-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

' ■

r~r_ -----

J. F. OLTM ANS,

'VOLLEDIGE WERKEN.

-ocr page 6-

J. F. OLTMANS,

VOLLEDIGE WERKEN

MET ILLUSTRATIÈN

VAN

H. LEEUW JR

EN

MET INLEIDING EN VERKLARENDE AANTEEKENINGEN

VAN

TACO H. DE BEER.

■■ ■ • ' ■ --

Het slot Loevestein,

Het huis van het Zeewijf,

Diverse Novellen.

-.O O O*----

NIJMEGEN EN A RN HEN/,

GF,PR. E. amp; M. C01JEN.

-ocr page 7-

IET SLOT LÖEÏESTEIN,quot;

■ HUIS VAN HET ZEEWIJF,

H

EN

DIVERSE NOVELLEN

DOOR

J. F, OLTMANS.

Ifi 't u lakend, tio« tachtig lan^f jaren Ons klein go west «loor Spanje word bestreen .

i Betrouwde nooit op kracht van logerneharen Maar op /Ijn (Jod on 't heilig rooht alleen.

MR. J. VAN IjENNRP.

(reweld van wallen, dubblo grant,

OntruHto honden, wagt bij wagl,

Heslagen poorten, ij «re Boomen,

(ioknara van slotwerk, breede stroom on, Mn d on vermurwde Kustoloin Vorzekord' het Slot l.oevesteiu.

J. van Vondel.

•3 O O»--

MET MN UROOT AANTAL PLATEN, NAAK TEEKENINÜEN IN IIISTUUISCHEN .STIJL,

VAN

H. LEEUW JR.

MKT INLEIDING EN VKUKLARKNDK AANTKEKHNINGEN

VAN

TACO H_ DE BEER„

NIJMEGEN en ARNHEM, «KBR. E. amp; M. COHEN.

-ocr page 8-

■■ • y-quot;v -» v^:

-ocr page 9-

J. F. OLTMANS,

HET SLOT LOEVESTEIN

IN 1 5 7 0.

1.

-ocr page 10-

- • • :•: ■

■ ■':■■■■ v■. ii ■' ^

-ocr page 11-

EERSTE HOOFDSTUK.

Hel was op een der avonden van de maand Augustus des jaars 1870, dat een jonkman, op een fraai, zwart paard gezeten, stapvoets door Ileusden reed.

De {,'eheele dag was zeer warm geweest, en de koele avondlucht lokte de bewoners van dat aangename stadje buiten hunne woningen.

Velen van hen groetten den voorbijrijdende vriendelijk; hetgeen ook door dezen telkens werd beantwoord, hetzij door zijnen vrienden een goeden avond toe te wenschen, of hen met zijn hoed te groeten. Do meisjes vooral knikten hem vriendelijk toe; zij zagen den schooneu ruiter nog lang achterna, en menigeen wenschte heimelijk de gelukkige te zijn, aan wie de door elkeen geachte Van Doorn zijne hand zou aanbieden.

Zijn moedig ros bracht hem weldra aan de Oud-Heusdensche poort, en stampte snuivende, toen het zijn berijder over de valbruggen heen-droeg. Zoodra was echter de ruiter de stad niet uil, of hij dreef zijn paard een weinig meer aan.

Zijn mantel, welke iti sierlijke plooien langs zijne schouders aihing, maakte dat er van zijne overige kleeding weinig zichtbaar was; doch hei-geen men er van kon bemerken, kenschetste den weigegoeden burger of edelman. De scheede van een langen degen stak onder zijn mantel uit; de holsters bevatten pistolen, hetgeen in die dagen van burgeroorlogen niet vreemd was; een groote, vilten hoed rustte bevallig op zijn schoon, zwart haar, dat op zijne schouders nederhing, en twee gitzwarte knevels gaven aan zijn edel gelaat een krijgshaftig voorkomen.

Karei Van Doorn, aldus was hij geheeten, was van goede afkomst en onafhankelijk ; zijne ouders waren hem reeds in zijne jeugd ontrukt. Aldus alleen, en meester van een groot vermogen zijnde, had bij geene gelegenheid laten voorbijgaan om al de genoegens des levens te genieten, en had hij, niettegenstaande bij jong was, vooral voor dien tijd, veel gezien.

Zijn oponthoud in de verblijfplaats der Gouvernante, waar hij, zoowel als le Parijs, eenigen tijd had doorgebracht, had hem in de gelegenheid gesteld zijne opvoeding te volmaken, zijn geest te beschaven, en onderricht te ontvangen in die wetenschappen van smaak, met welke een edelman vooral bekend behoort le zijn. Zijn verblijf in de nabijheid van het hof had hem echter niet ongevoelig gemaakt voor de onheilen, welke zijn land bedreigden; neen, hij gevoelde zelf de zwaarte van het juk, dat op de Nederlanden drukte; doch niet in de gelegenheid zijnde voor zijn vaderland nuttig te zijn, en onbekend met mannen, die hem in deze zaak konden voorlichten, had hij zich tol nog toe niet met staatszaken bemoeid, of getracht zich bij de partij te voegen, die den Spanjaarden den voel zocht te lichten.

Te meer nog werd hij in deze zijne werkeloosheid versterkt, daar hij sedert eenigen tijd een hevige liefde opgevat bad voor een Spaansch meisje, jonkvrouw Anna De Manilla, die bij haren voogd, den kastelein (1) van hel slot Loevestein, woonde. De liefde, welke Anna voor hem gevoelde, gevoegd bij hel goede onthaal, hetwelk haar voogd, Antonio d'Avilar, hem bewees, deed hem aan niets anders denken dan het leven te genieten, en zijn hof bij de schoone jonkvrouw le maken. Ja, de belofte van d'Avilar, om hem, door voorspraak, bij den hertog van Alva voordeelig bij de Spaan-sche ruiterij te plaatsen, had hem dikwijls in verzoeking gebracht, in weerwil van den alkeer, welken hij voor den Hertog gevoelde, om bij de Spanjaarden in dienst te treden.

Het eenige dat hem echter niet beviel, waren de menigvuldige bezoeken op Loevestein van Lorenzo Perea, een vriend des slotvoogds, die door dezen met veel onderscheiding werd behandeld, en ook Anna's gunst scheen te willen verwerven. Hel was dus niet te verwonderen, dat de trotsche Spanjaard iedere gelegenheid te baat nam om Van Doorn zijn haat te doen gevoelen ; hetwelk deze.

(1) Slotvoogd — kommnudaiit.


-ocr page 12-

,1. r. OI/IMANS.

(looc Anna's gcnogenhoid scnislgesielil, mol oen (lilt;'|)o vorachlini; bounlwoorddo.

liotds dikworl had Van Doorn aan d'Avilar om haro hand vorzochl, on hom ^obodon oon lijd lot hot volliokkon van zijn huwolijk to itopalon ; doch tolkons had dozo dit ondor oon ol andor voor-wondsol va» de hand gewezen, ja hom zoli's oons op oen zoor onvriondolijkon toon verzocht, hom mol znlko vragen on vorzockon vooreerst niet moor lastif; to vallen. Ken en andor schroot' Van Doorn aan zijn droefgeestig on oploopend i-'o-stol en aan geldgebrek toe. Dit laatste was hem bekend, dewijl d'Avilar hom dikwijls geld to Icon had gevraagd, en hom zelfs nn nog oon aanzienlijke som schuldig was; hetgeen nieinand verwonderen zal, als men in hot oog hondt, dat do Italiaan, evenals velen zijnor landgenooton, zich met do Alchimie bezighield.

Zoo stonden de zaken, loon Van Doorn, omtrent een maand geleden, op oen reis, welke hij naar l Irecht deed, alwaar oen verre bloedverwant van hom woonde, een man had loeren kennen, die hem do grootste belangstelling had ingeboozcind, en een lielangi ijke verandering in zijne wijze van donken had levvoeggebracht. Deze man behoorde, zoo het scheen, tol don geringen burgerstand ; doch zijne edele manier van denken verhief hem verre daarhoven. Hij noemde zich lierman van den Hoscb ; ofschoon hij naderhand zelf bekende, dal dit zijn ware naam niet was, en hij gafvooi^ dat hij voor zijn beroep reisde. Ilij was groot van gestalte, zijn haar en baard begonnen roods oenigs-zius grijs te worden ; zijne grauwe oogen schit-terende van vuur, on geheel zijn voorkomen on zijne wijze van handoleu verrieden een groole stoutheid, welke zelfs naar het woeste zweemde, als bij over zijne vijanden sprak.

Zoodra hij Van Doorn s naam gehoord had, was bij vertrouwelijker mot hom gaan spreken, en had zich laten verluiden, dal hij diens vader zoor goed gekend had. Terwijl zij beiden te paard reden, en dus ongestoord over do tijdsomstandighedon kondon spreken, liet hij geono gelegenheid voorbijgaan om Van Doorn tegen de Spanjaarden voorin te nomen. Ilij verhaalde hem zoo menigen trek van hunne wreedheid, en schoon zoo bekend to zijn mot al wal hou betrof, dal Van Doorn door zijn levendig verhaal gelrod'on word. Toon Van don Hosch dit zag, herinnerde hij hom bot voornemen van Oranje, om hot land te redden, en zoido hem, zelf lol die mannen Ie behooron, welke besloten hadden, do schennis der oude voorrechten niet langer te dulden. Met edele vaderlandsliefde verdedigde hij don opstand tegen den Koning, en alle logonworpingcn, welke Van Doorn logen zijne rodenon bijbracht, worden door hem spoedig wedor-legd of geheel omvergeworpen. Ton laatste stolde hij Van Doorn do schaiidclijkhoid zijner werkeloosheid voor oogen, terwijl zoovele jongelingen hot zwaard roods aangegord hadden; hij hield hem voor, dal zijn nu zalige vader zóó niet zou gehandeld hebben, dat die zeker van boven mot oen oog van verontwaardiging op hom nodorzag, en hem verweet, oen INodorlander Ie zijn, die hol gemak en do schande verkoos boven den room van zijn vaderland te redden.

De woorden van Van den Hoscb waren niel zonder vrucht. Van Doorn, beschaamd over zijn gedrag, herinnerde zich do gesveldonarijon, in hot afge-loopen jaar door do Spanjaarden in zijne geboortestad bedreven, on daar hij slechts naar het oogon-blik gewacht bad, dat de gelegenheid om tol hulp zijnor landgenooton toe te snellen zich zou opdoen, riep hij, door oen edel vuur gedreven, uil :

»llerinan ! gij dwaalt; stol mij slechts iu de gelegenheid om mijn arm te gebruiken ; van dit oogen-blik af bon ik geheel de uwe. Vrijheid of do dood !quot;

Van don Bosch, voldaan over Van Doom's ijver, gal zijne vreugde over dit voornemen to kennen, en beloofde, hem spoedig in de gelogen beid Ie stellen om zich met de eedgenoolen Ie verbinden, door hem aan iemand voor Ie stollen, die door den prins mol het aanwerven van volk belast was.

De aanbieding zijner diensten moest in dezen nacbl geschieden, en dit was de oorzaak, dat Van Doorn tegen den avond uit ileusdon gereden was.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van Doorn was door Oud-llcusden gereden, ca had dii dorp reeds oon eind weegs achter zich gelaten, toen hem een man te paard, in een man-lel gedoken, spoorslags voorbijreed, en, hel midden van den weg voor hem vrijlatende, hem hij zijn naam noemde.

De duisternis, die roods begon te vallen, belette Van Doorn to zien wie bet was. Zijne stom kwam hem echter bekend voor ; doch vergeefs trachtende te gissen, wie hol zijn kon, vervolgde hij bedaard zijn weg.


-ocr page 13-

MKT SLOT LOKVKSTI-IN IN I:i70.

Nudal hij iioi,' een groot vienMidecl uurs gereden had, zag hij de toretispils der kapel van Klshoiil tusschen hel gelioonile uilsteken. Hij naderde dus de plaats van zijne heslemming ; wanl even lini-len dit dorp had Van den Bosch heloofd hein Ie waehlen. Zijne pistolen één voor één te voorschijn halende, hraciit hij de raderslolen in orde, en stak ze toen weder los in de holster, om er, zoo het noodig ware, dadelijk gehniik van te knn-nen maken; want ofschoon hij Van den Bosch voor iemand aanzag, die het goed met hem voor had en alle vertrouwen verdiende, zoo was het hem nog niet gebleken, of deze waarlijk een (icns, dan wel tot de geuzen vangers hehoorde, welke onder den naam van Xfrciishtirrr-liedcn hekend waren, en hunne landgenooten in handen van den Hertog overleverden.

Weldra bereikte hij Klshoul en reed achterom het dorp heen. Hier en daar hrandde licht in de woningen; doch niemand vertoonde zich meer op straat. Met zijn paard achter de kapel langs slappende, kwam hij weder op den weg naar iNieuw-knik, en bevond zich, door het geboomte heen-konuMide, in het open veld, dat aan de Ivculsche Heide grenst.

Hezijden dezen weg bevonden zich drie eikeu-hoomen, die limine kruinen hoog in de Inchl verhieven ; een weinig klein kreupelhout omringde den heuvel, waarop de boomen stonden en deze plaats dadelijk herkennende voor die, waar Van den Hosch hem bescheiden had, steeg hij af.

Ken inenschelijke gedaante, die zich tusschen het geboomte bewoog, deed hem vooronderstellen, dat Van den liosch reeds was aangekomen, en nu zijn paard bij den teugel nemende, beklom hij de hoogte.

Doch hetgeen hij voor Van den Bosch gehouden had, was het lichaam van een niensch, die aan een der boomen was opgehangen, hetwelk door hun heen en weder wiegelen bewogen werd-quot;Ü deinsde, verschrikt over dit gezicht, terug, en zag naar alle kanten rond ; maar de man, dien hij hier dacht te vinden, was er nog niet.

Hij bond dus zijn paard aan een boom, en zijn mantel om zich heenslaande, stapte hij, al lluiten-de, op den top des heuvels heen en weder, terwijl de beeltenis van haar die zijn hart heheerscli-te, zich im en dan, als in een wolk gehuld, met een droefgeestig gelaat aan hem vertoonde, 011 met den vinger scheen te wenken om haar te volgen.

Het duurde echter niet lang, of een geritsel in de struiken verried hem de aankomst van een levend wezen, en stoorde hem in zijne overden-ki ngen.

Van Doorn bracht zijne hand aan het gevest van zijn degen en bleef hij zijn paard staan, zich tol een dappere tegenweer bereidende, indien hij aangevallen werd. Hel gezicht van den gehangene luid hem niet zeer rustig gestemd ; de geheimzinnige handelingen van Van den Bosch, dien hij de vorige week, als een Huiberger monnik gekleed, gezien had, terwijl hij hem den volgenden dag in de wapenrnsling van een Spaanschen speerruiter had bezocht, hielden hem in een sterke spanning; doch hij rekende op de vlugheid van zijn paard, en zag opmerkzaam naar de plaats, vanwaar het geruiseh kwam.

De stem van Van den Bosch, die hem een «goeden avond !quot; toeriep, en onverzeld uit het kreu-pelbosch trad, stelde hem echter gerust, en naar dezen toetredende, gaf hij hem de hand.

»(iij zijl er op uw tijd, jonkman !quot; sprak deze hem aan »eii liet verstrekt mij tot genoegen, u hier zoo vroolijk, al is het dan ook in slecht gezelschap, aan te treiïen. Dit zeggende, wees hij op den gehangene. »llet minnelied,quot; vervolgde hij, «dat gij daar zoo even bezig waart te lluiten, is u zeker door de eenc ol' andere Spaansclie jonkvrouw geleerd, wier kleine voeten en zwarte oogen ik u aanraad ook als vijanden te beschouwen. Maar ik zie, gij hebt een paard bij u.quot;

«Niet wetende, of wij ver of in de nabijheid van de plaats onzer bestemming zouden zijn, heb ik de voorzorg genomen, mijn getrouw dier mede tc nemen,quot; antwoordde Van Doorn, beschaamd over zijn wantrouwen.

«Het kan ook geen kwaad,quot; hervatte Van den Bosch ; «doch laat ons gaan. Ik geloof, dat deze lummel daar aan den boom reeds begint te rieken; ook nadert het uur, waarin men n verwacht; zet u dus in den zadel, en stap zacht voort, zoodat ik u volgen kan.quot;

Zij klommen nu den heuvel weder af, en vervolgden hun weg dwars door het land, hunne richting naar de Maas nemende. Van den Bosch verhaalde aan Van Doorn, wie de ongelukkige was, dien zij zoo even ter prooi der vogels hadden achtergelaten, en deelde mede, hoe het hem door een list gelukt was, in den vroegen morgen van (lienzellden dag aan zijne vijanden te ontsnappen, welke gedacht hadden hem bij hel keizersbosch gevangen te nemen. Ken groot vierendeel uurs hadden zij dus doorgeslapt, terwijl hun weg nu


-ocr page 14-

.1. F. OLTMANS.

C)

eens door velden boekweit ol' haver, en dan weder langs kleine liaklmschjes heenvoerde, toen zij aan hnn linkerhand een klok hoorden slaan. Op de vraag van Van Doorn, welke kerkklok het was, antwoordde Van den Bosch, dal het die was van Herpt, hetgeen Va» Doorn in zijn gevoelen bevestigde, dat zij naar de rivier gingen.

Zijn wegwijzer gal'echter weldra aan hun tocht een andere wending, en sloeg rechts ai' een weg in, die hen eindelijk, langs een smal drassig pad aan een oude, vervallen boerderij bracht, die aan den zoom van bel water, waar de Hediksche Maas invalt, gelegen was.

Zoodra Van den Bosch aan hel hek klopte, hetwelk de werl van den weg afscheidde, kwam er iemand aan de binnenzijde naar hen toe, en scheen, het woord te vragen, alvorens open te doen. Van den Bosch riep hem zacht toe «(rroeuendanl en Goede lltitip,quot; waarop het hek geopend en weder achter hen dicht gedaan werd.

Van Doorn steeg nu af op een wenk van zijn geleider, en gaf den teugel van zijn paard aan hem, die hem ingelaten had, over, echter de voorzorg nemende om zijne pistolen bij zich te houden. In plaats van het huis binnen te treden, zooals Van Doorn gedacht had, gingen zij er om heen naar het water ; en vergeefs trachtte hij te raden, waartoe dit dienen moest.

Zoodra hij, die het paard had aangenomen, het op stal had gebracht, kwam hij terug, voegde zich hij hen, en maakte met zijn mond een geluid, als dat van een wilde eend, hetwelk uit het water werd beantwoord, en een oogenblik daarna kwam een schuitje aanvaren en aan den kant liggen.

Zij stapten er beiden in ; hun geleider achterlatende, staken zij van wal, en hadden slechts een kiein weegs voor (geroeid, of Van den Bosch vatte Van Doorn bij den arm, en zijne hand over het water uitstrekkende, zeide hij: »Daar moeten wij wezen!quot; Van Doorn zag nu een stuk rietland, waarop een vervallen schuur stond; een kleine kaag (1) lag aan den wal, en voor het overige was alles stil, zoodal niets de tegenwoordigheid van menschen verried.

Aan land gekomen zijnde, likle Van den Bosch driemaal aan de deur der schuur; hij was verplicht om weder hel woord te geven, waarna de deur geopend werd. — Een groote Deenschc hond, die zijn kop al knorrende naar buiten stak, kwam hen Ie gemoet; doch Van den Bosch herkennende sprong hij vroolijk legen hem op, en liet slechts de tanden aan Van Doorn zien, die hem vreemd was. Aldus traden zij binnen.

DER Dl'] HOOFDSTUK.

De schuur, die uil één vertrek hestond, werd (lauw verlichl door een zware, koperen lamp met drie bekken, welke met koorden aan den zolder hing, doch in langen tijd niet door de hand eener »de zindelijkheid beminnende'' Hollandsche vrouw scheen geschuurd te zijn. De kleine vensters of openingen die zich in de schuur bevonden, waren met lappen zeildoek of oude kleedingstukken dicht gehangen, opdat het licht niet naar huiten zou doordringen ; en in den hoek der schuur stonden verscheiden musketten, haakbussen, halve pieken en ander geweer.

Een tiental lieden, naar hunne kleeding te oor-deelen, van allerlei rang, zaten op houten banken om een oude tafel, die, onder den last van glazen en kannen gebogen, heen en weder schudde, en dreigde in te storten, als een hunner er Ie sterk op leunde. Zij waren bezig met praten en drinken, maar spraken echter zacht; waarschijnlijk om twee andere mannen die te hinderen, die in een hoek der schuur aan een andere tafel zaten. De eene was bezig met te schrijven, hetgeen de andere hem voorzeide ; de laatste was een man van een edel voorkomen ; zijti fluweelen wambuis was met zilveren knoopen bezet, en zijn geplooide, slijve, Spaansche kraag rusll gt; op een blinkenden, stalen ringkraag. Zijn haar, d ^ hij zeer kort droeg, was achterwaarts opgestrekt), en liet zijn voorhoofd geheel onbedekt; zijne oogen waren bruin, en hoven het rechter was een lilteeken van een woud zichtbaar; zijn baard, die niet zwaar was, en zijne knevels waren zwart. (Jeheel zijn voorkomen duidde aan, dat hij gewoon was Ie bevelen, en de geuzenpenning, welke aan een blauw lint op zijn borsl hing, verried, dal hij een dier helden was, die voorgenomen hadden hun land te bevrijden. Een lange degen slak achter zijn stoel uit, en met zijne handen speelde hij, terwijl hij sprak, met twee (raai bewerkte pistolen, welke, benevens een groole menigte papieren, vóór hem lagen. Een dikke kaars op een ijzeren kandelaar verspreidde in dit gedeelte der schuur meer licht.


1

Schuit.

-ocr page 15-

IIF/r SLOT LOEVESTKIN IN i:i70.

De mannen, ilie om de Uil'el zalen, beantwoordden den groet der Imineiikoinenden, en zetten toen hel gesprek weder voort, terwijl hij die hen had liin-nengelaten, weder ging zitten.

Van den Boseli zijn lioofd ontblootende, trad nn naar de twee personen, die aan het tafeltje zalen. Het .schrijven was juist gedaan, en de man, dien wij zoo straks beschreven, stond op, en Van den Bosch de hand gevende, zeide hij : «Wees welkom, lierman! wij hadden n reeds eerder hier verwacht, en waren beducht, dat u iets kwaads bejegend was.quot;

«liet is builen mijne schuld. Hopman 1quot; hernam deze, »de weg, dien ik had af Ie leggen, verhinderde mij, eerder hier te zijn; ook heb ik moeile genoeg gehad, om aan de handen mijner vervolgers te, ontsnappen; gelukkig voor mij, dat ik ben in de Peel heb kunnen achterlaten. Ziehier de brieven van den Prins.quot; Dil zeggende, haalde hij een dun pakje papieren uil een zak in zijn overkleed verborgen, terwijl hij de kolf van een zink-, roer, of het gevest van een lange dagge weder

met zijn wambuis bedekte. »L)e Jonker Van Doorn, van wien ik u gesproken heb,quot; vervolgde bij, »is bier; ik heb hem met uw verlof medegebracht.quot; It Van Doorn trad nu een weinig nader, boog zich,

en zeide : «Mijnheer ! ofschoon ik hel geluk niet heb u te kennen, of de eer bij u bekend te zijn, neem ik deze gelegenheid waar, om mijn arm. een zwakke hulp voorwaar! hel vaderland en den Prins aan Ie bieden, en ik dank u, dat gij mij waardig gekeurd hebt om onder de verdedigers des vaderlands te worden toegelaten.quot;

«Mijnheer Van Doorn!quot; sprak de andere, terwijl bij zijne buiging beantwoorde, «ik begrijp nu, dal uw vriend Herman, die ook mijn vriend is, u niet gezegd heefl, wie ik ben; ik zal dus zelf bet genoegen hebben, u dit bekend te maken. Ik moet ii echter vooraf zeggen, dat ik verlangd heb, u te 1 leeren kennen.quot;

Hier hield hij op, en nadat hij Van Doorn opmerkzaam beschouwd had, knikte hij, over diens gt; gestalte en houding voldaan. Van den Bosch vrien

delijk toe, terwijl hij vervolgde: «Herman heeft mij niet Ie veel van u gezegd ; gij schijnt mij een I wakkere borst te zijn, en uwe nederigheid alleen

doet u zeiven zoo weinig waardeeren.quot;

«De prins van Oranje,quot; dus voer hij voort, «Sledehouder des Konings van Spanje, onzen Heer, ^ heeft mij, Nicolaas Ituykhaver, belast met de op-

'• richting en bijeenbrenging van een partij moedige

vaderlanders, en mij bevolen met deze den Spanjaarden op zee afbreuk Ie doen. Hij wanhoopt nog, niet den Koning Ie bewegen om bet wreede monster, hetwelk de schoone INederlanden verwoest, terug Ie roepen, en hem over te balen, zeil herwaarts te komen en de vrijheid van godsdienst loe te slaan. Met is echter noodig, dat men zich wa-pene. Alleen door een geduchte houding aan Ie nemen, kunnen wij deze toegevendheid van hel Spaansche bof verwachten, en hunne vrees zal ons toestaan, heigeen hunne onredelijkheid ons weigert; bet is daarom zaak en plicht voor ieder rechl-schapen burger zich bij ons Ie voegen. Doch ik behoef n niets meer Ie zeggen ; de dood van den dapperen Egmond, van den braven Hoorne, hel lol dat mijne vrienden, de Batenburgers, mei zoo velen, bet puik van 's Lands edelen, en duizenden vrome burgers getroll'en beeft, is u zeker maar al Ie wel bekend.

«De Koning, ofschoon hij dil alles heeft goedgekeurd, is door Gods bestuur onze Heer; alleen in den uitersten nood, en als alle middelen tevergeefs zullen beproefd zijn, zullen wij ons aan het gezag van den koning van Spanje, onzen wettigen meester, onllrekken. Onthoud dil wel! (iij hebl nu de reden en het doel van onze verbintenis verstaan ; ik vraag u dus eerst af. Mijnheer! ol gij nu nog verkiest ons na te volgen ?quot;

«Dil is mijn grootste verlangen,quot; antwoordde Van Doorn, die zijn hoed en zijne vuurwapenen op een driestal had nedergelegd, waarna Buykha-ver op een defligen loon vervolgde; «(iij zweert dus met ziel en lichaam, en zooveel n immer mogelijk zijn zal, hel Vaderland Ie dienen V Gij besluit goed en bloed voor het welzijn uwer medeburgers op te olleren, steeds de bevelen van Oranje na te komen, en uwen opperhoolden te gehoorzamen; gij zweert zulks, niet waar ?quot;

Van Doorn, door Buykbavers woorden gelrolfen, sloeg nu de hand aan het gevest van zijn degen, en riep vol geestdrift uit: «Ik zweer dit op mijn woord van eer, en ik beloof gehoorzaamheid aan den Prins en het wettig bestuur des Lands 1 Zoo waarlijk zijn mij God en de Heilige Maagd genadig !quot;

«Gij zijl dus nog katholiek,quot; zeide Buykhaver, terwijl hij hem de hand toereikte en hein verwonderd aanzag. «Dat ben ik,quot; hernam de andere, eenigszins geraakt, «hel geloof mijns vaders is ook mijn gelool. Egmond is Boomsch gestorven ; de Prins zelfwas hel nog, toen bij het land verliet; beiden beijverden zich toch voor 's Lands welvaart en behoud; ik weet niet dat men een ketter moet zijn om zijn land Ie kunnen dienen.quot;


-ocr page 16-

J. F. OITMANS.

8

quot;Het is niHs,quot; antwoordde Ruykhaver bedaard, «het was slechts een vraag; het doet ook niets ter zaak; Roomsch of Onroornseh, wij zijn nu één, en bevechten denzelfden vijand.quot; Dit zeggende, nam hij den geuzenpenning, dien hij droeg, en hem Van Doorn om den hals hangende, vervolgde hij: «Jonkman! met dit herkenningsteeken wijd ik n tot bondgenoot onder ons in. Bewaar dezen penning als een gering blijk van mijne locgenegenheid. Intusschen moet ik n nog zeggen, dal uwe verbintenis met ons niet alleen aan ons, maar ook aan onze vijanden moet bekend zijn. Wij hebben allen hel zwaard getrokken en de scheede weggeworpen ; het teruglreden moei voor elk onmogelijk zijn ; niets moet ons overblijven dan de dood ol de overwinning; lusschen deze twee uitersten kan geen midden zijn. Het is daarom, dat u een week lijds gelaten wordt om uwe zaken te regelen, uwe goederen te verkoopen, en uwe gereede penningen in veiligheid te brengen. Dan wordt gij openlijk bekend gemaakt als onze bondgenoot; de grootheid van het getal en de naam van mannen van eer,als gij zijl, kunnen ons alleen nieuwe vrienden verschaHen. Uwe goederen zullen door den Bloedraad in beslag genome» uw persoon zal vogelvrij verklaard worden, gij zult worden ingedaagd ; maar gij lachl daarmede, gij zijl voor ons, en.....quot; (hier verhiel hij zijne slem), «wij zijn allen voor u, en door Coils hulp en ons goed recht zullen wij de sterkste zijn. Voor hel overige heb ik u niets meer te zeggen. Ga nu bij uwe vrienden daar ginds aan de tafel, en maak kennis met hen ; ik moet een paar woorden met Herman spreken, daarna zal ik u aan uwe bondgenooten voorstellen.quot; Dit zeggende, wees hij hem met de hand naar de tafel, waar Van Doorn spoedig een paar edellieden herkende, die hij eenige malen te Brussel gezien had. Zij stelden hem aan zijne lolge-nooten voor, en hij werd door hen vriendschappelijk ontvangen.

Binkhaver onderhield zich intusschen met Van den Bosch over onderscheiden gewichtige zaken, waarna hij aan den schrijver nog een paar brieven voorzeide, en die met zijn ring verzegelde.

VIERDE HOOFDSTUK.

Nadat Bnvkhaver dit verricht had, trad hij met Herman naar de tafel, en vroeg om een glas wijn, hetwelk zijne onderhoorigen, die allen opgestaan waren, zich beijverden hem te geven. Toen zij nu allen rondom de tafel stonden, trad hij in den kring, en zijn beker in de hand houdende, zeide hij; «Mannen, Vaderlanders! ik heb het genoegen n den heer Karei van Doorn, geboortig nil Heus-den, voor Ie stellen. Ik heb hem zijn verzoek om onder ons aangenomen le worden toegestaan, en ben ten hoogste over hem voldaan. Van dit oogen-blik af behoort hij onder ons ; zijne vrienden zullen de uwe, onze vijanden de zijne wezen ; ledigen wij dezen beker op zijne gezondheid !quot; Dit zeggende, zette hij zijn glas aan den mond, en dronk het uil; de anderen volgden zijn voorbeeld, en de glazen, bekers en kroezen rammelden, toen zij ledig werden nedergezet. «Voorts, mijne vrienden!quot; dus vervolgde liij, «moei ik u de orders, welke ik u dezen avond gegeven heb, ten sterkste aanbevelen, en verzoek n de grootste geheimhouding in acht te nemen. Deze brief is mij door Herman medegebracht ; hij is van onzen edelen aanvoerder.quot; Dit zeggende, haalde hij een stuk perkament uit zijn zak, en las hel volgende voor:

• Eerzame, goede vrienden! uwe laatst en hebben «wij, Gode zij dank! goed ontvangen, en bevinden «ons gezond.

»lk heb met genoegen vernomen, dal Daniël van »Zanten (I), de gelden en penningen in Kojwr (l) »en Sfaa/ fö) ontvangt; de tijden zijn duur; de zaken gaan hier ook niet vooruil, en hel gaat moeilijk «met een of ander gevestigd huis te handelen. De «inliggende moet aan Hendrik filipszoon (4) ge-«zonden worden ; zijn krediet is ons van groot »nul; want Paulus Alblas (5) maakt het ons moei-»lijk en valt ons lastig. Op onzen bodem Sntur-»nus (0) zijn eenige gezellen gestorven; gij zult «zulks al vernomen hebben ; hel deert mij zeer. »Te Hnuiswijk (7) gaal alles goed, gij kunt daar-»op gerust bevrachten ; voor hel overige zijn onze «zaken in Gods handen Hein aanbevolen. Spoedige

(1) Dicdcrik Simoy.

(2) Holland.

(3) Gcldurland.

(4) Koningin van Kngelaml.

(5) Alva.

(6) Amsterdam,

(7) Emdim.


-ocr page 17-

NRT SLOT LOEVESTRIÏN IN

xuilruslingen naar zee en een voordeelige vaarl «kunnen ons voor hel tegenwoordige alleen op de »been houden. Zijl gegroet, en leidt een lang en «zalig leven !

oDanlzifi (1), den I2den Augustus, 1lt70.

»Maarten Willoms/oon (quot;2).quot;

«Wij zuilen,' dus vervolgde ihiykhaver, nadat liij den hrief weder had geborgen, »hier niet 'meer hijeenkomen. Alva is in den Mosch geweest, en schijnt de lucht te hehheu van onze bijeenkomsten in dit oord. De kaag, die hier ligt, vaart • morgen op mijn bevel naar de Maas, eer er Ie (iroenendaal order is, om haar de doorvaart te beletten. Over achl dagen uoodig ik degenen uit, welke noggeene vaste bestemming bekomen hebben, om des avonds vóór tien uren, en dat voor hel laatst, hijeen te komen in het Monnikenhof, waarvan de gelegenheid u allen bekend is, en gelast u, Ier voorkoming van alle gevaar, door de groote poort binnen te treden, liet woord, dal aldaar afgevraagd zal worden . .. hier bedachl hij zich een oogenblik, waarna hij voortvoer: »hel woord is: (ïrool-Hiitcslcr; onthoudt dil wel. Ik bedank u, bond-genooten! voor de zorg, waarmede gij de u opgedragen orders hebt volvoerd. (Üj kunt nu vertrekken ; doch vuil eerst den beker nog eens, en drinkl met mij op den goeden uitslag van onze zaak en de vernietiging van onze beulen. Vivenl los gucux!quot;

Een ieder herhaalde dezen uitroep, en zachljes verlieten zij, de een na den ander, de schuur, na alvorens van lUivkhaver, Van den liosch en Van Doorn alscheid genomen Ie hebben. lUivkhaver gal mi onderscheiden brieven aan Van den liosch, reikte hem en Van Doom de hand, gaf hun een teeken dat zij vertrekken koiidcii, en zeide, toen zij, na zich gebogen Ie hebhen, wilden heengaan: »Van Doorn! Ilcrinan zal u nog wel het een en ander zeggen, dat gij welen moei. Vaarwel!quot;

Zooals zij gekomen waren, gingen zij ook weder heen. Van Doorn besleeg zijn paard, dat, benevens een ander voor \ an den liosch, reeds opgetoomd was, en nadal deze den man, die hun de paarden brachl, de hand gegeven had, zeide hij : »(ioeden nacht. Snijder! groei den lül van mij, ais jjij hem ziet,quot; en reed met Van Doorn in vollen draf de werf al. De andere eedgenoolen waren reeds allen vertrokken.

v.

quot;Indien mijn paard dezen morgen zoo goed was geweest, als dal ik nu onder mij heb, dan zou ik ii en den hopman niet naar mij hebben laten wachlen. Maar, waar gaal gij heen f' vroeg Van den liosch, nadal zij een eind weegs gereden hadden, aan Van Doorn, die, over het gebeurde nadenkende en stil voor zich heenziende, zijn leidsman volgde.

• Naar den kanl van Woerkum,quot; was hel anl-woord. »Dan rijden wij een groot eind weegs samen,quot; zeide Van den liosch, die hel gesprek verder voortzette, en daar de breedte van den weg nu toeliet, dat zij naast elkander reden, liet Van Doorn, die nog over onderscheiden bijzonderheden wenschte onderrichl Ie worden, deze gelegenheid niel ongehruikl.

Hel sloeg twee uren op de klok der oude kerk, welke midden in de schans lag, door de Spanjaarden onlangs te Doeveren opgeworpen, loen Van den liosch zijn paard slaande hield, en zeide : «Hier moeten wij scheiden ; uw weg gaat naar (ienderen. (ioede reis! op hel Monnikenhof spreek ik u verder.quot; Dit zeggende, gaf hij hem de hand.

quot;Vaarwel, Van den liosch!quot; hernam Van Doorn, en oogde hem na, terwijl hij hem den weg zag inrijden, die langs de schans naar Drongelcn voerde.

De schildwachl, welke de schans bewaakte, kwam, door hel geluid, dal de hoeven van het paard maakten, opmerkzaam geworden, uit zijne schuilplaals Ie voorschijn, en voor een aanval op dil eenzame punl beducbl, greep hij zijn musket, liet «wie daar?quot; dal hij uilriep, klonk over bel veld, en wekte de Spaansche hezelting; doch niemand antwoordde hein, en nu loste hij zijn vuurwapen. Zoodra hel schot gevallen was, zag Van Doorn in, dat liet niel raadzaam was hier langer Ie hlijven en gaf zijn paard le sporen. Zijn manlel om zijn hals dichl slaande, om zich le beveiligen legen den dichlen motregen, die begon le vallen, vervolgde hij zijn weg, en zijn paard, dal goed scheen gevoederd le zijn, rende, als had hel geen lasl le dragen, in den regen pijlsnel voorl.

VIJFDE IlOOFDSTUK.


In den vroegen morgen van den volgenden dag kwam Van Doorn te VVoudrichem aan. Toen hij

(1) Dillenburg.

(2) Willem, Prins vim Oranje.

.1

-ocr page 18-

J. F. OLTMANS.

10

langs de kerk reed, welker toren loen nog niet van zijne spits beroofd was, vestigde hij een lilik op de wijzerplaat, en trachtte te ontdekken, iioe laat het was, lutgeen de duisternis, die hem zelfs belette de afbeeldingen der oude graven te onderscheiden, vrij moeilijk maakte, en hij vervolgde zijn weg naar hel veer stapvoets, terwijl paard en ruiter van hun tocht vermoeid schenen te zijn. Niettegenstaande het nog bijna duister was, waren de veerlieden reeds overgekomen, en de schuiten, welke tol de overvaart gebruikt werden, waren reeds losgemaakt van den ketting, die ze des nachts, wanneer het overzetten verboden was, aan het veer gebonden hield.

Van Doorn, zijn vermoeid paard niet te Wou-drichem in vreemde handen willende achterlaten, besloot zich de moeite te getroosten het mede te nemen, en riep, terwijl hij bij het veerhuisje afsteeg: »t'en hengst naar Jjirrcslcin voor mij en mijn paard!quot;

»Ik zal dadelijk aan uw verlangen voldoen, mijn meester!quot; zeide de veerman, uil zijn huisje tredende, terwijl hij beleefd de muts afnam. Den jongeling vervolgens opmerkzaam beschouwende, ging hij op een vragenden loon voort: »(Jij schijnt reeds een langen ril gemaakt te hebben, en indien hel u niet onbescheiden voorkwam, zou ik n we' willen vragen, vanwaar gij kom!;quot; doch Van Doorn zich met die praatjes niet willende ophouden, gaf gemelijk ten antwoord: «Hemoei u met uwe eigen zaken, mijn vriend ! indien gij in uw beroep elkeen wilt uilhooren, gelooi ik, dal uwe ooren vroeg of laat gevaar loopen, om uw hoofd te verlaten. Ik verlang dadelijk aan hel slot te worden gebracht,quot; en om alle verdere vragen te voorkomen, zag hij kwanswijs naar hel gebit van zijn paard.

Doch de veerman gaf hel niet op, maar hernam, nadat hij Van Doorn nog een oogenblik oplettend had gadegeslagen, op een spottenden loon : «(Jod beware mij, mijn meesier! de nieuwsgierigheid is een groot kwaad, waarvan men Thijs, den veerman, nog nooit heeft verdacht gehouden ; doch wanneer men een jong knap cavalier, zooals gij zijl, moet overvaren, weel men gaarne vanwaar hij komt, en wien men de eer beeft in zijn vaartuig te hebben ; maar indien gij er een geheim van maakt, is hel den ouden Thijs ook wel. De heer Van Doorn uit lleusden is mij wel hekend, zoowel als de schoone oogen, die hem naar Loeveslein trekken : en het zal mogelijk goed zijn, dal gij verwittigd wordt, dat uw vriend, de Spaansche sinjeur, u een vlieg heeft afgevangen; want ik heb hem, een half uur geleden, naar het slot gebracht, liet eenige, dat Thijs, aan uwe Kdelheid nog zeggen w il, is, dal, zoo gij niet gaarne ondervraagd wordt, gij beter deedl, een penninkje, dal uil uw wambuis hangt, er wat dieper in te steken, en daardoor nw hoofd te bewaren, dat anders waarachtig meer gevaar zou loopen dan mijne ooren.quot; Dil zeggende, wees hij naar Van Doorn s borst, en verwijderde zich snel.

Twee mannen, die in dil oogenblik het veerhuisje naderden, wierpen met dobbelsteenen in een vierkanten, houten bak, die naast de deur van het huisje was, en zoodra het lol op deze wijze den schipper had aangewezen, die met Thijs den hengst besturen zou, haastte deze zich den ouden veerman te gaan helpen om het vaartuig in gereedheid te brengen.

Van Doorn, over de vrijpostigheid van den veerman verwonderd, maakte echter van zijn raad gebruik, en slak het geuzenpenninkje, dat door het rijden uil zijn wambuis was te voorschijn gekomen, weder naar binnen.

«Indien gij klaar zijl, zullen wij afvaren, mijnheer !quot; zeide de schippersgasl, hel paard bij den teugel nemende, en hel in het vaartuig geleidende, terwijl Van Doo' n, in gedachlen verzonken, zonder iels le antwoorden, zijn paard volgde, en hij den ouden Thijs, die aan hel roer stond, zilten ging. Nu maakte de schipper het zeil los, en sliet hel vaarluig van land af, dal, zoodra de wind hel zeil deed zwellen, zich zacht, maar statig van den oever verwijderde, en een fraaien boog beschrijvende, de Merwe doorkliefde.

De regen, die lol nog loc onafgebroken gevallen was, hield nu op; de donkere wolken verdeelden zich hoe langer hoe meer, en alles beloofde een schoonen dag.

Te (lorinchem en Woudrichem was alles nog slil, en beide sleden waren nog als in den slaap gedompeld, terwijl de natuur van alle kanten begon le ontwaken. De opkomende zon verspreidde nu een goudachligen gloed over de rivier, en deed de glasvensters in de steden gelijk edelgesteenten glinsteren, terwijl de sombere klenr der huizen, waarin zij geplaatst waren, evenals een donker omzelsel om een juweel, diens glans nog verhoogde.

Een gezang, dal Van Doorn nu Hauw in de ooren klonk, deed hem omzien, en om niet geheel, als hel ware, met den mond vol tanden le staan, vroeg hij aan den veennan, terwijl hij met de hand naar (lorinchem wees; »Mel welk werk houden die lieden, daar aan den Galgenwaard, zich bezig


-ocr page 19-
-ocr page 20-
-ocr page 21-

RSTKIIN li\ IS70.

11 KT SLOT KOE

«Gij schijnt dus ook nieuwsgierig Ie zijn, jongeheer !quot; zcide de oude man lachende.

• Dal hen ik ook, vriend !quot; hcniiim Van Doorn. »lk dank u intussehen voor den goeden raad, dien gij mij zoo even gegeven held, en hen nu bereid, u Ie zeggen vanwaar ik kom ; ik houd u voor een hraaf man, die een vriend zijns lands niel verraden zal.quot;

«Daarvoor beware mij (Jod, jonkman !quot; hernam de oude, «doch behoud uw geheim ; mogelijk dal ik hel ook reeds weet. Wij veerlieden zien veel, weten gaarne alles wat er omgaal, maar kunnen ook alles zwijgen. Heeds zoo menigeen uwer vrienden heb ik overgezet en met hen gesproken ; maat-niemand heelt hel nog ooil berouwd den ouden Thijs zijn verlrouwen te hebben geschonken. Wat hel werk aangaat, dal daar verricbl wordl, mijnheer! dal volkje is daar bezig niel palen in de Merwe Ie heien, om de grooteHijnschepeii er aan vasl te leggen; zij zijn recht vroolijk onder den arbeid, niel waar ?quot;

«Dat zijn zij wel,quot; antwoordde Van Doorn, «maar hun werk zal, zoo het mij voorkoml, voor niets zijn; want de palen zullen op den duur legen den stroom, die de vaartuigen voortsluwi, niel bestand zijn.quot;

»Ei, ei, meester!quot; hernam de veerman lachende, terwijl hij zijne muts vaster op zijn hoofd drukte, «gij oordeelt niet kwaad ; doch in deze zaak hebt gij hel mis. Hij, die deze palen uitgevonden heel'l, weet er meer van dan gij. Zij beeten Due d'Alven, mijn vriend! en, jonkman ! geloof heigeen ik u zeg, indien de Hertog zoo vasl slaat als die palen, zullen de heerljes, die de u bekende penninkjes dragen, niet veel uitrichten.quot;

De schipper, die lol hiertoe vooraan in hel vaar-luig gestaan had, kwam nu wal meer naar achle-ren, waardoor Van Doorn belel werd hel gesprek verder voort le zeilen. Het slol, het doel van zijn lochl, lag nu reeds veel naderbij, en slak, gelijk, een zwarte, doode sleenklonip, legen de heldere lucht al. Daar de zon er achler opging was hel aan de vóórzijde nog geheel in bel duisler gehuld, en vertoonde zich daarvoor nog meer in zijn geheel, en grooler. Het slot bestond nil twee zwarle vierkante torens, benevens een acblergehouw w aaraan la Ier een uilbock was gebouwd ; de lorens hadden achlkanlige kappen, mei leien gedckl, waar-hoven groole, ijzeren weerhanen en hooge schoorsteenpijpen uilslaken ; de venslcrs waren klein en zeer oiiregehnalig geplaalsl, lerwijl hel gebeele gebouw van groole roode moppen (!) uil het water

(1) Metselsteenen.

was opgetrokken. Ren vrij lange brug met een wip leidde naar hel voorhof, hetwelk insgelijks bemuurd, en tnel een smalle graebl van de slrook lands was afgescheiden, waarop het slot aan hel einde van den Mommelerwaard gebouwd was, lerwijl een lage, ronde toren aan de rechlerzijde de nadering van den voorburg verhinderde. En evenals een kwade •■n 'nijdige geesl, die, zelf geen deel kunnende hebben aan den glans van hel zonnelichl, ook een ander er van zockl le berooven, zoo ving hel slot dc zonnestralen op, en wierp een lange donkere schaduw over den stroom, die zich echter scheen le spoeden om aan dezen dwang le ontsnappen, ten einde zich verderop weder te koesleren in den warmen gloed van dat hemellichaam, of, door zijn glatis verlraaid, de steden voorbij le snellen, en langs Hollands vruchthare streken de zee op le zoeken.

Een oogenblik daarna kwam het vaartuig aan hel voorland van Loevestein aan. Hel paard werd er uitgeleid, lerw ijl Van Doorn, als het ware een voorgevoel hebbende, dal hij hel slot niel als vriend zou verlaten, en als wilde bij zich den aftocht vrijhouden, tot den veerman zeide : «Thijs ! ik kom naar alle gedachten spoedig wederom; blijf hier wachten op mijne terugkomst ; ik zal bel met n en uw maal goedmaken.quot;

«Dat is zeer goed, meester!quot; antwoordde deze, «wees niel bevreesd, ik wacht hier tot gij terugkomt, tenzij ik gedwongen werd om le varen, en dal wil ik niet hopen.quot;

Van Doorn wipte in den zadel en reed hel voorplein van Eocveslein op. Hij gaf zijn paard en zijn mantel aan .Meijer, een knecht van D'Avilar, en trad over de brug, die over de slotgracht lag, en over de binnenplaats het hoofdgebouw binnen. Vernomen hebbende, dal Anna en haar voogd reeds aan hel ontbijt waren, ging hij, daar hij met de buisgenoolen goed bekend was, zonder zich te laten aandienen, bet vertrek binnen, w aar hij Anna hoopte te vinden.

De kamer was groot en voor dien lijd zeer prachtig; vlak legenover de deur was een groole schoorsteen met marmeren mantel, hoven welken een schilderij hing, waarop bel slot was afgemaald. Ter wederzijde van dc stookplaats waren twee booge kruiskozijnen, mei ruitjes in hel lood gezel, lerw ijl de heelden en krullen, waarmede de glazen boven in bel raam beschilderd waren, het vertrek veel verduisterden. De zijmuren waren elk in twee groole vakken afgedeeld, en prijkten met vier kunstige tapijtwerken, door den vermaarden


-ocr page 22-

12

licidschen tapijtwerker Willem Andriesz. de liacl vervaardigd, welke even zooveel voornanu' gebeur-lenissen uil d( kruisloehlen naar het Heilige Land voorstelden. Ter Wederzijde van de groote cikenliou-ten, niet veel lol- en beeldwerk besneden deur waren insgelijks twee tupijtwerken ; bet eene stelde (lod-l'ried Van Bouillon, den aanvoerder der kruisvaarders, in volle wapenrusting en meer dan levensgrootte, voor, terwijl Petrus, de kluizenaar, in zijne grove monnikspij gedoken, op bet andere was afgebeeld. In de boeken van het vertrek hingen (raaie wapenrustingen, en de prachtige meubelen, welke langs den wand geplaatst waren, zouden getuige geweest zijn van de gegoedheid des slot-voogds, indien Van Doorn niet maar al te zeker van het tegendeel ware onderricht geweest.

ZKSDE HOOFDSTUK.

Anna De Manilla in den volsten zin des woords een schoon meisje, hield zich juist met liet eene ol andere vrouwelijk handwerk onledig; doch zoodra zag zij Van Doorn niet, of zij wierp bet weg met den uitroep van : «Mijn Karei! wees welkom!quot; en vloog in zijne armen, ilij drukte haar teederlijk aan zijn hart en een vurigen kus op hare purperen lippen ; en terwijl zij hare helder blauwe oogen, die door een lluweelachtigen rand van zwarte oogharen werden overschaduwd, naar hein opsloeg, vroeg zij hem zeer zacht:

• Waar zijt gij zoolang geweest? in geen vier dagen zijl gij eens naar uwe Anna komen omzien!quot;

»Mijne Anna !quot; hernam Van Doorn, terwijl hij haar nog nauwer aan zich drukte, »ik werd hierin door drukke bezigheden belet; maar geloof mij, ofschoon ik u niet gezien heb, zoo heb ik des te meer aan n gedacht : ja, nu ik bij n ben, bevind ik mij wel eens zoo opgeruimd ais anders.quot; Dit zeggende, wilde hij baar nog eens kussen ; maar zij ontwond zich lachende uil zijne armen, en riep verwonderd uit: »Maar waar komt gij vandaan? uw wambuis en het gevest van uw degen zijn nat. O! gij zijl zeker van nacht herwaarts gereden om mij te zien.quot;

Van Doorn schikte zijne kleeding wat in orde, veegde zijn degen af, en nam plaats op den stoel, dien Anna voor hem had nedergezet, en nu haar, die bem vragend aanzag, eenige oogenblikken opmerkzaam beschouwd te hebben, antwoordde bij: »Maar gij,die mij beknort, lieve Anna! zeg mij toch, hoe komt het, dat gij, reeds zoo vroeg, zoo prachtig gekleed zijt, terwijl het n bekend is, dal ik n bet lielst in het eenvoudige kleed der llollandsche dochters zie? Maar,quot; voer hij op eens met drift voort : quot;ik zie, gij hebt geweend. Zeg mij, wal is bier voorgevallen ? want indien Perea u beleedigd heeft, zal ik of bij, zoo waarlijk helpe mij (iod! het slot niet levend verlaten.quot;

Zij schudde zwijgend hel hoofd, sloeg hare schoone oogen ten hemel, wenkte hem, om naderbij te schikken, en zeide : »De reden, dat gij mij reeds zoo tijdig gekleed vindt, is, dat ik dezen morgen naar (iorkum moet om eenige bezoeken af te leggen. Ach ! kon ik op uwe tweede vraag ook zoo volmondig antwoorden ! want, olschoon Perea mij niets onaangenaams, wat mij zelve betreft, gezegd heeft, zoo is er daarentegen voor u niet veel goeds voorgevallen. D'Avilar's vriend, of laat mij liever zijn meester zeggen, is dezen morgen met het krieken van den dag aangekomen. Zijn verblijf belooft zelden iets goeds; maar vandaag vooral was het onheilspellend. Hij heeft n gisteren hij Oud-Ileusden gezien; hij sprak van geheime hijeenkonisten van muitelingen ; bij noemde u een der samengezworenen. (iod weet wat hij er mede bedoelde! (iij zuil n toch, hoop ik, niet tegen uw Koning en uw geloof met andere onrustige menschen verhinden, en uwe Anna moedwillig bedroeven ? IN'een,quot; vervolgde zij, bem smee-kend met hare schoone oogen aanziende, »neen. Van Doorn! gij zult dat niet doen.quot;

Van Doorn antwoordde niet, maar zag strak vóór zich neder, baalde het geuzenpenninkje te voorschijn, en hield het haar voor.

»(iij bekreunt u dus om mijne liefde niel meer?quot; vervolgde Anna, «het is dan maar al Ie waar, gij hebt ii onder die boozen begeven; gij hebt mij vergeten! Helaas!quot; zeide zij, bedroefd de hand aan hare oogen brengende, quot;indien ik uwe liefde missen moet, blijft mij niets overig dan bet koude gral.quot; Doch toen Van Doorn nog niet antwoordde, vervolgde zij op een geraakten toon: »(iij hebt uw geloof verzaakt, mijnheer! en bij, die met muitelingen verkeert en hunne schandteeke-nen draagl, zal nooit de hand van De Manilla's dochter ontvangen. Van dit oogenhlik ai zijl gij mij vreemd.quot; Dit zeggende, stond zij op, schoof haar stoel weg, en keerde zich met de waa heid eener beleedigde Spaansebe vrouw van lu • Doch Van Doorn, die door het eerste gei


-ocr page 23-

HET SLOT LOKVKSTEIIS IN 1Ü70.

\ Ij

\

13

liarci' mie gclroiïcn was, Irok, hij hel uitspreken liarcr lnalsle woorden, zijne wenkliianwen Ie za-inen; een donkere wolk zweefde over zijn gelaat, en met drill van zijn stoel opslaande, zag hij haar met viaiiimeiule oogen aan. Maar liet sehoone gelaat en de fraaie gestalte van liet liere meisje, dal hem nog schooner dan anders voorkwam, l»e-si'hoiiwende, hernam hij op een meer hedaarden loon, dan men zon verwaeht hebben ;

«Bij God, Anna! gij dwaalt! liet geloof mijner vaderen is mij even heilig als mijne eer; hel zijn geene muiters, die zich legen hel monster ver/el-ten, dat mijn land verdelgen zal. Ja, dewijl gij het welen will, in dezen naehl hen ik hun hroe-der geworden! Dat Mva voor ons heve ! Maar gij, Anna! maar gij, die steeds alles, wat groot of edel was, hoogachtlel ; gij, die in Holland hel le-venslielit onlvingl, en in wier aderen het lloiland-sche bloed, door uwe moeder, vloeit, hoe komt het, dal gij u niet onlziel, mij dus aan te spreken ? Of denkt gij mogelijk, dal ik mij door een vrouw zou laten leiden ? Neen,quot; vervolgde hij mei verlielling van slem, «neen! dal zal nooit geheu-ren ! Mijn hesiuil staal pal, het vaderland bovenal! ziedaar onze spreuk en ook de eerste plichl van een man van eer, en noeh uw smeeken, noch uw dreigen zal mij doen leruglreden. Ik gaf n hel rechl op mijn harl ; mijn arm behoorde toen reeds aan het vaderland. — lién hard woord nog van u, en wij zien elkander nooit weder,quot; vervolgde hij op een hitler verwijlenden loon. «Verkiest gij mij mogelijk in de handen van uw voogd, den italiaan, over Ie leveren, ga vrij uw gang, en werp u dan in de armen van den getrouwen en laaghartigen steunpilaar der dwingelandij. Hier is mijn zwaard !quot; Dit zeggende, Irok hij zijn degen met scheede en al uit den draagband, en wierp dien voor hare voeten.

Alleen de vrees voor Van Doom's leven, wanneer hij zich met den opstand tegen den Koning bemoeide, had Anna dus doen spreken ; zijne woorden waren even zoovele dolksteken, welke haarteeder hart doorboorden. Hare lierheid zwichtte voor zijn vasten wil, dien hij haar deed kennen, en de helde ki'eeg spoedig het overwicht in haar harl. Zij raapte zijn degen op, en hem met langzame schreden en met neergeslagen oogen naderende, zeide zij, terwijl zij den degen weder in zijne draagband slak, en vreesachtig naar hem opzag: »Wie zou waardiger zijn dan gij om dit staal te voeren ? gebruik het daar, waar KÜ denkt het Ie moeten gebruiken ; maar ve m mij uwe liefde niel.quot; Kn nu baar schoonen, blanken arm, die bevallig uil de mouw van baar zwart lluweelen kleed te voorschijn kwam, om zijn hals slaande, liet zij haar hoofd op zijne borst vallen, om de tranen, welke aan hare oogen ontvloeiden, te verbergen.

toch.

•htig

liefst

zie?

4

zie.

«•ge-

zal

slot

Itarc

na-

' «Ü

ezen

t'ken

raag

mon

he-

)r u

1, of

nor-

nen.

i

an-

|

ft u

\

j

van

em-

wal

ik.

lere

)ed-

ice-

een.

j

rak

te

r?quot;

g'j

I f

m ij

and

I

ifde

i

O

tide

rd-

rV

(;ij

die

ke

ia's

quot;i

gij

oof

; ON»

af.

Van Doorn bleef eerst stilstaan ; want hij den man, ofschoon spoedig niet geraakt gevoelt als de vrouw, is de eens ontstoken toorn niet zoo gemakkelijk tot bedaren Ie brengen; doch het berouw van bet sehoone en leeder beminde meisje, welks bevallige blonde lokken golvend op zijne horst neder-bingen, kon hij niet verduren. Ken traan van aandoening welde in zijn manlijk oog op, en de sehoone boetvaardige aan zijne borst drukkende, riep hij uil : «Alles is vergeven en vergelen, en gij blijft den muiter steeds beminnen ; niet waar, geliefde Anna ?quot;

• Ja,quot; antwoordde Anna zacht, terwijl zij, hem vriendelijk toelachende en hare oogen afvegende, ging zitten : »(iij zijl mijn geliefde Karei! Maar zullen die lieden — want uwe vrienden kan ik hen nog niet noemen — u niet vermoorden, ol u in het verderf storten, als het hun voordeel kan aanbrengen ? Ach ! gedenk slechts, hoe zij met mijn ongelukkigen vader gehandeld hebben, indien zij toch zoo edel dachten, als gij voorgeeft, hoe zouden zij dan een weerloozen reiziger, die hun nooit eenig leed had aangedaan, hebben omgebracht ?quot;

«Waarde Anna !quot; antwoordde Van Doorn, «hel geval, waarvan gij spreekt, en dal mij telkens, als ik er aan denk, met afgrijzen en woede vervult, is mij nog zeer duister; wie zegt u toch, dal de geuzen dit feit verricht hebben? En al ware dit zoo, kan men de toomelooze horde van moordenaars en heiligschenners, die beeldstormers genoemd worden, wel vergelijken met die dapperen, lot welke ik thans behoor?quot;

Anna wilde juist antwoorden, toen de deur openging, en D'Avilar, gevolgd door Perea, in de kamer trad. Van Doorn stond dadelijk op, en gaf D'Avilar, die hem welkom heette, de band ; doch, hij groette Perea slechts koel, welken groet deze insgelijks Hauw beantwoordde.

eenige oogenblikken zich zoo

«Neemt plaats, Signori!quot; (I) zeide D'Avilar terwijl hij een paar stoelen bij de tafel liet zeilen.

(1) Si ff nor is Italiimnscli; Senor is Spnansch. Pc schrijver heefl beide woorden willekeurig gebruikt, unversehillig of bet «;cii Spanjnnrd ut' ecu Italiaan betrof.


-ocr page 24-

J. F. ÜLTiMANS.

u

Antonio IVAvilar, kastelein van Loeveslein, was Itijzomler lanju; van gestalte, doeh zeer mager, /.ijn grijs liaar stond reclUo|), en zijne grijze knevels en zijn baard gaven aan zijn bleek en ingevallen gelaal een doodsch en woest voorkomen. Zijne oogen, waarmede bij meest altijd in bet rond zag, sloeg bij neder, als zij die van een ander ontmoetlen, en zijne gebeele houding verried, dat bij bevreesd was een ander in zijn binnenste te laten lezen. Perea daarentegen, die men een schoon man noemen kon, was niet groot, maar gezet, zeer netjes, ja zelfs eenigszins praebtig gekleed, en op zijn bruin gelaat was de trotsebbeid van een Spaan-seben hoofdman te lezen; zijn valkenoog ken schetste zijn oploopend karakter. Als bij Van Doorn aanblikte, nam zijn gelaat altijd een zekere woestheid aan, en wanneer zijn donkere blik, onder zijne dikke wenkbrauwen uit, op Van Doorn viel, kromp Anna's bart van angst samen, terwijl Van Doorn zelf het niet bemerkte of niet wilde bemerken.

Het kon niet anders, of een vergelijking tus-scben deze twee mannen moest tot Van Doorn s voordeel uitvallen. Zijn groen, lakensche wambuis, dat om zijne slanke gestalte sloot, vertoonde zijne fraaie leest in al baar voordeel; terwijl een broek met zijden veters, en wijde gele laarzen met zilveren sporen zijne kleeding voltooiden.

Nadat zij plaats luidden genomen en bezig waren bet een en ander te gebruiken, sprak D'Avilar Van Doorn op een vriendscbappelijken loon aldus aan :

»lk heb zoo even van Don Lorenzo vernomen, dat de Hertog, daar bet land van alle kanten met oorlog wordt bedreigd, terwijl de ingezetenen en verscheiden edelen, den naam van edellieden on waardig, oproer zoeken te verwekken, en 's Koningsoldaten uit de steden trachten te verdrijven, — dit zeggende, zag bij Van Doorn scherp aan, Ier-wijl Perea zijn gelaal in een nog vreeselijker plooi, dan gewoonlijk trok — besloten beeft bel leger Ie vermeerderen, en bij vooral tracbt zijn paardevolk met inlandscbe edelen en burgers...quot;

«Misschien ten onrecbte,quot; viel Perea hem iti de rede, welk gezegde Van Doorn met een blik vol minachting beantwoordde, waarna D'Avilar vervolgde: «zoekl voltallig te maken, en daardoor bet uitgestrooide gerucht te logenslrall'cn, dat de Koning zijne onderdanen niet vertrouwt, en hen alleen door vreemd krijgsvolk in bedwang wil houden.quot;

«Daar bet mij nu bekend is,quot; voer bij, valsch lachende voort, «dat gij den Koning, onzen meester, bijzonder hoogacht, en een afkeer hebt van alle muiterij of opstand tegen den Hertog, 's Konings stedehouder, kwam hel mij voor, dat het nu een go-schikt oogenblik is, om uw voornamen om dienst te nemen onder Zijner Majesteits krijgsvolk, te volvoeren. Er is juist een plaats open onder het kornet speerruiters, dat thans in den Bosch in bezetting li}.'t: Signor Perea is zoo goed geweest mij dil te berichten, en heeft mij tevens toegezegd, dat hij door voorspraak hij Zijne Excellentie, die hem steeds bijzonder gunstig is, zich in staat bevindt, om u op zijn woord van eer te verzekeren, dat gij spoedig zult opklimmen, en dal gij hierdoor, gevoeld hij uwe ons bekende geschiktheid voor den dienst, niet lang in dien lagen militairen graad zuil behoeven door te brengen, dien gij genoodzaakt zijl Ie doorloopen, naar aanleiding van een onlangs door den Hertog genomen besluit, waarbij bepaald wordt, dal voortaan geene bevelhebbers zullen gekozen worden dan uit de korpsen zeiven.quot;

Van Doorn, die zich vasthad voorgenomen zijne bedaardheid niet te verliezen, en geene aanleiding tot zijne verbanning van Loeveslein, welke bij reeds lang te gemoet zag, Ie geven, had echter moeite, om gedurende deze lange redeneering, zijne bedaardheid te bewaren; en daar hij verontwaardigd was over D'Avilar's veinzerij, die hem deze aanbieding alleen gedaan bad op Perea's hevel, en om van hem voor altijd ontslagen te worden, is het moeilijk te bepalen, wat bij zou geantwoord hebben, indien niet Perea hem uil zijne verlegenheid gered bad, door opslaande te zeggen:

«Signor Van Doorn en de Signorila zullen hel mij niel kwalijk nemen, dat ik thans vertrek. Het besluit, dat Signor Van Doorn nemen zal, zal ik wel nader vernemen; men wacht mij in de Bosch, waar ik lijding hoop te vinden van bet gevangennemen van den heruebten limisario, en 's Herlogs dienst ver-eisebt nog dezen morgen mijne tegenwoordigheid op onderscheiden plaatsen. — Ik hoop intusschen, dat Signor Van Doorn mijn dienstaanbieding niel van de band zal slaan,quot; zeide hij op een trotschen toon.

Van Doorn, zijne woede over deze woorden bedwingende, antwoordde:

«Indien gij, die in deze oorden des Herlogs rechterband zijt, iets te verrichten hebt, zoo kan ik wel gissen, wat bel zijn zal, en dal de bevelen aan u gegeven, geene vertraging dulden. Wal den Boodschapper aangaat, ik twijfel niel, of gij zult in den Bosch wel iets van hem hooien. Hel spijt

li


-ocr page 25-

IIET SLOT LORVI'STEIIV IN 1fi7().

IS

mij cditcr, uw aiin^eiiaain liij/ijii /00 sitocdif; te moeien missen, helwelk ons tie gelegenheid geven zou, om onze gedaehteii mulei' Ie verklaren; doeli wees verzekerd, — dil zeggende verhief Van Doorn zijne stem, en hnicht onwillekeurig de hand aan de greep van zijn degen — dat ik 11 dezellde vriendschap toedraag, als gij aan mij, en dal ik eerlang het onuilsprekelijke genoegen lioo;» Ie hch hen u op een plaats te ontmoeten, welke ons zal vrijlaten, onze gedachten nader te verklaren.quot;

Hier hoog hij zich, Anna, die, evenals de heide anderen, den zin dezer woorden zeer goed iiad begrepen, heelde voor het leven van haar geliefde. Doch de Spanjaard antwoordde, terwijl hij Anna op een gelante wijze de hand kuste :

«Jonker Van Doorn! wij voeden dan denzelfden wensch; hoe eerder en in hoe grootcr gezelschap deze ontmoeting zijn zal, des te liever zal het IVrea wezen.quot; Hierop zijn gevederden hoed op het hoofd drukkende, groette hij Anna beleefd, en met de vriendschap op het gelaat en de hel in het harl, verliet hij, gevolgd door den slotvoogd, bel verlrek met forsche slappen, terwijl bij de deur achter zich dicht wierp.

»Ach, Karei ! wat hebt gij gedaan !quot; riep Anna uil, zoodra zij alleen waren : »gij bebl des llerlogs besten en hloeddorstigsten speurhond gesard. Is uwe Anna u dan niets meer waard, d:il gij zoo met uw leven speelt ?quot;

«Anna! lieve Anna!quot; hernam Van Doorn, »ik bid u, voed geene vrees, hij zal mij niet deren; mijne broeders zijn talrijk, en hun moed is groot; wij lachen met Perea's woede en met Alva's beulen. Eerlang toch zal hij mei zijn vreemd gespuis moeten wijken — en dan, ' vervolgde liij op een opgeruimden loon, «wordt gij mijne vrouw ; niet waar, mijne teedcrgeliefde ?quot;

Nu zijn rechterarm om hare middel slaande, streek hij hare blonde lokken van haar voorhoold weg, en drukte daar een kus op. Anna bloosde en sloeg haar oogleden neder; doch zij onllrok zich niet aan Van Doorn s omhelzing, maar rnslle, vol vertrouwen op zijn moed, aan zijne borst, en poogde in zijne tegenwoordigbeid len minste niet Ie laten blijken, dat zij bevreesd was, dal deze oogenblikken mogelijk de laalste gelukkige baars levens zouden zijn.

«Maar wanneer gaat gij mij verlalen ?quot; vroeg zij na eenige oogenblikken; «want als gij eens de Spaansche zijde verlaten hebt, zal l-oevcslein voor u gesloten worden ; en ofschoon ik heimelijk geloof, dal mijn voogd mij liever aan u dan aan

IVrea zou afslaan, zoo zal hij dil evenwel niet durven doen. IVrea beveell hem, zooals ik Hrigilla, onze dienstmaagd, doe; ja, hun gedrag is dikwijls zoo raadselachtig, dal men niet weet, wat men er van denken moei, en bet wordt mij hoe langer boe meer zeker, dat D'Avilar mijne hand aan Perea heloold, en daarvoor iets genoten beeft ; dal !.'ij hun in den weg zijl, en hen verhindert om hun plan te volvoeren.quot;

«Wees niet bevreesd,quot; antwoordde Van Doorn, »in weerwil van al de IVrea's der wereld zuil gij de mijne zijn, dat zweer ik u op mijne eer. Verwacht mij aanstaanden vrijdagavond in den hof hij het luiniersschuurlje; daar zuil gij mij vinden; dan zeg ik u voor bel laatst vaarwel. Verschuiven wij dus de droefheid over ons afscheid tot dien dag, en laat ons nu alleen de genoegens smaken van elkander te zien en ongestoord te kunnen spreken. L'w aandenken zal mij steeds in den strijd vergezellen, en deze arm, welke u thans omval, zal, met bel getrouwe staal gewapend, 011-verwinnelijk zijn. Zaterdagavond spreek ik mijne vrienden, de muiters, zooais gij hen noemt, weder ; daarna zal er zeker een lange tijd verloopen, eer wij elkander kunnen wederzien; maar Mever, de oude buisknecht en een oprechte kerel, is mij zeer genegen, en gij kun! 11 aan hem volkomen vertrouwen quot;

Naderende voetstappen verkondigden de aankomst van een onwelkom persoon, en terwijl zij beiden gingen zilten, vervolgde Van Doorn zacht: «Knik hoop u nog voor mijn verlrek in de hoede van iemand aan te hevelen, die, als hij degene is, voor wien ik hem aanzie, in slaat is om u, zelfs na mijn dood, welken (iod verhoede! te ondersteunen en uil de macht uwer vijanden te verlossen.quot; Hier hield hij op, en D'Avilar trad binnen. «Don Lorenzo is zoo even vertrokken.quot; zeide hij, «ik wenschte u wel eens in het bijzonder te spreken, Signor Van Doorn ! en zal dus de Signora moeten verzoeken zich Ie verwijderen.quot;

Anna stond op zonder iels te zeggen, en na Van Doorn met haar hoofd vriendelijk loegeknikt Ie hebben, wilde zij hel vertrek veriaten; doch Van Doorn trad haar Ie gemoel, en bare kleine, poezelige hand aan zijne lippen drukkende, zeide hij, terwijl Anna zijn handdruk beantwoordde: «Vaarwel, Signorila! lot wederziens! ik blijf uw nederige dienaar, vaarwel!quot; en met deze woorden geleidde bij haar lol aan de deur.


-ocr page 26-

k;

ZEVENDE 1IOOFDSTUK.

D'Avilar wandelde inlussclien het vertrek mei schreden op en neder. Toen Anna vertrokken was, sloot hij de deur, en Van Doorn wenkende om l)ij hein plaats te nemen, lie{,roii liij op een geme-lijken toon . «Signore ! liet is mij onaangenaam, u over iets te moeten onderhouden, le meer daar ik u reeds meermalen met hetzelfde verzoek hel» moeten lastig vallen ; ik moet u, ofschoon ik u nog veel geld schuldig ben, om duizend rijksdaalders le leen verzoeken ; het leger en de oorlog, die de landskassen uitputten, terwijl hel oproer de middelen ontneemt om ze te stijven, maken, dat de Hertog zich buiten staal bevindt, om de soldij geheel le voldoen; en daar er aan hel leger le velde hel eerst wordt gedacht, is dit oorzaak, dal ik sinds een jaar geene inkomsten genoten heb; daarenboven is er een schip door die verdoemde geuzen genomen, waarmede ik eene aanzienlijke som uit Brugge ontvangen moest.quot; Hier hield D'Avilar op, en scheen le verwachten, dal Van Doorn hem zou antwoorden.

Deze bedacht zich eerst een oogenblik, en gaf toen ten anlwoood : «Mijnheer! het is u bekend, dat ik anders steeds aan uw verzoek gereedelijk heb voldaan ; maar voor hel tegenwoordige bevind ik mij in de onmogelijkheid om over zulk een som te beschikken. De tijden zijn slecht, en de belastingen worden hoe langer hoe drukkender; de huislieden zijn uitgeput, de landman ziet zijn oogst vergaan ; zijne woningen worden door stroopben-deu verbrand, en hetgeen hij in zijne voorraadschuren beeft, is hij gedwongen onder de waarde en met groot verlies te verkoopen, ten einde de beden, (1) welke de eene na de andere worden uilgeschreven, te belalen, bij verzuim waarvan hij zijn goed terstond ziet aangeslagen, met inlegering wordt gestraft en bijgevolg geheel in armoede wordt gedompeld, liet is u bekend, dat het gebrek groot is; hel moet u dus niet verwonderen, dat ik in deze u niet behulpzaam kan zijn.quot;

D'Avilar had hem zwijgend aangehoord ; doch zijne wenkbrauwen trokken zich hoe langer hoe meer samen ; zijn voorhoofd fronste zich, lol hij eindelijk, over Van Doom's weigering gebelgd, en alle hoop om voorlaan meer geld van den gedienstigen jongeling te verkrijgen nu opgevende, op een schijnbaar bedaarden loon hernam :

(1) lidusliiigen.

• liet spijl mij, Signore ! dal dil zoo is; maar mogelijk zal hel u gemakkelijker vallen uw gedrag te verklaren. Ik heb loch zoo even gezien, dal gij nog altijd de hand van de Signora zoekl te verwerven.quot;

«Dat is mijn grootste wensch,quot; antwoordde Van Doorn.

«Maar indien dil zoo is,quot; voer D Avilar op een hevigen loon voort, «hoe komt hel dan, dal gij weigert om den Koning te dienen, waartoe gij van rechtswege gehouden zijl, en desnoods gedwongen zoudt kunnen worden ? Of gelooll gij, dal ik, dienaar des Konings, de hand van Signora De Manilla zou geven aan iemand, die Zijner Majesleils dienst verzaakt? Ja,quot; voer hij op een scherpen toon voort, «aan iemand, die er van verdacht gehouden wordt, lot de godvergeten muitelingen te hehooren, wie niets heilig is, en die den afgeloopen nacht zeker mei den vervloekten Emisario en andere samengezworenen heelt doorgebracht.quot;

• Mijnheer! gij beleedigt mij,quot; hernam Van Doorn, driftig opstaande. «Het verwondert mij, dat gij iemand, die u niets dan vriendschap heeft bewezen, dus aanvalt, na hem vooraf geld te leen gevraagd te hebben, en daar gij de rechten der gastvrijheid niet schijnt te kennen, is hel goed, dal ik er van onderricht hen, en dal uw ouderdom en uwe betrekking als voogd van Anna de Manilla u beschermen voor mijne rechtmatige drift. \\ ie zegt u toch, dat ik lot de muitelingen behoor? en, indien het al zoo ware, zoo zou ik trolsch zijn , om aan de zijde van een Prius van Oranje of een Aldegonde le slaan ; zij hebben het heler voor met hel land en den Koning, onzen meester, dan gij, de Hertog en ander vreemd gebroed, dal het land verwoest, het in rouw dompel!, het hart van elk rechtschapen burger langzaam vervreemdt van zijn vorst, en hem noodzaakt in het oproer zijn behoud le zoeken. Dil is geene muiterij. Mijnheer! ofschoon gij en andere lage loontrekkers het daarvoor uitkrijt; neen! hel is rechtmatige tegenstand, volgens privilegiën, door des Konings voorouders den Lande gegeven, en door hem zeiven plechtig bezworen. Zoo is hetgt; en ik ben desnoods bereid om zulks met mijn degen te bewijzen, of Egmond's slappen op het moordschavot te drukkon

«Jongeling 1quot; hei die tijd gehad

had om zich le hei 'd : «gij vergeet

tol wien gij spreek zijl. Mijn rang,

1 als kastelein van elk ik voor den


-ocr page 27-

17

Hertog bewaar, zo» mij verplichten, 11 dadelijk gevangen te nemen. (ïij moogt dan geen muiter zijn, hetgeen ik ook niet gezegd heb, uwe woorden zouden hel mij echter bevestigen. — Doch,quot; vervolgde hij, valscii lachende,— »gij maakt u drillig; de jonkman weel dan niet, wal hij zegt; maar knnl gij verwonderd zijn, dat ik, die in uw geluk veel belang stel, vreemd opzie over uw gedrag? de poorl des geluks is voor u geopend, en gij treedt haar niet binnen; de eer en de roem wachten u in hel leger, en gij verkiest werkeloos te blijven, daar elk ander van uwe jaren handelt; gij maakt u daardoor alleen reeds verdacht. Bovendien hebt gij de vriendelijke aanbieding van Signor Perea niet alleen verworpen, maar met hem gespol, met Perea! Of wist gij niet, dwaas ! dal iu zijne hand ons beider geluk berust; dat uw leven van een enkel woord van hem afhangt? (Jij hebt hem den handschoen toegeworpen ; doch gij weet nog niet, op welk eene manier hij gewoon is dien naam op te nemen.quot;

«Dat scheelt mij ook weinig,quot; hervatte Van Doorn op een minachtenden toon, «laten lage zielen voor hem kruipen en hem vreezen, ik doe het niet; zijne vriendschap veracht ik, en ik lach met zijn haal.quot;

«Gij kenl Perea niet; ik meen hel goed met u,'' vervolgde D'Avilar, die nog altijd hoop had hem over te halen om dienst te nemen. «Wien hij genegen is, dien kan hij van veel dienst zijn; wien hij haat, die is verloren; daar gij dus volhardt in uw bestuit, zoo brengt gij mij in de onaangename noodzakelijkheid, u den toegang lot Loevestein voor altijd te ontzeggen.quot;

Daar Van Doorn hem slechts met een verachtenden blik aanzag, en niet genegen scheen zich zeiven in de val te brengen, vervolgde hij op een doffen loon : «ISu kunt gij nog gaan; maar indien gij u weder mocht verstouten om hier te komen, zoo wacht u niets dan een donkere kerker; want waarom zou ik mij in de bres stellen of toegevendheid hebben voor iemand, die mijne eigen veiligheid in de waagschaal heelt gesteld door Perea te beschimpen.quot;

«En zal ik, terwijl gij mij hier niet langer meer wilt dulden, het geluk nog niet mogen hebben de Signorita voor hel laatst te zien ?quot; vraagde Van Doorn, terwijl van hel antwoord het besluit, dat hij nader nemen zou, scheen al te hangen.

«INcenlquot; antwoordde D'Avilar koel, »neen,Signoro! gij ziel haar nooit weder ; Anna is voor u dood. — En,quot; vervolgde hij, spottend lachende, »de geluk-

J. F. Oltmans, Het slot Loevestein in 1670. I.

kigc Perea zal haar weldra naar het altaar geleiden, en gij zult dan, helaas! te laat gewaar worden, dat gij uw eigen geluk verwoest hebt.quot;

«Zoo spreekt de duivel ; want hij spreekt door uw mond,quot; riep Van Doorn uit, terwijl hij zijn hoed op zijn hoofd drukte. «Ik veracht u, terwijl ik Perea niet vrees; dit staal zal mij en Anna beschermen tegen des Spanjaards lagen.quot; Hier sloeg hij met de hand op hel gevest van zijn degen, Perea is zoo ver nog niet, en er zal nog veel bloeds moeten stroomen, voordat zijti helsch ontwerp gelukt. Eu de muitelingen, die geuzen,quot; voer hij met woede voort, «die gij niet acht, en wier macht gij niet lelt, zullen den Spaanschen hoogmoed Inuiken en u uil hol nest rukken, waaruit gij mij nu verbant, maar niet verdrijft. Neen, hij God! ik ga, omdat ik wil, en alleen de diepste verachting voor uw persoon behoedt u voor mijne wraak.quot; Dit zeggende, maakte hij de deur open, en verliet met rassebe schreden hel vertrek, terwijl het geluid zijner voetstappen en sporen door het gewelf werd teruggekaatst.

D'Avilar stond een oogenblik versuft; doch de wraakzucht rees spoedig in de borst des Italiaans op, en een rapier van den muur grijpende, wierp hij de scheede weg, en liep Van Doorn na, terwijl hij, van woede bijna niet kunnende spreken, uil-riep : «Houdt hem legen, hij is mijn gevangene in naam des Konings ; hij is schuldig aan hoogverraad. Soldaten! houdt hem vast.quot;

Anna, die van hetgeen D'Avilar te zeggen had, met recht niet veel goeds verwachtte, had Meijer bevolen, om Van Doom's paard Ie zadelen, opdat hij er niet naar zou behoeven te wachten. Met smart had zij bemerkt, dat Perea den veerman met geweld gedwongen had hem over le zetten, en het luidruehlig gesprek met angst hoorende, stond zij in hare kamer voor hel glasvenster om te zien, wanneer van Doorn zou vertrekken.

Zij zag hem met haastige stappen op het voorhof treden. Hij riep luid: «Mijn paard! mijn paard !quot; De getrouwe Meijer had hel reeds sedert lang gezadeld en de pistolen afgeveegd, en bracht het hem terstond.

Hij wierp zich dadelijk in den zadel, groette Anna, die hij aan hel venster zag, met de hand, en gaf zijn ros de sporen. Op ditzelfde oogenblik kwam D'Avilar op de binnenplaats, en trad, gevolgd door eem'ge soldalen, over de brug. Op hun geroep kwamen er nog andere uil de gebouwen op het voorhof, en op des slotvoogds bevel liepen zij den vluchtende na.


2

-ocr page 28-

*

Toen Anna zich naar het achtergedeelte van hel slot begeven had, zag zij hoe Van Doorn, aan de rivier gekomen zijnde, wachtte tot de hengst weder overkwam, en hoe de soldaten met hunne vuurroeren schielijk, doch omzichtig, evenals slangen langs den grond schuivende, hem zochten te he-kruipen, en onder het bereik hunner wapenen te krijgen. Toen zij zag, dat een hunner aanlegde, en de hand aan de lont bracht, gal' zij een gil van angst, en riep, liare handen smeekendc ten hemel heffende, uit: «Heilige Moeder (Jods! wees hem genadig!quot; En alsof Van Doorn hare stem gehoord had, of door een hoogere macht onderricht werd van het gevaar, dat hem,(bedreigde, zoo zag hij om, en een snellen blik op de rivier en zijne vervolgers werpende, zag hij hel gevaarlijke van zijne standplaats in. Daar hel vaartuig nog ver van wal was, gaf hij, alle hoop om over te varen opgevende, zijn paard de sporen, jlct schot viel; doch het miste. Nu zag zij, dat Van Doorn, den teugel latende vallen, zijn degen trok, een pistool greep en zijn getrouw paard mei de knieën aanzette. Twee andere musketiers legden nu aan, en zochten hem in zijne vaart op te houden; doch de beide schoten schenen, niettegenstaande zij van zeer nabij op hem gelost werden, even vruchteloos te zijn als het vorige; want Van Doorn bleef, ofschoon midden in den rook gehuld, in den zadel zitten. Zijn zwaard klooide het hoofd van den eenen soldaat, terwijl de andere, door een pistoolschot in de borst getrollen, over zijn hoofd buitelende, ter-nederstortle. De kring, dien de soldaten om hem gesloten hadden, was nu gebroken, en Van Doorn langs het slot heen rijdende, was nu weder buiten hun bereik ; doch zij maakten zich gereed om hem te volgen ; en het was Anna maar al te goed bekend, dal Van Doorn niet kon ontvluchten, daar bet land, waarop Loevestein gebouwd is, rondom in het water ligt.

Vreezende voor het leven van den haar zoo dierbaren jongeling, stond zij een wijl onbeweeglijk ; doch de onzekerheid nopens zijn lot kon zij niel wederstaan, en de angst dreef haar naar hare kamer, waar zij hem met het oog kon volgen, en zien hoe het met hem zou alloopen.

Toen zij daar, bleek van schrik, aankwam, was zij genoodzaakt zich aan de venslerbank vast te houden, en staarde met verwilderde blikken door het glasraam. Zij zag, hoe Van Doorn, die met zijn paard in het water was gesprongen, pogingen deed, om er mede aan de overzijde tegen den kanl op te klimmen. Een paar geloste schoten waren vruchteloos; door den kanl gedekt, vlogen de kogels over zijn hoofd zonder hem te treffen, en eer zijne vervolgers hem nabij waren, en hem terneder konden schieten, gelukte het hem den vasten wal Ie bereiken. Nu bemerkte zij, hoe hij het Monnikenland afrende, en om de hoogte, welke er midden op ligt heen reed, ook de Lorsegracht gelukkig doorzwom, den Waaldijk beklom, en daar langs naar Brakel reed; terwijl hij, zooals het haar voorkwam, met zijn hoed wuifde, als wilde hij haar nog een laatst vaarwel toeroepen. De soldaten hadden hem tevergeefs eenige scholen nagezonden ; hij was spoedig buiten hun bereik,

en zijn vervolger met zijne trawanten, over hunne mislukte poging en den dood hunner makkers verwoed, keerden beschaamd weder naar het slot terug; terwijl D'Avilar, woedend over den hoon, hem ongestraft aangedaan, zich in zijn vertrek opsloot, en zich den geheelen dag niet meer zien liet.

Dankbaar voor Van Doom's redding, sloeg de schoone maagd hare oogen, waarin tranen van vreugde glinsterden, ten hemel, en knielde voor het Maria-beeld, dat hoven haar bidgestoelte hing,

neder. Lang lag zij daar, en zond hare dankgebeden op tol haar, aan wie zij de redding van den door haar zoo vurig beminden jonkman toe- • k

schreef.

ACHTSTE llÜOFDSTl IK.

In den avond, waarop Nicolaas Huykhaver den bondgenooten gelast had bij elkander le komen,

stapte Van Doorn le voet op het dorp Wijk aan.

In een grooten bruinen mantel gewikkeld, volgde hij den hem goed bekenden weg ; want in zijne jeugd had hij deze oorden dikwijls bezocht, en er geheele dagen doorgebracht. *■

De maan scheen niet, zoodat hel omliggende land in een diepe duisternis gehuld was. Half tien ure sloeg het op den hoogen kerktoren van Wijk,

toen hij door de eenzame straten ging, welke dit schoone dorp al hel aanzien van een stad geven,

en den grooten weg verlatende, linksaf zijn weg door het geboomte en kreupelhout vervolgde, dat zich lot aan de plaats zijner bestemming uitstrekte.

De duisternis, die hem omringde, was slechts geschikt om de droefgeestige stemming, waarin hij ♦

was, nog te vermeerderen. Hij had den vorigen


-ocr page 29-

HET SLOT LOKVESTKIIN,lt;1N 1570.

1

19

avond Anna voor het laatst vaarwel gezegd, en de tranen, welke het leeder beminde meisje gestort had, toen hij haar verliet, doorboorden nog zijn hart; ja, indien bij niet door een eed aan zijne tegenwoordige vrienden was verbonden ge weest, zou hij mogelijk, nadat hij de smart eener scheiding ondervonden had, den moed niet gehad hebben om baar, die bij meer dan zich zeiven beminde, te bedroeven; de gedachte alleen, dat Perea hem toch vroeg ol laat van Loevestein zon verdreven hebben, matigde het berouw, dal bij somtijds gevoelde, van oorzaak te zijn van bun beider droefheid.

Terwijl bij dus voortstapte op den smallen weg, welken bij moeite had niet te verliezen, daar die door vele voetpaden doorkruist werd, kwam hem datgene weder voor den geest, wat Anna hem verhaald bad nopens Perea's woede, toen deze Van Doom's stellige weigering om in dienst te treden vernomen bad. En bel kwam hem maar al te zeker voor, dat Anna gelijk bad, toen zij vermoedde, dal zijne vijanden een reden moesten hebben om hierop zoo Ie staan, en hel plan van Perea om hem, zoodra hij dienst genomen zou hebben, naai-Sixinje Ie doen zenden, hetgeen zij bij toeval algehiisterd bad, bevestigde dit.

De verwijlingen van D'Avilar, de gezegden van Perea, gevoegd bij het raadselachtig gedrag van Van den Bosch, versterkten hem in zijn gevoelen, dal deze niemand anders was dan de berucblc boodschapper, door de Spanjaarden Emisario genoemd, die door Oranje gebruikt werd om diens bevelen over te brengen, diens volle vertrouwen genoot, en door de Spanjaarden evenzeer gevreesd en gehaat werd um zijne listigheid als om zijn moed. Van den Bosch bad hem gesproken van de lagen, die De Vargas hem aan (Ie Duitsche grenzen gelegd had, en dil stemde ten volle met des Boodschappers manier van handelen overeen; de onderscheiden vermommingen, waarin hij hem gezien had, bet veranderen van zijn naam, en de onderscheiding, waarmede Buykbaver en de overige bondgenooten hem behandelden, lieten Van Doorn bijna geen twijfel meer over, en hij besloot, indien bel mogelijk was, nog dienzelfden nacht den sluier, welke de handelingen van Van den Uosch omhulde, op te lichten.

*r

¥

h

Terwijl hij aldus in gedachten verdiept, haastig voortging, bereikte hij bijna het einde van bel geboomte, toen bij bemerkte, dal er iemand, die

hem uil slapte. Hij

voor

hetzelfde pad volgde.

vermoedde, dat hel een der samengezworenen was.

en zich niet gestemd gevoelende om een gesprek aan te knoopen, hetwelk ook gevaarlijk kon zijn, bleef hij in het kreupelhout aan den zoom van hel ge-boomle staan; terwijl de nachtvogels, door de stappen zijns voorgangers gewekt, de lucht vervulden met hun geschreeuw.

De gebeele omvang van hel pluimgevaarte des Monnikenbofs vertoonde zich nu juist vóór hem ; doch de duisternis verfde alles met een grauwe kleur. Al hetgeen zijn goede vader hem dikwijls van dil klooster verhaald bad, kwam hem nu voor den geest; ook hij had zich, gelijk de Tempel-beeren, verbonden om liet gezag eens konings te wederstaal). Deze vo; Jen echter allen den dood ; bet zwaard en de folieringen hadden die helden der middeleeuwen uitgeroeid. Ook hem hing dil lol boven bet hoold, en hetgeen die ridders, welke door de gebeele Christenheid verspreid waren, en overal sterkten en geheime vrienden hadden, met hun ijzeren wil en bovenmenschelijken moed, ruim twee en een halve eeuw geleden, niet hadden kunnen ten uitvoer brengen, dal zou bij nu met een handvol Nederlanders trachten te verrichten.

Hoezeer getuigde alles, wat hij bier zag, van de nietigheid van der menscben arbeid ; van alle zijden waren de muren, niettegenstaande hunne dikte, ingevallen ; zelfs de pogingen van den ijve-rigslen oudheidkenner zouden niet in staal geweest zijn om een juiste grondteekening van het gebouw te maken, en deze zou zijne hersenen vergeefs gepijnigd hebben om te gissen, waartoe elk der vele vertrekken, holen en gangen indertijd gediend had. Sommige vensterbogen waren nog overig en bijna in hun geheel, en de sierlijke, doch tevens zonderlinge krullen en versierselen, waarlusschen voorbeen de beschilderde glasschijven hadden gezeten, getuigden van de kunde des bouwmeesters en van de schoonheid en rijkheid der Gothiscbe bouworde. Zonderlinge gedrochlen van duifsteen, waarvan er geen één aan een ander gelijk was, staken boven aan de muren meer dan hall weg bet lijf naar buiten uil, en hadden zeker voor uitioops-pijpen der goten moeten dienen. Eenige ranke pijlers, die veel van de Moorsche manier hadden, duidden de plaats aan, waar de kerk gestaan had, welker toren, ofschoon hij ingevallen was, zijn ouden luister niet kunnende vergeten, nog boog boven alle andere muurbrokken uitstak.

Twee zware, ronde torens, waarvan de eene geheel was ingestort, daar de andere nog vrij goed in wezen was, gaven te kennen, dat de stichter ook op de verdediging was bedacht geweest;


-ocr page 30-

J. F. OLTMANS.

•20

ju één woord, het geliecl had veel meer van de bouwvallen van een verterkt vorstelijk slot dan van de overblijfsels der nederige woonplaats van de armen der heilige stad.

Hier en daar vertoonden zich in de ruïne kleine lichtvonken, die nu eens achter een stuk muur verdwenen en dan weder zichtbaar werden. Te verstandig zijnde om die voor dwaallichten te houden, dacht hij in hel eerst dat het St.-.lanswormen waren; doch de snelle beweging, welke hij met de kleinheid dier diertjes niet kon overeenbrengen, deed hem vooronderstellen, dat het de lonten waren van de uitgezette schildwachten, hetgeen zich bevestigde door de vlammetjes, die zich nu en dan verhieven, als de soldaten, het vuur hunner lonten onderhoudende, er op bliezen.

De gedachte, dat er mogelijk op hem gewacht werd, deed Van Doorn zijne opmerkingen staken, en hij trad uit het hout te voorschijn.

Hij had zich nauwelijks op de vlakte vertoond, die het klooster omringde, ol' hel alschuwelijk gekrijsch van een steenuil, die boven op den kerktoren scheen te zitten, deed hem stilstaan, en joeg hem een onwillekeurige huivering aan. Nauwelijks was deze solo geëindigd, of de ongeluksvogels, die hij honderden in de muren huisvestten, hieven een koor aan, dat de haren van elk ander mensch zou hebben doen Ie berge rijzen, en vervulde de lucht met hunne helsche tonen.

De plaats aandachtig beschouwende, vanwaar het eerste geluid gekomen was, zag hij hoven op den toren iets zich bewegen; en, ofschoon de duisternis hem belette liet goed te kunnen onderscheiden, scheen het hem echter toe, dal hel een menschelijke gedaante was, die, als een kwade geest over den bouwval zwevende, op de dikke muren van den ingevallen toren heen en weder stapte, en dus met zijn oog den gelieeleu puinhoop kon overzien.

Gedachtig aan het bevel van Ruvkhaver, richlle hij nu, beschaamd over zijne vrees, zijne schreden naar de plaats, waar de ingang tol hel gebouw geweest was, en spoedig stond hij, over de steen-brokken, die in de droge gracht lagen, heenklau-terende, vóór de hooge (Jolhische poorl, die nog bijna geheel in wezen was. Aan beide zijden van de poorl waren de muren mei scbiclgaten, die in de zoogenaamde holen uitkwamen, doorboord, en maakten, indien zij met voetboogschutlcrs bezel waren, de nadering, zoo niet geheel onmogelijk, ten minste gevaarlijk. Aan wederzijde van den ingang, boven de poort, vertoonden zich diepe nissen; doch de beelden der heiligen, older oude, vrome ridders, welke er in mochten gestaan hebben, waren er reeds sedert lang uil weggehaald en verbroken ; terwijl van de kloosterdeuren, die de poort gesloten hielden, niets meer overig was dan eenige verroeste ijzeren duimen en ringen, die, in hel arduin vastgeklonken, alle pogingen der plunderaars en heiligschenners vruchteloos gemaakt hadden. Hoe dikwijls hadden deze muren hel lieaii si'unt, de leus der Tempeliers, hooren uil-roepen ; hoe menige commandeur was hier, gevolgd door zijne getrouwe ridders en een schaar van knechten, op zijn met ijzer bedekten strijdhengsl binnengereden, weinig denkende, dat een gebouw, dat voor de eeuwigheid scheen gebouwd te zijn, zoo spoedig door den haat en de afgunst zou worden ternedergeworpen, en de gevreesde orde der Tempeliers zou worden vernietigd, hunne goederen aan anderen zouden geschonken worden, en bovendien hun naam, bezoedeld met de grootste misdaden, aan het nageslacht zou worden overgebracht.

NEGEN DE HOOF 1 )STUK.

Van Doorn was nauwelijks de poorl binnengetreden, of de punt van een degen werd op zijne borst gezet, en belette hem verder voort te gaan. »Hel woord, mijnheer!quot; zeide iemand, dien hij door de duisterheid onder het gewelf niet zien kon, zacht lol hem : «Grootmeester 1quot; antwoordde Van Doorn. De degen bedreigde zijne borst niet langer, en hij hoorde het wapen weder in de scheede glijden, terwijl men, hem hij de hand nemende, hem verzocht te volgen, met waarschuwing naar zijne voelen te zien om niet te struikelen.

quot;ij bevond zich dus geheel in de macht van zijn geleider, maar lette toch op hetgeen deze verrichtte, en hetgeen er om hem voorviel; en toen zij, de poorl doorgegaan zijnde, in het gebouw kwamen, bezag hij hem opmerkzaam om te ontdekken, of'hij hem ook reeds meer gezien had; maar de krijgsman was hem geheel onbekend. Diens kleeding echter stelde hem weder gerust, en verdreef de vrees, die hij had, om in de handen der Spanjaarden te vervallen; want hoe licht toch konden deze, van de bijeenkomst iels bemerkt hebbende, het gebouw bezet, en den eenen der bondge-


-ocr page 31-

21

*

»

nootcn vi'xir en den anderen na gevangengenomen hebben.

Terwijl Van Doom's hart mei smart werd vervuld bij de gedachte, dat zij, die voorgenomen hiidden hun land te bevrijden, op bun eigen geboortegrond genoodzaakt waren zich, evenals moordenaars en struikroovers, in het bolst van * den nacht te verzamelen, en zich voor het oog

hunner medeburgers en hun vorst te verbergen, streelde hij zich met de hoop, dat dit de laatste maal zou wezen, dat hij dit zou behoeven te doen, en dat hij voortaan openlijk en voor de geheele wereld zou kunnen handelen, en als bevrijder van zijn land en als verdediger der voorrechten zijner landgenooten kunnen optreden. Zijn geleider nam zijn weg door de gewezen kerk ; de zerken waren met bet puin van bel ingestorte dak bedekt, hetgeen het gaan zeer moeilijk maakte. De ingestorte gewelven vormden groote steenhoopen, en die, welke nog overeind stonden, hingen over hunne hooiden heen, dreigden elk oogenblik neder te storten, en hem, die zich vermal bet gebouw binnen te treden, en door zijn nachtelijk bezoek de vrome ridders in het stille graf te verontrusten, met ben levend te begraven of te verpletteren, j Aan den ronden toren gekomen, die nog gedeel

telijk in wezen was, trok zijn geleider aan een touw, dat uit een der venstergaten hing, en ver wijderde zich, tegen Van Doorn zeggende: «Hier moet gij wezen, mijnheer!quot;

Een ladder, welke uit bet venster naar beneden gestoken werd, wees Van Doorn, die reeds vergeefs naar een ingang tot den toren omgezien had, den weg aan, dien bij volgen moest. Hij wierp zijn mantel dus achterwaarts en beklom de ladder. Op betzelfde oogenblik echter, dat bij zich aan den ouden muur en aan de planten, welke tus-schen de steenen groeiden, vasthoudende, zich gereed maakte om in het raam te stappen, en, terwijl hij nog met den eenen voet op de laatste sport stond, legde iemand een forsch gespierde hand op zijn schouder, en vroeg hem bet woord af, Hal hij genoodzaakt was te geven, alvorens de schildwacht zijn pistool in den gordel slak, en hem toestond in hel venstergat te slappen.

Hij bevond zich nu in den toren; doch niets wees hem de plaats aan, waar de bijeenkomst zou kunnen plaats hebben. De kale muren vertoonden hier en daar de plaats, langs welke de trap bad geloopen, en de overblijfselen van de verdiepingen, ■4 die er in gelegen hadden. Van boven was de

toren, die van zijn dak beroofd was, geheel open.

zoodat hij de donkere wolken, die door den wind werden voortgejaagd, er onbelemmerd overheen kon zien drijven; alleen kwam bel hem voor, alsof bij nu en dan een lichte rookwolk lusschen de kanteelen uit zag opstijgen.

De schildwacht, die de ladder weder naar boven had getrokken, licbttc nu een luik of deksel op, dat op den grond lag, en dal Van Doorn nog niet had opgemerkt, en beduidde hem met de band, dat bij naar beneden moest gaan. Hij naderde dus, en zag tot zijne niet geringe verwondering een ruim en verlicht gewelf onder zich, waarin hij langs een ladder nederdaalde, terwijl zijn wegwijzer de opening weder zorgvuldig bedekte.

Zoodra hij beneden kwam, werd bij door de eedgenooten, van welke er reeds eenigen waren aangekomen, gegroet; zij schudden hem hartelijk de hand en noodigden hem om met hen Ie drinken, hetgeen bij niet afsloeg. Na dil gedaan te hebben, vervolgden zij hun gesprek ; en daar het toch over zaken liep, die hem geheel vreemd waren, nam bij deze gelegenheid Ie baal om zijn mantel aan een der uitstekende punten van hel lofwerk aan den muur op te hangen, en het gewelf nader in oogenscbouw le nemen.

Hel was rond en grooter dan bij eerst gedacht had, uit zware steenen gemetseld, en kon wel vijllig menscben bevatten. De muur van bet gewelf scheen interlijd aangepleislerd geweest le zijn; doch door de vochtigheid of andere oorzaken, was hel bekleedsel meerendeels er van afgevallen; wat er nog van bestond was beschilderd; maar de kleuren, ofschoon zij zeer levendig schenen geweest te zijn, waren meest uilgewischt ol verdoold. Hier en daar vertoonden zich echter nog beelden van gewapende mannen, die grijnzend uil hunne geopende helmen zagen, en hel roode kruis op den witten mantel droegen. Een hunner hield een standaard in de band, waarop een rood kruis op een half wit en half zwart veld, was afgebeeld; van de Latijnscbe spreuk, welke er opgestaan had, was alleen hel woord Domino nog leesbaar. Naar bij kon oordeelen, stelde hel de eene of andere geheime pleebtigbeid, of een optocht der Tempel heeren voor; en in andere, meer bedaarde 'oogen-blikken, zou bij gaarne een geruimen tijd zoek gebracht hebben met het schilderwerk op zijn gemak en in zijn verband te beschouwen. De grond van het gewelf was met blauwe zerken belegd; een weinig van den muur af, en zooals hij uit de ligging van hel gebouw kon oordeelen, naar hel Oosten gekeerd, stond een groole arduinsleenen


-ocr page 32-

22

zetel, uil één stuk gehouwen, nan wederzijde van welken zeven vierkante zitbanken van dezelfde soort van steen geplaatst waren. Deze waren echter zonder rugstukken, en vormden met den groeten zetel een halfrond. 0|) eiken steen waren eenige vreemde karakters ingehouwen, en duidden zeker den naam of rang aan van hem, die eertijds gerechtigd waren er plaats op te nemen, .luist daartegenover was een soort van haarstede ; len minste, in den muur, een weinig van den grond, was een rond gat met een ijzeren roester, waarin vuur brandde, en dal ook ten dien einde, en wellicht om het gewelf te verwarmen of lot een of ander gebruik seheen gemaakt Ie zijn. Daarboven was oudtijds een hall-hoog (1) uit steen gehouwen geweest; doch dat was geheel sluk geslagen; men kon echter nog zien, dat het zeer goed uitgevoerd, vol met beeldwerk en gedeeltelijk verguld was geweest. In bet midden van bet gewell, lusscben de haardstede en den grooten zetel, lag een langwerpig steenblok op den grond ; op onderscheiden plaatsen waren ijzeren ringen in den steen bevestigd, liet scheen lol een werktuig van pijniging gediend te hebben» doch werd nu voor tafel gebruikt, en was met drinkbekers en glazen bezet, terwijl twee groote aarden kruiken er naasl stonden. De ongelukkige, die op deze pijnbank was vastgebonden geweest, bad hier juist bet gezicht op zijne strenge rechters en op een sleen boven den grooten zetel, waarop vreemde karakters waren uilgebouwen, die Van Doorn vergeefs trachtte Ie ontcijferen; ofschoon bij nogal in de gelegenheid was geweest van de oude talen en lellerschrillen wal te leeren kennen. Naar alle gedachten hadden de broeders van den Tempel, indien zij dit vertrek al hadden mogen binnentreden, achter de zitbanken, waar nog een geschikte ruimte overbleel, geschaard geslaan, als niet gerechtigd zijnde om zich neder Ie zetten. De gang, die toegang tot bet gewelf gaf, was ingestort; een eind weegs echter kon men dien nog ingaan, terwijl groote ijzeren scharnieren, in de steenen kolommen geklonken, die aan den ingang stonden, aanduidden, dat er voorheen een deur of hek aan was geweest, die tijdens de vernieling van het Monnikenhof was weggevoerd. Boven elk der kleine zitbanken, alsmede ter wederzijde van hel gebeeldhouwde tafereel, waren, op de plaats waar de muur en hel verwulf zich scheidden, een soort van steenen armblakers geweest, in de gedaante van zonderlinge monsters of (lieren, doch

^1) Bus-relief.

de meeste waren gebroken ; zij schenen allen bijzonder geweest Ie zijn, en in drie er van brandde licht; terwijl de groote pillen, die evenals vurige tongen lusscben de tanden der monsters uitstaken,

een Hauw en onzeker licht in bel gewelf ver- ^

spreidden. Hel gal, waardoor men nu in het gewelf kwam, scheen eerst onlangs gemaakt te zijn ;

ten minste de grond was nog bier en daar mei puin bedekt.

Hij had zijne opneming juist geëindigd, toen een herhaald uilengeschreeuw bun de aankomst van nieuwe bezoekers verkondigde, en spoedig daarna daalde Van den Bosch, gevolgd door drie andere mannen, neder, en werd met groote vreugde onl-vangen. Zij vroegen hem dadelijk, waar lluykbaver bleef, en of bij ook iels van hem vernomen bad.

Doch Van den Hosch antwoordde, dat hij den hopman sedert den vorigen dag niet bad gezien, en naar Van Doorn toetredende, beetle bij hem welkom.

Toen zijne oogen een weinig aan het licht gewend waren, beschouwde bij Van Doorn nader,

en den zwarten doek iu hel oog krijgende, welke om diens hoofd gebonden was, zeide bij zacht lot hem : L

»!loc is hel, jonge vriend! gij zijl, naar bel mij vooorkomt, zoo vroolijk niet als de vorige maal, j*

loen ik u fluitende aantrof; wal kwelt u ? Hebt gij misschien berouw over den stap, dien gij op mijn aanraden gedaan hebt ? Maar ik zie, gij zijl gekwetst! met wien zijl gij slaags geweest ?quot;

«Ofschoon ik een oogenblik in groot gevaar ben geweest,quot; antwoordde Van Doorn, »om door de Spanjaarden gevangen genomen te worden, en ik genoodzaakt ben geweest, voor mijne verdediging hel zwaard te trekken, zoo had de schermutseling niet veel te beduiden. De wonde aati mijn hoofd is van geen belang, en zal spoedig weder genezen zijn. Wat mijne droefheid aangaat, die is zeer natuurlijk, vriend ! Ik heb gisteren afscheid genomen van het meisje met hetwelk ik mij dacht iu het huwelijk te begeven.quot; *

»Kn wat kan u verhinderen,quot; hernam Van den Bosch, »om dit nog te doen ? Is hel nu niet, dan is hel in hel vervolg.quot;

• Alles!quot; hernam Van Doorn. »Ik laat haar alleen achter, onder hare en mijne ergste vijanden.quot;

Hier werden zij gestoord door het luidruchtig gedrag der bondgenoolen, die door den wijn vroolijk geworden zijnde, een hunner trachtten te bewegen iets Ie zingen, waartoe hij eindelijk overging, ofschoon hij er zich in het begin niet loe J scheen Ie laten overhalen ; en na een paar malen


-ocr page 33-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

23

gehoest te hebben, met een sclioone tenorstem hel volgende couplet, van een Ie dien tijde zeer veel opgang makend geuzenliedje, j.'imaaind de (jc-Irouwe ficus, aldus aanhief:

Den koning van Spagnicn is graaf van ons land, Zyn macht blyvcn wy maintineren.

Soo lanck hy aan de privilegiën hond de Imnt,

Soo lanck blyven wy liem eeren.

Jjanck leve die koniugh ! dat wille wy drinken.

r.anck leve die geuzen ! dat wille wy klinken.

Deze twee laatste regels werden gezamenlijk en met aanslooting der bekers en luider stemme gezongen.

»Laal dal zoo zijn,quot; hervatte Van den IJoseh, terwijl hij Van Doorn wenkte om met hem in de gang plaats te nemen. «Hier op deze steenen gezeten,quot; ging hij voort, «kunnen uwe metgezellen, die, zooals gij ziet, den beker lustig laten rondgaan, u niel hooren ; zij zouden u somtijds minder achten om uwe gevoeligheid over het verlaten van een meisje ; iets, dat sommigen onder hen bespottelijk zouden vinden. Maar verhaal mij, indien gij mij uw vertrouwen waardig keurt, wat er met u gebeurd is, en zeg mij den naam van uwe jonkvrouw; terwijl gij met lUnkluiver vertrekt, blijf ik in deze oorden, en ben dus in de gelegenheid u en haar van dienst te zijn.quot;

Van Doorn bedacht zich eerst eenige oogen-blikken, en zijne armen over elkander slaande, terwijl hij, legen den muur leunende, stijf vóór zich zag, verhaalde hij belgeen ons reeds bekend is. Hierop vervolgde hij : «Mijne goederen en kostbaarheden heb ik, zooals ook het getrouwe paard, dat mij bij Loevestein gered heeft, zooveel in mijn vermogen was, geborgen; mijne vaste goederen daarentegen moet ik achterlaten; want Perea heeft mij niet veel respijt gegund, maar zijne vervolging reeds begonnen ; zoodat ik genoodzaakt ben geweest uil Heusden de wijk te nemen, en mij de beide laatste dagen bij een mijner huislieden op het land te verbergen. Dit scheelt mij echter weinig; indien de goede zaak zegeviert, vind ik mijne landerijen toch weder; indien wij echter hel onderspit moeien delven, is jonkvrouw De Manilla toch voor mij verloren. Aan mijn eed getrouw, zou ik, als ware ik nog alleen maar overig, mij nog blijven verzetten tegen het Spaansch geweld, en mijne vrienden niet willende overleven, ten minste voor mijn dierbaar vaderland willen sterven, dat ik niet had kunnen bevrijden. — En,quot; vervolgde hij op een droefgeestigen toon, «daar ik de laatste mijns ge-slachts ben, sterft de naam van Van Doorn mei mij uit; terwijl mijne vijanden, die, zoo ik hoop, dan nog na mijn dood met schrik aan mij zullen gedenken, zich niel als vreedzame bezitters mijner goederen zullen dnrven aanmerken dan na mijn ondergang.quot;

I

«Meer Van Doorn!' hernam Van den Hoseb, «zij, die gij bemint, is mij niel geheel onbekend ; ten minste, ik heh haar vader wel gezien. En, vervolgde liij langzaam, als schroomde hij te vervolgen, «ik heb hem zien sterven.quot;

«Moe! hervatte Van Doorn met drift, terwijl hij opsprong, »gij waart daarbij, en hebt hem niet hijgestaan ? — Maar,quot; vervolgde hij bitterlijk, «waarom zou ik verwonderd zijn? gij waart misschien een der geuzen, die het scliehnsluk uitvoerden.quot;

«Jongeling !quot; antwoordde Van den Bosch bedaard, terwijl hij hem hij den arm vasthield en hem noodzaakte om weder naast hem te gaan zitten, «spreek zoo luid niet; Dirk Duyvel, die bezig is met zingen, houdt juist nu op. Mier oogen zijn reeds op 11 gericht; hoor mij eerst bedaard aan, eer gij een oud man beschuldigt. Een geus ben ik, en wil ik sterven; maar daarom zijn mijne handen en die mijner vrienden, zoo niet van ander, ten minste van De Manilla's bloed onbevlekt. Luister aandachtig naar hetgeen ik u zal verhalen.quot;

Terwijl hief de zanger, door de toejuichingen zijner makkers aangemoedigd, met luider stemme een nieuw couplet aan, en zong:

Margriet die had una goed geregiert; Soo Granvellc haar niet hat bestiert.

Due Dalf heeft 't land in peryeel gehragt, Kn wordt door vrome luiden veraeht.

Lanck leve die koniugh 1 dat wille wy drinken.

Lanck leve die geuzen 1 dat willen wy klinken.

TIENDE HOOFDSTUK.

«liet is nu ruim drie jaar geleden,quot; dus begon Van den IJosch, toen hij in zijne rede gestoord werd door de aankomst van Ruykhaver, die, gevolgd door een anderen man, juist terwijl de zanger bezig was met het zingen der twee laatste regels, langs de ladder afklom.

• Ik verzoek u, mijne heeren !quot; dus begon Ruyk-


-ocr page 34-

J. F. OLTMANS.

24

haver, nadat hij oen poos verstoord in het rond gezien had, »niet zooveel gerucht te maken; ik kon het gezang buiten den toren hooren. Waartoe dienen deze gevaarlijke zotternijen, welke beter plaats zouden vinden in de eene oi' andere kroeg of bordeel dan in het oord, waar men bijeenkomt om zijne verdrukte landgenooten te redden? Uwe slemperijen maken u ongeschikt tot het groote werk, dat wij voorgenomen hebben; een ongebonden leefwijs moet ons in de nogpii onzer medeburgers vernederen. Gedenkt slechts, dat hel de oorzaak of ten minste hel voorwendsel voor de uitroeiing van die mannen is geweest, welke misschien in ditzelfde gewelf besloten zich legen een anderen Filips te verzetten.quot;

Hier eindigde Ruykhaver, en hij wilde naar Van den Bosch gaan, toon oen lang en mager jonkman uit het midden der eedgenoolen naar hem toetrad. Hij had oen bleek en ingevallen gelaal, en de verleplo kleeding. die hier en daar met strikken on veters bozet was, getuigde van de vroegere welvaart van hem, die ze droeg. In zijne houding bemerkte meti duidelijk een der-genen, van welke er velon onder de bevrijders van het vaderland en de toekenaars van het verbond dor edeion waren, die, na hun erfgoed verbrast te hebben, in dezen opstand, waarbij zij weinig verliezen en alles winnen konden, oen nieuw middel zochten, om hunne losse leefwijze aan den gang to houden, en, voorloopig aan hunne schuldoischers ontsnappende, zich nieuwe bronnen van bestaan zochten te openen. Ook bevonden zich onder hen do zoodanigen, die, dewijl het ijs tus-schen hen en don Koning eenmaal was gobrokon, zich blindelings in den opstand wierpen, en door hun naam en rang mot recht hoopten in den nieuwen staal, wiens stichting de verstandige lieden reeds vooruitzagen, een gronlo rol te spelen oneen gedeelte der kloostergoederen te bemachtigen. Na Ruykhaver strak onder de oogen gezien te hebben, zette hij zijne hand in do rechterzijde, en sprak hem aldus aan:

«Mijnbeer I de tijd, waarop gij hier hadt moeten zijn, is reeds lang verstreken ; gij kunt bet ons dus niet ton kwade duiden, dat wij, u wachtende, onze verveling zoeken Ie verdrijven door een teug Ie drinken, gelijk het een krijgsman betaamt. Kn wat het zingen aangaat, dal gij gehoord hebt, dat bob ik gedaan op verzoek mijner vrienden, en zul het voor niemand laten, maar doen ter plaatse waar bel mij goeddunkt; begrijpt gij. Mijnheer? Ook is uwe vrees, dat hel ons zou kunnen verraden, geheel ongegrond ; nnze vijanden zijn ver te zoeken, en wij bobben in dit eenzaam gelegen gebouw niets van hen te vreozen.quot;

Huykhaver stond een oogonblik onbeweeglijk, waarschijnlijk over de stoutheid van deze aanspraak verwonderd; en zijn toorn zoekende te overmeesteren, die zichtbaar op zijn gelaat to lozen was, begon hij, zich lol de oedgenooten wendende, op eon langzamen en bedaarden loon ;

«Wat mijn lang uitblijven betreft, Mijne Hoeren I zal ik de oor hebben u te zoggen, dat ik met don heer van don INyenburg over (iondoren mij dacht herwaarts te begeven ; maar dat wij, gelukkig nog in tijds, eer wij daar aankwamen, vernamen , dat Alva's handlanger, de u bekende Perea mot don hopman Cherini en vijftig speerruiters daar tegen den avond waren aangekomen, met voornemen, zooals men zoide, om deze oordon te doorsnnll'olen en de geuzonbijoenkomst, waarvan hij do lucht beeft, uil elkander te drijven. Dil noodzaakte mij, een andere richting te volgen, zoodal ik langs den Veenweg, die veel meer om is, hier gelukkig ben aangekomen ; gij begrijpt dus lichtelijk, dal hel mij niet aangenaam was, u zoo luidruchtig bij elkander te vinden, en ik vertrouw, dal gij nu allen do stille oven noodig zult achten als ik.quot;

De eedgenoolen, die zijne rede oplettend aangehoord haddon, bogen zich zwijgend. Doch Dirk Duyvel, ofschoon hij zelf overtuigd was, dat Ruykhaver gelijk had, wenschle zich te verschoonon, en zeido :

«Dit was mij onbekend. Mijnheer! ik dacht, dat Perea gerust in den Hoseh was, en, vervolgde hij lachend, »hol is voor liet overige niet vreemd, dat iemand, die do vrees niet kent, op zijne eigen krachten steunende, zingt en vroolijk is, daar, waar een ander van vrees ineenkrimpt.quot;

«Mijne redenon zijn niet tol u gericht, jongeling!quot; antwoordde Ruykhaver koel, als ik lot u spreek, zal het zijn om u te bevelen, en niet om u rekenschap te geven van mijn gedrag, en hiermede afgedaan,quot; vervolgde hij np een Imogen loon, terwijl hij zijn bruin oog, dal van gramschap fonkelde, op hom liet vallen. »lk wil niets meer hooren; de lijd is to kostbaar, om dien met twisten door Ie brengen.quot;

Hij trad nu naar do overigen toe, en gaf hun, evenals ware er niets voorgevallen, een voor een de hand, gelijk ook aan Van Doorn, terwijl hij bom wolkom heette, en zich een weinig verwijderende, knoopte hij mol Van den Hosch een gesprek aan,


-ocr page 35-

HET SLOT LOEVESTEIN IN lt;»70.

28

gedurende hetwelk Dirk Duyvel al mompelende een paar bekers ledigde, en den beker daarna tegen den grond verbrijzelde.

Een oogenblik daarna zette Rnvkbaver zich op den grooten steenen zetel neder, en nadat hij aan zijne metgezellen verzocht had zijn voorbeeld te volgen, begon hij, toen /ij allen, zoo goed als zulks mogelijk was, gezeten waren : «Mijne lleeren! het is met zeer veel genoegen, dat ik de tolk hen van 's Prinsen tevredenheid over uw gedrag, en de belangeloosheid, die gij aan den dag legt hij het trotseeren der menigvuldige gevaren, die ons hoven het hoofd hangen. Door de berichten, die ik van alle zijden ingewonnen heb, ben ik in staat, n de verzekering te geven, dat onze zaak in het vaderland hoe langer hoe meer veld wint; de meeste llollandsche steden zien slechts naar een gelegenheid uit, om zich van hel Spaansche juk los te scheuren, en de hatelijke huurlingen van Alva ter poorte uit te werpen. Alle onze medeburgers hebben het oog op ons gericht : van ons zal het dus al hangen om hen door onze macht, dapperheid en overwinningen gerust te stellen, en de vrees, die zij voor de geoefende Spaansche krijgsbenden hebben, te verdrijven. De gegoede burgers en kooplieden wagen niets zonder hoop te hebben op een goeden uitslag; wij moeten hen dus waarborgen kunnen tegen Alva's woede, eer zij zich vóór ons zullen verklaren ; wij moeien (!lt;■ macht hebben om hen te beschermen, eer zij de Spaansche zijde verlaten, anders staan zij bloot voor de weerwraak des Konings; en de onderstand, dien wij uit de opbrengsten en giften der burgers kunnen trekken, gaat dan voor ons zonder vrucht te loor. liet lol, dal het ongelukkige Deventer iie-IrofTen heelt, schrikt de andere steden af; de inwoners van die stad hebben hunne vaderlandsliefde duur moeten betalen, en nog siddert er elk, bij het herdenken aan de pijnigingen, welke Pacieeo, velen vromen burgers heeft doen ondergaan. Enkhuizen, Medemblik, Hoorn, Dordreehl, Mollcrdam en vele andere steden zijn gereed lol den afval; in één woord, hel geheele land is rijp voor den opstand, en elk zal zich binnenkorl als één eenig man aan onze zijde scharen.

»De vergilfenis, die Alva heelt doen aankondigen, boezemt weinigen gerustheid in, en sli'chls eenige geringe lieden durven er gebruik van maken. De bekende dubhelharligheid des llertogs is niet geschikt om lieden van onzen rang, na helgecn wij reeds voor ons land gedaan hebben, over Ie halen om ons te onderwerpen; en hel zou ook een dwaze roekeloosheid zijn er geloof aan te hechten, zoolang zich Alva bier bevindt.

t

-f

«In Duilschland vordert Oranje, zooals hij mij schrijf!, niet veel : de Keizer is niel gezind ons Ie helpen, gelijk hij zelf op den Rijksdag te Spiers aan twee llollandsche edelen verklaard heeft; hij raadt ons aan van de vergilfenis gebruik Ie maken, en belooft ons hij den koning van Spanje tol voorspraak Ie dienen; hij weet echter niet, wal hel is zich aan Filips Ie onderwerpen ; hij, die zijn eigen bloed niel verschoond heeft, zal een hoop ketler-sche muitelingen, zooals men ons in Spimje noemt, geene genade schenken.

«Hel huwelijk van Anna van Oostenrijk kon nooit ongelukkiger komen dan nu ; hel haalt den band van vriendschap lusschen den Keizer en Spanje's koning nauwer toe; wij zijn dus genoodzaakt ons zeiven te helpen, en ons alleen op onze krachten verlatende, zullen wij, der spreuk indach-lig: dai (ïod helpt, die zich zrlrnt hclpoi, niet behoeven af te hangen van vreemdelingen, ol' ons bloot Ie stellen aan hunne belangzuchlige oogmerken.quot;

Tol zoover was Ruykliaver gevorderd; en hij wilde juist zijne aanspraak vervolgen, toen een vreeselijk uilengekras, dal door de gewelven heen-klonk, en door de overgebleven holen en gangen van hel onde gebouw honderdvoudig herhaald werd, elkeen een onwillekeurige vrees aanjoeg, en allen zwijgend deed luisteren.

»\Vij wachten niemand meer,quot; zeide Ruvkhaver zachl, »wat kan dal zijn. Herman ?quot;

«liet is mij onbekend, hopman!quot; anlwoordde deze, »hel is het leeken van Uilenburg, dien ik als wachter op den toren geplaatst heb; hij moet zeker iels vreemds gezien hebben, want ik heb hem dezen avond nog zoo hard niet booren roepen.quot;

quot;Hij doel zijn naam eer aan,quot; zeide Ruykliaver glimlachende, «indien hel Perea maar niel in hel hoofd gekomen is om hel .Monnikenhof te doorzoeken.quot;

Hel geluid van voetstappen boven hun hoofd belette hem Ie vervolgen, en weldra daalden acht mannen, mei musketten en haakbussen gewapend, langs de ladder af.

Ruykliaver, die opgestaan was, vroeg aan den voorste, welke hel hoofd scheen Ie zijn, en m wien Van Doorn dengene herkende, die hem door den bouwval geleid bad, wal er gaande was, waarop deze zijne hand aan den rand van zijn hoed bracht, en hel musket bij den linkervoet nederzettende, zeide :

• Niels goeds. Heer hopnian! een Iroep Spaansche


-ocr page 36-

J. F. OLTMANS.

26

miters nadert hel klooster. Om geen argwaan te geven, heb ik de posten ingetrokken, en kom hier om uwe bevelen te ontvangen. De Uil is op den toren gebleven, dien zullen zij ook niet vinden; de nachtvogels, tol welke hij dezen nacht behoort, zullen hem wel een plaats in het eene of andere gat inruimen.quot;

»Het is genoeg, Wapensmid!quot; hernam Ruvk-haver, en zich tot den edelman keerende, die met hem gekomen was, vervolgde hij : «Mijnheer Van den Nyenburg! begeef n naar boven; doch bedek den ingang zorgvuldig, en let op hetgeen de Spanjaarden verrichten; maar houd n evenwel verborgen, zoodat zij u niet in het oog krijgen, als zij in den bouwval rondsnuffelen. Zoodra -quot;ij echter oordeelt, dat wij ontdekt zullen women, geelt gij er ons bericht van; hebt gij mij begrepen?quot;

• Volkomen, Mijnheer!quot; antwoordde de andere, terwijl hij de ladder opklom, waarna hij, de opening weder dekkende, er zijn mantel overheen wierp, opdat het licht, hetwelk door de reten van het luik een Hauw schijnsel op den muur van den toren wierp, hun verblijf niet verraden zou.

«Hel is goed, dat het vuur uitgegaan is,quot; vervolgde Ruykhaver »de opstijgende rook zou onze tegenwoordigheid aan onze vijanden kunnen doen kennen.quot;

Een pistoolschot in de ruïne deed nu een ieder met vernieuwde aandacht luisteren; doch alles bleef slil in den omtrek van ;len toren. In de verte hoorde men echter hel gedruisch der paarden en het elkander toeroepen der ruiters.

Ruykhaver keerde zich nu lol den krijgsman, die met hem gesproken had, en zeide : «Wapensmid! doe uwe mannen hunne lonten vernieuwen. Zie toe, dal hunne wapenen met zorg geladen zijn, en hou u gereed om op bet eerste bevel te handelen.— Wal u betreft. Mijne Heeren!quot; vervolgde hij, zich tot de bondgenooten wendende, »zijl zoo goed om evenals ik, uwe mantels weg te werpen; wanneer wij onze wapenen, die ik u verzoek na te zien, gebruiken moeten, hinderen zij ons slechts. Gij ziet nu, dat mijne bezorgdheid voor Perea niel zoo ontijdig was, als een uwer wel gedacht had.quot;

Hel gevaar, waarin zij waren, deed hen allen dadelijk aan zijn verzoek, dat zou goed als een bevel was, voldoen ; terwijl Van Doorn, hopende nu in dc gelegenheid te zijn om zich met Perea te melen en zich voor altijd van hem Ie ontdoen, moeite had zijn ongeduld te bedwingen. Doch Dirk Duyvel, die de laatste zinsnede als op hem toepasselijk beschouwde, trok zich dit aan, en wilde de ladder opklimmen, om zelf te gaan zien, wat er buiten voorviel.

Ruykhaver echter zijn voornemen gissende, zei-de op een vasten loon: «Mijnheer! blijf hier. Van den INyenburg is best alleen in staat de verrichtingen der vijanden gade te slaan ; hij heeft uwe hulp niel noodig; ik beveel u hier te blijven.quot;

»lk lel uwe bevelen niet,quot; zeide de andere, »en zal gaan, waar het mij welgevallig is; ik ben een vrij edelman.quot; Intusschen begon hij de ladder op te klimmen ; doch Ruykhaver, niet gezind om toe te geven, rukte er hem mei een krachligen arm af, zoodal hij, zijn evenwicht verliezende, zeer onzacht achlerover op den grond viel. »lk verkies toch Ie gaan, al waart gij en mijn gevader de satan er tegen,quot; hernam Dirk Duyvel, woedend over zijn val, nadat bij was opgestaan, van leer had getrokken, en, door zijne drilt vervoerd, gereed stond, zich met geweld een doortocht te banen.

Doch Ruykhaver op den steen springende, die voor tafel diende, schopte er met zijne laarzen de glazen en kroezen af, en insgelijks zijn rapier ont-blootende, hernam hij; «Gij zuil niet gaan. (Jc-boorzaam !quot; „

De overige eedgenoolen zagen hun twist bedaard aan, zonder den cenen of anderen met woorden of daden bij te springen. Van Doorn echler sloeg de hand aan zijn degen, en plaatste zich bij Ruykhaver om hem te helpen, indien het soms den een of ander mocht in den zin komen, den weerspannige te ondersteunen. Van den Bosch scheen aan den twist geen deel te nemen, of er zelfs naar te luisteren, ofschoon een aandachtiger beschouwing al dadelijk zou verraden hebben,

dal hij met bezorgdheid naar lijding van de Spanjaarden wachtte; en het pistool, dat hij in de hand hield, en waarvan hij de pan geopend had,

bewees, dat bij niet altijd een bloot aanschouwer van hetgeen er voorviel, dacht Ie blijven.

»Ik veracht uwe bevelen,quot; schreeuwde Dirk Duyvel, »gij zijl niets meer dan ik, en gij noch ,v

Oranje hebt recht gehoorzaamheid van mij Ie vorderen. Of denkt gij, dat wij den eenen dwingeland wegjagen om ons onder hel juk van een anderen Ie buigen; ik volg alleen mijn eigen wil; want een vrije Nederlander in zijn eigen meester; met niets kunt gij bet gezag, dal gij bier uitoefent,

bewijzen.quot;

• Dal kan ik wel,quot; hernam Ruykhaver, moeite -*•

hebbende om zijne gramschap te bedwingen, ter-


-ocr page 37-

HRT SLOT LOEVESTEliN l!N 1570.

27

wijl hij Itcrii zijn degen voorhield, »met dil staal zal ik inijii hevelen slaven, (iij zult niel naar hoven gaan, knaap 1 dan over mijn lijk.quot; Toen hij zag, dul Dirk Duvvel nog draalde, om zijn ontwerp Ie voltooien, daar deze gehoopt had onder zijne metgezellen meer hijval Ie vinden, vervolgde lluykhaver op een vasten loon : «Waarnaar wacht gij nn, gij, die niets vreest ? waarom vertoeft gij om onze vijanden door uwe onhezonnenheid herwaarts te lokken ? of zijt gij misschien hang voor nw leven, en denkt gij hel door de vlucht te redden ?quot;

•Den dood vrees ik evenmin als gij of iemand,quot; hernam Dirk Duvvel, die met zich zeiven verlegen was, en zijn degen naar den grond richtende, met de punt eenige figuren op de zerken kraste, daar zijne ongehoorzaamheid meer veroorzaakt werd door zijn los en lichtgeraakt gemoed dan door minachling voor de hevelen van Rnvkhaver, dien hij innerlijk hoogachtte; »maar de schande vrees ik,quot; voer hij voort. «Indien onze vijanden den ingang hoven ons hoofd bezetten, zijn wij allen gelijk muizen in een val gevangen. Ik voor mij wil liever al vechtende sterven, dan genoodzaakt zijn mij in dit hol zonder wederstand gevangen te geven om naderhand doodgemarteld te worden, ten einde bekentenis te doen van zaken en geheimen, welke ons door onze opperhoofden, die ons zoo gaarne hevelen geven, niel medegedeeld zijn, omdat zij ons hun vertrouwen onwaardig keurden. Indien liet echter uwe verkiezing is,quot; vervolgde hij, zich lot de overigen richtende, «om u lafhartig over te geven en de genade onzer vijanden af te wachten. Mijne lleeren ! zoo wil ik het vaderland hel grootste ofler brengen, dal is inijiie eer, en hij u hlijvende, de schande met u deden.quot;

De overigen schenen zich een oogenhlik te bedenken. De woorden van Dirk Duvvel hadden indruk gemaakt; een zacht gelluister bad onder ben plaats, en ook hen bekroop de lust, hunne vijanden onder de oogen te zien, waarna een der eedge-nooten vooruittrad, en lot Ruykbaver het woord richtende, zeide : «lieer hopman ! hoezier wij allen hel gedrag van Dirk Duvvel ten hoogste laken, zoo verdient echter hetgeen hij hel laatst gezegd beeft, eenige opmerking. Wij hebben allen ons leven veil voor ons land, doch onze eer niet: indien wij Ie lang wachten, kunnen wij er ons niet meer doorslaan, maar moeien ons allen overgeven.quot; «En indien ik u met mijn leven borg ware voor -fc bet behoud van uwe eer,quot; riep liuykhaver, «en

u aantoonde, dat, terwijl het onze plicht is, om

ons niet roekeloos te wagen, bet in mijne macht staat ons allen met onze vijanden te vernietigen, als wij ontdekt worden ?quot;

«Dan ben ik voldaan,quot; zeide Dirk Duyvel, zijn zwaard opstekende, terwijl Ruykbaver, met de punl van zijn degen op een zerk wijzende, die kortelings scheen opgenomen geweest te zijn, voortvoer: «Hieronder, gezellen! is ons aller behoud; wee hem, die ons ontdekt! bij zou te laat gewaar worden, dal de geuzen den dood verkiezen boven de schande van gevangengenomen te worden.quot;

Een zekere soort van gerustheid en gevoel van eigen macht vertoonde zich nu op het gelaal der verbondenen, en ofschoon zij niet genoodzaakt werden lot gewelddadige middelen hunne toevlucht te nemen, zoo zou hel echter noch de eerste, noch de laatste maal geweest zijn, dat 's Lands historiebladen van hel leit gewaagden, dat de Nederlander liever een roemrijken en vrijwilligen dood verkoos, dan zich in de handen zijner vijanden over te leveren.

De soldaten begonnen echter onder elkander Ie morren; doch Ruykbaver, omziende, vroeg op een barschen toon: «Wie waagt daar te spreken?quot; heschaamd over de vrees voor bun leven, zagen zij voor zich neder, waarna Ruykbaver, den degen opstekende, van den steen slapte, toen Dirk Duyvel vóór hem trad en zeide :

«Mijnheer ! daar gij mijne ongerustheid verdreven hebt, blijl ik beneden; gij hebt echter de band aan mij geslagen, dien hoon hen ik verplicht af te wisschen. Ruykhaver ! ik verlang genoegdoening voor mijne eer.quot;

«Die kunt gij nog dezen nacht van mij erlangen,quot; antwoordde Ruykbaver bedaard; «voor hel oogenhlik ben ik geen meester van mijn leven, anders zou ik dadelijk aan uwe weerspannigheid en uw zeer kwalijk passend eergevoel een einde maken.quot;

Op ditzelfde oogenhlik klonken de tonen van een trompet door de gewelven des kloosters ; de aanvoerder van hel krijgsvolk scheen de zijnen terug te roepen, daarop volgde bel gerucht, hetwelk een troep zwaar gewapend paardevolk maakt, wanneer het zich in beweging stelt. De grond dreunde onder de boeven der moedige rossen, en toen men van het zich verwijderende krijgsvolk niets meer kon hooi en, drong echter de fraai klinkende Spaansche marsch nog van verre uil hel geboomte tot hen door, en gal aan elk de verzekering, dat bet gevaar voor dezen keer geweken was.

Van den Nyenburg vertoefde niel lang, maar bevestigde bun gevoelen. De bevelhebber had een


-ocr page 38-

J. F. OLTMANS.

28

twintigtal zijner ruiters laten afzitten, om het ge-houw te doorzoeken, hetgeen deze schoorvoetende verricht hadden, daar diezelfde mannen, welke voor een tienmaal sterkere macht niet bevreesd geweest zouden zijn, schroomden, om des nachts in die bouwvallen binnen te treden. De kelders en holen van het gebouw, waaruit de uilen en vledermui-zen hun om de ooren vlogen, hadden zij ondoor-zocht gelaten, en zich vergenoegd met de ruïne in onderscheiden richtingen te doorkruisen. De listige uil op den kerktoren had gestadig zijne broeders aangemoedigd hun gezang aan te heffen, en luid de Spanjaarden daardoor belet het gerucht in den toren te bemerken. Eén der ruiters had zijn zink-roer naar den kerktoren afgeschoten; doch hel was Van den Nvenburg onbekend, of zulks was veroorzaakt, doordien de Spanjaard Uilenburg ire-zien had, dan of het slechts geschiedde, om lt;le nachtvogels te verdrijven.

Nadat Ruykhaver dit vernomen had, gelastte hij den soldaten weder naar hunne posten terug te keeren, aan welk bevel deze dadelijk gehoorzaamden ; waarna hij, zich tot de eedgenooten richtende, hen andermaal aldus aansprak :

»Het doet mij genoegen, gezellen ! dat het gevaar, waarin wij geweest zijn. voorbij is; niet omdat u of mij de dood zou verschrikken ; o neen ! de gevaren, die wij vrijwillig te gemoet gaan, beloven aan de meesten van ons geen gemakkelijk einde, en een geheim en somber voorgevoel zegt mij zelfs, dat de voorspelling van dokter Gemma vervuld zal worden, dat hel mijn lot zal zijn vermoord te worden, en niet om in een edelen strijd Ie vallen; maar op dit oogenblik zou mij bet sterven, terwijl wij nog zooveel voor ons arm vaderland moeten doen, zeer onwelkom zijn geweest. Ik zal dan voortgaan, Mijne lleeren ! om u mede te dee-len, hetgeen gij weten moet. Ik zal mij niet bezighouden niet het geopperde gevoelen te wederleggen, namelijk, dal Oranje geen recht heelt om van ons gehoorzaamheid te vorderen, maar slechts aanmerken, dat wij, die hem steeds nog als des Konings Stedehouder in deze oorden blijven aanmerken, alleen door hem het recht verkrijgen, om ons gewapenderhand legen onze onderdrukkers Ie verzetten. De Prins heeft goedgevonden om den onder-admiraal Dolhain, dien liij in hel verleden jaar had aangesteld, om hem bekende redenen af te zetten, en te doen vervangen door Gilain van Fiennes, heer van Lumbres, dien hij tot overste en kapitein generaal der geheele viool benoemd heeft; wij zullen dus in hel vervolg alleen van hein

onze orders ontvangen, en hem in dien rang gehoorzamen. Oranje verkiest voorts, dat voortaan geene andere dan Spaansche schepen genomen of beschadigd worden; het misbruik, dat sommige lt;

scheepsvoogden van hunne lastbrieven gemaakt hebben, heelt vele klachten tegen ons doen ontstaan,

en is oorzaak geweest, dat de Kngelsche en Fransche havens bijna voor ons zijn gesloten geworden. Uwe lastbrieven zullen u elk eerstdaags op de plaats uwer bestemming worden ter hand gesteld; gij zult dan vernemen, hoe de prins den buit wil verdeeld hebben, en al hetgeen hij goedgevonden en noodig geoordeeld heelt te bevelen. Meester Basius heeft mij tevens onderricht, dat het des prinsen vaste wil en uitdrukkelijk bevel is, dal 's Keizers dochter, onze Koningin, op hare reis naar Spanje, met al dien eerbied worde behandeld,

welken wij aan de gemalin van den Koning, onzen meester, verschuldigd zijn, en dat zich niemand vermete het schip, waarop zij zich bevindt, noch een van de viool, die haar vergezelt, aan te randen, ol, onder welk voorgeven het ook zij, op te houden, zullende de lastbrief van hem, die zich aan deze daad mocht schuldig maken, dadelijk worden ingetrokken. Voor hel overige, Mijne lleeren ! hebt gij hier elk uw hijzonderen voorloopi- | gen lastbrief.quot;

Dil zeggende, gaf bij bun elk een der verzegelde papieren over, die Van den iNyenburg hem had aangegeven, waarna hij vervolgde: »lk verzoek u er u stipt naar le gedragen, u den naam van watergeuzen, dat is van rechtschapen vaderlanders,

waardig te maken, en de prinsen-leus, die Oranje u geschonken heeft, nimmer door onwaardige wreedheid te bezoedelen. Voor Herman en den heer Van den Nyenburg heb ik gecne brieven ;

de eerste blijft hier om ons van dienst te zijn ;

de andere zal mij volgen. Wat den heer Van Doorn betreft, zoo moet ik hem eerst vragen, of hij gereed is deze oorden le verlaten, en evenals wij allen, zich voortaan alleen aan het vaderland 4

le wijden.quot;

• Dal hen ik,quot; antwoordde deze, terwijl hij zich boog, »ik heb van den tijd, dien gij mij gelaten hebt, gebruik gemaakt om mijne zaken zoo goed mogelijk in orde te brengen ; niets noopt mij meer |

om hier te blijven, en ik ben gereed dadelijk te vertrekken, naar welke bestemming hel ook zij.quot; Dit zeggende dacht hij aan Anna, en een traan van droelheid ontrolde bijna zijn oog.

»Zoo mag; 'k het gaarne hooren, jonkman!quot; 4

zeide Ruykhaver, die zijne aandoening opgemerkt


-ocr page 39-

29

had, terwijl hij hem de hand g«(; «hel is ecu stout hesluit, zich hij ons te voegen, vooral als men, zooals gij, een gemakkelijk en ongestoord leven leidt. Tot nader order gaat gij met mij, en ik zal dan getuige zijn van uwe wapenfeiten, ten minste zoo gij dit goedvindt.quot;

»l)it was juist mijn verlangen, Mijnlieer!quot; anl-woordde Van Doom.

»Dan hlijfl dit zoo bepaald,quot; hernam Ruvkliaver, en zich voorts tot de overigen wendende, vervolgde hij: «Mannen! ons verhlijl in deze oorden spoedt nu ten einde; het werk, waartoe wij ons plechtig verbonden hebben, zal nu aanvangen, en terwijl ik mij zeiven geluk wensch met achtlicn zulke brave en moedige Nederlanders voor de goede zaak aangeworven te hebben, bedank ik u voor de gehoorzaamheid, die gij bijna allen mij betoond hebt, en liet vertrouwen, dal gij wel in mij hebt willen stellen. Mijn last is nu volbracht; het gezag, dal ik over u bad, houdt van nu al' aan op ; ik ben nu uw broeder, en treed in uw midden terug o«i met u de orders te volgen, die ons tot heil des lands zullen gegeven worden. Eén ding wil ik u echter niet afstaan; het is mij zeer veel waard : uwe vriendschap namelijk, die ik u verzoek mij te schenken, gelijk de mijne door u reeds sinds lang verworven is.quot; Hier hield hij,

Idoor zijne aandoeningen overmeesterd, op.door zijne aandoeningen overmeesterd, op.

• Leve Ruykhaver! leve onze Vriend !quot; riepen de bondgenooten bijna gelijktijdig uit, terwijl zij hem de hand hartelijk schudden. »Dat hij slechts spreke, en alles wat wij hebben, is tot zijn dienst.quot;

»lk dank u. Vrienden 1 voor de eer, die gij mij aandoet,quot; zeide Ruykhaver; »voor het tegenwoordige heb ik alleen uwe verzekering noodig; zij is mij genoeg.quot;

Hij maakte zich nu gereed om heen te gaan, wierp zijn mantel om, en gaf hun nog eens de hand ; doch toen bij aan Dirk Ouwel kwam, die zich verlegen achter zijne makkers verscholen hield, zeide hij koel: »Gij gaat met mij, Mijnheer ! wij hebben nog iets af te doen, eer de dag aanbreekt, slechts één van ons zal morgen hel zonlicht aanschouwen ; ik ben nu lot uw dienst.'

«Ruykhaver!quot; antwoordde deze op een neer-slachtigen toon, »ik ga niet met n ; vergeef mij mijne onbezonnenheid.quot;

•Gij doel uw woord dus niet gestand ?quot; riep Ruykhaver driftig, »of houdt gij mij voor den speelbal van uwe luimen ? (la met mij naar buiten,quot; ^ riep hij, zijne stem verheffende, »ik vraag u nu

rekenschap van de beleedigingen, die gij mij dezen

avond hebt aangedaan, of ik verklaar u hier te houden voor een onrustmaker en een lagen lafaard.quot;

•Dal is te veel,quot; zeide Dirk Duyvel, als uit den slaap ontwakende, en de hand aan de ladder slaande, wilde bij naar boven klimmen ; doch hij bedacht zich, en na cenige oogenblikken stil ge-staan te hebben, hield hij de hand voor zijne oogen, waarna hij, de armen over zijne borst kruisende, vervolgde:

»lk zeg u nogmaals. Mijnheer! dat bet mijn vast voornemen is om niet met u te vechten ; ik beken schuld. Meer kan een edelman niet doen ; zij, die mij kennen, zullen oordeelen of ik een lafaard ben ; maar gij hebt gelijk, ik heb u be-leedigd. Stoot toe ; want ik ga niet met u naar builen.quot; Dit zeggende, wierp hij zijn degen uit den draagband, en rukte zijn wambuis open.

• Wij allen,quot; zeide Van den Hosch, terwijl bij naar Huvkhaver toetrad, •weten, dat gij reden hebt om over Duyvel's gedrag verstoord te zijn ; maar waarom zoudl gij hem zijne dwaze oploo-pendbeid niet vergeven ? hij is u genegen, daarvan hen ik overtuigd ; waarom zon hij dan uwe vriendschap ook niet waardig zijn ? Wij bezweren u allen, hopman ! zijn gedrag over het hoofd le te zien.quot;

Ken oogenblik scheen Ruykhaver besluiteloos te zijn, wat hij zou zeggen ; doch zeker zelf vergenoegd, dat hij een voorwendsel had om den twist bij te leggen, en dus met een van zijne eigen partij niet zou behoeven te schermutselen, antwoordde hij : »llel is dan zoo, daar hij, die mij belecdigd heelt, zijti vergrijp zeil erkent, en indien mijne vrienden er geene noodzakelijkheid in zien, dat ik de rechtvaardigheid mijner zaak bewijze, zoo is het mij wel, en alles zij vergeven en vergeten. Hem, legen wien ik den degen dacht te trekken, kan ik echter nu de hand niet geven; maar als wij elkander in het midden van het gevaar ontmoeten, en door onze vijanden omringd, te zamen hebben gestreden, dan zal hij ook de vriend van INicolaas Uuykhaver worden.quot;

• Mijne plaats zal daar steeds aan uwe zijde zijn,quot; antwoordde Dirk Duyvel; »n\ve toegevendheid nooit vergelende, zal de les, die ik dezen avond ontvangen heb, zoo ik hoop, mij leeren, mijne drift te matigen, en wanneer dan hel oogenblik daar zal zijn, dat gij mij waardig keurt uw vriend le worden, zoo zuil gij zeggen : Dirk Duyvels hoofd is slecht ; maar zijn hart en zijn arm zijn daarentegen des le beter.quot;

Een ieder maakte zich nu gereed om te ver-


-ocr page 40-

J. K. OLTMANS.

50

trekken, terwijl Ruykhaver, n» met Van tlcn Bosch gesproken te hebben, zeide:

• Van Doorn! Herman moet, zooals hij mijzegl, u nog over een zaak onderhouden, die voor u van veel gewicht is: gij behoeft dus nu niet met mij mede te gaan; maar draag zorg, zoo tijdig mogelijk, aan de kaag te zijn, die, eer gij aan Veen komt, tegenover den Kon ij ns waard aan den dijk ligt.

»lk zal zorgen, dat ik er ben,quot; antwoordde deze, terwijl Ruykhaver vervolgde: »lk moet » ook in het algemeen tot voorkoming van alle ongelukken verzoeken. Mijne heeren! dit verblijf, wanneer gij bij toeval in deze oorden somtijds terugkwaaml, niet meer te bezoeken zonder lierman er van te onderrichten; het is mij niet geoorloofd u te onl dekken, wie deze brave Nederlander is, die mei zooveel trouw en moed de grootste gevaren en ongemakken tart, zonder iets anders voor oogen te hebben dan een smadelijken dood, als hij door de Spanjaarden ontdekt wordt. Indien gij echter zijne hulp mocht noodig hebben, zoo behoeft gij sleebis te Gorkum in de herberg de Paradijsvogel te vragen naar Herman Hermanszoon, als wanneer de brave waard, dien gij volkomen kunt vertrou wen, u wel terecht zal wijzen; en daarmede wensch ik u allen een goede reis en veel geluk op zee.quot;

Dit zeggende, klom hij de ladder op, gevolgd door Van den Nyenburg, en riep bun, hoven ge komen zijnde, nog zijn vaarwel toe, hetgeen zij, die hem volgden, beantwoordden, waarop zij, na alvorens Van den Bosch en Van Doorn hartelijk gegroet te hebben, hel gewelf verlieten.

Toen de laatste boven was gekomen, werd hel luik wedei dicht gedaan, en spoedig verloor zich het geluid hunner voetstappen in de verte, en maakte voor de stilte des nachts plaats.

ELFDE HOOFDSTUK.

»Wij zijn nu alleen,quot; zeide Van den Hosch, de pitten in de lampen een weinig ophalende, en Van Doorn uitnoodigende, naast hem op den steen, die tot tafel gediend had, plaats te nemen.

«Gij zult zeker verwonderd geweest zijn, Jonker! over hetgeen gij dezen avond gehoord en gezien hebt. Voor mij zijn deze twisten niets ongewoons; als men lang onder beu, verkeert, raakt men er aan gewoon, en wanneer men ook in aanmerking neemt, dat het meest mannen zijn, die steeds bun eigen meester zijn geweest, en zelden aan een of ander gezag onderworpen waren, zoo zal het u niet bevreemden, dat zij, nu zij de wapenen voor de vrijheid hebben opgenomen, niet genegen zijn, zich aan den minsten band te leggen, alsof de vrijheid bestond in regeeringloosheid of derving van alle wetten en bevelen. Maar nu ter zake; want ik stel te veel belang in uwe vriendschap en achting, dan dat ik mij niet zou zuiveren van de verdenking den vader van uwe jonkvrouw vermoord te hebben.

»Het is nu ruim twee jaren geleden, dat ik, voor mijne zaken reizende, toevallig ooggetuige was van zijn dood. Ik had namelijk in Knik een paar uren bij een vertrouwden vriend vertoefd en wilde legen den middag naar den Bosch gaan, om er hij nacht langs een mij bekenden weg heimelijk binnen te geraken. Nauwelijks had ik hel geboomte achter mij, waarin hel dorp verscholen ligt, of ik zag drie mannen, te paard gezeten, die stapvoets kwamen aangereden. Niet zeer er op gesteld zijnde, om door deze mij onbekende personen, die ik voor Spanjaarden hield, ontdekt te worden, verborg ik mij behoedzaam, eer zij mij opgemerkt hadden, in het kreupelhout, ten einde mijn weg te vervolgen, nadat zij voorbijgereden zouden zijn. Doch aan hel bosehje gekomen zijnde, noodigden twee der ruiters den middelslen, die een bejaard man was, in de Spaansche taal uit, van hel paard te stijgen, om een weinig in hel lommer van bel geboomte uil te rusten, waaraan deze dadelijk gehoor gaf. Toen bonden zij hunne paarden vast, en zeilen zich, een eind weegs van mij al, op hel gras neder. Dit viel geheel buiten mijne gissing; de vrees echter van ontdekt Ie worden, deed mij stil op mijne plaats blijven, en ik luisterde uil nieuwsgierigheid en verveling naar hetgeen zij spjaken, weinig denkende, dat dit de voorbereiding was tol een godvergeten schelmstuk. Naar hetgeen ik verstond, waren de twee jongslen dezer mannen den oudsten op de terugkomst van een verre en gevaarlijke reis te gemoel gereden, over welk bewijs van vriendschap hij zich zeer verheugd toonde ; terwijl hij aan den eenen dikwerf hel een of ander vroeg nopens zijne dochter, die hij m langen tijd niet gezien had, en die bij door zijne spoedige terugkomst hoopte te verrassen. Zoodra zij echter daarover spraken, veranderde het gezicht van den anderen Spanjaard, en trok zich in een donkeren plooi. Eindelijk zeide hij, hetgeen ik zeer wel onthouden heb :


-ocr page 41-

31

»»Signor! het heeft mij bijzoiider veel genoegen gedaan u van nwe Spaansche reis gezond te zien terugkeeren; te meer, daar alles, zooals ge ons gezegd hebt, naar uw verlangen is algeloopen. Nn hoop ik, dat gij in dien tijd teruggekomen zijt van de gedachte, dal een huwelijk met mij Signorita Anna niet gelukkig zou maken. Mijne liefde, mijne afkomst en mijne vooruitzichten zijn u bekend, en hij, aan wien door den Hertog hel bevel over de speerruiters is opgedragen, en dien hij met zijn vertrouwen vereert, is, dunkt mij, wel waardig, dat men zijn aanbod niet verwerpt.quot;

«•liet is zeker veel eer voor u,quot; hernam de andere, die zoo het scheen met tegenzin het woord opvatte ; «dal Alva u met onderscheiding behandelt ; hel doel mij veel genoegen, daar gij het in alle opzichten waardig zijl ; want ofschoon des Herlogs bestuur zelfs in Spanje wordt berispt, en ik, niettegenstaande ik zelf in dat land ben geboren, niel kan goedkeuren, hetgeen hier gedurende mijne afwezigheid op zijn bevel geschied is, zon beschouw ik echter zijn verblijf in deze gewesten als een noodzakelijk kwaad. Doch wal uw huwelijk mei mijne dochter aangaat, waarom deze snaar weder aangeroerd ? Ofschoon ik uw vriend ben, en uw aanbod haar zeer vereert, zoo heb ik u reeds meermalen gezegd, dat zij u niet genegen is; zij is voor u te jong, en, vergeef het mij, uwe grondbeginselen zijn niet die, welke in den man van mijn eenigst kind zou wenschen aan le treffen.quot;

»lk had u voor verstandiger aangezien, Signor!quot; hernam hij, die het eerst gesproken had, »en niel gedacht, dat gij u aan de zotte grillen van een kind zoudl gestoord hebben. Kn wal mijn gedrag aangaat,quot; vervolgde hij met drift, «hel is altijd een edelman waardig geweest, en bij God 1 liet verveelt mij het door uwe kleingeestige manier van denten te hoeren laken ; maar dit is niets. Ook zonder uwe toestemming wordt uwe dochter de mijne, en spoedig zal een bevel van Zijne Excellentie u nookzaken, mij als uw schoonzoon aan le nemen en le erkennen, dit zweer ik !quot;

• •Dal geschiedt nimmer,quot; antwoordde de oude Spanjaard, «zulk een gezag heeft zelfs de Koning niel; nimmer zou ik zulk een bevel van uw meester gehoorzamen. Gij vloekt en zweert tevergeefs ; uw voornemen maakt u den naam van edelman en ridder onwaardig, en de verachting van alle weidenkenden zal hel loon zijn voor uwe laagheid.'

«•Gij beleedigl mij,quot; hernam de andere opslaande; «mijne eer is onbevlekt ; hij die daaraan maar het minste twijfelt, moet ophouden televen.quot; Hij trok zijn degen, en viel den ouden De Manilla aan, die, verwonderd over deze plotselinge woede, bijna den lijd niel had zich Ier verdediging gereed le maken, liet scheen echter ol het vuur der jeugd in hem herleelde ; want een poos lijds dekte hij zich voor de hevige sloolen,die zijn vijand hem toebracht, en riep, als edelman de hulp van een ander niet willende inroepen om zijn eigen leven en zijne eer te verdedigen, slechts tol den anderen Spanjaard, die angstig den uilslag van het gevecht afwaehlle, en naar alle zijden uitzag of hier ook ooggetuigen waren van hetgeen er voorviel : »Indien ik val, Antonio ! wreek danmijn dood.quot; Zijn arm door den ouderdom van kracht beroofd, ontzeide hem eindelijk zijn dienst; het slaal ontviel aan zijne hand, en zijn moordenaar lafhartig gebruik makende van ditoogenblik, bracht hem een hevigen stoot in de borst toe, zoodal hij onder den uitroep: «O God! wees mijn arm kind genadig!quot; nederviel.

• Dit alles was zoo spoedig voorgevallen, dal ik den lijd niet gehad had om le bedenken, wal ik zou doen ; en toen ik zag, dal zij bel op zijn leven toegelegd hadden, was hij reeds gevallen, ea hel kon dus niel anders zijn dan mij zeiven op le offeren om, ongewapend zooals ik was, te voorschijn le treden.

• Hij, d ie den ongelukkige nedergeslooten had, veegde bedaard zijn degen af aan den mantel van den gevallene ; doch in dit oogenblik kwam deze weder bij, en zijne krachten verzamelende, richtte hij zich, op zijn arm rustende, een weinig op, hetgeen de andere, die waarschijnlijk nog te veel bewustzijn van eer had, om iemand in koelen bloede le vermoorden, niet zoodra gezien had, ol hij wees met den vinger op den verslagene, Ier-wijl hij zeide :

• •Komaan, Signor! nu is het uwe beurl; gij moet ook in de moeite deelen, daar gij hel grootste gedeelte van den buit ontvangt.quot; Doch daar deze niet vlug scheen te zijn om aan zijn verzoek le voldoen, haalde hij zijn degen weder een eind uit de schcede, terwijl hij verstoord uitriep : •Maak den ouden zondaar af, of houd u gereed hem te volgen.quot;

«De andere naderde schoorvoetende, terwijl hij zijn dolk uil de scheede trok, en stak dien, nadat hij nog een paar maal angstig in het rond had gezien, of iemand zijne handelingen ook gadesloeg, den gewonde tol drie keeren toe, van achteren op onderscheidene plaatsen tusschen de ribben ; terwijl deze in zijn doodsangst en dooide smart gedrongen, zich omkecrende, met strakke


-ocr page 42-

J. K. 0LTMA1NS.

.T-2

oogen liem aanzag, en hem zaclil toeriep : »Eii gij ook, Antonio!quot; waarna hij nederviei. Eenige krampachtige trekkingen, die hierop volgden, kondigden zijn nahijzenden dood aan, en eindelijk verroerde hij zich niet meer; want zijne ziel had zijn lichaam verlaten.quot;

• Dood ?quot; riep Van Doorn uil, die dit verhaal, aandachtig luisterende en met tranen van woede en medelijden in de oogen, had aangehoord ; «dood dus, en vermoord doorzijn vriend, door den ver-achtelijken Italiaim, die hem op bevel van een ander, gelijk een gehuurde hravo, van achleren doorstak, o! waarom was ik niet daarbij om den vader van mijne Anna te beschermen ! — Maar,quot; vervolgde hij met vuur, terwijl hij opsprong, en, zijn hoofd onthlootende, zijne rechterhand vooruil-stak : »l)ij al wat mij dierbaar is en bij de heilige Moeder Gods ! zweer ik uw dood te wreken ; en geen teedere hand zal mij met uwe dochter verbinden, voordat uwe moordenaars zijn gestrall. De Manilla! vader mijner geliefde! gij boort mijne gelofte.quot;

Hier zweeg bij, en na een poos in gedachte gestaan te hebben zeide hij, zich lot Van den Bosch keerende : »Maar zeg mij ook, wie de eerste aanvaller was, opdat ook hij zijne gerechte strai niet ontga: ofschoon ik reeds gissen kan, wie bel geweest is.quot;

• Wees bedaard, jonkman!quot; hernam deze, »ik moet u nog meer verhalen Toen dit gebeurde, waren zij noch de vermoorde, mij bekend ; maar door het gesprek, dat zij vervolgens hielden en door de berichten, die ik sedert dien tijd ingewonnen heb, ben ik een en ander Ie weten gekomen. Zij die den ouden De Manilla vermoordden, waren D'Avilar en Perea.quot;

»lk heb mij dus niet bedrogen !quot; riep Van Doorn, • bet was dan Perea de llenarès, die hem vermoordde.quot;

•Juist 1quot; hernam Van den Bosch, «dezelfde Spanjaard, die dezen nacht hier was. Maar laat ons voortgaan :

«Nadat de moord verricht, en die, naar ik uit hun gesprek kon gissen, met voorbedachtzaamheid gepleegd was, gaf Perea order aan D'Avilar, het slachtoffer van zijn geld, papieren en kostbaarheden te berooven, ten einde, zooals hij zeide, te doen gelooven, dal het slaehlolfer door de oproerlingen vermoord was, en hij maakte met zijne eigen hand en dolk een kruis op des dooden voorhoofd , gelijk de geuzen uit spotternij gewoon wareu tc doen; zoodat door hunne voorzorg deze moord altijd is geweten geworden aaneen hoopslecbt volk, dat tot de wilde of boschgeuzen behoorde, en juist in dien tijd in deze omstreken veel kwaads en vele rooverijen verrichtte, en hier en daar de kerken beroofde en de beelden stormde.

• D'Avilar vroeg nu aan Perea, ol hij ook iets van de kostbaarheden voor zijn deel wilde hebben; doch deze wees zulks met verachting van de hand, zeggende: »Een Spaansch edelman wreekt zich, wanneer men hem beleedigt of zijn voornemen dwarsboomt, maar beroolt niemand van het leven om zijn goed; dit mag in Italië zoo zijn, doch hier zullen we zoo niet handelen.quot; Dit zeggende, nam hij de kostbaarheden, bezag met oplettendheid een medaljon, dal aan een fraaien gouden ketting hing, en vervolgde: •Indien ik niet zeker wist, dat dit het afbeeldsel barer moeder is, dan zou ik gelooven, dat het de beeltenis van mijne aanstaande eebtgenoote was.quot; Hierna begroet hij het een en ander met de punt van zijn dolk in het zand, dicht bij de plaats, waar ik mij verscholen had, zoodat ik elk oogenblik in gevaar was, om ontdekt te worden, terwijl hij nog eenige dingen aan D'Avilar voorprevelde over de plichten van een edelman. De papieren, die men bij den vermoorde gevonden had, gaf bij, na ze achteloos te hebben doorgezien, aan D'Avilar : het paard van De Manilla maakte hij los, en gaf hel even een stool met zijn dolk, zoodat het steigerend over de heide wegrende.

• Hierna stegen zij te paard, terwijl Perea heenreed, alsof er niets was voorgevallen ; doch D'Avilar was bleek en stil, waarover zijn metgezel hem bespotte. Nadat de booswichten uit mijn oog ver-dwenen waren, ging ik naar den vermoorde, om te zien, of ik ook nog eenige teekenen van leven in hem kon bespeuren; doch het leven was maar al te zeker uil hem geweken. Ik groef nu bel geld en de kleinooden op, stak die bij mij, en verwijderde mij snel, om niet door den een ol anderen gezien te worden.

• Maar,quot; zeide Van Doorn, «boe is het mogelijk, dat gij niet dadelijk bij het gerecht aangifte deedt van hetgeen gij gezien hadt, ten einde hen naar verdiensten tc doen straffen ?quot;

«Bij het gerecht? jongeling!quot; antwoordde Van den Bosch bitter, «er bestond toen geen gerecht meer, dan om onschuldigen te vervolgen. Een aanklacht, dien ik in dien tijd schriftelijk in bet geheim deed, bleef zonder gevolg ; ik zelf was toen reeds, evenals nu, niet zeker van mijn leven, en kon mij niet openlijk vertoonen.quot; Dit zeggende sloeg hij zijne hand aan het hoofd.


-ocr page 43-

MKT SLOT LOKVKSTKIN IN 1.170.

.I.quot;

«Zal ik dan nooit lid genoegen hebben, vriend !quot; zeide Van Doorn, terwijl bij zijne band op Herman's scbouder legde, »ook uw naam en uwe lotgevallen te vernemen; van u, aan wien ik zooveel te danken beb, en aan wien ik de bescherming van mijne geliefde moet opdragen, als ik vertrek ? O ! zeg mij, ol' gij, dien ik zoo onbezonnen van medepliehtigheid aan den moord van De Manilla beschuldigde, het niet zijl, die onder den naam van Boodschapper de Spanjaarden met schrik vervult.quot;

»Mijn naam antwoordde Van den Bosch, terwijl hij om zich heen zag : »lk heli geen naam meer; die, onder welken ik cerlijds hekend was, is vogelvrij verklaard ; en olschoon ik u volkomen vertrouw, zoo kan ik u dien niet zeggen, evenmin als dien, welken mijne vijanden mij geven ; de voorzichtigheid verbiedt mij zulks, zelfs bier in dit gewelf; want dikwijls hebben de muren de woorden opgevangen lol verderf van den spreker. Ik ben slechts een eenvoudig burger; mijn naam heeft niets bijzonders, en zal voor bet nageslacht zeker niel worden opgeleekend , tenzij het (Jode behaagde mij in staal Ie .stellen, dien door de een of andere roemruchtige daad Ie vereeuwigen, of met hel bloed van 's Lands onderdrukkers in de geschiedenis te schrijven. Dat mijn gedrag steeds den Nederlander waardig was, getuigt de vriendschap, waarmede Willem van Oranje mij vereert, en dit ordetceken, waarmede zijne hand mij beschonk.quot; Dit zeggende, haalde bijeen verguld bedelnapje, dal aan een zilveren kelling hing, te voorschijn, en liet hel Van Doorn bezichtigen, waarna hij vervolgde : •Verkiest gij echter iels van mijne lolge\allcn Ie hooren, zoo luister:

«Mijn beroep noodzaakte mij om van de eene stad naar de andere Ie reizen; ik had hierdoor het genoegen uw vader te lleusden te leeren kennen ; hij behandelde. mij altijd als zijns gelijke, ofschoon ik lol een lageren sland behoorde dan hij. Ik zag u dikwijls in uwe jeugd ; vandaar de reden, dat ik u zocht over te halen, u bij de bondgenooten Ie voegen ; want ik wensebte zeer den zoon van uw vader onder mijne vrienden te zien. Ik had mijne woonplaats in's ller-togenhosch; ik leefde aldaar gerust en in gezegenden overvloed, en nam in het jaar KiüC» den nieuwen godsdienst aan met mijne vrouw en mijn zoon. Hel volgende jaar vertoonde zich de graaf van Megen met tien vaandels voetknechten vóór de stad ; in dezen nood werd ik door de burgerij naar de graaf van Brederode gezonden, die toen te Antwerpen was, en nam met zijn zoon dienst

J. r. ÜLTMi.NS, Hel slot Loevealein in 1570. 1.

onder de vrijwilligers, die onder den heer van Bombergen de stad hielpen beschermen. Dit was ons ongeluk. Hel jaar daarna verbraken de Spanjaarden hunne belofte om de burgers van ons geloof ongemoeid te laten. Op de terugkomst van Utrecht trof mij hel grootste ongeluk, dat mij overkomen kon ; ik vond mijn eenigst kind iu den kerker; bij werd beschuldigd van ketterij, en, omdat bij weigerde zich Ie bekceren, met den strop gestraft. Ofschoon gij zelf nog lloomsch zijl, jonkman ! behoef ik u niet te zeggen, wal een vader gevoelt, als hij den laalsten zijns geslachts, in wien zijn eenige vreugde bestaal, naar hel schavot /iet sleepen. Ik ken uwe manier van denken te wel, dan dat gij niet, evenals ik, de vrijheid om (iod naar zijne verkiezing Ie dienen, aan elk mensch zoudt toekennen. Mijne vrouw bezweek uit droefheid, en ik was genoodzaakt, ten einde aan mijn leven Ie redden en mijn zoon te kunnen wreken, de stad te verlaten. Ik werd ingedaagd, mijn goed verbeurd verklaard, en op mijn ouden dag alleen zijnde, werd ik van alle kanten gejaagd, evenals een wild dier, dal geene schuilplaats meer heeft om zich Ie verbergen. De dood van mijn zoon had den laalsten band, die mij aan Philips verbond, verbroken. Ik raakte nu bekend met den graal Van den Merg, en maakte mij nuttig voor de verbondenen; ik onderhoud de gemeenschap lusschen Brabant en Holland, en met den prins in Duitschland, zoodal ik, de zaak van mijn land dienende, mijne eigen wraak bevorder. Voor hel tegenwoordige bevind ik mij weder in den Bosch, waar ik mijne vaste woonplaats heb; mijn armoedige staat maakt, dal niemand op mij lel, en mijne vervolgers schijnen, na mijne bezillingen bcmach-ligd Ie hebben, zich niel om mijn romp Ie bekreunen ; hel is De Vargas meer te doen om bel geld dan om zijn geloof; en hij en Alva denken zeker niet, dat ik nu en dan mei hen dezelfde slad bewoon, .luisl dit, eu omdat ik niet schroom mij voor hun oog Ie verloonen, en somtijds met den Hertog over zaken, mijn beroep betrelfende, Ie spreken, maakt, dat zij mij niel verdacht houden, cu ik in staat ben hunne plannen te ontdekken, en dikwerf Ie verijdelen. Van hen, die dezen avond hier waren, kent alleen Binkhaver mijn naam. Ziedaar al hetgeen ik u voor het tegenwoordige mag en kan zeggen.

• Indien gij bet goed vindt, beu ik voornemens aan D'Avilar, die vreesachtig van gemoed is, een brief te schrijven, waarin ik hem bericht, dal ik kennis draag van hun schelmstuk, en dat, zoo hij

8


-ocr page 44-

J. K. OLTMANS.

54

jonkvrouw Anna niet aan u afslaat, wij hem aan den rechter zullen overleveren, en hem aan Alva, die zelfs voor zijne eigen landgenooten, ik moet der waarheid hulde doen, geen gemakkelijk meester is, als den moordenaar van Signor De Manilla zullen bekend maken.quot;

• Dal is zeer goed,quot; antwoordde Van Doorn; ik neem uw aanbod in dank aan ; hel zal mogelijk oorzaak wezen, dat hij haar ten minste nog niet dadelijk aan Perea overgeeft; indien dit echter hel geval werd, reken ik op uwe hulp.quot;

• Gij kunt daarop vast staat maken,quot; hernam Van den Bosch, terwijl hij opstond; »ik ben de oorzaak, dal gij deze streken verlaat; ik reken mij dus ook verplicht in uwe afwezigheid voor haar te zorgen. Doch wij zullen gaan ; er is nog iemand, die mij in de ruïne wacht, en gij hebt ook nog een eind weegs af te leggen, eer gij zijl waar gij wezen moet.quot;

Dit zeggende, ging bij naar de plaats, waar hel vuur gebrand bad, en slak zijne band in de houtskolen en de asch, om Ie onderzoeken of alles wel uil was. Vervolgens nam hij een paar banden vol van iels, dal hij in een lederen zak aan zijn gordel droeg, en wierp hel in de haardstede; waarna hij nog een handvol uit den zak halende, de voegen tusschen de zerken vol strooide lol aan den steen, die midden in hel gewelf stond.

Van Doorn kon, doordien de olie bijna geheel verbrand en hel in hel gewelf zeer donker geworden was, niet zien wat zijn vriend verrichlte, en stond met de armen over elkander geslagen, legen de ladder ruslende, in gedachten verzonken over hetgeen hij dezen nacht gehoord had.

• Laai ons gaan,quot; zeide Van den Hosch, toen hij gedaan bad, terwijl hij. Van Doorn zijn mantel aangevende, en hem door een beweging van de hand uilnoodigende de ladder te bestijgen, er bijvoegde: »l)ie zich hier voorlaan willen warmen, moeten voorzichtig zijn, om zich niet te branden.'

Toen zij boven gekomen waren, dekte Van den Bosch hel luik wederom dicht, en bedekte bel met stukken puin, die van den toren waren alge-vallen, zoodal men hel niet zien kon, waarna zij naar buiten afklimmende in de ruïne kwamen. Zij droegen de ladder een eind weegs voort, en verborgen haar achter een oud stuk muur. Zij gingen nu door en over de sleenen en struiken naar dal gedeelte, waar de kerk gestaan had, en wel naar de plaats, waar Van Doorn oordeelde, dat bel koor geweest was. Hier waren nog onderscheiden overblijfselen van de graftomben der vrome ridders. Van den Bosch richtte nu zijne schreden naar een dier lomben, welke nog het best in wezen was, en ook hel fraaist scheen geweest Ie zijn, namelijk die van Hugo van Arras, welke aan de rechterzijde van het hoogaltaar was opgericht.

De schoone toetssteen, waarvan de tombe gemaakt was, zou door den tand des tijds niet vergaan zijn, indien niet de vernielende hand der menschen medegewerkt had om dit gedenkstuk te beschadigen.

De stichter van hel klooster lag hier begraven ; hij zelf was er levensgroot op uitgebeiteld; bijlag daar in het grootmeeslerskleed der orde, terwijl hij mei het hoofd op zijne wapenrusting rustte, en ofschoon het in vele opzichten, door den moedwil der menschen en door het vallen van de gewelven der kerk veel geleden had, zoo was het toch nog een fraai overblijfsel van de beeldhouwkunde der middeleeuwen.

Van den üosch bleef nu met Van Doorn slaan, terwijl hij zeide: »llij, die hier begraven lag, had zeker niet gedacht, dal zijn graf zoo zou ontheiligd worden,quot; dit zeggende, wees hij op een gal, hetwelk onder in de tombe gebroken was, »zelfs zijn gebeente heeft men niet met rust kunnen laten, en zeker naar goud gezocht, terwijl deze beeren alleen gedurende hun leven eer en roem zochten le vergaderen.quot;

Van Doorn wilde nu weder voortgaan; doch Van den Bosch hield hem bij den arm vast, zeggende: «Wij hebben bier nog wal le verrichten.quot; Nu knielde hij naast de tombe neder, slak zijn arm tot aan den schouder toe in hel gat. dat er in gebroken was, en haalde er een pakje uit te voorschijn, dal hij aan Van Doorn gaf. «Hier hebt gij,quot; vervolgde bij op een defligen loon, terwijl hij opstond, »de goederen, die D'Avilar aan De Manilla ontroofde; hel geld echter is er niel meer bij; door den nood gedwongen, heb ik hel gebruikt.quot;

• Daaraan hebt gij wel gedaan. Herman!quot; antwoordde Van Doorn, hel pakje aannemende, terwijl hij hem de band schuddende, vervolgde : »lkdank u, vriend! gij doet mij daar een groot geschenk; hel geld kon niel heler gebruikt worden dan hel le bezigen lol schade van onze onderdrukkers.quot;

• Daar vall mij iets in,quot; zeide nu Van den Bosch ; • bij de goederen die ik u gaf, is de dolk van den vermoorde; geef mij dien als een bewijs uwer vriendschap, en opdat het staal des vaders de dochter bescherme.quot;

Van Doorn voldeed dadelijk aan zijn verzoek ;


-ocr page 45-

HET SLOT LOEVESTRIN IN 1S70.

15

Van den Bosch verborg hel wapentuig in zijn wambuis, en Van Doorn wilde bem juisl aanspreken, loen zijne gedacblen plotseling door wal anders werden afgeleid : Zijne hand aan het gevest van zijn degen brengende, riep hij zacht nil ; »Vari den liosch ! houd u gereed ! ik hoor iemand loopen in de cellen, die naast de kerk zijn.''

»Wees niet bevreesd, jonker!quot; antwoordde deze, ofschoon hij zijn zwaard, dat aan een draagband hing, een weinig naar voren schoof, zoodal het onder het bereik van zijne hand kwam, »het ziil mijn vriend de lül zijn, die mij wacht.quot;

Een oogenblid daarna trad l ilenburg ook werkelijk naar hen toe, en zeide lachende tol Van den Bosch, terwijl hij Van Doorn met de band groette :

«Hebt gij mij kunnen hooren, toen de Spanjaarden aankwamen ? een mooie gil, niet waar ? geen steen- of nachtuil in de geheele wereld zal het mij verbeteren, daar verwed ik tien kannen wijn onder.quot;

»Wij wedden niet,quot; hernam Van den Bosch, terwijl hij hem lachende de hand gaf, «de heer Van Doorn en ik honden u volgaarne voor den grootsten nil. die er tien uren in het rond is, en Buykbaver zelf was over uw gezang voldaan en verbaasd.quot;

»lk dank n wel; doch elk heeft zijne bijzondere manier van zingen, en menigmaal heb ik fraaier gezang geboord, dut evenwel zooveel nut niet deed,quot; hervatte Uilenburg, terwijl zij voortgingen en een uitgang nil de puinhoopen zochten ; «maar als wij eenmaal, dal God geve ! zoo ver komen, om met de Spanjaards in het open veld te staan, dan zul ik hun doen zien, dat de oude uil bet daglichl niet vreest, en men hein met den rook van hel buskruit niet verdrijven kan. En deze heer,quot; dii zeggende wees hij op Van Doorn, en bracht zijiu rechterhand, half gesloten, voor den mond, evenals ware het een blaasinslrnment geweest »zal, zoo ik vertrouw, over het geblaas des ouden trom pellers van Brèro's ruiters voldaan zijn.quot;

Door een sluippoortje uitgaande, verlieten zij hel Monnikenhof, en klommen door de uilgedroog de gracht, die met steenen en muurbrokken gevuld was. Uilenburg bleef nu even slaan, lerwij1 lierman met Van Doorn voortgaande, lot dezen zeide: «Hier verlaat ik u, vriend! gij kunt gerust naar boord gaan ; Anna blijft hier onder mijne bescherming, ik zal zorgen, dal haar niets kwaads bejegent. Vaarwel dus, jonkman! ga, waar de eer en hel lieve vaderland u roepen, indien God bel zoo wil, zie ik u spoedig weder.quot; Dit zeggende^ drukte hij Van Doorn aan zijn hart j terwijl deze hem nogmaals de zorg voor Anna aanbevelende, vaarwel zeide, de band drukte en haastig van daar snelde.

Terwijl Van den Bosch, naar l ilenberg toegaande, met dezen den weg naar Aalburg insloeg, en zeide : »!Nog duizend zulke jongelingen en Span-je's koning is geen graaf van Holland meer,quot; slapte Van Doorn, nadat hij den Maasdijk beklommen had, haastig voort naar de plaats zijner bestemming, terwijl hij over den dood van De Manilla nadacht, en hij zich zeiven voornam dien bloedig te wreken. Spoedig daarna ontdekte hij het doel van zijn tocht: vlak over den Konijns-waard lag een kaag tegen den dijk, en mogelijk zou hij het vaartuig door de duisternis niet gezien hebben, indien niet de mast en het touwwerk, die zich sterk tegen de lucht teekenden, hem de plaats aangewezen hadden, waar het lag. Hij klom behoedzaam van den dijk langs de glooiing naar heneden, en naderde het vaartuig, waar alles in rust gedompeld was. De Maas stroomde hier, door het eiland, dat midden in de rivier lag, beperkt, snel voorbij, en dit was zeker oorzaak dat men zijne aankomst niet hoorde. Toen Van Doorn eehter aan den kant van de rivier kwam, en gereed stond om te roepen, begon een bond, die op het dek was, te knorren, en iemand die tegen den mast zat, en waarschijnlijk geslapen bad, want hij wreef zich de oogen uit, richtte zich op en vroeg: »\Val begeert gij ?quot; Doch toen Van Doorn zijn naam genoemd had, haastle hij zich, om eene lange plank van het vaartuig naaiden wal te schuiven, en borg die wederom weg, toen Van Doorn aan boord gestapt was. Terwijl de bond hem van alle zijden berook en zijne handen lekte, opende de man, die de wacht had, een der luiken, en wees hem onder het dek een plaats aan om zich neder te leggen, waarna hij zich weder naar zijn post begaf, waarschijnlijk niet om de wacht Ie houden, maar om andermaal te gaan slapen. Met gerucht, dat dit een en ander gemaakt had, was oorzaak, dat van de mannen, die reeds sliepen, een paar waren wakker geworden, en zich oprichtende, trachtten te zien, wie het was, die hen in hunne rust gestoord had ; doch het flauwe schijnsel der lantaren met hoornen omkleedsel, belette hun zulks, en zij waren genoodzaakt om, al brommende tegen den nieuwen gast, zich weer neder te leggen. Van Doorn, zicli hieraan niet storende, wikkelde zich in zijn mantel, en legde zich, uit vrees van ook zijne buren wak-


-ocr page 46-

J. 1quot;. Ol.TMANS.

ker Ie maken, behoedzaam op liet slroo neder. Heigeen dezen nacht gehenrd was, hield hem nog eenigen lijd wakker ; doch de vermoeidheid wikkelde hem weldra in een diepen en verkwik-kenden slaap.

TWAALFDE 1IOOPDSTUK.

Terwijl Van Doorn dus zijne nieuwe loopbaan intrad, en haar vervolgde met die stoutheid en ervarenheid, welke men van zijn moed en zijne kunde met recht mocht verwachten, leefde Anna op Loevestcin in stille algetrokkeuheid, en hield zich op die dagen, dat Perea haar door zijn hij-zijn het leven niet tol een last maakte, onledig met het eene of andere handwerk, en begaf zich, onder hel geleide van haar voogd, naar de stad om dezen of genen zijner weinige kennissen Ie bezoeken, liet waarnemen van haren godsdienst verscbalte haar veel Iroosl, en dikwerf gaf zij haar leed te kennen aan den hraveii geestelijke, die haar nu en dan hezochl; doch deze vermociit haar niet Ie helpen, zijne madil kon niet opwegen legen die van den Spanjaard en haar voogd; echter had hij beloold zich legen een gedwongen vereeniging met Perea te verzetten.

Slechts tweemaal had zij hel geluk gehad, door middel van Meijer, den knecht van iJ'Avilar, een paar regels schrii'ls van Van Doorn Ie ontvangen, waarin hij haar vair de voortduring zijner vurige liefde verzekerde, en haar tevens herichlte, dal hij gezond was, dal Unykhaver hem steeds mei ondcrseheiiling beliandelde, en dat hij zich reeds door zijne daden hij zijne broeders had doen hoogachten; doch wal is tweemaal lijiling voor een meisje, dal iemand heminl, die zich in hel midden van een burgeroorlog, en wel een oorlog van verdelging legen het machtige Spanje hevindt; iemand, die nu reeds hijna vier maanden van haar verwijderd was, en in wiens liefde zij dus geen troost had kunnen zoeken legen de lastige en herhaalde aanzoeken en bedreigingen barer vervolgers.

D'Alvilar bad den brief van Van den Bosch ontvangen ; bevreesd voor de bedreigingen daarin vervat, had hij sedert dien lijd Anna met meer toegevendheid behandeld, en hel huwelijk lus-schen haar en Perea van lijd tol lijd onder onderscheiden voorwendsels verschoven, hetgeen hem dikwerf aan de hevigste uitvallen van Perea bad blootgesteld.

Het was in December; de najaarsstormen, die voor den winter plaats gemaakt en de hoornen van hunne bladeren heroofd hadden, na op Allerheiligendag duizenden menschen daor een ver-scbrikkelijken watervloed in hel ongeluk gestort te hebben, hadden gelukkig een einde genomen ; de geheele natuur scheen dood le zijn, om zich naderhand met le meer luister weder le ontwikkelen, en de koude, die sinds eenige dagen begon ie nijpen, was oorzaak, dat een helder vuur onder den wijden schoorsteen in het vertrek op Loevestcin brandde, waarin Anna, in gedachten verzonken, aan een der vensters zal. Hare oogen weidden over den stroom, die als door de koude ineengekrompen, minder snel daarhenen vlood dan anders, en rustten op den loggen toren van Woudrichem ol op de donkere gebouwen en muren van hel slol van Arkel. Nu en dan echter werden hare gedachten afgeleid door het heen en weder varen der schuiten aan hel veer le Gorinchem, terwijl zij steeds droefgeestig gestemd werd, als haar de gerechtplaats op hel eiland vóór Gorinchem in bel oog viel, waarop in dit oogenhlik onderscheiden ongelnkkigeu nog na hun dood in weer en wind heen en weder hingen te schommelen ; terwijl groole hoopen roofvogels er van wegvlogen, als hel gerammel der kettingen o( der geraamten hen deed verschrikken en dan zich weder derwaarts begaven, of elkander den buil, hun door de vervolgzucht der menschen toegedacht, belwislten.

Het kraken der deur, die nu geopend werd, deed haar hel hoofd omwenden, en vertoonde haaiden getrouwen Meijer, die behoedzaam om zich heen ziende, of er ook iemand in hel vertrek was, de deur voorzichtig achter zich toedeed, en zijn hoofd onlbloolende haar een goeden morgen wenschte, en naar den staat barer gezondheid vroeg.

»lk dank u, goede Meijer!quot; antwoordde Anna »voor uwe belangstelling in mij; ik hen wel; alleen het verlangen naar tijding van hem, dien gij kent, maakt mij dikwerf droefgeestig; maar gij zijl le Gorkum ter markt geweest ; hebt gij ook iets nieuws vernomen van de watergeuzen T

«Zeer veel, jonkvrouw!quot; hervatte Meijer, »eu ook wal goeds; doch hij, die het mij mededeelde, wenschte gaarne u zelve te spreken.quot;

»Mij ?quot; zeide Anna, terwijl zij bij zich zelve


-ocr page 47-

HET SLOT LOEVESTEIN l.\ lï)70.

.37

nadacht. «Wie kan dal zijn';' Van Doorn loch kan het niet, wezen. — Helaas! mijn vriend,quot; vervolgde zij, «hij is te ver van mij verwijderd.quot;

«Niet zoo ver als gij wel denkt,quot; antwoordde Meijer, terwijl hij, na nogmaals rondgezien te heltlten, nader naar haar toetrad, en haar met een gelaat aanziende, waarop men de vreugde kon lezen, die hij smaakte door de brenger eener goede boodschap te zijn, vervolgde: »llij is het zelf, jonkvrouw ! ik heb hem in de herberg de Paradijsvogel gezien; bij hoopt u dezen avond te ontmoeten, op dezelfde plaats, waar bij u de vorige maal gesproken beeft; bij heeft n veel te verhalen, en vertrouwt dns, dat gij zijne bede niet zult afstaan, en u door bet koude weder niet zuil laten terughouden, hij heeft mij echter belusl, u aan le raden om u dik te kleeden, opdat de avondlucht en de koude uwe gezondheid, welke hem zoo dierbaar is, niet zouden henadeclen. Om vijf uren komt bij met een schuitje bier, en wacht u aan hel luiniersschmirlje.quot;

»lk zal komen,quot; zeide Anna, verheugd over hetgeen zij geboord bad. »lloe kan Karei daaraan twijfelen ? Ontvang inlusscben mijn dank , getrouwe vriend 1quot; — dit zeggende, reikte zij hem hare zachte kleine band toe, die Meijer voorzicb-tig en dankbaar in de zijne drukte, — »en daalde brenger van een goede tijding altijd een geschenk moet ontvangen, en ook verplicht is bet aan te nemen, zoo neem dit kleine bewijs mijner erkentelijkheid aan.quot; Toen zij dit zeide nam zij twee goudstukken uil de lade van een ebbenhouten kastje, dat vóór haar stond, en waarin zij onderscheidene vrouwelijke benoodigdbeden bad, en reikte hem die toe.

Meijer drukte de band dei' schoone geefster aan zijn lippen, en bel geld zorgvuldig in den zak van zijn grof wambuis verbergende, zeide bij: »lk dank u, braaf meisje ! God vergelde u het goede, dat gij mij doet; tegen vijf uren zal ik zorgen aan de voorpoort te zijn om u uit te laten. »l)il /eggende maakte bij een diepe buiging, en verliet bet vertrek, even stil a's bij was binnengekomen.

Daar Anna, door vreugde opgetogen, moeite had om die te matigen, begaf zij zich naar bare kamer, ten einde in stilte over het geluk, dat haar dezen avond le wachten stond, na le denken, en door ban ' ' llende opgeruimdheid den ioozen

D'A .'aan in te boezemen.

E ulat zij vertrokken was, trad

Pen r den slotvoogd, het vertrek

bim wierp zich in een armstoel bij bet vuur neder, en verwarmde zijne banden, na-dat bij zijn hoed en zijne handschoenen op de tale! bad geworpen. Meijer, die op D'Avilar's bevel wijn en glazen bracht, wierp twee groote blokken hout op bet vuur, en verwijderde zich, waarna D'Avilar zich tegenover l'erea nederzette, de glazen in schonk. I'erea toedronk en hem welkom op Loe-vestein heette.

Deze beantwoordde zijne beleefdheid met een buiging en zeide: «indien bel u geene stoornis veroorzaakt, Signor Castellan! zal ik dezen dag bier blijven, en op liet slot vernachten. De Hertog is in den Bosch, en beeft mij met een zending naar Hrn-isel belast, waarmede eenige dagen zullen verloopen ; bel is daarom, dal ik vooraf bier nog eens wenscble te zijn, om alles lot mijne huwe-iijksvdltrekkinir voor te bereiden ; want na mijne lenigkonisi heb ik voorgenomen geen langer uitstel le gedoogen. ik ben eindelijk eens wars van den verliefde te spelen bij een meisje, dat mij toch nooit zal beminnen; indien vvij getrouwd zijn, zal ik haar wei gedwee maken ; en als hel mij maar eens gelukt, dien jongen gek, op wien zij zoo verzot is, naar de andere wereld le zenden, zal zich dat alles wel schikken. Jammer maar, dat gij den geus niet hebt nedergestooten, toen hij uit het sint ontvlucht is; want bij was toen in uwe macht, en bet zou hem niet gelukt zijn te ontkomen, als ik er bij geweest was.quot;

D'Avilar, die dit laatste als een beschuidiging tegen zijn moed beschouwde, antwoordde: »llwe tegenwoordigheid, Signore! zou zeker veel geholpen hebben; doch of wij hem daarom meester zouden geworden zijn, weel ik niet; en wie van u ineen gevecht v?m man legen man dè sterkste zou zijn, is mij onbekend.quot;

»Mij niet,quot; antwoordde Perea met drift. «INeen, bij alle heiligen ! ik moest dan voor niets in Italië den degen hebben leeren voeren ; de beste kling van ai de edellieden, die den Hertog omringen, zou door .Ie band van een iiollandschen knaap overwonnen worden! neen, dat geloof ik niet. Maar,quot; vervolgde hij bedaard, «iaat ons den ketter daar laten, en over mijn huwelijk met Anna spreken.quot;

«Zij is nog zeer jong,quot; hernam D'Avilar, «waarom wacht gij nog niet wat ? De vrouwen willen niet gedwongen worden.quot;

»lk wil niet wachten,quot; zeide Perea, terwijl hij den beker, dien bij opgenomen had, hard op de tafel nederzette. «Of hebt gij ook gewacht om u jaarlijks van haar inkomen meester te maken ? Heb ik niet getrouw alle punten onzer overeen-


-ocr page 48-

J. F. OLTMANS.

komst volbracht, terwijl ze geschonden hebt? Gij zijl de oorzaak, dat zij van mij nfkeerig is, doordien gij Van Doorn op Loevestein hebt toegelaten, in plaats van hem de poort voor den neus dicht te werpen, lui waarom ?quot; vervolgde hij verwoed, «alleen om zijn geld, alleen om nu en dan uit zijne beurs te pulten om uw laag zelfbelang; om uwe ijdele plannen te vervolgen, hebt gij mijn belang, mijn geluk en het bezit van Anna, dat mij meer waard is dan bet leven, opgeollerd, mijn belang, dal zoo na aan hel uwe verbonden is. Of denkt gij dwaselijk, dat Van Doorn u in het gerust bezit van hare goederen zou laten, gelijk ik u beloofd heb; geloof dat niet. (Jij weet, ik veracht het goud; de eer is het eenige, dat ik op deze wereld zoek, en door den Hertog met lijf en ziel te dienen, gewordt mij die in ruime mate; mijne inkomsten zijn ruim genoeg, om aan mijne behoeften te voldoen; gij kent mijn verlangen, gij weet, dat alleen mijne voorspraak u het bevel over dit slot in handen laat; boe kunt gij zoo verblind zijn om mij door uw tegenstand te tergen?quot;

• Indien gij, evenals ik, alles wist,quot; antwoordde D'Avilur, die tegen zijne redenen niet veel wist te zeggen, «zoo zoudt gij anders spreken.quot; Dit zeggende, haalde hij een sleutel te voorschijn en ging naar eene kast, die in de kamer stond; hieruit haalde hij tusschen eenige papieren een brief, en sloot de lade weder dicht, gaf het papier aan Perea over, en ging zwijgende weder zitten.

»AI wederom een trek van dien verdoemden Emisario,quot; riep Perea uil, nadat hij het papier aandachtig gelezen had, terw ijl hij het vóór D'Avilar op de tafel wierp, en met zijne gesloten vuist er op sloeg, dat de glazen in de hoogte sprongen, »die kerel vervolgt mij dan overal, en niets kan er gebeuren, zonder dal hij er kennis van draagt. God weel, wanneer hel mij gelukken zal, hem in handen te krijgen. De bedreigingen, tegen ons in dezen brief vervat, doen mij echter van mijn ontwerp niet afzien; hij, die een misdaad begaat, ten minsle zon noemt hij onze daad, moet ook den moed hebben, het gevaar te trnlseeren, en het uiterste tot behoud van zijne eer te wagen: onze standplaats is juist niet zonder gevaar ; maar wij hebben te veel gedaan om terug te treden. Wat mij aangaat, ik vrees den Ktnisario niet; zoodra bij zich durft vertoonen, is hij verloren, en bedekte aanklachten van hem legen ons baten hem niels, zelfs, zoo ik hoop, niet bij den Hertog. Hel moet voorwaar een heele kerel zijn, om Perea de Henares, den gunsteling van Alva, aan te klagen of voor bel gerechl le roepen. Men kan u niels doen, zonder mij levens aan le randen; wees gerust ; geene rechtbank zal hel hart hebben mij op grond van een duistere, ongeslaafde besehuldiging voor zich le doen komen. De Vargas, ofschoon in het geheim mijn vijand, is !e verstandig om niet le gevoelen, dal ik hem met één woord hel vertrouwen van Alva kan ontnemen ; te lafhartig om mij openlijk le benadeelen doel hij zich als mijn vriend voor; hij weet, dal oij mij noodig heeft, en zal Perea niel durven verlaten, als deze zijne bemiddeling inroep.quot;

Nadat hij (lil tot gerustslelling van D'Avilar gezegd had, bewaarde Perea een oogenblik hel stilzwijgen en vervolgde toen: »lk heb nu zekere berichten ingewonnen, dat Van Doorn onder lUiyk-haver dient, en dat zij hel zijn, die met nog eenige andere schuimers het marktschip van 's Hertogenbosch op Antwerpen bemachtigd, en den rijken buil gedeeld hebben. Het schip van Huykbaver is onlangs slaags geweest met een groote Spaan-sehe galei, en is deerlijk gehavend, zoo at men denkl, dat het vooral met het tegenwoordige stormachtige weder, geen zee meer zal kunnen houwen. Ik heb dus hoop den een of ander van dal roofschip aan den wal aan le treden, en mijne orders zijn reeds gegeven om hen op te sporen en gevangen le nemen. In dit gevecht moei Van Doorn, die als een bezetene gevochten heelt, en reeds op de galei is overgesprongen geweest, gekwetst geworden zijn. God geve dat het erg zij, en wij dus van hem verlost worden ; ofschoon het mij aangenamer zou zijn mij door mijn eigen banden van dien gehaten medeminnaar Ie ontslaan.

»Wal zijn vriend aangaat, ik ben hem op het spoor geweest, en indien ik mij niet door mijns onderbevelhebbers redenen bad laten afbrengen van mijn voornemen, dan had ik hem, Huykbaver, Van Doorn en hel geheele muiterrot vernield. Luister,quot; vervolgde hij, nadat hij gedronken had : »lk heb u, zoo ik geloof, verhaald, dat mijn onderzoek naar de plaats, waar Uuykhaver, nu drie maanden geleden, zijne bijeenkomsten hield, le vergeefs is geweest, en ook, dal ik toen vermoedde, dat zij somtijds ook in hel Monniken-hof bijeenkwamen.quot;

«Dat hebt gij mij, eenigen lijd geleden, verhaald,quot; zeide D'Avilar die aandachtig toeluisterde.

..Nu,quot; voer Perea driftig voort, «zij zijn daar geweest, en ik ben door de bekentenis van een gevangen genomen oproerling, die eergisteren in den Bosch gerecht is, te weten gekomen, dat


-ocr page 49-

MET SLOT LOEVliSTEIN IN l!i7().

39

juisl in (lenzeKden nacht, toen ik er geweest hen, Huykhaver, ile Kmisario en een menigte anderen van de geuzen in hel Monnikenliol verzameld waren ; ik lielt hel dus in mijne macht gehad hen te vatten ; en hetzelfde nachtvogelgeschreeiiw, dat aan mijne onderhoorigen voorkwam als een bewijs, dat er geene menschen in liet gehouw waren, was een sein voor hen, om zicli voor mij te wachten. Alles loopt mij dus tegen, en al mijne pogingen om hen te vatten zijn te vergeefs geweest.quot;

»lt;Üj moet aan de bekentenis van dien muiter zooveel gewicht niet beehten,quot; zeide D'Avilar, terwijl hij de glazen wederom vol schonk en het vuur wat oprakelde. »I)c smart der pijniging en de hoop op genade hebben hem zeker een leugen doen uitdenken om zijn leven te rekken; uwe lieden hebben immers de steenhrokken doorzocht : men zou hen dus zeker gevonden hebben, indien zij er geweest waren; hun getal was te groot om zich te kunnen verbergen.quot;

»Gij vergist u,quot; hervatte Perea, »ik weel maar al te zt ' er, dat zij er geweest zijn ; ik heb hedenmorgen vroeg het hof zelf doorzocht, en ben in het gewelf geweest, waar zij bijeen geweest zijn. Het vertoonde nog al de sporen van hun verblijf; de grond was bedekt met glazen en brokken van wijnkannen ; zij hebben lustig huisgehouden ; de pitten zalen nog in de sleenen armblakers, die aan de muren zijn; in één woord, men kon geen geheimer plaats vinden, om ongestraft tegen onzen meester samen te spannen, en zij zijn bij elkander gekomen in een gewelf, dal zeker door de ketter-sche Tempeliers is gebruikt geworden lol het houden van hunne geheime bijeenkomsten en rechtspraken, of wel om hunne godlasterende gezangen en afgodische plechtigheden te verrichten. Ik heb aan de ruiters, die mij vergezelden, bevolen er te blijven en alle sluiphoeken van dat oud nest te doorzoeken, ten einde te zien of men er niets anders nopens de ruiters in vinden kon, en heb aan Gherini, die hen aanvoert, gelast, mij morgen in \\ ijk te wachten. Doch hiervan genoeg; gij kent nu mijn verlangen, en gij weet, dal ik mijn huwelijk, onder welk voorwendsel ook, niet langer verkies uit te stellen ; hel zou mij nu veel genoegen geven de liere schoonheid te zien, die mij herwaarts heeft doen komen. Wees zoo goed uwe pleegdochter te roepen.quot;

D'Avilar voldeed dadelijk aan zijn verlangen, dal voor hem zoo goed was als een bevel, en haastte zich het verlrek te verlaten ; doch toen

Perea's oog hem niet meer in bedwang hield, spoedde hij zn h zoo hard niet meer. De vrees voor stral had zich van hem meester gemaakt' sedert hij den bewusten brie! ontvangen had, en vervulde de plaats van waar berouw over zijne misdaad.

Even slecht als Perea, bezat hij noch diens sterkte van karakter noch diens moed; en al wal deze gezegd had, om hem hel hart onder den riem te binden, was niet in staal, om zijn angst te overwinnen; en aan den Kmisario een onbegrensde macht toekennende, was hij bij zich zeiven overtuigd, dat deze. al was hij dan niet in staal hein openlijk aan te vallen, echter de macht bezat, om zijne hedreigingen gestand te doen. Terwijl Perea dus alleen bezorgd was voor het behoud van zijne eer, omdat hij in zich zeiven de krachten gevoelde, om zijn eigen persoon te bescher-nien, pijnigde D'Avilar nog daarenboven de vrees voor zijn leven, dewijl deze overtuigd was van zijn eigen lafhartigheid ; ja diezelfde man, welke geloofde berouw te gevoelen over zijne misdaad, en schoorvoetende vertrok om de .Manilla's dochter te halen, ten einde haar op nieuw aan Perea's herhaalde aanzoeken bloot te stellen, zou toch in staal geweest zijn om in ditzelfde oogenblik het hem toevertrouwde meisje op te offeren, ja zelfs een tweeden moord te helpen begaan, indien hij slechts daardoor de zekerheid had verworven, dal zijne misdaad niet ware ontdekt geworden.

Perea maakte van dat oogenblik gebruik om zijne kleeding wat in orde te brengen; hij trad naar een Venetiaansclie spiegel, die in het vert-ek hing, schikte zijn mantel en Spaanschen kraag, welke door het paardrijden verschoven waren, terecht, en baalde de ridderorde van Calalrava, die hij droeg, uil zijn wambuis te voorschijn; zijne zwarte knevels rolde hij om zijne vingers, streek ze vervolgens lier in de hoogte, en hoopte dal Anna ten minste voor ditmaal aan zijn vurig verlangen toegeven of voor zijn vasten wil buigen zou.

D'Avilar trad nu, gevolgd door Anna, binnen, en zeide tol haar: «Signor Perea heeft zijn verlangen te kennen gegeven, n Ie zien, alvorens hij zich voor den dienst des llerlogs een dag of wal van hier verwijdert.quot;

Perea beantwoordde haar koelen groei beleefdelijk, en trad naar haar toe, waarna hij Anna de hand kuste, die vasthield, en haar naar hare gewone zitplaats leidde met een hoofsche deltig-heid, welke hem zeer goed afging, terwijl hij zeide: »Dit is mijn verzoek, Signorita ! uwe ne-


-ocr page 50-

J. P. OLTMANS.

dorige (lieiiiiiu' wenschl u vóór zijn vertrek te zien, en u van zijne liefde en achting Ie verzekeren, daar hij hoopt, dat gij in zijn verlangen deelt, en Lorenzo n niet geheel onversehillig is.quot;

Vnna, die steeds met angst in zijne tegenwoordigheid verscheen, was zeer bleek ; van hare vorige opgeruimdheid was geen spoor meer te vinden, en hare oogen voor de vurige lilikken van Perea nederslaande, zag zij voor zich neder; doch als het ware door de nabijheid van Van Doorn gesterkt, gevoelde zij den moed haren vijand het hoofd te bieden, on haar hoofd oprichtende, antwoordde zij lier: «Dewijl ik sinds eenigen tijd op dil slot behandeld word als iemand, die geen wil meer heeft, ben ik hier gekomen op uw bevel, maar niet uit eigen verkiezing; uwe liefde en achting begeer ik niet.quot; Doch door l'erea's donkeren blik gewaarschuwd, dat zij te ver ging, vervolgde zij eenigszins vriendelijker: «Maar het is mij geenszins hetzelfde, mijnheer! ol gij hier blijft, of voor eenigen tijd vertrekt.quot;

De droefheid of het gekwetste eergevoel, dat den blos van Anna's wangen had doen verdwijnen, deed haar in Perea's oogen nog schooner zijn dan anders, en gaf haar meer overeenkomst met de vrouwen uit zijn geboorteland. Verrukt over hare laatste woorden, waarvan hij, door zijne liefde tol baar verblind, de rechte bedoeling niet begrepen had, zeide hij, terwijl hij hare hand weder opnam : »Dan zal het u ook niet verwon deren, beminnelijk meisje! dat ik in dit oogenblik het aanzoek om uwe hand herhaal.quot;

Doch Anna trok hare hand terug, en terwijl haar gelaat een zekere droefgeestigheid aannam, antwoordde zij: »Gij valt mij altijd lastig, Signor Perea! in plaats van het schenken van mijne hand aan mij zelve over te laten ; ik ben nog te jong om aan het huwelijk te denken.quot;

«Dit antwoord geven de meisjes zelden,quot; zeide Perea spottend, terwijl zijn argwaan weder boven kwam, «wanneer de bruidegom naar hare keuze is ; maar dit is bier het geval niet, mogelijk, dat de eerzame jonkvrouw zich nog vleit met een huwelijk niet dien watergeus, dien ik hier wel eens heb aangetroffen.quot;

«ik vlei mij met niets,quot; antwoordde Anna. «Mijn goede vader,quot; vervolgde zij treurig, «die thans bij (Jod is, heeft u immers reeds dikwerf gezegd, dat hij mij niet voor u bestemde.quot;

«Dat was vóór zijn ongelukkig vertrek,quot; hervatte Perea, die door hel noemen van zijns slachtoffers naam in het geheel niet ontsteld was; terwijl

D'Avilar, die moeite had zijn angst te beteugelen, zich naar het venster wendde en gedachlenloos naar huilen zag, toen hij Perea koel hoorde vervolgen: «en ik vertrouw, Anna! dal, indien gij zoo gelukkig geweest waart zijne laatste woorden Ie hooren, hij u nog stervende zou bevolen hebben, mij te trouwen, en mij belast hebben met de zorg voor uw geluk. Hoe kunt gij iemand der muilers, die den braven De Manilla vermoord hebben, verkiezen boven mij, die steeds zijn vriend was, en even zulk een getrouw echtgenoot als gehoorzaam onderdaan zijn zal!quot;

«Indien gij hel tijdstip niet wilt afwachten, waarop bet mij goed zal dunken mijne hand weg te schenken,quot; zeide Anna, terwijl zij de tranen uit hare oogen wischte, die de naam baars vaders daarin had doen opwellen, «zoo is dal mijne schuld niet; voor het tegenwoordige verklaar ik stellig, dat ik u niet tol man begeer.quot; Dit zeggende, stond zij op, met voornemen om zich te verwijderen.

«Uw voogd,quot; antwoordde Perea, «Signor D'Avilar, die door uw vader met hel gezag over u bedeeld is, en diens gezag thans in handen heeft, heeft mij echter uwe hand toegezegd, schoone wederspannige! en ik hoop nog in deze maand uw gelukkige echtgenoot te worden-quot;

«(Jij bedriegt u,quot; hernam Anna, terwijl zij op een trotschcn loon aan D'Avilar vroeg: »Wie heeft u de macht gegeven om mij te dwingen ? Ik zeg n, dat ik niet voornemens ben mijne vrijheid op te offeren aan hol belang van twee menschen, die ik veracht.quot; Dit zeggende, wilde zij het vertrek verlaten ; doch Perea, door den tegenstand verwoed, weerhield haar, cn noodzaakte haar weder Ie gaan zillen.

In dit oogenblik deed zich een trompet aan de overzijde van de Maas hooren ; de tonen waren zwak, doch zuiver, en deze bijna niet hoorbaar over het water rollende, klonken droevig, en evenals de laatste woorden eens stervenden. D'Avilar, over dil vreemd geval verwonderd, nam deze.gelegenheid waar om zich te verwijderen, en verliet het vertrek, terwijl Perea, die met aandacht geluisterd had, hem nariep: «Deze tonen komen mij bekend voor, maar Pedrillo is het niet; want die blaast met meer kracht.quot;

Perea zette zich nu op een sloel tegenover Anna neder, zoodat zij zich niet verwijderen kon, en zeide op een koelen, schijnbaar bedaarden loon : «Jonkvrouw ! Perea, die gij hier vóór u ziel, heeft vast voorgenomen u te bezitten ; niets kan u dus aan zijne macht onttrekken ; de dood alleen kan


-ocr page 51-

IIF.T SLOT LOEVESTEIN l!N' 1Ü70.

41

hem verhinderen, zijn doel Ie bereiken. Alleen de hevige liefde, die ik voor n gevoel, is de oorzaak, dal ik n de eer aandeed om uwe hand te verzoeken; wees echter bedacht, dal de lijd mogelijk niet ver af is, dat ik, na n uit mijne armen te hebhen verstooten, n aan mijne voelen zie smeeken om datgene, wal gij nu dwaselijk verwerpt; want evenzoo onverbiddelijk als gij nn zijl, zal ik dan zijn. Tevergeefs zuil gij mij dan trachten over te balen, om u met mijne hand uwe eer weder te geven; en is hel te verwonderen 1 (iij, de eerste vrouw, die ik tol mij heb willen verbeften, gij verstool mij, omdat gij een kiuiaj) bemint, die gij juist door uwe liefde opoffert; want ik zweer op mijne eer, en bij al wat heilig is, hem te vernielen ; ja, in bel punt, waarin zich uwe liefde en al uwe ge-dachten vereenigen, zal ik u treilen, en voordat ik dezen eed volbrachl heb, zal ik mij niet zuiveren van mijne zonden.quot;

Anna verschrikte hevig over zijne woorden; zij kende den man, die tot haar sprak, en sidderde bij de gedachte dal de wreedaard mogelijk nog denzelfden dag, zijn voornemen zou ten uitvoer brengen, en even zoozeer wenschende, dat Van Doorn ver van Loevcstein mocht verwijderd zijn, als zij te voren verheugd geweest was over zijne nabijheid, verborg zij haar gelaat in hare handen, en gaf aan hare tranen den vrijen loop.

D'Avilar trad nu binnen, gevolgd door een Spaanscheu krijgsknecht, dien men aan zijne kleeding en aan de over zijn schouder hangende zilveren trompet, waarvan het vaantje 's Konings wapen, mei kleuren op zijde geslikt, droeg, voor een Irompelter herkende. Hij scheen hard gereden Ie hebben; zijne sporen waren bebloed door het aansporen van zijn paard ; en zijne haren hingen, door het zweet doortrokken, glad langs zijn hoofd neder.

»Wal voert u herwaarts? Petlrillo!quot; vroeg IVrea barsch, zoodra hij dezen in hel oog kreeg; doch nadat hij hein een weinig oplettender had gadegeslagen, vervolgde bij: »15ij mijne eer! gij brengt weder een jobstijding; toen gij uil de Peel kwaaml, vertonndet gij u ook zoo voor mij.quot;

De Spanjaard nam dadelijk, niellegenslaande zijne vermoeidheid, een krijgshaftige houding aan, loen hij de stem van zijn bevelhebber boorde, en bracht de band aan den rand van ziju helm.

quot;Uwe getrouwe soldaten zijn allen dood, Sig-nor (lapilan !quot; antwoordde hij, »ik ben de eenige, die nog overig is van hen, die u dezen morgen vergezelden.quot;

»VVat is er dan gebeurd?quot; vroeg Perea driftig.

terwijl bij opsprong, »ik hoop, dal zij met roem gebleven zijn.quot;

«Ook dat niet,quot; hernam de andere, terwijl hij met zijne hand liet zweel en hel stof van zijn aaugezichl veegde, en een traan alwiscble, dien hein bel lol van zijne spitsbroeders afperste. »(iij waart nauwelijks vertrokken, of tlheriiii doorzocht op uw liisi een gedeelte van hel klooster; doch vruchteloos, w ij vonden uiels; en daar hij oordeelde, dat men den geheelen dag nog tijd had om het overige opleltend Ie doorzoeken, besloot hij zijne inanschappen eerst eenige rust te gunnen, te meer daar zij, zooals u bekend is, des morgens waren opgezeten zonder iels genuttigd Ie hebben.quot;

«Ter zake,' zeide Perea, die onstuimig been en weder stapte.

«Hel was noodzakelijk u dit le zeggen, Signor !quot; zeide de andere, waarna hij vervolgde: «Hij ge-laslte dus de paarden in een gewelf le brengen, waar zij voor den wind beschut waren, en men deelde op zijn bevel een gedeelte van het medegenomen voeder aan hen uil. Daarna begaven wij ons allen in hel gewelf, dal wij ontdekt hadden, loen gij nog bij ons waart, en terwijl bij mij naar Wijk zond, om brood, bier en wijn te laten brengen, liet ik ben achter, zich onledig houdende met hout bij elkander le sprokkelen, ten einde bel vochtige vertrek Ic verwarmen, en zich door een goed vuur legen de koude te beveiligen. Ik was echter pas le Wijk gekomen, of een uitbarsting, als van een mijn, deed den grond daveren, en vervulde mij met schrik. Ik haastte mij dus, om, gevolgd door eenige inwoners van het dorp, naar het klooster terug le gaan, daar ik reeds voor hel een of ander ongeluk beducht was.

«Maar wie heschrijll u mijn angst, loen ik, uil hel bout le voorschijn komende, den groolen ronden toren waarin ik mijne spitsbroeders verlaten had, niet meer vond; alleen een hoop steenen en muurblokken was er van over. Dc geheele ruïne had veel geleden; op onderscheidene plaatsen waren de gewelven ingestort; ook eenige paarden waren omgekomen; maar van mijne makkers vond ik niemand in leven. Een, die op schildwacht had gestaan, was door hel vallen van een pilaar omgekomen ; hij was np ziju posl met de wapenen in den arm gestorven, en van de overigen vond ik niets dan verspreide, bebloede en van elkander gescheurde ledeinalen en eenige wapenen. Zij waren allen dood, en alleen de rook, die lusschen de steenen uit opsteeg, duidde de plaats aan, waar zij het vuur aangemaakt hadden; de oor-


-ocr page 52-

42

/aak van lid ongeluk blecl mij onbekeiul. Ik liet »le paarden dadelijk naar Wijk brengen, en na bevel gegeven te hebben den toren op le graven, om te zien of men ook nog iemand zou kunnen redden, wierp ik mij in den zadel, om n dit ongeluk te bericliteii. Mijn arm ros is echter, toen ik (iiessen door was, onder mij bezweken; ik ben te voel naar hier aangekomen en wacht uwe bevelen.''

