op om haar le redden. De knaap antwoordde haar niel, maar voorzag, de schouders ophalende, hel vuur, of vermaande haar om iels le nulligen. Helaas! bet kwam zelfs niel in hem op, haar aan le raden zich te troosten en hare Iranen le drogen; hij wist immers, wal haar boven hel hoofd hing, en dat niets haar uil ■ le machl van Perrol zou kunnen verlossen. Eens zelfs had zij zich tol Froccard gewend, die sleeds aan de deur bleef slaan, als Vidal binnenlrad ; het was alsol zij beselle, dal deze man, die allijd mei den knaap verscheen, hem verhinderde, om haar op hare vragen le antwoorden. Zij overwon de vrees en het afgrijzen, welke zij voor den ruiler gevoelde, en wierp zich aan zijne voeten ; maar hel was vruchleloos: hare smeekingen verweklen alleen een boosaardig gelach, en hij zou haar met lage spolternij geantwoord hebben, indien niet Vidal, die wist hoe ver zijn machl kon gaan, den grimlach op hel valsch gelaal en de woorden in den godslaslerenden mond van den monnik had doen versterven, door de hand aan zijn dolk le slaan en den naam zijns meesters le noemen. Vreemd nootlot! de aanvoerder der Zwarte Bende had haar geluk versloord, en zijn naam bespaarde baar een bittere en onnoodige bespolling: nooit had zij gedacht, dal zij zoo ellendig zou worden, dal zijn naam haar zou moeien beschermen.

Nu eens vestigde zij haar blik op hel vuur, op de vlam of op de rookwolken, die zich ontwikkelden, opstegen en in den schoorsteen verdwenen, evenals hare hoop, die beurtelings aangewakkerd, maar ook even spoedig als de rookwolken vergaan was, dan weder beschouwde zij de vlam van de lamp, die op de lafel slond, niel wetende of zij wenschen moest le sterven, vóórdal dc laalsle droppel olie door de pil opgeslorpt en door de vlam verleerd werd, of dal zij nog op den dag van morgen hopen kon. In sombere gelatenheid gedompeld, zal zij op de den sloel, met haar arm op de tafel leunende; geen jammerklachten ont-snaplen meer aan haar mond, geen tranen vloeiden meer uil de sclioone blauwe oogen, die rood en opgezwollen waren ; zij had geen Iranen, geen hoop meer, dal bare klachlen haar redding konden aan brengen. Zelfs hel gebed, dal haar gedurende den vorigen nacht en een groot gedeellc van den dag had opgebeurd, had zijn heilzame kracht verloren ; geknield had zij niet opgehouden le bidden


-ocr page 385-

11KT mus OOSTERVVRERD.

71

en vergiffenis Ie vragen voor de zonden, welke /ij begaan had, en God en alle heiligen gesmeekt haar Ie redden, en in de armen van hare ouders lerug Ie voeren. Maar eindelijk hadden hare krachten haar hegeven, en zij was inééngezakl; hel was Vidal, die, haar in dezen loeslttnd vindende, haar een weinig Ie drinken gegeven en op den sloel gezel had, zonder dal zij zijne hulpvaardige diensten van de hand had gewezen.

Evenwel bewogen zich nu en dan hare lippen krampachtig, en zij vouwde de handen ol' sloeg zich op de borst; zij bad weder, maar zonder hoop, dat de hemel haar zou bijstaan. Den woes-ten Perrol Ie verbidden, van hem te verwerven, dal hij de Itoode Hand niet op haar zou leggen, kon de gedachte een schemering van redding voor haar oog doen schitteren ? Immers neen. Kon zij vertrouwen op de liefde van haar bruidegom, op den moed van den edelen Van Schall'elaar, op zijn wil om haar Ie redden ? Ja ; maar zijn liefde, zijn moed en zijn wil, zij gevoelde het, waren niet machtig genoeg om haar bijtijds te hulp te komen. Door dit alles was zij bijna gevoelloos; de ver-iwijleling schonk haar een oogenschijnlijke rust, welke vreeselijker was, dan toen zij jammerde en weende ; zij lelde de uren niet meer ; zij hoorde noch hel slaan der klokken, noch een dof en dreunend geluid, dal zich sedert geruimen lijd bij tusschenpoozen Hauw in de verte hooren liet, en dal haar anders den dag zou herinnerd hebben, toen haar vader werd gevangen genomen ; zij was als dood voor al hetgeen rondom haai voorviel, en zij beschouwde zich als onherroepelijk verloren.

Hel vuur, dal ineenviel, juist toen zij er hel oog stijf op gericht hield, deed haar van schrik opspringen ; /ij schoof toen met hare hand de blonde lokken Ier zijde, die uit den doek te voorschijn kwamen, welke haar hoofd bedekte, en grimlachte bitter. Eenige vallende lurven hadden haar verschrikt, alsof er nog iets anders voor haar te vreezen ware dan de komst van den aanvoerder der Zwarte Mende. Toen vouwde zij de handen te zamen, sloeg haar oog hemelwaarts, en boog hel hoold voorover; maar een zacht gekraak deed haar opzien en hel oog op de deur vestigen. «Zou Vidal reeds wederkomen ?quot; dacht zij ; maar de deur bleet gesloten. Meer ongerust zag zij nu om zich heen langs den bruinen eikenhouten wand, die hel vertrek lol menschenhoogle bekleedde; maar zij sprong snel op, en staarde met verwilderde blikken opeen gedeelte van hel beschot, terzijde van den schoorsteen. Een der paneelen was omstreeks twee voel geopend, en terwijl zij, als een riet bevende, weder op den stoel nederviel, zou zij een gil van angst en vertwijfeling gegeven hebhen, indien niet hare landen door vrees en wanhoop op elkander waren geklemd geworden ; want zij zag iemand, die een slip van zijn mantel voor bet gelaat hield en in den muur bleef staan.

Hel scheen dal degeen, die van deze onverwachte zijde naderde, een blik door hel vertrek wilde werpen, voordat bi j binnentrad ; want hij deed nu een schrede voorwaarts, zoodal zijn hoed builen den muur kwam. Al hare krachten verzamelende, liet Maria zich voorover op den grond nedervallen, en slak smeekend de handen op. O! dal gevreesde oogenhlik was dan daar; de man, die haar ongeluk gezworen had, kwam zijne beloften na ; ten tweeden male bevond zij zich in zijn macht, kwam hij in hel duister en nu langs een geheimen weg haar overvallen, en nu kon niemand haar redden ; hare moeder en haar vader waren nu zoo ver van haar verwijderd, en alles gehoorzaamde hier aan de wenken van Perrol. Maar hel was zoo ver nog niet mei haar gekomen; want de vreemdeling, den mantel loslatende, lilde den hoed op, bracht den vinger voor den mond, en riep zacht : »Slil! ik kom u redden 1quot;

ü ! Wie beschrijft hel zalig gevoel, dal, als het ware, haar hart overstroomde ; want ofschoon flauw, had zij echter zijne woorden verslaan, en hel was Perrol niet. Maar hel lieve kind had Ie veel geleden, dan dat deze toezegging van redding haar niet hevig zon getroffen hebben ; zij had alleen de kracht om hare handen naar den onbekende uil te steken, en zou misschien op zijde in hel vuur gevallen zijn, indien hij niet snel, doch behoedzaam, was uit den muur gesprongen en haar had opgevangen.

«Maria! bij het lichaam van onzen Heer zweer ik u! ik kom om u te redden; gij kunt mij vertrouwen,quot; fluisterde hij haar in hel oor; want hij dacht, dal zij nog voor hein bevreesd was, en dat zij hem om ontferming had willen smeeken. Zijne oogen werden vochtig, terwijl bij haar in zijne urmen oprichtte, en hij bewonderde de bleeke, maar schoonc gelaatstrekken der bruid van Van Schalfelaar; maar weldra opende zij, door zijne woorden in het leven teruggeroepen, hare oogen, welke zij gesloten had, zag hem aan, en knikte met het hoofd, toen hij vroeg; «Zijl gij Maria, Woulers's dochter, arm kind?quot; Zijn houding en kleeding verrieden, dat hij geen knecht of burgerman was, en zijn gelaal, dal goedheid uitdrukte,


-ocr page 386-

n

en gevormd scheen om vertrouwen in te boezemen, deed haar geen oogenhlik twijfelen aan zijne woorden, cn zij vroeg, terwijl zij met zijne hul|) opstond; »De heilige Moeder Gods heelt dus mijne gebeden verhoord, en u gezonden om mij te redden?quot;

».la, Maria!quot; antwoordde hij; doch toen zij naaide opening trad, waaruit hij gekomen was, vervolgde hij snel: «Ik kom om u te redden; maar ik kan u niet redden, zooals ik wil ; ik heb meer plichten te vervullen. Zeg aan lien, die u bewaken, dal ffij ii wenscht ter ruste te begeven, en verzoek hen, dat zij niet meer in uwe kamer treden.quot;

»0! laat mij met u gaan,quot; riep Maria smeekend; maar hij antwoordde, terwijl hij het hoofd schudde, en terugkeerde. »Dat kan niet, meisje! maar vertrouw op mijn woord; gij ziet mij weder, zoodra gij tegen dit heschot klopt:quot; en hij verdween in den muur; de opening sloot zich, cn het was alsof er geen deur of doorgang was.

Neerslachtig liet Maria de armen zakken, en staarde naar de plaats, waar zij nog zoo even den vreemdeling gezien had. Was het een hedrog harer zinnen, oi had zij het wel? Had de Hemel eindelijk hare bede verhoord, ol was het een droom? Zou iemand als een reddende engel vóór haar verschijnen, als zij hem riep, of zou alleen de stem harer bewakers haar antwoorden? Tevergeefs lichtte zij met hare lamp langs het beschot; het bruine eikenhout liet niet den minsten schijn blijken, van zoo kort geleden nog bewogen geweest Ie zijn, en zij zette de lamp weder neder. Maar de woorden van den vreemdeling had zij toch gehoord ; wie anders dan hij, had haar op den stoel nedergezet ? zij besloot dus te doen, wat haar gelast was.

Op haar kloppen legpu de deur ontstond er cenig gerucht in de gang; men ging zeker Froccard er van verwittigen; want na een kort tijdsverloop werd de deur geopend, en Vidal trad binnen, Ier-wijl Froccard, in de deur slaande, zag wat hij deed, cn vervolgens loeluislerde, wat er gesproken werd.

bad zich weder neergezet en het licht zoodanig geplaatst, dat het niet op haar viel; zij gevoelde, dat zij niet moest laten blijken, dat een straal van hoop in hare gevangenis was doorgedrongen. Zij was bevreesd, dat elk op haar gelaat de vreugde van haar hart zou lezen, cn was minder beducht voor Vidal dan voor den man, die den sleutel van hare kamer droeg. Zelfs was zij beangst, dat hare slem haar zou verraden; zij was niet gewoon iels voor anderen te verbergen; maar het gevaar, waarin zij verkeerde, noodzaakte er haar toe. «Vidal! antwoordde zij langzaam op de vraag van den knaap, wat zij verlangde: »bet is reeds laat, en ik ben zeer vermoeid; indien ik dezen nacht moest doorbrengen als dezen dag, dan geloof ik, dal ik morgenochtend dood zou zijn; ik wil dus trachten to rusten ; mogelijk, dat de slaap mij zal verkwikken; want ik heb reeds zooveel geleden.quot;

«De hemel doel u dus eindelijk gehoor geven aan mijne smeckingen,quot; zeide Vidal verheugd, en bij zag met deelneming op het meisje neder; »de rust zal ii goed doen: als men slaapt, lijdt men niet meer; de slaap geeft krachten om nieuw leed te dragen.quot;

.Maria knikte hem toe, en hij vervolgde: «Kris olie genoeg in de lamp; zij zal niet uitgaan, voordat Je dag aanbreekt; ik zal het vuur voorzien, en ii dan verlaten.quot;

«Maar....quot; zeide Maria beschroomd, en vervolg de, haar ongerustheid verbergende; «maar, Vidal! de deur kan ik niel grendelen. Helaas! ik verlang zoo naar rust, maar ieder kan in dit vertrek komen, en ik durf niij niet ncdcrlcggen.quot;

Froccard liet een sjiottend gelach hooren; de knaap echter, die turf en bout op hel vuur legde, richtte zich op cn antwoordde vriendelijk: «Laat u dit niet weerhouden om den slaap te zoeken, Maria! men zal niet in uwe kanier komen, voordat gij het zelve verlangt; vertrouw daarop.quot;

«Vertrouw daarop,quot; spotte Froccard. »Zal de bruidegom niet binnengaan bij de bruid, als hij het wil? — door bet kleed eene bruid des hemels, maar inderdaad bruid....quot;

«Zwijg!quot; viel Vidal hem driftig in de rede; «juicht uwe lalfe ziel van vreugde, omdat het geluid van bus cn slang u slechts uit de verte in de ooron klinkt, die gij reeds honderdmaal had behooren te verliezen?quot; Hier ten minste zult gij de onschuld met uwe belsche vreugde niet vermoorden !quot;

Hier zweeg bij eenige oogenhlikken, zag vóór zicb neder, zuchtte, en vervolgde toen goedhartig legen het meisje, dat haar gelaat in hare handen verborgen had en weende: «Helaas! meisje! salmi liegt; maar zijn dienaar spreekt nu misschien de waarheid; en evenwel sluit gerust uwe oogen, Maria! ik zeil zal de wacht houden en aankloppen, voordat men de deur opent.quot;

«Zult gij het doen?quot; vroeg Maria, vriendelijk naar hem opziende ; maar toen Vidal, op Froccard wijzende, antwoordde : «Zoo waar als ik leef, hij zal niel binnenkomen, voordat ik u gewekt heb,quot;


-ocr page 387-

HET HUIS OOSTERWEERI).

7.quot;

riep deze; »Hij zeil' is zeker mijnlieor siiliin ! lieve non ! wanl hij lie^l ; ik iiel» nooit moed noodig gehad, om te doen helgeen ik hedreven heb. Mij zeil is ialiiiirlig, nis de nanvoerder zijn slem laai hooren, en liij zal sidderen van vrees, maai' niel durven aankloppen, als Alessire mij gelast nwe kamer te openen. Slaap dus gerusl, lieve hruid ! die een sehooti paard ten huwelijk hrengl!quot;

Hel valsche gelach, dat zijn rede hesloot, helee-digde echter Maria niet lang.»Elleiideling!quot; riep Vidal toornig, die mi met gelrokken dolk o|) den ont-loopen monnik toesprong ; en het staal zou Froc-card in den voorheen kaal geschoren kop gedrongen zijn, die door geen helm hedekt werd, zoo hij niel hijlijds teruggetreden was en de deur had toegehaald. Met moeite trok Vidal zijn wapen uit liet hout, waar het met kracht was ingestoo-ten, en riep met verachting: »Koin maar terug; hij de hanier van mijn heer ! ik zou daar hijna den heul in zijn hrood henadeeld hehhen ; gij he-hoort niet door een goeden stoot te sterven; zulk ecu zachte dood zou doen twijlelen aan een oordeel hier op aarde. — Meisje!quot; vervolgde hij hierop met waardigheid, en zijn oog fonkelde niet meer toorn, maar van edele zeiïvoldoening over het hesluil, dat hij genomen had ; »lk zeg nogmaals, leg u gerust terneder, ik zal u bewaken en u wekken.quot; Hierop trad hij nader hij de talel, terwijl Froccard, die de deur in zijn hand hield, zijn bleeke en door schrik en woede afziehtelijker dan öoil geworden tronie in de kamer stak, en eindigde zacht : «Maria ! ik zal kloppen, zelfs als de aanvoerder komt ; maar bid voor mijne arme ziel; want ik zie u niet meer. De heilige Moeder (Jods hescherme u ; — slaapwel, Maria!quot; De toon, waarop hij deze laatste woorden uitsprak, over-luigde haar, dat hij zijn woord zou nakomen, maar zijn stem heelde. Maria was te sterk getroffen door zijn goedheid, dan dat zij hem terstond kou antwoorden. Vóórdat hij de kamer verliet, wierp hij nog eens een blik vol medelijden en bezorgdheid op liet lieve meisje, dal hem met de hand toewenkte om hem te danken voor hetgeen hij voor haar wilde doen, boog zich, en de deur werd weder gesloten.

Nauwelijks echter was de sleutel in het slot omgedraaid, of Maria sprong op ; een zachte uil-roep van schrik ontglipte haar, en zij snelde naar de deur, met hare armen uilgestrekt, evenals w ilde zij den knaap bidden om terug te keeren. Midden 'n het vertrek bleef zij evenwel, in treurig nadenken verzonken, staan. Zij weende. Toen keerde zij. nog half besluiteloos terug, trad naar het be schot en klopte.

Met bange verwachting zag zij langs den eiken wand; het zou nu blijken, ol /.ij zich door een droom had laten misleiden, of dat hare redding werkelijk naliij was; en toen alles stil bleel, klopte zij nog eens met hare sidderende vingers legen hel hout. Er was haar alles aan gelegen, dat de muur zich opende ; eer en geluk, zoowel hier op aarde als daarboven in den hemel, stond op het spel. Zij sloeg haar vochtig oog smeekende ten hemel, eu evenwel greep een droevig gevoel van berouw haar aan, toen hel beschot bewoog, de vreemdeling in de kamer stapte en zeide: «Het heeft lang geduurd, en de lijd is kostbaar; waarom weent gij, meisje?quot;

»l)e brave knaap heefl beloofd mij Ie waarschuwen. als iemand, zelfs zijn meester, bier zou willen binnentreden, en dat zal hem het leven kosten. O! zeker; want 1'erroi zul hel hem niet vergeven; — daarom ween ik. Heer! de knaap is zoo goed, en ik oller hem voor mij op!quot;

Dc vreemdeling die verwonderd was geweest, haar met tranen in de oogen Ie vinden, zag haar met welgevallen aan, en zeide bemoedigend:»Re-droef u niet, Maria! en beschuldig u zelve niet. Zoowel als de Hemel mij toestaat n Ie redden, zal Mij ook een middel vinden, of mij toelaten den knaap voor den toorn van zijn meester te beveiligen, en zoo niet, dan zullen wij voor hem bidden; hel is schoon en zalig Ie sterven in de verdediging der onschuld.quot;

Maria hoorde hem aan; de zachte en wellui-luidende slem van den vreemdeling klonk haar (roostvol in de ooien; zij las met vertrouwen op zijn edel gelaal, dal de knaap in hein een ijverigen, cn zoo zij vertrouwde, ook een machtigen beschermer zon vinden.

«Meisje!quot; zeide hij toen snel, »cr is iemand in dil huis, die gekomen is om n te redden.quot;

»()! ik hoopte het wel, maar kon het niel ver-wachlen; Van Schall'elaar! niel waar. Heer?

mijn bruidegom?quot; riep zij vragend, en een lichte blos kleurde hare wangen bij hel uitspreken van hel laatste woord.

«INeen, Maria!quot; zeide hij; «de krijgsman heeft dikwerf zware plichten Ie vervullen; als de trom-pctlen schateren en de banier ontrold is, gebiedt de eer hem, vrouw en kinderen te verlaten, en evenwel verwerft hij zich zoo gemakkelijk een bruid.quot; Hier zuchtte hij, en luisterde, en Maria, die niel wist, waarom zijne woorden als een


-ocr page 388-

74 0LTMA1NS, 'DK S(

zacht, maar droevig verwijt klonken, trachtte insgelijks te ontdekken, wat hij hoorde. Een verwijderd, maar dof geluid klonk haar nu in de ooreti, en hij lusschenpoozen verhiel' het zich. O! zij herinnerde liet zich nu: reeds lang had zij dat zachte, maar sombere gestommel gehoord, zonder er acht op te geven, of te vermoeden, wat hel was; maar nu drukte elke dreun met zulk een geweld op haar hart, dat zij met moeite en vertwijfeling uitriep: »0! mijn (iod! dat is het gevecht! Ileere Jezus! Maria! wees hem genadig!quot;

«Wring uwe handen niet, treur niet, Maria!quot; antwoordde hij, terwijl hij hare handen vatte en in de zijne drukte. »\Vie door den ileere en Zijne heiligen bewaard wordt, dien zal immers geen leed geschieden! en hij is vroom en dapper, wees gerust en vertrouw...quot;

»() ja! ik za! vertrouwen, heilige Moeder Gods! ik klaag niet meer,quot; riep zij berouwvol, en vervolgde toen: »()! zeg het mij, Heer! hel is mijn goede vader, die mij is komen zoeken, niet waar ? hij wacht mij, laat ons gaan.quot;

• Ook die is het niet, Maria !quot; was het antwoord; en toen zij hem verwonderd en vragend aanzag, en zeide: „Wie is hel dan, Heer?quot; vervolgde hij: »Het is de gewezen knaap van den heer Van Schaflelaar; hel is de ruiter Frank.quot;

«Krank !quot; riep Maria, «komt Frank om mij te redden?quot; en zij trad eene schrede achterwaarts; een blos, die snel haar gelaal kleurde, verdween terstond weder en mankte voor een doodelijke bleekheid plaats.

De vreemdeling, die hare ontroering niet geheel bemerkte, vervolgde: ».la, bij is het! hij zou bijna hel slaciitoiïer zijn geworden van zijn edele daad ; want een plan, hoe lislig ook uitgedacht, om zich onrechtmatig eens anders bezillingen loc Ie eigenen, en mij voor altijd de hoop mijns levens le benemen, ging Ie niet, omdat de ruiter weigerde zijn vrijheid le koopen of te verwerven, zonder u levens le redden. Maar de Hemel deed mij vroeger dan men verwachtte en ik zelf gedacht had, terugkeeren, en Hij zal mij, hoop ik, hét geluk schenken u heiden te verlossen, en de eer van mijn geslacht le redden ; en als de aanvoerder der Zwarte Mende koml, zal ten minste zijn woede u niet treilen. .. .quot;

Maria, die hem zwijgend had aangehoord, vroeg, getrofl'en door het edele vuur, dat in zijne oogen schitterde: «Maar wie zijt gij toch, aan wien ik zooveel verplichting hebben zal ?quot;

»Uw vriend, Maria!quot; antwoordde hij neerslachtig. «Waartoe u mijn naam le noemen, daar de eigenaar van dit huis mijn vader is, en ik de grootste verplichling aan uw bruidegom heb, die, nog niet lang geleden, mij mijn vrijheid, ja zelfs het leven liet?quot;

Ofschoon er nog niet veel lijds verloopen was, sedert Vidal de kamer had verlaten, scheen bet, alsof de vreemdeling op zich zeiven ontevreden was, dal bij zich had laten verleiden om met het meisje, dat bij wilde bevrijden, te spreken. Snel trad bij terug naar de opening in den muur, haalde daar een bundel kleederen uit, die in een mantel gerold was, zette toea de verborgen deur aan, en zeide tot Maria, die gedacht bad, dat zij nu reeds zouden vertrekken: «Maria! ik kan u redden;. maar het moet den schijn hebben, alsof gij door hulp van builen ontvlucht zijt, en wel door dat raam ;quot; en toen zij hem ongeloovig aanzag, vervolgde hij: »liij al wat heilig is, meisje! zweer ik n, dat het zoo moet zijn, of anders zal er dezen nacht nog bloed vloeien in dil huis, dat evenwel alleen door boogere goedheid voor zulk een onheil kan bewaard blijven. Deze kleederen zijn die van Kars, den jongen, die met Frank gevangen wordt gehouden; in diens plaats zult gij dus dit huis verlaten, terwijl hij zich door dil raam naar builen laat afzakken ; want ofschoon dil huis eenmaal het mijne worden moei, zijn de sleutels niet in mijn macht.quot; l.ij grimlachte bitter, spreidde de grove wollen kleederen voor haar uit, en zeide: «Trek ze aan, terwijl ik hel raam zal openen, en draag zorg, uwe lokken met dezen doek te zamen te binden ; zij moehten onder den hoed uitkomen en u verraden.quot;

Maria zag besluiteloos naar het gewaad, terwijl hij de lamp op deti vloer zette; hij bemerkte zulks en zeide ernstig: «Wij hebben geen lijd le verliezen ; verkleed u daar achter hel bed. Op mijne eer ! ik beloof u, ik zal niet naar die zijde zien;quot; en hij nam de kleederen op, en legde die op de plaats, welke bij aanduidde ; maar toen zij. blozend en met nedergeslagen blik, verlegen staan bleel, riep bij: «Verdien ik dan zoo weinig vertrouwen, meisje? de lijd moei dubbel besteed worden, geloof het vrij. Het leven van mijn vader loopt misschien gevaar, omdat ik uwe vrijheid bewerk, en gij wanlrouwl mij : hij de zaligheid van mijne moeder ! ik zweer u. dal gij zoo heilig voor mij zult zijn als zij zelve.quot;

Kr lag een edel verwijt in den toon van zijn stem ; Maria gevoelde, dal zij hem diep griefde door haar wantrouwen, terwijl zijn gelaal en zijn


-ocr page 389-

HET HUIS OOSTERWEERI).

7:}

houding alleen geschikt waren om vertrouwen in te boezemen; maar hel was geen wantrouwen voor den edelen vreemdeling; alleen maagdelijke schroomvalligheid hadlinar doen aarzelen; daarom legde zij de hand o|) haai' harl, en zag hem, hel hoofd schuddende, aan, waarna zij, zonder iels le zeggen, zich meer achterwaarts hegaf, om aan zijn verlangen le voldoen.

Met de uiterste behoedzaamheid zellc de vreemdeling nu de lafel onder liet raam legen den muur, zelle daar Iwee banken op, en plaalsle daarop weder den eenigen sloel, die in het verlrek was. De zorg, welke hij en IMaria gebruik! hadden, om zeer zacht le spreken, kon door hel minste ge-ruchl, dal hij maakte, doelloos worden en de wacht in de gang opmerkzaam maken; want gedurig hoorde men iemand op- en nedergaan ; nu en dan alleen scheen er nog iemand, ofschoon mei lichten tred, voorbij de deur heen en weder le gaan, en Maria vermoedde, dat hel Vidal was-

Er behoorde veel voorzichtigheid en buigzaamheid van leest toe, om boven op deze gevaarlijke stellage le klimmen, die gelukkig hoog genoeg was, om zelfs desnoods Maria gelegenheid le geven, het kleine glasraam te openen, door hel kozijn te kruipen, en in den muur te gaan zitten, die daartoe nog breed genoeg was. Een koude wind woei den vreemdeling in hel aangezicht, toen hij hel raam opende, en beroofde op eens het verlrek van den graad van warmte, die er in gehcerschl had ; de tocht deed zelfs zijn uilwerking op hel vuur en op de vlam der lamp ; maar meer dan dit alles verontrustte hem het duidelijker worden van het gerucht, dal uil de verte over de stad klonk, en dit, zoowel als het slaan der klokken, kon verraden, dal er een raam geopend was. Maria vernam niet nieuwen angst het Hauw gebulder der doodverspreidende werktuigen, dal nog niet uil haar geliengen was gewischt ; zij dacht er niet aan, dal hel haar noodlottig kon worden ; zij dacht slechts om liaar bruidegom.

Zoodra het, raam geopend was, waarvoor, als bijna aan de machicoulis reikende, geene traliën waren, haastte de vreemdeling zich om zijn hooge standplaats le verlaten, en klom toen weder naar boven, een rol louw en een bundel reepen van linnen medenemende, welke hij met de kleederen had medegebracht. Het louw werd losgemaakt en naar builen nedergclalen, lol het bijna ten einde was; toen werden de linnen reepen, die aan elkander waren geknoopt, mede aan hel louw bevestigd, dat voorts stevig om hel kruis van bet raam werd vastgemaakt. Het moest den schijn hebben, alsof Maria hare heddelakens aan reepen had gescheurd, toen zij, in het raam geklommen zijnde, om hulp in te roepen, hare poging met een goed gevolg had zien bekronen, en hel linnen had nedergclalen om het louw op le halen.

Indien er slechts iemand buiten hel huis was, die hel voornemen had om haar le redden, was zulks niet onmogelijk of onwaarschijnlijk ; en zoodra Frank op vrije voelen was, zou de ontvluchting van Maria voor hen, die wisten, dal hij van hare gevangenneming wisl, ten minste niets wonderbaarlijks hebhen.

«Zijl gij nu gereed, Maria ?quot; vroeg hij zacht, toen hij algcklommen wa.-., en zonderdal hij naar haar omzag.

».la, Heer!quot; antwoordde zij, zoo zacht, dat hij baar nauwelijks verslaan kon, en evenwel kwam zij niet te voorschijn. Hij gevoelde, dal zij zich schaamde, om zich in mansgewaad voor zijn oog te verloonen ; hij wist de zedigheid van de maagd naar waaide te schatten, nam zijn mantel op, die nog op den grond lag, en trad naar haar toe. (Jaarne zou hij haar gezegd hebben, dat hel grove gewaad haar schoon gelaat nog des te meer deed uitkomen ; maar bij hield deze opmerking, als bier ongepast, voor zich, en zeide slechts: »lletishier koud, Maria! De wind is guur, laat mij u daarom dezen mantel omdoen, hij zal u goed doen ; maar draag zorg niet te vallen. '

»0! ik dank u. Heer! de goede God moge hel 11 vergelden ; ik kan hel niet !quot; zeide zij dankbaar, zich met maagdelijke beschroomdheid lot hem keerende. Meer kon zij niet zeggen, toen hij haar den mantel over de schouders hing; zooveel goedheid en kiesch gevoel had zij van geen vreemde verwacht; en evenwel wisl bij immers, wie zij was; en hij kon niet anders zijn dan een edelman.

Zoodra hij haarden hoed nog een weinig dieper op hel hoofd gedrukt had, raapte hij hel kleed, dal zij had aangehad, bijeen, trok de lakens van hel bed af, en pakte alles le zamen ; maar toen hij de deur in hel beschot wilde openen, bevond hij tol zijn leedwezen dal de tocht haar in hel slot had doen vallen ; de moeite, welke hij van le voren genomen had, om dit, zoowel als de scharnieren mei olie te bestrijken, om hel krassen te voorkomen, was er zeker de oorzaak van. Aan Maria, die hem gevolgd was, ontsnapte een zachte uitroep van schrik; maar hij trachtle haar le bemoedigen, en zeide: »De jongen, die ons wacht, zal mij misschien wel hooren ; anders blijft ons


-ocr page 390-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

7()

immers hel raam nog over; geel' dus den moed niel op, lief kind !quot;

Hij waagde liet un om zachl, en eindelijk om harder le kloppen; een geruime poos stonden heiden in hauge verwachting ; eindelijk werd de jongen, misschien door hel gebed, dat Maria in stilte deed, opmerkzaam op hetgeen men van hem verlangde; want hij opende de verborgen deur, en vroeg ot alles gereed was.

»(iolt;l zij geloofd ! dal gij mij eindelijk gehoord hebt.quot; zeide de vreemdeling, «maar gij zult nu een gevaarlijke reis moeten doen. Bedenk u wel; want zoo gij denkt, dat hel niel gaan zal, dan zul ik u, hel koste wal het wil, in mijn kamer verbergen ; hel buis is hoog, en als uwe handen hel louw loslaten, valt gij le pletteren.'

Zoowel uit de woorden van den vreemdeling, als uit de uitdrukking van zijn gelaat, gevoelde Maria, welk gevaar den jongen hoven het hoofd hing; maar deze, die haar met blijdschap gegroet bad, riep lachende: gt;liij St. Hubert! al ware het huis nog eens zoo hoog, dan zou ik legen het afzakken niel opzien ; want bel touw is goed ; en als wij den lijd hadden, zou ik u laten zien. Heer! dat Kars zijn gezicht niel scheel zou trekken, al moest hij van de straat naar boven klimmen. Mijn vader Is boschbewaiirder, en als een kleine jongen ging ik reeds met hel volk bet (looische bosch in.quot;

'lij was, gedurende bet uitspreken van deze laatste woorden, tol de tafel genaderd, klom nu naar boven, en toen bij in den muur geslapt was, volgde hem de vreemdeling, die hem, zoo bet scheen, nogmaals den naam van den man herinnerde, naar wien hij zich moest begeven en in zijn naam huisvesting verlangen voor den nacht ; belgeen hem, daar hij een kleed met de kleuren van den vreemdeling droeg, en bovendien van geld voorzien was, zeker wel zou gegeven worden, totdat de poorten van de stad werden geopend.

Maria durfde er niet naar zien, boe de jongen, om baar te redden, in het donkere gat verdween; zij wendde haar gelaat af; elk oogenblik vreesde zij den ongelukkige le hooren vallen, en zijn gekerm te vernemen. Bezorgdheid voor den jongen deed haar het verwijderde geluid der bussen en de voetstappen van hare wachters vergeten; zij schrikte eerst, doch werd vervolgens blij verrast, toen de vreemdeling zijn band op baar schouder legde, en baar loeiluislerde: .Hij is gelukkig beneden gekomen, en zal een strik aan het louw maken, alsof men u onder de armen had afgelaten ; nu kunnen wij gaan, Maria ! de ruiter wacht ons.quot; Doch Maria bleef slaan; en toen bij den angst op haar gelaat las, vroeg hij eindelijk, doch treurig: «Wantrouwt gij mij nog, Maria?quot;

»0! neen. Heer!quot; riep zij vol vertrouwen, «ik wantrouw mijn redder niet, o! gij hebt reeds zooveel voor mij gedaan; ik bid u, breng mij zelf in veiligheid,quot; eindigde zij smcekend.

«Dal kan niet, lief kind!quot; hernam bij, en imod-zuakle haar, als het ware, om aan zijn verlangen to voldoen; beef niet! ik zeg u immers, dat gij niets te vreezen hebt; waartoe die angst ?quot;

Hij was haar behulpzaam, om door de geheime deur te stappen, nam hare kleederen en alles op, dal zou hebben kunnen verraden, dal hij bier geweest was, wierp nog eens een blik op de ramen, die openstonden, op den witten langen band, die naar beneden hing en op den grond lag, blies toen de lamp uit, en een zachl en bijna onmerkbaar gekraak verried, dat hel beschot weder gesloten was. Hel vuur, dat nog goed brandde, ver-lichlte nu en dan een groot gedeelte van hel vertrek, waarin de dochter uit dr Vergulde Helm zooveel bange uren bad doorgebracht. De afgemeten slap van den ruiter liet zich voortdurend in de gang hooren ; maar weinige oogenblikken, nadat de vreemdeling met den gewaanden Kars vertrokken was, zweeg hel gedreun der zware bussen, zonder dal daarom de burgers van rtrecht verlost werden van de beangstigende onzekerheid, welke hen, sedert hel begonnen was gepijnigd had.

Ofschoon bet Maria onmogelijk geweest was, te gissen, wie de vreemdeling was, die zich zooveel aan hare bevrijding liet gelegen zijn, zoo zal evenwel elk, die hel geduld gehad beeft lot hiertoe deze bladen le lezen, reeds al dadelijk begrepen hebben, dat bel niemand anders kon zijn dan Rey-noud, de zoon van heer Loef van Oosterweerd.

Een dag vroeger dan bij gedacht bad, was hij teruggekeerd van de jacht, in de omstreken van zijn voorvaderlijk huis aan de Vecht, waarheen hij dadelijk na zijn terugkomst van Amersfoort vertrokken was. Hij had in de stad maar een oogenblik vertoefd, om op last van zijn vader het geld, dal bij op zijn paard droeg, aan Perrol Ier hand le stellen. Hij zijn terugkomst had het hem weinig bevreemd, dal hij, ofschoon het nog niet laai was, met zijne knechts, het gescholen wild en de honden vóór hel huis van zijn vader moest wachten, totdat men bij dezen den sleutel ge-haald had. Zoowel deze voorzorg, als de stroef-


-ocr page 391-

11KT HUIS OOSTHRWERRD.

heid van hel antwoord op de vragen, welke hij tol Waller riehtte, die de sienlels scheen Ie hewaren, maar nog meer hel gezicht van een der Zwarte Ruiters, had hein reeds heduehl doen zijn, dal er iels voorgevallen was, of nog zon gebeuren, waarhij zijn legenwoordiidteid zeer Ie onpas moesl komen.

iiij had zich gehaasl zijn vader Ie gaan he-groelen, die zijn ongenoegen niet had kunnen ver-hergen, dal hij nu reeds was teruggekomen, en hem geraden had, zich maar dadelijk Ier ruste Ie begeven, om van de vermoeienissen der jacht uil te rusten. Op zijn vraag om te worden ingeiichl, welk gevaar men vreesde, en wal de ruiters van de Zwarte Bende in hel huis deden, antwoordde zijn vader, dat er niets was, waarvoor hij dezen avond zijn hulp of zijn goeden raad uoodig had, en dat hij hem den volgenden morgen aan het onlhijl wel nader zou spreken. Daar hij ziij.', dal hij waarschijnlijk geene andere inliehlingen zou kunnen krijgen, had Iiij zich verwijderd, niet denkende, dal er een gebeurtenis had plaats gehad, welke hel noodzakelijk maakte, dal iiij zich met krachl van rede tegen zijns vaders handelwijze verzette. Met vreugde zag heer Loef hem vertrekken; want hel gafliem gelegenheid om zich met zijn hofmeesler Ie beraden. De weigering van Frank, om zonder Maria Ie vertrekken, had zijn plan in duigen geworpen; voor niels had Iiij dus een ruime som gelds op band aan den Zwarten Huiler gegeven, om diens slilzwijgen Ie koopen. Hovendien vernam hij met schrik, dal hel de bruid van Van Scball'elaar was, die in zijn huis was opgesloten. Stelde hij haar in vrijheid, hetgeen misschien niet buiten zijn macht was, dan laadde hij zieb hel ongenoegen van Perrol op den hals, die elk oogenblik kon opdagen. Wel verwenschle hij nu zijne betrekkingen met den vreemden krijgsman, en deed hel hem leed, dat hij de vrouw, wie zij dan ook ware, in zijn buis onlvangen had; maar Perrol met de Hoode Hand was Ie gednclil voor hem, dan dal Inj den moed zou gehad hebben, zijn geweien gerust te stellen, door hel meisje Ie verlossen. De vrees deed hem de goede ingeving van zijn harl tol zwijgen brengen, en evenwel vertoonde zich, achter de dreigende gestalte van Perrol, het beeld van heer Jan van Schaflelaar, die de band leggende op hel groote slagzwaard, dat aan zijn heup hing, hem met ge-strengen blik rekenschap scheen Ie vragen van zijn bruid. Walter was van gevoelen, dal hel onnoodig was don Zwarten Ruiter eenige inliehlingen te vragen, daar deze even vol logens was als satan zelf; maar hij ried zijn heer om Frank en den jongen te hewaren, totdat Perrol weder zou vertrokken zijn, en dezen zeiven te verzoeken de gevangene vrij Ie laten, indien zij de dochler van den smid was, of len minste nog dadelijk met haar hel huis Oosterweerd Ie verlaten, als wanneer bij er zich op beroepen kon, alles voor haar gedaan te hebben, wat in zijn vermogen was, en dat baai-in zijn huis geen leed was geschied.

Niels zou er dus gedaan zijn, om de bruid van Van Scball'elaar aan de macht van Perrol Ie onl-Irekken of Frank te bevrijden, en hem dus Ie beveiligen voor de wraak van den man, dien hij verwond had; wanl Froccard, ofschoon bij het geld had aangenomen, zon zeker verraden hebben, dal de vriend van'Maria's bruidegom zich in hel huis bevond, vooral als hij hoorde, wat er Ie Kennies was voorgevallen; geen belofte, hoe heilig bezworen of mei goud betaald, kon hem verhinderen kwaad te doen; alleen vrees en eigenbelang hielden somtijds zijn hoosaardigheid in loom. Maar niellegenslaande de vermaiiing van Waller en op last van bare meesleres, Irachllc An netje le vernemen, wat er in het huis gebeurde; want Waller was nog niet teruggekeerd om Ada le berichten, dal Frank haar aanbod aannam, en om haar de trouwbelofte ter onderteekening voor le leggen, en elk oogenblik vermeerderde bare onge-ruslheid. Zonder veel moeite vernam bel kamermeisje, dal heer lleynoud was teruggekeerd en zij spoedde zich om hem te verwittigen, dat hare gebiedster reeds reikhalzend naar zijn komst had uilgezien.

Volgaarne gaf hij gehoor aan het verzoek van hel meisje en volgde haar. Altijd bereid elkeen van dienst te zijn, streelde hel hem zijn nicht le zullen zien, en iels te kunnen doen, dat haar aangenaam was. Helaas ! hij vermoedde niet, wal er gebeurd was. Reeds bij het binnentreden trof hem de verandering, welke haar gelaat ondergaan had, en toen zij hem zoo aaneengeschakeld als baar mogelijk was, verhaald had, hoe Frank gekomen was, en wal er verder was voorgevallen, verborg hij zijn gelaal in zijne handen. Hij doorzag hel voornemen, om in deze vereeniging, builen loeslemming, en, zoo hel den schijn moesl hebben, buiten medeweten van haar oom, een voorwendsel le zoeken, om haar van een gedeelte barer goederen le beroo ven — en de man, die zulks verrichtte, was zijn vader. Doch alsof dit nog niet genoeg ware om zijn harl met rouw le vervullen, zoo moesl deze


-ocr page 392-

78

helsclip uitvinding hem voor uil ij cl alle lioop benemen om hare ham! Ie verwerven, en toen Ada, die dacht, dat hij uit verstoordheid in dat som-her nadenken vervallen was, voor hem nederviel en hem smeekte den ruiter te redden, toen zag hij, hoe sterk zij Frank heminde, en dal voor hem alle hoop op hare genegenheid voor eeuwig vervlogen was. Maar hij overwon den weerzin, dien hij gevoelde om iets voor den ruiter te doen, die hem het hart van haar, welke hij heminde, had ontstolen, eu verliet Ada, na haar gerustgesteld Ie liehhen, met het voornemen om den jongen ruiter te bevrijden, al ware hel dan ook ten koste van de hand zijner nicht.

liet verwonderde hem, dat Frank niet terstond zijn vrijheid had gekocht ten koste van een prijs, waarvoor hij gaarne zijn vrijheid zou opgeofferd hebben; want dit was immers uit het wegblijven van Walter op te maken; en het was om de reden hiervan te ontdekken, dat hij zich eerst naar den ruiter wilde hegeven, alvorens zijn vader Ie verzoeken, dezen vrij Ie laten, zonder hem eenige belofte of verbintenis al Ie dwingen.

Waren Frank en Maria in de gevangenis onder in het huis opgesloten geweest, het zou hem even onmogelijk geweest zijn hen te bezoeken, als hel hem nu was, bun de deur van hel huis te openen ; gelukkig kon hij door een omweg in de gang komen, op welken hel kamertje uilliep, waar Frank, volgens hel herichl van hel kamermeisje, gevangen zal.

Zoodra de dolle dreunen der zware hussen het oor van den jongen ruiter getrollen hadden, was hij opgesprongen en had geluisterd ; lier richtte hij het hoofd op, evenals de leeuw, die door het geroep der toeschouwers wordt gewekt en het strijdperk wil binnentreden; doch zoodra hij de zekerheid had, dal hij zich niet bedroog, en levens dat de deur gesloten was, kende zijn drilt geene palen meer; evenals de koning der dieren, loornde hij en koelde zijn moed op de muren van zijn kerker. »lla! dat is de aanval,quot; riep hij, »eu ik ben gevangen ; en men zal strijden en overwinnen zonder mij; de dood zal de Schafl'elaars neder-vellen, en ik zal blijven leven — mijne speer zal met schande overdekt worden.—O, mijne ruiters! tevergeefs znlt gij uw man van wapenen roepen; hij is gevangen, — gevangen ! Ik zal niet strijden aan uwe zijde, mijn leven niet voor hel uwe geven, mijn aanvoerder ! mijn vriend ! mijn wapenbroeder! — O! zal ik dan Maria, en u, en mijne eer verliezen, en nog gedoemd zijn om televen!quot;

Eindelijk zonk hij, door drift overmand, ineen,

en Kars schrikte van de vertwijfeling, die op zijn lt;

gelaat te lezen stond. i

Frank, die geen uitkomst meer zag, en Maria s

verloren waande, was niet weinig verwonderd en 1

verheugd, den jonkheer van Oosterweerd Ie zien i

binnenkomen: zelfs Kars beloofde zich veel goeds lt;

uil dit bezoek, ofschoon hij hem niet kende. Maar i

al dadelijk ontdekte Heynoud Ie reden, waarom i

Waller's voorslag was verworpen ; want Ada had {

hem niet gezegd, dat Frank was gekomen, niet lt;

om haar van zijn liefde te verzekeren, maar om lt;

de bruid van zijn vriend te redden: de jonk- I

vrouw had het burgermeisje en den minnenijd t

geheel vergelen, zoodra het leven van den gelief- I

den ruiter in gevaar was.

Misschien zou de gedachte, dat Frank niet om zijn nicht in Utrecht was gekomen, Reynoud eenige hoop hebben kunnen geven; doch uil zijn weigering om zich te verhinden, bleek alleen, dal hij het meisje wilde redden, of dal hij ook had ingezien, dat men op de bezittingen van de jonkvrouw loerde ; maar hel gevangenhouden van een vrouw, van de bruid eens edelmans, in hel huis zijns vaders, trof hem te zeer, dan dal hij op iets anders kon denken. Zijn vader, handlanger van Perrol met de Hoode Hand, handlanger van een maagdenroover; o! dal was te veel voor den edelen jongeling; hij stond als verplet voor den ruiter.

Frank verstond hem ; de omgang met Van Schaf-felaar had zijn geest beschaafd, en door de goedheid van zijn hart bedwong hij de drift, die hem behcerschte; hij eerbiedigde en waardeerde de droefheid van den braven zoon; en zonder te dreigen, ol den naam van heer Loef te noemen, 1

bezwoer hij hem, de onschuldige maagd te redden, I

de bruid vlekkeloos te bewaren voor den edelman, I

die in dit oogenblik de wijkplaats van de Zwarte Bende bestormde, en vol vuur snelde hij naar hel raam ; hel was alsof hij naar hel gebulder van de bussen den loop van hel gevecht wilde bepalen ;

zijn lichaam sidderde van strijdlust.

Hoezeer hei gedrag van zijn vader hem ook J ii griefde, gevoelde Re\ noud evenwel, dat deze zeker I i niet geweten had, wie de vrouw was, welke men 1;

in zijn huis gehrachl had, voordal Frank zulks had j c bekend gemaakt; hij zeide dit aan den ruiter ; hel d

maakte hem zoo gelukkig, deze verschooning, al I

ware zij ook nog zoo zwak, voor zijn vader Ie | I kunnen bedenken ; maar Frank bewaarde een diep ,1 z stilzwijgen en schudde ongeloovig het hoofd.


-ocr page 393-

11KT m is OOSTKRWEERD.

7!)

Toon hezwocr Reynoud hem, zijn oordcel nog (ip le schorlcn; alles wilde iiij beproeven om haar Ie verlossen ; hel kostte wal hel wilde ; de on-seluildige inaaird moest gered worden ; en loen hij Frank verliet, drukte hij hein de hand en zeide met ernst: »Zoo waar als (iod ons hoort, en ik edelman hen, jrij kunt op mij vertrouwen ; en zoo ik met geen hiijde lijding kan terugkeeren, zal hel ten minste zijn, om u uil dit verhlijl' te verlossen, iieloof niet. Frank! dat ik niet in staal zal zijn, om ii een goede wapenrusting te bezorgen, omdat de wapenkamer in dit huis meest altijd gesloten hlijft, of dat ik schromen zal met u het zwaard le trekken voor de hruid van den man, die mij hel leven spaarde en liet goud behouden liet, dat ik op last van mijn vader naar Amersfoort brengen moest.quot;

Zijn eerste voornemen was, naar zijn vader le gaan ; het was het imtimrlijkste ; het stond immers in de macht van dezen, om alles weder goed te maken, en Frank niet hel meisje te laten gaan ! Doch tot zijn smart moest hij bet opgeven ; zijn vader wist iuiiners, wie zij was ; zijn verstoordheid over het onderhoud van den ruiter met zijn nicht was toch maar een voorwendsel; en daar dit alles, en zelfs de vrees voor den rechtmatigen toorn van den heer Van Schaflelaar, hij verandering van tijden, en voor de aanklacht van den vader over het gevangenhouden van zijn kind, hem niet had kunnen doen besluiten, om volgens rechten der menschelijkbeid en de inspraak van zijn geweien te handelen, vreesde hij, dat al zijne pogingen om hem lol heler gevoel over te halen, tevergeefs zouden zijn.

Indien hij bad kunnen denken, dat alleen eigen-helang zijn vader weerhield. Krank en bet meisje hunne vrijheid weder te geven, dan had bij nog hoop kunnen voeden, hem lot hetere denkwijze over le halen, door hem, boe smartelijk dit ook voor hem zou geweest zijn, zijn onwaardige handelwijze voor oogen te houden ; maar ook hem schemerde de zwarte wapenrusting van den aanvoerder der Zwarte Bende voor den geest. O! hij gevoelde het, het zon onmogelijk zijn, zijn vader le bewegen, de wrank van dien man op zich te laden. Stond bet hem vrij als zoon, zijn vader le dwingen, Pcrrol mei de Roode Hand, als hel ware, den handschoen voor de voelen te werpen? Hij huiverde; hel was alsof bij den vreemdeling, den handschoen mei zijn dolkmes ophedende, vóór zich zag.

Hij moest dus eerst beproeven haar hulp te bieden, zonder voorkennis van zijn vader; maar zou dit mogelijk zijn? Het was hem bewust, dat bet meisje onder de onmiddellijke bewaring der Zw arte Huilers gebleven was; en ofschoon het hem, die anders vreedzaam van aard was, bijna van toorn deed sidderen, gevoelde bij, dal hij, de zoon des huizes, zelfs voor hare deur, onder het dak zijns vaders, door een der kerels van l'errol met het ontbloote zwaard zon worden teruggewezen, (iereed om zich aan de wanhoop over le geven, en op bet punt om naar zijn vader te snellen, en zich aan zijne voeten neder te werpen, ontkiemde eene nieuwe hoop in zijn hart; zijn lijfknecht dien hij uitgezonden bad om uit te vorschen waar de vreemdelinge was gehuisvest, kwam hem bericht brengen. Tweemaal vroeg hij dezen of hij zich niet bedroog; of bet vertrek, hetwelk hij hem noemde, wel datgene was, dat door de vreemde ruiters werd bewaakt; en toen hij overtuigd was, dat hij zich niet met een ijdele hoop had gevleid, liegon de moed weder in zijn hart te herleven. .Misschien was hel bij toeval, mogelijk echter met overleg, dat zijn vader deze kamer bad laten aan-w ijzen, tol welke men langs een geheimen weg kon naderen, die alleen aan hem, heer Loef en Walter bekend was ; le meer leed deed het hem nu, dal zijn vader het meisje niet bevrijd bad, dewijl het in zijn macht was hel le doen, zonder voorkennis van de Zwarte Ruiters. Veel lijds bleef hem niet over; het uur van Perrol's komst was hem onbekend, en indien Waller hem in de nabijheid der gevangenkamers ontmoette, indien zijn vader vermoedde, dat bij niet ter ruste was gegaan, maar pogingen wilde aanwenden om de gevangenen te bevrijden, dan zou hij hem spoedig buiten de mogelijkheid stellen hen te bezoeken ; want hij vermocht immer geen geweld tegen zijn vader te gebruiken.

Hij bevond zich nu in de mogelijkheid om Krank en Maria te bereiken; maar niet om hun de deur van het huis Oosterweerd te openen; langs een anderen weg moest bij dus trachten hen te bevrijden. O! hij gevoelde zoo goed, dat Perrol zich niet tevreden zou laten stellen met het bericht, dal zij uil hare kamer verdwenen was, dat hij andere middelen beramen moest, wilde hij zijn vader niet roekeloos blootstellen aan den moordlust van dien woesteling. Hel moest den schijn hebben, alsof zij aan de macht van Perrol ontsnapt was zonder hulp der bewoners van hel huis Oosterweerd ; het venster, hoe hoog ook boven de straal, kon misschien daartoe dienstig zijn, cn zijn plan werd daarop


-ocr page 394-

OLTMANS, l)R SCHAAPIIKHDER

so

geraamd. Hel verheugde hem dezen uitweg gevonden le heblten, lungs welken hij Maria, den rniler en zijn jongen hoople le lalen onlsnappen; want daardoor stelde hij Frank huilen de noodzakelijkheid, zich met Ada te verhinden ; ook hein zou dus nog de hoop op hare hand ovcrhlijvcn. Hij verder nadenken moest hij echter dit plan lalen varen ; want Froceard, die wist dat Frank en Kars het huis niet verlaten hadden, zou zeker niet verzuimen, om, zoodra Maria's ontvluchling ruchthaar werd l'errol opmerkzaam le maken, dal heer Loef hem hedroog, hetgeen hij zich wel zou waehlen le doen, indien de ruiter en de jongen met zijn medeweten het huis verlieten, en hij er hetaling voor ontving.

De bruid van Van Sehallelaar te redden, zonder zijn vader stellig ongelukkig le maken ; de eer van zijn geslacht voor deze vlek le hewaren, en Frank te bevrijden: dil alles kon alleen gepaard gaan met opofïering van alle hoop op eigen geluk. De jongen alleen moest door hel venster ontsnappen. Frank moest niel langer weigeren de hand van de jonkvrouw aan le nemen, en de dochter van den smid moest in het kleed v.m den zoon des hoseh-hewaarders het huis verlaten, en hij — hij zou Ada in de armen van een ander zien.

in somher nadenken gekeerd, zat heer Loei in zijn vertrek, onbewust van hetgeen zijn zoon beraamd had, om datgene le doen, dal hij niet uil-voeren, of waaraan hij zelfs niel denken durlde. Walter, die anders altijd gemakkelijk een voorwendsel wist uit te denken, waarmede men zich kon helpen, had thans tevergeefs gezocht naar een, dat doorgaan kon ; ten minste hij had er geen kunnen vinden, dat zijn heer kon geruststellen. Wij, die gezien hehben, hoe gelukkig de brave Keynoud was geslaagd, om Maria uit hare gevangenschap te verlossen, en vertrouwen, dal hun ook, sedert zij het vertrek verlaten hadden, geen onheil of tegenspoed zal overgekomen zijn, zullen zeker minder verwonderd zijn dan heer Loef en zijn hofmeester, dat men hem kwam herichten, dat de marsman zich waarschijnlijk in zijn eng vcrblijl begon te vervelen, want dat bij op de deur scheen le bonzen, alsof zijne vuisten ijzeren hamers waren.

Op een wenk van zijn meester, verliet Walter hel vertrek, en keerde spoedig met de onverwachte lijding terug, dat Frank eindelijk, het kostte wal hel wilde, zijn vrijheid terugverlangde.

»l)e onnoozele ruiter kiest eindelijk eieren voor zijn geld,quot; zeide hij spottend. »Hel hart hegint den opvliegenden dwaas reeds in de schoenen te zakken; hij is genegen de jonkvrouw zijn hand aan (e bieden en n vergeving le vragen, als hij verzekerd is, dal men hem en den jongen terstond vrijlaat, en gelegenheid geeft, om nog dezen nacht de stad le verlaten. Op één punt blijft bij cellier staan : bij is zoo bevreesd voor den priester, alsof deze een toovenaar ware, en wil er niets van hooien; maar de trouwbelofte is immers voldoende?quot;

»Zeer zeker; want Ada is te Irolsch om in te trekken, wat zij beloofd en bezegeld heeft. Doch wat zegt hij van hel meisje ?quot; vroeg heer Loef met ongeduld, »zal hij zonder haar vertrekken?quot;

■Ja,quot; hernam Waiter lachende, »hij laat haar in den loop; hij begrijpt niet, dat de schoonste goederen van de jonkvrouw in uwe handen zullen vallen, en schijnt er zoo weinig op gesteld le zijn, om Messire l'errol af le wachten, dal hij zich door mij de belofte heeft laten afvorderen, om denbeer Van Sehallelaar niels te zeggen, dat u in een ongunstig daglicht zou kunnen stellen, zoo deze al met de vrouw iels gemeens mocht hebben, ha! ha!quot;

Het geluk, dat op eenmaal zijne plannen scheen te willen bekronen, verheugde heer Loef, en deed hem voor een oogenblik vergeten, dal, zoo hel de bruid van den rnileraanvoerder ware, de voorspraak van Frank hem misschien even weinig zou baten, als zijn eigen verzoek aan Perrol, om haar de vrijheid weder le geven. Terstond werd Walter dus afgezonden, om de Irouwhelolle, welke reeds geschreven was, zoowel door de jonkvrouw als den ruiter, te laten bekrachtigen, door er hun tecken onder le stellen, en verder alles in orde le brengen, om Frank en den jongen zoo spoedig mogelijk te doen vertrekken.

Met zelfvoldoening over hel welgelukken van zijn list. wachtte heer Loef er mei ongeduld den alloop van af. Kindelijk had Frank zich dan toch genoodzaakt gezien, om, hoewel legen zijn zin, te doen wat hij van hem verlangde ; hel deed hem genoegen, dal Keynoud reeds was ter rust gegaan, zooals Waller van diens knecht vernomen had ; en hoezeer hij met schrik bet oogenblik le gemoet zag, dat deze van het gebeurde zou kennis bekomen, was hem er alles aan gelegen, dat hij niets van de zaak vernam, voordat er niels meer aan zou te veranderen zijn. Ook wenschte hij, dal dc aanvoerder der Zwarte Mende vooreerst nog niel mocht komen, en evenwel gevoelde hij, dal hij alleen aan diens naam te danken had, dat Frank zich aan hel voorstel van Walter had onder


-ocr page 395-

11KT HUIS OOSTERWEKRD.

,SI

worpen. Elkeen sidderde dus voor dien vreemdeling; zelfs dc gemeene jongen, die beneden de wraak van Perrol geplaatst was, had immers, zooals hem de hofmeester gezegd had, zijn afgrijzen niet kunnen veriiergeu, loeu hij dien naam genoemd had, om de lieshiiteioosheid van Frank te verwinnen.

Heer Loei werd ia zijn overdenkingen gestoord door Frocoard, die, nadat hij aan de deur geklopt had, in hel vertrek trad. Deze had, zooals hij zeide, lot zijn vreugde vernomen, dat de ruiter eindelijk besloten had, liet hazenpad Ie kiezen, en hij kwam, op uilnoodiging van Waller, om zich verder met heer Loef te verstaan en het overige van het hem toegezegde geld te ontvangen, tegen afgille van een stuk papier, waarop een order stond geschreven, om den vertooner daarvan vrij door Ie laten. Maar dil alleen was de reden niet van zijn komst; hij zou evenwel gekomen zijn, om aan heer Loef te verzoeken, hem in de gelegenheid te stellen, om volgens bekomen last, Messire Perrol vier zijner ruiters, van fakkels voorzien, te genioel te zenden, als deze binnen zekeren lijd niet kwam opdagen, en vroeg, toen hij het geld naar zich gestreken had, om den vrijen pas nog eens Ie mogen terughebhen, ten einde hem mei dezelfde hand in Ie vullen op naam van den marsman en zijn jongen, en voor de wacht van de poort, door welke Frank verkozen had de stad te verlaten.

Heer Loef las het geschrift, toen hel hem weder was ter hand gesteld, en daar hij het in behoorlijke orde vond, onderhield zij zich vervolgens met den Zwarten Huiler over het verwijderd geluid van het losbranden der bussen, dat hem zoolang veronlrnst had. Walter keerde eindelijk terug, met het hericht, dat er nu niets meer aan te doen viel dan frank in vrijheid te stellen, en met vreugde beschouwde beer Loei het por-kament, dat hem de lang begeerde goederen in handen moest spelen. Ook Waiter lachte, en wreel zich vergenoegd de handen, toen bij zijn heer mei zelfvoldoening de handteekening van Ada en l'Vank had gewezen: een onduidelijke naamteeke-ning en een klein zegel van was bekrachtigden de verbintenis van de zijde der jonkvrouw, een ruw geteekend kruis, dal door een zwaard en een herdersstaf gevormd werd, was er door den ruiter op gezel. Zelfs Froccard onderdrukle met moeite een valsch en spottend gelach; hij voelde de goudstukken in zijn gordel, waarvoor bij beloofd had den ruiter te laten gaan, en

J. F. Oltmans, Le Schaapherder, UI.

aan zijn meester niet le ontdekken, dal men hem bad losgelaten. Als Frank vrij de stad verliet, bad heer Loef immers niets te zeggen, en Perrol zou er zich niet aan laten gelegen zijn, of de vriend van Van Schaiïelaar, die .Maria gevolgd was, in de stad was vrijgelaten of niet, als bij vernam, dal hij builen de poort toch weer was gevangengenomen. •

Toen Walter voor de laatste maal, zooals bij dacht, dc deur van hel verblijf van Frank opende, zag hij hem naast den jongen slaan, die met hel hoofd voorovergebogen op de tafel lag, en het laatste wrord, dat zijne ooren trof, verried, dat de ruiter hem vriendelijk toesprak en trachtte te troosten, en nieuwsgierig vroeg hij: »Heer Frank! wat scheelt er aan ?quot;

»0! niets, Walter!quot; antwoordde deze, die met moeite den blik van bezorgdheid, dien hij op den jongen had geworpen van hem afwendde. «De arme horst is bang dat hij zijne ouders niet zal wederzien ; hij waande, dat gij niet terug zoudl komen. Maar zeg mij, heelt uw meester eindelijk toegegeven ?quot;

»Ei! ei!quot; zeide Walter; »maar hier zijn wij immers al met den mantel, om welken gij gevraagd hebt, cn hel verlof van heer Loef om u vrij le laten. Dc jongen heeft zooveel moeds niet als gij, lieer!quot; eindigde hij spottend.

Toen naderde Frank hem, nam den mantel aan, en zeide : »lk vreesde zelfs, dal Perrol reeds gekomen was; ik heb zoo even hel getrappel van paarden hier onder in de poort gehoord ; maar zij schenen hel huis te verlaten, — is dil zoo?quot;

De hofmeester knikte met het hoofd, en antwoordde, toen hij bemerkte, dat Frank zich veel aan deze zaak liet gelegen zijn: «Vier van de Zwarte Huilers zijn hun meester le gemoet gereden ; doch gij hebt geen nood hen te ontmoeten, en dc jongen behoeft dus niet bevreesd le zijn.quot; Hierop grimlachte hij; maar Frank bemerkte niet, dat dc oude hein hespollen en zijn minachting te kennen geven wilde, omdat hij, uil vrees voor zich zeiven, dc bruid van zijn weldoener in hare gevangenis had achtergelaten. Frank wist niet boe hel kwam, maar een angstig voorgevoel zeide hem, dat er een verraderlijk plan beraamd was : hel uitrijden van dc Zwarte Huilers deed hem angstig de toekomst le gemoet zien. «Hier is het geschrift, dal u de Wilte-Vrouwe-poort zal openen,quot; zeide Walter. «Heer Loef heeft nog lang geaar-

6


-ocr page 396-

zeld om toe Ic geven; maar daar gedane zaken geen keer nemen, moet liij er in heruslen ; en ofschoon hij u nog niet zien wil, zoo heelt hij mij echter gelast n te laten gaan, werwaarts gij zoudt goedvinden. Uwe bruid heeft zelve getuige willen zijn van uw vertrek; zij wacht ons,quot; eindigde hij grimlachende.

»Wflcht de jonkvrouw mij?quot; vroeg Frank ver wonderd ; en toen Walter hem zulks herhaalde, vervolgde hij : »Nu ! laai ons dan in (Jodsnaam gaan ; hel voegt niet, dat zij naar mij wacht ; en ik wil vertrekken. — Kars!quot; zeide liij toen lol den jongen, die nog altijd in dezelfde houding was gebleven, «hier is de mantel; hang hem over uw arm en volg ons.quot;

De jongen stond op, en Frank gal hem den mantel over; daarop haastte hij zich, om zich hij Walter Ie voegen, die reeds, met een kleine lantaarn in de hand, in de deur wachtle, en zij traden de gang in. Zacht, doch gedurig sprak de ruiter lot den hofmeester, evenals wilde hij de aandacht van dezen afleiden, en nu en dan wierp hij als ter sluiks een blik achter zich op den jongen, die hem op den voet, doch met onzekeic schreden volgde. Toen zij aan het einde van do gang gekomen waren, opende W alter een deur, en een trap voerde hen naar beneden. Heneden gekomen, stond iiij een oogenblik stil, en hield de lanlaarn in de hoogte, om den jongen voor !c lichten, die met moeite scheen neder te dalen. Frank stond gereed om dezen de hand te reiken, ten einde meer vastheid aan zijn gang Ie geven, maar hij weerhield zich; en toen Kars eindelijk beneden was, en tegen den muur leunende, met voorovergebogen hoofd bleef slaan, zeide Waller, zijn weg, op de nilnoodiging van Frank, vervolgende : »lk berken in hem, op mijn woord I den vluggen jongen niet, dien ik zelf bij u gebraclil heb ; de vrees maakt den eenen vlug en den anderen traag. Heer Frank !quot;

De ruiter antwoordde hem echter niet, en Walter vervolgde : «Zoodra wij deze gang ten einde zijn, /uil gij uwe bruid vinden, doch ik moet zeggen, dat uw tósed niet past voor den bruidegom van zulk een schoone jonkvrouw, ha! ha ! en dat de plaats niet voor haar geschikt is om er u te wachten.quot;

Toen de deur geopend was, welke de gang afsloot, bevonden zij zich aan hel boveneinde van een trap, die naar de kelders van hel huis scheen Ie voeren. De deur was nauwelijks weder toege daan, nadat Walter gewacht had, lot de jongt n hem was voorbijgegaan, of Frank, die scheen om Ie zien waar deze bleef, onderdrukte met moeite een uitroep van schrik. De jongen, die iets scheen te ontwaren, dat hem vrees aanjoeg, en snel achteruittrad, zou van de trap gestort zijn, indien hij hem niet vastgehouden en van den donkeren afgrond weggeleid bad. Maar terwijl hij hem met bevende stem vermaande om toch den moed niet Ie verliezen, en Walter den jongen over zijn onvoorzichtigheid en blooheid bespotte, hoorde Frank iels in zijn nabijheid over den steenen vloer ritselen. De hofmeester stiet hem aan, en hij was eenigszins verwonderd, iemand, in een zwart zijden falie gehuld, achter zich te zien : de kleinmoedigheid van zijn makker bad hem zijn bruid doen vergelen.

Zij scheen besluiteloos te wezen, of zij hem zou aanspreken of niet ; misschien was zij verwonderd, dat Frank, in dit gewichtig oogenblik zijn tijd besteedde om den gemeenen jongen met een bezorgdheid te behandelen, welke een jongere broeder nauwelijks van hem had kunnen vergen : mogelijk bemerkte zij het evenwel niel, en was haar gemoed te vol, om iels te kunnen uitbrengen.

«Waarde Jonkvrouw!quot; zeide Frank met ge\ terwijl hij snel hare hand vatte, die uit hel k te voorschijn kwam ; «welke woorden zal ik bi uiken om n Ie danken ? Helaas ! ik verdien ; veel eer, zooveel goedheid niel. (üeloof niel, ik misbruik zal maken van hetgeen gij deedl mij te redden; gij schenkt mij meer dan hel lev Ada ! ik ding naar geen grooler eer dan n zu.' te mogen noemen,quot; en bij kuste haar de ham

»(iij verlangt geen hooger eer. Frank !quot; zei i zij treurig; gt;'en evenwel dacht ik, dal er t gt; ■ betrekking bestaan kon, die niel meer eer, m meer geluk kan aanbrengen. Helaas! ik geve dat ik gedwaald heb,quot; zuchtte zij, het hoofd schi dende, en hare hand liet die van den ruiter llt; Deze toen de zijne op zijn borst leggende, wiM iets zeggen, maar zij vervolgde; «Neen, Fran laat mij spreken, — gij zoudt mij weder ir zuster noemen, en ik smeek u, spaar mij dien naam ; laat mij ten minste deze weinige ooglt; blikken den waan dat een nauwer baud ons v« eenigt. Helaas! Hel maakte mij zoo gelukkig nu. eer le kunnen aanbieden, welke gij slechts he aangenomen om ze naderhand weder le laten van O, Frank ! indien gij mij liefhebt als een broeder, laat mij dan ten minste de gedachte, dal gij mij alles vergeven hebt, dat hel daarom niel is, dal gij mij versloot.quot;


-ocr page 397-

MKT HUIS OOSTEHWEERI).

S.quot;

»A(ln !quot; ricp Prank, en hoog zich voorover om hiirc hand Ie kussen, waarop een liaan viel, «veracht mij ; ik verdien niels anders. Zon ik n vergeven moeien ? zou ik u versloolen ? Helaas ! geloei dit niet, ik kan uwe goedheid niet vergelden; hetgeen mijn geluk, mijne eer moest uitmaken, moet ik weigeren, om niet geheel door u veracht te worden.quot;

»l)e tijd verloopt, lieer!quot; zeide Walter, die den jongen hij den schouder gevat, en zich een eind veegs met hem verwijderd had.

Krank richtte zich op, zeide luid : «Terstond !'' n vervolgde toen ; ».Vda ! ik dank n voor alles, ok voor de gunst van dit afscheid ; nooit vergeel ( dezen nacht. (Jod en zijne heiligen mogen hel vergelden - ik, ik kan het niet; verwijder u u. . . .quot;

»Neen,quot; viel zij hem in de rede, »ik verlaat n og niet. Krank! niet voordat tfij dit huis verlaat, il ik van u scheiden.quot;

»En de koude, de nachtluclit ? O ! ik hid u, keer crug,quot; riep Krank : maar zij scheen zijn verzoek • verwerpen en zeide luid: «Walter! wijs ons en weg, ik zal medegaan.quot;

«Itedcnk wel. Jonkvrouw,quot; antwoordde Walter; dal wij, omdat de Zwarte knapen het oog op de sur van het huis hehhen, door de kelders moe-n uilgaan, en dal hel onder den grond kond en ochlig is.quot;

«(ia maar vooruil, Walter! ik zal volgen,quot; •M'nain zij kortaf; en toen den jonden in hel oo^ 'ijgende, die, den hoed diep op het hoofd gedrukl, ■hier Krank stond en legen den muur leunde. Tvolgde zij gchiedend ; «Jongen ! kom hier.quot; • Wat is uw verlangen, Ada?quot; haastte zieli rank Ie zeggen, en zij antwoordde: «Ik wil hem I zwaard te dragen geven; maar hij verroert •h niet.— Knaap!quot; riep zij luider, «hier is lid .aard van uw heer; draag het hem na, zooais v plicht is.quot;

«Maar hij is ziek, Ada !quot; zeide Krank smeekend, cel' mij het zwaard ; ik dank 11 voor dat gc-henk, laat mij het dragen ; de arme jongen zon I laten vallen, en ik hoop hel lang te hewaren, gt; ik het niet op de hoofden van onze vijanden stukken sla.quot; Hij nam hel in zijn linkerhand, ■n zij hel hem overgaf, en vervolgde : «Steun usl op mij en let op uwe falie, de trap is steil. Kom, Kars ! volg ons, en val niet, jongen !quot; Walter ginj; vooruil, en hield de lantaarn zoo-lig, dat de Irappen goed verlicht waren; hij lie: «Men doet veel voor zijn vrijheid, man,.

ii

J

ook voor die van een ander : ik had niet gedacht, dezen nachl nog hier Ie zullen komen. Volgt die luie jongen wel ?quot; vroeg hij, toen hij zag dat Krank omkeek.

«Ja, Waller!quot; hernam deze, «maar houd uwe lantaarn maar omlaag; hel is gevaarlijk als men de Irappen niet zien kan.quot;

«Die menigeen in vroegere dagen mei zijn hoofd heeft kunnen lellen, als hij er bij de heenen werd afgesleept,quot; zeide Waller. «De heeren van Oosler-weerd waren allen zoo srocd niet als heer Loef; de gevnngenisklnizen zouden zich toen eerder geopend hehhen dan de geheime nitganjr voor den onwelkomen bruidegom,quot; eindigde hij lachende, en hield onder aan de trap stil, terwijl de gewelven zijne laatste woorden en zijn gelach weerkaatsten.

«Walter!quot; riep de jonkvrouw met waardigheid, «gij vergeet u !quot; en Krank, die aan de siddering van haar arm bemerkt had, dat het gezegde haar mishaagde, zeide snel: «Maar die ongelukkigeii hadden niet, zooals ik, een zwaard, hofmeester!

wijs mij dus den weg, en verlies den eerbied niet meer uil het oog.

«Neen,quot; antwoordde deze gemelijk ; «maarMes-sire Perrol gaat ook niet ongewapend. Heer! bewaar uw moed en lust om Ie veebten, totdat gij hem ontmoet; ik ben te oud en te ver beneden u, om uw toorn gaande te maken.quot;

«Vooruit dan!quot; riep Krank driftig; maar Waller zeide onwillig, terwijl hij de lantaarn in de hoogte hield: «Hel is mij wel, als gij den jongen verkiest achter te laten, die op de trap in slaap is gevallen. Het zij zoo, gij hebt mij sleclils te volgen.quot;

Zonder verder iels le zeggen, liet hij de lantaarn zakken, en verwijderde zich met groote slappen. Krank schrikte, toen Walter over den jongen sprak ; het licht, dat hem nog de gelegenheid had gegeven om vluchtig de trap te overzien, toen hij het hoofd omwendde, bad hem Kars doen gewaar worden, die eenige treden opwaarts op de Irappen nedergezegen scheen te zijn.

»0 ! een oogenhlik, beste Ada !quot; bad hij, toen zij Waller wilde volgen. Hij verliet bare zijde, en keerde op zijne voetstappen terug, en zij zag, olschoon Walter reeds een eind weegs vooruil was, boe hij onder aan de trap gekomen, den jongen nederzette, dien hij scheen gedragen te liehben, en hem zacht toelluislerde, verzocht den moed niet le verliezen en niet achter le blijven.

»De jongen heeft uw moed niet, Ada!quot; zeide


-ocr page 398-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

84

Frank mei een ontroerde slem, toen hij hare hand valle, en Waller weder volgde. «Waarom zijl gij met mij medegegaan ! ik hoop, dal ik mij hedrieg, maar hel zal uwe gezondheid nadeel doen.quot;

Terwijl zij dus voorlgingen, antwoordde de jonkvrouw hem, en hij hoorde met blijdsdiap den zachten tred van kars, die achter hein ging; nu en dan zag hij om en achter zich, alsof hij nieuwsgierig ware naar de plaats, waar /ij zich bevonden. Het waren gewellde kelders, die niet zeer hoog waren : de eerste waren meest gevuld mei brandstofl'en, en daarna, toen zij aan de gesloten deur kwamen, en Walter die opende, zouden hun de groote vaten, die er in lagen, verraden hebben, dal zij zich in de wijnkelders bevonden, indien niets reeds de vochtigheid en de wijnlucht, welke hun te gemoet kwamen, het hen hadden doen bemerken. Hel geluid hunner voetstappen werd door de gewelven teruggekaatst; het ontsluiten der deuren en hel gekras der scharnieren braken de stilte, welke hier geheersebt had, af, en vermengden zich met hel onvergenoegd gemompel van den holmeester en de woorden van Frank en zijn bruid.

Indien er op dit oogenblik iemand voorbij het huis was gegaan, die zich verstout had, een blik door de nauwe luchtgaten te werpen, welke nu en dan een kouden wind in den kelder doorlieten, zon bij niet weinig verwonderd geweest zijn, dezen optocht te zien. De man met de lantaarn, gevolgd door twee gedaanten, waarvan de eene in een zwart kleed gehuld was, en de kleine waggelende gestalte van den jongen, die zich achter hen bewoog, zou hem alles hebben doen gelooven, wat men hem van bel huis en zijn eigenaar verhaald had; te meer daar hel licht van de lantaarn, die heen en weder slingerde, de lange schaduwen van de bezoekers der gewelven in alle richtingen deed bewegen, en nu eens verkortte dan weder verlengde, en bij tusschenpoo-zen weer alles in hel duister liet.

»Wij zijn nu op den goeden weg,quot; zeide Walter, die ben nu aan een kleine zware deur, welke hij geopend had, wachtte, en bij slool die weder achter zich toe, toen zij hem waren voorbijgegaan : een voorzorg, welke hij nog niet genomen had.

Frank en zelfs de jonkvrouw zagen om zich heen, maar ontdekten geen spoor van een undcren uitgang aan hel kleine {fcwelf, waarin zij zich bevonden, en dat alleen een paar kleine tonnen en drie groole lederen zakken bevatte, die boven den grond op dwarsbalken lagen; maar eer zij hunne verwondering te kennen gaven, zeide Walter, terwijl hij nazag, of de lantaarn goed gesloten was : »De jonkvrouw zelve is hier nog nooit geweest : daar ligt het leven en de dood. Wees dus zoo goed, heer Frank ! om dat zwaard niet np de sleenen te laten slepen ; met donderkruil is geen spotten. Help mij dezen steen verschuiven; want de angst heeft de krachten van uw schildknaap doen verdwijnen.quot;

Walter zette nu zijn lantaarn neder, wees Frank een der zerken aan, waarmede de kelder bevloerd was, en nadat hij deze door hel tusscbenwringen van een plat ijzeren werktuig, dat achter de tonnen verborgen was, eerst een weinig van de andere verwijderd bad, werd zij vrij gemakkelijk voor het grootste gedeelte onder een der zijmuren geschoven. «Zal de jonkvrouw ons nog verder ver

gezellen ?quot;

bij, en Frank, die het oog op

de nauwe, donkere opening sloeg, wilde Ada hidden hier te iilijven; maar zij voorkwam zijn verzoek, en zeide met vastheid : »Ja, Walter!quot;

Zonder verder iets in hel midden te brengen, nam de holmeester de lantaarn op, daalde in hel gal af, en riep, toen hij beneden was : »De gang is hoog genoeg, om rechtop te gaan; doch geef aclit op hel laddertje: de sporten zijn vrij breed, maar bet staat wal steil.quot;

Frank legde terstond het zwaard neder, dal bij reeds weder had opgenomen, reikte Ada de hand en zeide: »S(a mij toe u te helpen; indien n eenig leed overkwam, nooit zou ik het kunnen vergeten; waarom zijt gij ook niet daar boven gebleven ?quot;

«Waarom?...quot; zeide zij. «Denkt gij dau Frank ! dal ik niet veel belang, o! zooveel belang stel in uwe redding 1quot;

«Hoe kunt gij dit gelooven?quot; antwoordde hij, terwijl zij, door hein ondersteund, langzaam afdaalde, en eindelijk geheel onder den grond verdween. «Denkt gij, dat mijn hart bel mij niet zegt ?quot;

«.Nu den jongen nog,quot; zeide Waller, «neem hem maar in zijn wambuis en laat hem afzakken ; ik zal hem wel opvangen.quot;

«Waar zijl gij?quot; vroeg Frank zacht, toen hij de jonkvrouw, op zijne knieën liggend, nagezien, en zoolang mogelijk vastgehouden had : want dewijl alles om hem duisler was, zag hij Kars niet, die zoo even nog bij de opening gestaan bad ; er kwam wel eenig licht uit de onderaardsebe gang, maar dit bescheen alleen bet gewelf.

«Antwoord mij in (iods naam !quot; riep hij zacht, en met een gesmoorde slem. Met de handen voor


-ocr page 399-

HET HUIS OOSTERWEERD. 8H

zich uilgeslrekl, li('|i liij om de opening heen en weder, en zeide eindelijk diep hevvogen ; »Zil ifij daar? O! ik hid u, verzamel al uwe krachlen ; een oogenhlik nog, en wij zijn hehouden. Sla op, leun op mij; waarvoor zijl gij bevreesd? hen ik niet hij ii?quot;

»VVij kunnen niel langer wachten,quot; riep Waller nu gemelijk uil de gang, en scheen vooruil Ie gaan. «Krank! iquot;quot;rank! waar hlijft gij loch?quot; zeide Ada luid : «Laai. den jongen achter, ik smeek u, kom loch! waag uw leven niel voor den knaap, laat hem achter.quot;

»lk kom, Ada !quot; antwoordde hij hoven aan de opening, en vervolgde zacht: »Zel uwe voeten op de sporten. Zoo Kars! houd mij gerust vast; niet zoo spoedig. O ! val niel, zijl gij er nu ? — Goddank!quot; vervolgde hij, terwijl hij den jongen eerst om het midden van hel lijt'. daarna hij zijn kleed had vastgehouden, en hij liet hein niet los, voordat hij op vasten grond stond.

Zonder tijdverlies nam hij nu liet zwaard op, liet zich eerder naar heneden vallen, dan dat hij van de ladder gchruik maakte, trad voorhij den jongen, nam de lantaarn op, die Walter had nedergezet, plaatste zich naast de jonkvrouw, en zeide: »Ada ! ook deze arme knaap zal het u danken, dal hij zijne ouders wederziet; vergeel' hem zijn zwakheid.quot;

«Ik wil niet minder goed zijn dan gij. Frank!quot; antwoordde zij. «maar ik wildeer veel voorgeven, dal die jongen niel hier was! hel is alsof hij zich tusschen ons indringt. Ik misprijs uwe goedheid niet. Frank! maar zie, het komt mij voor, dat uwe bezorgdheid voor hem te ver gaat: ik wenschte ii zoo gaarne uwe zorgen alleen aan mij Ie zien besteden ; want wanneer zie ik u weder.... ?quot; eindigde zij zuchtende.

Het was Frank onmogelijk Ie antwoorden, en Waller, die nu een zware ijzeren deur geopend had, die in de gang was, riep hen, om hem te volgen.

Hel huis Ooslerweerd, dal oogenschijnlijk geen kelders had, die aan den benedenwal uitkwamen, luid echter door deze enge gang, welke onder de kluizen van twee belendende huizen doorliep, een nilgang in een kelder of een woning aan den benedenwal, die nu ledig stond, en alleen tol berging van brandhout en rommeling scheen gebruikt le «orden. Deze kelder, ofschoon aan heer Loef loe-belioorende, had zoo hel scheen niets gemeens met hel huis Ooslerweerd, noch met de belendende huizen, die op de Oude Gracht stonden. Ook vonden zij weldra aan het andere einde van de gang, voorbij de zware ijzeren deur een trapje of ladder, zooals dat, hetwelk zij reeds waren algeklominen. Ook hier moesi een steen worden weggeschoven, en Walter, die de lantaarn aannam, klom het eerst naar boven, en toen volgde Frank, die daarna de jonkvrouw naar boven hielp. Walter zette hel licht achter een oud stuk meubel, zocht den sleutel, dien hij noodig bad, en trad naar het voorste gedeelte van de woning, welke in twee groole gedeelten was afgescheiden. De ruiter stond nu gereed om ook Kars de hand toe te steken ; maar dc jonkvrouw liet er hem den tijd niet toe; zij trok hem ter zijde, en zeide snel:

«Frank ! de heilige Moeder Gods zij gedankt; ik zal ii dan eindelijk bevrijd zien, en evenwel is hel, alsof hel geluk mij met u verlaat. Zeg hel mij, als gij het mij nog niet vergeven hebt, dat ik n hedenmiddag geweigerd heb voor haar te zorgen, welke u herwaarts lokte.quot;

«En twijfelt gij dan nu nog daaraan, Ada?quot; riep hij vriendelijk. «Weet ik nu zelf niet, dat uwe tusschenkomst niets voor haar doen kon. Knul gij vermoeden, dal uwe goedheid, uwe zorg voor mijn veiligheid, mijn hart niel zou vermurwd hebben, indien ik u niet toen reeds uw gedrag en uwe woorden geheel vergeven had ?quot;

—-etrr:.quot; zuchlle Ada, «ik dacht soms, Frank!

doch ik gevoel hel, ik bedrieg mij, gij verwijl hel mij niet meer. Ik had mij te veel geluk voorgesteld ; gij kiml mij niet anders toespreken dan gij doel, en ik dacht, dal gij verstoord op mij waart, omdat ik u dit huis heb willen zien verluien.quot;

«O! ik verdien dal verwijt!quot; zeide hij mei drift. «Vergeving, Ada 1 hel is waar, ik ben niel dankbaar, en mijne verplichting is zoo groot!....quot; Hier hield hij op, keerde zich om en zag Kars achter zich; de jongen was alleen tegen de ladder opgeklommen en hen genaderd; hij trok hem hij zijn arm en zeide zacht: «Laten wij gaan, ik bid ii : hel is lijd !quot;

• Wie zijl gij?quot; riep Ada, die nu ook den jongen gewaar werd. «Verwijder u, geineene knaap! hoe durft gij hem, uw meester, aanraken ? Onttrek u, en laat ons alleen !quot; Mei eene fiere houding naderde zij hem, de hand dreigend uilgeslrekl houdende, en de arme jongen, die bevreesd achteruit trad, liet den mantel vallen, dien hij op den arm had.

«Vergeef hel hem!quot; riep Frank treurig, «hij weel niet beter, beste Ada!quot; en vóór de jonk-


-ocr page 400-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

Ijl

80

vrouw tredende, sloeg hij zijn arm om hare middel en vatte hare hand.

«Krank !quot; zeide de jonkvrouw, die den jongen en hare drift plotseling vergeten scheen te hehhen, en vol vertrouwen hare hand o|gt; zijn schouder legde, »ik wil u nog zeggen, dat ik gevorderd heb het geschrilt te zien, waarop uwe handlee-kening stond. Het heschouweu van uw toeken, dat naast het mijne sloud, maakte mij reeds gelukkig; maar zonder uw hart zou uwe hand alleen het mij op den duur niet kunnen doen zijn ; ik behield hel perkament, en moet hel algeven, als gij in veiligheid zijt; maar dezen nacht nog zal ik het vernietigen; want gij heht immers den priester geweigerd, — tenzij gij. . ..quot;

».Neen, Ada ! doe dal niet, laat het in wezen...quot; riep Frank, haar in de rede vallende; maar zij vervolgde treurig, toen hij verder zweeg: «liet moet geschieden, en waarom niet 1 dezen nacht heb ik u voor mijn bruidegom aangenomen; morgen zal geen hand n meer binden, en ik zal wachten, tol uw hart verlangt om mij uwe bruid te noemen; tol zoolang blijft gij mijn. .. broeder!quot; eindigde zij droefgeestig.

De slem van Walter, die de deur ontsloten had, riep hem nu ; cji de jongen, die den manlcl had opgeraapt, waagde het, omdat zij het niet schenen te hooien, den ruiter hij zijn naam te roepen. Frank schrikte, toen het geluid van deze stem zijne ooren trof, en de jonkvrouw wierpeen vragenden blik op hem, en daarna op den jongen, die, met zijn rug naar het licht gekeerd, hen scheen gade te slaan.

«Walter roept ons!quot; zcide Frank zacht; hel uur van scheiden is dan daar, Ada! en elk woord van u staal voor eeuwig in mijn hart opgeschreven. (iij wilt niet, dat ik u zuster noem ; maaiden naam van vriend zult gij mij toch niet ontzeggen, en hij trad met haar naar hel voorste gedeelte van de woning. De aandoeningen, die haar beheerschten, deden haar zwijgen ; de jongen volgde hen, en Walter wachtte bij de deur.

.{Jij houdt slechts rechts af, totdat gij aan de houten trap komt, die naar de slraat geleidt; wees maar zoo voorzichtig om langs den muur Ie gaan, uil vrees voor hel wale*! zeide Walter, de deur reeds half openende.

De ruiter stond stil, hij moest de jonkvrouw verlaten; maar zij valle zijn hand , en zeide zacht: «Frank! één ding nog moei gij mij beloven, helaas ! dal had ik bijna vergeten : verlaat de stad niet door de poorl, die men mij genoemd beeft.quot;

«Maar het verlof is alleen voor de Witte-Vrou-wen-poorl geldig,quot; antwoordde Frank, »en mijne paarden...quot;

»lk weel hel,quot; vervolgde de jonkvrouw snel; «maar juist daardoor kan men u vervolgen, als men wil.quot;

«Maar hier in de stad blijven, waarde Ada ?quot; riep Frank.

«Neen!quot; haastte zij zich te zeggen; «maar gij herinnert u immers den ouden dienaar van mijn vader, die in den toren bij de Witte Vrouwenpoort woont1?quot; De ruiter knikte met het hoofd, en zij vervolgde: «Welnu, hij zal u met zijn ;(ak overzeilen ; en herkent hij in u den krijgsman niet, die hem eens uit mijij naam verzocht herwaarts te komen, zoo laat hem slechts dit zwaard zien, dal hij zoo menigmaal gedragen heeft, en zeg hem, dal ik n zend.quot;

«Ik zal uwe begeerte opvolgen,quot; zeide Frank met gevoel. «Zeg het mij, Ada! is er ook iels, dal ik voor u doen kan, gij doel zooveel voor mij.

9quot;

«Neen, Frank !quot; hernam zij treurig; «maar denk somtijds aan mij ; gij weel immers, dal er geen dag omgaat, dat uw beeld mij niet voor den geest zweeft, en ik niet voor u bid ; ten minste als mijn verstand niet in een nevel gehuld is.quot;

Ken llauwe lichtslraal, die op haür viel, verlichlle haar bleek gelaal, en Frank bleef, als 'l ware, op de plaats geboeid door de zachte en droevige nil-drukking van haar grool zwart oog; een pijnlijke glimlach zweefde om haar mond. Hij dachl niet meer aan PcitoI ; alles had hij vergeten ; alleen de jonkvrouw hield zijne gedachten bezig: berouw en liefde, vriendschap en dankbaarheid kampten in zijn harl. Doch Walter wacblte met ongeduld, en kars waagde hel, nog eenmaal lusschenbeiden te ireden; sclioorvoetende naderde hij den ruiter, raakte hem aan den arm, en Frank sprong op, alsof hij uil den slaap gewekt werd.

«Walter!quot; riep Ada snel, «laat den jongen maar vast naar buiten gaan — ik wil, dal hij vertrekke!quot; eindigde zij driftig, toen Kars verschrikt ter zijde irad. De hofmeester, die niets liever wensebte, dan zoo spoedig mogelijk terug Ie keeren, voldeed terstond aan dil bevel, dat nu mei zijn verlangen overeenkwam ; zonder mededoogen valle hij d jongen, die geen moeite deed om zich aan zi , handen Ie oiiltrekken, hij den schouder, en i hem met zich voort, (iewillig, zelfs zonder kla; gehoorzaamde Kars; hij richlte slechts hel h op, toen hij den laalsten voel nog in den kd ■


-ocr page 401-

S7

had, wierp een enkelen Mik oj» den ruiter, en ver-dweenloen in hel donker! lervsijl Walter uilriep : »l)iil is er één ! en indien i,rij heer Frank ook niel wegzendt, dan liewaart gij hem voor Perrol, Jonkvrouw !quot;

De ruiter had snel de hand opgeheven, toen Walter den jongen aanvatte ; maar toen hij den holmeester wilde verhinderen, om dezen weg te voeren, vatte de jonkvrouw hein bij den arm, en de dreigende uitdrukking van zijn gelaat verdween. Ontmoedigd liet hij nu de heide armen zakken; het zwaard klonk, toen het de steenen raakte, en zijn blik volgde den jongen, totdat hij uit zijn o(vg verdween.

«Jonkvrouw Ada!quot; riep Frank, — «er hliji't mij niets anders over; ik moet u verlaten; de Hemel zegene u en wake voor uwe gezondheid.'' De loon zijner stem veranderde, nadat hij de eerste woorden geuit had ; hij wilde door vriendelijkheid de onwillekeurige stroefheid vergoeden, waarmede hij haar had aangesproken.

«Vergeef mij, Frank!quot; riep zij hevig, »ik handelde onhillijk ; en ik waag uw leven door n nog langer te willen ophouden. Maar het is, omdat ik u . . . . omdat gij mijn vriend zijt. Vaarwel ! onze goede lleere Jezus en alle heiligen geleiden u ; vertrek! o! hliji't niel langer, bid ik u !quot;

«Vaarwel dan, Ada! trouwe vriendin!quot; antwoordde Frank aangedaan, terwijl hij haar in zijne armen sloot, en haar kuste. »Aeh! waarom kan jk u niet gelukkig maken met opolleriiig van mijn leven ?quot;

«Ween niet,quot; fluisterde zij zaeht, «en zeg aan uw vriend, dal ik over zijn hruid zal waken, als ik kan. Helaas ! ik weet nu immers, wat het hart van haar huidegom moet gevoelen. Neem dit nog; het goud, dat mij niets waard is, kou soms uw dierbaar leven redden.quot;

«Vergeving, Ada! heb dank, mijn vriendin!quot; antwoordde Frank smartelijk, en stak werktuigelijk hetgeen zij hem in de hand drukte, in zijne borst. «Veracht mij niet, —ik ben die tranen niet waard; vergeving, Ada ! — vaarwel.. . .!quot;

Dit zeggende sloot hij haar nauwer in zijne armen, klemde haar vast aanzijn borst, die onrus-'joeg, kuste baai' nog eens, en snelde toen Walter )rbij, de deur uil. Hel zwaard, dat hij in de lt;erhand droeg, sleepte over de steenen, en met i rechterhand bedekte bij zijn aangezicht, liet is alsof de wanhoop zich geheel meestergemaakt il van zijn gemoed.

«Allen heiligen zij dank ! hij is vertrokken!quot;

zeide Walter, die de deur achter Frank sloot ; maar driewerf was hij genoodzaakt de jonkvrouw te verzoeken hem Ie' volgen, voordat zij zich bewoog ; toen sloeg zij bel zijden kleed om zich been, en trad hem voorbij, zonder een woord te spreken, of door bare houding Ie verraden, dat de man, dien zij beminde, haar verlaten bad.

De hofmeester was bij zijn meester teruggekeerd, terwijl de jonkvrouw in haar vertrek nu eens met ongerustheid haar bruidegom in gedachten vergezelde, dan weder uedergeknield voor hem had ; want nog had zij bel geschrift niet vernietigd, dat hen verbond. Zij beschouwde bet nn en dan en zncblte; - nog was zij zijne hruid.

Froecard zat zwijgend tegenover Vidal, die sedert eenigen tijd zijn voornemen om de kamer van Maria met de sebildwacbt te helpen bewaken scheen opgegeven te hebben ; nu en dan stond de knaap evenwel op, om met Annetje, als zij voorbij de kamer ging, te spreken, liet meisje scheen hem zijn plechtige helolte te hebben doen vergeten. De beul der Zwarte Mende berekende, boe lang de ruiters, door hem afgezonden, reeds weg waren, en vermaakte zich reeds bij voorraad met de verbazing en smart van beer Loef en zijn nicht, zoowel als met de teleurstelling van den slimmen hofmeester, als de gewaande marsman weder gevangen voor hunne oogen zou verschijnen; hij wist niet, dat de bezorgdheid van Ada voor zijn vrijheid hem misschien nog kon redden. Bij tus-sehenpoozen trachtle bij te raden, wal Perrol terughield, daar deze hem omstreeks den middag bad laten weten, dat bij vóór den avond zon terugkomen, ofschoon bij de stad verlaten moest; hij vermoedde daarom half, dat deze misschien door bel geluid der bussen Maria had vergeten en weder naar Eenmes gereden was.

Met ongeduld had heer Loef op zijn hofmeester gewacht; maar toen deze eindelijk terugkeerde, vernam hij, dat alles voorspoedig was afgeloopen, en dal zijn nicht begeerd had de trouwbelofte nog te behouden.

»i\'ii, wij behoeven ook niet bevreesd Ie zijn, dat zij het geschrift zal vernietigen,quot; zeide beer Loef lachende. «Maar zie eens, Walter! ik geloof dat men de deur tracht te openen : ik wil niemand meer zien, tenzij de Zwarte Huiter iets te zeggen bad.quot;

De hofmeester trad naar de deur, schoof den grendel weg, en Reynond drong hem voorhij.


-ocr page 402-

88 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

«Floer !quot; zoido do oude knorrig, »uw vader wil rust hebben; wal zoekl gij bier ?quot; en ofscboon hij verwonderd was, den jongeling bier, en gebeel gekleed mei bel zwaard aan de beup Ie zien, waagde bij bel bein in den weg Ie Ireden.

»Hij uwe grijze baren. Waller!quot; riep Heynoud mei drill, »raak mij niel aan, ol de zoon van uw beer zal eens vooral den gemeenen knecbl lol zijn plicbl weten terug Ie brengen ! Terug . .

»Reynoud!quot; riep heer Loef verstoord, »bij volgl mijne bevelen ; is dat bel loon voor zijne diensten, aan mij en mijn buis bewezen ?quot;

«Vader!quot; antwoordde Heynoud, zicb buigende, •vergeef hel mij; maar in dit oogenhlik mag geen knecht zicb tusschen u en uw zoon stellen. Ik kwam. . .

»lk dacht, dat gij reeds lang ter ruste waart gegaan, Heynoud ! ik verzoek u, vertrek, bel is reeds iaat Iquot; zeide beer Loef ernstig, en stond op.

• Maar, vader! gij zeil waakt immers nog, waarom zou ik dan slapen ? O! laat mij blijven. Zeg liet mij, w ien wacbl gij nog zoo laat ?quot; vroeg Heynoud me', drift, en bij naderde.

»lk verzoek, — ik wil, dal gij vertrekt, Heynoud!quot; riep heer Loef. »lloorl gij mij niel? ik wil alleen zijn !quot;

»lk bid u, verleen mij gehoor, antwoord uw zoon,quot; smeekte Heynoud, terwijl bij de banden samenvouwde. Een oogenblik dacht Waller, die met moeite zijn ongenoegen verkropte, dal zijn meester zou toegeven ; maar de vreugde schillerde in zijn oog, toen deze gestreng vroeg: »Met welk recht dwingt gij uw vader om u te woord Ie slaan?quot;

Toen nam Heynoud den kandelaar, die op de tafel stond, in de band, bief hem op, zoodal hel licht op de kleuren van een wapen viel, dat vóór den schoorsteen hing, en riep met geestdrift : »Met welk recht, mijn vader? is dal niet mijn blazoen ; onlvingt iiij het niel zonder vlek van uwe vooronders, en was bet niet de plicht van uwe voorouders, en is het niet de plicbl van uw zoon, het onbesmet aan zijne kinderen over Ie brengen, indien de Hemel hem er mede zegenen wil ?quot;

Heer Loef zag zijn zoon voor zicb slaan, die met zijn rechterband op bet wapen wees; bij gevoelde, dal bij niet langer verbergen kon, wat bij zoo gaarne had geheim gehouden, en antwoordde langzaam : »lk wacht Messire Perrol, Heynoud!quot;

•En mag ik daarom niet bij mijn vader zijn ?quot; vroeg Heynoud, den kandelaar nederzcltende.

• Maar ik verzoek u mij alleen Ie laten, Heynoud !quot; zeide heer Loei dringend. •Morgen, morgen, dan zal ik n wachten. Misschien komt hij zelfs niet eens, en ik heb rust noodig.quot;

quot;Hij zal dus komen om rekenschap tc vragen van de gevangenen?quot; vroeg Heynoud vol betee-kenis, en zijn vader riep verwonderd, terwijl bij zijn hoofd op de borst liet zakken: «Hoe, gij weet . . . ?quot;

quot;Alles, vader!quot; zeide Heynoud, zijn band vattende. «Maar voegt hel u, — zijl gij genoodzaakt in uw eigen buis te wachten op dien man? O! ik gevoel het, zijn komst wordt door u gevreesd; maar hebt gij dan geen zoon, geene knechts meer? Kunnen deze muren u niet meer beschermen? O, mijn vader! gij n verantwoorden voor Perrol met de Hoode Hand, gij, een edelman en inwoner van Utrecht!quot;

«liet kan niel anders, Heynoud!quot; zuchtte beer Loef, terwijl hij zijne schouders ophaalde. «Doch vrees niet, bij zal ons geen leed doen.quot;

quot;En indien ik eens gewaakt bad voor uwe eer,quot; vroeg Heynoud zacht ; «indien uw zoon . . .quot;

•Zijn vader rampzalig bad gemaakt,quot; jammerde beer Loef; quot;Zwijg!quot; riep bij, toen Heynoud spreken wilde, «dan kan ik ten minste zweren dal ik van niets geweten heb.quot;

Heynoud vatte opnieuw zijn band eti wilde antwoorden ; maar men riep in de gang, en Waller zeide luid: «lieer! Messire Perrol is vóór hel buis en begeert ingelaten Ie worden.quot;

quot;Nog is bet tijd, mijn vader !quot; riep Heynoud. »lk bid u, houd uw huis gesloten!quot; maar beer Loef schudde mei hel hoofd, en zeide langzaam : •Neen, Heynoud ! neen! — Waller! ga been en laat hem binnen, de Hemel alleen kan mij helpen tegen dien man. Heilige martelaren ! bidt voor mij 1quot;

Toen Waller weg was, zeide heer Loef aangedaan : • Heynoud ! mijn zoon! verlaat mij nu. Indien hij herwaarts komt, zal ik hem trachten te overtuigen van mijn onschuld : bespaar mij ten minste de smart, voor n te moeten vreezen; ik vergeef n alles, mits gij terstond «lil huis verlaat.quot;

Doch Heynoud riep met vuur: quot;Ik heb gedaan, zooals ik dacht wel Ie doen, vader! maar u verlaten kan ik niet. Is hel niet mijn plicht om voor uw leven te waken ? Moet ik niel verantwoorden wal ik gedaan heb, zoo die vreemdeling iemand mocht verdenken?quot; en hij wees op bet laniie zwaard, dat aan zijne zijde hing.

quot;Kind!quot; zeide heer boef treurig, quot;gij wilt Perrol Ie woord staan met bet zwaard, dal vreemd aan uwe zijde hangt, en weinig kracht zal hebben in uwe zwakke band ?quot;


-ocr page 403-

DE VLUCHT.

85»

«Vader!quot; riep Ueynoud mei srcesldril'l, «liial mij liier Itlijven ; n lielioorl de vcrdedigiii); met woorden, mij die mei iiel /.waard ; maar zeg mij nog eens, dal gij mij alles vergeefl.quot;

Toen sloot heer Loef hem in zijne armen en zeide aangedaan : »Ja, Heynoud ! ik vergeef n, mils gij uw vader alleen laat spreken ; gij zijl Ie jong om de woorden met voorzichliglieid Ie kiezen ; de drift der jeugd zou ons ongelukkig maken.quot;

XXIV.

De vlucht.

Die brcidelloozc drift, Die ongetemde krncht, in 't manlijk havl gegrift, Dat onbeieugeld vuur,iii 'l heftig bloed aan 't gloeijen. Moest met een zachter ziel verteederd zamen vloeijen.

H. TOLLENS, CZ.

Ueeds zweeft de schrik des doods den vluchtling door zijn ndren Bik oogwenk ziet hij haar met dubbele ijzing nadren : 11 ij voelt ze in 't kloppend hart met raadloos siddren slaan; Hij blikt ze in eiken strnik, in eiken heester, aan,

Mr. W. ItlLDEHDUK.

De drift, waarmede l'rank zich. als liet ware, van de jonkvrouw had losgescheurd, de dnisternis, die huiten heerschte, en de liefde en vriendschap, het medelijden en het herouw, waardoor zijn hart gefolterd werd, hadden hem hijna Ie ver doen voornitgaan; want toen hij de hand van zijne oogen Iiel zakken, hevond hij zich slcchls weinige voelen van het water af. Ken oogenhlik staarde hij op de donkere vloeislof, die onder hem gereed stond hem in haar kouden en doodenden school op te nemen, loen hij plotseling riep: »0 mijn (iod! Ileere Jezus! hel» ontferming; en ik, die haar vergal, — Maria ! o Maria ! waar zijl gij ? heb ik u dan slechts gered om n weder Ie verliezen?' en liep onsluimig heen en weder, keerde naar de deur terug, welke hij zoo even \\agt; uil-gekomen en die nu reeds geslolen was, en onder-zochl loen hij de nahurige huisjes of zij zich ook op een hank had nedergezet. Doch lever^cel's was zijn zoeken : mei slijgendeii angsl, en hoe langer li o luider, herhaalde hij haar geliefden naam; ir een doodse.he slille omringde hem en hij lekle niets om zich heen dan hel limit van i' of venstersluk, en de koude sleenen van den ur en de straal. Toen naderde hij weder hel er, en riep wanhopig: »Zijl gij daar, Maria? indien ik uw dood veroorzaakI heh, vertoon u nog eenmaal, opdat ik u volgc, en hetzelfde

graf ons ontvange.quot; Maar terwijl hij vooroverge-hogen en hel zwaard legen zijne horsl gedruki houdende, over hel waler hing, en mei verwilderde hlikken iels op den donkeren waterplas trachlle te ontdekken, was hel, alsof een zachte echo zijn slem herhaalde. Zijn wensch was dan verhoord, en mei zijn oor de zachte klanken opvangende, liep hij me! de snelheid des bliksems langs den waterkant voort, en wie beschrijft zijn vreugde, hel geluk, dal zich op eens van zijn hart meester maakte ? die jongen, die door Waller de deur was uilgeworpen, de maagd die hij beminde, de bruid van zijn weldoener, van den edelman, stond daar voorovergeleund legen een houten sluil-hoom aan den walerkanl ; haar hoofd hing neerslachtig voorovergebukl; zij scheen geheel moedeloos en sidderde van vrees en koude.

«Maria! zijl gij daar?quot; riep Frank, loen hij naast haar stond, en de loon dezer woorden verried, hoe gelukkig hij zich gevoelde; maar hij vervolgde, terwijl zijn slem beefde; »liebl !;ij gehoord, wal ik gezegd heb? o! waarom anlwoorddel gij mij niet terslond ?quot;

»lk dacbl, dal gij nog met die vrouw spraakl,quot; antwoordde zij langzaam, »en evenwel dacht hel mij naderhand, dal inj mijn naam noemdet. O, Frank 1 zij heefl zooveel macht op n ; ik vreesde, dal gij niel komen zoudl en wilde alleen vluchten; maar ik durfde niel ; alles is mij zoo vreemd, en hel was, alsof ik voelde dal ik reeds slierl.quot;

»!/aal mij u dien mantel omdoen, en spoeden wij ons van hier,quot; zeide Frank aangedaan, nam den mantel van haar arm, hing haar dien om en vervolgde; »llij was zwaai'voor u; doch ik durfde hem niel dragen. Tracht nu Ie gaan, Maria! de beweging zal u goed doen ; leun gerust op mijn arm, of ik zal u dragen, zoo gij niel loopen kunl.quot;

«ISeeii, Frank !quot; zeide zij snel, »dc heilige Maagd en mijne lieve Zaligmnker zullen mij bewaren, zulk een lasl van u Ie moeten vergen. gt;ii ik in vrijheid hen, herleven mijne krachten weder.quot;

quot;Ik dank er de heiligen voor, die ons zien en voor ons waken, Maria !quot; anlwoordde hij ; maar ik ben slerk ; niels is er, dal ik niel zou willen doen, om u . . . . om de bruid van mijn vriend le redden.quot;

»()! zal ik nog tijdig genoeg komen om hem levend le zien?quot; vroeg zij treurig, lerwijl zij de huisjes en kluizen volgden, die langs den onderwal waren. «Dal akelig geluid, ik hoor hel nog in mijne ooren ! en evenwel is bel, alsof een vree-selijke ramp mij gelroden heelt, sederl hel heefl


-ocr page 404-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDEU.

opgehouden. O ! mijn (Jod ! zoo hij eens gevalle ware, liij, zoo goed, zoo edel! mij» bruidegom !quot;

«Veibau die droevige gedaelilen,quot; zeide Frank zacht, terwijl hij zeil' zijn ongerustheid niet overwinnen kon. »Waarom hein u voorgesteld als gewikkeld in zijn doodskleed, terwijl hij u zal ontvangen met den palm der overwinning op zijn helm, zich gelukkig gevoelende, dien aan de voeten van zijn hruid te kunnen nederleggen ?quot; Maria zuchtte, doch antwoordde niet. Volgens de terecht-wijzini: van Walter, was Frank rechtaf gegaan, en hij hevond zich nu aan de houten trap. «Een oogenblik geduld, Maria !quot; zeide hij, sloeg den riem van het zwaard om zich heen, en gespte dien boven de heup vast. »Zoo! laat mij u nu ondersteunen ; de trappen zijn oud en los, en gij zijl niet gewoon znlk een zwaren mantel te dragen.quot; Hij vatte haar hij de hand. sloeg zijn arm om haar heen, en hielp haar, mei zooveel spoed als mogelijk was, de trap beklimmen.

«Ik dank u,quot; zeide zij, toen zij hoven kwamen, en zonder hare hand uit de zijne te nemen, vervolgde zij : «Die groote vrouw was er nu niet, om u te verhinderen mij Ie helpen.quot;

»En evenwel is zij zoo goed,quot; hernam Frank, die hare hand nu losliet. «O! Maria! gij kunt niel beseH'en, hoeveel ik aan hanr verplicht ben, en wat zij voor mij gedaan heelt; gelool mij, ik zou den moed niet gehad hebben haar te verlaten, indien gij .... de hruid vau mijn weldoener, niet op mij gewacht hadl, indien uw en zijn welzijn mij niet genoodzaakt had. ondankbaar te zijn. Dat was nu die Ada, die rijke Jonkvrouw, die ....'quot;

»Die gij bemint ?quot; riep Maria verwonderd, «zonder hoop bemint, zooals mijn vader zeide, en ik, die znlks niet eens vermoedde; en evenwel gij noemdet haar hij dien naam. Ik dacht.... maar zij beeft u lief, die Ada, Frank ! geloof mij, baar iiart behoort u; noemde zij zich niet uwe bruid? O! ja! waarom mij verzwegen, dal zij ons zou redden ? dan bad ik haar immers kunnen danken. Waarom mocht zij niel welen, dat de dochter van den smid haar eeuwig dankbaar zou zijn ? Maar heb ik haar mijn naam niet hooren noemen. Frank 1 Zij was verstoord over mijn ondankbaarheid, is het niel zoo ? daarom sliet zij mij terug, en evenwel was ik onschuldig.quot;

«Maria !quot; zeide Frank zacht, terwijl zij de Vie-brug afgingen, «gij kendcl haar niet, en zij wist niet, dat gij in het kleed van den jongen gesloken waart. Zij moet dil niet weten,quot; zeide hij snel, toen zij hare verwondering liet blijken. «Zij is zoo ongelukkig, Ada I maar zoo goed ; hare laatste woorden verzekerden mij, dal zij zou waken voor de bruid van mijn vriend. Van beer Jan van Schaf-felaar.quot;

• Zoo gaarne had ik haar mijn dank betuigd,quot; zeide Maria ; «en zoo haar gedrag mij vreemd is voorgekomen, nu ik haar ken, verwondert hel mij niel meer. Ik wed, dal zij ongelukkig is, en zal voor haar bidden ; want ik hen hel dubbel verplicht ; maar ik was verstoord op haar, dat zij door ii op Ie houden, u verhinderde mij Ie redden, en uw leven in de waagschaal stelde. O! gij doel wel. Frank ! dat gij haar liefhebt.quot;

«Zwijg, bid ik u,quot; riep Frank, en hij vervolgde snel, doch zuchtend : «Reeds te veel hebben wij gesproken; het vermoeit u onder het gaan; ook hoor ik voetstappen in de verte ; wij moele n voorzichtig zijn.quot;

Tot nog toe hadden zij niemand ontmoet; de benedenwal werd ook alleen begaan door degenen, welke er woonden, en zelfs het aantal menschen, die op dil uur nog bij de straal waren, was zelden irronl; de burgers keerden gewoonlijk vroeg terug, ;ils zij hier of daar, huilenshuis, den avond hadden doorgebracht; alleen de edellieden of de bevelhebbers der soldaten, hielden zich zoo nauw niel aan het uur, waarop vuur cn licht moesten nil-gedaau worden, en keerden dan, gevolgd door hunne dienaars cn pages, terug; een beveiliging, welke de eenvoudige burger niel kon hebben legen de aanranding van Iruantcn, bedelaars en ander ge-hoelle, welke dikwijls des nachts de straten onveilig maakten.

Frank liep zooveel mogelijk langs de huizen, toen zij, de brug afgekomen zijnde, door de l'ol-terstraat gingen ; hij droeg zorg, zijn zwaard niel over de sleenen Ie laten slepen en gaf acht, dat bij Maria, die aan zijn rechterzijde ging, niel Ie dicht langs de sloepen of rechtop slaande sleenen leidde, die voor de meeste huizen stonden. De lieden, die hij bad hooren aankomen, daarentegen, volgden de overzijde van de straat; zij gingen even haas-lig voort als de twee vluchtelingen, en schenen even verheugd te zijn als dezen, toen zij elkander voorbijgegaan waren ; want men hoorde hen spoedig hun gesprek weder vervolgen, dal zij afgebroken hadden, toen zij twee menschen hen Ie gemoel hadden zien komen.

De Neude scheen geheel verlaten te zijn, toen zij de straat uilkwamen; en ofschoon zich van de zijde der straat, die op de Ganzenmarkt uilliep, ecnig gerucht liet hooren, zeide Frank, die


-ocr page 405-

DE VLUCHT.

L. schorp luislcrdc: »(it'lukki},r behoeven wij hier tiiel midden over, en kunnen hier hmjfs de linizcn gaan. Hond moed, Maria! de paarden zijn nog ver van ons verwijderd.quot;

Mei versnelden tred gingen /.ij langs de noord-s zijde van de Ncude; maar jnisl (oen zij de Voor-j slraal wilden inslaan, vertoonde zieh een rood I licht aan het einde van het plein, en Frank zeide bewogen; »Gij beeft, Maria! welnu, wij zullen wachten, tot zij voorbij zijn; onder deze liiil'el zal ons niemand kunnen ontdekken. Hier is een t bank ; wees bedaard en rust wal uil; bid, Maria! hel zal u en mij kracht geven; vrees niets, ik ben immers hier om u te beschermen!quot; en hij , zuchtte; want hij zeil'sidderde voor haar; zij, . | die naderden, waren sterk in aantal, en hij was „ | alleen, om wal hij beminde te verdcditren.

Di- ruiters, die op [de Neude gereden waren, | hadden stil gehouden ; men hoorde hunne slem-men, die over de markt klonken, en het gelrappel j der paarden op de sleenen : de loorlsen, die in , alle richtingen hewogen werden, verlichtlen deze 1 greep en de huizen : eindelijk schenen zij hun weg ! weder te vervolgen naar de Hakkerbrug. Frank , keerde zich lol Maria, en zeide zacht: »/.ij komen I l niet heerheen, wij zijn gered.quot; Maar hel geluid ■j der stemmen, die elkander nogmaals den afscheidsgroet schenen toe te roepen, hoorde hij nu ook het getrappel van eenige paarden, welke rechl op hen aankwamen, en ontwaarde twee loorlsen, die naderden.

»Helaas! neen!quot; riep Maria droevig, «daar komen zij ; indien zij ons zien, dan zijn wij verloren.quot;

IoWees gerust, Maria!quot; hernam Krank snel, »hel is hier donker, zij zullen wel voorbijrijden: doch verroer n in (iodsnaam niel. Indien zij ongt; al gewaar werden, blijf dan slil zillen; laai mij hen aanspreken, en vertoon u niet, voordal ik hel n verzoek, zelfs als zij mij met zich namen ; de Hemel zal u dan hulp beschikken.quot;oWees gerust, Maria!quot; hernam Krank snel, »hel is hier donker, zij zullen wel voorbijrijden: doch verroer n in (iodsnaam niel. Indien zij ongt; al gewaar werden, blijf dan slil zillen; laai mij hen aanspreken, en vertoon u niet, voordal ik hel n verzoek, zelfs als zij mij met zich namen ; de Hemel zal u dan hulp beschikken.quot;

Terwijl het geluid van de hoeven der paarden, ii die zich verwijderd hadden, verloren ging in het j getrappel der paarden, die naderbij waren, en de i, ! loortsen de Imizen, aan hel einde der Neude, hel | eenc na hel andere verliebllen, de duisleinis § weder achter zich lalendc, zag Frank weldra de voorste ruiters naderen : de groolsle van de Iwcc ii droeg een lange veder op zijn hoed. Zij spraken „ Inid, en loen limine geslallen zich goed lielen

S onderscheiden legen hel liebl, dal ach Ier hen gre-p '1 dragen werd, zag hij ook hun gevolg; zijn hand

klemde zich om het zwaard, dal aan zijn zijde hing, en dat lusseben hem en Maria verborgen was, en hij lluislerde zachl : »Verroer u niet, en zie niet op, Maria !quot;

Naast eenige kuechlen, die in rood laken gekleed waren, reden vijf ruiters van de Zwarte liende ; bet roode licht der loorlsen verliehlle de sombere kleur hunner wapenruslingen, die hun een indrukmakend voorkomen gaven. Al meer en meer naderden zij; Frank herkende nu een der twee ruilers, die voorop reden, sloeg snel den mantel van Maria over haar heen,bedekle mei een der einden, hel, zwaard. M ok zijne muls diep over zijn gelaal, en bleef schijnbaar gelalen zillen. Hlijven, was alles wagen; hunne schuilplaats le verlaten, nu de Neude en de buizen verlicht werden, was een zeker verderf. De twee ruilers, die voorop reden, wierpen lange schaduwen voor zich uit, die reeds lang in de Voorstraat vielen, voordat zij zeiven die bereikten ; maar men kon hunne woorden nog niet verstaan. Frank zag de zwarte schimmen der paarden en hunne berijders langs zich voorhij-gaan, en bleef onbeweeglijk met het hoofd voorovergebogen zillen ; maar op eens legde hij de hand op den schouder van Maria, die sidderde en zuchltc ; wanl de ruilers hielden bijna jnisl vóór bel huis, waar zij zich verborgen hadden, slil. Hetgeen er toen in hel harl van Frank omging, is niet le beschrijven. Hij vermoedde niet anders, of men had hen ontdekt, en hij had zooveel le verliezen ! Ook de overige ruilers hielden nu hunne paarden staande; het geluid van het slaan der hoefijzers op de sleenen verdoofde nu de slem van de Iwcc mannen niel meer, en Maria riep zacht: »0, Jezus! Maria! Jozef! ik hen verloren !quot;

»Mog niel, Maria!quot; lluislerde Frank zaehl, en drukte haar neder ; zijne slem klonk niel minder droevig dan dit1 van het meisje. »ln naam van uwe goede moeder, van uw vader, zoo gij immer uw bruidegom hoopt weder le zien, Maria ! versmoor dan eiken kreel, en bid dal mijnheer Si. Maarten mijn arm kracht geve. . . . maar bid zacht.quot;

Dichl tegen haar aangeleund, alsof hij baar met zijn lichaam voor hel oog van elkeen wilde ver-hergen, zal hij naast haar, en mei zijn hand hield bij hare gevouwen handen vast, die zij kramp-achlig van onder den mantel wilde len hemel hellen, en noodzaakte haar le hlijven zillen, en hij dankte (iod, loen hij een der ruilers hoorde zeggen :


-ocr page 406-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

«Hier moeten wij scheiden, Messirc! de hurg-gmal' lieell wel beloofd het inij te lalon zeggen nis hij eenig nieuws verneemt, inaai' als ik n verzoeken mag, zoo sta mij toe, morgen hij u te zenden om Ie hooren, wat er toch gebeurd is.quot;

•Waarom niet, lieer f' hernam de andere lachend. «Maar gij zuil zien, dal het gerucht, hetwelk onzen goeden burggraaf zoo verontrust heeft, niets anders is geweest dan een nuttelooze aanval op Kemnes.quot;

»(!ij denkt dan, dat de Sladhouder daartoe zou hebben kunnen besluiten ? vroeg hij, die hel eerst gesproken had.

»lk moet wel; ofschoon het mij verwondert,quot; was het antwoord, «liet zal een feit wezen, dat hem evenveel roem zal aanbrengen als hel geval aan de Vaart, ha ! ha 1 — Sir Walson, mijn luite-nanl, zal hem goed ontvangen hebben ; maar ik weel wel, wie Lalain, die de burggraaf zegt dal ons niet geheel ongenegen is, de stoutheid heeft doen nemen, om mijn kwartier te durven naderen. De heer Van Sehall'elaar dacbl er zijn lielje te vinden, en heeft er niets dan een bchloeden kop kunnen krijgen. Ha! ha! mogelijk is hij wel alleen gekomen ; want de Stadhouder scheen niet veel lust te hebben om den aanval te doen; anders ware ik ook in liemnes gebleven ; maar de liefde riep mij hier.quot;

»lla! ha! dat is de weddenschap met Van Middachten, hoe slaat het er mede ?quot; lachte de kleinste ruiter.

»0, zeer goed, zijn paard is reeds zoo goed als het mijne,quot; hernam de ander spotlcnd. «Helaas! lieer! gij moogl mij \\el beklagen: hel lieve bruidje, dal haar edelen bruidegom voor mij verlaten had, beeft mij tot nu toe te vergeefs gewacht. Ik, die alleen hierheen kwam om haar Ie troosten, en alles gereed te maken om u allen Ie onthalen, en daardoor zeker hel genoegen heb moeten missen, het bezoek van haar afgedankten bruidegom te liemnes te ontvangen, ik werd dadelijk hij mijn aankomst dezen middag alhier, en juist toen ik een linis gehmird had, dat waardig was om door mijne liefste bewoond te worden, door den braven .Montfoort geprest, om hem naar het blokhuis aan de Vaart Ie vergezellen. Hij mijnbeer St. (Icorge ! ik geloof, dal wij er nog allen zouden zitten, om morgen opnieuw te moeten raadplegen over de versterking van dit gebouw, indien het bericht, dat er wal ongewoons gebeurd was, en dal er gevochten werd, ons niet had doen lerugkeeren.quot;

»(iij hebt het dus aan onze vijanden te danken, dal gij haar nog dezen nacht zult wederzien ?quot; zeide de ruiter lachende.

»Hij mijn banier! zoo is het. Heer Van Nijveld !quot; was hel antwoord. »De machlelooze toorn van baar bruidegom voert mij, spoediger dan zij had kunnen hopen, weder in hare armen terug ; gedoog dus, dat ik mijn afscheid neem. .

»Vergeef mij, Messirc! indien ik u heb opgehouden,quot; riep de andere op denzelfden vroolijken loon. »De arme Van Middachten verliest zijn strijd-hengst; ik zie hel al. Wees zoo goed den heer Van Oosterweerd te groeten ; slaap wel, en dal uw arm spoedig moge genezen.quot;

«Goedennachl, Heer!quot; antwoordde de ruiter mei de, lange veder op zijn hoed. »Zoo gij mij morgen wilt bezoeken, zuil gij mij waarschijnlijk niet meer bij heer Loef, maar in mijn eigen woning vinden. — Doch zie eens, is hel niet ol het ge-meene volk geen gevoel heeft ? Ha ! ha ! hier zijn twee goede burgers van l'trecbt, die buiten hunne deur in slaap zijn gevallen!quot;

Terw ijl de mannen, die de Zwarte rusting droegen, waren blijven staan, waren degenen, welke in het rood gekleed waren, een eind wegs opgereden, toen hun heer op bet punt stond van te vertrekken ; daardoor viel het licht van de toorts, welke een hunner droeg, op de bank en onder de luifel. Tot nog toe hadden de twee ruiters, welke gesproken hadden, de twee vlnchtclingen door hunne lichamen en die hunner paarden beveiligd voor hel licht der fakkels.

«Heilige Moeder (iods ! bid voor ons!quot; bad Maria met gesmoorde stem. Maar toen zweeg zij, en liet bare handen nedervallen, terwijl Frank haar toefluislerdc : »0, Maria! geef den moed niet op, al wijk ik van uwe zijde. Om al wat u dierbaar is, hond moed ! als gij mij den naam van den ellendeling hoort uitroepen, werp u dan aan de voeten van den edelman, die hem vergezelt; zeg hem, dat gij een vrouw zijt, en bekommer u niet om mij!quot;

«Hetgeen gij voor poorters gelieft te houden, die vóór hun huis een naclilluchlje scheppen, Messirc Iquot; hernam Van Mjveld, «zijn op zijn best genomen een paar kerels, die te diep in de kan met heel bier gezien hebben, zoo het geen 'mar ten of rabauwen zijn, die op de loer I den voorbijganger uit te plunderen.quot;

De voorste der Zwarte Huilers was \

reden, en riep: «Verkiest gij, Messirc! ■

met dit hout opklop; want zij slapen al terwijl bij zijn zwart geschilderde speer li en de punt reeds onder de luilel bracht


-ocr page 407-
-ocr page 408-

Maria had alle gevoel voi lomi; zij wist niet meer, vat rondom haar voorviel. Frank daarentegen, die den lieotcn adem van het paard voelde, dat hem bcrook, was vol aan-dacht.

Bladz. 93, deel III.

-ocr page 409-

DR VLUCHT.

Ü3

«Neen, Tuimelaar! (!lt;* schout mocht liet ons eens kwalijk nemen, (int wij het werk van zijne dienareii gingen verriehlen,quot; zeide de ruiter me! de roode veder. — «Zijl gij ook niet van gevoelen, Heer! dat men geen slapende honden moei wekken, al waren zij ook nog zoo weinig te vreezen, en dat wij wél deden met hel vooibeeld van deze twee te volgen ?quot;

«Volkomen, Messire! lot morgen dus, (lod geleide u !quot; antwoordde Van Nijveld, terwijl hij hem de hand drukte.

«ik heveel mij in uwe vriendschap, goedeimaeht, Heer!quot; riep de andere, en de heer Van Nijveld reed verder de Voorstraat op. De man, die de lakkei droeg, hleef achter hem, omdat de wind nog altijd uil het noorden waaide.

Ken oogonblik zag de achtergebleven ruiter hem na ; toen naderde hij met zijn paard tot aan de stoep, zoodat de veder van zijn hoed de luifel raakte. Maria had alle gevoel verloren; zij wist niet meer, wat rondom haar voorviel. I'rank daarentegen, die den heelen adem van het paard voelde, dal hem berook, was vol aandacht, ofschoon zijn laatste hoop, om haar gered Ie zien, met den zich verwijderenden edelman vervlogen was. Hij gevoelde nog wel kracht genoeg te bezitten, om des i niters naam te noemen, en hem zijn zwaard Insschen de ribben te stooten ; maar kon zulks zijne Maria redden ?

«Hé,, hé! mijn paard ! meer eerbied ! daar werpt ■{ij zijn muls immers af; maar hij verroert zich niet, — verdoemd! die slaapt vast, zou ik zeggen. Maar wal is dal 1quot; riep de ruiter verwonderd, en luisterde, «liet was, alsof ik ijzer op de steenen hoorde klinken. Ha ! ziedaar ten minste er één die wakker wordt: hij beweegt zich, — die mantel benauwt hein; nu de voorste ook, hij begint Ie spreken; drooinl hij van een Maria ? ha ! ha ! — Daar slapen zij weder in; dwaas, die ik ben ! voor twee dronken rabauwen houd ik mij op, en ook op mij wacht een Maria — Volgt mij! kerels!quot; Dit uil-roepende, wendde hij zijn paard, gaf hel de sporen, en reed in vollen draf, gevolgd door zijne ruiters, de Neude al.

i'rank stond op en zag hem na ; hel regende vnur'vonkeii van de toorts, die een der Zwarte Huilers droeg ; daarna wierp hij een blik in de Voorstraat. Heeds waren Van Nijvebl's kneehlen builen zijn gezicht ; evenwel werden de huizen aan de linkerzijde in de bocht van de straat nog verlicht, en de vlam van de toorts deed de glazen in de vensters schilleren. Toen riep hij verheugd: «Maria! dit gevaar zijn wij onlkoinen. (Jij ziet wel, dal de Hemel mol ons is; sla mi op. — Helaas! ik gevoel, wal uw hart geleden heeft; maar hij liegt. Indien uw bruidegom gevochten heeft, dan is hij overwinnaar geweest; hij streed immers voor u ; — doch ik bid u, laten wij van hier gaan.quot;

«Laat mij hier, frank !quot; zeide zij treurig, «ik kan niet meer, elk woord van hem ging mij door de ziel; red u zeiven, en zeg aan . . .quot;

«Ik u verlaten?quot; riep Frank met vervoering. «Ik leven zonder u . . . zonder u aan mijn vriend Ie kunnen teruggeven';' O! gij kent mijn dankbaarheid en vriendschap niet, Maria ! — gij hebt geen kraililen noodig, zoolang ik er nog bezit; wees niet bevreesd, maak u niet ongelukkig door niet Ie willen toegeven; ik zal u niet laten vallen . . . Zie! gij zijl mij niet te zwaar, ik draag u liever dan mijne volle wapenrusting,quot; zeide hij bijna vroolijk, om haar moed Ie geven, nadat hij haar ondanks haar zelve had opgenomen, en ging zoo snel voort als in zijn vermogen was ; hel was alsol de zwaarte van hel meisje hem niet hinderde.

Maar een eind weegs ver in de Voorstraat was hij genoodzaakt stil Ie staan, en stond gereed haar op den rand van den waterput, die hier was, neder Ie zetten, loen zij tot hein zeide: «Frank! laat mij beproeven om Ie loopen. — Ziel gij niet, dal mijne krachten teruggekeerd zijn '!quot; riep zij, loen hij scheen te Iwijfelen, of zij wel zou kunnen gaan, en zij deed, zonder hulp eenige schreden. Hij volgde baar, bood haar zijn arm aan, en zij snelden /.do spoedig mogelijk voorwaarts. Toen zij de stniat ten einde waren, en over de brug gingen, die er vóór lag, zag hij aan zijn reehterhand, in tbi verte, nog het licht van de toorts van Van Nijveld, juisl toen liet in een der huizen aan het einde van de Nieuwe tiraehl verdween. 'lij zou nu niisschien de Wilte-vrouwen straat doorgegaan zijn, maar de gedachte aan de wacht, die aan de poort lag, en de voetstappen van iemand, die met overhaasten tred hen scheen te gemoet te komen, deed hem dadelijk links af de Nieuwe (irachl langs gaan, lot aan de eerste straal, welke zij aan-trolfen. Ook deze kw amen zij gelukkig ten einde ; toen sloml hij stil, nam Maria op, zonder zich te storen aan hetgeen zij zeide, droeg haar tegen de helling van den aarden stadswal op, zette haar hoven voorzichtig neder, op eeuigen afstand van een molen, die hier was, en zeide zacht : «Vergeef bet mij ; maar gij zijl zoo vermoeid, en met dien mantel zoudl gij onvermijdelijk gevallen zijn.quot;


-ocr page 410-

SCHAAPHERDER.

OLTMANS, DE

94

Ken weinig rechts van hen vertooiule zich een iiooge ronde toren, en in het verschiet, verder op den wal, het zware gebouw van de Witte-vrou-wen-poort; vóór het gehouw, inccr hnitenwaarls, zag men ook Hauw de zwarte gedaante van de voorpoort, en binnen de stad verhief'zich het spitsje van den kerktoren van het Wilte-vrouwen-kiooster, dal onder hen aan den wal lag.

Frank hield voor den ronden toren slil, en klopte zacht aan de kleine deur; eindelijk waagde hij om harder zijn vuist op de denr te slaan. Mei gehlaf van een hond liet zich nu hooren ; daarna werd er hoven aan den toren een Inik ol raampje geopend, en ofschoon zij uiet konden zien, ol' er iemand naar huilen zag, vroeg een gronnnigc mansstem: »\Vie zijt gij? Wal zoekt gij in den nacht in den toren de Hond ?quot;

«Indien hel leven van twee goede Christenen u lief is,quot; riep Frank, »koin dan heneden ; jonkvrouw Ada van Rijn zendt mij hier,quot;

Gelukkig gaf de oude man, die den toren bewoonde, dadelijk gehoor aan dit verzoek ; hetzij de stem van den ruiter hem bekend voorkwam, of dat hij vermoedde, dat hel gevaarlijk kon zijn, om op dien afstand nadere inlichlingen le vorderen, en weinige oogenhlikken daarna bevonden zij zich in den toren. Denude, die met tranen in de oogen hel zwaard van zijn ouden meester herkend bad, beloofde terstond aan hun verzoek te voldoen. Terwijl hij zijn lamp, die op bet punt was van nil le gaan, van olie voorzag, hood Frank Maria een houten nap mei water aan, dal hij voor haar gevraagd had, en terwijl zij dronk, stond hij mei de armen over elkander geslagen vóór haar. De liefde en het medelijden, die hij voor haar gevoelde, gaven aan zijn gelaat een zoo sterke nildrukking van smart, dal zij, toen ze den nap nederzette, en zijn gelaat haar hij het licht der lamp in hel oog viel, hem hare hand loestak en dankbaar zeide: «Die dronk heeft mij versterkt. Frank ! (iij znll zien, dal ik evengoed zal kunnen Inopen als gij ; — bedroef n niet om mij.quot;

Zij deed moeite om haar bleek gelaat lol een lach te dwingen, eu Frank antwoordde, zijn leed verkroppende, terwijl hij haar den inanlel weder omdeed : »Wij behoeven. God zij dank ! niet ver meer te gaan ; en evenwel zijn wij nog niel, waar wij zijn moeten.quot; Zij volgden nu den ouden man, die hen langs een steenen trap naar het onderste gedeelte van den toren voerde; hij opende hier een kleine deur, die naar den benedenwal leidde,zetlc zijn lamp in een nis, en verzocht ben, om hem naar buiten te volgen.

Een kleine aak, die onder een rieten afdak lag, werd door hem voorgehaald. Met zonder angsl vertrouwde Frank het meisje, dat hij beminde, aan bet oude vaartuig, dat dreigde le zinken ol om le slaan, loen de oude man er intrad, en bet van den wal afzette. Maria, die op de eenige bank zat, welke er in was, huiverde van de koude, en de ruiter, die in het midden van de aak, op zijne knieën lag, hoorde hare tanden klapperen van de koude of van de koorts, die baar bevangen bad; hij zelf zou op elk ander oogenblik de koude onverdraaglijk gevonden hebben.

Hoe voorzichtig ook bun geleider bet vaartuig bestuurde, ontving hel een schok, toen het aan de overzijde van de gracht tegen den kant sliet,en Maria, die lol nog toe geen vrees had laten blijken, deed een uitroep van schrik. Frank vatte haar om baai-middel, ten einde baar te, verhinderen om op te slaan, en haar niet le verliezen, indien hel vaartuig omsloeg; maar hunne vrees was ijdel geweest. Hel verlaten van bet aakje, hier, in den nacht, en aan den ongelijken wal, was niel zonder gevaar; ook vermaande ben de oude, om voorzichtig te zijn. Frank aarzelde daarom geen oogenblik, om tol zijne knieën in bet water te gaan slaan, ten einde Maria uil bel vaartuig te tillen en op den vasten grond le zeilen. Mei hartelijke dankzegging, waarbij Frank bel geschenk van een groot sluk geld voegde, en een laatsten groei voor de jonkvrouw, verlieten zij den oude, die beloofde St. Jurriaan, zijn patroon, om een behouden reis voor hen te bidden.

Zij bevonden zich nu in de Witte-Vrouwen-Voorstad, en Frank, die steeds zooveel mogelijk de nabijheid van de poorl wilde vermijden, sloeg een pad in, dal hen aan de Steenstraat bracht, welke zij ook langs de stadsgracht hadden kunnen bereiken, Hij stond gereed, om dwars over den weg te steken, loen hij plotseling roerloos met Maria staan bleef; want hij vernam bet geluid der boelijzers van eenige paarden op de Sleenslraal, welke van de poort schenen te komen. De dikke stam, van een ouden boom, waarachter zij zich schuil hielden, gaf hun de hoop, dal de ruiters zouden voorbijrijden zonder hen te zien ; ook keerden zij , die hier schenen post gevat te hebben, terug, toen zij lot aan de plaats genaderd waren, waar de ruiter en Maria zich ophielden. ,\iet-tegenslaande de duisternis, herkende Frank mei verwondering en schrik, zoo hij meende, diezelfde sombere wapenrustingen, welke hen op de Neude reeds verschrikt hadden.

Zoodra zij dit nieuw gevaar weder ontkomen


-ocr page 411-

DE VLUCHT.

waren, haaslle zich Frank om naar hel lleilige-Kriiis-(Ja.slluiis over te sleken; en een eind weegs verder traden zij Linnen een oinheining, waarin een paar stallen of schuren en een klein, arm zalig woonhuis stonden.

«Maria!quot; zeide hij toen, «hier slaan mijne paarden ; gevoelt gij n sterk genoeg, om er één van Ie bestijgen ?quot;

»lloe kunt gij dit vragen ? (üj weet immers, dal ik nooit het paardrijden heh geleerd; lever geels zou ik het wagen,quot; antwoordde Maria treurig.

»0! dat is niets,quot; riep hij, «maak u niet verlegen.quot;

• Toen verzocht hij haar zich neder te zeilen op een stuk van een omgehouwen hoorn, dat daar lag, beloofde spoedig terug te keeren, en vertrok, nadat hij eerst geluisterd had, of er ook iets was, dat het gevaarlijk maakte om haar alleen Ie laten.

Zij hoorde hein nu op de deur van een der stallen kloppen ; maar nadat op zijn verzoek de deur geopend was, vernam zij niets meer. Hoewel zij in den mantel gewikkeld was, beefde zij van de koude, en ondersteunde haar hoofd met hare handen. Heeds zooveel had de zwakke maagd doorgestaan, sedert Per rol haar uit hel stille kloos terhuis geroofd had ; zoo alwisselend had zij lus sehen hoop en vrees gedobberd ; hel vooruilziehl van het lol, dal haar wachtte, en haar gedurende den vorigen nacht en dag geen enkel oogenhliK rnst had doen genieten, was zoo vreeselijk, dal hare krachten geheel waren uitgeput. Was de hoop weder in hare ziel herleefd, toen de edele Heynoud haar zijn hulp kwam aanbieden, de angst, die na dien tijd haar leeder hart had bestormd, liad hare hoop op redding weder doen vervliegen; liet verschijnen van die ruiters, vóór weinige oogen -blikken, deed haar gevoelen, dat hel haar onmo gelijk zou zijn, zich aan de netten te onttrekken, die Per rol op haar had geworpen. Nu Frank haai verlaten had, beschouwde zij zich als verloren; zij voedde de hoop niet meer, dal hij zou terug-teeren, nu zij zijn stem niet meer hoorde.

»0 moeder! o vader!quot; zuchtte zij, »zal uwe Maria, zal uw eenig kind u dan niet wederzien ? 'eilige Moeder Gods ! ontferming ! Mijn edele quot;'uidegom ! zal ik dan nimmer de belollc kunnen ervullen, die ik u gedaan heb 1 O! voor niets verd uwe borst toen niet door wanhoop incenge-nepen. De Hoode Hand, l'errol, had mij voor al jd aan zijn helsehe macht onderworpen, zoodra ('.i mij met zijne vervloekte lippen gekust had.— ■quot; hem ook, hij ! nog zoo jong en zoo dapper,

• 'nk hem met mij mede in hel verderf; liefde.

eer en rijkdom wachten hem bij Ada, en hij waagt dat alles om mij te redden, en waarmede heb ik zulks verdiend .Nu kwam het haar voor den

geest, dal Van Seliaiïelaar haar verzocht had, vriendelijk jegens Frank te zijn, en zij verdiepte zich in hare gedachten.

Toen Frank haar eindelijk met hel paard, dal hij aan den teugel leidde, naderde, dacht hij in het eerst, dut zij sliep; doch daar zij zelfs niet opzag, toen hij haar noemde, viel hij bijna van vrees en droefheid voor haar neder; want hij dacht, dal hare ziel hel schoone maar afgetobde lichaam verlaten had. Filings liet hij den teugel los, sloeg zijne arinen om haar heen, en riep wanhopig : «Maria ! antwoord, — leeft gij nog, dierbare Maria ?quot; Het meisje, dal hij tegen zijn borst geklemd had, sidderde en deinsde terug ; maar toen zij hem herkende, riep zij vriendelijk, terwijl zij gerust in zijne armen verwijlde: »0! zijl gij het. Frank ! ik heb u dus niet verloren ?quot;

Zoo liefelijk klonk hem de stem van de maagd, die hij in het geheim beminde, in de ooren, dal zijn hart door een zalig gevoel werd overstroomd ; nog nimmer had zij zóó zijn naam uilgesproken, en terwijl hij zijn oog, dat van geluk fonkelde, op haar gericht hield, riep hij nog eens; «Maria....!quot; Maar snel liet hij zijne arinen vallen, trad terug, en zeide met een gesmoorde stem : »1 w bruidegom wacht u, laten wij vertrekken.quot;

Hij vatte den teugel van zijn strijdhengst weder aan, en wierp er zich op; want hel paard was zonder zadel of stijgbeugel, en alleen met een wollen kleedje gedekt,en Frank,die, zelfs van hel hoofd lot de voeten gewapend, geen slijgheugel behoefde om in den zadel te gaan zitten, nam de moeite niet zich van den boom te bedienen, waarop hij Maria verzocht Ie gaan staan; toen tilde hij haar op, plaatste haar achter zich, verzocht haar .hare armen uil den mantel te sleken, en hem vast je houden, had haar de handen niet los te laten, en reed de werf af.

Zij hoorden voor zich uil aan hunne rechterzijde, in de verte, hel luiden van hel kerkklokje van hel klooster Oudwijk, dal alleen door de stille van den nacht afgebroken werd, toen zij de Sleenstraal langs reden. Zoowel om het geluid der hoelijzers op de keien te voorkomen, als om de beweging voor Maria niet te vermoeidend te doen zijn, reed Frank bezijden den steenweg op den zandweg. Deze zomerweg was echter reeds door de najaarsregens zoodanig bedorven, dal hel paard gevaar liep, in de diepe sporen te geraken en le slorten, en hoezeer ook tegen zijn zin, vond


-ocr page 412-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER

hij zich eindelijk genoodzaakt, /ijii paard iiiuuden steenweg te leiden. Zij vorderden nu met meer spoed ; maar de groole keien deden hem elk oogenhlik vreezen, dat Maria van hel pa'.ii'd glijden, en hem in haar val zou medesleepcn; al zijne geoefendheid in de rijkunst werd vereischt, oiu zonder zade! de lievige schokken te wederstaan, die zij ontvingen. Maria hield hem zoo goed vast als haar mogelijk was; maar zij gevoelde, dat zij op den duur de krachten niet zou hebben, om zich aan het wambuis van Frank vast te klemmen ; hare voelen, die aan de linkerzijde van het paard hingen, waren geheel gevoelloos, en het moedige dier steigerde, :lt;Is die legen zijn zijde aansloegen.