«liet is genoeg,quot; zeide l'orea somber, terwijl hij Pedrillo te kennen gal, dal hij vertrekken kon om uil le rusten, Deze boog en verwijderde zich ; toen vervolgde Perea; «Met is jammer van mijne ruiters ; de Koning en de Hertog verliezen in hen eenige dappere mannen; zij waren een beleren dood waardig. De eene helft van mijn standaard verloor ik in de Peel, de andere belli rust mei hel veldteeken onder de puinhoopen van het .Monnikenhof, en van honderd goed gekleede, gewapende en weibereden ruiters, blijven alleen Pedrillo en nog eenige weinige anderen overig; alles loopt mij legen, zelfs als ik hunne sluiphoeken ontdek, zijn zij nog gevaarlijk. Verdoemenis over hem, die mij dit ongeluk heeft toegebracht ! Ver behoeven wij echter niet te zoeken, wie hij is,quot; vervolgde hij, woest lachende, «het is zeker die verdoemde Emisario, die spion, welke dan onder dezen, dan onder genen naam rondzwerlt, en zich in allerlei kleeding vermomt; in één woord, de vriend van den minnaar dezer jonkvrouw, mijne aanstaande gemalin.quot; Dit zeggende bleef hij voor Anna staan, en zag haar met dreigende blikken aan.

»Het verstrekt mij lol genoegen,quot; antwoordde Anna koel, »dal gij zelf verklaart, dal Van Doom's vrienden u in loosheid overlrefl'en ; het is dus te bezien, of gij op den duur dc sterkste zijn zult.quot;

»ü, verblijd u niel mei een ijdele hoop, schoo-ne vrouw!quot; hervalle Perea, schamper lachende, «zij mogen voor een oogenblik mijne gerechte wraak ontgaan ; maar op het eind zal ik hun het masker afrukken, en zij zullen voor Alva's macht moeten bukken : voor het tegenwoordige spijt het mij, dat ik niet langer van uw beminnelijk gezelschap kan gebruik maken; ik moei zelf naar Wijk om alles in oogenschouw te nemen. Om u echter te toonen, dat ik u uw gedrag legen mij vergeef, zoo zie hier een ring, dien ik u had toegedacht, en dien ik voor u heb laten maken. (Jij zijl de eenige, die mij slraiïeloos kimt beleedigen ; maar ik bid u in hel vervolg van dil voorrecht geen misbruik meer le maken.quot; Dil zeggende, haalde hij een kostbaren ring le voorschijn, en wilde haar dien aan den vinger sleken; doch zij haalde hare hand, die hij opgenomen had, schielijk lerug en zeide: «Mijnheer! ik verlang uw geschenk niel; uw haat of uwe vriendschap is mij onverschillig.quot;

«Ook wanneer ik u zeide,quot; hernam Perea met vuur, en als hoopte hij haar door zijne beweegredenen over te halen, «dal ik met dezen ring u op mijne eer de eerste bede toesla, welke gij mij doen zuil, uitgezonderd hel afzien van uwe hand.

Ja ! al ware hel zelfs het leven en de vrijheid van Van Doorn ?quot;

«Ook dan niel,quot; antwoordde Anna, zonder zich te bedenken; «want hij zou hel leven niet be-geeren tol dien prijs.quot;

«Anna!quot; riep Perea, «Van Doorn moge u het oiler van zijn leven brengen ; maar ik, ik heb meer gedaan: de hoop op uw bezit heeft mij mijne eer in de waagschaal doen stellen, en alleen mijn dood kan u uit mijne luachl redden. Gij, die mij dierbaarder waart dan ooit eenige andere vrouw, versloot mij, na hetgeen ik gedaan heb om u te verkrijgen; doch uw wederstand baat ii niets, ik geef den ring aan uw voogd.quot; Dit zeggende, gaf hij het kleinood aan D'Avilar, die het dadelijk bij zich stak, en Perea, die zijn hoed en zijne handschoenen opnam, vervolgde: «01 gij hein neemt, ol uw voogd, is mij hetzelfde ; van dit oogenblik af aan, reken ik u aan mij verbonden, en verwacht van hem, dat ik bij mijne terugkomst alles gereed vind lol mijn huwelijk ; want mijne liefde duldt geen uitstel meer.quot; Dil zeggende, boog hij zich, en verliet hel vertrek met D'Avilar, welke verheugd was den gast te zien vertrekken, die als heer op Loevcslein gebood, terwijl hij Anna, in droefheid gedompeld, achterliet.

DERTIEN 1 )E HOOFDSTUK.

liet was vijf uren, en Anna door Perea's vertrek nopens Van Doom's komst gerustgesteld, trad, in eeh zwart zijden regenkleed gewikkeld, voorzichtig over de brug van Loevcslein, terwijl de gure wind, die over de rivier woei, haar niet afschrikte om haren geliefde te gemoet te treden. De getrouwe Meijer wachtte haar reeds op hel voorhol, waar alles stil was, terwijl de weinige soldalen, die de


-ocr page 53-

MET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

43

lic/elting va» lid slol uitmaakten, door de koude hij hunne haardstede gezeten waren, en ton minste den tijd niet vervroegden, op welken eenigen hunner op hunne beurt de muren, gedurende den nacht, moesten hewaken.

Dit uur was echter nog ver al', daar het slot door zijne sterke ligging en duhbele grachten, zells hij den avond, niets Ie vreezen had van hen, die het in den zin mochten krijgen dit gewichtige punt te hemachtigen.

Op Meijer's vraag of hij haar zou vergezellen, antwoordde zij ontkennend, daar zij liever alleen verkoos te gaan dan een ander in gevaar te hrcn-gen, en zij zelfs besloten had, om, indien het zijn kon, nog dezen avond Loeveslein voor altijd te verlaten.

Nadat Meijer haar verzocht had, niet te lang weg te blijven, en haar beloofd had, om haar, zoodra zij aan hel poortje klopte, weder in te laten, verwijderde zij zich, en spoedde zich haastig naaide plaats van hare bestemming, terwijl Meijer het poortje voorzichtig toesloot, en zich van daar begaf, uit hel raampje van zijn klein verblijf, dat naast den ingang was, naar buiten zag, en het oogenblik alwachtte, dat zij zou terugkomen.

Terwijl Anna dus met Van Doorn eenige oogen-blikken gerust dacht te spreken, en van hem, volgens hetgeen hij haar in zijne brieven beloofd had, iets naders betrekkelijk den dood van baar geliefde vader hoopte te vernemen, had de looze Brigitta, die Anna niet genegen, en door Perea's goud omgekocht was, hare gangen bespied. De vrees echter van ontdekt te worden, had haar teruggehouden hare meesteres verder dan de binnenplaats te volgen, en haar belet Ie zien, hoe deze het voorhof verlaten had. liet oude, looze wijf, weldra gissende, dat iemand, die in zulk ecu weder naar buiten ging, zeker eene of andere gewichtige reden moest hebben, spoedde zich om D .Vvilar, die in zijn vertrek z.it na te denken over hetgeen dezen morgen was voorgevallen, van hare waarneming kennis te geven.

Deze was verwonderd over hetgeen bij hoorde; de reden van Anna's uitgang kon hij echter niet gissen; van Van Doom's komst te (lorinchem wist hij niets. Hij begaf zich dus dadelijk naar Anna's kamer, maar vond haar niet, en de oude kon flus wel gelijk hebben. Ueduchl voor Perea's woede, indien hij hem bij zijne lerngkomsl zijn oller niet kon overleveren, begaf hij zich dadelijk naar de wachtkamer in het voorhol, en gaf bevel aan zes zijner onderhoorigen, hunne zwaarden aan te gorden terwijl hij bun gelastte, hunne mnskutten achter te laten, om door bet vuur hunner lonten niet verraden te worden. De Anspessado, die over de soldalen het bevel voerde, scheen, niettegenstaande hij onder D'Avilar stond, niet genegen, mede te gaan ; en de slotvoogd, ofschoon hij hem, uit hoofde van zijne beproefde dapperheid, gaarne zou medegenomen hebben, durfde, uil vrees voor een weigering, hem zulks niet verzoeken.

(ielijk een tijger, die vreest, door zijne voetstappen, hel onschuldig bert, dat hij denkt te bespringen, te verschrikken, zoo gelastte D'Avilar aan de zijnen, om voorzichtig op den harden grond te loopen, en geen onnoodig geraas te maken. «Soldalen !quot; vervolgde hij, «hij, die in dit oogenblik dezen grond met zijne tegenwoordigheid bezoedelt, is naar alle gedachten dezelfde geus, die eenige maanden geleden, twee uwer makkers vermoordde ; de wraak wacht u, wcest dus voorzichtig, dal hij ook dezen keer niet onlsnappe. quot; Dit zeggende, trok hij zijn rapier, voelde of zijn dolk los in de schede stak, en trad, gevolgd door de zijnen, de gfoote poort uit, terwijl de overige soldalen hen voorzichtig uillieten.

Toen Meijer hen in de duisternis gewaar werd, waren zij reeds een goed eind weegs gevorderd, terwijl hij hen voorzichtig zag voorlsluipen. Hoe gaarne hij ook zijne jonge gebiedster wilde helpen, hij kon het niet; een zinkroer, dat hij bezat, zou hem hebben kunnen dienen, om ha'.r te waarschuwen, doch kinil kon hij in zijne ontroering niet vinden.

Dit middel om haar van het gevaar Ie verwittigen, dat haar bedreigde, was dus onuitvoerbaar; hij beproefde echter al wal in zijne macht stoful, en floot herhaalde keeren schel door het geopende venstertje; doch de wind maakte ook dit middel krachteloos, en de jongelieden, geheel vervuld van het geluk elkander te zien, hoorden de zwakke lonen van hun wachter niet. De soldaten op het voorhof vernamen die echter maar al te goed, en Meijer, die bemerkte, dat zij vloekende naar de oorzaak van het gerucht onderzoek deden, sloot bet venster dicht, en wierp zich, bedroeld over zijne vergeelschc pogingen, op zijne krib neder.

Ken oogenblik daarna verkondigde een luid ge-juch buiten den muur, naar den kant van de Waal, dat D'Avilar zijn voornemen gelukkig had volvoerd, terwijl de in het slol achlcrgcblcvenen hunne degens wederom opstaken, vloekende, dat zij op D'Avilar's bevel geen deel hadden kunnen nemen aan de overwinning hunner makkers. De stem van


-ocr page 54-

J. F. OLTMAINS.

44

den slotvoogd, die op een lioogen loon gebood hem de poort te openen, maakte hieraan een einde, en terwijl men op zijn bevel een paar l'akkels ontstak, zagen zij hem binnenkomen. De Manilla's dochter bij den arm vasthoudende. Olschoon deze op een anderen lijd beschaamd zou geweest zijn, om aldus door eenige soldalen betrapt Ie worden in hel gezelschap van een jonkman, zag zij onbevreesd om zich heen, zoodal D'Avilar zeil haar blik niet verdragen kon. Eene hevige aandoening was op haar bleek gelaat te lezen, wanneer zij naar Van Doorn omzag, die achter haar ging en ondersteund werd door twee soldalen. Ken der krijgsknechten, die geen teekcn van leven meer gal', werd door de overige gedragen en door zijne spitsbroeders met droefheid ontvangen.

«Dat men terstond den kerker onder aan de gracht opene, om er den geus in Ie werpen,quot; riep D'Avilar, waarop zich dadelijk twee soldalen verwijderden, om zijne bevelen ten uitvoer Ie brengen.

De twee Spanjaarden, die Van Doorn ondersteund hadden, zetten hem op een steen tegen den muur neder, vertrouwende, dal zijne zwakte hem zou verhinderen op te staan; doch op de gedachte, dat bij gevangen was, voelde bij zijne krachten herleven en wilde opslaan; ten einde D'Avilar op nieuw aan te vallen, terwijl hij iels zocht in hel oog te krijgen, waarmede hij zijn vijand zou kunnen verslaan. Maar deze, zijn voornemen gissende, schreeuwde: «Bindt den werderspannige op den Leeuwensteen vast.quot; Dit zeggende, wees hij met zijne hand op een groote blauwe zerk, die, in het midden van hel voorhof tegenover de brug lag. Op dezen steen was een leeuw ingehouwen, waaronder men duidelijk met Golhische letters bet woord den Lovoensleijne lezen kon, en waarin een groote ijzeren ring was vastgegolen. Ondanks zijne legensparleling, werd Van Doorn er naar toege-sleepl en vastgebonden. De steen werd weldra met zijn bloed bedekt; want behalve de nieuwe wonden, die hij ontvangen had, waren de oude weder opengegaan ; anders zouden zijne bespringers hem zijne Anna mogelijk niet ontroofd hebben.

Toen Anna hem op die plaals der verachting zag vastgebonden, kon zij hare aandoening niet meer bedwingen; want op dezen steen, naar welken velen meenden, dat hel slot zijn naam ontvangen had, was de rampzalige Goosewijn de Wilde onthalsd, en hij was sinds onheugelijke jaren gebruikt tot de plaals, waar de lerechlslel-lingen verricht werden, die in deze oude grensvesting, dikwijls als staatsgevangenis gebruikt, geschied waren. Zij rukte zich van D'Avilar los en wierp zich naast Van Doorn neder, terwijl deze, als had hij naar hare komst slechts gewacht om het leven vaarwel te zeggen, zacht: «Mijne Anna!quot; stamelde, het hoofd liel zakken, en in zijn bloed zou nedergevallen zijn, indien zij hem niet in hare armen opgevangen had.

Midden in hel voorhof lag Van Doorn als dood in de armen van Anna, die men eerder voor een marmeren beeld, de droelheid voorstellende, zou gehouden hebben, dan voor het opgeruimde meisje, dat vroeger elk door hare vroolijkheid bekoorde. De soldaten vormden een kring rondom hen; doch aan het gezicht van hel bloed gewoon, waren zulke looneelen van jammer voor hen niet vreemd, en hunne blikken verrieden geene bijzondere aandoeningen ; hel voorwerp hunner woede was hun door zijne machteloosheid onverschillig geworden. Alleen hun aanvoerder, die, olschoon een Spanjaard zijnde, den koenen, open-harligen jongeling, met wien hij dikwerf gesproken had, niel ongenegen was, zag onvergenoegd om zich heen. D'Avilar daarentegen was verblijd Van Doorn in zijne macht te hebben ; de helsche vreugde, van zich nu over de beleedigingen, welke deze hem aangedaan had, le kunnen wreken, deed hem een oogenblik vergelen, dat de Boodschapper nog bestond.

De fakkels verlichtten dit tooneel, en lieten het overige van hel voorhof in hel duister; alleen de gevel van hel slot werd flauw verlicht, en als de wind de fakkels sneller deed branden, wierpen de geslallen der krijgsknechten lange donkere schaduwen daar legen. Nog twee personen, ofschoon men hunne tegenwoordigheid niel gewaar werd, stelden groot belang in hetgeen er voorviel, en waren er onopgemerkt de aanschouwers van. Brigilla zag door een der glasramen van helslot, zich reeds verheugende over de belooning, die Perea haar zeker voor hare ontdekking zou ter hand stellen, terwijl Meijer door een vensterlje naar zijne vrienden omzag, en voornam alles lol hunne redding te beproeven.

De soldaten kwamen nu berichten, dat de gevangenis gereed was om den gasl le ontvangen, waarop D'Avilar hun beval Van Doorn er voorzichtig in te brengen, en zijne wonden zoo goed mogelijk le verbinden. Anna wilde echter Van Doorn niel in hunne handen overlaten, maar hield hem in hare armen gekneld, en de Spanjaarden, met de smart van hel meisje begaan, slaakten hunne vruchteloozc poging.


-ocr page 55-

■.

: p| ■

1

,.SÈ

; -ii 'W' s' ^yj' quot;i'-. quot;

mÊÊÊm

■■

p.£^!S

WWWWIIIp

WÊÊÊÊÊ

8^; ''ii^i''; ^quot;' '■'^'' l '■ s quot;jV

'

f-^ I

HM

, v ■ v •

-ocr page 56-

Midden in hot voorhof lag Van Doorn als dood in dc armen van Anna, die men eerder voor een marmeren beeld, de droefheid voorstellende, zou gehouden hebben, dan voor het opgeruimde meisje, dat vroeger elk door^hare vroolijkheid bekoorde.

Hel slo/ Locvcslein. (Bladz. 44, deel I.

-ocr page 57-

HÉ T SLOT LOli'

Maar D'Avilar, die minder medelijden bezat dan die ruwe krijgslieden, rukte haar met geweld van liem af, aan de zijnen een wenk gevende, om den gekwetste nu spoedig weg te voeren, hetgeen deze zich haastten te verrichten. Terw ijl Anna met onafgewende blikken haar beminde naoogde, viel het licht van een fakkel op een gouden keten met een afbeeldsel er aan, welke om haar hals hing, en door het openrukken van haar regenkleed zichtbaar was geworden.

D'Avilar zag met strakke oogen op dit kleinood, en ofschoon zijn geweten hem reeds van de zaak onderrichtte, vroeg hij haar, als hoopte hij nog dat hij zich bedroog, op een doden toon; »Van wien hebt gij dit? wien stelt dit voor?quot; Dit zeggende, greep hij de keten aan, maar liet haar dadelijk weder vallen, alsof hij zijne hand gebrand had, en schudde Anna hevig heen en weder.

Deze, die door zijne daad en vraag een weinig lot zich zelve was gekomen, zag hem, door aandoening overmand, wezenloos aan, en zeide; «Moordenaar mijns vaders! het is mijne moeder.quot; Hierop sleurde D'Avilar, als ware hij door een venijnige slang gebeten, haar met zich voort over de brug, en sloot haar in hare kamer op.

Daarna keerde hij naar het voorhof terug, gaf order den dooden Spanjaard in den stal op stroo Ie leggen, en zocht angstig, van zijne schuld bewust, op het gelaat zijner soldaten te lezen, of zij Anna's antwoord ook gehoord hadden. Doch zijne vrees was ijdel: van die zijde had hij niets te vreezen, en vergeefs zocht hij te ontdekken of le raden, wie in het slot met Van Doorn gemeenschap hield.

Den anderen morgen vroegtijdig zond hij naar (jorinchem, en deed den stadsheelmeester halen om Van Doom's wonden te verbinden ; hij schreef een brief aan Perea, om hem van zijne vangst bericht te geven, en zond dien met een zijner soldaten naar 'sllerlogenboscb. Doch hij, wien hij dezen last had opgedragen, kon den brief niet overhandigen, maar liet hem voor Perea in vertrouwde banden achter, dewijl deze reeds dien-zelfden nacht op uitdrukkelijk bevel des llertogs naar Hrussel was vertrokken.

RSTKIN IN 1370. ifi

VEERTIENDE IK )OFDSTUK.

Heeds eenigc dagen waren er sedert Van Doom's gevangenneming verloopen, in welken tusschentijd zijne wonden, die door den kundigen heehneester van (iorinchem liehoorlijk verbonden waren, hem vergund zouden hebben, te gaan waar het hem goed dacht, indien niet de kleine ruimte van het gevangenhol, waarin men hem geworpen had, hem had belet zijne krachten le beproeven. Te vergeefs bad hij naar een middel lol ontvluchting omgezien ; het nauwe venster of lucblgat, dat aan de slotgracht uitkwam, en met zwaar ijzeren traliewerk voorzien was, benam hem aan deze zijde, zoowel als de dikke eikenhouten deuren , met breedkoppige ijzeren spijkers beslagen , aan de andere zijde, alle hoop op redding. Zijne wachters te vennurvven, of hen door een som gelds te bewegen hem te laten ontsnappen, was hem niet doenlijk, daar D'Avilar, uit vrees dat hem zijne prooi mocht ontgaan, zelf de sleutels van het gevangenhol bewaarde, en altijd tegenwoordig was, als men zijn gevangene eten bracht, of als de wondhceler hem kwam bezoeken.

Van Doorn had echter de gelegenheid aangegrepen, die zicli toevallig had opgedaan om dezen laatste in zijn belang over le halen; doch meester llellehorius, door den slotvoogd verwittigd, dal zijn lijder lot de watergeuzen behoorde, had zijn verzoek gladaf geweigerd; ofschoon hij anders zich naar alle gedachten door diens aanbiedingen of uil medelijden voor den jongen man, wel zou hebben laten overhalen om iels lot zijne redding aan le wenden. Ken ijverig Katholiek zijnde, keurde hij diens gevangenneming goed ; en ofschoon hij alle zorg voor den gekwetste nam, was het verre van hem, dat hij zou hebben willen medewerken om iemand, die zich met de ketters ophield, uil de banden vim den rechter te verlossen.

Dus van alle middelen tol ontsnapping berooid, en geene hoop hebbende zijn noodlot te ontgaan, had Van Doorn voorgenomen, zich niet door een wankelmoedig gedrag in het oog zijner vijanden zeiven verachtelijk te maken, maar met mannelijke slandvaslighcid zijn lot te ondergaan. Mets anders voor oogen hebbende dan het schavot, was hij gereed om, hij zijne terechlslellmg, den Spanjaarden op nieuw te bewijzen, dat de Nederlander weet te sterven ; ja hij zou zich met hel denkbeeld van een geweldigen dood, als het ware, verzoend hebben, indien de gedachte aan zijne


-ocr page 58-

46

geliefde en de vrees voor haar toekomstig lol hem niet in diepen rouw gedompeld hadden.

Hoe scherp de Cerberus echter hel hol bewaakte, waarin zijn gevangene zuchtte, was het Meijer toch in iiel einde gelukt, door middel van een dubbelen sieutei, tot de gevangenis door te dringen. Juist was Van Doorn bezig om uit verveling en tot tijdverdrijl de muren Ie bezien, waarop, hetzij met een spijker of een ander puntig werk tuig en met houtskool, onderscheidene namen en dagtcekeningen gegrifleW waren door de gevangenen, die vóór hem hier hadden gezucht; hij zocht met aandoening naar de namen der zonen van den heer van lleerewynen, naar die van den voorzitter van Holland, die alleen dit hol had verlaten om een smadelijken dood te ondergaan, toen een zacht gelik aan de deur, dal hoe langer hoe sterker werd, hem uit zijne mijmering tol zich zeiven riep. Zich naar de plaats te begeven, vanwaar het geluid kwam, en Ie vragen wal men van hem verlangde, was hel werk van een oogen-hlik. Zijn hart zeide hem, dat hel mogelijk Anna zou wezen, wie het eindelijk gelukt kon zijn hij hem te komen. Doch de slem van Meijer, die onder de deurzachl tot hem sprak, en hem vroeg, of hij ook iets voor hem kon doen, deed zijne hoop in rook vervliegen. De komst van den eenigen vriend , die hem van diensl kon zijn. deed hem echter genoegen, en zich rechtuit op den grond uitstrekkende, vroeg hij hel eersl naar zijne geliefde. Meijer antwoordde , dat zij al dien lijd niel van hare kamer had mogen komen , daar D'Avilar die gesloten hield, en tegenwoordig was, als Hrigilta baar het een o( ander bracht; en dat de geestelijke, die van Gorkum gekomen was, door den slotvoogd was teruggezonden geworden, zonder bij baar toegelaten Ie zijn. Hij berichtte hem tevens de alzeiuling van een bode aan Perea, en bezwoer hem een middel tot zijne ontvluchting Ie bedenken, eer deze op Loevestein kwam, terwijl bij Ie vergeefs naar een, dal uilvoerbaar was, had omgezien.

Van Doorn zeide hem voor zijne getrouwheid dank en bedacht zich eenigen lijd. Eensklaps kwam hem de vriendschap van Van den Uosch in dc gedachten ; die, dacht hij, moest en kon hem helpen. De sluier, welke over diens gedrag en handelingen lag, maakte, dal hij hem grooter macht toekende dan hij werkelijk bezat. Zijne bekende stoutmoedigheid, zijne nauwe verwantschap met alles en ieder, die de Spanjaarden haatte, de vriendschap van Ruykhaver en het vertrouwen van

Oranje, waarmede hij vereerd was, maakten, dat Van Doorn het voor Van den Bosch niet onuitvoerbaar hield, hem op zijne overbrengst naar lleusden of elders, hetzij door list of met geweld, Ie ontzetten, of hem op de eene of andere wijze Ie redden ; indien deze toch wezenlijk de Hood-sohapper was, voor wien hij hem steeds bleef houden, dan was dit niet boven diens moed of krachten verheven.

«Indien gij mij in staat kunt stellen om te schrijven, en een brie! van mij naar Gorkum knul brengen, dan hen ik gered,quot; zeide Van Doorn.

Meijer beloofde zijn best te doen, en verwijderde zich, om door zijn lang wegblijven geen argwaan Ie verwekken.

Denzelfden middag, toen men van Doorn het eten bracht, vond hij onder op den bodem van de kan met water, die men hem gaf om bij zijn wijn Ie gebruiken, een locgeslopl fleschje met slechten inkl of eene of andere soort van mengsel, doch dat zeer bruikbaar was om te schrijven. Een oogenhlik daarna stak Meijer een pen en een stuk papier onder de deur door, dat hij in D'Avilar's kamer vóór uil een boek gescheurd had, terwijl hij beloofde, als het donker was, den brief Ie halen.

Van Doorn haastte zich om van hel weinige licht, dal op dit oogenhlik nog in zijn verblijf doordrong, gebruik te maken, vooral nu dc dagen zoo kort waren, en legde het papier op den muur voor zijn venstertje. Mij schreef aan Van den Bosch, berichtte hem zijne ongelukkige gevangenneming, en bezwoer hem, indien hij het doen kon, zonder zijn eigen welzijn op Ie offeren, of het vaderland daardoor Ie benadeelen, hem te redden, waarna hij vervolgde: «Indien echter uwe vriendschap niet vermag mij Ie verlossen, en het schavot mij wachl, of mijne vijanden in sliile de handen aan mij slaan, vaarwel dan. Herman ! wij zien elkander dan niet meer. Haar echter, die na mijn dood verlaten overblijft, beveel ik u aan ; indien het u gelukt haar Ie redden en De Manilla's schim te bevredigen, dan ben ik voldaan ; want niet ongewroken zullen zij mij dan hel leven ontnomen hebben.quot;

Meijer hield woord, en kwam, toen het donker was, om het geschrift te halen, dat Van 1- 1 hem mei een stuk of drie goudstukken on deur door toeslak, hem verzoekende om en ander den volgenden morgen, als h Gorinchcm ging, aan den waard in dc Pt ./-voiji'l al te geven, mei last om het dadel Herman Hermanszoon te doen toekomen, « it. i


-ocr page 59-

47

Ie zeggen, dal hel leven of de dood van een van Herman's vrienden van de spoedige liezorging afhing.

Meijer beloofde hel en verlrok, lerwijl van Doorn zich aan deze flauwe schemering van hoop vasl-hield, en, hel oogenblik zijner redding met verlangen Ie gemoet ziende, zich op zijne onzacble legerstede nederwierp. Den anderen morgen bezorgde Meijer den brief; en ofschoon hij van de hulp van dien Hermanszoon, dien hij nooit onder de hoofden der bondgenoolen had hooren noemen, niet veel goeds verwachtte, troostte hij zich met de hoop op een goeden uilslag en met de zelfvoldoening zijn plicht gedaan te hebben.

VT.] FTIENDE HOOFDSTUK.

Zoo brak de achtste December aan, lerwijl het weder, dat bijzonder guur was, zich tot vriezen scheen te zeilen. D'Avilar, na de wachten voor den nacht verdeeld, en zijn gevangene verzorgd te hebben, haastte zich om bij een groot vuur, dal onder den schoorsteenmantel brandde, plaats Ie nemen. Het kamertje, waarin hij anders geheele dagen en nachten wakend had doorgebracht, in de hoop van zijne ijdele plannen in het eind Ie zien heloonen, bad hij, ontmoedigd, dichtgesloten, en kroes, fornuis, helm en metalen laten ruslen. Wanhopende het groote werk ten einde te brengen, had hij Van Doorn verwenscht, die zijne beurs voor hem gesloten, en hem voor altijd de hoop benomen had om het edelste der metalen voort te brengen. Doch bier wachtte hem de rust ook niet; zijn geweten, dal hem overal vervolgde, was ook bier, nu hij zich alleen bevond, niet stil. maar verweet hem zijne misdaad.

De sombere kleur, die het eikenhout, waarmede hel groote vertrek beschoten was, door verloop van tijd verkregen had, was niet geschikt om hem te vervroolijken ; lerwijl de valwinden, die dooiden wijden, schoorsteen naar beneden kwamen, zijne lamp dreigden uit Ie blusschen, en levens hel geheele vertrek met rookwolken vervulden.

Hij zocht dus zijn troost bij den beker, en sloeg den eenen na den anderen naar binnen; doch bel hielp hem niet: de vrome mensch alleen is ge schikt om alleen Ie zijn ; de booswicht daarentegen moet zich altijd bij vroolijke drinkgelagen ophouden, en iloor liet gedruisch zich zeiven zoeken te vergeten, hetgeen hein echter niet eens altijd gelukt.

Zijn knorrig humeur was niet geschikt om lieden, die hem niet behoefden te ontzien, tol zich te lokken, en niemand zijner bekenden Ie (inrin-chem of Woudricliem kwam het in de gedachten, hem in dit barre jaargetijde, en vooral des avonds, te bezoeken.

Hel vroolijke meisje, dat hem anders steeds gezelschap hield, en er voorheen door haar gesnap dikwijls in slaagde zijne sombere gedachten te verdrijven, was nu van hem verwijderd ; en evenzeer als hij Ie voren op baar bijzijn was gesteld geweest, zoo vreesde bij het thans, nu zij van zijn sehelmsluk bewust was.

(Jeen twijfel Ideef hem over, of Van Doorn had haar met de geheele toedracht der zaak bekend gemaakt; haar antwoord, tijdens zijne gevangenneming, de blik vol verachting en afgrijzen, waarmede zij hem steeds aanzag, als hij in bare kamer trad, terwijl zij zich niet verwaardigde hem te antwoorden, zelfs niet eens om zich over hare opsluiting Ie beklagen, deden hem alle hoop opgeven, dat zij er niet van onderricht was, en vervulde hem mei angst en woede.

Hoe gaarne had hij haar voor dezen avond uil hare gevangenschap ontslagen of haar in hare kamer bezocht; maar dit genoegen was hem ontzegd ; en ofschoon zij nooit van hem gebonden had, zoo was hem haar baat onverdraaglijk, en verzwaarde als bet ware zijne schuld.

Door zijne aandoeningen overmeesterd, wierp bij zich achterover in zijn stoel, en zag angstig om zich heen. De wind, die door het oude gebouw blies, en door de gangen en langs de trappen heensnoof, maakte een akelig gehuil, de sneeuw en de hagel kletterden tegen de glazen ; de gordijnen waaiden door den tocht gestadig van de ramen af, terwijl de deur van bet vertrek inbaar post heen en weder waggelde; dit alles deed hem telkens opzien, en scheen hem de komst van bet een ol ander onheil berokkenend gezelschap aan te kondigen.

Op eens vestigde zich echter zijn oog op een vast punt, dat hij bijna half zinneloos en met verwilderde blikken aanstaarde. Hel tapijtwerk, dat vlak tegenover hem een der muurvlakken bedekte en den slag van Asealon voorstelde, viel hem in hel oog. De groote beelden, die zeer natuurlijk waren nagebootst, hadden een somber aanzien, en waren door den ouderdom met een grauwe lint


-ocr page 60-

48 J. F. ÜLTMANS.

overschaduwd. De rook, die liet vertrek vervulde, helelte licm alles duidelijk le zien, en gaf aan hel geheel een natuurlijker gedaante ; en als de wind achter het tapijtwerk hlies, scheen het, alsof de dreigende liguren zich bewogen en naar hem loc wilden komen. L)e ijzeren gedaanten der kruisva-ders, die hein met gesloten vizieren aangrijnsden, zag hij met schrik aan. (iodfried van Bouillon, die, in een zwarte stale rusting, als een dolleman onder de lichtgewapende Sarraccnen in in het rond hieuw, scheen hem Perea te zijn, terwijl hij zich zeiven, om de schoone klecding en het fraaie paard, in den hertog van Normandië meende te herkennen; hunne reusachtige gestalte maakten, dat zij veel van booze geesten hadden. De sultan van Egypte, die met een opgeheven slagzwaard, en een blik, waarin de wraakzucht te lezen stond, op den Hertog aanviel, kwam hem voor Van Doorn te zijn ; doch nu viel hem de standaarddrager in het oog, die door den hertog van Normandië was terncderge-sabeld, en wiens dood de Sultan wilde wreken. Stervend lag de grijze muzelman daar, en toen D'Avilar zijn oog op het bebloede lichaam en op bet bleeke pijnlijke gelaat van den stervende richtle, dacht bij, door het gebruik van den wijn niet wel bij zijn hoofd zijnde, dal hel Anna's vader was, die hem zijn moord kwam verwijten.quot; »De Manilla!quot; riep hij, half zinneloos van zijn stoel opstaande, terwijl zijne haren le berge rezen, en hij zich spoeddej om door de deur zijn vijand le ontvluchten. Aldaar gekomen, deed hem echter hel sombere gelaal van Petrus den Heremiet weder terugdeinzen, en door de beweging en de versche lucht tot zich zeiven gekomen, bleef hij beschaamd over zijne vrees staan, en naar de tafel tredende, schoof hij den wijn en den beker weg. Toevallig raakte nu zijne hand aan den dolk, die in zijn gordel slak. .Nog nooit bad hel gezicht ofbet gevoel van dit moordtuig, waarmede hij Anna's vader had atgemaakl, hem zoo aangedaan als nu. Plotseling bekroop hem de lust, om zich van dil wapen, dat tegen hem getuigde, te ontdoen : hij Irad naar een der vensters, rukte het open, en wierp het getrouwe staal, dal hij sinds jaren bij zich droeg, in de grachl, niet denkende dal hij het ooit zoonoodig gehad had of zou hebben als dezen nacht. Voorts plaatste hij zijn stoel aan de andere zijde der tafel, om het gehate tafereel niet meer le zien; hij ging weder zitten, en boog zich voorover, bevreesd dat hij op hel muurvlak, tegenover hetwelk hij nu zat, en dal de prediking der kruisvaart door Petrus den Heremiel voorstelde, weder een nieuw schrikbeeld mocht ontdekken.

Perea's gezelschap, ofschoon het hem anders niet zeer aangenaam was, zou bij nu wel gaarne gehad hebben ; want al kon deze zijne vrees niet geheel en al verdrijven, zoo was hij toch altijd in diens bijzijn geruster, en het was hem dan, of die de macht had hem voor alle wraak der menschen te beschermen, en, met zijn gevangene verlegen, wenschte hij lusschenbeide, dat Perea spoedig mocht terugkomen.

in andere oogenblikken echter speet hel hem, dal hij Perea van Van Doorns gevangenneming kennis had gegeven ; want daardoor was het hem onmogelijk een plan te volvoeren, dat hij ontworpen had, namelijk Van Doorn op vrije voeten le stellen en hem Anna le geven, mits een gedeelte van haar vermogen, of desnoods alles wal daarvan nog overig was aan hem afgestaan werd, en daarmede van baar vergiffenis voor zijne misdaad te ontvangen ; dat is: dat zij hem zou beloven en zweren, hem nooit wegens De Manilla's dood zou verontrusten.

Deze belofte, die hij zeker was, dal zij zouden houden, als zij die eens gedaan hadden, stelde hem wel aan die zijde gerust, maar kon hem niet beveiligen voor Perea's toorn; want van Doom's loslating, en bet wegschenken van Anna aan zijn begunstigden medeminnaar, zou de woeste Spanjaard, die haar hel eenige voorwerp, dal hij op aarde liefhad en met eene onbeschrijfelijke drift beminde, hem nooit vergeven ; dit gevoelde hij, helaas! maar al te zeker.

De inwendige haal, dien hij Perea toedroeg, en die uil vrees zijn oorsprong had, alsmede hel belang van zelfbehoud, hadden den wraakzuchtigen Italiaan reeds dikwerk doen nadenken, op welke wijze hij zich hel best aan Perea's voogdij zou kunnen onttrekken, doch zijne lafheid belette hein, deze zelf van kant le helpen, ofschoon hij anders, om zich gerust te stellen, er niet legen opgezien zou hebben een tweeden moord le begaan. Alleen in Perea's legenwoordigheid en op diens bevel had bij moeds genoeg gehad den dolk Ie zwaaien; vergift le gebruiken was gevaarlijk; iemand daartoe door geld le bewegen, was hel nog meer; en hij beklaagde zich dus zeer, dat bij hier niet in zijn vaderland was, waar men zich voor eenige goudstukken door een bravo van zijn vijand kon ontdoen.

Terwijl hij over dil alles, nadacht, en alle mogelijke middelen overwoog om zich te redden, viel hem in, dal, als hij Van Doorn kon bewegen, om Perea af te maken en zijn voorstel aan te nemen, hij op eens van al zijne vrees verlost was, zonder in de noodzakelijkheid le zijn om zelf met Perea le kampen.


-ocr page 61-

HET SLOT LORVESTEIN IN 1,170.

/i-O

Tot hel begaan van een moord, dit begreep bij wel, zou Van Doorn zich niet laten bewegen; maar dit kon bij wijze van tweegevecht gescbieden. Van Doom's jeugd, sterkte, behendigheid en moed deden hem alles goeds daarvan hopen; de wijze, waarop Perea viel, kon hem weinig schelen, indien hij slechts van hein verlost was. Het was niet gemakkelijk Van Doorn echter op een natuurlijke en ongezochte wijze met Perea in aanraking te brengen; doch dit kwam dan eerst in overweging, als bij wist, ol Van Doorn en Anna zijn voorstel aannamen. Hij stond op, en maakte zich gereed aan zijne besluiteloosheid een einde te maken, door Van Doorn nog dadelijk zijn voorstel te doen; doch uit vrees van achterdocht bij zijne onderhoorigen te verwekken, indien zij zijn nachtelijk bezoek gewaar werden, besloot hij het tot den anderen morgen uit te stellen. Hij zette zich dus weer neder, en zou met zijne gedachten voortgegaan zijn, als niet hel geluid van den bengel aan de voorpoort, dat hij, niettegenstaande den wind, flauw kon hooren, zijne aandacht op iets anders bad gevestigd.

ZEST! EN DE HOOFDSTUK.

Lenige oogenblikken wachtte hij met ongeduld om le vernemen, wie met zulk een weder des avonds verlangde binnengelaten le worden; en door dat ongeduld gedreven, zou hij juist zelf hebben gaan zien, wie hot was, loen Meijer binnentrad.

»Wie komt nog zoo laat in den avond aan bet slot ?quot; vroeg D'Avilar barsch aan Meijer, die bij de deur slaan bleef.

• Hel zijn vier minnebroeders. Mijnbeer!quot; antwoordde de/e, »welke op bel Monnikenland verdwaald zijn, en om huisvesting voor den nacht verzoeken ; w ij hebben aan de vaders voorloopig hunne bede toegestaan, en ik kom uw goedvinden vernemen.quot;

»lk houd niet van die nachtelijke bezoeken, antwoordde de slotvoogd drillig; »gij weet, dal ik ten strengste en eens voor al verboden heb buiten mijne toestemming iemand op bel slol le laten, vooral als er gevangenen zijn; bel is lastig, zelfs des nachts, door bedelmonniken, die hel land alloopen, geplaagd le worden, en die misschien hier komen, om de gelegenheid van Loeveslein

J. F. Oi.tmans, lift shl Loeveslein in 1B70. I.

op te nemen. Zeg hun, dat zij kunnen lerugkeeren naar de plaats, vanwaar zij komen, en dal men op dil slot geene herberg houdt.quot;

»De broeders, die wij binnengelaten hebben,quot; antwoordde Meijer, «zullen toch wel niet komen om dil huis le bespieden; ook zou hel zeer hard zijn de eerwaardige vaders in een nacht als deze buiten de deur le sloolen ; de koude is buiten bijna niet om te verduren ; zij kunnen ook bij den nacht in de rivier geraken. Bedenk, Mijn-lieer! dal op dezen dag herdacht wordt, dal de heilige Moeder Gods onzen Heer ontvangen beeft, en dal hunne gebeden ons niet dan goed kunnen doen.

D'Avilar bedacht zich een oogenblik: hel bezoek van de monniken kwam hem nu niet meer zoo ongepast voor, en hun gezelschap, dacht hem, was zeer geschikt om de sombere denkbeelden, die hem dezen avond gekweld hadden, te verdrijven. Zich lot Meijer keerende, belaslle hij dezen nu op een vriendelijker toon, dan waarop hij lol nog toe lol hem gesproken bad, de vaders bij hem te brengen, le zorgen, dal er wijn, vleesch en brood werd binnengebracht, en in een kamer, die bij hein aanduidde, vier nachtlegers gereed le maken. Meijer, met de arme reizigers begaan, haastte zich dit bevel ten uitvoer te brengen.

Len oogenblik daarna Iraden de vier minnebroeders, door Meijer voralgegaan, het vertrek binnen. Hnnne zware monnikspijen, met hoornen gespen dichlgehaald, en waarom zij de koord van den II. Franciscus droegen, gaven hun een somber aanzien, terwijl de kappen, die zij over hunne hooiden getrokken hadden, een donkere schaduw op hunne aangezichten wierpen, zoodal het D'Avilar onmogelijk was hunne gelaatstrekken le onderscheiden. Zij waren allen bijzonder lang van gestalte, bijna even groot en breed geschouderd ; in één woord, bel kwam den slotvoogd voor, dat zij meer hadden van soldaten dan van vreedzame klonsterlingen, die doorgaans kleinen zwak waren, en meestentijds bestonden uil lieden, die door hunne zwakke gezondheid ongeschikt waren tot een moeilijker en meer werkzaam leven.

Deze opmerking maakte D'Avilar met één oogopslag; zijne gasten beloofden hem geen aangenaam onderhoud, en indien hij hen te voren gezien had, zou bij hen zeker niet bij zich hebben toe-gelalen.

«IJeii vrome breng ik den vrede,quot; zeide de eerst binncngelreden monnik, terwijl D'Avilar opstond, naar hem loetrad, hem welkom heette op

4


-ocr page 62-

J. F. ULTMANS.

50

Loevestein, en hen verzocht hij hel vuur plaats te nemen om luinne kleederen te drogen. Door Meijer s bijzijn, die het eten ophrachl, een weinig gerustgesteld, zocht iiij zijne vrees en zijn misnoegen (e verbergen, en besloot al dadelijk naar de reden van hunne komst op Loevestein Ie onderzoeken.

»llet zal u niet vreemd voorkomen, mijn vader!quot; dus begon hij, het woord richtende tot den groolsten der broeders, die vlak tegenover hem had plaats genomen, en door de overigen met eenige onderscheiding scheen behandeld te worden, «dat ik benieuwd ben te vernemen, hoe het komt, dat gij nog zoo laat aan dit slot zijt aangekomen, en waaraan ik hel bezoek van u en de andere broeders verschuldigd ben.quot; Dit zeggende, stookte hij met een ijzeren vuurstaaf het vuur wal op, en luisterde aandachlig naar heigeen de monnik zou antwoorden.

»lk ben tuchtmeester van het ininnehroeders-kloosler Ie Utrecht,quot; dus begon deze op een def-ligen toon , terwijl hij zijne kap achterwaarts wierp; »de beeldstormerij, die ons huis, nu vier jaren geleden, in Augustus onderging, en waarbij al hetgeen sinds onheugelijke jaren door onze voorgangers van ' rome Chrislenen was ingezameld, is verbroken ol gerooid, veroorzaakte groote kosten aan ons klooster, (iij kent, mijn zoon! de woede der ketters, wanneer het op vernielen aankomt; ik behoel u dus niets meer te zeggen ; ternauwernood is het ons gelukt weinige zaken van waarde en eenige reliquiën in veiligheid te brengen. De eer van onzen godsdienst en van onze orde gedoogt echter niet, dat onze kerk beroofd blijve van dalgeen, hetwelk noodig is, om de plechtigheden van onze leer Ie verrichten en indruk te maken op de gedachlen der geloovigen. Onze eigen middelen waren echter daartoe tigering, en uil de giften van vrome (ihrislcnen, welke door het ongeloof, dat hand over hand toeneeml, hoe langer hoe minder worden, was dit onmogelijk ; het is dus aan ons klooster toegestaan jaarlijks te dien einde een algemeene inzameling van giften bij de vromen te gaan verrichlen; door deze vergunning is hel ons geoorloofd huilen hel Sticht van Ulreeht de hulp onzer broeders in Jezus in te roepen.quot;

Meijer verliet nu hel vertrek, en D Avilar, door hetgeen hij gehoord had, geruslgesleld, noodigde hen om wat te nuttigen en schonk de bekers in ; doch zijne gasten schenen niet genegen te zijn om iets te gebruiken, en hij, die reeds gesproken had, zeide:

«Vergeef mij, mijn zoon! dal wij geen gebruik maken van uwe aanbieding; de opperste van het klooster heefl ons ten slerksle verboden, gedurende onzen bedellochl, wijn Ie drinken, uit vrees dat wij aan dezen drank niet gewoon, ons aan onmatigheid schuldig maken, daardoor tot schande van onze orde verstrekken, en aan de ketters reden geven zouden om onzen godsdienst te bespotten. Wat het eten aangaat, een gelofte., dezen avond afgelegd, verbiedt ons ook in deze aan uw verzoek le voldoen.quot;

• Op uwe gezondheid dan!quot; hernam D'Avilar, terwijl hij dronk, en nog gaarne nopens zijne gasten, wier soberheid en slilzwijgendheid hem niet zeer aanstonden, meer wenschende te vernemen, vervolgde hij ; »(iij iiehl mij de reden gezegd, waarom gij uw klooster vei laten hebl, maar nog niet hoe hel koml, dat gij met dit slechte weder en legen den naehl hier aan het einde van den lioin-melerwaard zijl gekomen.quot;

»Dil zal mij niet moeilijk vallen,quot; antwoordde de luchlmcesler. «Wij hebben eerst de Veluwe afgeloopen en de steden en kloosters van Zullen bezocht; daarna zijn wij door den Tielerwaard naar Bommel gegaan, waar wij een dag of drie uitgerust, en levens de omliggende dorpen bezochl hebben. Den vorigen nacht hebben wij nog in hel klooster le Hommel doorgebachl, en zijn reeds vroeg in den morgen van daar vertrokken. De wegen waren slecht, en ons lang verblijf te Braked is oorzaak, dal wij door de duisternis zijn overvallen, en dus ons plan, om den nacht le Workum hij de kruisheeren ol in het klooster onzer orde te (ïorkum door Ie brengen, niet hebben kunnen volvoeren.

Den weg niet kundig, wisten wij spoedig niel in welke richling wij moeslen voortgaan. De duisternis helelte ons Loevestein le zien ; gelukkig dat de grond door de vorst hard was ; anders ware zeker reeds een van ons in den moerassigen bodem gezakt ; ook hebben wij moeite gehad om niel van elkander le geraken en de rivier te vermijden. In dezen nood deden wij de gelofle om dezen avond, indien wij onder huisdak kwamen, te vasten. Kindelijk vonden wij een bruggetje, dat ons spoedig aan het slot bracht, waar wij door uwe goedheid binnengelaten en beveiligd zijn voor Int slechte weer, dal, zoo ik hoor, nog niel bedaard is, maar daarentegen nog heviger woedt.quot;

D'Avilar, die aandachtig toegeluisterd had, scheen maar ten halve voldaan; hel kwam hem onbegrijpelijk voor, dal zij óf zoo laat van Brakel ge-


-ocr page 63-

HET SLOT LOEVESTKIN IN 157(».

gaan, óf er nicl gebleven waren, loen de liieht-meesler, die naar het gehuil der winds scheen le luisteren, uilric|): »Sl. Auguslinus /ij allen zondaars genadig!quot; waarop D'Avilar, door deze woorden verschrikt, ijlings vroeg: »Wal meent gij daarmede, vader V'

»lk wil zeggen, mijn zoon !quot; antwoordde deze somher, »dal een nacht, als deze, ijselijk lang moei vallen voor een zondaar, die door het he-wustzijn van zijne schuld gedrukt wordt ; gij denkt zeker evenzoo ?quot;

D'Avilar antwoordde niet; hetgeen hij gedurende dezen avond had uitgestaan, kwam hem weder voor den geest, en hij verzonk in diep ge peins, waarin zijne gasten hem niet stoorden.

Doch gerustgesteld door de gedachte, dat hij in zijn eigen huis was, en door het getal zijner soldaten ruimschoots gewaarborgd werd voor hetgeen de monniken des nachts zouden willen ondernemen, besloot hij hen, als zij slapen zouden, door eenigen der zijnen te doen bewaken, en over onverschillige zaken te ^spreken, om door zijn stilzwijgen geen achtertocht te geven.

Hij zag dus op, en wilde hen aanspreken : maar de woorden bestierven hem op de lippen. De mon niken, die nu allen hunne kappen op den rug hadden geworpen, hadden alleen het oog op hem gericht De woestheid, welke op bun gelaat te lezen stond,de dreigende opslag hunner oogen, gevoegd bij den verach tenden en spotlenden glimlach, die op hunne gebaarde lippen zweefde, terwijl zij zijne aandoeningen schenen op te merken, vertoonden hem geenszins dat open, vroolijk gelaat, hetwelk den lustigen Bedelmonnik anders meest altijd kenschetste. Neen, zij schenen meer te hebben van Dominikanen, die met het verhoor van een beschuldigde bezig waren ; vooral het gelaat van den monnik, die gesproken had, herinnerde hem hel al beeldsel des kluizenaars, en een geheim gevoel, dat hij tevergeefs zocht te verdrijven, zeide hem, dat het de Emisario was.

De stem van den tuchtmeester, die hem spottende vroeg, wat hij zoo even zeggen wilde, deed hem tot zich zeiven komen, en de noodzakelijkheid gevoelende om zijne vrees niet te laten blijken, zeide hij : »lk wilde n vragen, eerwaarde vader ! of gij te Hommel ook eenig nieuws gehoord hebt; (lo-.)i' het slechte weder heb ik in lang geen keer naar Gorkum gedaan, en ben dus met den loop der zaken onbekend.quot;

»lk ben ook niet in staat om u iets daaromtrent mede te deelen,quot; antwoordde de ander, waarna hij op een ernstigen toon vervolgde: »doch tijdens mijn verblijl te Hommel heb ik gelegenheid gehad, een ellendeling, dien ik te voren gekend had, te zien, welke nu door hel gerecht was geval, en zich aan grove misdaden had schuldig gemaakt.quot;

«Zeker een ketter en beeldstormer, dat begrijp ik al,quot; zeide D'Avilar; wien dit verhaal niet beviel.

«Neen, geen ketter,quot; antwoordde de tuchtmeester, «neen, het was een zeer goed katholiek, indien een booswicht dil zijn kan. Luister!quot; Dit zeggende, schikte hij met zijn stoel wat naar D'Avilar toe, alsol hij bevreesd ware, dat deze hem niet zou hooren, en vervolgde: «De man, van wien ik u sprak, had zijn vriend afgemaakt, ten einde diens goederen met een ander te deden. Dil was mij bekend, en daar vroeg of laat de straf voor deze misdaad moest volgen, schreef ik hem, en onderrichtte hem, wat hij te doen had om de ontdekking te voorkomen; hij sloeg echter mijn raad in den wind, en toch had hij mijn brief ontvangen, een brief van mij, die thans tot u spreekt, gij verstaat wat dit zeggen wil, kastelein van Loevestein !quot;

• Maar kon hij, hetgeen in dien brief bevolen werd, wel uitvoeren ?quot; vroeg D'Avilar, die, ge-troilen door de overeenkomst van dit verhaal met zijne misdaad, verwilderd in het rond zag.

«Hel was in zijne macht,quot; antwoordde de andere koel, «maar hij verkoos hel niet.quot;

• Zijn medeplichtige, die aan alles misschien het meest schuld had, zal hem mogelijk verhinderd hebben het te doen,quot; zeide D'Avilar, die toch iets wilde antwoorden, ofschoon het angstzweet van zijn voorhoofd afdruppelde, en hij moeite had deze woorden uil te brengen.

«Wie zegt u, dat zijn medeplichtige slechter is dan hij?quot; hernam de andere, »ik ten minste niet; er is ook een oogenblik geweest, dat hij mijn bevel had kunnen ten uitvoer brengen.quot;

• En indien hij zich nu nog genegen had getoond om aan uw verlangen te voldoen vroeg D'Avilar, terwijl hij zijn verwilderd oog op den tuchtmeester liet vallen.

«Dan was het toch le laat,quot; zeide deze somber; • want het oogenblik der straf voor zijne misdaad was reeds daar. Maar waarom valt gij mij telkens in de rede ? gij verhindert mij te vervolgen. Ik heb lang mei den zondaar gesproken: doch het is mij niet gelukt hem tot berouw over zijne misdaad te bewegen, dan toen het le laat was. Op dezen dag zou zijn vonnis uitgesproken en voltrokken worden; maar mijn tijd was te kort om nog een


-ocr page 64-

52 J F-

LTMANS.

dag in Bommel door te brengen; ik hen dus nieuwsgierig te welen, hoe het met hem zal a(-loopen. Kn gij, lieer slotvoogd! zoudt mogelijk, daar gij met de wetten niet onbekend kunt zijn, wel in staat zijn te zeggen, wat zijn vonnis wezen zal.quot;

D'Avilar gaf geen antwoord; hij scheen slechts naar een gunstig oogenblik te wachten om te ontsnappen, of zijn degen, die aan den muur hing, te bemachtigen; doch de inwendige wroeging en zijne vrees maakten, dat hij onbeweeglijk bleef zitten.

»(iij hoort mij niet? Heer slotvoogd?quot; zeide de monnik op een scherp spottenden toon : «Antwoord mij op mijne vraag; verbeeld u slechts, dal gij zelf hel vonnis vellen moet.quot;

»llij zal wel genade erlangen,quot; antwoordde deze op een dollen toon; «zijn berouw zal hem dit doen verwerven.

•Gij zijt een slecht rechter,quot; zeide de tuchtmeester barsdi, »een ander zal dus het vonnis moeten slaan ; er bestaat geen genade voor iemand, die zijn vriend vermoord heeft.quot;

»Dan is hij verloren,quot; riep D'Avilar woest, • want hij is onder zijne vijanden.quot; Dit zeggende, deed hij zich geweld aan, en stond op; doch zijne beenen weigerden hem te dragen, en hij viel droevig zuchtende neder.

De tuchtmeester stond nu op, en ontwikkelde zijne bijna reusachtige gestalte, stak de hand onder zijne pij, en riep op een strengen en indrukma-kenden toon, terwijl hij een langen dolk, welks lemmer door het schijnsel van de lamp den verschrikten misdadiger in de oogen viel, te voorschijn haalde :

• Antonio D'Avilar! moordenaar van uw vriend! de maat uwer zonden is vol; op till oogenblik slaat het uur der wraak, gij moet sterven! — Ik ben de Emisario !quot;

•Genade!quot; riep D'Avilar, terwijl hij, al zijne krachten verzamelende, opstond om te ontvluchten; doch op het gezicht van twee der monniken, die met opgeheven messen naar hem toekwamen, terwijl één dezer reeds zijne hand naar hem uitstak om hem te vatten, viel hij weder voor de voeten van den tuchtmeester neder.

• Terug!quot; riep Van den Bosch; want deze was het, die met nog drie andere wakkere mannen in Loevestein was gekomen, «terug! één van ons is genoegzaam, om dezen Italiaanschen hond terneder te stooten.quot;

Een oogenblik stond Van den Bosch stil, bij zich zeiven overdenkende, of D'Avilar in staat zou zijn den degen te voeren; doch hij rekende hem daartoe onbekwaam, en vervolgde: «Bid, lafaard!quot; terwijl hij den ongelukkigen, van zijn bewustzijn beroofden slotvoogd in den kraag vatte en heen en weder slingerde. «Bid ! nw laatste uur is gekomen.quot;

Deze, meer dood dan levend, riep: «Mensch of duivel! wat gij zijt, ik kan niet bidden, Emisario! genade !quot; terwijl zijne bevende hand vruchteloos naar hel staal zocht, dat hij zelf had weggeworpen.

• Zoo sterf dan, zooals gij geleefd hebt,quot; vervolgde Van den Bosch, terwijl hij hem weder aangreep. De Manilla's staal, in de gesloten vuist geval, verhief zich driemaal in de hoogte, en even zooveel keeren ontving de schuldige een forschen en doodelijken stoot, zonder dal bij een woord uitbracht. Toen liet de wreker van Anna's vader hem los, en hij viel onder het stamelen van: «Soldaten ! ... . Perea !. .. . help mij!quot; weder neder.

Nog eenmaal deed hij de oogen open, en poogde weder op te slaan, terwijl hij zijne handen voor zijne horst hield. Zijn oog scheen iets le zoeken ; met halfgebroken oogen staarde hij naar het tapijtwerk aan den muur; doch toen hij het schrikbeeld in het oog kreeg, dal hem den geheelen avond verontrust had, kneep hij zijne oogen dicht, en riep met een flauwe slem; «Ik kom. De Manilla!....

ik kom____ genade!quot; en viel zijwaarts omver,

zoodal zijn hoofd aan hel vuur raakte.

Uilenburg trok hem een weinig terug, en een mantel van den muur krijgende en over hem heen werpende om hel bloed te bedekken, zeide hij : • Hij is dood, Herman! hel is met hem gedaan.quot;

«Dal is een moeielijke post geweest, vriend!quot; antwoordde deze bedaard, terwijl hij zijn dolk op de tafel legde, en vervolgde eenige oogcnblikken daarna: «haat ons eens drinken.quot;

«Hel was ook een wonderlijke inval van u,quot; zeide Uilenburg, terwijl hij zijn beker tol den bodem loc ledigde, om zulk een strenge vaste uil le schrijven, en,quot; vervolgde hij lachende, «ik verbeeldde mij soms wezenlijk monnik geworden te zijn.

«Iemand te dooden, die ons in zijn huis ontvangt, is reeds erg genoeg,quot; antwoordde Van den Bosch; «maar hem le vermoorden, met wien ik gegeten ol' gedronken had, zou ik niet kunnen, al had hij tien moorden gedaan ; de gastvrijheid te schenden, is een groot kwaad. Indien niet Van Doorns redding aan D'Avilar's dood was verhonden geweest, dan leefde de Italiaan nog, of was op een andere wijze gevallen. Doch nu lei-zake,quot; vervolgde hij; en zich lol den man wen-


-ocr page 65-
-ocr page 66-
-ocr page 67-

MET SLOT LOK

(lende, die, tijdens iiij den slotvoogd had nederge-slooten, den grendel op de deur geschoven en die bewaakt had, vroeg hij hem: «Hebt gij ook eenig gerucht gehoord, Snijder ?quot;

»INeen,quot; antwoordde deze, die aldus genoemd werd, omdat hij van zijn amhacht een kleermaker was geweest, voordat hij om zijn geloof uil's ller-togenhosch gebannen was geworden; »alles is slil gebleven ; zij hebben er in liet slot niets van gehoord; daarvoor blij! ik u borg.quot;

»l)es te beter!quot; hernam Van den Bosch. «Schuil nu den grendel terug; plaats u achter de deur, en maak u gereed, om die dicht Ie doen, zoodra de knecht de kamer binnen is getreden ; de Wapensmid met Uilenburg zullen mei mij aan de talel gaan zitten, alsof er niets gebeurd is.quot; Dit zeggende, schelde hij, en deed zooals hij gezegd had.

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

Een oogenblik daarna verkondigde het geluid van voetstappen in de gang, dal er iemand naderde. De deur werd geopend, en Meijer trad binnen. Hij was juist bezig om de deur toe te doen, toen hem de lange, zwarte gestalte des monniks in het oog viel. Hij verschrikte, en D'Avi-lar niet ziende, wilde hij terugtreden; doch de Snijder drukte hem met al zijne macht tegen de deur, zoodal hem het ontkomen onmogelijk gemaakt werd.

»Hoe is uw naam, mijn vriend?quot; vroeg Van den Bosch, terwijl hij hem met de hand wenkte om naderbij te komen.

«Meijer is mijn naam, om u Ie believen, eerwaarde vader 1quot; antwoordde deze, terwijl hij nogmaals tevergeefs naar zijn meester rondzag, wiens lijk hij niet zien kon, daar het achter de tafel lag.

«(Joed!quot; hernam Van den Bosch, «dan hebt ge van ons niets te vreezen ; wij zijn echter geene monniken; wij hebben deze vermomming slechts ; aangenomen om binnen het slot te geraken. Mijn ( naam is llermanszoon; ik kom hier op Van Doom's verzoek en om hem te redden. Wat den slotvoogd aangaat... hij is

«Dan zij (Jod zijne arm geve het hun, die hem Meijer terwijl hij zich kru

ESTEIN IN 1570. 53

«Amen!quot; hernam Van den Bosch. Maar zeg mij, waar Van Doorn is, en hoe wij hem helpen kunnen.quot;

«Jonker Van Doorn zit opgesloten in den kerker, die vooraan in het slot is, antwoordde Meijer, «doch den sleutel daarvan heb ik niet ; mijnheer D'Avilar droeg dien meest altijd bij zich, of bewaarde hem ten minste zelf.quot;

Zie dan of gij den sleutel vinden kunt,quot; hernam Van den Bosch, terwijl hij, achter de tafel wijzende, voortvoer: «Daar ligt het lijk van den Italiaan.quot;

• Vergeef een oud man zijne zwakheid,quot; zeide Meijer, een traan uil zijne oogen vegende, «ik heb nog nooit een doode beroofd, en wensch zulks niet op mijne jaren aan te vangen; en ofschoon hij een hard meester voor mij was, zoo heb ik toch eenige jaren zijn brood gegeten.quot;

«Het is goed,quot; antwoordde Van den Bosch, terwijl zijn gelaat een strakke en droefgeestige plooi aannam. «De lijd heugt mij ook nog zeer goed, oude! en hel is ook nog zoolang niet geleden, dat mijne handen vrij waren van bloedvergieten; doch,quot; vervolgde hij bitterlijk «de Spanjaarden hebben bel mij geleerd, en uw meester verslond zich zeer goed op hel uitplunderen van iemand, dien hij vermoord had. — Uilenburg, zoek den sleutel, dien hij nog na zijn dood bewaakt.

Deze knielde achter de tafel neder, en wierp weldra een stuk of drie sleutels daarop, waarvan de grootste, volgens het zeggen van Meijer, die der gevangenisdeur was.

«Hoeveel soldaten zijn er op het slot?quot; vroeg Van den Bosch.

«De bezetting bestaat uit twaalf man en den Anspessado, hun bevelhebber,quot; antwoordde Meijer, «een van hen betrekt op dit oogenblik de wacht; de anderen slapen of zitten in de wachtkamer.quot;

«Daar wij te zwak zijn om openlijk te handelen, moeten wij list te baat nemen,quot; vervolgde Van den Bosch; «gij brengt hun dus, uit D'Avi-lar's naam bevel, zich allen herwaarts Ie begeven; maar zore, dat zij hunne vuurwapenen niet me-denemen ; en om alle verdenking te voorkomen, laat gij den schildwacht op zijn post blijven. Deze kamer is echter niet geschikt om hen te ontvangen ; een minder groot vertrek, met een sterke deur en vensters met ijzeren staven zou ons beter

1 rechterhand van de gang, zooals men inkomt,quot; zeide Meijer, »is de oude er, waarvan men alleen gebruik maakt als


I

-ocr page 68-

J. F. OLTMANS.

ÏU

de hezeltinj; voltallig is ; meermalen lieefl D'Avilar daar het een of ander gelast, als hij ziekelijk was, of des avonds niet verkoos naar huilen over «Ie valhrng te gaan.quot;

• Dat is juist hetgeen ik verlangde, «hernam Van den Bosch, »ga nu heen ; maar wees bedaard en voorzichtig ; ons aller leven hangt er van al; wij moeten den vijand in hel huis laten om hem te vangen ; indien hij iels van den toeleg merkt, dan zijn wij mogelijk, en gij zeker verloren. Vergee' niet de deur van de wachtkamer, als zij er in zijn, goed te grendelen en het mij dadelijk te berichten.quot;

Meijer verwijderde zich daarop, ten einde het waagstuk te ondernemen, van welks uilslag hel geluk van Anna, zijn eigen en Van Doom's leven afhingen.

Van den Bosch bevestigde de deur, terwijl elk zijner makkers een paar zinkroeren onder zijn pij vandaan haalde, ze op de tafel legde en zijn monniksgewaad wegwierp. De dolken of jachtmessen, die zij bij zich hadden, waren Ie kort, en dus alleen voldoende, als het tol een gevecht moest komen; waarom zij ieder een langen slootdegen van den muur namen, dien legenden grond d nikten, en er met welgevallen de kracht van opmerkten. D'Avilar's wapenen dienden dus om hen te beschermen, daar Van den Bosch en Uilenburg elk een stormhoed van de wapentropheën, die aan den muur hingen, afnamen, en dien op hun hoofd drukten.

Terwijl zij zich dus tot het ergste voorbereidden, dronken zij nog ieder een beker wijn, zonder dat hel een hunner in de gedachten kwam om er een Ie overvloedig gebruik van Ie maken, ofschoon zij anders geene vijanden van het edele ' druivennat waren, en zij wachtten toen bedaard, 'op hun moed steunende, bel gevolg van hunne list af. Ondertusschen opende Van den Bosch een der ramen, slak zijn hoofd naar builen, en, zoo goed hem zulks doenlijk was, nam hij den afstand tusschen de ramen en het water op, en berekende de breedte der slotgracht.

Het geraas, dat de Spaansche krijgsknechten maakten, deed hen aandachlig luisteren; doch de stille, die daarop volgde, verkondigde hun het gelukken van hunne list, terwijl weldra de slem van Meijer, die begeerde binnengelaten Ie worden, hen de deur deed openen.

• Zij zijn nu allen in de kamer bijeen, en in uwe macht, en zijn niet bedacht op hetgeen bun boven hel hoofd hangt,quot; zeide Meijer, binnentredende; »hun aanvoerder is echter schoorvoetende gekomen ; bij vroeg mij, ol ik ook wist, wal de slotvoogd te zeggen had, en waarom hij niet alleen, maar zij met hun allen moesten komen. Ik gal hierop ten antwoord, dal de monniken, zoo ik geloofde, de tijding van een overwinning op de muiters behaald, hadden medegebracht, en dat D'Avilar hun dit wilde mededeelen.quot;

• Volgt mij dan,quot; zeide Van den Bosch, terwijl hij de sleutels, die op de tafel lagen, hij zich slak en, gevolgd door zijne medehelpers, hel vertrek verliet.

Hel eerste dal zij nu deden, was de oude Bri-gilta in de keuken op Ie zoeken en haar Ie hinden. liet oude wijf wilde zich te weer stellen, en om hulp roepen, maar op hel gezicht van hel rapier, dal Uilenburg haar voorhield, werd zij stil en liet hen gerust begaan. Daarna begaven zij zich in alle stilte naar de binnenplaats.

• (Ja met den Snijder naar den schiidwacbl, en maak u van hem meesier,quot; zeide Van den Bosch tol Uilenburg; »wij zullen u hier wachten ; doch loopt zachtjes op de brug.quot;

Zij gingen, ieder een zinkroer in de linkerhand houdende, zonder iels te antwoorden, heen. Van den Bosch riep hen echter terug en zeide hun : •Alleen als het niet anders kan, schiet of steekt gij hem neder, verstaal gij ? er is dezen nacht reeds bloed genoeg vergoten. Gaal nu in Gods naam !

De duisternis belette den schildwacht zijne be-springers te zien ; hij verwachtte ook van binnen geen onheil, daar al zijne makkers op de been waren. Peinzende over hetgeen de slotvoogd toch wel mocht te zeggen hebben, beklaagde hij zich, dal hij alleen genoodzaakt was als een beloovcrde op zijn post te blijven, zonder dat hc't hem vrijstond, evenals de overige soldaten, zich vrij te bewegen, zonder Ie vermoeden, dal hij nog de eenige op vrije voeten was, en dat hij zoo spoedig zou afgelost worden. Hij slapte hoven op den muur, die bezijden de poort was, heen en weder. Zijne vijanden beklommen zachtjes de muurlrap, en terwijl hij hun den rug toekeerde, volgden zij hem snel op de hielen, haalden hem in, vallen hem tegelijk hij den schouder aan, en riepen : »Geef u over, of wij schieten u onder den voel.quot; Zich aangegrepen voelende, schreeuwde hij, zoo hard hij kon: «Verraad, soldalen! in 'l geweer!quot; en zocht zich los te wringen; doch toen hij zag, dat hel te vergeefs was, en hij de trompen der pistolen voelde, welke hem in den nek gezet werden, gaf hij zich gevangen.


-ocr page 69-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

Zijne bespingers wisten, dat zijne makkers hem niet konden helpen, anders ware de poging, die hij gedaan had om hen te waarschuwen, zeker dadelijk het sein geweest tol zijn dood. Nadat zij hein ontwapend hadden, verlieten zij met liem den muur, en honden hem aan de houten leuning der hrug vast.

Zoodra dit verricht was, gelastte Van den Mosch op hel voorplein hard te schreeuwen, en aan den slothengel te trekken, waarna hij, gevolgd door de zijnen, hard stampende over de brug, naar het slot terugliep, en de gang ingaande, riep: les Gveur! leren de (leuzen !quot; hetgeen door de zijnen herhaald werd, en Anna en Van Doorn eerst deden verschrikken, maar daarna ijeruslstei-de, toen het door de gewelven heenklonk, dewijl het hun de iioop gaf, dat de bespringers van bet slot de overwinning zouden behalen.

Vóór de deur der kamer, waarin de soldaten waren opgesloten, hield hij stil, en hiel' toen met de zijnen nog eens dien kreet aan, terwijl sommigen der gevangenen door dit geschreeuw bevreesd werden, terw ijl anderen vloekten over hunne weerloosheid, en den verrader Meijer den dood zwoeren, ais zij hem ooit in banden mochten krijgen.

Van den Üosch opende nu een luikje, dat in de deur was, en hield de monden van zijne zink-roeren er door, ten einde zijn vijanden den lust te benemen om de deur te naderen.

Een kreet van woede verhief zich nu in de kamer; maar de stem van Van den Bosch gebood stilte, en vermaande hen de deur niet te naderen. Mogelijk zouden zij zich aan zijn gebod niet gestoord hebben, indien niet hun hpvelhebber, die, als hoorde bij het gerucht rondom hem niet, met de armen over elkander geslagen, in somber nadenken verzonken, bij de tafel stond, met een donderende stem geroepen had: »terug,soldaten ! terwijl bij gramstorig in bet rond zag, of er ook één onder hen was, die niet aan zijn bevel gehoorzaamde. Toen zij zich allen achter hem schaarden en een diepe stilte in acht namen, werd zijn gelaat meer opgehelderd. Voldaan over hunne gehoorzaamheid, deed bel hem genoegen, dat een enkel woord van hem meer invloed had, dan de bedreigingen van zijn vijand. Te Irotsch echter om dezen zijn verraad te verwijten, keerde bij zich tot hem, en zeide met een waardigheid, welke men alleen van een Spaanjaard kon verwachten : »Nn kunt gij spreken; wat hebt ge te zeggen?quot;

«Spanjaarden!quot; dus begon Van den Bosch, «het lot des oorlogs maakt u tot mijne gevangenen, en zal u noodzaken de wapenen over te geven. Ik heb, op last van den Prins van Oranje, dit slot ingenomen, en D'Avilar is in mijne macht; ik raad n dus u stil te gedragen : de eerste poging tot ontvluchting zou het sein tot u aller dood wezen ; het staal in mijne macht u één voor één door deze opening terneder te blazen ; ik zal dit echter niet doen, als gij zelven er mij niet toe noodzaakt. Morgen of overmorgen laat ik u vrij, en help u buiten bet slot; meer kunt gij niet verlangen. Dappere soldaten vereer ik, al zijn zij mijne vijanden; daarom w il ik u de vrijheid wedergeven ; ik beloof dit op mijn krijgsmanswoord. Alleen de achting voor uw moed is oorzaak, dal ik verkozen heb u door lisl te vermeesteren, liever dan mijn p.i^ gelicht volk tegenover u te stellen.quot;

«Ik treed in geen gesprek, voordat ik weet, wat er van onzen schildwacht geworden is,quot; zeide de Anspessado met nadruk.

«Mij is mijn gevangene,quot; antwoordde Van den Bosch. «Indien gij op uw krijgsmanswoord belooft de deur niet te naderen, dan zul ik hem bijlaten.quot;

»lk geef dat,quot; hernam de andere, terwijl bij aan zijn onderhoorigen beval stil te blijven slaan, waarna Van den Bosch, nadat bij den gevangene had laten balen, de deur een eind weegs opende, en den soldaat binnenliet, die verheugd was weder bij zijne wapenbroeders te zijn.

«Ik wil gelooveu, dal gij uwe belofte vervullen zult,quot; zeide de Anspessado; »wij zullen ons dus rustig houden, totdat Signor Van Doorn, die hier gevangen is, ons verzekert, dat wij u kunnen vertrouwen; een paar kannen wijn zouden mijn volk onderlusschen zeer welkom zijn.quot;

»Zij zullen u geworden,quot; hernam Van den Bosch terwijl bij het luikje weder dichtsloot en den Wapensmid gelastte vóór de deur post vatten.

Zoodra Meijer mei de twee overigen uit den kelder was teruggekomen, deed bij den wijn en ecnige takkebossen naar binnen geven, om den Spanjaarden hun lot zoo draaglijk mogelijk te maken. Terwijl Uilenburg en de Snijder bezig waren een bank bij de kamerdeur te sleepen, om daar op hun gemak te zilten drinken, nam Van den Bosch een der lantarens, die zij uit de keuken hadden medegebracht, en spoedde zich, gevolgd door Meijer, naar de gevangenis.

Niets stoorde de eenzaamheid van Van Doorn s kerker; bij had bet gerucht gehoord, dat de soldaten gemaakt hadden, toen zij over de brug gin-


-ocr page 70-

56 J. F. OLTMANS.

gen; en steeds oplettend, als er iels huitenge-woons voorviel, had hij aandachtig geluisterd, niettegenslaaade hij zich reeds ter rust had hegeven ; doch toen hij hel veldgeschreeuw hoorde, dat hij reeds zoo dikwerf zelf had aangeheven, herkende hij de stem van Van den liosch.

• lierman! gij zijl het!quot; rie|) hij, opspringende en naar de deur vliegende, als wilde hij zich hij hem voegen. Doch niet eens vermocht hij de deur, die door de vochiigheid gezwollen was, te bewegen, en als een leeuw, dio tevergeefs getracht heeft zijne kluisters te verbreken, zich al brullende weder ternederiegt, zoo wierp Van Doorn zich ook weder op zijne legerstede neder, en hij gevoelde dat zijne krachten nog niet geheel waren teruggekeerd.

Daar hij echter niet wist, dat Van den Bosch het slot door list had vermeesterd, kon hij niet begrijpen, waarom alles stil werd, nadat zijne vrienden binnen het slot waren, en hoe hel kwam, dat er niet werd gevochten. Hij kon het dus niet anders uitleggen, dan dat Van den Bosch, ten gevolge zijner edelmoedige poging om hem te redden, was gevangengenomen, en Virenl les Gncu.v! had geroepen om zijne vijanden te tergen, of Van Doorn van zijne tegenwoordigheid kennis te geven. De gedachte, dat hij, Anna en Herman, dus allen gevangen waren, zonder hoop op redding, vervulde hem met droefheid.

Naderende voetstappen braken nu zijne gedachten af; mogelijk wilde men Van den Bosch bij hem in den kerker werpen ; zijne vrienden of zijne vijanden kwamen ; dit was zeker: hij was dus op alles voorbereid.

Flard krasten de zware ijzeren grendels, toen zij van de deur werden weggeschoven. Tweemaal werd de sleutel in het slot omgedraaid, en telkens hoorde men het terugspringen der veer van hel slot, waarna de deur geopend werd. Eene sterke lichtstraal van de geopende lantaren verlichtte nu het lage vochtige gewelf; doch Van Doorn, niet meer gewoon aan het licht, dal men hem niet gaf, was genoodzaakt, de banden vóór de oogen te houden, en het was hem onmogelijk zijne bezoekers nauwkeurig op te nemen. Een oogenblik stonden deze stil, waarna Van den Bosch hem vroolijk toeriep: »(iij zijl vrij. Van Doorn I geef mij de hand en volg mij.quot;

Door deze woorden gerustgesteld, sprong Van Doorn van zijne legerstede op, en zijn bevrijder hartelijk de band schuddende, riep hij : »Den waren vriend kent men in den nood; ik verwachtte niets minder van uwe vriendschap, die alleen in slaat was mij te redden, lieb dank. Van den Bosch I en indien gij ooit mijne hulp noodig hebt, kunt gij daarop rekenen, al zou het mij ook bel leven kosten.quot;

• Genoeg!quot; antwoordde deze, »ik deed niets meer dan ik verplicht was le doen ; doch laten wij dit verblijl verlaten.quot; Terwijl Meijer aan Van Doorn berichtte, dat Anna op hare kamer was opgesloten, verlieten zij den kerker.

»lloe sterk is de krijgsmacht, waarmede gij het slot hebt ingenomen, en waar is D'Avilar ?quot; vroeg Van Doorn onder bel voortgaan.

• Mijne macht,quot; hernam Van den Bosch lachende, • bestond uil drie man ; maar de list kwam mij te baal; de Spanjaarden heb ik allen gevangen. Wat D'Avilar betreft,quot; vervolgde hij somber, »den dolk, dien gij mij in het Monnikenhof, gegeven, hebt, heb ik dezen nacht getrokken ; gij zult hem niet levend wederzien; in dezen nacht is een der moordenaars van den vader uwer geliefde gestraft; de andere mag zich gereed houden. Ik zal u nu moeien verzoeken met mij mede le gaan; de Spanjaarden wenschen u le zien, en daar zij mij niet kennen, verlangen zij, dal gij borg blijft voor de belofte, die ik gedaan heb, om hen los te laten.quot;

Toen zij aan de wachtkamer gekomen waren, zeide Van Doorn : »lk verzoek u de deur le openen; hun bevelhebber ken ik, ik kan dus gerust naar binuen gaan.quot; Van den Bosch voldeed nu aan zijn verlangen, schoof de grendels weg, en Van Doorn, hel rapier, dat Uilenburg hem wilde geven, van de band wijzende, trad ongewapend binnen.

De Anspessado, die zich nedergezet had, stond op, toen bij Van Doorn zag, en zij groetten elkander door bel afnemen der hoeden.

• (Jij hebt uw verlangen te kennen gegeven om mij te zien. Mijnheer !quot; zeide Van Doorn beleefd.

»Dil is zoo, Signor!quot; antwoordde de Spanjaard deftig, •het doet ons steeds genoegen iemand le zien, dien men hoogacht, vooral als het geluk ons niet begunstigt.quot;

Ilicr hield hij op met spreken, waarom Van Doorn vervolgde :

»De kans des oorlogs is dezen nacht tegen u geweest ; doch zij hergeeft mij de vrijheid. Den man, die het slot heeft bemachtigd, kunt gij volkomen vertrouwen: hij is bij onze opperhoofden zeer gezien, en ik blijf mei goed en leven borg voor hem ; want hij is mijn vriend, en ik verpand mijne eer, dat hij u en uwe soldaten morgen of


-ocr page 71-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

overmorgen in vrijheid zsil stellen, mils zij himne wapenen afgeven.

»Uw woord is mij genoeg, jonkman !quot; hernam de andere, »ik geel mij gevangen; maar zal de slotvoogd mede uittrekken ?quot;

»Dat geloof ik niet,quot; antwoordde Van Doorn, na zich een oogenhlik hedacht le hebben; »ik denk, dat hij voor als nog op liet slot zal blijven.quot;

»De Italiaan heeft ook niets gemeens met mij en mijne soldaten,quot; hernam de Anspessado, waarna hij zich tot zijne soldaten keerde, en met een forsche slem riep :

«Soldaten ! richt n !quot; Zij schaarden zich dadelijk in orde.

«Soldaten! legt uw zijdgeweer af!quot; Zij namen hunne stootdegens uit de draagbanden.

«Soldalen 1 geeft uwe wapens over!quot; Deze, gewoon aan de stem, die lol hen sprak, Ie gehoorzamen, brachten één voor één hunne wapens naar de deur en gaven ze aan hunne vijanden over, ofschoon men zien kon, dal het hun veel kostte er van te scheiden.

Nadat zij ontwapend weder in hel gelid waren teruggetreden, riep bun bevelhebber|, ofschoon minder forscb dan le voren: «Soldalen! gij zijl gevangen; ik dank u voor de gehoorzaamheid aan mijne bevelen.quot;

Terwijl zij zich weder uederzett'en, vervolgde hij : Nu heb ik slechts mij zeiven nog le ontwapenen, en dan zijn wij uwe gevangenen in naam en inderdaad.quot;

Dit zeggende nam bij den degen van zijne zijde, en gaf hem Van Doorn over; doch deze, beseffende hoe pijnlijk zulk een oogenhlik voor den krijgsman is, nam hem niet aan, maar zich buigende, zeide hij: «Vergeef mij, Mijnheer! hij is in goede handen; uw woord is ons genoeg, geel mij uwe hand.quot;

De Spanjaard reikte hem die, en haar hartelijk drukkende, zeide bij: «Vaarwel!quot; en riep, terwijl Van Doorn hem groette, en bel vertrek verliet: «Waar zijn de tijden, toen ik onder Egtnond bij St. Quenlin de Franschen ilielp verslaan? Helaas! waarom vecht de Hollander met den Kastiliaan niet meer onder één banier ?quot;

Toen Van Doorn bij Van den Hoscb kwam, zeide deze: «Maar het wordt lijd, mijn vriend! dal gij uwe schoone jonkvrouw gaal verlossen; ik heb dit met opzet voor n overgelaten, daar gij beter zult welen dan ik, waai' gij baar zoeken moet.quot;

Dit zeggende, gaf hij hem een der sleutels, die bij bij zich bad gestoken, stelde hem de lantaarn ter band, en verwijderde zich snel terwijl hij hem nog lachende nariep: «Maak het niet le lang, ik verwacht n spoedig beneden met de jonkvrouw, die ik nieuwsgierig ben le zien ; want de monstering van mijne bezelling zal mij niet lang bezighouden.quot;

ACMTT] EN DE 1IOOFDRTÜK.

Ook Anna had het gerucht gehoord ; ook zij had reeds bijna alle hoop op redding opgegeven ; zij wist niet, dal de dankbaarheid en het vertrouwen,dal de Spanjaarden in hem stelden. Van Doorn verhinderden aan de slem der liefde, die hem naar haar loedreel dadelijk gehoor le geven.

Zoodra zij door hel gedruisch gewekt werd, stond zij op, kleedde zich aan, zoo goed zij dit in het donker doen kon, en wachtte met geduld op bet openen der deur ; doch toen alles weder stil werd, riep zij: «D'Avilar overwint, Van Doorn! wij zijn verloren.quot; Zich nu op haar bidsloel neder-werpende vóór de plaats, waar zij gewoon was de hulp des Allerhoogslen a( le smeeken, bleef zij geknield, mei bel hoofd op bare beide banden rustende, door smart overwonnen, onbeweeglijk liggen, terwijl bel verdriet baar ongevoelig maakte voor hetgeen rondom baar voorviel.

Zachtjes naderde Van Doorn bel verlrek,en draaide den sleutel in hel slot om, opende de deur en trad behoedzaam binnen om Anna niet le verschrikken. Sterk klopte zijn hart; want nog nooit was het hem toegestaan geworden dit heiligdom te betreden. Zijn blik drong zoekend door hel vertrek, terwijl iiij de lantaren boven zijn hoofd verhief; maar hij zag of hoorde zijne geliefde niet. Zacht naderde hij dus bel rustbed, waarvan de gordijnen dicht toegeslagen waren. Ilecds slak hij de hand nil om hel hinderlijke behangsel weg le schuiven, dal hem belelle Anna le zien; de gedachte echter, dal hel onvoegzaam, en zij er mogelijk over verstoord zou zijn, deed hem besluiten haar le roepen; maar bel genoegen van het geliefde meisje, dat hij in zoolang niet gezien bad, in den slaap le beschouwen, kwam hem voor als het grootste geluk, dat hem le beurt kon vallen. Tevergeefs zocht hij zijn verlangen le bedwingen ; de liefde behield de overhand, en hel licht op den grond plaatsende, opdat


-ocr page 72-

J. F. OLTMANS.

58

hol de slapende niet in de oogen zou schijnen, sloeg hij de gordijnen op. Doch hel hed was ledig» het opengeslagen dekkleed verried echter, dal liet beslapen was geworden.

Door deze teleurstelling teriiedergeslagcn, liet hij de gordijnen nedervallen en riep luid ; «Anna! Anna ! waar zijl gij ?quot; Maar niemand antwoordde hem. Eensklaps kwam de gedachte in hem op, ol' misschien Perea zich reeds van haar liad meester gemaakt, en hij stampte woedend mol den voet; doch Meijer's verzekering, dal Anna op hare kamer was, stelde hem gerust, en deed hem hesluiten alle hoeken nauwkeurig te doorzoeken.

In den hoek van hel vertrek, achler hel rusthed, ontdekte hij nu spoedig haar, naar wie hij lol nog toe tevergeefs gezocht had. «Anna! ik hen vrij,— ik hen hier!quot; riep hij, naar haar toesnellende; maar zij antwoordde nicl ; ais dood lag zij daar. Naast haar neder Ie knielen, en haar in zijne armen te nemen, was het werk van één oogenhlik; doch zij kreeg haar bewustzijn nog niet weder. Hij stak dus zijne hand in het wijwatershakje. aan den muur, en besprengde haar bleek gelaat mei hel koude waler ; hel was datzellde van gezondheid bloeiende meisje niet meer, dal hij weleer gekend had; maar, ofschoon door de droefheid lernedergedrukt, bleef zij nog aanbiddelijk schoon. De fraaie en dikwijls prachtige kleeding, waarin hij haar meestal gezien had, kon echter hare schoonheid niet opluisteren; neen, hel eenvoudige, wille nachtgewaad, dal zij aanhad, maakte haar bevalliger in zijn oog, en liet hem het gezicht vrij van bekoorlijkheden, die hij lot nog toe slechts had kunnen gissen, terwijl hare zachte leden door geen ijzeren keurslijf zijne omarming terugwezen.

liet koude water deed haar bijkomen, en een schier onmerkbare beweging van het sclioone gelaat verkondigde hem, dat haar bewustzijn terugkeerde ; een zachte gloed kleurde hare wangen ; hare oogen openden zich gedeeltelijk, en door hare oogharen heen zag zij vragende in het rond.

• Karei! zijl ifij het?quot; lispelde zij zacht; doch deze, die de verandering met alle opmerkzaamheid en in stille verrukking had aangezien, verhinderde haar voort Ie gaan, daar hij haar aan zijn hart klemde en een kus op de lippen drukte. Een hoog rood kleurde hare wangen en baar hals; maar zij wees hem niet terug; ook zij gevoelde in dit oogenhlik het geluk haar minnaar weder te zien en in zijne armen te rusten. Toen Van Doorn echter voortging haar met kussen te bedekken, ontwond zij zich zacht uit zijne armen, terwijl zij met hare kleine zachte hand zijne lieldeblijken afwees. «Laat af. Karei!quot; zoo sprak zij, het gevaar van hare standplaats door hare maagdelijke beschroomdheid beseiïende, terwijl zij, door hem geholpen, opstond, en in een leuningstoel ging zitten; »uwe liefde is mij bekend, waarom de oogenblikken, waarin wij elkander wederzien, niet nuttiger hesleed ?quot;

»En hoe had ik dil heler kunnen doen, dan ik gedaan heb, lieve Anna !quot; antwoordde Van Doorn, terwijl hij zich naast haar nederzette. Hij streek hare lange haarlokken, die losgegaan waren, mei zijne hand van haar voorhoofd weg, en zag haar mei van liefde fonkelende oogen aan, zoodat zij, zijn blik niet kunnende verdragen, de hare blozend nedersloeg.

Doch waarom hier langer vertoefd ? waarom langer hel minnende paar bespied, dat elkander hun wedervaren, en den angst door hen nilgeslaan, mededeelde ? Zeker zouden zij Van den Bosch en zijn verzoek vergelen, en lol den morgen, in elkanders bijzijn, hier gelukkig vertoefd hebben, had niet de slem van Meijer, die, gevolgd door Hri-gilla, hel vertrek binnentrad. Van Doorn aan zijne helolle herinnerd. Van Doorn begaf zich nu met Anna naar heneden, terwijl hij Meijer mei het wijf, dat met nijdige oogen de opgeruimdheid der jongelieden aanzag, in hel vertrek achterliet.

«Schoone jonkvrouw!quot; dus begon Van den Hosch, nadat Van Doorn Anna aan hem had voorgesteld, en zij met opmerkzaamheid haar redder had gadegeslagen, «vergeef mij, dat ik u door Meijer heb laten roepen; olschoon mijn vriend zeker zijn lijd niet aangenamer zal kunnen doorbrengen, zal hij hem echter nulliger kunnen besteden ; wees zoo goed mij aandachtig aan te hooren.quot;

Zij gingen zitten, terwijl Anna lusschenbeide angstig naar een hoek van hel vertrek zag, alwaar een mantel op den grond uitgespreid lag, en waaronder zij vermoedde, dal het lijk baars voogds verborgen was ; want, ofschoon Van Doorn diens dood had verborgen gehouden, zoo zeide haar een geheim voorgevoel, dal zij voor altijd van zijne voogdij was ontslagen.

«Van Doorn !quot; zeide Van den Bosch, hein een beker wijn toereikende, «nu ik het meisje gezien heb, dal gij wenscht le trouwen, en hetwelk, olschoon ik geen lijn kenner der schoonheid hen, toch de bevalligste vrouw is, die ik ooil zag,quot; —


-ocr page 73-

MET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

hier sloes Anna li ure oogen neder'terwijl Vim Doorn hare liiiiul aan zijne lippen drnkle,— «kiin ik n niet van dwaasheid hesclmldigen dal gij n roekeloos in gevaar hebt gegeven ; neen ! uwe begeerte om haar te zien komt mij natuurlijk voor. Om it en haar te redden, hen ik hier gekomen ; doch dit voornemen is nog slechts hiill' ten uitvoer gebracht; gij moei nog beiden in dezen nacht vim hier; wat mij betreft, ik blijf op l-ne-vestein.quot;

»En waarom gaal gij niet mede ?quot; vroeg van Doorn verwonderd; »wat kan n bewegen bier te blijven ?quot;

»Hoor,quot; zeide Van den Bosch, »zoodra ik uw brief ontving, begaf ik mij naar den graaf Van den Uerg, die mij reeds lang gelast had, om, indien zich daartoe dc gelegenheid aanbood, mij van Locveslein meester te maken ; ik bewoog hem nu om dit niet langer uit te stellen, terwijl ik hein zeide, dal er zich nooit weder zulk een schoone gelegenheid zou opdoen. In het eerst had bij er geene ooren naar ; bet vergevorderde jaargetijde schrikte hem af; de noodzakelijkheid echter, die ik gevoelde n te redden, voordal l'crca terugkwam, maakte mij welsprekend. In ccn woord, bij besloot aan mijn verzoek gehoor te geven, en beeft beloold mij spoedig mei een genoegzaam aantal krijgsvolk le ondersteunen, terwijl ik aannam een poging le wagen om het slot bij verrassing in te nemen. Ik verwacht nu alle oogen-blikken bul|i van buiten ; dus is bal mij niet mogelijk been le gaan; ik moet bet krijgsvolk ontvangen en bet slot voor den Prins bewaren. Op die wijs heb Ik u gered en een vast punt voor het vaderland gewonnen, waardoor ik meester ben van de rivier, en (Jorkum en Woerkum in bedwang kan houden, binnen welke steden ik, door behulp van den gewezen biirgemeester Van den Heuvel, een uitgebreide verstandhouding heb.quot;

»lladl gij geweten, dat uwe list gelukken zou,quot; zeide Van Doorn, »dan hadt gij om geen krijgsvolk behoeven te vragen ; gij zoudl nu kunnen gaan, waar gij bet goed vondt, en waarom zulks nog niet gedaan ?quot;

«Omdat mijn woord mij heilig is,quot; hernam Van den Hoscb ; »indien men mij niet had binnengelaten, zou ik getracht hebben het slot niet geweld in te nemen, of u op een andere wijze te bevrijden; daarvoor had ik de soldaten noodig. Voor bet overige is bet mijn vast besluit.quot;

• Dan blijf ik ook hier,quot; hernam Van Doorn, «er zal zich wel een gelegenheid opdoen om Anna in veiligheid te brengen ; ik laat u met uwe zwakke macht bier niet alleen achter.quot;

»ls dat dan de dankbaarheid voor betgeen ik in dezen nacht voor u deed,quot; zeide Van den Hoscb op een scherpen toon, «vergeel gij uwe wonden, of hebt gij zooveel verbeelding van uwe kracblen, dat jiij alleen dcnkl dit gebouw voor gevaar te kunnen behoeden quot;! Indien men bet slot met storm vermeeslert, eer bet krijgsvolk komt, dan sterft gij met mij ; en zoodra bet eerst bier is, heb ik uw arm niet noodig. Weet, dat ik morgen nil (ioi kum cn bel omliggende land voorloopig eenige hnl|i kan krijgen, tot bel krijgsvolk bier komt. (iij oll'ert dan uw meisje, dat zeker zonder u niet zul vertrekken, moedwillig op, cn stelt haar bloot aan bet gevaar een belegering te moeten verduren. Jonker Van Doorn !quot; vervolgde bij bitterlijk, »is dit uwe vriendschap, is dit liefde?quot;

«Ik ga niet alleen,quot; zeide Anna, door de woorden van Van den Hosch opmerkzaam gemaakt, welke met opzet die snaar had iiangeroerd, terwijl zij. Van Doom's band nemende, en hem niet tranen in de oogen aanziende, vervolgde: «Hoor naar den raad van uw vriend, en stel mij en u zeiven aan geen onnoodig gevaar biool; of wilt gij mij in Perea's handen overleveren 1 blijf dan bier.quot;

.Nog was Van Doorn besluiteloos ; noch de smee-kingen van Anna, noch de verstoordheid van Van den Hoscb konden opwegen tegen de stem der vriendschap, die hein lol blijven noopte. Doch de gedachte, dat bij evenals Van den Bosch zou gehandeld hebben, deed hem zijn besluit nemen, cn hem de hand toereikende, zeide hij: »Mel u te overwinnen of met ti te vergaan, zou mijn grootste wenseh geweest zijn, mijn vriend ! indien gij echter wilt, dat ik gaan zal, welaan, ik zal aan uw verlangen voldoen.quot;

»lk verwachtte niets minder van u,quot; hernam deze, »en het doet mij genoegen, dal gij aan de rede gehoor geeft. Verneem dan nu ook iels, dal weldra geen geheim meer zijn zal,quot; vervolgde hij, terwijl bij opstond, en den stormhoed, die op de tafel lag, op zijn hoofd drukte: »Ik ben de Boodscbiipper!quot;

»EI Emisario,quot; herhaalde Anna zacht, en wierp, terugtredende, een vreesachtigen blik op den man, van wieu zij zooveel gehoord had, terwijl Van Doorn opnieuw zijne band vatte, cn uitriep: »lk bad dit reeds lang vermoed, mijn vriend !quot; cn Anna aanziende, vervolgde hij ; «Zijl gij bang, Anna?quot;


-ocr page 74-

60

Deze, beschaamd over hare vrees, trad naar Van den liosch loe, en hem hlozeml hare hand reikende, zeide zij: »0, neen, Karei 1 nvv vriend en mijn redder hoezeml mij geen vrees in.quot;

«liet is we!, mijne kinderen! het is le veel,quot; vervolgde Van den Bosch, zijne beide handen, die zij vasthielden, terugtrekkende, om een traan van aandoening, die zijn mannelijk oog ontrolde, weg le wisschen. »llet kost mij veel van u te scheiden; doch laten wij gaan! Meijer wacht ons reeds buiten aan de rivier; het weder is een weinig bedaard ; gij kunt u dus zonder schroom op het water wagen; de vorst zal echter spoedig het bevaren van de rivier onmogelijk maken.quot;

Van den Bosch ging vooraan, terwijl Anna, die nog eens haar oog op don n.afltel, die in den hoek lag, vallen liet, op Van Doom's arm leunde' en hem volgde. In de gang gekomen zijnde, gebood Van den Bosch en Uilenburg hen te vergezellen en hen de poort uit te laten.

Over de brug bleven Anna en Van Doorn onwillekeurig stilstaan, toen zij over den Leeuwensteen traden; hel oogenblik zijner gevangenneming kwam hem voor den geest, terwijl hij de lafheid des schippers vervloekle, die oorzaak van hun ongeluk was geweest. Anna zeide, dankend haar oog ten hemel slaande: «Heilige moeder (Jods! gij hebt aan mijne gebeden gehoor gegeven.quot;

Toen Van den Bosch hunne schreden niet meer boorde, bleef hij stilstaan, en denkende, dat zij over het weer raadpleegden, zeide hij: »llc( is goed, dat de hagel en de sneeuw niel meer vallen ; de oostenwind moge u een weinig hinderen, maar des te eerder zuil gij de plaats uwer heslemming hereiken.quot;

Toen zij de poort uiltraden, gaf Uilenburg Van Doorn de hand, en zeide : «Goede reis. Mijnbeer !quot;

• Vaarwel, vriend!quot; hernam deze, en zijgingen naar den Waalkant.

Hier lag de hooi, die gewoonlijk gebruikt werd om van de stad hel benoodigde voor hel slot te halen ; Meijer hield er de wacht bij. Toen zij deze genaderd waren, zeide Van den Bosch :

«Ik heb door Meijer de noodigste kleederen der jonkvrouw in de bool lalen brengen; in den lederen zak, dien gij er insgelijks onder zuil vinden, zijn de papieren, die ik uil D'Avilar's schrijdade genomen heb, en onder welke Meijer denkl, dat er vele zijn, die de heziltingen van de jonkvrouw belreH'en. Terwijl ik haar in de boot help, verzoek ik ii de wapenen aan te nemen, die Meijer voor u gereed houdl.quot;

Hierna hielp hij Anna in de schuit, sloeg haar een grooten mantel om, en plaatste haar zoo gemakkelijk mogelijk, terwijl hij zacht lot haar zeide: «Anna! mijn verblijf op het slot is gevaarlijker dan ik gezegd heb; Van Doorn weet dit zeer goed, en zal mogelijk trachten mij spoedig te hulp Ie komen. Zijne tegenwoordigheid kan echter bel onweder, dat weldra boven mijn hoofd le zamen zal pakken, niet verdrijven ; ik verzoek u dus van uw invloed op hem gebruik te maken, en hem zoo lang mogelijk bij u le houden. Ja, indien ik iels over u te zeggen had, zou ik hel u bevelen; ik zie u waarschijnlijk voor hel laatste; gij zuil mij mijne laatste bede niel weigeren.quot;

»(iij bedroeft mij,quot; antwoordde Anna aangedaan, en reikte hem hare hand: «ik zal trachten le doen, hetgeen gij van mij verlangt; doch hij zal naar mijne slem, zoo ik vrees, niet lang luisteren.quot;

»lk dank u,quot; hernam Van den Bosch, terwijl hij hare zachte band aan zijn gebaarden mond drukte; «een paar dagen vertoevens kan hem redden ; maak mijn vriend gelukkig!quot;

Van Doorn trad nu met een degen op zijde mede in de bool, legde zijne zinkroeren voorzichtig op de voorbank neder, en verborg een vuurroer en een zakje met lood en kruit onder de banken.

• Vaarwel, vriend !quot; zeide Van den Bosch, en drukle zijne hand met beide handen: «onze vriendschap heeft slechts kort bestaan, maar was daarom niet minder warm. Wanneer gij Buykhaver ziel, breng hem dan de groetenis van den Boodschapper, — hel zal zeker de laatste zijn,quot; vervolgde bij zoo zacht, dal Van Doorn hem niet kon verstaan.

«Vaarwel dan. Herman! vaarwel!quot; zeide deze, • mijn hart is le vol; ik kan niel spreken; ik bid u, laat mij bij u blijven.quot;

•Dal kan niel!quot; antwoordde hij, terwijl hij zich van hem losscheurde en op de wal sprong. Hierop sliet hij de bool, die Meijer reeds had losgemaakt, met den voel af.

• Waar vind ik u dan weder, vriend?quot; vroeg Van Doorn.

ȟp Loevestein,quot; antwoordde Van den Bosch, terwijl zij reeds door den stroom werden medegevoerd.

»En waar, als de Spanjaarden trachten het slot te vermeesteren en de hulptroepen niet komen ?quot; vroeg Van Doorn somber.

Toen klonk de stem des Boodschappers, die bijna niel meer zichtbaar was, over het water


-ocr page 75-

HET SLOT^LOKVESTEINJN ir)7().

hun tegen, terwijl hij hel woord »Loeveslein,quot; herhaalde.

«Dan zie ik hem niet weder,quot; riep Van Doorn, zich met de hand voor het hoofd slaande, en hij wierp zich geheel ontmoedigd naast Anna neder.

NEG ENT 1 EN DE 1100FDSTUK.

Terwijl zij dus den Boodschapper achterlieten, dreef de stroom hen snel de rivier af. Voorhij-het slot gaf de vereeniging der Maas met de Waal er nog meer kracht aan, en deed Loevestein in liet duister al spoedig minder zichtbaar worden, lot hel zich eindelijk geheel in den nacht ver-looi', terwijl Meijer met hehoedzaamheid de hoot achter om den Galgenwaard stuurde. Toen zijden in de rivier vooruitspringenden toren üourgondir van het slot van Gorinchetn en ook de sta I achter den rug hadden, en de schildwachten, die op de wallen geplaatst waren, hen gelukkig niet bemerkten, vroeg Van Doorn aan Meijer: »Waar voert gij ons heen ?quot;

»De krijgsman, die u gered en het slot ver-meesterd heeft, Mijnheer!quot; dus antwoordde deze, «heelt mij gelast, u naar Papendrecht te brengen; van daar zal het u gemakkelijk zijn, de jonkvrouw in een der groote steden van Zuid-llolland te brengen, en, zooals hij mij zeide, waart gij dan ook dicht bij de plaats uwer bestemming.quot;

Iliei'na verzonk Van Doorn weder in zijn somber stilzwijgen, boog zich voorover en verborg zijn gelaat in zijn mantel. Anna, die zijne droefheid eerbiedigde, rekende zich niet beleedigd, dat hij niet lot haar sprak, en dal hij meer smart scheen te gevoelen door zijne krijgsmakkers te moeten achterlaten dan vreugde door haar bijzijn te genieten.

Eenigen tijd daarna richtte Van Doorn het hoofd op, en zeide ; «Anna ! ofschoon de tegenwoordigheid eener aangebeden vrouw meest altijd in staat is om den man zijn leed te doen vergeten, zoo zijn er toch ook oogenblikken, waarin de schoonheid en de liefde hare kracht verliezen : dit was met mij het geval; doch daar de man steeds zich zeiven moet gelijk blijven, zoo zal ik dit ook doen, en mijne zwakheid is geweken. Hij verlangde, dat ik vertrekken zou ; ik heb het gedaan, mij voorbehoudende om terug Ie keereu;

zijn moed en zijne stoutheid geven mij nog hoop. Maar als hij valt, als hel noodlot het wilde, en het ook Gods wil was, dat mijn vriend zijne laatste zending volbracht had, wee dan bun, die dil zullen veroorzaken ! want zegevierend zal de Boodschapper vergaan; hel Monnikenhof en de Peel /.ijn mij daarvoor borg.quot; Hierop zijn arm om haar heenslaande, vervolgde hij: »Maar nu, Anna 1 dienen wij om u te denken. Zeg mij, of gij in Dordrecht of in Gouda ook iemand kent, bij wien ik u in veiligheid zou kunnen brengen.quot;

Anna antwoordde: »Helaas, neen! mijne moeder, die, zooals gij weel, van Utrecht geboortig was, heb ik reeds jong verloren ; maar nooit heb ik gehoord, dat zij hier of daar betrekkingen had. Ik heb dus niemai . in de wereld dan u, mijn vriend ! bij u bevind ik mij zoo gelukkig; bij u wil ik steeds blijven.quot;

»Dal kan [niet, Anna!quot; zeide Van Doorn; «al ware het niel, dat een duur gezworen eed mij verhinderde, zoolang Perea leelt, u mijne band aan Ie bieden, zoo zou het werkzame leven, dat ik ben ingetreden, bet mij toch onmogelijk maken, hoe gaarne ik het ook wenschte, u bij mij Ie houden. Indien het u dus welgevallig is, zal ik u naar Leiden brengen ; gij kunt daar stil en ver-horgen leven hij een vriend mijns vaders, hij wien ik mijn vermogen en mijn paard geborgen heb, en die mij zelfs zijn huis aangeboden en verzocht heeft u bij hem te brengen. Door zijne vrouw zult gij met liefde ontvangen worden ; gij zijl daar voor Perea's aanslagen veilig, en niemand dan ik zal in n diegene herkennen, welke zoo lang onder D'Avilar's voogdij heeft gebukt gegaan.quot;

Anna antwoordde hem niet, maar drukte zijne hand, toen Meijer zeide: »Wij zullen er spoediger zijn, dan ik gedacht had; de sterke oostenwind komt ons bijzonder Ie stade, en als ik mij niet bedrieg, gaal er dezen nacht een sterke eb; doch ik zal u nu moeten verzoeken. Mijnheer ! om hel roer in de hand Ie nemen, terwijl ik de riemen zal opvatten.quot;

«Geef mij slechts een paar roeispanen,quot; antwoordde deze, en blijf op uwe plaats; gij kunt met het roer beter omgaan dan ik.quot;

«Toch niel. Mijnheer!quot; zeide Meijer, terwijl hij ging verzitten, «voor uwe pas genezen wonden zou die inspanning niet goed zijn ; wat mij aangaat, ik ben er aan gewoon.quot; Nadat Van Doorn het roer in handen had genomen, verzocht Meijer hem zoo dicht mogelijk langs den Alblasserwaard te houden, terwijl hij aan den anderen kant uit


-ocr page 76-

J. F.rOLTMAISS.

Ü2

al zijne machl roeide, eu vervolgde: »Ofsclioon ik mei dit vaarwater bijzonder goed bekend ben, zoo is de tocht niet zonder gevaar. Hier, tui wij reeds uan llardinxveld gekomen zijn, zou de stroom on-lieiit door de Oude Wiel in den Hiesboseh kun uen sleepen, en dan waren wij verloren; onze boot zou daar tegen den golfslag niel bestand zijn.

Gelukkig ontweken zij ecbler dit gevaar ; Meijer hernam zijne plaats weder aan hel roer, en \an Doorn, Anna's inanlel diehl om baar heenslaande, om haar voor den snijdenden wind, die over hel lage land aan de linkerzijde onbelemmerd over de wijde watervlakte heenhlies Ie besehermen, zette zich weder naast haar neder. Zacht en rustig vervolgden zij hun tocht, tol eindelijk de lang ge-wensehle dag, na den onnu ogen, hangen nacht, begon aan te breken. De lichlstralen verlichtten nu spoedig flauw de muren en kanteelen van een oud gebouw, dat zich midden in het water verhiel', en reeds Jaren iu puin scheen te liggen ; terwijl het licht, evenals in een spiegel, door bet verglaassel, dat op de steenen zal, werd teruggekaatsl, ofschoon het onderste gedeelte en het omliggende land nog in het duister lagen, welk gebouw Van Doorn Anna als bet huis Ie Merwede deed kennen. Terwijl zij dil gebouw voorbijvoeren, onldekten zij bel oude Dordrecht, welks stompe kerktoren mede reeds door den aanbrekenden dag verlichl werd, en zij kwamen gelukkig hij Papendrecbl aan den wal.

Meijer bezorgde hun spoedig een overdekte I5ra-hantsche kar, waarop de goederen werden geladen, en zij zeiven plaats namen, terwijl zij de boot, waarmede zij zich gered hadden, aan den stroom overlieten.

Hun stuurman, thans de teugels opnemende, sloeg den weg naar Vlblasserdam in, die, ten gevolge der overslrooming, welke in den nacht vóór Allerheiligendag had plaats gehad, bijna geheel, evenals de Alblasserwaard, onder water stond, en eerst toen Van Doorn, met Anna aan zijne zijde, zich door de paaiden voelde voortgetrokken, rekende hij haar behouden.

TWINTIGSTE I fOOFDSTÜK.

Verscheidene dagen had Perea noodig gehad om zijn last te volvoeren; doch bij hoopte dien nu ook naar het genoegen des llertogs vervuld te hebben, en door de gedachte aangespoord, dat, hoe eerder hij aankwam, hoe eerder hij Anna de zijne zou kunnen noemen, schroomde hij niet zijn paard de sporen te doen gevoelen.

Niet ver van 's Hertogenbosch stortte het paard, en de ruiter was genoodzaakt, het aan de hand leidende, te voet de stad binnen te komen. Zoodra hij het huis binnentrad, waar hij zijn intrek had genomen, gal hem zijn knecht twee brieven over, die tijdens zijne reis waren gekomen.

De eene was van den Hertog, de andere van D'Avilar, en dezen opende hij het eerst. »Ha!quot; riep bij met vreugde uit, nadat hij hem gelezen had, »de geus is dan gevangen; de vogel, door .het aas gelokt, is vanzelf in de val gekomen, en de trotsche Signorita zal aan mijne voeten kruipen, mij bidden hare hand aan te nemen, en om het leven van haar geliefde smeeken. Maar,quot; vervolgde bij, woest lachende, «de te lang versmade Lorenzo zal alsdan doof zijn ; de beminde Carlos wordt aan de Vargas overgeleverd, en het ad palihuliiiii, (1) door Jakob Hessels slapende uitgesproken, zal mij zeker voor altijd van hem verlossen.quot;

In den brief van den Hertog, welke eerst dienzelfden dag was geschreven, was bet bevel verval, om de slukken, die hij zou medebrengen, dadelijk bij zijne aankomst door een vertrouwd persoon aan dezen te doen bezorgen, en eerst wal uil le rusten, voordal hij zich naar den Hertog begaf, opdat deze den lijd zou hebben de papieren vooral in le zien. Hij haastte zich aan dit bevel le voldoen, dat hem op nieuw van de welwillende gezindheid des llertogs verzekerde, wierp daarna zijn reiskleederen al, en plaatste zich bij het vuur, om over D'Avilar's brief na te denken.

Spoedig werd hij in zijne rust en in zijne overdenkingen gestoord, daar men hem beriebtle, dat een edelknaap des hertogs hem wenschte le spreken.

«Wal heeft de Hertog te bevelen. Da Silva ?quot; vroeg Perea aan den binnentredende, dien hij de hand toereikle.


(1) Naar de galg; eigenlijk naar het (schand) kruis.

-ocr page 77-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570. (j-l

«Zijne Exccllenlie wensclit u dadelijk Ie spreken over zaken van groot gewiehl, Signor ! Doch gij zijl Ie Brussel geweest, indien liet niet te veel gevergd was, zou ik u vragen, of gij mijn oom ook gezien hebt.quot;

Ofsehoon Da Silvn rank en hoog van gestuite was, verrieden echter zijn jeugdig gelaat en on-gehaarde mond, dal hij nog zeer jong wns, en toen hij naar zijn oom vroeg, kleurden zich zijne wangen. Perea schudde met hel hoofd, als wilde hij zeggen : »ik helt hem niet gezien doch toen hij de teleurstelling van den jonker zag, die de/.e levergeels zochl Ie verhergen, zeide hij lachende : »0|) mijne eer, Da Silva ! ik hel) hem niet gezien; maar wel heb ik iemand gesproken, naar wie ik verwacht had, dat gij mij zoudl gevraagd hebben, ik meen zijne dochter; zij heeft mij, van uwe onhofl'elijkheid onbewust, een brief voor u medegegeven ; nu echter kan ik u dien niet overhandigen, dewijl des llertogs dienst voorgaat.quot;

»Gij hebt lues dau gezien ?quot; riep de jonker verheugd uit, »ik dank u, Signor! voor uwe goedheid ; en ik hoop, dat gij mijne bode niet zult weigeren om den eersten keer, dat gij in liet veld trekt, met u mede Ie mogen gaan.

«Dat hangt niet van mij af,quot; antwoordde Perea; «maar ga nu den Hertog berichten, dat ik dadelijk zal komen, en ik beloof u, dat ik er met Zijne Excellentie over spreken zal.quot;

• Ik dank u, Signor!quot; zeide Da Silva, die zijn hoed opzette en de kamer verliet, »ik spoed mij naar het stadhuis.quot;

Perea luisterde eenige oogenhlikken naar hel geraas, dat de jonker maakte, terwijl hij zingende de gang doorging.

«Gelukkige!quot; zeide Perea luid, quot;jong en van goede geboorte, lacht u alles toe; het meisje, dat gij bemint, is u genegen. Gij behoell haar vader, als hij op reis gaat, niet te gemoet Ie rijden, om hare hand te verwerven,quot; vervolgde hij bitter. «Dwaas, wat verlangt gij meer? waarom knaagt de roemzucht ook reeds aan uw hart? wat zoekl gij in den krijg?quot;

Zijn dienaar, die binnentrad om hem te helpen aankleeden, maakte een einde aan zijn rede, maar niet aan zijne gedachten. Daar hij den jongeling, die nooit zijne plannen had gedwarsboomd, en dien bij Ie nietig oordeelde om hem te schaden, niei ongenegen was, en om zijn moed beminde, was bij eerst voornemens den Hertog niets van diens verlangen te zeggen; evenwel inziende, dal Da Silva toch, hetzij vroeg of laat, zijne eerste wapen-feilen zon moeten verrichten, dacht hij : »Eens moet hel eerste wezen,quot; en dewijl hij zelf het gevaar verachtte, besloot hij aan zijne belofte te voldoen.

.Nadat hij zich gekleed had, verliet hij zijne woning ; zijne linkerhand rustte op de greep van zijn degen, cn drukte de punt der scheede, die uit zijn mantel Ie voorschijn kwam, in de hoogte, terwijl zijn hoed, door groole vederen overschaduwd, trotsch op zijn hoofd rustte.

Zoo slapte hij door de llinlemerstraat; ieder, die hem voorbijkwam, groette den gunsleling van den li ran onderdanig, hetgeen deze echter niet scheen te willen opmerken ; slechls enkele malen, als hem iemand van een hoogen rang voorbijkwam, sloeg hij zijne hand aan den hoed. De vrouwen daarentegen groette hij vriendelijk, en hij knikte haar lachende toe; maar de meesten van haar, over zijne vrijpostigheid gebelgd, en zijn onbe-schaamden blik niet kunnende verdragen, zagen vóór zich neder of verwijderden zich van hel venster.

Door de Gevangenpoort stapte hij met verhaasten tred naar het stadhuis, waar de hertog van Alva voor den korten tijd, dien hij iu Den Bosch door-hrachl, zijn verblijf hield. Onder het schavot willende doorgaan, werwaarts hij hoop had Van Doorn spoedig te zien brengen, vielen hem onderscheidene paarden van den Hertog iu het oog, die vóór het vleeschhuis geschaard stonden. Hel eene was al fraaier dan hel andere; ook kon hij dit gezicht, voor een goed ruiter zoo aangenaam, niet onopgemerkt laten voorbijgaan, en hij bezag ze één voor één, terwijl een bruin paard, dal juist door een geoefend rijmeester teruggebracht werd, vooral zijne aandacht niet ontging. Toen hij vervolgens een blik naar den gevel van het stadhuis sloeg, en zijn oog vestigde op de beeldjes, die door hel raderwerk van het klokkenspel, dat begon le spelen, in beweging werden gebracht, kwam hel hem voor, alsof Alva voor een der ramen stond. Hij nam zijn hoed af en slapte, terwijl de schildwacht hem de militaire eer bewees, de trappen op, die naar hel stadhuis en tegelijk ook naar de strafplaats den toegang verschaften. De vaste galg, waartegen een dubbele ladder stond, en waaraan een strop hing, was gereed om gebruikt te worden, terwijl de scherprechter, met zijne armen op de borstwering leunende, over de markt zag.

Hij verzocht een edelknaap hem aan te dienen, en deze zeide, dat de Hertog order had gegeven hem dadelijk binnen te laten, waarop Perea zich


-ocr page 78-

64

spoedde om aan liet verlangen van Alva te voldoen Een drager der groene roede hield aan de kamerdeur de macht, en maakte die voor hem open.

KEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Toen l'erea hinnenlrad, stond zijn meester aan het raam, verdiept in de beschouwing zijner paarden, waarvan hij een groot kenner en liel-hebber was.

Hij was lang, doch schraal, en de zwart llu-weelen Spaansche kleeding, welke hij droeg, was niet geschikt om hem meer gezet te doen voorkomen. De eene hand rustte op het gevest van zijn langen degen, terwijl hij met de andere in de vensterbank leunde. Zijn gezicht was bleek en gestreng; zijn voorhoofd, dat nu niet gerimpeld was zooals anders en een goede luim verried, was hoog; zijn haar stond steil in de hoogte, was dun, maar scheen met zort' opgekamd te zijn; de lange grijze knevels en de puntige baard, die hij op een eigenaardige manier droeg, gevoegd bij zijn grooten, krommen adelaarsneus en zijne holle, vurige schitterende oogen, door zware grijze wenkbrauwen overschaduwd, gaven aan zijn geheel gelaat een ernstig en streng aanzien. Op zijn geheel uiterlijk en zijne houding zou men hem al dadelijk voor een groot krijgsman hebben aangezien ; maar niet voor hem, die door het INeder-landsche volk algemeen, en terecht, voor een dwingeland en bloedhond werd uitgemaakt, noch voor den scliranderen en hool'schen Spanjaard, die door zijne aardige gezegden en zijn onderhoudend gesprek zeer bij de vrouwen gezien was.

Daar stond hij dan, die Ferdinand Alvares De Toledo, Hertog van Alva, ridder van onderscheiden orden, een der grootste veldheeren van zijn tijd, die, bij de wapenen opgevoed, door de oude krijgsknechten van zijn vorigen meester alleen waardig weid gekeurd om hen aan te voeren. Daar stond hij, die de schoone Nederlanden met zijne ijzeren roede dreigde te verwoesten, doch juist door zijn strengheid den grond legde lol de vrijheid en den bloei, die jaren daarna op den vaderlandschen bodem ontloken. Had hij toch mcn-schelijker gedacht, zoo zou hij de burgers niet door vrees voor stral genoodzaakt hebben tegen den koning van Spanje op te staan, zoo als nu het geval was, of hen door zijne onverbiddelijkheid hebben gedwongen zich bij de edelen te voegen, die zich hel jastige juk der Spaansche heerschappij wenschten Ie ontslaan, en, in plaats van nederige dienaars van een groot en machtig vorst te zijn, liever zeiven wenschten te heerschen en hel gezag te hernemen, dat 's Lands graven uit het Bourgondische huis in de laatste jaren vermeesterd hadden.

Tol ongeluk der slachtoffers zijner wreedheid kwam hij met zijne keurbenden in het land, en niets scheen dezen machtigen stroom Ie kunnen weerstand bieden; doch de vaderlandsliefde van dal kleine vrijheidlievende volk weerstond zijne macht, en terwijl hunne hooiden hen verlieten, of op het schavot den dood vonden, gordden zij het zwaard aan, en zwoeren den duren eed : te overwinnen of te vergaan.

Ook lol zijn eigen ongeluk kwam hij hier; want ware hij nooit landvoogd der Nederlanden geweest, hij zou wellicht onder die helden geschaard staan, die door het nageslacht om hunne wapenfeiten worden geëerd en geacht; zijn naam zou niet, gelijk nu, met bloedige letteren op ieder blad onzer historie zijn aangeteekend, en niet ten huidigen dage nog met afschrik door eiken Nederlander worden uilgesproken.

Was iemand in slaat om door kunde, gestrengheid, beleid en geoefende legerbenden de beginselen van vrijheidsliefde, eiken inensch aangeboren, te onderdrukken, dan was hij het voorwaar. Maar hij vermocht dit niet; hel baatte hem niets, o( hij de vijandelijke legers versloeg of zijne heulen dagen achtereen deed werken; de vrijheid verrees telkens uil hare asch, en kwam heerlijk en machtiger dan voorheen te voorschijn ; en loen Filip's argwaan, lol geluk van het land, den ijzeren arm terugriep, die haar belette zich in al hare kracht te vertoonen,loen brak de dageraad der redding van hel Hollandsche volk aan, en Filips was geen oppermachtig heer der Zeven Landen meer, die reeds in het verschiet hunne toekomstige vrijheid zagen.

(jielrouwer dienaar van zijn meester of ijveriger katholiek bestond er zeker niet; hel vaste, doch verkeerde denkbeeld, dal de volken beslaan om te gehoorzamen aan de bevelen van den vorst, die hun door (ïod gegeven is, en dat het Roomsche geloof het eenige waarachtige is, was te vast bij hem ingeworteld, dan dal hij den opstand tegen de vorsten en de verwerping van het Roomsche geloof had kunnen goedkeuren, heigeen in die dagen hoe langer hoe meer veld won en alle landen


-ocr page 79-

11 KT SLOT LOEVESTEIIN IN 1570. (1.1

beroerde. Zij» bestuur en zijn gedrag waren steeds op deze beginselen gegrond, en hij daclil den goeden weg te volgen, toen bij, met zijn ijzeren wil en met bet onwrikbare besluit otn te volbar-den, op bet bloedige dwaalspoor voortholde, waarop hij duizenden onselmldigen vertrail.

Hel vertrek, waarin de Hertog zich bevond, was niet groot, maar gemakkelijk. Onder den schuor-steenmantel brandde een groot hout-en turfvuur; de muren waren met onderscheidene schilderijen en teekeningen der stad behangen, en de deur was op de Spaansche wijze door een tapijt bedekl. Een langwerpig smal kastje, met glas aan de vóórzijde, en uil kostbaar bout bewerkt, stond tegenover den schoorsteen ; een fraaie hoed mei edelgesteenten bezet, en een massief gouden zwaard, voor welke dingen het kastje scheen gemaakt te zijn, waren achter het glas verborgen. Deze hoed en dit zwaard, door den legaat Lboli, uil naam van Paus Sixtus V, in het vorige jaar te Brussel aan Alva als verdediger des geloofs overhandigd, waren door dezen met eerbied ontvangen, en, door dit geschenk zeer gestreeld, voerde hij hel, wanneer bij ergens voor een lijd heenging, steeds met zich mede.

Op de tafel stonden een zilveren kan en een schenkbord, waarop een glas met water stond, en een paar sneden brood lagen, daar de Hertog^ zeer sober van aard zijnde, zelden iets anders dan dil, buiten zijn middagmaal, gebruikte.

Voorts zag men op de tafel een inktkoker, en onderscheidene door elkander geworpen papieren, waaronder zich eenige plannen van kasteelen bevonden, die aangelegd moesten worden. Deze, hem overhandigd zijnde door zijn vestinghonwmeester, Franciscus Pacieco, graaf van Montel'abro, te IVbino geboren, bedreigden de ongelukkige bewoners van die sleden mei een ijzeren juk. Bovenop lag dal van het kasteel van Antwerpen, ofschoon het toen reeds voltooid was. Waarschijnlijk had de Hertog dil plan gebruikt, om het tegen de andere te vergelijken ; met eigen band had hij er de vijf bolwerken op gedoopt, en vier er van naar zich zeiven Ernando, Toledo, Due, Alba genoemd. In het vijfde bolwerk stond de naam Philippus; doch deze was doorgehaald, en met dien van Paciëco verwisseld; hclzij dat de Hertog gedacht had, dat de vestingbouwmeester, zijn bloedverwant, meer recht had zijn naam daaraan te geven, hetzij dat hij bel niel raadzaam geoordeeld had zijn naam mei dien des Konings te vermengen, hetgeen zijne vijanden in Madrid ook niel onopgemerkt zouden J. F. Oltmanb, Het slot Loeveslein in 1570. I.

gelaten hebben. Een rozenkrans van fraai agaat-steen en met gouden beeldwerk versierd, die insgelijks op de tafel lag, getuigde dat Alva, zelfs onder zijne bezigheden, zijn godsdienst niel vergat.

«Zijl gij bet, Signor Lorenzo?quot; vroeg hem de Herlog, zonder zich om te keeren, nadat deze hel lapijl, dat voor de deur hing, had laten vallen, en was blijven slaan, totdat het zijn meester zou behagen zijne tegenwoordigheid op te merken.

»Oin n Ie dienen, Excelencia!quot; antwoordde Perea.

«Zoo treed dan nader,quot; vervolgde Alva, zonderdat hij omzag. »lk heb u zoo even in de beschouwing mijner paarden verdiept gezien; gij zijl ook een liefhebber van die moedige dieren, welke door (iod voor den krijgsman schijnen geschapen Ie zijn.quot;

»Zie,quot; dus vervolgde bij, terwijl hij met zijne hand naar buiten wees, lol Perea, die zich eerbiedig voor hel andere vensterraam geplaatst had: »met dien hengst kunnen zij niet klaar komen; een vurig dier, niet waar'' Hassan kent zijne eigen krachten, en wilt aan niemand hunner gehoorzaam zijn.quot;

»Hij erkent in hen zijn meester niet,quot; antwoordde Perea op een hoofschen toon, »wanneer jrij bet goedvindt hem te bestijgen, Exeeleneia! dan bemerkt men niets van zijne onstuimigheid; tegen uw wil durft Hassan zich niel verzeilen, omdat hij alsdan zijn meester heelt gevonden.quot;

»(iij vleit, Signor!quot; zeide Alva, terwijl hij met de hand over zijn baard streek.

«Vergeef mij, Evceleneia !quot; hernam Perea schielijk, terwijl hij zich boog; ik zou daaraan niet durven denken ; hetgeen ik zeide, is het gevoelen van al uwe krijgslieden Capitanes (1), ja zelfs dat uwer vijanden.quot;

Hierop ging Alva voort, alsof hij dil niet geboord had : »(iij hebt ook niel geheel en al ongelijk ; maar hetgeen een ander niel kan, is voor mij gemakkelijk ; van jongs af heb ik er steeds genoegen in gevonden de onlembaarsle paarden Ie berijden en Ie breidelen; alles is slechts een gewoonte, doch mijn Hassan is bijzonder wild. Mogelijk heb ik u reeds verhaald, van welk edel dier hij afstamt ?quot; zeide hij vragend.

Ofschoon Perea bet wel wist, zeide hij, des Hertogs zwak voor dal paard kennende : »Vergeef mij, Exeeleneia! zoo ik gelooi', hebt gij hem in Italië gekocht.quot;

«Toch niet,quot; zeide de Herlog vergenoegd, »hij

(1) Bevelliebbirs.


5

-ocr page 80-

J. F. OLTMANS.

is door oen Arnbisclie men ic gcwoi'pou, welke de keizer, mijn meester, van Hassan, Hey van Tunis, ten geschenke had gekregen , m daar de koning mij een puan! i)elool(l had, gaf liij mij dit, toen ik naar de Nederlanden vertrok, en ik hel) liet naar den Hey, Hassan genoemd. Maar toen gij helleden waart, hel» ik n den Corridor (I), dal bruine paard, mei aandaehl zien lieschouwen; hel is een Viulaluziër, dien ik nok zelf heb aangelokt ; bij heelt veel overeenkomst met uw bruin, ofschoon die hel in het loopen niet winnen kan van den Corridor. Maar hoe maakt hel uw paard, Signor! gij hebt bet zeker niet medegehad ?quot;

»Mijn getrouwe metgezel in den strijd is in een sleehlen staal, l'Acek'neia !quot; antwoordde IVrea, »ik hen met hem been en weder naar lirusscl gereden, en dal zal zeker zijn laatste ril geweest zijn!quot;

»l)at hadl gij niet moeten doen; maar wal is er dan mei hem gebeurd?quot; vroeg Alva op een deelnetnenden loon, terwijl hij, die naar het loven van een menseh niet zag, begaan was met hel lijden van een dier.

»Het is mijne gewoonte, gelijk n bekend is, l'Acelencia !quot; dus begon IVrea, »0111 alles voor den dienst des Ivonings en dien van uwe Exee-lencia op Ie oiïeren. De paarden, die men onderweg krijgt, zijn zoo slecht: ik stond dus ook nii'l in beraad om mijn paard ten hesle Ie geven : hel is, toen ik de slad naderde, gestoi l!quot; en daar hij \jvaquot;s zw ak kende, vervolgde bij : »en indien hel niet Ie sloul was, zou ik uwe Excelencia verzoeken, mij aan te raden, wal aan mijn ros moet gedaan worden.quot;

Hierna beschreef hij hem naauwkeurig, belgeen er gebeurd was, er bijvoegende: »K\celencia ! uwe bekende kunde geeft mij alleen nog hoop op bel behoud van mijn arm paard.quot;

De Herlog, die aandachtig loehiisterde, vroeg hem nu nog eenige hijzonderbeden, waarna hij bel paard als niet meer bruikbaar beschouwde; bij gaf IVrea echler eenige middelen aan de band om die tot deszei Is herstelling aan Ie wenden.

Terwijl deze nederig voor den raad bedankte, zello de Hertog zijn langen degen, tegen welks schcede een fraaie dolk aanstak, in een boek van bet verlrek. Daarop gelastte hij IVrea le gaan zitlen, en zette zich in zijn zetel neder, waardoor deze verhinderd werd om, zoo.1 Is hij voornemens was, van de goede luim des Herlogs gebruik te maken, door hein zijne loesteinming lol zijn hu wclijk le verzoeken, en hem verlof le vragen om voor eenige dagen naar Loeveslcin te gaan.

(1} Hardlooper.

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

«Signor IVrea !quot; dus begon de Hertog, zijn voorhoofd sterk rimpelende: quot;heb ik u niel meermalen van een zekeren Italiaan, Antonio D'Avilar genaamd, booren spreken ?quot;

quot;(iij hedoell zeker den Castellan van Loeveslcin, Fxcelencia!quot; hernam IVrea, over de vraag des Herlogs en diens strakken blik een weinig onlhulst.

• Dien bedoel ik juist,quot; zeide Alva.

IVrea, door bel vriendelijk onderhoud des llertogs bemoedigd, en voornemens zich door stoutheid van alle blaam te zuiveren, indien de Hertog door den Kmisario van zijne misdaad verwiltigd was, zeide daarop met een buiging: «In dat geval heb ik de eer 11 le berichten, Fxcellencia ! dal ik Loeveslcin meermalen bezocht heb, en dal ik den slotvoogd zeer goed ken. Hij is voogd over de dochter van een mijner vrienden, die mij hare hand had loegc/cgd; doch daar deze op een reis omgekomen is, hrb ik mij toch verplicht geacht, om mij mijne gelofte le herinneren en die le vervullen, te meer daar het meisje mij bevalt. Tot nog toe beeft zij echler uit genegenheid voor een slechten knaap, die onder de Watergeuzen le huis beboorl, geweigerd mij hare hand le schenken; maar ik heb hoop, dal zij nu baar belang beter zal inzien, en wilde juist uwe Excelensia verzoeken, om een keer naar Loeveslcin le mogen doen, en levens uwe loestemining tot mijn huwelijk le geven.quot;

• (jlij zijl dus met de gelegenheid van hel slot en al wal daartoe behoort, goed hekend ?quot; vroeg de Herlog, die aandachtig geluisterd had.

«Volkomen, Excelencia!quot; hernam IVrea, over deze vraag verwonderd.

Zoo luister aandachtig naar betgeen ik u zal verhalen,quot; voer de Hertog voort, zich in zijn stoei nilslrekkende en zijn eene been over bet andere heenslaande, terwijl de beweging daarvan aanduidde, dat hij toch inwendig scheen verstoord te zijn, niellegenslaande zijn gelaal bedaard was. »Dezen middag heb ik bericht uit (Jorkum ontvangen,quot; dus begon hij, quot;dat hel eergisteren nacht aan de inuilers gelukt is Loeveslcin in le nemen.quot;

Hier had IVrea moeite zijne verwondering en woede te bedwingen, en riep: »ls bet mogelijk, lixcelencia!quot;

Alva scheen echler geen acht te slaan op zijn gezegde, maar vervolgde bedaard: »Op uw verzoek liet ik den Italiaan op hel slot als kastelein, ofschoon bij mij voor dien post niet geschikt voor-


-ocr page 81-

MKT SLOT LOEVESTKIN IN 1570. f,7

kwam ; do Italianen zijn meestal te verwijfd en niet geseliikl tot geli'ouwlu'id en moedige daden ; doch in deze zaak is alleen zijn dwaze mensch-lievendheid stralwaardig; hij heelt zich door de kleeding van zijne vijanden, die, in monnikskappen gedoken, zijn hinnengeslopcn, laten verschalken. Een bevelhebher, die een sterkte voor zijn meester bewaart, is daar niet om herberg te houden en reizigers en landloopei's te ontvangen; neen, dit moet hij voor kloosters en kroegen overlaten ; hij heeft dus zijn grootsten plicht, de waakzaamheid, verzuimd en, op mijne eer! voor zijne onvoorzichtigheid den dood verdiend.quot;

Ofschoon Perea, indien hel een ander gegolden had, zeker niets zou gezegd^ hebben, zoo deden echter de voorzichtigheid, D'Avilar's hem bekende lafhartigheid en zijne natuurlijke stoutheid hem hesluiten den slotvoogd te verdedigen, weinig denkende, dal het vonnis reeds aan dezen voltrokken was, en dal D'Avilar zich in zijne laatste oogen-hlikken nog bezig bad gebonden met plannen tot zijn verderf te ontwerpen, liet woord opvattende, zeide hij : »De slotvoogd is schuldig aan plichtverzuim, ik ontken hel niet, Excelencia! maar zijne onvoorzichtigheid is echter Ie vergeven: de bezetting van bet slot was zeer zwak, en het is mijne schuld, Kvcelencia ! dat ik niet gezorgd heb haar vóór den winter te doen versterken, gelijk hij mij verzocht had.quot;

»Uwe vriendschap doet n aldus spreken, Lorenzo!quot; zeide de Hertog vriendelijk, waarna hij trotsch vervolgde: »Ik spreek u vrij van alle blaam; alleen omdat //, het zoo goed vond, en nergens anders om, bleef hij op het slot, en dus zal ook na den slotvoogd niemand de schuld dragen wegens dit ongeluk dan ik.quot;

Perea hoog zich, en zeide : «Excelencia ! zijn u ook eenige nadere bijzonderheden bekend ?quot;

»Neen !quot; antwoordde Alva. «D'Avilar schijnen zij gevangen te houden, de bezetting hebben zij echter op vrije voeten gesteld, waarschijnlijk om iimne levensmiddelen uil te sparen. Maar wien denkt gij, dat men verdacht houdt de aanvoerder der geuzen te zijn ?quot;

»\Vien anders dan onzen aartsvijand, den Emi-sario, Exctlencia!quot; riep Perea uil.

«Juist!quot; hernam Alva, «Naar alle gedachten moei het die verwensebte spion zijn, die ons hier weder een vlieg beeft afgevangen ; doch bel gelukken van zijn plan zal mogelijk zijn val veroorzaken.

»lloor!quot; dus vervolgde hij op een vasten toon: »lk had besloten een ander naar Loevestein te zenden; maar uwe tijdige terugkomst en uwe bekendheid met de gelegenheid van het slot doen mij u daartoe bij voorkeur verkiezen. Alles is reeds lot uw vertrek gereed; nog dezen avond verlaat iiij de stad, en neemt Velasquez met honderd vijftig vuurroeren mede. Veel paardevolk hebl ge niet noodig; de ligging van het slot maakt, dal iiij er geen dienst van zoudt hebben ; eenigen uwer speerruiters zullen genoegzaam zijn om de eene of andere order over te brengen, ol zoo hel nooilig mocht zijn, eene veldontdekking Ie doen. De grootmeester van het geschut, de Cerbellon, beeft reeds bevel gekregen, u hel noo-dige grof geschut en zooveel werklieden als gij begeeren moebt, van (Jorkum te beschikken, en daar het niet mogelijk is, een genoegzaam aantal Spaansehe busschieters spoedig genoeg op dit punt bijeen Ie brengen, uil de naburige steden zooveel inlanders, die het geschut kunnen bedienen, te lichten, als gij noodig zoudt kunnen hebben. Ik vertrouw, dat gij u dus als naar gewoonte van uw last zult kwijten ; den grootsten spoed moei ik n echter ten sterkste aanbevelen, daar het bezit van Loevestein mij van de getrouwheid van Gorkum en Woerkum verzekert, en noodzakelijk voor mij is, indien ik genoodzaakt werd mijn krijgsvolk in het hart van Holland te doen binnenrukken. Indien men den muiters den lijd liet het slot te versterken en Ie bezeilen, zoo zouden wij genoodzaakt ziju dit gewichtige punt lol hel volgende jaar in hunne handen Ie laten. Nu is het nog slechts door weinig en bij elkander geraapt volk bezet en gemakkelijk te hernemen ; de samenspanningen, die in slilte in lior-kum en Woerkum legen het gezag van mijn meester worden voortgezet, zijn mij bekend en maken mij ongerust.quot;

Dit zeggende zweeg hij en stond op, waarna Perea, insgelijks opstaande en zijn stoel tegen den muur gezet hebbende, met vuur uitriep : •Excelencia ! uw vertrouwen zal u niet bedriegen; de Emisario heeft zijn laatste feil verricht, of ge ziet Perea niet weder; dat beloof ik u op mijne eer,quot; waarna bij vervolgde : «De Abanderado (l) uwer ünoverwinnelijken is builen staat mij Ie volgen ; zou uwe Excelencia mij veroorloven den jongen Da Silva in zijne plaats mede te nemen ?quot;

«Hij is nog zeer jong, Signor!quot; antwoordde de Hertog, «en, ofschoon dit hier wel niet het geval

(1) Vaoudrig


-ocr page 82-

J. F. ÜLTMANS.

68

wezen zal, zou ik toch niet gaurne zien, dat onze banier zich niet onverschrokken in hel vuur vertoonde, of dat zij, hetgeen God verhoede, verloren ging.quot;

«Voor dat laatste blijf ik u borg, Excelencia!quot; hernam Perea. «Wat zijne jeugd betreft, op zijne jaren gevoelde ik ook een onweerstaanbare drift om mij te onderscheiden; uwe Kxcelencia zelve snelde, slechts zestien jaren oud zijnde, naar het leger voor Fontarabia; ik bid u, sta mij mijn verzoek goedgunstig toe.

Toen Perea uitgesproken had, lachte Alva eenige oogenblikken, en streek genoegelijk zijn baard, waarna hij zeide: «Nu dan, Lorenzo 1 neem hem mede; ik wil den jongeling niet verhinderen mij de blijken te geven van zijn moed; gij ziet, dat ik een gemakkelijker meester ben dan mijn grootvader, die mij noodzaakte in stilte naar het leger te vertrekken. Hetgeen Toledo en u goed gelukte, kan hem echter slecht bekomen ; doch, die niets waagt, die niets wint! het vaandel worde dan door hein gedragen.quot;

Hierop stak bij aan Perea, als teeken van bijzondere genade, zijne lange dorre hand toe, welk gunstbewijs deze met eerbied ontving, Alva vervolgde: «Ofschoon ik nog geen tijd gehad heb om de stukken, die gij van Hrussel medegebracht hebt, geheel door te zien, zoo twijfel ik niet, na hetgeen ik er van nagezien heb, of gij hebt volkomen aan mijn verlangen voldaan, liij gelegenheid zal ik niet nalaten om Zijne Majesteit van uwe diensten te verwittigen, en zeg u in zijn naam dank voor den spoed en het doorzicht, door u in deze zaak aan den dag gelegd. De kwaade raadslieden, die het vertrouwen van mijn meester niet verdienen, zijn oorzaak, dal, niet tegenstaande de grootste behoefte, die ik aan gerecde penningen heb, mij bijna niets uit Spanje wordt overgezonden : men belooft mij veel, maar komt niets na. Daar mijne vijanden niets op mijn gedrag weten te zeggen, zoeken zij mij door gebrek aan onderstand van hier te verdrijven, en mij in het oog des konings als een onbekwaam landvoogd ledoen voorkomen : zij vergeten, dat het niet de eerste maal is, dat ik de zaak mijns meesters met mijne eigen middelen voortzet, en dat ik bereid ben om steeds, al wat ik bezil, voor den dienst des Konings op te offeren ; zij zullen dus hun oogmerk niet bereiken. Neen !quot; vervolgde bij met trotsch-heid, «zij zullen noch het genoegen hebben mij het vertrouwen des Konings te doen verliezen, noch zoo gelukkig zijn den Hertog van Alva aan hunne voeten om onderstand en hulp te zien smeeken. Intusscben, Signor Perea ! ofschoon Zijne Majesteit mij niet in de gelegenheid stelt uwe verdiensten naar waarde te beloonen, zoo is Alva echter toch in staat om u zijne tevredenheid over uw gedrag te doen kennen. tJij hebt uw paard in mijn dienst bedorven, hel is dus mijn plicht u dil verlies Ie vergoeden ; de Andaluziër, van welken wij zoo even spraken, verzelle n naar Loevestein; ik schenk hem n, en zal mijn stalmeester last geven den Corredor dadelijk aan uw kwartier te laten brengen.quot;

«Excelencia, gij kent mijn ijver voor uwen dienst,quot; antwoordde Perea, zich diep buigende, »en dil nieuwe geschenk uil de band mijns meesters zal dien, zoo het mogelijk is, nog aanwakkeren. De berijder van uw paard zal zich uwe goedheid en uw vertrouwen waardigmaken,en steeds bereid zijn om derwaarts te snellen, waar hel u welgevallen zal hem te zenden.quot;

Terwijl hij den hoed in de linkerhand hield en zich oprichtte, sloeg liij met de rechterhand op zijn rapier, en vroeg: «Excelencia! hebt gij verder nog iels te bevelen ?quot;

«Neen, Lorenzo!quot; antwoordde Alva, terwijl hij hem met de hand wenkte om Ie gaan, «voor het tegenwoordige niet. De bevelen en de op eisching, door mij geteekend, zullen u voor uw vertrek geworden ; gij zuil daaruit zien, dat ik gelast heb den Italiaan gevangen herwaarts te brengen ; ik zie u voor bet overige spoedig weder. Vaarwel!quot;

Perea hoog zich nog eens, en verliet toen, het behangsel oplichtende, hel vertrek.

Onderscheiden edellieden, die zich in bet voorvertrek vermaakten met spelen en drinken, zocb-ten hem over te halen, zich hij hen te voegen ; doch voorwendende geen lijd Ie hebben, verliet hij hen en stond gereed de trap af te snellen, toen bij Jan de Vargas, president van den raad van beroerte, beneden gewaar werd, belgeen hem deed wachten tol deze zou boven gekomen zijn. De Vargas echter, die reeds zijn voet op de onderste trede gezet had, trad terug en scheen te willen wachten, totdat Perea naar beneden zou gekomen zijn ; en toen hij bemerkte, dat deze besluiteloos was, wat te doen, zeide hij: «Geef u de moeite al Ie komen, Signor ! gij hebt zeker meer baast dan ik, en ik zal nog tijdig genoeg bij den Hertog komen, ofschoon ik een vriend eene kleine beleefdheid bewijs.

• Vriend?quot; zeide Perea zacht bij zich zeiven, terwijl hij een blik vol minachting op De Vargas wierp, welken dezen met een spottend gelach be-


-ocr page 83-

IIET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

«9

antwoordde. Om aan dit geschil een einde (e maken, snelde Perea de tiii|) af en wilde De Vargas voorbijgaan ; doch deze trad hem in den weg, en zeide ; «Zoo ziel men weder, dal vrienden elkander lusschenlieiden noodig hebben. Uw vriend D'Avilar zal ook reeds op u zitten wachten ; ten minste als gij naar Loevcslein gaat om hem te helpen, zooals de spraak gaat.quot; Toen hij echter zag, dat Perea geen lust scheen te hebben om een gesprek aan Ie knoopeu, zeide bij: »Ik wil n niet ophouden. Veel geluk op uwe onderneming!quot; en klom haas-lig de trap op.

Perea bleef slaan en mompelde iets, dat een afscheidsgroet moest beduiden, doch meer had van een verwenscbing, en herhaalde, toen De Vargas nil zijn oog verdwenen was, het woord, «vriend !quot; terwijl hij bij zich zeiven dachl : «Perea! hoe ver is het met u gekomen, dal gij zulk een ellendeling ontzien en ongestraft zijne spotternijen afwachten moet.quot; Plotseling werd hij in zijne mijmering gestoord door de stem van den Voorzitter, die op bet portaal hij de trap dezen uitroep geboord bad, en op een helschen loon vroeg : »Wat is er van nw dienst, Signor Cahallero ?quot; (1)

•Niels!quot; riep Perea woedend, terwijl hij ook de onderste trap afsnelde, om zijn geheimen vij and, die zich, evenals een zwarte geest des on-gelnks, boven op hel portaal vertoonde, niet meer Ie zien, en eer hij nog hel stadhuis had verlaten, had de wraakzueblige Spanjaard reeds besloten, na zijne terugkomst, zich op de eene ol andere wijze van deze lastigen breidel te ontslaan.

Aan zijne woning gekomen, kon hij eerst bedaard nadenken over hel gebeurde op Loevestein. Op bel oogenblik, dat hij waande Van Doorn in zijne macht te hebben, en Anna de wet te kunnen voorschrijven, vervloog zijne hoop in rook. Van Doorn en Anna, ofschoon niet voor altijd bevrijd van zijne woede, bevonden zich echter voor het tegenwoordige huilen zijn hereik ; alleen de flauwe hoop, hen nog op Loevestein te vinden, en hen met den gebaten Einisario gevangen te nemen, vertroostte bein en deed hem er op bedaebt zijn zoo spoedig mogelijk bet slol te hereiken.

Nog eer de avond viel, reed Perea, op bel geschenk des liertogs gezeten, de St. .lanspoort uil, aan het hoofd van zijne speerruiters, terwijl Pedrillo, de trompet stekende, voor een oogenblik hel dolle gerommel der trommen verdoofde, die met de schalmeispelers, de Spaanscbe vuurroeren en hun hoofdman Velasquez, die le paard gezeten was, vooralgingen.

Toen Perea, aan zijne ruiters hevel gaf om voort le rijden, en bij de brug met zijn steigerend ros bleef stilstaan, zwaaide Da Silva met bet vaandel, dal bij droeg, en riep: » Viva el Hei/ Cl) heigeen door de soldalen met vuur herhaald werd. De burgers echter, die de soldaten zagen uittrekken, herhaalden dien kreet niet; eeti somber stilzwijgen gaf hunne vrees, zoo niet hun misnoegen, le kennen. De musketiers trokken hen in rotten met bnn lange musketten voorbij, op welker blauwe loopen de avondzon een rooden gloed wierp, en Perea, hel bruine en krijgshaftige gelaat der Onoverw innelijken met welgevallen beschouwende, wensebte zich reeds hij voorraad geluk met de vermeestering vin Loevestein.

nHIE EN TWIN TUISTE HOOFDSTUK.

Nog lang nadat Van Doorn met Anna was afgevaren , stond de Boodschapper in gedachten verzonken, met de armen over elkander geslagen, aan den oever der rivier, en staarde in de duisternis. (ïelrollen door de schoonheid van het meisje, aangedaan door hel bloedige looneel, dat zoo even op Loevestein had plaats gehad , kon hij niet scheiden van de plek, waarop hij zijn vriend voor het laatst (hij kon het zich niet ontveinzen) de hand gedrukt had ; want, olscboon hij Van Doorn slechts weinig gezien had, achtte bij hem hoog om zijne braafheid, en met een vaderlijk hart hing bij aan den moedigen jongeling, die op zijne roepstem zich voor zijn vaderland opofferde: om die reden had bij zich verplicht gevoeld hem le redden, zells met gevaar van zijn eigen leven.

Lang stond hij daar, en noch de koude rivier-wind, die zijn mantel om hem deed wapperen, en zijne grijze baren en zijn haard door elkander deed waaien, noch bet geraas van den stroom, die aan zijne voeten legen de vorst kampte, kon hem uil zijn diep gepeins doen ontwaken.

Aan de vriendschap had hij voldaan ; zijn woord om De Manilla's dood te wreken had hij gehouden. D'Avilar's bloed bezwaarde zijn geweten niet;


(1) Leve de Koning.

(l) Heer ridder.

-ocr page 84-

70

doch hij gevoelde zijne roeping, om nu ook zijne plichlen jegens het vaderland Ie vervullen ; wanl daaraan moest Loeveslein's vermeeslering nullig zijn, en deze overdenking alleen was in staal hem lot zich zeiven Ie doen komen.

quot;Vaarwel, vriend!quot; riep hij uit, «vaarwel! Gods almacht brenge u. na het doorworstelen van vele gevaren, in een veilige haven ; rust dan zacht in de armen van uwe beminde vrouw ; maar lierman zal uw geluk niet beleven. Ik heb u voor het laatst gezien,quot; vervolgde hij weemoedig, en met zijne hand aan zijn gelaat wischle hij misschien een traan uit zijn oog, en slapte met groole schreden naar hel slot. — liet vaderland riep hem.

Zich Ie verzekeren, dat zijne gevangenen geene pogingen deden om te oritsnappen, was zijn eerste werk, waarna bij zich met Uilenburg in een der kamers op een bed neder wierp om wat uit te rusten en in staat te zijn legen den anderen morgen zijne twee metgezellen in het bewaken der gevangene Spanjaarden al Ie lossen.

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Den volgenden morgen vroegtijdig werd Uilenburg naar Gorinchem gezonden om levensmiddelen Ie koopen, en bunnen vrienden aldaar van de vermeeslering des slots kennis te geven.

Hij keerde na een paar uren verwijls mei het gekochte terug, vergezeld van twee mannen, die reeds dadelijk zich bereid getoond hadden den Boodschapper te helpen; waarna deze zich spoedde om het geheele gebouw Ie doorzoeken, de gelegenheid ervan in oogenschouw te nemen en te zien, hoe groot de voorraad van wapenen en krijgshe-hoelten was, die er zich in bevond.

Heeds hadden zij hel geheele voorhof en de benedenkamers van het eigenlijke slot doorzocht, toen een hard gelui aan de poortklok hen verschrikt deed stilstaan en oorzaak was, dat zij spoedig naar de poorl snelden. Door een raampje, dal in den muur der wachtkamer was, zagen zij een oud man van een deftig voorkomen, die in een ouden, afgesleten zwarten mantel gehuld, met een kisljc onder den arm, voor de poorl driflig been en weder slapte, en ongeduldig scheen, dal hein niet word open gedaan. Hel was llelleborius, de heelmeester van Gorinchem. Een schuil met twee roeiers had hem gebracht, en deze hadden zich, op de terugkomst van bun meesier wachtende, op den grond van het vaartuig nedergezet, ten einde zich zooveel mogelijk voor den kouden wind te bescbutlen en op hun gemak over het weder le kunnen spreken.

Uilenburg nam dadelijk een hoed van den muur en wierp een mantel om, waarna bij met een musket in de hand tol den Boodschapper zeide : »lk zal eens gaan zien. Herman! wal die zwarte raai bier verrichten moet, en hem spoedig terugwijzen; die kerel luidt den bengel, alsof hij zakken met goud onder zijn kalen mantel draagt.quot;

De heelmeester kwam voor het laatst nog eens naar Van Doorn zien, eer hel dichtgaan der rivier hem zulks beletten zou. Terwijl hij nu over de koude morde, zijn zieke, den slotvoogd en al de bewoners van hel oude buis verwenschende, en binnensmonds cenige Latijnscbc woorden mompelde, opende Uilenburg, die nu volkomen op een Spaan-schen krijgsman geleek, de poort, en vroeg op een norscben toon in gebroken Hollandsch: «Signor Abate! I) wal voert u herwaarts?quot;

De wondheeler wilde, zoodra quot;de poort geopend werd, binnenijlen en riep: «Houd mij niet op!quot; Uilenburg wees hem echter met zijne vuist terug, zoodal hij moeite had om op de been te blijven, en zijti musket Ibrsch voor hem nederzettende, zeide hij: »Delen-la ! T}quot; en belette hem den verderen doorgang.

llelleborius, over het onbescholte gedrag van den soldaat verontwaardigd, mompelde binnensmonds: «Lompe hond!quot; en.riep toen: «Medicus sum 3), ik hen de wondheeler van Gorkum.quot;

Toen hij echter dezen zijne knevels zag opstrijken, werd bij bevreesd, dat de Spanjaard hel eerste verstaan mocht hebben, en zeide: «Hel verwonden mij, krijgsman ! dat gij mij niet kent: ik kom om den gevangen geus (c verbinden. Signor D'Avilar is mijn vriend, en beeft mij ontboden ; gij moet wel zeer gezond zijn, dal gij de hulp van meester llelleborius nog nooil hebt noodig gehad.quot; Dit zeggende, zag hij met droefheid den sterken lichaamsbouw des soldaats; hij wanhoopte dus hem ooit onderhanden le krijgen, doch dacht hij zich zeiven : «Als dit eenmaal gebeurt, zijn de kaarten vergeven, en dan zal het mijne beurt wezen.quot;

«De geus is gisteren reeds vervoerd,quot; bromde Uilenburg, «en de Castellan heelt een verre reis ondernomen; Maldilo liarbcrillo! 4) houd mij niet op.quot;

1) Heer abt. 2) Stn. 3) Ik bon geneesheer, l) Vervlookto baard-schrapper.


-ocr page 85-

HKT SLOT LOEVESTEI.N IN l.iTO.

Olst'liooii de loon, waarop dit jiezcgd werd nicl iic-scliikl was otn hem gerust Ie stellen,wilde llelleboi iiis, evenwel Ijiiiiieiulriiigen om, in spijl van den sold:ial, zijn bezoek al' te leggen, opdai liem de toegezegde belooning niet zou ontgaan ; hij iraclille .Meijer of iemand anders gewaar le worden, die liem kende en hem van dezen ongemakkelijken portier ontslaan kon.

Doeh Uilenburg, die moeite had zijn lachlust le bedwingen, en wien deze Ncrlonniiii; reeds heg(pn le vervelen, haalde zijn degen een eind weegs uit, en grauwde hem op een norseben loon toe, terwijl bij hem vreeselijk aanzag: »Terug, kwakzalvei'I ol' tiombre lt;lc Dtus (1)! ik zal u met mijne hnnina (2) knoopsgaten in den huik maken, die izij niet genezen kunt, Carnjo (3)!quot;

Daar meester ilelleborius beducht was, dal de soldaat zijn woord gestand zon doen, nam hij de vlucht en liet zijne kist vallen. .Meer dood dan levend in de schuit springende, riep hij, door de vrees venneesterd, uil : «Hoeit in (iods naam spoedig voort, mijne vrienden! eer de bezelene ons ontzield,quot; waarna hij, om zijne \lucht le verontschuldigen, vervolgde: »(Jniih/idtl ui/i.s imidenler agas (4).quot;

Uilenburg had intusseben het kistje opgenomen en de poort diehtgeworpen, en zeide lachende lot den iioodscbapper, terwijl bij zijn mantel afwierp : quot;Hij mijne ziel! die kerel was lastig; gelukkig, dal ik nog een paar woorden Spaansch onthouden bad, van den lijd toen ik onder dc baakschullers te paard gediend heb, anders had ik hem niet vveg-gekregen.quot;

Zoodra dit lastige bezoek al'geloopen was, begaven zij zich weder aan hun onderzoek, en hc-zoehten de hoogere verdiepingen. Ammunitie, blanke wapenen en klein geweer waren in genoegzaam aantal voorhanden ; doch geschut vonden /ij niet, zooals Meijer hun reeds gezegd had, en dit was juist hel moeilijkst te bekomen, vooral in den kor len tijd, die hun nog voorhanden was, eer hunne vijanden bericht zouden krijgen van hun bcdrijl.

Op een al'gescliolen gedeelte van den zolder vonden zij allerhande oud w apentuig; bet ineeren-deel was echter door den roest bedorven ol' door de uitvinding van het buskruit in onbruik geraakt : vele der wapenen schenen zells al'komstig le /ijn van den lijd, toen het slot door den graal' van

(I) Bij den nnmn vim God. 2) Klin^. li) Vcfvlockt I (4) Al wat gy doet, doe zulks voorzlclitig.

Oostervanl werd ingenomen, ten minsl(;/ij zijchtcn dikwijls le\ergeels te raden, op welke wijze men ze gebruikt bad.

«Ziedaar een góeden degen voor u, zeide de iioodscbapper tol l ilcubnrg, op een zwaard wijzende, dal, orseboen roestig, nog zeer goed in orde, en jiemaakl was om mei twee banden gebruikt te worden.

I ilenburg nam bel op en be/ag hel; doch toen hij hel eeuigen lijd in /ijne band gehouden had, wierp hij het verstoord weg, zeggende: «Verdoemd, llernian! /ijl gij dwaast' dat is geen zwaard ioor mij! het is te /waar; die dal gebruikt heelt, i.s zeker een liaKe duivel geweest.quot;

De Iioodscbapper raapte echter bet /.waard op, cn hel met beide h.inden aanvattende, slingerde iiij het boven zijn hoofd rond, en verpletterde er een paar oude harnassen cn helmen mede, die op den grond lagen. »(iij /iet, dat dit Maal nog goed is, /eide hij en vcnolgde lachende : »het is ook /00 /.waar niet, als gij gelooft ; ik /al liet mede-nemen om het in tijd van nood te gebrniken.quot; Nu krabde hij met een ijzer, dal lii{ op den grond vond, er den roest bij hel gevest wal af, om eenige oude letters te lezen, welke er in gegraveerd waren.

«Dat ding zal zeker aan Uoiaiul ol een ander van die oude heeren hebben toebehoord,quot; zeide l ilenburg, »en gij moogt onzen W apensmid er den roest wel wat laten afslijpen.quot;

«Gij vergist u, hernam de Buodschapper, «volgens deze letters heeft hel aan zekeren Otb van Driel toebehoord ; maar wie hij geweest is, weel ik niet. Wat de roestigbeid hetreft, die zal ik er op de koppen der Spanjaarden wei afslijpen ; ten minste die sinjeurs hebben den naam van zeer hardhoofdig te zijn.quot;

Met een der sleutels, die bij den kastelein gevonden waren, openden zij nu ook een vertrekje op den zolder, en zij stonden verbaasd over hel aantal boeken, beschreven papier, smeltkroezen en uit koper vervaardigde werktuigen, die zij er in aantrolFen.

»Voor den duivel!quot; zeide Uilenburg lachende, terwijl bij een glazen helm aan stuk schopte, »ik begin te merken, dal de Italiaanschc hond zich ook bezighield met sterrenkijkerij; hel verwonden mij daarom, dat hij zijn dood niet heeft kunnen vooruitzien.quot;

«Dwaasheid! antwoordde dc Iioodscbapper; «uit de sterren valt voor den menscb niets te lecren ; alleen de zeeman kan, wannter bij in de


-ocr page 86-

72

sterrenkunde ervaren is, er zijn weg naar richten, en (laardoor dikwijls het gebrek van den zeilsteen vergoeden. Doch, naar al wat ik hier zie,quot; vervolgde iiij, een rol hesehreven perkament in de hand nemende, quot;gelool' ik, dat de slotvoogd zich meer met het goiid zoeken dan met het sterren-kijken heeft beziggehouden.quot;

Na de rol ingezien te hebben, wierp hij haar achteloos in een boek op eenige houtskolen, daar hij tevergeefs getracht had te ontdekken, in welke taal het geschrift was opgesteld, en waartoe de figuren dienden, die er in waren afgeteekend, weinig denkende, dat dil geschrift door D'Avilar ie Venetië voor een groote som gouds gekocht was van den vader des beruchten iMamngni van Cyprus, in de hoop van daardoor in staat te zijn de grootste rijkdommen voor te brengen.

Na het een en ander bezichtigd te hebben, sloot de Boodschapper de deur weder dicht, terwijl bij den ledigen kroes, zooals D'Avilar dien op het fornuis gezet had, onaangeroerd tusschen de houtskolen in den ring liet staan. Dus hun onderzoek verricht hebbende, keerden zij naar de benedengedeelten van het slot terug, terwijl de liood-schapper in hel voorbijgaan nog de deur der kapel sloot, ten einde aan zijne onderboorigen te beletten er iets in te vernielen, en zich daardoor gelijk te stellen met het geboefte, dat door onzinnige verniel- en roofzucht de goede en rechtmatige zaak der Nederlanders hij vele bedaarde lieden had doen verafschuwen.

Den geheelen dag braehten zij door met het slot zooveel mogelijk te versterken; de groote poort van het voorhof werd dichtgemaakt en bevestigd; de kleinste alleen werd, als gemakkelijker to verdedigen, voor den uitgang opengehouden; enslers werden, voor zoover zij niet met ii traliën bezet waren, met planken dichtge-rd, en alleen kleine openingen, om door te in, er in bewaard.

rnc had de Boodschapper het gebouw in nd geheel met schietgaten laten doorbreken; le muren waren veel te dik, en daar waar ■ii verhindering zou teweeggebracht hebben, weerstonden zij de kracht des beitels; en het cement, waarmede de steenen aan elkander gehecht waren, was, ofschoon er reeds eeuwen sedert de stichting van het gebouw verloopen waren, nog zoo vast, alsof zij nog niet lang geleden waren opgemetseld; op enkele en op de noodigste plaatsen alleen werd er dus mede voortgegaan, totdat de nacht zijn sluier over het aardrijk wierp, en dus

ook op Loevestein een einde maakte aan het werk.

Toen riep de Boodschapper zijne manschappen bijeen. Nadat zij zieh allen van het hoofd tot de voeten gewapend hadden, ging hij naar de deur der wachtkamer, waar de soldaten waren opgesloten. Hij opende het luikje in de deur, en zeide: «Soldaten, het uur van uwe bevrijding is daar; gij kunt gaan ; drie van u kunnen tegelijk dit vertrek verlaten, de overblijvenden zullen mij telkens voor het gedrag der vrijgelatenen borg blijven.quot;

De deur werd geopend en de monden der roeren met brandende lonten en ontsloten pan dreigden hem, die het gegeven bevel zou willen overschrijden, met den dood ; doch de Spanjaarden bleven op luiiine plaats stil staan en zagen hunne vijanden onbevreesd aan.

Op bevel van hun hoofdman traden er drie de deur uit, waarna die weder gesloten werd, en zoo vervolgens. Hij zelf ging het laatst; getrouw aan zijn plicht, was hij gewoon het gevaar het eerst te zoeken en het laatst te verlaten.

Terwijl hij de poort uittrad, en de Snijder zich gereed maakte de deur achter hem dicht te werpen, bewees de Wapensmid, die aldaar de wacht hield, hem de militaire eer, waarop de Anspessado zeide : «Dit oogenblik bewijst mij, dat rebellen ook hun woord nakomen; maar waarlijk, Signores! gij bewijst mij en mijn soldaten te veel eer. Spoedig hoop ik een bezoek bij u af te leggen, en ik twijfel niet, of gij zult ons goed ontvangen. Tol weerziens dan !quot; en zich bij de Spanjaarden voegende, die hem op een afstand wachtten, verloor hij zich in bet duistere van den nacht.

Ofschoon van het gevaar bewust, dat hen allen bedreigde, liet de Boodschapper zulks niet benier-ken; maar gal den zijnen goeden moed en beloofde hun, dat de hulp, hem door den graaf Van den Berg toegezegd, spoedig zou komen. Helaas! hij begon er zelf aan te wanhopen; want toen hij, nadat hij alles had nagezien, het slol beklom, om den wind en het weder nauwkeurig waar te nemen, woei de snijdende oostenwind hem scherp in hel aangezicht en voorspelde hem een sterke vorst. De slotgracht was reeds met een ijskorst overdekt ; het leed geen twijfel ol alle binnenwateren zouden spoedig dichtgevroren zijn, en de manschappen, die hem beloofd waren, zouden niet intijds kunnen komen.

Maar verre was het van hem, die geen gevaar vreesde, zich te laten ontmoedigen ; hij bet stijgen van den nood rees ook zijn moed, en toen bij zich op zijn rustbed nederwierp, beval hij zich


-ocr page 87-

17,

en do zijnen in de handen van Hem, die weer en wind beveelt ; de lio(i|gt;, dal de wind, gedurende den nacht in het westen zou loopen, beurde hem op, en hij troostte zich met de geduchte : dat, ofschoon het niet in zijne macht was te overwinnen, het aan hem lag met roem te vergaan.

VIJF EN TWINTIGSTE Ü00FD8TUK.

Des anderen daags ontving Van den Uoscii, door tusschenkomst van hun vriend, den herbergier in de Paradijsvogel, nog eenige levensmiddelen ; doch dit was ook voor hel laatst, dal hij hun die kon doen toekomen.

Van tijd tot tijd raakten er onderscheidene hunner gelools- en partijgenooten, hetzij langs de rivier ol door den Bommelerwaard, binnen liet slot. Deze berichtten, dat het niet toelaten van den heelmeester op Loevestein reeds eenigen achterdocht verwekt had, die maar al te spoedig door de bevrijde Spanjaarden in zekerheid was veranderd, en dat reeds in den verloopen nacht twee renboden naar 's ilertogenbosch waren afgezonden, om Aha van de overrompeling kennis te geveu. Om deze reden vond de boodschapper het geraden om een jongen, maar vertrouwden persoon, met het paard des slotvoogds door den Bommclerwaard al te zenden en ernstig om hulp te verzoeken.

Den geheelen dag heerschte er een ongewone drukte Ie Gorinchem aan de kaai; np de wallen en langs den dijk naar Dalem wemelde het van nieuwsgierigen, die het slot aangaapten, en tevergeefs iels bijzonders er aan trachtten op te meiken. Ook menig rechtgeaard Hollander bevond zich onder hen, en zag weemoedig naar het dood-sche gebouw, dat als uitgestorven daar lag. .Noch de lonen der trompet of het roeren der trommen, noch hel vroolijke gejuich eener talrijke bezetting streelde zijne ooren : geen geluid , neen, zelfs geen enkele klank stelde zijn vaderlandlievend hard gerust, en ofschoon hij voor hel tegenwoordige zich nog niet bij zijne broeJers bevond, haakte hij naar het oogenblik, waarin hij ook eens op zijne beurt voor het land, dat hem had zien geboren worden en gevoed had, de wapens zou kunnen opvatten en het helpen bevrijden van vreemden dwang of zijn leven er voor opoil'eren.

Des avonds van dezen dag werd de bezetting van (iorinchem versterkt door eenige soldaten, die van l Irecbl kwamen; doch toen de volgende dag aanbrak, was de toestand voor die van Loevestein nog dezelfde: het weer had zich nog niet ontladen en de linlp was nog niet gekomen.

Tegen den middag riep de Hoodschapper zijne manschappen in de zaal bijeen, waarin de slotvoogd bel leven had gelaten ; evenals toen brandde er een groot vuur onder den schoorsteen; hel geheele vertrek was vol met wapentuig, daar deze kamer zeer geschikt was om al bel noodige tot de verdediging bij de hand Ie hebben. Op de tafel stonden bekers en drinkglazen.

Op zijn hevel schaarden zij zich dadelijk in orde ; doch luin aantal was niet groot. Zij waren slechts vier en twintig koppen sterk, en hunne onderscheiden grootte en kleeding gaven hun eerder hel aanzien van een hoop straatroovers dan van mauncii, die uit liefde voor hun vaderland

naar een gevaarlijke plaats gesneld waren.

«Mannen!quot; dus sprak de Boodschapper hen aan, terwijl hij voor hen trad, »gij, die op mijne stem ii herwaarts hebt begeven, hier, waar het vaderland u riep, zijl welkom op Loevestein, en hoorl aandachtig naar heigeen ik u zal voorhouden.quot;

« Toen ik, mij van een heiligen plicht kwijtende, hel slot innam, waren mij stellig de noodige manschappen toegezegd om het te verdedigen ; doch de vorst belet zc te komen, en mijn voornemen om de beide steden in naam van 's konings gouverneur, den Prins van Oranje te bezetten, zal nu wellicht niet meer mogelijk zijn. Ik ontveins ii dus niet dal onze post gevaarlijk is; ja, ik wanhoop aan ontzet. (!ij allen, mannen ! ofschoon ik weet, dat gij den dood niet vreest, kunt mogelijk niet genegen zijn uw leven voor een bijna hopelooze zaak ten beste te geven ; hij, die dus het slot wil verlaten, spreke slechts, en hel hem vrij ; nu nog kan het geschieden, wie ol het morgen mogelijk zal zijn; want reeds verwacht ik aangevallen te zullen wo De lange rust, die zij ons laten, is onhcilspel en onze vijanden wachten ongelwijfeld slechts het oogenblik, waarin zij' ons zeker kinmen .ci-nietigen. Spreek nu vrij : een ieder waagt zijn leven ; een ieder heeft dus recht van spreken.quot;

Memand echter wilde zijn gevoelen zeggen ; slechts de drie mannen, die met hem het slot hadden overrompeld, kenden den Hoodschapper, met wien zij sinds lang vertrouwelijk omgingen : de overigen hadden hem Ie voren nooit gezien. Met ontzag beschouwden zij den man, die hun


-ocr page 88-

74 J. F. OLTMAMS.

gelasl had op het slot le komen, en in de tegenwoordigheid van den door de Spanjaarden zoo gevreesden Kmisario waagden zij hel niet liet eerst te spreken.

Uilenburg echter brak het stilzwijgen af, en zeide op een vroolijken toon: «Op mijn woord, ik hel» er niets legen om het slot ie verlaten ; ik bemin liet leven, de dood komt allijd tijdig genoeg, en men behoeft hem niet met geweld te zoeken ; maar indien wij hel oude nest] ontruimen, waar gaal jrij dan heen, lierman ?quot;

»lk verlaat hel niel, mijn vriend,quot; antwoordde deze, »ik heb beloofd hel te bewaren voor den Prins, en vast besloten mij liever onder de puin-hoopen er van te begraven.quot;

»üan spreekt hel vanzelf, dal ik blijf,quot; hernam de andere op een levendigen loon: »Zoo waar als er een God leeft, de Uil zal u niel verlaten; slechts wanneer hel nacht is, leeft hij, en degene, die hem in zijne sluiphoeken zal durven opzoeken, zal beven ; zijn laatste toon zal hel hart der braaf-slen doen sidderen, en midden onder de lijken van onze vijanden zal ik naast u begraven worden. Dil is mijne stem.

«Blijf liever leven om mij le wreken,quot; zeide de Boodschapper, door deze woorden aangedaan; • uw leven is nutliger voor uw vaderland dan uw dood ; gij hebt geene gelofte afgelegd.quot;

»Dat heb ik wel, Herman!quot; zeide Uilenburg, hem de hand gevende en uitroepende; «Ik heb met u geslaan ; samen zullen wij vergaan,quot; waarna hij zich tot de overigen wendde en vervolgde : »Niet waar, knapen! wij vreezen geen gevaar, en zullen pal staan in den nood, en als wij sterven, zullen de Spanjaarden ons nog met vrees aanschouwen. Wij zullen hun leeren, dal de moed en goede wil in slaat zijn om het gemis aan kunde in den wapenhandel dapper te vergoeden, en die Irolsche snor-rebaarden, die oude Spaansche vuurvreters, zullen beven, als zij ons, llollandschc jongens, zullen zien; niet waar, de vlucht zult gij niet nemen ? En gij, jonge en sterke borsten! zult u niet door ons, oude lieden, laten beschamen. Zijl niet bevreesd ; de duivel is zoo zwart niet, als hij er uil ziet; ik zelf heb voorheen onder de Spanjaarden gediend, en hunne bruine huid is niet ondoordringbaar voor een goed schot of een vorschen stoot. »Deze hand,quot; dil zeggende strekte hij zijn rechterarm rechluil, zou u daarvan wel wal vertellen kunnen.''

»l)e dood zal mij welkom zijn,quot; zeide de Snijder somber; tevergeels heb ik hem dikwijls gezocht; zij, die mij van mijne haardstede verdreven en mijn zoon vermoord hebben, mogen ook dit lichaam sloopen. — Ik blijf!quot;

«Weg met Due d'AIva! Dood voor de Spaansche beulen !quot; riepen nu al de overigen als uil eenen mond. »Wij blijven hier!quot;

De Snijder bracht nu zijne hand aan zijn zwaard en riep uil; «lierman! gij hoort hel, wij zijn u allen getrouw tot in den dood !quot; waarna hij woedend vervolgde; «Vervloekt zij hij, die wankelt in het midden van het gevaar! vervloekt zij hij, die spreekt van overgaaf; want dit staal zal hem ter helle doen varen.quot;

«Vrienden !quot; zeide de Boodschapper, «ik ben aangedaan over uw voornemen; maar hel verwondert mij niel, en ik dank u voor uw vertrouwen; door uw moed, door uwe hulp ondersteund, wanhoop ik nog niel aan ons behoud; in alle gevalle, broeders ! zullen wij samen sterven of overwinnen!quot;

Daarna schonk hij de kroezen en glazen vol; de bekers slieten legen elkander, en de kreten van » Vivcnt les (lucn.v! weg met de papen! wegmei onze beulen !quot; klonken door het hooge vertrek. Zelfs Brigitla hoorde met angst hel geschreeuw der ketters; zij kruiste en zegende zich, en dacht, dat haar laatste uur gekomen was.

Nadat deze geesldrift een weinig bedaard was, zeide de Boodschapper; «De rust, die men ons laat, moet ons echter niet lot zorgeloosheid doen overhellen.quot; Zich nu lol Uilenburg keerende, vervolgde hij ; »lk draag u de zorg op voor hel bewaken van hel slot; wij kunnen niel le voorzichtig zijn.quot;

Uilenburg haastte zich aan het bevel te voldoen, en bracht een man op het voorhof, terwijl hij een ander gebood op de bovenste verdieping van het gebouw le blijven, en van lijd lot tijd naar alle zijden door de vensters uil le zien om nauwkeurig gade te slaan, wat naar den kant van Gorinchem of Woudrichem gebeuren mocht.

De overige verdedigers vermaakten zich onder-tusschcn met praten en drinken ; doch de Snijder zonderde zich met den Wapensmid af, en plaatste zich een hoek van het vertrek ; van hel gevaar, dat hen bedreigde, len volle overtuigd, namen zij aan de naar hun oordeel ontijdige vreugde hunner makkers geen deel.

De Boodschapper nam onderlusschcn een stuk wille slof, dal in een hoek van hel vertrek lag en een beddelaken scheen le zijn; hij sneed er met een mes een sink af, waarna hij een pot met zwartsel of verf kreeg en met een kwast groole lellers op hel doek begon le schilderen, zonder


-ocr page 89-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

dn! zijne onderliooi'igon, die mei nieuwsgierige blikken zijn doen beschouwden, hel waagden hem Ie vragen, wal hij deed.

Zoo verliep ook de derde dag, dien zij op het slol doorbrachten ; hel avondeten, dat door lirigitta bereid was, werd met graagte verslonden, en inenig hartelijk woord werd nog door den boodschapper gebezigd om den zijnen hel hart onder den riem te steken. Voor het eerst weergalmde binnen de muren van dit kasteel bel lied van Willem van Oranje, van wien het vaderland zijne redding vcr-waebtte, en het Wilhchnus gezamenlijk en met luider stemme aanbelTende, gaven zij te kennen, dat zij het gevaar, dat hen bedreigde, verachltcn. De Boodschapper ried hun echter, nadat de avondmaaltijd was afgeloopen, zich vroegtijdig ter rnsl te begeven, goed op hel aflossen der schildwachten Ie passen, en zich tegen den anderen morgen gereed Ie houden om den kamp door te staan.

Aan zijne stem gehoor gevende, verliet hel volkje spoedig bet vertrek, zoodal hij eindelijk alleen met Uilenburg achterbleef. Terwijl deze bet vuur wal bij elkander haalde, en er nog een paar stukken bout op wierp, nam de Hoodschapper het sluk linnen, dat hij beschilderd had, en kreeg een dikken langen slok, die in een hoek der kamer stond, waaraan hij hel doek zoogoed mogelijk vastbond, en plaatste toen het een en ander weder tegen den wand.

Een oogenblik zaten zij sprakeloos over elkander, en Uilenburg sprak nu en dan de wijnkan wel eens aan ; eindelijk verbrak hij hel zwijgen en zeide: »De Italiaan hield er, bij mijn ziel! goeden wijn op na. Komaan, lierman! drink ook eens mede; waarom staart ge zoo somber in het vuur ?quot; Dit zeggende, schonk hij hem een glas in.

»Gij hebt gelijk, vriend Iquot; hernam lierman, zijn glas uitdrinkende; »docb ik geloof, dal gij spoedig geen wijn meer zult drinken ; bet loopt met ons ten einde. Mei vreugde heb ik,quot; dus ging hij

Iop een droevigen toon voort, «dezen dag een nieuw bewijs ontvangen van uwe gehechtheid aan mijn persoon, en van den goeden geest, die er onder onze mannen heerscht ; de dood is nu hunne eigen verkiezing, en,quot; vervolgde hij som her, »is niet voor mijne rekening, maar voor die mijner vijanden, of van hen, die ons niet le hulp komen volgens hunne belolle. (Hcrust kan ik dus dit leven verlaten, en hun lijden zal mij in mijn laatste oogenhlikken niet bezwaren.' Hier hield hij op.op een droevigen toon voort, «dezen dag een nieuw bewijs ontvangen van uwe gehechtheid aan mijn persoon, en van den goeden geest, die er onder onze mannen heerscht ; de dood is nu hunne eigen verkiezing, en,quot; vervolgde hij som her, »is niet voor mijne rekening, maar voor die mijner vijanden, of van hen, die ons niet le hulp komen volgens hunne belolle. (Hcrust kan ik dus dit leven verlaten, en hun lijden zal mij in mijn laatste oogenhlikken niet bezwaren.' Hier hield hij op.

»Zoo is het,quot; zeide Uilenburg.

Hierop vervolgde de Boodschapper: «Alles is nu gereed ; wij hebhea alles gedaan, wat mogelijk was, om ons le versterken ; het overige berust in hoogcr hand. Voor écne zaak echter heb ik nog niet gezorgd : dat is namelijk,quot; zeide hij, zijne hfinil krampachtig aan zijn zwaard slaande, »om, ais hol staal onzen verlamden arm ontvalt, toch vrij te blijven, onverwomien dit leven le verlaten, en juist door onzen val over onze vijanden te zegevieren, en,quot; vervolgde hij, woedend, opspringende, «den Spanjaarden voor hel laatst te bewijzen, dat de Hoodschapper stervend nog zijne vijanden verplettert.quot;

I ilenburg, die hem met aandacht had aangehoord, knikte hem beamend met hel hoofd toe, en zeide ; «Laten wij gaan Iquot;

Dezelfde gedaehle bezielde deze twee mannen ; de vaderlandsliefde was hun gemeen, evenals de haal tegen de Spanjaarden ; geeiie lange rede behoefden zij te wisselen : één woord, ééu wenk slechts, en de andere begreep dadelijk hetgeen zijn vriend bedoelde. I ilenburg had nu den Hoodschapper volkomen begrepen. Slechts te midden van hel gevaar leert men zijne vrienden kennen; helaas! waarom wordt deze band dikwerf zoo spoedig verbroken ?

Zwijgend gingen zij het werk verrichten, dal hen redden moest ; geen woord werd er bij ge-wisseld, toen zij naar de benedenkamers van het slot afdaalden, terwijl hunne lolgenooten reeds ter nisl waren gegaan. Terwijl rilenburg met de lantaren bijlichtte, rolde de Boodschapper een vaatje, dal in een kleine kamer lag, naar een vertrek, dal hoven den wijnkelder was; toen werd het langs de keldertrap algewenleld, en aan hel einde van den kelder geplaatst. Hel licht, dal de hoornen lantaren gaf, verspreidde over hel geheele tooneel een twijfelachtig liclit, en wierp lange schaduwen legen den muur en op de wijnvaten. Indien iemand in bel bolst van den nacht deze twee zwijgende mannen had gadegeslagen, zou bij zeker, door de vrees overmeesterd, de vlucht genomen en hen voor booze geesten gehouden beb-lieu, die te middernacbl de sclialten in het aardrijk \erborgcii, waarnaar de slotvoogd geheel zijn leven vergeefs gezoclil had.

Meer dan één vaatje werd door hen in den kelder geplaatst; toen werden de kleine tonnen behoedzaam geopend en voorts de grond van den kelder, de trap en ook de vloer der kamer hoven den kelder mei iesi bestrooid, dal de Boodschapper in een gebroken wijnkan droeg. Daarna sloot


-ocr page 90-

76

deze de kamerdeur, en }faf den sleutel aan Uilenburg, mogelijk omdat het volk zich aan geene zwelgerij zou schuldig maken, zeker om ongelukken te voorkomen.

Toen zij van elkander scheidden, gaven zij elkander de hand. Kei) zekere opgeruimdheid vertoonde zich op hun gelaat, het «slaap wel,quot; tot morgen ! dat zij elkander toeriepen, en dat door het gewelf en de gangen van het slot klonk, brak alleen de doodelijke stilte af, die hier heerschte, cn de gedachte, dat zij hunne bevrijding hadden voorbereid, indien zij moesten zwichten in den ongelijken strijd, die hen wachtte, deed hen gedurende den nacht een genisten slaap genieten.

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

• Sta op, Herman!quot; zeide Uilenburg lot den Boodschapper, toen hij den anderen morgen in het vertrek trad, waarin deze zich op een rustbed had nedergeworpen, om zijne krachten door eenige uren slapens te verkwikken. »Sta op; \uml ik geloof, dat het er dezen dag warm zal toegaan, en op mijn woord ! ik verzeker u, dat wij het vuur niet zullen behoeven te stoken, om aan het zweeten te geraken.quot;

• Wat is er gebeurd Vquot; vraagde de Boodschapper, zich' snel oprichtende.

• IN'og niets,quot; hernam de andere; «maar ik geloof, dat het slot wel spoedig zal aangetast worden ; ga maar eens met mij naar boven. De Spanjaarden zijn in aantocht; doch de luie mollen zie ik in geen velden of wegen.quot;

De Boodschapper greep zijn zwaard, dal ontbloot naast hem lag, en Uilenburg hielp hem zijne wapenrusting aandoen, waarna zij het vertrek verlieten, en zich door de donkere gang en langs de nauwe trap naar boven begaven.

Zoodra zij op den zolder waren gekomen, wierp Uilenburg een venster aan de w est- of achterzijde van het slot open. De hoogte, waarop zij geplaatst waren, stelde hen in staat de geheele landstreek te overzien. Nog was de wind oost, en de vorst hield steeds aan, ofschoon aan den gezichteinder in hel westen grauwe wolken schenen samen te pakken. Hoewel de verte en de duisternis beletten alles duidelijk te zien, zoo kenmerkte toch alles, dat er een ongewone beweging te Woudrichem plaats had. Aan hef veer lagen meer vaartuigen dan anders, en van Gorinchem voer men ook over, terwijl Uilenburg, een der vaartuigen nauwkeurig gadeslaande, uitriep : »Dat de satan de Spanjaarden hale: die zeilpont gaat diep. Ik geloof waarachtig, dat zij bezig zijn met geschut over te brengen ; die lafaards durven ons zeker zonder dal niet aanranden.quot;

»En zij doen verstandig,quot; viel de Boodschapper hem in de rede; »zonder dat zouden zij ook niet spoedig met ons klaar komen ; wij zeiven zouden immers ook zoo handelen, indien wij in hunne plaats waren; maar wie toch hun aanvoerder is ?quot;

»Dat mag de duivel weten,quot; hernam Uilenburg driftig; «indien Alva's gunsteling niet naar Brussel was vertrokken, zou die hel zeker zijn. Ik had de Spanjaarden echler dezen dag nog niet verwacht; het moest ook juist treilen, dat de Spaansche tiran zich tegenwoordig in den Bosch ophoudt, en zoo ik wel zie, zijn zij met wagens vervoerd uil vrees van le laat te komen.quot;

De Boodschapper antwoordde hem niet, maar zag, zijne hand boven de oogen houdende, met opmerkzaamheid naar het hoofd te Woudrichem. «Daar gaan zij scheep,quot; riep hij, »zie, — dit, zeggende, wees hij met zijn vinger naar de plaats, waarheen hij zag ; — die zullen zeker het eerst den overtocht beproeven; hun aanvoerder houdt de anderen terug ; hij wil zeker het vaartuig niet te veel overladen ; er zijn er ook wel reeds een dertigtal in. Hoe fraai doet zich het geregelde krijgsvolk toch voor! die gele livrei en groote zwarte hoeden benevens de schillerende borstharnassen staan goed. Zie, zij rusten op de trompen van hunne musketten ; die kerels zullen het ons nog boos genoeg maken.quot;

•Daar gaat reeds een tweede schuit heen,quot; zeide Uilenburg, «maar daar zijn er veel minder in. Zie eens, welk een haast die knapen hebben; zij zeiven grijpen de riemen, en roeien bel eerste vaartuig voorbij ; zij schijnen llaliaansche speerruiters le zijn. Hoor! zij begroeten het trage voetvolk met een luid gejuich. Zij hebben nu al ge-schul, voetvolk en paardevolk ; zij zijn zeker bang, dat wij het ontloopen zullen ; maar laat hen voorzichtig zijn, dat Uilenburg geen paard in banden krijgt; want dan zou het te bezien staan, wiebel stevigst in den zadel zou zitten.quot;

»(iij vergist u, oude haakschutter!quot; hernam de Boodschapper, het venster dicht slaande, »zij zouden dan hunne paarden wel medegebracht hebben ; maar hel wordt tijd om naar beneden te gaan.quot;


-ocr page 91-

77

In hel onderste gedeelte van liet slot was alles in beweging; iedereen had zich goed van wapens voorzien, en wachtte op het voorhol op nader order. Toen de Boodschapper uil de poort en over de hrii^ trad, wezen zijne manschappen op de lonten hunner musketten en riepen uit: »Wij zijn slagvaardig.quot;

De Boodschapper zag man voor man, toonde zijn welgevallen over hun moed en hunne houding en gaf aan één hunner bevel de oude Brigilta dadelijk in de keuken op te sluiten, haar Ie gelasten het middagmaal op den behoorlijken lijd gereed te maken, en op doodstraf te verbieden de keukenvensters en luiken te openen, of er door te roepen. Daarna vroeg bij den zijnen, of zij reeds iets gegeten hadden, en ried hen aan, om gedurende bet gevecht zich niet in den drank te buiten te gaan, waarna hij vervolgde : «Mannen! bet uur des gevaars is nu daar; doch uit uwe gelaatstrekken lees ik, dat onze vijanden ten minste nog dezen dag niet op ons zullen zegevieren. Gedraagt ii moedig on stout, maar niet roekeloos; zijt gehoorzaam aan mijn bevel; daar, waar de lucht vergeten wordt, loopt alles in bet riet. Laat n door het aantal uwer vijanden niet verschrikken ; in dit buis, en door deze dikke muren beschut, kunnen wij een tienvoudige macht weerstaan, (iaat zorgvuldig met uwe wapens om; niet allen zijt gij gewoon ze Ie behandelen, en de onbedachtzaainbeid zou lol nadeel van u zeiven uitvallen, liet vele schieten dool niets af, en doel meer kwaad dan goed; goede, wisse schoten, ziedaar, wat ik van u verlang. Bij voorkeur moet uw lood de hoofdlieden treilen; zoodra de bevelhebbers weg zijn, zijn de anderen niet gevaarlijk. Bedenk voor hel overige wel, dat alle hoop op behoud van ons leven thans afhangt van een lange verdediging. Indien onze hulptroepen komen, of als de Spanjaarden hel . opgeven het slot te bemachligen, dan zijn wij gered ; i doch anders niet. Aan overgaaf is niet te denken ; wij hebben Ie veel gedaan om het leven te behouden; geen middelweg is ons meer overig; wij moeien kiezen om met roem Ie sterven, Ie overwinnen of bet moordschavot le betreden. «INeen !quot; vervolgde bij mei vuur, «neen, ik weet bel ; uwe keus is reeds beslist. Wij zullen niet krijgsmans-eer vergaan of op den Spanjaard zegevieren ! Dat de helft van u zich naar bet slot bcgeve, en zich aan de vensters en scbielgaten plaatse ; ik verbied u echler le schieten, voordal de Spanjaarden begonnen zijn, of dat gij een schol van het voorhof gehoord hebt. De wapensmid en de Snijder zullen met u gaan en het vuur besturen.quot;

Deze twee mannen, door Iwaall hunner metgezellen gevolgd, begaven zich nu over de brug in bel slol, en plaalsten zich op de bun aangewezen plaatsen.

De Uoodschapper droeg een geheele wapen-rusling; een stornilioed van den slotvoogd met een witten vederbos dekte zijn hoofd. Voor het overige waren de harnassen der soldaten, en die, welke men op een der zolders gevonden bad, zoo gelijk mogelijk verdeeld, en ofschoon niet eenerlei, waren de geuzen allen goed gewapend met degens, zwaarden en musketten. De een droeg bij voorbeeld een stormhoed, die uil één stuk gesmeed was, een ander kweer een van een vierkantig latsoen, lomp van ijzeren platen bewerkt, en uil de tijden en oorlogen met de Vlamingen alkomslig. Deze droeg een harnas uil ijzeren rin-gen saamgesteld, een ander een geschubd harnas, evenals de l'arlhen. Sommigen hadden kolders aan, waarop ijzeren reepen waren vaslgehecbl : doch daar hel leder bijna geheel vergaan was, beschermden zij hem, die ze aanhad, niet veel. Alleen de Wapensmid was van bel hoofd tot de voeten gewapend en droeg een helm met een vizier, hetzij er maar een zoodanige was gevonden, of dal hij de eenige was, die dit lastige hoofddeksel meer gezien of gedragen had, en hij miste slechts een speer en een schild, om voor een der ridders van de Ronde tafel le kunnen doorgaan.

I ilenhurg, die met den lioodscbapper was achtergebleven, beklom nu de muurlrap aan de Waalzijde. «Voor den duivel!quot; riep hij uil, toen bij over den muur heen zag: «lierman! daar zijn de ruiters reeds aan den wal.quot;

«Zie,quot; vervolgde hij legen dezen, die op dien uitroep insgelijks den muur beklommen bad, «daar stapt de laatste uit de schuit; zij steken hunne speren in den grond; daar begint de trompetter te blazen.quot;

Üp hetzelfde oogenblik klonk de Spaansebe marsch hun in de ooren ; de ^zuivere tonen van bet metaal deden zich fraai over het water boo-ren, en werden door het roeren der trommen te Woudrichem beantwoord.

«Hij mijne ziel ! die kerel blaast goed,quot; zeide I ilenhurg, «maar wij zullen daaraan wel spoedig een einde maken. «Komaan, mannen!quot; riep hij, zijn langen degen trekkende en den muur verlatende, «naar builen, om die Spaansebe snorkers in de rivier te werpen.quot;

Allen betoonden zich bereid hem te volgen, en


-ocr page 92-

78

spoedden zich reeds naar de poort, terwijl zij hunne stormhoeden onder de kin vastgespten.

Docli hel donderende »Sta !quot; dat de lioodschap-per hun toeriep, deed hen terugtreden, terwijl deze vervolgde : »Dwazen ! wat gaat gij begin nen ? of denkt gij, dat liet een kinderspel is uw leven zoo voor niets te wagen ? er zal nog genoeg Ie vechten vallen, blijf hier. Den eersten, die het hart heeft om de poort te openen, zal ik ler-nedersabelen. Gesteld dal gij de ruiters verjoegt, wat hatll gij dan nog ? Of ziet gij niet, dal de musketiers spoedig aan wal zullen stappen, en n reeds uil hun vaartuig als muizen zouden neder-hlazen? Uilenburg! Uilenburg!quot; vervolgde hij. »zijt gij een oud soldaat ? ik had u voor wijzer aangezien.quot;

(ietroll'en over deze bestralling, waarvan zij de noodzakelijkheid gevoelden, hielden allen zich achterwaarts, en spraken geen w oord ; maarl ilen-hurg, die hun dit op den hals had gehaald, zeide : .Gij hebt gelijk, Herman! ik heb alleen schuld; maar het is voor een oud trompetter te veel, om een ander hier te hooren kraaien en zelf geen toon te kunnen blazen.quot;

De Spanjaard, die het slot een weinig genaderd was, blies weder hij het aankomen van het voetvolk, hetgeen Uilenburg's woede opnieuw opwekte, zoodat hij een musket over den rand van den muur legde, de lont bezagen begon te mikken. Maar op hetzelfde oogenhlik dat de Boodschapper, die zijn doen bedaard had gadegeslagen, den Spanjaard, die geen kwaad vermoedde, in hel oog hield, en dacht hem te zien nedertuimelen, indien het vuurwapen zoo ver droeg, wierp Uilenburg het musket weg terwijl hij, zich verwijderende, uitriep: »llet zou jammer van den kerel wezen; mogelijk zal ik hem wel eens in het gevecht ontmoeten; dan staal de kans gelijk; ik zal nu andere wapenen halen.quot;

Een oogenhlik daarna kwam hij lenig met een gedeukte trompet, die hij reeds vroeger in het slot gezien had, en terwijl hij den muur beklom, begon hij den geuzenmarsch te blazen.

De Spaansehe trompetter zette nu zijn speeltuig weder aan den mond, en blies den Spaanschen krijgsniarsch. Een oogenhlik was het tw ijfelachtig, wiens toon de bovenhand zou behouden; doch spoedig was het dit niet meer, en Uilenburg, overstemd door de snerpende lonen van het goede metaal, waarin de Spanjaard met sterke longen blies, wierp vloekend zijn gebrekkig speeltuig tegen den muur aan stukken.

De Spaansche vaandeldrager trad nu aan land, en plantte de groene zijden, gekruiste koningsvlag met hel wapen van Kastilie aan den oever. Zoodra had Uilenburg dit niet gezien, of hij zag den Boodschapper vragend aan, en terwijl deze mei zijne hand naar het dak van Loeveslein wees, snelde Uilenburg over de brug in het slot.

De oogen van des Boodschappers volk waren nu naar hel slot gericht, en spoedig trad Uilenburg, met de vlag, die de Boodschapper vervaardigd bad, en waarop de geuzenleus met groole, zwarte letters le lezen stond, een dakvenster uit, en als een kat langs de looden randen het leien dak beklimmende, liep hij over den nok van bel achtergebouw. Hier stond hij een oogenhlik stil om adem le scheppen, en toen de vlag in zijne gespierde vuist klemmende, slingerde hij die een keer of drie, onder hel groep. » Vivcnt las (lufiii.v!quot; over zijn hoofd, en slak baar tusschen de steenen in.

Zoodra was hun veldleeken niet geplant, of het volk op hel voorhof beantwoordde zijn geroep en hief denzelfden wapenkreet aan, terwijl de Spaansche vaandrig met buitengewone behendigheid de groole koninklijke banier boven zijn hoofd rondzwaaide, en de Spanjaarden hunne vlag met luide kreten van » Vivu le Reij' begroetten.

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Terwijl dit gebeurde, waren er nog onderscheiden schuiten en zeilvaartuigen met Spanjaarden afgevaren, en weinig tijds nadat Uilenburg was teruggekeerd, traden zij aan land. Hunne aanvoerders waren mede overgekomen en stelden hunne soldalen in orde, terwijl een menigte arbeiders zich onledig hielden mei geschut en krijgsbehoeften aan den wal te brengen. Schanskorven, om hij de stukken te plaatsen, waren niet vergeten, en men had een menigte teenen horden medegenomen om de soldaten voor hel musket-vuur le beveiligen, en op het lage dijkje, te plaatsen, dal de slotgracht binnen bare oevers hield.

»\Veet gij nu wie hun aanvoerder is?quot; zeide Uilenburg tot den Boodschapper.

Doch deze schudde met hel hoofd, en antwoordde : »gt;een; ik zie wel, dal hel soldaten van het Siciliaansche regiment van Romero en wel van


-ocr page 93-

JI KT SLOT LOEVESTEIN IN 1K7().

hel groene vendel zijn; maar wie de hopman is, weet ik niet.quot;

»Het is Diego de Velas(|uez,quot; hernam de andere, neen zoo wakker krijgsman als er één onder de Spanjaarden is ; en zoo waar als ik i ilenhurg hee!, wilde ik door geen ander dan door dezen den doodsteek ontvangen, indien het zijn moest.quot;

»(iij schijnt hem dus te kennen,quot; zeide de Hoodschapper.

»Ja,quot; antwoordde l'ilenhnrg, «dat is zoo; en indien hij niet het hoofd van onze vijanden'was, zoo zou hij gerust onder het hereik van mijn roer kunnen komen, zonder dal ik de hand aan de lont zon brengen; de l il vergeel een bewezen weldaad niet; doch indien wij elkander in hel gevecht tegenkwamen, dan zouden hel geluk en de kracht moeten beslissen.quot;

«Indien dil zoo is, vriend!quot; zeide de Hoodschapper bedaard, «dan zal hij door n niet neder-gehlazen worden ; want hij schijnt het opperbevel niet Ie hebben. Zie daar dien Spanjaard met zijn groolen hoed, die ons belet zijne gelaatstrekken te zien, en daarom in bel Spansch met rechl sombrero (I ) genoemd wordt. Lel eens op, hoe hij alles nagaat en zijne orders geeft, zelfs aan Velasquez; kunt gij raden wie hij is ? ik niel.quot;

«Neen,quot; zeide I ilenhurg nadenkende, »aan zijne gestalte zou ik zeggen, dal het de minnaar van de jonkvrouw is, die zeker nu reeds op de plaats van hare bestemming zal aangekomen zijn. Zie eens hoe hij de werklieden afgrauwt; zij gaan zeker niet spoedig genoeg te werk naar zijn zin. Verdoemd. Hel moet voor een Mollandschen borst wal Ie zeggen wezen om zoo naar de pijpen van een vreemden kerel te moeten dansen ; indien ik er bij was, zou ik hem gaarne \ eens een paar handbreedten van mijn degen lusschen de korte ribben jagen.quot;

«Perea kan hel niel zijn,quot; zeide de Boodschapper, »en indien gij bij de arbeiders behoordel, zoudt gij hel verstandigst doen, met niets te doen.quot;

Hierna verlieten zij den muur en begaven zich naar hunne manschappen, terwijl I ilenhurg, door eenigen geholpen, onderzocht of de valbru g wel kon opgetrokken worden, hetgeen echter vrij gemakkelijk ging, ofschoon de brug door de vors! gezwollen was.

De arbeiders hadden nu de stukken onlscheepl, belgeen nogal moeilijk was geweest, daar men ze over den dijk had moeten brengen, die de rivier

(11 Hoed met brcede randen. Som bra bcteckeut nl. schaduw.

belette het land rondom het slul te overstroomen, en binnen welken dijk in later lijd de schans, waarin het slol nu ligl, is opgericht. Toen de stukken eenmaal zoo ver waren, kon men ze gemakkelijk vooruilhrengcn, ofschoon de ongelijkheid van den grond dal nu en dan nog bezwaarlijk genoeg maakte.

Op een musketschot van hel voorhof liet men de stukken staan, waarna de arbeiders zich op gegeven bevel verwijderden. Nu gaf de aanvoerder een teeken, waarop de trommen begonnen te rodelen en de schalmeispelers zich gereedmaakten, tot groote ergernis van hen, die op het slot waren, en die niets hadden om daarop te antwoorden dan een paar trommen van de verjaagde bezetting. Onder hel spelen van den Spaanschen krijgsniarsch trokken de Spanjaarden, met het vaandei aan hel hoofd, in rollen voorwaarts, toi-dal zij aan de stukken kwamen. Achter deze schaarden zij zich, op bevel van hun aanvoerder in orde, met hunne muziek op den hoek en de banier in hel midden; de soldalen, die op hel slol gevangen geweest waren, en de weinige ruiters die achter het voetvolk waren opgetrokken, plaatsten zich er mede op ééne lijn. Toen zagen zij, die op het voorhof waren, boe de bevelhebber een papier Ie voorschijn haalde, en het aan Velasquez overgaf, die vergezeld van den trompetter, dien hij scheen gelast te hebben hem te volgen, naar de hoofdpoort van hel voorhof stapte en lien schreden afstands van daar staan bleef.

Op een teeken van Velasquez blies de trompetter op zijne trompet, waarop de Boodschapper tol l ilenhurg zeide: »Volg mij, en laat ons eens hooren, wal zij Ie zeggen hebben.quot;

Nu beklom hij den muur, en vertoonde zich boven de poort. Den Spanjaard met de hand groetende, zeide hij: »lk hen hevelhebber van hel slol, .Mijnheer, waarom wappert 's Konings vlag bij de serpentijnen, ( I) die vijandig legen deze muren geplant zijn ? wat begeert gij van mij ?quot;

Waarop Velasquez, die zeker niel wilde achterblijven in beleefdheid, de hand aan den rand van zijn hoed bracht, en liet volgende met een forsche slem begon te lezen :

»ln naam des Konings !quot; Dit zeggende, nam hij zijn hoed af, waarna hij vervolgde: »Op last van don Alvarez de Toledo, Hertog van Alba, Markgraaf van Doriën, Graaf van Salvaterra, Hidder der orde van het Gulden Vlies, Stadhouder, Gou-

(1) Slaugstukkeu, lange kauunuea.


-ocr page 94-

J. F. OLTMANS.

80

vornour en Kapitein-goneraal vanwege den Koning, onzen genadigen lijfsheer in den lande van herwaarts over, enz. enz. verklaar ik, Lorenzo Perea de llenares, ridder van de orde van Calatrava, bevel-hehber der Ilaliaansclie speerruiters, u schuldig aan rebellie en schennis van gekwetste .Majesteit tegen den Koning, uw natuurlijken Prins en Sou-vercin ; daar gij niet achtende den plicht van gehoorzaamheid, die gij als vazal verschuldigd waart, u onderstaan hebt in naam van den prins van Oranje, rebel zijner Koninklijke .Majesteit, door schandelijke praktijk u meester te maken van eene sterkte van uw natuurlijken lieer en Koning, u niet ontzien hebt zijn krijgsvolk door list gevangen te nemen, gelijk gij nog op dit oogenblik den eeiiigen wettigen bevelhebber van dit slot wederrechtelijk gevangen houdt; waarom hij, Perea de llenares, in naam van Alvarez De Toledo, hertog van Alba voornoemd, u gelast, een einde makende aan uwe rebellie, het slot met al zijne wapenen en krijgsbehoeften, dadelijk aan hem in te ruimen, den standaard des oproers neder te halen, den slotvoogd over te leveren, en u zeiven zonder voorwaarde in zijne handen te stellen, zijnde dit het eenige middel lot verkrijging van lijfsgenade. Kdoch, indien het onverhoopt mocht gebeuren, dat gij in uwe rebellie en boosheid volhardende, het wagen durfdet, de poort van het huis van Loevestein, behoorende aan zijne Majesteit, uw eenigeu wettigen lieer en Meester, voor zijn krijgsvolk gesloten te houden, zoo is hij, Perea de llenares, voorzien van een genoegzaam aantal soldaten en geschut, om n met Gods hulp te dwingen, en het slot te bezetten, en zult gij, overgelaten aan de gestrengheid der wetten, gc-straft worden met den dood, zonder aansp.aakop genade.quot;

Hier hield de Spanjaard op. De Boodschapper, die deze reeks van beschuldigingen en bedreigingen, ofschoon zij van Perea kwamen, vrij bedaard had aangehoord, antwoordde met een forsche stem, zoodat hij door de Spaanschc soldaten verstaan kon worden :

»ln naam van Willem Van Nassau, prins van Oranje, Stadhouder over Holland, Zeeland, Utrecht, West-Vriesland, Voorne en den liriel. Ridder van het Gulden Vlies, enz. enz. In naam des Konings, den eenigeu wettigen gezagvoerder in deze landen, cn in den naam van 's Lands staten, — dit zeggende, bracht hij de band aan den rand van zijn stormhoed — ben ik bevelhebber van dit slot, en heb ik mij daarvan door krijgslist meester gemaakt en het gezuiverd van vreemde huurlingen. Uit dien hoofde ben ik verwonderd, dat Lorenzo Perea, dien ik hier openlijk en voor de geheele wereld beschuldig van beganen moord aan den persoon van zijn vriend, en dus onwaardig om de wapenen te dragen, de stoutheid heeft, om, met verkrachtiging der privilegiën des Lands, zich met vreemd krijgsvolk en geschut te vertooneu voor de miiren van dil slot, behoorende onder den lande van Holland. En verklaar ik Loevcnstein met Gods hulp te willen verdedigen tegen ieder en een iegelijk, die het zou durven aanvallen, sommeerde hem, Perea de llenares, of zoo als hij heeten moge, om nog dadelijk en op staanden voet zich van hier te verwijderen, zullende ik mij anders genoodzaakt zien, hem met kracht van wapenen te verdrijven.quot;

Nadat de Boodschapper geëindigd had, zeide Velasquez, die hem met Spaansche deftigheid had aangehoord: «Krijgsman! of wie gij ook zijt, ik laak en beklaag uwe ongehoorzaamheid, terwijl uwe stoutheid mij verwondert; doch geef aan de rede gehoor; uwe zwakke macht zal u beletten met vrucht weerstand te bieden ; wanneer er een schot gevallen is, is het te laat ; bedenk dit wel; nu nog hebt gij en uwe makkers hoop op de genade des Hertogs.quot;

»llet is mogelijk, Velasquez!quot; antwoordde de Boodschapper bitter, »dat gij gelooft, wat gij zegt; ik echter, ik ken de Hertog ; alleen op hel rad leert men zijne genade kennen. N oor het overige,' vervolgde hij schamper lachende, »hel is mogelijk, dat een Spanjaard gewoon is vergiffenis af te bedelen, een Hollander doet dit niet. Ga nu aan hem, die u zendt, zeggen, dat hij zijn geschut laat aanrukken ; want wij zullen ons tol het uiterste verdedigen, en mijn volk is ongeduldig om te beginnen.quot;

»Een Spanjaard, rebel!quot; hernam Velasquez trotsch, «doet nimmer iels, dat niet met den plicht eens edehnans overeenstemt, en dat een Hollander niet gaarne zou wenschen gedaan te hebben; voor het overige hebt gij nog lijd van beraad; eerst na de derde opeisching begint de aanval.quot; Dil zeggende, gal hij een wenk met de baud aan Pedrillo om te blazen.

• Vertrek,Spanjaard!quot; riep de Boodschapper driftig, metzijn ijzeren handschoen op den muur slaande, «pak u van hier, ik wil geen woord meer hooren, of bij God ! ik zal u een kogel in het lijf zenden, die u in Holland hel spreken verleereu zal.quot; Dit zeggende, grepen hij cn Uilenburg ieder een musket, en legden zij heiden op de Spanjaarden aan. Zonderling genoeg zuu het toeval Uilenburg hebben


-ocr page 95-

81

kunnen noodzaken, den Irompetler, dien hij te voren gespaard had, neder le blazen, indien Velasquez niet aan des boodschappers bevel gehoorzaamde, en den eenigen Spanjaard, dien hij niet haatte, door de hand zijns vriends le zien sneuvelen.

Hunne vijanden bleven echter onverschrokken staan, terwijl Velasquez bedaard zeide: »l)oe, wat ge verkiest, ik volvoer mijn plicht,quot; waarna hij, zich tot Pedrillo keerende, vervolgde: «Steek de trompet, trompetter!quot;

Deze zette hierop onverschrokken de trompet aan zijn mond, en zou hebben gaan blazen; doch terwijl de geuzen hunne oogen langs de loopen hunner musketten lieten gaan om de plaats te zoeken, waar hunne vijanden hel zekerst le treilen waren, merkte Perea wat er gaande was. Met woede had hij de beschuldiging van den Boodschapper gehoord, en gelukkig, vóórdat nog een loon van het metalen speeltuig het teeken had gegeven tot de losbranding der musketten, riep hij met lorsche stem: «Kom terug, Signor Velasquez I hel is genoeg; het geschut zal deze verstokte rebellen wel lot rede brengen,quot; terwijl hij tol dezen, nadat hij terug was gekomen, zeide: «Waarom, Signor! zoudt gij u blootstellen om door deze oproerlingen, die zich niet ontzien mij en mijne eer aan le randen, en die, evenals on-geloovige honden, de heiligheid van een onderhandelaar niet eerbiedigen, zonder roem doodgeschoten te worden ?quot;

Uilenburg en de boodschapper verwijderden zich nu van den muur, terwijl de laatste, ver-

i

h-

heugd dat Perea Velasquez had teruggeroepen, en als wilde hij zijne oploopendheid verontschuldigen, zeide: »ls hel wel le verwonderen, dal men zijne bedaardheid verliest, als men zich in zijn eigen land door zulk vreemd gespuis hoort bedreigen ? en waarom gebruikte hij ook hel woord vazal? de beleekenis daarvan is den Hollander onbekend, J en de lijden zijn nog ver, dal hij hel geduldig zal

leeren dragen.''

«(iij hebt gelijk,quot; antwoordde Uilenburg, «en vooral als de boodschap komt van een snaak als Perea ; ik geloot, dal hij het voornamelijk op u gemunt heeft; laat hem maar toezien, dal de belegering van Loevestein zijn laatste veldtocht niet worde; want lusschen ons en de Spanjaarden valt veel al' te doen. Ik geloof ook, dal velen, die hier thans de wapenen dragen, hel nieuwe jaar niet beleven zullen; maar toen ik zoo even op den muur was, scheen het mij toe, alsol de wind J. F. ültmans, J/et ilot Loevetlein in 1570. I.

een weinig gedraaid was; de lucht wordt zoo grauw, dat ik geloof, dal wij sneeuw zullen krijgen.quot;

Zij bevonden zich nu bij hunne strijdmakkers, terwijl de Boodschapper op Uilenburg's gezegde naar de lucht zag en op het drijven der wolken en de windwijzers van het slot acht gaf, waarna hij zeide: «Ik geloof, dal gij gelijk hebt: indien er sneeuw vall, zullen wij groot voordeel hebben op den Spanjaard, die in hel open veld staat. Komaan mannen!quot; vervolgde hij vroolijk, «een ieder zoeke de plaats uil, vanwaar hij denkt het meeste kwaad te kunnen doen, en als gij het sein om le beginnen gehoord hebt, hlaasl gij er in Gods naam maar onder, dat de lappen er afvliegen ; de koning betaalt toch alles.quot;

Vroolijk begaven zich zijne onderhoorigen op hunne posten. Deze plaatste zich voor een venster, en zocht er reeds een onder zijne vijanden uil om hem neder le schieten ; een ander zag door een schietgat, dat in den muur gebroken was, en bracht daarna bedaard zijn musket in orde, deed nieuw kruil op de pan, en ging al (Inilende op een sleen zitten, terwijl hij nu en dan zijne lont aanblies en aan zijne vrienden ol ouders dacht, die hij had achtergelaten; doch allen hieldtn sleeds hunne ooren gespitst naar het schol, dat ten teeken van den aanval moest verstrekken.

De Boodschapper stond naast de groote poort, en zag door een schietgat, toen rilenburg aankwam, en hem toeriep: «Ik geloof, dat zij hun geschut verplaatsen; het zal mij benieuwen, waar zij daarmede post zullen vatten.quot;

Deze antwoordde hem niet, maar vroeg schielijk : «Hebt gij uw musket bij u. Uilenburg?quot;

«Ja,quot; antwoordde deze, «wat wilt gij daarmede zeggen ?quot;

«Plaats tl dan hier,quot; hernam de andere, en nadat Uilenburg zich naast hem vóór een schietgat geplaatst had, vervolgde hij: «Is die kerel dan zijn leven moede, of denkt hij, dal er geen mensch in het slot is ? Zie eens, hoe hij daar met de eene knie op den kant van de slotgracht ligl, en de diepte der gracht, de brug en het voorhof van achteren bespiedt; hel is een van die llaliaansche ruiters. Mij dunkt, ik zie den Snijder reeds, met geopende pan en de hand aan de lonl, op hem loeren; hoe komt hij dezen dag zoo gehoorzaam? hij stoort zich anders aan mijne orders niet, en wacht zoolang niet, als er Spaansch bloed le drinken vall.quot;

o


-ocr page 96-

82

• Zie, daar richt do vervloekte vent zich geheel en al op,quot; riep Uilenburg, ik geloot dut hij gek is, of denkt hij, dat wij geen vuurwapenen hebben ?quot;

• Dat zal hij anders ondervinden,quot; riep de Boodschapper: «Blaas hem neer. Uilenburg!quot;

Deze liet zich dit geen tweemaal zeggen en legde aan; doch toen hij de hand aan de lont bracht, liet hij het musket weder z.ikkeii, en zeide mistroostig: »De leepe vogel heeft de Iromp van mijn musket gezien, ofschoon het geen handbreed buiten den muur uitstak; hij ligt achter die hoogte verborgen; ik zie niets dan een gedeelte van zijn hoofd.quot;

• Schiet toch maar toe!quot; riep de Hoodschapper driftig, »cr moet toch een begin aan de zaak gemaakt worden, schiet; al ware het in de lucht.quot;

Uilenburg gaf hierop ten antwoord: «Dan zal ik naar die zijde schieten; ofschoon ze veraf slaan, heb ik toch kans wat te treden : het eerste schol moet raken, anders is de geheele dag ongelukkig.quot; Dit zeggende, liep hij snel naar de andere zijde van de poort, en door een schietgat op de Spaan-sche soldaten aanleggende, die nog geschaard stonden, gaf bij vuur.