Toen zij de Gildpoorl voorbij waren, welke eene soort van alsluiting aan het einde van de huizen en tuinen der voorstad vormde, en ofschoon nu onbezet, echter in tijd van noood voor eenige verdediging vatbaar was, voelde Frank, dal zij hare handen losliet. Met de snelheid des bliksems haalde hij den teugel aan, keerde zich naar haar toe, en voordal zij op de sleenen nederviel, boog hij zich ter zijde, ving haar op, en hield haar op de been. Zij stond nu nansl het paard en leunde er legen ; en op de vraag van Frank, of hij haar weder op het paard wilde helpen, ontving bij het antwoord, dat hij gevreesd had.

»Laal mij hier. Frank!quot; zeide zij langzaam; «zoodra het licht wordt, zal ik mij in de ecne ol andere woning verbergen. O ! oll'eruniet nutteloos voor mij op; laat mij aan mijn noodlot over ; denk aan de jonkvrouw, die gij bemint; de heilige Moeder Gods zal mij redden zoo het wezen moet...quot;

«Maria!quot; riep Frank, met eene wanhopige slem: «Wilt gij mijn dood . . .1 Is mijn weldoener uw bruidegom niet meer? heeft de edele Van Schalfclaar geen recht meer op uwe liehle ?—en uw vader, uwe moeder, die om u weent, hebt gij die allen vergeten? —-O! verander van gedachten. ... '

«iNeen !quot; riep zij weemoedig. «De Hemel is mijn getuige, neen! maar ik kan niet meer.. . .quot;

»0! dan moei ik u redden,quot; viel f rank haar in de rede, terwijl hij vol geestdrift hare hand drukte. »ln mijne armen zal ik n naar uwe ouders en uw bruidegom voeren, of ik wil sterven; gij behoort aan mij, Maria! want zij zullen u van mij afvorderen. Ik bid u, vertrouw op mij, of wilt gij, dal ik mij voor uw oog met dit zwaard zal nederstooten ?quot; Toen hoog hij zich geheel naar hare zijde over, vatte haar aan, en plaatste haar vóór zich op hel paard, dal steigerde, doch zich op de dreigende stem van zijn meester stilhield.

«Frank! gij kunt mij niet redden, o, laat mij!quot; bad zij : maar hij antwoordde aangedaan : «iNeen, Maria ! u verlaten ! dat nooit; denkt gij dan niet, dal uw ongeluk ook mij rampzalig zon maken? O ! gelooft gij niet, dat het mij zoo gelukkig maakt, n te redden ?quot; Hij wikkelde Maria van het hoofd lol de voeten tn den wijden mantel, drukte haar den hoed vast op bel hoofd, hield baar omvat met zijn rechterarm, en bad baar, haar hoofd legen zijn borst te laten rusten ; hierop vatte hij met de linkerhand den teugel, en riep luid: «Vooruit, paard! vooruit nu; of ik zal u de punt van mijn opsteker doen voelen ! vooruit voor St. Maarten !quot;

Het moedige ros stool hierop mei de snelheid des bliksems vooruil; het vuur sprong uit de keien, en gedurig hoorde men de slem des ruiters die hel aanmoedigde of bestrafte, vermeng met het geluid der hoefijzers, het gebriese hel paard en het rammelen van hel zwai de scheede, die legen de. zijde van liet aansloeg.

Sedert het oogenblik dat Frank Maria haar wil had opgenomen, ten einde haar U hinderen, om, van elk verlaten, door de en de smart, in den nacht bij den weg lt; komen, of in de handen van den vijand deugd en baars geluks te vallen, hadden zij i vlucht vervolgd mei een snelheid, die tr toe, hoe noodzakelijk ook, onmogelijk ge was. Spoedig lieten zij de Meialen achter hel w as, alsof de hoornen, die langs de Steer : stonden, en welker dorre kruinen zich in de di nis verloren,pijlsnel langs hen heenvlogen. Hel)

dal in vollen galop, met den dubbelen last o groole keien vooruitsprong, alsof Perrol as hoofd zijner bende hen achter de hielen za nog geen andere opwekking noodig gehad i1 stem van zijn meester, om zijn vaart niet • minderen, toen hel voorhij het vrouwenk) snelde, dal aan hunne rechterzijde onder h boomte verscholen lag, hetwelk, zooals bel g'

zelf, in de a sluier des nachts was gehuld, zag Frank de hooge torentransen zich verh i i hel licht der gewijde kaarsen op het altaar • i de de geschilderde glasvenslers van de kloosl mei een zachleu gloed; hel gezang der at


-ocr page 413-

jonkvrouwen, nu 11:111 God geheiligde maagden, steeg op lol den troon van haar iiemelsclien Hrui-degom, en werd nn en dan door de welluidende loonen van hel orgel overstemd, dal haar naeh-lelijk;'!! lofzang begeleidde.

Maria liehtle even haar hoold op, en l'rank hoorde, dal zij had, terwijl hij zeil door een hniging met het hoofd zijn eerhied voor hel heilige huis te kennen gaf, waarin hij een oogenhlik voornemens was geweest voor Maria een schuilplaats te verzoeken. Maar hij gaf zijn voornemen op ; zijn ^rool en moedig paard scheen nog onvermoeid; de uiterste nood alleen zou hem overgehaald hehhen, haar zoo nahij de verhlijlplaats van i'crrol Ie laten, en hem Ie doen heshiilen, om Maria nu reeds uil zijne armen te slooten.

Frank reed nn langs de huizen van de Ronde Hill, en hield zijn paard staande op de hoogte van een kleine kapel van steen opgebouwd, die, aan St. Pctronella gewijd, bezijden den steenweg onder hel geboomte stond. Alles was stil, de huizen schenen uitgestorven; alleen hoorde men somtijds het geblaf vim een hofhond, of hel kraaien der hanen. Terwijl hij zich scheen te he-zinnen, welken weg hij nu moest inslaan, trol hel geluid van een naderend paard zijn oor, en dit deed hem behoedzaam den weg verlaten. Geheel achter het hedehuisje verscholen, liet hij dengene, die naar de stad scheen Ie jagen, voorbijsnellen; hel was alsof hij, niettegenstaande de duisternis, hel schijusel van een wapenrusting zag, en hij luisterde naar den zwaren en moeilijken gang van hel paard. Verbeeldde hij hel zich, of had hij werkelijk den willen vederbos op den hoed of helm gezien ? Dal slaan der hoefijzers op de keien, hetwelk zich hoe langer hoe meer verwijderde, hield hem als op do plek geboeid. Doch spoedig nam zijn besluiteloosheid een einde ; opnieuw gaf hij zijn paard den vrijen teugel, en even door hel dorp, alwaar de Steenstraat eindigde, sloeg hij linksaf den Spieringweg in, die op de Vnursche Steeg aanliep ; en ofschoon zijn paard den galop in draf veranderd had, lieten zij de huizen spoedig achter zich.

Hel is moeilijk te beschrijven, wal er in hel harl van Maria omging; zij gevoelde zich door een hl medegesleept, waartegen zij zich niet ver-ui, noch zelfs hare zwakke stem verhellen , en evenwel lag er iets in haar toestand, dal i' gelukkig maakte. Zij gevoelde de konde niet er; hetzij de mantel baar verwarmde, die haar uiain al zijn natuurlijke warmte deed behouden,

.1. F Oltmans, De Schaaf herder. III.

hetzij de koorts, die haar had bevangen, geheel van uitwerking veranderd was. Haar gelaal gloeide ; hel was alsof de borst van den ruiter, waarlegen haar hoofd ruslte, den gloed, die in hem was, aan haar mededeelde, en als zij nn en dan bel hoofd een weinig oplicblte, vloog de gure wind, dien zij mei de snelheid des bliksems doorkliefden, even als een weldadige koele zoineravondwind over hare wangen. De beweging van het paard wiegde haar bijna in slaap, en als eenige ongelijkheid van den weg voor een oogenhlik de zachte gevoelloosheid verbrak, waarin zij gedompeld was, ontwaakte zij allijd aan de borst van den ruiter, en zijn krachtige arm, die haar vast, doch met behoedzaamheid omvat hield, veroorzaakte, dat zij zich weder vol vertrouwen aan de belooveping overgaf, welke zich van haar had meester ge-maakl. Evenwel waren het niet altijd de schokken van hel paard, die haar haar toestand weder voor den geest brachten, o neen ! \u eens ontwaakte zij sidderend : zij waande, dat I'crrol haar met zich op zijn zwarten slrijdhengst medevoerde; zij voelde den druk van de Hoode Hand en van den ijzeren handschoen; elke voeg van zijn harnas, dat gloeiend heet was, verschroeide haar; hel was alsol de roode vederbos legen haar gelaat sloeg, wanneer de wind zich verhief. Maar als zij dan met schrik ontwaakte, zich snel van den .schrikvcrwckkenden vreemdeling verwijderde, en zich voor ziju vlammend oog verbergen wilde, dan zag zij, in plaats van den aanvoerder der Zwarte Hende, den vriend van haar bruidegom, die haar met bezorgdheid gadesloeg, en haar met zijn arm wederom nauwer aan zich sloot; het medelijden en de vriendschap waren in zijn blik te lezen, en gerust legde zij haar hoofd weer neder.

Dan weder verbeeldde zij zich hare moeder le zien, die haar een oud lied voorzong, en haar vuiler, die uil zijn werkplaats Imigkeerdo. Zij zal in het huisvertrek, en niets onlbrak aan het huisraad ; de gezellen verlieten door de gang, na vol-brachlen arbeid, hel huis huns meesters. Zij hoorde de stem van Dirk; zij zag Griet, onledig melden avonddisch aan le richlen ; zelfs Snip sprong door hel vertrek. Doch daar viel op eens de pronkbij! van den muur, dal wapen, dat zij in dien vreese-lijken nacht in de hand baars vaders had zien hlik-semen. Verbroken was dat meeslersluk der kunst; aan stukken lag hel daar, en toen zij mei schrik de oogen opende, en hel droomgczichl verdween, toen hoorde zij niets dan de stem van Frank, die

7


-ocr page 414-

\JU i iiitxijamp;y LJLJ c»vjim/\i nciui/ijn.

ITO

zijn paard aansprak, en zijn zwaard, dal in de schecde trilde.

Soms was het Van Sehaflelaar, die mei haar was: met hem verliet zij het huis van heer Looi; de oude hofmeester hield een fakkel in de hand om hen te lichten ; Frank stond op eenigen afstand ; hij hield de prachtig gcklcede jonkvrouw aan zijn hart gedrukl, en kuste haar; /.ij schenen haar niet te zien. Reyiioud nam afscheid van heer Jan van Sehaflelaar, maar wierp een droovigon hlik op haar, toen Van Schall'olaar haar op hol paard tilde. Daarna liet zich do krijgsmarscli dor Zwarte Bende hoorei», die al nader en nader kwam ; huiverend iioordo zij naar het dreigend geluid der hazuinen ; zij herkende den somberoii marscii, die, zooals Perrol zelf haar gezegd had, oorspronkelijk van een sinds lang vernietigde ridderorde was. Ooch zoodra Van Sehaflelaar aan Moor de sporen gaf, slak Frank do handen naar haar nil, en Waller liet de toorts vallen ; zij za;: niels meer, hoorde de muziek niet meer, on do diepste duistornis omringde haar. De schrikverwekkende snolheid, waarmede Moor vooruitreiulo, scheen meer dan natuurlijk te zijn; somtijds ver beeldde zij zich, dat het moedig ros gevleugeld was, ovenals het paard van den vromen ridder Si. Joris, en zij voelde den wind zijnor vlongols. Van Sehaflelaar droeg een harnas van goud, en een afschuwelijk monster, zwart, en met een roodc vlok borstelig haar op don kop, vlnohtto voor hem : het wierp vuur on vlammen uil, als hot don mini opende, en de vervloekte Ironie van het ondier vertoonde de gelaatstrekken van Perrol. Nauwe r klemde zij zich aan de borst van haar bruidegom, en vond do gerustheid in zijne armen; zij zoIno stak de armen uil, om hem legen haar hart to drukken, dal door de teederste gewaarwordingen werd aangedaan. Zij hoorde Van Sehaflelaar, die met een onheschrijlelijke uitdrukking van liefde haar naam noemde. Eens zelfs was hot, alsof hij haar voorhoofd met zijne lippen aanraakte ; maiir loen zij. door een misstap van het paard gewekt, en nog hehoerscht door do bogoochcling, haai gelaat lachende lot hem wilde wenden, onlmoollc haar lieldevollo en dankbare blik sleohls dien van Frank, die haar hoed terecht schikte, en hol vuur van zijn zwart oog verdween terstond, ofschoon hij geone moeite deed om haar terug te houden, toen zij, hlozend over den droom, die haar mis leid bad, zich van zijn borst verwijderde. Helaas ! het was wel do vriend van haar bruidegom, maar hoer Jan van Sehaflelaar zelf niet; on als weder nieuwe horsonschimmon haar verontrustten, dan bevond zij zich Ie midden van gruwelijke moord-tooneolon, en zag haar bruidegom vallen onder de slagen van oen reusachligen zwarten ridder, die, na zijn zegepraal, het van bloed druipende dolkmes opbell'ondo, oen holsch gelach aanhief, dal, over holden en volden hoon, klonk als hol geratel van den donder.

Ofschoon Frank moor kracht bezat dan hol meisje, was bol misschien alleen te danken aan de verplichting, die op hom lag om voor haar loven Ie waken, dat hij zijn tegenwoordigheid van geest niet geheel verloor, hoewel zijn hart onstuimig klopte. Alles wat hij op aarde hominde, hield hij in zijne armen geklemd, en als hij Maria nauwer aan zich drukte, voelde hij, in weerwil van don mantel en zijn wambuis, baar hart, dal legen zijn horst sloeg. (Joheel in zijn macht, vol vorlrouwou lag zij daar, die bij gered had, en die de terughouding scheen te hebben laten varen, welke zij in do laatste tijdon legen bom aan den dag gelegd had ; hare koelheid was geweken ; do maagd, die vóór weinige maanden hom schoorvoetondo en op last van bare moedor hare wang Ie kussen had aangeboden, lag nu gerust in zijne armen. Do liefde, die hij zoolang in zijn hart had omgedragen, en die bij steeds met smart, maar vastberaden, binnen de gronzen daarvan had teruggedrongen, zonder te zien, ol zij het verscheurde; die drift, zoolang aan zijn vasten wil onderworpen, luisterde nu naar geen rode meer. Hij voelde don guren wind niet, die bom in hol aangezicht sneed; bij voelde do koude uiet, die bel gevoel bijna uil zijne voeten verbannen had ; want lot aan zijn knieën toe waren zijn boenen half verstijfd door hel koude water, dal in zijne schoenen opgeloopen was, on zijne kloedoren lol op zijn lijf bad doorlrokkon ; alleen do liefde behoorschlo zijne zinnon.

Do voorzichtigheid, de rocblon van zijn vriend, dankbaarheid, oor en deugd, alles stond op hel spel, en zijne drillen riepen hem toe: »Waag, en gij zult winnen; zijl gij niet jong on recht van lijf en loden ? Zou zij alléén dal niet homorkon, daar zoovele vrouwen u lieten blijken, dat gij haar bchaagdel ? Is Van Sehaflelaar niet ouder dan gij V Ziet do jonge maagd naar rang of geld, als baar hart voor iemand gesproken heeft ? kan zij dan iets anders dan bominnon ? Verlangt zij meer dan liefde? Immers noen. Hebt gij zelf niet baar hart toruggeslooton, loen gij hel uwe voor haar gesloten hieldt, ofschoon baar beeld er reeds voor eeuwig in gevestigd was? Dwaas! was hot niet do liefde,


-ocr page 415-

DE VLUCHT.

yy

welke zij zelve niel kende, die liaar n deed onl-vlieden, terwijl zij zorgeloos s|)eelde, met de vrieud-schap viiu Van SchalTelaar 1 Bedroog zij zieh niel, toen zij den edelen huisvriend waande liel'le lieb-hen, dien hare ouders haar als haar loekonisligen eehlgenool voorstelden? kende zij de liefdequot;/ lie-niinde zij den man of alleen zijne deugden 1 Was het liefde, of aehting en vertrouwen, dat haar hart gevoelde '! Zij scheen gelukkig en gerust, als zij aan zijn horst ol in zijn arm rustte ; maar was dit liefde 1 Was dat het gevoel, dat eerst in uw hart sluimerde, en het toen als een stroom gesmolten metaal overstroomd heeft, die het nu ver teert, en die niet zal bekoelen, voordat de koude des doods uw lieliaam heeft hevangen ? dat gevoel, hetwelk u liemelseh gelukkig zou maken, indien gij hel in een ander hart kondet overgieten, maar dal u nu vreeselijker martelt dan de folteringen dei-hel ? dat ii niet zal verlaten dan met het leven, en dal gij, hoe hitter het ook zij, niet zoudt willen missen? Neen, dwaas! zoo hemint Maria niet; — dal gevoelt zij niet voor Van Sehalfelaar.quot;

Deze gedaehten, die zieh van hem meester maakten, en waaraan hij zich ongemerkt had overgegeven, deden hem naar zijn adem hijgen. O! had hij zich aan den oever der zee of aan de hoorden eener rivier bevonden, hij zou misschien de begeerte gevoeld hebben, zich er met zijn paard in te storten, om zijne liefde te doodeu, om zijn hart lot rust Ie brengen, om te sterven met Maria.

De wereld lag voor hem open ; de bezorgdheid van lleyuond en van de jonkvrouw, de bruid, welke hij verstooten en verlaten had, hadden hem ruim van geld voorzien; zijn paard was uogsterk, en niet vermoeid ; hel meisje was vol vertrouwen in hem ; zij kende de wegen niet ; wie verhinderdi hem, om haar Ie ontvoeren ? Allerhande voor wendsels van gevaren, die hen dreigden, konden hem dienen. Als zij de waarheid vermoedde, was het te laat; ver verwijderd van haar geboorteland en hare betrekkingen bleef hij, ofschoon misdadig, haar eenige steun en hare toevlucht. Zou Maria hem vergilfenis weigeren, als hij, berouwvol aan bare voelen nedervallende, haar zijn lijden openbaarde ? Zou de liefde niwt vergeven, hetgeen de lielde had misdreven ? waehtte hem dan niet hel geluk, het zalig genot, door Maria bemind Ie worden ? Zelfs hare ouders, zonden zij bun kinderen (fn zegen weigeren? Zou Martha hare dochter kunnen verstooten? zon de openhartige en ruwe, doch goede meester den zoon de hand kunnen weigeren, indien hij een frissehen knaap in den arm van den grootvader legde? Immers neen. — Maar daar verrees de gestalte van Van Sehalfelaar als een dreigende spookgedaante voor zijn geest; hij scheen hem rekenschap te vragen van zijn bruid ; hij naderde ! liet was alsof Maria zich aan zijn horst klemde, om zich voor den misleiden en verlaten bruidegom Ie verbergen. Hij sidderde; hij zeil wilde vluchten. Toen lluisterde de booze geest hem in: «Wat rammelt er aan uwe zijde? hebt gij dan geen zwaard meer, dwaas ?quot; Nu Van Schallelaar echter voor hem stond, en zijne hand zich krampachtig terugtrok, maar evenwel door een ontvleesde hand, die gloeiend heet was, naar het gevest van zijn zwaard werd getrokken, zag hij op diens gelaat geen toorn, geen wraakzucht; doch hij vroeg hem op een loon, waarin al het verdriet, dat op zijn edel, maar treurig gelaat te lezen was, scheen opgesloten: «frank ! waar is mijne Maria!quot; O! de woorden van zijn weldoener, van den vriend, dien hij bedrogen had, sloegen hem geheel terneder ; zijn leven, alles, zelfs Maria had bij willen geven, om die woorden nooit gehoord ie heblien.

Maar zoo al voor een oogenblik de drillen over zijne deugd en braafheid geheerscht hadden, spoedig zegevierde edeler gevoel, en bij wierp mei afschrik de vooruitzichten van zich, die hij zich voor den geest gesteld had, en die niet gekocht konden worden dan ten koste van het geluk zijns weldoeners en de rust van zijn eigen geweten. Hij kon de liefde niet uit zijn hart verbannen; maar evenals bij zoolang gedaan had, wilde hij zijn lijden alleen en gelalen dragen, en zich trachten Ie verhengen in het geluk van Van Sehalfelaar. Hij gevoelde zich bijna even schuldig als Perrol, en huiverde ; daarom liet gij den arm zakken. Mij had gedacht, zonder gevaar de zaligheid te kunnen smaken. Maria legen zijn borst Ie drukken ; maar hij had zich bedrogen ; de liefde en zijne driften hadden gedreigd den nunir te verbreken , waarmede hij zijn hart onder hevige smarlen omringd had. Toen juist op dit oogenblik het gezang der klooslerinaagdeu zijne ooren trof, werd zijn hart als verjongd door een godsdienstig gevoel ; de kalmte keerde in zijn gemoed terug, en toen hij het waagde opnieuw zijn hart Ie ondervragen, ontmoette bij geen enkel verlangen, dat hij niel zonder aarzelen aan zijn vriend had durven openharen.

De weg, dien zij nu bereden, en die in het eerst aan de linkerzijde langs de venen liep, had zich allengs meer daarvan verwijderd Het land


-ocr page 416-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

iüü

was hier hoogor, maar ongelijker, en hel spoor voerde nu eens over hoogten, dan weder er langs; nu en dan deden zich oenige verspreide hoornen, en veeltijds kleine groepen dor slruikgewas op. Hier, op het hooger gedeelte, dat langs den zoom van den Amersl'oorler lierg liep, was de grond vrij droog; het paard, dat vroeger van tijd tol tijd gestapt had, hernam hier den draf; en Frank, die het met de stem aanmoedigde, had wel ge-wenseht, dat hij nog altijd steenweg had gehad ; evenwel deed het hem genoegen voor Maria, dal het anders was: zij sluimerde zachter, sedert zij de steenen verlaten hadden.

Nu eens was Frank met zijne gedachten hij Ada, dan weder hij Van Schalïelaar. Ik hen hrui-degom, dacht hij treurig, en een bruid rust in mijne armen ; maar het is de mijne niet. Helaas! ik hel) mijne hruid verlaten en liedrogen; misschien hidl zij nog voor mij ; wellichl overlaad! zij mij reeds met hare verachting, die ik verdien ; en tranen welden in zijne oogen igt;p. Vreemd was hel, dal zij nog geen woord gewisseld hadden, sedert hij Maria vóór zich op hel paard had genomen ; hij vreesde Ie spreken, sedert zij, zooals hij zich verbeeldde, naar hem had opgezien, zonder verstoord Ie zijn, loen hij zulks verwachlle; in dal oogenhiik had hij gezwegen en zijn har! geweld aangedaan ; maar zon hel bestand blijven legen het geluid van hare liefelijke slem? O! bij durfde bel niet wagen ! Wat Maria betreft, zij was niet gestemd om iels Ie vragen of Ie zeggen : alles was baar zoo \ reemd, zoo ongewoon ; zij kon hare gedachten niet met elkander overéén brengen ; haar gemoed was te vol ; de koorts, dir baar aangetast had, belclle bel haar.

Waarschijnlijk speelde haar hel geluid van bel orgel, dal zij gehoord had, voor den geest ; hel was haar nu, alsof zij hel nog hoorde. Zij bevond zich in een kerk, bij welke die uil bare geboortestad een klein bedehuis geleek ; duizenden waskaarsen verlichtten het hoofdaltaar, de kapellen, liet koor en de heelden tegen de pilaren, die zich in hel oneindige verloren. Slechts hel gewelf was in duister gehuld; alles rondom haar schitterde van goud, zilver en edclgesteenlen. lianieren , helmen, wapenborden, wimpels , rijk van kleuren, en graftomben van metaal en marmer boeiden haar nog. Toen zweeg het kerkgezang, en de laatste lonen van hel orgel galmden door de gewelven. Zij zelve stond in hel wil gekleed voor het altaar: zij was de bruid, en hare ouders stonden achler baar; toen werd zij door haar hiechl vader, die den dienst verriehl had, uilgenoodigd, haar bruidegom Ie naderen, en Perrol verscheen. Zijn aanblik verschrikte haar ; bel kleed, dat zij droeg, werd zwart ; zij sidderde ; maar loen hij den priester naderde, verdween hij. Alsof zij alléén hem gezien had, riep de geestelijke nogmaals baar bruidegom op, en Van Schalïelaar naderde: zij zag dal baar kleed in rood semijl 1) veranderde, en slak hem de band toe; maar voordat bij hel altaar bereikte, was ook hij verdwenen. Op de derde uitnoodiging van den priester trad Frank Ie voorschijn. Haar kleed was groen geworden. Hij lachte haar toe, en plaatste zich tegenover haar. Zij vergal den helschen lach van Perrol, bijna den smarlclijken afscheidsgroet van Van Schalïelaar; toen kwam uit een der praalgraven een bisschop, in vol ornaat Ie voorschijn ; met den staf in de band naderde bij hel altaar, en trad Uissehen baar en Frank door. In slede van zijn gewoon gevolg, ging Ralph, de schaapherder, achler hem ; ook hij droeg een staf in de hand ; bet had veel van een narrenspel ; vervolgens kwam de jonkvrouw in hel zwarte gewaad, daarna de heidin, welke zij eens huilen de St. Andriespoort had ontmoet, en toen deze ook langs haar heen was gegaan, zag zij Frank niet meer, en bisschop, schaapherder, jonkvrouw en heidin waren ook verdwenen. Weder riep de stem van den ouden dienaar den bruidegom op, en haar gewaad was weder wit geworden ; opnieuw klonken nu de bemelsehe tonen der lofzangen door de kerk. Nimmer had zij zoo iets geboord, 'l oen verduisterde bel licht der kaarsen; de glans der edelgesteenten en metalen verdoolde; een licht, dal alles verblindde, scheen heerlijk boven hel altaar; het verwijderdsle gedeelte van het gebouw was heler verlicht dan door de zomer-middagzon, en zij viel vol eorbied en ontzag terneder.

»llo! stil, paard!quot; riep Frank luid, bevreesd dat bet op zijde zou vallen; wanl het was gestruikeld in een der diepe wagensporen, en wilde uil eigen beweging niet opslaan.

»0 mijn (iod !quot; gilde Maria, die zich op in de armen van den ruiter op de donkere, k heide verplaatst vond; maar Frank voegde terstond loc: »Wees niet bevreesd, Maria! d i zich schikken; bet is mijn schuld, zoowel a van dil moedig dier; gedoog dat ik n vooi oogenhiik nederzcl, zoo. Staat ijij vast. Mi wijk nu een weinig Ier zijde; misschien b het paard te slaan, als ik oprijs,quot;

(I) Sainccl, snimnpct nf fluweel.


-ocr page 417-

DE VLUCHT.

101

Maria trad naar de zijde van den weg ; l'rank zag zorgvol naar haar, nl zij ook te ver ging, sloeg toen eerst zijn heen over het paard heen, en hi('l|gt; hel opstaan ; het edele dier droop van zweet ; evenwel heet hel op zijn geiiit, ploegde het zand met zijne hoeve om, en richtte moedig den kop op.

(iestoonl in de tooverachtige werking van haar geest, sloeg Maria de hand aan het voorhoofd, en traehlle zich te heriimeren, wat zij in hare sluimering gezien had ; maar alles was zoo verward, dat zij er geen geheel uit maken kon. Zij hoorde niet, dat Frank haar verzocht te naderen, en zelfs toen zij eindelijk zijn stem vernam, die nu luider en ongerust haar toeriep: »0! kom toeh, de koude zal u ziek maken, en w ij moeten nog veel weegs alleggen,quot; hleel zij slaan, en leunde, geschokt naar ziel en lichaam, tegen den stam van een dorren eik ; zij scheen zich, noch om den al meer en meer opstekenden wind, noch om de duisternis van den nacht te hekonmieren.

Toen naderde l'rank, die doodelijk vermoeid, zeil met moeite te paard was gestegen ; hij hield naast haar stil, en zeide aangedaan: «Maria! wij moeten van hier: sla mv mantel dicht, ik zal n opnemen.quot; Nu trad zij schielijk ter zijde, en zijn hand gleed langs den mantel ai'; hij liet moedeloos den arm vallen, en vervolgde treurig; «Maria! heh ik u iets misdaan? zeg het mij zonder ver-hloemen, niemand hoort ons hier dan Mij, voor wien niets verhorgen is. — Zeg het mij ein

digde hij niet nadruk en vastheraden. «Laat mij u verder geleiden, en ik zelf zal mij sliaHen voor mijn misdrijf; maar laai mij n geleiden.quot; Hij zag niet, hoe diep zij bewogen was, hoe haar hart gefolterd werd, en toen zij het stilzwijgen hleel' liewaren, riep hij wanhopig: «Antwoord mij, Maria ! of.. .

«Krank!quot; riep .Maria, op hetzelfde oogenhlik dat zijn hand zich aan het gevest van hel zwaard klemde. «Laat los dat vreeselijk wapen! wie zegt ii, dal gij iets misdeedt ? dank ik niet mijne redding aan . . .

«Welnu, Maria....?quot; vroeg l'rank verheugd, die reeds half gerustgesteld was, en zij vervolgde langzaam: »lk hen ziek; het paard vermoeit mij, ik zal trachten te loopen; de heweging zal mij goed doen.quot;

«Loopen ?quot; riep l'rank ongeloovig. «(Jij loopen, in den nacht, op de heide of in hel zand, door 'ii diepte, over hoogten en keisleenen ? ' hoe kunt gij daaraan denken ?quot; en (1 haar naderen.

Maria antwoordde niet, en hij zag niet, hoe zij hare handen angstig wrong, het onschuldige kind! Zij was, dooi' al wat zij geleden had. door de koorts, die haar deed rillen, door de hersenhcel-den, welke haar hestormd hadden, geheel hesluile-loos. Zij gevoelde zelve, dat zij niet zou kunnen loopen ; nu reeds heelden hare knieën ; de jongeling, die haar met gevaar van zijn leven gered had, had haar zoo treurig, zijn hulp niet te ver-stoolen, die hij dacht dal haar niet welgevallig was, en evenwel verschrikte zij, toen hij naderde, liet was alsof zij haar bruidegom heleedigde met aan dat smeekeu te voldoen; alsof zij eeuwig zijn liefde, zijn achting zou verliezen; zij hoorde, als het ware, nog de voorzegging van het oude wijf op den kruisweg, en de duivelsche aanmerking van Perrol; daarom riep zij treurig en sidderend, toen hij de hand op haar legde : «Neen, Frank! ik blijf — ik zal loopen, o! laat mij....quot;

Maar terwijl hij behoedzaam zijne handen om hare slanke gestalte sloot, riep hij met een edele geestdrift: «liruid van Jan van Schaiïelaar! van den aanvoerder, welken ik dien! in naam van uwe moeder, Maria ! moet ik ongehoorzaam zijn !quot; Hij hief haar op het paard, liet het den vrijen teugel, en sprak luid over zijn vriend en hare ouders. Over hen sprekende, had hij geen gevaar te duchten van zijn hart ; zij neigde, zonder te antwoorden, het oor naai' zijn rede; het deed haar goed, over alles wat zij vereerde en liefhad, door haar vriend, door haar redder te hooren spreken ; het stelde hare heklemde borst gerust, en zij vergat, dat zij zich weder in de armen van den jongen ruiter bevond.

Tot nu toe hadden zich slechts nu en dan eenige hoornen bezijden den weg opgedaan, zelfs wel eens een groep opgaand geboomte en kreupelhout; maar nu vertoonde zich een hosch voor hen, toen zij zich hoven een hoogte bevonden. De hooge kruinen vormden een donkere gordijn, die tegen de lucht uitkwam ; doch de nacht liet hun niet toe, te be-oordeeleni of het geboomte zich ter wederzijde diep in de heide uitstrekte, dan of hel zich spoedig daarin verloor. De wind, die door de bladerlooze takken blies, bewoog ze, en speelde door de naakte kruinen, die over het verlies van den rijken dos der sehoone bladeren schenen te zuchten; en deze muziek der natuur klonk zacht, maar droevig, in den nacht op de eenzame heide. Hetzij toeval, of om de steilte der boogie te verminderen, hel spoor,


-ocr page 418-

dal, misschien vóór honderden jaren, door den eersten wagen, die de heide overtrok, was ontstaan, liep in een geboden lijn henedenwaarts; en waar de glooiing onmerkbaar begon te worden, daar stonden de eerste hoornen, liet paard voelde, dat de krachtige hand van zijn berijder hem, als hel ware, herinnerde voorzichtig te zijn; het volgde daarom met snelheid en vastheid de kronkeling van den weg, en had nog den draf niet hernomen, toen het voorbij de eerste struiken en hoornen reed. .Maar plotseling liet Frank een uil-roep hooren, die schrik en teleurstelling verried. Hij stuitte het steigerende paard, door een geweldigen ruk aan den loom, in zijn vaart, en deed bet, evenais een slagboom op zijn spil, op zijne achterpooten omdraaien. De boomen, die over dil gedeelte van den weg bijna een volslagen duisternis verspreidden, zoowel als de kronkeling van hel spoor, hadden hem verhinderd vroeger een ruiter te zien, die hem te geinoet kwam. Uit eigen beweging reeds bielden de paarden hunne vaart in; indien zij niet beter ziende geweest waren dan hunne berijders, zouden zij waarschijnlijk tegen elkander aangereden, en zich den kop en de horst verbrijzeld hebben; want ook de ruiter, die uit het bosch reed, scheen veel van den galop te houden. Hij hield ook zijn paard in en gal' zijn verwondering door een uitroep te kennen, welke achter hem een weerklank scheen te vinden, die zich vermengde met bet klinken der wapenrustingen en hel ongunslig snuiven der paarden.

Met de snelheid des bliksems overdacht Krank, wal hem le doen stond, wat hij te hopen, wat bij te vreezen had. Vooruit te gaan was onmogelijk. voordat hij de mannen kende, die vóór hem op den weg waren ; want bij vermoedde, dat er meer waren, ofschoon hij er maar een gezien had. Maar zou het niet te laat zijn, als hij wist of hel vrienden of vijanden waren ? Terugkeeren, en waarheen 1 Zou er niemand onder hen zijn, die beter bereden was dan hij*' en zijn paard bad immers hem en Maria te dragen quot;! Kon hij zelfs hoop hebben de hoogte te hereiken, die hij was afgereden, voordal zij hem inhaalden ? Daarom koos hij een middelweg, liel zijn paard, dat op de achterpooten steigerde, en dwars over den weg stond, den vrijen teugel, en rende linksaf dooide heide langs den zoom van het bosch. Dil alles was zoo snel geschied, dat de ruiter, die Krank te gemoet gereden was, alleen den lijd gehad had te bemerken, dal iemand voor hem op den weg teruggesprongen en bijna op hetzelfde oogenblik verdwenen was.

Maria had niets gezien ; de mantel bedekte gedeeltelijk haar gelaat, en zij luisterde naar het geritsel der lakken, nadenkende over hetgeen Frank haar van haar vader verhaald had. Wel schrikte zij, toen zij hel paard voelde steigeren, alsof bet zich van den last, dien het drukte, wilde ontdoen, en zij dacht, dal frank verstoord was over die weilerspannigheid; maar (oen zij met een verbazende snelheid den weg verlieten, gevoelde zij, dal er iels bijzonders gebeurd was ; doch zij zweeg. Frank, die gevoelde, welke verpliohtingen op hem rnstlen, die hel meisje dat hij beminde, redden moest, bad verwacht, dal de nacht met zijn sluier hen aan bel oog en de vervolging van den onbekenden ruller zou onttrekken ; daarom hield hij een oogenblik stil en luisterde, met het voornemen om zich stapvoets, ter zijde al, in het open veld al meer en meer le verwijderen. Hel vertrappen der struiken en heesters, hel doffe geluid van de hoeven zijns paards op de heide, of het kletteren der ijzers op de keisteenen, konden dan niet verraden, waar hij zich bevond, zoo mpn hem al vervolgde. Maar spoedig liel hij zijn paard weder in vollen ren vooruilsnellen, terwijl een zucht en daarna een versmoorden uitroep van woede aan zijn borst ontglipte. Terwijl hij langs den zoom van het bosch, of tusschen de verst vooruitstaande boomen doorreed, met gevaar, dal zijn paard over de wortels en de heesters zou struikelen, of dal hel hoofd van Maria zon verpletterd worden legen de stammen, langs welke zij heenschoren, zeide hij snel: «Maria ! hel ongeluk vervolgt mij ; hel zou hard zijn u nu nog le moeten verliezen ; hoort gij niet, dal wij vervolgd worden ? Vruchteloos had ik gehoopt, hem van hel spoor le leiden ; hij komt reeds dichter bij, en is niet alleen ; ik hoor het wrijven der ijzeren rustingen ; ik herken het ritselen der speren in de takken, ik ken immers het dansen der stalen klingen in de ijzeren scheeden. — Op! op! Van Schall'elaar! op ruiters!quot; riep hij hallluid. «Verdedigt de bruid van uw aanvoerder. — Helaas! ik bazel; bel is om razend le worden ; zij hooren mij niet; wij zijn geheel alleen, Maria !quot; eindigde hij treurig.

• Maar, Frank ! vertrouw op (Joil !quot; riep zij he-bewogen ; en hel scheen, dat zijn klagen haar sterker trof dan de vrees voor het gevaar. »Indien het eens . . .quot;

»l!w bruidegom ware, niet waar, Maria ?quot; zeide Frank ongeloovig en bitter. «Helaas! keu ik dan


-ocr page 419-

quot;Wat zal or van u worden, Frank! als zij u inhalen? O! bedonk____'' riep zij jammerend, terwijl het paard snuivend langs en tusschen de boomen doorsnelde, alsof het door verscheurend gedierte gejaagd werd

Hladz. lOI), deel III.

-ocr page 420-

iBMBBMHa n n

.

-ocr page 421-

DE V

■ ........ . a

Moor en den willen vederhos niel meer ? Ken ik niet elk zijner wapenrustingen, die ik zoo dikwert hel» gepolijst ? Zijn /ij zwart als de ziel viin den satan, van dien Perrol 1 Neen, Maria! huiten Moor heelt hij geen paard op stal, dat mijn hengst zou kunnen inhalen, als ik u redden moei. — Zoudl gij alleen zonder mij het paard klinnen lie-sturen, Maria ?quot; vroeg hij snel.

Maar toen zij zweeg, riep hij wanhopig : «Oneen ! ik weet hel, dat kan niet; anders zomit gij u kunnen redden, terwijl ik . . . Vooruil! harder !quot; riep hij, en zette zijn paard met zijne hielen aan. Toen vervolgde hij : «Maria ! gij zult mij moeten verlaten ; ik zal u nederzetten, verherg u in het diepste van het hosch, terwijl ik hen er van verwijder; ik znl hen ver, heel ver met mij neinen ; wikkel u goed in den mantel ; want het is koud, Maria ! Tracht dan nog dadelijk den weg lenig te vinden, ol' wacht, totdat de dag aanhreekt, en verwijder u dan. De Hemel hehoede u, en doe u hrave menschen vinden. . . .!quot;

»1 verlaten. Frank!quot; riep zij; «ik hier cilleén hlijven, terwijl men u vervolgt! Mijn (iod! ik hoor. ..

«Vooruit, paard !quot; schreeuwde Frank wild, en vroeg toen treurig en geroerd: — «Welnu, Maria. . . .quot;

«Wat zal er van u worden. Frank ! als zij u inhalen ? O ! bedenk ...quot; riep zij jammerend, terwijl het paard snuivend langs en lusschen de hoornen doorsnelde, alsof het door verscheurend gedierte gejaagd werd, en het kraken der takken en springen der sleenen achter hen, de nabijheid van hunne vervolgers Ie kennen gaven.

Frank had het hoofd omgewend, inaar zag nu weder naar zijn paard, naar Maria en naar de stammen der hoornen, waarlangs hij rende, en viel haar in de rede; «Van mij?quot; riep hij som-her, «wal er van mij worden zal? Maar als zij het spoor bijster zijn, keer ik terug, en kom u al halen, Maria!quot; eindigde hij lachende.

Zij kon de doodelijke bleekheid van zijn gelaat niet zien; zij zag het angstzweet niel, dat om harentwille van zijn voorhoofd druppelde; maar verstond, wal bij trachtte te verbergen.

Neen, Frank!quot; riep zij, »gij kunt mijn hart bedriegen, het zou uw dood zijn. O neen 1 kan niet, de Hemel zal ons te zamen redden, misleidt mij.quot;

«Dwaasheid !quot; riep hij wild lacheiule. «Vooruit, ml! jaag, voor den duivel! op! hij haalt ons — Maria ! zijl gij een kind geworden ? wat weet

JCHT. 103

gij er van? ilij zijt de bruid van .fan van Schaf-felaar; o, zoo gij mij heboordet 1 maar gij behoort hem, u zelve niet. haat mij los, dat ik u kan nederzetten, Maria ! — in (iods naam ! neem die hand van inijn wambuis afquot;

«Gij hebt mij gered !quot; riep zij met geestdrift, en klemde zich aan hem vast. Mare eenige vrees scheen te zijn, zonder hem in bet hosch, gedurende den nacht, te moeten rondzwerven en hein ie verliezen ; bet was alsof zij vergeten had, dat de ruiter haar tegen haar wil op zijn paard had geplaatst. «Indien gij sterft, is het voor mij; het is mijn plicht u de oogen te sluiten, te bidden aan uwe zijde ; zijl gij niet zijn vriend ? Zal bij er mij niet te meer om liefhebhen ? Frank ! hebt ;.'ij uwe Ada vergelen ? Denk alleen om uw leven !quot;

«O! spreek mij niet van haar; wat lach ik om mijn leven!quot; riep Frank, die in dit oogenblik inzag, dat het langer vluchten onmogelijk was, en alleen kon dienen om de laatste krachten van zijn paard te verspillen, en dal wilde hij niet. Hij bevond zich nu buiten hel geboomte ; aan zijn rechterzijde was veel kreupelhout lusschen het opgaande boul; daar lusschcndoor kon zij gemakkelijk ontsnappen; het zou haar voor vervolging beveiligen. Hij liet zijn paard aan zich zelf over, terwijl afgebroken uitroepen van woede, smart en vertwijfeling aan zijn borst ontsnapten; hij knarsetandde van wraakzucht ; toen vatte hij haar aan, en scheurde haar van zich los.

«Indien gij u van mij verwijdert. Frank !quot; riep zij smartelijk, maar vastberaden, «zult gij toch alleen den dood niet vinden, want ik geef mij aan hem over. Maar red u 1 nog is het mogelijk ; de wil des Hemels geschiede dan met mijl wie zegt u . .

«En uw bruidegom ?quot; vroeg hij verwijtend ; maar toen zij zweeg, en er geen tijd meer te verliezen was, riep hij aangedaan; »Wat maakt u nu zoo eigenzinnig. Maria ! gij, anders zoo gehoorzaam ? Helaas! . . . maar het zij zoo — en wilt gij, dal ik u zegene, als ik sterl, zoo vlucht, als gij mij ziet vallen. Groet Van Schafl'elaar, en vergeef mij, dat ik niet meer voor u gedaan heb; — vaarwel, Maria . . .!quot; Dit zeggende kuste hij haar en haalde den teugel aan, waarnaar het vermoeide ros, dat naar zijn adem hijgde, dadelijk luisterde, en wilde haar nederzetten; maar zij klemde zich aan zijn arm vast en weende. Hierop zeide hij droevig; «liid voor mij, vaarwel! vaarwel voor eeuwig Maria!quot; en sliet haar van zich af, zoodat zij lusschen hel kreupelhout viel.


-ocr page 422-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

104

Toen drukte liij zijn muls vasl op zijn hoofd, wierp noi; een Mik, die liefde en sinarl nildniklc, nuar de plaats, waar hij liaar van zicli had afgeworpen, valk' snel den leugel, wendde zijn paard om, klemde de vuist om het gevest van hel lange zwaard, dat de jonkvrouw hem gegeven had, en mompelde: »lla ! Walson ! Ik zal dezen nacht ook vechten !quot; en riep woest en somber, terwijl hij zich van hel kreupelhoul verwijderde en zich voor zijn vervolger plaatste, die hem nu bereikte : «Sla !quot;

Het geluid van zijn stem klonk over bet veld ; dal enkele woord klonk evenals de bloedademende kreet van den roover, dien men met zijn buil achterhaall, evenals die van bet wild gedierle, dal men zijne jongen zoekt Ie onlrooven, lol welker verdediging hij mei opgesperden muil en uilgestoken nagels aansnelt: bel klonk evenals de uil-spraak van een doodvonnis. Ook hield de ruiter stil, toen de man, dini hij vervolgde, plolseling vóór hem sprong, en hij hel zwaard, dal dreigend uilgestrekl w;is, gewaar werd. Ook hij trok nu bet zwaard, dal aan zijne zijde hing, uil de scbeede, en voordat Frank zijn slem nog eens liet hooien, of zijn paard liet vooruilgaan, riep hij snel en dreigend; »\Verp weg dat wapen, kerel! geef n over! — wal droegl gij op uw paard?quot;

»God! ik dank u !quot; mompelde Frank, terwijl hij zijn arm liet zakken; maar bij eindigde treurig, en liel bet hoofd op de borst hangen: »0 1 nu reeds.....?quot;

l.)e mannen die den rniler volgden, en die Frank nog niel gezien bad, hielden nu achler dezen slii. Hel snuiven der paarden en bet geritsel der wapenen, verrieden hun tegenwoordigheid meer dan bet zwakke licht dal op ben viel; wanl men zag maar flauw hunne booge, zwarte en dreigende geslallen, die zich aebler hun meesier bewogen. Ook de ruiler slond gereed zijn paard de sporen Ie geven en zonder verdere woordenwisseling den kerel Ie naderen, die hem zoo woesl bad bevolen slil Ie staan ; maar nauwelijks had bij hel laalsle woord uilgesproken, of een sterk gerucht in hel lage bout aan zijn rechterzijde hield hem nog lerug; hij hoorde een uitroep, die verloren ging in den klank zijner eigen slem, en bij zag niemand, die een mantel scheen af te .werpen en op hem loesnelde. Zonder zich te bezinnen, lichlle de ruiler bel zwaard op, en bood den man, die hein van terzijde scheen Ie willen aanvallen, er de scherpe pnnl van aan.

Gelijktijdig gaf een knaap, die zich achter hem bevond, zijn paard de sporen, en velde de speer.

om zijn meester van dezen verraderlijken aanvaller Ie bevrijden ; maar op belzcKde oogenblik ook, juist toen de stalen punt, die op hel lange hout geklonken was, den vreemde, wiens aanval alleen den ruiter scheen te gelden, in de zijde zou getrolfen hebben, viel Maria den hoed af. »/ijt gij het — o! zijl gij bet. Van Schad'elaai'?quot; riep een vrouwenslem. De knaap haalde, met de kracht der wanhoop, ten teugel naar zich ; zijn paard richtte zich wild op zijn achlerpooten op; de noodlottige punt der speer beschreef een boog door de lucht, en de knaap, die nog even sterk den teugel bleef aanhalen, viel achterover met paard en speer en wapenen op bet veld.

Van SchaHelaar (want hij was hel, die zijn vriend hijna lot razernij had doen overslaan), liet met de snelheid des bliksems bet zwaard los, waarin zijn bruid zou geloopen hebhen. Zij zag niet naar den knaap, noch naar het dreigend lemmer; baar oog zocht alleen Van SchaHelaar; en toen hel gladde staal verdwenen was, dal zij nu met bare voeten vertrad, viel zij bijna, door vreugde overmand, legen zijn paard aan, en stak de banden naar hem uit.

«Maria !quot; riep Van SchaHelaar verheugd en lee-der, «Maria! beh ik u dan weer? Zijl gij hel wel, mijne bruid, die ik hier moei vinden, die ik zonder Gods bestuur zou vermoord hebhen?quot; Mij had zich naar baar voorovergebogen; de dappere edelman, de held van Kemnes, hiel haar in zijne armen op, en kuste haar ; bij slak de hand, welke den ijzeren bandscboed alschuddc, in de blonde lokken van zijn bruid, die in den wind golfden, vestigde zijn oog vol liefde op de gelaalstrekken van bel beminde meisje, dal hij in zijne armen gekneld hield, en kuste haar nog eens ; de overwinning, het gevecht, IVrrol, alles was hij vergelen : hij dacht om niets dan om Maria.

Hel gemoed van het meisje was te vol om te antwoorden op de betuigingen van zijn geluk, van zijne lieide ; de plotselinge overgang van de wanhoop tol vreugde hield haar mond gesloten ; zij wist zelfs niel, aan welk gevaar zij nu nog op hel oogenblik ontkomen was. Helaas! indien de speer van den al Ie getrouwen knaap haar in hel schoonc lichaam was gedrongen, ol hel zwaard van baar bruidegom bare zachte horst doorboord had, zou er een tafereel van wanhoop en verlwijfeling .«c-heersehl hebben, dal zclls den ruwen krijgslieden de haren te berge zou hebben doen rijzen. De armen van Van SchaHelaar, die haar omvallen en zacht drukten, veroorzaakten baar de onrust niel


-ocr page 423-

OF VLUCHT.

105

van do omarming van Frank, zij gevoelde zich /00 gelukkig aan zijn borst ; zij zelve sloeg de armen om zijn hals, en luisterde gretig naar de uitroepen van liefde en teederheid, die aan zijn mond ontsnaplen, zij zelve kuste den hmidcirom, dien zij had wedergevonden. O! /ij gevoelde het, zij beminde hein; hij had voor eeuwig hare lielde; hij was de echtgenoot, dien (iod en bare ouders haar hadden toegevoegd, en evenwel, toen hei-geen /ij gedroomd, hetgeen haar voor den geest gespeeld had, haar in de gedachten school, klemde zij zieh nauwer aan hem, als zocht zij in zijne armen een schuilplaats voor eenig haar dreigend gevaar.

«Wat vreest gij, Maria-liel!quot; vroeg hij tecder fluisterende, toen zij haar gelaat legen zijn horst verborg, en iiij hare armen om /ijn hals voelde sidderen; maar voordat zij antwoordde, riep hij snel: »0p. mannen! val hem aan, grijpt hem! maar spaart zijn leven.quot; Nu eerst viel zijn oog op den man, die tegenover hem stond ; hij ife-voelde, wal Maria deed sidderen ; hij verwensehte zijn onvoorzichligheid, die haar aan de slagen van den kerel hloolstelde, want zijn zwaard had hij immer niet om haar te beschermen, en de woeste mover scheen op de prooi te loeren, die hij niet wilde verlaten, ofschoon hij haar verloren had.

Maar toen Maria riep: «Het is Frank, Jan !quot; klonk het donderend : «Staat, mannen 1quot; over het veld, juist toen de mannen van wapenen hun paarden de sporen in de zijden drnkten ; en Frank, die eerst nu door de stem van zijn vriend zijn bewustzijn scheen lerughekomen Ie hebben, slak zijn zwaard op en naderde.

»Miju (iod ! zijl^ij hel. Frank !quot; riep Van Schaf-felaar verwonderd,'' doch met een stem, welke blijdschap verried : »een nieuwe gunst, waarvoor ik den Hemel danken moet ; maar uwe hand ^ ijskoud ?quot;

»lk heb vergeten mijne handschoenen aan Ie doen,quot; antwoordde Frank lang/aam, en toen /ijn vriend vervolgde: »Maar uwe baud beeft, Frank !quot; gaf de jonge ruiter snel ten antwoord ; »(lij bedriegt u. Van Schalfelaar ! zoo /ij gebeefd heeft, ten minste nu niet meer.quot;

»llcl zal de mijne misschien zijn,quot; zeide Van Schalfelaar dankbaar. »0! zou ik hebben kunnen denken, dat ik dezen nacht nog van geluk /011 sidderen ? God zij gedankl, dal gij heiden leell ! gij zijl hel. Frank ! die mij haar teruggeeft; maar waarom niet gesproken ? herkendet jiij mij niet ?quot;

»Neen,quot; riep Frank, »hoe kon ik u hier verwachten ? nog herken ik uw paard en uwe wapenrusting niet. (ïelukkig. dal ik uwe slem herkende, anders had ik mij op u geworpen, en dit zwaard zou mijn weldoener, in plaats van Walson, voor wicn ik u hield, getrolfen hebben, indien gij mij niet van het paard gehouwen hadl.quot;

»Fn ik, die n vervolgde,quot; zeide Van Schalfelaar; »en evenwel ik ben blijde, dat ik het gedaan heb. Mijn hart zeide mij, dal ik het doen moest, toen gij voor mijn oog verdween!, zonder dal ik kon zien, wal gij op uw paard hadl. O Frank ! ik ben n zooveel verplicht : gij veroverdet mijne bruid, terwijl wij Fe nines innamen. Vrees niets, Maria ! ik leef immers en hen bij u !quot; eindigde hij zacht.

i'Femnes....quot; herhaalde Frank somber. »llel lossen der bussen en hel zwijgen van het vuur voorspelde hel mij ; zonder mij heeft men dus gestreden ; de Schalfclaars hebben hiiime speren geveld, en ik was niet bij u!quot;

»Fn deedl gij niet meer voor mij dan zij allen,quot; riep Van Schalfelaar verwijlend. «Frank ! Frank ! ziel gij niel, hoe gelukkig ik ben quot;! hebt gij mijn bruid niel in mijne armen gevoerd ? Dank ik het n niet, dal ik Maria aan mijn borst mag drukken en hare armen mij omkneld honden ?quot; Hierop kuste hij haar, en (hukte Frank de hand.

„Ik beklaag mij niet, dat ik haar gered heb,quot; piep Frank met vuur. «Neen, mijn vriend ! u en Maria gelukkij; te maken is mij alles waard! Maar mag ik als ruiter niet naar hel krijgsgewoel verlangen....quot; Doch zuil gij er niet op bedacht zijn, om van hier te gaan? uwe bruid heeft rust noodig, en wij zijn nog ver van de plaats, waarheen gij haar zeker brengen will,quot; eindigde hij langzaam.

Van Schalfelaar had moeite zich weder in zijn wezenlijken toesland tc verplaatsen ; het geluk van Maria weder Ie hezillen had hem alles doen vergeten. Hij haaslle zich echler om van den raad van Frank gebruik te maken. Henri, die nielte-genslaandc de /ondcilinge duikeling, welke bij gedaan had. nog leefde, had reeds den hoed en den mantel van Maria opgezocht; de wonden, die hij hekomen had. schenen hein niel te belemmeren in hel vervullen van zijne plichten ; en op last van zijn meester raapte hij nu ook hel zwaard en den ijzeren handschoen op.

De handen van Frank beefden, toen Maria, op verzoek van zijn vriend, den mantel omsloeg, en in gedachten verzonken, reed hij naast hem, toen


-ocr page 424-

406 OLTMANS, DE S

/ij den weg weder opzochten. Hij hoorde niets van hetgeen deze tot zijn hrnid zeidc.

liet hosch volgende, keerden zij niiiii' den weg terug, en Van Scimiïclaar verhaalde met een paar woorden den loop der gebcurlenissen van den avond, waarna hij vervolgde : «Van al de Zwarte Ruiters, die daar naar zijne hevelen luisterden, staat er waarschijnlijk nu geen één meer overeind; zij zijn allen neergcmalst ; maar gij heht Perrol nog hedennaehl gezien ! De Zwarte Hende is wel klein geworden, maar hij leeft nog. Evenals een monster, welks k hu wen weder aangroeien, zoolang het hoofd niet af^thouwen of vermorzeld is, zoo zal die Hende weer in sterkte toenemen, omdat Perrol nog bestaat. O! zon hij in Kom nes geweest ware ! Zejj daarom aan den meester, dat ik zijn dochter nog dadelijk naar Zullen hreng ; daar zal zij veilig zijn legen den booswicht en zijne aanslagen ! — l'w vader heeft te laat ingezien, dal mijne vrees niet voorbarig was, .Maria!quot; eindigde bij aangedaan, en zag haar aan.

»Heht gij verder niets Ie bevelen ?quot; vroeg Frank zijne hand voor zijn gelaat houdende ; misschien wisehte hij een Iraan uit zijn oog.

»:\een. Frank !quot; zeide Van ScbaU'elaar, «althans ik kan nu geene orders geven; de blijdschap werkt hevig, zelfs op een man. De vreugde over onze zege verhinderde mij niet, alles te beslieren; maar hel geluk, dat ik u moei danken, maakt mij tot een kind : ik kan aan niets anders denken dan aan Maria. Maar zeg den Stadhouder, dat ik zoo spoedig mogelijk terugkeer; bestier alles in mijn afzijn, dewijl jjij toch naar het leger will gaan ; draag vooral zorg voor mijne gekwetsten, en spaar geene kosten om hen van alles te voorzien ; dat tenminste mijn geld dienstijK zij. om hunne krachten te herstellen, die zij op mijn stem met bun bloed verspild hebben.quot;

Toen zij den weg bereikt hadden, zeide Van ScbaiVelaar, die zijn paard liet stilstaan : »Hier zullen wij dan moeien scheiden, Frank! gaarne zag ik u ons vergezellen ; maar !.rij heht gelijk : bet is beter, dal gij vertrekl; ook de meester moet gerustgesteld worden. -— Maria ! Frank verlaat ons nu; wat zal hij aan uw vader zeggen?quot; eindigde bij, en sloeg den mantel een weinig open ; maar toen hij har»'hand voelde, riep hij verschrikt: «Mijn fïod ! gij hebt gelijk gehad. Frank! zij heeft de koorts.— Marin liel'! waarom verzwijgt gij het?quot;

»0, ik ben wel!quot; antwoordde zij, en drukte zijn hand tegen hare borst. »l)e huivering, die mij nu en dan bevangt, zal wel overgaan, Jan!

maak u niet ongerust. Zijt gij niet bij ik niet gelukkig, sedert de Hemel u wedergegeven ?quot;

»(iod geve, dal irij de waarheid spree Van Schan'elaar en kuste haar; »rnaar I i

laat ons nu, Maria! wal zal hij aan dei ster zeggen ?quot;

»()!quot; riep Maria, die zich een oog ildik bedacht, en toen langzaam en zacht zeide: «Frank! Ik dank u : de Hemel vergelde u betgeen gij voor mij gedaan hebt; helaas! ik, noch mijne ouders noch uw vriend kunnen het u vergelden. Hier zweeg zij. en Van ScbaU'elaar drukte baar met bezorgdheid aan zijn harl, terwijl Frank somher uitriep: «Maria! ik heb niets gedaan, dat uwe goedheid en de weldaden van uw bruidegom niet reeds dubbel hebben betaald ; laat uwe schooiie oogen niet vochtig worden om mij; loei ik niet in uw geluk? Ween niet om mij, Maria! — Wal zal ik aan uw vader zeggen ?quot; vroeg hij snel.

Maria antwoordde hem na eenige oogeiiblikken; hij ontving den groet en de betuigingen van kinderlijke liefde voor den meester en vrouw Marllia, en de verontschuldiging, dal zij zoo op eens hare ouders verliet.

«Denkt jiij dan nog, dat zij hel u ten kwade zullen duiden^dat gij uw bruidejrom volgt, gehoorzaam kind!quot; tijjdeVan Schallelaar getrollen.»Welnu, ga rechtop zitten, Maria! en bied onzen vriend uwe wang aan. — Frank ! kus haar vaarwel, en ga met (Jod !quot;

Hel scheen echter, dat Maria zijne uitnoodiging niet hoorde; maar voordat hij zijne woorden herhaalde, zeide Frank, wiens paard wild steigerde: «In Gods naam, Van Schallelaar! maak den mantel niet open; de koude wind heeft haar reeds genoeg leed gedaan. Vaarwel, Maria! de Hemel schenke u gezondheid; ik zal getrouw uwe woorden overbrengen.quot; Hij vatte hare hand, drukte die aan zijne lippen, die gloeiend heel waren, en liet toen de ijskoude band van hel meisje vallen. «Vaarwel, Van Scbalïclaar!quot; vervolgde hij, drukte zijn vriend de hand, en terwijl deze hem nog verzocht, den meester te groeten, snelde hij den weg op.

Van Schallelaar zag hem na ; reeds was hij in den nacht verdwenen, toen Heinlje en de ruiters hem hun groei nazonden. «Hij is vertrokken. Maria!quot; zeide hij; «bid den Hemel, dat hem a leed geschiede; want hij heelt alleen willei en de wegen zijn daar nid veilig. «Irouwer dan hem, kan de Hemel ons niet schenken 1'ij is niet gelukkig!quot;


-ocr page 425-

WESTBROEK.

107

»lk zal voor liom en voor u iillen hidden,quot; hernain lid meisje ziiehl, terwijl hij den mimlel weder (licht om haar hoen sloeg; vervolgens legde hij haar zoo gemakkelijk mogelijk in zijne armen, en verliet den weg, gevolgd door zijn knaap en zijne ruiters.

Spoedig nadat hij den aanvoerder der SchatVe-laars verlaten had, die mei de moeilijke, maar hlijde laak lielast was, zijne hrnid in den nacht over de heide in veiligheid te hrengen, en mhh' zich op liet paard te honden, totdal hij in de gelegenheid was, een of ander voertuig voor haar Ie huren of al' te vorderen, verminderde Krank de snelheid van zijn paard; het onstuimige gevoel, dat hem heheerscht had, maakte plaats voor een zachte, maar droevige aandoening. Hij dacht na overal wat er met hem geheurd was; nu en dim was het, alsof Maria, die hem ontnomen was, nog aan zijn horst rustte. Een ander drukte haar nu iu zijne armen ; maar liet was zijn vriend, en hij verheugde zich in diens geluk, ofschoon het hem een zucht kostte. Zonder het Ie welen, herhaalde hij den naam van hel meisje, dat hij beminde ; de uitroepen van liefde, die ondanks hem zeiven aan zijn mond ontsnapten, werden door den wind over de heide weggevoerd.

.luist toen hij het dorp Vuurst naderde, zonder dat hij hemerkt had, dat het laatste gedeelte van den weg mi door laag land liep, en de heide hem verlaten had ; of zonderdat hij acht gegeven had op den rooden gloed, die zich vóór hem uit rer-loonde en de lucht vuurrood verfde, werd hij in de drooinerijen, waarin hij verdiept was, gestoord dooi1 het stilstaan van zijn paard, en toen hij opzag, werd hij gewaar, dat iemand, die midden op den weg stond, het hij den teugel gevat had. (ielijktijdig klonk het zwaard, dal hij aangreep, en toornig riep hij: «Los!quot; maar ook terzelfder-tijd voelde hij een hond, die hlall'ende tegen hem opsprong, en de stem van lialph riep hem toe ; «Laat n\v zwaard maar hangen, zorgelooze knaap!quot;

»Hai zijl gij het vader!quot; zeide Frank verheugd, terwijl hij van het paard sprong. De oude man drukte hem aan zijn horst; hij scheen zoo hlijde, hem terug te vinden, dat hij in het eerst niet spreken kon; toen zeide liij eindelijk, vriendelijk heslrall'ende: »l)nrfl gij mij nog wel vader noemen, ondaukharc jongenV Was het nog niet genoeg, dat ik ii dezen morgen van den dood gered heli; waar komt gij nu vandaan? Spreek! ik laat u met meer uwe dwaze wegen gaan.quot;

»lk ga naar het leger, vader Malph!quot; zeide frank trenrijr.

»(iO(l zij gedank !quot; riep Italph. «Eindelijk hoor ik ii verslamlig spreken; ik was zoo hevreesd, dal gij weder naar Eernnes waart gegaan; maar te Zoest werd ik gewaar . . . .quot;

»l)at ik haar gevolgd hen, nietwaar?quot; zeide frank met vuur. «Maar men heeft u niet gezegd, vader! dat ik Maria gered heh, dat mijn vriend, dat haar hrtiidegom mij zijn geluk verplicht igt;.

»Neen, Erank ! van u hoor ik dit het eerst,quot; hernani Italph ernstig, »en ik heklaag u ; helaas, ongehikkiirc ! was uw leed niet reeds groot genoeg ? Maar zeg mij eens, juicht gij over hun geluk V geldt die uitroep het welzijn van uw vrieml, of juichl gij over de gunsten der liefde, welke gij nw weldoener ontroofd hebt 1 — een oogenhlik geduk voor een eeuwigheid van berouw! De bruid van uw aanvoerder..

«Is mij heilig geweest,quot; riep frank. »0! vrees niet, Malph, dat zij mij zal beminnen ; een oogenhlik dacht ik, dal een zachter gevoel baar hij mij deed Iilijven : maar het was de vrees, en zij snelde in zijne armen, zij bemint hem alleen !quot; eindigde hij droevig. «Hij alleen is ook bare liefde waardig.quot;

Weinige ooirenblikken daarna vervolgde hij zijn tocht naar Hilversum met den ouden schaaldierder, die, op een boomtak steunende, naast hem viiii;; het paard, dat hij hij den teugel hield, stapte achter lietn; Wolf liep achter zijn meester, en men hoorde frank, die uitriep: «Wie liet mij gezegd beeft, Italph'? dezelfde oude vrouw, die ik eens op «Ie heide aantrof, onderrichtte mij, dal l'errol liaai' naar het buis Oostorweerd bad laten hrengen.quot;

»Dns de heks van de lliiiinen-sehans ?quot; zeide Italph.

NW.

Westbroek.

Daar liirt hij, die nog korts, vermetel, /ich waande aan ,ivriTEU gelijk!

Hij ligt lïcblikscnul van zijn' zetel, Stniptrekkend, worstelend in '1 slijk.

J. F. HET,MKKS.

De verslagenheid , die in Lllrechl beeischle, toen bet innemen van Eenmes bekend raakte, i.s niet te besehrijven. Deze voorpost van bet Sticht, dien men als oniieemhaar beschouwd bad. was


-ocr page 426-

OLTMAINS, DE SCHAAPHERDER.

108

hczweken ; de liurgers luidden van limine torens de vlummen kunnen zien, die mm de uilplmidering van hel dorp te» hemel waren geslegen : daar Ie midden van hel vnur, dal huis en sla! verleerde, berooid van huisraad, levensmiddelen en vee, lagen de lichamen van hen, welke er den dood gevonden hadden. De gemeenschap mei Amersioorl werd algehroken ; de volgende dagen werden Haai n en Zoesl door den vijand, sloul door de hchaalde overwinning, plat gebrand, en de mannen van den ridder Petit Salazar deden slrooploehlen, lol vó('ir de poorten van Utrecht. De hnrggraal van Moiili'oort trachtte tevergeefs de krachten zijner vrienden en parlijgenooleii te vereenigen om zich, met hoop op een goeden uitslag, legen den vijand le keeren ; de bemoeiingen van den liisscbop hadden zijn invloed verzwakt; er was een partij, die naar een andere aanvoerder omzag, wien zij aan de burgerij, als geschikter dan de burggraaf, voor zulk een post aanwezen. De schuld der verovering van Eemnes door den Stadhouder werd den ridder van Moulfoort geweien ; velen die zich zijne vrienden genoemd hadden, en weleer zijn lol, met de gevulde schaal in de hand, hadden uilueschreeuwd, verzetten zich nu legen zijne plannen, ten beste van hel algemeen ontworpen, en de ondankbare burgerij vergat, dat zij onder zijne aanvoering bij de Vaart de overwinnint; bevochten had.

Op den heiligen Kerstavond deed jonkheer Kn-gelberl, broeder van Jan, hertog van kleef, zijn intocht in de stad. liet volk stroomde hem lege-moei, en ontving hem met blij gejuich, onder liet luiden der klokken, terwijl de lichten op de torens brandden. De optocht van prachtig gekleedc edelen, regeeringsleden en krijgslieden trok, voorafgegaan door fraaie muziek, bij loortslieht door de stad ; 't was alsof de burgerij vergelen had, dat het vreemde krijgsvolk den vorigen dag iiog vóór de poort der stad geweest was; van jammereti en klagen ging zij over tot overdreven vroolijkheid, alsof de broeder van een hertog van Kleef en de weinige edelen en soldeniers, die hem vergezelden, door hunne komst den vijand konden lerugdrijven, en hare zaak doen zegevieren. Maar hel volk, ge-IroHen door iets dal nieuw voor hen was, ontving den nieuwen heer, wiens zon nog in hel opgaan was, als een verlosser ; het danste om de vreti^-deviiren, die op de bruggen brandden, terwijl het liederen te zijner cere zong: bet luisterde, terwijl hel zich daarbij warmde, naar hetgeen men elkander van hem verhaalde, of trachtte op de Mende, waar vrij hier geschonken werd, deel le krijgen

aan de uildeeling, die van stadswege geschiedde.

De broeder van den hertog nam zijn intrek in hel bisschopshof; de zaal, waar de overwinning bij hel blokhuis met den beker in de hand gevierd was geworden, was weder gereedgemaakt om den aanziciilijken stoet le ontvangen, en elkeen verdrong zich hier om den jongeling, die l'treeht redden moest, en zoo spoedig mogelijk als voogd en beschermheer zou gehuldigd worden. Met edelen zwier en lilij gelaal ontving hij de dienstaanhie dingen der aanwezingen, en gevoelde de zwaarte van den last nog niet, dien hij, onbezonnen, op zijne jeugdige schouders genomen had.

Zij, die weleer bier hij den burggraaf waren te gast geweest, waren allen tegenwoordig. Een echter ontbrak : bel was de (e vroeg gevallen Coenc van Haerbergh. Wellicht was er maar één man in de zaal, die zich zijner herinnerde; misschien was hel zijn dood, die voor een oogenblik een genoegelijken grimlach op het sombere gelaat van Perrol deed verschijnen, toen hij den drempel overschreed.

Hetgeen deze man gevoeld en geuit had, toen hij het onschuldige slachlolfer van zijn gruwelijke wraak en praalzucht niet gevonden had, laat zich genoeg gissen. De listige Eroccard, die terstond inzag, dat l'Vank, hoe wist hij echter niet, haar in hare vlucht geholpen had, heriep zich sidderend op zijn onschuld ; ja, het stelde hem gerust, toen de ruiters, door hem afgezonden, onverrichter zake terugkeerden ; indien Perrol gewaar geworden was, dal de ruiter, die hem had willen vermoorden, losgelaten was geworden, dan zou zijn woede niets meer ontzien hebben. De w oorden van hroc-card vonden weinig geloof; de verzekering echter van Vidal, dal deze niet alléén hij Maria gewees' was, dwong hem te gelooven, dat de ellendeling ditmaal de waarheid zeide. Toen daalde de storm op het hoofd van beer Loef neder, die, hierop voorbereid, met bedaardheid en in zachte bewoordingen zijne beschuldigingen wederlegde, terwijl Ueynoud op last van zijn vader bel stilzwijgen bewaarde. Teleurgesteld en bedrogen, stond Perrol in twijfel wat te doen, en zijn hand naderde meermalen de greep van zijn zwaard. O! had hij slechls kuiiiien nagaan, of zijn ruiter en knaap, of heer Eoel en de zijnen hem verraden hadden, dan zou nog dien eigen nacht zijn moordlust in hel huis Ooslcrweerd gewoed hebben; maar bij wist niet op wien zijn vloek te laden. Ofschoon bij de man niet was, om iemand le ontzien, die hem beleedigd had, zoo was hij echter te voorzichtig, om heer


-ocr page 427-

WESTimOEK.

109

Loef in zijn eigen huis, zonder overluiiiing diil iiij selmld luid, iiitn zijn wriiitk op Ie olTeren; en Hevnond huiverde, loon hij hem laehcnde itim zijn vuder vergeving itoorde verzoeken voor zijne Ie di'il'lige hewoordingen, en hem hoorde zweren, dul liij den man wel onldekken zou, die liem iiel meisje had onlrool'd, en zich op hem zou wreken, al ware hel over honderd jaar.

Plotseling jring er nu een liehl voor zijn geesl op ; hij gevoelde nu, waarom hij zoo lani: hij de slapende mannen ouder de luifel veiioel'd iiiid, en hij slond gereed alles in hel werk Ie sleilen, om zijn prooi weder in zijn macht Ie krijgen, toen de burggraaf, die zoo even van den domtoren, welken hij heklominen had, was teruggekeerd, liem iiel onlliieden.

De woede, die zich van den aanvoerder der Zwarte Hemic meester maakle, locn hij hel verlies van Kennu's gelooven moest, is niet te hcschrijven. Mogardo, de eenige, die onlkomcn was van id zijne ruiters, welke er in gelegen hadden, hrachl hem de aoodlollige mare. De nederlaag van Walson, die zich levei'geefs met de rnslinj; van den aanvoerder gewapend had. en liet Icrnederhouwcn zijner rijzige en andere ruilcrs, door de hemic van den gehalcn Van SehalVclaar, deden hem hijna waanzinnig worden; en mei de gedeeltelijke vernieling van zijn geoefende hende, verminderde zijn macht en de gelegenheid tol wraak. Kvenwel vorderde hij, dal de burggraaf liem dadelijk zooveel krijgsvolk als maar mogelijk was, zou medegeven. Hij wilde nog terstond, ofschoon hel nachl was, de stad verlaten ; hij zelf zou mei zijn banier, die mei zijne mannen van wapenen in Amersfoort was gebleven, dal Kemues weder liinuendringcu, den overwinnaar, zal van huit en moord, nog trachlen Ie bereiken, hem doodslaan bij hel licltl der vlammen, eu toouen dal Kemues alleen verloren was, omdat hij er zich niet had bevonden. Doch .Monl-i'oorl weigerde verstandig den hall razende zijn begeerte, en Perrol moesl werkeloos blijven en zijn woede verkroppen ; waul met zijne weinige ruiters iets Ie ondernemen, was nutteloos deu dood zoeken.

Dit alles, gevoegd bij de oiilvlucliling van Maria, die hem anders znlk een zoete wraak zou hebben doen genieleu, ecu leleiirslclliiig die hein mi dubbel griefde bij bet verliezen van zijn slrijdpaard, dal lieer Jan van Middachlen nu winnen moest, omdal hij de doehter van den smid niet aan zijn zijde zittende zou kunnen vertoouen, trof den Irolscheii geweldenaar zoo hevig, dat zijn gewone bedaardheid hem verliet, en hij niet meer op zijne eigen krachten durfde vertrouwen ; zijn wraakzucht kende geen palen meer.

Zoodra hij den volgenden dag in Amersfoort was aangekomen, wilde hij nog wel bevel geven aan de ruiters, die bij behouden bad, om op Ie zilteu. maar hij bedwong dien dorst naai' wraak ; bij kon lol in bel leger doordringen, en de ruiters vau Van Schalfclaar opzoeken : doch bij verlangde ook te zegevieren, liet was niet genoeg voor hem, dat zijn banier, doorweekt van hel bloed zijner vijanden, met hem en voor eeuwig terncderviel, neen! dal veldleeken moest dreigend in den strijd verschijnen, en dien, omkransd met den palm der overwinning, verlaten. Daarom matigde hij in het eind zijn drift ; gewoon steeds onafhankelijk van anderen tc handelen, haastte hij zich met zijne ruiters de stad te verlaten, zoodra er eenig ander krijgsvolk was biimeiigcrukt, en zonder er iemand verlof toe Ie vragen. De burgers van li recht zagen hem hunne stad binnenrijden, gevolgd door slechts een Irompetter en de overgebleven niaimen der Zwarte Hende, die zoo goed gewapend schenen, en wier paarden zoo groot en sterk waren, dat zij bijna niet konden gelooven, dat zij al hel voetvolk der bende en zooveel rijzige ruiters met deu ridder Walson nimmermeer zouden wederzien, en dal al die mannen gevallen waren, zonder Eemnes (e kunnen bewaren.

Misschien hadden velen, die in de zaal waren, met geheim genoegen bet verlies vernomen, dat de vreemdeling geleden had ; maar niemand bad bet gewaagd hem er' iels van Ie laten blijken: niemand had durven zeggen, dat het zijn schuld was, dal Kinnes was verloren, of dat hij zijn post verlaten had. (üccii der disehgenoolen was het in den zin gekomen, om Ie gekscheren met het verlies van de weddenschap; en Hector, die even wild en onhandelbaar was als zijn oude meester, slond nog onbereden op den stal van Van .Middachlen. Anders altijd gereed tot schcrtsen, schcen zijn aangeboren of aangeiionien vroolijkheid hem verlaten Ie hebben; zelfs de onderscheiding waarmede Kngelbert van kleef hem behandelde, deed de sombere uitdrukking van zijn gelaat niet verdwijnen; want de beschermheer van hel Sticht wist, dat hij meer was dan ecu gewoon bendehoofd, en dat de koning van frankrijk hem gezonden had. Het l'ranselie goud was niet te verachten, zoomin als de arm en de bekwaamheden van den in den strijd geharden krijgsman. In de laatste tijden had Perrol, door bemiddeling van heer Loef, over Hnigge belang-


-ocr page 428-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

110

rijke geldsommen onlvungen ; dug en michl werkten de wapensmeden voor hein; paarden werden er aangekoelit, ruiters geworven, en dagelijks oefende hij zijn nieuw aangenomen volk ; hij spaarde noeh geld, noch moeite, om de Zwarte Rende weder te versterken.

De dag die op de komst van jonkheer l'.ngel-hert volgde, was door alle geloovigen plechtig gevierd : het was een duhhel heilige dag geweest voor ieder, die de terugkomst van den verdreven herder van hel bisdom niet wenschte, en alles liet zich aanzien, dat de kerkdienst op den tweeden feestdag, die tevens aan den heiligen martelaar Steplumus gewijd was, niet minder plechtig zon verricht worden. Maar toen de klokken der hede-huizen het volk naar het altaar riepen, veranderde plotseling het plechtig gehom der klokken in een noodgelui, en de aiigstkreet ging van mond tot mond: «De vijand! de vijand! Westhroek staal in hraud !quot; De eerste ingeving deed de Inirgers naar de muren en torens snellen ; maar weldra wapende men zich. Men had de inneminir van Eemues vergeten; zij. die er door den vijand waren gevonden, ieefden niet meer; de burgers herinnerden zich slechts hunne overwinning aan de Vaart; de bekkens werden geslagen, de banieren en wimpels ontrold ; en zonder iets anders te raadplegen dan hun moed, snelden zij builen hunne wallen. Elkeen vreesde te laat te komen, en daardoor de schande op zich te laden om alleen achter te blijven, zonder deel te hehheu aan de overwinning.

Hetgeen de onvoorzichtige burgerij slechts voor de brandstichtingen eener stroopende bende KWd had aangezien, was, helaas ! een met overleg be raamd plan. Ook in het leger was de tijding van de komst des nieuwen heschermheers aangekomen, en de ridder Petit Salazar had besloten van hel afzijn des Stadhouders gebruik te maken, »om, zooals hij zeide : »den Klevenaar het Kerstfeest te helpen vieren.quot;

Het plunderen en in brand steken van hel dorp Westbroek en de kerk was bet voorspel: bet uil hunne hinderlaag te voorschijn springende krijgsvolk was de verrassing, en de ontknooping bestond in den aanval van alle zijden op de onvoorzieh tigen, die zich roekeloos gewaagd hadden. Hel droevig spel werd volkomen uitgevoerd volgens de berekeningen van den loozen krijgsman. Hnr-gers en krijgslieden naderden met overhaaste drift

liet dorp, dal in de venen lag ; met dichte drommen trokken zij voort over de velden en wateringen, die met een dikke ijskorst overdekt waren. Zij vervulden de luchl met hnn dreigend geschreeuw en het kletteren hunner wapens; maar toen zij het dorp bereikten, en zich verwonderden, dat de vijaml hen had durven afwachten, en zij met onstuimigheid den aanval deden, hoorden zij achter zich en aan hunne zijde het dol gerommel der trommen, /.ij bevonden zich tegenover het grootste gedeelte van bet leger; het treurspel naderde nu zijn onlknooping, en het bloed van zoovele echt-genooten en vaders begon de spiegelgladde ijskorst met purperkleurige vlakken te verven.

Toen die van de stad naderden, stonden de ' rijzige eijzige ruiters van Van ScbaHelaar achter het dorp op den weg geschaard; de ruilerknecli-ten maakten de vleugels uil, de Schalfelaars dienden als spaarhende; lichter gewapend volk was beter te gebruiken op het bevroren land en de sloolen, en er was geen gebrek aan krijgslieden, gewapende poorters'en landvolk. Toen bet gevecht een aanvang had genomen, en het zich niet liet aanzien, dat bun dienst zou gevorderd worden, zaten de Schalfelaars af, en plaatsten zich om de vuren, die zij aangelegd hadden. Zij hadden reeds gezorgd hun aandeel van den buit te bemachtigen, en wachtten bedaard af, wal er verder gebeuren zon : zij verachtten, als het ware, den strijd tegen den ordeloozen hoop, na hnn verworven roem bij Kemnes. Zij gevoelden zelfs geen lust deel te nemen aan het gevecht zonder hun aanvoerder; want heer Jan van Seballelaar was bij den Bisschop, die hein had laten ontbieden; mogelijk was het om die reden wel, dat de ridder Petit Salazar en de overige aanvoerders niet dan in den uitersten nood van de Schalie-laars gebruik wilden maken.

Wat Frank betreft, bijhield op alles een wakend oog, sprak met de onderbevelhebbers, die om een der vuren zaten, ten einde hnn leden te verwarmen, die onder het koude ijzer van de vorst bijna verstijfden, of hij hield zich op bij de voorposten, die hij bad uitgezet, (iestadig trokken hem gewonde of met buit beladen mannen voorbij, of dezulken, die gevangenen achteruitbrachlen, en deze verhaalden hem, hoe bet met het gevecht stond. Tegen den middag werd een aantal gevangenen achterwaarts gebracht: zij volgden met gebogen hoofden hunne banier, die door den vijand was bemach-ligd, en de poorter van Amsterdam, die het veroverde veldteeken droeg, verhaalde vol vuur, dat


-ocr page 429-

WKSTEHnUOEK.

Ill

I liet gevecht nog vooi-lduurde, cm dat hun hiirgo-ljmeester, Jan (Ionian Jansz., met eigen hand den ihurgenieestei' van Clrecltt, Maenil van Kveidinfr, Iliad ternedergeveld. .Nadere herieliten helderden llieiii den landen duur van hel gevecht op. llei Vvcrd aan don gang gehouden door de verselie linlplroepcn uil de stad, die van lijd lol lijd kwii nien opdagen ; en eindelijk kwam de lijding, dal lie van rtredil aan alle zijden het onderspit dollen, en dal de hoopsgewij/e aanlochl en aanval er krijgslieden en burgers alleen gediend had. n de overwinning van hunne vijanden Ie ver /rooien.

ƒ l'Vank wilde juist van zijn voorpost terugkeeren, /l loen een der voetknechten van Salazar, die, op | zijn zwaard steunende, zoo gewond als hij was, 1 den geroolden huil op de schouders droef,' en hem ; voorhijlrad, op zijn verzoek stand hield, en hem zeide, dal de vlucht algemeen was, en er mis | schien gelegenheid zou jfcweest zijn, den vijand lot aan de poort te vervolgen, indien de Zwarte Mende niet in hel veld gerukl was. De vreenidc krijgsman zag den jongen ruiter na, die hem ondervraagd had, en die nu, zonder hem Ie anl woorden, naai1 zijn paard snelde, en vervolgde loen, al hompelende over den harden grond, den lenig toehl.

De hnrggraal', die naar Monlborl vertrokken was, had dus den jongen heschermheer met zijn raad niel kunnen hijslaan, olquot; zijne vrienden lol voorzichliglieid vermanen; want loen de mare in de stad kwam, dat zij, die uitgetrokken waren, in slede van den vijand den huil le onljagen, in een hinderlaag gevallen waren, was alles in op sehndding en verwarring.

Heer Kngelherl hevond zich te midden van zijne vrienden, de leden der regeering, ol' de edelen en ridders, welke zoo verstandig waren geweest te hlijven. liet was hem niet mogelijk geweest eenig volk te verzamelen, waarmede hij, met hoop op een goeden uilslag, een uitval kon doen ; en loen Vineent van Swanenhui'gh gewond vóór hem ver scheen, met hericlit dat de Hollanders weldra voor de poort zouden zijn, zag men van alle voornemens af, om iels lol al'hrenk van den vijand le doen.

De aanvoerder der Zwarte Bende, die in hel eerste gedaclil had, dal hel weder een der gewone slrooploehlen der Oostenrijkers en liisschoppelijken was, had, toen hij nadere hcrichlen ontving, aan zijne rijzige ruilers bevel gegeven om op te zitten.

(ieen zijner mannen was zonder verlof den naar buiten snellenden drom gevolgd: de strenge krijgs-liicbl, waaronder zij slonden, had hen lerngge-houden. l'errol liet de ruilers, die le voet gingen, en de nieuw aangeworven mannen achter, en verliet mei het overige deel zijner bende de stad, met de geheime hoop, dat Van Schalfelaar hij hel leger zon zijn.

Nau alle zijden kwamen hem weldra de vhich-lenden le geniocl, en gaven hem op zijne barsche vragen geen of koi't antwoord; doch loen bij den Sl. Anlhonie-dijk was opgereden, liel hij er van lijd lol lijd een door zijne ruilers slaande bonden, om te verneinen wal bij welen wilde; maar geen hunner antwoorden voldeed aan zijn verlangen, en evenwel ging hij nog verder. Mei moeile haande hij zich eindelijk een weg door den drom van sladwaarls snellende mannen, die genoodzaakl waren hem den dijk over le laten en over hel ijs verder le vhichten. Hij vloekle als een hezetene, loen hij, aan hel einde van den Sl. Anlhonie-dijk gekomen, geen ri jzige ruiters onder de vijanden, die in bet veld waren, gewaar werd, en de knaap van den heer \\ illem van Waehlendonck. die hein voorbijging, verzekerde, dat hij geen man van de bende van Van ScliaHeliiar gezien had. De reden, die hein had doen besluiten zijne ruilers in hel veld te brengen, was dus vervallen. Ken oogenblik overzag hij het gewoel van den slrijd; de gedachte om alléén met zijn volk den veld winnenden vijand tol de vluehl le noodzaken, streelde zijn eerzucht wel; maar wie verzekerde hem de overwinning':' Zijne mannen, hunne paarden en wapens waren hem meer waard dan hel leven en de vrijheid der burgers, welke men doodsloeg of gevangen nam ! en evenwel, nn hij zich eens op deze plaats hevond, wilde bi j den naam niel hebben, dal bij evenals alle anderen gevluchl was, en hleef aan liet einde van den dijk slaan met zijne ruilers, die zich links- en reelilsaf op den weg naar lilauwkapel uilhreidden.

De Zwarle Hende vormde, als hel ware, een ijzeren gordijn, waarachter de vluchtenden zich konden verbergen ; daar, waar l'errol stond, had de vluehl, maar ook de vervolging, een einde. Hij, die de Zwarte Huilers iiereikle, was gered; want de vijand oordeelde bel voorzichtiger om niet verder te gaan. De onzekerheid, of meer maclit in aanlochl was ol niet, de roep van dapperheid, welke dezen mannen, zelfs na den val van Hem-nes, nog was hijgehleven, maar vooral de tegenwoordigheid vau den aanvoerder, ontrieden den


-ocr page 430-

OLTMANS, DE SCnAAI'HKRDERT

aairviil op dit uur van den dag; want sommigen gingen zelfs zoo ver va» te stellen, dat Keimies niet zou veroverd zijn geworden, als hij er geweest ware; alsof heer Jan van Sehall'elaar ook dan nicl den aanval zou gedaan liebhen. Hoe het zij, de macht van het leger verminderde gestadig door het volk, dat met den huil en de gevangenen hei veld ruimde. I'errol had den aanval nog niet behoeven te laten hlazen ; alleen hadden zijne ruiters, die met handhussen en kntishogen gewapend waren, nu en dan eenige sehoten gedaan op de vijanden, die te diehl naderden ; de anderen stonden, de koude verwensehende, onbeweeglijk en gereed om elk bevel te gehoorzamen, breidelden de drift hunner paarden, of onderhielden het vuur der lonten van de bussen, die vóór op de paarden stonden.

Perrol stond iets meer vooruit dan Vidal, en met den rug naar zijne mannen van wapenen en den dijk gekeerd; zijn paard bewoog moedigden kop bij elk sehot, dat er viel, terwijl /.ijn meester in somber nadenken verdiept was. Honderden burgers en krijgslieden lagen over het gladde ijsveld en op de wegen, gedood en geplunderd, terwijl het laatste hoopje een wanhopigen weerstand bood, in de hoop van zich er door te slaan; één woord slechts, en zijne ruiters openden linn den vrijen aftocht ; maar dit tafereel van moord en ellende had geen invloed op zijn hart, dat alleen naar wraak dorstte. De vlammen, die zich in de verte bij tusschenpoozen in het smeulende dorp verhieven, deden hem alleen denken aan de felle vorst, die zijne voeten in den stijgbeugel deed verstijven. Hij beloofde zich wel den braven lloog-dnitschers, die het kerkhof hadden ingenomen, en den ridder Petit Salazar, die zijn kwartier had aangevallen, dit duur betaald te zetten ; maar de wraak moest snel en volkomen wezen; evenais bij Kemnes, moest er, op zijn hoogst genomen, één ontsnappen, om hun aller dood aan te zeggen. Maar bedroog zich zijn oog niet ? naderde daar niet met lossen teugel een ruiter ? kende hij die wapenrok, dien vederbos niet ? Neen ! hij bedroog zich niet ; dal was er een van de bende van Van Sehall'elaar, en de hoop herleefde in zijn hart. De ruiter rende, zonder naar vriend of vijand om te zien, naar zijne zijde ; een oogen-blik verdween hij in het gewoel der strijdenden, in den damp van het buskruit. Doch daar ziet hij hem weder; hij behoort tot de Sehaiïelaars; hij draagt hunne glad geschuurde wapenrusting; hij koml dichter bij ; maar nu houdt bij zijn paard staande, en schijnt adem te halen; zijn oog loopt onverschrokken langs de rij der Zwarte Huilers. .Nu vestigt zich zijn blik op den aanvoerder, die als een standbeeld blijft staan, dewijl hij hem niet kan herkennen, ofschoon zijn helm open is, «gt;11 vloekt, omdat hij de hooge en edele gestalte van Van Scliallelaar niet terugvindl. De ruiter richt zich in den zadel op, en schreeuwt niet woestt vreugde: «Perrol met de Hoode hand!quot; want hij bad den man gevonden, dien hij zocht.

De aanvoerder bewoog zich niet, ofschoon zijn/ wapenrusting trilde, en zijn paard, dat hij nwri zijne knieën drukte, beefde; hij las de wraakzucht en de vreugde in de fonkelende oogen ■ lm den man, welke dien naam genoemd had. ) ware het Van Sehall'elaar geweest, zijn stem zou hem met dezelfde uitdrukking van vreugde den een of anderen scheldnaam hebben toegeschreeuwd; nu echter riep hij somber: »lla ! sluipmoordeuaar ! zijt gij daar? komt gij mij den handschoen aanbieden van den heer Van Sehall'elaar, of zendt de ellendige lafaard n hier om mij te vermoorden ?' en hij lachte verachtend.

Frank, want hij was het, liet een uitroep van verontwaardiging hooren, terwijl Perrol zich bedacht, of hij hem door zijne ruiters onder den voet zou doen schieten ; maar Frank liet hem den tijd niet, en antwoordde luid: «Indien Van Schaf-felaar niet ver van bier was, zou hij zelf gekomen zijn, om den inoordbrander en maagdenroover ter aarde te werpen ; hef de Hoode Hand op, bij St. .Maarten ! want ik dring op u in.quot; Dil zeggende, sloot hij zijn helm, trok zijn zwaard, en gal zijn paard de sporen.

Perrol sloot zijn helm niet ; maar zich zijn zwaard te trekken, dat, in zijn vuist geklemd, nederhing en met de punt den grond raakte. Zijne ruiters, die zwijgend, maar vol aandacht gadesloegen, wat er gebeurde, zagen niet de minste beweging in de gedaante of het paard des aanvoerders; hij liet zijn schild op den rug hangen ; alleen de roode pluim bewoog zich bijna onmerkbaar.

Frank naderde snel, en wilde langs de rechterzijde van Perrol rijden; toen hij dicht hij hem was, hief hij niet beide handen zijn zwaard hoog op. Nog stond Perrol onbeweeglijk ; alsof de woorden van den ruiter hem versteend of zijn arm verlamd hadden, en een grimlach vol minacbliiig vertoonde zich op zijn bruin gelaat. Fen onrustige beweging had in de rijen der Zwarte Huilers plaats, en sommigen hunner velden hunne speren ; doch toen

vergenoegde


-ocr page 431-

WESTimOEK.

113

het h-ecde, lange zwaard op den zwarten helm zou nederdalen en reeds begon Ie zakken, lichtte Perrol met de snelheid des bliksems zijn staal op, en sloeg het zwaard van zijn vijand, dat reeds tot op twee voet al'slands van zijn lioold genaderd was, lenig. De vonken sprongen uit de lemmers, die te sterk waren om te breken. Ofschoon Perrol zijn zwaard slechts met ééne hand vasthield , draaide hel wapen in de handen van den jongen ruiter; hel ontviel bijna aan zijne handen, die door de kracht van den slag bijna ontwricht werden. Ken uitroep van sinarl, ontsnapte aan de borst van den braven vriend van Van SchaHelaar; zijn paard, verschrikt door hel llikkerende wapen, dal langs hem was gesneld, stond stil, en hij hief, in den stijgbeugel opstaande, nog eens zijn lang zwaard op, om Maria te wreken ; maar toen het boven zijn hoofd verrees, daalde het wapen van zijn vijand, die zijn paard een weinig van plaats had doen veranderen, met kracht en vastheid neder: het drukte het lemmei' van Frank omlaag, en trof toen met een slag, die evenals een hamer op een aambeeld klonk, den gesloten helm. De jongeling werd op den zadel nedergedrnkt ; zijn zwaard ontviel aan zijne handen, en evenais wilde hij zijn paard niet verlaten, zoo bleef hij nog een oogen-blik onbeweeglijk zitten, en \iel toen Insschen zijn paard en dat van zijn vijand in. Zijn wapenrusting rammelde, en de grond dreunde, toen hij er op nederkwam; het klonk alsof men een metalen standbeeld uil zijn nis ternederwierp, en even onbeweeglijk als hel ontzielde metaal, bleef hij roerloos liggen. Geen uitroep van smart of drift was aan zijn mond ontsnapl, toen de lloode Hand hem getroffen had ; was hij dood, dan had zijn vijand hem den lijd niet gelalen, om met stervende lippen den naam van Maria voor de laatste maal uit te spreken.

Ken grimlach vertoonde zich op hel gelaat van Perrol. Ofschoon hij den ruiter had lernederge-slagen, dien hij haatte, dewijl deze een vriend van Van Schail'elaar was, en hem aan den arm gewond had, zoo gevoelde hij geen zellVoldoening over deze overwinning, welke hij op den gemeenen jongen, want als zoodanig beschouwde hij Frank, behaald had; de roekelooze zorgeloosheid, waarmede hij '' had laten naderen, ontsproot alleen uil min-gt; i g en vertrouwen op eigen krachten. Doch tied hem evenwel genoegen, dal hij eens had n beproeven, ol zijne hand hier in deze elijke landen hare kracht niet verloren had ; naai sloeg hij met de punt van zijn zwaard

legen den helm van Frank ; maar toen deze zich niet verroerde, stak hij zijn wapen- op. De ruiters, die een weinig vooruitgereden waren, dwongen nu hunne paarden, om weder in de rij terug te keeren ; weder verhieven zich de speren, en Perrol, die onvergenoegd omzag, riep toornig: «Par rnoio! zijl gij uw leven zal, knapen ! om n te durven verroeren zonder mijn hevel 1 nog eens, en het zal voor het laatst zijn !quot;

Vidal was niel genaderd, toen de legenparlij van zijn heer viel; maar deze riep hem, na zich een tijdlang bedachl Ie hebben, en gelastte hem lï'occard te roepen. Feu oogenblik daarna reed deze voor hem en hoog zich.

»(iij verslaat genoeg van de heelkunde, dal gij mijne vijanden kunt verzorgen,quot; zeide Perrol spottend : »zit al, en zie eens of er nog leven in, ol dat hel een kreng is,quot; eindigde hij lachende.

Froccard voldeed aan zijn verlangen, opende den helm van Frank, rukte den handschoen van zijne rechterhand af', en aulwoordde eindelijk :»Hij zal nog kunnen leven, om te voelen wat sterven is ; maar dan moet men hem verzorgen, Messire !quot;

»llel is een werk van barmhartigheid,quot; zeide Perrol lachende, die op liet gelaat van Froccard een duivelschen grimlach bespeurde. »Mij mijnbeer St. (ieorge ! ik vreesde, dat mijne hand te zwaar geweest was; neem hem op, voer hem stadwaarts ; en roep hem in hel leven terug; maar kies een andere poort dan de Waardpoort; daar is het nu te druk, en men zon hem kunnen herkennen; wacht zelfs een weinig, tol het duister wordt. Gij zijl een goed meester om iemand to leeren sterven, zonder zelf een voorbeeld te geven; bedenk eens een nieuwe wijze, en gij zult goud hebben,quot; eindigde hij zacht, terwijl hij boosaardig lachte.

»Gij zult tevreden zijn, Messire!quot; hernam Froccard en boog zich; »ik zal veel geld ontvangen, indien ik beloond word, zooals ik het verdienen zal; u;ij zult veel genoegen smaken voor een weinig gouds, en hij ...quot;

«Vertrek nu !quot; viel Perrol hem in de rede, en maakte een beweging met de hand, die verachting te kennen gal'. «Sleep hem weg, en laai mij alleen.quot;

Froccard hoog zich; de duivelsche lach verdween van zijn gelaat, en hij gehoorzaamde zonder een enkel woord te zeggen. Met behulp van twee ruiters, die hij riep, wierp hij Frank, die nog geen teek en van leven gaf, over het paard, dal beiden hadden vastgehouden, bond hem daarop vast, en reed toen langs de ruiters, die op een rij geschaard stonden, gevolgd door de twee mannen, die hem


-ocr page 432-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

vergezellen moesten, mei den ongelukkigen vriend van Van Schallelaar zijn weg nemende naar liet dorp Blauwkapel.

Hel gevecht had een einde genomen; reeds begon de avond te vallen, en slechts eenige kleine hoopen vijandelijk krijgsvolk hewogen zich nog hier en daar op de velden. Nu en dan viel er een enkel schot in de verte, als zij, die zich in het riet of elders verborgen hadden, te voorschijn kwamen. De vlammen der smeulende huizen van Westbroek vormden een lichtpunt in de verte, en de Zwarte Mende stond op het punt om terug te keeren. Perrol liet do trompet steken, voordat hij vertrok, om, als het ware, een laatste uitdaging te doen, welke hij vooruit gevoelde, dat niemand zou beantwoorden. Hij bedroog zich echter.

Jan van SchaHelaar, die, nadat hij zijn bruid in veiligheid gebracht had, sedert bij den Hisschop was ontboden, was juist op den dag van den aanval op Westiiroek naar hel leger teruggekeerd. Op de hoogc landstreek, die hij doortrok, had hij aan zijn linkerzijde den brand gezien, waardoor hij zijn weg veranderd had, en door de venen irenaderd was. Later had het lossen der handbussen en kolfroeren hem nogmaals, zelfs over het ijs, een weg, meer stadwaarts loopende, doen inslaan; hij kwam echter te laat: het gevecht was geëindigd. Toen klonken hem de snerpende tonen van den marsch der Zwarte Hende in hel oor; hij bevond zich, als hel ware, zonder het te weten of te willen, met zijn knaap en de weinige ruiters, die bij hem waren, tegenover zijn vijand en diens manschappen.

Hij zag den roeden vederbos, die hoog boven alle helmen uitstak, vooraan staan, en gehoor gevende aan de inspraak van zijn hart, stond hij gereed Moor de sporen te geven, toen hel beeld van Maria hem voor den geest zweefde, en hij staan bleef. Hunne macht was zoo verschillend ; kon hij dus vermoeden, dat Perrol geen misbruik van zijn ovcrinacht maken en den tweestrijd niet weigeren zou? Maar hel oog van den aanvoerder der Zwarte Bende zag scherper dan hij vermoedde; de wraakzucht gaf cr de kracht aan van den blik des adelaars, die van de hoogste bergtoppen zijn prooi in het diepe dal duidelijk kan onderscheiden. Hij zag de ruiters op de vlakte rijden, en stilstaan ; hij herkende den onbevlekten vederbos, rein en wil als de lelie des velds, en zijn stem klonk luid, terwijl hij mei moeite zijn vreugde bedwong ;

hij riep: »Op ! op! Heer van Sehaffelaar! of heefl heer David u weder verboden een lans te breken ?quot;

Deze woorden maakten een einde aan de besluiteloosheid van Van Sehaffelaar ; zoo weinig was er noodig om hem de voorzichtigheid Ie doen vergelen. Perrol zag hem naderen en juichte; hij wilde zijn vijand nu niet laten gaan, zooals weleer in zijn legerplaats; sedert den val van Eemnes was zijn wijze van denken veranderd; de bruid of de bruidegom, 'l was hem hetzelfde, wie hel eerst in zijne handen viel, als hij zich maar wreken kon. Deze dag zou gelukkig voor hem zijn ; want al hetgeen hij had moeien lijden zou dan eindelijk vergolden worden; één slaclilolfer was reeds in zijn macht, en hel Iweede naderde ; ook dezen moest zijn arm ternederwerpen, om hem dan, onder begunstiging van den nacht, stadwaarts te slcepen. Hij alleen en de mannen, wier mond zich niet zonder zijn wil opende, zouden welen, waar zij gebleven waren. Van Sehaffelaar was nu reeds in zijn macht; maar de Utrechtsche edelman moest tevens ondervinden, dal zijn moed en zijne krachten niets tegen de zijne vermochten.

De ruiters van Van Sehaffelaar hielden op eenigen afstand stil; alleen hun aanvoerder naderde stapvoets, door zijn knaap gevolgd. Hierop hielden ook zij stand, en Henri gaf de speer aan zijn meester, waarna hij afsteeg, den buikriem aanhaalde, en den zadel en de verdere optooming van Moor bezag. Het paard was nog vol vuur, ofschoon het een verren weg had afgelegd ; gelukkig had hel paard van Perrol, die zijn gewonen strijdhengst verloren had, door het stilstaan veel van de koude geleden. Van Sehaffelaar was veel lichter gewapend dan zijn tegenpartij; doch zonder hieraan te denken, vatte hij zijn schild, dat op zijn schouder had gehangen, en wachtte, zonder iets te zeggen, met gerustheid, lol zijn vijand gereed zou zijn.

Vidal bewees zijn heer denzelfden dienst als de andere knaap. Perrol zag oplettend naar den man, die tegenover hem stond ; hij kon zich niet onthouden zijn edele gestalte te bewonderen, en de waardigheid waarmede hij, zonder een enkel woord te spreken, genaderd was; het was dus geen lafhartigheid, die Van Sehaffelaar vroeger elke be-leediging had doen verdragen ; zou hij anders zich nu geheel in zijn macht gesteld hebben ? Perrol gevoelde het, en wilde daarom des Ie meer den hoogmoed van zijn vijand fnuiken; evenwel zeide hij grimlachende: »Hel heefl u veel moeite gekost, om zoo ver te komen ; ik had gehoopt u eerder te zien, leenman van St. Maarten!quot;


-ocr page 433-

11S

»lk heb den vreemden huurling tevergeefs in Eemnes gezocht,quot; hernam Van ScliiiHelaar bedaard.

«Ha!quot; riep Perrol woedend, «dal woord nog! Vergeet gij, dal uwe bruid mij alles eens zal moeten betalen? dal gij in mijn macht zijl?quot;

»Bij St. Maarten ! zij en ik ?quot; riep Van Scbal-felaar met vuur, »haar geluk en mijn leven zijn in Gods hand en niet in uwe Roode Hand.quot; Dit zeggende, sloot hij zijn helm, en bevestigde het vizier.

»ila ! lafaard ! ik zal u en de heiligen, met wie gij strijdt, overwinnen. — Ter zijde, Vidal !quot; riep Perrol woest, die nu ook den helrn sloot, zich vast in den zadel zette, en zijn paard de sporen gal'.

Van Schalfelaar velde op hetzelfde oogenhlik zijn speer, en Moor snelde vooruit; de bruidegom van Maria, en de man, die haar reeds tweemaal in zijn macht had gehad, hadden elkander dan eindelijk ontmoet; zal hij haar, zich zeivenenden ongeiukkigen Frank op den beter gewapenden booswicht wreken ?

Perrol, die, op het oog, in de verte gezien had, dal de speer van Van Schafl'elaar niet zoo lang was, als die welke Vidal voor hem gereedhield, had daarin weder iets gezien, dat in zijn voordeel was, en hij schroomde niet er gebruik van te maken. Voordat de speer van Van Schafl'elaar hem bereikte, zou de zijne dezen reeds tegen den helm treffen, en hem van het paard, of met paard en al op den grond werpen. Hij liet dus zijn schild voor zijn borst hangen, omdat zijn linkerarm hem sedert de ontvangen wonde, niet sterk genoeg voorkwam, om het te voeren, en hij zijn paard op den harden grond met juistheid wilde besturen.

De berekeningen van Van Schalfelaar gingen zoover niet; hij hield zijn schild gereed ; vertrouwende op den vasten voet van Moor, liet hij zich aan diens leiding over, en vertrouwende naast God, op de hulp van mijnheer St. Maarten en de deugd zijner wapens.

Juist toen de punten van de speren elkander kruisten, liet van Schalfelaar zijne speer zakken; die van Perrol richtte zich bijna gelijktijdig op; met gelijke snelheid storten de paarden vooruit, en de harde grond dreunde. Daar klonk een vrec-selijke vloek uit den zwarten helm ; het paard van Perrol versnelde plotseling zijn vaart, omdat zijn berijder het de sporen gaf, toen het op een bevroren plas ol op een weggeworpen wapenstuk dreigde uit te glijden; de lange speer gleed af over den gladden helm van Van Schalfelaar, die bijna onmerkbaar het hoofd boog. liet schild van

Perrol hing bet meest naar de linkerzijde, de minder lange, maar sterke en buigzame speer van Van Schalfelaar trol' zijn vijand naast bet rechter schouderstuk; gelijktijdig kreeg Moor de sporen, terwijl de teugel hem den weg wees. Perrol ontving den schok van al de voortstuwende kracht, welke het zware paard aan de speer had bijgezet ; hij bleef evenwel bijna recht in den zadel zitten; de Uoode Hand liet de speer vallen en tastte naar het zwaard. Ken woeste kreet verried hetgeen Perrol gevoelde, maar het was Ie laat, niets had de kracht van den stoot gebroken, en de aanvoerder der Zwarte Bende werd met paard en wapenrusting ter aarde geworpen. Zoo ontwortelt de orkaan den reusachtigen eik, als hij dien niet kan buigen of breken.

Stomme verbazing trof de Zwarte Huilers; die van Van Schalfelaar hieven hun wapenkreet aan. Toen de gevreesde Perrol daar lag neergeworpen, niet ver van de plaats, waar vóór weinig lijd Frank gevoelloos was neergevallen, ging er een oogenhlik verloren, voordat Moor en zijn meester hunne gewone houding hernomen hadden; zoo sterk was de schok geweest, zooveel weerstand had Perrol geboden, dat Van Schalfelaar waarschijnlijk zou gevallen zijn, indien zijn vijand was blijven staan, tenzij de speer gebroken ware.

Wie zal de tevredenheid, het geluk beschrijven, dat hel harl van Van Schafl'elaar met een weldadig gevoel doorstroomde! daar lag zijn vijand, de belager der onschuld van zijn beminde bruid. Had hij gestreden, terwijl zijn mond haar naam met liefde, dien van den hemelschen Vader met eerbied uitsprak, het was niet, omdat de vrees voor een niensch, zelfs niet voor den aanvoerder der Zwarte Bende, hem beving; het was, omdat hij, niet hoovaardig op eigen krachten steunende, in dit vreeselijk oogenhlik, tusschen leven en dood geplaatst, terugzag op hetgeen hij aan deze zijde des gral's achterliet, en de eeuwige heerlijkheid, welke hem aan de andere zijde verbeidde. Daar lag de man, die God en Zijne heiligen lasterde, en hunne macht miskende ; evenals het beeld van Dagon voor de ark des Heeren, was hij nederge-vallen ; de harde grond dreunde, toen hij en zijn hengst met zijn wapenrusting en platen neder-vielen. Evenals het geluid des vals van een der reusaclitige kolommen, in de uilgestorven steden van het Oosten, door de eenzame woestijn klinkt zoo klonk zijn neerlaag over de ijsvelden, en verkondigde, dat Perrol gevallen, dat de Roode Hand wapenloos,de roode vederbos ter aarde gebogen was.


-ocr page 434-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

Van Schaflelaar velde zijn speer, om den vijand, ofschoon deze roerloos lag, aan den grond vast te rijgen ; om de laatste levensvonk uil dal lichaam te drijven, hetwelk anders weder vol kracht, en bezield mei vreeselijke wraakzucht, voor hem verschijnen kon, om voor eeuwig de hand lol rust te doemen, die zooveel hloeds vergoten had. Even onverzoenlijk als Perrol, moest ook liij zijn ; de schim van Van Baerherg scheen hem te gelasten loe te sloolen. quot;ij zocht de plaats reeds mei zijn oog, waar hel puntige staal hel harnas zou hin-nendringen, toen plotseling de twee knapen den aanvoerder naderden, die, ofschoon gevallen, als hel ware nog in den zadel zat, en Vidal wierp zich over zijn meester heen.

Zelfs de moordenaar vindt een getrouwen vriend in zijn hond ; hij weigert niet het brood aan te nemen, of zich te laten streelen door de hand, die met onschuldig bloed bevlekt is, en als zijne rotgezellen hem verlaten, vindt hij in hem nog een verdediger. Terwijl al de zwijgende werktuigen zijner drillen als verlamd stonden, omdat hij gevallen was, welke hen met zijn stem en bevelen moest in beweging brengen, snelde de getrouwe knaap toe, om zijn leven ten koste van het zijne te verdedigen, zelfs met gevaar van zich voor een doode op te oll'eren, wiens bevelen hij zoo dikwerf met afgrijzen uitgevoerd of overgebracht had.

«Terug, Vidal!quot; riep Van Schadclaar, die niet meer dan één der beenen, de helmpluim en een gedeelte van den zwarten rok des aanvoerders zien kon ; maar de knaap scheen zijn vermaning niet te achten. Toen naderde Henri, die te laat gekomen was, om den aanvoerder Ie hereiken, om hetzelfde staal, dal vroeger gedropen bad van het bloed des Brits, nu te verven met dat van Perrol zeiven; vol gramschap had hij hel korte wapen in de scheede teruggestooten en zijn zwaard ontbloot. Zonder op de speer acht le geven, wachtte Vidal hem huif liggende, half opgericht af, en hield hem de scherpe punt van zijn lang zwaard voor, o( sloeg dal van llenri terug. Tevergeefs liep deze vloekende en stampvoetende om hem heen ; evenals een aal bewoog zich de knaap in alle rich-rustingen, zonder hel lichaam van zijn heer bloot te geven, en men hoorde niets dan hel krassen der lingen, hel gemor van lleinlje en het geluid der slagen, die Vidal hem toebracht; Perrol en zijn paard bewogen zich niet.

Toen riep Van Schall'elaar nog eens: «Terzijde, knaap 1 of mijn speer zal n doorrijgen ; zijn doodsuur beeft geslagen ; hij moet sterven, — terug!quot;

Heintje staakte zijn aanval en schudde mei hel hoofd ; hij gaf den moed op, om den knaap van het lichaam zijns meesters le verdrijven. «Stool loe, Heer! en laat mij dan begaan,quot; zeide hij snel en wraakzuchtig ; de speer verhief zich, en naderde toen. Een oogenblik bleef de keus onbepaald ; zou de punt lusschen de ribben of in den geopenden helm dringen ? Vidal wantrouwde de rust van zijn bestoker, zag naar den ruiter, wierp zich meer voorover, omdat het hoofd van zijn meester niet genoeg gedekt was, en wachtte, zoo het scheen, gelalen den stoot af; zijn vuist sloot zich vast om de greep van zijn zwaard. Maar daar zweefde bel beeld van Maria lusschen hem en Van Schaiïelaar; zij scheen dezen loe te roepen : «Het is Vidal, van wien ik u verhaalde; zuil gij uil verlangen naar hel bloed van dat ondier, dal van den man doen stroomen, die zijn plicht doel, van den eenigen onder hen, die met uwe bruid begaan was ? Zal uw arm een anderen keer, zoo Perrol nog leeft, minder sterk zijn? Zal de Hemel ook dan niet voor mijn edelen bruidegom waken ? In Gods naam en Ier lielde van uwe Maria ! schenk den knaap genade.quot;

Toen rees de speer, en Van Schaflelaar stond gereed zijn knaap terug te roepen, die nu weder op Vidal wilde aanvallen; maar deze, die den mond nog niet bad kunnen openen, kreeg eindelijk bel spraakvermogen terug, en riep luid: «Op! op! mannen van wapenen! —Op! op! voor Perrol !quot; en een woest geschreeuw volgde op zijne woorden ; de mannen van wapenen velden hunne speren, en slorlten voorwaarts met al de snelheid hunner hengsten. Van Schaflelaar sprong met zijn paard terug, terwijl Henri zich in den zadel wierp. De ruiters met de wille vederbossen antwoordden vol moed, en snelden toe tol bijstand van hun aanvoerder; maar toen Vidal, de aanvoerder der Zwarte Rende en diens paard reeds lusschen de Zwarte Ruiters, die hun gelid geopend hadden, verborgen waren, en Van Schaflelaar met zijn wapenkreet den zwarten ijzeren drom wilde te gemoel snellen, toen den edelen bruidegom van Maria niets overbleef dan mei de zijnen met roem te sterven, leen verhief de slem van Vidal zich weder even luid en krachtig; het: «Slaat, mannen van wapenen! staat voor Perrol!quot; klo'*' snel en duidelijk, en de Zwarte Ruiters g zaamden. Verbaasd over de nederlaag va aanvoerder, beschouwden zij met ontzettii krijgsman, die hem had overwonnen, en etquot; '


-ocr page 435-

mmmm

Hm

WÊm

IHB

'

Si^^raBBlrai

ï i -.

-ocr page 436-

Vidal wantrouwde de rust van zijn bestoker, zag naar den ruiter, wierp zich meer voorover, omdat liet hoofd van ziju meester niet genoeg gedekt was, en wachtte, zoo het scheen, gelaten den stoot af; zijn vuist sloot zich vast om de greep van zijn zwaard)

Bladz. 116, deel III.

-ocr page 437-

WKSTRROEK.

117

(lerende hoop vijandelijke voelkiieclilen, wier aan-lal zij door de duislernis niet konden berekenen, benam hun allen lust, om het gevecht te beginnen-

Weinig tijds nadat heer Jan van Schallelaar' die nog een oogenblik had stand gehouden, eerst stapvoets en daarna in den draf, zich niet zijne ruiters verwijderd had, werd de aanvoerder der Zwarte Kende onder zijn paard uit weggenomen en stadwaarts gebracht, zonder dat hij cenig teeken van leven gal. Zwijgend reden de Zwarte Huilers vóór en achter bun meester; bet paard, dat bij bereden bad, volgde bet laatst ; hel liet den kop | hangen, en stapte neerslachtig en bevreesd achter de andere strijdpaarden, die bel de schande sehe-nen te verwijten, welke de bende door zijn schuld had ondergaan ; want zij sloegen met de achler-i poolen, en wendden kwaadaardig den kop om. ji Zonder trompetgeschal trok deze rnilerboop de voorstad binnen. Vidal reed naast Kogardo; de aanvoerder lag vóór hen op hunne paaiden in zijn pelsrok gewikkeld, en een kreet van blijdschap ontsnapte aan de borsl van den trouwen knaap, toen hij, terwijl zij de Waardpoort doorreden, meende te hooren, dat Perrol een zucht loosde, en lïogardo zacht tol hem zeide : «Ik voel zijn hand zich krampachtig bewegen ; ik geloof, dat de ijzeren handschoen bet dolkmes zoekt; ik zeg hel u, Vidal! de aanvoerder zal nog leven om zich te wreken.quot;

Wat Jan van Schallelaar betreft, hij Irok door het smeulende en rookcnde dorp, en bij beklaagde zich niet, dat hij den knaap gespaard had, maar zag mei leedwezen, hoe bet vuur de huizen en bel kerkgebouw in de asch legde; bet was weder een nieuw dorp van bet bisdom, dat de bondgenoolen van heer David hadden verwoest; de woningen zijner gehoorzame zonen en dienstmannen waren vernield met die der ongehoorzamen. Eerst aan hel einde van het (Jooische Bosch, en nadat de sneeuw, die gevallen was, de boomen en de aarde, zells hem en zijn paard, met een dikke laag bedekt had, stiet hij op zijn bende, die naar baar kwartier te Hilversum terugkeerde. i\u vernam hij, dat Frank verdwenen was, zonder dal men wisl, wat er van hem geworden was, of wal hem bewogen had, zoo plolseling de bende te verlaten, nadat een der gekwetsten hem bericht van den stand des gevechts gegeven had. Ternedergeslagen door deze lijding, liet Van Schallelaar de hand zakken, die de sneeuw van zijne schouderstukken afstreek ; hij bevroedde, wal den onvoorzichligen vriend had voortgejaagd, en sidderde voor hem: zijn eenige

hoop was bijna, dat bij niet meer leefde om Ie lijden, als Perrol niel dood was. Wij welen niet, of de dappere aanvoerder der Scbad'claars zich nu nog verheugde, dat zijn hand Vidal gespaard bad.

Toen de Zwarte Huilers zicb reeds in beweging gesteld hadden om de plaats, zoo noodlottig voor hun aanvoerder, Ie verlaten, zonder dat hunne trompetten opnieuw de uitdaging bliezen, begon een dichte sneeuw te vallen ; het scheen alsof de natuur, ontevreden dat de zon te langzaam verdween, een ander middel aangreep, om bet tooneel van menscbelijke woede en tweedracht aan elks oog te onttrekken. Voordal de sluier des nachts zicb over bel veld verspreidde, wierp de sneeuw een zachte en wille doodwa over de vijfhonderd burgers van I trecht, die hunne onvoorzichtigbeid en bun moed met don dood geboet hadden. Wegen en ijsvelden waren bedekt; oud en jong, voorname en geringe burgers, vriend en vijand lagen daar onder helzellde kleed, waaronder zich nu en dan nog eenigen oprichtten, die nog leefden ; maar langzamerhand legden ook zij zicb neder ter eeuwige rusle ; ook ben dekte dan bet reine laken, waarover de nacht weldra een zwart somber kleed spreidde. Must zacht, slachtoffers der menscbelijke cu uwer eigen drillen! de vorst zal spoedig den laatslen uwer van zijn smart verlossen. Midi! ofschoon uw oog niet meer hemelwaarts zien kan, zult gij den hemel geopend voor u zien, indien bel berouw uwe ziel van al wat sterfelijk is heeft afgetrokken. Slaapt gerust, slachtoffers van den strijd tusscben vorst en onderdaan, van burger tegen burger!

Weldra herinnerde bet vurige schijnsel in de verte alleen, dat hier de lakkei des oologs gewoed had, dat hier zoovelen gevallen waren; zelfs de laatste achterblijver was met zijn buil vertrokken; nu eerst hadden de dooden zeiven rust, en evenwel bewoog zich in liet duister een klein licht, dat gestadig van plaats veranderde, nu eens stilstond, en dan zich snel bewoog.

quot;Hebt gij hem gevonden. Wolf?quot; vroeg iemand, die op een staf leunende, op bet gehoor af scheen voort Ie gaan, en toen hij een hond naderde, die hem door een zacht gebrom scheen te willen roepen, cu dezen hezigvond, om de sneeuw van een helm en een harnas af te krabben, veegde hij met zijne band de witte vlokken van bet gelaat des verslagenen af. Hij voelde de natuurlijke warmte, welke misschien door de sneeuw niet geheel ver-


-ocr page 438-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

118

vloden was; maar Iopii hij de lanlaren, welke hij in de hand hield, snel naderbij Imichl, hegon Wolf reeds kwaad Ie knorren, en lliil|(li (want hel was de oude schaapherder, die hier onder de lijken naar zijn voedsterzoon zocht) riep treurig: «Dat is hij niet, Woll! dat is mijn Frank niet !quot; De hond zag hem aan, en hegon heviger te hroinmen, en de gekwetste man van den ridder Salazar, die mogelijk door den warmen adem van den hond weder bijkwam, zag verwonderden verwezen op; hij herkende dien hond, welke hem dreigde bij de keel te vallen, zoowel als den ouden schaapherder. Tevergeefs trachtte hij zijn arm op te lichten, of zich om Ie wentelen : want schrik en verbazing vertoonden zich op zijn gelaal, dat reeds door den dood bevangen scheen; hel eenige dat hem overbleef, was hel halfgebroken oog Ie.sluiten-Ralph trok den hond terug, en zeide : «Sterf in vrede, zoo gij kunt,quot; en ging met Wolf verder.

Eenigen lijd later begon de boad opnieuw de aandacht van zijn meester tol zich Ie trekken, juist toen deze gereed stond, om weder wat meer naar hel dorp te gaan ; met overhaaste schreden naderde de oude den vroolijk blalfenden hond; maar toen hij bij hem kwam, zag bij noch harnas, noch helm boven de sneeuw uilsteken, zelfs geen bewijs, dal iemand hier onder de sneeuw begraven lag, en hij hief ontmoedigd en dreigend den staf op, om den hond voor zijn domheid Ie slrall'en, toen deze met zijn bek een zwaard bij hel gevest oplichtte, op hetwelk hij met de voorpoolen geslaan had, na hel opgegraven te hebben, hel naar zijn meester sleepte, en hel voor diens voelen nederleide.

Ralph nam hel op, bezag hel bij hel licht van de lantaren, en gaf een gil van vreugde ; bij slak het wapen toen snel lusschen een louw, dal zijn wambuis van schapenvacht dicht hield, trok de muls over zijn voorhoofd , en riep verheugd ; • Rraaf, Woll! waar is Frank? zoek Frank, Woll!quot; De bond luisterde naar hem, alsof bij hem verslond, keerde toen terug naar de plaats, waar hij hel zwaard gevonden had, snuffelde daar eenigen lijd, en liep Inen snel vooruit: doch Ralph's stem riep hem gebiedend toe om lenig Ie keeren, en de hond gehoorzaamde, maar scheen treurig.

Na een eind louw aan den halsband vastgemaakt te hebben, moedigde Ralph Wolf opnieuw aan, om zijn zoeken voort Ie zetten, en de hond gehoorzaamde vol drift. Aan hel begin van den Si. Anthonie-dijk scheen hij besluiteloos, welke richting Ie volgen: maar spoedig Irok hij zijn meester, steeds den nous langs den grond houdende, naar bel dorp Blauwkapel. Enkele keeren stond hij stil; dan haalde Ralph, die met moeite zijn hond in bedwang kon houden, weder adem, toldal Woll het rechte spoor wedergevonden had.

De oude schaapherder verwijderde zich in de sneeuw en de duisternis, evenals een blindeman, die door zijn hond geleid wordt, en men zag hel licht van de lantaren nog nu en dan in de verte, toen de man van Salazar reeds opnieuw door hel wille doodskleed bedekt was. Wolf zou de watervogels nimmer meer voor hem in hunne geruste zorgeloosheid sloren, en hij zou den ouden Ralph nimmer meer mei zijn zwaard bedreigen; de draad zijns levens, was in vreemde landen afgesneden, terwijl de pees van den kruisboog, die aan zijn zijde lag, nog gestrekt was, maar door hem niel meer zou worden losiredrukl.

Hel wordl lijd, dal wij den ongelukkigen Frank volgen, om Ie zien of hel den ontmenschlen Froc-card gelukken zal hem in het leven terug te roepen, ten einde hem een vreeselijken dood Ie doen sterven, als een zoenolfer voor de leleurstellingen en onheilen, welke Perrol overkomen waren. Kon men niel van hel koele overleg zijner beulen verwachten, dal hetgeen na zijn afzijn gebeurd was, nog hunne wi eedheid en dorst naar wraak zou vermeerderen ? Neen, zij zouden hem zelfs laten sterven, zonder hem te zeggen, 'dat zijn vriend hein gewroken had; dat Perrol mei de Roode Mand op den grond was neergeploft, even snel als hij ; dal de groote aanvoerder, die slechts zijn zwaard had behoeven op te lichten en Ie laten vallen, om hem te overwinnen, hel alleen aan de menschlievendheid van -lan van Schaffelaar en de trouw van zijn knaap Ie danken had, dat bij nog leefde.

De ruiters, die hem vervoerden gingen stapvoels lol aan hel dorp Blauwkapel; de huizen waren allen gesloten; de inwoners waren mei hfiime goederen van waarde naar de stad gevlucht, of hadden zich in de hooibergen en schuren verborgen, Benzaani en verlaten stond de kruiskerk mei haar blauw leien dak; de blauw geschilderde deur was gesloten, en de vrees voor den vijand had zelfs den priester van het allaar doen wijken : men vrees zou de heilige verborgenheden van d op dezen plechtigen dag hier niet doen vie

De mannen van Perrol sloegen den Blauw schen weg in, die van hel dorp stadwaarts 1


-ocr page 439-

WESTBROEK.

doch niet voordal zij tic deuren van een paar Imi-zen hadden opengebroken, zoowel om ceniire goederen Ie roeven, als om levensmiddelen le he-machligen, en volgden den weg lol aan de Lazarus-wetering, gingen loen links al', en hielden eindelijk slil hij de overhlijfselen van een woning, welke niel alleen onhewoond, maar reeds vroeger door den vijand scheen in kolen gelegd le zijn. Zij reden de plaats op, waar voorheen de deel geweest was, zaten af, en zochten een gedeelte van de woning op, waar een overhangende zoldering ol' een gedeelte van hel dak, dat nog overgebleven was, eenige beveiliging tegen de koude en den wind aanbood, bonden hunne paarden vast, en legden een vuur aan, waarna Froccard zijne makkers afzond, om in en om de vernielde woning le zien, ol er zich ook mcnschcn ophielden, die, evenals zij, in dit afgelegen oord een schuilplaats gezocht hadden.

Hij zelf trok den jongen ruiter, die nog geen teeken van leven gegeven had, nader bij het vuur, ontdeed hein van zijn helm, en gespte zijn horst-harnas los, voelde toen met zijne vingers over hel hoofd van Frank, die nog geen huivering verried over de hand, welke zijne zwarte haren doorwoelde, nam vervolgens een kleine llcsch van geslagen koper, die aan zijn zadel had gehangen, en gooi een gedeelte van den wijn, die er nog in was, in den mond van den man, aan wiens leven hem zooveel gelegen was. Maar dil, zoowel als hel wrijven der slapen van hel hoofd des ongclnkkigen, was vruchteloos.

De ruiters keerden nu terug, zonder iets gevonden te hebben dan eenige stukken hout, welke zij medebrachten, en naast het vuur nederwierpen; toen ontblootte Froccard, door hen geholpen, den linkerarm van Frank, nam zijn dolk en opende hem een ader, en hel bloed sprong uil den gespierden blanken arm. Ken glans van vergenoegen vertoonde zich op het valseh gelaat van den gewezen monnik, omdat hij den ongelukkige een zucht hoorde lozen; misschien zag hij met vreugde hel warme bloed, dal zijn dolk had doen vloeien, en haastte zich daarom het laatgal te sluiten ; de ruiter moest niel zonder krachten voor Perrol gebracht worden, maar sterk en in staal om een langzamen dood te sterven.

Frank wist niet, wat er mei hem gebeurd was; hij ontwaakte als uil een langen slaap, loen zijn bloed vloeide ; alle deelen van zijn lichaam schenen te tintelen, en het was alsof er een zware last op zijn hoofd drukte; hij gevoelde, voordat hij de oogen kon openen, dat hij in het leven terugkeerde, zonder nog te welen, wat hem in dien staat van verdooving gebracht had. Hij bemerkte, dat hij met zorg behandeld werd, en dankte, nog voordal hij hem zag, den man, die hem ver zorgde : de warmle van hel vunr was hem zoo welkom. Maar hoe veranderde op eens alles, toen hij de oogen opende, en hel gelaat van Froccard gewaar werd, die zijn blik slijf op licin geriehl hield. Hel aanschouwen van dil monster riep alles in zijn geheugen terug; hij voelde nog den slag van hel groole slagzwaard; hel was alsof hel nog op zijn hoofd drukte, en zonder dal hij wist, wal hem le wachten stond, scheen hij ei' iels van te vermoeden. De zorg om hem opnieuw le doen leven, door een Froccard aangewend, en in dil eenzame oord, zeide hem genoeg, en zonder een woord le uilen, sloot bij, onder hel lozen van een hilleren zuchl, de oogen weder.

Froccard was nu gerusl ; hij wist, dal de ruiter niel sterven kon, zonder dal hij hel wilde, en ge-lasite aan zijne makkers hem de handen en voeten le binden. Terwijl de vriend van Van Schallelaar op eenigen afstand van het vuur lag, plaals'.en de drie ruiters zich daar omheen. De avond begon wel reeds te vallen ; maar Froccard begreep, nog niel naar de stad te mreten gaan, en deelde aan zijne makkers, wier inborst hij kende, een plan mede, dal hij ontworpen had, en dat bun een goede som gelds zou opleveren. Ma eenige tegenwerpingen, vooral daar geen hunner de uilvoering op zich wilde nemen, slemden zij er in toe ; te meer daar Froccard tot hunne vei wondcring bewilligde, om zelf dien last en dat gevaar op zich le nemen.

Menzon namelijk Frank voorstellen, hemic laten ontsnappen legen een goed.-n losprijs, welke van te voren moest betaald worden, en hem het verzoek, om deze som voor zijn verlossing le betalen, met zijn leeken laten bekrachtigen.

Frank was te veel in zijne gedachten verdiept, om iels van hun gesprek le hooren, al had hij de vreemde taal gekend, welke zij gebruikten; hij had een poging aangewend, om zijn vrijheid terug te krijgen, toen zijne krachten teruggekeerd waren; maar zijne bewakers hadden goede voorzorgen genomen ; de koorden van zijne handen of voelen waren niet los te rukken. Gelalen gaf hij zich dus aan zijn noodlot over; de gedachte dal Maria in veiligheid was, en dat hij haar gered bad, maakte hem ongevoelig voor het gevaar, dat hem boven het hoofd hing; zij verplaatste hem weder met haar op den eenzamen weg en op het voorlren-nende paard.


-ocr page 440-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

120

Froccard stoorde hem in deze gedachten aan hel verledene, toen hij de oouen opende, /at deze naast hein, en herinnenle hem, dat hij in handen van l'errol gevallen was ; hij sehetste hem met de verschrikkelijkste kleuren hel lol :d, dat hem te wachten stond; hetgeen hij verhaalde was uit zijn mond zóó uatuurlijk, dat Frank dooi' een huivering bevangen werd. Froccard merkte grimlachende op, hoe alleen de beschrijving reeds den ruiter

in de ziel greep ; wat zou hel dan zijn, ais het oogenhlik van het lijden daar zou wezen! Hij ging dus, vol vertrouwen op zijne vreeselijke overredingsmiddelen, voort, met aan Frank te beduiden, dal zij gemakkelijk konden voorwenden, dal hij door eenige vijandelijke ruiters verlost was, en stelde hem voor, een geschrill te teekenen, waar-hij hij aan Van Schallelaar ol de jonkvrouw \an Hijn dringend verzoclu het losgeld te betalen, ten einde hierdoor aan den vreeselijkcn dood Ie ontkomen.

Toen de valschaard zweeg, zag h dal de jonkman zich bedacht ; hij oogenhlik, ol' deze zou zich laten verheugde zich reeds mei de tcleurslelling van den ruiter, die, nadat de losprijs was uilbetaald, evenwel stadwaarts gesleept zou worden; hij bad hem, Froccard, eens bedrogen, door Maria te verlossen, en nu wilde hij hem den angst betaald zetten, welke hem in dien nacht, toen hij door Pcrrol ondervraagd werd, gefolterd had. De krachten, die opnieuw het jeugdige lichaam van Frank gesterkt hadden, moesten hem den dood, vooral zooals hem die was voorgesteld, vreeselijk doen voorkomen; hij was immers nog zoo jong! zou bij nu reeds voor altijd de wereld moeten verlaten 1 zou hij nimmer de lentebloemen meer op de velden zien ontluiken, nimmer Van Schallelaar of Maria wederzien, Maria, die hij beminde, die zoo vriendelijk jegens hem was, en den ouden lialph, die hem als een vader liefhad ? O! dat was vreeselijk! nog slechts éénmaal Pcrrol zien, en dat niet vrij en gewapend, om opnieuw zijne krachten le beproeven, maar gekneveld en overgegeven aan de spolternijen zijner beulen! Maar behoorde Maria niet aan een ander? was zij niet de bruid van zijn weldoener? wal bleef hem op de aarde nog te hopen over? Zou hij terugtreden, hij, die zoo dikw ijlsden dood bad aangeroepen, omdat die nu in al zijn afzichtelijkheid vóór hem verscheen ? Zou hij zijn vriend, w iens bruid hij beminde, of de jonkvrouw, die hij misleid had, geld afbedelen, om zijn leven te redden ? \\ ie was bij? wie verloor iets bij den dood van den gewezen herdersjongen ? had bij den ouden Ralph toch niet reeds verlaten? Zou de oude man minder gelukkig zijn, omdat hij niel meer bezorgd

i j met genoegen twijleldc geen misleiden ; hij

hein behoefde le wezen? Moest

zelfs voor den (diendeling niel schuinen, die hem hel voorstel deed ? Zou hij ten koste van een ander zijn leven rekken, dat hij zelf niet had weten te verdedigen ? zou bij de gevolgen van zijn nederlaag op eens anders schouders laden? Neen! dat wilde hij niet; daarom iintwoordde hij kortaf, toen Froccard hem nog eens vroeg wal hij heslool: »lk teeken niets! handel met mij, zooals uw verVloekle meester bevolen heeft: ik vrees hem niel.quot;

iNog eens schilderde Froccard hem af, wal hem in l irecht zou wachten, en eindigde, terwijl hij zijn dolk schudde, mei hem valseb lachende tc vragen, hoe bij dit alles zou doorstaan, daar een enkele slag hem reeds, gewapend zooals hij was» bad nedergeveld.

Toen richtle Frank het hoofd op, en zeide bedaard en ernstig: »(iij hebt gelijk, ellendeling! een enkele slag heeft mij nedergeveld ; maar ofschoon ik niel overwonnen heb, zoo zal ik bewijzen, dal ik den folterdood met moed zal ondergaan ; en ik tart u en Pcrrol met de Roode Hand, een enkel verzoek om genade aan luijn mond af le persen, die zich niet zal openen dan om hem le vervloeken en tc trolseeren. Wal u betreft, handlanger zijner wraak ! gij zijl te verachtelijk in mijn oog, om mijn toorn op le wekken; laat mij met rust, verloopen monnik!quot; Dit zeggende, keerde bij zich om, ten einde den man niel meer te zien, die naast hem op de knieën lag.

Een oogenblik stond Froccard als Verpletterd ; bij zag, dat Frank een vast besluit genomen had. »Ha!quot; riep hij daarna, vreeselijk lachende, «gij vergeet, dal ik wel kans zon zien uwe teckening le verwerven, indien zij mij dienen kon; de punt van dezen dolk beeft reeds zooveel stijfkoppige zotten voor mijn wil doen huigen ; later zult gij aan dil oogenhlik denken; gij weet nog niel, hoe ik mij kan wreken.quot;

Hierna trad hij naar het vuur terug, en zeide tot de ruiters: «De verdoemde, zot wil niet, maar wij belioeven /ijii toestemming niet, om zijn aanvoerder eenige vederen uit te plukken. Ik heb eens zijn hiindtcekcuiiig zien staan onder een trouw-belofte, ha! ba! en het zou wel ongelukkig zijn, dat ik er niet genoeg va. ' ■ ' 1 ' m haar op dil stuk papier te zelf er zich door zou laten

ziel

voor


-ocr page 441-

WESTBROEK. \lt;i\

schrijfgerepclscliai) Ie voorschijn nif de beurs of \ lasch, die aaii zijn (lolkricm hing, begon Ie schrijven, \ en las hun cenige oogcnblikkon later den brief

Voor: deze luide aldus:

\

«Den edelen, dapperen en gestren},ren lieer .Ian van Schalfelaur. Bendehoofd in dienst van den eerwaarden Vader in Code, Heer David van Bourgondie! de vrede zij mei n!

Om reden het den lleere behaagd beeft, uw ruiter Frank te stellen in de macht van Messire Perrol, b.j u bekend, welke, helaas! bedacht is hem te behandelen naar de inspraak zijner driften, meer dan naar de inspraak van een vroom gemoed, gelijk de man, die u spreekt, dit zeggen zal, zoo is bel, dat wij, zonderling genegen, om uw vriend te redden, en door ingeving van den heiligen apostel St. Andreas u dezen toezenden, om te dienen tot getuigenis van waarheid, dat de man, die u spreekt, en twee anderen genegen zijn, hem vrij en frank te laten gaan tegen een losprijs, welken iiij met hem zult overeenkomen en terstond betalen. De man van de Zwarte Bende neemt tol meerder bewijs den miserüvrdium en den handschoen van uw vriend mede ; het zal den brenger geloof doen schenken, die zich heeft laten vermurwen door mijne woorden, en die veilig komen en gaan zal met dezen brief, welken wij schrijven, in de hoop, dat de heilige apostel uw hart zal besturen om uw vriend Ie redden, die op u vertrouwende, zijn teeken naast hel mijne gesteld beeft.

Andries.

Geschreven in den avond Broeder in de van St. Stevens-dag Regulieren.quot;

«Naast zijn naam,quot; vervolgde Froccard lachende, »zal ik nu hel teeken van den verstokte zetten, dien gij niet uit hel oog moei verliezen; helpt mij nu dat harnas aflegden, en de boerenkleede-ren aandoen, ha 1 ik verheug mij, boe ik dien domoor bij den neus zal leiden Eens, toen wij van Naarden aftrokken, heli ik den menschlieven-den gek lecren kennen : een kind zou hem kunnen aanraken, zonderdat hij zich verroerde, cn ik zal hij hem even veilig zijn, vooral met den brief, als in ons kwartier. Wucht mij hier, en gij zult mij met de revulde beurs zien wederkeeren.quot;

Dil zeggende, trok hij bel laalste kleedingstuk aan, gespte den riem toe, waaraan zijn zwaard hing, stak den liawdscboen cn den dolk van Frank

bij zich, nam nog een teug uit de bierkan, die bij het vuur stond, zette zich in den zadel, en verhel zijne makkers, die, toen hij vertrokken was, elkander hunne verwondering Ie kennen gaven, over hetgeen bij ging verrichten. Om het ongenoegen van Perrol over hunne late komst in de stad te ontgaan, kon men voorwenden, dat men uil vrees voor den vijand zich had moeten verbergen, of zeggen, dal de toestand van den gevangene gevorderd had, hem een ader Ie openen en een vuur aan Ie leggen; maar zij konden zich niet begrijpen, boe Froccard, die de grootste, ja ! de eenige lafaard der bende was, den moed had, zijn bals in het vijandelijke leger Ie wagen. ZiJ wisten niet, dat de gewezen monnik, door gelden hedriegzucht gedreven, vast vertrouwde op zijn listigheid, terwijl zij alleen op hun moed en hunne krachten steunden. Hij had genoeg van Jan Van Scbafl'elaar gehoord en gezien, om hem naar waarde te beoordeelen ; de sluwe booswicht had tol in bet hart van den braven edelman gezien ; bij wist, dat men hem met geen vinger zou aanraken ; dat deze hem, ware het nood, zelfs zou beschermen, alleen om het lol van den vriend niet te verslimmeren; maar deze inborst, waarop de ellendeling vertrouwde, deed hem den braven man met verachting beschouwen, en hem beklagen om zijn onnoozelheid.

Een der ruiters toonde zelfs zijn bevreesdheid, dat Froccard hen en den gevangene mogelijk aan den vijand zon verkoopen ; hij was immers tol alles in staat. Was hel daarom niet raadzamer den gevangene stadwaarts le voeren, en Froccard met den losprijs le laten volgen ? De andere daarentegen, ofschoon zelfde mogelijkheid beseflende van betgeen zijn makker vreesde, ried het af, dewijl zij zich alsdan voor altijd den haat van Froccard op den hals zouden halen, die door zijn listigheid, ofschoon Perrol zelf hein niet lijden mocht, reeds zoolang bij de Zwarte Bende geweest was. Evenwel gebruiklen zij de voorzorg, om Frank wat dichter bij hel vuur te leggen, en met den rok van Froccard te bedekken, waarvoor zij hem verzochten hun leven en hunne vrijheid le sparen, indien hij ontzet werd. Het bevreemdde den vriend van Van Scbafl'elaar; maar hij beloofde hel bun, en dankte hen voor hunne verzorging, zonderdal bij een poging aanwendde, om hen om le koopen : hij was reeds geheel voorbereid om le sterven.