De Boodschapper echter bleel waar hij was, en hield den ruiter in het oog. Pas 4was het schot van Uilenburg gevallen, of een kleine rookwolk vertoonde zich aan een der benedenvensters van het slol ; een vuurstraal volgde, en daanm liet geluid van een schot. De ruiter rit htle zich nu snel in de hoogte, bewoog zich eenige oogenblikken nu eens vóór-, dan weder achterwaarts, evenals iemand, die door den wijn bevangen is; doch eindelijk verloor hij zijn evenwicht, viel voorover in de slotgracht en, uit hooide zijner zwaarte, door de dunne ijskorst heen, die over het water lag.

•Goed getroll'en, Snijder !quot; riep de Boodschapper, terw ijl Uilenburg, die lot hem terugkeerde en door een schietgat zag, zeide : »Wij hebben nu weder bet bewijs gezien, dat de Spanjaarden gek geweest zijn, toen zij onzen Meester Snijder van de tafel hebben afgejaagd, ook mijn schot is niet voor niet geweest; er heeft eenige beweging in de gelederen plaats gehad, en een hunner is denkelijk gekwetst achterwaarts ged ra gen.quot;

Hierop begon hel vuur van het voorhol, en van tijd lol tijd deed zich uit hel slot een schot hooren.

ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Een oogenblik, nadat Velas(|uez was teruggekeerd, bedacht zich Perea, waar hij den aanval zon beginnen, waarna hij aan de werklieden beval, twee der stukken geschut tot tegenover hel slot voort te sleepen, terwijl hij vóór zijne soldaten trad, en hen aldus aansprak : «Soldaten ! de Hertog heeft mij belast met de inneming van het slot; de muiters verwerpen zijne lijfsgenade ; hel staat aan ons, hen met geweld tot de overgaaf Ie dwingen. Soldalen! ruiters ! en gij, brave Velasquez en verdere hoofdlieden ! ik reken op uw moed ; gij zijl nog dezelfden die onder des llertogs oog de rebellen hij Jemmingen verslagen hebt, en u aan de (ieete den naam van ünoverwinnelijken hebt waardig gemaakt ; de genade des llertogs heeft u en mij verkozen om dit land en het huis van Loevestein te hernemen. Wij zullen ons zijn vertrouwen waardig maken: dit zweren wij. Leve de Koning!quot;

» V/Ï'rt el lieij!quot; riepen de soldaten, hunne muskelten in de hoogte werpende en behendig weder vangende, terwijl de hoofdlieden hunne degens dreigend boven hun hoofd heen en weder zwaaiden, de ruiters hunne speren drilden, de vaandrig met het vaandel wapperde, en de krijgsmuziek, dooide trompet van Pedrillo ondersteund, den Spaan-schen marsch aanhief.

Hierna beval Perea aan Velasquez, mei een vijl-ligtal zijner soldaten de twee stukken te volgen, en aan zijne musketiers, de werklieden en busschieters le beschermen, die het geschiet zouden in gereedheid brengen en bedienen. Perea was overal tegenwoordig, en twee treden van hem af verbrijzelde Uilenburg's schot een zijner soldalen den arm, waarna bij aan deze bevel gal zich zooveel mogelijk achter de ongelijkheden des gronds te verbergen, en steeds te schieten op de vensters en de galen, waaruit gevuurd werd ; hij zeil scheen echter het vijandelijke vuur le verachten, en vertoonde zich op de gevaarlijkste plaatsen.

Twee der lange slangstukken liel hij tegenover hel voorhof plaatsen; doch niet vóór de groole poort, die door een uitstekenden hoek gedekt en door het slot bestreken, ook het gemakkelijkst le verdedigen was, maar tegenover den kleinen uitgang, dien hij dus met zijne stukken in bedwang hield. Op deze plaats hadden zijne kanonniers geen gevaar uil te staan dan van de openingen, die hier en daar in den muur en den ronden toren waren ; want daar het voorhof hen dekte, hadden


-ocr page 97-

83

zij er van liet vuur uit het slot niets te vreezen. De twee andere kanonstukken werden door Velasquez gesteld, en wel tegen liet slot, juist op dc hoogte van de gracht, die tussehen hel slot en hel voor-hol' was. Hierdoor kon hij in het slot hres schieten ; het was in zijne macht de hrug le vernielen en een uitval door de groole poort te verhinderen, ja, hij kon zelfs, door de opening hij de brug, de kogels achter in het voorhof schieten.

Menig arbeider werd gekwetst oi doodgeschoten, eer de stukken goed geplaatst waren, zelfs enkele soldalen, ofschoon Perea dit laatste opzettelijk dooide arbeiders, die Hollanders waren, had laten verrichten : een droevig gevolg van den burger- en religie-oorlog, waarin men op bevel van een vreemden dwingeland dikwijls zijne medeburgers helpt verdelgen.

• Anspessado!quot; zeide Velasipiez lol hem, die op het slot gevangen was geweest, »ik geloof, dat die knapen meer van den oorlog welen dan wij wel denken ; hun vuur wordt ^oed onderhouden, en op mijne eer! het zijn geene scholen in de lucht.quot;

»(iij hebt gelijk, Signor!quot; antwoordde deze: • Vier hunner, die ik gezien heb, komen mij als zeer gevaarlijk voor; zij schijnen voorgenomen te hebben le sterven of te overwinnen, en een zekere droelgeestige beradenheid was in geheel hun gedrag te lezen. Indien de koning, dat God verhoede! de Nederlanden verliest, zal hij brave soldaten verliezen; geloof mij, die het u zeg; ik ken dezen landaard.quot;

• Goed zoo 1quot; zeide Valesquez lol de arbeiders, toen zij de stukken geplant hadden. quot;Plaatst nu de schanskorven, die gij medegenomen hebt, vóór de stukken, — zoo ; zei nu de horden bezijden de schanskorven, en werkt er van binnen aarde legen aan.quot;

Deze haastten zich zulks le doen, ten einde zich voor hel vuur uil het slot te dekken, ofschoon hel opdelven van den harden grond mei vele moeilijkheden vergezeld ging. Toen wendde Velasquez zich tot den Anspessado en vervolgde: «Hel is nog zooverniet, als gij schijnt le vreezen ; de Koning heefl ook nog macht genoeg, al verloor hij dit land; maar hel verwondert mij, u dus le hooren spreken ; gij keurt hun opstand toch immers liet goed ?quot;

»l)e heilige Maagd zij mij genadig ! neen, Signor! ntwoordde deze schielijk; »deii opstand tegen lijn koning kan ik als Spanjaard niet goedkeuren ; laar zij, welke daar die vlag geplant hebben, jn Hollanders ; gij vergeet, Signor ! dat één uwer voorzaten zelf de banier van Kaslilié op de muren van ons Grenada heefl helpen planten, en toch had hij jaren onder hel gebied van Muley-Aben-llassan geleefd ; en al hebben de Mooren ook al eens den tienden penning gevorderd, de Inquisitie was bij hen onbekend, (leloof mij, Signor! voor niet hield keizer Karei hen zoo niet in waarde.quot;

• Hetgeen gij zegt, is, helaas! waar,' antwoordde Velasquez. «God geve, dal gij ongelijk hehl, en dat de Koning spoedig zijn graafschap kome bezoeken !quot; waarna hij overluid vervolgde: «Soldalen ! let toch op het slot; dekt de arbeiders, zeg ik u, en geeft blijken, dat Romero u niet voor den eersten keer het musket in lianden geeft.quot;

Weinige oogenblikken daarna begon het geschut bij het voorhof reeds te spelen, en door dit geluid aangemoedigd en aangespoord, voltooiden de arbeiders spoedig de borstwering, waarna de stukken geladen en afgestoken werden, en door hun gebulder hunne makkers beantwoordden. Sissend vloog het ijzer uit de monden der metalen monsters, die den dood verspreidden, tegen den ouden muur van het slot; maar machteloos viel hel, terugspringende, weder in de gracht.

Toen de kruitdamp opgetrokken was, hoorde men een kreet van woede in liet slot opgaan ; maar door de dikke muren klonk die evenals uil een graf, en een algemeeue ontbranding der mus-kellen antwoordde op liet kanonvuur. De Spanjaarden, door het verlies van één hunner verwoed, bearfhvoordden dit met Imnne muskelten af te schieten, tegen de ramen en gaten, waaruit gevuurd werd, waarna de slangstukken bun donder weder tegen den muur uitbraakten.

«Het komt mij voor, Capitan !quot; zeide de Anspessado legen Velasquez, »dal liet geschut bijzonder goed is; hel zijn vier fraaie stukken, en, zoo ik mij niet bedrieg, worden zij heden voor hel eerst gebruikt.quot;

«tiij hebt juist geraden,quot; antwoordde deze; «zij zijn nog dit jaar te Antwerpen gegoten onder opzicht van den Duitseheii geschutgieter Jacob .longelink ; ik bevond mij toen toevallig in die stad. Deze vier stukken zijn nog geheel nieuw, en dragende vier letters van des Hertogs naam.quot; Dit zeggende, wees hij met een lontstok op een vergulde A, die achter liet laadgat op hel stuk stond, waarna hij vervolgde : «Op de andere serpenlijn staal een L; de slangstukkeii, die bij Signor Perea zijn, dragen de letters I! en A, en men zou dus kunnen zeggen, dat de harde woorden, die uil den mond van Alba zullen komen,


-ocr page 98-

84

de rebellen spoedig lol rede zullen brengen.

Hetgeen Velasquez door bedaardheid verkreeg, was aan Perea gelukt door dreigen en razen spoediger gedaan te krijgen, en zijne stukken, die met hunne achtereinden naar het Monnikenland gekeerd stonden, hadden hel eerst vuur gegeven; echter niel zonder dat ook bij hein eenige mannen gevallen waren; men hoorde zijne stem boven alles uit. «Laadt, kanonniers!quot; riep bij, «haalt de stukken terug. Kerels! vuur voor den duivel!quot; klonk liet. «Bij San Jago ! musketiers! kunt j;ij dan bet vuur uil dat oude gat niel lot zwijgen brengen, ol vergeet gij kogels op uwe loopen te doen ? Hierop bezijden de stukken omgaande, bega! hij zich naar het voorbol, om door den rook niel verhinderd te worden te zien, ol' bel geschut reeds op den muur gewerkt had. Terwijl bij dit ten uitvoer bracht, viel hem de geuzenvlag, die goed uitwaaide, met de woorden: »Virrnl Ifs Gneux,quot; die er met groole zwarte letters op geschilderd waren, weder in hel oog, en zulks deed hem naar Da Silva omzien.

Voor het eerst van zijn leven een gevecht bijwonende, bad deze jongeling, zonder het te welen en uit een den mensch aangeboren eigenschap om op zelfbehoud bedacht te zijn, zich achter de sol-daten geplaatst, waar hij dus voor hel vuur gedekt was.

Nauwelijks had 1'erea hem gezien, ol hij riep, nog een weinig vooruitgaande, mot eene l'orscbe stem: «Abanderado! (1) Abanderado!quot;

De vaandrig boorde de stem van zijn gebieder, en ofschoon bij hem door den kruitdamp, welke door den wind werd afgedreven, niel zien kon, zoo ging hij op het geluid der slem af, en Perea op zijde tredende, vroeg hij, met de band aan zijn hoed, terwijl het vaandel met den slok op zijn linkerschouder rustte : «Hier ben ik, Signor ! wat wilt gij ?....quot; Doch Perea liel hem niel uil-spreken, maar hem met dreigende blikken aanziende, zeide bij barsch : «Indien de Hertog geweten bad, dat gij u in het gevecht achter anderen verschuilen zoudl, zou hij u, zoo waar als (iod leefl! de banier niel te dragen ■ gegeven hebben ; de slechtste soldaat ol trosjongen van het leger zou zich door de eer, zijner MajcsleiIs vaandel te mogen dragen, nog opgewekt gevoelen en zich onverschrokken vertoonen ; maar gij gevoelt de waarde van bel aan u vertrouwde onderpand niet, en bij San Jago! ik weet niel, ol hel nog

(^1) Vnandeldrager.

niet raadzaam is, een anderen Abanderado aan le stellen.quot;

Zoodra Perea's blik den jongeling gelrollen had, en bij begon te spreken, liet deze zijn hoofd zakken. Een doodelijke bleekheid vertoonde zich op zijn gelaat, lei wijl bij zijne rechlerbaiid onlmoe-digd bij zijn lijf liet nederhangen. Perea, zijne houding gadeslaande, was met de wanhoop, die op Da Silva's gelaat te lezen stond, begaan, waarom bij op een minder strengen loon vervolgde: «Da Silva! wal zal ik aan ines zeggen, als zij mij naar uw gedrag vragen zal ? bedenk dit wél!quot;

Een hoog rood bedekte nu hel gelaat van den Abanderado; een traan ontglipte zijn oog, en viel op het gevest van zijn degen, aan hetwelk een zijden strik, misschien een geschenk van zijne gebelde, was vastgehecht; doch hij antwoordde niel, maar bleef als verplet staan, waarna Perea bijna vriendelijk vervolgde: «tiij ziel. Da Silva! dal hel soldatenleven niet gemakkelijk is, en zonder moed is in den krijg geen roem le behalen: volg mij!quot;

Dit zeggende, trad bij naar hel voorhof toe, en bleef op twintig voets afstand van den muur staan, waarna hij vervolgde: «Wapper nu met de banier, jonkman ! opdat de geuzen niet kunnen zeggen, dat zij zich niet beeft durven vertoonen.quot;

Da Silva deed zooals hem gelast werd, en zwaaide de banier heen en weder.

«Zoo; nu is bet genoeg,quot; vervolgde Perea, «zij hebben ons reeds gezien; let op, dat was op mij gemunt.quot; Dit zeggende, nam bij zijn hoed af en rukte er een veder van af, die door een musketkogel geknakt was. «Deze was voor u bestemd, Da Silva !quot; zeide hij op een gal wijzende, dat even boven bet hoofd des vaandrigs in de vlag was gescholen. »(iij ziel, zij schieten le hoog; een schot veroorzaakt meestentijds meer gerucht dan kwaad. (Ja nu naar Velasquez; vertoon ook daar uwe vlag ; bedenk, dal de plaats, waar hel gevaar het grootst is, ook de plaats van eer is; onthoud, dal een zot zonder noodzaak hel gevaar zoekt en de lafaard hel ontwijkt; maar dat de verstandige man noch hel een noch hel ander doel.quot;

«(ïij keurt mij dus nog waardig hel vaandel te blijven dragen, Signor?quot; vroeg Da Silva, door Perea's woorden weder gerustgesteld.

«Ja, jonkman !quot; antwoordde deze, «de soldaten hebben nog niets van uwe kleinmoedigheid bemerkt; ga mi been en reken op mijne vriendschap.

«Ik dank u, Signor! en zal mij die waardig maken,quot; riep Da Silva, terwijl hij zich, om zijne vijanden le tarten, met bet ontrolde vaandel dicbl


-ocr page 99-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

langs den muur van het voorhof cn langs do slolgraclil naar V('l!is(|ucz spoedde.

«Van dien knuap wordt nog iels goeds,quot; zeide Perea bij zieh zeiven, toen hij naar zijne soldaten terugkeerde, »men moet de jongelieden evenals een strijdpaard, eerst aan het vuur gewennen. Wat mij aangaat, het was mij van het hegin af niel vreemd, en nog is de kogel niet gegoten, die Perea zal nederwerpen.quot;

Toen ging het weder voort: «Laadt, mannen! — spoediger, — zet de lading beter aan! —Zoo; vuurt nu!quot; en de muur van het voorhof werd gewaar, dat de aanvoerder der Spanjaarden weder hij hen was. Donderend en als om strijd heukten de slangstukken op het slot en het voorhof; de metalen ondieren handhaafden de kunde van hem, die ze gegoten had, en den naam van het monster, naar hetwelk ze gedoopt waren.

Ten einde de aandacht der belegerden van de batterijen ai te trokken, daar zijne kanonniers nu en dan veel van hel goed gerichte musketvuur te lijden hadden, in weerwil van de teenen horden, die hij van de dijken bij Woudrichem had laten medenemen, besloot hij eenigen zijnor soldaten al Ie zenden om het slot van alle zijden te laten beschieten, en, door het werpen van ladders in de gracht, de geuzen op de gedachte Ie brengen, dal men die zon trachten te overschrijden.'

[T?]Terwijl dus op zijn bevel een ieder zich bezighield, om het slot Ie bestoken, lieten zich van lijd lot lijd de .trom en de schalmei hooren, om door hare krijgshaftige tonen de soldaten aan te moedigen ; doch op het slot heerschte een dpodsche stilte, en geen vroolijke krijgsmuziek werd daar gehoord. Nu en dan blies Pedrillo op zijn trompet, en vervulde de musketiers en vooral de ruiters met een onheschrijfelijken lust om hel voorhof te beladderen ; doch geen hunner waagde hel zonder Perea's bevel zulks aan te vangen, daar een gewisse dood zeker het gevolg van die overtreding zou geweest zijn; de ruiters hielden zich dus onledig met nu en dan het geschut te helpen bedienen.

Al'es dus geregeld hebbende, verzonk Perea in gedachten, terwijl hij tegen een boop rijs en lakkehos-schen leunde. Waar waren de lijden, dat hij op zijn gemak Loevestein en Anna bezoeken kon ? was Van Doorn, was Anna nog op het slot ? Dil raadsel zocht hij tevergeefs op te lossen ; want noch Ie Gorinchcm, noch Ie Woudrichem had men eenig bericht van hen kunnen geven, en geen vaartuig was in de laatste dagen van Loevestein gekomen dan een boot om levensmiddelen in te koopen. Hij hoopte dus, dal de twee wezens, die hij op aarde het meest beminde en haatte, nog op het slot waren. De Emisario was er, dit wist hij ; met woede had hij dien gehatcn muiier gezien; doch den man, die nevens dezen zich boven de poort vertoond had, kende hij niel. Van Doorn had zich tijdens de opeisching aan de zijde van zijn vriend moeten bevinden, indien hij op hel slot was: dit gevoelde hij ; dal deze zich in dit ooogenblik misschien bij Anna bevond, gaf hem nog hoop den medeminnaar te zien, doch vervulde hem tevens met woede. Hij had dan nu den Emisario op zijn gemak kunnen beschouwen. Des boodschappers gelaal was hem zeer bekend voorgekomen ; hij had hem meer gezien, dat was zeker; mnar waar of wanneer, dit wist hij niel. Die gehate, naar wiens bloed hij zoo lang gedorst had, bevond zich nu in de val ; de dood zijner ruiters in de Peel en in hel Monnikenbof zou dan gewroken worden; want ofschoon die man zijn leven één dag, mogelijk twee dagen, door zijn wederstand kon rekken, zoo moest toch de dood het einde zijn : dit stelde bij zeker.

Een oogenhlik zweeg hel vuur zijner slangstukken door eenig oponthoud in het aanbrengen der ammunitie; dit deed hem weder tol zich zeiven komen.

«Ellendelingen!quot; schreeuwde hij, «luiaards! haast u, of, bij San Jago ! mijne vuist zal u leeren de stukken te bedienen. Ellendige Hollanders ! zijl gij bevreesd om de muiters le benadeelen, of zijt gij zei ven misschien reeds met dat kwaad besmet ? Geeft vuur zeg ik, voor den duivel!quot;

Daar iedereen zich haastte, om aan hel bevel van dezen woesteling, voor wien niets heilig was. te gehoorzamen, geraakte alles spoedig weder in orde. De ruiters snelden mede toe; Pedrillo greep den lontstok, en het kanon brulde opnieuw.

NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

In hel slot werd hel vuur met bedaardheid onderhouden, en de Snijder en de Wapensmid, die hel vuur hunner metgezellen bestuurden, gaven bun het voorbeeld in het juiste treilen. Zoodra de stukken, die legen bet slot geplant waren, waren afgeschoten, namen zij hel oogenhlik te baat, dat de kruitdamp opgetrokken was, om, hetzij de kanonniers of de musketiers, die hier en daar verspreid waren, te bestoken. De Snijder deed


-ocr page 100-

86

dikwijls een verkenning in het slot, en zich aan olk venster of scliielgal een weinig ophoudende, sloeg hij de handelingen zijner vijanden gade, en hield hen tnet zijn musket op een behoorlijken afstand, liet wel gerichte vuur der soldaten verdreef hem echter dikwerf van de eene of andere opening, en had zelfs reeds eenigen der verdedigers door het afspringen der steenschilfers gekwetst.

Terwijl de Wapensmid zich onledig hield, met een musket, dat door een zijner makkers in de haast en de verwarring dubbel geladen was, weder af te trekken, en dezen eenige lessen gaf in hel behandelen van hel schietgeweer, riep de Snijder eensklaps uit: «Zie mij daar nu dien jongen, trotschen pauw eens aan! geloolt hij dan, dat hij onkwetsbaar is, o( dut een Hollander hem niet kan treffen?quot; Dit zeggende, laadde hij zijn musket, en de Wapensmid, die hel weder in orde gebrachte roer aan dengene ter hand stelde, die hel hem gegeven had, keek nieuwsgierig door een der schietgaten, ten einde de oorzaak van des Snijders uitroep gewaar te worden.

Hij zag nu een jongen Spanjaard, met de eene hand op den knop van zijn degen, op hel dijkje, dat langs de gracht liep, heen en weder stappen, terwijl hij met de andere een Spaansche vlag vasthield, die met den stok in zijne zijde rustte. Mij droeg een zwarten hoed met witte vederen, was in geel laken gekleed, en met een fraai gewerkt borstharnas gedekt, waarover een sluier hing. Daar hij zich een eind weegs bezijden de batterij bevond, had hij van hel kanon niets, maar van het slol alles te vreezen, en de Wapensmid kon niet begrijpen, waarom de vaandeldrager zoo roekeloos zijn leven waagde.

«Geef acht!quot; riep de Snijder, zijn musket aanleggende, »zoodra hij weder dezen weg opkomt, zuil gij hem zien vallen.quot;

Op het oogenblik, dal hij met zijn oog over den loop zag, en zijne hand aan den trekker bracht om vuur te geven, hield de Wapensmid zijne hand vast, en zeide schielijk : »lk verzoek genade voor hem; wat kan zijn dood ons helpen ?quot;

«Neem uwe hand weg,quot; riep de Snijder barsch, terwijl de genoegelijke trek, die een oogenblik te voren zijn voorhoofd onlrimpeld had, snel verdween ; «met uwe malle, grillen houdt gij mij maar op ; indien gij mij niet gestoord badt, ware hij er nu reeds geweest; mijn kogel zou hem juist in hel hoofd getroffen hebben.quot;

• Hebt gij vergeten. Snijder?quot; zeide de Wapensmid koel, «dal ik uw zoon en uwe vrouw met levensgevaar hij mij aan huis verborgen hel) gehouden, toen de Spanjaarden hen zochten ? waren dal ook grillen ? Of denkt gij, dal hun leven dal van een kind niet waardig is?quot;

«Neen, ik heb dat niet vergelen,quot; antwoordde de Snijder, zijn musket terughalende. «Mijn zoon! reeds lang geleden heeft het Spaansche lood u getroffen, en uw vader leeft nog,quot; vervolgde hij droevig. «Maar zeg mij, waarom stelt gij belang in den vaandrig? Want indien gij deukt, dal zijn dood ons geen voordeel kan aanbrengen, zoo zal zijn leven ons zulks nog veel minder doen.quot;

«Omdat hij,quot; hernam de Wapensmid, »mij, nu omtrent drie weken geleden, door zijne voorspraak, in den Bosch de poort heeft doen openen, ofschoon eenige soldalen mij wilden aanhouden ; de eene dienst is den anderen waard.quot;

«Het is zoo,quot; zeide de Snijder; «ofschoon ik niet weel, of gij hem een grooten dienst gedaan hebt; hij had anders zijne laatste reis reeds ondernomen zonder tijd van beraad gehad te hebben : doch nu moei gij u niet meer met mijn doen bemoeien, en deze zal voor uw beschermeling betalen.quot; Dit zeggende, legde hij op een Spaan-schen hoofdman aan, die met den vaandrig sprak, en kwetste hem aan den arm, waarop hij gemelijk uitriep: «Dat verdoemde volk staat nooit stil, zijn hart had ik willen treffen; nu zal hij nog een schol kruit noodig hebben.quot;

Terwijl men dus in bel slot al het mogelijke deed om den Spanjaarden afbreuk te doen, zal men op het voorhof ook niet stil; en daar het gevaar aan die zijde hel nijpendst was, was de wederstand er ook het hevigst.

«De muur is in een slechten slaat, lierman!quot; berichtte Uilenburg aan dezen, die bezig was zijn musket le laden, «de bres zal juist in het open vak komen, dat lusschen de wachtkamer en den stal is, ofschoon het poortdeurlje zich houdt, alsof hel van steen was. Hel dakwerk boven die twee gehouwen is ook reeds weggescholen, en de zijmuren, die niet dik zijn, zijn sterk gescheurd ; doch dat is niets; maar de buitenmuur wordt wrak, en dat is erger. Zoo even viel een geheel brok er van met een harden slag naar binnen ; hij zal het evenwel nog wel wat uithouden.quot;

«Hun geschut schiet veeltijds te hoog,quot; antwoordde de Boodschapper, «veel kogels gaan over het voorhof heen, en vliegen tegen den slolmuur aan; het schijnt mij toe, dat de kanonniers hun werk met geen goed hart verrichten ; dit is trouwens ook onmogelijk. Hel is gelukkig, dat de


-ocr page 101-

IN 1S70. 87

IIKT SLOT LOK

deur van het poortje zoo dik en mei] ijzer Iip-slagen is, anders zou zij reeds lang onder den voel liggen, en ilc balken waarmede wij haar gestut hehheii, zetten haar ook nog wal sterkte bij. Maar hoe gaat hel mei hel weer?quot; vroeg hij, nadat hij zijn musket had afgeschoten.

»Dut kan niet beier; de wind is west,quot; hernam Uilenburg, »de sneeuw begint te vallen, en zul het muskelvuur daar buiten spoedig doen op houden.quot;

Daarna zette hij een kan mei wijn aan den mond, plaatste zich, nadat hij gedronken had, naast den Boodschapper en begon te schieten.

liet geschiedde, zooals Uilenburg gezegd had ; de fijne, natte sneeuw, die weldra dicht begon te vallen, deed hel vuur kvan de Spaanschë mus ketiers hoe langer hoe minder worden, totdat hel eindelijk geheel en al ophield. Hun kanon deed zich echter steeds hooren, en werd door de verdedigers van hel .slot, die voor de sneeuw hesclnil waren, en bedaard hun gang gingen, levendig beantwoord.

DE RTI GSTE IIOOFDSTUK.

»lloe gaat het hier, Signor Velasquez ?quot; vroeg Perea dezen, hem op zijde tredende. «Maar ik zie, gij zijl gekwetst,quot; vervolgde hij, op diens linker arm wijzende, om welken een doek gebonden was.

«Zeer goed, Signor Iquot; antwoordde Velasquez. «De wond aan mijn arm heeft niet veel Ie he-duiden ; mijn rechterarm is nog zeer goed in staat om den degen te voeren, als de nood het ver-eischt.quot;

»En heelt hel geschut reeds goed gewerkt ?quot; vroeg Perea, »gij ziet, ik ben gelukkiger geweesl dan gij; men heeft mij nog niet gelroll'en.quot;

»Dat gaat wel,quot; hernam Velasquez; »maar de muren van dit gebouw zijn bijzonder dik en sterk ; zij herinneren mij de overblijfselen der oude Moorsche sterkten, die men bij ons dikwijls in hel gebergte aantreft, en op deze plaats schijnen juist een paar knapen in het slot te zijn, die oogen als valken hebben.quot;

• Zoo gaat hel bij mij ook,quot; antwoordde Perea; • ofschoon ik hen niet gezien heb, zoo word ik hel toch steeds gewaar, als zij vuur geven; want hunne schoten zijn goed gericht; de aanvoerder der rebellen houdt zich zeker daar op, en ik heb gezien, dal gij ook ai reeds menig man verloren hebt.quot;

»Ja, Signor!' zeide Velasquez, nadat Perea geëindigd had, »en het verwondert mij, dat hnn getal niet sinds lang met één vermeerderd is; ik verzoek u onzen Ahaiulerado toch terug te roepen: de jongeling blijft halsstarrig en voor niets zich aan het vuur van het slot blootstellen. God weet hoe het komt, dat hij nog leelt; hij zegt daar te staan op uw bevel. Zie, daar wandelt hij weer heen en weder langs de slotgracht.quot;

Perea zag nu den vaandrig met hel ontrolde vaandel heen en weder gaan; hij begreep al dadelijk, dat dit het gevolg was van zijne bestraffing en naar hem toetredemle, riep hij : »Da Silva! kom hier, wal doel gij daar aan de gracht ?quot;

De vaandrig kwam dadelijk naar hem toe, ter-svijl een blos zijn gelaal bedekte, en vroeg: »\Val hebt gij te hevelen, Signor Capitan ?quot;

• Waarom staal gij daar aan hel water, onder het vuur van het slot, Ahamlerado !quot; vroeg Perea vriendelijk, terwijl hij hem, als teeken van goedkeuring, met de hand op den schouder klopte.

»lk dacht, Signor! dal het vaandel op de plaats van eer staan moest,quot; antwoordde Da Silva.

• Dat is zoo, jonkman!quot; hernam Perea; «maar hoe kwam het u in de gedachten, om die juist daar te zoeken.quot;

«Omdat gij mij gezegd hebt, Signor!quot; antwoordde de vaandrig, »dat die steeds was op het punt, waar het meeste gevaar is.quot;

»(iij hebt gelijk. Da Silva!quot; zeide Perea vriendelijk, waarna hij echter trotsch vervolgde: »er is evenwel een groote afstand tusschen roekeloosheid en lafheid; gij schijnt dit vergeten te hebben, Signor! ik heb gaarne, dal men mijne bevelen nakomt zonder ze echter te overdrijven. Ga nu naar de andere batterij; doch plaats u daarachter en niet daarvoor; verstaat gij mij, Ahamlerado? ik beveel u dit.quot;

Da Silva hoog zich en vertrok, nu echter zijn weg niet langs de gracht nemende.

»lloeveel kerels denkt gij wel, dat er in het slot zijn,quot; vroeg Perea aan Velasquez, die den vaandrig naoogde.

»lk denk een twintigtal, Signor!quot; antwoordde deze.

»Op het voorhof kunnen er ook zooveel zijn,quot; zeide Perea; »zij zullen dus met hun veertigen niet bestand zijn, als wij stormloopen ; want zoodra de bres bruikbaar is, wil ik trachten het


-ocr page 102-

J. F. OLTMANS.

88

voorhof te bezetten. Ik wenschte echter, dat die verwenschte sneeuw maar ophield ; onze soldaten zijn niet gehard legen ile koude, en de werkeloosheid deugt niet voor hen.quot;

EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Tegen den middag gelukte het den Spanjaarden eindelijk, de bres wijd genoeg te maken; het geschut had een groot gal wel ter breedte van twaalf voel in den muur van hel voorhof gemaakt, en de steenbrokken nu binnen- dan weder buitenswaarts doen luimden.

De kortheid der dagen was oorzaak, dal Perea besloot zich dadelijk den tijd ten nutte te maken, ten einde, nog eer de avond viel, zich van het voorhof le verzekeren.

Op zijn bevel werd dus het kanonvuur gestaakt, en de arbeiders en soldaten haastten zich om de droge gracht, die bet voorhof omgaf, met rijs en takkenbossen te vullen. Dit ging echler niet gemakkelijk, en menigeen van hen werd gekwetst, of vond vóór de bres zijn dood, dewijl noch het kanon, dal niet gebruikt kon worden, noch de musketiers, wier wapenen door de steeds vallende sneeuw zeer nat geworden waren, hen konden beschermen legen hel vuur der muskelten van de verdedigers de voorbofs, die zich nu allen, zelfs door eenigen hunner makkers uil het slot ondersteund, op hel bedreigde punt vereenigd hadden.

Toen dit verricht was, en de gracht tol aan den grond gelijk was dichlgeworpen, liet Perea het kanon weder spelen, en bij stond eenige oogen-blikken in beraad, of hij, vóórdat de storm begon, de brug niet zou laten wegschieten om daardoor al degenen, die zich op het voorhof bevonden, den terugtred af le snijden ; doch in de gedachte, dat hij zich dan ook zelven den toegang lot hel slol zou benemen, liet bij de brug in baar geheel, hopende met de vluchtende verdedigers van hel voorhof Iegelijk het slot zelf binnen le dringen.

• Richt uwe soldaten ! en maak hen tol den storm vaardig,quot; gebood Perea aan een onderhopman, en gelastte hem vijftig man in lien gelederen le plaatsen en de muskellen te doen laden.

Nog eens gaven de stukken vuur, en zonden de kogels door de bres tol diep achter in het voorhof; toen sloegen de trommen den storm-marsch; de trompet blies den aanval, en Perea, op een der stukken springende, riep : «Voorwaarts, soldalen ! valt aan !quot;

In den kruitdamp gehuld, snelden deze, met het musket met geopende pan en brandende lont in de hand, naar hel voorhof en over bet rijs, dal in de gracht lag, in de bres.

Hel vuur uit hel voorhof had met het laatste kanonschol gezwegen; doch toen de Spanjaarden, die door huime snelle voorwaarlsche beweging den rook van het geschut voor zich uitdreven, en daardoor en door de sneeuw niet voor zich uil konden zien, onder een luid geroep van; *Es}m-na! Eapaua! Viva cl Rcij (I)!quot; den voel in de bres zetten, riep iemand met een forsche, mannelijke stem, zoodat Perea, ondanks het kanonvuur aan de andere zijde van het slot, bel duidelijk kon verslaan. »Vuur!quot;

Dadelijk werden de Spanjaarden begroet door een moorddadig vuur uit eenige dubbele baakbussen, die met gekapt lood zwaar geladen waren.

•Slaat soldaten! geeft vuur!quot; riep de Spaan-sche hopman, die met den degen in de band naast het voorste gelid stond, toen hij de verwarring , die onder zijne soldaten plaats greep, gemerkt had. Deze gaven aan zijne slem gehoor; zij sloten, over de lichamen hunner gevallen krijgsmakkers heenstappende, weder de gelederen, cn gaven vuur; maar zonder goed gevolg, dewijl hunne lonten, als le lang aan de sneeuw blootgesteld, meest gedoofd waren.

• Met blank geweer dan voorwaarts!quot; riep de hopman, waarop de soldaten de musketten wegwierpen, en hunne houwdegens trokken.

Hetgeen wij hier beschreven hebben, geschiedde zoo snel, dat lusschen het bevel en de uitvoering bijna geen lijd 'verliep.

Twee gelederen waren de bres reeds binnengetreden, en hieven ontijdig hel geroep van : » Victoria (2)!quot; aan; want op hetzelfde oogenhlik werden zij door de verdedigers van het voorhof aangevallen. Ofschoon veel sterker in getal, hadden de Spanjaarden veel tegen, doordien zij alleen borstharnassen droegen, terwijl de geuzen veel zwaarder gewapend en met stormhoeden en helmen gedekt waren.

Vreeselijk werd er van wederzijde gevochten ; één der geuzen vooral, die een ontzettend zwaar

(1) Spanje! Spmije I Leve de Koiniiftl

(2) Zege.


-ocr page 103-

89

slagzwaard zwaaide, maaide daarmede verschrikkelijk in het rond : hel was de Boodschapper. De sneeuw hinderde de strijdende zeer, maakte dat men niet vaststond, en deed telkens hunne voeten op de natte steenen uitglijden.quot;

De hopman oordeelende, dat, indien hij zijne vijanden tusschen den stal en de wachtkamer kon uitdrijven, hij zijne manschappen zou kunnen uil-breiden, riep : «Hij het leven des Konings, soldaten ! voorwaarts! — voorwaarts, valt aan Iquot;

Door zijne stem en de tonen van Pedrilla's trompet aangevuurd, snelden zij, den dood verachtende, vooruit. Heeds verloren de hrave verdedigers eenige duimen gronds, en reeds zag de hopman het oogenhlik gehoren worden, dat hij hen zou kunnen omvleugelen, toen een hevig vuur, dal uit de gescheurde muren van de helendende gebouwen kwam, midden onder zijne soldaten een vreeselijke verwoesting maakte, en de achtersten in verwarring de bres deed verlaten.

Een korte poos hield de hopman met de dapperen, die hij hem waren nog stand ; doch toen hij de onmogelijkheid inzag om de bres te behouden, riep bij droevig: «Achterwaarts, soldaten!quot;

Voel voor voel verliet hij het voorhof, terwijl hij zijne vijanden, die hem volgden, nog steeds in ontzag hield. Aan de bres slaakten de belegerden hunne vervolging, en hieven toen den luiden kreet van »Vivenl les gueiix /quot; aan.

«Laadt!quot; schreeuwde Perea lot zijne kanonniers. Hij sprong, toen hij zijne soldaten de wijk zag nemen, van hel stuk af, waarop hij gestaan had, rukte den eersten, dien hij terugkwam, den degen uil de hand, wierp hem op den grond, en trapte hel staal met zijne voeten.

«Vuur!quot; riep hij woedend, toen de hopman met hen, die hem getrouw bijgestaan hadden, bijna allen min ol meer gewond bij hem waren teruggekeerd, terwijl de kogels in de bres vlogen, die zoo even door de verdedigers van bet -.lol gelukkig was verlaten.

De trommen en de trompet zwegen, en Perea gat den hopman de hand, zeggende ; «Signor! gij hebt u als man van eer gedragen ; ik ben overu en hen, die u volgen, volkomen voldaan.quot; Doch tegen de soldaten, die het eerst geweken waren, sprak hij geen woord, en keerde hun den rug toe.

twee ilt;;n dertigste hoofdstuk.

«Deze storm is door (Jods hulp gelukkig afge-loopcn,quot; zeide de Hoodschapper tol Uilenburg, terwijl zij bezig waren met de haakbussen te laden.

»Ja, dat is hij,quot; antwoordde l ilenburg; «maar het was dan een moeilijk vechten in dien gang, en die verdoemde sneeuw maakte, dat wij er zoo wit uitzagen als duivels.quot;

«Zeg liever als gieren, die te midden van sneeuw en ijs Loven op hel gebergte elkander de bloedige prooi lictwisleii,quot; hernam de Hoodschapper. «Ofschoon nog levend, droegen wij allen ons doodskleed ; ook zal de hand van een vriend of bloedverwant hel ons niet aandoen, als wij vallen,quot; vervolgde hij somber ; «indien iemand onze lijken behandelt, zal het zeker de scherprechter wezen.quot;

«(iij hoht gelijk, lierman!quot; zeide Uilenburg; «doch dal oogenhlik is nog ver af, en nog menig Spanjaard hoop ik vooruit te zenden, eer ik zelf de groole reis aanneem, van welke nog niemand is teruggekeerd. Maar het schijnt mij toe, dat gij voorgenomen hebt de Spanjaards nu allen op eens neder te schieten. Als de bussen dal maar verdragen kunnen,quot; vervolgde hij, toen hij den Hoodschapper bezig zag mei een der bussen bijna geheel mei gekapt lood en klein ijzerwerk te laden.

«liet hccll geen nood, lilenburg!quot; hernam de andere, «de Wapensmid heeft mij gezegd, dal dit zeer goed geschieden kon, als men de lading maar niet te zwaar maakt.quot; Nu riep hij; «Wakker gevuurd, mannen — goed zoo! laat de Spanjaarden het llollandsche ijzer maar proeven.quot;

»lk geloof dat hel lood velen hunner nog zwaar in hel lijf ligt,quot; zeide Uilenburg lachende, terwijl hij twee bekers wijn inschonk ; »het verwondert mij echter, dal Perea zich achteral heeft gehouden; ik (hu ht, dat hij een heel andere kerel was.quot;

«Laai hem maar blijven, waar hij is,quot; hernam de Hoodschapper drinkende, «hij is gevaarlijker dan irij denkt ; en ik vrees, dat, als zij weder aanvallen, wij er zoo goed niet zullen afkomen j de arme jongen, die aan onze zijde gevallen is, was reeds dood, toen ik hem uil de bres sleepte; hij is ons voorgegaan.quot; Hier zweeg hij.

«Dat ik dien verdoemden hopman niet heb kunnen nederslaan.quot; toen hij hem den doodsteek gaf, zal mij nog lang berouwen,quot; zeide Uilenburg. «Die laatste Spanjaarden stonden pal, en het deert mij, als ik denk, dat eenigen hunner, die nog niet


-ocr page 104-

90

dood zijn, door hunne eigen kogels aan llenlers worden gescholen. Zoodra wij den doorgang verlaten hadden, zag ik er een op handen en voelen in weerwil zijner wonden, naar huilen kruipen ; maar toen hij in de bres was, en zich verder wilde voorl sleepen, nam een kanonskogel hem hel hoofd weg.quot;

Zoo spraken zij een geniimen lijd, lerwijl zij gedurig hunne musketten op de hallerij afvuur den, hunne makkers aanmoedigden en onderde hand een sluk brood alen.

Reeds begon de avond Ie vallen, en reeds dachten de belegerden, dal de Spanjaarden zich door den slechten uilslag van hun aanval hadden laten afschrikken, toen deze wederom hun kanonvuur slaakten,en de slormmarsch zich opnieuw liet hooren.

«Daar begint de storm, mannen !quot; riep de Boodschapper, «volgt mij naar buiten; maar vertoont u niet voor de bres, voordat de Spanjaarden er in zijn; het mocht eens een krijgslist wezen.quot;

Ter wederzijde van den doorgang stonden Uilenburg en de Uoodschappor, elk met zes man bij zich, met haakbussen en musketten gewapend, en de lont en geopende pan zorgvuldig onder hunne armen voor de sneeuw bedekkende, die echter op dit oogenblik al minder begon te vallen,

• Valt aan, soldaten !quot; riep nu een krachtige stem onder aan den muur, en zij hoorden het volk zich in beweging zetten ; hun gang was echter vast en bedaard, en hun aanval, ofschoon niet zoo ontstui mig als den vorigen keer, scheen echter hardnekkiger volgehouden te zullen worden.

Dc rook was veel minder dan te voren, en daar er weinig sneeuw meer viel, zagen zij de Spanjaarden reeds, toen zij den voet in de bres hadden gezet, liet eerste gelid, uit zes man bestaande, betrad het voorhof; doch daar zij den vorigen keer de slechte uitwerking hunner vuurwapenen gezien hadden, die meerendeels verloren waren gegaan, zoo hadden zij die thans achtergelaten en alleen hunne zwaarden in de hand.

Nu vertoonden zich de verdedigers insgelijks, en stelden zich tegenover hunne vijanden, met de haakbussen in de hand en hunne vorken tusschen de steenen geplant. Toen het derde gelid in den bresmuur stond, en dus eenigszins boven het eerste en tweede uitstak, brak de Boodschapper het stilzwijgen af, dat tot nog toe van wederzijde bewaard was geworden, en hij riep ; •Vuur, mannen Iquot; Degenen, die bij hem stonden, schoten hunne wapenen af, terwijl zij daarop dadelijk hunne zwaarden trokken. Ofschoon velen der Spanjaarden vielen, vulden zij echter de openingen aan, dewijl zij dachten het vuur doorgestaan te hebben; doch toen zij in den rook, die tusschen de muren bleef hangen, wilden Toortgaan, riep Uilenburg: »Vuur, jongens! vuur!quot;

Menig Spanjaard geraakte daardoor buiten gevecht, en weinig had het gescheeld, of zij hadden de bres verlaten, indien niet de achtersten, al voortdringende, dit belet hadden, en zij niet bevreesd waren geweest voor Perea's woede, die luid riep: «Hij San Jam! voorwaarts, soldaten!quot;

Onder hel geschreeuw van: «Val aan, Romero! San .lago! val aan!quot; dat de Spanjaarden aanhieven, en van: «Holland en de geuzen!quot; dal de Boodschapper en de zijnen deden hooren, kwamen zij aan elkander, waarop hel gevecht begon.

Hadden de Spanjaarden vast voorgenomen dezen keer niet terug Ie gaan, maar hel voorhof te bezetten, zoo hadden de belegerden hel besluit genomen, om, het kostte wat hel wilde, de bres te' verdedigen, en aan de hulptroepen, die verwacht werden, den toegang lot hel slot niet te laten benemen.

Terwijl Perea het oog op zijn volk gevestigd had, was Da Silva achter hem omgegaan, en had zich aan de andere zijde der soldalen geplaatst, hel vaandel laag bij den grond houdende, opdat het zijne tegenwoordigheid aan zijn bevelhebber niet verraden zou. De jongeling, nog diep gegriefd door zijne zwakheid, die door Perea was opgemerkt geworden, had vast voorgenomen, zich door hel een of ander stout sink verdienstelijk te maken, en de achting van zijn bevelhebber, die hij dacht verloren te hebben, hel kostte wat het wilde te herwinnen.

Aan Ines dacht hij niet; zij was niet daar om hem terug te houden en hem te verzekeren, dal, al had hij de achting van zijn gebieder verloren, hij toch altijd op hare liefde rekenen kon. Neen ! hij dacht alleen aan de eer; nu hij eenmaal hel vuur doorgestaan, eenmaal een gevecht gezien had, was alle schroom voor den dood geweken, en evenals een strijdpaard, dat, als hel de trompet hoort steken, snuift, en van ongeduld mei de poolen krabt en trappelt, zoo rees ook in hem een onweerstaanbare drift op, aan hel gevecht deel te nemen, en hoe ongaarne wij hel ook zeggen, en hoe vernederend het voor de menschheid ook zij, hij gevoelde een zekere behoefte om bloed te vergieten.

Tevergeefs zocht hij mede in dc bres te dringen ; hel eene gelid na hel andere stond gereed, en de opening was overkrompt met soldaten, die


-ocr page 105-

rHET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

91

zijn ongeduld spotachtig opmerkten, en verwonderd waren, dat een baardeloos jongeling hen vooruit wilde gaan.

Een oogenhlik stond hij ontmoedigd ; doch zijn oog langs den muur latende gaan, zag hij, dal de zijde der bres in het geheel niet loodlijnig was, en dat de opening in den muur naar hoven eenigszins binnenwaarts liep; hij oordeelde dus, dat het niet onmogelijk zou zijn er tegen op te klimmen. Met het vaandel op den linkerschouder maakte hij er een begin mede ; hij hield zich mei de handen in de spleten des muurs vast, en zette zijne voeten op uitstekende steenen, waardoor hij iets verrichtte, dat voor elk ander onmogelijk zou geweest zijn.

Door geestdrift opgewonden, jong, sterk en zeer buigzaam van leden zijnde, geraakte hij al hooger en hooger, en in zijn vaderland gewoon den vluggen reebok op het steile gebergte op te zoeken, bereikte bij spoedig, trots den besten Escalador (1), het boveneinde des muurs, sprong op den zolder van de wachtkamer, die door het kanonvuur van zijn dak beroofd was, en ging te midden der gebroken sparren en door de sneeuw voorwaarts. Met het vaandel in de rechterhand slingerde en zwaaide hij het boven de hoofden zijner landge-nooten been en weder onder den uitroep van : Esp ami! IJspaha ! Viva cl Iky!quot;

De Spanjaarden, door dit geroep aangemoedigd, en hun veldleeken boven hun hoofd gewaar wordende, dachten, dat hunne makkers reeds op een andere plaats den muur beklommen hadden, en deel aan de overwinning willende hebben, riepen zij juichende: Victoria, Romero! Victoriaen hieuwen nog teller dan te voren er op in, terwijl Perea met angst het bedrijf van den Ahanderado aanzag en riep : «Voorwaarts, soldaten ! dekt het vaandel.quot;

Toen Da Silva liet gevecht aan zijne voeten gadesloeg, hinderde het hem, dat hij er geen deel aan kou nemen, en zag naar de gelegenheid om, zich hij zijne landgenooten tc voegen, of hunne vijanden in den rug aan te vallen. Helaas 1 niet tevreden mei de vlag op hel voorhof geplant te hebben, ver langde hij nog meer, niet denkende, dat ami zijn strijdlust zoo spoedig zou voldaan worden.

Niet ver van zich af hoorde hij een geritsel: de sparren en pannen werden door een onzichtbare hand verschoven, en eindelijk vertoonde zich te midden van het gebroken en gevallen dakwerk het hoofd eens krijgstnans, die naar alle zijden

(1) Inbreker; letterlijk beklimmer, bestormer; soldaat, (lu- de stormladders opklimt.

omzag; zijn stormhoed, waarop eenige gebroken vederen stuken, was bedekt met sneeuw, die van de zoldering gevallen was; zijn baard en baar waren grijs; zijn oog was dreigend: het was de boodschapper.

Daar hij het vaandel gezien had, en den indruk vreesde, dien het natuurlijk op zijne lieden en de soldaten maken moest, had hij zich voor een oogenhlik aan hel gevecht onttrokken, was een steile sleektrap in de wachtkamer opgeklommen, en stond weldra met hel geduchte zwaard in de hand, en in zijn geheele lengte, tegenover den vaandrig.

«Spanje! Spanje!quot; riep deze, zijn degen trekkende, terwijl hij hel vaandel op zijn linkerschouder met den slok liet rusten en zich ter verdediging gereed maakte.

«Vermetele jongeling ! waaaom blijft gij, of kent gij den Doodschiipper niet? Dwaas! weel gijniet, dal, in den strijd lusschen hem en u, de uilslag niel lang onbeslist kan blijven ? Helaas! waarom treedt gij niet terug? nog is hel lijd, om u naar uwe landgenoolen te spoeden ; of ziel gij niet, dat uw vijand uwe jeugd mei medelijden beschouwt, en weder naar hel gevecht wenschende terug te keeren, hoopt, dal gij met hel vaandel het veld zult ruimen ?quot;

Da Silva zag zijn vijand stilstaan; hij trad naar hem toe, en riep gebiedend : «(Jee! u over, rebel ' leg de wapenen neder, of ik steek u overhoop!quot;

Een droevige, glimlach trok zich om des Boodschappers mond samen; hij hiel met weerzin hel zwaard op, en zeide : «Knaap, geef hier de vlag; ik verlang uw leven niet.quot;

Daar hij zich echter door den vaandrig aangevallen zag, die geen ander antwoord gaf dan: «Viva cl Hen!quot; Ie roepen, nam hel gevecht een aanvang.

Niel lang stond de kans gelijk ; hel was een strijd lusschen een man en een kind, lusschen een reus en een dwerg; alleen Da Silva's vlugheid cn handigheid met den degen voorkwam, dal zijn vijand, ofschoon deze door hel gevecht in de bres reeds vermoeid was, hem niet reeds met de eerste slagen nedervelde.

Nu het gevaar inziende, waarin hij zich en zijne banier roekeloos gewaagd had, wilde de vaandrig terugtreden, en besloot hel vaandel aan zijne landgenoolen toe Ie werpen, en dan, van dezen last bevrijd, hel gevecht mei meer hevigheid door te zeilen; op deze wijze kon hij hel vaandel redden, en, dewijl hij reeds alle hoop op behoud van zijn


-ocr page 106-

J. F. OLTMANS.

92

leven opgegeven had, ten minste zeil op liet bed van eer sneuvelen.

De Boodschapper, die zijn voornemen raadde, verdubbelde zijne slagen, daar bet hem niet om het leven zijns vijands, maar om de banier te doen was. De Abanderado bad bij zijn terugtrekken eindelijk zijn doel kunnen ten uitvoer brengen ; maar dc wind deed het ontrolde vaandel heen en weder wapperen, zoodnt het den Boodschapper gelukte een punt er van te grijpen. Terwijl hij nu met de rechterhand bet zwaard voerde, deed hij hevige rukken aan hel vaandel, zoodal Da Silva bet met de eene hand niet sterk genoeg kon vasthouden, en het oogenblik zag naderen, dal het veldteeken hem ontrukt zon worden. Mij moest dus besluiten om ól bet vaandel, óf zijn degen in den loop te laten ; hij wilde echter den eed, dien hij in Perea's handen had afgelegd, om nimmer, onder welk voorwendsel ook, hel vaandel uit de hand te geven, stipt nakomen. Zijne keus was derhalve spoedig gedaan; tusschen de schande en de eer was zij niet moeiclijk; hij wierp zijn degen weg, vatte het vaandel met beide handen en riep: «Staat bij, Spanjaarden! slaat bij ! redt het vaandel!quot; terwijl bij tevens een laatste poging tot zelfbehoud aanwendde, en op zijn vijand inliep, om, onder diens armen door, niet aan bel slagzwaard blootgesteld Ie zijn. Doch voordat hem dit gelukte, en eer hij zijn vijand bij bet lijf kon aangrijpen, gaf deze met den knop van zijn zwaard een stoot tegen het borstharnas, zoodal bij achteruit deinsde en zich met moeite op de been hield.

IN'og hield hij hel vaandel vast; nog stond zijn vijand besluiteloos wat te doen, toen de Spanjaarden hun aanval met verdubbelde woede hernieuwden. Dit veroorzaakte zijn val; want de Uood-schapper bief hel zwaard op en bracht hem een geduchten bouw op het hoofd toe, dal slechts door een villen hoed gedekt was.

Zoo viel de moedige jongeling, terwijl zijne lippen zich nog bewogen, en bij den naam van baar, die hem zoo dierbaar was, tevergeefs trachtte uit te spreken. De Boodschapper poogde nu den vaan-delstok aan zijne stervende handen te ontwringen ; doch dit gelukte niet; getrouw had bij bel vaandel bij zijn leven bewaakt; nog na zijn dood hield bij het vast. Met een sterke hand scheurde dc Boodschapper dus de vlag van den slok, knoopte de twee einden aan elkander, en hing haar over zijne schouders.

in dit oogenblik hoorde hij dicht bij zich een

Spaanschen vloek uitspreken: een musketkogel sprong legen zijn harnas af, en een ijzeren gedaante vertoonde zich halverwege boven den muur; doch de Boodschapper lachte boonend, zwaaide het zwaard, en wilde zich weder langs de trap, die hij opgeklommen was, verwijderen. Uilenburg's stem, die luid: «lierman! lierman!quot; riep, deed hem echter naar de zijde van de bres snellen, terwijl hij de pannen vertrad, en eenige sparren, die nog in de hoogte slaken en hem in bet voortgaan hinderden, aan stukken hieuw.

Aan den rand van den zijmuur der wachtkamer gekomen, zag hij bet gevecht onder zich; het gevloek der strijdenden en bel gejammer der stervenden en gekwetsten werden verdoold door hel gekletter der degens en bel gebeuk op harnas en stormhoed.

Nog streed Uilenburg met zijne dapperen aan het einde van den doorgang, en stond er als vast-geworteld ; doch des Boodschappers arm ondersteunde hun wederstand niet, en de Spanjaarden, die dicht in elkander gesloten voorlrukten, stuwden, de aebtersten de voorsten, dikwijls zelfs tegen eigen verkiezing, voorwaarts; een oogenblik nog, en de zonen van Iberië zegevierden op Balo's nakroost.

«Vuur! vuur!quot; riep de Boodschapper met een donderende stem, terwijl hij evenals een geest van verwoesting boven de strijdenden zweelde, en, met den voet stampende, zijn zwaard opstak. Dadelijk, evenals bij den vorigen keer, schoten zijne lieden, die nu slechts naar zijn bevel wachtten, door de scheuren in de zijmuren, midden onder de Spanjaarden hunne vuurwapenen af. Terwijl deze door de verwarring, die hierdoor ontstond, zich slechts bezighielden, om de gelederen weder aan Ie sluilen, sloeg de Boodschapper zijne handen aan de looden gooi, die rondom de wachtkamer liep, en liet zich langs den muur nederzakken. Ken voel of vijf hing hij nu van den grond, toen hij zijne banden losliet en door de hoogte en de zwaarte zijner wapenrusting bijna op zijne knieën en Ic midden van den kruitdamp cn zijne vijanden nederviel.

Doch dadelijk richtte bij zich op, en terwijl hij met een forsche slem: » Vivent les Guch.t ! sla dood ! val aan Iquot; riep, trok hij zijn zwaard, en viel te midden der verwarring, die in den schemeravond in den nanwen doorgang plaats vond, op de Spanjaarden aan, die hem op eenmaal, als door een tooverslag, iti hunne gelederen gewaar werden.

»Leve dr llijodschapper!'' riepen de geuzen, die de stem van hun aanvoerder herkend hadden, en schoon zij hem niet zagen, zijne slagen hoor-


-ocr page 107-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

?

lt;)3

den. Met vertwijfeling lierliaalden de SpaDjaai'deii dezen gevreesden naam, en met angst zagen zij hel bliksemende staal, in de ijzeren vuist gevat, boven hunne hoofden rondzwieren, tevergeefs zochten zij het inden doodsangst op hunne houw-of stootdegens op Ie vangen ; zijne bovennatuurlijke kracht overwon allen tegenstand; zijn harnas weerde eiken stoot af, en nadat de musketten nog eens hel doodelijke lood in de dichte drommen hadden uit-gebraakt, nam de Spanjaard, door een onverwin-lijken schrik bevangen, al brullende de wijk.

Weder zegevierden de Hollanders; weder hadden zij hun ouden roem gehandhaafil, en, ofschoon met wonden bedekt, verzamelden zij zich weder juichende om den Boodschapper ; doch zij slaakten hun geroep van : ygt;Leve hel Vaderland! Leve de /laodseha/ijiertoen zij op diens bevel vier hunner wapenbroeders dood uit de bres droegen.

DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Nauwelijks had Perea hel gevaar, waarin Da Silva en zijne vlag geraakten, bemerkt, of hij riep: «Voorwaarts, soldaten! ondersteunt uw vaandel!quot; en zond vijf en twintig man naar de groote poort van hel voorhof, met last om daar den muur te beklimmen; doch toen zij de ladders wilden planten, dreef hel hevige vuur, dal de Snijder en de Wapensmid uil hel slot onderhielden, hen terug. Toen echter Perea den Hood-schapper de hand aan de banier zag slaan, rukte hij een zijner soldaten een musket nil de hand, en liep, gevolgd door Pedrillo en eenige anderen, naar den muur, maar loste tevergeels zijn wapen; terwijl de trompetter door zijne zware wapenrusting ijdele pogingen deed, om, niettegenstaande de inspanning van al zijne krachten, hel toppunt van den muur te bereiken en den jongeling te redden.

Da Silva viel; het vaandel ging verloren, en Perea sloeg woedend hel musket tegen den harden grond aan stukken; alleen de hoop, dat zijne soldaten zouden zegevieren en hun veldtccken hernemen, matigde zijne drift. Doch toen het terugsuellen van den Boodschapper naar hel gevecht zijne hoop in rook deed vergaan, en ook deze storm vruchteloos afliep, en hij, die hem aangevoerd had, niet terugkeerde, kende zijne woede geen palen meer; zijne oogen rolden wild in zijn hoofd; zijne landen klemden zich op elkander, en ofschoon velen, die bij hem waren, hem dikwijls in zulk een aanval van woede gezien hadden, zoo beelden zij echter onwillekeurig op zijn aanblik terug. «Volgt mij,quot; riep hij, zijn degen trekkende, terwijl hij zijn hoed vast op hel hoofd drukte en vóór zijne speerruiters trad. »Volgt mij, brave speerruiters ! en wijst het laffe voetvolk, dat zijn vaandel verlaten heeft, den weg; uij alleen zult de stoutheid hebben mij te volgen.quot;

De Spanjaard, die den eersten storm had aangevoerd, en die zich, niettegenstaande hij zwaar gekwetst was, niet had willen verwijderen, stond nu op, en daar hij den degen te zwaar keurde voor den door bloedverlies verzwakten arm, trad hij met den dolk in de hand aan de zijde van Perea, om te toonen, dat hij len minste den moed en den wil had om in de bres te sneuvelen. Doch Perea zeide: »l)lijl gij hier. So nor 1 ik sprak niet legen n, maar legen uwe soldaten, indien gij mij een diensl wilt bewijzen, zoo ga naar Diego de Velasquez, en zeg hem, dal hij doet, zooals ik hem bevolen heb: dat hel vaandel verloren is, dal ik zal trachlen het te herwinnen ; dat, als ik dezen keer het voorhof niet inneem, hij mij dood in de bres kan vinden, en dat ik hem dan de wraak en het bevel in handen laat, en verzoek mijn jongsten groet aan den Hertog over te brengen.quot;

Terwijl Pedrillo nu de trompet in de linkerhand hield, den aanval blies, en mot de rechter zijn zwaard trok, riep Perea: »\oorwaarts, ruiters! wraak voor den Abanderado! volgt mij.quot; Woest liep hij nu, met zijn degen in de hand, naar het voorhof, en sprong hel eerst in de bres; daarna volgden zijne ruiters, en achter deze het voetvolk, dat, ofschoon zonder bevel, ten storm snelde en vloekend de zwaarden zwaaide; alleen de werklieden en busschieters bleven over, en hielden zich bedaard bij de stukken. Hollanders zijnde, waren de meestei) reeds heimelijk ten voordeele der geuzen gestemd, en menigeen wenschte, dal de Spanjaarden hun gral mochten vinden in de bres, die hij zelf had helpen openen.

Helaas! waarom wachtte de Boodschapper nog dezen storm af? Hij wist niet, dat Perea dien zou aanvoeren en besloten had te overwinnen of te sterven; maar al had hij dit geweten, dan zou het mogelijk een reden te meer voor hem geweest zijn om te blijven. Het bezit van hel voorhof was van wederzijde een punt van eer geworden; het scheen, dal degene, die het gedurende den nacht in zijn bezit zou hebbeu, den roem van den dag


-ocr page 108-

J. F. OLTMANS.

94

zou wegdragen; te laat zouden de geuzen zich hunne roekeloosheid beklagen.

Gelijk den vorigen keer, gaven de verdedigers vuur, doch zonder vrucht. Door den voor hunne vijanden nadeeligeu uitslag der vorige stormen opgewonden, wachtten zij niet, lot de Boodschapper hun dit beval. Pedrillo en de zijnen, van het hoofd tol de voeten gewapend, en, uitgezonderd hij zelf, met gesloten helmen aanrukkende, waren bijna onkwetsbaar. Perea bleef, ofschoon hij vooraan was, wonderbaarlijk ongekwetst, nieilegen-staande hij geene andere wapenen bad dan zijn degen en dolk, en zelf geen borstharnas droeg, en hij viel hel eerst zijne vijanden aan.

De ruiters velden hunne speren en omringden hem en Pedrillo; en indien zij zoo bedaard waren voorlgedroagen, zouden zij misschien de geuzen genoodzaakt hebben voor den muur van stalen punten de wijk te nemen ; maar de groole overhaasting, de duisternis en de ongelijkheid van den grond, die door de sneeuw en het bloed glibberig was, verbraken de slagorde, en hel gelukte den Boodschapper en zijn vriend zich lus-schen de speren te werpen.

Een paar Spanjaarden, die den vorigen storm zwaar gewond achtergebleven, richtten hunne hooiden op, en riepen, toen zij hunne landgenoo-len zagen aansnellen »Wraak, Romero! voorwaarts !quot; Doch niet lang hoorde men hunne stem ; zij werden in bel gewoel der strijdenden vertreden, en vermeerderden het getal der dooden in den doorgang; zij ten minste zouden hunne ha-nieren niet weder zien oprichten.

De ruiters, ziende dat hunne speren de uitwerking niet deden, die zij er van verwachl hadden, wierpen ze weg en trokken hunne zwaarden.

Tevergeefs zocht Perea's oog Van Doorn; bij werd hem niet gewaar; maar locn hij hel vaandel zag, dat over den schouder van den Boodschapper hing, riep hij, op dezen aanvallende: «Sterf, Emisario!quot; terwijl hij hem een hevigen stool toebracht, die echter langs zijn harnas afschoot. Deze stool werd onder den uitroep van : • Vaar ter helle, moordenaar! beantwoord mei een houw, die den Spanjaard zeker hel hoofd tot aan de borst zou gespleten hebben, indien bij hem niet behendig op zijn staal had opgevangen , langs hetwelk hel groole zwaard lot de stoot plaat nederdaalde, en baar bijna verpletterde. Vreeselijk was bel gevecht. De Hood-schapper had al zijne oplettendheid en koelbloedigheid noodig om zich voor het lange rapier te veiligen, dal, nu eens zijn hoofd, dan weder de plaatsen, die niet door zijne wapenrusting gedekt waren, bedreigde. Ofschoon over den woedende aanval van zijn vijand verbaasd, en diens behendigheid bewonderende, wachtte bij slechts naar bet oogenblik om weder aanvalienderwijs te bandelen,en schreeuwde, daar hij en de zijnen reeds veel grond verloren hadden: »Vuur mannen!quot; en uit den stal en de wachtkamer werd weder geschoten ; doch de Spanjaarden bekommerden er zich, zoo bet scheen, niet over, en versche soldaten traden in de plaats der gevallenen.

Te midden van den rook en de duisternis begoi. echter de kans in den kamp tusschen Perea en den Boodschapper te veranderen. Nog dekte zich de eerste voor de lievige slagen zfijner tegenpartij; maar toen hij zijn rapier bij ongeluk in bel vaandel slak, bleef hel in de plooien verward zitten. Ulings vatte de Boodschapper hel lemmet met de linkerband, en zijn zwaard in de rechter opheffende dreigde hij Perea hel hoofd te kleven. Deze trad niet terug, en terwijl hij zijn degen uil den ijzeren handschoen van den Boodschapper zocht terug te trekken, greep hij den dolk in de linkerhand om den doodelijken slag te keeren. Zijn blik was even lier, even dreigend als le voren ; het scheen dat hij zijn vijand daarmede wilde verpletteren, en, ofschoon hij hel gevaar kende, waarin hij verkeerde, zoo verachtte hij hel te zeer, dan dal bij de hulp van iemand anders wilde inroepen. Eer echter hel zwaard viel, dal zeker door dit geringe beletsel niet zou opgehouden zijn, gaf Pedrillo, loen hij het gevaar bemerkte, waarin zijn meester verkeerde, den Boodschapper een houw over het hoofd, en indien het niet door D'Avilar's besten stormhoed ware gedekt geweest, die door dezen slag van zijne laatste vederen beroofd werd, zou deze zeker een einde aan het gevecht gemaakt hebben. Dit geval gaf een nieuwe richting aanbel gevecht; Perea kreeg zijn degen weder vrij, en viel op Uilenburg aan, legen wien de trompetter zich met moele slaande hield ; het scheen ol de twee bevelhebbers elkander wederkeerig ontweken, alsof beiden voor hel lol hunner onderhoorigen alles vreesden van den uilslag eener nieuwe worsteling.

Woedend weerden zich do ruiters, en eindelijk stonden de Boodschapper en de zijnen builen den doorgang. Uilenburg viel, terwijl hij een hem door Perea toegebracblen steek ontweek; maar door den arm zijns vriends beschermd, gelukte hel hem ieli weder op te richten; slechts nog één voet


-ocr page 109-

ESTEIN IN 1Ö70. «S

HET SLOT LOE

gronds gewonnen, en de Spanjaarden waren meester van hel voorhof. Moezeer beklaagde de Boodscliap-per nu zijne roekelooslicid ; waarom had hij niet liever hel voorhol' prijs gegeven ? Doch mi was het te spade.

«Vaarwel Lilenhurg! — Wijkt naar het slot, mannen ! eer het te laat is !quot; riep de Moodsclmp-per; »ik zal hier blijven om uwen aftocht te dekken.quot; Zich nu op de Spanjaarden werpende, viel hij hen aan mei een gelaat, waarop te lezen stond, dat geen hunner hel voorhol zou betreden dan over zijn lijk. Doch in hetzelfde oogenblik, dal I ilen-burg nog aarzelde te gaan, en zijn vriend iichter te laten, kwamen de Wapensmid en de Snijder, gevolgd door nog eenigc andere mannen, over de brug tot ondersteuning hunner vrienden aanloopen, en wierpen zich op de Spanjaarden.

ISu bevonden zich de vier mannen, die quot;t slot hadden verrast op ééne lijn ; zij waren even lang, bijna even sterk, en hunne slagen even gevaui lijk, ofschoon hunne wijze van strijden niet dezelfde was.

» Voor Holland voorts!quot; riep de Uoodscliappei' bedaard hel zwaard voerende, en zijne slagen kenteekenden zijne buitengewone kracht. «Dood aan de Spanjaarden! wraak voor mijn zoon !quot; riep de Snijder somber, die minder naar verdediging van zich zeiven, dan wel op den dood zijner vijanden zag; hel bloedvergieten scheen hem genoegen te doen ; en als een Spanjaard vóór hem viel, vertrapte hij met welgevallen den zieltogendcn vijand. Uilenburg daarentegen iminlte uit door zijne vlug-beid in hel voeren der wapenen; zijne hem aangeboren vroolijkheid verzaakte hij ook un niet, en dikwerf bootste iiij met ziju mond hel geluid eener trompet na, om Pedrillo te tergen, terwijl de Wapensmid, vau het hoofd tot de voeten met een oude wapenrusting bedekt, zijne kunde in hel scherinen bewees ; want daar hij, nicttegenslaande de duisternis, met hel oog eens kenners het zwak der harnassen zijner vijanden bemerkte, drong zijn puntig staal hun in de borst.

Zoo streden deze mannen voor hun vaderland en voor het behoud van hun leven, en de Spanjaarden verloren weder iels van den gewonnen grond. Het vuur uit de zijmuren was nu gestaakt, en hel optrekken van den damp gaf Perea gelegenheid, om alles beter te overzien. «Voorwaarts. Spanjaarden! voorwaarts!quot; riep hij, woedend omdat bel hem niet gelukken wilde zijne vijanden te verdrijven, die even zoo verwonderd waren, al hunne slagen door hem vruchteloos gemaakt te zien, terwijl zij tevergeefs trachtten dengene te kwetsen, die hun leven steeds met zijn rapier bedreigde.

Uecds sedert eenige oogenblikken hoorde men een geluid, alsof men met een balk storm liep op den ouden, door hel kanonvuur zwaar beschadigden muur van den stal, en eindelijk viel een groot stuk van den zijmuur in den doorgang. De steen-brokken maakten een vreeselijk geraas en verpletterden eenige Spanjaarden ; het stof en de duisternis, gevoegd bij dit ongeval, deden de belegerden echter eenige duimen gronds winnen.

\V oedend over den dood hunner makkers, sloten de Spanjaarden de gelederen weder, en trachtten door bet gal van den muur naar binnen te enteren; doch zij, die den muur hadden doen vallen, waren daarop bedacht geweest. Een helder licht, dot zich opeens in den doorgang verspreidde, wierp een ronden gloed op de strijdenden, en deed de zwaarden als bliksemstralen schilleren ; menige bloedstraal in het aangezicht of aan den arm verried den gekwetste; eenige bossen brandend stroo werden namelijk op de Spanjaarden geworpen. Ofschoon het stroo uitging, als het in de sneeuw en het bloed viel, hinderden echter de rook en de stank de Spanjaarden verschrikkelijk, en toen zij, in weerwil van het vuur, dal hunne haren en kleederen verzengde, als duivels, die vuur nog vlammen vreezen, in het gat wilden klimmen, kwamen hun dichte rookwolken tegen. Het hooi en stroo, dat in den stal lag, had door onvoorzichtigheid der belegerden vuur gevat, en hen zeis genoodzaakt de vlucht te nemen, en door de zuiging der lucht, door de geopende deur, raakte het in brand, en wierp dichte vuurkolommen door het gat in den doorgang, hetgeen de Spanj «arden noodzaakte al \loekende de wijk te nemen, en voor de derde maal het voorhof te verlaten. Tevergeefs zochten zich eenige gekwetste te redden; door hunne vluchtende makkers vertreden, onder de muurbrokken begraven, werden zij door de vlam geschroeid, en ijselijke kreten, van wanhoop en vertwijfeling deden zich hooren, terwijl zij zich zeiven, de geuzen, den Emisario en den Koning vervloekten, en God lasterende den geest gaven.

Nog hield Perea stand; hij wilde aan geen terugtreden denken, en riep woedend: «Wraak! wraak voor den Abanderado!quot; Doch zijne ruiters die het voetvolk zagen vluchten, en door het vuur geheel afgesneden vreesden te worden, sleepten hun aanvoerder, ondanks zijn wederstreven, ach-icrnit. Pedrillo dekte hun altocht; daar zij zwaar


-ocr page 110-

J. F. OLTMANS.

96

gewapend waren, vreesden zij hel vuur en beveiligden Perea mei hunne lichamen tegen de vlam.

Aan de bres gekomen, hield Perea zich echter aan den muur vast, terwijl; hij zijne vingers in de spleten van den muur zette, en onttrok zich aan de handen zijner ruiters. Wild zwaaide hij den degen, met den dolk in de linkerhand ; en ofschoon zijn hoed was afgevallen, stortte hij zich, evenals een bezetene, met hel ontbloote lioold weder in den rook en de vlam, uitroepende ^»Sta, Emisario! het vaandel! hier is Perea!quot;

«Volgt mij in Gods naam!quot; zeide Pedrillo tol zijne krijgsmakkers, »of hij is verloren,)' en hij liep Perea na.

VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Zoodra Uilenburg hel voetvolk de wijk had zien nemen, was hij achterwaarts gegaan, om te zien, of hun wellicht ook op een andere plaats eenig nieuw onheil boven het hoofd hing.

In dit oogenblik kwam de gewonde Spanjaard bij Velasquez aan, en deze haastte zich aan Perea's bevel te gehoorzamen ; spoedig werden de slang-stukken omgedraaid, die hel vernielend ijzer tegen de brug zonden. Fluitend snorden de kogels legen liet paalwerk, waarop deze rustte, en verbrijzelde het, wierpen de leuningen der brug omver, vernielden de huisjes, die achter aan hel voorhof, boven hel water waren uitgebouwd, ol' sprongen, al huppelende over het voorhof, terwijl /ij een breede kloof in de sneeuw maakten, en vonken uit de sleenen deden springen.

Hij dit ééne onheil bleef hel echter niet; eeni-ge muskeliers^'die gedurende den storm de hoop opgegeven hadden om in de bres te geraken, en over Perea's beschuldiging van lafheid verontwaardigd, hadden een paar ladders tegen de groote poort geplaatst. De Snijder en de Wapensmid waren niet meer in hel slot om den muur met hunne vuurwapenen (e bestrijken, en nadat Velasquez eenig volk ter ondersteuning gezonden had, vertoonden zich reedSj halverwege hoven [den muur twee der musketiers, die nieuwsgierige blikken in het voorhof wierpen, en zich gereedmaakten over de borstwering van den muur heen te stappen.

Nauwelijks had Uilenburg dit gezien, of hij begreep, daar hij van twee kanten aangevallen werd, dal hel tijd werd om gebruik te maken van de mogelijkheid, die er nog bestond, om in het slot te dringen; hij gaf een gil van angst en woede, en riep: quot;Herman! de brug bezwijkt; verlaat de bres.quot; lien vreeselijke krak, dien de brug gal, toen ecu kogel het hout deed splinteren, bevestigde zijn gezegde.

•Terug!quot; riep de Boodschapper met een donderende slem, en één zijner lieden, die zwaar gewond in den doorgang lag, maar nog leekenen van leven gaf, over zijne schouders 'verpende, snelde hij, gevolgd door de zijnen, met levensgevaar naar de brug, en over deze in het slot. Perea baande zich docr de vlam een weg op het voorhof, en de musketiers verzamelden zich aan de andere zijde, boven op den muur, en maakten zich gereed om langs de muurtrap af te dalen.

Uilenburg alleen bevond zich op het voorhof om den aftocht te dekken; een vast besluit, dal hij genomen had, om Perea neder te houwen, al moest het zijn eigen ondergang berokkenen, deed hem vertoeven ; hij wilde den Boodschapper van zulk een gevaarlijken vijand verlossen.

Doch toen Perea uit den rook, die hel voorhof vervulde, te voorschijn kwam, en Uilenburg dacht door hem aangevallen te zullen worden, nam bij een andere richting, en begaf zich in de wachtkamer.

De belangstelling, die de vaandrig aan Perea inboezemde, behield de bovenhand op den haat, dien hij den muiters toedroeg, en toen hij de vlam gezien had, die van den brandenden stal over de zoldering der wachtkamer werd heenge-jaagd, wilde hij beproeven den jongeling te redden, zoo hij nog niet dood mocht zijn. De hitte der vlam had wel de sneeuw rondom den vaandrig doen smelten, maar zijne kleederen ontzien.

Toen Perea hem echter opiichtle, was hij reeds geheel verstijfd, en na vergeelsche moeite om den viaggestok aan zijne doode handen te ontwringen, droeg hij hem naar beneden. Hoe woest een mensch ook zij, toch eert hij den moed, en somtijds stelt hij belang in den jeugdigen krijgsman, die vóór zijn lijd dit leven verlaat.

Zoodra Perea verdwenen was, wilde Uilenburg teruggaan; doch toen hij Pedrillo op zich zag aansnellen, bleef hij stilstaan. Met het zwaard in de rechler-en de scheede in de linkerhand, liep deze naar hem toe ; maar daar hij den ring in den Leeuwen-steen, die met sneeuw bedekt was, niet kon zien, haakte zijn voet er in, en hij viel. Ileeds hief


-ocr page 111-

97

Uilenburg den degen op, om hem, die bewusteloos voor hem lag, don doodsteek te geven, toen zieb op eens een ander denkbeeld van hem meester maakte: bij nam de trompet, die met een koord over Pedrillo's schouder hing, berooide hem er van, en stak zijn hoofd door de koord. Nu dacht hij door een der ruiters, die met opgeheven zwaard op hem aanliep, aangevallen te worden ; doch deze, zijn wapenbroeder op den grond ziende liggen, gaf een gil, en vergenoegde zich met hem op te nemen en hem van de plaats weg te sleepen, waar hij zoowel aan de slagen van zijn vijand als aan het kanonvuur blootgesteld was. Uilenburg liet hem stil begaan; zijn degen eerbiedigde deze daad der vriendschap.

De overige ruiters snelden nu toe, gevolgd door het voetvolk, en evenals een sneeuwval, die van het gebergte afrolt, stormden de musketiers van den muur naar beneden. Uilenburg verliet ook het voorhof; de wrakke brug zwiepte onder zijne voeten, en de kogels verbrijzelden de planken, waarop hij zoo even gestaan had. Eindelijk stond hij op de wipbrug, welke, dicht aan het poortgebouw zijnde, niet veel van het kanon geleden had. Tevergeefs deden de Hollanders moeite om haar op te trekken ; al hunne pogingen waren vruchteloos, daar zij door het uit zijn verband gerukte gedeelte, waarop zij rustte, werd vastgekneld.

Met levensgevaar stond bij aan hel einde van de valbrug, de ijzeren kettingen heen en weder rukkende, om de brug te doen losgaan; doch tevergeefs. In dit oogenhlik scheen het, alsof Velasquez begrepen had, dat juist in het ophalen of neder-blijven der valbrug hel behoud ol de ondergang der belegerden opgesloten lag; althans de kogels vlogen nu hooger en meer langs de muren van het slot, en trillende bewoog zich een der kettingen van de brug, toen hij door een voorbijsnellenden kogel werd aangeraakt.

Helaas! indien er een werd verbroken, was alles verloren. Uilenburg begreep dit ; doch juist door hel stijgen van hel gevaar groeiden zijn moed en zijne vindingrijkheid aan, en gebruik makende van hel Spaansch, dal hij kende, en van de begaafdheid, die hij bezat, om elk geluid na te bootsen, riep bij, alsof Perea zulks deed: »Vclasijucz! cesa lu cl luryo (I).quot;

Zijne list gelukte, en bet vuur zweeg. Maar nu zetten de Spanjaarden ook den voel op de brug.

(1) Velasquez ! stank hut vuur.

J. F. Oltmans, Ilrl slol Loevesltin in 1570. 1.

terwijl Perea, uil de wachtkamer tredende, hen aanmoedigde; en daar hij begreep, dat zijne soldalen zouden terugtreden, indien het vuur weder geopend werd, herriep hij hel bevel van Uilenburg niet.

Als een tweede lloralius Cocles, die, nadat de versterkte berg Janiculus verloren was, de Tiber-brug legen de aanrukkende AVwn'm verdedigde, evenzoo stond Uilenburg daar, en midden op de valbrug posl gevat hebbende, wees hij zijne verwonderde vijanden terug, terwijl hij met zijn degen een halven cirkel beschreef.

Helaas! heigeen door de schrijvers van hel oude Home werd opgeleekend, werd in deu lachtigjarigen strijd legen Spanje, toen de eene heldendaad de andere verdrong, niet eens opgemerkt; of bijaldien de eene of andere waarheidlievende hand deze daad te boek stelde, ging zijn geschrijf bij het ondankbare nageslacht verloren, en men beschuldigt den schrijver van verdichtsel daar, waar hij alleen de waarheid vermeldt.

Reeds hadden eenige Spanjaarden hunne .stoutmoedigheid met den dood bekocht, of zij werden, als zij gekwetst waren, door hunne makkers achteruit gesleept of vertreden. Toen echter de ruiters met gesloten vizieren zich vooraan geworsteld hadden, zocht Uilenburg tevergeefs een plaats voor zijn degen; en het oogenhlik ziende naderen, dat zij den voet op de valbrug zouden zetten, riep hij : • Haal de brug op, of slnil de poort! ik kan niet meer 1quot; besloten hebbende, om, zoo spoedig zijne vrienden de poort zouden dicht gemaakt hebben, het vuur weder te doen openen, zooals hij bel had doen zwijgen, en met zijne vijanden tesneuvelen.

De Snijder en de Wapensmid grepen nu ook den ketting aan, en op het oogenhlik, dat de speerruiters op de brug dachten te treden, opende zich een afgrond voor hunne voelen : de valbrug ging op, en de brug, waarop zij stonden, die daardoor haar steun verloor, begon meer dan ooit Ie waggelen, terwijl eenige geuzen zich boven de poort vertoonden, en op hunne vijanden vuur gaven. Vloekend stielen de ruiters met hunne zwaarden tegen de valbrug en naar hun vijand ; als door een tooverslag werd Uilenburg aan hunne woede onttrokken.

De hoop begon echter bij hen weder te herleven ; want terwijl Uilenburg, om slaande te blijven, zich aan een der kettingen moest vasthouden, begon de brug weder Ie zakken. »llaal op, voor den duivel!quot; riep hij, wild naar bet slot omziênde.

Toen echter de Boodschapper, die zijn vriend


7

-ocr page 112-

J. F. OLTMANS.

98

in gevaar zag, nadat hij den gekwetste in een der kamers nedergelegd had, en hezig was geweest een poortdeur te bevestigen, mede de krachtige hand aan den ketting sloeg, en uit al zijne macht trok, rees de brug snel omhoog, zoodat Uilenburg moeite genoeg had, om zich op de been te houden, en langs de treden van de brug af te klimmen.

Toen de brug langzaam in de hoogte ging, bad een der ruiters onvoorzichtig beproefd haar door zijne zwaarte weder neder te halen, en had de handen aan den dwarsbalk geslagen, die de brug in verband hield. Eerst gelukte dit; doch toen de Boodschapper de hand aan den ketting sloeg, was zijne poging vergeefsch, en toen de brug zich in eens snel verhief, verloor hij den grond onder zijne voeten, voordat hij zijne handen kon loslaten.

Zijne makkers zagen, hoe hij daar boven het water hing te spartelen, terwijl hij met zijne voelen tevergeefs onder aan de brug, die schuins naar binnen hing, iets zocht om zijn lichaam te ondersteunen, liet vuur, dal den stal verteerde, verlichtte de brug en deed zijne wapenrusting schitteren. Ofschoon de soldalen aan noordtoonee-len gewoon waren, rezen hun echter de haren te berge, toen zij met woede en angst het lol huns makkers zagen.

Een doodsche stilte maakte plaats voor hun geschreeuw en gevloek ; alleen Perea's stem, die beval een lange ladder aan te brengen, liet zich hoeren.

• Help mij! help mij Iquot; riep de ongelukkige, daar hij zich met de handen niel langer vast kon houden; doch dit geroep en de gewone beweging aan de brug, verrieden juist zijne tegenwoordigheid aan zijne vijanden.

Plotseling slaakte hij zijn angstgeschreeuw, en zich stokstijf latende hangen, lichtte hij zijn hoofd op; hij scheen te luisteren, en door zijn vizier naar iels te zien. Een hoofd vertoonde zich nu boven dal van den ruiter; iemand scheen in het rond te zien, wal of wie de valbrug bewoog.

Niet lang duurde het, of de krijgsman werd den Spanjaard gewaar; een oogenblik zag hij hem scherp aan, en evenals een vogel, die door den aanblik eener slang getroffen, zitten blijft, en hel gebruik zijner vleugels schijnt vergeten te hebben, evenzoo staarde de ruiter door zijn helm, en beproefde niets om zich te redden.

ÖJgt; het voorhof heerschle een doodsche stille, terwijl de krijgsman, die achter de brug was.

zijn arm er overheen stak, en eene hand van den ruiter vallende, die met geweld er trachtte af te scheuren en toen hem dit gelukt was, de andere aangreep. Reeds bielden zijne makkers hem voor verloren, toen hij, eer zijne tweede hand was losgerukt, de eerste weder aan de brug vastklemde. De soldaten hieven een kreet van vreugde aan; doch de geus gaf den moed niel op; hij wilde niel teruggaan, voor hij zijn vijand het leven benomen had. Langzaam klom hij al booger en hooger, en vertoonde zich halverwege boven de brug. Nu maakten eenige musketiers hunne vuurwapens gereed; de schoten vielen, juist toen hij, mei de borst op de brug rustende, zich vooroverboog en daardoor ongekwetst bleef: uit vrees voor bun eigen landsman te treffen, hadden zij een weinig te hoog aangelegd.

Toen de kruitdamp optrok, zagen zij dezen zich nog aan de brug vastgeklemd houden, niettegen-slaande zijn vijand, met de eene gehandschoende hand aan de brug vastgeklemd, de andere van achteren onder den helm des ruiters had gestoken, en hem met geweld zocht los te scheuren. Een oogenblik hield de Spanjaard zich nog vast, doch daar de helm hem onder aan den strot knelde en bijna verworgde, liet hij zijne handen los.

De Spanjaarden zagen dit met verstomming aan; doch weldra hoorde men weder onder hen een nieuwen uitroep vanquot; vreugde; want in hetzelfde oogenblik, dat de geus zich gereedmaakte om den ruiter los te laten, sloeg deze in den doodsangst zijne beide handen om de ijzeren hand, die hem vasthield, en, zich daardoor weder wat lucht verschaffende, riep hij, ofschoon met een zwakke stem : »Wij zullen gelijk naar de hel gaan, geus! Cnrajo!quot; en even zoo onbeweeglijk als bij te voren gehangen had, even zooveel beweging maakte hij nu met lijf en beenen.

»Animo, Diego! animo (1)! riepen de speerruiters, en de hoop opgegeven hebbende, hem gered te zien, zagen zij met vreugde, dat hel hem spoedig zou gelukken, zijn vijand, die reeds moeite had het evenwicht niel te verliezen, met zich mede te sleepen.

Een spottend gelach beantwoordde hun uitroep, en evenals men een adder afschudt, waardoor men zich gebeten voelt, zoo schudde de geus zijne hand, en de speerruiter, die alleen den ijzeren handschoen vasthield, welke zijn dood zonder

(1) Houd moed. Diego 1 houd moed I


-ocr page 113-

la lietzoHVlc oogonblik, dat de geus /idi gorccdiriaakle oin den niiter los te laten, sloeg deze iti den doodsangst zijn beide handen om de ijzeren hand, die hein vasthield.

Helslot Loeocslcin Hladz. 98, doel I.

-ocr page 114-
-ocr page 115-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1870. 'J9

wraak moest veroorzaken, viel onder den uitroep: • Heilige Moeder Gods, sta mij bij !quot; al gillende naar beneden.

0|) hetzelfde oogenblik verminderde het vuur op het voorhof door gebrek aan voedsel, en deed hel licht in duisternis verkeeren. INog deden de musketiers, terwijl zich het gekrijsch van eeti steenuil hooren liet, eenige schoten op den geus; doch, zoo hel hun toescheen, geheel vruchteloos.

Een rond gat, dat in het ijs was, en waaruit de modder en hel water opborrelden, duidde de plaats aan, waar de ongelukkige was doorgezakt; en alle hoop opgevende, om hem, zoo zwaar gewapend als bij was, te redden of weder te zien bovenkomen, verwijderden de Spanjaarden zich al vloekende en razende.

De ruiter vond in de modder zijn graf, en toen jaren daarna zijne wapenrusting werd opgehaald, vond men er niels in dan een verteerd gebeente; en tevergeefs trachtte men te raden, hoe het kwam, dat, lusschen de vingers van twee ijzeren handschoenen, een derde, piatgedukt, zat vastgeklemd.

VIJF RN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Geen vroolijk gejuich of geroep van: »Victorie,quot; verkondigde de overwinning der Spanjaarden. Door den dood des ruiters getrolfen, stonden zij in somber stilzwijgen op hel voorhof, en noch hel geluid der trom of schalmei, noch dal der krijgs-klaroen, boodschapte aan Gorinchem's ingezetenen de overwinning der vreemdelingen op Neerland's zonen.

Pcrea merkte dil het eerste op, en zich tol de musketiers keerendc zeide hij: Soldaten! gij ziel, dal niels onmogelijk is; vruchteloos zochlcn de rebellen ons den toegang tol deze plaats te verhinderen, en wij zijn er thans meester van. Indien gij, gehoorzaam aan mijne slem, uw hopman badi bijgestaan,' zou de Abanderado niet gevallen of uwe banier bemachtigd geworden zijn. In plaats dal thans 's Konings wapen in uw midden wappert,quot;of zegevierend [op den muur geplant wordt, is het in handen van een lagen muiter, die hel bezoedeld en zich er mede gedost heelt; de standaard des opstands waait nog op s' Konings slot. Denkl niet aan den dood uwer spitsbroeders dan om dien te wreken, en geeft den moed niet op. Soldaten! als de dag van morgen aanbreekt, zal mijne slem u weder ten storm roepen, en eer de avond daalt, zal Homero zijn veldteeken weder hernomen hebben ; de overwinning van dien dag is aan ons. Leve de Koning I dood aan de rebellen!quot;

«Leve de Koning! leve Perea 1 weg mei de muilerslquot; riepen de soldaten, met de kolven hunner musketten op de steenen stampende. Perea, zich nu naar Pedrillo keeremle, die achter de ruiters stond, en die, onthutst door den val, welken hij gedaan had, aan hel gevecht op de brug geen deel had genomen, vervolgde: «liet is voor hel eerst van mijn leven, Pedrillo ! dal ik u gelasten moet de trompet te steken : of zijl gij dezelfde niet meer, die voor Tongeren de trompetters van Oranje lot zwijgen bracht ?quot;

• Ik ben nog dezelfde, SeiTor!quot; antwoordde deze droevig, »en toch kan ik aan uw bevel niet gehoorzamen, helaas! de geus zal dezen avond de overwinning blazen.quot;

»En waarom?quot; vroeg Perea schielijk. »Gij zult lt;le trompet steken, als ik hel wil; wie heelt u gelast te onderzoeken, of wij de muiters den roem van dezen dag hebben weggedragen ?quot;

• Helaas! Sinor Capilan !quot; hernam Pedrillo, aangedaan, »in het oogenblik, toen ik u uil de bres sleepte, miskende ik voor hel eerst uwe slem en uw gezag; vóór den storm heb ik voor hel laatst de trompet geblazen; een ander zet thans zijne lippen aan het speeltuig, dal ik van u ontving, en dat jaren lang aan mijne zijde hing: ik heb hel verloren.quot;

Perea gevoelde de droelheid des knjgsmans en antwoordde niet; daarom reikle de Irolsche Spanjaard hem voor hel eerst van zijn leven de hand, en zeide: «Houd moed, Pedrillo! morgen haalt gij uwe trompet terug; morgen zal, uw triomfge-schal zich weder doen hooren.quot;

Vervolgens gaf bij bevel om Ie zorgen, dal de brand van den stal geene verdere verwoesting aanrichtte. Daar de zoldering ingevallen was, zoo was hel vuur, lusschen dikke muren besloten, niet gevaarlijk, en de wachlkamer, reeds van haar dak beroofd, en met sneeuw bedekt, bad van de daarvoor heen waaiende vlam geen schade geleden. Op de brug werden op zijn last stukken brandend bout en stroo geworpen, en dil, door den feilen oostenwind aangeblazen, zette de brug weldra geheel in vlam. Nu liet zich hel geschut weder hooren, en, op hel vuur gericht, schoten


-ocr page 116-

100 I7-

dc kogels de palen, waarop do lu-ug rustte, aan stukken. Spoedig werd zij geheel vernield; enkele brandende stukken hout, tussehen het gespleten paalwerk gevallen, verlicht ton de rookendo over-blijlselon, die in het water of op hot ijs lagen. Alle gemeonsehap was dus algosloten, allo hoop op ontvluchting den helegerdon honoinen, en, van alle kanten door het water omringd, hlool hun niets meer over dan de dood, indien zij niet ontzet werden.

De twee stukken, die do lires in hot voorhof gescholen haddon, werden voorlgosloopt on hij de andere geplaatst; ja zolfs worden de arhoidcrs, ondanks de koude en de duisternis, genoodzaakt de stukken aan do Waal in batterij te plaatsen, en evenals te voren, naast de schanskorven de horden met aarde te bedekken. Hetzij hij toeval, of door hol bestuur dor busschieters, worden de slangstukken, die de vier lettors van don naam des hortogs van Alha droegen, zoodanig geschikt, dat zij juist liet woord llaiil uitmaakten, tot smaad van den hatelijken afgod, dien zij dienen moesten.

li ij de stukken werd een wacht geplaatst, en rondom hel slot, langs de rivier en naar do zijde van hol monnikonland werden schildwachlen uil-gezet ; ja, uil vrees van onraad, stond de uiterste post een eind weegs er op. Spaanscho muskeliers, die hij de schuiten en vaartuigen de waclil hielden, verhinderden de arhoidcrs zich gedurende den nacht te verwijderen. Ken enkel vaartuig nam echter in de duisternis den tocht naar (iorinchem aan, geladen mei de ovorhlijlsols der dappere verdedigers van hot voorhol; en loon des anderen morgens do dag aanbrak, zag do slillo burger, die zich bij toeval of uil nieuwsgierigheid aan den rivierkant vertoonde, aan de galg op hot eiland de lijkeu der geuzen, die in de bres gesneuveld waren, een ieder ton voorbeeld, bij de boenon opgehangen, en, terwijl hij oen traan uil zijn oog wischte, dacht hij met droefheid aan hel lol, heiwolk hem en zijn vaderland boven hel hoofd hing.

De Spanjaarden legerden zich zoo goed mogelijk in tie gebouwen van hol voorhof of in hel tuinderschuurlje, dat aan de Maas bij don kleinen hof stond. De ongelukkige arbeiders en kanonniers waren ochter gedoomd om in de open lucht den nacht door te brengen, en achter hol voorhof voor de verdedigers van het slot verborgen,'plaal sten zij zich om de wachlvuren, en zochlen zich, door eenig rijs heschul, Ie vorwarmon. Daar zij bier en brood in overvloed hadden, zou hel op andere lijden niet ontbroken hebben aan een vroolijk on-

LTMANS.

derhoud, of aan oen vorlellor van hel een of ander avonlnur ; doch /ij zalen allen stil en zwijgend om dc vuren. Op hetgeen door hen gedurende den dag vorrichl was, konden zij geen roem dragen ; biiime krachten waren nog aan hunne meeslors onderworpen ; doch hun geest was reeds vrij, en loon do dag aanbrak, dal zij hun go-schut legen den Spanjaard richtten, kon men hen van geone vadsigheid of luiheid beschuldigen.

Hel gewoel en gedruisch, dal van te voren had geheerschl, maakte weldra plaals voor eene diepe stilte. De soldalen, vermoeid, en blijde aan hot gevaar ontsnapt le zijn, maaklen zich echter go-reed om hel den anderen dag mol moed en stoutheid onder de oogen te zien ; andoren lieten hunne wonden verbinden, en, aan hol soldatenleven gewoon, vergaten zij den beker niet.

In hel slot heerscblo een akelige slille ; geen licht deed zich aan de vensters zien, en indien men niet geweien had, dat de gonzen er in luiis-vesllen, zon men hel voor onbewoond gehouden hebben.

De Iwee bevelhebbers der Spanjaarden zalen in een kamerlje bij de groole poorl ; hel heldere vuur, dal in de kleine haardslede brandde, verspreidde een weldadige warmte in het vertrek, en kwam de kaars le getnoet, die, in een sink houl gesloken, op de tafel slond, en anders moeite zou gehad hebben om hel le verlichten. Aan hel einde der kamer slond een lange tafel; een man-lel bedekte iels, dat er op lag, doch niet genoegzaam om twee glimmende zwarle laarzen le verbergen, die aan de eene zijde van do lafel al hingen ; een degen zonder scheede, mot een rozen-roode zijden slrik aan hel gevesl, lag op den mantel.

Perea zat aan een tafeltje bijbel vuur; een kan met wijn en twee volgeschonken glazen waren daarop geplaatst; een wiunrood en een hoek kaas lagen in een mand. Velasquez zal tegenover hem, en beiden waren zij te zeer in hunne gedachten verdiept om aan bol ledigen hininer bekers te denkon. Mol droefheid dacht de laatste aan zijne gevallen soldalen. «Helaas ! ' zeido hij bij zich zol-ven, «waarom moesl ik u bier verliezen? indien gij in I rankrijks velden, ol in do verdediging van uw geboortegrond gevallen waart, zou ik uw dood uiel beklagen. Neon ! voor zijn land en zijn vorst te sterven, in hel schoonste lot eens krijgsmans ; ik zelf kan niets meer verlangen ; maar gij, wapenbroeders! gij zijl in een ongelijken strijd gevallen tegen de eigen onderdanen van uw Koning ;


-ocr page 117-

HET SLOT LOEVESTKIN IN 1!)7(».

tegen hen, die nog kort geleden u den plm der overwinning :iiin den Franschinan hielpen ontwringen, en indien in zulk een kamp nl geene .schande behaald wordt, helaas! zoo wordt er ook geene eer in verworven.quot;

Droevig streek hij zijne hand over zijn gelaat, als zijn oog op de speer viel, die, van hare ha-nier berooid, in een hoek van de kamer stond. Helaas! hij stelde zich hel oogenhlik voor den geest, waarin hij, die voorbeen altijd zegevierend terugkeerde, zich voor llomero zonder veldteeken zou moeten verloonen ; en ofschoon hem de smaad diep griefde, die op hem en op zijn vaandel rustte, zoo kon hij hen, die er de oorzaak van waren, niet halen. Neen ! zijti hart sprak hen vrij van alle schuld : hoe gaarne zou hij hen onder zijne soldaten geteld hebben! boe gaarne zou bij hen op het veld van eer zijn voorgegaan! Olschoon een Spanjaard zijnde, riep hij bij zich zeiven uil : «Neen ! bel land, dat zulke helden teell, kan niet overwonnen worden ; de zaak, waarvoor zij strijden, kan niet onrechtvaardig zijn,quot; Had de Koning gedacht, gelijk gij, Velasquez ! als Mondragon en andere brave Spaanjaarden, en had bij nooit Alva en zijn beulenrot naar deze landen gezonden, dan had de Kastiliaan steeds op zijne broeders in Nederland kunnen rekenen; vereend hadden zij steeds den Gallier binnen zijne oude grenzen le-ruggesmeten; het Irotsche Albion zou nooit gewaagd iiebben hunne vloten op zee te braveeren, en Spanje zou niet zoo laag gezonken zijn.

Perea daarentegen was bezig aan Alva te schrijven, en, hem verslag Ie doen van hetgeen gedurende den eersten dag gebeurd was. Hij verzweeg echter den dood van den Ahanderado, en denkende de vlag den anderen dag Ie hernemen, had hij besloten den Hertog van deze ramp niets te melden, voord gt;1 zij hersteld was; want ofschoon dil builen zijne schuld geschied was, vreesde hij echter voor hel oploopend gemoed des lierlogs. Nadat hij door een trommelslager den brief naar Woudrichem had laten brengen, mei hijgaanden last om hem nog dadelijk door een man te paard naar 's Hertogenbosch te laten bezorgen, verzonk ook hij in zijne gedachten.

Van Doorn was niet op bet slot, dil wist bij nu stellig; anders had hij hem in de bres aange-Iroll'en. Indien hij er geweest was, dan had hij zich zeker nu reeds van hem ontslagen en zich gewroken. Maar waarom was de watergeus er niet? had hij zich met Anna verwijderd ? Was hij uit gezonden om hulptroepen Ie balen, of bad hij zich 'afharlig aan hel gevaar ontlrokken ? Doch neen! dil laalste kon niet waar zijn ; hij gevoelde dil zeer goed. Was Anna nog in zijne macht? Dil hoopte bij morgen te ontdekken; hij verheugde zich reeds met hel denkbeeld haar alsdan in zijne armen te sluiten. En wal ging hem het lot van den geus ook aan, indien bij baar, die hij beminde, gt;lechls de zijne kon noemen ! Mei schrik, daclil hij, zal zij elk kanonschol gehoord hebben, dat den muur verbrijzelde, en mij haar naderbij hrachl, en D'Avilar zal wel gewaar geworden zijn, dal zijne khiislers spoedig zullen verbroken worden; hij weet echter niet, dat Alva s loorn hem met den dood bedreigd heeft

Toen viel zijn oog op het rapier, dat op den manlel lag, en zijne hand trok zich krampachtig Ie zamen. »lla! morgen zuil gij mij niet ontgaan, gij, Emisario!quot; zeide hij hij zich zeiven: »dan zal geene brug u aan mijne handen onllrekkeii; uw bloed zal mij dat van Da Silva betalen, en reeds voel ik mijn dolk in uw gehaat lichaam dringen. 1 alleen ook haal ik genoeg, om u de eer aan Ie doen, u door mijn staal te doen vallen. Ja, Perea zal zich beroemen over uwe kracht en stoutheid te hebben gezegevierd ; want wal de lage ketters aangaat, die u hijslaan, ik veracht hen en de beul alleen zal hen voor hunne muitzucht straHen.quot;

Zoo zalen deze twee Spanjaarden dan daar, in hunne mantels gehuld, nu en dan slechts een woord wisselende; evenwel was hunne wijze van zien geheel verschillend, ofschoon zij denzelfdeu vijand bestreden. De leeuw treedt terug, wanneer de moedige hond hem nadert; maar wanneer deze hem onvoorzichlig aanvalt, doodt hij hem, ofschoon ongaarne, met één slag. De tijger daarentegen ver-slindl met genoegen het zieltogende lam, dal, de moeder zoekende, toevallig zijn sluiphoek genaderd is ; evenwel vreest hij niet te voorschijn te treden wanneer de koning der dieren hem in hel woud ten strijde roept, en hij veracht de vlucht, als de olifant hem in de vlakte met zijn Iromp bedreigt.


-ocr page 118-

102

ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Op het voorhof brandde een levendig vuur, om hetwelk de ruiters gezeten waren ; door de gehouwen en getiininerten omgeven, zaten zij daar beveiligd voor den oostenwind en buiten het ge-zicht hunner vijanden, dewijl zij het zeker niet raadzaam oi' noodzakelijk oordeelden zich ergens onder dak te begeven, en hel voetvolk hier ol' daar ter deure uit te werpen, hetgeen hun als ruiters van Perea niet ondoenlijk zou geweest zijn. Eenmaal bij hel wachtvuur plaats genomen hebbende, lieten zij zich door de vorst er niet vandaan jagen, en hunne mantels om zich heenslaande, zaten zij, [met de kin op hunne handen rustende, in een kring er omheen. Hun bruin gelaat, dat hunne zuidelijke afkomst verried, werd door de vlam verlicht, en menig lilteeken van vroeger bekomen wonden bewees, dat zij niet voor het eerst ten oorlog togen; ook hadden de meesten hunner den krijgstocht in Italië en Frankrijk mede gemaakt.

Wollen mutsen hadden de helmen vervangen, en deze waren op het harnas geplaatst, dat achter eiken ruiter stond ; dit stelde hen in de gelegenheid om op hun gemak en met eenig genoegen den avond door te brengen ; het zwaard, dal een goed soldaat nooit verlaat, hing aan hunne zijde.

• Dat is een warme dag vóór een kouden nacht geweest, Hernandez !quot; zeide een der ruiters tot hem, die naast Pedrillo zat.

• Dat is het wel,quot; hernam deze. «Jammer maar, dat de arme Diego niet bij ons is. Helaas! toen ik zoo even achter mij zag, verbeeldde ik mij, hem met onze andere gesneuvelde makkers achter ons te zien zitten; doch bet waren onze wapenrustingen.quot;

Zoo spraken zij een geruimen tijd, terwijl de wijnkan steeds de rondte deed. Pedrillo mengde zich echter niet in het gesprek; hij liet de kan altijd voorbijgaan zonder zijne lippen er aan te zetten, ofschoon Hernandez, zijn landgenoot, die hem des morgens, toen hij gevallen was, had weggedragen, en bijzonder met hem scheen bevriend te zijn, hem dikwerl verzocht dit te doen, en reeds gevraagd had, ol hij zich niet wel gevoelde.

Eindelijk bad de een vóór, de ander na over de gebeurtenissen van den dag zijn gevoelen gezegd, en het gesprek dreigde ten einde te loopen, toen Hernandez het woord opnam en zeide :

Ruiters ! ik bedenk iels : zoolang reeds zijn wij allen nieuwsgierig geweest om de wijze te kennen) waarop onze makkers gestorven zijn, die den Emisario vervolgd hadden ; waarom is bet noodig hun lot langer voor ons te verbergen, voor ons, die niet aarzelen zouden hen te volgen of hen te wreken ?quot;

quot;(ïij hebt gelijk,quot; zeide een der ruiters; •die aan onzen moed twijfelt, heeft gelogen; ik zweer liet bij mijn zwaard! Komaan, Pedrillo! verhaal ons eens, hoe zich dal heelt toegedragen ; gij weet, dat gij ons volkomen knul vertrouwen; niemand dan wij zal uwe woorden hooren.quot;

Al de ruiters voegden hier hun verlangen bij, waarom Pedrillo, die tol nog toe zijn hoofd in zijne handen had verborgen gehouden, het oplichtte, en de ruiters aanziende, langzaam zeide : • Waarom verlangt gij iels van mij, mijne vrienden ! waaraan ik niet voldoen kan ? gij weet, dat 1'erea mij verboden heeft er over te spreken. Te voren vroeg gij mij, wie de Emisario was, hoe liij er uit zag, of hij groot en sterk was; het is nu onnoodig u dit Ie zeggen : gij hebt hem nu zeiven dezen dag gezien ; gij hebt gezien, hoe hij te midden van het voetvolk is neergevallen, hoe hij hel heeft ternedergeslagen; helaas! gij allen hebt gezien, door wiens hand de jonge Da Silva gebleven is.quot; Hier zweeg hij.

• Dal hebben wij,quot; hernam Hernandez; »maar indien de laffe musketiers hun vaandel beter hadden ondersteund, zoo zou bij er nu geen meester van zijn, Pedrillo! ik geloof, dat gij te groote gedachten van hem hebt.quot;

• En hebt gij dan het gevecht tusschen hem en Perea vergelen, tegen onzen aanvoerder, dien niemand lot nog toe in het behandelen der wapenen heeft overtroffen ?quot; antwoordde Pedrillo somber ; •onderzoekt uwe helmen en harnassen; onderzoekt die uwer gevallen makkers, en gij zult in eiken houw of elke breuk den Emisario herkennen. Indien gij, zooals ik, onzen aan flarden ge-schcurden standaard tusschen de steenbrokken van het oude iMonnikenhofuit hadt zien ophalen, zoudt gij zoo niet spreken van hem, die vuur en water in zijne macht heelt om zijtie vijanden te verdelgen. Helaas, vrienden ! ons, die alleen nog over zijn van de ruilers, die hij verslagen heeft, wie zegt ons, dat bij ons ook niet nog in den afgrond zal medesleepen, en op den rand zal blijven staan, terwijl hij ons nog met zijne bespotting en vervloeking vervolgt!quot;

De ruiters lieten hem echter niet met rust, en waren doof voor zijne weigering ; voor céne reden.


-ocr page 119-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

105

welke hij aanvoerde, brachten zij er lien andere tegen in. Eindelijk gaf Pedrillo aan hun verzoek toe en zeide : «Welaan! indien gij zweert nimmer iels te zeggen van hetgeen ik u zal verhalen, zal ik aan uw verlangen voldoen ; op ééne voorwaarde echter, van mij namelijk morgen hij le staan, indien ik gelegenheid vind om iels lot verderf onzer vijanden te ondernemen.quot;

»\Vij heioven dit op ons ruiterwoord : hel geheim zullen wij in hel graf medenemen,quot; riepen de ruiters. Eenigen gaven hem lol onderpand van hunne belofte de hand; zij schikten allen een weinig nader bij hel vuur om hem heler le kunnen verstaan; loen ging de wijnkan nog eens rond, waarna Pedrillo dus begon :

»llel was in de maand Augustus, dal hel aan Don Juan de Vargas gelukte eenige nadere on-derrichling nopens den Emisario in le winnen. Het was wel hekend, dal hij de briefwisseling lusschen de hoofden der rebellen in Brabant en Holland en den prins van Oranje in Duilschland onderhield; doch op welke wijze bij zulks verrichtte, was nog niet aan den dag gekomen ; het schijnt echler, dal zijn heen- en wederlrekken eenige achlerdocht had verwekt; ten minste alle mogelijk onderzoek werd gedaan, en dezen keer, zoo men dacht, was men hem op hel spoor. Daar Signor Perea zeil in Holland iels te verrichlen had, werd aan Tovilla, onzen hoofdman, door den Hertog de last opgedragen om hem gevangen te nemmi.

»Des morgens verlieten wij met een twintigtal ruiters Den Bosch, en trokken door hel Baven-steinsche in het land van knik, alwaar wij te Houtendonk, een dorp aan de Maas, ons nachtleger hielden. Den anderen dag vervolgden wij onzen tocht langs de rivier over de Lollbeinsche Heide, en trokken des avonds bij Venlo over de Maas, in welke stad wij dien nacht bleven. Nog vóórdat den volgenden morgen de dag aanbrak, zaten wij op, en verlieten de stad, doch verwijderden ons van de rivier, die spoedig door eenige hoogten aan ons oog ontlrokkend werd. Ofschoon niet zeer spraakzaam, richtle Tovilla nu en dan het woord tol mij, die veeltijds naast hem reed. Hij verhaalde mij, dat de herbergier uit hel dorp Lummen een verrader was, dal de Emisario daar dikwijls langs kwam, le zijnen huize hel een of ander gebruikte, en van hem berichten inwon nopens hel rondzwervende krijgsvolk, waarna hij zich, hetzij naar de overzijde der Maas, of door het kreupelbosch eu over de heide naar den Bijn begaf. Door geld omgekocht, had de herbergier aangenomen den Emisario in onze handen te leveren ; dienzellden dag verwachtte hij dezen met gewichtige papieren uit Duilschland, en om den schijn niet le hebben, alsof hij hem verraden had, en om niet blootgesteld te zijn aan de wraakzucht der geuzen, wilde hij hem niet bij zich aan buis, maar, alsof hel bij toeval plaats had, op den weg laten gevangen nemen. Eindelijk kregen wij bij llelfeld de Maas weder in hel gezicht, en kwamen nu spoedig op de plaats onzer bestemming aan. Hel was een groote vlakte, met kleine boschjes hakhout bedekl, die lusschen groote korenvelden stonden ; aan de rivier was hel land meer open en onbebouwd, maar daarentegen mei gras bedekt. Verschillende wegen, die langs het bouwland en de Boschjes naar de rivier liepen, werden door ons bezet, dewijl hel niet zeker was langs welken weg de Emisario zou komen. De paarden bleven opgezadeld onder het geboomte staan, en elk hield zijn oog gericht op den weg, langs welken hij den geus verwachtte. Ik alleen bleel hij den hoofdman, en begeerig, zoo als hij was, om den Emisario eigenhandig gevangen te nemen, beval hij mij, om, als hij bij toeval den weg, waarop wij stonden, langs kwam, mij niet met den aanval bezig te houden, maar hel lecken tot vereeniging aan de ruiters te geven.

• Omtrent een uur of vier hadden wij zoo gestaan zonder iets te zien ; geen reiziger bad ons gestoord, hetgeen op deze eenzame landwegen en voetpaden ook niet le verwonderen was. Een schaapherder, dien wij met zijne kudde aan de rivier hadden gevonden, en aan wien onze hoofdman bevolen had zich niet uit ons oog le verwijderen, dreef zijne schapen been en weder over de grasvelden bezijden den groolen weg, langs welken wij gekomen waren, en nu en dan slechts zagen wij de bewoners van een bouwvallige boerenwoning, die vlak aan den oever lag, vreesachtig het hoofd huilen de deur steken, en naar onze zijde omzien: de nabijheid van ruiters voorspelt den landlieden ook zelden veel goeds. Beeds begon Tovilla ongeduldig le worden en sprak er van, mij naar het dorp te zenden, loen wij de ruiters, die aan de andere zijde van hel korenveld stonden, dat aan onze linkerhand was, naar iets zagen kijken. Nadat zij met elkander gesproken hadden, heslegen zij hunne paarden, velden hunne speren, en hielden zich gereed om achter hel kreupelhout uit le voorschijn te treden. De reden van hun doen durfden wij niet vragen; de diepste stilte


-ocr page 120-

104

was noodzakelijk. Nadut ik togoii den stam van een boom was opgeklommen, meende ik in de verte tusschen hel hakhout en de korenvelden twee mannen te zien aankomen; doch spoedig verloren zij zich achler hel kreupelhout, en ik zag hen niet meer. De ruiters zagen nog langen lijd naar die zijde : maar eindelijk stegen zij weder van hunne paarden af, en legden zich mistroostig weder in de hinderlaag.

»0p dit ooogenhlik hoorden wij in de verte een luiden gil of schreeuw. Ook de andere ruiters schenen iets vernomen Ie hehhen, en zagen naar onzen kant; doch alles hleef voorts stil, en toen ik vroeg of we zouden opzitten, beval Tovilla mij bedaard Ie blijven. De lijd begon mij nu geweldig lang te vallen; want ofschoon de zon nog niet op bet hoogst was en \\ij voor haar beschut waren, was het echter zeer warm en ik wenschte, dat de Emisario spoedig komen mocht. Een half uur of iels minder mag hel geduurd hebben, toen ik bij toeval mijn oog op het koren richtte, en de aren in hel midden van 'net veld zag bewegen, alsof er iemand in voorlkroop. Hel was juist dezelfde beweging, die ik bel koren bad zien maken, als ik mij in mijne jeugd met Hernandez en andere knapen van mijne jaren builen de stad vermaakte; zoodia een van ons zich in het koren verschool, begon hel graan weder zachljes te golven, en bleef voor het overige slil, zoodat wij dachten, dat het de wind geweest was. Maar hoe zal ik u mijne verbazing beschrijven, als ik u zeg, dal ik een oogenblik daarna hel hoofd van een mensch uit het koren zag steken. Zijn hoofd had hij omwonden met korenhalmen, waarschijnlijk om te minder legen het graan af Ie steken, en hij had bijzonder veel overeenkomst met de heidenscbe beelden van sommige afgoden, die Hernandez en ik in Italic, uw vaderland, aan de oevers der rivieren gezien hebben. Zijn blik bespiedde de ge-heele vlakte; doch toen zijne oogen de mijne trollen, trok hij zijn hoofd snel terug. Mijn twijfel was nu in zekerheid verkeerd ; dadelijk berichtte ik mijne ontdekking aan Tovilla, en greep reeds de trompet om de ruiters te roepen, en met hen bet koren in te sluiten. Deze trok ecliler mijne hand terug; hij had juist even als ik, zeidc bij, naar hel korenveld gezien, maar niets bijzonders ontdekt, en hij wilde door dwaze overijling de onderneming niet te niet doen loepen. Ach ! waarom was Don Lorenzo daar niet?quot;

»VVij kennen allen de verwaandheid van Tovilla,quot; zeide Hernandez; »hel is jammer, dal de jonge edellieden zoo dikwerf den raad van oude soldaten in den wind slaan.quot; Pedrillo nam nu een dronk en vervolgde; «Zeker van hetgeen ik gezien had, hield ik mijn oog op het graan gevestigd, dat zich nu weder zichtbaar bewoog; al verder en verder verwijderde zich degeen, die door het koren kroop en dikwerf was ik op het punt om Tovilla's bevel in den wind Ie slaan en de trompet Ie grijpen, of mij zeiven in hel graan te storten; doch gij zuil hel mij, die steeds gewoon was geweest mijne meerderen Ie ontzien, niet ten kwade duiden, dal ik bleef, en den eersten plicht van een krijgsman getrouw nakwam.

«Kindelijk bewoog zich bel graan nicl meer. Het verwonderde mij nu den Hmisario niet dadelijk in het open veld Ie zien treden; maar naderhand bemerkte ik, wat hem opgehouden had : de looze vos wilde zijn aflochl dekken Onderlusschen maakte ik de paarden gereed, wel denkende, dat we ze spoedig zouden noodig hebben.

«Niet lang daarna zag ik den geus, zoo hard hij maar kon, loopen, en zich naar de rivier hegeven ; ik deed /niks onzen hoofdman opmerken, en vroeg hem of hij dacht, dal hel nog tijd was om werkeloos le blijven. Zijne dwaling zag hij, helaas ! te laat in ; hij wierp zich in den zadel en riep: »Blaas, trompetter! steek de trompet, en volgt mij.quot; Ik deed zoo als hij mij gelastte, en hem volgende, riep ik de ruiters bijeen. In vollen ren ging hel nu langs den nauwen weg; maar aan hel einde van het korenveld gekomci», en denkende de vlakte le bereiken, vonden wij de planken brug, waarover wij des morgens gereden waren, in de drooge gracht geworpen. Vol vuur gaf Tovilla zijn paard le sporen, en sprong over de wijde greppel, die langs hel koren liep. Ofschoon zwaarder gewapend, volgde ik zijn voorbeeld, en het geiukle. Van alle zijden snelden de ruiters toe; maar wij waren de voorsten en joegen door de van schrik ginds en herwaarts verstrooide schapen.

»De Kmisario, die ons dicht achter zich zag, liquot;p nog sneller dan te voren. Zijn mantel iiad hij opgerold op den rug, en een hoed, gelijk de boeren dragen, dekte zijn hoofd ; voor hel overige had zijne kleeding niets bijzonders, en bij droeg noch zwaard, noch degen. Kerst liep hij naar den ingang van de hoerenwerf; doch hetzij hij aan die zijde de ruiters onldekle, die in de vlakte met lossen teugel naderden, hetzij dil even ais met de brug slechts geschiedde om ons op le houden, hij begaf zich naderhand linksaf, en hij scheen zijne


-ocr page 121-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

■ • lt;le rivier te willen nemen langs een 'ining, die om het moesland hij het :)|) eens stond hij stil, en Tovillatrok denkende, dat hij alle hoop ü|» heven had en zich te weer wilde stellen. De geus echter zette zijn rechtervoet o|» de planken der oude omheining en zich met zijne gespierde handen opliijschende, klom hij er overheen, en sprong aan de andere zijde neder; wij zagen hem de moesgroenten vertreden, en om het huis heengaan, juist toen wij vóór de omheining onze paarden staande hielden. Over deze hindernis onzen vijand te volgen, was ondoenlijk; al vloekende wendde Tovilla dus' zijn paard, en, gevolgd door verscheidene ruiters, renden wij naar de rivier door het hek, dat de werf afsloot, en dat wij zooeven voorhijgereden waren. Wij dachten hem hier of daar in een. schuur of loods ver-horgen Ie vinden ; doch loen we aan het water kwamen, zagen wij hem in een kleine aak de rivier overvaren, en telkens als hij een slag met de riemen deed, dreigde de kleine schuit te zinken.

«Plotseling deed zich echter onder ons, hoe neergeslagen wij ook waren, een vreugdekreet hooren. De ruiters, die ons gevolgd waren, hadden namelijk de deur van het hoerenhuis met de achtereinden hunner speren opengestooten, en den hoer uil het huis gesleept, hem met den dood dreigende, indien hij ons geen middel aan de hand gaf om onzen vijand te achtervolgen. Deze nu reeds de overzijde hereikt hehhende, stapte aan land, wierp de riemen aan den oever neder, liet het aakje aan den stroom over, en spoedde zich naar het gehoomle, dal zich een eind weegs van den oever vertoonde.

»De boer, voor Tovilla gehracht zijnde, smeekte om ontferming, en heluigde den persoon niet le kennen, die zijn schuilje gebruikt had.

• Indien gij ons [in de gelegenheid stelt, [om den geus le volgen, zijn deze goudstukken voor u,quot; zeide onze hoofdman; «indien gij dit echter niet doel, zoo nemen wij u mede naar Den Bosch, en De Vargas zal wel welen, of gij den Boodschapper kenl of niet.quot;

«Een oogenblik stond de boer bedremmeld; docli het gezicht van hel goud en de vrees voor de gevangenis en den strop deden hem zijne spraak terughekomen.

«Het heugt mij nog. Mijnheer!quot; zeide hij, «dal hier in bel jaar I'üd eenig paardevolk over de Maas trok van het leger, dat de graaf van Buren naar Duitschland voerde, om den proleslantschen vorsten.

die zich legen keizer Karei hadden verzet, den oorlog aan te doen. Ofschoon het toen winter was, volhracblen zij gelukkig den overtocht, even heneden mijne woning; maar nooit heb ik het echter gewaagd, en het kan niet zonder gevaar geschieden. Indien uwe Edelheid dil echter niet wil wagen, weel ik niet, waar gij de rivier zoudt kunnen overtrekken, dan te Venlo, en, ofschoon onschuldig, zuil gij mij, armen man, moeten medeslepen en mij van mijne vrouw en kinderen scheiden.

«Dadelijk gaf Tovilla mij bevel den boer achter mij op hel paard te nemen, daar ik lichter dan de ruiters gewapend was, en wij begaven ons naar de plaats, waar de overtocht beproefd zou worden, terwijl onze vijand, die zich zeker reeds gered achtte, door hel geboomte niet meer voor ons zichtbaar was. Dicht ineengesloten, begaven wij ons zachtjes aan te water; wij hadden de speren geveld en bielden ze onder de armen vast, zoodal wij een schier onverbreekbaar driekant vormden. Ik bevond mij aan de uiterste punt, en reed dus hel eerst in de rivier ; de andere hoek ving den stroom op, en hier stond onze hoofdman, die het beste paard bereed en hel zekerst op de been was. In het eerst ging het vrij goed : hel water was bijzonder laag en de stroom met sterk, dewijl deze door een uilspringenden hoek lands werd afgekeerd, en onze paarden, die elkander steunden, gingen voorzichtig voorwaarts. Toen wij echter in het midden der rivier kwamen, verloor mijn ros hel eerst eensklaps den grond, en moest zwemmen. Dil viel het dier zeer moeielijk, daar het twee mannen te dragen bad; ofschoon het niet voor hel eerst was, dat het een rivier overtrok. De andere paarden moesten nu insgelijks zwemmen, hetgeen eenige verwarring veroorzaakte, en ons bijna te veel had doen afdrijven, indien de hoer ons niet gewaarschuwd had.

Eindelijk waren wij het diepste der rivier gelukkig voorhij, en onze paarden konden weder staan; maar de ruiter, die, uil vrees voor het water, zich het laatst in de rivier begeven had, en dus de achterste punt van hel driekant uil-maakte, gal nu onvoorzichlig zijn paard de sporen waardoor hel begon te steigeren, en zijn berijder, die ongelukkig zijne speer losliet, medesleepte en van ons verwijderde. Mem Ie helpen, was ons onmogelijk ; wij zagen hem, onze hulp inroepende, met paard en al verdrinken. Hij was de eerste, die dezen dag het leven liet; wie de laatste zou zijn, wist ik toen nog niet.


-ocr page 122-

J. F. OLTMANS.

106

• Aan de overzijde gekomen, zette ik den boer af, die, zijne belooning ontvangen hebbende, zeil moest zien, hoe hij naar zijne woning zou terugkomen. ik nam de speer van den omgekomen ruiter in de hand, cn nu ging het weder voorwaarts ; doch welken weg te volgen? De Emisario had zich in het Keizershosch geworpen; maar ol hij er nog in was, dan oi' hij zich naar de Lot-themsche Heide begeven had, was ons onbekend. Vijf ruiters werden dus afgezonden om te verhinderen, dat hij over de heivlakte kon ontsnappen, zoodra hij het bosch verliet: ik en de overigen traden in hel hout. Op ééne lijn voortgaande, zetten wij onze paarden aan, in de hoop van hem spoedig in te balen. In het eerst was hel geboomte vrij open, en stelde ons in slaat om ver van ons af te zien; het kreupelhout werd echter hoe langer hoe dichter, hetgeen ons noodzaakte den dral te verminderen. Ofschoon wij, zoo voortgaande, al een goed gedeelte van den zoom van het bosch doorzochten, vreesden wij echter, dat, zoo hij zich steeds zuidwaarts gespoed had, hij nu reeds buiten het bereik van onzen linkervleugel zijn zou, en zich in hel diepst van het bosch voor ons zou kunnen verbergen; geen kreupelbosch, dal groot genoeg scheen om zich er in te versteken, bleel ondoorzocht. Tovilla was nu voorzichtiger geworden, en de punten onzer speren zouden den Emisario er spoedig uitgejaagd hebben, als hij er zich in bevonden had.

Eindelijk werd het geboomte minder dicht. Toen ging hel weder spoedig vooruit, en na eenigen tijd voorlgedraafd te hebben, traden wij uit hel hout, en — zagen den Emisario vóór ons uil! Het veld was vlak, zoo ver men zien kon ; hij was dus in onze macht. Met gejuich voegden zich de ruiters, die het bosch omgereden waren, bij ons. Vroolijk stak ik de trompet, en even als hel hert spoediger vliedt, als hel den hoorn des jagers hoort, even zoo versnelde ook de geus zijn loop, toen hij ons, die hij nog aan de andere zijde dei-Maas waande, lol zijn schrik achter zich gewaar werd ; pijlsnel liep hij dus over een houten bruggetje, dat over een smallen walerstooin lag. Een oogenblik daarna kwamen ook wij aldaar aan, en, daar de kleine brug zeer wrak en smal was, konden wij er maar één voor één tegelijk over. Hel gras, dal den grond bedekt had, sedert wij bet bosch verlaten hadden, had nu opgehouden ; de kleur er van was aan deze zijde van het watertje donkervaal; een enkele grasscheut ver-loonde zich slechts hier cn daar, en de veenachtige grond bewoog zich onder de voeten onzer paarden, toen wij langs groote hoopen turf heenreden, die huishoogjop elkander was gestapeld. Reeds scheen de Emisario vermoeid te zijn; want zijn loop had hij in den slap veranderd^ en ofschoon wij hein in onze macht dachten te hebben, zag hij niet om, cn scheen zich om onze vervolging niet te bekommeren. Nu eens rechts, dan links gaande, deed hij even als een wandelaar, die nu eens deze, dan weder gene zijde van den weg kiest, naardal hem die hel gemakkelijkst voorkomt.

• Eensklaps hield Tovilla, die de voorste was, zijn paard slaande, en toen wij hem inhaalden, ontdekten wij er spoedig de reden van; onze paarden trapten met hunne poolen door den zach-ten grond en werden er in vastgezogen. Onmogelijk was hel dus met hen voort te gaan. De hoofdman gaf wel zijn ros te sporen ; doch toen hel arme dier zich had losgewerkt, zakte hel er een eind verder nog veel dieper in. Hij gelastte ons dus af te zitten, en beval mij, ondanks mijn tegenstreven, bij de paarden te blijven. Vruchteloos had ik hem op den weeken grond voorzichtig te zijn; maar hij antwoordde mij barsch, dat de grond, die een muiter droeg, niet zou weigeren eenige brave ruiters te dragen. Zijne lieden beval hij, niet te dicht bij elkander te gaan en hem te volgen ; bij nam een pistool in de linkerhand, dat hij gedurende den overtocht van de rivier uit voorzorg tegen het natworden had beveiligd, en verwijderde zich. Door dit een en ander geraakte onze vijand weder een weinig vooruit; doch door zijne vermoeidheid zou hij het spoedig niet langer uitgehouden hebben ; ook begon hij hoe langer hoe zachter, en zelden in eene rechte lijn voort te gaan. Al dichter en dich-'er kwamen de ruiters hem bij, zonder dat hij zich verwaardigde om te zien, en ik] hield hem voor verloren, toen ik op eens een luid -gegil en geschreeuw onder mijne makkers hoorde. Helaas! de dunne korst, die een diep moeras in deze be-driegelijke landstreek overdekte, was onder hunne voelen en door de zwaarte hunner wapenrustingen gebroken: zij zakten er door. Eenigen wilden dadelijk lerugkeeren. toen zij het lot hunners makkers zagen; doch, hetzij ze met te veel overhaasting te werk gingen, ol dal de grond door hun eersten gang reeds te veel geleden had, zij ondergingen hetzelfde lot. Akelig was hel, hel gevloek en gekerm der in den modder smorende ruiters te hooren. Hoe meer moeite zij aanwendden om


-ocr page 123-

107

zich te redden, lioe meer zij begonnen le zakken: de ijzeren harnassen, die zij droegen, trokken hen naar beneden. Eenigen hielden zich aan hunne speren vast, die zij dwars over den grond legden om hen voor een oogenhlik hoven te houden, maar door hunne zwaarte en de beweging, die zij maakten, sneed het hout der speren door de vale aardkorst, en ook zij ondergingen het droevige lot. Alleen Tovilla stond nog overeind : licht gewapend, jong en vlug zijnde, had hij zich tot nog toe op de been weten le houden ; mogelijk wel, omdat hij steeds den Emisario op den voet volgde, die in dit verdoemde moeras den weg scheen te kennen; want dikwerf verliet hij de richting, in welke hij eenige stappen gedaan had, om een andere in le slaan.

Zijtie ruiters ziende verzinken, haastte de hoofdman zich zijn vijand in te halen, en, evenals dezen avond met den ongelukkigen Ui ego, dacht ik, dat ten minste de wraak zou bevredigd worden. Plotseling stond de geus stil. Was hij het spoor bijster; dreigde de grond ook onder zijn zwaar lichaam te verzinken, of wilde hij, een vaste plek gevonden hebbende, het gevecht beproeven ? — Nu viel er een schot, dat dadelijk door een tweede gevolgd werd, en toen de kruitdamp optrok, zag ik slechts één man overeind staan; helaas! hel was de Emisario....quot;

»Was Tovilla dan gevallen?quot; vroeg een der ruiters, die allen aandachtig hadden toegeluisterd, zonder echter nu en dan de wijnkan le vergeten.

•Ja !quot; hernam Pedrillo droevig, »en toen ik om verder te kunnen zien, op mijn paard ging slaan, zag ik den vervloekten geus zich in de verte verwijderen. De hoop, dal de bedriegelijke grond hem ook zou doen omkomen, is niet vervuld : gij weet het allen. Op de plaats, waar ik onzen moedigen, doch, helaas ! te opgeblazen hoofdman voor het laatst had zien staan, zag ik niets meer; zijn hoed met witte vederen duidde de plaats aan, waar bij zijn jeugdig leven geëindigd had. Mijne makkers waren ook allen verdwenen; — hier en daar slak alleen de punt van een speer uit een met modderig water gevuld gat.

«Eenzaam en alleen nam ik den terugtocht aan met de paarden, die van hunne berijders beroofd waren; gij weel in welken toestand ik in den liosch aankwam.

• Een zware ziekte wierp mij op hel ziekbed neder, en nog het stilzwijgen, dat mij aanbevolen werd, noch Alva's dreigen, noch Perea's woede en de spionnen van De Vargas, konden den Emisario ontdekken of de dooden in het leven terugroepen.quot;

«En werd men niet gewaar, waarom degene, die zijne komst verried, hem niet in onze banden overleverde ?quot; vroeg Hernandez.

«.quot;Veen,quot; zeide Pedrillo. •Sedert dien tijd zag men hem niet weder; hij was verdwenen. De boer, dien ik op mijn paard gehad had, heeft mij echter onlangs verhaald, toen ik hem in den Bosch op de markt toevallig ontni' ette, dal men zijn lijk bij den oogst in hel koren heeft gevonden ; hij beeft dus loon naar werk gekregen.quot;

Hier hield Pedrillo op, en zijn hoofd weder in zijne handen verbergende, bleef hij stil zitten, terwijl de ruiters elkander de hand gaven, en zwoeren den volgenden dag den dood hunner makkers op den Hoodseb ipper te wreken.

ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Van lijd lot lijd liet zich de slem der schildwachten hooren, die elkander toeriepen, en, in hunne manleis gewikkeld, driftig heen en weder stapten om zich te verwarmen; de koude was ook ondraaglijk, en met ongeduld haakten zij naar hel oogenhlik, dat zij afgelost zouden worden. Ofschoon men oppervlakkig niet zien kon, dal de geuzen nog op de been waren, zoo werden de Spaanjaarden het toch gewaar; want gestadig werd het geluid van bijl-en hamerslagen gehoord. Elke slag dreunde door de gangen van hel oude gebouw, en verkondigde den musketiers, dal hunne vijanden ijverig bezig waren om alles tol verdediging gereed te maken. Hel vuur en de vallende munr van den afgeloopen dag kwamen hun weder in de gedachten, en zij zagen met verlangen en schrik hel oogenblik te gemoel waarop zij den voet in hel slot zouden zetten.

Er was omstreeks een uur verloopen, nadat Pedrillo zijn verhaal geëindigd had : eenige ruiters hadden zich bij het wachtvuur nedergelegd, Ier-wijl de overige nog zaten te pralen, en de wijnkan niet lieten rusten, toen hel gerucht in hel slot ophield.

• Die satanskinderen schijnen hun werk verricht te hebben,quot; zeide Hernandez, bel vuur met de ijzeren scheede van zijn zwaard wal oprakelende, en er een stuk hout op werpende, »en hij.


-ocr page 124-

J. F. OLTMANS.

108

die morgen hel eerst het oude fort himiendringl, mag wel voorzichtig zijn; wal mij betreft, ik hoop dit voor een ander over te laten.quot;

Dat had ik van u niet verwacht; zeide een der ruiters; een hraaf krijgsman moet niets vreezen ; ook zou het voor het eerst zijn, dat .ïij achteraf hleelt.

»Kn met reden,quot; hernam Hernandez. «Indien wij met goede katholieken te doen hadden, zoudt gij mij nl l zien aarzelen, om een ander vóór te gaan; maar met die verdoemde ketters is het heel wat anders; en zoo vast als ik gelool, dat de heiligen ons bijstaan, even zoo zeker hen ik ook, dat de hooze geest hun zijne hul|i verleent. Hoor maar eens, daar heginnen zij hun helscl» gezang !quot;

Op dit oogenhiik hoorde men ook een dof gezang in het slot; het waren manhafte, doch ruwe klanken, en door de dikte der muren was het, alsof de booze geesten, na hun werk in bot duister verricht te hebben, in de onderaardschc gewelven van het kasteel den lofzang van hun meester aanhieven. Het gezang was langzaam en statig, evenals een lijkzang, maar ging spoedig ineen krach-tigen triomfzang over, toen het, door bet geluid eener trompet ondersteund, en onder het gekletter van tegen elkander aangeslagen degens en zwaar den, een einde nam.

Ook de ruiters, die geslapen hadden, richtten zich op, door het gezang of door hunne makkers gewekt. Zonder een woord te spreken, zagen zij met verbaasde blikken naar de muren van het slot op, en luisterden aandachtiir, zelfs nadat het bad opgehouden. Hun bruin gelaat was bleek; was het van koude, woede of schrik ? Wij gelooven het eerste, daar bet onrechtvaardig zon zijn ben van vreesachtigheid verdacht te houden.

»Zij hebben zeker hun zwanenzanit gehouden, indien God bet wil,quot; zeide Hernandez eindelijk tegen Pedrillo. «Evenwel had ik nooit gedacht, dat uwe trompet nog eens door de geuzen zou gebruikt worden.quot;

«•En ik nog minder,quot; hernam deze droevig; en ofschoon dit hun laatste gezang wezen kan, zoo is het niet gezegd, dat wij ons over hun val zullen kunnen verheugen. Helaas! met mijne tmin-pet hebben zij mij het leven ontnomen; dit is zeker. Mijn speeltuig zal niet meer, gelijk weleer, de meisjes en vrouwen huilen de deuren lokken, als wij door de steden en dorpen trekken ; geen toon laat zich meer hooren ; alles is om mij zoo stom als bet graf; waarom zou ik dus nog aarzelen om ook daarin neder te dalen ?

• En waarom dat?quot; zeide de jongste der ruiters. »Een krijgsman behoeft nooit naar den dood te verlangen, die hem eiken dag omringt, wanneer ik een paard of een speer verloor, zou ik dadelijk een ander nemen ; ik weet niet, wat n zou verhinderen een andere trompet te nemen.quot;

»ISeen! dal kan ik niet,quot; hernam Pedrillo. «Toen mijn arm paard op den dijk onder mij bezweek, heb ik een ander genomen ; maar niets kan mij mijne trompet vergoeden: gij zult er dereden van vernemen. Toen ik voor de eerste maal met mijne trompet, mij door Don Perea geschonken, in Spanje bij de ruiters verscheen, zetl'en wij ons na de monstering onder het geboomte neder om te drin ken, terwijl een oude heidin ons voor eenig klein geld de toekomst voorspelde. «Zorg steeds, mijn zoon!quot; zeide zij, «dal het blinkend speeltuig, hetwelk aan uwe zijde hangt, u nooit verlate; hij, die het bespelen zal, zal uw ergste vijand zijn ; als gij bet verliest, zijl gij verloren, en in het oogenhiik, dat gij hel terugvindt, vindt gij ook den dood.quot; (Üj zult zeggen, dat een goed Christen geen geloof moet slaan aan de gezegden van zulke ongeloovigen ; maar, helaas! hoe is dil mogelijk, als ik u zeg, dal zij Diego voorzegd heeft, dat hij in het water zijn leven zou verliezen ?quot;

«Dat is vreemd,quot; zeide een der ruiters ; «maai' het is niet gezegd, dalai hare voorspellingen even goed zullen uitkomen.quot;

«(Jij hebt gelijk,quot; hernam Hernandez, «ofschoon het oude wijf zeer dikwerf de waarheid beeft geraden, sla ik ook niet veel geloof aan hare gezegden; ten minste tot nog toe is hare voorzegging aan mij niet bewaarheid; maar ik zie de rede niet in, waarom Pedrillo zijne trompet juist zou noodig hebben. Laat hij, evenals wij, de speer in de band nemen; Perea zal daar niets tegen hebben ; en, zoo waar al« ik leef! zijne vijanden zullen zich niet over deze verwisseling verheugen.

«iN'een,quot; zeide Pedrillo op een vasten toon, «ik heb gezworen mijne trompet te herwinnen ; het denkiieeld, dal een ander haar bezit en er op blaast, is mij onverdrageiijk ; en al moest de oude heks gelijk hebben, ik wil haar terughalen, en hij, die mij geen ongenoegen wil aandoen, spreke over dil geval niet meer.quot;

Hernandez verwijderde zich, en kwam weldra terug met de oude trompet, die Uilenburg des morgens gebruikt had. «Hier heb ik iets voorn,quot; zeide hij tot Pedrillo. «beprnpf een» rgt;( /ii iuw bruikbaar is.quot;


-ocr page 125-

MKT SLOT LOEVKSTI'IIN IN i:)7(».

ioy

»Neen lleriiamlcz!' zeide Pcdrillo, «neen; laat mij met rust, liet is de trompet van den geus; wat moet ik toc h met dit gebrekkig speeltuig doeiiT Dit zeggende, wees hij het met zijne hand terug.

Doch Hernandez gal' geen kamp ; door den wijn verhit, liet hij zich niet terugwijzen, en Pedrillo, eindelijk aan het verzoek van zijn vriend toegevende, nam het speeltuig, en zeide: »Nu komaan, gij verlangt het, en ofschoon ik ongaarne mijne lippen aan hel speeltuig van den ketter zet, zoo zal men niet zeggen, dat ik n dit verzoek geweigerd hel».''

Een oogenhlik draaide hij het instrument heen en weder, waarna hij het aan zijn mond zette en er op hlies; maar het gal' niet dan eenigc wanluidende tonen van zich; de ruiters herkenden hijna den l'raaien Spaanschen ruitennarsch niet, dien Pedrillo hun zoo dikwijls had voorgehlazen : mismoedig wierp hij het speeltuig in het vuur. Evenwel zagen de ruiters verwonderd rond, toen zij toch den Spaanschen marsch hoorden doorhlazen ; de lonen waren even valsch, even gebrekkig, en indien zij niet voor bunne oogen gezien hadden, dat Pedrillo de trompet had weggeworpen, zouden zij gedacht hehben, dat het geluid van zijne zijde kwam. Scherp toeluislcrende, heinerkten zij eindelijk, dal het boven uil een der vensters van hel slol kwam ; een helder licht vertoonde zich van hinnen, waartegen de gestalte van den lot nog toe onziditharen Ironipetler donker afstak.

»De geus kan niet blazen,quot; riep Hernandez; »hoor, Pedrillo! hoor eens, welke valsche tonen !quot; Doch deze schudde hel hoofd, en zeide; «Helaas! hij kaï) hel wel; niemand keur ik waardiger dan hein om mijn speeltuig te bezitten, nu het toch zoo wezen moet; bij blaast onzen marsch en mijn loon slechts na, om mij te bespotten.quot;

Pedrillo had gelijk ; want toen hij zijn hoofd neerslachtig in zijne handen verborg, hegonzijn vijand met kracht den geuzenmarsch te blazen, waardoor het geroep der schildwachten verdoofd werd. Scherp klonken de tonen van het metaal, en door den oostenwind over de rivier naar Gorinchem voorlgedragen, ver-ontruslle het Wilhelmus Vun Nassauwen de Spanjaarden, die oj) de torens van bel kasteel de wacht bielden. Alles geraakte daar in beweging; de trom werd geroerd, om op de markt de burgers in bet geweer te roepen ; een sink kanon werd afgevuurd, om de geuzen, welke men dacht, dal in den nacht de stad berenden, te verwittigen, dal men gereed was ben te ontvangen, en groote vuren werden op de wallen ontstoken, om de vijanden, die niet bestonden, 01 ,.er aan den muur te ontdekken.

Woedend stool' Hernandez op, en riep zoo hard hij maar kon: «kettersche muiter! zwijg, en geel' de trompet terug.quot;

»li lij ft hier, Hernandez 1quot; zeide Pedrillo, zijn vriend, die door den wijn verhit was, bij den arm vasthoudende, «laat hem begaan; morgen zullen wij zien, wie bet laatst blazen zal.quot; Toen echter de geus, na hel eindigen van zijn marsch, een Iriomfgeschal aanhief, rukte de ruiter zich los en liep naar de plaats, waar de bruquot; te voren geweest was.

«Zwijg, verdoemde geus!quot; riep hij van woede huilen zich zeiven; «zwijg, lafhartige dief! geef hier de trompet van Pedrillo!quot;

«Wie spreekt daar?quot; riep de geus, zijn geblaas stakende, met een harsche slem, terwijl zijne laatste lonen zich ul verder en verder over het water verloren.

«Wie ik ben, ketter!quot; schreeuwde de ruiter, drillig met den voet stampende, »ik ben Hernandez Sardasca van Seville ; Pedrillo is mijn vriend ; geef de trompet terug, of vrees voor mijn zwaard.quot;

»Ik ken wel een zekeren Don Hernandez Sar-di'sca (I) van Sevillie,quot; riep de geus schamper lachende ; »iiij is de grootste lafaard, die ooit uit het Spaansche nest is gekropen; hij heeft mij, niet op de brug durven volgen. Maar laat uw gelaal eens zien, SeTiar Caballcro! (2) opdat ik u morgen zal kunnen herkennen en de ooren afbouwen.quot;

Dit zeggende, trad hij een weinig terug, en de toorts, die den zolder verlichtte, in de hand nemende, wierp hij die met kracht naar huilen en over de gracht, zoodat /ij naast den ruiter nederviel.

«Voor den duivel en bij alle heiligen ! gij hebt gelogen, geus !'quot; riep deze woedend, de fakkel opnemende; «hij nacht en bij dag te paard en te voel durf ik mij vertoonen, —- zie toe!quot;

gt;ii slingerde bij de fakkel, die door deze beweging fel begon te branden, boven zijn hoofd rond, zoodat bij geheel zichtbaar werd ; in zijne rechterband hield hij zijn ontbloot zwaard, in de linker de toorts. Voor bet overige droeg bij geene wapenen, en bad slechts een lederen kolder aan, die hier en daar door de drukking van ziju harnas afgesleten was. Zijn gelaat was vuurrood door de woede en de dronkenschap; zijne vlammenschietende oogen dreigden uil bunne holten te vallen en zijne vastgeklemde tanden weigerden

(1) Sanlinischc ezel, Kleine ezel.

(2) lieer ruiter.


-ocr page 126-

J. F. OLTMAINS.

no

zijue woordf?ii door te laten : in één woord hij geleek veel op een dier zinnebeelden des oorlogs en der verwoesting, welke de schilders en teekenaars ons dikwerf in hunne allegorische voorstellingen afmalen.

liet overtollige gebruik van het druivennat, en de vriendschap, die hij voor Pedrillo gevoelde, veroorzaakten zijne dwaze roekeloosheid; want voordat zijne makkers hel gevaar beseften, waaraan hij zich blootstelde, en juist toen hij riep : • Hernandez Sardasca daagt u morgen uit,quot; kwam er een vuurstraal uit een der schietgaten naast de slotpoort. Terwijl de ruiters het geluid van een schot hoorden, zagen zij hem nederstorten onder den .uitroep ; «Moordenaar! ik vrees u niet, — staat bij, ruiters 1quot;

De toorts ging uit; zijne makkers sprongen dadelijk op, en droegen hem bij het vuur, terwijl de geus geen vreugdekeet of trompetgeschal liet hooren en het venster achter zich dicht sloeg, dat de glazen aan stukken sprongen. Mij zeil had niet geweten, toen hij de toorts naar beneden wierp, dat er nog een zijner makkers tegenover het voorhof. op den loer lag, in de hoop van nog een zijner vijanden aan de schim van zijn zoon ten offer te brengen.

Er ontstond een groote beweging door het schot, en Perea zelf vertoonde zich op hel voorhof. Tevergeefs trachtte men naar de wonde van Hernandez te zien; hij wees met een zwakke stem de hulp zijner makkers terug. De roes was nu, helaas! te laat van hem geweken, en na zijn gebed gedaan te hebben, zeide hij zacht: «Ik gevoel het lood, dat mijne ingewanden heeft verscheurd ; spoedig zal ik Diego, Tovilla en onze makkers zien. Wat ik, bidden mag, Pedrillo! laat uwe trompet in de handen des moordenaars; geloof mij, de oude heidin verdient meer geloof dan gij denkt; volgens het wijf zou ik door een musketschot sneven; helaas! het geschiedt nu reeds ik vervloek den geiis en den kogel, dien hij gekapt heeft.

Hier zweeg hij eenige oogenblikken; hij scheen zijne krachten te verzamelen, om nog meer te zeggen; doch Pedrillo de hand drukkende, in wiens armen hij rustte, zeide hij bijna onverstaanbaar :

• Pedrillo! neem mijn zwaard, en wreek morgen mijn dood ; doch laat de ongelukstrompet rusten. Vaarwel, mijn vriend ! ik sterf.quot;

Zich nu uitstrekkende, en bijna onverstaanbaar het woord Sardesco herhalende, gaf hij den geest, terwijl hij zijne rechterhand door de gewoonte of bij toeval naar zijne linkerzijde bracht, als wilde hij de hand aan het zwaard slaan, dat hem reeds te voren ontvallen was. quot;ij werd door de ruiters achteruitgedragen en met een mantel bedekt. Nu vlijden zij zich de een vóór, de andere na, in hunne mantels gewikkeld, om het vuur neder; de dood van hun makker had hun den lust benomen om een gesprek aan te knoopen of bij de wijnkan hun troost te zoeken ; alleen Predrillo zat nog op een stuk hout bij het vuur waarop hij zijn oog stijf gericht had. Zag hij naar den voortgang, dien de vlam maakte ? zag hij naar de gloeiende trompet die midden in het vuur lag, of dacht hij aan iets anders ? Wij gelooven het; want zijne lippen bewogen zich, en zijne rechterhand hield hij op een zwaard, dat ontbloot op zijn knie lag. Ken oogen-blik scheen zijn gelaat te zullen veranderen, toen hij met zijne linkerhand het scherpe en de punt van het staal onderzocht; doch spoedig werd zijn blik weder even strak, en indien men hem, aldus bij een vuur zittende, des nachts in de wouden van Canada had aangetroffen, zon men hem zeker naar zijne onbeweeglijkheid te oordeelen, voor een hoofd der wilden gehouden hebben, dat van een of ander plan van wraakzucht zwanger, alleen nog bij het raadsvuur vertoefde.

Alles geraakte weldra in de rust; de soldaten kropen weder onder dak; te Gorinchem wachtte men tevergeefs den vijand, en de schildwachten,tegen de koude in dit waterachtige land morrende, wensch-ten zich weder onder de zachte luchtstreek van Spanje of Italië terug. Het slot was als uitgestorven ; echter verhaalden dc schildwachten den anderen morgen, dat zich nu en dan, gedurende den nacht van boven de poort en aan de bovenramen van het slot een zwarte gedaante vertoond had, die de Spanjaarden in het oog scheen te houden.


EINDE VAN HET EERSTE DEEL

-ocr page 127-

J. F. OLTMANS,

HET SLOT LOEVESTEIN.

IN 1 5 7 0.

II.

-ocr page 128-

■' ' I . ■

■ : ■ : :: . ,3.«' ■ .

' ' i' É

. te:,;

.

-ocr page 129-

A CUT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Den volgenden dag, vóórdal de morgen van den December des jaars li)7() aanbrak, en eer nog Perea de Spanjaarden door de trom liet wekken, sloop er reeds iemand door de benedenkamers en kelders van het slot, en dewijl zijne oogen hem niel konden dienen in het bespieden zijner vijanden, bracht hij zijne ooren aan de schietgaten en getraliede vensters, om te ontdekken, waar de schildwachten stonden.

Was het de boodschapper, die als een kundig bevelhebber de verrichtingen en de ligging zijner vijanden in oogenschouw nam of onderzocht of zijn volk reeds wakker en slagvaardig was? Doch neen, deze was het niet: de duisternis zou hem in hel eerst verhinderd hebben, en zijne ondei® hoorigen zou hij veeleer bij een vroolijk en verwarmend vuur dan in de vochtige kelders hebben gezocht. Was het Uilenburg, die, door den langen nacht den smaak van den wijn bijna vergeten hebbende, vóór dag en dauw een morgenteug trachtte op te loopen ? Doch neen! deze had, zooals wij weten, den keldersleutel in bewaring; hij wist dus zeer goed, waar de wijnkan te vullen was. Was het misschien de Wapensmid, die, de wapenen willende nazien, vóórdat het gevecht begon, zoo vroeg zijne legerstede verlaten had? Doch, neen I hij had dit reeds den vorigen avond verricht; het kon dus niemand zijn dan de Snijder, die ties nachts het laatste schot gedaan had, en nu ook des morgens het eersl wilde losbranden.

Vóór de breuk gekomen, die hel kanonvuur den vorigen dag reeds in den muur gemaakt had, luisterde hij aandachtig naar de laatste woorden eener Spaansche romance, die, niettegenstaande de koude, binnensmonds uil tijdverveling werd gezongen, en voor zijne ooren een aangename muziek waren, ofschoon hij anders van de Spaansche laai en den zang niel hield ; en toen hij ook hel geluid van een musket had gehoord, dat men nederzette, hield hij stand achter de bres, en blies op zijne lont. Lang stond hij op deze plaats met J. F. üi,thans, Hel slot Loeveslein in 1570. 11.

het vaste voornemen die niet te verlaten, en dikwijls zo» men gezegd hebben, dat hij zich gereed maakte, om op het gehoor af naar builen te schieten; maar hij was de man niet, om dit op een lossen voel te doen: een oud jager schiet nooit, voordal het wild onder zijn bereik is, en evenals een kat, die uren lang achtereen geduldig voor een rattengat zit te wachten, zonder door een ijdel gerucht hare tegenwoordigheid te verraden, zoo wachtte hij bedaard hel oogenblik af, waarin hij met gewisheid het doodelijk lood naar buiten zou kunnen zenden.

Eindelijk begon hel te dagen; nog vóórdal de zon aan den horizon zichtbaar werd, verspreidde zich reeds een zwakke schemering over het land en de rivier. De schildwacht, die bij de stukken de wacht hield, merkte dit niel eens op; anders had hij zich mogelijk wel achter de schanskorven verborgen. De Snijder zag nu duidelijk een donkere gestalte, die tegen de sneeuw en de lucht zichlbaar werd; zijn vinger greep dadelijk den trekker; de lont, waarop geblazen werd,verlichtte zijn gerimpeld voorhoofd en zijne glinsterende oogen, en iiij had werk om een uitroep van ge-i noegen, die hem bijna ontsnapte, te onderdrukken. Terwijl eenige Spanjaarden reeds uit de woningen op het voorhof slopen, en de arbeiders en bus-! schieters hunne half bevroren leden bij de overblijfselen der vuren trachtten te verwarmen, viel er een schol, dal weldra door een tweede gevolgd werd : de Snijder had een Spanjaard getroffen, die juist zijn musket aftrok, waarvan hij de lont vernieuwd had ; doch hij rolde op den grond heen en weder, en hel werd voor hem nacht, toen voor anderen de dag aanbrak.

»Wie daar?quot; zeide de Boodschapper, toen hij uit het vertrek trad, waarin hij den nacht had doorgebracht en iemand hoorde aankomen.

»lk ben het,quot; antwoordde Uilenburg, in den donker naar hem toekomende, en zijn musket nederzettende, «hoe gaal het ? heeft de koude n dezen nacht niet gehinderd? gij ziet, ik ben reeds in 't geweer.quot;

«Zijl gij het, die geschoten hebt ?quot; vroeg de andere gemelijk, zonder hem te antwoorden.

l


-ocr page 130-

J. 1'. OLTiMAISS.

2

»Wcl neen!quot; hernam Uilenburg, »liel is de Snijder geweest; voor een schol kruil, iliil liij gebruikt heeft, hebben we ook een vijand minder te bevechten, en zoo waar ik leel', een Spanjaard is hel wel waard.quot;

• Dat slem ik u gaarne toe, vriend!quot; antwoordde de Boodschapper, die weder in zijne kamer Irad ; »doch ik weel niet, mei welk recht hij zonder mijn bevel zijne wapenen gebruikt; en ofschoon mogelijk dezen dag mijn bevelhebberschap ten einde loopt, zoo wil ik toch gehoorzaamd worden. Waarom maakt bij slapende honden wakker? hel gevecht zal voor ons, helaas! altijd tijdig genoeg beginnen, zonder dal hij het door zijne bloeddorstigheid vervroegt.quot;

• Dat is zoo,quot; hernam Uilenburg, die zich op een stoel naast den Boodschapper nedervlijde; »loen gij hem voorsleldet om insgelijks hierheen le gaan, onderwierp hij zich vrijwillig aan uw gezag; maar bedenk, lierman! dal hij een zoon verloren heeft; een vader is altijd geneigd den dood van zijn kind te wreken, daarom. . . .quot;

»En vergeet gij dan,quot; viel de Boodschapper hem schielijk in de rede, «dat ook ik vader geweest ben, dal de beulen mij, even als hem, mijn kind ontnomen hebben ? God is getuige, dal ik steeds mijne wraaK aan het algemeen welzijn heb opgeofferd ; en toch heelt mijn zoon menig vijand kunnen lellen, die de hand zijns vaders heefl geveld, terwijl deze aan hem dacht.quot; Hier zweeg hij ; maar zijne rechterhand een wijl voor zijne oogen gehouden hebbende, vervolgde hij : »En evenwel zijn deze daden niel betamelijk vooreen waar Christen. — Is ons volk reeds op de been, Uilenburg ?quot;

• Zij zijn allen gereed,quot; antwoordde deze, zij zullen nu bezig zijn met wal te eten en zich hij het vuur le warmen; ik wenschte maar, dat hel wal lichter ware, om eens te zien of onze vrienden ook in aantocht zijn.quot;

• Ik geloof niel, dat wij hen reeds kunnen zien,quot; antwoordde de Boodschapper; »de rivier zal moeilijk le bevaren zijn ; de binnenwateren zijn zeker reeds alle dicht, indien hunne komst niet reeds aan de grenzen verhinderd wordt; de vorst kon nooil op een ongelegener tijdstip begonnen zijn ; liet heeft gevroren, dat het kraakt, en ik zou niet verwonderd zijn als men zonder gevaar reeds op hel ijs in de slolgracht slaan kon.quot;

• Het is om des duivels te worden,quot; zeide Uilenburg, driftig op zijne dijstukken slaande. •Indien het weer zoo als gisteren gebleven was, dan wilde ik den Spanjaard wel eens zien, die de wijde gracht zou kunnen overkomen ; en hel vullen zou zoo gemakkelijk niet gaan als met de greppel rondom het voorhof; maar indien het ijs zoo sterk is als gij zegl, zou het ons kunnen dienen om te ontsnappen, dewijl de brug toch gebroken is; ik zelf wil me het eerst op het ijs wagen. Op dil oogenblik zijn de Spanjaarden allen bij hel voorhof, en de schildwachten zijn ingetrokken ; ofschoon voor weinigen, zou er dan ten minste voor eenigen van ons nog hoop zijn op b houd ; want in het slot is niets dau de dood leu beste. Nu, ik ben bereid om, terwijl het volk over het Monnikenland ontvlucht, de brug, die den toegang daarheen verschaft, lol het uiterste te verdedigen.quot;

• Dal is waar, en ik gelool u,quot; zeide de Boodschapper ; •maar hebt gij vergeten wal ik beloofd heb ?quot;

».\cen, waarachtig niel!quot; hernam Uilenburg; «maar wie zegl u, dal de graai Van den Berg, dien ik niel vertrouw, aan zijne belofte denkt ?quot;

• Niemand,quot; antwoordde de Boodschapper schielijk ; »maar ik weet wal ik beloofd heb, en wal ik doen moet; een ieder kan gaan ol blijven, iHardat hij goedvindt.quot;

• Dal is de reden, waarom ik blijf, lierman !quot; zeide Uilenburg mei meer driftigheid dan hij gewoonlijk sprak. »Dc luiheid en onverschilligheid \itii die ellendige mollen zullen ons ongeluk veroorzaken ; en daar zij niet komen om ons le helpen, wenschle ik, dat zij bij de Spanjaarden stonden, alleen om het genoegen le hebben hen met de punt van mijn zwaard een weinig aan le sporen.quot;

• Mogelijk zullen er aan hunne soldij eenige Thaler of Pfennige ontbroken hebben,quot; zeide de Boodschapper schamper lachende; »die lage kerels doen alles voor geld en niets voor niets ; wij moeten ons dus alleen op ons zeiven en op God verlaten.quot;

• Dal is recht,quot; hernam Uilenburg; •maar ik geloof, dat wij niet kwaad zouden doen eens naar beneden te gaan; anders mocht hel beste gedeelte van den voorraad eens verdwijnen, en ik heb nog slechts één beker wijn gedroken ; doch als gij mijn raad volgt, zegt gij legen den Snijder niets; want hij is een knorrige hond, als hij denkt dal hij gelijk heefl, en indien hij eens weigerde te \échten, zouden wij een goed schutter verliezen.quot;

Zonder le antwoorden hing de Boodschapper de Spaansche vlag, die op zijne legerstede lag, over zijne schouders, waarna beiden hunne mus-kctlen opnamen en de kamer verlieten.


-ocr page 131-

HET SLOT LORVESTEIN IN 1S7().

NRG EK EN OERTIGSTE HOOFDSTUK.

Beneden gekomen, vonden zij hel, zooals Uilenburg gezegd had. De lamp aan den zolder was aangestoken, en een groot vuur brandde onder der schoorsteenmantel; doch hel een en ander verlichtte het vertrek slechts ten deele. De flauwe gloed van den dageraad, welke door het bovenste gedeelte van een der groote glasramen kwam, waarvan de gordijn was weggeschoven, kondigde echter aan, dat de slecht gevulde lamp spoedig zou kunnen ontbeerd worden, lienigen der geuzen stonden, anderen zaten plat op den grond om het vuur; hunne musketten stonden tegen den muur, gereed om gebruikt te worden; de tafel was overvloedig voorzien van gerookt vlcesch, brood, bier, wijn en meer andere levensmiddelen; een tweetal stormhoeden, eenige handschoenen en zwaarden, zelfs zonder scheeden, lagen er insgelijks op. Zij lieten zich den voorraad goed smaken, evenals lieden die de toekomst onverschillig te gemoet zien, en versmaadden zelfs het stuk kaas niet, hetwelk bij toeval naast een wapen gelegen bad, en dat nog bevlekt was met bloed hunner v* anden.

— quot;Het heeft dan dezen nacht vervloekt gevroren. Of bet komt, dat de kamers hier in het slot zoo groot en tochtig zijn, weet ik niet; maar ik heb nooit zooveel koude uitgestaan,quot; zeide de Wapensmid, een stuk brood met vlcesch etende, terwijl hij zijn blik toevallig op den grond richlle en een roode vlak in het oog kreeg, die nu en dan zichtbaar werd. als de vlam zich verhief en, tusschen zijne makkers door, den grond verlichtte,

• Ik ook niet,quot; hernam er een die bij het vuur zat, terwijl liij zijne band aan zijn baard bracht; • ten minste wal hier aan land betreft; maar indien gij, altijd gewoon geweest zijt om bij het vuur te werken, eens even als ik een tocht naar Groenland gedaan hadt, dan zoudt gij over een weinig koude niet verwonderd wezen.quot;

«Komaan, oude harpoenier! gij vertelt maar wat,quot; zeide een ander. »!lij wil zich houden, alsof bij de koude niet gewaar wordt; wat doet bij dan bij het vuur, en maakt dat een ander zich niet warmen kan ?quot;

..iiij voelt of zijn baard al ontdooid is,quot; zeide degene, -die naast hem zal, lachende, ..ten minste toen bij wakker werd, geleken zijn mond en knevel wel een ijsberg.quot;

Hierop begonnen de meesten te lachen, terwijl twee van hen otider den uitroep: «Komaan, ijsbeer! ga naar je land,— komaan, in de koude!quot; hem achteruit van het vuur wegsleepten om zeiven van deze gelegenheid gebruik te maken zich te warmen en zijne plaats in te nemen.

«Als ik een ijsbeer was, zoudt gij mij wel laten zitten,quot; hernam hij lachende, terwijl hij opstond. Hierop bracht bij een beker met wijn, dien een ander voor zichzelven bad ingeschonken, aan zijn mond, dronk dien uit, en zeide: «Op de gezondheid van de berenjagers!quot;

De Boodschapper, die in dit oogenhlik binnentrad, werd met gejuich ontvangen ; allen riepen hein vroolijk bun «goeden morgenquot; toe, en wilden hem bij het vuur een plaats inruimen ; doch bij zeide, met de hand wenkende: «Blijft zitten, mannen ! ik ben niet koud ; bel doel mij genoegen u zoo vroolijk te zien; eet en drinkt, nu wij den lijd nog hebben ; want spoedig zal de jacht op de Spanjaarden weder beginnen.quot;

..Jacht 1quot; zeide de Wapensmid lachende, »het is vreemd Ie booren, dat opgesloten menschen op de jacht gaan, en toch heeft reeds een onzer een heerlijk sink wild geschoten, zonder dat de jager-meester het zelf wist.quot;

• Hij, die zonder toestemming jaagt, is een strooper,quot; hernam de Boodschapper, »en ik wenscb-te wel, dat mijne ooren het schol niet gehoord hadden ; want het was het tweede, dal, sedert mijn verbod om te vuren, gevallen is.quot;

• Indien gij van den hond spreekt, dien ik zoo-even heb neergeschoten,quot; zeide de Snijder koel, die tol nog toe stil aan de tafel gezeten bad, terwijl hij met een breeden dolk, die aan zijn rechterzijde hing, een stuk brood doorsneed, «dan zal ik n zeggen, dat ik schiet als ik wil, en ik weet niet, wie mij zulks zou kunnen beletten.quot;

«Dal zal ik doen,quot; zeide de Boodschapper, drillig met de hand op de tafel slaande, «en dat ik zes, zal geschieden.quot;

I'er de Snijder het woord kon opvatten, zeide l ilenburg, die bevreesd was, dat bun twist ernstige gevolgen zou hebben, lachende : «Ik weel, bij mijne ziel, niet, Herman! waarom !;ij hel onzen Snijder zoo kwalijk neemt, dal hij een gat in een wambuis gemaakt beeft; dat er een Spanjool in zal, kon bij niet helpen, en daar bij zeker als een kundig kleermaker naald en ^aren bij zich draagt, kan bij bet gat wel weer dichtnaaien.quot;

«Ik verklaar . . .quot; riep de Snijder; doch Uilenburg viel hem in derede en schreeuwde: «En ik zeg, dat als gij niet zwijgt, gij nooit meer de eer


-ocr page 132-

f

i J. F. ÜLTMAINS.

en liet voordeel zuil hebben om mijne broek te lappen.quot;

De overigen begonnen luid te lachen ; maar de Wapensmid riep : »De Snijder is dezen morgen met het verkeerde been van de tafel gestapt; hij heelt niet uitgeslapen.quot; Uilenburg begon hierop aan des Snijders oor het begin van den een ol anderen marsch te blazen en bracht te weeg, dat deze zicli knorrig verwijderde, en zich in een hoek van hel vertrek op een stoel nederzette.

Eerst wist de Boodschapper niel, ot hij l ilenburg s gedrag zou goedkeuren, en oi hij niel aan de vroolijkheid der overigen een einde zou maken; doch daarna begreep bij, dat zijn vriend gelijk gehad bad, om met zijne kortswijl alle verdere woordenwisseling te voorkomen, die slechts de zoo noodige eensgezindheid sloren kon. iiij wendde zich dus na gegeten en gedronken te hebben, tol Uilenburg en vroeg : »llebl gij dezen morgen den gekwetste reeds bezocht? Ik wilde wel eens naar hem gaan zien.quot;

».la,quot; hernam deze; «maar hij is zeer slecht: den geheelen nacht heef', hij geen woord gesproken, en hel is alsof de ziel hel lichaam reeds verlaten heelt, dat gisteren nog zulke blijken van mannelijke kracht gaf. Maar laten wij gaan ; mogelijk dat wij hel een en ander voor hem doen kunnen.1

Heiden verlieten zij hel vertrek, en toen zij de deur achter zich dichtgedaan hadden, zeide Uilenburg, die een lantaren in de hand hield : »lleb ik u niel gezegd, lierman! dat men met den Snijder niel veel kan aanvangen ? wat duivel gaal hel u ook aan ? als de lappendief gevangen wordt, zal Perea wel met hem afrekenen.quot;

• Het is zoo,quot; antwoordde de Boodschapper, «ik zou beter gedaan hebben te zw ijgen.quot; Dit zeggende, opende hij de deur der kamer, waarin de gewonde lag, dien hij den vorigenjlag uit de bres had gered.

De ongelukkige lag in een hoek der kamer op een matras, en niet ver van den vuurhaard, waarop eenige turven brandden. Zijn gelaat was doodsbleek ; zijn hemd was met bloed bevlekt, en men kon de winsels zien, die een hreede wonde boven aan de borst bedekten. Zijne rechterhand lag hoven op de deken, die over hem heen was geworpen, en men zou hem voor dood gehouden hebben, indien niet een zachte beweging van de deken en een bijna niet hoorbaar gesteun nu en dan verraden hadden, dal hij nog leefde en groole smarten leed. Zijne wapenen en opperkleederen lagen achteloos en dooi- elkander op den grond nedergewor- de

pen ; helaas! hij zou die niet meer dragen. lij

• Denkt gij, dal hij ervan opkomen zal?quot; vroeg

de Boodschapper aan Uilenburg, nadat zij eenige ni

oogenblikken bedaard hij de legerstede hadden in

gestaan. m

• Neen, lierman!quot; antwoordde deze somber, io terwijl hel licht der lantaren op hel gelaat van v( zijn gekwetsten makker viel; «neen, de wonde is d te diep, en onze kunde is te gering om hem de

noodige hulp te verieenen.quot; Hierop, met de hand oj

van den gekwetste in de zijne, hield hij zijn h

voorsten vinger aan de slagader, en toen met zijn 1)

hoofd schuddende, vervolgde hij: »GeIooft gij, dat z

de Spanjaarden hem zullen verschoonen, als zij v

hel slot innemen ?quot; v

• Neen,quot; antwoordde de Boodschapper bitter; \ • wanneer heeft de zegevierende Spanjaard een ; overwonnen geus gespaard ?' 1

• liet is waar,quot; hernam de andere; •maar ik geloof stellig, dal, als wij hem onder de bescherming van Velasquez konden stellen, deze voor zijne genezing zorg zou dragen.quot;

«Dwaasheid !quot; zeide de Boodschapper schamper tchende. •Gesteld, dat het mogelijk ware, en dat de edele Spanjaard zulks deed, gelooft gij dan, dat hij de macht zou hebben om hem aan hel schavot en De Vargas te onttrekken ? „Neen,quot; vervolgde hij met vuur, -wij, wij moeten hem redden.quot;

»(iij hebt gelijk. Herman!quot; hernam Uilenburg; gisteren, toen wij hel verband legden, en toen hij voor het laatst heeft gesproken, heelt hij ons gebeden hem het leven te benemen en hem niet aan de Spaanjaarden over te laten. Indien hij. behouden was, als ik bier aan zijne voeten twee koppen van onze beulen nederwierp, zoo zou ik den wil hebhen om ze over de gracht te gaan halen, en God is mijn getuige, dat ik dan nog niet aan zijne redding zou wanhopen; maar wal mij aangaat, ik verklaar u ronduit, dat ik den moed niel heb om aan zijn verlangen te voldoen.quot;

• Noch ik, vriend Iquot; zeide de Boodschapper. • Mijne hand heeft kracht genoeg, om een vijand, maar niet om een vriend te dooden; er is echter een middel om aan zijn verlangen te voldoen, zonder dat wij zijn bloed behoeven te doen vloeien. Laten wij hem in de kamer brengen, die boven den wijnkelder is, en waarvan gij den sleutel hehi; want zelfs al wilde men de handen aan hem slaan, dan zou het nu te vroeg zijn; zoo lang wij niel overwonnen zijn, is er nog hoop; en als


-ocr page 133-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

li

de Spanjaarden de baas worden, zal men er den tijd niet toe hebben.quot;

•Dat is goed,quot; zeide Uilenburg, «hij zal dan niet vóór bet laatste oogenblik, en, zoo ik hoop, in groot gezelschap de groote reis aannemen; maar mij dunkt, dat ik wel zou doen dezen handscboen tot een gedachtenis mede te nemen; want die vervloekte ruiter heeft gisteren den mijnen naaide visscben medegenomen.quot;

Dit zeggende, nam bij een ijzeren handschoen op, die op den grond lag, en stak dien onder /.ijn harnas. Vervolgens hing bij de lantaren waaraan van boven een ring was, aan de koord der trompet, die zijne zijde nog niet bad verlaten, sedert hij baar veroverd bad. Beide mannen namen toen den gewonde met matras en al op, en droegen hem voorzichtig de kamer uit en de gang door. Toen gingen zij, een trap af, weder door een gang, en bielden aau bel einde stil; een oogenblik legden zij de matras neder, terwijl Uilenburg een sleutel te voorschijn haalde en de deur opende, waarna zij den gekwetste verder tot achter in de kamer voortdroegen.

«liet is bier vervloekt koud,quot; zeide Uilenburg. »/ie, ik ben. God dank, gezond; maar ik zou bier toch niet gaarne eenige uren doorbrengen.quot;

• Vuur aan te maken zou de grootste onvoorzichtigheid zijn,quot; zeide de Boodschapper; •maar laten wij dit boven op hem leggen.quot; Dit zeggende, nam itij een stuk van een oud tapijt, dat op den grond lag, spreidde hel over de deken, nadat hij te voren den arm van den gewonde onder bel dek gelegd bad, en vervolgde: »lk geloof, dat wij niet kwaad zouden doen hem een weinig wijn te geven; de beweging beeft hem geen goed gedaan.quot;

• Welnu,quot; antwoordde Uilenburg, •niets is gemakkelijker dan dit,quot; terwijl bij van een tinnen tlesch, die aan zijne zijde hing, den stop aftrok, en baar aan de lippen van den gewonde bracht.

Dc wijn scheen den ongelukkige, die reeds dooide klauwen des doods omval was, goed te doen ; althans hij bewoog zijn hoofd, en stamelde eenige onverstaanbare woorden.

• Mij wil ons zijn dank beluigen,quot; zeide de Boodschapper; «de kracht van den wijn beeft zijne geestvermogens weder opgewekt.quot;

»lk geloof bel wel,quot; hernam Uilenburg, «bel is oude llochbeimer, en ik ben een kenner; een kruik van zulken wijn is in slaat om een doode op te wekken.quot;

«Zullen wij meteen, nu wij loch hier zijn, niet wul voorraad uit den kelder krijgen ?quot; vroeg de Boodschapper.

• Neen, Herman ! dat is niet noodig,quot; hernam de andere, •er is boven genoeg voorhanden; betgeen wij zeiven niet gebruikten, zouden de Spanjaarden, als zij bovendrijven, toch maar uilzuipen. Ofschoon ik erkennen moet, dat hel verduiveld jammer is van bet lekkere druivennat, dal het hier zoo gevaarlijk ligt, zoo doet bel mij genoegen, dat ten minste een ander er zich niet mede zal vroolijk maken als wij het niet gebruiken kunnen.quot;

De deur uitgaande, wierpen zij nog een blik op hun makker, waarna Uilenburg haar sloot en den sleutel aan den Boodschapper wilde geven gt; doch deze nam hem niet aan, maar zeide :

■ Waarom dal? behoudt gij hem; gij hebt hem immers vroeger ook bewaard.quot;

»llet is juist daarom, dal ik hem u geven wil,quot; hernam Uilenburg; »het bewaren van dien vervloekten sleutel maakte mij gisteren bevreesd gedurende bel gevecht, en indien ik gevallen was, badt gij er naar kunnen Huilen.quot;

• Indien dit gebeurd was,quot; antwoordde de Boodschapper, •zou ik hem zeker ook niet noodig gehad hebben; waar gij verslagen wordt, zalmen ook mijn lijk vinden ; doch leg bem, om alle gevaren te voorkomen, daarboven op den rand van den post der deur; wie hem noodig beeft, kan hem daar dan krijgen, en wie het niet weet, zal bem daar niet zoeken.quot;

Toen zij de deur der kamer genaderd waren, waarin hunne makkers zich bevonden, zeide de Boodschapper, terwijl bij de lantaren uitblies, die hij in de hand had: »Het is nu licht genoeg om, indien gij er lust toe gevoelt, boven eens te gaan zien, wal er al zoo rondom hel slot gebeurt; wal mij betreft, ik ben er niet nieuwsgierig naar.quot;

Dit zeggende, trad hij in de kamer, terwijl Uilenburg, zonder iels te antwoorden, zich verwijderde.

VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

•Op mannen !quot; riep de Boodschapper, »en grijpt uwe wapenen; hel zou niet goed zijn, dat dc Spanjaarden ous niet in het geweer en gereed vonden ben Ie ontvangen ; schenkt de bekers vol, en laten wij Ie zamen drinken.quot;


-ocr page 134-

J. F. ÜLTMANS.

6

Keu ieder sprong op, zelte zijn helm of stormhoed op en greep zijn musket. Men plaatste zicli bij de tal'el en nam, toen de bekers gevuld waren, er een in de hand ; alleen de snijder leunde achteloos op zijn lang musket en hield zich achteraf.

«Drinkt de Snijder geen wijn meer?quot; vroeg de Boodschapper, »of zou misschien hel leven ol de dood van een Spanjaard onze vriendschap verbroken hebben ?quot;

• Het schijnt zoo,quot; hernam de snijder droogjes, onverschillig in hel rond ziende, terwijl hij zijne rechterhand in een lederen zak slak, die aan zijne zijde hing, en de kogels scheen te lellen, die er zich in bevonden.

»En zou iiij dan weigeren om met zijne makkers te klinken en op den ondergang van alle Spanjaarden te drinken ?quot; vroeg de Boodschapper, »(gt;! heeft hij mogelijk besloten om het musket en hel zwaard voor de schaar en de naald te verwisselen ?quot;

».Neen, voor den duivel!quot; schreeuwde de Snijder, die zich dit genoegen niet weigeren kon, zoo overluid, dat zij, die zich dicht bij liem bevonden, er over versteld stonden, terwijl hij een tinnen beker greep.

• Welnu,quot; hernam de Boodschapper met waardigheid, «laten wij dan gezamenlijk drinken op hel welzijn van ons vaderland, den voorspoed van onze wapenen, en op den ondergang van het Spaansch gebroed. Leven de Geuzen !quot;

»Vivenl Irs Gueu.vl vloek over de Spanjaarden !quot; riepen zij allen niet vuur. »Den Koning niet uitgezonderd,quot; schreeuwde de Snijder.

De Boodschapper scheen echter in dien laalslen kreet geen genoegen te nemen ; dan, zonder daar 'ets van te zeggen, ging hij voort:

«komaan, vrienden, laten wij nu gaan ; indien gij u allen als gisteren gedraagt, zal ik tevreden zijn; zijl steeds bedaard; mikt goed niet uwe muskelten, en als de vijand weder mocht stormen, spaart dan uwe slagen niet; want ik ontveins niet, dal onze toestand gevaarlijk is. Ja,quot; vervolgde hij met levendigheid, «vrienden! gij, die allen te veel gedaan liebl, dan dal ik u niet mijn volkomen vertrouwen zou schenken; ik zeg u ronduit. dat ik geloof, dal deze dag de laatste mijns levens zijn zal; maar daarom zal hij ook voor mij de schoonste en voor mijne vijanden de verschrikkelijkste wezen. Wanneer de Spaansche legerdrommen door den muur naar binnen stormen, verlaat dan uw hoofdman niet, ten minsle zoo gij den dood verkiest boven de schande van gevangengenomen en naar de galg gesleept te worden. Ja! ik zeg u, dat ons bloed zal vloeien; maar hel zal verdwijnen in de stroomen bloeds der Spanjaarden, en als mijn mond voor het laats? onzen wapenkreet laat hooren, zal onze vijand te midden zijner overwinning door deze muren verpletterd worden! — liet werk, dal ik u gedurende den nacht heb laten verrichten, zal u zeker moeilijk gevallen zijn; doch gij zuil er hel voordeel van ondervinden, als hel oogenblik daar is, dal de Spanjaarden meester zullen zijn van de kamer, waarin de bres zal vallen; indien gij met mij medegaat, zal hel u gemakkelijk vallen mijn plan te begrijpen.quot;

Dit zeggende, nam hij zijn musket, en verliet, gevolgd door zijn volk, het vertrek, dat nu reeds geheel door het daglicht verlicht werd, terwijl de lamp, die aan de zoldering hing, zich haastte aan de twijfelachtige schemering, die zij verspreid had, een einde Ie maken, zoodra geen menschelijk oog hare nederlaag meer kon bespieden ; alsof zij, beschaamd over den luister harer mededingster, de vruchteloosheid harer poging had ingezien om dit le doen.

In de kamer gekomen, waarin de Snijder zich in den vroegen morgen had opgehouden, zag de Boodschapper door het gat, dat hel kanonvuur reeds in den muur had gemaakl, terwijl de Prin-senmarsch met krachtige en volle tonen boven uit hel slot geblazen werd; waarna hij zeide : • Onze vijand is nog niet gereed; ik zal dus den lijd hebben, om u mijn voornemen mede le dee-len. Zoodra wij zien, dat wij den storm niet kunnen afslaan, begeven wij ons buiten dit vertrek, en sluiten de deur, welke wij dan met de balken versperren, die gij op de maat gezaagd hebl. De Spanjaarden zullen zich onledig houden met haar open le breken, doch dan begroeten wij hen met een hevig vuur uil de gaten, die wij rondom in den kamermuur gebroken hebben, en indien dit hen nog niet verdrijft, werpen wij door de openingen, die wij in de zoldering gehakt hebben, ecnig brandend stroo en de dunne spaanders hout, die ik met voordacht op den grond heb geworpen, gaan dan aan, en dit zal hen noodzaken de vlucht te nemen, en ofschoon zij in het slot zijn, zullen zij er toch geen meester van worden. De muren, waarvan wij hel behangsel hebben afgescheurd, en de sleenen vloer maken, dal dit alles zonder gevaar geschieden kan ; de zoldering is zoo hoog, dat het vuur daaraan geen


-ocr page 135-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

7

hinder zal kunnen doen, evenmin als nnn de deur, die wij met oude ijzeren platen bespijkerd liebhen.quot;

»Kii waarvoor dienen die matrassen en dekens, die wij op Uilenlmrg's hevel hier legen den muur hebben opgestapeld T' vroeg een der geuzen, die met aandacht geluisterd had.

»()ni de kanonkogels te smoren, die door de bres mochlen vliegen,quot; antwoordde de Boodschapper; »waiit het is noodzakelijk, dat de binnenniuur, die niet zeer dik is, niet beschadigd worde.quot;

»De Wapensmid,quot; zeide Uilenburg, die juist van hoven kwam, en dit laatste gehoord had, • lachte mij dezen nacht uil, dal mijne deken zoo vol gaten was; maar ik geloof, dat de zijne dezen avond niet veel beter zal wezen ; althans ik heb zorg gedragen om baar vooraan te leggen.quot;

«Dat bacil gij waarachtig wel mogen nalaten,quot; zeide deze lachende; «want in de uwe kwam hel toch op een gat ol wat niet aan, zoo hel al mogelijk is, dat de kogels er niet door kunnen zonder haar te raken.quot;

»Ha! ba! Uil!quot; riepen eenigen lachende, »dal kunt gij in uw zak steken.quot;

Uilenburg zou zeker wel iets geantwoord hebben, maar de Boodschapper nam het woord op en zeide: »Hij, die dezen avond nog een deken noodig heeft, zal er wel eene zoeken ; doch het wordt tijd om Ie beginnen : de vijand is buiten weder zichtbaar. Komaan, mannen ! aan het werk, en , spaart hel kruil niet, als gij hel met winst kunt gebruiken.quot;

Hij behoefde hun dit geen tweemaal Ie zeggen; brandende van ongeduld, verdeelden zij zich door het slot, en luslig blies Uilenburg op de trompet des Spaanschen speerruiters den geuzemnarsch. Spoepig liet zich nu en dan het musketvunr hooren, en geen Spanjaard kon zich meer ongestraft onder het bereik der vuurwapenen in het open veld verloonen.

«Welnu, vriend! wat hebt gij boven op hel slot gezien ?quot; vroeg de Boodschapper, nadat zij alleen in de kamer waren achtergebleven.

«Niet veel goeds,quot; hernam Uilenburg mistroostig, «de slooten en vaarten liggen, zoo ver ik zien kan, allen dichtgevroren; aan de andere zijde van Gorkum, op bet verdronken land, ziel men niets dan een grauw, glad ijsveld, waaruit bieren daar een dorre boom of een boerenwoning steekt. Aan de/e zijde van Dalem en op den Kraaiweg is in velden of wegen geen krijgsvolk te zien ; de rivieren alleen zijn nog open, maar wel spoedig uilen ook die dichtgaan; er komt veel drijfijs

van hoven ; geen volk of vaarluig is in aantocht, en, zoo waar als (iod leeft! geloof ik, dat (lebeer Von Hergh of Dahlhausen met zijne groene mollen bevroren is, zoo hem hel hart niet in de schoenen is gezakt.quot;

«Dal antwoord verwachtte ik,quot; zeide de Boodschapper. «Gelukkig, dat deze muren in het eerste uur niet vallen zullen; maar daar bet ons niet voegen zou ledig Ie blijven, terwijl de Spanjaarden reeds bezig zijn, ten minste wal de musketiers betreft, zoo zullen wij eens naar builen zien.quot;

«liet is ook niet goed, dat een lading te lang in den loop blijft zitten,quot; zeide Uilenburg, die door een schietgat aanlegde, «komaan, Signor Perea, de vuurvreter! laat ons eens zien, of gij dezen morgen gemakkelijker zult te raken zijn dan gisteren,quot; waarna hij aan den trekker trok.

«Ik heb niets geboord: is hij gevallen ?quot; vroeg de Boodschapper, die zijne lont in den sleutel vastzette.

•Neen, voor den duivel!quot; zeide Uilenburg, zijn musket hard hij deti voet nederzettende, «dat verdoemde kruid is nat geworden, anders ware hij er nu reeds geweest. Deze dag zal ongelukkig voor mij zijn; ik gevoel het; nooit beeft mijn eerste schol of stoot gemist, ol ik hel» dit, helaas! ondervonden.quot;

«Dwaasheid 1quot; hernaam de Boodschapper, »gij zijt te wild, en het is goed, dat de Wapensmid hier niet hij ons rs, arfTlcrs^oudt gij een sermoen over de behandeling van het geweer niet kunnen ontgaan.quot; Dit zeggende, schoot bij af. Uilenburg laadde spoedig de pan met lijn kruid, dat bij in een hijzonderen hoorn bij zich had, en volgde zijn voorbeeld. ,

Eenige oogenblikken daarna zeide de Boodschapper: »Het zal nu tijd worden om deze plaats te verlaten ; hel kanon zal dadelijk beginnen te spelen, en dan zal het hier niet meer veilig zijn.quot;

Zonder een woord te antwoorden, wierp Uilenburg het musket op den linkerschouder, en een kruik, die bij hem stond, opnemende, volgde hij zijn vriend naar eene hoogere verdieping.

«Hier zullen we goed staan,quot; riep Uilenburg vroolijk, «wij zien bier over die vervloekte schanskorven heen, en dezen keer ten minste zal ik niet misschieten.quot; Doch toen hij daarop zijn musket tusschen de ijzeren traliën van een venster heenleidde en vuur wilde geven, zeide de Boodschapper: «Wacht nog een oogenblik! indien zij ons hier gewaar worden, zullen zij trachten zich voor ons te beschutten ; heb slechts geduld, lot zij hun


-ocr page 136-

J. F. OLTMANS.

8

kanon hebben afgevuurd, dan schieten wij tegelijk, en door den rook zullen zij ons niet ontdekken.quot;

• Vuur!quot; hoorde men nu buiten roepen tegen de busschieters, die bij de stukken stonden, en dadelijk werden de serpentijnen losgebrand.

»gt;u is het onze beurt,quot; zeide de Boodschaper, en gezamenlijk schoten zij naar buiten, op dc hoogte, waarde stukken stonden, terwijl zij daarna dadelijk hunne musketten terughaalden eu weder laadden.

liet was alsof hel kanonvuur de musketiers aanmoedigde om zich gedurig te doen hooren ; althans hunne trom werd achter de batterij geroerd, en hevig] bestookten zij de vensiers. De stukken gaven niet tegelijk vuur; maar zoodra er een geladen was, werd het afgestoken, hetgeen den damp gestadig lusschen de batterij en het slot onderhield, en den Boodschapper in slaat stelde om te laden en te lossen.

•Nu, ik dacht dat ik ook wat laden kon,quot; zeide Uilenburg eindelijk, nadat zijn vriend weder eens geschoten had, »maar zie gij kunt hel veel spoediger dan ik; en toch ben ik een oud soldaat, en gij hebt in uwe jeugd misschien nooit een musket in de hand gehad.quot;

• Gij vergist u. Uilenburg ! reeds zeer jong behandelde ik het geweer,quot; antwoordde deze: »Van ouds is immers elk burger in [ons land dienstplichtig ; de poorters in elke stad moeten zich in den wapenhandel oefenen, en men Veft mij verhaald, dat er voorheen meestentijds geen andere oorlog werd gevoerd dan met burgers: elke leenheer leverde een vast getal zijner leenpiichtigen, en elke stad een gedeelte zijner gewapende burgers.quot;

• De muur onder ons zal wel gewaar worden, dat de Spanjaarden geen gebrek hebben aan kruid en ijzer,quot; zeide Uuilenburg, terwijl hij aanlegde en schoot, waarna hij vervolgde: «liet is toch wonderlijk, dat zij met zooveel woede iets vernielen, dat de koning toch weder moet lalen maken: maar ik geloof, dat men u verkeerd onderricht heeft; ik weet zeer goed, dat hertog Karei de Stoute, die hier ver vandaan, zoo ik geloof tegen de Zwitsers, gesneuveld is, meestal bezoldigd krijgsvolk in dienst had.quot;

• (Jij hebt gelijk,quot; hernam de Boodschapper; • maar juist sinds onze heeren de gewoonte hebben aangenomen om lage huurlingen in den oorlog te gebruiken, is de Nederlander verwijfd geworden, en met het goed en bloed, dat men hem uitzuigt, worden de sold ij trekkers betaald, die hem onder het juk houden. Of denkt gij, dat zij Perea zouden gehoorzamen en ons aanvallen, indien hij burgers onder zijn bevelen had? Neen, zij zouden dit niet doen ; en ik geloof, dal als de werklieden gewapend wareif, en ik de gelegenheid had met hen te spreken, het niet lang zou duren, of zij zouden de stukken omkeeren en ons helpen om de Spanjaarden Ie verdrijven. Maar, komaan. Uilenburg! laad uw musket; onze bezetting is klein, daarom moeten wij dit door handigheid zoeken te vergoeden.quot;

•Ik ben reeds bezig,quot; antwoordde deze, die eenige oogenblikken stond na Ie denken over het gezegde van zijn vriend; »ons getal is waarlijk ook gering genoeg: maar weet ge wel, lierman ! dat gij verduiveld dom gehandeld hebt ?quot;

»lloe dal zoo ?quot; vroeg de Boodschapper verwonderd, zonder dal zij een van beiden ziel) door het spreken van hunne bezigheid lieten afleiden.

• Vraagt ge dat nog ?quot; zeide Uilenburg. »Ik meen, dal gij Van Doorn niet van hier hadl moeten lalen gaan; hij wilde immers gaarne blijven; een man minder of meer scheelt veel.quot;

En wie zou dan de jonkvrouw in veiligheid gebracht hebben ?quot; vroeg dc andere.

• Welnu,quot; antwoordde Uilenburg, »dat had de oude knecht alleen wel kunnen doen ; zij zouden met hun beiden in geen zeven slooten Iegelijk loopen; want spoedig zullen deze lot den grond toe bevroren zijn,quot; eindigde hij lachende.

• Indien we hem hier gehouden hadden om in de verdediging den dood te vinden, of, als hij weder werd gevangengenomen, op het schavot te sterven,quot; zeide de Boodschapper, «zouden wij hem geen dienst met zijne bevrijding gedaan hebben ; en op mijn woord, wij hadden dan deze gehcele onderneming wel kunnen achterwege lalen ; hij is vol moed, dat weet ik ; maar hij is gekwetst geweest, en had toch alleen de Spanjaarden niet kunnen tegenhouden.quot;

• Maar hij had ons ten minste van Perea kunnen ontslaan,quot; viel Uilenburg hem in de rede, »ik geloof stellig, dat die Spanjaard zich deze dag niet meer zou verroeren, als onze jonkman gis-leren in de bres geweest was.quot;

»(iij vergist u, vriend!quot; zeide de Boodschapper. »lk heb gisteren zelf ondervonden, dat het geene kat is, om zonder handschoenen aan Ie vallen. Mijne wapenrusting heeft mij gered; maar gij weel, dat de jongelieden tegenwoordig er eer in stellen, om zoo licht mogelijk gewapend Ie wezen.quot;

•Toegestemd, lierman!quot; hernam^ Uilenburg, • onze moed en onze krachten deden niets af legen


-ocr page 137-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570. 9

zijne behendigheid; maar Van Doorn heeft ook liet staal naar de regels leeren voeren, en dal is iels, dat u geheel, en mij bijna insgelijks geheel en al ontbreekt. Voor den duivel! gij moest eens van een mijner vrienden, die onder de watergeuzen als bootsgezel gediend heelt, gehoord hebben, hoe de jonker zich op zee geweerd heeft; ja, aan den wal in Engeland hebben verscheiden Engelsche en Nederlandsche edelen tevergeefs getracht hem te ontwapenen.quot;

• Dat verwondert mij niet,quot; antwoordde de Boodschapper, terwijl hij de zijden vlag, die over zijne schouders hing, een weinig verschoof; »en ik vrees nog altijd, dat hij alleen aan zijne stoutheid gehoor zal geven en ons nog zal trachten te hul|) te komen.quot;

»lk hoop dat gij zoo verstandig zult zijn om dat zegeteeken te verbergen, wanneer de storm begint,quot; zeide Uilenburg ; «gisteren was hel iels anders; maar het dezen dag te dragen, is verkeerd, en het, is juist geschikt om u al de Spanjaarden op den hals te halen.quot;

»lk weel het wel,quot; hernam zijn vriend ; »maar ik gevoel mij sterk genoeg om hen te weerstaan; de slagen, die op mij vallen, zullen dan ten minste u en de overigen niet treffen, en dat is juist de reden, waarom ik de vlag niet van mij heb algeworpen.quot;

Zoo zetten zij hun gesprek verder voort. — Doch het wordt tijd, das wij ons eens naar buiten begeven, om te zien, wat daar voorviel.

EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

Zoodra hel schot van den Snijder, als hel ware, het leeken tot hel begin der vijandelijkheden gegeven bad, riep Pedrillo zijne makkers op, die in een diepen slaap gedompeld waren. Wal hem betrof, hij had geen oog geloken; ernstige gedachten hadden hem den geheelen nacht bezig gehouden, en toen de soldalen de gloeiende asch van hel wachtvuur verlieten, wierp hij nog een blik op de zwart gebrande trompet, welke zijn vriend Hernandez hem had overgegeven. Zijne hand bracht hij krampachtig aan zijn hoofd, als wilde hij de droevige herinneringen verdrijven, die hem kwelden. Toen hij haar liet zakken, hield hij zijn borstharnas vast, omzijn kloppend hart lol stilstand e brengen ; maar hel gelukte hem niet, en somber liet hij zijne hand langs zijne wapenrusting nederglijden ; zij viel op hel gevest van hel zwaard, dat aan zijne zijde hing. Ken glans van vergenoegen verdreef nu de donkere wolken van zijn voorhoofd ; bij had zijne bedaardheid teruggekregen; Pedrillo was weder de oude, en toen hij zich tol zijne makkers wendde, zeide hij: «Komaan, vrienden ! volgt mij,quot; en deze zagen in zijne houding en zijn gelaat niets ongewoons meer.;

Lorenzo Perea en Diego Velasquez traden nu ook te voorschijn; de trom werd geroerd; hel volk verzamelde zich, en de levensmiddelen werden onder hen uitgedeeld.

Olschbon de Spaansche soldaten gebukt gingen onder een strenge krijgstucht, die keizer Karei onder hen had ingevoerd, zouden zij echter zeker geweigerd hebben het gevecht te beginnen, voordal het goed licht geworden was, en zij hun dorst en honger gestild hadden. Perea wist dit wel, en ongaarne zag hij zich gedrongen de geuzen nog eenigen tijd met rust te laten. Tegenwoordig is dit alles veel veranderd ; in onze dagen heeft men dikwerf den soldaat zonder voedsel of rust van de eene overwinning^ naar de andere zien snellen; meer vrijheid genietende, heeft hij meer gevoel van eigenwaarde, en zijn moed en zijne volharding zijn dezelfde gebleven, zoowel onder hel brandend luchtgestel van Spanje, als in de barre koude, te midden van sneeuw en ijs, aan de boorden van de Berezina. De krijgsbewegingen hebben thans eene snelheid, waarvan men in oude lijden geen denkbeeld had, en dikwijls te laat beklaagt men naderhand een oogenblik rust, dat men onvoorzichtig genoten heeft; want indien de Hollanders met nadeel bij Warwick vochten, omdat een keizerlijke generaal weigerde, zijne soldaten te laten oprukken, vóórdal zij hun middagmaal genoten hadden, evenzoo verloren de Franschen mogelijk den veldslag, die over hel lot van geheel Europa beslist heeft, omdat één hunner generaals aan zijne soldaten toestond te rusten en hunne soep te koken.

Kindelijk traden de soldaten van Romero in hel gelid, en onder het geluid der Krijgsmuziek rukten zij van achter en uit hel voorhof in hel veld. Perea's gebiedende slem bracht de busschieters en kannonniers spoedig aan de batterij bijeen, en niet lang nadat de musketiers begonnen waren, openden ook de serpentijnen haar vuur.

Met al hel werkvolk was bij de batterij noodig; daarom gelastte men eenigen hunner, den Spanjaarden, die om het slot verspreid waren, de


-ocr page 138-

J. F. OLTMAINS.

10

horden na to dragen, welke hen heschennen moesten, en hier en daar eenige vergravingen ol'opwerpingen van aarde Ie maken. Helaas! wanneer zij hel leven hunner dwingelanden hadden verzekerd, konden zij zich weder lerugbegeven om misschien onderweg gekwetst of gedood te worden; want zij luidden geenerlei middel om zich Ie hesehullen, zelfs geen wapenen om zich Ie verdedigen; hunne meesiers gebruikten hun arm zonder dien te wapenen. Maar zijl voorzichtig, Spanjaarden! de dag zal aanbreken, op welken de slaaf zijne kluislers eindelijk verbreken zal; dan zullen de op u buit gemaakte wapenen hem op u doen zegevieren, en in het oogenblik, dal zijn haat en zijne wraak in uw bloed uilgeblnscht worden, zal de Nederlander vrij zijn, en onder de volken van Kuropa de plaats hernemen, welke een ongelukkige samenloop van omstandigheden hem gedwongen had Ie verlaten.

Zoo stil als alles gedurende den nacht geweest was, zoo levendig was bel nu; de koude was zeer nijpend, niettegenstaande de zon, die bel ijs in de gracht gelijk een geslepen steen deed glinsteren, nu en dan op de belegeraars een weldadigen straal liet vallen. De geuzen waren hiervan verstoken, en, olschoon zij niet in hel veld stonden, noodzaakte hen echter dikwerf de tocht, die door de schietgaten kwam, om het vuur, dal van alle kanten uit het slot kwam, voor een oogenblik Ie slaken. Meermalen, als de eene of andere musketier bet waagde zich boven de verschansing, waarachter hij verborgen lag, te verhellen, \crloonde zich een vlam vóór een kleine opening hier of daar in den muur. Van huilen kon men die vlam niet eens zien, en dit leerde de overigen voorlaan voorzichtiger te zijn.

• Denkt gij, Signor Velasquez! dat do muur bet lang zal uithouden ?quot; vroeg Perea aan dezen, Ier-wijl zij een eind weegs achter de stukken en vóór bet voetvolk stonden, dat met den rug naar de Waal geplaatst was.

»lk weol bel niet,quot; antwoordde deze, den doek een weinig verschuivende, die om zijn linkerarm gebonden was; «gisterenavond was er reeds, zoo ik bet wel heb, een klein gat in den muur; en daar ik heb opgemerkt, dal men dikwerf het stooten van hel ijzer tegen den muur niet boort, als bet builenste sink aan de rechterzijde vuur geefi, zoo zal ik de richting daarvan een weinig doen veranderen, indien gij het goedvindt.quot;

• Zeker!quot; hernam Perea, »wees zoo goed, Signor! zulks dadelijk Ie laten doen; den muur moeten de kanonnen nederscbieten ; want al de kogels.

die naar binnen gaan zonder hem Ie raken, acht ik verloren.quot;

Velasquez gaf nu hevel het vuur te staken. Toen de rook opgetrokken was, werden de stukken op nieuw gericht; het gat in den muur was veel vergroot, en rondom was de builenste bekleoding der zware moppen reeds stuk geschoten.

• Wij zullen den omtrek der bres maar niet grooter nemen,quot; zoide Perea, »twee mannen kunnen met gemak er in gaan ; ik wil den storm niet weder zoo laat beginnen als gisteren, en hel schijnt alsof elke steen van dat verdoemde slot een kogel noodig heelt om verbrijzeld te worden.quot;

• Vuur, mannen!quot; riep Velasquez nu. Het kanon liet zich weder booren, en dezen keer schenen de kogels boter getrollen te hebben.

Nadat er nog een paar maal geschoten was, viel oen der arbeiders getrollen neder, en toon hij bebloed werd weggedragen, zeide Velasquez : »Daar gaat er weder een heen ; bot is mij onbegrijpelijk; bel is alsof onze vijanden de kunsl uitgevonden hebben, om, ondanks den verren afstand, door de schanskorven been te schieten.'

.luist wilde Perea antwoorden, toen de kanonuiers van een der middelste stukken het verlieten en achteruit traden.

• Wal is dal, kerels?quot; schreeuwde Perea luid : • Voorwaarts, de handen aan hel werk, of ik zal u leeren, op welke wijze men een sink bedienen moei.quot;

• Vergeef ons. Mijnheer!quot; zeide een der busschieters, zijne muls eerbiedig van hel hoold nemende ; »maar aan ons sink kan de duivel zelf hel niet uilbouden ; do zesde man wordt daar reeds voor dood weggedragen, en wie zal hot wagen in zijne plaats Ie treden ?quot;

• Ken Spanjaard, lafaard !quot; riep Perea, waarna hij vervolgde, terwijl bij een musketier, die achter hom slond, op den schouder klopte: »Leg uw musket en uwe vork neder, soldaat ! en geef bel voorbeeld aan die bloode kerels.quot;

Zonder een woord te antwoorden, bracht deze zijne band aan den hoed, en zijn musket overgevende aan dengene, die naast hem in bel gelid stond, trad bij op de batterij, greep den wisscher en plaatste zich aan den mond van het stuk, op do plaats waar do anderen gevallen waren. Met kracht zette bij de lading aan; de kanonniers, beschaamd en bevreesd voor Perea, hielpen den Spanjaard, en hel stuk begon weder Ie werken.

• Deze zal zich niet licht laten afschrikken,quot; zoide Perea togen Velasquez; »bij gevoelt zich vereerd, dal ik hem heb uitgekozen om hol voorbeeld


-ocr page 139-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

te geven ; hel Spaansche volk is over hel algemeen veel moediger dan de lloliaiiders.quot;

»Ja,quot; hernam deze; «maar gij zuil mij moeien loestemmen, dat het denkbeeld om legen zijne eigen landslieden Ie dienen niet aanmoedigend is ; en ik gelooi, dal iedere geus, die in het slot is, wel legen een Spanjaard kan opwegen.quot;

»(iij hebt gelijk,quot; antwoordde Perea. »lk zeil' zou mij liever laten neersabelen dan een schot Ie doen legen mijne landslieden, tenzij ze tegen den Koning w aren opgestaan ; en hel meerendeel der Hollanders denkt gelukkig evenzoo; en zoo zij zich al voor een oogenblik verzetten legen ons bevel, zoo zal ik hen toch wel lot gehoorzaamheid welen Ie dwingen.quot;

Nadat hij dit gezegd had, gaf het stuk weder tweemaal vuur; maar de ongelukkige Spanjaard, die vooraan stond, viel, waarop hel weder dooide overigen verlaten werd.

»Xoinlti'e de Dins /'' riep Perea, »dal mag een ongelukkige plaats genoemd worden; maar liever wil ik zelf hel kanon bedienen, dan het lot zwijgen gebracht Ie zien. Soldalen 1 neemt den gevallene weg, en dat één van u hem vervange.quot;

Dadelijk traden eenige musketiers uit hel gelid, en namen hun makker weg; een kogel had zijne hersenpan verbrijzeld. Toen zij hem wegdroegen, kwamen groole golven bloed uit de verschrikkelijke wonde, en niemand scheen gezind om zich bij de stukken te plaatsen.

«Komaan,quot; riep Perea, »wie zal de dappere wezen, die zijne plaats zal innemen ?quot;

Niemand scheen hiertoe genegen. Stilzwijgend stonden de soldaten daar, en zij, die in een storm met moed den dood zouden Ie gemoet gelreden zijn, vreesden het gevaar dal hen, zonder middel van verdediging, bij hel stuk wachtte.

Perea's gelaat werd doodsbleek, toen hij hunne ongehoorzaamheid gewaar werd; zijne rechterhand zocht onwillekeurig naar de greep van zijn rapier, toen hij vóór zijne soldaten irad en hen met dreigende oogen aanzag.

«Ellendige kerels!quot; schreeuwde hij woest, «is er dan, bij San .lago! niemand onder u, die hart genoeg beeft, om aan mijn bevel te gehoorzamen ?quot; Doch zij bleven doof voor zijne rede; ofschoon mei neergeslagen blikken, zagen zij somber vóór zich. Perea begreep zeer goed, dal hij de zwakste zou zijn, indien hij tot dadelijkheden overging, waarom hij, schamper lachende, vervolgde : «Maar het is ook waar, de Signors zouden liever verkiezen om de eene of andere stad Ie plunderen.

of tegen eenige vrouwen Ie schermutselen ; hel is goed, dat Perea u niet noodig heeft om de rebellen Ie vermeesteren ; ik zelf zal het sink bedienen en de eer van Spanje ophouden, terwijl 's Konings soldaten, die zijne livrei dragen, haar bezoedelen.quot;

«En vergeet gij dan uwe ruiters, Signor?quot; zei-de l'edrillo, schielijk met zijne makkers hem in den weg en naar hel stuk tredende. «Wij vreezen niets; door ons bediend, zal hel geschut spoedig den muur vernielen, waarachler de muiters zich verbergen, terwijl één hunner, die mijne trompet ontheiligt, gestadig den krijgsmarsch der oproerlingen blaast.quot;

«Ik weet het, Pedrillo 1quot; antwoordde Perea, «maar houd mij niet op ; de ruiters hebben gisteren reeds genoeg gedaan ; ik ben nieuwsgierig Ie zien. ol de vijand Perea even gemakkelijk zal verdrijven, als hij mijne voorgangers gedaan heeft.quot;

«Laat mij uwe plaats innemen, Signor!quot; zeide Velasquez; «waarom zoudl gij u opofferen, en wie zal na uw dood, dien (iod verhoede, hel slot bemachtigen ?quot;

«Dat zuil gij zijn, Signor?quot; riep deze, naar hel stuk loopende; «maar ik verbied u mijne plaats in Ie nemen, als ik val. Komaan, kanonniers ! komaan, bij het stuk : vreest niets; Perea is hij u.quot;

Een moedig voorbeeld vindt altijd navolging. Daar de Hollanders meer uil onw il dan uil gebrek aan moed waren achleruilgelreden, deed hen hel denkbeeld, dat zij de Spaansche soldalen zouden beschamen, de handen aan het werk slaan, en met meer ijver dan Ie voren hielpen zij nu Perea in hel laden en al vuren van hel stuk.

Niemand zal dit vreemd voorkomen, als hij be-denkl, dat in later lijd velen, wanneer zij eens bij hel leger waren, in den dood gesneld zijn op de slem van een vreemden meesier, dien zij vertrouwden en om zijne kundigheden hoogachllen ; ja, dal zij zelfs zich beijverden zijne goedkeuring te verwerven, en dit was hier het geval.

«Waar zijn de kogels?quot; riep Perea gedurig, «brengt het sink meer vooruil. — Goed zoo, mannen ! hel is geladen,quot; riep hij van voor het slang-stuk wegspringende: «Vuur!quot;

Nauwelijks was hel schol gevallen, of men hoorde hem opnieuw bevel geven om de kruidzakken aan te brengen.

Langen lijd stond hij aan hel stuk, zonder dat hel den verdedigers van het slot gelukken mocht, hem Ie IreHen, ofschoon zij toch gedurig naar


-ocr page 140-

J. F. OLTMANS.

12

die zijde vuurden ; het scheen alsof Perea werkelijk onkwetsbaar was, en het gevaar keerde ; sedert hij zich op de batterij vertoond had, was er niemand bij hem ; maar bij de andere slukken waren nog een tweetal busschieters gewond.

Velasquez had zich van zijne soldaten verwijderd, terwijl dit voorviel, en zich naar die zijde van de gracht begeven, vanwaar hij langs den muur kon zien, die beschoten werd, en bij ontdekte nu spoedig het vuur, dat van lijd tot tijd uit de bovenste verdieping gemaakt werd. Zijn eerste werk was, naar de batterij terug te snellen, en zijne ontdekking aan Perea mede tc deelen, die, zonder zijne plaats Ie verlaten, dadelijk bevel gaf, om hoven op de schanskorven eenige teenen horden dubbel lege» elkander te plaatsen, zoodat de kogels der musketten, door den verren afstand reeds verzwakt, geene schade meer konden doen, al waren zij door deze borstwering heengedrongen. Nadat dit verricht was, bracht Perea zijne klecding, die dooi1 zijne medewerking zeer in wanorde geraakt was, weder in orde, waarna hij lolde kanonniers zeide: «Gij ziel, kerels! dat zij mij niet hebben kunnen wegblazen ; zij hebben, toen zij mij herkenden, dadelijk aan hun vuur een andere richting gegeven, en nn zijde nutteloosheid van hunne schoten ingezien hebben, zullen zij spoedig ophouden hun kruid te verspillen. Komaan, nu weder lustig aan den gang; laat de muiters niet gewaar worden, dat Perea niet meer bij u is, en ik zal steeds gereed zijn om u als gehoorzame onderdanen van zijne Majesteit te erkennen; daarop kuntgij rekenen.quot;

»ik heb gemerkt, Signor!quot; zeide Perea tot Velasquez, nadat de kanonniers weder aan de stukken bezig waren, terwijl hij met een doek een licht schampschot afveegde, dat een vijandelijke kogel hem aan de wang had toegebracht, »dat de Nederlanders even moedig zijn als de Spanjaarden, als zij goed aangevoerd worden, en, bij San Jugo! ik verwonder mij nu niet meer, dat de rebel Egmond bij St. Quentin met zijn paar-devolk zooveel heeft uitgericht, en dat de Zwijger, met zijn vertrouwen op de Hollanders, zijn meester durft braveeren.

«Daaraan heb ik nooit getwijfeld, Signor !quot; antwoordde Velasquez; «ik heb wel eens gelezen, dat zij reeds ten tijde der Romeinen een strijdbaar volk waren ; aan de zijde van Roland hebben zij bij Itoncevaux gevochten, en hij de kruisvaarten tegen de ongeloovigen zich zeer goed gekweten.quot;

• Dewijl gijquot; daarvan spreekt,quot; zeide Perea, «zoo zal ik u, als wij meester van Loevestein zijn, eenige fraaie tapijtstukken laten zien, die in eene der 'kamers zijn en onderscheidene gevallen uit de kruistochten voorstellen. D'Avilar beeft daarmede veel op, en is altijd bereid, om eiken vreemdeling op het slot er den uitleg van quot;te doen;quot; ja hel paardebek van een der heeren, ik'gelool, zoo ik wel heb, van den hertog van Normandië, is hem zoo bevallen, dat bij daarnaar er een voor hem in dienzelfden smaak heeft laten vervaardigen.quot;

«Zijne gevangenis zal hein wel Jang vallen,quot; zeide Velasquez. «Hel is te hopen, dat wij spoedig zijne kluisters kunnen ^ verbreken ; en ofschoon ik geloof, dat hij van den Boodschapper niets Ie vreezen heeft, zoo is het toch altijd beter, als men weder bij zijne landgenooten is.quot;

Men weel nooit, hoever de geuzen hunne wraak gedreven hebben, en] niet altijd is men hij zijne landgenooten in veiligheid,quot; hernam Perea somher, terwijl hij met zijne hand zijn knevel opstreek; »ik geloof dat wij hem geene vriendschap zullen doen met hem Ie bevrijden.quot;

• Hoe dat zoo, Sihnor ?quot; vroeg Velasquez verwonderd, «zou hij iels misdreven hebben?quot;

• Wel mogelijk,quot; zeide Perea werktuigelijk, waarna bij schielijk] vervolgde: «Hoor, Signor! de Hertog is op hem verstoord, omdat hij het slot heeft laten overrompelen ; maar hoe kon hij ook op zulk een verraderlijk plan bedacht^ wezen ? liet is voor bet eerst, dat de Emisario zoodanig iets ondernomen heeft; en daar ik steeds door hem als vriend op Loevestein ontvangen ben, en ik het meisje denk te huwen, over hetwelk hij voogd is, zoo verklaar ik u, dat de last om hem gevangen te nemen, die gegeven is, mij niet bevalt. Ja, Signor! daar uwe edele wijze van denken mij hekend is, durf ik u zeggen, dat ik besloten heb hem van den dood te bevrijden, die hem wacht. Ik heb mij van goud en een geleibrief voorzien ; zoodra ik hem zie, overhandig ik hem hel een en ander, en bericht hem van bet gevaar, dat hem hoven hel hoofd hangt. Indien gij hem dus mocht onlmoelen, als hij zich verwijdert, zoo verzoek ik u, hem niet op te houden, maar hem te laten gaan.quot;

»(ïij kunt daarvan verzekerd zijn, Signor!quot; antwoordde Velasquez, «het is edel. van u,quot; uw vriend niet te verlaten, nu hij n noodig beeft; de dood zou voor hem ook een veel le zware stral wezen; bovendien heb ik ook geen bevel om hem aan le houden, en bij de inneming van het slot zal niemand op zijne verdwijning acht geven; gij kunt op mijne geheimhouding rekenen.quot;


-ocr page 141-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570. 13

»Ik verwachtte niels minder van u, Signor!quot; zeide Perea, hem de hand drukkende; »en indien gij ooit mijne hulp noodig mocht, hebben, kunl gij o|) mijn arm rekenen.quot;

»lk dank u,quot; hernam de andere. »En indiende jonkvrouw, aan wie gij verloofd zijt, op hel slot is, zoo zal zij wel blijde zijn, dat gij haar spoedig uit hare gevangenschap zult verlossen.quot;

«Dat geloof ik niet,quot; zeide Perea ; »dat is te zeggen — ik weet niet of zij er is of niet.quot;

»l)it verwondert mij, maar ik denk liet wel; want gisteren hebben ecnigen mijner musketiers een vrouw voor een der vensters gezien,quot; hernam Velasquez.

»Een vrouw?quot; vroeg Perea schielijk, »ik bid u, Signor! zeg mij aan welk raam?quot;

»Dat weet ik niet,quot; hernam Velasquez, »maar ik meen, dat het aan de andere zijde van het slot is geweest.quot;

»Daar is hare kamer,quot; riep Perea. »Ik dank u voor uwe onderrichting, Signor! ik zal mij derwaarts begeven, of ik ook zoo gelukkig kan zijn, haar te ontdekken.quot; Dit zeggende, verwijderde hij zich snel, en riep nog onder het heengaan : »(iij zult wel zorg dragen, Signor! dat het kanonvuur goed onderhouden worde.quot;

Velasquez zag hem na, en zeide bij zich zeiven: »llij is waarlijk verliefd ; ik had dit van Lorenzo Perea nooit verwacht, en, ofschoon ik hem om zijn moed en zijne bekwaamheden hoogacht, beklaag ik de ongelukkige, die zijne vrouw zal worden. De bezorgdheid, die Perea voor het welzijn van D'Avilar had, maakte, dat Velasquez zich zeisen beschuldigde van hem tot nu toe niet genoeg op prijs gesteld te hebben, en over dit een en ander nadenkende, stapte hij achter de stukken heen en weder, die gestadig voortgingen het gat in den muur te verwijden. Nu en dan stond hij stil om, ondanks zich zeiven, te luisteren naar de welluidende tonen der trompet, of om het gelaat te beschouwen van Pedrillo, die met Spaansche deftigheid oogenschijnlijk onverschillig scheen om het bespelen van het muziekinstrument, dat hem toebehoord had, en^waarvan elke klank voor hem een dolksteek was.

TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

«Heeft iemand van u ook eene Senorita aaneen der vensters van het slot gezien ?quot; vroeg Perea aan de musketiers, die achter de opgeworpen hoogten verborgen lagen en met de belegerden nu en dan musketschoten wisselden.

•Neen, Signor!quot; antwoordde een der musketiers, »wij zijn zoo gelukkig niet geweest. Indien wij al iemand gezien hebben, is het een van die knapen geweest, die ons geen oogenblik met rust laten.quot;

• Gisteren heeft men toch een vrouw in het slot gezien,quot; zeide Perea nadenkende.

«Dat kan wel zijn, Signor !quot; hernam de soldaat, • maar toen zijn wij hier niet geweest; ook zijn wij hier om acht te geven op de geuzen, en niet om naar de meisjes te zien, ten minst? zoo luidt de order.quot;

«Zwijg, kerel!quot; riep Perea barsch. «Wieheelt u last gegeven om te redeneeren ? het staal aan mij om te weten, waarom gij u hier bevindt ; schiet, dan doet gij beter.quot;

Zonder te antwoorden, schoot de Spanjaard zijn musket af tegen de vensterluiken op de tweede verdieping van het slot, en daar Perea juist zijn oog strak daarop gericht had, hoorde en zag hij het ijzer de houten luiken doorbooren.

«Wie heeft u gelast om op die ramen te schieten?quot; vroeg Perea.

«Niemand, Capitan !quot; antwoordde de soldaat kortaf, terwijl hij zijn musket weder laadde.

• En waarom doet gij het dan ?quot; zeide Perea driftig; «in die kamer is iemand gehuisvest, die niet tol de geuzen behoort, en die gij zoudt kunnen kwetsen ; schiet daar beneden op die openingen in den muur: daar zijn onze vijanden.quot;

•Dat weel ik wel,quot; hernam de soldaat; «maar indien ik op de bovenste vensters schiet, kan ik ten minste zien, dat ik wat geraakt heb; maar in die verdoemde gaten te schieten is onmogelijk.quot;

Perea antwoordde niet, maar rukte hem hel musket uit de hand. Juist op dal oogenblik werd de tromp van een roer door een der schietgaten gestoken. Perea legde dadelijk daarop aan, zond met een vaste hand een kogel in hel slot, en scheen getroll'en te hebben; want de loop van het musket zijns vijands verhief zich snel, alsof hij, die het had vastgehouden, het losliet; hel ging los en schoot in de lucht af.

«Zóó moet gij schieten,quot; zeide Perea, terwijl


-ocr page 142-

J. F. 01/

•TMANS.

u

hij het musket den soldaat voor do voeten wierp ; • voor hem, die goeden wil heeft, is niets onmogelijk; maar ik raad u, kerel! die hier niet zijt om naar de vrouwen te zien, om beter op uw . uren te lellen, of hij San Jago! gij loopt gevaar in een tuchthuis aan hel spinrokken hij de oude wijven geplaatst !e worden.quot;

Dit zeggende, verwijderde hij zich. — »Mij maakt een geweld, alsof hij de Hertog zelf was, zeide de soldaat, zijn musket opnemende; »liet moest nu ook juist treffen, dat hij geraakt heelt ; ik wil een dubloen tegen een schot kruid verwedden, dat hij het niet voor de tweede maal kan doen.quot;

■•Laat hem praten,quot; zeide een andere soldaat, »en laten wij eens drinken; want het is vervloekt koud. Maar hoe waart gij ook zoo dom om daar naar boven te schieten ? ik had al dadelijk gezien, dat bij tot over de ooren verliefd is, en dat zeker de eene of de andere schoone daar hare legerplaats houdt.quot;

«Het is daarom,quot; hernam de eerste soldaat, nadat hij gedronken had, »dat bij dus bet opperbevel heelt, liet zou voor het eerst niet zijn, dat bel leven van eenige edellieden werd opgeofl'erd, om de eene of 'andere gevangen prinses te verlossen ; maar indien hij het op den duur zoo hoog opneemt, zal de een ol andere hem vroeg of laat nog eens bij ongeluk een kogel in het hoofd zenden, en ik zou baast belust zijn om hem mijn dolk eens ouder de ribben te steken, zoo ik hem de eer niel aandeed met hem Ie trekken.quot;

Terwijl de Spanjaarden, over zijne strengheid verstoord, aldus voorlgingen Ie morren, en bel geschut ophield zich te laten booren, was Perea op het voorhof aangekomen, en zag daar naar hetgeen de musketiers uitricbtlen, nadal hij onderweg meermalen in gevaar geweest was van gekwetst te worden.

»lk wilde juist naar de batterij iiaan om u op te zoeken, Signor Capitan ! toen ik vernam, dat gij u bier bevondt,quot; zeide een Anspessado, die voor hem trad, met zijn hoed in de linkerhand, en zijn bardezaan (1) in zijn arm.

«Iloezoo dat, wat hebt gij te zeggen?quot; vroeg Perea, hem met de hand beduidende zich te dekken.

• Hier is een brief voor u van den Hertog,quot; hernam de ander, »bij is zoo even van Woerkum gekomen, alwaar hij door een ruiter gebracht is.quot;

(1) Groote hollcboarJ.

Peroi brak hel zegel los, en las met aandacht, wal dc Hertog hem schreef, waarna hij den brief dichtvouwde, hem bij zich stak, en zich wilde verwijderen, onder hel zeggen van: »Het is goed, dat ik bet weel, on bij Sun Sago ! zij zullen Ie laat komen.quot;

»lk lig bier mei mijne soldaten, Signor!quot; zeide de Anspessado, «maar zoudt gij mij niet willen toestaan, bij den storm tegenwoordig Ie zijn ?quot;

«Dat kan niet, Anspessado!quot; hernam Perea; «overal moei eenig volk blijven, en ik heb bovendien hij de bres ook manschappen genoeg.quot;

«Ik ben het, dien tie geuzen op het slot gevangen hebben gehouden,quot; zeide de andere mistroostig; «gisteren heb ik ook bij Diego de Velasquez moeten blijven ; gij zoudt mij een groote gunst bewijzen, Signor !quot;

«Welnu, wij zullen zien,quot; hernam Perea, terwijl bij met verwondering opmerkte, dal het kanonvuur nog steeds bleef zwijgen, en hij snelde naar de batterij.

Dl ME EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

Terwijl Perea dus dc handelingen der soldalen naging, en natuurlijk vruchteloos trachtte, baar, die aan zijne macht ontsnapt was, bier ol daar Ie ontdekken, wandelde Velasquez vóór zijne soldaten heen en weder. Hij dacht bij zeiven na, hoeveel moeite het nog zou kosten over de wijde gracht het slot Ie bemachtigen, hoe velen zijner soldaten den nacht niet zouden beleven : hij dachl zelfs aan hot lot der ongelukkige geuzen, wanneer zij met het zwaard in de hand werden gevangen genomen. Het eenige middel om dil alles te voorkomen, was, te beproeven, of zijne vijanden nu ook soms meer genegen zouden zijn, dan den vorigen dag om zich te onderwerpen. Ofschoon hij vreesde, dat zijne pogingen daartoe vergeelsch zouden zijn, liet hij zich echter niet afschrikk ; maar alleen aan de ingeving van zijn edel hart gehoor gevende, vergal hij dal hij onder Perea stond, en gebood den kanonniers hun vuur te staken. Niels kwam meer welkom dan dil bevel, en nadal zij hunne armen eenigen tijd over elkander hadden geslagen, om eenige warmte in hunne half bevroren handen te doen terugkceren, haalden zij een sluk brood te voorschijn, dal


-ocr page 143-

Iirr SLOT LOEVKSTI'IIN IN lii7().

I li

zij des morgens liespaard hadden, en vergaten de bierkan niet, terwijl eenigen hunner de stukken met water hegoteu. Ook dn musketiers, die langs de graeht verspreid lagen , kregen bevel met schieten op te houden, en als ware men dit van te voren overeenkomen, hield ook het musketvuur uit het slot op, zoodat aan deze geheele zijde van het gebouw voor een oogenblik de vijandelijkheden gestaakt werden, die aan de drie andere zijden nog steeds voortduurden.

Velas(|uez ging nu langs de zijde van de batterij, en trad naar de slotgracht, uit voorzichtigheid met zijn hoed wuivende, om zijn vijanden te beduiden, dat het zijn voornemen niet was, de bres te verkennen, maar dat hij een mondgesprek verlangde. Toen hij aan het dijkje gekomen was, dat om de gracht liep, sprong hij daar bovenop, om des te beter te kunnen zien, en riep : »Kmi-sario ! Emisario! waar zijt gij?quot;

Deze plaatsverandering was gelukkig voor hem; want een schot dat uil hel slot op hem gedaan werd, doorboorde zijn mantel, die, achterwaarts hangende, door den sprong van zijn lijf verwijderd was.

Ofschoon er geen stilstand van wapenen gevraagd was, verwonderde Velasquez zich over dit legen de goede trouw strijdende bedrijf, en denkende, dal men misschien toch vermoedde, dat hij kwam om de bres in oogenschouw Ie nemen, riep hij op nieuw ; »lk wenschte den Emisario te spreken.quot; Doch nog kreeg hij geen antwoord ; wel scheen hel hem toe, alsof er zich iemand vóór de opening binnen in hel slot bewoog; hij meende zelfs hem, dien hij geroepen had, met een ander in een hevigen woordenstrijd te hooren, en riep daarom nog eens: «Emisario 1 waar

zijt gij?quot;

quot;Hier ben ik, wie roept mij f' riep deze nu, zich voor de bres vertonende, en met zijne hand den Spanjaard groetende.

»lk ben het, krijgsman !quot; antwoordde Velasquez, en wenschte u te spreken ; vertoon u vrij aan de bres, mijn volk zal zonder mijn bevel niet vuren.quot; Dit /eggende, gaf hij aan eenige musketiers en ruiters, die bij hel hooren van het schot genaderd waren, met de hand een wenk om zich le verwijderen.

»De Boodschapper, Mijnheer! heeft nooit geaarzeld zich te veiioonen als hij door een man van eer geroepen werd,quot; hernam deze, in den muur springende, en zich zooveel mogelijk buitenwaarts plaalsendt loning voor hel schot, dal buiten mijne toestemming, gij kunt daarvan verzekerd zijn, o|i u gedaan is. Spreek, Velasquez ! wal hebt gij mij le zeggen, nadat ik u gisteren met mijn musket gedreigd heb ?quot;

• Krijgsman, of Emisario ! want ik weel uw naam niet, ofschoon uwe dapperheid mij schijnt te verraden, dat gij een edelman zijt, hoor mij,quot; zeide Velasquez, zijn hoed opzettende; «hel is op dit oogenblik niet de Spaansche bevelhebber van een vendel \an Hoinero, die tol u spreekt, maar uw vriend, die uwe daden en die van uw volk waardeert, zonder die echter goed te keuren. INa een hevigen tegenstand hebben wij gisteren het voor-hol vermceslerd ; gij zijl nu in uwe uiterste verschansing teruggedreven ; deze muren zullen ons weldra den ingang niet meer beletten, en het zal niet voor hel eerst zijn, dal hel ijs den val van cone sleikle zal veroorzaken. Ik zeg dus ronduit, dal ik op mijne eer uwe plaats onhoudbaar oordeel.quot;

»Gij gelooft dit, Mijnheer!quot; antwoordde de Moodsehapper, de groene zijden vlag zooveel mogelijk achterwaarts schuivende, terwijl het hein nu speel, dal bij haar niet afgelegd had, omdat hij zag, dal de Spanjaard er zijn oog op vestigde ; «maar de eerste, die het waagt over hel ijs te naderen, zal zich zijne roekeloosheid beklagen.quot;

»lk weet hel,quot; hernam Velasquez; «maar voor één man van n hebben wij tien andere, en uwe krachten zullen n op bel laatst weigeren u in de verdediging behulpzaam te zijn. Krijgsman ! hel is niet alleen voor u, maar ik zeg hel u zonder omwegen, hel is ook voor mijne eigen soldaten, dal ik wenschte, dal gij u overgaaft; er zijn er gisteren reeds te veel gevallen, en . ...quot;

«Hij, die een vijand, welke builen zijn bereik is, wil overmeesteren, Velasquez 1quot; viel de Boodschapper hem in de rede, «zoekt dikwerf hem door vleierij in slaap le wiegen ; maar ik geloof, dat gij dil middel evenzeer veracht als ik; ik geloof u dus; uwe achting is mij veel waard. Deuk evenwel niet, dat ons behoud in hel bezit van de bres gelegen is ; neen. Mijnheer 1 wij hebben buiten dat nog hoop op behoud.quot;

»(iij wilt zeggen, dal gij op ontzet rekent,quot; hernam Velasquez; «maar hoe kunt gij daaraan denken? Wie zal u in den winter te hulp komen? Ik weet wel, dal in Duitschland eenig volk geworven wordt; maar dal is hier ver vandaan, (ieef dus de verdediging op ; neem zelfde vlag van het dak, die gij er nooit op had moeten plaatsen, en onderwerp u als een getrouw onderdaan desKonings aan zijne bevelen.quot;


-ocr page 144-

J. F. OLTMANS.

16

• Gij.zoudl oiiSj dus toestaan om met krijgsmanseer liet slot te verlaten ? vroeg de Boodschapper verwonderd.

«Helaas, ueen,' hernam Velasquez. «Als ik de hertog was, zou ik, u] gaarne den vrijen aftocht toeslaan ; maar ik heb die macht niet. Zells Signor Perea zou hel niet durven doen; maar indien gij u gevangen geeft, /.al ik zeil uwe zaak hij den Hertog verdedigen. Hij wordt door u \an wreedheid beschuldigd, en dikwerf, ik moet hel zeggen, niet zonder reden ; maar hij zal niet dool zijn voor mijn verzoek ; ook hij weel den moed naar waarde te schatten; de haat en bloeddorst van De Vargas zal voor het verzoek van Velasquez moeten zwichten, en indien gij gelooft, voorlaan den rechten weg le volgen, maak ik mij sterk om niet (alleen uw leven, maar zelfs uwe vrijheid le verwerven.quot;

»En liet is Velasquez, hel is een edelman, hernam de Boodschapper op een verwijtenden loon, »die mij aanraadt, mijne vrienden en medeburgers te verlaten, wien ik mijne hulp toegezegd heb ? Hij moet dan den Nederlander wel verdacht houden van licht zijn woord te breken, dat hij mij zoo iels durft voorslaan. Maar gij dwaalt. Mijnheer! ik ken uw meester beter dan gij ; ik ken De Vargas en Perea; uwe edelmoedigheid zou u hel hoofd van den romp doen slaan zonder ons te redden.quot;

.Ik weel dat de Hollander de goede trouw hooger acht dan eenig ander volk,quot; antwoordde Velasquez ; »ik zou u ook niets willen voorslaan, dal ik zelf niet zou willen aannemen, en indien mijne voorspraak u niet kon redden, zou ik zonder smart het hoofd zien vallen, dal zich niet meer zou durven verheffen, als men de eer van Spanje aanrandde; maar waarom zoudt gij uwe vrienden niet verlaten ? hen, die allen niet geaarzeld hebben hun Koning ontrouw le zijn ? Hel hoofd der oproerlingen heelt u verlaten ; in plaats van in uw midden 's Konings ongenade te helpen afwenden, die hij het volk heeft op den hals gehaald, houdt hij zich in Duilschland bezig quot;met allerhande kuiperijen, nadat zijne aanslagen zijn te niet geloo-pen, en heeft markthrieven uitgegeven, die den koophandel van uwe landgenooten te gronde richten. Zijn zwager, die aan de grenzen het krijgsvolk verzamelt, van hetwelk gij uwe redding'verwacht, ik schroom niet het le zeggen, is een verrader, die geen vertrouwen verdient. Heeft hij niet toch, nadat hij zijn koning verlaten had, zich van zijn bloedverwant verwijderd, met wien hij geineene zaak gemaakt had, toen het onweder boven het hoofd der rebellen losborst ? Heeft hij niet gezocht den tiran, zooals gij den Hertog noemt, door laagheden voor zich te winnen ? en daar deze, die hem veracht, hem versloolen heeft, plaatst hij zich weder onder uwe banier. Wat hoopt gij van hem? wal verwacht gij van uw opperhoofd, dat u op een afstand aanhitst tegen de macht des Konings, die hij zelf ontweken is ?quot;

»Er zou veel aan te merken vallen op uwe redeneering,quot; hernam de Boodschapper met waardigheid. »De Vorst, van wien gij spreekt, heeft liever verkozen de zaak van hel ongelukkige volk te verdedigen, dan zijn .naam en zijne hand te leenen om het uit te plunderen en van zijne vrijheid te berooven ; en ik geloof, dal een man van eer zich niet behoeft te schamen, zijne livrei le dragen ; maar zells als alle grooten ons verlieten, ja al gingen zij allen tot uwe zijde over, zoo zou ik toch hier blijven.quot;

»En waarom zoudt gij dat doen ?quot; vroeg Velasquez schielijk, «waarvoor zoudt gij uw leven opofferen ?quot;

«Voor mijn vaderland en voor de vrijheid, riep de Boodschapper met vuur, «die daarvoor

sterft, valt met eer.quot;

«Het vaderland, — de vrijheid ?quot; zeide Velasquez het hoofd schuddende. «INiet altijd is de laatste nuttig, niet altijd is het vaderland dankbaar voor bewezen diensten, krijgsman !quot;

«Ik weet hel Mijnheer !quot; hernam de Boodschapper ; «maar inhei einde laat hel zijne verdedigers toch recht wedervaren. Ik heb gezworen hier te blijven, en ik zal hel nakomen.quot;

«Er is dus geen middel om u van gedachten te doen veranderen ?quot; vroeg Velasquez langzaam.

«Hebt gij ooit aan den linkeroever der Gette de puinhoopen van een ouden toren gezien. Mijnheer ?quot; vroeg de Boodschapper.

..la maar al te wel,quot; hernam Velasquez verwonderd, de bedoeling dezer vraag te vergeefs trachtende le raden ; «ik zelf heb, op bevel van Vitelli, dien vruchteloos met mijn vendel bestormd.quot;

«En gaven de Nederlanders zich over, nadat gij hen had opgeeischt? quot; vroeg de Boodschapper.

..Helaas! neen, krijgsman!quot; hernam de Spanjaard somber, ..het vuur en de vlam konden hen zelfs niet bewegen, hun verblijf te verlaten; zij verbrandden tol den laatste toe, en nog hoor ik de vloeken en verwenschingen dier ongelukkigen. Maar waarom vraagt gij naar iels, dat gij zelf

zeker weel ?quot;

«Omdat ik besloten heb, Mijnheer! hun voor-


-ocr page 145-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

17

I (c volgen, en liever in liel vuur te sterven mij gevangen Ie geven,quot; liernam de Bood-pper, met vuur zijne krachtige stem verheffeiule, net zijn handschoen op zijn borstharnas klop-pende.

»lk begrijp u, krijgsman!quot; hernam Velas(|uez langzaam, »eii ik laak uw voorncnoei) niet; God zal over u en mij beschikken, en ons oordeelen.quot; Meteen ontroerde stem vervolgde hij: «Tw vriend Velasquez verlaat u, om als Spaanschc hoofdman weder onder uwe vijanden Ie treden, vaarwel!quot;

Dit zeggende, sprong hij van de boogie, waarop hij geslaan had, en Irad, met zijne hand groetende, achterwaarts.

quot;Zijl gegroet. Mijnheer!quot; riep de Boodschapper hem na, »gij zuil het zijn, die het teeken lot het weder aanvangen van bet vuren geven zuil.quot; Onder hel uitspreken van deze laatste woorden Irad hij haastig in het slot terug, waarschijnlijk om voor den den veiligen aftocht des Spanjaards zorg te dragen.

«Waarom is bet vuur gestaakt, Signor?quot; vroeg Perea driftig, die in dit oogeublik, uil bet voorhof gekomen zijnde, haastig naar Velasquez toetrad.

«Omdat de slangstukken zoo heet geworden waren, dat het vuren gevaarlijk was, en omdat ik nog een poging gedaan heb om de geuzen lot de overgaaf te bewegen,quot; antwoordde Velasquez bedaard.

»En wie heeft u daartoe last gegeven ? Wie heeft u gemachtigd om de vuurmonden Ie doen zwijgen ?quot; vroeg Perea met den voet stampende; »of vergeel gij, Velasquez! dat ik het hevel hier voer ?quot;

«IN'een,quot; hernam de andere trotsch, »ik weel dit; maar indien ik denk iels te moeten doen voor 's konings en zijner onderdanen welzijn, zal ik het niet nalaten, al had de Hertog zelf hier hel opperbevel.quot;

• Het is de Hertog zelf, die mij gelast, het slot boe eer boe beter in te nemen; zie bier zijn schrijven.quot; Dit zeggende, haalde Perea een brief uil zijn wambuis. «Hij bericht mij, dat eenige Duilsche henden in vaartuigen de rivier van boven afkomen om de muiters te onlzetten ; dat Oranje naar alle zijden order heeft afgezonden om den Emisario Ie ondersteunen, en het is op hel oogeublik, dal ik dezen lasl onlving, dal gij, door dwaze inenschenliefde gedreven, het vuur doel ophouden!quot; vervolgde hij driftig.

«Welnu ! I^quot; l«'i vuur woder openen !quot; antwoordde Vel: mand belet hel ti ;

J F. OLTM 1 in 1570. 11

en vat de dwaasheid aangaat, waarvan gij mij besi huldigl, zoo geloof ik niet, dat iemand u er ooit van verdacht heeft gehouden.quot; Dit zeggende, keerde bij zich om, en staple trotsch naar, zijne soldaten.

«Hij had heter gedaan, de zedeprediker,quot; zeide Perea, meesmuilende, «zich in een monnikskap te steken; het verwondert mij niet, dat de Hertog mij het opperbevel gegeven heeft.quot;

«Komaan, soldaten!quot; vervolgde hij met luider slem, «vuurt met uwe musketten, die reeds geladen moeten zijn.quot; Hierop naar de batterij stappende, riep bij: «Op, kanonniers! op, aan de stukken! gij moet den verbeuzelden tijd weder inhalen.quot;

Op zijne slem, die geene aarzeling gedoogde, sloegen zij dadelijk de handen aan het werk. Eén hunner, die bezijden de batterij op den grond zat, scheen echter niet genegen om nog zoo dadelijk te gehoorzamen, waarom Perea hem met den voet in de zijde schopte en riep: «Komaan, luiaard ! sta op, of ik zal « leeren op een anderen lijd wat vlugger te zijn.quot;

«(Üj !....quot; riep de busschieter, verwoed over deze woorden, de hand naar de plaats brengende, waar de laars hem getrolfen bad, en zich oprichtende : «Ellendige Spanjaard! zijl gij uit uw land gekomen om een Hollander te schoppen ? een Hollander! en dat op het oogeublik, als hij bij de stukken rust, die hem tegen elk geweld besebermen moesten ?quot;

«Zwijg, kerel!quot; grauwde Perea hem driftig toe, «zwijg, en sla de hand aan hel werk, of bij San Jago! ik zal u als een lagen rebel laten behandelen.quot;

«Hebei!quot; riep de andere buiten zich zei ven van kwaadheid, «lage rebel! welnu, ik weiger om een serpentijn te laden : laat anderen het stuk van I! a ii 1 dienen, ik doe hel niet; vervloekt zij deze hand, indien zij ooit weer een schol op mijne landgenoolen helpt doen !quot; .Nu sloeg hij zijne armen over elkander en zag onversaagd naar zijn vijand.

«En toch zuil gij het doen,quot; riep Perea met een donderende stem, «of ik zal u, Nouibre de Dios! op een rad de beenen laten stuk slaan.quot;

«Slaan !quot; schreeuwde de kanonnier, «slaan ? Ja ik ! ik zal u den hals breken, vreemde hond!quot; Dit zeggei de, greep bij een handspaak, die op den grond lag, en die in zijne gespierde vuisten opnemende, stond bij gereed, om zijne bedreiging ten uilvoer te brengen.

Noch zijne makkers, noch de musketiers schenen


-ocr page 146-

J. F. OLTMAiNS.

geneden Ie zijn om hem te grijpen, hetzij ze bevreesd waren voor den hreedgeschouderden Hollander, of dat zij inwendig Pereu haatten. De ruiters waren te ver af om hun aanvoerder te redden, die, niet willende aehteruiltreden, o( den degen trekken tegen iemand uit de laagste volksklasse, grimlachende staan bleef, en ondanks zijne bedaarde houding van gramschap beefde.

Doch op het oogenblik, dat de Hollander de handspaak rondzwaaide, om haar met kracht op Perea's hoofd te doen nederdalen, werd hij door een kogel uit het slot getroden en viel.

Tevergeefs trachue hij met zijne handen, die het hout hadden laten glippen, zich aan het slang-stuk, waarbij hij stond, vast te klemmen ; vruchteloos poogde hij de nagels in de schubben van liet metalen monster te zetten en zich op de been te houden om zich nog op zijn vijand te werpen ; zijne vingers gleden krassend langs het gladde metaal af, en onder het roepen van: •Verdoemenis! wraak! mijn broeder! Leven de geuzen! wraak !quot; viel hij en gal den geest.

Zoolang de ongelukkige tegen zijne landgenooten gediend had, was hij bewaard gebleven ; doch het noodlot wilde, dat juist op het oogenblik, waarin hij weigerde zijn dienst tot het verderf te leenen, zij zeiven, bij toeval, een einde maakten aan zijn leven, en daardoor den wreedaard redden, die reeds zoovele euveldaden bedreven had. Maar laten wij hopen, dal de wraak, welke de llollander^ijn broeder heeft aanbevolen, door dezen zal genomen worden, als hij het lijk van den ongelukkige zal gezien hebben.

«Sleept het aas van den muiter weg, en dat het nog terstond bij de heenen aan de galg vóór Gorkum worde opgehangen!quot; riep Perea lotte arbeiders, die als versteend dit schouwspel hadden aangezien, «en leert uit dit voorbeeld, dat de wraak van (ïod en zijne heiligen nederdaalt op hem, die 'skonings zijde verlaat, het gezag zijner Capitanes miskent, en hun naam durlt lasteren.

In stilte werd hij gehoorzaamd; de vrees voor een dergelijk lot voorkwam alle gemor, en de slangstukken, waarop menige traan van medelijden en onderdrukte woede ncderviel, gingen voort met de bres te verwijden.

VIE 11 EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

«Zijl gij geladen ?quot; vroeg Uilenburg aan den Boodschapper, die zijn musket nederzette, en de hand aan de kruidtasch bracht.

»Ja!quot; hernam deze, op zijne lont blazende, »wal wilt gij?quot;

«Welnu,quot; vervolgde Uilenburg schielijk, «schiet dan onder die roede vederen, welke daar achter de batterij zichtbaar zijn.''

Zonder een woord te antwoorden legde de Boodschapper aan, en schoot zijn musket af, waarna Uilenburg, die over zijn schouder door hel schietgat gezien had, verheugd uitriep :

«Voor den duivel. Herman! ik geloof, dat gij geraakt hebt.quot;

Doch loon de rook een weinig door den wind verdund werd, zag hij den vederbos zich no£ steeds in den kruiddamp bewegen, en met dei; voet slampende, vervolgde hij : Neen, de verdoemde Perea staal nog overeind. Is bij dan werkelijk onkwetsbaar, of zou de een of andere schutsheilige, met wien wij den gek steken, hem waarlijk beschermen?quot;

«Neen, geloof dat niet, vriend !quot; hernam de Boodschapper bedaard; «maar de maat zijner euveldaden is zeker nog niet vol. God alleen weet wanneer dat wezen zal, en door wiens band zal hij omkomen.quot;

«De Snijder had daareven bijna weer een slecht stuk begaan. Gelukkig dat zijn bloeddorst hem verhinderde le wachten lol zijn vijand stilstond,quot; zeide Uilenburg. «Welk een onderscheid lusschen Perea en Velasquez! heb ik u niet gezegd, dat de laatste eerlijk denkt? en toch is bij een Spanjaard met lijf en ziel.quot;

»Kn heb ik dan ooit gezegd, dat er geene deugdzame Spanjaarden zijn?quot; vroeg de Boodschapper. «Neen, Uilenburg! dat hebt gij van mij nooit gehoord. A( h ! waarom beeft Alva niet een hart als dat van Diego Velasquez! ons arm vaderland, voor hetwelk wij ons hier bevinden, zou dan niet door den burgeroorlog verscheurd worden.quot;

„Gij gelooft dus. Herman! dal wij hier alleen zijn uil ware vaderlandsliefde, gelijk gij aan den Spanjaard gezegd hebt ?quot; vroeg Uilenburg.

«Wel zeker!quot; hernam de Boodschapper, «hij, die anders denkt, zou mij onrecht doen.quot;

«Wal u aangaat, van u geloof ik dit gaarne,quot; antwoordde de andere; «maar van de overigen niet. Wal mij betrclt, ik ben hier, omdat gij hier


-ocr page 147-

19

ijl; de Snijder is hier om zijn zoon Ie wreken; Je Wapensmid, oindiU liij locli nergens anders veilig is, en ik zou u zoo van elk onzer een liij-zondere reden kunnen opnoemen.quot;

»(Jij kunl gelijk lichben,quot; zeide de Hoodsehap-per; «niaar gij /.nil mij loesleimnen, dat al deze redenen toch sumonloopen in één pinil, dal is te zeggen, lol vei derf onzer vijanden en de bevrijding van onzen geboortegrond.quot;

Een poos tijds hadden zij zoo hel gesprek voort-gezel, toen zij de trom bij de Spanjaarden boorden roeren. »l)e Spanjaard roep! zijn volk bij elkander,quot; zeide de Boodschapper; «liet gevecbl zal spoedig weder beginnen.quot; Ook trokken de inus-keliers, die om liel slot verspreid hadden gelegen, werkelijk er om heen naar de batterij; en ofschoon zij linn weg zoo ver mogelijk van de gracht namen, lieten de geuzen niet na met hen eenige tdiolen le wisselen.

«lioep ons volk bijeen. Uilenburg!quot; zeide de Moodsehapper. Deze begon niet zijne Irompel bel teeken lol vereeniging te geven, en spoedig hadden zij zich allen om bun aanvoerder verzameld.

»lt;iij hebt een goeden raad gegeven, vriend!' zeide de Wapensinid tol l ilenburg, loen deze de Irompel liet zakken; »wanl toen ik mij, eenigen tijd geleden, gereedmaakte om op den Spaansclien lioofdman le vuren, greep deze juisl een musket, schoot door liet scliielgat, waarvoor ik stond, en iidiii mij een stukje van mijn rechlepoor weg. Verdoemd ! indien ik mijn lielm op mijn hoofd liad gehouden, gelijk ik voornemens was geweest, zou bel lood, door den ijzeren pot heen en weder rollende, mij de hersens verbrijzeld hebben.quot;

»(iij zijl er goed afgekomen,quot; hernam l!ilen-bnrg. »lk zelf heb menigeen door zulk een toeval zien sneuvelen, en gij kunl u niel verbeelden welk een belsclic muziek bet is, als de kogel, langs hel ijzer malende, zich vereenigl mei bel gehuil van den slervende. Doch zeg eens, hebt gij er reeds wal van de zalf opgedaan, die ik u gisteren heb aangewezen ?quot;

».la,quot; hernam de andere, »en ik wenschle wel le welen, boe die bereid wordl.quot;

»lk ook,quot; antwoordde l ilenburg, «en ik ben van voornemen, om, als wij den dans onlspringen, en ik eens in Gorcum kom, aan meester Ivzelorius bel geheim er van af le koopen.quot; Hierop nam hij een kan mei wijn open zeide; »lvnmaan, de kelder moet toch leeg; wiedrinkl er eens met mij ?

»l)ie Ie veel drinkt, verliest zijn verstand !quot; zeide de Snijder koel, en wees de kan terug, die de ander hem wilde overgeven, »en indien de vijanden dil niet vergelen hadden, zonden zij nu niet verzuimd hebben, de kogels op hunne stukken le doen.quot;

Dadelijk zelle Uilenburg de kan neder, die bij aan zijn mond had willen brengen, en zijne ooren opsperrende, scheen bij geheel gehoor.

»Voor den duivel, lierman!quot; riep hij, «de Snijder heeft gelijk ; zijn de Spanjaarden gek, dal zij hun kruid nutteloos verspillen, of zouden zij ook daardoor hunne verrichtingen trachten lever-bergen ?quot;

• Hel laatste is waar,quot; zeide de Boodschapper «kom aan, mannen! eerst zullen we nog wat mei vuren blijven aanhouden, en dan het musket legen hel zwaard verwisselen.quot;

Hierop zich tol den Wapensmid keerende, vervolgde hij: »Ziju de haakbussen geladen?quot;

Eer deze hem antwoordde, riep ( ilenburg, die met arendsoogen voor een schietgat stond le kijken : »llel is nog zoo ver niel : ik zie de soldaten, die om de ballerij beenlrekkcn, gevolgd door de arbeiders ; geloof mij, zij zulleu den storm nog niel beginnen, maar onder de begmisliging van den rook het ijs mei rijs bedekken.

«Volg mij dan!quot; riep de Boodschapper, «de kanonkogels zullen ons nu niet meer verhinderen, om in de kamer post le vallen, waar de bres is.quot;

Toen zij daar aankwamen, vonden zij de kamer met den kruiddamp opgevuld, dien de wind daarin gejaagd had ; de binnenmuur was merkelijk beschadigd, nicllegenslaande hetgeen zij er legen aan gelegd hadden. De Wapensmid zag lachende naar de plaats, waar zijn deken gelegen bad, en aan hare bewaring wanhopende, baalde bij zijne schouders op ; waarom Uilenburg een der kogels opnam, die op den grond lagen, en ze door de lires in de boogie wierp, zeggende: «(ia heen vanwaar gij komt.quot;

Doch zonder een gal in bet ijs le maken, rolde hel ijzer lol aan de overzijde der gracht voort, en bleef tegen den aarden wal liggen.

De sleenen, die van den muur waren afgevallen, en de kogels, die te laag waren geschoten, hadden echter het ijs vlak aan hel slot gebroken, en Uilenburg, die hel gat zoehl te verwijden, baalde mei behulp van twee zijner makkers een langen dunnen balk uil de gang, en stiel er bel ijs in de rondte mede stuk. Doeb de mnskeliers plaalslen zich nu in groot aanlal langs de gracbl, nadat zij de ladingen vernieuwd hadden, welke zij ban-deliersgewijze over hunne schouders droegen, en


-ocr page 148-

j. F. oi;

,ïiVIA!NS.

hun vuren noodzaakte den ouden liaakscluiUei' zich le verwijderen.

De arbeiders, aan de gracht gekomen, legden nu de rijsbossen neder, die zij gedragen hadden, daar zij niet geneigd schenen, den voet «|i het ijs le zetten, denkende dat de soldaten zulks verrichten zouden, ofschoon zij beschut werden dooiden rook van het kanon en het hevig vuur der soldaten. Perea gebood hun dit eehler weldra, en zij sloegen met weerzin de handen aan het werk.

Al verder en verder weiden de lange rijsbossen, van welke Perea nog dienzelfden morgen een menigte van de naburige steden had laten aanvoeren, op hel ijs gelegd en voorts met planken bedekt. Hoe meer echter de arbeiders hel slot naderden, hoe gevaarlijker het voor hen werd, en reeds waren er eenigen gevallen; doch in weerwil dat zij het meeste kwaad verrichtten, bleef het vuur uit het slot het sterktst op de Spanjaarden gericht. De Boodschapper merkte dit wel op; maar hij eerbiedigde den edelen weerzin zijner onderhoorigen om hunne eigen landgenoolen le doo-den, en hij liet elk zijn gang gaan. liet beleggen der gracht te verhinderen, was buiten zijne macht; en de tijd, dien bij had kunnen winnen, door de arbeiders terug le drijven, zou met het bloed der .Nederlanders te duur gekoclil zijn geworden.

VIJF EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

»Ik had niet gedacht, Signor! dat zij de nadering tot het slot zoo slecht zouden hebben verdedigd ; zij zullen spoedig het gevolg van hunne dwaasheid bespeuren,quot; zeide Perea, terwijl liij Velasquez op zijde trad, die, met zijne armen over elkander geslagen, naar het werkvolk zag.

quot;Zeg liever, Capitan!quot; hernam de andere, die wel zag, dat Perea zich weder met hem wenschte te verzoenen, »dat zij spoedig een slechte belooning voor hunne edele wijze van handelen zullen ontvangen ; maar gij licht gelijk ! het is dwaasheid om in den oorlog edelmoedig te zijn, vooral wanneer men met vijanden te doen heed, die de edelmoedigheid niet beoefenen, ja, zelfs niet eens begrijpen.quot;

«Gij oordeelt ons al te gestreng,quot; antwoordde Perea koel, »en gij kunt niet vergen, dal iedereen denkt als de navolgers der dolende ridders, die men nog lusschenbeide aantref!, en die gewoon waren hun schild weg le werpen, als hunne legen-pari ij het verloor.quot;

• Indien gij mij voor een dier droomers houdt, Signor!quot; hernam Velasquez kortaf, »het staal u vrij; maar gij hiindelt onrechtvaardig, met de geuzen er van verdacht le houden; laat mijne soldalen de plaats der arbeiders innemen, en, zoo waar als ik hier sta! zuil gij spoedig zien, dat onze vijanden hen goed ontvangen zullen, ik stel prijs op hel leven van mijn volk ; en toch zou ik liever een soldaat dan een arbeider zien vallen ; men heeft soms bij de bestorming eener stad vrouwen en kinderen voor zich uitgedreven, ik weel hel, maar welk edelman zou durven zeggen : »lk heb dal bevolen ?quot;

»En waarom hebben zij dan bij de stukken, ja overal, zoowel op hunne landgenoolen als op ons schoten ?quot; vroeg Perea.

• Omdat men zonder slecht te zijn, in de verte op zijn vriend schiet, indien hij tegen ons de wapenen draagt; doch dat men hem niet kan nedervelien, als hij vlak voor ons staal, zonder een ellendeling le zijn.quot; Dil zeggende, verwijderde Velasquez zich, zonder zich verder om Perea's antwoord te hekommeren.

• Kllendeling!quot; riep Perea halfluid, Velasquez willende volgen, om hem naderen uiileg van die woorden le vragen. Hij bleef echter spoedig slaan, en zeide zacht: «Ja, hij heeft gelijk; hij, die zijn landgenoot vormoordl, en de eer met voeten trapt, is een nietswaardige. Perea! een enkel woord van hem, boven wien gij door uw sterkte van geest hoog verheven zijl, werpt u terneder. — Anna, Anna ! uw bezit kost Perea veel; ja, zelfs indien gij hem uwe liefde schenkl, zal bij die mogelijk nog te duur gekocht hebben.quot;

De arbeiders waren nu bijna genaderd lol de plaats, was het ijs gebroken was; maar toen zij ook daar het rijs wilden nederwerpen, werden zij door het vuur, dat uit de bres kwam, tmig-gcdreven. Perea, indachtig aan hetgeen Velasquez hem gezegd had, schaamde zich de weerlooze werklieden mei geweld op te offeren ; hij riep dus : «Terug, kerels! achterwaarts ! de musketiers zullen het overige wel doen.quot; Want zelf den dood niet vreezende, telde hij ook het leven van een paar soldaten niet.

»Daar begint de trom den slormmarsch te slaan ; maar ik zal laten hoorei), dat wij gereed zijn,quot; zeide Uilenburg, de trompet grijpende, en het Willi cl-in iis aanheffende.

»llet is lijd, dat hel gevecht begint,quot; antwoordde de Wapensmid, die in zijne handen blies en van


-ocr page 149-

21

TTT

koude stampvoette, «het is hier voor dil gal bijna niet uit tc houden van den lociit.quot;

«Neemt uwe haakbussen op ! en houdt u goed ; de Spanjaarden slaan reeds in het gelid !quot; riep de Hoodsehapper, terwijl hij eeuige steenen, die naaf binnen gevallen waren, naar buiten wierp. Werke lijk traden de soldaten nu ook naar de grachl. met hunne zwaarden in de hand en vier aan vier slaande. Perea liep langs hen heen en scheen hun nog eenige bevelen te geven.

«Hel kanon zweeg nu op zijn hevel; doch de musketiers, die langs het dijkje lagen, onderhielden een levendig vuur op de bres, hetwelk zij eehter slaakten, toen liuime wapenbroeders eenige sehre-deii op den houten vloer gedaan hadden, die ovei hel ijs lag.

• Vuur!quot; riep de Boodschapper tegen vier dei zijnen, die vóór de bres hadden post geval, en dadelijk schoten deze hunne haakbussen al'. «Sluif de gelederen!quot; riep Perea luid, aan den kant van de gracht slaande. Voorzichtig traden de soldalen voorwaarts, terwijl zij een paar, die gevallen waren, met den voet op zijde rolden; doch loen zij aan het gal bij den muur gekomen waren, en zich gereed maaklen om het mei rijs Ie vullen, gaf de boodschapper wederom order om le vuren, zoodal de voorste Spanjaarden, die bijna vlak voor de haakbussen slonden, gelrod'en nedervielen. Perea's geroep echter van : «Sluil de gelederen ! legl de ladders! Voorwaarts soldalen!quot; boezemde hun weder moed in. Zij, die de ladders droegen, of toen hunne makkers vielen, ze aangegrepen hadden, lieten ze in den muur vallen en onder het roepen van: Viva cl lie ij ! en Romero, jmr la bandera!quot; (1) sprongen zij in den muur.

«Al asallo, soldados!quot; (!2) riep Perea, de mus-keliers voorwaarts drijvende, terwijl bel gevecht in de bres reeds begonnen was. De^Boodschapper en Uilenburg stonden vooraan, en spaarden het scherp hunner zwaarden niet; daarachter slonden eenigen, die mei de punlen van oude hellebaarden en pieken de Spanjaarden op een ^behoorlijken afstand hielden, lerwijl anderen nu en dan eenige scholen, over hunne schouders heen, op de Spanjaarden deden.

Beeds meer dan één der musketiers was achterover in bel water gevallen ; maar, steeds door anderen vervangen, zonden zij mogelijk in hel eind zijn binnengedrongen, indien niet de Wapensmid den balk, dien Uilenburg te voren gehaald had,

(I) J/evo do Koning 1 Uoinero, voor de banier 1 (2; Loopt storm, soldaten 1

legen het voorste einde van de eene ladder had gezel, welke den vijand voor brug diende, en niet diep in den muur lag. «Komaan, kerels! helpt mij,quot; riep hij legen degenen die bij hem slonden; deze wierpen het muskei en de baakbus weg en sloegen de hand aan den balk. Daar hel vuur dus verminderde, dachlen de musketiers het gewonnen le hebben toen eene der ladders onder hunne voelen weggeschoven werd, en sommigen hunner door hunne eigen zwaarte naar beneden vielen. De Spanjaarden raakten dus le water, en schoten onder hel ijs, de ladder medenemende, waarin zij met hunne beenen verward waren geraakt, en de overige musketiers verlieten ook den muur, eer hel noodig werd ook de tweede ladder weg le schuiven. Drie wel gerichte scholen met de haakbussen, die men hun nazond, brachten bun geheel i;i verwarring, en hun ladder en gekwetsten achterlatende, namen zij de vlucht, en traden vloekende aan land. Lustig Hel Uilenburg na een triomfge-schal de geuzen in a rsch hooren, en de kreten : «Leven de geuzen! leven het vaderland en Oranje!quot; volgden de vluchlenden na.

Ken der soldalen had in hel vallen zijne hand aan de ladder geslagen, die nog was blijven liggen, en hield er zich aan vast, halverwege met het lijfin hel water hangende, heigeen zijne vijanden gewaar werden, toen zij de ladder naar binnen wilden halen. Kenigen lijd weerstond bij de geweldige pijn, die bij aan zijne handen leed, toen de geuzen de ladder gedurig met rukken naar zich lochaalden, cn hem, als het ware, er van zochlen af le slroopen ; doch eindelijk liet hij zijne handen los en zonk, zonder een woord le uiten, verder in hel water, om het lol zijner voorgangers te ondergaan.

ZES EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

«Terug, soldalen!quot; riep Perea, loen hij hem de vlucht zag nemen ; voorwaarts, bij San ./ago ! in hel slol alleen kunl gij uwe vlag terugbekomen.quot; Doch vruchteloos waren zijne woorden, zoowel als zijne pogingen om hen legen le houden. Hunne vijanden en het ijs vervloekende, liepen zij naar de batterij, en namen hunne muskellen weder op; want aan de gracht waren zij te. dicht onder hel vuur van het slot.


-ocr page 150-

J. F. OLTMANS.

»Gceft vuur, kanonniers! en verwijdt de bres,quot; schreeuwde Perea nu, waarna hij zich tol de musketiers wendde en vervolgde: quot;Herneemt uwe gelederen, soldaten ! en maakt u gereed om in een tweeden storm heter uw plicht te helrachten; want de Hertog lieeft mij gelast om het slol hoe eer hoe beter te bemachtigen.quot;

De soldaten hadden zich in orde gesteld; of zij evenwel gezind waren om weder zoo spoedig den slorm te hervatten, was nog niet zeker; en ofschoon zich niemand luid legen hel gegeven bevel verzette, zoo heerschle er toch een onvergenoegd gemompel onder hen.

»De Hertog heeft gemakkelijk praten,quot; zeide een der musketiers zacht; »maar heeft hij ooit het verdoemde fort gezien, dat hij ons wil laten innemen ?quot;

»lk geloof het niet,quot; iiernam een ander; »en onze aanvoerder schijnt niet genegen te zijn, met ons in dat muurgat te dringen.

«Waarom niet?quot; zeide er een lachende, »de lijken der soldaten zijn goed om hel water le dempen, ten einde hem den intocht gemakkelijk te maken.quot;

«Men bad Velasquez bet opperbevel niet moeten ontnemen,quot;zeide een oud soldaat: «bij weel wal een krijgsman toekomt; wat bebben wij met een aanvoerder der ruiters temaken, die ons behandelt als een zijner paarden! Wat mij hetrelt, ik vrees het vuur niet, maar wel het water; wal helpt daartegen, of men een harnas of een degen draagt? ik ben niet genegen om den visschen tol aas te verstrekken.quot;

Dal u toch wel zal overkomen, als de Capitan Ier storm laat loopen,quot; antwoordde zijn buurman. Ja, indien wij allen zoo laf waren als gij,quot; Ie een ander; «maar bij (iod! ik zie hier ligeen, die niet voor Perea wijkt in moed, en zoogoed edelman is als bij. Ik heb desleen-npen gezien, welker naam hij draagt, en mijn ïdverwant in den tienden graad, die aan bet is, zou zich schamen om er zijn stal van te een.quot;

)p dit oogenblik keerde Perea terug, nadat 11ij met de kanonniers eenige woorden gesproken had, en langs de gelederen ziende, zeide hij: «Geeft acht, soldaten! stilte onder de wapenen! ik beveel het u.quot;

Op bet gezicht en de stem van den bevelhebber bewaarden zij het stilzwijgen, liet eerste gelid zag somber voor zich heen, terwijl zij, die in het tweede en derde stonden, nu en dan een blik op

Perea wierpen, maar hunne oogen nedersloegen, als zij de zijne ontmoetten.

«Soldaten!quot; dus sprak hij hen aan, «het vuur der slangstukken heeft tot nog toe uwe vreesachtigheid voor onze vijanden verborgen, doch niet voor uw beveelhebber. Met diep leedwezen heb ik haar bemerkt; maar ik weet, dat de vrees u niet eigen is; ik weet, dat gij zeiven verlangt uwe vijanden weder onder de oogen te zien. Werpt dus uwe musketten en vorken weg, neemt uwe zwaarden in de hand, en houdt u gereed om weder ten storm te snellen; want ik ga bevel geven, om het kanonvuur tc staken.quot;

Toen hij echter zag, dat zij stil bleven slaan, in plaats van zijn last te volgen, en dal zich weder een zacht gemompel in de aebterste gelederen liet hooren, riep hij, met woede op den grond stampende, en de hand op bet gevest van zijn degen leggende: «Zwijgt, soldaten! zwijgt! want ik zweer, bij San .Idfju en alle heiligen, dal bet geschieden zal zooals ik gelast heb!quot; waarna hij vóór ben heen en weder slappende, schamper vervolgde: «Zijl gij wel dezelfde soldaten, die tot dusver voor onverwinnelijk doorgingen ; zijl gij hel, die in Den Hosch zwoerl, geen gevaar le zullen ontzien ? Daar waart gij helden, en bier. .. moet ik het zeggen 1 moet ik het zeggen dal woord, hetwelk geen krijgsman kan verdragen ? Ja, gij hebt hel verdiend, en bij, die de vlucht verkiest boven de eer, zal liet mogelijk hooren zonder blozen — gij zijl bloodaards !

Een oogenblik was het, alsof de geheele slagorde der Spanjaarden vooruit wilde treden : de bruine aangezichten, die zich tot nog toe onder de breede randen der hoeden hadden verborgen, richtten zich op; bun mond bewoog zich om hel woord : »(iij hebt gelogen !quot; uit le spreken, en, met de rechterhand aan het musket of hel zwaard, schenen zij gereed hem, die ben beleedigde, aan hunne woede op le ollcren.

De geruste houding van Perea, zijne bliksem-schietende oogen, de dreigende trek, die om zijn mond zweefde, deden hen echter aarzelen, en toen bij, zijn degen trekkende, naar ben toetrad en met een forscbe stem uitriep: «Soldaten! presenteert het geweer!quot; traden zij terug, en, aan de gehoorzaamheid gewoon, voldeden zij aan zijn bevel. «Zet ai hel geweer!quot; riep hij toen, en nadat zij dit gedaan hadden, vervolgde hij : «Ja, ik zeghel nog eens, kerels ! die de naam van Spanjaarden onwaardig zijl, gij zijl bloodaards. Wal beeft u dan toch de Hollanders doen ontwijken? Is helde dood


-ocr page 151-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S7().

23

uwer makkers, die mei roem gevallen zijn ? Weet gij dan niet, dul een lafaard ook eens sterven moei ? En voor wie zijt gij gevloden ? Voor een handvol ellendige muiters, die, indien zij niet meer moeds bezaten dan gij, door eenige roededragers konden gevangen genomen worden. 01 vergeet gij, dat zij uw vaandel bemaehligd liebhon ? zal de Hertog, wanneer hij voor u treedt, het niet van u terugvorderen, van u. die tot het vendel van Velasquez behoort, dal zich voorheen steeds hel dapperst gedroeg? Hij zal u vragen, waarom gij het den eenen dag hebt verloren ; hij zal u vragen, waarom gij het den anderen dag niet hebt herwonnen. Wal zuil gij dan antwoorden ?quot;

Mier hield bij een oogenhlik op, hopende, dat de soldalen, door zijne taal aangevuurd, niet meer zouden weigeren tien storm te beproeven. Maar bier en daar werd weder ecnig gemor gehoord, en één hunner, die op de ondersteuning zijner makkers rekende, zeide overluid: »Wat gij van ons denkt, is onverschillig; gij zijl onze aanvoerder niet ; uwe beslissing maakt een man niet tol eene vrouw, en zal ons den roem, op zoovele slagvelden gewonnen, niet ontrooven. Als wij zonder vaandel terugkeeren, zullen \\ij zeggen, dal hel aan een kind is gegeven geworden, dat beter bij vrouwen dan bij mannen paste; dal hel de schuld is van hem, die het aan zijne zwakke handen toevertrouwde, en dat wij, soldaten, niet verantwoordelijk zijn voor het gedrag van een baardeloo-zen knaap.quot;

»llel is de llerlog zeil', die bel hem toevertrouwde,quot; riep Perea driftig, waarna bij woest vervolgde: «Maar ik zie het, jiij zoekt u achter Da Silva te verschuilen, f,rij, die zijn moed niet hebt; bij San .logo! ik verklaar hem hier voor eon dapper jongeling; die anders zegt, heeft gelogen. Kom te voorschijn, i;ij dappere! die daar gesproken hebt, of die maar lust gevoelt; ik, Lorenzo Perea, zal n leereu om voortaan beter te oordeelen. Treedt uit bel gelid, aanklagers van hem, die voor uwe banier gevallen is!quot;

De zwaarte van zijn lichaam rustte op zijne linkerzijde; de koude wind, die den kruiddamp om hem heen deed vliegen, bewoog den bloed-rooden vederbos op zijn hoed; zijne linkerhand hield bij aan zijn gordel, en in de rechter hield hij den gevreesden degen. Memand bewoog zich. Nog vertoonde zich wel een zekere sombere onvergenoegdbeid op het gelaat der soldaten, maar niemand sprak een woord; en bij, die Perea bad aangesproken, trad zoo ver mogelijk achteruit om builen het bereik van den degen Ie blijven.

«Waar blijft gij nu?quot; vervolgde Perea in het rond ziende, »gij beschuldigers van den Abande-rado, nu bij een verdediger gevonden beeft ? Maar gij doel wel; bij San Juyo! gij kent Perea ; het zou u berouwd hebben uw staal met hem gekruist te hebben. Wat u aangaat, oproermaker!quot; vervolgde hij lot den soldaat, die gesproken had, »ik ken u; f;ij zijl hel, die aan de andere zijde van het slol uwe muiterij reeds begonnen hebt; om n Ie tuchtigen, zou ik mijn degen niet willen gebruiken ; een stok zou daarvoor genoegzaam zijn. Anspessado I treed uit hel gelid, en neem hem gevangen, in naam des konings en des llertogs, ik beveel hel u !quot;

De oude krijgsman, wien bij dien last gaf, en die aan hel misnoegen zijner makkers geen deel had genomen, trad vóór den soldaat, en hem bel musket en den degen ontnomen hebbende, bracht bij hem naar het voorhof. Zijne makkers kwamen hem niet te hulp; geen hunner waagde het, na deze daad van gezag, te spreken, en zij zagen naar Velasquez om, die in dil oogenhlik naar Perea trad.

»Hebt gij hem opgesloten?quot; vroeg Perea aan den Anspessado, nadat deze was teruggekeerd.

«Neen, Signor!quot; antwoordde deze, «ik geloot met, dal bel noodig zal zijn ; juist toen ik mei hem de poort van bel voorhol wilde binnentreden, trof hem een vijandelijke kogel, en ik denk, dal bij den nacht niet zal halen.quot;

«Het is goed,quot; hernam Perea, «de geuzen hebben dus den beul de moeite bespaard hem op te knoopen.quot; Zich nu vóór de musketiers plaatsende, zeide bij : «Soldalen! ik gevoel bet, gij zijl tol uw plicht teruggekeerd. Zoo even beeft de twaalfde slag van den toren te Woerkum geklonken; gij znll niet langer aarzelen aan hel verlangen des llertogs le voldoen, of wachten totdat de avond een einde maakl aan onze pogingen. De vaan des oproers zal nog vóór dien lijd afgerukt worden ; vóór den nacht zal uwe banier weder in uw midden wapperen, en als bet vreemde gespuis, dat mei rassche schreden nadert om de rebellen te helpen, vóór deze muren aankomt, zal hel met schande de wijk nemen, als hel Loevestein in onze macht vindt en 's Konings zegevierende vlag op den toren ontwaart. Grijpt dus de ladders aan ; want weldra zal de stormmarscb weder geslagen worden.quot;

Nog schenen de soldaten niet genegen om le


-ocr page 152-

u

gehoorzamen, liotgeon Perea zijne bedaardheid geheel deed verliezen, toen de Anspessado, die uil het gelid trad, de liand aan den hoed bracht en zeide : »lshet mij geoorloofd^te spreken, Signor?quot;

».la!quot; hernam Perea, «spreek vrij op: ik hel» uw bedaard gedrag gezien; ik weet, dal gij denkt, zooals hel een krijgsman betaamt.quot;

»lk dank u, Capitan 1quot; zeide de [andere; «maai indien ik hel zeggen mag, zoo geloof ik, dat de soldaten van Romero allen dezelfde g ■duchten hebben, en ik denk, dat gij u niet over ons zoudi behoeven te schamen, indien gijjmze aanvoerder waart; daar, waar geen hoofd is, is geen orde, en zij beschouwen den storm als zeer gevaarlijk, omdat niemand hen is voorgegaan.quot;

•Zij gelooven dus, dat hunne aanvoerders even laf zijn als zij,quot; zeide Perea hoonend; «maar hebben zij mij gevolgd, toen ik gisteren in de bres trad ? Neen, hel waren mijne ruiters; en bij SanJago! het is voor hel eerst, dat ik hoor, dat gemeene soldaten hun aanvoerder willen dwingen om vóór hen uil te gaan. Ik doe het niet.quot;

»Sla ons toe om te gaan,quot; riepen' Pedrillo en de overige ruiters, die zich achter Perea geschaard hadden, als uit éénen mond; «zonder u of metu zullen wij in de bres trachten te dringen; nooit hebben uwe ruiters hel gevaar ontweken.quot;

• Laat mij voorgaan, Signor!quot; zeide de Anspessado, die op het slot gevangen geweest was, en bij de ruiters stond. Mijne soldaten branden van verlangen om) den hoon te wreken, die hun is aangedaan.quot;

• Neen, vrienden! neen,quot; riep Perea, »dal kan ik niet.. Ruiters! gij zijt te zwaar [gewapend ; gij hebt gisteren reeds genoeg gedaan. Kn gij, brave krijgsman![ het oogenblik is nog niet daar, dat ik uw arm gebruiken wil; ik heb gezworen, dat deze soldaten zullen stormen; ik wil het; cn bij San ./«(/o / indien zij hun vaandel niet willen terughalen, zoo zal geen ander het doen. Voor het laatst zal ik hen gelasten te gehoorzamen, en indien zij dan weigeren, verklaar ik hen in staat van rebellie tegen den Koning, en sommeer eiken braven soldaat om hunne gelederen te verlaten.quot;

Reeds vatte Perea den degen, welken hij onder zijn linkerarm had gehouden, en wilde aan de trommen bevel geven den slormmarsch te slaan, toen Velasquez naar de musketiers trad, en met een ontroerde stem zeide: .Soldaten! mijne vrienden! wat doet gij ? Moest ik gisteren mijne banier, en moet ik heden mijne krijgslieden verliezen, denkt aan hel lot, dal hel regiment van Bracamonte en dat van Lodron getroffen heeft. Is het daarom, daj ik voor u steeds als voor mijne kinderen gezorgd heb ? - Maar men zal niet zeggen, dat Velasquez de schande heeft willen overleven, toen zijn vendel zich met schande overlaadde. Ik ga ! alléén zal ik het vaandel zoeken te hernemen en mei eer sneuvelen — als de geuzen Velasquez onvergezeld zien komen, zullen zij te vergeels zijn vendel achter hem zoeken, en dan zal ik hun toeroepen: »Ik ben alleen gekomen, geheel alleen; want de Onver-winnelijken zijn lafaards geworden!quot;

Dit zeggende, trok hij zijn rapier, en liep snel langs de batterij naar de gracht, niettegenstaande Perea hem poogde vast te houden en hem toeriep: • Blijf, Signor! blijf, gij zijt gewond, indien iemand van ons gaan moet, zal ik het zijn.quot; Toen bij hem echter in den rook zag verdwijnen, schreeuwde hij luid: »Voor den duivel, kanonniers! staakt hel vuur!quot; waarna hij bij zich zeiven vervolgde: »llij zal zich doen vermoorden; maar al veroorzaakte hel ook mijn dood, en al liep de aanslag daardoor te niet, zoo wil ik niet, dat men zeggen zal, dat bij alleen gevallen is.quot;

Eer hij echter zijn voornemen om hem te volgen ten uitvoer kon brengen, liepen de soldaten, die tot nog toe hardnekkig geweigerd hadden te gehoorzamen, uit eigen beweging Velasquez na. Hunne musketten wegwerpende, zwaaiden zij woest met hunne degens, en riepen: ».1/ asallo por Romero ij la bandera ! La bandera n la meur ie (1)'quot;

ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

Het verwonderde de verdedigers van het slot, dal de Sanjaarden zoolang wachtten met den tweeden storm te beginnen; want het gedonder der slangstukken verhinderde hen, om Perea's stem op zulk een afstand te onderscheiden, al had ook het musketvuur hun dit toegelaten. Evenwel, toen de rook een weinig verminderde, zagen zij de soldaten nog altijd in gelederen geschaard staan, en alleen de ongerustheid onder de musketiers, verried hun, dat er iets ongewoons plaats had; waarom de Boodschapper, meenende, dat Perea den storm

(1) Loopt storm voor Romero en d« banier! De banier of den dood 1


-ocr page 153-

HET SLOT LÜEVESTEIN IN 1570.

vroeger had doen beginnen, dan de voorzicltlig-heid zulks wel had toegelaten, giste, dat er hij de Spanjaarden het een ol ander bericht was ingekomen nopens het krijgsvolk, dat verwachl werd. Hij gelastte dus den Wapensmid naar do zolders van het slot te gaan, en te zien of hij door de kijkgaten, op de rivier o( in hel veld, de zoozeer verlangde hulp ook kon ontdekken.

Plotseling zag de Boodschapper iemand naderen, dien hij door (len rook niet herkennen kon, en die zijn degen boven zijn hoold rondzwaaide. Aan de gracht gekomen, viel deze echter, hetzij door een musketkogel uit het slot of van de musketiers, ol wel door een voorbijsnellenden kanonkogel getroffen; doch het scheen veeleer door de ongelijkheid van den grond veroorzaakt Ie zijn ; want zich snel oprichtende, sprong hij op den rijsdam, die op het ijs lag. Een oogenblik dacht de Boodschapper, dat het Van Doorn was, wien het gelukt was om zich door zijne vijanden heen te slaan, en zijne geliefde in veiligheid gebracht hebbende, vrijwillig den dood kwam zoeken; doch toen het kanon zweeg» en zich meer Spanjaarden in aantocht vertoonden, zag hij zijne dwaling in, en hij herkende Velasquez.

Dus snel zijne plaats verlatende, liep hij, gevolgd door Uilenburg, die de trompet slak, naar de kamer, waar het vorige gevecht had plaats gehad, en die nu weder zonder gevaar kon betreden worden. Doch in hetzelfde oogenblik, dal hij bij de bres aankwam, die veel wijder geworden was, gevolgd door zijne onderhoorigen, die naar de bedreigde plaats gesneld waren, sprong Velasquez met et'n bewonderenswaardige vlugheid over het gat, dal vóór den muur in het ijs was, in de bres, en viel den Boodschapper aan. Een dunne ijskorst lag reeds hier en daar op de oppervlakte van het water, dal nog kort te voren door het verdrinken der Spanjaarden was beroerd geworden. Indien van de cene zijde de geus zwaarder gewapend was, zoo had zijn vijand toch weder iels vóór, doordien hij hooger stond, en van ter zijde door den muur gedekt was.

•Terug, terug!quot; schreeuwde de Boodschapper, »of will gij alléén hel slot bemachtigen f'Terwijl hij dil zeide, keerde hij een stoot af, dien Velasquez hem toebracht, waarop deze naar binnen trachlle te dringen en somber antwoordde: »ik zoek den dood ; het is dus voor niets, dal gij alléén slechts uwe slagen legen mij richt.quot; Noch Uilenburg, noch een der anderen had namelijk tol nog toe aan het gevecht deelgenomen; maar zij hiel-)... ,ioh onledig om de lonten hunner zinkroeren aan te steken, voorzoover zij daarvan voorzien waren.

Toen evenwel de Spanjaarden op de gracht traden, riep Uilenburg: »Vuurl vuur op de soldaten, voor den duivel! zij komen laat genoeg om hun aanvoerder te helpen.quot; Gelijktijdig werden de musketiers door een moorddadig vuur uil de haakbussen begroet, en de door de Spanjaarden zoozeer le onrecht van wreedheid en slechtheid beschuldigde geuzen, waren echter edelmoedig genoeg om Ier zijde van Velasquez aan te leggen, en hem te sparen, die aan een schol met gekapt lood, op zulk een korten afstand, geen weerstand had kunnen bieden.

Zonder op hunne vallende makkers acht le slaan, vlogen de musketiers vooruit, verschrikkelijk vloekende en elkander aanmoedigende. De slem van Perea, die aan de gracht stond, liet zich boven alles uil hooien: «Velasquez! daar komt uw vendel, hel komt u le hulp.quot;

Snel wierpen de voorste Spanjaarden lange planken, die zij medegenomen hadden, dwars over het gat in hel ijs, en stortten zich in de bres, wel wetende, dat deze brug niet zoo gemakkelijk zou kunnen weggeschoven worden als de eerste.

oAnitno, saldo dos ! Homero jior su hand er a ! Viva de VcUmnwz!quot; (I) riepen de soldaten. Hun hoofdman, zich ondersteund ziende, sprong in de kamer, terwijl de Spanjaarden, die dicht ineengedrongen in de muur stonden, zijn voorbeeld trachtten te volgen. \u mengden zich Uilenburg en de Snijder mede in het gevechl, onder hel geschreeuw van : »Leven de geuzen ! Holland en de Boodschapper!quot; terwijl de overigen, den hellebaard op de knie met de linkerhand vasthoudende, en legen den rechtervoet steunende, met hunne zwaarden op hunne vijanden inhieuwen, aldus een halfrond om de bres vormden, en de Spanjaarden verhinderden voorwaarts te dringen.

Had de Boodschapper lol nog loc al zijne krach-len niet ingespannen, om zich van zijn aanvaller le ontdoen, uil hooide dal hij zulks niel noodzakelijk aehlte, nu echter begon hij aanvallender-wijze le bandelen. Ofschoon hij voornamelijk mei Velasquez te doen had, lette hij op alles; want loen een musketier zich naast zijn hoofdman wilde dringen, daalde hel breede zwaard als de bliksem op zijn hoofd neder, den hoogen hoed lot aan den

(1) llouilt moed, soldaten 1 Romero voor zijne banier I Leve de Velasquez I


-ocr page 154-

J. F. (JLTMANS.

26

rand splijtende, en liij wierp den Spanjaard levenloos voor zijne voelen neder.

» Venganza! venynma!quot; (I) riepen zijne makkers, terwijl de voorsten door de aclilerslen gedrongen, zelfs tegen lum zin in de kamer traden. Met moed verdedigde zich Velasquez, door de wonde aan zijn linkerarm en door zijn val zeer vermoeid, tegen zijne tegenparij, die, indien liij niemand anders ke beveeliten gehad had, zeker spoedig een einde aan den strijd zou gemaakt hebben.

Verwoed klonken de afzonderlijke krijgskreten Ie midden van het gevecht; elke landaard gaf, ondanks zijne inspanningen met den arm, nog door het roepen van de eene of andere leus of vervloeking zijne woede te kennen, zoodat men bijna niets van het geluid der trommen en schalmeien hooren kon. Nu liet zich buiten weder het donderend geroep van: I/ nsnlto, sol dados! ui asalto! Adelante, Honiem!quot; (2) hooren. Reeds meer dan tien Spanjaarden hadden zich om hun aanvoerder geplaatst, en evenals een waterstroom dreigt den sterksten dijk door te breken, waartegen hij door een orkaan wordt aangestuwd, even zoo zag de Boodschapper het oogenhlik naderen, dat de slagorde verbroken zon worden en Loevestein verloren zou gaan. Ofschoon nog geen zijner makkers gevallen was, werd hun weerstand hoe langer hoe flauwer, en hij verwenschic nu iet oogenhlik, dat hij den storm afgewacht en len Wapensmid weggezonden had.

Uilenburg had reeds vruchteloos naar zijn hijzonderen vijand, Pedrillo, omgezien; hij wist niet, dal deze door Pcrea was verhinderd geworden mede ten storm te snellen. Daar hij zag, dat zijn vriend dikwijls omkeek, evenals verwachlle liij iemand, zoo riep hij met een donderende slem : «Wapensmid! sta bij! en met de linkerhand de trompet grijpende, blies hij er met kracht in; doch hij, die verwacht werd, daagde niet op.

• Voorwaarts!quot; riep nu Velasquez, «voorwaarts, soldaten I voor den Koning en de banier!quot; en weder drongen deze vooruil. Toen lieten de geuzen de hellebaarden vallen, hunne krachten waren uitgeput; alleen de drie mannen, die in het midden stonden, weerden zich nog evengoed als te voren. Daar liet zich onder de voorste Spanjaarden een kreet van; »l.ti bandera ö In me ar Ie /quot; hooren, en op den Hoodschapper toespringende.

(!) Wruakl wrunk I

(2) Loopt itorm, soldaten l loopt storm l Vootwnarto, Romero!

trachtten zij de vlag te grijpen, met welke hun vijand zich had gedost. Hun staal gleed langs zijn harnas af, en zijne nevenlieden vingen die slagen op de punten hunner zwaarden op. Eén echter gelukte het, de hand aan hel doek te brengen; doch de kreet van Vicloria / bestiert op zijne lippen, toen de ijzeren vuist des Boodschappers hem een slag in het aangezicht gaf, en hij bewusteloos nederviel.

tSu drongen de Spanjaarden weder vooruit, en de geuzen schenen naar een goed heenkomen om te zien, daar twee van hen gevallen waren. De standvastigheid van den Boodschapper en zijn donderend geroep van: «Slaat, mannen i de overwinning of de dood !quot; deden hen echter stand houden, en met hunne zwaarden onderhielden zij het gevecht, terwijl hij zelf, zich bedenkende hoe hij zich het best den afiocht zou kunnen verzekeren, met zulk een geweld in het rond hieuw, dat vriend cn vijand over zijne reuzenkracht verbaasd stonden.

Toen riep Uilenburg nog eens : «Wapensmid ! Wapensmid Iquot; met zulk een luide stem, dat hel, in weerwil van het krijgsrumoer en het geroep der Spanjaarden, duidelijk aan de batterij kon gehoord worden. Helaas! hel waren de laatste pogingen van wederstand der geuzen ; nog één oogenhlik, en alles was gedaan; want de Wapensmid kwam niet, en de Snijder, zijn naam herhalende, bromde binnensmonds: «Verrader! lafaard!quot; cn schoot een zinkroer, welks lading hij lot nog toe bespaard had, op Velasquez af. liet goed gesmede harnas liet echter de kogel niet door, maar ontving slechts oen deuk en kaatste den kogel terug.

Doeh eensklaps riep een luide stem buiten hel slot, alsof die uil de lucht kwam: «Hier ben ik, Vivcnl les Gumx!quot; en vóór nog iemand wist, van wien of van waar deze stem kwam, viel er pene ijzeren spil van een kleine blijde (een werptuig, dat vóór de uitvinding van het buskruid gebruikt werd) naar beneden, en vermorzelde de Spanjaarden, die onder aan den muur stonden. «Voorwaarts! voorwaarts! soldaten! houd moed !quot; riep l'erea. Maar vóór deze de vrees konden overwinnen, die hen overviel, viel er een tweede stuk ijzer al draaiende naar beneden, en verpletterde en verbrak de planken. Vroolijk juichte de Wapensmid, terwijl hij, boven voor een der vensters slaande, het welgelukken van zijn bedrijf bemerkte, en voortging met alles, wat hij maar onder de hand kon vinden, op de Spanjaarden Ie werpen. Boven zijnde, had hij hel begin van den storm gezien: doch begrijpende daar nuttiger te kunnen zijn dan


-ocr page 155-
-ocr page 156-

quot;Mijn voornemen was te sterven,quot; liernain Velasquez. »Uwe edelmoedigheid doet mij van gedachte veranderen en ofschoon gij mijne vlag draagt, zoo geef mij echter de hand; gij zijt Diego de Velasquez waardig; laat ons vrienden zijn.quot;

Hel slot Loc vest cin. Bladz. 27, deel II.

-ocr page 157-

IIET SLOT LOEVESTEIIN 1.\ 1S70.

27

heneden, was hij gebleven, en had, met inspanning van alle krachten, de ijzeren spillen der oude werptuigen, die op den zolder lagen, naar het venster gesleept.

»Vivenl les (lueuxriep de lioodschapper. «Dood aan de Spanjaarden!quot; riep de Snijder; terwijl Uilenburg zijn trompet aan den mond zette en begon Ie blazen. De verdedigers schenen door dil geval nieuwe krachten gekregen te hebben. Hoop doel leven, en hel geroep van: «Werpt de Spanjolen naar binten !quot; ondersteunden zij met een hevigen aanval.

Toen de soldaten, die reeds in hel slot waren, zich van hunne vluchtende makkers verlaten, en geen middel zagen om Ie onlkomen, school er voor hen, die nu weder in de bres werden teruggedreven, niets anders over dan de dood. Zij irachtlen echter over het gal Ie springen, heigeen slechls weinigen gelukte; de overigen sprongen viet ver genoeg en scholen onder het ijs. Twee hunner, ^le water geraakt zijnde, hielden zich aan hel ijs vast. De eerste greep een plank en poogde op het ijs te klimmen ; doch eer hem dil gelukte, viel hem een ijzeren knods, die van boven werd geworpen, op hel hoofd, en hij zonk met een gil in de diepte. De andere Spanjaard had zijn dolk, dien hij waarschijnlijk in de hand had gehad, toen hij den sprong deed, lol aan hel gevest in hel ijs gesloken, en zieh er aan vasthoudende, werkelijk reeds eene knie op het ijs gebracht, toen hij, evenals werd hij door een onzichtbare hand hij hel andere heen, dat nog in het water hing, in den afgrond gelrokken, achterover viel, en met den dolk, die hein bijna gered had, in het water verdween. Eenige oogen-blikken heerscble er in liet gat of in de bijl een sterke beweging inliet water; doch eindelijk werd de oppervlakte weder ellen, en alleen het bloedig roo I, dal hel water kleurde, verried, dat er iels vreeselijks onder het ijs was voorgevallen.

Vier soldalen stonden nog bij Velasquez; maar nadat de Hoodschapper nog eens; «Valt aan !quot; had geroepen, vielen ook deze; de hooldmau stond dus weder alleen, en, evenals le voren, in den muur.

«Verlaat de bres!quot; riep Perea, die aan de gracht stond, terwijl hij een ladder greep, en zich gereedmaakte, om zijn landgenoot te redden, daar er geen hulp le wachten was van de soldalen, die zich verwijderd hadden. Velasquez echter, die aan geen teruglochl wilde denken, bleef zich nog steeds, hoewel hoe langer hoe zwakker, verweren ; maar toen hij een slap achterwaarts wilde doen, struikelde hij over een zijner gevallen soldaten.

Zijn linkerhand, waarmede hij zich aan den muur wilde vasthouden, was te zwak ; hij viel, en daar hel staal aan zijne hand ontglipte, was hij aan het zwaard zijner vijanden overgelaten.

De Boodschapper, denkende dat hij weder zou opstaan, liet zijn zwaard zakken, en ruste daarmede op den grond ; doch Velasquez richtte zich niet op, en zeide ; «Stoot toe, krijgsman ! ik wil niet meer leven ; of neem mij gevangen.quot;

«Sta op, Signor!quot; zeide Uilenburg, hem de hand reikende, «sla op, die plaats is nwer niet waardig.quot; Met moeite stond Velasquez op, terwijl hij den ouden ruiter aanzag, en het rapier aannemende, dat deze voor hem had opgeraapt, wilde hij hel den Boodschapper opgeven.

De snijder hem op de heen ziende, en denkende, dat hij hel gevecht weder wilde beginnen, besloot dil door een (orschen sloot te voorkomen, en zich schadeloos le stellen voor het schot kruid, dal hij zoo even op Velasquez verspild had ; maar de Boodschapper wierp hem met een krachtige hand achteruit en zeide: «Terug, kerel! zijn bloed zult gij niet drinken, zoolang mijne hand nog niet verlamd is; wat heeft deze man u gedaan ?quot;

• (iedaan? gedaan ?quot; bromde de Snijder binnensmonds, «wat had mijn zoon gedaan ? hij, die om hel zingen van een enkel liedje is Ier dood gebracht r

• Mijnheer!quot; zeide de Boodschapper, terwijl hij hel staal terugwees, dat de Spanjaard hem aanbood, «uwe gevangenschap kan ons niet balen, en, ofschoon gij als tegenpartij zeer gevaarlijk zijl, zoo is hel toch goed een man van eer onder zijne vijanlen te tellen; daar gij de eenige zijl, die zich vóór dil slot bevindt, zoo keer terug; gij kunt ons daar huilen meer van nut zijn dan hier; indien ik kom te vallen, zorg dan voor mijne manschappen ; — gij zijl vrij Iquot;

«Mijn voornemen was le sterven,quot; hernam Velasquez. «Uwe edelmoedigheid doet mij van gedachte veranderen, en ofschoon gij mijne vlag draagt, zoo geef mij echter de hand ; gij zijl Diego de Velasquez waardig; laat ons vrienden zijn.quot; En deze twee mannen, die een oogenblik le voren elkander bedreigd hadden, gaven elkander nu de hand, waarna Velasquez zich tol Uilenburg wendde, en vervolgde: «Ik meen u te kennen, ik zie aan uwe houding, dal gij gediend hebt, en uwe beenen verraden, dal menig paard u in hel oorlogsveld gedragen heeft.quot;

«Te Antwerpen reddel gij mij het leven, Signor!quot; antwoordde deze, de hand aan den stormhoed


-ocr page 158-

J. F. OLTMANS.

28

brengende; want het was daar, dat Uilenburg een Spaansehen edelman had nedergestooten.

• Dan zijl gij de Uil, wien ik toen aanried, om de wijnkan in het vervolg niet meer zoo dikwijls aan te spreken; maar ik geloof, dat gij mijn raad in den wind hebt geslagen.quot; Dit zeggende, groette de Spanjaard den Boodschapper en de overigen, die, op hunne wapens leunende, hem hadden aangehoord, sprong, ondanks de wijdte van de opening in het ijs, over het water op den rijsdam, en trad over dezen naar den wal.

Zoodra l'erea Velas(|uez had zien vallen, had hij, bevreesd dat hij toch te laat zou komen, de ladder laten vallen en aan de musketiers langs de grachl bevolen hun vuur te staken, dat uit het slot hijna niet beantwoord werd, ten einde geene oorzaak te geven tot Velasquez' dood.

Met luid gejuich werd deze door de soldaten begroet, die hem reeds als verloren hadden beschouwd, terwijl Perea hem de hand gaf en zeide : »lk wensch den Koning en het leger geluk mei uwe redding, Signor! maar ik verzoek u om in den volgenden storm niet meer mede te gaan, maar uwe wonden te laten verbinden; want uwe kleederen zijn op vele plaatsen met bloed doortrokken.quot;

• Neen, Signor! neen!quot; hernam Velasquez. »Men zal het slot niet innemen, zonder dat ik er hij tegenwoordig hen.quot;

• Dan zullen wij te zamen gaan,quot; antwoordde Perea ; »want alleen laat ik u niet gaan, en als de soldaten ons verlaten, zullen wij ten minste met ons heiden blijven.quot;

•Aan de stukken, kanonniers! vuur! — musketiers ! doet uw plicht!quot; riep hij, en het geschut liet zich weder hooren, terwijl Uilenburg den triomf der geuzen door een luid trompetgeschal verkondigde.

ACHT RN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

• Goddank, hel is gedaan !quot; zei de Boodschapper, zijne hand onder zijn harnas stekende, en haar bebloed terughalende.

•Gij zijl gekwetst? laat mij naar uwe wonde zien; ik zal uw harnas losgespen,quot; zeide Uilenburg ; doch de andere wees zijne hulp terug en

zeide: «Neon, vriend! dal is niet[noodig; de wonde is licht; het staal van een dappere kwetst, maar veroorzaakt geen smart.quot; Zich hierop lot den wapensmid keerende, die nu het vertrek kwam binnenloopen ; vervolgde hij: »Zijt gij daar? ik dank u voor de hulp, die gij ons verleend hebt; het was, zoo waar als God leeft ! noodzakelijk ; want het stond hier schrap.quot;

• Datzieik,quot; antwoordde de Wapensmid, die op de gevallen Spanjaarden wees, en hij vervolgde, terwijl zij allen hel vertrek verlieten, dat nu door

hel kanonvuur weder onveilig werd ; »maar ik

wist, dal hunne harnassen en wapenen niet be- lt;

stand waren legen bet ijzer, dat ik op hen wierp. (

Hebt gij gezien, hoe zij liepen, toen ik hen met i

al dal oude krijgstuig begroette, zonder mij te j

sloren aan hel vuur der musketiers, dat op mij t

gerichl werd ? Zoo waav ik leef, het heeft geen I

twee voet gescheeld, ol ik had aan de grachl met ^ een morgensier, die al Huilende en draaiende door

de lucht snorde, Signor Perea hel hoold ver- s

morzeld.quot; Dit zeggende, zwaaide hij boven zijn S

helm, die hij weder scheen opgezet te hebben, c

een oude bijl rond, en vervolgde: »Dit wapen n

heb ik medegenomen; lel straks eens op, als hel lt;1

scherp, door een Decnschen wapensmid gesmeed, z

op hunne hoofden nederdaalt.quot; li

Terwijl hij aldus sprak, hadden de overigen b

hunne gesneuvelde makkers uit de kamer wegge- o

dragen, de gewonden zoo goed mogelijk verbon- v

den, en de wapens weder in orde gebracht. g

De Snijder deed nu weder bet eersle schot op v

de musketiers, die op dit oogenblik door hen, d

welke storm geloopen hadden, vervangen werden. quot;

Een oogenblik daarna sprak de Boorschapper M

zacht met Uilenburg, waarna deze zijn musket h

legen den muur zette en zich verwijderde. »Zwijg, S| hond!quot; hoorde men hem schreeuwen; »een braaf

krijgsman kermt nooit, als hij een vijand ziet.quot; m

Waarschijnlijk zeide hij dit, toen hij de deur van zi,

het vertrek, waar hel gevecht had plaats gehad, et

met een harden slag dicht wierp, tegen een der ik

Spanjaarden, die gekwetst vóór de bres op den In

grond lag, en de kanonkogels over zijn hoofd 'o

hoorde vliegen. di

Weinig tijds nadat men op de binnenplaats gc

den ruilermarsch had hooren blazen, kwam Uilen- kii

burg terug, en zich naast den Boodschapper plaat- dt

sende, begon hij mede te vuren, terwijl hij zeide: Sj

»lk heb gedaan, zooals gij mij belast hebt: de li|

oude heks heb ik ontbonden; maar terwijl zij ui' zich kruiste en zegende, heb ik baar met den


-ocr page 159-

HET SLOT LUIiVtSTEIN IN 1570.

29

dood gedreigd, indien zij zich aan het een of ander venster vertoonde. Wal duivel! wat laat gij u toch aan haar gelegen zijn? zij is zoo leelijk, dal de gemeenste ruiter, ai ware hij ook nog zoo dronken, zich schamen zou om met haar een voet op straat te zetten.quot;

«Het is geen tijd meer om le schertsen, vriend 1quot; zeide de Boodschapper met waardigheid : »het is een vrouw, en dat is genoeg; maar licht gij het overige ia orde gebracht, zooals ik u verzocht heb?quot;

»Ja, lierman!quot; hernam Uilenburg; »maar omdat ik liever een knappe meid een dienst bewijs dan een oude vrouw, zoo heb ik toch onzen makker niet vergeten; want de Uil kent zijn plicht; ofschoon hij nog leeft, zoo ligt hij nog even stil als dezen morgen ; zelfs de wijn schijnt hem zoo goed niet meer te smaken. Voor alle gevaar heb ik de deur opengelaten.quot;

«Daaraan hebt gij wel gedaan,quot; zeide de Boodschapper, zijn musket naar binnen halende. »De Smid heelt mij gezegd, dat hij niets bijzonders ontdekt heeft, en dat zich noch op de rivier, noch in de vlakte eenig volk vertoonde: ofschoon de heldere lucht maakte, dal hij zeer ver kon zien. Zij zullen dus dezen dag niet komen, mogelijk nooit; en de ons toegenegen burgers in de beide sleden zullen zich niet durven bewegen en ons niet toevallen. Wat over ons beschoren is, weet ik niet; doch hel is God bekend; in allen gevalle, als wij den avond kunnen halen, is hel veel gewonnen ; want in de duisternis zullen zij den storm niet wagen, en het zal dan mogelijk niet moeilijk zijn den rijsdam in brand te steken. Maar hebt gij ook rondgezien, zooals ik n gezegd had, of er aan de andere zijde van hel slot ook Spanjaarden zijn.quot;

»Ja,quot; antwoordde Uilenburg; «doch er is geen menschelijke ziel te bekennen; alles is naar deze zijde heengetrokken; alleen op het voorhof heb ik een ruiter zien heen en weder slenteren ; indien ik mijn musket gehad had, zou ik hem mogelijk hebben kunnen raken; en ik heb den Snijder, die toch den kelder niet bevlammen zal, gelast om op die knapen een wakend oog te houden.quot; Dit zeggende, nam hij een groote teug wijns uit een kan, die naast hem stond, en na eenige tonen van den (ieuzenmarsch geblazen te hebben ptn de Spanjaarden te plagen, veegde hij zijne gebaarde lippen met zijne hand af, en hield zich nu alleen met zijn musket bezig.

Üe Boodschapper gevoelde ook niet veel lust om het gesprek voort te zeilen; maar al le goed bcselt hij het gevaar, waarin zij verkeerden: niemand toch, als hij, die van zulk een stellig voornemen om zich niet over le geven zwanger gaat, kau nalaten, in zijne laatste oogenblikken eens op zijn vorig leven terug le zien. Helaas! het lol van zijne vrouw en zijn zoon perste hem een stillen traan af, die op dc geopende pan van zijn musket viel en hel kruid bevochtigde, zoodal hel schot niet afging, en daardoor mogelijk het leven van een dergenen gered werd, wier meester hem zijn kind ontnomen had. Wal zijne vijanden aanging, die hij lot eigene verdediging had doen omkomen, hieraan dacht hij niet, en zoo al eens het stervende gelaat van den slotvoogd zich voor hem vertoonde, zoo zeide hij zacht: «Als (ïod, die dc rechtvaardigheid bemint, goedkeurt, dal een vorst of rechter een misdadiger straft, zoo zal Hij mij Zijne genade niet omtrekken, omdat ik, zonder vorst of rechter te zijn, een rechtvaardig vonnis heb geslagen en uitgevoerd.quot;

liet herdenken aan de weinige oogenblikken van vriendschap, die hij met Van Doorn had doorgebracht, deed hem het leven van een vroolijker zijde beschouwen. Hoeveel genoegen deed hel hem nu, aan Anna gelast le hebben, hem bij zich te houden, en hij beschuldigde zich zeiven van eigenbelang, omdat hij een onaangename teleurstelling had gevoeld, loeu hij Velasquez in plaats van den jonker in de bres had zien springen. Maar was het niet le vergeven, dal hij, die niets anders dan den dood voor oogen zag, wenschte, voor een oogenblik den jongeling nog eens le zien, voor wien hij een vaderlijke genegenheid had opgevat? Ja, steeds bleef hij de komst van zijn jongen vriend verwachten, en als er eens een buitengewone beweging bij de Spanjaarden ontstond, of als hij Perea's slem hoorde, meende hij, dat het Van Doorn was, die, aan land getreden, dezen ten strijd daagde.

Helaas, Van Doorn ! indien gij uw vriend zien wilt, die zoozeer naar u verlangt, zoo ruk u uit dc armen van haar, die u zoo leeder bemint; geef geen gehoor aan haar smeeken en hare tranen ; vlieg, haast u, spaar paard noch spoor; want weldra zal Perea zijne bloedgierige benden weder slotwaarts zenden, en, ofschoon nog de vaan der vrijheid op hel dak wappert, wie zegt u, dat zij nog niet vóór den nacht door de hand van den kastiliaan zal worden nedergerukt ?

«Uilenburg! roep ons volk bijeen,quot; zeide dc Boodschapper na verloop van een geruimen lijd, en na zich een oogenblik bedacht te hebben.


-ocr page 160-

J. F. ÜLTMANS.

30

quot;Hoe dat?quot; vroeg deze, verwonderd naar buiten ziende. «Geen mensch is nog buiten gereed, en de soldaten, achter de batterij verscholen, zullen nog zoo spoedig den storm niet hervatten.quot;

» Ik weel hel, vriend!quot; hernam de andere, »doe zooals ik u zeg; ik wil met hen beraadslagen.quot; Hierop zette Uilenburg, zonder verder iets te zeggen, de trompet aan zijn mond, en gal aan zijne makkers het teeken om zich rondom hun boold-man te verzamelen.

»Wat is er?quot; vroegen eenigen verbaasd, terwijl zij iiaastig in hel vertrek drongen.

»Niels bijzonders,quot; antwoordde de Boodschapper ; »laat eerst deze kan onder ons rondgaan, en daarna zal ik u iets voorstellen.quot; Dit zeggende, nam hij een kruik met wijn, en gedronken hebbende, gaf hij haar over: de kruik ging van hand tot hand, totdat de laatste haar weer nederzette. Terwijl nu liet vuur der kanonnen van builen een vreeselijk geraas maakte, sloten de geuzen een halven kring om den Boodschapper, en luisterden aandachtig toe naar hetgeen hij hun zou voorhouden. Allen, zelfs dc jongste, stonden bedaard : een manhaftige en ernstige trek, die zich op hun bleek gelaat vertoonde, gal te kennen, dal zij het gewicht van dit oogenblik gevoelden ; ook het bloed, waarmede velen bedekt waren, en de linnen banden, die sommigen om hunne armen of lendenen droegen, en die insgelijks met bloed doortrokken waren, verrieden, dat zij als dapperen in de bres gestaan hadden.

• Vrienden 1quot; dus begon de Boodschapper met een sterke stem, om zich, in weerwil van liet gedonder der scrpentijuen,(l) te doen verstaan, • liet oogenblik is nu daar, dat ons aller leven van den uitslag eens enkelen storms afhangt; de avond zal weldra beginnen te vallen ; spoedig zullen de soldaten den storm weder beproeven, en zoo de vorige wonderbaarlijk en door de hulp van den Wapensmid is afgeslagen, ben ik echter van gevoelen, den derden storm niet af le wachten.quot;

»lk heb gezworen den eersten te zullen neder-leggen, die van overgaaf zal spreken,quot; zeide de Snijder, die somber, onder den vooruitstekenden rand zijns stormhoeds uit, welke door een ontvangen houw naar beneden was gebogen, naar den Boodschapper zag.

«Ook was het dit niet, wat ik in omvraac •wilde brengen,quot; antwoordde deze bedaard, ofschoon ik mij voor het overige aan het gt;•

(1) Veldalaugim, kauonucn.

of de bedreigingen van een enkel man niet zou storen, zoo zeg ik, dat ik de laatste zou zijn om aan deze dapperen zulk een vernederend voorstel te doen: het zou een slechte belooning voor hunne dapperheid zijn. Ik vraag: [of wij den storm zullen afwachten in de bres, of dat wij de kamer aan hen zullen overlaten en ons bij de verdediging van deze zullen bepalen ?quot;

»I)e bres aan hen over te laten, zou dwaasheid zijn,quot; riep de Snijder. »Wanneer zij éénmaal voel in het slot gezel hebben, zijn wij verloren.quot;

«Gelooft dal niet, mannen Iquot; antwoordde de Boodschapper ; «reeds zijn wij op het punt geweest om uiteengejaagd te worden, en wanneer de Spanjaarden ons met het zwaard in den rug vervolgen, zal het ons niet mogelijk zijn de deur zoo spoedig te bevestigen ; bedenkt dtl wel! en als ieder naar een goed heenkomen zoekt, zullen wij van elkander verwijderd, de een hier, de ander daar vermoord worden.quot;

«Met de Spanjaarden lijf aan lijl le vechten, is mijn leven.quot; zeide de Snijder somber. Ik ken geen grooter genoegen, dan dat ik mijn degen in hunne lichamen voel dringen ; ik wil aan de bres vechten.quot; Dit zeggende, keek hij met ongeduld naar een der schietgaten, en verlangde, dat de schermutseling weder mocht beginnen.

«Wij storen ons aan uw verlangen niet,quot; riep Uilenburg. «Indien gij zoo heel op Spaansch bloed zijt, blijt dan aan de bres; wij zullen de deur achter u versperren ; elk heelt zijne vrije stem;

— ik houd het voor raadzaam den storm niet af te wachten.quot;

«Uilenburg heeft gelijk,quot; riep de Wapensmid.

— «Maakt dc deur dicht; den storm niet afwachten !quot; riepen de overigen als uil één mond, met de kolven hunner musketten op den grond stampende.

«Zoo zal het dan ook geschieden,quot; zei de Boodschapper ; «en terwijl de Wapensmid de rondte door het slot zal doen, om te zien ol alles in orde is, zullen eenigen van u de deur bevesligen, en als ik mij niet bedrieg, gelooi ik, le kunnen verzekeren, dat de Spanjaarden nog dezen dag niet op Neer'ands volk zullen zegevieren, .ia, mannen!...quot;

TV ' echter wilde vervolgen, riep een forsche ste 't! Animo 1quot;

' de Boodschapper op mets i verwondering te lezen,

.ren op om de laatste U i ■ uoor de gangen van het sl einde daaruit op temaken, of lt; a oi van binnen uil hel gebouw


-ocr page 161-

lil'T SLOT LOliVI'STIilN IN IS7().

31

Met ncdcrgcbogcn hoolileii liiislcnlcn zij iiandaclilig, tol alles weder slil werd, en toen zeide dc Wapensmid zacht: »llet is niets, hel is daar buiten geweest.quot;

«Zwijg !quot; antwoordde de lioodscliapper, zijn vinger aan den mond en daarna aan zijn oor brengende; want het kanon en de musketten maakten buiten een vreeselijk geweld.

«Animo! Lancer os(1) riep nu dezelfde stem, die allen twijfel wegnam, en aller hoop in rook deed vergaan.

«Voor den duivel!quot; riep Uilenburg, »zij zijn hel; het is van binnen. — Speerruiters! ik kom.quot; Hierop ontstak hij de lonten zijner zinkroeren aan zijn musket, waarna hij het wegwierp.

«Leven de geuzen ! valt aan !quot; riepen de anderen, die op het punt waren om de kamer uil te snellen, toen de Uoodschapper, die zijne tegenwoordigheid van geest niet verloren had, met een donderende stem riep: «Staat!quot; waarna hij vervolgde: «(Jij blijft allen bier; ik ga met Uilenburg zien, wat er gaande is ; indien wij uwe hulp behoeven, zal de trompet u het teeken geven. Gaal haastig de deur versperren, en zoo de Spanjaard opnieuw stormt, zoo ontvangt hem in de kamer met een goed onderhouden kruisvuur.quot; Dit zeggende, volgde hij l ilenhurg, die in de gang op hem waehtte.

In de deur gekomen zijnde, keerde hij zich nog eens om; het kostte hem moeite van ben te scheiden, die gedurende twee dagen aan zijne zijde gestreden hadden ; doch weder klonk het : »Aui-mo! Lanccros!quot; door de gewelfde gang, en zijne vrienden met de hand groetende, riep hij: «Vaarwel mannen ! tot wederziens.quot; Hierop snelde bij, gevolgd door Uilenburg, naar het achterste gedeelte van het slol.

«Leve de Boodschapper! goed geluk!quot; riep zijn volk hem na, en maakte zich gereed zijn bevel na te komen en de deur te versperren.

• Wat gaat gij doen, jongens? zeide de nijder, die hen tegenhield. «Waarom zijl gij zoo haastig? ol vreest gij, omdat uw aanvoerder niet bij ons is, zooveel zwakker te zijn dan te voren ? want voor zijn liandlanger is de Wapensmid in de plaats gekomen. \V at mij betreft, ik wil aan de bres vechten ; doet gij wat gij verkiest; verschuilt u achter de muren, cn als de Spanjaarden u niet vinden, zullen zij u voor lafaards uitmaken.quot;

Zoo maakte deze man, die door zijn verlangen, om nog eens met zijne vijanden handgemeen te worden welsprekend en spraakzaam geworden was, van de afwezigheid des Boodschappers gebruik, om zijne makkers tot ongehoorzaamheid over te halen.

W el zocht de Wapensmid hun het ontvangen bevel te herinneren ; wel dachten nog eenigen, aan de slem der voorziclitighcid gehoor gevende, aan des Hoodschappers woorden; doch daar zij op hun moed steunden, leenden zij aan de inblazing des Snijders het oor, en toen Perea het kanon deed zwijgen en de stormmarsch geslagen werd, vlogen zij naar de bres, alles wagende om de eer te hebben zonder hun aanvoerder te zegevieren.

«Dwazen! wat gaat gij beginnen? Waarom vo'é't gij ('e|i Snijder, die den dood reeds lang tevergeefs gezochl heelt en minder ziet naar de overwinning dan wel naar bet getal der vijanden, die bij verslagen heeft? Vergeet gij, dat de Boodschapper zich niet meer in uw midden bevindt? Vergeet gij, dat de trompetter van Bredero's ruiters uw moed niet door een vroolijk gezegde of door de fraaie tonen van zijn trompet ondersteunt, en met den geuzenmarscli reeds als vooruit de nederlaag der Spanjaarden verkondigt? Helaas! te laat zult gij gewaar worden, dat het breede zwaard en de reusachtige kracht van den Kmisario alleen de zege aan de geuzen verzekeren kunnen.quot;

NEGEN EM VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

«.I/ amllo, soldados / onimo, adelante!quot; (I) riep nu Peren, aan de graeht de soldaten verzamelende. Hij durlde den storm niet langer verschuiven ; want liet bad reeds drie uren te Woud-richcm geslagen. Zijn hoed met roode vederen rustte lier op zijn hoofd ; zijn rapier hield hij in de hand, en aan den linkerarm droeg hij een rondas. Hij scheen gereed om ook den storm te beproeven; het voornemen om te overwinnen of Ie sneuvelen was te lezen in zijn blik, die zijne vijanden met verwoesting dreigde. Aan zijne zijde stond Velasquez; wiens wonde hem vei hinderde een schild te voeren; op zijn edel en droefgeestig gelaat was bedaardheid, maar geen bloeddorst te lezen, en indien hij mede den storm ondernam, was het mogelijk om den Boodschapper te redden.


(1) Loopt storm, soldaten ! houdt moed, voorwnnrts 1

(1) Houdt inociJ, spcemiiters 1

-ocr page 162-

J. F. OLTMANS.

1

32

Tevergeefs luid Peren naar zijne ruiters omgezien ; want gaarne liad hij hen rondom zich gehad, op wie hij als op zijn staal kon vertrouwen. Hij zag hen niet; en te trotseh en te ongeduldig om naar hen te wachten, stond hij den Anspessado toe, die hem dit reeds vroeger verzocht had, om met zijn volk aan den storm deel te nemen. Do voorste soldaten waren van planken, ladders en rijs voorzien. Toen liet zich weder hel ^Adelante, soldados hooren, terwijl de schalmeien en trommen hel krijgsvolk aanmoedigden, en de Spanjaarden zetten zich in beweging, terwijl Perea, die zich geen tijd gunde, totdat zijn volk hel gat in het ijs bedekt had, daarover heen in den muur sprong en door Velasquez gevolgd werd. Terstond werden de stormladders in den muur geworpen en weinige oogenblikken daarna voegde de Anspes sado zich met de musketiers bij hem.

Weinig lijds nadat het lossen der zinkroeren en het gekletter van wapenen te kennen had gegeven, dat de Boodschapper niet voor niets zich verwijderd had, begon het gevecht in de bres, terwijl de Snijder met Perea, en de Wapensmid met Velasquez handgemeen werden; doch al waren deze twee Spanjaarden niet in staat geweest, zich met hun staal een weg in de kamer te banen, zoo zou toch het steeds vooiirukkende voetvolk hen, ondanks zich zei ven, vooruitgedrongen hebben.

Lang stond het gevecht gelijk ; de Snijder stelde zich te weer als een bezetene; en zoo men hem al van onvoorzichtigheid en wreedheid kon beschuldigen, gaf hij evenwel blijken van moed en bekwaamheid, die men niet van hem had kunnen verwachten. De Wapensmid, met gesloten helm, zwaaide de strijdbijl met vaardigheid en het «Leven de geuzen ! achteruit met de Spanjolen !quot; dat het geschreeuw der musketiers overstemde, verried, dat de belegerden den moed niet verloren, en, het gevaar beseflende, waarin zij zich gewaagd hadden, den grond voet voor voet wilden verdedigen.

Toen riep Perea weder het »Adclaiilc por In bandera 1quot; en een stool van den Snijder op zijn rondas opvangende, bracht hij dezen een steek toe. Ofschoon het staal afstiet, dat zich op het harnas van den Snijder boog, verloor deze echter door de krachtige hand, waarmede het gevoerd werd, zijn evenwicht en was genoodzaakt om zijn rechtervoet achteruit te brengen, om op de been te blijven ; zijn vijand trad nu weder vooruit. De Snijder gaf een gil van woede, en hij brulde als een tijger, die, zijn onvermogen gevoelende, op zijne luimen ligt om zijn vijand onverhoeds en van ter zijde te bespringen. Terwijl hij dus des Spanjaards hoofd en borst met zijn zwaard bedreigde, bracht hij voorzichtig de linkerhand aan zijn zink-roer, dat mot een haak aan zijn lederen gordel hing, en terwijl hij den mond van het geweer naar den buik van zijn tegenpartij keerde, trok hij het af. Perea echter weerde het zwaard met zijn kling af, en dekte zich met zijn rondas. Een kogel, die op onderscheiden ijzeren platen afstuitte, waaruit het vervaardigd was, viel er machteloos bij neder.

8 I J

Velasquez hield zich langen tijd tegen den Wapensmid slaande; want de Anspessado, die naast hem stond, en met wien hij den vorigen dag gemeenzaam gesproken had, ving met zijn bardezaan, menigen slag op, die voor den hoofdman noodlottig zou geworden zijn. Deze verijdeling van zijne pogingen maakte, dat de Wapensmid zijne slagen naar een andere zijde deed nedervallen. Mogelijk wenschte hij liever, dal een andere hand den Spanjaard mocht vellen, van wien Uilenburg zooveel goeds verhaald had. Nu verhinderde de Anspessado zijn wapen niet meer om zijne vijanden te Irefl'en, en hij zwaaide de bijl met kracht en behendigheid; het deed zijn maker en de keus van den Wapensmid eer aan ; want toen hel op het borstharnas van een der soldaten nederkwam, drong hel scherpe der strijdbijl er door heen in de borst van den Spanjaard, en wierp hem stervend aan de voeten van zijn vijand neder.

Maar waartoe ook moed, vaderlandsliefde en nooddwang een mensch in staat mogen stellen, hoe standvastig de geuzen ook streden, zoo heeft toch iedereen niet meer dan zijn eigen leven te verliezen.

Reeds waren er twee van hen gevallen, en de overigen allen gewond. De Spanjaarden drongen immer sterker aan ; zij waren tien tegen een, en toen zich in de verte de trompet liet hooren, riep Perea nog eens zijn: «Adelante!quot; uit. Een kreet van woede en vertwijfeling antwoordde hem; de slagorde der geuzen was verbroken, en evenals een kudde schapen, in welker midden een hongerige en bloeddorstige wolf komt springen, heinde en verre zich over het veld verstrooit, evenzoo werden de geuzen van elkander afgedrongen ; doch geen hunner spoedde zich naar de deur.

De hoop op behoud van hun leven had hen verlaten; zij vreesden den Boodschapper niet gemakkelijk te vinden, en hoopten nog altijd hem plotseling met Uilenburg te zien verschijnen om de kans le doen verkecren. Terwijl zij bleven, hoopten zij ten '


-ocr page 163-

HET SLOÏJiLOEVESTEIN IN 1S70.

en tegen den muur een geduchte stelling aannemende, zocht elk zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen.

»Leven de geuzen ! overwinning of de dood,quot; riojien zij, terwijl zij zich vreeselijk Ie weer stelden tegen de soldaten, die de kamer overstroomd hadden.

Wanneer het wouddier, dal van jongs al in vrijheid is opgegroeid en iiooi( aan eenigen hand is onderworpen geweest, zich door zijn hesprin-ger overwonnen ziel, geeft het den moed niet op; het weet van geen zwichten, en verscheurt met zijn klauwen en tanden tot het laatst, nog stervende, de horst des overwinnaars. De menseh daarentegen, die moedig gestreden heefl, zoolang er hoop op hehoud ol' overwinning bestond, geeft dikwijls met de hoop ook den moed op, en Ier-wijl hij het staal laat vallen, dal hem lot nog loe zoo goed gediend heefl, wordt hij vermoord ol gevangen genomen, zonder dal hij iels lol redding van zijn leven ol lol nadeel van zijn vijand onderneeinl. in dit opzicht heefl hel dier veel voor boven den mensch; daar hel zijn aanstaanden dood niel kan vooruitzien, denkt hel nog allijd te zullen overwinnen, en terwijl elke woudeden mensch hoe langer hoe moedeloozer doel worden, maakt zij daarentegen hel redelooze dier des le woedender.

Üe Snijder verloor echter den moed niel, ofschoon hij het gevaar wel inzag; aan de verdediging van zijn leven dacht hij niet; walging hem de dood toch aan, indien hij slechts zijns vijands bloed kon drinken.

..Mijn zoon! mijn zoon!quot; riep hij, woedend dal l'erea eiken houw ol' sloot op zijn rondas opving, en hem eindelijk zou noodzaken naar den muur te wijken.

«Sterf, hond !quot; riep Perea, toen hij hem een steek door den hals dacht le geven; doch de Toledosche kling sliet tegen den ringkraag van hel harnas af, boog bijna lot aan hel gevest, maar herstelde zich trillende weder. De kracht van den sloot deed den Snijder echter wankelen: een op den grond liggende ladder verhinderde bem zich met zijn voel ie schragen; hij viel, van woede brullende achterover. «Geef u gevangen, rebel!quot; riep Perea, zijn voel op de borsl van den gevallene zetlende, en de punt van zijn degen op diens keel houdende, zoodal het staal hel bloed uit hel vel te voorschijn deed komen. Alleen een schamper gelach antwoordde hem. »Zoo neemt den hond gevangen,quot; zeide Perea tot de soldalen, die vroegftr op zijn hevel aan den tweestrijd geen dool pononion hadden.

item in 1670. II.

Dadelijk wierpen zich vier soldaten op den Snijder. Nog zocht deze zich aan hunne handen le ontwringen; doch toen nog meer hunner makkers hielpen, werd bij met hunne degenriemen gebonden. Nu hield hij zich stil; alleen de vuurstralen, welke zijne oogen scholen, verrieden, dal bij, die onbeweeglijk lag, nog leefde, en een verachtelijke lach omtrok zijn mond, toen bij zag, dat men hem, ofschoon hij gebonden was, nog bewaakte.

Terwijl dil voorviel, was de een vóór, de ander na, nedergeslooten of gevangen genomen; want van alle zijden door de Spanjaarden omringd, offerden zij menigen soldaat aan hunne woede op, terwijl een ander hun van acbleren den degen door bel lijf joeg.

Velasquez had naar den Emisario omgezien, om zijne vlag le hernemen en zijn vijand le bewegen zich aan hem over le geven; doch hij zag hem niel. Het geroep van »Vicllt;irilt;i\ en Viva cl lieij !quot; dat de soldaten aangeheven hadden, verkondigde hunne zegepraal; bel geraas der wapenen liet zich evenwel nog op eene plaats in bet vertrek hooren. Velasquez begaf zich derwaarts, om le zien, of zijne hulp ook noodig mocht zijn.

De Wapensmid hield zich nog slaande in een donkeren hoek der kamer, die door de hoog geplaatste vensters, zelfs gedurende den helderslen dag, slecht verlicht werd. Twee Spanjaarden met breed gapende wonden lagen vóór hem, en nu was hij mei den Anspessado bezig, wien hij uil kortswijl de krijgsmanseer had bewezen, toen deze hel slot verliet. Vergeefs zocht deze brave krijgsman met de lange blauw stalen punt van zijn bardezaan een opening in de oude wapenrusting le vinden; niets was er aan zijn vijand, of het was gedekt ; zelfs zijn gelaat was achter hel neus-en kinstuk van het vizier verborgen, zoodat zijne oogen niel zichtbaar waren, om le verraden, aan welke zijde zijne slagen zouden vallen. Alleen nog ■zijn vijand niel overwonnen hebbende, deed de Spanjaard een hevigen sloot, die hel geharde staal er mogelijk door zou gejaagd hebben, indien hij hel harnas van voren geraakt had, maar hel gleed met een vonk langs de recblerzijde van hel borstharnas af. Op hetzelfde oogenhlik zwaaide de wapensmid zijne wapenbijl boven zijn helm rond, en voordal zijn vijand weder teruggetreden was, of zich met zijn wapen dekken kon, daalde het Deenscbe staal op hel hoofd van den Anspessado neder, aan wiens hand de ebbenhouten slok des bardezaans ontviel. quot;(« !quot; riep hij zacht, ter*

8


-ocr page 164-

J. F. OLTMANS.

wijl hij iiieenzeeg, en, in zijn bloed badende, over zijne iiuikkeis lieenviel. Mei de gedachte aanzijn vaderland, pl hij den geesl; helaas! hij zou hel nimmer wederzien, en zijn oversehol zon in den vreemden grond hegraven worden.

Hetzij door den strijd vermoeid, hetzij zelfs met het lot van zijn hraven vijand begaan, rustte de Wapensmid op zijne strijdbijl, en zette met de linkerhand zijn helm recht; doch niemand toonde zich genegen het gevecht met hem te wagen, en mogelijk zonden de soldaten hunne musketten gebaald hebben, om dezen enkelen man, alsof het een vesting geweest ware, van verre te bestoken, toen Velasquez zijne oude tegenpartij herkende, en tusschen hen doordrong, roepende: »Verdedig u, of geef ii over.quot;

.Nooit!quot; klonk het dooi de luchtgaten van den helm, terwijl het Decnsche staal weder werd op geheven en dreigende kringen door de lucht beschreef. Doch zoo al Velas(|uez behoedzaam zijn vijand al dichter zocht te naderen, even behoedzaam zorgde deze niet te veel overwicht aan zijn wapen te geven en zich daardoor bloot te stellen. Tweemaal badden de wapenen reeds elkander ontmoet, en alleen het beleid, waarmede Velas(|uez zijn deugdzaam rapier voerde, had hem en hel slaal voor vernieling bewaard. Toen kwetste de Spanjaard zijn vijand licht boven den handschoen aan den linkerarm, waarom deze, vermoeid, en vreezende op het laatst door deze bedaarde wijze van vechten zijne krachten te verspillen, besloot met één slag een einde aan het gevecht te maken, en, zich door zijne vijanden heenslaande, den Hoodscbapper op te zoeken, en met hem te sterven. Mets verried echter zijn voornemen, toen hij op eenmaal de strijdbijl met alle kracht rechtstandig liet nederdalen, liet scheen echter, of Velasquez de bedoeling van zijn tegenpartij geraden bad ; want op zijde springende, ontweek bij den slag, en de strijdbijl drong vlak naast zijn linkervoet diep tusschen de stecnen in, waarmede de kamer bevloerd was. Hevig rukte dc Wapensmid aan zijn wapen; maar eer bij het bad kunnen terughalen, wierp Velasquez zijn rapier weg ; hij hoopte zijn dapperen vijand levend gc-vangen te nemen, en bij kende de onzekerheid van een stool op iemand, die, even als een schildpad, in het ijzer verborgen is. »(lcef u over! ' riep bij, en vatte den Wapensmid met beide armen om hel lijf. Zonder te antwoorden, liet deze zijn wapen los, trad niet achteruit, maar hoog voorover, zoodal zijn helm het gelaat van zijn

vijand raakte, en terwijl hij zijne ijzeren armen en bandschoenen om het hoofd van Velasquez heensloeg, zocht bij hem tegen zijn borstharnas te versmoren. De nagels, waarmede de ijzeren arinstukken aan elkander gesmeed waren, knarsten door de drukking ; de Spanjaard liet den rechterarm los. Reeds snelden de soldaten toe, om hun hoofdman te redden, die anders verloren scheen, toen de Wapensmid zijne armen opende en riep: «Ik geef mij gevangen.quot; Want terwijl hij dacht zijn vijand in zijne macht te hebben, en reeds op diens bleek gelaat en voorhoofd den naderenden dood trachtte te lezen, daar zijn hoed afgevallen was, voelde hij de scherpe punt van een lijnen, stalen/lolk, welke onder zijn oksel door hel bulTelleder drong, dat hij onder hel harnas droeg, in zijn vleesch ging, en zijn hart dreigde

le doorboren.

Toen de musketiers hem onlwapenden en de handen op dep rug bonden, bood hij geen verderen tegenstand. Velasquez slak zijn dolk op, nam nu zijn degen weder in de hand, en liet de gevangenen bijeenbrengen; want Perea had zijn rondas weggeworpen, zoodra hij den Snijder overwonnen bad, en was lei' deur uitgesneld, waarschijnlijk om den Boodschapper le zoeken.

Gestadig liet zich nog nu en dan in het slot de geuzeninai'sch hooren, zoodal het gevecht nog niet geëindigd was. De soldaten op hel geluid van de trompet afgaande, liepen uit hel vertrek, terwijl zij hunne degens zwaaiden.

vEspana! In bandera! la mcurlc por cl lüni-suriu (1)!quot; riepen zij. Maar hoe gaarne Velasquez hen gevolgd of vooruitgesneld ware, om zelf zijne vlag te balen, zoo gebood de menschelijkheid hem te blijven, want het was hem beRcnd, dat zij, die het laatst hel gevecht zoeken, soms de eersten zijn, om hunne woede aan overwonnen vijanden le koelen, en allerlei euveldaden le bedrijven. Toen hij de bloedgierige blikken zag, die op de gevangenen geworpen werden, bleef hij om deze te bescliermen, en dikwijls, als hij ongelukkigen aanzag, die in een hoek van het vertrek gebonden lagen, dacht hij met smart aan hel lot, dal hen waclilte. Hij ging dus naar hen toe, om hun uit een kan met wijn, die bij aan zijn soldalen ontnam, eenige lafenis toe te brengen; doch, ofschoon overwonnen, was hunne ziel nog vrij.

«Zuip bel zelf, hond 1quot; riep de Snijder, toen Velasquez hem den wijn aanbood.

(1) 'Sptinje, üu bnnierl dc dood voor den Boodsclmpper I

-ocr page 165-

MKT SLOT L(

i _________—_______________________

«De wijn wordt vergiftigd, ais een Spanjaard hem sehenkl,quot; riep een ander. «Leven de geuzen en de Hoodschapper!quot; schreeuwden /ij allen, terwijl /ij de dreigende lilikken der Spanjaarden even dreigend en met verachting heantwonrdden.

VIJFTKiSTK HOOFDSTUK.

Toen Perea uit de kamer trad, was hij nog onzeker werwaarts hij zijne schreden richten zou; de trompet verried hem, waar de Hoodschapper zich verweerde, en hij stond gereed derwaarts te snellen, toen een gevoel, dal nog sterker hij hem was dan de haal en de hloeddorst, de overhand op hem behield: het was de lielde, en links omgaande, verwijderde hij zich van het gevecht, en heklom de trap, die naar hoven leidde.

Toen riep een krachtige stem, die door het ge-houw heenklonk, en waarin hij die van den Emisa-rio meende te herkennen: »Perea! Perea!quot;

»lk kom, muiter !quot; riep hij toornig, »ik kom om uw lijk te vertrappen.quot;» Dit zeggende, keerde hij terug, en schraapte met de punt van zijn rapier over de stecnen trap, zoodat het vuur er uitsprong. Maar aan de laatste trede gekomen, hleef hij staan, zijne linkerhand verliet de ijzeren leuning niet. Voor het eerst van zijn leven riep men hem te-vergeefs,ten strijd; den Emisario, devlag, de wraak alles vergal hij, en snelde weder naar boven.

De hoop om haur te zien, die hem zoo dierbaar was, deed hem alles vergelen ; zijne levendige verbeelding stelde hem haar voor, door vrees overwonnen, tegen de loomeloosheid der soldaten bij hem een toevlucht zoekende, of wel, hoe hij haar, door schrik in llauwtc gevallen zijnde, in zijne armen zou klemmen. Daar zijne Irotschheid en lielde hem beguichelden, hoopte hij nog altijd, dal zij, soms lot zachter gevoel gestemd, hem niet meer van zich zou sloolen; ja het «Lorenzo! zijl gij het ?quot; te hooren, dal hij zoo gaarne van hare schoone lippen vernomen zou hebben, kwam hem als het grootste geluk voor, dat hem te beurt zou kunnen vallen.

Terwijl dus de eene gedachte de andere in zijn hoofd verdrong, kwam hij aan hare kamerdeur; doch vruchteloos trachtte hij die te openen;

zij was gesloten. Wel bekroop hem nu de vrees,

i 1

■VESTEIN IN 1S7(). .1:1

dat zij niet op Loevestein was; maar waarom /ou in dit geval de deur gesloten geweest zijn ? Ook was het niet onwaarschijnlijk, dal /ij de denr gegrendeld bad, toen /ij het gevecht hoorde.

//icht klopte hij met den knop van zijn degen aan de deur en luisterde opmerkzaam ; maar niets bewoog zich van binnen. Toen herhaalde hij zijn geklop, en riep: «Doe open, Anna ! geliefde Anna ! hel is Lorenzo.quot; Doch nog vernam hij niets. «Open de deur, Anna!quot; riep hij andermaal; »van de soldaten is alles Ie vreezen ik kom u redden.quot; Toen echter alles stil bleef, riep hij zeer luid ; «Doe open, Senorila ! Perea gelast hel u.quot; Zijne wenkbrauwen trokken zich dreigend samen en weinige oogenhlikken daarna sprong de deur, door twee hevige trappen met zijne laars, uit het slot. HÜ trad hel vertrek binnen, maar waar hij zijn oog richtte, hij zag haar niet. «Anna! Anna!quot; riep hij luid, haar in alle hoeken zoekende ; maar niemand antwoordde hem; ofschoon hel licht alleen door het bovenste gedeelte der kruisramen in het vertrek kon komen, en de avond reeds begon te vallen, overtuigde hij zich weldra, dat zij er zich niet bevond.

• Vrouw !quot; schreeuwde hij wild, «vrouw ! die mij verachtelijk gemaakt hebt voor mij zeiven, vrouw! waar zijl gij ? Dat slechts een enkele kus van uwe lippen, ja slechts een enkele glimlach mij dit onherstelbaar verlies vergoede, en ik zal tevreden zijn. ,la !quot; vervolgde hij op het rustbed starende, daar hebt gij gerust; hel hoofdkussen duidt nog de plaats aan, waar uw schoon hoofd, door uwe blanke armen ondersteund, gelegen heeft. Verdoemd ! mogelijk heeft de knaap hier, van liefde dronken, in uwe armen gesluimerd, en ik!... wat blijft mij over? Mets dan schande en wroeging, anders niets !quot; zeide hij somber, waarna hij op eens met vuur vervolgde : «Ja, Perea! nog blijft u iets over, nog blijlt u de wraak ! en als dit staal Van Doom's hart doorboord heeft, als ik, met zijti bloed bevlekt, vóór haar treed, zal het haar, die mijne hand niet meer waardig is, mogelijk nog meer grieven om de mijne te worden, nadat zij in des geuzen armen gerust heelt.quot;

Toen viel zijn oog op een handschoen, die met meer andere kleedingstukken op den grond verspreid lag. Dien op te nemen, en het welriekend, met goud en zijde doorgestikte, lijne leder, dat haar molligen arm bedekt had, aan zijne lippen te drukken en aan zijne borst te verbergen, vsas het \» erk van een oogenblik. Nog kon hij niet van de plaats scheiden, waar Anna haar verblijf gehad


-ocr page 166-

J. F. OLTMANS.

had, en ofschoon hel geroep der soldaten en de geuzeninarsch hem ten strijde riepen, stond hij als betooverd hij de la(el. Een triomfgeseiial, dat op de trompet werd geblazen, deed hem weder tol zich zeiven komen, en onder den uitroep van: »l!ij San .Ingo ! wat willen die kerels dan ?quot; stond hij gereed om te gaan, toen zich het gekrijsch van een uil deed hooren, dat hein onwillekeurig deed stilstaan en zijne haren deed te berge rijzen.

«Vervloekt gekrijsch! ik heb u meer gehoord,quot; riep hij driftig. «Reeds eenmaal held gij de lage muiters in liet gebouw gered, waar mijne brave ruiters rusten,quot; voegde hij er somber bij, terwijl hij luisterde ol het geschreeuw zich nog eens zou doen hooren. Wie beschrijl'l echter zijne onlstellcnis, toen een uitbarsting, even als die van een mijn, het oude gebouw deed waggelen. De zolderingen kraakten, de muren scheurden, de deur werd door een onzichtbare hand dicht- en weder opengeworpen, en een geheel glasraam naar binnen geslagen.

Voor bet eerst van zijn leven ontviel den degen aan zijne hand, en zich mei beide banden aan de zware tafel klemmende, hield hij zich met moeite slaande tegen den luchlslroom, die hem dreigde omver te werpen.

»0 God! sta mij bij,quot; riep hij buiten adem, woest in het rond ziende, »wat zal er gebeuren?quot;

Toen er echter niels volgde dan een verward geschreeuw, raapte hij zijn staal weder op; met de vrees was ook zijn godsdienstig gevoel geweken, en vloekend vloog hij de trap af naar beneden.

EEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.

Zoodra de Boodschapper en zijn vriend eenige schreden in den gang gedaan hadden, hoorden zij iels bewegen ; zij stonden stil. Toen was het, alsof er iemand vóór hen uitging, en met zijn kleed langs den muur sleepte.

«liet is de geest van den slotvoogd met zijn langen mantel,quot; zeide Uilenburg. Hierna hoorden zij niels meer, en oordeelende, dat het geen vijand kon zijn, snelden zij zonder tijdverlies naar de plaats, waar zij het «Animo!quot; hadden gehoord.

Mistroostig was Pedrillo om het slot heengeslo-pen; alleen bedacht om zijne trompet terug te bekomen; en zwanger van het ontwerp om de gracht 2onder toestemming van Perea te overschrijden, begon hij de mogelijkheid van zijn voornemen te begrijpen, daar bij het slot van drie zijde onverdedigd zag, toen hij op eenmaal door een venster geroepen werd. De snijder had zich naar die zijde begeven, waar de, slangstukken en de soldaten waren, in plaats van bet slot te bewaken.

«Heer ruiter,quot; riep hem een oude vrouw toe, red mij, bid ik n ; de godvergeten geuzen hebben mij, oude sloof, met den dood bedreigd, als ik met u spreek, of mij aan de vensters vertoon ; maar ik tel hunne bedreiging niet; de oude Bri-gitta is slimmer dan zij; en indien gij over het ijs kunt gaan, zal het u gemakkelijk vallen door dit venster naar binnen te dringen.

Zijne makkers te roepen en toen eenige ladders te halen en die over bet ijs te leggen, was het werk van een oogenhlik ; de planken, waarmede men bel raam bad dichtgespijkerd, dat niet met traliën voorzien was, weerstonden niet lang bet houweel, waarmede Pedrillo ze trachtte los te breken. «Animo!quot; riep bij toen, hopende, dat Perea dit zou hooren en last geven om den storm weder aan te vangen; eindelijk gedoogde de wijdte van de opening, dat Pedrillo er doorkroop. «Verwijder u nu, oude vrouw!quot; zeide hij, »de geuzen zullen spoedig komen, en dan zult gij hier niet lang meer veilig zijn.quot;

Zonder te antwoorden, zocht Brigitta naar bet voorste gedeelte van bet slot te ontsnappen; doch toen zij een eind wegs m de gang gegaan was, boorde zij iemand aankomen. Voor baar leven vreezende, keerde zij terug, en daalde langs een trap aan hare rechterzijde naar het onderste gedeelte van bet slot af. in de kamer, aan bet einde van de gang gekomen, wilde zij daar den uitslag van het gevecht afwachten; maar tot hare verwondering zag zij, in het midden van hel duistere vertrek een vuurvonk, die, even als de pit van een uitgeblazen lamp, scheen te glimmen. Door het licht, dat nog door de vensters, die boven de man waren, in de kamer viel, ontdekte zij iels, dat in een hoek van het vertrek lag, terwijl een zacht gesteun zich liet hooren. Toen vermeesterde haar de jrees; zij meende een geest te zien, en langs de keldertrap afdalende, verborg zij zich aan bet einde daarvan achter een der wijnvaten. Van angst bevende, vatte zij baar rozenkrans, dien zij bij zich droeg, en bad voor de zielen der gesneuvelde Spanjaarden, terwijl zij de ketters vervloekte. Dikwijls houdt de mensch zich met bel lol van een ander bezig, als hij beter doen zou zich om zijn eigen te bekommeren.


-ocr page 167-

HEI1 SLOT LOEVESTEIIN IN 1570.

.quot;7

• Leven de geuzen Iquot; riep de Roodsehappcr op de ruiters sluitende, die nu, iiilen binnengedrongen, in de gang vooruittraden. Al dadelijk losten deze eenige schoten op hem ; want toen zij den vorigen dag hel nut van hunne zinkroeren ingezien hadden, hadden zij niet verzuimd deze nu mede te nemen. Moeilijk was hel gevecht in de schemering, die reeds op deze plaats heerschte, en ofschoon de ruiters met hun velen waren, zoo gal liun dit, door de engle van den doorgang, geen groot voordeel.

»Terug voor Spanje! terug voor de speerruiters Iquot; schreeuwden deze terwijl zij den stormmarsch hoorden slaan en hunne pogingen verduhhelden. »Weg met de Spanjaarden ! overwinning voor de geuzen !quot; riep Uilenburg, achter den Hoodschapper slaande, die met zijn breed slagzwaard alleen den gang schoon hield. Indien niet de duisternis en de kruitdamp verhinderd hadden om juist te IreHen» en indien niet èn de ruiters, èn de geuzen, beiden zwaar gewapend geweest waren, zou zeker spoedig van beide zijden reeds iemand gesneuveld zijn; maar de slagen der zwaarden, die op hel ijzer afstieten, en de kogels, die meest allen te hoog gescholen werden, veroorzaakten meer gerucht dan kwaad. De ruiters echter begonnen eenige voeten van hun grond te verliezen, en hadden de verdedigers aan hel bevel van hun aanvoerder gehoorzaamd, zoo zouden hij en zijn vriend alleen de speerruiters mogelijk weder het slot hebben doen verlaten. Doch weldra kon men het gewoel en geschreeuw van het gevecht aan de bres duidelijk hooren, en sedert dat oogenblik trad de Hoodschapper langzaam achteruit, totdal zij aan de trap gekomen waren, die Hrigilta was afgeklommen. Nu hield hij stand, besloten hebbende den uitslag van het gevecht af Ie wachten; alle pogingen der rui Iers, om hem nog verder te doen wijken, waren vergeefsch : de geuzen stonden pal.

Terwijl hij zijne vijanden met zijn zwaard in ontzag hield, luisterde hij met aandacht naar hel geweld van den storm; ach, waarom was bij daar niet hij ? waarom moest hij juist, nu zijne tegenwoordigheid zoo hoog noodig was, gedoemd zijn om hier te blijven? Hij hoordePerea zijn «AdrldnlrV roepen, en hij besloot om Ie gaan; nog eenmaal wilde hij laten zien wal des boodschappers arm vermocht te doen ; als de bliksem wilde hij zijne vijanden op bel lij! vallen en Perea lernedervellen ; en indien hem dit gelukte, had hij nog hoop om de zaak der geuzen le redden.

»lk wil gaan zien, wal er voorvalt,quot; zeide hij |

tol Uilenburg, »zoudt gij alleen den ruiters het lioold kunnen bieden ?quot;

»Neen, lierman!quot; antwoordde deze, «neen! en en ik vrees, dal ik, door hen gevolgd, spoedig bij u zal komen; en wal dan? Geloof mij; blijf! anders neemt men u nog gevangen, en alle hoop op een eerlijken dood is dan voorhij.quot;

»lk weel hel.. .quot; hernam de Hoodschapper, terwijl hij een ruiter, die, zijne aarzeling bespeurende, en denkende van deze gelegenheid gebruik te maken, om hem een sloot toe te brengen, in weerwil van zijn helm, hel hoofd kloofde, »en locli wil ik het beproeven.quot;

quot;Welnu, zoo doe hel,quot; antwoordde Uilenburg droevig, .ik weerhoud u niet. Vaarwel, Herman! ik blij! hier; meer kan ik niet beloven.quot;

«Neen, vriend !quot; riep de Hoodschapper met vuur, quot;inen zal niet zeggen, dal ik u verlaten heb, wij zullen samen sterven: waartoe zou ik ook iets uitstellen, dal toch spoedig gebeuren moet?quot;

Toen liet zich bel geroep van quot; Vicloria!quot; der Spanjaarden hooren, en hel gedruiseh van hel gevecht werd hoe langer hoe minder.

quot;Zullen we gaan. Herman ?quot; vroeg Uilenburg. quot;Het 's quot;0g te vroeg, vriend !quot; antwoordde de Hoodschapper, hopende dal zich mogelijk nog eeni-gen zijner landslieden bij hem zouden voegen ; toen evenwel het geroep der Spanjaarden van: «Es pan a\'' zich in den gang liet hooren, gaf hij de hoop op, om zijne makkers weder te zien. Nu zeide hij : quot;Wij zullen gaan; het oogenblik is daar, — Loe-veslein is gevallen Iquot; Terwijl bij zijne vijanden met zijn zwaard in ontzag hield, daalde bij onder het roepen van: ..Perea! Perea!quot; langzaam de trap af; maar de Spanjaard daagde niet op; toen vatic I ilenburg weder de trompet op, en blies met kracht den geuzenmarsch.

• Zwijg, roover! zwijg, moordenaar van Diego en Hernandez 1quot; riep Pedrillo.

»Wie spreekt van roover ?quot; riep Uilenbrug. quot;Lalaards! die ik le vergeefs in de bres gezocht heb, gij zeiven zijl als roovers hel slot binnengeslopen.quot;

» Vcin/anzn !quot; schreeuwde de ruiter, op Uilenbrug aanvallende, toen deze weder begon te blazen. Een slag, dien de Hoodschapper hem op hel hoofd gaf, deed hem voorover vallen, en het bloed vloeide hem uil neus en voorhoofd, toen zijn vizier hard op den sleenen vloer ncderviel. Een tweede houw zou hem zeker van het leven beroofd hebben; doch zijne makkers, die vooruilsnelden, terwijl een paar hem bij de beenen achterwaarts haalde^


-ocr page 168-

58

redden hem het leven, openden zijn helm en deden hem weder bijkomen.

De Boodscliapper Hel zijn /waard in alle rich-lingen snel vallen en hraeht de ruiters lol slaan. In dil oogenhlik kwamen een menigte Spanjaarden, door l'ilenhurg's Irompel gelokt, aansnellen, om deel Ie nemen aan hel overwinnen van den Mood-sehapper en hel hernemen van hunne banier. Doch hun aantal hielp hier niets; geen slap konden zij voorwaarts doen, voordat hunne vijanden hun dien overlieten. konden zich ediler niet begrijpen, waarom deze zoo gerust .schenen Ie zijn, en waarom Uilenburg opzettelijk liet getal zijner aanvallers Irachlle Ie vermeerderen.

Een klein getal oude soldaten, die veel van den boodschapper gehoord hadden, verwijderden zich onder voorwendsel van het slol Ie doorzoeken, en terwijl zij hunne plaats door moediger of onvoor-zichliger makkers lielen innemen, toonden zij geene nieuwsgierigheid om het gevangennemen van den Emisario bij te wonen.

De vrees bekroop voor een oogenblik het hart van Uilenburg, toen bij lol zijne verwondering de deur der kamer wijd open vond, waar de doode-lijk gekwetste lag, en waarheen de Spanjaarden zoo zachljens aan teruggingen; doch toen hij de vuurvonk zag, die op vijf voel alslands van den grond brandde, werd hij weder gerust.

»l'erea! Perea 1 lafaard waar zijl gij?quot; riep nu de boodschapper met een donderende stem, terwijl hij Irachlle zijn voornemen Ie volvoeren, om Van Doorn van dien gevaarlijken vijand te verlossen. Doch nog kwam deze niel om den uildager teJogenstraU'en. «Gij liegl ellendige ketter!quot; schreeuwden de ruiters, die de eer van hun hoofdman door een woedende aanval ophielden, onder het roepen van: »Levcn de ruiters van Perea!quot; Een oogenblik gelukte het hun, door bot voetvolk gedrongen, hun vijand te naderen. De Boodschapper ware bijna gevangen; de ijzeren handschoenen der Spanjaarden trachllen zijne armen Ie vatten ; hunne voeten raakten elkander onderling ; toen kon hel zwaard niel meer dienen, en het aantal en de kracht moesten bier beslissen.

»Terug voor den Boodschapper! terug!quot; riep deze met zulk een luide stem, dal de musketiers terugtraden ; de ruiters alleen bleven staan, en één hunner omvatte bel harnas des Boodschappers. »Terug!quot; riep deze nu nog eens, loen hij de punt van een dolk voelde, welke onder zijn borstharnas doordrong. Bukkende dook hij onder zijne vijanden, en terwijl zij hem door de zwaarte van hunne lichamen dachten op den grond Ie krijgen, richtte hij zich snel op. Evenals bet Here paard zijn berijder in hel stof nederwerpl, als hel niel langer den lasl dragen wil, even zoo wierp de Boodschapper de ruiters ver van zich af. Vrecsc-lijk klellerde hel ijzer der harnassen en helmen, loen hel op den grond en tegen den muur aan-sliel, en op vele plaalsen gedeukl werd. De ongelukkige echter, die den Boodschapper om het lijf geval had, bleef onbeweeglijk liggen, toen zijne makkers die den moed nog niel verloren hadden, naar hunne degens tastten, opslonden en zich herstelden.

» Vlt;'ii(jiui:ii\ schreeuwden en gilden

zij, verwoed hun vijand aanblikkende, die ruslig in de deur stond, en scheen Ie wachten, lol zij hem zouden aanvallen; doch zij waren bevreesd voor zijne reusachlige sterkte, en Heten Pedrillo voor hen treden, die, zijn bewustzijn lerugbekomen hebbende, bijna zinneloos kwam toesnellen.

»IIel uur is daar, lierman! Perea zal niet komen,quot; zeide Uilenburg ; nu trad de Boodschapper achteruil, en zijn vriend stelde zich in zijne plaats.

«Slerf, hond! geel' de trompet terug!quot; riep Pedrillo, hel zwaard opbellende; maar Uilenburg viel op h.em aan, evenals iemand, die toch niets anders dan den dood vóór zich ziel, alles waagl en niets vreest; hij richlte zijn degen naar den Spanjaard en riep: »Zoo sterven de 'geuzen Iquot; terwijl hij zich mei de rechterhand dekte, met de linker de trompet greep, haar aan den mond brachl, en een schel Irioml'gescbal aanhief.

«Eapand ! Espam !quot; riepen de ruiters, lerwijl de Boodschapper eenige schreden in hel vertrek deed, zijn oog op den gekwetste liet vallen, en den slok, die de vuurvonk droeg, tusschen de steenen uitrukte, waarmede de kamer bevloerd was.

»Sterf dan, geus!quot; schreeuwde Pedrillo, Uilenburg een steek onder het harnas toebrengende, zoodat deze, doodelijk getroffen, nederviel. liet Irompel-geschal hield eensklaps op; liet zwaard en de Irompel, waarvan de koord was losgegaan, vielen naasl hem neder, en Pedrillo wilde over hem heen in de kamer springen om den Boodschapper aan Ie vallen. Uilenburg echter, die al zijne krachten verzamelde, omvalte met zijne armen de bcenen des Spanjaards en hield hem staande, lerwijl hij tevens als een uil kraste; deze schreeuw van den nachl-vogel, dien hij nabootste, de laatste dien hij zou laten hooren, was ook de natuurlijkste en akeligste, en deed de ruilers en musketiers een oogenblik stilstaan.


-ocr page 169-

rw* i s\ r

AM

HET SLOT LOEVESTEIN I1N 1!S7().

Een zadile, bevende, doch schelle slem, welke een gebed prevelde, liet zich mi hooien; hel scheen alsof zij uil liet holst der aarde kwam. Ken wille gestalte verrees in een hoek van hel vertrek; de stervende Hollander, gelroll'en door de slem van zijn makker, die aan den oever van het grafzich nog verdedigde, keerde voor een oogenblik in hel rijk der levenden lenig, terwijl Uilenburg zijn hoofd met moeite omkeerde, en bijna onverslaanbaar riep: «(Joeden naclil, lierman Iquot; en mei halfgebroken oogen naar zijn vriend omzag.

De Hoodschapper stond midden in het verlrek; zijn ernstig gelual, waarop kalmte en vnslberadcn-heid Ie lezen waren, zijne liere en scliitlerende oogen, benevens zijne grijze haren, waren zichtbaar door hel lichl, dal nog door het vensier op hem viel, en hel overige van hel vertrek in de schemering liet. Zijn zwaard, waarop hij rnstte, hield hij in de linkerhand ; bij scheen meer dan mensch, toen hij zich in zijn gelieele lengle ver-loonde, in hetzelfde oogenblik, dat Pedrillo zich Irachlle los te scheuren, en met een forsche, doch bedaarde slem riep hij: «Vaarwel, Uilenburg ! vaarwel ! met God dan, voor hel vaderland !quot; Hij draaide den lontstok, dien hij iu de hand hield, hoven zijn hoofd rond, en hel vuur begon meer dan ooil le branden. Nu beschreef hij den kring om zich heen ,eu even lt;ds een loovenaar, die den cirkel om zich gelrokken heeft, de geesten gaal opwekken en donder en bliksem in zijne macht heell, riep hij nog eens ; Vivenl les duraxlquot; en slingerde de lont op den grond.

Terwijl er een doodsche stilte beersclile, zagen de verbaasde en als versteend slaande Spunjaardcn een oogenblik den vurigen kring om den Boodschapper zich al meer en meer uitbreiden: hel was alsof de vonken over den grond huppelden ; hel vuur liep steeds voort. De Boodschapper stond onbeweeglijk, terwijl hij zijn oog op zijn vriend gericht hield. Een slerke buskruilluchl vervulde hel vertrek; zij, die door doodsangst reeds als verplel, niet verwilderde blikken, hall zinneloos naar den Emisario of naar de vuurvonken gezien hadden, zagen toen niets meer. — De Boodschapper had geleefd. . . .

Hel gebouw schudde, en een hevige slag volgde; hel was alsof de aarde zich opende om de vreemdelingen op Holland's grond le verplelleren. De muien stortten in, de balken, sinds honderden jaren in den muur bevestigd, vielen krakend neder.

Ie midden van deze verwoesting hoorde men nog een gil, die woede, vertwijfeling, smart en

vrees uitdrukte, en op dit idles volgde een akelige stille. De plaats, waar te voren nog zooveel mannen zich iu de kracht hunner jaren bewogen hadden, was niel anders dan een groot graf.

Au eerst waren de Spanjaarden meester van Eoeveslein ; wanl de Boodschapper, ofschoon niet overwonnen, was gevallen. Zoo kan de niau door een vasten wil en liefde voor vaderland en vrijheid Mij zijn lol aan — tot in den dood. Zoo stierfl gij. Benier Klaaszoon ! toen Tiascardo's galjoenen u bij kaap St. Vincent, na een strijd van twee dagen, dreigden Ie vermeesteren; zoo stierf in later tijd van S|ie\k, wiens naam met schrik aan Schelde's hoorden wordt uilgesproken.

TWKI'] ION VIJFTIGSTE ll()()PI)RTUK.

Hel geluid van de uitbarsting, de kruitdamp, die het vertrek vervulde,' de verplaatsing van lucht, welke eenige musketiers, .die bij de deur stonden,' Ier aarde wierp, deed Velasquez, die zich uil vermoeidheid op den gromt had nedergezet, van schrik opspringen, en de Spanjaarden, elkander met verbaasde blikken aanziende, gaven hunne afgrijselijke woede en schrik door een geweldig geschreeuw te kennen. Een honend gelach en de kreet van: «Leve de Boodschapper I leven de geuzen!quot; beantwoordde hen.

«Waar is Perea ?quot; vroeg Velasquez schielijk.

•Dood I dood 1quot; schreeuwden de soldaten, die op de weerlooze gevangenen wilden aanvallen. \elas(|iiez, die zijn degen trok, riep: «Terug, ik beveel hel u I doch hij had hen misschien niet kunnen verhinderen om lumne woede le koelen, indien niet Perea, blootshoofds komende aangeloo-pen, met kracht had uitgeroepen : «(ichoorzaamt, soldaten! en volgt mij, of bij San .%o en den' duivel! hel zal n berouwen.quot;

Zijn dreigend, bleek gelaat, zijne fonkelende oogen, en het rapier, dat hij in de vuist hield, gedoogden geene aarzeling: zij volgden hem. Velasquez maakte van deze gelegenheid gebruik, en liet de gevangenen door de arbeiders en busschieters over de gracht naar het voorhof brengen , alleen aan hen kon hij het leven der ongelukkige geuzen toevertrouwen.

Woest stormde Perea naar de plaats, waar voorheen hel achtergebouw gestaan had; doch

-ocr page 170-

J. F. OLTMANS.

40

het had veei van zijn luister verloren ; eengeheele zijmuur was naar huiten in de gracht omgeval-en ; de balken, nog hier en daar in den binnenmuur vaslgebleven, dreigden elk oogenblik neder e storten, en hem te verpletteren, die het wagen durfde, om de plaats te betreden, waar de Boodschapper gevallen was. Een geweldige kruidlucht en damp stegen uit het puin op; gevallen balken en planken, alles lag ondereen ; hier lagen stukken van huisraad of vaatwerk, daar lagen nog waame lichamen van soldaten en ruiters verschroeid; de steenen waren met bloed bevlekt, en de wapenen lagen met geknotte ledematen door elkander verspreid.

Perea alleen waagde het dezen vreeselijken grond te betreden, en huiverend en bevreesd namen de soldaten de wijk. Als hall zinneloos zocht hij den Boodschapper te ontdekken; geen gevaar of moeite schrikte hem af; met bloed en roet bemorst, doorzocht hij alle plaatsen van den grond. Kvcn als een roofvogel des nachts overeen slagveld, metdooden bezaaid, beenzweeft, en eindelijk op zijne prooi nederschiet, even zoo stond bij stil, als hij een verbrijzeld lichaam vond, en beschouwde het in weerwil van de duisternis met de grootste oplettendheid ; doch nergens vond hij den Boodschapper, maar wel de droevige overblijfsels zijner ruiters of soldaten. Hij spoedde zich dus tot aan de gracht voort,die gedeeltelijk met steenen gevuld was, en hij zag rond of betook den Boodschapper kon gelukt zijn te ontsnappen; toen hij echter aan cenige werklieden en een paar soldaten, die aan de overzijde vreesachtig op een afstand stonden, met een donderende stem vroeg: »llebt gij ook iemand zien ontsnappen ? is er ook iemand over het ijs gegaan ?quot; werd hij weder gerust gesteld door bet antwoord : « Niemand heeft aan deze zijde het slot verlaten.quot; Mij wist, dat er aan het gebouw geene onderaardsche of geheime uitgangen waren; de weekheid van den bodem, waarop het stond, maakte dit onmogelijk, en zijn degen opstekende, riep hij met vreugde uit: «Dan zijl gij gevallen, Emisario ! — gevallen ! en Perea overleeft uw dood.quot;

Toen zag bij naar boven; op ééne plaats was de zoldering ingestort, zoodat men de wolken zien kon; de geuzenvlag woei nog steeds tusschen twee steenen vastgeklemd, hoven zijn hoofd. Hij wilde beproeven of last geven haar neder te balen ; maar zijne soldaten, die uit angst voor het buskruid bet slot verlaten hadden, zag hij niet. Zij geloofden nog niet, dat de Boodschapper werkelijk dood was, en het gerucht had zich onder hen verspreid, dat hij, in de gewelven van het slot verborgen, in den nacht zijne overblijvende vijanden zou vernielen. Daar Perea zag, dat de vlag boven op een recht opstaand stuk muur stond, dat, van de andere afgescheiden, bij toeval was blijven staan, begreep hij, dat het ondoenlijk zou zijn, baar te bereiken, vooral daar de avond reeds begon te vallen

Zoo werd dan Loevestein door de Spanjaarden bemachtigd ; zoo was dan de hoop der belegerden op ontzet niet vervuld, en, niettegenstaande dat alles, wapperde de geuzenvlag nog van hel slot, waarin een klein getal Spanjaarden zonder hunne banier zouden vernachten.

Op alles bedacht, en zich alleen ziende, daalde Perea weldra, nadat hij een lantaren in de keuken ontstoken had, langs een enge trap af, om D'Avilar te gaan verlossen, aan wiens bevrijding en verdwijning hem veel gelegen was. Aan de kerkerdeur gekomen, schoof hij de zware ijzeren grendels weg, die haar bevestigden; de sleutel stak in het slot, waarschijnlijk omdat de geuzen niet bevreesd geweest waren, dat hij ontsnappen of een hunner hem verlossen zou.

«Sta op, Antonio! gij zijl vrij,quot; riep Perea, terwijl hij het licht van de lantaren in den kerker liet vallen. Doch alleen het geluid van den wind, die door het luchtgat kwam, en hem een onaan-genamen reuk in het aangezicht joeg, antwoordde hem. Hij trad pvenwel binnen, en ging naar den slotvoogd toe, dien hij meende in een mantel gewikkeld, slapende te vinden op het stroo, dat in een hoek van hel vertrek geworpen was; hij stiet hem met den voel aan, en riep; «Sla op, D'Avilar! ik ben Perea ; het slot is mijn. Vlucht! de Hertog eischt uw hoofd.quot;

Een doodsche stilte volgde, en het lichaam, dat hij met den voel had aangeraakt, rolde om en kwam uil den mantel te voorschijn. Akelig staarde de slotvoogd hem met strakke oogen aan : zijn wambuis en zijne overige kleederen waren geheel met gestold bloed overdekt.

«Dus dood !quot; zeide Perea somber, terwijl hij de lantaren nederzet e, en met opmerkzaamheid het lijkkleurig gelaal des vermoorden en diens rechterhand bezag. «Dus zonder wederstand gevallen, gelijk een lall'e Italiaan ; geen dolk of rapier zit in uwe verstijfde vuist geklemd. Toen gij het misdadige plan beraamd hadl, ontbrak u eerst de moed om het uil te voeren, en nu om uw leven te verdedigen.quot; Hierna vervolgde hij met vuur: «Neen, Antonio! wanneer de tijd daar zal zijn, dat men Lorenzo Perea verslagen vindt, zal


-ocr page 171-

MET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

ten minste zijn gewapende arm zijn wederstand verraden.

«Dus heelt de Emisario reeds aan één van ons zijn vonnis ten uitvoer gebracht, en nu zou het mijne beurt zijn, indien hij niet gevallen was,quot; zeide bij zacht, zich nederzettende op den steen, die lot zitplaats diende. Eenigc oogenblikken zat hij stil, en rustte met zijn hoofd op zijne beide handen ; het bebloede lijk van zijn medeplichtige bracht hem tot nadenken over hetgeen hij gedaan had ; voor het eerst knaagde hem zijn geweten.

«Vervloekt zij hel oogenblik,quot; zeide hij somber, «waarin ik haar zag, die mij tol schelm gemaakt heeft; door haar ben ik den naam van edelman onwaardig geworden ; een lage De Vargas, dien ik voorheen met mijne voelen zou vertreden hebben, zoekt mij onder zijn wil le krommen. Maar,quot; vervolgde hij met vuur, «nog ben ik Perea! dat hij beve! indien deze hand de kracht gehad heeft om den braven De Manilla le vellen, zoo zal zij den dolk boven hem durven zwaaien, die nimmer een degen gevoerd beeft en Perea beheerschen wil; het zal een tweede moord zijn, maar aan wien ? Neen 1 bet zal een weldaad zijn; want door het monster le vellen, red ik duizenden het leven en hunne bezittingen.quot;

«Anna! Anna !quot; riep hij hevig, «waarom ziet gij mij niet hier in dit oogenblik ? Anna ! waarom kunl gij in dit hart niet lezen, dal alleen voor u slaat, alleen voor u zonder vrucht misdadig werd ? Ja!' vervolgde hij bijna zinneloos, «indien gij mij dan niet bemindet of beklaagdet, zoudt gij geene vrouw, neen !quot; riep hij opstaande, «gij zoudt eene duivelin zijn...quot; Dit zeggende, rukte hij den handschoen le voorschijn, die onder zijn wambuis verborgen was, bezag hem met glinsterende oogen, en zeide zacht:»(iij hebt dit hart in eene liel herschapen,Anna! en toch kan ik u niet halen; nog hoop ik van n mijn geluk. Waarom mij tergende, een knaap voorgetrokken ? Waarom niet dit hart aangenomen, dat gij voor de deugd hadt kunnen vormen? maar gij kendel de hevigheid van mijne driften niet; ja. . .

Toen riep een sterke stem in de verte: «Perea! Signor Perea! waar zijl gij ?quot;

«Hier,quot; antwoordde^ deze, zijne overdenkingen slakende, en den handschoen verbergende, «hier ben ik.quot; Hij nam nu de lantaren op, verliet snel het hol, waar de verachtelijke D'Avilar [was nederge-worpen, en smeet de deur achter zich dicht.

«ik was over uw lang vertoeven ongerust, Signor!quot; zeide Velasquez naar hem toetredende.

«God, dank! dal gij leeft; maar hebt gij reeds een middel gevonden om den slotvoogd te redden ?quot;

«Dal is niet meer noodig, Signor !quot; hernam Perea somber, en zette de lantaren in de gang neder. «De geuzen hebben hem vermoord.quot;

«Vermoord !quot; riep Velasquez verwonderd. «Waar toe deze noodelooze wreedheid ? ik had dal van den Emisario niet verwacht.quot;

«En wie zegt u, dat hij hel niet verdiend had, Signor ?quot; hernam Perea zacht, waarna hij zich bezon en snel vervolgde: «Men heelt hem (ie schande. \an een vonnis bespaard; hij, die zijn plicht verzuimt, verdient des Konings ongenade.quot;

«liet verwondert mij u dus le hooren spreken, Signor!quot; zeide Velasquez ; «eenigc uren geleden kwam u zijn gedrag zeer vergeeflijk voor.quot;

«Ook weet ik niet meer, wat ik zeg,quot; zeide Perea haastig. «De dood van den slotvoogd heeft mij zeer getroffen ; juist toen ik kwam om hem le redden, vond ik hem niet meer in leven. Maar waar zijn de soldalen ? waar zijn de gevangenen?quot;

«Zij zijn allen bij het voorhof verzameld, Signor !quot; — antwoordde de andere. «Ja, ik kan mij uwe ontsteltenis zeer goed begrijpen; maar God zal hem genadig zijn.quot;

«Laten wij gaan I ' zeide Perea, en hun weg door de bres nemende, verlieten zij hel slot.

DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.

Op liet voorhof gekomen, waarbinnen een groot wachtvuur brandde, trad Perea naar de soldalen, en zag in het rond, als scheen hij iemand le zoeken.

«Waar is Pedrillo ? waar zijn de overgebleven ruiters?' vroeg hij; en toen de soldalen hel slil-zwijgen bewaarden, vatte Velasquez hel woord op en antwoordde: «Helaas, Signor! den getrouwen trompeller, noch uwe ruiters zult gij meer zien — zij zijn allen gebleven.quot;

«Allen gebleven — allen ?quot; zeide Perea somber, Velasquez' woorden herhalende. «Zij, die alleen nog van mijn standaard overig waren, zijn nu vercenigd mei hunne makkers van het klooster en het moeras. Verdoemd! moest die Emisario dan al mijne ruiters vernielen ? bij \fi// Jngo! dal is te veel.quot; \\ aarna hij driftig vervolgde, nadat hij eenigen lijd, in gedachten verzonken,


-ocr page 172-

42

heen on weder IkuI geslapl: «Roer de trom, op-dal de soldaten zich hier verzamelen.''

»D:il is onnoodig, Signor!quot; zeide Velas(|uez aangedaan; »gij ziet hier mijn geheel vendel hij een. De Kmisario heelt mij^ ten minste nog eenige manschappen laten behouden, nadat hij mijne vlag en mijne musketiers in zijn val medegesleepl heeft. Helaas! waarom moest ik gedoemd zijn te hlijven slaan, en hel verlies van zooveel brave krijgslieden en van mijn banier Ie overleven !quot;

• Hel is geen lijd om te znchten, Signor!' hernam Perea kortaf; »en wie zou niet zeggen, dat wij overwonnen waren, bij liet zien der lange bleeke gezichten van die soldaten ?quot; Hierop trad hij vóór deze en vervolgde: »Musketiers 1 helslot is ons; 's Konings krijgsvolk heelt dezen dag op de halsstarrige versloktheid der rebellen gezegevierd ; daarom verwondert hel mij, dat gij, Spanjaarden ! zoo weinig belang toont te stellen in hel gelukken van onze onderneming en den dood van den beruchlen Kmisario en zijne aanhangers ; dat gij uw aanvoerder niet vóór uwe gelederen met een vroolijken zegekreet ontvangen hebt ; bij San Jngol de Hollanders, die u zien, moeten weldenken, dat gij voor hel eersl van uw leven een gevecht hebt bijgewoond, en uw moed en uwe krachten in den strijd verspild hebt, alsof gij uw mond door vrees en uitputting gesnoerd voelt.quot;

»De vroolijkheid zou ons niet passen, Signor!quot; antwoordde de Anspessado, die uit het gelid trad, »De overwinning doel ons genoegen ; maar ons hart denkt met smart aan onze gevallen makkers, (üj zelf, Signor! kunt uwe ruiters niet vergeten hebben.quot;

»(ïij oordeelt allen verkeerd,quot; viel hem Perea in de rede, »op mijne eer! ik ben gewoon na een gevecht de overgeblevenen maar niet de gesneuvelden te lellen, en dit valt hier niet mogelijk ; een soldaat moet vroeg of laat dat lot ondergaan ; ik zie dus geen reden om daarover verwonderd Ie zijn.quot;

De Anspessado trad in hel gelid terug, evenals had hij daar meer hart om Ie spreken, en gaf, over Perea's gezegde vertoornd, koel ten antwoord : »(Jij moogt zoooordeelen, Signor! Hol verwondert mij echter niel, iemand aldus te hooren spreken, die hot leven van een soldaat niel meer lelt dan dal van oen hond; en zoo de Hertog u het gezag gegeven heeft om ons in hel vuur te brengen, zoo weel ik niel, datjiij ons gelast heeft, om op uw bevel te juichen ; het zou ook beneden de waardigheid eequot;s krijgsmans zijn.quot;

• Gij redekavelt van dingen, oude kerel! die gij niet begrijpt,quot; riep Perea; »en op mijne eer! gij zoudl heler doen te zwijgen daar, waar uw ouderdom u vrijwaart voor bostrafling; maar zoo het waar is, dat ik het leven van eoii gemeen soldaat niet waardoor, zoo ben ik gewoon mijn eigen leven op geen grooter prijs te stollen; en weet, soldaat! dat, al ware Perea met don Kmisario gevallen, de Koning nog reden zou hebben om zich over de overwinning to verheugen.quot; Dit zeggende, keerde hij hom den rug loe, en stapte naar de gevangenen, die in oen hoek van hel voorhof, onder oen afdak, gebonden op stroo lagen; de koude, hunne wonden on de vermoeidheid deden bon or doodsbleek uitzien; echter gaf hun blik te kennen, dal do moed, die hen zoo lang bezield had, nog niet geheel geweken was.

»Kr zijn er dus niel meer dan zes overgebleven?quot; zeide Perea lol Velasquez; •maar ik geloof, dal men bang geweest is, dat zij op de sleonon zouden liggen. Wie beeft hen op dal stroo gelegd ?quot;

• De arbeiders cn kanonniers,quot; antwoordde deze koel; •ik heb niet noodig geoordeeld hun het genoegen Ie benemen om aan hunne landslieden eenigen troost te verschaften ; wij zouden hot ons lol oeno oer rekenen ook zoo te bandelen.quot;

• Zeer zeker!quot; hernam Perea kortal; waarna hij zich lol do gevangenen keerde en zeide: •lüj hebt gezien, knapen! dat de koning en de Hertog niet goedvinden, dat men zonder hunne toestemming in zijne gebouwen huisvest: gij zijl gevangen; de rechter zal weten, wal hij met u le doen heeft ; en ofschoon gij van geluk moogt spreken aan den storm ontsnapt tc zijn, zoo geloof ik niet, dal gij aan de handen van De Vargas ontkomen zult; doch dit is uwe en zijne zaak; ik wil alleen maar welen, wie de Kmisario of Hoodschapper was ; daarna zal ik naar uwe wonden laten zien. Spreekt! hoe was zijn ware naam ? was bij van adel, of behoorde hij tol hel gemeen ?quot;

Doch niemand sprak, hetzij zij hol niet wisten, of dat zij weigerden te gehoorzamen. «Spreekt, rebellen!quot; riep Perea nu, »oi bij Sim Jugi) \ ik zal u loeren. Hoe was zijn naam? waar was hij vandaan? de Hertog wil het weten.quot;

Do menscli, wanneer hij gekwetst en gewond aan de voeten zijns overwinnaars ligt, hooft zelden die sterkte van geest, die hij zou hebben, indien hij ongebonden en gezond van lijf en loden vóór hem verscheen ; waarom eenigen, geen reden ziende om iels te verbergen van hetgeen hun bekend was, en hopende uil de koude weggenomen


-ocr page 173-

HET SLOT

Ie zullen worden en limine wonden verbonden Ie zien, besloten le spreken. Zoo is de menscli };e-nei^d om lot liet laalsle oogeidilik toe alles aan te wenden, wal tot bet behoud van zijn leven en liebaam noodig is.

»Wij hebbenhcmdikweii' lierman booren noemen; meer weet ik niet,quot; zeide er een. «Mij kwam van Den liosch: daar woonde hij; dit is alles wat ons bekend is,quot; riepen anderen.

«Uwe slijl'hoofdigbeid is vergeefsquot; zeide Perea driftig; »ik weet stellig, dal er onder n eenige knapen zijn, die rncl hem het eerst op bet slot gekomen zijn; ik wil ben kennen, wijst hen mij, of vreest voor mijne woede.quot;

Doch niemand sprak, en Perea maakte zich gereed om een middel uit te denken om hen le doen bekennen, toen de Snijder bet hoofd oplichtte, en zeide: «Vermoei u niet, bloedhond! ik weet bet; ik ben met hem gekomen, en indien een, die bier onder ons is, liet durfde doen, zoo zou hij u hetzelfde kunnen zeggen.quot;

»De Snijder heeft gelijk,quot; riep de Wapensmid; »maar waarom zou ik, die mij nog verdedigde» toen hij reeds gevangen was genomen, vreezen voor de waarheid uil le komen; indien bij al eens voor den Boodschapper een mantel of een kap gemaakt heeft, ik hen hel, die zijne wapenen vervaardigde; de Spanjaarden zouden kunnen zeggen of zij deugdzaam waren, en het komt. . . .

• Wie was hij dan?quot; vroeg Perea, hem schielijk in de rede vallende, terwijl hij eindelijk hel raadselachtige, dal den Kmisario omgaf, hoopte opgelost le zien, en den naam van den een of anderen voornamen Nederlander dachl le hooren.

Waar noch de Snijder, noch de Wapensmid, wilden een woord spreken, en, welke belofte en bedreigingen Perea ook aanwendde om hen tol bekentenis over tc Inden, zij bleven stom als bel gral, en een honend gelach, dal de Snijder hooren liet, bevestigde, dal alle verdere pogingen om hel geheim tc ontdekken, vruchteloos zouden zijn.

•Pakt dezen kerel aan, soldaten Iquot; riep Perea, op den Snijder wijzende, driftig: «liindl hem op dien steen vast; ik wil den naam van den Kniisario weten.quot;

Vijf musketiers traden vooruit. Toen de Snijder hen zag, deed hij een poging om zijne handen te verbreken ; maar de inspanning zijner krachten vermocht alleen de riemen te doen rekken, waar-A'as. De soldalen grepen hem epten hem, die zich niet ie ïcnige beweging maken, van

iSTEIN IN 1570. 45

liet slroo af en over den grond. Zijn hoofd, dal ongedekt was, bekwam menige wonde op de ongelijk liggende steenen, die slechts hier en daar met sneeuw bedekt waren, en toen men hem op den Leeuwensleen met de armen aan den ijzeren ring bond met de koorden, waarmede zijne voeten aaneengebonden waren geweest, zag men bet bloed zijne haren bevochtigen, welke reeds eeeigszins grijs begonnen le worden. (Jeen klacht verried zijne smart; hij haalde bedaard zijne voelen onderzijn lijf terug, en zal op den steen, aan de woede zijner vijanden overgelaten, even kalm als hij voorheen in zijn winkel op de tafel gezeten had.

Velasquez bracht de hand voor zijn gelaal i»n liet zijn medelijden blijken, hij zeide evenwel niets, maar stapte steeds heen en weder.

»Laadl uwe musketten, soldaten!quot; gebood Perea aan de soldaten, toen zij den geus gebonden hadden. «Doet twee kogels op den loop ; want gisteren en dezen dag ben ik gewaar geworden, dat de hond een dikke huid heeft.quot;

De musketiers gehoorzaamden zwijgend, en plaatsten zich vlak tegenover den gevangene.

»(iij ziel, kerel! dal ik de middelen heb en durf aanwenden om u de long los le maken,quot; zeide Perea. «Spreek en voldoe aan mijn verlangen, of bij San .lago! hel zal u berouwen.quot;

De Snijder antwoordde evenwel nicls; hij zag onverschillig vóór zich heen, also! hij de letters Iraclitle le lezen, die op den steen waren ingehouwen : ja zelfs scheen hij niel eens naar de woorden van zijn vijand le luisteren.

«Spreek, hond!quot; schreeuwde Perea, «spreek, of ik laat u neerschieten.quot;

Nog verroerde de Snijder zich niet; nog gaf bij geen leeken, dal hij wilde gehoorzamen.

«Legt aan, soldaten Iquot; riep Perea met een donderende stem. «Voor de laatste maal, wie was de Kmisario, verstokte geus?quot;

»(ïeus? — geus!quot; zeide de Snijder zacht, terwijl lij zijn hoofd ophiel, en het spraakvermogen scheen terngbekomen te hebben ; door dit woord getroffen, herinnerde bij zich bet liedje, waarom men zijn zoon bad ter dood gebracht. Evenals een Amerikaaiische wilde, die door een vijandigen stam gevangen genomen, aan den strafpaal gebonden, door een standvastige bedaardheid, als hel doodsuur nadert, de eer van zijn stam zoekt op te louden, en den doodenzang aanheft ; evenzoo zal lij op den Leeuwensteen, en begon met een sombere en eentonige slem le zingen :


-ocr page 174-

J. F. OLTMANS.

44

//Ceila ! geus I jn, zoo wil ik hooteu.

Gous ! op Due d'Alf fel gebeten.

Een gens ! jn, ben ik steeds geweest,

Gens I gens 1 die den dood niet vreest.quot;

In woede ontstoken, schreeuwde Perea juist op liet oogenlilik, dat de Snijder liet tweede vers van het geuzenliedje wilde beginnen, met een Ibrsche stem: «Vuur, soldaten! geeft vuur!quot;

liet woord geus bestierf op de lippen des on-gelukkigen vaders, want de vijf inuskeltcn gingen tegelijk af, en hij werd door en door geschoten. Een groote plas bloed bedekte den steen, en vermengde zich met de sneeuw; het verscheurde lichaam zonk ineen : de Snijder was niet meer; de Spanjaarden, op wier bloed hij zoo belust was, dronken in het einde het zijne; hij bad den dood gevonden.

• Velasquez bad op hel »vuur!quot; dal Perea geroepen had, en op de daarop volgende losbarsting de hand van zijne oogen weggetrokken; in stille beschouwde hij het onkenbare lijk, en sloeg zwijgend de armen over elkander.

«Neemt des muiters rif weg,quot; gebood Perea, «zijne overblijfsels zullen aan de galg den vogelen des hemels tot spijs verstrekken;quot; waarna hij vóór den Wapensmid Irad, die met zijne lotge-nooten dit bloedbad met afgrijzen bad aangezien. De soldaten sleepten hel bebloede lichaam weg, nadat zij het touw behoedzaam losgemaakt hadden.

«(Jij ziet, kerel, dat ik er den gek niet mee steek,quot; zeide hij. »De beletselen verhinderen Perea niet zijn voornemen ten uitvoer Ie brengen ; hol-zelfde lot wacht u; spreek! wie was de Kinisario?quot;

«Uw aanhouden is vergeefsch,quot; zeide de Wapensmid, door den dood van den Snijder eer aangemoedigd dan ternedergeslagen; »ik wil niets bekennen.quot;

• (Jij zult, bij St. Jago! ol gij zult sterven,quot; riep Perea, waarna hij zich tot de soldaten keerde en ziede: •Sleept hem voort, musketiers! Wij zullen zien, of hij even verstokt is als de andere.quot;

DezeKde soldaten, die ongehoorzaam geweest waren, toen hij hun beval ten storm te snellen, voldeden nu dadelijk aan zijn bevel; hel is ook gemakkelijker een gebonden vijand naar de strafplaats te sleepen dan hem te gemoet te treden, als bij nog gewapend is.

Daar de Wapensmid bij zijne gevangenneming geen tegenstand had geboden, had men zijne voelen niet gebonden; hij stond dus op, toen de soldaten hem aangrepen. Hunne handen en schoenen werden met bloed bevlekt, toen zij hem aan den ring vastmaakten, hetgeen echter een overtollige moeite was; want daar hij de onmogelijkheid er van bevatte, was bij niet voornemens om Ie ontsnappen, en bleef stil, met de handen aan bel lijf vastgebonden, op den Leeuwensteen slaan.

«Neemt uwe muskelten op en laadt 1quot; gebood Perea, waarna hij zich lol den Wapensmid wendde cn zeide: «Uw laatste uur is daar, rebel! indien gij mij niet gehoorzaamt ; een oogenblik nog, en door het ijzer mijner soldaten gelrollen, stort gij in hel bloed van uw makker ter neder.quot;

• liet is tevergeefs, Perea 1quot; antwoordde de Wapensmid bedaard, »dal gij mij zoekt te verschrikken; ik, die geheel mijn leven wapenen heb gemaakt of hersteld, ben er niet bevreesd voor.quot;

«Legl aan, soldalen !quot; riep Perea, hem in de rede vallende.

Doch deze, ofschoon geladen hebbende, waren nog niet allen gereed ; daar zij hunne musketten den geheelen dag gebruikt hadden, waren de trekkers eenigszins verlamd, hetgeen zij vruchteloos trachtten Ie herstellen. «Haast u, kerels! de geus heeft reeds ie lang geleefd,quot; grauwde hun Perea toe, met den voet stampende.

• Hoe meer haast, hoe minder spoed,quot; zeide de Wapensmid bedaard, terwijl hij deze gelegenheid niet kon laten voorbijgaan, om zijne kunde in al wat hel werktuiglijke der vuurwapenen aanging, uitte kramen: «Gelooft mij, sol dalen ! gij trekt Ie hard aan de trekkers, als gij vuur geeft; dat is verkeerd: en indien mijne handen vrij waren, zou ik u spoedig wijzen, hoe gij uwe muskelten weder in orde kunt brengen : doel eerst den sleutel vóór-en dan achteruil. Zoo is het goed; indien ik slechts een half uur den lijd had, zou ik hel u eens voor altijd kunnen...

«(leen minuut! zwijg, kerel!quot; riep Perea. «Legt aan, soldaten!quot; en daar deze nu gereed waren, mikten zij op de borst van den Wapensmid, die hun den laatsten raad gegeven had ; de brandende lonten waren gereed om op de geopende pan neder Ie dalen.

De geus stond bedaard, en blikte zijn vijand onversaagd aan ; maar toen hij dacht, dal Perea na het roepen van: »(Jeefl acht, soldaten!quot; bevel zon geven om te vuren, zeide deze: Zet af hel muskei, soldalen ! die kerels vreezen den dood niet , wij zullen andere middelen moeten gebruiken. Neemt takkenbossen en rijs, soldaten !quot; schreeuwde hij, «werp ze om den muiter heen, en wij zullen zien of hij ook geleerd heeft de vlam te bestrijden.quot;


-ocr page 175-

45

De liiiiit, dien de Spanjaarden den geuzen toedroegen, en de dood hunner makkers, waarover zij verwoed waren, deden hen ook spoedig aan dit bevel gehoorzamen; /ij waren hun aanvoerder waardig, olschoon zij mogelijk op een ander oogen-hlik en tegen andere vijanden niet zouden gehoorzaamd hebben.

»Laat af, soldaten!quot; riep Velasquez, die ziju stilzwijgen afbrak, en uit de diepe gedachten terugkeerde, waarin hij verzonken wns: «baat af! een braaf krijgsman verricht nooit het werk van den beul en zijne rakkers.quot;

«Met welk recht weerspreekt gij dezen dag voor de tweede maal mijne bevelen, Capitan ?quot; vroeg Perea, driftig naar hem toetredende.

«Door hel recht van eer, Signor!quot; hernam Velasquez. »llct zijn mijne soldaten, en zoolang ik hier ben, zullen de Onoverwinnelijken zich niet lot zulk een daad vernederen, en ik verbied het hun.quot;

«Kllendige dwaas!quot; riep Perea schamper, »gij vergeet tot wien gij spreekt, on dal ik hier bevel voer.quot;

quot;Neem dat woord terug!quot; zeide Velasquez met schijnbare bedaardheid, terwijl hij de hand op hel gevest van zijn degen legde, ..neem dat woord terug, of bij God! gij zult mij voldoening geven.quot;

..Hel eerste nimmer,quot; antwoordde Perea driftig; «hel laatste hier en overal! en hij sloeg de hand aan het rapier.

Reeds had Velasquez het zwaard getrokken, reeds had Perea hel een eindweegs uil de scheede gehaald, en de soldaten, busschieters en gevangenen zagen, zoowel als de Wapensmid, met opmerkzaamheid naar hetgeen er voorviel. Fik hunner stelde een bijzonder belang in den uilslag van het gevecht; en zij wachtten met gespannen verwachting naar het oogenblik, dat de beide Spanjaarden elkander zouden aanvallen, en wellicht door hel onzekere licht, dat het wachtvuur verspreidde, in bel donker elkander zouden vermoorden.

.-Maar ik vergeet,quot; zeide Perea, terwijl hij plotseling stilstond, en zijn rapier in de scheede liet terugglijden, »dat de strijd niet gelijk zou zijn; gij zijl gekwetst, Signor ! en hel is op doodstraf verboden, om tegei. ziju bevelhebber het zwaard te trekken, (iij hebt gelijk ; de soldaten zijn de uwen; maar de Hertog heeft u onder mijn gezag geplaatst. Ik gelast u dus, in naam des Konings, onzen meester, nog dadelijk naar Gorkum te vertrekken, en aan de regeering onze overwinning te boodschappen; en ik beveel u, niet vóór morgen, na zonsopgang, het land van Loevestein weder te betreden. Vertrek, Signor! gij, die den plicht van een soldaat kent, zult gehoorzamen ; hel is mij bekend.quot; Hierop naderde hij hem en vervolgde: Zoodra mijn last is afgeloopen, ben ik tol uwe dienst; de eer om met Diego de Velasquez te trekken zou mij u zelfs dit oogenblik doen herinneren, indien gij het vergeten mocht; waarna hij luid en met waardigheid eindigde, terwijl li ij Velasquez met de hand groette : »Tot morgen dan, Signor!quot;

fc!en oogenblik stond deze nog in beraad, wat hij doen zou. Ook hij was een Spanjaard, zoodat de wraakzucht aan zijn gemoed niet geheel vreemd kon zijn ; maar geheel zijn leven aan de gehoorzaamheid gewoon, stak hij ook nu zijn degen op. Hij gehoorzaamde aan zijn opperhoofd, dal door 's Konings landvoogd boven hem gesteld was, maar niet aan Lorenzo Perea, dien bij verachtte, en verliet het voorhof, terwijl hij nog in hel heengaan legen zijne soldalen riep; «Musketiers! mijne kinderen! ik hoop, dat Velasquez zich morgen niet over u zal behoeven Ie schamen, vaart wel!quot;

Nadat Velasquez zich verwijderd had, stond Perea in beraad of hij niet aan de arbeiders zou gelasten den brandstapel te bouwen; doch daar hij uit hun somber stilzwijgen afleidde, dal zij niet gemakkelijk daartoe zouden te bewegen zijn, riep hij tot de soldaten: «Musketiers! de geuzen hebben geen genade verdiend, en een ketter is den hardsten dood waardig; brengt hier het hout! weldra zullen wij weten, wie de Emisario geweest is.quot;

Velasquez was niet meer daar om hen tegen te houden; de meesten echter, zijner woorden iudach-dig, en vol afschuw voor het beulenwerk, bleven staan ; doch er waren er, helaas! genoeg, die aan hel bevel van den wreedaard gehoorzaamden.

Spoedig werden het hout en de takkenbossen om den Wapensmid heengeworpen; een groote houtstapel bedekte en verborg den Leeuwensteen. Kiudelijk stak alleen het hoofd van den ongelukkige er uil ; zijn lichaam werd door het houl vastgeklemd^ dal hem elke beweging belette : weder bedreigde hem de dood, maar nog vreeselijker dan te voren.

«Waar is het vuur!quot; riep nu Perea; maar geen der soldalen maakte zich gereed, om de houtmijt aan te steken. «Brengt het vuur, musketiers!quot; vervolgde bij met een donderende stem, en vier hunner, die hun tegenzin overwonnen, traden naar hel wachtvuur, ontstaken de toortsen, en plaatsten zich om den houtstapel.

De duisternis had reeds gedurende eenigen lijd verhinderd hel voorhof in zijn geheel te overzien ;


-ocr page 176-

J. F. OLTMANS.

4G

doch de toortsen vcrlichtlcn hel nu hijna geheel; met medelijden zagen de gevangenen den Wapensmid aan, en vergaten hnn eigen leed en hunne wonden ; de busscliiclers en arbeiders toonden zich onvergenoegd; helaas! waarom waren zij niet gewapend 1 De musketiers waren beschaamd over hun gedrag en dat hunner makkers; de soldaat is dikwijls wreed; maar altijd houdt iiij nog een soort van eergevoel.

«Zuil gij nu bekennen?quot; zeide Perea somber tot den Wapensmid, die olschoon bleek van gelaal, echter hel stilzwijgeu bewaarde.

.(Jij wilt dus niet, verdoemde geus! welnu, gij zuil de eer genieten hel geheim, dat toch wei ontdekt zal worden, in het graf mede te nemen,quot; schreeuwde Perea. «Soldaten! steekt de houtmijl aan !quot;

Drie hunner stonden nog onzeker wal le doen; écn hunner wierp met afgewend gelaal de loorls op liet bout; de wind deed de vlam door en over het bout been spelen; een verslikkend beeledamp woei den Wapensmid in hel aangezichl.

«Houd op,quot; riep deze, bijna niet kunnende spreken en schier van den rook verslikt, terwijl hij tevergeefs hel hout van zich zocht af te dringen.

«Spreek dan, wie was de Emisario?quot; zeide Perea, de loorls snel opnemende, en wierp mei zijne rechterhand hel rijs, dat reeds vuur geval had, op den grond, terwijl zijn handschoen en de mouw van zijn wambuis door hel vuur verzengd werden.

«Indien ik aan uw verlangen voldoe, belooft gij mij dan op uw woord lijfsgenade voor mij en mijne krijgsmakkers?quot; vroeg de Wapensmid.

«INeen!quot; grauwde hem Perea loc.

«Dan zeg ik hel niet, en de Boodschapper moge zeil uil zijn graf komen om bet u le zeggen,quot; hernam de andere.

Zonder een woord le uilen zwaaide de Spanjaard de brandende loorls. Zich door zijne woede latende vervoeren, was bij op bet punt om hel beulshand-werk zelf uil le oefenen ; doch eer hij haar op den brandstapel kon werpen, schreeuwde de Wapensmid nog eens mei een wanhopige slem : «Houd op.quot;

«Wat nu, kerel!quot; zeide Perea driftig, «hel is voor liet laatst, dat ik mij door u laat ophouden ; wal wilt gij ?quot;

«Indien ik opgeknoopt word, als ik beken,'' zeide de Wapensmid schielijk, «wat helpt bet mij dan, of ik den dood hier afkoop ? geel mij uw woord van eer, dat gij mij redden zult, dan zal ik gehoorzamen; zoo niet,quot; vervolgde hij met een forsche slem, »zoo moogt gij vrij de fakkel op mij werpen ; want ik zal niet meer spreken.quot;

Ken oogenblik stond Perea na le denken wat bij doen zou ; nieuwsgierig om het geheim opgelost le zien, len einde den Hertog, bij zijn bericht van de inneming van het slot, levens le doen welen, wie de Emisario geweest was, en wetende, dal hij de macht had om den geus lijlgenade le verleenen, zeide hij : »lk beloof u op mijn woord van eer en bij mijn degen, dal gij niet opgeknoopt zult worden met uwe makkes.quot;

«Vergun mij, Signor !quot; hernam de Wapensmid, »dat ik. . . .

»lk vergun niets,quot; schreeuwde Perea; »mijn woord moei u genoeg zijn ; will gij bekennen ?quot;

«Ja!quot; riep de Wapensmid,»ik vertrouw op uw woord; neem dit boni weg, ik zal bekennen.quot;

VIER EN Vl.lbTIGSTE liOOFDSTUK.

In den laten avond van den dag, op welken Loeveslein was vermeeslerd, zaten eenige wapende burgers in een vertrek van de Arkelsche Poort le (iorinchem ; de wachtkamer, welker muren door den rook waren zwart geworden, zelfs zoodanig, dal het moeilijk le bepalen was, of er wel ooit kalk loe gebruikt was om ze te willen, boden niels bijzonders aan dan een houten rek, waarin eenige ouderwelsche imiskellen stonden. Onder een lompen schoorsteen brandde een groot turfvuur, dat bel vertrek malig verwarmde; vóór den baard stond een ruw bewerkte tafel, aan wederzijde daarvan een bouten bank en de mannen, die men aan hunne bijzondere kleeding voor geen soldalen houden kon, zaten ter wederzijde daarvan,nu en dan een woord wisselendeen een glas bier drinkende, dat bij het vuur was warm gemaakt. Zij droegen echter mutsen van één fatsoen, en hunne lange slooldegens hingen aan rood en wit gestreepte bandelieren over hunne schouders.

Het oude recht der steden om door hare eigen poorters de muren, poorten en het stadhuis le doen bewaken, was in die dagen nog niet dooide vorsten aan zich getrokken; vooral als de bezelling der sterkten, die bij dc sleden lagen, niet toereikend was om dit doen, of dat de een of andere reden dc getrouwheid der burgers niet


-ocr page 177-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1fJ70.

47

deed verdenken, liet men hnn dezen lastpost gewillig over, welke alleen in eenige groote steden van Vlaanderen gevaarlijk was geworden. Men had hnn, toen men hun hunne vrijheid ontnam, er nog den glim|» van gelalen, en wilde geen inhreuk maken op de voorrechten, waarop de Hollander zoo ijverzuchtig is.

»l)e nacht begint te vallen,quot; zeide een der burgers; »het is koud; gelukkig dat wij tegenwoordig, als wij de wacht hebben, beter van turf voorzien zijn dan in het jaar zes en vijftig.quot;

«Indien gij van turf praat,quot; antwoordde een ander, dien men aan zijne met meel bestoven klee-deren al dadelijk herkennen kon, »ik geloof, dal ik daarover kan spreken ; in dat verdoemde jaar was de turf wel eens zoo duur als anders, en toch mocht ons gild den prijs van hel brood niet verhoogen.quot;

»En toch beeft men geene bakkers gezien, die hunne ovens gesloten hebben,quot; zeide een ander, die een kaal zwart kleed droeg, lachende; »en zoo gij toen niet verloren hebt, dan moet gij nn wel geld als water verdienen.quot;

• Als ijs wilt gij zeggen,quot; antwoordde de bakker verstoord; «maar het zon tijd zijn, dat de beeren, die ons een boete opleggen, als het brood te licht is, ook eens bedacht waren om toe te zien, dat der goede burgerij geen vergift in plaats van geneesmiddelen verkocht werd.quot;

»(iij hebt daarover toch niet geklaagd,quot; hernam de andere bits, terwijl de overigen hem lachende aanzagen, toen ik u en uwe vrouw in den verleden winter de beste geneesmiddelen gegeven heb, die ik in mijn winkel had.quot;

«Dat is, (Joddank ! waar,quot; zeide de bakker weder; «maar waarom zou ik n dank weten, dat gij mij niet vergeven hebt? want mijue fraaie An dries guldens, die ik bespaard had, zijn langzamerhand in uwe beurs gegleden.quot;

Daarop volgde een langdurig stilzwijgen, doordien de apotheker het beneden zich achtte te antwoorden, (iedurig zagen zij naar een hunner, die, voorover gebogen aan hel einde der tafel, bij hel vuur zat, en met het hoofd op zijne handen ruslende, er op lag. Sedert zij do wacht betrokken hadden, had bij geen deelgenomen aan het gesprek, dat zij gehouden hadden ; een beker stond ingeschonken vóór hem, en uit de eereplaats, waarop hij gezeten was, en uit een lange veer, die op zijne muts slak, kon men afleiden, dat hij de burgers aanvoerde.

Eindelijk vatte er een bel woord op en zeide : «Zult gij ons geen order geven om de hamei (1) te sluiten? liet beeft zoo even op den grooten kerktoren negen uren geslagen; het uur, dal er toe slaat, is dus reeds lang voorbij, en de waakzaamheid is in de tegenwoordige tijden niet te verachten.quot;

«Zwijg!quot; antwoordde de andere driftig met een barsehe slem, zijn hoofd oplichtende en zijne bijzonder lange armen en groote handen bij zich la-lende nederbangen. «Wat gaat het mij aan? laat de hamei open of sluit haar, het is mij om het even; laat geus ol Spanjaard de poort binnendringen, het niakt mij niet; en de ongeloovigen konden voor de poort zijn, zonderdat ik er een voel om zou verzetten.

Zoo waar als (Jod leeft 1 hij, die zijn broeder onschuldig aan hel galgenhont heeft zien hangen, bemoeit zich met niets dan de wraak,quot; eindigde hij, onstuimig met zijne vuist op de tafel slaande, alsof hij haar wilde vernielen.

„Indien gij er dus niets tegen hebt, zullen wij de hamei gaan dichtwerpen,quot; hernam degene die hem aangesproken had. «Ileidaarl wie zal mij helpen ?quot;

Zonder een woord te antwoorden, hernam de aanvoerder zijne vorige houding, en de overigen verlieten allen bet vertrek. Nadat zij de hamei met de ijzeren ketenen bevestigd hadden, traden zij over de houten brug terug, zich haastende aan den guren wind Iequot; ontsnappen, terwijl zij in bet voorbijgaan naar bet ijs in de gracht zagen, dat opengehakt was geworden. De zware poortdeuren maakten een knarsend geluid, toen zij, op bare verroeste scharnieren draaiende, werden dichtge-worpen, en de burgers trokken hierna met al hunne macht aan de kettingen, waaraan zware, gegoten ijzeren blokken hingen, en deden de valbrug langzamerhand omhoog gaan.

«Laten wij dezen nacht zoo voorzichtig zijn, om hem niets in den weg Ie leggen, mijne meesters !quot; zeide de apotheker zacht.

«Jan Langarm is niet gemakkelijk als hij begint, en een slager is altijd gevaarlijk ; hij is aan het bloedvergieten gewoon,quot; en bij St. Maarten! ik geloof dat hij met ketterijen besmet is.quot;

«(leloof dat niet;'hij is de beste kerel, die er beslaat,quot; antwoordde een ander; «maar wie zou niet woedend zijn, als men zijn broeder zoo mishandeld had ? Lu niemand heeft nog ooit kunnen zeggen

(1) IHtmle slagboom; nfsluithek.


-ocr page 178-

J. F. OLTMANS.

48

dat hij misbruik gemaakt lieclt va» zijne kracht.quot;

quot;Hetgeen niet gebeurd is, kan nog gebeuren ; en ik wil een ezel zijn, zoo zijne woorden niet naar bet schavot ol' den mutsaard rieken,quot; hernam de andere, evenals twijfelde hij aan de woorden van zijn makker.

Hierna traden zij de kamer weder binnen, en hernamen hunne plaatsen, zonder dat hun aanvoerder zich verzette ol' te kennen gaf, dat hij hunne terugkomst gewaar werd.

«Het zal mij benieuwen,quot; begon de bakker, •wat men met den Boodschapper doen zal; dal...quot; Doch hier gaven zijne makkers hem met de baud o( met het hoofd een wenk, om over die zaak niet te spreken, belgeen hij echter niet begreep, maar voortvoer, »dat is te zeggen, als men zijn lijk opgegraven heelt.''

»Wat men doen zal?quot; riep de hoofdman, zich oprichtende, driftig: «wat men doen zal, mijne meesters! men zal hen naar de galg sleepen, even als men mijn broeder gedaan heeft, en toch heeft deze den koning trouw gediend! Ja men heeft hem gelrapl, getrapt met den voel, alsof hel een ongeioovige hond op de galeien geweest ware.

Is het daarom, dat wij onzen Graaf dienen? Is hel daarvoor, dat wij op alle levensmiddelen een zware verhooging betalen, door drukkende beden (I) bezwaard worden ? Maar, vervolgde hij nog heviger dan te voren : «Mijn broeder zal niet tevergeefs mij zijne wraak hebben overgelaten; morgen zult gij vernemen, dat de overwinner van Loevestein is gevallen, of gij zult mij naast mijn broeder zien hangen ; ik zweer het bij al wat heilig is, en ik mag verdoemd zijn in alle eeuwigheid, als ik mijn eed niet houd !quot;

Met verbazing hoorden zijne medeburgers hem aan, en de vrees kenteekende zich op hun gelaat; met angst zagen zij naar de deur, ofschoon zij wisten, dat niemand vreemds ben onverhoeds naderen kon; maar het was hun bekend, dat een enkel woord van heigeen hij gezegd had, genoeg was om hein te doen veroordeelen, en om hen, die het aangeboord hadden, te doen gevangen zetten.

»\\ ces in Gods naam bedaard, meester!quot; zeidc de apotheker, en hij gal hem een wenk om te zwijgen; »hel is tegenwoordig niet goed te zeggen wat men denkt, en menigeen heeft des avonds aan hel hout gewaaid, of is zonder hoofd te huis gebracht, omdat hij des morgens zijn long te veel geroerd had.quot;

(1) Delostingen.

»Eu wie zou durven aanbrengen, wat ik gezegd heb?quot; riep de andere, die schielijk opsprong, en zijn breed geschouderd en gespierd lichaam vertoonde, evenals wilde hij meer klem aan zijne woorden geven. «Neen, neen, burgers! gij kent Jan Langarm al te goed,quot; vervolgde hij, en liet zijn vurig oog over hen gaan ; «gij kent hem : wee degenen, die hem zou beschuldigen.quot;

«Niemand onzer denkt daaraan, vriend !quot; antwoordde de bakker; «maar de Hertog heeft ook lange armen, en hij heeft zelfs grooter heeren, dan gij zijl, naar de gerechtsplaats doen sleepen.quot;

«Ik hen geen heer,quot; riep de andere driftig, • maar een stil burger; doch Alva zou mij niet verhinderen, n allen den hals om te draaien vóór mijn dood. Ik bemoei mij niet mei uwe denkwijze; maar God behoede u er voor, dat gij nooit met mijne zaken zoudt bemoeien ; uw oven zou zoo klein niet kunnen zijn, of ik zou middel vinden om er u in te wringen.quot;

«Drink eens met ons,quot; zeide een ander, die hem een glas toereikte; wij zijn hier allen burgers met elkander, en er is onder ons geen Spanjaard, voorzoover ik weet.quot;

• Ik drink nooit, als ik iels verrichten moei,quot; antwoordde de slager, en wees het glas lenig. «Gelukkig is er onder u geen ; want ik zweer, dat de eerste Spanjaard,'die mij iels zoekt in den weg Ie leggen, een kwaad uur zal hebben, of ik zal geen Jan Langarm meer heelen.quot;

Ken oogenblik heerschte er een diepe stille; doch op eens sprongen zij allen op, en schenen te luisteren.

»lk hoor iets,quot; zeide de bakker,»ik geloof waarachtig, dal er buiten een ruiter aankomt, ik hoor de hoeven van het paard op den puinweg.

«Zwijg,quot; zeide Jan Langarm, «waartoe dient dat gesnap ?quot; Men boorde nu duidelijk aan de hamei kloppen, en iemand riep met een luide stem: «Ahra la purrlalquot; (1)

«Een Spanjaard,quot; riep de slager schielijk, terwijl hij met zijne rechterhand hel hecht van een groot mes streelde, dat in een zwarte scheede aan zijn rechterzijde hing.

«Als men van den duivel spreekt, ziet men zijn staart; ik bid u, wees voorzichtig,quot; zeide de apo theker, zich kruisende.

Zonder een woord tc antwoorden, wierp de andere een venster open, dat op de gracht uitzag, en vroeg met een barsebe stem : «Wie daar?quot;

(I) Open de poort.


-ocr page 179-

quot;Ü kreeg geen antwoord ; maar men riep nogmaals :

•Abrn In /yucrla !quot;

»Wal ziel gij ?quot; vroeg de bakker, die (e vergeefs (raclille over zijne schouders iieen le zien, doordien de slager met zijn breed lichaam hel kleine raam geheel bedekte.

»lk zie, als ik wel heb een kerel te paard huilen de hamei,quot; antwoordde deze. .iiij kent geen llollamlsch; ik zal dus genoodzaakt zijn den verdoemden hond in zijne taal aan te spreken.quot;

• Men maakt de poort zoo laat niet open, Signor!quot; riep hij in gebrekkig Spaansch ; «gij zult genoodzaakt zijn naar de voorstad terug le keeren, of onder den blooten hemel te slapen.quot;

»lk moet noodzakelijk in de stad zijn,quot; antwoordde de andere van huilen. »lk kom van Utrecht, van den slotvoogd, en ben met brieven voor den Herlog belast: open zonder verzuim, of gij zult verantwoordelijk zijn voor hel lijd verlies.quot;

»AI waart gij de Hertog zelf, zoo zou ik u de poort niel durven inlalen zonder loeslemming van de overheid,quot; hernam de slager.

• Ken Spanjaard heeft mei uwe overheid niets le maken; soldaat of burger, wal gij ook zijn moogl! laai die heeren maar rusten, en laat mij lerslond naar binnen, of Nomhrc de Diitti! ik zal de hamei lernederwerpen,quot; schreeuwde de ruiter.

• Dat slaat u vrij, Signor (jilmllani lquot; (i) hernam de slager spotaehlig lachende: »maar zoo gij sinjeur de duivel zelf niet zijl, zoo zullen uwe pogingen vergeefse!) zijn. Goeden nachl!quot; Dil zeggende wierp hij hel venslerraam weder dichl.

• (Jij doet wel van niel meer met hem le spreken,quot; zeide er een lachende, »laat hem met vrede, hij zal van zelf wel weder heengaan.quot;

• Wal beeft bij gezegd?quot; vroeg de bakker.

• Dal gaal u niel aan !quot; antwoordde de slager schielijk.

• (Jij hebl gelijk, meesier!quot; hernam de andere; • maar zeggen en doen zijn twee; wanl naar hetgeen gij zoo even gezegd hebl, had ik gedacbl, dal gij hem geheel anders le woord zoudt geslaan hebben.quot;

■luist wilde de slager, die zijn voorhoofd rimpelde, antwoorden: Joeh een hevig geraas aan de hamei deed hen allen luisteren. Vreeselijk rammelden de keienen, waarmede deze bevestigd was.

• Die knaap heeft handen als ijzer,quot; zeide de

(1) Heer rui Ier.

J. V. Oi.tmans, Hel slot Loevestein in 1570. li.

apotheker zacht. •Indien wij dal geweien hadden, hadden wij den dwarsbalk wel voor den dag mogen halen; ik geloof, dat hel de duivel zeifis.quot;

• 01' een Spanjaard, en dal is helzelfde,quot; riep hun aanvoerder. »Maar hel zou ons niel betamen een vreemdeling loe le slaan, des nachts aan onze sladspoorlen zulk een salansch geweld le maken. Neemt de sleutels en uwe muskelten mede : wij zullen eens zien, of hij niel tol bedaren zal te brengen zijn.quot; Dil zeggende, nam hij zijn musket, deed verseh buskruid op de pan, sloot die weder, en ontstak de lonl aan beide zijden, en nadat zijne onderhoorigen dil, ofschoon sehoorvoelende, insgelijks gedaan hadden, verlieten zij de kamer.

IN'iulul de poort geopend was, en de zware valbrug al rammelende was nedergelalen, gelastte hij aan vier hunner, aldaar le blijven, en trad, gevolgd door de overigen, over de brug naar de hamei. Zoodra de Sp mjaard hen hoorde aankomen, slaakte hij zijne ijdele pogingen, en leunde, misschien door de geweldige inspanning zijner krachten uilgepul, legen zijn paard.

«Zijl gij razend of dol, Signor!quot; zeide de slager barsch, »dat gij zulk een schandaal hier in den lalen avond aanricht? ik gelast u le vertrekken, of ik zal hel n leeren.quot;

• (■ ij weel niel wat gij zegl, vriend!quot; hernam de andere bedaard. «Laat mij binnen ! of hel zal u berouwen den landgenoot van uw Koning te hebben doen waehten : en daar ik geen lust heb hier dezen nachl le blijven, zoo zal ik mij aan een stuk of drie dubloenen als drinkpenning niel lalen kennen.quot;

•En gij weel niel, lol wien gij spreekt, Spanjaard !quot; hernam de andere driftig, met zijn muskei op de brug stampende; •zijl gij dronken? een Hollander laai zich niel omkoopen.quot;

• Maak open!quot; riep de Spanjaard, en schudde mei geweld den ketting der hamei been en weder! • maak open !quot; waarna hij woedend vervolgde : »lk wil en ik zal in de slad komen, en morgen zal ik u een dracht slagen laten geven, gemeene hond ! om ii op een anderen lijd le leeren een Spaansch edelman lerslond le gehoorzamen .quot;

• Dracht slagen?quot; ijtide de Hollander driflig? doch zacbl in zijne eigoi. 1, lerwijl hij de pan van zijn musket opende, en op den Spaanjaard mikle : «Een dracht slagen ? neen, snaak ! gij zuil den dag van morgen niel zien.quot;

•Voorzichtig, maak geen geraas. Jan!quot; zeide de bakker, »in (iods naam, wees loch voorzichlig!quot;

•Voor de laalsle maal, — wilt gij gehoorzamen ?quot;

4


-ocr page 180-

vroeg de Spaiijaanl bijna onverslaaniiaar van woeJc ol ongeduld, terwijl hij zich scheen gereed te maken, de hamei te hekliimnen.

«Ja !quot; hernam de slager, het musket zacht weder nederzettende. «Maar zie, Signor! het is mij onmogelijk u 'lier door te laten ; want het is verboden ; maar indien gij er zoo o|gt; gesteld zijt om in de stad te wezen, zoo ga naar de Burgpoort; voor weinig geld kinit gij daar binnenkomen.quot;

»lk weet den weg niet,quot; antwoordde de Spanjaard wantrouwig. »lndien de eene poort gesloten is, zal de andere wel niet open zijn, en zoover ik weet, is er geene brug over de rivier.quot;

Zeer zeker, Signor!quot; zeide de slager, »zeer zeker! de Burgpoort blijft steeds twee uren langer open dan de andere, lol gerijl' van de voermanswagens, die langs de Waal komen, en een matig poortgeld betalen ; ik zelf bied mij aan om ii den weg te wijzen, en u over de Linge te helpen.quot;

• Zoo spoed u dan,quot; hernam de Spanjaard, op zijn paard stijgende; «want ik heb haast!quot;

• Open de hamei !quot; beval de aanvoerder aan den bakker, waarna bij zijn musket overgaf en zeide: quot;Ik kom spoedig terug, als ik hein ter behoorlijke plaatse bezorgd heb ; en zoo er iemand geslagen wordt, zal bet niet op zijn bevel zijn ; daarvoor ben ik 11 borg.quot;

• Wal wilt gij zeggen?quot; vroeg de apotheker, het musket aannemende. quot;Ik hoop niet, dal gij hem vermoorden zuil ?quot;

»Wie weel het?quot; hernam de andere koel; »maar ik ben voornemens om hem met paard en al in de gracht Ie werpen ; men zal, als men hem vindt, op niemand verdenking hebben. Wat u aangaat, ik weet gij zult zwijgen, gij kent Jan Langarm; hel water is koud en diep, verstaal gij mij, sinjeur?quot;

Toen de hamei nu geopend was, trad de slager, mei zijne muls op het hoofd gedrukt, naar builen ; hij gelaste die weder te sluiten, en zeide tot den ruiter, terwijl hij zijn rapier uil den draagband nam en aan den bakker gaf: »Wij,burgcis zijn nie! gewoon om mei die hloedvergieters en ander wapentuig te loopen ; ik heb niets te vreezen. en gij zijl gewapend; wees dus zoo goed mij te volgen, Signor! ik zal u den weg wijzen.

• (Jij zijt een hupsche vent,quot; zeide de Spanjaard, nadat zij een eind weegs waren voortgegaan, »en ik zie wel, dal gij geen soldaat zijl, omdat gij uwe wapenen hebt achtergelaten.quot;

• (jij wilt zeggen, dal iemand zelden gewoon is om hel werktuig, waarmede hij den kost ophaalt.

achter te laten, Signor!quot; antwoordde de slager, zijne rechterhand langs het lijf houdende: •en naar de lange ijzeren pijpen Ie oordeelen, die aan uw zadel hangen, schijnt gij een krijgsman te zijn.quot;

• (Jij heblgelijk,quot; antwoordde de andere,die spraakzamer scheen Ie zijn dan anders zijne iandgenooten waren, »en ik hoop mijn kruid en mijn goeden degen niet te sparen, als ik weder een mijner vijanden onder de oogen treed : maar gij hebt mij nog niet gezegd, tol welk gild gij behoort.quot;

Zijn geleider, die in dit aogenhlik een deuntje was begonnen te Huilen, antwoordde hem echter niet, of scheen hem niel verslaan te hebben ; hij stapte, als iemand, die zijn weg goed kent, met spoed voorwaarts, waarom de Spanjaard nu zweeg, en rechts om zich heen zag, voorzoover de duisternis hem dit toeliet.

De weg, dien zij volgden, was vrij breed, maar zeer ongelijk; hier en daar stond een geknotte wilg aan den kant van de gracht, die er langs liep, en ofschoon hel niel bijzonder donker, en de weg door de vorst bard was, had de ruiter dikwerf moeite om zijn paard, dal bijzonder bard scheen gereden te hebben, op de been te houden, liet paard was zwart, groot en sterk, doch zeer bezweet; des ruiters gelaal was onder een grooten hoed, die mei een zwarte veer pronkte, verborgen ; een groote mantel, die lol op zijne laarzen hing, bedekte zijne overige kleeding. Zoo reed hij een eind voort, terwijl hij steeds zijn geleider langs den stadsmuur volgde, die hier en daar mei torens versterkt was.

Ofschoon de Spanjaarden hatende, zou de Hollander gaarne gezien hebben, dal de ruiter op zijne vermaning zich verwijderd had ; doch toen deze begon te dreigen, was zijn bloed aan het koken geraakt; en ofschoon anders niel wreedaardig van inborst, bad hij besloten zich van den ruiter te ontdoen, en daardoor de belangrijke lijding aan den Hertog te onthouden. Toen de Spanjaard zich echter aan hem vertrouwde en hem volgde, begon hij weder anders te denken; ja hij had reeds besloten hem aan zijn lot over te laten, en een middel Ie zoeken om over bel ijs te ontsnappen ; maar toen deze zijn verlangen had te kennen gegeven om zijne vijanden Ie ontmoeten, deed dit hem weder van gevoelen veranderen, en de dood van den Spanjaard werd vast besloten.

• Waarom volgt gij dien weg niel, burger?quot; zeide de Spanjaard, die bleef stilstaan, toen de slager een weg insloeg, welke, links af, langs een


-ocr page 181-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1fi7(».

breed water in liet veld liep, en hem wenkte om te volgen.

»()indul die steiger daar zeer oud is en gemaakt moet worden, hetgeen uit hoofde van de vorsl niet geschieden kan ; daarom liggen de schuilen hooger o|gt;,quot; antwoordde de andere kortaf.

»l)e naaste weg is mij het liefst,quot; zeide de ruiter : »wij verwijderen ons nu van de stad.quot;

• (Jelooft gij dan, Signor, dat ik dezen weg zou inslaan, indien ik er geen gegronde reden voor had ? Volg mij ; het is hier koud, en mijn volk wacht mij,quot;

Zonder verder tegen te praten, rende de ruiter zijn geleider na, die reeds een eind weegs vooruit was. Hoe verder zij echter kwamen, iioe slechter en nauwer de weg werd ; aan de eene zijde was een hreede sloot, die geheel dichtgevroren lag, aan de andere .zijde was de vaart, die insgelijks bevroren was; doch men zag duidelijk, dat dienzelfden middag het een of ander groot vaartuig door het ijs was heengebroken.

»lk geloof dat gij verdwaald zijl, burger zeide de ruiter eindelijk, die zijn paard deed stilstaan; »de weg is nauwelijks hreed genoeg voor een mensch, laat slaan voor een paard.quot;

• Ook zal ik u verzoeken al Ie stijgen, Signor,quot; antwoordde de slager harsch, en wierp een somheren hlik op hel ijs en de doorvaart, die mei een dunne ijskorst bedekt was. «Indien gij den weg neemt, dien ik u wijzen zal, zuil gij spoedig zooveel ruimte hebben, als gij maar verlangen kunt; want een gcheele standaard ruiters zou er gemakkelijk kunnen omkeeren.

Dit zeggende, vatte hij het paard bij den teugel; toen het moedige ros dil voelde, begon hel te steigeren en achteruit te slaan; doch spoedig stond het slil en onbeweeglijk: de ijzeren hand, die hel vasthield, verhinderde hel zich Ie bewegen.

«Stijgt af, Signor 1quot; zeide de slager harsch. «waarnaar wacht gij? of will gij dal ik den stijgbeugel houden zal ?quot;

Zoodra de Spanjaard zijn geleider zich van den teugel zag meester maken, rees de argwaan in zijn hart op ; zijne hand valle een der zinkroeren ; maar daar hij wist, dat de lonten niet ontstoken waren, liet hij het los, en toen de andere zijne uitnoodiging herhaalde, en hij zag dat deze in zijn rechterhand een lang scherp mes hield, dat hij nu voor het eerst gewaar werd, begreep hij, dal hel heler voor hem zon zijn dadelijk af Ie stijgen dan zijn paard onder zich Ie laten nederstoolen.

loen hij afgestegen was, stond hij zoo gedrongen tegen zijn paard, dat hij geene gelegenheid had, om zijn rapier te Irekken, maar zich vergenoegen moest met zijn dolk uil de scheede Ie halen.

Zoodra de slager hem van het paard zag, besloot hij hem aan Ie vallen; hij wist niet, dal de Spanjaard, ondanks de duisternis, hel mes gezien had, dal hij in de hand hield, noch dat deze zijn dolk gelrokken had. Hij dwong dus hel paard, om zich in een schuinsche richting Ie plaatsen en sloot den ruiter den terugtred al; maar op hel oogenblik, dal hij zijne gespierde hand uitstrekte, om hemic vatten, riep deze in zuiverHollandsch: «Om aller heiligen wil! houd op, ik ben geen Spanjaard.quot;

«Verwonderd trok de slager zijn hand terug, slak het mes in de scheede, en zeide spotlend in hel hollandsch: «Hel schijnt mij toe, Caballero I dal de vrees u de laai heefl doen leeren, welke gij aan de poort niet verstondt : gij spreekt het Hollandsch als een boek. Het zal u echter hier niet helpen; ik had het mes, dal u verschrikt heelt, niet tegen u gelrokken, maar om uw paard lol rede Ie brengen, indien het noodig geweest was. Komaan, Signor! maak u gereed; want ik heb besloten, dat men u morgen met uw paard hier in het water zal vinden, en wat Jan Langarm gezegd heell, dat moei geschieden.quot;

«Zoo waar als er een (Jod is, zoo waar is hetgeen ik u zeg, ik ben een Hollander!quot; riep de ruiter.

«Welnu, ik wil het gelooven,quot; antwoordde de slager schielijk, «waarom niet*;' Indien Judas Gods Zoon verraden heefl, zoo zal men ook wel Hollanders vinden om hunne landgenoolen te helpen vernielen ! Spanjaard of Spaansche bespieder, hel is hetzelfde; gij moet sterven.quot;

Hij deze laatste woorden maakte hij zich gereed den ruiler Ie vatten.

Deze trad zooveel mogelijk achleruil, en wierp zijn mantel van den rechterschouder af. Ondanks de duisternis zag de slager, dal liij een rood lakensch wambuis droeg, en dal hij in de gesloten vuisl een langen dolk hield.

«Welnu, ik ben gereed!quot; riep de ruiler mei een sterke slem: «kom hier, sluipmoordenaar! die mij verraderlijk herwaarts gelokt hebt, kom hier ! nu ik den geheelen dag te paard gezeten heb, hen ik en mijn paard vermoeid, anders zou ik n over hel lijl gereden hebben. Denk evenwel niet, dal gij mij gemakkelijk zuil ternederleggen ; hel is mogelijk, dal gij het wint, maar de zege zal u duur te staan komen.quot; Hierop den dolk zwaaiende, vervolgde hij met een droevige slem : «Mijn (Jod! zal ik dan veroordeeld zijn, om ver


-ocr page 182-

J. F. OLTMANS.

van haar en zoo dichl hij mijn vriend, luilleloos het leven te laten ?quot;

»Kn wie zijt gij dan?quot; vroeg de slager, die, des ruiters beschuldiging hoorende, zijne hand had laten zakken.

»lk heb geen lijd tot praten, kerel!quot; antwoordde deze verwoed ; laat mij gaan, of ik begin het gevecht, ieder oogenhlik is voor mij een eeuw ; — ik ben een watergeus!quot;

• Watergeus?quot; hernam de slager verwonderd. »lk weet niet, sedert wanneer de slotvoogd Ie Utrecht die knapen als boodschappers gebruikt. Maar waarmede bewijst gij uw zeggen? gij, die u mogelijk wel voor een moor zoudt willen uitgeven, indien gij niet eerst tijd noodig hadt, om uw aangezicht zwart te maken?quot;

»Ik heb geen bewijs dan mijn woord van eer en dezen penning,quot; antwoordde de ruiter, een gouden geuzenpenning, die aan een zijden lint om zijn hals hing, opheffende; »niaar mijn wederstand zal u bewijzen, dal ik een watergeus ben.quot;

»lk geloof u,quot; zeide de slager, nadat hij bel penninkje in zijne hand genomen en bevoeld had. »(iij zijl een geus; ik dank u, broeder! voor het bewijs van vertrouwen, dal gij mij, die zoo even uw leven bedreigde, geschonken hebt, door mij u te laten naderen.quot;

»(iij vergeel, burger! dat mijne hand gewapend was, en dat ik onder mijn wambuis een buigzaam harnas aan heb,quot; antwoordde de ruiter.

«Welnu, zie mij eens aan, vriend!quot; hernam de andere lachende, terwijl hij zijn gespierden arm uilstrekte, en met de andere hand hel paard bleef vasthouden. «Weet dal Jan Langarm — want dit is een bijnaam, die men mij niet ongepast gegeven heeft — nog nooit iels heeft behoeven los te laten, als hij het eens vast had ; de sterkste os kat» niet op zijn poolen blijven slaan, als ik hem bij de horens heb; ik zou met uwe dagge gelachen hebben, als ik n hij den strot gehad had.