Reeds geruimen lijd was Froccard vermomd vertrokken ; en ofschoon zij wisten, dal hij nog


-ocr page 442-

129 OLTMANS, DE !

in lang niet lenig kon komen, viel de tijd den ruiters lang in de eenzaam gelegen en verwoeste woning. Zij zaten Ier wederzijde van hel vuur, dal onder het overblijfsel van hel dak was aangelegd ; hunne wapens eu helmen lagen aan hunne zijde, en zij hadden lederen mutsen opgezet- De rook steeg met dichte wolken tot aan de zoldering op, en trok dan naar huiten. Frank lag een eind weegs van het vuur; meer achterwaarts stonden de paarden. De sneeuw, die sinds eenigeu tijd viel, en waarvoor zij en de paarden beveiligd waren, hoopte zich gestadig een eind weegs van hen af op, zonderdat hel vallen der witte vlokken eenig gerucht veroorzaakte. Aan de buitenzijde was de grond wil, zoover hij door hel vuur verlicht werd : achter onder het afdak, waar de paarden stonden, was hel duister.

«De kan is leeg,quot; zeide de eene ruiter gemelijk, toen hij die weder nederzette, »en evenwel zij is nog zoo zwaar — ik zou er, voor den duivel! niet gaarne van den een of anderen lompen boer een slag mede krijgen. Rasliaan ! hoort gij daar builen niets kraken ?quot;

«liet zal een steen wezen, die valt, of een stuk hout, dat de sneeuw niet dragen kan,quot; antwoordde deze. »lk weel niet of de duivel wijn lapt; ha ! ha ! anders zou ik hem aanroepen ojn de kan met ouden wijn te vullen.quot;

»Zie, daar dacht ik, dat de ruiter den zwarten rok oplichtte en zich bewoog,quot; zeide zijn makker. »Dc satan lapt geen wijn, Bastiaan !quot;

Op ditzelfde oogenblik sprong iels zwarts, dal zij niet onderscheiden konden, over Frank heen en bleef vóór het vuur staan. Hel scheen niei anders dan een groote, ruige, zwarte hond te zijn; maar zijn plotselinge verschijning gaf hem iels duivelsch. Hij likte zijn hek met zijn bloedroode tong, en zag dan den eenen, dan den anderen scherp aan met zijn flonkerend oog, dal hen scheen te dreigen. Was hel salan of een zijner afgezanten, die hier, in dit verlaten gebouw vóór hen verscheen, om aan hun verlangen Ie voldoen ; of was bet slechts een hond, dien de koude en de honger, gedurende den winlernacht, door het veld deden zwerven ?

Maar ziet, daar veranderde hij de richting van zijn oog, voordat zij elkander hunne gevoelens konden openbaren ; hij scheen nu in de vlam, of door deze in den rook heen te zien. Werktuigelijk draaiden ook zij het hoofd om, maar wie beschrijft bun schrik, toen zij een hooge, ruige gedaante, tegenover den hond, lusschen hen beiden zagen slaan ! Hij loiiiido op een stal', en uil zijn borsl kwam een helder liclil te voorschijn ; het scheen onder zijn harige huid Ie branden ; een onlhlool zwaard hing zonderling aan zijn zijde, en tei,'e n zijne ruige heenen. Twee grauwe en bliksemende oogen waren op hen gericht ; een doodsche sli lie bleef er heerschen, en geen twijfel bleef bun over, of het was salan zelf.

Maar nauwelijks hadden zij den tijd gehad om den hond te zien springen en de wilde gedaante te beschouwen, of deze lichtte met de snelheid des bliksems zijn staf op en riep: »Pak aan. Wolf!quot; en de ijzeren schop, die aan den staf zat, daalde met kracht op de lederen muts van een der ruiters neder. De andere, die door hel geluid van de mensche-lijke slem zij» tegenwoordigheid van geest terugbekomen had, schreeuwde: »Vat den hond aan, Hasliaan!quot; en trachlle zelfs den trouwen vriend van Ralph, die hein op den rug had geworpen van zijn keel af Ie houden. De verwoedheid van den hond was zoo groot, dal hij hem met moeite nog weerstand bood, en geen lijd had om den dolk te trekken ; maar toen daalde de ijzeren schop ook twee malen op zijn hoofd neder, en hij bleef roerloos liggen; zijn makker Bastiaan, die weder was bijgekomen, toen hij geroepen werd, en zich zocht op Ie richten, viel opnieuw in zwijm, toen de onverbiddelijke staf van den schaapherder nog eens zijn schedel had gel rollen.

• Pas op, Wolf!quot; zeide Ralph toen bedaard, en trad snel naar den jonkman, die nog niet wist, dal hij gered was; wien het misschien moeite kostte, den last van hel leven en zijne genoegens.

waarvan hij afstand gedaan had, weder op zich te nemen ; en de hond bleef als getrouwe wachter hij het vuur Mei de slipsle aandacht zag hij naaide twee mannen, die daar ternederlagen, en zon bij de minste beweging, welke hij gewaar geworden was, op hen toegesprongen zijn; maar zij verroerden zich niet.

»Zijt gij hel weder, die mij komt redden, vader !quot; zeide Frank aangedaan, toen de oude man, zonder iels te zeggen, den rok van Froccard van hem afgenomen en de louwen losgesneden had.

«Ja, Frank !quot; antwoordde de schaapherder bedaard; »over den nacht, de koude en de sneeuw beklaag ik mij niet, ofschoon ik oud ben, maar over u beklaag ik mij. Wal hebt gij weder verricht '?quot;

»lk heb hel zwaard getrokken en mij laten overwinnen,quot; riep Frank somber. »lk hen gevallen zonder eer; waarom wilt gij rquot;ijn lol veranderen ?


-ocr page 443-

Twee grauwe en bliksemende oogen waren op hen gericht; een doodsche stille bleef er heerschen en geen twijfel bleef hun over, of het was satan zelf.

Hladz. 122, deel III.

-ocr page 444-

i I

:

M

-ocr page 445-

WESTBROEK.

Waarom moet ik loven, Ralph! mei sehande /leven, daar ik lorli eenmaal sterven moei? en ik was bereid .. .

«Kind !quot; zeide Ralph, Irenrig het hoold sehiid-dende, (erwijl hij hem aanvatte en hem hielp opstaan; «hebt jrij mij daarom verlaten? Was de gemeene herdersjongen niet gelukkiger dan de vriend van den edelman ? Is er geen middelweg voor n meer ? Moet gij vermoorden of u zeiven , aan den dood prijs geven? Kunt gij, krijgslieden, [ niet leven zonder hloed? — Prank ! heh ik hel u niet gezegd ?....quot;

»Ja, vader! doch het is nu te laat,quot; zeide Frank ; maar toen de oude den arm liet zakken, legde hij zijn hand op den schouder van den schaapherder, en zeide langzaam: »lk zal trachten te leven ; uwe zorgen zullen niet tevergeefs geweest zijn; doch ik verdien die niet. Maar zijl gij alleen gekomen, vader ?quot; vroeg Frank snel.

».la, met Wolf!quot; antwoordde deze. «Daar hij het vuur liggen uwe hewakers.quot;

Toen zeide hem Frank, dal er drie geweest waren; misschien was Froccard stadwaarts of naar het leger gereden, dal wist hij niet; want hij had hem zelfs niet eens hooien vertrekken; de wapenrusting, die op den grond lag, bewees echter, dat hij zich van de zijne ontdaan had. Geen tijd werd er nu verzuimd, om de paarden te voorschijn te halen; tevergeefs trachtte Frank Ralph over te balen om er een te bestijgen, waarna zij zich van de speren en andere wapenen der ruiters meester maakten ; hetgeen hen vrijwaarde voor alle vervolging, zonder de mannen al' te maken, die wel onbeweeglijk lagen, doch evenwel weder konden bijkomen.

Op eenigen afstand van dc woning, wierpen zij de wapenen in alle richtingen weg, wel wetende, dal zij bij den nacht in de sneeuw niet zouden terug te vinden zijn. Hierop nam Frank afscheid van Ralph, dankte hem nogmaals, en de tranen kwamen hein in de oogen, toen de oude man hem in zijne armen sloot.

»Hel is wel, arme jongen!quot; zeide hij vriendelijk; «maar spoed 11 nu voort! bekommer u niet over mij; ik zal aan den Steenweg wel een onderkomen vinden. Itijd niet Ie hard en ziehier uw zwaard terug; gij znll dus niet zonder dat terug-keeren.quot;

Toch steeg Frank, die zijn helm weder opgezet had, met moeite Ie paard, en zeide: «Goeden-nacht, vader! de Hemel zij mei n !quot; en verwijderde zich met de twee losse paarden. De schaapherder zag hem na, terwijl hij op zijn staf leunde, veegde met den ruigen handschoen, die zijn hand bedekte, zich de vochtige oogen af, en mompelde iets binnensmonds. Ken schel gefluit klonk nu om de vervallen woning ; Wolf, die nog op zijn hevel bij hel vuur de wacht had gehouden, verscheen bijna oogenblikkelijk aan zijn zijde, en liep naaiden Ulauwkapelschen weg, steeds de lucht van het paard van Frank volgende ; maar zijn meester riep hem, en nadat de hond en de man nog een blik op de woning geworpen, en nog een tijdlang scherp geluisterd hadden, volgden zij de Lazaruswetering in een tegenovergestelde richting als Frank.

Toen Froccard terugkeerde, liet hij de geldstukken in de beurs klinken, en riep spottend : «Daar hen ik reeds terug; had hij meer gehad, de druiloor, hij zou meer gegeven hebben ; hij zeide wel, dat Messire Perrol mogelijk niet in staat zou zijn om hem kwaad te doen, en vertrouwde op den bijstand van St. Maarten, doch niet genoeg om mijn voorslag te weigeren. — Maar voor den duivel, wat scheelt u toch ? verdient gij het geld niet gemakkelijk genoeg? Ik en mijn paard hebben alleen de moeite en het gevaar gehad.quot;

De ruiters, die de eene na den andere van de verdooving waren bekomen, waren slechts gebleven, omdat zij zonder hunne paarden, hunne wapens en den gevangene niet in de stad durfden komen. Er was hun niets overgebleven dan Froccard af te wachten, in de hoop dal hij een middel zou welen uit te denken, om hen voor strenge straf Ie beveiligen. Zij ontvingen hem norsch en zonder vreugde ; zelfs hel geld scheen geen invloed meer te hebben op hun gemoed ; zij verhaalden alles wal er gebeurd was. Hevig verschrikte de booswicht, toen hij het voorwerp van zijn haal niet meer vond; ook hij sidderde op hel denkbeeld, van weder aan Perrol rekenschap le moeten geven van een aan zijn waakzaamheid toevertrouwden gevangene. Hij dacht er aan te vluchten, en zijne makkers aan te raden, tol den vijand over le loopen ; maar dan moest hij den schat, dien hij met zooveel zorg vergaard had, achterlaten. De eene ruiter klaagde, de andere morde ; beiden beschuldigden hem de oorzaak van het ongeval le zijn geweest, en dreigden, hem bij Perrol aan te klagen. Rleeker dan ooit werd hel gelaal van den booswicht; zijne oogen rolden verwilderd door zijn hoofd, en op de vraag, waarom zij den moed niet gehad hadden, den vluchtende le vervolgen.


-ocr page 446-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

gal' Bastiaun hom met drilt ten antwoord: «Don gezegd had. Hel bericht, dat de meesters uit de moed, Froccard ! durft gij aan onzen moed twij- stad, die Perrol bezocht hadden, omdat de heelwelen ? bij den satan! wij lagen ternedergeslagen, meester van de Zwarte Hende in Eemnes was om voordat wij het wisten, en naderhand was hel gekomen, hoop gaven op zijn behoud, matigde te laat; en dan in den nacht, voor den duivel! Froccard's blijdschap; evenwel was het voor hem Vergeel gij, dat zij ons van zwaard en speer, en veel waard, dat de aanvoerder niet in staat was, zelfs van onze dolkmessen beroofd helihm?quot; hom dadelijk rekenschap te vragen van hetgeen er

»lla! dat is ook waar, Bastiaan !quot; zoidc F roe- voorgevallen was.

card langzaam, en oen duivelsche invul schoon Hij deed aan Vidal verslag van het gobeurde,

zijn gelaat oene vreosolijke rust te schenken. «Zoo beschreef hem de woning, waar hij uit zorg voor

waar als ik Froccard hen, makkers! ik weet iets den gevangene had moeten blijven, en waar zij dal ons redden zal; maar verdoelen wij eerst onverhoeds overvallen waren do.ir de ruiters, zoo hot geld, en zoo gij tegen mijn voorstel liet minst hij zeide, van hoer Jan van Schall'elaar. Hij was

hebt in te brengen, dan kunt gij mij knevelen en zoo verstandig, om alleen te zoggen, dat hij nau-

zoo voor den aanvoerder brengen; ik neem alles wolijks den tijd gehad had, om de vlucht te no-

op mij.quot; De gerustheid, waarmede hij dal zeide, mon, zonder hoog op te geven van zijn dappere

en hel gezicht van hel geld, dal hij tusschen hen tegenweer; hij had zijne makkers zien vallen,

beiden op een doek uitspreidde, stolden hen voor terwijl hij wegreed, on zich met moeite gered,

hot oogonblik tevreden. De vermoeidheid van zijn paard, en do houwen

quot;Ü verdeelde hel in drie deolon, zoiulerdal zij die op zijn helm zichtbaar waren, lieten niet twij-

boiden zich over hun deel te beklagen haddon, felon aan hetgeen hij zeide: en toen de bravo

stond vervolgens op, trok zijn wapenrusting we- knaap, die innerlijk verheugd was over de redding

derom aan, en zeide loon vroolijk, doch gedwongen van Frank, hem dood opmerken, dal zijn horst-

lachende: .(iij ziet, dat ik het moeste niel begeer ; harnas van voren geschaafd en gebult was, alsof

beziet de goudstukken eens; zij zijn nog geheel or een gebakkon steen op geslagen was, antwoordde

nieuw ; maar nu moet ik u ook den wijn laten Froccard, dal de Schaapherder, die hen vergezelde,

prooven, dien ik bob medegebracht, bij mijn ziel! hem een steen tegen de borst had geslingerd,

ik liel hol boste nog aan mijn zadel hangen,quot; on Den volgenden morgen liet Vidal de twee rui-

hij haalde in het heengaan voorzichtig zijn zwaard tors begraven, en hunne wapenrustingen, die de

uit de scheede. vijand schoon achtergelaten te hebben, medenomen.

liet hoofd van beiden was gekloofd ; do oene lag bij hel vuur, dat uitgegaan was, do andere oen

Het was reeds laat, loon Froccard alléén in weinig vorder; oene gebroken kan lag naast hem,

l'trecht bij do Zwarte Bende aankwam; niet in- waarvan het oor nog door zijn verstijfden vinger

nerlijke vreugde vernam hij de neerlaag, die l'errol werd vastgeklemd.

geleden, en van welke Van Schaffelaar liem niets

EINDE VAiN HET DERDE DEEL.

-ocr page 447-

u

H

DE SCHAAPHERDER

IV.

-ocr page 448-
-ocr page 449-

XXVI.

Barneveld.

I.

EEIISTE UAt;.

Hij klimt den steilcn toren op Met aohttien rappe mans.

it. tollens, cz.

Met dolheid slant hij 't oog op torentrans eu tin ;

Hij dorst nnar 't bloed des helds, met rustloos knni'setandt'n. Die eenmaal in *t geveeht hem knevelde in zijn banden.

Ml*. W. UIliDËHDIJK.

Nel jaar 1481 liep l(?ii oindc, zonder dat renc ovorwiiming van eenig belang den legenslanders van licei' David weer nieuwen moed had kunnen fjeven, na den tegenspoed, die in den laalslen lijd hunne wapenen had gelrollen. Wel heletle ile strengheid des winsters hunne vijanden, het leger in het veld te houden, o('zelfs eenige stroop-lochten van belang te ondernemen; maar heer ïngelbert, en zij, die met hem in hel bestuur waren, wisten niet of /.ij zich hierover moesten verheugen. De geringe toevoer, door die van de lollandsche zijde en door den Hissehop verhiu-lerd, veroorzaakte groote duurte in de volkrijke stad ; alle neringen stonden stil; gebrek aan geld ot betaling van op tijd gekochte wapens en paar-ien, zelfs de soldij des soldeniers, die in dienst ivaren genomen, was hier het natuurlijke gevolg an. De schamele gemeente morde en vorderde evensmiddeien; de gegoede burgers waren on-ergenoegd over de opbrengsten, die men van len vorderde ; alleen zij, die den opstand gesmeed, f er belang bij hadden, getroostten zich zwijgend Ike opoll'ering, terwijl de anderen naar hun ver ■reven heer omzagen, met wien betere lijden te ^ achten waren.

'Misschien was dit de reden, dat in de maand l ebruari van het jaar MSÜ een dagvaart te Schoonhoven gehouden werd, om over den vrede te handelen ; doch de Stadhouder, zoowel als die van Utrecht, stemden hunne vorderingen zoo boog, dat alles op niets uitliep. Dus door den nood gedrongen, hun toestand zeiven te verbeteren, en door den eenen of anderen gelukkigen aanslag hel zcllvertrouwen hunner partij weder op te wekken, ondernamen die van t lrechl in de volgende maand, Vianen te bemachtigen. De schuilplaats, welke de Hollanders en de vrienden van den Hisnchop, door toelating van den tegenwoordigen heer, steeds aldaar gevonden hadden, verstrekte tot dekmantel van dezen aanslag, ofschoon de bezitter van die stad als het hoofd der lloekschen bekend stond.

De gunstige uitslag van deze onderncminir gaf hun waarschijnlijk den moed en het voornemen, om ook een kans te wagen op Dordrecht. De burggraaf van Montfoort begaf zich met nagenoeg duizend man te scheep; maar aangezien de krijgslieden en rirechtsche burgers, die hem ondersteunen moesten, niet op den bepaalden lijd kwamen opdagen, zoo keerde de burggraaf terug, en zag van zijn voornemen af. lieer Willem van Wach-Icndonck, onder w iens hevel Peri'ol cenigen zijner ruiters gesteld had, waagde hel evenwel, met deze en zijn overige machl, een poging te doen. die echter mislukte ; en hij mocht zich gelukkig rekenen, zijn volk, dat hij te Rotterdam ontscheept had, mei klein verlies binnen l Irecht Ie kunnen terngbrengen.

liet zal niemand verwonderen, dal de Stadhouder, terwijl dil voorviel, nog geen genoegzame macht had kunnen verzamelen, om hun op nieuw den oorlog aan Ie doen ; die van It recht en Amersfoort vochten voor hunne eigen zaak ; de vruchteloosheid eener nienwe onderhandeling, na die van Schoonhoven aangeknoopt, dwong hen om zich, het kostte wat het wilde, in bezit Ie stellen van eenige belangrijke punten, terwijl de mannen, die de Stadhouder bij loting van hunne haardsteden moest oproepen, naar het leger gingen, om een ander te dienen, liet besliiurwas voor een oogenblik buiten slaat, zich met de zaken van den Bisschop Ie bemoeien ; op den Olsten Maart was Maria van liourgondic, echtgenoot van hertog Maximiliaan, na een kortstondig lijden, aan


-ocr page 450-

OLTMANS, UE SCHAAPHERDER.

de gevolgen van een val van haar paard, bezweken. Hel ecnige kind van Karei den Stoule, den laatslen Iierlog van honrgondië uil liet huis van Valois, was, in den bloei barer jaren, aan de armen van haar eeblgenool onlrnkl. Helaas! de rijke erfgename van den iroon baars vaders, bad in haar leven zelden anders dan uit den beker des ongeluks gedronken, en sedert baar dood vervielen hare onderdanen meer dan ooit onder bel juk van heeren, die hun vreemd waren. Ma\imi-liaan, zijne amltlenaars en vrienden, gebruikten al bunne macht, om den jongen Philips, baar zoon, als heer dezer landen te laten huldigen, en den rang van ruwaard aan zich zeiven te doen opdragen; iets, hetwelk de Kabeijauwseben, die in Holland hijna overal in het bewind waren, met kracht ondersteunden.

De aanslag op Dordrecht maakte het echter noodzakelijk, de stouk ondernemingen der vijanden te voorkomen ; de Stadhouder rukte dus zoo spoedig mogelijk, nietlegenstaande het ongunslig weder, in het veld, en opende den oorlog van zijne zijde, door het beleg te slaan vóór het huis te llarme-leu, dat bijna op betzellde oogenhlik werd bemachtigd. VaniUiar trok hij V(tór hel slot ter Haar, hetwelk hij niet zoo spoedig vermeesteren kon, daar het door een getrouwen slotvoogd van den beer Van Zuijlen, gesterkt door een goede bezetting en het noodige krijgstuig, bewaard werd. Terwijl de belegering voortduurde, onlving Lalain de onrust burende tijding, dat de stad Hoorn, waar hij vroeger de regeering had omgezet, door den ridder Adriaan van Naaldijk en Jan van Middaeh-ten met lunine krijgslieden, en bijgestaan door eenige Friezen, was heklommen. Hij zond dadelijk beer Jan van Egmond, die hem later als stadhouder van Holland opvolgde, met een deel krijgsvolk af, om mei de poorters van Amsterdam, Haarlem en andere steden den Hockscben aanhang, welke zijn nteesler zooveel zorg haarde, uit deze stad te verdrijven, belovende hem spoedig met al zijne macht te volgen.

Dag en nacht werd nu het sterke slot ter Haar beschoten, en omstreeks dc helft der maand Juli, na een bloedig gevecht, stormenderhand veroverd. Weinige dagen daarna, en zeer snel voor die tijden, stond de Stadhouder, aan het hoofd van zesduizend strijders, voor de muren van hel we-derspannige Hoorn; het scheen dal Lalain zijn gewone langzame wijze van oorlogen had vaarwel gezegd, of dat zijne lastbrieven geen uitstel ge-gedoogden. In dichte hoopen rukte het volk van den Hertog op de stad aan; hevig was de aanval, en niet minder dc verdediging; dc twee dappere edellieden, die de stad genomen hadden, sneuvelden op de wallen, en over bunne l'ehamcn stroomde bet krijgsvolk in de ongelukkige stad. De woede der krijgslieden ging alle beschrijving te boven; de pen weigert zoovele gruwelen te beschrijven, welke slechts dienden om die van Utrecht aan te zetten tot een wanhopigeu wederstand, en zelfs bel hart der trouwe burgers van bun jongen vorst en zijn voogd te vervreemden. Zij hadden immers nu gezien, wat hun te wachten stond, indien zij, le zwak om de vreemde overmacht te wederslaan, werden teriiggebraehl onder bel bestuur van linn wettigen heer en meester.

Wal Perrol hetrel'l, bij leefde. Een geruime tijd was er verloopen, eer hij zijn legerstede had kunnen verlaten, eer dc kneuzingen, die hij ontvangen had, genezen waren; evenwel herinnerden hem gedurige pijnen in het been en zijn linkerschouder, dat hij onder het paard gelegen, en dat beer Jan van Schatfelaar hem overwonnen had , dc gedachte daaraan oiKlermijndc zijn sterk gestel, en belette zijne krachten weder Ie keereu. Zoodra hij kon vervoerd worden, had bij Ulrecht weder verlaten; de stad, waar bij als overwonneling bewusteloos was binnengedragen, was hem haiclijk geworden; hij bad zijn bende naar Amersfoort gevoerd, en bleef er liggen, zonder zich te bi kreunen om hetgeen heer Engclbert, of wie ook, van hem denken zou. Doch dc eerste last, dien hij aan zijne ruiters gal', ko;i door deze niet volbracht worden. Rogardo, IVot card en eenige anderen deden een vruchtelooze reis naar de Hunnenschans; de heks was verdwenen, en de herders uit de nabuurschap hadden baar sedert bet begin van den afgeloopen winter niet gezien.

Evenwel was Perrol niet werkeloos. Ofschoon de Zwarte Bende haar aanvoerder sedert do nederlaag hij Westbrock niet aan haar hoofd gezien had. verscheen hij echter, toen zijn gezondheid redelijk begon te worden, bijna dagelijks in haar midden. Niets ontging zijn oog; de krijgstucht was zoo streng als ooit; bij ontzag kosten, noch moeite om de bende nog talrijker te maken, dan toen zij in hel land kwam, en zijn vriend, die in Luik den His-sebop naar bel gezag, en zelfs naar bel leven stond, had hem zelfs eenige manimii gezonden, die waardig waren tol dc Zwarte Ruiters te bchooren. Hij trok niet, zooals voorbeen, nu en dan door de stad of naar buiten, aan het hoofd zijner mannen van wapenen, en voorafgegaan door gedruisehinakendc krijgsmuziek ; bij kon de wilde sprongen van zijn


-ocr page 451-

FURNEVELI).

engsl nog nicl vcrdrngen. l'crrnl mei de lioode Hand, die anders in volle wapenrusting over zijn grool paard kon springen, kon nu de drukking van hel harnas nicl doorstaan; de sterke, maciilige ruiter drukte dagelijks tevergeefs den gesloten helm mei de roode veder, welke zieh nu niet meer he-ntemen kon nimmer gevallen te zijn, op hel hool'd ;

was hein te zwaar. De man, welke de sehande over hem gehraeht had, die zijn sehild ter aarde doen zinken, leelde nog! en hij had geen kracht meer, om hem den handsehoen toe te werpen ; de Hoode Hand was verlamd, Perrol was overwonnen en kon zich niet wreken.

Vertrouwen op de voorzegging der geneeshee-mi en meesters, op de warmte van den zomer, zoowel als de hehoefte, die hij gevoelde, om sterk Ie worden, deed hem geduld gehruiken ; en evenwel heheerschten zijn ■ woeste drillen hem dikwijls zondanig, dat hij alle vertrouwen op zich zeiven crloor. O! dan was zijn aanblik vreeselijk, de laslcringen en vervloekingen, die hij uitbraakte, schrikverwekkend; dan wilde hij niet langer wachten, maar handen vol goud geven aan den man, die hem wreken zou; dan hing het leven van Van Schall'elaar aan een zijden draad. Had bij Imccard niet nog hij zieh, die, hoe onbekwaam om een gevangene te bewaken, kundig was in het samenstellen van een snelwerkend en doodend gil'l ? Waren er niet zooveel mannen onder zijne ruiters, ilie voor goud niets ontzien zonden, zelfs niet bet gevaar om ontdekt en doodgemarteld te worden ? Maar ilun behaalde zijn trotsebbeid het overvvieht; hij zeil'moest den hoon wreken in het bloed van den gehaten man ; Van Schall'elaar moest ook aan zijne voeten liggen, aan zijn wraak blootgesteld zijn, evenals hij aan de zijne gelegen had, en bij — hij zou geen genade oefenen ; al zijne ruiters moesten met lern vallen; en deze gedachten deden hem dikwijls ijlhoofdig lachen; deze voornemens, deze dorst i eigen wraak, redde Van Schaffelaar, terwijl /.ij de krachten van zijn vijand ondermijnden.

Hij bad vernomen, dal Frank ontvlucht was ; maar de zaak was niet te verhelpen. Hij wan-Irouwde den booswicht, svien hij reeds vooruit besloot den weg tot nieuwe misdaden en bedrie-genjen af te snijden : zijne dagen waren geteld. Maar hij had hem nog noodig; een laatste dienst ^ ( zon hij misschien nog van hem vorderen, en dan zou hij het werktuig zijner schelmstukken verbrij zelen, omdat bij er id de geheimen niet van kende, |oni(lal het zich dikwijls bewoog, zonder dat hij 'Jquot; liet wilde. Nooil sprak hij over den dag van Westbroek, zelfs niet tot Vidal; zoo bij al wist, dat deze zijn v ijand had laten aftrekken, zoo was het hem tevens hekend, dat de knaap hem gered had.

Hij had geen deel genomen aan eenige verrichting der l'trechtschen, en sedert hij een gedeelte zijner mannen tot den aanslag op Dordrecht geleend bad, verklaarde bij eens voor al aan heer Rngelhert van Kleef, dat de Zwarte IJende niet meer in het veld zou gaan zonder haar aanvoerder, en hij was niet gewoon op zijne hesluiten terug te komen. De geldelijke onderstand, dien deze door Per-rol's tusschenkomst van den Kranschen koning ontving, deed den heschermheer van bet Sticht in deze zaak berusten. De sloten ter Haar en llarmeien, en de stad Hoorn waren veroverd, zonder dat één zijner mannen zich had verroerd. Op een mak paard gezeten, zag men hem bij het naderen des zomers door de stad rijden ; hij koesterde zich in de zon, en begon door de warme stralen te herleven, evenals het venijnige monster, dat gedurende den winter in een slaat van verdooving geleefd heeft. Doch ofschoon zijne krachten langzaam aan weder toenamen, was hij toch dezefde Perrol niet meer; de tijd en de kundige hulp konden wel zijn lichaam maar niet zijn hart genezen ; en wanneer men in aanmerking neemt, wat hij had moeten gevoelen, in dat oogenblik toen hij tevergeefs getracht had, door zijn vasten wil aan den vreeselijken aanval van zijn overwinnaar weerstand te bieden, dan was hel te verwonderen, dat hij zijn nederlaag had kunnen overleven. Somtijds stapte hij vóór de Vcvijuklc Helm af; want de meester durfde niet weigeren voor hem te werken ; maar nimmer zette bij een voet in bet huis; alleen de werkplaats werd door hem betreden. Hij sprak met den vader van Maria, alsof er nooit iels tusschen hen was voorgevallen, hoewel Martha zich vleide, dat bij bare dochter vergeten had. De meester onderwierp zich aan hetgeen men van hem vorderde, ofschoon hij vast besloten had, hem nimmer toe te staan de huisdeur te overschrijden, en antwoordde altijd onwillig, als de aanvoeder naar de gezondheid van zijn vrouw en dochter vroeg ; en Perrol het niet blijken, dat bij bemerkte, dat hij alles veel duurder dan voorheen bij den smid betalen moest. Wanneer men hem dan veeltijds alleen iu de werkplaats dezer andere Cyclopen zag binnentreden, terwijl de mokers voor een oogenblik werkeloos hieven, de blaasbalg niet meer blies, en de laatste vonk verdwenen was; wanneer bij den blik vol wrevel en tevens vol ontzag gewaar werd, dien zij op hem wierpen, totdat zij op een wenk van den meester of van


-ocr page 452-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

4

Dirk do werkzaamheden hervallen, dan bevroedde men, dal hel Wouter zeker maar één woord le kosten had, om hem schier het lol van den kwaden Rohherl in de ijzerhui (*) te doen ondergaan. Doch Perrol stond, zonder er om te denken, vóór en naasl de aanbeelden, en somtijds gelastte hij luid aan de gezellen, om de mokers le laleu rus-len, als hij met den meester sprak, en zij gehoorzaamden, olVchnon onwillig, terstond en zonder dralen.

Heer Jan van Sehstlelaar was met den Stadhouder vóór ter Haar getrokken; bij had zich op nieuw diens gunst verworven, en beer David gal', hoe ongaarne ook, toe aan bet verlangen van La-hain, om de Scballelaars met bet leger naar Hoorn le voeren; bij gevoelde, dat hel na den dood van Maria van üourgondic vooral geen zaak was, om iets aan den Sladhonder van den Oostenrijker le weigeren. Met den dood van de dochter zijns broeders was zijn toestand niet verbeterd, en hij gal zijn toestemming. Zoolang de storm geduurd had, had van Sehallelaar zonder tegenzin zijn plicht gedaan; maar toen de duizenden snijders, opgewonden door de overwinning, met ongekende har-baarscbheid aan het moorden en plunderen sloegen, was hem de last van den Stadhondei'zeer welkom, om den liisschop van de behaalde zege kennis te geven, en hem aan te raden, geene voorzorgen le verzuimen, en tegen den vijand op zijn hoede le zijn. «Wanneer men op ecu ijzeren staal' aan de eene zijde slaat, dan trilt het andere einde,quot; zeide Lalain tol hem glimlachende bij bel afscheid nemen, »hel zou mij zeer verwonderen, als de Kic-venaar niet zoodra mogelijk den ecnen ol anderen wanbopigen aanslag deed, dien w ij echter moeten trachten te voorkomen.quot;

Wal I rank hetrel'l, men behoeft niet te twijfelen, of hij in de laatste gevechten zijn plicht gedaan bad ; Van Sehallelaar bad hem zelfs meermalen over zijne roekeloosheid hestrall, en evenwel was hij niet de stormladders opgesneld met hel voornemen om den dood Ie zoeken; de woorden van Ualph, tie troostrijke vermaningen van zijn vriei.d, hadden hem doen besluiten om le leven ; de Zwarte liende was ook nog niet in het veld gerukt, en misschien wenscble hij liet voorwerp zijner lielde nog eens te zien, voordal hij stierf.

Kn Maria? zullen wij de gebciinen van baar hart trachten te raden, of alleen zeggen, dat zij in bet

(*; Robbert werd in den oven verbrnnd.

Toi.i.kns De yang nnar de ijsersmeUerij (n. Snbiller.)

klooster Spilaal, binnen de muren van Zulfen, to'j Weinit nog toe van IVrrol niets vernomen had ? Wie za den sluier oplichten, die nog len deelc voor haai zelve verborg, wal hel hart van de jonge maagd gevoelde ? Zullen w ij zeggen, dat de brave Van Sehallelaar juist in dien nacht, toen zijn vriend het meisje voor hem gered had, zijn bruid verloren, vooi altijd verloren iiad ? Znlien wij zeggen, dat de ongelukkige bruid tevergeefs weende en bad, om heli beeld van frank,dat zich in haar iiartgedrongen had er uit te verdrijven ; dat veeltijds zijn slem, di druk van zijn arm, zijne lippen dit; baar kusten,

baar wekten, als een verkwikkende rust haar weder nieuwe krachten kwamen schenken om Ie lijden? Helaas! voorheen drukte haar geen eigen schuld ; nu bad zij sidderend en smeekte om ontferming; maar zij voedde geen hoop, dat bare gebeden zouden verhoord worden ; zij gevoelde zich den goddelijken bijstand onwaardig. Toen bel voorjaar naderde, had Maria haar verlangen te kennen gegeven, om bare moeder of baar biechl-

vader le zien; vrouw Martha zag op legen (b'ilverscbijn

verren weg, die voor baar bruidegom nooit lever geweest was, als hij zijn bruid bezocht, een gelnk,'J dal hem sleehls twee malen bad mogen le beurl||||j,re,quot;(,(je

le verlicl

Hij kw lage

ivant de eed, ver liem lev lector; I Sekocht icm ook oorzaak, [naderde reeds

op dit u kudde d achler II hier ree hij den jdiepl, ei vertoond |zag hij iemand de band uil hel blt; die veel de den diens ki

persoon iliij niet,

vallen. De waardige geestelijke loonde zich, m(

weerwil zijner booge jaren, bereid, aan bel ver langen van liet meisje te voldoen. Heer Jan van/1 Sehallelaar bad echter geen reden om zich over de lussehenkomst van pater van Hroekbuijseii Ie] verbengen : bet verzoek, dal hij met zooveel aandrang gedaan had, om hem nu reeds met Maria'] te verbinden, en baar door dezen band nog meer' le beveiligen voor de aanslagen van zijn vijand,i werd door hare ouders, op raad van baar hiechl-vader, vooreerst van de band gewezen. Maria was |S|Ü1U| |u, nog niet bereid hem als haar eehtgenoot aan te nemen, bad bij aan den vader gezegd ; alleen vronw Martha had nadere inlichting bekomen, en dikwijls verraste de meester haar, dat zij weende,

zonder dal bij een enkel woord uil haar kon krijgen. De ruwe, maar goede man dacht, dat zij bedroefd was, omdat baar kind van baar verwijderd was; bij trachtte haar le troosten met do hoop op den spoedigen alloop van den oorlog, als wanneer zij hare dochter zon wederzien, om baar door beer Jan van Sehallelaar lot vrouw te zien nemen; maar zelfs dit deed, zooals vroeger, de vreugde niet op haar gelaat wederkeeren : zij waarde hel stilzwijgen en weende.

liouder \ mist reeks choone gt; eld ; eei nerkbaar mul dei vorpen, leien, wi let ongu len landi veken. I aar; dot nen op weder; ( nog dood veld. De rcgenwoll leven; ev vertooner op het


-ocr page 453-

MAHNEVELI).

ê I

imslrceks den middag weder op de heide, liet clioone zomerweder ti ui akte hel aangenaam op liet eld; een zachte oostenwind bewoog bijna on-nerkbaai' de heesters, die hier en daar door de land der nbluur, als hel ware, waren nederge-\orpen, om de eentonigheid der vlakte al' te wis-elen, waarover een roode gloed verspreid lag. let ongunstige weder, dat zoolang de hoop van len landman bedrogen had, scheen eindelijk geveken. liet was de eerste schoone dag van het aar; doch uitgezonderd eenige waterplassen, zag nen op de heide geen sporen van het slechte .veder; de zonnestralen herschiepen de gisteren nog doodsche woestenij in een schoon en bloeiend veld. De natuur had het bemelliehaam van de regenwolken onthuld, en de aarde was weder vol leven; evenals een zorgvolle moeder, die door het vertoonen van een schillerend speelgoed een lachje op het gelaat van baar wicht, dat te voren weende, verschijnen doet.

Hij kwam van den kant van Kootwijk, en was lage streek, welke bij dit dorp is, reeds voor |)ijgereden, toen hij afsteeg, mindei om zijn paard |e verlichten, dan wel om zelf sdem le scheppen; ivant de groote, zwarte strijdhengst, dien hij be reed, verzette zich gedurig tegen zijn berijder, die liem tevergeefs trachtte te breidelen, liet was lector; Frank bad hem in Hoorn buil gemaakt of :ekochl van een der soldaten; bet paard kwam liem ook van rechtswege toe; hij was immers de Mrzaak, dat Perrol zijn paard verloren had. Hij '|iiaderde nu de hoogten, welke bij van het dorp

quot;lal reeds vóór zich gezien had. Op die hoogten

mi in er 'an i'cr te m-ria •er

'as

ar

Bil

Ie

k

stond bet geboomte van bet I eheler bosch, waarin op dil oogenblik de laatste zwijnen van een kleine kudde door den hoeder gedreven werd, en waarachter Hoog Ikirlo verscholen lag. De weg begon hier reeds le klimmen. Krank leidde zijn paard hij den teugel; bij scheen in^ijne gedaebten ver-:diept, en lelie niet op hetgeen zich op de vlakte 'J'|vertoonde, of hoe de wegen zich kruisten; alleen 'zag hij nu en dan vóór zich uil; het was alsof hij '''quot;iemand verwachtte. Weldra stond hij stil, en hield de hand boven zijne oogen; daar reed een ruiter uit bet bosch le voorschijn, gevolg door een tweeden, die veel kleiner was, en terwijl hij, niellegenstaan-de den afstand, den aanvoerder der Sebail'elaars en diens knaap herkende, zag bij nog een derden persoon uil hel bosch komen ; maar dezen kende hij niet, en de zon, die leruggekaatsl werd op

de wapenrustingen van heer en knaap, deed hem alleen ontwaren, dat deze noch helm noch hoed droeg, en dus geen krij};siiian of edehnau was. Hij zette zich nu weder in den zadel; de drie mannen, die hem ook in het oog schenen gekregen te hebben, daalden met spoed van de hoogte af, de kronkelingen van den weg volgende, en weinige oogenblikken daarna drukte frank zijn vriend de hand, en toen hij vroeg: »ls alles wel, daarginds?'' antwoordde Van Schatfelaar; ».la. Frank ! maar ik had niet verwacht u hier reeds le zien; de afspraak was immers, dat gij mij wachten zoudl ?quot;

»De rust verveelde mij; ' hernam deze glimlachende, »dil baalde mij over u te gemoel le rijden ; gij weel, ik heb nog een oude betrekking op de heide ?quot; Toen beantwoordde bij den groet van lleinlje, boog zich voor den derden ruiter en zeide, de hand aan zijn helm brengende; »lk groet u, vader !quot; terwijl zijn paard, dat gesteigerd had, toen hij naasl Moor reed, zonder zich om den wil van zijn berijder te bekreunen, zich naar het paard van den vreemdeling begaf en het berook.

Het was een monnik, dien hij als reisgezel van zijn vriend aantrof, en die vrij zonderling en zonder stijgbeugels op het roodbonte paard zat, da' er evenwel vrij sterk uitzag. De kap van zijn pij, die geheel over het hoofd gelrokken was, beschermde hem tegen de zon : hij beantwoordde den groei van Frank door zijne handen zegenend op te heffen, en bracht, het hoofd schuddende, de hand naar zijn mond, toen deze zijne verwondering liet blijken, dal de monnik niet sprak.

»Hel moet n niet bevreemden, Frank !quot; zeide Van Schall'elaar lol dezen, die Hector genoodzaakt had, het bonte paard te verlaten, terwijl zij de hoogte verder afreden, »dal de goede vader uw groet niet anders beantwoordt; zie, hij wijst u op het stuk lei, dat hij in zijn hand houdt ; hij kan niet spreken, sedert hij dezen winter hel ongeluk gehad heeft in de rivier te vallen. Hij woont in het klooster te Finmerik, en moei naar bel klooster Fmnians bij Harderwijk, waar een broeder woont, die vele zieken genezen heeft, en hij zal, zoo deze hem niet kan helpen, bel Lieve Vrouw ebeeid le Amersfoort en hel Sacrament in de Heilige Stede te Amsterdam bezoeken. Dezen morgen, toen ik Zulfen verliet, reed hij mij achterop, en verzocht mij te mogen vergezellen. De waardige vader,quot; vervolgde hij glimlachende, terwijl hij mei Frank een weing vooruitreed, «was


-ocr page 454-

OLTMANS, DE SCIIAAPIIIWDER.

geen aangenaam gezelschap, daar hij wol nieuwsgierig was om allerlei nieuws van den oorlog te vernemen, maar ik had werk om zijne vragen Ie lezen: het was eene soort van Latijn, doormengd met Duilsch, dat hijna onverstaanbaar is; ik lie-hoef ii niets meer te zeggen, dan dat hij wel honderd uren hier vandaan in Dnitschland ge-horen is, en in zijne jeugd als ruiter gediend hoeft.quot;

• Hoorde hij daarom zoo gaarne van den oorlog spreken?quot; zoide Frank lachende; »mij dacht, het was ook al oen vreemd verschijnsel, een monnik op zulk een sterk paard.quot;

»En evenwel kunt gij wel zien, dal hij zijn nieesten tijd op een ezel gereden heeft,quot; zoide zijn vriend, die zweeg, toen do monnik naderbij reed. Frank zag hom nu aan do andere zijde van Van Schaflelaar stappen; hij bewoog werktuiglijk den rozenkrans van grove houten kralen door zijne vingers, en boog nu en dan hol hoofd voorover. De lange grijze baard hing op zijn borst, en bedekte een groot gedeelte van zijn gelaat; wat or voorts de kap niet van verborg, was bruin en gerimpeld. Tusschen zijn gebed, dat hij niet eens prevelen kon, scheen hem evenwel niets to ontsnappen, en nu en dan verried een snelle opslag van zijn oog, dat de ouderdom en hel kloosterleven al het vuur in den ouden ruiter nog niet hadden uitgedoofd.

Toen zij Kootwijk naderden, zoide Van Schaf-felaar: »VVij zullen hier een weinig uilruston, vader! ofschoon wij de paarden te üeokbergen gevoederd hebben, zal hun het Geldersch brood hier niet te onpas komen. Zoo gij er niets legen hebt, geloof ik niet, dat uw paard den stal zal willen voorbijrijden.quot; De monnik boog zich, en scheen in zijn voorstel genoegen to nemen. Weinige oogenbhkken later zaten zij met hun drieën om de tafel, waarop brood, vleesch en hier was nedergezet, en Van Schaflelaar maakte Frank schertsend opmerkzaam, dal de vader nog bij zijn ongeluk het geluk had, van, evenals elke andere inonnik, die zijn natje en droogje te kunnen naar zich nemen.

De monnik, die hier, gemakkelijker dan op hel paard, gebruik kon maken van het eonigc middel dat hem overbleef, om zich beter Ie doen verstaan dan door toekens, verzocht Van Schaiïolaar, iemand over te halen, om hom te onderrichten, welken weg hij nu meest volgen, daar hij in deze landstreek geheel onbekend was. Maar Van Schaf-felaar, die als het wore de scherts wilde goedmaken, welke niet naar den zin van zijn gast geweest was, noodigde dezen uil, hem nog niet van zijn bijzijn te berooven, en door te rijden lol Harnevold, waar hij den nacht zou doorbrengen. Do monnik Inisterdo vol aandacht naar zijne woorden ; hel kwam Frank voor, dal de oogon van don vader reeds tintelden van vreugde over hol vooruitzicht op een goed avondmaal en een kan goed hier. Doch hij bedroog zich : do monnik schudde hel hoofd, en toon Van Schad'elaar zijn weigering, uil hoofde dal hij niet langer mot den brief van zijn prioor durfde onderweg blijven, ontcijferd had, on hem nogmaals trachtte over Ie halen, stond do monnik op, schudde hol hoofd, en wees op dat gedeelte der lei, waarop hel verzoek, om nopens den weg en den afstand ingelicht te worden, nog was blijven staan.

»(quot;ij moet zeil welen, wal gij kunt aannemen en moot weigeren, vader !quot; zoide Van Schall'elaar : »ik wil n van uw plicht niet afhouden, en niemand is beter in staat dan mijn vriend Frank, n omtrent den weg Ie ondorriclilon, dien gij moet nemen ; inliisschon hoop ik, dat gij oen sink geld, hetwelk ik uw klooster loegedachl had, niet weigeren zult, en mij en hen, die mij waard zijn, in uwe gebeden znll gedenken.quot; De monnik boog hot hoofd, ontving mol diepen ootmoed do geldstukken, welke de edelman uil zijn beurs haalde on hem overgaf, en verborg die onder zijn pij.

Toen de paarden weder opgezadeld waren, verlieten zij het dorp; Frank ondorrichtto don monnik, welken weg hij moest houden, en daarna namen zij afscheid van hun sprakeloozon reisgenoot, wiens paard met weerzin zijne makkers, met welke hot kennis gemaakt had, scheen te verlaten ; doch van welks berijder Frank blijde was ontslagen te zijn: do stomme, oude, nieuwsgierige monnik was toch een vervelend gezelschap, en benam hem de gelegenheid om zich mei zijn vriend Ie onderhouden.

Van SehaHelaar, die, nadat hij bij don Hisschop geweest was, verlof gekregen had om een paai' dagen voor zich zeiven te besteden, was hijzonder opgeruimd ; hij had zijn bruid bezocht; hel loriigkeorende leger gaf hom de hoop, dat de oorlog en ook zijn hniigomschap, dal bom lang begon te vallen, spoedig ten einde zouden loopenen bij zeido, terwijl Heintje op een behoorlijken afstand achter hen reed: »Hel scheen, dat 11 het bijzijn van don Emmerikschen monnik niet zeer aangenaam was; had ik zulks vermoed, ik


-ocr page 455-

BARNEVELD.

zou hem uiel genoodigd hebben, ons noi; verder Ie vergezellen.quot;

»|{ij St. Maarten 1 neen!quot; riep Frank. «Ik kati niet zeggen, dat hij mij beviel; bij Inssehenpoo-zcn, als bij de drill van zijn paar l intoomde, hor-kende ik in hem den monnik niet, die in den zadel zat, alsof hij er op gesmeten ware, en daehl, dat zijn onkunde nopens den weg maar een voorwendsel was, om ons niet te verlaten, en op uwe beurs te leren.quot;

»(lij vergeel, dat hij niet kan spreken en weinig menschen op de Veluwe zal aanlrellen om zijn monnikensehrirt te lezen : en ruiters, die bet monnikenschrift en Latijn verstaan, vindt men niet veel,quot; zeide Van Schallelaar.

»()ok houd ik hem wel voor een monnik, sedert ik hem heb zien eten en drinken ; maar juist nicl voor den besten,quot; antwoordde Frank.

Ken oogenblik reden zij zwijgend naast elkander; toen zeide Van SehaU'elaar : »ik breng u den groet van Maria, Frank ! daar gij haar vergeet, moet ik bel eerst haar naam noemen ; ik zie wel, dal gij nooit bemind hebt, anders zoudt gij reeds naar haar gevraagd hebben, wetende, dat een man over niets mei meer vreugde spreekt, dan over bet meisje, hetwelk hij bemint, en dat hem liefheeft.quot;

»l)at ik haar vergeet!quot; riep Frank snel, en bij bewoog zich in den zadel, alsof men hem onverhoeds een stool had toegebracht; maar verder zweeg bij, en Van Schallelaar zeide vertrouwelijk : »Nu, ik weel immers beter, en mijn bruid hoort hel niet en zou het u vergeven ; zij is zoo goed ! ik wed, dal die oude monnik u nog dooide hersens speelt, (iij hebt immers bewezen, indien het noodig was, dal gij alles voor baar over hebt; is het niet aan u Ie danken, dal zij zonder schroom mij hare hand kan geven, dat nimmer iemand meer zal kunnen zeggen, dan dat ik de docb-ler van een burger getrouwd heb, en dat ik nog leef en gelukkig ben ?quot;

«Wat de oorzaak zij van mijn verzuim,quot; zeide Frank langzaam, «waarom zou ik u die zeggen ; weet ik het zelf? do ingeving, die mij dreef, om u te gemoet le rijden, moei mij vrijspreken. Reeds loon ik u ontmootle, zoidet gij mij, dat alles wel was, on ik wilde naar haar vragen ; maar de vroomdo reisgenoot dood mij zwijgen. Zeg mij nu, hoe vaart uwe .... Maria ?quot;

»l)on Hemel zij dank, redelijk gezond,quot; antwoordde Van Schallelaar minder vroolijk. »Fn evenwel bot kon boter zijn ; bet vroolijke meisje heeft zooveel geleden ; met gewold als het ware van do borst barer moedor afgescheurd, heeft zij een naren winter doorgebracht, en hol oenlonigo kloosterleven is niet geschikt om haar to vorvroo-lijkon ; zij treurt. Fvonals een bloem, die men uil don grond rukt, waarin zij gegroeid is, verkwijnt zij binnen do stille, maar veilige woning. Indien de ouders naar mij geluisterd hadden, in plaats van naar don ouden paler van lirookhiiijzen, zou zij nu reeds mijn vrouw zijn, mijn liefde zou baar koostoron en allo gedachten aan het vorledono uil baar hart verbannen; haar ochlgenool zou alle zorgen van baar verwijderen. Maar bet beefi zoo niet moeten zijn ; Maria is een gehoorzaam kind ; de maagd nadert sidderende bol echtaltaar; zij durft hare stom niet voegen bij die van den man, die zonder schroom zijn bruid do band mag toesteken, evenals hij oen vijand don handscboen voor de voeten werpt. Doch ii:ij hoort mij niet meer ; ik vergoot, dat gij niet kunt begrijpen wal ik zeggen wil,quot; eindigde Van Schallelaar, toon Frank, die, in zich zolvon gekeerd, naast bom rood, niet liel bemerken, dal hij in zijn geestdrift doelde.

Deze richtte zich echter snel op, alsof bij uit den slaap ontwaakte, on zeide: »Rij (Jod ! mijn vriend ! vergeet gij, dat al wat u gelukkig maakt, ook mij gelukkig zal doen zijn ? Geloof niet, dal ik zonder gevoel bon, omdat dit hart ,quot; bier sloeg hij op zijn harnas, «nooit is verkwikt door bel geluk van bemind le worden door hetgeen hol liefhad. Ik gevoel wal gij zoggen wilt, en zou desnoods uwe woorden kunnen herbalen ; ik bob u wol verslaan. O! mijn hart zegt mij, wolk een geluk hel is, te zorgen, te waken voor de vrouw, die hol door ons geworden is, die zich aan ons klemt, evenals wij aan bot moedige paard, dal als do bliksem voortsnelt, of stilstaat op ons verlangen, en, sterker dan wij, zich laat leidon als oen kind. Ik gevoel, dat gij met ongeduld verlangt, om alleen voor haar te kunnen en inoeton zorgen, en dal hol haar gelukkig maken zal. Gij zoudl hol beiden reeds zijn, als mijne geboden verboord waren geworden.quot;

»lk deed u weder onrecht. Frank !quot; zeide Van Schafl'claar aangedaan, en drukte hom do hand. «Zelden boorde ik u mot zooveel vuur over dit onderworp sproken ; zoo gij aan ons gedacht bobt in uwe geboden, Maria hoeft u niet vergeten ; zij hoeft het mij gezegd ; dagelijks smeekt zij don Hemel voor uw geluk.quot;

«Maria bidt voor mij ?quot; vroeg Frank snol, en loon bij zwoeg, vervolgde zijn vriend: «Verwon-


-ocr page 456-

dort het u ? is zij het niet vcrpliclil ? diiiikl zij lu'l u nicl, (lal zij ijm-d is? Ilclil trij haar niet iian de Hoodc Hand van dien zwarlcn onverlaat onttrokken ?quot;

• liet is zoo,quot; antwoordde Krank, en eindigde wild laehende : »inaar mij heelt de Hoode Hand getroll'en en ier aarde geworpen, en evenwel is de hand nog niet verlamd, en Petrol leel't nog.quot;

«Vergeet gij,quot; riep Van Sehall'elaar minzaam, »dal gij niet alleen gevallen zijl ? heelt de hand van uw vriend, van den aanvoerder, onder wien jiij dient, n niet gewroken'! Heelt iemand u minder geacht, onulai ^ij niet bestand zijt geweest tegen de koelbloedige verdediging van den volmaakten krijgsman ?quot;

«.Neen,quot; hernam Frank som her : »maar is daardoor de houw minder zichtbaar op dezen helm'' Weel gij wel, dal ik tweemaal mijn leven zon geven, om hem hel zijne te ontnemen? Uwe overwinning wiseht mijne nederlaag niet uil; de aanvoerder heeft zijn ruiter gewroken ; maar de herdersjongen wil zieh zeiven wraak versehaden!quot;

»lk herken u niet meer. Frank !quot; zeide Van Sehall'elaar ernstig. »Welnu, dew ijl idj dien naam van herdersjongen verkiest aan te nemen, wordt die jongen geen man'! Is hij niet een inenseb, ofschoon zijn vader geen ridder of edelman v\as? Heeft de Heer zelf niet een herdersknaap opgezocht, om over zijn volk als koning Ie bevelenquot;! De aanvoerder wreekte zijn man van wapenen, den vriend, zijn vriend !quot; en hij vervolgde met meer ernst, toen de jonge man het zwijgen bewaarde: «Die wraakzucht verwachtte ik niet in den voesterknaap van lialph : hoe komt zij in uw hart ? Zijl gij niet gevallen, alleen omdat gij kwaamt om hem te dooden, zonder voor uw leven Ie zorgen, en is. dit geen eerste plicht''Dacht gij met een vrooni gemoed aan de wisselvalliglieid van den strijd, zooals het een braaf Christen betaamt'? Of zijl gij naijverig op uw vriend? kon ik ii de eer geven, van Perrol ter aarde geworpen te hebben, ik gaf ze n gaarne, die naijverig zijl op uw vriend, die u alles zou willen afslaan!quot;

• Alles!quot; riep Frank, en hij vervolgde snel: »0! hoe herken ik n daaraan, maar kan ik nog meer verlangen, nadat gij mij uwe vriendschap geschonken hebt ? INeen, dat kan ik nicl ; vergeef een oogenblik van dwaling; vergeef mij hetgeen ik gezegd heb ; geloof niet, dat ik naijverig ben op uw roem, ofschoon ik uwe daden steeds lol voorbeeld neem; ik weet immers, dal ik nimmer zulk een krijgsman worden kan als mijn vriend.'Zie,

Van Sehall'elaar ! de gedachte aan dien man verlaat mij nimmer, en hetgeen de toekomst ver-horgen houdt, maakt mij ongerust.quot;

• En waarom?quot; vroeg Van Sehall'elaar. «Zijnde aanslagen van dien geweldenaar tegen ons niet alien op niets uilgeloopen ? quot;l is waar, zorg en angst zijn ons deel geweest, mijn bruid is van den ouderlijken haard verdreven; maar waar is die Hritsehe edelman, die den trots, zijn landge-iioolen eigen, vergelen had, om Perrol Ie dienen ? Zijn de Zwarte Ruiters niet in Eemnes gebleven ? Is zelfs Perrol niet ternauwernood hersteld, terwijl gij gezond aan mijn zijde rijdt? Maar gij ziel alles Ie somber in ; ik wed, gij hebt den oudeu schaapherder weder gesproken; die man brengt u gewoonlijk in een droevige stemming.quot;

quot;liet is waar, ik heb hem gezien,quot; antwoordde Frank langzaam, quot;en hetgeen hij zeide, was niet geschikt om mij Ie vervroolijken. Dezen morgen beklom ik den kerktoren van Harneveld, tegelijk met het werkvolk, dat er iets aan herstellen moest. Het overzicht over de vlakte lokte mij uit u te gemoet te rijden, en toen ik uwe ruiters verliet en langs het kerkhol wilde heen rijden, ontmoette ik Ralph. Hij toonde zich verheugd mij Ie zien; het gure weder scheen weinig invloed op zijn gezondheid gehad te hebben, en ik slapte af. Korte-lijk deelde ik hem mede, wal hij verlangde te weten; hij wilde mij met zijn liond een eind weegs vergezellen. »Als ik met u op de heide wandel. Frank !quot; zeide hij mij, «dan denk ik, dal gij nog hij mij zijl, en mij niet verlaten licht; daarom doe ik het gaarne.quot; Doch het kwam er niet toe; want wij hadden nog maar weinige schreden gedaan, of hij stond stil. Ik noodigde hem om verder te gaan; doch hij antwoordde niet, zette den voel vooruil, maar Irok dien dan weder terug. Hij wilde mij volgen, maar kon niet; het was alsof een onziehlbare hand hem terugdrong. Ik zag, dal hij niet meer gevoelde waar hij was, niet meer zag wal hem omringde; met wijd geopende oogen staarde hij naar de wolken, die over den toren en de kerk heendreven; bij zag door zijn geest, in het eerst bleef zijn mond gesloten, en hij stond roerloos; toen strekte hij den staf nil, en riep luid: »Gcel acht op heigeen gebeurt. —Ha! dat is geen wolk, maar een hoop Zwarte strijders.— Wal klinkt die krijgsmuziek ! — Ziel gij dien rook en die vlammen! Hoort gij hen niet dreunen, als zij nederploll'en? - Daar valt de witte pluim; nog wappert de roode vederbos. Ha!....quot; Toen werden zijne woorden onverstaanbaar, en evenwel sprak hij


-ocr page 457-

RARiNEVEIiD.

9

nog lang, terwijl een aanhil menschen ons omringden, en met schrik en eerbied naar zijne woorden Inis-lenlen. Zijne lippen liewoiren zich ; alles wal hij zag, wees hij mei, zijn slul aan, wij zagen niets dan een grauwe wolk, dl»' over hel dorp dreef; mogelijk was zijn zwijgen nog indrukmakendcr dan zijn spreken. Eindelijk slool hij de oogen en liel den arm zakken; ik galquot; door een leeken mei de hand den dorpelingen Ie kennen, dal zij zich verw ijderen zonden, en zi j voldeden aan mijn verhingen. Doch loen ik hem uilnoodigde mij Ie volgen, schudde hij het hoofd, en zeide treurig: »l)iil kan niel. Krank ! dikwerf wordl mijn geest verlichl, zonder dal ik heh kunnen raden waarom, en evenwel spol ik nooil mei deze waarschuwing; hel is een hilier voorrecht, dat ik tol aan het einde dragen moei. Onze wegen loepen uiléén; wanneer gij mij weer zuil zien, weel ik niet.quot; Hierop gaf hij mij de hand, verwijderde zich zonder op mijne vragen Ie anlwoorden, en toen hij tusschen de huizen verdwenen was, zelle ik mij weder in den zadel; mogelijk heefl dil toeval medegewerkt om mij droevig te stemmen.quot;

»(Jij hechl te veel aan deze zaak,quot; hernam Van Schalfelaar. »llet is een ongelukkige ziekte; men moei hem beklagen, die er mede hezochl is, zonder Ie vreezen, dal heigeen hij waant te zien, waarheid is; Itnlph zeide hel u immers met andere woorden zelf. Maar lalen wij van iels anders spreken. Als ik het wilde, zou ik ook kunnen verhalen, dat mijn bruid mij bijna niel wilde lalen gaan; zij was half bewusleloos, toen ik haar aan de zorgen der nonnen moesl overlaten hij mijn afscheid ; en evenwel hechl ik niets aan deze ongeruslheid, welke de menschen een geheim voorgevoel van een naderend onheil noemen.quot;

Hier zweeg hij ; waarschijnlijk herinnerde hij zich de droefheid en de laalsle woorden van Maria, die op hel punl geweest was, hem de geheimen van haar hart Ie openbaren, en aan zijne voelen om vergill'enis te smeeken, voor hetgeen haar hart misdreven bad. Maar de plechtige gelofte, aan haar biechtvader gedaan, deed de bekeulenis op hare ippen versterven; de hrave grijsaard had baar gelast Ie zwijgen en Ie hidden. «Hel gebed zal de bekoringen uwer zinnen doen verdwijnen, mijne dochter!' had bij gezegd. Wat wist de oude priester van de liefde !

»lk wilde ii zeggen, frank!quot; vervolgde Van Schalfelaar, «dat ik haar beloofde, dal gij mij hij een volgend bezoek zond! vergezellen; #;ij hebt nu verkozen Ie blijven, in de hoop van Italpb Ie zien, ik

keurde dil goed ; maar ik heb uw woord verpand, en nu zult gij het moeten lossen.quot;

De stem van Frank verried geen vreugde, terwijl hij beloofde de belofte van zijn vriend te zullen nakomen, en zoo sprekende, vervolgde zij hun tocbl naar bel dorp liarneveld. De weinige menschen, die zij tegenkwamen of op de heide gewaar werden, gaven hun weinig stof lol onderhoud. Eenmaal hadden zij stilgehouden, toen Van Schalfelaar zijn vrees te kennen gaf, dal de sprakelooze monnik, hoe goed ook door Krank ingelicht, misschien toch zijn weg niet zou kunnen vinden. Deze dacht hem nog in de verte te kunnen zien, maar hij bedroog zich ; hij werd niets van hem gewaar in de richting, in welke hij hem zocht, en onderstelde dus, dat hij van den weg was afgedwaald en Ie veel rechts gehouden bad.

De zwaarte hunner wapenen en het warme weder deden hen zacht rijden, om hunne paarden in bel zandige spoor Ie sparen; en dewijl hel zwarte paard, dat Krank bereed, en dal Henri meende weleer in de legerplaats van Perrol gezien te hehbeu, zich met Moor niet verdragen kon, bracht Van Schaflelaar, die niel wist, in welke, heirekking het moedige dier tot zijne bruid stond. Krank opnieuw onder hel oog, dat hij niel wel gedaan had, dit vreemde paard, hoe voortreHelijk het ook was, in plaats van zijn eigen mede te nemen. De jongeling durfde zijn vriend niel zeggen, dal hij het paard, waarop hij des nachts met Maria gevlucht was, nooil kon berijden zonder aan haar Ie denken, en gaf dus voor, dat hij er, sedert den dag van VVesthroek, een weerzin aan had, en dal hij, hoeveel zorg het hem ook baarde, zijn nieuw paard wilde trachten Ie beheersehen. Hij moest echter erkennen, dat hij er nu en dan even weinig meester over was, als weleer over Moor, en Van Schalfelaar herinnerde hem lachende het | oogenblik, loen hij hem, nadat hij nog slechts weinige lessen in het paardrijden van den ouden Hans gekregen had, eens uil een aardigheid op zijn strijdpaard had doen zitten.

De voorzorg, welke zij gebruikten, om zacht te rijden, deed hen, toen zij de plaats van hunne bestemming reeds begonnen Ie naderen, verwon-wonderd stilstaan, om in de verte naar iemand te zien, die met een onbegrijpelijke snelheid naar het dorp Voorlhuizeu reed. Niettegenstaande den afstand, durfde Van Schalfelaar verklaren, dal die ruiter zijn paard zou doodrijden, tenzij hel van een bijzonder goed ras ware ; hetgeen Henri beaamde door te zeggen, dat hel waarschijnlijk een


-ocr page 458-

10

dronken hoer was, wiens paard aan hel hollen was geslagen ; doch Krank zoide, dal hel niemand anders was dan de slomine monnik, /.ijn vriend lachle om /ijn verzekering, Ie meer daar llenri, die zicii veel op zijn ver ;.re/ichl liel voorslaan, evenals Van Sehafl'elaar hleel' heweren, dal de al-stand Ie grool was, om paard en kleeding Ie herkennen, en zelfs Frank kon, lerwijl zij voorlreden, niel loochenen, dat de snelheid, waannede tic t niler voortspoedde, moeielijk overeen was Ic hrengcn mei hel lompe paard, en in het geheel niel mei den sprakeloozen monnik.

Heeds lag de sluier des nachts over hel dorp Rarneveld, dal, evenals een eiland door de zee, aan alle zijden door de heide omringd was; de maan was nog niel opgegaan, en alles lag in een diepe rust; alleen Van SehaHelaar en zijn vriend Frank zalen nog aan dtm avonddiseh op hel .Moleneind, in de woning van den dorper, hij wien hij meermalen zijn intrek had genomen. Moor stond mei de andere paarden op den stal; de achttien rnilers, die Van Schallelaar van Hoorn had medegenomen, om hem lot bedekking Ie strekken op zijn tocht, door de streken, welke de vijand onveilig maakte, waren hem, meer op verzoek van Frank, dan op eigen verlangen, van Wijk-hij-Diuirslede lol hier gevolgd. Zij sliepen reeds, daar hel hnn hekend was, dat htm aanvoerder met het aanbreken van den dag verder zou gaan. Van Schaiïelaar sprak met Frank over den oorlog en de belangen van zijn heer, den Bisschop ; llenri, vermoeid van den ril, was achter zijn meester op een bank ingeslapen, die hem niel riep om Ie schenken. Hel licht van de kaars verlichtte Hauw het groole voorhuis, en werd teruggekaatst door de twee blanke wapenrnstiiigen, die op den achtergrond geplaatst waren.

Op hel oogenblik dat zij opstonden, om zich ter ruste Ie begeven en den knaap Ie wekken, maakte Frank zijn vriend opmerkzaam op eenig gerneiil, dat hij meende Ie hooren. Zij luisterden : het was alsof een hond met zijne nagels langs de huisdeur krabde, en er met zijn neus onderdoor snullclde; maar weldra liep iemand met snelheid voorbij de gesloten luiken, en er werd driftig op de deur geklopt. Heiden traden er terstond naar toe, terwijl de knaap versehrikl opvloog; hel kloppen werd nog onstuimiger herval, en Frank sloeg mei zijn vuist legen de deur om er een einde aan le maken, en vroeg barsch :

• Wie klopt daar zoo hard in den laten avond ?quot; Toen klonk de slem van den schaapherder door het sleutelgat, en riep : „Ik ben hel. Frank! laat mij binnen of....quot; Maar de slem van den ouden man was te zwak, om zich verder te doen verstaan. Hij zweeg, le meer daar de grendels reeds werden weggeschoven. Toen Wolf naar binnen sprong, en zijn meester hem volgde, beduidde deze, dat men de deur zou sluiten ; hij leunde op zijn staf, en hijgde naar zijn adem. Frank ondersteunde hem met zijne armen, en zag met verbazing en droefheid de afmatting van Ralph ; maar deze stiel hem terug, en voordat van Sehafl'elaar hem aansprak, riep hij ernstig: «Er is geen lijd van vragen ol van rust meer ; de mannen van de Zwarte Bende volgen mij op de hielen, gij zond! hun marsch reeds hooren, indien zij niet kwamen als dieven in den nacht. Vlucht ! werpt u op uwe paarden, indien hel nog lijd is — gij. Frank ! gij moet in ij volgen!quot;

quot;Ha! de Zwarte Huilers,quot; riepen Van Schalie-laar en zijn vriend als uit éénen mond, en Frank vervolgde: «Vader! wij danken u: vaarwel! red u, wij zullen voor ons zeiven zorgen, ik verlaat mijn aanvoerder niel.quot;

«Dwaze knaap!quot; zeide de herder, lerwijl hij Frank, die hem de hand drukte, beschouwde ; »doe w al gij will, maar vlucht, er is geen lijd om it rede te doen verstaanen hij vervolgde, toen Van Schallelaar zijn knaap gelastte de ruiters te wekken, en bun te bevelen zich le wapenen: »Kr is geen lijd meer, om het harnas aan te schieten. Heer! ternau weinood om de zadels op de paarden le werpen.quot;

«Zeg dal zij zich wapenen! riep Van Schallelaar driftig, toen zijn knaap nadere hevelen wachtte, en terwijl deze zich met spoed verwijderde, trad hij naar zijn wapenrusting en vervolgde met vuur; «Bij Sl. Maarten! oude! ik dank u voor den raad ! maar nimmer zal men mij zien terugtreden, zonder mijne wapenen ; een edelman kan zich niet overgeven, of neder laten houwen als een boer; 'n-dien ik sterven moet, dan wil ik in mijn harnas sterven.quot;

Halph schudde wel het hoofd, terwijl Wolf onrustig af en loc naar de deur liep, maar zeide niets, en hielp zelf de wapenstukken vastgespen, en loon Van Schallelaar zijn vriend gereed zag, en zelf den helm opzette, riep hij moedig: «Mu naar mijne mannen en naar den stal; zoo waar als God leeft! zij zullen zich bedriegen, als zij denken ons slapende le vinden.quot;


-ocr page 459-

MHINliVELI).

II

De bewoners van hel huis, gewekt door de ongewone beweging, hielpen de ruiters de ijzeren rustingen aiindoen. Men kreet van vreugde ging er op, toen deze iiun aanvoerder zagen hinnenlreden; zij herkenden, hij liet zwakke licht der hraudende houtspanen, den witten vederhos, dien zij gewoon waren te volgen. Toen spoedden zij zich uilen naar denstal. De Zwarte Hende zal hen gereed vinden om haar het hoofd te hieden ; de paarden zijn versch en sterk, en Krank, die op de heide hekend is, zal hun op de vlakte tot (Jids verstrekken; zij zullen gered zijn, voordat de maan hun spoor aan hunne vijamlen kan doen terugvinden.

Nog was alles stil om hel huis ; nog liet zich geen gehriesch van paarden hooien, geen hoel of wapengekletter klonk in het dorp, toen deze ire-wapende mannen den stal hinnendrongen; maar een zacht gekraak, dal zich nu aan hel einde daarvan deed hooren, trof hun oor. De paarden zagen schiehtig naar hel licht en tiaar hunne meeste, s ; een was er echter, dal den groolen zwa-ren kop juist van hel licht afwendde; hel snoof door de wijd geopende neusgaten, zijne oogen scholen vuurstralen, en hel hinnikte van genoegen ; het was Hector. Nog hoorde men geen geroep of geschreeuw ; maar daar opende zich krakend de deur van den stal, en onrustig hewogen zich nu de paarden. Reeds had Wolf zijn meester doen hemerken, dat de paarden niet meer konden gezadeld worden ; doch eer Ralph iets zeidc, riep Van Séhallehiar snel, maar hedaard : « Achterwaarts, mannen ! het is te laai om onze paarden Ie he-houden ; maar wij heidien onze wapens!quot; en hij men, door hetwelk de hijlslagen dreunden : «Werpt hel licht weg, en volgt mij zonder gerucht Ie maken.quot; Van SchaU'elaar herhaalde hevelend, hetgeen de herder verlangde; hij vertrouwde op diens liekendheid in dit oord; zijne ruiters, op den helm, waarmede hij gehoren was.

Zij verlieten nu hel huis, en traden in den hof, die zich ver achter eeniiie andere huizen iiitslrekle, en met een nauwen doorgang: een uitgang had tegenover hel kerkhof. Kr was geen lijd te verliezen, de oude deur aan het einde des door-gangs, die nauwelijks gesloten was, werd geopend ; en ofschoon zich hier geene vijanden lieten zien, hoorde men hen echter op een kleinen afstand. Italph hedacht zich een oogenhlik, terwijl Krank zich herinnerde, wal er gedurende den morgen, hijna op dezelfde plaats, gelicurd was. Daarop zeidc de oude : «Zij staan ter wederzijde, maar misschien gelukt hel ons nog, langs de kerk om te gaan en zonder eenig geraas te maken, naderden zij lot aan den lagen muur, welke hel kerkhof omgaf. O! dat vluchlen in den nacht, dat hevreesd zijn voor het kletteren van zijne wapens hij het over-klimmen van den muur, dat alles griefde Van Schalfelaar ; maar moest hij niet alles aanwenden om zijn leven te redden ? behoorde het niet aan zijne bruid quot;! Op hel kerkhof gekomen zijnde, gingen /ij dicht langs den muur van de kerk, die aan den heiligen Odulf gewijd was; gelukte het hun, er om heen te gaan, dan waren zij misschien gered ; maar toen zij den hoek van den toren bereikten, bleef Wolf staan. Plotseling schitterde een hevig licht ; de vijand ontstak een toorts, en


i

-ocr page 460-

li OLTMANS, DK

liclaiig om zijne vijanden Ie verraden waar iiij was; de Zwarte Huilers wilden de eer hebben /onder hunne makkers Ie overwinnen.

De verwoedheid, waarmede zij op elkander aanvielen, is niet le beschrijven ; waren Van SchaI-l'elaar noch Frank er geweesl, misschien zou de strijd lang onbeslist zijn gebleven ; maar met eiken slag wierp de aanvoerder een vijand terneder Hun aanval was bijna alleen op hem gericht, en dit berokkende hun ondergang; doffe kreten van wanhoop en woede lieten zich hooren, als er weder een nederviel en de overmacht van hun vijand vermeerderde. Zelfs Ralph was geen bloot aanschouwer; zijn staf stiel de vijanden van Frank omver, deed hen het evenwicht verliezen, en stelde hem bloot aan de zwaarden der SchaU'elaars; maar toen zijn staf werd stuk gehouwen,zou hij gevallen zijn, indien Frank zijn zwaard niet onder liet borstharnas van den Zwarten lUiiter gestoken had, die zijn pleegvader bedreigde, en nu zonder een enkelen gil te geven, dood ter aarde viel. De schaapherder vatte nu de bijl op, welke aan de zijde van den verslagene hing.

Toen sloeg bet zwaard van Van SchaU'elaar weder een vijand terneder, en de vier, die nog overig waren, namen de vlucht; het gevecht was binnen weinige oogenblikken begonnen en geëindigd. Maar nu hoorde en zag men den vijand van alle zijden naderen, en het licht der toortsen vertoonde zich overal. Ralph trad snel naar de deur onder den toren ; maar deze was gesloten. «Het is niet mogelijk die deur te openen,quot; zeidc Van Schafle-laar, die er met de vuist tegen sloeg; maar de schaapherder riep: quot;Misschien is de kerk zelve niet gesloten; in allen gevalle volg mij, ik wijs u den weg.quot; Doch ook deze deur was niet te openen, en evenwel gaf de schaapherder den moed niet op.

Eenige schreden meer naar het koor was het beenderhuis. Hier wees de oude man met de hand naar het kerkraam; Van SchaU'elaar gaf zijn bevelen; de gewapende mannen bielpen elkander om het lage leiendak te beklimmen ; de voorste, die de bijl van Ralph bad aangenomen, verbrijzelde met snelle slagen het onderste van het glasraam, dat boven het huisje was. Zijne makkers hielden hem op hel schuine dak staande; het verroeste ijzer, hel lood en de ruitjes vielen onder de bijlslagen, terwijl Ralph aan Frank beval hem le verlaten ; en toen de Zwarte Ruiters van alle zijden op hel kerkhof drongen, en hunne toortsen deze zijde van de oude kerk geheel verlichtten, kwamen zij nog even tijdig genoeg om den laatsten hunner vijanden door hel glasraam in de kerk le zien v Vl \vijnen. Zij sloegen geen acht op hunne makkers, die door Van Schaffelaui' en zijm mannen dood ter aarde waren geworpen; maar volgden hui' e vijanden met een woest geschreeuw.

( .^ het oogenblik dal dc derde der mannen van Perrol zijne heenen door hel gebroken raam slak, hoorde men een hevigen drcim, die door de kerk klonk ; het was alsof men een zware deur dichl-wierp. De toorts van den Zwarten Huiler verlichtte nu de vensterramen aan de binnenzijde, liet was alsof het outaar verlicht was, ol' de kaarsen brandden; de wapens en beelden, op sommige ruiten met kleuren gemaald, werden zichtbaar; de eene ruiter vóór, de andere na, beklom het dak en verdween door de opening. Toen slaakten de krijgslieden hun geschreeuw; een man le paard sprong achter bel koor uil le voorscliijn, een borstharnas en handschoenen met ijzeren platen en een open helm met een roode veder maakten zijn wapenrusting uil: bet was Perrol. Wel de grootste voorzorg had hij alle uitgangen van het dorp doen bezetten, voordat hij hel huis, waar zijn vijand vernachtte, liet openbreken. Toen hij dezen, hij wist niet hoe, van zijne komst onderricht vond, stelde hij zich gerust door de gedachte, dat hij hem niet ontsnappen kon; de paarden waren immers allen achtergebleven, en het huis was omsingeld. Doch toen dit vruchteloos werd doorzocht, vervloekte hij hel oogenblik, waarin iiij het besluit had genomen, om niet zelf vooraan le gaan ; hij gevoelde zich nu sterk genoeg, om zelf Van Schal-felaar hel hoofd le bieden, en zijne mannen doorzochten nu op zijn bevel de naburige woningen en de moeshoven.

»Waar zijn zij, kerels ?quot; vroeg hij woest, terwijl hij met zijn paard stilhield, toen zij uit één mond riepen: «Daar in de kerk, Messire!quot; — Hierop vervolgde hij met drilt. »Welnu, werpt de deur dan onder den voet,quot; en hij wees naar de deur, welke Ralph gesloten had gevonden. Zijne ruiters stroomden er henen; maar gelijktijdig stak iemand zijn hoofd door het gebroken glasraam, en de Tuimelaar riep: «Zij zitten onder den toren, Messire ! en de deur zal langde bijl wederstaan.quot; De doffe slagen, die door hel vroeger zoo stille gebouw weergalmden, bewezen, dal zij reeds bezig waren, de deur met hunne bijlen te openen. »Ha ! dan zit hij in dc val,quot; rie|i Perrol, vreeselijk lachende, en vervolgde: «Verlaat de deur niet, Tuimelaar! houd goede wacht, ik zal de buitendeur laten openloopen!quot; Het hoofd verdween we-


-ocr page 461-

MRNEVELD.

13

der, on Perrol, die naar den toren reed, selirceuw 'Q: «Voor den satan ! volgl mij allen.quot; De bijlen,

i-eed om opnieuw de deur van liet heilige gebouw te schenden, liielden op, en de woeste hoop voliide zijn wraakzuehtigen meester, die met zijn pi 'trd over de lijken zijner gevallen ruiters uni den !• ck van den toren reed. Dezen herinnerden hem wc! zijne nederlaag hij Westhroek, maar /oklen hem ook, dal Van Schaffelaar hier geweest wns.

Toen iedereen nu de zijde van de kerk veriaion had, stak iemand zijn hoofd uit het verhiijl', waai' de overhlijfselon dor dooden rustten ; hij schudde het slof der heenderen van zich af, onder welke hij zich verhorgen had gehouden, en verliet hot hoenderhuis, terwijl een hond hem volgde. Met snelheid verliet hij het kerkhof, klom over den lagen muur, en verdween door een lage omheining in den moeshof, welke naast een dor huizen uitkwam.

ISijna gelijktijdig ontving de torendeur den eersten stoot: twintig ruiters liepen met eelt; hoorn storm op de deuren. Perrol, afgestoken zijnde, hezag hij het licht oener toorts zijn handschoen, en veegde dien af; want er kleefde hloed aan. De hoer, dien hij uit zijn woning had laten sleepen, had niet zoo spoedig kunnen begrijpen, dat de vreeinde krijgsman, die het dorp overvallen had, een boom verlangde, om hem tot stormram te dienon; een vreeselijke slag met de Hoodo Hand in het aangezicht had hem geheel onvatbaar gemaakt, om iels te kunnen aanwijzen ; een tweede dorpeling was gelukkiger geweest.

«Loopt gelijk voor den duivel! — sneller!

voor den satan ! hebt gij geen kracht moer om dat sink hout te dragen ?quot; — schreeuwde Perrol, toen de deur den tweedon stool weerstond. Mot moer geweld bonsde nu de punt van den langen boom togen de deur; de mannen violen er bijna mee om, terwijl do deur oen klagend geluid gaf, maar zich niet opende ; het geluid van eiken sloot 1 klonk dof en somber onder den toren en over het kerkhjf. quot;Ellendelingen!quot; brulde de aanvoerder der Zwarte Hondo, «Hogardo! op, dappere kerels! j dal zijn geen mannen van Perrol; loont gij, dal niets u te sterk is, dal alles op mijn wenk gewoon is te vallen.quot;

Sidderend logden de nieuw aangeworven ruiters 1 den boom neder. Nog schenen de bijlen in de kerk Ie werken, en hel was alsof hint en balk in den toren vielen; loon naderde Rogardo en ■iehlte met degenen, die hem volgden, den /.waren boom op, alsof deze hel hout van oen speer ge- 1

woest ware. Mol gelijken tred traden zij achterwaarts, en gingen toon met spoed vooruil. Zij lagen voorovergehogen op den hoorn, dien zij mot hunne armen omval hielden ; hunne boenen, die me l hot zwarte ijzer bekleed waren, bewogen zich snel en gelijkmatig, evenals do geschubde poolen van het kruipende gedierte; do hengsels van do deur kraakten, en eenige splinters vlogen er af; en toon zij met ecu woest geschreeuw den twee den aanloop doden, viel oen der deuren krakend co met oen harden slag naar binnen, terwijl de andere helft geopend bleef hangen.

Ken kroel van vreugde verhief zich in do kerk en daarbuilen. Ilogardo, en zij die bij hem waren, lieten den boom nu plotselin!{ vallen en drongen, met hel zwaard in do hand, voorwaarts, zonder ovenwol daarom bot eerst den voel in den toren Ie zetten, l'errol stortte zich, het ontblootte zwaard zwaaiende, er binnen; maar als door don donder getroffen, bleef hij in den toren slaan ; zijn hand, die bel schild voerde, klemde zich krampachtig togen zijn harnns, en het zwaard daalde neder. De toren hield zijne vijanden niet verhorgen: hij was geheel lediii, en trap noch ladder was er in Ie zien. Hij kon zich niet begrijpen, dat er geen vaste trap was, langs welke men den toren beklimmen kon, eu dal Van SchaHelaar zich door de opening, die hoven zijn hoofd in hot gewelf was, aan zijne handen onttrokken had ; daarom liet hij de deuren aan do kerkzijde openen, en de Tuimelaar zag verwonderd in don toren rond. Doch plotseling vestigde zich hol oog van Perrol op een smalle en weinig in het ooji vallende deur, die ter zijde van de groole, in do kerk was ; en waarop zijne niilors in hunne drift tot nog toe geen bijzondere acht geslagen haddon. Op zijn hevel word do deur, die een tijdlang aan de bijl-Magen weerstand bood, verbrijzeld. Nu zag hij de smalle slecnen trap, welke in don muur van don toren was, en riep: «Naar boven mannen! daar zijn zij, die uwe makkers lerneorgeslagon hebben. Op! naar boven!quot;

Met oen brandende toorts, die van hand tol hand ging, voldeden zij aan zijn bevel. Rogardo was de voorste, en de Tuimelaar snelde mede naar de trap, die reeds overkropl was van zwarte wapenrustingen ; doch toen Perrol slainpvoolondo vroeg, waarom men stand hield, en de trap zijne ruiters niet ver/wolgeii kon, riep Rogardo, dat de trap mol hout en sleonon gestopt was. Perrol wilde niet gelooven, hetgeen men hom verzekerde, en zonder Ie durven slaande houden, wal zij gezegd


-ocr page 462-

OLTMAINS, DE SC.!! WIMIKiiDKIt.

li

en gezien hadden, verlieten zijne ruiters op zijn bevel de Irnp, die liij nu zeil' beklom. Halverwege o|» de trap stiel iiij legen een ijzeren bek, dat, olsehooii sterk verroest, nog zwaar en heebt en niet te bewegen was, dewijl men de trap met boni en steenen gevuld bad. In zijn verwaeb-tiug bedrogen, klom hij al'.

«Van Scliafl'elaai'! ik heb u gevangen,quot; sebreeuw -de hij woest lachende, loen hij zich verwijderde: «Morgen, als de dag aanbreekt, l'cr inoia! dan zult gij mijne ruiters leeren kennen. Slaap gerust, bruidegom van Maria !quot;

(►p ditzelfde oogenhlik kwamen de ruiters van de Zwarte Bende aan, die te voel dienden ; in gesloten gelederen naderden zij hel kerkhof' en schaarden zich op het Itond-om in orde. De rijzige ruiters keerden terug, om hunne paarden Ie verzorgen ; zij, die de wegen bezet bielden, werden van deze zorg ontheven ; alleen werden er builen hel dorp voorposten uitgezet, en bel gebeele kerkhof met schildwachten bezet. Perrol beval, bij het heengaan, dal men lol aan den morgen onder den toren en in de trap vochtig riet en stroo zou branden.

Het stille dorp, dat zoo op eens in den nacht door de woeste bende overvallen was, keerde nu weder eenigszins lol een schijnbare rust terug. \\ cl beangstigde bel roekeloos zwerven met brandende toortsen, langs hooiberg en schuur, de arme dorpelingen nu niet meer; maar de vreemde rui Iers, die bet dorp bezet hadden, zoo het scheen met voornemen om hel Ie pliinderenenplatle branden waren binnen hunne woningen gedrongen. Zij hadden voor zich en hunne paarden spijs en drank gevorderd; maar men voorzag, dal, na de bemachtiging van den toren, het droevig branden en plunderen eerst zou beginnen. De ruiters gebruikten de inwoners nu nog om hunne paarden Ie verzorgen en voor hen op Ie schallen; ook waren zij niet dom genoeg hun eigen voorraad Ie vernielen, of de menscben, welke beu als slaven dienden, tol vluchten te noodzaken ; dat zou wel komen, zeiden degenen, die de Zwarte Mende en haar aanvoerder kenden; en als zij nu of dan eens Ie, zamen een paar woorden in veiligheid konden wisselen, herinnerden zij elkander de geruchten, die over de Schafl'elaar gcloopen hadden, de voorzegging van Ualph, den schaapherder, en alles wal aan hunne vrees voedsel kon geven.

Hel kerkhof' zelf' vertoonde dal gewoel niet meer, als loen Perrol storm liet loopen, en evenwel drukten nog veel ruiters hunne heiligschen-nende voetstappen op de gewijde aard. De kerk was van binnen flauw verlicht, endoor de ramen aan de lorenzijdc flonkerde een roodachtige gloed ; die van hel koor werden zacht verlicht, alsof' de gewijde kaarsen op het altaar brandden, en dit was ook /00, Terwijl de weder gesloten binnendeur van den toren aan de kerkzijde bewaakt werd door een sterke Avachl ruiters, die bij bet licht eencr toorts bel vochtige stroo op de trap stookten, zwolgen, met dobhelsteenen wierpen, en reeds in de voorbaat den buit verspeelden, dien zij uil liet dorp hoopten mede Ie sleepen, brandden twee kaarsen op bet altaar, op welks trappen de oude geestelijke van hel dorp gezeten was. Hij had zich voor den aanvoerder der Zwarte liende op de knieën geworpen , loen bij vernomen bad , dal de kerk overweldigd was, en hem gesmeekt ten minste de plaats Ie ontzien, die aan den heiligen dienst gewijd was, waarop deze hem spottend geantwoord bad : «Priester! mijne ruiters hebben nog geen bevel ontvangen, om den rooden hiian in hel heilige dak te steken, of' hel altaar van niiltelooze pracht Ie beroovcn ; maar morgen, ba ! ie weet w al dan gebeuren kan ! (iij zelf liegt echter als een ketter: mijne mannen hebben den eersten slag aan uwe kerk niet loegehracht ; hij, die er zich in heeft verborgen, heelt het eerst de goddeloozc hand opgeheven, en w ij zijn hem gevolgd. (Ja tot hem, dreig hem met den toorn der Kerk, als hij langer in zijn schuilplaats blijft, en indien bij de dwaasheid hegaal naar u Ie luisteren, en den toren verlaat, dan zal aan de kerk geen verder leed geschieden, (ia ! hij is een gek ; misschien laat hij zich bedriegen, en gij kunt voor uw schutsheilige verdienen, wal ik aan dengene had toegezegd, die hem zou vangen.quot;

De oude dienaar van hel altaar stond op en vertrok zonder Ie antwoorden, en zonder zijne zwakke slem Ie richten lol de ongelul kigen, die tegen dezen woeslen ruiterhoofdman binnen de gewijde muren een schuilplaals beidden ging hij de waskaarsen ontsteken, om (

en hel altaar te beschermen, dat, gelukki derling genoeg, op Perrol's bevel ontzie Tevergeefs zochten de ruiters hein te slo hunne smaadredenen en ^odslasleriugcu !

konden zijn vromen ijver niet doen verf en w anneer zij nu en dan al naderden, on kerkrot, zooals zij hem noemden, uil zij jagen, en hem uit spotternij aanboden, 1 een bundel smeulend stroo, in plaats van


-ocr page 463-

BARNEVELD.

15

in het verricliten van den dienst hij te slaan, traden zij lenig, als hij, gesterkt door hel gehed, hun met een donderende stem gelastte het koor te verlaten. Zij zagen met verwondering de hou ding van den ouden man, hoorden met verhazing de verandering zijner zwakke stem aan, en lieten hem met vrede, morrende tegen het hevel, dal hun gelastte de kerk en den priester te ontzien.

Vóór den toren hield een menigte ruiteis de waeht. Ken groote hoop brundstoHen was hier op him hevel door de inwoners heengesleept ; eerst was er een vuur van droog hout onder den toren aangelegd; daarna werd het met nat riet, stroo of hooi smeulende gehouden. Wel steeg de rook langs de trap en door de opening in het gewelf naar boven ; doeh de sleuven en openingen waren te klein om alles te verzwelgen en gedurig k\\ amen dichte rookwolken uit de deur te voorseliijn, rezen langs den voormuur van den toren op, alsof zij zoo lang mogelijk wilden voldoen aan den wil van Perrol, drongen in de homgaten, vervolgden haar weg over de horstwering van den omgang, en verlieten den toren niet, voordat zij zich hoven den haan verspreidden ; het kruis was meest altijd in een dichte rookwolk gehuld.

Nu en dan was het, alsof de rook de mannen, die op den toren waren geweken, noodzaakte om zeiven de trap op te ruimen; het vuur en de damp schenen eenige onzichtbare hefhoomen in heweging te hrengen, welke men hoorde slaan en hreken. Dan was het gerucht boven, dan beneden in den toren; maar men hoorde geen menschelijke stemmen, en als de ruiters nu en dan hunne wapens grepen, en naar de half geopende deur snelden, trad geen hunner vijanden uit den rook te voorseliijn ; de trap bleef versperd en hel gewelf gesloten , en noch de verslikkende damp, noch de rust, die oogcnschijnlijk in hel dorp becrschte, deed hen het vaste punt verlaten, waar zij veilig waren. (ïestadig gingen sommige mannen der Zwarte Bende om de kerk, en niet lang nadat de eerste rookwolken hoven de spits waren opgestegen, hielden twee voethoogschulters naast den toren stil. »Wat zegl gij daarvan?quot; vroeg hij, die het eerst was blijven staan; »hel komt mij voor, dal er iets langs den toren kruipt.quot;

quot;(jekheid!quot;' hernam de andere. »AI hadden zij nagels als een kat, dan zouden zij zich toch niet tnsschen de sleenen kunnen vasthouden.quot;

»En evenwel,quot; riep de andere, «ik /ie wat bewegen; gij zijl blind, kameraad! loop maar eens een eiquot;(' weegs op, en zie langs den toren ;quot; en terwijl deze verdween, spande hij zijn voetboog, haalde een pijl uit den koker, die aan zijne rcch terzijde hing en legde dien voor de pees.

«Voor den duivel, bega geen dwaasheid!quot; zeide de andere lachende, die terugkeerde en de hand op den hoog legde; »de rook versterkt mijn gezicht juist niet; maar stel u niet aan als een gek, liet zal de eene of andere torenuil zijn.quot;

»l)at zullen wij zien,quot; riep zijn makker, en ontsloeg zijn hoog van de hand, die er op lag, vervolgens legde hij aati, mikte en drukte los. «lleht trij niets gehoord ?quot; vroeg hij schielijk, toen de pijl zich, zoo het scheen, een oogenblik tnsschen de sleenen hechtte en daarna nederviel.

».la, op zijn meest ijzer op steen, uilenjager!quot; gaf de andere lachende ten antwoord.

»En ik, ik heb een onderdrukten schreeuw gehooid,quot; zeide zijn makker stampvoetende; »inaar nu zie ik de donkere vlek legen den toren niet meer bewegen ; zij zakt niet meer.quot;

»fU' uilen schreeuwen ook,quot; lachte de andere, »en hel hol, waarin hij zit, zal wel niet honger of lager klimmen ; de rook, die langs dezen muur afdrijft, maakt u even blind als mij. «Komaan, voort, bewaar uwe pijlen tot morgen.quot; Dit xeg-gende, vatte hij hem bij den arm, en trok den rniler voort, die bleef staande houden, dat het geen uil geweest was.

Nauwelijks waren zij van daar gegaan, of de zwarte moet, tegen den toren, begon boe langer hoe meer te zakken ; eindelijk bereikte zij den grond en bleef een oogenblik onder aan den muur onbeweeglijk. .Nu nam zij een andere, gedaante aan ; handen en voelen spreidden zich uit, en eene kleine menschelijke gedaante kroop met den buik over den grond naar den muur van het kerkhof. Een der schildwachten, die stil gestaan had, naderde nu, en de kleine gedaante vouwde zich te zamen en bleel roerloos tegen den muur liggen; doch toen de ruiter er buitenlaugs gegaan was, zonder iets te bemerken, klom degene, die van den toren was afgelaten, over den muur. De zwarte Huiler w as misschien aan een even groot gevaar ontsnapt als bij die vluchtte.

lieer Jan van SchafTelaar was dus ingesloten door zijn onverzoenlijken vijand, die hem met zijn geheelc macht omringde, te midden van overvloed van levensniiddclen, terw ijl hij niets bezat, om onder zijne ruiters nit te deelen, of zijn eigen leven te onderhouden. De eerste noodzakelijkheid was geweest, zicb van een plaats te verzekeren, waaruil bij zich, al ware hel dan ook maar voor eenigeu


-ocr page 464-

OLTMANS, DE SCIIAAPHEK.

tijd, tegen de overmacht kon verzeilen. De Raad van Ralph was de beste, dien men hier verlangen kon; de kerk zelve hood geene middelen van weerstand aan, de toren daarentegen wel; en zij achtten zich gelukkig, toen zij dien uil hoofde van de werkzaamheden, die er op verricht werden, open, en er zich binnen bevonden, en dal bun de tijd overbleef, om de trap te versperren. Het tweede, vereischle was, binnen den kortst moge-lijken lijd kennis te geven van bet ongeluk, dal ben gelrofl'en had ; de knaap moest, op bevel van Van Schaffelaar, dien post op zich nemen. De spoed, waarmede zij Ralph hadden moeten verlaten, bad bet hun niet mogelijk gemaakt, iels daaromtrent le beramen, en toch was het een zaak, waarvan bun aller leven afhing, en zonder welke alle tegenweer binnen een bepaalden tijd nulteloos zou zijn. Henri gevoelde het gevaar, maar ook de eer aan dien lasl verbonden, en toonde zich bereid. De maan verlichtte mei hare zilveren stralen den toren, de kerk, het dorp of de beide nog niet; de Zwarte Ruiters zouden zelfs nu nog misschien minder letten op het afzenden van een kondschapper, denkende, dat de bijstand loch niet tijdig genoeg zou kunnen komen. Frank hielp zelf om lleinlje af te lalen: zij hoorden het gesprek der ruiters niet, die onder aan den toren stonden, noch hel spannen des hoogs. Niet voordal de uitroep van den gewonden knaap hunne ooren trol, bemerkten zij, dat hij in groot gevaar verkeerde, en hel overeengekomen leeken van eenmaal aan hel touw te rukken, veroorzaakte, dal zij hem niet naar boven terugtrokken, maar lieten hangen. Henri had den moed zijn smart le verkroppen, en den pijl uit de mouw van zijn kleed te rukken, om zijne vijanden te misleiden, ofschoon de scherpe punt, die hel laken verscheurd had, hem aan den arm wondde. Nog één schol wilde de knaap afwachten ; zijn moed werd echter niet op deze Iweede proef gesteld, welke doodelijk kon zijn ; twee rukken aan hel louw deden hem eindelijk lot op den grond zakken. Een poos luisterden zij met aandacht ol ook eenig ongewoon gerucht de gevangenneming of den dood van bun afgezant verkondigde, maar alles bleef stil, en eenige oogen-blikken daarna hoorden zij op eenigen afstand hel aanslaan van een hond, cn vervolgens den zachlen klank van een schel gefluit; hetgeen Frank de zekerheid gaf, dat llenri ontkomen was en zich bij Ralph bevond, die hem wel builen hel dorp zou brengen.

Van Schaffelaar bad wel de woorden gehoord.

die Perrol hem had toegeschreeuwd; maar bij had die niet beantwoord ; hoe meer hij gevoelde, dal hij in de macht was van den man, dien hij ver-achlle, des le minder wilde hij zich gevoelig loonen voor zijn lage spotternij. Hij wist wel, dat hij dezen nachl nog veilig kon slapen, vertrouwende op de bewaking zijner Irouwe ruiters; hij bad daarvoor de toestemming van Perrol niet noodig; maar ook hier wilde hij de eerste zijn, om zijne mannen vóór le gaan. Hij en Frank gingen de ruiters vóór, om alles aan Ie wenden, wal de beklimming van de trap onmogelijk kon maken ; zij waren in het donker in den ouden toren werkzaam, totdal de maan opging, en door de de sleuven en gaten nok daarin wel een twijfel-achligen, maar loch een welkomen lichtstraal liet vallen.

Wal Perrol betreft, hij sliep ook niet; tweemalen gedurende den nachl bezocht hij het kerkhof en lachte genoegelijk, toen hij de rookwolken boven de torenspits zag opstijgen ; hij juichte van vreugde, als hij nadacht, dat zijn vijand binnen dal enge gebouw, zonder voorraad of oorlogstuig, was opgesloten, en dreigde met de vuist, alsof hij hel steengevaarte wilde omverstooten. Twaalf dagen le voren had hij Froccard ontboden, en hem gelast op nieuw alles in bet werk le stellen, om de schuilplaats van de docbler uit de Verguldr l/chn le ontdekken. De belooning zou niet falen ; nimmer zou hij zoo tevreden geweest zijn over heigeen zijn meesier hem zou schenken ; hij wist niet, dal deze den laalsten dienst van hem vergde, dat zijn dood dezen van zijn belofte omslaan, of hem straffen zou voor zijn domheid.

Spoediger dan Perrol verwacht bad, vertoonde zich Froccard, om hel loon le ontvangen; hijbe-richlte, waar Maria zich ophield, namelijk, dal zij le Zullen in hel klooler Spilaal een schuilplaats gezocht had. Toen vroeg de aanvoerder lachende, terwijl hij opstond, daar hij de ruiters inhei voorvertrek hoorde, die den speurhond moesten verworgen, of hij ook nog iets te zeggen had, voordal hij hem betaalde en liet vertrekken. Doch op eens trad de aanvoerder naar hem toe; wraakzucht deed den lachenden trek van zijn aangezicht verdwijnen, en verspreidde er den glans over van een duivelsch vergenoegen. Andermaal sprak hij over iemand hol doodvonnis uit; maar nu niet over een hatelijk werktuig zijner driften, dal hem zelfs door zijn verachtelijkheid een walg was geworden, doch over een braven cn edelen vijand. »Ik wil sterven, als bet zoo niet is,quot; herhaalde Froccard lachende.


-ocr page 465-

17

»indien ik mij niet gelhaast had, om u de tijding le brengen, dal hel lieve Imiidje weergevonden i.s, dun zou hel roodbonte paard nu niet bedorven zijn, en dan zou ik de eer hebben nu mei den dapperen lieer Van Sehafl'elaar aan den avond-disch le zitten.quot;

l)il bericht deed hem Froccard vergelen; bijna de geheele bende kreeg bevel zich le wapenen ; de gelegenheid was te schoon voor hem, om haar ongebruikl le laten voorbijgaan; de hoon van Weslbroek zou dan eindelijk gewroken, bloedig gewroken worden.

TWKKDi: DAG.

Maar, kerk cn toren krakt vn kraakt,

Ku aiddren daar zij staan,

Kil 't vuur dat langs de leijeu blaakt, Cl rijpt kerk en toren aan.

H. TOLLKNS, CZ.

Hel was gelukkig, dal heer Jan Van Schaf-lelaar niet gewacht had met zijn knaap weg le zenden; hel heldere maanlicht, dal weldra hel kerkhol' verlicblte, alsol' hel dag was, zou niet toegelaten hebben, hem ongezien langs den toren af le laten ; ook was de waakzaamheid der wachters bijna verdubbeld, sedert Perrol zich er weder vertoond had.

De zilveren stralen der maan, die de duisternis verdreven hadden, moesten echter op hare beurt voor hel licht der zon zwichten. In het eerst was hel, alsol' het koele, maar heldere licht opnieuw het kerkhof, de huizen en de schuren aan den nacht wilde overgeven : een grauwe, onzekere schemering kleurde alles met een zonderlinge lint; de zilveren schijf verbleekte, en hel was alsof zij zich verwijderde. Maar spoedig kleurde een warmer licht de spits van den toren; hel kraaien der hanen en hel gezang der vogelen kondigden den morgenstond aan, terwijl de maan zich voor de zon scheen terug te trekken. Hoe schoon, hoe landelijk zou hel hier geweest zijn, indien het zwervende krijgsvolk de eenzaamheid van het stille dorp niet Moord had ! Met beklemde borst zagen de dorpelingen den dag aanbreken. Helaas! heden bracht de morgenstond hun geen vreugde, maar schrik ; want de trompetten der Zwarte Huilers bliezen, op last van Perrol, met schellen loon zijn morgenlied.

J. K. Oltmans, De Schaapherder. iV.

Ken man, die op eenige bossen slroo lag le slapen, werd ook door deze muziek gewekt; het was Ralph. Hij bevond zich boven in een schuur, welke achter in den hof van een huis der Lan-geslraal stond, en hield zich verborgen achter hel slroo, dat hier bewaard werd. De reden, waarom hij zich hier ophield, was niet, omdat hij voor de inwoners van hel dorp bevreesd was, die hem met eerbied en vrees beschouwden, maar om de Zwarte Huilers te ontwijken, van welke velen hem kenden ; en tevens om le kunnen zien, wat er om en bij de kerk gebeurde. Zoodra de snerpende tonen der koperen instrumenten hem in zijn slaap gestoord hadden, richtte hij zich op, en zag door een kleine opening, die in het rieten dak was. Dit kijkgat werd door een soort van halfronde luifel gedekt, waardoor het indringen van het water verhinderd werd, dat langs het dak afliep, als hel regende.

Daar lag hel heilige huis vóór hem, dat ter eere van St. Odulf op een kleine verhevenheid gesticht was. Kr waren drie daken achter den hoogen toren ; het middelste was het hoogste en hel langste, en hoven hel koor zelfs nog meer verheven. Ken klein traptorenlje, dal weinig hoo-ger reikte dan de muren der kerk, stond in dien lijd bezijden het koor, en gal den eenigen locgang lot het gewelf, dat op pilaren rustte. Hoog verhief zich de leien torenspils hoven den omgang, die uiterlijk op vijf verdiepingen scheen le rusten, liehalve de acht bomgaten, die van klankborden voorzien, en onder den omgang waren, en een luik, dat in de tweede verdieping boven den ingang was, had de toren slechts hier en daar kleine openingen. De twee bomgaten, die zich weleer nog aan elke zijde van den toren, onder de andere, omtrent ter hoogte van hel dak der kerk, in den muur bevonden hadden, waren dichtgemetseld. Geen rookwolken omhulden den toren meer; de vuren schenen uitgegaan te zijn. De rustplaats der vrome afgestorvenen, die in de heilige aarde rustten, omringde het gebouw. Ken lage muur met twee doorgangen liep om dit kerkhof, op hetwelk eenige kleine houten kruisen de plaatsen aanwezen, waar de aarde zich geopend had, om het aardsch omkleedsel van den mensch in haar school le ontvangen. Door elke opening in den muur, welke met een hek was afgesloten, trad men over een ijzeren rooster op hel kerkhof; volgens hel gevoelen der eenvoudige dorpelingen, was hel den boozen geest onmogelijk, om met zijne boksvoeten over den rooster le

2


-ocr page 466-

OLTMANS, DE SCHAAPIIËHDEK.

IS

gaan, zonder lusschen de ijzeren slaven le schieten. Helaas ! waarom beveiligde dit eenvoudige middel het kerkhof ook niet tegen de duivels van Penol!

Met duurde echter nog een geruimen lijd, nadat de trompetten gezwegen hadden, voordal hel hende-hoofd rerscheen; waarschijnlijk hield het uitzetlen der voorposten hem bezig, ol' had hij andere hevelen te geven, en dit schonk nog eenige oogen-blikkeu rust aan de mannen, die voor hel tegenwoordige nog voor zijn woede beveiligd waren. Maar die rusl kon niet lang duren, waar Perrol gebood, waar hij een gehaten vijand vervolgen wilde.

Weldra klonken trompetten en bazuinen; van de zijde van het Beekcn eind rukte de Zwarte Bende, ten minste het meerendeel daarvan, naar het kerkhof, liet was een waardig slagveld voor de Zwarte Ruiters; op de graven der gestorvenen zouden zij hun veldgeschreeuw aanheflen en nieuwe offers in de ontvleeschde armen van den dood werpen. Waarom klonk nu de krijgsmuziek ? Waarom had zij des nachts gezwegen'.1 Was hel, omdat Perrol toen zijn vijand nog hoopte le bekruipen, evenals de tijger het edele hert, dat zich onder de schaduw van het geboomte nedergcvlijd heeft? ÏNu hij zich bedrogen zag, nu zijn prooi hem onlsnapl was, wilde hij heer Jan van Schall'elaar verschrikken door liet vertoon van al zijn macht; evenals het verscheurende gedierte, dal, zijn muil openende, het woud doel weergalmen van zijn gebrul, en zich ontdekt ziende, niet aarzelt om de krachten van het hert als het ware te verlammen door zijne woeste sprongen en zijn bloedgierig geschreeuw. Hel was een soort van zegepraal voor hem, zijn vijand diens machteloosheid voor oogen le stellen, en als het ware door den klank der trompetten in de ooren te donderen: een ellendige overwinning, die een Perrol waardig was, en geen val had op de gemoederen der Schaffelaars; ten minste niet op het edele hart van hun aanvoerder. Voor hem was het niets vreemds dien marsch te hooren, welken hij te Eemnes tot zwygen had gebracht, en den man, die vóór de mannen van wapenen reed, te zien ; hij kende immers Perrol mei de Roode Hand; hij had immers die roode pluim meer gezien; hel was immers dezelfde man wien hij vóór weinige maanden hel leven had gelalen. Ook die mannen in zwarte rustingen, mei hunne speren, op hunne hengsten, bedekte met zwarle ijzeren platen, die handbus- en kruisboogschutters en dal voetvolk kende hij immers; evenveel mannen, als daar voorbijtrokken, hadden zijne ruiters op den Wakkerdijk vóór zich uilgedreven en ove,.-wonnen. 'l Is waar, toen bevond hij zich aan het hoofd van zijn bende ruiters, en vergezelden hem slechts weinigen; maar hoe donker het vooruil-zicht ook mochl zijn, kon echter de vrees geen toegang vinden lol zijn vroom en godsdienstig gemoed. Hij deed Frank de goede houding hunner vijanden opmerken, toen de Zwarte Rende uil de Langeslraal te voorschijn kwam, en roemde de krijgsluchl, welke de vreemdeling onder dit, meest onlangs aangeworven volk had weten in te voeren. Perrol, die veeltijds de gewoonte gehad had, zich licht gewapend aan hel hoofd van zijne geharnaste mannen in een of ander gevecht le vertoonen, om blijk le geven van zijn onverschrokkenheid, was nu van hel hoofd lol de voelen gewapend, ofschoon zijn wapenrusling hem drukte, en hij ze vooralsnog niet uoodig had. Hij Irooslle zich echter dil ongemak ; want hij was bevreesd, dal zijn vijand bemerken zou, dat hij zoo sterk niet meer was als voorheen ; dal diens hand, na zooveel tijds

verloop, als hel ware

tevredenheid reed hij weder op dal paard, hetwelk alleen aan hem gehoorzaam was; aan welks verlies hij alleen zijn ongeluk bij Weslbroek geweien had ; hij was Irolsch op zijn Hector, dien hij door zijn schandelijke weddenschap verloren, en als een roover onridderlijk heroverd had.

kalm en bedaard zal de oude schaapherder voor hel luchtgat, terwijl de Zwarte Rende langs hel Rond-om irok; het was alsof hij reeds vooruitzag, hoe dil alles zou afloopen. De afstand, waarop hij zich bevond, en de hoogte, zoowel als de lengte van de schuur, stelden hem in slaat om waar le le nemen, wal er bij den toren voorviel: daar waar hij zich nu bevond, kon hij zien, wal er vóór en aan de cene zijde van den toren gebeurde, en hij behoefde, slechts weinige voetstappen verder, zich voor een andere opening te plaatsen, om ook dat gedeelte van den toren te zien, waartegen de kerk gebouwd wt;s.

Tevergeefs zag hij naar den hoogen zwaren toren, die van groole, roode gebakken sleenen was opgemetseld, zooals de, overlevering verhaalde, op de plaats zelve gebakken ; geen der ruiters van Van Schall'elaar vertoonde zich op den omgang. Tevergeefs luisterde hij naar den een of anderen uilroep, in antwoord op de lonen der trompetten en bazuinen ; hel seheen alsof de toren reeds verlaten was door de mannen, die er des nachts in gevlucht waren Zelfs Perrol richtte gedurig hel hoofd op, en zag naar de spits, den omgang cn de bomgaten; misschien bekroop hem plotseling

op hem drukte. Mei

noii


-ocr page 467-

imiwuvLUj.

de vrees, dal Van Schaffelaar zich had welen le verwijderen ; daarom wenkte hij met de hand en de krijgsmuziek zweeg; de zwarte slang, die het kerkhof reeds hijmi geheel met haar He,haam omwonden had, hleef onbeweeglijk staan; maar geen geluid of geroep stelde zijn wraakzuchtig hart gerust. Toen hoorde halph, hoe de ruiters, die vóór den toren de wacht hielden, Perrol toeriepen en naar den toren wezen ; de aanvoerder vergat zijn zwakheid en de zwaarte zijner wapenen, gaf zijn paard de sporen, en sprong over den muur op het kerkhof. Waagde het eindelijk een zijner vijiin-den, die hij reeds half dood waande van schrik, door den opgestegen rook zich le verloonen, ol braken zij eindelijk het verachtend stilzwijgen af, dat zij tol nog toe bewaard hadden ? Neen ! Niets van dat alles gebeurde er; maar toen hij vóór den toren reed, loen zijn oog langs den ronden muur naar hoven klom, werd hij een schild gewaar, dal van den omgang afhing; het droeg een wapen, waarop de zilveren lelie prijkte boven den gelen balk op het roode veld.

Hij herkende dit wapen, welks gepolijst staal de stralen der zon terugkaatste, en, als mei een vurigen stralenglans, de schitterende kleuren van het gelachtswapen van Jan van Schafl'elaar omringde. 01 dit schild zeide hem meer dan de ergste smaadredenen, dan het veldgeschreeuw van zijn vijand, al ware het door duizend monden herhaald geworden ; dat schild, voor hetwelk hij met paard en wapens was neergevallen, dat hel zijne had zien zinken, zeide hem, dal heer Jan van Schalfe-laar zich op den toren van Barneveld bevond — en hem trotseerde, ilij strekte den ijzeren handschoen uil, alsof bij hel met zijn hand wilde ne-derlaten; maar de toren was hoog; zijn oog kon bet terugkaatsen van de zon op het staal niet verdragen, en bij riep woest: «(iij hebt welgedaan, leenman van den hisschoppelijken basterd! om uw wapen vóór dien kerktoren op te hangen ; maar al hangt het nog zoo hoog, toch zal ik het ter aarde rukken. Het is de laatste maal, dat bet zich verheft; ik zal bel verbreken, /Vr moio ! evenals ik den laalslen der Van Schaflelaars verpletleren zal. — Zoo waar als ik Perrol ben, gij noch uw wapen, zult dit kerkhof meer verlaten ; uw geslachl en bel wapen zal hier voor eeuwig verdwijnen. — Prr moid / mijn zwaard zal hooger reiken dan dal schild : jr Ie llrn.i hnull! Dit zeggende, wees hij eerst naar den toren, en sloeg toen op zijn schild, dat hij naar voren trok, waarop hel ontbloote zwaard stond en zijne spreuk le lezen was.

Toen Perrol zweeg, en geene stem van den toren hem antwoordde, deed bij zijn paard omkeeren; maar eer hel vooruitsprong, viel er een groote steen lusscben de klankborden uil; een zachte uitroep van vreugde des herders vermengde zich met hel geschreeuw der ruiters. Hoe meer de steen de aarde naderde, hoe sneller hij viel; echter miste hij zijn doel; want de hengst van Perrol deed juist den eersten stap, toen hij den aanvoerder zou getroffen hebben, en de platen, welke den rug van Hector hedekten, rammelden, loen de steen er langs afgleed. Nel moedige dier, dat aan zijne zwierige bewegingen een einde had gemaakt, toen zijn berijder sprak, evenals luisterde hel naar de bloeddorstige woorden van zijn meester, verhief zich op eens op zijne achlerpoolen, en snoof door zijne neusgaten ; zijne oogen schoten vurige stralen door de openingen van de zwarte ijzeren plaat, die zijn kop van voren bedekte. Sommige ruiters snelden toe om hun heer op te vangen, die uit den zadel dreigde te vallen, en de rechterhand aan den zadelknop sloeg; doch hunne vrees duurde slechts een oogenhlik ; want de sporen, die geheel bebloed uil de zijde van bel weerspannige dier le voorschijn kwamen, deden het vooruitspringen. Nog eens waagde Hector liet, den kop schuddende, te steigeren ; doch opnieuw bewogen zich de met scherpe punten gewapende hielen, terwijl een krachtige band teweegbracht, dat hel bebloede schuim langs zijn bek nederiiep, en hel dier onderwierp zich. De vrees alleen had het zoo stout gemaakt om zich le verzetten, maar het besefte de vrucbleloosbeid van zijn poging, om zijn rug van den ijzeren man le ontslaan, en Perrol liet, onder de toejuiching zijner mannen, het paard eenige bewegingen maken, welke iedereen bewezen, dal bij zijn overwicht er op hernomen had ; eerst toen verliet hij het kerkhof, evenals hij er op gekomen was.

Maar niet verder vervolgde hij zijn optocht rondom den muur; de rijzige ruiters trokken met de krijgsmuziek af, om hunne paarden naar den stal te voeren, waar zij opgezadeld moesten blijven staan ; zij die te voet gingen, bleven, en met ben een tiental hunner makkers en hunne paarden, om zijne bevelen over te brengen, als bet noodig mocht zijn. Frank had gestampvoet, loen bij bemerkt had, dat Perrol zijn paard hereed en bel volkomen meester was; doch Van Schaffelaar liet niet bemerken, dal hel hem smartte, loen hij achter zijne vijanden zijn trouwen Moor hij een gemeenen halster zag rondleiden. Het edele dier


-ocr page 468-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

w

stapte vol moed voorwaarts, ofschoon liet van zijne kleeden en wapens beroofd was, en twee ruiterknechten bedwongen dikwerf met moeite zijn tegenstand. Ofschoon de steen, die gevallen was, Perrol had moeten doen vreezen den toren te na. deren, was zijn eerste werk, nadat hij afgezeten was, zich nog eens derwaarts le begeven; hij wierp nog een dreigenden blik op het schild, toen hij, gevolgd door zijne ruiters, in den toren Irad,

Ken oogenbiik dacht de schaapherder, dat hij van zins was de trap weder te laten openen, ol een poging aan te wenden, om door het luik, dat in het gewelf was, den toren te veroveren ; ook hoorde hij in den toren breken cn kloppen, en zag ladders aanvoeren, liet was alsof cr gevochten werd, en inderdaad drie ruiters werden uit den toren weggedragen. Maar spoedig zweeg dit gedruisch, cn Perrol en degenen, die hem gevolgd waren, traden naar buiten ; zij hadden zeker tevergeefs getracht de opening, door welke de klok kon afgelaten worden, te beladderen, en hel vuur, dat, sedert de morgenstond was aangebroken, niet meer was onderb mden, werd opnieuw voorzien. Met over elkander geslagen armen stond Perrol op eenigen afstand van den toren, terwijl zijne ruiters zijne bevelen wachtten, en vrucbleloos iemand hunner vijanden Irachtten le ontdekken. De dikte der muren en de hoogte van den toren schenen hem uil de band te vallen, en de ongelijke hoogte der kerkdaken verhinderde bet leggen van een zoldering ol brug op de drie nokken, van welke men anders den toren had kunnen beladderen. Nu vatte bij een oogenbiik bet besluil op, de kerk op le offeren, en bet gewijde dak in den brand te steken. Doch bij verwierp dit voornemen^ dal misschien zijne vijanden nog niet zou kunnen dwingen om zich over le geven ; de gebeele kerk kon vergaan, zonderdat de loren daarom behoefde te vallen, ol' bet onmogelijk werd er in le blijven.

Op dit oogenbiik keerden de rijzige ruiters, die met vuurwapens en kruisbogen voorzien waren, benevens velen der mannen van wapenen terug. Inwoners van het dorp zag Halph niet, dan nu en dan cenige, die op last der krijgslieden het een of ander aandroegen, en vloeken en slagen ontvingen voor hun loon. Perrol nam nu zijn helm af, die hem te zwaar begon le vallen, en gaf dien aan Vidal, die achter hem stond, en op zijn bevel bel hoofddeksel haalde, dat hij , van Amersfoort komende, gedragen bad ; den helm met het vizier bad bij niet noodig, dewijl bel hem bekend was, dat zijne vijanden geen schiettuig bij zich hadden. Terwijl de zon boe langer hoe meer baar Ik'hl op den toren wierp, zonder den Zwarten Ruiters nog een enkelen barer verwarmende slraien le gunnen, scheen Perrol zijn besluit genomen le hebben, en Ralph zag hem zijne bevelen uitdeelen. De voet- en kruisboog-scbutlcrs verdeelden onder elkander hel vlas, dat een boer had aangedragen, en weldra omringden zij aan alle zijden den toren. Achter ben stonden degenen, die vuurwapenen hadden ; de lonten werden ontstoken, en het buskruit en de kogels in de wijde openingen der bussen gestampt. Kleine vuren van spaanders en kienhout brandden weldra vóór de gelederen der boogschutters; de pijlen met vlas omwonden, werden gedoopt in het hars of het pek, hetwelk op de vuren gesmolten was; de afhangende einden werden aangestoken, als de pijl voor de gespannen pees lag, en weldra snorden van alle zijden een aantal brandpijlen door de luchl, en drongen door de kracht der stalen bogen, in weerwil van den afstand, tot aan hel einde der lange scherpe punten, in de houten planken, die de bomgaten sloten, in het eerst schenen eenige onzichtbare handen de brandende schichten te verbrijzelen ; maar weldra groeide bet aantal der pijlen zoodanig aan, dat men dil gevaarlijk werk scheen le slaken. De scherpe punten, gehuld in de vlammen, die, als zij de schuine planken misten, er lusschendoor in den toren drongen, maakten hel afslaan der brandstichtende pijlen bijna tol een rockelooze daad; de belegerden schenen deze be-schutselen, welke hen voor het oog van hunne vijanden konden verbergen, aan hun lot over te laten. Niemand vertoonde zich op den omgang, om de brandstichters te verdrijven, en tevergeefs wachtten de busschieters, op hunne wapenen leunende, dal zich iemand zon verloonen, om aan hunne kogels len doel le strekken. Ralph zag, hoe de eenc pijl vóór, de andere na, in tie droge planken drong. Kerst waren hel weinige vlammetjes, die bier en daar llikkerden, maar die, evenals de sterren aan den hemel, hoe langer boe meer zichtbaar werden cn in getal toenamen, totdat eindelijk een wille rook verried, dat de dikke eiken planken hadden vunr geval.

Op ditzelfde oogenbiik openden zich de gelederen der boogschutters, cn zij, die anders met pieken gewapend waren, Iraden op last van Perrol met spoed naar den loren, en voerden een dubbele ladder met zich. Ralph bemerkte nu, dat de aanvoerder, hel als onmogelijk beschouwende om de


-ocr page 469-

BARNEVELD.

21

liomgaten (cl bereiken, door de opening, di»' in de tweede verdieping was, naar Itinnen wilde drin-gen; wanl de ladder werd opgerichl legen liel Inik, dal, hoven den ingang van den toren, vóór deze opening was. Waarsehijnlijk hinderde (le rook degenen wel, die de ladder beklommen ; maar deze onttrok ben ook aan liet oog hunner vijanden, die bovendien door bet vuur en den rook der brandende planken zeiven reeds verhinderd werden, om te zien welk gevaar hen bedreigde.

Tevergeefs verwachtte Ralph door den damp een belm op den omgang te zien blinken; hij stond op en mompelde: »Op Van Schallelaar! op! voor St. Maarten !quot; doch er werd niets van den toren geworpen. De bisschoppelijke ruiters vermoedden het gevaar niet, dat ben dreigde; want al hunne aandacht was op de brandende klankborden gevestigd ; het geknetter der vlam verhinderde hen het oprichten van de ladder te vernemen, en de herder ging weder moedeloos zitten. Toen zag bij, boe hel luik, dal waarschijnlijk te dik was om spoedig opengehakt te worden, geheel bestreken werd met pek, hetwelk in een pot naar boven werd gebracht, waarna hij de ruiters weder zag afklimmen. Reeds verlieugde Italpb zich, dat dit alleen niet genoegzaam zou zijn, om bet eikenhout, dat rechtstandig stond, vuur te doen vatten; maar nu werd de ladder opnieuw beklommen. Ditmaal voerden zij een grooten lap doek met zich, die van bel pek droop, waarmede bij bestreken was; maar nu ook hoopte Italpb, dat de belegerden de slagen zouden hooren, waarmede men dit brandkleed legen het luik zou nagelen; doch ook deze hoop verging in rook. Petrol gevoelde, hoeveel er aan gelegen was om de kunstbewerking, die hij bevolen bad, aan bet oog en oor van zijne vijanden te onttrekken, liet kleed werd wel bevestigd ; doch alleen door de spijkers ol spieën met de band zoo vast mogelijk lusschen bet luik en den muur vast Ie klemmen. Vervolgens liet Petrol het vlas en stroo aandragen. dat van hand tot hand naar boven ging, en de soort van zak, welken bet kleed vormde, werd er mede gevuld.

Een zucht van verdriet en smart ontglipte aan de borst van den ouden schaapbcrder. De geheele toestel werd door de dikte van den muur bijna verborgen ; zells moesten de spieën, die Uisscben het lifiv gewrongen waren, de belegerden ver-bindereii hel luik te openen en de brandstoft'en naar buiten te werpen. Maar daar verheft zich een gekraak hoven aan den toren, en de brandende klankborden vallen naar buiten. Nu en dan vertoont zich een dunne balk buiten den muur dooide kracht der stooten ; de bussen worden tegen borst of schouder gedrukt ; vuur en rook is nu ook beneden den toren, en de knallen der bussen klinken gestadig; de onziebthare kogels dringen fluitende in den toren : de belegerden willen bet door hunne vijanden ontstoken vuurwerk niet langer aanzien.

Aan alle zijden is de toren omringd door een rook, die zicb, als men het zoo noemen mag, aan de steenen tracht vast te klemmen, en bet wordt moeilijk alles te overzien. Daar vestigt zicb hel oog van Kalph op iets, dat zich evenals een witte rook tegen de leien spits vertoont, zich beweegt, en uil een voorwerp dat schittert schijnt op te rijzen. Rrandt bel dak reeds ? — was zijn eerste gedachte; maar hij ziel scherper toe; hetgeen zijn oog getrollen heeft, verandert van plaats; hij ziet één — twee witte vederbossen op den omgang. De Zwarte Ruiters schenen nog niets te bemer-inerken, o! waarom kon bij den Schafl'elaars niel zeggen, wat ben bedreigt! maar daar gaan zij vooruit; zonder schroom zien zij over de borstwering, 't is alsof hunne vijanden met blindheid geslagen zijn. Ha! (iod zij gedankt! daar slaan zij boven de poort stil. Heeft bij hel wel, of houdt de geharnaste man, die ver over den rand heen buigt, zijn makker terug, en weerhoudt hij hem om zijn gevaarlijke daad te volgen ? wappert niet de groole witte vederbos op den stalen helm, boven hel wapenschild ? Ja ! want Perrol schreeuwl, en zijn woeste stem verheft zich boven bet geweld, dat om den toren heerschl: »Drukt los de bussen! voor den satan! daar....quot; en hij strekt de Roode Hand naar den toren uil. De looden kogels stuitten tegen steen en ijzer af, en Ralph zag, toen de rook een weinig verminderde, de witte pluimen niet meer bewegen. Waren hel de belm en bet harnas, of was bet alleen bet schild, dat getrof-Icn was? Ook Perrol trad tevergeefs achterwaarts, om iets naders te zien. Het luik was tot bovenaan bedekt door bel vlas en stroo, hetwelk er vóór gestopt was. De ruiters droegen weder een pot met pek of hars aan, om dien over dit alles been uil te storten, opdat de uitwerking des te vreeselijker zijn zou; maar Perrol, die zijn vijand bad gezien, wilde niel langer wachten, maar riep: »Steekl aan. Per moio! steekt er den brand in, voor den duivel!quot; Men gehoorzaamde, en een toorts werd aangestoken. Perrol scheen, evenals Ralph, eerst naar den omgang te zien, die geheel verlaten


-ocr page 470-

22

scheen, en toen naar de (akkel, welke de ruiters elkander overgaven. Met angstige oplettendheid z;ig de oude man de vlam het donkerbruine brand-kleed naderen ; maar ziet ! op eens verdween de toorts; een vreeselijk kraken, gevolgd door angstgeschreeuw en woeste kreten, paarde zich met het rammelen der wapenrustingen en met een doffen slag; de hrandstoiïen hadden geen vuur gevat, en de ladder was verdwenen. Stomme verbazing heerschte er op het kerkhof, en de handbussen zwegen; zonder dat zulks bemerkt was, hadden de belegerden een zwaar en vrij lang stuk hout boven op de borstwering van den omgang gelegd en het er van algeslooten.

Het stof, dat door het vallen van den balk en de ruiters was opgestegen, verhinderde eerst hen te zien ; maar weldra hoorde men hel geschreeuw van diegenen hunner, welke gekwetst waren. De toorts was op den voorraad van brandstoffen gevallen, welke vóór de deur lag, en onder en over welke de pol met pek en hars was omgestort. Zij, die den brand hadden willen stichten, worstelden /elven te midden der vlammen. Hunne makkers snelden toe, maar juist werden de klankborden aan deze zijde ook naar beneden gestoo-ten, waardoor zij, die kwamen om te redden, terugtraden, en er zells twee hunner mede terne-dervielen. Degenen die nog eenige krachten hadden, kropen zeiven uil de vlammen weg, welke hen evenwel nog niet schenen te willen verlaten; want het pek, dal aan hunne harnassen zat, bleef branden, toen zij zich reeds van hel vuur verwijderd hadden. Op bevel van Perrol, wien hel jammerde, dat zijn ladder gebroken was, werden allen die gevallen waren, eindelijk uit de vlammen gesleept, welke langs den grond bleven branden; doch voor eenigen hunner kwam de hulp te laat, zoo zij zelfs niet altijd vruchteloos zon geweest zijn. Toen zag Ralph, hoe Perrol een der boogschutters den gespannen boog uit de hand rukte, een omwoelden pijl aanstak, voor de pees legde, en zonder te mikken de brand-sloflen in brand schoot, die voor het luik te zamen waren gepakt, den boog wegwierp, en met de linkerhand op zijn zwaard leunende, de ontwikkeling der vlammen gadesloeg.

Waarschijnlijk beseften de belegerden de nutteloosheid om eenige poging lot afwering van den brand te doen; sedert de laatste borden waren weggestoolen, scheen alles op den toren weder in rust te zijn, en men hoorde er niets bewegen-Tevergeefs traden zelfs de ruiters np een verren afstand, om door de bomgaten iemand te zien te krijgen. Uitgezonderd eenige kleine stukken hout, welke nog boven aan den toren smeulden, was het vuur geheel uit, behalve vóór het luik ; maar het brandde daar ook met een ongehoorde woede; het was alsof de geheele toren met pek en zwavel gevuld was, en dal dit de eenige uitweg der vlammen was. Gelaten zag Ralph naar den opstijgenden zwarten rook ; zoo het hem voorkwam, drong de slank van pek en zwavel tol hem door. Wellicht dacht hij, dat alle hoop verloren was, dal niets meer redding kon aanbrengen, of misschien vertrouwde hij op den moed en hel geluk der belegerden. Perrol zelf, die zich vergast had, toen de vlammen uitbraken, verwijderde zich nu voor een oogenblik, terwijl men zich onledig hield om van alle zijden ladders aan te brengen ; mogelijk gevoelde hij de behoefte om uit te rusten, en wilde hij niet gaan zitten voor hel oog zijner vijanden.

Ken beweging, welke nu onder de Zwarte Huilers ontstond, die meest allen tot nog toe naar de vlammen gezien hadden, wekte Italph uit de soort van verdooving, welke hem bevangen had. Hij zag, hoe een der mannen van Perrol uit de kleine deur van het traploreiitje in de goot van de kerk stapte, en langs een ladder, welke men hem toestak, legen hel middelste dak opklom. In het eerst dacht de schaapherder, dal men van deze zijde wilde beproeven, om een der bomgaten, of wel den omgang te bereiken, en hij plaatste zich voor het gat, dal hem in staal stelde, de achterzijde van den toren gade te slaan ; maar hij bedroog zich; want men voerde geen andere ladder aan, en geen dei-Zwarte Ruiters volgde hun makker, die nu boven op de nok stond. Hij scheen tot de mannen van wapenen te behooren, ofschoon hij noch speer noch schild voerde, en de platte looden strook, welke het kerkdak dekte, bleek breed genoeg voor hem te zijn, om er voor- en achterwaarts op te gaan.

Toen hij halverwege hel koor en den toren gekomen was, bleef hij slaan, en schikte zijn harnas terecht, dal door het klimmen verschoven was, verzette zijn helm, plaatste den rechtervoet vooruit, sloeg driemaal met zijn hand op de greep van zijn groot zwaard, en schreeuwde snoevend : «Heidaar, kerels! vertoont u eens, als gij durft, en houdt u niet schuil als de kerkuilen bij den dag. — Ha ! waar blijft gij quot;! is hel niet genoeg, lleeren I dat ik de moeite genomen heb om den halven weg af te leggen ? Durft gij u niet op dezen smallen weg wagen, of zijn uwe oogen door den rook


-ocr page 471-

BARINEVELD.

bedorven ?quot; M^ar men antwoordde hem niet, en hij vervolgde schamper; »lk zie nog niemand; heidaar! lieer Van Scliafl'claar ! kom op, dappere ridder ! ik wacht u; ik hen Rogardo, de Italiaan ! Vertoon u, ha !quot; riep hij mei den voet stampende, »i.s dat het antwoord, papenruiters! die zeiven de heilige leien van dit dak vernielt,quot; toen een steen, welke nit den toren naar hem werd geworpen^ hem niet bereikte, maar eenige leien van het dak verbrijzelde en in de dakgoot nederviel.

«Ellendelingen !quot; schreeuwde hij kwaadaardig, »zijl gij dan allen lafaards, van den aanvoerder lot den verdraaiden knaap? Zijt gij hang voor dit zwaard, dat reeds zoovele van de gladde rustingen heelt verbroken? Vecht gij nimmer dan met overmacht? lilijl't gij terug voor mij alleen....! voor Rogardo ... ?quot;

Ralph gevoelde, dat Van Schaiïelaar te verstandig was, om den Zwarten Ruiter met eenig antwoord te vereeren, en dat geen zijner ruiters het zonwagen, om zonder zijn toestemming gehoor te geven aan deze uitdaging. De kwaadheid en Irotschbeid van den Italiaan vonden nieuw voedsel in de voor-zichtigbeid zijner vijanden; hij trok zijn zwaard en riep: »Ilier ! met dit zwaard, dat uwe makkers beeft verslagen, wil ik bewijzen, dat heer Jan van Schaiïelaar een ellendeling is. Per Racco ! ik, Rogardo zal zulks bewijzen!quot;

«Zwijg!quot; riep op eens uit den toren een stem, die den schaapherder deed opspringen. «Staak die logentaal; de Zwarte Ruiters hebben de Schalie-laars niet ontmoet dan in Eenmes, en zij zijn daar allen met bun luitenant gebleven.quot;

»(iij liegt!quot; schreeuwde Rogardo met zijn zwaard dreigende. »fk ben daar geweest, en sla hier nog, — ik zal u bewijzen, dat gij liegt, — daal af.... !quot; Doch niemand liet zich zien, of viel hem in de rede, en de schaapherder werd weder gerust, hel ongeluk, dat hij verwacht had, scheen weder geweken te zijn. Toen vervolgde de Italiaan lachende, na een oogenhlik gewacht te hebben: «Voor den satan! waar blijft hij, die daar zoo even sprak, zijl gij het zelf geweest. Van Schaiïelaar? Welnu, daar hel strijden u niet bevalt, zal ik over de dochter van den smid spreken : gij weet zeker, wie haar na uw dood zal verzorgen ? O ! de Zwarte Ruiters houden veel van ouden wijn en jonge meisjes ; zij zal ons welkom zijn, als de aanvoerder baar van zich stool. Ik, Rogardo, ik beloof n haar Ie zeggen, hoe vroom haar bruidegom zijn leven bewaard, en hoe hij zijne eer verloren heeft. — Ha 1 ha ! zij zal een goed leven met mij hebben, die Maria; zij zal ons allen gelukkig maken, totdat de aanvoerder baar van de bende laat verdrijven, en dan — wat zal dan de bruid van den edelman, van den lallen handlanger des Rourgondischen bastaards zijn, hé, Heer Van Schaiïelaar?quot;

De schaapherder zag mei donkere blikken naaiden lagen ruiter, die de onschuld lasterde, en met het ongeluk spotte, dat den braven aanvoerder en zijne mannen dwong, om alleen met verachting zijn taal Ie beantwoorden. Misschien stelde de zonderlinge grijsaard belang genoeg in Maria, die door Frank bemind werd, en in de eer van Van Schafl'elaar en zijn bende, onder welke zijn jongen diende, om verontwaardigd te zijn over deze laai; hij herkende den Zwarten Ruiter, dien hij meer, en hel laatste le Kemncs, bij den slagboom gezien had ; hij zag met leede oogen zijn krachtige gestalte, en hoorde ongeduldig zijn verachtend lachen.

«Genade, makkers!quot; riep de Zwarte Ruiter plotseling, en strekte zijn zwaard en zijn linkerhand naar beneden uit, alsof hij hen van de kerk en den toren wilde verwijderen. Ralph zag, hoe de hogen en bussen van den schouder of de borst werden afgenomen. «Genade voor hem!quot; schreeuwde Rogardo spottend lachende. «De eerste, die hem een kras op zijn harnas geeft, zal met mij le doen hebben, — hij behoort mij!quot;

Nu eerst zag Ralph, die alleen op den Zwarten Ruiter gelet had, wat er gebeurde. Roven op de borstwering van den omgang zat een ruiter in blinkend harnas; de laatste woorden van den man van Perrol gingen hem door merg en been. Wie was de roekelooze, die zich daar ten doelwit stelde aan aller pijlen en kogels? Hij zag zijn gelaat niet, dat door den voorovergebogen helm verborgen was; het was ook te ver af; maar hel was de vederhos van den aanvoerder niet. Nu had de ruiter zijne voeten in de lis van een louw geplaatst, dal men van hoven liet schieten ; hij zakte af, terwijl hij rechtop stond, en zich met zijne handen vasthield aan het touw, dal gedurig ronddraaide. Nu eens was zijn gelaat naar den toren, dan weder naar den Zwarten Ruiter gekeerd, die hem alwachtte. Spoedig bereikte hij hel dak, trad uit de lis van het louw, en zag naar beneden ; hij scheen met het oog de diepte te meten, die ter wederzijde aan zijne voeten was, hij scheen Ie berekenen wat zijn lol zou zijn, als hij tusschen dc daken in viel. Nu trok hij zijn rechter handschoen in de boogie, hief het hoofd met edelen zwier op, en vroeg luid en dreigend : «Zijl gij


-ocr page 472-

OLTMANS, DE SCHAAFHEHüEK.

het, man van Perrol! die in Eemnes geweest zijt, en nog ieeft .. .

»Ja,quot; riep Hogardo spottend, »en Per Itinr.o ! nog lang zal leven, als ik u van di( dak geworpen zal hebben!quot;

»Kn ik, ik hen er niet geweest!quot; vervolgde de ruiter, wiens eerste woorden den schaapherder hadden doen sidderen; want hij herkende Frank. »(iij behoort mij! de dood, dien gij op den Wak-kerdijk ontkomen zijl, zal u hier hij het heldere liohl der zon noodzaken om Walson en degenen, die met hem waren, te volgen.quot;

»ls dal alles, wat gij te zeggen hebt Vquot; vroeg Hogardo, die met zijn zwaard op het lood liguren trok, en lachte, »ik dacht, dat gij gekomen waart, om de lafheid van uw aanvoerder te verbergen, de eer van zijn bruid op te houden, die zij reeds lang verloren heeft, ha ! ha !quot;

• Zwijg, vervloekte Italiaan !quot; riep Frank, die zijn zwaard trok, »vraag aan Perrol met de Hoode Hand, wie de man is, die hem ter aarde geworpen heeft, maar denk niet, dat ik gekomen ben om te antwoorden op de lasteringen van een gemeenen snoever, dien ik veracht; ik kom alleen, om u voor eeuwig het zwijgen op te leggen, — en ik heb haast.quot;

»Ha! ellendige jongen....!quot; schreeuwde hogardo, die zijn helm sloot en een paar stappen voorwaarts deed ; maar Frank bespaarde hem de moeite, om verder te gaan ; want hij trad snel op hem toe, terwijl hij zijn vizier naar beneden drukte, lien oogenblik stonden de groote ruiter met de zwarte rusting, en hij, die het blinkende harnas droeg, tegen elkander over. Heiden hielden hel hoofd rechtop; zij wisselden geene woorden meer, maar dreigende en wraakademende blikken door de nauwe sleuven, welke in hel ijzer waren, dal hun gelaat bedekte. Met het angstzweet op hel gelaat zag Halph den knaap, dien hij had opgevoed, daar staan; had de geest hem dan bedrogen, toen hij des morgens velen vallen zag, maar hem niet ? Hoe edel was zijn houding, hoe krijgshaftig stond dal gladde staal, hetwelk zoo juist mogelijk zijn welgevormde leest omsloot, en dal misschien door de hand van den meester uil de Vergulde Helm was afgewerkt ! hoe schoon, maar ook hoe zwak was hij, in vergelijking met den breed gesehouderden en langen man van wapenen der Zwarte Bende ! Op eenmaal en als door een gelijktijdige drilt bezield, werden de zwaarden opgelicht, zij verhieven zich hoog zonder elkander Ie raken of te zoeken, en daalden toen snel neder;

geen schild beveiligde hier helm of harnas, de enge plaats, waar hel gevecht plaats had, gedoogde niet, dat men een slag ontweek. Klke houw, die toegebracht ol opgevangen werd, scheen den schaapherder te treilen ; zijne grauwe oogen waren dof en zonder vuur. liet groote zwaard, dat door den Zwarten Ruiter gevoerd werd, scheen een schrikwekkende kracht te hebben; Frank moest terugtreden. O! dat oogenblik was verschrikkelijk voor den ouden man, en een uitroep van wanhoop ontsnapte hem, toen de roekelooze vriend van Van Seball'elaar naar den toren omzag, nil welken men hem scheen te roepen ; want Hogardo maakte van deze gelegenheid gebruik, en trof den gladden helm. Doch Hogardo was Perrol niet; en hoezeer Frank bijna nederviel, hield hij zich slaande, terwijl hij op zijn zwaard leunde. Hogardo lachte woest, en Frank richtte zich fier op, voordat zijn vijand hem voor de tweede maal trof. Fen luide uitroep gaf zijn moed te kennen, maar ook de wraakzucht, die hem bezielde. Was de uitroep van zijn vriend hein bijna noodlottig geweest, de gedachte, dal hij streed onder hel oog van den bruidegom van Maria, van zijn weldoener, verdubbelde zijne krachten. Hel was nu aan Hogardo, om achteruit te gaan; het touw, dal misschien opgehaald was, om een tweeden man van den toren af te laten, bleef nu halverwege hangen; een geharnaste man, welke zich hoog hoven den omgang vertoond had, verdween weder, ü! met welk een oplettendheid volgde nu hel oog van Halph de twee mannen, die elkander op de nok van het kerkdak zochten te vermoorden ! boe schitterde zijn oog van vreugde ! hoe was hij gereed om te roepen: »het is Frank; ik heb hein opgevoed ; de jonge held met zijne blinkende rusting is de gewezen herdersknaap van Halph !quot;

Heeds was Frank de plaats voorbij, waar het gevecht begonnen was; het zwaard, dat hij met heide handen voerde, daalde zoo snel neder, dat Hogardo, brullende van woede, steeds moest wijken. Het was alsof de jonge ruiter grooter was dan zijn vijand, die misschien eindelijk besloot om niet verder achteruit te gaan. O! hoe snel en wild llikkerde zijn zwaard, met hetwelk Frank scheen te lachen, die achteruit sprong, alsof hij op den vasten grond geweest ware, weer vooruil-snelde, en met een houw bet vizier van Hogardo bijna verpletterde ! De wreker van de eer van Maria en haar bruidegom verdubbelde zijne slagen ; nu eens ontweek hij hel zwaard van den Zwarten Huiter of ving het op, dan weder bekreunde hij zich niet, waar


-ocr page 473-

Zoo word de man van Pcrrol, zoo word de snoovor genoodzaakt te wijken. Mot stomme verbazing zagen zijne makkers den gevreesdon Rogardo, dien ouden ruitor dor bende, terugtreden voor zijn jongoron en op het oog minder sterken vijand.