»lk zie wel, dat gij een sterke borst zijl, goede vriend!quot; hernam de ruiter; »inaar God helpt dikwijls den zwakke, als bij het recht aan zijne zijde heeft. Maar laten wij gaan ; ik moet in de stad wezen ?quot;

»Wees zoo goed om terug te gaan,quot; »zeide de slager, »ik zal uw paard doen keeren.quot; Dit zeggende, noodzaakte hij het om zijne achterste poolen op hel ijs te zetten. «Tevergeefs zocht het moedige ros zie i te verzeilen, maar het hielp niet; spoedig had hij hel paard gewend, en zij gingen nu voeder terug naar de stad.

«Uwe tegenwoordigheid is dan wel in de stad noodig,quot; zeide de slager, »dat gij u gewaagd hebt, om bij den avond den intocht met geweld te vorderen ; of wilt gij misschien naar liet slot ?quot;

• Neen,quot; hernam de, andere, •leven of dood hangt van mijn bezoek in Gorkum af: ik moet noodzakelijk in de stad wezen.quot;

Verder gaf bij echter geen reden, wal hij er te doen had. De slager eerbiedigde zijn stilzwijgen, en vroeg hem er ook niet verder naar, en ofschoon hij op hel punt was om de vermeestering van Loeveslein, waar de geus mischien belang bij had, aan dezen te berichten, zoo zeide hij echter niets: een kwade lijding komt allijd nog tijdig genoeg, dacht hij.

Aan de stadsgracht gekomen, besteeg de ruiter zijn paard weder, terwijl de slager den teugel. losliet; maar toen hij naar den steiger wilde rijden, denkende, dal zijn leidsman daar aan bel huisje van den schipper zou aankloppen, zeide deze: • Neen, mijnheer! daar kunt gij niet door; de Dalemer- of Burgpoort is even zoo goed gesloten als de andere poorten ; belgeen ik verhaald heb, was niet waar; maar volg mij, ik zal wel een middel vinden om u binnen de stad te brengen.quot; liieroi) vroeg hij: «is er ook wat nieuws in Utrecht ?quot;

«Dat weet ik niet,quot; hernam de ruiter, zijn mantel om zich heenslaande, terwijl zijn paard verheugd scheen weder in de macht van zijn meester te zijn; «ik kom daar niet vandaan.quot;

«Dan moet gij van Vianen gekomen en door Arkel gereden zijn,—quot; zeide Jan Langarm. «Maar zeg mij eens, hoe kwam hel u in het hoold, om u voor een Spanjaard uit Ie geven ?quot;

«Vergeef mij,quot; antwoordde de geus, «het moet ii vreemd voorkomen, dat ik zoo hij u aan de poort gekomen ben; ik kom van Nieuwkoop, lu vollen draf den Schelluinerdijk langs rennende, hoopte ik nog vóór poortsluiten Ie Gorkum te komen ; maar, helaas! ik kwam te laat; de Kansepoort was gesloten. Tevergeefs trachtte ik de burgers te bewegen, mij in te laten : zij weigerden hel mij, evenals gij gedaan hebt; noch dreigen, noch smeeken of aanbieden van veel geld kon baten, en ik moest mij verwijderen. Daarna was ik voornemens mijn paard achter te laten, over het ijs te gaan, en hier of daar de stad te beklinmen; toen ik dit echter beproefde, ontdekte ik, dal de grachten wijd open gebijt waren, en het mij dus onmogelijk was. Nu geen andere raad wetende, irachlte ik mij den ingang te verschaf-


-ocr page 183-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

fen, door mij voor een Spanjaard uil (e geven, heigeen mij bijna hel leven zon gekost hehhen. Maar zog mij eens, vriend ! wal bewoog 11 loeb, mij naar het leven Ie staan, mij, dien gij nooit gezien bobt ?quot;

• Hel genoegen der wraak te smaken,quot; antwoordde de slager schielijk. »Ja, mijnbeer! hel zal u niet bevreemden, als ik ti zeg, dal ik dezen dag mijn broeder vóór de stad aan de galg heb zien hangen. (Jeloof mij, anders heeft nog niemand mij van wreedheid kunnen bescbnldigen; maar dit heeft mijn haal legen alles wal Spaanscb is, zoodanig aangewakkerd, dal ik onvoorzichtig gezworen had, om den eersten Spanjaard te dooden, die mij tegenkwam.quot; Hier zweeg hij, en vervolgde weinig lijds daarna: «Wacht mij hier een oogen-blik. Mijnbeer! ik zal de poort laten openen; indien ik mijne muls afneem, kunl gij gerust naderen ; zoo niet, dan is er iets gebeurd, dal mij verhindert n in de stad te laten, en gij zuil lol morgen moeten wachten ; want ik kan hel leven mijner medeburgers niet in de waagschaal slellen voor ii.quot;

Dit zeggende, staple hij naar de hamei; de ruiter hield zijn paard slaande, en rustle met de linkerhand op de greep van zijn rapier.

Met meer opmerkzaamheid dan wel vroeger, zag bij naar de stad.

De omtrek der oude, hooge muren en der zware torens van de poort leekende zich donker tegen de lucht af; hier of daar slak de gevel van hel een of andere buis boven den muur uit;dc poort zelve had veel van de oude half vervallen bergsloten,diehij in Dnitscb-land gezien had. Slechts een enkel klein venster was verlicbl; hel was dus, alsof daar de eene of andere goudzoeker of loovenaar nog bezig was met vergift of tooverdranken le bereiden, terwijl de overige bewoners zich Ier rust begeven hadden.

«Heidaar, mijne meesters; maakt open!quot; riep de slager mei zijne gesloten vuist op de hamei slaande.

«Wie is daar?quot; vroeg een slem door hel raampje in de wachtkamer.

»lk ben bet!quot; antwoordde Jan Langarm, «maak open, het is hier vervloekt koud !quot;

Weinige oogenblikken daarna ging de poort opeti. Over de brug traden zes burgers naar hun aanvoerder, en openden de sloten der kettingen, die de hamei bevestigden.

«is er ook iets nieuws?quot; vroeg de slager. «Is er ook iemand geweest, terwijl ik weg ben geweest ?quot;

• Neen; is bet gedaan. Jan! heeft bij geen weerstand geboden ?quot;

• Doe open!quot; riep deze, zonder hem le antwoorden en de hamei opcnslootcnde. «Terug ; alles heeft zich gemakkelijk geschikt, de Spanjaard is verdwenen !quot; Dit zeggende, nam hij de muls al, draaide haar op de hand rond, en zette haar weder op.

• Alle heilligen staal bij !quot; gilde de Apotheker op eens uil, terwijl de anderen de vlucht over de brug namen, «ziedaar zijn paard, zijn mantel — hel is zijn geest, hij is achter u, barmhartige (Jod! ontferm II mijner.quot;

• Zwijg, gek! hel is geen geest,quot; grauwde de slager hem toe, terwijl bij den ruiter, die op hel gegeven leeken genaderd was, verzocht voort te rijden, waarna hij de hamei sloot en over de brug naar de poort trad. Onder het gaan bracht hij des apothekers band aan het paard en zeide ; • Voelt gij nu wel, dat hel geen spook is, maar wel de ruiter en het paard in eigen persoon ? ik zal ii straks alles verhalen.quot;

«Is bij dan de Spanjaard niet, dien gij gedood hebt ?quot; vroeg de andere, die zijne hand schielijk terughaalde.

• Wel neen, oud wijf!quot; antwoordde de slager lachende, •bij is een Hollander met vleescb en been, evenals wij; maar wees voorzichtig, sinjeur! gij verbrandt met de lont van uw roer uw fraai zwart wambuis, dat gij reeds een halve eeuw gedragen hebl.quot;

• Vrees niets, oude man!quot; zeide de ruiter, de poort binnenrijdende, «gij hebt van mij geeu kwaad le duchten.quot;

Hall overtuigd, twijfelde de apotheker nog aan de waarheid van de zaak, en was hij op bel punt om hel leeken des kruises le maken, ten einde le ontdekken, of hel waarlijk geen booze geest was; doch bedenkende, dat, indien hel er een was, hij verdwijnen zou en de poort vanéén zou doen springen, besloot hij liever zijne onzekerheid te behouden, dan te wagen om onder bel gewelf begraven te worden.

De slager opende nu behoedzaam de poorldeur, die in de stad uitkwam, en nadat hij eerst gezien bad, of er ook iemand op straal was, zeide hij : •Alles is stil. Mijnheer! gij kunt gaan!quot; waarna bij een paar treden met den geus builen de poort deed, om niet door de zijnen verslaan te worden. Met zijne rechterhand tegen hel paard rustende, vervolgde bij: «(üj ziet, dal zoo Jan Langarm de Spanjaarden baat, hij steeds genegen is een geus


-ocr page 184-

J. F. OLTMANS.

S4

en landgenoot, zelfs mei gevaar van zijn leven, te dienen; en zoo gij morgen bij mij wilt komen, zal het mij aangenaam zijn met den beker in de hand nader kennis te maken ; ik woon schuins over de (ïevangenpoort: vraag maar naar Jan Philips, den slager; hij is door de geheele stad bekend; een kind wijst n mijn huis, indien gij naar Jan Langarm vraagt.quot;

»lk dank u, vriend!quot; antwoordde de geus, hem de hand reikende, »liet zou mij leed doen, dat gij of een van de wacht om mijnentwil in gevaar kwaamt.quot; Hier hield hij op en scheen iets te willen vragen.

»lk hoop van niet,quot; zeide de slager; »ik zal aanstonds een paar hartelijke woorden tot mijn volk spreken, en dan geloof ik niet, dat zij het wagea zullen den mond te roeren.quot;

• Vaarwel dan !quot; riep de ruiter en gaf zijn ros de sporen. Toen echter het paard wilde voortgaan, vatte de slager het bij den teugel. Het steigerde ; maar toen het de hand herkende, die het buiten de poort had vastgehouden, stond het stil.

»lk vergeet nog iets,quot; zeide bij. »Hct zon kunnen gebeuren, dat gij vóór het aanbreken van den dag de stad moest verlaten ; het wachtwoord is: Overwinning, onthoud dit wel.quot;

»lk dank u,quot; hernam de ruiter, »ik hoop, dat dit woord voor mij een gunstig voorteeken zijn zal.quot;

»Zoo ga dan met (iod!quot; vervolgde de andere, en liet den teugel los. liet paard snelde voorwaarts, alsof het vreesde, dat dezelfde hand het nog eens zou verhinderen om zijn meester te gehoorzamen.

In de poort teruggekomen, sloot de slager haar weder behoedzaam toe. De Hurgers, van bun schrik bekomen, vielen hem met vragen lastig; doch hij wilde niet antwoorden, voordat het bevestigen van de poort en de brug was afgeloopen ; waarna hij zich bij het vuur nederzette op dezelfde plaats, waar hij te voren gezeten had, en hun vertelde hetgeen hem voorkwam, dat zij weten moesten.

• Maar indien het uitkomt, dat wij iemand hebben binnengelaten, wat zal ons dan gebeuren ?quot; vroeg de bakker bevreesd.

• Dan zal men u naar alle gedachten de keel toebinden, even als een meelzak,quot; antwoordde de slager droogjes. »l)it is echter niet zeker; maar zoo waar als wij allen zondige menschen zijn, zoo zeker is hel, dat zoo iemand van u het hart heeft iets te zeggen van hetgeen hier heeft plaats gehad gedurende den nacht, bij een dood mensch is; want ik zal hem den hals breken : gij kent Jan Largarm. Belooft gij te zwijgen?quot;

Allen knikten zij van ja, waarna de slager lachende vervolgde: »(Jij ziet er allen uit, alsof het vonnis reeds was uitgesproken. Komaan! schenk eens in, en laten wij drinken. Indien gij u niet met mijne zaken bemoeit, of bij mijn blok gaal staan, zal ik ook uwe zaken laten rusten. Neem gerust iemand een paar el laken meer af voor een mantel, dan gij noodig hebt; verkoop water en azijn met honig voor een duur geneesmiddel; verberg vrij het lichte brood onder den oven, of stop den menschen oude laarzen voor nieuwe in de handen, het gaat mij niet aan; en zoo er al iemand wat van zegt. Jan Langarm zal het niet wezen.quot;

VIJF EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.

Zoodra de ruiter zich van den man verwijderd had, die hem zulk een grooten dienst bad bewezen, en aan wicn hij op hel punt was geweest een voor hem gewichtige vraag te doen, moedigde hij zijn paard aan, en reed rechtuit de Arkelstraal in. Langs de Heilige Geesl-kapel voorbijrijdende, lichtte hij zijn hoed op ; en toen hij de Arkelstraal ten einde was, hield hij stil voor een groot huis, dal vlak over deze straat in de Hoogstraat stond ; doch met verwondering zag hij, dat al de luiken gesloten waren. Geen licht was er in het huis te zien : de deur der herberg waarboven een groot bord uithing, was gesloten ; de vroolijke waard vertoonde zich niet, zooals anders, op den drempel, om hem binnen te noodigen, noch beval op een luiden loon aan zijne knechts, hel paard des edelmans of reizigers naar den stal te brengen. (Jeen vroolijk ge/ang liet zich in het huis hooren, en met verbazing zag bij een ijzeren ketting met een kram in den deurpost bevestigd, die met een groot slot, waarop bel stadswapen scheen te staan, aan de deur was vastgemaakt.

De lantaren, die vóór het beeld van een heilige brandde, dal op een hoek der straat stond, stelde hem in staat dit alles te zien. Vreemd was het echter, dal op den anderen hoek der straat geen licht in de lantaren was voor een beeld, waarvan hel hoofd was afgeslagen ; de vromen, die anders de lantaren voorzien hadden, waren zeker van oordeel geweest, dal nu hun schutsheer van zijn hoofd, en dus van zijn gezicht beroofd was, zulks toch maar boter aan de galg zou geweest zijn.


-ocr page 185-

HET SLOT LOKVESTEIN IN 1X70.

quot;ij vermoedde reeds wal er gebeurd was; maar hel openen der deur van een huis, niel verre van de herberg, deed hem echter opzien. Een oude vrouw liel een kleinen hond op straat, die dadelijk het paard aanbaste; zij zelve bleef echter, voor de koude bevreesd, binnen. De ruiter, die van haar eenig naricht hoopte in te winnen, reed een weinig terug en naar haar toe, en vroeg haar: »l)it is immers de Paradijsvogel?quot;

».la wel, mijnheer !quot; antwoordde zij, den ruiter van het hoofd tot de voeten opnemende.

»Zoudt gij mij in dat geval ook kunnen zeggen, waar de waard is, en waarom de herberg gesloten is?quot;

»0 ja. Mijnheer !quot; antwoordde de oude, vergenoegd, dal zij hare bekendheid met alles, wat hare buren betrof, kon ten toon spreiden, terwijl zij met hare hand op een van steen gehouwen leeuw of een ander dier leunde, welke bezijden de huisdeur stond. »(iij hadt u nooit beter kunnen aanmelden dan aan mij. (üj moet welen, dal de waard gemeene zaak gemaakt heelt met de ketters op Loeveslein ; dezen morgen is men gekomen om den vogel te vangen; maar zie! het was te laat; hij was gevlogen, en het nest was ledig. De schout heeft de goederen in beslag genomen, en hel slads-lot op de deur gehangen. Er zijn herbergen genoeg in de stad, jonkman I gij zult daar beter zijn, dan hier hij dezen ketter; in het Hoode Hert, over het Stadliuis, woont mijn zoon, die n naar uw stand zal ontvangen.quot;

»(Jij weet dus niet, waar de waard is ?quot; vroeg de ruiter nadenkende.

«Goddank, neen. Mijnheer !quot; antwoordde de oude gemelijk; «voor wie ziet gij mij aan? ik heb mij nooit met den geus opgehouden, en zoo gij overal zoo naar den waard uit de Paradijsvogel vraagt, '00l)l groot gevaar, om dezen nacht in hel slot op stroo te slapen. Zoo is het ook eens gebeurd, dat . . .quot;

Doch de ruiter viel haar in de rede, en zich aan hare woorden niet storende, riep hij: »(ioe-den nacht, moeder 1 God beware u voor de ketters !quot; gaf zijn paard de sporen en verdween uit haar oog, toen hij den hoek om, en de Hoogstraat inreed.

»Wal zijn die jonkmans heden ten dage onbeschoft,'' bromde de oude. «Kom hier, stom dier 1 het paard had u haast bezeerd,quot; zeide zij, haar hond roepende; »ik geloof, dat die knaap zelf een ketter is; hij heeft het arme dier bijna vertrapt, liel was dan een wonderlijke ruiter, van boven geheel in hel zwart; doch toen zijn mantel opwaaide, zag ik, dal hij in het rood gekleed was.quot; Dit zeggende, maakte zij de deur dicht, nadat haar hondje was binnengekomen, hopende den volgenden morgen met hare Iniurv rouwen te overleggen, wie de man te paard toch wel geweest was, en zij spoedde zich naar baar huisvertrek, om zich te verwarmen en hare huisgenooten met haar gesnap weder lastig te vallen.

De Waterpoort aan de rivierzijde, die naast de brug was, en waarop de Spanjaarden bezetting hielden, werd door eenige musketiers bewaakt, en niet door burgers; mogelijk, omdat zij daardoor zich van de stad meer zeker achtten, om hel krijgsvolk, dal onder bedekking van het kasteel aan den oever landen kon, den vrijen intocht open Ie houden.

»l)it is er een, die niet gaarne gebruik schijnt te maken van zijne voelen,quot; zeide de soldaat, die de wacht had, tot een zijner makkers, toen hij den ruiter in vollen ren den Langen Dijk hoorde afrijden.

»Gij hebt gelijk,quot; hernam de ander, toen de ruiter voorbij hem door de poort naar buiten stapte. «Maar zoo hij daar builen zijn paard niet noodig zal hebben, zoo heb ik locli bij hel licht der lantaren wel gezien, dal hij het niet gespaard heeft.quot;

Huiten de poort gekomen, vond de ruiter een menigte menschen op de kade ; hier en daar stonden er eenigen bij elkander, hielden een druk gesprek, of luisterden naar een hunner, die iets verhaalde. De duisternis verhinderde, hem echter hen aandachtig te beschouwen of te zien, welke soort van lieden hel waren. Zonder zich hieraan te storen of eenige poging te doen om te ontdekken, waarmede zij zich onledig hielden, wierp hij een snellen blik opwaarts de rivier, en stapte, nadat hij alvorens een eind weegs naar de Duivelsgracht opgereden was, naar de plaats, waar de schuiten lagen, die lot de overvaart gebruikt werden.

De reden, dal zooveel menschen zich hier bevonden, niettegenstaande de koude en den avond, was de nieuwsgierigheid om iels betrekkelijk Loeveslein en den Hoodschapper te vernemen : want daar hel werkvolk en de busschieters reeds teruggezonden waren, deden zij verslag van het gebeurde, en even alsof hun dit eenige oplossing kon geven, gaapte de menigte naar de zijde van den Galgewaard, waarachter zij gewoon waren des daags het slot te zien; ja velen zouden niet eens de juiste plaats hebben kunnen ontdekken, waar Loeveslein lag.


-ocr page 186-

J. F. OLTMANS.

HO

indien niel het scliijnsel der waclilvuren hen op den weg geholpen had.

Een Spaansch soldaat hield met het musket en een brandende lont de wacht bij de schuiten; de oude veerman sloot juist zijn huisje, en zag nog eens naar de rivier, toen de ruiter hem op zijde reed en zeide: «Ken hengst naar Woerkum.quot;

«I^r wordt niet meer overgezet, mijn meester!quot; antwoordde de veerman.

«Waarom niet, Thijs ?quot; vroeg de ruiter schielijk. »Is de rivier met drijlijs, of is het te laat? Ik wil dubbele vracht betalen en een goeden drinkpenning bovendien.quot;

«Hel kan niet zijn, iniju meester!quot; hernam de veerman, «het is verboden ; gij ziel dien knaap daar met zijn roer? hij zou het beletten, indien ik al waagde het gebod te overtreden. Wacht tot morgen, jonkman 1quot; vervolgde hij langzaam. Wat zoudt gij aan de overzijde doen ? Ik heb n meer gevaren ; geloof mij, keer terug!quot;

«Waarom dat?quot; vroeg de ruiter driftig, en sloeg beangst de volksmenigte gade, die aan den rivierkant stond. «Indien gij mij kent, zoo weet gij, dal ik er wat te verrichten heb ; in Gods naam! zeg het mij, als er iets gebeurd is.quot;

»Wat er gebeurd is, jonkman !quot; zeide de veerman langzaam, «Loevestein is ingenomen.quot;

Onwillekeurig drukte de ruiter de sporen diep in de zijden van zijn paard. Met steigerde, sloeg vuur uit de steenen en snelde vooruit, waardoor eenige lieden, die niet ver van daar stonden te praten, uit elkander stoven. Doch toen de ruiter den teugel aanhaalde, en het paard in zijne vaart stuitte, dwong hij het, een halven cirkel beschrijvende, weder bij den veerman te komen, en met hangend hoofd riep hij somber : «dan kom ik te laat.quot;

»(iij zult zoo goed zijn mij dit te verklaren. Sic/nor Cdhatlrni!quot; zeide een Ansprssadii, die, langs hen been, dezen uitroep gehoord bad, terwijl bij zijne hand naar den teugel van het paard uitstrekte, dat nog niel tot zijne vorige bedaardheid was . teruggekeerd.

Een oogenhlik zag de ruiter verwonderd om zich been; de veerman sprak geen woord, ja bij achtte bein reeds verloren, loen de ruiter, zich bezinnende en zijne stem verhellende, in zuiver Spaansch driftig uitriep : «Sinds wanneer is het, kerel! dat een gemeen soldaat het waagt om een dienaar des llertogs rekenschap te vragen van zijn gedrag of zijne woorden? Hij alle heiligen! uwe stoutheid verwondert mij; gij kent Signor Perca, wien ik beloofd had, vóór de inneming terug te zijn, en evengoed als hij, weet ik den soldaat te straiïen, die zijn plicht te buiten gaat.quot;

«Vergeef mij, Signor Iquot; zeide de Spanjaard eerbiedig, zijne woede verkroppende. «Ik herinner mij niet, u onder onze Capitanes gezien te hebben.quot;

«liet is mij onverschillig, of gij mij kent of niet,quot; hernam de ruiter op een hoogen toon en zijn mantel openslaande. «Zoudt gij aan den veerman, die mij weigert over te zetten, daartoe geen verlof kunnen geven ? het bevel om niel over te zetten kan alleen op het llollandschc gemeen, maar niet opeen Spaanschen bevelhebber worden toegepast.quot;

«Neen, Signor!quot; antwoordde de Spanjaard, «het bevel is al le stellig; maar indien gij bel verkiest,. zal ik den Capitan het verlof daartoe laten vragen ; bij is op het stadhuis bij den drossaard.

«Zeer goed!quot; hernam de ruiter, »hij kent mij ; daarom zal ik liever zelf naar hem toegaan, uw soldaat zou mogelijk een vergeefschen wegalleggen, Ik heb gelukkig den tijd, anders zou ik u en den veerman nog op staanden voet gelasten mij !lt;■ gehoorzamen.quot; Dit zeggende, gaf hij den Spanjaard met de band een wenk om te vertrekken.

»(Jij zijt er goed afgekomen, jonkman!quot; zeide de veerman, »gij speelt met uw hoofd; wees toch voorzichtig!quot;

«Loevestein is dus over,quot; zeide de ruiter zacht, waarna hij vervolgde, als vreesde bij de waarheid te vernemen: «...en de Boodschapper?quot;

«Gevallen!quot; antwoordde de veerman, «gevallen ! Hij heelt zich met vriend en vijand in de lucht laten vliegen.quot;

«En Pcrea ?quot; vroeg de ruiter, zijne hand van zijn gelaat nemende, voor hetwelk hij haar gebracht had, toen de veerman sprak; en ofschoon zijne stem geene aandoening tc kennen gal, zou zijn gelaat, indien men hem had kunnen gadeslaan, zijne smart en vertwijfeling verraden hebben.

«Die leeft!quot; was het antwoord.

«Zal bet geluk dan steeds den booze dienen 1quot; zeide de ruiter nadenkende; «maar weet men nu ook, wie de boodschapper is ?quot;

».la,quot; hernam Thijs, waarna hij zacht tot den ruiter sprak, zoodat niemand dan deze het verstaan k'gt;n ; want een man in een zwarte kleeding, die zich in dil oogenhlik naast hen vertoonde, maakte alle omzichtigheid noodzakelijk.

De ruiter sloeg zijn mantel over zijn gelaat, zoodat het geheel bedekt was, terwijl hij, zich voorover buigende, aandachtig naar den veerman luisterde.

«,1a, ik heb hem gezien, mannen!quot; schreeuwde


-ocr page 187-

IIET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

57

de man, (lift in het zwart gekleed was, »loen ik den jongen geus verhoud, dien 'zij bevrijd hebben. Laat de jonge snaak voorzichtig wezen; want ik zou hem uil duizend mensehen herkennen, als ik hem zag; maar hij zal zich wel wachten zich bier te vertoonen. De Boodschapper zelf opende mij de poort; hij zag er uit als een roover, en bij beeft mij mijne instrumenten afgenomen. Neen, burgers ! nooit hebt gij een gezicht gezien, dat naar het zijne geleek; galg en rad was er op te lezen.quot;

«Meester Helleborius! meesier llelleborius!quot; riep een slem een eind weegs van daar, «men wil n iets vragen.quot;

»lk kom, ik kom 1quot; riep de zwarte man, zich derwaarts spoedende, terwijl hij in het heengaan nog een blik op den ruiter wierp en gemelijk vervolgde : «Niemand is in staat om heler uitleg Ie geven dan ik, ofschoon de schipper er zich ook mede schijnt te bemoeien.quot;

»(iij verkiest dus nog te gaan, na al hetgeen ik u gezegd heb?quot; vroeg de veerman, met zijne linkerhand op een houten bak leunende, die vóór het scbippershuisje stond.

»Ja 1quot; antwoordde de ruiter; «hetzij levend of dood, ik wil naar het slot, al zou ik met mijn paard over de rivier zwemmen,quot; en wierp een onversaagden blik naar de plaats, waar hij het water met drift voorhij hoorde snellen.

«Indien ik niet met de overlieden van het veer op het stadhuis moest wezen en wij buiten de stad waren, zou ik trachten u te helpen,quot; zeide de veerman : «maar dit kan nu niet. Doch zeg mij eens, kunt gij zelf wel eens uit de stad komen?quot;

».la, zeker!quot; hernam de ruiter, «ik weet hel wachtwoord.quot;

«Zoo?quot; antwoordde de veerman, «dan hebt gij hier den sleutel van een schuurlje, dat onder aan den dijk nabij Vuren slaat; de riemen vanhelscbuilje, dat tegen den dijk is opgehaald, zult !;ij in de schuur vinden. Ik gebruik de schuil om nu en dan een stuk land te bezoeken, dat in de rivier ligl, en mijn broeder bedient er zich van om zoden van dat land te halen. Zoodra gij het niet meer noodig hebt, herg dan de riemen weder weg, en slop den sleutel onder de deur door, ik zal hem dan wel vinden ; maar wees bedacht, om onder het eiland in de Waal heen te houden voor hel drijfijs ; in allen gevalle is hel uwe verkiezing; maar gij waagt uw leven.quot;

»lk dank u, vriend! zeide de ruiter, «een dienst nog, en ik ga ; hebt gij ook hel noodige bij u om vuur te maken ?quot;

♦'

*

4?

■ I

4;

«Wel zeker! hoe zou ik daarvan verstoken kunnen zijn ?quot; antwoordde de veerman, hem een lederen zakje ter hand stellende, dat hij uil den zak van zijn grof schippersbuis gehaald had. «Veel geluk ! gij hebt nu alles, (!od zegene u !quot;

«Vaarwel, Thijs!quot; riep de ruiter, die zijn paard wendde, en naar de poort reed. De soldaten waren nu allen hij elkander, en rustten op de trompen hunner lange musketten. De eene deur der poort aan de stadszijde was reeds gesloten; de Ans-pessado, door bet licbl van de lantaren zichtbaar, scheen met de soldaten te spreken. Nog lagen hern de harde woorden van den ruiter op het hart; bij waagde het echter niet, bevel lot zijn gevangenneming Ie geven. Kindelijk besloot hij een soldaat af Ie zenden om nadere hevelen te vragen. De ruiter had dil gezien ; hij begreep dat er gevaar voor hem was, en dat de argwaan in den Spanjaard was gerezen. Terugkeeren kon niet helpen, want de voorpoort was waarschijnlijk bezet; baar te laten openen, nam te veel tijd weg, en hij zou zich alsdan op den Wollerschen dijk bevonden hebben, die hem te ver van zijn weg zou hebben algehracht. Den doorgang hier met geweld Ie beproeven, was gevaarlijk, ofschoon dil hem anders bel liefst zou geweest zijn ; hij besloot dus zich door stoutheid te redden.

Dus op den soldaat aanrijdende, die onder de poort met een roer met brandende lont op schildwacht stond, riep hij, vóór hem stilhoudende, in hel Spaansch : «In hel geweer!quot;

«In het geweer!quot; herhaalde de schildwacht. De soldaten lichtten hunne musketten op, en schaarden zich in orde. De Anspessado zag verwonderd naar den ruiter. Eerst was hij besluiteloos wal le doen ; doch wetende wat de krijgs-wetlen van hem vorderden, trad hij vóór hem, en hield de punt van zijn bardezaan voor de borst van hel paard. Aan wederzijde van hem plaatste zich een soldaat. Hij legde hel musket met brandende lont en geopende pan op des ruiters horst aan, in de hoop verkeerende, dat bij het wachtwoord niet zou kunnen geven, en hij riep met een forsche stem: «Hel woord, Signor!quot;

Ken oogeublik aarzelde de ruiter. Hij was weerloos, in de macht der soldalen, zijne vijanden, en een koude rilling liep hem over hel lijf; zich echler herstellende, zeide hij, terwijl.hij zich vooroverboog, zacht, doch verstaanbaar: «Virloria, A11-s/wssndi)

De Spanjaard, verwonderd, en in zijne hoop bedrogen, trad met zijne soldaten achteruit, alsof


-ocr page 188-

58 J. F. OLTMANS.

hij nog Iwijlelde aan helfjene liij gehoord had.

«Ilehl gij iets verontrustends gezien of gehoord, Anspessado! sedert gij hier de wacht betrekt 1quot; vroeg de ruiter, op een toon die te kennen gal, dat hij gewoon was te hevelen.

•Neen, Signor!quot; hernam de Spanjaard.

• Waarom zijn al uwe manschappen niet onder de wapenen ?quot; vroeg de ruiter.

»lk heb twee posten aan de rivier staan,quot; antwoordde de Spanjaard, waarna hij langzaam vervolgde : »en een heb ik in de stad gezonden. '

• Dat laatste is niet goed !quot; riep de ruiter driftig : »men moet nooit, onder welk voorwendsel ook, de wacht verzwakken; he' strijdt legen hel uitdrukkelijk bevel van zijne Excellentie: ik zal er bericht van doen. Ook beveel ik u, zoo spoedig mogelijk het volk, dal uog builen is, in de stad te jagen ; men kan nooit te voorzichtig zijn ; hebt gij mij begrepen ?quot;

•Ja, Signor!quot; antwoordde de Anspessado, zich buigende.

• Zoo laat dan de poortdeur openen, en verwacht mij dadelijk terug,quot; vervolgde de ruiter op denzelfden loon.

Ofschoon aarzelende, gehoorzaamde de Anspessado echter; de tegenstrijdigheid van des ruiters gedrag kon hij zich niet begrijpen; hij durfde zich evenwel niet verzetten. De ruiter haalde zijn zinkroeren nu één voor één Ie voorschijn en stak de lonten aan hel vuur van een der musketiers aan, waarna bij zijn mantel om zich heensloeg en stapvoets voorbij den Anspessado en de soldaten reed, terwijl hij hen met hel hoofd groette.

Nauwelijks was hij het Kind en een gedeelte van den Langen Dijk voorbij, en dus uil het gezicht der soldaten, of hij zette het in den draf, en noodzaakte de terugkeerende burgers hem het midden van de straat over te laten. Hechts omslaande, reed hij over de St.-Pielersbrug, welke over de haven lag, naar de andere zijde der stad. Spoedig stond bij voor de Dalem- of Hurgpoort; het scheen alsof hij dezen nacht al de poorten der stad bezoeken moest.

• Wie daar?quot; riep een schorre stem van binnen, nadat bij ecu oogenblik met zijn vuist op de deur had geslagen.

• Open in naam des Konings, voor den Hertog! — ik moei naar builen.quot; riep hij.

Een raampje in de poorldeur werd geopend, en toen men hem alleen en te paard gewaar werd, maakte men geene tegenwerpingen om de poort te openen.

• Hel woord! Mijnheer?quot; vroeg de aanvoerder der burgers, die aan de poort de wacht hadden, »Oocnoinning, vriend!quot; antwoordde de ruiter, en dadelijk werd de poort verder geopend, de brug nedergelalen, en hij was buiten de stad.

Het «Goede reis, Mijnheer!quot; dat hem werd nageroepen, klonk hem lieflijk in de ooren; het was alsol hem een steen van hel hart werd afgewenteld ; hij was in vrijheid. Zijn hoold naar de stad omkeereude, zag hij nog eens naar de oude poort en riep op een toon, waarin vreugde en droefheid ineensmolten: tOverwiiuiiixj!quot;

ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.

Alsol het paard in bet ongeduld van zijn meester deelde, reed het snel langs den dijk. Noch de ongelijkheid er van, noch de bochten, die er in waren, verhinderden het met spoed zijn weg te vervolgen; en indien iemand bel hier in het duister even snel als de wind had zien voorbijvliegen, zou bij gedacht hebben, dal het zoo even van den stal wus gekomen, en niet, dat hel reeds zulk een groolen weg had afgelegd. De ruiter scheen in gedachten verzonken, en olschoon nu en dan de dorre lak van den een of andere op den dijk geplanten wilg, hem. aanraakte, merkte hij hel niet eens; hij scheen slechts ééne gedachte, één voornemen Ie hebben, namelijk hel doel van zijn tocht Ie naderen.

Weldra reed hij voorbij Dalem, en de honden begroetten hem met een sterk geblaf; doch toen hij het dorp een eind weegs achter zich had gelalen, hield hij zijn paard staande. De vaart, die het ros had, deed liet bijna op de achterbeenen neder-vallen; hel herstelde zich spoedig en slond stil, snoof door de wijd geopende neusgaten, en den harden grond met zijne hoeven om krabbende, vertoonde hel zijn moed en tevens zijne gehoorzaamheid.

De ruiter, die lol nog toe voorover gebukt gereden bad, richtte zich nu op ; zijn oog vestigde zich aan de overzijde der rivier- op een gebouw, dal gedeeltelijk zichtbaar was door een groot vuur, dal er voor scheen te branden; de roode steeneii schenen nog bloediger door hel schijnsel der vlam, die de glasruiten deed glinsteren.

•Loevestein! Loeveslein ! zie ik u dan nog


-ocr page 189-

HET SLOT LOEVESTEIIN IN 1570.

!gt;lt;)

weer!quot; riep hij droevig uit. »De vreugdevuren mijner vijanden verlichten het gebouw, waar ik had hehooren te sterven. (ïroote God! waarom hebt gij de vlag van mijn vaderland laten vallen ?quot;

Ken wij! nog staarde hij onbeweeglijk naar bet slot, waarop al zijn gedachten schenen vereenigd Ie zij»; vervolgens riep hij wild: «Voort, voort! ik wil hem zien; wee hem, die liet mij zal willen beletten.quot;

iNu gaf hij zijn ros de sporen ; diep droug hel staal in de zijden van het moedige dier, dal hem nu weder snel als de bliksem langs den weg voortdroeg.

Zoodra hij echter nog langs eenige hooischelven en boerenwoningen gereden was, minderde hij den draf, en steeds hel oog onder naar den dijk gericht houdende, trachtte hij het huis te ontdekken, waarvan de veerman gesproken had. Weldra zag hij een zwart punt legen de rivier afsteken; hel was het schuurtje.

quot;Ü steeg af, wierp den teugel over den kop ' ' 'iet aan de zijde van den lij deed zijn mantel af en ard, om het voor de koude 't zeer bezweet was : een /aarde hield, ofschoon hij Daarop haalde hij zijne , en streelde nog eens hel m zoo trouw had gediend, ir beantwoordde hel deze liefkoozing; toen verwijderde zich de ruiter, maar itel kostte hein moeite om te gaan.

Zal hij weder zijn paard bestijgen, of zal hij door hel water of bet staal omkomen ? wie weet het!

T«on hij van den dijk afgeklommen was, bedacht hij zich een oogenblik, of bij zijne vuurwapenen zou medenemen; bij scheen er echter van af Ie zien ; want hij legde ze op den grond neer, en haalde de lonten een eind weegs uil; de wind waarborgde hem, dal zij zouden aanblijven. IVu opende hij het schuurtje. In den donker rondlas-tende, vond hij spoedig een paar riemen, en nadat hij de deur weder gesloten bad, trad hij naar hel schuitje, en wierp er de riemen in.

Met kracht sleepte hij de aak stroomwaarts; tweemaal was hij genoodzaakt een oogenblik te rusten ; doch hij sloeg spoedig de handen weder aan het werk, en gaf den moed niet op. Eindelijk liet hij hel Ie water glijden. Noch de zwakheid van het vaartuig, waarin hij zich ging wagen, noch het geweld, dat de stroom maakte, noch hel denken aan cenc of andere hem dierbare betrekking, schrikte hem niet af: zijn beslnil was genomen ; hel was onwrikbaar.

Nadat hij de schuil van den dijk afgestooten had, zette zij zich op de bank neder, rukte de riemen te boord, steeds legen den stroom In-roeiende, en gedachtig aan hetgeen de veerman hem gezegd had, om onder den Waard heen te houden.

Doch hij kende hel element niet, waarop hij zich gewaagd had ; snel stroomde het water, dal groote schollen ijs met zich voerde, en sloeg geweldig legen hel zwakke boord. Nadat hij een eind weegs met inspanning van al zijne krachten gevorderd was, belette hem bel ijs zijne riemen verder te gebruiken; het schuimende water stortte het vaartuig binnen, en, tusschcn het ijs beknepen, kraakte hel hout: hij scheen verloren. .Moedeloos wierp hij de riemen op den bodem van hel vaartuig; zijn zwart haar woei door den wind om zijn hoofd ; zijne stem, die hel geluid van den stroom en van den wind overschreeuwde, deed de verwensching van hel ijs en zich zeiven hooien. Van woede met den voet stampende, alsof hij de planken, die hem droegen, wilde verbrijzelen, maakte hij zich gereed om zijn degen uit den draagband te nemen en het wapen weg te werpen, dat zijn dood slechts kon verhaasten, zoodra hij zwemmende zou moeten worstelen met hel element. Maar hij gevoelde den moed in zich, om lot hel uiterste te kampen, en zijn leven lol den laatslen snik te verdedigen.

Hij was gereed om, in weerwil van het ijs en zonder vaartuig, zijn weg te vervolgen, en bij besefte de noodzakelijkheid, om zich in doodsgevaar van alles te ontdoen, wal hem kon verhinderen ia hel vrij en gemakkelijk gebruik zijner ledematen. Doch nu draaide hel vaartuig, dooreen groote ijsschots geprangd ; de voorsteven tegen den stroom gekeerd, kliefde de golven, en het ijs gleed langs de zwakke boorden af. Hij vatte weder moed ; andermaal greep bij de riemen op, terwijl hij steeds hel vaartuig in die richting hield, welke hel voor vernieling bewaard had. Zoo kwam bij achter het eilandje, waar de stroom minder sterk was ; en voer, olschoon niet zonder gevaar, ook hel andere gedeelte der rivier over. Eindelijk trad hij aan land, en nadat bij hel vaartuig een eind weegs tegen den dijk, die om bet Monnikenland was, opgehaald had, maakte hij het aan den grond vast. Vervolgens veegde hij zijn gelaal al, sloeg zijn oog dankbaar ten hemel, drukte zijn hoed vaster op hel hoofd, en snelde voort.


-ocr page 190-

60 J. F.

ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.

De gracht nadereiule, welke Locveslein van hel Monnikenland scheidt, zag hij om /ich heen ; hij was bevreesd onvoorziens op de eene of andere Spaansehe schildwacht te stooten; want het was hem niet hekend, hoe ver zich hunne voorposten uitstrekten. Van Perea's kunde in alles wat den oorlog aanging, moest hij verwachten, dat deze geen voorzorgen veronachtzaamd iiad, terwijl echter de trolschheid des Spanjaards hem hoop gal', om ongezien tot aan het slot te kunnen doordringen. Dikwijls verwaarloost de overwinnaar die voorzorgen, welke hij zou genomen hebben, indien iiij ware overwonnen geworden.

Zoo naderde hij tot aan de lange, smalle, houten brug, die over de gracht lag, en door de Spanjaarden hersteld was. Daar hij geen gerucht vernam, noch de lont van een soldaat gewaar werd, besloot hij hier den overtocht te beproeven, dien hij veilig, eenige voetstappen van daar, over het ijs had kunnen bewerkstelligen, indien hij eenig gevaar vermoed had. De dunne plank zwiepte, toen hij zich aan de ranke leuning vasthield en daarover (rad; doch op eens stond hij stil, en hield zelfs zijne ademhaling in. Een Spaansch soldaat, in zijn mantel gewikkeld, zat slapende op den grond vóór de brug, en leunende met zijn rug legen den paal waarop de leuning rustte. Wat nu te doen ? Zijne rechterhand had reeds den dolk geval, die den verkleumden en geen onraad vermoedenden soldaat liel eeuwig stilzwijgen moest opleggen; maar snel liet hij het gevest weder los. Een slapende te dooden, vermocht de geus niet; zijne driften waren niet zoo hevig, zijn bloed jaagde niet zoo onstuimig door zijne aderen als dat van den Italiaan of Spanjaard uil zuidelijker landen geboortig ; maar zijn moed was den hunnen gelijk, terwijl het den Hollander ingeschapen gevoel van goedheid, menschelijkheid en afschuw van bloedvergieten hun onbekend was.

In de overtuiging dat de soldaat sliep, slapte hij behoedzaam over hem heen; doch heizij de scheede van hel lapier den slaper raakte dal deze iels hoorde, of door de lijnheid zijner zintuigen gewaar werd, dat iemand hem naderde, allhans hij richtte zich op, en riep snel:

»Wie daar?quot; tegelijk zijn hand naar zijn musket uittrekkende, dat aan zijne linderzijde lag.

«Zwijg !'quot; riep de ruiter zacht in hel Spaansch en hem bij de keel vallende, «zwijg! ol gij zijl des doods.''

__A I

h

«Slaat bij, mannen, verraad!quot; schreeuwde de Spanjaard bijna onverstaanbaar en de hand zoekende los te scheuren, die hem het spreken onmogelijk maakte. Spoedig ontstond er een hevige worsteling; aan de eene zijde ging kracht gepaard met stoute onversaagdheid, aan de andere zijde moed met jeugdige vlugheid en sterkte. De kamp was evenwel niet gelijk: de Spanjaard, ofschoon op den grond onder zijn vijand liggende, en door diens knie op de borst gedrukt, had beide zijne handen vrij, terwijl de ruiter, om het gerucht en het geschreeuw Ie voorkomen, steeds zijn linkerhand aan den strot van zijn vijand houden moest.

Nadat de Spanjaard eindelijk had ingezien, dal zijn pogingen om zich van zijn bespringer Ie bevrijden, vruchteloos waren, slaakte hij die, en hij trok zijti dolk, dien hij nu onder zijn bereik had,

waarmede hij met een forsche hand den ruiter een stool in de zijde toebracht. Hel lemmer verscheurde hel laken van het wambuis; doch de stalen ribben van den bnigzamen kolder redden hem dezen keer het leven. De Spanjaard, van woede brullende, maakte zich gereed om op een andere plaats zijne stooten te verdubbelen, toen het zijn vijand, die van zijne beweging meer meester was, gelukte om de gewapende hand te grijpen ; maar nog hield de soldaat een arm vrij.

Don dolk aan de gespierde vuist des krijgsmans te ontwringen, vermocht de ruiter niet; zijne eigen wapenen te trekken, was hem onmogelijk : ieder oogenblik kon de Spanjaard, die zich evenals een slang onder hem bewoog, zich losworstelen, en dan ware het met hem gedaan geweest; van alle kanten zouden de soldaten op de stem huns makkers komen toesnellen. De vlucht zou hem mogelijk nog hebben kunnen redden, maar hij was niet gekomen om te vluchten ; voor niels had hij niet den dood Ie Gorinchem en in 't vaartuig getrotseerd ; wie waarborgde hem hel leven op de vlucht en op zijne overvaart ?

Zijne vingers omklemden vaster dan ooit de keel des Spanjaards, wiens ondergang was besloten.

Met geweld sleepte de ruiter, die er tol nog toe alleen op bedacht was geweest, om hem op den grond te houden, hem nu langs de gracht voort.

De voeten van den soldaat hingen op den harden grond; de snelheid, waarmede zijn vijand hem met zich sleurde, verhinderde hem tot slaan te komen; het gebrek aan lucht deed hem bijna verstikken, en zijne hand, welke langs de zijde zijns hespringers naar diens wapenen gezocht had, zonk machteloos neder.


-ocr page 191-

HET SLOT LOEVESTE1N IN 1S70.

01

quot; !

Aan de Waal gekomen, hield de ruiter stand; het water, dat schuimend tegen den oever aau-hruischte, bevochtigde zijne voeten. De Spanjaard scheen nu een weinig te bekomen, hetzij door den kouden wind, die hier woei, of doordat zijne keel minder sterk werd vastgehouden; en daar hij hel voornemen zijns vijands giste, trachtte iiij zich aan diens wambuis vast te houden. Dan tevergeefs; met een hevigen ruk sliet de ruiter hem van zich af, en iiij viel ploflend in het water. Toen de hand, die hem bijna verworgd had, zijne keel losliet» kreeg hij weder lucht en hij riep :

»Sla hij, Romero! sta bij!quot;

Zijne zwakke slem werd echter niet gehoord : het geraas der golven en de wind verdoofden het geroep, dat zijne makkers anders zou hebben doen toesnellen om hem Ie wreken. Onbeweeglijk staarde de ruiter den ongelukkige na, die zijn arm, welke den dolk voerde, in de hoogte hield, alsol hij zijn vijand nog wilde dreigen, toen hij te midden der ijsschotsen verdween, en door den stroom naar de diepte werd gesleept.

»(Jod zij uwe ziel genadig, dappere krijgsman! en vergeve mij uw dood,quot; zeidc hij somber, toen de Spanjaard verdwenen was, hel teeken des kruises makende, waarna hij vervolgde, terwijl een bittere grimlach zijn mond omtrok: «Vaarwel! mogelijk volg ik u spoedig.quot;

Toen keerde hij zich snel om, als zocht hij een droevige gedachte te verdrijven, en verwijderde zich van de rivier. ontweek echter zooveel mogelijk het voorhof en de batterij, omdat daar vuren brandden, en ging op de Maas aan ; waarna hij langs en achter den kleinen moestuin om, naar de gracht snelde, die achter om het slot heenliep. Op een verren afstand zag liij een vuurvonk zich bewegen ; het was de brandende lont van een der schildwachten; en misschien wel in de plaats van hem, dien hij zoo even uit dit leven gesloolen had, gaf hij met een ruwe stem antwoord, toen de Spanjaarden elkander toeriepen.

Aan de gracht gekomen, bleef hij staan; geen enkel licht vertoonde zich in hel slot; alles was daar doodsch en stil, terwijl op hel voorhof een groot vuur brandde, en zich nu en dan eenig geruchl liet hooren. Opmerkzaam beschouwde hij hel gebouw, dat aan ééne zijde gedeeltelijk was ingestort; maar opeens viel hem een wille slip in het oog, welke zich hoven hel dak verhief. Zijn oog glinsterde van vreugde, en zijne handen dankbaar ten hemel opbellende, riep hij zacht : «Ik dank U, (Jij hebt mijn gebed verhoord! de vlag mijns vaderlands is nog onbezoedeld !quot;

Met welk oogmerk hij naar het slot was doorgedrongen, wist hij mogelijk zelf niet. Was hel om de plaats van hel gevecht Ie bezien, evenals in onze dagen duizenden nieuwsgierigen zijn samengevloeid op de slagvelden, die met bel bloed hunner landgenooten, vrienden en vijanden, doorweekt waren? Was het om te trachlen den overwinnaar neder te slooten, ol, de wraak tot een anderen lijd uitstellende, slechts een poging te doen, om het verbrijzelde lichaam van een vriend aan de schandplaats le onttrekken ? 'I is onbekend ; doch zeker is het, dal hij in dit oogenblik het vaste besluit nam, om de vlag des Boodschappers te redden, ol in de verdediging er van te sneuvelen.

Toen trad hij over eenige ladders, die op het ijs in de gracht lagen, naar hel slot, en stapte het door een venster binnen. Zijne voelen raakten nu iets hards, dat op den grond lag; hij slak zijne hand uit, en raapte een ijzeren werktuig op; hel was hel houweel, dal Pedrillo gebruikt had. De gang doorgaande, evenals iemand, die met de gelegenheid van het gebouw bekend was, naderde hij het voorste gedeelte van hot slot. Op de kleine binnenplaats gekomen, welke binnen de poort was, zag hij hel licht, dal de glasruiten van een klein raam verlichtte, hetwelk naast de poort was, en legen de lantaarn stootende, die Perea aldaar had neergezet, nam hij haar op. Spoedig gebruikte hij het gereedschap, dat de veerman hem had gegeven, en ontstak de kaars.

Hij kon zich hel genoegen niet ontzeggen zijne vijanden le bespieden, en toen hij voor hel raampje trad, zag hij een achttal soldaten om het vuur zitten. Toen echter één van hen hel hoofd oprichtte en naar het slot zag, verwijderde de ruiter zich snel, en begaf zich naar hel achterste gedeelte daarvan. Evenals Perea klom hij op den puinhoop heen en weder. De lantaren naast zich nederzettende, stond hij eindelijk stil, en riep uit, terwijl een traan van aandoening op den grond ne-derviel : »llier zijl gij dan gevallen, lierman! hier heeft de Boodschapper zijne vijanden verpletterd. Op Loeveslein zou ik u wedervinden; waar rust gij ? Ik zie u niel ; uwe slem antwoordt niet meer op die der vriendschap. Herman ! waar vind ik u ?quot; en weemoedig zijne armen over elkander slaande, zag hij om zich heen.

Een sleen, die toevallig van een der zijmuren gleed, viel niet ver van hem neder. Zonder te gelooven, dal dil het antwoord op zijne vraag was.


-ocr page 192-

J. F. OLTMANS.

f.2

hegon hij eöliler di'iar de stcenen weg te ruimen; hel was hem onverschillig waar hij zijn treurig werk zou aanvangen : de dooden keeren niet in hel leven terug, en hel koude graf is stom; waarom zou hij een antwoord op zijne vraag gewacht Itebben ?

Langen lijd hield hij zich bezig met den grond om Ie wroeten; groote moeite kostte liet hem de steenhrokken en andere beletselen aan eene zijde le wentelen, zonderdat hel bem gehikte iets bijzonders Ie ontdekken. Wanneer al zijn houweel op het een of het ander ijzer stiet, zoo was het de helm of het borslharnas van een der ruiters; en over hel lol, dal deze brave krijgslieden getroH'en had, nadenkende, wierp bij hunne bloedige wapenen Ier zijde, in welke meeslentijds eenige misvormde overblijfselen van de verscheurde lichamen zalen vastgeklemd. Indachtig aan de woorden van den veerman, dal, zoo ver men wist, de speerruiters vooraan waren geweest, bleef hij ook in dezelfde richting zijn onderzoek voortzetten.

Heeds gaf hij de hoop op om te vinden wat hij zocht, loen hij een helm ontdekte, welke lusschen de sleenen zichtbaar begon te worden, en bet hem na veel moeite gelukte, een geheel geharnaslen man te onlbloolen. I$ij hel (lauwe licht der lantaren zag hij, dal deze kleiner was dan de Boodschapper, dien hij goed scheen te kennen.

Vergeefs zocht hij den gesloten helm le openen; want daar hel ijzer ingedrukl was, zat bel vizier vastgeklemd. Ofschoon het lichaam nog niet aan stukken gescheurd was. zoo was echter het borslharnas plat gedrukt: en toen hij zag, dal in de linkerhand een trompet, met hel koninklijke wapen er aan, zat vastgeklemd, werd bet hem klaar, dal dit Pedrillo, de trompetter der speerruiters, was. Mij legde hem op zijde, begon weder te graven, en luisterde nu en dan naar hel geroep der schildwachten, hetwelk de felle wind hem toevoerde.

Op eens begon de hoop weer bij hem le herleven ; bij ontdekte den voet van een krijgsman ; in een kromme, gebogen houding zat de geharnaste lusschen twee stukken bont, wellicht de overblijfselen van de stijlen eener deur, vastgeklemd. Nadat hij bem geheel had bevrijd van den grooten hoop sleenen, hout en andere voorwerpen, die hem bedekten, nam hij hem op, sleepte hem een eind weegs van daar en zette hem tegen een prooien steenklomp aan, die daar lag. Duidelijk zag hij aan hel harnas dat hel geen der ruiters was; hel harnas was geheel anders; een der musketiers kon hel niet zijn ; het moest dus de boodschapper of een der geuzen wezen ; de houding en grootte kwamen hem vrij gelijkend voor. Doch toen bij het gelaat bij hel licht der lantaren wilde gadeslaan, en de kaars met zijne vingers snoot, deinsde hij terug. Mets kenteekende meer een menschelijk aangezicht, hel hoofd was verschrikkelijk geschonden en onkenbaar. Ken der zinkroeren hing aan den gordel, waaraan een linnen walerllesch met een lederen riem vastgemaakt was ; de slop was niet op de llesch ; waarschijnlijk had de krijgsman, toen hij de laatste terugnam, dien weggeworpen. Vruchteloos zocht bij om den hals naar hel een of ander hem bekende leeken, of den geuzenpenning; maar hij vond hel niet, en de armen treurig over elkander slaande, staarde bij weemoedig en vragend op hel lijk.

»Zijl gij hel. Herman?quot; riep hij uil. »Antwoord mij, geest van den verslagene, — wie zijl gij ?quot;

Doch ijdel was zijn vragen; de geest keert niet terug om den vriend te antwoorden. Toen vloog een uil, die het voor het eerst weder waagde, zich na bet rumoer van het gevecht te vertoonen, om hel slot rond, en vervulde de lucht met zijn gekras.

«Ja, gij zijl hel, vroolijke l'il!quot; riep de ruiter uil. »Ja ik herken u nu ; gij zijl het, die mij weleer door uw geschreeuw hebt verschrikt; weinig dacht ik toen, dat ik u zoo spoedig aldus zou wederzien. lUist zacht! (iod zij u genadig ! uw aanwezen wijst mij de plaats aan, waar ik uw vriend zal vinden! helaas! indien ik mijn plicht evengoed vervuld had als gij, zoo zou ik met hem gevallen zijn.quot;

Over hel bijzonder toeval nadenkende, dat den geus en den trompetter in hun geheel gelaten, en daarentegen de musketiers allen vanécngescheurd had, hegon hij weder te graven. Hij wis! niet, dat, aangezien het buskruit achteraan in den kelder gelegen had, die onder de gang was, de uitbarsting juist onder de vijanden hel hevigst geweest was.

Plotseling hield hij op, en rustte op zijn houweel om aandachtig de luisteren. Het kwam hem voor, dat op hel voorhof eenige beweging plaats bad ; doch denkende dal het de wind was, die door hel openliggende gebouw en de bres heensnoof en de menscbclijke stem nabootste, of dal bet de soldaten waren, die de posten aflosten, begon hij weder de sleenen op le ruimen, hetgeen zijne vermoeidheid hoe langer hoe zwaarder deed vallen, quot;ij luisterde, voorovergebogen, en duidelijk hoorde hij nu het gekletter van laarzen met sporen, dat in de

'


-ocr page 193-

Toen hij ochler do slceren noc verder opruimde en tiet gelicele lijk onlblooUe, zag hij dat het geen Spanjnard of vaandrig zijn kon. Dadelijk slak hij zijne hand uit naar den hals, haalde een kelen van zilver onder de vlag uit to voorschijn en toen hij den c;eu-zennap iezag, welke er aan hinij', riep liij uit: quot;Gij -/ijl hel, Herman! gij zijl de Boodschapper.quot;

Hel sla! Locrcs/ein. Hladz. G3, deel II.

-ocr page 194-
-ocr page 195-

IIKT SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

gewelfde gangen weerkaatste. Hij wierp het houwee weg, en greep een verscheurden mantel, dien hij zoo even had opgedolven, wond dien om zijn linkerarm, drukte zijn hoed vast op het hoold, trok zijn rapier, en na nog een hlik geworpen te hebben op de akelige groei', waaruit hij den doode had opgegraven, trad hij snel, maar behoedzaam, naar de plaats, vanwaar hel geluid kwam.

Zijne bedaardheid, zijn moed, de geruste hlik, dien hij op zijn degen geworpen had, toen hij dien dreigend hoven zijn hoold zwaaide, alles kondigde vernietiging aan voor hem, die hel wagen durfde hem te storen.

Flauw verlichtte de lantaren dit kerkhof, welks eenzaamheid nu weder door geen levend wezen meer werd gestoord. De twee geharnaste mannen lagon dicht hij elkander; het scheen alsof bet voorovergebogen hoofd van den geus, die tegen den steen leunde, nog naar zijn vijand gericht was, die, nog met zijn trompet in de hand, op den mg lag uitgestrekt, en weder reeds gedeeltelijk bedekt was met de steenen, die de ruiter van zich bad afgeworpen.

Weldra liet zich, niettegenstaande den afstand en hel gehuil van den wind, een gekletter van wapenen hooren; de eene slag, de eene stool scheen den anderen te volgen. Twee geheele dagen had het gevecht geduurd, twee geheele dagen had het zwaard in en om het slot gewoed ; het scheen also! het staal nog niet in de scheede rusten kon.

Van tijd tot tijd liet zich, te midden van liet gevecht, de eene of andere kreet hooren ; doch de wind, die zich steeds verhief, snoof en huilde geweldig door de gangen van het slot, en toen hij een wijl zijne woede matigde, hoorde men niets meer; geen enkel geluid liet zich meer hooren ; alles was stil als het graf.

Eindelijk klonk bel geluid der sporen weder op een afstand; het licht eener fakkel verkondigde de nadering van iemand; — de geus had er geene, toen hij vertrok; zou hij gevallen zijn? — Een man trad over den puinhoop naar de lantaren, het was — de ruller; de fakkel, aan bet stuk eener lans vastgebonden, plantte bij tusschen de steenen naa-i den dooden krijgsman. Hij wierp den mantel van zijn linkerarm af, en veegde zijn rapier er aan af; vervolgens drukte hij bet getrouwe staal, waarmede zijne vijanden teruggedreven waren, aan zijne lippen; zijn oog fonkelde van moed en zeil voldoening, toen hij zijn wapen opstak. Itij lu i licht der fakkel zag hij met genoegen, zoo bel scheen, doch met verrachting levens, naar bet wambuis, hetwelk op de borst op onderscheidene plaatsen was doorstoken en vanééngescheurd. Nu sneed hij met zijn dolk een stuk van den mantel af, dien hij weggeworpen had, vouwde het op, en stak hel onder zijn zwart lederen gordel, waaraan zijn degen hing, haalde de gesp sterk aan, om de wonde, die hij scheen ontvangen te hebben, te sluiten, en nadat hij /.ijne hand, welke daardoor met bloed bevlekt was geworden, alge-veegd bad, nam hij zijn hoed af, wuifde er mede hoven zijn hoofd, en riep: »Zij is nu de mijne, voor eeuwig! mijne belofte is vervuld!quot; en den hoed weder opzettende, greep hij het houweel en begon te graven.

Wanneer de doodgraver bij nacht op hel eenzame kerkhof het stille graf voor den aanstaanden bewoner graaft, zingt hij, niets vreezende, en aan den nachtelijken arbeid te midden der graven gewoon, zijn eentonig lied. Wanneer hij echter te midden van een slormachligen nacht zijne woning verlaten heeft, om het lijk, dat des morgens is aarde besteld, van zijne laatste kleederen of zijne kostbaarheden te berooven, zoo beeft zijne hand, als hij de spade in de aarde drukt; het minste geritsel in hel gebladerte jaagt hem schrik aan, en als de eene ol andere nachtvogel boven zijn hoold en de graven heenvliegt, en zijn gewoon gezang aanheft, ziel hij sidderend omhoog, en neemt spoedig de vlucht: hel is alsof de vogelen hem zijn heiligschennis verwijlen.

Ofschoon dc vrees den ruiter onbekend was, en hij bezig was een heiligen plicht te vervullen, zoo stond hij nn en dan stil om Ie luisteren, evenals vreesde hij weder verontrust te worden. Wel liet zich van lijd tot lijd een geroep in de verte hooren ; maar men scheen geene nieuwe poging te doen om hem te storen.

Onder een zwaren balk, die gevallen was, en dien hij niet vermocht te bewegen, vond hij weder een harnas. Vol hoop zette hij zijne pogingen voort ; weldra had hij het gedeeltelijk ontbloot. Helaas! hij had weder vergeefsche moeite gedaan; een groole groene zijden sluier bedekte het horst-harnas: hel was een Spaansche vlag!

Toen hij echter nog verder de steenen opruimde en hel geheele lijk ontblootle, zag hij, dal bel geen Spanjaard of vaandrig zijn kon. Dadelijk stak hij zijne hand uil naar den bals, haalde een keten van zilver onder de vlag uit te voorschijn, en toen hij den geuzennap bezag, welke er aan hing, riep hij uit: »(iij zijl het. Herman! gij zijl de boodschapper ; het geschenk van den edelen Vorst zal


-ocr page 196-

G4 J. F.

mij steeds aai» u doen denken.quot; Dit zeggende, nam hij de kelen, haalde haar over het hoofd des Boodschappers, en hing die zelf om den hals.

In de linkerhand hield deze een groot breed zwaard, dat echter op den grond viel, toen de ruiter hem oplichtte ; het scheen alsof iiij hel alleen aan zijn vriend had willen overgeven. Met aandacht bezag hij hel gelaat: het was ook onkenbaar : geen ijzer had het beveiligd tegen de kracht der nedervallende sleeuen. Zich voorover buigende, kuste hij den ijzeren handschoen, waarin de hand gesloten was, die zoo even het zwaard had losgelaten ; hierna nam hij het wapen, dat op onderscheidene plaatsen diepe schaarden had, als getuigen, dat men hei niet had gespaard, en legde het naast den anderen geus neder.

Toen bezag hij de vlag, waarop 's Konings wapen met goud gestikt was. Het vcldteeken der Spanjaarden had hem dan ondmld toen hij viel; met eerbied staarde hij op den doode. gt; u verhief zich het geschreeuw buiten het slot, en wel aan de overzijde van het gebouw, en herinnerde den geus, dat het hoog tijd was om heen te gaan. Eensklaps, terwijl de wind vreeselijk loeide, hoorde hij eenige beweging, en er vielen eenige steenen.

Reeds bracht hij de baud weder aan bet gevest van zijn degen ; want het was alsof men op de wankelende zoldering boven zijn hoold liep, en er viel iets, dat langs den muur kraste en van de balken afgleed, naar beneden. Snel liep de ruiter derwaarts, hief het op, en de geuzenvlag, die door den wind was afgeworpen, boven zijn hoofd rondzwaaiende, riep hij hallluiu : Overwinning! Vivenl les Gucux /quot;

Zoo was dan de vlag gered, en als den anderen morgen Perea aan zijn huurlingen zou gebieden haar af te rukken, zou zij verdwenen zijn. Hij ontdeed het heilige doek van den stok en spreidde hel op den grond uit ; vervolgens legde hij den Boodschapper er op en wikkelde de vlag om het gekneusde en bebloede lichaam.

Met moeite torste hij de zware vracht op zijne schouders, nam het houweel, en verliet, daarop leunende, de plaats, waar de Boodschapper gestorven was. Nog eens zag hij om naar den geus, wiens harnas, door de fakkel verlicht, sterk glinster de; daarna verdween hij te midden der duisternis.

Door de gang verliet hij bet slot, evenals hij er binnen was gekomen ; met moeite gelukte het hem zijn last door het venster te krijgen, en hij trad over de ladders, (ilclukkig kwam hij op den vasten grond ; toen legde hij den doode neder en rustte.

Duidelijk kon hij hel geschreeuw der soldaten hooren; hij trachtte te ontdekken, of er zich ook eenige vóór hem in het veld bevonden, doch tevergeefs : de duisternis was sterker dan ooit.

Nu weder, en wel langs de Maas voortgaande, verried hem de zwaarte van zijn gang op den harden grond. »Wie daar?quot; riep een sterke slem; doch de ruiter gaf geen antwoord, maar zag om zich heen.

Nu hoorde hij de pan van een vuurroer openen en werd de lont gewaar, maar zich zoo dicht mogelijk naar de aarde buigende, wachtte hij hel schot af. »Wie daar?quot; riep dezelfde stem, maar met minder beradenheid. De trekker was alge-trokken ; een heldere vlam vertoonde hem op eenigen afstand twee Spaansche voetknechlen ; het schol viel, en de kogel gleed af langs het harnas des Boodschappers.

Toen spoedde hij zich weder voort; de last, dien hij droeg, maakte echter dat hij gebukt moest gaan, en nu eens naar dezen, dan weder naar genen kant overhing. De soldaat, die geschoten had, scheen met den anderen in gesprek; hij begreep, dat zij in hun bijgeloof hem voor een geest hielden, en daarom hem niet durfden naderen, en daarvan gebruik makende, prevelde bij langzaam met een holle stem in het Spaansch eenige woorden, die hen in hun denkbeeld moesten versterken. Zoodra zij dit gehoord^fliadden, namen zij de vlucht, zonder zich verder om hem te bekommeren, en liepen naar bet voorhof, terwijl de ruiter, langs de rivier gaande, zijn weg vervolgde.

Aan de brug gekomen, voelde hij voorzichtig met zijn voel, bevreesd zijnde om over hel musket van den soldaat, met wien hij geworsteld had, te struikelen ; doch hel was verdwenen. Langzaam trad hij nu over de lange plank, die onder den last dreigde te breken; maar het buigzame hout weigerde niet hem te dragen. Eindelijk betrad hij het Monnikenland.

De wind, die hem zeer hinderlijk was, begon een weinig minder te worden, en hij begon lang. zaam, doch gestadig voort te gaan, en weldra hoorde hij het geroep der soldaten niet meer, die op hel verbaal hunner makkers naar de brug gesneld waren.

Zoo had hij dan den gevaarlijken tocht volvoerd ; zoo was het hem dan toch gelukt, om,

alle verwachting, den Boodschapper te vin dc vlag uit de handen der Spanjaarden te i

Na menigmaal te hebben gerust, kwam de boogie, die Ie midden van het Monnil was; de dorre takken van den ouden oh


-ocr page 197-

MET SLOT LOEVESTEIN IN 1S7().

onder den niuun van Keer .Inn's, of Heer Jan van Mlois boom bekend was, inaaklcn, door den wind bewogen, een eentonig geluid. Onder aan den slam legde de ruiter nu het lijk van den Boodschapper neder, en nadat hij cenigen lijd uitge-rust had, begon bij mei hel houweel een graf te maken. Dit ging moeilijk in den harden grond met bet onhandige werktuig, en bij was genoodzaakt om de aarde met zijne handen naar huiten te werpen.

Toen het graf hem voorkwam een genoegzame grootte en diepte te hebben, ontrolde bij de vlag, waarin de Boodschapper gewikkeld was, en nadat hij de banier, die voor doodwade dienen moest, op den grond van hel graf bad uitgespreid, legde hij bel lijk er op. Nog eens drukte bij de hand van den gevallene, en bracht toen de beide handen bijeen. De Boodschapper lag nu, evenals men de oude helden veeltijds op de praalgraven ziet uil-gehouwen ; daarna dekte hij hem toe met de lippen der vlag, en zijn bood afnemende, knielde hij naast het graf en bad voor den overledene, wien hij de laatste eer bewees. Nadat hij dit verricht had, wierp bij de aarde in hel gral, de voorzorg nemende om haar vast in elkander te stampen ; want hel was noodig om deze plaats zoo onkenbaar mogelijk Ie maken. De overige aarde wierp bij in het rond van de hoogte af, opdal niets de plaats zou verraden, waar de Boodschapper begraven was; zelfs bedekte hij hel graf weder mei de sneeuw, die nog op bel land lag.

De zorg, die bij besteed had, om des Boodschappers lijk te redden, zoo mede bel teeken des kruises, dat bij bij het eindigen van zijn gebed gemaakt bad, verried, dat bij een Katholiek was; mogelijk was dit ook de reden, waarom hij zoovele gevaren getrotseerd had, om hem een eerlijke begrafenis te bezorgen. Niet ieder krijgsman heeft zulk een vriend, die, ofschoon gehecht aan de voorvaderlijke gebruiken en zijn godsdienst, geen onderscheid in deze maakt; wanl toen de ruiter het houweel medenam en de plaats verliet, riep hij : »Bust zacht, lierman! rust zacht; vroeg of laat hoop d., op het bed van eer, uwer vriendschap waardig, te vallen ; dan zal ik u wederzien. Uw naitm zal niet, zooals gij dacht, verloren gaan; Wén! in allpj- harten zult gij leven, en hetgeen gij verricht hebt zal nog honderden jaren na uw dood anderen uitlokken, om een voorbeeld te volgen, dal zij niet kunnen overtreflen. Indien gij gedwaald hebt, toen gij den godsdienst uwer vaderen verliet, zoo zal (Jod u echter daarom niet

J. F. üiiTMans, Hei slot Lotvttlrin in 1570. 11.

verstootcn ; liefde en vergeving alleen paren zich aan het Alvermogen; de wraak is Hem vreemd!quot;

Daarna stapte hij naar de plaats, waar bel schuitje lag, en nadat bij hel houweel in de rivier geworpen had, bracht bij liet vaartuig te water, trok hel een eind weegs legen den stroom op, en sprong er in.

ACHT EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.

De wind was nu bijna gaan liggen, en dit maakte de terugvaart minder gevaarlijk. De ruiter droeg nu zorg om de zijde van de schuil nooit aan hel ijs bloot te geven ; en ofschoon de snelheid des strooms hem nu en dan in gevaar bracht, zoo kwam hij echter, na een langen lijd met beleid de riemen gevoerd Ie hebben, aan de overzijde.

Toen hij het schuitje hoog tegen den dijk opgesleept had, bracht bij de riemen weder in de schuur, en stak den sleutel met eenige goudstukken onder de deur door, als een kleine belooning voor hetgeen hij den veerman verschuldigd was. De lonten zijner zinkroeren brandden nog;, hij zette ze weder in den sleutel, en begaf zich naar zijn paard. Zoodra hel getrouwe dier hem boorde naderen, stampte hel met den voet om zijne blijdschap te kennen te geven, en de ruiter, die zijn mantel om zich heenwierp, stak de zinkroeren in den zadel, maakte den teugel los, zette den voet in den stijgbeugel, en ging in den zadel zitten, juist toeneen dichte sneeuw begon te vallen, die hem alle vrees benam, dat men zijn spoor op hel Monnikenland zou kunnen volgen.

Gereed om Ie vertrekken, gaf bij zijn paard den vrijen teugel, maar hel bleef slaan. Nu gaf de ruiler, wien dil ongewoon dralen verwonderde, hel dier de sporen ; doch nog snelde het niet voort, en zich omkeerende, zette hel de ooren steil in de hoogte, alsof bet iels gehoord had. De ruiter zag langs den dijk, om de redenen van dil bedrijf te ontdekken, en bij bemerkte eenige lichtvonken in de verte naar den kant van Waijestein; het bleek hem nu duidelijk, wal zijn paard bewogen had Ie blijven ; dat er krijgsvolk in de verte aankwam, was zeker, liet geluk, dal hem tot nog toe gediend had, maakte hem sloul, en ofschoon hel wel te denken was, dat bet Spanjaarden waren, die met stille trom aankwamen, reed hij echter voorwaarts.

5


-ocr page 198-

J. F. «LI MANS.

ï

r.r.

s ;r. tijd midden van den dood cn de vcr-^.or- ■ t i' doold licbbende, dacht hij aun den ; cn nu streelde hem de gedaclite zijne

i • moeten, zich als een engel der ver-

(i lt;t hen te vertoonen, en te midden ui. i ■ mm! Spanjaarden te vallen.

ui -m tijd voortgereden te zijn, hleel' hij ■ 'iquot; r ii dijk staan. Het krijgsvolk kwam 'i'-i'i-: der, en duidelijk hoorde de ruiter i ii i • ■ etstappen op den harden grond, die . ..1 ; sneeuw bedekt begon te worden; • • •• i . ,n echter niet te ontwaren, voordal i ij m waren. De rechterhand des rui-1• • de greep van zijn rapier, terwijl ''■ v ». -in hij den teugel hield, gereed was,

' ikroeren te grijpen.

i i rit i n man, die een eind weegs vóór i jing, zoodra hem dc zwarte gedaante

die hun den doorgang scheen te •n i lt; v ii, met een forsche stem: »Ilall!' 'i s-ili die de geheele kruin van den dijk orzaanulen dadelijk, terwijl zij de , cn door hunne wapenen, die elk-en licht gedruisch veroorzaakten.

• iep nu degene, die gesproken had en scheen te zijn ; maar de ruiter ant-

ii! Nog tweemaal herhaalde de andere

even vruchteloos. Toen riep hij; i 1 - iiten maakt u gereed om te vuren.quot; t * ste gelederen lieten het musket op

mi brachten de hand aan den trekker.

• VS i ir de laatste maallquot; riep de aan-

■ naai was het antwoord: quot;Vriend!quot; 1 i i is goed,quot; hernam de hoofdman

:ij(le van zijn volk plaatsende, »maar , u'Of* zijt gij een geus of een Spanjaard? ' ■•on Koning?quot; vroeg de ruiter snel, eind weegs uithalende; want of-• I' . ii .•* den tongval des mans oordeelen-■li' ,•.;••• i'i, dat hel Duitschers waren, zoo kon V ■:'! • lot welke partij het krijgsvok heli ii- i i ; Spanjaarden, zoowel als de geuzen, ui in landaard in hun dienst hadden; I min ' ii 'chter, dat het volk van den graal' •■' .'V • -iriii vas.

r v. iv.' iterel!quot; riep de Duilscher driftig, -..•ji gij geu» oi Spaansch ?quot;

•Geus, voor den duivel!quot; schreeuwde de ruiter, zich gereed houdende om op hel voetvolk in te houwen ; doch dc hoofdman beval aan zijne soldaten hun geweer op den schouder te nemen, en trad naar hem toe.

«Kunt gij mij eenig bericht van Loevestein geven. Heer?quot; vroeg de hopman. »Mijn naam isSteinbach, hopman in dienst van den prins van Oranje.quot;

»Ja,quot; antwoordde de, ruiter, »ik kom daar vandaan.quot;

«Met twee schepen van boven gekomen, om het slot te bezetten,quot; vervolgde dc Duilscher, »ben ik door het ijs en het booge water belet eerder hier te komen; in den vooravond zijn wij Bommel voorbijgevaren, en nu op verkenning uitgegaan. Zeg mij. Mijnheer! is de boodschapper nog op het slot?quot;

•Neen, hopman!quot; antwoordde de ruiter ernstig, »liij is-gevallen, hel slot is ingenomen!quot;

• Dan heb ik mijn lasi volbracht,quot; zeide de Duilscher koel.

• Wat will gij daarmede zeggen, hopman ?quot; vroeg de ruiter verwonderd.

»lk wil zeggen. Mijnheer!quot; antwoordde deze, •dat ik nu terugkeer naar de plaats, vanwaar ik gekomen ben. Ik heb beloofd liet slot te ontzelten en te bezetten, indien het nog niet was ingenomen ; ik kan dus terugkecrcn, als het vermeesterd is.quot;

•Toen men u dien last gal, hopman !quot; zeide de ruiter schielijk, »was men niet met de zaak bekend. Hier dicht bij heb ik een schuit; geef mij een vijftigtal uwer manschappen, en zorg zoodra mogelijk mei de anderen mij te volgen. Te midden der duisternis begeef ik mij naar het slot; in den slaap ol onvoorziens overvallen, zullen de Spanjaarden zonder orde of opperbevel spoedig verslagen zijn ; ik weet de wijze, waarop men in het slot kan komen. Eer de dag aanbreekt, kunt gij met uw volk en uw krijgsvoorraad bij mijn zijn; de stukken der belegeraars sleepen wij naar binnen; morgen zal de vlag der vrijheid weder van het slot wapperen, en dc Spanjaard zal versch krijgsvolk moeten zenden om het te hernemen.quot;

»lk heb daartoe geen last, Mijnheer!quot; hernam de hopman koel; »ik moest lot nader bevel aan den Boodschapper gehoorzamen; nu die dood is, vervalt alles; ik ken u niet, en niemand heeft u om raad gevraagd; Steinhach weet wel wat hij doen of laten moet.quot;

«Maar zoo gij mij niet kent, kent gij toch de eer,quot; schreeuwde de ruiter, »de eer om zijne vijanden Ie verslaan cn een sterkte op hen te veroveren. Ik bid u, hopman! verwerp mijn raad niet.quot;

• Dc eer ?quot; hernam de hopman lachende. quot;Een

hiitsclïér kent niets dan zijn plirliL: die hem be-^aall, kan bevelen, ik heb met i/ niets te maken.quot; • Lage ziel!quot; riep de ruiter (Jriftig, «indien gij


^ /M \

-ocr page 199-

1IET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

(17

dat gevoel niet kenl, dat Ie allen tijde de edelste daden heelt doen verrichten, zoo zal ik mij tol uwe manschappen wenden.quot;

• Mannen!quot; vervolgde hij met vuur tot de soldaten, een weinig naar hen toerijdende, «helslot, dat ^'ij bezetten moest, is ingenomen; een handvol Spanjaarden bevindt er zich in, zoodal wij hen gemakkelijk zullen overrompelen ; de eer, Loeve-slein hernomen te hebben, zal u toekomen; de Prins zal, dankbaar voor uw ijver en moed, u daarvoor beloonen. iNiel waar, Diiilschers! niet waar, gij will gaan ? volgt mij dan! ik waarborg u den uilslag mei mijn boold 1quot;

De soldalen bleven echter onbeweeglijk slaan; met domme, verbaasde gezichlen zagen zij den ruiter aan, alsof zij hem niet verslaan hadden. Het woord «beloonenquot; alleen scheen eenigen invloed op hen gemaakt te hebben ; maar bij hel eindigen van zijne rede stonden zij weder onbeweeglijk en bewaarden een diep stilzwijgen.

»(iij doel vergeelsche moeite,quot; zeide de hopman grimlachende, terwijl hij tevreden scheen over de traagheid en onverschilligheid zijner manschappen; «mijn volk zal niets doen zonder mijn bevel, en niet wetende, of gij de macht hebl om bun de belooning te doen geworden, zullen zij zich niet door u laten medesleepen.

»Zij zouden mogelijk dus den Spanjaard evengoed en gaarne dienen als den Prins, indien zij slechts betaald werden ?quot; vroeg de ruiter, met moeite de verachting verbergende, die hij voor den hopman gevoelde.

«Waarom niet?quot; antwoordde deze koel, «wie de meeste soldij geeft, dien dienen wij; wij hebben immers geen belang bij uwe overwinning ol uw ondergang; naar roem of eer te streven, is dwaasheid, en verdwijnt als rook; geld is heter.quot;

» liet is dus maar al te waar, dat gij niet anders zijl dan een hoop lage huurlingen,quot; schreeuwde de ruiter, «die evenals gehuurde moordenaars dengene dienen, die hun hel bloedgeld loetelt. Kllendige lafaard ! hel is goed, dat er nog Nederlanders genoeg zijn; wij kunnen builen u. Zoo ik u ooit bij de Spanjaarden gewaar word, dan zal ik u vinden; ver van uw land zal uwe lage ziel uw lichaam verlaten, indien ik hel niel beneden mij acht om u terneder te stooleii.quot;

«Legt aan, soldaten 1 maakt u gereed om te vuren!quot; riep de hopman, over des ruiters woorden verwoed. De muskellen vielen op de vorken. «Verwij der u, knaap!quot; vervolgde bij, of ik zal u bewijzen, dal een Duilscher zich niet ongestraft laai beleedigen.quot;

\

t

«Kom vooruit!quot; riep de ruiter, »ik zal afstijgen en u bewijzen, dal gij een ellendeling zijl. '

«Aan de lont, soldalen!quot; beval de hopman bedaard. L)e pannen werden geopend, en de lonten waren gereed om op het buskruid neder te slaan.

Een oogenblik stond de ruiter in beraad wal Ie doen; doch de gedachte, dat hel vaderland zijn arm nog noodig had, dal mogelijk op ditzelfde oogenblik een bemind wezen, in tranen smeltende, op hem wachtte, en (iod bad om hem le bewaren, dal de Spanjaarden edeler vijanden waren dan deze huurlingen, wendde hij zijn paard, en reed zonder iets le zeggen, bliksemsnel vandaar.

Op bevel van hun aanvoerder, die bedaard het besluit der miters hail afgewacht, namen de soldalen hunne musketten weder op den schouder, en keerden terug naar htm vaartuig, zonder verder eenig onderzoek te doen ol' Loevestein werkelijk verloren was.

Nog eens zag de ruiter naar hel slot, loen hij, ertegenover gekomen, een dwarsweg van den dijk zou inslaan. Er brandde nog een vuur op hel voorhof; hel kwam hem evenwel voor, dal er ook lichl in hel slot was; hij meende het geschreeuw der soldalen le hooren, en de handen voor den mond brengende, riep hij zoo hard als hij kon : »Oi'crwiiniinfi! Vivcnl les (luciix !quot; sloeg zijn mantel om zich heen, en verdween in de vale sneeuwjacht.

NKGRN ION VI.imaSTE 1 lOOFDSTUIC,

Den dag nadat Loevestein was ingenomen, moeien w ij ons verplaatsen in hel vertrek op hel stadhuis te 's llerlogenbosch. iNoeh hel huisraad, noch de versierselen aan den wand, hadden eenige verandering ondergaan ; alleen de bewoner van hel vertrek, de hertog van Alva, die den vorigen dag wederom een aanval van jicht gehad had, stond nu niel, zooals loen, prachtig gekleed voor hel glasraam, maar zal in een groolen leuningstoel, gehuld in een wijden, zwarl lluweelen kamerrook of tabbaard met bonten rand. Hij nam den fraai bewerkten dolk, in rood marokijn lederen scheede, uil den gordel, en nadat hij er den goeden ketting, die er aanzat, omgewonden had, legde hij hem naast zich op de tafel neder,


-ocr page 200-

J. F. OLTMANS.

«8

alsof hij vooreerst niet voornemens was hel vertrek te verlaten.

Toen kreeg hij tusschen eenige papieren, die vóór hem lagen, er één uit, en beschouwde het niet aandacht. Ken krijgsman was daarop in volle wapenrusting afgebeeld, wiens hoofd en rechterarm echter ongewapend waren, en die twee andere mannen onder zijne voeten vertrad ; het geheel rustte op een voetstuk, waarop eenige regels geschreven stonden. Met welgevallen merkte de Hertog de hand des krijgsmans op, die dreigend was uitgestrekt, en zeide: «Zoo Aerschot al gelijk had, toen hij zeide, dat deze twee knapen met hun geuzentuig, ofschoon overwonnen, nog dreigende blikken op mij werpen, zoo wil ik toch, dat er niets aan veranderd worde. Op mijne eer! het zegevieren op vrouwen en verwijfden is niets, maar wel op mannen; zij worden gedrukt door mij en de zwaarte mijner wapenen, en zoo zij weder opstaan, dau zal het niet zijn, voordat ik het land verlaten heb. Dat zij in Madrid mijn voornemen laken, en den koning tegen mij zoeken in te nemen, het slaat hun vrij ; in Antwerpen's kasteel zal steeds het veroverde metaal mijne heerschappij en die mijns meesters bewijzen, en zelfs indien de haat al eens zoo ver ging om mijne beeltenis omver le werpen, zal het nageslacht toch weten, dat zij daar werd opgericht, en men zal zeggen: — hier stond Alva!quot;

In dit oogenbiik werd de deur geopend door een drager van de groene roede, die het tapijt oplichlle en met zijn hoed in de hand binnentrad, zeggende: »Don Jan de Vargas wacht in het voorvertrek de bevelen uwer Excellentie.quot;

• Laat hem binnen,quot; zeide de Hertog, de lee-kening weder wegbergende en de lluweelen muls opzettende, die naast hem op de tafel lag.

Diep boog zich de voorzitter van den bloedraad, die, geheel in het zwart gekleed, binnentrad, en eerbiedig zijne muts alnam.

• Wat wilt gij. De Vargas ?quot; vroeg de Hertog, die zijn groet door een lichte buiging met hel hoold beantwoordde.

»lk kom, Kxcellencia !quot; antwoordde De Vargas, nadertredende, »om eenige vonnissen van den Haad aan uwe goedkeuring en onderteckening te onderwerpen ; doch sta mij toe uwe Excellencia geluk te wenschen met de zege uwer wapenen en den val uws vijands !quot;

»lt;iij dwaalt. De Vargas!quot; hernam de Hertog, «indien gij den Emisario als mijn vijand beschouwt; ik heb erger vijanden dan dien muiter; mogelijk zijn de ergste ook niel aan de zijde der rebellen; en ofschoon zij zijn moed niet liehben, zijn zij toch gevaarlijk. Voor het overige moet gij den Koning geluk wenschen met de overwinning, ofschoon ik ais zijn stedehouder den gelukwensch wel wil aannemen. De overwinning van een handvol landloopers is voorwaar geen groot sieraad aan de kroon mijns meesters; gelukkig, dal andere zegepralen haar met zulk een roem overdekt hebben, dal de glans der kroon van Frankrijk er door verdoofd wordt.quot;

• Uwe Excellencia heeft gelijk,quot; antwoordde De Vargas, terwijl hij de papieren, die hij onderden arm droeg, op de tafel nederlegde ; »na .lemmingen en Maasirichl wil de vermeestering van een weerloos gebouw en de lafhartige zelfmoord van een cl-lendigen verspieder niel veel zeggen.quot;

»En ik zeg!quot; hernam de Hertog, met zijne hand op de tafel slaande, »da( menig groot veldheer zoo niet gestorven is als de Ktnisario: zijn leven moge laag geweest zijn, maar zijn dood is verheven ; ik zelf begeer geen ander einde, en indien hij voor zijn vorst gevallen ware, zou een ge-denkleeken voor hem verrijzen, op de plaats waar hij verkoos liever te sterven dan zich over te geven, evengoed als dil te Home voor een ander geschied is, of ik wil geen Hertog wezen ; maar gij, mannen van de pen ! gij weet van die zaken niets. Ziehier den brief van Perea, lees zelf, wal hij mij schrijft.quot;

Eerbiedig nam De Vargas het geschrift aan, en toen hij het aandachtig gelezen had, legde hij het op de tafel neder, zeggende : quot;Ziedaar, E\-celencia! bijzonderheden, welke mij onbekend waren; ofschoon het mij verwondert, dal Signor Perea, die anders zoo haastig is, zich niel eerder van het slot heeft meester gemaakt.quot;

»lk heb nog meer reden om verwonderd le zijn,quot; zeide de Hertog driftig, »dat gij den Emi-sario, die hier woonachtig was, niel voor lang hebt bij den kop doen pakken; het is genoeg, dat Perea mijne bevelen heeft ten uitvoer gebracht ; gij behoeft zijn gedrag niel te beoor-deelen. Maar laat mij nu eens zien, wnl gij hebt medegebracht, en neem een stoel.quot;

Toen De Vargas zijne muts naast zich op den grond nedergelegd en tegenover den Herlog plaats genomen had, bezag hij den inktkoker, die met een zegelring en eenig schrijfgereedschap op een zilveren bord stond, waarna hij zijne papieren losmaakte en zeide: »Het zijn eenige vonnissen, Excellencia ! welke uw raad na rijp overleg ge-


-ocr page 201-

HET SLOT LOEVESTEI1N IN 1570.

(5!)

slagen heeft, en noodig keurt aan uw verlicht oordeel te onderwerpen; de stoute daad van den Etnisario had voor een oogenblik de uitspraak over de schuld of onschuld der aangeklaagden doen opschorten.quot;

»Kn waarom ?quot; vroeg de Hertog snel, •of denkt gij, dat ik de de maclil niet hel) om een rechtvaardig vonnis te doen uitvoeren?quot;

»Zeer zeker hebt s'ij de machl, Excellencia !quot; zeide De Vargas, »maar de llaad oordeelde, dat de voorzichtigheid aanried te wachten ; thans door de nederlaag der geuzen verslagen, zal niemand, na de zegepraal onzer wapenen, hel wagen om hel lot der ballingen te beklagen; ook zijn het meest geringe lieden.quot;

• Ziedaar een laiheid, die mij mishaagt,quot; zeide de Hertog driftig. »(ïij heeren van den gerechte en van mijn Haad behoeft niets te vreezen, indien uwe vonnissen overeenkomstig de wetten zijn; want ik hen daar om ti Ie beschermen ; bovendien de verbanning of terechtstelling van eenig gemeen volk baal den Koning niel ; men moet de hoofden treffen en straffen. Wees onverschrokken in hel gevaar, laat nooit uwe vrees blijken ; maar wees genadig na de overwinning, en als gij machtig zijl. Ziedaar hetgeen ik n zoo dikmaals zeide, en zoo als ik gehandeld wil hebben.quot;

De Vargas, lot zwijgen gebracht, durfde niet zeggen, dat des Hertogs gedrag zelden of nooit eenige loegeellijkheid verraden bad. Even laag voor zijn meester, als Irotsch tegen zijne minderen, boog hij zich diep en zeide : «Uwe Excellencia geeft steeds te veel gehoor aan bare mensch-lievendheid, waarvoor men u toch geen dank weel; reeds heeft zich een gerucht verspreid, dat gij den Itaad van lieroerle gelast hebt geen onderzoek meer te doen naar het gedrag der muiters, omdat gij bevreesd zijl voor de volksbewegingen, die daaruit zouden kunnen ontstaan.quot;

•Zij kennen mij slecht,quot; zeide Alva hitler, «indien zij wanen, dal de vrees ooit invloed zal hebben op mijn gedrag. Lees uwe senlentien voor, opdat ik ze teekene, en zij zullen zien, dal, al ware deze stad of dil huis nog alleen maar onder mijn gezag, ik nog recht zou doen volgens mijn goeddunken.quot;

»Dil was juist wat de Vargas verlangde; hij vreesde, dat de Hertog zijn bevel weder zou in-Irekken, hetgeen hem zon verhinderd hebben om in den eersten tijd een menigte menschen, die in slaat van beschuldiging gesteld waren, ongelukkig

Ie maken, en een blad papier opnemende, begon hij in hel Fransch te lezen, in welke taal de vonnissen opgesteld waren:

» Veu par Momcignear Ie Dac il' Alvc, Marquiz dn Coria ric. hmUenant ilouverneur cl (Mpiiainr (Intrrol jutur Ir Hoi/, nolrc Sire, des Païs lt;lr jtardera. Les dr/fdiill.i ohtcnux jittr Ir ih'ocureitr (irnrral dr sa Mnjrslr, Impvlrnnl dr niandnnnil rrimincl rl dcimndenr, d'uur pari: nmirr Picrrr Jdcdhssc, faimir de hor.rrx, Amin Hcrf/rr, (lonillle Scliacpmau, arheyiler, Jna/im Woulrrs ii l'en-srignr du Pellicaen, alias Schrrlr Jacii rl Hans //ages Mulrlirr, inistr m la Herbie perdue, alias Dui/vrljagher, laas maiiaas rl bourgeois dr la rille dTlrecbl, adjournrz d comparoir rn prrsonnc par drnnil son l'j.rrcllrnrr na rral.r da consril lez clli', pour ral.v venir purger dc leur luylr, absence oa lalilalion, a raasr des troubles passes detieinenl conlamaces cl drhoutes dr toules exceptions dr dejj'cnsrs, d'ualrcs charges, assenvoir les (litles Pierre Jacobsse cl Anna Berger nssislè les pernitieu.r Prrdieans srclnires, el amene uiig d'icealr de la rille dc Culenbourch pour pr esc her au village de Wyck pres de Duerstede; el Ie diet Cor nil Ie Schaepinan, arhegdrr, et Jartjues Woulrrs, alias Sc heel e Jacii, aussg couduict el souslenu iceul.r Prcdirnns areclt;i ar mes, Ie dernier fort dij fame, voire par son propre dire d'avoir estc ung des dites bris linages el avoir eric d liaultr voir an brisemenl: mauldietes soijenl Irs mains (/id Irs ont fairies el henist celles (/ui les rompent; el Hans I luges hoste en la Herbie perdue (Cavoir lngrz rn sa maison plnsirurs serlairrs el grntilshomnirs ai/ant soubsignr d Sainct Tron I abominable el detestable ligue et con/cderation, cl d'avoir, garng d'une espce el dc deux pisloletz, voidlu contraindre aulcuns du guet ordonné de la part du magistral de erger ; vive les (ietdx. Veiics aussg les informations exhibes par Ie dite Procureur General a la vèriffication des faitz dessus posi'z. Ensemble les actes el exploits gt;/ joinctz et par especial l'acte du dcboutcmcnt des dite adjour-nez dr toules exceptions cl delfcnses. Son Excellence ruijdenl Ie /irou/fici des dite deffaults el dehoiilcnicnl, baniij/l Ir* dillrsadjourncz et ehagn'un deulx perpétuellement rl d jamais hors dr lont les pags et seignieurirs de sa Majestè sur la hart, et confisguc tons et (/uclconques leurs hieus au prouflict de sa dille Majestè.quot;

«Eaict h Bois Ie Ducq Ie 1 Ttc jour de Dcceinbre 1570 1).quot;

1) «Ciczicn ilour niijiieu heerc den hertog van Alva, inarkgrnnf


-ocr page 202-

70

Toen hij geëindigd liad, gaf hij hel vonnis en levens de pen aan den Hertog over, die de ver-hanning dezer lieden onderleekende.

«Met deze is hel nu weder afgedaan,quot; zeide de Hertog koel, de pen nederleggende en zijne vingers, die met inkl bevlekt waren, aan zijn tabherd afvegende, »men zal zien, dal mijn ijver voor den Koning en de heilige kerk nog niet verflauwd is.quot;

«Indien ik bet u zeggen mag, Uxcellencia!quot; zeide De Vargas vleiend, «en zoo vrij mag zijn, om mijn gevoelen met dal van uwe Kxcellencia te vergelijken, zon moet ik zeggen, dat ik bijna even zoo denk over het gezag der wetten ; want zoo de geuzen van lijd lol lijd nog wagen om u te Irotseeren, zoo komt hel van uwe lankmoedigbeid.quot;

De Hertog wierp van onder zijne breede wenkbrauwen een hlik op de Vargas; bet verwonderde hem van lankmoedigheid beschuldigd te worden, hij, die mogelijk zelf overtuigd was, dat bij veeleer

van Curia, enz. luitenant gouverneur ei knpitein generaal voor den Koning onzen heer uit den Jande van herwaarts over. De defaulteu geobtineerd door den procureur generatil van zijne Majesteit, impetrant vau crimineel mandement en eischer ter eenre, op ende jegens Pieter Jacobse, brookraaker, Anuetje Berger, Cornclis Schaepman, arbcidei', Jacobus Wouters, daar de l'iilikaan uithangt, alias Schede Jacob en lla'is Hnges, muilezeldrijver, waard, in het Verloren Schaap, nlias Duiveljager, allen huislieden en burgers der stad Utrecht, respectievelijk ingedaagd, om zieh in persoon te sisteeren voor zijne Excellentie of die van zijnen Kade, om daar te komen verantwoorden van hunne vlucht, afwezigheid of latitatie, ter ooiv.ake van de verlcdenc beroerten, w egens conUimacie wettelijk ontstoken zijnde van alle exceptiën en dcfensiën ter andere zijde. Te weten de voorzcidc Pietcr Jacobse en Annetjo Berger bijgestaan de periiitieuse predikanten aectarissen, en een van deze gebracht uit de stad Kuilenburg, om te prediken lu het dorp Wijk bij Duurstede; cn de genoemde Cornclis Schaepman, arbeider en Jacobus Wouters, alias Scheele Jacob, als hebbende ook geleid cn met wapenen gesouteneerd dezelve predikanten, de laatste zeer berucht, ja zelfs, bij zijn eigen zeggen een beeldstormer geweest te zijn, en tijdens liet breken der heelden met luider stemme geroepen te hebbeu : vervloekt zijn de handen, die ze gemaakt hebben, en gezegend die ze verbreken ; cn Hans Huges, waard in hel Verloren Schaap, van in zijn huis geherbergd te hebben onderscheidene aectarissen en edellieden, tc Saint-'l'rond onderteekend hebbende het afschuwelijke cn verfoeilijke verbond en samenspanning; cn te hebben getracht, voorzien zijnde van ecu degen en twee pistolen, een van de wacht van wege de magistraat geordonneerd, te dwingen om te roepen: vive U-s gucu.r ; ook gezien de information geëxhibeerd, door den gezegden procureur generaal, tot bekrachtiging van do daadzaken hierboven gemeld, tc zamen de neten cn exploitcn daarbij gevoegd, en in het bijzonder de acte van cisch, ontzegging v..n de gezegde ingedaagden van alle exceptiën en defensiën.

„Zijue Excellentie vnidcerende dc profijten van de gezegde dcfanl-ten en verweringen, bant de gezegde ingedaagden en een ieder van hen eeuwigdurend en voor altijd, op straffe van de galg, uit al do landen en heerlijkheden van zijne Majesteit, en oonfisqueerendo al hunne goederen,geene uitgezonderd,ten voordecle van zijne voorzeide Majcteit.

f/Gedaan (c 's ncrlogcnbosch, den 13den dag van December 1 570 ' als een dwingeland dan als een mensch gehandeld hatl; de vleierij moet allijd hinnen zekere palen blijven, anders wordt zij gevaarlijk. Hij braebt zijne band aan zijn bleek gelaat, toen bij dal des voorzitters beschouwde : een enkele glimlach op het gelaat van dezen handlanger des dwingelands, en deze vertrapte hem in hel stof, waaruit hij hem had opgenomen. Zonder dat De Vargas echter bel vorschend oog zijns meesters scbeen Ie ontwijktn, zeide hij bedaard: «Beveelt uwe Excellencia, dat ik de tweede sententie voorleze?quot;

».la,quot; zeide de Hertog koel, waarna hij somber vervolgde: »En ik beveel n tevens u van alle aanmerkingen over mijn gedrag te ontbonden ! ik wil even gaarne met den snaak, die gisteren levend geradbraakt is, vergeleken worden, als met u, Senor Licenciado: Het kost voorwaar weinig moeite om een sententie met de pen op bet papier te stellen; maar mijne soldaten dragen ereenein eiken tnuskelloop, uit buskruit en lood samengesteld. (ia nu voort, en houd u voor verwittigd 1quot;

De Vargas boog zich diep, en ofschoon zijn gelaaat bij de laatste woorden des Herlogs doodsbleek was geworden, zoo begon hij 1« lezen mei een stem, die geene ontsteltenis verried.

Hij was echter pas een eind weegs gevorderd, of de Hertog riep: «Houd op!quot; tegelijkertijd zijn gelaat naar bet venster keerende. »lk hoor bel rijden van wagens in de verte; het zal Senor Perea zijn, die, volgens zijn belofte, bijtijds hieraan komt ; ik zal dus weldra nadere bijzonderheden vernemen.quot; Daar het echter waarschijnlijk tegen de Spaansche defligheid zou gestreden hebben, op te staan en Ie zien, wat er gebeurde, bleef hij zitten, en de Vargas, niet nieuwsgierig om Perea te zien, of het niet durvende wagen zonder bevel zijne plaats Ie verlaten, zag vóór zieb heen, en bladerde in zijne papieren, verheugd, dal de Hertog zijne gedachten op iets anders gevestigd bad.

Ongeduldig klopte de Hertog met den knop van zijn dolk op de zilveren schaal, waarop de inktkoker stond. De deur werd geopend, de roededrager trad binnen en zeide: »lhve Excellencia roept?quot;

«Wat gebeurt er op de markt?quot; vroeg de Hertog, ik hoor een ongewone beweging.quot;

• Het is mij onbekend,quot; antwoordde deze; «indien uwe Kxcellencia bel goedvindt, zal ik het gaan zien.quot;

De Hertog knikte met hel hoofd, waarnn «l» roededrager zich v keerde hij terug, en Loevestein, Excellei straat; maar dc mus!


-ocr page 203-

HET SLOT LOKVESTKIN IN 1«70.

71

«Zeg den aanvoerder, dal hij dadelijk zich herwaarts hegeve,quot; antwoordde de Hertog; waarna hij, toen de roededrager vertrokken was, hardop vervolgde, ofschoon hij het woord niet tol De Vargas richtte: «Het is, op mijne eer I alsof het hard geregend heeft, ol dal het een begrafenis is; waarom laat i'erea de trom niet roeren of de trompet steken, ten minste indien de trompetter niet met zijne makkers gebleven is ? Waarachtig! ik geloof dat d« monden der Onoverwinnelijken zijn dichtgevroren ; want anders zouden zij hun veldkreet wel laten hooren,quot; en onvergenoegd zag hij vóór zich neder.

Kort daarna werd de deur geopend ; de Spaan-sche lt;lapitan trad achter hel tapijt uit te voorschijn, en zijn hoed afnemende, zeide hij : »U\ve Lxcellcn-cia heelt mij laten ontbieden.quot;

«Treed nader, Senor Velasquez!quot; zeide de Hertog; »ik had gelast den aanvoerder van hel krijgsvolk te roepen.quot;

»Dat ben ik, Excellencia!quot; hernam Velasquez bedaard, zijne hand met den hoed in de rechterzijde zettende.

»En waarom is Perea niet hier ?quot; vroeg Alva verwonderd. «Hij had mij geschreven, dat hij in persoon zou terugkomen; wal kan hij te (Jorkum te doen hebben ?quot;

»l)e mensch wikt en God beschikt, Excellencia!quot; zeide Velasquez droevig. »llel lijk van Perea is wel met mij van Loeveslein teruggekomen ; maar hij zal den koning geene dienst meer bewijzen ; hij is dood.quot;

«Dood?quot; riep de Hertog, «Lorenzo Perea dood!quot; Dit zeggende, wilde hij opstaan ; maar bij ging weder zitten, terwijl de Vargas, zijn hoofd oplichtende, den brenger van deze voor hem zoo aangename tijding beschouwde en de linkerhand vóór zijn gelaal bracht, om den glans van vergenoegen, die het overdekte, te verbergen.

De Hertog zeide niets; men kon zien, dat het den wreeden en hardvochligen krijgsman smarlle zulk een dapper en getrouw soldaal en handlanger te verliezen, en toen hij eindelijk naar Velasquez zag, als twijfelde hij nog aan hetgeen hij gehoord had, zeide deze aangedaan: «Helaas! hel is maar al le zeker, Excellencia! ik zelf wilde hel nog niet gelooven, toen ik hem ontzield aan mijne voeten zag liggen: in dit leven zullen wij hem niet meer zien.quot;

»(ia zitten, Signor! ' zeide de Hertog, »en vertel mij van hel begin lol het einde, hoe dit alles zich heeft toegedragen.quot;

(I

J

Velasquez gehoorzaamde en antwoordde: «Het verhaal, dat uwe Excellencia van mij verlangt, zal een weinig lang wezen, zonder dat evenwel al de bijzonderheden mij bekend zijn. Nadat hel slot vermeesterd was, en Perea den slotvoogd vermoord had gevonden, beval hij mij naar (iorkum le gaan om de overwinning te boodschappen, en niet vóór den anderen morgen terug le komen.quot;

»lk weel het,quot; zeide de Hertog schielijk, «de Emisario heeft mij de moeite gespaard den Italiaan den kop voor de voeten le laten leggen, vervolg!quot;

• Nadat ik mij^verslag op hel raadhuis gedaan had,quot; ging Velasquez voort, •begaf ik mij naar een herberg en te bed ; ik had echter pas mijne oogen geloken, of een verschrikkelijk geraas wekte mij; men stiet hevig met een musket op de deur, en begeerde binnengelaten te worden, ik sprong dadelijk uit mijn bed, kleedde mij aan, en wierp mij op mijn degen, ten einde le gaan zien, wie hel waagde des nachts zulk een geweld le maken. De waard, die op mijn bevel geopend had, berichtte, dal de aanvoerder der wacht aan de Waterpoort hem gelast had mij le zoeken, daar mijne tegenwoordigheid op Loeveslein noodzakelijk vereischt werd. Ik haastte mij hem le volgen; ik wist, dat de arbeiders en kanonniers waren teruggezonden; anders had ik zeker gedacht, dat zij aan hel muiten waren geslagen, dewijl zich reeds eenige onvergenoegdheid onder hen vertoond had; ik vreesde dus, dat de troepen lot ontzei van hel slol waren opgekomen. Ik kwam aan de rivier ; eenigen mijner soldaten wachtten mij daar in een groot vaartuig ; ik wierp er mij in, en gaf aan den schipper bevel om af te houden.quot;

• Hebt gij toen de reden dezer beweging vernomen ?quot; vroeg de Hertog.

• Ja, Excellencia! ik haastte mij daarnaar te vragen. Men verhaalde mij, dat, omstreeks een uur geleden, een licht in hel slot was ontdekt geworden : van te voren meende reeds een der soldalen dit insgelijks te hebben opgemerkt. Perea werd er van verwittigd ; hij besloot dadelijk te gaan zien, wat er van was, en gebood de musketiers hem te volgen; zij weigerden het echter.quot;

• Zij weigerden het, Signor?quot; riep de Hertog driftig.

•Ja, Excellencia!quot; hernam Velasquez, »zij vreesden voor eene tweede uitbarsting van het buskruid-Zij gehoorzaamden niet, en ik was niet daar om hen lot reden te brengen, of Perea te vergezellen; hij had stellig voorgenomen te gaan, al ware hel alleen, en hij deed het.quot;


-ocr page 204-

J. F. OLTMANS.

T2

«Daaraan herken ik hem,quot; zeide Alva, «de vrees kende hij niet; Lorenzo kon niet anders handelen.quot;

• Nadat hij een lakkei aan een gebroken lans gebonden, en een rondas aan den arm gedaan had, (rad hij door de bres in het slot,quot; vervolgde Velasquez. »Vol moed zwaaide hij den degen, toen hij in het slot verdween, en zoo zij wel verstaan hebben, riep hij: »lk ken n, die hier bij nacht door de puinhoopen en over de graven sluipt; dezen dag zal ik mij van al mijne vrijanden ontdoen!' Kenigen tijd daarna meenden de soldaten het geluid van degens te booren; weldra vernamen zij niets meer, en Perea kwam niet terug. Vergeefs riepen zij hun hoofdman ; hij antwoordde niet, en daar de wind hunne stem verdoofde, staakten zij hunne ijdele pogingen, en besloten mij te gaan balen.

Zoodra ik aan land gestapt was, gebood ik bun, mij te volgen.quot;

»En zij weigerden het?quot; zeide de Hertog, zijn voorhoofd rimpelende.

• Vergeef mij, Excellencia ! zij gehoorzaamden,quot; hernam Velasquez. «Door de bres naar binnen gaande, zochten wij eenigen lijd vruchteloos. Eindelijk vonden wij den gesneuvelde : bij lag recht uitgestrekt op den grond, en was nog warm; doch bet leven was uit hem geweken. Zijn hoed met den vederbos, aan zijne vijanden zoo wel bekend, lag achter hem. In zijn rechterhand hield hij zijn staal, dat in zijne hand geklemd was, toen wij hein oplichtten ; het is ons niet gelukt bet uit zijne handen te wringen, zoodat wij het er in hebben gelaten. Het rondas droeg blijken van hevige stoeten, die zijn vijand hem had toegebracht; menigen doodelijken stoot heeft bij daarop opgevangen. Maar wat baat het ? één is genoeg om aan het leven een einde te maken; ook had hij maar ééne wonde dicht bij bet hart, die echter door en door ging, en die wij ontdekten, toen wij zijn linkerarm oplichtten ; want in die band hield hij een lederen vrouwen-handschoen, dien bij in zijn uiterste aan den mond schijnt gedrukt te hebben. Hij is dus gevallen met zijn schild, zooals het een krijgsman betaamt; belaas! waarom was bel niet op het een of ander slagveld! Ik vermoed, dat zijne laatste gedachten voor hnnr geweest zijn, die bij meer dan den roem en zich zeiven beminde.quot;

»llij, die hem gedood heeft, moet zeker geharnast geweest zijn, anders had bij het niet tegen Lorenzo uitgehouden. Hebt gij ook ontdekt, wie het geweest is? Ik wil mijn beste paard geven om hem te kennen,quot; viel Alva hem in de rede.

»lk geloof het ook, Excellencia! en Perea was zelden zwaar gewapend,quot; antwoordde Velasquez;

• maar hem, dien ik er van verdacht houd, durf ik niet noemen ; het komt mij zeiven zoo onbegrijpelijk voor.quot;

•Spreek, Signor! ik wil het weten,quot; zeide Alva driftig, »en, bij het leven des Konings! zoo het een der soldaten geweest is, die de hand uit wraakzucht aan zijn bevelhebber geslagen heeft, zoo zal bij vreeselijk gestraft worden, dat zweer ik ! Immers ik weet, dat er onder ben zijn, die gedurende bet gevecht geweigerd hebben te gehoorzamen.quot;

«Neen, Excellencia Iquot; hernam Velasquez met vuur.

• Neen, het is geen mijner soldaten geweest, ik blijf daarvoor borg; Perea was de beste kling van ons leger; de Emisario alleen kan bet verricht hebben.quot;

•Dat is onmogelijk,quot; riep de Hertog, »de Emisario is dood; boe komt gij op die gedachte ?quot;

«Indien gij wist, wat i'A-gezien heb, Excelleucia!quot; zeide Velasquez, «zoo zoudt gij niet ver af zijn om even als ik te denken; het zou voor het eerst niet zijn, dat iemand voor een oogenblik in het leven teruggekeerd is om een vijand te treffen. '

«Verhaal dan al wat gij weel,quot; zeide de Hertog nieuwsgierig, en strekte zich in zijn stoel uit. Zich nu tot De Vargas keerende, die met opmerkzaamheid geluisterd had, maar bij de laatste woorden van den Gapitan een lichten grimlach niet had kunnen onderdrukken, vervolgde hij : «Ik verzoek u, Signor Licenciado! om aandachtig te luisteren: wij kunnen soms uwe hulp noodig hebben.quot;

De Vargas boog zich, en Velasquez begon, zeggende : «Excellencia ! het zal noodig zijn, ten einde aan uw verlangen te voldoen, mijn verhaal een weinig hooger te beginnen; want in den vorigen nacht zijn er zulke wonderlijke dingen gebeurd, dat, zoo ik mij niet van de waarheid daarvan overtuigd bad, ik er geen geloof aan zou hechten, of mij verstouten om uwe Excellencia er mede bezig te houden.quot;

«Zeer wel, Signor, ga voort,quot; zeide Alva ongeduldig, waarna Velasquez zich haastte te vervolgen:

»De Kansepoort te Gorkum was reeds eenigen tijd des avonds gesloten geweest, toen een man ie paard er vóór verscheen en heg te worden. Toen hem dit geweigen bij door verzoeken en dreigen (

toe over te halen, en bood eei gelds aan, welke bij hun zien zuiver Hollandsch, droeg een zwar bereed een groot zwart paard, en

8

■i

\


-ocr page 205-

IIET SLOT

verwijderde, dreigde liij lien mei zijne wraak, en riep hun schamper toe, dat hij huiten hen wel in de stad kon komen.

«De bevelhebber der wacht gelastte aan één zijner manschappen, om, langs den wal gaande, den ruiter in het oog te houden. Deze heeft verklaard, dat, omtrent twee musketschoten van de poort, de ruiter, zoo hel hem voorkwam, i.s afge-slegen, en over hel ijs der stadsgracht den muur genaderd zijnde, aan de op last der regeering gebijte opening stilhield, met zijne armen vreemde gebaren makende en onverslaanbare woorden prevelende, alsof hij een bezwering in het werk stelde. Hierdoor verschrikt, heefl hij de vlucht genomen, cn aan zij^ hoofdman van hel gebeurde verslag gedaan.

»l)e bevelhebber van de Arkelpoort, die reeds dezen morgen vroegtijdig te Loevestein kwam, met voornemen om Signor Perea iets te verzoeken, berichtte mij toen al dadelijk, dat een ruiter, wiens kleeding volkomen met die van den vorigen over eenkwam, en die zeide afgezonden te zijn door den bevelhebber van Z. M. kasteel Ie Utrecht aan uwe Kxcellencia, beeft verlangd te worden binnengelaten, hetgeen hem echter geweigerd werd, omdat men de waarheid van zijne woorden wanlrouwde. Hij heeft zich ook daar de geweldigste bedreigingen veroorloofd, en is al vloekende vertrokken: bij beeft daar gedurig Spaanse!) gesproken ; evenwel moet men gelooven, dat hel dezelfde persoon geweest is.

»Na dezen tijd schijnt hij echter een middel le hebben gevonden, om met paard en al in de stad te komen, hetgeen over de gracht en den muur bevonden is onmogelijk te zijn. Een oude vrouw, die nog laat hare deur geopend had, is door hem aangesproken geworden, zonder dat zij weel, waar hij vandaan is gekomen. Hij heeft haar onderscheidene vragen gedaan naar een voortvlucbligen geus, die in hare nabuurschap in een herberg woonde. Verschrikt over deze verschijning en over bet akelige gelaal van den zwarten ruiter, heefl zij zich in hare vrees tol (Jod gewend en het teeken des kruises gemaakt; het paard iieefl toen gelrachl haar hond, die op straat was, te vertrappen. De ruiter gal een luiden gil, en verdween, hoe langer hoe grooter wordende, uil haar gezicht ; zijn mantel was in groole vleugels veranderd en zijn lijf was bloedrood. Daar men op hel denkbeeld gekomen was, of hij misschien uil de groole deur, die naar de stalling der gesloten herberg leidde, gekomen was, beeft men dit onder-

ESTEIN IN 1570. 73

zocht; doch de deur is nog van binnen gesloten gevonden, evenals hel gerecht dit gedaan had.quot;

»Dat is zonderling,quot; zei de Hertog nadenkende, terwijl de Vargas met gespannen aandacht scheen te luisteren.

»Na dien lijd,quot; vervolgde Velasquez, «heefl hij zich aan den rivierkant vertoond, en verlang overgezet le worden. De veerman weigerde hel hem, waarna hij, zich vooreen vriend van Signor Perea uitgevende, trachtte den bevelhebber van de poort te bewegen hem de overvaart loe le slaan. Op een aanmerking van dezen, heefl hij hem in liet Spaanscb op een hoogen loon gelast, zich te verwijderen, waarna hij nog een oogenblik met den veerman gesproken heefl. Deze heefl verklaard, dal hij hem heefl aangezien voor den jonker Perea Hernanda, die, zooals u bekend is, zich thans in Brussel bevindt, en dien de veerman meermalen gezien heefl ; houding en gelaal kwamen volkomen overeen ; alleen de ridderorde van hel Gulden Vlies, die de zwarte ruiter droeg, had hij den jonker natuurlijk nooit zien aanhebben. De bevelhebbers, die aan de poorten daarnaar gevraagd zijn, meenden ook die orde gezien te hebben.

De Anspessado aan de Waterpoort, reeds over het raadselachtige gedrag van dien nachtelijken bezoeker verwonderd, had besloten hem in de poort aan le houden, als hij weder stadwaarts ging; doch deze heefl hem gelast de wacht in hel geweer te laten komen, en het wachtwoord van dien avond gegeven, eer nog de Anspessado aan zijne besluiteloosheid een einde had gemaakt.quot;

»ls hel mogelijk,quot; zeide AI va verwonderd, »lioe kan dal zijn?quot;

»llet is stellig, Excellencia!quot; zeide Velasquez, »ik heb den Anspessado zei ven gesproken. Nadat de vreemde ruiter nog eenige orders gegeven had, alsof hij een C.apitan ware, heefl hij de sloulheid gehad zijne pistoollonlen te ontsteken, en is de stad ingereden. Door het geven van hel wachtwoord heefl bij de Durgpoort voor zich doen openen, en aldus beeft hij de stad verlaten. Zoodra hij over de brug was, heefl hij een woeslen kreet gegeven, en de burgers hebben, onder liet sluiten der hamei verklaard, dat hij, toen hij wegreed, hel achterste voren op bet paard zal! Sedert dien lijd weel men niet, wal er van hem geworden is, en alle pogingen zijn tevergeefs geweest om le ontdekken, wie degene geweest is, die op zulk een zonderlinge wijze dien nacht de poorten van Gorkum bezocht heefl.quot;

»ls dit alles?quot; vroeg de Hertog.


-ocr page 206-

J. F. OLTMANS.

74

«Neen, Kxcellencia!quot; zcide Velasquez, »en hetgeen ik nog verhalen moet, is niet iniiider zonderling. Zoodra wij hel lijk van Perea gevonden hadden, hoorden wij een gil; daar ik te zeer mijne aandacht gevestigd hield op den gesneuvelde, en de wind steeds huilde, hel) ik niet kunnen liooren, vanwaar die kwam. lienige soldaten beweerden, dat hot geluid van de overzijde der rivier kwam ; andere hielden staande, dat hel uit gebouw zeil gekomen was. Hoe het ook zij, het herinnerde ons hel veldgesehreeuw der geuzen, dat wij den geheelen dag gehoord hadden; doch de loon was scherper, woester, en alsof een ijl-hoofdige dien gegeven had. Daar ik de toorts niet zag, die de Capitau medegenomen had, besloot ik er naar te zoeken. Wij volgden het spoor van eenige droppels op de steenen, en kwamen alzoo op de plaats, waar het buskruit zijne krachten ontwikkeld had. Gij zult licht begrijpen, Excellen-cia ! hoe verwonderd wij waren, toen wij aldaar de nog Hauw brandende toorts ontdekten, die tus-schen de steenen was gestoken, en die met een lantaren, waarin een kaars brandde, over deze plaats een twijfelachtig licht wierp. De grond was niet, zooals bij geweest was; de steenen en andere grondstollen waren ter zijde van een klooi opgeworpen, waaruit iemand zich scheen opgericht te hebben, die dezen bezwarenden last van zich afgeworpen had. Hij, die dit bewerkt had, zat togen een steen leunende; de toorts stond naast hem, en bewees, dat bij het was, die met Perea was slaags geweest; en ofschoon zijn gelaat onkenbaar was, en de vlag, die bij gedragen bad, niet meer over zijn schouder hing, herkenden wij hem dadelijk voor den Emisario.quot;

quot;Onmogelijk, Signor!quot; riep Alva verwonderd.

»Eii bet is toch de waarheid,quot; hernam Velasquez. »Hel breede zwaard, dal gedurende twee dagen onze pogingen verijdeld bad, dat zoo rncni-gen Spanjaard dit leven had doen vaarwel zeggen, lag naast hem. (!od geve, dat hij het hebbe laten vallen, om het nooit weder op te nemen ! De soldaten, begeerig om den Emisario van naderbij te beschouwen, ontwapenden hem; doch toen zij de gespen van zijn harnas losmaakten, viel zijn hoofd naast hem neder; ook heeft men, welke moeite men aanwendde, geene papieren bij hem gevonden.

•Mij blijft nu nog alleen over te zeggen, dal een der schildwachten gedurende dieti nacht verdwenen is, zonder dat men weet boe. Zijn musket heeft men op zijn post gevonden, en niets duidt aan, dal men hem vermoord heeft. Eenige soldaten hebben builen bet slot een lange wille gestalte zwevende door de lucht zien gaan ; zij was wel vijfvoet van den grond, en bewoog zich, men weet niet boe. Toen er een schol gedaan was, gaf zij een klagend geluid, en sprak voorts eenige geheimzinnige woorden ; zij verklaren stellig, dat het een geest geweest is. Hel zonderlingste echter is, dat de vlag der muiters, die des avonds nog van bol slot wapperde, en die de schildwachten nog gedurende don nacht gezien hebben, 's morgens verdwenen was; ik verzeker u, op mijn woord van eer, dat het aan ieder mensch onmogelijk was, haar zonder ladders Ie bereiken. Ik geloof, dat uwe Excellencia mij te goed kent, om mij verdacht te houden van aan alles zoo maar geloof ie slaan ; doch ik zeg u, dat ik, Diego De Velasquez, stellig geloof, dal de verschijning van den ruiter te Gorkutn in verband slaat met hetgeen op Loevostein is voorgevallen; dat de gevonden krijgsman de Emisario is; dat bij, die do vlag gered beeft, de tegenpartij van Perea is, die om een roden, mij onbekend, is wedergekeerd om de oene of andere beleed iging le wreken, en alvorens die wraak gesmaakt le hebben, niet rusten kon.quot;

Langen lijd zal de Hertog in gedachten verzonken, met zijne kin in de hand, on zijn arm op de leuning van don slool rustende. Hij bracht debijzonderc voorvallen met elkander in verband; zijn gezond versland weigerde eerst dit ongeval aan een bovennatuurlijke macht toe te schrijven ; woldra echter gevoelde hij zich bezwaard over dezen twijfel, welke tegen zijn godsdienstige gevoelens streed, en zijn hoofd oplichtende, zeidc hij langzaam: «Alles wel overwogen, Signor ! ben ik van gevoelen : een gewoon mensch zou niet in slaat geweest zijn, Lorenzo, met een rondas, gedekt, neder le stoolen ; waarom het een kotter werd toegestaan een waar katholiek le schaden, weet ik niet....quot; Even als vreesde bij te vervolgen, zweeg hij, waarna hij zich naar De Vargas keerde, cn voortvoer: »Maar wat heeft onze voorzitter te zeggen ? dit is juist iets, dat lol zijn ambt behoort, en ik ben nieuwsgierig zijn gevoelen le vernemen.quot;

De Vargas, die mot gespannen aandacht geluisterd had — want alles, wat den val zijns vijamls betrof, was hem zeer aangenaam geweest le vernomen — boog zich, en zeide : »IIel zou mij niet voegen mijn gevoelen te uilen, nadat uw Excellencia dit gedaan beeft; de gevolgtrekking van den Signor Capitan, hier tegenwoordig, laat toch niets te wenschen over.quot;


-ocr page 207-

IIET SLOT LOEVESTEIN IIN 1S70.

7.S

»(iij dwaalt, Signor!quot; antwoordde Alva koel, ■.wanneer gij, hetgeen ik u gezegd heb, voor een verzoek houdt; ik wil uw gevoelen kennen, en wel in zijn geheel: ik wil gehoorzaamd worden.quot;

»(iij heveell, Hxcellencia!quot; zeide De Vargas schielijk, »ik zal dus zoo vrij zijn Signor Velas-«jiiez Ie vragen, ol het den ruiter soms mogelijk geweest is de rivieren over te komen, omdat hij zulks schijnt verlangd te hebben.-'

«Ik geloof het niet,quot; antwoordde deze. »De rivier was vol drijfijs, de wind en stroom waren zeer sterk ; de veerlieden hebben verklaard, dat zulks al zwemmende, ja zelfs met de vaartuigen, waarvan hij zich had kunnen bedienen, onmogelijk was.quot;

•Ten tweede moet ik vragen, of hij ook nog o|) meer plaatsen gezien is, dan irij hebt opgenoemd ?quot; zeide De Vargas.

«Zeer zeker!quot; hernam Velasquez, »vele burgers hebben hem 's nachts op de straat en in le!.ren-overgestelde wijken der stad gezien : doch hunne opgaven zijn niet altijd juist: velen meenen hem gezien te hebben, nadat hij reeds vertrokken was.

«Zeer goed, zeide De Vargas. «Sta mij nu nog toe li te vragen of de poorten allen bewaakt werden door de liezetting dan wel door burgers.quot;

quot;Alleen aan de rivier was een Spaansche wacht,quot; hernam Velasquez, wien deze vragen verveelden; »(le overige poorten werden door de burgers zeiven bewaakt.quot;

•Dal dacht ik reeds,quot; zeide De Vargas; »op hunne trouw kan men geen staal maken;quot; waarna hij, door de eerzucht zich latende wegsleepen, en zijne gewone voorzichtigheid vergetende, voortvoer : «Mijn gevoelen is dus, dat in de geheele zaak niets bovennatuurlijks bestaat, en dat, indien uwe Kxcellencia mij morgen met een onbepaalde volmacht en een kornet ruiters naar Gorkum zenden wil, ik aanneem Ie ontdekken, wie de zwarte ruiter geweest is; want niemand dan hij is de moordenaar. Den eenen voor, den anderen na, zal ik de scheenschroeven laten aanzetten, liet oude wijf is mogelijk de eenige, die, zonder kwaad voornemen gelogen heeft, en het zal mij niet verwonderen, als er meer dan écu door de ben zal vallen.quot;

Indien de Hertog niet eerst zijn gevoelen te kennen had gegeven, zou hij misschien zich wel dadelijk niet dat van De Vargas vereenigd hebben ; (locli zijn oordeel willende volhouden, was hij verwonderd over het antwoord, dal hij zeil gebiedend had gevorderd.

Dikwijls noodzaakt een dwingeland iemand voor zijn gevoelen uit Ie komen, alsof hij de vrijmoedigheid bemint; maar een dwaas, die hem gehoorzaamt ; want weldra zal hij ondervinden, dal hij in alles even willekeurig is, Zoo ook handelde Alvii; want nadat de Vargas geëindigd had, zeide hij schamper lachende: »llel zou waarlijk jammer geweest zijn, Signor Lieenciado 1 dat (.'ij uw gevoelen verzwegen hadt; want hel loopt juist tegen hel onze in; ook weet ik niet, welk nut wij zouden trekken uit hel pijnigen van zooveel lieden, die, mijns inziens, niets gemeens liebbcn met de zaak.quot;

• Vergeef mij, Kxcellencia !quot; zeide De Vargas, »het i.s hier noodig, dal eenigen lijden om der gerechtigheid wille, dit is niet anders ; en ik verzeker u, dal hun door de smart wel iels ontvallen zal, hetwelk mijne onderstelling lot zekerheid zal brengen.quot;

»Gij gelooft dus niet, Signor De Vargas!quot; zeide Velasquez, de verachting, welke bij voor hem gevoelde,nauwelijks verbergende,»dal hel een schreeuwend oiirecht is, een onschuldige te pijnigen ? Ik weel niet, hoe gij hel durft voorslaan, daar ik u gezegd heb, dat alles schijnt verricht te zijn door een macht boven de menschelijke verheven, en waarvoor zij dus geen borg kunnen zijn.quot;

..(iij spreekt als krijgsman en (lapilan, Signor!quot; zeide De Vargas valsch lachende. Wat mij betreft, ik zie in de zaak niets zonderlings: de mirakelen zijn tegenwoordig zeldzaam ; wij, rechtsgeleerden, ofschoon wij het hoofd zoo hoog niet dragen als een krijgsman, oordeelen veeltijds juister; en hij, die in hel veld een held is, slaat dikwijls in den raad gelijk mei een oude vrouw.quot;

Velasquez, vertoornd over deze taal, verschoof zijn stoel, en maakte zich gereed om naar behooren te anlwoorden ; alleen de eerbied voor den Hertog was oorzaak, dal hij De Vargas had laten uitspreken. Doch Alva bespaarde hem deze moeite; want zich snel omkeerende, terwijl zijn voorhoofd zich rimpelend te zamen trok, en zijne wenkbrauwen zijne oogen bedekten, zeide hij driftig: »nij(iod! hetgeen ik en Velasquez gelooven, behoeft gij niet te verwerpen ; wij hebben naar uw gevoelen, dal mij voor het overige niets waard is, maar niet naar uwe beslissing gevraagd. (Jij zuil het mogelijk een leugen noemen, dat hel gedrocht, le Luik geboren, een voorteeken was van den heilloozen opstand, die het land nu beroert; gij zult zeggen, dat het buskruid, te Mechelen gesprongen, geen voorbode was van den naderenden oorlog; maar ik weel.


-ocr page 208-

J. F. OLTMANS.

76

dut };ij. Jan de Vargas 1 noch aan God of Zijn gebod, noch aan de lieiligo mysteriën gelooft. Uwe taal riekt naar den mutsaard, en, hij liet leven des Konings! omdat gij uw hoofd zoo hoog draagt, als een Itraaf edelman, zoo zal hel te spoediger langs den grond rollen, als het wordt afgeslagen.quot;

f)c Vargas, zich te veel op zijn seherpzinnig en verlicht oordeel hehhemle laten voorstaan, had vergeten, dat de Hertog nog dacht aan hetgeen Ie voren met hem was voorgevallen; hij zag nu zijne dwaling en onvoorzichtigheid in, en opstaande, plaatste hij zich, zonder een woord te antwoorden, vóór het glasraam om zijne ontsteltenis en woede te verbergen.

De soldaten op de markt ziende staan, zonder dat hij hunne vlag gewaar werd, bracht hij dit in verhand met hetgeen Velasquez gezegd had van de vlag, die de Kmisario gedragen had, en met een druistere zinsnede in den brief van Perea; en dadelijk begrijpende wat er van was, wachtte hij op een geschikt oogenblik om zich op Velasquez te wreken.

• (Jij hebt welgedaan,quot; zeide de Hertog, »met de lichamen van Perea en Da Silva mede te brengen; zij moeten hunner waardig ter aarde besteld worden ; ik had dien jonkman ook niet moeten toestaan om te gaan. Maar zeg mij eens, hebt gij geen uwer soldaten achtergelaten?quot;

• Niet dan die zwaar gekwest waren, Kxcellencia!quot; antwoordde Velasquez. »Daar ik zoo spoedig hier wilde komen, als mogelijk was, heb ik mij gehaast, om hen met de wagens herwaarts te laten brengen; hel slot wordt thans door het krijgsvolk van (lorknm bezet.quot;

Het schijnt echter, dat de Signor Capitan de banier heeft achtergelaten,quot; zeide De Vargas, zich omkeerende, bedaard, «want ik zie haar niet.quot;

»\Val wil hij daarmede zeggen, Capilan?quot; vroeg de Hertog.

•Dal wij haar niet hebben knnnen terugvinden, • Kxcellencia antwoordde Vehsqucz neerslachtig.

»lk versla u niet,quot; riep Alva driftig, met den voet stampende; »Wat wil dal zeggen? Voegl hel Velasquez om zonder vlag voor mij te verschijnen? Spreek! is zij verloren ? Waarom tracht men mij te misleiden ? Waarom hebt gij mij dit niet gezegd ?quot;

•Omdat ik dacht, dal liet aan uwe Kxcellencia hekend was,quot; antwoordde deze bedaard, doch met waardigheid. «Nooit heb ik iemand bedrogen; hoe zou ik mij dus verstouten uwe Kxcellencia te misleiden. Niemand kan gevoeliger zijn over het verlies dan ik; maar ik beu er niet voor verantwoordelijk.quot;

• Dat zijl gij wel, Capilan!quot; zeide de Hertog woedend; »van u vraag ik haar terug, het is uit uw mond en niet uit dien van Dc Vargas, dal ik zulks had moeten, ja voor de eer van uwe vlag, had wen-schen te vernemen.quot;

»(Jij vergeet Kxcellencia!quot; hernam Velasquez, • dat Perea het hevel voerde. Toen het ongeluk plaats vond, was ik niet eens tegenwoordig; hij heeft ii geschreven, niet ik ; en indien hij u niet bericht heeft, dal de vlag door den Kmisario ver-meesterd is, zoo is hel zeker in de hoop geweest van haar weder te hernemen.quot;

»Kn waarom is dit niet geschied?quot; vroeg de Hertog bitter.

•Omdat hel ondoenlijk was, Kxcellencia !quot; antwoordde Velasquez. »I)e Kmisario droeg haar over zijn schouder; geloof mij, wij hebben niets onbeproefd gelaten, en indien ik nog leef, is het alleen te danken aan zijne edelmoedigheid ; hij heeft mij niet willen nederstooten, maar mij genoodzaakt terug te gaan. Ik heb gezegd, dal toen wij hem vonden, de vlag niet meer bij hem was, niet anders denkende, of het was u bekend, dal ik van de onze sprak. Hel valt altijd smartelijk zulk een snaar aan le roeren ; ik ben hel dus aan Don .luan De Vargas verplicht, dat ik mijne onschuld kan doen blijken, en dat uwe Excellencia van het geval onderricht wordt.quot;

• Gij zijl mij geen dank schuldig, Signor !quot; antwoordde De Vargas, zich buigende, terwijl zijn mond zich lachend samentrok, »hel was slechts een invallende gedachte, die ik mededeelde. Hel is buiten uwe schuld geschied: ik hen daarvan verzekerd, en het is alleen te wijten aan den jongeling, die zich het vcldleeken heeft laten ontnemen.quot;

• Wie heeft u gelast mijne verdediging op u te nemen ?quot; vroeg Velasquez lier. Weet, dal ik nooit gewoon ben geweest mijne misslagen op eens anders schouders te laden, en het minst nog op die van een doodc. Ik zeg n, dal Da Silva gevallen is met eerl en indien hij gesneuveld is, is het omdat hij het hem aanvertrouwde pand niet heeft willen verlaten; Signor Perea heeft verklaard dengene te zullen nederstooten, die hel wagen durfde, de eer van den Abanderado te bekladden.quot;

• Maar die is dood,quot; merkte De Vargas spottend aan.

• Hecht zoo, Signor Licenciado!quot; vervolgde Velasquez ; maar ik leef nog, en zal eiken lasteraar naar behooren straffen.quot;


-ocr page 209-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

77

«(Jij maakl misbruik van uwe macht, Signor!quot; antwoordde De Vargas koel; »gij weel, dat wij, leden van den Raad, geen degen voeren; gij kunt ons dus ongestraft belecdigen.quot;

»En wie zegt u, dal ik met u den degen zou willen kruisen ?quot; vroeg Velasquez driftig; «een stok zou goed geweest zijn, om een Licenciado tul rede te brengen.quot;

Een boogroode kleur bedekte het gelaat van De Vargas, dat anders zeer bleek was, en bij antwoordde, zijne bedaardheid vergetende: »En toch Signor! zouden mij de middelen niet ontbreken om mij te wreken; bel zou voor het eerst niet zijn, dal iemand van den tabbaard een soldaat overwonnen had, en ik wilde den stok wel eens zien, die lang genoeg zou zijn om De Vargas te raken.

• Neen, het zou niet voor hel eerst zijn,quot; antwoordde Velasquez mei verachting, «dal een geestelijke ol' een man van den tabbaard den dolk of hel vergift gebruikte ; maar ik veracht u en uws gelijken ; dit is mijn steun.quot; Dit zeggende, sloeg bij op het gevest van zijn rapier.

Toen De Vargas wilde antwoorden, zeide de Hertog, die gedaan had, alsof hij hun twist niet gehoord had: «Zwijg 1 —Velasquez heeft gelijk !quot; waarna hij vervolgde: «Gedane zaken nemen geen keer.quot;

«Dewijl de vlag toch weg is, zoo zullen wij er niet verder over spreken, en daar de gevangenen met de wapenen in de hand zijn gegrepen, zoo komt bet mij voor, dal zij hoe eer hoe beter moeten gestraft worden ; met muiters behoeft men niet naar krijgsgebruik te handelen; zij hebben allen den strop verdiend.quot;

«Sla mij toe te zeggen, Excellencia !quot; zeide Velasquez, dal er één bij is, die, door een belangrijke ontdekking te doen, van Perca lijfsgenade heeft bekomen.quot;

«Dal doel niets af,quot; zeide De Vargas, «men behoefl zijn woord niet le bonden legen een oproermaker ; ook is Signor Perea dood.quot;

«Zijn woord kan niet verbroken worden,quot; hernam Velasquez koel, zonder hel woord tol De Vargas te richten, «hij gaf hel als vertegenwoordiger van uwe Excellencia: hel heeft dus vollu kracht!quot;

«Dal is 7.00,quot; zeide de Hertog, «het leven zij hem dan, boe ongaarne ook, geschonken.quot;

«Dewijl Signor Velasquez zoo goed van de zaak onderricht schijnt, zal hij mogelijk wel in staat zijn, om nauwkeurig te zeggen, wat Perea beloofd heeft,quot; zeide De Vargas.

Velasquez scheen echter niet gezind om le antwoorden, en bewaarde een verachtend stilzwijgen, waarom de hertog hem aanspraken zeide: «Wees zoo goed om te antwoorden, Signor! ik verzoek hel u.quot;

Velasquez boog zich en zeide: «Signor Perea heeft hem op zijne eer beloofd, dat hij niet met zijne makkers zou opgeknoopt worden; en toen de ongelukkige nog meer zekerheid verlangde, heeft hij gezegd, dat hij op hem kon vertrouwen.quot;

«(Jij hebt volkomen gelijk, Signor!quot; zeide De Vargas schielijk ; het zou dus onrecht zijn, hem op te hangen; maar om bet recht niet op te houden en hel woord van den Capitan niet te breken, kan hij geradbraakt worden ; wij rechtsgeleerden weten overal raad voor.quot; Moeite hebbende om een vergenoegden grimlach le onderdrukken, ging hij zitten en wreef zijne handen.

«En het is in uw bijzijn, Excellencia!quot; riep Velasquez met hevigheid, nadat hij een oogenblik De Vargas met stomme verbazing had aangezien, «dat deze man zulk een voorstel durft doen: indien de eer zóó met voeten vertreden mag worden, wie zal dan voortaan een edelman vertrouwen ? wie zal de soldalen des Konings willen aanvoeren ?quot;

«Waarlijk,quot; antwoordde de Hertog glimlachende, die insgelijks met verwondering bet voorstel gehoord had : «indien de Signor voorzitter al met recht den naam verdient van iemand te zijn, die zeer geschikt is om een gerechtszaak, hoe zij ook sta, op hel schavot te doen uitloopen, zoo zullen wij hem echter in dit geval niet tot wegwijzer nemen. Op mijne eer! hij schijnt slecht bekend te zijn met de eer van een krijgsman. — Wees derhalve gerust, Velasquez! ik zelf zal nader over deze zaak beslissen. Maar nn moeten wij nog aan uwe soldaten denken : de krijgstucht is de ziel van een leger; zij hebben eerst geweigerd te stormen, toen om hun bevelhebber te volgen, en dit zijn zaken, die voor een gemeen soldaat den dood na zich sleepen.quot;

«En toch zou ik uwe Excellencia verzoeken hun genade te schenken,quot; zeide De Vargas schielijk, voordat Velasquez nog antwoordde.

«Dat is wat nieuws,quot; zeide de Hertog, «dal woord ben ik van u niet gewoon ; bet zal niet gezegd worden, dal ik het eerste verzoek tot genade, dat Juan de Vargas mij gedaan heeft zoo dadelijk van de hand gewezen heb. Laat eens hooren, waarom gij dit verlangt.quot;

«Omdat hel soldalen zijn, Excellencia!quot; ant-


* y

-ocr page 210-

f» n

J. F. OLTMANS.

7S

woordde deze ; »indien hel hurgers waren.....quot;

«Zoo zoudl «ij er voor zijn om hunne goederen verbeurd Ie verklaren niel waar ?quot; vroeg de Hertog grimlachende.

»ln dit geval zou ik u niel lastig vallen ; uw Raad zou er u spoedig van ontdoen,quot; antwoordde De Vargas, «maar het zijn soldaten; uwe Kxcel-lencia zal misschien de krijgsbenden noodig hebben ; zij zijn niet te sterk, wanneer Oranje zijn volk over de grenzen werpt. Zend hen naar een gevaarlijken post; indien zij dien behouden, is het goed ; indien zij sneuvelen, zoo redt gij daardoor het leven van dapperder mannen.'

«Ik dacht wel, dat uwe genade niet veel te beduiden zou hebben,quot; zeide de Hertog. «Signor Velasquez! hebt gij ook iels ten voordeele van uwe soldaten te zeggen ?quot;

«Men geeft te kennen, Excellencia !quot; antwoordde deze met waardigheid, «dat er dapperder soldaten bestaan, ik geloof het niet ; de naam van Onover-winnelijken is hun niet voor niets gegeven ; zijn zij niel in de bres gesprongen, toen ik hen voorging1;' Wat wil men meer? ieder heeft somtijds een oogenblik, dat hij aarzelt wal te doen ; wanneer men een krijgsman als een slaal behandelt, wanneer men hem dwingt dingen le doen, die hem in zijn eigen oogen verachtelijk maken, zoo behoeft men zich niet te verwonderen, dal hij op het laatst niet meer gehoorzaamt.quot;

»(Iij zoekt hen te verschoouen, Signor!quot; zeide de Hertog.

»0 ja, Excellencia!quot; hernam Velasquez. «Ik zelf heb mij in hen die onder mijne bevelen stonden, beleedigd gevoeld, toen men hen zocht te verlagen ; ik zeil heb het zwaard getrokken legen l'erea, nadat hel slot was ingenomen; hij zond mij weg, en zijn dood verhindert hem nu, mij genoegdoening te geven. Even schuldig als mijne soldalen, verlang ik geen ander recht dan zij.quot;

«Hij beeft mij daarvan niets geschreven,quot; zeide de Hertog driftig. «Met grooten lof spreekt hij van uw gedrag, zonder eenige de minste reden te geven, waarom hij u heeft weggezonden.quot;

«Dan moet ik zwijgen,quot; zeide Velasquez met geestdrift. «Zijne edele manier van handelen treft mij, en hel zou mij kwalijk voegen hem te beschuldigen, op het oogenblik dat ik verneem, dal hij mij niet aangeklaagd, maar zelfs geprezen heeft.quot;

«Maar indien ik zeg, dal ik u gelast le spreken.quot; zeide Alva.

«Dan zal ik, hoe ongaarne ook, gehoorzamen,quot; antwoordde Velasquez, zich buigende. «(Üj moei dan welen, Excellencia! dat hij de soldaten gedwongen heelt, om als beulen met de krijgsgevangenen te handelen; dat hij, na er één te hebben laten doodschieten, een tweeden op een brandstapel beeft laten sleepen, en dat alleen een tijdige bekentenis den Geus heeft bewaard, om in het vuur te sterven, dat mijne soldalen moesten aanbrengen. Hoe kan hel nu nog vreemd voorkomen, dal zij geweigerd hebben, hem 's nachts in hel slot le volgen ? Nooit worden de wetten der eer en der menschelijkheid slrafleloos verkracht.quot;

«Gij vergeet,quot; zeide de Hertog, zijn voorhoofd rimpelende, «dal hel lieden waren, die God en den Koning verraden hadden; ik ben verwonderd u zoo verbaasd le zien over hetgeen men verricht heeft, om hun verstokt gemoed le buigen.quot;

«Onmogelijk kan het uw wi! geweest zijn, Excellencia!quot; riep Velasquez. «Zij zijn schuldig, hel is waar; maar waarom soldaten tot zulk een werk gebruikt tegen verdoolden, die moedig en stout, in de laatste oogenhlikken van hun leven, mijn leven nog gespaard hebben!quot;

«En indien ik u zeg, dal ik Perea's gedrag goedkeur,quot; zeide Alva driftig, terwijl hij Velasquez van hel hoofd tot de voeten bezag.

«Dan zou mij niets anders overblijven, Excellencia !quot; hernam Velasquez met waardigheid, terwijl hij opstond, «dan het zwaard ter zijde te leggen, dat niet meer met eer den Koning zou kunnen dienen ; ik stel geen prijs op het bevel over soldaten, die als beulsknechts gebruikt worden; mijne eer en mijn geweten verbieden het mij.quot;

De Vargas zag met genoegen, dat des Hertogs gelaat doodsbleek werd, en hoe deze de muts van het hoofd afrukte en op tafel wierp. Ook bedroog hij zich niel, toen hij hel onweder, dal hij reeds tweemaal boven zijn hoofd had zien samentrekken, op dat van den edelen Spanjaard, dien hij haatte, zag nederdalen, ofschoon hij zelf niet wist waarom ; want tusschcn deugd en ondeugd kan geen verband beslaan.

«(üj spreekt stout, Signor!quot; zeide Alva, schijnbaar bedaard, na eenige oogenhlikken,terwijl de beweging van zijn bovenlip en zijn knevel zijn inwendigen toorn verried. »lk geloof, dal 's Konings stedehouder behoort te weten, wat hij aan een Gapilan der soldaten gebieden moet; hel zal hem nooit in de gedachten komen de eer van zijn meester te bezoedelen. Ik verwacht van u, noch van iemand aanmerkingen op mijne bevelen, dan van mijn Vorst. Indien iemand ridderlijke deugden hoogacht, dan ben ik hel; maar alles wal men le ver drijft.


-ocr page 211-
-ocr page 212-

»Welnu, gij wilt het!quot; schreeuwde Alva hein toe, zijn haar in de 1 hem met vuur schietende oogen aanziende; «welnu, gij wilt het! In 'gN

heveel ik u, aanvoerder van zijn leger, om uw zijdgeweer over te geven — Jn-

lid slof Locveslein. Blad/'

I en

-ocr page 213-

79

onlaardt in dwaasheid; ik wil mij voor de geuzen niet hespoltelijk maken ; ik verlang van een ieder gehoorzaamheid voor mijn meester, of ik zal er hem toe dwingen.quot;

»Ik weiger geen gehoorzaamheid, Hertog!quot; hernam Velasijiiez lier; »maar ik weiger de hand te leenen tot het onderdrukken en lolteren van gevangenen; uit eigen wil hen ik in het leger gekomen, en het staal mij vrij hel te verlaten.''

»Hij hel leven des Konings ! neen !quot; riep Alva driftig. «Elk edelman is dienstplichtig en gehoorzaamheid verschuldigd; — indien ik u vraag wie u lot verdediger der soldalen aanstelt, zuil gij zeggen : de Koning; — indien ik u vraag, waarom gij de geuzen voorspreekt, zult gij antwoorden : om den wil der inenschheid; ik weel hel!quot; waarna hij, met de hand op de tafel slaande, woedend vervolgde : »Maar ik zeg u, dal gij een gek zijl, en heter hadt gedaan te zwijgen.quot;

»llel is mogelijk. Hertog!quot; antwoordde Velas ijiiez hedaard, »Perea heeft mij dil reeds gezegd; ik had echter weinig gedacht, dit hier en door u te hooren bevestigen; maar zoo hel al waar is, dat de landvoogd van mijn meester recht heeft om den Capitan van hel groene vendel van Romero Ie beleedigen, zoo is hel zeker, dat Diego De Velas-(piez recht heeft, en hij de zaligheid van zijn vader gezind is, aan den hertog van Alva rekenschap van zijne woorden te vragen.quot;

«Welnu, gij wilt het!quot; schreeuwde Alva hem toe, zijn haar in de hoogte strijkende en hem mei vuur schietende oogen aanziende; «welnu, gij wilt het 1 — In naam des Konings beveel ik u, aanvoerder van zijn leger, om uw zijdgeweer over te geven — gij zijl gevangen Iquot;

Zonder een woord te antwoorden, haalde Velasquez zijn rapier uit den draagband, en stak hel vooruil; doch hij naderde den Hertog niet. Zijn gelaal was rood van toorn en gekwetst eergevoel ; het kostte hem veel moeite hel zwaard af te geven, dal hij zoolang met roem gedragen had. Mei woede zag hij hel verheugde gelaal van den lagen De Vargas, die zich in dezen Iwisl verheugde.

De Hertog stond echter niet op om hei zwaard aan te nemen, hetzij bij verwachtte, dal Velas-lt;|uez hem zou naderen, hetzij hij dacht Ie ver gegaan te zijn, en diens edele manier van denken innerlijk niet kon alkeuren, of dat hij zich verheugde in de onaangename houding van Velasquez : hij bleef stil zitten. Toen begon zijn geiaal minder gestreng te worden ; zijne rechtvaardigheid overwon zijn toorn, en eindelijk zeide hij zacht : «Signor De Vargas I neem mijn degen.quot;

Deze stond dadelijk op; doch hclzij hij zich, door zijne drift om Velasquez te vernederen, liet medesleepen, of dat bij den Hertog verkeerd verstaan had, hij trad in plaats van naar den degen des Herlogs, naar Velasquez, voornemens zijnde om hem hel rapier uil de hand Ie nemen.

Zoodra Velasquez hem zag aankomen, begon zijn arm te beven, dien hij lol nog toe onbeweeglijk gehouden had, en zijn gelaat werd bleek. Heeds naderde de hand des voorzitters van den bloedraad de greep van den degen; dit was te veel! en onwillekeurig bracht Velasquez zijn linkerband achter den rug om, aan bel hecht van zijn dolk. De Vargas, die de veranderingen van hel gelaal des Capitans opmerkte, en diens arm, om welken een doek gebonden was, onder den mantel zag verdwijnen, trad terug; hij aarzelde ; zelfs in tegenwoordigheid van Alva gevoelde hij den moed niet om hel bevel uil te voeren.

De Hertog had zijne handelwijze in stilte gadegeslagen ; hij liet hem begaan, en begreep, hoe pijnlijk dil oogenblik voor Velasquez zijn moest. De haal en vrees, welke in de gelaatstrekken van De Vargas te lezen stonden, waren oorzaak, dat de Hertog hel niet noodig keurde den krijgsman in diens tegenwoordigheid verder te vernederen.

»\\'al doet gij? geef mij mijn degen, Signor!'' riep hij driftig, terwijl hij opstond, „gij zijl de man niet, dien ik verkiezen zou, om een man van eer te onlwapenen.quot;

De Vargas gehoorzaamde zwijgend, en gaf nu Alva den gevraagden degen. Het verheugde hem aan bel gevaar ontsnapt te zijn, en toch grieldc het hem, dat een ander dan hij Velasquez zou ontwapenen. Kenigen tijd bezag de Hertog bet lemmer, nadat hij hel een eind weegs uit de scheede gebaald bad ; daarna liet hij het weder naar binnen glijden, zag Velasquez aan en zeide : »(ieef mij uw degen, Signor?quot;

Velasquez, die den arm bad laten bakken, gal hem hel staal over, waarna Alva langzaam vervolgde : «Neem nu den mijnen.quot; Dil zeggende, reikle hij hem zijn degen toe, en toen hij zag, dal Velasquez aarzelde en niet wist wat bij doen zou zeide hij : «.Neem dezen degen, Signor ! ik droeg hem bij Ingolstadl; — ik schenk hem u.quot;

Verwonderd nam Velasquez het kostbare rapier aan, waarna de Hertog met waardigheid vervolgde; «De landvoogd des konings van Spanje heeft


-ocr page 214-

80 J- F. OLTMANS.

mi met den Capilan van Romero afgedaan. — Wal lieell Don Diego l)e Velasquez nu aan I'er-diiunul Alvares de Toledo Ie zeggen ?quot;

•Vergeef mij, Exccllcncia!quot; zeide Velasquez, zifli buigende, hoe zal ik uildrukken, wal ik gevoel 1 onze loeslaml is zoo verschillend.quot;

«Dal is waar,quot; hernam Alva lier, »ik ben twee en zestig jaren, en gij zijt in de kracht uws levens; maar dit verhindert mij niet, om, waar hel noodig is, mijns meesters legers aan Ie voeren, of in den kani|i mijne eer te verdedigen, wanneer men haar aanrandt.quot;

»Wie zou dat beter weten dan ik, Excellencia! zeide Velasquez met vuur, »ik,die u zoo dikwijls aan onze spits gezien heb ? Maak de maat uwer goedheid vol; iaat mij nu vertrekken, en vergeef mij hetgeen ik gezegd heb. Waarom heb ik ook een woord opgenomen, dal u in uwe drift ontsnapt is?quot;

«Welnu,het zij zoo, Signor?quot; zcide de Hertog, na zich eenige oogenblikken bedacht te hebben : »lk weet, dat noch een lalfe vrees voor uw leven, noch een laagheid, die een edelman niet past, u aldus doet spreken. Vergeet echter niet, Signor! dat de landvoogdij, die zwaar zweegt, dikwijls handelwijzen noodzakelijk doet worden, die men anders zou afkeuren, en die maakt, dat men lieden moet gebruiken, die men veracht.quot; Dit zeggende, zag hij naar De Vargas, die met verwonderingen nijd hel bedrijf des llertogs gezien had. »Voorbeen, Velasquez! dacht ik evenals gij; maar mijne zending is hier niet die van vrede; de dienst van (iod en mijn meester dwingt mij dikwijls strenge middelen aan te wenden. Waar zijn de tijden, dat ik in een ander werelddeel, in Duitschland of in Italic, onze krijgsbenden aanvoerde?quot; Hier zweeg hij, en een droevige grimlach kwam op zijn gelaat, waarna hij vervolgde: »Is de (iorredor, dien ik l'erea geleend heb, ook mede teruggekomen, Signor ? want met recht op zijn ouden dag van gierigheid beschuldigd, wenschte Alva bet geschenk terug te bekomen, dal hem veel waard was.

»Ja, Excellencia,quot; antwoordde Velasquez.

• Dan zal ik u verzoeken, hem naar mijn stal te laten brengen. Laai de soldaten hunne kwartieren betrekken ; morgen zal ik hen monsteren. Signor De Vargas zal ik naar (Joikum zenden om alles nog eens te onderzoeken, en de gevangenen naar Antwerpen laten brengen, ten einde over ben naar mijn goedvinden te beschikken ; gij kunt nu gaan.quot;

Dit zeggende, gal hij Velasquez een wenk om te vertrekken, en nadat deze het rapier van den Hertog in den draagband gesloken en zich gebogen had, verliet hij het vertrek, terwijl hij een verachtende blik op De Vargas wierp.

Z EST ICWTE 1100FDST UK.

Een tijdlang zal de Hertog in diepe gedachten verzonken, terwijl het roeren van de trom te kennen gal, dat de soldaten aftrokken, waarna hij de muts weder opzette, dien hij Ie voren had afgeworpen, en zeide: «Vergeefs zal de listige Oranje zijn volk laten aanrukken ; de Emisario is dood en keert niet terug; maar de Koning en ik hebben veel verloren ; Lorenzo Perea was iemand, op wien men zich kon verlaten, stout, dapper en levens niet kleingeestig ; het was alles, wal men verlangen kon.quot;

«Hel zal uwer Excelencia niet moeilijk vallen zijne plaats Ie vervullen ; elkeen zal verlangen uw vertrouwen te verdienen: het ontbreekt Spanje nog niet aan een moedigen adel, en eer en belooning zullen u weldra iemand doen vinden, die even moedig is, en toch edeler denkt dan Perea,quot; antwoordde De Vargas.

«Zooals gij, bij voorbeeld, Signor Licenciado!quot; hernam de Hertog spottend. «Zult gij dan nooit afleeren iemands eer en goeden naam te bekladden? maar ik weel, dal gij Perea nooit een goed hart hebt toegedragen; ik heb dat reeds voorlang bemerkt.quot;

»Het is zoo, Excellencia!quot; antwoordde De Vargas, «ik verberg het niet; ik heb mij nooit bekreund om zijne vriendschap; want hij was die niet waardig!quot;

«Ziedaar iets nieuws, Licenciado!quot; zeide de Hertog schamper. «Het zou u zeker lol eer verstrekt hebben hem onder uwe vrienden geteld te hebben ; maar zou de reden van die onverschilligheid ook gelegen zijn in hetgeen te voren tusschen u en een uwer bloedverwanten gebeurd is ol in de verdwijning van een groot getal penningen, die gij in Spanje ambtshalve onder uwe berusting badt, en die Perea nooit gekregen heeft ?quot;

De Vargas verbleekte sterk, toen de Hertog eindigde; doch hij verborg zijne ontsteltenis, en zeide: »lJwe Excelencia spreek! van zaken, die reeds zeer lang geleden en geheel afgedaan zijn ; maar ik zie, dat Perea zijn woord niel gehouden heelt, bij heeft met u over zaken gesproken, waaraan


-ocr page 215-

IIET SLOT LOEVESTEI1N IN 1»)70.

8f

ik onschuldig licn; ik weel dus nid, waarom ik langer zwijgen zou: hij zelf heeft ons verhond verbroken.quot;

■Onschuldig!quot; riep Alva lachende. »Ik moest het dan niet beter weten! maar stel u gerust, ik verzeker u op mijne eer, dal Perea nooit over u legen mij gesproken heelt; hel geen ik zeg, ben ik langs andere wegen te weten gekomen. Juande Vargas 1 ik ken u heter dan gij denkt, en wat dat verbond betreft, hoor, Signor Licenciado ! deleeuw zoekt een prooi zijns waardig, en evenzoo deed Perea; maar de jakhals aast op krengen; hij heeft alleen den moed dooden te verslinden; dit doet gij. (Jeloof mij, Lorenzo verachtte u te zeer om over u te spreken of u te benadeelen.

»En toch was hij het, die uwe verachting verdient, Excellencia !quot; riep De Vargas builen zich zei ven van woede. »lk, Juan de Vargas, verklaar, dal hij uw vertrouwen onwaardig was; reeds |ang had zijn rif lusschen hemel en aarde, anderen len afschrik, den vogelen des hemels lol spijze moeten verstrekken.quot;

• Nooit zal men in mijne tegenwoordigheid eens edelmans eer straffeloos bezoedelen,quot; antwoordde de Hertog toornig; »gij zult naderhand dit oogen-blik vervloeken. Spreek op, wat heeft bij dan gedaan ?quot;

• Wat de edelman gedaan heelt? Excellencia!quot; hernam De Vargas schielijk, »hij heeft zijn vriend^ den edelen De Manilla, vermoord, hier niet ver vandaan op de heide, geholpen en bijgcslaan dooiden Italiaan D'Avilar.quot;

• Op mijne eer 1 dat is te veel,quot; schreeuwde Alva woedend, »gij zuil mij bewijzen, wal gij gezegd hebl, of (iod moge u genadig zijn !quot;

• Dat zal niet moeilijk vallen,quot; antwoordde De Vargas met zelfvoldoening, terwijl hij zijn wanthuis openknoopte, dat hij onder zijn tabbaard droeg. • De Vargas is de man niet om zich onverhoeds te liilen overvallen ; te allen lijde moesten de bewijzen voorhanden zijn om Perea in ontzag te houden. Ziehier, Excellencia! de papieren, welke ik steeds

!bij mij heb gedragen ; «wees zoo goed om ze in Ie zien.quot;bij mij heb gedragen ; «wees zoo goed om ze in Ie zien.quot;

De Hertog nam schielijk de papieren aan, die De Vargas uit een binnenzak van zijn wambuis haalde, en begon aandachtig te lezen. Naarmate hij vorderde, werd zijn gelaat hoe langer hoe donkerder en zijne handen beefden van ontslelle-nis of kwaadheid. Langen lijd in Perea vertrouwen gefield hebbende, viel het hem hard dengene te moeten verachten, dien hij nog kort geleden de hand gedrukt had, en van wien hij dacht, dal hij

J. F. Oi.tiians, Hel s/ul Loeveatein in 1670. II.

steeds aan de eer getrouw was gebleven, en wiens dood hem zoo zwaar gegriefd had.

Heeds had bij al de papieren doorloopen, waarvan sommige door den IJoodsehapper geschreven waren, toen De Vargas, die zijne vreugde niel kon beloomen over de overwinning, die bij nu behaalde, dil door een vergenoegd lachen aan den dag legde.

De Hertog, in zijne overdenkingen gestoord, zag over hel blad papier, dal hij in de hand hield, naar dengene, die tegenover hem zat. liet hinderde hem te moeten bekennen, dal hij zich in iemand bedrogen had, en hij werd gebelgd, dal een niels-waardige, zoo hij dacht, met zijn leed spotte; en langzaam doch somber, zeide hij: »Denk aan Jan Growels; hij, die het laatst lacht, Signor! zal van geluk mogen spreken.quot;

Uskoud was de blik des Hertogs, zoowel als zijne woorden. De Vargas las zijn vonnis in den opslag van delt; Hertogs oogen en beefde.

»De dood van den Italiaan en van Perea verwon-dertmij nu niet meer,quot; vervolgde de Hertog langzaam; • maar ik sta verbaasd, hoe (jij nog hebl kunnen twijfelen aan de straf der goddelijke gerechtigheid, gij, die van hel schelmstuk kennis droegl.quot;

De Vargas zweeg, weshalve Mva driftig voortvoer : «Maar het zal u mogelijk gemakkelijker vallen te zeggen, u, Licenciado! die geheel uw leven met gerechts- en ongerechtszaken versleten hebl, welke slraf degene verdient, die hel rechl verkocht heelt; die, in den llaad van Beroerte zittende, uil laffe vrees voor zijne eigen huid, een ander gespaard heelt. Ja,quot; vervolgde hij, mei verhelling van stem, »indien Perea niet gesneuveld ware, zou ik nog dezen dag zijn hoold, met de lauweren van Loeveslein omkranst, doen afslaan, en noch zijn rang of zijne verdiensten, noch de herdenking der goedheid, die ik voor hem gehad heb, zouden zijn kop kunnen redden, — en zoo ik hij de Nederlanders voor een dwingeland doorga, zoo wil ik hen dezen dag noodzaken mijne rechtvaardigheid te roemen; want de zon zal niel ondergaan, voordat gij uwe misdaad met den strop geboet hebt!quot;

Dil zeggende, klopte de Hertog hevig mei den knop van den dolk op de zilveren schaal, waarop de inktkoker stond.

De groene roededrager trad binnen, om zijne bevelen te vernemen, terwijl De Vargas zijn gelaal in zijne handen verborg.

•Laat dadelijk een Anspessado mei drie soldaten in het voorvertrek komen,quot; zeide de Hertog; »laal order aan den scherprechter geven, om terstond alles gereed Ie maken, wal lol de galgslraf he-

o


-ocr page 216-

J. F. OLTMANS.

82

hoorl. Mijne lijlwadit riikkc nit oil bezette den loegung lot de slrulpliials, de poorten worden gesloten, en de doodklok verwittige de burgers, dut des Konings gereeliligheid gereed is een misdadiger te strall'en. Ga heen, en doe zooals ik u gezegd hel).''

• liet zal geschieden, Excelleneia !quot; hernam de verbaasde roededrager, diep buigende, en de deur werd gesloten.

• Gij ziel,quot; vervolgde de Hertog, toen zij weder alleen waren, »dat ik er den jjek niet mee steek; gij hebt mij klaar bewezen, dat Perea een schin k was, maar ook u zeiven aan mij als een zoodani-gen doen kennen ; gij hebt hem de mom afgerukt, verheug u daarover; maar gij hebt ook u zeiven, iu al uwe hatelijkheid ontbloot, voor mij vertoond, — ik ken u nu, Juan De Vargas!quot;

• Gij zult mij dan veroordeelen zonder mij Ie hoorei) ?quot; zeide deze bedremmeld. »lk bid u, Excelleneia! heb medelijden met mij; jaren lang heb ik voor u eu voor 's Konings dienst mijn leven gewaagd, en mij de grievendsle beleedigingen getroost ; vergeef een oogenblik van verzuim. Voor Perea bevreesd, heb ik deze zaak laten rusten, die alleen lot nadeel van de eer der Spanjaarden kon uitvallen; ik heb misdaan, ik erken het; maar deze aanklachten, indertijd door een onbekende gedaan, en door den Emisario herhaald, waren niet geloofwaardig genoeg, om een edelman, die uwe gunst genoot, in rechten te betrekken ; ook behoorde bet niet tot de werkzaamheden van den Raad.quot;

»Gij vergeet,quot; antwoordde de Hertog bedaard, »dat gij en de Uaad wel van meer zaken hebt kennis genomen, en dal gij op veel losser gronden honderden burgers hebt verbannen en vervolgd.quot;

• Dat waren rebellen, Excelleneia !quot; zeide De Vargas zachl. »lk bid u, schenk mij genade, vernietig mij niet; ik weel hel, mijn leven is in uwe hand ; red mij van de galg.quot;

• Hoe zoo, Eicenciado ?quot; hernam de Hertog schamper. «Denkt gij dan, dal de jaren mijn ge-beugen zoo verzwakt hebben, dal ik niet meer welen zou, hoe dikwijls gij mij gezegd hebt, dal de strop een zeer gemakkelijke slraf is? gij zelf kunl hel nu onderzoeken, door de praktijk bij de theorie te voegen, en eer er een uur verstreken is, zult gij weten wal er van is.quot;

»Gij zult mij niet doen sterven zonder vonnis,quot; zeide De Vargas op een vasten toon ; want zhmde, dat de Hertog niet te bewegen was hem vergiffenis le schenken, besloot hij een anderen weg in Ie slaün ; de vrees voor den dood gaf hem moed.

•Uw vonnis is reeds uilgesproken, hernam de Hertog koel.

• Maar niet volgens de wellen,quot; hernam de Vargas, terwijl hij hel angstzweet, dal van zijn voorhoofd druppelde, afveegde. •Uwe Excelleneia heel! de macht niet om hel recht le verkorten; ik verkies gebracht te worden voor mijne rechters, die mij schuldig zullen verklaren of niet.quot;

*Xon curamiis vestros leges (I),quot; zeide de Hertog spottend in hel Latijn, doelende op hetgeen De Vargas gezegd had, toen hij den oudsten zoon des prinsen van Oranje le Mechelen van de hooge-school had weggevoerd.

in dil oogenblik werd de deur geopend ; de roededrager trad binnen en zeide: »De bevelen van uwe Excelleneia worden uitgevoerd ; de Anspes-sado wacht iu hel voorvertrek nadere bevelen.quot;

De Hertog boog met zijn hoofd tol teeken van goedkeuring, en zeide : •Ga heen! ik zal hun nader mijn wil doen kennen, waarna hij vervolgde, toen deze vertrokken was: •Hel dunk! u goed om le zeggen, dat ik de macht niet heb : ik, die het hoofd van Egmoud heb doen vallen, ik leg hel in de schaal legen uw geheelen romp, en toch zal hel zwaarder zijn. Weel gij niet, dat een pleitgeding gemakkelijker kan opgemaakt worden na dan vóór de straf; want als de uitslag bekend is, valt het slaan van liet vonnis niet moeielijk.quot;

• Uwe Excelleneia vreest dus niet, dat men u rekenschap zal vragen van miju dood ?quot; vroeg De Vargas angstig.

• Wel neen !quot; antwoordde Alva, schamper lachende, • wel neen, Lieenciado! morgen wordt uwe senlenlie in den Uaad opgemaakt en geleekend. Het geheele land zal juichen over uw val; overal zal men vreugdevuren branden, en ben alleen, die

gehoopt hadden zeiven u den hals te breken ; zal hel smarten, dat gij hun ontnomen zijl.quot;

• Vreugdevuren?quot; bromde de Vargas zacht, «en wal zou men dan wel doen, als gij weidt weggerukt ? koelbloedige moordenaar!quot; Waarna hij luid vervolgde : quot;Gij vergeel dus, Excelleneia ! dal ik u in de zaak van Earlo en Hisoir trouw gediend heb. Heb ik toen niet

gewaakt ? Ik verkies de beloon mij toen beloofd hebt; behoud schenk mij hel leven.quot;

• Dien dienst hebt gij mij amb maar nooit verbrak ik mijne bel

(I) Wij slomi ons iiicl mm iiwr wctln


-ocr page 217-

STEIN IN 1.170. S3

IIET SLOT LOEVK

zal ik ii do Itclooiiing doen lorslcllcn,quot; anlwooiddc ilc llei'log. »\ii lii'l) ik wel voor hel wcrclilsclic gezorgd, maar nog niet voor liet geestelijke. Begeert gij den prior der Minnebroeders, o( will gij een anderen geestelijke spreken ?quot;

»lvaii die mij van de galg redden !quot; vroeg De Vargas schielijk, en evenals iemand, die, in het water gevallen, zich aan een stroohalm vasthoudt, en zijn leven denkt te redden.

«Neen 1quot; hernam de Hertog koel, «maar hij kan ii met God verzoenen.quot;

• Ln hoe zal hij, die mij hier niet redden kan, mij mijne zonden vergeven !quot; riep de Vargas. «.Neen, ik wil hem niet zien; al de papen van de geheele wereld kunnen mij met hunne mom-merijen geen vergillen is doen verwerven voor heigeen ik gedaan heb.quot;

■•Zwijg!quot; antwoordde Mva driftig, «staak uwe godslaslerende taal legen de heilige moederkerk. Nog eens, will gij een geestelijke spreken?quot;

«Neen!quot; schreeuwde De Vargas, »neen! zij zullen zich met mijn goed en bloed niet mesten.quot; Dil zeggende, verborg hij het hoofd in zijne handen. De trom liet zich hooren, de lijfwacht be -, zette het schavot, bet gejoel der menigte kondigde de tegenwoordigheid van een groot getal nieuwsgierigen aan. Toen hoorde men een geluid, alsof twee stukken hout tegen elkander aanstieten. De Vargas bewoog zich krampachtig; niet voor het eerst van zijn leven boorde hij dil geluid : het was de dubbele ladder, welke legen de galg werd aangezet, liet gemeen begroette de verdoemde trap nn'l een luid gejuich. De Vargas beefde, en zijne tanden klapperden; nu en dan liet bij een akelig gejammer hooren, en hij, die zooveel vonnissen lachend geslagen had, hij, die in ditzelfde oogenhlik met zijn angstzweet eenige daarvan, die voor hem lagen, hevochtigde, was zelf geheel verpletterd, omdat het zijne was uilgesproken.

De Hertog zag hem zwijgend en mei verachting aan: die vrees voor den dood kon bij niet begrijpen, hij, die zoo dikwerf zich onder hel bereik van het vijandelijk lood gewaagd had. Den dolk opnemende, dien hij te voren op de tafel bad geworpen, en wiens hecht bijna de bevende hand van De Vargas raakte, stak hij weder in zijn gordel; want ofschoon hij den dood noch De Vargas vreesde, zoo oordeelde hij den lallen, wraakgierigen Spanjaard lot alles in staal, hij wist, dat zij, die den moed niet hebben om bet zwaard Ie voeren , dikwerf door de wanhoop krachl genoeg bezitten, om een lallen moord te begaan.

De doodklok die nu geluid werd, deed den Nering weder aan iels anders denken. Akelig klonken de lonen van hel metaal, en drongen De Vargas door merg en been.

«Zijl gij gereed !quot; vroeg de Hertog bedaard.

De Vargas antwoordde niet, maar bleef sli| voorover op de tafel liggen. I'hlseling sprong hij echter op. De onzekerheid is de grootste pijniging ; men heeft inenschen gezien, die den nachl vóór hunne lerechtstclling slapeloos doorbrachten, om voor hunne vensters het looneel Ie zien opslaan, waarop zij den anderen dag zouden verschijnen, en die, evenals een kundig bouwmeester aandachtig aanzagen, hoe alles stuksgewijs werd in elkander gezet; men heeft er gehad, die oplelle:id de bijl bezien hebben, die hnn hoofd zou doen vallen, alsof het een wapen ware, hetwelk zij zich wenscblen aan Ie schallen, en welks deugdzaamheid en waarde zij wilden onderzoeken. Zoo deed ook De Vargas: hij wilde zien wal er voorviel; zijne oogen waren dof en rolden wild door zijn hoofd; zijn gehuil was blauw ; het zweel liep er met groote druppels langs ; angstig wrong hij zijne handen, en als zinneloos staarde hij door het raam.

Hij zag, hoe hel volk uil de straten op de markt stroomde en mei moeite door de soldalen in bedwang werd gehouden, en hoe eenige jongens op de luifel vóórhel boterhuis geklauterd waren, en anderen toeriepen o;n zich bij hen Ie voegen, liij zag, hoe een der knechts van den scherprechter, de koord aan een dor spijkers van den dwarsbalk vaslgemaakl hebbende, daaraan ging hangen, om er de deugdzaainlieid van te beproeven, en daarna weder op de ladder sprong. Een groot gedeelle van hel volk juichte zijne vlugheid loc, en, onder een daverend handgeklap en geschreeuw van goedkeuring, klom hij, zijne muls alnemende, naar beneden, met de bonding van iemand, die aan dergelijke gunsihewijzen gewoon en van zijne verdiensten overtuigd is. De doodende koord werd nu door den w ind heen en w eder geschommeld ; De Vargas zag den strop, die weldra zijn hals omvallen zou.

«Neen!quot; riep bij op eens zich omkeerende, «ik wil niet slerven ; neen, Hertog! gij zuil mij niet laten ombrengen : mijn leven is u nulliger dan mijn dood.quot;

• Ziedaar wal nieuws,quot; zeide Alva langzaam. «Zijl gij gereed? uw lijd is daar; waarom iels langer uilgcsleld, dal loch plaals moei hebben ?quot; en bij maakte zich gereed om Ie roepen.


-ocr page 218-

J. F. OLTMANS.

■Eéne vraag, Exellencia! écuc vraag nog, en ik ga,quot; zeide De Vargas sehielijk, zich aan de leuning van den stoel vasthoudende.

•Spreek! wal wilt gij weten ?quot; antwoordde Alva driüig, «haast u ; want ik moet u uw geld nog laten toetellen : het is beter laat dan nooit.quot;

«Wien zult gij na mijn dood als voorzitter in den Haad benoemen ?quot; vroeg De Vargas langzaam.

«Dat is niets, dat is mijne zaak,quot; hernam de Hertog; »die plaats zal niet moeilijk te vervullen wezen.quot;

• Zooals gij denkt, Excelleneia !quot; riep De Vargas; • maar gij weel niet, wal het zeggen wil om dal ambt waar te nemen. Telt gij hel niet, om den haat van een geheel volk, om de verachting van eiken weldenkende ten eeuwigen dage op zich te laden, en mogelijk voor eeuwig hiernamaals verdoemd te zijn ? Waar vindt gij iemand, die, evenals ik, het een noch hel ander vreest, en er mede lacht ? (iij zelf, Kxcellencia! waarom zit gij zeil'niet meer voor in den Raad? Waarom hen ik alleen genoodzaakt liet werk le verrichten quot;! Ofschoon de twee leden Del llio en Hessels nu en Jan al eens verschijnen, geloof daarom niet, dal een van hen op den stoel van De Vargas zal durven plaats nemen.quot;

• (Jij dwaalt!quot; hernam de Hertog; «waarom zouden zij het umhl niet aannemen ? Met is, op mijne eer! hel eerst, dal ik u daarover hoor klagen. Indien ik het wel heb, is uwe beurs er niet kwalijk hij gevaren, en gij, die, toen gij naakt ■uit Spanje kwaamt, geld moest leenen om een tabbaard te laten maken, zoudl er nu wel duizend kunnen doen vervaardigen.quot;

• En wat is geld, wal is een ellendige hand met goud legen hel werk, dat men doen moet ?quot; antwoordde De Vargas bitter. «Mij, die nogeenige eer, menschelijkheid, godsdienst of vrees voor eeuwige slraf bezit, kan geen voorzitter wezen. Ik zeg u. Hertog ! ik, Juan de Vargas, dal de Itaad met recht een bloedraad genoemd wordt; een tweejarige ondervinding heelt het mij bewezen. Eenige groolen mogen schuldig wezen, maar de burgers niet; nooit heelt de Koning getrouwer onderdanen gehad dan hel Nederlandsche volk ; hij is hel zeil, die door zijne bloedplakkaten en door zijne gestrengheid hen tol opstand heelt gedwongen ; hij heeft hunne pri-viligiën verkracht. Hun wederstand is wettig; de Koning heeft geen macht, om u met ons volk herwaarts te zenden, onder schijn van den godsdienst te beschermen, dien God zelf beschermen zal, als quot;ij hel goedvindt. Laat ieder bidden, zooals hij wil. Wie heeft hel recht tusschen (ïod en de menschen le treden ? Wat doet het er toe, of men psalmen zingt of Latijnsche gezangen, die men niet verstaat? Het doet niets af, en ofschoon mij alle godsdiensten onverschillig zijn, zoo weel ik toch, dal in den bijbel van geen ban, paus, of papen gesproken wordt; hel is alles misbruik en bedrog. Geloof mij. Hertog! niemand /al mijn ambt aanvaarden, zonder dit gewaar te worden ; waar zult gij mijn evenbeeld vinden ?quot;

«Zwijg!quot; riep de Hertog driftig, slaak uwe hei-ligschennende laai. — En zoo het waar is,quot; vervolgde hij na eenige oogenblikken le hebben nagedacht, «waarom hebt gij dan niet voorlang bedankt? Hoe hebl gij zoo ver kunnen gaan om duizenden te vervolgen,hun strafvonnis mij ter leekening voor le leggen, ja zelfs mij aan te zetten om hen te straffen?quot;

«Omdat ik geoordeeld heb volgens de wetten, die aan den Haad gegeven zijn,quot; riep De Vargas. «Een rechter behoeft die niet te onderzoeken, want zij dienen hem ten richtsnoer; de verantwoording koml voor hem, die ze gaf en uilvaardigde. Ik wasch mijne handen schoon van hetgeen gebeurd is; hel bloed der geuzen kome op bel hoofd des Konings, in wiens naam ik gevonnist heb, en noch-lans zal hel menschdom hel aan mij wijlen; ik weel hel. Te bewijzen, dat Juan De Vargas in den llaad van Beroerte gezeten heelt, zal genoeg zijn, om hem voor allijd te doen verfoeien.quot; Hier zweeg hij, dewijl hij vreesde voort te gaan ; want des Hertog!) oog trok zich dreigend le zamen.

•En toch schijnt gij te vergelen, dal hij, tol wien gij spreekt, den Haad heeft ingesteld,quot; zeide de Hertog; doch de Vargas antwoordde niet; hij zag, dat de Hertog scheen te peinzen over hetgeen hij gezegd had, en vreesde dezen indruk le ver-llauwen.

De schimmen van Egmond, lloorne, de Hatenburgs en anderen verschenen voor den geest des Hertogs; hij zag een lange processie van edelen zonder hoofden vóór zich voorbijgaan; hij zelf had wel eens getwijfeld, of de weg der gestrengheid, dien hij den Koning aangeraden, en dien hij steeds gevolgd had, wel die des rechts, wel de beste geweest was; en door de woorden van bet hatelijke werktuig zijner dwingelandij, die zijn slechtheid en afschuwelijke, koelbloedige wreedheid voor hem in doodsangst omsluierde, rees opnieuw deze gedachte bij hem op.

Met angst wachtte De Vargas het gevolg zijner verachtelijke en vernederende bekentenis af, terwijl het snelle klokgelui verried, dal de klok weldra zou ophouden, en daardoor aan hel hijeenverga-


-ocr page 219-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

SS

derde volk op dc markt mi berichten, dat spoedig aan hun ongeduld en verlangen /ou voldaan worden.

• Neen!quot; riep de Hertog op eens, terwijl hij zijne hand over de oogen streek, om als liet ware de pijnigende droombeelden te verwijderen, welke hem kwelden, «neen, De Vargas! gij liegt. Wijn meester heelt het recht om zijne onderdanen te tuchtigen, wanneer zij zich aan zijn schepter onttrekken : het iioofd der kerk heeft de macht dc ketters te verdoemen en te straiïen, die de heilige kerk bespotten en verlaten. De Koning heeft mij de landvoogdij gegeven, en de heilige Vader schonk mij den gewijden hoed en het zwaard.quot; Dit zeggende, wees hij op hel kastje, dat tegenover den schoorsteen stond, waarna hij vervolgde: quot;Indien /.ij die macht niet hadden, gelooft gij dan, dat (Jod hun dit zou hchhen toegelaten ? zou hij dan mijn wapenen gezegend hebben en hel hoofd des oproers buiten het land als balling doen omzwerven ? Neen! zells dc twijfel daarvan is reeds strafwaardig.quot;

Zoo zocht hij zich zelven door drogredenen te verblinden ; doch nadenkende, vervolgde hij zacht, dewijl hij zijn verstand niet geheel kon onderdrukken : »En toch, zoo hij eens gelijk had!quot; waarna hij trotsch voortvoer: »Dan zonden dc Spaansche (i ran des den Hertog van Alva leeren kennen ; zij zouden beven voor mijn geweld, het Nederland-scbe volk, dal mij nu zoo veracht, zon uil mijne hand den palm des vredes ontvangen, ja aan het hoofd van hen zou ik mij onoverwinnelijk achten. Het zou niet voor het eerst zijn, dal Oranje en ik in het veld de handen ineensloegen ; de Koning zou mij in het eind recht doen wedervaren; hij zou mij danken voor hel behoud van deze landschappen en hel volk, waaraan zijn vader zoo gehecht was, en, zoo (Jods stedehouder mij zijne goedkeuring niet schonk, zoo zon Mij, wiens plaats bij hier op aarde vervult, mij die doen geworden. Ja, dit zou ik doen, De Vargas! indien ik kon vermoeden, dal gij niet dwaaldel. Uw gedrag voegt u,quot; zeide hij bitter; «maar dit zou een Toledo voegen. Doch,quot; vervolgde hij met vuur, »gij dwaalt: nooit zal men mijne banier legen die des Konings zien optrekken; nooit zal deze arm den degen trekken tegen mijn meester; nooit zal deze mond den aanval legen zijne soldaten bevelen. Dal bij mij gebrnike of niet, het slaat hem vrij ; en zoo hij morgen mijn grijs hoofd verlangt, zal ik zelf het hem komen brengen ; ik kan sterven, ik kan ongelukkig, maar nooit on-trouw aan mijn meester zijn. Maar ik weet, dat iedereen niet denkt als ik : de eer wordt alleen onder het harnas gevonden, en dikwerf sciuiilt de vrees onder hel kleed der rechters.quot; Mier hield de Hertog op; weder scheen eenige twijfel bij hem op te rijzen, in weerwil v;in hetgeen hij gezegd had, en bij vroeg schielijk: »Maar welk bewijs geeft gij, dat ,«ij de waarheid zegt, Licen-ciado ?quot;

»Dal ik de waarheid gezegd heb, Excellencia !quot; zeide De Vargas—»ik verzeker het op mijne eer.quot;

»Eer! De Vargas — eer? bedenk wel, wat |,'ij zegt,quot; antwoordde de Hertog schamper.

»lk zweer hel u hij (iod, en al wal heilig is !quot; zeide De Vargas schielijk.

»(lij, die mij gezegd hebl, dat gij geen jrods-dicnsl hadl,quot; zeide de Hertog verachtelijk, «gij zijl een ketter, een monster, honderdmaal verachtelijker dan de laagste geus.quot;

quot;Indien ik een monster ben, ben ik bel geworden door het uitvoeren der wetten; maar bij den duivel en de eeuwige verdoemenis!quot; riep Dc Vargas, angstig zijne handen wringende, quot;ik heb de waarheid gezegd, de bloedraad is onrechtmatig.quot;

•Een man, die dc menschen ter dood veroordeelt met genoegen en legen zijn geweten, die nooit een stem ten voordeele der onschuld laat hooren, kan aan geen duivel ol eeuwige stral gc-looven,quot; riep dc Hertog driftig. quot;Bij het leven des Konings! geef andere redenen, of het is met u gedaan,quot;

In dil oogenblik hield het gelui der klok op, hetgeen hel geschreeuw der menigte .nog meer hoorbaar deed worden. In doodsangst wierp De Vargas zich nu voor den Hertog op de knieën neder, zijn hoofd op den grond buigende.

• Zoo waar als ik den dood vrees!quot; riep hij radeloos, «zoo waar als ik een ellendeling ben, dien gij vertreden kunt. Hertog! zoo waar is het, dat ik de waarheid gesproken heb; straf mij, zooals gij wilt, maar laat mij in het leven; tol mijn dood wil ik u dienen, overal en in alles, doch red mij van de stral; genade I genade!quot; Dit zeggende bleef hij liggen ; de angst verhinderde hem verder te spreken.

De Hertog zag met verachting naar den ellendeling, en haalde een slip van zijn tabbaard terug, dien deze in zijne handen vasthield.

«Sla op, Dc Vargas!quot; zeide bij koel.

«Niet voordat gij mij genade schenkt,quot; antwoordde deze zacht.

• Sla op,quot; riep de Hertog driftig, »ik wil hel!quot;


-ocr page 220-

8(1

De V.irgas gclioorzaamdc. Met mocile ricliUe hij /.icli op, 011 liiold zich aan de lal'el vast, die door zijne aamaking heen en weder schudde. De Hertog zat met zijn kin en zijn haard op de hand leunende, en scheen in diepe gedachten verzonken ; van den uitslag daarvan hing des voorzitters leven ol' dood al', wiens denkvermogen verslomd was, en die niets moer van hel geschreeuw der menigte hoorde, welke met ongeduld de terochl-stclling scheen te vorderen. Verge els zocht hij op het gelaat des llerlogs zijn holioud te lezen; de dnisternis, welke reeds hegon te vallen, verhinderde hem nauwkeurig te zien, daar deze mot zijn rug naar het licht /at.

»Ik wil gelooven, dat rLrij de waarheid gezegd licht ; ik wil zelfs gelooven, dat gij gelijk licht,quot; zeide de Hertog eindelijk langzaam, doch gestreng, »en toch kan ik liet niet gelooven ; neen, op mijne eer! het is onwaarheid en logen, liet zou dus onmogelijk zijn oen Iwoedcn De Vargas te vinden! vergeefs zon ik naar iemand zoeken, die even verachtelijk is als gij 14 liet vonnis, dat ik uitgosprokoii heb, blijft onveranderd; maar de uitvoering or van blijft onbepaald verschoven. Zoo srij ooit weder hel recht verkort, al ware het in een zaak, die mijn eigen zoon betrof; zoo gij het waagt een woord te reppen van hetgeen hier is voorgevallen, iets ten nadeele van Peroa te zoggen of bekend te maken, dat ik mij in dien ellendeling bedrogen heb, zoo zal het vonnis terstond aan u voltrokken worden; gij zult dus zelf uwe dagen aftellen. De strop blijlt als het ware om uw hals: één woord van ii, eone enkele daad van onrecht, en hij wordt dichtgcliaald. Gebruik don tijd, dien gij nu nog van mij ontvangt, om u tol God te wenden; trachl u met Hom lo verzoenen, indien hel mogelijk is; doch wasch uwe handen niet af van hot bloed der geuzen; in naam dos llerlogs van Alva worden de vonnissen van den Raad geslagen ; hij is er dus hier en hiernamaals verantwoordelijk voor. Nooit zal hel hem in de gedaeliten komen u er mede te bezwaren, om zich te vorontscliuldigon ; nooit kan een Toledo met een De Vargas iets gemeens hehhen.quot;

Noch de diepe veracliting, zoo slork uitgedrukt in dos llerlogs woorden, noch hel gevaar, dat hem in het vervolg steeds bedreigde, kon de vreugde van De Vargas matigen of vergallon. Hot gevoel, dal hij zijn leven daaraan te danken had, dal de Hertog hel onmogelijk achllc iemand te vinden, die, bemin slechtheid evenaarde,hinderde hem nicl;iieon, hot streelde hem zelfs; want het had hem gered.

»lloo zal ik uwerRxcelloiicia ooit mijn dank kunnen betuigen voor uwe goedheid,quot; riep De Vargas, zich weder voor hem willende nedcrwerpen; doch deze stond op, en zeide barsch : «Voor hetgeen ik gedaan heb, verwacht ik dank noch belooning; hinder mij niet met uwe verachtelijke laai.quot;

De Vargas veegde zijn gelaat af en trad terug; hel antwoord des llerlogs, dat ieder, die nog eenig gevoel van eer had, geheel zou verpletterd hebben, Irof hem niel, en de geruslheid begon weder op zijn gelaat zichtbaar te worden, ofschoon zijne oogen nog wild in zijn hoofd stonden.

De Hertog nam nn de papieren op, die hem Ier lezing waren overgegeven, en wierp ze in bet vuur. «Hetgeen daarin slaat,quot; zeide hij, »moel ver-horgen blijven; gij weet, wal ik gezegd heb.quot;

De Vargas boog zich zwijgend ; doch plotseling Irad hij naar hel vuur, nadat hij een vlucbligon hlik over de tafel geworpen had, en slak de hand uit om oen papier te giijpen, dal nog niet dooide vlam bereikt was. Maar de Hertog hield hein vrij onzacht terug, en zeide koel:»Wat will gij?quot;

»Dc door u geloekende sententie uil hel vuur redden, Excollencia !quot; antwoordde De Vargas.

De Hertog slak nn met een ijzeren vuurtang, die naast den haard stond, ook dit papier in de vlam en zeide scbiimpor: »Hoe durlt gij zoo ( nt-inenscht zijn, om deze lieden met geweld Ie willen vervolgen, na hetgeen gij gezegd en bezworen licht, gij, die zoo even den dood ontsnapt zijn, en terwijl de beul nog op u wacht; ik verbied u om ooil weder eenigc vervolgingen tegen hen op te maken. De vlam heeft de sententie vernieligd ; het vuur heeft hen gelouterd, en de Koning heeft hun genade verleend : niemand mag Iweomaal voor dezelfde zaak gevonnist worden.quot;

«Verkiest uwe Ivxcellencia, dal ik de seulenliën verder voorleze ?quot; vroeg De Vargas, eenige oogen-hlikken daarna, terwijl hij er een hlik op wierp, en zooveel wilde zeggen als : «dan zal ik een licht noodig hebben.quot;

«Neen,quot; zeide Alva kortaf.

»Beveelt uwe ISxeelloncia, dal ik morgen naar (iorkum ga, om hel onderzoek lo bespoedigen en Ie vernemen, wie de ruiter geweest is ?quot; vroeg De Vargas langzaam.

«Neen!quot; anlwoordde de Hertog ongeduldig, «ik wil niet, dat iemand om deze zaak eenige overlast lie-schiede. Kr zijn geene papieren hij den Kmisario gevonden; waarom zouden wij dus weder op vermoeden handelen ? ja, al ware de ruiter in mijne macht, zoo zou ik liein op vrije voeten stollen; want


-ocr page 221-

HET SLOT LOI'VESTKIIN IN 1«7(».

S7

(iod hoed zich van hein heiliend om een misdadiger Ie slraH'en, en hij is oorzaak, dat ik dezen dag twee mensehen heh leeren kennen, die ik reeds meende doorgrond te hehhen. Ik gelast u om den kop van den Emisario van (iorkum herwaarts te laten hrengen en door den scherpreehter aan de galg te laten spijkeren.quot; »l)e helooning, die ik u schuldig hen, en die gij mij herinnerd hebt, zal ik morgen uithetalen, maar niet aan n ; ik /al haar overhandigen aan het Minnehroeders-klooster hier ter stede om zielmissen te lezen voor de afgestorven ziel van Signor De Manilla, wiens dood door uw toedoen zoo lang ongewroken is gebleven ; gij zoudt wel doen die hij te wonen.'• hier eindigde de Hertog, terwijl hij zich naar hel raam hegaf.

De Vargas pakte zijne papieren hij elkander, nam zijne muts, die hij in zij» angst vertreden had, en vroeg: »Heelt uwe Kxcellcncia nog iets te hevelen?quot; Deze wees hem echter naar de deur zonder zich om te keeren of Ie antwoorden, waarna De Vargas zich boog en het vertrek verliet.

Toen hij de deur achter zich dicht sloeg, was het alsof er een zware last van zijn hart werd afgewenteld. IN'u eerst achtte hij zich behouden ; en zooveel mogelijk zijne aandoening Irachlende Ie verbergen voor degenen, die in hel voorvertrek waren, trad hij het snel door, om niet door de jonkers en roededragers, die zich daar bevonden, Ie worden aangesproken, en die, aan een raam hij elkander vergaderd, over iets schenen te rede-Iwisten. Ofschoon zij de ware loedracht der zaak niet wisten, en de oogenhlikkelijke lerechtstclling van iemand in die lijden van geweld nicls vreemds was, zoo hadden zij toch nu en dan, niettegenstaande het tapijt, dal vóór de gesloten deur hing, de stem gehoord van den Hertog en den voorzitter. Deze haaslte zich thans om den groet van den Anspessado te beantwoorden, die met zijne manschappen op het bevel van den Hertog wachtte» en hij daalde snel de trap af. lu de gang bracht hij zijn haar, zijn haard, zijne muts en zijn kraag in orde, en spoedde zich nu naar de deur, alsof er niets ware voorgevallen.

De scherprechter, die in de koude ongeduldig naar zijn lijder wachtte, had het schavot verlaten, en zich hij de deur geplaatst. Zijne knechts zalen in een staande houding tegen de dubbele ladder, en spraken over verschillende zaken. Zoodra hij De Vargas zag aankomen, nam hij zijn hoed af, hoog zich diep en zeide: »Zou het nog lang durem Mijnheer? Ueeds sinds lang ben ik gereed; indien het donkerder wordt, ben ik niet in staal het werk naar hehooren Ie verrichten. (Üj weet, Mijn-Iteer! dat ik steeds gewoon ben mijne zaken naar den eiseh te doen ; ook is het volk ongeduldig. Zoudt gij mij ook kunnen zeggen, met welken kwant ik zal te doen hebben, dat wil zeggen, wie door het hennepen venster zal moeten kijken, zooals gij niet onnatuurlijk den strop laatst genoemd hebt?quot; eindigde hij lachende.

«Ziedaar dan den man,quot; dacht Dc Vargas, «die mij meedoogenloos zou hebben opgeknoopt, indien de tijger hel bevolen had; nu kruipt hij voor mij, maar dan zon hij zijn voet op mijn nek gezet hebben.quot; Mij liet zijne oogen over de markt gaan, en zag het volk, dat hem gewaar werd, en Imn geschreeuw slaakte, in de hoop van spoedig den veroordeelde Ie zien verschijnen, weinig denkende, dat het Dc Vargas zelf was; want evenals een onweersvogel den zeelieden het naderend on weder voorspelt, zoo was dc voorzitter van den bloedraad ook meestal een voorbode lot de eene of andere strafoefening.

«Neen, meester!quot; antwoordde De Vargas, schamper lachende, »ik weet niet, voor wicn de strop wezen zal, dien gij daar liebl opgehangen, noch wanneer de misdadiger, voor wien hij bestemd was, u zal worden overgegeven.quot; Dit zeggende, trad hij op de stoep, en daalde langs de steenen trappen al, terwijl de scherprechter hein onderdanig groette.

De hoofdman der lijfwacht groette hem niet, toen hij hem voorbijging, en scheen den eersten groei van De Vargas te verwachten; doch deze ging hem trolsch voorbij, en trad tusschen de soldaten door. Het volk, den gevrcesden man ziende aankomen, maakte voor hem plaats, terwijl het zich diep boog, en hem een breeden doorgang open liet. Evenals werd hij hen niet gewaar, ging hij langzaam langs hen heen, en trad op de markt. Hier stonden nog meer lieden in hunne mantels gedoken; zij groetten hem niet, maar verborgen tevens uit voorzichtigheid of voor de koude hun gelaat in hun mantel; en zoo zij al in de verte naar de strafplaats zagen, was hel niet uit een laakbare nieuwsgierigheid, maar uil gevoel van medelijden, dal zij voor hunne medeburgers gevoelden, die vermoord werden.

De straat doorgaande, hield De Vargas boven op de brug stil, en zag nog eens naar dc markt. Het kwam hem voor, alsof er iemand de ladder beklom, die zich gereedmaakte om den strop van de galg af te nemen. In zijne verwachting be-


-ocr page 222-

J. F. OLTMANS.

88

drogen, verdween het gemeen al schreeuwende van de markt, en de trom der soldaten liet zich hooren; waarschijniijk trokken zij af.

»lk ben dus gered,quot; zeide hij hij zich zeiven, »ik heb mijn hoofd uil de klauwen van den bij-geloovigen dwingeland teruggetrokken. Wie geeft hem het recht, om mijn geld in de heurs der papen te werpen ? die wreede gierigaard ! Waarom kan ik niet eens, al ware het voor één oogenblik, landvoogd zijn 1 ik zou hem dan eens doen gevoelen, hoe het smaakt, om minder dan een hond behandeld te worden ; ook bij zou dan aan mijne voeten bidden om genade, ol ik zou hem den langen kop doen afslaan, dien hij, als een gek, aan den koning, zijn waardige» meester, vrijwillig zou komen brengen. Doch gij, ellendig gemeen!quot; vervolgde hij, «dat nu nog voor mij tot in hel stof buigt, en mijn dood zoudt toegejuicht hebben, gij zijl onder mijn bereik, waarom zou ik aarzelen u Ie vertrappen 1 Uw hoofd en goed zuilen mij dit oogenblik betalen ; gij zuil gevoelen» dat gij, zonder bet te weten, naar mijn dood verlangd hebt. In u zal ik mij op den dwingeland wreken; want hij heeft uw bloed op zich genomen. Welnu! ik, Juan de Vargas, voorzitter van den Raad, zal maken, dat bij er in verzuipt lquot; Dit zeggende, keerde lij zich om, sloeg zijn tabbaard om zich heen, en vervolgde mei snelle schreden zijn weg.

Nadat De Vargas vertrokken was, gaf de Hertog dadelijk bevel om iedereen ie verwittigen, dal er dien avond geen recht zou gedaan worden. De gordijnen werden voor de glasvensters geschoven en twee dikke waskaarsen op de tafel gezet, waarna zij, die dit verricht hadden, zich op een wenk van bun meester, verwijderden. De sombere Spanjaard zette zich daarna in zijn leuningstoel bij het vuur neder, terwijl bij zijne schoenen met groote strikken legen den haard plaatste. Lang zal hij na te denken over hetgeen dien dag was voorgevallen. Nadat bij alles, zoo voor als legen, had overwogen, riep hij, zijn haard strijkende uit: »Hct is niets, de verachterlijke Licen-ciado heeft gelijk ; voor geld en eer zal ik wel een Perea verkrijgen; doch waar vinden de geuzen een Emisario ? De liefde lol zijn vaderliind en voor het hersenschimmig beeld der vrijheid heeft hem de kracht gegeven om Ie vcrrichlen heigeen hij deed. Oranje verliest meer dan ik ; de geuzen hebben een groot man verloren, en nooit zal er zeker iemand in hun land geboren worden van dien naam, die hem zal overtrelTen.

Hij wist niet, de dwingeland, toen hij in hel hart der Nederlanden dus sprak, dal zijn landaard uil de zeven vrije landen zou verdreven worden ; hij wist niet, dal, eer honderd jaren verloopen zouden zijn, de Nederlanders een man zouden bezitten van denzelfden naam als de Boodschapper ; dat deze held, door de geheele wereld bekend, geacht en gevreesd, den roem van Holland op den oceaan, door hel gedonder zijner kartouwen, voor eeuwig zou vestigen, en dal hij, door 's lands Stalen gezonden zijnde, om mei zijn zeekasleelen het beslaan van bel diep gezonken Spanje te onderschragen, door hen, die hij kwam helpen, lafhartig verlaten, hel leven laten zou.

Hier eindigt hel handschrift, dal wij tot nog toe, cenige weglatingen en bijvoegselen uitgezonderd, onalgebroken gevolgd hebben, zonder dal hel mogelijk geweest is, onder de vele geschreven en gedrukte stukken, waarmede hel verward was, bet vervolg te ontdekken. Alleen drie op afzonderlijke papieren geschreven aanteekeningen, die ik hierna onder dezelfde motto's als de origineele, zal inlasschen, en welke zeker nog alleen overgebleven zijn van die vele, van welke de schrijver zich bediend heeft om hel verhaal op te stellen, schijnen mij zeer geschikt, om den lezer eenigs-zins te voldoen, die verlangend mocht zijn iels anders van de in dit verhaal voorkomende personen te vernemen ; terwijl wij zeker zouden onderricht geworden zijn van de verdere lotgevallen des heeren Van Doorn, van den dag zijns huwelijks mei de pleegdochter des Italiaanschen hurgvoogds, hel getal hunner in dien echt overgewonnen kinderen, en eindelijk nopens hunne wijze van afsterven, de plaats hunner begrafenis met hunne grafschriften en opnoemingen hunner goede hoedanigheden, indien de hand des lijds hel vervolg van Ifrl Slol Loerenstein niet bad vernietigd, wanneer liet ten minste geheel afgewerkt is geweest.

Mij dus verstoken ziende van de riemen, mei welke ik lol nog toe geroeid had, heb ik zelf getracht in onze geschiedverhalen iets naders nopens den vriend des Boodschappers te vernemen; doch mijne ijverigste pogingen zijn slechl beloond. Ziehier echter, wat ik hen te weten gekomen :

Dat het niet onwaarschijnlijk is, dat door de bemoeiingen van Van Doorn, de stad lieusden, in i:;77, bij de (iendsche Bevrediging, zich onder de bescherming der Stalen begaf, zooals zij, ofschoon over de Maas gelegen, sinds di


-ocr page 223-

IIET SLOT LOEVESTEIN l!N 1570.

89

als een gedeelte van Holland, is beschouwd geworden, en dat hij, na eerst, zooals ons hekend is, onder de Watergeuzen gediend te hehhen, de zee voor het land verlaten heeft, en in een niet onaan-zienlijken rang een werkzaam aandeel in den bevrijdingsoorlog genomen heeft. In 11)7^ schijnt hij ^ echter nog lot de Watergeuzen hehoord te hebben,

zooals blijkt uit de hierna volgende aanteekening, welke het echter voor sommige mijner lezers, die minder met de krijgsbedrijven van dien tijd bekend zijn, niet onvoegzaam zal zijn te doen voorafgaan van een kleine historische herinnering, die ik voortaan, zonder er verder melding van te maken, de vrijheid zal nemen terneder te zetten, daar, waar het mij noodzakelijk voorkomen zal.

Nadat op den l8Usn April des jaars i;i7t2 Den Hriel was ingenomen, iets hetgeen toch aan weinige Nederlanders onbekend zal zijn, begon de zaak der verbondenen aan alle zijden veld te winnen. Vlis-singen en verscheidene andere steden wierpen hare gehate bezetting uit, en op den 'i!)8quot;quot;' Juni werd Dordrecht door Bartel Detens van Mentheda in bezit genomen. Den volgenden dag vertoonde zich kapitein Marinus Brandt vóór (Jorkum met zestien schepen, hetgeen den vrienden van hun vaderland moed gaf, zich als zoodanig te doen kennen. In de kapel bij de Kansepoort werd de overeenkomst met die van de stad gesloten, en de burgers, door het luiden der klok op de markt bijeengeroepen, zwoeren plechtig en met opsteking der hoeden, Alva en zijne trawanten uit bet land te helpen verdrijven en getrouwheid aan den, volgens hunne gedachten, wettigen stadhouder des Konings, prins Willem van Oranje.

De drossaard van (Jorkum, Casper Turk, die den Hertog van Alva getrouw bleef, en intijds hoopte ontzet te worden, weigerde hel kasteel, op hetwelk veel priesters, monniken en roomsehge-zinde burgers gevlucht waren, aan de Geuzen over Ie geven, en begon de stad te beschieten. De Watergeuzen, geholpen door de burgers, dwongen hem echter zich den volgenden dag met het aanbreken van den dageraad aan hen op gerade of ongenade over te geven. De drost met zijne vrouw en dochter werden gevangen gehouden, en op rantsoen gesteld, terwijl twee mannen, die zich steeds als handlangers der Spaansche wreedheden hadden laten gebruiken, op de markt werden opgehangen. De geestelijken werden slecht behandeld in het begin van de volgende maand werden zij oerd, en de wreede Van der allen, n:'

ter dood brengan. Willem Turk, de zoon des drossaards, trok nu met (100 man op, en te laat komende om zijn vader te ontzetten, besloot hij zich in Loevenstein te werpen; denzelfden dag schijnt deze brief geschreven te zijn.

E E N B It I E F.

»Beminde Anna I

Hoe gaarne wenschte ik u te zien, en hoezeer verlang ik bij u te zijn ; zoo ooit dit gemis mij heeft gekweld, dan is hel nu. Wanneer ik vroeger op zee rondzwierf of in vreemde havens vertoefde, gevoelde ik de onmogelijkheid om naar u toe te snellen. Helaas! die verre afstand, de holle zee, en mijne vijanden benamen mij dat genoegen en alle hoop daartoe: maar nu, wat kan mij nu weerhouden ? één woord slechts en mijne bootsgezellen hijsdien juichend hel zeil in top, en onze zegevierende vlag wappert vóór mijne vaderstad ; eeuige uren slechts en een moedig ros brengt mij naar de oude bisschoppelijke stad en in uwe armen; maar mijn plicht verbiedt mij de inspraak van mijn hart en der huwelijksliefde te Nolgen; geliefde echtvriendin! ik blij!!

»lk heb u doen weten, dal we (Jorkum ingenomen hebben, en dat ik gezond ben ; maar toen was bet slot nog in de macht der Spanjaarden ; thans echter is het in onze handen. De drossaard heeft zich overgegeven, nadat wij stormenderhand de twee buitenste ommuringen hadden ingenomen. Ik verberg u niet, dal ik een oogenblik in groot gevaar geweest ben, daar ik een geruimen lijd ongedekt heb moeten blijven onder hel vuur, dat uil den u bekenden Blauwen toren, de laatste toevlucht der belegerden, op ons gemaakt werd, terwijl wij bezig waren aan de gracht, hij de brug, een verschansing op le werpen ; doch (Jod, die onze wapenen zoo merkbaar zegent, heeft mij niet verlaten ; (tok heb ik geen letsel bekomen, en heb de goedkeuring mijner opperhoofden en metgezellen verworven. Reeds meer dan twintig steden hebben de geuzen nu al aan de Spanjaarden ontwrongen, en het zou mij vreemd voorkomen, als de stijfhoofdige tiran zich nog vergenoegt met zijn no es innlii (1) uil te roepen.

«Beloofd hebbende n steeds alles zonder omwegen te schrijven, en niels voor u te verbergen,

(I) I lei is niels.


-ocr page 224-

J. F. OLTMANS.

90

zoo kan ik niet nalaten u Ic horichtcn, dat ik vrees voor het lot der geestelijken, die in het slot zijn gevonden; /ij znllen allen op last van Kmnei naar Den Kriel vervoerd worden. Indien (iod hun niet genadig is, zijn zij verloren ; nooit heeft er iemand bestaan, die, evenals de (ïraal Van der Mark, do verschrikkelijkste wreedheid met moed, beleid en hooge geboorte deed gepaard gaan. Helaas! als hij zoo voortgaat, kan zijn uiteinde niets anders dan droevig zijn.

»lk heb echter dengene gered, die gewoon was op Loevestein voor de bezetiing den dienst te komen verrichten, die u steeds den troost der heilige kerk heelt toegediend, en die u toegezegd had u in zijne bescherming te nemen, als uw voogd u voor het altaar voor altijd aan den Spanjaard zou willen verbinden. Of zijne zwakke macht u zou gered hebben, is (iode hekend ; groote, ja zelfs al te groote macht hebben onze geestelijken te allen tijde gehad, en indien zij er helaas! niet zoo dikwerf een verkeerd gebruik van gemaakt hadden, zouden zij nu niet uit hunne huizen verdreven en niet straffeloos mishandeld worden.

»lk heb den eerwaarden vader hij mijn vriend den slager verborgen, die mij reeds eenmaal zulk een grooten dienst bewezen beeft. De bereidwilligheid, waarmede hij hem in zijn huis heelt opgenomen, verzekert mij opnieuw, dat hij mij zeer genegen en een braaf man is, en ik hoop, dat de tijd niet ver af is, dat ik u bij hem breng, en gij zelve zult moeten erkennen, dat gij hem verkeerd hebt beoordeeld.

»Johan Omal, commissaris van den graaf Van der Mark, wilde mij do prooi, die hij zijn meester wilde brengen, in den beginne niet afstaan ; eindelijk heeft hij echter aan mijn verzoek en dreigen gehoor gegeven, zeggende, dat hij Lumei van alles zou onderrichten. Voed echter geono vrees; de (Jraaf heeft de spreuk mijner voorvaderen op de vlag gelezen, die van mijn vaartuig waait; hel

Die zirh nan mij wrijven zal,

Zich zulks beklagen zal,

zal hem don lust benemen, om don geestelijke van mij terug te vragen ; mijn dogen zou gereed zijn hem te antwoorden ; hij weel, dat hel in mijne hand geen nutteloos wapen is. Mijn volk, aan mij gehecht, zou elke poging weerstaan om mij met gewapend volk gevangen te nomen ; de schoepsvoogden, mijne gezellen en vrienden, zouden dil niet gedoogon. Men laat hom onze vijanden vernielen; doch indien hij, gelijk een tweede Saturnus, die zijne kinderen verslond, zijne eigene partijgenoo-ten mocht willen schaden, zou men er zich tegen verzetten. Dan, hiervan genoeg. Helaas, waarom is de edele vorst niet in ons midden, die paal en perk zou stollen aan deze wreede handelwijze, die hij zoo streng verboden heeft en waarover zijn hart bloedt; hij zou ons, zijner en onzer waardig, aanvoeren, en alle lalfo weerwraak tegengaan! Kik onzer ziet reikhalzend naar hem uil ; hij alleen kan ons redden.

»l)e zoon dos drossaards van (iorkum, die met OOO man, te laat gekomen is om het slot te ontzetten, besloot zich in Loevestein te werpen; dit is de reden, dat ik dadelijk bevel bekwam mij aan boord en derwaarts te begeven. De zwakke bezetting verliep vanzelf, zoodra wij naderden. ÏNa eonig volk ontscheept te hebben, om hel verlaten gebouw in bezit te nemen, ben ik hot Spaanscho krijgsvolk een eind weegs te gemoot gezeild, en heb hel met mijne jaagstukken genoodzaakt terug te koeren en den dijk te verlaten, en niet dan nadat het allo hoop opgegeven had, om hier of daar de Waal over te stoken, en landwaarts in was afgetrokken,ben ik naar Loevestein teruggekeerd.

»De prinsenvlag wapperde reeds van het slot, toen ik met mijn schip De Doorn aankwam en aan land slapte. Ik heb dan weder den grond betreden, waar ik aan uwe zijde zooveel geluk gesmaakt heb; waar gij zoovele oogenblikken van droefheid en angst hebt doorgebracht. Ik heb dan de plaats wedergezien, waar mijn vriend don heldendood gestorven is, waar de moordenaars van uw vader gestrflfl zijn. () welke herinnering ! waarom paart zich aan zooveel geluk, zooveel droefheid 1 Waarom leeft de lloodschappor niet meer!

»lk heb de kamer bezocht, die gij zoo lang bewoond hebt; maar alles is daar veranderd; niets was meer daar, dal u aan mij kon herinnoren, en toch meende ik u te zien, Anna ! Op de plaats, waar ik u, in dien hangen en tevens blijden naoht nedergeknield gevonden heb, boeide mij een onweerstaanbaar gevoel; ik bemin u nog even sterk als toen ; Anna! Ja, de moedor van mijn zoon is mij nog dierbaarder dan het meisje, hetwelk mij echter toen roods kon overhalen om mijn vriend te verlaten.

»Ach ! waarom paart zich de verwocsling altijd aan do overwinning? Waarom eerbiedigt do eene broeder niet heigeen door den anderen als heilig beschouwd wordt ? Mijne bootsgezellen en soldalen haddon van mijn afzijn gebruik gemaakt, om de kapel van hare sieraden en heelden te berooven.


-ocr page 225-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1570.

91

die de Boodschapper had verboden te heschadigen, en welke, tijdens de uitharsling van liet kruid, waren gespaard geide ven. De tapijtwerken, waarmede de Italiaan zooveel ophad, en die wij zoo dikwijls samen heschouwden, zouden zeker nu ook aan de vernieling niet ontsnapt zijn, indien zij niet reeds bij het springen van liet slot, dat nog gedeeltelijk een puinhoop is, waren verdwenen; ten minste mijne lieden hebben eene der kamers, welke nog met tapijtwerk versierd was, niet ongemoeid gelaten, en een gedeelte er van aan stukken gescheurd. Met kruis en ecnige geestelijken, die er op voorgesteld waren, hadden hunne ver-nielingszuchl aangevuurd, terwijl zij een ander onbeschadigd gelaten hadden, waarop onderscheidene heidensche goden en godinnen waren voorgesteld. Zonderlinge uitzondering, voorwaar!

»()ok de Leeuwensteen is niet meer ! in hun ijver, om ai wat Spaaiisch was, en wat maar eenigszins met dien gehaten landaard iets gemeens had, te verdelgen, hebben zij hem stuk geslagen. Verwoed over den dood des Snijders, en wetende dal mijn bloed er op gevloeid heelt, hetgeen bun, ik weet niet hoe, ter ooren was gekomen, hadden zij hem reeds verbroken, en waren bezig de stukken in dc gracht te werpen, toen ik er juist op aankwam ; den ijzeren ring, die er in was, heb ik nog gered : ik zal hem tot een aandenken bewaren.