I)c Schaapherder.. Hladz. 25, Deol IV.

-ocr page 474-
-ocr page 475-

BARNEVELD.

! hel zou nederdalen : hij had zich immers in de hoede van God aanbevolen. Zoo werd de man van Perrol, zoo werd de snoever genoodzaakt te wijken. Met stomme verbazing zagen zijne makkers den gevreesden Itogardo, dien ouden ruiter der bende, terugtreden voor [zijn jongeren en op het ooj; minder sterken vijand: nu eens zette hij den voet achterwaarts om een slag te ontwijken, dan weder sloeg Frank hem met zijn zwaard, als het ware, terug. Eindelijk waren zij het koor genaderd, en de Italiaan, die een paar stappen achterwaarts deed, leunde, naar zijn adem hijgende, op zijn zwaard. Ook Frank bleef slaan, en liet zijn wapen zakken ; ook hij scheen vermoeid. Langzaam boog de Zwarte Huiler hel hoofd voorover, en zag nn eens aan de eene, dan aan de andere zijde der kerk naar zijne makkers, maar zijn stem klonk niet doorbel half vernielde vizier ; hij zon nu geen genade gevraagd hebben voor den jongen man, wiens krachten bij ie vroeg veracht had. Doch zijne makkers gebruikten hunne wapens niet, en hij was te Irotscb, hen te verzoeken om hem Ie redden; nog hoopte hij te overwinnen ; bij kon bijna nog niet geiooven, dat hij, Rogardo, langer zou behoeven Ie wijken, italpb kon de woeste uitdrukking van zijn oog niet zien; maar hij meende hem van woede te zien sidderen. Rogardo richtte zich snel op, en drong op Frank in, die zich niet liet overvallen, maar hem zelfs te gemoet trad. Voor een oogenblik was liet twijfelachtig, of de Zwarte Ruiter den voet weder

1' zou zetten op het gedeelte van dat dak, dal boven hel schip der kerk was, dan of zijn vijand hem ook boven bet koor zon vervolgen. Maar spoedig was bel dit niet meer; Rogardo had den lijd niet om zijne slagen loc te brengen, nauwelijks dien om hel zwaard van zijn vijand af te keeren, en niet te vallen of mis (e stappen op de nok, welke hier nog smaller was, toen hij opnieuw den teruglocbt moest aanvangen. Hoe langer hoe onzekerder werd zijn gang, en de overmacht van zijn vijand scheen zijn arm te verlammen. Hij zag ter zijde van zich ; maar hel dak was steil en de gooi niet breed ; als hij zich hier liet afglijden, wachile hem evenwel de dood ; want bij viel dan op het kerkhof. Ken nieuwe slag op zijn helm herinnerde hem, dat zijn tegenpartij hem den lijd niet zou laten, al waagde hij, Rogardo, hel om Ie vluchten. Tranen van aandoening bevochtigden de oogen van den ouden schaapherder; bij was Irotscb op de daden van Krank, en gevoelde zich medcgesleept door die betooning van moed en' zou zetten op het gedeelte van dat dak, dal boven hel schip der kerk was, dan of zijn vijand hem ook boven bet koor zon vervolgen. Maar spoedig was bel dit niet meer; Rogardo had den lijd niet om zijne slagen loc te brengen, nauwelijks dien om hel zwaard van zijn vijand af te keeren, en niet te vallen of mis (e stappen op de nok, welke hier nog smaller was, toen hij opnieuw den teruglocbt moest aanvangen. Hoe langer hoe onzekerder werd zijn gang, en de overmacht van zijn vijand scheen zijn arm te verlammen. Hij zag ter zijde van zich ; maar hel dak was steil en de gooi niet breed ; als hij zich hier liet afglijden, wachile hem evenwel de dood ; want bij viel dan op het kerkhof. Ken nieuwe slag op zijn helm herinnerde hem, dat zijn tegenpartij hem den lijd niet zou laten, al waagde hij, Rogardo, hel om Ie vluchten. Tranen van aandoening bevochtigden de oogen van den ouden schaapherder; bij was Irotscb op de daden van Krank, en gevoelde zich medcgesleept door die betooning van moed en

dapperheid, ofschoon hij altijd de keus van Frank, om bel herderspak voor hel harnas Ie verruilen, had gelaakt. Hij zag nn, hoe Rogardo den laalslen slap gedaan had, boe hij bijna tegen het ijzeren kruis rustle, dal op de uiterste punt van bel koordak was, en, al zijne krachten verzamelende, hel zwaard nog eens ophief, dal echter machteloos neerzonk, toen Frank, eer hel treilen kon, een der armen raakte, welke hel hadden bestuurd. Nn dacht Italpb, dat de Zwarte Ruiter zou vallen; maar het kruis steunde hem.

Kr heerschte een oogenblik een doodsche stilte ; beide zwaarden rustten met de punt op het lood; dat houwen, dat klinken van harnas en lemmet, dal zoo vreeselijk en onophoudelijk geweest was, bad opgehouden. Toen hief Frank zijn zwaard weder op; ook Rogardo scheen hetzelfde Ie willen doen ; want hij zelle den rechtervoet vooruil, en verliet voor een oogenblik de eenigszins gebogen houding, in welke bij gestaan had ; maar zijn zwaard bewoog zich niet, en hij zelf hernam zijn vorige houding weder. Ralph zag, hoe Krank hem met de punt van zijn zwaard op het borsl-harnas sloeg, terwijl deze luid : »Op, lafaard !quot; riep, en hij hoorde de Zwarte Ruiters als uil ('énen mond schreeuwen : »Op, Rogardo !quot;

Doch de Italiaan bewoog wel bet hoold, en trachtte zich op le richten ; maar zijn moed of zijne krachten hadden hem verlaten, toen bij gezien bad, dat bet gevecht te zijnen nadeele zou uitvallen. Nu boorde Ralph een kreet ven verwondering en woede opgaan, cn de ruiters grepen naar hunne bogen en vuurwapenen; maar een doodelijke stilte verving op eens dit gerucht.

«Dat Perrol melde lloode Hand en de geheclc Zwarte Rende sterven, even ellendig als gij ! — Sterf, Rogardo!quot; riep Frank met een donderende slem, terwijl hij zijn vijand, die als versieend tegenover hem stond, het lemmet van zijn zwaard bijna lol aan hel gevest onder bel borstharnas stiel. Rogardo liet zijn zwaard vallen en boog zich achterover, een oogenblik door hel kruis gesteund ; daar lag hij, half staande, met neergebogen hoold en hangende armen, toen Frank hel zwaard terugtrok. Hel kruis kon echter den zwaren last niet dragen maar brak; de Zwarte Huiter viel met helteeken des geloofs langs het dak. Zijn helm bereikte bel eerst de gooi, zijne beenen beschreven een vierde van een cirkel, maar vielen over den rand van de dakgoot heen, en toen het gedeelte van het lichaam, dal naar buiten afhing, hel zwaarste werd, viel de man van wapenen op bel kerkhof


-ocr page 476-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

neder. Daar Rogardo, de Italiaan, die uil Eemnes ontkomen, hier den dood vond, omdat bij Maria en haar hruidegom beleedigd had.

• Schiet hem neer!quot; riep nu een slem, welke Ral|)l) herkende, en Perrol snelde op hel kerkhof, terwijl Rogardo met een dollen slag nederviel. Hel was alsof een nevel hel oog van den sehaapherder hedekle; hij hoorde de vuurwapens lossen, en de pijlen sissen ; maar tevens ook de stem van Krank, die: «Leve van Schalïelaar!quot; riep. Dat gaf hem weder moed. Hij streek zijn hand over zijne oogen, en zag de hlinkende wapenrusting in den kruit-damp bewegen. Frank scheen het zwaard op te steken en naar den toren te gaan, in weerwil der pijlen, die om hem vlogen. Daar nadert hij reeds den muur, van welken hel touw afhangt; maai liet buskruit onlbrandt weder, en Frank valt voorover, terwijl de vuurwapenen knallen en de Zwarte Huilers juichen. «Frank !quot; riep de sehaapherder mei een uitdrukking van liefde en angst, welke niel te beschrijven is, maar die door een vreugdekreet gevolgd werd ; want door den rook zag hij den jongen man weder opstaan ; alleen een misstap had hem doen vallen en hem mogelijk gered. Daar bereikt hij den muur; de Zwarte Ruiters komen uit den traptoren te voorschijn, en verdwijnen lusschen de daken. Doch te midden van de pijlen, ilie door de luchl snorren, de Huilende kogels, hel ontploffen van het buskruit, het geschreeuw der ruiters en de bevelen van Perrol, wordt de overwinnaar als door een tooverbcwerking naar boven gehaald. Reeds bereikte zijn helm den omgang, toen hem iemand bij de armen vatte en snel naar zich trok; tevergeefs scheen het aanleggen en los-drukken der bogen en handbusseu; want het blinkende harnas verdween over de borstwering, • Leve Frank! de dood voor de Zwarle Rende!quot; klonk hel uil den toren, en de schaapherder viel, overmand door de verschillende aandoeningen, die beurtelings zijn hart getroffen hadden, achterover op bet stroo neder.

Tot nog toe was Wolf slil blijven liggen op de plaats, welke zijn meester hem bevolen had niet Ie verlaten; alleen had hij zijne ooren gespitst, toen de slem van Frank zich hooren liet; doch zoodra zijn meestsr was gevallen, had hij zich bij hem geplaatst, om hem te bewaken.

Toen Ralph zijn bewustzijn wederkreeg, hoorde bij de stem van Perrol en hel veldgeschreeuw der Zwarle Rende; mogelijk had dil hem wel doen bijkomen. De bond lekte zijne handen, loen hij de oogen wederom opende, en keerde op een beweging van de hand zijns meesters, met den staart kwispelende, naar zijn vorige ligplaats terug. Ralph wierp hem tol belooning een stuk brood toe, voordat hij door de opening in het dak zag. Hel scheen, dat men den toren bestormde, en Perrol, dien hij, olschoon deze vrij nabij de deur stond, nog zien kon, wees met zijn rechterhand naar boven, terwijl de linker op hel gevest van zijn zwaard rustte. «Ruimt de sleenen weg, grijpt de bijlen, en dringt naar binnen, kerels!quot; riep hij, en men hoorde nu en dan den klank van hel staal, dat tegen hout of steen stiet.

Ralph wilde zich wel weder naar de plaats spoeden, waar hij eerst gestaan had ; maar hij bleef waar hij was; want een ruiter, die uil den traptoren te voorschijn kwam, zag, in de goot staande, naar den toren. Hij had een bos touw aan de greep van zijn zwaard hangen, en scheen met het oog den afstand tusschen den omgang en de nok van het dak te melen. Hij droeg een harnas, dal denzelfden vorm had alsdat van Rogardo, en was even groot, maar veel losser in zijne bewegingen; hetgeen bleek, toen hij evenalseen kal tegen de ladder opklom, welke ook Rogardo gebruikt had. Zoodra hij op de nok stond, traden meerderen zijner makkers uit de opening van de trap te voorschijn ; achter het koor op het kerkhof vertoonden er zich ook eenigen, die een lange ladder droegen. Zoodra de ladder naar boven was r8e-haald, en hij, die op de nok stond, het boveneinde zag naderen, boog hij zich voorover, vatte hel aan, en liep mei een onbegrijpelijke vlugheid, in weerwil zijner wapenrusting, over de nok naar den toren. Met moeite verrichtten zijne makkers met hun allen bijna hetzelfde, dal hij deed, en werkten ook het ondereinde op de nok. Findelijk lug de ladder, aan welker boveneinde hij een touw vastknoopte, boven op het dak ; maar nu moest zij opgericht worden. Snel liet de ruiter, hel louw onder de hand uitvierende, lusschen de sporten van de ladder door, naar het ondereinde, en beduidde waarschijnlijk aan zijne makkers, wat hij verlangde ; want drie gingen er schrijlings op de nok zitten, om de ladder tegen te houden, terwijl hij met twee anderen weder naar bet dunne einde terugkeerde. Hij liep even snel, alsof hij o\ breeden en effen weg ging. Zijne makkers v hem aarzelend, maar durfden hem niet voorbi zooals hij scheen te verlangen, waarom In voorover boog, zijn rechterhand aan den ran de overzijde van de nok sloeg, en zich aar


-ocr page 477-

27

zijde langs de leien liet nf/akken. De ruiters, die minder stout waren dan hij, stapten nu over zijn geharnasten arm heen, en zonder dat een hunner hem hielp, trok hij zich naar boven, hrachl mei behulp van zijn andere hand zijn borstharnas op de platte zijde van het lood, en sprong er op. Zoodra hij rechtop stond, vatte hij de ladder aan, hiel haar op, en richtte haar, bijgestaan door degenen, die bij hem waren, overeind, terwijl hel ondereinde steunde legen de ruiters, die onbeweeglijk op de nok zaten. Drie anderen, die met het touw in de hand naar de zijde van het koor gegaan waren, en zich mede hadden nedergezet, hielpen niet weinig om de lange, dunne ladder op te bellen, die met den omgang gelijk kwam.

Door de aandacht, waarmede Italph dit had aangezien, bad bij minder gelei op belgeen vóór den toren voorviel; het scheen, alsof het den Zwarten Ruiters nog niet gelukt was, den toegang vrij te maken ol' de belegerden terug te drijven. Zijn groote belangstelling noopte hem wel een blik naar die zijde Ie werpen ; maar die ladder verontrustte hem; de handigheid en vlugheid van dien cénen ruiter deden hem beven. Vruchteloos zag hij naar den omgang of naar de bomgaten ; doch niemand vertoonde zich. liet afslaan van den vijand hield zeker Van Schaiïelaar en zijne mannen bezig; bun aantal was Ie gering, om overal ach' op te geven. Evenwel verwonderde zich Ralph, dal de aanvoerder zoo onvoorzichtig was, om zells niel gedurende hel gevecht door de sleuven van den toren te laten uitzien, naar helgeen zijne vijanden verrichtten.

Op dit oogenblik werd de ladder, die door het louw bijna rechtstandig gehouden werd, naar den toren voortgeschoven, doch zonder eenig geruchl te maken. Behoedzaam liel men haar eindelijk zakken, totdat zij met bet topeinde tegen den toren rustte. Zij reikle bijna lol boven aan de borstwering van den ongang ; en bet louw, dal mi werd losgelaten, hing langs den toren neder. Mei de ruiters, die, terwijl men met het vooruilbrengen van de ladder was bezig geweest, uil den traptoren Ie voorschijn waren gekomen en het dak beklommen hadden, en degenen, die er reeds van Ie voren waren geweest, stond er een twintigtal achter elkander op de nok. Hij, die bun allen bevelen scheen te geven, schoof de ladder ter zijde, en stapte er om heen; maar de (wee mannen, die zich met hem achter de ladder bevonden, aarzelden hem te volgen, en hij school' de ladder weder 'erug, verstoord, zoo hel scheen, over hun dralen, of oordeelende, dat zij sterk genoeg in aantal waren. Toen keerde hij zich tol degenen, die achter hem stonden, wees naar de torenspils, en zette den voet op de tweede sport; want Ralph zag, dal de ladder Ie breed uilliep, om met de punten op de smalle nok te slaan, en dal zij er slechts met de onderste sport op rustte.

Tevergeefs richtte de schaapherder zijn zoekenden blik naar den omgang; bij zag niemand aan deze zijde, en evenwel was bet, alsof bij, niettegenstaande bet gedruiscb onder aan den toren, ook eenig gerucht van boven hoorde. O! die Zwarte Ruiters, die daar stormden, waren zoo gevaarlijk niet als de zwarte gedaanten, die daar achter elkander op het dak stonden, en waarvan de laalslen lange, zwarte schaduwen op de dakleien van bet koor wierpen ; zelfs Pcrrol met de Roode Hand, met zijn dreigen en vloeken, was voor hem zoo vrec-selijk niet als de zwijgende ruiter, van wien elk sluk van zijn arnas zoo beweegbaar scheen te zijn, alsof liet aan een draad hing, en toch zoo sterk, alsof bet een massief ijzeren hefboom was. Toen de ruiter halverwege de steile ladder gekomen was, zag hij naar zijne makkers om ; maar niemand was hem nog gevolgd, en hij wenkte ben met zijn hand en wees hen naar boven; doch hel buigen der ladder en baar onzeker rustpunt deed hen aarzelen. Onvergenoegd schudde hij met bet hoofd, en de hoop, die Ralph bad opgeval. dal hij zou lerugkeeren, vervloog; want hij klom snel verder, zeker vermoedende, dat zijne makkers niet langer zouden achterblijven, als zij hem maar eerst hoven zagen. Hel liet zich aanzien, dat hem zijn plan gelukken zou ; hij had juist een gunstig oogenblik gekozen. Het klamme zweet slond op het voorhoofd van den schaapherder, die op eens de handen aan den mond brachl, en zoo dicht mogelijk de opening naderde.

Ken schelle en eigenaardige schreeuw klonk nu over het kerkhof; de mannen, die op het dak stonden, zagen rond, en zells de ruiter op de ladder bleef, den voel hall opgelicht houdende, slaan ; bij zag naar boven en daarna onder zich, en toen bij niets vreemds gewaar werd, deed hij nog een slap en zag door de bomgaten in den toren. INog eens brachl de schaapherder zijne handen aan den mond, maar liet ze snel weder zakken. »lla! daar is hij,' riep hij verheugd, terwijl zijne oogen fonkelden. Twee ruiters, die snel van de voorzijde van den toren naar hel achtergedeelte liepen, ver-loonden zich op den omgang; bij herkende den aanvoerder en den overwinnaar van Rogardo. Nog


-ocr page 478-

28

ziel de Huiler, die op de ladder staal, hen niet; maar daar treden zij om de spits; — het boveneinde van de ladder is hijna onder hun bereik; — zij zien de Zwarte Ruiters geschaard staan op het dak ; de man, die klimt, wordt hen gewaar. Ken oogenblik scheen hij te aarzelen, terwijl de belegerden nog onzeker waren, hoedanig zij de stormladder zouden omwerpen. Reeds staken zij beiden de armen uit en vatten haar, toen de Zwarte Ruiter begon te schreeuwen: «Trekt het touw aan, strak voor den duivel! — Op kerels! volgt mij !quot; en zijn zwaard trekkende, klom hij alleen, onverschrokken, verder. Het gezicht hunner vijanden deed den ruiters het gevaarlijke van den klim vergeten; zij trokken hunne zwaarden, terwijl degenen, die achter de ladder stonden, het touw aangrepen en vasthielden. Ralph zag, dat de twee ruiters op den toren vruchtelooze pogingen aanwendden, om de ladder op zijde te werpen. Met volk, dat, op het hooren van het geroep, achter de kerk was toegesneld, riep : »Val aan voor Perrol!quot; Maar toen zag Ralph hoe Van Schallelaar zijn bami terugtrok, die echter spoedig weder over de steenen borstwering naar buiten werd gebracht; hij zag den breeden langen dolk llikkeren, bel touw vallen, de ruiters, die het vasthielden, waggelen, en één hunner achter het kerkdak verdwijnen, terwijl de andere zijn behoud te danken had, doordien hij plat voorover viel, en zich aan het lood vastklemde. De hogen werden gespannen, eenige bussen werden losgebrand. De ruiters op den omgang traden achteruit, terwijl de man op de ladder zijn zwaard opstak en eenige sporten afklom, daarna bleef stilstaan, en terwijl hij naar benedenzag, uitriep: • Vervloekte kerels! laat gij mij in den steek 1 Klim! op voor den satan! en wij winnen den toren.quot;

Zijne woorden hadden zooveel invloed op zijne makkers, dal zij hun wapenkreet herhaalden en de voorste onverschrokken op de ladder slapte. Op nieuw werd Ralph ongerust; had een grooter gevaar Van Schallelaar en Frank genoodzaakt te vertrekken, of lagen zij misschien machteloos achter de borstwering?O! dal was een vreeselijke gedachte; want die vlugge rniler scheen weder gereed om naar boven te gaan, nu hij zag, dat zijne makkers hem volgden. (Jelijklijdig dat dezelfde zonderlinge gil of schreeuw weder over het kerkhof klonk, keerden ook de twee witte vederbossen weder; die sombere roep, welke steeds des vijands komst scheen te verkondigen, maar nog meer het gezicht diei blanke wapenrustingen, hadden een onlmoedigcnde uitwerking op de Zwarte Ruiters. De aanvoerder en zijn vriend schenen zich met hunne gesloten helmen niet om de pijlen of kogels te bekreunen. Door den rook zag Ralph, hoe zij een bouten rib achter de ladder staken, om die als een hefboom Ie gebruiken. De Zwarte Ruiter liet zich afglijden; doch de ongelijkheid van die uil slukkcn samengestelde ladder verhinderde hem rilt gevaarlijk werk spoedig genoeg Ie doen. Zijne makkers hieven een vreeselijk geschreeuw aan; zij werden nu gewaar, waarom de belegerden heengegaan en teruggekomen waren, dal het namelijk hun voornemen was, om hen allen met de lader Ie ver-morselen. De eene sliet den anderen omver, en sommigen lieten zich van het dak afglijden, met gevaar om over de goot op hel kerkhof neder te vallen; maar Ralph bad geene oogeu voor bun bedrijf, voor hunne pogingen om zich te redden; de ladder alleen hield zijn blik gekluisterd; de hefboom werkte krachtig. Terwijl Perrol zelf naar de zijde snelde, om te zien wal er toch gebeurde, en het gevecht vóór den toren een oogenblik uil hel oog verloor, werd de ladder van den torenmuur afgeworpen, en de ruiter had haar nog niet kunnen verlaten. Hetgeen wij beschreven hebben, was zoo snel voorgevallen, dal bij den tijd niet gehad had om zich verder te laten zaken. Alles zag mei stoinme verbazing naar bet dak ; ook de ruiters, die er nog waren, stonden roerloos, en staarden op dat stuk hout, hetwelk hen zou verpletteren. De ladder was niet van richting veranderd ; want de belegerden hadden haar mei juistheid afge-slooten. Zij zagen ongedeerd naar beneden; geen pijl of kogel strekten zij ten doel; niemand kon iels anders doen dan zien. Van Schallelaar school het vizier op, en de twee aanvoerders wisselden den eersten blik in Rarneveld.

Toen de ladder werd afgeworpen, verliet zij met snelheid den muur, en ofschoon de vaart allengs verminderde, zag Ralph, dal de kracht, die men gebezigd had, om baar achterover te werpen, ruim voldoende was geweest. Hel bevreemdde hem daarom, dal de ruiler niet van angst om hulp riep, en nog kracht genoeg had, om zich vast le houden. Doch op hel oogenblik, dat de ladder bijna rechtstandig stond, en de schaapherder haar met ruiter en al dacht tc zien neder-vallen op de mannen, die nog op de nok stonden, maakle de ladder een schuinsche beweging: eerst verwijderde de eene zijde zich van den toren.


-ocr page 479-

•20

het midden van hel dak ; liet was alsof de ladder met den krijgsman, die er zich aan vasthield, op de nok wandelde. Ken luid geroep van: »Leve de Tuimelaar!quot; liet zich hooren ; want deze was het, die de ladder hestuurde. Met leedwezen zag Italph, terwijl de omgang verlaten werd, dat de stormladder nu hijna onlieweeglijk stond, dal de behendigheid van dien Zwarten huiler haar in hare vaart gestuit had ; ja, met verha/.ing zag hij dezen met afgemeten slappen en zonder eenige ongeruslheid te verraden, sport voor sport aldalen, steeds hel oog gericht houdende op hel lopeinde, dal altijd nog eenigszins naar den toren overhelde.

.luist loen hij den voel op de nok zelle, de 'adder omverwierp en opnieuw hel geroep van : »Leve de Tuimelaar!quot; klonk, lerwijl^l'errol zich verwijderde, riep de slem van Frank hoven op den toren: «Leven de Schafl'elaars! en een vree-selijke slag volgde op dezen uitroep.

Toen de schaapherder, die met spoed naar het andere kijkgat gesneld was, er door zag, zonder zich te bekommeren om hetgeen er verder op hel dak gebeurde, werd hij Perrol gewaar, die reeds, met de armen over elkander, aan den voel van den toren stond, en zijn woede scheen te ■rkroppen. Halph kon niet verslaan, wal hij uil-ep. Te midden van de slof, welke opgestegen as, viel een der Zwarte Huilers uil de opening tven de deur; hij viel op zijne makkers, die tor hem uit den toren waren verdwenen, of die,toen ! stormladder door een zwaar stuk hout werd veretterd, verminkt op het kerkhof waren gevallen, schoon hel vuur hel zware luik had verleerd doen verkolen, zoodal het onder de eerste jlslagen ineengevallen was, hadden de beleger-n hunne vijanden opnieuw afgeslagen. Toen hel ik bezweek, hadden de bestormers een nieuwe rstwering aangelrolfen, die inderhaasl door die n binnen was gemaakt, en welke de vijanden uchleloos trachtten weg te ruimen. De lange aarden der Schakelaars drongen door de ope igen van de borstwering, en verhinderden (lenen, die in de beperkte ruimte met de bijl )eslen werken, hun doel te bereiken ; en evenwel rfden zij, uit vrees voor Perrol, niet lerugtreden, zeggen, dat, hetgeen hun bevolen werd, niet voerbaar was. Tusschen de stukken van de ge-)ken ladder lagen zij die gevallen waren, en hun kerm en gevloek lusschen de woedende kreten ' i' Zwarte Huilers Hauw deden hooren. Dat gejammer en geschreeuw mishaagde Perrol. quot;Per vurin! zwijgt!quot; riep hij driftig, en zag dreigend om zich heen ; daarop hoorde men alleen het gekerm der gekwelslen ; maar ook dit verveelde hem. Hij, die gewoon was zijne ruiters, die gezond en sterk waren, roekeloos lol de uitvoering van zijn wil ie gebruiken, boorde zonder medelijden het angstig klagen of vloekend gemor, dal hem hinderde ; want zij, die hem geen dienst meer konden doen waren hem maar lol last. Hunne stemmen klonken hem in hel oor als een lofzang ter eere van Van Schall'elaar ; en hij riep nogmaals toornig, en met den voel stampende: «Zwijgt!quot; Toen verkropten degenen, die daar lagen, hunne smarten ; alleen zij, die met den dood worstelden, hoorden hem niel, of schudden mei hel leven ook het juk der gehoorzaamheid af. Hun gesteun en gejammer zweeg niel, en hij schreeuwde woest, terwijl bij mei de hand legen zijn dolk sloeg, en daarna de vuist ophief en nederdrukle : «Sleept de ellendelingen weg, mannen! sleept hen onder mijn oog vandaan ; dal zijn geen dapperen van de Zwarte Hende. I'rr moto! stool hen neder, als zij den bek niel houden.quot;

De meeslen, die daar stonden, waren even barbaarse!), als de man, dien zij dienden ; zij vergalen, hoe spoedig zijn onmenschelijk eigenbelang ook hen kon treilen, als zij verminkt nedervielen. Ken aantal hunner schoot toe, en volvoerde zijn bevel, ofschoon niet allen dit met dezelfde onver-schillige wreedheid deden. Onder degenen die nog eenig menschelijk gevoel schenen te bezillen, en het onder hel oog van den aanvoerder durfden laten blijken, herkende Halph de Tuimelaar, die dus het dak reeds verlaten had; want deze droeg een der ruiters met voorzichtigheid weg, ofschoon zij die gevallen waren, niet tol de mannen van wapenen behoorden ; misschien behoorde de ongelukkige lot zijne speer.

Een tijdlang hoorde men nog bet gejammer der gekwetsten, die men vervoerde. Toen dit ophield, scheen Perrol last te geven, den balk, welke het ongeluk zijner ruiters veroorzaakt had, ter zijde te leggen. Hij onderhield zich met een der mannen van wapenen, die iels meer scheen Ie zijn dan de andere, wierp nog eens een blik naar den toren en hel wapenschild, en verliet hel kerkhof mei Vidal, die eenige oogenblikken Ie voren door zij» meester was weerhouden om hel voorbeeld van de Tuimelaar te volgen.

Het scheen, dal men vooreerst den belegerden weder eenige rusl zou gunnen; de zon, die ook


-ocr page 480-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

r.o

haui- hoogste standpunt bereikt had, school hare stralen loodlijnig op hel kerkhof, en maakte, dat het er bijna niet uil te houden was voor de ruiters, wier zwarte harnassen de stralen der zon opvingen en niet terugkaatsten, liet krijgsvolk trok af, de wachten achterlatende, die liet vuur onder den toren onderhielden en op de plaats de spijs en drank nuttigden, die liun gebracht werden. Hun geschreeuw en gezang, dat veeltijds door de mannen, die in de kerk waren, beantwoord werd, gaf hunne zorgeloosheid te kennen. Vergeelsch was echter hun roepen en uitkijken naar den toren ; zij genoten de vreugde niet, hunne levensmiddelen uit een gruwelijke spotternij hunnen vijanden te kunnen aanbieden, of liever vertoonen. Niemand liet zich zien, en het was zelfs natuurlijk tevergeefs, dat zij zich beijverden hunne brooden om het hoogst in de lucht te werpen, in de hoop, dat de Schaffelaars misschien op de bovenste verdieping hij de bomgaten zaten.

De bewoner van het huis, waarbij de schuur behoorde, vergat niet Ralph van brood en water te voorzien, en ke( rde na een kort gesprek naar zijn woning terug, na hem vermaand te hebben, deze veilige schuilplaats niet te verlaten. De schaapherder nuttigde het brood, dat hij, zoowel als het water, met zijn getrouwen metgezel deelde, waarna heiden zich nederlegden ; want het was warm onder hel rieten dak. iN'u en dan stond hij echter op, en zag naar buiten ; maar alles was er rustig.

Hel losbranden der roeren waarschuwde hem 'n hel eind, dat de aanval weder begon, en misschien weder onder een andere gedaante; ook zag hij, toen hij opstond, dat de ruiter, met wien Perrol, voordat hij vertrok, gesproken had, hel volk, dat van vuurwapenen voorzien was, rondom den toren plaatste. Het bevreemdde den schaapherder, dat dit vuur gericht scheen tegen de spits, welke veel te sterk was, dan dat er iets voor haar te vreezen zou zijn van de kogels der handbussen ; hij kon zich niet begrijpen, wal men voorhad, en lachte in zich zeiven, toen hij zag, hoe de vijand zich vermoeide, en zijn buskruit en kogels verspilde. Het gerucht echter, dal in den toren heerschte, en bet geluid van harde slagen, welke uit de spits schenen te komen, deden hem eindelijk vooronderstellen, dat men de belegerden uit de spits zocht te verdrijven; evenwel zag hij niets dan den damp, die nu en dan uil de deur te voorschijn kwam, en de bijna onmerkbare wolken rook, die, waarschijnlijk in den toren opgestegen zijnde, door de bomgaten weder een . ~ --------—--

uitweg vonden. Aan alle zijden stoven de leien van de spits, terwijl de Zwarte Ruiters hunne logge vdo'rwapens lachend en vroolijk losten en ze dan weder laadden.

Er scheen evenwel een soort van regelmatigheid te heerschen in dit vernielingswerk, dat veel had van het bedrijf van eenig beschonken landvolk ; want zelden raakte een der kogels het boveneinde ; en toen de aanvoerder zich weder vertoonde en het lachen een einde nam, zag Ralph, zoo ver hij zulks kon zien, dal onderaan, rondom de spits, omstreeks ter hoogte van twee voel, de jeien waren stuk geschoten, waardoor het bout ontbloot was. Eerst nu begon de schaapherder te bevatten, wal men voorhad, en bij werd gewaar, dat bij zich niet bedroog . want dc busschieters verwijderden zich, en de boogschutters traden voor; de kruisbogen der rijzige ruiters werden gespannen, en de pezen van de voetbogen der ruiter-knechlen werden gedeeltelijk met de hand, gedeeltelijk met dommekrachten gestrekt. Weder werden de pijlen en bouten omwoeld, aangestoken en afgeschoten en terwijl dc brandpijlen, niettegenstaande de boogie van den toren in het hout van de spits drongen, zeide Perrol lachende tot den ruiter, die naast hem stond : »Dat gaat goed, Quinlyn! zie, dal vuurwerk zal hen in den kouden steenen klomp verwarmen; spoedig zal de voorraad van dat verdoemde hout op wezen, waarmede zij zoo spaarzaam zijn, doch dat zij zoo juist van pas gebruikt hebben.

Maar Ralph, die zijne woorden gehoord bad^ zag grimlachende, hoe bij eenigc oogenblikken daarna met den voel stampte ; want de belegerden schenen geen vermaak te scheppen in dit vuurwerk, en zonder dat men van bet kerkhof iemand gewaar werd, bezweek de eene brandpiji voor, de andere na, voor de slagen van eenigc stukken hout ol van een bijl, welke door de mannen, die achter de borstwering vati den omgang verborgen waren, bestuurd werden.

Perrol zag de vruchteloosheid zijner pogingen in, en beval den boogschutters het schieten testaken, terwijl de pijlen gebroken en nog half brandende door de onzichtbare redders van de spits over den muur naar beneden werden geworpen. Een oogenblik daarna traden de mannen niet de vuurwapenen weder voor, berooiden ook de spits, hooger op, van de leien, waarna de brandpijlen weder evenals bliksemstralen begonnen te vliegen. Ditmaal zaten zij te hooff ; men scheen geen moeite meer aan le wenden om de spits te beveiligen :


j.

-ocr page 481-

UAKlMlVhLlJ.

hd duurde echter lang, voordat hel houl hegon Ie branden, vooral aan de zijde van Ualph, welke zijde niet op den wind stond ; maar hel was reeds zeker, dal (le toren van zijn spits heroold zou worden.

Toen men aan haar behoud scheen Ie wanhopen, drongen de vurige pijlen ook weder op die plaats in het hout, waar de vorige waren weggeslagen, en niemand scheen er zich om Ie bekreunen. De boogschutters scholen niet meer, zoodra zij gewaar werden, dal hel doel bereikt, en de geheele spits nu als met vlatnmeljcs bczaiiitl was ; het scheen een groolc lamp, die de gedaante cener naald had, en uil welker ontelbare bekken do brandende pitten staken. Hel zou des nachts een schrikverwekkend, maargrootsch schouwspel opgeleverd hebben ; het eerste bleef het altijd nog, zoowel voor de belegerden als voor de arme inwoners van het dorp, die hun toren van zijn sieraad zagen berooven. Helaas! wat stond hun niet le wachten, als dejwind zich verhief, en het brandende hout en de vonken op de daken van huizen en schuren wierp ? wal moesten zij niet vreczen van die vreemde krijgslieden, voor wier handen niets veilig, niets heilig was.

Halph zag hoe de priester met snelle, doch waggelende schreden over hel kerkhof trad, de handen saamgevouwen ten hemel hief, en naar den toren zag; misschien had hij St. Odulf, die weleer het vuur, door satan aangestookt, had uitgedoofd, reeds tevergeefsquot; gesmeekt, om hel gebouw, dal aan hein gewijd was, tegen liet bendehoofd le beschermen. Hij zag, hoe de priester voor Perrol nedervicl, en hein waarschijnlijk bad, een einde le maken aan de verwoesting, om onllerming voor de bewoners van het dorp te hebben, om menschclijk le zijn jegens zijne vijanden; maar hij zag ook, hoe Perrol met de Roode Hand zich niet verwaardigde hem le antwoorden, en bij nader aanhouden van den grijsaard, hem door twee zijner ruiters liet weg-sleepen.

In hel eerst dacht Halph, dat de vlammen aan de windzijde reeds in de spits waren doorgedrongen ; want bij hoorde hel hout kraken. Ook Perrol scheen hel een of ander tc vernemen, dat hem verontrustte; want hij riep: «Hrengl aan de ladder, — de landsknechten naar boven, — naar binnen, kerels! en vreest niets; ditmaal zou zells de duivel niet op den omgang kunnen komen !quot; en hijjver-volgde, terwijl zijne ruiters dc ladder vóór de opening plaatsten en haar met moed beklommen ; »Ha! ha! Heer Van Schafl'elaar! al ware dal hout u zoo dierbaar als Maria, zoo zal ik u toch noodzaken bet aan de vlam prijs tc geven.quot;

Dc schaapherder zag lot zijn vreugde, dat toen de twee voorste ruiters eens in de opening geklommen waren, er geen vooruitgang meer scheen plaats le hebben; hij vermoedde, dal dezelfde oorzaak als de vorige maal hen terughield, en bemerkte, dal de belegerden zich niet hadden laten overvallen ; want hij hoorde het geschreeuw der strijdenden, en zag reeds twee Zwarte Huilers uit de opening halen en langs de ladder naar beneden voeren. De stem van Perrol moedigde hen gestadig aan, om hun plicht te doen; zij stonden op de dubbele ladder, en vormden met hunne schilden een ijzeren dak hoven hunne hoofden.

De woede, waarmede de aanval geschiedde, had de belegerden waarschijnlijk genoodzaakt de spits le ontruimen ; want Ralph hoorde hel breken en houwen niet meer. Mog altijd brandden de lichtjes tegen het hout: sommige waren uitgegaan, andere schenen in woede te verdubbelen; een lichte rook, die hier en daar door de stralen der zon gekleurd werd, kwam van de achterzijde om de spits heen. Ook aan de vóórzijde steeg de rook weldra op, en achter deze zag men nog altijd de kleine vlammen branden, éindelijk sloeg de eerste vlam uit bel houl, en deelde zich snel mede; slechts op de plaatsen, waar de leien nog waren blijven zitten, scheen het houl beveiligd voor de vlam, die al verder en verder liep. Mei een onbegrijpelijke snelheid sloegen de vlammen ten laatste van onderen naar hoven en tot elkander; nu zag men van de leien niets meer, en toen de Zwarte Huilers een vreugdegeschreeuw aanhieven, stond de spits, van den omgang af tot aan het uiterste einde in de vlam, hoven en le midden van welke het ijzeren kruis uitstak. Het was alsof hel vuur hel ijzer schuwde, dat niet als het houl voor zijn woede bchoeldc te bukken, of dal het niet waagde het geheiligde lecken met zijn verterenden gloed te ontheiligen.

Met saamgevouwen banden staarde Halph naar den vuurgloed en de wolkkolom ; hij hoorde hot hout, dat reeds jaren den toren gedekt had, kraken en splijten, de vlammen loeien, hel vuur knellercn, en bij zag de dichte rookwolken, die door den wind bewogen, langzaam van de kerk wegdreven. Onder aan den toren heerschte de woede der menschen, boven die van hel vuur; zij schenen elkander te betwisten, wie het eerst zou zegepralen ; maar het vuur verwon, dc mannen, die daar in den muur hieuwen en streden, ontmoetten


-ocr page 482-

OLIMAINS, DE SCHAAPFlERDER.

Jan van SchafTelaar en zijne ruiters ; het vuur had alleen te kampen met liet (ioode hout.

Hetgeen Ralph voor onmogelijk gehouden had, vond plaats, heviger en met meer geweld begon de vlam nu nog om de spits te llikkeren. Dooide openingen, welke zij met hare vernielende macht in het dikke eikenhout geboord had, sloegen zelfs de vlammen, evenals vurige vleugels, naiir huiten. De tocht, die van onderen in de spits kwam, bracht zeker deze uitwerking teweeg, en de Zwarte Huilers traden ver van den toren; want het lood, dat de spits hier en daar bedekt had, liep gesmolten door de uitloospijpen. Kerst was het een dikke zilveren straal, welke zich daarna onder het vallen verdeelde; en onder de gedaante van een zilverregen, waartegen de zon terugkaatste, op het kerkhof nederviel. liet oog van Ralph, wien het smartte, dat deze gloeiende droppels niet op de mannen nedervielen, die den toren bestormden, viel nu op het kruis en den windwijzer, welke een poos voor hem onzichtbaar waren geweest; thans dreef een lichte windvlaag den rook en de vlam er van af. Hedroog zijn gezicht hem, deden de vlam en de rook alles schemeren en bewegen voor zijn oog, of boog het kruis zich bijna onmerkbaar voorover ? hoorde hij het daar op den toren niet vreeselijk kraken ? Opnieuw stegen de vlam en de rook op ; weder verdween het kruis, en de wind scheen het vuur van de spits te willen verwijderen, maar had een tegenovergestelde uitwerking: hoe harder hij blies, hoe meer hij de woede van zijn vijand aanvuurde. «Redt u ! vlucht!quot; klonk het nu luid onder het krijgsvolk, «vlucht! de spits valt 1quot; riepen zij, en Ralph zag de mannen van wapenen, zoowel als de andere ruiters hel kerkhof verlaten. De bestormers traden terug; maar de eenige mensch, die buiten hen nog op het kerkhof was, strekte de hand uit, en riep dreigend : «Naar binnen, kerels ! verroert u niet, of, Prr moid! ik stool u neer 1quot; Ralph zag Per-rol bezijden, doch op eenigen afstand van den toren, staan, met het ontbloote zwaard in de hand. Vreeselijk was de uitdrukking van zijn houding en viin zijn toornig en helsch lachend gelaat, dat nu eens op de spits, dan weder op zijne mannen gericht Was; hij drukte den helm vaster op zijn hoold, alsof hij het brandende hout wilde tarten, dat, zoo het viel, alles dreigde te verpletteren.

De ruiters, die hadden willen teruggaan en hunne makkers volgen, stonden eerst als versteend door den uitroep van hun aanvoerder; de dood scheen htm zekerder van zijne hand, dan van hc| waggelende dak ; de Hoode Hand kende immers geen barmhartigheid ! en bijna met de woede der wanhoop hieven zij hun wapenkreet aan. »Op! voor Perrol ! daar is de Zwarte Rende!quot; klonk het. Hun geschreeuw liet zich hooren boven het loeien en sissen der vlam, en liet kraken van hel hout; in den toren konden zij hun leven veroveren, builen wachtte hen de dood.

Die blinde gehoorzaamheid deed den schaapherder alles vreezen; maar daar bewoog zich de vlammende naald: hel was alsof de stormwind door hel woud huilde; het rilselen der bladeren, hel loeien der windvlagen, het kraken van stam en takken, die geluiden, welke men hoort, zonder dat men weel, vanwaar of van wien zij komen, dal alles vond men hier terug, maar veel vreese-lijker. Langzaam en statig en zoo het scheen, on willig, neigde de spits haar top, en Ralph zag het kruis verdwijnen, alsof hel den toren niet verlaten wilde. Een harde, maar enkele loon fan de klok liet zich hooren, en niettegenstaande de vlammende spits naar het voorste gedeelte van den loren hoe langer hoe meer een liggende houding begon aan te nemen, sleeg de rook rechtop. Het geschreeuw der ruiters en de slem van Perrol verloren zich in een hevig kraken; een oogenblik duurde het nog, terwijl hel hout, dat nog niet verbrand was, verbroken of medegesleept werd. Zes Ruiters vergalen de gehoorzaamheid en verlieten de ladder; Perrol hief zijn zwaard op; maar toen zag Ualph niets meer dan de brandende massa, die met donderend geweld nederstorlte. De grond dreunde; het was alsof de geheele toren inviel, alsof de gestorvenen in hunne graven zuchtten.

Nu heerschtte er een doodsche stilte; men hoorde niets meer dan een zacht geluid, dat de vlammen maakten, die uit hel hout opstegen. Toen Ralph kon rondzien, zag hij de ruiters niet, die gepoogd hadden zich te redden; waarschijnlijk lagen zij bedolven onder hetgeen de vlammen voortgingen te verteren, en evenwel stond de ladder, ofschoon in den rook en in een stofwolk gehuld, nog daar, met de ruiters, die hun post niet verlaten hadden. De spits, die snel gevallen was, zoodra zij eenmaal over haar zwaartepunt hing, was niet vlak langs den loren nedergekomen, dewijl de omgang er een gedeelte van had teruggehouden, dal hun noodlottig had kunnen worden. Met scheen echter, dal het verschrikkelijk oogenblik, hetwelk ver-

IfH •

Iw.f «rr«vAf»Vgt;t I)lt;m| #gt;iiwli«rpn Pni'rol

•ii ...•.boon «i-l quot;■ '''• •; • ; «'is. ■■ ••.•,• :iii(, t.ic- , ■ MS had ! i-l /1» .1 . .i -i ,.1


-ocr page 483-

n.\HNKvELU.

den grond gekeerd. Daar lii!5 dal houtwerk, liel-welk zijnen vijanden nog zoo goed had kunnen dienen; hij was blijde, dal hij hel vóór zidi zag, al had hel eenigen zijner mannen begraven.

De sehaapherder dacht, dat zijn slem opnieuw met ruwe taal den aanval zou gelasten; maar l'errol beval hun integendeel, den toren en de ladder te verlaten, waarop de hitte van hel vuur hen dreigde te verschroeien ; misschien voelde hij zich vermoeid, en dacht voor dezen dag reeds genoeg gedaan te hebben; of vermoedde hij met reden dal de volgende dag zijne vijanden zwakker, en zijne mannen nog even sterk zou vinden ? althans hij vertrok, na den toren en de kerk rondgegaan te zijn. Ralph zag, dal vooreerst het zwaard in de scheede zou rusten; want de Zwarte Hende verwijderde zich ; alleen de wachters bleven. De schaapherder wierp, voordat hij zich nederzette, nog een blik op hel kerkhof. Aan den voet van den loren, welke van zijn sieraad berooid was, brandde het hout; de rook, die boven den omgang opsteeg, en hel vlammende bont, dat men naar beneden wierp, verrieden, dat ook daar hel vuur nog smeulde, en evenwel hing hel wapenschild van Jan van Schafl'elaar nog van den trans, welke hij en zijne ruiters hadden welen te bewaren.

m:iis)k da(i.

De toren brandt, de grondvest tril

Wij stikken in den sloom.quot; — H. TOLLENS, CZ.

De tweede dag, welken heer Jan van Schafl'elaar op den loren zag aanbreken, beloofde even schoon te zijn als de vorige : de zon verrees mei statige pracht van achter heuvelen en bosschen ; de ge-heele ualuur herleefde, en hel zingend gevogelte zag, in hel groen gezeten, reikhalzend nil naar de gouden slralen, wier eenvoudig, maar harmonisch loflied iiel aanhief.

Van den omgang, waarop Van SehaU'eiaar met I rank zich bevonden, en die als overdekt was met half verbrand hout, houtskolen en lood, dal daar gestold was, zagen zijde zon verrijzen. De verwarmende slralen drongen reeds lol hen door en ver-lichtlen reeds hunne wapens, terwijl alles beneden beu nog in hel, donker lag ; dat landschap, hetwelk zij beiden zoo goed kenden, lag daar voor hen open. Van Schafl'elaar zag naar de zijde van de slad, waar zijn bruid was opgevoed ; maar de

J. F. Oltuans, De Schaapherder IV.

booge toren van de kerk, zoowel als de Amersfoorler Merg, lagen nog verborgen in bet dampachtig verschiet. Daarna zag hij naar het oord, waar Maria zich thans bevond : en vanwaar de zon kwam ; hare slralen hracblen hem, als het ware, den morgengroet van hel meisje, dal hij beminde, en hij zuclille. Zijn oog zocht ook de plek, waar eens de windwijzers op zijn voorvaderlijk huis gestaan hadden ; doch zelfs op den middag zou zijn zoeken vruchteloos geweest zijn: zij schillerden immers niet meer hoog in de lucht; zij waren gevallen mei bel dak, op bevel van den wraakzuchligen vijand,die hem ingesloten hield, en die zelfs niet geaarzeld had, den brand in de spits van den kerktoren te steken. Ook hel oog van Frank zweefde over de heide ; eiken weg, elke groep hoornen herkende hij; zij riepen, als bel ware, de dagen zijner kindsheid voor hem terug, en zoo al de zon hem geen aandenken van liefde van Maria kon brengen, zoo voerde zij evenwel zijn harl naar de plaats, waar zij was. Helaas ! toen hij, twee dagen geleden, den toren beklom, om hel oord Ie begroeten, dat Maria bewoonde, toen vermoedde hij niet, aan de zijde van zijn vriend en door Perrol ingesloten, zooveel uren op die steenen klomp te zullen doorbrengen. De torens van hel buis Hacfort vertoonden hunne spitsen boven het zwaar geboomte, waarin hel verscholen lag; aan de andere zijde, meer verwijderd van het dorp, kaalste hel spitse leien dak van den Briellard de zonnestralen terug. De trompenen der Zwarte Huilers sloorden de belegerden in hunne beschouwing en gedachten ; hel gerucht dat zich in hel dorp verhief, drong lol hen door, en verkondigde hun, dal weldra de weinige oogen-blikken van rust weder voorbij zouden zijn.

liet was gelukkig voor hen, die in den nacht op den loren de wijk hadden moeten nemen, dat Frank hem meer dan eens in zijn leven, en nog dienzelfden morgen, beklommen bad, loen men juist bezig was, er iels aan Ie herstellen ; hel was hieraan te danken, dat zij de deur open gevonden hadden, en zelfs de trap hadden kunnen versloppen, voordal Perrol onder den loren had kunnen komen. Zoodra hel maanlicht door de nauwe sleuven en door de boomgaten naar binnen gedrongen was, had men alles beter kunnen beoor-deelen ; de nietselsleenen, die men gevonden bad, waren meest gebruikt om de trap te versperren, en mei leedwezen hadden zij gezien, hoe schaarsch zij van houl of steen voorzien waren, om op den vijand Ie werpen ; het was toch, bij gemis aan bogen of roeren, hel eenige middel om den vijand


-ocr page 484-

OLTMAMS, ÜE SCHAAPHERDER.

.14

te verdrijven, als hij het waadde te stormen. Hel touw vun de klok was voor hen van veel belang, zoowel ais de door Ralph aan hen ter hand gestelde bijl, en eenige breekijzers, die zij gevonden hadden. Van SchalVelaar had, toen Henri vertrokken was, zooveel hout als mogelijk was uit de spils laten breken. Zelfs toen hel dag was, en hij bemerkte, dat zijn vijand hem van dit hulpmiddel wilde berooven, had hij nog zooveel mogelijk ge-zocht te redden, voordat bij de spits aan de vlammen overliet, en liet was voornamelijk te danken aan het beleid, waarmede de spits van haar in-nerlijken steun berooid was, dal zij zoo spoedig, en juist vóór den toren, was nedergevallen. Hel eerste alleen bewaarde de houlen zolderingen om vuur te vallen; was de brandende spils naai1 binnen gevallen, dan zouden zij allen in de vlammen zijn omgekomen; nu reeds was hel gevaar grool geweesl, en met veel moeile hadden zij hel alge-keerd. Hel tweede redde de kerk.

Ware de opening boven de deur er niet geweest, die men na bel verbranden van het luik moest verdedigen, het zou veel toegebracht hebben, om den toren onwinbaar te maken, en Van Schairelaar menige bange zorg hebben gespaard. Daarentegen behoelden de dappere verdedigers niet te vreezen, dal men onder het dak, over het verwulf van de kerk, in den toren zou dringen, liet tijdsverloop van zooveel eeuwen beeft deze opening zien verdwijnen ; hel gal, dal sedert in den muur gebroken is, en thans door den toren naar hel bovengedeelte der kerk voert, werd eerst later, na bel wegbreken van bel traplorenlje, gemaakt. Door de vruchleloozc poging van l'errol, om onder in den toren zelven, door behulp van ladders, naar boven te dringen, had Van Scball'e-laar bewezen, dat zijne mannen dien pas, zoolang hunne krachten niet bezweken, met evengoed gevolg zouden verdedigen, zoo de vijand al mocht Irachten, in deze beperkte ruimte, op ilil verbeven punt nog eens aan le vallen. Het steenen gewell en de boogie van de opening maakten bel vuur niet gevaarlijk ; ware ook bier een houlen zoldering geweesl, zooals hooger op in den toren het geval was, bet vuur en de vlammen zouden de belegerden spoedig uit hunne schuilplaats verdreven hebben. De toren besloml uil vier verdiepingen onder den ingang; op de bovenste hing de klok, die niet geluid was voor de dooden, welke gisteren in Harneveld voor hel laatst hel daglicht gezien hadden. Ook nog gedurende den nacht, terwijl een dichte regen viel, was een gedeelte der Zwarte liemle den toren genaderd; zoo stil en met zooveel behoedzaamheid waren zij in hel duister voorlgeslopen, en hadden zij de ladder geplant, dal de belegerden hen niet gewaar geworden waren, voordat zij op de binten aanvielen, die de openingen boven de deur versperden. Doch bij den eersten bijlslag liet de slem van Van Sdialfelnar zich hooren ; tevergeefs dreef Perrol zijn \olk aan, en klonk zijn stem over hel kerkhof, op hetwelk de laatste stukken hout van de spits nog in den regen lagen le smeulen. Zoowel bij nacht als hij dag moesten de Zwarte Ruiters terugkeeren.

Geheel zonder levensmiddelen, zelfs zonder een dronk waters, had Van Sclmll'elaar, zoomin als Frank en de overige ruiters, bijna geen oogenblik rust gehad, van bel tijdstip af, dat de schaapherder hen gewekt had. Den eersten nacht hadden de voorbereidselen lol verdediging hen onledig gehouden ; gedurende den dag had Perrol hun geen rust gegund, en zelfs den volgenden nacht nog niet. Van alle zijden waren zij steeds bedreigd ; de muren waren wel dik, maar evenwel drong de hille van de zon toch lot hen door; het dragen van hunne wapenrusting was hun een ondragelijke last, en evenwel moesten zij dien dragen. Had de toren nog des nachts geprijkt met zijn spils, dan zouden zij misschien, toen de regen viel, eenig water liebben kunnen opgaren ; maar ook dit geluk viel hun niet ten deel; hel eenige, dal zij konden doen, om eenige lafenis te verkrijgen tegen den smachlenden dorst, die hen kwelde en nog vervolgde, was, ontdaan van helm en harnas, zich idool te stellen aan den regen of dien op te vangen op hunne kleederen en deze uit le wringen. Doch de honger en de dorst, de vermoeienissen van het gevecht, in één woord, al wal zij hadden doorgestaan, was niets in vergelijking van hetgeen zij geleden hadden door den verslikken-den rook, die hun in de keel en in de oogen was gedrongen, en dien Perrol met koele betadeidieid onder hen had lalen onderhouden, van hel oogenblik af, dat hij den toren had lalen operdoopen. Alleen boven 111 den toren kon men er aan ontsnappen ; maar de nood dwong ben, om bij afwisseling, doch op den duur, te waken achter de opening boven de deur; en deze verdieping was gestadig vol van den rook, die door hel luik in den vloer drong en als uil een schoorsteen langs de trap naar boven dwarrelde.

»lloe frisch is de inorgenluchl,quot; zeide Van Schall'el.iar met wellust ademhalende, waarna hij


-ocr page 485-

nAHNEVFM).

•quot;'i

vervolgde: »lloe schoon is ile natuur, Frank ! wal is het gelukkig Ie leven ! Helaas ! waarom versloren meiischelijke woede en wraak/.uehl het aardsch paradijs, dat hun tot woonplaats door de hand van (ïod is aangewezen! O, hoe heerlijk sehitteren de gouden stralen! wal is de aarde schoon, en ons allen wacht misschien . .

«He dood,quot; zcide Frank somher, toen zijn vriend zweeg, wiens stem /ijii aandoening scheen te verraden, en die in zijne gedacltlen verdiept hleef staan.

»l) neen!quot; riep Van Scliaiïelaar mei vuur, »len minsle ons allen niet.quot; Toen zweeg hij en vervolgde langzaam : «Zegt men niet, dat velen van smart gestorven zijn, als zij genoodzaakt waren hun vaderland vaarwel te zeggen, en al wal hun dierbaar was achter te laten? O, Frank ! nu gevoel ik welke gewaarwordingen hun har! verscheuren moesten ; en evenwel bleef hun nog altijd de hoop over om eens terug te keeren. Maar als men de natuur zoo schoon voor zich ziet, als het geluk ons aan het hart van de hruid wacht, die met liefde den eeht-genoot verheid!, o! dan valt hel scheiden zwaar! dan vergeet men hijna, dal men hel harnas draagt, dat hel adellijke hloed door onze aderen vloeit; dan hlijfl alleen de man over, die heminl. en men deinst terug voor dal oogenhlik, hetwelk men zou willen verwijderen, ol voor eeuwig van zich zou willen verw ijderen.quot;

Frank zag somher vóór zich, terwijl Van Scliaiïelaar sprak; die woorden, welke zoo geheel de droefheid, de liefde, hel angstig vooruitzien in de toekomst verrieden, welke het hart van zijn vriend gevoelde, grepen hem in de ziel; doch toen deze zweeg, richtte hij zijn hoofd op, legde zijn hand op den schouder van den aanvoerder en zeide ernstig: «Hetgeen Ualph gezegd heeft, toen hij moest spreken, heeft zich dan bewaarheid ; lever-geels tracht ik uw verstandigen raad Ie volgen, en zijne woorden uil mijn geest Ie verbannen, en ik zou de overwinning vervloeken, welke ik gisteren daar op dat dak op den ellendeling met Gods hulp behaald hel), indien ik niet daardoor uwe eer en die van Maria gewroken had.quot;

• Kn waarom. Frank ?quot; vroeg Van Schalfelaar. «Keurden mijne woorden gisteren uwe roekeloosheid af, mijn hart juichte dankbaar uwe daad en overwinning loc ; ik zou u dil reeds vroeger gezegd hebben, indien ik niet gevreesd had, dat gij opnieuw uw leven roekeloos in de waagschaal zoudt stellen.'

«Mijn leven ?quot; riep frank snel. «indien ik gisteren van dal dak was afgeworpen lt;'11 gcledebraakl op het kerkhof was gevallen, dan zou ik nu gerust zijn, als hel deuken dan nog mogelijk was.quot;

Fen oogenhlik beschouwde Van Schalfelaar hel gelaal en de houding van zijn vriend ; tevergeefs tracblle hij in hem eenige sporen van medeloos-beid le bespeuren , en zeide met deelneming: «Indien ik u niet kende. Frank ! zon ik nw moed betwijfelen; maar eenige uren van ontbering en een donker verschiet maken den man niet lol een kind ; en evenwel hetgeen gij zegt, zou mij doen gelooven, dat gij naar de rust haakt, die de dood ons schenken kan.quot;

»Zoo ik er naar verlangd heb !quot; riep Frank mei drift, «zoo zweer ik u, mijn vriend! dal hel nooit geweest is, als u eenig ongeval bedreigde, en de Herdersjongen heeft te lang aan uwe zijde gestaan, om nu reeds zijn moed te verliezen. Zoo ik ge-wenschl had te vallen, was het, omdat Ralph den willen vederbos bad zien nederzinken, terwijl de mode pluimen nog wapperden; hel noodlot was dan voldaan, en mijn dood redde n het leven !quot;

De geestdrift, waarmede Frank de laatste woorden uitsprak, trof Van Schalfelaar ; hij vatte zijn hand en zeide aangedaan : «Zoo gij eenigen prijs stelt op mijn vriendschap, op de wijsheid, welke de jaren en de ondervinding mij gegeven hebben, verban dan die gedachten. Frank 1 Maar zoo gij nog steeds gelooi wilt hechten aan die ongelukkige woorden van den ouden man, welnu, rust niet beneden op de trap een der mannen, welke de wille pluim op den helm droeg?quot;

«Maar dat zijl gij niet,quot; zeide Frank somber.

«Neen, vervolgde Van Schafl'elaar, «maar gij. Frank ! zoudl gij dan Jan van Schalfelaar zijn ? Zou uw dood hem kunnen redden, ol zou het gemis van uw arm hem juist te eerder doen vallen ?quot;

«Ik had gedacht, dat hier de vriend en ruiter den aanvoerder zou kunnen redden, evenals gij mijne eer Ie Westbroek bewaard hebl,quot; riep frank.

»Kn gij hebl u bedrogen,quot; zeide Van Schalfelaar. «Meen, mijn vriend ! indien iemand sterven moet, dan ben ik bel zelf!quot;

«Kn Maria? Van Schalfelaar !quot; vroeg frank aangedaan.

«Maria . . herhaalde zijn vriend, die eenige oogenblikken zweeg, en toen langzaam zeide ; «Hij, die zijn vaderland verlaat, hoopt eens terug te keeren. Perrol met de Hoode Hand zal misschien zijn hand in mijn bloed verven; maar evenwel blijft mij loch immers bel wederzien aan de an-


-ocr page 486-

3G OLTMANS, DE

dere zijde des iirufs ii()g over. Nüii Schairdaar wees mei de luuid hemelwaarls, en heiden bewaarden liet stilzwijgen.

Kik oogenblik konden de vijanden weder verwacht worden ; men zag bunne zwarte gestalten op het kerkhoi l)e\vegeii, en zij, die gedurende den nacht de wacht in de zakken van bet kerkdak gehouden hadden, verlieten mi hun post. 1quot; rank volgde zijn vriend, die hein nu uitnoodigde den omhang te verlaten. Zij daalden langs de trap al, op hetzelfde oogenblik, dat een ruiter der Zwarte Bende het dorp verliet, den weg naar Amersfoort inslaande, terwijl een twaalftal hunner in de richting van Voorthuizen wegreden. Op onderscheiden plaatsen in liet veld stonden rijzige ruiters als voorposten : op eenigen alsland van hel dorp geplaatst, droegen zij zorg, dat niemand hel verliet, en bewaakten de toenaderingen.

Toen Van Schaflelaar met Frank de trap was algeklommen, bevonden zij zich op de vierde verdieping van den toren, waarvan de rniinle zeer beperkt werd door hel boulwerk van de jukken, die weleer de spits er nu nog de luiklok droegen, en waarvan de zware standers zich voordeden als een hosch van eiken balken, thans zwart geblakerd door vuur en rook. Aan de vier zijden waren de bomgaten, die van hunne horden beroofd waren ; de vloer was van boni, en eenige dikke deelen van eikenhout dekten de opening, waardoor de klok kon afgelaten worden, die aan een dikken dwarsbalk er boven hing. Vroeger was deze verdieping gedekt geworden door de spits ; maar sedert l'errol, om zijne vijanden van het hout te berooven, ol in de hoop dat de brandende spits hen zou verpletteren, er den brand in gestoken had, scheen de maan of de zon onverhinderd naar binnen.

De ruiters, die hier bijeen waren, en hun aanvoerder, zonder zijne woorden verstaan te hebben, langs den omgang hadden zien gaan, zaten, tegen den muur leunende, in de hoeken van den toren, terwijl de rook langzaam naar boven steeg, en door alle openingen van den vloer kwam. Zij hadden het ijzer, dat hunne beenen en armen dekte, ter zijde gelegd, dewijl zij vreesden, dal bet bun te zwaar zou vallen ; hunne helmen stonden naast ben gereed om op het boold gezet te worden, en zij wilden opstaan, loen Frank en zijn vriend onder aan de ladderlrap waren ; maar Van Schalie-laar wenkte met de hand. .Noch zijn gelaal, noch zijn stem verrieden de aandoening die hem be-heersehl had ; alleen den vriend stond hel vrij, pi zijn hart le lezen ; zijne ruiters moesten alleen den aanvoerder kennen. «Mannen!quot; zeide bij vriendelijk, «blijft zitten ; de weinige rust, die u gegund wordt, zal spoedig voorbij zijn; geniet haar derhalve; bel is hel eenige, dat ik u geven kan. Ik kan met u de vermoeienissen van bet waken en hel gevecht deelen ; maar meer ook niet. Waarom kan ik u niet, gelijk voorheen, van spijs en drank verzorgen! maar ik heb zelf niets.. . .

«Nimmer hebl gij geweigerd iets op hand te geven, lieer! als heer David de soldij liet oploo-pen,quot; zeide een der ruiters; «steeds hebl gij met ons ontbering en gevaren gedeeld ; gij zijl onze aanvoerder; maar gij waart meer, gij waart voor ons een vader. Daarom zullen uwe ruiters u niel vragen om geld ol levensmiddelen ; maar om voor u te mogen sterven. «Van Schallelaar en St. Maarten !quot; zal onze roep zijn, zoolang wij het zwaard kunnen voeren ; en als wij vallen. Heer ! zullen wij met dien kreet in den dood gaan !quot;

«Voor Van Schaflelaar en Sl. Maarten!quot; riepen de ruiters op hunne zwaarden slaande, om te loonen, dal dit ook him voornemen was.

De stem van Van Schaflelaar veried eenige ontroering, toen hij met vuur^rfèn antwoord gal; «Uwe trouw, mannen ! treft mij, maar bevreemdt mij niel ; ik ken immers mijne mannen van wapenen en den dapperen Aalbrechl, die daar hel woord gevoerd heeft. Maar mijn schild is nog niel neergerukl, en wij zullen ook heden den vijand lerugdrijven ; de Schallelaars zullen niet overwonnen worden door de Zwarte Bende ; en als de Hemel mijn trouwen knaap gespaard beeft, dan kunnen wij vóór den nacht nog het volk van mijnheer David zien, dal ons komt ontzetten, en de verdediging van den toren van Barneveld zal een uwer schoonste wapenfeiten zijn.quot;

Van Schaflelaar en Frank onderhielden zich nog een poos met hen, waarna de eerste naar de trap ging, zeggende: «Bij mijnheer St. Maarten! die rook is hinderlijker voor ons dan de wapens dei-Zwarte Ruiters; hel wordt tijd, dat. zij die heneden zijn, een oogenblik de versche lucht inademen,quot; en hij vervolgde, toen hij zag dat 1'rank en de ruiters hem wilden volgen : «Neen, blijll allen hier, ik wil alleen gaan, en draagt zorg u niet bloot le stellen aan de pijlen o( kogels van hel volk van Perrol.quot; De witte vederbos verdween in den rook, die uil de opening van den trap opsteeg, en eenige oogenblikken daarna kwamen de ruiters, die beneden de wacht gehouden hadden, naar hoven. Zij brachten hunne vingers aan den mond en bevocbligden bunne oogen, daar zij


-ocr page 487-

BARINEVELD.

.17

bijna niel zien konden door den rook; hunne monden et longen waren droog, en zij konden geen woord uitbrengen, voordal zij eenigen lijd de versche luehl hadden ingeademd, die hen scheen Ie versterken en te doen herleven. Frank had zich nedergezet onder de mannen, die zonder wigt;n gunst den herdersknaap tnt vriend van hun aanvoerder hadden zien opklimmen; steeds luidden zij hem aan hunne spits gezien, als het gevaar daar was; nimmer had hij de vriendschap van zijn heer gebruikt, dan om hun genoegen te ver-schaiïen ; allen gevoelden achting en liefde voor den jongen man, die nimmer vergat, wat ' hij geweest was.

Gelijk Van SehaHelaar verwacht had, duurde de rust niet lang; weldra klonken de trompcllen ; de trommen werden geroerd, en met langzame, doch gelijke stappen rukte de vijand naar het kerkhof. Perrol verscheen een oogenblik daarna, en Frank spoedde zich naar beneden, om te vernemen, wat Van Schafl'elaar wilde dal men doen zou, en hij vond hem staan voor een der sleuven, die in den muur waren, en die dit gedeelte van den toren flauw verlicht zouden hebben, indien de stikkende damp van het stroo en riet deze ruimte niet geheel had opgevuld.

»De ellendeling ontziet zich niet, alles te baat te nemen, om ons te vernielen,quot; zeide Frank, met verachting lachende; »dic verdoemde rook maakt dat men het hier niet uithouden kan ; 'l is een wijze van vechten, den vreemden moordbrander, die uw huis verwoest heeft, waardig.quot;

»Alle middelen zijn goed in den oorlog. Frank!quot; zeide zijn vriend bedaard ; «vooral als de wraakzucht onder het harnas van den krijgsman blaakt. Do man, die hem gezonden heeft, is, ofschoon hij een kroon draagt, niet minder woest, maar nog geveinsder dan hij ; voor hem zijn ook alle middelen goed, die hem zijn doel kunnen doen bereiken. (ia nu naar hoven ; zend mij tien mijner ruiters hier, zoodra gij mij hoort roepen, en ga spaarzaam om met hout en steenen.

Toen plaatste Van Schaiïclaar zich weder voor de opening, en luisterde aandachtig naar hetgeen ei' buiten gebeurde; hoe meer de rook hem kwelde, hoe meer hij zich verheugde, dat Frank en zijne ruiters er op het oogenblik niet door leden.

Perrol, die de vruchteloosheid der bestorming van de opening boven de deur den vorigen dag en gedurende den nacht ondervonden had, was eerst van voornemen geweest een poging te doen, om het hout, dat de opening in het gewelf onder in den toren dekte, door het vuur te vernielen; maar ofschoon het hem weinig zorg zou gebaard hebben, of misschien daardoor het vuur zich aan de binnendeur, en zoo aan de kerk zou hebben medegedeeld, gaf hij het op, om reden, dat de beklimming hem binnen den toren nog moeilijker voorkwam dan in de open luehl ; Ie meer daalde opening in het gewelf weinig grooter dan die iu den huilenmuiir was. Op zijn bevel voerde men dus nieuwen voorraad van hrandsloll'eii aun, en hij liet die met lange slaken, en reeds aangestoken, in de opening steken, en weldra sloegen de vlammen naar builen, evenals toen liet luik verbrand was. Vergeefs waagde men het, zich aan de homgalen te vertoonen, of wierp men ook over den omgang eenige steenen en hout op de ruiters; Perrol stond hun niet toe, het werk op Ie geven, al werden somiuigen hunner getroHen. Even vruchteloos was het, dal men hem zeiven trachtte te bereiken : want de pijlen en kogels snorden dadelijk door de lucht, zoodca zich hier of daar een helm of een wapenrusting durfde vertoonen.

De stem van Van Schaiïclaar riep nu zijne mannen op, en toen zij door den rook naderden, die dikker dan ooit in den toren drong, zagen zij het vuur dat in de opening achter het houtwerk, evenals achter een ijzeren rooster, brandde, liet was duidelijk, dat zij spoedig van dit beschutsel zouden beroofd worden, dal ben tot nog toe zoo goed gediend had ; daarom gelastte Van Schaiïclaar hun om met behulp van eenige lange stukken bout, het vuur naar builen te stoolen, en weldra was de poging, om het gat opnieuw Ie vullen, zonder gevolg.

«Hrengt de ladder bier!quot; riep Perrol toen; »de bijlen zullen wel verbrijzelen, wal de vlammen niet vernield hebben. Op! Zwarte Huilers! naar boven!quot;

De ladder werd weder opgericht, de wapenrustingen rinkelden, en weldra drongen de ruiters in de opening; zij voelden zoo spoedig door het ijzer de hitte niet, die hier heersehte ; maar de warmte van de stenen, en de rook, die ook hier een uitweg zocht, drongen door de openingen van hel vizier legen hun gelaat. Hetzij het vuur inderdaad hel houtwerk veel van zijn sterkte had doen verliezen, hetzij de aanval met meer moed en beleid gedaan werd, hel bovenste gedeelte der versperring bezweek voor hunne slagen ; de geharnaste armen, gewapend met scherpe bijlen, drongen, over hetgeen er nog van bestond, naar binnen; met een woeste snelheid bewogen zij zich


-ocr page 488-

ö8 OLTMAISS, DE SCHAAPHERDER.

^iiuls on hcrwaarls, om lt;lc' verdedigers te verdrijven. «Voort, kerels! voort!quot; riep Pcrrol, en zoowel in den toren als linilcn op de ladder klonk hel veldgeschreeuw der bestormers: »()p voor Perrol! hoezee de Zwarte Rende!quot;

Frank begreep, dat hel nu tijd werd, om die mannen met de ladder te verdrijven, en een zwaar stuk hout werd van den omgang geworpen; liet draaide niet, maar \iei horizontaal. «Slaat vast, kerels!quot; riep Perrol. Een vreeselijke slag liet zich hooren ; 'I was alsof liet ijzeren dak op de ladder boog onder de drukking van het houl, dat ei langs afgleed, zonder iels anders te Irefl'en dan de schilden, die zich niet verplaatsten, maar van den slag trilden.

Nog eens hieven de Zwarte Ruiters hun wapenkreet aan ; maar nu klonk het ook ; »Voor van Schaiïelaar en St. Maarten 1quot; Vier ruiters van Perrol drongen binnen den toren, toen Van Schaiïelaar zijn zwaard onthlootle en zijn ruiters lei-zijde wierp. Met den eersten slag reeds zonk een der vijanden neder; hij bekommerde zich verder niet over de drie, die nog overig waren, maar stiet met zijn lemmet in de openingen der helmen van de mannen, die door de laagte der opening in den muur gebukt moesten gaan, en moeilijk hunne wapens gebruiken konden. »Leve Van Schaf-felaar! de dood voor de Zwarte Ruiters!quot; riepen de SchaHelaars, terwijl de laatste man van Perrol in den toren nederviel.

Gestadig werd het grootc zwaard teruggehaald en vooruitgebracht ; het sliet den eenen vijand voor, den anderen na, terneder, ol onder den voel. Tevergeefs dreigde Perrol, en gelastte vloekend aan zijne mannen om vooruit te gaan; maar toen liet Frank no^ eens een poging doen, om de stormladder Ie verbreken, en ditmaal viel de balk rechtsstandig naar beneden. Al de zwaarte er van, nog vermeerderd door de hoogte, van welke hij nederkwam, drukte nu op één punt; hel schild, dal getroffen werd, kon de drukking niet weder-slaan; die balk verpletterde den man die hel voerde, en deed hen, die achter hem waren, achterover van de ladder vallen.

Op ditzelfde oogenblik slid Van Schalielaar de twee mannen, die boven op de ladder stonden, er al'; zij, die door hem uit den muur waren gejaagd, waren over de schilden hunner makkers op den grond gestori. Perrol zag de wille pluim vóór de opening, en riep; «Loopt storm — naar binnen, voorden duivel! — Per moio ! schiet ; dat is Van Schaffelaar!quot;

Eenige bogen en kolfroeren werden losgerukl, de wille vederbos, die zich huilen den iniuir vertoond had, werd leruggeli okken, maar niet voordal de ladder was aangeval en van den muur geworpen. Perrol stampte mei den voel, en liep daarna driftig heen en weder; dit was de tweede maal, dal bij zijn vijand gezien had ; deze was hel, die zijne ruiters uil den toren had verdreven en de ladder met zijne ruiters had teiiiedergeworpen, die daar door hunne makkers werden weggedragen. O! ware de dag van Westbroek hem niet zoo noodlottig geweest! Ware hij nog even sterk geweest als voorheen, dan zou hij zelf de ladder beklommen hebben, nu hij wist, dal zijn vijand zich vooraan stelde; maar hij gevoelde, dat de voorzichtigheid hem dwong het gevecht aan zijne ruiters over Ie laten; en ofschoon hij hen liet stormen, en zijne boog- en kolfroerschutters den vijand bestookten, hinderde hel hem, dat zij misschien Van Schaffelaar zouden treilen, en dal het zijne hand niet zou zijn, die hem den doodsteek gaf.

De ladder werd nu op zijn bevel weder opgericht ; maar ditmaal werd zij slechts door één man beklommen: hel was de Tuimelaar; en toen deze de opening van den muur verliet en weder afklom, bracht bij Perrol de lijding, dat de doorgang opnieuw door de helegerden was versperd. Tevergeefs Irachtlen toen de ruiters, die boven op den toren waren, Ie raden, wat Perrol voorhad ; want het was gevaarlijk naar huiten Ie zien. Zij zagen wel, dat er veel houl werd aangesleept, en dachten dal hij een dak wilde laten vervaardigen, waaronder zijne ruiters veilig konden staan ; doch zij merkten spottend aan, dal het nauwelijks lol onder aan het gat zou reiken, waar zij in moesten, llnu moed en hunne verachting van den dood deed hen er zelfs nog nu en dan vermaak in vinden, om hunne helmen op hunne zwaarden boven den omgang te steken en daardoor hunne vijanden pijlen en kogels te doen verspillen. Van Schaffelaar, die met Frank mede in oogenschouw ging nemen, wat men huiten oprichtte, schudde bedenkelijk hel hoofd, en zeide : «Hetgeen wij houden voor een dak. Frank ! isjnisl het tegenovergestelde ; hadden wij hout of zware sleenen irenoeg, gemakkelijk zouden wij dat werk vernielen, hetwelk wij nu moeten laten oprichten, en dal ons noodlottig kan worden.quot; Hierna onderrichtte hij hem, wal hij doen moest, als de nood op hel hoogst -was, en begaf zich naar heneden.

Hel ontbrak Perrol noch aan hout van onderscheiden dikte en lengte, noch aan kundige handen in het samenstellen van allerlei stormtuigen ;


-ocr page 489-

BARINEVEIJ).

/ijnc ruiters luiddcu diililiclc ladders gemaakl, en don vorigen dag, nadat zij het kerkhof verlaten hadden, had hij hen opnieuw aan hel werk gezet. De toestel, die mi werd opgeriehl, meende hij-zou hem eindelijk den toren doen innemen. Die toch zou hem in staal stellen, zijne ruiters mei meer spoed en in grooter aantal naar binnen doen dringen, na het hout weggeruimd te hehhen, waar achter zijn vijand verscholen zat.

Bezijden de deur werden wederzijds drie halken geplaatst, welke van boven met touwen aan elkander gebonden waren, terwijl zij van onderen ver van elkander op den grond rustien en ten overvloede door stukken hout, die men in den grond sloeg, verhinderd werden om te verschuiven. i)c drie lopeinden, die hoven het louw zich ook van elkander verwijderden, vormden een soort van vork, waarin een dwarsbalk werd gelegd; die van den eenen houten bok naar den anderen liep. en met touw werd bevestigd. Een soortgelijke schraag werd omstreeks vijf en twintig voet van den toren, tegenover de eerste geplaatst ; op deze twee jukken legde men nu vier lange balken, die bedekt werden met planken van cénerlei grootte, aan elke zijde door een dunnen balk, evenals die er onder lagen, in verband gehouden. Ofschoon liet hout van pas gemaakt was voor hetwelk men zich niet ontzien had de daken van sommige woningen Ie sloopen, duurde het vrij lang, voor dat deze brug gereed was, welke juist gelijk kwam met hel onderste der opening in den toren. Per-rol had met dubbel genoegen gezien, dat men geen moeite had aangewend om zijn werk te verhinderen ; bet was hem een bewijs, hoe slecht de belegerden voorzien waren van hetgeen hun dienen kon om al te werpen, en hij liel vol hoop de ladder tegen den houten weg plaatsen.

Waar zijn mijne mannen van wapenen T' riep hij, om zich been ziende, en toen zij naderden, vervolgde hij snel: «Ik weel, dat het uw lusten leven is, om mei uw hengsten den vijand met de speer in de hand te naderen ; maar dat hij ook, hoe zwaar gewapend, altijd het voetvolk achter u laat, als het op een stormen gaat; op dan, mannen ! dringt binnen dien toren, en Irachl er den ellendeling, die uw wapenbroeders in Eem-nes verslagen heeft, levend uil Ie slcepcn ; laat eens zien, wal de oude mannen van wapenen der Zwarlc Bende kunnen doen!quot;

Stilzwijgend en met duistere blikken hadden zij hem aangehoord, en toen hij zweeg, riepen zij dreigend; «Leve l'errol ! hoezee de Zwarte Bende!

weg met Van Schall'elaar !quot; Voorheen had Perrol nimmer een beroep gedaan op den moed dier wreede, maar dappere krijgslieden, die in hel veld en bij herhaalde rooftochten en plunderingen waren opgegroeid, ol Bogardo bevond zich steeds aan hun hoofd, liet jammerde hem, dal zijn rcch-lerhand, dal Walson er niet meer was, en hel verdubbelde zijn wraakzucht legen Van Schalie laar, die hein nedergeveld had ; de edele Bril was sleeds, door zijn sterkte van lichaam en zijn woeslen aard, een waardig aamoerder zijner ruiters geweest. Hij hoopte echter, dal Ouinlyn, die Wal-son's plaats voorloopig vervulde, hel volk binnen den toren zou voeren; bij trad dus naar hem toe, en drukte hem op het hart, dat niets hem gelukkiger zou kunnen maken, dal niets doorhem ruimer zou beloond w orden dan bet gevangennemen van Van Schairelaar. »(iij begrijpt, Oiiinhn!quot; zeide hij somber, «dal de dood eens krijgsmans voor hem Ie zacht zou zijn; hij zal moeien boelen voor al mijne ruiters, die hij beeft vermoord, voor elke beleediging, die hij mij heefl aangedaan. I'ci inaio! ik w il dat het volk in dil land, van den gemeensten landlooper lol den voornaantsten edelman, zal sidderen, alléén hij de gedachte van Perrol den voel dwars Ie zetten.quot;

De ruiter, tot wien bij sprak, hoorde bedaard de hevelen aan, die zijn hoofdman hem gaf, en antwoordde: «liet zal geschieden, Messire!quot; Vidal, die achter Perrol stond, verborg bet medelijden, dat hij voor den edelen vijand van zijn heer gevoelde. Ofschoon deze hem vreemd was, had hij sinds lang een onhegrensden eerbied voor hem opgeval, die niet verminderd was, sedert bij hein zijn leven te danken had ; hij gevoelde, dat bij door hel leven van Perrol te redden, oorzaak was van het ongeluk, dal Van Schalfelaar nu trof. Hij beschouwde hel als zijn werk, en dacht met afgrijzen aan het oogenblik, waarin hij zich ook zou moeten beschuldigen, schande en jammer over Maria gebracht te hebben, die hij als een hooger wezen vereerde; immers hij bad haar laaghartigen belager onttrokken aan de slrallcndc hand van baar beleedigden bruidegom. Eén man was er, die met welgevallen de woeste wraakzucht op het gelaat van den hoofdman mei- sombere trekken geleekend zag; het was een der mannen van wapenen; maar hij behoorde niet lot hen, die lol den aanval gereed stonden.

Er heerschte een oogenblik van diepe stilte op bet kerkhof, terwijl de mannen van wapenen zich schaarden, en de ruiters met kolfroeren en bogen zich op een afstand plaatsten, om op bevel van Perrol den omgang en de homgaten schoon te


-ocr page 490-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDEIl.

vegen. Hierop riep hij luid : »Vooruil!quot; en Quinlyn besleeg met liet zwaard in de hand de ladder, zeggende: »Volgt mij, mannen!quot; en l.ij trad zonder schroom tot aan den muur. Een lange lialk werd door degenenon die hem volgden, medegevoerd en op de planken nedergelegd. Even dooide openingen hunner helmen naar hoven ziende, grepen die mannen de touwen aan, die op bepaalde afstanden om den lialk gebonden waren, lielitten hem op, liepen snel naar den toren, en nog eerde voorste den muur bereikte, trol' de lange balk, die tusschen lumne gelederen uitstak, liet houtwerk, dat achter de opei;ing was. «Achteruit! — nog eens, mannen !quot; riep Qiiintyn. Opnieuw klonken de gelijke stappen op den vloer van planken, die onder den last boo,«; doch veel heviger dan de eerste maal, kraakte het hout, en de balk, dien zij loslieten, schoot diep in den toren, en de ruilers die al hunne krachten niet noodig gehad hadden om de opening vrij te maken, vielen bijna over elkander.

• Vooruit!quot; schreeuwde Pcrrol, en verscheidene Zwarte ruilers hieven hun wapenkreet aan, l»e-klommen met spoed de ladder, en liepen, met linn zwaard in de hand, over de houten brug, terwijl hunne makkers, die den balk gevoerd hadden, met Quintyn aan het hoofd, reeds in den toren drongen. Perrol lachte luid, toen hij hen in den muur zag verdwijnen en de mannen van wapenen met ongeduld zag staan wachten, om hunne makkers te volgen.

De Zwarte Ruiters, die naar binnen drongen, hadden zich den tijd niet gegund, den stormhalk terug te balen, en merkten nauwelijks op, dat hij als vanzelf hoe langer hoe verder in den mum-verdween, sedert zij hem hadden laten vallen. Met luiiine groote zwaarden in de hand, volgden zij Quintyn; niemand hunner twijfelde er aan, ofdit-maal zou de kerktoren ingenomen worden; de mannen van w apenen zouden zegevieren. Het eerste wat hen trof, toen zij biniieii de muren kwamen, was de rook en de duisternis ; zij konden niet zien, waar zij waren, hoe de gelegenheid van het gebouw en de standplaats hunner vijanden was; maar zij hoorden bet geroep : »Terug voor Van Schallelaar!quot; en voelden de slagen der zwaarden, die hen ter-nederwierpen.

•Vooruit voor Perrol!quot; riep Quinlyn, die voor-uitdrong; want hij bemerkte, dat de verdedigers ter wederzijde van de opening stonden ; maar de drift, waarmede hij en degenen die hem volgden, vooruitsnelden, had de gewenschte uitwerking niet;

de rook, die vóór hen opsteeg, verhinderde hen te bemerken, dat vóór hunne voeten het luik van de opening in het gewelf was afgenomen. Van Schaf-felaar en zijne mannen getroostten zich deze vreese-lijke list, om hunne vijanden Ie verschalken. Quintyn en eenige anderen schreeuwden van verbazing en woede, toen zij in de gapende en rook uitwerpende kolk verdwenen. De Zwarte Muiters, die hen hoorden vallen, begrepen njfKwat er gebeurde, en zij, die den voel nog niet in den toren hadden, luisterden met gespannen aandacht. Op ditzelfde oogenhlik rammelden de schilden, en hel gevloek liet zich huilen op de houten brug hooren ; er scheen een groote beweging Ie heerseben, en Perrol moedigde zijne mannen aan om vooruit te dringen. Doch opnieuw verhief zich het geweld ; men hoorde zware slagen op de brug, en op de wapenrustingen ; het volk scheen van de brug te vallen, terwijl een vreeselijk geschreeuw, dal allesoverstemde, onder den toren gehoord werd, en men wanhopige pogingen deed, om de deur te openen, die toegehaald was, opdat de rook naar binnen zou opstijgen.

Terwijl dit alles buiten voorviel, riep Van Schaf-felaar: »Vooruil voor St. Maarten! valt aan!quot; en een verschrikkelijke strijd begon. Er waren bijna | evenveel Zwarte Ruiters als mannen van Van Schaf-felaar binnen de beperkte plaats ; maar de stem en de tegenwoordigheid van hun aanvoerder gaven hun, hoe zwak, hoe afgemat ook, nog de krachten om hunne zwaarden te voeren. De meesten dachten dal hel hun laatste strijd was; zij trachtten dus noch linn leven, noch hunne laatste krachten te besparen, maar met roem op de lichamen hunner vijanden te sterven. De Zwarte Ruilers daarentegen voeliten met verwoedheid; zij waren uitgerust en sterk, en wilden overwinnen, vóórdat hunne makkers hen volgden, of het gevecht aan den gang houden, totdat zij bijgesprongen werden.

Van Schairelaar had eerst gedacht, alleen ver-dedigenderwijze te kunnen handelen : docli nu hij gewaar werd, dat hel frank gelukt was, de brug van de Zwarte Ruiters Ie bevrijden, vermeende hij meer te moeten doen; daarom gelastte bij den aanvaj. VVederkeerig schreeuwde men elkander de namen van de aanvoerders loe, om zich in den strijd niet te vergissen. »Perrol!quot; schreeuwde de eene, «Van Schallelaar!quot; riep de andere, en dan vielen de zwaarden neder; en er was één zwaard in den toren, dat met zulk een kracht nederdaalde op ieder die het waagde, den hoofdman der Zwarte Rende Ie noemen, dat de Zwarte Ruiters weldra de minderheid kregen.


-ocr page 491-

BARNHVELD.

Pcrrol l)eef(le van toorn, locn hij hol liont en de sleenon zag nedorvallen en zijne mannon van wapenen vruchteloos hun loven wagen om te hlij-ven staan; zij bezweken on violen van de Imig» die echter in wezen Idool, ofschoon het platte dak van schilden niel bestand was tegen hel hout en de steenen. Nu kwam Quintyn zonder zwaard uil den toren Ie voorschijn, en zij die zoo golnkki}: geweest waren, om door den val niet verminkt lo worden, volgden hem ; de andoren hoorde men onder den toren brullen, waar zij worstelden Ie midden van hel vuur en den rook.

De ruiterkneehton kregen bevel, hen, zoowol als het smeulende slroo, er onder vandaan Ie sloepen. Gestadig hoorde men het losbranden dor kolfroeren en het sissen dor pijlen, terwijl de mannen van wapenen opnieuw do brug beklommen om hunne makkers bij Ie staan; maar loon zij hun dool zouden bereiken, zag IVrrol zijne ruiters op nieuw door hel vallende hout lerne-derwerpen, en zelfs degonon, die reeds in do opening waren, terugdrijven. De belegerden behielden do overhand, en versloplen don ingang, waar bel hout, als hel ware, met do lichamen der aanvallers verbroken was. IN'og één dor Zwarte Uui-lors voerde bol zwaard in den loren en riep: «Porrol!quot; loon Van Schall'elaar zijn eigen naam noemde ; maar bet zwaard van den aanvoerder kliefde slechts de lucht, toen bot nederkwain ; want de ruiter, die vóór hem gestaan had, was verdwenen door hel gal in den vloer, on do Tuimelaar, die onder uil don loren Irad, slak zijn zwaard op, en zoido tot Perrol: «Mossire! uwe

mannen van - ■ enen zijn allen verslagen; voordat loren kan rondzien, kan do duivel iet uitliouden.quot;

»1 rrol driftig, «wij zullen hen wreken od zal hij moeten verantwoorden.

haal mijn helm, ik wil zelf gaan !quot;

en l '■ in veiliol, vervolgde bij woesl

lach noio! ik geloof, dal zij don rook

vret loven, omdat zij nog zoo sterk zijn.

« aiel, Mossiro !quot; zoido do Tuimelaar iie, «maar wol, dal mij en Quinlvn, die nik oen kost niel bevall'; bij mijn zwa i, do aanvoerder is oen govloeschdo dub

gt;i 'ii zien !quot; riep Perrol knarsclan-den ' m te mol don voel, lor wijl bij nation- cl slaan on breken boven in don tor»

Toon niemand meer den naam van don vijand van Van Scball'olaar binnen den loren herhaalde, hieven de overwinnaars hun veldgesohroeuw aan ; zij leunden op hunne zwaarden, schoven do vizieren hunner helmen op, en zagen mei vreugd, dat do rook verminderde. Alleen aan don arm van hun aanvoerder hadden zij bol te danken, dal zij de overhand behouden hadden ; zijne dapperheid en krachl hadden dalgeue vergood, waarin hnmie vermoeide armen en uilgcpulte lichamen le kortsohoten.

.Mot eigen hand wierp Van SchalVdaar hot luik op de opening, loon Frank, mot snelheid de liap afkomende, zoide : «(joddank ! dal hel gedaan is; maar ik heb nu boven ook geen boni meer om bet hun op don kop le werpen ; ik kom dus hier mot u sterven ; of will gij naar boven gaan en ilo ladderlrap ophalen? misschien kan dat ons vooreerst nog redden.quot;

Van Schallelaar volgde den blik van zijn vriend, wolko over de verslagen Zwarle Huilers ging, die men onderscheiden kon, sedert do rook bijna geheel had opgehouden ; vervolgens zag bij naar boven ; zelfs de delen, die do openingen in don vloer gedokt hadden, waren door Frank ook reeds naar buiten geworpen, en bij riep, op eens naar boven wijzende : »(ïij vergeel do klok, Frank !quot;

»0p mijne oer, neen !quot; hernam Frank onvergenoegd, »ik heb haar gemeten ; maar zij kan niel door de bomgaten ; zij kan ons lol niels dienen.quot;

»Ik hoop van heler, vervolgde Van Schallelaar, «indien wij baar nog lijdig genoeg kunnen laten vallen, kunnen wij er deze opening mode sloppon.quot;

«Maar dil luik zal haar niel kunnen logonhou-don,quot; riep Frank, hel hoofd schuddende en op den grond wijzende.

«Volg mij maar,quot; zoido Van Schall'elaar, «al valt zij lot onder in den loren, dan verliezen wij immers niels dan een sluk metaal, dat ons tol niets dienen kan, en wij lalon den vijand dit gedeelte van don loren over, ofschoon hot mij smarten zou,quot; zoido hij somber, «want als zij hier vuur aanloggen, zijn wij verloren, en zij verbranden ons met de bonten vloeren.'quot; Hierop gelastte hij aan eenigo rnilers mol bom Ie gaan, aan andoren om lo blijven, den stormbalk over bet luik te leggen, en zich in den boek van den loren le verschuilen, als do klok viel, waarna hij mol Frank en de ruiters vertrok.

Ofschoon de Zwarte Huilers hel onderspit gedolven haddon, waren zij echter nog niel allen dood ; hun gekerm ol gevloek klonk door den loren, terwijl Van Schall'elaar naar boven klom ; maar


-ocr page 492-

OITMANS, DE SCHAAPHERDER.

zijne ruiters, die gebleven waren, ontrukten de zwaarden aan de handen, welke er nog om vast geklemd zaten, en braeiiten de mannen van wapenen lot zwijgen, die vrndileloos met hen worstelden,en nog niet stervende lippen hun veldgesehreeuw trachtten te stamelen. De balk werd over hel luik gelegd, waarna men de afgemaakte vijanden er insgelijks naar toe sleepte; hel was meer dan Van Schallelaar bevolen had ; maar die voorzorg was niet nutteloos. Het losmaken der klok en hel uit-drijven der ijzeren spieën veroorzaakten het ire-druiseb dat Pervol hoorde; elk oogenhlik vreesde Van SehalVelaar Ie vernemen, dat de vijanden weder zouden aanvallen ; hij wist niet dat de hoofdman zelf wilde incdegaan.

.luist toen Vidal met den zwaren helm op het kerkhof trad, riep Frank: «lil den weg, daar valt de klok!quot; .Nog twee harde slagen klonken hoven in den toren ; daarop hoorde men een dollen slag, die onder door het gewelf klonk, liet verpletteren der wapenrustingen en een vreugdekreet der ruiters van Van Scha llelaar, veroorzaakten misschien, dat men den rauwen gil niet hoorde, die nog voor hel laatst uil sommige der zwarte helmen kwam.

Nauwelijks lag de klok beneden, of zij, die haar hadden losgemaakt, sloegen met degenen die heneden waren gebleven, de handen aan liet werk; de balk, waarmede men storm geloopen had, werd geheel naar binnen gehaald, en juist toen Perrol zijne mannen in orde stelde en het zwaard trok om te gaan, na tevergeefs getracht te hebben om te raden, wat men in den toren verricht bad, werd de klok voor de opening uewenteld, en er zooveel mogelijk ingeschoven, terwijl de balk er binnen ingestoken, lusschen deze en den muur tegenover de opening werd vastgeklemd. De ruiters van Van Schafl'elaar hieven een luid itejuich aan, loen zij de opening gesloten hadden ; het was als ware het een nieuw verhond, dal zij met hel leven hadden aangegaan ; want hunne krachten, die zij in het laatste gevecht verspild hadden, keerden niet terug, en het bewegen van het zware stuk metaal had hen doodelijk afgemat. Het was tevergeefs, dat Perrol met grond vermoedde, dal er bijna niets meer was om naar beneden Ie werpen, dat zijne bouten brug nog even sterk was als voorheen, dal hij zelfs wilde wagen zijn vijand te bestrijden ; die opening was voor goed gesloten, en de metalen klok was niet te bewegen; bet vuur noch de bijlen hadden er vat op, en vergeefscbe moeite zou het geweest zijn, haar te willen wegrammeien.

Vidal sidderde, toen bij de woede van zijn meester zag, die driftig uitriep : »ls de ziel van den satan in den papenknecht gevaren ? of moei de Zwarte Hende worden tegengehouden door dien weerloozen steenklomp en een handvol uitgehongerde kerels?—Ha! wie lacht daar...?quot; vroeg hij op eenmaal, en zijn oog zag onder de ruiters, die in zijn nabijheid stonden. Alle hoofden keerden zich naar één punl, en Perrol riep, eenige stappen voorwaarts doende ; »Ha, ellendeling ! gij lacht? is dat de uitvaart mijner mannen van wapenen ? /'''/■ moio! vindt gij het zoo aangenaam, dal sterven, zeg . . .?quot;

«Neen, Messire !quot; antwoordde Froccard, die zijn tegenwoordigheid van geest niet verloor; itij wist ook niet, hoe nabij hij :.an zijn dood was geweest, loen hij tijding van Maria bracht, en begreep dus niet wat Perrol wilde zeggen.

»En waarom lacht gij dan?'

voelende. «Spreek, ellendeling!

«Omdat zij het eenige gal waardoor zij nog hoop hadden de mannen Ie zien binnenkomen, die met ben leven om leven wilden vechten,quot; antwoordde Froccard. en hij eindigde grimlachende: «Nu vechten zij alleen met bel gebrek ; ha ! ha ! de hongerdood grijnst hen aan !quot;

«Daarom lacht gij dus?quot; zeide Perrol, en hij vroeg vol beleekenis : «en indien ik u eens kiezen liet tusscbcn den strop en den hongerdood, Froccard ! wat zou u het beste bevallen ?quot;

«(ïeen van beiden, Messire!quot; antwoordde Froccard aarzelend; en de toon van Perrol's stem verontrustte hem, doch hij vervolgde met meer vertrouwen : «maar voor een vijand zou de laalsle mij het aangenaamste zijn.

»lk weet genoeg!quot; riep Perrol met een bijna onmerkbaren lach, en hij vervolgde met drift. «Maar ik voor mij, ik zie hen liever vallen door mijn band; wat helpt het mij of dc honger en dorst Van Schafl'elaar kwellen ; ha 1 als mijn dolk hem kwellen kon, /V; moio ■' dan zou ik kunnen juichen I Hij bracht hierop de hand aan zijn wapen, en verzonk in gedachten, terwijl Froccard hem op een nederigen loon voorsloeg, de belegering in schijn op te geven, en slechts weinig volk in een hinderlaag bij de kerk te verbergen; bijstelde vast, dat Van Scball'elaar of zijne quot;niters geen wederstand zouden kunnen bieden aan de noodzakelijkheid om drank en spijs te zoeken. Vidal zag echter tot zijn blijdschap, dal Perrol niet naar hem luisterde, ol hem geen antwoord waardig keurde. Toen trad de Tuimelaar naderbij, en •ichtte

vroeg deze stamp-gestopt hebben.


-ocr page 493-

i.l

eon verzoek lol Perrol, die m het heeii^iiiin ten antwoord gaf: »lk had hcslolen, geen enkelen ruiler meer te wagen ; docli omdat gij hel zijl, wil ik uw verzoek niet weigeren. Spreek met yuintyn, en hedenk, dat ik hen evenwel gevangen zal nemen of dien toren omver zal werken.quot;

De warmte hegon hinderlijk te worden, en de meeste ruiters verwijderden zich, toen Perrol vertrokken was ; de overigen vermaakten zieh. evenais den vorigen dag, of voorzagen de vuren weder. Van Sehall'elaar, Frank en de ruiters, die nog leefden, hadden zich nedergezet, en leunden met den rug tegen den muur, waar zij door de homgaten het vrije uilzieht over het omliggende land hadden : allen hadden den helm en hel horsthamas afgelegd, en de wonden werden verhonden ; men sprak over hetgeen er geheurd was en over de toekomst. Van SchaU'elaar had al zijn sterkte van geest noodig om opgeruimd te sehijnen ; hij zag hoe zijne ruiters vergeefsehe moeite aanwendden om hunne smarten en zwakte voor hem te ver-hergen, en hun lijden drong hem tot in de ziel door. Hoeveel zou hij niet gegeven hehhen om aan ieder een leng waters te kunnen uitreiken ! maar zijne wensehen waren ijdel; zelfs de onbewolkte hemel beloofde niet eens een verfrissehenden regen. Twee ruiters hielden beneden de wacht, en de verslagen Zwarte Ruiters waren verdwenen : men had hunne verpletterde lichamen door de luik naar heneden geworpen, en alleen hunne zwaarden, dolken en eenige stukken der wapenrustingen teruggehouden.

Ken geruime lijd was er reeds verloopen, sedert hel geschreeuw der bestormers gezwegen bad, en men was in het onzekere of de vijand eindelijk den aanval moede was, of dal hij misschien zou trachten, onder in den toren naar boven te dringen. Van Sebail'elaar huiverde bij de gedachle, dat hij zijne trouwe ruiters opnieuw zou moeten oproepen om een wanhopig gevecht met den verwoeden vijand aan te gaan ; hij verborg hun zijn vrees nid ; en ofschoon zij zwoeren, dal zij de Zwarte Kuiters nogmaals zouden verdrijven, als zij hel waagden zieh te verloonen, zag hij aan bun gelaal en verried de zwakheid van hunne stem, dal zij door liun moed meer lieloofden, dan zij zouden kunnen nakomen. Somtijds zelfs wenschle hij voor hen, dat Perrol den storm maar spoedig mocht gelasten : de dood zou hen immers van het leven verlossen, dat hun tol een straf was, sedert honger en dorst hen martelden ! De flauwe hoop echter, die hem nog voor hen in 'l verschiet overbleef, deed hem van gedachten veranderen: hij zag, dacht hem, bet krijsvolk van den IJisschop aanrukken en hen redden; bij zelf zou zijn bruid wederzien ; de schaapherder zou hem niet vervloeken om den dood van Frank ; o 1 die hoop, hoe Hauw ook, verbond hem aan hel leven, en deed hem met angst den storm Ie gemoet zien.

Frank, die nu was opgestaan, om de oorzaak te vernemen van eenig gerucht, dat hij aan de achterzijde des torens hoorde, riep op eens: «Van Schiillelaar! daar is dezelfde ruiler van gisteren, ha ! zij zullen nu een poging aan deze zijde wagen.quot;

Zijn vriend sprong op, en de ruiters volgden zijn voorbeeld ; allen drongen naar de homgalen, maar traden weder terug, toen men op ben schoot. «Zij zullen dus den toren van het dak af trachten te beklimmen,quot; zeide Van Schatlelaar. «Welnu, mannen ! ik geloof, dal wij met God en mijnheer St. Maarten de ladder weder zullen afwerpen.quot;

Zijne ruiters gespten opnieuw heii harnas om hunne horst en wachtten gerust af hetgeen stond Ie gebeuren, terwijl Frank en de aanvoerder behoedzaam naar huilen zagen, en elkander hunne opmerkingen mededeelden. Fvenals den vorigen dag, lag een ladder, welke nog eenigszins langer scheen Ie zijn, op de nok ; de Tuimelaar, die slechts een slalen slormkap en een schild droeg, en mei zwaard en dolk gewapend was, bestuurde hel werk, en de ladder werd opgericht. Van SchaU'elaar begaf zich met Frank naar den omgang, zijne ruiters gelastende, hen, zoodra hij riep, hij Ie springen, en 'l verwonderde hem, toen hij niet, evenals den vorigen dag, een aantal ruiters uil den Iraptoren zag Ie voorschijn komen, om de ladder Ie beklimmen, zoodra zij tegen den toren zou rusten. De Tuimelaar trok de ladder vooruil, terwijl drie mannen hem hierin bijstonden ; drie anderen, die hij hel koor waren, hielden hel louw vast, waarmede men haar in de hoogte gelrokken had. I'.iudelijk liet men de ladder stiislaan ; zij stond bijna loodrecht, maar helde een weinig naar den toren over. Frank zag Van Sebail'elaar vragend aan, toen de man, die zooveel hedrijvigheid en vlugheid verried, om dc ladder heen stapte, langs hel dak afklom en in bet dakvenster verdween.quot;

»llij zal zich verder wapenen en met de overige ruilcrs terugkeeren,'' zeide Van Schafl'elaar een weinig achterwaarts tredende, en een pijl, die


-ocr page 494-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

door een der voetboogschutters naar Itoven werd geschoten, snorde langs hein heen. Doch hunne verwondering verminderde niet, toen zij de Tui ineluar weder in de goot zagen stappen en alleen het dak bekliimncn. Zijn schild hing om zijn hals, en hij was nog niet zwaarder gewapend : maar hij droeg een handboog in de hand, en aan zijne zijde hing een bundel lange pijlen. Mij scheen iets te zeggen tot degenen die het touw vasthielden, en tol de mannen, die voor de ladder op de nok zaten, waarna hij bezijden ben om, en met een bewonderenswaardige vlugheid op de sporten stapte. Aan alle zijden plaatsten zich de boog- en koHroerschutters weder om den toren, en elkeen scheen verlangend te zien, wat de Tuimelaar verrichten zou. Hij klom vaardig naar boven, zonder dat de ladder veel scheen te bewegen, en hield slil, toen hij het touw bereikte : hij vatte bet aan en trok er aan, waarop de ladder een weinig meer begon over te hellen ; toen stak hij zijn linkerbeen door de sporten heen, zag onbevreesd onder zich naar het kerkhof, liet de handen los en scheen onbeweeglijk te zilten.

»llij zal alleen den toren niet innemen; laten wij heengaan,quot; zt ule Van Schaffelaar tegen Frank ; doch eer zij hun voornemen konden ten uitvoer brengen, had de Tuimelaar een pijl geval, den hoog gespannen en de pees losgelaten. De ladder trilde, de pijl kwam mei zulk een kracht tegen het borstharnas van Frank, dat hij binnen in den toren zou gevallen zijn, als zijn vriend hem niet hij den arm had vastgehouden. Een kreet van verbazing en drift ontsnapte aan den mond van Frank ; maar voordat de tweede pijl op den omgang kon geschoten worden, was die verlaten. De Tuimelaar daalde nu eenige sporten af, ging weder half zitten en half staan of hangen aan de ladder, en schoot mi op de ruiters; de eerste pijl doorboorde de dij van een der mannen van wapenen.

»ilij kan ons met het zwaard niet overwinnen, en dus laat bij ons door dien moordenaar ter nederschieten,quot; riep Frank driftig, en nam een der zwaarden van de Zwarte Ruiters op. Een pijl snorde hem voorbij ; en bij liep naar het bomgat, het gevest van het zwaard in de rechterband boven het hoofd opbellende, terwijl hij hel lemmet met de linker ondersteunde, liet zwaard vloog uit den toren, op hetzelfde oogenblik, dat een pijl van den boog werd geseholen, en no.ir eer Frank de armen liet zakken, trof de piji duim alstands van de opt gt;

terarm kwam; een kleine v ... li redde hem hel leven. Even juist, doch zonder meer vrucht \\as hel zwaard den Zwarten Ruiter genaderd ; want toen de scherpe punt, door het zware gevest voorlgestuwd, hem in den buik of de heenen zou gedrongen zijn, raakte de Tuimelaar het aan met zijn boog; bet snelde langs de ladder en viel op hel kerkdak, brak sommige leien en bleef in de goot liggen. Van Schaiïelaar trok Frank terug, en gelastte aan zijne mannen om een verdieping lager te gaan, ol zich achter den muur te verschuilen. Tevergeefs bond Frank een breekijzer aan een touw, en wilde naar boven gaan, om hel naar de Tuimelaar te werpen; maar zijn vriend weerhield hem om zich bloot te geven aan de zekere scholen van den Zwarten Ruller. Zij, die op hel kerkhof stonden, traden zoo ver mogelijk achterwaarts, of plaatsten zich boven op de daken der schuren en woningen, en zonden lumne pijlen en kogels in den toren. Sedert de Tuimelaar daar boven op de ladder stond, en vrij in den toren zag, bleef bun bijna geen ander toevluchtsoord weer overig dan de twee donkere verdiepingen, waar de rook het bijna ondragelijk maakte. Toen er weder een lange gevederde pijl door den toren heen vloog, waagde Van Schafl'claar hel naar buiten te zien, en zeide: «Goddank, Frank! dat zij niet van voornemen schijnen den toren te beklimmen ; en evenwel wenschte ik, dat die kerel nimmer op het dak gekomen ware.quot;

»Uwe trouwe ruiters hebben ook reeds wonden genoeg,quot; zeide Frank treurig, en nu worden zij nog beroofd van hel geluk, om hier op hun gemak den dood af te wachten.quot;

Met scheen, dat de Zwarte Huiter nu de hoop opgaf, om iemand onder hel schot Ie krijgen; want hij schoot niet gedurig meer; doch Frank zag evenwel behoedzaam om den muur naar builen, en riep : »St. Waarten zij geloofd! hij klimt af.quot;

De ruiters hoorden hetgeen hij zeide, en traden wederom te voorschijn; maar kort duurde hunne vreugd ; want Van Schadelaar zeide : «Ziel, daar komt hij weder terug; hij beeft een nieuwen voorraad van pijlen gehaald,quot; en zoo was het ook; want opnieuw klom de Tuimelaar naar boven, en schoot in den toren. De ruiters traden terug, want ofschoon het slaande hout hem wel verhinderde om op alle punten zijne pijlen Ie richten, zoo was hel niet dik genoeg, om er zich achter te kunnen verbergen.

: , ; ' 'liti • W-! lull II, . .1 . '

ver. ; . M hij l:gt; .

Vu. iaii /.i.iiii O 1 '


-ocr page 495-

nAnnc.V tXU. 4Ji

middelste dak hooger is dan het andere, en dat de nok niet onder ecu der bomgaten is, maar juist in het midden; anders bracht hij zijne makkers spoedig hier.quot;

«O! waarom hebben wij geen boog of geen koll-roer, om dien zwarten schutter Ie verdrijven f' riep Frank. »lla ! ik wilde wel eens zien, ol' hij ook een pijl ol' kogel zou kunnen al'keeren.quot;

»Hij is dezelfde, die het laatst in den toren gestreden heeft,quot; zeide Van Scbalfelaar. »Maar let op, 1 hij klimt hooger, alsof dit hem helpen zal. Is er wel iets ongelukkiger voor een edelman, dan zich te moeten verbergen voor een enkel mensch !.....quot;

«Neen, riep Frank stampvoetende, «en dat voor een gemeenen tuimelaar; mij reeds maak! hel bijna razend. Zie ! hij schiet dan eens hier op de steenen of daar hoven tegen den muur, alsof de j steenen ook vijanden van hem zijn ; mogelijk denkt hij ons te verwonden door het terugstooten der pijlen. — Maar waar ziet gij naar?quot; vroeg hij, ' toen Van SchaHelaar iiiiar het dak zag.

»lk was bevreesd, dat men soms zou beproeven, den toren te beklimmen; maar ik zie, de lieer zij gelooid ! daartoe geen voorbereiding,quot; antwoordde zijn vriend bedaard, terwijl hij hem terughield, en er een kogel in den loren werd geschoten. Doch zooals hij deze woorden uitsprak, hoorde men buiten een eigenaardigen schreeuw. »Ilalph ... ?quot; zeide Frank, en op hetzelfde oogenhlik scheen er iels tegen den muur te vallen. »Ma!quot; riepen Frank en Van Sthaiïelaar plotseling, terwijl er een zwaar lichaam op den omgang nederkwam en de wapens klonken.

»Op, Van Sclialleiaar!quot; riepen de ruiters, die hij hen waren, en zij traden naar de trap ; zij,

Idie beneden een sclinilplaals gezocht hadden, kwamen naar boven, en Van SchaHelaar riep: «Naar den omgang, mannen! vooruit!quot; Allen trokken hunne zwaarden, en al de Zwarte Kuiters op het kerkhof riepen : «Op voor Perrol! hoezee de Zwartedie beneden een sclinilplaals gezocht hadden, kwamen naar boven, en Van SchaHelaar riep: «Naar den omgang, mannen! vooruit!quot; Allen trokken hunne zwaarden, en al de Zwarte Kuiters op het kerkhof riepen : «Op voor Perrol! hoezee de Zwarte

Bende 1quot;

l)e list van de Tuimelaar was dus maar al te goed gelukt, zijne pijlen hadden de ruiters van Van Schaflelaar den omgang en zelfs grootendeels de bovenste verdieping doen verlaten, en de voorzorg, die hij genomen had, om geen ruiters op het dak stormvaardig te doen staan, had zijne vijanden in den waan gcbmchl, dat hij alleen gekomen was, om hen met zijne pijlen te vervolgen. Nu viel de ladder, de Zwarte Huiler slapte snel over de borstwering heen, en met een opslag van het oog dooi zag Van SchaHelaar de gevolgen van deze noodlottige j

gebeurtenis. De Tuimelaar stond boven aan de trap, en verhinderde de Schall'elaars om op den omgang te dringen; zijn zwaard hield de trap gesloten. De zes Zwarte Ruiters, die op het dak geweest waren, beklommen met spoed de ladder. Tevergeefs gelaslte Van SchaHelaar dreigend aan zijne mannen de trap Ie verlaten en hem plaats Ie maken. Zij hoorden zijn slem niet door hunne drift om de Tuimelaar te verjagen, en de zes ruiters klommen reeds de eene na den anderen over de sleenen borstwering; zelfs eenige anderen traden nu op het dak, en volgden hunne makkers; luid klonk het zegevierend geschreeuw der vijanden en de naam van de Tuimelaar.

Frank zag, hoe acht zwaar gewapende mannen naar boven klommen, terwijl de andere wachtten om hen te volgen, totdat zij de ladder zouden verlaten hebben, die sterk onder haar last hoog. Daarop vatte hij het louw aan, dat op den grond lat!, en wierp het naar de ladder uil ; hel sissen der pijlen deed hem terugtreden, en hij haalde het breekijzer weder naar boven, vatte hel aan, toen het lanjts den muur krassend weder naar binnen was gehaald, en wierp hel opnieuw uit. Degenen, die onder aan de ladder stonden, welke nu door den laatsten ruiter verlaten werd, hadden de vrueli-teloosheid van zijn poging gezien, en wilden zich nu haasten om ook den loren te beklimmen ; hel geschreeuw hunner makkers op den toren en op het kerkhof liet hun niet toe zich le beraden. De tweede uitwerping van het ijzer was even ongelukkig geweest als de eerste; reeds naderden de Zwarte Ruiters de homgalen ; maar toen sloeg liet breekijzer, dal Frank voor de derde maal naar huilen wierp, gelukkig om de ladder, viel tusschen de sporten door en bleef haken. De voorste der ruiters gaf een luiden gil, en klom toen snel opwaarts, terwijl zijne makkers bleven slaan. Hij hield het zw aard opgeheven ; maar vóórdat hij hel louw hereiken kon, riep Frank: «Trekt, voor St. Maarten!quot; en zij , die achter hem stonden, rukten hevig aan hel touw. De vijanden, die op den omgang slon-nen, werden te laat gewaar wat er gebeurde, anders hadden zij de ladder kunnen vasthouden, en zij die nog op de nok stonden, durfden niet om haar heen stappen, of verloren hunne tegenwoordigheid van geesl. Te laat riep de Tuimelaar hun toeliet touw le grijpen, dal langs den toren van de ladder afhing, die nu met vreeselijke snelheid over den smalleu looden weg den loren naderde, en vervolgens werd ter zijde gehaald. Toen, doch nu te laat, bereikten twee Zwarte Muiters de plaats,


-ocr page 496-

OLTMANS, Dlv SCIIAAPIIKIIUER.

waar hel louw vroeger gehangen had ; hel was builen hel bereik. Ken oogenblik was hel Iwijl'el-achlig, of de ladder in de schuine richting zou blijven staan ; maar loen Frank het louw nog eens lid aanhalen, en de mannen up tic ladder zich bewogen, viel zij om ; hel louw school dooide handen van Frank heen, en de Zwarte liui-lers, die op bel kerkhof slonden, hoorden hel vreeselijk gillen hunner makkers. Sommigen vielen, vóórdal de ladder nederkwam ; de meeslen echter hielden zich er aan vasl, werden door hel bout op de dakleien nedergedrukl, en vielen dood ol stervende lusscben de daken.

Het is noodzakelijk, dal wij lerugkceren lol het oogenblik, waarin de eerste makkers van de Tuimelaar den voet op den toren gezel hadden. Zoodra hij hen aan zijn zijde zag, riep hij: «Draagt zorg, kerels! dal niemand langs de trap naar hoven dringt, en laai mij begaan.quot; Toen sprong hij Ier zijde, vatte den boog op, dien bij Ie voren bad nedergeworpen, liel het zwaard in de scbeede glijden, en legde eene pijl op den boog.

De toestand der belegerden was verschrikkelijk ; de Tuimelaar liep over den omgang, ot sprong op de jukken, welke de klok en de spits hadden helpen dragen, en school onder hen. Tevergeefs trachtten de verzwakte ruiters van Van Sebalfe-laar op de plaats, waar de balken in de muur lagen, of legen de slaande houten naar boven Ie klimmen. Van Schafl'elaar zelf noodzaakte degenen, die de trap niet wilde verlaten, met geweld licm plaats Ie maken ; maar op dit oogeiddik voegden zich de acht Zwarte Ruiters bij de overige, liet liet zich aanzien, dat nog meerdere zouden volgen ; en toen hij eindelijk de trap bestijgen zou, viel de eenige zijner ruiters, die zijn bevel nog niet was nagekomen, langs de trappen naar beneden, die bij met zijn bloed purperrood verfde. Ofschoon hij de kracht niet gehad had om dquot; vijanden te verdrijven, zoo was hij evenwel met roem gesneuveld.

Hel woest vreugdegeschreeuw der Zwarte Huilers overstemde het wanhopige geroep der belegerden ; de uilziunige vreugdekreten op het kerkhof zwegen, en de ladder viel mei donderend geweld. Frank riep: «Zege! zege! wij zijn alleen met den vijand!quot; en trok zijn zwaard; maar een vreeselijkc uitroep van teleurstelling en woede ontsnapte aan de Tuimelaar.

Van Schafl'elaar riep nu luid en kortaf: «Naar beneden, mannen ! hij mijnbeer Si. Maarten ! naar beneden! — ik wil het. Frank!' Zijn sein, die

zich zoo dikwijls had doen verstaan aan den laat-sten man zijner bende, als bij aan haar hoofd reed, gedoogde geen tegenspraak; zoo vermoeid en vol van .strijdlust als zij waren, haastten zij zich te gehoorzamen. Van Schalfelaar wierp Frank met eigen hand naar de trap ; en eerst toen deze afgeklommen was, volgde hij zelf: hij scheen zich niet te bekommeren om de pijlen van de Tuimelaar. Tevergeefs trollen zij hel deugdzame harnas, dal meester Wouter vervaardigd bad, en dat hem van het hoofd tot de voeten bedekte.

Van Schafl'elaar bad ingezien, dat het zelfs voor 1 hem moeilijk zou zijn, om zich langs de steile trap, en onder het bereik van de zwaarden der ^ Zwarte Ruiters naar boven te begeven, terwijl hij en zijne mannen voor de pijlen bloot stonden; daarom besloot hij deze verdieping voor een oogen- j blik Ie verlaten, en weldra was er niemand meer van de Schafl'elaars boven dan de man, die bij de ; trap, en een die bij de opening, welke in den grond was, lag uitgestrekt. Hij was voorover gevallen, en het gevederde einde van een pijl stak onder zijn borstharnas uit; deze twee werden door den honger niet meer gekweld.

«Naar beneden! volgt mij langs de trap!quot; riep de Tuimelaar, die zich vooroverboog, de handen aan den klok balk sloeg, en zich toen zonder aarzelen liet vallen. Hij zag nu naar de trap, en daarna voorovergebogen onder in den toren en bespeurde zijne vijanden. Daarop trad hij naar een der bomgaten, en riep: «Schiet een dun louw naar boven en bindt er een dikker aan, wij moeten pijlen en bogen hebben!quot;

Op dil oogenblik vertoonde Perrol zich op het kerkhof; men bad hem gezegd, dat de Tuimelaar den toren beklommen bad, en vol hoop was bij genaderd ; maar loen hij verscheen, lag de ladder gebroken op het dak, en zij, die er den voel op gehad hadden, lagen gedeeltelijk levenloos onder aan den kerkmuur. Mij vloekte verschrikkelijk ; maar toen hij zijne mannen van wapenen op den omgang zag en de stem van de Tuimelaar hoorde, vergat hij de dooden, dacht alleen aan het naderende oogenblik der wraak, en haastte zich om aan hel verlangen van dezen te laten voldoen.

De Tuimelaar bad zich door de krijgslist van Van Schafl'elaar laten verschalken; hij bedroog zich, toen bij dacht, dat deze zich niet meer zou verloonen, en zich en zijne ruiters zonder wederstand zou laten nedervellen ; want juist loen eenige Zwarte Ruiters den omgang reeds verlaten hadden, vertoonde zijn witte vederbos zich bovenaan


-ocr page 497-

* rAjit.

♦ /

de trap. Zij waren nu niet talrijk genoeg, om hem terug te drijven, en zijne mannen stomlen veilig voor de pijlen. Zijn seliild ving liet zwaard op, dat hem wilde terugslaan, en die liet zwaard gevoerd had, zonk doorstoken neder. «Voor Van Sehafl'elaar en St. Maarten !quot; riep hij even bedaard, even luid als voorheen ; even krachtig scheen zijn arm, als toen luj Ecmnes was hinnengereden. De Tuimelaar noch één der Zwarte Huitcrs had aan het wapenschild van Van Schadelaar gedacht; maar Perrol had liet geen enkel oogenldik vergeten ; ook riej) hij : »Uuk al' dat schild, ruk al' dal wapen van den laatsten der Van Schall'eiaars; ik wil het vertrappen.quot; Maar zijne wraakzuchtige hevelen kwamen te laat : reeds waren al de Zwarte huilers heneden, en reeds had Van Schadelaar zijn veld-geschreeuw doen hooren. liet gold nu niet het afrukken van een schild, maar het terug drijven van hunne vijanden, het redden van hun eigen leven.

Frank was de eerste, die den aanvoerder volgde ; de eene hlinkende wapeirusting vóór, de andere na, kwam uit de opening van de trap te voorschijn. De eene pluim volgde de andere, evenals de witte zeilen van een vloot, die de haven verlaat, en waarvan de schepen één voor één hun admiraal volgen, die hen ten strijde voert, liet gevecht hegon, als een strijd tusschen de engelen des lichts en die der duisternis; lijf aan lijf stonden de mannen; maar zwaard en dolk waren hier niet alleen te vreezen ; immers een enkele misstap hij de homgaten, of hij de opening in den grond, hracht reeds den dood aan. To laat zag de Tuimelaar in, dat het verlaten van den omgang de grootste onvoorzichtigheid geweest was ; aan terugtreden was nu geen denken meer.

Daar hieuw Frank een der vijanden terneder, en lichtte den voet op, om hem naar heneden te trappen, toen deze weder trachtte op te staan ; zijn oog zocht reeds een nieuwen vijand. Maar de Zwarte Huiter lachte vreeselijk, ofschoon hij viel, toen hij hoven den duisteren afgrond zweefde; want hij had den voet gevat, die hem in den dood schopte. Frank's oog werd door een nevel hedekt, en hij achtte zich verloren. Tevergeefs trok hij den voet terug, maar de zwarte ijzeren vuist liet niet los. Maria was zijn laatste gedachte. Toen voelde hij oen ijzeren arm, die zich om zijn lijt klemde, alsof oen hliksomstraal langs hom heen schoot; de Zwarte Huiler gaf oen ran wen gil, en liet den voel los, en terwijl de man van Perrol onder in den toren viel, zeide Van Schall'elaar : quot;Wees voorzichtig, frank !quot;

Een oogenhlik stond Frank bewusteloos ; maar oen pijl, die van het kerkdak over den omgang heen in den toren werd gescholen, viel op hem ; hij lette echter niet op het touw, dat er aan was vastgemaakt, maar hief hel zwaard nu weder op.

Ware de ladder hiijven slaan, zoo zou het met Nan Schalfolaar en zijne vermoeide en uitgeputte ruiters gedaan geweest zijn. O! waarom kon l'errol, die hot geschreeuw en het geluid der slagen hoorde, heer Jan Van Schalfolaar niet zien! zeker zou hij dan van nijd liezweken zijn. Met twee handen voerde Van Schiitl'elaar het hreede zwaard ; waar hij stond, stond hij als een muur; wat hij trof, verbrijzelde hij. De Zwarte Huilers deinsden terug ; want do aanvoerder was even sterk als Per-rol; zijn schitterende w apenrusting was ondoordring-haar; de witte vederhos wapperde hoven aller helmen. Perrol was niet hij hen, en zij wanhoopten aan de overwinning op dien edoimmi; maur Van Sehafl'elaar noodzaakte hen mol zijn zwaard stand te houden, en hot gevecht was verschrikkelijk in de enge plaats. Dal neerslooten der zwarte Ruiters dood den moed en de kraelilen der helegerden herloven. «Sla dood de Zwarte Hondo 1 leve Van Schall'elaar!quot; riepen zij. Perrol kon niets doen om zijne mannen hij te slaan; geen ladder was groot genoog om don toren te heklimmen; met de armen over elkander stond hij als oen standheeld op hot kerkhof, met hel oog naar boven gewend. Tevergeefs trachtten zijne ruiters een doel te vinden voor hunne pijlen of kogels; maar zij zagen niets dan zwarte harnassen voor do openingen in den muur. Toen gelastte Perrol om door het gewelf in don toren te klimmen, on Qiiinlyii snelde hoon.

Maar nog heviger moest do overmoed van Perrol gefnuikt worden; opnieuw moest hij ondervinden, dat heer Jan van Schalïelaar zijne ruiters kon overwinnen, evenals hij hem zeiven overwonnen had; op nieuw hoorde hij de slem van zijn vijand hoven in den toren, en hij zag een Zwarten Huiter naar ho-nodon vallen. Een uitroep van schrik en afgrijzen ging van hot kerkhof op, terwijl het krijgsgeschreeuw dor Schatfelaars luid klonk; want deze hehieldon reeds do overhand. Sidderende van woede, zag Perrol zijne dappere mannen, die don toren heklom-men hadden door de homgaten naar huilen vallen ;

1 was alsof zij dezen dood met vreugd aangrepen, om aan hunne vijanden te ontsnappen. Aan alle zijden sprongen of vielen zij neder; het ijzer klonk, terwijl zij langs het dak nederluimeldon, en dof rammelden de zwarte wapenrustingen, toen zij op hel kerkhof door limine zwaarte oen kuil in don


-ocr page 498-

rr.Tim.TOV ^V.. . . .....

grond maakten; /ij slorlten zicli uit den toren, evenals de zwijnen, in welke de booze geest gevaren was, in de zee.

Toen luisterde Frank, en weldra riep een slem onder uit den toren: ''Op Van Sciiaii'elaar !quot; De Zwarte Bende richtte daar de ladders op, en Van ScbaU'elaar, die met eigen hand nog een man van Perrol naar buiten sliet, gelastte aan het meerendeel zijner mannen, om hun makker bij te springen. Zij gehoorzaamden; maar Frank bleef. INu bevond zich slechts één Zwarte Huiter op de been; hel was de Tuimelaar, die alléén nog hel zwaard voerde, en ofschoon hij geen harnas droeg, had hij met zooveel beleid zijn schild gebruikt, dal hij nog geen enkele wonde bekomen had. Doch toen hij zich geheel alleen bevond, zag bij ook niets voor oogen dan den dood. Frank leunde op zijn zwaard, en de drie andere ruiters hadden zich nedergezet, sedert hunne vijanden gevallen waren, en zagen onverschillig naar den laalslen vijand, die zich tegen Aalbrecht verdedigde; zij waren te vermoeid, om hunne eigen overwinning toe te juichen, en luisterden naar hetgeen beneden zou gebeuren.

Van Schall'elaar, die ook vermoeid was, bleel' slaan, toen hij zag, dat zijn man van wapenen op zijn tegenpartij zou zegevieren, dien bij reeds lol aan bel uiterste einde van een bomgat had teruggedreven; deze liet het zwaard vallen, en ofschoon bij het wapen, dat hem den hals dreigde al Ie houwen, op zijn schild opving, zoo werd bij toch slechts op de kniecn nedergediukl. Vurig schitlerde het oog van den Tuimelaar, terwijl hij ook hel schil I losliet en den laalslen slag met de gelatenheid der wanhoop scheen af te wachten; doch plotseling gaf Aalbrecht een schreeuw, welke door Van Schafl'elaar en allen, die bij hem waren, herhaald werd ; de Zwarte Huiler vatte den zwaar geharnaslen man hij de beenen, bracht het hoofd snel vooruil, en wierp hem over zich heen naar buiten.

»ila!quot; riep Perrol, toen dat blinkende harnas zich in lt;le lucht vertoonde. «Leve de Tuimelaar !quot; riepen de Zwarte Huilers, die, even als Perrol, wenschten dal het de aanvoerder mocht zijn, die naar beneden viel.

»Sterve de Tuimelaar!quot; zeide Van ScbaU'elaar somber, en lichtte zijn zwaard op ; hij had bel vizier van zijn helm opgeschoven, en zijn blik en die van de Tuimelaar ontmoetten elkander. Ken oogenblik stonden beiden onbeweeglijk ; toen vatte de Tuimelaar snel het zwaard op, stiel met den voet zijn boog naar builen, welke er

j

4

4 i

naast lag, en trad vooruit, zoodra de aanvoerder hem naderde. Naar alle zijden ging zijn oog, en hij riep: »Op voor Perrol!quot; stak zijn zwaard op, en vatte een der balken aan, welke de Schaflélaars vergeefs hadden getracht te beklimmen ; zonder moeite scheen bij zich op te geven ; zijne voelen volgden zijne handen, en hij sprong op den omgang voordat Van Schadelaar hem met zijn zwaard kon hereiken. Maar deze wilde hem hel leven niet laten, die een te gevaarlijke vijand was, en snel heklom hij de trap. De Tuimelaar was ijverig bezig, om bel touw op te halen, dal over de borstwering hing ; indien hel hem gelukte, om het dikke einde te bekomen, ware hij misschien gered; maar de aanvoerder liet hem hier den tijd niel toe; de Tuimelaar, steeds het louw naar zich loehalende, ontweek den geharnaslen man, die hem naderde. Hel wilde hem echter niet gelukken ; want bet touw klemde zich om den toren, en ofschoon bij van woede brulde, hij moest bet loslaten. Geen andere uitweg bleef hem nu over, dan den dood te trotseeren; hij trok hel zwaard en wierp zich vol moed op den aanvoerder, ving diens lemmet op zijn schild, dat om zijn hals hing, op, en tracblte hem het zijne onder het borstharnas te slooten; maar Van Schall'elaar keerde het af. Hierop werden de heide zwaarden gelijktijdig opgeheven, en met kracht daalden zij neder. Ken uitroep van woede ontsnapte den Tuimelaar; zijn lemmet werd bij het gevest verbrijzeld en het ontviel aan zijn vuist. INog eens hief Van Schall'elaar hel breede zwaard op ; maar de Zwarte Ruiter keerde den slag met zijn schild af, trok zijn dolkmes en drong vooruit. Een nieuwe houw deed hem echter waggelen en deed hem de knie buigen; doch Van Schafl'elaar liet niet verschalken gelijk de dappere Aalbrech trad terug. Hel zwaard daalde weder nede alleen aan het schild bad de Tuimelaar zijn te danken ; maar nu viel het ook half verplc van zijn hals en uit zijne banden. Fvenwel \ dal van Schall'elaar hem den laalslen slag loebrengen, stond hij op en week achteruit waagde hij het niet meer den aanvoerder : wachten ; slechts zijn dolk bleef hem nog o Hij vluchtte voor Van Schall'elaar, die hem volgde, maar hem niet kon inhalen ; want als ( hem dacht Ie bereiken, sprong hij op de jnkk elke weg, boe smal ook, was hem breed genlt; en op een andere plaats zette hij den voel we' op den omgang. Nu eens zag de Zwarte Itn naar buiten, dan weder keek hij in den Ion


-ocr page 499-

BAhNEVKLI).

/»9

doch overal waclutc hem de dood. Hij kon echter nog niet hesluilen, /ijii leven prijs Ie geven; hij vluchde evenals de buigzame panlhcr, die gedurig stil .slaat, en zijn vervolger aangrijnst, maar den kamp niet duril wagen, en weder vlucht.

Op dit oogenhlik heklom Prank de trap, en plaatste zich met hel zwaard in de hand op den omgang. De Tuimelaar stond stil aan een der hoeken van den toren, hief zijn dolk op, maar liet hem uit de hand vallen, en wierp zijne handschoenen weg; de riem, waaraan het wapenschild van Van Schaiïelaar huilen den toren hing, scheen zijn oog te trekken. Doch hij wendde het gelaat ai', zag naar Van Schafl'elaar en naar Frank, naar beneden in den toren, en riep toen, terwijl zijn blik vertwijfeling uitdrukte: «Hoezee de Zwarte Bende !quot; vatte den rand der horstwering aan, en slingerde zijn lichaam naar huiten.

«Leve de Tuimelaar!quot; liepen zijne makkers, die levcrgeefs getracht hadden Van Schaiïelaar met liuimc kogels en pijlen te treilen. Doch nu hield bet geluid der vuurwapenen op, en alles werd doodstil op hel kerkhof; zelfs IVrrol, die den dolk weder opgestoken had, toen hij in den nederge-vallcn vijand Van Schaiïelaar niet herkend had, zag niet angstige verwachting naar den steenklomp. De Tuimelaar, die zich juist aan den hoek van den toren hevond, had zich met zijne knieën cn scheeuheenen vastgeklemd aan de beide zijmuren; zijne voelen zochten elke spleet in den muur; zijne banden, na den rand van de horstwering verlaten Ie hchhen, hielden zich vast aan eiken steen; zijne nagels zochten elke voeg, waar de kalk was nit-■n, en toen Van Schafl'elaar over den om-;ag, was hij reeds huilen het hcreik van zijn I. Hel lederen kleed van den Zwarten Huiter, M de horst langs den kanl van den muur de, scheen zich vasl te zuigen aan de ruwe ole sleenen. Doch loen hij reeds op de der homgalen genaderd was, zag Perrol jn rechterbeen scheen uit te glijden; een

1 8 f T ö fe ï lt;1

gil liet zich aan den toren hooren; 't was ie man, welke tot den toren scheen te be-, er zich nu met kracht van afstiet. Kvcn-i rad draaide hij in het uedervallen ; maar 'as de laatste tuimel van den Tuimelaar; iet eerste, dat op de aarde nederkwam, was ren kap, welke zijn hoofd dekte. Een oogen-3ef hij rechtop slaan ; toen viel hij om, en lakkers, die hem opnamen, werden gewaar, dood was, ofschoon zij geloofden, dat hij «1. F. Oltmaxb, De ScJuianherder IV.

niet zou omgekomen zijn, indien hij op zijne voelen was nedergekomen.

Ofschoon oogenschijnlijk de dood van een enkelen vijand weinig afdeed, zag Van Scbaflelaar met vreugde, hoe de Tuimelaar zoo hel scheen, vrijwillig den muur losliet, naar beneden viel en werd weggedragen. Heigeen hij dezen man had zien verrichten, had hem doen vreezen, dat hij zonder ongeluk zou beneden komen langs den weg, welke voor elk ander onafklimbaar zou geweest zijn, en hij zag een nieuwen aanval van den ruiter te ge-moet, die zijne leden in alle richtingen wist te wringen. Zijne mannen waren vermoeid en zwak, en hij zelf had maar een leven te verliezen; ware het den Zwarten Huiler gelukt zich te redden, en op nieuw de ladder op te richten, dan ware het met hen gedaan geweest; zijn wapenschild zou zijn nedergedrukl , en hij zou Maria niel wederzien.

Alleen deze redenen hadden Jan Van Schafl'elaar kunnen doen besluiten, den stouten krijgsman in den dood Ie jagen; waarschijnlijk zou hij hem anders hel leven gelaten hebben, zelfs na den dood van den dapperen Aalbrecht. Toen de Tuimelaar daar zonder harnas, en alleen mei den dolk in de hand, langs den omgang voor hem vluchtte, nadat al zijn hoop op redding verloren was, zonder evenwel om lijfsgenade te smceken, toen was zijn edel hart begaan met den schier wapenloozen vijand.

De dood van de Tuimelaar trof zelfs Perrol. Daar waar anderen gelcdebraakl nedervielen, had hij zich steeds door zijne buigzaamheid en vlugheid gered ; Perrol was dus verwonderd, dal de Tuimelaar niet opstond, en trad naar hem toe, loen zijne ruiters hem opnamen, liet scheelde echter weinig of hel bendehoofd ware naast hem nedcrgevallen; want een zwaard, dal van den loren werd geworpen, viel met het platte van het lemmet op zijn schoudersluk ; had de zwaarlc van hel gevest hel wapen niet doen omslaan, ware de scherpe punt op hel harnas gekomen, en had hij den gesloten helm niet opgehad, waarschijnlijk ware Perrol, doodelijk getroll'en, nedcrgevallen. .Nu liet hij een woeslen schreeuw hooren, terwijl hij op de heenen waggelde, en de hand naar den linkerschouder bracht; maar hij viel niel, en zag tevergeefs naar boven, wie hem ge-troflen had; want de zon stond bijna loodrecht en wierp hare stralen langs den toren. Toen bukte Perrol voorover, en vatte het wapen, dal eenmaal aan de heup van een zijner mannen van


4

-ocr page 500-

~ m

liO

wapenen had gehangen. Zijne vijanden Ie hereiken, was hem onmogelijk,'daarom riep hij van gramschap hevende: »Hond die gij zijl! voel hel wapen eens, dat de ellendelingen op mij werpen, omdal gij uw plicht niet doel.quot; Hoog lichtte hij hel zwaard hoven hel hoofd van een zijner ruiters op, die, op zijn roer leunende, voorovergchogen naar den Tuimeiaar zag. Tevergeefs trad de Zwarte Kuiter, die zijn vuurwapen liet vallen, terug; hel lemmet trol zijn helm, en hij viel zonder een enkelen kreet te uiten. Met al de kracht van zijn arm, wierp Perrol het zwaard nog op den ongelukkige, die roerloos aan zijne voeten was neder-gevallen ; hij wierp een vreeselijken Nik om zich heen, terwijl hij terugtrad, en riep: »/Vc inoio! Gij kent Perrol nog niet, — ha ! ik zal u leeren mijne bevelen heter in waarde te houden; de dapperen, wier plaats gij vervult, zijn allen in Eemnes gebleven; maar, hij den satan 1 indien zich nog ééne wapenrusting op den trans vertoont, zal ik den luiaard strall'en ; door mijne hand zal hij vallen, al ware hij de laatste man van mijn bende!quot;

sloeg op zijn zwaard, en sidderend gehoorzaamden zijne ruiters. De pijlen werden op de bogen gelegd, de lonten aangeblazen, de schoten gedaan, ofschoon men niemand op den toren zien kon. De Zwarte Huilers huiverden op het gezicht van hun makker, wien voor eeuwig het zwijgen scheen opgelegd te zijn door een enkelen slag van den gevleeschden duivel, welken zij dienden.

Nog was men niet gereed om de opening in het gewelf te beklimmen, en Perrol beval Ouinlvn om geene verdere pogingen te doen; hij wist niel, hoe zwak zijne vijanden waren ; het uil den toren jagen van zijne munnen van wapenen en de dood van den Tuimelaar hadden zclls Perrol ontzag ingeboezemd, en hij vertrouwde weinig op den moed zijner ruiterknechten. »(v)uint\n!quot; zeide hij, met minachting lachende, «hoeveel lijd zal ik hen nog moeten oefenen, hoevelen van hen zal ik nog moeten laten opknoopen, of zeil ternederslaan, om hen aan den dood en de krijgstucht te gewennen, eer zij gelijk zijn 4 aan die mannen, welke met Walson gebleven zijn. Ha! ik geloof, dat zij denken, dat ik ten einde raad ben, dat Perrol zal lerug-keeren, en zich niet wreken kan ; en waarom ? alleen omdat ik hun leven spaar en dat mijne dappere, oude mannen van wapenen, die de vrees niet kennen, mij te lief zijn om hen langer te wagen. Alsof ik zclls op de ongelijke daken geen stormtuig kan laten oprichten, dat mij in dien toren zuu voeren ! alsof deze hand niel zou kunnen dwingen, om langs hel dak en onder door den toren mij den weg te openen, of Perrol met hunne lichamen lot een brug te verstrekken!quot;

Van SchaH'elaar was met de zijnen teruggetreden, loen de stem van Perrol hunne ooren trof, en zijne ruiters haasllen zich, om het onderste gedeelte van den toren te verlaten, loen hunne vijanden dien verlieten. Prank vloekte nog binnensmonds over hel kantelen van hel zwaard, dat een dei' ruiters zoo juist had nedergeworpen; zijn vriend bewaarde het stilzwijgen en stoorde hem niel in zijn gemor legen den Tuimelaar, die hem van den boog beroofd had, welken hij zelf met zooveel vruchl gebruikt had.

Weldra begon de rook wederom naar boven Ie stijgen, en drong onverhinderd door de twee onderste verdiepingen naar de vierde, waar zij zaten ; want daar de openingen in den vloer niel meer gedekt waren, zocht hij zijn weg niet meer alleen langs de trap of door de sleuven in hel hout. Menig gerucht, dat een weinig later builen gehoord werd, veronlrdslte Van SchaH'elaar; hij begaf zich naar beneden; maar keerde weldra terug met de heuglijke lijding, daler geen nieuwe slorimverktuigen werden opgericht, ja, dat hel zelfs scheen, dat men de houten brug uil elkander nam. Ofschoon de vreugde en hel verdriet hun invloed op zijne ruiters schenen verloren te hebben, dankten zij God en St. Maarlen voor deze gunst. De vermoeidheid, welke hunne uitgeputte lichamen sedert hel laalste gevecht gevoelden, benam hun zelfs de hoop om te sterven, zóóals zij altijd verlangd hadden. Zij hadden de hoop geheel opgegeven, dal hun aanvoerder hen nog eens zou voorgaan, als een heerkog, welke met haar steven de woedende baren doorklieft; terwijl zij hem slechts hadden behoeven Ie volgen, evenals hel bootje, dal zacht door bet kielwater schommelt, en dal hij den houten vloer weder zou overdekken met zwarte harnassen, evenals de kog de zee met wil schuim ; evenwel, toen den vijand de lust lol stormen benomen scheen, gaven zij hun aanvoerder er alleen de eer van.

Terwijl Van SchaH'elaar met Frank in een der hoeken zal en tegen den muur leunde, riep een der ruiters, die zich op de knieen had opgericht; want het was gevaarlijk zich te veel bloot te geven, sedert Perrol zijne ruiters had bestraft: «lieer! wij zijn gered ! onze wapenbroeders komen ons ontzetten, leve heer David Iquot;


-ocr page 501-

HAIinKVKLIJ.

«Hoezee !quot; riepen zijne makkers, en Van SchafTe-laar vroeg snel; »Waar ziel gij hen ? God geve, dal gij u niel bedriegt!quot; De ruiter strekte zijne liand uit, en elkeen voegde zich hij hem of zag langs den aanvoerder om ; zelfs hij, die hij de klok de wacht hield, riep; »\Val ziet gij toch?quot; Hij voelde den rook niet meer, die hem omringde, en bedwong evenwel den lust, dien hij gevoelde om naar hoven te gaan; hij kende zijn plicht.

«Mijne vrienden 1quot; zeide Van SehaHelaar bedaard, na eenigen tijd naar buiten gezien te hebben: »de hoop, welke ons voor een oogenblik heeft verkwikt, z;d vervliegen als de] rook, welke langs ons oprijst; draagt uw leed als mannen, en verliest daarom het vertrouwen nog niet op uwe krachten, maar vooral niet op den bijsland van God en zijne heiligen.quot;

«Maar zij zijn het, lieer! zie limine wapenen schitteren in de zon,quot; zeide zijn ruiter. «Zij zijn het!quot; riepen zij allen, uitgezonderd Frank, die het hoofd schudde. Toen vervolgde Van Schaflclaar zuchtende; want het kostte hem veel, him het droombeeld te ontrukken, dat hen zoo gelukkig maakte: »Zij zijn het — maar het zijn onze vijanden. 01' ligt de weg van Wijk-bij-Duurstode of lllienen over Amersfoort.... ? Ha ! indien zij zich aan deze zijde vertoonden, indien gij door die bomgaten hen zaagt aanrukken, achter den Hriellard of den molen, welke meer in hel verschiet slaat, dan zou ik het kunnen gelooven. Tien jaren van mijn leven zou ik willen missen, om de harnassen van mijne ruiters daar tegen de lucht aan den gezichteinder op den valen bergrug of aan den zoom van hel wond Ie zien blinken; maar het is een ijdele wensch, en evenwel geloof ik, dat ik hen, hoe ver ook, zou herkennen — maar dat, dat is geen volk van den Bisschop.quot;

Geen hunner antwoordde hem ; de redding was zóó noodig, dat zij de hoop niet opgaven, en evenwel waagden zij hel niet hun aanvoerder te weerspreken, die zag, dat Frank in zijn gevoelen deelde. Allen bewaarden een diep stilzwijgen; zelfs de ruiter, die beneden was, vroeg niets meer: hun zwijgen zeide hem genoeg. Ken klein gedeelte der aanrukkende bende volgde het Beekpad, het inee-rendeel echter den gewonen weg, die breeder was en over Barnevcld naar Arnhem liep. Langzaam volgden zij er de kronkelingen van, terwijl de achtersten nog door, het geboomte bedekt werden, dat op de hoogte van Stoulenberg was, welks vergulde weerhanen op de lorenspitsen boven hel groen uitstaken, dat zich noord- en zuidwaarts uitstrekte. Ken enkel schol, dal nu en dan gelost werd, of een pijl, welke hoog boven hunne hoofden door den toren vloog, brak de slilte af, welke er heerschte. De belegerden voelden, zoo het scheen, de zon niel, die zij te voren zoo spoedig ontweken waren ! nog schemerde er een llauwe hoop voor hen daar buiten in het veld.

Tot nog toe reden de Zwarte Buiters, die op de voorposten stonden, bedaard heen en weder in het veld; waarschijnlijk onttrok het kreupelhout of eenige geringe boerenwoningen en schuren aan den weg het naderende krijgsvolk aan het oog der voorposten van de Zwarte Bende. Doch nu stond een hunner onbeweeglijk stil ; het scheen alsof er bliksemstralen boven zijn hoofd llikkerden ; waarschijnlijk gaf hij een sein met zijn zwaard; want met spoed naderden hem de posten, welke zich aan hein aansloten. Ken oogenblik beraadden zij zich ; hij, die hen geroepen had, reed alleen een eind weegs vooruil, en keerden toen terug; nog eens schenen zij te raadplegen, en daarna reed de eerste met lossen teugel naar het dorp. Indien de hoogte, op welke zij zich hevonden, hen niet in staat gesteld had alles te overzien, zou alleen de beweging, die in het dorp begon Ie beerscben, hun reeds verraden hebben, dat men er bericht had ontvangen van de nadering der krijgslieden ; de trompet gaf hel teeken aan de rijzige ruiters om op Ie zitten, terwijl reeds een tiental hunner het dorp verlieten om den vriend of vijand te verkennen. Weldra bleef alleen een sterke wacht van ruiterknechten van de drie bijzondere wapenen met twee rijzige ruiters bij den toren over ; waarschijnlijk om spoedig bericht over te brengen, indien er iets gebeurde, dat een grooler aantal manschappen aldaar noodzakelijk maakte. Hel vertrekken van hel grootste deel der Zwarle Buiters, die hun hoofdman gevolgd waren, maakte hel minder gevaarlijk om buiten den toren Ie zien; de achtergeblevenen schenen meer gesteld te zijn om zei ven eenige rust te genieten, dan om hunne vijanden nutteloos te verontrusten.

De ruiters van Van Schall'elaar waagden hel nu, om aan te merken, dat het geen vrienden van Perrol ol een gedeelte zijner bende konden zijn, dewijl hunne komst hem verontrustte, heigeen bleek uit de voorzorgen, welke genomen werden ; want het voetvolk der bende vatte post binnen de omheiningen der laatste woningen, terwijl het paar-devolk gereed stond om in het veld te rukken, of op den vijand uil te vallen. Ken oogenblik had Van Schall'elaar zich evenals zijne ruiters gevleid,


-ocr page 502-

dal hij zich bedrogen had, dal hel werkelijk volk van den Bisschop was; daarom wilde hij nu ook hunne veronderslelling niel legenspreken, ofschoon hij wist, dat zij zich bedrogen, en liij /weeg.

Toen de ruilcrs, die op verkenning waren nil-gezonden, terugkeerden, lielen de Schad'chiars limine verwondering blijken; want een oogenhlik daarnu verlieten omstreeks vijftig mannen van wapenen het dorp ; zij zagen de roode pluimen op den helm van den ruiter, die vooropreed, wapperen ; zij gevoelden, dat Perrol met die zwakke macht den vijand niet zou te gemoel gaan, en lielen hel hoofd zakken. Tevergeefs Irachlte nu Van Schaiïeiaar hunne hoop Ie doen herleven, door aan Ie merken, dal Perrol niel veel waagde, omdat er geene of zeer weinig rijzige ruiters onder de naderende hende schenen Ie zijn ; zelfs het op hun post blijven van de ruiters, die hel dorp moeslen verdedigen en hel geschaard blijven slaan der rijzige ruiters, lieten hun bijna geen llauwe hoop meer over. In den draf verwijderde zich de zwarte drom ; hunne speren schitterden in de zon, en weldra kon men den rooden vederbos niet meer onderscheiden, die achter de speerhouten verdween. Kinde-lijk schenen degenen, die hel dorp naderden, de ruiters te ontwaren, en er had geen vooruitgang meer plaats, ofschoon hel paardevolk den draf niel verminderde. Een oogenhlik schenen de Schaf-(elaars met nieuwe hoop bezield ; zij richtten de vermoeide hooiden op, en hielden de handen boven de oogen, welke wijd opgespalkl naar huilen zagen. Daar hielden de mannen van wapenen stil; evenwel breidde zich het voetvolk niet uil ; een man der Zwarte Hende, doch zonder speer, reed vooruil, en dc ruiter, die hel voetvolk scheen lt. bevelen, rende hem te gemoel; geen zwaarden flikkerden in de zon, en beiden hieven Ie paard zillen. »Ha !quot; riepen de Sehalfelaars ; want daar stelden zich de mannen van wapenen in beweging; maar de speren werden niet geveld. Zij reden aan wederzijde langs bet voetvolk ; geen rook ver-loonde zich, en geen schol scheen te vallen. De Schaflelaars wilden niets meer zien; zi j vervloekten den vijand en hunne lichtgeloovigheid ; wanhopig en teleurgesteld keerden zij naar den muur terug eij zeiten zich neder; bel vuur schillerde niet meer in hunne dolle oogen.

Van Schalfelaar bewaarde bel stilzwijgen ; bij kon geen woorden vinden om hen te troosten. Een oogenhlik daarna zeide hij tol Frank, die zijn somheren blik steeds naar buiten over de vlakte /iel gaan : •Ziel gij. Frank! zij rijden naar de achterhoede; nu zij bijna op denzelfden afstand zijn als die ruiters, welke ik reeds lang voor mannen van Perrol gehouden heb, bemerk ik, dal mijn oog mij niet bedroog; de lange spannen paarden trekken de zware bussen, welke hij heeft lalen balen, door hel zand; daarom hield bel stormen op; daarom gunde bij ons en zijn eigen volk rust ... .quot;

»Er blijft ons dus niets anders over, dan te sterven,quot; zeide Frank droevig, »dan le sterven zonder roem.quot;

»En waarom. Frank?quot; hernam Van Schalfelaar. «Zoolang wij niel stellig onderricht zijn, dal zijn Eerwaarde ons niel kan ontzetten, kunnen wij nog hopen, en zoolang wij nog eenige levenskrachten bezitten, zal ons bet eervol sterven nog overblijven ; maar mijnbeer Sl. Maarten beware ons allen voor dit uiterste!quot;

Een poos daarna ontdekten zij over de beide, in de richting van Nijkerk, een sleep van wagens en aangespannen paarden; maar tevergeefs zocht bun blik in de richting van den Fmminkhuizerberg naar de banieren van bet krijgsvolk des Uisschops ; hel eenige wal zich op de zijde aan de beide vertoonde, was een drilt schapen, welke op een verren afstand langzaam van plaats veranderde.

Perrol was verwonderd geweest, toen de ruiter, die op de voorposten gestaan bad, de lijding bracht van hel naderen van eenig krijgsvolk. Zijn eerste werk was, Quinlyn op verkenning uil te zenden, waarna bij zijn volk onder de wapenen liet roepen, om bet dorp desnoods te verdedigen. De kant, vanwaar zij kwamen, stelde hem gerust, evenwel kostte bet hem moeite zijn ongenoegen te verbergen, toen Quinlyn terugkeerde: en ofschoon hij nu verzekerd was, dal bet geen volk van den Bisschop was, hetwelk aanrukte om Van Schalfelaar aan zijn wraak le ontrukken, beval bij evenwel, voordat bij bet dorp verliet, dat elkeen op slralle des doods op zijn post moest blijven.

Ofschoon er, van den toren gezien, de beste eensgezindheid scheen te beerschen lusschen Perrol en den aanvoerder van bel naderende krijgsvolk, lusschen de mannen van dezen en de Zwarte Ruiters, riep Perrol beer Gerrit van N ij veld, die hem le gemoel reed, toe; »lk groet ii,lleerVani\'ijveldl maar op mijne eer ! gij zijt al te goed; mijne Huilers zouden er alleen wel gekomen zijn; hel zou te stout van mij geweest zijn, om een edelman te belasten nu l de zorg om die logge bussen te begeleiden.quot;


-ocr page 503-

B AMINE VELD.

53

Van Nijveld beantwoordde len halve zijn koele hoofdbuiging, hield zijn paard slaande en anl-woordde: »llein daarmede Ie belasten, Messire! zou zeker sloul zijn, verzieken was al genoeg; ofschoon een edelman anders zonder schande hel oorlogstuig kan begeleiden, dal gemakkelijker verloren dan gewonnen wordt. Maar dit was ook mijn bedoeling niel; geen mijner mannen bevindt zich bij de bussen.quot;

»Ha !quot; zeide IVrrol spottend, «vergeef mij mijn dwaling. Heer! gij komt dus eens zien, hoe ik het maak ; ik blijf n wel zeer verplicht voor uwe beleefdheid.quot;

»lk zou reeds eerder gekomen zijn, Messire!quot; gaf deze op denzeifden toon len antwoord, «indien ik mij had kunnen verwijderen zonder gevaar voor de stad, welke inj zoo plotseling verlaten hebl.quot;

»En welke bende ligt er dati nu in Amersfoort?quot; vroeg Perrol, terwijl hij aan zijne ruiters een lee-ken gaf om door te rijden.

»ilet volk Van Wachtendonck, Messire !quot; zeide Van Nijveld droogweg, terwijl hij zijn paard door het zware zand liet voortstappen, en met de hand wenkte, dal zijne soldalen zich in beweging zouden slellen.

Perrol, die naasl hem reed, zweeg eenige oogen-blikken, en vroeg toen onvergenoegd: «Zoudl gij zoo goed willen zijn. Heer! mij te zeggen, wie u onderricht heeft, waar ik mij bevind, en waarom al dat volk u vergezelt ?quot;

«Slelt gij daar belang in?quot; vroeg Van .Nijveld onverschillig.

».la, lieer!quot; antwoordde Perrol somber, »ik moet hel weten, voordat wij verder gaan, ik moet welen of gij komt als vriend, dan of gij het voornemen hebl om mij den voel weder dwars te zetten, evenals in mijn legerplaats achter Dwarsdijk.quot;

»l)e vlammen, die men van den toren gezien had, en een gerucht, dat zich door Amersloorl had verspreid,quot; antwoordde Van INijveld bedaard, «deden mij vermoeden, dat de Zwarte Bende Mar-neveld bezet had. Hedenmorgen heefl zich deze veronderstelling bevestigd. Maar zeg mij nu eens, Messire ! legen wien zijl gij in hel veld gerukt, zonder mij iels te zeggen of te laten welen ? waartoe moeten die bussen dienen, welke gij hebt laten halen ?quot;

Perrol gaf zijn paard de sporen en baalde den teugel aan ; er verliep een geruime tijd, eer hij ilen naam van den braven man, dien hij vervolgde, kon uitspreken. Eindelijk opende zich de dicht ge-klemde mond. «Tegen wien ? tegen wien anders, dan tegen den trouwen dienaar van den bastaard, die nog druipt van het bloed mijner ruiters, der mannen Van Wachtendonck en van hel volk van uwe eigen bloedverwanten ? tegen Jan van Schaffe-laar!quot; riep hij somber. Toen zweeg hij; maar de verwondering en teleurstelling, die de edelman, welke naasl hem reed, liet blijken, gaven hem de spraak weder, en hij vervolgde driftig : «Bij mijnheer Si. George ! 'l is onnoozel genoeg, om zich van hel spoor te laten brengen ; gij wist zoo goed als ik, dappere Heer! dat mijn vijand, de moordenaar mijner ruiters zich hier bevindt.quot;

«Neen, bij mijn zwaard!quot; riep Van Nijveld met vuur, «voor wen zou ik behoeven te liegen? vraagt een edelman naar den bekenden weg? Gij zijl de eerste, die het mij gezegd heefl.quot;

«En die vuurroeren, die boogschutters, die landsknechten, lieer Nijveld!quot; vroeg Perrol, «waartoe moeten die dan dienen ? waarvoor volgen zij u, indien hel niet is, om een nutlelooze poging Ie doen, om den ellendeling te redden, die sterven moet, — die sterven zal!quot; Zijn gelaat trok zich lol een grimlach te zamen ; zijne oogen schitterden woest, evenals die van de hyena, aan wie men hare prooi ontnemen wil.

«llooldman der Zwarte Bende!quot; zeide Van Nijveld langzaam, en hield zijn paard staande, «de uitdrukking, die gij aan uwe lastige vragen geeft, bevalt mij niel. Slechts omdat gij hier alleen zijl, en mijne bende mij volgt, kan ik ze aanhooren ; elders zou ik u mijn handschoen toewerpen, maar hier niet.quot;

«En wal houdt u terug?quot; vroeg Perrol snel.

«Omdat, indien mij de zege bleef, men zou kunnen zeggen, dat de strijd niel geschied was in tegenw oordigheid van onze gelijken ; maar zelfs op een oogenblik, dal gij geheel alleen waart,quot; zeide Van Nijveld met waardigheid.

Voordal hij vervolgde, vroeg Perrol somber: «Maar zoo ik overbleef, wal dan ?quot;

«Dan zouden mijne mannen u waarschijnlijk weinig lijds laten om uwe overwinning te genieten, Messire!quot; antwoordde Gerrit van Nijveld koel.

Perrol zweeg eenige oogenblikken; hij overwon de drift die hem beheerschte, vierde den teugel, en zeide toen onverschillig: «Na hem, en als hij er niet meer is, zal ik met genoegen uw handschoen oprapen; mogelijk hen ik dan ook gezonder dan nu, en de heeren, die ons zullen omringen, zullen des te meer reden hebben, om u loe le juichen, als Perrol valt.quot; Een bijna on-


-ocr page 504-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

54

merkbare grimlach vertoonde zich op zijn gelaat, en hij vervolgde: »Maar zou het te veel van uwe goedheid gevergd zijn, mij te zeggen. Heer! wat u naar Barneveld dreef, daar gij niets van Van Schaflelaar wist ?quot;

«Kunt gij dan nog vragen, Messire!quot; zcidc Van Nijveld, die door een buiging met het hoofd zijn goedkeuring om den twist te staken, scheen te kennen te geven; hel huis Hacfort is een goed van mijne moeder, en het behoort mijn vader immers? Denkt gij dan, dat de vlammen mij niet verontrust hebben, dat ik niet gedacht heb aan zijn huis, aan zijne dienstmannen, die in het dorp wonen, en dat het mij niet verwonderd heeft, dal de man, dien ik vroeg in den morgen op kondschap had uitgezonden, teruggewezen is, zonder dat men hem voor u heeft gebracht, zonder dat hij den Hacfort heeft kunnen bereiken ?quot;

»En indien ik bet slot van uw vader eens in bezit had genomen ?quot; vroeg Perrol lachende.

«Zij, die hel bewaren, zouden de valbrug niet voor u hebben nedergelaten,Messire!quot; zeide Gerrit van Nijveld, terwijl hij opmerkzaam het gelaat van den aanvoerder gadesloeg.

»En gesteld, dat ik hen die had doen neder-laten ?quot; vervolgde Perrol.

• Bij het leven mijns vaders, Messire! dat hebt gij niet gedaan,quot; riep Van Nijveld snel, terwijl toorn en moed in zijne oogen te lezen waren. Toen wierp Perrol een vluchtigen blik achter zich op de donderbussen, die meer in Van Nijveld's macht dan in de zijne waren, en zeide ernstig : »Zoo is het ook. Heer! ik bekreun mij om den Hacfort evenmin als om de dienstmannen van uw vadetjl ik zocht voor het oogenblik niets in Barneveld dan Van Schaflelaar, en ik heb hem gevonden. Maar zoo zachtjes aan naderen wij het dorp; zonder verbloemen heb ik u gezegd, dat hij het niet levend verlaten zal, en zeg u nu, dat geen losprijs, boe groot ook, mij zal kunnen oveili:den om hem genade te verleenen; hebt gij dus bet voornemen om hem te redden, zoo zeg het, gi lijk een edelman en iemand die in den harnas steekt, betaamt. Dan kan ik mij verwijderen, en als gij hel dorp inneemt, als de Zwarte Bende voor u vlucht, dan kunt gij u beroemen, die mannen, welke tot de Utrechtsche partij behooren, overwonnen, en den handlanger van den bastaard, den aanstaanden schoonzoon van den smid uit de Vergulde I/ehn, het leven gespaard te hebben. Mijn wraak opschorten, doe ik niet; liever wil ik sterven met mijn geheele bende, en met u, en de mannen die ii volgen ; daarom beraad u wel, voordat gij den voel iu het dorp zet; want gij zoudt de zwakste zijn, en ik zou niel gaarne zien, dat men Perrol beschuldigde, dat hij heer (Jerrit van Nijveld en zijne mannen verraderlijk besprongen en vermoord had.quot;

Beiden hadden hunne paarden weder laten stilstaan ; maar de heer Van Nijveld gaf het zijne de sporen, terwijl hij niet ernst ten antwoord gaf: »lk ben gekomen om hel huis mijns vaders te bezetten, Messire! en zal hel doen of er mijn leven voor laten, laat ons dus voortgaan ; maar ik zal mijne trouwe knechten niet opofferen voor het leven van een vijand, ofschoon ik hem moet hoog-achten, en vrees voor den dood mij niet weerhouden zou, om het dorp aan te vallen, indien ik nog heer David diende.quot;

Perrol grimlachte, terwijl de dappere en anders zoo vroolijke edelman diepen rouw gevoelde, dat Van Schaflelaar niel tot zijne wapenbroeders behoorde, hetgeen hem de vrijheid zou hebben gelaten zijne mannen Ie wagen, al ware het om een roekelooze poging te doen om hem Ie redden, of dat zijn macht niet sterk genoeg was, om Perrol alle hoop Ie benemen, tegen zijn wil zijner wraakzucht hol te vieren.

De aanvang van hel gesprek lusschen Perrol en den Utrechtschen edelman was niet zeer vriendschappelijk geweest; beiden verborgen bun ongenoegen, en hel liep vervolgens over onderwerpen, geheel vreemd aan hetgeen opnieuw hunne oogenschijn-lijke eensgezindheid kon storen; eindelijk reden zij zwijgend naast elkander.

Gerrit van Nijveld hield zich, alsof hij de boogschutiers en de mannen met de vuurwapenen bij den ingang van hel dorp niet bemerkte ; zij noch de rijzige ruiters betwistten hem de intrede, toen hij niel hun hoofdman verscheen, en zijne knechten volgden hem. In de nabijheid van de kerk, keerde hij zich tol Volkert, die achter zijn paard ging, gelastte hem niel verder te gaan, voordat hij terugkeerde en zeide lot Perrol, dat hij eens een oog ging werpen op den Hacfort. Heizij deze hel zich verbeeldde, of dat het inderdaad plaats had, heer (Jerrit van Nijveld zag lang naar den toren, toen hij om het kerkhof reed, en het was alsof hij het wapenschild van Van Schalfelaar met het hoofd bcgroetle. Deze eerbewijzing hinderde Perrol ; hij kende de denkwijze van den edelman, en evenwel, indien deze Van Schaflelaar even sterk gehaat had als hij, dan zou nochtans zijn tegenwoordigheid in het dorp hem ontrust en ver-


-ocr page 505-

BARNRVELD.

(Iroten hebben, uil vrees dal een ander zich zou wreken, en hein niets overlaten dan een lichaam zonder gevoel ol' leven.

liet bendehoofd had de waarheid gezegd ; de weinige mannen die den Hacfort bewaarden, waren niet ontrust door de vreemde ruiters, en Van Nijveld keerde langs de Kalrijnesteeg terug. Onvergenoegd zag Perrol, dat slechts een klein gedeelte der voetknechten naar bet slot trok, terwijl dc overigen ter zijde van de kerk eenige woningen en schuren in bezit namen. Dit had hij niet verwacht ; hij trachtte te raden, wat bet voornemen van Van Nijveld was. Deze antwoordde onverschillig op zijne vragen, dat hij al zijn volk niet in dén Hacfort wilde laten opsluiten, zoo de Bisschop zijn volk soms in bet veld zond, maar het dorp helpen verdedigen, of naar Amersfoort terug-keeren. Perrol zweeg, maar besloot goede wacht te houden; de tijding, dat de bussen het dorp bereikten, en liet volk, dat naar Mjkerk gezonden was, reeds begon Ie naderen, vestigde zijne gedachten op een gewichtiger punt, en heer (Jerrit van Nijveld nam dit oogenblik te baat, om zijne ruiterknechten Ie plaatsen, zooals de voorzichtigheid bet van hem vorderde. Perrol vond hem na zijn terugkomst bijna geheel alleen aan dc zijde van bet kerkhof staan, terwijl hij, na den helm algezet te hebben, ernstig naar de kerk en den toren zag, zoowel als naar bet halfverbrande hout van de spits, dat nog op bet kerkhof lag. liet verheugde bet bendehoold, dat niemand zijner verslagen ruiters meer op den grond lag, om den moed der belegerden te staven; slechts één doode die dwars over den lagen muur van het kerkhof lag, was niet weggesleept: bel was de dappere Aalbrecht, wiens helm nog op den muur rustte, en wiens beenen nog naar builen hingen.

Wij zullen ons niet ophouden met een beschrijving te geven van de logge vuurmonden, noch van de moeite, welke het gekost bad, om die door bet zand naar hel dorp te sleepen. Onder de smeden en hunne gezellen, welke opgeroepen waren om de bussen Ie vergezellen, bevond zich wel de meester uit de Vcrqnldr Helm, maar geen zijner gezellen; zij waren op zijn last en zijn verant woording teruggebleven, liet vertrek van Perrol, de mare, dat de Zwarte Mende in Harneveld lag, en zijn hart hadden Wouter huiverend de waarheid doen vooruitzien ; en evenwel was hij gegaan, in weerwil van de smeekingen zijner vrouw, met het voornemen om geen dienst te doen, indien zijn voorgevoel bewaarheid werd. Niemand uit dr Vrrgnldr l/dm moest een stuk bedienen tegen Jan van Schailelaar; niemand hunner moest de band lecnen tot den ondergang van den edelen bruidegom van Maria; dat had hij gezworen. Daarom liet bij zijne gezellen terug, hij wilde hun leven niet roekeloos wagen; maar daarom jammerde vrouw Martha ook, toen bij bet zwaard aan de heup hing, den stormhoed opzette, de vermaningen van zijne gezellen en van den pater uit het St. Aagten-klooster niet achtte, haar vaarwel kuste en zich uit hare armen scheurde. «Morgen hebt gij geen bruidegom, geen vader meer, Maria!quot; riep zij, zonder naar de toespraak van den eerwaarden geestelijke te luisteren : »gij zult het derde offer zijn, dat de Koode Hand zal aangrijpen, en gij zult niemand meer hebben dan uwe moeder, om u te verdedigen.quot; Maar allengs begaf haar de kracht der wanhoop ; eenige afgebroken woorden waren alles wat zij kon uitbrengen ; een weldadige tranenvloed gaf haar hart lucht, en de godsdienstige vermaningen van den biechtvader waren niet meer zonder vrucht: de middag vond haar biddende. Nog weende zij, maar zij droeg gelaten bet leed dat haar drukte; zij bad voor haar echtgenool, voor Maria en baar bruidegom, en durfde nog hopen.

Toen de bus van Nijkerk binnen het dorp werd getrokken, waren die uil Amersfoort reeds geplaatst; de wagens met steenen kogels, en die welke bet buskruit bevatten, waren ook reeds bet kerkhof genaderd, en niets verhinderde nu Perrol meer, om zonder een zijner mannen te wagen, den toren met deze oorlogswerktuigen aan te vallen. Liever wilde hij er niet dan al gebruik van maken ; niet uil een ridderlijk beginsel, of omdat hel hem legen de borst stuitte, bij zijn overmacht nog die der belsche vuurmonsters te voegen; maar omdat dc losbarstingen van bel buspoeder ver konden gehoord worden, en tevens omdat hij vreesde, dat Van Schailelaar zich onder den toren zou laten begraven, en dat de Roode Hand dan te vergeefs zou trachten hem Ie vinden, om hem te voelen sterven.

Eer de zon den westelijken gezichteinder bereikte, rolde hel donderend geluid van de eerste losbranding over de heide; drie even hardeontploflingen volgden, zoodat de toren op zijne grondvesten dreunde, meer door de verplaatsing van lucht en het schudden van den grond, dan door de zware steenen ballen, die tegen zijne muren terugstuitten. Een dikke kruitdamp hing over het kerkhof; de glazen van Gods huis waren reeds bij hel eerste


-ocr page 506-

OLTMAINS, DE SCHAAPHERDER.

-

f)6

schol verbrijzeld. Evenals twee onweersbuien, die, lusschen de geberglen Ie zamen gedrongen, clkan der, a!s hel ware, slag schijnen le leveren, zoo klonk telkens na de vlam van het vreeselijke bus-kruil, de akelige slag, en vóórdal iiel geluid zich over de vlaklc verloren had, volgde een tweede. De muren van den toren en de kerk kaatsten hel geluid der slagen terug; doch hel hart werd niet, als door den onlzagwekkenden slrijd der naluur, tol eerbied gestemd; maar hel geweld der vernielende inoordluigen vervulde hel met afschuw en vrees. Als de bliksems door hel zwerk schieten, als de donder ratelt, verwacht de landman den weldadigen regen op zijne velden; maar dit geluid voorspelde hem alleen verlies van have en goed — den dood!

Het vallen van den avond was welkom voor allen, omdat hij een einde maakte aan het laden en lossen der bussen ; alleen Perrol verheugde er zich niet over; maar dubbel welkom was hij voor Van Schaiïelaar en degenen die bij hem waren. De nacht scheen een einde le maken aan alles; het geroep der schildwachten alleen Iiel zich op het kerkhol' en aan de uiteinden van het dorp hooren, en evenwel bemerkte Van SchaHelaar, dat de toren veel strenger en met meer macht bewaakt werd, dan don vorigen nacht, en bij besefte waarom. Sedert zijne ruiters hunne dwaling ingezien, en Van Mij veld hadden zien binnenrukken, had een verslagenheid hen aangegrepen, welke zijne woorden niet hadden kunnen verdrijven. Alleen een nieuwe storm en de wapenkreet der Zwarte Rende zouden hen misschien weder hebben opgewekt; maar men stelde hen niet op deze proef, en weldra wenschte Van Schaiïelaar de sombere gemoeds-sleinming terug, waarin zij verkeerd hadden. Hnn oog zag begeerig naar builen, waar de beek, zacht murmelende, in hel vernauwde bed door hel dorp stroomde en de zon op het zuivere water van de Veluvve schitterde, dat slechts op ééne plaats zichtbaar was. Zij konden zich met het gezicht daarvan niet verzadigen ; zij strekten hunne helmen uit, en brachten die aan hun mond, alsof zij dronken. Hel gesprek werd luidruchtig onder hen; deze herinnerde hun, waar zij goeden wijn ol lekker bier gedronken hadden ; gene sprak over het gereedmaken van een schapen- of reebout; geen oogenblik van hun leven, dat door overdadig genot van spijs ol drank gekenschetst was geworden, scheen aan hun geheugen te ontsnappen ; zij herrinnerden zich de plaatsen, waar zij met hnpsche deernen onder het stroomen van den wijn gedanst en geschertst hadden. Misschien benam alleen de vermoeidheid hun den lust om op le slaan en den dans le herhalen; het scheen dal zij Perrol, zijne schutters, hunne kogels en pijlen geheel vergeten hadden; althans zij vermaakten zich, met juichende de helmen legen eikender le slooten, en hieven een drinklied aan. Hun gezang, hoe zwak ook, klonk builen den toren en verontrustte Perrol; hij wist dal beer (ïerrit van IS'ijveld eenigen zijner mannen in de kerk hij het altaar geplaatst had, en hij had er niets van gezegd ; maar nu bekroop hem de gedachte, of men de belegerden ook van spijs en drank bad weten le voorzien; hij besefte er zelf de onmogelijkheid van, en evenwel was hij niet gerust, voordal hij zich met eigen oogen overtuigd had, dat zijne ruiters de deur van den toren bleven bewaken.

Frank zag mei smart naar de ongelukkigen, terwijl van Schaiïelaar zijn gelaal met zijne handen bedekte ; hij kon niel dreigen legen die mannen van wapenen, die hem trouw waren tol in den dood ; hij gevoelde levens ook, hoe nutteloos elke poging zou zijn, om hunne zinsbegoocheling door zijn overredingskracht te doen bedaren. Daarom zag hij met vreugde de zon dalen ; regen en wind, sneeuw en hagel zouden hem meer welkom ge wcest zijn dan die gouden stralen, welke zijne ruiters van hun verstand beroofd schenen te hebben. Hij zegende den eersten slag van de bus, welke den toren deed dreunen ; want die deed zijne mannen van wapenen lol zich zeiven terug-keeren. Zij luisterden en ademden met welgevallen den kruitdamp in, die zich weldra om den toren vertoonde; zij zetten de helmen op hel hoofd, die hun tol schalen en kannen gediend hadden, en luisterden. Toen Van Schaiïelaar, om hen geheel tot zich zeiven le doen lerugkeeren, opsprong en zijn wapenkreet aanhief, stonden zij op, trokken hunne zwaarden en riepen luid: «Voor Van Schallclaar en St. Maarten ! de dood voor de Zwarte Rende!quot; Hun kreet vervulde hel harl van Perrol met woede, dat van den man, die naast hem stond, met eerbied en droefheid.

De donderende slagen en het verbrijzelen der sleenen verhinderden zijne ruiters hunne kracht le herstellen, hun leed te vergelen door den slaap ; daarom dankte Van Schaiïelaar God, toen de bussen zwegen, en hij ried zijne mannen zich neder te leggen. Ook Frank spoorde hij aan, eenige oogen-hiikken rust te genieten, eti beloofde hem te roepen


-ocr page 507-

BARNEVELD.

Ü7

om hem in hel bewaken vati den loren te vervangen. Hij zeil daalde Lillys de Irap al ; hij had wei geweuschl, dal er geen opening in hel gewell geweest ware, welke men moest hewaken, en vond den ruiter, die er de wachl had, op hel luik uil-geslrekl liggen, liet geluid zijner voetslappen wekle hem niet; doch hij oulwaakte snel, toen de hand van Van Schallelaar zijn arm raakle. Olschoon op ren anderen lijd de slem van den aanvoerder ernstig en bestraffend zou geweesl zijn, zoo zeide hij nu vriendelijk ; «Slaap gerust weder in ; desnoods heveel ik liet u :' en toen zijn ruiter zich weder nederlegde en liem dankte, vervolgde \iin Schaflelaar ballluid : »Mogelijk zullen zij allen voor mij sterven; quot;l is liillijk dal ik voor hen waak.quot;

Toen hij weder boven kwam en behoedzaam over den vloer ging, luisterde hij; bij hoorde wel hel snorken zijner ruiters; maar zij bewogen zich niet. Hij zag hen Hauw ; wanl zij lagen in de hoeken van den toren ; bij herkende alleen Frank, die voorovergehogen in een der homgalen zal; ook hij scheen te slapen. Hij, Van Sehaffelaar, waakte dus alleen op den toren. lt;)1 hel maakte hem zoo gelukkig, dat zijne ruiters op dil oogen-hlik niet leden ; bijna vergal hij de smart, welke zijn hart, dal aan Muria behoorde, samendrukle, en hij onldeed zicb van zijn harnas, dal hij nog niel verlaten had ; ook hem was hel aangenaam zich voor eenige uren van dal ijzer Ie kunnen ontslaan, dat hein nog nooit te zwaar was gevallen, en hij legde stuk voor sink naast zijn helm neder. Geen moeder kan zich met meer behoedzaamheid bewegen ann de sponde van haar sla pend kind dan beer Jan van Schaflelaar midden onder zijne ruiters; liij had hun hel aanzijn wel niet geschonken, maur zij hadden hem hun leven aangeboden, om bem tc vordedigen, zijn leven Ie bewaren voor Maria.

Hij zette zich neder ; alleen zijn dolk hing aan zijn heup, en zelfs hel zwaard had hij verlaten; maar het lag naast liem. Hij zag niet naar Frank, die tegenover hem zal, ol' naar zijno ruiters, doch bij zag builen den toren. De nacht lag over de aarde, en een zaehte wind, die door den loren blies verkwikte hem en bekoelde de hitte van zijn voorhoold ; zijn oorliield wacht om en in den steenklomp, en zijn gedacl Hen voerden hem naar Zutl'en's muren in hel stille klooster.

Plotseling was het, alsol er een licht voorwerp legen den loren werd geworpen, en toen zachtjes op het kerkhof uederviel. Hij luisterde en daar snorde werkelijk iets over hem been ; snel boog hij zicb voorover naar Frank; maar hij trok zijn hand terug; hel kon geen pijl zijn, en evenwel rolde er iels over den vloer. Hij bleef luisteren. Weder was het alsof hel een ol' ander zacht legen den torenmunr werd geworpen en er langs neder viel, en hij wist niet, ol hij Frank moest wekken of niet. Doch nu hoorde men hel geroep der Zwarte Huilers onder aan den toren; men hoorde het geluid hunner wapenen en voetslappen, en zij schenen naar ééi; punt Ie snellen. Nu liet zich het hlaU'en van een hond hooren, en Frank opende de oogen, zag snel op, en riep: «Halph! zijl gij daar''quot; Maar hij herkende Van Schaflelaar en vervolgde : »Dat is Wolf, en mijn vader kan niet ver verwijderd zijn; doch mijn God! wal hoor ik? zij schreeuwen! zij vervolgen hem! zou hij dood zijn . . .!quot; eitidigde hij droevig, toen er een schol viel. Kenigen der ruiters ontwaakten, maar legden zich weder neder, toen zij vernamen, dal men hunne hulp niet noodig had.

1

J

«Frank!quot; zeide Van Schallelaar zacht, «laaiden moed niet zakken. Hoor, het wordt alles weder stil; men keert terug, en de hond heeft niet gehuild. Italph en zijn trouwe makker leven nog; maar waarom mag hij zich zoo ver gewaagd hebben ?quot;

«Zou misschien onze verlossing nahij zijn?quot; riep Frank snel. «Gisteren heeft hij ons gewaarschuwd; heden, toen de Tuimelaar op den omgang sprong, hoorden wij weder dien kreet, welke mij altijd mijne kindsche jaren herinnert,' en hij zag naar huilen.

»lk vrees en durf niet hopen,quot; antwoordde Van Sch.dI'elaar langzaam ; «maar zoolang llenri nog met geen droevige boodschap is teruggekeerd, is er nog mogelijkbeid tot redding.quot; Hij stond op, en vervolgde: «Zoo even vloog er iels iti den loren; hel was geen vledennuis of geen torenuil; want Perrol heeft hen met zijne bussen verschrikt, en zij zwijgen lol nog toe en blijven in hunne holen; als ik het maar vinden kan, dan zullen wij spoedig meer welen.quot;

Hij tastte behoedzaam langs den grond, raapte iels op, keerde terug, en zeide zacht , doch blijmoedig: «Frank! hel is Halph geweest; zie! dil zendt hij u,quot; en hij gaf bem een stuk hard roggebrood, dat zoo groot was, als twee kleine vuisten. Zijn vriend beschouwde hel brood, zoo hel scheen, mei begecrige blikken, toen hij bemerkte wal hel was; maar hij verwijderde het van zijn mond,en zeide; «Voor mij? waarom niet voor u, mijn vriend? Zijl gij niel onze aanvoerder?


-ocr page 508-

H8 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

Iichl gij niet liijna overal alleen de spits moeten af-beiten? hij zond liet voor n.quot;' Van Schafl'elaar wees zijn hand terug, en Frank vervolgde stneekend ; »(J ij l»ebl mij zoovele weidaden bewezen, versmaad liet eenige niet, dat ik u immer zal kunnen geven. Zoo liet mij behoort, welnu, ik hid u, neem het aan !quot;

• Neen, Frank!quot; zeide Van Schaflelaar aangedaan: »Malph bracht het voor u met gevaar van zijn leven; ik moet het weigeren.quot;

• Denkt gij misschien, dal hel bloed van Ualph, den schaapherder, er aan kleeft,quot; riep Frank zacht, «waarom moet ik bet dan nuttigen? neen! ik vervloek hel liever.... Maar,quot; zeide hij, toen zijn vriend zweeg, »ik zal het verdeelen onder degenen, die daar rnslen ; hel woord brood zal hen weder opbeuren.quot;

»Om Gods wil niet,quot; zeide Van Schafl'elaar,

• wek hen niet; zoo weinig voor hen allen! Zij voelen nu den honger niet, en morgen zal die, zoo ik hoop, spoedig voor altijd bedaren.quot;

•Laai mij bel met u deelen. Van Schad'elaar!quot; zeide Frank. «Versmaad den zoon des gevers niet. Zie, dit is de helft, het is hard en zwart, als hel hart van den zwarten ellendeling; ba! ik wenschte van honger en gebrek te sterven, als het zijn hart geweest ware,quot; riep bij, stak zijn dolk op, en bood Van Schafielaar het brood aan-

• Laten wij liever bidden dan vloeken over hel brood,quot; zeide Van Scbaifelaar ernstig, en brak, na eenige oogenbiikken een brok van het zijne af en at. Frank volgde zijn voorbeeld, en heiden schenen mei graagte Ie eten; daarop vroeg de aanvoerder:

• Eet gij niet meer. Frank?quot; en toen deze ten antwoord gaf: »Ik heb niet meer,quot; vervolgde Van Scbaifelaar; «(iij hebt met mij gedeeld, nu deel ik met u.quot;

Snel slak Frank de hand uil ; maar toen hij, in plaats van een klein sink (c ontvangen, ontwaarde, dat zijn vriend er schier niets afgenomen had, riep bij Ireurig: quot;Gij noemt mij uw vriend, en gij misleidt mij; o ! neem het terug.quot;

• Neen, Frank !quot; antwoordde Van Schafl'elaar.

• Moei gij dan niet blijven leven voor uwe rniler-hende, voor den Bisschop ? moet gij uw leven niet bewaren voor Maria .. ..?quot; riep Frank aangedaan.

• Ik hen nog sterk. Frank!quot; hernam zijn vriend,

• maar gij....

• Maar ik....!quot; riep Frank, »maar mij wacht niemand; indien gij valt, hen ik geheel alleen, zonder rang, zonder vrienden; mij wacht geen bruid, en Maria wacht u.quot;

• Vergeel gij den ouden Ralph, Frank!quot; zeide Van Schafl'elaar verwijlend, »en Wouter en zijn vrouw? Vergeet gij de goede jonkvrouw, die u bemint ? mijn luiteniinl, die mij zeker als aanvoerder opvolgen zal, kpnt u immers en is u genegen ; en verdient Maria zelve, dat gij niel aan haar denkt, dal gij bare vriendschap cn dankbaarheid vergeet ?quot;

»Ik zal aan hen denken en hen nimmer vergeten ; maar deel ten minste nog dit stuk met mij,quot; zeide Frank, Doch loon zijn vriend ten antwoord gaf: •Eet bet zelf, ik wil het; want zoo waar ik edelman ben, ik neem bel niel,quot; vervolgde Frank somber: »Stral' mij, maar ik heb geen honger meer.quot; En voordal Van Schafl'elaar de band kon uitstrekken, werd het brood naar builen geworpen.

• Frank!quot; riep de aanvoerder, en de jongeling bedekte zijn gelaat met zijne handen, de stem van Van Schafl'elaar klonk niet als die van den aanvoerder, die zijn ruiter bestraft, maar als een zacht verwijl van een trouwen vriend.

Gedurende dezen edelmoedigen tweestrijd had de slem van bel bendehoofd zich doen booren ; zijn wraakzuchl verhinderde hem zelfs des nachts le rusten; hel schot, dat gevallen was, bad hem bevreesd gemaakt, dat men een poging wilde doen om den bruidegom van Maria le redden, en de vuren, die nu op zijn bevel op het kerkhof werden aangelegd, moesten dienen om bet onmogelijk te maken den loren onbemerkt te naderen.

Van Schaflelaar, die getroffen was door de lernedergeslagen houding van zijn vriend, zeide aangedaan, na eenigen lijd geluisterd le hebben:

• Frank ! een sluk brood zal immers de vriendschap niel sloren, welke ik voor u gevoelen zal, zoolang ik leef?quot; Hij zweeg, en vervolgde toen snel, evenals wilde hij zijne gedachten op iels anders vestigen; »Het* verwondert mij, dat Ralph no« in het dorp is ; ik weet, dal bij tol nog toe altijd voor uw leven gewaakt heefl, alsof gij zijn kind waart. Ileefl hij niet voor weinige oogenbiikken nog, met gevaar van zijn leven, een stuk brood iu ons ellendig verblijf geslingerd ? daarom verwondert bel mij, dat hij zijn staf niet heeft opgenomen, om den Risschop kennis le geven van het gevaar waarin wij verkeeren.quot;

»llij zal waarschijnlijk begrijpen, dal niets ons redden kan,quot; antwoordde Frank, die het hoofd oprichtte en Ireurig glimlachte. »llij weet immers wat gebeuren moei, zijn vertoeven alhier zegt mij, dal wij sterven moeten; misschien blijft bij, om den laatsten plicht aan ons te vervullen.quot;

• Of hij waagt hel niet hel dorp te verlaten,quot;


-ocr page 509-

BARNEVELn.

59

zeide Van Schaffplaar, om hem van gedachten te doen veranderen.

»En wie zou Ralph weerhouden,'' riep Frank, «vooral als het duister is ? Kent hij niet elk pad ? Rehoeft hij liet licht der zon, of zou hij zijn weg niet kunnen vindon in den donkersten nacht 1 Neen; Perrol, zijn voorposten en wachten kunnen Ralph, den schaapherder, niet terughouden ; ik hel» ii gezegd, waarom hij hlijft.quot;

»lk wenschte dal hij gegaan ware!quot; zeide Van Schaffelaar langzaam ; »Henri, hoe trouw cn moedig, kan verhinderd zijn Wijk te bereiken, en wij wachten dan tevergeefs op hel teeken, dal ons onze redding moet aankondigen, cn heer David weet niet, welk lol Perrol ons heeft toegedacht.quot;

»lla!quot; riep Frank, maar hij vervolgde niet verder; wanl zijn vriend vatte hem hij den arm, en zeide snel: »Ziel gij daar, naar de zijde van het Eesche hosch, niet iets dal schijnt te hranden 1 St. Maarten zij geloofd ! het wordt een vlam.''

»(iod lol! het is de knaap,quot; riep Frank verheugd, »ja hel is een vuur! het hrandt juist op de plaats, die ik hem heb aangewezen ; 'l is alsof ik den rook zelfs zie ; idj zijl gered ! Zou heer David de voetknechten van Van Wilpen zenden ? O! waarom is hel geen dag ?quot; Zijn vriend, die eerst in zijn vreugde scheen te deelen, antwoordde niet, maar zag strak naar huiten. »Gij zwijgt____quot;

vervolgde Frank, en van schrik opspringende, riep hij: »() mijn (iod ! nog een vuur !quot; maar hij voer meer gerust voort : »Hcnri is onvoorzichlig geweest; hij heeft een hrandend sink hout ter zijde geworpen ; denkt gij ook niet zoo ?quot;

«Zeker,quot; antwoordde zijn vriend, die hem van zijne hoop niet herooven wilde; maar vergecls trachtte hij aan zijn stem een uitdrukking Ie geven, welke niet strookte met zijne gedachten, en Frank riep somher, toen vier vlammen op eenigen afstand van elkander op rezen : Eén vuur zou ons redden, liet tweede reeds liet ons weinig hoop, en er zijn er vier — zij verkondigen ons den dood.quot;

Van Schaffelaar had den indruk overwonnen, welken het verloren gaan van zijn laatste hoop op iiem gemaakt had ; dc hand, die hij op den schouder van Frank legde, heelde niet, en hij zeide vol vertrouwen, met een vaste stem : »Hangt er ons leven van af, ol daar één of twee vuren hranden, ol herusl het in de hand van God ? geloof mij, het zal Hem niet moeilijk vallen, n en mijne rni-ters te redden, als het Zijn wil is!quot;

»En u, mijn weldoener?quot; zeide Frank; toen antwoordde Van Schaffelaar, ofschoon zacht: »Ook mij. Frank, wees daarom welgemoed, en laat mijne mannen niets hemerken.quot;

»Als Henri de vuren niet ontstoken had, dan ware ons noir eenig voomilzieht overgehleven ; hij ontroof! ons onze laatste hoop !quot; riep Frank, het hoofd schuddende.

xMuar de trouwe knaap doet zijn plicht, en geeft mij opnieuw een bewijs, dal ik mij in den staljongen niet bedrogen helt,quot; zeide zijn vriend ; maar hij zweeg, toen de trompet zich in het dorp liet hooren. De trommen werden geroerd; zelfs Van Nijveld scheen zich lol den strijd gereed te maken; het geroffel der trommen klonk ook in de kerkbuurt, cn het gekletter der wapenen en het geroep der krijgslieden braken de stilte van den nacht af. Dc ruiters van Van Schaffelaar ontwaakten en stonden op, verwonderd hun aanvoerder bedaard Ie zien zitten, en zij drongen naar de bomgaten, om te zien wal er gebeurde. Zij zagen de Zwarte Ruiters onder aan den toren bij de vuren staan, en de brandende lonten der vuurroeren van Van Nijveld, die binnen de omheiningen der woningen heen en weder gingen; mis-schicn vreesde de edelman een nachtelijken aanval van de Zwarte Rende.

«Daar ginds hranden vuren, lieer!quot; riepen zij als uil éénen mond, en luisterende vervolgden zij : • Komen de onzen ons onlzetlen, lieer? denkt gij niet, dat zij spoedig het dorp zullen aanvallen ? Leve heer David ! St. Maarten voor Van Schaffelaar!quot; schreeuwden zij verheugd. De Zwarte Ruiters zwegen ; ook zij verwachtten den aanval.

Van Schaffelaar stond op, stak zijn zwaard door den draagband, en zeide bedaard : «Mannen ! hel is zoo ver nog niet; wel ziel gij daar de vuren, die mijn knaap heefl aangestoken, en die mij het anwoord op mijn verzoek brengen; maar uwe wapenbroeders komen dezen nacht nog niet. Houdt evenwel goeden moed,quot; vervolgde bij, toen zij hunne lelenrslelling lieten blijken,quot; morgen zult i;ij dezen loren verlaten ; de genoegens des levens zullen weder voor u openstaan, en gij zult speer en paard terugkrijgen. Nog lang zuil gij in het veld gaan, en voor Si. Maarlen en Hourgondic! zal uw roep zijn : de wapens der Zwarte Rende znllen u hier niet treilen ; maar gij zuil met mijne ruiters den dood wreken van hen, die dit dorp niet levend verlaten zullen.quot;quot;

Zij vertrouwden op zijne woorden ; de waardigheid, waarmede hij hen toesprak, en de eerbied, dien zij voor hem gevoelden, deden hen niet twijfelen, of hel zou geschieden, zooals hun aanvoerder hun gezegd had : zij kenden immers Jan van


-ocr page 510-

OLTMANS, DE SCHAAHIERDËR.

()0

Si'liaffelaar! Vol vertrouwen liieven zij hun wa-penkree! aan. Op overreding van hem, op wiens hevel zij Ie midden van den dorper of burger verschenen, en zich gedroegen ids oude huisvrienden, en niet ids mannen, die van het zwaard leefden, legden zij zich weder neder, terwijl hij naar heneden ging, en den ruiter, die de wacht hield, naar zijne makkers zond. Frank kende zijn vriend , iiij had de woorden, die hij lol zijne ruiters gesproken had, met verbazing aangehoord; hij wist dal Van Schafl'elaar zich bedriegen, maar niet liegen kon, en evenwel IkuI hij hem goed verstaan ; hij wist, dat één vuur hem hel naderend ontzet zou aankondigen; dal twee vurennog eenige hoop konden overlaten ; maar dal drie hel teeken was, dat niemand zou komen om hen le verlossen. Van Schaflelaar zelf had. toen hij mei hem sprak, ook in geen anderen geesl gesproken. Waarop hoopte hij dus? vanwaar verwachtte hij redding?

Van Schafl'elaar bevond zich nu alleen. Het was donker onder in den toren, en de rook, ofschoon hij niet sterk was, drong nog altijd naar boven langs de trap, op wier harde en koude treden zijne mannen lagen, die voor hem gevallen waren; zij waren even koud als de steenen en de wapenrustingen, die hen bedeklen ; alleen Aalbrccht lag niet naast hen.

in het eerst stapte hij mei groote schreden heen en weder, en toen zelle hij zich neder op den balk, die over hel luik lag, boog zijn hoold voorover, en liet hel rusten op zijne himden. «Perrol! gij zegeviert,quot; zeide hij somber, eindelijk is hel u gelukt, mij met een nel te omringen, dal ik niet kan verbreken, niet kan aanraken, of ik sterf; al nauwer en nauwer spinl gij de draden om mij en mijne trouwe mannen heen, terwijl honger en dorst ons folteren. Zelfs de zon schijnl u bijsland Ic bieden; zij verschroeit ons met haar gloed, terwijl uwe woeste ruiters den vervloekten damp doen opstijgen; gij zegeviert; morgen zal de Rnode Hand Jan van Schafl'elaar ternederdrukken !quot; Dit zeggende, sprong hij op, trad onstuimig heen en weder, maar zette zich eindelijk weder neder. «Knaap!quot; riep hij, «waarom hebt gij zijn leven beveiligd, waarom heb ik u niet lernedergeslooten ? — Maar gij hadl immers mijne Maria willen redden; en die ons een dienst bewijst, diens bloed kan ik niet doen stroomen. (ïij zelve, mijne bruid ! hebt hem mij immers aanbevolen ; uw bruidegom kwam uw verlangen na; maar het kosl hem veel! In dil leven ziel hij u niel weer. .Misschien bespaarde de knaap u een traan, een angstige gedachte en ik betaal dal met mijn leven ; maar de prijs is niel le duur. Maria! en evenwel zult gij tevergeefs uw bruidegom wachten. Jan van Schafl'elaar zal nimmer komen ; gij zuil weenen en hem roepen, en hij beeft geen leven meer om voor n op te oll'eren ; zijn arm kan u niel meer oprichten en bewaken; zijne lippen kunnen u niet meer van liefde spreken, uwe tranen niet wegkussen; zijn oog, dal door den dood gesloten is, zal u niel meer smeeken om een blik van uwe oogen, die zijn hart deed tintelen van geluk en liefde! Maria....!quot; Zijn stem was treurig geworden, en de aandoening scheen hem te overmeesteren, toen hij zweeg en opnieuw zijn gelaal bedekte; hij snikle — Jan van Schafl'elaar stortte tranen 1

Ken oogenblik daarna richtte hij het hoofd snel op, alsof bij luisterde; hij streek zijne haarlokken, die over zijn gelaat hingen, Ier zijde, en staarde rechtuit; evenwel lette hij niet op de flauwe schemering, welke hij door een der spleten in den muur kon zien, noch op het gerucht in hel dorp noch op de stemmen der Zwarte Ruiters, die vóórden toren de wacht hielden. »(iij zult mijn leven niet hebben !quot; riep hij, en sloeg op zijn zwaard, terwijl hij opstond, »het behoort haar; ba! ten tweeden male zal ik u ncderwerpen, — de roodc pluim zal vallen ! ik lach met de lioode Hand, ik hen Jan Van Schaflelaar ! Ditsliiiil zal uwezwarte ziel uil hel vervloekte lichaam jagen; mijnheer Sl. Maarten en mijn patroon mogen mij genadig wezen ; maar verwacht,geen genade van mij. Neen, Perrol! voor eiken traan van Maria eisch ik een droppel bloeds ; o! het zal stroomen, hel uur der vergelding zal slaan. Van liaerbergh ! gij allen, die bij vermoord heeft, richt uw hoofd op, Jan van Schaflelaar zal u wreken, of bij zal vallen!quot; Hierop zweeg bij, en eindigde treurig: »hij zal vallen, en ziet Maria niet meer...quot;

Weder klonk zijn tred door den toren. Hij had zijne armen kruiselings over de borst geslagen en zijn hoofd gebogen : bij ging gebukt onder het leed, dat hem drukte ; hij gevoelde dat hij moest sterven en hij wilde voor zijn bruid leven. »De schaapherder zal van mij zijn knaap terugvragen,quot; zeide hij langzaam, »en ik heb mijne ruiters met hel leven gevleid. Zal ik morgen als een leugenaar staan voor mijne mannen van wapenen ? Zal ik moeten sidderen voor den vloek van den ouden man ? Zal ik hen allen met mij in het verderf medesleepen, omdat ik niet heb welen le sterven ? Zal ik mij voor Perrol lafhartig onder hen verschuilen ? Neen!quot; riep hij met vuur, «dat zal Jan van Schalfclaar niet! hij tart zijn lagen vijand?


-ocr page 511-

ül

jjs Tevergeefs zal Perrol zijn duivelsch vcrnufl ge-weid aandoen, om vreeselijke inarleliiigen nil le ,t|1 denken; hij zal niet te weten komen, waar gij zijl, (1 Maria ! (iij zijl veilig hinnen die innren. l'w Itrni-)|) degom zal u niel meer zien ; maar iiij zal niel meer 1I1 mei ii spreken. Zijn lichaam moge in IVrrol's ge-||1 weid zijn, het hart zal alleen aan n denken, lieve • maagd ! totdat zijn ziel hij (iod zal zijn. Neen, e( i' Italph ! Frank zal zijn vriend overleven, om haar je le beschermen en hem te wreken; ik zal hem lt niet mei mij in den dood inedenemen. Ook gij, 11 mijne trouwe ruiters! gij znll leven. Uw aan-^ voerder zal niel liegen, mijn hloed zal hel uwe Ij i lossen, uw leven bewaren ; hel moordtuig van nw vijand, de lloode Hand, zal n niel aanraken. — (i| Vergeef het mij, Maria! vergeving, mijne bruid!

hel kan niet anders ; kon ik mij redden zondei-l(i hen, of ten koste van hun leven, gij zondl mij p immers verslooten; de man, met het bloed van ^ zijn vriend en zijne ruiters bedekt, zon immers de ■ hrnidegom uwer keuze niet zijn. Die Jan Van 11 Schall'elaar, welke zijn leven gerekl had, ten koste van zooveel levens, zou immers de edelman niel I zijn, dien jiij bemindel ; hoe zondl i,rij bidden voor zijne ziel? — maar ingevalle zijn bloed den ellendeling niel kon levreden slellen, zoo de hoode t Hand meer levens vorderde!quot; rie|) hij huiverende, en bleef slaan. Langen tijd stond hij daar, onbeweeglijk, en bel maanlieh!, dal nu in den toren ^ begon te dringen, verlichtte zijn somber gelaat. It Doch eindelijk liet bij de armen zakken, en zijn hoofd richtte zich op ; zijn oog zag hemelwaarts , naar hel licht, dat boven in den toren scheen, en I hij hief zijne samengevouwen handen op; zijn I gelaal verloor de uitdrukking van wanhoop en kommer, en het werd kalm en door een hoogere geestdrift bezield.

I Wij zullen niet beschrijven, boe hij zijn lede

ren kleed op de borst losknoopte, en het nanden-( ! ken van zijn bruid bij hel lichl der maan bezag, ! I en bet kuste, maar alleen zeggen, dal hij zjin 1 zwaard ontbloolle, tusschen de steenen slak en er 1 voor nederknielde. Hij had ; ofschoon geen wiVtjde ! zijn edel lichaam bedekte, evenals een vroom ridder, die doodelijk gelrolfen op hel slagveld zijn ; zonde biecht, zich tot (Jod wendl, eu in zijn kruiszwaard het teeken ziel, dal hem in de eeuwige

I' heerlijkheid zal doen ingaan.

1 _

Wal Frank betreft, deze had, terwijl zijn vriend , langs de trap aldaalde, en zich in de eenzaamheid

S

voorbereidde, om als edelman en Chrislen le sterven, eerst naar huiten gezien, en geluisterd naar het gernchl in hel dorp ; maar niel lang kon dil hem bezighouden. Waar luisterde hij ook naar? wat ifingen hem die uitgaande vuren op de vlakte nan? zij moesten immers allen sterven. Hij vervloekte Perrol, zijn bende en bussen, en gaf de hoop op, de Zwarte Huilers nog eens in den toren le zien, nog eens zijn vriend onder hen le zien rondgaan, evenals een stormwind door betwond; nog ééns, voor hel laatst, met ben lijf aan lijf, /waard tegen zwaard, dolk tegen dolk te strijden, en mei eer te vallen. Zij moesten immers sterven zonder roem, kampende tegen smach-lenden dorst en honger, onder de puinhoopen van den toren, en hij sloeg zich op de borst. Sedert hij gegeten had, kwelde hem de honger meer dan vroeger. «Ware ik niel zoo laf geweest als de laatste der clieiidclingen, dan ware het vleesch ilien Perrol al van bet gebeente gevallen,quot; zeide hij, de band in zijn haar stekende, en haar snel lerug-Irekkende, zonder acht le geven, dal de wind de zwarle haren wegwoei, zoodra hij de hand opende, die ze had uilgerukt. Hij lette niel op de maan, die haar Iwijfelachlig licht over het veld begon te werpen, en was wanhopig, omdat zijn hand Perrol in Keinnes gespaard had, omdat hij geen moordenaar had kunnen zijn. Het ongeluk van Van Schaffelaar en zijn bruid, van Maria, was zijn werk, dacht hij. Ware bet mogelijk geweest den toren te verlaten, nadat het louw met de ladder was naar huiten gevallen, anders dan door hel luik, dat bij alleen niet openen kon, sedert ei' de balk op lag, dan zou hij gegaan zijn om nog eens liet hart van bet bendehoofd le zoeken. Dilmaal zou zijn hart, gelijk hij dacht, even hloeddorslig en kond zijn als dal van Perrol; maar hij licl moedeloos den dolk, dien hij aangeval had, vallen en lachte vreeselijk.

Den ouden Ralph, wieu hij zooveel te danken had, zou hij niimner wederzien. Zoo dikwijls had de schaapherder hem legen zijn borst gedrukt ; zou deze hel zijn, die hem uil den toren zou dragen? Hij durfde hel bijna niet hopen ; en evenwel maakte hem die gedachte zoo gelukkig ! de overmacht van Perrol, bun ongeluk, scheen hem een straf des Hemels, omdat hij llalpli verlaten had, en de tranen stonden in zijne oogen. »De dood,quot; dacht hij, »zal mij in de oogen van Ada rechtvaardigen ; lot nog toe beell zij le vergeefs naar den ondankbare, naar den bruidegom uil-gezien, die haar verstiet; als zij weel, dal ik niet


-ocr page 512-

ÜLIMAIN», ÜK StlllAAl'HKHDhn.

(.2

meer leef, zal zij voor mij bidden, en mij mijn schuld vergeven.quot; Toen herinnerde hij zich alles, wat er met Maria was voorgevallen, en hij dacht niet meer aan Perrol; zij alleen vervulde zijn hart; de liefde liet geen plaats over voor de wraakzucht; hij vergat zijn lijden en haalde de ijzeren doos to voorschijn, die hem nimmer verlaten had, sedert hij de roos er in had overgchrachl, en hij opende haar: daar had de bloem gelegen, welke hijna even schoon geweest was als Maria. Mij dacht nu n» over de heteekenis van de twee rozen en den verwelkten knop: zou zijn vriend nog gered kunnen worden, of was alles ijdel voorgevoel geweest ? Hierop verborg hij de doos weder; want hij hoorde de voetstappen van zijn vriend. Sedert de maan was opgegaan, geraakte hel dorp in rust; Perrol vreesde geen aanval meer, nu zijne ruiters weder in het veld konden uitzien. Zachtjes aan sloot Frank zijne oogen, en sluimerde in. Ralph, Maria en Van Schail'elaar schenen hem te omringen. Nu eens was het, alsof hij Maria redde, of hij het gezang der nonnen hoorde; maar Ada van Itijn ontrukte haar aan zijne armen, en Ralph hield hem terug; hij knn haar niet volgen. Dan weder was hij in den strijd met Van Schaflelaar; de wapenkreet der Schad'elaars liet zich hooren ; de zwarte wapenrustingen werden verbrijzeld ; maar daar voelde hij zich door Perrol getrofl'en, en hij kon zijn hand niet verroeren om den stoot af te wenden. Maar Van Schail'elaar sloeg het bendehoofd terneder, dat, vreeselijk lasterende, dwars over hem heen viel; hij voelde een stalen punt, die hem door het lichaam van Perrol heen in dc borst drong; doch het wapen veroorzaakte hem geen smart; het was het dolkmes vati zijn vriend, en de hoofdman der Zwarte Bende bewoog de Roode Hand niet meer.

Toen Van Schail'elaar weder te midden van zijne slapende mannen terugkeerde, was zijn tred vast; hij droeg het zwaard op, opdat het niet zou slepen, en zag naar zijne ruiters en naar Frank. Ken edele zelfvoldoening was op zijn mannelijk gelaat te lezen, en in zijne oogen schitterde een heilig vuur. De slapenden leunden legen den muur, vertrouwende op zijn bescherming; het was alsof de dood hun levensdraad reeds had afgesneden; maar hij wist beter; hij, hij zou hen allen redden! Ken oogenblik werd zijn gelaat droefgeestig, toen hij door dc bomgaten zijn oog over de verlichte landstreek liet gaan. Ken blauwachtige tint lag over heide en geboomte. Hij kon de voorposten der vijandelijke ruiters zien, wier harnassen en paarden alleen zwart bleven; zij alleen schenen geen deel te hebben aan het koele, maar zachte licht. INimmer zou bij na dezen nacht de kuische maan zien schijnen ; nimmer zou bij Maria meer aan zijn hart drukken, nimmer zou hij zijn vaderlijk huis herbouwd zien, en er zijne gade binnenleiden. Maar zijn oog wendde zich hemelwaarts ; de treurige gedachten aan de toekomst, aan hetgeen hij moest derven, verdwenen, en rustig zetle hij zich neder.

Hetzij het zachte geritsel van het staal op de steenen Frank wekte, of dat hij door de droomen, die hem kwelden, in zijn slaap gestoord werd, hij ontwaakte en vroeg, toen hij den aanvoerder tegenover zich zag zitten, en bezig vond zijn helm schoon te maken, en den witten vederbos zooveel mogelijk te zuiveren van den kalk en hel stof, welke er zich aan hadden vastgekleefd : «Wat doel gij. Van Schail'elaar? waarvoor vermoeit gij u? moet alles morgen niet afloopen? zult gij Moor nog bestijgen ? Wie zal uw harnas zien, als de toren instort, cn ons onder zijn puin begraaft?quot; en hij grimlachte treurig.

»llet is God bekend. Frank !quot; antwoordde zijn vriend, zijn oog ten hemel slaande; «maar weet gij niel, dal het de plicht van een krijgsman, van een edelman en ridder is, zijn wapenrusting rein te houden van elke vlek, zijn geslachtswapen te bewaren voor elke blaam, evenals een Christen zijn ziel voor de zonde ?quot;

»Ja,quot; riep Frank, en hij vervolgde met verachting: »lla! nu weet ik, waarom Perrol zwarte harnassen verkozen heeft; het zou hem onmogelijk geweest zijn, de gepolijste rustingen schoon te houden van de vlekken des onschuldigen blocds, dat hij heeft vergoten ; zij komen meer overeen met zijn afzichtelijk gelaat, den spiegel zijner zwarte ziel, en hij heeft geen geslachtswapen, omdat het gelijk zou moeten zijn aan dal van den satan.. . .quot; Hier zweeg hij, en vervolgde toen, het hoofd schuddende: en evenwel ook ik, ook ik heb geen blazoen....quot;

«Maar gij zult er u een verwcrvon \ m

Schaflelaar met geestdrift, »gij zi gt;n

dapper... . quot;

• Neen,quot; riep Frank ongeloovig, ds

oud. Van Schall'claar! morgen imn : 'h

hij overmeesterde zijn gemoedsaand( ld

de woorden terug, die op zijne lippe na

hij bedaard vervolgde: «Laat 111 mis

schoonmaken; ik zul mij dan nog ' ' lal


-ocr page 513-

nAnliEVKLIJ.

ik uw knaap ben; het is geen werk voor een edelman, voor den aanvoerder der Schallelaars! en hij nam het borstharnas van /.ijn vriend, en ving aan het schoon te maken.

«Den aanvoerder....quot; herhaalde Van Schad'e-laargrimlachende, en vervolgde met gevoel: »(iij wilt mij helpen, Frank ! welnu, ik wil het wel, en hen gereed u denzcll'den dienst Ie bewijzen. ()! ook mij doet het denken aan lang vervlogen dagen. Wanneer ik dan mijn nu zaligen vader, die zijn wapen aan dezen toren kan zien hangen, als zijn oog zich van den hemel naar de aarde wendt, zag rijden in hel blinkende harnas, dat mijne handen gepolijst hadden, dan was ik gelukkig; ik verbeeldde mij, dat de glans die hein omringde, de eerbied en het ontzag der menigte, gedeeltelijk mijn werk waren. Ik was toen nog een kind ; nu ben ik zelf in de kracht van mijn leven en aan het harnas gewoon; maar mijne daden zijn niets legen zijne wapenfeiten ; ik ben altijd een kind gebleven, in vergelijking met hem; zoo was mijn vader!quot;

»lk heb geen vader, ik heb hem nooil gekend,quot; zeide Frank treurig; «hij en mijne moeder lieten mij op de wereld achter, ik ben alleen. Mijne moeder! nooil zag ik u, mijne moeder... .!quot; en bij bedekte zijn gelaal met zijne handen.

«Vergeet gij, dat God de Vader der weezen is? Iticiille Hij niet de schreden van Uaiph naar uw ouderlijk huis? is dieniet een tweede vader voor u?quot; zeide Van SchaU'elaar vertroostend.

«Ja!quot; riep Frank; «en weldra zal ik mijn vader en mijn moeder zien ; dit maakt mij het sterven zoet; hun dood zelf maakt mij gelukkig; zij zullen niet treuren om hun kind ; want ik weel immers waar zij zijn, en de vondeling behoefl niet Ie sidderen bij de gedachte van misschien zijn vader eens terug te vinden ; maar niet zóóals hij hem gedroomd had — misschien in een Perrol!quot;

Van SchaU'elaar bewaarde hel stilzwijgen, en liet nu en dan zijn oog over het veld gaan ; de gedachten aan hel verledene, aan Maria, maakten, dat hij soms de hand liet zakken, welke aan het ijzer den glans van een spiegel gal'. Dok Frank, die een oogenblik zweeg, zeide later : «Mag de vriend aan zijn vriend, aan zijn weldoener vragen, welke nilziehten op redding bij nog koestert ? Uwe ruiters slapen ; zij weten genoeg ; uw woord is hun voldoende ; maar de vriend verlangt meer te weten....quot;

»Dan de vriend zeggen kan,quot; zeide Van Schalie-laar plechliit; «maar llii. die eens de zon in haar ■ 1 ^ 11, /M•: v»*1 ■ gouden licht

• • •'•s aan liel strijden en overwinnen. Hij zal mij ook in slaat stellen mijn woord te lossen . . . .quot;

Frank was verbaasd; hij waagde bet niet, toen zijn vriend de hand hemelwaarls ophiel', zijne on-geloovigheid Ie laten blijken ; bij zweeg, niet omdat hij in het minst twijfelde aan de machl van God en Zijn beminden Zoon, aan de kracht der voorspraak van de heiligen ; maar bij wist, dat niels hen kon redden dan een wonderwerk, en hadden zij zulks verdiend ?

Frank was het weder, die het woord opnam ; maar zijn stem verried den toorn, die hem be-heerschte. «Van Scbaiïelaar !quot; zeide bij, «heb ik u niet meer gezegd, dat de moed en het edele gevoel alleen opwellen in de borst, die door hel harnas gedekt wordt; maar dat het priesterkleed dat gevoel verstikt, en alleen lafheid en eigenbelang aankweek! ? O! indien heer David een krijgsman ware .. . .quot;

«lt;ïij zijl Ie jong om er over te oordeelen,quot; antwoordde Van SchaU'elaar bedaard. «Voorheen dacht gij zoo, omdat uw vurig gemoed niet kon begrijpen, dal er veel meer deugd en moed loe behoort, om hel priesterlijk gewaad dan hel harnas te dragen ; omdat de voorzichtigheid dier heilige mannen niet strookte niet uw strijdlust; nu veroordeel! gij hen, omdat de man, van wien gij hulp verwachttet, een priester is. Ik weet, dat er velen zijn, welke dien naam onwaardig dragen ; maar hunne slechte daden kunnen hel kleed van den braven dienaar des altaars, van dien man, welken wij dienen, niet verachlelijk maken. En hel harnas? zijn broeder, die van strijdlust en moed blaakte, droeg hel immers; de verwoeste sleden en dorpen kunnen het getuigen, zoowel als de duizenden, die hij in den dood zond totdat hij zeil verslagen werd. Draagt de meester van Perrol niet een kroon? Gaf hij in zijne jeugd geen blijken van dapperheid ! en zoekt men niet tevergeefs, als men in hem een menscbelijk en edel gevoel wil bemerken? Perrol zelf draagt immers ook hel harnas; hij is een krijgsman, gij weet het; en hij is een moordenaar!quot;

».la,quot; riep Frank, «bij is een ellendeling ; maar zou hij zelfs Walson hebben laten vermoorden, zonder hem hij le springen, als hij het had kunnen doen 1 Zouden de koning van Frankrijk en Karei de Sloule hun trouwslen en dappersten aanvoerder hebben laten vermoorden, zonder met edel vuur hel zwaard aan te grijpen? INeen, Van Schaf-felaar! dal geloof ik niet; helaas ! de Hisschop, dien wij gediend hebben, is . ...quot;


-ocr page 514-

1)4 ulimall^ ub slihfllïïfttbnnenr

quot; riei) Van ScliaH'elaar bevelend, «vergeel gij, dal ik /ijii leenman ben? Ik vorder eerbied voor zijn Eerwaarde; bij is mijn en uw beer! Vergeel gij, wal gij gezworen hebt op mijn zwaard 1 . . .

Zijn ernstig oog sebillerde van veronlwaardiging ; maar loen de jonge man hel hoofd neerslachlig liet zakken, verrieden zijn slem en zijn blik nic-delijden. »lk weet, dal gij bem getrouw zult blijven. Frank !quot; zeide hij, »en dat gij nimmer tegen hem dienen zult, zoo gij al reden vondt om zijn zijde te verlaten, zooals heer Gerrit van Nij veld en zoo-velen, die ik beklaag, maar niet verachten kan. Hel is uwe vriendsebap voor mij, bel is de honger, die u doet dwalen, geel' mij de band, en bedroe! u niet ; de diensten, welke gij bem nog bewijzen zult, zullen uw vergrijp weder goedmaken. Ziet gij zeil' niet in dat beer David niet anders handelen kan ? Zal Kngelbert van kleef niet dadelijk kondschap krijgen, als hij de zwakke bezettingen der sleden herwaarts zendt ? Kan bij het als bisschop en beer van hel Sticht verantwoorden, zijne sleden en dorpen aan plundering, honderden huisgezinnen aan de armoede en den dood over te laten, zijne krijgslieden misschien Ie verliezen, en wellicht voor niets; — want Perrol zou zich verdedigen, - en zijn heiligen persoon te wagen? —en waarvoor? — Voor een twintigtal zijner ruiters .. . .quot;

«Maar gij,quot; riep Krank, »wie zal de Schalie-laars aanvoeren, als gij er niet meer zijn zult, waar vindt men weder iemand, zooals u, mijn vriend ?quot;

»Dal zal de edelman doen, die onder mij als luitenant dient,quot; antwoordde zijn vriend met vuur ; »de Bisschop heelt mij een vroom man gegeven ; deze is thans. God zij gedankt ! weder gezond en sterk, en bij mijnbeer St. Maarten ! hij zal zijn plicbl doen. lieer David zal niet verlegen zijn om eenige moedige ruiters, als bij n mist en ben die daar rusten ; hel zal bem niet moeilijk wezen, om de plaats van Jan Van Schalfelaar Ie vervullen ; hij heelt er die dapperder zijn dan bij; maar nimmer zal hij er een kunnen vinden, die bem getrouwer heelt willen dienen dan ik ; dat is de eenige verdienste, welke ik met w il afslaan !

«Van Schalfelaar!quot; zeide Frank snel, »ik gevoel nu, dat uwe hoop op redding niet vergeefscb was; gij noemde! Van ÏNijveld, hel is een goddelijke bestiering, die mij de wapenstukken van sommige Zwarte Huilers deed terugbouden. (Jij schiet een zwart harnas aan, en sluit bel vizier. Wij openen het luik en laten ons zakken ; wal geven wij om den rook ; ha ! de Zwarte Ruiters zullen u niet herkennen, als die gladde wapenrustingen uit den toren snellen; bij mijnheer St. Maarten!quot; riep hij met geestdrift, »t\vee voetstappen hier vandaan ligt Van iNijveld ; hij zal u nog eens redden!quot;

Van Schalfelaar glimlachte en schuddebol hoofd. »En gij, en mijne ruiters..,.?quot; vroeg hij.

»Zijn wij toch niet verloren ? Is het niet onze plicht voor u te sterven ? Zal de dood ons niet veel zachter vallen, als wij welen, dal gij gered zijl, dal Jan Van Schalfelaar ons zal wreken? O! waarom zijn de Schalfclaars in Holland !quot; riep Frank.

»Uw voorstel is onuitvoerbaar,quot; antwoordde Van Schalfelaar, «uwe vriendschap en bezorgdheid doen u niet bemerken, dat bel mijnet' niet waardig is. INeen, Frank ! bet zou mij niet, redden ; Jan van Schalfelaar kan zich niet redden door een lalfc vlucht; bij mag niet sterven, vermomd in een wapenrusting der Zwarte Hemic!

«Maar..,.,quot; riep Frank en zweeg, hij wilde Van Schalfelaar Maria berinneren, die bem wachtte ; doch bij durfde haar naam niet noemen; de schuld van de bruid zijns vriends bemind te hebben kwam hem zwaar als lood op het hart vallen.

»Maar als ik u verzocht of gelastte om dal harnas aan te doen. Frank ?quot; vroeg Van Schalfelaar.

»()iii Gods wil, doe het niet, stoot mij niet van uwe zijde,quot; riep Frank wanhopig, »hel zou mij niet redden; ik bid n, laat mij met u sterven ; ik vervloek het zwarte ijzer, en wil met de wille helmpluim sterven,quot;

»VVees gerust, Frank !quot; zeide Van Schalfelaar en drukte hem de band, »als alle hoop mij begeeft, als het luik geopend wordt, en Jan Van Schalfelaar met het zwaard in de hand, den toren van Harneveld verlaat, zult gij het eerst mij volgen .- gij zuil allen met uw aanvoerder sterven.quot;

«Dal was dus uwe hoop,quot; riep Frank met geesldrill. »lla! een eervolle dood zal ons uit de handen van Perrol redden, en voor bet gebrek bevrijden ; wij zullen vallen, voordat deze muren instorten; maar men zal nog lang aan ons deuken !quot;

Het geheele harnas van den aanvoerder w as spie • gelglad en werd zorgvuldig nedergclegd. Frank vergal zijn leed en zijne uitgeputheid, en was bijna vroo-lijk, sedert hij meende hel doel van zijn vriend te kennen; hij bejammerde hel, dat hij niet eender hamers van meester Wouter bad, om de sporen der zwaarden van de Zwarte Huilers uil bel harnas te kloppen. Zijn vriend, die met droefgeestig


-ocr page 515-

BARNRVELD. firi

stilzwijgen den jongeling beschouwde, wits in gedachten verzonken; het verwonderde hem, dal Krank, zoo jong, zonder eenige teleurstelling of smart den dood vooruitzag, hem als hel ware mei onrust te gemoet wilde snellen, dal in dat jeugdige hart niets meer scheen te zijn, dat naar hel leven haakte, sedert hij wist, dat hij met den vriend in den dood zou gaan.

«Frank!quot; zeide Van Schaffelaar ernstig, nahem vermaand te hehhen zijn vreugde te matigen en bedacht te zijn, dat de dood een overgang was lol een heler leven, een plechtig en schrikverwekkend oogenblik voor een vroom (Ihrislen, dat men niet brooddronken moet tegemoet gaan ; »dil alles zeg ik u, omdat ik weel, dal een vroom krijgsman geen sterken wijn, geen gevloek ol' gejuich noodig heeft, om zich zeiven op le winden en het gevaar voorbij te zien; ik weet, dat gij moed hebt. Hel is een plechtig oogenblik, waarop ieder, die hel harnas draagt, moet voorbereid zijn; maar evenwel beeft men altijd licht nog iels, dat men vergelen heeft; men heeft de eene of andere begeerte, die men uitgevoerd, een groet, die men gaarne wilde overgebracht hebben ; morgen kun nen wij beiden vallen ; maar één onzer kan ook gespaard worden. Zoo het mij dus gelukle hel leven te behouden, is er dan ook iels, dat uw wapenbroeder vooi' u doen kan ?quot;

».la!quot; riep Frank met drift; want de gedachte, dat Van Schall'elaar zou gered worden, maakte hem gelukkig; maar zijn drift bedaarde, toen hij aangedaan voortvoer : «Indien gij bij de vele weldaden ook die nog voegen wilt, dan kan ik zeggen, dat ik bij mijn leven en na mijn dood uw schuldenaar zal blijven, en er Irolsch op ben; want ik heb niets om het u te vergelden.. .quot;

«(Jij vergeet, dal gij alles vergolden hebt, wal ik doen kan of gedaan heb,quot; zeide Van Schaile-laar geroerd, «hebt gij niet Maria gered. Frank...? Maar vervolg.quot;

Frank sidderde, toen zijn vriend hem de vlucht uit Utrecht herinnerde ; al de gewaarwordingen, die hem toen beurtelings hadden bebeerscht, schoten hem door de ziel; maar hij zeide op de uil-noodiging van Van Schaffelaar; «Mijn vriend! gij kent llalph, en weel wat ik aan hem verplicht ben: beschuldig mij niet van ondankbaarheid, of denk niet, dal de dag van morgen mij afschrikt; maar ik heb berouw, dal ik hem verlaten heb ; breng hem den laalslen groet van zijn Frank ; ik weet, dat hij mij alles vergeven heeft; zeg hem boe ik gestorven ben. Ik behoef u niet te verzoe-

J. F. ültuans, De Schaayherjter IV.

ken, hem te verzorgen; indien hij uw bijstand noodig bad, weet ik, dat gij hein dien verleenen zult; bij is oud; weldra zal zijn voel de heistruiken niet meer drukken, en hij zal den staf voor altijd nederleggen ; spoedig zal ik den schaapherder wederzien. Herinner uwe ruiters aan mij, als zij in het veld gaan ; o! doe het, als zij de Zwarte Bende tegemoet rijden, dan zal mijn geest bij u, bij uwe bannier zijn; ik zal mei n overwinnen. Ha ! mijn naam met den uwen, die van den herdersjongen en den edelman zullen op het slagveld worden uitgeroepen! Ik zal mijne vijanden zien vallen, en Perrol! maar hij! hij zal niet op de plaats komen, waar ik dan hoop te zijn ; de Zwarte Huilers en hij zullen het hemelsche kleed niet dragen. ...quot;

Hier zweeg Frank eenige oogenblikken, en vervolgde toen zacht: «(lij zult laten bidden voor mijne arme ziel, ik wet hel; ik verzoek u, laat bet doen op de plaats, waar de priesterlijke zegen u voor altijd met... Maria verbinden zal. O! ik verg le veel,quot; riep hij, toen zijn vriend zijn gelaat alwendde en scheen le willen opstaan, «gij badt hel mij verzocht, ik dacht.. ..quot;

«(la voort; Frank ! gij vergt niet le veel, ik luister; de smart, de ik daar gevoelde, zal weldra overgaan,quot; zeide Van Schall'elaar gelalen ; want hij had zijne aandoeningen bedwongen.

«liet zal de honger zijn, mijn vriend !quot; zeide Frank treurig, »en evenwel de dorst.. .. maar ik vervolg, gij zult die missen laten doen ; zij zullen mij redden. Groet Wouter en vrouw Martha van mij, en Dirk en al de gezellen, en zelfs de oude sloof. Dank den meester en zijne vrouw voor hunne belangstelling iit mij ; zeg hem, dat het dolkmes, hetwelk hij mij geschonken heeft, door een dubbele maliénkap is gegaan, zonder te breken ; hel zal hem genoegen doen.quot;

«Is dat alles. Frank ?quot; vroeg Van Schall'elaar verwonderd, toen deze zweeg en glimlachte.

».la,quot; zeide Frank ; maar hij riep snel: O! neen ik vergal nog iemand, zeg aan jonkvrouw Van Bijn, dat zij mij het leed vergeve, dal ik haar heb aangedaan, dat haar broeder Frank haar smeekt hem dit le vergeven, dal hij God en de gebenedijde Maagd zal bidden voor haar ... en ... groet uwe bruid van uw vriend,quot; eindigde hij zacht.

«(iij hebt niets meer le zeggen aan Maria?quot; vroeg Van Schall'elaar treurig, «niets meer, Frank..?quot;

«Zeg haar, mijn vriend !quot; zeide de jongeling, zich geweld aandoende om te spreken, «dal u

5


-ocr page 516-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

beider geluk mij daarboven zal verbeugen; dank baai' voor de goedheid, welke zij mij betoond beeft; verzoek haar voor mij Ie bidden; God veboorl immers de gebeden der engelen, en zij is er een o|i aarde. Smeek haar, dat zij mij vergeve, wat ik jegens haar heb misdaan, waarmede ik haar beleedigd heb.quot;

«Vergeet gij niemand '!quot; vroeg Van SehaHelaar aangedaan, toen zijn vriend bel boold liet hangen ; «gij waart meest altijd zoo treurig, hebt gij nicl een enkel woord van liefde, dat ik overbrengen kan aan ... .quot;

«Neen !quot; riep Frank hevig, alsof hij vreesde, dat zijn vriend zou vervolgen ; hij haalde zijn voeten naar zich, verborg zijn gelaal in zijn hand, die o|) zijne knieën rustte, en bij zat onbeweeglijk ; zijn vriend beschouwde hem met bezorgdheid en medelijden. Ook hij begon Ie vermoeden, dat de dood ook zijne gelukkige zijde had voor den jongeling : maar bij wilde de sondtere gedachte verdrijven, die hem scheen te beheerschen, en riep: «Frank!quot;

«Wie roept mij '!quot; vroeg Frank, zijn hoofd oplichtende; maar hij verborg het weder, en scheen te sidderen ; toen riep zijn vriend hem nog eens. Ditmaal klonk de slem zoo zacht, zoo vergevensgezind in de ooren van den jongeling, dal hij besloot Ie spreken ; bij wilde zijn vergrijp bekennen, dal bij Maria beminde, reeds lang bemind had, dat de bruid van den vriend niet heilig geweest was voor hem, dal zijn hart baar met onstuimige drift beminde. Hij had niet aanbel zwaard van zijn vriend gedacht, maai' alleen aan zijn vloek ; doch de slem klonk zoo bemoedigend, en zij deed hem denken aan de vergilfenis, die nu nog verworven kon worden ; want morgen was bel te laat, dan wachtte hem de dood. «Van Schall'elaar !quot; riep bij en zweeg, als vreesde hij te vervolgen ; maar bij voer somber voort: «(Jij vraagt mij, of ik geen woord van liefde heb over te brengen .... ik heb dal niet; nooit heeft dit hart woorden van liefde kunnen doen hooren, nooit .... Maar in dit plechtig uur moet ik n vergeving vragen ; gij waarl mijn weldoener; alles heb ik aan u te danken, en ik heb vergelen .. . .quot;

Zijne aandoening vei hinderde hem levervolgen, en Van Schall'elaar zeide bemoedigend : «Frank ! gij dwaalt, wat zou ik u moeien vergeven ? ik ken immers uwe dankbaarheid : bet gebrek doel u zoo spreken, hel berooft u van uw versland, keer lol u zeiven terug.quot;

quot;.Necu, mijn vriend!quot; riep Frank, voor hem nedervallende, «o! laat mij aan uwe voeten om vergeving smeeken; zult gij mij laten sterven zonder mij te hooren, zonder dal een woord van u mij mijn gerustheid wedergeeft, of uw zwaard mij straft voor mijn misdaad .. .

«Maar, Frank !quot; riep Van Sehalfelaar minzaam, die zijne banden vatte, en hem noodzaakte zich naast hem neder te zetten; «Wal zouden mijne mannen van wapenen zeggen, als zij u zagen? Frank! zijl gij een kind geworden ? ik ken u immers. Hebt gij iets in den dienst van mijnbeer David verzuimd, zijn aanvoerder ontheft u van alle schuld, en de vriend, wat zon hij u levergeven hebben? Maar,quot; vervolgde hij, toen Frank zijn vorige houding wilde hernemen, «al hadt gij Perrol verwittigd, dal Jan Van Sehalfelaar in Barneveld was, dan zou ik bet n vergeven, en dat hebt gij immers niet gedaan. Alles wal gij gedaan hebt, Frank! vergeef ik ; uw vriend vergeeft u alles; en gij zijl nu voldaan, nicl waar ?quot;

«Laat mij spreken. Van Schaffelaar!quot; smeekte Frank met zachte stem ; doch zijn vriend schudde het hoofd, en zeide: «Morgen, Frank!quot; morgen zal ik n hooren : maar eenige oogenhlikken slapens zullen die onrustige gemoedsbezwaren verdrijven. Mogelijk wilt gij mij verbalen, wat u naar Eemnes joeg; misschien zou hetgene gij als een groot vergrijp beschouwt, mij doen lachen, indien wij niet in Barnevcld waren; ik weel hel vooruit. Maar ik heb u lang aangehoord,quot; zeide hij ernstig, «en zal uwe laatste begeerte ten uitvoer brengen ; — ook ik, ik wil u nu zeggen, wat ik gaarne door u wenscble verricht te hebben, als de dag van morgen voor iiiij noodlottig mocht zijn. Luistert gij?quot;

Frank boog zijn hoofd ; hij kon nog niet spreken ; want zijn aandoening was Ie groot. O ! hij wenscble wel, dal zijn vriend hem niet verhinderd bad zijn hart lucht te geven; maar misschien rustle dan de vloek van den beleedigden bruidegom ook nu reeds op zijn hoofd ; daarom greep hij hel voorstel van zijn vriend mei vreugde aan. Van Schall'elaar zou in hem niets zien dan den trouwen vriend, totdat zij den toren verlieten, en dan zou hij hem toeroepen ; «Ik heb uwe Maria bemind! ik heb de rechten van den bruidegom en den vriend vergelen ; nog bemin ik uwe Maria !'quot; Maar ook op datzelfde oogenblik zou bij zich op Perrol '' den onder de Zwarte Ruiters werpen, e ven; Van ScbaU'elaar zon den lijd niet' i hem te vervloeken, en nimmer zou zijn e een vloek op de ziel van een ontslapeiK l i was er zeker van.


-ocr page 517-

BARNKVKU).

TTT

«Frank!quot; zeide Van Schaflelaar langzaam : «indien het Gode behaagde, n le sparen, zoo lilijl gehoorzaam aan mijnheer David, en zeg hem, hoe wij het op den toren gehad hebben; zeg hem, Jul ik gewenseht had, meer voor zijn dienst te kunnen doen, dat mijn dood voor hem nullig mocht geweest zijn ; dat mijn eenig verzoek is, (lui hij zijn getrouwen leenman in zijne gebeden gedenke, en dal hij u besehouwe als mijn broeder, dat hij mijne diensten kan beloonen door u wel le doen. Aan mijne ruiters. Frank ! zegt gij, dal het mij smart, niet aan hunne spits gevallen le zijn. Groet mijn luitenant; mijne mannen van wapenen zullen mij willen wreken op Perrol, ik weet hel; die gedachte maakt mij gelukkig, en slelt mij gerust voor haar, die ik achtcrlaal; maar laat nimmer hun strijdlust hen den dienst van mijn-lieer David doen veronachtzamen ; laat hen zich nimmer verlagen om uit wraakzucht als sluipmoordenaars het bendehoold te naderen ; zij zijn geene Zwarte Huilers. Bij mijnheer St. Maarten 1 indien ik Perrol nogmaals overwonnen had, indien deze knie op zijn borst lag, en dit dolkmes gereed was om hem te trefl'en, dan zouden de smcekin-gen van al de menschen der aarde, noch hel bevel van mijnheer David, noch de ban van den Heiligen Vader hem hel leven kunnen redden, en evenwel zou de booswicht aan mijne zijde veilig kunnen slapen — en ik moet sterven . ..quot;

Hij hield een oogenblik op, hetzij hij nadacht over hetgeen hij verder wilde zeggen, ol dal zijn oog op Frank viel, die zijn gelaat bedekte, en hij vervolgde vriendelijk : »Ook u. Frank ! geldt «lil verzoek, dit bevel. Tol nog toe hebt gij voor mij verborgen, wal u doel was met dien dwazen tocht naar Eemnes; ik had medelijden met u, doorzag de waarheid en hield mijne vragen terug ; maar ik heb u reeds alles vergeven, gij kunt morgen gerust spreken, uwe handen zijn nog rein van .. . . Maar ik vervolg : mochten mijne ruiters den eerbied vergeten jegens hun heer, herinner hun dan, wat /ij bezworen hebben, wat ik u gezegd heli; ik laag mij niet over hen ; laat hunne liefde voor hen niet ongehoorzaam en misdadig maken, goede meester zal bedroeld zijn, en vrouw tha zal weenen.

O! ik gevoel het. Zeg hun, dat zij geen oogen uil mijne gedachten geweest zijn; breng hun jongslen groet over van hun zoon, die zijn

d aan hunne zor^ei) lanbeveöll dubbel heeft ■i ■le lirfile -r. hare oud1 ••

' /. •(lt;! lt;; ; U ; i H 1 ii II, I . •

spoedig, zoo wreed verscheurd worden, die ons hier op aarde voor altijd moest verbinden ? Helaas ! had ik haar niet gekend, hel leven zou mij niet zoo zoel zijn, de dood mij niet zoo zwaar vallen; kon ik de wanhoop, die haar zal aangrijpen, op mij nemen, hel zou mij gelukkig maken ; maar het zon een ijdel verlangen zijn. (Jij zelf. Frank ! zult haar de lijding van mijn dood brengen,quot; zeide hij aangedaan ; hij knoopte zijn lederen kleed op de borst los, haalde den halven ring te voorschijn, drukte dien aan zijne lippen, en reikte hem toen zijn vriend toe. De hand van den aanvoerder sidderde, en Frank trok de zijne terug, maar eindelijk vatte hij het sink metaal aan, toen zijn vriend vervolgde: «Neem aan. Frank! en geef haar dit; zij zal dan zien, dat zij geen bruidegom meer heeft, dat hij gevallen is. Verzwijg haar de ellende, die wij te zamen hebben uitgestaan; zeg haar, dat de dood mij niet zwaar gevallen is, timdal ik mij tot God gewend heb, en dal Hij mij kracht geschonken heeft. Mijne laatste gedachte zal aan haar zijn ; zeg haar dat, en smeek haar, gelaten le zijn. (Üj behoeft haar niet te verzoeken voor mij le bidden ; Maria zal mij in hare gohe-den niet vergeten, die mij den hemel zullen openen, waar ik haar zal wachten. Waartoe zou het dienen, haar te zeggen, dal ik haar nog heviger bemin dan voorheen, nu ik haar verlaten, voor altijd verlaten moet quot;1 haar hart zal het haar genoeg zeggen, uwe woorden zouden haar maar bedroeven . . . (Üj zuil dus aan mijn verlangen voldoen. Frank ! en hel getrouw vervullen ?quot; vroeg van Scball'claar zacht; want de smart verhinderde hem, meer te zeggen.

«Zeer zeker, mijn vriend !quot; antwoordde Frank stamelend, «maar waarom houdt gij dezen ring, weiken gij mij vertrouwt, niet terug? hij behoort n immers, en morgen — o ! ik geloot niet, dal ik het leven behouden zal. Kan ik vluehlen en mijn aanvoerder verlaten?quot;

»Neen, dat behoeft gij niet,quot; riep Van Schade-laar; «maar als gij mij toch niet meer redden kunt, als gij mij levenloos ziel liggen, heloolt gij dan zorg te dragen voor uw behoud ? of wilt gij mijn verzoek verwerpen, wilt gij mijn jongslen groet niet overbrengen ?quot;

».la dat wil ik!quot; riep Frank, «hier is mijn hand, en evenwel ik had gedacht met mijn vriend le sneuvelen; maar neem nu dezen halven ring terug. V : mij wel gelooven; haar vader schonk hem u; i- , gt;1 »em zelf.quot; Hij wilde hem teruggeven; hel hel goud gloeide en zijne vingers brandden.


-ocr page 518-

G8 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

• Neen, Frank!quot; zeide Van Sejialleluai- langzaam, •doe zooals ik n verzocht; de dood vei hreckl den hand, die ons vereeiiigde; de eene heill van den ring kan niel rusten ap de horst van een doode, de andere op die van een jonge maagd; zeg haar dat nog, !aat haar niet hlijven treuren om mij ; laat haar leven voor hare ouders; waarom zou zij geen e( htgenoot, geen moeder worden 1 — Laat.... haar gelukkig zijn, dat is mijn wenscii.quot;

Hij zweeg, en bedekte zijn gelaat met zijne handen. Krank verborg sidderend het kleine stuk goud in de ijzeren doos, die bij te voorschijn haalde, en zwoer bij zich zeiven de doos nimmer te openen dan in tegenwoordigheid van Maria; maar hij wist, zeide hij, dat bij haar niet zou wederzien.

Een lange tijd ging er voorbij, eer Van Schaf-lelaar het hoofd weder oprichtte. Tranen schitterden in het oog van den man; maar bij moest sterven, terwijl hij anderen moest overhalen om te blijven leven. «Frank !quot; zeide bij aangedaan, »na den Hemel en haar vader, zal mijn bruid weldra geen anderen verdediger behhen dan u; vergeet dal niet; ik reken e:i vertrouw op u. Maria is zoo goed, zoo deugdzaam, en zij is mijn bruid: ik ken u, en gij zijl mijn vriend. Zie! een oogenblik stelde ik mij voor, dat een andere betrekking u heiden zou kunnen gelukkig maken, dat zij u het leven zou kunnen doen beminnen, dal uwe lieldc hare tranen zou kunnen drogen. Maar, helaas ! ik gevoel bel. mijn wenscb, waarvan de uitvoering mij zoo gelukkig zou maken, is ijdel: vergeels zoudt gij mij uw woord geven; ik weet, dat gij baar niel zoudt beminnen, zooals zij het verdient; uw hart zou koud hlijven, terwijl gij baar, op mijn begeerte, naar hel altaar leiddel, en dat moei gij niel; gij zijl niel voor elkander geschapen ; maar gij zuil baar beschermen. Helaas! de gelukkige, aan wien bare ouders misschien bare band zullen schenken, zal niet tncl baar over mij spreken . . . .!quot; Van Schalielaar stond bij het uilen dezer laatste woorden op. Frank wilde den mond openen; maar Van Scbafl'elaar zeide, terwijl bij zich verwijderde: «Neen, Frank! zeg mij niets; de jonkvrouw Van Rijn bemint u, ik weel hel immers. (ïij zuil niet altijd zooveel liefde en goedheid kunnen afwijzen en langer ondankbaar zijn; ik geloof zelfs, dal uw hart haar behoort. Leg u neder, en vergeet in de armen des slaaps de kwellingen van den honger en den dorst, die uwe ingewanden verschroeien. Morgen moeten wij nog leven. — Rust wel!quot; Zijn eigen lijden, zijn liefde voor Maria, welke zijn hart wilde uiten in aandoenlijke en vurige taal, 1 hoon had hij voor den vriend verborgen; slechts nu en 1 de b dan was zijn vaste wil op het punt geweest lel lejjei bezwijken, en zijn vol gemoed stortte zijn droef-1 zijne beid in de borst van den vriend uit: maar bij | of n wilde zijn eigen leed alleen blijven dragen, en bij | D^ loonde zich weder gelaten. 1 mee!

Toen de aanvoerder, na beneden in den toren 1 bel geweest te zijn, terugkeerde, lag Frank op den 1 den vloer en scheen te slapen ; hij klom nu naar den I dak omgang, en zette zich daar neder om de laatste r sma oogenhlikken rusl Ie genieten, welke hem nog over-I well bleven. Mij zal daar, kalm en bedaard, evenals een I raai veldheer, die den dag verheidl om zijne talrijke E terg legerbenden tegen den zwakken vijand aan te voeren, E slin en zeker is van de overwinning. I bei]

___I dro

| naa

»Meester!quot; zeide Ralph, »hel was gelukkig, dat | 1 ik ii oiitmoetlc, loen die zwarte satanskinderen || hij mij vervolgden; misschien hadden zij gedachl, dal | kei gij dal brood in den toren hadt willen slingeren, l' hoi en hadden u aangegrepen ; daarom was bet heler [. me mij te volgen, dan hen in den bek Ie loopen. Hier i om zijn wij veilig. i ie

»lk wachtle, onder begunstiging van den naehl, i de hel kwartier van heer (Jerril van Nijveld te be- E w( reiken; deze is een dapper edelman; ik wilde 1 ze zijn bijstand inroepen, en weel niet of ik wel deed |l de uw raad le volgen, en mij bierbeen te laten voe- | Ib ren,quot; zeide Wouter langzaam. 1 m

»lk weet bet wel,quot; gaf Ralph ten antwoord.

»lvenl gij de Zwarte Rende nog niel? Nijveld i m nam juist de schuur in bezit, waarin ik mij ver- i d( horgen bad; maar zijn volk kent mij, hel zijn 1 sl landskinderen ; Ralph is veilig onder hen. Ik weel 1 It den weg, meester! en breng u straks naar den i oi edelman ; maar wal gij vragen zuil, dal zal niel 1 il geschieden.quot; l j,

Wouter schudde, droevig zuchtende, bel hoofd, I n en anlwoordde op een vraag van den schaapher- l 11 der, dal bij bij hel dorp de bussen verlaten had,

om aan het oog van l'eirol ie ontsnappen, terwijl | ( hij reeds met zekerheid vernomen had, legen wien zij moeslen dienen, en zich had verborgen, in de | I hoop dal hij Van Nijveld gedurende den naehl onbemerkt zou kunnen volgen. I ,

Zij onderhielden elkander over de gebeurtenis, | welke hun beiden een zoon moest doen verliezen, I en nu en dan zwegen beiden; de schaapherder was minder spraakzaam dan ooit, en Wouter was geheel ternedergeslagen. Toen de trompet zich liet I


-ocr page 519-

BABNRVELI).

hooren, tic trommen geroerd werden, en alles op de heen raakte, /al de schaapherder als versteend tegenover den meester, en antwoordde op geen zijner vragen meer. Wouter dacht niet anders, ol' men bestormde den loren.

De kleine bouwvallige hul, waarin ISalph den meester gebracht liad, stond aan het einde van het dorp. Zij scheen niet meer bewoond te worden ; ook was slechts een klein gedeelte van bet dak overgebleven. Aan de eene zijde scheidde een smalle strook gras de hut van een der paden, welke naar de beide voerden; de drie overige zijden raakten de takken van een partij struik-en hees-tergewas, dat zich in de beide verloor; eenige slingerplanten waren door de openingen der uit heiplaggen vervaardigde muren naar binnen gedrongen, ol' hingen door de scheuren in bet dak naar beneden.

Plotseling richtte de meester het hoofd op, toen hij na eenigen tijd een sterk geritsel in de struiken hoorde. Onmiskenbaar naderde men met behoedzaamheid de hut; maar zoowei om geen gerucht te maken, als omdat de schaapherder geen onrust verried, zweeg hij ; want ook deze scheen Ie luisteren, en hield den hond in den band, die den kop oplichtte, en de ooren opstak, rfoch toen weder gerust ging liggen. »Het zal de knaap zijn,quot; zeide Ralph ; er ging ook ■weinig lijds voorhij, of de uil een horde bestaande deur werd geopend ; llenri vertoonde zich, en trad, zoodra men zijn naam noemde, in de hut.

«Goeden nacht, meester! zijl gij bier? goeden nacht, Italph !quot; zeide hij, wild om zich heen ziende : hij streek zijn baar van zijn voorhoofd weg, slak zijn zwaard op, en viel op den grond neder, heiden zwegen, hetzij zij vreesden te vragen, of omdat zij zijn vermoeidheid zagen. »0! wat heb ik geloopen, om bier te komen, zooals ik beloofd had ; de Zwarte Huilers renden over de heide ; maar door de duisternis zagen zij mij niet. — Ik heb het vuur aangestoken;quot; zeide bij somber.

«Kén vuur?quot; vroeg de schaapherder, en zijne nogen fonkelden.

«Vier vuren!quot; riep llenri, en sloeg zich voor het voorhoofd ; toen grimlachte Italph treurig, en schudde bel hoofd. Wouter zag hen heiden aan, en begeerde Ie weten, wat dit leeken beduiden moest. «Vier vuren zeggen hun, dal zij sterven moeten,quot; zeide Italph langzaam, en vervolgde, terwijl de meester jammerde : »lk weet reeds wat gij zeggen zult, knaap ! maar verhaal hem, wat u wedervaren is.quot;

«Weester!quot; zeide llenri snel, «ik weet zeil niet, wat er met mij gebeurd is; maar mijn brave heer moet stei ven : Perrol zal hem vermoorden. Met is den hemel bekend, hoe ik Ie Wijk en bij den Mis-schop gekomen ben ; maar het was een vergeelscbe gang. In hel eerst dacht ik, dat bij gered zou worden ; de liisschop luisterde naar mij ; maar in hel eind schonk hij Perrol zijn vloek, doch mij geene krijgslieden, om mijn armen heer te ontzetten. Ik riep de diensten van den dapperen aanvoerder in zijn geheugen terug; maar voor hel oogenhlik kon hij niets doen voor den man, die zoo menigmaal hel lijf voor hem waagde! — O meester! ik werd half zinneloos, toen hij mij gelastte been te gaan en zeide, dal hij de krijgslieden, die hem en zijne steden bewaren moesten, niet kon opolléren voor één man. Ik sprak nog eens, maar hij liet mij door zijn lijfwacbl wegvoeren, en eindelijk, toen ik mijn stem verhief, met geweld builen het slot werpen ! Toen was ik radeloos; maar ik richtte mij lot die mannen, welke hij niet wilde wagen voor inijii heer; ik sprak tot hen, en zij begrepen mij ; die ruwe mannen hadden medelijden met mij, en mogelijk zouden zij mij gevolgd hebben, maar dat wilde de Bisschop niet ; mogelijk had hij voorzien wat gebeuren zou ; mogelijk had ik bet hem zelfs in mijn drift gezegd, belaas! men kwam om mij gevangen le nemen. Vergecfsch was mijn poging om de krijgslieden over te halen om zich te verzetten, zij durfden niet; bel eenige wat zij deden, was, dal zij mij niet overleverden aan de inaimen van de lijfwacht, die mij opciscbtcn, en mij lieten ontsnappen. Aan hen heb ik bet Ie danken, dal heer Jan van Schalfelaar weet, dat zijn knaap ongelukkig geweest is, maar niet ontrouw.quot;

De meester zag stijf vóór zich ; hij was le sterk aangedaan om le spreken ; maar de schaapherder zeide schamper en grimlachte: «Ik liet u gaan, knaap! maar bad u dezen gang kunnen besparen; de schaapherder had u kiinnen zeggen, wat hel antwoord van den Bisschop zou zijn. Ila ! ware dal niet zoo geweest, ik zou met n gegaan zijn ; maar waarom zou Balph zich vermoeid hebben ? ofschoon ik hem niets bad kunnen zeggen, dal elk ander zijn laatsten lansknecht in bet veld had doen zenden. Ma! ha! die woorden zouden langs het bisschopskleed zijn afgegleden.

»0 ! waren zijne ruiters er geweest!quot; riep Henri, die zich nogmaals voor het hoofd sloeg, «zij zouden den bedroefden knaap niet alleen hebben lalen gaan; de luitenant der Scliaffelaars zou aan bun


-ocr page 520-

7» OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

hoofd zijn uitgetrokken ; mijn lieer zou nu reeds de trompetten zijner ruiters, zijn veldgesclireeuw, de stemmen zijner mannen van wapenen gehoord hebben ; en wee u, Petrol! dit dorp zou een tweede Eemnes voor de vervloekte bende geworden zijn. Maar, ach ' mijnheer St. Maarten hoeft ons verlaten, mijn dappere heer zal zijne mannen niet zien, en zijn arme knaap zal hem niet meer dienen. Meester ! de edele bruidegom van uwe dochter moet sterven . . . .!quot;

Toen Henri zweeg, verborg de smid zijn gelaat; bij had redding verwacht van den Hisschop. Sedert Ralph hem gezegd had, dat de knaap naar Wijk was, had hij weder durven hopen ; maar nu was alles verloren. lAlleen Ralph scheen meer weerstand te bicden aan de smart, misschien omdat hij zich nimmer gevleid had met eenige hoop om Prank gered te zien. Plotseling echter veranderde de houding van de drie menschen, welke hier genoegzaam in bet donker zaten, dewijl er alleen een llauwe schemering op hen door de opening in bel dak viel. Kenig krijgsvolk scheen langs den weg te komen, die voorbij de bul liep; een lichtstraal drong bezijden de horde, welke tot deur diende, in de hut. Men scheen stil te staan. Een der Zwarte Ruiters vroeg eenige inlichting, wuarschijnlijk aan een der dorpelingen, welke hem als wegwijzer diende. De schaapherder en de knaap luisterden aandachtig ; de laatste had de hand aan de greep van zijn zwaard gebracht, en de smid zeide zacht: «St. Eloy! wees ons genadig, 't is Froccard — Ralph ! kunt gij ons volgen ? dan klimmen wij door het dak naar buiten.quot;

•Zwijgt!quot; zeide de schaapherder, en legde zijne handen op de schouders van den meester en den knaap. Zijn stem klonk gebiedend, en zij hieven zitten, zelfs Wolf, die zich onrustig getoond had. ging weder liggen. Toen verdween het Jicht weder, dat een oogenblik op het harige kleed van Ralph, op het wanhopig gelaat van Henri en op den lederen kolder van Wouter gevalle» was ; de stem van Froccard en het geluid der voetstappen verwijderden zich.

De meester nam zijn ijzeren hoofddeksel af, en veegde zich hel zweet van het aangezicht; maar de schaapherder zeide; »llet zal nu tijd worden, dat wij gaan om Van Nijveld op te zoeken. (Jij gaat mede, knaap, want ik geloof, dat men u zou komen halen, indien wij lang hier bleven.' Meester! die ruiters noemden uw naam en dien van Ralph.quot;

•Mijn (jlod ! zij keeren terug; St. Maarten ! ontferm u onzer!quot; riep llcnri, terwijl hij met de eene hand naar de deur en met de andere naar den hond wees. De schaapherder scheen ditmaal zelf zijn gerustlieid 1« verliezen, en legde de band op den kop van Wolf, terwijl de smid zijn stormhoed opzette. »Zij keeren niet terug,quot; zeide Ralph zacht, »de voetstappen van deze mannen hebben wij nog niet gehoord; zij volgen hunne makkers.quot;

Ook nu scheen de hut de aandacht der voor bijgaanden tot zich te trekken; maar ditmaal sprak men zoo zacht, dat men niets verstaan kon. Eindelijk hoorde men de voetstappen van iemand, die door het gras ging, en liquot;l slaan van liet zwaard tegen de beenstukken van bet harnas. De fakkel, welke de krijgsman, die naderde, in de hand droeg, scheen overal door de openingen en reten, en verlichtte zelfs de bladeren en ranken der planten, welke zich boven bun hoofd op liet dak vertoonden. De deur werd geopend, en een helder licht drong binnen de hut, terwijl de schaapherder zeide : «Verroert n niet; laat Ralph spreken.quot; Doch zoodra de zwarte wapenrusting zich in de deur vertoonde, sprong Henri, die zijn zwaard reeds uit de scheede getrokken had, op; maar Wouter vatte hem met een krachtige hand bij den schouder, en trok hem neder. De woede verhinderde den knaap te spreken, en tevergeefs worstelde hij om zich los te rukken, toen de meester ook de tweede hand uitstak om den knaap te bedwingen.

Hel scheen, dal de krijgsman in het eerst verwonderd was, deze drie menschen en den hond in de vervallen hut hij elkander te vinden, in welke men gezegd had, dat het noodeloos zou zijn een blik te werpen ; maar hij vermeesterde zijn verbazing en zijn besluiteloosheid, en zeide, zonder zich om don knaap, den schaapherder of den hond te bekommeren, en alsof Wouter er alleen geweest ware: «Meester! Messire Perroi is door Froccard te weten gekomen, dat men u bij de bussen gezien heeft; hij vermoedt, dal gij u hier of daar in bel dorp verborgen houdt, en laat u zoeken, volg mij dus; ik geloof, dat gij hel zonder gevaar doen kunt.quot;

Deze woorden, die vriendelijk en niet dreigend werden uilgesproken, schenen de drift van Henri te doen bedaren , evenwel wierp hij wraakzuchtige blikken op den knaap van Perroi, die niet scheen te bemerken.

«ik zal u volgen, Vidal!quot; zeide Wouter ten en stond op, toen Ralph met het hoofd tot teeken van goedkeuring. Vidal scheen ver over dit besluit, en zeide luid, toen de smic


-ocr page 521-

BARNEVELI).

71

ulerde: «Messire Perrol hecl'l levens lastgegeven n le zoeken naiii' den schaapherder en dengene, elke de seinvuren heeft ontstoken; maar ik lieb mi nog niet gezien; hen waehl een ellendige io(I.quot; Wouter groette l$al|ih en den knaap, die ■rhaasd scheen over hetgeen hij hoorde, trad lOrLij Vidal naar huiten, die hem volgde, en Imph de deur weder dichtwierp.

Nauwelijks was hel licht verdwenen, en verloor ■h het geluid der voetstappen al meer en meer, Halph stond op, maakte een touw aan den leren band van Wolf vast, en zeide lot Henri : . .ïnaap, hel is lijd, volg mij; maar wees stomen blind, en laat dat wapen in de scheede; want alleen met overleg kunnen wij de mannen van Van INijveld hereiken ; geweld helpt niets; vertrouw op mij.quot; Ook zij verlieten nu de hul, en loen de maan eenigen lijd daarna baar licht door bet dak naar binnen wierp, en Quinlyn er het boold binnen slak, vond hij baar geheel verlaten.

»lla! zijt gij daar!quot; riep Perrol, loen \idal met den meester in het vertrek trad, waarin hij zich bevond. Hij was nog geheel gewapend; wanl zoolang de maan niel scheen, voorzag iiij elk oogen-blik de mogelijkheid van een aanval; de hericb-leu, dat men niemand op de beide bad kunnen vinden, stelden hem maar len halve gerust.

».la, gelijk gij ziet,quot; luidde het antwoord van Wouter, en hij vervolgde somber: »En indien gij mij hebt lalen halen, om die verdoemde bussen le bedienen, zoo weel eens vooral, dal ik er de band niet toe leenen zal.quot;

Perrol zag verwonderd op; hij werd gewaar dat de smid dachl, zooals hij sprak ; de vader stond daar even vol moed en vastberaden \ óór hem als in den uachl, loei» hij zijne dochter redde; maar hij was zoo driftig niet. «Per mnio !quot; zeide Perrol, »'t is gelukkig, dal ik u niet liet roepen om deze reden, dal ik handen genoeg heb, en de loreu spoediger zal vallen, dan hel den dapperen heer Van Schallelaar lief is, ja mogelijk mij zeiven lief wezen zal, anders .. . .quot; Toen vervolgde bij lachende : »hn evenwel le Eemnes badt gij zooveel sewelenshezwaai' niet; hel waren immers mannen van Ulrechl, die aan den slagboom stonden, en men zegt, dal i?ij er de bijl gevoerd hebt ; maar dil in bel voorbijgaan ; ik ben u genegen, en laat u gewapend voor mij komen. Meester 1 ik liet u slechts roepen, om Ie welen, hoe Maria vaart ?quot;

«Mijn dochter!quot; riep de smid, eu hij wierpeen zegevierenden Idik op hel bendehoofd, o ! die is

wel, Messire ! omdat zij veilig is voor uwe aanslagen, omdat ,«ij niet weel, waar zij zich bevindl.quot;

»Kn indien ik u vroeg . . zeide Perrol grimlachende ; doch Woiiler liet hem niel uilspreken, maar riep: »lt;iij zuil niets welen; vergeels...quot;

«Zwijg, kerel!quot; viel Perrol hem driflig in de rede, en opslaande Irad hij hem voorhij en zeide : «Laat hem zijne wapenen behouden, Vidal! maai laai hem bewaken ; ik wil niel, dal hij hel dorp doorkruise.quot; De knaap boog zich ; hij was verheugd, dal hem geen slrenger bevelen gegeven werden : misschien bemerkle Perrol zulks, en levens de verwondering van Wouler, die iels anders vermoed had; want hij eindigde, kwaadaardig lachende, voordat bij de deur achler zich loewierp: «Morgen is hel een gewichtige dag voor den meesier : mijne ruiters zouden hem nu in hel dorp misschien bij ongeluk onder den voel kunnen schielen, en ik kan mij beroemen voor den vader gezorgd le hebben, als ik morgen aan Maria in bel klooster Spilaal berichl zend, dat de bruidegom niel meer leefl !quot;

Luid lachende sloeg hij de deur dicht, zonder om te zien naar den meester, die een iril van schrik liel hooren en half wezenloos den knaap volgde, die hem verzocht mei hem te gaan en zich le troosten.

IV.

viriide dag.

JAN VAN SCHAITIXAAR.

«Steekt op dc kliu^cu, forach. en zwaar,

Bluselit bussen en musket:

Dmvr hebt lt;j;ij Jau van Sehaffelaar 1 Mijn makkers zijn gered 1quot;

II. TOLLENS, CZ.

Nog lang voordal de zon zich boven de heuvelen en hel geboomte verloonde, zelfs voordal de maan bare lichtgevende kracht ircheel scheen verloren le hebben, raakte alles in hel dorp in beweging; de trompet en de trommen lieten zich hooren, en Perrol was dorstende naar zijns vijands hloed. Zoo brak dan eindelijk die dag aan, welke door velen met onverschilligheid, maar door dc meeslen met zoo verschillende gedachten was le gemoel gezien. Ook op den toren sliep men niet meer ; de honger en de dorsl hadden zelfs het laalsle gedeelte, van den nacht den slaap uit de oogen


-ocr page 522-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

Ti

tier ruiters verdreven ; de weinige regen, die er in den nanuchl gevallen was, Imd hun lijden maar weinig vergoeding aangebracht. Vruchteloos hadden zij getracht eenige stukken leder tot spijs te gebruiken ; zwijgend hadden zij den morgenstond te gemoet gezien ; elk hield zich vast aan de belofte van den aanvoerder, maar zonder met zijne makkers te durven raadplegen; elk wilde den laatsten straal van hoop in zijn hart niet laten uitdooven en wachtte. Maar toen zij eindelijk de vermoeide leden van de harde ligplaats hadden opgericht, toen zij allen, als bel ware op ( én bevel, tegelijk waren opgestaan, en door de bomgaten naar buiten zagen, en er, zoover hun oog het veld kon overzien, zich niets vertoonde dan de hier en daar staande Zwarte Ruiters, lieten zij het hoofd en de armen zakken, en zagen naar den aanvoerder. Zij zwegen, en evenwel schenen zij hem rekenschap te vragen van hetgeen bij gezegd bad; zij schenen de vervulling van zijne belofte Ie verwachten.

Maar hij zeide niets, en evenwel verried zijn blik geen ongerustheid, maar vertrouwen; hij scheen zelfs met welgevallen zijn oog over de heide Ie laten gaan, terwijl Frank hem zijn harnas hielp aanschieten. Nog eens zagen zijne mannen van wapenen naar builen, maar zonder beleren uilslag dan te voren, en zij zetten zich zwijgend neder; nu zelfs wilden zij nog liever blijven vertrouwen op het woord van den aanvoerder, dan hem aanspreken : zijn woord was hunne laatste hoop. Hij alleen bad den knaap bevelen gegeven, en was onderricht van belgeen waarop zij konden rekenden ook Frank liet geen onrust blijken. De mannen van wapenen hadden hunne wapenrustingen niet aangeschoten; zelfs de helm was te zwaar voor hunne zwakke krachten ; ternauwernood waren zij sterk genoeg om het zwaard te dragen, dat zij aan hunne heup bevestigd hadden. Van SchaHelaar ecbler droeg zijne geheele wapenrusting; het was alsof Moor hem wachtte om hem in bet veld Ie dragen ; de witte vederbos prijkte op den schillerenden helm ; het blinkende harnas omsloot zijne leden. Wat Frank betreft, deze had vergeefs beproefd het borstharnas aan te doen ; doch hij droeg den helm, niet omdat bij sterker was dan de mannen van wapenen, maar omdat hij zijn roem er in stelde om het voorbeeld van zijn vriend zooveel mogelijk te volgen : de geestdrift gaf hem krachten.

Weldra vertoonde Perrol zich op hel kerkhof. De bussen van Amersfoort waren uit één stuk gegoten, lerwijl de bus van N ij kerk uit te zamen verbonden ijzeren staven bestond, die met leder overtrokken waren. Zij werden geladen, en weldra schudden de kerk en de toren op hunne grondvesten. Reeds den vorigen avond hadden de kogels de steenen verbrijzeld, die aan de rechterzijde van den toren den voorsten hoek hadden uitgemaakt ; zij gingen nu voorl met het gal al meer en meer uit Ie breiden, loldal het eindelijk in de deur zou uilloopen; maar tevens gingen zij voort om de woningen en schuren te vernielen, waardoor zij heensnorden, vooral als hunne snelheid en kracht niet door de steenen van den toren werd opgehouden. Het speet Perrol, dat de plaats, waar hij zijne bussen moest plaatsen, hem levens niet kon verlossen van de onaangename tegenwoordigheid van Van Nijveld ; want deze bevond zich juist in de nabijheid van het geschut, en veilig voor de kogels; waarschijnlijk werd het ook daarom zoo zorgvuldig bewaakt door Perrol's ruilcrknecblen. Behalve de ruiters, die in bel veld stonden, of de uilgangen van bel dorp bewaakten, schenen al de mannen van Perrol zooveel mogelijk op ééne plaats vergaderd Ie zijn; ten minste de rijzige ruiters stonden achter de kerk en voorts op bet Molen-eind en de kali ijnesteeg, terwijl de ruiterknechten bij bet geschut en op de Langestraat hadden post gevat. Doch ook de mannen van Van iNijveld waren onder de wapenen: een vijltigtal hunner stond mei brandende lonten, en Volkert aan hel hoofd, vóór de woningen, welke zij op hel Rondom bezet hielden, achter een lage omheining, voor welker opening bun heer heen en weder stapte.

Langzaam, doch geregeld, volgde de eene slag den anderen op; het geheele kerkhof was overdekt met den kruitdamp, die langs den toren opsteeg, en nabij den grond donker van kleur, maar boven door hel licht der zon wit en doorschijnend was. Op eenigen afstand van de bussen stond de meester uit da Vergulde l/dm; zijn hoofd hing treurig op zijn borst; elke losbarsting ging hem door dc ziel, en evenwel berouwde bet hem niet, dat hij Vidal verzocht had aan Perrol verlof te vragen om het kerkhof te mogen naderen. Mog twee menschen waren er, die evenals hij mei angsl naar het verbrijzelen van den muur luisterden, bel waren Ralph, die in eene der schuren zat, en Henri, die onder de mannen van Van .Nijveld verborgen, naar den toren zag, waar zijn heer zich bevond, en nu en dan Perrol gewaar werd, die zich meestentijds bij de bussen ophield.

• Zou het niet een menschlievende daad zijn.


-ocr page 523-

Hij zag hem vóór cou dor bomgaten verschijnen in het schitterende harnas; de witte vederbos, waarvoor de Zwarte Ruiters, die den toren beklommen hadden, waren neder-gevalien, wapperde zwierig op don helmkam.

De Schaaphcnlo' Bladz. 73, Deel IV

-ocr page 524-

ilÉii

■1

ir w

-ocr page 525-

BARINEVELD.

75

dien man loc lc slaan, zicli (o verwijderen ?quot; vroeg Vim Nijveld, (oen Perrol hem voorbijging, en iiij wees op den smid.

quot;Dus een zeer wreede daad om hem hier Ie honden, niet waar?quot; vroeg Perrol sliislaande; en hij vervolgde, loen Van .Nijveld droogweg: «Juisl zoo, Messire Iquot; len antwoord gaf'; »Welnn, gij lie-sclmldigl hem zeiven; de ineesler lieeil mij gesmeekt hier le mogen komen; ziel gij niet, dal li ij zelfs niet ontwa|gt;end is ? hij kan heengaan, als hij verkiest, en morgen is hij misschien reeds vrij ; wat wilt gij meer?quot;

«Veel en weinig,quot; zeide Van Nijveld met vuur, eirvroeg toen: »lleel't lt;le nacht u niel tot inkeer gehracht, Messire ! dal gij nog allijd voortgaat met den toren en de woningen le vernielen ? Waarom veracht gij de onedele wraakzucht niet, welke u de bussen heelï doen aanvoeren, en behandelt gij uw vijand niel naar krijgsgebruik ? Eisch den toren op, maar misbruik uwe overmacht niet.quot;

In hel eerst trok een hoonende grimlach de lippen van het bendehool'd te zamen ; maar toen Van Nijveld zweeg, riep hij, zijn hand aan het voorhoofd brengende : »Ha ! daaraan had ik niel gedacht; bij mijnheer St. George! gij hebt gelijk ; ik had niet gedacht om den toren op te eischen ; want ik hield Van Schaiïelaar voor te dapper en te verstandig; maar gij kunt gelijk hebben: honger en dorst zulieni hem lam hebben gemaakt; hij zal zich aan mij overgeven, en gij maakt Perrol tol uw schuldenaar; want hel welgelukken van niijii wraak zal ik aan u te danken hebben!quot;

Dit zeggende, snelde hij voort, zonder zich om Van Nijveld te bekommeren, die hem wilde iian-spreken. Een huivering liep den edelman over het lijf, onder het ijzer dal hij droeg, en bij zeide halllnid : »lk wil liever sterven, dan dien dank ver-

! dienen, en als Van Schaiïelaar niet meer weet, met wien hij onderhaudclt, dan zal ik het hem herinneren !quot; Gelijktijdig hield het vuur der bussen op, en van alle zijden naderden de ruiters een weinig; Perrol, door eenigen hunner vergezeld, trad op het kerkhof, en Van Nijveld volgde hem. Kr heerschte ^ een diepe stille, terwijl de trompet zich onder aan den toren hooren liet, de rook hel kerkhof verliet, en zich hoe langer hoe meer in de lucht verdeelde en verloor. Niemand vertoonde zich op den toren, aan wiens trans het wapenschild nog altijd prijkte. «Zouden zij allen dood zijn ? en hij ook reeds!quot; riep Perrol met den voel stampende, en gelastte nog eens de trompet te steken, en loen op een wenk zijner hand de trompet zweeg, en hij dienen, en als Van Schaiïelaar niet meer weet, met wien hij onderhaudclt, dan zal ik het hem herinneren !quot; Gelijktijdig hield het vuur der bussen op, en van alle zijden naderden de ruiters een weinig; Perrol, door eenigen hunner vergezeld, trad op het kerkhof, en Van Nijveld volgde hem. Kr heerschte ^ een diepe stille, terwijl de trompet zich onder aan den toren hooren liet, de rook hel kerkhof verliet, en zich hoe langer hoe meer in de lucht verdeelde en verloor. Niemand vertoonde zich op den toren, aan wiens trans het wapenschild nog altijd prijkte. «Zouden zij allen dood zijn ? en hij ook reeds!quot; riep Perrol met den voel stampende, en gelastte nog eens de trompet te steken, en loen op een wenk zijner hand de trompet zweeg, en hij

niemand gewaar werd, riep hij woest : ».lan van Schaiïelaar.....!quot; en zijne oogen schoten vuurstralen.

Ditmaal werd hij geruslgcsleld ; maar levens greep de nijd hem in de wraakzuchlige ziel; hij, die waande dat alles voor hem bukken rnoesl, dal niemand Perrol in moed en sterkle evenaarde, zag zijn vijand le voorschijn treden, niefc: kruipende, ontwapend en ontdaan van gebrek en onrust, niel met een zachte slem, smeekende om hel veege lijf te mogen redden, of razende als een bezetene, zijn vijand vervloekende, die hem in hel ongeluk stortte, den Hemel en alle heiligen en zijne wapenbroeders vervloekende, die hem niet kwamen verlossen ; — neen, hij zag hem vóór een der bomgaten verschijnen in hel schitterende harnas; de witte vederbos, waarvoor de Zwarte Huilers, die den toren bekloinmen hadden, waren nedergevallen, wapperde zwierig op de helmkam, en bij vroeg verstaanbaar en bedaard : «Perrol! waarom roept gij mij, wal hebt gij le verzoeken ?quot;

Van Schaiïelaar scheen degene, die de macht in handen had, die heer was over leven en dood ; zoo rustig, zoo krijgshaftig stond hij daar, en zag op zijn vijand neder, die door zijn aanblik getrolfen werd. Perrol kon niel spreken, en sidderde van nijd; hij legde de hand op den schouder van Vi-dal, en hijgde naar zijn adem. liet verwonderde den knaap niel, zijn heer in dezen toestand te zien ; geen oogenblik rust had bij zich gegund, sedert hij bericht had ontvangen, dal Van Schaiïelaar zich in Harneveld bevond; geen wonder dus, dal deze, ofschoon hij geen levensmiddelen en geen rust gehad had, sterker was dan hel bendehoofd, dat door de wraakzucht verteerd werd, terwijl hij zich gelalen aan zijn noodlot onderwierp.

«Te verzoeken !quot; riep Perrol eindelijk, en sliet Vidal ter zijde. »Gij wilt zeggen, wat ik wil? — bij den satan! gij kiest uwe woorden slecht; maar hel zij zoo,quot; riep hij woest lachende: «Ik verzoek, dal lieer Jan van Schaiïelaar den toren opgeve!quot;

lieer Gerril van Nijveld, die eenigszins bezijden Perrol stond, boorde niel ongenoegen den toon, waarop hel bendehoofd gt;pnik ; doch de aanvoerder op den toren, die hem met de hand gegroet had, vroeg snel, doch zonder drift : »En de voorwaarden ?quot; De opeisching verheugde hem; hij vermoedde wel, dal men zijn leven zou eischen ; doch hij behoefde hel dan niet zelf aan te bieden.

«Voorwaarden?quot;Jlachle Perrol nijdig. «Per moio ! hebt gij krijgsgereedschappen en levensmiddelen, waarover gij wilt onderhandelen ? Ha ! ha ! is lieer


-ocr page 526-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

74

David met zijne papen vóór hel dorp om u Ie ontzetten ? Zeg, denkt gij Perrol te overbiufl'en met den banvloek van den Bisschop ? ol' hebt gij niets dan liet half uitgeteerde lijl te redden, dat anders onder de steenen begraven wordt?quot; Hij zweeg en Van SehaHelaarzeide met waardigheid: «Die scherts bevreemdt mij niet in n\v mond ; maar ik ben nog niet verplicht haar aan te hooren, zoolang dit zwaard aan mijn zijde hangt. Ant woord ; zullen wij uittrekken met belofte van niet te dienen ? Eischt iiij een losgeld, of moeten wij gevangen blijven ; wilt gij mij een eerlijke gevangen schap toestaan

«Neen, driemaal neen!quot; schreeuwde Perrol.

• Dus komt gij alleen om met ons te spotten,quot; riep Van Schall'elaar met drift. »Dat zou een ongeloovige zelfs zich tot schande rekenen. (Ja, laat de bussen laden, haar iicluid is mij aangenamer dan uwe taal!quot;

Perrol had een oogenblik te voren in beraad gestaan, of hij nog eenmaal zijne ruiters den toren zou doen beklimmen, of den doorgang onder in het gewelf beproeven ; want hij vreesde, dat zijn vijand zich onder de puinhoopen zou laten begraven, en de vrees pijnigde hem. Maar toen hij Van Schailclaar geheel gewapend en oogenschijnlijk zoo sterk voor zich zag, verwierp hij die gedachte, en zcide luid, doch somber: »Het is geen spotternij, neen, bij mijne banier! hel is mij ernst. Ik eisch den toren op : gij en uwe ruiters geeft u gevangen aan mij, en zonder voorwaarden !quot;

»Nimmer!quot; riep Van Schailclaar met vuur, »ik mij overgeven aan u ; dat is de dood ! — erger dan de vreeselijkste dood,quot; en hij gal door een beweging met de hand zijn afgrijzen te kennen.

»(J ij schijnt verheugd. Heer! omdat hij weigert,quot; zeide Perrol tot Van Nijveld, »ziet gij dan niet in, dat gij — dal niets hem meer redden kan,quot; vervolgde hij lachende, en riep luid en kwaad naar den toren, voordal hij een antwoord afwachtte: »Dal kon wel zijn, dappere Heer! Maar znlt gij uwe bende ruiters en uw eerwaarden Bisschop, zelfs uwe lieve bruid wederzien, als gij dagen lang half verpletterd ligt te sterven lusschen de puinhoopen van den toren ? — Vreest gij den dood.. .

»Necn !quot; riep Van Schall'elaar mei edele drift, »gij zijl Perrol, en ik ben Jan van Schailclaar; laten wij zien, wie den dood vreest. Hoort allen, die hier tegenwoordig zijl, hetzij edelman ol ruiter, knaap of dorper, hoort! Ik, Jan van Schalie-laar, leenman van St. Maarten, daag Perrol, hoofdman der zwarte Bende uil, tol den kamp op leven en dood, hetzij Ie voet of te paard, met speer en zwaard, met schild en dolk, ol' welke wapenen hij zal verkiezen.. .quot;

»Zwijg !quot; schreeuwde Perrol, bevende van woede; doch zijn slem begal hem, en Van Schall'elaar vervolgde met vuur: «Indien de zege aan mij blijft, gelijk ik durl hopen door mijn goed recht en den bijstand van mijnheer St. Maarten en mijn patroon, zal mij en mijn mannen van wapenen een vrije aftocht worden verleend, en ik wil geen edelman zijn, als ik Perrol niet, met het dolkmes op de keel, dwing om te erkennen, dat hij schandelijk den dienst van mijnheer David verlaten heelt, dat hij een moordbrander en maagdenroover is, dal hij mij laaghartig in den nacht overvallen beeft! — of dat ik hem neerstoot! Nu kunt gij n wreken, Perrol! ik sta voor u, ik daag u uil, hier is mijn handschoen.quot; Terwijl de laatste woorden over hel kerkhof klonken, trok hij zijn rechter handschoen uil, en wierp dien voor het ben-dehoofd neder.

liet scheen dat Perrol zijn edelen vijand met zijn blik wilde dooden, toen deze sprak. Zijne vuisten hield hij gesloten; maar hij liet niets hooren dan cenige woeste klanken. Van Nijveld, Wouter, Vidal, ja al de mannen van den Utrechtschcn edelman bedwongen met moeite een luid gejuich. De Zwarte Buiiers, wier gelaat verbazing kenschetste, bewaarden een diep stilzwijgen; die taal en houding verwonderden hen. Hel vallen van den handschoen deed Perrol opspringen, waarna hij zich vooroverboog, maar den ijzeren handschoen niet aanraakte; had hij zich niet bedwongen uit schaamte voor Van Schaf-felaar. Van Nijveld en zelfs voor zijne eigen ruiters, hij zou den zwaren helm hebben afgeworpen, die hem vreesclijk hinderde, maar dien hij had willen dragen, om niet te laten blijken, In-zwak hij was; hij zou bel zwarte harnas zijn lijf gerukt, en zich op den gond hebben dergeworpen, uit smart over hetgeen hij hoi moest; mogelijk zou hij m zijn razernij zich ven gegriefd, en zich de haren uit het h gerukt hebben ; maar niets kon baten. Teverg onderzocht hij zijne eigen krachten ; Van Scli. felaar stond daar, vol moed en kracht, en i lt; bendehoofd moest erkennen, dat hij de zwal was : de Boode Hand had geen kracht genoeg het zwaard of de lans met hoop op een go( uitslag te voeren, en Perrol moest zich laten u dagen. Daar lag de handschoen van Van Schi Ui laar, en hij durfde dien niet aanraken. O! -■ H oogenblik was verschrikkelijk voor hem; eind M


-ocr page 527-

BARNEVELD.

7S

riep bij met een dode slem : ».lan Van Srhaiïe-laar! ^ij hebt niets te verliezen; mijn lutml rnsl reeds op u. Ila! waart i.'ij hol niet, dan zou ik geen grooler vreugde kennen, dan u hier op uw paard met speer en schild te zien, met u Ie strijden, leven om leven; maar ik veracht u..

»Uw eerbied zoowel als uwe vriendschap zou mij verachtelijk maken,quot; riep Van Schaflelaar; «maar gij liegt. Sedert twee dagen en drie nachten heb ik geen voedsel gebruikt, en ik draag het harnas zoo coed als gij; ha! gij zijl bevreesd voor Jan Van Schairdaar! — Maar zoo gij durft, wil ik u bevechten alleen met zwaard en dolk. Bestijg uw hengst; neem speer en schild ; behoud uwe wapenrusting, en laat mij alleen den helm,— of vreest Perrol den dood ?quot;

»!Neen, voor den satan !quot; schreeuwde hel hen-dehoofd; »niaar uw aanbod is tevergeefs. /Vr moio ! indien ik met u den kamp wilde aanvaarden, zou ik naar geen wapens zien : maar Perrol veracht den laatsten der Van Schall'elaars!quot;

«Omdat hij sterker is en meer moed heeft dan Perrol,quot; riep Van Schaiïelaar schamper; »maar zeg liever, dat de stoot van mijn speer uwe krachl vernietigd hecll. Welnu, indien gij niets vreest,quot; vervolgde hij snel, «zoo laat mij en mijne mannen gaan; gij zuil zelf tijd, plaats en wapens nader bepalen; Jan van Schaiïelaar zal op het eerste bericht tegenover u staan, te l'lrecht, nl waar gij zult verlangen. Ik verlang niet tegen een zwakken man te kampen; gij heb! mijn haiui-schoen !quot;

«Ik heb hem, hij lijit voor mij, en ik ben sterker dan gij,quot; riep Perrol nijdig, en lachte valscli; «maar gij — zoudt gij komen, welke zekerheid zoudl ^'ij geven ?quot;

»lk ben edelman,quot; zeide Van SchaHelaar snol, en Gerril van Nijveld trad toe en riep luid : »f»al is hij, en hij zal komen, Messire! ik blijf borg voor zijn woord.quot;

«ik vraag uwe borgstelling niet, lieer van .Nij-veld!quot; zeide Perrol schamper, «hij zelf heriep zich niet op u; vergeef mij, dat ik uw aanbod versmaad; indien de trouwe dienaar van den Bisschop u eens in den steek lid, dan. .

«Dan zou mijne hand mijn woord lossen; gij zoudl altijd iemand te bevechten hebben; want gewis ik zou er zijn,quot; riep Van Nijveld niet vuur. Perrol deed een schrede naar hem toe ; maar hij bleef slaan,toen Van Schaiïelaar riep: «Ik dank u, ileer! uw aanbod niaakl mij gelukkig, ofschoon het verworpen wordt. Perrol dorst naar mijn bloed, en gij ziel het, — hij beeft voor mij.quot;

• Ila !quot; schreeuwde Perrol woest, die een schrede vooruit deed, en den handschoen van Van Schaflelaar vertrapte: «l'rr moio! gij hebt gelijk; ik wil uw bloed zien vloeien; maar gij /iill de eer niet hebben om met mij Ie strijden; ik zalm het slof vertrappen, even als ik dezen handschoen doe !quot;

»Ellendeling !quot; riep Van Schaiïelaar dreigend ; doch bij zeide ernslig, na eenige woorden tot zijne ruiters gesproken te bobben, die hunne verontwaardiging niet bedwingen konden. »ik weet, dat de eer en de edelmoedigheid u onbekend zijn ; gij zijl hier de sterkste, ofschoon niet door eigen moed ; doch tiod is machtig ; ik bid, niel dal Hij mij zal wreken, maar dat liij mij en u oordeelen moge.quot;

«Ma!quot; riep Perrol smadelijk, «gij vangt weder aan met den Hemel Ie schermen; waar blijft mijnheer Sl. Maarten? Waarom roept gij hem niet aan? Per moio! waarom verdedigt s'j uw eigen zaak niel?quot;

«Perrol!quot; riep Van Schaiïelaar luid, «i;ij liegt! nooit heb ik geweigerd om zelf mijne eer lever (ledigen; ligt mijn handschoen niet vóór u? Neem hem op, lafaard! maar s;ij weet, dat ik u bij Westbroek heb nedergeworpen; daar liet ik u het leven; daar heb ik. Jan van Schaiïelaar, u genade bewezen, toen de Boode Hand verlamd was.quot;

«At moio schreeuwde Perrol stampvoetende: «het was mijn knaap, die mij bewaarde, en die u het leven liet; hij was u genadig, en mijne ruiters waren onnoozel genoeg, hem Ie gehoorzamen; maar indien gij de vrees niel kent, wil ik u in slaat stellen hel te bewijzen en uwe ruiters het leven te redden.quot;

«Spreek!quot; riep Van Schaiïelaar, en Perrol vervolgde met een dolle stem : «Kr is mij niets gelegen aan uwe ruiters; al waren er honderd op den toreu, ik lie! ze gaan; gij zijl het....quot;

«Ik weel hel, vervolg, Perrol!quot; zeide Van Schaflelaar bedaard.