«liet zal u nog wel hengen, dat ik eens mijn verlangen te kennen gegeven heb, om den steen te laten oplichten. Hieraan is nu onverhoeds voldaan ; en hetgeen mijn volk er onder heelt gevonden heb ik zorgvuldig bijeenverzameld, en zal ik u bij gelegenheid laten bezichtigen, zoodra mij zeiven hel geluk mag te beurt vallen u te zien.

»Aan ééne zijde doet het mij genoegeii,dal dc strafplaats verbroken is; doch, belaas ! gij weet hel, het ontbreekt den mensch nooit aan eene plaats om zijne wreedheid of gerechtigheid uil te oefenen. Nog nooit heeft men iemand in het leven zien blijven uit gebrek aan een schavot; en aan dezeiïdc galg, die voorheen de overblijfselen der dappere verdedigers van liOevestein torste, hangen nu weder ecnige lijken van te (iorkum met de wapenen in de vuist gesueuvelde soldaten ; lieden mijn, mor-

oeg, ja al te veel va igelukkige lijden zoo nis, zoowel als alle maar eens onze kim zaaien, en de vrijhei nu strijden. O ja, /

het noodlot het wilde, dat wij van elkander werden afgerukt, dal ook mijn bloed voor het vaderland moest vloeien, zoo zou mijn zoon door (iods hulp eenmaal toch dc welvaart en het geluk beleven, die zijn vader ten koste van zijn bloed had helpen veroveren en bevestigen. Druk hem voor mij aan uw hart : hoezeer verlang ik naar bel oogenblik, waarin hij mij met den zoeten naam van vader begroeten zal!

«Vaarwel, aangebeden vrouw! vaarwel Anna! lt;iij kunt den brenger dezes gerust vertrouwen, en van hem hoop ik bericht van u beider welzijn en een paar regels van uwe hand te ontvangen. Bij de eerste gelegenheid snel ik naar u toe; zorg toch intusschen, wat ik n bidden mag, dal uwe betrekking tot mij niet door de eene of andere ouvoorzichlighcid van u of van Meijer ontdekt worde; bedenk, dat er het leven van uw zoon, en dat van u beiden, aan bet mijne verbonden is. Hond ii verborgen, mijne Anna ! en geloof mij steeds te zijn

I w liefhebbende echtvriend K. van Doorn, Kapitein van het schip de Doorn vóór Loevestein.quot;

l)cn 27alen der maand .Inni,

anno 1572, 7 nui* des avonds.

In IfiS'.l had de graal' van Mansfeld zich om lleiisdeu gelegerd, en zocht deze stad in zijn geweld Ie krijgen. De slaalsche troepen niet bestand tegen de zijne, wal liet aantal aangaat, waren genoodzaakt den Spanjaarden den Bomme-lerwaard over te laten; het huis te Meel, door 7000 man, zoo Spanjaarden, Walen als Duilschers belegerd, was op het punt om zich aan den (iraaf te moeten overgeven ; ja overal plunderende en brandende, zwierven zij van hel eene dorp naar hel andere, en maakten zich gereed om de Waal over te trekken, en zich in den Tielerwaard te werpen. I'rins Maurils Van Oranje, onderricht zijnde, dal zij het oog hadden op Loevestein, binnen welke vesting men reeds ecnige verslandhouding met den vijand had moeten strafl'en, had dadelijk last gegeven om de ruiters van Marcelis Rav terstond derwaarts ie zenden, met order om hel slol le bewaren.


-ocr page 226-

92 J. F. OLTMANS.

DE DRIE VAANDELS.

In den vroegen morgen van den tweeden dag, na dien, o)gt; welken de ruiters van Ha\ op Loeve-stein gekomen waren, reden twee ruiters de poort van het voorhof nil. Beiden droegen, evenals de ritmeester liax, die te voet naast den eersten ging, een sluier van oranje, wil en blauw, en naar zijn kleeding te oordeelen, scheen de oudste niet de minste in rang van de ollieieren des legers te behooren.

»(Jij zult zoo goed zijn, Mijnheer!quot; zeide de ritmeester tot den ollicier, »aan zijne lüxceilentie te zeggen, dat zijne orders stipt zullen worden opgevolgd; gij weet, dat ik mij reeds den tijd ten nutte gemaakt heb; de zolders zijn met hooi, stroo en haver voorzien, en zoo (iod geeft, dal hel noodig zijn zal, mij met mijne paarden in den Waard te zenden, zoo zullen de Mansfelders gewaar worden, dal de Haxen van een goeden sla! komen.quot;

quot;t!ij kunt n volkomen daarop verlaten. Mijnheer!quot; antwoordde de ollicier. «Zijne Kxcellenlie zal levens onderricht worden van de door u aan mij bewezen diensten. Hel spijt mij, dat de belangrijke zending, waarmede ik belast hen, het mij onmogelijk maakt, met mijn zoon van uwe herbergzaamheid gebruik te maken, en zijne Excellentie zal zeker mei genoegen vernemen, dat de vestingwerken reeds, in weerwil van den sterken stroom, zoo ver gevorderd zijn.quot; Nu op de nieuwe werken wijzende, die onlangs om hel slot aangelegd waren, en waaraan zelfs door de ruiters en hel voetvolk van Van Mcrve en Van Lier druk gearbeid werd, vervolgde hij: »l)e tijd heugt mij zeer goed, heer ritmeester ! dal van al deze werken bijna nog niets te zien was. Het slot, dat nu de kern van deze schans uitmaakt, stond toen eenig en alleen, en die in het vervolg hel fort inneemt, zal reeds overwinnaar zijn, waar voorheen de belegering eerst een begin nam.quot;

»Het is zoo,quot; antwoordde Hav ; hoe meer hel gebruik van het geschut in zwang zal komen, hoe meer zulke groole steenklompen van hunne sterkte verliezen zullen. Alles verandert; alleen het paarde-volk zal, naar mijne gedachte, óf het minst ontaarden, bij hetgeen het vroeger geweest is, öf zoo gij wilt, minder vatbaar zijn voor volmaking. Ik weet, dat gij hier veel gekomen zijt,quot; vervolgde hij, terwijl de ruiters hunne paarden lieten stilstaan, • voordat het slot door den ossenkooper verschalkt werd ; minder vreemd zal hel gebouw zelf u dus niet zijn voorgekomen ; want hel is, sedert het weder is opgebouwd, veel veranderd Maar daar gij stellig voornemens zijl om door den Waard naar Bommel te gaan, zooals de gedeputeerden te Gorkum u in hunne hooge wijsheid gelast hebben, zonder te weten hoe gevaarlijk het is, zoo zou het, dunkt mij, niet kwaad zijn, den jonker hier te laten. Ken soldaat moet gaan daar, waar men hem gelast; uwe orders gedoogen geene vertraging; maar niets noodzaakt u, uw zoon noodeloos aan gevaar bloot te stellen.quot;

»lk heb hem beloofd, dat hij mij zou vergezellen, Mijnheer ! voordat hel mij bekend was, dat ik langs dezen weg naar Bommel zou moeten,quot; hernam de ofiicier, »en hiervan gebruik makende, heeft hij niet te Gorkum willen blijven; hij weet, dat mijn woord mij heilig is.quot;

•De jonker zal mij len goede houden,quot; zeide de ritmeester, zich tot den jongen ruiter keerende, die tot nog toe stilzwijgend geluisterd had, »dal ik zijn gedrag niet kan goedkeuren, en dal het van een zoon niet braaf is om misbruik te maken van een belofte, hem door zijn vader uit goedheid gedaan.quot;

Hen hoog rood bedekte hel gelaal van den schoonen jongeling, die nauwelijks achttien jaren oud scheen te zijn ; ten minste zijne kin was ongebaard; doch de zachte, zwarte gloed van zijn bovenlip verried, dat zij spoedig door een knevel zou gedekt worden. Terwijl hij zijn helm afnam, waarop een pluim van roode, wille en blauwe veereu slak, en zijne blonde haren achterwaarts streek, ontmoette zijn zwart fonkelend oog den heslraflenden blik zijns vaders, waarom hij zonder drift, doch met vuur en gepaste bescheidenheid, antwoordde; »(ïij gelooft dan, Mijnheer! dat ik voor niets de roemrijke daden heb hooren verhalen, welke zoovele helden voor hun vaderland verricht hebben, en dat ik niet wil trachten, den naam dien ik ontvangen heb, en hetgeen mijn vader bestond, niet in staal was mij moed in te boezemen, zouden dan deze oorden, die den wapenkreet gehoord hebben van hem, wiens naam ik draag, mij niet dwingen om den dood te verachten ? Zou ik dan niet de lafste der ellendelingen zijn ? Of gelooft gij, Mijnheer! dat mijne moeder niet zou vragen, waarom ik mijn vader verlaten had, indien hel noodlot wilde dat hij viel, en waarom deze borst de zijne niet tot een bolwerk verstrekt had ?quot; Dit zeggende, sloeg hij mei de rechterhand op zijn borslhat las.

• Hoe meer moeite hel n kosten zou uw vader alleen te laten gaan, jonker!quot; antwoordde de ril-


-ocr page 227-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70. 93

meesier mei waardigheid, nadat hij liet antwoord van den jongeling met welgevallen scheen gehoord te hebben, »des te meer waarde zou de gehoorzaamheid aan zijn bevelen gehad hebben ; en het is verre van mij, dal ik zou trachten uwe redenen te wederleggen. — Wij beiden zouden mogelijk niet anders handelen, indien wij in zijn plaats waren,quot; vervolgde hij glimlachende lol den oflieier: »lk moet u echter nog zeggen. Mijnheer! dat de Spanjaarden dezen nacht tol op hel Monnikenland gestroopt hebben; ten minste men heelt hunne vuren gezien. Mogelijk zijn het wel van de soldaten, die aan hel muiten zijn geslagen ; althans zoo gij behouden aankomt, is hel meer geluk dan wijsheid; in alle gevalle verzoek ik u de ruiters mede te nemen, die, daar bij de poort reeds opgezeten, op n wachten, liet zijn oude ruiters van Schenk, die naar Hommel moeten; de oude knevelbaard, die hen aanvoert, is de oude Duilscher, die vóór Nijmegen, doch zonder vrucht, den aftocht van den overste gedekt heelt.quot;

Hartelijk schudde de ritmeester den officier de hand, toen deze hem voor zijne voorzorg dank zeide, en met den jonker de schans verliet over de houten brug, in welker nabijheid het hoofd van een in het slot terechtgestelde soldaten op een hoogen staak geplaatst was. Hierna reden zij, gevolgd door de ruiters, in vollen draf voorl.

In het midden van het Monnikenland gekomen zijnde, wees de officier met zijne himd naar den olmboom, die met dik looi' beladen, hoven op den heuvel stond, en sprak met den jonker, die zijne rechterhand aan zijn ijzeren stormhoed brachl, zonder dal de ruiters door den afstand en hel gebriesch der paarden hooren konden, wal er gesproken werd.

Toen zij aan de gracht of het water gekomen waren, dal het Monnikenland van den Bommeler-waard afscheidt, trokken zij over de houten brug, voor welke men het begin der aardewerken zag, die de hertog van Parma aldaar door zijne schansgravers had laten opwerpen, doch die onvoltooid waren gebleven, en in plaats van den dijk te volgen, namen zij hun weg midden door den Waard.

Reeds waren zij, volgens hunne gissing, voorbij lirakei en in de nabijheid van de Watering gekomen, zonder een enkelen vijand bespeurd te hebben, toen eensklaps eenige musketschoten in de verte gehoord werden. De officier beraadslaagde met den ouden ruiter, waarna zij bun lochl, ofschoon minder snel, in dezelfde richting vervolgden. Al nader en nader kwamen zij aan de plaats, waar hel vijandelijke volk zich scheen op te houden, toen zij achter eenig geboomte, waarlangs zij reden weder hoorden sehrceuwen. De oude ruiter, nn een zijner pistolen in de hand nemende, trok zijn zwaard, schaarde zijne onder-hoorigen, en maakte zich gereed om het houtgewas om Ie rennen, «lal hun belette de Spanjaarden te zien.

»Ken oogenblik, vriend!quot; zeide de oflieier, hem met de hand wenkende om Ie blijven, ■ wij zijn hier met gezonden, om onnoodige en gevaarlijke gevechten aan te vangen, maar om het doel van onzen tocht te bereiken; de papieren, waarvan ik houder ben, kunnen ruim opwegen tegen hel leven van eenige Spanjaarden, en waarlijk, ik zie geen reden om mijn zoon noodeloos aan gevaar bloot te stellen.quot;

De ruiter hoog zich, en zeide, hel pistool weder in den holster stekende: «Welnu, Mijnheer! wij zullen dan uwe hevelen afwachten. Wat mij aangaat, (lari heeft zooveel Spanjaarden gezien, dal iiij er niet nieuwsgierig naar is; doch, wat den jonker betreft, ik gelool, dal hij van verlangen brandt om hen onder de oogen te zien, en ik zou gaarne getuige zijn van zijn proefstuk onder de wapenen zijn.quot;

«Nu lieten zich ook de trom en de Huil hooren; de vijanden schenen met veldmuziek op te trekken; nu en dan losten zij hunne roeren, terwijl zij een luid gejuich aanhieven. De officier reed nu alleen behoedzaam een klein eind op, en plaatste zich zoodanig, dat hij, zonder gezien te worden, een vrij gezicht in het open veld had. Spoedig zag hij nu een honderdtal arkebusiers en piekeniers door elkander, zonder hoofdlieden en zonder orde, achter hel hakhout uil, te voorschijn komen ; hetgeen hem bewees, dat hij zich niet, evenals weleer de Spanjaarden, door een boerenbruiloft had laten verontrusten. Vroolijk lieten zich de speeltuigen hooren, en daar zij dachten niets te vreezen te hebben, trokken zij schreeuwende en juichende voort, alsof zij een groolen huil of overwinning behaald hadden. Ken hunner zwaaide onophoudelijk met een groot rood vaandel, dat hij droeg, en de officier scheen bedaard te overleggen, wal hij doen zou, toen hem eensklaps twee oude versleten vaandels in iie! oog vielen, die aan pieken gebonden, in hel midden door hen gedragen werden. Het eene. scheen groen, hel andere wit geweest te zijn ; op hel eerste zag men nog eenige overblijfselen van een wapen ; op hel


-ocr page 228-

94

tweede, dal veel ^rooier was, eoiiii? bewijs van zwarte letters.

Zoodra had de ol'licier dit niet gezien, ol' zijne hesluiteloosheid was ten einde, en hij scheen dezelfde menschniet meer ; dreigende strekte hij de gesloten vuist naar zijne vijanden uit, en hij scheen hen door zijne dreigende blikken te willen vernietigen. Toen de ruiters, die hij met de hand'gewenkt had, behoedzaam bij hem waren gekomen, was het hem niet mogelijk te spreken. Zijn edel gelaat was bleek van drilt en verstoordheid, en deed het litteeken van een in vroegere gevechten bekomen houw, dat onder zijn helm te voorschijn kwam, meer ziehtbaar worden dan anders; doch toen hij zijn degen getrokken had, riep hij met vuur: • Kuiters van den dapperen Schenk! volgt mij, en helpt mij dit brooddronken voetvolk neder-sabelen. Wreekt den maarschalk en den held, wiens veklteeken zij bezoedelen. Hierna zijn zoon in het derde gelid plaatsende en de hand drukkende, zeide hij tot hem : «lierman! het oogenblik is daar, waarnaar gij zoolang gedorst hebt, herneem hel vaandel, waaronder hij heelt gevochten, die eenmaal uwe ouders gered heelt; vertrouw op (Jod en op uw zwaard, en uw vader zal u na het gevecht, hetzij levend ol' dood, het vaderland waardig terugvinden.quot;

De jonker antwoordde niet, maar bracht de, hand zijns vaders aan zijne lippen, waarna de ollicier zich naast den ouden ruiter vóór het eerste gelid plaatste en uitriep : «Trekt het zwaard, ruiters! voorwaarts, geen kwartier! valt aan!quot;

Verschrikt zagen zij om zich heen, toen zij onverhoeds de ruiters met opgeheven zwaard en met lossen teugel onder een herhaald geroep van: «Schenk! Schenk! Mauritsen de Staten!quot; op hen toei ijdende, gewaar werden. Eer zij gehoor gaven aan de stem van een hunner, die met een forsche stem uitriep : «Staat, soldaten ! velt de pieken, arkebusiers ! vuur!quot; en zich tot tegenweer gereed konden maken, waren de ruiters hun op het lijt. Daar elk der ruiters zijn pistool loste, bracht dit hen al dadelijk in verwarring ; de oude Spaansche soldaten, die met de ruiters zouden gespot hebben, indien zij in slagorde gestaan hadden, kenden het gevaar, waarin zij verkeerden: wel losten eenigen hunner, die hunne vuurwapenen niet baldadig van te voren hadden afgevuurd, hunne haakbussen, doch hel was te laat. Toen eenmaal het paarde-volk in hun midden was, dacht men aan geenc hereeniging of wederstand meer; alleen de keus tusschen den dood ol de \ lucht bleel hun over;

het woord: «geen kwartier voor de Spanjaarden !quot; benam zells de hoop op een eerlijke gevangenschap. De meesten verspreidden zich over het veld, terwijl zij hunne wapenen wegwierpen, en sloegen, door de slooten heen, op de vlucht, met reden denkende, dat het zwaar gewapende paar-devolk niet zou trachten er door heen te zwemmen. Degenen, die niet laf genoeg geweest waren om te vluchten, werden spoedig nedergeliouwen, nadat zij een hopelooze tegenweer geboden hadden; vooral zij, die de vaandels droegen, en degenen, die bij hen waren, verdedigden zich hardnekkig tot het uiterste.

De jonker, die voor het eerst van zijn leven een werkdadig aandeel nam aan een gevecht, kweet zich dapper, veroverde het witte vaandel, en kloofde met eigen hand den drager daarvan hel hoofd. Juichend hief hij het in de hoogte, en riep onderscheidene keeren : » Vivanl les (kwn.t toen hij het zegeteeken genomen had, naar welks bezit bij van het begin des gevechts af getraeht had. Een oogenblik te voren had de oude ruiter, het roode, en de ollicier het groene vaandel ver-meesterd, waardoor het gevecht een einde nam. Terwijl de oude ruiter zijne makkers terugriep, die nog bezig waren de vluchtelingen te vervolgen, onderzocht dc ollicier met zorg, of de jonker ook gekwetst was, en prees hem over zijne dapperheid , terwijl een traan van aandoening en vreugde zijn mannelijk oog ontrolde. Hij berispte hem echter, in het bijzijn van den ouden ruiter, die zijne goedkeuring over het gedrag des jonkmans luid te kennen gaf, dal hij niet volgens zijn bevel in het gelid gebleven was, maar reeds voor de schermutseling dc krijgstucht verkracht, cn het verlaten had om zich meer voorwaarts te plaatsen.

Dc ollicier vroeg aan een der gekwetste Spanjaarden, vanwaar zij de vaandels hadden gekregen, die zij met zich gevoerd hadden, en deze verhaalde, nadat de ollicier beloofd had hem hel leven te schenken : «dat zij tot het gemutineerde regiment van Leva behoorden, en als zoodanig het roode vaandel voerden ; dat zij den vorigen nacht op het land naar de zijde van Loeveslein op een hoogte in den grond hadden gegraven, met voornemen om er een vuur in aan te leggen en hunne spijzen te koken, en een geraamte ontdekt hadden,dat geheel in het harnas zat, en in twee vlaggen gewikkeld was; dat zij toen, vermoedende dat hel een der geuzen was, die hier hegraven lag, dc wapenrusting mei de beenderen in de Maas geworpen, en de vlaggen medegenomen hadden.


-ocr page 229-

HUT SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

De oflicipr schonk auu den gekwelsle oenige geldstukken, terwijl hij aan de ruiters, die nu allen teruggekeerd waren, en van welke er geen ge-hleven was, hevel gaf om voort te rijden. Zich daarna weder vooraan plaatsende, reed hij, zonder een woord te spreken, in gedachten voort, terwijl hij nu en dan echter een hlik van welgevallen liet vallen op zijn zoon, die de wille vlag in de hand hield en naast hem reed.

Tegen den middag hevond zich prins Maurits Van Oranje huiten de (iamerensche Poort te Hommel, en was bezig om de verschansingen in oogen-schouw te nemen, die men, om die stad te heveiligen, inderhaast had opgeworpen, en juist op het oogen-hlik, dal hij met een wandelslok, dien hij in de hand hield, de plaats aanwees, waar hij eenig palissadewerk wilde geplaatst hehhen, kwamen de ruiters, die verder geene onlmoeling met den vijand ehad hadden, aldaar aan.

De ollicier steeg af, en wierp een der ruiters den teugel toe, waarna hij zijn gevolg gelastte terug te hlijven en zich naar den Prins begaf, die hem met eene den krijgsman eigene openhartigheid welkom heette, en zijne blijdschap over zijne behouden aankomst te kennen gaf. Hij vroeg hem tevens, ol hem ook iets nopens de verrichtingen des vijands bekend was; welke ruiters hij medebracht, en vanwaar hij die drie vaandels gehaald had, welke heler hij hel voel- dan bij hel paarde-volk zouden passen ? Nadat de ollicier den Prins een grooten verzegelden brief overgegeven en hierop geantwoord had, zeide Maurits : »Op mijne eer, hetgeen gij mij daar verhaalt, is zonderling genoeg; indien een onzer veldpredikers hier ware, zou hij zeker de gelegenheid niet voorhij laten gaan, om uw wedervaren op de predestinatie toe te passen, en ik geloof, dal zij in het verstoren van hel gral uws vriends zeker den vinger (Jods zouden zien. Zij verafschuwen iemand, die zijn eigen leven verkort; mogelijk dragen zij daarom zooveel zors voor hel hunne.quot;

Daarna liet hij den jonker vóór zich komen, gaf hem zijne goedkeuring te kennen, eu hem vriendelijk de hand toereikende, zeide hij : «Hegeef u nu in de stad, jonker Herman! het vaandel, door u dezen dag veroverd, schenk ik u ; rust van uwe vermoeidheid uit, en ik beloof u, dal gij spoedig de gelegenheid zult verwerven, om den Stalen en mij uwe blijken van uw moed te geven.quot;

Toen de jonker den Prins mei de hand eerbiedig groette, en te paard steeg, kwamen de ruiters, met groene takken op hunne helmen, in gestolen gelederen mede oprijden, en salueerden Maurits mei de vaandels, terwijl hun aanvoerder hem met zijn zwaard groette. De Prins beantwoordde dit door zijn hoed af te nemen, en nadat zij door de hamei en over de brug de poort ingereden waren, wendde hij zich lot den ollicier en de andere krijgslieden en heeren, die hij en om hem waren, en zeide, met zijn wandelstok tegen zijn laars slaande : «Mijne Heeren ! zijt zoo goed mij naar mijn kwartier te volgen : ik ben benieuwd om de instructicn te kennen, die ik zoo even ontvang. Met reden kan ik verwachten, dat zij vigoureus zullen zijn ; ten minste men beeft het noodig geoordeeld ze mij, langs den koristen weg, door den Waard en den vijand heen, te doen komen; op mijne eer! zoo zij in even angsligen zin verval zijn als gewoonlijk, zoo is het leven van een hondsvot nog te goed, om hel door de overbrenging er van in de waagschaal te stellen.quot; Dit zeggende, riep hij twee schoone hazewindhonden, die, op de onlangs opgeworpen aarden werken bezig waren elkander na te loepen, hij hunne namen, en trad, van zijn gevolg vergezeld, in de stad.

Ofschoon in dit verhaal geen naam genoemd wordt, geloei ik echter, dat men den ollicier, evenals den ruiter, die vroeger door Jan Langarm binnen (lorkum gelalen werd, voor den heer Van Doorn houden kan. Vruchteloos heb ik echter omgezien naar de terp of den heuvel in het Monnikenland; vruchteloos dus ook naar den ouden olm, welke, ik beken hel niet te welen waarom, in dit verhaal met den naam van den Heer .lansboom betiteld wordt; wellicht dal de hand des menschen of de vernielende kracht des waters den aardheuvel vernietigd heeft, althans hij is verdwenen. De plaats, waar de Hood-schapper eenmaal rustte, is niet meer; doch niet geheel en al is de verstoring van zijn gral in de vergetelheid gedompeld ; somtijds verhaalt de oude (ieldersche landman, wanneer hij des winters bij het vuur zit, aan zijne kinderen van den inval der Spanjaarden in den Bommelwaard; hij verhaalt hun dan van menigen moord en rooftocht der Spanjaarden, welker geheugenis hem van ouder tot ouder is overgebracht; hoe het gebeurde, dat eenige ruiters van den stouten Maarten Schenk drie vlaggen veroverden, wat Neerlands's grootste veldheer legen den jongen krijgsman zeide, die een der veldteekenen genomen had.

Wal er verder van Van Doorn en zijn geslacht is geworden, verklaar ik niet te weten, en het is


-ocr page 230-

J. F. OLTMANS.

mij oiiliokencl, ol' de kapitein Willem Van Doorn, die in Ui85 bij een uitval der Spanjaarden uit de selians Yselüord aan de Staatsehe zijde sneuvelde, al dan niet een zijner bloedverwanten was.

liet opnoemen der wapenleiten van den dapperen iNieolaas Huykhaver zou ons te veel ophouden; genoeg zij bet gezegd, dat bet verlangen, betsvelk bij in bel Tempelbeeren-klooster te kennen gal', om in de gelegenheid te zijn van nog veel voor zijn vaderland te verriebten, in alle deelen vervuld werd. De inneming van Den Briel, de verdediging van Haarlem en Alkmaar, de gevangenneming van den graal van liossu, in alle welke bij een werkzaam aandeel nam, zijn getuigen van zijn moed en zijne vaderlandsliefde. Waarom moeten wij ook zeggen, dat zijn voorgevoel nopens zijne wijze van afsterven hem niet bedrogen heelt, en dat bij in 1')77 in den mislukten aanslag der Staatsehen op Amsterdam, in zeker buis nabij de Oude Haarlemmersluis betrapt zijnde, door iemand, die hem een bijzonderen haal toedroeg in koelen bloede vermoord werd ?

Dirk Duyvel, ol Duvel, zooals iiij zich ook wel schrijft, die insgelijks bij bet innemen van den Uriel tegenwoordig geweest was, heelt in bel bijzonder als kapitein eener bende soldaten vele diensten bewezen bij de verdediging der stad Alkmaar in I Ii73; jammer maar, dat hij ook daar door zijn lichtzinnig karakter oorzaak was, dat zijn moed door velen betwijfeld werd, en dal bij, na het opbreken van bet beleg, gevangen gezel, zich wegens zijn gedrag moest verantwoorden. Hij leefde nog in I :»«:gt;, en was, een jaar vroeger, aangesteld als hopman over de Waardgelders in Amstelland en (looiland.

Van den Duitschen hopman Steinbach, die door zijne traagheid en zijn onwil oorzaak was, dat Loevestein niet werd hernomen, en de gevangen geuzen niet gered werden, wordt met veel lol in de verdediging van Haarlem gesproken. Met diepe verachting beschouwt men echter den lagen buur-liug, die den dood zijner soldaten en den moord van de ongelukkige burgers der stad Haarlem vergal, en na de overgaaf, bij de Spanjaarden in dienst getreden, even spoedig van meester veranderde, als het bloedgeld, waarvoor bij en zijne landslieden dienden, door zijne vingers droop. Zich niet schamende, om vóór Alkmaar dezelfde burgers, in wier midden hij gevochten bad, met harde woorden te dwingen den grond tegen hunne landgenooten op te delven, trachtte bij ben ten onder te brengen, die hem nog kort geleden zijn loon betaald hadden ; ja bij w as verachtelijk genoeg om zich vóór Alkmaar's muur te vertoonen, en de soldaten tol een laf verraad op te zetten.

De hertog van Alva verzocht dringend zijn meester om zijne terugroeping, dewijl bij den ge-vraagden onderstand uit Spanje niet kreeg, en ontmoedigd was door hel slaan dor belegering van Alkmaar en het verlies van den scheepsstrijd op de Zuiderzee. Ook verhinderden hem zijne booge jaren en zijne jicht om het krijgsvolk in toom te houden, dat over slechte betaling aan bel muiten was geslagen. Philips, hopende, dat iemand van een zachter en nog geveinsder inborst dan Alva, mogelijk beter in staat zou zijn om bet Nederlandsche volk onder het juk te brengen, gal daaraan volgaarne gehoor, en benoemde zijn opvolger.

In December des jaars la7ö vertrok hij, die gedurende meer dan zes jaren Nederland ten geesel verstrekt bad, vele schulden achterlatende, en den vloek van een geheel volk met zich dragende, na alvorens, zoowel zelf als door den voorzitter van den bloedraad, den nieuwen landvoogd tegen hel volk opgezet en tot gestrengheid aangeraden te hebben, terwijl hij zich op zijne reis nog op zijne wreedheden durfde beroemen. De goede ontvangst, welke koning Filips de Tweede hem bij zijne aankomst in Spanje aandeed, was maar alle zeer een bewijs, dat zijne handelingen door dezen werden goedgekeurd, en zoo bij al in het vervolg in ongenade verviel, zoo geschiedde dit niet om de onmen-schelijke wreedheden, welke hij in ons vaderland bevolen had. In 1;)81 uil zijne gevangenis ontslagen, en met bet opperbevel over bet leger bekleed zijnde, hetwelk Portugal stond Ie vermeesteren, toonde hij zich met reden verwonderd, dal de Koning, zijn meester, een gevangen man noodig bad, om een koninkrijk te veroveren. In December des volgenden jaars stierf bij, in den ouderdom van vier en zeventig jaren, in het koninklijk paleis te Lissabon, nadat bij vooraf zijn meester als koning van Portugal had doen kronen, en door dezen op bet ziekbed meermalen was bezocht geworden. Zijn lijk werd na verloop van tijd door zijn kleinzoon in de hooldkerk U! Salamanca in bet voorouderlijke praalgraal bijgezet. Tol bet laatst van zijn leven behield de hertog van Alva zijne tegenwoordigheid van geesl, en zeide in zijne laatste oogenblikken tot den geestelijke, tlie bij hem was: «Aldus sterven ook degenen , mijn vader! die, om zich naar de neigingen van hunne vorsten te schikken, zooveel chrislenbloed gestort hebben.quot; Bedoelde bij de ongelukkige slachtoffers zijner wreedheid, of de in den krijg gesneuvelde


-ocr page 231-

MKT SLOT LOE

soldaten? Wie zal zulks liopalen ? Had hij gedacht, dat men onsterfelijk wordt door zich in het bloed van onscluildigen te haden, vergetende, dal de lieu! zoo goed sterft als de ongelukkigen, «lie hij ter dood hrengl ? Of zou hij misschien in zijne laatste oogenhlikken begrepen liehhen, dat hij reken schap zon moeten afleggen van de doodvonnissen, die op zijn hevel in den bloedraad geveld waren ?

Van Juan de Vargas valt niets te zeggen, dan dat hij, een dag later dan zijn meester, de Nederlanden verliet, terwijl hij, zeker door zijne slimheid en laaghartigheid, de straf voor zijne vele misdaden en ongerechtigheid ontdook. Met den Hertog gezamenlijk de terugreis doende, vermeettc hij zich nog te zeggen : «dat de Nederlanden door malle harmhartigheid voor den Koning verloren gingen.-' Waarschijnlijk is het, dat hij met zijn heliloeden huit, en voor het oog van eiken weldenkende verborgen, zieh hier of daar in Spanje heeft nedergezet, en toen met angst den dood te gemoet zag; misschien ook zocht hij in het laatst van zijn leven troost bij hen, die hij in vroegere dagen als huichelaars beschouwde.

Wat Diego de Velasquez aangaat, van dezen edelen Spanjaard vindt men insgelijks geen bescheid, en bij wordt niet genoemd onder de bevelheb hers, die bij de onderscheidene belegeringen en veldslagen de Spaanse,he legerbenden aanvoerden, zich bij een of ander gevecht verdienstelijk maakten of den heldendood stierven. Hij zal dus zeker den krijg vaarwel gezegd, en deze landen verlaten hebben; de oorlog zooals de Spanjaarden dien voerden, kon iemand van zijn inborst ook nicI welgevallig zijn. Dit een en ander wordt gestaafd en tol zekerheid gebracht door hetgeen voorviel op

DE GROOTE MARKT TE ANTWERPEN.

In de maand April des jaars l;gt;71, juist opbel oogenbiik, dat de klok der Lieve Vrouwenkerk halfeen uur na den middag geslagen had, kwam een Spaansch hoofdman, opeen witpaard gezeten, over de Kaasmurkl te Antwerpen, en wilde over de H route Mar hl rijden , toen hij de verbazende menigte menschen gewaar werd, die de geheel.' markt vervulden, en die allen met aandacht en ongedekte hoofden naar het stadhuis zagen. I)c ruiter, die nu ook derwaarts zijn blik richtte, bemerkte weldra een verbeven] tooneel, en liet een teeken van afkeuring blijken, toen hij eenige gehangenen aan een galg gewaar werd, waarna hij, vóór zich ziende, zijn weg vervolgde: de krijgs-

J. F, Oltiians, llel shl Loeveslein in 1570. II,

ESTEIN IN 1570. 97

man, ofschoon aan bloedige tooneelen en aan het zien van den dood gewoon, heeft een afschuw van alle terechtstelling en zelfs van den beul.

Terwijl het geluid van een dollen slag over de markt klonk, begon zieh de menigte, uit vrouwen, kinderen en mannen van alle rangen te zamen gesteld, evenals een onstuimige zee te bewegen, en belette hem, die langs de huizen reed en gedacht had zijn weg te kunnen vervolgen, allen verderen doorgang. H'j scheen dezen niet Ie willen bewerkstelligen ; want het volk, dat anders gereedelijk voor een Spanjaard van dien rang uitweek, scheen nu gedurende de rechtspleging, tot welker bijwoning de doodklok het geroepen had, niet gezind te zijn, ruimte te maken, waarom de Spanjaard, ofschoon ongaarne, besloot een oogenbiik te wach-en, en dan van de eerste gelegenheid gebruik te maken om deze gehate plaats te verlaten.

Toen hij toevallig voor een herberg stilhield, verzocht de waard, met zijne muts in de hand, hem zeer nederig af te stijgen, zeggende goed voor zijn paard te zullen zorgen, en hem zeiven, zoo hij verlangde, aan een raam, dat bij hem aanwees, gelegenheid te geven om de terechtstelling goed Ie kunnen zien, dewijl men daar, volgens zijn zeggen, een uitmuntend gezicht op het schavot had.

Terwijl de dolle slagen elkander langzaam opvolgden , alsof zij door een uurwerk geregeld werden, antwoordde de Spanjaard, die zijne aanbieding met weerzin aangehoord had, dat hij nu uiet, maar bij eeu andere gelegenheid zijn wijn eens zou proeven, waarna hij zweeg. De herbergier, die het gesprek levendig wilde houden, vervolgde : «liet is dan tegenwoordig een booze tijd. Mijnheer! men boort maar dagelijks van moorden en doodslaan; een voorbeeld is tegenwoordig meer dan ooil noodig. Uwe genade zal zeker reeds gehoord hebben van den moord, welke door de geuzen op Paaschdag Ie Berchem aan de twee pastoors geschied is !quot;

»Ja zeker,'quot; antwoordde de Spanjaard, »en indien hel deze knapen zijn, die men daar ter dood brengt, zoo hebben zij hunne straf wel verdiend, hospes! doch men heeft bun vonnis al zeer spoedig opgemaakt, zoo het mij voorkomt.quot;

• Wel neen. Mijnheer!quot; hernam de waard, «die rabauwen zijn nog uiet in handen, ofschoon ik hoop, dat zij door (lods bijstand en dien van alle goede menschen spoedig achter het slol zullen zijn; maar deze snaken zijn reeds in hel laatst van het verleden jaar met de wapenen in de

7


-ocr page 232-

'.»8

haml gevangengenomen; twee dagen liebhcn zij legen de soldalen als gevleesde duivels gevochten. Mijnheer De Vargas, die daar aan hel middelsle raam zit, is gisteren opzettelijk in de stad gekomen om hunne lerechislelling te bevelen en hij te wonen; den naam van het kasteel, waarin zij gevangengenomen zijn, zal ik anders honderdmaal noemen; maar hij wil mij nu niet te binnen schieten.quot;

»De Vargas! — kasteel!quot; zeide de Spanjaard hall' luid, zijne wenkbrauwen te zamen trekkende, waarna hij uitriep: «tiij bedoelt immers niet Loevestein ?quot;

• Juist, mijnheer!quot; antwoordde de waard, «juist! zij behoorden tot de bende van den Boodschapper, zooals zij hem noemen, d Emmtrio in hetSpaansch, als ik wel heb. Mijnheer !quot;

»El Emmirio!quot; riep de Spanjaard. Zijn hoofd oprichtende en met aandacht naar het schavot ziende, telde hij de lichamen, welke aan den dwarsbalk hingen, waarna hij zijn voorhoold ont-rimpelde en lot den waard zeide : »lk zie, dal er maar vier ongelukkigen gehangen zijn; niemand heelt hun het leven verzekerd; doch ik geloof niet, dal zij hier zouden zijn, als hun aanvoerder niet gevallen was.quot;

In dit oogenbiik klonk er weder een dolle slag over de markt; een onwillekeurige huivering beving den Spanjaard, en, terwijl zijne oogen van drift fonkelden, vroeg hij: «Hehoorl de ongelukkige, wien men daar op het rad de ledematen breekt, ook lot des Boodschappers volk, of is hel een moordenaar of beeldstormer ? Bij hel leven des konings! geef antwoord !quot;

Verwonderd over dc drifl des Spanjaards haastte zich de waard te antwoorden: »llij is de ergste der geuzen. Mijnheer! hij maakte dc wapens en moordtuigen voor den Boodschapper en zijne makkers. Zou uwe genade wel gelooven, dat hij gepoogd heeft het gemeen op te ruien, toen hij op het schavot werd gebracht ?quot;

• Zou hij nog gered kunnen worden, vriend Vquot; vroeg de Spanjaard snel, de hand aan dc greep van zijn degen brengende.

• Neen, Mijnheer! heb geene vrees,quot; antwoordde de waard, «bet schavot is zeer hoog en sterk bezet met soldalen ; wie zou ook dwaas genoeg zijn om zulks te beproeven ?quot;

»lk!quot; hernam de Spanjaard met vuur, «spreek, man ! zeg mij om Gods wil, kan hij nog in het leven blijven? en ik zal het moorden doen ophouden.quot;

»Neen, Mijnheer!quot; antwoordde de herbergier, verbaasd over hetgeen hij hoorde, »het is gedaan, ik heb er reeds acht geteld. Zie, daar till de scherprechter den koevoet op; hij groet den rechter : het is de genadeslag!quot;

Hij zweeg; een slag veel doller, veel akeliger dan de vorige werd gehoord : hel was alsof men op een meelzak sloeg. De Spanjaard bedekte zijn gelaal mei heide handen, terwijl hij met smart uitriep : »Arm vaderland ! gij zijl onleerd !quot;

Terwijl de waard hem in stilte en met medelijden gadesloeg, en reeds vele menschen zich gereedmaakten om de markt te verlaten, rukte de Spanjaard een gouden keten van zijn hals; de schakels aan stukken trekkende, ontdeed hij zich van een blauwen en willen zijden sluier, die over zijn schouder hing, en wierp, nadat hij hem verscheurd had, hel een en ander met verachting ver van zich af.

De menigte zag hem met verwondering aan : doch loen hij zijn degen trok, en zijn paard de sporen gaf, vloden zij uileen, luid roepende: »llij is gek, bergt u ! de Spanjaard is razend en dol.quot; Zonder zich echter aan hen te storen, ja, mogelijk hoorde hij hun geschreeuw niet eens, stiet hij herhaalde keeren met de punt van zijn degen legen een steenen lantarenpaal, die tegen de sloep der herberg stond, zoodal het eene stuk voor, het andere na van de kling afsprong, en hij eindelijk weinig meer dan het gevest in de hand hield, hetwelk hij in de hoogte hief en uitriep : • Evenals ik dit staal verbroken heb, zoo verbreek ik de gehoorzaamheid aan den dwingeland, die hel droeg en hel mij gegeven heefl. Vervloekt zij hel bevel over zijne soldalen ! vervloekt moge ik zijn als ik het herneem !quot;

Nadal iiij deze woorden uilgesproken had, die, evenals zijne daad, elkeen in den waan versterkten, dat hij van zijne zinnen beroofd was, reed hij zachtjes voort, terwijl de menigte verschrikl voor hem plaats maakte. De waard echter nam de kelen en de stukken van den sluier en degen op, en trad het hoofd schuddende, in huis; hij alleen wist van de zaak meer af, en terwijl hij voor zijn venster slaande, den ruiter naoogde, wiens paard hij door de zich aansluitende menigte niet meer zien kon, zeide hij lot zijne vrouw: •Die te edel en te nauwgezet denkt, wordt dikwerf voor gek aangezien, alleen omdat hij braver is dan andere menschen ; dit is het geval met den ruiter. Wal mij betreft, ik zal die zaken bewaren, totdat hij ze komt terugvragen, hetgeen mogelijk


-ocr page 233-

HET SLOT LOEVESTEIN IN 1S70.

91)

nimmer gebeuren zal, indien de Hertog tijdig genoeg te weten komt, wal hij hier heeft uitgeroepen.quot;

Toen de Spanjaard, stijf voor zich ziende het stadhuis naderde, kwamen eenige gerechtspersonen in zwarte tahbaarden uil ecnc der deuren. De soldaten, die het hevel hadden om niet af te trekken, voordal de lijken der lerechlgeslelden waren afgenomen, hielden een doorgang in de rnenigte open, die hier nog verzameld was om de droevige vertooning ten einde toe hij le wonen. Geen acht slaande op het volk de krijgslieden of de magistraat, zou de ruiter zeker, zonder op le zien, zijn weg langs het stadhuis vervolgd heh-hen, indien niet een der rechters, en we! de voorste, wiens hleek gelaat zich tol een valschen lach vertrok, met luider slem geroepen had; »He! he ! Signor Diego De Velasquez! hel is niet goed een vriend voorhij le gaan zonder hem le groeten!quot;

Even als de slapende reiziger opspring!, als hij door den heel van een vergiftige slang gewekt wordt, zoo richtte de Spanjaard zich op, toen hij in zijne gedachten gestoord werd door de slem des voorzitters van den itaad der Beroerten, die hem uil het verleden en van het toekomende lot hel tegenwoordige terugriep. Zijn paard slaande houdende, zag hij met verbazing naar den man, die zich zijn wrccdaardigen ijver niet schaamde, en den lagen moed had om hem te trotseeren, dien hij eer moest vreezen le ontmoeten, dan het wagen om hem hel eerst loc le spreken. Daar Velasquez toch voor altijd met Alva gebroken had, zou hij zeker zijn weg vervolgd hehhen, zoo niet De Vargas, die zijne hesluiteloosheid gezien had, een schrede voorwaarts doende, hem gevraagd had ; »Indien gij iels aan den Hertog te zeggen licht, Signor! zal ik er mij mede heiasten; nog dezen avond hoop ik zijn Excellentie Ie zien.quot;

»(iij vreest dus niet, inensch ! dal hij u rekenschap zal afvragen van den moord, die hier heeft plaals gehad ?quot; vroeg de Spanjaard met verachting.

»Neen!quot; antwoordde De Vargas koel, »het is zijne Excellentie zelve, die mij herwaarts zond, met hevel om met de geuzen af te handelen. (lij heht gezien,quot; vervolgde hij lachende, »dal hij, volgens mijn raad, het woord van een edelman niet verbroken, en daarom toch hel recht zijn loop gelaten heeft; maar mijn tijd is bepaald: ik moet bij een dezer heeren nog hel middagmaal houden. Zeg mij, Signor! hebt gij ook iets aan den Hertog te zeggen, zoo maak zonder schroom van mijne vriendschap gebruik.quot;

*Ja, ellendeling!quot; riep de Spanjaard mei drift, terwijl hij, lusschen de soldalen door, meer voorwaarts reed, »ik heb iels aan den Hertog uw meester te zeggen. Wanneer gij hem van uwe verrichtingen verslag zuil gedaan hebben, zeg hem dan, dal gij Diego de Velasquez gezien hebt, die dezen morgen nog hoofdman was in hel Siciliaanscbe regiment van Itomero ; zeg hem, dal, toen ik den laalsien slag gehoord had, welke den ongelukkigen geus vermoord heeft, ik den degen verbroken heb, dien hij, de Hertog, mij gegeven had, en dien geen edelman meer kan dragen. Zeg, dal ik hem veracht, breng hem dit over, en hij zal mij hegrijpen.quot; Dil zeggende, wierp hij hel gevesl, dat hij werktuigelijk in de hand gehouden had, vóór de voelen van De Vargas.

»(iij vreest dus niet,quot; riep deze verheugd, terwijl hij snel bet overblijfsel van den degen opnam, waarmede hij Velasquez hoopte te vernielen, «dal, als ik den Hertog overbreng, wal gij gezegd hebt, hij mij zal afzenden om uw hoofd le halen ?quot;

quot;Mijn hoofd 1quot; schreeuwde de Spanjaard wild, zijn paard de sporen diep in de zijden drukkende, terwijl hij de hand aan eene zijner pistolen bracht: »gij. De Vargas, mijn hoofd 1quot; en steigerend kraste hel paard met zijne hoeven op de trap, op welken de voorzitter zoo even den voel gehad had, diepe groeven in den blauwen steen achterlatende, terwijl De Vargas, die snel was teruggetreden, en zich onder de rechters in het portaal van het stadhuis verschool, door schrik en woede hleeker dan ooit, met een bevende stem uitriep: •llebellie legen den Koning en den Hertog! Soldalen! neemt hem gevangen !quot;

De hoed des Spanjaards was afgevallen door den hevigen schok, dien hel paard ontving, toen hel door de trap in zijne vaart gestuit werd. Elkeen dacht paard en ruiter weldra de deur te zien binnendringen; want geen der soldaten maakte zich gereed om De Vargas te gehoorzamen. Hun aanvoerder, die aau de livrei des Spanjaards, ofschoon deze geen sluier droeg, gewaar werd, dat het een der Capitanes was, gaf hun geen hevel om te handelen. Toen de edele Spanjaard zijn lagen vijand niet meer zag, bedaarde de dorst naar wraak in zijn hart, terwijl alleen de diepste verachting er in achterbleef. Dil redde De Vargas; want wie zou hem legen Velasquez beschermd hebben, indien deze ware afgestegen, en met den dolk gewapend het raadsgebouw was binnengedrongen ?

• Verschijn, verachtelijke moordenaar!quot; riep hij eindelijk met bedaardheid, het pistool weder onl-


-ocr page 234-

J. F. OLTMANS.

10(1

spunnciuie fii in den zadel stekende, »vertoon vrij uw valseh gelaat; ik beloof u op mijne eer, dal gij van mij niets te vreezen hebt; bel zal mijne band niet zijn, die uwe schandelijke loopbaan stuiten zal, ik schenk u bet leven ; maar ik vervloek u voor eeuwig. Wanneer de beul eenmaal de band aan u zal slaan, ol' de dood u op bet ziekbed aangrijpt, denk dan aan dil oogenblik ; denk dan aan de overwinning, die gij op Velasquez behaald hebt ; dan zal de geus, die ons zou kunnen hoeren, voor u verschijnen, indien hij niel vermoord was. (iij zult bem zien, als bij u zijne op de pijnbank uiteengerekte gewrichten vertoont, als bij u in zijne gebroken ledematen klemt, en u zoekt te verslikken ; dan zou ik u kunnen zien. De Vargas! zonder medelijden te gevoelen, en indien ik u door het uitspreken van één enkel woord redden kan van de straf der verdoemden, welke u voor eeuwig wacht, zoo zou ik, Diego tie Velasquez, dat woord niet uiten, dil zweer ik bij al wat heilig is, en zoo waarlijk zij mij (Jod genadig Iquot;

Ken diepe stille had er geheerscht, terwijl de Spanjaard deze vervloeking uitsprak, waarna hij den hoed aannam, dien de aanvoerder der bezetting bad opgenomen, en hem opzette, na nog eens naaide deur gezien le hebben, binnen welke de voorzitter geweken was. Toen bij zag, dal niemand bel woord tot hem richtte, en dat zijn vertrek vrijwillig en ongehinderd kon geschieden, en niet voor vluchten kon gehouden worden, wendde hij zijn paard. Den bevelhebber groetende,zeide bij; «Vaarwel, Signor! ik dank n, vaarwel, soldaten!quot; en reed snel door het volk heen, terwijl hij weldra achter bet stadhuis verdween, hetwelk hij was omgereden.

Mei zoodra had Velasquez zich van de deur verwijderd, of De Vargas, die nu weder moed vatte, vertoonde zich andermaal, en oogde den Spanjaard na, terwijl bij het gevest van den degen ouder zijn tabbaard verborg, en met een gedwongen lach tol de rechters, die bij hem waren, zeide: • De trnlschbeid der soldaten gaal dikwijls alle maat te boven, mijne lleeren ! gelukkig, dat wij met hunne snoeverijen den gek steken, ofschoon wij al voor een oogenblik hunne beestachtige drift ontwijken; bij zelf zal zijn gedrag naderhand beklagen, als bel te laat is. [let doel mij waarlijk genoegen, dat hij zijn hoed hernomen beeft: want sedert de zwijger zich ongedekt gered beeft, wanhoop ik altijd in de gelegenheid le zijn iemand het hoofd van den romp te slaan, als bij zieb zonder hoed of muls op de vlucht begeeft.quot;

De rechters bogen zich, zonder iels te antwoorden ; zij kenden De Vargas, en wisten boe gevaarlijk bet was hem tot vijand le hebben ; niemand kwam dus voor zijn gevoelen uit; geen hunner gevoelde lust om bet eerst den mond te openen.

quot;Maar ik vergeel, dat de spijzen zullen koud worden, alsof bel nog niet genoeg ware, dat wij voor deze knapen bet middagmaal verschoven hebben,quot; vervolgde hij vroolijk, met de band naar bet schavot wijzende; »de executie heeft mijn eetlust opgewekt. Ik ben gereed, mijne Heeren! laten wij gaan, eer een tweede nar ons weder komt ophouden.quot;

Dil zeggende, verliet De Vargas bel stadhuis, gevolgd door de rechters, die, twee aan twee gaande, nadachten over belgeen zij gehoord hadden, terwijl sommigen hunner, de verklaring van den wapensmid met de woorden des Spaanschen hoofdmans in verband brengende, maar al le goed inzagen, dat de ongelukkige wederrechtelijk was ter dood gebracbl.

De voorzitter van den bloedraad bad niet gerusl, voordal bij de laatste verdedigers van Loevestein verdelgd bad. Voldaan over zijn werk, vol hoop, ook spoedig den man le zien vallen, in wiens tegenwoordigheid zijn meester hem vernederd had, verzuimde bij niet, om onder den maaltijd, terwijl de beker rondging, zijn gastheer en zijne disebgenooten over hunne staatkundige en godsdienstige gevoelens uit te booren, en den naam van den krijgsman in zijn geheugen te prenten, die Velasquez den hoed had aangegeven, en die zijn bevel niet achtte, toen bij toeliet, dat deze zich verwijderde.

Wat den veerman en Jan Langarm aangaat, van ben is niels bekend ; de laatste zal zeker in zijn beroep door zijne kracht en gegoedheid geen onaanzienlijk lid van zijn gild geweest zijn ; mogelijk heeft hij ook wel de bijl voor het zwaard of bet musket verwisseld, en dan zullen zijne vijanden zich niet over deze ruiling verheugd hebben. De oude Thijs zal, met zijne nieuwsgierigheid, misschien nog dikwerf aan hem, dien hij hielp overzetten, een goeden raad gegeven hebben, totdat bij bij bet nederleggen zijner riemen, zich zeiven naar betere gewesten beefl laten overbrengen.


i;iM)K VAN HIT TWKIiDI' liN LUTSTH DI-KL

-ocr page 235-

. F. O

u

HET HUIS VAN HET ZEEWIJE

ii1

'[ij

i|

gt;: ïM

■I . I

-ocr page 236-

If; .ai:,,:..

p

,

i

i I

•■■■■

-ocr page 237-

Het huis van het zeewijf.

Men heeft mij eens verhaalt, dat er, hij den aanvang der vorige eeuw, in Vlissingen een ge-houw stond, hetwelk onder den naam van het /luis van hel Zwwy/'hekend was; len minstede oude lieden noemden het zoo, ofschoon diegenen, welke zich lieten voorstaan de ouden te verbeteren, het den meer nieuwerwetscheu naam van hel Huis van de Meermin gaven. Allen stemden echter daarin overeen, dal, volgens een van ouder tot ouder overgehracht heriehl, hel huis vóór honderden jaren hewoond was geworden door een Zeewijf of een Meermin, welke gevangen was door een armen schipper, die het huis had laten ophouwen van de kosthaarheden, welke zij hem ten geschenke gegeven had. Onbekende werklieden en bouwmeesters, die verdwenen waren, zoodra hel verhlijl voor de Meermin gereed was, en hare liefde voor den man, die haar uil de zee had opgevischl, gaven nog meer kleur aan deze overlevering der verloopen eeuwen. Hoe geloofwaardig nu een zaak moge wezen, men zal allijd onge-loovigen vinden, die verstandiger willen zijn dan anderen, en die verwerpen hetgeen hunne voorouders als waarheid beschouwd hebben ; zóó ging het ook hier; zij erkenden, dal er een volksverhaal van de Meermin bestond, doch ontkcuden hardnekkig, dat er ooit een zoodanig wezen heslaan had, en evenwel bestond bet gebouw loei» nog. Daagde men hen uil om in «Ie slad, of op het geheele eiland een dergelijk huis aan le wijzen, dan stemden zij toe, dal hel een bedelaarsdeken van bouwkunde was, maar loochenden, dal dil een bewijs was, dat een Meermin hel bad laten bouwen. Vergeefs wees men hun dal gedeelte der linnc aan, waar het Zeewijf weleer achter de fraai bewerkte borstwering placht le wandelen, om lucht te scheppen of naar de voorbijgangers te kijken ; even vruchteloos beriep men zich op den zonderlingen toren, uil welken de bewoonster naar

J. F. Ulthans. Uet huis van hel Zeewijf.

de zee plachl le zien, als de zon opging: de i»n-geloovigen hadden, volgens hun zeggen, meer torens, meer muren gezien, waarop men wandelen kon ; zij bleven het verbaal van bel Zeewijf als een sprookje beschouwen, en vroegen spottend, hoe een Meermin doel, als zij wandelt.

Meltegenslaande de regen en de wind, gedurende honderden jaren, hunne vernielende krachten aangewend hadden tegen de stecnen hoven de groote deur, waarin men de geschiedenis van het vangen van het Zeewijf bad uitgehouwen, en de baldadigheid der menschen de woede der elementen met kracht hierin de hand geboden had, bleet er echler nog genoeg van dat eens zoo fraaie beeldwerk over, om de ongeloovigen, zooals de voorstanders van den goeden ouden lijd en zijne overleveringen niet aarzelden le verklaren, te overtuigen. Doch zij bedrogen zich! hunne tegenpartij erkende wel, dat de man in die onstuimige zee een man was, maar ontkende, dat hel wezen, waarmede bij scheen \i)orl te zwemmen, en dal nu geheel mismaakt was, een Zeewijf zou zijn : hel was volgens hun gevoelen een vrouw, en de schubben en de staart werden gevormd dooi' hel lange, geruite kleed, hetwelk door hel water nauw om hel lij! en de heenen sloot. Was ook dit bewijs, ofschoon uit harden steen bestaande, niet sterk genoeg om de verstokten le overtuigen, dan had men vroeger meermalen, en met vrucht, hel beslaan van hel Zeewijf betoogd, door te wijzen op de groote Meermin, die boven op den toren nis windwijzer gesteld was ; maar sedert een on-geloo\ige spolhoef, juist op hel oogenhlik, dal men hem lol zijne schande meende overtuigd le hebben, gevraagd had, of dan alle torens, waarop hanen als windwijzers stonden, weleer door hanen gebouwd en hewoond waren, sedert dal oogenhlik was de vroeger zwaar vergulde Meermin lol meer dienstig dan om den wind aan le wijze

Wij welen niet, of er nojj oude lieden in singen gevonden worden, die zich herinn hunne grootouders van het Huis van hel Ze le hebhen hooi en verhalen; evenmin is het bekend, in welk gedeelte der oude stad hel weleer gestaan heelt. Zoo men zegt, was hel reeds, vóórdat

l


-ocr page 238-

J. F. OLTMANS.

4

de lieerlijkheid van Veere en Vlissingon lot cen inarkgraal'sclinj» verheven werd, Itij onlstenlenis van eigenaars, aan de heerlijkheid vervallen ; de bevel-iiebhers der Walen, die len lijde van den hertog van Alva in de stad lagen, hadden er hun intrek genomen ; later werd hel een tijdlang door een Kngelsehon ridder, Sidney, hewooml, en sedert gebruikt tot een gasthuis en een barak voor soldaten. Dit is gewoonlijk hel begin van het droevig einde : walenloeden en stormen brachten het hunne bij, en zoo is liet Huis vim hel Zeewijf, dal zich om trenl hel midden der zeventiende eeuw van voren nog vertoonde als een gedeelte van een vroeger niet onamizienlijk gebouw, verdwenen, zonder dal men weel hoe en wanneer.

Wellicht zouden oude grondbrieven en stedelijke ol' andere registers hieromtrenl eenig licht kunnen vers|)reicleii, misschien ook niet; wellicht heeft hel huis nooit bestaan, en is hel geheele geval een sprookje, ja! hetgeen slimmer is, niet dan een klucht, een doodc musch, waarmede men den lief-hehher en opdelver van oude prullen heeft willen vroolijk maken en bedriegen; en is dit waar, dan zal men Ic vergeefs het geheugen der oudste bewoners van Missingen op de proef stellen, en vrueh-teloos, :tl ware het ook lol Sint-Jutmis, iu oude, halfvergane papieren en perkamenten snulleleu. Doch juisl daar, waar den geleerde alle grond onder de

liepste nacht hem om-rijver in zijn element; quot;I hij alles helder, alsof I verspreidde, dal met ijveren kon. Hij weel, hetgeen gebeurd is en hetgeen niel gebeurd is, en vertelt zonder Ie liegen ; want hij verhaalt geene waarheden, dal geene waarheden zijn, maar hij verdicht. Het is zijn beroep; gelukkig zoo het zijne roeping is! Hij bedriegt de wereld niel meer dan ■;j wil Itedrogen zijn ; en wordt somtijds beloond met onverdiende toejuiching, veellijds met harde, ofschoon wellicht niel geheel onverdiende afkeuring.

Vrouw Machleld had zich weer nedergezet, na zich alvorens overtuigd te hebben, dal het brood-sop, helvvclk in een roode steenen pan aan den haard stond, nog eenigen tijd kon warm blijven ; want zi j verwachlle-de terugkomst van haar zoon, Broeder Peter was zoo op hel oogenblik, zoo hard

(1) lanye zes; knnvs vhii ze» iu een pond, «lus zeer liun c.n woinig licht gevende.

als hij loopen kon, naar zijn klooster teruggekeerd ; zoowel zijn verlangen om de oude vrouw door zijne woorden gerust te stellen, als de schotel met verwarmend broodsop, welken zij hem had voorgezel, had hem langer doen blijven dan hij gedacht had, en zou hem nu de straf op den hals halen voor zijne terugkomst na de sluiting van hel klooster. Van lijd lot tijd liel ,Machleld bare banden z.ikken ; dan verdorde de grove, doch warme kous niel, welke zij voor haar Wolfert breide, en zij luisterde met bezorgdheid naar de onsluimigheid van hel weder. Hroeder Peter had haar wel gezegd, dal haar zoon zeker zoo roekeloos niet zou zijn, om tegen den nacht, en dal bij ^.ulk noodweer, den Vlaamsehen wal te verlaten; zij had hel ook geloofd, zoolang de goede monnik bij haar was; doch nu vertrouwde zij er zoo sterk niel meer op, «lal Wolfert de Wijlinge niel zou oversteken ; zij kende zijne sloulheid, en hij had beloofd legen den avond terug te komen. Zij bad de heiligen, dat zij hem in hunne hoede zouden nemen, en hem ingeven, om aan de overzijde van hel gevaarlijke water in hel Palenhuis Ie overnachten.

De vijf tientallen jaren welke Machleld geleefd had, waren zoozeer de oorzaak niel, dat men op haar gelaal geene sporen van vroegere schoonheid ontwaarde, en dal zij veel hejaarder scheen dan zij was; de rampen verzilverden die eertijds bruine haren, rimpelden dat weleer gladde voorhoofd; doch ofschoon zij haar een vroegen ouderdom bezorgden, zoo gaven zij een groole eerwaardigheid aan dat gelaal, hetwelk zooveel goedheid uitdrukte, waarop steeds zooveel moederlijke teederheid voor haar zoon Ie lezeu stond, en dat nu zooveel bezorgdheid verried. De koperen lamp verlichtte dat vrij groole vertrek slechts weinig; alleen op en bij de lalel, die dicht naast den haard stond (want hel was in de maand December), liel zich alles duidelijk onderscheiden. Daar zat in haar armstoel, de weduwe van Nanning Koggeman, die weleer als rijk bekend slond , en bel ook was; wiens schepen vroeger naar Frankrijk en Kngeland vertrokken, en terugkeerden met rijke ladingen ; wiens handtcekening iu de hcllt der veertiende eeuw zoo goed als goud was in de havens van die landen en op de markten van Vlaanderen. Vroeger toen zij jong was, kon zij zooveel handen krijgen en betalen om haar Ie dienen, als zij slechts wilde; — nu was zij alléén ; die vroegere welvaart was verdwenen. Verliezen, door de woede van het ontrouwe element geleden, dat vroeger zijne schepen zoo gewillig gedragen had, door de oorlogen en de


-ocr page 239-

MKT HUIS VAN MKT ZKKWMF

oulrouw der incusclicn (•lulcrgaan, inaakleu van den rijken koopman een arm man — liet verdriet dal hij er over gevoelde, van zijne vrouw een weduwe. Haar bleef niets over dan de herinnering aan vroegere grootheid. De naam van hraal'heid en eerlijkheid, welken haar man in zijn ongeluk niet verloren had, en dien hij door de rampen, welke hem getrollen hadden, zell's nog meer bewezen had Ie verdienen, was altijd nog een sthoone nalatensehai»; doch niets schonk haar meer vertroosting in dal leed, dan het geluk van den jongste barer kinderen niet evenals hare andere verloren Ie hebben : Wolferl was baar steun en troost; aan hem, toen nog een kind, beval zijn stervende vader haar aan, en hij was een gehoorzaam en liefderijk zoon.

liet huis, dal zij bewoonde, stond in dal gedeelte van hel oude Vlissingen, hetwelk bij de vestiging van de nieuwe stad binnen haar omtrek begrepen was; de plundertochten van zeeroovers, welke bier in vroegere dagen zoo dikwijls schrik verspreid hadden, en de invallen der Vlamingen, waren zeker de redenen, dal de vroegere eigenaars van dit gebouw in bet openliggende dorp de kosten hadden gedaan, hel van sleen te laten opbouwen, en zelfs getracht hadden, liet naar de wijze van dien tijd eenigszins lot een versterkt huis Ie maken. Dat die vroegere bezitters van edele afkomst geweest waren, liet zich weldenken, doch was niet bekend: de grootvader van Wolferl bad het gekocht en ingericht voor zijne woning en lot bewaarplaats van koopgoederen; thans echter was bel ledig, en zonder goederen of huisraad, behalve twee kleine slaapvertrekken en de groole huiskamer. Vroeger had vrouw Machleld er een gedeelte van verhuurd ; maar sedert de watervloeden en herhaalde stormen hel huis gedeeltelijk van het dak beroofd, en den muur van hel achterhuis hadden doen instorten, was zij ook verstoken van het voordeel, dal zij uil de verhuring trok. Kens had haar zoon haar voorgeslagen hel huis le verkoopen, en een kleine en meer geschikte woning te betrekken; doch toen zij haar verlangen had te kennen gegeven, om op dezelfde plaats le sterven als zijn vader, had hij er nooit meer aan gedacht. De koude en de ongemakken, welke zij in dil huis moest verduren, sclniklen haar niet af; die ledige bergplaatsen, die kamers zonder huisraad, waar de regen door gebroken vensters on door de zolderingen binnendrong, hadden nog iets aantrekkelijks voor haar; hel geheele gebouw was gelijk een oud en verscheurd boek; maar evenwel las zij er hel verledene in, dat haar dierbaar was : elk vertrek v\as een hoofdstuk, elke steen een letter ; op elk blad las zij van den ccblgenoot, dien zij verloren had, en van hare kinderen, die reeds bij bun vader in den hemel waren.

Ter liefde van zijne moeder, had Wolferl de droomerijen zijner jongelingsjaren opgeolferd, en was bij haar gebleven ; hij zou nu geen zectocblcii naar Kngcland, Frankrijk of nog meer afgelegen landen doen ; hij zou nimmer opklimmen lol den rang van bevelhebber van een schip, niimner wellicht door vlijt en geluk eens even rijk worden als zijn vader, en den naam van Koggeman weder in den handel doen gelden : evenwel was bij tevreden ; want zijne moeder was gelukkig, en hem dankbaar voor zijne opolfering. De zoon van den rijken koopman was nu schipper, niets of weinig meer; dagelijks zette hij reizigers over van den Zeeuwsehen naar den Vlaamschen wal, bracht goederen over, ol diende den schepen, die minder met bel gevaarlijke vaarwater hekend waren, voor loods; want reeds toen voer men nu en dan, om den lol op de Schelde le onlgaan, over de llonte naar Hrabant. Doch ofschoon de jonkman, die, indien hel geluk zijn vader niet ontrouw was geworden, eigenaar zou geweest zijn van eenige groole schepen, nn slechts een klein vaartuig hezal, zoo onderscheidde • hij zich altijd boven diegenen, welke hetzelfde beroep als hij uitoefenden, door een wel aan zijn stand passende, doch netter kleeding, en dit behaagde aan zijne moederzeer; nooit was hel baar le veel, om dagen achlerecn met inspanning te werken aan de kleederen van haar zoon. Ook zijn vaartuig was zindelijker en beter ingericht dan de overige, die op den stroom voeren; hij stelde daarin zijne eer en zijn genoegen ; bij voorkeur maakten er de lieden van eenigen rang gebruik van, en als men eenige vrouwen of meisjes bij schoon weder eens de zomers een waterloclitje wilde laten doen, dan werd Wolferl en zijn vaartuig gewoonlijk daartoe verkozen. De meisjes zalen het liclsl in dal zindelijke vaartuig, waar hare schoone kleederen geen gevaar liepen om bedorven te worden; bovendien was hel sterk en goed gebouwd, en Wolferl was zulk een kundig schipper; men liep geen gevaar als hij het roer in banden had. Zij gevoelden geen vrees als hij, op de bank op hel boord van het vaartuig slaande, haar ophief, alsol zij een veder geweest waren, en haar van den steiger zacht op den bodem van hel vaartuig nederzette, of haar bij bel uitstappen zijne krachtige hand


-ocr page 240-

fi

bood. Somtijds, suuiiieer hel vaartuig ais een vogel over den stroom voortsnelde, als de mast oogen-schijnlijk dreigde op het water te gaan liggen, en de geleiders der meisjes deze bespotten over hare ontijdige vrees, dan was een smeekende hlik op den stuurman geworpen, of een angstkreet voor dezen genoeg, om de vaart van zijn vaartuig te verminderen, en ie maken, dal de mast zich ophief.

Dan beloonde vaak een dankbare hlik van een paar sehoone oogen den jonkman, die zoo goed verstaan had, wat men verlangde, en die veeltijds slechts het schijnbaar gevaar had doen ontstaan, om dezen dienst te kunnen bewijzen, waarvoor hij wel eens hij het aan land slappen nog met een zachten handdruk beloond werd.

De regen kletterde tegen de ruiten van het vertrek, waarin Machteld zal; van tijd tol lijd verhiel zich de wind met onistuiinig geweld; dan boorde zij somtijds in het verlaten gebouw, dat zij bewoonde, iels vallen of kraken, en zij zuchtte; eiken steen, die er viel, zou /.ij nimmer weer zien vervangen door een nieuwen. Sedert broeder Peter vertrokken was, had zij nog niemand hooren voorbijgaan, en zij stond eindelijk op, om zich ter ruste te hegeven, toen iemand langs hel huis voorbijging; doch dat was Wollen niet, die gewoonlijk met een vluggen en haastigen tred hij den weg ging; die voetstappen waren Ie zwaar. Maar daar werd geklopt aan de deur. Zou zij zich bedrogen hebben, of kwam wellicht iemand anders haar een ongelukkige tijding brengen? Met sidderende hand vatte zij de lamp op en verliet de kamer.

.luisl toen zij de lamp in een nis in den muur plaatste, om baar voor den tocht te beveiligen, werd er weder geklopt; doch nu dreunden de harde en snelle slagen door bet huis : zóó klopte Wolfert nooit; hij wist wel, dal zijne moeder zoo schielijk niet kon openen, en zij vroeg beangst: »wie klopt daar nog zoo laat?quot; — »lk hen het, moeder! doe open, doe schielijk open!quot; riep men luid van buiten. Machteld haastte zich zooveel zij kon, en zeide, de deur openende; »(ïoddank! dat

ik u zie, Wolfert! maar waarom komt gij.....quot;

Doch zij vervolgde niet; want haar zoon trad baar met drift voorbij. Hij was blootshoofds; het water droop hem aan alle zijden uit de kleederen, en hij droeg, zoo het scheen, een mensch, die in een mantel gewikkeld was, over zijn linkerschouder; misschien was het ook een pak koopwaren; doch eer Machteld iets kon vragen, nep Wolfert:

• Maak in (iods naam du deur dicht, moeder ! en help mij spoedig.quot;

De ontstelde vrouw voldeed zoodra mogelijk aan dit verlangen en volgde haar zoon toen met de lamp. Wolfert was reeds in de kamer, welke zij zoo even verlaten had, en had het pak bereids op den grond nedergelegd, die dreef van hel daaruit loopend water, «kom nader bij met de lamp, moeder!quot; verzocht Wollert, en Machteld trad naar hem toe. Toen maakte hij den mantel los, en zeide, vóórdat zij iets vragen kon : »llet is een man, dien ik gered heb ; hij was bijna verdronken, en ik met hem.quot;

»lloe dat?quot; vroeg Machteld: maar Wolfert antwoordde niet; want hij stond verbaasd, toen hij den mantel losgemaakt had, en iemand in een lange, zoo bel hem voorkwam, van kostbare geruite slof gemaakte vrouwenkleeding, vóór zich zag. De armen waren hij de ellebogen om bet lijf vastgeknoopt met een langen zijden sluier, en ook de handen waren Ie zamen gebonden. Moeder en zoon ontsnapte een uitroep van bevreemding, zoo-dra zij dit ontwaarden; de laatste knoopte met drift die handen los, en zijne moeder, die nu reeds, evenals hij, naast het natte lichaam in het water nedergeknield was, ontdeed het hoofd van een ruige muts, welke onder de kin was vastgebonden, en riep * toen met verbazing: »Het is een vrouw, Wolfert!quot;

»En, bij St. Wille! zij is schoon!quot; riep deze, die het hoofd van de onbekenden voorzichtig oplichtte en toen weder op de muls nederlegde. »lt;•! welke sehoone blonde haren !quot; vervolgde hij met vuur, terwijl hij zijne moeder hielp, om de lokken die voor haar gelaat gevallen waren, weg te doen.

• Het is nu geen tijd om daarnaar te zien,quot; zeide Machteld, die, minder opgetogen dan de jonkman, nu ook den doek losmaakte, welke over den mond gebonden was. Wolfert hield eene der handen van de vrouw in de zijne geklemd, even alsof hij haar wilde verwarmen, en hij riep plotseling droevig : «Moeder! zij is zoo koud als een lijk; zij is reeds dood !quot;

«Breng maar mijn bed en mijne dekens hier ; leg ze daar naast den haarden stook dan het vuur op,quot; zeide vrouw Machteld die reeds naar de pisel (I) trad, om eenigc kleedingstukken voor den dag Ie balen. Wolfert voldeed met vaardigheid aan haar verlangen, en toen ook het vuur helder brandde, zeide zij : »Ga nu heen, ik zal u straks roepen.quot; Wollert aarzelde; doch toen zij nogmaals zeide: •Ga toch ! elk oogenblik kan haar helleven kosten;

(ï) Kast.


-ocr page 241-

!ift inns van iii'it zi';i;\\ i.ii\

misschien is hel nofr niet te laal!quot; loen f,riiij; liij schoorvoetend lieen, en wierp een laalsten hlik op dat doodelijk hleeke gelaat, op dat natte fjeruile kleed, hetwelk de schoone leest van dat verstijfde lichaam verried. Hij zou zoo gaarne gebleven zijn !

In de gang hleel hij reeds staan, en, tegen den mum' geleund, daclil hij na over het geheurde. Die kleeding, die handen maakten hem nieuwsgierig. Vergeefs trachtte hij zich te verklaren, waarom die man in een vrouw veranderd was; ja, deze geheurtenis verschrikte hem, want hij was niet verheven hoven de hijgeloovigheld zijner eeuw; hij vroeg zich zeiven al, of de duivel, wiens naam hij zoo dikwijls, en nog dienzclfden avond, in den mond gehad had, hem wellicht door deze schoone onbekende in het ongeluk wilde storten ; hij beefde en klappertande. Doch daar werd een deur geopend; weg was zijne vrees! hij mocht zeker reeds binnenkomen, en naderde. Nn vroeg zijne moeder: «Zijl gij het, Wolfert 1 hebt gij wel droog goed aangetrokken ?quot;

Wolfert was op het punt van te liegen ; doch hij hield het »ja !quot; terug, dal zijne moeder niet lang had kunnen misleiden, en vroeg: «Kan ik liinnenkomen, moeder ?quot; —» W el neen, Wolfert!quot; antwoordde zij ; «maar trek toch dat natte goed uit, kind 1 of gij zult ziek worden.quot; De deur werd wederom gesloten, en Wolfert dacht nu voor het eerst aan de noodzakelijkheid, om zich te verklee-den. «De koude deed mij straks klappertanden,quot; ilacht hij, «zij kan geene algezaut van de hel zijn; zij is te schoon,quot; en hij voldeed aan hel verlangen van de bezorgde moeder.

Toen hij eindelijk geroepen werd, lag de onbekende naast het groole vuur op hel bed onder de wollen dekens. Ken muls van zijne moeder verborg die schoone lokken ; hij zag niets dan hel doods-Ideeke gelaal; de oogeu en de mond waren gesloten. «Moeder!quot; riep hij op smartelijken toon ; «moeder, zij is dus dood !quot;

«Neen, kind!quot; zeide deze, «onze goede lieer Jezus en zijne heilige moeder zijn geloofd! zij leeft, ofschoon zij nog niet gesproken heef!, en hare nogeii gesloten zijn gebleven.quot; Wolfert knielde naast het bed neder, hoog zich voorover, om le luisteren naar de ademhaling; maar hij hoorde niets ! loen bracht hij zijn hoofd nog dichter bij, zoodal zijne wang die van de onbekende raakte. Hoe onmerkbaar ook, gevoelde hij een zachte

warmte legen zijne koude wang, en hij riep

verheugd : «.la, zij leeft 1quot; In de beschonwing van dat welgevormde gelaat geheel verloren, bleef hij geknield liggen, totdat de stem zijner moeder hem wekte, die luid riep: «Wolfert, Wolfert! hoort gij niet ? ik heb u al driemaal geroepen, ga zitten, jongen ! en eet wat ; denk toch hoe hedroeld ik zou zijn, als gij ziek werdt.quot;

Werktuiglijk stond haar zoon op, ging zitten op een stoel, dien zij had nedergezet, al hel warme broodsop op, dat zij hem had opgedischt, doch luisterde niet naar hetgeen zij vertelde van broeder Peter en van hare ongerustheid. Door den heil-zamen invloed van hel warme voedsel en bel vuur, waarnaast hij gezeten was, kregen zijne leden hunne gewone vlugheid en buigzaamheid terug ; zijne handen en zijn gelaat waren niel meer koud, en met stille vreugde zag de moeder haar zoon weder geheel van deze vermoeienis bekomen en de kleur op zijn gelaat terugkeereii. (leduldig had zij gewtehl met vragen ; nu echter verhinderde hare bezorgdheid voor zijne gezondheid haar niet meer, om aan hare nieuwsgierigheid te voldoen, en zij vroeg hem, waarom hij nog zoo laat gewaagd had over te komen, en hoe hij dat meisje gered had.

«Ik zal hel u zeggen, moeder!' antwoordde Wolfert ; hij stond op en volgde haar naar de onbekende. De oude vrouw onderzocht, ol de kruiken met water, die zij naast haar gelegd had, nog warm genoeg waren, en toen zij zich weder had nedergezet, zeggende: «Ik luister,quot; ging ook wolfert zitten en zeide :

»Ik was voornemens even na den middag naar de stad lei ug te keeren ; want ik voorzag, dat de wind zou opsteken en bel gevaarlijk zou worden op het water ; maar mijn jongen werd juisl ongesteld, zoodat ik besloot met de andere schippers aan de overzijde in het Palenhuis te blijven overnachten. Ik daclil wel, dal gij ongerust zoudt zijn, moeder ! doch alleen vertrouwde ik het niet op het water. Wij waren allen reeds gaan liggen, toen de vrouw ons kwam zeggen, dal er iemand aangeklopt had, die weuschte overgezet le worden ; ik en een paar van de maats stonden op, maakten de luiken open, die wij even spoedig weder sloten, en eenparig zeiden wij, dat hel geen weer was om de Wijlinge over te steken, dat het roekeloos het lijl wagen zou wezen. De vrouw vertrok, doch keerde weldra terug met het bericht dat de vreemdeling bij zijn besluit hleel volharden, en dengene, die het wilde wagen, veel geld aanbod-Wij bleven weigeren, zelfs toen de vrouw voor


-ocr page 242-

J. F. OLTMANS.

8

de derde maal terugkwam; doch nu besloot ik lit'iii eens te gaan spreken, en stond op.quot;

«Kind ! kind!quot; zcide Madileld liestrad'end ; doch Wollcrl zeide snel: »lk ben bier en zit gezond vóór u, moeder! maar gij weet nog niet alles. Ik sprak met den vreemden man, die, ofschoon eenvoudig gekleed en een mantel dragende als die daar hangt, naar zijn spreken iemand van aanzien scheen te zijn. Hij bood mij zooveel geld aan, dat ik reeds besloot het te wagen ; want het is winter, ik wilde zoo gaarne wat verdienen, en mi de (Jraat van Vlaanderen met de (Jentenaars verzoend is, valt er niets buitengewoons voor ; hetgeen zij vroeger met goud betaalden, daar geven zij nu kooper voor. Evenwel hield ik mij taai ; hij bood al meer en meer, en eindelijk werden wij het eens; doch mijn jongen was ziek. Alléén te varen, dal ging niet aan ; toen trachtte ik iemand over te balen om mij te helpen; doch niemand der schippers ol knechts kon er toe besluiten, zells Lard niet : het was ook noodweer. Ofschoon bet mij diep leed deed, zeide ik den vreemdeling, dat hij zou moeten wachten, omdat ik alléén mijn vaartuig niet besturen kon ; toen bood hij mij nog meer, en zeide zelf bekwaam te zijn om het roer te houden, en ik liet mij overhalen.

• Wolferl! dat was nu den Hemel getergd, dacht gij dan niet om mij 1quot; zeide Machteld, en zij veegde hare oogen af.

»Ja wel, moederlief!quot; antwoordde de jongeling, en opslaande kuste hij haar en zeide: «Uw zoon wilde u zoo gaarne eenig gemak bezorgen, en gedurende den winter het gebrek van u verwijderen. Heb ik niet wel gedaan, zoo vergeef het mij, de heiligen hebben mij immers bijgestaan !quot; quot;Ü ging weder zitten en vervolgde: «Mijne maats hadden zelfs geweigerd, om mij mijne boot te helpen gereed maken ; zij wilden, zeiden zij, de hand niet leenen lot hetgeen mijn ongeluk veroorzaken moest. Terwijl ik er dus alleen aan bezig was, zeide de vreemdeling mij, dal bij zijn makker ging halen, die hem op eenigen afstand wachtte ; hij had mij van dezen nog geen woord gerept, en ik dacht in het eerst, dat hij van voornemen veranderd was, nu hij gezien had, mei welk een woede de golven door den wind werden voortgejaagd, en dat hij niet zou wederkeeren. Ik bedroog mij echlei'; want weldra riep hij mij. Door de duisleriiis endoorden ijver, waarmede ik bezig was, had ik hem niet zien naderen, en hij gelastte mij nu, om hem zijn reisgenoot in de boot te helpen plaatsen ; zelfs toen hij mij zeide, dal deze zoo ziek was, dat hij zich niet verroeren kon, was ik nog verwonderd, dat hij onbeweeglijk bleef, en dat men hem in dien toestand nog over het water voerde. De vreemdeling legde hem, zoo lang als hij was, op den steiger neder, klom in de boot en vatte toen den zieke om hel lijf, terwijl ik de beenen opnam : zóó strekten wij hem op den bodem van hel vaartuig neder. In hel eind gereed zijnde, verzocht ik den vreemdeling nu bij hel roer te gaan zitten ; lot nog toe had hij hij zijn makker vertoefd, naast wien hij een kleinen zak had nedergelegd. Mij voldeed aan mijn verlangen, doch zweeg toen ik hem vermaande, om den bijstand der heiligen ia te roepen : dit herinner ik mij nu eerst. Had ik vroeger alles zoo goed doordacht als toen, dan had ik mij nimmer op de zee gewaagd: zoo oud als ik ben, heb ik mij nog nooit bij zulk weder in een open vaartuig op den stroom bevonden. De zuidwestewind joeg hel water uil de Wilde Zee met drilt legen den stroom op die door de aanhoudendheid van den wind, het water van de Honte niet had kunnen lozen ; het was verschrikkelijk op de Wijlinge in de duisternis en met dien kouden regen. Ofschoon de vreemdeling inderdaad niet geheel onkundig scheen in het be-sluren van een vaartuig, en ik hel met mijne boot tegen wind en stroom kan stoppen, waar een ander hel doel, zoo kan ik het alleen toeschrijven aan de hulp van den goeden St. Wille en uwe gebeden, dal ik het hier tot aan den wal gebracht heb. Nu en dan als ik hel roer hield, kroop de vreemdeling naar zijn makker, die zoo heen en weder had gerold, dat hij hem met een louw had moeten vastbinden. Deze voorzorg, en de gedachte, dat een moordenaar geene reden kon hebben, om een lijk met zich te voeren, verhinderde mij in het eerst alleen om te denken, dal de vreemdeling zooveel geld geboden had, om aan hel recht te ontsnappen ; doch sedert er eenig geluid uil dien mantel gekomen was, twijfelde ik niet langer, of de man was ziek ; hetgeen de vreemdeling, die terstond naar hem toeging, bevestigde, door mij te zeggen, dat hij klaagde en steunde van de koorts. Toen wij eindelijk met Gods hulp den overtocht volbracht hadden, maakte ik mijn boot stevig vast aan de palen. De vreemdeling wierp eerst zijn zak op den steiger, en ik wilde toen zijn makker oplichten; maar hij gedoogde niet, dat ik den zieke dezen dienst bewees: hij zeil hief hem op, liet hem legen den steiger aanleunen, verliet vaardig de boot, vatte zijn reisgenoot onder de armen, en tilde hem op. (Jij kunt begrijpen, moe-


-ocr page 243-
-ocr page 244-

Ditmaal greep ik, in weerwil der deining, wal in liet water dreef, en voelde dat het een mensch was. Toen hob ik nog liet grootste gevaar uitgestaan : dikwijls was ik lialvorlijf in het water; van alle zijden sloegen de gulven over mij heen, ik dacht niets anders of de boot zou omslaan.

Uel huis van het Zeewijf. Bladz. '•gt;

-ocr page 245-

'J

der! hoezeer ik verbaasde, (oen ik den zieke, zoodra hij o|» zijne voeten stond, ter zijde zag uitwijken of vallen; de vreemdeling hield hem vast ol' greep hem weer, doch verloor hierdoor het evenwicht, en zij stortten heiden langs hel roer van de hoot in het water. Ik schreeuwde van schrik, en zonder na te denken, vatte ik mijn mes en sneed de touwen stuk, die de hoot vasthielden.quot;

»Deedt gij dal?quot; vroeg Machleid angstig, en haar zoon vervolgde, de schouders ophalende: ».la, moeder! hel was zeker een ingeving, ik hoop van de heiligen. De hooi volgde nu de willekeur dei-golven, en dus waarschijnlijk dezelfde richting als de in hel water gevallenen, die ik niet zag, en ook met geen mogelijkheid had kunnen zien ; want hel was zoo donker. Plotseling stiet de boot legen iets; maar niet tegen den wal: ik begreep, dal hel een drijvend voorwerp was, snelde naar die zijde, tastte rond, doch voelde niets. Ik had mij toch niet bedrogen ; want nu ontving de hooi een tweeden lichlen stool. Ditmaal greep ik, in weerwil der deining, wal in het water dreef, en voelde dat hel een mensch was. Toen heb ik nog het grootste gevaar uitgestaan : dikwijls was ik halverlijf in het water ; van alle zijden sloegen de golven over mij heen ; ik dacht niets anders of de boot zou omslaan. Ik riep Sl. Wille aan en beloofde, hem le bedenken; eindelijk, dank zij zijn bijstand ! Irok ik den gezonde of den zieke binnen boord. Door (iods bestiering wierp de stroom mij, eenige oogenblikken later, ver van de stad af tegen den dijk ; ik sprong uil de bool, trok baar, toen de golven haar op nieuw oplichtten, met het louw booger op, en vond gelegen beid om haar vast le maken. Mn nam ik den man, dien ik gered bad, op, droeg hem stadwaarts, ging den zak afhalen, welke nog op den steiger lag, en snelde hierheen. Zonder iemand anders gesproken le hebben dan Tij! de Kuyper, hcrcikle ik, doodelijk vermoeid, eindelijk ons huis. Mn nu is de man veranderd in eene vrouw; de vreemdeling die mij zooveel geld beloofde, en die haar zeker legen haar zin vervoerde, zal mi wel verdronken zijn.quot;

Met verbazing had Macbleld naar haar zoon geluisterd, en niellegenstaamle zij wist, dal hel gevaar voorbij was; nu en dan door eenige uilroepen haar angst laten blijken. Zij deelde nn op hare beurt aan VVolferl mede, dat al de kleedingsluk-ken van de vrouw verrieden, dat zij van een voorname geboorte was, en liet hem een fraai bewerkte gouden keten zien, met een versiersel er aan, dat van veel waarde scheen te zijn, en dat zij om den hals van de onbekende gevonden had. Moeder en zoon deelden elkander hunne gedachten mede ; nu eens hielden zij de onbekende voor een jonkvrouw, welke door den man, die haar vergezelde, was weggerooid ; dan weder waren zij van oordeel, dal men de vreemdeling voor den boozen geest moest bonden, die Wolfert door bet aanbieden van een groote belooning had overgehaald om zijn leven Ie wagen, en zijne ziel door een overhaasten dood, en zonder in slaat van genade le zijn, voor eeuwig ongelukkig le maken ; en dan bad Satan wellicht, toen de heiligen den jongeling een gelukkigen overtoclil bezorgd hadden, deze vrouw achtergelaten en door hem doen redden, om evenwel zijn doel le bereiken ; vooral de oude vrouw heclille veel aan deze verklaring van het vreemde geval, en ried haar zoon zich le wachten voor de bekoringen van den booze. Wat Wolfert betrof, bij zag in de onbekende jonkvrouw zoo gereedelijk geene afgezant der hel ; hij meende bel er voor le moeten houden, dal zij bad willen ontsnappen aan haar vijand, en dat dil de reden geweest was, dal zij mei dezen in den donker in het water was gevallen. Demoeder ontried hem, om den inhoud van den fulpen zak te onderzoeken, en men werd lol op hel laatst eens, om over de bijzonderheden van dit geval niet le spreken, voordal de onbekende gezegd had wie zij was, en men met broeder Peter beraadslaagd had. Wolfert zou voorgeven, dat hij den vreemdeling behouden had overgebracbl, en, zoo hel noodig was, alleen zeggen, dat hij een oogen-blik later een vrouw uil het water gered had.

Wolfert scheen niet genegen om le vertrekken; doch zijne moeder overreedde hem om zich Ier rus! te begeven. Hij vertrok dus, na de onbekende nog een oogenhlik aandachtig beschouwd en zijne moeder gekust te hebben. Toen maakte zich de oude vrouw gereed om den nacht opquot; haar stoei door te brengen ; hoe hare gedachlcn ook waren omlrcnl de vreemdeling, hare goedheid en mensch licvendheid deden haar deze met dezelfde zorg verplegen, alsof zij hare dochter geweest ware.

Lang vóórdal den volgenden morgen de dag aanbrak, stond Wolfert, die weinig geslapen had, op, en verliet bel huis; bij begal zich naar de plaats, waar hij den vorigen avond zijn vaartuig gelalen had, en bracht het nu, daar het weder bedaard was, naar de gewone ligplaats; daarna


-ocr page 246-

J. F. OLTMANS.

keerde hij terug, en bevond zich weder le huis, vóórdat er nog iemand hij de straat was. Hij luisterde aandachtig of zijne moeder reeds op was, doch hij hoorde nog geene beweging, en besloot dus te wachten, tot Machteld hem riep. Dit besluit duurde echter niet lang; want hij kon ziju verlangen, om de onbekende te zien, niet langer bedwingen, en opende behoedzaam de deur. Zijne moeder had uit voorzorg de lamp gedurende den nacht op nieuw gevuld, en hij zag haar slapende op haar sloe! zitten ; de vermoeidheid maakte dal de oude vrouw hem niet hoorde binnentreden. Hij nam de lamp op, trad naar het bed, waarop de vreemdelinge lag, en boog zich voorover. Zij leefde I hij boorde baar in een genisten slaap duidelijk ademhalen: lang stond hij zoo onbeweeglijk in de beschouwing van dat schoone, jeugdige gelaat verloren, toen ook zijn oog op dien blanken arm en die kleine hand gericht bleef, welke op de deken lagen. In het eerst aarzelde hij, uit vrees van haar te doen ontwaken ; later wenschte hij naar hel oogenblik, dal zij de oogen zou openen, en hij nam hare hand in (fe zijne. Zijn wensch werd verhoord, doch niet zooals hij gehoopt had ; wel opende zij de oogen, m aar zij trok hare hand terug, gaf een luiden gil van angst, en verborg zich geheel onder de deken. Ook Machteld ontwaakte snel en ontstelde hevig; doch toen zij zag dal het Wolferl was, bedaarde haar schrik, en daar hij verlegen de lamp nederzette, en met hangend hoofd naar het andere gedeelte van de kamer trad, bestrafte zij hem niet, maar begaf zich naar de onbekende. Op de toespraak van de vrouw, die haar verzorgd had, scheen zij ook minder bevreesd, en liet het dek weder van voor haar gelaat wegnemen, waarop iMachteld zeide: »llel is niet wel gehandeld van u, Wolfert! de schrik zou haar kunnen schaden: gij ziet, zij leeft; maar zij kan mij niet verstaan ; zij spreekt woorden, die ik nooit gehoord heb ; ik heb haar dus niets kunnen zeggen of vragen : maar het is geene afgezant van den itooze, want ik heb haar het kruis vóórgehouden, en zij heeft hel gekust.quot;

Dit bericht verheugde Wolfert, en zijne moeder trachtte nu op nieuw aan de onbekende te beduiden, wie Wolferl was, en welke verplichting zij aan hem had. Zij luisterde aandachtig, en lette met veel opmerkzaamheid op de bewegingen van de oude vrouw, die nu eens op den mantel, dan op haar zoon wees, vertoonde hoe deze haar gedragen had, en liet de banden zien, waarmede hare handen en armen waren vastgebonden geweest. Het scheen, dat zij gedeeltelijk begreep, wat men haar beduiden wilde, en zij luisterde scherp, toen Wolfert zelf zeide: «Herinnert gij u niet, dat ik u bij de beeuen vasthield, daar aan de overzijde van het water ?quot; Waarschijnlijk herkende zij de stem van den man, die het vaartuig bestuurd had ; want zij knikte met het hoofd. Toen naderde Wolfert, en zij slak hem zonder schroom hare hand toe, die hij kuste; hij zag met verrukking naar die oogen, welke, nietlegen-staande hunne zeegroene kleur, zoo vriendelijk, zoo schoon waren 1 (tok zij zag zeker met welgevallen naar den breedgeschouderden jongeling, naar zijne welgevormde leest, en de goedheid, welke op zijn mannelijk gelaal te lezen stond ; de uitdrukking echter zijner groote blauwe oogen deed haar de haren nederslaan.

Om geen opzien le baren, begaf Wolferl zich als naar gewoonte vroegtijdig naar de haven, ofschoon hij liever had willen le huis blijven. Na den middag kwam hij terug, en daar broeder Peter niet gekomen was, begaf hij zich naar dezen toe, na alvorens het geluk gehad le hebben, de onbekende bij zijne moeder aan tafel te zien zitten.

[{roeder Peter was een van die monniken, welke hel zich altijd lieten smaken, als men hun ergens iets lekkers voorzette ; een kan goed bier en een stuk vleesch, en hij voorkeur een beker wijn, waren altijd zaken, waarmede men hem trekken kon. Zelfs versmaadde hij den kroes dun bier en de snede roggebrood niet, die men hem voorzette; want hij kwam niet enkel op het eten af: ware dit het geval geweest, hij zou zoo dikwijls niet bij Machteld gekomen zijn. In Vlissingen geboren, en elkeen bekend, waren alle burgers hem zoo goed als naastbeslaanden; waar hij raad geven kon, deed hij hel; waar hij helpen kon, daar liet hij zich vinden ; ingeval van pest, zou men hem bezig gevonden hebben om de zieken te verzorgen, om de dooden te begraven; ingeval van belegering zou men hem op de muren, zoo zij er geweest waren, aangetroffen hebben, strijdende in de bres voor zijne medeburgers; bij de overgaaf der stad zon hij zijn uitgetrokken, om den overwinnaar te verbidden, en zich als een zoenoffer in zijne hand le stellen. Leefde hij op de kosten van hel algemeen, of van de goederen, die weleer aan het klooster door de vromen waren «^schonken, hij limrner toe overg( wellen, ol te verv vijand der burge


-ocr page 247-

HET HUIS VAN MKT ZEEWIJF.

11

De reden, dal Machteld hem niet gezien had, bestond alleen hierin, dal zijne late terugkomst in het klooster hem een stralquot; had op den hals gehaald : in geen drie dagen mocht hij uitgaan. Wollert's komst verheugde hem, en hij hoorde met belangstelling hetgeen deze hein verhaalde; hij beloofde zoo spoedig mogelijk te komen, om de onbekende te zien en te zeggen waarvoor men haar houden moest, ofschoon haar eerbied voor hel kruis hem reeds goede gedachten van haar gal. Hij ried Wolfert, den zak niet aan te raken, vóórdat hij dien had gezien en gezegend, en had er niets tegen, dat men het gebeurde aan niemand gezegd had, behoudens alleen het geval, dat het bekend werd, dat de vreemdeling verdronken was, wanneer men Wollert wellicht zon beschuldigen dezen vermoord te hebben ; doch dewijl men nu reeds de waarheid verzwegen had, oordeelde hij 't het raadzaamst, om vooreerst hel ééns gezegde niet terug te nemen.

Toen de morgen eindelijk aanbrak, waarop hel broeder Peter vrijstond om uit te gaan, begaf hij zich dadelijk naar hel huis van Machteld, en werd al terstond ingenomen ten voordeele van de onbekende, door haar eerbied voor zijne kleeding en zijn persoon. Hel scheen, dat zij hel Latijn verslond, hetwelk bij uitsprak, en toen zij ook hel kruisbeeld kuste, dal hij haar vóórhield, verklaarde hij. dal zij een mensch en een Christin was; daar zij echter geen woord sprak, kon hij niet beoor-deelen, in welke taal zij zich vroeger had nitge-drukl. Toen begaf zich de monnik lot het onderzoeken van den zak, echter niet zonder de noodige voorzorgen tegen alle gevaren van den hooze; doch behalve eenige kleedingslukken, vond men er niets in dan een goede som goudgeld, van welke Wolfert te kennen gal, dal hij vooreerst hel bedongen loon voor de overvaart zoo alnemen, en hel overschot gebruiken tot den aankoop van eenige benoodigdheden voor de onbekende. De eenige dienst, dien men had van de bemoeiingen van broeder Peter, bestond dus alleen in de meer stellige overtuiging, dat er van de onbekende geen gevaar Ie duchten was; evenwel verplichtte hij Wolfert vooral, door te ontdekken, welken naam zij droeg; want dooreen vernuftige uilvinding, waarop hij zich naderhand nu en dan nog veel liet voorslaan, wees hij eerst op Machteld en noemde luid haar naam; evenzoo noemde hij Wol-fert, zich zeiven, en, in hel Latijn, het kruis, de lamp, de tafel en mee mi

hij nu nog eens de c gt;n

zich zelven had aangewezen en genoemd, richlle hij zijn vinger op de onbekende en opende den mond, evenals wilde hij iets zeggen, waarop de onbekende zeide : «Childa!quot;

»Is dal Tijl niet! Dirk !quot;

»Ja ! en hij komt op ons toe ; vraag hem nn maar naar hel Zeewijf, hard ! dan zult gij hooren, dat ik gelijk heb.quot;

»Wij zullen zien,quot; hernam de eerste der twee schippers, die aan den ingang der haven, welke in den loop der eeuw te Vlissingen gegraven was, op een houten bank onder een soort van afdak zalen Ie pralen.

xtioeden morgen, mannen!quot; riep Tijl de Knyper, toen hij begon Ie naderen, en vervolgde, zoodra hij bij hen kwam : »Nog aan den wal ? hot gaal niet druk, zoo het schijnt; zijn de maats wél 1 zoo dal is goed. Ik moest juist hier op de hoogte wezen, en dacht, ik zal eens even aanloopen—quot;

»Is er wal nieuws, Tijl? vertel op, jongen!quot;

«Neen, Lard ! maar ik kwam eens kijken, hoe gij het allen hadl, en hooren, of er ook wat nieuws aan de haven bekend was.quot;

»Och neen, man! maar gij komt juist van pas, bij St. Jacob! daar hebt gij hier onzen Lard, die wil nog niets gelooven van het Zeewijf.quot;

«Wil hij dat niet gelooven? maar....quot;

«Zoo waar als ik Allard heet, hel zijn maar praaljes,quot; viel de oude schipper den kuiper in de rede, en vervolgde: »Sl. Albert sta mij hij! maar zoo oud als ik ben, heb ik nog nooit soortgelijk dier of mensch, op de llonle, in de Wijlinge, ja zelfs niet in de Wilde Zee gezien, en ik ben van mijn leven zoo ver van de Poort der zee geweest, als iemand in stad durft denken.quot;

»Moet gij dan alles zien, voordat gij geloolt ? lüj St. Lieven, vader Lard! gij zoudt hel een paap zuur maken, man! gij handelt als de Joden en Lombarden : die moeten ook eerst zien, voordal zij de beurs opensluiten. Maar is er dan niets waar, of gij moet het gezien hebben ? Hebt gij het vat al gezien, dal Kghem uil Biervliet besteld heeft? niet....? Zoo! dat wilde ik maar welen; maar morgen, als gij het naar de overzijde brengt, zult gij toch zien, dal hel er is, dat bel in je boot ligt ; en zoo is met het Zeewijf ook : Lard heeft er nooit een gezien, dat wil ik maar zeggen evenwel is hel er; want ik heb het gezien, loen hel nog versch gevangen was.quot;

»Welnu, Lard! waar blijlt gij nu? daar staat


-ocr page 248-

J. F. OLTMANS.

1!2

de man zelf; hier helpt geen tegenspreken, en Wolferl heelt immers zeil'....quot;

«Gezegd, dat hij een vrouw gered had en meer niet ; op het laatst. Dirk ! zult gij alle vrouwen nog voor zeewijven uitschelden.quot;

• Wie deukt eraan schelden, vader?quot; vroeg Tijl; »het is geen scheldnaam : want een zcewijl heet een zeewijf, zooals een man, een man ; maar het schijnt, dut gij mij tot een leugenaar wilt maken, en dat is schelden; gij weet immers, dat ik het Zeewijf gezien heb.quot;

»Haar staart ook, Tijl ?quot;

»Ja, ja ! en gij behoeft daarom niet te lachen, Lard! alle visscbeii hebben staarten, of twijfelt gij ook daaraan ?quot;

•Neen; maar ik wilde gaarne weten, waardie zit.quot;

»Waar die zit? dat is een domme vraag voor iemand, die zoo hmg op de buizen gevaren heelt ; het is alsol gij nooit een visch, ja zelfs den zeeridder niet gezien hebt, die op de roeibaardse (1) van Schouwen geschilderd is, welke hier wel in de haven komt.quot;

»Nu, Tijl! blijf bedaard, hel is maar een vraag; en als die staart er is, dan moest men hem toch zien.quot;

»Door de rokken heen, niet waar, Lard ? dat zou wel aardig zijn; maar dat hij er is, dal weet ik: op dien avond kwam hij uit den mantel en hing slap naar beneden ; nu is bij zeker omgekruld, zooals het behoort. Gij weet, dal Losse l'iet met zijn broeder beloofd had, om verleden Zondag eens te zien, wat er onder dien langen sleep zit, maar dat zij het niet hebben durven doen ; want Wolferl was er, zooals altijd, bij, en de jongens durlden niet; ik geloof ook, dat onze Koggeman de grap niet goedschiks zou aangezien hebben,quot;

• En dal hel geen mensch is, is zeker!quot;

«Malle praat. Dirk !quot;

• Malle praat ?!quot; riep Tijl, »hel is dan te verwonderen, vader Lard I dat gij alleen meer verstand hebt dan de geheele stad ; maar van den staart gezwegen, ofschoon ik er op zweren wil, dal hij er is, het is immers een uitgemaakte zaak, dal hel Zeewijf eiken morgen, als de zon opgaat, boven uil een der oude zolderramen van hel huis van koggeman naar de zee ziet; zij treurt om hare gevangenschap, en kijkt naar de zeemannen en zeewijven ; maar die weten zeker niet waar zij is ; anders zouden wij ze wel spoedig hier in de Wijlinge zien.quot;

»En lusschenbeide hoort men haar zingen,quot;

(1) roeischuit, admit zeide Dirk ; »en ofschoon zij altijd haar gelaat bedekt, weet men toch, dal zij zeegroene oogen heeft en lange goudgele haren : dat heeft broeder Peter niet kunnen ontkennen. Bovendien weel gij, Lard! dal de koggemans niet rijk zijn, en quot;Wolferl betaalt met goud tegenwoordig.quot;

•Ja, dat heeft hij verdiend, toen hij dien vreemden man heeft overgezet, dat weet gij zoo goed als ik ; dat hadden wij ook kunnen verdienen, als wij hel gewaagd hadden.quot;

»Dan moest de vrouw niet weten, welk loon Wolferl bedongen heeft! Neen, Lard ! hij geelï meer uil, en dal is geld van hel Zeewijf; en bovendien, als zij een vrouw is, hoe komt zij dan bij den donker in het water, en boe komt het, dat niemand haar kent ?quot;

«Wel, het is ruw weer genoeg geweest. Dirk! dal bier of daar wel een schip kan vergaan zijn.quot;

»()f dat nu niet reeds lang bekend zou zijn 1 Neen, man! gij weet zoo goed als ik, dal er hier op de eilanden zoomin als op de banken iets van dien aard gebeurd is ; een mensch kan ook zoo ver niet zwemmen, en als ik en Tijl en andere menschen ongelijk hadlen, dan zou men de vertellingen van de Wanen (1) ook niet meergelooven kunnen.quot;

• Hei, hei! dal is wat anders, dal was in oude dagen ; maar....quot;

• Maar bet is toch waar, dat moet i;ij bekennen,quot; zeide Tijl; »en nu weten wij genoeg : sedert het kruis hier staat, blijven ze weg; maar daar heel diep in de Wilde Zee zijn ze nog in menigte.quot;

«Dat spreek ik niet tegen, Tijl! maar ons Zeewijf gaat ter kerke, die is niet bang voor hel wijwater, man!quot;

«Die is ook zeker alreeds eens gedoopt, Lard! maar hebt gij dan alleen niet gezien wal de geheele stad ziet? ik meen, dal Wolferl zoo veranderd is? Hroer Peter haalt de schouders op, als gij er naar vraagt; hel Zeewijl heeft hem helooverd, Lard ! de arme jongen moest ze maar loslaten; want er komt nog een ongeluk van.quot;

«Ja, Wolferl is de oude vroolijkc borst niet meer, gij hebt gelijk; voorheen was hij altijd gereed om de meisjes wal te vertellen! en ze stoeiden en malden gaarne met den zoon van Nanning ! want ofschoon hij niet veel meer beeft dan een oud huis, dal bijna invalt, zouden de meeste er toch op gesteld zijn, om de vrouw van Koggeman te worden ; en juist omdat Wolferl hier maar te kiezen heeft uit eenige knappe meiden,

(1) Oiulgennaaneoho goden.


-ocr page 249-

13

zou ik het luiast moeien gelooven, dat hel een zeewijf' is, dal hem zoo mal gemaakt heeft. Bij Si. Alben I hel spijl mij; wimt op een goeden dag verleidt ze Wolfert nog om met haar mee Ie gaan, en dan zit de oude Maelileld alleen.quot;

»l)al is heter praat, Lard! en ik geloof uu, dal gij, evemds wij, over de zaak gedacht hehl doch alleen den onnoozele uilhiiigl ; gij zijl ook te lang op zee geweest om niet van zeewijven te weten.quot;

• Wel mogelijk, 'l'ijl ! en als gij dan tijd hehl, dan zal ik je er eens iels van verhalen, dal mij door. . . . maar zeg, komt daar Wolfert niet aan 1quot;

»Ja, Lard! en dan moest gij waditen lol hij hier is, dan kan hij ineeluisteren : Tijl heeft toch den tijd.quot;

»l)en tijd! dal zegt gij wel, maar ik niet; doch het zij zoo! dan zal ik Wolfert nog eens goed uitvragen. . . .quot; Hier hield hij plotseling op en vervolgde toen: «Daar wordt de klok geluid; wat de schout nu weer heeft al te kondigen, daar moeten wij hij zijn : komaan, Lard ! sla op. Dirk!quot;

»lk kan niet,quot; zeidc deze, »en nader hoor ik wel wal het is.quot;

»(ioeden morgen samen!quot; zeide Woli'erl, die op dit oogenhlik onder hel afdak Irad.

»lloe komt gij zoo laat. . . . ?quot;

»Wij hebben geen lijd om te vragen, Lard !quot; viel Tijl hem in de rede; »ga mede, of ik ga alleen ; komaan, Wolfert ! g» met ons, de schout kondigt wal af; spoedig, of het is te laai 1quot;

Wolfert schudde met hel hoold, en zeide: ».Ncen, Tijl! loüp maar voort; wat de schoul leesl, zal mij zeker toch niet aangaan.quot;

»Dat zal le bezien slaan. Nu tol straks, Dirk ! komaan, Lard!quot; riep Tijl, terwijl hij voortging, en hij vervolgde, toen zij een eind voort waren: Niet aangaan ? als hel eens een keur was om geen zeewijven le houden, ha, ha! maar loop wal harder, vader! of hij Si.Jakob! wij komen le laat.quot;

»(iij zijl niet nieuwsgierig, Wolfert! kijk ze eens loopen; Tijl is bang, dal een ander meer zal weten dan hij ; daarom sleept hij dien armen Lard zoo voort; het spijl mij dat ik hier blijven moet.quot;

«Kan ik het ook voor je waarnemen!quot; vroeg Wolfert met meer opgewektheid, dan waarmee hij vroeger gesproken had.

«Neen,quot; zeide Dirk, »inaar ik zie toch, dal, als gij een maat een dienst knul doen, gij dan weer de oude Wolfert zijt. Kaad eens, waarover wij gesproken hebben ?quot;

»lk weet het niet, en stel er ook geen belang in.quot;

«Mis, man! dal doel gij wel; overliet Zeewijf, Wolfert! nu, kijk maar zoo donker niet; mijn vader was niet rijk, zooals Nanning Koggeman ; maar Wolfert! ik weel, dal gij daarom met mij toch goedmaals zijl, en dat ik hel wèl meen. Kesle jongen! daar hadl gij Lard, dien ouden guil, die hield zich alsof hij hel niet geloofde ; maar Tijl overtuigde hem toch! Nu, hij wist ook wel, dal er zeewijven zijn ; bij is er oud genoeg voor, en ik wenschte wel, dal gij het ook geloofde!, mij dunkt, gij hebt er nu lang genoeg een in huis gehad om hel te welen; die staart alleen reeds. ...quot;

• Dirk!quot; riep Wolfert onvergenoegd. quot;Hij St. Wille! ik heb immers gezegd, dal zij geen staart heeft; al die praatjes.... op een goeden dag zal ik den eerste, die hel weer zeggen durft, duchtig onder handen nemen.quot;

»Diit zal de schout wel graag zien; maar ik raad het je af, als je het Zeewijf lief hehl ; doch misschien was hel goed voor je, dat men het je afnam. Daar komt mijne lading aan, en ik moet nu dadelijk weg, anders zou ik er meer van zeggen, lot je eigen best; wanl, hij St. Lieven ! dal hel een zeewijf is, dal is zeker, en als je alles goed nadenk!, zul-je hel zelf' moeien bekennen.quot;

Dit zeggende, ging Dirk heen, om de goederen die hem gebracht werden, in zijn vaartuig le laden, en Wolfert bleef alleen onder het afdak achter. De klok van hel stadhuis luidde nu nicl meer, doch hij dacht er niet eens over na, of Tijl en Allard nog bijtijds zouden gekomen zijn. Hetgeen de schipper lot hem gezegd had, herinnerde hem al hetgeen hij vroeger van dezen en van anderen had moeten hooren over Childa, en bracht hem op nieuw al de vermoedens voor den geest, welke hij zelf' nu en dan gevoed had.

Door dc pogingen van Machleld, en de gewilligheid, waarmede llhilda hare lessen ontving, sprak deze reeds veel woorden verstaanbaar uil; doch ofschoon het haar nu al mogelijk zou geweest zijn, op de vragen van de oude vrouw en broeder Peter le antwoorden, zij zweeg altijd, als men vroeg wie zij was, vanwaar zij kwam, en lot smart van den monnik, weigerde zij de taal te spreken, welke Machleld in dien nacht uil haar mond gehoord had ; wellicht begreep zij ook niet, wal men verlangde. Op al die vragen antwoordde zij met zuchten, en de tranen, die zij tlan stortte, verhinderden, om haar met dal onderzoek langer le pijnigen.


-ocr page 250-

J. V. OLÏMANS.

Ook Wolfei l leerde haar zoo gaarne een nieuw woord, en als hij haar dat dan eindelijk goed hoorde uitspreken, dan gevoelde hij zich gelukkig; elk woord dat Childa aanleerde, vereenigde haar als het ware nauwer met hem; als zij de taal zijner moeder sprak, dan dacht hij niet meer om hetgeen men in de stad over haar dacht, aan hetgeen hij veeltijds zeil vreesde te moeten ge-luoven ; dan was zij geen zeewijf meer, maar een maagd, een schoone maagd, een zuster, ja nog meer; dan droomde hij somtijds, dat hel zijne hruid was, die naar hein luisterde, hare klanken naar de zijne vormde, en hij was er trolsch op, dat zij het vlugste aanleerde, als hij haar meester was.

Waarom was Wolfert zoo treurig? dikwijls wist hij het zeil' niet. Veeltijds was hel, omdat Childa ongelukkig scheen Ie zijn, omdat haar harl naar elders scheen Ie trekken, en dit bedroefde hem voor haar; dit verontrustte hem voor zich zeiven. Wiens komst verbeidde zij ? wie verlangde zij Ie zien ?

Omstreeks den middag keerde Wolfert naar zijne woning terug; de deur stond aan, zooals gewoonlijk gedurende den dag, en hij trad het huis binnen. Ook de kamerdeur was niet gesloten, en hij hoorde broeder Peter, die bezig was aan Machteld eenig nieuws te verhalen. Dit was nu niets ongewoons; maar het bevreemdde hem, dal Childa, die anjJers gewoonlijk weinig acht sloeg op die lange gesprekken, welke zij niet begreep, nu met stipte aandacht zal te luisteren, en nu hij haar zoo op zijn gemak beschouwde, kwam het hem voor, dat haar anders blozend gelaat bleek was, ja dat hel een hevig ongerustheid verried.

Dil bekommerde hem, en hij trad binnen; doch voordat hij Childa kon aanspreken, die een uitroep van schrik en medelijden liet hoo-ren, toen zij hem gewaar werd, vroeg Machteld : »llebt gij ook gehoord wat de schout heeft alge-kondigd. Wolfert ? Broeder Peter heeft het mij verhaald.quot;

»Neen moeder!quot; antwoordde bij, en hij zeidc niets meer, maar oogde Childa na, die snel opgestaan was, en de kamer verliet.

• Wolfert. ...quot;

»Is Childa ziek, moeder?quot; viel deze Machteld in de rede: »St. Wille zij mij genadig ! maar ik gelool, dat zij weent; ik bid u, zeg bet mij.quot;

«Neen, Wolfert!quot; zeide Machteld, »zij is wel, het zal weer een gewone vlaag van droefheid zijn ; zij heeft daar bedaard gezeten, terwijl wij spraken.quot;

«Zeer bedaard, Wolfert!quot; merkte broeder Peter aan, en Machteld vervolgde, dezen een wenk gevende; «Dus hebt gij niets gehoord, en de markt was toch vol menschen; Wolfert, Wolfert! waar moet dat heen ! gij denkt tegenwoordig maar alleen aan Childa; ziet gij niet, hoe mij dat verontrust en voor de gevolgen doet vreezen?

«Denkt gij dan, moederlief! dat ik niet meer om u denk, omdat bel lol van hel meisje mij bekommert ? Moeder! kent gij Wolfert niet beter ?quot;

«Ja, ja!quot; zeide de oude vronw, hare tranen afdrogende, en zij drukte den jongeling, die haar gekust had, aan haar hart, «maar zie, kind ! om mij lief te hebben, moet gij bij mij blijven ; uw hart is goed, ik weet het, maar de verleiding is machtig, en als men u eens overhaalde om mij te verlaten, dan bleef de oude Machteld alleen.quot;

Moeder!quot; riep Wolfert, en Peter zeide : «Waarlijk, Machteld!quot; zoo ver is het nog niet; en Wolfert weet Ie goed, wat hij aan u verplicht is ; mijne gebeden zullen hein sterken tegen de aanvallen van den satan.quot;

»Bij St. Wille, broeder!quot; zeide Wolfert met vuur, «Childa is de satan niet.quot;

«En wat is zij dan ?quot; vroeg deze; en toen Wolfert zweeg, vervolgde hij vol vertrouwen : «Ik zeg niet dat zij het is ; ik weel niet wal zij is, en gij ook niet; maar ik weel wat zij kan zijn. Die vreemdeling, welke schijnbaar verdronken is, en die verandering van dien zieken man in een vrouw, bevalt mij niel; wellicht zijn zij beiden echter menschen geweest, en heelt deze of gene watergeest de gedaante van den een of anderen reisgenoot aangenomen, om zich door u Ie laten redden en hier in huis te komen.quot;

«broeder Peter!quot; zeide Wolfert, «voorheen hield gij haar voor een vrouw ; een kwade geest kan immers het kruis niel kussen, en Childa gaat zoo trouw ter kerke.quot;

«De goede geesten loven den Heer, Wolfert! en ook ik kan dwalen of gedwaald hebben ; ik wil dan ook niel zeggen, dal zij een afgezante van den satan is.quot;

«Dal kan zij ook niel zijn, waal zij is zoogoed; men behoeft haar immers slechts aan Ie zien, om te ontdekken, dal zij de onschuld zelve is; maar zij is ongelukkig.quot; Dit zeggende, trad hij naar de deur en riep, toen zijne moeder zeide : «Wolfert! blijf nu hier.quot; «Ik kom zoo dadelijk terug, moeder ! en ging van daar.

«Arme jongen !quot; zeide Machteld zuchtende.

«Ja wel, arme jongen, vrouw! gij hoort, ik heb


-ocr page 251-

11KT HUIS VAN IIKT ZtKWIJF

IS

nog zoo iels gezegd om hem le waarschuwen; maar waarlijk, hij heefl gelijk ; Childa is zoo goed, dal ik niet gelooi', dat zij kwade bedoelingen heelt, en ook haar eerbied voor het kruisbeeld moeialle vrees benemen.quot;

»l)us gij durft verzekeren, dat de. menschen zich bedriegen, en dat zij geen zeewijf is f'

«Verzekeren? neen; want dat zij er geweest zijn, is zeker : een geleerde monnik uit een klooster te (ienl, die, nu vijf jaren geleden, in ons huis eenige dagen doorgebracht heeft, verhaalde mij nog eens, dat hij wel oude boeken gelezen had, die bewezen, dat zij voorheen bestaan hebben.quot;

»()! ik wenschte zoo gaarne te weten, wat ik denken moet! Childa is zoo goed ; maar als ik er om denk, dat zij mijn Wolfert ongelukkig zou kunnen maken, dan maak ik mij zoo beangst. Heilige Moeder Gods ! wees hem genadig, mijn Wolfert onder de zeemonsters ! Zij is zeker weer boven en kijkt naar de zee : wat zoekt zij daar toch ? Wolfert gaat haar zeker opzoeken, hij heelt rust noch duur als zij weg is.quot;

»De tijd zal veel leeren, Machteld ! maar hetgeen mij niet bevalt, is, dat zij die vreemde taal niet tegen mij durft of wil spreken, en niet zeggen wil wie zij is. Doch hel is reeds laat, en ik moet heen.quot; Dit zeggende, haaide Peter de kap zijner pij over zijn hoofd en verliet de kamer, gevolgd van Machteld, die de deur van hel huis achter hem sloot.

De winter had weinig verdienste opgeleverd; daarom verheugde het Wolfert, zoodra de lijding kwam, dat de Gentenaars de stad Oudenaarden hadden overrompeld, zoodal de oorlog tusschen die van Gent en Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, wederom een aanvang genomen had; want door tersluiks wapenen en levensmiddelen naar de Gentenaars te voeren, kon er nog iets meer dan in tijd van vrede verdiend worden, en noch Mach leid noch Childa behoefden le weten, met hoeveel gevaar deze verdiensten gepaard gingen; evenwel bleven zijne tochten voor haar geen geheim.

De inrichting van Wolfert's kamer voor Childa, hel aanschall'en van eenige kleedingstukken, en de meerdere onkosten door haar verblijf veroorzaakt, hadden de som uitgeput, welke in den zak geweest was, en gebrek aan geld verhinderde Wollerl alreeds dikwerf, om zijne moeder ol Childa naar zijn verlangen van bet een en ander te voorzien.

Nooit had Wolfert er aan gedacht, om Childa weg le zenden ; integendeel, langen tijd was hij bevreesd geweest, dat zij hem verlaten zou ; evenwel bewaakte hij baar, doch niet uit vrees dat zij in hel water zou springen en ontvluchten, zooals men in de stad geloofde. Machteld zelve, ofschoon zij eerst gaarne zou gezien hebben, dal Childa vertrok, had nooit gesproken van haar het huis le doen verlaten, ofschoon zij wist, dal hel onderhoud van hel meisje le veel kostte voor de geringe verdiensten van haar zoon, en nu was zij reeds zoo gewoon aan haar bijzijn, dat het haar zelfs leed zou gedaan hebben, als zij vertrokken was, vooral nu Childa niet treurig ol ongerust meer was, maar zich integendeel zoo goed zij kon toelegde, om Machteld in hel huishouden tie behulpzame hand te bieden.

De winter was voorbij; het was in den zomer ; Machteld was uitgegaan om een kennis te bezoeken, die op sterven lag. Toen Wolfert te huis kwam, vond hij Childa alleen, die bezig was om mei zijde van onderscheidene kleuren bloemen en vogels op een blauw lakensche huik (I) te borduren; een soortgelijke had Machteld reeds verkocht; het handwerk van hel Zeewijf was uitstekend van schoonheid, en de vreemdheid er van deed er veel geld voor betalen. Wolfert groette haar, en zelle zich tegenover haar neder; hij zag met aandacht naar de vlugge vingers, die met ijver de naald door hel laken joegen. Childa was zoo schoon; het lichl viel op die lange krullende haarlokken, die een golvende zee van goud schenen te zijn ; hoe bevallig was dat gelaal, hoe welgevormd die slanke leest 1 Doch weldra zag Wolfert van dal alles niets meer: het kwam hem voor, dat zijniet zoo opgeruimd was als vroeger, doch vóórdat hij den mond opende, vroeg Childa zonder op te zien, terwijl hare stem beefde: »Zijt ge wél, Wolfert! en moet gij nog varen vóór den avond ?quot;

«Als gij opgeruimd zijl, ben ik wel, en waarschijnlijk moet ik nog over; maar gij zelve? ik gelooi, gij werkt te veel.quot;

»Kn gij dan ?quot; vroeg zij, terwijl zij opzag, en een traan ontrolde haar schoon oog, dat wel niet blauw ol bruin was, maar zooveel goedheid uil-drukte. «O, Wolfert! wat zal uwe goede moeder gevoelen, als gij ziek wordt ? gij werkt te veel, en die verboden zaken maken haar zoo ongerust; als u eens een ongeluk overkwam ! laat dat toch na.quot;

«Ik kan niet,quot; zeide Wolfert, en toen zij vroeg : «Waarom niet?quot; bewaarde hij hel stilzwijgen.

(1) Kap man tri.


-ocr page 252-

J. F. Ol/TMANS.

16

»lk weel, waarom gij zwijgt,quot; zeide zij, en legde haar handwerk naast zieh neder; »gij will niet zeggen, dal mijn verblijf, hier, n noodzaakt die gevaarlijke tochten te wagen, ik hid u .. .

»Uw verhliji?quot; rie|» Wolfert, »neen, tüiilda ! en waarom dat ? het geld dat ti toebehoorde, is nog niet op, en fiij verdient immers zelve veel geld; uwe vlijt en kunst vergoeden rnim de onkosten die wij hebben.''

«Ware dat waar!quot; znchtle dhilda, hel hoofd schuddende; «maar ik weel het beter; gij maakt uwe moeder en u zeiven ongelukkig om mij!quot;

»Om u ?quot; riep Wolfert, terwijl hij opstond, »en denkt Childa dan niet, dal ik gaarne alles wat ik heb, mijn leven, alles voor haar waag ; beloont een blik van vergenoegdheid mij niet voor degevaren, die ik het hoofd moet bieden? ü! dat gij met mij spreken kunt, maakt mij reeds zoo gelukkig.quot;

• Maar uwe moeder, beste Wolfert?quot;

• Mijne brave moeder is zoo goed; zijkan u niet gezegd hebben, dal gij i)ns tot last zijl: zij heeft u lief, alsof gij hare dochter waart.quot;

• liet is zoo; maar ik ben haar kind niet. O, moeder! vergeving, ter wille van de Heilige Moeder, helaas ! wanneer zal ik u aan mijne borst drukken ?quot; riep zij, medegesleept door hel gevoel dat liaar beheerschle. Zij stak de handen uit, en sloeg de schoone oogen hemelwaarts; de tranen vloeiden langs hare wangen ; zij vielen als zilveren droppels op haar zwart lakensch borststuk.

Die tranen ontroerden Wolfert en vervulden zijn hart met droefheid; want hij beminde Ohilda; en toen deze langzamerhand opgeruimd, zelfs nu en dan vroolijk was geworden, had bij zich verbeeld, dat zij hem liefhad, dat zij niet meer treurde, geen verlangen meer scheen te hebben om hem te verlaten, omdat zij hem liefhad ; daarom griefde hem hare droefheid zoo. Hij dacht niet meer aan hetgeen Machleld zou zeggen, aan hetgeen de inwoners van Vlissingen geloofden, aan de vermaningen van broeder Peter, aan zijne eigene gevoelens over de afkomst van Childa; zijn hartstocht deed hem het gevaar voorbijzien, dal er in lag, om zich over te geven aan een Zeewijf, door haar zijne liefde te openbaren, en hij riep : »Tcr liefde van St. Wille en de Heilige Moeder Gods, ween niet, beste Childa! ik zal u een moeder schenken, als gij het hebben wilt; Machleld zal uwe moeder zijn !''

• Machleld?quot; riep Childa verwonderd, en blikte hem vragend aan; zij trok de hand niet terug, welke Wolfert in de zijne geklemd hield, en schudde met liet hoofd.

I W

I I

•Ja, o ! zij zal een goede moeder zijn voor haar, die haren Wolfert gelukkig maken zal! . .. Waarom die hand teruggenomen ?quot; vervolgde hij droevig. Toen knielde hij naast haar neder en zeide : • Mijne hand heeft de kracht gehad, om u te redden in dien nacht ; maar zij heeft geene kracht, om de uwe tegen uw zin te houden : toen waart gij zwaar van hel water ; maar zie, het viel mij lichter ii te dragen, dan nu uw ongenoegen. O! waarom zagen eertijds uwe oogen zoo vriendelijk, waarom zien zij nu zoo gestreng ? ben ik niet dezelfde Wolfert ? Ha ! gij weent; St. Wille zij geprezen ! gij hebt hel mij vergeven. Zie, Childa, uwe tranen breken mij het hart; doch liever zie ik u weenen, dan .... maar gij zijl niet toornig meer; gij hebt het mij vergeven.quot;

»lk toornig tegen u, tegen Wolfert ?quot; riep Childa, en vatte zijne hand, »hoe denkt gij dat?quot;

• Ik dacht...quot; zeide Wolfert langzaam; toen vervolgde hij snel: «Bij den Heer! ik wenschte, dal ik het nog kon gelooven; maar uwe hand beeft, hel was geen toorn, hel was schrik. Childa, (liiilda ! waarmede heb ik dal verdiend ?quot;

• Wilt gij u dan altijd bedriegen ? zijl gij Wolfert niet ? ik, bevreesd voor den zoon van Machleld ! O, Wolfert I denkt gij, dat ik u niet ken ? Indien ik heef, is hel niet voor u, maar om uwentwille, sta op ....quot;

• Neen !quot; riep Wolfert met drift, «bier, geknield aan uwe voeten, zal ik spreken, en gij zult mij aanhooren, Childa! ik heb u lief, schenk mij die hand, welke in de mijne rust; zonder u kan ik niet meer leven, zonder....!quot;

ȟ, zwijg! bid ik u,quot; riep Childa smeekend; maar hij vervolgde: en waarom zou ik zwijgen? mijne liefde is oprecht; als gij mij verstoot, zal ik sterven ; maar als ik zwijg, wacht mij hetzelfde fot; gedoog dus . . ..quot;

• Wolfert!quot; riep Childa, en legde hare hand op zijn mond; doch hij kuste die, nam ze weg, en zeide smeekend ; »0! laat mij spreken, het aanhooren kost u zoo weinig. Ik heb u lief, schenk mij uwe liefde, Childa! dierbare....quot;

• Ongelukkige, zwijg ! weet gij wie ik ben, tegen wie gij spreekt? Houd die lippen gesloten. Heilige Moeder Cods! verleen mij uwe hulp; red hem! Wolfert, Wolfert! mijne liefde zou uw verderf zijn.quot;

• Hel zij zoo !quot; riep Wolfert, en omvatte hare knieën, »het verderf, de dood, het schrikt mij niet af, als gij mij maar liefhebt; wie gij ook zijn moogt, ik spreek u vrij, maar schenk mij uwe

:


-ocr page 253-

HET nilfS VAN (IET ZKRWI.IF

17

liefde.—O! ween zoo niel; ik zie hel in, ik hel) mij bedrogen ; ik zit! nu ook sterven, doch omdat gij mij verstoeten lieht, maar ik vergeef het u ; ween niet (ihilda! ik zal u niet meer hedroeven.quot;

»lk u verslooten?quot; riep (Ihilda, en legde hare handen op zijn hoofd ; »denquot;goeden Wolfeii, mijn redder. O! gebenedijde'Moeder Maria, wees uwe kinderen genadig! (üj weet, hoe ik gestreden heb voor hem; maar zijne droefheid verscheurt mij het hart. Wolfert! zie zoo treurig niet ; indien mijne liefde u gelukkig kan maken, dan zuil gij het zijn, altijd zijnmijn Wolfert bezit reeds lang mijne liefde.quot;

»Kan het waar zijn ?quot; vroeg WoKert opgetogen, en hij kuste hare handen ; hij vertrouwde zijne ooren niet. »0 ja! gij knikt, (ihilda heeft mij lief; maar waarom zoolang gezwegen, waarom die ira-nenHa ! gij lacht mij toe; nu eerst kan ik aan mijn geluk gelooven ; hoe kon ik ook denken, dat gij hang voor mij waart! hoe dwaas was ik! het is mijn arm, die uw midden omvat; het is mijn hart, dat tegen uwe borst slaat, en gij lacht; ik ben uw Wolfert !quot;

»(lhilda !quot;' bad Wolfert eenige oogenhlikken later ; la zat vertrouwelijk naast hem, zijn arm haar nog altijd omvat, en zij leunde tegen zijne borst ;r een lichte blos bedekte haar gelaat, en hare oogen zagen vriendelijk naar den jongeling, toen ze hem den kus gaf, waarom hij verzocht. «Waarom zou ik hem u weigeren, lieve Wolfert?quot; zeidezij zacht, «gij hebt mij het leven gered en bemint mij; wat is er, dat ik niet zou willen geven, om u gelukkig te j!maken ? en indien mijne liefde dat vermogen heeft,dan zult gij het zijn.quot;

«Kunt gij er nog aan twijfelen?quot; riep Wolfert opgetogen. Toen vroeg hij langzaam: »(iij spraakt zoo even van een moeder, hebt gij er eenc ? ik zal haar eeren en liefhebben. Nu, word niet treurig; bedroeft u die vraag? ik zal niet meer vragen; maar word weder vroolijk. O! uwe treurigheid en ongerustheid hebben mij vroeger zoo gekweld; dagelijks vreesde ik n van hier te zullen zien gaan ; doch St. Wille zij geloofd ! i;ij zijt gebleven.quot;

«Om u, Wolfert !quot; zeide (Ihilda, en toen hij haar kuste en uitriep: «Kan het waar zijn, om mij?quot; vervolgde zij: »Oankbaarheid en liefde hielden mij hier; de Heilige Moeder (Jods zal het mij vergeven ; want ik bleef, en evenwel had ik moeten gaan.quot;

«Voor mijn welzijn ?quot; vroeg Wolfert, »kan er dan geluk bestaan zonder u? O! ik bid u, zeg mij, wie mijne Childa is, gij bemint mij en ik

J. K üi.tminh. Uil hui» van hel Zeewijf.

heb n liefde beloofd ; wie gij ook zijn moogt, ik behoor u voor eeuwig, gelijk gij mij.... Sidder niet, (Ihilda ! ik ben een man, en ik heb u lief j ik kan alles hooren; alleen dwing mij niet, mijne moeder te verlaten, die niet kan leven zonder mij, en uw W olfert niet zonder haar zegen. O! zie mij niet zoo aan; ik wil u toebchooren, want ik heb n lief; maar mijne moeder.... wanneer zij rusten zal, dan zal ik n volgen; maar nu.... neen, nu nog niet.quot;

«Hoe kunt gij denken, dat ik n van haar zon willen wegvoeren ? uwe moeder zal immers ook mijne moeder zijn; dat hebt gij mij ook gezegd; neen, ik blijf altijd hier ; met u, Wolfert! zal ik haar het leven gelukkig maken; zij zal nu twee kinderen bezitten, die baar liefhebben.quot;

«Zoo, ik dank,quot; zeide Wolfert gerustgesteld en verheugd. «O! vergeef mij, maar ik dacht.... al hetgeen u betreft, is zoo vreemd, zoo raadselachtig, die kostbare kleeding van weleer, die gouden ketting, en die geleider, welke verdronken of verdwenen is ! uw gelieele gedrag] wie is mijne (Ihilda loch?geene andere vrouw heeft uwe houding, die schoone oogen, welke vriendelijk zien en ontzag inboezemen! gij zijt een ander wezen dan wij menschen, en evenwel bemint gij mij en maakt mij gelukkig. O ! zeg bel mij, vertrouw het uw Wolfert, wie zijt gij toch ?quot;

«Wilt gij mij voor altijd verliezen?quot; i'iep (Ihilda: «Wolfert! zoekt gij den dood? en uwe uoede moeder .. . .quot;

nep

'l!

t!

«1 verliezen? liever wil ik sterven!

Wolfert, en drukte haar aan zijne borst. »Zie niet zoo angstig, (Ihilda ! ik zal niet meer vragen.quot;

»lk kan, ik mag ook niet antwoorden; ik heb u lief, wees daarmede tevreden; wat zou ik u ook meer zeggen? Zeg ik n wie ik hen,dan waag ik uw leven; zoodra men weet wie ik ben, dan verliest gij mij; en ik heb mijn Wolfert lief, en kan zonder hem niet leven.quot;

»0, welke zoete woorden! riep Wolfert, •hoort gij? daar komt onze moeder te huis; wat zal zij gelukkig zijn, als zij weet, dal haar zoon ... .quot;

«Zeg nog niets; later, lieve Wolfert!quot; bad (Ihilda ; doch de jongeling drukte hare hand en zeide: «Moeder weet wel, dat ik u liefheb, en ik kan mijn geluk niet zwijgen; sta op, en laat ons haar te gemoet gaan.quot;

In het buis, dal de oude [vrouw verlaten had, liet zij den dood achter, die altijd neemt. Hier verbeidde haar de liefde, die altijd geeft.


-ocr page 254-

18

Zeventien maanden waj-en er nagenoeg ver-loopen, sedert liet bekend geworden was, dat Wolfert een Zeewijf' gevangen had, en nu was de geheele stad vervuld niet gesprekken over liet groote nieuws van den dag: hel huwelijk van Koggeman met het Zeewijf. Men had er te voren zoo al wal van gehoord ; doch nu was het tol zekerheid geworden; den meisjes deed hel leed, omdat Wolfert nu voor haar verloren was; de mannen wisten niet, of zij hem beklagen of benijden moesten; want men zeide wel, dal de jonge vrouw schoon was; maar wie wist hel? en bovendien was het een zaak van gewicht, om een Zeewijf tol vrouw te nemen; de gevolgen waren niet te berekenen ; de bejaarde vrouwen kwamen algemeen overeen, die uit dit huwelijk weinig zegen te wachleii was, en dat Machleld zeker nimmer hel geluk zou hebben om als grootmoeder leu grave te dalen.

In Machteld's woning bekommerde men zich weinig over de denkwijze der menschen, nu de oude vrouw, ofschoon na lang tegenstreven, linre toestemming gegeven bad, nu de Priester, bij wien (Ihilda ter biecht ging, zonder aarzelen hel jonge paar den zegen gegeven had, nu dacht zij weinig meer aan de onbekende afkomst van (Ihilda, lun bare vroegere vrees ; zij vergat alles, omdat Wolfert gelukkig was; zij had (Ihilda lief, omdat hare liefde haar zoon zoo gelukkig deed zijn.

De slechte staal der geldmiddelen zou het onmogelijk gemaakt hebben feest te houden, indien men het had willen doen, en (Ihilda's gewoonle, om zich nimmer ontsluierd te vertoonen voor vreemde menschen, deed er natuurlijk in het geheel niet aan denken ; slechts broeder Peter was genoo-digd. Hoe zuinig echter alles in het huishouden overlegd was, zoo had Machleld evenwel voor een klein maal gezorgd, en terwijl zij mei behulp van hare dochter de spijzen gereed maakte, dacht yij menigmaal aan den dag, toen Wollert's vader baar in zijne woning had binnengeleid. Helaas I hoe waren die tijden veranderd ! niemand was er nu, en toen waren er zoovele dienstboden en gasU n ; doch zij wischte in stille den traan af, die haar in hel oog schoot: zij wilde de vreugde van hare kinderen niet storen ; en broeder Peter, die anders nogal eens gewoon was over oude toepasselijke gebeurtenissen te spreken, repte geen woord \an de bruiloft van Nanning Koggeman; ook hem \iel in het oog, boe de lijden veranderd waren.

«(Ihilda droeg hel kleed, hetwelk zij had aangehad, toen Wolfert haar gered had, en dal hij haar zoo gaarne zag aanhebben; de ketting hing om haar hals en onder, aan de gouden schakels op hare borst, een achtkanl juweel van goud mei edelgesteenten, waarin, volgens haar zeggen, een voorbehoedmiddel legen ziekten verborgen zat; ofschoon Machleld, omdat (Ihilda bel altijd hij zich droeg, hel lang als een talisman beschouwd, ja zelfs broeder Peter wel eens geraadpleegd had, of hel niet goed zou zijn, het haar in stilte af te nemen, en daardoor de onzichtbare macht te breken, die hel meisje naar de zee scheen te trekken.

Machleld heugde de lijd niet, dal baar zoon zoo opgeruimd geweest was, en de monnik, die schier alleen de eer der tafel ophield, en aan de kookkunst van Machleld den verdienden lof deed geworden, verzuimde daarom niet, om deel te nemen aan bel gesprek. Toen na den maaltijd de kruidkoeken op lafel werden gezet, met vijgen en andere versnaperingen, toen werd ook hel bier door wijn vervangen, en Peter verklaarde, in geen tijden zulk een goed maal gedaan te hebben.

• Hel is waarlijk zonde, moeder Machleld 1quot; zeide hij, »dat de kinderen zoo weinig achl geven op hetgeen gij heden hebt gereed gemaakt; waarlijk, indien ik dan weer alles zoo herdenk, dan herinner ik mij nog den dag loen gij .... doch hel zal beter zijn dal maar Ie laten rusten. Wolfert 1 hij Sl. Lieven en mijn patroon ! de schafting is wal eentonig in bel klooster en doorgaans sober, van de vastendagen geheel gezwegen ; maar zie, indien wij even weinig dachten om hel eten als gij, dan zouden wij, de Heer vergeve het mij! met meer aandacht de hoogmis houden, dan nu dikwijls plaatsheeft.quot;

• Wolfert antwoordde niet; Machleld lachte, en Childa, die niet gehoord had wal de monnik zeide, zag evenwel op, en loen voegde hij er bij ; ».la, ja ! van u zou ik helzellde kunnen zeggen, (Ihilda 1quot;

«Hel is eiken dag noen- en avondmaal. Peter i maar men trouwt maar ééns ; ten minste als de dood niet al te wreed is ; en dal geluk kenl gij niet,quot; zeide Wolfert.

• Geluk?quot; hernam Peter. »lk geloof dal gij gelijk hebt; maar het is een vergankelijk geluk ; de kerk is ook een schoone bruid, en zij sterft niet; en als men dan door de broeders in de gewijde aarde wordt nedergelaten, dan vallen er geene tranen van de arme vrouw of hulpclooze kinderen op de aarde.quot;

• Wel waar,quot; merkte Machleld aan, en bare oogen werden vochtig. Zij dacht aan den man, dien zij verloren bad ; doch toen Wolfert en C.liilda haar elk de hand toestaken, evenals wilde zij haar op nieuw verzekeren, dat hunne liefde en zorg


-ocr page 255-

HET HUIS VAN IIRT ZRFVVIJI'.

li»

lutar hel verlies van den braven echtgenoot zouden trachteu te doen vergeten, toen vervolgde de ondc vrouw met blij gelaat, in weerwil van hare tranen; »lin evenwel, broeder! de lieer beeft een heil/amen balsem voor elke wonde, welke Hij slaat; de kloosterzuster of de monnik heeft het geluk niet, te weten dat zijne kinderen bidden en weenen zullen hij zijn graf; maar het doel goed aan hel hart, en onze goede Zaligmaker verboort de gebeden der kinderen. Weet gij wel. Peter! dat ik uit mijn gelukkigslen lijd mij weinige dagen kan berinneren, als dien van beden ? en echter ben ik oud van dagen ; ik led in bet geluk mijner kinderen.quot;

«Zeker, Machteld !quot; zeide Peter ; «maar evenwel.

«liij wilt zeggen, dal zij nog vóór mij kunnen weggedragen worden, ach! ik boop, dat de gebenedijde Maagd mij deze ramp hesparen zal ; neen, die beproeving zal aan de oude Machteld niet opgelegd worden.quot;

»0! spreek niet daarover!quot; riep Wolferl, en (ihilda zeide, de band aan bare oogen brengende :

• Lieve Moeder! Wolferl is immers weer gezond ; bedroef u niet: gij zuil nog lang bij ons Itlijven, en wij zullen u niet verlaten.quot;

»lk boop hel, kinderen ! de goede lieer f,'eve hel ! ik doe ook niet wel mij Ie bedroeven.quot;

»Dal doel gij ook niet, Machteld!quot; zeide de monnik, »en gij spreekl ook ergens over, waaraan ik niet dacht: wie spreekt ooil van zulke zaken op een bruiloftsfeest ? het De profumlis zou een slecht bruiloftsgezang zijn. Laat ons liever nog eens drinken op de gezondheid van het jonge paar; bet moet gezegd worden, de wijn is goed ; indien Wolferl een koningszoon ware, behoefde die niet beter te zijn, en hij moest evenwel niet minder wezen op de bruiloft van zulk een scboone jonge vrouw als onze Childa!quot;

Wolferl sloot zijne vrouw, die de oogen neder-sloeg, in zijne armen en Machteld zeide lachende :

• Broeder Peter raakt op zijn praatstoel; Peter! gij moet den jongelieden het hoofd niet al te wai in maken : de vrouwen welen zeiven wel, boe zij er uitzien.quot;

«Maar hij zegt niets te veel, moeder!quot; rirp Wolferl, terwijl bij Childa kusle, die haar blozend •-'quot;it aan zijne borst verborg, en Peter riep vroolijk : ïii nood, geen nood ! Machteld ! Wolferl heelt 4 ; ik heb zooveel bruiloften bijgewoond, d;il ik weel wat ik zeggen moet. Zie Childa da ir zitten ; gij hebt een knappe dochler, MarblcU ! die gouden keten niel ....quot;

[gt;! die draag ik heden voor bel laatst,quot; riep

Childa, terwijl zij ze van haar hals wilde afdoen ; doch Wolferl hield haar legen, en zeide snel: • En waarom dal, lieve Childa? gij weet immers, boe gaarne ik u haar zie dragen en };ij zelve zijl er zoo aan gehecht, blijf ze dragen ter liefde van mij.quot;

•Ter liefde van u ?quot; zeide Childa, «olikbidn, laat mijne banden los;quot; en toen hij in beraad stond wat te doen, kusle zij hem en vroeg zoo smeekend ; «Kunt gij mij diit weigeren, mijn Wolferl ?quot; dal hij haar liet begaan. Machteld en de monnik zagen verwonderd op ; de eersle dacht wellicht aan hare vroegere gevoelens omtrent dil sieraad ; doch zij zweeg: ook Wolferl zag met bevreemding naar de handelwijze zijner vrouw.

• Wolferl!quot; zeide Childa, en hare slem was vast en ernstig, »gij hebl mij lol vrouw genomen zonder mij te kennen : ik heb u lief; meer behoefdel gij niel te welen ; mijne liefde en Irouw alleen kunnen u vergelden, wal irij voor mij deedt : gij reddel mij hel leven en voorzaagt in mijn onderhoud. 0! schud niel met hel hoofd, ik weel bel beter;

ik zag wel, dal ik leefde en gekl.....1 werd ten koste

van hetgeen uwe brave moeder en u zeiven voeden en kleeden moest, en evenwel bleef ik ; want ik had n lief. . . .quot;

•Childa!quot; riep Wolferl verrukl, en hij slool baar aan zijn harl, en zij vervolgde, hem vriendelijk toelachende : •Behalve gij, is bier niemand dan mijne lieve moeder, uwe moeder, en de goede huisvriend ; ik kan daarom spreken zooals ik denk ; ja ik bad n lief, en ik zag — ik hoopte ook op uwe liefde. Nu ben ik uwe vrouw ; mijne éénigc huwelijksgift is voorn de verplichting om voor mij te zorgen ; wellichl zal ik nimmer in slaat zijn iels bij le dragen tol mijne, lot uwe beboel'len : ik heb niels dan dil sieraad, sleebis het juweel wil ik bewaren; neem dil, neem de keten, verkoop haar stukswijze; neem baar, hel is alles wal ik heb. O ! ik biil u, weiger mijne gift niel. Dil zeggende kusle zij den ketting en bood hem Wolferl aan.

• Vrouw! lieve vrouw!quot; riep deze, «waartoe dal ? Deze armen zijn nog sterk ; zij kunnen werken, en zoo St. Wille mij bijstaat, ook genoeg verdienen, om mijn Childa zelfs nu en dan le verrassen mei een of ander prachtig stuk; ik weel, die kelling is li veel waard, ik . . . .quot;

«Hel is de eerste bede uwer vrouw : zuil gij mij dan minder liefhebben zonder dit sieraad?quot; zeide Childa smeekend ; «bedenk loch, ik bewaar lid kostbare stuk, dat er aan hangt; dal is voor mij genoeg. Moeder! spreek loch eens ; moet Wolferl mij niet toegeven? mag hij weigeren?quot;

ti

iff


-ocr page 256-

kiO J. F. C

Do oude vrouw, zelfs den monnik stonden de tranen in de oogen. Muchteld wist zeer goed, van hoeveel dienst het geld kon zijn, dat de ketting waard was; evenwel ook haar zoon heriep zich op haar, en zeide: »lk mag er haar niet van herooven, is het niet zoo ?quot; Toen antwoordde zij : »Wolfert heelt gelijk, kindliel'! gij zijt nog jong; draag dien ketting die u immers behoort; gij hoort het, en uw man ziet hem gaarne om uw hals. De goede Heer geve ons het geluk, dat wij er nimmer aan behoeven te denken, om den ketting te verkoopen ; moest het zijn, dan is het een schoone appel voor den dorst.quot;

«Hoort gij?quot; zeide Wolfert, den ketting weder in de hand van Childa leggende, »het kost mij veel, u te weigeren; maar ik kan immers niet handelen tegen mijn gemoed I Wij hebben nog geen nood; behoud hem, en vergeel mij mijne weigering.quot;

.Gij doet niet wél, maar uw wil zal geschieden,quot; zeide de jonge vrouw treurig en vol lielde, terwijl Wolfert haar den ketting weder om den hals wilde hangen ; doch toen hij de tranen op zijne hand voelde vallen, welke het afslaan van haar verzoek haar uit de oogen perste, toen veranderde hij plotseling van gedachte, en vroeg bewogen en berouwvol; »Childa liel ! wilt gij mij nog den ketting geven ? dan zal ik hem — verkoopen.quot;

• Machteld !quot; zeide broeder Peter een oogenhlik daarna, »de kinderen hooren ons, ten minste mij niet meer, en ik zal eons opstappen; ik heb vele bruiloften bij gewoond, waar vroolijke kout plaats vond en de speelman niet vergeten was; ook bruiloften, die nog onaangenamer waren dan een vastendag; maar, mijn patroon zij mij genadig! de kinderen doen den ouden monnik de oogen vochtig worden; zij houden veel van elkander, en de lieer en Zijne Heiligen zullen hen iu hunne heilige bescherming nemen.quot;

Broeder Peter vertrok, na Wolfert en Childa zijn zegen gegeven te hebben; en ofschoon hij anders er geen gewetenszaak van maakte, om op hel einde eener bruiloft den bruidegom een vroolijk woord toe te voegen, zoo nam hij evenwel van Wolfert, die hem uitgeleide deed, afscheid met de woorden; »(iij hebt een brave vrouw, Wolfert! houdt haar in eere; wat de wereld ook metter tijd zou mogen vertellen, denk altijd, dat de schrift zegt: »dat de man alles verlaten zal en zijne vrouw aanhangen.quot;quot;

Toen Wolfert weder in de kamer trad, stoml Childa naast Machteld, die haar met den arm .TM A NS.

omvat hield; hij naderde, en toen zijne moeder ook hem aan hare borst drukte en vol geluk uitriep: »Hebt elkander altijd lief, kinderen!quot; toen knielden Wolfert en Childa, door hetzelfde gevoel gedreven, voor haar neder, en zeiden aangedaan: «O! uw zegen moeder!quot;

Twee jaren waren er verloopen sedert het huwelijk van Wolfert, en liefde en eensgezindheid hadden steeds in iMachteld's buis gebeerscht. Menigmaal lachte de oude vrouw met Broeder Peter over hare vrees van vroegere dagen, wegens de geruchten die er over Childa liepen ; zij wist zelve niet, hoe zij zoo dwaas had kunnen zijn, hare dochter te houden voor een Zeewijf of een afgezante der hel. Beide hare kinderen waren gelukkig, en hoewel Childa nog dagelijks boven in het huis ging, om een vrijen blik naar de zee te werpen, zij was nimmer treurig meer; ol zoo zij het was, verborg zij dal gevoel diep in haar hart, om haar man en hare moeder niet te bedroeven. Was het te verwonderen, dat dit verbond der liefde en der trouw nog op hechter grondslagen gevestigd was dan op den dag toen Wolfert en Childa om Machteld's zegen baden? De band die hen vereenigde, de band, welke reeds op dien dag hen onafscheidbaar aan elkander verbond, was nog nauwer toegehaald, zonder dat zij het gewaar geworden waren, als door een zalig gevoel van sterker vereeniging hunner harten; want die band, welke zoo sterk verbond, en die tevens zoo licht was, was het kind dat sedert een jaar reeds op Chihla's schoot dartelde, aan hare horst dagelijks met volle teugen zich verkwikte, en dat, sterk en gezond, de moeder weldra van den dienst, welke haar geluk uitmaakte, zou verschoonen. Was het te verwonderen, dal de drie door de nauwste handen der natuur vereenigde bewoners van hel oude huis van Nanning Koggeman gelukkig waren, ofschoon de armoede, — helaas! waarom juist in dien blijden tijd ! — met de geboorte van hel kind hunne woning ingeslopen was!

«Moeder 1quot; vroeg Wolfert, die in de kamer trad, «waar is mijne vrouw?quot;

«Childa is op hare kamer; zij wit de muren, welke door den laatsten regen zoo zwart geworden waren van hel roelwater.quot;

• Bij Sl. Wille! op het laatst zal hel in hel huis niet meer te houden zijn ; op een goeden dag valt hel in, en dan is het met ons allen .. .


-ocr page 257-

^il

• WoKert!quot; zeide Machlcld biistralleud, »licl is hel huis iiws vaders.quot;

«Vergeef liel mij, moeder!quot; riep VVolfert! oinaar ...

«Maar .... kus liever uwe kleine Machlcld eens ; vergeel gij liaar geheel ?quot; en toen Wollerl haar naderde en hel slapende kind ecu kus op hel voorhoofd drukte, legde de zorgvuldige grootmoeder hel hoofdje van het schoone meisje nog gemakkelijker op haar linkerarm en zeide: »Ook zij is er in geboren, en gij ook.... en gij weel mijn verlangen.quot;

»() zwijg, bid ik u, moeder!quot; riep Wolfert, en kuste haar; »ik bad moeten zwijgen; maar zie, de armoede valt bard ; want wij zijn arm, moeder ! doeh ik bid u, zeg bel Childa niet!

• Of zij hel niet weel, kind! waarom zouden wij die weinige dingen van eenige waarde, die wij van vroegere dagen nog over hadden, verkocht hebben, als het niet uil nood geschied ware? Neen, Childa weel hel, daarom weent zij dikwijls ; maar zij zorgt wel, dat gij hel niet ziet ; zij verbeeldt zich, dat ons ongeluk aan haar te wijlen is; te meer, daar baar naaldwerk niet vordert.quot;

»0! zij is zoo goed, moeder! zij is zoo braaf; mijn lieve vrouw kan bel immers niet helpen, dal die lieve kleine haar zoo dikwijls verhindert te werken; boe komt Ohilda zoo (Iwaas om onzen toestand aan zich zelve te wijlen ? oen brave huisvrouw brengt immers hel geluk, niet bet ongeluk in een huis. En evenwel, wij zijn arm ; mijn vaar-luig was heden gereed, evenals eiken anderen dag ; hel is niet minder sterk, niet minder zindelijk en fraai dan voorheen ; ik ben immers nog dezelfde Wolfert Koggeman, ik heb geene ongelukken gehad, die mijne kunde en handigheid in de schipperij zouden kunnen doen betwijfelen ; en, bij St. Wille ! ook heden heb het moeien zien, dal de oude Lard de vrouw van den schout en bare dochters gevaren heeft. O ! wist ik nog maar niet, waardoor deze verandering ontstaat! maar de maats zeggen hel mij dagelijks, moeder! Zoudt gij het wel ge-looven, als ik het u niet bij hel leven van mijne kleine Machteld bezwoer, dal het zoo is? bet komt door mijne vrouw.quot;

• Door Childa ? onmogelijk, Wolfert iquot;

• Neen, moeder! het is wel waar; en wat heeft mijne lieve vrouw hun gedaan ? Dank zij onze voorzorg, zij weet nog niets van die praatjes, welke mij somtijds razend maken. (Ihilda is en blijft voor ben een Zeewijf, en de leugenaar Tijl vindt meer geloof dan ik, haar man. Maar den een of anderen dag zal ik er recht over houden, moeder ! bij Si. Wille! het zal niet meer bij slagen blijven, zoo als voorheen . .. .quot;

• Wolfert!quot; bad Machteld angsliir, «ter wille van uwe oude moeder, uwe vrouw en uw onnoozel kind, pleeg geen geweld ; draag uw leed met geduld ; bedenk eens, als gij in 's Graven gevangenis gesleept werdt, wal dan ?quot;

»lk zeg hel mij zoo dikwijls, moeder!quot; zeide Wolfert neerslachtig, terwijl hij ging zitten ; »ik zal bidden, dat de heiligen mij er voor bewaren een ongeluk aan die menschen te begaan ; zij zijn ook meer dwaas dan slecht : zoudt gij wel geloo-ven moeder! dal Dirk mij beden zeide, dal men het niet eens is, of dat lieve kind, daar, op een vrouw of op een Zeewijf gelijkt, of dat het een overgang is van de monsters der zee en den mensch, welke, zooals broeder Peter ons immers gezegd heeft, door (Jod den Vader geschapen is naar Zijn beeld ?quot;

• Laat ben praten, lol de lieer hun verstand verlicht, en bedroef u niet, kind ! Hij zal ook weer overvloed binnen deze oude muren doen heerschen, als de heiligen bet Hem verzoeken, en wij bidden dagelijks immers om hunne voorspraak ; wacht met geduld! Peter heeft ook gezegd, als de nood hel hoogst is, dat dan de uitkomst nabij is.quot;

»llij moet het welen, moeder! Waarom gaf ik ook gehoor aan uw verzoek, aan de tranen van mijne vrouw ? Waarom brengt Wolfert geen wapenen of levensmiddelen meer naar die van (Jent; dan zou ik nu niet zonder geld te huis komen. Ik gaf toe, ik bad het niet moeten doen ; maar sedert die kleine er is, sedert Childa aan uwe zijde naar mij wacht en bidt, ben ik bevreesd, als de zee hoog gaat, en om de geboden van den ruwaard Ie overtreden; ik hen bevreesd geworden voor mijn leven en voor mijne vrijheid. Maar St. Wille zal mij, zoo ik hoop, niet verlaten; het is geen tijd meer om legen den dood of de gevangenis op te zien; dezen avond zal ik weder beginnen. — D! zeg niets moeder! ik hoor Childa komen; bij de ziel mijns vaders! laat zij niets bemerken, ik zal voorgeven .. ..quot;

»Wat zult gij voorgeven, Wolfert?quot; vroeg zijne vrouw, die inde kamer trad. Daar nu de gouden keten niet om baar hals hing, wijl deze reeds huig versmolten was, en zij wellicht om een ander kleed te sparen, cr een droeg, dat meer lol de oude dan tot de nieuwe behoorde, geleek zij weinig op een vorstin; en evenwel, hoe bl«ek haar gelaat ook was, zou de broeder, indien hij weder een


-ocr page 258-

W J. F. OLTMANS.

vergelijking had willen maken, zelfs al moest hij haai' dan ook naar haar kleed als een dienslhode besehonweii, met waarheid hebben kunnen zeggen, dal zij de schoonste was, die men zien kon.

Wolfert antwoordde niel, maar vroeg vriendelijk en bezorgd, lerwijlhij haar kuste : «Waarom vermoeit gij u zoo ? uwe wangen zien bijna even wit als de muren; ik zie liever deze zwart en de kleur der gezondheid op uw gelaat.quot;

»lt;)! hel werken heefl mij niel vermoeid.quot; riep Childa, terwijl zij hel hoold schudde en hem vragend aanzag, »zeg mij locii, Woiierl! wal mag ik niel weten? welk nienw onheil bedreigt ons? O! ik bid ii, maak mij niel ongernsler door bet voor mij te verzwijgen.quot;

quot;Heelt gij daarom, vrouwlief?quot; vroeg baar man, gedwongen lachende; »ik vertelde daar iels aan moeder, ik wisl niel dal mijne Cliilda zoo nieuwsgierig was; en zij Iwijfeil immers loeh niel aan mijne getrouwheid ? ha, ha 1quot;

•Lach zoo niel 1quot; bad zij, en sloeg haar arm om hem heen; «gij kunt mij niet bedriegen, mijn hart waarschuw! mij; gij will hel weder wagen de bevelen van den Heer le verkrachten: zeg niets, wanl ik zou n toch niet gelooven; mijn Wolferl kan geene onwaarheid spreken ; gij will weer varen voor de Genlenaars, die de getrouwheid aan hun heer verbroken hebben.quot;

Wolferl liet het hoofd op de liorsl hangen en zweeg; toen vervolgde zij : «Is hel zoo? zeg bel mij dan, dan kan ik ten minste bidden voor n ; gij knikl met hel hoofd, o! gebenedijde Moeder Maria ! ik dadil het wel, bewaar hem voor dien slap. Heilige Moeder I Maar gij zuil niel gaan, Wolfert! ik heb de macht om den overvloed in dit huis le doen wederkeeren, en ik zal bel doen, uwe smeekingen ziillen mij niet weerhouden.quot;

• Iiij, Childa ?quot; vroeg Wolfert verwonderd en ongeloovig, terwijl bij haar vol geestdrift boorde spreken ; en zijne moeder, die de kleur op bel gelaat van hare dochter plotseling zag lerugkee-ren, was sok verbaasd; doch zij schrikle. Wal zon Childa doen? was zij meer dan een mensch ? kon zij rijkdommen schenken ? was zij een watergeest ?

«Ik heb bel juweel nog, dsit mij behoort, en jjij zuil het verkoopen.

«Dal nooil!quot; riep Wolfert, «dekelling is reeds weggegaan ; dal moet, dat moogl gij niel.quot;

«En waarom niel! O! ik heb u immers gezegd, dal hel moet; zeker was liet mij dierbaar, en dat is hel mij nog; maar de nood is zoo hoog geklommen! denkl gij, dal hel mij niet op het hart zou branden, als u eens een ongeluk overkwam ? dan zou ik denken: waarom liet ik toe, dal Wolfert zich opofferde, daar ik nog ieLs bad om le verkoopen ?quot;

»lk beroof er u niet van, hel is het éénigc dal ^ij nog hebl; mijne Childa moei toch iets bezitten om zich op le sieren!quot;

«Heb ik niets, Wolfert? O! boe kunt gij zoo spreken ? heb ik uwe liefde niel, de liefde niel \aii uwe moeder? manlief! schonkl gij mij niet dal lieve kind ? is mijne, is onze Machteld niel een schoon juweel, schooner .. ..quot;

«Childa, Childa ! ik mag het niet aannemen, ik mag bet niet verkoopen!quot;

«Voor n niet? welnu, hel zij zoo! maar voor uwe oude moeder, voor uwe vrouw moet gij het verkoopen,quot; en Childa trad, dit zeggende, naar de kleine Machteld, die oiilwaakle, nam hel lachend rondblikkende kind van den school der grootmoeder, kuste hel, drukte het aan hare borst en vervolgde, terwijl zij hel in Wolfert's armen legde: «Voor uw kind moet gij hel verkoopen; of hebl gij bel niel lief ? wilt gij er niet alles voor opofferen?quot;

• Vrouw!quot; riep Wolfert getroffen, en toen hij zweeg en de kleine aangedaan tegen zijne borst klemde, zeide Childa: «Moeder 1 o! zeg toch iels, zuil gij ook niet een woord spreken voor uwe Machteld ?quot;

• Wolferl is te braaf, om zijne deugdzame vrouw die bede le weigeren,quot; zeide de oude vrouw zich de oogen afdrogende; en zij vervolgde ernstig, loen Wolferl het zwijgen bleef bewaren : «Zoon ! wees zoo verstokt niel, wijs de hulp des Hemels niel terug ; want de heiligen doen Childa waarschijnlijk zoo handelen.quot;

• Moeder! niel zoo gestreng, ik zal niet meer weigeren. Lieve Childa ! ik neem hel aan voor u allen en ook voor mij, ik ben niet le trolsch. O! geloof dat toch niet; alles zou ik aan u willen le danken hebben ; maar dit sieraad, hel was u zoo lief, daarom alleen; want Childa behoeft geen goud of juweelen le dragen, om mij le bevallen. Ik zal hel verkoopen .. ..quot;

• Uwe moeder dankt u, Wolferl! ik wisl wel! dal p;ij naar mij zoudt luisteren; kom bier, kind, en vergeef mij, dat ik zóó tegen u gesproken heb.quot;

Wolferl voldeed aan het verzoek van de goede vrouw, en gaf de kleine aan Childa over, nadat deze hem vol blijdschap en dankbaarheid omhelsd had. Hij ging zitten en zeide; »l)e zaak is nu vast bepaald : morgen ga ik naar Brugge, om....quot;


-ocr page 259-

HET HUIS VAN MKT ZEEWIJF.

quot;21

«Naar Brugge niel! riep (lliilda snel, «neen, Wollert! als ons aller geluk u Ier harte gaal, verkoop het dan nimmer in die slad.quot;

«En waarom dat....? nu, antwoord dan.quot; »lk wil zeggen, dat gij hel zeker hel voordeeligst /uil kunnen verkoopen in Holland, hij voorbeeld in Dordrecht, en ik heh u de waarde gezegd, zoodal gij weet, hoeveel gij er ten minste voor krijgen moei.''

De afreis van Woll'erl werd nu slellig bepaald op den volgenden dag, en hij bleel dien middag Ie huis; waarschijnlijk zou bij Iwee of meer dagen moeten wegblijven, daarom wilde hij den laalslen middag zijn huis niet verlaten, en loen hij des avonds met zijne vrouw alleen was, bad zij hem, dal hij haar zou beloven, na Ie komen, hetgeen zij hem verzoeken zou.

»lk geloof hel!quot; zeide bij, en toen verzochl zij hem, dat bij hel juweel niel verkoopen zou te Hrugge, en ook nooit zeggen wie hij was, en van wien hij het gekregen bad.

«Wederom Brugge? gij zijl een zonderlinge vrouw,quot; zeide Wolfert lachende; doch toen zij smeekend zeide : »Gij hebt beloofd, Wolfert!quot; antwoordde hij, terwijl hij haar op de wang likle: • Nu, nu 1 vrouwlief 1 dat weet ik wel, en ik zal ook niel meer vragen ; want hetgeen gij gedaan wilt hebben is zeker goed.

»lk kan wel zien dal gij een vreemdeling in Antwerpen zijl, dat gij Lambert Peterchen niet weel te wonen,quot; zeide een jonge vrouw lachend legen den man, die haar slaande hield om Ie vragen, waar de deken der goudsmeden woonde; »ga maar met mij mede; ik moei juist zijne deur voorbij.quot;

«Hier zijn wij aan de Gouden Bagge,quot; zeide zij eenigen tijd daarna, terwijl zij met baar vinger naar een lang ijzer wees, dat een huis of vijf, zes verder over de straal uitstak, en aan welks einde een verguld versiersel hing.

De vreemdeling bedankte zijne vriendelijke leidsvrouw, wie bet verheugd bad zulk een jongen, knappen man een dienst te hebben kunnen hesvijzen, en trad in het voorhuis.

Tevergeefs had Woll'erl gelrachl in Botterdam ol Dordrecht zijn kostbaar sluk te verkoopen ; men wilde hem geeue som geven, die eenigszins overeenkwam met de waarde; en daar men hem nu onderweg gezegd bad, loen hij met behoedzaamheid eenige inlichtingen inwon, dal Antwerpen de geschiklste plaats was, om zoo iels van de hand Ie doen, had bij zich, zonder alvorens naar huis te gaan, dadelijk van Botterdam naar die slad begeven : hij wilde niel gaarne onverrichter zake terugkomen, en hij kende de behoefte aan geld, welke er le huis heerschle.

«Woll'erl werd niels gewaar in den winkel dan een ouden man, een paar houten kasten, welke door den ouderdom meer zwart dan bruin en mei ijzeren boomen gesloten waren, en een standaard met Iwee kleine schalen er aan op de toonbank. De man, in wien hij vermoedde den rijken goudsmid zeiven le zien, niettegenstaande hij zeer eenvoudig gekleed was, bad niel, eens opgemerkt dal hij in hel voorbuis gekomen was : zóó druk had hij het met hel wegen en bezien van eenige vreemde gouden munten ; doch loen Wolfert vroeg: «Zijl gij Lambert Peterchen ?quot; zag de andere snel op, en riep verwonderd; «Vanwaar komt gij toch, dal gij dal vraagt, en niel weet, dal ik meester Peterchen heel ? Een deken komt, geloof ik, hel recht wel toe...quot; doch bier vergal hij hetgeen hij zeggen wilde, en vervolgde loen verdrietig: «Al weder een, die le lichl is, en toch had men mij verzekerd, dat...quot; — Doch nu was bet Wolfert, die hem zijne rede deed afbreken; want hij zeide ongeduldig: »!k ken de keur niet, die mij kan opleggen, om te welen, dat gij meester wilt genoemd worden, of dal gij hoofdman of deken zijl; ik wilde maar vragen. of gij genegen zijl om iels van mij le koopen.quot;

«Ta, la 1 zoo driftig niel,quot; zeide de goudsmid, «er zal ook wel geen keur beslaan, die mij verplicht elkeen op slaande voel van zijne goederen af te helpen ; en wat zal het zijn, mijn ongeduldige horst! een paar gesnoeide of vervalschle munten, of een haarspeld van verguld koper, met een vuursteen of een sluk glas in tin gevat ?quot;

«Bij St. Wille, Meester!quot; riep Wolfert driftig, «al zijl gij deken, zoo past hel u niet met uwe begunstigers le mallen: hetgeen ik verkoopen wil, is meer waard dan die blinde geldrommel, waarop gij uwe oogen uitkijkt.quot; Dit zeggende haalde hij het juweel le voorschijn uit een zakje, dal, aan een touwtje bevestigd, onder zijn wambuis was verborgen geweest, en hield hel den goudsmid voor.

«Sl. Lamherl zij mij genadig, mijn Meester! riep de hoofdman, hel juweel gretig mei beide handen aanvallende ; «gij hebl gelijk ; mijne oogen zijn niel van de beste, en daardoor zagen wij u voor den verkeerde aan; dal is schoon! zet u daar neder ....quot; Doch hij vervolgde, moeite doende om den glans van vergenoegen op zijn gelaat le


-ocr page 260-

124 J. F. OLTMANS.

doen veranderen in den schijn van onverschilligheid : »Vrij aardig! de slecncn zijn goed geval, ziedaar de groolste verdienste ! hel hedriegl zoo op het eerste gezicht, en de jaren en het werken hehhen mijne oogen verzwakt ; daar zijn louten aan, die is nogal wel; maar klein; jammer, dat zij zoo klein zijn! dal is geen diatnant, maar een witte sallier.quot;

Zóó ging de goudsmid voort met binnensmonds het eerst geprezen juweel te laken, liet hinderde Wolfert wel; want hij elk irehrek, dal meester Peterchen voorgal' te ontdekken, zon hij waarschijnlijk ook de som verminderen, die hij hieden wilde; doch hij moest zich dil getroosten ; hij had dil-zelfdc ook reeds elders ondcrvoiulen, en evenwel kostte het hem moeite niet driltigte worden, toen hij zijn laatsten schat, hel sieraad van zijne lieve vrouw, zóó hoorde verachlen. Had de armoede hem en de zijnen niel overvallen, dan zou hij hel den deken uil de handen gerukt hehhen, wijl hel hem een koningsschal waard was ; doch hij zweeg en wachtte geduldig ; want de nood dwong hem, hij was arm.

Toen de goudsmid eindelijk gedaan had met de steenen te meten, op Ie wrijven en te hezien, vroeg hij aan Woll'ert wat hij hehhen moest, en toonde zich zeer verbaasd «ver de som, welke gevraagd werd. Deze gewone wijze van handelen had Wolfert evenwel leeren kennen, en hij hield zich bij zijne vraag, die wel aanzienlijk, doch evenwel niet Ie hoog voor het juweel was; want de diamanten waren hoog, en liepen meest in zuivere punten toe, ofschoon zij natuurlijk nog ongeslepen waren.

»Bij St. W ille, geef maar hier!quot; riep Wolfert eindelijk, verstoord over de gierigheid van den goudsmid, »en ik zal zien, of ik elders betere zaken kan doen.quot; Hij rukte het juweel vrij onzacht uil de handen van den oude, die zich vooroverboog, om het zoolang mogelijk na Ie oogen, en toen het verdwenen was en Wolfert zijn huis loeknoople, lelie hij wellicht voor het eerst op den man die vóór hem stond. Hé, hé! zoo haastig niel, Meester! gij hebt mijn laatste woord nog niet gehoord, laat no£ eens zien. (Jij vraagt Ie veel; wat weet gij van de waarde ? gij ziel zulke stukken niel dagelijks, en ik zou wel willen vragen hoe .... om hel nog eens te zien,quot; waarna hij zachl en ongerust mompelde : «Dat ik juist nv ook alleen moet te huis zijn; doch gelukkig is het nogal d rok hij de straal,quot; en weder achter de loonbauk ging zillen.

Woll'erl wilde gaarne verkoopen, en besloot hel nog eens te bepro, -vn ; met aandacht lette hij op.

en zag met vreugde, hoe de goudsmid, die bleek zag van verlangen om het juweel Ie bezitlen, mei schitterende oogen op de steenen staarde, en toen een oogenhlik in gedachten zal, zoo W olfert dachl om de juiste waarde Ie berekenen. Plotseling zag de hoofdman op, en hield den blik op Wolfert gevestigd, die nu een beter bod verwachte; doch de goudsmid zweeg, of hield de woorden, die hem op Ie tong lagen, terug, schoof een lade open, haalde er cenige gedrukte en beschrevene papieren uil, zocht er een van op, en scheen toen den inhoud van hel geschrift met hel juweel te vergelijken, en nauwelijks was dit geschied, of hij bood aanmerkelijk veel meer. Woll'erl aarzelde; doch gaarne hel meeste willende hehhen, hield hij zich «rooien weigerde, eischle zijn stuk terug, en zeide loen, terwijl hij hel wegstak: «Hetgeen meester Lamberl Peterchen niet geven wi', dat zullen de vreemde kooplieden mij gaarne geven.quot;

»Hei! zeg eens,quot; riep de hoofdman, toen Wolfert wilde heengaan, »als hel dan niet anders kan zijn, in Si. Lamberls naam ! ik zal het dan maar geven ; ofschoon ifij nergens er zooveel voor zoudt krijgen. Geef het mij hier, en ik zal er ti een bewijs voor geven, en over een uur kunt liij uw geld in goud ontvangen.quot;

«Over een uur?quot; riep Woll'erl, «dadelijk. Meester! of wij handelen niet; ik kan niel wachten.quot;

«Over een half uur dan; ik heb zooveel geld niel in huis, en mijne gezellen zijn even vóór uwe komst heengegaan ; desnoods zal ik n een gedeelte geven,quot; zeide hij, toen Wolfert het hoofd schudde.

«Kom, wal is dal nu, Meester!quot; riep Wolfert! «heb ik nu met den deken, den rijken meester Lambert Peterchen Ie doen, of tnel een jongen gildehroer ? Kersl biedl «ij een jodenprijs voor een juweel, dat een vorst kan dragen, en nu de koop geslolen is, hebt jrij geen geld. Bij Sl. Wille ! als ik hel maar gclooven wilde ; doch een ander zal zoo schraal niel zijn, ik groet. .. .quot;

«Ken oogenhlik,quot; zeide de goudsmid, «dat is te zeggen, ik heb wel geld, maar i^ij wilt goud hebben ; nu, wacht loch, ik heb ook nog wel goudgeld, dat reeds voor een ander afgeleid ligt: heb dus ({ednld, en ik zal n helpen.quot;

Dil verheusjde Woll'erl, en terwijl hij nu de som natelde, welke de meester hem voorlegde, hem verzekerende, dal de slukken allen wichtig waren, vroeg deze, een groot hoek te voorschijn halende : «Hoe is uw naam? wan! wij moeien dil opschrijven.quot;

«Slevan Iperse,quot; anlwoordde Wollen dadelijk.

«En gij woont?quot;


-ocr page 261-

HET HUIS VAN HET ZEEWIJF.

2?;

»Te Leuven.... schuins overhel rootle kruis.quot;

»Wel bekend ! En lot welk gild helioorl ^ij ?quot;

quot;Ik heb geen beroep,quot; antwoordde Woll'erl.

• Dal dacht ik wel,quot; zeidc de goudsmid, «ofsclioon gij wel hooldman zoudl kunnen zijn in ... . maar nu nog, vanwaar hebt gij hel juweel ?quot;

»lk iieb liet geërfd.quot;

«Dat is gemakkelijk ; en als gij vele zulke sleri'gevailen onder uwe naaslhestaanden hebt, dan behoell gij ook niet veel Ie werken ; nu dit maar ouderteekend, en dan is alles klaar.quot;

Wolfert nam de pen, zette een kruis onder hetgeen de goudsmid geschreven had, en nadut hij nog een paar nieuwsgierige vragen beantwoord had, over de plaats waar iiij te huis lag, en wanneer hij dacht te vertrekken, verliet Wollen zoo spoedig mogelijk de Gouden Uagge.

De lastige vragen van meester l'clercheu hadden Wolfert niet aangestaan; en in plaats van naar de herberg te gaan, zooals bij gezegd had, ginit hij, nadat hij den hoek van de straat om was, zoo spoedig mogelijk naar den rivierkant, met het voornemen om de rivier over te varen, en dan te zien of hij den wagen nog kon krijgen, die voorheen over Biervliet naar Hrugge had gereden, doch sedert eerstgenoemde stad, omstreeks zes jaren geleden, door den watervloed van het vasteland was afgescheiden, er niet meer doorkwam. Dit was hem echter geheel onverschillig, daar hij toch uit voorzichtigheid besloten bad, slechts een eind weegs mede te rijden.

Hij trof het, dat er juist een vaartuig van wal zou steken, toen hij aan de rivier kwam ; doch iemand, die tegelijk met hem in het vaartuig stapte, verzocht den schipper nog een oogonblik te wachten, daar er noj; een paar zijner kennissen zouden komen, welke ook naar de overzijde inoes-ten, en ten genoegen van deze getroostte men zich nog wal te wachten.

Het duurde wel wat lang; doch, gelukkii? voor den schipper, kwamen de verwachten juist opdagen, toen men het loeven moede begon te worden, en men ging onder zeil. Wolfert, ids bekend met al wat de scheepvaart betrof, lette i)|i den wind en den sterken stroom, en zag reeds dadelijk, dat de overvaart lang kon duren; evenwel hoorde hij met vreugde ecu der inaniien verzekeren, dal de wagen niel zou wegrijden, vóórdat hij kwam, dewijl men hem wachtende was.

Hoe fraai de stad zich ook, van de rivier gezien, vertoonde, lelie Wolfert daar niet op ; zijne gedachten waren in Vlissingen, en reeds in de voorbaat streelde hij zich met de vreugde zijner vrouw en moeder over de grootheid van de som, welke hij door zijne schrandere wijze van ver-koopen had welen Ie krijgen. Zij, die met hem overvoeren, sloegen even weinig acht op het schoone gezichtspunt, dat zich voor hen opdeed ; zij waren er reeds aan gewoon, en spraken over hunne belangen of hel nieuws van den dag: evenwei vestigde er één hunne opmerkzaamheid op een klein vaartuig, dat nu met spoed de stad verliet, en zeide: «Die zullen er nog eerder zijn dan wij.quot; - «Zij zitten ook met hun vieren aan de riemen,quot; merkte de schipper aan, «en wij hebben den wind legen.quot;

Een oogenblik later, terwijl allen, behalve Wollen, zich met het roeivaartuig bezighielden, zeide er een: «Zij roeien goed, maar zijn wal lui; want zij zullen ons liever hier op stroom hunne vracht overgeven, dan recht naar het hoofd te roeien.quot; — «Neen, Meester!quot; zeide de schipper, «lui juist niel; want het zou hun minder moeite gekost hebben, regelrecht door te roeien dan ons bij te komen ; dal schijnt hun voornemen.quot;

Het duurde nog een poos; toen stond er in het kleine vaartuig iemand op, die bij hel roer scheen Ie zitten, en men hoorde flauw over het water roepen: «Strijk de zeilen, Peer!quot;

«.In wel, dal zal laat worden!quot; riepen er een paar, en allen lachten; doch loen de schipper aan /.ijn knecht beval, om aan het verzoek te toldoen, onlstoml er een afkeurend gemompel; zij kozen allen partij tegen het kleine vaartuig, en riepen ; «Zijl gij mal. Peer! wie is hier meester? wij willen niet wachten. Komaan, borst ! Peer heeft zich versproken, hijscli het zeil maar weer op.quot; Doch zij zwegen verwonderd, loen de schipper zeide: «.Mijne Meesiers! Peer is haas op zijn vaartuig ; maar hel recht moet zijn loop hebben : de man, die daar gesproken heeft, is de onderschout.quot;

«De onderschout'? wat kan die ons te zeggen hebben ?quot; vroeg men, en men zag elkander aan ; want de mceslen kenden elkander. Slechts een viertal der overvarenden, onder welke Wolfert, waren onbekend bij hel ineermdeel van het ge-zelsclnip, lt;'11 elks oog vestigde zich op iemand, die op lt;lc punt van hel vaartuig zat, en een grooten zak van grof linnen iiij zich had. Zijn uiterlijk voorkomen scheen eenigc verdenking in Ie boezemen, Ie meer, daar hij bijzondere haast scheen te hebben, en op hel v irtvaren had aan-


-ocr page 262-

12() J. F. OLTMANS.

gedrongen, en toen hij zich nu beklaagde over zooveel tijdverlies : zeide hij : «liet is wel ongelukkig, dat zoovele knappe menschen moeten wachten naar een onderschout: voor één armen die!' moeten tien goede menschen lijden, en het grootste kwaad, dat de dieven doen, is dat ze ons noodzaken om de heeren van het gerecht al te wachten.quot;

Niemand zeide een woord. Inmiddels was de schnit genaderd; de schipper nam de muls al', en hij, die de onderschoul scheen te zijn, zeide; »lk zou hel je toch wel afgewonnen hehhen, Peer! maar uil voorzichtigheid zie ik liever op slroom je vaartuig eens na ; ik zal hel spoedig afdoen, mannen! en dan kunt gij voort. Zie maar zoo zuur niet, jij met den langen zak, daar op de punt; wij weten van geen tegenpruttelen.quot; Dit zeggende slapte hij over, gevolgd door vier zijner dienaren, Ier-wijl de anderen, met hehulp van den schipper, de vaartuigen aan elkander honden. Woll'erl zag gerust aan, hoe de schout hen allen één voor één scherp aanzag, en toen een papier te voorschijn haalde, dat hij inzag, waarna hij, terwijl de meesten met aandacht luisterden, plotseling op hem wees en zeide: »Vat hem aan, en knevelt hem!quot;

Hoorden de anderen verwondert op, Woltert zal als van den donder getroll'en. Zij, die naast hein zaten, schoven snel Ier zijde, en reeds hadden twee der knechts van den schout hem aangegrepen, vóórdat hij wist wat hem gebeurde; doch toen zij hem van zijne plaats rukten, herleefde hel verlan gen naar eigen behoud, en hij riep: »lt;iij hebt den verkeerde voor, menschen ! ik ben geen diel of diefsgelijke.quot;

»(irijpl hem Iquot; beval de schout ; maar dit geschiedde zoo gemakkelijk niet ; Wolfert had zich losgeworsteld, het hesef van zijne onschuld gaf hem reuzenkrachten ; doch er was geene uitkomst dan de rivier, en daar wachllo hem de dood ; evenwel liet hij zich niet binden, ofschoon hij eindelijk onder den voet lag, vóórdat de knechts van den schout hem hunne messen op de borst zetten. Zijne reisgenooten waren stomme aanschouwers geweest van dil tooneel, en zagen den goeden jongen man, die er niel als een dief uitzag, met deernis nil hun vaartuig sleepen.

De schoul vroeg daarna aan den schipper, of Wolfert ook nog goederen hij zich had, en of hij de andere menschen allen kende, waarna hij slechts hunne namen en woonplaatsen opteekende; toen verliet hij het vaartuig. Met scheen, alsof gij eerst nog moest onderzoeken, of Wolfert wel goed was gekneveld ; want het duurde nog een oogenblik.

vóórdat hij bevel gaf om de louwen los te maken loen wenschte bij Peer goede reis, en roeide met den gevangene stadwaarts.

liet was een maand geleden, sedert Wolfert ver trokken was, en nog was bij niet terug; de pisel, die op den morgen, toen hij afscheid nam, nog in het huisvertrek stond, was er nu niet meer; zij was verkocht; men had haar ook niet meer noodig om de kleederen Ie bergen, welke nog gespaard werden voor grootcr nood. Uit medelijden met de vrouwen, en op voorspraak van den monnik, hadden eenige meedoogende menschen, rekenende op de waarde van hel huis, haargehorgd; en daaraan alleen hadden zij het tc danken, dal zij nog niel van kommer en gebrek waren omgekomen.

Moeder en dochter zalen treurig hijeen, en spraken, zooals altijd, over den man, over den zoon, die verdwenen was; het kind, dat niel wist, dat het zijn vader verloren had, sliep gerust in de houten wieg, welke Wolfert zelf had vervaardigd. Zooals altijd, was het ook nu, loen broeder Peter in de kamer trad: «Hebt gij ook iels gehoord?quot; Maar ook dezen keer ging de goede monnik zitten zonder Ie antwoorden en baalde zijne schouders op. Geene moeite bad hij gespaard, om den vermiste terug te vinden; doch alle navraag was vergeefsch geweest! In de stad twijfelde men niet of hij was door de zeewijven vermeesterd en weggevoerd, en hoe meer men den goeden Kog-geman beklaagde, en sommigen zich verweten hem in den laalsten lijd hunne gunst ontnomen te hehhen, hoe meer men op Childa gehelen was; doch zij ging niet uit, en werd dus niets gewaar van dil onrechtvaardig oordeel der wereld. Peter had zelfs verlof weten te krijgen, om het klooster voor eenige dagen Ie verlaten, en hij was, hier en daar in geestelijke huizen en hij goede menschen overnachtende, naar Holland geweest ; het éénige dal hij vernomen had, was, dat Wolfert in Rotterdam en Dordrecht geweest was om te verkoopen.

«Dus weder geene tijding,quot; zuchtte Childa, »zoo is hel eiken dag, broeder! en Wolfert komt maar niet weerom ; ach 1 waarom dwong ik hem ook om dal juweel te verkoopen ? hij ware anders nog hier.quot;

• Zijne oude moeder zal hem niel weerzien,quot; zeide Machteld, «ik hen er allijd bang voor geweest! zijne braafheid alleen doet mij nog hopen ; de Heilige Moeder Gods zal mijne gebeden verhooren en hem terugvoeren.''


-ocr page 263-

MKT HUIS VAN

IIKT ZKEWIJF.

'17

• Waarvoor zijl gij hang geweest, moeder ?quot; vroeg Childa; zij begreep niet, dat Machteld het ongeluk aan het juweel toeschreef; want de oude vrouw liet zicji dit voor liet eerst ontvallen; ook speet hel haar het gezegd te hebben, daarom antwoordde zij: «Voor de zee, Childa!quot; en toen knikte deze mei hel hoold; ook zij had zoo menig angstig oogenblik doorgebracht, als haar man op het water was.

»Bij St. Peter, mijn patroon! ik geef den moed nog niet op, vrouwen ! onze Wolferl is niet gelijk aan de raai, die uil de ark vloog en niet wederkeerde ; hij zal niet brassen mei hel geld : neen, de lieer zal hem evenals de duif zijn weg doen wedervindcn nnar de plaats, vanwaar hij is uitgegaan.quot;

»De Hemelgave het!quot; zeide Childa, haar vochtig oog vol vertrouwen omhoogslaande, en Peter vervolgde: «Voor het overige moeten wij berusten : gij zijl de éénigen niet, die treurt om iemand, die nog niet is wedergekeerd ; zelfs grooten heeren is zoo iels overkomen 1 daar is immers de onderbof-meester van den ruwaard : die is reeds sedert ruim drie jaren verdwenen, zonder dal men weel waar hij gebleven is, en natuurlijk beefi men geene moeite gespaard om hem weder te vinden.quot;

Doch de vrouwen luislerden niet naar hem; heigeen hij verhaalde was ook niet geschikt om haar te troosten, en Machteld vroeg eenige oogen-hlikken later, om de gedachten van hare dochter op iels anders te vestigen, boe het met de Gentenaars stond.

».la, hoe zou het slaan, Machteld I zoo al bij hel oude. Maar daar schiet mij te binnen, dat ik nog iets nieuws weet: onze portier heeft hel uit den mond van den knecht van den schout, dus moet het wel waar zijn. De moordenaar der dochter van den graaf van Vlaanderen zal eerstdaags te llijssel Ier dood gebracht worden, en . . .

Hier zweeg de monnik verschrikt; want Childa, die haar kind terechllegde, snikte luid, en riep wanhopig: «Arme Machteld! zult gij uw vader nog weerzien? O! gebenedijde Maagd Maria, onlfernni onzer! als hij eens vermoord ware!quot;

• Kind, kind! ween zoo niet,quot; bad Machteld, •gij weel wel, dat ik dan ook zoo droevig word, en ik, oude vrouw, heb reeds zooveel leed moeien dragen.quot;

«Wolferl, Wolferl!quot; riep Childa luid ; zij scheeii hel verzoek van Machteld niet gehoord te hebben, en broeder Peter zeide : »(iij moet u zoo bedroefd niet maken ; uw kind behoeft immers uwe hulp nog zoozeer, ofschoon het niet meer zuigt; als gij eens ziek werdl, wal zou uwe oude moeder dan aanvangen ?quot;

Wellicht besefte de ongelukkige vrouw de gegrondheid zijner redenen, lt;loeh hare droelheid was te sterk om zc le bedwingen ; ten minste zij verliet, luid snikkende, de kamer, en Machteld, die bare oogeu afdroogde zeide : Zóó bedroefd heb ik haar in hing niet gezien ; ach ! als mijn Wolferl vermoord is, zal ik het zeker niet beleven, dal de vogelen des hemels het uitbrengen. Childa verliest ook veel; want Wolferl had haar zoo liel; maaV waarom hem dat ongelukkige stuk ook opgedrongen ? Mijn arme zoon had wel een voorgevoel van hetgeen er gebeuren zou ; zeker moei hij hel toen nog niet ingezien hebben. Helaas, Peter! die ongelukkige talisman heeft het gedaan ; ik heb hel wel gezegd, toen Wolferl mei die vrouw hier kwam, dal hel niet goed was ; later hen ik le zwak geweest en heb toegegeven, en dal kost mij mijn kind ; evenwel heb ik Childa lief en kan haar niet hard vallen ; zeg, broeder! het zal immers geen zonde zijn, dat ik vriendelijk legen haar ben, al is zij een Zeewijl of soortgelijk wezen ?quot;

• Neen, Machteld I ik geloof hel niet; want zij is immers gedoopt, zij vast en biecht. Neen! ik kan ook niet denken, dal zij geen mensch zou zijn, en evenwel begin ik er somtijds hang voor le worden ; dan zouden de mensehen toch gelijk hebben. Nu, vrouw ! ik wensch u hel beste, en ga nu heen ; morgen is het Si. Anlonius; dan kom ik zeker niel, doch overmorgen wel. Cod zij met u !quot; Dit zeggende verliel Peter haar, en Machteld begon, terwijl zij bet kind wiegde, een eentonig lied te zingen.

»llet is hun maar niet aan het versland le brengen, Machteld!' zeide Peter, opslaande, »/.ij lachen altijd als ik er naar vraag; overal waar ik nog geweest ben, is het: «Denkt gij dan, broeder! dat een Zeewijf zoo onnoozel zal wezen, om een schipper nog wat te laten verdienen ? Dat volkje weel van geen schuiten!quot;

• Wij moeten hel dus wel gelooven,quot; zuchtte Machleld.

«Sl. Petrus zij mij genadig! ja, vrouw! Wie had dat gedacht? zij was zoo vroom. — Maar weet gij, wal Tijl de ku\per gisteren aan de haven zeide? «Lol op, mannen! wal ik je gezegd heb; op een goeden dag nemen de zeewijven en zeemannen de reis aan naar hel eiland, en halen het kind ook weg.quot; quot;

«De Heere God beware mij, arme vrouw!quot; riep Machteld, »ook nog dit arme schaap verliezen?quot;


-ocr page 264-

J. F. OLTMANS.

28

«Ik hoop, dat liet niet gebeuren moge; evenwel .. . Maar ik ga heen en zal eens hij den hakker aaaloopen; dat zal wel goed afloopen, moeder! ik zal hein eens herinneren, dat Nanning zaliger zijn vader, op mijn verzoek, geld heelt voorgeschoten om te beginnen ; straks krijgt gij zeker brood !quot;

»(Jod geve het, l)este Peter!quot; zcide Machteld, en de monnik ging heen.

Het kind werd wakker door hel dichtdoen der deur, en lachte de oude vrouw toe, op wier ingevallen en treurig gelaat zich nu ook een glimlach vertoonde; doch toen hegou het kind te schreien, en Machteld sliet de wieg aan, terwijl zij voorovergebogen halllnid bad, en de koralen van haar rozenkrans verschoof. Zij zag even op en luisterde, doch bad toen weder voort; de zon scheen op hel eerwaardig gelaat van de vrome, maar rampzalige vrouw, die zich mei het slapende kind alleen in hel oude huis bevond.

Wederom scheen zij Ie iaisteren ; toen hief zij langzaam het hoofd op. «Jezus, Maria!quot; riep zij, hevig verschrikt, en liet den rozenkrans vallen. Met angstige en vervaarde blikken staarde zij naar de deur want Wolfert stond daar; maar het was haar zoon niel, zooals hij was heengegaan, het was zijn geesl. Mij was dan wel vermoord ; zijne ziel kon niet rusten ; hij kwam zijne moeder gelasten, om voor hem te laten bidden; hij was gekleed als bij zijn leven, doch zijn gelaat was gelijk dal van een lijk ; en evenwel waren de oogen open, zij zagen haar droevig aan, alsof hij wilde spreken, maar niel kon.

«Alle goede geesten loven den Heer!quot; zeide. Machteld eindelijk ! en toen zij meende verzekerd te wezen, dat hel geene oogverblinding van den satan was, verminderde hare vrees. Z1j was niel bang voor den geesl van Wolfert, en terwijl bare iranen, die zij reeds lang opgedroogd waande, weder Ie voorschijn kwamen, vroeg zij: »Wat begeert gij van mij ?quot;

Toen stak Wolfert, of zijn geesl, de handen naar haar uil, en de oude vrouw (haar moederlijk hart vreesde niet meer) slond op en naderde langzaam, terwijl zij zeide : «Men heefl u dus vermoord, arm kind 1 Wolfert, Wolfert! ik ben niel bang voor u, spreek als gij kunl. Gebenedijde Moeder Maria ! laat mij nog eens zijne slem hooren, voordat ik mij in den lleere nederleg.quot;

«Moeder!quot; zeide Wolfert zachl, terwijl hij in-eenzonk, zoodal Machleld de handen naar hem uitstrekte; want zij dacht dat hij in den grond zou verdwijnen ; doch hij viel op den grond neder en zeide steunende: »lk hen niel dood, moederlief! wees niel bang, ik ben wel uw zoon Wolfert.quot;

O! die woorden deden haar zoo goed ! Zij knielde naast hem neder, kuste hein hartelijk, en vroeg: «Vanwaar komt gij? zijl gij ziek geweest? wal heefl men u gedaan ? antwoord toch.quot;

• Moeder!quot; zeide Wolfert, die het vertrek rondzag, «ik zie ('ihilda niet; roep haar, o! zij moet ook welen, dat ik terug hen.quot;

(Ihilda ?quot; zeide Machteld angstig, «nu, zie mij maar zoo niel aan ! zoo meieen zal ik ... . zij is uil . .. .quot;

«Uil ?quot; vroeg Wolfert, «is zij ziek 1 o! zeg mij de waarheid en help mij op, dan zal ik ....quot;

«Kn uw kind,quot; Wolfert riep Machleld, haar angst verbergende, «moet gij dat niet zien ? wacht eens.quot; Zij haastte zich hel Ie halen en legde hel in Wolferl's arm ; doch hij was Ie zwak, en de grootmoeder hield hel vast. «Lieve Machteld!quot; zeide hij verheugd, «ik dacht niel, dal ik u nog zou wederzien ; nu hebt gij uw vader weder ; zie, ik geloof dat zij mij herkent; zij weet dat ik haar kus. Maar roep mijne vrouw nu, moeder! o! ik verlang zoo om haar Ie zien.quot;

«Ik heb (Jod gedankt, toen Hij mij hel leven liet na uws vaders dood, en evenwel keeren de dooden nimmer weer. Wees gelaten en denk om uwe arme moeder en uw kind — (Ihilda ....

«Waar is (Ihilda?quot; riep Wolfert hevig.

«Zij is in den nacht vóór Sl. Antoniedag ver. dwenen.quot;

«Childa! mijne vrouw, verdwenen !quot; riep Wolfer1 jammerend. «O (Jod 1 dat is te veel, dal leed kan ik niel dragen!quot; en hij viel bewusleloos neder.

Eenige oogenblikken later lag Wolfert te bed, en hij zeide, bijna onverslaanbaar, lol zijne moeder, die hem ondervroeg: »Ken schrikkelijke eed, dien ik gezworen heb, bindt mij de long: wal zoudt gij er ook aan welen? Ik heb veel, o ! uw Wollerl heeft zooveel geleden ; maar St. Wille hield mijn mond gesloten. Men heefl mij hier aan hel eiland uilgezel; toen hen ik met een slok lot hiertoe voorlgekropen, en nu is mijne vouw weg. (Ihilda! Childa!quot;

• Vertrouwt gij dan niel meer op den goeden heilige ? denk eens, kind ! dat ik veertien dagen alleen geweest ben, en evenwel morde ik niel ; uwe moeder zal n niel verlaten, en gij moei leven voor uw kind.quot;


-ocr page 265-

HET HUIS VAN HET ZKKVVIJP.

'i9

Gedurende Iwee inuunden hiid WoK'erl sedert /ijne terugkomst het ziekbed niet kunnen verlalenn; de heelmeester, wiens hulp door Machteld wns ingeroepen, betuigde zijne verhazing over den toestand, waarin hij den ongelukkigen jongen man vond ; hij kon er zich geene reilen van geven, en tevergeefs verlangde hij eenige inlichtingen van Woll'ert. Deze antwoordde steeds: »lk kan het u niet zeggen. Meester Iquot; en hij beschouwde hel als een wonderwerk, dal de zieke na twee maanden het bed verlaten kon. Hadden de gebeden van de oude moeder en den goeden monnik veel geholpen, zeker was het, dat de lielde, welke Wolfert zijne moeder en zijn kind toedroeg, geen minder krachtig geneesmiddel geweest was; le bed liggende, kon hij niet voor hen zorgen: hij moest leven en gezond zijn. Ware de oude Machteld, ware hel pand der lielde zijner vrouw er niet geweest, nooit zou hij hel verlies van zijne gelietde Childa overleefd hebben.

Slechts het hesel der verplichting, welke op hem rustte, gaf hem krachten om het leed te dragen, dat hij gevoelde, toen hij dadelijk na zijne herstelling zijn vaartuig verkoopen moest, om dringende schulden le voldoen, en het noodigste tot dagelijksch onderhoud te koopen. Vroeger zou hij, zoo hij dacht, deze ramp niet overleefd hebben ; na het verlies van zijne vrouw kon het gemis van de nette hooi hem zoo sterk niet treilen ; evenwel was hel een onherstelbare ramp; want vanwaar zou hel geld komen om een nieuw vaartuig le koopen ? en zonder vaartuig kon hij niet meer verdienen, kon hij geen schipper zijn.

In deze treurige omstandigheid zag Wolfert zich genoodzaakt zijn dienst dezen en genen aan le bieden, en hij rekende zich nog gelukkig, dal Allard in de gelegenheid was om hem in zijn dienst te nemen ; de zoon van den rijken ÏNanning Koggeman was nu schippersknecht! Hadden zijne krachten hem nog .slechis vergund, om hel werk, dat hem opgedragen werd, met ecnig gemak te verrichten, dan zou hij zich nog gelukkig gerekend hebben; doch helaas! dit geluk viel hem niet ten deel: zijne gezondheid was niet bestand tegen hel herfstweder en den invloed van het water; de koorts koos hem tot een barer slachtoflers. Dagen gingen er om, dal hij zijn huis niet verliet, ol, zoo hij zich nog naar de haven sleepte, evenwel le zwak was om iets te doen. Dan zal bij veeltijds hier of daar le beven van de koude, te treuren over zijne machteloosheid, terwijl de schippers en hunne knechts zich om het zeerst beijverden, wie het werk voor Wolfert doen zou, tot Allard hem eindelijk als hel ware met geweld naar huis joeg.

i

Allard noch een der maats beklaagde zich over de weinige hnlp die zij van hem hadden, en wekelijks ontving hij zijn geld, alsof hij even hard als de anderen gewerkt had. In hel eerst getroostte Wolfert zich dit; ijh hoopte nog altijd dat zijne krachten zouden lerugkeeren; doch toen die hoop hem begal, had hij den moed niet langer, om bel geld aan le nemen, dat hij niet verdiend, had. Op zekeren dag, toen hij weder hel loon ontving voor een week, gedurende welke hij geen hand had uitgestoken tol het verrichten van hel minste werk, streek hij hel geld met tranen in de oogen op en nam zijn afscheid : de welsprekendheid van Allard was evenmin in slaat om Wolfert van gedachten le doen veranderen, als de raadgeving van Dirk en andere schippers. Wolfert bedankte hen voor hunne goede bedoelingen, en voor de wijze waarop zij met hem gehandeld hadden, maar liet zich niet overhalen ; en Allard zeide, toen Wolfert vertrokken was: »Indien iemand mij voor een paar maanden gezegd had, manneH dal Lard zou huilen als een kind, omdat zijn knecht hem zijn dienst opzegt, dan zou ik er om gelachen hebben; maar, bij St. Albert! hij zou toch gelijk gehad hebben; doch die knecht is ook de zoon van den ouden ÏNanning!quot;

«Het is heden koud, moeder!quot; zeide Wolfert, die bij den haard zat, op welken een smeulende turf lag. »Februari schijnt zich nog kouder in te stellen dan Januari.quot;

• Wij zullen hier niet lang meer lijden van de koude, kind !quot; antwoordde Machteld bedrukt.

»Als C.hilda nog eens terugkwam, gelijk ik dagelijks den Heer bid, dan zou zij voor een vreemd huis komen.quot;

«Als zij nog eens terugkwam ; maar zoo dat gebeurt, dan mag ik hopen, dat zij het juweel niet weer terugbrengt; want dal berokkent ongeluk.quot;

quot;Dal heb ik immers verkocht, moeder! ü! had ik al dal geld kunnen te huis brengen, dan konden wij nog rijkelijk leven; maar het weinige, dat men mij teruggegeven heeft, heeft niet lang gestrekt. Mijn arm vaartuig, dat ik heb moeten verkoopen I Had ik kunnen denken, dal ik nog eens zoo ongelukkig zou worden, dal ik mijne moeder geen brood zou kunnen verschaflen Iquot;

«Wees niet bedroefd, kind ! hebt gij niet alles gedaan ? Eerst waart gij twee maanden ziek, en

li1:

Ml


-ocr page 266-

J. F. OLTMANS.

30

ik (lac'hl u Ie verliezen, en toen dal gevaar over was, Itleeil gij nog zoo zwak ; zeide de meesier niet, dal het was, also! uwe leden uit elkander waren gerekt? Wal u gebeurd is, moet wel vreese-lijk wezen, dat men u heelt gedwongen dien eed van geheimhouding te doen; maar waarom deedl gij hem ook ?

»Anders had ik niet kunnen terugkomen, moeder! Kon ik nog maar werken; maar ik kan niet, en voor niet geld le trekken, dat kon zoo niel langer. Bij St. Wille! de zoon van Nanning Roggeman kan schippersknecht worden, maar kan niet leven ten koste van de maats ; ik moest hen wel bedanken. — En evenwei, moeder! wij leven alleen van goede menschen, en als tie Hemel ons niet een vriend gegeven had als broeder Peter, dan waren wij reeds dood.quot;

nIlij zorgt voor ons als de raven voor den heiligen man ; zelden komt hij hier, ol hij brengt iets mede, en tracht ons zelfs op te beuren door wat te vertellen; wat had hij dezen morgen ook weer voor nieuws 1 ik was zoo sul, dat ik er niets van gehoord heb.quot;

«Dat de vlaamsehe graaf door den Hertog van hern vermoord is ; doch wat helpt dit ons ? \\ ij zullen toch niet van hem erven,quot; antwoordde Wollert, droevig het hoold schuddende; toen vroeg hij: «Maar Peter heelt immers beloofd, om met Hein de Brouwer mede te komen?quot;

«Ja, Wolferll en heden nacht slaap ik zeker onder een ander mans dak ; helaas! had ik dit ooit kunnen denken! Het is alsol die man van Middelburg mijn vijand is, en dat is hij locli niet! evenwel wil hij ons uit ons huis verjagen; morgen hebben wij geen huis meer, kind ?quot;

• Maar brood en vuur, moeder! en wij kunnende kleine Machteld hel noodige geven,quot; zeide Wolfeit; doch zijne moeder antwoordde hem niet, maar bewaarde een somber stilzwijgen, en ook VVolfert zeide niets meer. Hij wist wat de oude vrouw gevoelde, en in droevige gedachten verdiept, verwarmde hij zijne handen boven de rookende turf. Zijne vrouw was al langer dan een halljaar weg, en echter had hij nog nooit getwijfeld aan hare trouw ; dagelijks werd de hoop, om haar te zien terugkeeren, minder sterk bij hem, en het eenige dal hem nu en dan troostte, was het gebrek, dal hem kwelde. Hel zou hem zoo leed gedaan hebben zijne vrouw te zien verkleumen van de koude, te zien smachten naar een goed maal 1 hij zag nu alleen zijne moeder lijden, en dal was al te veel.

«Het is mijn laatste woord,quot; zeide de brouwer van Middelburg, die een dikbuikig en niel zeer vriendelijk man was, »en ik betaal desnoods dadelijk ; en dan is het : vandaag geld, morgen er uil.quot;

»ilcl verschil maakt voor u niel vee! uit. Meester Hein!quot; zeide Peter; «wal zijn honderd vierlingen voor u ? hel huis is groot . . . .quot;

«En ingevallen!quot; viel de andere hem in de rede; »er is niets aan dat kan blijven slaan, het is een puinhoop, en bel houtwerk is door liet inwateren bedorven. Ik heb nog te veel geboden !quot;

Machteld, die hel kind op haar school had, zuchtte, toen zij haar dierbaren schat zoo hoorde verachten, en zij zweeg en schudde met hel hoold, toen Wolfert haar toelluisterde: «Wil ik vijl en twintig al komen ?quot;

»l)e kleine Machteld zal dus de warme rokjes niel hebben, welke gij haar hadt toegedacht, moeder ?quot; zeide Wolfert; zonder oogmerk om de oude vrouw te bedroeven, gebruikte hij hare lielde voor hel kind als een hefboom, om hare gehechtheid aan hel huis le overwinnen.

«Ach, Wolfert!quot; jammerde Machteld, alsol zij smart gevoelde; «doch ga uw gang, kind! maar gij moet hel doen ; ik kan het hem niel zeggen.''

Wolfert drukte zijne moeder de hand, en zeide «Welnu dan, Meester! vijf en zeventig, maar minder ook niet.quot;

«Neen!quot; riep de brouwer, en Machleld's gelaal verried hare vreugde over hetgeen haar zoon bedroefde, «en om aan dal loven en bieden een einde te maken, wil ik nog eens zeggen, dal ik geen halven vierling meer denk te geven dan ik gezegd heb. Mijn knecht kan mij alle oogenblikken komen zeggen, dat de karremau mij wacht, en dan moet ik voort, tenzij de koop doorga ; want dan blijf ik dezen nacht hier.quot;

Broeder Peter wendde zijne welsprekendheid aan, om hem lot andere gedachten le brengen ; doch meester Hein riep: «Alles wèl en goed, broeder! maar ik moet ook om mij zeiven denken ; ik heb ook kinderen ; ik hoop ze meer na le laten dan een ingevallen huis; dan behoeven zij niet als knechts le dienen, totdat zij weggejaagd worden; nu weigert men mij een goed bod en naderhand zal men hel zich beklagen.quot;

*Hebt gij gedaan, Meesier?quot; vroeg Wolfert met verontwaardiging: «indien gij uwe kinderen een even goeden naam nalaat, als mijn vader mij, dan mogen zij zich gelukkig rekenen, ik ben nooit weggejaagd; ik heb als knecht gediend, hel is


-ocr page 267-

HET HUIS VAN IIKT ZEEWIJI

31

waar ; ik heb geëindigd waar j;ij begonnen zijl; doch spreek hier niet meer over, ol' ik /.d u bewijzen, dal ik in hel huis van mijn vader zijne nagedachtenis niet wil hooren lasteren.''

«Arm en trolsch !quot; mompelde de brouwer, die niets verder wilde zeggen, omdat hij gaarne het huis wilde koopen. Na een oogenblik stilte ziig Wollert Machteld aan ; doch zij deed als begrecd zij niet, wal hij bedoelde; bij elke nieuwe vermindering der som, was zij bang, dat de verkoop zou doorgaan.

»Vrouw!quot; zeide Peter zacht tot haar, «hedenmorgen waart gij geheel besloten, om uw huis Ie verkoopen, en nu....? Weet gij wel dal gij te veel gehecht zijl aan hel aardsche goed 1 zijn die stec-nen u dan meer waard dan hel welzijn van uwe kinderen en dal van u zelve? de brave Nanniiig gaf alles om zijne schulden te voldoen : moet L'ij dan ook uw huis niet geven ? want gij hebt vee| geborgd.quot;

»ln (lods naam dan!quot; zeide Machteld half wanhopig, »zeg dan vijltig!quot;

«Neen, broeder!quot; zeide de brouwer lachend, toen deze hem de verminderde som gezegd had, »ik ben een man van mijn woord; mijn knecht komt dadelijk, en zoodra hij er is, wil ik van niets meer weten : hel verveelt mij, en er is genoeg bij goede lieden op hel huis geborgd ; er kan nog wel wat hij ; de koggemans zijn ook menschcn, die in een eigendom moeten wonen, al valt hel in, en al zijn ze bedelaars!quot;

«Bij St. Wille, Meester!quot; riep Wollen opslaande, en niettegenstaande zijne zwakte trad hij naar den groolen en slevigen brouwer toe, die nu ook opstond en achter den monnik ging staan, want de oogeu van Wolferl blikten hem dreigend aan.

«Vijf en twintig dan. Meester ! — Kind ! ga toch zitten, ter wille van alle heiligen en uwe oude moeder, wees bedaard!quot; riep Machteld. De angst voor haar zoon deed haar op nieuw de som verminderen ; haar moederlijk gevoel zeide haar, dal dit het beste middel was, om den twist te doen bedaren.

Wollert bleef slaan, leunende tegen de tafel en wierp een dankbaren blik op zijne moeder; doch de brouwer riep weder: «Neen ! geen vijf en twintig, geen tien, geen vijf, geen halve! — «'la! daar boor ik mijn knecht; zoodra hij hier komt, wil ik er niets meer van welen.quot;

• Ook dat niet!quot; zeide Wolferl verslagen ; »\\ill gij ook die vijf en twintig niet geven ?quot; en hij zag angstig naar de deur, die reeds geopend werd-«Moeder, moeder! wal zullen wij doen?quot;

quot;Tien, kind 1 hernam Machteld, de handen wringende.

quot;Zeg tien. Meester I en dan is het huis bel uwe,quot; zeide Wolferl somher, maar de brouwer schudde lachend het hoofd. Doch de tergende woorden, die de brouwer den armen Wolferl wilde toevoegen, kwamen niet over zijne spottende lippen ; want door de deur, die niet geheel geopend werd, trad niel de knecht, maar een vrouw, die in een bruine falie van saai gehuld was, mei drift hel vertrek binnen, en riep luid : »lk zeg tien !quot;

Was hel vermoeidheid en overspanning, of was hel door een misstap, dit zag meester Hein niet, maar wel, dat de vrouw waggelde en toen op hare knieën zonk ; terwijl de monnik en Machteld een gil van verbazing gaven, en Wolferl, zich naast de onbekende nederwerpende, uitriep: «Zijl gij het, (Ihilda ?quot;

»Wie is die Childa ?quot; vroeg de Middelburger gramstorig; zijne slem brak de stille af, die er heerschte, en stoorde dal looneel vol uitdrukking. W olferl lag geknield naast zijne vrouw, wier hoold dal onldekt was, op zijne knie en zijn arm rustte ; hij hield hare hand in de zijne geklemd, en zag haar vragend aan ; zij lachte hem tegen, doch kon niet spreken. Machteld, die het kind op den arm hield, stond naast hem ; het geluk was op haar gelaal Ie lezen. Broeder Peter vouwde de handen en prevelde een dankzegging.

Wie is die dhihla?quot; herhaalde de brouwer luid, een onvergenoegden blik om zich heen werpende.

«Amen—zijne vrouw. Meester!quot; zeide demon-nik, die eindelijk gelegenheid vond om hem Ie antwoorden.

»0 ! is hel anders niel; ha, ha ! die zal niel koopen. Zoo waar als mijn patroon mij bij mag staan, daar hoor ik nu toch mijn knecht, en dus nog ééns : wilt gij mij hel huis laten voor mijn bod ? ja of neen !quot;

Wolferl zag op; de terugkomst zijner vrouw zou de behoelle aan geld nog vergroolen. «Moeder ! vergeel hel mij, maar wal zullen wij doen? De goede God heeft ons weer tezamen gebracht, laai ons in Zijn wil berusten en vertrouwen; onze liefde zal hel u vergoeden, dat. . . .quot;

quot;Hel zij zoo, kind !quot; snikte Machteld ; «maar zeg gij het; ik kan niet spreken met dien man, ik kan mijn eigen geluk niet verkoopen.quot;

quot;Meester!quot; zeide Wollert plechtig, terwijl het hem moeite kostte zijn blik van zijne vrouw af te wenden. »(iij wilt dan niets meer geven ?quot;


-ocr page 268-

J. F. OLTMANS.

• Do heiligen verbeven hel u !quot; zeide Peter, toen lie Midilelburgei' het hoofd schudde.

»De wil des Hemels geschiede danzeide Wollerl somber, »gij kunt ons dwingen, en dut weel gij, hel iiuis . . .

• Ik'hoort mij! ik heb hetgckocht!quot; riep (^hildii, angstig dal VVolfert het liuis aan den brouwer zou toestaan; zij had niet geluisterd en weinig vernomen van de woordenwisseling. Was bel wonder? zij zag naar haar kind.

• Childa-iief, bet helpt niet!quot; zeide Wollerl treurig, »wij moeten hel hem wel geven;quot; en Mach-leld, die zich vooroverboog en haarkusle, iliusterde, terwijl zij de moeder hel kind in den arm legde, naar hetwelk deze de handen uitstak : «Dochterlief! ik dank u ; gij kunt hel voor mij niet bewaren; maar uw wil is goed.quot;

«Zijn de scbubhen van haar staart veranderd in goede gouden schilden ?quot; vroeg de brouwer spottend ; «sedert wanneer bemoeien zich de zeewijven met het koopen van huizen, en luisteren de gekken er naar?— Ha! daar is mijn knecht; wien begeert gij nu alskooper; Hein de Brouwer, die dadelijk geld geelt, of bet zeemonster, dal hel ongeluk hier in huis gebracht heeft ?quot;'

• Gebenedijde Maagd i ik een zeemonster ?quot; riep Childa de handen vouwende : doch Wollerl richtte zich op, en zeide toornig: «Bij St. Wille, Meester! indien gij nu niet op slaanden voet vertrekt, dan... zeg geen woord meerl of de zoon van Koggeman zal u de hersenen inslaan, vertrek !quot;

• Malig uwe drilt, Wollerl!quot; zeide Peter, tus-schen beiden tredende; «en gij,Meester! gij hebt uw tijd laten voorbijgaan : de gierigheid bedriegt de wijsheid ! De heiligen slrall'en u reeds, dat gij zoo onverbiddelijk geweest zijl; ik hoop, dat zij bet u vergeven zullen!quot;

Hein de Brouwer mompelde en dreigde onvergenoegd, terwijl hij met zijn knecht heenging; doch niemand luisterde meer naar hem, en (Ihilda, die door Machleld en Wolfert geholpen, zillen ging, zeide: •Neen, moeder! hel is geen spel, ik heb niet alleen den wil, maar ook de macht; gij zuil hier blijven tol uw dood. Zie slechts, dit geef ik u op hand, naderhand krijgt gij meer!quot; en zij legde een zak op tafel. De Middelburger hoorde, juist toen hij het huis uilging, den klank van bet goud, dat het Zeewijf had medegebracht.

De monnik zag de vreugde en het geluk van de moeder, toen /ij haar kind ongestoord aan haar hart drukte; de opgetogenheid van Wolfert cn van zijne moeder, en het geluk zijner vrienden trollen hem ; hij zag met vreugde, hoe bel geld, dat evenwel zoo welkom was, daar lag, zonder dat iemand er naar omzag. Dit tooneel was voor hem een bewijs, dat er voor brave menseben nog een geluk bestaat, dal grooler en zaliger is dan hel bezit van schatten; een geluk,dal den arme vcr-warinl onder zijne lompen, en zijne bleeke wangen zich doet plooien tot een lach. En hij had in stilte en dankte (Jod; zijne gebeden waren verhoord, zijne vrienden waren gelukkig!

Eenige oogenblikken later zag Machleld naar den huisvriend om ; want daar zij hem niel hoorde, vermoedde zij hall, dat hij was heengegaan, ofschoon dit haar verwonderde en leed deed ; doch tol hare vreugde bemerkte zij, dat hij nog gebleven was. Zij vestigde de aandacht van hare kinderen op den biddenden monnik, en hel voorbeeld der oude, brave Machleld volgende, knielden ook Wolfert en Childa neder.

• Ja, Tij!! hel is ook waar, hel is nu twee jaar geleden, dat zij zijn beginnen te bouwen,quot; zeide Allard, die netjes gekleed naar de haven Vple.

»Wat gaal de tijd om, vader! maar wat ik zeggen wil, het buis van het Zeewijf, want zoo noem ik het altijd, ziel er waarlijk uit als hel hol van een vorst; wij beleven mirakeleuze tijden, Lard ! Wolfert zal spoedig een even groot koopman zijn als Nanning zaliger, en nu zijn die vreemde metselaars en al dal volkje vertrokken.quot;

«Ja, Dirk brengt ze weg; bet zal den meester ook wat gekost hebben.quot;

»0!quot; die heeft geld genoeg; maar Dirk had die reis wel bespaard kunnen worden; die werklieden hadden den weg zeiven wel kunnen vinden ; maar ik weet, dat men het doet om geen opspraak te geven; zij gaan nu heen, alsof zij gewone menschen waren.quot;

»En wat waren hel dan, Tijl?quot;

»gt;u, nu ! houd u maar zoo dom niet. Hij St. Lieven ! gij weel wel wat ik zeggen wil: op een goeden dag stappen zij builen boord, en zwemmen weg, en als Dirk terugkomt, dan vertelt hij, dal hij ze hier of daar aan land gezet heeft. Maar weel gij wel, dat die hel goed heeft?'

«Zeker, Tijl! en, bij St. Albert! ik kon betook zoo hebben, maar ik hen te oud, anders zou Koggeman mij ook wel een schip geven ; ik klaag er niet over, man ! want ik heb het goed, hel is een beste meester; en wal wij voor hem gt'daan hebben, dat vergeldt hij meer dan duizendmaal.'


-ocr page 269-

HET HUIS, VAN

• Gij heltt nu ook een gcmukkelijken dag; zijn vaartuig schoon Ie lioudoii is locii nicl moeilijk. Vader, vader 1 reken eens aan, dal hij zelf knecht was, en nu vaart iiij alleen uit vermaak met die fraaie hoot. Maar zeg eens, waar zijt gij gisteren met Wollert heen geweest ?

• Naar de overzijde.quot;

».la wel, dat zal ik gelooven I nu, nu ! ik zie wel, dal Lard ook zwijgen kan ; schud maar niet met het hoofd, vader! ik weet wel heter: wil ik liet eens zeggen ? (jij zijt gisteren met Wollert naar de zee geweest, otn het oude Zeewijf te halen; lieg niet, hij St. Lieven! ik heh haar immers gezien, toen zij juist met Wollert in huis ging: wat was zij deftig! maar zij laat ook niet zien, hoe zij er uitziet.quot;

quot;liet is de moeder van Koggeman's vrouw, Tijl! meer weet ik niet, en hetgeen ik gezegd heb, is waar; zij is te hiervliet in de hooi gekomen ; de meester heeft haar afgehaald : vanwaar weet ik niet.quot;

• Dus zeggen zij u ook niet alles, Lard! maar ik zal er eens naar onderzoeken. Weel gij wel, dat 1 e l'ict voornemens is om te gaan varen 1 Hij wil naar zee, om ook een Zeewijf te vangen ; de jongens worden dol ; en als het zoo voortgaat, dan blijf ik met mijne dochters zillen, en de stad wordt te klein voor al die mooie huizen. Ik heb dezen morgen nog voor niets een kouden neus gehaald en mijn werk verzuimd ; ik ging eens zien, o( het oude Zeewijf ook met hare dochter op hel nieuwe torentje zou klimmen; maar ja wel, ik wachtte drie uren lang, zij bleven weg» en zelfs de jonge kwam van daag niet eens huiten.quot;

• Tijl! wal zijl gij nieuwsgierig! dal heb ik nooit zoo gezien.quot;

• Hij Sl. Lieven! elk zijn vermaak, vader, waarvoor leven wij, dan om te zien en Ie hooren ? Maar zeg eens, gij waart er ook hij : weel gij nog, hoeveel de schout beloofde aan dengene, die de dochter van bodewijk van Male zou terugbrengen ? ik heb een weddingschap met.. . maalais gij het niet weet, dan zal ik hel aan broer Peter vragen.quot;

• Ik weel van die geheele zaak niets,quot; zeide Al lard.

• Niets, man?quot; riep Tijl verwonderd; »wel hemel, vader! gij begint oud te worden ; heugt hel u niet, dat wij samen met Peter op de markt stonden, toen de schout aflas, dal degene, die de maagd in zijn huis had, of wist waar zij was, en hel niet aangaf, zou gestraft worden men den dood T'

J. F. Oltmans. Het huis van hel Zeewijf. — Diverse Novellen.

• Neen, Tijl!quot; zeide Allard, «maar als gij will, vertel dan nog wat meer; misschien valt bet mij dan wel bij.quot;

»lloor, vader! men wist dal de graal van Vlaanderen veel natuurlijke kinderen had; doch plotseling kwam het uil, dal de dochter van een voorname Kngelsche vrouw, die in Hrugge woonde, ook een kind van den graal was. Hij hield van de moeder en van de dochter; evenweel niet zóóveel, of bij dwong de laatste, om hare hand Ie beloven aan een voornaam edelman van den her-log van Berry. Zoo omstreeks Pinkster zal hel vijf jaar geleden zijn, dal de (Jraaf een tournooi te Gent hield ; zijne dochter verscheen daar voor bet eerst in hel openbaar, en nooit bad men zulk een schoone jonkvrouw gezien ; dat moet je niet verwonderen, Lard! want graven en vorsten hebben allijd mooie kinderen. De leelijke, oude bruidegom week niet van hare zijde ; maar toen eenige maanden later hel huwelijk zou gesloten worden, toen was de bruid weg; en wien denkt gij, dal men dacht dal dit stukje vcrricbl had ? Maar ik spreek in vertrouwen, Lard I om je te bewijzen, dal een nieuwsgierig mensch altijd meer weel dan een ander, en omdat gij er naar vraagt; want als de schout het hoorde, dan was de zaak erger: nu....? niemand anders, man! dan onzen ruwaard. Ei, ei ! dat hadl gij niet gedacht, en de Vlaamsche graaf ook eerst niet; maar later, zoo het schijnt, wel, ofschoon bij hel niel bewijzen kon; en hij noodzaakte den ruwaard evenwel de jonkvrouw overal te laten uilroepen ; maar ja wel, ze bleef weg. liet wonderlijkste is, dal, toen men, nu driejaren geleden, verleide dal zij vermoord was geworden, zijeenigen tijd later opeen goeden dag Ie voorschijn kwam, zonder dal men weel vanwaar zij gekomen was. Hel huwelijk ging evenwel niel door, en zij bleef gevangen lol den dood van haar vader, toen zij weder bij bare moeder kwam ; en zoo was zij daar niel in huis, of zij verdween weer, en niemand weet, waar zij gesloven of gevlogen is ; de ruwaard zal er natuurlijk niet over spreken, als hij er wat van weel, vooral niet legen jonkvrouw Aleid, dal laat zich hooren. Nu, herinnert gij u nu niet ? broeder Peter stond bij ons.quot;

• Neen, Tijl!quot; zeide Allard.

• Si. Lieven! vader! wal begiul gij te sullen; ik zou het nog woord voor woord kunnen opzeggen : »Wi Aelbrechl, bi Goets ghenade, Palens-

• graue bi den Hhijn, Hartoge in Heijeren, Huwaerl

• van Henegouwen, van Hollandl, van Zeeland!


-ocr page 270-

J. F. 01 TM A NS.

34

«oude van Vrieslandl, doen rond allt'ii Inden, dal »\vi ontbieden ende Itenelen, aengesien de onlnoe-»ring van jonkvrouwe Ricliilda, kinl van . . . quot;quot; «Rieliilda? Childa 1— Childa! zoo heet de vronw van meesier Ivoggeman, Tijl!quot; riep Allard.

• Maar wij spreken nu van geen Zeewijf, maar van de dochter van den graaf van Vlaanderen, Lard 1 St. Lieven. . .quot;

•Loop naar de maan !quot; viel Allard hem in de rede; »wat bemoei ik mij met die praatjes ! gij komt hier om mij uit te hooren, en wat geel ik om al die vertellingen ? Ik wil er niets meer van weten; pak maar op met die Uichilda, die van tijd tot tijd zoo op den loop schijnt le wezen, en neem den graaf van Vlaanderen, God liehhe zijne ziel! er maar bij. Doch denk, Tijl! dat Wolfert mijn meester is, en zeg geen kwaad van zijne vrouw, of scheld haar niet uit; want anders kom ik er tegen op, zoo oud als ik ben. Gij weet, gij hebt er al meer voor gehad, en dat was van den meester zeiven ; maar. . .

»lk heli wel andere menschen om naar mij te luisteren dan u. Laid! en dus afgepraat, oude, sull'e pikbroek Iquot; bromde Tijl de Kuyper, terwijl hij Allard verliet, die hem nog eenige scheldwoorden achternazond.


I

h ^

1 1

-ocr page 271-

GERTRUDE.

Tquot;

-ocr page 272-

I : :::; - 1 :; :Ï

-ocr page 273-

Gertrude.

»(iij (Icnkl immers vóór den nacht terug te komen ?quot;

«.la I maar liever had ik deze zaak wat laten wachten; ik hen niet gaarne van huis, als er soldalen hij ons ingelegerd zijn; doch ofschoon zij, zoo ik hoop, spoedig zullen aftrekken, moet ik er heden op uit.quot;

»(Jij maakt u waarlijk te ongerust, vader! de arme bewoners van ons dorp lijden zeker veel lasl van de gemeene soldaten ; doch wij, die een der aanvoerders huisvesten, staan zooveel gevaar niel uil; Senor Osorio gedraagt zich zooals het een edelman betaamt, en ik zie . .

»lk zie! dat mijne Gertrude reeds te veel geluisterd heeft naar de vriendelijke toespraak van onzen Spaanschen gast, en . . viel de advocaat Reliant zijne dochter met drift in de rede. Doch hij zweeg, toen de deur van het huisvertrek snel geopend werd, en de Capitan gelaarsd en gespoord binnentrad, zeggende :

»De goede San Jago zij geprezen, dat hij u heeft ingegeven, om dezen morgen zoo vroeg het bed ruimen; want hierdoor heb ik hel geluk u nog te kunnen vaarwel zeggen. .

«Breekt het krijgsvolk dan reeds op, Senor!quot; vroeg de rechtsgeleerde haastig.

«Neen, mijn waarde heer!quot; hernam de Spanjaard glimlachend, en hij vervolgde vroolijk: »Wij soldaten doen gewoonlijk veel overlast aan onzen gastheer, en op bet land gaat het meestal nog minder ordelijk toe dan in de steden ; het doet mij evenwel genoegen te ontwaren, dat mijn ver-hliji hier u niel tot last geweest is, en de gedachte om van mij te moeten scheiden u reeds onaangenaam is.quot;

»Het is zoo,quot;.... zeide de advocaat, eenigszins verlegen over den loon, op welken hij zijne vraag gedaan bad ; doch zijn gast scheen niets bemerkt te hebben van den aangenamen indruk, welken de verwachting, dat de musketiers zouden opbreken, op den ouden man gemaakt had; want hij vervolgde vriendelijk : «Stel u gerust, het is nog zoo ver niet; wij blijven nog cenigen tijd, en, zoo ik hoop, lang : maar gisteren avond laat ontving ik bevel om bij den prins van Panna te komen ; hoeveel dagen ik afwezend zal blijven, weet ik niet; indien Zijne Excellenlie — maar ik heb haast; Alvar wacht mij reeds, en ik vertrek, mij vleiende, dat de schoone dochter van mijn braven gastheer mij met evenveel genoegen zal zien terugkeeren, als haar vader. Vergeef het mij, Gertrude! als ik te vrijpostig en te verwaand ben ; gij weet, wij Spanjaarden en soldaten gaan kwalijk aan dat euvel. Mijnheer Bellant! lot wederziens ! Grrtrudc! mr pongo a los pirs de Vin., (I) volgens het gebruik van mijn vaderland.quot;

»llij is vertrokken,quot; zeide het meisje, dat voor het raam staande, den Capitan had nageoogd, die, door zijn knecht vergezeld, den weg naar Rijssel opreed.

• He Heer zij geloofd, en ik wenschte wel, dat bij nimmer weer terugkwame; nu! zie maar zoo verbaasd niet, ik wensch den Spanjaard geen kwaad; integendeel, het zal mij verheugen, als het den man wel gaat, die zoolang onder mijn dak vertoefd beeft. Maar nog meer zou [ik mij verheugen, indien mijne dochter wat minder belang stelde in dien edelman; die groote heeren schenken hun naam niet aan burgerdochters, en hel ware te wenschen, dat zij die hoofsche taal, welke, zij gewoon zijn in hun land tegen hunne Dona's (2) en Senorita's (^) te spreken, ook voor deze bespaarden, of dat onze vrouwen er niet naar luisterden!quot;

»Vader!quot; zeide Gertrude, min ol meer geraakt, en een blos kleurde hare wangen, «waarom mag een edelman niet spreken zooals het zijn stand voegt; een boer spreekt immers ook zooals hem geleerd is.quot;

»Ja!quot; hernam baar vader, «maar uwe vraag bewijst mij juist, dat ik mij niet voor niet verheug, dal Osorio van buis is, nu ik uit moei. Kindlief! geloof uw vader: de gemeene soldaat ontrooft aan de vrouw hare eer met geweld ; de aanvoerder,

(1) Oertriule, ik werp mij nnn uwe voeten.

(2) Vrouwen en jonge meisjes, Senorita ia geen Spaansch maar Italiaausch.


-ocr page 274-

J. F. OLTMANS.

wien het adellijk bloed door de aderen vloeit, doel het met mooi te praten. (Üj hebt geene moeder meer, die u kan waarschuwen, luister dus naar mij : Osorio is bevallig eu geen kwaad mensch, zooals ik gaarne geloot'; doch liet is geen echtgenoot voor mijne Gertrude, kus nu uw vader vaarwel, kind! want ik moet heen.'

Zij voldeed aan het verlangen van baar vader» en bij zeide, baar tegen zijne borst drukkende : «Mijn vaderhart mag zich nu en dan verontrust hebben over mijn kind, nooit heb ik mij over mijne lieve (ierlrndc behoeven te beklagen; draag zorg, dat bel altijd zoo blijven moge 1

«Denkt gij dan, dat uwe dochter niet weet, wal zij aan u en zich zelve verplicht is? O vader! ik dank u voor uwe zorg; maar de verleiding zal mij nimmer doen wankelen.quot;

•Zelfs in weerwil van uw hart niet?quot; vroeg de vader zorgvol; doch zij antwoordde volmondig en met geestdrift: »Ook in weerwil van mijn hart niet; het kan beminnen, maar niet zwak zijn !quot;

.De lieer geve het, kind!' zeide de vader; «maar gij zijl nog zoo jong; jrij kent de driften nog niet; o ! mocht.... doch op een anderen tijd zal ik met mijne (ierlrndc nog wel eens spreken; ik jja nu ten minste gerust van hier, en zoo er iets bijzonders voor all, laat gij er mij dadelijk van verwittigen.quot;

Zoodra de vader een eind weegs voortgereden was, trad zijne dochter met de oude meid, die bet paard opgezadeld had. in huis, en spoedde zich naar bare kamer, om den vrijen loop aan hare tranen Ie geven. Ken uur later was die plotselinge droefheid, welke de vermaningen van haar vader hadden doen ontstaan, voorbij, en zij trad met haastige schreden naar de kamer, die de Spaansche hopman bewoonde. \an de deur gekomen, stond zij stil om uil Ie rusten; want het driftig opklimmen der trappen en de aandoening, die baar hebeerschte, hadden haar vermoeid; toen deed zij de deur open, en zag nieuwsgierig en tevens schroomvallig in het vertrek rond. De zon scheen slechts in de kamer; de hooge hoornen, die een natuurlijke gordijn voor de vensters spreidden, benamen wel bet gezicht op den tuin, maar deden hier ook een aangename koelte heerschen. Alle schroomvalligheid had het meisje nu verlaten; dezelfde zielskracht, welke haar beheerscht had, toen zij met haar vader sprak, was teruggekeerd, en zij trad bedaard naaide tafel. Haar vader en de Spanjaard waren uil.

de meid was in de keuken werkzaam; nooit had zij znlk een gunstig oogenblik gehad, om hier ongestoord te vertoeven. Evenwel was het gecne gewone nieuwsgierigheid, die haar herwaarts voerde; dat gewone zwak barer kunne kende zij niet; hel zou niet gestrookt hebben met haar verheven geest, en evenwel bezag zij alles nauwkeurig; maar hel waren ook kleederen: wapenen van Osorio! Al, wat hier lag, behoorde hem, ol het was zoo goed alsof het hem toekwam ; hij bewoonde dit vertrek, en van de muren, van het huisraad scheen haar de heellenis des bewoners, tegen te kaatsen, olschoon slechts haar eigen schoon beeld zich spiegelde in het glad gewreven hout der groote stoelen en der hooge kleerkas. Zij gevoelde wel, dat zij den vreemden soldaat beminde; maar zij verzweeg het voor haar vader; zij wist boe hel hem bedroefd zou hebben dit te vernemen; evenwel had de vader een blik in haar hart geworpen, en daarom had zij geweend; zij geloofde, dat de edelman opgetogen zou geweest zijn, als bij zooveel geweten had als de vader; maar de man, wien zij het leven verschuldigd was, las gemakkelijker in haar hart dan de Spanjaard, voor wiens blikken hel allijd gesloten bleef. De edelman moest niet weten dat zij hem liefhad, dat zij zich diep ongelukkig zou gevoelen, zoodra hij hunne woning verliet; zij vertrouwde niet genoeg op de macht barer bekoorlijkheden, om den edelman daardoor over te balen, haar zijne hand Ie schenken, en als zij op dien invloed had durven hopen, dan zou zij evenwel Ie Irotsch geweest zijn om daarvan gebruik te maken.

Onopgemerkt te verwijlen in dit vertrek, waar alles haar den naam van Osorio scheen toe te lluisleren, maakte haar gelukkig; bet was een geluk, gevaarlijk voor hare rust; maar zij dronk bet doodelijke, doch zoete gil met lange leugen ; haar vader noch de beminde man zagen hare zwakheid. Zij stond vóór zijne wapenrusting: bel staal, dal door een kunstenaar van Milaan zoo fraai bewerkt was, vertoonde op sommige plaatsen, in weerwil van de zorg, met welke men het onderhield, de sporen van hel lood en het ijzer, waaraan bet wederstand bad moeten bieden, (ierlrndc telde die geheelde breuken; zij waren even zoovele bewijzen van Osorio's dapperheid. Dankbaar rustte baar oog op het getrouwe staal, dal den geliefden man beveiligd bad voor zoo menigen doodelijken sloot ; de gepolijste borstplaal ver-loonde (ierlrndc baar eigen gelaal, en dil perste haar een weemoedigen lach af. «Zou men niet


-ocr page 275-

zeggen, dat mijn afbeeldsel in ilii harde metaal voor altijd is gegrilleld? en evenwel zoodra ik ter zijde treed, vertoont deze koude plaat mijn heeld niel meer. üsorio! waarom zijl j-'ij gelijk aan uwe wapenrusting ? Waarom maakt de trots uwer geboorte uw hart even koud als dit staal? Helaas! waarom is bel even veranderlijk als deze spiegel, olschoon het geveinsder is dan dit zielloos ijzer?quot; zeide zij het hoofd schuddende.

liet gezicht van een sluier, die op een stoel lag, hrak die treurige gedachten al', en zij nam hem in bare handen : hij was van roode zijde met gouden franje, en in hel midden stonden ecnige letters met gouddraad geborduurd; zij las: Sictiijifr! (!) doch zij kende den zin van dit woord niet; haar hart zeide haar echter, dat 1 hel geschenk van een vrouw was.

«Wellicht beeft een schoone en rijke jonkvrouw die voor hem vervaardigd,quot; zeide zij, lerwijl haa'quot; hart door minnenijd gekweld werd. «(«elukkige, die Osorio kunt en moogl beminnen ; die door hem naar bet altaar geleid kunt worden ! en evenwel,quot; vervolgde zij, terwijl hare oogen fonkelden, »ik heb geen reden, om n le benijden ; nimmer zullen hem mijne banden iets geven, waarmede bij zou kunnen pronken als met een veroverde banier; de edelman is aan de jonkvrouw ontrouw voor een burgermeisje. Indien ik het toestond, dan zou hij aan mijne voeten liggen, ik weel het; en indein ik er hem om verzocht, dan zou bij dit schoone veldleeken aan mij wegschenken, of het vernietigen ; zeker zou hij bet doen, indien een vriendelijke blik hem er voor beloonde, o! iiij

zou niel aarzelen, indien een kus.....quot; Hier

zweeg zij, bloosde en zeide, den sluier nederwer-pende, op lieren toon : «Dat nimmer!quot; Ken oogenblik daarna nam zij den sluier echter weder op en de lust bekroop haar, om de wapenrusting daarmede te omhangen; zij kon zich dan verbeelden, dat Osorio, voordal hij ten strijde ging, door iiaai* mei een soortgelijk veldleeken van hare band werd omhuld. Ofschoon zij rijzig van gestalte was, moest zij op hare teenen gaan slaan, om den sluier achterom den helm been te doen, terwijl de arm-stukken verschoven en kraakten; en toen zij, verschrikt door dit geluid, ot uil vrees dal de gepluimde stormhoed zou vallen, achteruittrad, haalde zij hel harnas vóórover. Op hetzelfde oogen • blik, echter lachte zij om bare kinderachtige vrees, omvatte de wapenrusting met beide armen en hield «IDE.

haar slaande, »Wat is dat koud ! zeide zij, toen het ijzer tegen hare horst rustle: »o ! hel is geen wonder, dat hel hart van Osorio zoo koud geworden is onder dit ijzer, en dal hel slechts liefde huichelt!quot;

Toen zij de plooien van den sluier naar baar genoegen geschikt had, zette zij zich bij de tafel neder. Verdiept in de beschouwing der voorwerpen die baar omringden, zat zij in een ongedwongen bonding in den leuningstoel; het keurslijf paste zeer goed bij bare slanke gestalte, en de schoone vorm van hare schouders en henpen benam aan dit stijve kleedingstuk, hetwelk bet lichaam als in een harnas klemde, bijna al zijne onbevalligheid. Hoven bet eenvoudige bruine sargiekleed (1) verrees de hooge witte halskraag, in hel midden van welken zich bel boold op den slanken hals vrij bewoog ; bel zwarte baar was hoven op het hoofd vereenigd en met twee zilveren spelden vastgestoken. De blankheid van haar vel deed het bejammeren, dal de kleur der rozen niel doorgaans op hare wangen lag; echter duidde noch haar gelaat noch bare houding ziekelijkheid aan ; integendeel, hel schoone hoofd rustte zoo edel op den hals, liet llonkerend zwarte oog drukte zooveel geestkracht uil, dal men aan hare gezondheid niel twijfelen kon. !Nu echter waren hare oogen half gesloten, in gedachten verzonken, zag zij door bare lange oogharen om zich heen ; indien de sargie karmozijn, lluweel of een andere kostbare stof geweest was, zou men haar voor een keizerin gehouden hebben, die baar mid -dagslaap deed.

Hel openen der deur stoorde (ierlrude en deed haar plotseling opslaan. Hij hel zien binnentreden van Osorio, die, door Alvar ondersleund, zich mei moeite slaande hield, vergal zij de verlegenheid van hier verrast le worden, en vol bezorgdheid snelde zij naar hem toe en riep: «Jezus! Maria! zijl gij . . .quot; Doch zij bleel slaan, en vervolgde wel met bewogen slem, maar op anderen toon: «Is Uwe Kdclheid gevallen ?quot; Alvar schudde met liet hoofd, en zijn meester, die even opgezien had, toen zij hem zoo snel naderde, liet hel Imold meer dan ooit op de borst zinken, en zeide zacht en langzaam ; «Neen, (ierlrude! maar ik ben ziek, zeer ziek; hel is met mij gedaan.quot; — «(iedaan!quot; riep Gertrude, die nu, op een wenk van Alvar, den hopman, die dreigde Ie vallen, naar den stoel hielp leiden ; doch Osorio


(1) Wollen kleed.

^1) Voor ucuwig 1

-ocr page 276-

J. F. OLTMANS.

40

scheen haar niet gehoord te hehhen, en de knecht zeide: «Indien er geen spoedige hulpverleend wordt; is mijn meester verloren ; wees zoo goed, om de meid naar onzen chirurgijn te zenden, maar spoedig 1quot;

(iertrude voldeed dadelijk aan dit verzoek, doch keerde niet terug naar de kamer waar de zieke was; zij kon hem toch niet van dienst zijn; Usorio was nu, zwak en ziek, gevaarlijker voor haar dan toen hij gezond en sterk was; zij vertrouwden zich zelve niet hij den man, dien zij liefhad ; hoe zou zij toch, nn hij leed, hehhen kunnen verbergen, wat haar hart gevoelde ? Zij had voor hem; alleen hare ongerustheid over het lang wegblijven van de meid deed baar nu en dan hare gebeden slaken; eindelijk keurde zij het raadzaam haar verder te laten verwittigen, dat Osorio zeer ziek was teruggekomen. Zij was nauwelijks van het naburige huis wedergekeerd, ol Alvar kwam haar met hevige onrust vragen, ol' de oude meid nog niet terug was: hij vreesde het ergste, en bad haar zoolang bij den Capitan te gaan, terwijl bij zeil zich spoedde omquot; hulp te balen.

Toen (Jertrude in de kamer trad, beefde zij, en Osorio, die bet glas water met moeite aannam, dal zij hem op verzoek van den knecht, bracht, zeide zacht, toen hij gedronken had : «Bedroef u niet, (ier-Irudelik sterf wei jong, en niet zooals ik gehoopt bad : maar ik laat niemand na, die om mij treuren zal.quot; — «Memand Si nor ?quot; zeide zij zonder het le weten; loen vervolgde zij: «Ik hoop, dat de goede (iod hel anders zal beschikken ; bet zal wel overgaan!quot; Osorio schudde met het hoofd, doch bewaarde het stilzwijgen. Hel rapier van den Capitan lag achteloos op den grond geworpen ; zijne zwart llnweelen kazak (1) was losgeknoopt; doch het bruine gelaat van den Spanjaard verschilde weinig van kleur hij anders, en dit gaf het meisje nog hoop op zijn behoud.

«(iertrude 1quot; zeide bij, terwijl zij vol medelijden naast hem stond, «laat mij nog eens drinken.quot; Zij voldeed aan zijn verlangen en vervolgde, wijzende op zijne horst: «Hier zil mijne kwaal!quot; — «Gevoelt gij daar pijn, Sinor?quot;—«Ja ! leg slechts uwe band er op: voelt gij niet?quot; —«Ja! bet is uw hart .. . . quot; — «Juist! dat zal mij doen sterven, indien zich niemand over mij onlferml.quot; iNu vatte hij hare band, die zij teruggetrokken had, legde die nogmaals tegen zijne zijde, drukte haar er vast legen en vervolgde: «Voelt gij wel?....

(1) Overrok; rok met wijde mouwen.

lioe klopt bet! o ! .. .. weet gij wel waarvan dat is?quot; — «Neen! wellicht van de koorts, van de warmle, van het snelle rijden, Sinor!quot; — «Neen, (iertrude!quot; zeide Osorio, bet hoofd schuddende; en hij vervolgde, zijne oogen op de hare vestigende; «Met is van liefde vooru! ik sterf van liefdevoor mijne (iertrude 1quot; —Senor riep hel meisje verschrikt ; want uit de kracht, waarmede hij haar vasthield, begreep zij, dat hij niet zwak was; de uitdrukking van zijn vurig oog, van zijn lachend gelaat, zijne slem, bewezen haar, dat bij baar misleid bad. Doch eer zij meer kon zeggen, sloeg hij zijn rechterarm om haar heen, en zeide: «Waarom verwondert u dit? zijt gij niet schoon, schooner dan de Senoritas uit mijn vaderland ? Moet ik dan blind, ongevoelig zijn voor zooveel bekoorlijkheden ?quot;

«Osorio Iquot; riep Gertrude treurig, en zij staarde hem aan. Hij was zoo schoon; zijn gelaat was zoo edel; het drukte zooveel geestdrift uit; zij kon nu niet meer gelooven, dat hij baar bedrogen had ; haar hart zeide baar, dat hij ziek geweest was, maar dat zijne liefde voor haar die ongesteldheid bad overwonnen. De Spanjaard zag die opvolgende gewaarwordingen van schrik en droel-heid ; hij zag haar in gedachten verzonken, en vroeg, verheugd over de uitdrukking van haar blik : «Kunt gij nog twijfelen aan mijne liefde ?quot; Zijne slem stoorde (iertrude, en zij vroeg, terwijl zij zich uil zijne armen trachtte los te wikkelen, in welke zij lot nog toe zonder schroom gerust had: «Gij zijt dus niet ziek geweest, Senor!quot; — «Neen, Gertrude !quot; antwoordde hij lachend, «slechts de liefde voor n maakte mij ziek ; doch gij zult medelijden met mij hebben.quot; — «Dus was het alles bedrog ?quot; vroeg zij langzaam, terwijl haar gelaat zoo wil werd als haar halskraag. »Bedrog ? neen, allerliefste! O! ik zie wel, dat gij de liefde niel kent: de liefde zoekt list; maar waarom beeft gij?....quot; «Laat mij los!quot; viel Gertrudö bcm in de rede; «o, Senor! het is dus, zooals ik vreesde : de edelman beeft zich niet geschaamd

een arm meisje te misleiden ; die ziekte.....dat

alles was bedrog; laat mij los, edelman zonder eer!quot;— «(iertrude!quot; smeekte Osorio, haar, in weerwil barer woorden en inspanning van krachten, omvat houdende, «uw hardheid maakt mij ongelukkig ; schenk mij uwe liefde !quot; — «Liefde !' riep zij, en sloeg hare oogen, in welke tranen blonken, ten hemel, waarna zij met drift vervolgde : «Gij wilt mijne liefde ? Denkt gij, dat elk laaghartig bedrieger die zoo licht verwerven kan ?


-ocr page 277-
-ocr page 278-

Nu gloed hare hand langs zijne zijde; hecht van den scherpen ponjaard. quot;Gertrude! vermoordt mij!quot; riep de Spanjaard.

Hef huis van het Zeewijf. — Diverse hare witte vingers klemden zich om het ivoren het is te vergeefs, dat....... Jezus Maria! gij

Novellen. Hladz. 41.


-ocr page 279-

GERTRUDE.

41

Maar uwe lisl zal ii locli wal oplu ciij^en; Don Osorio ! ik scheuk n mijne verachling !' Hel bruine gelaat van den Spanjaard werd voor een oogenldik berooid van de kleur, welke hel aan de drillen, die hein heheerschlen, Ie danken had ; zijn mond vertrok zich lol een spollendeii lach, en hij zeide : »IMijn degen hezorgl mij de achting der mannen, trotsch meisje ik vroeg u slechts om liefde; hedenavond kunt gij een ieder zeggen, waarom gij mij veracht; ik heb er vrede mede; uwe vriendinnen zullen mij benijden.quot; — »Senor!quot; riep Gertrude angstig; want hij klemde haar tegen zijne borst, en tevergeefs trachtte zij zich uil zijne armen loste scheuren. »de koning zendt u immers herwaarts om het oproer te bedwingen, niet om zijne getrouwe onderdanen te beleedigen ?quot; — • .luist! maar denkt gij dan, mijne schoonste! dal ik u beleedigen wil? Zijne Majesteit zendt ons, om zijn gezag le doen eerbiedigen, en de liefde der jonge meisjes moet zijne üipitanes beloonon voor hunne gevaren en zorgen.quot;

Vergeels trachtte zij den Spanjaard door dreigen of smeeken te vermurwen; vergeefs trachtte zij zich le ontworstelen aan zijne armen. Hij was reusachtig sterk en zonder genade ; alle gevoel van deugd en eer scheen in zijne borst verslikt; zijne krachten verminderden niet, en (Jertrude had de macht niet meer, hem van zich af te stoolen. Hij kiemde haar legen zijne borst, kuste hare wang, die koud en wit was als marmer, en was verwonderd over de plotselinge verandering van haar gedrag; hare handen schenen alle kracht verloren le hebben; en terwijl bare tranen vloeiden, zag zij hem niet verstoord meer, maar treurig, zelfs vriendelijk aan, en zij zeide aangedaan : «Osorio! gij zijl rijk, een edelman eti dapper ; hedenmorgen geloofde ik ook aan uwe eer, helaas ! . . .. (iij hebt slechts te kiezen, indien gij een gemalin verlangt, zelfs indien gij niet haakt naar haar bezit ; indien een vrouw u slechts voor een oogenblik kan behagen, indien gij heden de eene, morgen de andere beminnen wilt, welnu, er zullen er nog genoeg zijn, die u hare liefde willen schenken. Heb medelijden met mij, met mijn vader; schend de rechten der gastvrijheid niet, Osorio! laat mij gaan !quot; Hij luisterde naar hare woorden, en drukte haar legen zijne borst; »(iij wilt, dal ik anderen beminnen zal ? en ik heb alleen u lief; o ! ik ben zoo verheugd, dat gij u niet langer uit mijne armen zoekt los te rukken ; waarvoor zoudl gij ook bevreesd zijnquot;! ben ik niet uw vriend, uw dienaar ? Maar waarom is uw schoon gelaat zoo bleek 1 waarom weent mijne («erlrudeZij scheen niel te bemerken, dal hij haar kuste en met bare lokken speelde ; de leedere genegenheid, welke zij voor Osorio gevoelde, gaf een betooverend vermogen aan zijne woorden, vooral als hij onderdanig smeekte om wederliefde ; evenwel antwoordde zij, en de teeder-heid van baar blik vervulde zijn hart mei blijde hoop: »lk ween over u; o! ik bid u, laat mij gaan, Osorio! het kost mij veel u te moeten verachten; in den naam van de Heilige Moeder Maria, maak mij, maak n zeiven niet ongelukkig : laat mij gaan!quot; Doch hij was doof voor haar smeeken ; het oogenblik was le schoon, en zijne list was le goed gelukt, de bekoorlijke Maagd, die lol heden niet geluisterd had naar zijtie verliefde taal, was in zijne macht; want dat was zij : alle geestkracht had haar verlaten ; zij bad slechts tranen en kon slechts smeeken om zich le beschermen : de fiere Gertrude was weerloos, nu hare trotschheid gebroken was.

De dartele woorden, waarmede hij hare bede beantwoordde, verbraken de gevaarlijke betoovering, welke haar in hel verderf dreigde te storten, en maakten haar wanhopig. Zij achtte zich verloren ; doch plotseling gaf zij een gil, en toen de Spanjaard vruchteloos trachtte le raden, waarom hare oogen hem zoo lier aanzagen, waarom haar gelaat zoo geheel van uitdrukking veranderde, daar hij niet wist, dal hare hand bij toeval den dolk aangeraakt had, die achter in zijn gordel stak, zeide zij ; «Osorio l uwe vloekwaardige daad zal mij hel leven kosten en mijn ouden vader doen sterven van verdriet ; uw bloed zal vloeien! laat af, ik bid hel u I en ik zal n alles vergeven !quot; Zijn gelach stoorde baar, en bij zeide: «Mijne kussen zullen het beste antwoord zijn.quot; Toen schudde zij weemoedig hel hoofd, wendde het gelaat af en riep : «Heilige Moeder Gods! wees mij en hein genadig!

VTgeef hel mij ! .... Osorio ! Osorio !.....quot; doch

zijne lippen legden haar hel zwijgen op. Nu gleed hare hand langs zijne zijde; hare wille vingers klemden zich om hel ivoren hecht van den scherpen ponjaard. »(ierlrude ! het is le vergeefs, dat .... Jezus Maria ! gij vermoordt mij! riep de Spanjaard. De krachtige sloot met hel wapen brak zijne woorden af, vaagde de dartele vreugde van zijn gelaal en deed hem nedervallen ; maar (iertrnde bleef als wezenloos staan, de band uitgestrekt houdende op dezelfde plaats, waar zij het wapen had losgelaten. «Dood !quot; zeide zij, terwijl zij op den ponjaard zag, die lol aan het hecht in des Spanjaards zijde slak «Dood!quot; herhaalde zij nog


-ocr page 280-

J. F. OLTMANS.

42

eens op smartelijken loon en zij sloeg de oogen ten hemel, vouwde hare handen, en liet het hoofd op de borst zinken. Doch snel veranderde zij van gedachten, knielde naast Osorio neder, legde hare hand op zijn gelaat, nam zijne handen in de hare, en snelde toen het vertrek uil. Hij leefde nog! en moest gered worden.

• (ierlrude!quot; zeide haar vader, »liij verlangt u te zien.quot; — »Wie ?quot; vroeg zij, langzaam hel hoold oprichtende, geknield voor het heeld des Verlossers. Haar vader stoorde haar in liet gebed. «Osorio, mijn kind !quot; — 'Hij ? Osorio, dien ik vermoord heb':' o, vader! dat kan niet zijn; ik kan hem niet zien, ik mag met.quot; — «Waarom niet, Gertrude ?quot; vroeg de vader aangedaan, en hij sloot het wanhopige meisje in zijne armen ; »liij zeil' vraagt naar u.... kent gij mij niet meer? (Jij stool mij terug, Gertrude! ik ben uw vader: zijn uwe zinnen....?quot; — »o! (üj zijl mijn vader wel! mijn goede vader! maar ik !.. . zie, uwe dochter is niet zwak geweest, zij is deugdzaam : maar hare handen druipen van het bloed; raak baar niet aan, het is bloed van Osorio !quot; riep zij jammerend. De oude man drukte haar tegen zijne borst, kuste haar en sprak haar vriendelijk toe; de woorden, de liefkoozigen van den man, wien zij het leven Ie danken had, bedrongen de wanhoop, die, vertwijfeling, en zij vroeg eindelijk gelalen : »ik kan hel hem dus niet weigeren, vader?quot;— »Neen, Gertrude! want hel is liet verzoek eens sler-venden, van iemand....quot; — «Dien ik vermoord heb, niet waar, vader ? welnu ik zal gaan ; maar ondersteun mij!quot;

O! de Spanjaard behoefde nu niet te veinzen om den zieke te spelen; indien die monnik, die heelmeester, de sombere blikken van die twee (Ia pi lanes op hun vriend, de droefheid van den knecht, niet even zoovele bewijzen geweest waren, dat de dood in dil vertrek een nieuwe prooi op het spoor was, dan zou dat doodelijke bleeke gelaat, de zwakke uitdrukking van die zwarte oogen, bewezen hebben, dal de onverbiddelijke zijne koude hand in de borst van den oorlogsman geslagen had, dat zijne ontvleesde vingers hetharl Irachtlen Ie verkillen, dat eenige uren vroeger zoo vol w ellustig verlangen onder de drukking der hand van het schoone meisje joeg, en dal, ofschoon licht, loch evenwel sterker begon ie kloppen, zoodra zij, door haar vader geleid, de kamer binnentrad. De monnik prevelde zijne gebeden, en zag onvergenoegd op haar, die den stervende kwam aftrekken van den hemel; de heelmeester zag slechls even op en beloofde zich niets goeds van hare verschijning ; slechls een vroegere dood was al wat dat onrustig slaan van den pols hem verried. De Spaansche edellieden, die haar met een norschen blik ontvangen hadden, werden door den eerbied en de bewondering, welke hare schoonheid en diepe droefheid bun afdwong, geheel anders gestemd : zij bogen zich. Alleen Osorio scheen blij verrast, loen hij hare schreden hoorde : zijn gelaat helderde op, en hij wendde het hoold om : die beweging veroorzaakte hem smarl, en een zachte uitroep was er het gevolg van. Deze kreet van den man, welken zij gedood had, was haar welkomstgroet ; zij wierp een vluchtigen blik om zich heen en beschouwde het allijd nog schoone gelaat van den man, dien zij had liefgehad, dien zij nog liefhad, en zij zonk naast zijne legerstede op hare knieën neder, en smeekte : «Vergeef het mij Iquot;

»lk kan hel u niet vergeven, nog niet; gij veracht mij, wat zou ik u vergeven ? Ik verdien uwe verachting, ol ik....quot; —«Vergeef het mij, om Gods wil!quot; bad Gertrude angstig, en vouwde de handen. Toen slak hij haar de hand toe, en vervolgde langzaam en vriendelijk : «Onmogelijk ! ik kan u niet vergeven, voordat gij mij mijne misdaad, mijn laaghartig gedrag vergeven hebt.quot; — «O, Senor! denkt gij, dat ik aan hel bed van een stervende zou verschijnen, zonder reeds alles vergeven, vergeten te hebben ? Op hetzelfde oogen-blik dat ik u griefde, vergal ik n reeds alles!quot;— «Rn denkt Gertrude dan, dat ik alleen haatdragend ben? haatdragend tegen haar? Heb ik n iets te vergeven, ik doe het; maar gij hebt geen schuld ; o I gij wilt dien stoot met mijn ponjaard u als misdaad opleggen ; ik ben immers edelman en Gapitan in dicnsl van mijn meester: wij wen-schen door het staal te sneven, en van uwe hand is dc dood mij welkom; want hij bezorgt mij uwe vergeving en die van uw braven vader. (Jij veracht mij niet meer ; uwe hand ontsluit mijden hemel, zooals deze vrome vader mij gezegd heeft; ik verlaat met vreugde deze aarde, en evenwel zijl gij goddelijk schoon ! ...quot; De monnik scheen niet tevreden over hetgeen Osorio zeide; doch deze vervolgde: «Vader! ik heb immers gebiecht ? ik hen gereed; laat mij mijne misdaden hier zooveel mogelijk trachten goed te maken; het zal mij daarboven meer helpen, dan een gebed .... Ween zoo niet, Gertrude ! gij waart altijd zoo fier, zoo moedig, daarom beminde ik u ; want.


-ocr page 281-

GERTRUDE.

4.5

op mijne oor 1 ik had n lief, maar. . . ; daarom wees niel bedroefd, ook niel als ik er tiici meer /.ijn zal; ik heb u nog ééa verzoek le doen ; Itc-denk dal ik stervende ben ; hier de heelineesler kan hel u verzekeren ; maar Itel is een groot verzoek ; kunt ^'ij het mij toestaan zonder hel le kennen?quot; — »Senor!quot; zeide (Jerlrnde ; maar de Spanjaard had: »o! Zeg Osorio! — «Indien mijn vader denkt. . .quot; zeide zij omziende.- «Ik vraag, wal (Jerlrudc denkt, wat zij denkt, die mij vergeven heefl, die mij niet meer veracht ; zeg, o ! zeg, /uil jiij mij verblijden door hel le heioven, of niel ? maar heb geen vrees; het mag mij bedroeven, als gij mijne bede weigert; evenwel zal ik n er niel minder om liefhebben.quot; Toen blikte zij hein vol verlrouwen aan, en zeide :»Ik wil u gelooven ; o! gij zuil mij niet meer misleiden. Wal gij mij verzoekt, zal ik doen, Osorio!quot; - «Ma! de Heilige Moeder Gods zij gedankt; neen, (ierlrude ! ik zal u niel langer misleiden ; had ik het nimmer gedaan ! dan . . . maar waarom zou ik het verhelen ? ik sterf, dil geeft mij bel voorrecht openhartig le spreken ; indien ik u niet misleid had, dan zou ik nog vol kracht zijn, maar ook niel zoo gelaten naar den hemel opzien als Ihans; uwe hand zou niel gedoogen, dat de mijne gerusl op haar lag, die hand. . .! Slechts bid ik u, weeg zoo treurig niel, en laat mij spreken !

Toen zag hij naar zijne vrienden, die op eenigen afstand stonden, naar den monnik en den vader van (ierlrude, en zeide ernslig en vrij luid: »(iij, die mij ziel sterven, ^ij kent mijn misdrijf; j;ij weel, hoe ik, een edelman onwaardig, getracht heb, de eer van dit meisje te vernielen, zonder medelijden mei den vader, die mij als een vriend in zijn huis ontvangen had, zonder medelijden mei hare tranen en haar smeeken om ontlerming. Heelt hare hand mij met mijn eigen pook (1) gegriefd, de Hemel heeft die hand bestuurd ; ik eerbiedig dat rechtvaardig vonnis, en geloof niet beter te kunnen bewijzen, hoezeer ik hel slacht-oll'er van mijn snooden aanslag vereer en hoogacbl, dan door haar le smeeken datgene aan te nemen, wat ik haar vroeger had moeten aanbieden, als ik niel blind en doof geweest was voor al wal goed en braaf is. (ierlrude ! ik heb uw woord ; o! gij zult mij het geluk niet ontzeggen, ais uw cchlgeliool le sterven! Voor eeuwig zal mijn vloek rusten op hem, die haar rekenschap zon durven vragen van mijn dood ; voor de heiligste zaak heelt

(1; Dolk.

zij gestreden. Kn gij, Senores! de vriendschap die ons verbond, zal u, zoo hel nood was, haar doen beschermen; de gemalin van Osorio, van uw wapenbroeder, zal nimmer een vergeefsch beroep doen op uwen arm ; gij zult haar doen eerbiedigen ! Waarom vloeien die tranen, (ierlrude? Heb ik te veel gehoopt van uwe goedheid ? Welnu, kunt gij niel besluiten, mij uwe hand le schenken, dan...quot; — «Osorio !quot;' riep zij, en trok hare hand terug, • hem, dien ik vermoed heb, te huwen ! . . . -—quot; »Wien gij vergeven en dien gij bekeerd hebt, wilt gij zeggen ; die door u op de hemelsche zaligheid dnrll hopen ; ik eisch geen wederliefde, die onmogelijk is ; ik sterf ook ; neem mij, niet omdat gij mij liefhebt, niet omdat gij mij hoogacht; ik bid u, neem mij uit medelijden!quot; — «Ach! kon ik u hel leven wedergeven met mijne hand ! maar het is een ijdele wensch ; gij zijl mij niets verschuldigd : eer, rijkdom, een groolen naam ; ik begeer niets! ik dank u.quot; Hier zuchtte de Spanjaard zwaar, en zij vervolgde: «Helaas, Osorio! er kleeft bloed aan die hand, en liet is uw bloed!quot; «Ach! daarom had ik gehoopt haar le verwerven; maar het kan niet zijn; ik heb dal geluk niet verdiend!quot; De smart, die op zijn gelaat le lezen stond, de diepe rouw, welken zijne woorden uit-drukten, deden (ierlrude liet hoofd omwenden, en zij zeide snikkend lot haar vader: O! geef gij mij raad; zal de wereld niel zeggen, dal de grootheid, de rijkdom mij hebhen overgehaald? en evenwel gij weet, vader! ...quot; »lloe mijne (ierlrude denkt; maar zij vergeel, wat zij beloofd heefl, en dal de oogenblikken, welke haar bruidegom nog tc leven heeft, geleld /ijn; denk niel aan de wereld ; verwerp voor haar de bede van een stervende niel; volg de inspraak van uw hart, dan geef ik mijne toestemming gaarne, en mijn zegen zal zich niel doen wachten!quot; — «Hoort gij?quot; riep de Spanjaard, en terwijl (ierlrude hem de hand reikte, en de zijne tegen haar hart drukte, zeide zij: «Osorio! hier is mijne hand; «o! niel nil medelijden schenk ik haar u; ik zal uw echtgenoot worden. Helaas ! waarom zal ik weldra weduwe zijn !quot;

Toen de monnik het paar vereenigd, en de vader zijne kinderen gezegend had, zeide Osorio, die nauwelijks spreken kon van afgematheid, terwijl zijn oog met treurig welgevallen op zijn vrouw staarde, welke zijne hand in de hare klemde, en hare oogen ten hemel sloeg: »lk heb niet verdiend, zulk een schoone en deugdzame echtgenoote te verwerven ; ik dank u voor uwe goedheid, Gertrude,


-ocr page 282-

J. F. OLTMANS.

44

hot maakl mij zoo gelukkig.quot;' — »Ku mij ook, l Osorio! O! nu ik uwe echlgenool hen, mi ik zeggen mag, wal dit hart gevoelt, dat jaininerlom hetgeen deze hand hedreel, dal juicht over iiel-gene het aan deze hand te danken heeft — nu kan ik zeggen, dat geen medelijden, geen goedheid alleen mij lol uwe vrouw gemaakt heeft; verneem het, Osorio! ik zeg hel luide, dat ieder het hoore, want ik mag mijn echtgenoot lielhebben: ik bemin u, Osorio! o! reeds lang bezat gij mijne |j(.((je !quot; _ „|k Gertrude! quot; riep hij met verrukking ; doch bij vervolgde droevig : »Kn waarom wist ik bet niet? Maar bel is waar, ik was dat geluk niet waardig; toen nog niet: en evenwel, ja! nu doorzie ik het: hedenmorgen hebt gij u verraden ; een oogenblik vermoedde ik, dal een leederder gevoel..... en ik gaf mijn boos voornemen niet op; integendeel, ik zag er met vreugde een voorteeken in van mijne overwinning.

»0! denk niel meer daaraan, Osorio!quot; riep (Jertrude, «dat is voorbij; gij wilt, dat ik niel treurig zal zijn, en gij herinnert mij dat oogenblik, waaraan ik nimmer zou willen denken. De Osorio van hedenmorgen is mijn gemaal Osorio niet; den eenen vreesde ik en vermoordde hem, den anderen heb ik lief; ik zou mijn leven geven, om hel zijne één uur te rekken 1 — »Ha! boe zoet klinkt die taal, en ach! ik moei sterven; (ierlrude! die koude, dal is de dood ; Heilige Moeder! wees mij genadig! deze engel zal voor mij bidden. Gertrude! ik kan u niet meer zien; waar zijl gij? Kn dit is toch uwe hand; o! laat uw echtgenoot eenmaal zijne lippen drukken op uw rein voorhoofd ! spoedig toch ! loef niel, Gertrude!quot;

Zij hoof? zich voorover; en toen hij het blanke voorhoofd kuste, gaf een zachte uitroep zijne vreugde te kennen. Hij bad nog de kracht zijn arm om haar heen te slaan en fluisterde haar naam, doch nauwelijks hadden hare lippen die van baar echtgenoot aangeraakt, ol zij richtte zich snel op, en riep jammerend: «Osorio !quot; Maar vader nam haar in zijne armen, en de heelmeester, die van bet bed trad, zeide, zich buigende tot de Spaansche hoofdlieden: »Senores! Don Osorio is dood!


-ocr page 283-

J. F. OLTMANS.

FR1ESCHE GASTVRIJHEID.

-ocr page 284-

-

B

-ocr page 285-

Friesche (jastvrijheid.

In de nabijheid van een kleinen inham, en niet ver van den oever, der binnenzee, die weleer, toen zij nog den naam van hel Flie-meer droeg, de heerkoggen (1) van Rome o|) hare golven gedragen had, lag, in den aanvang der twaalfde eeuw, de hoeve van Jeltze kreilinga.

Op een schoonen zomerschen dag seheen er geen twijfel te zijn, dat de bouwheer dezer woonstede haar opzettelijk niet dieper landwaarts in gesticht had ; de nabijheid van de zee maakte toch den bewoners de vischvangst zoo gemakkelijk, en hel aanschouwen van de bewegende watervlakte was een vermaak, dat nimmer eenzelvig kon worden. Als de zon elke golf deed schilleren, als overdrijvende wolken beurtelings lantaslische schaduwen wierpen op het water, of het oog de vaartuigen volgde, die in de zee slaken om hunne netten uil te werpen, of die terugkeerden met de buit ge-maakle bewoners van hel zilte water, voor weinige uren nog vrij dartelend in hun element, of die met het doel om koophandel te drijven uitgerust, mei rijke ladingen bevracht, de kust naderden o| ontweken, — dan scheen het zeker, dat de bouwheer door dit zeegezicht verlokt was, toen hij de hoeve grondvestte.

Doch men behoefde slechts een enkelen herlsldag, bij een zuidwestenwind, op Kreilingaweerd door te brengen, om de keuze van den sticliter te laken, of te vermoeden, dal er sedert den eersten aanleg der woningen, een aanmerkelijke verandering van grond had plaats gehad; en deze gedachte zou volkomen juisl geweest zijn. De rielbosschen aan den oever, die zich zacht ruischend bewogen, als de golven een welbehagen schenen te vinden er in le smoren, en hun zoom te omgorden meteen donzen rand van sneeuwwit schuim, doch die geknakt, lernedergeworpen of ontworteld werden; als de golven door den wind gezweept wordende.

O)' i gcrsrhepüii; schuitcu uiu Boldatuu over ti; voeren.

en vroeger spel vergetende, een welbehagen schenen te scheppen in hel beproeven van hare kracht, en met verholgen woede, evenals een leger geschaard, in ontelbare gelederen kwamen slormloopeu op den oever — die rielbosschen, thans een speelbal dei-golven, hadden hun beslaan le danken aan de zee. Eertijds vervolgde de jager hel wild op dezelfde plaats, waar nu de watervogel zijner eieren uitbroedde, zelfs daar, waar nu de visscher zijne nellen uitwierp. Toen de zee velden en bosschen overstroomd en vernield had, verzwolg zij niet alles; grootmoedig liet zij een gedeelte barer prooi terug, maar in de gedaante van wadden en slecht land. Hel was een stilzwijgend en ongevergd afzien van een gedeelte barer verovering; doch even onverzadelijk als alle veroveraars, zou zij later .schaamteloos terugkomen op hetgeen zij zelve uit vrijen wil geëerbiedigd had.

Dat de hoeve vroeger omringd was geweest door de bosschen, die zich nu nog slechts ten noorden van haar bevonden, was bekend uit de overlevering ; en men schreef hel aan deze oorzaak toe, dal zij, zoover men wist, weinig te lijden had gehad van de plundertochten der [Voormannen of Denen. Toen later de graven van Holland aan veroveringen begonnen te denken, was hel geboomte verdwenen, dat vroeger den zeeman verhinderde, den rook boven het dak te zien opstijgen ; ook waren deze nieuwe aanvallers, die meer beoogden dan hel wegnemen van vee en goed, en die Friesland voor altijd van zijne vrijheid wilden berooven, beter bekend met de landstreek, welke zij gewapend binnentrokken, dan de woeste zonen van hel Noorden ; en kreilingaweerd werd, na een hardnekkigen wederstand van de trouwe dienstmannen, die zich door afwezigheid van den heer op de hoeve bevonden, door hel vreemde krijgsvolk vermeesterd en verbrand.

Gehechtheid aan de plek, door de voorouders tol hunne woonstede verkozen, of andere redenen, hadden de hoeve, hetzij in vreemden of binnenland-schen oorlog verwoest, meer dan eens weder op dezelfde plaats doen opbouwen of herstellen. Waarschijnlijk had men zich vergenoegd, de boogie, waarop de gebouwen reeds vroeger gestaan hadden, le ver-


-ocr page 286-

J. F. OLTMANS.

M

hoogen: d»' nabijheid van de zee vorderde dil ook gebiedend.

Aan lie eene zijde van den wcerd ol' de boogie, waarop de woning slond, bevond zicb niels dan slecht land niet riet en gras, dat meestal onbruikbaar was, en bij den eersten hoogen vloed dadelijk onderliep ; aan de andere zijde daarentegen, ontmoette men vrij goede weilanden, eenig bouwland, en het boseh, dat meest uit laag houl bestond ; een soort van bedijking keerde hier den eersten aanval van de zee. Hoe veranderd van gedaante de omstreek ook ware, was deze eenzame woning een bewijs van de neiging der oude Friezen om op het land te leven; en hel liet zich hierdoor verklaren, waarom de oude Jeltze geen gezelliger, minder afgelegen, ja zelfs veiliger oord bewoonde.

Boven op den weerd, die hoog genoeg was om alle vrees voor het water onnoodig te maken, bevonden zich de schuren en de stallen van het vee. Zij vormden met de woning zelve een verward geheel, en alleen aan de weinige openingen in den wand, die met luiken gesloten waren, herkende men het gedeelte, dat voor den mensch, of meer bepaald gezegd voor de vrouw der hoeve, bestemd was ; want de gaten, die zich in de schuren en stallen bevonden, welke ook lot woning verstrekten aan degenen die in slaat van dienstbaarheid verkeerden, waren zoodanig geplaatst, dat zij wel geschikt waren om licht of lucht te geven, maar niet toelieten een blik naar builen te werpen. In het midden van deze slechts van hout samengestelde gebouwen, en dus op het hoogste gedeelte van den kunslmaligen heuvel, stonden eenige schelven hooi, die met riet en plaggen gedekt waren, waaruit, ofschoon dan met meer zorg aangebracht, ook hel dak der gebouwen bestond, die, voor zooverre de wanden uil horden waren samengesleld, bijna geheel, en voor hel overige daar, waar men zulks had noodig geoordeeld, met een mengsel van klei en leem waren dichtgestreken.

Jeltze Kreilinga was de weduwe van den laat-slcn mannelijken alstammeling der oude eigenaars van hel bosch Kreil, en van de velden en wateren, in de omstreek er van gelegen ; en hoeveel de zee er van lijd tot lijd van had verzwolgen, was hel nog een bezitting, die, hoewel niet door de innerlijke waarde van den grond, evenwel door hare uitgestrektheid, aanmerkelijk kon genoemd worden. Hare dochter en eenig kind, nog bij hel leven van den ouden edeiing kreilinga aan den zoon van zijn naasten buurman en trouwsten vriend uilgehuwelijkl, was haar vader spoedig in den dood gevolgd; gelukkig dal tie oude vrouw in haar kleinzoon, Juw (Jalama, hel eenigste kind barer dochter, een voorwerp vond, dal hare hulp en verpleging behoelde, en op hetwelk zij hare liefde kon overbrengen. Zij had hare dochter nog niet geheel verloren, zoolang zij den kleinen Juw behouden mocht, en mei recht voedde zij de hoop, dat hij, zijn grootvader en vader waardig, eens zijn geslacht lol eer zou verstrekken.

Op een dier herfstdagen, welke bel voor eiken vreemdeling, die bij toeval deze landstreek bezocht, onbegrijpelijk deed voorkomen, dat er nog men-schen waren, die uil vrijen wil hier bleven wonen, zat Jeltze in hare hoeve bij hel vuur. De wind, die tegen den avond was losgebarsten en nu zijn geweld toonde, waaide gelukkig uit het noordwesten, en terwijl hij den bewoner der kust van de groole zee met vernieling dreigde, vonden de bewoners van kreilingaweerd zich door het bosch beschut; evenwel moest men gewoon zijn, hel huilen van den wind hier te hooren, om niet nu en dan met bezorgdheid het oor te leenen aan de vreemde geluiden, die zich lieten hooren. Wal .Itllze betreft, zij scheen zich, zoowel als zij, die zich met haar bij hel vuur bevonden, weinig te bekommeren om den storm.

Een eenvoudig zwart gewaad van wollen slof, maakte de kleeding der oude vrouw uil; een ronde muls, of liever een kapje van dezelfde kleur, doch van een glanzige stof, bedekte haar hoold en reikte ter wederzijde lot over de ooren. Haar gerimpeld voorhoofd en beenachtig gelaal werden door niels bedekt; alles wal dienen kon, om de sporen des ouderdoms uil te wisschen of Ie verbergen, was verzuimd; er scheen geene gedachte Ie bestaan om het eerbiedwekkend gelaal, door kunst of hulpmiddel te verjeugdigen, maar evenmin om het nog sterker te doen spreken. En evenwel zou men hel laatste bijna vermoed hebben, zoo eerwaardig kwam hel zilvergrijze haar, dal met het kapje in glanzigheid wedijverde, er uil le voorschijn.

Maar wilt gij welen, wie die grijze haren zoo passend, ja zelfs zoo schoon langs de slapen van de oude vrouw gevlijd had ? Het was Rieme, het meisje, dat tegenover haar zat. Sedert den dag, dat Jeltze eens, om aan hel verlangen van Uieme, die toen nog een kind was, le voldoen, deze had toegestaan, de grijze lokken van hare weldoenster naur haar welgevallen le schikken, moest de oude vrouw zich dagelijks dezen last, zoo zij zeide, ge-


-ocr page 287-

FlUESrilR GASTVRIJlllvlF).

(roosten; maar sedert lang was zij reeds aan (lezen dienst gewoon, en zoo zij zicli er nu en dan tegen verzette, was het om door Hieme verbeden le worden.

Toen de rampen des oorlogs de kleine Hieme lot een wees gemaakt hadden, en zij, niettegenstaande de goederen, die zij van hare ouders ge-erl'd had, wellicht uil gebrek of gemis aan behoorlijke verzorging, zou omgekomen zijn, toen trok .lellze zich het kind aan; weinig jonger zijnde dan haar kleinzoon, was hel een geschikte speelgenoot voor den kleinen .luw. Haar schoonzoon (ialo Iges Galama loonde zich verheugd, dal zijn zoon in het aanvallige kind een deelgenoot zijner spelen gevonden had, toen hij het voor liet eerst op Kreilingaweerd ontmoette, en op verzoek van de grootmoeder, die verder zag dan de vader, droeg hij zorg, dat de rechten van Hieme op de hezittingen barer ouders niet werden uit hel oog verloren.

Hijna even rijzig van gestalte als Jcltze, die nog rechtop ging, niettegenstaande zij zooveel schreden grafwaarts gedaan had, hezat Hieme die gave van schoonheid, waarop de dochters van hel oude friesland zich zoo mei recht konden verhoovaar-digen : blank en schoon van aangezicht, getuigden hare tintelende hlauwe oogen en helder witte landen, zoowel als de blos der gezondheid, die op hare wangen lag, dal de leefwijze op Kreilingaweerd, noch de onbestendigheid van hel weder, nadeel hadden gedaan aan de ontluiking harer schoonheid.

Zoolang haar vriend Juw de hoeve bewoonde, had zij hem meest altijd gezelschap gehouden. Hetzij hij zich op hel water of op hel land, of des winters op hel ijs bevond, Hieme was steeds aan zijne zijde; zij deelde in zijne gevaren en genoegens; elke teleurstelling, die hij ondervond, werd ook door haar gevoeld; het visschen, eieren zoeken, hel vangen der vogels in hel hosch en honderd andere vermaken hielden haar hezig; doch toen .luw de verzorging van zijne grootmoeder ontberen kon, moest hij zijn vader vergezellen. Slechts nu en dan had hij gelegenheid de hoeve le hezoeken, en sedert haar speelmakker vertrokken was, hadden al de vermaken, welke zij vroeger met hem genoot, alle aantrekkelijkheid voor haar verloren, •lellze had voorzien, welke uilwerking het vertrek van haar kleinzoon op Hieme zou uitoefenen ; zij had lot dit oogenblik gewacht om haar meer bepaald in datgene te onderrichlen, wat zij weten moest om eenmaal een huisvrouw le worden, waardig den man, wien zij haar had toegedacht, |

J. F. Ulthans. liet /tuis van hel Zeewijf. — Diverse Nuvet/e».

eii hel huis, in hetwelk zij was opgevoed; en de oude vrouw had alle reden om voldaan le zijn over haar goeden wil en hare leerzaamheid.

In hel eersl werden de oude vermaken, en spelen dadelijk weder herval, zoodra .luw zijne grootmoeder bezocht, en zoolang de jongeling zich in hel veld of op hel water bevond, was Hieme niet op de hoeve le vinden. Doch langzamerhand verminderde de liefde tot de spelen der jeugd, ofschoon haar noch de krachten, noch de vlugheid ontbraken, om haar ouden speelmakker op zijne tochten le volgen, en len laatste gingen er dagen om, gedurende welke .luw er zelfs niet aan dacht, om het huis le verlaten, alleen omdat Hieme het le volhandig had, ol voorgaf geen lust te hebben, om hem te vergezellen.

Spoedig echler bemerkte .lellze, dat, schoon de plichten, die Hieme te vervullen had, deze bijna ulleu lust schenen henomen te hebben tol de vermaken van vroegere lijd, zij evenwel in het geheel niet onverschillig was geworden omtrent het gezelschap van Juw. Naarmate hel verlangen om den jongeling le zien in haar hart in kracht toe-nsiin, gaf de maagdelijke beschroomdheid, die de koene dartelheid van het kind opgevolgd was, haar in, om dal onrustig verlangen in haar boezem le verbergen; doch .lellze zag met vreugde de treurigheid. de terughouding van hel meisje.

Ook Juw had zijne speelgenoot niet vergelen. Gaf de leefwijze bij zijn vader hem meer verstrooiing, was zijn hart niet zoo gevoelig als dat van Hieme, ook hij liet bemerken hoeveel hel hem kostte, Kreilingaweerd le verlaten, hoe gelukkig bij zich gevoelde, als zijn vader hem uitnoodigde om een bezoek op de hoeve af le leggen. Het duurde niet lang of hij verklaarde vrijmoedig aan zijn vader, dal deze hem geen grooter dienst zou kunnen doen, dan hem toe te staan, zijn vast verblijf weder bij zijne grootmoeder te vestigen, dewijl de omgang met Hieme gewoonte voor hem geworden was.

.lellze wachtte toen ook niet langer hare pleegdochter reden le vragen van hare treurigheid, van dc tranen die hel afwezen van Juw haar scheen af le persen ; Hieme openbaarde zonder terughouding, dal zij zich slechts gelukkig gevoelde, ais de jongeling zich op de hoeve bevond, en dat zij hem te liel had, om niet treurig te zijn over zijne alwezigheid. De woorden vol liefde en tevredenheid, waarmede de oude vrouw baar vertrouwen beantwoordde, vervulden het hart van het meisje met blijden hoop en ongekend geluk,

4


-ocr page 288-

J. F. OLïMANS.

en weldra kwam de ondc Galama deze hoop in zekerheid verkeeren. INooil iiad liieine mei iiiii;-stiger, doch levens met hlijder verwachting de komst van den jongeling verbeid ; nooit had deze zijn vader meer dan nu vervroolijkt door zijn drilti},' verlangen om de woonplaats le bereiken van haar die zijne vrouw zou worden; en hoe gelukkii,' zij zich in elkanders gezelschap bevonden, hoe spoedig de dagen voorbijsnelden, die de oude Galama op Kreilingaweerd vertoefde, Ilieme zaï; niet treurig meer, toen de jongeling vertrok en nog nooit was Juw zijn vader gewilliger gevolgd-Zij waren nu gerust en tevreden, en vol vertrouwen gingen zij de toekomst te gemoet.

liet kleed, dat ilieme droeg, was niet geschikt om aan de bevalligheid van hare leest recht te doen: de blauwe kleur en de roede randen gaven er evenwel een levendigheid aan, die voor hare jaren paste. Ken klein versiersel van barnsteen, dat aan een koord om haar hals hing, en twee groote, ronde gouden oorringen waren de eenige kostbaarheden, die zij droeg.

Wat Juw betreft, die naast Hiemc zal, niet meer dan één jaar ouder dan deze, en dus slechts twintig jaren lellende, had .icltze reden om trotsch le zijn op hel kind harer dochter; en Galama had haar met geen minderen grond zijne dankerkentenis toegebracht, toen zij hem hel kind, dat bij aan hare zorg toevertrouwd had, als een sterken en gezonden knaap had teruggegeven, die in slaat was de grootste vermoeienissen le weder-staan, en zijn vader op de tochten door velden en wouden, door waters en stroomen te volgen en op zijde te blijven. De vier jaren, die hij bij zijn vader had doorgebracht, hadden hem het aanzien van een volwassen man gegeven; hel krachtvolle van zijn lichaamsbouw, zijne hooge gestalte, en de liere houding van zijn hoold, alles deed in hem den zoon van den edeling kennen, die een dapper voorstander van Trieslands vrijheid beloofde te worden. Gaf het wil blonde haar van Ilieme, dal boven op haar hoofd was te zamen gevlochten en ten deele door de lakensche kap bedekt was, reeds hare afkomst te kennen, hel eenigszins rosachtig haar van .luw gal altijd stol aan zijne grootmoeder, om uit le weiden over het oude heldenvolk, dat zich hel eerst op Frieslands bodem had nedergezet, cn waarvan hij, door de kleur zijner lokken, bewees een onverbasterde afstammeling te zijn. Om der waarheid hulde te doen, moet men zeggen, dat zijn gelaat nog geen dier norsche trekken vertoonde, waarmede de oude Friezen hunnen vijanden schrik inboezemden; doch (lil whs een gebrek in de gelijkenis, van welke de oude vrouw droomde, hetwelk zij niel bemerkte, en Ilieme vond niets te berispen in de gelaatstrekken van Juw. Zijne opperkleederen bestonden uit twee stukken: het eerste diende hem voor broek en kouzen, hel tweede was een soorl van overrok, die lol aan de knieën reikte en op de borst werd loegehaakt; hooge schoenen, die zelfs veel van lomp bewerkte laarzen hadden, zetten nog eenige weelde aan zijne kleeding bij ; want de overige mannelijke personen, die zich in het vertrek bevonden, moesten, voor zoover zij niel blootsvoets waren, zich met houten schoeisel behelpen ; voor hel overige verschilde de kleeding niel veel; de slof was slechts wal grover, de snede minder net, en zoo was hel ook mei de vrouwenkleederen in betrekking tot die van Jeltze.

liet vertrek was vrij ruim ; door een aanslrijksel van leem was hel hout der wanden niet zichtbaar, en eenige randen en figuren, met onderscheidene verven in levendige kleuren er op gelegd, gaven te kennen, dal er niets verzuimd was om hel verblijf zoo fraai mogelijk le maken. De grond was mede met leem gelijk gemaakt; doch de zolder was verstoken gebleven van alle opluistering. Menigmaal, als er gesproken werd, hoe schaarsch hel zware hout in het bosch begon te worden, verhaalde lellze, hoe zij zelve getuige was geweest, dal de hoornen, die thans voor balken dienden, in hel bosch waren geveld; ja, hoe al het hout, dal gediend had om de hoeve weder te herbouwen, nadat zij ten deele verwoest was geworden door het krijgsvolk van den graaf van Holland, toen hij in den winter van het jaar acht en zeventig naar Stavoren was getrokken, zonder moeite door hel woud kreil was opgeleverd. Eenig keukengereedschap en jacht- en vischluig hing aan den wand, welke echter zijn groolsten luister ontving van een Ooslersch zwaard, dal door den broeder van Jeltze uit Palestina was overgezonden : een geschenk le meer van waarde, omdat de vrome kruisvader, evenals Iges Galama, de grootvader van Juw, te Antiochië gestorven was. Feu schoorsteen bevond zich niel in hel vertrek ; de rook van de lurven en hel hout, dal op de haardsleenen lag, moest zijn uitweg zoeken door een opening, die boven in den zolder gelalen was: een wijze van stoken, die gelegenheid gaf om den haard van vier zijden te naderen, en door den weg, welken de rook nog af te leggen had, voordat hij door hel dak met de buitenlucht in aanraking kwam, was de opening


-ocr page 289-

FRIESCHK (lASTVHIJIIKII). 51

in (It'll zolder niet onder den invloed van den wind ; het rookie minder in deze l'riesclie hoeve, dan in de zaul van den llollandschen edelman, die zijn wijden sclioorsleen als een der vernuftigste uitvindingen beschouwde. Kr brandde kaars nog lamp in het vertrek ; om echter aan het licht, dal het vuur gaf, te gemoet te komen, onderhield men een klein vuur van droge houtspaanders, op een ijzeren vuurpan, die op een ijzeren slang naast den haard in den grond stak.

Hel was een belangwekkende groep om dien haard : die oude vrouw met dat bruine, sprekende gelaat, dat van den ouderdom geene gaaf had willen leenen, dan alleen den ernst, en die slechts in andere lijden had behoeven te leven, om, indien /ij hel gewild had, als een andere Velleda hare gpdspraken le geven, en hel bijgeloovige volk door hare voorzeggingen le bezielen meteen dweepach-ligen moed, of in sombere moedeloosheid te dompelen. Voorts dat blanke meisje, de lelie van het noorden, begaafd met eene sclioonheid, welke Jeltze nooit gekend had, doch die ook geen zoo schoonen ouderdom beloofde, als waarvan de grootmoeder van .luw het levende voorbeeld gal; en .luw zelf! die in manlijken vorm de schoonheid van Itieme en hel krachtvolle van .lellze in zijn persaon ver-eenigde, op wiens gelaat geen trots, maar slechts vertrouwen op eigen kracht te lezen stond, en die lijfeigenen van beider kunne, die Jeltze allen had zien geboren worden — hoeveel vertrouwen en ontzag tevens lag er opgesloten in de wijze, waarop zij om den haard gelegerd waren ; niet hoeveel vrijmoedigheid waagden zij te vragen of hunne opmerkingen mede te deelen ! maar hoe ontvingen zij ook zonder wrevel de beslralling van hare meesteres, ja zelf van Itieme ! maar die bestrafte ook niet licht.

Waarom was de vader van .luw niel aan den haard gezeten, om het geheel te volmaken ? want dan lokte het eene woord het andere uit. Hoe gaarne men ook luisterde naar de verhalen van den draak van het Rootle klif, van den held Friso en zijne broeders, van hel schoone huis, dal koning Uichold Ofte had laten bouwen, en honderd andere wetenswaardige en wonderbare vertellingen — nooit was het onderhoud levendiger, dan wanneer de oude Galama mei Jeltze sprak over de dagen hunner jeugd, en als hij verhaalde van de dappere daden van zijn vader in hel Heilige Land en in de oorlogen legen hertog (Jodfried en graaf Dirk, ol als bij zijne eigene lotgevallen vertelde. Doch Galo Iges, die met zijn zoon sedert drie dagen op

Kreilingaweerd vertoefde, bad heden zijn verlangen om liet woud in te gaan, niet kunnen onderdrukken ; tegen den middag had men zijne terugkomst verwacht, maar sedert, en vooral nu hel weder zoo onstuimig geworden was, wachlte men hem niet meer, en men vermoedde, dat hij elders zou overnachten.

»Juw I hoort gij eenig vreemd gerucht daar buiten?quot; vroeg Jeltze onbezorgd, toen zij den jongeling nu en dan zag luisteren naar de dwarl-winden, die tusschenbeide in de enge ruimte, welke er binnen de gebouwen was, nedervielen en dan met geweld een uitweg zochten.

•Neen, moeder!quot; antwoordde Juw.

• Wel, jongen !quot; hernam de oude vrouw lachend, terwijl zij hare pleegdochter toewenkte, »is dal het antwoord van een goeden Fries ? Rieme zal je niel meer gelooven durven, en dan komt er van het trouwen niets.

• Niels, beste moeder?quot; vroeg Juw onbezorgd, en de hand van het meisje vattende, vervolgde hij: »ls hel waar, Rieme? zeg het maar; je bent immers al knappe meid genoeg, om zelve je vrijer den zak le geven.quot;

Was het omdat Rieme het niet wagen durfde, met de verbreking van een band le schertsen, welks verscheuring haar het leven zou gekost hebben ? of vond zij geen reden genoeg, om aan Juw's geloofwaardigheid te twijfelen ? Hel zij, boe hel wil, zij vergenoegde zich om schalks lachend te anwoorden : quot;Gij hoort wal .leltze-moeder gezegd heeft.quot;

Hel was een antwoord, dal niet rond genoeg was voor een Friesche deern, om niel le lalen bemerken, dal zij nog in hel geheel niel vast besloten had, om Juw zijn afscheid te geven ; bovendien liet zij hem gewillig bare hand over, en beantwoordde den druk zijner vingers. Doch de jonkman, die niel twijfelde aan hare trouw, die wist, hoe noodig hij was voor haar geluk, omdat /ij hel hem meermalen had verzekerd, niet droo-mende hoeveel misbruik hij van de kennis van dal geheim zou kunnen maken, was niet tevreden met dal antwoord, en terwijl hij hare hand uil de zijne sliet, keerde hij zich om, en zeide met gemaakte onverschilligheid: »Hel is wel, Rieme! ik versla genoeg wal gij zeggen wilt: uit is hel! en er zijn nog genoeg knappe meisjes in Friesland, die Juw zullen willen hebben.quot;

• Kinderen! kinderen!quot; zeide de oude Hille, die, ofschoon een tiental jaren jonger dan hare mees-leres zijnde, reeds geheel gebukt ging onder de gebreken des ouderdoms: •drijft den spol niet


-ocr page 290-

J. F. OLTMANS.

S2

mei zulke (linden; wie weel, wie weel?... maiir de heiligen mogen je liewuren! en /.ij dreigde waiirschuweiul mei den mageren vinger van de stramme hand, die zij met moeite in de hoogte hief.

• Loop, loo|», llille-moer! ziet gij niet, dal hel maar mallen is? .luw weet wel, dal er veel meisjes in Friesland zijn, doch dal er maar ééne Rieme is,quot; zeide de dienstman Epo schertsend, en zoo als meest altijd het geval was, werd ook nu het onheilspellend geknor van de oude lliiic overstemd door het gelach van het jongere volk.

Door een enkelen wenk met de hand bevrijdde .leltze de beste van hare vervolgers, en zij zeide, toen er weder siilte heers elite : »(iij moei llilie zoo niet uiljouwen : de ouderdom loopt niel zoo vlug, maar ziet veeltijds verder dan de jeugd. Maar gij, .luw !quot; vervolgde zij minder ernstig, »je spreekt boud, jongen! doch je zoiull wel berouw hebben, als het eens zoover kwam, en ik geloof zelfs, dat je nu al berouw hebt; beken maar schuld en haal Rieme over, om vrede te maken, voordat wij opstaan; want liet is laat, en hoog tijd om den dag te besluiten.quot;

Ware .luw inderdaad verstoord geweest, dan zou hij zoo gereedelijk niet voldaan hebben aan de vermaning van zijn grootmoeder; hij had daartoe te veel Friesch bloed in de aderen; nu echter keerde hij zich tot llieine en vatte hare hand ; doch toen zij deze terugtrok, sloeg hij haar arm om haar middel en zeide lachend : ».Nu, nu, laat mij u afkussen ; het zou mij bedroeven, dat gij kwaad naar bed gingt; want dat maakt de meisjes leelijk.quot;

«Zijn er meisjes, er zijn ook nog knappe jongens in Friesland,quot; merkte Uicme aan, terwijl zij haar vrijer, zonder zich er legen te verzetten, den vrede liet bezegelen, en vervolgde vroolijk: »Maar welk antwoord kreeg .leltze-moeder ook ? Krken hel maar, .luw ! je bent een vreemdeling geworden op onze hoeve, en je zat met vrees te Inisle-ren naar den wind. Dacht je ook, dal we in zee zouden waaien ?quot;

»Spol maar!quot; hernam hij lachend; doch eindigde minder opgeruimd: Will gij hel welen, ilieme! het slechte weer deed mij berouw gevoelen, dat ik mijn vader niet vergezeld heb.quot;

• Berouw?quot; vroeg hel meisje mei bevreemding, en terwijl hij bevestigend mei hel hoofd knikte, zeide .leltze: ».luw ! .luw! al weder een leugen. Doch hel kan ook wel waar zijn : nu hij den ge-heelen dag met Rieme heeft zitlcn vrijen, is hij hier lang genoeg gcweesl, en hij gevoelt nu spijt, dal hij zijn kruisboog aan den wand heeft laten hangen !quot;

»INeen, moeder! niet om de jaoht,quot; antwoordde .luw zonder lachen, terwijl hij hel hoold schudde; hedenmorgen ried ik vader af om Ie gaan, en zeide hem dal ik er zeker van was, dat vv ij slecht weer zouden krijgen, ofschoon ik mij van hel tegendeel overtuigd hield; ik heb dus toen niel gesproken, zooals ik dacht, en dit doel mij leed.quot;

«Dat was niel goed: het berouw dal gij gevoelt, bewijst dit,quot; zeide .leltze ernstig; daar alle geneigdheid tol scherts uil hare gedachte verdwenen was. Het verwonderde haar niet, dat haar kleinzoon zich over iels van zoo weinig aanbelang bezwaard rekende ; echter vervolgde zij vriendelijk : »llel zal zich wel schikken, jongen ! gij behoeft er van den nachl niel over te denken; de Hemel heeft u tol geen leugenaar willen maken : hel is slecht weer, en uw vader zal inzien, dal uw voorzegging is uitgekomen.quot;

«Dal is het juist, moeder! Vader zal nu denken, dat ik hem alleen liet gaan om hel weer,quot; hernam .luw ontevreden op zich zclven, en hij vervolgde zacht lliiisterend, terwijl hij zich naar Jcllze wendde : »en evenwel was hel alleen om Ilieme, dal ik bleef.'

»Uw vader zal dit niet denken, kind!quot; zeide .leltze, die getroflen was door de liefde, welke haar kleinzoon voor zijn vader gevoelde, en de vrees, welke hij koesterde, een plicht verzuimd, een hem niel passende vrees voor regen en wind verraden te hebben.

«Vader (ialama zal immers toch geen leed overkomen zijn, denkt gij, Juw ?quot; vroeg Rieme met bezorgdheid ; en zij vervolgde schielijk : «Rel is mijne schuld alleen, moeder ! want gisteren verzocht ik .luw heden nog te huis te blijven.

«Uwe schuld ?quot; hervatte .luw met drilt, alle schuld van Rieme uil zijne gedachten werpende, «alsol ik niel weet, wal mij mijn plicht gebiedt; gij hebt geen schuld, Rieme lieve Iquot; en hij vervolgde met vertrouwen : «Leed ? neen, Uieme ! wat geeft hij om wind en regen of water, en bovendien is de oude Ruird niet bij hem ?

«Rehalve dal is de edeling (1) naar de goede zijde heengegaan,quot; zeide .louke, waarna hij met de hand naar het westen wijzende, vervolgde : «want daar! daar is de kwade hoek, en men brouvvl er een echten Fries niet veel goeds.quot;

(1) kdelman, ii«mm*.


-ocr page 291-

I RIIvSCIIK (iASTVMIJIIKII).

■'(ioed gesproken, Jouke !quot; zcidc .luw lol den dienstman, »en ids mijn vader er heengaal, dan /al liel ook niet alleen /ijii, en er /al dan zeker genoeg gebeuren, dat de vrouwen en ook de mannen er lang van zuilen kunnen vertellen aan den haard. Maar al ware mijn vader er alleen heengegaan, reikt zijn grond en die van mijne grootmoeder niet lot aan de landen der l'rie-zen, die van hunne broederen ontaard zijn ? Kn wie zou een (Jalaina durven aanraken op zijn eigen grond?quot;

»l)e arm van een graal' van Holland reikt ver ! zeide .lellze ernstig; »hcl recht van eigendom wordt niet altijd geërhiedigd. Heelt die Kloris niet gejaagd op onzen grond? Heelt de Hemel, lot stral' over onze zonden, hem niet toegelaten, zich als heer van Friesland le doen erkennen 'I heeft hij zelfs niet gezegd, dat hij alleen het recht had, om le jagen op hel land, dat uw vader en ik van onze ouders geërfd hebhen ? Hij beeft immers lUiird, den dienstman van den edeling (ialama, gedreigd, en hem de honden afgenomen Iquot;

»Zoo is het, beste moeder,quot; hernam .luw, die met moeite zijne drift bedwongen had, toen hij den hoon, zijn vader aangedaan, herdacht; »maar mijn vader heelt ook gezworen, die daad aan het goed eti bloed van den geweldenaar te wreken, al ware het ook ten koste van zijn eigen leven, en wat hij gezworen heeft, is heilig. Zoodra de graaf zich weer aan de landpalen van Vrij Friesland vertoont, dan zal het oorlog zijn, en al wat den naam van Galama draagt, zal naar de wapenen grijpen !quot;

«Dal zullen zij! en al het manvolk, dat op mijne landen leeft, zal den toclil mededoen ; de Heer scbenke dun den Friezen de overwinning of een roemvollen dood !quot; hernam .lellze plechtig, terwijl zij opstond en vervolgde: «Het is tijd, om hel voorbeeld van Hi lie te volgen, zij slaapt reeds, en. .

«Moeder!quot; viel .luw de oude vrouw in de rede, en verhinderde haar, Hieme le verzoeken bel avondgebed te doen. «Zwijg, hid ik u, en gij allen luistert! De honden slaan aan; is dat de wind, of hoor ik een hoorn ?quot;

De wind en de regen verhinderden gedurende eenige oogenblikken, om hel geluid op te vangen, dal .luw meende vernomen te hebben ; eindelijk riep Jouke : ».la, er wordt getoet,quot; en de andere mannen en zelfs sommige vrouwen haastten zich zijn gezegde te bevestigen, en wezen zelfs de richting aan, vanwaar hel geluid kwam.

».la, daar, aan den ingang van den hiem, (1) zcidc .lellze, die het nu mede geboord had. «Is bet mijn zoon (ialama, haast u dan, mannen! om den edeling in te laten ;quot; doch voordat men haar bevel kon ten uitvoer brengen, zeide .luw: «Meen, moeder ! het is mijn vader niet; ik dacht eersl) dat bel de oude lUiird was, doch hij isheleven-min. Nooit heb ik dat getoet meer gehoord ; de man schijnt vermoeid; wilt gij, moeder! dal ik ga zien, wal hij verlangt ?quot;

«Doe zoo, mijn kind!quot; zeide .lellze; «mei zulk weer kan men geen (Ihristemnensch zijn huis ontzeggen ; zelfs al ware beleen Hollander, Kreilinga-weerd zal niet voor hem gesloten blijven.quot;

I)c jonge (Jalama verliet hel vertrek met Jouke, die een brandende houtspaan in de hand nam, en toen zij eenigen tijd daarna terugkeerden, volgden hen vier mannen, wier kleederen doornat waren, en die de sporen droegen van het zwerven door hel woud en de moerassige landen. «Hel zijn vreemdelingen, moeder!quot; zeide .luw op een toon, welke zijn wrevel over hun onverwacht bezoek verried, ofschoon hij zich moeite gaf om den eerbied niet uit het oog te verliezen, op welken de gasten van zijne grootmoeder recht hadden.

«Ik ontvang ze aan mijn baard, en zij zullen in vrede aan mijn discb aanzitten !quot; zeide .lellze met waardigheid, terwijl zij de vreemden met de hand naar den haard wees, aan welken eenige der vrouwen hurkten, en bezig waren het vuur, dat genoegzaam uitgegaan was, weder le doen aanglimmen, terwijl Fpo zich haaslle, om nieuwe spaanders op de vuurpan te werpen.

De jongste der vier mannen, en die het eerst vooruittrad, boog zich licht en zeide, zonder zich bevreemd le loonen over hel gewicht, dal men er aan hechtte, hem met zijne makkers onder dak te nemen, en op een toon, die, niettegenstaande zijne vermoeidheid, niet van zekere lierheid beroofd was: »lk neem die aanbieding aan, vrouw! en zal er mij dankbaar voor betoonen, ofschoon wij lang gewacht hebben, voordat wij werden ingelaten. Ik ben een Zceuwsch edelman, en voor zaken op reis zijnde, heb ik het dezen morgen gewaagd, mij zonder wegwijzer op de jacht le begeven; wees zoo goed mij te zeggen, onder wiens dak ik dezen nacht zal doorbrengen. Mijn naam is Rogier . . ..quot;

«Heer!quot; viel .lellze hem mei drift in de rede, «wijt dat wachten aan den wind; voor hel overige

(1) ol'; /iel hiiMii; het erf, de tuin om het huis.


-ocr page 292-

J. F. OLTMANS.

H4

reken ik op geen dank. Is de giislvrijheid, die ik aanbied, u aangenaam, zoo neem haar aan; maar laat zij u genoeg zijn, of verlaat mijne woning, (iij zijt misschien een afstammeling der onde Kniezen, die de uiterste landpalen ten westen bewoonden ; maar gij hebt uwe afkomst vergeten, en uw land behoort niet tot de zeven Zeelanden; gij zijt een vreemdeling in Vrij Friesland, ik wil uw naam niet weten ; want de honden, die u vergezellen, de jachtsprieten, die uwe gezellen dragen, en uwe eigen woorden doen mij kennen, dat gij gejaagd hebt; dat gij n aan den eigendom van een ander vergrepen hebt; ik moet n dus niet kennen. (Jij zijt mijn gasl, en dit is mij genoeg ; morgen kunt gij in vrede gaan !quot;

F)e vreemdeling scheen verwonderd te zijn, toen men hem zoo kortaf het woord afnam ; er lag eenige gemelijkheid opgesloten in de wijze, waarop hij zich op de bank bij den haard nederzette, en hij zeide schielijk: «Indien gij den naam niet wilt kennen, van iemand, die morgen veel verplichting aan u zal hebben, het is mij wel, beste vrouw! doch ik heb altijd de ondankbaarheid voor een groot kwaad gehouden; zeg mij ten minste, onder welk dak ik mij bevind; zeg mij uw naam, opdat ik en mijne vrouw u en de uwen zouden kunnen gedenken in onze gebeden, dewijl gij alle dankerkentenis versmaadt.quot;

.luw scheen verwonderd over de herhaling van die vraag; zelfs .leltze schudde ontevreden het hoofd en hernam ernstig : «Met is zeker een verdienste te bidden voor zijne vijanden; maar wij verzoeken ii niel om uwe voorbidding; welk geluk zou zij ons aanbrengen ? zelfs de zegen van een Hollander wordt den Fries tot vloek. Houd mij deze woorden ten beste, lieer!quot; vervolgde zij minder ernstig. »l)en gast zal men niet vragen, maar ook hij vrage niet. Wie goed vertrouwen heeft, behoeft niet te vragen: alleen de spie(l) vraagt. En doet, hetgeen ik zeg, u leed, geloof daarom niet, dat ik het goede voornemen versmaad van iemand, die het verblijf onder mijn dak voor lief neemt; mijn volk bereidt u op mijn last het avondmaal, zonder dat ik uw naam weel ; de heiligen kunnen immers ook mij genadig zijn, als gij hen voor mij aanroept, zonder mij te kennen ?quot;

• Het zij zoo!quot; antwoordde de vreemdeling kortaf; de vermoeidheid, of de gedachte dat hel zijn belang niet was, die oude stijfhoofdige Friezin nog boozer te maken, had hem vrij bedaard doen

(1) Spion.

toeluisteren, en zonder het te weten ol te willen, drukte zijn gelaal het ontzag uit, dat .leltze hem had ingeboezemd, toen zij weigerde hein te kennen, om zelve niet te kunnen zeggen, wie bij haar vernacht had, als men naar den jager zou vragen, toen zij alle denkbeeld van dank met verachting verwierp, hem vermanende tevreden te zijn met heigeen men hem aanbood, evenals ware zij een koningin, die hem hertogdommen en graafschap-pen had ten geschenke gegeven.

Het hout, dat nu lustig opbrandde, vooral het rijs, dal men met geheele bossen op den haardsteen wierp om de vreemdelingen in staat te stellen hunne kleederen te drogen, gaf veel licht in het vertrek. Op een wenk van den vreemdeling waren ook de overige drie mannen het vuur genaderd, en eerst nu konden de bewoners van de hoeve goed zien, wie hun de nachtrust kwamen onthouden, terwijl het licht der vlammen het ook aan de onbekende jagers mogelijk maakte, om eenig denkbeeld Ie verkrijgen van hel verblijf, dat hen beschermde tegen weer en wind, en de vrouwen en mannen van elkander te onderscheiden, die zich tot nog toe als spookgestalten in de duisternis vertoond hadden.

De kleeding van den edelman bestond uit broek en kousen van leder, dat met veel zorg bewerkt was, en uil een rok van fijn laken en een vilten muts met nederslaande boorden ; zonder opschik te verraden, gaf zijne uitrusting evenwel te kennen, dat hij niet lol den geringen stand behoorde. De jongste van de vier zijnde, zag hij er, zoo niet het sterkst, ten minste het welvarendst uit; zijn rok had met behulp van den lederen gordel, zoo het scheen, nog moeite genoeg om den doorvoeden buik in loom te houden ; ook zijn gelaal was gevuld en getuigde van zijn aanleg om dik en vet Ie worden, zoo niet van zijne geneigdheid lol overdadig tafelgenot. Doch met dal al, en niettegenstaande zijne vermoeidheid, was zijn bleek gelaat, dat veeltijds een pijnlijke plooi aannam, niet misdeeld van edele trekken; zijn oogopslag was lier en zelfs ontzag inboezemend ; trots zetelde op zijn voorhoold ; een schampere trek omgaf zijn mond, zoo vaak hij de lippen bewoog. Een zijner gezellen verschilde weinig in kleeding met hem ; de twee overigen daarentegen droegen lompe rokken van grof laken ; de eerste was misschien een begunstigde dienaar van den vreemden heer ; vandaar zeker ook, dat zijn gelaat en zijne houding hem onderscheidde van zijne makkers, ofschoon ook hij genoodzaakt was, de


-ocr page 293-

KRIKSCHK (JASTVHIJIIKIO.

hoiulen aan den hand huilden (mi het jachlluig te helpen dragen.

Viin beide zijden was men mogelijk niet voldaan over hel onderzoek: den Kriezen mishaagde de vorschende en (iere hlik van den edelman; zij gaven door teekens engelUiisler hunne verachting le kennen over de kostbaarheid zijner kleederen, die heter waren dan een edeling ooil op de jacht gedragen had; maar vooral wekte het him ongenoegen op, dat de vreemden met de jachtsprieten in de hand aan den haard plaats namen. Wal de gasten hetrol, op kleeding en huisraad viel wel geene pracht te berispen, het eene noch het andere kon hunne wangunst opwekken; ook nitle niemand door woorden of daden iets, dat hun slof lot ongenoegen kon geven ; maar het scheen, ol het woeste en ruwe voorkomen der dienstmannen van Jeltze hun niet beviel of hen niet geruststelde. Klonk aan de eene zijde het Hollandsch den Friezen onaangenaam in de ooren, de vreemde jagers Inis-terden met schrik naar de hallluid uitgesproken woorden, in een hun geheel onbekende taal. Want behalve een paar woorden, waarmede .luw zich verwaardigd had, hun le zeggen, dat zij in de woning ontvangen zouden worden, hadden zij nog niets kunnen verstaan, dan hetgeen Jeltze tol hen gezegd had.

Inlusschen had de huisvrouw eenige bevelen gegeven, en na den gasten, ofschoon tevergeefs, liet aantrekken van droge kleederen aangeraden le hebben, zich aan den haard nedergezet. De vreemdeling loonde zijne bevreemding, toen hij den met zilveren beslag versierden drinkhoorn aan den mond zeilende, dien Rieme hem aangeboden had, bemerkte dal men hem niet alleen wijn, maar zelfs zeer goeden wijn geschonken had. »De heilige Huberliis moge getuigen,quot; riep hij, »dal ik niet gedroomd had, hier wijn, veel minder zul-ken wijn te drinken !quot; maar alsof hij gevoelde, dat zijn uitroep te veel geringe verwachting Ie kennen gaf van hel onthaal, dal men hem doen zou, zoo vervolgde hij schielijk : »Dat isle zeggen, beste gastvrouw! dal hel omzwerven door hel woud en door poelen en moerassen mij wel op een teug water, of desnoods slecht bier, maar niet op wijn had doen rekenen. Hebt gij bier? zoo geef hel ten minste aan die twee kerels; want deze wijn is te goed voor gemeen volk.quot;

quot;lieer!quot; antwoordde Jeltze, quot;Friesland is geen wijnland; doch de scheepvaart brengt het eene en haalt het andere, en wij hebben, de Hemel zij eloofd, nog koopmanschap genoeg, om onyen gasten den wijn le .schenken, die'ons voor ons zeiven te kostbaar is ; en wat hel bier betreft, hel is lot u aller dienst; maar ook uwe gezellen kunnen wijn drinken; er is meer! Ofschoon ik n heer noem, maak ik geen onderscheid tusschen den meester en den knecht; zij zijn heiden mijne gasten.quot;

De edelman hernam, dal het hem genoegen zon doen, als men zijne gezellen even goed onthaalde als hem, daar zij geene mindere behoefte aan verkwikking hadden dan hij zelf; en hij vervolgde, hetgeen Jeltze hem vroeger gezegd had, nog niet vergeten zijnde, en nu meer goed vertrouwen hebbende, sederl hel aanbieden van den wijn : «Het moet gezegd worden, vrouw I dat uwe woning zich niet gemakkelijk opent, doch dat men er de gastvrijheid weel uil le oelenen ; daarom verwondert hel mij, dat gij hel gaan met jachlluig in deze landstreek als een zoo groot kwaad beschouwt, vooral voor arme jagers als wij, die u zelfs niets voor uwe tafel kunnen medebrengen. (Jij weet misschien niet, dal wij, edelen, van den graaf hel recht verkregen hebben, om nu en dan le jagen in zijne hosschen, en het woud waarin ik verdwaald ben geweest, behoort immers onder zijn gebied !quot;

• (Jebied Iquot; herhaalde .luw, die nu eerst naast zijne grootmoeder plaats genomen had. De edelman vestigde het oog op den jongeling en vervolgde, zonder zich door het ontevreden gelaat van dezen le lalen afschrikken, noch zich le laten weerhouden door hel liijna onmerkbaar hoofdschudden van den voornaamslen zijner volgelingen : »Ja, gebied ! gij zijl oud genoeg om le weten, dat Floris landsheer van Friesland is; of ben ik Stavoren ook voorbijgetrokken zonder het te weten, jongen ?quot;

»lk ben een edeling!quot; hernam .luw fier, zich helgende over de benaming van jongen ; hij, die geen aanspraak maakle om anders dan bij zijn naam genoemd te worden door de dienstmannen zijner grootmoeder, wilde den vreemdeling doen gevoelen, dal hij, op zijn minst genomen, in rang met hem gelijkstond, en op denzelfden toon, met welken men gevraagd had, antwoordde hij: »llcl schijnt u reeds moeite genoeg gekost te hebben, om, zonder le verdrinken, hel tol hiertoe te brengen, laat slaan dan lol voorbij Stavoren. En wat dal geschonken recht van den zoogenaamden landsheer betreft, de eerste de beste Fries, dien gij ontmoel hadl, zou n hebben kunnen zeggen, dat het juist niet veel te beduiden heeft, ofschoon Floris zelf wel eens jaagt op onze gronden ; en ik


-ocr page 294-

J. I'. OL'I'MANS.

fgt;()

ben oud genoeg om te welen, dal de eene wilddief aan de anderen geen jaclilrechl geven kan !quot;

De verbazing, die de vreemde gezellen lielen bemerken, evenaarde den loornigen blik, welken bun heer op den jongen Fries wierp, lerwijlde dienstmannen van .lellze, door bun gefluister hunne goedkeuring over het antwoord van den jongeling (e kennen gaven; zelfs de vrouwen, die aan den haard eenige spijzen gereed maakten, zagen op, om te bespieden, welke uitwerking die echt Friesche woorden zouden hebben. Alleen de blik van Rieine verried eenige bezorgdheid ; want Jeltze verborg den indruk, welken de woorden van haar kleinzoon op haar maakten; doch zij zeide, evenals vreesde zij, dat bij nog verder mocht spreken, met zekeren ernst: .luw I gij hebt anders geene gewoonte gehad, mij hel woord niet te gunnen, als men mij iels vroeg.quot;

De tijd, welken de edelman gewacht had. met op den naam van wilddief, die men zijn graaf gal, te antwoorden, gal hem gelukkig gelegenheid, zijn ongenoegen groolendeels te overwinnen ; en daar Jeltze het antwoord van den jongeling scheen af te keuren, greep iiij de gelegenheid aan, om de goede verstandhouding te onderhouden en te bevestigen en zeide: »l)e heilige Hubert moge mij bijstaan ! Die jonge edeling geeft een naam aan onzen graaf, dien hel dezen zeker even weinig zou lusten te dragen als den strop; maar indien die jongeling uw kleinzoon is, zooals ik denk, dan wil ik u de verzekering geven, beste gastvrouw! dat onzen heer door ons niet zal overgebracht worden, wat de edeling gezegd beeft, al ware hel ook alleen maar ter wille van zijne zusier, die mij zoo vriendelijk den drinkhoorn beeft aangeboden.quot;

«Zij zal zijne vrouw worden,quot; antwoordde Jeltze, minder om den vreemdeling uitleg te doen van de betrekking, in welke zij tot Rieme stond, dan om hem te doen gevoelen, dat bij hel meisje, als verloofd zijnde, moest beschouwen; «voor het overige, lieer! indien uwe betrekking als mijn gast, u niet reeds verplichtte, hel stilzwijgen le bewaren, zoo zou ik u evenwel niet willen dankzeggen voor die verzekering. Ik heb mijn kleinzoon berispt, omdat hij scheen le vergelen, dal zijne grootmoeder werd aangesproken, en dal gij mijn gast zijl; niet, omdat hij gesproken heeft, zooals hel eiken Fries betaamt!quot;

De edelman trachtte zijn recht lol jagen niet verder le bewijzen, en hij scheen elk woord le wegen, voordat hel over zijne lippen kwam ; doch uit zijne vragen kon men wel bemerken, dal, indien Jeltze hem aangeboden had, hem iemand als wegwijzer le willen medegeven, hij wellicht besloten zou hebben, nogmaals de onstuimigheid van het weder le trotseeren. Zij, die met hem waren gekomen, hadden slechts een enkel woord gesproken, als lliemc hun den wijn aanbood, uitgezonderd de man, die zich door zijne betere kleeding onderscheidde, en die, terwijl zijn heer bet zwijgen bewaarde, met veel beleid hel gesprek gaande hield over hel weder, den naderenden winter en soortgelijke onverschillige zaken.

De poging, welke .luw wilde doen, niet om de gunst van de vreemdelingen, maar om de goedkeuring van zijne grootmoeder le verwerven, gaf een oogenblik later bijna aanleiding lot een misverstand, dal kwade gevolgen had kunnen hebben ; want toen bij opstond, en een der gezellen den jachtspriet uil de hand wilde nemen, om hein er van le ontlasten, nam deze, die de bedoeling van den Fries wantrouwde en zijne woorden niet goed verstaan had, het wapen met drilt terug, en verstoord over deze daad, over deze miskenning van zijn goed voornemen, riep .luw toornig: »liij Si. Odolf! is de geest van Staf in dien dienstknecht gevaren, dal hij aan de zijde van een edeling met wapentuig wil zitten aan den haard ?quot;

»Juw !quot; zeide Jeltze schielijk, »de vreemde man heelt je voornemen niet gevat, waarom wordt ge dus zoo toornig op hem T' Toen vervolgde zij ernstig: »Heer! mijn kleinzoon brengt mij een plicht le binnen, dien ik verzuimd heb. Is het den dienstman bevolen ongewapend te verschijnen voor den edeling, hel is den gastheer opgelegd, zijn gast le ontlasten van zijne wapenen.quot; Toen keerde zij zich tot Rieme, en zeide : »Dochter lieve 1 hetgeen ik moest doen, doe dal in mijne plaats.quot;

•Zet dal jachttuig legen den wand !quot; beval de edelman kortaf, en vervolgde, terwijl zijne gezellen zich haastten te gehoorzamen; »Wal het lange jachtmes betreft, dal aan mijne zijde hangt, het hindert mij niet, vrouw! en ik zal het meisje, dal mij reeds zooveel dienst gedaan heefl, geen nieuwe moeite veroorzaken.quot;

«Die moeite is niet groot, lieer!quot; zeide Rieme vriendelijk, hem naderende, en .luw, die weder plaats genomen had, vervolgde: »Kn de gedachte, dal gij bel noodig zoudt kunnen hebben, is bc-leedigend voor ons; die, dat gij het niel durfl afgeven, vernederend voor u !quot;

• Welaan, voldoe dan aan hel verlangen van mijne gastvrouw, meisje!quot; zeide de edelman, die geen verdere tegenwerping wilde maken, te meer daar Jeltze, om bet gezegde van Juw te verklaren


-ocr page 295-

FRIKSCIII' (1ASTVHI.IHEID.

of te vergoelijken, er op luid lalen volgen : »liij wil zeggen, lieer ! dal de grootste veiligheid voor den gust van een Fries liestaal in ongewapend te zijn.quot;

Toen Rieme liet jaclitnies nil den gordelriem wilde liehten, moest de edelman zijne hand van het gevest alnemen, waarop zij tot nog toe gerust had, van het oogenblik al', dal hij zieh in het vertrek vertoond had, en een uitroep van smart was het gevolg van deze verplaatsing. Hieme, die dacht, dat zij den vreemdeling onwillekeurig leed veroorzaakt had, trad eenigszins verschrikt terug, en herhaalde den uitroep van den edelman; doch vóórdat .luw, die met drift opsprong, en door de vlam en den rook heen alles niet nauwkeurig had kunnen zien, vragen kon, of de vreemdeling zijne verloofde heleedigd had, zeide deze vriendelijk : «Schrikt gij, meisje ? liet doet mij leed ; hel zijn uwe lieve handen niet, die mij dien uitroep ontlokt hehhen, maar de kneuzing aan den arm, door den val in het woud veroorzaakt — neem nu het mes !quot; Itiemc voldeed aan zijn verlangen, en hij vervolgde luid, terwijl hij de hand met moeite in den gordel slak; »l)e jonge edeling zal nu inzien, waarom wij gehecht waren aan dat wapen : hel diende lol rustplaats van een gekwetsten arm. Wij hehhen er nooit aan gedacht een Priesch meisje te verschrikken, en nog veel minder een Fries te vreezen!quot;

».luw zweeg; zijne kwade vermoedens, die zoo onjuist geweest waren, en die hij zoo duidelijk had lalen hlijken, verplichten hem de laatste verzekering zonder wederspraak aan te hooren ; en zoodra Jeltze vernam, dal de edelman in hel hosch gevallen was, vroeg zij hem, of dit hem wellicht hewogen had, niet van kleederen te verwisselen ; zij ried hem aan dit nog te doen, en hood hem aan naar den arm te zien, doch hij bedankte haar Toor de moederlijke zorg, die zij voor hem beloonde. Ondanks zich zeiven was ,luw genoodzaakt te erkennen, dal de honden van den vreemdeling, door hunne krachtvolle en fraaie houding verdienden bewonderd te worden; doch hij wachtte zich wel, om hem met het bezit van zulke schoone dieren geluk te wenschen, of zelfs om zijn gevoelen er over te zeggen, aangezien er niets op hen aan te merken viel. Mei genoegen had de edelman gezien, dat Rieme nu en dan zijne honden tot zich riep en hen lielkoosde. .luw zag dit minder gaarne, en sedert Rieme dit hemerkt had, wachtte zij zich om in hel vervolg iels te doen, dal hem niet aangenaam was.

De wijze, op welke de vreemdeling hel woord lichtte lol de vrouwen, verried een zekere holl'e-lijkheid ; de gedienstigheid, met welke Rieme hem bediend had, zelfs hare vrees hem leed gedaan te hebben, scheen hem aan hel meisje te hechten, terwijl de hooge jaren van Jellze, en de ernst, mei welken zij sprak, hem eerbied inboezemde voor haar, niettegenslaande hare taal Ie rond Friesch was, om hem te bevallen; doch, ondanks zich zeiven, hoorde hij haar aan zonder wrevel, terwijl elk woord van .luw hem vertoornde. Zonder vrees le gevoelen, begreep hij echter, dat alleen de kracht van geest der oude vrouw en het medelijden van hel meisje hem in deze eenzaam gelegen woning zouden kunnen beveiligen voor de gevolgen van den volkshaat des jongen edelings en dier ruwe dienstmannen, indien de eensgezindheid verbroken werd ; ja ! dal hij wellicht dezen dienst reeds aan haar verplicht was.

Uc spijzen waren eindelijk gereed. Er was van het maal, gedurende den nacht, voor onverwachte gasten inderhaast bereid, niet veel te verwachten, en toch hadden de jachtgezellen, en zelfs hun meester, met genoegen gezien, met hoeveel zorg alles onder toezicht van Rieme en zelfs van Jellze werd gereedgemaakt. De geur van een stuk vleesch, hetwelk door een dienstman aan een ijzeren slang voor het vuur gebraden werd, was ook wel in staat een hongerige belust te maken, en hel is niet waarschijnlijk, dat de edelman nu nog lot het verlaten van de hoeve zou hehhen kunnen besluiten, ol dat zijne gezellen hem zonder leedwezen zouden gevolgd zijn.

Ware Rieme niet bevreesd geweest om .luw eenige reden tol onvergenoegdheid te geven, dan zou zij zeker de» vreemdeling den arm geboden hehhen, toen hij zoo pijnlijk opstond en mei moeite de lidel naderde. Het deed haar daarom genoegen, toen .luw, uit eigen beweging, zelf zijn dienst aanbood ; doch de goede bedoeling werd niet naar waarde erkend: het koele antwoord en het voortgaan met versnelden tred bewezen hem, dal men zijne hulp niet hegeerde. Ofschoon Jellze en haar kleinzoon reeds lang het avondeten genuttigd hadden, plaatsten zij zich evenwel aan den disch, terwijl Rieme moest zorg dragen, dal hel aan niets ontbrak; ook hier gaf keur van spijs en drank en de bewerking en slof van het weinige lalelgereedschap, dal er gewoonlijk hij een l'rie-schen maaltijd gebruikt werd, te kennen, dat men den gasten alle mogelijke eer bewijzen wilde. Vier dienstmannen, die een brandende houtspaan in


-ocr page 296-

J. F. 01

elke hand hielden, plaatsten zich als even zoovele levende kandelaars, aehter de dischgenooten, en verspreidden een helder licht over de talel, en op last van Rietne werden de honden van den edelman ook van spijzen verzorgd.

.luw en zijn grootmoeder proefden slechts van de spijzen; en ofschoon de jonge Fries op een anderen tijd wellicht zich te buiten gegaan zou zijn in het drinken, alleen om te loonen, dat er op Kreilingaweerd geen gebrek was aan wijn, zoo scheen hij heden het voorbeeld der gasten te volgen; want sedert de edelman aan twee zijner gezellen herinnerd had, dat hij niet hield van dronken volk, werd er met mate gedronken.

Als met algemeene afspraak, vermeed men van beide zijden iets te zeggen, dat reden tot geschil zou kunnen geven; de beste eensgezindheid scheen op den duur te zullen heerschen; men kon zien dal hel Jellze leed deed, dat de edelman, zoo hel scheen, veel pijn aan den arm gevoelde, en zijn lust lol eten hierdoor merkelijk verminderd werd. Ofschoon de dienstmannen nu en dan hallluid eenige woorden met elkander wisselden, hinderde dit de aan tafel zittenden niet : doch plotseling zeide Jouke luid: »Er komen nog meer gasten aan, daar wordt getoet!quot; Er heerschte een oogenblik stille; nog lieten de wind en regen zich builen booren, toen .luw luid riep, terwijl hij opstond : »Ruird 1quot;

De vreemdelingen, die hel gezegde van Jouke niet verstaan en niets vreemds gehoord hadden, zagen hem verwonderd aan; zoo bevreemdden hun zijn doen en de ruwe klank van den uilgesproken naam.

»Dan komt uw vader nog; ik had hem niet meer verwacht,quot; zeide Jellze, en vervolgde legen den jongeling, die wilde heengaan : »Hlij( zitten, Juw ! Jouke zal den edeling wel inlaten.quot;

Op hetzelfde oogenblik dat Jouke de deur uil-ging, sprongen er twee honden hel vertrek binnen. Het gevecht, dat er dadelijk tusschen hen en de honden van den edelman ontstond, deed hunne tegenwoordigheid bemerken, de vreemde gezellen omzien en de dienstmannen toeschieten. Een hal' gesmoorde uitroep, door een zijner gezellen geuit, deed ook den edelman, die somber vóór zich zag, hel hoofd omwenden, en Juw, die Ie vergeefs Irachtte teraden, waarom de beer en zijne knechten met ontzetting bet gevecht en de vreemde honden aanzagen, zeide ; «liet zijn de honden van mijn vader; zij weten binnen den hiein te komen, zonder dat men hun openmaakt.quot;

Op dit oogenblik werden de Kriesche honden, die de vreemden van hun erl hadden willen verdrijven de zwakste. Dit was hel sein voor de dienstmannen, om tusschenbeide te komen, en de edelman zeide haastig, terwijl zijne gezellen hel oog met ongerustheid op hem gevestigd hielden ; »llet is laat, waarde gastvrouw! reeds Ie lang onthoud ik n den slaap ; ik zeil ben zwaar vermoeid ; ik ben ziek ; de grootste dienst, dien gij ons bewijzen kunt, is ons nu een rustplaats aan Ie wijzen.quot; Hij stond op, en de gezellen volgden zijn voorbeeld; doch toen ook Jellze en de jonge Fries de talel verlaten hadden, verhinderde het opengaan van de deur de oude vrouw om eenige bevelen te geven.

Hel was een oud man, die binnentrad, en ofschoon zijn uiterlijk kracht aanduidde, scheen het slechte weder hem geheel ontmoedigd le hebben ; hij was zonder muls en hel water liep hem langs haren en kleederen. «Ruird! waar is mijn vader ?quot; vroeg Juw, die den oude te gemoel trad ; maar deze scheen le vermoeid om te antwoorden, en staarde hem halfwezenloos aan ; doch toen de vraag met meer nadruk werd herhaald, wees hij, zonder echter hel hoofd op te ricblen, met de hand naaide deur, en zeide met een dolle slem: «Daar !quot;

Aan de wijze, waarop Juw hem voorbijsnelde, kon men merken dal hij begon te vreezen dat er een ongeluk gebeurd was ; doch hij bleef staan, toen de deur wijd geopend werd. Plotseling stortte hij evenwel weder voorwaarts en riep jammerend: •Vader! vader 1quot; en herkende dezen, die door Jouke en drie andere mannen werd binnengedragen. Jellze, llieme, allen gaven door een kreet hunne ongerustheid te kennen en traden naar de deur; alleen de edelman en zijne gezellen bleven bij de tafel en stonden met den rug naar het vuur gekeerd ; niets van hetgeen er aan de andere zijde van hel vertrek voorviel ontging bun oog; zij schenen, hallluid, doch met drift, onder elkander le beraadslagen.

Juw nam de hand van zijn vader in de zijne, en toen hij voelde, dal die baad zoo koud, zoo stijf was, vroeg hij angstig: «Zijl gij hel, vader? Ik ben Juw!quot; maar de vraag bleef onbeantwoord, en die stilte verschrikte llieme. Herkende de vader de stem van zijn zoon niet meer 1 Jouke lluislerde Jellze eenige woorden in het oor, en de jongeling, die het laatste woord bad opgevangen, riep, de band van zijn vader loslatende, op harlverscheurenden loon: «Dood! dood!quot; en bedekte zijn gelaat met beide handen.


-ocr page 297-

FRIESCHE GASTVRIJHEID.

Eu zoo was het: (Jala Iges (ialama werd dood in het huis gedragen, dat hij des morgens gezond en krachtvol verlaten had. Toen men hem neder-«elegd had, en Epo den rok had ter zijde geschoven, die hel lioold van den edeling hedekte, vertoonde zich hel hleeke gelaal; de lange, roskleurige knevels, de rosse haarlokken, weleer de voorwerpen van de zorg en den trots van .lellze's dochter, lagen nu haveloos en verwilderd ; de oogen waren gesloten ; geen pijnlijke trek misvormde het edel, manhaftig wezen, «lat diepe rust uildrukte ; slechts de mond scheen zich te willen openen, om de vijanden van zijn geboortegrond, Èiog uil hel irraf een uitdaging toe Ie roepen.

.lellze zag met treurige blikken op den doode: de sterke, de moed- en krachtvolle man leefde niet meer, en zij! de oude vrouw stond naast zijn lijk ; ook hem tnoesl zij zich zien voorgaan ; daar lag de wettige, de natuurlijke steun en beschermer van haar kleinzoon, en van Rieme! Aan wien zou zij nu de kinderen aanbevelen, als ook haar uur zou slaan ?

O! het was een aandoenlijk oogenblik, toen .luw zich op zijn vader nederslortte, loen bij Ie vergeefs den vader riep, die hem niet meer kon anlwoorden, toen hij het lichaam in zijne armen klemde, liet bleeke gelaal kusle, en de kreten zijner wanhoop door het vertrek klonken. Rieme knielde naast den edeling neder ; zij leed dubbel; elke uitroep van .luw sneed haar door de ziel, en ook voor baai-was de doode een vader geweest. Niemand dacht er aan, om de wanhoop des jougelings door woorden, door toespraak van troost te matigen. Wat zijn woorden, welk vermogen hebben troostredenen bij het lijk eens vaders ? wat zouden zij voor vermogen gehad hebben op .luw, die Gala Iges Galama verloren had ?

Ook Rieme dachl er niel aan, en evenwel was bare nabijheid niel zonder invloed op de wanhoop des jongelings. Hij staakte die luide jammerklaeb-ten, loen hel meisje met heilige eerbied, en evenals vreesde zij den edeling te wekken, de haarlokken een voor een ter zijde schoof, die len deele bet booge voorhoofd bedekten. Die zorg van baar voor den dooden vader Irof Juw, en hij riep, terwijl zij haar voorschool losmaakte, opvouwde en hel onder hel hoofd van den doode legde, evenals bad hij geslapen: »Vader! zijl gij hel. die daar ligt ? daar is liieme ! Maar ach ! hoe kan ik vragen ? gij boort niet meer. Vader! vader! boe kunt gij uwen .luw verlaten ? Ik ben immers nog zoo jong! Uwe lessen zullen mij geen wijsheid geven in den raad ; uw voorbeeld zal mij niel leiden in bel veld : wie het ook zien moge, boe .luw zich gedraag! in den strijd, zijn vader niet!quot;

Toen Itieme zich nu voor een oogenblik verwijderde, wekle dit dadelijk weder andere denkbeelden bij hem op en maakte zijne klachten luider, maar ook niel minder Ireiïend. •Vader !quot; riep hij,

• gij, de eer, de roem, de hoop van friesland, gij verlaat ons ; wie zal nu den wapenkreet aanheffen 1 Galama, Galama! uw hoofd is u ontroofd. Wie zal de plaats van Gala Iges vervullen ? Dachl gij niel om heigeen gij gezworen hebt, vader ? aan den boon die n werd aangedaan 1 Moei Kloris de geweldenaar niet gestraft worden !quot;

In dil oogenblik keerde Rieme terug, leruijl zij de dienslmannen, die de nog brandende houlspanen droegen, een wenk gaf om zich wat le verwijderen, en hij vervolgde kalmer, doch mei dieper treurigheid:

• Maar hoe durf ik klagen, vader ? O, vloek mij niel, vader ! Uw .luw heeft reeds berouw gevoeld ; had ik niel gelogen, n niel alleen laten gaan, dan hadt gij len minste nog kunnen zeggen: » ».luw ! ik ben

ziek, ik sterf, gij moei......quot; quot; Hier zweeg

hij plotseling; hij zag, dat bel meisje hel gelaat met wijn wiesch, en bij boog het hoofd voorover. Vergeefs Iraehtle Rieme bel laatste roode vlekje le doen verdwijnen, dat aan de kin zichtbaar was ; hij hield hare hand lenig, en zag mei strakke blikken naar bel bloed. De voorzorg van Rieme was verijdeld ; een vreeselijk licht scheen er in zijne ziel op te gaan, en eensklaps mei de snelheid des bliksems den rok van hel lichaam afrukkende, riep hij wanhopig: quot;Vermoord!quot;

quot;ij was welliehl de eenige, die zulks niet reeds vermoed had; maar niemand viel betook moeilijker op dil denkbeeld le komen. Wie vertrouwde meer dan hij op den moed zijns vaders, op den eerbied waarop deze aanspraak bad quot;1 Wie kon hem zoozeer gelijk een heilige vereeren als .luw 1 Had zijne droefheid hem vroeger niel doen denken om naar de oorzaak te vragen van den dood zijns vaders, ook nn nog was dat gevoel te slerk om le vragen, te groot om le dreigen en wraak le zweren ; maar hij begon behoelte le gevoelen om zijn leed aan een ander le klagen. quot;Moeder! moeder!quot; riep hij jammerend en keerde zich lol .lellze, »zij hebben mijn vader vermoord, den vader van uwen .luw !quot;

»ls bij niet gelukkiger dan wij, kind?quot; vroeg .lellze smartelijk, zich lol hem vooroverbuigende. Zie, hoe rustig ligl hij daar, hij den rouw, dien wij gevoelen 1 het is de slaap van den vrome, en


-ocr page 298-

J. F. OLTMANS.

f)0

dp engelen hebben zijne ziel zeker hemelwaarts gevoerd. Maar wilt gij niet weten waarom gij hein verloren hebt? Daar staat Itnird, de oude dienstman van uw vader, die hein heeft zien geitoren worden en zeker ook heeft zien sterven.quot; Doch .luw antwoordde haar niet, maar bleef zwijgend op zijn vader staren.

Terwijl Hieme den rok weder behoedzaam over den edeling legde, doch zoo, dal het gelaat onbedekt bleef, richtte .leltze dus zelve het woord tot Ihiird, en vroeg hem de reden van hel ongeluk. De oude had zich tot nog toe verscholen achter de anderen; nu moest hij echter vóórtreden, en hij zeide aarzelend: «Het is een droevige dag geweest voor Friesland, maar dubbel droevig voor den ouden lUiird ! De booze geest gal den edeling in, van voornemen te veranderen, en naar de hoeve van Sitze Poppes te gaan ; maar wij zijn er niet geweest!quot;

«INaar Sitze Poppes!quot; herhaalden de dienstmannen halfluid, terwijl zij elkander toeknikten en naar hel westen wezen, tot bewijs van eenerlei gedachte, waarna de oude vervolgde: «Toen ontmoette mij een koopman van Stavoren ; ik, arme man, vroeg hem naar nieuws; waarom had hij ook gehoord, •lat er gejaagd werd in bet woud ?quot;

•Gejaagd T' vroeg .luw hevig, en Huird hernam: »Ja, gejaagd 1 De edeling wilde er heen ; de booze Staf deed hem niet luisteren naar den raad van den man, die hem als kind gedragen heeft. Wij keerden niet terug, gingen zelfs niet eens naar Sitze, maar dadelijk op weg; en het was waar: er werd gejaagd!quot;

Op betzelfde oogenhlik zagen al de dienstman-lien elkander aan, en toen naar de vreemdeling^) bij den haard ; ook .luw scheen met dezelfde gedachte vervuld; want hij sprong op en vroeg dreigend, zoodat Ruird verschrikt terugtrad : «(Je-jaagd ! spreek je leugens, oude ! wie was zoo stout te jagen op mijns vaders erf?quot;

«Die hel reeds meer gewaagd had, .luw ! die den ouden Ruird had laten slaan, die hem de honden. .. .quot;

• De graaf?quot; riep .luw, en het was, alsol de beamende hoofdbuiging van Ruird hem even sterk bevreemdde en teleurstelde, als hel dit de dienstmannen deed, en de oude vervolgde: •Uw vader vorderde erkenning van recht en vergoeding van schade; de Hollander weigerde en cischte toornig eerbied en onderdanigheid — van een Fries, van (iala Iges! Daar kon niet anders op geantwoord worden dan met de wapenen : uw vader draalde niet; reeds één stoot ontving de vreemdeling, die een Friesche hand hem toebracht; maar hij had vijf gezellen nevens zich — en uw vader werd vermoord ! Toen gingen zij het bosch in ; doch twee, die zij medevoerden, zullen zeker nu even koud zijn als de edeling.quot;

• Ha, Floris!quot; borst .luw los; doch hij veranderde van gedachte, zag Ruird dreigend aan en zeide: • Die twee Hollanders waren ten minste trouw — en gij , een Fries! — gij liet uwen edeling vermoorden ?quot;

•Juw!quot; riep de oude droevig, de handen wringend ; «Ruird is oud van dagen, en de Hollander had vijf dienstmannen; kan ik het helpen, dal mijn bloed nutteloos gevloeid heeft ? Zie . . .quot;

«Slaaf!quot; viel .luw hem met verachting in de rede, «een brave Fries zou zijn heer gewroken

hebben. Ik had u niet weer moeten zien; gij.....quot;

doch hij vervolgde niet, toen de oude voor zijne voeten nederviel, en het hoofd wanhopig ter aarde boog, hij gevoelde medelijden met Ruird, dien hij zoo hard gevallen was, en riep somber, terwijl hij zich voor het hoofd sloeg : •Kn wat heb ik gedaan?quot; Maar die moedeloosheid maakte weldra weder voor andere denkbeelden plaats; hij zocht naar een voorwerp, dat hij met zijn toorn kon treffen; daarom sprong hij over den oude heen, drong door de dienstmannen en de vrouwen, en riep luide; »Dat beeft Friesland te danken aan uw meester. Ha! een goed landsheer, die zijne edelingen vermoordt!quot; Hier zweeg hij en vroeg toen dreigend : »Rehoort gij wellicht zelf lot zijne jachtgezellen !quot;

Noch de edelman, die zich nedergezet had, noch zijne knechten gaven eenig antwoord: het was alsof zij zich achter den haard een wijkplaats gezocht hadden tegen de wraakzucht der Friezen, die hen wellicht konden verantwoordelijk stellen voor den dood van den edeling. Vóórdat .luw echter zijn vraag kon herhalen, of leltze hem vermanen de vreemden met rust te laten, riep Jouke verbaasd uit: »Hel bloed begint te vloeien!quot;

«Dan is de graal in de nabijheid!quot; riep Ruird verheugd, en al de dienstmannen en vrouwen herhaalden dreigend, doch hafluid, als vreesden zij, dat het buiten mocht gehoord worden: «De moordenaar nadert!quot; De wraakzucht, die de Friezen scheen te bezielen, werd aan de andere zijde, van het vertrek met ongerustheid bemerkt. Voor Juw waren de woorden van Jouke een blijde tijding geweest. «St. Odolf zij geprezen!quot; riep hij met vuur, en leltze sloot hem in hare armen en


-ocr page 299-

FRIESCHE fiASTVRIJIIEID.

01

zcidc vt'i'hcugd : «Mijn zoon! !,'ij zuil uw vader wreken. De Hemel lieell de Friezen niet geheel vergelen; ook Holland zal in rouw zijn, als Galama hegraven wordt!quot; Het was zelfs, of Hieme er niet aan daeht, dat het lot van den vader ook den zoon treilen kon; zoo dankbaar sloeg zij haar oog len hemel.

Had de vermindering van hel vuur, daar niemand er aau dacht liet te onderhouden of voor de vuurpan te zorgen, .luw niet verhinderd, hel gelaat der vreemdelingen nauwkeurig gade te slaan, Ie meer daar de houtspanen, die aangedragen waren, genoegzaam waren opgebrand, dan zou hij hemerkt hebben, dal de woorden van zijne groot moeder hij/omleren indruk op ben schenen Ie maken, üfscboon zij alleen de vraag van .luw verstaan hadden, schenen zij evenwel zeer goed Ie hegrijpen wal er voorviel; doch reeds hunne houding leekeiule klimmende ongerustheid, en .luw vroeg daarom schamper: «Denkt gij, vreemdeling! dal uw meesier zijn recht ook tegen den zoon van den vermoorden vader zal durven slaande houden ?quot; en dezen keer liet hel antwoord zich niet wachten, maar de edelman antwoordde luid en zonder aarzelen ; ».la, dal zal bij !'

Dal antwoord, hetwelk men uitgelokt had, en had moeten verwachten, klonk vreemd in de Friesche ooien ; de loon van den edelman was Ie dreigend, vooral in zijn toestand; ook antwoordden de Friezen, geen hunner uitgezonderd, met een uitroep van woede of ongenoegen. Zelfs Jellzc rekende het antwoord in dit oogenblik te straf voor een gasl, en wilde zich vóór .luw plaatsen om den vreemde tot zwijgen te vermanen en haar eigen volk den vrede te bevelen, en dat voor nemen scheen niet onnoodig; doch Ruird, dit bliksemsnel was opgesprongen, kwam haar voor en plaatste zich vóór den jongeling. De gebalde vuis len tegen de borst drukkende, stak hij het hoofd vooruil, en terwijl bij naar zijn adem hijgde, zag hij met woeste vreugde naar de zijde van den haard.

Ken oogenblik heerschte er een diepe stille, waarna de edelman met moeite zijne zilplaals verliet; doch weldra richtte hij zich op, en zeid( luid en met waardigheid, voordat Ruird, die van woede niet spieken kon, in staal was een woord te uiten: «Ik zelf ben graaf Floris, heer van Friesland !quot;

Fr behoorde veel moeds loe, zelfs voor een graaf, ofschoon zijn persoon niet langer onbekend kon blijven, om zich zeiven te noemen, zich heer van Friesland te noemen op Kreilingasveerd, terwijl hel koude lichaam van (iala Iges Galama, die door zijne hand gevallen was, daar bloedend nederlag, en de haat, die .luw hem toedroeg, reeds lang geen geheim meer voor hern kon zijn. Deze vermetelheid grensde aan het waanzinnige; zelfs zijne gezellen schenen zulks in te zien. Hunne laatste hoop op behoud van hun leven verdween ; zijne slem klonk hun als een doodvonnis in de ooren; hetzelfde lol, dal hun makker en den gids in het bosch gelrofl'en bad, stond ook hen Ie wacblen.

Dat niemand op bet denkbeeld was gekomen, dat de graaf zich op de hoeve bevond, laat zich alleen daardoor verklaren, dal niemand in den vreemden, en niet prachtig gekleeden jager, vergezeld door zoo weinig gevolg, den machtigen graaf herkend had, die Friesland gedeeltelijk aan zijne heerschappij had onderworpen : geheel anders hadden zij zich den gebaten landsheer voorgesteld. Zij konden niet hesellen, dat de graal, na hetgeen er met Galama had plaats gehad, de stoutheid gehad zou hebben, zich nog dieper op het belwisle grondgebied te wagen, en bij een Fries nachlver-blijf te vragen, en dat hij zoo geheel onkundig zou zijn, wie de hoeve aan de zee bewoonde ; iels, helwelk eiken Fries bekend was.

.lellze verried het eerst, wat haar hart gevoelde, en wel door een uitroep van jammer ; .luw daarentegen en al de Friezen gaven een kreet van woede. De koenheid van Floris had ook zijne vijanden een wijl mei stomme verbazing doen zwijgen, doch ben nog meer verbitlerd. Of het besluit van den graaf, om zich zijne vermetelheid als schild Ie kiezen, hem redden of verderven zou, of hij er iels bij op bet spel zelte, liel zich moeilijk bepalen ; evenwel was het den vorst en ridder waardig; ook haastle hij zich, het woord nogmaals te voeren en zeide ernstig: «Wij hebben een onzer edellieden gestraft, omdat hij het ontzag uil hel oog verloor, en zijn wapen tegen ons keerde; doch wal de vader deed, zal door ons niet op den zoon, wat de meester misdreef, niet op zijne dienstmannen verhaald worden; maar elke nieuwe beleediging, onzen persoon aangedaan, zal in Friesland nog honderd jaren daarna mei schrik herdacht worden !quot;

Een woest en hoonend gelach was het antwoord van .luw op deze verzekering van grafelijke genade, het snellen naar den wand en bel grijpen van een jacblspriel hel antwoord op de bedreiging. «Hel zal u beugen, uwen landsheer geherbergd en niel gevreesd te hebben,quot; riep Floris, die de scheede van zijn jachtmes afschudde, terwijl de edelman en de knechten die hem vergezelden, de wapenen


-ocr page 300-

,1. F. OLTMANS.

in tic liaml namen, in ilt' nabijheid van welke zij zioli wijselijk geplaatst hadden. Al de l'riezen hadden zich in een oogwenk gewapend met alles wal hun onder de hand was gekomen ; alleen het Itnigzame zwaard hleef aan den wand hangen ; ieder seheen, evenals .luw, hel vreemde wapen te verachten o( te mistrouwen.

Zoodra heide partijen de wapenen hadden opgenomen, kon men hel lot, dal den graal en zijne volgers wachtte, reeds voorspellen. Als ware de jongeling niet reeds genoeg gerugsteund door de dienstmannen van .leltze, en door hel volk, dat Ruird geholpen had zijn meester te dragen, zelfs de vrouwen toonden haar voornemen en woest verlangen om deel te nemen aan den ongelijken strijd, liet seiieen dat de razernij en de kreten de/er vrouwen den moed der twee jachtgezellen geheel uitdooiden. Zelfs de graal en zijn edelman wisselden een Mik van ontzetting; het was voor het eerst, dat zij met vrouwen zouden strijden ; zij hadden er op gerekend door de l'riezen gedood, niet door vrouwen verscheurd te worden. Zij drongen dit verschrikkelijk denkbeeld evenwel manlijk op den achtergrond van hun geest terug, en de graal overwon de smart zijner wonde en zijne afgematheid, om te sterven, zooals het een vorst betaamt, toen .luw vooruittrad.

Gelukkig rekende Kloris zich, dat allen, zells Ruird, het recht van den jongen edeling, om aan de spits te gaan, eerbiedigden; dat niemand dezen scheen te willen betwisten, dal het hem toekwam zijn vader mei eigen hand te wreken ; ofschoon hij voorzag, dat de gansche horde, bij de eerste aanraking der wapenen, met toomeloos geweld voorwaarts zou dringen, en hem en de zijnen Ier aarde werpen. Was wellicht de hoop, den zoon te straiïen, evenals hij het den vader gedaan had, nog een streelende gedachte voor den graaf 1

Geen vrees voor zijn leven, maar wel de vrees, zijn vader niet te kunnen wreken, deed den jongeling met afgemeten schreden naderen. Hij gevoelde het heilige der verplichting, die op hem rustte, en hij moest toonen, dat hij, niettegenstaande zijne jeugd door bedaardheid in oogenblikken van gevaar en voorspoed, evenzeer waardig was, aan het hoofd der hedaagdste Friesche krijgers te slaan als door zijn onletnbaren moed.

Maar wat Floris gedroomd had van wraak, hij, gedoemd tol sterven ; van met roem te sneuvelen — hij, die alle aardsche grootheid vaarwel moest zeggen en zich laten hoonen, ofschoon de grafelijke kroon nog op zijn schedel rustte, en op een enkel woord, in Holland uilgesproken, zich een leger aan zijne zijde zou geschaard hebben — die droo-men zouden niet verwezenlijkt worden ; zij zouden vervliegen met zijne macht en met zijn leven; de graaf zou vallen zonder edelen sirijd en zon der roem, door de handen eener vrouw! Want .leltze snelde haar kleinzoon voorbij, en de Friesche vrouwen volgden haar op den voet.

Dit stelde .luw even sterk teleur als den graal. Hoe weinig tijds deze evenwel over had om zich te heraden, hoe natuurlijk elke poging tol lijfsweer zou geweest zijn, zelfs tegen den aanval van een vrouw, de gedachte aan zijne vrouw en de jonge kinderen die hem beweenen zouden, kon hem echter niet doen besluiten, zijn wapen tegen Jellze te keeren. Hij slaakte een smartelijken zucht, toen zij zijn arm vatte, — zij, wier leven hij geëerbiedigd had, omdat zij een vrouw was, en baardood toch den vader zijner kinderen niet redden kon. Toen echter hare vingeren zijne gewapende hand met een schier bovenmenschclijke kracht in bedwang hielden, toen haar gelaat bijna het zijne raakte, en hij de uitdrukking van droefheid, die aan wanhoop grensde, er met sterke trekken op geleekend zag, terwijl een edele geestdrift, die ontzag vorderde, haar oog bezielde, toen deed de graaf meer; en door een stap zijwaarts te doen, deed hij den jachtspriet zijn doel missen, dien de trouwe edelman, de vrouw, welke zijn heer het wapen trachtte te ontwringen, in de borst wilde stooten.

.leltze had niet gezien, wat zij aan Floris Ie danken had, en terwijl deze eerst nu bemerkte, dal de oude vrouw op hem aangevallen was, zonder andere wapenen te begeeren dan haar moed, keerde zij hel hoofd om; en het was hoog tijd, indien zij alleen de eer der overwinning wilde hebben, dal zij haar wil deed kennen; want vrouw en dienstman volgden haar. (Jp een enkelen gebiedenden wenk met de hand hield de woeste hoop stand en hield op met schreeuwen; toen hernam .luw den voorrang. Hij vermoedde, dat zijn grootmoeder hem nu tol het gevecht zou oproepen, doch hij bedroog zich ; want haar oog, dal het zijne ontmoet had, keerde zich schielijk af, en zij vroeg ernstig: «Graal van Holland ! wilt gij vermoord worden ?quot;

Toen hij het zwijgen bewaarde, rukte zij hem het jachtmes met geweld uil de hand en vervolgde dreigend : »Laat die knechten de wapenen wegwerpen, of gij zijl allen verloren !quot; Floris gehoorzaamde, zonder le welen wat hij deed ; hij zag


-ocr page 301-

rfURSCIIK (iASTVRIJFIFJO. M

om, en de juchtsprieten vielen den knechlen uit tie sidderende hand. De edelman wierp zijn wapen met drill op den grond en zelle er mei kraehl den voel op, als wilde hij hel in zijne woede verbrijzelen. '

Geheel verschillend werd de handelwijze van .lellze beoordeeld. lUeme kon zich de woorden van de oude vrouw niet verklaren ; had zij wel gehoord, dan lag er in dat dreigend vorderen, van zich zonder wapenen bloot te stellen aan de woede der Friezen, een toezegging voor den graaf opgesloten van levensbehoud ; maar dit klonk haar zoo raadselachtig. Wat de dienstmannen betreft, zij bewonderden den moed en de behendigheid, waarmede hunne meesteres den moordenaar van haar zoon op ecu listige wijze allen wederstand onmogelijk maakte, en hun gejuich verried hunne woeste vreugde; en .luw? — Kvenmin als Itieme, viel hel hem in, dat .lellze een krijgslist te baat nam; verre van hem de vernederende gedachte, dat zijne grootmoeder bare grijze haren zou willen onteer ren door zulk een daad, dal zij lot zoo iets hare toevlucht zou nemen uit wantrouwen op het zegevieren der goede zaak, uil geringslelling van zijn moed. Doch ook hij bedroog zich in haar voornemen, en alles was zoo spoedig voorgevallen, dal hij geen lijd gehad had, om zich te verontrusten over haar leven ; toen zij zweeg, toen de wapenen vielen, gaf hij een schreeuw van droefheid en verwondering, en zeide ontevreden: ■Moederleen overwinning zonder strijd kan geene vreugde geven : die trotsche moordenaar weet wel, dal hij den dood Verdiend heeft, en dat hij sterven moet; maar hij moet ook overtuigd worden, dal een Tries dapperder is dan een Hollandsche graal! Hij is mijn 1 — later hebhe hem...

xGalama !quot; riep Kloris, vergetende waar hij zich bevond, van welk gewicht elk woord was, en niel achtende, dat het geluid zijner stem in de hoeve voor hem en de zijnen even noodlottig kon worden als het geschal van een hoorn te midden van het gebergte met eeuwigdurende sneeuw bedekt voor den vermetelen jager. Doch Jeltze wenkte met de hand, en de graal vervolgde niet verder toen zeide zij langzaam; «Uwe grootmoeder heel* die overtuiging niet noodig; wat bekommert gij u om de overtuiging van een moordenaar, van een Hollander? Zal er later niet genoeg gelegen beid zijn, om, zonder een heilig recht te schenden, bewijs te geven van uw moed, om uw edelen vader bloedig te wreken ?quot;

«Heilig recht!quot; riep Juw verbaasd ; «mijn vadei later en niet nu wreken ? Heb ik hel wel gehoord, moeder! of is .luw tnel dool beid geslagen ? Maar neen, ik bedrieg mij ; de jaren hebben het gevoel nog niel bij u uitgedoold ; uw hart blijft niet koud, als hei vaderland beleedigd, als uwe kinderen vermoord worden. Mijne grootmoeder zal zich niel laten verschrikken door een ijdele bedreiging; hij, die daar staat, daar! schuilende achter een vrouw, hij zal de eerste graaf van Holland niet zijn, die door een Friesche band gevallen is, en ook de laatste niel, zoo er na hem nog anderen komen, die bel durven wagen, zich onzen landsheer te noemen !quot;

«Mijn kleinzoon zal zijne wapenen niet gebruiken tegen een ongewapend man, zelfs al is die man een graaf van Holland,quot; zeide .lellze ernstig, terwijl Kloris van toorn sidderde ; doch .luw hernam snel en dreigend : «Ik heb hem de wapenen niet ontnomen, moeder! Laat hem ze terugnemen; maar gewapend of niet, die graal is een moordenaar, en ik, ik zal hem straffen 1quot;

«Hij is een moordenaar!quot; herbaalden de Friezen morrend met doffe stem; maar .lellze vervolgde even ernstig en met verbelling van slem: «De Hollanders zijn de gasten van uwe grootmoeder! Ik heb ze ontvangen aan mijn haard en aan mijn disch; zij zullen veilig zijn onder mijn dak, totdat morgen de zon opgaat; want dat heb ik beloofd !quot;

«Uwe gasten !quot; riep Juw, wiens slem en houding zijne wanhoop verrieden, terwijl hij lang met donkere blikken naar den grond zag. Een hevige tweestrijd scheen er in zijn binnenste plaats te hebben ; ten laatste behield de wraakzucht de overhand, en hij zeide met sombere onvergenoegdheid : «Een moordenaar kan geen gast zijn ; hij kan niel zitten aan den haard ; spijs en drank worden hem geweigerd, en niemand ontvangt hem onder zijn dak!quot;

«Juw!quot; riep de oude vrouw, die hem met deernis aanzag, en treurig het hoofd schudde: «Wal gebeurd is, kan niet veranderd worden; gij weet, dat ik hem onder dak genomen heb, en gij zelf hebt hem herwaarts geleid ; wal helpt n het klagen ? Denkt gij, dal hel mij niet meer kost, voor hun leven Ie waken, dan u om het hun eenige uren te laten ? O, hel is wreed, niel naar uwe grootmoeder te luisteren ! Wilt gij den toorn van (lod en Zijne heiligen op haar hoofd iaden, door de rechten der gastvrijheid te schenden ? Will gij de schande, de verachting op mijne grijze haren doen nederdalen, als geheel friesland zal weten, dal de deur van mijn huis zich geopend


-ocr page 302-

.1. F. OLTMANS.

IrtK, om gaston Ie ontvangcii, die niot wedor zijn uilgegaan, maar die men vermoord heeft ?quot;

Met somber zwijgen hoorde Juw zijne grootmoeder aan. ilij werd niet gewaar, dat llieme zich naast hem plaatste en de hand op zijn schouder legde ; hij zag niet, hoeveel droefheid en medelijden er lag in den blik, dien zij op hem vestigde ; doch toen zij beschroomd den mond opende en zeide: ».ln\vi bezondig u niet; hoor naar de woorden van onze moeder !quot; toen schudde hij met het hoofd en antwoordde : »ik kan niet, llieme ! Vergeefs herhaalde zij hare bede en sloeg hare armen om hem heen, ten einde hem tot andere gedachten te hn ngen ; maar hij stiet haar onzacht ter zijde; en Uuird, die den tweestrijd van den jongen meester zag, riep onvergenoegd : »Zal hel bloed van mijn edeling te vergeefs om wraak roepen, vrouw .leltze T' llieme Irad weenend lei-zijde.

• Neen!quot; antwoordde .leltze straf. ».Maar die als gasten ontvangen zijn op kreilingaweerd, zullen er veilig zijn ; ik wil...quot;

«Moeder!quot; riep .luw woest, »geef hun de wapenen terug, en ik alleen zal hen bevechten ; ik wil mijn goeden vader wreken, zijne moordenaars hebben hier geen recht op gastvrijheid. Werp hen uit!quot;

Hel dreigend geschreeuw, dal op Hnird's voorbeeld door de Friezen werd aangeheven, die allen de laatste woorden van .luw herhaalden, deed den ongelukkigen graaf en zijne lolgenooten sidderen; de voorspraak van .leltze, hoe machtig ook, scheen toch op den duur niet Ie zullen halen. Het kwam Floris voor, alsof zij zelve begon in te zien, dat de plicht om een vader Ie wreken, zwaarder moest wegen, dan die om een gast te ontzien. Hel was niet te verwonderen, dat de oude vrouw, ofschoon tegen haar wil, scheen te zullen zwichten voor de eischen van haar kleinzoon, die dan eens met woeste drift, dan weder met droevigen ernst, van haar gebeden of gevorderd had, dat zij hem gebruik liet maken von zijn recht als zoon, Ie meer daar al de overige friezen, Rieme alleen uitgezonderd, zich aan de zijde van .luw geschaard hadden, en zijn verlangen door hunne kreten en dreigende gebaren ondersteunden. Mei smart zag de graaf de aarzeling der oude Friezin, die mi de slagboom was, welke hem scheidde van zijne vijanden ; indien zij Ier zijde trad, dan was het mei hem en de zijnen gedaan ; zijne vrouw was een weduwe en zijne kinderen vaderloos; zelfs het zwijgen van .leltze dreigde hem reeds noodlottig

Ie worden. Slechts als zij sprak, schenen de Friezen hunne woede Ie matigen, en niet gezind te zijn, de gehoorzaamheid voor hunne meesteres uil hel oog Ie verliezen, wier bevelen zij lol nog toe gewoon geweest waren met slaafsehe onderwerping te gehoorzamen.

Doch .leltze Kreilinga was te sterk doordrongen van de heilige verplichting, die op haar rustte. Met evenveel geestdrift als zij baai' leven zou opgeofferd hebben, om Juw en haai' volk aan te zetten of in de gelegenheid Ie stellen om den graaf Ie straffen, indien hij nog zwervende in het woud geweest ware, met denzelfden dweepachtigen ijver trotseerde zij allen om den graaf te beschermen, nu hij zich in hare woning bevond, en zij riep plotseling met verhefUng van slem: »\\ie waagt hel, dien moordkreet aan te hellen in mijn huis'' Wie is zoo stout, de gasten van de vrouw van kreilingaweerd te dreigen?quot; Het geschreeuw verminderde ; de Friezen verstomden, en toen zij, twee schreden voorwaarts doende, haar dreigenden blik over haar volk liet gaan, en op straffen toon vervolgde: «Wie zijn leven liefheeft, werpe die wapenen weg, of hij zal ondervinden, welk lol den slaal wacht, die de gehoorzaamheid aan zijne vrouw verzaakt!quot; toen viel hel wapentuig op den grond, en het voorbeeld van Epo volgende, die het naast bij zijne gebiedster stond, knielden de Friezen vol ontzag neder.

De graaf zag met verbazing, hoe zijne woeste vijanden zich vernederden voor de oude vrouw ; doch toen hij zijn oog van die mannen en vrouwen aftrok, welke met een Irek van domme onderwerping op het gelaal, in slaafsehe houding voorovergebogen lagen, en zijn blik op zijn gastvrouw liet vallen, die dit onweder bezworen had, toen verwonderde hem hel tooneel niet meer, dal hem zoo bevreemd had, en de hoop herleefde in zijn hart. Haar fonkelend oog overzag de vrouwen en mannen, die aan hare voeten lagen: zij scheen niet verwonderd Ie zijn over de uitwerking van hare woorden; zij was barer macht bewust. Maar gelaal verried evenwel minder ongenoegen dan toen zij sprak ; de gehoorzaamheid van haar volk scheen haren toorn te doen bedaren.

De mannen, die den edeling gedragen hadden, volgden hel voorbeeld der dienstmannen, alleen || ui id en zijn meester, en llieme vernederden zich niet. .luist toen de graaf met bezorgdheid het oog naar den jongen fries wendde, die met somber ongenoegen in dreigende houding bleef staan, zag ook .leltze naar haar kleinzoon. Zij scheen gehoopt


-ocr page 303-

rmi'SciiR cASTvniiiiKii),

Ie helilton, dal ook hij /ijii voornemen zou hebben laten varen, mi al «Ie overigen tol gehoorzaamheid waren teruggekeerd; en dc uitdrukking van smart, die zich op haar gelaal vertoonde bij het zien zijner verstoktheid, verried hoe sterk het haar griefde, toen zij bespeurde dat hare hoop geheel ijdel geweest was. Hel verwonderde den ouden Uuird, dat zijn jonge meester zoolang draalde den graal' terneder te stoolen; de rnwe Tries besefte niet genoeg, dat de vreemdelingen door een macht beschermd werden, die .luw tevergeefs trachtte te overwinnen ; zij waren gasten ; hij had met hen gegeten en gedronken ; zij waren zonder wapenen, en zijne grootmoeder had hem gelast hen met vrede te laten.

».Ihw ! zal ik mijn kleinzoon dan voor niet gesmeekt hebben,dezen ellendelingen het leven te laten, tol dat morgen de dag aanbreekt ?quot; vroeg .leltze ernstig en met nadruk. Hel verwijt, dat in deze vraag lag opgesloten, scheen den jongeling te treffen ; doch nu bij eens zijn voornemen had te kennen gegeven om zich dadelijk te wreken, kon hij niet besluiten liet wapen los Ie laten, dat hij in de hand had genomen, en iiij antwoordde somber: »Juw is geen slaal; daar ligt mijn vader Calama, en zijn bloed roept om wraak; daar staan de moordenaars! Dit huis is hel mijne niet; ik heb geen gasten ; morgen kunt gij zeggen, wal Juw gedaan heeft; ik zal het verantwoorden. Maar nu zal ik, zoo waar als ik een echte Fries ben. . .quot;

»Juw is geen echte Tries!quot; riep .leltze, hem met drift in de rede vallende.

«Moeder!quot; zeide hij wrevelig, en vervolgde dreigend, terwijl hij den graaf naderde, »ik zal toonen dat ik het hen !quot;

»Het is genoeg — reeds te veel, vrouw !quot; zeide de graaf met waardigheid, en ook hij wilde een schrede voorwaarts doen ; doch .leltze kwam hem voor. «kind !quot; riep zij treurig, terwijl zij Juw in den weg trad, en zij vervolgde met verheven ernst, den vinger op de borst van den jongeling leggende ; • Wie het ontzag weigert aan den ouderdom, en de grijze haren zijner grootmoeder mei schande wil overdekken, die is geen Tries? Wie den gast wil vermoorden, met wien hij aangezeten heeft bij den haard, met wien hij drank en spijs genomen heeft van den disch, die is geen Tries! Hij is ontaard van de deugden der vaderen, hij is geen echte Tries, hij is geen Christen ! Hij zal geen huisvrouw vinden in Vrij Triesland ; met verachting zal men hem weren uit den Itaad ; niemand zal hem volgen in den strijd, en zijn naam zal in vervloeking

j. f. üi,thans. He! hua van hel Zeewijf. — Diverte Novellen.

zijn bij het nageslacht ! Sla de hand aan mij; ik ben maar een oude, zwakke vrouw, en gij zijl jong en sterk ; leg de hand op de moeder van uwe moeder, terwijl mijn zoon Galama niet meer leeft om mij te beschermen tegen uwe woede, en ik verloochen u als mijn kleinzoon! Vermoord mijne gasten in tegenwoordigheid van het lijk uws vaders ; bij, de roem van Triesland, zal zijne stem niet verhellen legen 11 ; want bij is gevallen ; hij zal den onwaardigen Tries niet vloeken, die de rechten der gastvrijheid schendt, maar ik ! ik zal het doen in zijnen naam. . .quot;

«Moeder!quot; bad .luw angstig en haar met drift in de rede vallende, terwijl de jachtspriet aan zijne vuist ontglipte, en zijn gelaat alle uitdrukking van wraakzucht verloor,en slechts eerbied en diepedroef-heid liet bemerken. Toen keerde hij zich om en naderde hel lichaam van zijn vader met onzekere schreden: met de linkerhand leunde hij op den schouder van Itieme. Zocht hij troost bij haar, welke bij zoo liefhad, of had de krachtvolle jongeling behoelle aan een steun, omdat bij bet leven van den graaf moest eerbiedigen ?

»Vader ! vader ! Juw mag — kan u niet wreken !quot; riep hij droevig, wankelde en viel, terwijl een doodelijke bleekheid zijn gelaat overdekte, op den grond neder, ofschoon Uieme getracht had, hem in hare armen op Ie vangen.

»lk lach met dien vloek, vrouw .leltze !quot; riep Huird woest, zoodra hij den jongen edeling zag vallen; doch .leltze hield hem het jachtmes van den graaf voor, en toen hij, ofschoon in de borst gewond, de oude vrouw ter zijde wilde stoolen, vatte zij hem bij zijn kleed, terwijl zij hare dienstmannen te hulp riep. Terwijl Huird, niettegenstaande zijn wederstand, door Epo en eenige anderen overmand en gebonden werd, zag .leltze met droevigen ernst naar haar kleinzoon, naast wien Rieme lag nedergeknield.

De graaf wilde het wagen haar zijne dankbaarheid te beluigen ; doch zij wenkte hem met de hand om Ie zwijgen en zeide op droevigen toon : «(Jij hebt den vader vermoord, en om u hel leven te redden, heb ik den zoon moeten vermoorden !quot;

Toen een llauwe schemering den volgenden morgen gelegenheid gaf, om de gebouwen van Kreilingaweerd te onderscheiden, richtte .leltze hare schreden naar den ingang van het paalwerk, dat de werf omheinde. De storm was bedaard, ofschoon de wind nog niet geheel was gaan liggen; de oude vrouw scheen ongevoelig voor de vochtige, koude lucht, die door de kleederen heendrong. In ge-


5

-ocr page 304-

6(1 J. F. 01

dachten verdiept, stond zij met de armen over elkander geslagen; hel was also! zij luisterde naar het eentonig geklots der golven.

Rieme lag geknield naast de legerstede van .luw, die nog geen woord geuit had, sedert hij in hare armen het bewustzijn had verloren ; zij bad, hel oog steeds gevestigd houdende op zijn bleek gelaat. De kloosterbroeder, die door Kpo in zijne nachtrust gestoord was geworden, omdat men op de hoeve iemand noodig had, die de geneeskunde beoefende, was van vermoeidheid in slaap gevallen, sedert Jeltze het vertrek verlaten had, en hel gesnork van den ouden monnik vereenigde zich met het bidden van hel meisje. Wat Huird betreft, in een afgelegen gedeelte der hoeve opgesloten, trachtte bij te vergeefs een middel te vinden om te ontsnappen en zijn meester te wreken; de verzekering, die men hem gegeven bad, dat de jonge edeling nog leefde, had hem wel verheugd ; maar zijne wraakzucht dorstte naar bevrediging.

In het verblijf, waarin de graaf met zijne lot-genooten den nacht had doorgebracht, was hel hem niet mogelijk geweest de nadering van den morgenstond gewaar te worden. De lijd viel hem lang, ofschoon bij niet wist, welk lol hem verbeidde, en de tegenstrijdigste gewaarwordingen schokten zijne ziel, toen Kpo hem uil zijne gevangenis kwam verlossen. Met zorgelooze vreugde sprongen de honden den geleider vooruit, en hel scheen, dal hel den graaf verwonderde, toen hij iemand op de werf gewaar werd ; hij bad gevreesd, er de Friezen te zullen vinden, en de stille, die er heerschte, zoowel als hel uitzicht naar builen, gal' hem moed. De koude lucht, hoe onaangenaam ook anders, was hem welkom en deed zijne krachten herleven. Toen wees Kpo hem naar den ingang der werf, waar Jeltze op hem wachtte, en terwijl de dienstman zich verwijderde, trad l'loris naai zijne gastvrouw.

Zij veranderde niet van houding, toen hij baar naderde; doch zoodra bij den mond opende, om haar te bedanken voor de gastvrijheid en de he-scherming, die hij gevonden had, viel zij hem in de rede, en zeide ernstig : «.lellze verwacht geen belooning : geen vorst is zoo rijk en zoo machtig, dat bij haar zou kunnen beloonen voor hetgeen zij gedaan heeft! zij verwacht geen dank ; want voor hare eigen eer en die van haar geslacht, voor de eer van Friesland heeft zij bare gasten beschermd, niet om het leven te beveiligen van een Hollandschen graaf en zijne knechten, van een moordenaar en zijne helpers 1quot;

De graal antwoordde haar niet; zonder vrees, maar uit eerbied voor de oude vrouw waagde bij een vraag en zeide ; »En uw kleinzoon, vrouw?quot;

«.luw!quot; riep zij, terwijl zij hem vorschend aanzag ; doch zij vervolgde bedaard, want zij bespeurde dal geen bloole nieuwsgierigheid, veel minder een minder verschoonbare gedachte, die vraag over zijne lippen gebracht had : »0 ! mijn kleinzoon ? hij leeft, en dat is veel. (lij Hollanders! gij zijl gelijk aan hel riet, hetwelk ootmoedig het hoofd buigt voor eiken wind; de vrije Fries is gelijk aan dal geboomte, hetwelk van geen buigen weel; daarom valt hel neder, of wordt verpletterd als het zwichten moet voor den storm. Maar de (iod van Friesland heeft den jeugdigen stam weder opgericht, en Juw (ialama zal den (iraaf van Holland zelf antwoord brengen op zijne vraag:; bij zal. .hier zweeg zij en liet de hand zakken, die zij naar Floris had uitgestrekt; de treurige toestand, waarin .luw nog verkeerde, deed haar vreezen, dal zij te veel beloofd had.

Epo naderde nu en gaf den graaf en zijn metgezellen hunne wapenen terug; doch het duurde nog eenige oogenblikken, voordat Jeltze gewaar werd, dal hare gasten gereed waren om te vertrekken. Noch Floris, noch Kpo waagde hel, haar te sloren in hare overdenking, en de edelman wisselde een veelbeleekenenden blik met zijn meester, terwijl zij van de hoogte het omliggende land gadesloegen, en met vorschend oog, zoo diep mogelijk in hel geboomte rondzagen. De doodsche stilte op de werf en in de hoeve, beloofde bun niet veel goeds; zij twijfelden bijna niet, of de Friezen met Juw, of op zijn minst genomen met den woeslen Uuird aan hel hoofd, wachtten, hier of daar verborgen, totdat zij de gastvrije hoeve zouden verlaten hebben, om aan hunne wraakzucht Ie voldoen, zonder dat hun dood een schandvlek voor de bewoners van Kreilingaweerd zou kunnen berekend worden.

Toen Kpo eindelijk, op een wenk van zijne gebiedster, het bek, dal met horden overdekt was, geopend had, zeide Jeltze: »Ik geloof mijn plicht als gastvrouw vervuld te hebben ; indien ik mij bedrieg, zoo spreek!quot; Doch toen de graaf zich boog en hel zwijgen bewaarde, vervolgde zij : «Hel is nu lijd om Ie gaan; want gij zoudt niet langer veilig zijn op kreilingaweerd ; vertrek dus haastig; want men zou u hier, zoo goed als daar buiten, van het leven kunnen berooven, zonder dat ik het zou kunnen of willen verhinderen!quot;

Hier zweeg zij ; doch toen zij zag mei hoeveel


-ocr page 305-

quot;Voort Hpo!quot; riep^zij on vervolgdo ilriflig, terwijl zij met do hand naar buiten wees quot;Geon jwoord moer, graaf! vertrek! gij zijt geen gast meer; de nacht is lang ton einde Voort, moordenaar van mijn zoon ! wordt eens verjaagd uit het paradijs, gelijk ik u ver jaag van Kreilingaweerd!quot;

UrJ kuis oan hel Zeetoij/'. — Diocr.sc Novellen. Hladz. (57,

-ocr page 306-

quot;i ïl

1 | 'Zy'itPrËi-l \rgt;i quot;aquot; r^'

■• o-' -i' SBkvii^ti^ali^'i-ï

,-,-,

||l ■: • éfiff P

•- ... 11

t'f-'-Z-ZM iiiill

iquot; ■ ï

® m

^SKss

MÊWÊSÊ

Islr.........

|!i!;

-ocr page 307-

PRIESCIIE UASTVRIJIIEIIJ. 07

opmerkzaamheid de graaf naar builen rondzag, alsol iiij aarzelde de vrijplaats, op welke hij zich hevond, te verlaten, toen zeide zij ernstig: «iï-n woord nog! Mijn dienstman Kpo zal u vergezellen; hij zal ii brengen, werwaarts gij zult willen gaan. Hij zal ii niet beschermen, maar hij zal u evenmin moedwillig in gevaar brengen als uw broeder dit zou doen ; dat heeft hij mij bezworen ; dat heb ik hem gelast, en ik zou het hoofd van mijn kleinzoon tol borg durven stellen van zijne trouw. Sedert ik n als gast onlvangen heb, heeft niemand dan Kpo deze hoeve verlaten, doch niet met het doel om rond te zeggen, dat Gala Iges (ialama vermoord was, maar om een man te halen, die versland heeft van kruiden en planten. Indien het dus ruchtbaar is door het land, dat er Kriesch bloéd om wraak roept, dan beeft (Jod het zoo gewild ; geloof dus niet, dat ik de gasten onder mijn dak bescherm, en hen laat vermoorden, als zij mijn huis verlaten hebben. Wat ook gebeuren moge, zoo wijl het mij niet ; want bij de zaligheid mijner ouders en kinderen, ik zal onschuldig zijn aan uw bloed, en het zou een verwijt zijn, onverdiend voor mij, een vermoeden, verachtelijk zelfs voor een Hollander!quot;

«Voort, Epo!quot; riep zij en vervolgde driltig, terwijl zij mei de hand naar buiten wees: »(ieen woord meer, graal! vertrek ! gij zijl geen gast meer; de nacht is lang ten einde. Voort, moordenaar van mijn zoon ! word eens verjaagd uit het paradijs, gelijk ik u verjaag van Kreilingaweerd!quot;

Toen de graaf, gevolgd van zijn edelman en zijne gezellen, naar buiten trad, zeide hij niets, en scheen niet verstoord over hare taal; doch zoodra zij de werf verlaten hadden, keerde hij zich om en zeide ernstig; »lk dank u, vrouw! wees gezegend !quot; .leltze wierp het hek achter de vreemdelingen dicht en zag hen na; toen raapte /ij snel een steen op, wierp dien den vertrekkenden achterna en riep luid en dreigend: «Weest vervloekt !quot;


------rr- t-ac, *tigt;v — —

-ocr page 308-
-ocr page 309-

J. F, OLTMANS.

, EEN DAMES-PORTRET.

-ocr page 310-

■ I

■ ■

§

1

-ocr page 311-

Nquot; Een dames-portret.

Iiulien ik mij niet bedrieg, dan is hel voor velen nog een onopgelost vraagstuk gebleven, of hel mogelijk is, dat twee mensehen, op bet eerste gezicht, op elkander verlieven kunnen. Zij, die van meening zijn dat alles mogelijk is, zullen misschien, evenwel ironisch, aanmerken, dat het wel mogelijk, maar niet waarschijnlijk is; en nochtans zou bet een sterk man moeten zijn, die de boeken dragen kon, waaruit men zulk eene liefde n prima visln (I ) zou kunnen bewijzen. Maar waartoe zou het dienen, deze boeken, waarvan vele reeds sedert langen tijd een ongestoorde rust genieten, voor den dag te halen? »llet papier is geduldig,quot; zou men misschien zeggen, en niemand heeft ooit getwijfeld, dat die zaak in de boeken als een waarheid voorkomt, maar wel, of die waarheid den toets kan doorslaan.quot;

Dal zoovele schrijvers, en dat in eene zaak van zulk een gewicht, zouden gedwaald hebben, en misschien nog dagelijks hetzelfde dwaalspoor be-Ireden, is een treurige onderstelling. Veeltijds rust hun gansche werk alleen op zulk, een plotselinge liefde ; en als dus deze zaak onbestaanbaar, onwaar wordt bevonden, dan vall bel gebeele gebouw, dal zij zoo netjes had opgetrokken, ineen. Wij hebben geen gebrek aan gerechtshoven, maar bezitten geen een cour il'ainoiir , anders was hel vraagstuk spoedig le beslissen; de jur\ is ook geene nationale instelling; ware dit hel geval, wat ware gemakkelijker, dan eenige gezworenen van beider kunne te benoemen, om de zaak door ja of neen, ééns voor altijd, al te doen! Op een gerechtelijke uitspraak bestaal dus geene hoop ; hel eenige vooruitzicht is, dal terwijl er jaarlijks zoo-vcle prijsvragen worden uilgeschreven over onderwerpen van minder belang, ook «lil punt eindelijk door hel een of ander geleerd genootschap ter harte zal worden genomen. Wellicht wordt er dan wel een stuk met goud bekroond, zonder dal

(l) Op het eci'Bti! gezicht.

daarom hel vraagstuk onwederlegbaar is opgelost: doch al baal hel niel, het schaadt niet ; er is loch al zoovéél goud le loor gegaan, dal bel op een weinig niel aankomt.

Ik zou hel toch wat hard vinden, om den armen romanschrijvers de vrijheid te ontzeggen, op dil oude, doch gehelde thema verder voort le werken, voordat het vraagstuk beslist is; wal kan er nog een tijd verloopen, vóórdat dil heugelijke oogen-blik daai' is, en bovendien, wie zegt dat zij ongelijk hebben ? Ik niel vooreerst, en zij die dil leest.. .. ? — beeft dil mijn verbaal ook lezeressen? — Vergeef het mij, ik ben misschien onbescheiden met die vraag geweest; — ik schenk u hel antwoord, en evenwel ik hoopte, dat uwe slem zich bij de mijne zou gevoegd hebben ; heb ik mij bedrogen ? Doch ziedaar al weder een vraag, en ik wil niet onbeleefd vragen. Er mag meer illusie dan waarheid zijn in de beschrijving van de beeren romanschrijvers; maar als men jong is, dan ziel men zoo nauw niel, of men beziel alles van de schoonste zijde. Wanneer };ij u kleedl om naar een bal le gaan, dan moogt gij, lerwijl de bloemen in uwe lokken geschikt worden, aan de mogelijkheid denken, van onder de cavaliers, die u len dans zullen leiden, hem aan le trefl'en, die u zal beminnen, en dien gij zuil liefhebben ; dan mag uw hart kloppen van onrust en verlangen, en later mag bet blijken, dat alles slechts illusie was ; maar wat zal u verhinderen, om u een volgenden keer gelukkig te gevoelen, door mei hetzelfde denkbeeld naar de danszaal te snellen ? — Ik heb mij wel bel vragen, niel bet wenschen, ontzegd: ik wensch dus, dal het u op het eerste bal duidelijk worde, dat hetgeen vroeger bleek een illusie te zijn, ook wel eens waarheid kan worden.

In nfwacbling, dat het uitgewezen wordt of hel mogelijk is, dat twee menscben op het eersle gezicht op elkander verlieven kunnen, beu ik zoo gelukkig in slaal te zijn, ter geruststelling van de voorstanders dezer mogelijkheid, zoowel in de boeken als in hel dagelijksche leven, een waarneming hekend le maken op een individu van bel mannelijke geslacht. De geloofwaardigheid van deze


-ocr page 312-

J. F. OLTMANS.

72

waarneming kan niet in twijfel worden getrokken; zoo dit evenwel plaats vond, dan kan elkeen zieli gemakkelijk van de waarheid overtuigen; want hetgeen ik vertellen zal, heeft onlangs plaats gehad, ja de vertelling is zelfs zoo nieuw, dat de afloop nog niet bekend is.

Misschien kent gij Willem P. wel! misschien ook niet; dan zal ik u maar zeggen, dal het een knap en vlug jongmensch is; zijn vader, bij wien hij op hel kantoor is, is een zeer respectabel man, en een steun van Amstel's beurs; en het laat zich aanzien, dat onze Willem, indien hij lijd van leven heelt, dal ook zal worden en blijven. Vindt gij dit belachelijk ? ik vind hel zeer vereerend ; maar nu begrijp ik hel al, wal u zoo vroolijk maakt, misschien is liet ook om Ie lachen ; want Willem is nog jong.

liet was in Mei 1840. Willem was voor een paar dagen gelogeerd bij mevrouw li., de weduwe van een Oost-Indisch kolonel; er waren nog een paar jonge dames op .lava-park bij Doorn, en hel schoone weder had doen besluiten, om naar het Huis ter Heide le rijden. Hel was warm, en men dronk kollie in de open lucht. Wat er alzoo gesproken was, weel ik niet, dus kan ik er niet veel van zeggen ; maar ik denk, dat hel wel over de campagnes van den kolonel zaliger zal geweest zijn ; ten minste dat is het gewone onderwerp van discours op .lava-park, en de woorden: hfntinj/, (lessa, lilnh, kris, hlewnuij en honderd andere zijn daar lokaal , en ik weet zóóveel, dal juist terwijl de kolonel, dal is te zeggen, toen mevrouw 15. vertelde, hoe haar echtgenoot den stormmarsch liet slaan, om, ik weel niet welk délile in te rukken, er een goed rijtuig voor den ingang, lel wel! voor den ingang van het Huis ter Heide, stilhield.

Waar het door kwam, weel ik niet, maar er ver-loonde zich noch meid, noch knecht, om het be-geeren der reizigers te vernemen en de koetsier wachtte geduldig al, lol er iemand zou le voorschijn komen ; hij riep wel, maar daar bleef hel bij. Inlusschen scheen men in het rijtuig zoo geduldig niet. Hel portier werd geopend, het hoofd eener vrouw kwam te voorschijn, daarna een kleine, nette schoen, met een voel er in, die natuurlijk niet grooter was; maar daar de trede, in spijt van de ijverige pogingen van hel voetje, niet te bewegen was, zoo verdween de zwarte schoen en de wille kous weder.

Zoodra hel rijtuig stilgehouden had, had mevrouw B. hare vertelling geslaakt, zonder na le denken hoe gevaarlijk het was, de soldalen zoo in coldnnr d'altiKiuc voordat dclilé te laten slaan, en juist toen de schoen geheel verdwenen was, en de koetsier, zoo het scheen, eindelijk de noodzakelijkheid inzag, om de zweep neder te leggen, stond Willem snel op, trad naar het rijtuig, en sloeg de trede neder, die zich door het voetje niet wilde laten bewegen.

gt;ii kwam het hoofd, dat bijna ook reeds geheel verdwenen was, weder voor den dag; de voel volgde, en eindelijk kwam dc dame, evenals Venus uit de schelp, uil de kap van hel rijtuig le voorschijn, en legde zonder schroom hare hand op die van Willem, terwijl zij hem bedankte voor zijne beleefdheid. Kr was nog een dame in hel rijtuig, en hij bewees haar denzelfden dienst; de eerste was jong en de tweede bejaard. 01 het nu kwam, omdat hij ?nel de l?,alsle meer moeite had gehad dan met de eerste, of dal zij minder beschroomd was, ten minste zij was minder karig met hare dankzegging, en evenwel luisterde Willem er niet naar: de arme jongen was verliefd geworden op de jongste dame.

Het was ook of alles le zamen spande, om Willem zijne rust le doen verliezen: 1°. Habbc-lende meiden en knechts, die hun plicht, om de reizigers behoorlijk te ontvangen, schandelijk verzuimen. 2°. Ken oude, stijve koetsier, die even geduldig op zijn bok blijft zitten, als een koning in een ballet op zijn troon. 3°. Ken dame, die in hel verhalen van een veldtocht, juist op het belangwekkendste oogenblik stilzwijgt, en hierdoor aan een barer toehoorders gelegenheid geeft, om een schoen en nog meer le zien. 4°. Ken trede, die zich door dien schoen, en door de bewegende kracht van dezen schoen niet laat bewegen. 5°. Ken haastige jonge dame ; en eindelijk ten (l0. Ken jonge-beor, die niet babbelt, die niet geduldig, die verheugd is voor een oogenblik aan hel krijgsgewoel le kunnen ontsnappen, wiens hart natuurlijk veel beweeglijker is dan die harde trede, en die even haastig is als de jonge dame.

De twee reizende dames bogen zich, en traden in huis; Willem boog zich, en keerde naar zijn gezelschap terug, en het rijtuig reed naar den stal. liet zal misschien niemand verwonderen, dal de jongedames, die op .lava-park gelogeerd waren, Willem spottenderwijze hunne bewondering te kennen gaven over de galante wijze, op welke hij dc vreemde dame was te hulp gesneld. Volgens haar zeggen was hel een groot geluk, als men er lief uitzag; want men was daardoor altijd ver-


-ocr page 313-

IN1 • BEN DAMES-PORTRET.

73

zekerd van de beleefdheid der heere». Willem voelde zieh heden niet gestemd om te schertsen: de indruk, welken de vreemde dame op hem gemaakt had, kon door hem niel geheel voor het oog der jongejuffrouwen verborgen worden, en tevergeefs merkte hij aan, dat, als het waar is, dat een lief uiterlijk een vrouw van de beleefdheid der heeren verzekeren kan, zij ook nimmer reden zouden hebben zich over de minste onbeleefdheid te beklagen.

(ïeheel verloren was dit gezegde wel niet; doch mevrouw R., die zich ook inliet gesprek mengde, verweet hem schertsend, dat hij zoo driftig was opgestaan, en haar en de juffrouwen verlaten had, ter wille vaneen onbekende, liet plagen nam geen einde, en in den uitersten nood gebracht, besloot Willem, zich liever drie veldtochten in de binnenlanden van Java te getroosten, dan iets meer over dat neerslaan van de trede te moeten hooren, en hij riep lachende: Waarlijk, mevrouw! indien 11 getneene zaak maakt met de dames, dan zal er voor mij niets anders overblijven, dan om mij gevangen te geven, even als de muitelingen, toen de kolonel den stormmarsch liet slaan.quot;

• Ken oogenhlik geduld!quot; zeide mevrouw R., de muitelingen hadden meer moed dan gij, heer geleijonker 1 of zij dachten, dat hun vijand het niet zou wagen, den voet in den hollen weg te zetten; maar zij kenden den kolonel niet. Ik ben gebleven, toen de stormmarsch geslagen werd, en zal nu verder vertellen, ten minste als gij er nieuwsgierig naar zijt.quot;

•Dol nieuwsgierig, lieve mevrouw!quot; — »Zeer zeker!quot; riepen de dames, riep Willem. Tot de vereischten, om op .lava-park te logecren, behoort een groote mate van weetgierigheid ; en de meisjes, die er een week of vier dachten te blijven, hadden zich dus vooreerst van dit nuttig ingrediënt geapproviandeerd, ten einde, gedurende ruim een maand, de veldtochten met de mobile colonnes te kunnen medemaken. Wat Willem betreft, een verliefde is meest altijd een geduldig, ofschoon dan ook geen aandachtig aanhoorder ; met vreugde hoorde hij den kolonel last geven om met gevelde bajonet in den stormpas vooruit te snellen ; sedert dal oogenhlik gaf hij geen acht meer op hetgeen er in het défilé in de Sullans-Landen gebeurde, maar verplaatste zich in zijne gedachte in het logement bij de jonge dame. Hij vleide zich met de hoop, dal het wellicht nog gebeuren kon, dat hij haar hij hel vertrekken en hel instappen van haar rijtuig, nog eens een dienst zou kunnen bewijzen, en hare dankzegging ontvangen ; zelfs ging hij zoo ver, om een jthtn (VnUmiac Ie ontwerpen, dat wil zeggen, een poging te doen, om met de vreemdeling een gesprek aan te knoopen, en hij vertrouwde, dat hem dit wel gelukken zou, indien hij slechts gelegenheid had om met de oude dame, die nogal spraakzaam scheen Ie zijn, aan de praal te komen ; doch vruchteloos peinsde hij op een middel, om, zonder opzien Ie veroorzaken, zich aan het gevecht in het délilé te onttrekken ; hequot; laas! slechts zijne gedachten waren vrij; zijn persoon was genoodzaakt op het slagveld te blijven. Nu gevoelde hij berouw, dat hij mevrouw H. haar verhaal herinnerd had ; gelukkig echter bemerkten de jongejuffrouwen hier niets van: hel zou anders voor haar een groote vreugde geweest zijn, zijn verdriet te aanschouwen; want zij namen hel hem zeer kwalijk, dal hij, als het ware, het sein lol het gevecht gegeven had. Willem is een beleefd jongmensch; hel voorval met die onbekende dame is er, geloof ik, een bewijs van; maar verliefde heeren zijn wel eens niel zeer galant voor andere dames, en hierdoor kwam het dus zeker, dat hij mevrouw R. met hare twee dames juist niel naar de Mookerheide, maar slechts naar .lava-Park wenschte ; het was zeker niet beleefd, maar toch te vergeven.

Kindelijk gelukte het den kolonel, zijne vijanden uit het beruchte délilé Ie verdrijven. W illem haalde adem; mevrouw R. zag de vreugde over deze overwinning op zijn gelaal; doch toen bij, zijn geduld verliezende, uitriep, terwijl hij wilde opstaan ; »Kn toen sloeg de vijand zeker op de vlucht, en onze dapperen behaalden de overwinning,quot; toen zeide mevrouw R.: »Neen! een oogenhlik geduld : nu eerst kwam hel grootste gevaar aan : de kolonel stootte op de gansche vijandelijke macht, en hij moest terugtreden of slag leveren; natuurlijk....quot; Tol zoover was mevrouw 1$. gevorderd, toen Willem, die radeloos werd op het denken aan dien veldslag, hallluid met drift uitriep: »l)ie hardnekkige muitelingen 1 hoe durven zij nog stand houden....!quot; maar dezen keer was het mevrouw R., die in de rede viel; want zij zeide, verheugd over het vuur, waarin een gedeelte van haar auditorium geraakt was; »Een oogenhlik geduld, Willem I en gij zult hooren, hoe de kolonel hen strafte voor hun overmoed.quot; Willem ging weder zitten, en mevrouw R. ver-lelde voort.

Op hetzelfde oogenhlik echter, toen Willem he-inerkte dat de muitelingen ditmaal toch spoedig


-ocr page 314-

J. F. OLTMANS.

74

zouden genoodzaakt worden om de vlucht te nemen, en hij dus hoop had zijne vrijheid terug tc bekomen, op hetzelfde oogcublik kwam het rijtuig uit den stal te voorschijn; helaas; alle hoop om met de onbekende eenige woorden te wisselen, was nu voor hem verloren. De oude en de jonge dame traden uit het huis ; zij groetten ; mevrouw B. en de dames van Java-park groetten. Willem stond op, en boog zich ; doch hier moest hij het bij laten ; ditmaal was er geen gebrek aan gedienstige geesten, om het portier te openen en de tree neder te slaan ; bij was gedoemd, om als bloot aanschouwer, het instappen op een afstand te zien.

Toen de geele koets, die van de zijde van Amersfoort gekomen was, en nu naar den Utrecht-schen straatweg vootreed, vertrokken was, kon mevrouw B. weder ongestoord voortgaan; doch Willem stelde nu geen belang meer in het op de vlucht jagen der muitelingen, en zonder eenige vreugde vernam hij de overwinning van den kolonel. Evenwel liet hij niet na, gebruik te maken van de gelegenheid om het gezelschap voor eenige oogenblikken te verlaten, en spoedde zich, onder het voorgeven van eens naar de paarden te gaan zien, naar den stal.

Vol hoop richtte bij zijne schreden naar het gebied van den stalknecht: want van dezen hoopte hij eenige inlichtingen te krijgen omtrent de onbekende dames, of ten minste omtrent haar rijtuig. Door een ongehoord ongeluk had echter het stal-orakel verzuimd, den wagenmenner der dames het gewone verhoor af te nemen, en waren het rijtuig, de koetsier en de paarden bij hem niet hekend. Het éénige, dat hij op de herhaalde vragen antwoordde, was ; «Eigen spul. Mijnheer ! eigen spul!quot; Wat de dames betreft, toen Willem er naar vroeg, gaf hij lakonisch ten antwoord : «Daar bemoei ik mij niet mee, Mijnheer!quot; en voegde er lachend hij, terwijl hij een pruim nam;»Knap spul, geloof ik, Mijnheer!quot; Ontmoedigd verliet Willem den stal, en ofschoon hij er niet veel heil van verwachtte, zoo trachtte hij echter in het huis eenig onderricht te bekomen; doch vruchteloos bleef ook deze poging.

Mevrouw B. en de jullrouwen waren juist gereed om een kleine wandeling te doen, toen Willem terugkwam. Dit was hem hoogst aangenaam, omdat zijne gastvrouw, gelukkig voor hemen hare gasten in het algemeen, nooit gewoon is, al wandelende een der wapenfeiten van den kolonel te verhalen, ofschoon een partij hakhout haar veeltijds eene ol andere embuscade herinnert, waaraan haar echtgenoot veilig ontsnapt, of een vaart aan een rivier, welke hij gelukkig overgetrokken was. Dp deze wijze vereenigt zij, zooals zij zegt, het nuttige met het aangename, en put uit hare wandelingen rijke stof tot een verhaal op de eerst volgende rustplaats. Voor een vrouw, die zoo rijk aan militaire herinneringen is, kan er zeker geen geschikter plaats bestaan om geïnspireerd te worden dan de vlakte naar de zijde van Amersfoort; en om der waarheid getrouw te blijven, moeten wij zeggen, dat de jongejulfrouwen verschrikten ; want Willem dacht le veel aan het rijtuig, om acht te geven op het gevaar dat hem bedreigde, toen de goede vrouw met geestdrift uitriep: »Zoudl gij wel gelooven, dat die dorre vlakte voor mij een klassieke grond is ? die pyramide en de sporen van die kampementen herinneren mij zóó vele zaken, die ik gehoord en gez/en heb, dat ik er u gemakkelijk gedurende veertien dagen van zou kunnen vertellen.quot;

«Veertien dagen ?quot; riepen de meisjes, en zagen elkander aan, en mevrouw B., die een verkeerden uitleg gaf aan den toon van verbazing, welke in dien uitroep lag opgesloten, trachtte haar dadelijk gerust te stellen, doch lachend uit te roepen : «De vrouw van een kolonel zegt altijd de waarheid ; mijn vriend Willem is ook niet verwonderd ; hij weet, dat ik niets overdrijft, en om bet u te bewijzen, zullen wij morgen beginnen.quot; Met die toezegging keerde men van de wandeling terug.

Op verzoek van mevrouw B. gaf Willem nu last om in te spannen, en zonder dat de dames zich verwonderd toonden, dat baar gelei-jonker nog maar juist bijtijds uit den stal terugkeerde, om haar in het rijtuig te helpen, keerde men naar Java-park terug. Er werd niet veel gesproken. Willem had zijn hoofd zoo vol, dat hij niet sprak dan in den uitersten nood ; de jonge dames waren in de stilte over het kampement van zeven paar groote dagen, dat zij te gemoet gingen ; mevrouw B. rangschikte reeds bij voorraad hare herinneringen, en wellicht zou men den Utrechtschen straatweg bereikt hebben, zonder dat er nog een woord gewisseld was, indien mevrouw B., niet aan Willem gevraagd had, of de man, die ben met dien fourgon met twee paarden pijlsnel voorbijreed, niet de stalknecht van het logement was, dat zij zoo even verlaten hadden ?

Misschien zal niemand nieuwsgierig zijn, om de reden te weten, waarom Willem bijna te laat was gekomen, om zijne dames in bet rijtuig te helpen, en niemand zal er aan denken, te vragen, waarom


-ocr page 315-

!N# *, EEN' DAMKS-PORTRET.

die fourgon met die twee paarden en den stal-kneclil van het Huis ter Heide zooveel haast maakte ; maar ik vertel het gaarne ongevraagd : vooreerst, om onze jongenheer niet te laten verdenken van onbeleefdheid tegen de weduwe van een kolonel en twee aardige jongejuffrouwen, en ten tweede, omdat uit die vertelling blijken zal, dat hij zich als een waar romanheld gedragen had, en dat is veel gezegd van een jongenheer, die eens de steun van de beurs worden moet.

Toen Willem niet had kunnen ontdekken, wie de dames waren, die hem zooveel belangstelling inboezemden, keerde hij, zooals wij weten, naar zijn gezelschap terug; de gedachte, het jonge meisje, dat hij uit het rijtuig geholpen had, nimmer weder te zien, trof hem; ware hij alleen geweest, dan zou hij zoo gelukkig niet geweest zijn, als nu; maar wal hielp het hem, of hij zich zeiven al verweet, dat hij tol het einde toe naar mevrouw 15. geluisterd had ? Het is waar, hij was nu zeer beleefd geweest; maar nu had hij de onbekende ook, waarschijnlijk voor altijd, verloren. Toen bedacht hij zich, dat het misschien nog niet te laat was om de koets te volgen en in te halen : maar tevergeefs trachtte hij een middel uit te vinden, om mevrouw 15. en de jonge dames in den loop te laten, en het rijtuig achterna te loopen, zonder onbeleefd te zijn. Ware bij alleen geweest! maar nu; — hij bezat geen romantisehen geest genoeg om alles over het hoofd te zien, en hij bleef dus voortwandelen; mevrouw 15. vertelde juist, dat, daar een generaal niet overal kan zijn, hij zijne bevelen door zijn aide-de-camp laat overbrengen, en van dat oogenblik af herleefde de hoop weder in het hart van den ongelukkigen minnaar ; hij besloot den stalknecht niet zoozeer als -Hr 'Vnnquot; ' gebruiken, maar hem op verken ei.. Dit moest natuurlijk ge-scb i de koetsier van mevrouw 15. er . . v i kwam; ook kostte het vrij wa ' stalknecht zijne instructie van pui buiten kende. Ik geloof, dat niei ' i meer hard zal vallen over zijn den stal, terwijl de dames naar hen lt; vertrouw dat het afzenden van • met een fourgon met twee paai in de Klde of 17de eeuw, doo _ mschman, maar door een op-pass nschen jongenheer, in den aan-vani O, hem al de verdiensten van een ■ let is waar, een stalknecht is geei ur, maar het is, geloof ik, duidelijk genoeg gezegd, dat Willem, ondanks zich zeiven, iemand anders afzond. Jammer maar, dat wij tevens, uil liefde tol de waarheid, genoodzaakt zijn te openbaren, dal bij zijn plaatsvervanger, of zooals gij den man van den fourgon noemen wilt, niet de volle beurs had toegeworpen, hem gelastende de koets na te rijden, zonder op het leven ol den dood der paarden te zien, maar dat hij zich eerst geinformeerd had, hoeveel hem deze rit, met lollen en alles er onder begrepen, kosten kon. Het is een daad van voorzichtigheid, die in een goed financier te prijzen zou geweest zijn ; maar als men verheid is, behoort men op een handvol gelds niet te zien. Doch niettegenstaande dit alles, beschouw ik het afzenden van een stalknecht, om inlichtingen in te winnen omtrent een rijtuig, en dal in het jaar 1840, als een romantisch feit.

De avond van den dag, op welken men naar het Huis ter Heide geweest was, werd op de op .lava-park gebruikelijke wijze doorgebracht; dat is, mevrouw 15. las de brieven van den kolonel voor, waarin hel passeeren van het délilé; met hetgeen voorafgegaan en gevolgd was, stond opgeleekend. Op deze wijze overtuigt zij haar auditorium, bij hetgeen zij gedurende den dag vertelt, des avonds van de juistheid, waarmede zij alles verhaald heeft; en aan deze gewoonte heelt zij het, zooals zij zelve terecht aanmerkt, te danken, dat zij in hare verhalen nimmer iets overslaat. Deze herhaling van het voorgaande is echter maar zelden, ol liever nooit, welkom voor hare toehoorders: en haar broeder, doctor (J., die jaarlijks uil Noord-Brabant naar Java-park komt, om er eenige dagen te lo-geeren, heeft zijne zuster, uithoofde van deze nuttige, doch lastige gewoonte, zoo hij zegt, onder de Huminantia (1) gerangschikt.

Den volgenden dag begaf Willem zich reeds vroegtijdig naar het logement te Doorn, waar de stal-knecht hem volgens afspraak wachtte, en zoodra deze hem toeriep : «(iocden morgen. Mijnheer! mooi mis Mijnheer!quot; zag hij reeds in, dat de onbekende niet was uitgevonden, en het verslag van den stalknecht bevestigde dit. Volgens ingewonnen bericht aan de barrière, waren er drie gele rijtuigen doorgekomen, waaronder die met twee dames ; de eerste had hij aan de Bill, de tweede bij de Maliebaan, en de derde aan de Witte-Vrouwenpoort ingehaald, maar geen dezer drie was de bedoelde koets. Toen was hij teruggekeerd, en volgens zijn vermoeden waren

(1) Hcrkauwcude dieren.


-ocr page 316-

7() J. F. OLTMANS.

de dames op de ecuc of andere plaats luiinenge-reden, en was het laatste rijtuig, dat hij had ingehaald, onderweg op den straatweg gekomen. Den vorigen avond laat had hij nog volk naar den Doele, in Amersfoort, moeten brengen, eu had daar vernomen, dat de bedoelde koets in de Zwaan gestald had; en toen had hij, om mijnheer plei-zier te doen, de moeite genomen om naar het rijtuig eu de dames te gaan informeeren, maar ook zonder dat het hem geholpen had. Zeer voldaan over de (ooi, die Willem hem gal, nam de stalknecht de terugreis aan, en beloofde het vreemde spul in het oog te houden: wat Willem betreft, bij keerde geheel ternedergeslagen naar Java-park terug, maar tot zijne eer moet ik zeggen, dat hij geen oogenblik berouw had over bet geld, dat hem deze vrucbtelooze verkenning gekost had.

Vier dagen later was bij reeds in Amsterdam terug. Zoowel bet verlangen om aldaar en ook in Utrecht onderzoek te doen naar de onbekende, als de bovenmenschelijke nauwgezetheid, waarmede mevrouw B. eiken dag de taak volvoerde, welke zij zich opgelegd bad, verdreef hem uit Java-park; bij verliet bet onder voorgeven, dat zijne tegenwoordigheid op het kantoor dringend vereischt werd. Mevrouw B. beklaagde den armen jongen, die nu juist met het jonge groen naar de stad moest; de jongejuffrouwen zagen hem met smart vertrekken; daar zij nog el( dagen moesten kam-peeren, zou het haar tot troost verstrekt hebben, dat Willem nog gebleven was. Zij voorzagen dat zij zich doodelijk vervelen zouden in het kampeinent, en hadden schier den moed niet, om aan de vreeselijke schermutselingen en gevechten te denken, die waarschijnlijk, na het opbreken van het kampement, zouden gebeuren.

De spoed waarmede Willem terugkeerde, verwonderde zijne familie niet, zoodra bij vertelde, wat de goede mevrouw B. gedurende veertien dagen, tot onderwerp van hare verhalen had vastgesteld ; te minder, toen bij er bijvoegde, dat zij hem in bet geheim gezegd bad, dat zij, zoodra zij bare belolte vervuld bad, den Russischen veld-tocht op het touw zou zetten. De jonge dames wisten nog van den prins geen kwaad, toen hij vertrok, en wij weten niet ol Willem de waarheid gezegd heelt, daar de kolonel dien veldtocht niet beeft medegemaakt; het is evenwel mogelijk, daar Mevrouw B. in het bezit is van Napoleon ni hel groole leger.

Het bleef evenwel niet lang verborgen, dat de jongeheer verliefd was( geworden, en dat wel op eene onbekende; in bel begin lachten papa en mama er om, en zoo deden ook zijn broeder en zijne zuster ; maar toen het bleek, dat Willem veranderd was als een blad op een boom, toen lachte mama niet meer. Op haar verzoek verschoonden zijne zuster en zijn broeder hem «ok van hunne spotternijen, en het verveelde papa spoedig om alleen te lachen. Op deze wijze werd het ollicieel aangenomen, ofschoon dan alleen in de familie, dat Willem verliefd was ; bij andere menschen ging bij voor ongesteld door; misschien was hij het ook. Mama, die zeer bezorgd was voor haar oudsten zoon, haalde papa over, om Willem van de kantoorwerkzaamheden te ontslaan, en hem toe te slaan eens van lucht te veranderen. De oude heer, die zeer verstandig is, en die, terwijl het er nn eens toe lag, dat zijn «oon verliefd was, niets liever wenschte, dan dal hel Willem mocht gelukken l ontdekken wie de onbekende was, ried hem de stad te verlaten, en moeite te doen om haar te vinden; natuurlijk was deze raad onzen jongenheer zeer welkom, en hij toog op weg. Hier hebben wij weder een zeer romantisch leit, vooral opmerkelijk in een Amsterdamschen jongenheer van het jaar ISiO. Menigeen zal dezen raad en de vergunning van den heer P. te romanesk vinden ; doch wie dit denkt, die kent den vader van Willem niet, en hij kende zijn zoon wél, en heelt tot nog toe alle reden om over zijn toegeeflijkheid verheugd te zijn.

Men moet nu evenwel niet denken, dat Willem evenals een dolende ridder van huis tot huis en van dorp lol stad, ging rondvragen, of men ook een geel rijtuig en twee dames, die er zus en zóó uitzagen, had gezien ; ook zullen wij hem niet van dag lot dag op zijne ontdekkingsreis vergezellen, maar alleen zeggen, dat hij nu eens te Velp, dan boven Utrecht (doch niet gelogeerd op Java-park), dan weder te Kleef of in den Haag was; in één woord, overal waar hel drok was, liet hij zich vinden, doch, helaas! vruchteloos; en telkens, als bij naar Amsterdam lerugKeerde, was het ook met hel bericht, dat hij de onbekende niet ontmoet had. Natuurlijk maakte dit hem wel mistroostig, doch hij raakte gewoon aan zijn ongeluk, en zijne ouders, die met vreugde zagen, dal hij volmaakt gezond en veel opgeruimder van gemoed dan vroeger was, rieden hem gestadig om nogmaals hier ol daar heen le trekken. Toen hij eindelijk in het laatst van Augustus verklaarde, dal bij den moed opgaf, en de onbekende voor verloren beschouwde, gaf hij tevens zijn verlangen


-ocr page 317-

Nquot; •, RFN DAMES-PORTRLT.

77

te kennen, om naar hel kantoor lenif? Ie keeren. ()|i deze wijze kree^ de heer I'. zijn zoon, gezond en bijna geheel van zijne verliefdheid genezen, weder Ie huis.

Ofschoon Willem er zich niet over uitliet, is hel evenwel te denken, dat hij de onhekende niet zoo geheel ontrouw zal geworden zijn, ol' hij zal nog wel eens aan de mogelijkheid gedacht heh-hen, haar hij gelegenheid van de tentoonstelling en de kermis in de hoofdstad te ontmoeten. Zeker is het echter, dat hij den eersten dag liet voorbijgaan, zonder een wandeling naar het nieuwe lokaal der tentoonstelling te doen; zijn broeder daarentegen nam reeds, zooals men zegt, des zondags voorloopige inspectie, en wist dus des avonds, met den catalogus in de hand, al te zeggen wat de fraaiste stukken waren; »en van portretten gesproken,quot; zeide hij, »verzuim dan toch niet, Willem ! om N0 *, een dames-portret van * *, met aandacht te hezieii ; het is mogelijk, dal het wat gellatteerd is, maar dat neemt niet weg, dat het origineel allerliefst moet zijn; het is het fraaiste portret, dat * 4 geleverd heeft.quot; Voor iemand die verliefd geweest was, of hel nog was, luisterde Willem vrij aandachtig, en stelde zelfs zóóveel belang in het geroemde portret, dat hij zijn broeder verzocht, hem er een meer bepaalde beschrijving van te geven; doch, hetgeen hij vernam, scheen zijne belangstelling geheel Ie doen verllau-wen, en hij zeide lachend : »INu ken ik dat nit-munlende portret al, diezelfde dame van * * met haar blauw zijden kleed, heb ik reeds Ie Hotter-dam onder een ander nommer gezien; ik ben er niet nieuwsgierig meer naar, en als hel nog gellatteerd is, dan beware de Hemel elkeen om hel origineel Ie moeten trouwen 1quot;

»lk weet niet welk portret gij in Rotterdam gezien hebt,quot; was bet antwoord; «maar over hetgeen ik gezegd heb, mag elkeen oordeelen: ik blijf er bij, dat het een allerliefst portret is, en als uwe Dulcinea er maar een weinig op gelijkt, dan zal ik bet baar vergeven, dat zij u hel hoofd op hol gebracht heelt.quot; Indien Willem nu ook driftig geworden was, dan had er, zooals men zegt, een kleine ruzie tusschen de broeders kunnen ontstaan, Ie meer daar Willem's broeder, door dezen uitval op de onbekende, den strijd op een gevaarlijk terrein had overgebracht; doch Willem nam den handschoen niet op ; niet omdat hij niet elk oogcnhlik, al ware het dan ook maar voor zijne eigen eer, gereed was om de schoonheid van de onbekende te verdedigen, maar omdat hij het beneden zich achtte, die tegen hel dames-portret N0. * staande Ie houden.

Den volgenden dag ging Willem op het gewone uur naar de beurs; maar tegen zijne vaste gewoonte aan, kwam hij niet terug om hel middagmaal Ie houden. Mama was naluurlijk al ongerust; doch gelukkig maakte de komst van den verwacht wordende een einde aan deze ongerustheid en de lastige opsomming van de ongelukken, die den jongenheer konden overkomen zijn. Reeds vóórdat men hem reden vroeg van zijn lang wegblijven, zeide hij, dal bij naar de tentoonstelling geweest was; hij was zoo vroolijk en luidruchtig, dat zijn vader op bet punt was, hem te vragen, in welk kolliehuis hij na de tentoonstelling geweest was; doch de oude heer, die een weinig donker keek, kwam niet aan bet woord; want Willem riep luid, nadat bij gezegd had, dat bij niet eten zou: «Ik heb toch ongelijk gehad met het dames-portret .V. *, het is hetzelfde niet, dal ik te Rotterdam gezien heb ; welk een onderscheid ! stel u mijne verbazing, mijne vreugde voor, zij is het!quot;— • Wie ?quot; vroeg mama, terwijl zijne zuster schalkseh aanmerkte : «Zeker de schoone onbekende!quot; en uit het antwoord van Willem bleek, dal hel waarlijk de jonge dame van hel rijtuig was. Zijn broeder verzekerde, dat, indien de schilder het portret niel gevleid had, Willem niet teveel van hare schoonheid had verteld. Mama en hare dochter waren zeer nieuwsgierig, papa minder: en hij merkte eenigs-zins droog aan, dat, nu het portret gevonden was, het origineel wel spoedig zon kunnen opgespoord worden. De oude heer had zich gevleid, dat zijn zoon geheel genezen was van zijne verliefdheid, en nu kwam dil ongelukkige portret zijne verwachting teleurstellen. Doch bet bleek, dat de onbekende nog zoo spoedig niet bekend zou worden ; tevergeefs had Willem alle middelen in bel werk gesteld om den naam uil te vorschen; niemand had hem eenige inlichting kunnen geven.

Den volgenden morgen waren mevrouw P. en hare dochter reeds vroegtijdig gereed om naarde tentoonstelling Ie gaan. De nieuwsgierigheid deed het slechte weder, en het ongewone van er zoo vroeg le komen, over bel hoofd zien ; ook zou Willem gaarne medegegaan zijn ; maar zijn vader had hem eenigszins koel te kennen gegeven, dat hij op het kantoor niet gemist kon worden. Mijnheer l\ zou zelfde dames naar de tentoonstelling brengen. Willem wist, dal dit op verzoek van mama geschiedde, ofschoon hij vermoedde, dat zijn vader toch zelf ook heimelijk nieuwsgierig was; en met verlangen, doch vol


-ocr page 318-

.1. F. OLTMANS.

78

Iilijdc lioop; /ii^ hij dc terugkomst zijner familie Ie gemoet. Hij stelde vast, dat zijn vader niet onvergenoegd meer zou wezen, als hij het portret gezien had; hoe was hel ook mogelijk er een hlik op te werpen, zonder het origineel lief te hebben ? Het bleek echter, dat Willem te veel op het vermogen der afbeelding van haar gelaat gerekend had; want toen de heer P. met zijne vrouw en dochter terugkwam, en Willem elkeen dacht te hooren uitweiden over de schoonheid van de onbekende, en hem geluk wenschen over zijne keuze, toen sprak niemand een woord. Dit verbaasde, dit verontrustte hem, en toen hij eindelijk het waagde, te zeggen; «Welnu, wal zegt gij er van?' loen zeide mama: »Hel was nog niet vol op de expositie, maar liet is een lief lokaal..Willem viel haar in de rede en zeide dringend : »Maar liet portret, mama ?quot; — »0 !quot; antwoordde de goede moeder, »dat is ook waar: nu, Willem 1 het kan een goed en braai meisje zijn, en die zeer aardig spreekt; maar zoo mooi, om er zoo maar dadelijk op te verlieven, is zij niet.quot; —»Niet'?quot; herhaalde Willem met verbazing en wierp een smeekenden blik op zijne zuster; want zijn vader lachte luid over de neerslachtigheid van den bedroefden minnaar ; maar ook zijne zuster viel hem af en zeide: »Hel spijt mij, Willem ! dat ik het zeggen moet; maar ik vind dc schoone onbekende leelijk 1quot; en evenals een echo herhaalde Willem half toornig, half verlegen: • Leelijk!quot; Toen sloeg zijn vader hem op den schouder en zeide opgeruimd : «Kom, kom ! trek je dat maar niet aan, de liefde is blind; maar om je de waarheid te zeggen, jongenlief! zoo weet ik niet, waar je je oogen gehad hebt; want het origineel van dat portret is het geld niet waard, dat je verreisd hebt om het te zoeken.quot; Nadat Willem deze tirade had doorgestaan, had hij den moed niet om iels te zeggen ; en ofschoon hij hel zich niet aan het verstand kon brengen, dat al wat hij daar gehoord had, waarheid was, zou hij toch door zijn stilzwijgen, als het ware, hebben toegestemd, dat de onbekende niet bevallig, niet schoon was, indien zich niet een verdediger voor haar had opgedaan, en dat wel in den persoon van zijn broeder, die nu mede eens kwam hooren, wal papa en mama van het portret te zeggen hadden.

Aan dezen tijdigen bijstand had Willem hel te danken, dat hij niet behoefde te erkennen, dal dc onbekende leelijk was. Papa zeide wel, dal hij bang begon te worden, dat beide zijne jongens mal van verliefdheid waren ; maar eindelijk liet hij zich toch overhalen, om met zijne twee zonen nog eens naar de tentoonstelling te gaan. Voor liet eerst van zijn leven kwam hij er tweemaal op denzelfden dag; doch hij was er zelf op gesteld, om Willem en zijn broeder te overluigen, dat zij ongelijk hadden.

Ken half uur later stond de heer P. vóór het N0- *, een damesporlret van **. Willem stond aan zijne rechter-, diens broeder aan zijne linkerzijde ; het was de zonderlingste groep van al de zonderlinge groepen schilderij-beschouwers, die in de zalen der tentoonstelling verspreid waren. Dc oude heer zag nu links, dan rechts, als wilde bij zeggen: »Wijs mij nu eens aan, waarin die schoonheid bestaal.'' Willem staarde met stomme verbazing op het portret en veegde zijne oogen al, terwijl zijn broeder, die bij den eersten blik, welken hij op dc schilderij geworpen had, mede eenige verwondering had laten blijken, bedaard afwachtte, tot Willem de verdediging van het portret op zich zou nemen. Dit begon den ouden heer waarschijnlijk te vervelen ; want hij vroeg gemelijk: »Welnu?quot; en stiel Willem even aan, die toen verbaasd en verstoord iets mompelde van een duivelsche bedriegerij. Dit maakte den lachlust van zijn broeder gaande, die, om aan het ongeduld van zijn vader te voldoen, eindelijk verklaarde dat dit een vreemd portret was, dat hij hel nooit meer gezien had ; hetgeen Willem ten laatste bevestigde, door te zeggen :»Zij is hel niet; dit is hel leelijke portret van Rotterdam.quot; Tevergeefs noodzaakte hij zijn vader, met hem in al de zalen naar hel afbeeldsel van de onbekende te zoeken ; hel was niet te vinden, en eindelijk onderrichtte hem een der opzichters, dal het portret, hetwelk de twee eerste dagen te zien was geweest, denzelfden morgen, vóór dc opening van het lokaal, op verzoek van den schilder 44 afgenomen en door hel thans aanwezige vervangen was. Op deze wijze deed de heer P. twee ver-geefsche gangen naar de tentoonstelling, en bleef de schoonheid van de onbekende een zaak, welke nadere bevestiging vereischte.

Twee dagen later zat Willem reeds in diligence, met voornemen om zich naar de woonplaats van den schilder ** Ie begeven. Br was reeds zooveel gesproken, en zooveel lijds verreisd voor de onbekende, dat papa zeil had geoordeeld, dat hel de moeite wel waard was, om eens naar '* te gaan ; doch, zoo hij zeide, zou hel hem aangenaam zijn, als dit de laatste tocht voor de dame van de koets was. Dadelijk na zijne aankomst begaf Willem zich naar den heer **, en had hel geluk, hem


-ocr page 319-

IN* *, REN nXMES-PORTHET.

79

Ie l)ui.s lc vinden. De schilder die een zeer beleefd en wèlopgevoed ineusch is, ontving hem zeer vriendelijk; hij vermoedde reeds terstond, dat de heer P., uit Amsterdam, hem kwam spreken over een portret. In zeker opzicht voelde hij zich dus teleurgesteld, toen Willem hem de reden van zijne komst ie kennen gaf; evenwel had zijn voorgevoel hem niet geheel bedrogen. Toen hij aandachtig geluisterd had, zeide hij: «liet doet mij waarlijk leed. Mijnheer! dal ik aan uw verzoek niet kan voldoen ; want de dame is mij even onbekend als u. — Dit verwondert u, en toch is het de waarheid. In de maand .Mei kwamen er twee dames om mij te spreken ; de jongste verlangde door mij te worden geportretteerd; ik had nog veel werk onderhanden; evenwel kon ik het niet van mij verkrijgen haar verzoek af te slaan. Zoo-als de oudste dame mij zeide, bestonden er redenen, waarom hare nicht bad verkozen bij mij aan buis te komen om voor bet portret te zitten, ten minste indien mij dit schikte; en daar dit mij gebeel onverschillig, ol liever zelfs zeer aangenaam was, zoo zeide ik, dat ik de eer zou hebben, de dames af te wachten. Sedert zijn zij eenige keeren bier geweest, en naar ik geloof, waren zij hier in de stad gelogeerd. Toen het portret genoegzaam af was, en hare goedkeuring wegdroeg, hebben zij met mij afgerekend, en ik heb haar sedert dien lijd niet weder gezien. Zij verzochten mij de schilderij le bewaren, totdat zij haar lieten al-balen ; lot heden is zulks echter nog niet gebeurd. Tot mijn leedwezen beeft mijn knecht, toen ik uit de stad was, een verkeerde schilderij naar Amsterdam gezonden, en niettegenstaande ik dadelijk na mijne tehuiskomst het abuis bemerkte, en getracht heb liet te herstellen, is het portret van de vreemde dame, zooals ik reeds wist, en ook van ii verneem, gedurende twee dagen geëxposeerd geworden ; dit spijl mij te meer, daar zij mij verzocht bad bet toch vooral aan niemand le laten zien.quot;

Deze nieuwe teleurstelling trof Willem zeer sterk ; en daar de heer '* dit duidelijk bemerkte, speet het hem, dat hij niets naders van de vreemde dame wist, en dat bij den ongelukkigen minnaar zelfs weigeren moest om bet portret te laten zien. Natuurlijk was de schilder nog veel minder te bewegen om een kopij van de schilderij te maken; en Willem, die sedert bet oogenblik dal hij bel portret op de tentoonstelling gezien bad, niet den minsten twijfel gevoed had, of hij zon, door navraag bij den schilder, den naam van de onbekende zeer gemakkelijk ontdekken, zag lol zijne droefheid in, dal bij nog allijd even ver van baar verwijderd was. Het éénige dal hij bij dit alles gewonnen bad, was, dal bij zich eenige oogen-blikken gelukkig bad gevoeld bij de beschouwing van haar afbeeldsel; doch nu gevoelde hij des te sterker, hoezeer bij haar liefhad, en wat hij onl-beren moest.

Eindelijk liet zich de schilder door Willem overhalen om bij bet afhalen van de schilderij een brief aan de onbekende le doen toekomen; doch onder beding, dat er geen woord in zou gezegd worden van de tentoonstelling van het portret, noch van de belofte, welke bij gaf, om den brief onder couvert aan de schilderij vast te hechten. Hiermede nam Willem zijn afscheid van den schilder quot; en bezorgde hem nog dienzelfden dag den brief, zijnde een zeer net afschrift van het minst slechte der vijf en twintig opstellen, welke hij met veel hoofdbrekens had op bel papier gebrachl. Hel luidde aldus :

» MF.JUKI'HOUW.

De eer niet hebbende UEd. te kennen, zoo blijft mij, hoe ongaarne ik er ook gebruik van maak, geen andere weg dan deze over, om u te schrijven; moge ik mij niet bedriegen, als ik mij vlei, dat UEd. mij het zonderlinge van deze correspondentie vergeven zal!

• Eenmaal heb ik hel geluk gehad, UKd. te zien; doch ik werd toen verhinderd, om UEd. een vraag te doen over een zaak, die voor mij van hel hoogste gewicht is. Sedert deed ik tevergeefs moeite, om UEd. te vinden; de beerquot;, bij wien ik UEd. had zien ingaan, wist mij zelfs UEd. naam niet te zeggen : of hij nu zoo vriendelijk zal zijn, UEd. dezen brief te doen toekomen, is voor mij nog zeer onzeker, en evenwel berust hierop mijne laatste hoop.

«Mijn nederig verzoek is, dat UEd. de goedheid gelieft le hebben, mij in de gelegenheid te stellen, UEd. die vraag le doen, aan welker beantwoording mij zooveel gelegen is. Ik besef het ongepaste van dit verzoek, van de zijde van iemand, die UEd. schier geheel vreemd is; doch als ik denk, hoe licht het UEd. vallen zal, mij tc antwoorden, en van welk belang dat antwoord voor mij zal wezen, dan durf ik hopen, dal UEd. mijn verzoek niet zal afwijzen. Er is niets aanmatigends in die verwachting voor iemand, die het geluk gehad heeft UEd. eenmaal te zien, en Uwe stem te booren.