»Prr moio!quot; riep Perrol, «val mij niet in de reden ! Waarom haast gij u zoo? Denkt gij dat ik ook geen baast heb?quot; Uier lachte bij woest en vervolgde: «(Üj levert u over aan mij, met den lallen knaap, dien gij uw vriend noemt, en ik laat uwe ruiters het leven.quot;

«Messire!quot; zeide Van Nijveld ; doch Perrol boorde, hem niel; zijne oogen, die vuurvlammen scholen, Irachllen hel besluit van den aanvoerder te raden; zijn bleek gelaat verried lage tevredenheid; maar


-ocr page 528-

7« OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

Vim Schil(Telnüi' rit'p, hi'l liool'd iifweiiileiiilc : «Dat nooit!quot;

«Zieilaar zijn moed, Heer viin Mjvehl,quot; riep i'errol veraclitolijk lacliende, en wees naar den liruidegoni van Maria; «misseliien zoudt ,«ij nog willen, dat ik zijn liiindsclioen had opgenomen; maar ik ken hem, den dapperen edelman. — Wat zegt St. Maarten';''' schreeuwde hij luid, »ol' heht gij bevel van den hastaard om te blijven leven ten koste van eens anders leven?quot;

«Vermoei u niet, Perrol! antwoordde Van Schaiïelaar met waardigheid, «verspil uwe laatste krachten niet; ik niet alleen, maar zelfs dc Zwarte Bende weet nu, dat de aanvoerder alleen kan dreigen met de stem, dat hij een lafaard is!quot;

«Kr is maar één lafaard hier,quot; schreeuwde I'errol.

»Eii die zijt gij!quot; riep Van Schaiïelaar meteen donderende stem, «maar uw aanblik en uwe taal zijn onverdraaglijk, daarom nog één woord slechts: die vriend, van wien gij spreekt, behoort tot mijne ruiters; hij is een mijner mannen van wapenen; hij moet met ben uitgaan!quot;

»Uw vriend!quot; riep Perrol, terwijl zich een gil van vertwijfeling booren liet. Per moio! zeg liever moordenaar, dappere lieer! of denkt gij, dat ik Eemnes vergeten heb ?quot;

»Neen,quot; zeide Van Schaiïelaar langzaam, «er zijn genoeg Zwarte Ruiters met VValson gebleven, om er u tol uw dood aan te doen denken ; maar zondt gij nog leven, indien hij een moordenaar was, zoudt gij dan nog bier zijn om zijn bloed Ie eischen?quot;

«(Jij grijpt elke gelegenheid aan om 11 te redden,quot; riep Perrol verachtend; «maar ik zal uelk voorwendsel benemen. Welnu, uw vriend zal den toren verlaten met de ruiters ; zijl gij nu voldaan?quot;

«Ja!'' riep Van Scbaiïelaar; maar hij keerde zich om, en men hoorde Hauw, dat hij riep: «Terug! laat mij spreken, ik wil bet!quot; Daarop zag bij weder naar builen en Vidal huiverde, terwijl zijn beer binnensmonds mompelde: «liij zal met ben uitgaan, maar om met hen te sterven; ba ! hun bloed moet dat van Rogardo, dc Tuime-laar en al mijne mannen betalen.quot; Hij lachte, en (Jerrit van Nijveld, die zich eenige schreden verwijderd bad, en tot nog toe, met de armen over elkander geslagen, met droefheid geboord had, wat er gezegd werd, naderde nu.

«Messirc!quot; zeide bij met waardigheid, «vergeet gij in welk land gij zijl; dal gij met Cbristen-menscben te doen hebt ? Heeft de Koning, uw heer, u dan alleen gezonden om te verwoesten en te verdelgen ?quot;

«Misschien, edele Heer!quot; gaf Perrol spottend ten antwoord; «maar op mijne eer niet om uw raad in te winnen, of uwe vermaningen aan te hooren; gij weet hel iimners, zijn leven behoort mij; gij licht er in berust; Perrol zal hem ter neder vellen, en beer Gerrit Van N ij veld zal het aanzien, zonder zich Ie verroeren,quot; eindigde hij met drift.

«Dal zal iiij niet!' riep deze met vuur.

»/Vc ttwio! dat zal hij wel!quot; schreeuwde Perrol, en hij wierp een blik naar alle zijden van het kerkhof, en grimlachte, toen bij zag, dat zijne ruiters alle toegangen bezet hielden; doch eer Van Nijveld vervolgde, want ook hij zag om naar zijne voetknechten, riep Van Schaiïelaar kalm en verstaanbaar: «lieer! laat mij aan mijn noodlot over; verzet u niet tegen den laagbartigen moordenaar, die, in de wapenrusting van een krijgsman gestoken, moorden maar niet strijden wil; ik heb reeds genoeg verplichting aan u; ik bid u laat alleen mijn bloed stroomen; ik ben bereid te sterven!quot;

«Hebt gij gedaan?quot; riep Perrol schamper; maar Van scbaiïelaar antwoordde bedaard, terwijl hij de linkerknie even hoog, en de band op den knop van zijn zwaard liet rusten: ».la! en gij kunt spreken.quot; Zijn oog ging onrustig over het kerkhof; hij zag over alle hoofden heen; hij zag den meester staan, den vader van zijn bruid; hij zag zelfs zijn knaap en den onden schaapherder achter de klove-niers (I) van Van Nijveld, boog vriendelijk met het hoofd, en wenkte hen met de band om Ie blijven.

Het oogenblik, waarnaar Perrol zoozeer verlangd had, was dan eindelijk nabij ; zijn vijand was op het punt om zich aan hem over te leveren; maar zijn hart juichte niet; want hij hiid Van Schaiïelaar niet kunnen vernederen. Even gerust, alsof bij zich aan bet hoofd zijner bende bevond stond deze daar, en zag onverschillig op hem neder ; niets scheen hem aan hel leven te boeien zijn bruid, alles scheen hij vergelen te hebben on met moed te sterven. O! I'errol gevoelde, dat, al' hij den aaiivocrdcr gebonden voor zich liet sleepquot; als zijn dolk hem griefde, als zijn vuist her en zijn mond hem hoonde, dal dan grimlach van verachting zich op he Van Scbaiïelaar zou verloonen; dal zi ■

geen enkele klacht uil den mond vai. zou verkrijgen, en dnarom zweeg b ei

eens richtte hij het hoofd op; de •

bewoog zich, en zijn gelaat werd ver; ■ ' had een soort van pijniging nitgevo u quot; Perrol alleen bedenken kon, en hij

l Kol [dragers, schuttcrs.


-ocr page 529-

(JiJ schijnt uwe ruiters lief te hebben, dat gij lijne wraak te gemoet will treden, en u wilt verleveren om hen te redden.quot;

»Ja !quot; antwoordde Van Sebidlelaar, «zij zouden iet vreugd hun leven geven, om het mijne te , ewaren; miju dood zal het hniiiic redden.quot; Weder erhiel zich eenig gerucht in den toren; maar )en de aanvoerder met gestrengen hlik omzag, erstomde hel, en toch was hel alsol een zijner niters achter hein nederknielde; want het eind an een witte pluim raakte zijn kniestuk, cu hij 'heen iemand met zijn linkerhand terug te wijzen, Twijl hij mei de rechter over zijn gelaat streek. Perrol bemerkte echter niets hiervan; want hij verdacht zijne woorden, en eindelijk riep hij champer : Jan van Schalielaar ! gij doet zooveel oor hen; ik vil ook, dat zij u een dienst hewij-en, de laatste in dit leven, — ik wil, dat zij u mui den omgang werpen !quot; 1

Ken kreet van afgrijzen klonk, van de zijde waar e Nijvelders stonden, over het kerkhof. Van ijveld en de ruiters op den toren verrieden door un uitroep hetzelfde gevoel. Vidal verborg met loeite, wal er in hem omging; de Zwarte Kuiters wegen; maar een zacht gemompel gaf limine oedkeuring en verwondering te kennen ; zoo iets adden zij niet verwacht. Perrol lachte hoonend. Van Seliallelaar bedwong de ontroering, die hem ad aangegrepen; maar zijn slem verried evenwel ijn afgrijzen, toen hij langzaam zeide: «Verhel ■If de slem, die om bloed roept, hoofdman der warle bende! Doe zelf den voorslag aart mijne laniien van wapenen. Jan Van SchaHelaar geeft ch aan hen over.quot;

»En waarom niet?quot; riep Perrol, en schreeuwde: Werpt den aanvoerder van den omgang, ruiters! .1 gij zijl vrij.quot; Maar nauwelijks klonk het laatste woord, of de mannen van wapenen riepen : «De dood voor Perrol! weg melde Roode Hand! leve Jan van Seliallelaar!quot; Hel bendehoofd stampte met den voet, terwijl eenige Zwarte Kuilers, die nabij de Nijvelders stonden, omzagen; 't was alsof deze kreet een weerklank vond achter de gelederen der kloveniers. Van Schaiïelaai's liet niet blijken, dal het antwoord van zijne ruiters hem bevreemde ; want hij antwoordde, toen Perrol nijdig vroeg: »Hebt gij dan geen inacht over hen, kunt gij hun niet gelasten, u van den toren te pletteren te werpen?quot;

xiNeen!quot; riep Van Schartelaar; «toen ik hun gelastte uwe ruiters mmr beneden te stooten, hebben zij gehoorzaamd ; maar ik mag hun niet bevelen, wat Perrol met de Hoode Mand verlangt;

'ELD. 77

zij zouden mij ook niet gehoorzamen.quot; Hij trad hierop in den toren terug, en het bendehoold zag hein niet meer; de SchaHelaars ontvingen hun aanvoerder met hun wapenkreel.

Ken oogenblik stond het bendehoofd als versuft; reeds had hij zich gestreeld gevoeld door de gedachte, wal Van Seliallelaar zou gevoelen, als zijne imaiinen hem hadden aangevat om zieh te redden ; hij voorzag een strijd tussehen den aanvoerder en zijne ruiters, en hoopte, dal de laatslen zouden zegevieren ; hij zag zijn vijand naar den rand van den toren sleepen en nederplolïen. O, dat moest een droevige dood zijn voor Van Seliallelaar! mogelijk zou het slachtoirer zijner wraak zijn laatste verguizing nog kunnen hooren, als hij machteloos daar lag; nog vernemen, dat Perrol bekend was met de schuilplaats van Maria, dat zijn arme bruid aan de Roode Hand was overgeleverd. Maar zijn duivelsche begeerte werd niet vervuld; hij kon niet juichen van belsche vreugde, en verwijderde zich met langzame schreden ; de wraak ontsnapte hem, omdat hij haar geheel had willen genieten; zijn houding verried zijn verslagenheid.

Heer tierrit van ISijveld had nu en dan den maaltijd in het Bisschopshof en het ontbijt in dr (Ironir Hiddcr herdacht; doch te vergeefs trachtte hij in Perrol de bedaardheid en den strijdlust van dien tijd terug te vinden ; deze was zijn woede niet meester, en weigerde hardnekkig, en onder een gezocht voorwendsel, den tweestrijd, dien Jan Van Seliallelaar hem zoo vol moed en waardigheid had aangeboden. Van ISijveld w ist niet, dat liet bendehoofd ziek was; dal het dezelfde Perrol niet meer was, die Coene van Haerbergh gedood had ; dat hij zich zelf niet meer was, sedert den avond van Westbroek en de ontvluchting van Maria.

«Messire !quot; zeide de edele vijand, die nog een poging wilde doen, om Van SchaHelaar te redden ; want hij voedde de hoop, dat het bendehoofd zijn onwaardig gedrag eindelijk zelf begon in te zien : «Voor hem, maar ook voor u, maakt het mij gelukkig, dal zij uw voorstel hebben verworpen; keer tot edeler gedachten terug; om (iodswil, luat hem gaan! De gelegenheid om hem weder te vinden zal u niet ontgaan ; denk om uw eigen eer. Overwint gij hem in een gelijken strijd, gij zult er u op kunnen beroemen een dapper edelman te heliben geveld ; maar viert gij hier hot aan uwe wraak, dan overdekt gij u met onuitwischbare schande !quot;

«Ha !quot; riep Perrol, die het hoofd oprichtte en tot zich zeiven scheen terug Ie keereu ; «zijl gij


-ocr page 530-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

78

hel, Heer? Perrol tliinkl u voor die vermaning; uwe woorden zijn ongepast en stout; maar, op mijne eer! gij kunt veel zeggen, zoolang hij nog leeft; doch ook tol zoolang maar.quot; Hij lachte, en Van Nijveld stond gereed te antwoorden, toen Perrol snel vervolgde:

»A'( moid! laat mij spreken. Heer! ik ken immers uwe bezorgdheid voor hem; gij hebt gelijk, hel zou maar een ellendige voldoening geweest zijn, als men hem naar heneden had geworpen; maar wat wilt gij V Perrol wilde er tevreden mede zijn, ofschoon hij vreeselijker wraak gedroomd had; want zijn bruid is nog de mijne niet; daarom wees ook tevreden, edele Heer! of verberg uw ongenoegen. Die alles wil hebben, krijgt veeltijds niets; ik ben tevreden met den vinger, als ik den den arm niet vallen kan; ik verlang het onmogelijke niet meer,' eindigde hij boosaardig lachende.

«Perrol!quot; riep Van INijveld toornig, «vervloekt zijl gij en uwe lage wraak ! ik wil niet verbergen, dal ik u veracht. Ha! hoofdman van de Zwarte Rende! dacht gij dan, dat er geen einde aan mijn geduld zou zijn ? ik wil niet langer zwijgen, ik wil . . .quot;

• En, Per moid! wal will gij dan'?quot; vroeg Perrol, bleek van woede, en naderde hem.

-Ik wil,quot; vervolgde van Mjveld met vuur, »de aarde verlossen van een booswicht en Van Schaf-felaar redden : trek ; ik daag u uil!quot;

•Neen!quot; antwoordde hel bendehoofd somber-

•Ziedaar mijn handschoen ! riep van INijveld. en wierp hem voor Perrol's voelen neder. «Neem hem aan, of moet ik u tol hel gevecht drijven, evenals heer Coene van Baerbergh, dien gij....'

«Gestraft hebt, gelijk ik u. Per moio! ook slraflen zal!quot; brulde Perrol. Hij boog zich voorover ; maar voordat hij den handschoen aanraakte, richtte hij zich op, en de razernij, die hem scheen te beheerschen, was bijna geheel verdwenen. «Raap den handschoen op, Vidal! zeide hij. Uc knaap gehoorzaamde, en hij vervolgde schamper: »\Val uwe uitdaging betreft, zij komt Ie laat o( te vroeg maar nu len onpas: later, dappere Heer Van INijveld! waarom morgen of dezen middag niet, zal mijn zwaard uw hart zoeken en welen te vinden !'quot;

•Terstond nog!quot; riep van INijveld, bevende van woede. »Rij hel leven mijns vaders 1 uwe lafhar ligheid gaal te ver! uwe spotternij gedoogt geen uitstel meer; trek. of ik sloot u neder: of zult gij ook durven zeggen, dal gij mij veracht?quot; en hij trok zijn zwaard.

»En waarom niet.....?quot; zeide Perrol, bleek van

nijd, maar valsch lachende. Per moio! de eene gek is nog niet verslagen, of een tweede biedt zich aan ; vreest gij dan, dal Perrol u vergelen zal ? Dok wij zullen afrekenen, mijn edelman ! maar nu niet!quot;

Maar Van INijveld beantwoordde zijn weigering met een grimlach, die verachting te kennen gaf; lier richlte hij het hoofd op, en riep met waardigheid, terwijl hij vooruittrad: «(iij zult strijden of sterven als een ellendeling!quot;

Perrol trok de hand terug, die hij naar de greep van zijn zwaard gebracht had; hij hief ook hel hoofd op, waarop Je roode pluim wapperde, en riep gebiedend en bedaard: »Sla! gij moet nog blijven leven, totdat Van Schalielaar er niet meer is. Per moio ! bij Dwarsdijk hebt gij mij verschalk!, en ik liet hem gaan; maar uw verzoek en uw dreigen zijn nu tevergeefs. — »lk weiger hel gevecht mei u. Ha! Ha! liever wil ik hebben, dat men zegt, dat ik u en al uwe vuurroeren vermoord heb....quot;

• Perrol....!quot; riep Van Nijveld driftig, die was blijven slaan, maar nu weder naderde; maar Perrol schreeuwde : »Op voor Perrol! draait om de bussen ! — op, mijne ruiters!quot;

•Leve Perrol! hoezee de Zwarte Bende!quot; riepen zijne ruiters; de paarden hinnikten, de wapenrustingen rammelden, en de mannen van wapenen, die achter de kerk stonden, reden om den toren heen naar voren.

Van Nijveld bleef staan, toen hij de slem van Volkerl hoorde, die, nadat zijne mannen hun wapenkreet hadden doen hooren, riep: •Legt aan, mannen!quot; Hij hoorde de roeren op de ijzeren vorken vallen. Hij zag om: aan alle zijden wemelde het van zwarte wapenrustingen; de bussen waren gericht legen de plaats, waar zijne getrouwe voetknechten stonden ; de rui terknechten bewaakten de ijzeren buizen, die den dood in hunne wijde buiken droegen ; de brandende lonten waren gereed om zijne mannen den dood toe te zenden, en hij liet het zwaard zakken.

• Gevoelt gij nog Insl om te vechten, Heer?quot; vroeg Perrol ijskoud. »Ga ! stel u aan hel hoofd van uwe knechten ; ik plaats mij aan hel hoold van mijne ruiters, en wij zullen zien of het zwwtm/ op mijne banier de zuilen1) op de uwe niet verbrijzelen zal. — Doch ik verzoek u, om den wil van uwe mannen, om den vrede te bewaren ; ik

(') '/,uilen hel w«|«ju der Van N yvclils.


-ocr page 531-

Igt;/11111 Vj T CjIjU,

[ml er u om,quot; vervolgde hij nijdig lachende; gij iel)l mij immers gezegd, dal hel geen schande was, om te hidden, als men sterk was; en voor den satan, ik ben hel immers.quot; Toen eindigde hij weder op den vorigen toon: «In DwarsdijL lieht gij Van Schall'elaar gered; maar in Uai-Èieveld zuil gij het niet doen ; en wie van ons beiden morgen het dorp verlaten zal, weet ik niet!

«Maar God weel hel! riep Van iNijveld met vertrouwen, en stak zijn zwaard op, ernstig zeg geilde : »lk mag hun leven niet wagen voor hem, anders ....! maar zijn bloed komt op nw hoold, ik ben onsehuidig aan zijn dood,quot; en hij stapte treurig naar zijne voetknecliten.

• Op mijn hoofd, lieer?quot; riep Perroi hem na, terwijl hij lachte; «maar ik wil het wel, en mijn vederbos zal er des te rooder door zijn. ais gij hem voor hel laatst ziet.quot;

Een oogenblik daarna waren de Zwarte Huilers weder teruggetreden ; de bussen hadden hare oude richtingen hernomen ; op nieuw braakten zij ver woesting uit de wijde monden. Wouter verheugde zich bijna, toen de kruitdamp weder opsteeg ; hij wist, dal de bruidegom van Maria verloren was, en evenwel hoopte bij inissebien nog. O ! de woorden van Perroi en zijn eisch hadden hem geheel verplet, en bij had zich hij de mannen van Van N ij veld gevoegd, toen de Zwarte Hende te wapen liep, en men hem uit hel oog verloor.

Toen Van Schaffelaar, na het laatste woord mei Perroi gesproken te hebben, terugtrad, en door zijne ruiters met blij gejuich ontvangen werd, vatte Frank zijn hand met beide banden en drukte haar, terwijl bij zich voorover boog. Zijne ruiters ver wachtten geen dank voor hetgeen zij op de laaghartige aanbieding van het bendehoold geantwoord hadden; het kwam hun nimmer in de gedachten, dat hun aanvoerder zich zou overleveren aan Perrni met de Hoode Hand. Zij wisten, dal zij sterven moesten, dat hun aanvoerder hun te veel beloofd had; maar nimmer dachten zij er aan, dat hij zich voor hen moest opofferen, sterven zonder hel zwaard Ie trekken, en toen zij zijn rustig en mannelijk gelaal, hel vuur, dal in zijne oogen blonk, gezien hadden, zetten zij zich weder neder. Zij begrepen, dat hij slechts eens had willen zien, hoe ver de wraakzucht zijn lagen vijand zou kunnen vervoeren. Maar Frank was zoo gerust niet ; mei moeite smoorde bij zijn angst, als Van Schaffelaar stilte verlangde ; eindelijk viel hij achter hem neder, doch de vriend wees hem terug. De vreugde, toen dal vreeselijk mondgesprek, dat vreeselijk handelen om bloed en leven, een einde nam, deed tranen in zijne oogen komen, die hij trachtte te verbergen ; maar toen Van Schaffelaar een traan langs zijn ijzeren handschoen zag rollen, legde hij de hand op den schouder van Frank, en zeide zacht : »\Vat wilt gij. Frank ! bewaar uwe kraehten ; ik ben immers bier; zie op, ik ben welgemoed !quot;

»(Jij wilt dus niet.....quot; riep Frank angslig)

«het was u dus geen ernst';' Maar o! welke een akelige scherts, mijn vriend ! zeg dal ik mij bedrieg ; zweer mij, dal ik uwe woorden niet goed verslaan heb.quot;

«En wal hebt gij dan verstaan ? mijne mannen zijn immers tevreden!quot; vroeg Van Schaffelaar vriendelijk ; maar Frank schudde hel hoofd, en zijn vriend vervolgde: «Dacht gij, dat ik u, dat ik mijne dappere ruiters zou dwingen, om den booswicht te gehoorzamen en aan zijn wraakzucht te voldoen. Neen, Frank! kent gij mij zoo weinig? bij de zaligheid van mijne ouders en de onschuld van mijn bruid zweer ik u, dat ik zulks niet vergen zal. Zijl gij nu voldaan ?quot; Frank schudde ongeloo-vig bet hoofd, waarna de aanvoerder droevig zeide: »lk had meer vertrouwen verwacht.quot; Maar snel veranderde zijn slem, en bij riep: «Hoort gij zijn stem daar builen ?quot;

»Hel is Perroi en Van iNijveld!quot; zeide frank somber, en schudde zijn dolkmes heen en weder.

«De edele man laadt de wraakzucht van het monster op zich, en het is voor niets,. . .quot; riep van Schaffelaar neerslaclilig.

Zoolang de twist duurde, luisterden zij allen aandachtig, om elk woord op te vangen; toen echter Perroi zijne ruiters opriep, zeide Frank smeekend tol zijn vriend: »()! nu gaan wij immers ? Van Schaffelaar en Van Nijveld zal onze roep zijn, o! laat ons gaan.quot; Zelfs Van Schaffelaar zag vol hoop naar builen, en de ruiters stonden op ; elk oogenblik verwachtten zij het bevel, om hun aanvoerder te volgen ; maar toen Van iNijveld terugkeerde, boog Jan van Schaffelaar hel hoofd ; zijn hand verliet de greep van zijn groot zwaard, en zijne mannen vielen neder, terwijl Frank zijn gelaal bedekte.

(ieruimen lijd bad het gedonder der bussen geduurd, toen Van Schaffelaar, die zich ook had nedergezet,opstond; bij wierpeen smarlelijkenblik op zijne ruiters, die langs den muur zalen, welke schudde, zoo dikwerf hel geluid der losbarstingen over de heide rolde ; zij spraken niet meer, en lieten hel hoofd op liunne handen en knieën rusten. Waarop wachtte de aanvoerder ? Zij wisten hel niet; waarom ver-


-ocr page 532-

liet hij nop: (ten toren niet ? zij voelden hunne laatste krachten verdwijnen, en de wanhoop maakte hen ongevoelig. Hij zag naar de zon, die hoe langer hoe meer hegon te rijzen, en hij huiverde, toen hij aan het oogenhlik dacht, dal hare stralen weder in den toren zonden dringen, aan hel oogenhlik, dat deze voorheen altijd gehoorzame mannen door den honger zijn slem niet meer zouden gehoorzamen. en zich mogelijk op de lichamen hunner verslagene krijgsmakkers zonden werpen om te hlijven leven. Met de armen over elkander geslagen, ging hij heen en weder, en ernstige gedachten schenen hem hezig te houden; alleen Prank volgde hem met hel oog, terwijl de ruiters niet opzagen ; 't was alsof de kruitdamp, die in den toren doordrong, zich haastte om dien te verlaten, als de aanvoerder dien tegentrad. ' Eindelijk stond hij stil; hij scheen een vast hesluil genomen te hehhen, en trad naar een der homgaten.

»Wat wilt gij doen, mijn vriendvroeg Frank, die, zoo snel het hem mogelijk was, opstond en hem naderde : »!Nog eens en voor het laatst met hem spreken,quot; antwoordde Van Schalïelaai' hedaard.

»Met Perrol ? o! doe dat niet, om (lods wil! wal wilt gij dan!quot; riep Frank hevig; maar zijn vriend antwoordde ernstig: «Hetgeen een edelman en aanvoerder hetaamt,quot; en hij vervolgde vriendelijk, doch mei klem : »fiij zijl mijn ruiter en tevens mijn vriend. Frank! gij moest dubbel gehoorzaam zijn.quot; Frank trad vol ontzag terug; maar volgde met angstige blikken zijn vriend, die nn huilen aan den rand van den muur stond.

»Perrol! Perrol!quot; riep Van Schaiïelaar luid en krachtig, terwijl het geluid eener losbarsting nog den toren deed bewegen. «Perrol! Perrol!quot; riep •'Ü nog eens, toen er weder een schol gevallen was, maar hij zweeg nu ; want hij vermeende de stem van hel bendehoold te hooren. Geene nieuwe slagen der bussen volgden; de kruitdamp steeg statig in de hoogte, en verliet het kerkhof. Langzaam aan zag hij woningen, schuren, vijanden en de mannen van Van Nijveld zich voor zijn oog vertoonen, en Frank huiverde, toen de stem van het hoofd der Zwarte Huilers haastig vroeg : »\Val will gij ?quot;

Van Schaiïelaar zag Wouter, die naast heer Gerrit Van Nijveld stond, en hem treurig mei de hand toewenkte; hij vermeende zelfs zijn knaap te zien ; 'l was alsof de krijgslieden, onder welke hij stond, hem vasthielden, alsof hij zich wilde losscheuren, en hij groette hen allen met de hand. Van Nijveld boog zich; o! het deed den aanvoerder zoo goed, die menschen te zien, welke hein liefhadden en hoogachtten.

»Wat wilt gij. Jan van Schaiïelaar!quot; vroeg Perrol nog eens ongeduldig; bij was de eenige die genaderd was, en in den ingang van bet kerkhof stond.

Van Schaiïelaar lette nu eerst op hem, en zeido bedaard: »lk heb nagedacht over uw verlangen; blijft gij eischen dat mijne ruiters uw wil volvoeren, ofschoon zij het vervloeken ?quot;

»llwc slem verheugde mij, toen ik haar hoorde,quot; zeide Perrol schamper; «maar bet is voor niets geweest: ik dacht, dat gij kwaamt aanbieden om u over te leveren, of uil eigen wil den sprong te wagen; — maar ik verwachtte te veel van Jan van Schaiïelaar!quot;

Frank sidderde, terwijl de ruiters luisterden zonder op te staan, toen Van Schaiïelaar langzaam en ernstig vroeg: «Zoudl gij dan willen zweren, Perrol! om allen, die hier onder mijne bevelen staan, vrij en ongehinderd cn zonder arglist naar Wijk te laten gaan, als ik van den toren op bel kerkhof ben nedergevallen.quot;

»Ja!quot; riep Perrol luid, »op mijne eer en bij mijne banier ! beloof ik hun vrijheid en lijfsgenade !quot;

.Gij allen zijl getuigen van zijn woord,quot; zeide Van Schaiïelaar, en zag vragend om zich heen. Hel bendehoold stampte met den voet, toen bij Van Nijveld met het hoofd zag knikken ; hij vreesde, dak Van Scbaiïelaar wilde beproeven of Van Nijveld ook op nieuw zijn verdediging zou op zich nemen, en dal zijn aanbieding maar een voorwendsel was: ook aarzelde hij om te antwoorden, toen dc aanvoerder bedaard zeide: «Perrol! die eed is door de menschen gehoord; maar ook daarboven in den hemel beeft men hem gehoord. — Laat uwe bussen rusten ; weldra zult gij Jan van Scbaiïelaar wederzien.quot;

Doch Perrol riep snel: »lt;iij trekt terug. Per iiioio! gij zoekt tijd Ie winnen!quot;

«Neen, hij St. Maarten)quot; riep Van Schaiïelaar met vuur. «Op mijne eer en bij mijn wapen zweer ik, dat gij u bedriegt; Jan van Scbaiïelaar vreest den dood niet, en veel minder Perrol!' ' Hij trad terug, en Perrol zelf durfde bijna niet meer twijfelen, of zijn wraakzucht zou bevredigd worden; met een bonzend barl had hij moeite om le blijven slaan, en leunde tegen den muur van het kerkhof.

«Mannen van wapenen!quot; zeide Van Schaiïelaar fier, toen bij hen zag staan, ruslende op hunne zwaarden, en hij zag opzettelijk niet naar Frank, die met de armen over elkander stond, alsof alle


-ocr page 533-

BARNKVELÜ

KI

denkvermogen hein verlaten liad. «(lij heht gehoord, wal Perrol verlang!; hij vorder! niel meer een diens!, die uw moed en uwe getrouwheid onwaardig is; maar nog alüjd mijn leven . .

»Kn gij zult he! monster voldoen om ons . .

viel Frank hem iu de rede, en zijne oogen stonden wild in het hoofd; maar Van SehafTeiaar lie! hem niet uitspreken, en vervolgde fier : »Ook gij. Frank ! zijl mij gehoorzaamheid versehuldigd; laai mij spreken. Ik alleen beschik over uw aller leven; want gij heb! mij trouw gezworen. — Mannen ! heigeen gij voor mij gedaan heb!, kan ik nimmer vergelden ; ontvangt mijn oprechten dank. Wij zullen allen den toren vertalen ; ze! daarom de helmen op, en houd! uwe zwaarden gereed ; de Schaffe-laars moeten niet wapenloos zijn, als zij onder hunne vijanden verschijnen.quot;

«Leve Van Schaiïelaar Iquot; riepen zij allen; zij raapten de helmen op, en grepen de schilden aan. 'I Was alsof hunne krachten herleefden, nu zij den laalsten strijd tegemoe! gingen ; zelfs Frank vaüe weder hoop. Toen zeide Van Schaiïelaar: »Het lol, da! ons wach!, zal den eenen mogelijk niet !oela!en om !c zien, waar de andere blijll ; druk! daarom hier elkander voor hel laats! de hand, en zegt elkander een laa!s! vaarwel!quot;

Hij zelf noemde eiken ruiter bij zijn naam, dankte hem nogmaals, en gaf hem de hand. Toen hij Frank de hand schudde, welke in de zijne beefde, zeide hij bedaard : «Houd! goeden moed, mijn vriend! de dood is nie!s! maar...quot; Mier hield hij op; wan! zijn s!em werd minder vas!, en hij vervolgde snel : «Frank ! gij luull mij nog iels Ie zeggen; dezen nacht wilde! gij...quot;

«O! nu nog niellquot; riep Frank huiverend, «later zal ik hel u zeggen, nu nog niel!quot;

»La!er dan,quot; zeide Van Schaiïelaar droefgeeslig glimlachende: «Hel is mij wel; ik zal uw laalsten wil volbrengen, als ik kan. Denk! gij om heigeen gij beloofd hebt, indien . . . (lij zul! zorgen voor Maria, niel waar?quot; vroeg hij treurig.

«Als hel zoo zijn moei, ja, mijn weldoener!quot; zeide Frank zachl, en Van ScliaU'elaar sloeg zijn gewapenden arm om den ruiler, drukle hem tegen zijn horst en riep : «Vaarwel, Frank !quot;'

«Maar wij scheiden nog niel!quot; riep Frank, op zijn zwaard slaande, terwijl hij hel schild omhing, •eerst moeten nog de Zwarte Ruiters uw . . .quot; Doch hij zweeg; wan! Perrol riep luid: «Waar blijft Van Schafl'elaar ?quot;

«Ha! hij zal komen,quot; schreeuwde Frank. «Nu gaan wij immers? vroeg hij met drifl.

J F. ültuans, De Schaapherder IV.

»Ja !quot; zeide Van Schaiïelaar, die nabij de trap stond, zijne wapens in orde bracht, den helm le-rechl zelle en me! deernis de zwakte zijner ruiters zag. «Houdt u allen gereed; wij verlaten den toren ; maar het schild ine! mijn wapen kan ik niel achlerlalen, hel moet mij in den dood vergezellen 1quot;

»lk haal het voor u,quot; riep Frank, en wilde hem voorbijgaan ; maar zijn vriend wees hem niet de hand lenig.

«Van Schaiïelaar!quot; riep Frank, de handen vouwende ; maar de aanvoerder zeide gestreng : «Ik wil gehoorzaamd zijn!quot; en hij vervolgde vriendelijk, «zijl gij geen man van mijn bende meer. Frank ! dal gij u tegen uw aanvoerder en vriend verzet ?quot;

Moedeloos liet de jonge ruiter hel hoofd voorover zakken, en trad terug: «Zoo is het wel! zeide Van Schaiïelaar aangedaan, hem met de hand op den schouder slaande, en hij beklom de trap. Zijne ruiters zagen elkander aan ; maar Frank hield alleen het oog naar boven gewend ; hij zag den aanvoerder op den omgang komen, en naar de voorste zijde van den toren gaan ; hij zag hoe hij hel schild, dal aan den riem hing, losmaakte, mei de hand over de kleuren van hel wapen streek en het voorts om den hals hing. Toen zag zijn vriend naar hem en kniklc hem vriendelijk loc. Frank scheple weder adem; maar daar richtte Van Schaiïelaar zich op; zijn oog was vol edelegeest-drili, terwijl hol over zijne ruiters ging; zijn stem was aangedaan, maar vol vuur; hij riep: «Mannen ! Ui wil ii, in lt;/erii lasl hrnuien, ik moei Inch (iciunadl sterren !quot; wenkte hun als hel ware zijn laatst vaarwel toe.

«O (iod! Van Schaiïelaar!quot; gilde Frank, en snelde naar hoven ; de ruiters volgden hem, zoo machteloos als zij waren ; doch zij konden geen woord uitbrengen. Toen Frank bijna boven aan de trap was, zag hij hoe zijn vriend op de borstwering van den omgang stond. De zon deed die gladde wapenrusling schilleren ; de wille vederbos werd door den wind licht bewogen, en hel wapenschild hing op zijn rug. Het hoofd fier opgeheven slond hij daar, als een metaleni sland-beeld van den edelslen vorm; loen zelle hij de handen in de zijden, en riep luid en vol moed: quot;Hier hehl (jij .Inn Van Seha/frlaar 1quot; —en sprong van den loren ....

Frank bereikle juist de plaals, waar zijn vriend geslaan had, loen de wille pluim verdween. Ken gil, die wanhoop en verlwijfeling verried, ont-

6


-ocr page 534-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER

8*2

snapte liem; reeds had hij tien eenen voet o)» den rand der borslwcring gebracht, om zijn vriend te volgen, toen de ruiters hem aangrepen. Men hoorde een dollen slag, vermengd met wapenge-rilsel, op het kerkhof, en de jongeling, die zijn weldoener verloren had, zon nu achterover in den toren gevallen zijn, indien de ruiters hem niet hadden vastgehouden. Tranen liepen langs de ruwe en gebaarde troniën der mannen van wapenen van Jan Van Schallelaar, terwijl zij zijn vriend naar beneden droegen, en een verward geschreeuw zich rondom den toren hooren liet; — zij hadden hun aanvoerder verloren !

Toen het bendehoofd het krijgsgeroep der Schaf-felaars boorde, toen bij zijn vijand daarna op den omgang verschijnen, en met bedaardheid dat wapenschild afnemen en omhangen zag, dal hij niet had kunnen nederrukken, toen gevoelde hij berouw, dal bij den man, die hem overwonnen had, in de gelegenheid stellen zou, om het overtuigendste bewijs to geven van zijn moed en zijn deugd; want toen reeds begreep hij, dat de bruidegom van Maria niet zou terugtreden. vervloekte hij zijn haasligheid, en zijn schaamlelooze bloeddorst deed hem op bet punt zijn, om hetgeen hij aangenomen had te verbreken: hij wilde vorderen, dat zijn slachtoll'er zich aan zijne beulen zou overleveren, gezond en vol leven ; evenals de offer-slier, die naar het altaar wordt gesleept, en bij zelf bracht de Roode hand reeds aan het oll'ermes; maar Van Schallelaar sprong van de borstwering. Een diepe stilte heerschte alom; men kon een pijl hooren vallen; de smid en de edelman, de Zwarte Ruiters en de Nijvelders, Ralph en de knaap, allen zagen met verbazing naar den getrouwen leenman van den Bisschop; zelfs Perrd slond als door den donder getroll'en ; hij kon de woorden niet uitbrengen, die hem op de lasterende tong lagen; de nijd 'verstikte hem. Jan \ an Schal-felaar was groot, en Perrol — verachtelijk.

De aanvoerder scheen een laatsten blik overliet veld te laten gaan; voor het laatst bewonderde zijn opgetogen oog de schoone natuur, (iods schepping, en bij zag hemelwaarts ; toen zette hij de handen legen het blinkend harnas, en zag naar de plaats, waar zij stonden, die hem zooveel bewijzen van verknochtheid gegeven hadden. Maar snel richtte zijn blik z:ch lier op Perrol, die van machtelooze woede heelde ; zijn krachtvolle stem klonk over hel kerkbol, en de witte vederbos

bewoog zich voorwaarts. Met was alsof een semstraal langs den toren schoot, of een bet ridder van den trans de aarde naderde; schitterende stralen werden teruggekaatst dc blinkende harnas, dat Wouter niet gedroom op deze wijze Ie zien verpletteren. De aanv. draaide niet in den vreeselijken val: het van Jan Van SchaHelaar, de witte pluim bleei aiiijd hemelwaarts gericht; doch toen hij op de aarde nederviel, op dezelfde plek, waar zooveel Zwarte Ruiters nedergestort waren, raakte ook zijn helm de aarde van het kerkhof.

«Leve Perrol! hoezee de Zwarte Bende!quot; schreeuwden de ruiters, die den vreeselijken krijgsman, den held van Eemnes, levenloos voor zich zagen. Een kreet van wanhoop ontsnapte aan den mond van den knaap en van Wouter, die door Van Nijveld werd teruggehouden ; maar bijna gelijktijdig uitten dc Mjvelders een uitroep van verwondering en eerbied ; want langzaam richtte de witte Vederbos zich op, de helm verhief zich, de blinkende wapenrusting verliet de aarde, en Perrol gaf een woesten schreeuw van nijd en vreugde.

»hier ben ik !quot; riep Jan van Schallelaar zacht, doch verstaanbaar, terwijl bij zich op zijne knieën oprichtte, en zijn verduisterd oog het bendehoofd zocht; maar hij viel weder neder.

»/Vr moio ! gij zult mijn hand nog voelen,quot; riep Perrol, die, als het roofdier op zijn prooi met den langen dolk in de hand op zijn vijand toesnelde ; hij hoog zich voorover hoven den aanvoerder, om den dood op zijn gelaat te lezen, om hem te spreken over Maria, om de plaats uit te zoeken, waar hij hem treilen wilde. De zwarte ijzeren handschoenen raakten hel blinkende harnas, en het scheen alsof ook de gepolijste armstukken de zwarte wapenrusting naderden ; het was alsof Perrol, die van woede brulde, zijn vijand oplichtte, toen met hem nederviel, en hein met zijn lichaun verpletteren wilde. Dc witte en roode pluim raai elkander en verwarden zich. Vidal en Quii sprongen op het kerkhof, en naderden den to maar bleven plotseling staan, toen zij.de ijzt massa bereikten, die zich voor hunne voeten het stof wentelde. Men hoorde niets dan het s( ren en kraken der wapenrustingen ; 'l was i bet een geschubd monster was, dat nu eens glinsterenden rug, dan weder den zwarten I in zijne kronkelingen zien liet. (Juintyn, dilt; band op zijn dolk legde, wist niet waar bij m toestooten. Vidal slak vruchteloos de handen om de wapenrustingen vast te houden ; hij v


-ocr page 535-

JURNEVELD.

is (.oofi ook li , aaast hem k'osh -u. ■ Jen ■ u h'

lOÜi-

uiter ich :i agen len I

ÜUti

iirnas jam lt;

■ /v a' ie •(•■li' or

^ ll In

A

ter aarde geworpen. Een vreeselijke stilte heerschte er; toen viel het zwarte harnas Ier eene, hel blinkende ter andere zijde, op hetzelfde oogenhlik, dat Henri en Wouter zich met geweld aan de handen onttrokken, die hen terughielden, eu den toren naderden.

De aanvoerder der Schallelaars lag uitgestrekt op den grond; zijne armen lagen naast hem ; de wille vederbos raakte de aarde; het edele bloed vloeide langzaam onder de voegen van hel harnas uit, en verfde bet gladde staal purperrood. De wapenrusting ritselde, toen de bruidegom van Maria zich uitrekte ; zijne oogen waren voor altijd gesloten ; een geruste en lachende trek lag over hel dood bleeke, mannelijke gelaal verspreid, toen de knaap zich aan zijne voeten wierp, en Wouter naasl hem knielde en de koude hand kuste. Jan van Schali'elaar leefde niet meer; hij lag dood op zijn schild, waarop zijn wapen prijkte — Maria bad geen bruidegom meer . . .

Voordat Vidal zijn meester aanraakte, verhief zich de roode pluim ; met de linkerband op den :rond rustende, richtte de zwarte wapenrusting, waarop hel bloed niet zichtbaar was, zich op. liet lijkkleurig gelaal van het bendehoofd keerde zich naar zijd vijand, en dc blik, dien bij op den aanvoerder wierp, was verschrikkelijk. Helaas! de witte vederbos was gevallen, en de roode wapperde nog. Duivelschc blijdsehap straalde nil zijn oog, dal reeds zoo menig slachtoifer had zien sterven en ook nu zijn wraakzucht tevreden stelde; hij zwaaide het bebloede dolkmes, dal in de roode vuist, geklerrv' en riep akelig lachende :»Hij Maar op betzelfde oogenhlik viel eder; Vidal en Oninl\ii knielden even hem op, maar zijn oog was rft,quot; zeide Vidal, en (jUiinlvn deed . verbazing, terwijl hij op de ge-n een wapen wees, dal onder hel warllt;' hu il).quot; s uil te voorschijn kwam.

'b, krM k heb bet gesmeed . . .quot; zeide jquot;üuv!' i , cii de knaap schreeuwde woest: Équot;''! igt; net , .es van Jan van Schali'elaar!quot;

i üen zegevierenden uitroep niel l'quot; ■ irn1 liet bel bendehoofd door cenige

• u li ij roepen had, wegdragen. Zonder ■ ■cKii en met somber stilzwijgen, niters bnn meester wegvoeren ; dan dc voetstappen der dragers. Van Schali'elaar om hel horst-hield dc beenen vast, en lang-hem weg. De meester uit dc

Vcrfiiddc ffclm bad nauwelijks kracht genoeg, den groolen krijgsman mei zijn wapenrusting le dragen. Memand van dc Zwarte Hcnde bewoog zich ; maar toen zij dc kerk ingingen, toen IVrrol en Van SchaU'elaar bijna gelijktijdig hel kerkhof verlieten, trad Froccard langs de mannen van wapenen, en de Zwarte Hende .schreeuwde luid : Wraak voor l'er-rol! de dood voor de Sehaffelaars!quot;

«Heer!quot; riep llalph, terwijl hij naasl Van Nijveld trad, toen bet gemor zich begon Ie verhellen, «zult gij mijn zoon, zult gij de ruiters van Jan van Seiiaflelaar lalen vermoorden ?quot; en zonder hel antwoord af te wachten, snelde hij naar hel kerkhof, gevolgd door zijn bond : de oude schaapherder wilde desnoods met zijn staf hel leven van 1'rank beschermen ; hij tartte de woede van de Zwarte Mende.

Maar Van iNij veld draalde niel; de vraag van Ralph strookte met zijn eigen voornemen, en hij riep, hel zwaard trekkende : »Voorwaarts, mijn Volkcrl! bezel den toren,quot; en trad naar (Juintyn, die besluiteloos luisterde naar hetgeen Froccard hem zeide. Op dil oogenhlik verhiel zieb bet geschreeuw der Zwarte Rende. Had Walson nog geleefd, o! dan ware het een vergeefsche poging van den edelman geweest : de luitenant wist wat hij doen moesl, boe IVrrol gediend wilde zijn. Had bet bendeboofd zelf nog bevelen kunnen geven, had Ouintyn zelf gehoord, hetgeen Vidal alleen gelukkig maar vernomen had, even vruchteloos zou misschien de poging geweest zijn om dc ruiters te redden; maar nu gaf Onintvn, na cenige oogenblikken geaarzeld te hebben om toe te geven aan bel driftig verlangen van Van Nijveld, bevel aan de Zwarte Huilers om terug te treden, en te houden hetgeen Perrol bezworen had, waarop zij gehoorzaamden. De moedige tusschenkoinsl van (Icrrit van Nijveld boezemde bun ontzag in ; mei den val van hol bendehoofd was bun zelfvertrouwen verdwenen.

Dc oude Volkcrl stond ook reeds mei zijne vuurroeren vóór den toren ; maar Van Nijveld was verheugd, dat bij hel zwaard weder kon opsteken. Weinige oogenblikken daarna traden de mannen van wapenen uit den toren en over hel kerkhof naar bet kwartier van Van Nijveld. Mei de witte vederbossen op de helmen, en niel een treurig eu ernstig gelaat, gingen zij mei edelen maar lang-zamen tred voort; zij hielden de onlbloote zwaarden in de hand, misschien om er op te rusten ; zij groetten er de plek mede, waar hun aanvoerder gestorven was. Wat Frank betreft, llalph, die

-ocr page 536-

84

hem uit den toren gedragen had, droeg hem ook met behulp van een paar voelknechteu achtei'zijne makkers; Van .Nijveld en zijne mannen volgden. Toen was de toren verlaten ; maar niemand der Zwarte Bende voelde lusl om hem te beklimmen, evenals vreesden zij voor den geest van Jan van Schaiïelaar.

V.

VIKllDK DAG.

PERROL.

1)»' linll' outhuldt! mami met lieur lx knunpni lidit, Verspreidt i'cn doodsolu'ii glans op 't sehrikbnni' unn^cziclit.

Ml*. W. ÜILDERDIJK.

Perrol lag op hel rustbed, dat zijn knaap vroeger voor hem in gereedheid had laten brengen, maar waarvan zijn onrust en dorst naar wraak hein verhinderd hadden tot nog toe gebruik Ie maken ; het was echter niet, omdat zijn vijand nu niet meer aan zijne machl ontsnappen kon, dat hij zich nederlegde, maar omdat diens hand hein getroflen had. Ontwapend, en bijna geheel ontkleed, lag hij roerloos, en gaf geen teekenen van leven ; alleen toen Vidal het wapen van .hm van Schall'elaar uit de wonde getrokken had, en het bloed begonnen was te vlieten, had hij zich bewogen ; een Irilling van het geheele lichaam had den knaap overtuigd, dat hij zich niet bedrogen bad, dat Perrol nog leefde. De wonde werd afgewasschen en verbonden, en Vidal bevochtigde de stijl te /.amen geknepen lippen met wijn. Nu eerst zuchtte Perrol zwaar, opende daarna de oogen,zag met zijdelingsche blikken om zich heen naar de mannen, die hem omringden, en vroeg zachl, want hij herkende zijn knaap: »ls hij wel dood?quot; Vidal boog, zonder iets te zeggen, met het hoofd. Toen legde Perrol, die in zijn arm rustte, zijn hoofd op het kussen; zijn gelaat verried tevredenheid. »Kn ik leel nog!quot; zeide hij grimlachende, en sloot de oogen weder. De knaap wierp de doeken weg, die gediend hadden, om het bloed te stelpen, dekte Perrol met het bedkleed, en zag ernstig doch bedaard naar hel gelaat van zijn meesier.

Weinige oogenhlikken daarna opende deze de oogen weder, en zeide: »Vidal! zij kunnen gaan ; maar gij moet blijven.quot; De knaap gal een teeken aan degenen, die hem bijgestaan hadden in het verhinden van hel bendehoofd, en zij vertrokken.

«Zijl gij hier alleen?quot; vroeg Perrol, toen de deur zacht was dichlgedaan, en hij trachtte zelf een blik door hel vertrek te werpen, waar zijne wapenen en kleederen lagen. »,la, Messire!quot; antwoordde Vidal, »ik alleen ben bij u. '

»Zoo!quot; zeide Perrol, »ik had wel iets kouds gevoeld, dat mij in de zijde drong: maar, — o ! ik dacht niet, dat hij nog zoo sterk zou zijn, die ellendeling! — Is de wonde diep, Vidal ?quot;

»Meen, Messire!quot; antwoordde deze, »het harnas heefl het wapen verhinderd, om rechtuit te gaan, gij zult aan die wonde niet sterven.quot;

• Denkt gij dan, dat ik sterven wil?quot; riep Perrol luider; «ofschoon gij uw heer niet hebt bijgestaan, zooals het behoorde ; evenwel zal hij niet sterven. Neen ! de hand van Jan van Schaiïelaar mag Perrol niet dooden . . ..quot; Toen zeide hij zacht en zag om zich heen: »VVij zijn alleen, u kan ik het zeggen : Ik ben ziek, Vidal! ik ben zwak. Per moid! ware ik dal niet geweest, dan ... Ik heb mij moeten laten verguizen door hem en door dien gekken menschenvriend ; Perrol is uilgedaagd ! en hij kon niet strijden. — O Vidal! uw heer is ziek; hij sterft van woede, en hij kan zich zeiven niet meer wreken.quot;

»1 we, krachten zullen terugkeeren; maar gij moet rust hebben, Messire!quot; zeide Vidal, die zijn meester van razernij en koorts zag beven. «Stel dit alles uit uwe gedachten, en gij zult spoedig weder even sterk zijn als weleer.quot;

»Wat zullen mijne ruiters zeggen!quot; zeide Perrol somber. «Zijn zij zoo dom geweest om de» sluipmoordenaar en dien kerels het leven Ie laten . ... ? Ik wil het niet welen !quot; riep hij snel, toen Vidal spreken wilde, »hel zou mij razend maken, en ik moet gezond zijn. — (Jij hebt nog den handschoen van Van Nijveld ? — Denkt gij, dal ik morgen . . . .quot;

»Neen, morgen zuil gij nog niet hersteld zijn, Messire!quot; antwoordde de knaap, het hoofdschuddende, toen zijn meester niet verder scheen Ie kunnen spreken.

«Dat moet echter; morgen wil ik hem straffen, ik moet weder sterk zijn,quot; riep Perrol. «(Jeef mij wijn, Vidal!quot;

«Messire!quot; zeide de knaap, terwijl hij hem liel drinken, »de wijn is niet goed voor u; ik heb naar Amersfoort gezonden om een heelmeester; maar gij behoordet den een of anderen drank in Ie nemen ; het zou u goed doen. Verkiest gij, dat ik l'roccard laat roepen ?quot;

«Neen !quot; riep Perrol, en lichtte het hoold op,


-ocr page 537-

BARNEVELD.

8S

«laai hem iiiel bij mij komen ; will gij, dal hij uw heer zal vergeven ? hij is erger dan de duivel ; slool hem neder, als hij hier komt. Ha! als ik hem niel noodig had om Maria te hekomen, dan zou hij er reeds niel meer zijn; maar de heeren in Ulreclil moeien nog zien, dal zij de mijne is, al is mijn paard verloren geweest. Wel heko-me u de winsl, heer van Middachlen ! in Hoorn ligt ^'ij dood, ik leef' nog en hel) Hector weder.quot; Hij grimlachle ; maar de drift, die hem heheerschle, en hel spreken vermoeiden hem, en hij zeide dauw: »lk hen ziek, zeer ziek, Vidal! kunl gij geen drank bereiden ?quot;

»INeen, Messire !quot; zeide Vidal Ireurig ; wanl de wraakzucht, die zijn heer Hel blijken in weerwil van den loesland waarin hij was, hedroelde hem. «Maar hedenmorgen vond ik bij uwe ruiters, die hij de bestorming gekwetst zijn, den onderkelle-naar van Putten ; hij verbond hunne wonden en kneuzingen, en hij schijnt zeer handig in dit vak ; doch ik wist er genoeg van, om u vooreerst te kunnen helpen. Verkiest gij, dat ik hein laat komen ?quot;

»Ja!quot; zeide Perrol snel, »o! hij zal die kloppingen doen verdwijnen, quot;t is alsof men met een strijdhamer op mijne hersenen slaat.quot; Toen de knaap de deur geopend, en bevel gegeven had den monnik te roepen, en weder naast het hed trad, vervolgde Perrol: «Heb ik niel gezegd, dal zij ons alleen moeten lalow ?quot; en zag naar den muur. Vidal schudde hierop hel hoofd en antwoordde langzaam ; »Wij zijn alleen, Messire! het zijn uwe wapenen, die daar slaan, en er is niemand bier.quot;

»0!quot; zeide Perrol flauw, «maar hel is ook waar. — De paap toeft lang, Vidal!quot; Hel duurde echter niet lang of de onderkcilenaar trad binnen. Men hoorde het geluid zijner voelsnappen niet; misschien had hij dit geleerd om de stilte van hel klooster niet te sloren. Hij wierp een blik door het vertrek, en toen zijn oog op het rustbed viel, waarvan de groen lakensche gordijnen Ier wederzijde waren weggeschoven, legde hij de handen kruiselings op de borst en hoog zich diep.

• Nader!quot; zeide Perrol, en Vidal gaf een teeken met de hand aan den monnik, die hel hevel niet scheen gehoord Ie hebben, maar zich nu haastte er aan le voldoen. Het bendehoofd wierp een vorschenden hlik op den onderkellenaar, die in een nederige houding naast hem stond en onthutst scheen ; hij grimlachte om de verlegenheid van den paap en vroeg: «Zijl gij de onderkellenaar? boe koml gij hier 1 kent gij de kracht der kruiden?quot;

«Edele Heer!quot; gaf de monnik langzaam doch zonder aarzelen ten antwoord: »lk ben het zelf; gisteren avond hoorden wij hel geluid der bussen, ofschoon onze woning achler hel hoscb ligt. De opperkellenaar zond mij uit om te zien, nl mijn bijstand naar ziel of lichaam ook noodig mocbl zijn ; maar mijn kennis in de heelkunde is mij meer te pas gekomen, dan mijn macht als priester...quot;

»Ha?quot; zeide Perrol, die grimlachte, «ik geloof het wel!quot; maar bij vervolgde ernstig : »lk ben gekwetst en ziek, vader! kunt gij mij genezen?quot;

»De onderkellenaar verlangde de wonde te zien, en Perrol zeide: «Werp uw kap op den rug, en stroop uwe mouwen op, dan kunt gij beter zien ?quot; Maar toen de monnik hem zeide, dat dil legen de regels zijner orde streed, vervolgde bel bendehoofd grimlachende: »liel is wel, ik bemin dc krijgstucht; maar die kap zal wel eens afvallen, als gij u aan bet klooslerbier bezuipt. Stroopt gij nimmer de mouwen van uwe pij op, als gij dobbelt ?quot; De kellenaar stoorde zich niet aan zijn taal, maar bracht het verhand met beleid in betere orde, en Perrol zeide: »(iij weel er meer van dan mijn knaap; wal zegt gij er van?quot;

»Dal gij aan de wonde niet sterven zult. Heer!quot; antwoordde de monnik, hel dekkleed weder over den gekwetste heenspreidende. »lk wist liet wel,quot; riep Perrol; «maar ik ben ziek, en wil morgen gezond zijn; kunl gij mij helpen?quot;

«Ja, Heer !quot; hernam de kellenaar zonder heden-ken: «Indien gij mijn raad volgt, zult gij morgea gezond en sterk zijn ; zelfs uwe wonde zal u niet verhinderen te paard te stijgen en een speer le breken.quot;

«Zegt gij de waarheid ?quot; vroeg Perrol, terwijl zijn gelaat opklaarde, en evenwel zag hij wantrouwig naar den monnik, over wiens verklaring Vidal nauwelijks zijn verbaasdheid verbergen kon. Toen zeide de onderkellenaar luid: «Hij mijn kleed en bij mijne zaligheid! zweer ik u, dal hel zoo zijn zal!quot;

«Ha!quot; riep Perrol, »ik geloof u, en ik zal u goed beloonen.quot;

«Maar ecu ding. Heer! moet ik u zeggen,quot; zeide dc monnik, naar Vidal ziende: «de drank, dien ik u moet toedienen, kan u misschien iu een sluimering doen vervallen, waaruit gij weder sterk ontwaken zult ; maar indien men u in uwe rust stoorde, zoudt gij sterven. Ik ben verantwoordelijk voor uw leven; daarom dien ik alleen n te verzorgen; uw knaap kan zich dus verwijderen.quot; f- ' «Waarom T zeide Perrol verwonderd, en Vidal riep ontevreden :


-ocr page 538-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

86

»lk zal geen gcruchl niiiken, mijn vader! liet zal zoo goed zijn, alsof ik er niet ware ; ik hen altijd hij mijn lieer.quot;

«Maar irij kunl hem niet genezen,quot; antwoordde de monnik geinelyk ; toen boog hij zich voorover naar het heiulehoofd, en zeide: »lk mag het li-ehaam niet genezen, als de ziel krank is, zonder ook voor haar te zorgen ; terwijl ik u den drank van tijd tol tijd toedien, zult irij mij antwoorden, en morgen znll gij sterk zijn en zonder zonde.quot;

»Kent gij mij niet? vroeg Perrol, en hij scheen scherp te luisteren.

»Ja, Heer! gij zijt Perrol, gij heveelt de Zwarte Bende.quot;

• Welnu,quot; vervolgde Perrol het hoofd he wegende, »dan zult gij misschien weten, dat ik dikwijls de papen heh luslig gevallen om hun geld, nooit om hun zegen. — Maak den drank terstond gereed! De onderkellenaar scheen in tweestrijd wat te doen ; hij deed een stap achterwaarts, en hleef toen weder staan, en Vidal riep driftig: • Monnik! heht gij het niet verstaan?quot;

»Laat mij naar de gemeene ruiters terugkeeren; want die hooren nog naar mij,quot; zeide de onderkellenaar, die een vast hesluil scheen genomen te hebben.

• Verstokte paap !quot; riep Perrol; »denkl gij, dat ik n niet kan dwingen om mijn wil te volgen ? de dolken mijner ruiters. ...quot;

• Kunnen mij doen sterven als martelaar; maar niet doen handelen tegen mijn gelolte. (Jij will dus sterven, gij wilt niet gezond zijn ?quot; viel de onderkellenaar hem koel in de rede.

• Vidal!quot; zeide Perrol, na eenige oogenhlikken gezwegen Ie hebben, »ik ben ziek, en de dweepzieke paap is stijfkoppig; breng hem hetgeen hij noodig heeft, en laat mij met hem alleen.quot; De knaap verwijderde zich, en Perrol vervolgde ; »(Jij schijnt tevreden, kellenaar! misschien komt het door mijn zwakte, maar ik herken uwe stem niet; en evenwel is het loch nu en dan of ik die meer gehoord heh.quot;

»Ecn uwer ruiters heeft mij geslageti en voor dood op de natte heide laten liggen; sinds dien tijd is mijne stem, is mijne gezondheid zoo sterk niet meer,quot; antwoordde de monnik langzaam.

• Ha ! ik herinner hel mij wel,quot; zeide Perrol grimlachende, »dat was hij de Hunnenschans, niet waar ? in den nacht — mijne gedachten zijn verward. — Weet men nog niets van de vervloekte heks, mijn vader ?quot; vroeg Perrol scherp luisterende.

•Zeer zeker, Heer!quot; hernam de monnik genoeg-

verbiiiucu —

lijk lachende, »zij woont tegenwoordig weer in de Schans; dacht gij, dal zij dood was. Heer?quot;]

• Gij lacht om het voordeel, dal zij u aan-l brengt; ik, ik zou kunnen lachen uil wraakzucht,! indien ik gezond was,quot; zeide Perrol. »0 ! ik dank u voor hel bericht; dezen keer zal zij mij niet ontgaan. /Vc mnio! zij zal het vuur voelen, zijl zal welen, wicn zij bedrogen heeft.quot;

• Hadl gij iels anders van den satan verwacht, Heer?quot; vroeg de kellenaar, toen Perrol de oogen : sloot; maar het scheen, dal deze zijn vraag | niet hoorde: de wraakzucht had hem eerst kracht gegeven om te spreken, doch sloot ook nu zijn mond ; hij was geheel bewusteloos.

• Uw meester spreekt te veel,quot; zeide de kelle- ' naar lol Vidal, die mi terugkeerde; »maar ik zal hein rust bezorgen ; blijf nog, hij mocht nog iets te zeggen hebben.quot; De kellenaar was intusschen naar de Uifel gelreden, waar hij vuur, en beet water, honig en wijn vond ; een zilveren doos, waarin kaneel, nagelen en andere specerijen waren, stond te midden van bekers en schalen, en terwijl hij een drank bereidde, waarin het aftreksel van eenige kruiden kwam, welke hij uil een lederen zak nam, dien hij onder zijn pij tevoorschijn haalde, stelde hij Vidal gerust, die hel open raam sloot. De knaap zou zich mogelijk gelukkig geacht hebben, indien zijn heer niet meer geleefd had ; maar nu hij stervende was, wenschte hij hem weder genezen Ie zien.

Toen de drank gereed was, lichtte Vidal het hoofd van zijn heer op, en de kellenaar bracht den beker aan den mond van Perrol, die misschien dronk zonder hel te weten. Menige Qpgen-blikken daarna, opende Perrol de oogen, zag naar den monnik en zijn knaap, en zeide; »Dat doet mij goed ; ik twijfel niet meer aan uwe kunde, vader!quot; Een zalig gevoel scheen hem te bezielen en hem kracht Ie geven. De kellenaar zelle den beker op tafel neder, en Perrol zeide zachl: • Vidal! ga nu, de paap zal mij gezond maken ; maar kom, als ik u laat roepen. De drank is goud waard; mijne gedachten zijn klaar; zoo even meende ik Froccard en Van Baerbergh voor mijn bed te zien; de heks scheen hen aan te vuren, om mij Ie vermoorden ; ik hoorde hare slem, maar nu ben ik kalm.quot;

Vidal boog zich en verliet hel vertrek, terwijl hij zeide: »lk kom, vader! zoodra gij tegen de deur klopt; de Hemel zegene uwe pogingen om mijn meester te redden.quot; Sedert hij begreep, waarom de brave geestelijke met Perrol alleen wenschte


-ocr page 539-

BARINEVELI).

87

ie blijven, koesterde hij hoop op herstel, misscliien op de bekeeriiig vim zij» meester.

Hel hendehoofd lag rustig neder; zijn hleek gelaat was ernstig, maar niet vreeselijk ; zijn zwart haar hing op het kussen; zijn knevel bewoog zich nu en dan onmerkbaar; zijn ademhaling was zoo ongestadig en moeilijk niet meer, als toen hij gesproken had ; zijn linkerhand lag alleen op hel dekkleed, en zijn gespierde arm was bijna geheel ontbloot. De kellenaar trad zacht naar het glasraam, dat op den bof uitzag, en opende het; hij zag naar buiten, boog het hoofd voor den ruiter, die daar de wacht hield, en sloot het weder, toen de versche buitenlucht iu het vertrek was doorgedrongen. Snel naderde hij nu weder het rustbed en bleef roerloos daarvoor staan; zijn blik scheen als vastgenageld op bet gelaat van den gekwetste, en zijne mouwen raakten elkander. Mogelijk vouwde hij de handen; een dof'en eentonig geluid ontsnapte hem ; hij scheen te bidden.

Perrol opende eenigen tijd daarna de oogen weder, zag door het vertrek, draaide toen het hoofd om en zeide: »Ha! zijt gij daar, ik dacht dat gij mij verlaten hadt!quot;

• Nog niet, mijn zoon !quot; hernam de monnik; «maar hoe bevindt gij u ?quot;

»Beter, vader!quot; zeide Perrol zacht; »tnaar als ik sluimer, dan kwellen mij pijnigende gedachten; ik meende hem te zien, hij stond nog overeind, en hij is immers dood! — niet waar? mijn hand heelt de juiste plaats gevonden.quot;

»Van wien spreekt gij, lieer?quot; vroeg de kellenaar langzaam, en Perrol antwoordde met meer drift: »Van wien? van Jan Van Schartelaar 1 gij zijt immers niet hij hem geroepen ? ik wil niet, dat gij hem verpleegt.... maar het zou ook te laat zijn, — zeg mij, dat bij dood is; het zal mij goeddoen.quot;

».la, hij is dood. Heer!quot; zeide de monnik, «en gij znlt leven, als gij mijn raad volgt.quot; Hij trad daarop naar de tafel, vulde den beker, naderde het bed weder, en terwijl Perrol met graagte dronk, en met zijn linkerhand den beker hielp vasthouden, vervolgde hij: «Als gij nog viermaal gedronken hebt, zijt gij behouden; maar tusschen eiken dronk zal eenige tijd moeten verloopeu. Antwoord mij op mijne vragen ; heken uwe zonden : — het zal u verlichten.quot;

Perrol grimlachte; een oogenblik trokken zijne wenkbrauwen zich donker te zatnen, en hij zeide: «Waarom zoo spoedig, kejlenaar? ik zal u te

wiuii'fl ttlüiin_miirifi'ii til' wüiiih'i'I' uii will — als ik de laatste teug van uw versterkenden drank gedronken heb! hel zon mij nu nog vermoeien.quot;

»lk zal nog wachten, lieer!quot; antwoordde de monnik, toen Perrol weder ging liggen, en langzamerhand verdween de spottende trek van diens gelaal, en bij sluimerde weder in.

Ken oogenblik stond de kellenaar onbeweeglijk, en sloeg hem gade. Hel was alsof hij door een somber gelach zijn ongenoegen verried, en hij verliet hel vertrek. «Knaap !quot; zeide hij lot Vidal, »uw lieer sluimert ! indien hij roept, zeg, dat ik terstond terugkeer! maar nader hem niet ! indien gij hem niet vermoorden wilt. Ik ga zijne ruiters bezoeken ; ook zij moeten verpleegd worden.quot;

Vidal zag den kellenaar na, die zich verwijderde zonder een antwoord af te wachten, en toen deze vertrokken was, opende bij, niettegenstaande de vermaning, de kamer van zijn meester, en naderde hem. Zijn oog en oor overtuigden hem, dal Perrol een weldadigen slaap genoot, en hij haastte zich het rustbed te verlaten, voordat de monnik hem verraste.

Toen Perrol weder opzag, zat de monnik iu zijn nabijheid I maar deze stond op, en liet hem weder drinken. Hel hendehoofd zeide niets, ofschoon hij zuchtte, en zich uitrekte! bij knikte flauw met het hoofd, toen de kellenaar vroeg, of zijn wonde hem pijn deed lijden. »Geef mij uwe hand. Heer!quot; zeide de monnik, en zijn stem verried een weinig ontroering; mogelijk had hij watsnel gegaan en zich vermoeid. »De spanning, welke u beheersebt heeft, en de gevolgen van de wonde, hebben u met een koorts bezocht, die ik niet te nauwkeurig kan nagaan, om er u van te verlossen.quot;

Perrol lichtte de hand op; maar de monnik zeide bedaard; »De rechterband. Heer!quot;

• Kellenaar!quot; zeide Perrol, die zijn oog wijd opende, en de linkerhand liet vallen, «zelden behoefde ik een geneesheer te raadplegen; maar nooit gaf ik een hunner mijn rechterhand ; de linker-is immers voldoende?quot;

«Voor mij niet, mijn zoon!quot; hernam de monnik kortaf.

»(iij weet dan meer ol minder dan zij allen,quot; zeide Perrol schamper. »(iij zult haar niet zien! gij weet niet wal gij vraagt. Ha ! mijn heelmeester, dien zij in Eenmes vermoord hebben, zou mij voor geen legerwagen met geld om die hand hebben durven vragen! — hier is mijn linkerhand.quot;

»lk wil haar zien 1quot; zeide de kellenaar somber.

»Ha ! gij wilt!quot; riep Perrol, •Per moio! kent

L'ii mii ? /.lil vii /nnvfpl urpii in RiirnpvoM


-ocr page 540-

88 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

jfoweest, en kon) irij tl»1 Zwarte Bende en haar hoofdman niel ? — Paap! spreek er niet meer over, of....quot;

•()('...!quot; vroeg de kellenaar, zich oprichlende, toen Perrol het spraakvermogen verloor; maar hij liet het hool'd weder zakken, en zeide bedaard : «Heer! voelt gij niel, dat de koorts n heviger aantast! waarom hoort gij niet naar mij ? ik hen immers hier om u Ie genezen. Morgen zult gij maehleloos zijn; een kind zou n kunnen netler-werpen, en ik dacht, dal Perrol vol kracht wilde wezen. Will gij sterven ...

Het bendehoofil zweeg, en bedacht zich; zijn oog, dat voor een oogenblik weder fonkelde, bezag don kellenaar van hel hoofd lot de voeten ; eindelijk zeide hij somber: »lk ben in uwe macht, want ik wil gezond zijn ; maar gij vergt, gij waagt veel, monnik! Per moto dal verlangen heelt meer bloeds gekost, dan gij in uw ellendig lichaam hebl. Het gezicht van die hand kan mij genezen, zegl gij ; maar het kan u den geschoren kop kosten, verslaat gij !quot;

•Ja!quot; hernam de kellenaar, »manr ik wil al het mogelijke voor v doen ; ik waag alles om die hand te zien ; want het is noodig. Weel gij niel dal, al wal een geestelijke ziet of boort, wei zijn oog en zijn oor binnendringt, maar nimmer zijn mond verlaat ?quot;

• Maar wij biechten nog niel!quot; zeide Perrol somber. iNog aarzelde hij eenige oogenblikken, en terwijl hij een vloek mompelde, Irok hij langzaam den recblerarm onder bel dekkleed vandaan, en legde er hem op neder. Per moio! zijl gij de satan?quot; riep hij snel, en Irok zijn hand met kracht terug; »uwe vingers branden mij; 'l is alsof uwe nagels gloeiend zijn.quot;

»Hel is de koorts, de hille der koorts, mijn zoon!quot; zeide de kellenaar. H'j scheen zacht te lachen over de woorden van den gekwetste, en mei drift had hij met zijn linkerhand de hand opgenomen en met zijn rechter voelde hij de polsader.

»(iij zijl sterk, paap!quot; zeide Perrol grimmig; want de kellenaar liet de hand niel los, en bel bendehoofd deed eindelijk geen moeite meer om haar terug te trekken. Hij wenschte, hel koslle wal hel wilde, weder genezen Ie worden; de zwakte had invloed op zijn oppennacbligen wil ; hij was ziek, maar mompelde binnensmonds een vervloeking legen den man, die hem bijstond, en besloot hem zijn dwang duur betaald te zetten; niemand zag zijn toegeven aan den kellenaar, wien

» v • ~ #«/gt;•gt; I • lt;\ »* lt; 11» «*lt;i I lt; » I «11 rt J mt

«Welk een ongesteldheid is dil ?quot; vroeg de monnik, de hand builen hel bed houdende, zoodal de lichlslralen er op vielen, en bij boog het hoofd voorover. »De nagels zijn mismaakt 1 — bel vel is gerimpeld en te zamen getrokken ! — de liand is verschrikkelijk leelijk! zij is rood. Heer...!quot; eindigde hij grijnzend.

«Gij lacht? vervloekte paap!quot; riep Perrol, die, zijn hoofd oplicbtende, de band terugtrok, en nu voor het eerst de oogen van den monnik gewaar werd, die onder de kap fonkelden, en hem vragend aanzagen.

• Neen, Heer ! en waarom ?quot; zeide de kellenaar vragend, hernam zijn bedaarde houding en vervolgde : »De hand is rood!quot;

»Dat is zij, Per moio!quot; riep Perrol; maar hij liet klappertandende het hoofd weder zakken, en hij had de kracht niel om Ie vervolgen of de hand weder onder het dek te brengen.

• Ha! daarom noemt menu Perrol met de Uoode Hand !quot; zeide de kellenaar onverschillig, na lang gezwegen te hebben. »Een schoone bijnaam voor een krijgsman ; rood is immers de kleur van het bloed! er is iels stouts, iets verschrikkelijks in dien naam.quot; Hij trad naar de lalel, terwijl hij eenige woorden scheen te mompelen, en Perrol, die zich bewogen had, alsof men hem in de gewonde zijde had gestoo-len, zeide zacht en somber: quot;Prevel uwe gebeden, paap ! gij doel wijs ; het is stout om dien naam te noemen; maar ik heb u nog noodig.quot;

• Dil zal de koorts doen verdwijnen. Heer!quot; zeide de monnik, toen hij hem weder den drank liet drinken, »gij zult n niet beklagen, mij uwe hand gegeven Ie hebben; zij is wel rood, maar zij is mij even lief, alsof zij leliewit ware.quot;

• En zij is misschien krachtiger!quot; zeide Perrol stroef, zijn band terugtrekkende, terwijl de kellenaar baar nazag, totdat zij onder het dekkleed verdwenen was.

• Mijn zoon !quot; ving de geestelijke aan, en sloeg de armen over elkander, »wij denken nu wel om het lichaam ; maar ook uwe ziel is krank ; denkt gij daar wel aan ? ik ben gereed om u Ie booren. Spreek gerust; een waar berouw .. .quot;

• Rerouw . . . !quot; zeide hel bendehoofd met verachting grimlachende. »maar gij kent Perrol niet; ik vergat zulks. Ik sterf immers niet; lig ik op het uiterste, dal een paap mij komt lastig vallen? .Nu nog niet; morgen!quot; riep hij, toen de monnik wilde spreken , maar deze liet zich niet afschrikken.

• Heer!quot; zeide bij koel, •verkiest gij, dal ik u verlaat, dal ik uwe ruiters ga verzorgen of naar


-ocr page 541-

• Zijl ffij hel leven zat, kellenaar ?quot; vroeg Per-rol driftig; «denkt gij mij (e verlaten ? Vergeet gij, tegen wien gij spreekt, en dat ik genezen moet worden ? vergeel gij inij'i knaap ? Tweemaal moet ik nog van uw drank drinken.quot;

»Maar ik alleen kan hem mengen,quot; hernam de kellenaar ijskoud. »Als do ziol verloren moet gaan, kan ik liet liehaam niet behouden ; ik geef u hel leven niet weder, om opnieuw do onschuld te vervolgen.quot;

• Paap!quot; riep Perrol en riehtte zich liijna op; maar hij viel weder neder; want de kellenaar vervolgde: »\Vil ik don knaap roepen; want de martelkroon verschrikt mij niet ; will gij sterven. Heer

Ken lange stilte hoerschto er. liet bendehoold lag onbeweeglijk, en do monnik stond ovenals een heeltl in hol vertrek, met de eone hand onder zijn pij vorhorgon. Vrees voor don dood on iusi om te leven kampten in hel hart van den ruiter-aanvoenler legen vcrmotolheid en hooverdij. liet verwonderde hem, dat do dood hom wachtte; want hij gevoelde zich zoo ongesteld niet; maar de geestelijke sprak zoo stellig, do drank was zoo heilzaam, en hij dacht aan don handschoen van Van iNijveld. liet kostte hem echter veel, zich te huigen voor de vordering van don kellenaar, die onverschillig zijn hesluit alwachltc ; maar niemand zag zijn vernedering, en hij besloot zich to onderwerpen, doch or later wraak over Ie nemen. Ken zucht volgde op oen vloek, waarna bij langzaam vroeg: »Weet gij wel, wat hol zeggen wil, de biecht van Perrol te hooron ?quot;

».la, Hoer!quot; antwoordde de monnik, en boog zich.

• (Jij liegt! Per mom! gij liegt, kellenaar!quot; riep Perrol. »Ha! weet gij dan, dal ik bol aantal dergenen, die mijn band geveld bool'l, nicl tollen kan ? dal het houderdsle gedeolle mijner daden, welke ik mij nog flauw boriimor, uwe baron zou te berge doen rijzon ; dal hot oen bicchl zou zijn, welke duren kon lol aan den nacht on lol bet weder dag word quot;!quot; en hij lachte woest en zegevierend ; hij beroemde zich op zijne euveldaden; daarom was hij verwonderd, toen do kellenaar nicl ontzet terugtrad, maar somber zeide :

»lk weet hel.quot;

»(;ij liegt als een schohn !quot; riep Perrol nijdig. »(lij liegl 1 gij bobt misschien oenige rabauwen bijgestaan, voordal de strop hen knelde, de biecht gehoord van krijgslieden uit dit land, die bang zijn voor onschuldig bloed en hol hunne somtijds

roekeloos wagon voor eene goede daad. Ka ! i gen zuil gij misscbien zulk een edelman hijs: indien ik hol wil, indien mijne baud niet te ^ lig is.quot;

Perrol meende Ie zien, dal de kellenaar de tafel trad, en bij lachte vergenoegd, dewij dacht dal deze onlslold was over zijn taal; weldra koerde do kellenaar langzaam terug ;i hem drinken, en zeide bedaard: »l)al is de d quot; teug : nu nog maar éénmaal, en gij zijl gere(i

Toon de beker was weggezet, schikte de I naar het kussen lerechl. Perrol lag gemakkc ■ hij voelde bij eiken dronk zijne krachten herb en do monnik zeide bedaard; «Mijn zoon ! gij ' ■ voel gezondigd; maar bet berouw kan alles wisscben ; do bokeering beslaat niet in oen I •• biecht van euveldaden, maar in een waar hor Waarom zou ik u aanhooren? Waarom zoim misschien door zoo lang Ie spreken, u voor in de onmogolijkheid slollen, om door een leven uwe zonden te doen vergelen ? Eéne \ wil ik u doen; een oprecht antwoord zal u gt 1 voor eone geheole biecht; wal wilt gij meer

»(iij prevelt sohielgebeden, ol gij lacht,quot; ■ Perrol verwonderd, en bij vervolgde glimlacbo. »(iij zijl een vreemde priester, maar niet e . ■ makkelijk, op mijne oer! gij valt mij niet I mol al de beiligeu van don kalender. Hebt gij f schien weleer bet leger gevolgd, en er geloerd oen krijgsman behandeld wil zijn?quot;

• Noen, Heer! maar nu Ier zake: will gij antwoorden ?quot; vroeg de kellenaar.

«Waarom niet?quot; hernam Perrol wantrou

• wau! gij schijnl kort van slof! maar uwe : ■ igt; bovreomdl mij nog altijd; toon de dappere u meiaar u op den geschoren kop sloeg, toen.

•Toon was ook uwe stem sterker en vaf maar ik ben ziek geweest, en gij zijl hel ik zeide do kellenaar, en vervolgde toon langza

• Mijn zoon! ik boor uwe biecht. — Waarom gij oen roode hand '!quot;

«/'er moid en don satan!quot; riep Perrol, schoen te beven, en zijn oog school vuursln »Nog cons, verdoemde paap! ba! gij denkt.

• Dal gij slorven wilt, liever dan Ie anlwoord( zeide de kellenaar ijskoud, en bij vervolgde. gt; is mij wel ! en evenwel die écne vraag hadt mij slechts te beanlwoorden, en gij zondl loven ik zou ii vrijspreken, als gij berouw gevoelde

«Maar znll gij welen, of ik de waarheid spree vroeg Perrol, na zich oenige oogenblikkon bodi to hebben. _


-ocr page 542-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

90

»Ja zeker,quot; hernam de kellenaar; «maar zou Perrol bevreesd zijn, om de waarheid le zeggen, zoo lal' zijn om te lieden ? immers neen ! De laatste dronk waclu u. Heer 1 verzuim geen lijd, en morgen zult gij tegen den dapperste kunnen kampen 1quot; Weder bedacht zich het hendehoold. Zijn gelaat •ied beurtelings nijd en toorn ; zijn blik rustte gend op den kellenaar, die roerloos voor bet bed stond. Eindelijk besloot hij te spreken en e : »(Jij zijl een kundig geneesheer, op mijne ! maar ook een goed biechtvader: gij weet I i si de plaats te vinden, welke gewond is; ook ik s • t juist de plaats te vinden, maar waar men de de moei slaan. Denkt gij, dat ik aan een paap durfde zeggen, hetgeen ik nog aan geen mensch ■ laald heb ? — Weet gij, wat gij waagt met aan te hoeren . . .

Het is jaren, vele jaren geleden ; — Walson . • reeds bij mij ; gij hebt hem niet gekend ; hij •m dood, daar in Eemnes, Per moin! — de ■li ideling versloeg hem, olschoon bij mijn wapen-.i ng droeg - maar deze is ook dood, ha! bal ii loode Hatui, eerwaarde kellenaar I heeft den /•' gewroken. . . . Hij was mijn luitenant, — i knikt met het hoofd 1 gij weet hel dus ; — «• ui, hij had behagen in een vrouw, welke ik nij had. Zij was schoon geweesl in mijn oog; ih ad mij vroeger verbeeld dal ik haar beminde, — aler zag ik hel beter in ; zij was mijn liefde ■ waard, zij was een landloopster 1 maar Ganita .lt;oo heette zij — was nog jong, en Walson had hel oog op haar; hij wist dat ik haar ver-Doli'te. — Remint gij de vrouwen? ha! gij lier-ui rt u de eene of andere biechteling. Arme boe-gt;, . . .! De eerwaarde kellenaar siddert onder i pij; maar word niet verliefd op Ganita, mijn r ! 'let is ook te laat, en zij was eene vervloekte in ! Maar zij bracht mij een bruidsschat mede, ha! zonder het te welen, en zij weende — ja, it. eloof, dal zij weende — toen ik bet haar later ii!. Mijne ruiters noemden baar de Moeder van ■ '.( ',warte Bende; maar zij was mijn duivel; want : j had mij lief, en zij was mij te veel. Ik ver-' ie haar en sloeg haar; maar zij keerde terug, als de hond naar zijn meesier. Ware zij maar gegaan — doch] zij bleef en verzorgde mij; was gek op mij.... Ik zette baar eens op hel I . tegen Walson, en hij won; nooit wierp ik meer vreugde zoo weinig oogen ; maar zij e hem niet volgen en verstond geen reden ; gaf hij mij nog een paard op den koop toe: was verliefd, eerwaarde Heer.....! De ruil heeft

mijn leven en menigeen den dood verbitterd. — Maar gij wordt ongeduldig, ha ! ha ! — Pnr nwio mijne bende was gelegerd in een vervallen abdij

— Valhcni, dien naam vergeet ik nooit — ik dronk met mijn luitenant, ik was toen uog een vereerder van Itacchus, kellenaar! en hij eischte Ganita, die hij gewonnen had, en sprak van zijn paard ; maar hij wist, dat ik haar verachtte, anders.... Per moio! Walson zou niets gevraagd hebben, dat mij iels waard was; hij kende Perrol.

Ik zeil wilde hem genoegen geven.... Ha ! dat was een paard om een heidin, hier een paard tegen een onnoozele deern. Walson, Ganita en Van Middachlen zijn dood, ha ! ba ! Twijfelt gij er aan, eerwaarde Heer ? - maar Maria leeft nog; doch hoelang — weet gij bet....?quot;

Perrol zweeg; nu en dan alleen had de kellenaar zijn bevreemding laten bemerken ; hel hendehoold sprak dan eens luid, dan zacht; drift en spotternij hebeerscblen hem beurtelings; maar nu hij eens begonnen was, scheen bij geen weerzin te gevoelen, om die lang vervlogen oogenblikken te gedenken ; bij bracht ze in verband met de tegenwoordige. »Gij schijnt niet verbaasd,quot; zeide hij, na gerust le hebben. »lk geloof, dat gij mijn geheele biecht zoudt kunnen hooren zonder mij te verlaten ; hu ! ha ! Ik en Walson zaten in een onderaardsche kapel, de stichter vim Valbéni lag er mogelijk begraven, — een arduinsleenen grafgesteente — een ridder en eene vrouw lagen er op, zonder handen en voeten ; ik meen, dat de vrome beer zijn neus, de edele vrouw baar hoofd verloren had ; ha ! ha ! de oorlog was over Valbéni heengegaan. — Ik geloof, dal elkeen bang zou geweest zijn in die krocht; maar wij dachten er niet aan. Zoudt gij bang geweest zijn, eerwaarde Heer.....? maar neen, de kerkrolten zijn niet bevreesd bij de graven ; zij leven er van ; ha! ha !

— Ik haalde Ganita..... maar de vervloekte heidin

verslond geen reden..... en toen zij zag, dat hel

ons ernst was, wilde zij zich om hel leven brengen ;

— zoo zijn de vrouwen, kellenaar! — Zij dacht er zoo af te komen, en Walson bereed in gedachten weder zijn paard; maar Perrol dacht anders; ik leverde haar immers, en hij bad niets te vorderen; doch zij moest weten, dat zij mij niet gehoorzaamd bad.... Ik was driftig in dien tijd, en had veel gedronken.... Toen lag zij gebonden ! — tusschen den edelen ridder en de edele vrouw lag de heidin ; de beelden waren ijskoud en vochtig ; — zij was warm ; maar zij moest noi; warmer worden. Ha ! ha I.... zelfs mijn


-ocr page 543-

BARNEVELD.

edele Rril werd als hezelen; want /ij verwierp nog zijn liefde en al wat liij baar voorsloeg; zij beleedigde hem ; zij verweel hem zijne leelijk-heid ; ha! hal en hij Irok den dolk, en evenwel zij had gelijk, — is hel niet zoo ? Wij zijn van één gevoelen, gij hehl hein gekend ; waar ? zou ik vragen, maar....quot;

»l)at zon te lang zijn,quot; zeide de kellenaar somber.

«Jiiisl, eerwaarde !quot; hernam Perrol grimlachende, »en ik vervolg. Ik hield den arm van mijn luitenant vast. — (iij zijl verwonderd....? hij was gek en dronken, én hij wilde zich armzalig wreken. Had ik hem maar laten begaan, /Vr mom ! dan... Ik herinnerde mij, dal zij zich steeds bewogen had getoond, als mijne ruiters de schildpad lieten spreken, dat is, op een zeer eigenaardige wijze een paap of edelman, een burger o( boer noodzaakten om de waarheid te zeggen ; ik wilde welen, of zij mij inderdaad lief had; ha! ha! en nu was Walson verheugd, dat ik zijn dolk had le-ruggeiiouden.... Een vreemd schouwspel! — Hal gij hadt in de kapel moeten zijn, die laag en somber was; het rugstuk van een harnas lag op (Janita, en op het ijzer brandde hel hout.... (lij ijst, eerwaarde Heer! gij wildel immers weten van de Roode Hand ; — wat prevelt gij ? ik ben

mijnheer satan niet.....! De vlam verlichtte hel

gewell; een roode gloed viel op hel zwarte gelaat van het beeld der vrouw; neen ! van den ridder, — bet zag strak en onbeweeglijk naar boven en hel lag stil ; maar (ianila bewoog zich ; zij wilde de beelden Ier zijden schuiven, maar dat kon niet.... hadt gij haar gelaat gezien, die oogen ! — ik geloof, dal Walson niet meer lachte . . . Vreeselijk, niet waar? — maar waarom verzette zij zich ? Ha ! somtijds is het, alsof ik haar nog hoor gillen. — De deur was dicht ! maar hel klonk door hel gewelfcn getralied luchtgat naar builen... Walson gevoelde medelijden, toen de schildpad sprak, en Irok den dolk; maar hij durf le niet loesloolen, en liep weg. — De deur was open geweest, en haar geschreeuw verveelde mij; want hel was niet uil medelijden . . . Prr moio ! dal het mij juist toen treilen moest! Zij lag lus-schen de beelden in; hel vuur, dat haar verschroeide, beveiligde haar voor mijn wapen ; — zelden stiet ik mis in mijn leven ; ha ! dal hel mij toen gebeuren moest! dal is te zeggen, ik sneed met mijn dolk een der louwen af, ofschoon ik haar raakte . . . Ha! als ik er aan denk, waarom liet ik haar niet braden, al ware hel tien dagen . . .

een eeuwigheid geweest ! — De vervloekte heidin vatte mijn band; hel was alsof haar rollend oog mij verbijsterde; hare sterkte was die van een gevleeschden duivel; zij Irok mijne hand meteen onwederslaanbaar geweld naar het vuur, dat op hare borst brandde ; zij zelve scheen het vuur niel le voelen ; zij roerde mijne hand door hel vuur ! en lachte schaterend . . . Eindelijk gaven de wanhoop en de smart mij krachten, of de hare verminderden; ik Irok mijne hand terug, maar mijn dolkmes bleef achter in de vlam . . . ha ! dat was de Roode Hand . . .quot;

«Stil!quot; riep de kellenaar, die het hoofd snel omgewend had, en Perrol vroeg onverschillig: «Wat wilt gij?quot; Hij zag somber over zijn dekkleed naar het voeteinde, en scheen in gedachten verdiept ; hij verbeeldde zich nog in de gralkapel le zijn; doch toen de monnik ten antwoord gaf: »Uw knaap is daar !quot; hief Perrol het hoofd op, en vroeg barsch : »Vidal! gij hier?quot;

«Messire !quot; zeide de knaap bevreesd, — hij stond met de deur in de hand, en wist niet of hij blijven of gaan moest — »ik hoorde uwe slem.... en ik trad binnen.quot;

«(Jij zijl dus ook nieuwsgierig!quot; riep Perrol nijdig. »(ia voor ditmaal nog j maar zoon de lust weer bekruipt om te komen, zonder dat ik u roep, dan zal ik u vinden ; gij kent mij — ga . . . !quot; schreeuwde bij driftig, en de trouwe knaap verwijderde zich; hel bendehoofd lelde zijne bezorgdheid niet.

quot;Hij zal niel meer terugkomen,quot; zeide Perrol grimlachende, toen zij weder alleen waren. »(iij weet nu, eerwaarde vader ! waarom mijne hand rood is; maar ik wil u nog meer zeggen; gij zoudl, denken, dal Perrol de vuurproet had door-geslaan zonder wraak te nemen; luister! Ik liok mijne hand terug; maar bet is waar, dat heb ik u reeds gezegd. Welnu, Walson was genaderd op den schreeuw, dien ik gegeven had, en stond verbaasd ; maar ik niel, /'er moio! ik moest mij op de heidin wreken de heidenen branden eeuwig, niel waar, monnik? — Zij scheen hel vuur lief te hebben ; ha ! ik wilde hel wel . .. Walson hielp mij, en ik voelde geen smart meer aan mijne hand, ik dacht alleen aan haar ; ha ! gij hadt dat hooi en slroo, dal houl moeten zien, hetwelk wij op en om haar wierpen, en in den brand staken ; nimmer hebt gij zulk gillen gehoord. Zij was razend geworden ; maar toen wij de steenen deur dicht wierpen, die de verwoesters van de abdij wel hadden kunnen openen, doch niel vernielen, hoorden


-ocr page 544-

OLTM\NS, DE SCHAAPHERDER.

92

wij haar niet meer ... Ik was verlos! van Ganita, en zij viol mij niet meer lastig, ha! hal zij hrantl-de ; — maar mijne liand was rood . . .quot;

»(iij schijnt verslagen, kellenaar! maar gij wil-del immers, dat ik sprak ; laai den kop niet hangen om een lieidin, die men verbrandt. Is het geen goed werk, zep. . . 1 Hebt gij nooit een ketter ol moor ten vure gedoemd, /eg ...? Of verliet gij nooit dil land, waar de mensdien geen driften hebben ? En evenwel uw tongval zon bel mij doen denken; . . . hé! liet gij zelf nimmer een loover-kol verbranden, eerwaarde lieer? Maar hoe kan ik zoo vragen: de heksen verschall'en geld aan nw klooster, gij drijft den hoozen geest niet uil; Perrol zal bel voor u doen, morgen, overmorgen of wal later; ik zal hel doen, ha! ba!'

»lk wil het wel, Heer!quot; zeide de kellenaar somber; «maar het vuur brandt; draag zorg voor de Roode Hand ! zij heeft niet veel vuur meer noodig.quot;

• Paap!quot; riep Perrol driftig; maar bij vervolgde grimlachende: »lk heb een monnik onder mijn bende; maar hij hoeft de pij weggeworpen; hij zal met haar spreken, en verbrandt hij mede, dan zal salan lachen, en ik ook.. .. Gij ziet, ik laai mij niel noodigen om Ie spreken, nu ik eens begonnen ben. (Jij lacht ook, vader! gij zijl vroo-lijker dan ik dacbt, ha ! ba ! dachl gij mogelijk, dat ik niet durfde spreken ? Perrol hang voor een monnik....! Wil gij welen, wie mij den bijnaam gal ? hel was een vrouw . .. O ! een edele vrouw ; zij was schoon, en beviel mij, zij loonde zich mij genegen ; maar loen zij mijne band gezien had, versmaadde zij mij ; zij gevoelde geen liefde voor Perrol met de Roode Hand :/Vr inoio ! dal waren hare woorden .... Zij herbaalde de woorden aan haar beer, den man, dien zij bedrogen zou hebben, als mijne hand wil geweest was, zij verhief hare deugd, die niel bestond, ten koste van mij . . .! Haar dwaze eclugenoot was Irolsch op zijn vrouw; hij wilde zich wreken. Terwijl de wijn mei volle schalen gedronken werd, loen alles wal voornaam en edel was, aanzat, greep hij bel oogenblik aan, dal bet snarenspel en de zang zwegen, noemde den vervloekten bijnaam, en wenschle mij er mei de schaal in de band geluk mede; ha ! als ik daaraan denk.... Hij was de eerste, wien die naam het leven koslle; de laatste, hel was ook bij een maallijd, was Van Raeibergh. Maar gij leeft nog en hehl haar gezien; zijl gij nu voldaan, eerwaarde lieer?quot; vroeg Perrol en zweeg, terw ijl zijn duistere blik op den monnik gericht bleef.

»,Ia, Heer!quot; antwoordde deze bedaaru, «gij hebl niets verzwegen, bel is ook goed ; maar hebt gij nooit meer iets van die Ganita vernomen, welke u zoo trouw beminde?quot;

»(iij wilt nog meer weten ?quot; riep Perrol driftig,

waarna bij onverschillig zeide: »Gij zijl lastig....

Neen! niets meer; Walson bezocht langen lijd daarna nog eens de bouwvallen van Valbéni, of

liever Valmaudil ; ha ! ba ! maar de deur scheen

.

nog niel geopend Ie zijn. Hel harnas, door het vuur en de roest verleerd, lag nog op de beelden ; doch hel vuur bad hel wijf geheel verleerd,

of de lijd had de beenderen in'slof doen verkee-ren.... Per inoio! nu niets meer!quot; riep hij,

loen de kellenaar hel hoofd oplichlle en scheen te willen spreken. Deze zweeg, trad naar de tafel,

vulde den beker en liet Perrol weder drinken.

»llel spreken zou u vermoeien,quot; zeide bij, »dil is de laatste keer, dal fjij behoeft Ie drinken.quot;

• Vermoeien? neen!quot; zeide Perrol; »ik ben nu weder sterk. Maar waarom denkl gij mij niel meer van den drank te geven ; zou hel niel goed zijn ?quot;

De kellenaar schudde hel hoofd, en Perrol ver- I volgde, nadat bij gedronken had: »Zoo! nu, gij moei hel weten ! mijne krachten keeren ook reeds weder terug.quot;

• Hel verheugt mij,quot; zeide de monnik ; «maar zeg mij nu ook, mijn zoon! of ,«ij berouw gevoelt over uwe zonde ?quot;

• Berouw? ja, ik heb berouw!quot; riep helbende-hoofd, en loen de monnik den geledigden beker op hel dekkleed liet vallen, vervolgde hij spottend : »Gij zijl ontsteld, verwondert het u? Per inoio! ik lieg niet: ik heb berouw, dat ik dal wijf, hetwelk mijn hand geteekend heeft, niet vroeger heb doen martelen, totdat zij het leven uitblies.quot;

»Ha!quot; riep de monnik, en lachend zeide Perrol: «Zijl gij tevreden, of versla ik u niel? Ha! ha! hebt gij een ander berouw van mij verwacht ....?quot;

• Mijn zoon!quot; zeide de kellenaar ijskoud: «ik heb uwe biecht geboord ; ik gevoel, dal elke daad van n een geheel leven van boetedoening noodig zou hebben, om uitgewischt Ie kunnen worden ;

maar ik wil niel streng zijn; loon berouw, en ik spreek u vrij . .. .quot;

Perrol bedwong zijn lach en zeide ernstig : «Hebt gij mij niet gezegd, dal ik geen drank meer behoefde, dal ik morgen gezond zou zijn, dal mijne wonde mij niel verhinderen zou om .. ..quot;

»l)al beb ik gezegd,quot; zeide de kellenaar schielijk. i


-ocr page 545-

BAHNRVKLD.

• Maar k;m ik ii verlronwcn ? spreekt de de waarheid f' vroeg l'errol.

»Zoo waar ik leef, hij alles wal een geeslelijke vereert 1 zweer ik u, dal het waarheid is, dal hel zoo zijn zal,quot; zeide de iiioiinik pleehlig; en toen Perrol tevreden scheen, en /ijn hoofd gerust nederlegde, vervolgde hij koel: »l)c vlammen, die de heidin omringden, het vniir dal uwe hand verschroeide, zal gelijk zijn aan een zoelen zomerwind, in vergelijking van het eeuwige vuur; haar gekerm zal een zachte, welluidende muziek zijn hij het geklapper uwer tanden, als gij u niet bekeert.quot;

«(Jij spreekt dichterlijk, en uwe stem is koud ; zij is evenals de lava, die over de eeuwigdurende sneeuw loopt,quot; zeide Perrol grimlachende; «maar ik hen nu sterk, zal morgen gezond zijn en lieh geen priester noodig.quot;

• Ken woord slechts, mijn zoon!quot; riep de kellc-naar, «en ik spreek u vrij. O ! bedenk eens, wal gij gevoelen zoudt, als gij mij liet gaan en de dood u verraste; als Ganita u wachtte dai'ir, waar alles brandt! of u hier kwam opzoeken... .quot;

quot;Hebt gij mij dan bedrogen ?quot; vroeg Perrol; «maar gij schudt met het hoold ; neen ! ik voel, dat uw drank mij mijne krachten hergeeft; — ik was ook niet stervende, doch alleen zwak. Ga, eerwaarde Heer! en kom morgen uw helooning halen,quot; zeide hij spottend, »ik zal u den biechtpenning en den drank tegelijk betalen; ik verwerp uwe vergeving, en lach er mede. Perrol heeft den paap bedrogen, en de tijd is nog ver af, dat hij zich hekeeren zal;quot; en toen bij zag dat de kellenaar slaan bleef, riep hij drillig: »Uil mijn oog, domme priester ! ik wil u niet meer zien ! Zoo gij blijven wilt, /'er moio! laat mijn gordijn vallen ; ik wil rust hebben !quot;

»Gij zult aan mij denken, heer !quot; zeide de kellenaar somber, nam den beker weg en liet de eene gordijn vallen. Perrol werd gctrollen door den toon zijner stem ; maar toen de tweede ook gevallen was, hoorde men bet bendehoofd hoonend lachen, terwijl de monik naar de tafel trad, waarop de geneesmiddelen stonden. Hij roerde, in gedachten verzonken, een kooksel om, dal in een zilveren schaal op hel vuur stond, blies de houtskolen aan en bleef roerloos staan.

1

Hetgeen hel bendehoofd verhaald had, had hem al bel verledene weder in de gedachten gebracht. Zijn sterk gestel en de drank, dien hij gedronken had, waren oorzaak, dat zijn drift, de nijd en de spotlust, die hem beurtelings bezield hadden, hem niet even machteloos als te voren deden neder-valien, en evenwel viel hel spreken hem moeilijk. Hij verlangde naar rust en sluimerde in : de Hoode Hand, de kellenaar. Van INijveld en Maria hielden hem niet wakker; een verkwikkende slaap sloot zijne oogen.

liet duurde een geruimen lijd, voordal hij weder wakker werd. Hij wist niet, hoelang hij geslapen had; ook niet of eenig gerucht ol de droogte van zijn mond hem had doen ontwaken ; hij luisterde, maar alles was doodstil in hel vertrek ; alleen verbeeldde hij zich flauw een verwijderd gerucht Ie hooren; hel waren de paarden, die in den stal met hunne boefijzers op den grond sloegen.

«Kellenaar ! zijl gij daar nog ?quot; vroeg bij doch bij kreeg geen antwoord.Mij wendde het hoold om, maar hel laken der gordijnen liet hem niet toe Ie zien, of er iemand legen hel licht stond. Hij wilde nu Vidal roepen ; maar hij verbeeldde zich, dal men op de tafel iels verzette, en vroeg nogmaals, maar ongeduldig: »Zijt gij daar, paap? ik heb dorst, laat mij nog eens van dien drank drinken !quot; Maar de kellenaar antwoordde hem niet; evenwel hoorde hij, dal men hel rustbed naderde, en hij bedroog zich niet: lusschen de opening der gordijnen door, slak men hem den beker toe. Hij richtte zich gedeeltelijk op, vatte hem aan, en dronk met graagte; maar toen hij den beker even van den mond nam, trok hij zijne lippen Ie zamen; de kracht van bet kaneel werd overwonnen dooreen bitteren smaak, die aan den drank was. »Prr mtiio! wat geeft gij mij? ellendeling 1quot; riep hij driftig, en wierp den beker weg, want zijn keel brandde; doch niemand opende de gordijnen of' antwoordde, maar hij hoorde lachen.

»Hal gij lacht, paap!quot; riep hij, zich oprichtende. Hij haalde de Hoode Hand onder hel dek vandaan, hetwelk door den drank, die in den beker gebleven was, bevochtigd was, en scheurde de gordijnen open ; maar hij viel weder neder, quot;terwijl bij met schrik uitriep: »Gij hier? — Heks! wal wilt gij ?quot;

»lk wil u waarzeggen, lieer!quot; zeide zij grijnzend, zag hem aan, en hing de gordijn ter zijde. De kap bedekte haar gelaal slechts ten halve, en de zwarte baren, welke met grijze doormengd waren, hingen op hare horst.

»Wijf!quot; zeide Perrol, die zijne oogen bad dichtgeknepen, maar ze nu weder opende: »Ha! die stem ? — Hebt (jij mij dien beker toegereikt ?quot;


-ocr page 546-

94

•Ja, Heer!quot; was liet antwoord.

»Ha! gij hebt bediend,quot; vervolgde Perrol driftig! «Kellenaur! waarom slaat gij hel toe ? Nader, luie paap ! of ik zal u laten slralfen.quot; Doch toen niemand hem antwoordde, en de heks lachte, vroeg hij ongerust. »Wijf! waar is do monnik';'quot;

.(Jij hadt mijne hulp noodig, lieer 1 ik wist hel wel,quot; antwoordde zij spottend. »lk zag uil den hof in deze kamer, en toen de monnik ze dooide deur verlaten had, kwam ik door het venster binnen, en kookte dezen drank. . ..quot;

»Gij !quot; riep Perrol huiverend.

».la, ik. Heer!quot; vervolgde zij koel. »De heks van de Hunnenschans gaf hem in. Perrol dronk hem — Ha ! ha !quot;

Het bendehoofd sidderde. .Nu eerst voelde hij, dat de drank in zijn maag brandde, en het spreken hem moeielijk viel! het wijf verontrustte hem, en hij verzamelde al zijne krachten om zijn knaap te roepen. »Vidal!quot; wilde hij roepen ; maar reeds bij de eerste lettergreep schoot de heks op hem toe, en zeide grimmig: »Zoo haastig niet. Heer!quot; en vatte hem bij de keel.

• Los!quot; brulde Perrol, en haalde ook de Roode Hand te voorschijn! bij vatte haar hij het haar, toen hij vruchteloos de hand zocht los te rukken, die hem bijna verworgde. «Werkt de drank nog niet?quot; zeide zij, wild lachende, «kuiil gij nog roepen ? hij moest u rust bezorgen, totdat hij u opwekt.quot;

Het bendehoofd liet machteloos de handen vallen, die langs de loshangende haren afgleden. De heks scheen geen gevoel te hebben; zij trok ook hare hand terug, en hij haalde weder adem ; maar hij kon niet spreken, en zijn blik rustte met bloed-dorstigen haat op het wijf, dat spottend lachteen hem aanzag. Hij zag in, dat bij aan de heks was overgeleverd, dat zij sterker was dan hij, dat alleen bedaard overleg hem van hel zinneloos wijl verlossen kon ; want zijn slem had geen kracht meer om den knaap Ie roepen. «Vidal ! waar zijl gij ?quot; dacht hij. »0! kom toch, uw meester heeft uw bijstand noodig.quot; Hij vervloekte dun kcllenaar, die hem verlaten had, dien hij zelf had weggezonden I alles zou hij nu hebben willen geven om hem hij zich te zien.

• Heeft de minnedrank u goed gediend ?quot; vroeg de heks spottend, »heell zij gedronken? zijl gij gelukkig geweest met Maria ? — de schoone Maria I Moet ik ook nog kruiden koken voor den heer, welken gij bedocldet, of is hel misschien te laat voor hem... . ? Ha ! gij moogt wel spreken, maar zacht, (iij zijl lang weggebleven, lieer 1 daarom

hen ik gekomen; een minnedrank moest Pen aan de heks verhinden; gij hebt hem nugedrou ken. Gij huivert, ha! hal dien nacht in de Hu nenschans waart gij zoo ongeduld'zoo Irolsch gij begint aan mij te gewennen.. . 1quot;

Perrol overwon den alkeer, dien hij gevoeldi hij overwon zijn angst en deed zich geweld a m om te spreken, ofschoon zijn keel als hel wa werd dichlgeknepen ; zijne ingewanden brandde en hij zeide zacht; »lk dacht, dal gij kwaamlommi lol te voorspellen ; ik wil hel gaarne, wijze vrouw haast u, en mijn knaap zal u veel goud geven

«Veel goud?quot; zeide zij woest lachende. «Ikv het ook wel. Heer! geef mij de hand, de Hooigt; Hand I Nu, trek haar niet terug ! in de Hunne schans wildet gij haar niet geven 1 maar toen w het nacht, nu schijnt de zon, ha ! ha!quot; Zij na zijn hand op, en zag er in ; zij volgde met halt;. dorre vingers de naden in het vel, de roode zwarte vlekken, die er in waren, en zeide koe «(Jij zult leven. Heer!quot;

«Leven...?quot; riep Perrol, en zijn gelaat verrit'i dat hare voorspelling hem verheugde. Toen vc volgde zij somber: »Ja, leven, loldal de uac ii valt; maar ook niet langer.quot;

«Wijf! vervloekte heks! gij liegt,quot; brulde b «Roep mijn knaap, en ik laat u hel leven ; do gij het niet, dan moge de satan u bijstaan ; wa uw lot zal verschrikkelijk zijn.quot; Maar de heks lach verachtelijk, sprong en draaide voor zijn bed he en weder, ofschoon men bijna hel geluid har sprongen niet hoorei» kon. «Wilt gij. Heer! d ik verhalen zal wal er gebeurd is ? want gij g looft mij niet Gij zegt niets ? luister ! L

hand,quot; zeide zij, en zij sloeg op zijn rechlerham «dal is de Roode Hand ; maar zij was nog n c rood, toen gij de muren van Valhéni binnen trad — Ha! gelooft gij mij nu?quot;

Perrol zag verwilderd op ; smart en vertwijl ling pijnigden hem ; maar hij zeide ongeloovig : «(■ liegt! Wat gij daar zeidet, hebt gij gehoord, afg luisterd, toen ik met den monnik sprak. — Kellenas vader! waar zijl gij?quot; en hij zag door de kamc maar trachtte vruchteloos zich Ie verroeren.

«Zal ik hel u zeggen? riep de heks. «Maar; , zoudt mij niet gelooven! doch ik zal u iets ande zeggen, om n te overtuigen van mijne kunst. Z( waar is (Janila? dien naam kent gij! waar is zij

Perrol antwoordde niet; maar toen zij hem de hand trok, en die schudde, zeide hij zach «Dood, in de hel! daar wacht zij u.... zij verbrand....quot; en bij grimlachte.


-ocr page 547-

BARINEVEliL).

95

»(lij liegt! riep de licks grijnzend. «Perrol met de Roode lliind liegt! Toen die steenen deur gesloten werd, vatte zij uw d ü: o|) en sneed hare banden los. Zij, die het klooster hadden vernield, hadden de dooden niet met rust gelaten ; liet achterste gedeelte van hel grafgesteente was verbrijzeld ; en zij kroop in den grafkelder, waar zij veilig was voor het vuur. Den volgenden nacht verliet zij Valhéni !quot;

.Gij liegt, heks!quot; zeide hij, zich bedenkende. ..Gij wilt mij verontrusten, mij martelen. Meen! Perrol heeft zich wel gewroken; uwe leugen is goedgevonden, maar ik doorzie haar. Ganita kan — zij mag niet leven !quot;

»ila! ha! lachte hel wijf, en daarna zeide zij grimmig: »Geloofl gij nog niet aan mijne macht, dappere Heer? wilt gij bewijzen hebben? vraag.... maar gij zijt te ellendig om te vragen. Zie, Heer! hebt gij kennis aan dit wapen ?quot; riep zij, en haalde een langen dolk onder haar rok uit Ie voorschijn, dien zij voor zijn gelaat hield. «Zou die niet passen in de hand, welke hem losliet, toen zij rood begon te worden ? 11«! ha! het vuur heeft het staal blauw gemaakt; maar bezie den knop. Dal zwaard! — Die letters! Je Ir liens hnull, lieer! is dat uwe spreuk niet....?quot;

Wie zijl gij zijt gij satan .... ?quot; riep

Perrol terugdeinzende; want hij herkende den dolk; zijn blik was wild, zijne landen klapperden; al nader en nader kwam hel wapen, en hij zeide zacht: «Kaat mij dien dolk zien !quot;

.'Ha! gij zijt sterk!quot; riep de heks; «maar ik ben nog sterker. Los! wilt gij de Roode Hand beschadigen, ha! ha!quot; Vruchteloos trachtte hel hendehoofd hel wapen aan hare handen te ontwringen; hij liet den arm vallen, en riep: «Vidal! waar zijt gij ? nader of ik laat u straffen.quot; Maar zijn stem was nauwelijks hoorbaar, en de heks lachte.

Ken geruime poos duurde het, toen zij het wapen weder verborgen had, eer bij den moed gevoelde om haar aan Ie spreken; hij wist geen raad om zich van hel razende wijf te ontslaan, dat zoo sterk als een leeuw was. Die dolk, hoe kwam zij er aan ? vergeefs trachtte hij het le raden; hij sidderde, en moest geloovcn, dat zij meer was dan een mensch ; hij vroeg langzaam en terueder-ge,slagen : «Wat wilt gij dan . . . .?quot;

»11 kussen, voordat gij sterft!quot; — zeide zij somber. «Nu, wend het gelaat niet af, gij hebl immers den drank gedronken, die u aan mij verbindt! Zijl gij bevreesd. Heer? Is de machtige

Perrol bevreesd? heeft hij geen bende meer? heeft hij geen knapen, die hem dienen? I.aat den marsch blazen Ier eere van uwe bruid ! de heks is niet jong en schoon! maar zij is machtiger dan Perrol met dc Roode Hand. — Ik zal u den laatslen kus geven.... is mijn bruidskleed niet fraai? mijn Perrol!quot; riep zij woest lachende. Toen viel zij plotseling op hem, zoodat zijne wonde hem deed steunen ; zij lag op zijne armen en kuste hem ....

Hij brulde, trapte en trok zijne armen onder haar vandaan ; tevergeefs echter valle hij baar bij hare kap, die van haar hoofd gleed; tevergeefs greep hij haar bij de lange haren ; hij kon dat hoofd niet verwijderen, dat het zijne bijna aanraakte. Hij zag die dorre handen, die armen, welke even leelijk waren als zijne hand ; het waren dezelfde rimpels en vlakken. Mij hield die lange verwarde, maar weelderige haren vast, door welke sommige grijze haren liepen; hij bezag dien mond, den krommen neus, den vorm van het afzichtelijke gelaat, de wenkbrauwen en de groote zwarte oogen, welke woest en vurig schillerden ; zijn verwilderde blik zag dat alles, en viel toen door hel opengevallen kleed, op de borst I I was niet anders dan één enkel verschrikkelijk litteeken ? Zijne lippen bewogen zich krampachtig, en toen zij vroeg; • Welnu, mijn Perrol! wal zegt gij van uwebruilt;l ....-quot; riep hij verschrikt : »Ganita ....!quot; zijne oogen sloten zich, zijne handen vielen machteloos neder. Zij lachte duivelsch.

De vrouw, wier liefde, wier genegenheid de booswicht lot een last was geworden, toen zijne driften voldaan waren ; de vrouw, welke hij als een dood stuk geld verspeeld, en zijn waardigen luitenant toegeworpen, die hij vertrapt, beschimpt, gemarteld en vermoord had, stond voor hem ; — zij was aan den dood ontsnapt. Als een wrekende engel stond zij daar, op hetzelfde oogenblik, dat hij meende den dood te ontsnappen. Zij beschouwde met somberen ernst zijn gelaat, en haar woest gelach zweeg; daar lag de man, dien zy bemind had ; hij was in hare macht ; wat hielpen hem al zijne ruiters en wapenen ? wal was er over van dien geweldenaar, welke vertrouwde op zijn gelukssler, die bij Westbroek gedaald was, en in Marneveld moest ondergaan ?

«Hij is nog schoon ....!quot; zeide zij zacht; hare driften schenen bedaard, en zij boog zich voorover; maar zij viel nu niet op hem neder, even als een tijger op het lam : zacht raakten hare lippen zijn voorhoofd. Hij opende de oogen en


-ocr page 548-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDEH.

%

deinsde (erug; de kus gaf hem zijn bewuslzijn weder; doelt zij bemerkte, zoo liet scheen, zijn schrik en afschuw niet, en zeide treurig : «Herinnert gij ii, Perrol! dat ik u ook zoo gewekt hebt na den eersten nacht, dien ik in uwe legerplaats doorbracht?quot; Hij zweeg, maar hield zijn oog op baar gericht. O! hij had zich niet bedrogen ; zij was het, en bij trachtte te ontdekken, wat er in haar omging.

Het was een laatste herinnering, die in haar opwelde, een laatste gedachtenis van liefde ; maar toen hij, moed vattende, wilde spreken en zeide :

»lk herinner bet mij, Ganita----1quot; verdween de

zwaarmoedige trek op haar gelaat, en zij vervolgde ernstig: •Waarom verstiet gij mij dan? want ik beminde u. (üj held hen laten vermoorden, die mij verpleegden; maar heb ik bet u verweten? Immers neen. Al waren bet mijne ouders geweest, Perrol! ik had het u zelfs vergeven; want ik beminde u. Ganita kende toen niets anders dan de liefde ; de wraak kende zij niet. Maar nu riep zij

woest, en zweeg, terwijl zij de dorre hand boven hem uitstrekte.

Hij sidderde en kon niet spreken. Toen vervolgde zij: «Diende ik u niet, zelfs toen uwe liefde vervlogen was? Diende ik niet als een slavin die vrouwen, welke gij in mijn bijzijn liefkoosdel, die mij mishandelden, die mij verguisden, en die u niet beminden, zooals ik ? Klaagde ik ? morde ik ? Immers neen! Waarom hebt gij mij dan verstooten! waarom hebt gij mij vermoord ? Ik was immers tevreden uwe slavin te zijn ; ik verlangde niets anders dan u te mogen zien, dan u te mogen liefhebben ; uwe liefkoozingen waren voor haar, de vernederingen voor mij; maar ik klaagde niet, Perrol 1 Waarom hebt gij mij vermoord ? waarom hebt gij mij aan Walson overgeleverd, aan dat monster ? waarom waart gij zelfs wreeder dan hij..., ?quot; De droevige toon van bare stem roerde hem niet; zijn geweten sprak niet; het berouw sloop niet in zijn hart binnen, maar wel de boop, zich uil hare handen te redden, wel de wraakzucht; zijn vrees begon te verminderen, zij was geene heks meer, slechts een vrouw, over welke bij steeds geheersrht had — en bij besloot te veinzen.

«Ganita!quot; zeide bij zacht, »hct verblijdt mij, dat gij leeft ; srij zuil den man niet laten sterven, dien gij zoozeer bemind hebt, dien gij nog bemint, die alles weder kan goedmaken door berouw en liefde. Welke drank was dat? 01 bereid er een, die mij van de folteringen verlost 1 Ganita, red mij ! hen ik niet die Perrol, dien gij zoo liefhad!____?quot;

Maar zijne woorden schenen geen anderen invloed op baar uit te oefenen, dan de woestheid weder Ie doen zegevieren op hel zachte en droevige gevoel, dat haar beheersebt had, en zij riep : «Perrol moet mij smeeken ! ha! dat schenkt mij vreugde. Ganita, die bij vermoordde, de heks, die bij den dood zwoer, moet hij bidden om te leven, en — voor niets 1quot; riep zij wild lachende; toen werd bare stem koud en ernstig, en zij vervolgde : »lk moet nog meer zeggen, voordat ik ga, voordat ik u laat sterven als een hond. Toen ik hel klooster verliet, waar ik de laatste blijken uwer liefde ontvangen had, was ik niet schoon meer, en mijn verstand was bezweken voor de vuurproef; toen ik in den vochtigen grafkelder in het leven terugkeerde, was ik razend ; ik had Perrol en mijne liefde vergeten ; o ! anders badt gij mij al eerder gezien. Zwervende heidens namen mij bij den weg op, en behielden mij in het leven; maar de sporen van het vuur bleven, gij kunt bel zien.... Onder hen nam ik de gewoonte mijner jeugd weder aan, en zwierf met ben rond ; flauw herinner ik liet mij; somtijds verliet ik de eene bende, om bij de andere over te gaan, of ik zwierf alleen. Eindelijk bracht mij het toeval aan de llnnnenschans; ik herinnerde mij, dat mijne moeder mij van zulke aardhopen verhaald had, die in de landen lagen, waar de zon op gaal, en ik bleel er; bet was alsof ik de graven, de woning van bet volk, van hetwelk ik afstamde, had wedergevonden. Men noemde mij de heks van de Hunnenschans; ik was gek en razend; elkeen vreesde mij. Maar gij - gij hebt mij het verstand teruggegeven; toen ik uwe stem boorde, keerde alles in mijne gedachten terug, wat vóór mijn ongeluk was voorgevallen ; ik herkende u, en die herkenning bezielde mij met wraakzucht. Mijn drank beeft u slecht gediend, en dat moest uwe eerste straf zijn; naderhand zwierf ik in uwe nabuurschap rond. Ik was hel, die den ruiter berichlte, waar bij Maria in Utrecht vinden zou ; doch ik zocht u tevergeefs in Eemnes. De losbarslingen der bussen wekten mij gisteren in de Hunnenschans; het geluid rolde over de heide en over het meer, en ik ben geko-inen om mij te wreken : gij hebt vergif gedronken, — gij moet sterven.... !quot; riep zij, en sliet hem met den vinger op de borst.

liet bendehoofd had haar aangeboord, terwiji zijn strakke blik op baar gericht bleef. Hij ving hare woorden met stomme verbazing op; van tijd


-ocr page 549-

BARNEVEM).

97

to( lijd slounde hij zaclil, hewoog zich en dmkte de handen op de horst, in welke hel verfril reeds werkte; haar laalsle nilroep deed hem huiveren en kennen, en hij zeide sineekend : »\Vill irij dan nicl, dal Perrol n weder bemint 1 O (lanita ! hereid een anderen drank — neem dat vergift uit mijne ingewanden weg.quot; Maar zij sehudde liet hoofd en laehle hoonend. »(Janitariep liij, «alles wil ik doen ; maar laai mij leven ; Perrol zal n dienen ; — o ! verwerp die wraak ! denk om hel eeuwige vuur, dat u waeht

Haar woest gelach verhinderde hem Ie vervolgen. »1 w smeeken is tevergeefs!quot; riep zij spol-lend, »de. moeder van de Zwarte Bende is zonder genade, evenals Perrol geweest is; hij u leerde ik, hoe men zich wreken moet; hij u vergal ik den godsdienst, die mijne meesteres mij had laten leeren ; maar nu zijn de goden mijner voorouders weder de mijne. Bodda wacht mij, ha! ha! Maar gij zijl een Christen, een vrome monnik heeft ii bijgestaan, ha! ha! Waarom vreest gij voor den dood? u wacht hel eeuwige leven!quot;

quot;(Janila I genade!quot; riep hij, zijne handen sineekend opbellende ; maar zij vervolgde woest lachende : »Neen . ... ! één enkel mensehelijk woord in dien nacht, toen uwe slem mijne razernij deed verdwijnen, zelfs één leeken van herouw op dit sterfbed had n misschien nog kunnen redden; want de vrouw is zwak, die bemint of bemind heeft; maar zij is sterk, als zij haal. Perrol! gij moet sterven !quot;

«Ziel gij dan mijne wroegingen niet?quot; riep hij zacht, maar zij zeide ijskoud: »Dal is hel vergif; Perrol heeft geen herouw!quot; Toen naderde zij hem en zeide grijnzende: »lk verlaat u nu, en geef u den laalsten kus, nimmer ziel gij mij weder ; want de zegen van den paap heeft uwe ziel gered. (Jij ! gij zult niel hrnnden ; en als ik dezen nacht uwe Boode Hand kom halen, dan zuil gij reeds een lijk zijn... .quot;

»(Janila!quot; zeide hij snel, terwijl zij hem naderde en haar hoofd vooroverboog ; maar plotseling veranderde zijn slem, hij vatte haar bij hel haar, en riep vreeselijk grimlachende : »(iij zult met mij sterven ! — Heks of duivel! gij zul( niel gaan, — hal mijne ruiter^ zullen u koken — /'er moio! ik houd ii vast, Gailita ! quot; Hij vatle haar hierop bij de keel, en loen zij zijne hand er afscheurde, zocht hij met de Boode Hand onder haar kleed naar den dolk ; maar zij sprong op hem, en zijn gebrul ver-eenigde zich met haar grijnzend gelach.

De heks uit de Hunnenschans behaalde de

J. K. Oi.tmin» lit Sthaanherdtr IV.

overwinning — Hij sidderde, toen hij baar mond voelde, welke zijne lippen drukte ; want zijne oogen waren reeds gesloten. quot;Bust wel, Perrol met de Boode Hand, tot het vergif u wektlquot; riep zij en sprong van het rustbed af. Hij heelde als een riet, toen bij haar zegevierend en woest gelach boorde, en viel in zwijm.

Toen hel bendehoofd lol zich zeiven kwam, bemerkte hij, dal de werking van hel vergif hem gewekt had ; hel klamme zweet stond op zijn gelaal, en hij bewoog zich krampacblig ; maar toen hij de oogen opende, zag hij, dal de gordijnen voor bel rustbed hingen, en bij durfde zich bijna niel verroeren, uil vrees van de gifmengster te zien lerugkeeren ; evenwel herinnerde hij zich dal zij hem vaarwel, maar levens ook den dood had aangezegd. O ! bel berouwde hem nu den monnik weggezonden Ie hebben, zelfs dal hij zijn zegen verworpen had ; die zegen, dacht bij nu, zou hem gerustgesteld hebben ; (Janila had er hem immers de waarde van doen gevoelen. Hij had geen kracht om den knaap te roepen, en zijn lijden was ondraaglijk ; maar eindelijk gaf de wanhoop hem moed en krachlen ; hij trok hel dekkleed van zich af, wentelde zich ter zijde, en liet zich op den grond vallen. Nog verscheen de knaap niel. Daar lag Perrol met bebloede handen, en bel bloed vloeide weder uil zijne wonde; angstig zag hij in hel vertrek rond, waarin de lieve zon zoo vroolijk scheen, en hij haalde adem ; (Janila, de heks uil de Hunnenschans, was verdwenen. De deur was te ver, maar hij kroop naar zijn harnas, dat hij zoo kort geleden nog gedragen had ; hij vatte den dolk, waaraan het bloed van zijn edelen vijand nog kleefde, bij de punt op, sloeg mei hel gevest op het zwarte ijzer, en viel loen weder hewusleloos neder.

Vidal had zich niet van het vertrek verwijderd, doch tevergeefs gewacht, lol men hem riep; hij hoorde nu en dan wel flauw de slem van zijn meesier en die, welke hij voor die van den monnik hield, en eenig geruchl; maar hij waagde hel niet naar den welstand van zijn meester Ie vernemen; zelfs niel als Quinlvn nu en dan bericht kwam vragen. Eindelijk opende de kellenaar de deur, vermaande hem, zijn heer, die sliep, vooral niet te storen, en zich zells niel te bekommeren, al hoorde hij hem spreken. (Jeruimen lijd was de kellenaar vertrokken en scheen niet terug te keeren ; loen wekte het kloppen op het ijzer den knaap uit

7


-ocr page 550-

9S

de overdenking, waarin liij vervallen was, en liij trad binnen.

•lij vond Perrol, van zijn bed verwijderd, in zijn bloed op den grond liggen ; op zijn geschreeuw scholen Quinlxn en eenige ruiters Ine, en hielpen hein hel bendehool'd naar bel bed terugvoeren en de wonde opnieuw verbinden. Zij sloegen geen acht op de zwarte vlekken, die op bet dekkleed waren ; maar besluiteloos stond Vidal vóór de lalel, en bij wisl niet wat zijn beer te geven; er stond nog wel een warme drank op de uitgedoofde houtskolen, doeb hij was anders dan die, welke de monnik in zijn bijzijn gemengd bad, en bij gaf zijn meester wijn.

Zij dachten dat hij zijne handen gekwetst had aan het wapen, waarmede hij om den knaap geklopl had, en schreven de stuiptrekkingen, die zijn lichaam deden trillen, aan bet verschuiven der windsels toe; maar toen hij de oogen opende en zag, dat Vidal hem ondersteunde, zeide hij llanw : «Vidal! ik hen vergeven! —waar is de monnik? en toen zijn knaap verschrikt ten antwoord gaf. dat hij een poos geleden was uitgegaan, vervolgde hij snel: «Laat hem roepen, laat den paap, die mij verlaten heeft, hierheen sleepen.'quot;

Ouinh n verwijderde zich met spoed.Perrol wrong zich in alle richtingen ; bij wilde zijn huik vasthouden en trok hel verband weg; maar hij brulde en dreigde, als zijn knaap hem erin verhinderde; bij dreigde en jammerde; hij vervloekte Ganita en den kellenaar; hij sprak van de heks, en smeekte haar dan weder om ontferming, den priester om zijn zegen, of eischte w ijn. De knaap was radeloos, en zijne baren rezen Ie berge; nimmer had bij zijn meester zoo gezien.

Perrol zwoer zich te wreken op den monnik, op Óuintvn, of op de gebeele bende, omdat de kellenaar niet kwam. Vidal bad, dal bij toch maar spoedig mocht komen, ofschoon hij nog niet ge-looven kon, dat zijn meesier inderdaad vergeven was. Hij opende het raam en vroeg aan den ruiter, die buiten de wacht hield, of ook iemand er dooi kon binnengekomen zijn ; maar sedert Vidal het had gesloten, had slechts de monnik het vooreen oogenblik geopend. Kindclijk keerde Onintvn terug, en berichtte, dat de kellenaar in hel dorp niet te vinden was; men bad het hem zien verlaten, en hem ruiters nagezonden ; doch zij hadden geen priester gezien ; geen menseh had zich op dc heide naar Voorthuizen vertoond, en een oude vrouw, die zij op den weg voorbijgcreden waren, had spottend gezegd, dal zij geen hicchlvader gezien had.

»lla ! dat is de heks.....1 Ganita! gij zuil Perrol

nog eenmaal zien !quot; riep hij, vreeselijk lachende. «Ga, yninlyn ! voor den satan ! ga zelf en houd haar aan, zij beeft hel vergif gekookt en hel mij gegeven — sleep haar voor mij — opdat ik baar zie sterven !quot;

Men haastte zich hem te gehoorzamen, en Vidal liet op zijn last het gebeele dorp doorzoeken. Per-rol's aanblik was verschrikkelijk. De hoop om zich te wreken deed hem zijn smart bijna vergelen ; bij lachte en dronk wijn, terwijl bij ineenkromp van het vergif; het belette hem nu niet meer te spreken, maar wekte hem op en gaf hem kracht, evenals zij gezegd had. Somtijds was Perrol wanhopig en trok de baren uit zijn hoofd ; dan wilde bij, dal men den kellenaar zou roepen, al ware hel alleen maar om zijn biecht te hooien, om hem vrij te spreken van zonden

— om voor hem te bidden.

Maar toen bijna gelijktijdig de lijding kwam, dal de woningen en schuren vruchteloos waren doorzocht geworden, dal ook Ouinhn de heks niet had kunnen vinden, dal zij spoorloos scheen verdwenen te zijn, toen verloor hij zijn bewustzijn. Met somberen ernst stonden Vidal en Ouinh n naast hem en zagen hem stuiptrekken. Na eenige raadpleging ging de laatste l'roccard vragen, ol hij niets voor zijn meester doen kon ; maar deze zeide, dal hij geen tegengif kon bereiden, dal men wachten moest, totdat dc geneesheer van Amersfoort kwam. Quintvn verwijderde zich, en Froc-card zag hem na cu lachte hoosaardig. Ken weinig wijns deed Perrol echter weder bijkomen; hij zag strak vóór zich en was in gedachten verzonken ; maar toen hij zich alles weder herinnerde, rukte hij hel verband los en gaf een gil van vertwijfeling en woede.

»lk zal dus moeien sterven als een hond, zooals zij gezegd heelt,quot; riep hij. «Hal had ik dal-gedacht ? voor den satan ! hij en ik in Barnevckl!

— sterven! ofschoon ik heb gezegevierd ! — Perrol vergeven door.... door Ganita I Niet blijven in een vreeselijk trolfen, met mijne bende op de lichamen mijner vijanden, wentelende in bun bloed, maar op mijn bed, maar hier, /Vr muia! en vergeven....! Geen roem meer, geen huil, geen bloed meer; — de roodc pluim is gevallen....

Op, voor Perrol..... Waar zijn mijne mannen van

wapenen ? Walson, waar zijl gij ? Hogardo, Tuimelaar I gij allen, laai gij mij alleen....? Ila ! zijl gij daar, Vidal ? — driemaal liet gij mij vermoorden, driemaal 1 — maar ik zal mij wreken J


-ocr page 551-

9!)

Westbroek..,, (hiar werd ik verslagen; hier trof mij zijn slorvende hand, en de licks heeft mij

vergeven..... sterven! — Perrol! sterven....!quot;

quot;Ü. viel uit de armen van den sidderenden knaap neder en hij riep woest: »\Vijnl sehenk, mijn page! — wijn 1quot; Men liet hem drinken ; zijne krachten herleefden en hij zeide.^somber: «Mijne ingewanden branden, mijne handen zijn verlamd! — het zwaard! nooit zal ik het meer voeren, — maar de armen mijner ruiters hehoo-ren mij ; gij beht den handschoen, Vidal! bewaar hem ; ik wil, ha ! — Perrol zal zich wreken, (.hiinlyn, zijl gij daar! kan ik dan niet meer zien, vervolgde hij. »Hal zijl gij daar! gij kent mij,' ik hen uw hoofdnian, ik ben Perrol! zuil gij gehoorzamen....?quot;

«Beveel slechts, Messire ?quot; zeide deze zonder aarzelen.

»IIa ! uwe stem slelt mij gerusl; gij zijl dapper, gij zuil mijn luitenanl zijn,quot; riep Perrol. «Luister! ik moet slerven ; zij heeft bet gezegd ; zij heefl niet gelogen, o ! ik voel hel; maar zij ook ! — (Jij zuil de heks opzoeken; dezen nacbl of morgen is zij in de Hunnenschans, zij moei vrceselijk sterven, zweert iiij bel.... ?quot;

».la, Messire!quot; zeide Qiiinlyn.

«liet is wel!quot; vervolgde Perrol. «O! ik heb nog veel Ie zeggen. Van Scbalfelaar, bij is dood; maar hij had een vriend en een bruid .. ..! (üj moet mij niel verlalen, levend of dood niel, want zij . . . (Jauila . . . maar dut alles koml luier. Dezen nacht koml mijne bende onder de wapens, mijne bevelen worden nagekomen, mijne banier is nog niet dood, hu! ha! — Morgen zijn Van iNijveld en zijne mannen even koud als ik ; hebt gij mij begrepen ? lia ! dal zal mijne uilvaart zijn . . . maar gij aarzell, lafaard, ik wil bel ....!quot;

«Hel zal geschieden, Messire!quot; zeide Quinlyn seboorvoelcmle.

«lla! ik hen voldaan,quot; zeide Perrol wocsl. «Maar de paap, welke mij verhel, die mij vervolgde met zijne monnikenslreken .... ba ! die mij slerven laai zonder allaal, die mijne ziel, de ziel van Perrol! laat verloren gaan, de onderkellenaar.... irij laai hem opknoopen; dal is genoeg.... lla! Kij beefl, rnijn knaap! knnl gij vooruilzien ? uwe beurt zal komen !quot; riep bij vrecselijk lachende.

«Hé, Quinlyn ! bet antwoord!quot; schreeuwde hij. «Ik zal gehoorzamen, Messire!quot; zeide deze langzaam. Toen riep bel heiideboofd weder om wijn, en wilde voorlgaan, maar de werking van bel vergif verhinderde hem om verstaanbaar te sprc-ken. «Froccard . . .!quot; riep hij grijnzend, «hem, hoort gij mij ? — Ik beu Perrol .... Priester! genade, ik zal de kerk ontzien, hoor mij aan ! — /Vr inoia! wie sprcekl van de Hoode Hand...? Zijl gij hel. . . . ? gij zijl (lanila niel. . . . ! Heks ! zijl gij de salan . .. . ? Weg ! will gij mij vergeven ? Wijn ! schenk Riso — leve Perrol ! — ik wil niel slerven. Kellenaar ! waar blijft gij... ? Perrol leeft, en Van Schafl'elaar is dood! — waar zijn mijne wapens ? Ha ! Je Ie liens IkiiiII !quot;

De woorden van het bendehoold waren zoo vrecselijk, zijn gelaat en zijne oogen waren zoo verschrikkelijk om aan Ie zien, dal Oninlyn en de knaap lerugdeinsden. Hij wentelde zich heen en weder, sloeg met de vnisl en trapte, rukte zich de haren uil hel hoofd ; zijne landen klapperden, en bet geluid zijner stem, hel hijgen naar den adem was zoo vreeswekkend, dal zij voor hem de vlucht namen. De stervende booswicht dreigde hen vloekend mei den dood, terwijl zij de deur huiverend achter zich dicblwierpen ; de gelrouwbeid van den knaap, de bardvochlige aard van den Zwarlcu Kuiler waren niel bestand legen de ijlhoofdige bloeddorsligbeid zijner bevelen.

Hel sterfbed van een braaf mensch is eerbiedwekkend : hel is de godsdiensl, die de deugd beloonl, het is de zegen van den priester, het is de hemel; de laalste oogenhlikken van den boos-wichl zijn verschrikkelijk: 'l is de boosheid, die zich zelve slralï, 'i is de vloek van den priester, 'l is de hel! en evenwel zijn zij, hoe ijselijk ook, leerzaam; daarom zullen wij nog een oogenblik hij hel hendeboofd vertoeven, voordal wij hem voor allijd verlaten.

Mij vloekle verschrikkelijk, loen zijn knaap en hel hoofd zijner ruiters hem verlielen, en hij dreigde hen mei zijn wraak. Toen was het hem, alsof Walson nog leefde, en, met gesloten vizier, geheel gewapend, zooals weleer vóór hem trad en zijne hevelen vroeg, die het hendeboofd hem gal, en waarvan elk moord en verwoesting in-hield ; Maria, dal onschuldige kind, de vriend van Van SchalVelaar, Oninlyn, Vidal, niemand werd vergelen, en lelkens als Perrol zweeg, antwoordde zijn Inilcnant somber: «Hel zal geschieden, Messire!quot; Maar loen bij niemand meer wist, dien bij wilde treilen, loen hij Walson gebood te gaan, schoof deze het vizier op, en er was niets in den helm dan een doodshoofd. De wapenrusting viel ineen ; helm en borstharnas, dij- en arm-


-ocr page 552-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

100

stukken lagen door elkaiuler, en de doodsbeenderen slaken uil hel zwarle ijzer. Hij imiverdcen hoorde de heks lachen. INu eens vorderde Van Sciiaf-felaar hem len slrijd : zij beslegen heiden hunne slrijdhengslen, en de bruidegom van Maria noemde haar naam, en wierp hem terneder ; herbaalde malen richtte hij zich weder op, en gal zijn hengst de sporen; opnieuw had de aanloop plaats ; maar telkens w ierp de speer van den edelman hem met Meetor Ier aarde. Dan was hel weder, alsof hij zich in den Bisschopshof bevond : Van Haerbergh naderde hem, en riep: »Wisch dit uit met de Roode Hand!quot; en sloeg hem in bel aangezicht. IMontl'oort trad met zijne gasten achter den edelman ; iedereen herhaalde deze woorden en de lieleediging, die bloed vorderde ; maar hij kon zich niet verroeren, en stond als versieend ; met Gerril van Mijveld, die de laatste was, verdween alles weder. Hij riep den kellenaar, maar deze kwam niet; toen verscheen de oude priester van hel dorp, dien hij van hel kerkhof had laten sleepen ; hij bad hem om zijn biecht te hooren, om hem vrij le spreken van zonde ; al zijne misdaden kwamen hem voor den geest. Hij viel voor den priester neder, en bekende al wal hij gedaan bad ; maar toen hij opzag, den zegen verwachtende, en de woorden van vergeving uil den mond van den grijsaard dacht te vernemen, zag hij, dat iiij aan de licks gebiecht had, die hem vloekte, en hclsch lachende, door hel raam vloog. Mij Iracblte zelf le bidden, maar hij kon niet. .. Iiij lasterde en verwcnschle zich zeiven. Toen was het, alsof hij zich op een groole markt bevond, waar hel volk zich om uslig bewoog: een stellage was in het midden opgericht, en twee palen mei een dwarsbalk stonden er op. Alles stroomde er naar toe; bij zeil worstelde zich door de menigte heen, en hij kon niet begrijpen, wat er te zien was ; hij herkende dal bontwerk, die balken niet; maar toen hij lol aan de krijgslieden naderde, die om de stellage stonden, zag hij, flat zij tot de lijfwacht van heer David behoorden. Ken man met een kleed van bijzondere kleur, hetwelk hij meer gezien had, maar niet kon tehuis brengen, beklom de stellage. Drie harde slagen klonken over de markt, en de man mei den hamer trad terug ; een hand, veel rooder dan de verf der balken, was daartegen genageld, en hel volk schreeuwde juichend : »l)e Roode Hand Iquot; INu herkende hij hel schavot, den beul en de galg, en toen hij zijn arm oplichtte, was de Roode Hand verdwenen ; sleciits de bebloede slomp van zijn arm slak uit zijn mouw. Hij wilde terugtreden, maar hel volk stond opeengepakt; toen schetterden de troin|ietlen over de markt, gevolgd door een doodsche stille ; Jan van Schaffelaar en een aantal prachtig gekleede heeren plaatsten zich op verheven zitbanken, die hij nog niet bemerkt had. De bruidegom van Maria gaf een leeken, en een man in het zwart gekleed, las alles wal hij aan den priester gcLiecht had ; geen enkele misdaad was vergeten; men daagde bcm uil om zich van elke blaam te komen zuiveren; maar hij kon niet spreken : een onzichlbare macht hield hem terug. Driemaal bliezen de trompetten ; telkens riep men Perrol mei de Roode Hand op, om te voorschijn te komen; bij sidderde van woede, maar kon zich niet bewegen. Toen sprak Jan van Sehallelaar het vonnis over hem uit; hij zag zijn harnas op bel schavot brengen, waar de beul het verbrak, de roode pluimen uit elkander scheurde en de vederen om zich heen strooide; zijn wapenschild, zwaard en dolk werden gebroken; zijn banier werd verscheurd en boven zijne hand vastgenageld. Toen wees Jan van Sehallelaar op hem ; de lijfwacht school op hem loc, en bij wilde vluchten; maar de scbaapherder hield hem tegen, en hield hem vast bij bet zwarte haar ; men sleepte hem naar de strafplaats, waar een monnik onder aan de ladder stond en hem wachtte ; hel was l'Voccard. iNii verdween dat gezicht; hij kneep de oogen dicht, maar opende ze weder om te vloeken ; bij vroeg om wijn, verbeeldde zich dal hij dronk, en zong .. .. !

De avond begon reeds te vallen. Ken oogenblik bedaarden zijne smarten, en zijn versland klaarde op; maar vruchteloos beproefde hij le roepen of zich te verroeren; alleen als het vergif zijne ingewanden vanéénrect, bad hij krachten en kon bij den mond openen. Hij gevoelde, dal hij stierf, en dat hij geheel verlaten was, dat er spoedig van dien gevrecsden krijgsman, van dien rijken en schoonen man, dien de vrouwen bemind hadden, niets meer overig zon zijn, dan een misvormd lijk — Perrol moest sterven ! Maar daar verbeeldde bij zich, dat. er een glasruit gebroken werd, dal hel raam zich opende, dat iemand in de kamer klom. »lln!quot; dacht bij, »dat zal (Janita zijn; gij komt le vroeg, heks ! Perrol zal nog eens met u worstelen! de lloodc Mand zal u verworgen; wraak voor Perrol !quot; Hij sloot de oogen en verroerde zich niet , bij hield zijn adem in, en verkropte zijn smart; want bij wilde zich wreken. Zacht hoorde bij iemand door het vertrek gaan; doch op ecnigen afstand van hel bed hield


-ocr page 553-

BARNEVELD.

101

men stil. Perrol scheen dood; een vreeselijke incli vertoonde zicli wel op zijn strak en lijkkleurig gelaat, maar dat kon de doodstrek zijn. Toen verwijderden zich de voetslappen, en hij hoorde zijne wapens ritselen. »0!quot; dacht hij, »gij zookl een wapen; maar nader slechts, vervloekte heks!quot; Daarna hoorde hij geld rammelen, het was alsof men een stuk zilverwerk of ander metaal te zamen hoog. Nu opende hij het oog en zag om ; een zijner ruiters, maar zonder harnas, slechts met het zwarte lederen kleed aan, lag voorover hij de kist, die zijne goederen bevatte, en zocht er in. Ilethende-hoofd wilde spreken, maar kon niet: hij wilde het hloed verlaten, doch had geene krachten ; evenwel kraakte het, en hij zelf zuchtte ; toen zag de ruiter schielijk om, en Perrol herkende Troecard.

De ellendeling stond verschrikt op, toen hij zijn meester nog zag leven ; maar hij hleef staan, en zag de machteloosheid van het hendehoofd en grijnsde; zijn valsch gelaat ademde bloeddorst, de oogen der twee booswichten ontmoetten elkander; haat en wraakzucht lagen in dien langen blik opgesloten. Ken oogenblik had de vrees zich op het gelaat van den lallen monnik vertoond ; maar die uitdrukking verdween snel, en bij lachte akelig : Perrol, de hoofdman der Zwarte Bende, was in zijn macht; want bij had alleen zijn oog om zich te verweren ; de gelegenheid om zich voor al den onderganen hoon, al de geleden vrees te wreken was te schoon, en Proccard juichte. O, dat was een verschrikkelijk oogenblik voor het trotsche, het verwaten hendehoofd: stervende nog vermoord te worden — Perrol vermoord door Froccard ! want deze had den dolk getrokken, en naderde met afgemeten stappen. Ken woeste gil ontsnapte zijn borst! hij richtte zich op, en Froccard stond slil! maar Perrol viel weder neder! hij hoorde zijn vijand lachen, en zag hem den voet weder verzetten. Toen deed de razernij zijne krachten herleven, en stuiptrekkende bewoog hij zich ; hij wierp zijn rechterbeen van het rustbed af; dreigend strekte bij de roode vuist uit, en riep met vreese-lijken wrevel, terwijl zijne oogen vurig fonkelden : «Froccard...!quot; De uitdrukking van die stem, die beweging, die oogopslag deden den lafaard sidderen ; hij nam de vlucht, en Perrol lachte zegevierend ; maar vergeefs trachtte bij zijn vorige houding te hernemen : hij viel op den grond neder.

Fen poos lag bij daar zonder bewustzijn; maar opnieuw klonk zijn stem door bet vertrek ; het vergif gal hem kracht, terwijl bet zijne ingewanden verscheurde. Hij kroop over den grond voort. Mij verbeeldde zich dat hij een groot slempmaal bijwoonde : de kostbaarste wijnen bruisten in de schalen en bekers; maar boe dikwerf hij zich ook liet inschenken, zijn beker was altijd ledig of met bloed gevuld, als hij hem aan zijne lippen bracht. — Fr werd gespeeld, en altijd wierp hij de minste oogen ; het baatte niet of hij valsch speelde ; want hij verloor voortdurend; schaterend lachende streken zij die wonnen de winst naar zich. Findelijk had bij geen geld meer; een aantal knapen drongen in de zaal, die hem aangrepen; vruchteloos was zijn pogen om wederstand te bieden; hij kon niet spreken ; bij kon zijne wapens niet bereiken, en toen hij de zaal werd uitgesleept, vervolgde hem bel gejuich der gasten, die de bekers hoog opbieven en riepen : «Weg met de Boode Hand ! Perrol is overwonnen !quot; en zij dronken. Nu lieten de knapen hem los, en bij bevond zich op den omgang van een bemelboogen toren; een grijsaard stond naast hem en wees naar buiten, doch sprak niet; bel was de edelman, wiens dochter hij eens ten huwelijk gevraagd had Plotseling riep de stem van Van Schad'elaar onder den toren: «Waar is Perrol? stoot hem naar beneden!quot; Bo-gardo, de Tuimelaar en meer Zwarte Huilers snelden op hem toe, en grepen hem aan terwijl de gasten in de zaal luid zongen. Zijne Buiiers sleepten hem naar de borstwering; nogmaals riep Van Schaf-felaar en gelastte, hem af te werpen. Toen kwam de heks,die over den rand van de borstwering voortholde, op hem toeschieten, op bet oogenblik dat hij zich aan zijne ruiters zou ontworsteld hebben ; zij grepen hem bij zijn rechterhand, en lichtten hem op, alsof bij een veder geweest ware ; zijne band brandde, en hij verloor alle besef. Toen hij weder bijkwam, hield zij hem nog vast aan zijn Boode Hand en buiten den toren ; hij zweefde over den afgrond, en zij schreeuwde : «./c Ir licus IkiiiIi Doch nu riep Van SchafVelaar nog eens, en zij liet hem los; het was alsof al zijne ledematen zich onder het vallen van zijn romp afscheurden, en toen zijn lichaam de aarde bereikt had, lag hel aan brokken verspreid op den grond, en evenwel zag hij alles; hij voelde den dolk van Van SchafVelaar in zijn zijde zitten ; bij wilde met zijne Boode Hand hem er uit rukken ; maar de dolk wilde er niet uit; evenwel draaide hij in de rondte, evenals een slinger van een molen, en alsof bij door pezen of koorden in verband stond met bet hoofd, de armen en de beenen, zoo naderden al deze stukken den romp, en voegden zich weder aan elkander. — Plotseling was het alsof de vrou-


-ocr page 554-

i()2 OLTMANS, DE

wen, die liij gekend had, hem omringdén; zij waren allen op liet fraaist gekleed, o! zij waren zoo schoon ! Maria, de dochter van Wouter, was onder haar: toen vatten zij elkander hij de hand ; Ganila, even schoon als toen hij haar de eerste maal zag, trad in hare rei, en hestuurde den dans. Met bovennalunrlijke snelheid, sprongen zij om hem heen ; met hare oogen schenen zij hem te heduiden, dat zij hem beminden; maar als hij zich oprichtte, en er een in zijne armen wilde sluiten, bevond de heks in haar morsig gewaad zich altijd vóór hem en schopte hem neder. Vruchteloos trachtte hij die dartelende vrouwen te bereiken ; nimmer kon hij het middelpunt van den kring verlaten.

Toen die bekoorlijke, maar grillige verschijning verdwenen was, werd het doodstil om hem heen ; huiverend gelastte hij zijn page en zijn knaap om hem te schenken, en hij verbeeldde zich Ie drinken ; maar de wijn viel hem als kokend lood in zijne ingewanden. De trompetten der Schaflelaars wekten hem op; hij kroop naar zijne wapens en riep : »Op voor Perrol! hoezee de Zwarte Hende !quot; Toen naderde hem Van SchaHelaar en vorderde hem ten strijd ; bet blinkende harnas werd flauw verlicht door de schemering, die er heersebte ; het ben-dehoofd kroop hem te gemoet; hij brulde en dreef zijn vijand en uitdager terug. Hoonend klonk zijn lach ; zijne slagen vervolgden den bruidegom van Maria tot aan den muur ; maar toen verdween Van Schailelaar; de slag, waarmede hij hem dacht neder te vellen, trof de steencn, en de lach van delfkeks klonk door de kamer. Hij wendde het hoofd om, en Frank trad hem tegen : brullend van woede, kroop bij ook hem te gemoet; hij dreef hem met zijn luid gevloek en zijne lasteringen terug; maar bij den muur verdween ook deze. Van Baerbergh, Van Nijveld, zij die nog leefden, of die hij vermoord had, allen kwamen hem beurtelings ten strijde dagen. Vruchteloos was zijne overwinning; want in het eind verdwenen zij, en altijd trof zijn laatste slag den muur, de deur, zijn eigen wapens ; altijd klonk het boonend gelach der heks van de Hunnenschans en bespotte hem.....!

In doodsangst zat de knaap in het vertrek, dat vóór de kamer van zijn meester was, en dacht na over bet gehemde. Hij boorde sidderend dat gevloek, dat gezang, dat roepen om wijn, dal dreigen, dat angstig smeeken om genade, en bij twijfelde niet langer, of de heks uit de Hunnenschans had Perrol bezocht, en haar vloek op hem

geworpen. Maar zijn vertwijfeling moest nog klimmen : hij hoorde het wapengeroep van Perrol; hij hoorde dal beuken op harnas en schild, dal verbrijzelen der meubelen, dat spottend lachen; hij twijfelde niet langer of' hel uur der wraak voor zooveel boosheid bad geslagen; de maal der zonde was vol; Perrol met de Hoode Hand was overgegeven aan de macht van den booze, maar verzette zich tegen satan en zijne duivelen. Kik oogenblik vreesde hij hem met zijne belsche vervolgers Ie zien verschijnen; het bouwen op de gegrendelde deur deed hem van schrik opspringen ; zijne haren rezen te berge, en hij hield zich gereed tot de vlucht; bij wilde bidden ; maar het gevloek van zijn meester belette hel hem. Toen -eindelijk de nachl gevallen was, hoorde hij voor het laatst het ritselen der wapenen en de stem van zijn meester, die waanzinnig maar luid riep: »./r Ir liens hnuil! hier is Perrol, ik tart u allen !quot; en daarop werd hel stil, doodstil. Vergeefs naderde Vidal de deur, hij boorde niet meer kermen of zuchten ; maar zelfs deze stilte was huiveringwekkend.

^ Op dit oogenblik kwamen eindelijk de ruiters, die naar Amersfoort gezonden waren, terug. Het was hun niet mogelijk geweest eerder een der genees-heeren mede te brengen, daar deze hunne huizen ontvlucht waren, toen zij vernamen, dal men ben naar Barneveld wilde vervoeren, liet was evenwel den ruiters gelukt, écu hunner in zijn schuilplaats te ontdekken, en hem te noodzaken hen Ie volgen. Er bad een lang beraad plaats, voordal men hel waagde de deur van Perrol's kamer te openen ; Vidal was bel, die de grendels wegschoof en bet eerst den voet in de kamer zette. Quinlyn, de heelmeester en eenige ruiters volgden hem. De kaarsen, die zij bij zich hadden, dreigden dooide zuiging der lucht uit te gaan ; de mannen deinsden terug; maar toen zij bemerkten, dat het raam aanstond, vatten zij weder moed, baalden de deur aan en traden verder. Alles lag door en op elkander verbrijzeld en verbroken; de grond was in alle richtingen met bloed bevlekt; maar zij boorden niets. gt;'og werden zij niets gewaar; doch toen viel hun oog op iets, dat de lichtstralen terugkaatste : zij hielden de kaarsen omhoog, en nu zagen zij Perrol, maar durfden hem niet naderen. Aan bel einde en in den hoek van hel vertrek zaï; hij legen den muur, hen aanstarende, maar zijn gelaat was lijkkleurig en met blauwe vlekken; hij had zijn schild mei zijn spreuk er op aan den arm; in de Roode Hand, aan welke hij een ijzeren l____^


-ocr page 555-
-ocr page 556-

::i' . . . ' ï::..-lij

■ -Ê ■

4 ' «8

mmm

i

MK3:

pp

. :

' - ■ -rvrtli

1 ! S

■-■. j :;quot;

M

iMiBbM M ■ ml

laMEB

-ocr page 557-

BARNEVELD.

1(13

handschnen droeg, hield hij een breede wa|»eiil»i)l; hij droeg den helm mei de roode pluim o|) hel hoofd. Toen eindelijk al die vijimden, welke hij meende verdreven te hebben, (riumml allen zamenlijk als uil den muur waren getreden en hem hadden aangevallen, had hij zich gewapend, hun zijn wapenroep legengedonderd en hen alge-wacht.

Vidal riep hem, maar hij antwoordde niel. Toen traden zij nader; zijn strakke hlik scheen op hen gericht te blijven ; zij sidderden en durlden hem niet naderen, veel minder aanraken. De heelmeester echter, dien zij bij zich hadden, trad vooruit, en belichtte dat vrecselijk gelaal: de oogen zagen stijl' in de vlam, en de geopende lippen lieten de opeengeklemde tanden zien; niets bewoog zich aan hel hall naakte lichaam, dal in zijn eigen bloed zat. Hierop deed hij, aan wien IVrrol zijne paarden niel zou vertrouwd hebben, zonder aarzelen twee stappen voorwaarts, legde de hand op den schouder van het bendehool'd, en zcide koel: »llij is dood !quot; en Perrol met de Moode Mand viel voorover. Vidal gilde en trad terug; zelfs de ruiters zetten den voet achterwaarts, en de heelmeester zeide lachende: »llij zal u niel meer bijlen; hij is wel dood !quot;

Een oogenblik stond Onintyn in gedachten verzonken, waarna hij het vertrek met de ruiters verliet. Perrol was immers dood ; hij kon niel meer bevelen, niet meer dreigen of strall'en ; voor geld en uit vrees hadden zij hem gediend ; maar nu was hij dood, en zij konden heengaan. De heelmeester stond gereed om hen te volgen; maar Vidal smeekte hem te blijven, en hem voor een goede belooning te helpen om zijn meester op te nemen. De man was gewoon aan den dood, en hij huiverde daarom niet, toen hij van geld hoorde, om den knaap te wille te zijn, waarna ook hij de kamer verliet. Perrol lag nu op de tafel; de knaap was genoodzaakt geweest, dat schild, die bijl uit de verstijfde hadden te rukken, welke er aan vastgeklemd zalen. Toen hel raam gesloten was, wilde hij kaarsen bij hel lijk plaatsen en bij zijn dooden meester bidden ; maar de kandelaar viel om, toen hij dien nederzette. Mij huiverde, liet was zóó akelig in hel verlaten vertrek, alleen met het bendehoofd, dal hij zijn voornemen opgaf; hij wierp eene der bedgordijnen over het bebloede lijk, dat hem zooveel vrees inboezemde, en hij verliet de kamer.

Evenwel wilde hij voor de deur wacht houden. Hij zal daar in droevige gedachten verdiept, en zag in, dat er voor hem een nieuw leven begon: de band, die hem aan Perrol verbonden bad, was verbroken, als een trouwe knaap had hij hem gediend, zooals zijn vader hem gelast had ; maar nu wilde hij onk de Zwarte Mende verlaten ; niets noopte hem meer om te blijven. Zoo zul hij in gedachten verzonken, nadenkende overhel lot, dal hem wachtte, over de plaats werwaarls hij zich begeven wilde, toen hij plotseling opsprongen een dolle slag zich in de kamer hooren liet, waar zijn meester lag. Hij luisterde en beefde....; zou Perrol gevallen zijnzou hij nog leven? maar bij hoorde zijne slem of zijn gesteun niel; zou de booze geest gekomen zijn, om zich van hem meester te maken ? doch alles was weder stil. Hij trachtte de vrees te overwinnen, die hij gevoelde ; hij voelde naar zijne wapens, nam de kaars op, opende de deur en riep: alle goede geesten loven den lleere; weg van mij, satan!quot; Maar alles was stil in hel vertrek; de gordijn lag over de tafel; de maan scheen door het raam en viel op hel groene laken. Hij beschouwde den omtrek van het lichaam, en trad daarna voorwaarts ; niets scheen van de plaats veranderd dan de strijdbijl, die naast de lalel lag, en hel raam stond open. Hij sloot hel weder, riep nog eens de woorden uil, die hem legen de macht der hel beschermen moesten en naderde het lijk. Boven lichtte bij hel einde van hel laken op; maar toen zijn oog de geopende oogen en hel zwarte gelaat van zijn meester gewaar werden, liet hij het vallen, en hij trad huiverend naar builen. Hij sloot de deur weder, en verweet zich hel afgrijzen, dat hij voor zijn meesier gevoelde; hij wilde voor zijne ziel bidden; maar hel was hem onmogelijk, en hij ging somber Ie moede zitten waken.

Daar lag Perrol met de Roode Hand, hoofdman der Zwarte Bende. In vele landen had hij gewoed ; ook in dit land had hij zijn bloeddorst botgevierd. Ook hier had hij slachloll'ers gevonden ; maar hij zelf leelde niet meer: de wrekende hand der wedervergelding had hem door zijn meester herwaarts doen zenden. Mogelijk vertrouwde de vreesachtige en kranke vorst den stouten krijgsman niet langer, die zich door eerebetoon noch belooning liet hinden, die niets kende dan zijn wil en zijn welgevallen, in wiens gemoed getrouwheid of dankbaarheid nimmer gevestigd waren. Lodewijk de Elfde had zich beraden; het leven van Perrol hing aan een enkele gedachte van den man, die zijn arm betaalde; maar deze aarzelde om dal vrecselijk werktuig te verbreken, dat hem zoo dikwijls f,roed gediend had, dal hem nog dienen kou, en hij zond Perrol herwaarts, om in


-ocr page 558-

104

hel SlK-ht te woeden. Wat was er van den trotsch-aard over, die, getooid met den buil, waaraan Idoed cn tranen kleefden, aan hel iiof, op feesten en aan slempmalen verscheen ? Wal was er over van dien man, welke dronk cn speelde tegen den slerksle, die de sterkste en wildste paarden temde, die zijn leven waagde, of liever dat van zijn even-mensch opofferde voor een niets ? Wal was er overgebleven van dien schoonen man, die door zijn vleierij, zijne licfkoozingen cn geschenken de vrouwen verleidde, nu eens een minnezang neuriede, met edelen zwier de jonkvrouwen ten dans leidde, liefde huichelde, en de onschuld verschalkte, dan weder door geweld en vloekwaardige hulpmiddelen haar aan zijne driften opofferde ? Van dien man was niets overgebleven dan een afzichtelijk lichaam. Toen hij in Utrecht de weddenschap aannam om zich door Maria le doen beminnen, velde hij zijn doodvonnis: de wedervergelding bracht hem in de eenzame Hunnenschans, waar zijn stem het versland aan Ganita wedergaf: dal was zijn dood. (Jceiie treurende krijgslieden hielden wacht bij zijn lijk ; geen priester had het met hel gewijde water besproeid, geen gewijde kaarsen brandden bij hem ; zijn knaap stond niet weenende naast hem ; de priester las de gebeden voor de dooden niet bij hem; Perrol met de Roode Hand was geheel alleen, en lag daarzonder harnas; dc maan scheen zelfs angstvallig een schijnsel op zijn vreeselijk gelaat te laten vallen ; allen hadden hem verlaten ; zelfs zijn getrouwe knaap was gevlucht en kon niet voor hem bidden.

Ü! hoe geheel anders was hel met Jan Van Schaffelaar. Vóór het altaar, in de kerk aan St. Odulf gewijd, lag hij op een verhevenheid, die met zwart laken bedekt was, dat aan de zijden in wijde plooien afhing, cn op elk der hoeken stond een gewijde kaars. Daar laf,r de bruidegom van Maria, ;le held van Eemnes; geen enkele bloedvlek kleefde meer aan het blinkend, ofschoon gebroken harnas, dat het forsche lijk bedekte, hetwelk vroeger zoovele bewijzen van kracht gegeven had. Hij lag daar in volle wapenrusting met zijn helm achter zijn hoold ; slechts de handschoen, dien Perrol lafhartig vertreden had, en het dolkmes, dat de edelman den huurling met stervende hand onder het harnas had gestoken, ontbraken; het lange zwaard lag aan zijn zijde. Op zijn kalm gelaat zweefde een lach om den mond, die, toen de ziel hel verpletterde lichaam verliet , den naam van zijn bruid nog gestameld had. Zijne oogen waren gesloten, de

oogleden waren voor die oogen gegleden, welke stervende den hemel gezocht hadden ; zijne handen lagen gevouwen op zijn borstharnas, alsof hij bad; men zou niet gedacht hebben, «al hij niet meer leefde, als de doodelijke bleekheid van zijn gelaal hem niet verraden had. Zijn wapenschild, waarop hij gestorven was, hing onder zijne voeten; er vóór lag dc troostelooze knaap, en bad of antwoordde den priester; want de grijze dienaar der kerk lag geknield voor hel altaar, waarop de gewijde kaarsen brandden; hij bad voor de ziel van Jan Van Schaffelaar, wiens lichaam hij met wijwater besprengd had. De meesier uit dc Verquldr l/chii stond met ongedekten hoofde, niet ver van den bruidegom zijner (lochter; nu eens luisterde hij naar dc gebeden, dan weder zag hij mei somberen ernst naar het lijk ; hij gevoelde, dat de brave man gelukkig was, die, zooals hij vertrouwde, reeds was ingegaan in het rijk der hemelen ; maar de tranen sprongen uit zijne oogen; want hij dacht aan zijn kind : Maria was geen bruid meer: zij had den edelen bruidegom verloren.

Dat verlichte altaar, dat schillcrendc harnas, stemde hel hart lot eerbied cn ontzag; hel l)r projundis van den priester klonk eentonig, maar plechtig, door bel Huis des Heercn. Daar lag heer Jan van Schaffelaar, de laatsle van zijn geslacht, maar die zijn naam door ziju dood vereeuwigde; daar lag de dappere, dien hel bendehoofd had genoodzaakt te sterven, maar dien hij niet had kunnen overwinnen. Twaalf knechten van Gerril van N ij veld hielden bij den ingang van hel koor 1 de wacht, ofschoon de Zwarte Ruiters de kerk ontruimd hadden, sedert de man er lag, dien zij, huns ondanks, met schrik en ontzag beschouwden. Hel licht der gewijde kaarsen kaatste legen hun harnas cn hunne blinkende hellebaarden terug: zij gingen zacht, als zij zich verplaatsten; wanl vóór hel altaar lag heer Jan van Schaffelaar.

Froccard vond zich leleurgesleld, toen Ouinlyn gehoor gaf aan hel verzoek van heer Gerril van Nijvcld : hij zag den jongeling, wien hij den dood gezworen had, wegvoeren, cn hij kon hem 'lir' schaden. Zoowel om zich er een verdie maken bij Perrol, als om Frank le sli eens Maria gered had, toen hij haar en die zelfs na dien lijd uit zijne handei was, besloot hij eene poging te wagen le bereiken : wij weten, dal de booswu slepenheid bezat, die hem voor moed (


-ocr page 559-
-ocr page 560-

Daar lag do bruidegom van Maria, de held van Eemnes; geen enkele bloedvlek kleefde meer aan liet blinkend, ofschoon gebroken harnas, dal het forsche lijk bedekte.

De Schaapherder Bladz. 104, deel I\ .

-ocr page 561-

DAnHEVELilJ.

1UÖ

waarop liij vertrouwde. Hij meldde zich aan, als zond Vidal liem in hel geheim mei een kan wijn voor den jongen ruiter. Voor den man van Van Nijveld, die in de gang de wacht hield, en hem niet kende, schonk hij een napvol van den hesten wijn, dronk, en liel hem den voetknecht proeven. • Een doode zou er levend van worden,quot; zeide deze, en Froccard hernam snel: «Juist daarom zendt de goede knaap hem aan den armen jongen.quot; Hierop vervolgde de man van Van iS'ijveld ; »Ga dan naar binnen, doch verzoek hem, dal hij om mij denke, als er iels overschiet.quot; Hij wees hem de deur aan, en zag met smart de kruik verdwijnen. Zacht opende Froccard de deur, en even behoedzaam sloot hij haar weder. Frank lag daar uit-geslrekl op het stroo; llalph sprak lol hem, en wreef zijn hoofd met kond water; maar de vriend van Van Schafl'elaar hoorde de slem van zijn pleegvader niet, de schaapherder die niet van den naderenden booswicht. De gelegenheid was schoon — een grijsaard, die, met den rug naar hem toe, voorovergebukt lag, en een jonge man, die zijn bewustzijn verloren had, waren geene vree-selijke vijanden, zelfs niet voor Froccard ; hij zou zich zeiven en hel bendehoofd wreken ; de man van Van Nijveld zou hem niet kunnen herkennen, en Petrol zou hem, al ware dit het geval ook, beschermen en zells beloonen. De schaapherder hoorde hel openen der deur niel, zoomin als zijne voelslappen ; maar loen Froccard de kruik nederzette. en de hand aan den dolk sloeg, sprong Woll op, dien hij nog niet bemerkl had, en die op het gelaat of in de houding van den vreemdeling diens voornemen scheen le bemerken.

»Slil, Woll 1quot; zeide de herder, zonder om le zien; want hij dachl, dat er iemand was, dien hij verzocht had azijn le halen ; maar de Irouwe hond gehoorzaamde dilmaal niel, en Froccard deed een schrede voorwaarts. Woedend vloog de hond op hem aan, maar bleef slaan, loen hij het dolkmes gewaar werd. gt;u zag de schaapherder om, en hij bemerkte den Zwarten Huiler en slond op ; hel zwaard van Frank hield hij in de magere hand geklemd; hij wilde het leven van den jongen man beschermen. Froccard aarzelde: «Vidal zendi mij; houd uw hond terug!quot;' riep liij, en boog zich om de kruik op le nemen. Toen sprong Wolf hem naar de keel, waardoor de verloopen monnik de kruik liet vallen, die brak ; de nagels en de landen van den hond gleden langs hel zwarte ijzer af, en de dolk bracht hem wel een wonde toe; maar hij wilde den aanval hervatten, waarop

Ralph toornig riep: «Terug, Wolf! terug, laat mij begaan !quot; De hond gehoorzaamde; doch vóórdat de schaapherder Froccard bereikt had, verliet deze hel vertrek ; hij had den moed niel, den grijsaard ai le wachten, en vervloekte den hond, die den schaapherder en den ruiter gered had.

De man van Van Nijveld, die de wacht had, was verwonderd, den ruiter, die den wijn had gebracht, zoo onvergenoegd le zien vertrekken. Hij had hel blaffen gehoord, en begaf zich naar den schaapherder, om zelf te zien of er een dronk zou overschieten, maar vond lol zijne smart de kruik gebroken en hel edele druivennat, dal dit jaar zoo schaarsch was, over de steenen vloeiende ; de oude man onderrichtte hem echter weldra, wat er gebeurd was.

Heer («errit Van Nijveld bevreemdde hel wel, toen hij bericht kreeg, dat men gewaagd had, de mannen, die hij onder zijne bescherming had genomen, le naderen, en zoo het scheen met kwade oogmerken ; maar de schaapherder verzekerde hem dit zoo stellig, dal Van Nijveld hen allen, zoodra Frank zijn bewustzijn had wedergekregen, naaiden Hacfort liet overbrengen, alwaar zij veilig waren.

Hij liet naar den toestand van Perrol vernemen, en kreeg tot antwoord dal de onderkellenaar van Pullen hem verpleegde, dat zijn wonde en onge-stelilheid niets le beduiden hadden, en hij werd ongerust, hoe dit alles voor het arme dorp zou alloopen. Men berichtle hem, dal de ruiters van de Zwarte llonde zich lieten verluiden, (I) dat Perrol hun de plundering had toegezegd : dat het dorp waar hij gekwetst was, geheel zou verwoest worden. Mij had het bendehoofd leeren kennen, en verwacblle ook niets anders; daarom zond hij, zoodra de avond viel, iemand naar Amersfoort aan beer Willem van Wachtendonck, met dringend verzoek, om, vóórdat de dag aanbrak, zooveel volk als mogelijk was naar Harneveld te zenden, om de ongelukkige dorpelingen voor een geheelen ondergang te bewaren, er bij voegende, dal hij en zijne voetknechten in allen gevalle zouden blijven; maar dat hij de onmogelijkheid inzag, om alleen de Zwarte Kende in ontzag te houden.

Toen hel ruchtbaar werd, dat Perrol met de Uoode Hand dood was, heersehte er een algemeene ontsteltenis onder zijne ruiters, en de vrees voor eenig ongeval begon al te verminderen. Van Nijveld wist niet, welke bevelen Perrol nog gegeven had; er valt ook niel aan te twijfelen, of hij zou omgekomen zijn, ofschoon hij den geheelen nacht

(1) Bekend gemankt liiulilen.


-ocr page 562-

ULrfimmio, ucj

IIM»

onder de wapenen bleef, indien Quinlyn nagekomen was, heigeen liij beloofd had ; want (ïerrit van Nijveld wilde hel dorp niet lafhartig ontruimen, en zich bergen op zijn sterk hnis, waar hij in veiligheid zou geweest zijn. Doch de Zwarte Ruiter hechtte niet veel aan zijn woord; hij zag geene reden om dezen nachtelijken aanval Ie ondernemen, na Perrol dood was; hij twijfelde wel niet aan de overwinning, maar liet bendehoofd was er niet meer ; op hem zou de verantwoording van deze daad gekomen zijn, waarbij niets te verdienen viel. Aan dit gebrek aan nauwgezetheid, en aan de werking van het vergil' had Van Mjveld hel Ie danken, dat hij zijn handschoen niet terug behoefde te vorderen, en dat heer Willem van Wachlen-donek, die zelf gekomen was, hem nog in leven vond.

Toen de morgen aanbrak, bevond zich reeds alles onder de wapenen ; het was hier nu niet meer te doen om eenige boeren le vermoorden of te verjagen ; maar er kou aan geen plunderen gedacht worden, voordat bel volk van Wachtendonck en van Mjveld verslagen was. Met bedaardheid en lot dappere tegenweer bereid, wachtten beiden het besluit der vreemde ruiters af; maar Perrol en Walson waren dood; het grootste gedeelte der oude gedienden was in Eemnes gebleven, en zij bevonden zich in een vreemd land. Quinlyn, dien Perrol ook niet waardig gekeurd had om zijn Ini-tenant te worden, was van gevoelen, dat het niet raadzaam was iels le ondernemen, en zij, die met hem waren, stemden daaromtrent met hem in.

Met vreugde zagen de bewoners van Barneveld de Zwarte Bende het dorp verlaten ; sedert bet oogenhlik, dat zij er was binnengedrongen, waren hunne have en hun leven elk oogenhlik in gevaar geweest; en ofschoon de meeste ruiters niet geheel zonder rooi vertrokken, dankten zij God en Si. Odull, dat zij hen van deze vreeselijke krijgslieden verlosten ; met reden hadden zij angstig hel oogenhlik van scheiden le gemoet gezien. Zonder krijgsmuziek, vloekend en dreigend, dal zij wel eens zouden lerugkeeren, reden de rijzige ruiters morrend naar buiten, en de ruiterknechlen volgden met stille trom. Toen eerst baalden de dorpelingen weder vrij adem, en stroomden naar de kerk om den Hemel le danken ; toen eerst stonden de redders van het dorp aan hunne mannen toe zich neder le zetten; de wachtposten op de heide waren verdwenen, en de mannen van Van Wachtendonck stonden nu aan den uilgang van hel dorp.

Terwijl de Zwarte schaar gewapend naar Amersfoort trok, zonder buit, zonder aanvoerder en met achterlating van zoovele makkers, zonderde zich een twintigtal ruiters van hen af, en reed, om het dorp heen, den weg op naar Voorthuizen; alleen Quinlyn, Vidal en Froccard kennen wij ; de overigen waren gewone mannen van wapenen. Er waren echter nog twee draagpaarden, die naast elkander gingen, bij hen, ofschoon men aan het uiterlijk dezer groote, moedige dieren zien kou, dat zij van een te edel bloed waren voor zulk een bestemming; zij waren groot en gitzwart; beiden waren waard om een vorst in den strijd te dragen, liet eene, dal zich gedurig van den last, welken hel hielp torsen, ontslaan wilde, was bet sterkst gebouwd ; hel deed niets dan steigeren en slaan, en zijn woestheid was bijna niet te beteugelen, liet andere daarentegen, dat zich door de lijnheid zijner leden onderscheidde, scheen geheel verslagen en liet den kop hangen ; geduldig droeg het den last, die het scheen le drukken. Somtijds echter werd bet voor een oogenhlik gedwongen, om zijn neerslachtige houding te verlaten; dan week zijn moedeloosheid, dan lonkelden zijne oogen : hel was als zijn makker er zijn woede tegen richtte, bel beet, en door zijn gehriesch leu strijde riep. Het waren Moor en Hector, die hel lijk van Perrol droegen, alsol hel een baal koopgoederen ware, om welke men een Inp groen laken geslagen en met koorden vastgebonden had. Dit was alles, wal er overbleef van hel bendehoofd, dat men nu zelfs zijn bijnaam betwisten kon ; want men bad hem des morgens wel op de tafel gevonden en bedekt met de gordijn ; maar de Itoode Hand was verdwenen . ..! Vidal was slechts medegegaan, om het lijk van zijn meester dc laatste eer te bewijzen, en het in 'l dorp niet achter le laten ; want hij wist, dat men bel de gewijde aarde, ja zelfs een ongestoorde rustplaats zou geweigerd hebben.

Toen zij bel Uddeler-meer en de Hunnen-schans in bel gezicht kregen, droegen de twee paarden hun last niet meer. Waarschijnlijk had men het bendehoofd- hier of daar op de heide begraven : de man, die zonder priester gestorven was, verdiende ook geen beter graf dan een heiden. De knaap beefde, toen zij de gracht van dc schans langs reden. Hel was warm en zonnig op de vlakle, en de stralen der zon werden op bet water van liet meer weerkaatst, dal ellen was als een spiegel; geen windje bewoog de bladeren van hel woud. Hij dacht aan dien vreeselijken nacht en huiverde, la bel eerst was hij niel voornemens den voel in de Schans le zetten ; want ofschoon hij de heks niet beschermen wilde, was hij niel


-ocr page 563-

107

belust haar te zien, om Froccard, die zijn leven Ie danken had aan het vergif, dat zij gekookt had, haar te zien martelen ; maar ofsehoon schoorvoetende, volgde hij de ruiters; een onwederstaan-haar gevoel dreef er hem toe. In de Schans zaten zij af, en lieten één hunner bij de paarden. Oninlyn, die vooruitsnelde, liet een uitroep van teleurslelling hooren, toen hij de plaats, waar de hul geweest, was, bereikte; deze was, wat hel dak helrof, geheel verwoest; de plaggen, die hel dak uilgemaakl hadden, waren naar binnen gevallen loen men de boomtakken weggenomen had, die voor sparren dienden : de heks was verdwenen.

Toen \iel hun een plaats in het oog aan de waterzijde. Jnisi in het midden, tegenover hel meer, brandde of smeulde nog eenig hout tusschcn eenige groote steenen : het scheen hel overblijfsel van een groote mijl, welke men hier had opgericht. De milers en zelfs Vidal schreeuwden van verbazing; want een menschelijkegedaante, ofschoon door hel vuur verleerd en ineengekrompen, lag midden in de asch en de kolen. De ruiters roerden den aschhoop mei hunne klingen om, en toen viel het verteerde lichaan^ ineen ; slechts een gedeelte der beenderen had weerstand aan hel vuur geboden. Vidal boog zich voorover; met ontzetting staarde hij op dien aschhoop, stak de hand uil, en haalde Ie midden van de asch een door hel vuur beschadigden ijzeren handschoen en dolk te voorschijn ; hij bezag die beide stukken opmerkzaam, en zeidc loen somber tot Qninlvn, terwijl hij eerst in den handschoen en daarna op den knop van het wapen wees ; «Dat is de Roode Hand ! en dit is hel dolkmes van Messire l'errol! evenwel had hij er maar één met dit zwaard en deze letters, en dezen morgen heb ik het ingepakt ! — (Jeloof mij, dit gebeente, de asch zijn die van de heks . ...quot; Froccard grimlachte, en de ruiters en Ouintyn lieten hunne verwondering blijken; maar daar bleef hel bij. Toen trad Vidal naar hel water, wierp er het dolkmes en den handschoen in, en zag huiverend om bij hel hooren van hel gekras eener raaf: op den stam van den verbrijzelden boom, midden in de Schans, zal de ongeluksvogel van de heks. Hel water spatte, en de droppels schillerden evenals diamanten ; de hand en het wapen, die eerst hel vuur gevoeld hadden in de grafkapel van Valhéni, daarna in de Hunnen-schans, verdwenen in het heldere nat, en nog vóórdat de knaap en de ruiters waren opgezeten, was hel water van het meer weder glad en elfen ; — de Hoode Hand had slechts een oogenblik den waterspiegel kunnen doen rimpelen...

De dag was al ver verloopen, loen zij voor hel Uithof der monniken uit de abdij Abdinkhof stil hielden. Het weder begon onstuimig Ie worden, en de regen viel ; ile weinige schoone dagen, die elkeen zoo verheugd hadden, schenen voorbij te zijn, en 't was alsof de natuur slechts de aarde nog eens schoon had willen voordoen aan Jan van Schafl'elaar, voordat hij haar voor altijd verlaten moest. Men was verwonderd, dat aantal Zwarte Huilers voor tie poort te zien : hel bezoek van l'errol was nog niet vergelen. Slimme Jasper had zooveel verleid van den boozen vreemden krijgsman, en men vreesde, dal er nog meer ruiters in hel hosch verborgen waren gebleven. lgt;e ongerustheid verminderde een weinig, toen Ouinl\n, die het woord voerde, te kennen gaf, dat hij alleen kwam, om twee woorden melden waardigen heeronder-kellenaar Ie spreken, en Froccard hield de hand reeds op een touw, dat hij voor zich op den zadel had liggen. Hij dacht na over hel bevel van Perrol, dal hij zou uitvoeren, loen de man, die uil een raampje naast de poort lot hen gesproken had, ten antwoord gaf, dal er geen onderkellenaar was, ofschoon er elk oogenblik een nieuwe van l'aderltorn verwacht werd, dewijl de vorige reeds op St. Ambrosiusdag van hel verleden jaar was overleden. Ouintvn gaf zijir verwondering Ie kennen, en verzocht den kellenaar zeiven Ie mogen spreken, en na eenig tijdverloop stond men hem zijn verzoek toe, mits hij de ruiters naar hel dorp zond. De kellenaar, die nog in zijn stoel zat, bevestigde hem en Vidal, die was medegekomen, heigeen men hun gezegd had ; hij vertelde hun, hoe de broeder, die in den nacht vóór Sl. Andre-asdag naar de Kellenarij terugkeerde, om den heiligen dag Ie kunnen vieren, op de heide aangevallen, door de licks mishandeld en in het water gedompeld was ; waardoor hij acht dagen daarna aan een heele koorts overleden en op hel kerkhof begraven was. De Zwarte Huiler en de knaap deden nog eenige vragen, en verwijderden zich toen, zonder den nieuwsgierigen, braven ouden man een afdoend antwoord te geven nopens den woesten edelman, die hem juist op den dag vóór Si. Andreas-dag bezocht had, en die hij vermoedde, dat met den satan in betrekking stond. Mogelijk was de kellenaar zelfs wel tevreden, zoo gemakkelijk van die ruiters ontslagen Ie worden.

Vidal was de eenige, die nog leelde van degenen, die vroeger bij vader Plemp waren geweest. De oude man herkende hem, en zag vol vrees naar de zwarte gasten ; hij dacht aan de verhalen van


-ocr page 564-

108

den moienaar. Hetgeen de kellenaar gezegd had, werd door hem eens luidend verhaald, en Vidal zeide, toen zij het dorp verlieten, waaruil Slimme Jasper gevlucht was, zoodra hij vernomen had, dal er weder vreemde ruiters in den omtrek van den molen waren: »lk zie hel nu duidelijk in, dal de heks uil de Hunnen-schans de gedaante van den onderkellenaar lieel'l aangenomen, om mijn meester te vermoorden,quot; en hij dacht bij zich zelvcn: »üod heeft de onschuldige Maria gered; de macht der hel heeft zich legen haar vijand gekeerd en hem verpletterd!quot;

XXVII.

De verlaten post.

Getroffen en verrukt bij 't spakrloos ami schouwen Kon hij niet langer't geen zijn horst doordrong vvcerhouën, En midden in 't gesprek, op dien bewogen toon,

Sprak hij voorde eerste maal: Maria 1 gij zijt schoon lquot;

wWat, ziet gy ?quot; — klonk het tot de wacht.

a1 k zie,quot;quot; was 't antwoord, ««ruiters rennen.

/;*Nog kan ik 't volk niet onderkennen.quot;quot; c. g. quot;withuys,

Niels willende verzuimen om zijne wederspan-nige steden ten onder te brengen, had Bisschop David een pauselijke bulle welen te verwerven, waarbij de steden Utrecht en Amersfoort en heer Engeibert van Kleef in den ban gedaan werden ; echter bekommerde men zich weinig om dezen pauselijken banvloek, en dwong de geestelijken lot liet doen der diensten. De altaren waren niet beroofd van pracht en gewijde lichten ; de geestelijken doopten; de stervenden daalden niet zonder vrijspraak van zonde ten grave, ook hel sacrament des huwelijks was niet opgeschort; de klokken waren niet hegraven, maar riepen nog altijd de geloovigen kerkwaarts. Die van Utrecht belegerden vruchteloos de stad Uselstein, en verloren twee schepen met koren en krijgsgereedschap, die omtrent den mond van de Kcm door de Amsterdammers genomen werden. Mei meer geluk sloeg de Stadhouder hel beleg voor liet blokhuis aan de Vaart, nadat het huis Vrooneslein bij Jutfaas ver-meesterd was. Ditmaal hadden de Utrechlsclien den moed niet, orn het te ontzetten ; de neerlaag, bij Mem nes en Weslbroek geleden, was nog niel vergelen. De liisschop zond twee mortieren om hel blokhuis te beschieten, en in September werd de bezetting lolde overgaaf gedwongen. In December sloot Maximiliaan vrede met den koning van Frankrijk, waardoor hij gelegenheid kreeg om zijn wapenmacht legen minder sterke, maar toch gevaarlijke | vijanden te keeren. c Hel jaar I^H.quot;) begon onder droevige voornit- | zichten voor de vijanden van den Hisschop. Hel 8 vorige jaar waren hunne wapenen meestentijds ,1 ongelukkig geweest, en hunne bondgenooten he- | kommerden zich niet meer om hen, of hadden N zeiven de handen vol. De koning van Frankrijk | bad bij den vrede beloofd, dal hij die van Utrecht ; (■ niet zou ondersteunen; en ofschoon dit hem nu y niel zou verhinderd hebben liet onder de hand t, te doen, als het mei hoop op goeden uitslag had r kunnen geschieden, zoo kwam hij evenwel na, j, wat hij bezworen had; de dood van Perrol en v de verliezen der Utrechtschen maakten, dal hij z hunne zaak als verloren beschouwde, en hel Fransche goud bleef weg. Zij waren nn zells (j genoodzaakt de soldij der Zwarte Bende te hela- |i len, aan welker hoofd Quintyn zich bevond; een s groot gedeelte der Zwarte Huilers had echter na 0 den dood van Perrol het Sticht verlaten, om dienst | te nemen onder den vriend van hel hendehoofd, | ,] den graaf Van der Mark, bijgenaamd Ie Sanglier \ des Ardennes, die in Augustus den bisschop van \ Luik had om hals gebracht, en zich, na den vrede, | t ook door eigen krachten legen Maximiliaan moest \ slaande houden; van die zijde kon men in Utrecht , dus ook geen hulp verwachten. De Zwarte Ruiters y hadden de bezittingen van Perrol onder elkander 1 ^ verdeeld. Vidal had echter vruchteloos naar on- | v derscheiden zaken van veel waarde gezocht, en | j, niemand twijfelde ol Froccard, die plotseling verdwe- | r nen was, had die ontvreemd. Ook Vidal had de Zwar- ■ x te Bende verlaten, en zich naar Utrecht begeven. |;

Daar de oogst door den krijg en het weder, [

dat niemand zich herinnerde immer zoo ongunstig |i beleefd te hebben, bij herhaling vernield werd, s fl

heerschle er overal gebrek en armoede. De duurte |

en de schaarschte der levensmiddelen, de druk- v

kende opbrengsten, hel stijgen van hel geld, en s de flauwe hoop, dal er was op betere tijden, ' (|

veroorzaakten veel gemor in Utrecht; men herin- ■,

nerde zich de lijden, toen er weinig schatting )(

werd opgebracht, de markten goed voorzien waren, r

en men zag naar den verdreven bisschop om. Hel v

eenige wat de burgers voor al hun lijden gehad \

hadden, was onrust en gevaar; vrede en over- z

vloed, meenden zij, zouden wederkeeren met hun ||

ouden lieer; zelfs zij, die liet meest op hem ge- \ beten geweest waren, begonnen anders te denken, of durfden hunne gedachten niel meer uilen.


-ocr page 565-

10lt;gt;

Terwijl «Ie hesehermheep van hel Slicht, wien hel in Februari gelukl was de slad Khcneii Ie overrompelen, Iwec maanden laler naar kleef ver-Irokken was, arbeidde de hurggraal' van Monllborl aan den vrede, en begaf zich Ie dien einde zelf naar Wijk, om in persoon mei heer David Ie handelen. Van daar leruggekeerd, belegde hij een vergadering in hel kapitlelhuis, alwaar eenige burgers hem overvielen, luid den vrede eisehlen en de deuren sloten. De meeslen van het krijgsvolk waren juist op dat oogenblik buiten de stad ; en eenigc rijzige ruiters trachtten vruchteloos de

rust le herstellen; de burgerij kwmn op de been, behield de overhand, en de burggraaf en zijne yrienden werden op hetzelfde oogenblik, dal zij zich bevrijd hadden, gevangengenomen.

De voorstanders van den Hisschop maakten van deze gelegenheid gebruik, en men zond bode op bode naar heer David le Wijk, met bede om spoedig in de stad te komen. Hij verzuimde niet, om van dezen omkeer van zaken gebruik le maken. Kr was geen tijd tot lang beraad ; vergezeld door nog geen vierhonderd ruiters, zoo le paard als te voel, kwam hij in de stad, en zelte den voel weder in het Misschopshot. Door de onvoorzichtigheid zijner vijajiden, de bemoeiingen zijner vrienden en hel neigen der gemoederen naar zijne zijde, zag hij zich weder in bet bezit van de voornaamste slad van het Slicht; hij behoefde Maximiliaan voor deze herstelling geen dank te welen, en bet liet zich aanzien, dal al zijne ongehoorzame onderdanen zich vanzelf aan hun ouden meester zouden onderwerpen, vóórdal de wapenen van den Hertog ben er toe dwongen. De Hollan-landers, die gewaar werden, dal de Bisschop zonder hen met de oproerigen zocht te onderhandelen, en hen buiten de zaken te houden, namen dal euvel op, en rukten voor de stad Monlfoorl, die met toestemming van heer David voor hen gesloten werd gehouden. Hij ging in persoon naar Uselslein, doch trachtle vruchteloos hen Ic bewegen de belegering op le geven. Zij vergezelden hem zelfs legen zijn wil, toen hij naar Utrecht terugkeerde, en maakten zich meester van de kalha-rijnenpoort, hetgeen de burgerij hel ergste deed vreezen, vooral voor degenen die gevangen waren; want het gerucht liep, dat zij allen naar Holland zouden vervoerd worden, en dat men de slad en het kasteel van Monlfoorl tot den grond loe zou verwoesten.

»Eti hoe maakt hel heer Gerril van Nijveld, Frank ? kan bij de gevangenschap nogal zetten ?quot; vroeg Wouter, ilie met zijn vrouw in hel buis-veiirek van ilr Vergulde llehn zat.

quot;Hij moet het wel, meester !quot; antwoordde Frank, die het harnas tegen een burgerkleed scheen verruild te hebben. »Hel deed mij genoegen, dal heer David mij medenam, toen de burgerij hem bad te komen, alleen omdat ik hem van dienst kon zijn; zijn Eerwaarde heeft den hraven edelman op mijn verzoek toegestaan om naar Wijk te gaan ; bij is daar onder bewaring van den beer van Uselslein, en de Hollanders zullen hem niet moeien.quot;

«Gij schijnt dus al veel invloed Ie hebben bij den Bisschop,quot; zeide vrouw Martha.

»Veel?quot; riep Frank. »gt;'u, dal wel niet; doch bij is met mijn dienst tevreden ; ik heb hem de laalsie bede van mijn weldoener overgebracht, en bij heelt zeker zelf begrepen, dal bij schuld heeft...quot; Hier zweeg hij, hield de hand voor de oogen, en vervolgde treurig: »Maar hij is mijn heer, en mijn edele vriend beeft mij bet zwijgen opgelegd. — Ik ben zoo goed als onderbevelhebber der Schalfelaars ; want zoo blijven zijne mannen heelen; heer David heeft hel gewild ; en kan bij minder doen voor hem.... ?quot; eindigde hij, hel hoofd schuddende.

Vrouw Martha wischte een traan af, en zeide: »(iij hebt gelijk, wij mogen niet klagen; beer David is u i'enegen, en het is veel eer voor u.quot;

«Hij St. Floy, Frank is het waard!quot; riep de meester snel; die geroerd vervolgde: «lieugl bet u nog, beste jongen! hoe wij, toen de zwarte duivels Harneveld verlaten hadden, en Willem van Wachtendonck hen mei de meeste knechten gevolgd was, onzen vriend begraven hebben ? hoe wij met zijne mannen van wapenen, die hem gedragen hadden, om hel graf stonden ? O ! die enkele traan van den dapperen Van Nijveld, van dien edehnoedigen vijand, zeide meer, dan de woorden van den geleerdslen klerk, meer dan onze droefheid. Heugt u dat gejammer der dorpelingen nog, die geknield lagen, toen dc bruidegom van Maria in de aarde verdween, en de geroerde stem van den ouden priester....? Maar hij had ook niets minder verdiend....!quot;

».la, meester!quot; zeide Frank zacht, terwijl Martha weende. «Hedenmorgen, vóórdat de priester nog de eerste mis offerde ter eere van de hemelvaart onzes Heeren, heb ik op zijn graf gebeden ; ik wilde niet hierheen gaan, vóór het bezocht le hebben....quot;


-ocr page 566-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

no

«Gij lt;leedt braaf, Frank!quot; zeide Marlha, en drukte hem de hand.

»En de Hemel heeft er u reeds voor beloond,quot;zeide Wouter: «want in den voornacht moet Hendrik van gt;'ij veld Amersfoort mei een vrij sterke macht verlaten hebben : waart gij dus regelrecht hierheen gekomen, zoo waart gij hun misschien ia den mond geloopen.quot;

«Hendrik van iNijveld ! dezen nacht?quot; zeide Frank, die vreemd ophoorde; maar de meester vroeg bijna gelijktijdig : »Hebt gij de nieuwe zerk gezien. Frank? Wat zegt gij er van? heb ik heer Jan van Schaiïelaar uiet voorgesteld, zooals hij was? Is zijn wapenrusting niet fraai gesneden, en zou er iemand zijn, die het koper beter in den steen had kunnen leggen ?quot;

«.Neen, meester!quot; zeide Frank, «en ik heb uwe kunst bewonderd; want ik zag uw naam, zoo ik meen, in den kleinen helm er achter staan. O ! de dappere aanvoerder verdiende ook zulk een grafteeken.quot;

Zij bewaarden allen eenigen lijd het stilzwijgen, waarna Martha zeide: »lk zal onze dochter waarschuwen, dat Frank hier is.quot; Deze wierp een dankbaren blik op haar, en drukte haar de hand, toen zij opstond ; maar Wouter riep snel:

«Dat kan hij immers zelf wel, vrouw!quot;

«Ja!quot; riep Frank verheugd, en sprong op «Waar is Maria, beste meester?quot;

• Moet het kind dan schrikken. Wouter ?quot; vroeg Martha, en vervolgde: «Hlijf hier, jongenliel! ik zal het haar gaan zeggen.quot;

De meester zweeg; maar Frank zag hem aan, en door zijn hoofdknikken moed vattende, hield hij Martha vast, en verzocht vriendelijk: «Laat mij gaan ; Maria zal niet van mij schrikken !quot;

«Neen, Frank!quot; zeide Martha, ofschoon reeds half door zijn smeeken overgehaald.

«Zij is in den hof, jongen! ga maar,quot; zeide de meester glimlachende. Frank stond gereed, om van zijn toestemming gebruik te maken; maar hij bedacht zich, sloeg zijn arm om den hals van Martha, kuste haar, en zeide smeekend : «Mag ik gaan, moederlief! zeg....?quot; Toen verdween de ernst van haar gelaat, en zij boog het hoofd. «(Jij will hel wel.. . ?quot; riep hij, en wilde haar uit dankbaarheid nog eens kussen ; maar zij verwijderde zich lachende, en Wouter riep, terwijl de jonge man de kamer uitsnelde : «Rreng dien kus maar aan Maria over; want mijn vrouw wil hem niet hebben.quot;

• Hij is erg verliefd,quot; zeide Martha, die naast haar man trad, om te zien hoe Frank pijlsnel over de plaats sprong, maar toen bleef staan, om Maria niet te verschrikken.

»IIij is jong, Martha! en wij zijn oud,quot; antwoordde hij, en toen zijn vrouw het laatste woord herhaalde, evenals twijfelde zij er aan, vatte hij haar om hare middel. Zonder tegenspraak zette zij zich op zijn kuie neder, en bood hare ronde wang tot kussen aan. Een oogenblik bewaarde hij het stilzwijgen, waarna hij ernstig zeide: «Wij zijn ongelukkig geweest; maar door Gods goedheid kunnen wij nog veel vreugde beleven. Zie al mijne wapenen en winkelgoederen, zelfs den geheelen I m/iiWc l/clm zou ik willen geven, als wij Van Schaiïelaar konden terugroepen; maar hij i = dood; God heeft zijne ziel. Wij hadden Maria aan hem verloofd, omdat hij edel en braaf was, maar niet om zijn rang of zijne goederen; waarom zouden wij haar dan weigeren aan den jongeling, dien hij zijne vriendschap waardig keurde ? wij vragen naar geen stand of rijkdom, als zij maar gelukkig is.quot;

Martha sloeg aangedaan haar arm om zijn hals en zeide: »llij is een brave jongen; de kinderen waren voor elkander geschapen ; maar wij bemerkten het niet. De arme Frank zag het te laat in, en onze Maria dacht, dal zij den edelman liefhad, totdat de Zwarte moordenaar haar zeide, dal zij nog niet beminde.quot;

Jan van Schaiïelaar rustle reeds in het koude graf, dat zoo nabij de plek was, waar hij de heldenziel had uitgeblazen om zijnen ruiters het leven te redden ; het bendehoofd ontwijdde de plaats niet, waar zijn gebeente rustte. Vergezeld door Wouter, had Frank, met verlof van Van INijveM, den droeven last ten uitvoer gebracht; van het dorp, waar de vriend den dood gevonden had, was hij gegaan naar de bruid, die geen bruid meer was. Met flauwe trekken zouden wij kunnen beschrijven, hetgeen de jonge ruiler gevoelde, toen hij vóór haar trad en moest spreken ; maar den schrik van Maria af te malen, toen de vriend van haar bruidegom, bleek als een doode, met haar vader verscheen, die haar met tranen indeoogen kuste en aan zijne borst drukte; den angst al Ie malen, het vrecselijk voorgevoel te schetsen, dal haar aangreep, dat zou onmogelijk zijn. Genoeg zij het gezegd, dat Krank alleen gelegenheid had, om haar weinige woorden te zeggen; dat hel verdriet de arme maagd bewusteloos in de armen van den bedroefden vader deed vallen, hetgeen


-ocr page 567-

OR VRRLAÏEN POST.

Ill

Frank in staat stelde om de uitvoering van zijn lieurigen lasl Ie versclmiven.

Den volgenden dag hraclit liij zijn taak len einde ; de Iroost van den godsdienst, de vermaningen van de waardige mater van het klooster, hadden Maria de kracht gegeven om hem aan te hooren ; zij weende. Haar vader en Frank verhaalden haar alles ; zij wilde weten, hoe zij den braven lirnidegom verloren liad, wat hij gezegd had, en hij elk woord zag zij in, hoe onwaardig zij zijner helde geweest was. Zij gevoelde diep herouw over hetgeen in haar hart was omgegaan ; zij sidderde voor den vriend van den overledene, wiens laatste hetuiging van wanne liefde hij overbracht,quot;en voor haar vader, die niel naliet, .■.ijne deugden Ie roemen. Kindelijk haaide Frank de doos te voorschijn, opende die en hield ze haar met hevende hand voor ; doch zij snikte en verborg haar gelaat; toen verzocht de meester hem den halven ring Ie geven, maar vruchteloos; Frank hoorde zijne woorden niet en stond als versteend. Wouter nam hem zelf uil de ijzeren doos ; toen loosde Frank een diepen zucht en verborg de doos, die als een kool vuur legen zijn borst gelegen, maar die hij evenwel nu voor hel eerst geopend had.

Of hel door eenig misverstand, of door Ouinlvn kwam, althans beer Fngelhert van Kleef maakte zwarigheid, om Frank en de overige mannen, die naar Amersfoort waren gevoerd, te ontslaan, hoewel Gerrit van Mijveld ten sterkste op hunne vrijheid aandrong. Deze reden was oorzaak, dal Frank, langer dan hij verwacht had, het hijzijn van Maria kon genieten; want Wouter had haar terstond uil het stille klooster naar het ouderlijke huis teruggevoerd. Perrol leefde immers niel meer! de edelman, die zooveel belang gesteld had in Van Schaf-felaar, was hem genegen, zoodat hij niets meer voor haar behoefde Ie vreezen ; waar kon Maria beter troost vinden dan aan de borst van hare moeder? waar heilzamer toespraak dan uil den mond van haar waardigen biechtvader?

Martha gevoelde zich gelukkig, dat zij hare dochter en haar echlgenoot weder aan haar harl kon drukken ; de Hemel had den bruidegom tol zich genomen, en zij weende; maar zij zag toch dankend ten hemel voor hetgeen haar nog gelaten was; zij had niet gedacht den braven vader van haar kind weder te zien, en hij voerde Maria in hare armen. Toen het treurende kind, vermoeid door verdriet en den afgelegden weg, aan de horsl van de moeder sluimerde; toen de vader met bezorgden blik op Maria zag, terwijl Frank zich opzellelijk verwijderd had en zijne vrees te kennen gaf, dal zij dezen schok niel zou kunnen overleven; toen openbaarde hem dc moeder zacht, wal de pater uit het St, Aaglen-kloosler haar verhaald had, cn waarom zij gestaag in stilte geweend had — niet om Wouter te troosten over den dood van Van Schaflelaar, maar om het vaderhart gerust te stellen. »l)e liefde doet leven!quot; Iluisterde zij zacht) toen Wouter haar dankbaar de hand drukte.

Wie kon met meer geestdrift van Jan van Schaflelaar verhalen dat Frank, die hem zoo lang vergezeld had, die zidi steeds beijverd had naar zijn voorbeeld te leven? Wie kende zijn edel gemoed heler dan de vriend ? Wie wist mei meer vuur zijne roemrijke daden te herinneren dan Frank? Wie luisterde met meer aandacht, bewondering en eerbied dan Maria ? Uren lang kon zij zilten luisteren naar de woorden van den jongeling; zoo vestigde zich de liefde, hoe langer hoe dieper, in hun hart: de man, die eerst als een scheidsmuur tusschen hen beiden geweest was, werd nu de band, die hen vereenigde. Frank scliecn diens liefde vergeten te hebben; zij, de vrees voor het teedere gevoel, dat zij eens in haar harl gemeend had te ontdekken, en dal zij met afgrijzen had zoeken te overwinnen. Martha en de meester zeiden niets; zij lieten de kinderen begaan, zooals Wouter zeide.

Kindelijk gelukte het aan Van Nijveld, bel onrechtvaardige aan te loonen, dal er in gelegen was, om de mannen gevangen te houden, voor wier behoud Jan van Schaflelaar zich had opge-ofl'erd. Zij werden ontslagen ; maar Frank verheugde zich niel over hel herkrijgen van zijn vrijheid; zelfs Maria liet bemerken, hoe onverwacht haar deze lijding was : een zachte gemoedsstemming, welke niet zonder treurigheid, maar ook niel geheel zonder geluk was, had plaats gemaakt voor hare biltere droefheid. Van Schaflelaar leefde wel niel meer; nimmer zou zij hem meer zien ; hare liefde en haar eerbied zouden hem niet gelukkig maken, en haar vcrgifl'enis doen verwerven indien zij iels legen hem misdaan had; zij had den edelen bruidegom verloren ; maar dagelijks sprak zij over hem ; het was alsof hij nog zou lerugkeeren Frank herhaalde zijne woorden : zij verbeeldde zich hem te hooren, en de gods-dienst vermaande haar, hem zijn slaat van geluk niel te henijden ; doch nu Frank de stad verlaten moest, nu was het, alsof zij hem geheel verliezen zou ; zij weende en dacht, dat zij alleen om Van Schaflelaar deze tranen vergoot.


-ocr page 568-

ULiTMAMS, UK MiJIAAI'HKKUEK.

1 lï

Frank vertrok, en Martha, die hem onafgebroken had gadegeslagen, die den hlos op zijn hleek gelaat had zien lerugkeeren, verzekerde den vader, dal Maria niet alleen beminde, en zij beloofde zich een blijde toekomst, liet viel den ouders niet moeilijk te bemerken, hoe sterk het hart van hunne dochler reeds aan den jongen man gehecht was; hare gezondheid, die langzamerhand was wedergekeerd, begon weder af te nemen, en ofschoon hare wangen den blos der gezondheid nog niet hernomen hadden, en hare vrooiijkheid vóór zijn vertrek nog niet was teruggekeerd, zoo bemerkten /ij duidelijk, dat hare treurigheid terugkwam ; zij zuchtte en weende in stilte, en kon geen reden geven waarom, als de ontruste moeder haar met bezorgdheid ondervroeg.

Door bemiddeling van heer (Jerrit van Nijveld was Frank nog eens gedurende den winter in Amersfoort geweest. De vreugde, waarmede de jongelieden elkander hadden wedergezien, het geluk, dat zij schenen tc gevoelen, van weder vereenigd te zijn onder hetzelfde dak, het den ouders geen twijfel over. De meester, die Frank bij het heengaan uitgeleide deed, verhaalde Martha, toen hij terugkeerde, dat zij zich gereed moest houden, om binnen korten lijd den gewezen herdersjongen om hare dochter te zien uitkomen. Den volgenden dag bekende Maria, haar gelaat aan de borst van hare moeder verbergende, dat zij Frank beminde.

Wanneer de stortvloed zich over de akkers en velden heeft heengeworpen, en alles vernield heeft door zijn kracht, dan zon men niet zeggen, dat dezelfde akkers en velden immer weder de hoop van den landman zonden kunnen overtreffen ; en evenwel, wanneer het water, dat dammen en heulen heeft ternedergeworpen, binnen zijne oevers is teruggekeerd, lacht de rijke oogst van gouden korenaren den landman weder toe ; maar de aarde behoeft maanden en jaren, om zich op nieuw met den rijken dos van bloemen en vruchten te tooien. De harten van de maagd en den jongeling, die elkander zoeken, behoeven echter de warme zonnestralen niet: de liefde koestert hen ; eik oogen-blik is voor hen een eeuwigheid ; de liefde is aan geen jaargetijde verbonden; zij ontmoeten elkander en beminnen. De natuur verrijst elke lente weder uit den winterslaap; de bloemen komen op dezelfde plek te voorschijn, waar de vorige verkwijnend zijn, of door de najaarsstormen zijn ternedergeveld. Is het dan te verwonderen, dat wij een nieuwe liefde in de Vergulde Uchn wedervinden ? Achting en vriendschap hadden Maria verbonden aan den edelen

Jan Van Schaiïelaar, dien zij dacht dat zij bemind had ; maar zij kende de liefde nog niet. Frank beminde zij: het was haar eerste liefde; want zij had nog niet bemind.

Maria zat in den bof op een bank ; de voor-jaarsstormen, die lang hadden aangehouden, schenen eindelijk geweken te zijn ; het was een schoone dag, en liefelijk scheen de zon op de nauwelijks ontloken bladeren der weinige boomen, die den hof versierden. Zij zat half verborgen achter een meidoornhaag, welke de bank omringde, een takje in de hand houdende, en schijnende de bloempjes in knoppen te bespieden; zij was in hare gedachten verdiept, en daar het een heilige dag was, werd zij niet door hel kloppen en smeden in de werkplaats gestoord. Zij hoorde Frank niet naderen ; maar de kleine Snij), die door de liefde niet ongevoelig was geworden voor hetgeen er in den hof gebeurde, sprong, onder de bank uil, den naderende luid blaffend tc gemoet. Maria zag op, herkende den jongeling, en uitte een uitroep van verbazing, terwijl zij opstond en het takje vallen liet.

«Maria!quot; zcide Frank aangedaan, terwijl hij hare hand vatte, »zet u neder, schrikt gij van mij . . . ?quot;

»0 neen. Frank!quot; hernam zij zacht, en liet hare kleine hand, welke beefde, in de zijne rusten; »maar gij komt zoo onverwacht!quot;

»lk heb de gave niet om aan mijne vrienden te schrijven, als ik kom, Maria!quot; zeide hij, en zette zich naast haar neder, »en hetgeen ik vragen wilde, kon ook geen ander voor mij doen; een vreemde hand kan niet schrijven, wat het hart gevoelt. Een krijgsman is geen meester van zijn tijd ; met moeite ontwoekert hij een oogen-blik aan den dienst van zijn heer, om het te besteden aan .... het bezoeken zijner vrienden,quot; eindigde bij geroerd.

Maria nam hare hand terug, en Frank deed geen moeite om haar vast te houden, ofschoon hij zuchtte. Zij vroeg langzaam : «Heeft heer David u toegestaan om te gaan ? gij blijft immers lang . . . ?quot;

».Neen, Maria!quot; antwoordde Frank, het hoofd schuddende. Hij zag treurig voor zich en vervolgde : »llij kan niet begrijpen, wat mij naar Amersfoort deed verlangen. Henri beeft gisteren mijn paard buiten de stad gebracht, terwijl mijne ruiters dezen nacht bij de Waard de wacht hadden ; mijn knaap ontdeed mij van mijne wapens, en ik zwom door de gracht; mijn paard en mijne kleederen wachten mij. Het heilige feest, dat heden gevierd


-ocr page 569-

wordt, zul veilioodcii, lt;li»l men mij mist, en vóiu' den naclil ben ik weder leru/.'.quot;

«Zoovele gevaren, lt;» Frank ! indien men eens bemerkte, dat gij uw post verlaten had! ?quot; riep Maria angstig on vouwde «Ie handen.

Toen vatte hij liitrc hand, knste die, en zeide met geestdrift, «(leen nood, Maria! mijne ruiters waken immers; ik liad het u ook niet moeten zeggen ; uw vader weet er niets van. Maar het was ook zoo lang geleden, sedert ik u . . . sedert ik hier geweest was. Ik wilde vader llalph ook eens opzoeken, en ik kon niet langer weghlijven; de zaken van heer David staan goed, en spoedig zal men den vrede sluiten.quot;

«Waarom dan zooveel gewaagd? waarom niet gewacht ?quot; vroeg het meisje, dat hare vrees niet overwinnen kon.

«Maria . . .!quot; riep Frank, en drukte hare hand. Zijne oogen llonkerden van liefde, en zij sloeg den hlik neder. «Waarom1;' Maria!quot; vervolgde hij mei vuur. «Ik wilde u zien, ik moest iets vragen aan uwe ouders, aan u . . .! mijn hart liet mij geen rnsl meer, al ware mijn leven er mede gemoeid ; ik moest spreken, en — ik ben gekomen.quot;

Zij bloosde en trok hare hand terug; zij beefde, en evenwel was haar gemoed overstelpt door een ongekende vreugde. (gt;|gt; nieuw vatte hij met drift hare band, die zij hein niet weigerde ; toen viel hij aan hare voeten neder, zag naar haar op, en zeide vol gevoel on liefde: «Maria ! de dag is eindelijk aangebroken, waarop dit hart zich zal ontsluieren; gij zult er in lezen, als irij wilt; uw hemelseh oog zal er uw beeld in zien, hetwelk er reeds zoolang in is gevestigd geweest, — zult gij het er uitrukken ...?() neen, het zou mijn dood zijn. — Maria ! ik heb u lief; gij alleen bezit mijn hart; zult gij het verstoren? O! bedriegen mij mijne zinnen niet, dan voel ik uwe zachte hand sidderen in de mijne ;zoudl gij mij beminnen. . .? Maria! dierbare vriendin! lees ik wél in die schoone oogen, den spiegel nwer ziel? Hedriegen mij die tranen niet, welke langs uwe wangen vlieten? — Maria! gij bemint mij ! — Maar gij schudt het hoofd,quot; riep hij treurig; «helaas! ik heb mij bedrogen, gij hebt hem alleen bemind, en nog bemint gij Jan van Schairelpar! moet ik er u niet nog meer om liefhebben? Bemin mijn weldoener; hij alleen was uwer waardig, ik verdien uwe liefde niet, — ik zal weten te sterven. . .quot;

«Frank ...!quot;' riep Maria verschrikt, en zweeg toen weder.

«INeen, ik zal leven,quot; vervolgde hij treurig, J. F. Oltmans, J)e Schiaiiherder IV.

glimlachende, «maar hoor mij aan, Maria ! Helaas! ik vraag niet meer om liefde, maar om gehoor; moogt gij hel mij weigeren ? Ik was nog een knaap, toen ik u hel eerst zag; ik volgde den edelman, die mij tot zich had genomen, en ik had mijn eersten weldoener verlaten, die alleen over de heide zwierf. De herdersknaap moest eerbied hebben voor de dochter uil de l'm/i/Wc Helm, die zoo vriendelijk was tegen den gemeenen knaap. Ik leerde u beminnen, en later verbeeldde ik mij, dat nog steeds het bewustzijn van mijn geringen stand en mijne onbekende afkomst mij deed schromen, met u op gelijken voet om te gaan; maar hel was de lieide, welke ik voor u gevoelde. Helaas! ik merkte het niet, voordat mijn weldoener mij met vreugde mededeelde, dat uwe ouders zijn aanzoek om verkeering hadden toegestaan ; toen was het te laat ! Misschien nog niet; want de edele was zoo goed, zoo vol menscbenliefde, en het gold mijn leven ; maar ik twijfelde, ik dacht, dat ik u zou kunnen vergeten; maar ik wist niet, dat het onmogelijk was. — Ik werd zijn vriend , mijne treurigheid, die ik niet verbergen kon, trol hem; hij dacht, dat de eerzucht mij kwelde, verhief den gemeenen knaap tot zich, den knaap, die hem beleedigde door u te beminnen, en «iie niet sterven kon van verdriet en berouw ; helaas ! ik was nog jong ! Slechts éénmaal, Maria!quot; riep hij huiverend, «dreigde de liefde mij eer en dankbaarheid te doen vergeten ; ik stond op bet punt om alles te vergeten : het was toen ik u uil I trecht redde, (iij siddert? o! uw bruidegom heeft het mij vergeven ; wees ook gij genadig, Maria ! gij rusttet tegen de borst, waarin het hart klopte, dat u bemint ; deze arm hield u omvat; gij zelve klemdet u nauwer aan mij, de booze geest vervoerde mij, mijne lippen bezoedelden uw rein voorhoofd, en hij! — de vriend; hij dankte mij, toen gij in zijne armen riistlet, voor uwe redding; hij wist niel, wat ik misdaan bad, dat ik mij niet verheugde, toen hij u uil mijne armen kwam rukken, dat ik verstomd stond, toen ik hem herkende, — helaas ! ik had gehoopt voor u Ie sterven, en ik moest blijven leven. .. .quot;

«Maria! gij trekt uwe band terug, en gij weent; gij kunt bet mij niet vergeven, en evenwel bij deed het. Dezen morgen heb ik op zijn graf gebeden ; ik wilde het doen, voordat ik hierheen ging; ik onderzocht mijn hart en durfde hopen. Het beminde u, maar tevens was het bereid zijn geluk op te ofl'eren, indien het noodig was; ik gevoelde, dat de smartelijkste dood mij niet zou

8


-ocr page 570-

afschrikken, als ik ten koste daarvan, ti uw bruidegom kon wedergeven; zijn geest scheen mij te roepen : «(Ja mijn vriend 1quot; — en ik ging . .

Hier zweeg hij De aandoening verhinderde hem, voort te gaan ; zij beminde hem immers niet, en zij wilde hem zijne stoutheid niet vergeven; treurig liet hij het hoofd voorovervallen. Maria had hem aangehoord ; ook zij had nagedacht over hetgeen zij voor den jongen man gevoeld had ; zij herinnerde zich ook, hoe de liefde binnen haar hart geslopen was; die vlucht uit Utrecht deed haar nog sidderen. Ook zij had misdaan, nog meer dan de vriend ; zij was haar edelen bruidegom ontrouw geweest; zij verborg haar gelaat.

• Maria !quot; zeide Frank somber en zonder op te zien, »zcg, dat gij het mij vergeeft, dat gij mij niet veracht. — Om den wille van onzen Heer en zijne heilige Moeder, laat mij zoo niet gaan ... Iquot;

ten oogenblik heerschte er een diepe stilte; toen riep Maria: «Helaas, Frank! ik kan u niet vergeven, — ik ben even schuldig als gij

»(!ij bemint mij dus . .. . ? Maria bemint mij, mijn God !quot; riep hij luid, terwijl hij opsprong en haar in zijne armen sloot. «Bedriegt gij u niet?quot; vroeg hij zacht, «heb ik wel gehoord, kan ik zoo gelukkig zijn? (iij mij beminnen! dat is de hemel, die zich voor mij opent. O I zeg het mij, siH mij gerust, o 1 spreek, bid ik u, — bemint gij mij, Maria .... ?quot;

».la. Frank .... 1quot; zeidc zij blozend en nauwelijks hoorbaar, en verborg haar gelaat aan zijne borst.

«(Jij bemint mij dus? mijn (iod! waarmede heb ik zooveel geluk verdiend ! Zijl gij hel, Maria I die ik in mijne armen druk ? rust uw hoofd wel tegen mijne borst? ik kan liet niet gelooven. O! herhaal bet nog eens ; mijn versland begeeft mij; laat mij uwe lieve stem nog eens hooren, — zeg: ik bemin u. Frank !quot;

Maria voldeed schaamrood aan zijn verlangen. »lk bemin u. Frank!quot; zeide zij. O! die woorden klonken hem zoo liefelijk in de ooren; zij drongen hem lol in de ziel door, en maaklen hem zoo gelukkig ;. . . . hij gaf haar den eersten kus dei-liefde. «Sidder niet, mijne lielsle Maria!quot; Iluis-terde hij zacht, »gij bemint mij immers? uwe ouders keuren mijne stoutheid goed. Zij wilde ons gelukkig zien ; ik zal dan een vader en een moeder hebben; gij zult ze mij schenken met uwe hand. Voor het eerst van mijn leven ben ik gelukkig; ik kende de vre.igde nog niet; laat mij nu die blonde lokken kussen ; gij bemint mij immers, — de heilige engelen hebben geen schooner lokken. Zie mij aan, laat mij de liefde uit uw blik drinken! uwe blauwe oogen zijn nog vol tranen, — maar gij lacht; het zijn tranen van geluk en liefde ; laat ze mij wegkussen ; uwe moeder wil het wel; o! zij is zoo goed, en ik ben immers uw Frank, en gij bemint mij.quot;

Ken oogenblik zag hij haar vol liefde aan, terwijl hare hand rustte in de zijne; haar linkerarm lag vertrouwelijk op zijn schouder; hare hand werd bedekt door zijn ravenzwart haar, dat er golvend op nederhing.

«(iij zijl gelukkig. Frank .. . ?quot; vroeg zij vol liefde, en hij antwoordde: »0! twijfelt gij daar nog aan? uwe liefde voert mij van den oever des grafs in het leven terug, en welk een leven ! leven om u te beminnen, om door u bemind te worden !quot; Toen vervolgde hij zacht en smeekend: »Hn evenwel, hoe gelukkig gij mij maalt, Maria! ofschoon ik bijna sterf' van geluk, zoo kunt gij mij nog meer schenken. — (iij begrijpt niet, wal ik zeggen wil? zeij;! uw hart het u niet? ik vraag veel; maar denk, dat ik u bemin, u zoo lang reeds liefheb .. . gij hebt mij mijn kus nog niet wedergegeven, Maria ....!quot;

Zij aarzelde ; maar zijn arm sloot zich nauwer aan. Hij zag haar smeekend aan, en blozend voldeed zij aan zijn verlangen. Ken poos zaten zij hand in hand zonder Ie spreken, en terwijl de tijd omvloog, waren zij zoo gelukkig! Toen zeide Frank langzaam, maar ernstig: «(iij hebt mij uwe liefde geschonken; dal woord bevat alles wat mij gelukkig maken kan; alles zal ik aan u verschuldigd wezen, en dat verheugt mij. !Nu kan ik u zeggen, wat ik lot nog toe voor u verborgen hield, luister, bid ik u; maar bedroef u niet; hij heeft ons alles vergeven, en is gelukkiger dan wij; want de hemelsche vreugde duurt eeuwig.... In dien nacht toen onze vriend mij zijne laatste bevelen opdroeg — helaas! kon ik denken die Me zullen volbrengen ? toen was ik op het punt, om hem mijne liefde voor n te bekennen; maar hij slool mij den mond ; ik zweeg, ik wist niet, dat hij alleen sterven wilde, (lij zeide, dat het hem gelukkig zou maken, indien hij kon verwachten, dal ik u zou kunnen liefhebben; maar hij dacht, dat zulks onmogelijk was, dat ik de jonkvrouw of een andere vrouw beminde, en wilde mij niets oplegden, dat legen mijn hart streed. O Maria ! hij heeft het mij vergeven, ik ben er zeker van, dat ik niet durfde spreken; maar zijne woorden maken, dat dij zonder schroom aan mijne borst kunt rusten,


-ocr page 571-

I/I J y i jiiiji* I tj. i I ■ .

I I if

«lal ik ii mijne liefde hch (lurven hckcnd tnaken. Jan van Schafl'elaar 11cell u aan mij algestaan; ware dit /00 niet, nimmer zou mijn mond u liet geheim van mijn hart verraden hebben. Mijn weldoener ziet zegenend op ons neder, Maria !quot; rie|) hij, en strekte zijne hand hemelwaarts.

»0 ! ik gelooi het. Frank ! mijn hart zegt het mij,quot; zeide zij weenende, «nimmer heb ik zijne liefde verdiend ; ik heb hem bedrogen , maar i.sl ik hel ? Nog is hij mij even waard, nog bemin ik hem als in het oogenblik, toen hij met mij nedergeknield lag voor mijn vader. Doch ik beminde hem anders, dan ik n bemin. Krank ! ik achtte hem en schattc hem iioog; ik gevoelde echter die onrust, maar ook dat geluk niet, hetwelk mij thans bc-hcerscht. Ik heb hem nog lief, maar als een vriend en beschermer, een broeder; doch u bemin ik uil liefde,quot; eindigde zij en liet haar hoofd vol aandoening op zijne borst vallen. Hij kuste haar op het voorhoofd en zij vervolgde verlegen : »(iij hebt mij gezegd, dat gij mij reeds lang bemint, Frank ! 0 ! ik schaam het mij te zeggen ; maar ik kan hel zeggen tol 11 : ook 11 behoort reeds lang dit hart ; doch ik wist het niet ; ik meende hem alleen lief Ie hebben, en toen ik het bemerkte, had ik den Hemel dagelijks mij lot zich te nemen. Hij, hij beminde mij oprecht, en ik, 0 ! mijn (Jod ! vergeef hel mij, en gij ook. Van Schalfelaar! maar ik kon immers uwe hand niet aannemen, dewijl een ander in mijn hart woonde.' ' Zij weende, en Frank troostte haar; hij herinnerde haar de edelmoedigheid van haar bruidegom en zijn laatste begeerte.

Toen Frank mei Maria in bel huisvertrek trad, riep de meester vroolijk : »liai zijl gij daar, kinderen ! hij St. KIon ! indien mijn wijf mij niet had leruggehouden, ware ik 11 gaan halen.quot; Frank kon zoo spoedig niet antwoorden, maar keerde zich lol Maria, welke hij bij de hand leidde. Zij verschool zich blozend achter hem ; hij sloeg zijn arm om haar middel, en voerde haar naar vrouw Martha, die haar naderde.

«Hier is Maria, moeder!quot; zeide hij aangedaan, en legde het sidderende meisje aan hare horst.

«Hij St. Flo\ !quot; riep Wouter lachende, «ik dacht, dat gij knapper vrijer waart. Ha ! toen ik jong was . . ..! binnen een vierde van een uur zeide ik Martha, waarop hel stond, en ik verzeker het u, dat zij ... .quot;

«Wouter!quot; riep Martha, eenigszins verstoord, terwijl zij Maria Ier zijde nam en haar bemoedigend toesprak ; zij zag met moederlijke vreugde, dal de kleur, al ware hel dan ook maar voor een oogenblik. op de wangen was leruggekeerd, en dal de tinnen, die in de hemelsblauwe oogen blonken, aandoening en geluk verrieden. Zij schikte den halsdoek en de blonde lokken van hare dochter terecht; zij had hare Maria weder hij zich.

«Nu ! nu !quot; vervolgde Wouter, terwijl hij haar met de hand wenkte om te zwijgen, waarna hij vroolijk vroeg : «Zijl gij tevreden. Frank ! beeft /ij den kus aangenomen, dien hare moeder niet hebben wilde . . .1 welnu, kunl gij niet spreken?quot;

«Ja, meester!quot; zeide Frank, terwijl hij hemde hand drukte. O! ik ben zoo gelukkig; nimmer had ik gedacht, dat zij mij zou kunnen liefhebben.quot;

«En waarom T' vroeg Wouter, zijn breede hand op den schouder van den jonkman leggende, «(üj hebt alle vereischlen voor een vrijer, en zijl bovendien een krijgsman.quot; Toen vervolgde hij zacht en meesmuilde: «Hare moeder liet zich niet lang bidden ; doch daarvan nader ; de vrouwen luisteren scherp. Maria is altijd veel beschroomder geweest; heeft zij 11 dien kus wel teruggegeven? ol . . . . bij St. Floy ! ik geloof, dat gij nog niet weet, hoe een jonge deern . .. Maar gij /.ijl hang dal zij het hooren, ben ik de meester niet ?quot; eindigde hij lachende, toen Frank hem met zijn oog en zijn hand bad om Ie zwijgen, en voordal hij verder vroeg, lluisterde Frank hem iels in hel oor.

»0 zoo! dan is hel wel,jongen !quot; riep Wouter, tevreden de handen wrijvende, waarna hij vriendelijk uitriep : «Is dat gesprek haast uil ? heeft de kleine Maria niets aan liaar vader te zeggen ?quot;

Hel meisje lichtte baar hoofd op, keerde zich om, en snelde in de armen van haar vader. De smid drukte haar aan zijne borst, en zeide, terw ijl zijne oogen vochtig werden : «Ik dacht, dal gij mij vergat, Maria! en uw geluk verheugt mij zoo!quot;

«ü! neen, vader!quot; riep /ij, maar...quot;

«iNu, wees maar niet verlegen,quot; zeide hij vroolijk. «Frank heeft immers met ons gesproken, en gij hebt wel gedaan: hij heelt n lief, ' Toen kuste hij haar en vervolgde aangedaan : «tïij zuil nu gedurig kunnen spreken over onzen vriend, die thans hij God is; hij heeft 11 zijn vriend nagelaten en hem uwe liefde vermaakt ; wecsl gelukkig te zamen !quot;

Hel huisgezin was reeds des morgens vroeg Ic kerk geweest en bleef te huis. Frank inoesl legen den avond vertrekken; maar wanneer hij weder zou kunnen terugkomen, was onzeker ; de jongelieden waren zoo gelukkig, en de ouders zoo ver-


-ocr page 572-

OLI'MAINb, üü SCllAAl'HEHDEK.

IK.

Iicugd ; /ij (iacliten niel om hel huis te verlalen. Na (leu middag werd de kanjerdeur geopend, en Dirk, die Frank nog niel gezien had, trad binnen. De jongeling stond op, om den eersten gezel van den meester te groeten. Hel scheen, dal deze verwonderd was hem te zien ; want, nadat hij Frank de hand gedrukt had, zeide hij : «.Meester . . .

• Wal will gij. Dirk?quot; vroeg Wouter, toen de gezel in zijn rede hleel' steken.

«.Niets, meester . . . !quot; antwoordde Dirk verlegen; • maar ik wilde u zeggen, dat er veel drukte is bij de straat; er loopen ook al rare geruchten.quot;

• Geruchten riep Frank verwonderd ; doch hij vroeg niet verder, maar bleef in gedachten ver-diepl staan, en scheen ongerust.

• Nu spreek dan op!quot; riep Wouter gemelijk, «ziel gij niet, dal wij geen tijd hebben, om naar straatpraatjes le luisteren. — Wees maar gerust, Maria-liel!quot;

• Het is juist daarom, meesier!quot; zeide Dirk aarzelend. •Maar hel moei er uil, — men zegl, dal er lijding is van l lrecht; heer Engelberl beelï dezen morgen de stad verlaten, men mompelt, dat Utrecht gewonnen is. , .quot;

»1 trecht gewonnen !'quot; schreeuwde Frank, terwijl Dirk vervolgde »l)e kleelsche rijzige ruiters kceren reeds terug na de zege; \ «in den toren kan men hen zien naderen.quot; Hier hield hij op; want Maria gal' een gil van angst, en Wouter riep toornig: «Domoor! wilt gij haai vermoorden! — Maria! Dirk is mal, wees gerust ! — Hij St. KIon ! Frank ! hebt gij niets te zeggen? troost het lieve kind!quot;

«Maria!quot; riep Frank, en snelde op haar toe: •ü ! ween niet, waarvoor die tranen ? Dirk heelt verkeerd gezien; llrecht kan niet verloren zijn, ik verzeker liet u; lach mij eens loc, Maria! uw voorhoofd is koud, zie mij aan, gelooft gij uw Frank niel meer....?quot;

Zij zag op, toen hij haar kuste, en zonder zich om het bijzijn van den gezel te bekommeren, klemde zij zich aan hem vast, en kuste het bleeke gelaat van Frank, die zich geweld aandeed om haar toe te lachen ; zij toch alleen wist, dal hij zijn post verlaten had.

Na eenigen tijd van beraad, besloot de meester met den gezel le gaan vernemen, wat er eigenlijk gebeurd was, en Frank, die zijn doodelijke onge-i-ustheid niet verbergen kon, wilde medegaan. Maria en hare moeder wilden hem zulks afraden; maar hij was dool voor haar sniecken.

• Moederlief!' zeide hij aangedaan, »ik ga met den meester uit ; ik hoop, dal wij goede tijding zullen medebrengen; beduid aan Maria, dat zij niel treurig zijn moet. — Un gij, Maria!quot; vervolgde hij, haar kussende, •verontrust u niet; in allen gevalle keer ik met uw vader terug. Tot straks dan, mijne Maria! o ! ween niet; het is immers een dag van vreugde, en uwe droefheid breekt mij het hart.quot; Toen legde hij haar in de armen van hare moeder, eigt; volgde, den hoed in de oogen drukkende, den meester en den gezel, die hem reeds in de gang wachtten.

Wouter had berouw, dal hij Frank bad toegestaan hem le volgen, zoodra hij den voet op straal zette. De geheele stad scheen op de been te komen; alles was uitgelaten van vreugde, en luid riep men de namen van den bescherm voogd van hel Slkdu. en zijne vrienden uit; hel volk loonde zijn blijdschap over de behaalde overwinning, terwijl hel allerhande smaadredenen uitschreeuwde tegen den Bisschop, de Hollanders en hun aanhang. Wouter liet Frank naast Dirk voortgaan, en ondervroeg dezen en genen, welke iels meer schenen le weten, waarna hij Frank trachtte over le halen om terug le keeren, hem het gevaar afschetsende, waarin hij zich zou bevinden, indien men hem herkende. Doch deze verwierp somber die uitnoodigiiig, en wilde weten, wat de meester, die zwijgend hel hoofd schudde, vernomen had; maar hel was vruchteloos, dat Wouter trachtte te verbergen hetgeen gebeurd was. Een Kleefsche rijzige ruiter kwam in vollen ren de Langeslraat afrijden ; zegevierend wuifde hij met zijn ijzeren hoed. oin meer klem aan zijne woorden bij le zetten, en hij schreeuwde: «Leve heer Engelberl van Kleef! de bastaard is gevangen !quot;

• Ha!quot; riep Frank, terwijl hij hel hoold liet zakken, en Dirk hem hij den arm vatte; maar niemand sloeg acht op hen. «Weg met de Bourgondiërs ! de Bisschop is gevangen, hoezee! Leve St. Maarten !quot; riep het volk met toomelooze drift, terwijl de ruiter hen voorhijholde. Alles stroomde nu nog met meer spoed naar die zijde van de stad, welke naar Utrcehl voerde. Langzaam volgde Wouler met den gezel en den ruiter, die doof scheen voor het geschreeuw, maar werktuigelijk met den volkshoop medeging. De Hoode-Toren-poort was evenwel reeds overkropt met nieuwsgierigen : de harnassen der Zwarte en kleelsche rijzige ruiters, die men over de hoofden heen zag, gaven te kennen, dat zij het volk verhinderden om op le dringen en de Sl. Joostenpoorl te bereiken. Wouler stond stil en de menigte begon le morren. Toen riep een der bevelhebbers: «Ho!

I


-ocr page 573-

DE VERLATEN POST.

ho! monschen, drinj,'! niet op, ol' wij zullen geweld gebruiken: de Uisschop is gevangen, een menigte wagens zijn in aanlochl, en zullen spoedig iiier zijn ; heer Heijer van Mroeeliuijsen voert hein naar hel St. Aagtenklooster. Terug voor den duivel! ruiters ! slaat er op, dat de lappen er afvliegen!quot;

Luide vreugdekreten verhieven zich aan alle zijden, en het volk stroomde terug om op een andere plaats gelegenheid te hehhen hun heer gevangen Ie zien binnenvoeren. Ook Wouter en degenen die bij hem behoorden, werden medege-sleept; oud en jong, mannen en vrouwen, drongen elkander voorbij : elk wilde de eerste zijn.

Frank stond met den meester en Dirk op den Singel, met den rug naar bel water gekeerd, en tegenover den ingang van het St. Aagten-klooster; hij zag hoe een Kleelschc ruiter, met het ondereinde van zijn speer tegen de kloosterdeur stiel, boven welke hel beeld van de heilige martelares Agatha in een kleine nis geplaatst was. Men wist nog niets in het stille huis van hetgeen er ge-schied was; de 'zusters wisten niet welke voorname gast binnen hare muren stond gevoerd Ie worden. Aarzelend opende de portierslcr de deur, maar nam de vlucht, zoodra de ruiter zijn speer daartussehen slak.

Er heerschte hier een druk gesprek ; doch men schreeuwde niet. liet geruchl liep, dal Montloort en de andere gevangenen bevrijd, maar dal beer Hendrik van Nijveld mei vele krijgslieden in het gevecht gebleven waren. In de verle liet zich bel geschreeuw der menigte hoorcn, dal scheen le naderen ; weldra vertoonden zich ook de ijzeren gedaanlen der rijzige ruiters, die voorafgingen: het geschater der trompetten zweeg bij lusschen-poozen, en dan verhiel zich weder liet geroep der menigte. Het krijgsvolk hield slil voorbij de kloosterdeur; nu zag men een wagen naderen, die door twee slechte paarden werd voortgetrokken. Langzaam naderde de kar, waarnaast zes Kleef-sche ruiters reden; drie andere volgden baar; heer Heijer van Broecbuijsen reed vooruit. Toen verhief zich hel geschreeuw : hel was de wel-komsgroet aan beer David in zijne eigen stad, in dal Amersfoort, binnen hetwelk iiij voor jaren het eerst als Hisscbop was verkozen. Alsof het nog niet genoeg ware, dat men hem gevangen had genomen, had men nog een mestkar tot voertuig uitgezocht. Daar zat de Hisscbop op een handvol stroo; geen herdersstaf hield bij in de band, geen schitterende mijter rnslle op zijn hoofd, geene geestelijken in plechtgewaad gingen hem vooraf: hij was gevangen : alleen aan den dood van heer Hendrik van Nijveld, aan de beseherming van den burggraaf, had bij hel Ie danken, dat hij nog leefde. Geen pleehlgewaad, zelfs niet eens een dragelijk kleed rustte op zijne schouders; de ruwe krijgsknechlen, die de band aan hem hadden geslagen, hadden hem van zijne opperkleederen beroofd; sleehls zijne onderkleederen, die verscheurd waren, bedekten hem ; met onlblooten hoofde had men hem uit zijn hof gesleurd en op de kar gesmeien. Mij zal voorover gebukt ; zijn hoofd met de gesehoren kruin rustte op zijn rechterhand ; hij scheen liel geschreeuw zijner vijanden, hunne verguizing niet te hoorcn ; alles was voor hem als een droom : bij kon hel nog niet begrijpen, dal David van liourgondic, dat de Bisschop van rirecht, de gewijde priestervorst, de zoon van Filips den Goede, gevangen was en ongestraft bespot werd. Toen de wagen stilhield, richtte bij het hoofd op, en zag om zich been ; zijn zwart en dreigend oog zag tnsschen de krijgslieden door naar de menigte, en hun geschreeuw verstomde ; zijn zwarte baard, die bier en daar reeds grijze haren telde, bewoog zich, en hij sidderde van toorn en veroniwaardiging.

Frank slond als vernietigd, liet kwam hem voor, als rustte de blik van zijn heer op hem, niettegenstaande de meester vóór hem stond ; de wanhoop greep hem aan ; en toen Heijer van Broee-huijsen naast de kar reed, en de ijzeren band op den schouder van zijn beer legde, wilde hij zich snel vooruitbegeven, dien edelman van het paard slooten, sterven voor zijn meesier ; maar de gezel hield hem vast. Vruchteloos Iracblte Frank zich aan diens handen te ontslaan, vergeefs dreigde en brulde hij van woede. Het volk sloeg geen acht op hem; bel had geen oogen, geen ooren dan voor den gevangene; mogelijk hielden zij den jongen man voor een vijand van den Bisschop.

De drukking van die hand scheen den priester lot in de ziel door le dringen; met de snelheid des bliksems vatte hij de hand en rukte haar van zicii af, terwijl hij opstond, liet gerucht, dat het volk maakte, toen bet door de krijslieden werd teruggedreven om ruimte te houden, maakte, dat men de woorden van den Hisscbop niet verstaan kon ; maar Reijer van Uroeehuijsen week ter zijde, en zonder hulp steeg de Hisscbop af. Hij hield het hoofd niet meer gebukt, maar hij ging met vasten Ired, alsof hij in pleehlgewaad naar het altaar trad, en of de wapenknechten van zijn vader hem nog omringden. Doch loen hij over den dor-


-ocr page 574-

OLTMAINS, DE SCHAAPHERDER.

pel van hel klooster trad, ving de menigte op nieuw aan liem te beschimpen; Inider en sma-delijker dan ooil was hnn edelmoedig geschreeuw, en de gevangen Missehop keerde zich om; hel was alsof hij voor het altaar stond, en terwijl de gewijde kaarsen werden uilgchlnschl, den herdersstal nederwierp en den hanvloek uitsprak. Zijn gelaat was gestreng, maar vol vuur, en met een krachtige slem, riep hij donderend; »lk vloek hen, die de hand aan mij geslagen hehheu, — ik vloek hen, die Gods knecht verguizen, — vloek over hen, die den gewijde des lleeren verlaten hehhen.quot; De spotternijen en schimpredenen hestier-ven op de lippen der sidderende menigte, toen hij omzag en sprak ; een doodelijkc slilte heerschte er; een enkele kreet liet zich eehler hooren, toen hij, na het uitroepen der laatste woorden, in hel klooster verdween,

Reijer van Rroechnijsen liet de trompetten steken, en Wouter zeide tol degenen, die vroegen wie de jonkman was die hij en zijn gezel hewusteloos wegdroegen: gt;llet is een hurgerzoon uil kampen, menschen ! hij is ziek, maar wilde evenwel eens gaan kijken ; hel zal hem duur te staan komen. Kaal mij door, maakt toch ruimte, menschen!quot; en terwijl hij Trank hielp wegdragen, ontving de menigte, die vim den schrik weder hekomen was, met smadelijk gelach de kar, die mi hel klooster naderde, cn waarop meester Dirck Uien weert gezeten was.

XXVIII.

De Bisschop en de Schaapherder.

Kn nu 'k was echtgenoot, 'k wna innr, 'k wns vader. Jaren Zijn met hun vreugd en smart onmerkbaar weggevaren, Mijn lente, zomer, herfst zijn als een sehaamv dnarheen !

Ml'. H. FEITU.

De lijding van hel gevangennemen des liisschops en hel hemachligen van Utreehl, was een donderslag voor de Hollanders; hel heleg van de stad Montloorl werd terslond opgehroken en men zond hericht van hel gehenrde aan Maximiliaan. De vrede met Frankrijk gal' hem de gelegenheid, om nu, eens vooral met geweld de hoop zijner vijanden voor allijd te vernielen, en hij kwam herwaarts; van alle zijden verzamelden zich zijne krijgslieden en lol den dienst opgeroepen burgers; het volk van heer David voegde zich hierbij, en het leger rukte omstreeks de helft der maand Juni vóór de wederspannige stad. Weldra werden de torens, poorten en muren beschoten uil slangen, bussen en mortieren, en kunstig samengestelde enginen (I) wedijverden met deze om de stad cn hare muren Ie vernielen.

Frank bevond zich bij het leger; hij was de ScludTelaars gevolgd, van welke slechts een klein gedeelte in Utrecht was geweest tijdens de overrompeling Zijn knaap wist alleen, dal hij afwezig was geweest ; de ruiters, die nog in leven waren gebleven, hadden hem des nachts wel niet gezien, maar door de verwarring, welke er heerschte, had niemand opgemerkt, dat Frank eerst legen den nacht zich Ie Wijk bij de Schaiïelaars kwamquot; voegen. Geen oogenhlik echter waren het gelaat en de woorden van den Risschop uil zijn geheugen geweken ; Maria beminde hem, en evenwel was bij niet opgeruimd ; hij had zijn plicht verzaakt.

Hel gebrek aan levensmiddelen in de stad, de macht van den vijand, en de verwoestingen, die het geschut reeds had teweeggebrachl, deden de belegerden een poging doen, om een vergelijk le trelfen ; doch zonder vrucht. Een week later kwamen eehler heer Engelbert, de burggraaf van .Montloorl en verscheidene aanzienlijke burgers op nieuw, op goed vertrouwen, nogmaals bij den aarlsherloi; om over den vrede le handeleu. De burggraaf, door een zijner vrienden gewaarschuwd, dal men hen allen in het wederkeeren zou gevangennemen, vond gelegenheid om zich le verwijderen, en zich, door de vlugheid van zijn paard en zijn bekendheid met de wegen, in de stad te redden ; de anderen eehler bleven gevangen.

Die van Utrecht waren woedend over deze daad, en zwoeren het verraad te wreken ; ook sloegen zij een storm al, die zonder voorkennis van Maximiliaan gedaan werd, en hij welken de neef van den Aarslhertog een wonde ontving, waaraan hij korl daarna overleed. De voorstad de Waard, die met hooge wallen, grachten en veel bussen cn ander geschut voorzien was, wilde men het eerst Irachlcn Ie vermeesteren. Herhaalde stormen liepen echter vruchteloos af; maar eindelijk werd zij op den 'iquot;,!810quot; Juli door de belegeraars mei storm ingenomen. De aanval geschiedde met evenveel moed en woede als de verdediging; behoeven wij meer te zeggen, dan dat de Zwarte Rende in de voorstad lag, en dat de Schalfelaars met luide kreten gevorderd hadden den eersten aanval te

(1) (Helegerings) werktnigen.


-ocr page 575-

DF BISSCHOP KIN l)K Sr,IIAAIgt;IIKRDF,R.

119

mogen doen? Hel was alsof de dooden uil liiiu graf opstonden, de namen van Jan van Schallelaar en van hel Itendehoofd werden onder hel slrijden uitgeroepen; de edelman, die nu de bisschoppe lijke ruiters gebood, loonde zich zijn voorganger waardig. Hel was voor liet eerst, dal de Schade laars die zwarte harnassen weder onlmoelten sedert den dood van hun aanvoerder; de voorstad werd een tweede Eetnnes voor de Zwarle,Hende; (Juinlyn redde zich met weinigen zijner ruiters binnen de stad. De Schalfelaars en Krank, die hen als een wrekende engel in dezen vreeselijken strijd was vooruitgesneld, hadden den dood van hun aanvoerder, van zijn vriend, bloedig gewroken.

Heer Joost van Lalain werd in de volgende maand doodgeschoten terwijl hij een groote bus tegen de stad hielp stellen; zulks verhinderde echter den Aartshertog niet, de stad nauwer en nauwer in te sluiten. Kindelijk werd de oproerige stad genoodzaakt, uit vrees voor erger, zich (e onderwerpen. Den ()den September deed Maximili-aan, over de brug, die de burgers over de stadsgracht hadden moeten opslaan, en door den muur, welken zij hadden moeten openbreken, zijn intocht in de stad. De tegenstanders van heer David vluchtten, of verbeidden in bange verwachting de toekomst, en de burgers van Amersfoort, die na den val van Utrecht het zegevierend leger voor hunne muren konden verwachten, haastten zich een voordeelige overeenkomst met den Bisschop te sluiten, en brachten zeiven hem met een machl van gewapenden naar Utrecht.

Men bemerkte echter al dadelijk, dal heer David ditmaal niet verzuimde zijn krijgsvolk in de slat! Ie brengen, en zich van vijanden Ie verzekeren; en terwijl de spraak ging, dat men hunne huizen onder den voet zou halen, versterkten de Hollanders, die de Katharijnen-poort bezet hielden, deze aan de sladszijde met bolwerken en grachten. De heerschzuchtige Bisschop, nog woedend over den onderganen hoon, stelde alle middelen in hel werk, om te ontdekken, op wien hij zijn toorn laden moest; hij wilde degenen onverwijld straden, die zijn gevangenneming veroorzaakt hadden. Zij, die in de stad woonden en met zijne vijanden den aanslag hadden beraamd, waren waarschijnlijk ge-vlucht; hem bleef dus vooreerst alleen over, om te onderzoeken of zijne eigene krijgslieden hun plicht gedaan hadden. De muur achter de Lauwerstraal, die gedeeltelijk dooi- Krank, gedeeltelijk door den zoon van een van des Bisschops ijverigste voorstanders had behooren bewaakt te worden, was beklommen ; daarom liet heer David lien terstomi beiden vatten. De ruiters waren meest hij dun overval gedood, en de weinigen, die nog leefden, verklaarden, dal zij Krank gedurende den nachl nog gezien hadden; dat zij ook niet twijfelden, ol hij was met hen tegen den vijand slaags geweest; ofschoon de verwarring hen zeker verhinderd had hem te zien. Zij zeiden de waarheid, zelfs minder dan de waarheid, om den vriend van Jan van Schallelaar Ie redden; de knaap Henri, die alleen doorzijn nietige gestalte verhinderd was geworden, evenals Walson, in plaats van zijn heer te strijden en misschien te sneuvelen, zwoer, dal Krank zijn post niet verlaten had. De trouwe ruiters hadden niet verzuimd goede wacht te houden ; de knechten van den tweeden gevangene echter wel; op hen en op hun bevelhebber lag de schuld ; maar zij hadden Krank niel gezien, toen de Schall'claars hun te hnlp snelden, om den in de stad gedrongen vijand tc keer te gaan. Hierop grondden zij hunne verdediging, die geloof vond ; want de een was de zoon van een edelman, die vermo-gende bloedverwanten en vrienden had, de andere was een gewezen schaapherdersjongen, wiens diensten niet in aanmerking kwamen. Zijn leven, dal hij honderden malen in de voorstad gewaagd had, wilde men hem benemen ; er moest een slacht-oll'er gevonden worden ; zijn dood kon alleen zijne rechters tevreden stellen, den toorn van den Bisschop doen bedaren en den jongen edelman redden. Tot nog loe had Krank staande gehouden, dat hij zijn plicht gedaan had ; hel was onwaar; maar de waarheid was de dood, en hij wilde leven. Doch toen men zijn knaap en zijne ruiters op nieuw aansprak, locn hij voorzag, dal zij ter pijnbank zonden gesleept worden, kwam hem de edelmoedige opoffering van zijn vriend in de gedachten ; hij wilde Jan van Schallelaar niet geheel onwaardig zijn. De rechters dachten, dal hij zelf terugbeelde voor de folteringen ; want hij deed een uitroep, die smart en wanhoop uitdrukte ; doch deze gold Maria. Hij lichtte daarna hel hoofd op, en zeide : «Deze mannen hebben mij gezien, zij hebhen geene schuld ; hetgeen mijn knaap gezegd heeft is de waarheid ; zij weten echter niet, dat ik mijn post verlaten heb; ik heb mijn plicht verzuimd; zij hebben geen schuld ; mij alleen moet gij veroordeelen!quot;

De Bisschop verwachtte een schuldigverklaring, en de rechters velden het doodvonnis.


-ocr page 576-

OLTMAINS, DK SCHAAPHEKDEH.

120

• Zoo zeker nis mijne vijanden mij zullen leeren kennen,quot; zeide de Hisschop driftig legen heer Loef vim Uoslerweerd, die voor hem slond, «zoo zeker zeg ik u : hij züI sterven ; zijn aiiiivoerder heeft vruehteloos getracht mij te verbidden. De ridder Salazar heeft voor hem gesproken hij den \:irls-herlog; gisteren verzocht deze mij hem liet leven te schenken; weet gij, wat ik antwoordde? ■— Dappere neef! zeide ik, men heelt mij gezegd, dat gij eenigen uwer mannen heht laten opknoopen, omdat zij zonder uw hevel de stad hestornul hadden, en gij heht wel gedaan; maar wees dus zoo goed hel niet vreemd te vinden, dal ik ecu ellendeling laat onthoofden, die zijn post verlaten lieefl en mijne vernedering heeft veroorzaakt. — De Aartshertog lachte ; hij gevoelde, dat ik het verzoek afsloeg, en sprak over andere zaken.quot;

»lk had gedacht, dal uwe vorstelijke genade,quot; zeide de heer Loef eerhiedig, »uit aamnerking mijner getrouwe diensten, mijn verzoek niet zou afgeslagen helihen.quot;

«Gedacht?quot; riep de Hisschop spottend, «durven hopen was wel, zouden wij denken ; en wat die diensten hetrell, de belooniiig zal wel opwegen legen de straf voor de diensten aan Montfoort eu den Klevenaar bewezen. Maar schrik niet, getrouwe heer! wij zullen onze schulden betalen, al willen wij u huiten de mogelijkheid stellen, uwe nicht aan een gemeenen ruiter weg te werpen en uwe bekendheid met dien Perrol vergeten, die mijn getrouwen leenman heelt vermoord, voor wien wij zeiven gebeden hebben.quot;

Heer Loef sidderde, toen de Bisschop sprak; en deze, die zijne ontroering lachende gadesloeg, vervolgde ernstig, toen hij niet nicer durlde verzoeken om het leven van Frank te sparen: VV ij staan u toe ons te verlaten. Morgen wordt het vonnis voltrokken ; wij zullen last geven u in den vroegen morgen de gevangenis Ie openen ; gij kunt hem dan voor het laatst bezoeken.quot;

Heer Loef boog zich diep, en verliet, achlcrnit-tredende, bel vertrek. Hel scheen, da! deze weigering en de toespraak hem hadden lernedergeslagen ; het noodlot van Frank, de srnarl, welke Ada zou gevoelen, de vernietiging zijner plannen, alles was geschikt om hem te bedroeven.

Het vertrek was ruim en hoog van verdieping; aan de eene zijde was de groole schoorsteen; tegenover dezen stond op een kleine verhevonlieid een zetel van zwart ebbenhout, die kunstig gesneden was; een fluweelen kussen lag er op, en een kleed, dat de vader van den Bisschop weleer vandenGriek-schen keizer ten geschenke had ontvangen, lag onder dezen stoel, van welken heer David somtijds gebruik maakte, als hij iemand, ofschoon in zijn binnenvertrek, met eenige plechtigheid wilde ontvangen. Drie kruisramen verlichtten het vertrek, diit rondom behangen was met een tapijtwerk met levendige kleuren, zelfs met goud en zilver bewerkt, en waarop de prediking en de marteldood van de eerste bisschoppen van Utrecht waren voorgesteld. Boven den schoorsteen hing een prachtig wapen: het eerste en het vierde deel droegen drie gouden leliën op een blauw veld, omzoomd met een geschakeerden band van zilver en rood voor Nieuw-Bourgomlii. Hel tweede bevatte een blauw veld, beladen met zes gouden karteelen of schuin nederdalende banden ter rechterzijde, voor Oud-Bourgondic, en ter linker een gouden leeuw op zwart, rood gelongd en geklauwd, voor Itrabant. Hel derde deel had wederom Oud-Bourgondic in de eerste belli, en daartegen in de wederhelft een zilveren schild met een rooden leeuw, gekroond en geklauwd van goud, en blauw van long, voor Limburg. Op hel midden, over alles heen, was het wapen van Vlaanderen, een goud veld beladen met een zwarten leeuw, rood gelongd en geklauwd. Hel was hel wapen van heer David, dat hij gekregen had, toen zijn vader hem door den paus bad laten wettig verklaren ; op een klein stukje na, hetwelk van onderen van hel schild was afgesneden, was hel gelijk aan dat van Filips den Goede. Ter wederzijde van den schoorsteen hingen, met gevaar van eenige beelden van het tapijtwerk Ie bedekken, twee schilderijen; aan het wapen dal op de eene slond, naast den vorst, welken men afgebeeld bad, en aan een zinspeling in het verschiet op de verovering van het Gulden Vlies, herkende men den vader van den Hisschop, terwijl zijne moeder Colelta, burgvrouw van Bosquil, op de tweede schilderij scheen voorgesteld te zijn, ten minste naar hel wapen te oordeelen. In bet verschiet zag men de godin der schoonheid, den appel uit de hand van den herder Paris ontvangende.

De Bisschop zat bij een der ramen in een arm-zetel aan een tafel, die bedekt was met papieren en perkamenten. Meester llennanus van Lockhorst, kanunnik in bel kapittel van den Dom, zal tegenover hem ; hij vervulde de plaats van den vicaris Dirck llleiivveert, die door de ongemakken, in zijn gevangenschap uitgestaan, op bel ziekbed was geworpen, van hetwelk hij niet weder zou opslaan. Twee geestelijken zaten op eenigen afstand aan een kleine talel, zonder op te zien, te schrijven ,


-ocr page 577-

DE BISSCHOP EN DE SCHAAPHERDER. IL'I

een page sloiul hij lt;le deur, en toen deze geopend was, hoorde men het heen en weder gaan der lijfwacht, die in liet voorvertrek de wacht hield. Heer David sprak met meester van Lockhorst, en zeide gemelijk : »Van alle zijden komt men mij lastig vallen over dien verrader oi' lafaard ; ik zal hlijde zijn, meester! als zijne stral voltrokken is. De kanunnik hoog zich en wilde antwoorden, toen juist de deur geopend werd en een page, die hinnenlrad, kwam berichten, dat er iemand in het voorvertrek was, die zijn Eerwaarde verlangde te spreken. Met hevreemding vernam de Bisschop, dal het 'emand der gemeenste volksklasse scheen te zijn, die zeide een zaak van gewicht te openharen te hehhen. Mij hedacht zich eenige oogen-hlikkcn en zeide toen : »Laal hem hier komen ; maar zorg, dat mijne lijfwacht zich gereed houde.quot; De page vertrok, en hij vervolgde: «Wij dienen hem wel te hooren ; zou er w eder verraad broeien tegen onzen persoon ?quot;

De Bisschop zag vreemd op, toen zich Ralph voor zijn oog verloonde ; die lange grijsaard met een kleeding van schapenleder, slak vreemd af tegen den rijk gekleeden page en het tapijtwerk; zelfs de geestelijken en de kanunnik lieten een oogenhlik de pen rusten, en staarden hem met verbazing aan. quot;ij stond daar als een staak hij de deur, met zijn oog op dcu Bisschop van Utrecht gericht; hij hield de ruige muts op het hoofd en wierp zich niet aan zijne voelen.

De oogen van den Bisschop fonkelden, en terwijl hij zich half oprichtte, riep hij toornig : «kent gij mij niet, schooier! (l) of hebt gij vergeten, dat gij ons iets te zeggen hadt ?quot;

• Neen !quot; antwoordde Ralph langzaam, en nam de muts van het hoofd. Hij naderde onbevreesd ; doch de Bisschop riep driftig: «Blijf daar!quot; en wees mei den vinger, aan welken een kostbare ring schitterde, naar de deur.

Toen grimlachte de schaapherder en zeide ; »Ik heb geen wapens. Bisschop! — en ben oud.quot; Een oogenhlik bleef hij nog slaan; hel scheen hein moeite te kosten de stramme leden te buigen; daarna knielde hij neder.

De Bisschop scheen voldaan, toen hij zich in die nederige houding voor hem had geplaatst, en vroeg: »Hoe zijt gij tot aan mijne verlrekken genaderd ? staal er geen wacht meer aan mijn hof?quot;

».la, eerwaarde Vader!quot; hernam de schaap-herdei'; «maar de ruiters kennen mij, en zij lieten mij door; zij welen wat ik verzoeken wil.'

(I) laudloopor, kerel

»(Jij komt dus om te verzoeken ?quot; zeide de Bisschop onvriendelijk. ».Nu, het weigeren is gemakkelijker, dan een oploop ie bedwingen; ik dacht, dal mijne vijanden .... maar wal will gij, oude man ?quot;

«Iets, dat ii niets kost, eerwaarde Vader 1quot; zeide Italph smeekende. »Het leven van een inensch,— genade voor Krank, den man van wapenen, die morgen sterven moet!quot;

»lla !quot; riep heer David toornig, «gij koml ook voor hem ? bij de zalige ziel van den vromen koning, mijn patroon ! verwijder u, of ik laat u door mijne wacht ter deure uilsleepen.quot;

«(ielijk gij den knaap van Jan Van Schall'elaar hebt laten doen,quot; zeide Ralph ernstig. «Welnu, Frank was zijn vriend, den een liet gij over aan Perrol; hem wacht de heul. .. .quot;

Op nieuw zagen de mannen, welke schreven, even op; de moedige rede van den gemeenen bedelaar verbaasde hen; zelfs de Bisschop zag bevreemd naar den grijsaard.

«Hij was trouw en dapper; wij hebben voor hem gebeden, oude !quot; zeide hij bedaard, na eenige oogenhlikken hel stilzwijgen bewaard Ie hebben, «wij hooren u aan, — wie zijt gij? —wat hebt gij tol zijne verschooning Ie zeggen ?quot;

«Ik hen Halph, de schaapherder,quot; zeide deze, en zag den Bisschop vorschend aan. Deze luisterde onverschillig en hij vervolgde: «Het toeval bracht mij eens aan een boerenwoning, dir verwoest was : een man en een vrouw lagen vermoord naast elkander ; een kind, dat nog leefde, schreeuwde en spartelde aan hunne zijde, het was Frank ; hij had geene ouders ; ik verzorgde hem en bracht hem groot; hij werd mijn jongen. Maar eens onl-moelte hij Jan Van Scballelaar : die wapenpraal, die paarden, dat geschal der trompetten drongen hem door lot in de ziel; hij verliet mij en bad Van Scballelaar hem aan te nemen. Deze deed het ; hij werd knaap, daarna man van wapenen en vriend van zijn aanvoerder; dit zegl genoeg; hij is dapper en dient u trouw. Kan er, na zijne daden in de voorstad, getwijfeld worden aan zijn moed en ijver voor zijn Bisschop ? Eerwaarde Vader 1 om (iods wil, in naam van Jan Van Schaf-felaar! smeek ik u, schenk hem genade.quot; De slem van den grijsaard was aangedaan; hij wierp zich voorover neder, en zijn grijze haard raakte hel kleed, dat den grond bedekte.

»(iij spreekt van luoed en trouw,' zeide heer David schamper, «en de man, voor wien gij genade vraagt, heeft zijn posl verlaten ; wij voeren


-ocr page 578-

OLIMANS, DE SCHAAPHERDER.

slal' en zwaard, on kunnen liel recht niel sluiten,— f,'ii heen, grijsaard 1 morgen kunt ,«ij hem zien ; hij moet sterven

•Eerwaarde Vader in (iode 1 genade!quot; riep Ralph jammerende, «beroof mij niet van hem; want zijn dood zou de mijne zijn ; het vergeven is znlk een zoete plicht, en gij zijt een bisschop, een priester van onzen gebenedijden Heer en Zaligmaker ; wees hem genadig, dan zult i;ij ook genade vinden.quot;

»lla !quot; gij vergeel den eerbied voor onzen persoon,quot; riep de Risschop driftig, terwijl hij zijn violetkleurigen mantel terechlschikte. «Heeft de (diendeling niet ons leven gewaagd ? kan hij den smaad vergoeden, dien wij door hem hebben moeten lijden? al had hij tien levens te verliezen, dan kan hij zulks niet; die verguizingen roepen om wraak ; hij moet sterven ...

»Het is hier dus niel de bisschop, die mei tranen in de oogen een schuldige straft, maar een bisschop, die zich wreekt—en zijn goddelijke Meester, wiens onwaardige knecht hij is, bad voor zijne vijanden !quot; riep Ralph.

»En indien dit zoo ware....' vroeg de Risschop dreigend, «indien hij zich ook over die ongepaste woorden wilde wreken? Weel gij niet, schooier ! dal hel bloed van Itourgondic door mijne aderen vloeit, ofschoon ik den mijter draag ?quot; Doch toen Ralph niets antwoordde, maar bleef liggen, bedaarde zijn drift; hij schaamde zich mogelijk over hetgeen hij gezegd had en zeide: «liebl gij anders niets te zeggen, mijn zoon 1 ga dan in vrede ; een oogenblik lijdens kan den jongeling den hemel openen en hem zijn vergrijp doen vergeven.quot;

«Gelooft gij dan, dal de Hemel hem straffen zal, omdat hij ging bidden op hel gral van zijn vriend, — dat hij zijn pleegvader gesproken heeft, — omdat de liefde zijn hart vervulde, en hij daarom zijn post verliet ? ' vroeg Ralph langzaam, en lichtte het hoofd op.

«Wij hopen van niet, mijn zoon!quot; hernam de Risschop ernstig; «maar die redenen kunnen hem hier niet verschoonen : hij was krijgsman. ...

•Maar geen priester!quot; riep Ralph, terwijl hij opstond. »De priester kan het verlangen, mag het verlangen niet kennen, dat den jongeling naar de maagd voert, welke hij liefheeft. Een priester kan de dankbaarheid niel kennen, welke Krank voor mij gevoelt ; want hij vordert eerbied en ontzag vaneen grijsaard ; hij vloekt zijn vader, als het belang van de kerk het vordert; want hij is priester eu geen zoon meer... .! (iij noemt mij zoon, ik kon uw vader zijn. INeen, Risschop! gij kunt niet weten, wal hem naar het graf van den vriend joeg, dien gij hebt laten vermoorden, zonder een poging aan te wenden...

•Zwijgt!quot; riep heer David driftig. »Rij St. Maarten I wij zullen zien, of wij langer de rede van dien ellendeling moeten aanhooren. Page ... Iquot; Maar hij zweeg plotseling, de blik, dien de schaapherder op hem wierp, deed hem verslommen, en deze zeide ernstig, terwijl hij de dorre hand uil-strekte :

•David van Rourgondic ! gij moet mij hooren ! of wilt gij, dat ik morgen spreek, als het zwaard gevallen is ? Dan zal al uwe macht het bloed niet van dal priesterlijk gewaad wegnemen; want hetgeen ik dan zal zeggen, zal hel er mede bedekken ! en gij zult zelfs vergeefs om genade roepen !quot;

»lk . .. . ?quot; riep de Risschop sidderende van toorn, »ik, Risschop van Utrecht? Hoe zult gij spreken, als een donkere kerker u gevangen houdt, of als uw grijze kop nog vóór den zijnen wordt afgeslagen ?quot;

«Mijne stem moge niel gehoord worden op de aarde,quot; zeide Ralph ernstig, •voor Gods rechterstoel zal de schaapherder naast den Risschop slaan ; uwe lijfwacht zal mij daar het zwijgen niet opleggen ; daar zal de sphooier spreken vóór den priestervorst; maar dan is het te laat voor u, gij zijl verloren....!quot; De Risschop was opgestaan, toen de schaapherder begon le spreken ; de uitdrukking, welke er in die woorden lag, de vaste overtuiging, die den grijsaard scheen te bezielen, deden den machtigen Risschop sidderen ; de schaapherder in zijne slechte kleederen was grooter dan de priester in het plechtgewaad. Hij zweeg. Toen vervolgde Ralph bedaard: »lloor mij weinige oogenblikken aan, eerwaarde Vader! om uwentwille, niel om den armen ruiter, verzoek ik het maar niemand dan gij mag mijne woorden hooren, zend dezen weg.quot; Dit zeggende, wees hij op den kanunnik, de geestelijken en den page.

• (Üj will met mij alleen blijven?quot; vroeg de Risschop wantrouwig, terwijl hij den grijsaard van hel hoofd tot de voeten bezag.

• Ja met u alleen. Eerwaarde!quot; was het antwoord ; en toen de Risschop onvergenoegd het hoofd schudde, riep Malph met vuur: quot;Ik ben oud en weerloos ; doch ik weet, dat een dapper man ook dappere kinderen heeft, en uw vader was een vroom en geducht heer ; ik ben dus dubbel overtuigd dal David van Rourgondië mij niet vreezen kan.quot;


-ocr page 579-

DE BISSCHOP RN DE SCIIAAIMIERDER.

TTT

Eon oo^enblik stond de Bisschop in beraad, waarna hij bedaard tot den kanunnik zeide: • Meester! laat ons alleen,quot; en wees vervolgens hevelend naar de deur, terwijl hij de geestelijke en den page aanzag. Zwijgend hoifen zij zich, en verlieten het vertrek; toen zette de Bisschop zich neder en vroeg somber: »Wat hebt gij nu te zeggen?quot;

»De ruiter is mijn kleinzoon!quot; zcide de schaapherder iangüaarn.

»(iij hebt dus gelogen — ons bedrogen !quot; riep de Bisschop driftig.

«Maar nu spreek ik de waarheid,quot; antwoordde Balph onbeschroomd en ernstig. »(ïij zijt de eerste inensch, tol wien ik het gezegd heb; hij zelf weel het niet, en moei het niet weten ; o! ware /ijn leven niet in gevaar, gij zoudt liet niet van mij vernomen hebben ?quot;

De Bisschop grimlachte, en zeide toen koel ; »Wij danken u voor dit belangrijk bericht; maar waarom verzweegt gij hel voor den ruiter, ol waart gij misschien bevreesd, dat liij n niet zou aannemen ais zijn grootvader ?quot;

»Neen !quot; riep Balph met geestdrift, «de herdersknaap heeft mij verlaten ; maar de kleinzoon zou mij nimmer verlaten hebben ; gij kent hem niet. Maar wilt gij weten. Bisschop! wal dezen mond gesloten hield, waarom ik hel geluk heb opgeofferd, om mij dien voor den grijsaard zoo zoeten naam door hem te booren geven ? liet is omdat hij nimmer dan met achting en eerbied aan zijne zalige moeder zou denken ; het is,quot; vervolgde hij met verhelling van slem, «omdat hij zijn vader niet zou vervloeken !quot;

»llet is braaf, oude!quot; zeide de bisschop, «maar dit alles kan den schuldige niet redden.quot;

«Ha ! gij zegt dit koud en onverschillig,quot; riep Balph schamper. «Maar weet gij wel, walde vloek van een zoon zeggen wil. Bisschop! Hij is meer dan de banvloek van het hoofd der kerk, verschrikkelijker dan de vloek van den vader! fievoelt gij dit niet. . .

«Die redenen doen hier niets af,quot; zeide de Bisschop ongeduldig, «de schuld van den vader kan den zoon niet redden. Maar wie was zijn vader dan?quot; vroeg hij, terwijl hij opstond; inisschieti trol hem de hooge ernst, die op des grijsaards gelaat stond uitgedrukt.

«Wie hij was . . .!quot; riep Balph luid, terwijl zijne oogen vuurvlammen schenen, liet was...!quot; Hier zweeg hij, schudde somber het hoold, en vervolgde bedaard, terwijl liij de magere hand uitstrekte: «Zet u neder. Bisschop 1 gij zult hel weten, dewijl het zoo zijn moet.quot; De woorden van den schaapherder boezemden den Bisschop onwillekeurig ontzag in, en hij ging zitten. Toen zeide Balph, terwijl zijn slem beurtelings droefheid en ernst verried, en hij nu eens langzaam, dan snel vervolgde, naarmate de herinneringen zijn gemoed aandeden ; «Het is jaren geleden, dat ik in het woud op de Ameronger bergen woonde; mijne eenvoudige woning stond niet ver van het Egel-meer ; mijne vrouw was in den Heer ontslapen; ik had geen zoon, maar een dochter. Zij was mijn eenige en dierbaarste schat; want zij was deugdzaam ; zij was mijne hoop ; want zij was jong en gezond ; ik was Irotseh op haar, omdat zij schoon was. Wilt gij weten. Bisschop ! van welken tijd ik spreek ; het was toen (iijshert van Brederode nog Bisschop was, en vóórdat uw geduchte vader u met zijn volk van wapenen in Utrecht bracht ; gij woondet toen op hel slot ter Horst. Op zekeren avond, toen wij te zamen het avondeten nutligden, traden twee mannen overhaast in mijne woning ; één hunner, die een krijgsman scheen te zijn, ofschoon zij beiden als kooplieden gekleed waren, nam den hoed af, en wischte zich bel zweet van bet aangezicht ; hij bad mij, hem te verbergen, omdat men hem vervolgde. Zij hadden hunne paarden verlaten en waren door hel bosch gevlucht. De tweede was jonger, maar sprak niet, en wachtte met gedeklen hoofde af, wal ik zou antwoorden. Mijne dochter zag mij smeekend aan, en daar zij onder mijn dak waren, stond ik him toe wat zij mij verzochten.Een oogenblik daarna kwamen eenige ruiters van Bisschop (iijshert bij mij ; zij waren hel spoor bijster geraakt, terwijl zij twee zendelingen van den Bourgondiër vervolgden, en vroegen mij naar hen. Ik verzweeg, dat zij in mijne woning verborgen waren ; de ruiters dreigden, maar ik bleef bij mijn zeggen ; toen dwongen zij mij, hen door hel bosch naar den weg terug te brengen, waar hunne makkers met de paarden wachtten ; ik moest het wel. Zij vertrokken met de paarden der vluchtelingen, die sterk en fraai, maar slechts eenvoudig getuigd waren. Naar mijne woning teruggekeerd, diende ik den vluchtelingen als wegwijzer naar hel slot ter Horst: zij waren in dienst van heer David, zeide mij de een. Laat in den nacht keerde ik eerst terug naar mijne woning met een stuk goud geld, dat zij mij ten geschenke hadden gegeven.quot;

Hier zweeg de schaapherder. De Bisschop had opmerkzaam geluisterd, maar was hem niet in de rede gevallen ; zijn gelaal was ernstig, en hij zat


-ocr page 580-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDEH.

121

onbeweeglijk. Top» vervolgde de schaapherder; «Sedert dien tijd kende ik de vreugde niet meer....! Dagen en weken moest ik soms ver van mijn eigen haard rondzwerven, o n te leven en mijn kostwinning uit te oefenen, en altijd vond ik mijn kind gezond en vroolijk weder. Den volgenden dag nam ik volgens gewoonte den stal'weder op; doch toen ik terugkeerde, kwam zij mij niet, gelijk vroeger, te gemoel springen, zoodra ik mijne woning naderde. Zij wilde vroolijk schijnen; maar zij weende; ik verzocht haar mij de oorzaak van die droefheid te zeggen; doch zij zweeg. Een ongelukkige gave der natuur had mij wel mijn ongeluk doen vooruitzien ; maar nooit haatte mij dal treurige vooruitzien in de toekomst; het wijsl mij de middelen niet aan om het ongeluk te voorkomen ; zou ik anders die mannen in mijne woning verhorge» hebben ? — Neen! de ruiters zouden hen weggesleept, ik zou hunne schuilplaats ontdekt hebben...! Verwondert het u, Bisschop? Welnu, gij zuil de reden booren,quot; zeide Ralph, de hand uitstrekkende. «Eindelijk bekende mijn kind, geknield aan mijne voeten, de oorzaak van hare droefheid, of liever van hare wanhoop; de smeekingen van den bedroefden vader drongen baar misschien minder om te spreken dan de angst over de ontrouw van den man, die baar verleid bad. Want de man, Bisschop ! wien ik het leven gered, dien ik ten minste voor zijne vijanden verborgen had, met gevaar misschien van mijn leven, hij had mijn geluk, de onschuld van mijn kind verwoest!—(iij huivert, Bisschop! en met reden; niet degeen, die bet woord gevoerd had, maar zijn metgezel was gekomen; in schijn om te danken voor mijne edele daad, zooals bij zeide, maar veeleer om haar te berooven van hare deugd. Mijn kind jammerde en bad om ontferming; ik behoefde de band niet aan bet recht houden, zoo als gij, Bisschop ! ik nam haar in mijne armen en troostte haar, vergal' haar alles; want zij was jong en zonder schuld. De verleider had zijne bezoeken gestaakt; hij had haar verlaten, en evenwel wist hij, dat mijn kind een onderpand zijner liefde onder bet hart droeg; zij bad mij te gaan om hem op te zoeken; want zij had hem lief; hij kon ziek zijn, hare hnlp behoeven ! — Arm, onnoozel kind . .. !

• Heugt u de dag nog. Bisschop?quot; zeide Ralph ernstig, terwijl heer David zijn hoofd op zijn linkerhand liet rusten, en zoo het scheen met aandacht naar den steen zag, die aan den eersten vinger van zijne rechterband schitterde, »heugt u de duf,' nog, toen al die edelen en ridders u kwamen afhalen, en gij van uw bisdom bezit gingt nemen ?

O ! dat was een dag, dien gij nimmer kunt vergelen, en die Ralph ook altijd heugen zal. Ik kwam om den verleider op te zoeken, om hem zijne plichten te herinneren; ik zocht een man voor mijn kind, een vader voor het hare. Juist verliet de prachtig uitgedoste stoet, op moedige paarden gezeten, het slot ; vroolijk klonken de trompetten. Ik wachtte, op mijn staf leunende, tot die optocht voorbij zou zijn ; dan wilde ik mij aanmelden. Ik lette intusschen op de knechten, die hunne meesters volgden ; bij kon daar immers onder zijn. Ik zag die ruiterbemU' naderen, van welke sommigen bier uw hof l^waken; bij, die voornitreed, voerde een wapen op zijn schild, dat gij misschien nog niet geheel vergeten hebt, een gelen balk op een rood veld en witte lelie. Een oogenhlik wendde de krijgsman het edele gelaat naar mijne zijde, en het was alsof ik met blindheid geslagen werd; ik dacht, dat de gladde wapenrusting mijn oog verbijsterde, en zag nog eens—maar hij wasvoorbij. Doch toen hel middelste gedeelte van de schaar voorbijreed toen viel ik neder, en evenwelwas ik toen nog sterk. Als van den donder getroffen, lag ik daar, en kreeg mijn bewustzijn niet weder vóór het oogenhlik, dal de laatste tonen der trompetten mij in de ooren klonken, (iij waart voorbijgetrokken, Bisschop! met dien stoet, en reeds builen hel gezicht. Ik had hem gevonden, had den verleider gezien; maar hij kon geen vader zijn van hel onschuldige wicht, dat mijn kind onder het hart droeg; zijn vaderschap zon hem slechts lot verachting verstrekt hebben. Ik nam den staf op, keerde terug en zeide, dat de verleider dood was ; mijn kind jammerde en had voor hem, — zij sprak hem vrij van alle schuld....

»Dat wicht zonder vader was Frank; zijn geboorte kostte zijne ongelukkige moeder hel leven. De dood was haar welkom ; ik beweende haar; maar niet omdat zij nu gelukkig was... De man, die mijn geluk verwoestte, zag noch naar het slachtoffer zijner driften, noch naar zijn kind om ; nooit vernam ik iels van hem, en toen ik mijn kind begraven bad, verliet ik mijne woning; sedert dien lijd ben ik een zwerveling....quot;

De Bisschop ondersteunde zijn hoofd mei zijne beide handen, toen de schaapherder zweeg; elk woord, dat de oude man gesproken had, scheen hem door de ziel te gaan. «Mijn kind bad mij stervend, hem niet te vloeken,quot; zeide Balph ernstig, «en ik heb bet nog niet gedaan. Bisschop !quot;

«Grijsaard !quot; zeide beer David langzaam en af I gebroken en zonder van houding te veranderen ;


-ocr page 581-

m: Bissciior uii sliiaafiiijkijkh.

T7T)

• Frank was immei's op den toren van Uanieveld? Waarom zag ik u toen niel.... ?quot;

»VVaaroni?quot; riep lialph hooncnd laehende. «Zou de Uisscliop zijiu* mannen, zijn persoon misschien gewaagd hebben, om den kleinzoon van den schaapherder te redden . . .1 De arme knaap werd wei door uwe lijfwacht uil liet slot gesleept, (üj liet immers lieer Jan van Sehaiïelaar vermoorden l

De Bisschop sidderde, en een lang zwijgen heerschte er. Toen lichtte hij het hoofd op, vestigde den matten hlik op den schaapherder en zeide : «Zet u neder;quot; maar Halph schudde liet hoofd. Toen vroeg de liisschop : »AVat will gij, dal ik doen zal?quot;

»llem genade verleenen,quot; zeide de schaapherder bedaard.

«Hij heelt genade; hij zal leven!' zeide de bisschop snel; zijne slem verried meer vastheid, en hij vroeg nogmaals: «Wat verlangt gij nog meer ?quot;

«Niets ; zijne vrijheid is mij genoeg,quot; antwoordde Halph koel.

• Neen, dat kan zoo niet!quot; riep de Bisschop, en opende snel een elibenhoulen kislje, dal op de tafel stond, stak er de hand in, en zeide: »Zie, hier is goud ; neem hel aan.. . .quot; Maar lialph, die onder zijn wamhuis tastte, riep schielijk : «bisschop ! ik hen gekomen om hem te redden en om niets anders: maar ik heb óók goud, en zal het mijne hier laten, zonder het uwe te nemen.quot;

Verwonderd zag lieer David op, toen de schaapherder den inhoud van een zakje op de tafel wierp, en de gouden stukken over het groene kleed rolden, en hij zeide: »llicr zijn een en der-lig poslulaalguldens: de verleider van mijn kind gaf er haar deftig ter bewaring ; het waren bespaarde penningen, zoo hij zeido, maar eigenlijk een belooning voor hare zwakheid; de vader ontving er een, omdat hij hem verborgen had. Hier is dat goud ; het brandt mij aan de hand !quot;

De Bisschop zeide niels, maar wendde zijn gelaat af, eindelijk vroeg hij: «Hebt gij niet gezegd, dat Frank bemint? wie is zij...?quot;

«Maria, Wouter's dochter uit dc Veruuldr/Ichii te Amersfoort,quot; zeide de schaapherder langzaam, waarna de Bisschop verwonderd uitriep:

«De dochter van een smid!quot;

• En waarom niel, liisschop ?quot; hernam lialph. • Uw leenman. Jan Van Schall'elaar, was haar bruidegom ; zij is deugdzaam en schoon.quot;

quot;I'w kleinzoon kan heler huwelijk doen,quot; zeide heer David ; maar lialph schudde liet hoofd en antwoordde: «Zij beminnen elkander; wat maakt gelukkiger dan een trouwe, deugdzame huisvrouw?quot;

De liisschop stond op, en ging met groote schreden heen en weder door het vertrek; zijn gelaat, dat zijne bedaardheid had tcr^gbekomen, was edel en Irolscb ; zijn wit gelaal hing over de schouders; zijne oogen fonkelden ; toen bleef hij voor lialph stilMaan. De liisschop gaf den schaapherder de hand, en hij zeide met drift, doch vriendelijk : «Vader lialph! morgen zult gij uw kleinzoon zien, gij zeil zuil hem tot mij leiden; wij nemen hem in onze bescherming; uwe gelukkige dagen keeren terug; gij zult veel vreugde van hem beleven.quot;

«Zijn leven is mij genoeg,quot; zeide lialph; doch de liisschop vervolgde vol vuur: •Maar mij niet. O gij weet niel, wat gij weigert, oude man ! gij kunt niel in zijn hart lezen, maar ik wel; paarden en w apenrustingen zullen hem niet ontbreken; roem en eer wachten uw kleinzoon; hij zal gelukkig zijn !quot; Ralph schudde bet hoofl, en de liisschop voer voort: «(Jij gelooft mij niet? liij St. Maarten en St. Andreas! oude! onthoud den armen jongen zijn geluk niet; jaren zwierf bij met u rond, en diende, terw ijl hij zelf moest gediend worden. Ila ! ik dacht, dal gij Frank meer liefde toedroeg!.quot;

lialph antwoordde niet, maar de liisschop riep : «Maar hoe zuil gij het verhinderen, dal ik hem verhef, dat ik hem gelukkig maak? Zult gij hein verliezen, omdal hij aanzienlijk wordt? kan hij niel met zijn grootvader naar de beide lerugkee-ren, als hij hel verlangt. .. . ?quot;

De schaapherder bedacht zich en zuchtte. Hel streelde zijn hart. Frank verheven te zien, en de liefde tot zijn kleinzoon overwon bijna geheel zijn vrees en zijn weerzin tegen hel voorstel van den bisschop; toen zeide hij langzaam: «In Gods naam dan, het zij zoo ; maar zw eert gij mij, hem niet le zeggen, wie ik ben, w ie zijne ouders waren ?quot;

«Ik zweer het!quot; zeide de liisschop. Toen richtte lialph zijne schreden naar dc deur; maar heer David trad op hem loe, en vroeg vriendelijk: • Hebt gij mij niels te vragen voor u? wij scheiden immers in vrede ?quot;

• Neen, bisschop! niets,quot; hernam de schaapherder ernstig. »(iewoonlijk vraagt men u om uw zegen, als men u verlaat; maar ik doe dil niel; later zal lialph u misschien den zijnen geven.quot;

Toen opende dc schaapherder de deur en verdween; de Irolsche bisschop stapte eenige oogen-hlikken heen en weder, verzamelde met somberen ernst de goudstukken, die op hel tafelkleed lagen.


-ocr page 582-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDKR.

en borjj ze in hel kistje. Daarna werd zijn ^elaal opgeruimd en lier ; hij zette zich neder, vatte een pen op en begon te schrijven.

liet was op den volgenden dag iti den morgen. Frank lag niet meer geketend in de diepe gevan-genkluis van hel Bisschopshof; want zijne wanhoop had den stokbewaarder doen bevreesd zijn, dal hij niets aan den heul zou kunnen overleveren dan hel lichaam van den ongelukkigen ruiter, die zich het hoofd wilde verbrijzelen, terwijl hij om Maria riep, en den Hemel en de inenschen smeekte om hem te redden ; want hij wilde niet sterven, omdat .Maria hem liefhad. Hij zat nu op een houten bank, met het hoofd voorovergebogen, ruslende op zijne handen, in de groote kamer, waarin men hem, den vorigen dag, na den middag gebracht had, toen de ketenen waren losgemaakt, en men hem gezegd had, dat hij de hoop niet moest opgeven, dat het vonnis waarschijnlijk niet zou voltrokken worden. Zwijgend had hij deze woorden aangehoord ; want zijn drilt was reeds bedaard; hij was schier wezenloos en had zich zonder wederstand laten leiden; zijne razernij was geweken. Hij had een oogenblik aandachtig de met ijzeren traliën voorziene vensters en de naakte witte muren beschouwd, en zich toen nedergezet; het was nog een gevangenis, waarin hij zich bevond. »Men heeft mijne laatste oogenblikken willen verzachten, of de monnik, die mij bezoeken zal, is oud en bang voor de vochtigheid der gewelven ; de stokbewaarder wil mij troosten ; hij gelooft, dat ik schrik legen dat zwaard; maar er is immers geen genade!quot; Zoo dacht hij, en een treurige grimlach lag op zijn gelaal, toen men hem alleen liet. Hij zal den volgenden morgen nog op die bank, welke hij slechts gedurende den avond en den nacht verlaten had, om het vertrek op en neder te gaan. Hij moest sterven! en hij beminde, «n Maria had hem lief.

Hij werd dus niet gewaar, wie hem kwam bezoeken, en hij vermoedde, toen de deur geopend werd, dat het de geestelijke zou zijn, die hem tol den dood kwam voorbereiden, maar zag niet op. Op eenmaal echter voelde hij, dat twee armen hem omsloten ; langzaam richtte hij hel hoofd op ; maar riep toen snel en verheugd: »Ha! zijl ^ij het, vader! eindelijk hebben zij mijne beden dan verhoord; o! ik kon immers ook niet sterven zonder u le zien.quot;

«Frank 1quot; zeide Ralph, terwijl hij hem tegen zijne borst sloot, ou zijn gebaarden mond op de bleeke wang van den jongeling drukte, »ik ben gekomen; eerder kon ik niet; (iod zij gedankt! ik zie n dan weder.quot;

«Maar voor korten tijd slechts, vader!quot; zeide Frank treurig, — »ik heb misdaan, ik moetsterven ; gij en al mijne begunstigers hebt immers vergeefs voor mij gebeden. Ik heb mijn post verlaten .. ..quot;

»Heeft men u dan niet gezegd . . . ?quot; vroeg Ralph snel; doch Frank viel hem in de rede en riep : »Ja, mijn vader, maar ik weel beter; ik dacht, dat de monnik kwam; doch uwe komst is mij liever. Helaas ! waarom kunt gij mij mijne zonden niet vergeven! en evenwel als gij mij zegent, zou ik gelooven den zegen van den priester te kunnen ontberen. Muar ik laster uwe dienaren, mijn (iod ! genade! — Ralph!quot; zeide hij aarzelend, »gij zijl treurig, gij kunt ook niet vroolijk zijn ; maar éénc bede ; Maria en u, wie heb ik nader op de aarde? beiden zijt gij mij even waard ; doch zij is zwak, zij kan niet komen; nimmer zal ik haar wederzien; indien zij vóór mij stond, zou ik ook niet kunnen sterven, -—en hel moet immers.quot;

«Neen, mijn Frank !quot; zeide Ralph ; maar Frank riep met drift: »lk weet het immers! waartoe liet verborgen gehouden ? ik heb geen vrees, ofschoon ik wanhopig ben 1 want Maria .... Doch mijn verzoek, vader 1 gij zijt oud, maar sterk ! gij hebt mij lief, gij noemdet Frank immers uw zoon. Mijn vader! om den wille van onzen Heer Jezus en zijne gebenedijde Moeder, blijf bij mij, vader! in hel uur des doods ! laat den heul de hand niet aan mij slaan! zijn zwaard alleen rake mij, dan is de Risschop en hel recht voldaan. Ralph, de schaapherder, zal toeli zijn zoon niet verlaten 1quot;

«Frank !quot; riep Ralph luid, en wischte zijne tranen af, «gelooft gij mij niet ? Spreek niet meer ! want ik luister, zonder dat ik hel wil, naar uwe droevige gedachten, in zoolang hoorde ik uwe stem niet. (iij zult niet sterven! gij hebt genade!quot;

«Vader! waarom bedriegt gij mij? ik zal bedaard zijn, ik zal geene tranen vergieten. Frank zal vroolijk zijn ! maar verlaat mij niet!quot; had de jongeling, en knelde zich vast aan het ruige wambuis van den oudeu man. Hij wilde lachen, doch kon niet; de tranen sprongen hem uit de oogen, en hij liel zijn hoofd op de horst van Halph vallen.

«Kind!quot; zeide deze aangedaan, en zag vol vreugde op Frank neder, »ik spreek de waarheid ;


-ocr page 583-

zoudl S'j anders in deze kamer zijn ? de monnik heelt ii immers noj? niet hezocht; gisteren ben ik bij den Uisseliop geweest, en hij heelt u genade verleend !quot;

«Genade ?quot; riep Frank, zijn hool'd oplichtende; maar hij schudde het ongeloovig, en eindigde somber: »l)en aartshertog heelt hij ze geweigerd, en . ..

• Maar mij niet; hij mocht ze mij niet weigeren,quot; zeide Halph ernstig. »(iij zult niet tegen den middag sterven, nooit voor deze zaak ; uwe dagen zijn wel geleld, doch heer David zal die niet afsnijden ; hij kan niet; (iod alleen weet hel uur van uw dood !quot;

»ik leven!quot; riep Frank, terwijl hij opsprong, «bedriegt gij u niet, vader? Frank leven! heb ik wel genade ? mijn God ! — waarmede heb ik het verdiend ? — Maar gij zijl niet vroolijk; bedriegt men mij? dit kan geen scherts zijn, vader! O! hel zou verschrikkelijk wezen; maar Halph liegt niet. Maria ! ik heb u weer 1 Frank leeft, Maria ! — ha ! kan men sterven van vreugde ? ...quot; zeide hij en wankelde. Snel stond de schaapherder op, vatte hem in zijne armen, zette hem naast zich neder, en zeide langzaam :

«liet verdriet vermoordt, maar de vreugde nog veel meer; het verdriet doet den mensch opzien en troost zoeken daarboven ; als hij verheugd is, leeft bij alleen voor de aarde : daarom ben ik niet opgeruimd, ofschoon uw leven behouden is; de weelde, eer en roem dooden ook. Frank ! — maar het hart, de ziel. Het gebrek doet zondigen, doch de overvloed nog veel meer!quot;

«Maar wat wilt gij zeggen, vader?quot; vroeg Frank verwonderd. »ls Maria niet eenvoudig en deugdzaam, en hare ouders .... ?quot;

• Maria!quot; zeide de schaapherder, het hoofd schuddende: »lk sprak van u Frank!quot;

• Van mij, vader!quot; riep Frank; zijn gelaat was geheel veranderd, en zijne oogen fonkelden; »de weelde? ha! een ruiter! Het is waar; mijn vriend bij wien ik heden dacht te zijn, heeft mij bedacht; nog na zijn dood heeft hij willen zorgen voorden knaap. Ik heb alles wat ik verlangen kan : twee paarden, waaronder Moor, ik heb wapens en Maria's hart!quot;

«Die wapens en paarden, ja!quot; zeide Halph ernstig; «maar Maria . ..quot;

«Vader! zij bemint mij!quot; riep Frank met vuur en vol vertrouwen.

• Ik weel het; maar indien zij eens...quot; zeide Ralph.

«Zij is dood !quot; gilde Frank, terwijl zijn ooi; verschrikkelijk rolde.

• Neen, kind ! — dwaas kind! waarom verschrikt }{ij mij?quot; riep Halph, sidderend. Toen zeide Frank: «O! vergeving, vader! maar zie, ik dacht... o! zonder haar kan ik niet leven.quot;

«Dal wilde ik zeggen, Frank!quot; zeide Halph, en trok hem naast zich neder. «Ziel gij niet in, kind! dat gij haar verliezen zoudt, als zij rijk werd, als eer en aanzien haar deel werden ?quot;

• Neen, Vader!quot; zeide Frank gerustgesteld, «zij bemint mij immers; doch welke toovergeest zou haar rijk en groot maken; maar al ware liet zoo, dan zou Maria alles met mij deelen; zij bemint mij. . . .quot;

De schaapherder schudde hel hoofd, luisterde en zeide: «Ik hoor uw knaap naderen; maarzon uw hart ook niet veraiuleren. Frank ! als eer en rijkdom uw deel werden ? zoudt gij haar misschien niet verliezen, ids gij rijk en aanzienlijk werdt ?quot;

»lt;) neen, vader!quot; lachte Frank, «onze harten zijn zoo nauw vereenigd ; slechts de dood kan ons voor een oogenblik scheiden, maar eer en grootheid nimmer.quot;

• God geve het!quot; zeide Halph en Frank zag vreemd op; want Henri, die na den dood van zijn meester hem diende, trad de kamer binnen ; eenige prachtig gekleede pages van heer David, die kleederen, wapenstukken, een verguld waschbekken en doeken droegen, volgden hem. «ilenri! —vader! wat is dat?quot; riep hij, beurtelings hen en de pages aanziende, die, op een rij staande, zich diep bogen.

• Heer!quot; zeide de knaap, wiens gezicht glinsterde van trots en vreugde; maar Italph zeide bedaard : «Frank ! gij moet den Bisschop gaan danken voor zijne genade, en in dit kleed kunt gij niet verschijnen.quot;

• Ha!quot; riep Frank, terwijl hij zich de oogen wreef, «ik dacht, dal ik niet wel zag. Ilenri ! zijt gij hel wel ?quot;

«Ja, lieer 1quot; bernani deze buigende, en riep toen ernstig : «Treed vooruit, page ! en vul hel bekken.quot; Deze gehoorzaamde. Het was Frank, alsof hij droomde; hij zag nu eens den verheugden knaap, dan de eerbiedig op eenigen afstand slaande pages, dan weder den schaapherder aan, hem, met een glimlach op het gelaal, wenkende loc le geven aan het verlangen van Ilenri, die hem nu verzocht zijn kleed uit te doen. Zonder tegenspraak liet hij Ilenri begaan ; het welriekende water wischte de stof, het zweet, de tranen van zijn gelaat en lichaam af, en zijn haar werd in orde gebracht;


-ocr page 584-

riTTTÏÏTTTTTr-

hij zelf had liet besef iiicl dit te doen; want hij was geheel verslagen. Hel (ijiie linnen henid, dal hem over hel hool'd werd geworpen, deed hem vermoeden, dal al die kleederen voor hem zouden zijn; maar hij kon hel nog niel gelooven, ofsehoon hel hem scheen, dal Italph dit had willen Ie kennen geven. Weldra stond hij, geheel in w il hertsleder gekleed, bij de tafel; dit buigzame kleed slool hem over hel gcheele lichaam, en slechls zijn hoofd, zijn hals en zijne handen waren nog onbedekt.

«Ralph !quot; riep hij verbaasd, toen de knaap een nieuwen page riep, »is die wapenrusting voor mij ? maar neen, zij vergissen zich. — Henri ! gij moei hier niet zijn, gij zijl verkeerd, knaap!quot;

«Vergeef mij, lieer!quot; zeide llenri, en vervolgde zacht en vertrouwelijk: «Laat geen verwondering blijken, want die knapen zijn tot spotten geneigd; 'l is wel voor u.quot;

Ken schitterende inaliënkolder werd hem over het hoofd gedaan ; hel roode lltiweel, waarmede die gevoerd was, slond een eind weegs legen zijn hals op, en was met gouddraad gestikt; de maliën zalen dicht op elkander, en waren van gepolijst staal met een gouden biesje; de wijde mouwen reikten lol halverwege den elleboog, en het onderste gedeelte van den kolder, lol halverwege de knieën; zoowel de mouwen, als het onderste gedeelte, liepen in punten uil. Frank stond roerloos, dewijl hij niel wist wat hem gebeurde; loen wenkte Henri met dc hand, waarop weder een andere page naderde, en Frank riep verbaasd: «Dien rok — moet ik dien dragen ?quot;

«Ja, Heer, zoo terstond zijl jtij gekleed,quot; antwoordde zijn knaap. Frank boog zich, terwijl Henri op de leenen slond. Over de schitterende maliën, en een weinig lager af, hing nu een wapenrok van blauw fluweel, omzoomd met een breed zilveren oplegsel; op de zijden was hij opengesneden lot boven de heup. De opgesneden mouwen kwamen niel zoo ver als het maliënhemd over den arm; het wapen van den Bisschop gestikt van zijde, goud en zilver prijkte op de borst, llenri gespte hem nu den draagband om, waaraan een prachtige dolk hing.

Een uitroep van vreugde ontsnapte den jongeling; en was het te verwonderen? Hij, die den beul verwacht had, moest deze kleederen dragen. Den schaapherder zeiven blonk dc blijdschap uit de oogen; zijne treurigheid scheen geweken, nu hij den geliefden Frank zoo lier, zoo gelukkig vóór zich zag: hij zelf trad toe, nam het zwaard uil de hand van den page, die zich voor den grijsaard boog ; hij wilde ook dc hand leenen om zijn kleinzoon te wapenen : hij slak de roodlederen scheede door den draagband, en zeide, terwijl bij op het rijke gevest sloeg en den kling gedeeltelijk ontblootte: «Draag zorg, dal nimmer onschuldig bloed aan dit lemmer kleve. Frank ! het staal liial zich alvegen ; — doch het bloed blijft eeuwig op de ziel!quot;

«Neen, vader!quot; zeide Frank, aangedaan doofde woorden van den ouden man, «liever wil ik sterven. Maar zeg mij nog eens, dat uw gewezen jongen hier vóór u slaat. O! Waarom leeft mijn weldoener niel meer! mijn God! als Maria mij kon zien...,quot; Hierop riep hij treurig: «Ik ben verheugd, en zij weent zeker; zij denkt, dat ik sterven moet, en ik ben vol leven.quot;

„Heer!quot; zeide Henri, «ziedaar uwe muls,quot; en hij legde een roode, rnel gouden boordsel opgeluisterde muts op de tafel; een witte en eene blauwe veder prijkten er op, door een kostbaren steen te zatnen gehouden ; en hier zijn uwe handschoenen ; nu uwe schoenen nog, dan zijt gij gereed.quot;

Frank bezag de handschoenen, die met stalen plaatjes, omzoomd mei een gouden bies, waren opgelegd, en toen llenri hem de hooge en lange schoenen van rood leder aantrok, riep hij verwonderd : »Met zilveren sporen !quot;

«Ja, Frank !quot; zeide de schaapherder, »cii misschien zullen zij spoedig verguld worden !quot;

«O, neen! vader!quot; riep Frank ongeloovig, «gij zegt het maar; ik, ridder? neen, dit kan niel. O! Maria! wal zoudt gij zeggen ...quot; eindigde hij, en zag, in gedachten verzonken, vóór zich.

«(iij zijl gereed. Heer!quot; zeide llenri, die opstond en zich diep boog.

«Heer David wacht u,quot; zeide lialph ; loen drukte Frank de hand van llenri, en wierp zich uil overmaat van aandoening in de armen van den schaapherder, zeggende: »U dank ik het voor de tweede maal; ook deze eer, deze kleederen dank ik u, mijn hart zegt hel mij !quot;

«Gij vreest dus niet dien kostbaren rok legen mijn ellendig kleed te bederven ?quot; vroeg Ualph, en Frank antwoordde: «/.ijl gij vader Halph niet ? ben ik niet uw Frank ? O ! zeg hel, dat gij mij niel verlaten zult om deze pracht; anders....quot;

«Neen,quot; zeide Halph ernstig; «maar denk aan mijne woorden ; verheug n niet te veel: de vreugde gaal dikwijls hel leed vooraf; de grootheid geeft geen geluk. Frank! Doch wij moeten heengaan.quot;


-ocr page 585-
-ocr page 586-

«Wij licl 1 en u imiricis geiiade \('il(cii(l. Frank! litt is cnfe wil, dat {.ij lult en gelukkig zijl.''

Igt;c Sclutophenfc)'. Hlad/, 129, deel .

-ocr page 587-

Oc srhiiaphcrdpr trad lenii,', om zijne muls, die op den grond liiir, tip te ra|teii. I'rank naderde snel den knaap en vroeg zaclil : «llcell men mij opgeschikt om zoo Ie sterven, o ! dat zou wreed zijn. Heb ik wel genade, Henri ?quot;

»Wel zeer zeker, lieert zon ik anders zoo verheugd zijn ?quot; hernam deze.

»llet is waar,quot; zeide Frank, in gedachten verzonken ; «maar hel is alsof ik helooverd hen,quot; loeu rie|) liij snel: »Henri ! laai Moor dadelijk opzadelen. Maria Ireurl, en zoodra heer David mij laai gaan, moei ik verlrekken. Hemel! wal zal zij gelukkig zijn!quot;

«Kom, Frank 1quot; zeide Ralph, die de zwarle haarlokken van den jongeling naar achleren wierp en hem de muls op hel hoofd zelle. De knaap gaf de handschoenen aan ; de schaapherder nam Frank hij den arm, en leidde hem voort; de pages hogen zich: hij zelf zag verwonderd om zich heen, hrachl vervolgens de hand aan hel voorhoofd, en zeide zachl :

»Waak ik, of is alles een droom? Mijn (iod I verlos mij van den hooze. Maria ! hid voor mij. Ik heh genade ; ha, wal zuil gij zeggen, mijn liefste ! mijne hruid ?quot;

De Hisschop sprak met een kanunnik, die naast zijn stoel stond, toen men hem kwam herichlen, dat Ralph er was. «Het is goed,quot; antwoordde hij, en gal een teeken aan de pages om Ie verlrekken; daarna vervolgde hij: «Meester! laat mij nu alleen; zij zijn lang weggehleven. Zeg den grijsaard, dat hij met den ruiter hiunentrede,quot;

De kanunnik hoog zich en verliet de kamer, terwijl de Bisschop opstond, en zich in den zetel over den schoorsteen nederzette. De deur ging open, en de schaapherder trad hinnen. Door de kracht der gewoonte en de aandoeningen, die hem heheerschteu, had hij zeker vergeten den slat'neder Ie zeilen ; echter nam hij de muls af. Frank had zijn hoofd reeds ontbloot, eu hield den hlik naar den grond gericht, terwijl Ralph den jongeling met zich voorttrok, die bijna zijn bewustzijn verloren had. fleer David zeide toen ernstig, doch niet onvriendelijk: «.Nader ons 1quot;

Frank richlle zijn hoofd op, en ontmoette hel oog van den Hisschop. Hij was nu in tegenwoordigheid van den heer, wiens dienst hij verzuimd, wiens leven hij schandelijk gewaagd had. Nog klonk hem de vloek in de ooien. Dezelfde man sprak, en hij snelde vooruil, liet de muts aan

J. F. Oltuans, lie Se/uuiphtrder IV.

zijne hand ontglippen, en riep, terwijl hij zich plat voorden Hisschop nederwierp: «(Jenade! eerwaarde Vader in Gode ! genade !quot;

«Weet bij dan nog niet ....?quot; zeide heer David vragend, en zag Ralph' aan; maar deze knikte met het hoofd, terwijl hij den zetel naderde, waarop de Hisschop vervolgde: «Wij hebben u immers genade verleend. Frank ! hel is onze wil, dat gij leeft en gelukkig zijl.quot;

«Toen ik uwe vorstelijke genade in hel klooster Ie Amersfoort zag verdwijnen,quot; stamelde Frank sidderend, •toen heeft uw vloek mij getroffen ; want uwe ramp was mijne schuld ; die vloek is erger dan het doodvonnis. — Ontferming....!quot; en hij kuste het kleed van heer David.

«Alles vergeven wij u,quot; zeide de Hisschop en vervolgde vriendelijk : «Sla nu op; laat mij eens zien, boe dat kleed u slaa.1.quot; Frank richtte zich op de eene knie op, en bleef toen liggen ; maaide Hisschop reikte hem de hand en noodzaakte hem om te staan. Toen zette hij zich op zijn gemak neder en bezag Frank van bel hoofd lol de voeten ; zijn trotscb gelaat was vriendelijk ; zijn oog glinsterde van tevredenheid, zijn baard bewoog zich: want hij lachte, en zeide, zich lot Ralph keerende, die de knie nog niet gebogen had, belgeen Frank echter niet eens bad opgemerkt: «Hij is schoon, grijsaard! de Hemel zond u bij mij, o! hel zou jammer geweest zijn. — Zeg eens, Frank! gij behoelt niet te sidderen voor ons, vraag bel den herder maar; gevoelt gij u gelukkig, slaat dal kleed, staan die wapens u aan 1quot;

«O, eerwaarde Vader! zooveel goedheid, waardoor heb ik dit verdiend ? waarmede kan ik dit vergelden ?quot; riep Krank, en wilde nederknieleu; maar de Hisschop vatte zijne hand, en antwoordde vertrouwelijk :

«Door onze giinstbcwijzen met erkentelijkheid aan le nemen en ons voor uw welzijn le laten zorgen; wij zeiven welen het besl, wat u gelukkig kan maken. — Is bel niet zoo, grijsaard?quot; vroeg de Hisschop en keerde zich lot den schaapherder, die hel hoofd boog en langzaam zeide: «Zijn Eerwaarde kan niet anders bedoelen dan uw geluk. Frank !quot;

«En kan ik er aan twijfelen, Ralph?quot; riep Frank. »Mijn genadige lieer heeft mij immers alles vergeven !quot;

De schaapherder zuchtte; maar noch de jongeling, noch de Hisschop sloegen er acht op, en deze vervolgde: «Frank! als bel eerste bewijs van onze gunst, verheffen wij u lol luitenant der Schaffelaars;

9


-ocr page 588-

onze aanvoerder bekomt misschien in liet vervolg van ons een ander hevelliolil)erscha|). (üj zijl nof: jong en kunt wel wachten; evenwel hestemmen wij u om eenmaal de plaats te vervullen van onzen getronwsten krijgsman, van uw vriend, in wiens laatste gloriedaden gij gedeeld licht.quot;

»lk ! zijne plaats vervullen .... ?quot; riep Krank verwonderd, en schudde treurig het hool'd. »lk ! eerwaarde Vader 1 ik hen onwaardig...quot;

• Verheelding!quot; viel de Kisschop hem in de rede, en vervolgde trotsch : »Wij zullen u den rang geven, voor welken wij u geschikt oordeelen; niet uw, alleen ons gevoelen komt in aanmerking.quot; Frank zweeg verlegen, en heer David vervolgde vriendelijk : »Zeide ik niet, dat gij zeil' niet wist, wat u dienstig kon zijn, dat wij er dus om denken moesten ? Hoor, Frank ! gij draagt mijn wapen op uwe horst, hel is dat van mijn geduehlen heer en vader, jongeling! gij draagt de kleuren van Bonrgondü'; gij zijl in onzen diensl ; wij willen, dat u niets onlhreke. Vele ridders en edellieden zijn met mijn neel van Oostenrijk medegekomen ; de krijgsman, dien wij genegen zijn, moei niel schromen een rit met hem Ie doen, een lans te hreken, een paard en een wapenrusling Ie wagen. Paarden en wapens zuil gij hehhen, en goud ! Wij willen u groot en gelukkig zien.quot;

• Genadige lieer!quot; riep Fnuik, de knie huilende en de hand aan hel voorhoofd hrengende : »lk hen opgetogen en verslagen ; ik weel niet ol' ik droom of' waak, en ik lig loch aan uwe voelen. — Dal is Halph, de schaapherder, mijn tweede vader. De hooze heeft immers geen macht op mij in uwe tegenwoordigheid; die woorden komen uil uw heiligen mond.quot;

Neen, Frank !quot; zeide de Misschop glinilachende • de Misschop van Ulrechl spreekt lot u.quot; Mij zweeg en vervolgde ernstig: «Sla op i gij hebt daar van Ralph gesproken ; houdl gij de gedachtenis van uw vader in cere en liefde, ofschoon gij hem nooil gekend licht?quot;

»() eerwaarde Vader!quot; riep Frank aangedaan, »hij en zijne moeder slaan altijd ter zijde van mijn Goddelijken Verlosser, als ik hid ; zij hescherinen hun kind, zij hehhen uw hart lot genade hewogen.'

• liet is wel mijn zoon!quot; zeide de Misschop, en zijn stem verried ziju ontroering. »Uwc moeder was zeker een heilige vrouw, wij zullen haar gedenken in onze geheden ; hid zeil voor uw vader; hij kon uwe voorspraak soms nog hehoeven.quot;

»()! ik geloof het niel! maar ik zal het doen,quot; zeide Frank, en zag ten hemel; tranen liepen langs zijn wapenrok, en vielen op de scliitlerende kleuren van het wapen.

»(Jij zijl dus voldaan over onze geschenken,quot; zeide de Bisschop, die geen ontroering meer liet bemerken.

«Voldaan !quot; riep Frank, «kan uwe vorstelijke genade dit nog vragen? slechts... één verlangen heb ik nog, eerwaarde Vader! ik bitl u, zeg mij, wat ik doen kan, om dit te vergelden. O! ik kan nog niel gelooven, dat alles waarheid is.quot;

«(üj zijl ons gehoorzaamheid en eerbied verschuldigd, als uw heer en als uw Misschop van l Irccht, en David van Bourgondic verlangt niets anders,quot; zeide de Misschop, en vervolgde glimlachende: »Die malicnkolder en wapenrok staan u goed ; maar zet de muls eens op.quot;

«In de tegenwoordigheid van uwe genade?quot; riep Frank terugdeinzende.

»lk wil hel,quot; zeide heer David. «Wij willende kleuren van ons geslacht eens op uw hoofd zien wapperen.quot; Frank gehoorzaamde; tevreden lachte de Misschop, en riep: «Mij den lieiligen David, mijn palroon, en het bloed van Bourgondië I gij zijl een edelman van wapenen. Frank I en wij verlrouwen, dat wij u met de gouden sporen zullen zien, voordat wij den staf van St. Willebrord nederleggen.quot;

Frank naderde hem, en zijn gelaat blonk van edele tevredenheid; maar toen viel zijn oog op Malph, die zwijgend en met een droevigen trek op zijn gelaat naast den zetel stond. Snel trad hij nu vooruil, en wierp zich aan zijne borst; hij had den Misschop vergelen, en riep: «Alles, vader ! dank ik u, wat ik hen en worden moge, ik hen het aan u verplicht.quot;

De schaapherder sloeg hewogen ziju arm om den rijken wapenrok, en zeide aangedaan: «Alle zegeningen komen van God, Frank ! maar hoo-vaardij en weelde van den satan ; vergeet nimmer, wat gij geweest zijl.quot;

«Of wat gij hadt moeten zijn!quot; riep de Misschop driftig. Frank sidderde en trad lerug, nam de muts af, en wilde verschooning vragen, dat hij den schaapherder had aangesproken; hij wist, dal hij wel gedaan had, maar vreesde loch het ontzag verloren te hehhen ; doch heer David vroeg vriendelijk, en scheen niet toornig Ie zijn : •Gij hemint reeds, niel waar ?quot;

«Ja, eerwaarde Vader....!quot; hernam Frank snel. Daarop zweeg hij, en dachl aan Maria.

• Wij wisten hel reeds, vervolgde de bisschop. •Onze luitenant is nog jong ; maar evenwel, in-


-ocr page 589-

DE BISSCHOP KN F)E SCIIAAPHEHDER.

1.-1

dien zijn licliinij hel vorderde, zonden wij onze toestemming lol zijn huwelijk geven . . .

«Maria . . . 1quot; riep Frank luid, en drukte de hand tegen zijn hart, terwijl hel geluk hem nil de oogen Idonk. Toen zeide de Uissehop : »llal zoo heel, geloof' ik, die dochter van den smid ; maar Ada van llijn lieminl u immers ; haar oom zeide hel mij; zij is schoon ...

»01 zeer zeker!quot; zeide Frank, loen heer David zweeg, »ik heb liaar lief en hen haar zooveel dank schuldig 1 zij is zoo goed en ongelukkig.quot;

«Maar ook rijk, en haar oom zou n nu niel lol haar eclilgenoot verlangen I ha! ha! doch Itekrcnn u niet om zijne loesleinming,quot; antwoordde heer David lachende.

»Maar hel is Maria, die ik hemin, genadige lieer Iquot; zeide Frank beschroomd, doch angstig de handen vouwende.

»(iij denkt zoo, Frank 1 ' hernam de l{is.seho|) glimlachende, »het is een liefde van uwe kind-sche dagen, die ras voorhij zal gaan 1 wij welen heter, wal u kan gelukkig maken; gij knnl naar hooger uilzien.quot;

Frank stond verplellerd, en hij wilde eindelijk lucht geven aan hel pijnlijk gevoel, dal zijn hart Ie zamen drukle, loen de Bisschop hem een wenk met de hand gaf, om te zwijgen, en zeide, terwijl hij luisterde: «Wat is dal...?quot;

.Men hoorde de voetslappen en de houten der hellebaarden van de lijfwacblen op de sleenen in het voorvertrek klinken. Luid verhieven zich eenige slemmen, boven welke ééne zich bijzonder hooren liel. »Wil men mijne lijfwaehl overrompelen ? — omringt hel verraad ons weder?quot; riep de Bisschop verbaasd. »liij hel bloed van Bourgondië! ik zal mij niet ten tweede male door hel slijk lalen sleepen! zij zullen hel zwaard mijns vaders in mijne banden zien, voordal zij mij aanvallen!quot; Mij slond op, trad snel Ier zijde, deed het lapijl-werk, dal langs den muur hing, van elkander, waarachter een gebeele wapenrusling slond ver-horgen legen den muur; maar loen lachte bij Irolscb, ging weder zilten en zeide bedaard ; «Welnu, mijn luilenanl! ik geloof, dat wij u ter goeder ure lot ons hebben geroepen.quot;

»0! zij zullen uw geheiligden persoon niel naderen dan over mijn lijk,quot; riep Frank vol moed, en sloeg op zijn zwaard. De woordenwisseling werd hoe langer hoe heviger; iemand legde de hand reeds op hel slot van de deur. «Die ellendelingen! zij verdedigen mij niet, — maar gij zuil quot;w plichl doen,quot; riep de Bisschop, van loorn bevende. Toen plaalsle zich de schaapherder, ofschoon ongewapend, naasl den jongeling, dien hij met zijne, handen en zijn staf wilde bcscliermen. »0 ! treed Ier zijde, vader?quot; bad Frank, »ik ben sterk genoeg om n beiden Ie beschermen !quot; Op belzelfde oogenhlik zwegen de slemmen, en de deur sprong open ; een man in rijk gewaad H ad met drift in het vertrek, maar bleef als versteend slaan, loen Frank, die zijn zwaard trok, hel hem voorhield en dreigend uilrie|i; «Sla ! — of ik stoot u neder !quot;

De vreemdeling wierp een blik op den jongen man in dien prachtigen wapendos, die mei bet blinkende zwaard in de hand vóór hem stond, vervolgens op den Bisschop, en boog zich diep.

quot; Bij den heiligen David, mijn patroon!quot; riep de Bisschop driftig, die nu inzag, dat het geen vijand was, die binnen was gedrongen, »wic geeft u de stoutheid vóór ons te verschijnen? (Jeluk-kig voor u, dat gij de kleuren van den Aartsher-log draagt. — Frank ! raak hem niel aan.quot;

»Laal bet hem doen!quot; riep de vreemdeling met vuur, en sloeg op zijn zwaard, terwijl bij een blik met Frank wisselde, die zijn kling liel zakken, maar hel hoofd moedig ophief, en hem dreigend aanzag. «Maar, eerwaarde Vader in God ! uwe pages wilden mij niel aanmelden, en de Aarlshertog heeft mij gezonden.... Kent uwe genade den beer Van Croy niet meer?quot; eindigde hij lachende.

«Ha!quot; riep heer David verwonderd, laat dien edelman ons naderen. Frank ! — Er zijn zooveel jaren verloopen, sedert wij u niet gezien hebben. Heer! maar wij vragen n verschooning voor deze onbeleefde ontvangst.quot;

«Die wij reeds vergelen hebben, eerwaarde Vader!quot; hernam de edelman, voor hem neder-knielende; maar heer David gaf hem den lijd niel om de knie Ie buigen, reikte hem de hand en vroeg beleefd : «En wat geeft ons het genoegen u le zien ?quot;

De lieer Van Ooj zag naar Frank, en eenigs-zins met bevreemding naar den schaapherder, en heer David, die zijne bedoeling vatte, leidde hem hij de hand naar hel venster; loen zeide de edelman : »(ienadige Heer! ik kom zoo even met den Bisschop van Kamerijk en den prins van Oranje, in de stad ; maar hetgeen u nog meer verwonderen zal — den derligslen van de vorige maand is koning bodewijk de Elfde gestorven.quot;

«Hij dood 1quot; riep de Bisschop, en hij vervolgde loen, tevreden lachende : »lla! gij deedt wel, mijn verlrek binnen te treden, al badl gij mijne lijf-


-ocr page 590-

OLTMANS, l)K SCHAAPHERDER.

I.T-i

wacht ncergestooten, üij zoudt o|) niijiie eer wel gedaan hebben. — •11ij dood ! de vijand van mijn huis, en die mijn edelen broeder heelï ten val gebracht! Heer! gij verplicht ons door dat bericht; de Hemel is mei ons !quot;

«Eerwaarde ! de Aartshertog zond mij alleenlijk in allerijl, om uwe genade van die heugelijke tijding geen oogenblik onbewust Ie lalen; maar bij volgt mij spoedig en wacht mij. (Jcdoog, dal ik vertrekke,quot; zeide de heer Van (Iroy.

»Het zij zoo. Heer! hernam de Misscbop; »cn in het vertrouwen n spoedig weer te zien, zeggen wij u nogmaals dank, en rekenen ons uw schuldenaar voor een gift, voor het bericht dat gij ons overgebracht hehl.quot; Hij gal den edelman de hand, die zich boog en verwijderde. Zoodra de blik van den heer Van Croy weder op Frank viel, bleef bij onwillekeurig staan, en zocht zijn oog de schilderij bij den schoorsteen; toen zag bij naar heer David om, boog zich daarna nogmaals, verliet het vertrek, en zeide vriendelijk in het voorbijgaan : •Jonkheer! of wie gij zijn inoogt, ik bied u de hand, ofschoon gij mij uw zwaard hebt voorgehouden !quot; I'i iink boog hel hoofd, drukte den edelman de hand, en zeide eerbiedig: »Heb dank, Heer! maar ik ben geen edelman.quot;

Een poos bleef David Van Hourgondië in gedachten slaan ; de dood van dien gehalen vorst, die zijns vaders goedheid zoo ondankbaar had vergolden, slreeldc het hart van den zoon, ofschoon hij priester was ; toen laehle hij en riep hoonend ; .Hij is dood !quot; — doch vervolgde somber: «Maar waar is hel bloed van Hourgondië?quot; en zag naar het afbeeldsel van zijn vader, dat naast den schoorsleen hing. Toen rustte zijn blik op Frank, en zijne oogen glinsterden ; maar de opgewondenheid verdween ; wanl zijne hand raakle hel gouden kruis, dal op zijn manie! hing; hij bezag zijn prieslerlijk gewaad en zuchlte.

Noch de schaapherder, noch Frank stoorde hem; de laalsle was in zijne gedachlcn bij Maria, en hij had met tegenzin het zwaard in de scheede ge-slokcn. Ralph sloeg den Hisschop oplettend gade die naderde en riep: «Krank!quot; Toen zag de jongeling op, en heer David vervolgde lachende: «ik ben over n voldaan; mijn vriend Van Ooy bad bijna kennis gemaakt met uw kling, gij kunt nu gaan ; uwe kamers zijn reeds gereedgemaakt; lol nader order blijft gij in mijn hof wonen ; gij zijl een goede lijfwacht, bij mijn patroon! — hebt gij ook nog iels Ie vragen, te verzoeken.... ?quot;

«Genadige Heer!....quot; zeide Frank verlegen.

• Welnu?quot; vroeg de Bisschop. Toen vervolgde Frank : «Voor twee dagen verzoek ik verlof.... mijn harl trekt mij naar Amersfoort....quot;

«Waarom zoo spoedig?quot; zeide de Bisschop onvriendelijk.

«O ! ik bid u, eerwaarde Vader!quot; riep Frank de handen vouwende ; «Maria treurt nog om mij, zij denkl, dat ik dood ben, en ik heb genade.quot;

• Alsof onze heilige godsdienst niet zou kunnen troosten,quot; zeide de Bisschop. «Onthoud wel, Prank! dal wij voor uw geluk moeten zorgen, dat eer en aanzien n omringen zullen. Maar uw gelaal wordt treurig; later zult gij heter gevoelen, wal wij bedoelen, en hoe goed wij hel met u voorhebben ; — welnu, wij geven u hel verlof.quot;

«Eerwaarde!quot; riep Frank dankbaar, en knielde neder: «O! ik dank u, Maria zal u zegenen : uwe vorstelijke genade geeft mij haar weder!quot;

De Bisschop glimlachle, hief hem op en zeide: «Ook zij zal door mij gelukkig worden ; maar sla | op, Frank Iquot; De jongeling kuste zijne hand, en i heer David vervolgde vriendelijk, terwijl hij zijne rechlerhand op den schouder van den hiitemml legde: «(üj zult ons gehoorzaam en getrouw zijn ; wij welen hel; maar wij verlangen ook, dal gij een gedeelte van de genegenheid, welke gij voor Ralph gevoelt, op ons overdraagt. Mijn zoon! ga nu, en denkl dat alles wat wij doen voor uw welzijn is, dat gij rijk en groot zult worden.quot;

«O, ik dank u, eerwaarde Vader!quot; zeide Frank aangedaan, boog zich diep, en trad aclilerwaarls; de schaapherder ging insgelijks naar de deur; doch de Bisschop zeide: «Blijf nog, Ralph! wij willen u spreken.quot;

«Vader!quot; zeide Frank toen, «ik kan niet langer loeven. Maria Ireurl en wacht mij.quot;

«Ik weerhoud u niel. Frank !quot; anlvvooidde de oude man, en zag hem weemoedig aan. »(ia ! en evenwel is hel mij zoo droevig om het harl; maar dat goud zal u Ralph niet doen vergelen. Ga dan in Gods naam; doch ik zal u morgenochtend wachten op den berg van Amersfoort onder den boom ; want ik ben Ie afgemat, om u lorstond Ie volgen; — zult gij komen ?quot;

«Zeker, vader!quot; riep Frank verheugd, »('•• Maria misschien ook — o I ik moet nu gaan '

«Vaarwel, mijn kind !quot; zeide Ralph, en dn hem aan zijn harl, «ik zal u wacblen.quot; «Of u...quot; Iluislerde Frank, boog zich toen voor den schop, en snelde hel vertrek uil.

«Wal zeide hij u ?quot; vroeg deze, toen l'n dien bij had nagezien, vertrokken was. «Dat


-ocr page 591-

DK Zl'STKU VAN ST. AACiTKN,

1

mij morgen zien zon,quot; hemum R ilph droogweg.

»üeloo('t gij, dill liij die deern sterk heiuint ?quot; vroeg de Bisschop. Toen liernam de seliaiipiierder verwonderd: Hebl gij hel dim niet gezien, His-schop ? — zijn hurl hehoort haar geheel.quot;

«(Jij denkl dus, dat niels liem die dwaze licldc zal kunnen doen vergeten ?quot; zeide heer David ; en Dalph hernam schamper :

• Néén ! hij is getrouwer dan zijn vader, nooil zal hij haar verzaken ; de liefde zal sterker wegen dan uw goud en uwe wapens !quot;

• Maar indien wij hevelen, Ualph ?quot; riep de Bisschop.

»Zal hij niet gehoorzamen; heveel over zijn arm. Bisschop ! maar niet over zijn harl,quot; zeide de schaapherder ernstig.

• Kn als hij weel, wie heveelt.Jquot; riep heer David.

• lin gij hehl gezworen. Bisschop !quot; zeide Balph, de hand dreigend uitstrekkende. Toe;, zweeg heer David, en vroeg een oogenhlik daarna: «Gij zijl dus niet tevreden mei hclgeen ik gedaan helt, gij wilt u verzetten legen zijn geluk ?quot;

«Neen ! — doch wel tegen zijn ongeluk,quot; riep Ralph.

• Ik vertrouw, dal Frank wijzer zal zijn dan gij; wij zullen zien, wie gelijk zal hehhen; hij zal weten te kiezen tusschen David van Bourgondië en Balph.quot;

• Dat zal hij !quot; riep de schaapherder ernstig. «Maar onthoud, Bisschop! dat zoo zijn hart ge-hroken werd, omdat hel zich niet had laten verleiden, onthoud dan, dat Ralph u zijn zegen nog niet gegeven heeft!quot; Dit zeggende, trad hij naar de deur, en de Bisschop, die het hootd gebogen had, riep, het weder opriclitcnde en met den voet stampende: «Kn gij! dat David van Bourgondië zich niet hekreunt om uw zegen !quot;

Bevenwel vond de page, die eenigen lijd daarna hinnentrad, om Ie herichten, dat de Aarlsher-tog Maximiliaan het hof naderde, den Bisschop, in gedachten verdiept, voor het glasraam staan, en de edelknaap moest tweemaal zijn hericht herhalen, voordat zijn heer hem gewaar werd.

XXIX.

De zuster van St. Aagten.

.Mijn Irven is gwn leven .'meer,

Voor eeuw ig heb ik u verloren ;

Neen ! daar, waar 't eeuwig licht/nl gloren, \\ aria! Maria! daar zien wij ons weêr.

II. J. FOri'E.

De droefheid doet den herder zwijgen, Kn op den heuvel nede rüijgon.

L. ROTUAN8.

De stad Amersfoort was nog niel door hel krijgsvolk van heer David of van zijne hondgenooten hezet; de Bisschop vleide zich echter, dal hij weldra ook hinnen deze slad naar zijn goedvinden zou kunnen regeeren, zonder dal zijne hondgenooten er zich van meester maakten, en alles in den omtrek verbrandden en verwoestten Eene afdeeling krijgsvolk zou dus zeker de poorlen voor zich hehhen zien sluiten ; maar van een enkelen ruiter was niets Ie vreezen, en Frank reed zonder oponlhoud of tegenspraak door de poort. Zelfs de slerke wachl van hurgers groette hem onderdanig: de jonge, prachtig gekleede ruiler, met wapperende vederen, op het zwarle paard, over hetwelk een half witte, hall blauwe lakensche boze lag, met de schitterende strijdpijl aan den knop van den zadel, boezemde hun ontzag in ; zij lieten hein door, zoowel als den knaap, die zijn meester op een afstand volgde. Frank had zich geen tijd gegund, om van kleederen te verwisselen ; want Maria moest getroost worden. Wat kon haar meer geruststellen dan zijne eigen woorden, dan de welkomstkus, welken hij haar geven zou; misschien streelde hel hem, zich in dit kleed voor haar, die hij beminde, te vertoonen ; de Bisschop had hem gezegd, dat eer en grootheid hem wachtten, en zij zou die met hem deelen ; zij had niets verlangd dan de liefde van een eenvoudig ruiter, en zij zou hem weerzien als luitenant der Schafl'elaars !

In vollen ren ging hel langs de Langeslraat. Moor scheen zijn ongeduld te raden, en was trotsch, zijn meester weder Ie dragen, aan wien heer (icnil van Nijveld hem geschonken had, als een gedachtenis aan den vriend, die niet meer leefde. Frank zag de Vergulde Helm, en zoo hij meende Dirk, die vóór de deur stond, en aandachtig naar den ruiter zag, die met de snelheid des winds naderde; maar deze herkende waarschijnlijk den jongeling niet meer, en trad snel in de gang, die


-ocr page 592-

ÜLTMANS, DE SCHAAPHEHDER.

naar de werkplaals ^cleiddfi. Zondor dal Frank den teugel behoefde aan te halen, stond Moor voorde deur stil; hij zette zich se.hrap met de voorpooten, hoog de aehterheenen, en richtte zich toen weder moedig op, bijtende op hel bit, langs hetwelk het wille schuim met vlokken nederviel. in een oogwenk was Frank uit den zadel gewipt, en Moor met den teugel aan een ijzer gebonden, waaraan hij reeds zoo menigmaal ongeduldig gewacht had, tol heer Jan van Schadelaar terugkwam. Griel bevond zich in den winkel; zij deinsde terug, toen Frank haar naam noemde. De oude scheen verbaasd, hem te zien; de kleederen moesten baar vreemd voorkomen, maar nog meer, om hem vol leven te zien. »Zij denkt, dal bel mijn geest is,quot; dacht bij, en snelde door de gang naar bet buis-vertrek. ilij opende voorzichtig de deur, om Maria en hare ouders niet Ie verschrikken ; bij zag dooide kleine opening den meester en vrouw Martha reeds; maar Maria werd hij nog niet gewaar Toen kon bij zijn verlangen niet meer bedwingen ; hij wierp de deur open, en trad in hel vertrek. De meester zal in den stoel bij hel raam; zijn somber gelaat veranderde niet, toen Frank zich vertoonde, en diens verschijning, die prachtige kleederen schenen hem niet te verbazen, maar veeleer te verschrikken. Vrouw Martha zag even op, en liet toen bel hoofd weder op bare handen vallen ; zij scheen te weenen. Nog bleef het oog van den meester onverschillig op hem gericht: dat was den jongeling onbegrijpelijk ; hij zag om zich heen, maar zijne beminde Maria was er niet. Toen riep hij mei drift: Meester! — moeder! herkent gij mij niet? ik ben Frank! ik leef, bel is mijn geest niet; zoo waar als God leelt! ik ben bet in persoon, ik heb genade!quot;

»Wij welen het. Frank!quot; zeide de mêester aarzelend.

«(Jij weet het, en gij zegt dit zóó .. Waarom die tranen, moeder ? — maar weet Maria bel ook ?quot; vroeg hij snel en mei verbazing.

Zij weel hel. Frank !quot; zeide de meester langzaam.

»Is zij ziek ? — neen ! O heilige maagd ! ik dank u ! Maar waar is Maria ? is zij boven ? in den hol? O! dal ik haar kusse, met die lippen, welke ik dezen morgen reeds dacht, dat haar schoone mond nimmer meer zou aanraken,quot; riep Frank eerst angstig, daarna verheugd. Doch toen riep hij wanhopig. «Gij zwijgl, mcesler ! — o! moeder! moeder! waar is Mariif?quot; en sloeg zijn arm om vrouw Martha boen; zijn hoofd raakte het hare, en de tranen vielen op haar kleed.

»Wij hebben haar verloren....!quot; jammerde Martha zacht en snikte.

«Verloren . ..! Maria verloren . . ,!quot; gilde Frank, terwijl hij zich oprichtte. «Maria ! waar zijl gij...

riep hij hartverscheurend, en strekte den arm uit. ilij wankelde en bedekte het gelaat met zijne banden ; doch Wouter, die opgestaan was, ondersteunde hem. Frank liet zich nederzetten, en hij liet de armen hangen; maar daarna richtle hij plotseling hel hoofd weder op ; zijne oogen fonkelden somber, en hij i iep woedend :

«Mij al wal heilig is! heeft satan de Koode Hand weder kracht gegeven ? heeft hij weder rouw gebracht over Maria? Spreek, mijn vader! - O moeder! antwoord mij; wie heelt haar in zijne macht ? Ik ben niet meer nietig en ellendig, bij St. Maarten ! ik zal mannen van wapenen hebben, als die maagdenroovers talrijk zijn ! en is er één, dan zal dit staal hem het harl doorpriemen! spreek, ik wil bet welen! — (Jij, zwijgt meester! — O moeder! ter liefde van Maria, antwoord mij, en ik voer uw kind weder in uwe armen,quot; bad hij aangedaan. Die bede drong door lot het harl van de moeder; zi j zag op, en de tranen glinsterden in bare oogen ; zij hief de reehterband ten hemel, en zeide langzaam en gelalen: «Frank ! matig uwe drift, die misdadig is ; wij hebben haar verloren ; maar Maria is gelukkig, ten minste wij vertrouwen, dat zij het wezen zal; geen menschelijke macht kan haar u wedergeven. Frank! — zij is non geworden !quot;

«Ila ! dat is een afgrijselijke logen,quot; gilde Frank, en sloeg met de vuist op tafel, terwijl hij opsprong en zijn aanblik verschrikkelijk was.

«Mijn zoon !quot; riep Marlha treurig. Toen bedaarde zijne woede; bij naderde baar, viel naast baar neder, liet zijn hoofd tegen hare knieën rusten, en zeide : »0 ! vergeef bet mij, moeder ! ik ben zinneloos ; maar een non .. .! Maria een non ! o ! dal kan immers niet; zij bemint mij, gij weel hel. — Meester ! gij hebt onze liefde goedgekeurd, o ! herroep dal woord, gij will mijne getrouwheid op de proef stellen. ...quot;

«Helaas. Frank!quot; zeide de smid treurig, «hel is niet anders; spaar ons, en vermeerder onze droefheid niet: de Memel beeft bel zoo gewild.

«Neen, dal is niet mogelijk !quot; riep Frank. «Maar wat is hier dan gebeurd? O! waarom beeft men mij het hoofd niet afgeslagen ? Wal heelt baar lol dien stap gebracht ? Noem mij den man, die haar gedwongen heeft, en deze hand .. . .quot;

«Frank !quot; riep Martha, en legde hare hand op


-ocr page 593-

DE ZUSTER VAN ST. AAGTEN.

zijn hoofd. »Sla op; luisler naar den meester, en verzet u niet tegen lioogere itescliikking.quot;

Wouter hielp den jongeling opslaan, die Itijnii wezenloos was, en hij noodzaakte hein om te gaan zitten. Somber vóór zich ziende, luisterde hij toe, (oen de meester hem aldus neerslachtig aansprak : quot;Hoste jongen ! in de gevangenis heh ik u reeds gezegd, hoe wij allen verschrikten, toen wij van den aanvoerder uwe gevangenneming vernamen, en hoe hedroeld Maria was; hel lieve kind deed niets dan weenen. Toen hel akelig vonnis was uitgesproken, verzwegen wij het voor haar; maar onze treurigheid verried haar, welk Int u wachtte, en wij moesten haar de waarheid zeggen. O! hare smart was vreeselijk om aan te zien, en wij konden haar niet troosten. Vruchteloos verzocht ik, u te mogen zien; Maria zelve wilde u een Imilst vaarwel zeggen . . .

«Maria wilde mij bezoeken....?quot; riep Frank aangedaan, en de tranen stonden in zijne oogen ; maar de meester vervolgde: ».la, maar al mijn smeeken was vergeefsch, niemand mocht u naderen ; 'l is waar, ik kon dezen morgen u voor hel laatst zien, als gij ter dood gebracht zoudl worden ; maar ik wilde hel niet. O! deze weigering scheen hare droefheid, hare wanhoop nog te vermeerderen. Toen kwam Ralph gisteren hier; — 'l was met hel aanbreken van den dag; — bij was nog nimmer in dit vertrek geweest. Hij vroeg naar Maria, en zeide haar eenige woorden lol troosl; maar wal hielp hel? Toen zeide hij, dal hij naar Utrecht ging, dal hij een middel wist om n te redden. Maria bezwoer hem om niet le dralen, en zij viel hem om den hals. Daarop zeide Ualph haar ernstig, dat zij u mogelijk verliezen zou, als gij in het leven hleeft; want dal uw lot veranderen zou . . . .quot;

«Zeide hij dal?' riep Frank verbaasd. De smid boog het hoofd en zeide: »Zijne stem had een voorzeggenden loon : hij sprak de waarheid : gij leelt, en die kleederen ! — en Maria wordt uwe vrouw niet.quot; Mier zweeg de meester, zuchtte en vervolgde toen : «Maria bad hem, niets voor uw behoud te verzuimen ; zij vreesde niets, het lieve kind; want zij bouwde vasi op uwe getrouwheid. Nadat de schaapherder vertrokken was, spraken wij over u; Maria alleen scheen op zijne voorspraak te vertrouwen, toen er twee lieden uil Utrecht kwamen om Maria te spreken. De eene was in een zwarten mantel gewikkeld, en bleef daar hij de deur staan ; de andere nam hier plaats aan de lafel: hel was de hofmeester van heer Loef.. ..quot;

quot;Waller? — en wal wilde die?quot; vroeg Frank schielijk, terwijl zijne oogen fonkelden.

quot;ik geloof, dat hij zoo heette,quot; zeide de smid. »ilij kwam uil naam van den heer van Ooslcr-wcerd ; hij sprak lang en ingewikkeld; maar het kwam er lt;ip neder, dat Maria den sluier zou aannemen.'

»Ha! ik zal hem slrall'en !quot; schreeuwde Frank ; maar de smid legde de hand op zijn schouder, en zeide: »Wees bedaard, ik heh nog niet gedaan, (ie-lukte het hem niet om u te redden, dan zou Mnria lol niets verbonden zijn. Wij konden Maria niet raden, daar wij niet veel verlrouwden op de woorden van Ralph. — Maria weigerde. »lk kan niet leven zonder hem ; bij bemint mij,quot; riep zij, de handen wringende. — (iij zucht; uwe tranen \lieten, beste Frank! O! hel is voor niets; Maria hcmimle u zoo oprecht ! — Walter hield aan, en schetste haar uw droevig lot. Zij sidderde; maar zij wilde •hel geschrift niet onderteekenen, dat hij haar voorhield ; daarop trad tie man met den mantel naar de lafel, bet laken verborg zijn gestalte en zijn gelaat; alleen zijne oogen waren zichtbaar, die wild glinsterden.

«Zuil (jij niet teekeiien?quot; riep hij. quot;Hebt gij den dag vergeten, toen Ada van Rijn geteekend heeft, toen Frank verlost moest worden, toen hij /mar mishandelde en u redde ? Zij heeft die trouwbelofte verscheurd, en den ruiter niet herinnerd, wat hij eens geteekend had ; want zij is er le hooghartig loe; maar denkt gij, dal Frank nog eens zal gered worden, om hem in uwe armen te werpen, meisje? Hebt gij .lan van Schall'elaar, dien edelman, reeds vergeten...? Ha! de jonkvrouw zou niet aarzelen om haar hoofd le geven voor bet zijne, en een gemeene deern durft het niet! gij zijl zijne liefde niet waardig, gij bemint hem evenmin als uw dooden bruidegom ; leel dan, lage ziel! maar zijn bloed koine over u !quot;

»En wie was hij?quot; riep Frank dreigend. «Hal bij dit hoofd, dal heden had moeten vallen! zweer ik Maria te wreken. — Meester! kent gij hem niet, — zijne stem . .. ?quot;

• Was die eener vrouw,quot; zeide de meester, en Frank riep, voorover op te tafel vallende : »\da...! gij... O waarom leef ik nog!quot;

»lk stond op,quot; zeide Wouter treurig, «ik gaf le kennen, dat ik niet bevreesd was voor haar toorn en dien van den hofmeester, en dal zij vertrekken moest. De jonkvrouw wierp de pen weg, die zij Maria in de hand had willen dwingen, en riep schamper: »lk ga, meester! en vóórdat de


-ocr page 594-

156 „ ÜLTMANS, DE

beul liet zwaard gelrokken heeft, zal I rmik welen, dal hij uw kiml verachlen moet!quot; Toen vatle Maria met de snelheid des bliksems en pen op — en teekende . . .

«Zij teekende...?quot; gilde Frank, en de meester vervolgde: »De jonkvrouw wierp zich op het papier, en snelde heen ; doch ik vervolgde haar en riep: »Geel' dat blad terug!quot; Maar Maria viel mij wanhopig in de armen, en smeekte mij te blijven ; wij dachten, dat zij sterven zou, eu ik liet de jonkvrouw gaan. Wij verloren ons kind; maar het gold uw leven !quot;

«Maar heer Loef heeft de genade niet verworven, Meester! — Maria kan nog niet geordend zijn, moeder!quot; riep Frank blijmoedig; doch Martha zeide niets. Toen vervolgde hij en sprong op: «Moor wacht mij, ik ga naar Utrecht! vóór den avond ben ik terug; heer David zal haar ontslaan : de proeftijd is nog niet om; o! dezen avond hebt gij Maria weder.quot;

«Frank, een oogenblik!quot; zeide de smid, en wees op den stoel, «(listeren tegen den avond kwam meester ilermanus van Lockhorst hier; hij had dat noodlottige papier bij zich, en hij verzekerde ons, dat het alleen helpen kon, als Maria dadelijk in hel St. Aagten-klooster ging ....quot;

• En zij ging? — Maria ging, meester?quot; riep Frank onlstnimig. «Maar zij kon immers niet gaan; want zij had mij lief, en zij behoorde mij ; aan Frank had zij vrijwillig liefde gezworen. Maar dal is maagdenroof! — ha! willen heer Loef en die meester van Lockhorst in de plaats van Perrol treden, dan zal ik hen nederleggen bij de zwarte duivels in Eernnes, en in de bemuurde Weerd.— Meester 1 houd moed! Ween niet meer, goede moeder!quot; riep hij, snelde naar haar toe en kuste haar. «Maria kan geen bruid des Memels zijn; want zij bemint mij !quot;

«Frank !quot; bad Martha, «bezondig u niet ; wees even gelaten als mijn kind, en beschuldig haar niet; zij deed het uil liefde; o, wees niet ondankbaar !quot;

«Neen, moeder!quot; zeide hij met drilt; «maar ik ga mijne bruid terughalen; voor dit zwaard en den wil van mijn meester zullen de deuren van hel klooster zich openen. Vaarwel!quot; riep iiij met vuur en kuste haar. Vruchteloos wilde de meester hem lenighouden; maar hij snelde heen; zijne sporen klonken in de gang ; zijn stem klonk luid in hel voorhuis. Moor sloeg vol ongeduld op de steenen, en men hoorde het steigeren en wegrennen van imiinien. Vionw Martha had voor hem en haar kind; een (lauwe hoop schemerde weder voor het oog van de moeder ; de vader schudde zwij ■ gend het hoofd en zocht, in sombere gedachten verdiept, naar zijn muts, alsof hij zonder die niet kon uitgaan : zoo hecht de mensch te midden van zijne droefheid nog aan zijne gewoonten.

Moor steigerde, toen Frank vóór hel klooster stilhield, en het vuur sprong uil de keisteenen, met welke de Singel voor hel gebouw bestraat was ; maar Frank breidelde de drift van zijn paard, welke moest onderdoen voor die, welke hem be-heerschte; hij wierp zich uil den zadel en klopte luid met den ijzeren hamer, die op de kloosterdeur hing. Dof klonken de slagen door hel stille verblijf, dat aan de heilige Agatha gewijd was, waar vele vrouwen en maagden de wereld en hare vermaken ontvlucht waren; gelukkig zoo de eenvoudige leefwijze en hel gebed haar de wereld, welke zij verlaten hadden, konden doen vergeten. Frank stampte ongeduldig met den voet, doch de deur bleel gesloten; reeds vatte hij op nieuw den hamer aan, toen hij, den zachten lied der portierster hoorende, zijn ongeduld trachtte te bedwingen, en nauwelijks werd het spreekdeurtje geopend, of hij riep luid: «Open de deur! ik moei Maria, Wouter's dochter spreken !quot; liet gerimpeld gelaat en de grauwe oogen van de oude kloosterzuster verrieden eerst verwondering, toen zij den vreemdeling zag, maar onrust, toen zij zijn driftig verlangen vernomen had. Zij trok haar gezicht terug, dal de ijzeren traliën bijna raakte, en zeide koel: «Zij is eene non, gij kunt haar niet zien.quot;

»Logons! helsche logens!quot; riep Frank, en sloeg zijne hand aan de traliën; doch toen hel luikje werd toegeslagen, vervolgde hij smeekend: «Om aller heiligen wil! maak open, o ! laat mij Maria zien.quot;

Maar zijne woorden werden niet gehoord, of men wilde hem geen ander antwoord geven. Driftig vatte hij nu weder den hamer op, en klopte met verwoedheid; maar hij liet den hamer zakken, en legde zijn oor tegen de deur om Ie luisteren; doch alles was)til. Bevende van angst en drift, gaf hij een slag legen de deur tnel zijn vuist, en scheen haar met zijn blik Ie willen vernielen ; het gezicht van de heilige, die boven de poort stond, scheen zijn woede niet te beteugelen. De stille des grafs heerschte in hel klooster, en hij riep van woede brullende: «Ha! die deur zal mij niet tegenhouden! — Maria ! ik hen het ! het


-ocr page 595-

1.17

is Frank ! ik kom u redden!quot; hij sloeg de hand aan den zadelknop, en rukte de bijl er al.

Mei was een vreemd en ijzingwekkend geziclil, die jonge man in dal prachtige gewaad, de liei-ligschennende hand slaande aan het heilige huis der vreedzame zusters van St. Aagten. Vele lieden waren uit hunne huizen gesneld, toen de ruiter met het zwarte paard pijlsnel voorhijjoeg; zij waren hem en den knaap gevolgd, dien een oogen-lilik later dan zijn meester was aangekomen; eerst dat kloppen op de deur, en nu dat houwen, deed den voorhijganger stilstaan. De knaap was niet afgestegen ; maar hij hield den teugel \aii Moor in de linkerhand, en de rechter rustte in zijne zijde. Henri was klein en mismaakt van gestalte; maar hij zat mei vastheid in den zadel, ituslig zag hij naar het volk, en hield zich gereed, zijn meester, zoo hel noodig mocht zijn, bij te springen. De mannen zagen mei stomme verbazing naar de roekelooze daad van den jongeling, en zij ijsden ; maar niemand hunner had den moed hem te sloren. De kinderen zagen naar zijn prachtige kleeding, naar dal zwarte paard, dal trappelde en door den neus snool; zij deelden elkander onderling hunne opmerkingen mede. De vrouwen kruisten en zegenden zich ; de meisjes zagen met belangstelling naar dat bleeke, maar welgevormde gelaal, die vurig glinsterende oogen en dien gesloten mond, die lange zwarte haarlokken, die golvende vederen op (fe muts! zij konden haar blik van den vreemdeling niet afwenden, en riepen met geestdrift : »Wal is hij schoon!quot;

O! die slagen, welke nu door het klooster weergalmden, deden de deur op hare hengsels beven! de splinters sprongen er af! telkens als de pluimen zich bevallig bogen, als dat schitterende stalen blad van de bijl nederdaalde, was bet, alsof de deur in Iweeen zou vallen.

quot;Zult gij de bruiden des hemels laten vermoorden, kinderen! — Hurgers! zal die ccne krijgsman van den Itisschop ongestraft het klooster schenden quot;!quot; riep een monnik, die onder het volk stond. Aller oogen vestigden zich op hem ; men herkende hem niet als tot een der kloosters in de stad of uit de nabuurschap le behooren, het scheen een vreemde geestelijke; evenwel hadden zijne woorden zooveel invloeds, dat er een zacht i;e-mompel ontstond, hetwelk zich allengs begon te verhelfen. De wijde kring, binnen welken Frank, zijn knaap en de paarden stonden, werd meer beperkt, zoodat Henri de hand aan zijn /.waard bracht ; ook Frank scheen de onrustigheid der omstanders te bemerken; want hij lid de bijl zakken, en keerde den rug naar de deur ; in de rechterhand hield hij hel wapen ; zijne linkervuist was gesloten, en zijn rechtervoet stond vooruit. Hij richtte met een dreigend gelaat het hoofd op ; een verachtende grimlach zweefde om zijne lippen ; zijn lonkelend oog ging langs de menigte, en deed haar verstommen. Aan alle zijden traden zij achteruit, toen zij bemerkten, dal hij zich verdedigen zou, dat het leven er mede gemoeid was. De monnik, die tot hen gesproken had, had zich acli-ter hel volk verscholen.

Toen bief Frank de bijl weder op; nog eens wierp hij een blik om zich heen, en het scherpe staal daalde weder op het bout neder, en drong er door heen. Hij juichte; maar juisl, toen hij bel wapen weder met zijne beide handen ophiel, ging de deur open. Hij dacht, dat bet slot was losgesprongen ; doch toen de deur geheel geopend was, liet hij de bijl vallen ; liet staal trilde, toen hel de stecnen raakte: — pater van Broekhuy-sen stond voor hem. Het oog van den eerwaardi-gen geestelijke verried geen toorn ; smart en uitputting waren op zijn bleek gelaat te lezen, en hij zeide ernstig: «Ongelukkige ! wat voert u herwaarts quot;! vreest gij den vloek des hemels niet voor uwe heiligschennis ?quot;

«Mijn vader!quot; riep Frank treurig, die voor hem nedervicl, en smeekend de handen naar hem uitstak : »waar is Maria?quot; De deur had hem niet teruggehouden; een drom van gewapenden zou hem niet hebben doen terugtreden en zijne Maria verlaten; maar de eerwaardige dienaar van het heilige altaar benam hem al zijn vertrouwen op eigen krachten.

«Mijn zoon !quot; zeide de pater aangedaan en hief hem op: «zij is hier; maar gij kunt haar niet zien : ga heen in vrede, mijn zegen zal u vergezellen ; zij zal voor u bidden, ongelukkige jongeling !quot;

«01 ik moet haar zien!quot; riep Frank met drift «Waardige vader! zij bemint mij, zij heelt mij liefde beloofd ; gij moet baar niet terughouden, want zij behoort mij !quot;

«Neen,quot; hernam de pater, en schudde het hoofd ; «uwe driften misleiden u ; zij kan u niet meer behooren ; geene aardsche liefde mag meer in haar hart wonen, — zij is eene non !quot;

«Vader! dal kan niet, o! ik laai mij niet misleiden,quot; riep Frank luid. «Ik wil haar zien, ik wil! ha ! dreig mij niet met uw vloek, ik lach er mede, als ik haar verliezen moet.'


-ocr page 596-

OLTMANS, DE SCHAAPIIERDEH.

158

«(Jij zijl wanhopig on stoi'l uwe ziel in het eeuwige veriierl,quot; zeidc de paler ernstig. «Jongeling ! nog nooit heeft mijn mond zieli geopend om een menseli te vloeken ; ik hen op den oever des levens; mijn ééne voet slaat reeds in hel graf; ook voor li zal ik niels overig hehhen dan het gebed. De Hemel bewijze zijn ouden en omvaar-digen dienaar de genade om u Ie troosten en u te kunnen zegenen. Volg mij!quot;

Frank wierp een blik op de houten traliën, die hel spreekvertrek in tweeën scheidden, en hij zuehlte. Maria was daar niet; met gebogen hoofd stond hij vóór den pater, die in een armstoel was nedergevalien. De oude man, uitgeput van vermoeidheid, ondersteunde zijn hoofd mei zijne hand ; eindelijk zeide hij langzaam ; «Mijn zoon ! zijn Eerwaarde had mij in mijne krankheid bezocht; hij had mij zijn heiligen zegen gegeven, voordat hij onze slad verliet ; hij was voldaan over mij en hetgeen ik gedaan had in die lijden van druk. Ik dacht nu de weinige oogenblikken levens, die mij nog overblijven, in rust te zien voorbijsnellen, totdat de Heer zijn onwaardigen knechl tol zich zou roepen ; maar hel moest zoo niet zijn ; men zeide mij, dal gij gereed stondl om dit huis te schenden, uw eeuwig geluk roekeloos Ie verwoesten, en ik richtle mijne stramme leden op. Mogelijk verhaast deze gang mijn einde; maar bet zal mij gelukkig maken, als mijne woorden u mogen teriiederzelleu : een stervende spreekt tol u, mijn zoon! geloof dus gerust, dat ik u de waarheid zeg; waarom zou ik hel niet doen ? Morgen, mogelijk reeds dezen dag, zal mijne ziel voor haren Schepper verschijnen. — Uw wil geschiede, o Heer!quot;

«Vader!quot; zeide Frank bedaard, «ik dank u; o! ik durf weder hopen ; gij kent Maria ; gij kent mij; hare ouders waren gelukkig, omdat, zij mij liefhad ; op eenmaal dreigde die band, welke ons vereenigde, verbroken te worden; want mijn leven was in gevaar. Doch de goede God zag zeker met welgevallen op zijne kinderen neder. Hij redde mij; men schonk mij hel leven ; ik snel hierheen om Maria aan mijn harl te drukken, om mei haar den Hemel Ie danken voor Zijn bijstand, en ik vind hare ouders in rouw gedompeld ; mijne Maria is weg; men heeft haar ontvoerd. Men zegt mij, dat zij sinds gisteren non geworden is, alsof de proeftijd reeds om kon zijn, maar men zal zich bedriegen! ik vorder haar terug.quot;

«Mijn zoon!quot; zeidc de pater met waardigheid.

«de beproevingen, welke de Heer ons oplegt, moeten wij dragen met ootmoed en lielde ; wij weten niet, waarom of waarvoor de rampen ons treilen ; maar kunnen wij er ons over beklagen ?

Zijl gij zonder zonden, jongeling ? Durft gij op dcnzellden dag, dat God u hel leven en tijd lol berouw schenkt, uwe slem verheH'en, omdat de sluier over haar, die gij hemindet, geworpen is ?

O ! gij hehoordel dankbaar le zijn, dat de Hemel haar heeft uitverkoren. Wie zijl gij, knaap? —

wie is de bruidegom, die haar heeft aangenomen? Ongelukkige! gij moest dankbaar zijn, en gij mort.quot;

«Vader I' riep Frank luid, «o! hoe kunt gij vorderen, dat ik zal danken, nu mij alles ontnomen is ? Maai' het is niet de keuze van mijn heiligen Verlosser, niet de roeping van Maria, die haar hierheen voerde ; hel is hel werk van mijne vijanden, — zij kan geene non zijn.quot;

«Zij is hel! ik zweer hel u ! Hare lokken heeft zij op hel altaar nedergelegd, en hel geestelijke kleed omhull haar, mijn zoon !quot; antwoordde de pater.

»01 zij hebben u die schoone lokken ontstolen, Maria!quot; zeide Frank treurig. «Wal waren zij zacht en schoon ! zal ik ze nooit meer kussen ? ha — \ jj maar ik zal er mij over wreken,quot; riep hij wild. ' «Zij zijn hier gekomen, pater! met dal geschrift, hetwelk zij haar hebben laten onderteekenen. Is het niet zoo ? Ziet gij bel bedrog niet in ? O! waarom heeft hel geen man gedaan ; al droeg hij een kroon, zoo zou ik hem de vingers afsnijden,

welke lt;le vervloekte pen hebben vastgehouden.

Maar Ada....quot; zeide hij aangedaan, «het was de jonkvrouw, pater! zij is niet wijs; zij wist niet, dat zij mij vermoordde, en toen kwam meester van Lockhorst, niet waar? Ha! riep hij, gij ziel,

dal ik hel weel; Wouter zeide mij, dal deze hel heeft bewerkt. Zeg, wat heeft heer Loef hem wel betaald ?quot;

«Mijn zoon !quot; riep de pater, zijne hand vallende en hem met droefheid aanziende, «de booze geest woont in uw harl; uwe na oorden verschrikken mij. Ja, meester Hermanns van Lockhorst kwam hier. Maria was gelaten in haar lot; zij heeft u hel leven gered, o! dat verheugde haar,

en gij zijl niet dankbaar ; maar die waardige man verdient uwe beschimping niet; hij deed zijn plicht, maar met;/ voor heer Loef ol diens goud.quot;

«Het maagdenrooven is dus plicht, vader!quot;'riep Frank schamper. «Hij mijn zwaard 1 het zal hem rouwen, vergeef mij, maar ik vorder mijne Maria terug! mijnheer de kanunnik heeft de macht niet


-ocr page 597-

IN ST. AAGTEN. 139

DE ZUSTRH

haar mij Ic onlroovi'ii. Kunt met mij gann, ik zal u volgen; of ik gn iillccii; ik lioor nn.ir nicls, ik zal haar opzoeken, o! indien men haar ver-hergl, zal men sidderen ; want ik onlzie niets meer !quot;

«Frank! mijn zoon!quot; riep de pater, die opstond en hem vasthield : »(ia niet, ik bezweer het u, f;ij zijl verloren ; als gij haar aanraakt, zal zij met afschuw voor u vluchten.''

»0 ! gij kent Maria niet,quot; riep Frank en seinidde hel hoofd, «gij kent de macht der liefde niet, vader! Maria zal niet voor mij vluchten.quot; Toen vervolgde hij met drift; »Laal mij gaan, ik vrees niets. Ziet gij deze kleederen niet ? kent gij dit wapen 1 alles wat ik vraag, schenkt de liisschop mij, en zou hij mij haar dan weigeren? Ül laat mij gaan; Maria zal nog heden met mij vóór hem verschijnen, — in naam van heer David, priester I wil ik gehoorzaamd worden.quot;

«Mijn zoon ! quot; zeide de pater, en viel weder in den stoel neder, »moel ik hel n dan eindelijk zeggen';' Hl ijl, ongelukkige! het is heer David zelf, die haar van het proefjaar heeft ontslagen, die mij met eigen hand gelast heeft haar terstond aan te nemen.quot;

Roerloos stond Krank voor hem ; zijne landen y bleven vast op elkander gesloten ; toen sidderde | bij, en vroeg somber : «Spreekt gij de waarheid. . ?quot;

«Twijfelt gij aan mijne woorden ?quot; vroeg de pater vriendelijk.

• Neen!quot; riep Frank woest. «Ila, ware dal zoo, gij /oudl niet sterven aan die ziekte. — Mijn vader! ik stel vertrouwen in u,quot; vervolgde hij, na zich bedacht te hebben. Zijne drift was plotseling bedaard; hij hief de handen smeekend op, en zeide aangedaan ; «Antwoord mij : de Misschop schonk mij genade ; maar hij beloofde mij ook grootheid en geluk ; het is dus een misversland : toen hij de noodlottige bevelen gaf, was hij mij nog niet genefren,

(kende mijne liefde niet ; antwoord mij : hij kan mij mijne Maria immers wedergeven ? O ! gij knikt met het hoofd !quot; riep hij blijmoedig, «nog ééne vraag, waardige vader! maak mij gelukkig, en antwoord mij, bid ik n ; de Bisschop zal immers gehoor geven aan mijn smeeken ?quot;kende mijne liefde niet ; antwoord mij : hij kan mij mijne Maria immers wedergeven ? O ! gij knikt met het hoofd !quot; riep hij blijmoedig, «nog ééne vraag, waardige vader! maak mij gelukkig, en antwoord mij, bid ik n ; de Bisschop zal immers gehoor geven aan mijn smeeken ?quot;

De pater zweeg lang, en zeide (oen treurig: «Mijn zoon ! verheug u niet; ik zal de waarheid zeggen; de Misschop kende uwe liefde voor Maria, en had uw geluk reeds beslolen, toen hij zijne bevelen gal'; hij zal die niet terugnemen.quot;

«INict gilde I rank stampvoetende, en de priester vervolgde bewogen: «Wij moeten zijn wil gehoorzamen. Frank ! bij heef! n lief en schonk u hel leven.quot;

«En hij ontrooft mij Maria !'quot; schreeuwde Frank. quot;Priester! waarom spaarde hij dil hoofd? Laat hij het afslaan ! ik vervloek zijne genade. Dan is Maria weder vrij, en zij kan mij beminnen ; maar in dil klooster mag zij Frank niet liefhebben ; ik verlies liever mijn leven dan hare liefde. - Ik leel nu ; maar nu is Maria dood . . ..quot; zeide hij treurig.

«Mij is uw heer; van uwe geboorte af zijl gij hem gehoorzaamheid verschuldigd ; gij zijl luitenant over zijne ruiters,quot; zeide de pater met waardigheid.

«En weet ik zeil waar ik geboren werd?quot; riep Frank. «Neen vader! ik ben hem niets verschuldigd!quot;

quot;Omlankbare!quot;quot; zeide de pater ernstig, «gij zijl in zijn dienst, zwijg! gij verbeurt nw leven ; zie dat wapen op uwe borst. . .

quot;Dat wapen!quot; riep Frank driftig, quot;ha! maakt dat mij lot een slaaf? zie hoe ik er mede handelen zal.' ' Hij trok hierop zijn dolk, en sneed den wapenrok op de borst op; toen raapte hij zijne muts op, scheurde er de vederen af, vertrapte ze en riep: quot;INn ben ik vrij, ik wil den priester niet meer dienen, die mij bedrogen heeft; ik veracht zijn dienst en zijn wapen !quot;

quot;Frank!quot; riep de pater, die waggelend opstond, en den man naderde, die, door wanhoop en woede vermeesterd, met woeste gebaren vóór hem stond. «Vergeefs houdt gij mij terug!quot; riep Frank. »0 ! alles heelt hij mij ontnomen ; hij heeft mij laag bedrogen ; maar mijn vloek zal ook gehoord worden, die zul zijn geschoren kop verpletteren. ISeen, priester! ik onlzie niels meer; voor eeuwig rust mijn .. . .quot;

«Ongelukkige!quot; riep de pater, en sloot hem met de hand den mond, «rampzalig, diep rampzalig kind ! wat doet gij !quot; De slem van den eerbied-waardigen geestelijke was zoo plechtig, zoo die|) bedroefd ; die woorden van den grijsaard drongen door tol de ziel van Frank; hij liet de armen zakken, en zuchtte, en toen de priester hem hij de hand geval had, en zich nederzette, knielde h ij bij hem neder; de lianen liepen hem langs de wangen ; maar hij dreigde niet meer.

«Keer tot betere gedachten terug,quot; zeide de paler aangedaan, en legde de hand op zijn hoofd : «geloofalles, wal ik n zeg: Ook degenen, die overons gesteld zijn, handelen niel altijd goed, mijn zooi»! maar het zijn menschen ; —de macht echter, die zij bier uitoefenen, ontvangen zij van den Hemel; hunne gebreken geven ons dus geen recht hun gehoorzaamheid te weigeren, en gij vooral zijl gehoorzaamheid verschuldigd aan heer David . .,


-ocr page 598-

140 OLTMANS, DE SCHAAPHERDEK.

Ziel gij niel in, dat alles zoo beschikl is, zoo heelt moeten zijn? Bestemden de ouders van Maria haar niet voor het klooster? Was het niet een verbond, dat zij aangingen, en tegen welks verbreking ik niet genoeg mijne slem verheven heb ? En uw weldoener. Krank ! waar is hij . . . ? heeft hel hem mogen gelukken de maagd te huwen, die de sluier wiu'hüe ? Immers neen. (iij zelf, Krank ! ziet gij niel in, dal die misdadige liefde, welke gij nu daehl zonder schuld te kunnen uilen, u verblind heeft ? Deed zij niet hel doodvonnis over n iiilspreken ? Alleen doordat Maria teruggekeerd is lol den bruidegom, welke haar wachlte, zijl gij gered. Zij kan nu bidden voor zich zelve, voor Jan van Schalie-laar, die, om n en zijne ruiters te redden, over zijn leven beschikte, — voor u. Frank 1 en de Hemel zal hare gebeden verliooren. . .quot;

«Mijn vader!quot; zeide Frank langzaam, toen de pater zweeg, »zou de heilige Vader haar niel van hare gelofte ontslaan kunnen?quot;

»Ja,quot; antwoordde de pater en zuchtte. «Maar, mijn zoon ! wat zult gij lol hem zeggen ? — zal hij het doen zonder den bisschop Ie hooren ? Zal Maria zelve in de wereld willen lerugkeeren, na in de eenzaamheid hare schuld te hebljpn ingezien? Mag zij het. Frank ? liet lieve kind weel zelf, dat zij niet bestemd is om in de wereld Ie leven ; zij zag het in, en was gelaten.quot;

»Zij beminde mij dus niet meer, vader.... ?quot; vroeg Frank treurig.

«En zij nam den sluier aan, om n le redden, mijn zoon!quot; antwoordde deze. «Zij beminde u! maar nu mag zij alleen voor u bidden.quot;

Frank zweeg eenige oogenblikken; de oude priester zag met droefheid, hoe do godsdienst en de rede in dat jeugdige hart legen de drift en de liefde kampten. Eindelijk zeide Frank somber: «Ik moet gelooven hetgeen gij zegl; maar laat mij haar zien, — laai zij mij zeiven zeggen, dat zij niel gedwongen is, dat zij dal alles voor mij gedaan heefl, dal zij gelukkig is... en ik zal gaan, mijn vader!quot;

• Neen, mijn zoon !quot; zeide de pater.

»()ok dal niet ?quot; riep Frank en sprong op ; zijne bedaardheid scheen hem te begeven, en hij werd weder onrustig.

•Jongeling! wilt gij haar hart verscheuren, en gij hebt haar lief? Will gij haar hare plichten zwaar doen vallen ? en zij deed alles voor u. (ia, en ik zal u zegenen ; ik zeg n immers, ik zweer hel u, dat niemand haar heelt behoeven le dwingen. Ik vroeg hel haar, en Maria heeft nooit gelogen,quot; zeide de pater ernstig.

• Dan zal ik haar opzoeken, en zij zal mij antwoorden,quot; riep Frank ; doch hij vervolgde meer bedaard, wan! de pater hief zijne hand ten hemel, en zag hem, treurig het hoofd schuddende, aan : • Maria kan schrijven, vader! o ! laat zij mij schriftelijk antwoorden, — en ik zal gaan!quot;

• De Hemel zij gedankt!quot; zeide de pater, die opstond. «Mijn zoon I wacht mij hier en hid ; het zal u nieuwe krachten geven.quot; Frank zag hem na, en sloeg de armen over elkander, terwijl de pater door een opening in de traliën verdween — hij! hij zou Maria zien. . .

quot;quot; Frank gevoelde, dat hij haar verloren had; o ! die gedachte was vreeselijk ; maar alles was hein als een droom. Eerst wachtte hem hel schavot; loen kreeg hij genade; eer en roem wachtten hem : zijn geluk scheen onberekenbaar, en — nu was hij veel rampzaliger dan gedurende dien nacht; alles was veel duisterder om hem dan in zijn kerker; want de liefde van Maria had hij verloren ; zij leefde, zij was in zijn nabijheid, en hij zou haar niet wederzien.

Toen de pater eindelijk terugkeerde, stond Frank nog op dezelfde plaats; hij had zich nog niel verroerd, en hoorde den slependen tred van den kranken priester niet, die zich nederzette; doch nu zag hij dal papier, hetwelk bij verlangd had, en sidderde. Maria had dus vrijwillig den sluier aangenomen, en het geschrift was zijn doodvonnis.

»Gij knul niet lezen, Frank!quot; zeide de pater langzaam, wiens aandoeningen hem veel kostten; maar olschoon de dood reeds, als hel ware, zijne hand op hem gelegd bad, gevoelde hij nog krachten om Frank te troosten, om hem Ie vermanen, den wil van den Bisschop te eerbiedigen.

«Lees gij dus, mijn vader!quot; zeide Frank, en sloeg zich voor hel hoofd ; maar toen de pater hel papier in de bevende handen ophiel en zijn naam uilsprak, riep de jongeling somber: «Zwijg, o! lees nog niet. — Priester! de Bisschop heeft mij bedrogen, en dat is genoeg,quot; riep hij schamper, «hel kost mij alles wal ik liefhad ; hij maakt mij de aarde tol een woestenij. Lees ! maar bedenk, dat ik genoeg bedrogen ben, dat elk woord niet onuilwischhare teekenen in mijne ziel wordt ingedrukt ; nog meer menschen dan gij zullen dat geschrift lezen, morgen, ja dezen dag nog, en zoo men mij hier bedriegt, dan zult gij sterven ! — ik verafschuw hel bloed, en uwe haren zijn grijs, maar wees gewaarschuwd !quot; quot;Ü liet den dolk los, dien hij had aangevat, en eindigde bedaard, maar treurig: «Lees nu, mijn vader....!quot;


-ocr page 599-

DE ZUSTER VAN ST. AAGTEN.

Ml

• Mijn zoon!quot; zoidc de paler langzaam, «mei medelijden hoor ik u aan; maar ik vergeel' u die woorden; de Hemel zij u genadig en ook mij. Luister, kom lot inkeer; helaas! wanneer zuil gij zoo braai'zijn als Mariaquot;.' Zij selirijll n:

»«Frank !

Uwe droefheid Irel't mij lol in de ziel; ik ween, ofsehoon ik voor het altaar lii; nedergeknield. Mijne tranen maken mij misdadig; maar de Hemel zul het mij vergeven, dal ik om n ween .... Ik heli die bijlslagen gehoord ... . Ongelukkige! wal hebt gij gedaan? Maar liet wasvoor mij, en toch hadt gij mij niet gevonden. O ! ik weet, dat het voor mij was; mijn hart zeide mij dal alles...., gij ziel, dat ik nog niet waardig ben den sluier Ie dragen ; maar ik zal bidden, ook voor u . . . . De waardige pater is u te gemoet gegaan. 0 ! hoe zult gij hem, hoe kan ik hem zijne goedheid vergelden I hij slerl'l en oHert zijne laatsle kraehten op, om u Ie redden. Hadeloos lag ik nedergeknield en vreesde u te zien naderen; — ik mag n niet zien. Frank ... .! mijn hart is zwak .... ik ben immers een bruid des lleeren. Maar tie paler stelt mij gerust, en nu bevochtigen tranen van vreugde en dankbaarheid dit papier. — Mijn (iod ! ik dank u I — Frank ! gij heil niet meer den dreigenden arm op ; gij buigt het boold ; o! dat is braaf van 11; nu ben ik verheugd; misschien Ie veel. — Heilige Moeder Maria ! bid voor mij ! Ik verheug mij, dat mijn vriend zich onderwerpt aan den wil des Hemels, dal de pater hem zijn zegen zal kunnen schenken. — Niemand beeft mij gedwongen, Frank ! om de wereld Ie verlaten ; de bevelen van den eerwaarden Bisschop waren stipt en gestreng; maar ik ben niet gedwongen; vrijwillig ben ik bierheen gegaan ; want ik moest uw leven redden .... Ileht gij het niet gewaagd lei-liefde van mij ? O! ik heb ingezien, dal hel de wil des Hemels is : eerst is mijn vriend Jan Van Schaffelaar gevallen: daarna wachtte u de dood. Helaas ! waarom heb ik dien edelen man ook niel kunnen redden ? dan zou de bekentenis, welke ik u heb afgelegd, ik wil zeggen mijne liefde voor u, mij nu niel bezwaren ; ja somtijds is hel mij alsol wij niet wel deden, en evenwel, — heilige Maagd ! vergeel het mij ! want als ik gezondigd heb, zoo gevoel ik mij er nog gelukkig door!quot;quot;

«Zij bemint mij nog!quot; riep Frank en strekte zijn arm uil naar de traliën, alsof bij haar zag naderen; maar hetuiur, dal in zijne oogen schitterde, verdween, toen de pater, die afgemat was door bet lezen, ernstig zeide : «Neen, mijn zoon ! zij kan u niet meer beminnen. Maar vreest gij nog, dat ik niel lees heigeen hier slaal, ol' dal ik hare pen bestuurd heb?quot; Frank zweeg; toen las de priester verder :

»»De liefde, welke ons bezielde, is uitgedoofd; ik bemin n niel meer. Frank ! ik mag hel niel ; ik ben immers verbonden aan den hemelschen Hruidegom, die mij wachlle, die mij heetl opge-eischl! Zou Hij mij misschien zoolang aan de wereld hebben overgelaten om u Ie kunnen redden? O! de sluier is mij dierbaar; want deze schonk n genade. Ik vraag u niel, Frank ! mij Ie vergeten ; ik weet, dal hel onmogelijk is ; ik beloof u niel, aan u Ie denken ; ik mag het niel ; maar ik beloof voor u Ie bidden : is bidden niet meer dan denken . .. ?quot; quot;

«Maria !quot; riep Frank, en de tranen sprongen hem uil de oogen. De pater vervolgde hierop met minder vaste stem :

»»Will gij mij gelukkig maken, verlaat dan mijne ouders niel, die geene dochter meer hebben, en schenk hun een zoon . ..! Maar ik vergeet, dal gij die nietige ruiter niet meer zijl. Hier in bet slille klooster veracht men de wereldsche grootheid; maar uwe grootheid streelt mij. .. men beloofde mij slechts uw leven ; de gelofte, die ik heb afgelegd, was zeker den Hemel welgevallig : Hij heeft u gezegend. Hel zal u niet moeilijk vallen, een vrouw uwer waardig Ie vinden .... Frank ! hare liefde en trouw zullen u troosten .... de moeder uwer kinderen zal u doen vergelen, dal gij mij verloren hebt; ik zal voor baar bidden. Zij bemint u, die jonkvrouw. . . . heb medelijden met haar; ik zelve heb haar lief, omdat zij u redden wilde; gij zult met haar gelukkig zijn, en zij zal u over mij spreken. Zij kan mij nu niet meer balen; want ik ben immers een non en heb uw leven gered. Uw vriend en weldoener, die in den hemel is, zal mij mijne zwakheid vergeven ; evenals hij, heb ik u van den dood gered; zijne edelmoedige daad wees mij immers aan, wal ik doen moest; hij zal zich niel dreigend in het graf oprichten om den bruidskrans, welken ik nu draag, maar met welgevallen op mij nederzien. Vaarwel, Frank! doch niet voor eeuwig. O! luister naar de woorden van den eer-waardigen vader, pater van Hroekhuijsen, dan zie ik u zeker weder, vaarwel! Dagelijks zal ik voor u bidden; misschien zie ik u nog weder aan deze zijde des grafs, — als de jaren uwe haren ver-


-ocr page 600-

OLTMAlNs, DE SCHAAPIiERDER.

grijsd hebben, als uwe piichlcn als vader en krijgsman, als de (roost van hel gebed n niets meer in het hart hebben overgelaten voor mij dan eene broederlijke genegenheid ; leid dan uwe kinderen tol mij.... dat zij den zegen ontvangen van

Zuster Maria.quot; quot;

«Maria!quot; gilde Frank hartverscheurend, loen de pater zweeg. Met een doodsbleek gelaat wierp hij zich op het papier, dat de eerwaardige geestelijke in de linkerhand hield, terwijl hij, van aandoening niet kunnende spreken, zijn reehlerhand naar den hemel ophief. Den jongeling sprongen de tranen uil de oogen, terwijl hij hel papier voor zich uitstrekte; daarna kuste hij de letters, welke de hand van zijne Maria er op gesteld had, met gevaar van ze ni( Ie wisseben. Hij hoorde nu iemand, die hem naderde, en hij (lacht misschien, dat hel Maria was: alles had hij willen geven om baar nog ééns te zien. Snel keerde bij zich om ; maar hij zag vóór zich haar vader, en hij riep jammerend, terwijl hij zich aan de borst van den meester wierp : »lk heb baar verloren ... !quot; Had Wouter hem niel mei beide armen omval, hij zou neder-gevallen zijn ; en de smid zette liem meer dood dan levend op een bank.

Het volk stond nog vóór hel klooster tewachlen, loen Frank liet eenigen lijd daarna verliet. De meester ondersteunde hem, en de nieuwsgierigen zagen, hoe de paler hem lol aan de straal vergezelde, hoe Frank zich op dezelfde plaats, waar hij zonder eerbied de hand aan het heilige gestichl geslagen had, nederknielde. Aller hoofden onlhlool-len zich, loen de priester zijne handen zegenend op de zwarte haarlokken legde; de smid raapte de strijdbijl op, en overhandigde haar aan den knaap. Frank kuste de handen van den priester en stond op; hij scheen te luisteren en bleef eenige oogcnblikken in gedachlen slaan. Hel gezang der zusleren van Sl. Aagten klonk in de kerk, en mogelijk Irachlte hij de stem van Maria, die hij verloren had, te herkennen ; treurig schudde hij hel hoofd, en zette de muls weder op, toen hij zich verwijderde.

«Hidl voor hem, kinderen!quot; zeide de pater, die hem nazag, lol de menigte, die eerbiedig plaats maakte. Zij wisten nu wie de jongeling was, waarom hij de bijl had opgevat, waarom hij zoo bedroefd was. Hel was tevergeefs, dal Moor den kop naar zijn meester omkeerde; Frank ging hem voorbij ; bij werd hel slrijdpaard van Van Schaf-felaar, dal nu zijn eigen was, niet eens gewaar. De meester gaf hem den arm ; hoe had hij anders ook Kunnen gaan? hij scheen alle veerkracht verloren Ie hebben ; zijn linkerhand hing liin£zijn wapenrok neder, die op de borst was opengereten, en de vederen bewogen zich niet meer op de muls. Somber zag hij vóór zich, en sloeg geen achl op hel volk, dat met ontbloote hoofden hem doorliet. .Nu en dan stond hij stil; dan zweeg hel klinken der sporen, en hij zuchlle. Ook Henri hield dan mei de paarden slil, en hervatte voorts, half gedwongen door den meesier, zijne onvaste schreden. Het was alsof Frank naar de strafplaats ging; hij had immers Maria verloren, en elke schrede verwijderde hem hoe langer hoe verder van haar.

Den volgenden morgen zal Ralph op den. Amers-foorler Berg onder den boom. Frank, dien wij eens op diezellde plaals legen den avond een laatslen blik hebben zien werpen op de plek, waar de bruid van Jan van Schaflelaar woonde, was niel bij hem; de schaapherder zal daar alleen met zijn hond. De schoone landslreek, en de slad, die met hare torens en muren onder hem lag, schenen niets bekoorlijks voor hem te hebben ; want Frank, dien hij wachtte, kwam nog niel, en hij had gehoopt hem reeds onder den boom Ie zien slaan, loen bij den berg besteeg. Wolf laij; naasl hem, en builde, als hij zich verroerde; de schaapherder zag naar hem, en zeide stroef: »Ha! gij wildel mij verla-len ? nu ziel gij wal er van gekomen is.quot; Maar zijne daden slemden niel overeen mei den knorri-gen loon zijner slem ; bij schikte een ruw verband lerechl, dal over de borst van den hond was ge-honden, en vervolgde vriendelijk : »Maar misschien hebt gij uw jongen meester opgezocht; zeg mij, wie heeft u die diepe wonde loegebrachl ? mei wien hebt gij gevochten ? waarom was uw hek bebloed. Wolf?quot; Doch de hond antwoordde niel, lekte de hand, die hem weldeed, en legde zich weder zoo gemakkelijk mogelijk neder.

Toen zag de sehaapherder weder vóór zich uit; een oogenblik vestigde hij zijn oog op een processie van eenige geeslelijken, die mei brandende kaarsen een doode scheen te begeleiden ; een groole schaar menschen volgde haar. Langzaam verwijderde zich de optocht van de slad, zich naar de zijde van den Heiligen Herg begevende; hel gezang klonk Hauw over weiden en bouwlanden tot aan den berg, welke de laatste tonen der gewijde liederen . opving. Italph nam de muls af.


-ocr page 601-

DE ZI'STKH V

maar zellc haar weldra weder op, en zag naaide stad.

I In dien tijd was de groote weg naar Ulreclil

i nog meer links af; de paden, die over den berg

liepen, in de ricliling waar hij zicii bevond, werden niel veel hezochl; daarom zag hij met aan I dacht naar iemand, die nu met snellen tred ilc

hoogten scheen tc naderen. Maar spoedig zag hij, i den man voorbij, weder naar de stad ; die korte,

i breede gestalte bad geen overeenkomst met de

slanke leest van den jongen ruiter. Al meer en meer naderde de reiziger, die de eenzaamheid van ; zijn tocht scheen te willen veraangenamen door tc

zingen ; maar zijn lied klonk eentonig; hij zong . . met eene dolle stem :

Hij smeetlt ijzers voor bouten, spcivn en pijlen, Bui'dnksen, (•) strijdkolven en ook slcclito (,i) bylen ; Schild, targ en beukelnnr, (^1) ook bnaehmr (•) en zwaard, Mes, clag^c (6) en opsteker, zeer deugdzatun van aanl. Tik, rik, gnat de moker, tik .... rik ... .

Hier zweeg hij ; de droevige loon der laatste woorden verried genoeg, wal de reden van zijn zwijgen was. Hindelijk verliet hij hel spoor, hetwelk hij lol nog toe gevolgd bad, en beklom de kleine hoogte, welke zich hoven den berg verhief. De schaapherder had hem reeds herkend, doch scheen niel gesteld op zijn gezelschap; ten minste hij bleef naar de stad zien, en wierp rechtsaf een blik naar den optocht der zingende schaar.

«Goeden morgen, Ralph !quot; zeide de meester uil do Vergulde Helm, die de naderende voetganger was ; doch nu zweeg hij verlegen ; want de herder verwaardigde zich niet zijn groet te beantwoorden, en zag niel naar zijne zijde. Toen vervolgde hij : quot;Ha! gij ziet naar de processie? ik hoor hen, gelool ik, hier zingen ; gij kent den man, welken zij daar wegdragen, oude!quot;

«Ik?quot; vroeg Ralph en zag verschrikt op; maar de glimlach van den smid stelde hem gerust, en deze zeide: »Een mijner gezellen heeft mij gezegd, dal men dezen morgen builen de stad het lijk van

Ieen vreemden monnik had gevonden, die door een wolf verscheurd, of wien door een verscheurend dier de keel afgebeten was ; maar ik dacht: de wolven zullen wel zoo vroeg niet over den berg komen, hel is een leugen, en ik bekreunde er mijeen vreemden monnik had gevonden, die door een wolf verscheurd, of wien door een verscheurend dier de keel afgebeten was ; maar ik dacht: de wolven zullen wel zoo vroeg niet over den berg komen, hel is een leugen, en ik bekreunde er mij

(') Hellebaarden.

{a) Eenvoudig

(3) Klein schild; sebijf.

(*) iSehild mei knop in '( midden.

^ö) Groot mes.

(«; Dolk.

ST. AAGTEN. U3

niet om ; doch nu de poort uitgaande, zag ik de menschen staan, en was toch nieuwsgierig hem eens te zien. De monniken van den Heiligen Kerg stonden juist gereed het lijk van den vromen man naar hunne woning te brengen : maar wien herkende ik ? hij St. KIoy ! bet was Froccard, die Zwarte Kuiter met zijn galgentronie. Nu verwonderde het mij niel, dal men een dagge naast hem, en veel goud en kostbaarheden hij hem had gevonden, zooals men mij verhaalde, en dat de wolven om dezen lijd reeds de stad genaderd waren ; de satan zeil heeft hem verworgd, of een weerwolf op hem afgezonden, Ralph! ik hen er zeker van. Ik maakte den booswicht, die zulk ecu verscbrikkelijken dood gestorven was, bekend ; hij verdiende toch niet, als een vroom Christen begraven te worden, en ik riep, dat men den schout terug moest roepen ; maar de monniken van St. Paulus zeiden, dat zij hem kenden ; hij was in hun huis gdmisvest geweest, en kwam uit verre landen om geld op te halen voor zijn klooster. Ik begreep, dat zij bet geld, hetwelk men bij hem gevonden had, wilden benaderen, en vond hel verstandig om te zwijgen; deed ik wel, Ralph ?quot;

».la !quot; antwoordde de schaapherder droogweg. »De missen, die men misschien op den Hoborst voor hem doen zal, zullen toch zijn ziel niel redden, •la! ja! hel is wel een wolf geweest, meester! maar de lieer heeft zelf den booswicht aangewezen !quot; streek den hond, die naast hein lag, en met aandacht naar de woorden van den smid geluisterd had, over den kop, en zeide vriendelijk :

• (iij deedt wel. Wolf! dal bloeddorstige dier zal niemand meer bijten; gij hebt welgedaan!quot; De smid bewaarde eenigen lijd het stilzwijgen; waarna de schaapherder zeide : »lk dank u voor het bericht; gij kunt wel verder gaan, meester!quot;

«Nog niet !quot; zeide Wouter, en vervolgde aarzelend : »lk kwam . . . herwaarts om u te spreken, Ralph! ik breng... tijding van Frank.quot;

»Van Frank!quot; riep de schaapherder snel, »en hij beloofde mij, zelf le komen.quot;

»lk weel het, en hij heeft het niel vergeten; maar hij kon nu niet,quot; antwoordde de meester langzaam.

»llij kan niet! is hij dood, — ziek? — man! waar is Frank ?quot; riep de schaapherder hevig en stond op. Toen zeide Wouter treurig: «Neen, Ralph ! niets van dat alles, en evenwel . . . ga zitten, oude! het staan verveelt mij zeiven; luister: ik zal u verhalen, hoe zich alles heeft toegdragen.quot; Toen verhaalde hij hem, hoe Frank gekomen was,


-ocr page 602-

Ui OLTMANS, DE

naar liet klooster was gegaan, en wal er vóór dien lijd gebeurd was.

»HaI die Hissehop!quot; riep de schaaplierder driftig, liel hoofd schuddende, loen hij alles vernomen had, en vroeg snel en ongerust: »Kii Frank, meester ! — waar is hij nu ? — waarom is hij niet gekomen V O I ik moet hem zien.'

Wouter legde de hand op den schouder van Halpli, die wilde opslaan; maar de smid zuchlle en zeide aarzelend: «(irijsaard ! het heeft mij mijne Maria gekost; maar ik hen tevreden ; mijne vrouw zou haar in hare armen niet hehhen willen terughouden, en uw Frank laten ter dood brengen, en evenwel wie zal de Vergulde llrbn na ons bewonen .. .! Halph ! — I rank is vertrokken !quot;

«Frank!quot; riep de schaapherder versclirikt, en vroeg angstig, de handen op de horst van den meester leggende. »En waarheen, — wanneer keert hij terug?quot; en hij stond haastig op.

«Weet hij het zelf, de arme jongen?quot; antwoordde Wouter aangedaan. »llij is de wereld ingegaan, misschien om nimmer terug Ie keeren.quot;

• Hij heeft Halph verlaten !quot; gilde de schaapherder en viel op de hoogte neder. »O, Frank! zonder een woord tol afscheid zijl gij gegaan ?.. . de ondankbaarheid heeft zich met die sclioonc kleedcrcn en wapenen in uw hart gevestigd? — Helaas! Ik vreesde hel, en gevoelde mij gelukkig, toen hij had moeten jammeren,quot; riep hij droevig, en bedekte zijn bleek en berimpeld gelaal met zijne handen. Vergeefs richtte de hond zich pijnlijk op, toen hij zijn meester hoorde jammeren, en likte hem de handen : de oude man was ongevoelig voor alles, behalve voor zijn smart.

»Halph!quot; zeide de meester, en wischte een traan uit zijn oog; »gij moest hem beter kennen. — • Wouter!quot; zeide hij lol mij, toen hij weder denken en spreken kon, »ik kan den Hisschop niel meer dienen; ik beloofde dien braven pater, hem niel te vloeken, of rekenschap te vragen van zijn bedrog; maar niel om zijne weldaden aan Ie nemen, die ik verafschuw. Mijn vriend, die zonder hulp gevallen is, maar, bij St. Maarten! niet ongewroken, heeft mij bij zijn leven bedacht; de stukken lands, die hij mij schonk, kunnen mij voeden tot aan mijn dood; gaarne bleef ik bij u, doch ik kan niel. O! kon ik in dil land blijven, waar ik alles verloren heb, ik ging naar Ralph, die mij zoolang verzorgd beeft; hij is mijn vader! maar wat zou hij aan mij hebben? Op de heide zou ik niel kunnen leven, waar hij mij aan zijne zijde zou zien wegsterven; vergeefs zouden zijne vermaningen en troostredenen zijn: ik kan Maria niet vergelen. Misschien Mml ik rust in den oorlog; mogelijk kan ik nog leven, als het zwaard aan mijne zijde nimmer in de scheede rust. Ha! als ik Maria eens verwinnen kon met de pun! van mijn zwaard, dan zondt gij mij wederzien. Zeg aan de jonkvrouw, dal ik haar alles vergeef; bid haar, dat zij ook mij vergeven moge, en ik hoop dal zij gelukkig zal zijn. Morgen wacht Halph mij op den berg; ga lol hem, en verhaal hem, hoe ongelukkig ik ben ; smeek hem, dal hij zijn Frank zegene, ofschoon deze hem verlaat. Zeg hem, dal ik zelf gekomen zou zijn, om zijn zegen te ontvangen ; maar dat ik geen kracht gevoel om aan zijn droefheid wederstand te bieden; dat ik niet zou kunnen gaan, als ik hem wederzag, en dal ik toch niel zou kunnen blijven — en leven....quot;

«Zeide hij u dal?quot; vroeg de schaapherder treurig, en Wouter antwoordde: »Ja, grijsaard! maar die woorden zijn koud. 1)1 hadl gij den armen jongen kunnen hooren; maar dan zoudl gij hem aangsproken hebben, en hij ware gebleven. Hel kostte hem zooveel om u te verlaten, Ralph! om Gods wil, vergeel het hem ; weiger hem zijne bede niel; de zege van een grijsaard heeft geluk.quot;

quot;Denkt gij dan, man !quot; zeide Halph, hel hoofd oplichtende, terwijl hij de muls afwierp en naaiden Hemel zag, »dat ik niet gehard ben legen de beproevingen des Hemels, dal ik den armen Frank, die mij verlaten heeft, mijn zegen zal weigeren, die hem den Hemel zal openen? Neen, meester! evenals hij, zeg ik u, dal het verdriet, hem nimmer weer Ie zien, mij kan doen sterven, maar niet doen ophouden hem te zegenen.quot;

De meester nam de muts af, en zag met eerbied naar den schaapherder, die zijne handen zegenend uitstrekte, en hel oog ten hemel geslagen, met geestdrift uitriep: «Frank! wees gezegend, mijn kind!quot; daarna vervolgde hij bedaard: «Heb ik niet gezien, hoe hij viel, en ik nog overeind stond ? loen wilde hij sterven, en nu zoekt hij den dood. Zalig zijn zij, die in den Heere rusten ; ik ben oud. Frank! ik zie u spoedig weder.quot; Een oogen-blik zweeg hij, en vroeg toen: quot;En kunt gij niet vermoeden, waarheen hij ging ? zeide hij u dil niel, meester!quot; en vorschend zag hij dezen aan.

«Neen, Ralph! zoo waar ik leef, neen!quot; gaf deze ten antwoord, quot;(listcren vóór den nacht, bezorgde ik hem geld voor de kampen land, en schonk hem en zijn knaap elk een goede wapenrusting ; want de kleederen van den Bisschop wilde hij niet behouden ; hij verlrok daarop met zijn


-ocr page 603-

BESLUIT.

U5

knaap, zonder te ■willen zeggen wcrwaarts hij ging. Mogelijk richt hij zijne schreden naar Holland, en sleekt van daar naar Kngeland over; doch zulks is alleen maar vooronderslelling; hij wilde niets van zijn voornemen zeggen.

»Het is wel!quot; zeide Ralph; »want gij zegt de waarheid. ()! als ik slechts wist waar hem Ie vinden, dan zou hij niet verdergaan en mij volgen ; hij zou mij niet verlaten hebben, als hij hier gekomen was, maar mi is hij verloren !quot;

• Gij kent mij en de Verguldf l/eitn, oude!quot; zeide de smid, en drukte den schaapherder de hand. «Hij nacht en dag slaat mijn huis voor u open ; mijn vrouw kent haar plicht; wij zullen u verzorgen en met u over hem spreken... .quot; »lk dank u, meester ! groet uwe Maria van mij,quot; antwoordde Ralph, het hoofd schuddende, en toen Wouter zag, dat hij in zijne gedachten verdiept scheen, en niet meer naar hem omzag, vertrok hij, na nog een blik van medelijden op [den grijsaard geworpen te hebben wiens sombere smart hij niet langer kon aanschouwen.

Langen tijd zat de schaapherder bijna roerloos en ondersteunde zijn hoofd met beide handen. Toen richtte hij zich op, tastte naar zijn muts, en nam den staf, die naast hem lag, in de hand. Nog hoorde hij het gezang der monniken en der vrome Christenen, die hen volgden; maar met een schamperen lach wendde hij het hoofd om en zeide ernstig; »Was het niet genoeg, dat ik mijne dochter verloor. Bisschop! — moet gij mij nu nog mijn kind, mijn Frank ontnemen ? wilt gij zelfs nog niet, dat ik u dank voor die weldaden ? Helaas! gij hebt zeker gevreesd, dat gij zijn hart, het evenbeeld van dat zijner moeder, niet zoudt kunnen verslikken met uwe verraderlijke geschenken ; daarom ontneemt gij hem het kind. dal hij lielheeR. Ua ! gij hebt juist getroffen. Bisschop! gij hebt zijn hart gebroken. Vrees niet. Frank! dat ik vóór hem verschijnen zal, en hem smeeken u te laten opzoeken: nimmer zie ik u weder; maar gij, gij hebt mijn zegen, en gij behoef! den zijnen niet; uwe moeder heeft u gezegend, mijn zoon! ga in vrede; ik wil u niet wederzien, om u opnieuw Ie verliezen, om u opnieuw te zien zuchten onder zijne geschenken en listige woorden. Ga, mijn Frank ! de heide is groot genoeg voor Ralph ; hij zal er in vrede sterven; wees gelukkig, kind! — maar zult gij het zijn, voordat gij de aarde verlaten hebt... ?quot;

Hier zweeg de schaapherder ; maar nu schitterden zijne grauwe oogen, en hij strekte met drei-J. F. Olthjln», De Sehaapherdtr IV.

geilden blik den staf uil: »Ha, Bisschop!quot; riep hij luid, »zult gij van hier den vloek hooren,dien Ralph, de schaapherder, over u zal uitspreken ? Zult gij sidderen, ol zal hel priesterlijk gewaad uw hart bewaren tegen alle wroeging ? Welnu, David van Bourgondiö! gij, die mijn geluk en dat van mijne kinderen verwoest hebt, gij zult mij niet booren, maar .. ..quot;

Hier zweeg Ralph, en hij liet den staf zakken, om er op te leunen ; hij zag naar den hemel, en liet toen hel hoofd op de borst vallen, schudde het en zeide zacht en treurig : »Neen, ik zal zwijgen ; gij hebt voor hem gebeden, mijne dochter! ik zal mijn vloek niet ten hemel opzenden ; want hij zou hem eeuwig op de ziel liggen... .quot;Hierop riep hij Wolf, die langzaam opstond; en Wouter, die, voordal hij de stad bereikte, nog eens naar de hoogte omzag, zag Ralph, den schaapherder, niet meer.

BESLUI T.

Wij welen niet, wat er in hel hart van David van Bourgondië omging, toen hij legen den avond van den dag, op welken Wouler den schaapherder den afscheidsgroet van Frank gebracht had, de lijding kreeg, dal Pater Hendrik van Broekliuijsen, dien hij steeds bijzonder had hooggeacht, overleden was; dat hel einde van dezen eerwaardigen dienaar des lleeren verhaast was door hel vervullen van zijn plicht, door hel lernederzellen van den drifligen ruiler, en toen hij tevens bericht ontving, dat Frank uit Amers-fporl verdwenen was. In het ecrsl vermoedde hij misschien niet, dat de jongeling niet zou terug-keeren. Later was alle nazoek vergeefsch. Een door den Aartshertog geleekend bevel, aan zijne bevelhebbers en de schouten der steden in Holland gezonden, om Frank op te sporen, verspreidde geen licht over deze verdwijning. De meester uil de Vergulde Helm zwoer, dal hij niets van de zaak wist. Even vruchteloos was het, dal de Bisschop, zoover zijn gebied reikte, naar Balph onderzoek liet doen. In alle richtingen vervoegden zich zijne zendelingen op de Veluwe met brieven van zijne hand voor de kloosters en geestelijken

10


-ocr page 604-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

U6

op de dorpen, en aan dc schouten, met de brieven door Maximiliaan aan den Bisschop verstrekt; — de schaapherder was niet te vinden. Evenmin welen wij, of Ralph nog een laatste poging aanwendde, om Frank op te sporen, ol' dal hij hem als verloren beschouwde. De meester in Amersfoort, die niet naliet, zooveel mogelijk was, van lielgeen er geheulde te weten te komen, zeide meermalen aan zijne vrouw, dat hel hem niet zou verwonderen, ol' Ralph bevond zich nog wel hier ol daar op den Gelderschen bodem, en hij stelde vast, dat Frank, omdat men in Holland geen spoor van hem had kunnen ontdekken, met het leger naar Vlaanderen was getrokken, werwaarts de Aartshertog zelf, op St. Vietorsdag, was op reis gegaan ; hij twijfelde niet of de ridder Pelil Salazar, die de Zwarte Aleida onder zijn bescherming, en den page Riso in zijn dienst had genomen, zou zeker den jongen ruiter niel geweigerd hebben, om mei hem het Sticht te verlaten en naar andere landen te trekken.

liet was nagenoeg vier jaren geleden, dat Frank Ier dood was veroordeeld, genade bekomen en Maria verloren had, en noch van hem, noch van Ralph had men iels in Amersfoort vernomen. Maria leelde nog ; hare nederige onderwerping aan Gods wil,— want zij twijfelde niet of de Hemel verlangde, dal zij den sluier droeg, — het gebed, de gedachte, dal zij Frank gered bad, de bezoeken barer ouders en dc vervulling barer plichten, hadden hare droef-beid langzamerhand overwonnen. Zij was nog schoon, ofschoon zij hel eenvoudige gewaad der zusters van St. Aagten droeg; en ofschoon hare vroolijkheid voor allijd verdwenen was, maakte dc ernstige en denkende uitdrukking van haar gelaal, op hetwelk de rozen niet meer bloeiden, baar aanblik nog belangwekkender. Somtijds ech-ler pijnigde haar de onrust over het lot van den jongeling, dien zij bemind bad ; dan weende zij in stilte, en nam hare toevlucht tol hel gebed. O! waarom had Frank haar verzoek, hare bede niet verhoord ? Waarom wist zij niet, dal hij aan de zijde van een brave buisvrouw gelukkig was ? Waarom was bij heengegaan? Doch kon zij hem beschuldigen, zich beklagen, dal bij de bede verworpen bad? Immers neen. Somtijds was bel, alsof baar hart zich or over verheugde; het was een laatste gloor der liefde, welke het gewaad der zusters en de stilte van bel klooster nog niet hadden kunnen uitdooven.

De boomen en heesters prijkten weder met hel jonge groen, en Maria zal met de overige zusters in de stille klooslerkamer. Zij waren allen bezig, en eene nieuweling las iels voor uit een boek, waarin de wonderwerken van den een of anderen heiligen stonden opgeteekend. Maria borduurde een allaarkleed ; de gekleurde zijde, het goud- en zilverdraad, groeiden onder bare vingers tol schoone bloemen en bladeren. Plotseling zweeg zij, die voorlas, en al de zusters zagen op ; want ook in de kloosters heerscht nog de nieuwsgierigheid. Hel was de portierster, die binnentrad en berichtte, dat heer Henri(|uez de Ronda, of iemand van soortgelijken naam, verlangde zuster Maria te spreken. Allen zagen Maria vragend aan; maar deze schudde het hoofd en zeide: »Waarde maler ! ik ken dien beer niel.quot; De portierster, die met een vervaard gezicht was binnengekomen, kwam weder tot zich zelve, nu zij den naam bad overgebracht, en wist nog te zeggen, dal hel een kleine heer was, in een prachtig zwart fluweelen kleed, en dat zijn knecht hem met de paarden vóór hel klooster wachtte. De mater zond haar terug, om nadere inlichting te vragen, cn toen zij wederkeerde, riep zij: «Mater ! hij komt wel voor zuster Maria, Wouters dochter; ik moet zeggen, dal de gewezen knaap van heer Jan van Schalfe-laar er is.

«Henrir gilde Maria, en viel voorover op haar werk neder. De mater gaf een wenk aan de zusters om te vertrekken, die terstond gehoorzaamden, en de eerwaarde vrouw, die de zuster kende, richtte baar op, en zeide vriendelijk :»Ween niel, kind ! gij hebt immers uw vertrouwen gevestigd op de leer der heilige moederkerk, misschien is het de laatste beproeving, die u wacht; het gelooi zal u doen zegevieren.quot;

De knaap, voor wien hel scheen bewaard gebleven te zijn, om zich nu en dan onder een anderen naam te laten aandienen, wachtte langen tijd, voordal men hem een antwoord bracht. Hij stond, zonder eenig ongeduld te verraden, bij een kleine tafel, op welke hij met den arm rusten kon ; een lang zwaard stak achter uil den fluweelen over-rok, en op zijn hoed stonden twee zwarte vederen. Zijn naam en zijn kleed waren veranderd, maar de persoon nog niet; tenzij men wilde aanstippen, dal hij een oog verloren had, en zulks door dc lengte zijner knevels scheen le willen vergoeden; een kostbare gouden doos, fraai met leliën, tulpen cn andere bloemen bewerkt, stond naast hem op de tafel. Eindelijk ging er een deur open aan de


-ocr page 605-

BKSLIIIT.

147

andere zijtle der traliën ; twee zusters naderden de afscheiding, van wie de grootste de tengerste scheen te leiden, die geheel bedekt was door den langen sluier; want de jonge zusters verschenen nooit met onhedekl gelaat dan voor hare vaders ot' broeders. l)c knaap nam zijn hoed al, en boog zich deftig ; doch toen Maria, tol aan de traliën genaderd, zich, door hare aandoeningen overmand, op een bank nederzette, en haar hoofd tegen de traliën liet rusten, vergat hij zijn waardigheid en de aanspraak, welke hij het voornemen gehad had te doen. Hij liet zijn hoed vallen, snelde haar te gemoet, knielde neder, en kuste een tip van den sluier, die lusschen de traliën doorhing. Maria ^weeg, en dacht, dat de knaap zou spreken ; maar zij hoorde hem weenen. O! dal zeide haar genoeg en zij vroeg langzaam en treurig: „Leeft bij niet meer, Henri ?quot;

ZÜ verwachtte niets anders op hare vraag da^ een droevig antwoord, on evenwel moest de mater baar ondersteunen, toen de knaap met een dolle stem ten antwoord gal:»Helaas, mijne jonkvrouw, mijn arme heer is dood ; strijdende voor bet heilige geloof, en met uw naam op de lippen is hij gesneuveld ; zijne ziel is bij (Jod 1quot;

De zus'er van St. Aagten gaf een gil van smart De mater sloot de weenende non in bare armen, en vermaande haar, niet te treuren ; doch deze-had slechts tranen om baar te antwoorden. »Sla op, knaap! en verhaal ons wal van uw heer,quot; zeide de mater een oogenblik daarna ; zij gevoelde, dat hel Maria treffen, maar tevens dal bel haar gelukkig maken zou; mogelijk was zij zelve verlangend iets van den jongeling te vernemen.

• Mijnheer St. Jago beware mij, heilige moeder ! laat mij geknield blijven ; is het niet mijn plicht voor n en mijne jonkvrouw de knie te buigen?' riep de knaap, waarna bij deltig vervolgde : »De krijgsman, die, slechts gevolgd van een enkelen knaap, in hel voorjaar van 1480 de poort van de stad (iordova binnenreed, werd niet aan hel hof van den koning en de koningin vati Castilië en Arragon verzocht, zooals het geval zou geweest zijn, als hij mcl goud en zilver in plaats van met ijzer bedekt, en met eene schaar van pages en knechten ware gekomen ; en evenwel kwam hij zijn arm en dien van zijn knaap aan koning Ferdinand aanbieden in den strijd tegen de ongeloovige Mooren. De schoone jonkvrouwen, die de koningin omringden, en om hel zeerst de oplettendheid der edellieden en ridders zochten lot zich te trekken, sloegen wel eens acht op den edelen zwier, waarmede hij zijn paard bestuurde, en op zijn bleek, doch welgevormd gelaat ; maar zijn eenvoudig harnas streelde bare eigenliefde niet, nimmer zag men den vreemden ruiter zich aanmelden, om een lans Ie breken in de tournooien der ridders en edellieden: deSpaansche hoogmoed deed hem geene vrienden vinden dan onder de ridders van Alcantara, die evenals hij, hel goud van hunne ijzeren wapenrustingen verbannen hadden. Doch mijn heer was niet gekomen, om de jonkvrouwen te bekoren, om de Spaansebe groolen uil den zadel te werpen ; men kon hem dus eerst leeren kennen, toen de strijd weder begon. De sleden (quot;-oïn en Cartama werden bel eerst belegerd. Ma ! loen de bres van eerstgenoemde stad beklimbaar was, leerde men hem kennen : hij was het, die hel eerst den voel in den muur zette, die hel eerst lol aan de markt doordrong, die bonderden malen in gevaar was om gedood Ie worden, toen een onverwachte aanval van Hamel en zijne ruiters ons terugdreef. Ken Spaansebe ridder, die aan zijne zijde gestreden bad, hielp mij, hem huiten de bres dringen; want hij wilde niet verder teruggaan. Toen was hij niet onbekend meer: de koning prees hem om zijn moed, ieder, die ware dapperheid hoogschatte, bood hem zijne vriendschap aan, ofschoon geen wapen op zijn schild prijkte; hel droeg slechts uw naam, jonkvrouw! . . . . De ongunstige alloop van den storm verhinderde den koning niet, de stad Ie bemachtigen ; ook Cartama gaf zich over, en hel leger rukte op de stad Malaga aan ; een hevig gevecht, dal van den morgen lol den avond duurde, had plaats in de luinen en olijfbosschen, die de stad omringen. De geduchte Moorsche krijgsman, die de vijanden aanvoerde, vertoonde zich op alle punten, en vele Christenen vonden daar den dood. Mijn heer had den geheelen dag bet harnas niet verlaten ; bet scheen alsof de slagzwaarden der Mooren en al hunne wapens hem niet konden treffen, of een onzichtbare macht zijn leven beschermde. Hij streed onder hel oog van den koning, die hem op het oogenblik, dal hij aan bel hoofd van een versche bende lansknechten gereed stond om op nieuw in de tuinen te dringen, lot ridder sloeg.

«Sedert dien lijd droeg hij den naam van ridder der heilige Maagd, of ridder van Maria. De koning gal de hoop op, om dit jaar Malaga ten onder te brengen; de koningin Isabella kwam in bel leger, alwaar mijn heer aan haar werd voorgesteld; zijne jeugd, zijne verachting van hel leven en de droefgeestige uitdrukking van zijn gelaal troffen haar


-ocr page 606-

148 OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

zeker; want zij vereerde hem met haar vertrouwen, en sprak hing met hem. Zij liet den kardinaal de Mendoza lol zich roepen, en toen mijn heer zijn afscheid nam, gaf zij hem hare hand te kussen ; ook de kardinaal van Spanje was vriendelijk jegens hem. Voor hel eerst scheen mijn heer weder vatbaar le zijn voor de vreugde; voor hel eerst sprak hij mij nu over hel terugkeeren naar zijn vaderland. Hij was nu die arme, onbekende ruiter niet meer. Menige Spaansche jonkvrouw had nu een vriendelijken blik voor hem over, en het zou haar gestreeld hebben, den jongen dapperen ridder, die zoo genadig door de koningin ontvangen was, te kluisteren ; maar ofschoon mijn heer beleeld en eerbiedig hare vragen beantwoordde, hare schitterende zwarte oogen hadden nog minder invloed op zijn hart dan de wapenen der vijanden van hel geloof op zijn harnas. Weldra werd de trompet weder gestoken, en onverhoeds rukte het leger naar Honda, hetwelk op een steile rots, le midden van een woest gebergte, gelegen is. Nimmer zal ik die stad, die belegering vergeten, helaas! daar moesl ik den tweeden heer, welken ik diende, verliezen. Met hel geschut, dal men vóór de stad bracht, gelukte hel, om hinnen vier dagen de muren van de voorstad op twee plaatsen te vernielen, en drie torens te doen instorten ; maar de Mooren hadden beslolen liever te sterven dan de voorstad te verlaten. De storm werd bevolen; behoef ik te zeggen, dat mijn heer niet achterbleef? Ik weel niet, hoelang de storm duurde; de trotsche en dappere Spaansche edelen en ridders konden mijn meester wel volgen, maar nimmer voorbijgaan ; zij streden met leeuwen moed aan hel hoofd van hunne krijgslieden; doch geen knaap gaf hun andere wapens, als de hunne verbrijzeld werden. Die knapen waren welgemaakt en prachtig gekleed; maarzij durfden hunne meesters niel Ier zijde slaan. Eindelijk wierpen de Mooren zich mei een helsch geschreeuw op ons ; zij riepen hun valscben profeet te hulp, en de satan gaf hun krachten; zij streden met een verwoedheid welke men alleen van heidenen en ketters verwachten kon. Wij werden zoodanig in de droge gracht teruggeworpen, dal het gedrang mij van mijn heer verwijderde, en toen ik onder een Biscaier vandaan was gekomen, die op mij was gevallen en door den dood verhinderd werd op te staan, zooals ik hem verzocht, zag ik de bres, waar Christenen en Mooren hij menigte verslagen lagen, /ij verroerden zich evenmin als de man, die mij bijna mei zijn harnas verslikt had; maar één verdediger van hel heilige kruis stond nog in de brés; hij alleen tartte de woede van al die vijanden ; zijn zwaard spleel die schilden, verpletterde die hoofden, welke door tulbanden en ijzeren platen gedekt waren. Uw hart zegt u, mijne jonkvrouw! wie het was ; o ! het was de ridder van de heilige Maagd, hel was mijn meester. Ik aarzelde geen oogenblik om mijn plicht te vervullen, en beklom den muur. «Voorwaarts, voor St. Jago 1quot; riepen de Spanjaarden. Op nieuw zou de strijd beginnen, en mijn meester zou bijgestaan worden; maar, helaas! op het oogenblik, dat ik mij aan zijne zijde vertoonde, dal ik post vatte op de lijken der vijanden, die hij om zich heen had geworpen, ontbrandde het vreeselijke donderkruit in de ijzeren buis, welke, de verraderlijke ongeloovigen op hem hadden gericht; ik zag hel helsche licht! — Toen viel ik neder; hel was alsof men over mij liep, oi' ik het geschreeuw der Spanjaarden nog hoorde, en verloor mijn bewustzijn.

»(iij weent, mijne jonkvrouw!quot; vervolgde Henri, die een oogenblik gezwegen had. »0! nog moet ik tranen storten, als ik denk aan hel oogenblik, toen ik weder bijkwam; ik richtte mij op, en hoorde diep in de voorstad de woeste kreten der vijanden en het vehlgeschreeuw der Spanjaarden, ik was met bloed bedekt, en had maar één oog meer over om mijn meester op te zoeken. O! ik wist, dal ik dien willen vederhos had zien zinken, toen ik viel; dat ik den ridder van de heilige Maagd had zien waggelen, evenals een toren, dien men ondermijnd heeft. Twee voetstappen van mij al' vond ik hem, o! ik kende dal harnas van den goeden meester uil lt;lr Vergulde Helm; hel was deugdzaam; maarniet bestand geweest tegen hetgeen de verraderlijke vijanden in de duivelsche bus gestampt hadden; — mijn heer was dood!quot;

»l)ood ? — o Frank !quot; gilde Maria, en viel in den arm van de mater. Toen eindelijk de toespraak van de vrome en deelnemende vrouw haar krachten had doen verkrijgen om opnieuw te vragen, zeide de knaap aangedaan: «Waarde jonkvrouw ! hij had gebiecht, voordat hij naar den storm ging; hij is gevallen voor hel heilige geloof, in den strijd tegen de ongeloovigen, en hij is nu in den hemel; want dezen keer zocht hij den dood niet; ik zweer het op mijn eeuwig welzijn ! Sedert hij hij de koningin Isabella en den kardinaal ontvangen was, streed hij niet meer om te sterven. Neen! een edeler doel gaf hem leeuwenmoed; de schoonste prijs der geheele wereld moest hel loon zijn zijner dapperheid.quot;

Maria snikte luid. Toen vervolgde lienri ernstig:


-ocr page 607-

A)IT. 149

• Eerwaarde moeder! die gouden doos, welke gij daar ziet slaan, bevalte eens de geschreven wel van den valsehen profeel; mijn meester maakte haar Imil, en wierp er het onleesbaar geschrift uit. Nu bevat zij een ijzeren doos, waarin hel moedige hart van mijn meester is besloten; gij zult de laalsle bede, het geschenk van hem, die voor hel geloof gesneuveld is, niet verwerpen. De kostbare doos is bestemd voor uw gesticht, en de ijzeren zult gij geene plaats weigeren in de heilige aarde; belaas! waar anders dan hier behoort zijn hart eenc rustplaats te vinden ?quot;

Do regels van het klooster verhinderden de vrome vrouw niet, den knaap dit verzoek loe te staan; hij zelf bracht hel hart van zijn meester in de kerk, zette het voor het heilige altaar neder, en vertrok, nadat hij het laatste bevel van zijn heer ten uitvoer, en het laatste vaarwel van dezen aan Maria had overgebracht. «Indien ik sneuvel, zeg dan aan zuster Maria, hoe ik gevallen ben, en smeek haar voor mij te bidden ; de Hemel zal het gebed van Maria niet onverhoord laten, en eens zal zij mij met mijn weldoener wederzien,quot; had Frank gezegd, toen de trompetten den storm-marseh bliezen.

O I die woorden kon zij nimmer vergeten. Sedert de knaap den droevigen plicht had ten uitvoer gebraebt, bebeerschte haar een treurigheid, welke noch het gebed, noch de vermaning en de deelneming van de mater in hare smart konden overwinnen ; alleen het besef van hare plichten, de bezoeken barer ouders, vooral de treurigheid van bare teedere moeder verhinderden haar te bezwijken, en evenwel vertrouwde zij, dat zijne ziel bij God was. Mogelijk, dat ook in bet hart van Maria een (lauwe schemering van hoop dooide liefde levend was gehouden, welke nu voor altijd was vernietigd door den dood van den zoo teer beminden jongeling. Helaas! nu eerst had zuster Maria haar Frank verloren; ditmaal had het lieve kind zich niet meer kunnen opoiïeren om hem te redden, en er bleef haar niets over, dan haar hcmelschen Bruidegom dagelijks te bidden voor de zielen van de twee mannen, welke gedacht hadden baar naar het altaar (e leiden.

Wat Ada, de ongelukkige jonkvrouw betreft, de vlagen waanzinnigheid, die haar nu en dan zoo rampzalig maakten, verlieten haar bijna niet meer, sedert Frank vertrokken was; nimmer hadden zij, die haar liefhadden en met medelijden gadesloegen, het geluk om haar verstand zich geheel te zien verheiïen boven de nevelen, die hare gedachten omgaven; echter kende zij iedereen. Ook bij haar was de knaap geweest; ook voor haar bracht hij woorden van vrede en vriendschap mede; maar zij kon zich niet verbeelden, dat Frank gevallen was; zij geloofde, dat bij zijn knaap vooruit had gezonden, om haar van zijne aanstaande terugkomst bericht te geven, haar te zeggen, dat hij haar alleen beminde; de ongelukkige ! zij verwachtte haar bruidegom, en hij was reeds dood. De knaap moest bij haar zijn intrek nemen; hij moest door al hare dienaren gehoorzaamd worden ; het was de knaap van hun aanstaanden heer. Dagelijks liet zij hem komen ; dan moest hij haar verhalen van de wapenfeiten, die haar Frank in Spanje verricht had — de arme jonkvrouw ! zij was gelukkig, als zij zijne dapperheid vernam, als de knaap haar de onderscheiding verhaalde, waarmede de koning en de koningin haren ridder, haren Frank ontvangen hadden. Slechls toen na jaren dat schoone lichaam door de koude band des doods werd aangegrepen, toen keerde, heiaas! echter slechts voor korten lijd, haar verstand weder; nog eens liet zij den knaap roepen ; nog eens verhaalde hij haar alles. O! zij begreep hem nu; zij verwachtte nu den bruidegom niet meer; doch zij vergaf hem zijne koelheid. De dood was haar welkom, en zacht sliep zij in ; zij durfde hopen hem weder Ie zien, dien zij beminde en nog liefhad. Een ge-ruste en hemelsch schoone trek zweefde over het marmerwitte gelaat van Ada van Rijn, toen de hand bestierf, op welke Reinoud zijne lippen drukte, en hare oogen, die hem om vergillen is schenen le sineeken voor het verwerpen zijner liefde, zich voor eeuwig sloten.

De knaap van heer Jan van Schall'elaar, daarna van zijn vriend, en die zich na zijne terugkomst llenri(|uez do Honda liet noemen, gebood opper-machlig in hol huis van de jonkvrouw, welke, sedorl Frank het land verlaten hail, een eigen huis bewoonde. De verhalen van den knaap Henriquez van de oorlogen en gevechten, welke hij in dienst van zijne twecheeren bad bijgewoond, en waarin hij meest als hoofdpersoon voorkwam, maakten steeds de verbazing uil van degenen, die hij met zijne toespraak vereerde. Eens echter verstoutte zich een zijner toehoorders, om zijn verwondering te kennen te geven, dat iemand van de gestalte van den knaap die


-ocr page 608-

ÜLTMAlNS, DE SCHAAPHERDER.

gevedilen luid kunnen (loorstaaii, l)ij welke de daden van de vier lleeniskinderen en andere ridders niet te vergelijken waren ; maar de knaap aarzelde niet om te antwoorden, dat hij in dien tijd zoo groot was als de grootste man van wapenen; doch dal zijn gestalte was te zamen gevallen; een ongeluk ; dat den sehoonsten knaap van hel leger veel van zijne grootte had benomen, zonder hem evenwel aanmerkelijk te misvormen, en waarover de koningin Isabella hem zeli's genadig verzocht had niet te treuren, terwijl de koning, haar gemaal, hem om dit geval te vereeuwigen, den naam van de Honda had geschonken, liet gehemde wel eens, dat sommige lieden zich meenden te herinneren, dat tic knaap van heer Jan Van Schal-felaar altijd klein geweest was; maar hij hield staande, dal zij zich vergisten, en de trouwe knaap, die lot aan zijn dood een goed leven leidde door de goedheid van zijne meesteres, had nimmer hel verdriet, dat iemand in hel huis van de jonkvrouw le weten kwam, dal llenrirpiez de Honda en Heintje van den voerman in den Achteikainp één persoon waren.

lieer Loef van Oosterweerd troostte zich over het vertrek van Frank; wij moeten echter zeggen, dal hij zich verheugde, dat de jongeling genade had verkregen. Zijn zoon Heinoutl, die eindelijk, ofschoon de ruiter zich verwijderd had, de hoop had moeten opgeven., om de liefde van Ada te winnen, zag om naar een gezellin. Hij zocht niet naar geld of schoonheid, maar naar huiselijke deugden ; en evenwel vond hij hel hart van een schoone en rijke jonkvrouw, die hem zoo gelukkig maakte, als hij het verdiende. Zijn vader was zeer gestreeld door dit huwelijk, en het ging zijne wcnschen le boven ; zijne schoondochter was van den ouden adel, en hij had het geluk om vóór zijn dood een kleinen stamhouder in zijne armen le drukken, en door den dood van zijne nicht hare goederen in zijn huis te zien overgaan. Walter stierf op den dag na dien, op welken heer Loef het tijdelijke met hel eeuwige verwisseld had; nog jaren daarna werd zijn dood aangehaald, om te bewijzen, hoe verknocht hij aan zijn meester geweest was, hoeveel rouw de trouwe hofmeester moest gevoeld hebben ; maar men wist niet, dat hij alleen gestorven was van hartzeer, omdat al de bedienden, die jarenlang onder zijne ijzeren heerschappij gezucht hadden, hem dienzelfdeifmorgen alle gehoorzaamheid hadden geweigerd, en hij wèl wist, dal heer Heinoud van Oosterweerd hem in zijne dwingelandij niet zou handhaven.

Hisschop David van Hourgondic overleed in hoogen ouderdom op zijn slot te Wijk bij Duurstede. Gedurende zijn bestuur, en zells onder zijne opvolgers, bestond er nog altijd een bende ruiters, die den naam van de Schallelaars droeg; maar sedert het wereldlijk gebied van het Slicht in 1528 aan keizer Karei den Vijfde werd afgestaan, schijnt die naam te zijn verloren gegaan.

Wal de Vcrlt;iulilc l/chn aangaat, wij hebben niet kunnen opsporen, wanneer dit huis zijn uithangbord verloren heeft; de dood van den kundi-gen wapensmid en het langzamerhand buiten gebruik raken der zware wapenrustingen, zal mogelijk veel bijgedragen hebben, om dezen eertijds zoo bloeiemlen winkel te doen verloopen. Ook in de Vergulde /lelni was de knaap geweest; ver-geels had Wouter echter getracht te vernemen, of hij ook een laatslen groet voor Halph had overgebracht, en ol hij den schaapherder had gevonden. De knaap kon niet ontkennen, dat hij eenige dagen was op reis geweest; maar hij gaf voor, alleen naar Harneveld te zijn gegaan. Hij had den meester als een aandenken van Frank een geheele Moorsche wapenrusting medegebracht, welke eerst Dirk, en toen de gezellen en jongens, één voor één, als een vreemdigheid kwamen bezien. De oude (iriel beschouwde met afgrijzen die wapens der ongeloovigen, en de buren, die gedurende een geheel schoft de hamers niet in de werkplaats gehoord hadden, dachten, dal er een ongeluk gebeurd was. De gezellen lachten om de dunte der platen, de slapheid van hel slagzwaard en om de onvolkomenheid van hel harnas, dat het grootste gedeelte van hel lichaam onbedekt liet. Doch terwijl de knaap zich gereed maakte, om hun gevoelen te bestrijden, velde de meester het vonnis, door te verklaren, dal hij nooit hel staal zoo deugdzaam en fraai bewerkt had gezien ; hij kon niet hegrijpen, hoe de ongeloovigen iets hadden kunnen maken, waartoe hij, die een vropm Chrislen-mensch was, geen kans zag. De. doo\l van Frank smartte hen en Martha zeer; nog altijd hadden zij gehoopt hem te zien terugkeeren, om bij hen le blijven. Het huis scheen uitgestorven, sedert Maria weg j was : bijna dagelijks bezocht Martha hare dochter. Ook Wouter vergezelde haar dikwijls;


-ocr page 609-

BESLUIT.

naar olsclioon hunne vreugde verwoest was makte de nabijheid van hun kind hen toch nog ; 'ukkig; en de Hemel bewees hun de gunst van rlana niet te overleven. Verder weten wij niets an de Vergulde Helm, dan dal de kleine Sni|), imstreeks een jaar na de terugkomst van llenri, ieii makker kreeg, met welken hij zich zeer goed /erdroeg, doch welken hij spoedig door den dood /erloor. z ^

Vidal, de knaap van Perrol, had kort na zijns ueesters dood de Zwarte Bende verlaten en zich mar Utrecht begeven; wij weten, dat liij \nneljo, iet kamermeisie van Ada van Bijn, liefhad ; liij was een geheel ander mensch geworden, sedert de man dood was, wien iiij, van zijne vroege jeugd aan had leeren gehoorzamen. Korten lijd na het innemen van Utrecht door den Aartshertog, trouwden de jongelieden, en vestigden zich op het land. Yidal had een tegenzin om op nieuw hel harnas aan te gespen, of een anderen meester te zoeken. Zoo wij wel onderricht zijn, kwam er dikwijls in de Vergulde Helm iemand, die op liet Hoogland woonde, en bevriend was met meester Wouter, en dien men in Amersfoort door de wandeling den Zwarten Buiier noemde. Wij veronderstellen, dat het Vidal geweest is, en herinneren ons een boerenhofstede in die omstreken le hebben hooren noemen met den naam van de Zwarte Huiler; wellicht heeft de knaap van Perrol mei de Boode kland aldaar gewoond.

Verj' seis zou men thans in de kerk, welke eenmaal aan den heiligen Odulfus gewijd was, naar het graf van Jan Van Schad'elaar zoeken; hel koper, dat de goede meester zoo kwistig in de blauwe zerk had ingelegd, heeft misschien bijgedragen, om de verwoesting te verhaasten. Waarschijnlijk is het gebeente van den dapperen aanvoerder verstoord geworden, en beeft het plaats gemaakt voor hel overschot van een minder edel mensch.

üe lezer, die hel geduld gehad heelt, om tol hiertoe dit verhaal te lezen, geloove niet, dal Jan van SchalTelaar geen voornaam krijgsman, of meester Wouter geen kundig wapensmid was, omdat het harnas, dat de laatste vervaardigde, en de eerste eenmaal droeg, niet bewaard is gebleven ; want onze voorouders waren even zorgeloosquot; a's wij met de wapenrustingen hunner helden, om niet meer te zeggen, en wij hebben geen museum van wapenen. Wat nog bestaat van hun wapendos, in welken zoovelen voor hun vaderland stierven; wat niet bij bet pond verkocht is, of door onachtzaamheid is verloren gegaan, verroest hier of daar op de zolders van het een of ander stadsgehouw. Het is waar, een paar harnassen zijn aan deze algemeene verdelging ontkomen; maar zij kunnen hel verlangen van den hoogach-ler van alles, wal het voorgeslacht betreft, niet voldoen; tevergeefs ziel hij om zich heen, om de wapenrustingen van zooveel helden te zoeken; doch er zijn er weinig meer dan twee: het is alsof zij gedoemd zijn, o in het voorvertrek hunne opwachting le maken bij de uilheemsche zeldzaamheden. Men beeft ze een plaats gegund; zij kostten ook niet veel, zij waren voor het nemen ; kon men minder doen, terwijl men duizenden gaf voor hel kostbare poppengoed? liet is waar, de tronie van een manderijn of van een of anderen afgod i.s laehverwekkender dan die oude wapenen; hol verguldsel, de zijde en het keurige vernis zijn bevalligei' om Ie zien dan die half verroeste en stroeve wapenrustingen ; evenwel zie ik ze liever.

Gelukkig, dal Jan van Schallelaar niet op den catalogus van het een of ander museum behoeft le slaan om gekend le worden; dat hel bekend zijn van zijn naam niet verbonden is aan hel lezen van deze bladeren, welke evenais een vuur van spaanderen, dal voor een oogenblik helder brandt, spoedig weder in hel niel zuilen verzinken, maar dat zijn gedachtenis en zijn naam op hechter grondvesten rusten, en dat hij steeds leven zal in bel hart van ieder, die zijn edele daad weet op prijs te stellen.

Evenmin zou men Ihans hel gral van Frank kunnen terugvinden. Indien wij wenschlen, dat hel klooster van Sl. Aagten nog onaangeroerd bestond, zou het alleen zijn om in de kerk twee of drie zerken te beschouwen, op elk van welke vijllellers waren uitgehouwen, en die omstreeks het midden der zestiende eeuw nog naast elkander, Ier rechterzijde van het altaar, onder het eerste glasraam lagen: daar rustten zuster Maria en het hart van den ruiter Frank.

De gebeurtenissen, welke eindelijk teweeg hadden gebracht, dal Maria, Wouters dochter, in hel klooster was gegaan, hadden de nieuwsgierigheid in Amersfoort opgewekt; ook de schaapherder, die met den helm geboren was, werd daarbij natuur-


-ocr page 610-

OLTMANS, DE SCHAAPHERDER.

lijk gciioemtl. De terugkomst van den knaap bleef mede niet verhorgen, en sedert dien tijd verhaalde men elkander, dal men den schaapherder tegen den avond wel eens omstreeks hel klooster had gezien. Weinigen sloegen echter geloof aan de zaak. liet is evenwel zeker, dal op den dag vóór St. Benedictus dag, in het jaar onzes Heeren 1488, door een zuster van het St. Aagten-klooster, die gewoon was dagelijks in den vroegen morgen op een graf, ter rechterzijde van het altaar, te gaan bidden, een grijsaard werd gevonden, die waarschijnlijk den vorigen avond vóór hel sluiten vau de kerk was binnengegaan. Hij was dood en reeds koud, en op de grafzerken nedergevallcn j een houd wachtte zijn meester vóór de kerkdeur, en had door zijn gehuil, gedurende den nacht, de geheele buurt verschrikt. De grijsaard werd, op kosten van den vader der St. Aagten-zuster, op de plaats begraven, waar bij gestorven was.

Wij durven beweren, dat de grijsaard niemand anders kan geweest zijn, — dan Ralph, de schaapherder.


EINDE VAN HET VIERDE EN LAATSTE DEEL.

-ocr page 611-
-ocr page 612-
-ocr page 613-
-ocr page 614-