-ocr page 320-

J. F. OLTMAMS.

so

»lii(lieii iemand van UwKd's familie de goedheid wil hebben, deze leUeren te beantwoorden, zal het mij te allen tijde veel eer zijn, die inlichtingen te geven, welke UKd. of Hun Ed. zullen verlangen, en hiermede heb ik de eer, mij met de meeste lioogaehting te noemen,

«Miurmiomv !

»lIEd. ondcrd. en dw. dienaar »*', den I7den Sept. 184(). «WII.I.KM P.quot;

w Adres te Amsterdam o|) de Hecrengraclit,

bij de ♦* straat, N®. **.quot;

Het opschrift van dezen zonderlingen epistel luidde nog zonderlinger;

• Aan mejuffrouw N. N., die in de maand Mei 1840, in blauwe zijde gekleed, ten huize van den heer**, schilder te ** geweest is.quot;

De ongelukkige minnaar van mejuffrouw N. N., die in een vroolijke stemming van Amsterdam vertrokken was, keerde geheel ternederslagen derwaarts terug. Hel is waar, hij kon bijna zeker zijn dal de brief haar in handen zou komen; maar dat hij een antwoord zou ontvangen, geloofde hij zoo zeker niet. liet was nogal niel presomptueus geoordeeld voor iemand, die dacht een zeer schran-deren brief geschreven te hebben, en nogal niel mal geredeneerd, voor iemand, die weder geheel verliefd was. Met zekere ongerustheid kwam hij het ouderlijke huis al naderen nader,en toen hij eindelijk verslag moest doen van zijne reis, bleek het, dat hij zich niel voor niets veronlrusl had. Vooreerst stelde die voortdurende onbekendheid van de dames der koets zijne geheele familie bitter teleur, en Willem moest hun ongenoegen over hunne onbevredigde nieuwsgierigheid bezuren; maar bovendien hadden mama en papa maar in hel geheel geen zin in dat verzwijgen van den naam voor den schilder en het niet afhalen van het portret. In één woord, niettegenstaande Willem met nadruk herbaalde, dat de schilder reeds zijn geld had, werd de geheimzinnige wijze, op welke de vreemde dames waren gekomen om het portret te laten vervaardigen, als eene zaak beschouwd, die een zeer ongunstig gedachte van haar gaf.

De brief, van welken hij gesproken had, ofschoon dit hem al spoedig berouwde, moest eindelijk ook te voorschijn komen. In bet eerst had hij nog hoop, dat len minste daarop niets te zeggen zou zijn ; doch toen hij bemerkte, dat hij zich bedrogen had, deedhet hem groot genoegen, dat zijn vader hem het opstel, na het gelezen Ie hebben, teruggaf, zonder dat zijne zuster of zijn broeder er den inhoud van vernam. Hel strenge vonnis over dien brief trol Willem evenwel zoo sterk, dat hij onvergenoegd aanmerkte, dat het gemakkelijker was om aanmerkingen te maken dan in dit zeer bijzondere geval een verslandigen brief te schrijven; heigeen de oude heer in zeker opzicht loeslemde door te antwoorden, dat hel, in dil geval, zeker zeer moeilijk zou geweest zijn, een verslandigen brief le schrijven, doch dat niets gemakkelijker ware geweest dan geen mallen brief te schrijven, en lot besluit werd Willem verzocht, zich in hel vervolg voor soortgelijke dwaasheden te wachten, en geen woord meer over de onbekende le spreken.

Ten gevolge van deze ordonnantie, die voor elk verbindend was verklaard, was hel alsof hel nimmer olliciëel bekend was geweest, dat Willem verliefd was, en zoo goed, alsof de onbekende nooit beslaan had. Evenwel was de geheele familie toch nieuwsgierig, of er antwoord zou komen op dien brief, van welken Willem per slol van rekening een echtgenoote verwachtte.

De maand September liep ten einde, zonder dat er bericht kwam dat het portret was afgehaald. De lijd viel Willem wel lang; doch hij troostte zich met de gedachte, dat men eindelijk toch wel om de schilderij zou denken ; maar toen ook October voorbijging, en de schilder ** hem nog niel geschreven had, toen begon hij ongerust le worden, dat de schilderij op zijn minst bij den schilder zou blijven overwinteren. Wij weten niel, of de beer P. nog aan den brief en het portret dacht, maar wel, dat de overige leden der familie reeds meermalen in het geheim aan Willem gevraagd hadden, ol hij nog geen antwoord had.

Den 3den November kwam eindelijk de zoozeer verlangd wordende brief: hel portret was den vori-gen dag des morgens vroegtijdig afgehaald; volgens belofte had de schilder den brief bij de schilderij in de kist gedaan, doch tevergeefs had bij aan den man, die de kist, volgens afspraak, op ver-loon van de kwitantie, was komen afhalen, gevraagd, wie hem gezonden had, en naar welke plaats de kist moest verzonden worden, daar deze order had om hierover het stilzwijgen te bewaren, liet gelaal van Willem was zoo opgeklaard na het ontvangen van den brief, dat elkeen dacht, dat hij al heel wat bijzonders vernomen had ; maar vruchteloos trachtte zijne zuster of zijn broeder er wat van le welen le komen ; zelfs mama ondervroeg hem tevergeefs. Door deze geheimhouding gelukte hel hem de zekerheid te verkrijgen, dal papa toch ook nieuwsgierig was; want na verloop


-ocr page 321-

81

van een paar dagen informeerde zich de heer P. mei zekere deltigheid, naar hetgeen de hriel in hield; Willem haalde hem Ie voorschijn, gaf hem over, en wachtte bedaard af, wat er volgen zon. Het speet den ouden heer zeker, voor zulk on-helangrijk nieuws verraden Ie liebhen, dal hij even nieuwsgierig was als de overigen, of dal hij toch eenig belang slelde in de onbekende ; ten minste hij gaf den brief terug en zeide: «Het eenige, dat ik er uil zie, is, dat je malle brief nu de wijde wereld in is; hadl gij hein bijtijds teruggehaald, dan hadl gij heter gehandeld waarop Willem antwoordde, dat dit vóór anderhalve maand een zeer goede raad zou geweest zijn, doch dat hij nu wal laai kwam ; en zijn vader, die zeker verstandig genoeg was om Ie gevoelen, dat zijn zoon gelijk had, liet de zaak hierbij rusten.

Mevrouw P. had opgemerkt, dal haar oudste zoon, sederl zijne vergeefsclie reis naar den schilder*', er weder minder goed uilzag; haar eclil-genoot kon dit niel geheel legenspreken ; doch, gelijk ook waar was, wal was er aan te doen ? De tijd alleen was geschikt om die verliefdheid Ie doen verllauwen ; raadgevingen en vermaningen waren slechts olie in hel vuur, en de heer P. verwenschte alle tentoonslellingen, als hij zich herinnerde, hoe gezond en zelfs welgemoed Willem in het laatst van Augustus was le huis gekomen. Dal nu ook juisl die vergissing bij den schilderquot; moest plaats hebben, zijn jongste zoon reeds den eersten dag naar de tenloonstelling moest gaan, en met Willem in woordentwist geraken over dat leelijke portret uil Itollerdam! — want zonder dit alles had Willem stellig zoo vroeg de tentoonstelling niel bezocht, en zou hij dus hel porlrel van de onbekende niel gezien hebben.

Dagelijks verwachte Willem nu, vol hoop en vrees, eenig antwoord op zijn briel. Voorheen had hij nog den troost, dal zijne lamilie zich, als hel ware, zijn leed had aangetrokken; nu echter ontving hij van niemand Iroosl, en hij sprak ook zelfs mei zijne moeder niet over het verlangen van zijn hart; want ook deze had, hem steeds geraden om toch verstandig le zijn, en niel meer aan die geheimzinnige dame of aan hel porlrel te denken. De maand November liep ook al mooi ten einde, en nog geen brief, geene uilnoodiging, om die belangrijke vraag le doen! Het was dus niel le verwonderen, dal de feestdagen van den intocht en de inhuldiging van den koning op handen waren, zonder dat Willem eenig belang slelde in de drukte, die overal heerschte. Op

J. F. Ultmans. Het huis van hel Zeewijf. — Diverse Novellen.

den dag vóór den intocht vond de heer P. goed om vóór beurslijd le eten, en Willem liet zich, na lang beraad, door zijn broeder overhalen om eens een wandeling door de stad en naar de nieuwe Haarlemmer-poort te doen. Hel was geen nieuwsgierigheid of lust lol deze wandeling, die hem er loe deed besluiten; maar hij begreep, dat bel zijne moeder genoegen zou doen.

Toen de heeren weder le huis kwamen, vonden zij er een tante van hen, die in hel Zutlen-sche woont, en een juffrouw die bij haar gelogeerd was. Na de eerste verwelkoming vernamen de neven, dal tante zoo op eens in het hoofd had gekregen om met juffrouw M. naar Amsterdam le vertrekken en de feesten te gaan bijwonen; zij had bij haar broeder, hun oom, op de Keizersgracht, haar intrek genomen, en was maar eens even komen zien, hoe de familie het had, en ook hoe neef Willem hel maakte ; hel had haar zoo leed gedaan, dal hij zoo ongesteld geweest was, en daardoor het geheele jaar niet eens bij haar was komen logeeren. Het was reeds zoo duister in het huisvertrek, dal Willem, terwijl hij de Zutfensche tante antwoordde, vruchtelooze moeite deed om te zien, hoe die juffrouw M. er uitzag; doch hij bleef plotseling midden in zijne woorden steken, en deed een uitroep, die elk verwonderde, en juffrouw M., die juist een vraag van zijne zuster beantwoordde, deed stilzwijgen. Mama was de eerste, die zich informeerde ol Willem ongesteld was, en zoodra hij le kennen gaf, dal hij een steek ia de borst voelde, waarschijnlijk door het schielijk gaan veroorzaakt, toen werd hem dadelijk bevolen om zich stil te houden en niel le spreken. .Niettegenstaande mevrouw P. licht wilde laten binnenbrengen, en hare zuster dringend verzocht nog een oogenblik te blijven, zoo liet deze zich hiertoe niet bewegen, maar stond weldra op, om met juffrouw M. le vertrekken, Willem maakte zich dadelijk gereed om de dames te begeleiden; doch mama was evenmin als tante le bewegen om hem zijn verzoek loe te slaan, en zijn broeder was de eer voorbehouden, tante met juffrouw M. naar de Keizersgracht te vergezellen.

Tot geruststelling, doch tevens tol verwondering van mevrouw P. vertelde Willem haar, toen zijn vader het vertrek verlaten had, dat hij slechts ongesteldheid had voorgewend, omdat hij toch iels zeggen moest, toen zij hem vroeg, waarom hij zulk een zonderling geluid gemaakt had, en dat die juffrouw M. niemand anders was dan de on-


-ocr page 322-

J. F. OLTMANS.

S^i

hckemle dame van hel rijtuig; ofschoon hij haar niet goed had kunnrii zien, had hij hare stem dadelijk herkend, e» zeer natuurlijk zeide zijn hart hem, dal hij zich niet bedroog. Zijne zuster zeide lachende, dal zij zich nog zeer goed den hrief van tante herinnerde, waarhij deze Willem nog in Augustus gevraagd had, eenige dagen bij haar te komen doorbrengen, en dat zij tevens, om hem er toe over te halen, had geschreven, dal zij een zeer lief meisje, juffrouw M., uit Over-ijsel, te logeeren had. Willem stoorde zich niet aan de plagerijen van zijne zuster, die hein verweel zijn eigen ongeluk bewerkt te hebben, en met ongeduld wachtte hij de terugkomst van zijn broeder af.

Toen deze eindelijk terugkwam, vertelde hij al dadelijk, ongevraagd, dal juffrouw M. er zeer lief uitzag ; doch tot zijne verwondering vernam hij van Willem, dat juffrouw M. de onbekende zelve was. Hij ontkende niet, dat zij misschien wel wat op hel portret geleek ; maar dat dit haar afbeeldsel zou zijn, kon hij niel gelooven, ten minste, als de schilder aan de waarheid getrouw was gebleven, en Willem zich op de tentoonstelling niet bedrogen had, door in het portret het idéaal te herkennen, dat hij zich van juffrouw M. gevormd had.

Den volgenden morgen ging Willem reeds vroegtijdig naar de Keizersgracht, onder voorwendsel van te vernemen, hoe tante gerust had, en af te spreken hoe laai zij zou komen ol afgehaald wenschte te worden, om den intocht te zien — maar inderdaad om juffrouw M. Ie ontmoeten. Den vorigen avond had hij zich na de terugkomst van zijn broeder, met moeite laten terughouden, naar hel huis van zijn oom te gaan. IIij werd echter in zijne verwachting teleurgesteld. Tante was reeds bij de hand, doch juffrouw M. was onzichtbaar, en mei hel berichl, dal de dames goed geslapen hadden en niet behoefden gehaald te worden, keerde hij, even wijs als bij gekomen was, terug.

De heer P,, die vernomen had, dat de onbekende vermoedelijk in de stad was, keurde hel raadzaam Willem te vervoeken, toch niet te vergelen, dat hel huis dezen dag vol zou zijn met bekenden en vrienden, die allen gebeel vreemd waren en moesten blijven aan heigeen lusschen hem en de onbekende bestond. Willem beaamde dit ten volle; doch toen zijn vader nog aanmerkte, dat juffrouw M. de onbekende niel zijn kon, dewijl deze nu den brief reeds had; en dus niel wel naar Amsterdam kon komen, toen sprak hij deze veronderstelling niet legen, maar hij zag juist in deze plotselinge verschijning een gevolg van zijn schrijven.

Zoo omstreeks elf men deed de familie van de Keizersgracht mei tante en juffrouw M. haar intocht ten huize van den heer P. Natuurlijk was Willem de eerste om de vrienden te geinoet te treden ; alle oogen der familie l'. waren op zijn gelaat gevestigd; doch al dadelijk bleek hel, dal juffrouw M. de onbekende niet was. Willem was gebeel uit het veld geslagen, en zijn gelaat nam zulk een jammerlijke plooi aan, dat papa, die, een paar uren geleden, nog een zeer verstandige preek over hel decorum gehouden had, zelf op hel punt was om zich vrij zonderling aan te stellen. Gelukkig echter bedwong bij den lust tot lachen, die hem beving, hetgeen te gelukkiger was, daar de overige leden der familie zeker zijn voorbeeld zouden gevolgd hebben. Willem maakte zich zoo spoedig mogelijk uit de voeten ; tante nam plaats met de gewaande onbekende, en na eenige vragen aan mama gedaan te hebben over de reden, waarom Willem er zoo goed niet uitzag als eenige uren vroeger, nam zij deel aan het gesprek, dat er gevoerd werd. Wie van de meeste intochten wist te vertellen, was de baas, en wie den intocht van Napoleon gezien had, voerde het hoogste woord : zells was er een dame, die al de uniformen van hel keizerlijke leger scheen van builen te kennen.

Zoodra de stoel voorbij was, verlieten de meeste kijkers hel huis van den heer P. met hartelijke dankzegging voor de vriendelijkheid. De dames waren bijzonder tevreden, omdat zij allen excellent hadden kunnen zien ; ieder van haar verbeeldde zich, dal Z.M. haar gegroet had. Was hel dus wel wonder, dal dit heel mooi, dat lief, iets anders weder zeer netjes, in één woord, dal alles charmant was gevonden ? Papa en mama hadden opgemerkt, dal Willem, nadat hij zich van den eersten schrik hersteld had, weder Ie voorschijn was gekomen ; en zijne zuster had bemerkt, dat juffrouw M. toch iels aantrekkelijks voor hem had, en terwijl zij haar broeder in stilte opmerkzaam maakle, hoeveel moeite Willem deed, om met juffrouw M. in gesprek te geraken, zeide zij lachend, dal het de dame van hel rijtuig was.

De familie van de Keizersgracht en een oude vriendin van mevrouw P. bleven dien middag ten eten ; doch Willem, die gedacht had naast juffrouw M. plaats te nemen, vond zich hitter teleurgesteld, toen hij aan het andere einde der tafel moest gaan zitten. Papa had des morgens deze schikking bevolen, en daar deze voerzichtigheids-


-ocr page 323-

!Nn *, ERN DAMES-PORTRET, 8.quot;

maalregel, ol'scliooti nu ovcrlollig, niel was ingetrokken, zoo blcel' Willem er onder gebukt gaan; en hetgeen zijn leed nog vergrootte, was, dat hij naast de vriendin van den huize zal, van wie wij zoo even gesproken hebben, en die vriendin was niemand anders dan mevrouw 15. van Java-park; behoeven wij te zeggen, dat het zien voorbijtrekken van de kurassiers haar geheel geëlectriseerd had ?

»lk dank [u,| zuster ! maar ik zal nog wat wachten,quot; zeide de Zutfensche tante, die twee vragen Ie beantwoorden had ; toen vervolgde zij : «Neen, mevrouw R.! ik denk weder spoedig te vertrekken, want met den winter ben ik niet gaarne op reis, en jullrouw M. wordt ook Ie huis verwacht; zij had zells vandaag al te huis moeten zijn, maar zonder het haar te zeggen, schreel ik aan hare ouders, en deze gaven mij verlof, haar nog eenige dagen bij mij Ie houden en naar Amsterdam mede te nemen.quot;

• Het zal er ook niet veel toe doen, of gij een paar dagen langer uilblijlt,quot; zeide mevrouw P. tot juflrouw M., en verhinderde de buurvrouw van Willem hierdoor, om zich Ie informeeren of juflrouw iM. reeds meer intochten gezien had. Deze antwoordde, terw ijl Willem met wellust naar haar luisterde: »ln zeker opzicht niel. Mevrouw! maar mijn vader is heden jarig; dan is er gewoonlijk een huiselijk feest, en het is voor het eerst, dat één onzer op dien dag afwezig is. Ik verwacht nu met verlangen een brief van huis, te meer. daar mijne zuster....quot;

• Heeft UK. een zuster?quot; vroeg Willem plotseling van de andere zijde der tafel. Papa zag hem knorrig aan. »lk heb er twee. Mijnheer!quot; was het antwoord. »0! ik dank u wel,quot; zeide Willem en zij vervolgde: »le meer, daar mijne zuster zich heeft laten portretteeren..

«Porlretteeren ?quot; riep Willem plolseling,en elkeen zag hem verwonderd aan. Die niet wisten dat hij verliefd was, konden zich natuurlijk geene reden geven van zijne verbazing; juffrouw M., zelve ilaclil eerst misschien, dat zij niet duidelijk gesproken had, en evenwel scheen elkeen haar verstaan te hebben, behalve de heer Willem P.

• Mijn zoon heeft niet goed geluisterd,quot; zeide de heer P., gedwongen lachende, «mag ik u verzoeken voort te gaan ?quot; JnllVouw M. zeide vriendelijk : »0 ja. Mijnheer!quot; en vervolgde: «Mijne zuster heeft zich laten porlretteeren door **. quot;

«Door*'?quot; riep Willem, haar weder in de rede vallende; deze derde onvergeeflijke interruptie voerde de verwondering van elkeen ten top; de oude heer trachtte vruchteloos zoo spoedig mogelijk een middel te bedenken, om Willem den mond te stoppen. Deze vraag verwonderde, zoo het scheen, jullrouw M. echter minder dan de vorige, ofschoon het haar bevreemde, dat de jongeheer P. den schilder ** nooit had hooren noemen, en zij antwoordde beleefd en zonder het minste blijk van ontevredenheid over zijne onheleeidheid : «Ju, doorquot;. Mijnheer! UE. moet hem wel hebben hooren noemen ; hij woont te **, UE. heeft stellig wel stukken van hem gezien.quot;

»0 ja, Jullrouw !quot; stamelde Willem ; «maar.... ik bid u, vergeef mij mijne onbeleefde vraag; ik dacht juist. .. doch wees zoo goed om te vervolgen.quot; Op dil oogenhlik begon er een van het gezelschap te lachen, en daar dit voorbeeld terstond bijna algemeene navolging vond, is het niet recht bekend, wie het eerst aan zijn lachtlust botvierde. Willem verwenschte zijne driftigheid ; maaibij had zijn ongeduld niet kunnen bedwingen, en de vragen gedaan zonder hel bijna zelf te weten. In hel eerst scheen die algemeene vroolijkheid jullrouw M. een weinig verlegen te maken; doch spoedig overwon zij die verlegenheid, en vervolgde, zoodra er een oogenhlik stille heerschte : »(iij moet weten. Mevrouw ! dat mijn vader niets van het portret weet; mijne zuster, die in het laatst van de lente van dil jaar met een lante van ons, die Ie Zwol woont, naar quot; is geweest, heelt hel in die stad in slille laten maken. Zij logeerden hij een zusier van mijn vader; doch die goede vrouw is zoo praatachtig, dat men alles voor haar geheim heelt moeten houden, wilden wij niel, dal zij ons het genoegen ontroofde, vader te verrassen. Mijnheer quot; weel zelfs niet eens, wie hij heeft geschilderd, en daar hel ons vooruil hekend was, dal vader in hel begin dezer maand iels in lt;iro-ningen te doen had, hebben wij van deze gelegenheid gebruik gemaakt om het portret dooreen vertrouwd persoon te laten afhalen. Als vader Ie huis is, is het niet mogelijk zoo iets le doen, zonder dat hij er aan te pas komt; doch nu heeft hij van de geheele zaak niets bemerkt.quot;

Jullrouw M. had, door hare rede zoo spoedig mogelijk te vervolgen, de aanwezigen verhinderd, zich langer ten kosle van den lastigen vrager te vermaken. Dil alleen reeds ware genoeg geweest, om Willem voor altijd tot haar schuldenaar te maken ; maai' bovendien vertelde zij van het portret, de eenige van alle schilderijen, welke hem belangstelling inboezemde; zij sprak over hare zuster, en die zuster was de onbekende waaraan hij geen oogenhlik twijlelde ; en alsof er een engel sprak, zoo


-ocr page 324-

J. F. OLTMANS.

84

luisterde hij naar hare woorden. Had zij naast hem gezeten, hij zou haar omhelsd hebben; nu verried slechts zijn gelaat, hoe gelukkig hare mede-deeling hem maakte, en hoe dankbaar hij er haar haar voor was.

Toen juilrouw M. vermeende, mevrouw 1'. genoeg geantwoord te hebben op hare vraag, onderdrukte Willem met moeite het verlangen om naar den brief te vragen. Hij zag echter zeil' in, hoe gevaarlijk het was, dit punt aan te roeren; doch mama, die gevoelde wat er in het hart van haar zoon omging, was zoo goed, om hem een nieuwe vraag te besparen, en juflrouw M. antwoordde baar: »0! het moet sprekend gelijkenquot; Willem bevestigde dit gezegde door met het hoofd te knikken, hetgeen veroorzaakte, dat zij even ophield en toen eerst vervolgde: «Maar ik heb hel nog niet gezien; vooreerst was ik uit de stad, toen bet kwam, en bovendien was mijne zuster er op gesteld, dat vader de kist zelf zou open maken.quot;

Zoodra de Zutiensche tante des avonds met juffrouw M. alleen op hare kamer op de Keizersgracht was, zeide zij lachende, doch met den vinger dreigende: »lk weet waarlijk niet, of ik wel verstandig gehandeiti heb, lieve meid ! met je naar Amsterdam mee te nemen; want ik geloof, dat mijn neef Willem een goed oog op je heeft; en toen hernam juilrouw M. schalks lachende: »Op mij 1 evenwel is het wel mogelijk dal uw neef verliefd is; maar dan is hel op mijne zuster.quot;

Denzelfden avond Irok de heer P. het verbod om over de onbekende te spreken weder in ; zij was nu ook niet langer onbekend meer; want Willem wist zelfs reeds, dal zij Belje heette. Papa en mama hadden nu niels meer aan te merken op de dames van het rijtuig, en Willem verzekerde vol vertrouwen, dal elkeen in het vervolg zou moeten erkennen, dal er een hemelsbreed onderscheid bestond tusschen de damesporlretten No. * op de twee eerste, of de volgende dagen van de tentoonstelling. Wal den brief betreft, van welken hij tot nog toe zooveel verwacht had, hij dacht er bijna niet meer aan, of zoo hij zich dil laatste anker zijner hoop herinnerde, dan was het met een gevoel van spijt, dat hij het uitgeworpen had.

Ik heb beloofd, u een waarneming mede te dee-len en ik heb woord gehouden. Spijt liet u nu, dat ik mijne belolle ben nagekomen, dan zeker heeft hel onderwerp op de wijze op welke ik verteld heb, of wellicht beide, u niet bevallen ; maar er is niets meer aan te veranderen. Of juffrouw Belje M. verliefd is geworden bij bel uilstappen van het rijtuig, schijnt niet bekend te zijn; misschien weet hare zuster er niels van, of heeft zij hel geheim barer zuster getrouw bewaard. Wal Willem betreft, hij heeft gisteren met de Zulfensche tante en juilrouw M. Amsterdam verlaten : behoeven wij te zeggen, waarheen hij onder de vleugels van tante vertrokken is?


-ocr page 325-

J. F. OLTMANS,

DE GRAAF VAN BOSSU

TE ROTTERDAM.

-ocr page 326-
-ocr page 327-

De graaf van Bossu te Rotterdam.

De geschiedenis vermekll, l)ijiiii op elke l)lad-zijde, den naam van een vorst oi een legerhoofd, en draagt zorg, dat het nageslacht hein de eer toekent, in dezen veldslag te hebben gezegevierd, deze stad te hebben venneeslerd ol gene vesting te hebben verdedigd. Soms ontvangt een gansche burgerij de eer, om haar manhaftigen wederstand tegen den vijand genoemd te worden ; slechts zelden echter teekent de geschiedenis den naam op van den eenvoudigen burger, die zich voor zijn vaderland, voor zijne medeburgers verdienstelijk maakt. Kn evenwel: Wie winnen de veldslagen ? Wie vermeesteren de sleden ? Wie slaan tegen den vijand over op de benauwde vest, indien het niet de burgers zijn, somtijds strijdende vereenigd in schuilei ijen, of wel naar hel punt van gevaar gesneld, uit eigen beweging, uil besef van den nood des vaderlands, of op den wapenkreet hunner vorsten en regenten; somtijds strijdende onder den meer algemeenen naam van krijgsman ol' soldaat ? doch hel is en blijft de burger. Zelfs als bezoldigden zijne muren verdedigen, vestingen innemen en veldslagen winnen, het is zijn geld, waarmede die geworven legerbenden worden betaald ; die, in het zweet zijns aanschijns, met zijne werkzaamheid verdiende gelden, redden het vaderland, of vergrooten er den roem van; hij spaart zijn bloed, maar geelt zijn goud.

Heeft de geringe burger meestentijds minder te vreezen van vreemde overheersching dan de voorname, die of door zijne rijkdommen, of door den rang, welken hij bekleedt, meer in het oog valt — des te meer verdient hij geroemd te worden, als hij zich zeiven als het ware uil de vergetelheid op den voorgrond plaatst, en zijn leven in gevaar siell. IN'iet dat zijn leven meer waard zou zijn dan dat van iemand van aanzien, maar omdat hij slechts zeer zelden de vruchlcn kan plukken van zijn moed en van het gevaar, dat hij heeft uitgestaan.

Meestentijds blijft zijne edele daad onopgemerkt, of zoo dit al niel geschiedt, helpt het hem niel veel, bij gemis aan de noodige voorspraak en aanbeveling; hij is onbekwaam, om een of ander ambt waar te nemen, en eenig geld wordt hem als belooning gegeven. De aanzienlijke burger, de man van geboorte, heeft geschiktheid voor elke betrekking ; hem laait de belooning voor het minste feil slechts zeer zelden, en door hel aantal der lieden van geringe afkomst, die het vaderland gediend hebben, laat het zich alleen begrijpen, dat sommigen, na het doorslaan van vele gevaren, zoowel in hel leger als voornamelijk ter zee, de hoogste betrekkingen hebben bekleed. Teekent de geschiedenis, als een waarschuwend voorbeeld, het droevig en onverdiend lol aan van een vorst of een ander voornaam man, wiens diensten met zwarten ondank zijn vergolden — de bladzijden, die te vullen zouden zijn met de namen van geringe burgers, voor wie bel vaderland ondankbaar is geweest, zijn bijna geheel schoon gebleven.

I)c namen van cenige mannen, die zich, bij hel vermeesteren van llollerdam door de Spanjaarden, door htm moedigen tegenstand, een beleren uitslag waardig, hebben verdienstelijk gemaakt, zijn evenwel door de geschiedenis opgeteekend ; gelukkiger dan anderen zijn hunne namen aan de vergetelheid ontrukt. Hel zij mij vergund, u drie hunner te herinneren, of n mei hen bekend te maken.

Op den 9den April des jaars 1;)72, — een Jaar, een maand, altijd door den Nederlander met vreugde en dankbaarheid te herdenken, wegens het vermeesteren van den Uriel door de stoute watergeuzen, — op den llden April, zeggen wij, vertoonden zich, omstreeks den middag, eenige schepen op de Maas vóór Rotterdam. De krijgslieden, die zich op de vaartuigen bevonden, behoorden tol het reglement van Lombardije. Door den graaf van llossu, stadhouder van Holland,uit Utrechl opontboden,had deze gehoopt met hen den briel te hernemen ; doch dit was hem niet gelukt. Met verlies van zijne vaartuigen die door de watergeuzen waren verbrand of in den grond geboord, zag hij zich genoodzaakt, zoowel voor den vijand, als voor het wassende water, de vlucht Ie nemen. Na een vermoeienden marsch vóór Dordrecht gekomen, weigerde men hem aldaar tc ontvangen ; en niel sterk genoeg om geweld te gebruiken, rekende hij zich nog


-ocr page 328-

88

gelukkig, dat men hem van de noodige vaartuigen voorzag om de rivier af te zakken. De vermoeienissen en het gebrek, door de soldaten sedert vier dagen uitgestaan, nadat zij vóór den Uriel hel hoofd ge-stooten hadden, deden hen met begeerige oogen naar de stad zien, welke zij boe langer hoe meer begonnen te naderen.

Een klein eind weegs van de stad aan een soort van hoofd, legden de vaartuigen aan, en het krijgsvolk haastte zich om aan land te treden; een gedeelte hunner schaarde zich terstond op den dijk in slagorde; twee krijslieden werden, bij wijze van vóórposten, lol bij de hamei (1) der Oostpoorl, en twee andere verder op aan een kleine brug, meer naar de Goudschepoorl, geplaatst. Nadat deze kleine krijgskundige schikking, welke de voorzichtigheid noodzakelijk gebood, was afge-loopen, zeide Bossn tol de ollicieren, die met hem aan land getreden waren, terwijl de paarden der bevelhebbers ontscheept werden: «Het zal mij verwonderen, of men hier even stijfhoofdig is als le Dordrecht; de stoutheid der burgers gaat Ie ver; hel wordt op mijn woord van eer tijd, dal de Koning hun onderdanigheid inscherpt.quot;

«Meer dan lijd. Heer Graaf!quot; zeide één hunner; «maar ik geloof, dat wij bier geen beter onthaal le wachten hebben : de poort blijft gesloten ; niemand laai zich builen zien, en op de wallen schijnt men de wacht te houden.quot;

• Welnu, wij zullen zien; en als goede woorden geen ingang vinden, zullen wij lisl of geweld le baal nemen; het geeft geen pas, dat de stadhouder en de soldalen des Konings, als vreemd geboefte, hel land rondzwerven en buitengesloten worden.quot;

Reeds zoodra hel ruchtbaar geworden was, dat er schepen en vaartuigen in het gezicht waren, was alles in dc slad op dc been gekomen, en de ongerustheid was niel verminderd, toen zij in de nabijheid der stad waren blijven liggen en hel Spaanschc krijgsvolk ontscheept hadden. De regeering was echter al vroeger dan dc burgerij bewust van hel lastige en gevaarlijke bezoek, dat haar te wachten stond ; men had daar door een vertrouwd persoon uit Dordrecht laten verwittigen, dat Bossn waarschijnlijk den wil naar Hollerdam had. Vandaar dal de graaf, zoodra hij zijn verlangd liet le kennen geven om de slad door le trekken, dadelijk ten antwoord ontving, dat men aan zijn verlangen niet kon voldoen. Met moeile onderdrukle Bossu zijne misnoegdheid, toen hij zich in persoon naar de poort begaf, en zijne begeerte

(Ij Afsluithek ; uikrstc ilagboom.

te kennen gaf om den bevelvoerder der wacht le spreken. Na voorafgaand beding, dat de graaf, slechts vergezeld van cenige edellieden en ollicieren, de hamei zou naderen, stond men zijn verlangen toe, en de poort werd geopend; de'Spanjaarden die Bossu vergezelden, lachten, toen zij de burgers gewaar werden, die op de brug Iraden, en één hunner vroeg : »ZaI de stadhouder van onzen Koning met die menschen spreken en hun goede woorden geven ? Vijftig soldaten van Lombardije zullen gemakkelijk die poort vermeesteren, en het gemeen verjagen, dal haar bewaakl.quot;

«De stadhouder weel wal hij doen en laten moei, Mijnheer!quot; zeide liossu; «liij kcnl denaard der ingezetenen beter dan de dappere ollicieren van Lombardije. De zege schijnt u gemakkelijk toe; maar gij zoudt u bedriegen! zij dragen geen fraai kleed; hunne wapenen zijn niel gelijkvormig; zij hebben niets gemeen mei uwe soldaten, met n en mij, mijne lieeren ! dan den moed.quot;

Toen de brug neergelaten was, zeide de burger, die alleen scheen le zullen vooruittreden: «Keert nu terug, mannen! haait de brug op; sluit de poorl en opent haar niet; koml, om welke reden ook, niet builen, voordat ik hel u gelast.quot;

«Wij zullen er voor zorgen, Jan!quot; antwoordde iemand, wiens bleek gelaat en kleeding een bakker deden herkennen, «wees gerusl, ik zal op alles een wakend oog houden, en zoodra men de hand naar u uitsteekt, ol op n schiet, moet gij u slechts op de brug neerwerpen, en van het bolwerk en den wal zal ik de hamei schoonvegen !quot;

«Wacht n dal te doen. Dominions! hernam de eerste; «ik verbied u allen, om wegens hetgeen met mij zou kunnen gebeuren, een enkel schol te doen. Zwart-.lan zal zich zeiven trachten le helpen, zoo het nood is; vrees voor zijn leven of zijne vrijheid mag gcene aanleiding geven lot hel ler-nederschielen van Rossn en die heeren ; de slad en onze vrouwen en kinderen zouden hel moeten bezuren. Hebt gij mij verstaan buurman ! en gij ook, burgers?quot;

«Ja, Jan !quot; antwoordde de bakker, en de burgers knikten niel het hoofd; toen vervolgde hij:«Wanneer men echter tracht de hamei te openen of te beklimmen, of als de soldaten naderkomen, dan schiet gij er onder, zonder naar mij om te zien ; ik zeil zal hel n gelasten als ik kan. Mochl men mij verraderlijk lerneergescholen of gesloken hebben, dan zal Jan Dominicus n hel vuren gelasten; want hij is dan uw opperhoofd,quot;

Zoodra de brug opgehaald en de poort gesloten


-ocr page 329-

DE GRAAF VAN BOSSll TE ROTTERDAM.

89

was, trad Zwart-Jan naar de hamei, vóór welke Bossu reeds was aangekomen, nam zijne muts al en zeide: «Heer Stadhouder! gij verlangt den aanvoerder der wacht te spreken ; hier hen ik.quot;

De ollicieren deelden elkander hunne gedachten haltluid mede, en de slotsom hunner opmerkingen was, dal die zwarte knaap, welke daar, mei zijn hellebaard in de hand, onverschrokken vóór hen stond, niets meer scheen te zijn dan een smid, en zij bedrogen zich niet. »Goede vriend !quot; zeide Bossu, «tol mijne verwondering verneem ik, dal men mij, den stadhouder, weigert in te laten j gij kunt daartoe geen last van de regeeriiig hebben ; en ware het zoo, dan zult gij zelf begrijpen, dal gij dit bevel niet moet, niet moogl gehoorzamen ; want de gevolgen zouden op uw hoold nederkomen.quot;

• Is gehoorzaamheid niet de eerste plicht voor een burger, lieer Stadhouder T' antwoordde de smid, «vooral als hij verzekerd is, dal de opgedragen last lot nut der burgerij moet strekken ? Maar Zwarl-Jan heeft geen versland genoeg om met u over deze zaak le spreken, en echter weet hij wel, dal men zoozeer niet weigert om 11 in le laten; hel vreemde krijgsvolk, dat daar staat, is oorzaak, dal de poort voor u gesloten blijft.quot;

»Maar dat zijn soldaten van den Koning, uw heer!quot; riep Bossu toornig, »en hel zal u berouwen hen voor de stad le hebben laton wachten.quot;

»AI waren het soldalen van den duivel, Meer Stadhouder!quot; hernam de smid snel, »ik laat hen niet binnen de poort; mijn dom versland zegt mij, dal het mij juist zou berouwen hen ingelaten le hebben: zoolang zij daar wachten, kunnen zij mij geen kwaad doen.quot;

Bossu bemerkte, dal de smid evenmin voor overreding als voor vrees vatbaar scheen le zijn, en het speet hein, dat hij zoo drillig gesproken had. In hel vermoeden, dal dc regeering wellicht eerder door dreigen ol bedaarde toespraak zou over te halen zijn dan Zwarl-Jan, zeide hij : »llet heelt nog nooit iemand beiouwd zijn plicht Ie hebben gedaan, en ik duid u die woorden niel ten kwade; gij hebt deze heeren en mij overtuigd, dat gij een wakkere kerel zijl j maar één dienst verlang ik nog van u : keer terug; doch zend iemand van de wacht naar hel stadhuis, en laat zeggen, dat de graal van Bossu, sladdouder van Zijne Majesteit, niel vertrekken zal, voordat dc regeering hem heeft te woord geslaan.quot;

«Indien Zwarl-Jan u hiermede een dienst kan doen, lieer Stadhouder! dan zal het spoedige antwoord, dat ik u hoop le brengen, zoo ik vertrouw.

het bewijs zijn, dat ik u niel verhinder in le trekken, dan alleen omdat hel mij gelast is.quot;

De smid was nauwelijks binnen de poort, of hij zond Jan Dominicus naar het stadhuis, en loonde zijn misnoegen over hel aantal menschen, die hij in de nabijheid van de poort vereenigd vond. «Hebben de vrouwen niet anders te doen, dan naar hel vreemde volk te komen kijken?quot; riep hij; «pakt u van hier, en past op huis en kinderen, terwijl uwe mannen onder dc wapenen zijn. Wal zoeken die kinderen hier? Jaagt ze weg die bengels, mannen I en legt er den lap maar op; een slag o( stool met de kolf van een roer, of den steel van uwe pieken en helleba'trden zal zooveel kwaad niel doen als een Spaansche kogel, en die kunnen al heel spoedig hier over den wal vliegen.quot; De ijver, mei welken men zijn last uitvoerde, verwekte hier en daar misnoegdheid ; maar Zwarl-Jan bekommerde er zich niet om, en vervolgde: «Wie niel lot de wacht behoor!, moet weg; wie lusl lol vechten heelt, kan zich le huis van geweer voorzien en naar het stadhuis gaan ; als de heeren zijn dienst noodig hebben, zullen zij hem wel hier of daar een post aanwijzen.quot;

Hel grootste gedeelte dergenen, die hier naar loc gekomen waren, was Spaansch gezind, en dit was voornamelijk dc reden, waarom de smid hen verwijderen wilde; van lijd lol lijd waagde het er een le zeggen, hoe onvoegzaam en gevaarlijk hel was, 's Konings soldalen en den sladhouder zoo oneerbiedig le behandelen. Eenige monniken vooral, die zich onder den hoop bevonden, trachtten hel volk op le ruien, en aan le sporen om de stad voor alle gevaar te behoeden, door de poort te openen ; doch Zwarl-Jan, die den invloed vreesde, welken deze woorden ten laatste op de burgers van de wacht mochten uitoefenen, drong stoulmoedig in den dichtslen hoop, vatte een Dominicaner monnik, die de hevigste scheen te zijn in dc borst, en dreigde hem met zijn hellebaard, zoo hij zich verzeilen durfde.

De monnik, die zeker geen lust had om in de poort le worden opgesloten, die wel inzag, dat hij geen hulp le verwachlen had, en hel den smid besl toevertrouwde, hem de punt van zijn wapen in den buik te jagen, bad om zijne vrijheid te behouden, en beloofde le zullen heengaan, waarop de smid hem gewillig losliet. Door deze onverschrokken handelwijze gelukte hel de wachl, om den lastigen en gevaarlijke nieuwsgierigen hoop van dc poort en den wal Ie verwijderen ; en om een soorlgegelijken toeloop le voorkomen, stelde


-ocr page 330-

J. F. OLTMANS.

de smid aan eiken toegang een zijner burgers, die meJ een roer gewapend was, mei strengen last om niemand door te laten.

Toen Bossu eindelijk, ten gevolge van zijn verzoek, dat men niet had durven afslaan, aan het stadhuis kwam, werd hij aan den ingang ontvangen, en voorts in de raadkamer geleid, alwaar de geheele overheid vergaderd was. De burgemeester Jan Janszoon Roos verzocht hem plaats te nemen, zoowel als de vier edellieden, die hem vergezelden, en zeide voorts: Ofschoon wij uwe genade, voor het welzijn en het behoud der rust in «nze stad, niet hebben kunnen binnenlaten met uw krijgsvolk, hebben wij evenwel gemeend, lieer Graaf! u te moeten hooren.quot;

»lk ben u zeer verplicht voor deze goedheid,quot; zeide Bossu grimlachend, en hij vervolgde : «Zelfs na de redenen, die gij geeft van hel gesloten houden der poort, kan ik er mijne verwondering nog niet genoeg over te kennen geven. Indien ik niet geweten had, dat ik mij vóór Zijner Majesleits goede stad Rotterdam bevond, zoo waar ik edelman ben, ik zou gedacht hebben vóór een vreemde vesting te zijn. Maar ik begrijp, dat alles een misverstand is: het kan u geen ernst zijn, uwen stadhouder builen te sluiten en het krijgsvolk niet te willen ontvangen, dat hij binnen uwe muren brengt tot beveiliging van uwe eigen stad tegen een aanslag, welken de vijand zou kunnen ondernemen ; dat bet u ernst zou zijn, mijne voorzorgen voor de goede burgerij te miskennen, en uwe goederen en uw leven, uil een belachelijke gehechtheid aan uwe voorrechten, goedsmoeds prijs Ie geven aan de willekeur der watergeuzen, die elk oogenblik kunnen komen opdagen.quot;

»Dc goede burgerij is uwe genade dank verschuldigd voor uwe goede bedoelingen ; maar zij is machtig genoeg, hare eigen muren te bewaken en te verdedigen; het verblijf van een aantal soldaten, wier hulp men niet behoeft, zou een drukkende last en een oorzaak lol misnoegdheid wezen; het platteland heeft zeker meer bescherming noo-dig, en het zal meer pas geven en roemrijker voor den soldaat zijn, om den Briel te hernemen dan de wacht te houden binnen Rotterdam.quot;

»Men schijnt Ie vergelen,quot; zeide Bossu kortaf, loen de burgemeester zweeg, »dat ik niet ben gekomen om raad te vragen, wal men hel krijgsvolk zal gelasten Ie doen ; hel slot uwer rede is zoo ongepast, dal ik, als stadhouder des Konings, en aangezien het bevel, dat ik over de soldaten voer, liefst wil vergeten, wal ik gehoord heb. Maar ik wil u alleen opmerkzaam maken op hel gevolg eener weigering om mij en mijn volk te ontvangen ; hel verderf der stad en der brave burgerij zal le uwer verantwoording komen, indien de watergeuzen zich van uwe vest meester maken; en bovendien en in alle geval zult gij hel moeien verantwoorden, 's Konings soldaten de poort voor bet hoofd le hebben gesloolen : Let wel, dal ik niet gekomen ben om de stad, strijdig mei hare voorrechten, met een bezetting le bezwaren, maar alleen om haar le beschermen in dezen onrusligen lijd; lel wel, dal ik niet gekomen ben, om de invordering van den tienden penning dóór le zetten, gelijk sommige kwaadwilligen u wellicht diels gemaakt hebben.quot;

■ Indien ik iels gezegd heb, lieer Graaf!quot; hernam de burgemeester, »dal u niet welgevallig is geweest, zoo wijt hel, bid ik u, alleen aan mijn verlangen, het welzijn van het land zooveel mogelijk te bevorderen. Wal de ontvangst van het krijgsvolk betreft, wij kunnen er niel loe besluiten : evelwel zal hel onze stad aangenaam zijn, den stadhouder des Konings binnen hare muren le zien, en hem, zoo goed ons mogelijk is, le onl-halen. Onze weigering doel ons leed ; maar juist om de verantwoording, die op onze schouders rust, kunnen wij uw verzoek niet inwilligen. Wij vertrouwen, dal de Koning en uwe Excellentie onze weigering niel aan verkeerde oorzaken zullen toeschrijven, en hopen, dal uwe genade getuigenis zal geven van ons verlangen, om aan uw verzoek le voldoen, ofschoon de omstandigheden des tijds ons verhinderen dat verlangen te bevredigen.quot;

• Ziedaar vele fraaie woorden !quot; riep Bossu ongeduldig, terwijl hij opstond ; «zeg ja! of zeg neen ! en wacht de gevolgen van uw antwoord af. Gij schijnt wel een hoog denkbeeld te hebben van uwe muren en den moed uwer burgers; maar, bij den Hemel I wat zoudl gij doen, indien hel regimenl van Lombardije eens, hel wachten moede, zich niet stoorde aan uwe bezwaren en storm liep op uwe muren ?quot;

«Wij vertrouwen. Heer!quot; antwoordde de burgemeester zonder bedenken, «dat uwe genade hun zou verbieden deze daad van geweld le plegen; maar waren zij doof voor uwe stem, dan zouden wij het regimenl van Lombardije mei Gods hulp dwingen, om de muren van Rotterdam le verlaten, evenals hel die van den Briel heeft moeten doen Iquot;

• liet is zoo ver nog niet; hel was slechts een


-ocr page 331-

DE GRAAI- VAN ROSSH TE ROTTERDAM.

91

veronderstelling,quot; zeidc Rossu, die weder zitten ging, en onvergenoegd scheen op zich zeiven om hetgeen hij gezegd had. In allen gevalle, gij zult met mij inzien, dat het krijgsvolk daar niet kan blijven liggen ; het is vermoeid en heeft veel uitgestaan in de laatste dagen ; ik wil dan, hoe on-gaame ook, uw verlangen inwilligen en hen naar elders voeren, en zal de hescherming der stad geheel aan n, en te uwer verantwoording overlaten, en verlang dus slechts den vrijen doortocht.quot;

De burgemeester sprak een oogenblik zacht met zijn twee ambtgenooten en met eenige andere leden der regeering; en zeide toen: »liet spijt ons, uwe genade ook dit te moeten weigeren.quot;

»Ook dit ?quot; riep Rossu, »gij, die alléén het woord voert, zijl gij hier oppermachtig? of beschikt gij alléén over de belangen van de gansche burgerij ?quot;

«Neen, uwe genade!quot; hernam de burgemeester; • maar ook dit punt was reeds vóór uwe komst, volgens de oude vormen onzer regeering, beslist. De doortocht door de stad is ook noodeloos ; hij kan slechts aanleiding geven lot misverstand met de burgerij. Door de stad om te trekken, ol' het krijgsvolk met de vaartuigen beneden de stad aan land te zetten, kan uwe genade hen gemakkelijk naar de plaatsen voeren, welke men bezetten wil; voor levensmiddelen voor den soldaat zal gezorgd worden, en uwe genade en de heeren van uw gevolg hebben slechts te zeggen, wat zij verlangen, en het zal verschalt worden.quot;

Rossu scheen in tweestrijd wat te doen ; zijne ontevredenheid was duidelijk te bespeuren, en bij zeide ernstig : «Ik had een beter besluit van uwe wijsheid en zorg voor de burgerij verwacht; indien ik den doortocht door de stad verlangd heb, is het alleen geschied, om de eer van de soldaten des Ko-ningste redden en u en de stad voor zijne ongenade te bewaren. Resel't gij zelf niet, dat het ons niet voegt, als een samengeraapte hoop, om uwe vesten heen te sluipen? Ik dring er op aan, dat mijn laatste voorstel nog eens in omvraag worde gebracht, en zal mij met deze heeren verwijderen.quot; Toen hij, gevolgd van zijne edellieden, gereed stond de kamer te verlaten, zeide hij nog met gestrengen blik : «Redenk, dat ijij den Koning in mij en zijne soldaten beleedigt; dat de hertog, in naam van Zijne Majesteit ook zeker van mij rekenschap zal vragen, waarom ik de eer van mijn meester niet heb opgehouden, en dat ik dus wellicht, liever dan die verantwoording op mij te laden, besluiten zou kunnen om de stad met storm te vermeesteren, of met de wapenen in de vuist voor de oproerige stad te vallen, zooals het een edelman en braaf soldaat betaamt !quot;

Na ernstige beraadslaging werd men te rade den stadhouder gedeeltelijk genoegen te geven, en toen hij weder was binnengetreden, zeide de burgemeester ; »Ons verlangen om aan uwe genade zooveel mogelijk genoegen te geven, heelt ons doen besluiten, den doortocht onder voorwaarde toe te staan. Vijl en twintig man zullen met doove lonten ingelaten en naar de de poort geleid worden, die uwe genade zal gelieven aan te wijzen, en zoodra zij buiten zijn, zullen er weder vijf en twintig door de Oostpoort binnen de stad treden, en zoo vervolgens, totdat het geheele regiment er dóór is.quot; Hier hield hij op; doch daar hij scheen te bemerken , dat de graaf een ander antwoord verwacht had, voegde hij er op vasten toon nog bij : «Meer kunnen wij niet toestaan, uwe genade! er moge van kome wat wil; wij hebben volgens onzen eed, en plicht geantwoord ; hel overige berust in Gods hand, en wij zijn, op Hem vertrouwende, op het ergste voorbereid !quot;

»lk had een ander besluit verwacht,quot; zeide Rossu koel: »maar voor ditmaal zal ik er mij mede tevreden houden. Komt, mijne Heeren ! laat ons gaan ; want men zal ons met ongeduld wachten, en wij moeten straks daarbuiten nog voor nachtverblijf zorgen.quot;

»Een onzer zal uwe genade vergezellen en aan de wacht de noodige bevelen geven ; doch alvorens moet ik uwe genade verzoeken, uw woord van eer te geven, «lal de overeenkomst van uwe zijde stipt zal worden nagekomen.quot;

..Ik dacht, dat alles reeds was afgehandeld,quot; zeide Rossu gemelijk ; doch de burgemeester antwoordde bedaard : »Op de bezwering van de overeenkomst na; uw woord van eer moet ons ten onderpand voor de trouw, en ten waarborg tegen den moedwil der soldaten verstrekken, en zonder uw woord zal er niemand doortrekken.quot;

• Welnu ! ik geef mijn woord van eer, dat de overeenkomst getrouw zal worden gehouden,quot; riep Rossu : «zijl gij nu tevreden ? hebt gij nu al de voorzorgen, die gij begeert 1 of wilt gij uw stadhouder ook misschien gevangen houden, totdat de laatste trosboef builen de poort gesloten is ?quot;

»lk hoop, dat uwe genade beter over ons denkt dan spreekt,quot; zeide de burgemeester beleefd ; «uwe tegenwoordigheid, bij hel inrukken der soldaten, is voor ons van te veel belang; anders zouden wij verzoeken u eenige ververscbingen te mogen aanbieden ; evenwel zullen wij ons gelukkig rekenen, indien onze stadhouder en de heeren van


-ocr page 332-

92 J. F.

zijn gevolg ons later de eer willen gunnen hen op slads kosten te onthalen.quot;

Wij zullen zien,quot; antwoordde üossu lachend ; -voor het oogenblik kan ik niet ja of neen zeggen; maar verzoek één uwer met mij te gaan; want die zwarte man aan de poort zou stout genoeg zijn om mij niet te gelooven !quot; Dit zeggende, verliet hij de raadkamer, en burgemeester Jan .lans-zoon Hoos zeide, toen hij vertrokken was: «liet zal nu ook mijn tijd worden om te vertrekken; ik mag lijden, dat ik mij bedrogen heb; maar ik blijf hij mijn gevoelen, dat üossu het op de stad gemunt heeft: de Hemel geve, dat ik mij bedrieg!quot;

Toen Bossu bij de Oostpoort aankwam, was de wacht merkelijk versterkt; de burgers, die uit nieuwsgierigheid of andere redenen zich herwaarts begeven hadden, werden nog steeds op een behoorlijken afstand gehouden. Zwart-Jan stapte met Jan Dominicus vóór de poort heen en weder; de edellieden, ollicieren en pages, die met den graaf waren binnengekomen, doch hem niet naar het stadhuis vergezeld hadden, volgden hun voorbeeld. De burgemeester deelde aan de burgers het genomen besluit mede, terwijl üossu met zijn gevolg sprak.

.Gij schijnt onvergenoegd, Meester!quot; zeide de burgemeester lot den smid; »maar het is eenmaal besloten, en de graaf heeft zijn woord verpand.quot;—

«Zijn woord ?quot; mompelde de smid ; doch hij vervolgde niet; want de burgemeester ging voort : «liet zijn er maar vijl en twintig telke reis en bovendien volgt burgemeester roos mij op de hielen met cenige versterking.quot;

• (ielief nu last te geven om de poort te openen,quot; verzocht de stadhouder, »dan kan ik naar buiten treden en mijne bevelen geven.quot; Aan zijn verzoek werd voldaan, en terwijl zijne edellieden hem bleven wachten, trad hij met den smid en eenige anderen naar buiten. De hamei werd geopend, nadat de valbrug nedergelaten was, en de graaf begaf zich naar het krijgsvolk.

Eenige oogenblikken later zeide de smid : «Waarom zendt hij er niet vijf en twintig naar de poort ? r«ij zul! zien, hij komt zeker met den geheelen hoop aan.quot;— «Wat zullen wij er aan doen. Jan ?quot; vroeg de bakker; — »als er maar niet meer dan het getal binnenkomen, dan hebben wij niets te zeggen ; men kan het mei die groote heeren zoo nauw niet nemen.quot;

Het geschiedde, zooals men vermoed had: liet krijgsvolk, dat door den graaf in gelederen gesteld was, naderde, ofschoon met stille trom en zonder ontrold vaandel; de musketiers maakten de vóór- en achterhoede uit; de spiesdragers gingen in het midden, terwijl de soldaten, die met dubbele haakbussen gewapend waren, zich ter wederzijde bevonden. De smid liep terug en gal er den burgemeester bericht van, die er met de edellieden over sprak ; doch zij verzekerden, dat deze zaak geene ongerustheid moest baren, daar er niet meer dan vijf en twintig tegelijk zouden binnenrukken. De smid keerde terug, met last om er zich niet mede te bemoeien, maar slechts acht te geven, dat er niet meer dan hel bepaalde getal naar de poort traden. Zoodra hij weder bij de hamei kwam, maakte Dominicus hem opmerkzaam op de lonten, die alle branden, waarom de smid Bossu toeriep, die vooruittrad: »Er is gezegd met doove lonten. Heer Stadhouder ?quot;

«Denkt gij dan, dat ik uwe herinnering noo-dig heb?quot; vroeg deze barsch ; «indien zij uitgedoofd worden, vóórdat men binnentreedt, hebt gij of niemand iets te zeggen.quot; Toen beval hij, dal vijf en twintig soldaten de lonten zouden uildoo-ven en vooruittreden. Degenen, die aan dit bevel gehoorzaamden, hadden echter nauwelijks eenige stappen gedaan, ol de smid, die zich met den bakker beraden had, riep forsch : «Sta! er zijn er meer dan hel getal.quot;

«Het is niet zoo, burger!quot; zeide Bossu, «er zijn er niet meer dan vijf en twintig ! maar Zwarl-Jan liet zich niet bedriegen en riep luid : «Sluit de poort, mannen! er zijn er meer dan het getal ; ik heb ze geteld.quot;

«Gij liegl, kerel!quot; hernam de graaf driftig, en en vervolgde schamper: «Hel past u niet, om 's konings krijgsvolk te tellen.quot;

De smid strekte zijn hellebaard uil, om het eerste gelid het voortgaan te beletten en antwoordde onverschrokken: «De wacht en hel lellen is mij bevolen ; en gaf een teeken om de hamei te sluiten; doch Bossu, die naast hem stond, trok snel den dolk uit de schede, en stak dien den moedigen verdediger zijner stad in de borst, terwijl hij luid riep: «Voorwaarts, soldalen! de stad is ons !quot; Zonder een woord le kunnen uiten, liet de smid den hellebaard los en viel ruggelings neder.

Op hetzelfde oogenblik sloegen de trommelslagers den slormmarsch ; Jan Dominicus viel dadelijk, gewond door een der Spaansche oflicieren, naast zijn buurman neder; de edellieden en ollicieren, die zich in de stad bevonden, riepen zoo luid : • Verraad !quot; als die van de wacht, en vielen op


-ocr page 333-

DE (IMAAK VAN 15(1

de burgers in de poort aan. Sommigen ontkwamen ; de meeslen werden lenedergestoolen, en met weinig moeite gelukte liet den soldaten de hall gesloten poort te openen ; zij drongen met vliegend vaandel en slaande trom de stad binnen. De burgemeester Jan .lanszoon Hoos, die juist aan liet hoofd van een gedeelte der burgerij de poort bereikte, wederstond een oogenblik met moed den onstuimigen aanval; doeh weldra stortte hij, door een kogel getrollen, terneder, en onder woest geschreeuw verspreidde hel Spaansehe krijgsvolk zich door de stad.

Meer dan driehonderd burgers bekochten hun kloeken Wederstand met den dood ; over hunne lichamen baanden de door hunne nederlaag voor den Briel en lunme omzwerving verbitterde soldaten zich een weg in de stad ; al wal in de

TR KOTTKRDAM. lt;).quot;

wapenen gevonden werd, werd afgemaakt; het lichaam van den moedigen Zwarl-Jan werd op de markt gevierendeeld; de bakker Jan Dominicus werd meer dood dan levend op een bakermat naar de markt gesleept, en lol dezelfde straf verwezen als zijn buurman.

liet was mijn doel niet de geweldenarijen, die de burgerij van het woeste krijgsvolk te lijden had, hel lot der arme vrouwen en maagden, die aan de willekeur der soldaten overgeleverd waren, weder in het geheugen te roepen, — het zou ook een te treurige herinnering zijn; maar ik wenscble u slechts de namen Ie herinneren van drie mannen, die hun leven opollerden voor de verdediging hunner medeburgers. De éénige belooning voor hun moed en hunne burgertrouw is, dal hel nageslacht hunner blijft gedenken.


-ocr page 334-
-ocr page 335-

J, F, OLTMANS,

DOCTOR RIMINI

-ocr page 336-

I

:■

Ü

-ocr page 337-

Doctor Rimini.

Uij den aanvang van het jaar 174!) was hi'l juist vijl' jaren geleden, dat het wijnhuis Lu ville de Beauvais, in de rue Daupliiné te Parijs, zich lot kolliehuis verheven had. Dal deze verandering niet onvoordeelig voor den eigenaar geweest was, hieek duidelijk, toen deze op het einde van het vorige jaar aan zijne begunstigers te kennen gal', dat hij zijn stand had overgedaan en voornemens was te (lluny in Bourgondie, de plaats zijner geboorte, te gaan wonen, ten einde er gerust zijne dagen te eindigen op een landhoeve, die hij gekocht had en mei zekeren trots zijn klein kasteel noemde.

liet wekte geene verwondering, dat men iemand had gevonden om La ville de Heauvais, of liever hel Calé Beauvais, over te nemen, zonder dal er iets van de zaak was hekend geworden ; en men benijdde den gelukkige, wien deze geldwinning was te gebeurt gevallen. Men herinnerde zich, dat de man die nu gereed stond als een edelman op zijn landgoed Ie gaan leven, vóór vijl jaren diep iti de schulden stak; en evenzoo geneigd als men was, om zich de boerenwoning in Bourgondie als een landgoed met wandeldreven en vijvers voor te stellen, evenzeer twijfelde men niet, of de nieuwe eigenaar zou binnen weinige jaren een rijk man zijn. Het C ifé Heauvais was een goudmijn : dil was uitgemaakt, wal de oude Notaris, die sedert meer dan dertig jaren dagelijks het wijshuis bad bezocht, vóórdal het de gedaante van een kolliehuis had aangenomen, ook praten mocbl van een erfenis, en van een ouden pastoor, die voor een paar jaren te Arnai-le-Duc overleden was.

De verfraaiingen, welke bel l'.afc Heauvais ondergaan had, sedert het van eigenaar veranderd was, waren niet geschied, zonder dat elk er zijn gevoelen over gezegd had ; maar nooit waren de stemmen meer verdeeld, en de ontevredenheid van sommigen sterker geweest, dan toen het ruchtbaar werd, dat er verlof gevraagd was om een biljard te houden ; want waren de kolliehuizen niet zoo talrijk in Parijs als thans, de biljards waren er nog veel schaarscher.

J. K. Oi/r.MANS. Hel huis van hei Zeewijf. — Diverse Novellen.

Zou liet te lang zijn, de redenen op te geven, waarom sommigen meenden, dal de nieuwe kollie-scbenker dwaas deed met een biljard te willen zetten, of waarom anderen zijn voornemen goedkeurden; geheel overtollig zou het wezen, te zeggen, boe velen betoogden, dat het verlof nimmer zou worden verleend ; want sedert den eersten dag der maand Maartwasdeze tafel des aanstoots in de zaal geplaatst.

In de eerste dagen waren velen van de oudste bezoekers van hel Café Beauvais weggebleven, met bel voornemen om voortaan elders den avond te gaan doorbrengen; doch van tijd tot lijd zag men een hunner terugkeeren. De gewoonte om des avonds naar de rue Dauphiné te gaan, overwon den weerzin legen het biljard, en de eigenaar van hel kolliehuis had weldra bel genoegen Ie bespeuren, dat bet hem gelukt was zijne voorgenomen verbeteringen tot stand te brengen zonder één zijner vaste begunstigers verloren te hebben.

Het behoeft dus den lezer niet te verwonderen, dat er op een guren avond van een der laatste dagen der maand Maart op het biljard gespeeld kon worden, zonder dat eenige oude heeren ge-noodzaakl werden de vlucht te nemen. Slechts wanneer de ollicier der dragonders, die met een heer in burgerlijke kleeding speelden, met nadruk zijne ontevredenheid over zijn verlies te kennen gaf, of de twee jongelieden, die bel spel aanzagen, wal Inidruchlig werden, dan bleek het, dat zoo meesl allen reeds gewoon waren aan hel eentonig lellen van den markenr en hel geklots der ballen, menigeen evenwel nog niel genoeg was gewend aan hel verwensebte biljard om mei evenveel aandachl te lezen, met evenveel genoegen een gesprek te voeren, als vroeger; ja zelfs, dat hel misschien niel ten onrechte was, dat sommigen bun verlies met bel kaartspel op rekening stelden van hel duivelsche geweld der biljardspelers.

De kapitein, die speelde, was de markies Du C.oudra}1; de blauwe rok met witte opslagen, en hel mode vest, behoorden lot de monleering van bel regiment Dragons du Roi. I)e jonge edelman, dit' zoo omstreeks twintig jaren oud scheen te zijn. droeg een rooden rok naar den laatsten smaak en een vest van wille zijde, dal rijk met zilver ge-

7


-ocr page 338-

Iiorrhnird was; zijn naam was llcnri Masers De Lalude, en hij hcvoud zich slechts sedert cenige dagen te Parijs. De kapitein was eenige jaren ouder; maar de twee die niet speelden, waren nog jonger dan De Latude : de groolsle, met den hlauwen rok, het roode vest, en opgeslagen broek en kousen van dezelfde kleur, was Louis Charles De Vogue, luitenant der üardes Krancaises; de kleinste, die ook de jongste scheen te zijn, droeg de rood scharlaken monteering met goud der Mousquetaires gris ; bet was Frederic de Verac.

Toen de markeur voor de vijfde maal, sederi bet spel begonnen was, aan elk die het booren wilde, bekend maakte, dat er weder een partij ten einde was, legde de kapitein de keu zoo on zacht op de groene tafel neder, dat de lezers allen opzagen, de kaartspelers bun spel vergaten, en de vier oude beeren, die de gewoonte hadden een gedeelte van den avond slapend bij den haard door te brengen, plotseling ontwaakten. Slechts twee lieden, die schaak speelden, schenen niets gehoord te hebben, dal hunne aandacht kon al leiden; want terwijl er een stuk verzet werd, vernam men een slem, die op deftigen toon te kennen gaf, in welk gevaar de koning verkeerde.

«Vijf, was de afspraak; maar daar d'Anteuil er nog niet is, zullen wij er tien spelen,quot; zeide dc edelman in burgerkleeding, die aan bet biljard was blijven slaan, terwijl hij zijn bal heen en weder rolde.

• Neen,quot; hernam de markies.

• Willen wij zien, of gij er tien verliezen zuil of geen één?quot; vroeg De Latude, »een partij is spoedig afgespeeld en zijn bal, die driemaal gehoorzaam naar de plaats was teruggekeerd, van waar hij was verdreven, verdween in een der openingen van de biljardtafel, toen de markies zich verwijderde en zijne weigering om te spelen herbaalde. De twee jongelieden , die zich tol nog toe vroolijk hadden gemaakt over de kwade luim van den verliezer, lachten nu over dc mislukking der laatste poging om den kapitein over te halen hel spel voort te zetten.

• Hoe kunt gij dat aanzien, mijn waarde?quot; vroeg de luitenant der Gardes Francaises; «ziet gij niet, dat De Latude slecht begint te spelen, en in dc laatste partij hebt gij nog oogenblikken gehad, dat wij uw spel bewonderd hebben ; is het niet zoo, Frédéric ?quot;

• Zeer zeker! maar hij is er zelf wel van overtuigd. Kom, Dn (gt;ouda\ ! houd goeden moed! een paitij is spoedig gewonnen, en...quot;

»lk speel niet langer,quot; zei de Markies gemelijk; »en ofschoon ik met genoegen gezien heb, dat gij en Dc Vogue cr zooveel vermaak in gevonden hebt mij te zien verliezen, zoo verzoek ik u mijn naam niet zoo dikwijls en zoo luid in deze ellendige herberg te noemen; want ik zou wel lust gevoelen, om die keu op de ruggen van die lieden stuk te slaan, die ons aangapen, als hadden zij nog nooit een monteering of een edelman gezien.quot;

De Latude bad mede hel biljard verlaten, en baalde een snuifdoos uil de wijde zakken van zijn vest te voorschijn, terwijl De Vogue lachend zeide:

• Dal zou niet wel gehandeld zijn; die goede lieden zijn hier op bun grondgebied; gij hebt hen wakker gemaakt en in bun spel gestoord ; zou bet bovendien niet ondankbaar zijn bet arme stuk bout stuk te slaan, dat u zoogoed gediend heeft?quot;

Dc kapitein antwoordde niet, en De Latude, de snuif van zijne kanten das afschuddende, zeide beleefd, terwijl bij een buiging maakte: »(iij ziet. Markies! dal ik bet ook op dit biljard van u gewonnen heb, evenals op alle andere, waarop wij lot nog toe gespeeld hebben; gij zult moeten erkennen, dat ik de sterkste ben.quot;

»Dat doet hij nimmer,quot; merkte de Mousquetaire aan, en De Latude vervolgde: »(Jij zult ten minste toestemmen, mijn waarde Dudoudray! datdewis-en meetkunde, waaraan ik een juist oog te danken heb, mij niet verhinderen het van u te winnen !quot;

• liet ongeluk vervolgt mij,quot; riep de markies,

• en ik moet mij de spotternij laten welgevallen, zelfs van die beeren, die nog nooit een partij met roem hebben gewonnen. (Jij zijl gelukkiger dan ik, waarde vriend ! laat, dat genoeg zijn, en verschoon mij van de toepassing der meet- en wiskunde op hel hiljardspcl; want gij maakt mij moeilijk.quot;

De luidruchtige vroolijkheid zijner vrienden verhinderde hem te vervolgen, en De I.aInde zeide lachend : «Op mijn woord van eer, indien mijnheer de markies de moeite wilde nemen de boeken van Euclides nog eens door te werken, dan geloof ik, dat bij spoedig een groot meester in bet biljardspelen zou worden.quot;

• Ik wenscble, dal gij in de Bastille waart, in gezelschap van uwen l'.uclides, om den heer Masers De Latude het vraagstuk te zien oplossen, hoe er uit te komen zonder voorkennis van Mijnheer den gouverneur.quot;

• Waarlijk, gij zijl al tegoed,quot; hernam De Latude vroolijk ; »docb uw bal is meest altijd gemaakt geweest, en dit doet u aan gevangenissen denken j


-ocr page 339-

DOCTOR RIMINI. 99

hel arme luljanl met zijn voel lierimierl n dc Bastille met hare acht torens! Maar van mijn vriend Kuclides gesproken; zijn de heeren hel niet met mij eens, dat ik liet moeilijkste vraagstuk opgelost heb, door vijl' partijen te winnen van mijnheer den markies Du Coudra\, die er op gerekend had mij er vijf te doen verliezen ?quot;

•Welnu, Markies! vroeg De Verac lachend, en deze, die zijn degen opnam, welke met zijn hoed op een stoel lag, zeide vroolijk : »Welnu, gij ziet, dal ik welgemoed hen ; ik hel» genoeg partijen gewonnen om er vijlquot; te kunnen verliezen ! Maaide ridder komt niet; waar zullen wij den avond verder gaan doorbrengen?quot;

• Waarheen zullen wij gaan ?quot; riepen de anderen, en De Verac, zoowel als de luitenant, stonden driftig op en grepen naar hunne hoeden. De markies had wijselijk ingezien, dat hij, door zijne gevoeligheid over zijn verlies te toonen, slecht voedsel gaf aan de spotzucht zijner vrienden, en dal er niets beters was dan in omvraag te brengen, wat men doen zou om den tijd door te brengen.

De stemmen waren verdeeld, en de woordenwisseling, die met bailluide stem gevoerd werd, verhinderde de overige bezoekers van het kollie-huis niet langer om met lezen of spelen voort Ie gaan. De uitgelaten vroolijkheid der twee jongelieden, die opzetlelijk verzocht waren om getuigen te zijn van dc overwinning van den markies en de geraaktheid van dezen over zijn verlies, had voor een oogenblik zich wat luidrucbtig lucht gegeven ; doch zij waren allen van Ie goeden huize, om zich niet te gedragen, zooak men van lieden van adel verwachten kon, ofschoon drie hunner de monteering droegen, en zij zich op een plaats bevonden, waar zij oordeelden te kunnen doen wat hun goed dacht.

«Indien wij niet tot een vast besluit kunnen komen, dan heb ik voor- niet verlof gevraagd: bedenkt, mijne lleeren ! dat ik morgen in de Rue du Rac moet zijn, en niet weel, wanneer ik weder zal kunnen uitgaan. Dat D'Auteuil er nu ook niet is! de avond gaat om, zonder dat wij ons vermaken.quot;

»De markies heeft toch al bet mogelijke gedaan,quot; hernam Louis De Vogue lachend, toen de Mous-quetaire zijne klaagredenen geuit bad: «Prédéric I gij handelt onrecht, en vergeel, boe wij gelachen hebben.quot;

»Du Coudra) komt alleen de eer niet toe,quot; merkte De Lalude met gemaakten ernst aan;»wees toch rechtvaardig, en erken dal gij u niet zoo vermaakt zoudt hebben, indien ik niet zoo goed gespeeld bad!quot;

«Loop naar den duivel met de vijf partijen, en zie bel hem ook af te winnen !quot; riep de markies driftig, «liet is vervelend altijd op hetzelfde terug Ie komen : indien mijnneer De Verac zich niet vermaakt heeft, wiens schuld is hetV Ik geloof, dat bij genoeg gelachen heeft, en liij is meester om te gaan of Ie blijven ; mevrouw de barones is wellicht nog te huis, ol. ..

»Of niet te huis, wilt gij zeggen?quot; viel De Vogue hem in de rede; hij wist, hoe onaangenaam de wending, die het gesprek genomen had, voor zijn vriend was. »Frédéric heeft geen woord gezegd, waarde Markies! dal gij u behoeft aan te trekken ; ik en De Lalude hebben schuld ; maar. . . .quot;

• Daar is de ridder!quot; riep de ollicier der dragonders, terwijl de glazen deur met drift werd toegehaald; en De Vogue, zoowel als de twee anderen, herhaalde met vreugde den uitroep van den markies. De ollicier, die binnengetreden was, droeg de monteering van kapitein van hel regiment (Jardcs Francaises. liet ordeteeken van Sl. Louis, dat aan het knoopsgat van zijn rok hing, was oorzaak dal men hem den ridder D'Auteuil noemde, ofschoon hij niet van adel was. Hel gemis van deze aanspraak op bevordering was voor hein vergoed door de bescherming, die de hertogin De Chateauroux hem bij baar leven verleend had, en bet geluk dal hem Ie beurt was gevallen van in de markiezin De Pompadour een nieuwe beschermster te vinden. Had de machtige invloed dezer twee vrouwen voor hem opgewogen tegen hetgeen er aan zijne geboorte ontbrak, elkeen was overtuigd, dat de rang, dien hij bekleedde, zoowel als de orde, die hij droeg, met eer op hel slagveld verdiend waren, en deze overtuiging, gevoegd bij het genoegen, dat zijn gezelschap aanbood, veroorzaakte dal elkeen hem gaarne onder zijne vrienden telde, vooral de jongelieden; want dc ridder D'Auteuil had zijnsgelijke niet in het in orde brengen ol het ontwerpen eener vroolijke partij.

Dc kapitein ging het voorste gedeelte der zaal door, zonder naar de lieden te zien, die hij door bet driftig toehalen der deur gestoord had; doch op cenigcn afstand van zijne vrienden gekomen, stond bij stil, maakte ecnige bewegingen met zijn wandelstok van Oost-Indisch riet, alsof bij met den sponlon groette, en bracht, bij bet vierde tempo, de linkerhand aan zijn hoed, nam hem af en maakte een buiging; toen verliet hij dc stijve houding, trad naderbij en zeide lachend, terwijl hij losweg


-ocr page 340-

1(10

groette.: «Ik heb de eer den heeren een goeden avond Ie wensehen !

Toen de ridder bleef staan, alsol hij zieli voor hel front van zijne kompagnie bevond, iiadden zijne vrienden zijn groet met deftigheid beantwoord; nn eehter traden zij hem vroolijk te gemoet en riepen : «tioeden avond, Mijnheer de ridder ! waar zijt gij toeh zoolang geweest ?quot;

• Waar? Da' zal ik n op een anderen lijd vertellen ; ik dacht nog bijtijds te komen ; maar ik zie, liet is te laat. ik bemerk. Markies! dat gij het mij kwalijk neemt; maar gij moet niet haatdragend wezen, indien ik te laat kom om van uwe overwinning getuige te zijn ; gij ziel, ik ben er wanhopig over; maar ik kom nog bijtijds om n geluk te wensehen !quot;

»Du (loudray heeft verloren,quot; zeide De Vogue, toen de ridder hen vragend aanzag; want de kapitein der dragonders sprak geen woord, maar neuriede de wijs van een nieuwen marseh.

• Verloren!quot; riep de ridder, »en ik, die een glas wijn daehl Ie drinken om hem geluk te wensehen! Mijn waarde Markies! ik neem zeer vee' deel in uw verlies ; eindelijk zullen wij wel moeien gelooven, dat de wiskunde .. .

• D'Auleuil! viel De Lalude hem in de rede, »de kapitein heelt mij reeds naar de Itaslille willen zenden om datgene, waarover gij will uilweiden; wees voorzichtig!quot;

• Welnu! als de markies een lellre de eaehet in zijn zak heeft, dan zeg ik geen woord meer.

»lk heb er reeds genoeg over geboord,quot; zeide de markies; «maar wij waren juist gereed om heen Ie gaan, toen gij gekomen zijl; wees zoo goed ons den weg Ie wijzen ; want onze goede De Verac beklaagt zich, dat hij zieh niet vermaakt, zooals hij gedacht had.quot;

Op uilnoodiging van den ridder D'Auteuil, die zeide vermoeid te zijn, nam men plaats om bedaard Ie overleggen, wat er gedaan zou worden; op zijn last waren er twee llesscben van den besten wijn op tafel gezel, en toen het eerste glas gedronken was, zeide bij vroolijk : »0p mijn woord van eer, mijne Heeren! ik ben zeer gevoelig over hetgeen gij mij wegens uw leedwezen over mijne afwezigheid gezegd hebt, en ik zal al het mogelijke in het werk stellen om een goed voorstel te doen, enquot; vervolgde hij, terwijl hij de glazen vulde, • indien mijnheer de markies niet gehuwd was, dan zou ik niet welen, wal een Mousi|uelaire den lijd aangenamer zou kunnen doen doorbrengen dan ...

quot;Mijn waarde D'Auleuil!quot; zeide de markies haastig. »ik geel u verlof Ie vergeten, dal ik gehuwd ben ; maar ik verzoek u niet te vergelen, dal mevrouw de barones het recht zou hebben jaloersch te zijn.'

• Welnu, De Verac?quot; vroeg de ridder.

»lk zeg niets, dan dat mevrouw de markiezin geen rcebl ter wereld heeft om jaloersch Ie zijn !' antwoordde de Verac onverschillig.

«Mijne Heeren! ik slel de gezondheid in van mevrouw de markiezin ; een vrouw, die niet jaloersch mag zijn, is schatten waard, Markies!'quot;

• Zeer verplicht, d'Auteuill (Üj zijl al Ie goed, mijne Heeren !quot; zeide de kapitein der dragonders, even vrolijk als zijne vrienden, en bij vervolgde, het glas nederzellende: »IIet is waarachtig ol De Verac wal nieuws vertelt; waarlijk, hetgeen ik n houdermaal gezegd heb, behoeft u niet te verwonderen : op mijne eer! ik had nooit gedachl hedenavond op de gezondheid van mijne vrouw te drinken !'quot;

• (ienoeg!quot; riep D'Auleuil lachend, •het is onmogelijk, dal een gehuwd man, zelfs een kolonel der dragonders, er verstandiger over kan spreken; ik geloof, dal j-'ij liever de markiezin dan een partij biljard zoudl verliezen. Maar bel is waar, op dal punt denkt gij zoo wijsgeerig niet, en die lellre de cachet...! Om dan Ie vervolgen, mijne Heeren ! Du C.omlray heelt mij wel verlof gegeven om Ie vergeten, dal bij gehuwd is; maar De Verac heeft niet duidelijk geantwoord. Hel is waar, wij zouden met meerderheid van slemmen kunnen besluiten ; maar ik wil liever een ander voorstel doen, en dal een Mous(|iielaire zeker bevallen moei. Laat ons gaan spelen, mijne Heeren !quot;

»l)ii CiOiidray wil niet meer spelen,quot; zeide De Lalude.

• Maar ik spreek niet van het biljard ! \\ illen wij naar mevrouw Tarvillc of naar de gravin De LT.spac gaan? of....quot;

• Vermoei u niet, mijn waarde ! quot; riep de markies; • onze vriend De Lalude heeft gezegd, dal ik niet spelen wil—en hij, bij wil wel; maar hij wacht altijd nog geld van Monlagnac; dus kan er niets van dal voorstel komen.quot;

• Kn waarom niet?quot; vroeg deze spijtig. •Waarom zou een edelman niet kunnen spelen zonder geld ? Mijnheer de markies is kapitein ; maar mijn vader is luitenant-kolonel bij de dragonders . ,. . '

»Imi mijnheer zijn zoon is onze vriend!quot; viel de ridder hem in de rede, »en daarom kan bij niet spelen zonder geld ; want onder goede vrienden


-ocr page 341-

DOCTOR HIMIM.

HM

niiig de een iiimmer iiiiiir gt'ld wachlen, /noliing do aiidcrcn cr nog van voorzien zijn. Maar ik wil niel langer voorslelien om te spelen; Dn (loudrax draagt zooals ik hoor, een steckhricl in den zak, en De Latude is gereed om een uitdagingslirier te voorschijn te hrengcn; hovcndicn vergat ik, dat De Voguc geen lief'hchhcr van liet s|)ci is; ik moet dus iels anders nitvinden,quot; vervolgde hij vroolijk, waarna hij de hand aan zijn voorhoold lirucht en zich scheen le hcdenkcii.

»lk gelooi', dat mijn vriend Fn'-dcric niel gewonnen heelt hij de komst van den kapitein.quot; zeide De Voguc, toen deze nog met zijn nieuw voorstel achterwege hlecl. quot;Mijnheer de ridder is dezen avond niet vindingrijk, en . . .quot;

»Kn,quot; viel D'Auteuil hem in de rede, «om mijnheer den luitenant te logcnslrallcn, zal ik dadelijk een nieuwen voorslag doen. Maar,quot; vervolgde hij ernstig, »gij moet mij beloven, dat hetgeen ik n zeggen zal, en hetgeen wij zullen doen, indien mijn voorstel u bevalt, allijd een geheim zal blijven.quot;

.Wij geven ons woord, is hel niet zoo, mijne lleeren ?quot; zeide de markies. »Kcn geheim'? maar zeer zeker!quot; riepen de drie overigen, die met hunne stoelen nader bij de (afel schoven. Spoedig! laat hooren, D'Auteuil!quot; zeide De Verac ongeduldig.

De kapitein der Gardes Francaises lichtte zijn wandelstok dreigend op, terwijl hij den markeur, die in hunne nabijheid stond, op een gebiedenden toon; «Voort!quot; toeriep, en toen deze zich verwijderd had, zeide de ridder op driltigen toon : • Mijne lleeren! wij kunnen morgen gaan spelen, of overmorgen, en Parijs zal altijd wel rijk blijven aan schoone en bevallige vrouwen ; maar ik weet iets dat zeldzamer is; wij hebben het geluk, een

vreemden doctor in onze stad Ie bezilten, die.....quot;

»Een dokter!quot; riep de markies; «niaur, beste D'Auteuil! gij vergeet dat wij allen gezond zijn; wat zullen wij met een dokter aanvangen ?quot;

quot;Mijnheer Dn (ïoudrav i quot; riep de ridder meesmuilende, quot;indien ik een priesterrok droeg, in plaats van de nionteering, dan zou ik n zeggen, dat er gezonden zijn naar het lichaam, die ziek zijn naar de ziel. Maar ernstig gesproken,quot; vervolgde hij deftig: quot;de man, van wien ik spreek^ is meer dun dokter!quot;

«Maar zijn naam?quot; zeide de Verac haaslig. • Doctor Himini.quot;

quot;Hel is dus een giftinenger!quot;

quot;Uiitenant De Vogue! hel is een Italiaan.quot; quot;Die erfenispoeder verkoopt,quot; zeide de markies lachend. «Maar, waarde Uidder ! hoe onvoorzichtig !

indien de markiezin n boorde, dan behoefdet gij niel langer op hare besclierming te rekenen.quot;

«Welke Markiezin?quot; vroeg De Latnde.

«De Pompadour,quot; antwoordde de markies, en De Vogue, die zag, dat dit antwoord den jongen edelman verwonderde, vroeg mei eenige bevreemding : «Mijn hemel! De Lulude! hoort gij hedenavond voor liet eerst, dal mevrouw De Pompadour voor niets meer vreest dan voor vergif?quot;

«Laat de markiezinnen in (iodsnaam met rusl, lleeren Iquot; riep D'Auteuil, met den knop van zijn rotting op de tafel likkende, »is hel niet genoeg, dat wij reeds op de gezondheid van ééne barer gedronken hebben ?quot; Kn hij vervolgde ernstig: quot;Indien de llaliaan hel poeder verkoopt, waarvan de markies gesproken heefl, hetgeen nog niet bewezen is, dan is hel evenwel zeker, dal wij er hein niel naar vragen zullen. Ik wilde n sleehls voorstellen een bezoek bij hem al te leggen, en wel omdat men mij verzekerd beeft, dal hij de loekomsl weet te voorzeggen ; in één woord, hij roept geesten op; bet is een waarzegger, een loo-venaar, een bedrieger, alles wal gij wilt, maar hel zal ons niel meer kosten dan één louis d'or ; wij, die nog ongehuwd zijn, zullen welen, of wij in den echlslaal gelukkig zullen zijn, en de markies, die dit reeds weet, of bij De Lalude de meester zal worden op hel biljard. quot;

Ditmaal had de ridder D'Auteuil bel genoegen zijn voorstel le zien aannemen, en na een korle afspraak omtrent de plaats, waar men elkander zou vinden, verliet men hel kolliehuis zoo spoedig mogelijk om zich te gaan verkleeden.

De deur was nauwelijks dichtgevallen, of een oud man met een groole pruik zeide op bitsen toon, terwijl bij bet laatste nommer van hel Journal des Savants in zijn rechter rokzak slak : quot;Indien de beeren ollicieren hier voorlaan goedvinden le komen, dan zal er voor ons niels overblijven, dan hun onze plaats af le slaan en niet weer terug te keeren.quot;

«liet is hel eenige middel, mijn waarde lieer! indien men verslaan wil belgeen men leest,quot; merkte zijn buurman aan, die de Gazelle de France nederlegde om naar het antwoord van den markeur te luisteren. Deze vervolgde, na zoo goed mogelijk de namen der vijf rustverstoorders le hebben opgenoemd: «In alle geval geloof ik niet, lleeren! dat zij zullen wederkomen; mijn mees-Ier zou het althans niel gaarne zien ; de kapitein der dragonders heeft bier gisteren voor den regen geschuild, en toen gelukkig gespeeld ; maar daar


-ocr page 342-

102 J. F. OLTMANS.

hij nu verloren heelt, denk ik niet, dat wij hem weder zullen zien.quot;

• Een nare buurt voor een voornaam dokter,quot; merkte De Vogue aan, toen de ridder hen verzocht hem in de rue de la Poterie te volgen.

«Gij vergeet, dat hij meer dan dokter is!quot; zeide de markies lachend ; «zoo hel mij voorkomt, is het een geschikte woonplaats voor een waarzegger.quot;

»iSu rechtsom!quot; verzocht d'Auteuil, terwijl hij hen voorging, en zijne vrienden bevonden zich op een klein, donker plein, dat niemand hunner zich herinnerde ooit bezocht te hebben. Hij telde de huizen naukeurig, sedert hij de straat verlaten had, en toen hij voor het tiende huis stilhield, zeide hij: «Indien ik mij niet bedrieg, dan is het hier, en met uw goedvinden zal ik aankloppen en het woord doen.quot;

üp de vraag, of de doctor tc huis was, antwoordde de oude vrouw, die de deur geopend had, eerst: «Neen Iquot; Dal D'Auteuil door vier anderen vergezeld was, scheen haar te verschrikken; doch het was haar onmogelijk met dit antwoord te volstaan ; want de ridder had reeds den voet in het voorhuis gezet, en terwijl zij haar licht achter liet, zeide zij : «Ik geloof hel ten minste niet, maar zal het gaan zien,quot; en verwijderde zich. De Verac nam de lantaren in de hand, en liet het licht beurtelings op een zijner vrienden vallen; het was hun onmogelijk hun lachlust over de vreemdheid hunner kleeding te bedwingen, en de markies zeide: «liet verwondert mij niet, dat het oude wijf bevreesd was; onze aanvoerder gelijkt sprekend op een zendeling van den heer Ber-ryer, en wij op zijn gevolg.quot;

«Het is alsof ik rattenkruit ruik: wat zegt gij er van. De La...?quot; hier verhinderde de ridderden Mousquetaire om voort te gaan, want hij zeide: Stil! welk een dwaasheid! gij weet, wal de afspraak is, geen namen te noemen, en daar hoor ik hel geslof van onze boodschapster.quot;

»De dokter is wel te huis. Mijnheer!quot; zeide de oude vrouw, «maar des avonds spreekt hij geene zieken; morgen gedurende den ochtend....quot;

«Hebben wij geen lijd om terug te komen,quot; viel D'Auteuil haar in de rede; »zeg aan den dokter Signor Itimini, zoo is zijn naam immers 1 dat vijf zieken ook vijfmaal betalen, en dal wij niet vertrekken, vóórdat wij genezen zijn.quot;

De oude vrouw verwijderde zich weder, en

D'Auteuil vervolgde: »Het kost moeite om gehoor te krijgen; maar ik zal niet loslaten: indien hij slechts één tegelijk te woord wil slaan, zal ik, zoo gij hel goedvindt, mij hel eerst in hel vuur hegeven, en gaan zien wat de dokter te zeggen heeft.quot;

De Vogue, zoowel als De Latude en de Verac, brachten er niets tegen in ; doch de markies hernam vroolijk : »Gij hebt wel eens hooren verhalen van een wolf in de schaapskooi; maar wij zijn vier schapen in de verblijfplaats van een wolf; zullen wij nu een woll op verkenning uitzenden ?quot;

«Indien gij mij voor een woll houdt,' zeide de ridder lachend, «dan bewijst gij mij te veel eer, en ik zal hel laatst gaan, als gij hel goedvind!, .Mijne Heeren! ik stel dus voor, om dit schaap met de verkenning te belasten,quot; dit zeggende wees hij op den markies, en toen deze te kennen gal, dal hij met groot genoegen dezen last op zich nam, vervolgde D'Auteuil: «Wij kunnen ons geluk wenschen met onze keus; want onze vriend is een goede ram, en zoo de duivel horens heeft, hij is er niet kwalijk van voorzien, en kan aan Satan zeiven hel hoofd bieden.quot;

De oude vrouw kwam nu juist terug, met verzoek, of één der heeren haar volgen wilde; en toen de markies zich met haar verwijderde, liet hij zijne vrienden, nog lachend over hel gezegde van den ridder, achter.

Zoodra Du Goud ray teruggekeerd was, {luisterde hij zijnen vrienden loc: «Ofschoon ik geen duivel gezien heb, heb ik evenwel een duivelschen doctor gezien ; hij heelt geene horens, en evenwel ... in één woord, heigeen ik vernomen heb, was mij geen louis d'or waard ; maar dal moet u niet verhinderen hem te gaan raadplegen.quot;

Ditmaal was het de beurt van De Vogue, om den doctor te bezoeken. Toen hij de gordijn liet vallen, die voor de deur van de kamer hing, waar men hem verwachtte, kwam hem een sterke lucht van wierook te gemoet. Aan hel einde van hel vertrek, dat vrij groot was, kwam een roodachtig licht uil een soort van altaar te voorschijn, en op die plaats was de zolder hel sterkst verlicht; voor het overige was er kaars noch lamp, en dit, gevoegd hij den damp, die er heerschte, en hel zwarte laken, waarmede de muren behangen waren, veroorzaakte, dal de luilenanl een oogenblik bleef staan, en den doctor niet gewaar werd, voordat deze hem verzocht naderbij te komen. Signor Itimini zat aan een groote laid, midden in hel verlrek, en ofschoon


-ocr page 343-

nor,to

De Vogue, toen hij naderend was, langzamcrliand' hetgeen er op lal'el stond o( lag, begon le kunnen onderscheiden, zoo was liet hem onmogelijk, te zien, hoe oud de doctor was; want hij zat mei den rug naar het altaar gekeerd, en zijne zonderlinge zwarte muls teekende zich scherp legen hel roode licht, dal zich daaruit opwaarls verspreidde, en het onderste gedeelte van de kamer geheel in het duister liet.

De doctor sprak slecht Franscli, met een vreemden tongval, die hel land zijner geboorte verried. De Vogue was hlijven slaan, niettegenstaande de uitnoodiging om op den écnigen stoel, dien hij gewaar werd, plaats le nemen, en hij antwoordde losweg op de vraag naar den dag en het uur zijner geboorte. De markies had hein reeds eenigs-zms doen gevoelen, dal bij zich bedriegen zou, indien bij iets van aanbelang dacht te zien ol' le hooren ; en toen hij eens gewend was aan den vreemden dampkring, zag hij niets dat hem behoefde Ic verwonderen : het bevestigde hem in zijn gevoelen, dat Signor Himini niets meer was dan een gewoon bedrieger. De Italiaan scheen aandachtig le zien naar een aantal vreemde liguren, die zich van lijd tot lijd vóór hem op de tafel vertoonden, en door bet licht, dal van deze zonderlinge teekens terugkaatste, ontwaarde De Vogue, dal zij te voorschijn kwamen, als de doctorzijn zilveren tooverslok op de zwarte bladen van een groot boek drukte. .Nu en dan was het alsof de oogen van den doctor den vurigen gloed der tooverleekeiis terugkaatsten, en De Vogue, die meende le bespeuren, dat de vorscbende blikken van den Italiaan gestadig op hem gericht waren, bad moeite, loen er aan de berekening en bet teekenen van liguren geen einde kwam, zijn lachlust te bedwingen over de nulle-looze pogingen, die de bedrieger aanwendde om zijne vermomming te doorzien en een redelijke toezegging uil le brengen.

Het scheen dal de doctor iets gewaar werd van bet ongeduld, of iels vermoedde van de gedachten zijns bezoekers; want hij legde den stok neder en zeidc ernstig : «(üj hebt daar vele teekens gezien, Mijnbeer I elk van deze, heell mij jarenlang met de grootste inspanning beziggehouden, en nog durf ik niet /eggen, dal ik er één volmaakt van begrijp.quot;

»lk geloof het wél, geleerde doctor!quot; zeidc De \ ogue lachend ; doch deze scheen noch verstoord noch verlegen over dit gezegde, maar vervolgde bedaard: »Maar ofschoon men alles niet weet, kan men veel weten; véél, dal ruim vergoedt.

lUMIM. 105

wal hel gekost beeft, (lat het werk van jaren dubbel beloont, (lij bebl vele teekens gezien; maar er is menig gelukkig' of ongelukkig oogenblik in bet leven van] een mensch, van zijne geboorte af tol aan bel graf; en ofschoon de meeste wellicht nimmer door mij kunnen opgelost worden, zoo zon ik er misschien veel kunnen begrijpen; doch heden..quot;

«Kunt gij bet niet,quot; zeide De Vogue lachend ; • gij zijl ten minste een waarzegger, die de waarheid spreekt ; dal bevalt mij; maar die kunst versta ik ook : gij zuil mij niet wederzien, geleerde doctor! en ziedaar den éenigen louis d or, dien gij aan mij verdienen zuil.quot; Hij wierp hel goudstuk op de tafel en keerde zich om ten einde been te gaan.

»(iij liegt !quot; riep de Italiaan, en toen De Vogue bleef staan en naar hem omzag, vervolgde hij: »Zóó zon ik bet recht hebben tol den oningewijde le spreken, die de openharlige bekentenis van den grijsaard gelijkstelt met de kunstgreep van een lagen bedrieger. .Maar dit leeken zegt mij, dat gij in bel vervolg recht zult doen aan mijne kunde ; en aan den ollicier des Kouings moet ik zeggen, dat hij mij niet voor bet laatst raad komt vragen, en dat dit stuk hel laatste niet is, dal bij mij geven zal.quot; Dit zeggende, raakte bij den louis d'or met den tooverslok aan, en het goudstuk scheen van vuur le zijn.

Hel bevreemdde De Vogue niet, dat de Italiaan zijn stand geraden had ; doch bij verwonderde zich over de geslepenheid, waarmede deze hem door zijn onheschoften uitroep eerst had doen stilstaan, en vervolgens, dooreen bedaarde verklaring, de ongepastheid van zijne uitdrukking trachtte le doen vergeten. De doctor wachtte niet af, dal De Vogue zijn voornemen om heen te gaan ten uil-voer bracht, maar vervolgde schielijk : »Wees verzekerd, Mijnheer! dat indien de edellieden, die mij bezoeken, zoo goed of zoo verstandig waren, mij door hunne openhartigheid van de moeite le ontslaan om alles te berekenen en te overwegen, zij niet alleen veel spoediger zouden weten, wat ik bun te zeggen heb. maar ook veel meer; want elk leeken is een schalm van dezelfde keten, en hel eene verklaart zich door bet andere. Hier zie ik, bij voorbeeld , dal gij een blauwen rok moet dragen, en dat uwe kleeding voor het overige rood is. Zeer zelden is het mij vergund een naam te ontcijferen; doch ik zie, dat gij de eer genieteen machtig vorst te bewaken. (Jij zult evenwel niet altijd dezelfde kleediug dragen; de kleuren zijn veranderd; in plaats van het weinige zilver, zie


-ocr page 344-

J. F. OLTMANS.

104

ik vóel goud; uw vader was juist zoo gekleed, Mijnheer! toen liij stierf. — Ik bedrieg niet, ik zeg niets of ik hen er zeker van,quot; vervolgde de doctor, toen de Vogue mei aandacht luisterde: »(iij zijt op een gelukkig oogenblik geboren ; rijkdom en aanzien is uw deel; maar f?ij bezit ook een moeder, die ii van harte liefheeft; bel zal baar verheugen, als haar ééiiige zodb^een gelukkig huwelijk doet, en mevrouw uwe moeder. Mijnbeer! zal die vreugde genieten; gij zult gelukkig zijn in uwe Helde.. .

»(Jelukkigquot; zeide De Vogue onwillekeurig, ofschoon bij lot nog toe niets bad laten bemerken van zijne verwondering over de woorden van den Italiaan, en deze vervolgde: «(üj zult gelukkig zijn in uwe Melde; bestaan er beletselen, die voor eenigen tijd de volvoering van uwe wenscben in den weg staan, liefde en getrouwheid, en vooral goede raad, zijn alvermogend....quot;

«Zeker de raad van Signor Rimini ?quot; vroeg de Vogue lachend, ontevreden op zich zeiven over de inlichting, welke hij door zijn uitroep en verandering van houding aan den doctor gegeven bad; en toen deze door een beweging met hel hoold te kennen gaf, dat hij zich niet bedroog, vervolgde de luitenant: «Geloof niet, dat ik zoo dwaas zal zijn ; gij hebt bel eenige goudstuk niet eens verdiend, en gij zuil er geen tweede hebben.quot;

• Mijnbeer!quot; hernam de Italiaan haastig, »heb ik niet gezegd, dat ik n nog eens hier zou zien, en dat ik dan niet voor één enkel goudstuk in de toekomst zou lezen ? Zie! daar verdwijnen de teekens, die ik voor u geschreven heb; maar dit écne wil ik door mijne macht dwingen, om zichtbaar te blijven.quot; Dit zeggende, raakte hij de figuur met zijn tooverstok aan; zij schitterde vurig, terwijl de andere reeds allen verdwenen waren, en hij vervolgde ernstig: »met dit teeken kan ik ééne vraag beantwoorden, en van dat antwoord hangt uw welzijn af; hebt gij nu het geluk juist die vraag te doen, dan bel) ik eerder tien goudstukken verdiend dan dat ééne.quot;

• liet teeken begint te verdooven; baast u, of bet is te laat!quot; zeide de Italiaan waarschuwend, toen de luitenant besluiteloos been en weder ging. De Vogue achtte het beneden zich om aan den vreemden bedrieger een vraag te doen; deze scheen hem evenwel te kennen, ofschoon bij zijn naam niet genoemd had, en toen de doctor naar bet teeken wees, naderde hij met drift de tafel en vroeg haastig: »Waarom werd zij vroeger Tarsia genoemd en nu niet meer ?quot;

»Tarsia ?quot; herhaalde de Italiaan, terwijl bij den tooverstok nederlegde, »Tarsia?quot; en hij boog bel hoold voorover en scheen vergeefsebe moeite te doen om de oplossing van de vraag in bel leeken Ie vindon, dal geheel onzicblbaar was geworden.

«Ja, Tarsia !quot; riep De Vogue, met zijne band op de tafel slaande om den doctor, die in slaap gevallen scheen le zijn, wakker te doen worden, en bij vervolgde lachend : «Maar dit is de vraag niet, die door dat teeken kon opgelost worden ; is het niet zoo, doctor ?quot;

»Neen !quot; hernam de Italiaan, juist toen de luitenant wilde heengaan. »/ij werd vroeger Tarsia genoemd, omdat haar naam Tarsia is,quot; en hij vervolgde ernstig, toen zijn ondervrager lachend naar de deur trad: «zoodra mijnbeer Louis (lliarles De Vogue te middernacht bier zal teruggekomen zijn, dan zal ik hem zeggen, waarom Paula Tarsia nu Paula Valarasco genoemd wordt!quot;

«Zeg het mij nu !quot; riep De Vogue snel lerug-keerende, »zeg het mij nu! spreek!.... Daar!quot; riep bij, en wierp zijne beurs op de tafel ; doch de Italiaan scboof baar verachtelijk met zijn stok van zicb af en zeide koel: «Te middernacht; ik heb u immers gezegd, dal ik een tweede bezoek te wachten had, en vergeel niet, dal Paula Tarsia zonder mijn raad voor u verloren is!quot;

»(iij kent D'Auleuil langer dan ik,quot; zeide De Lalude, die met De Vogue en De Verac door de rue St. Ilonoré ging; de ridder en de markies waren op de Place du Palais Ho\al van hen afgegaan; maar daar ik hem geen oogenblik uitbel oog verloren heb, van het Café Beauvais af, totdat wij bij elkander gekomen zijn, zoo is het onmogelijk, dal bij Signor llimini van onze komst heeft kunnen verwittigen.quot;

«Dat verandert de zaak,quot; zeide De Verac, «of bel moet een voorbedachte fopperij zijn, en D'Auleuil is er wel toe in staal; hoe het zij, die Italiaan scheen ons le kennen ; het is mogelijk, dat hij in Hbodus bel huis bezocht beeft, dal een mijner voorouders, die ridder van de orde was, heeft laten bouwen, en dat bij er ons wapen op de muren gezien beeft; maar dal hij er vijftig jaar in gewoond heeft, zal wol gelogen zijn.quot;

«En onze goede markies!quot; riep De Lalude vroolijk ; »ik geloof, bij zou er niets bij verloren hebben, al ware D'Auleuil bel eerste gegaan. Maar weel gij wel, dal ik gelukkig geweest ben? ik ben de eenige, wien hij iels goeds voorzegd beeft.


-ocr page 345-

DOCTOR RIMINI.

I OH

De alvermogeiuie vrouw, die zooveel invloed z;d iiiloefeiien o|) mijn volgend lot, diil ik hel groolsle gedeelte, van mijn leven in koninklijke kasleelen zal doorbrengen: ziedaar een voorzegging, die wel duister, maar evenwel niet veronlrustend is.quot;

»lk zie er niets duisters in,quot; hernam De Verae, en reken er op, dat gij binnenkort uwe woning op liet kasteel van Versailles znll betrekken. Ik wenschte wel, dat aan De Vogue geen slimmer voorzegging was te beurt gevallen ; maar aan de woorden van een bedrieger moet men zooveel gewicht niet hechten.quot;

»Hel is geen voorzegging,quot; zeide De Vogue ernstig, en De Latude die slaan bleef, zeide opgeruimd : »ln ('én woord, ik zie wel, dat ik alleen eerlijk gebiecht heb, wat de Italiaan gezegd heeft; de Heeren zijn zoo openhartig niet geweest, zelfs de markies niet; het belooft hem weinig geluk op het biljard. Morgen hoop ik hel genoegen te hebben De Vogue wat vroolijker Ie vinden; nu wensch ik u beiden een goeden nacht.quot;

«Tot wederziens. De Latude!quot; riepen zijne vrienden, en terwijl hij naar de Place Vendome ging, vervolgden zij te zatneu hun weg door de rue Sl. Ilonorc.

De luitenant had in den herfst van hel vorige jaar, na het sluiten van den vrede, het leger verlaten cn was naar Parijs teruggekeerd. Prédé-ric De Verac, die gewoon was om het huis van mevrouw De Vogue als de woning zijner ouders te beschouwen, en die er vernachtte als hij niet verplicht was, in hel hnlel des Mousque-taires den nacht door te brengen, stond juist gereed om naar Auvergne te vertrekken, ten einde zijne ouders te gaan bezoeken, toen zijn vriend in Parijs kwam. Natuurlijk sloeg hij aan De Vogue voor, hem te vergezellen, en ofschoon mevrouw De Vogue haar zoon in langen tijd niet gezien had, moedigde zij hem aan om zich dit genoegen niet Ie ontzeggen. De reis werd twee dagen uitgesteld; de minister van oorlog, de graaf D'Argenson, maakte geene zwarigheid den luitenant verlof te verleenen, en den derden dag vertrokken de beide vrienden naar Montferrm.

DctJraaf Valarasco, die sedert een jaar een fraai kasteel in de nabuurschap bewoonde, werd juist met zijne dochter bij mijnheer De Verac op het middagmaal gewacht, toen de twee ollicieren aankwamen. De Spanjaard, die, zoo men vermoedde, om staatkundige redenen zijn vaderland had verlaten, scheen niet zeer verheugd over de keunis-making met de twee jonge edellieden, hetgeen niet te verwonderen was, daar hij zijne dochter nooit ergens bracht, waar zij gevaar liep jongelieden Ie ontmoeten. Dat hij een vreemdeling was, en elk oogenhlik den edelman verwachtte, die met zijne dochter in het huwelijk zou treden, verklaarde deze zonderlinge handelwijs. Paula was schooner dan De Vogne verwacht had, niettegenstaande hetgeen de ouders van De Verac hem gezegd hadden; het was hem onmogelijk haar te zien zonder haar te beminnen. Mijnheer De Verac iiad hem verzekerd, dat hij baar slechts eenmaal zou zien, cn de luitenant der (Jardes Francaises wist, ondanks den graaf, gelegenheid te vinden om Paula te doen gevoelen, welken indruk zij op zijn hart gemaakt had ; het kostte hem niet veel moeite om te ontdekken, dat de echtgenoot, dien men verwachtte, hare liefde niet bezat. Den volgenden dag schreef De Vogue aan Paula ; want haar in het geheim te zien was onuitvoerbaar ; zij antwoordde, en na het wisselen van eenige brieven, deed De Vogue vruchteloos aanzoek om hare band bij den graaf. De man, die de brieven bezorgd had, werd plotseling uit zijn dienst ontslagen, en De Vogue was ten laatste verplicht zijn voornemen, om Paula met list of geweld uit de macht van haar vader te verlossen, op te geven, en aan De Verac toe te stemmen, dat zij voor hem verloren was.

Doch om le weten, waarom De Vogue aan doctor Rimini de vraag bad gedaan, waarvan de beantwoording hem zoo sterk getrolTen had, zal hel noodig zijn dat wij vernemen, wat Paula, ter voldoening aan het verzoek van De Vogue, in den laatsten brief geschreven had, dien hij van baar ontving: .Daar al wat mij betreft,quot; schreef zij, ii zooveel belang inboezemt, zal ik u van mijne moeder verhalen ; indien gij u niet bedriegt, Louis ! dan was zij schoon ; want ik gelijk sprekend op haar. Volgens mijne vroegste herinneringen leefde ik alleen met mijne moeder; zij weende, als ik vroeg, waarom ik geen vader had, zooals andere kinderen, en zeide mij, dat ik hem verloren had. Doch op zekeren dag verzekerde men mij, dat ik spoedig zoo gelukkig zou zijn een vader te bezitten; zijne komst werd feestelijk gevierd. Hij liclkoosdc mij en scheen mij lief te hebben; maar ik heb hem nooit die genegenheid toegedragen, die ik voor mijne moeder gevoelde. In later tijd heeft mijn vader mij verklaard, waarom ik zoolang ge-leeld heb zonder hein te zien ; hij had zich, uit liefde voor zijn vaderland, met eenige edellieden


-ocr page 346-

J. F. OLTMAINS.

106

verbonden om de macht van een voornamen staatsdienaar omver te werpen : doch zij werden veriaden. Het gelukte hem zijn leven te redden, door zich op een schip (e verbergen; en terwijl hij in de nieuwe wereld rondzwierf, dacht mijne moeder, dat ze hem verloren had. Ik herinner mij, dat ik den naam van Tarsia droeg, toen ik nog een kind was ; doch mijn vader hoeft mij bevolen, dat geheim Ie houden: zijn leven hangt er van af; maar aan u kan ik alles zeggen. Het zal n verwonderen, Louis! maar zoo jong als ik toen was, bemerkte ik evenwel zeer goed, dat mijne moeder zich zoo gelukkig niet meer gevoelde, toen mijn vader eenigen tijd bij ons gewoond had, als vóór zijne terugkomst. Mijn vader had beloofd hel kind van den vriend groot te brengen, die zijn leven gered had ; en bij vond goed, den kleinen Marco, die van mijne jaren was, met mij Ie doen opvoeden ; doch mijne moeder, die anders zoo goed was, bad een tegenzin tegen het kind opgevat, en dit is misschien de reden, waarom ik Marco Marino nooit heb kunnen liefhebben, niettegenstaande hij mijn echtgenoot worden moet. INa verloop van eenigen tijd bracht mijn vader den kleinen Marco echter, uil eigen beweging of op verzoek van mijne moeder, ergens elders heen, en ik heb hem niet wedergezien dan na baar dood. Kort daarna begaven wij ons op reis: de gezondheid van mijne moeder liet veel te wenschen over, en verandering van lucht werd heilzaam voor baar geoordeeld. Nu woonden wij bier, dan di'n'ir ; dagelijks zag ik men-schen en sleden, die ik nooit gezien bad, en ik gevoelde mij onbeschrijfelijk gelukkig. Mijne moeder beterde niet veel; doch wij hadden het geluk, om, ik weet niet in welke stad, een jongen geneesheer aan te treilen, die met den besten uitslag al bet mogelijke deed om haar hare gezondheid weder te geven. Mijn vader haalde hem over, ons op onze reis te volgen, en wij Iwij-felden niet, of wij zouden ons eerstdaags over hare gebeele herstelling kunnen verbeugen ; helaas! ik dacht weinig, dat ik mijne goede moeder zoo spoedig zou verliezen.

»INimmer zal ik vergelen, boe een vreemdeling, die een wijd zwart kleed droeg, en die nog twee lieden bij zich had, mijne ouders kwam bezoeken, en mij verhinderde in de kamer mijner moeder te spelen. Mijn vader zeide mij, dat hel een rechtsgeleerde was; ook weel ik zeer goed, dal ik den vreemdeling iels heb hooren voorlezen ; doch zoolang ik een kind was, heb ik den zwarten man steeds als de oorzaak van den dood mijner moeder beschouwd. Van dal oogenblik a( was zij droefgeestig, en hare krachten namen van dag tol dag af; zij was ontevreden, en wees de zorgen, die men voor hare gezondheid nam, van de hand ; zelfs tegen mijn vader was zij onvriendelijk; doch mij beloonde zij evenveel liefde als in vroeger dagen. Op zekeren morgen, toen ik naasl hel bed mijner moeder zal, bracht hare kamenier drie vreemdelingen bij ons. Ik verschrikte; want de oudste was evenzoo gekleed als de man, die mijne ouders eenigen lijd Ie voren bezocht had ; doch mijne moeder stelde mij gerust. Toen wij weder alleen waren, bespeurde ik lol mijne vreugde, dal zij zoo droefgeestig niet meer was als vroeger, en het verheugde mij, dal bet bezoek van die vreemdelingen ditmaal geen kwade gevolgen gehad bad; helaas! ik bedroog mij. Mijn vader kwam in de kamer van mijne moeder ; hij scheen onvergenoegd over bet bezoek van die onbekenden, en hield een brief in de hand, dien zij aan hare kamenier gegeven had. Ik weel niet meer wal hij baar zeide, maar wel, dat zij verschrikte, zoodra hij den brief vertoonde; bij scheen te verlangen,* dat zij den zwarten man zou terugroepen ; maar zij weigerde bel; toen legde bij den brief op den vuurpot, die in hare kamer stond, en verwijderde zich. Niettegenstaande den zwakken toestand van mijne moeder, verlieten wij de stad nog dien-zelfden dag, en vervolgden onze reis, en twee dagen daarna verloor ik mijne moeder. Zij stierf, zonder dat de Hemel haar den tijd gunde, om hare Paula vóór haar dood te zegenen.quot;

In Parijs teruggekeerd zijnde, had De Vogue geene moeite gespaard, om iets meer van den graaf te weten te komen. Men berichtte hem uil Madrid, dat er wel een adellijk geslacht was, dat den naam van Valarasco droeg, doch dat men niel wist, dat er nog iemand van in leven was ; de Tarsia's behoorden in Spanje niel te huis, en men ried hem, erin Italië onderzoek naar ledoen. Wal Marco Marino belrell, een edelman van dien naam was volstrekt onbekend ; er bevond zich wel zekere Marino in Madrid, die veel geld verleerde en met een vrouw leefde, op wier gedrag veel te zeggen viel, doch hij was geen edelman, maaide zoon van een danseres uit Venetic. liet geslacht des Tarsia's was in italic zeer bekend, en men berichtte l)c Vogue, dal zekere graaf Tarsia, uit hooide van een samenzwering tegen den staat, hel land had moeten verlaten: meer was er echter van hem niel bekend, en De Vogue twijfelde niet, of bel was de vader van Paula.


-ocr page 347-

DOCTOR RIMINI. 107

De Vogue hield ziel) overtuiird, dal De Venic aan niemand iels gezegd luid van heigeen er in Auvergne was voorgevallen, en hij kon niet begrijpen, hoe het aan D'Auteuil, ol aan wien ook, mogelijk geweest was, den Italiaan hel antwoord in te blazen, dat deze gegeven had. Ofschoon hij voorgenomen had den geestenbezweerder niel weder te bezoeken, zoo veranderde hij van gedachte, loen hij zich alleen bevond. Hij schreef een briel, schelde zijn kamerdienaar en zeide: »lk ga uil, en gij moet mij blijven wachten; indien ik Ie drie uren niet lerug ben, dan wekt gij mijnheer De Verac, en geeft hem dit briefje; waarschijnlijk zal hij u gelasten, om hem naar den ridder D'Auteuil te volgen.quot;

»lk wachlle ii,quot; zeide de Italiaan, loen De Vogue de deurgordijn vallen liet.

»Dat kan loch niet lang zijn, het is juist inid-dernacht,quot; hernam de luitenant, terwijl hij de tafel naderde, liet altaar, zoowel als hel roodachtige licht, was verdwenen ; er stonden twee brandende waskaarsen op de tafel; doch behalve een blad papier, eenig schrijfgereedschap en een kislje van zwart houl, was er niets overgebleven van hel aantal voorwerpen, dat De Vogue er vroeger op gezien had. Hel licht, dat de kaarsen verspreidden, stelde den luitenanl in staal om zich te overtuigen, dal de waarzegger reeds hoog bejaard was.

»lk zeg niel, dat gij le laai koml, «Mijnheer!quot; zeide de doctor, «maar ik zeg, dal ik verzekerd was u te zullen zien, niellegenstaande gij, loen gij mij verliet, voornemens waart, niel lerug le komen !quot;

De Vogue voelde zich geraakt door den spol-tenden loon van den Italiaan, en hij riep driftig : «Signor Rimini ! indien gij weel wal ik denk, dan behoeft het u niel le verwonderen, als ik even spoedig heenga als ik gekomen ben; zeg mij hcl-geen gij mij beloofd hebt le zullen zeggen, en ik

zal u betalen. Wat mij betreft.....quot;

»Hel is lang geleden, dat gij Paula Tarsia gezien hebt. Mijnheer Iquot; zeide de doctor half vragend op een beleefden en dringenden loon.

»Lang geleden? Ja! ik heb haar slechts éénmaal gezien,quot; riep De Vogue, zonder hel le welen de sluwe vraag van den doctor beantwoordende ; «eenige uren slechts,quot; vervolgde hij somber.

Ik weel hel,quot; zeide de Italiaan, terwijl hij opstond. »Zie, Mijnheer De Vogue 1 Dit zeggende, nam hij een der kandelaars in de hand, en sloeg het deksel van het kislje open. In het eerst zag De Vogue niets dan een glas van een donker grijze kleur; doch langzamerhand kwam de al-beelding van een vrouw, in een wijd, wit ochtendkleed le voorschijn, leunende mei den rechter elleboog op een kaptafel; nu dreven ook de lichtgrijze wolken ter zijde, die het gelaal verborgen hadden. «Paula!quot; riep De Vogue met drift, loen het hem voorkwam, dat de oogen van de afbeelding zich met een smartelijke uitdrukking up hem vestigden.

«Zij is liet zelve,' zeide de Italiaan, terwijl hij hel deksel vallen liet en den kandelaar nederzette.

«Ken oogenblik nog, laat mij haar nog een oogen-blik zien!quot; verzocht De Vogue, die vruchteloos getracht had het kistje weder le openen; maar de doctor zeide ernstig: «Het is onmogelijk. Mijnheer! wees tevreden met hetgeen gij gezien hebt. quot;

«Verkoop mij dat portret, het is mij alles waard!quot; zeide De Vogue haastig. De Italiaan glimlachte, terwijl gij ging zitten en zeide: «liet was niel geschilderd; gij hebt Paula Tarsia voor de tweede maal gezien, maar zij zelve weet het niet.quot;

«Ciij wilt mij dan doen gelooven, dat gij mij haar door uwe kunst hebt doen zien, ofschoon zij ver van hier is?quot; vroeg De Vogue wantrouwig; want olschoon hij verbaasd was over de bekwaamheid van den Italiaan, weigerde zijn verstand evenwel aan de macht van den geestenbezweerder te gelooven.

Signor Rimini boog loestenimend het hoofd, en De Vogue vroeg: «Waarom was zij zoo treurig?quot;

«Waarom? heeft mijnheer De Vogue den briel in hare linkerhand niet gezien ? Het is een briel van Marco Marino!quot;

«Marco Marino !quot; riep De Vogue luid. De Italiaan sloeg hem oplettend gade en zeide eindelijk : (üj zijl hier gekomen. Mijnheer ! met het voornemen om eenige inlichtingen le ontvangen ; indien gij plaats wilt nemen, dan zal ik n zeggen, wat ik weel. Ik heb mijne berekeningen en vergelijkingen gemaakt; al wat mij heden vergund was le welen, is mij bekend ; alle voorteekens zijn gunstig, en do vervulling van uwe wenschen zou door mijn raad niet moeilijk vallen, indien er niet één leeken was, dal u met ongeluk bedreigt.quot;

«Een ongelukkig leeken?quot; vroeg De Vogue, die op een stoel had plaats genomen, en hij vervolgde schamper: «Signor Uimini is voorzichtig, en als zijne voorzeggingen niet uitkomen, dan zal dal kwade leeken er de schuld van dragen!quot;

«Ongeloof is hel versland van de jeugd !quot; zeide


-ocr page 348-

tos

de llaiiaaa ernstig, »het kwade teeken kan mij niet dienen; want hetgeen ik voorzeg is waarachtig : wil ik u zeggen, wie door dat teeken wordt aangewezen ? het is Marco Marino !quot;

De Vogue zweeg; de woorden van den doctor maakten een sterken indruk op hem, en hij besloot te hooren, wat de man te zeggen had, die zóóveel, die alles scheen te weten. «Mijnheer!quot; vervolgde de doctor, »ik had beloofd u te zeggen, waarom Paula Tarsia nu Paula Valarasco heet, en zonder moeite kan ik mijn woord houden ; maar ik kan méér doen. Daar er dienaren van het altaar geweest zijn, die wonderwerken verzonnen hebben om het geld der vromen te bemachtigen, zoo behoeft het u niet te verwonderen. Mijnheer! dat er onder hen, die zich beroemen in de toekomst te kunnen lezen, ook bedriegers gevonden worden. De lichtgeloovigen luisteren met evenveel ontzag naar de machtspreuken van een bedrieger als naar mijne woorden ; en de verstandigen, de op-geklaarden van geest ? Behoef ik u te zeggen. Mijnheer! waaraan ik uw bezoek en dat van uwe vrienden te danken heb? Maar ik beklaag mij niet over de nachten, die ik wakend heb doorgebracht; mijne haren zijn niet voor niet vergrijsd; de kundigheden, die ik verkregen heb, beloonen mij mijne zorg en moeite ruim. liet oordeel der men-schen is mij onverschillig.quot;

«Waarom verspilt gij dan die woorden om mij aan uwe macht of geleerdheid te doen gelooven?quot; vroeg De Vogue.

«Ik behoef u niet over te halen om aan mijne maclit te gelooven; gij gelooft er reeds aan!quot; riep de Italiaan, en vervolgde glimlachend: «Zou mijnheer Louis (karles De Vogue hier anders gekomen zijn? Maar!quot; zeidc hij ernstig, terwijl hij het papier nederlegde, dat hij in de hand genomen had, «de tijd gaat om, en ik zal u zeggen, wal ik u beloofd heb te ontdekken; doch liever bewaar ik over dit onderwerp het stilzwijgen, en.....quot;

• Signor Rimini!quot; riep De Vogue opstaande; doch voordat hij vervolgen kon, zeide de Italiaan: «En zeg u wat gij doen moet, om Paula Tarsia te verkrijgen !quot;

«Paula!quot; riep De Vogue, weder plaats nemende, «en dal zult gij mij zeggen? Kan ik u gelooven, of zult gij uwe belofte weder intrekken, Signor Itimini ?quot; vervolgde hij ernstig. »(iij hebt een goede keus gedaan : Paula is mij alles waard, en gij zult geld, veel geld ontvangen; maar.... mij te misleiden zou gevaarlijk kunnen zijn!quot;

«Luitenant De Vogue!quot; zeide de doctor bedaard.

«wilt fiij weten, wat gevaarlijk zou kunnen zijn voor u en ook voor mij ? liet is, indien gij zoo onvoorzichtig waart om aan iemand te zeggen, wat gij hier gehoord hebt; daarom moet gij mij zweren, dat al wat ik u zeg geheim zal blijven.quot; De Vogue bewaarde hel stilzwijgen; en de doctor vervolgde: »lk dacht dal gij Paula bemindet; het schoone meisje verdient meer liefde!quot;

»lk geef u mijn woord van eer!quot; riep De Voguc'; «zeg mij wat ik doen moet, om den graaf te bewegen mij zijne dochter ten huwelijk le geven !quot;

«(Jij zult hel weten, vóórdal gij mij verlaat,quot; zeide de Italiaan ernstig; «doch eer ik aan uw verlangen voldoe, moet ik 11 zeggen, dal hetgeen gij vernemen zult, mij vijftig duizend livres zal verschallen !quot;

«Vijftig duizend livres!quot; riep De Vogue, verwonderd over den eisch cn de onbeschaamdheid van den Italiaan ; doch deze vervolgde bedaard : ».la, vijftig duizend livres! is het te weinig voor Paula Tarsia, Louis De Vogue?quot; zeide de doctor grimlachend; «Paula brengt tienmaal honderd duizend livres mede ten huwelijk !...'quot;

«Himini!quot; zeide De Vogue driftig, «ik zou even laag zijn als gij, indien eenige duizend li\res mij meer waard waren dan Paula Valarasco; doch geloof daarom niet, dat gij mijn geld zuil hebben. Ik ben dwaas geweest, dat ik rnij door u heb laten bewegen, een uitleg te komen vragen, dien gij mij nu niet geven kunt; maar ik weel nu, wat gij in uw schild voert!quot;

«Marco Marino zal dan die gelukkige zijn!...quot; mompelde de Italiaan, toen De Vogue opstond, mei hel voornemen om te vertrekken; hij bleef echter staan, en wierp een dreigenden blik op den doctor, die bedaard vervolgde : «Dit is weder ecu vernedering, die ik mij uit liefde voor mijne studiën getroost, en echter had ik haar van u niet verdiend of verwacht. Uimini is zoo laag niet, als gij vermoedt, hij wil zelfs geen enkelen penning van u aannemen, vóórdal gij overtuigd zijt, dal gij hem onrecht gedaan hebt!quot;

«Spreek duidelijk!quot; zeide De Vogue, die weder ging zitten. De doctor had door de bedaardheid en hel gevoel van macht en eigenwaarde, waarmede hij de verdenking van den luitenant had beantwoord, geheel zijn overwicht, hernomen. Hij haalde een blad gezegeld papier uil de brieven tasch te voorschijn, die onder den inktkoker lag, legde het vóór De Vogue neder en zeide onverschillig: «Mijnheer! gij zult zoo goed zijn, op dat papier de verklaring te stellen, dat gij aanneemt


-ocr page 349-

ItlMINI. 109

aun loondi'i' vijlliif duizeml livres Ie liclalrn, vun hel oogenhlik al aan , dal l'aula Tarsia uwe vrouw zal zijn. Iiulien dit u nicl hevall,'quot; vervolgde hij koel, toen De Vogue hel .stilzwijgen bewaarde, »het is mij wel; hel zal u ten minste overtuigen, dat ik geen bedrieger ben ; ol'sehoon ik vijltig duizend livres begeer voor een geheim, dat ii een schoone vrouw en een inillioen livres bezorgen kan. — Hebt gij hel voornitzieht om de baud van Paula te hekomen zonder mij, en in

weerwil van Marco Marino''dan......maar mijn

raad alléén kan baar in uwe armen voeren,quot; eindigde bij, toen De Vogue met drilt het papier naar zich toehaalde, en begon te schrijven.

»Zeer goed,quot; zeide de Italiaan, nadat hij het gesebrilï gelezen en De Vogue er zijn zegel op gezel had; toen vervolgde hij ernstig: »Mijiilieer! het is van het grootste belang, dal gij elk mijner woorden tracht Ie ontbouden, indien gij wilt, dat mijn raad vrucht zal dragen. De graal heeft u zijne dochter geweigerd, en levergeels zult gij uw verzoek herhalen ; doch hij zal genoodzaakt zijn Paula aan u al' te staan, zoodra gij hem zegt: dat gij een wettig afschrilt der papieren van Juan Peguero bezit!quot;

».luan Peguero 1quot; vroeg Dc Vogue verwonderd, • nooit heb ik dien naam geboord ; waar zal ik dien man vinden? hoe verkrijg ik die papieren ?quot;

»()p dat alles moet ik het antwoord schuldig blijven,quot; hernam de doctor; »en evenwel zie ik hier duidelijk vóór mij staan, dat gij den graaf kunt dwingen om aan uw verlangen te voldoen, door hem te zeggen, dat gij een wettig afschrift der papieren van .luan Peguero bezit. Indien gij het geluk hebt Paula te verkrijgen, dan zal het u duidelijk worden, waarom zij vroeger Tarsia genoemd werd ; doch vergeet niet, haar nimmer den naam van Valarasco te geven in tegenwoordigheid van den graaf. Mijnheer De Vogue !quot; vervolgde de Italiaan ernstig, «gij moet niet vergeten, dat gij mij geheimhouding beloold hebt; maar ik moet ii het kwade voorteeken nog herinneren : het kan mijn raad zonder vrucht doen zijn ; het bedreigt uw leven !quot;

«Mijn leven?quot; vroeg De Vogue, »ik dacht, dat bet dien Marco Marino....quot;

».luist!quot; zeide de Italiaan haastig, »hij is reeds in Frankrijk ; en indien dc graaf de hoop kan voeden Marco Marino binnen vier en twintig uren na u te zien, dan zal hij u Paula niet afstaan, al noemt gij ook den naam van .luan Peguero: en uw leven hangt aan een zijden draad Iquot;

Dc Vogue trachtte vruchteloos te raden, wat er in het hart van den Italiaan omging; waarom deze hem vrees trachtte in te boezemen voor zijn leven, ofschoon zijn belang medebracht, om hein niet al te schrikken, een poging te wagen tot bel verkrijgen van Paula's band. Een oogenhlik vermoedde bij, dat Rimini een werktuig was van den graal of van Marco Marino; doch hij verwierp die gedachte, waarvan hij de onwaarschijnlijkbeid inzag.

«Mijnbeer De Vogue!quot; zeide de Italiaan. »lk heb bet gevaar niet verzwegen, dat u boven bet hoofd hangt, indien gij den graaf in zijn huis gaat noodzaken uwen wil te gehoorzamen. Maar een Fransch edelman, een ollicier der (ïardes Francaises, die oprecht bemint, laat zich niet afschrikken ; en wat ik gezegd heb, zal ii in staat stellen om, behoudens de geheimhouding, die gij mij beloofd hebt, voor uw leven te waken. Zoodra gij den graaf gedwongen hebt, Paula aan u af te staan, dan moet zij u volgen ; want.... de graaf zou haar zeer zeker ergens heenvoeren, waar het u onmogelijk zou zijn haar terug te vinden. Wat bel vermogen van Paula Tarsia betreft, indien zij uwe vrouw wordt, dan zult gij ondervinden, dat ik de waarheid gezegd heb.quot; Dit zeggende, nam hij een papier uit de brieventasch, gaf het aan de De Vogue en vervolgde: »Neemdit, en het zal u niet moeilijk vallen zorg te dragen, dat hare voornaamste bezittingen n niet ontgaan ; het is echter noodzakelijk, dat gij de goederen in Sicilië aan den graaf in eigendom afstaat.quot;

«Maar indien de graal er aan twijfelt, of ik die papieren bezit,quot; vroeg De Vogue; «indien hij, hetzij hij mij gelooft of niet, mij evenwel zijne dochter blijft weigeren, wal dan ? Zult gij mij dan een middel aanwijzen om dien Juan Peguero uit te vinden ? .. ..quot;

• Neen 1quot; viel de Italiaan hem in de rede, terwijl hij opstond ; »heb ik u niet gezegd, dat dit mij niet vergund is? Hovendien ziet gij mij heden voor de laatste maal! De graaf Valarasco zal, hij moet u gelooven ! en hij zal u zijne dochter geven, indien bij niet liever verkiest u te doen vermoorden !quot;

quot;Vermoorden?quot; riep De Vogue opstaande. »Sig-nor Rimini! de Spanjaard zal zich bedenken, alvorens de hand te slaan aan een ollicier der (Jardes Francaises: in Frankrijk zou de wet mijn dood wreken, en builen mijn vaderland zouden mijne wapenbroeders den moordenaar weten te slralfen!quot;

»llet is mogelijk , dat gij waarheid spreekt.


-ocr page 350-

J. F. OLTMANS.

HO

Mijnheer!quot; zeide de italiann koel; »maar de graal Valarasco is tot alles in staal, om Paula Tarsia aan Marco Marino uit te huwelijken.quot;

«Waarom heeft de graal'Paula aan mij geweigerd, en zou hij mij naar het leven staan, terwijl Marco Marino zich niet om haar bekommert? Waarom wil hij Paula dwingen om Marco Marino te huwen, ofschoon zij hem niet bemint ?quot; vroeg De Vogue.

»Eea vader heelt zijn kind lief, en tracht hel gelukkig te maken ; maar meest altijd wordt hij met ondankbaarheid beloont!quot; zeide de doctor bedaard.

•Gelukkig!quot; liep De Vogue verwonderd.

»Ja, gelukkig!quot; antwoordde de doctor ernstig; toen vervolgde hij: »(iij ziet. Mijnheer De Vogue! dat de lichten verduisteren ; hel is tijd om mij te'verlaten; men wacht u! Ik heb u niets meer te zeggen; vergeet niet, dat gij mij geheimhouding beloofd hebt : één enkel woord kan u het leven kosten!quot;

Hij het flauwe licht, dat de kaarsen nog om en bij de tafel verspreidden, zag de Vogue de lange zwarte gedaante van den Italiaan, die onbewegelijk achter de talel stond, doch die voorgenomen scheen te hebben den mond niet meer te openen: want tevergeefs sprak De Vogue hem aan, en er heersebte een volstrekte duisternis in hel vertrek, toen de luitenant al tastende de deur bereikte, en zich haastte om het verblijf van Signor liiinini te verlaten.

Op een schoonen morgen van de maand April volgden twee ollicieren te paard den weg, die van Montfermy naar het landgoed van den graal Valarasco leidde: twee bedienden reden opeenigen afstand. Vóórdat zij de laan bereikten, welke recht op hel kasteel aanliep, hield een der ollicieren zijn paard slaande, en de andere zeide, terwijl hij dit voorbeeld volgde : «Vergeefs zoekt gij mij te doen gelooven, dat u geen gevaar bedreigt; de voorzorgen, die gij neemt, bewijzen het tegendeel: schenk mij uw vertrouwen, Louis!quot;

«Onmogelijk !quot; riep De Vogue: «gij weet, ik heb mijn woord van eer gegeven en hij vervolgde lachend : »En bovendien, Frédéric ! zou er zeer veel moed toe behooren om alles te zeggen, zelfs aan u ! Ik weet, dal ik mij aan het gevaar blootstel van als een bedrieger, of, op zijn minst genomen, als een gek Ie worden teruggezonden, en gij kunt mij beklagen ol uitlachen; maar gij kunt mij niet van besluit doen veranderen!quot;

»llel doel mij leed,quot; hernam De Verac ernstig; • in alle gevallen kunt gij op mij rekenen : indien gij niet terugkomt, dan zal la li rosse hier blijven om op alles een wakend oog le houden, terwijl ik mij naar Clermont spoed, en de Spanjaard zal genoodzaakt zijn u le voorschijn Ie brengen.quot;

• Is hel niet levend, dan is het dood !quot; zeide De Vogue zoo onverschillig mogelijk ; doch hij vervolgde ernstig, terwijl hij zijn paard de sporen gaf. »Hoe bet zij, gij liebt mijn brief; vaarwel, Frédéric!quot;

De Verac verliet den zadel en begal zich met La 1 {rosse naar het begin der breede laan, (oen zijn vriend, gevolgd door zijn kamerdienaar, naar bet kasteel reed. liet zal onnoodig zijn le zeggen, hoe De Vogue, die zich in bet eerst voorgenomen bad geen gebruik le maken van den raad van doctor Uimini, later van gedachten veranderd was ; hetgeen hij gezegd had, was bewijs genoeg, dat bij, op geloof aan de woorden van den geestenbezweerder, een tweede poging ging wagen om de hand van Paula te verkrijgen. De kamerdienaar bleef in den zadel zitten, toen zijn meester afsteeg, en zich liet aandienen ; zells verwijderde hij zich een weinig van het kasteel om zeker van zijn terugtocht le zijn. De Vogue bieel niet lang alleen in het vertrek, waar men verzocht had te wachten, en de graaf, die hem uilnoodigde plaals le nemen, vroeg beleefd, waaraan hij hel bezoek van den luitenant te danken had. Behalve het verschil van jaren, bestond er een groot onderscheid tusschen den graaf en De Vogue ; de laatste was grooter en blank van gelaatskleur, terwijl de bruine kleur van den eerste bewees, dal hij aan de andere zijde der Pvreneén geboren was. Hij was als naar gewoonte in zwart fluweel gekleed, en olschoon hij zijn vaderland verlaten had, scheen de Spaansche deftigheid hem terug te houden om kleederen van levendiger kleur te dragen; de luitenant droeg de monteering van zijn regiment.

Al hetgeen de Italiaan gezegd had, kwam De Vogue voor den geest, toen hij den graal vóór zich zag; hij bleel hierdoor een oogenblik het antwoord schuldig, en zeide toen; »Mijnheer de Graal! voor eenige maanden heb ik u verzocht mij de hand van uwe dochter le schenken ; doch het heelt mij toen niet mogen gelukken u over le halen aan mijne bede gehoor te geven ; de liefde, die ik voor haar gevoel, is echter te diep doorgedrongen in mijn hart, dan dat bet mij mogelijk zou geweest zijn haar te vergeten, en ik kom u mijn verzoek herhalen.quot;


-ocr page 351-

DOCTOR HIMIM.

Ill

»Mijnhcer Dc Vogue!quot; hernam Valarasco koel, lerwijl zijn voorhoofd /ieh fronste, »ik heb u voor eenige maanden gezegd, wat mij vei hinderde aan uw verlangen te voldoen, en gij hadl n zeiven een vergeefsche reis en dit herhaald verzoek, en mij eene nieuwe weigering kunnen besparen. '

«Mijnheer!quot; zeide De Vogue haastig, »de kraehi van het gevoel, dal mij beheerseht, moet mij verontschuldigen. Mijne afkomst is bekend ; ik hen rijk, en mijne vooruitzichten op bevordering zijn zeer gunstig; doch al kon de man, om den wil van wien gij mijn verzoek geweigerd hebt, uwe dochter dezelfde voordeelen aanbieden, de weinige prijs, dien hij schijnt te stellen op het geluk om haar echtgenoot te worden, zou hem die eer evenwel onwaardig maken!quot;

• Mijnheer!quot; zeido de Spanjaard trotsch, terwijl hij opstond, »iiet is voldoende, dat zijn aanzoek mijne dochter en mij welgevallig geweest is; aan mij alléén komt hel recht toe, de manier van handelen van een edelman Ie beoordeelen, dien gij de eer niet lielit te kennen, en die boven uw lof of uwe blaam verheven is!quot;

De woorden en de toon van Valarasco deden De Vogue het geduld verliezen, en hij zeide dril tig; »llel is een eer, naar welke ik niet verkies te dingen ! Ook twijfel ik er geen oogenblik aan, dat niemand hem beter kent dan gij ; maar juist dit moet u overtuigen, dat Marco Marino de echtgenoot niet kan worden van Paula Tarsia 1quot;

De graaf wierp een doordringenden blik op De Vogue, terwijl zijn gelaat betrok; doch hij bleef onbewegelijk staan, en scheen te willen raden, wat er in het gemoed van den luitenant omging. De Vogue had reeds te veel gezegd, om niet een proef te nemen, welk nut hij van den raad van doctor Rimini kon trekken; te meer, daarliet noemen van den naam van Tarsia reeds eenigen indruk gemaakt had : daarom haastte bij zich er bij te voegen : »Eii om den Graaf Valarasco te bewijzen, dat ik al de bezittingen van Paula Tarsia niet begeei', zoo geef ik de verzekering, dal ik hem de goederen in Sicilië wil afstaan.quot;

De graaf hoorde hem aan zonder van houding te veranderen ; haat en spijt stonden op zijn gelaat te lezen. Kindelijk opende hij den dichtgeklemden mond en zeide schamper : »Uw gedrag is een edel man onwaardig ; met een woord, dat een kind u onvoorzichtig heeft prijsgegeven, komt gij den vader dwingen aan uw wil te gehoorzamen ! Ik heb n reeds gezegd, dal ik u niet, voor schoonzoon be geer ; doch nu moet ik nog zeggen, dat ik u veracht!quot;

«Oraal !quot; riep de Vogue, terwijl hij opstond doch bij vervolgde niet. De woorden van den Spanjaard IroU'en hem tot in de ziel; hij vreesde zelfs, dat de liefde, die hij voor Paula gevoelde, hem verachtelijk gemaakt had, door hem te verleiden om misbruik te maken van het ongeluk, dat den graal vervolgde.

quot;Luitenant De Vogue quot; vervolgde de Spanjaard spottend, »gij begeert al hare bezittingen niet ; het is een grootmoedigheid, die ik van u niet verwachtte, en die mij in u verwondert!quot;

De Vogue was op het punt om vergiH'enis Ie vragen ; doch het gezegde van den graaf stoorde hem in zijne overdenkingen; had hij zich onwaardig gedragen, bet was om Paula geschied, niet om hare bezittingen. De zegevierende houding van den Spanjaard bracht hem tot het wanhopig besluit een laatste poging te doen om haar aan Marco Marino te ontrooven, en hij zeide ernstig. quot;Graaf Valarasco! die grootmoedigheid zal u niet meer verwonderen, als ik u zeg, dat ik een wettig afschrift der papieren van ,lnan Peguero bezit!quot;

De uitwerking, welke deze weinige woorden op den graaf schenen te hebben, verbaasde De Vogue, vervulde zijn hart met blijde hoop, en ontsloeg het van een last, die er loodzwaar op drukte. Hij begon aan het vermogen van den raad van doctor Rimini te gelooven, en de wraakzucht, welke op het gelaat van den graaf te lezen stond, kon den man van eer niet bezielen, die zijn geheim verraden ziet.

«Mijnbeer !quot; zeide de Spanjaard eindelijk, »ik kan uw gedrag alleen verklaren door u voor gek te houden ; ik ken den man niet, dien gij goedvindt te noemen; ik weel niet, welke papieren gij bedoelt.quot;

quot;Graaf!quot; hernam De Vogue, op vasten loon,— het gezegde van den Spanjaard kon hem niet om den tuin leiden : — »een ander dan gij zou zich niet ongestraft van de uitdrukkingen bedienen, die gij u vermeel te gebruiken. Tevergeels veinst gij mij niet te begrijpen ; Juan Peguero is u heler bekend dan mij, en gij weel zeer goed, welke papieren ik bedoel !quot;

»Kii gij!quot; vroeg de graal somber, denkt gij dan, dal ik mij door u ongestraft zal laten beleedigen ?quot; De Vogue zweeg, en de Spanjaard vervolgde, na zich lang bedacht te hebben: quot;Ik beu ook jong geweest, en zou kunnen vergelen, wal gij gezegd hebt; het is meer dan tijd om dit onderhoud te eindigen ; maar wal is uw voornemen ? Wilt gij


-ocr page 352-

J. F. OLTMANS.

1 hi

mijne (lodiler dwingen om uwe vrouw le worden, lerwijl zij ecu ander heminlquot;!quot;

•Neen!quot; Iiernum De Vogue schielijk. «Indien zij een ander bemint, dan kan hare hand mij niel gelukkig maken; maar ik moet haar zien; zij zelve moet mij zeggen, wat ik te hopen ol' te vreezen heh!quot;

• Zij zelve?quot; vroeg de Spanjaard, en hij vervolgde terwijl zijn mond zich tol een krampach-tigen grimlach vertrok. «Het zij zoo! ik zal haar halen ; hiniien één oogenhlik hen ik terug.quot;

«Graaf Valarasco!quot; zeide De Vogue, «sta mij toe u te vergezellen ol' laat haar roepen !quot;

«Luitenant De Vogue !quot; hernam de graal' somher, terwijl hij bleet' staan, »het schijnt, dal gij het gebieden gewoon zijt. Maar ééne vraag nog: blijft itij volharden bij dat verzoek ?quot; De Vogue knikte toestemmend met het hoofd; en de graaf vervolgde: «Hel is mij wel; ik zal haar laten roepen !quot; »ij trad naar de tafel, schelde, en toen de knecht binnengekomen was, gaf hij hem zijne hevelen. De meeste bedienden van den graaf waren vreemdelingen, en De Vogue, die geen Spaansch kende, kon niel verslaan, welke last aan den knecht werd opgedragen, ofschoon hij den naam van Paula hoorde noemen. Vol ongeduld zag hij hare komst le gemoel; van haar zou het dus afhangen om hem hel toppunt zijner wenschen te doen bereiken ; want de macht, die Signor liimini hem in handen gegeven had, dwong den graaf, zich naar zijn wil le schikken; van Paula hing thans alles af, en zij beminde hem ! De Spanjaard zag met oogen, die van wraakgierigheid fonkelden, naar den jongeling, die hem geheel vergelen had.

Zoodra de deur geopend werd, deed De Vogue een schrede voorwaarts; doch zijne blijde verwachting werd teleurgesteld : in slede van Paula traden er twee bedienden in het vertrek en sloten de deur. Voordat hij hel woord lol den graaf kon richten, zeide deze mei somberen ernst: «Indien gij zoo dwaas geweest zijl om een oogenhlik te gelooven, dal ik mij verlegen zou laten maken, en mij laten bedriegen door uwe woorden, ol mijne dochter zou vernederen door de verklaring van uwe liefde le moeten aanhooren, dan hebt gij u bedrogen; en ik zal u bewijzen, dal een Spaansch edelman zich niet ongestraft laat beleedigen. Geef uw degen over !quot;

«Dat nimmer!quot; riep De Vo^ue, die met verontwaardiging vervolgde: «Indien gij niet liegt, indien gij een edelman zijl, beproef dan zelf hem mij te ontnemen Iquot; De graaf zeide iels in het

Spaansch en vervolgde, kwaadaardig grimlachend, terwijl de twee Spanjaarden elk een lang pistool uil den zak van hun rok le voorschijn haalden : «Ik heb u gezegd, dat ik u veracht! Gehoorzaam, of....quot;

• Of de edele graaf laat mij vermoorden!quot; riep De Vogue schamper, en hij vervolgde dreigend, terwijl hij de hand aan hel gevest van zijn degen sloeg, toen de graaf toestemmend met hel hoofd knikte : •Vóórdat gij naar uw meester luistert, moet ik n zeggen, dal een Fransch olli-cier zijn degen nimmer overgeeft, en dal men in Frankrijk niemand straffeloos vermoorden kan.quot;

«Zij zijn getrouw!quot; zeide de graaf somber, waarna hij weder in hel Spaansch de knechts gelaslle de hanen van hunne pistolen le spannen en hij vervolgde: «Voor de laatste maal. Luitenant De Vogue! of zij schieten u onder den voet!quot;

• Zij zullen het niel doen!quot; riep De Vogue, die zelfs in dit oogenhlik zijne tegenwoordigheid van geest niet verloor, en aan de woorden van doctor Himini dacht. «Zij zullen hel niet doen ; want ik ben hier even veilig als in hel midden mijner dappere grenadiers; van alle zijden slaat men hel kasteel gade, en het uur der wraak zou spoedig slaan !quot;

De graaf hield het woord lenig, dal hem op de tong lag; want er werd aan de deur geklopl. quot;Ü beval haar le openen, en de knecht, die binnentrad zeide: «De kamerdienaar van mijnheer den luilenanl, die heeft blijven weigeren den zadel te verlaten, verlangt nu zijn meester te spreken!quot; De Vogue trok zijn linker handschoen uil, wierp hem naar de deur cn zeide bedaard : »Geef hem dit, en zeg hem dal hij wachte!quot; De twee Spanjaarden wisselden een blik, loen hun makker zich verwijderd had, en vóórdat de graaf den mond opende, vervolgde De Vogue op koelen toon:»Gij ziet, dat ik u niet bedrieg ! Ik heb nog iets aan den graaf Valarasco te zeggen; in zijn belang slel ik hem voor, om die Iwee lieden weg le zenden, indien hij dan nog bij hel voornemen volhardt; om mij le doen vermoorden, dan kan hij hen weder terugroepen 1quot; De graaf bedacht zich en wierp een vorschenden blik op De Vogue ; toen richtte hij hel woord lol zijne knechts ; één hunner gaf zijn pistool aan zijn meester over en zij verlieten hel vertrek.

«Graaf!quot; zeide De Vogue ernstig, «gij ziel, dal ik mijne voorzorgen genomen heb ; maar ik moei u nog meer zeggen; de papieren van Juan Peguero bevinden zich verzegeld in handen van een man


-ocr page 353-

DOCTOR RIMINI.

11:

van verlrouwen t'ti van veel invloed: indien ik niet op een bepaald nur in Clermont terug ben, dan breekt hij bet zegel, en bet geteekeiule stuk, dat ik bij de papieren gevoegd heb, zal hem aanwijzen, wat hij te doen heeft, en waar hij mij zoeken moei. ik begeer niets meer, dan dat het Paula Tarsia vergund worde den echtgenoot te kiezen, dien zij verlangt, en dat zij zelve over mijn lol heslisse.quot;

De Spanjaard gal' geen antwoord en scheen te willen raden, of de luitenant waarheid zeide. Toen bleef hij, in sombere gedachten verdiept, slaan, en De Vogue begreep, dat zijn leven of dood van hel besluit afhing, dat de graaf nemen zou ; hij dacht aan zijne moeder, aan Paula, en zijn hart klopte, ofschoon hij met gerustheid het gevolg zijner woorden scheen af te wachten. Kindelijk stak de Spanjaard de hand langzaam naar de schel uil, en de twee knechts traden binnen; hij bedacht zich, en zij verlieten op lasl van hun meesier weder het vertrek, zoodat De Vogue in onzekerheid bleef wat er gebeuren zou, ofschoon hij den naam van Paula had hooren noemen. Doch toen de deur eenige oogenblikken later geopend werd, zag hij zijne wenschen onverwacht vervuld : dc dochter van den graaf trad haastig in de kamer; doch zij bleef verwonderd staan, toen zij De Vogue vóór zich zag. Het wijde witte kleed, dat zij droeg, zoowel als de gedeeltelijke voltooiing van baar kapsel, bewees, dat zij zich onder de handen van hare kamenier bevonden had, toen zij geroepen werd, en zij liet een bloem vallen, terwijl zij de eerbiedige buiging van den luitenant beantwoordde, en de slippen van den kanten doek over elkander sloeg, welke achteloos over hare schouders geworpen was. De Vogue, die Ie sterk aangedaan was om één woord te uiten, deed een schrede voorwaarts, raapte de bloem op, en bood haar Paula aan ; een bevallig lachje, dat zich op haar schoon en regelmatig gelaat vertoonde, beloonde hem voor deze beleefdheid, en de uitdrukking van hare groote zwarte oogen, zoowel als de lichte blos, die zich op hare bleeke wangen vertoonde, gaf genoeg te kennen wat zij gevoelde, toen de vingers van De Vogue hare hand even aanraakten.

»Paula! uw vader beeft u laten roepen,quot; zeide de graaf onvergenoegd ; en hij vervolgde ernstig; »(iij weet, dat de vader van Marco Marino mij het leven gered heeft; uit dankbaarheid, en uit verlangen om 11 gelukkig te zien, is het mijn wensch steeds geweest, dat hij uw echtgenoot zou

J. F. ()i,thans. Uet hun van het Zeewijf. — Diverse Novellen.

worden ; uwe moeder, ,u;ij hebt hel zelve in haar testament gelezen, heeft dil huwelijk goedgekeurd ; Marco Marino is met u grootgebracht; bij bemint ii, en gij hebt bem uwe hand heloold. Dat alles heb ik aan uiijnheer De Vogue gezegd, die ons de eer aandoet om n ten huwelijk te vragen ; doch hij wenschte uit uw eigen mond de verzekering te ontvangen, dat zijn verzoek te laai komt, dal gij reeds een echtgenoot gekozen en hem trouw beloofd hebt.quot;

Paula werd even wil als haar kleed, toen haar vader haar aansprak; eerst toen sloeg zij acht op de uitdrukking van zijn gelaat, en ten tweede male liet zij de bloem vallen; haar oog viel op het pistool, dal op de tafel lag. De Vogue zag met droefheid naar het meisje, dat bij zoo vurig beminde, en dat buiten slaat was om dadelijk te antwoorden; hij zeide haastig, terwijl zijn loon geschikt was om haar moed en vertrouwen in Ie boezemen ; »Mejufl'rouw ! mijnbeer de graaf heeft de waarheid gezegd ; voor de tweede maal kom ik verzoeken om uwe hand; zonder u beeli het leven al zijne bekoorlijkheid voor mij verloren; daarom heb ik verlangd, dat gij zelve zoudt beslissen over mijn lot. Veroorloof mij u te zeggen, dal dc erkentenis voor een ontvangen dienst een vader niet mag — dat hel verlangen zijne dochter gelukkig te maken, bem nimmer kan doen besluiten, om haar een echtgenoot op Ie dringen ; indien de vrouw beroofd werd van het recht, de uitspraak van haar hart te volgen, welk geluk zou haar hel huwelijk dan aanbieden ? Het zon een dwang zijn, in strijd met alle menschelijke en goddelijke wetten. Maak dus van uw recht gebruik ; nog is hel lijd. En uwe moeder! gij weel immers, hoezeer zij u beminde; kunl gij twijfelen, wat zij zou zeggen, indien gij baar niet verloren hadt ? zon zij bare dochter willen berooven van hel heilige recht, een echtgenoot te kiezen !quot;

»(ieef antwoord, Paula!quot; riep de graaf driftig, «kunt gij ii nog bedenken? vergeet gij, dal uw vader borg is gebleven voor uwe trouw ? Als hel woord niet heilig meer is, indien de dankbaarheid voor het redden van het leven van een vader, indien kinderlijke gehoorzaamheid geene plichten meer zijn, wal zal er dan langer heilig wezen 1 gij hebt zelve gelezen, wat uwe moeder verlangd, wat zij u gelast heeft; bedenk . . . .quot;

oCraaflquot; viel De Vogue hem met ernst in de rede, terwijl hij hem twee schreden naderde: «Ik heb verlangd, dat Paula Tarsia zou kunnen spreken, zooals baar hart het haar ingeeft. Indien


-ocr page 354-

■r

J. F. OLTMANS.

114

t;ij (i op dal teslaineul blijli beroepen, dan heh ik ook papieren, die voor mij spreken /uilen.quot;

• Liiilenanl!quot; zeide de j-'raaf somber, en zijne hand slr«kte zich naar hel pistool uil, en hij vervolgde : ■ Paula! ik vrees, dal gij mijnheer De Vogue lol uw eehlgenool zuil moeien nemen, en dat hij er u toe dwingen kan; want liij is in hel bezit van een geheim, waarvan mijn leven al'han^t. Indien gij mij verraden hebt, ik vergeel het u !quot;

• Mijnheer De Vogue Iquot; riep l'aula met drilt, terwijl zij Irotsch het hoold opliehtle ; hare oogen llonkerden, en ofschoon zij zoo mogelijk nog bleeker werd, trad zij lier naar de zijde van haar vader.

• Paula!quot; riep De Vogue met vuur, »ik heli den graal' met gevaar van mijn leven genoodzaakt mij het geluk Ie gunnen u te zien, en u vrij Ie laten in uwe keuze. Heb ik misdaan ? wil het mij vergeven : want ik kan niet leven zonder u. Volg gernsl de inspraak van uw hart ; voed geene vrees, hetzij gij mij lot uw echtgenoot verkiest ol' niet, ik zweer n bij al wat heilig is, dat hel leven en de goede naam van den graal mij even heilig zullen zijn, als ware hij mijn eigen vader!quot;

De verontwaardiging, die Paula bezielde, had, toen De Vogue sprak, voor onzekerheid plaats gemaakt; het wapen, dal op de laid lag, bevestigde de woorden van den man, dien zij hemimle. De Vogue zag den tweestrijd, waarin zij verkeerde, toen de graal' schamper vroeg: »kan de dochter van den graal nog aarzelen Vquot; en hij zeide vol gevoel: »(ieloof niet, Paula! dal bet bezit van uwe hand eenige waarde voor mij zou hebben, indien uw hart mij niet behoorde. Ik u dwingen ? ik wil liever sterven !......quot;

• Loiiis!quot; riep Paula snel, terwijl zij hem hare hand toereikte.Opgetogen vangeluk,drukte De Vogue die aan zijne lippen ; toen keerde zij zich haastig tol den graal, en vervolgde mH geestdiil'i : ».Mijn vader! gij kunt u op hem verlaten : hij zal n niet verraden, ik blijf...quot;

»Kn Marco Marino?quot; vroeg de graaf somber, terwijl hij hel pistool in de hand nam. — »lk bemin hem

niet, nooit.....quot; — »Kn wilt gij dan, dal hij

slerve ?quot; vroeg de graal, haar in de rede vallende, terwijl hij op De Vogue wees, «verlangt gij den dood van den dwaas, dien gij bemint ?quot;

• Vader!quot; riep zij, den graaf naderende; maar hij sliet haar terug. Toen vatte De Vogue haar bij de hand en zeide met geestdrift : »Vrees niets, Paula! zoolang gij mij bemint, kan ik niet ongelukkig zijn ; en moet ik sterven, dan zal mijn dood u evenwel van Marco Marino verlossen !quot;

• Kn wij sterven Ie zamen !quot; riep Paula, terwijl zij hem in hare armen klemde, toen de graaf zijn pistool ophief. De Spanjaard liet zijn wapen zakken, en hij strekte juist de linkerhand naar de schel uil, toen men aan de deur klopte. »De kamerdienaar van mijnheer De Vogue verlangt hem te spreken,quot; zeide de knecht, die op de toeslemming van zijn meestei was binnengetreden. De Vogue vatte het woord op, en toen de knecht zich voor een oogenhlik verwijderd had, zeide De Vogue, nadat bij Paula naar een stoel geleid had, op vastberaden toon: quot;Graaf Valarasco! hel huwel k, waarop gij gehoopt hebt, is onmogelijk geworden. Vroeger heb ik n den tijd gelalen om de bedienden te roepen, die mij vermoorden moesten ; het geluk lacht mij op dit oogenhlik te zeer toe, dan dat ik niet meer zorg zou dragen voor mijn leven ; ik heb een moeder, die haar zoon wacht; ik reken op hel bezit eener vrouw, die mij bemint ; roep uwe sluipmoordenaars binnen; maar reken er op, dat ik mij verdedigen zal! Onderwerpt gij ii aan hetgeen de noodzakelijkheik van u vordert, slaat gij Paula Tarsia aan mij af, dan beloof ik ii op mijn woord van eer, dal de goederen in Sicilië uw eigendom zullen worden, en dat ik nimmer van de papieren van .luan Peguero een woord zal spreken !quot;

De graaf bedacht zich lang; de w raakzucht kampte met de overluiging, dal de rede hem aanried, zich aan het verlangen van De Vo ue Ie onderwerpen ; eindelijk zeide hij mei een dolle slem : gt;gt;(iij zijl op dit oogenhlik de machtigste ; k'ij hebt slechts te zeggen, wat gij verlangt. '

Ditmaal ontving de kamerdienaar bevel om mijnheer De Verac te roepen. Deze hoog zich, loen hij binnentrad, voor Paula en voor den graaf, die deze beleefdheid vergal te beantwoorden, en De Vogue zeide, zonder zijne vreugde te laten blijken: quot;De Verac! mijnheer de graaf is zoo goed, mij de hand zijner dochter af Ie staan, en mejullrouw Paula doet mij de eer aan, mij lol haar echtgenoot Ie verkiezen ; en aangezien mijn verlof zoo spoedig ten einde loopt, en de notaris van uwe ouders juist heden den dag bij hen doorbrengt, zoo zullen wij] ons alle vier op weg begeven, om, in tegenwoordigheid van mijnheer en mevrouw De Verac, de huwelijksvoorwaarden op Ie maken.quot;

Op den eersten dag der maand Mei waren al de zalen van het llólel de Vogue, in de rue St. Ilonore te Parijs, des avonds rijk verlicht; de koetsen brachten nog gestadig nieuwe gasten aan,


-ocr page 355-
-ocr page 356-

..En wij stervon te zaïnen!quot; riop Paula, terwijl zij hem in hare armen klemde, toen de graaf zijn pistool ophief.

IIcl huis van hel Zeewijf. — Diverse Novellen. Hladz. 114.

-ocr page 357-

DOCTOR RIMINI.

ofschoon het aantal genoodigden, die reeds waren aangekomen, zeer groot was; men vierde de bruiloft van Louis Charles De Vogue en Paula Tarsia. De een zeide: dat de bruid geen ouders meer had, dewijl er niemand van hare familie op hel leest tegenwoordig was; de ander wist, dal dit huwelijk legen den zin was van hare ouders; doch men was hel ééns, dal de bruid zeer schoon was ; over haren rijkdom werd ook verschillend gesproken.

De Vogue, die, toen de avond reeds ver gevorderd was, zijne bruid voor een oogenblik verlaten had, om een wandeling door de zalen te doen, Irad naar De Vcrac, die met den ridder D'Auleuil stond te pralen, en vroeg: »Heeft een van u beiden De Lalude ook gezien ?quot;

•»Neen!quot; zeide De Verac; »hij zou met den markies komen ! maar zij zijn er nog niet.' — • En onze bruidegom zal zich niet lang alleen ver-hengen over zijn bezoek bij doctor Himini,quot; zeide de ridder lachend, en hij vervolgde; »01 gij het wilt welen ol niet, van dal oogenblik af, daglee-kent uw geluk ; en wal onzen vriend De Lalude belrefl, gisteren sprak ik hem te Versailles ; hij was gekleed alsof hij de bruidegom was, en geen wonder, de markiezin had hem gehoor verleend, en gij kimt ii zijne vreugde voorstellen : zij heeft bc-loold, voor zijn geluk te zullen zorg dragen.quot;

»Is hel mogelijk ?quot; zeide De Vogue verwonderd ; doch De Verac riep: «Daar is Du Coudray met den ridder DeMéhégan!quot; Van wederzijde naderde men elkander, en D'Auleuil zeide vroolijk :

«Maar, .Mijnheer de Markies! het is niet geoorloofd, om met zulk een treurig gezicht op een bruilolt te komen. Indien gij op het biljard verloren hebt, waarom blijft gij niet te huis?quot;

«(iij weel, dal de ridder onverbeterlijk is,quot; zeide De Vogue; «maar waarom is De Lalude niet mei ii medegekomen ?quot; — «Ja, waarom?1' vroeg De Verac, en daar Du Coudray niet antwoordde, zeide de markies ernstig: «Omdat hij in den verleden nacht in naam des Konings is gevangen genomen!quot;

Doctor Himini had aan De Vogue gezegd, dal deze hem nimmer zou wederzien, en hij had waarheid gesproken; de gelukkiiie echlgenoot van Paula Irachtte zelfs te vergeefs eenige berichten nopens den Italiaan in Ie winnen; hel onverklaarbaarsie was echter, dal de betaling der vijfligduizend livres nimmer werd gevorderd.


-ocr page 358-
-ocr page 359-

J. F. OLTMANS.

LUCIE.

-ocr page 360-
-ocr page 361-

Lucie.

INïeUegeiislaamle hel reeds veel jaren geleden is, dal ik met de Condor naar INoord-Amenka vertrok, zoo herinner ik mij echter dikwijls, en steeds met genoegen, den gullen kapitein en de passagiers, die met mij op zijn bodem de oude wereld verlieten, liet waren twee Duitschers en één Franschtnan ; de eersten zullen zeker, indien zij nog in de Vereenigde Staten zijn, wel met wat minder enthousiasme over dat land spreken dan toen ; misschien zijn zij ook, zoo zij al niet vergeten hebhen, dat hun weerzin tegen het despotisme de oorzaak was, dat zij hun vaderland, en de herrinneringen aan den geboortegrond verbonden, hadden opgeofferd, reeds gewoon geworden om in een vrij land, en zelfs een (christenland, de slavernij te zien in stand houden, en het gemeen recht doen over diegenen, welke zoo edel ol zoo dwaas zijn om hunne stemmen te verhellen tegen dit barbaarsch en onwettig gebruik, dat zich alleen kan doen verontschuldigen door hel eigenbelang der bezilters van de slaven. Maar wal wil dit zeggen)? het bewijst niets. Want waarom zou het aan een vorst niel vrijstaan, om millioenen onderdanen te regeeren naar zijn welbehagen, als het een enkelen ingezetene van een vrijen staat geoorloofd is een hondertalzijneruatuurgenooten als slaven te gebruiken ? Kn, wij heininnen immers de vrijheid, geven ergoeden bloed voor.Onze voorouders hebben

er tachtig jaar voor gestreden. Daarom.....doch

ik raak geheel van de wijs ; ik zou u daar, op mijn woord, gaan bezighouden met de hersenschimmen van mijne goede reismakkers, en ik wilde u nu niet van hen vertellen, ofschoon zij de goedheid en vriendelijkheid zelve waren, en niets mij meer zou verheugen, dan nog eeuige dagen met hen door te brengen, al ware het dan ook weder in de kajuit van een, koopvaardijschip, ja zelfs in die van een trekschuit; neen, ik wilde u iels verhalen van den derden passagier.

De heer Perville was zoo beleefd en voorkomend als zijne landgenoolen gewoonlijk zijn, doch

niet zoo spraakzaam. Ik schreel' dit niet zoozeer aan zijne jaren, dan wel aan tegenspoeden toe, die hem wellicht getroffen hadden; zelfs de kapitein wist ons niets naders van hem Ie vertellen dan wij reeds zeiven van den rranscbman, bij toeval, vernomen hadden, namelijk, dat hij planter geweest was. Niemand van ons was onkiesch ! genoeg, om door onbescheidene vragen een we-j tenschap te verkrijgen, welke naar ons gevoelen had moeten uitgelokt worden door de openhartig-j lieid, waarmede w ij onzen levensloop en onze vooruitzichten in de toekomst hadden verhaald, liet liefst sprak hij over de landhuishoudkunde ; gewoonlijk had bijbel zeer druk met den oudsten Duitscher over de ontginning van woeste gronden, en over het geheel gaf zijn onderhoud de bewijzen van een goede opvoedingen van veel ondervinding.

Wanneer het gesprek over de vrouwen liep, dat nogal veeltijds plaats vond, en dal vooral nogal luidruchtig kon worden, als onze opperstuurman, die een vroolijke snaak was, zijne voeten in de kajuit gezet had, dan liet Monsieur Perville hel meestentijds aan ons, jongelieden over, om bet gesprek aan den gang Ie houden. Meermalen meende ik dan een treurige herinnering bij hem te zien opwellen, «mi als de vertellingen van onzen stuurman ons deden schateren van lachen, en ook zelfs hem een glimlach afpersten, dan was er evenwel iels pijnlijks in dien lach, en ik besloot hij mij zeiven, dat een ongelukkige liefde, of de droel-heid over een ongelukkigen echt hiervan oorzaak was; want ik wist niet, ol hij getrouwd was o( niet.

Op zekeren dag, ja, indien ik mijn reisjournaal wilde opslaan, zou ik u den juisten datum kunnen zeggen, en uil welke streek de wind woei; maar dal doet er niet toe; genoeg, het regende als in den kwaden mousson, en dit veroorzaakte zeker, dat de opperstuurman eens in de kajuit kwam kijken, hoe de heeren het zoo al hadden, en — want men dronk in dien lijd nog op alle schepen sterken drank—het aanbod van een glas cognac niel afsloeg, maar hel, als heilzaam voor de nal-ligheid, op onze gezondheid uitdronk. Hetzij hij nu hierdoor spraakzaam werd, of dat hij, nu den


-ocr page 362-

J. F. OLTMANS.

120

smaak er van weg hebbende, besloot le wachten, ol' men hem ook misschien nog eens zou inschenken, ten minste hij ging zitten zonder verlof te vragen ; hetgeen ook niet noodig was, omdat hij lang gevaren had met onzen kapitein, en wij hem gaarne hoorden vertellen van ouden en jongen Jan, zooals hij gewoon was te zeggen, in 't kort, hij ving al dadelijk aan met een krachtige lofrede op den cognac van Mr. Perville en op de heilzame uitwerkselen van dien drank in het algemeen, en verhaalde ons, hoe hij eens met een maat gevaren had, die d... . landziekig geworden was, omdat zijne vrouw met een gepasporteerd sergeant van de mariniers was doorgegaan, en hoe die maat enkel en alleen door het dagelijksch gebruik van cognac weder een vroolijke jongen was geworden.

Waarschijnlijk vreesde de stuurman, dat men vergeten zou zijn glas nog eens te vullen ; misschien deed hij hel ook uit gewoonte en zonder het te weten : hoe het zij, bij schoof zijn glas naar de flesch, stond op, zag door de lantaren, zoo bet scheen, naar de lucht, en wreef zich de handen. De beleefdheid vorderde zeker van hem, om niet terstond been te gaan, toen Perville, zonder verder verzoek af le wachten, zijn glas nog eens gevuld had ; hij bleel ten minste slaan en dronk tegen zijne vasle gewoonte aan, met kleine teugen, hetzij ons gesprek hem boeide, of omdat hij wanhoopte, dal hem nog eens ingeschonken zou worden.

Cen onzer merkte lachend aan, dat de zeelieden vooral dikwerf bet geluk hebben, dat hunne kinderen vanzelf komen ; onze kapitein hernam, dat hij, ofschoon ongetrouwd,en dus gecnc partij behoevende le kiezen voor de vrouwen der zeelieden, echter van oordeel was, dal alles van de keuze eener echtgenoot afhing, en dat bet er weinig toe deed, of men een landkrab of een zeerob was, als men slechts een brave vrouw had. Voor het ovci ige gaf bij te kennen, dal zijne vrouw het nimmer zou moeten wagen hem te bedriegen; want dal hij op dat punt geen gekscheren verstond. Met zal u niet verwonderen, dal wij met hem instemden om de ontrouwe vrouw te verwenscben; de jongste onzer zeide, dat hij zijne vrouw vermoorden zou, indien hij van hare ontrouw overtuigd was, en evenwel had ik hem den vorigen dag zien lezen in Shakspeare's Othello. De stuurman oordeelde, dat het sop de kool niet waard was, en dat een stevige oorlam de beste medicijn was voor ontrouw en liefdepijn. Wij lachten om de philosophic van onzen stuurman, en hij. die vóór hem gesproken had, riep: »Dan schijnt ge er net over te denken, beste jongen ! als die rranschman, die placht te zeggen ; gt;Ouand on ne le sait pas, c'est....quot;quot; maar bij vervolgde niet, want nu eerst viel zijn oog op Perville, die, zonder zich in het gesprek te mengen, zoo het scheen, aandachtig zal te lezen ; de doodelijke bleekheid van diens gelaat trof ons, toen wij de richting van den blik volgden van hem, die zweeg uit vrees van iels te zeggen, dal Perville onaangenaam kon idjn. Slechts de stuurman sloeg er geen acht op, en zeide : »Welnu, die Franschman ? . . . .quot; en vervolgde, toen hij geen antwoord bekwam: «Maar wal zegt mijnheer Perville er van?'

«Wat ik zeg?quot; uitte Perville, opspringende, toen het woord zoo plotseling tot hem gericht werd ; daarop vervolgde hij bedaard, terwijl hij langzaam bet hoofd oprichtte en hel boek voor zich neder-leide: «Wat zal ik zeggen legen jongelieden, die, zonder ondervinding of nadenken, schertsende spreken over iets, dat den echtgenoot, die zijne vrouw bemint en hoogacht, meer ter harte gaat dan het leven, meer misschien dan bel verlies van zijne eer; want bij heeft geene toevlucht meer in de armen eener vrouw, die hem liefheeft, wier liefde aanwint in kracht en zelfverloochening, naarmate hij er meer behoefte aan beeft. Zij kan niet meer zeggen: »Laat de geheele wereld u verachten, ik, ik zal n voor allen liefhebben !quot; want hij veracht zijne vrouw, de moeder zijner kinderen, zoo hij er heeft; zij is het, die hem zijne eer ontnomen heeft, en zijne kinderen, welke hij als een zegen des Hemels beschouwde, worden hem een vloek ; zij kluisteren hem aan de echtbreekster, die alle wetten vertreden beeft!quot; Zijne stem verhief zich, naarmate hij in zijne rede vorderde, en bij vervolgde, geheel medegesleept door bet gevoel, dal hem bebcerscble: «Ongelukkigen of liever gelukkigen! die spreken kunt over ontrouwe vrouwen, en u voorneemt haar le dooden, en dil al lachende ; helaas! gij zoudl het niet doen, indien gij, even als ik, met het ontbloote moordtuig vóór het bed uwer vrouw gestaan hadt. (ielooft mij, en waarom zoudl gij aan mijne grijze haren geen geloof schenken ? zeven en dertig jaren zijn er verloopen, sedert ik haar, met wie ik gehuwd was, en bet kind, dat zij mij geschonken bad, in hun bloed drijvende, aan mijne voeten zag liggen, en telkens als ik dat oogenblik berdenk, — en gaat er geen dag om, dat ik er niet aan denk? — dan rijzen mijne haren le berge, en de hand, die ik eenmaal dreigend en gewapend tegen de moeder


-ocr page 363-

LUCIE.

121

van mijn kind verhief, siddert, alsof een vloek haar getrollen had !quot;

Hel was nu onze beurt om verbaasd Ie zijn. quot;•ij die daar zat, gaf niet onduidelijk Ie kennen, dat bij ten uitvoer gebracht bad, betgeen wij zooeven gezegd hadden zeiven te willen doen : bij bad een mensch, een vrouw, zijne ecbtgenool vermoord, en evenwel gevoelden wij geen afgrijzen voor hem: de uitdrukking zijner stem, bet berouw, de droefheid, die op zijn gelaat te lezen stond, gevoegd bij ons gevoel van eigen sebukl, maakten hem ten voorwerp van ons medelijden, en gaven bom een heilig recbl op ons vergeten van hetgeen bij gezegd had. Wij bewaarden een diep stilzwijgen.

Plotseling klonk er een luid: «Pouab!quot; (looide kajuit; het was het gewone geluid, waarmede onze stuurman steeds zijn glas leegdronk; doch nu was het bijzonder sterk ; waarschijnlijk was levens de eerste uitbarsting van zijn gevoel over hetgeen hij gehoord had. Toen zeide bij, en er lag niet weinig verwaandheid en afkeuring in zijne woorden: »lk geloof, dat me maat in zijn dom verstand bet beter gelapt beeft; want nooit heb ik hem booren klagen, dat de baren van zijn pruik onder zijn zuidwester overeind gingen staan, en zijne handen hadden nooit de beverasie, dan wanneer hij nuchter was, en dat gebeurde zelden ; dus boud ik het met den cognac, onder je wel meenen.quot;

Een kleine beweging, welke de kapitein mei de hand maakte, terwijl hij zijn voorhoofd rimpelde, was zeker een sein voor onzen stuurman, dat zijne tegenwoordigheid op bel dek noodig of in de ka-juil geheel overtollig was; ten minste hij vertrok zonder verder iets le zeggen, en het is mij nog niet zeker, of de teleurstelling, welke hij liet blijken, en zijne buiging, hel gevolg waren van onvoldane nieuwsgierigheid en beleefdheid, of dal heide alleen betrekking hadden op de llesch.

Perville scheen niets bemerkt te hebben van hel gezegde of hel vertrek van den man, die door zijne bepaalde vraag hem den mond bad doen openen, en ons bekend maken met een schrikwekkend oogenblik zijns levens ; bij was opgestaan en volgde den stuurman werktuigelijk : doch de stille, die er bleef heerscben, — want geen onzer bad nog gesproken, — en die zoo afstak met het gelach, dal hij had doen verstoinmen, maakte zeker een einde aan de overdenkingen,waarin bij zich verloren bad. Snel zich omkeerende, trad bij weder naar de tafel, hield de hand een oogenblik voor zijn gelaat, zette zich weder neder op de plaats.

welke hij zoo even verlaten had, en zeide langzaam, terwijl hij zijne hand liet zakken en zijn hlik op ons vestigde: «Mijne lleeren ! ik heb te veel gezegd, om niet alles te zeggen ; hel aaneengeschakeld herdenken aan de dagen van vreugde en verdriet, die ik beleefd heb, zal mij smartelijk vallen; maar ik stel prijs op uwe achting en vereer uwe bescheidenheid, welke u lot beden en zelfs nu nog weerhoudt, om te vragen naar hetgeen mij bet leven vergald beeft, (üj hebt mijne stilzwijgendheid geëerbiedigd; ik zeg er u dank voor; maar betgeen mij gebeurd is, kan u lol een nuttige les verslrekken. Zooals ik zeg, hel zal mij moeite kosten om te spreken ; maar eenmaal hekend met belgeen mij zoo neerslachtig maakt, zult gij voortaan vermijden, om in mijne tegenwoordigheid le spreken over iels, dal mijne wonden, die nimmer heelen zullen, wederom zou kunnen doen bloeden.quot; Als uit één mond gaven wij le kennen, dal wij met de uiterste belangstelling zouden luisteren, en bij zeide na zich een oogenblik bedacht te hebben :

.(Jij weet, dat ik Louis Perville heet en een Kranschman ben, en waarschijnlijk niet veel meer; bel doel er weinig toe, of ik aan de noordelijke of zuidelijke grenzen geboren werd : bel is genoeg ge zegd, dat ik mijne ouders beide verloren had, toen het oogenblik daar was, dal ik mij vestigen moest. Mijn vader, die de laatste twintig jaren op het land bad geleefd, had zich beziggehouden met de bebouwing van het landgoed, dat hij mij naliet; doch ofschoon ik zelf geen vijand was van al betgeen de landhuishoudkunde betrof, gevoelde ik echter weinig genegenheid, om dit op zulk een kleine schaal le doen, als mijne middelen mij dit vergunden, liet strookte weinig met mijn drifligen aard; bel streelde mijne eerzucht niet, om mij op mijne jaren op het land le begraven, en ik stond in beraad, of ik mij zou toeleggen om een of ander rechterlijk ambt le verkrijgen of in dienst le treden. Een paar oude vrienden van mijn vader, die nog leefden en nogal invloed hadden aan hel hof, gaven mij hel vooruitzicht, dat mijne wen-schen, door hen ondersteund, niet moeielijk zouden te vervullen zijn; ook behoefde hel mij misschien niet veel geld of moeite te kosten om te bewijzen, dat ik van adel was, en dat deed veel al in dien lijd, zooals thans wederom hel geval is; gij weel bet zoo goed als ik, de guillotine beeft vergeefs gewerkt; er is nog geene gelijkheid onder de menscben.

«Een brief, dien ik uil Si. Domingo ontving.


-ocr page 364-

m J. F. OLTMANS.

deed mij echter, zoo niet van tiie voornemens geheel afzien, ze ten minste verschuiven. Ken oom, dien ik daar had, berichtte mij den dood van zijn zoon en éénig kind, en noodigde mij uit, om, zoo mijn vader liet toestond, de plaats van den overledene te komen vervullen en zijn erfgenaam te worden. Ik had geen vader meer, toen mij de brief in handen kwam ; niets noopte mij in Frankrijk te blijven, of weerhield mij om eene reis over zee te doen; het verzoek van mijn oom strookte te wel met mijn belang, en de behoefte, welke ik gevoelde om mij te verplaatsen; het eentonige leven vooral, sedert ik alleen was, verdroot mij, en mijn besluit was spoedig genomen : ik vertrok.

Mijne reis was voorspoedig; doch het eerste bericht, dat ik aan de Kaap inwon, zoodra ik mijne voeten aan lami zette, had mij reeds moeten waarschuwen, dat mij weinig heils op dat eiland wachtte. Ik ontving de droevige tijding van het afsterven van den goeden ouden man, die mijne komst met ongeduld verbeid had, ik kwam te laat; en slechts juist van pas om in mijne rechten van erfgenaam te treden. Ik was weder alleen; maar mi in een vreemd land, en ofschoon het vermogen, dal nn het mijne was geworden, zeer aanzienlijk was, zoo kon ik mij echter daar niet over verheugen, nu hij, die het mij geschonken had, mijne zorgen niet meer behoefde, noch mijne dankzegging kon aannemen.

«De uitgestrekte plantage, die nu mijn eigendom was, lag in de nabijheid van St. Louis du Morin, en door een zonderling toeval heette zij la Succession. Natuurlijk ging er een geruime lijd voorbij, voordat de bemoeiingen waren afgeloopen, met welke de inbezitneming van een erlenis van dat belang gewoonlijk gepaard gaat; ook duurde hel lang, voordat ik kon zeggen eenigszins bekend te zijn mei den eigendom, die kortelings de mijne geworden was. (lelukkig was mijn oom een man van orde geweest, en lot mijne niet geringe vreugde ontwaarde ik al spoedig, dat zijn verstandig gedrag een heilzainen invloed op den geest der negers had gehad, waarom ik niet naliet, evenals ik vernam dat zijne gewoonte was geweest, zachtheid met gepaste gestrengheid te paren. Helaas! waarom hebben alle planters niet evenzoo gehandeld 1

»liens toen ik mij naar een plantage begeven had, vvelke iets meer landwaarts inlagdan die, welke mij behoorde, met het voornemen om met den eigenaar te spreken over hetgeen ik nog had te vorderen wegens een verruiling van negers, die nog tijdens het leven van mijn oom had plaats gehad, ontwaarde ik bij het naderen van het huis een blank meisje, dal, door een afdak van groen geschilderd linnen tegen de stralen der zon beschut, op een stoel zal. Ik groette haar in het voorbijrijden; doch het scheen, dal zij mij niet gewaar werd, ofschoon ik korl langs haar heenreed, en de stappen van mijn paard haar reeds op mijne nadering hadden moeten opmerkzaam maken. De mij onbegrijpelijke strakheid van haar gelaat en de onbeweeglijkheid barer gansche houding zouden het mij er voor hebben doen houden, dal ik een beeld en geen bezield wezen voor mij zag; doch zij was te schoo!»; het kwam mij onbegrijpelijk voor, dal hel mogelijk zou zijn de natuur zoo na te bootsen, en een vrouw te beeldhouwen schooner dan ik er ooit eene in werkelijkheid gezien had, — de schoonste schepping der natuur te overtreU'en. Dit alles boeide mij op de plek, en deed mij zoo onbeleefd zijn mijn paard Ie doen stilstaan, om dat gelaat, die oogen, die schoon gevormde gestalte ongestoord Ie beschouwen; doch hel was geene onbeleeldheid, daar zij geen acht op mij sloeg ; maar wel was hel een vrouw, de schoonste der vrouwen. Zij leelde ; want ik zag, hoe zij eindelijk een bloem ophief, welke zij in de hand hield, en die ik nog niel bemerkt had ; immers hoe kon ik er ook hel oog op laten vallen, ik, die geene oogen genoeg had, om de onbekende te beschouwen 1 toen wierp zij de bloem ver van zich af, die bijna mijn paard raakte; maar zij scheen het niel te zien. Toen ik, eenige oogenblikken later, om den hoek van hel huis heen, naar den ingang reed, zal zij weder even onbeweeglijk als vóórdat zij de bloem wegwierp, die door mij was opgeraapt, en die ik nu reeds als een stuk van groote waarde beschouwde. Ik zag nog eens naar het meisje, dal met haar wit kleed niet beter kon vergeleken worden dan met hel schoonste beeld, dat ooil uil hel zuiverste marmer door de hand van den kundigsten der Grieksche beeldhouwers gevormd was; toen zag ik haar niet meer.

»lk trof hel, dat de eigenaar der plantage juist te huis was, zoodal de zaak, waarover ik kwam spreken, spoedig was afgedaan. De heer Iterlon was niel jong meer, en ook niel zoo vroolijk van aard, als ik tot nu toe de planters en zells de bejaarden hunnerover hel algemeen gevonden had; doch hij was vriendelijk en voorkomend, liet verheugde hem, zoo hij zeide, kennis met mij te maken, sprak mij met warme deelneming over hel verlies van mijn oom, en noodigde mij uil, om hem, zoo dikwijls het mij aanstond, hetzij voor


-ocr page 365-

LUCIE.

123

korten of voor langen lijd, Ie komen hezoekcn. Bescheidenheid, of liever .schroomvalligheid weerhield mij om hem eenige vragen le doen, welke op zijn huisgezin heirekking hadden, en onder helode van hem hinnenkorl een bezoek le hrengen, nam ik afscheid, mei hel voornemen om langs denzelfden weg lerug le keeren, in de hoop van de zonderlinge, doch schoone onbekende, die ik giste zijne dochter te zijn, nog eens le zien ; doch de goede heer Uerlon benam mij deze hoop, door mij naar een nieuwe inrichting le leiden, welke hij onlangs op zijne plantage had doen houwen, zoodat ik langs een anderen wei.' dan den vroeger door mij gevolgden, zijne hezilling verliet.

«Indien ik niet lol jongelieden sprak, dan zou ik hel misschien noodig keuren om iets te zeggen ter verdediging van hel gevoel, dal zich van mij had meester gemaakt; voor u, mijne lleeren! zal hel, zoo ik vertrouw, genoeg zijn, dal gij weel dat ik nog jong was, en gij zult 11 niet verwonderen of het vreemd vinden, dat een l'ranschman zich overgaf aan de inspraak van /.ijn hart en niet aan die der rede; in één woord, ik was verliefd. Hoe ik echter mijn verstand pijnigde om mij zeiven reden te geven van haar doen of liever van haar niels doen, het hielp mij niet: men zegt, dat de liefde vindingrijk maakt; maar hare looverkracht lichtte mij niet voor. Ik trachtle aan blindheid toe te schrijven, dat zij mij niet bemerkt had ; doch hoe konden die oogen hun leven verloren hebben en zoo schoon zijn ? en bad niet zelfs haar gehoor haar moeten opmerkzaam maken, lenzij het bekoorlijke schepsel ook dil zintuig derven moest!

«Binnen weinige dagen was echter niels voor mij een raadsel meer; een edeler drill dan de nieuwsgierigheid dreef mij aan om den sleutel van dil raadsel te vinden ; ik dacht niet eens na, of het wellicht onbescheiden was. datgene Ie weten le komen, wal de heer Berton mij nog niet gezegd had, en ik hem niel had durven vragen. Helaas! geelt de kennis van hetgeen voor's men-schen oog verborgen is, zelden veel geluk, ook ik werd niet gelukkig, toen mij niets meer le raden, le gissen, ja, te hopen verbleef.

»l)e heer Merlon was weduwnaar cn had twee dochters: de jongste, Marie, bevond zich in Krank rijk, alwaar zij hare opvoeding ontving ; de oudsle Lucie, woonde bij baar vader, maar hare verstandelijke vermogens waren gekrenkt ! — zij was bet, die ik gezien had. Die weinige woorden redden mij plolselintr uil den doolhof van gissingen: alles was mij nu duidelijk ; ik bevroedde alles; ik zag mij mei ccne schrede verplaatst uil den donkerslen nacht in hel helderste licht der zon ; maar mijn hart kromp ineen; ik doorzag mijn ongeluk : het was Lucie, die ik beminde, en zij was krankzinnig.

»Ook de oorzaak, waardoor deze lelie geknakt was, bleef mij niet verborgen. Hij, die mij deze inlichtingen gaf, vroeg mij, of ik ook wellicht in Parijs den luitenant Jean Marie Du Teillade gekend had 1 Daar ik ontkennend antwoordde, deelde bij mij nagenoeg bel volgende mede: Du Teillade was niel de grenadiers medegekomen, welke de koning naar Si. Domingo gezonden bad; hij was van goede geboorte, niet onbemiddeld, en de gaven, welke de natuur hem geschonken had, gaven hem de middelen aan de hand om te behagen. Het viel hem niet moeilijk zich door de vrouw, welke hij wilde bekoren, te doen beminnen ; zijne vleitaal scheen waarheid in zijn mond. Te laat werd zij echter gewaar, dat al die woorden, al die betuigingen van liefde en achting, gehuicheld waren, en ofschoon zulks niet lang verborgen bleef, cn hij zelfs er een eer in stelde om Ie pralen met de overwinningen, welke bij behaald bad, en de bewijzen van gunst, die zoo velen hem gegeven hadden, zoo rekenden zich evenwel de meeste vrouwen gelukkig, om door hem ten dans geleid te worden. Zijne hulde en helcefdheden waren haar aangenaam : elkeen w ilde den roem behalen deze Lovelace gekluislerd te hebben. Lucie deed niet alzoo : nooit geleidde haar vader haar naar de Kaap, of naar de plantages in de nabuurschap om de partijen bij le wonen zij kende Jean Marie niet, zelfs niet bij naam ; ecu ongelukkig toeval voerde den wolf binnen de woning van bel onschuldige lam. Du Teillade was, zooals ik gezegd heb, schoon cn bevallig; Lucie beviel hem, bij spaarde gecne moeite om baar te behagen ; behoeft hel ti te verw onderen, dat hel meisje geloof sloeg aan zijne logentaal, dat zij hem beminde ?

«Waarschijnlijk had Du Teillade, door zijne schoonschijnende woorden en bclolten, ook den beer Herion overtuigd van de oprechtheid zijner bedoelingen; ten minste ook de vader liel zich in slaap wiegen cn verleende hem den toegang lol zijn huis, iiietlegenstaandc hel hem nu niel meer onbekend kon zijn, wie de man was, welke om de hand zijner dochler gevraagd had. Plotseling slaakte Du Teillade echter zijne bezoeken, en men weel nog niel of dil veroorzaakl werd.


-ocr page 366-

J. F. OLTMANS.

omdat hij vreesde, door een langer voortzetlcn van dezen liefdehandel, de genegenheid van een vrouw van rang le verliezen, welke achter het geheim zijner gedurige al'svezigheid gekomen was, en op wier verovering hij misschien meer prijs stelde dan op die van hel eenvoudige meisje, of dat hij wanhoopte, om binnen korten tijd le zegevieren op de deugd van Lucie, en hij toen reeds voornemens was St. Domingo le verlaten. In crn woord, nauwelijks had zijn wegblijven haar verraden, dat hij haar bedrogen had, of de lijding van zijn vertrek benam haar de laatste hoop op het lerugkeeren van den ongetrouwe; doch de vader kon zich niel verheugen, dal zijn kind als door een wonder uil de handen van den verleider gered was ; want — zij werd krankzinnig.

• Als ware dit alles nog niel genoeg, om mijn hart mei medelijden te vervullen, zoo vernam ik dat sommige lieden, als door een inblazing van den boozen geest gedreven, verspreid hadden, dal Du Teillade de man niet was, om hel beleg op le breken, vóórdal de sterkte zich overgegeven had ; dat de lijden voorbij waren, dal men stierf of krankzinnig werd cm de ontrouw van een minnaar, wien men nog geene meerdere rechten gegeven had. Zij vergeleken het hart van de onschuldige Lucie bij hunne eigen bedorven harlen, waarin geen enkele edele en ware barlslocht meer ontgloeien kon; en die vrouwen, welke hel lol van hel ongelukkige slachloll'er scheen te beklagen, en dit slechts deden, om er een reden in le vinden om over de ontrouw der mannen wraak te roepen, schiepen er een boosaardig vermaak in, om, door haar ongeluk te vergroolen, zich te wreken, dat Lucie liaar zoolang de hulde en de genegenheid van Du Teillade had doen derven. Gevoelde de arme krankzinnige nu al niets van dil alles; was zij reeds zoo rampzalig, dal zij zelfs voor de aantijgingen van den laster ongevoelig was ; wisl misschien zelfs haar vader uiels van de geruchten welke er liepen, — mij waren zij bekend, mij bedroefden ze en vervulden mij mei razernij. Hel verzwaarde in mijne oogen de verachtelijke handelwijze van dien krijgsman zonder eer, en een vreeselijk verlangen om hem op le zoeken en terneer le sloolen, rees in mijn harl.

»lk gevoelde misschien een weinig minder liefde voor Lucie, nadat mij niels meer te weten overbleef; maar daarentegen veel, zeer veel medelijden, en dal is ook liefde. Ik wisl wel, dal ik haar nog beminde, maar nam mij voor, deze genegenheid zonder hoop le overwinnen en haar niel' weder te zien ; doch het gelukte mij niel haar beeld uil mijn hart le rukken! Vijl dagen nadat haar ongeluk voor mij geen geheim meer was, zat ik te paard en begaf mij op weg naar de woning baars vaders.

«De heer Herion loonde zich verheugd over mijne komsl, en liet mij, met een den planleral-gemeen eigen gastvrijheid, dadelijk datgene aanbieden, wal mij aangenaam kon zijn om mij te verkwikken.

«Terwijl ik van zijne uilnoodiginggebruik maakte, en hij mij vriendschappelijk verweet, zooveel dagen le hebben laten voorbijgaan, zonder hem le bezoeken, verscheen Lucie plotseling in hel vertrek. Een oogeublik begal mij mijn bewustzyn; en toen ik mij haaslen wilde om op le slaan en haar le groeten, legde haar vader de hand op mijn arm en zeide met een bewogen slem: «Blijf zitten, vriend ! het is mijne dochter, maar zij slaat geen acht op u; honderdmaal zoudt gij voorbij haar kunnen gaan of haar aanspreken, zij zou u niet gewaar worden ; zij heeft baar verstand verloren, en van al de gaven der natuur, welke mijne arme Lucie eens bezal, blijft haar niets over dan hare schoonheid; en juist moest het dal geschenk zijn.... Zie, daar zit zij, op diezelfde plaats vertoeft zij uren achtereen, en altijd even onbeweeglijk; somtijds zil zij buitenshuis, en haar éénige bezigheid beslaat in hel plukken of ontbladeren van eenige bloemen. Zij is de zachtheid zelve; elkeen beklaagt mijn ongelukkig kind, en de negers vereeren haar als een hooger wezen.quot;

«Terwijl hij sprak, gelukte het mij mijne aandoening gedeeltelijk te overwinnen, en mijne oogen afwendende van bel doodelijk bleek gelaat, hel welk ook de onbeweeglijkheid des grals bad, be-luigde ik mijne deelneming in haar ongelukkig lol, en bad hem mij le zeggen, of er geen hoop meer overbleel om haar weder hersteld le zien, heizij door haar van luchlsgestel Ie doen veranderen, of baai-door de voornaamste geneesheeren van Parijs le doen verplegen.

« «Mijn waarde lieer 1quot; antwoordde hij, »dil is heigeen ik mij reeds meermalen heb voorgesteld; maar hel zou haar dood veroorzaken, ten minste haar leven in groot gevaar stellen, zonder dal eenige hoop op haar herstel dezen gevaarlijken stap zou kunnen doen aanraden ; en ik heb mijne Lucie le lief, om haar leven in de waagschaal Ie stellen, legen hel gevoelen aan van de geneesheeren, die hier zijn, en dal door den raad van de voornaamste professoren van Frankrijk onder-


-ocr page 367-

LUCIK.

steund wordt, Was dil het gpval nicl, ik zon niets weiischon dan St, Domingo tc verlaten ; niets noopt tnij meer om hier te blijven, en mijn hart trekl mij naar mijne jongste dochter, die bij een znslei barer moeder in bet moederland is grootgebracht, en die ik in zoovele jaren niet gezien beb.quot;

•Sedert dezen dag bezocht ik den heer Berton vlijtig, en naarmate ik meer met hem bekend werd, leerde ik hem hoe langer hoe meer achten. Ook ik scheen hem te bevallen, en toen hij zag. dal ik meer voor hem geworden was dan een gewoone kennis, deelde hij mij mede wat hel ongeluk zijner dochter veroorzaakt had. Ofschoon ik reeds bekend was met het gebeurde, en he' mij verheugde te bemerken, dat de geruchten dei kwaadsprekendheid den vader gespaard gebleven waren, zoo welden evenwel de tranen in tnijm oogen op, toen ik op nieuw en nu zoo van nabij hoorde verbalen, met hoeveel overleg Dn Teilladc was te werk gegaan in de aanknooping van zijn liefdehandel, en van de smart van Lucie over dc ontrouw van haar minnaar, totdat zij ongevoelig werd voor alle leed. »0!quot; zeide dc vader, terwijl hij zich de oogen afdroogde, »had ik ooit kunnen denken, dat ik bad moeten vloeken in plaats van te zegenen, als ik den jongeling uil grond van mijn hart en met al mijn vaderlijk gevoel dankbaar was voor zijne liefde voor mijn kind, voor bet geluk van bemind te worden en te beminnen, hetwelk hij haar deed kennen; o! had ik hel geweten, ik zou één dezer geweren van den wand gerukt en den booswicht lernedergelegd hebben. Als mijne Lucie haren Jean Marie of Marie, zooals zij hem meestentijds noemde, bij de hand houdende, mij met snelle vaart door gindsche laan van citroenen oranjeboomen te gemoet kwam, na de wandeling, die zij gewoonlijk deden, om onder het dichte loof van het bosch, dat zich daar verheft, des morgens den frisschen zeewind in te ademen, dan dankte ik hem voor het geluk, dat op het schoone gelaat van mijn kind Ie lezen stond — en hij bedroog haar! Nog klinken mij de woorden in dc ooren, welke zij zeide, voordat hel zwarte kleed nederviel, dat nu haar geest overstelpt hccfl : driemaal riep zij den ongetrouwe, en toen zij voor de laatste maal «Maria!quot; geroepen had, bad ik mijne dochter verloren, die mij liefhad en mijne vreugde was; van mijne Lucie was niets over dan dat schoone beeld ; en ofschoon sedert dal oogenblik mijn naam uit haar geheugen* schijnt uit gewischl, ^beklaag ik er mij niet over, omdat ook die van den ellendeling baar vreemd geworden is.

liet is mij genoeg, dat zij mij schijnt te kennen en mijn liefkoozingen niet afwijst; ik dank (ïod dagelijks, dat Mij mij het leed bespaard heeft, mijn arm kind te hooien zucblen om den ongetrouwe, of zijn naam vol liefde te herbalen.quot;

••Ook ik achtte hel een groot geluk; want Lucie den naam van den man te hooren noemen, dien ik verachtte en wien ik een onverzoenlijkcn baat toedroeg, zou mij diep gegriefd hebben. Ik zette mijne bezoeken voort, ofschoon ik mij overtuigd hield, dat er voor haar geene herstelling te hopen overbleef, en mijne liefde zonder doel was; ook dacht ik dat gevoel, hetwelk baar eerste aanblik had doen ontslaan, overwonnen Ie hebben: indien ik hel huis baars vaders bezocht, was hel uil vriendschap voor den heer Berton en uit medelijden voor zijne dochter. Er verliep een geruime tijd, voordal Lucie mij eenige meerdere opmerkzaamheid schonk; in het begin had ik haar vruchteloos toegesproken ; zij gal geen acht op mijn komen of gaan ; zelfs liet zij geen spoor van tevredenheid bemerken, als ik bloemen voor haar plukte en ze haar overgaf. .Nu echter scheen zij mij te keiinen; mijne komst scheen haar te verheugen, ofschoon zij nooit mijn naam noemde; maar ik kon nicl hopen op een geluk, dat haar vader zelfs niet te beurt viel, en ik was reeds zoo verheugd, dat ik ten minste ook aandeel had in die kleine vonk van gevoel, welke nog in hare borst scheen te sluimeren. Somtijds vleide ik mij met de hoop, dat mijne wenscben zouden vervuld worden en het mij gelukken zou, door mijne zorg voor haar, dal overblijfsel van haar verstand, boe zwak ook, lot een weldoenden gloed te doen aanwakkeren. Haar vader zag met vreugde, hoe ik in hare gunst deelde, hoe zij eerst zonder weerzin, doch ook zonder verlangen, met mij dagelijks ging wandelen in het woud van eiken en mahonicboomen, dat aan de bebouwde gronden zijner bezittingen grensde, en hoe zij van lieverlede met zekere drift naar hel oogenblik begon te verlangen, dat ik haar mijn arm zou aanbieden, om boschwaarls te gaan. Had zij vroeger, als ik hare hand in de mijne nam, dil, zoo hel scheen, niet bemerkt, nu ontwaarde ik, dat, wanneer ik hare hand aanvatte, haar gelaat niet meer zoo volstrekt onbeweeglijk bleet, en zij zeer goed wist, dat ik het was, — dat het haar verheugde; en ik merkte diezelfde uitdrukking op in bare oogen en op haar gelaal, als wanneer haar vader haar bij de hand nam of kuste. Kens zelfs reikte zij mij hare hand; ik was als opgetogen en bracht ze aan mijne lippen; doch


-ocr page 368-

,1. Iquot;. (gt;LTMAgt;S.

1 -iü

lot'ii ik weder opzag en reeds droomde van een verbelering van haar lol, zeiden mij de trekken van haar wezen ol hare oogen niets meer.

«Doch ik vermoei uwe aandaclil, mijne lleeren! door zoolang te blijven stilstaan hij oogenblikken des levens, welke alleen voor mij van helanjj en onvergetelijk zijn. Ik zal u tins slechts zeggen, dal ik omstreeks een hall jaar aldus doorbracht, en daarvan den meeslen tijd ten huize van den heer Herton. Toen begon ik te bespeuren, dat mijne herhaalde afwezigheid van la Succession en de schaarschheitl mijner bezoeken bij mijne overige bekenden opzien begonnen te baren. Ken hunner, die mij onbewimpeld te kennen gal, dat de spraak ging, dat ik op Lucie verbeid was, en ik haar ten huwelijk gevraagd bad, opende mij de oogen, en ik mag het wel zeggen, nu ik oud en grijs ben, ik was jong en zag er vrij wel uil; bovendien was mijn vermogen voor niemand een geheim. De moeders waren verstoord op de arme Lucie, die tie oorzaak was, dal ik hare dochters het hof niet maakte, en dc vrouwen, die behaagziek waren, wreekten zich door het verspreiden van dil gerucht op de ongelukkige krankzinnige, die haar nu wel de hulde van geen luitenant Du Teillade, maar toch die van een jongen man onthield, die rijk was, en wellicht een goede echtgenoot kon worden. Ik was radeloos, en wist niet wat te doen ; wal mij zclven betrof, ik lachte met het oordeel der wereld ; maar was ik niet verschuldigd aan den heer Berton en aan zijne dochter, mijne bezoeken Ie staken ? Kn toch, wat zon er van Lucie worden ? wie zou met haar wandelen en de bloemen plukken, welke zij het liefste had ? Moest zij niet nog ongelukkiger worden, als ik, die thans eiken morgen kwam, zou wegblijven ; als zij tevergeefs mij zou Ie gemoet gaan ; want dat deed zij reeds, en hel had mij zoo verheugd ; zou ik dat gelnk opofferen, baar laten wachten, en dat om de kwaadsprekendheid der wereld? Wie zou mij dank welen voor mijne opoffering, mij schadeloos stellen voor mijn verlies';' Doch bet was nog niet om mijn geluk of mijne vreugde, welke ik zoo gaarne voor Lucie zou opgeofferd hebben ; maar wat zou dc wereld de arme krankzinnige aanbieden in vergelding van mijne zorgen? immers niets! Zij kon dus zoo wreed niet zijn ; zij had het recht niet mijne verwijdering te vorderen : Lucie moest mij meer waard zijn dan al het overige ; ik beminde haar niet, en zij had een heilig recht op mijne vriendschap en mijn medelijden. Ik zette mijne bezoeken voort; maar, belaas! weldra kon ik mij zclven niet langer misleiden: mijn medelijden was noglielde;

mijne gezondheid en krachten verlieten mij; ik beminde een krankzinnige . .. . o! meermalen vreesde ik, dat diezelfde kwaal mij zou treffen, en ik bad den hemel, er mij voor te bewaren, en in andere oogenblikken beschouwde ik, dat het verlies van mijn versland een weldaad zou zijn; nauwelijks had ik krachten genoeg meer om mijne bezoeken af te leggen, om Lucie op hare wandelingen te vergezellen ; dikwijls als ik haar een bloem aanbood, dacht ik : misschien is dil de laatste, die gij van mij ontvangen zult, ot ik bad, dal hel zóó mocht wezen.

»Kcn middel van redding vvas er misschien nog over; liet was mijne gronden le verkoopen en naar frankrijk terug te keeren. Maar Lucie? wat zou baar lot zijn? wal zou baai'vader denken, als ik zoo plotseling bet eiland verliet? Moest ik even bandelen als Du Teillade, tie vriend evenals de lage minnaar? De lieer Berton redde mij uil deze besluiteloosheid. Op /.ekeren dag zeide hij, terwijl zijne dochter ter ruste lag: »Perville ! waarde vriend ! gij zijl ongesteld ; gij kwijnt weg; dat kan niet langer zoo blijven; tevergeefs tracht gij bel te verbergen, of heigeen uw hart gevoelt le onderdrukken: gij bemint Lucie !quot; Hij zweeg, terwijl ik mijn voorhoofd op mijne hand nederhoog; toen vatte hij mijne andere hand en vervolgde bewogen : »Gij treurt, ik beklaag u, ik vraag niet, hoe ik zelf haar bemin en zij is zoo ongelukkig! nu ik u zie lijden, ver-wensch ik dubbel hare schoonheid : eens kostte zij mij mijne dochter; nu zal zij mij een vriend uit dc armen rukken ! Ihid hij, dien ik nu niet noemen wil, hier nooit zijne voeten gezel; had hij het ongeluk niet gebracht over mijn huis, dan zou zij u hare wederliefde geschonken hebben ; ik ben er zeker van, en ik zou u zoo gaarne mijn zoon genoemd hebben ; maar nu ! — zie, mijne arme Lucie is minder dan die neger, die zich daar in de schaduw heelt nedergevlijd ; dan hel slechtc paard, dat daar voor dien wagen trekt; minder dan hel stuk steen, dat ginds onbeweeglijk ligt en geheel zielloos is; want ik kan haar niet wegschenken. Gij moet ons niet meer bezoeken ; het kan niet anders; gij zijl nog jong: tijd en verstrooiing zullen u baardoen vergelen. Geloof mij, ik acht u hoog, ik waardeer uwe vriendschap; maar gij sterft, gij moet ons verlaten.quot;

»»Ln Lucie?quot; vroeg ik met drift.

»»Zij!quot; zeide haar vader langzaam; en ik zag, dal bij zocht naar belgeen hij zeggen zou, »zij zal u niet missen : één, twee dagen misschien zal zij ii wachten ; dan zal zij hel reeds gewoon zijn u niet meer le zien.quot;


-ocr page 369-

»»Dan reeds,quot; riep ik, »gelool' dal niet; met wien zal zij willen gaan wandelen, als ik er niet meer wezen zal 1 uwe krachten beletten u immers, haar te vergezellen op die wandelingen welke haar zoo heilzaam zijn, en die zij in het gezelschap van niemand anders doen wil ? Wie weet, welke bloemen zij hel lielste heeltquot;! gij weet het zeil, geachte vriend ! en zal ik niet ondanks inij zeiven, mijne schreden naar de plaats richten, waar zij woont 1quot;

»«IVrville 1quot; zeide de heer Herton, na zich bedacht te hebben, «indien ik u niet kende, indien gij niel geheel mijne achting en mijn vertrouwen genoot, dan bad ik u reeds vroeger gebeden niet zoo dikwijls meer hier le komen ; ik zou n nu verzoeken uwe bezoeken le slaken, desnoods als vader n mijn huis verbieden. Doch ik ken u; zooals ik zeg, gij bezit mijn vertrouwen ; daarom liet ik, ofschoon ik uwe liefde vermoedde en uw harts-lochl mij nu zeker bekend is, mijne dochter gerust aan uwe zorg over. Niettegenstaande ik eens schrikkelijk bedrogen ben, vertrouwde ik u mijne l.ucie ; ik stelde de deugd van de arme zinnelooze onder uwe hoede, en zal dat gerust blijven doen, als den ('énigen schat, welken zij bezit, behalve het leven ; ik weet hel, die deugd zal u heilig zijn. Maar voor u zeiven, wat kunt gij hopen; wat moei het einde wezenquot;! Geloof mij, het kost mij veel; maar luister naar mijn raad : ik bezweer u hij alles wal heilig is, bij onze vriendschap, in naam van Lucie zelve, verlaat Si. Domingo; loon ii een man, een verstandig man ; gelool mij, het moet zoo zijn; gij sterft, en w ie zal haar dan vergezellen ? zal zij ook dan niet naar u wachten en tevergeefs uitzien? (ia! en bespaar mij het verdriet u te moeten verliezen, zonder hoop om u weder le zien, dan daarboven, waar wij Lucie eens gelukkig zullen zien!quot;

««Ik zal vertrekken,quot; antwoordde ik verslagen; »ik zal het eiland verlaten, mijn vriend! maar niet terstond ; langzamerhand zal ik mijne bezoeken verminderen, en ditmaal zal uw vertrouwen niet teleur worden gesteld, dat ik altijd waard zal blijven en vergelden wil door uw raad te volgen.quot;

«Moet ik u mijne zwakheid bekennen, mijne lleeren quot;! later verwenschle ik hel oogenblik, waarin ik deze belofte had afgelegd. Ecue zaak was er echter, die mij moed gaf: ik had er, als het ware. bij bedongen, dat mijn vertrek niet terstond zou plaats hebben, en, gelooft mij, ik was /oo slecht ol zoo dwaas om te hopen, dal Lucie reeds

IK. ri7

te zeer gewoon zou zijn aan mijne tegenwoordigheid, om die te kunnen ontberen, zonder dat hel hare gezondheid schaadde; ik streelde mij met de gedachte, dal haar vader in dat geval niet zou aandringen op mijn vertrek. Hel was alsol een geheime macht mij op het eiland boeide; mijn leven was, dacht mij, verhonden aan mijn blijven, en een (lauwe schemering van hoop verrukte mijn hart van geluk, als ik nadacht, of het soms aan de liefde ook vergund zou zijn, datgene aan Lucie terug te geven, wat zij haar ontnomen had.

«Maar mijne hoop was ijdel; dagelijks zaj; ik het in ; ik zou Lucie moeten verlaten, en haar vader herinnerde mij, evenals een geneesheer, die /.ijn plicht behartigt, hetgene mij redden moest. De dwaasheid van mijne droomerijen werd mij dagelijks duidelijker: ik won niets op de kwaal die Lucie beheerschle, mijne liefde was onmachtig haar bet versland terug te geven ; zij kon niet herstellen, wat Du Teillade's ontrouw verbroken had! Vruchteloos week ik niel van hare zijde, heschreel baar met geesldrill, schier met de drilt der wanhoop, wat zich voor ons oog opdeed; hoornen, planten en bloemen, vogels en insekten ol de schakeeringen van licht en bruin ; even vergeefs beproefde ik door het geluid van de muziek of den zang de toover-machl te verbreken, die haar geest beneveld had. Dit alles, dal haar zoo sprekend moest doen gevoelen, dal ik haar heminde, wekte maar zelden, en dan nog maar voor een oogenblik, hare aandacht op. Slechts wanneer ik, geheel ontmoedigd, veeltijds haar niet volgen kon, en moest gaan zitten of, door zwakte en aandoening overmand, naast haar nederviel, dan bevreemdde haar, zoo het scheen, mijne traagheid ; maar de tranen die mij uit de oogen sprongen, trollen haar niet, en niettegenstaande, zij somtijds op hare band vielen, als ik die aan mijne lippen of aan mijne horst (h ukte, zoo was het alsof zij op een steenrots nedervielen.

«Tot heden heb ik u niet onderhouden dan over het verdriet, dal mij trof; nu zal ik u verhalen, wal mijne treurigheid in vreugde deed verkeeren. Ik volgde met haar op zekeren morgen een smal voetpad, hetwelk in zijn loop de kronkelingen volgde van een bergklool, langs welker linkerzijde het heenliep. ÏNu en dan slechts, wanneer de hees-Iers en hoornen ontbraken, welke aan de helling groeiden en over de diepten zweefden, en helpad hel vergunde om den zoom der diepte le naderen, dan zagen wij het water, dal aan onze voelen zeewaarts spoedde, en welks geruisch de diepe


-ocr page 370-

J. F. OLTMANS.

stilte, welke hier heerschte, albrak. Heeds meer iiiulan had ik dezen weg mei Lucie betreden tol aan een brug, welke naar de overzijde voerde, en evenals vroeger had ik nu en dan stilgestaan en, haar bij de hand houdende, getraehl haar opmerkzaam te maken op de schoonheden, die ons omrigden. Getracht zeg ik, want ook nu sprak ik te vergeefs over de terugkaatsing der zonnestralen op de kruin van een palmboom, die zich aan de overzijde van den oever verhiel, en de hoornen en heesters, die zich in zijne nabijheid vertoonden, bad doen versterven. Vruchteloos maakte ik haar opmerkzaam, toen ik baar deed nederzitten, op de bloemen der piantanen en andere boomen, op de lianen, die aan de helling, tot in de diepte, veeltijds den ge-beelen rots- en bergwand bedekten met een groene gordijn, bezaaid met blauwe, roode en gele bloemen, of van boom tol boom, ol tusschen de heesters, die in de rotsspleten groeiden, in sierlijk loofwerk afhingen ot bloemkransen vormden, alsof een vorst of een bruid daar voorbij moest trekken ; maar ijdel was mijne taal! Van tijd tol tijd ontsnapte baar slechts een enkel woord zonder bedoeling ol samenhang, zooals zij gewoon was te uiten ; en evenwel was zij weltevreden en ademde met genoegen den koelen zeewind in, die, vermengd met den geur van citroenbloesem en duizend andere planten en bloemen, over de vlakte lot ons dóórdrong en zijne weldoende kracht gevoelen deed.

• Wij vervolgden onzen weg, welke voortdurend, ofschoon ongemerkt opwaarts liep, lol aan de brug, waar het pad met meer spoed begon te rijzen en zich al zeer schielijk lol een aanmerkelijke boogie boven hel water verhiel. Op de plaats, waar wij ons nu bevonden, had de toenadering der beide oevers gelegenheid gegeven lol bet overwerpen van een brug, die uit twee boom stammen bestond, welke met ruwe planken gedekt waren; honderd malen iiad ik er gebruik van gemaakt, ook mei l.ucie, en hield er veel van, om, op hel midden staande, naar de rivier te zien, welke gedurende de zware regens veranderde in een breeden stroom, die de boomen en planten van den berg, welke hem in een eng bed terugdrong, in zijne vaart medesleepte. Doch nu boden de begroeide bergwanden een vroolijk gezichts punt aan, en eenige negers, die waarschijnlijk langs een hun bekend pad naar de diepte afgedaald, zich met visscben bezighielden, zetten eenig leven aan dit naluurtooneel bij. Wij gingen voort; doch eensklaps gleed mijn linkervoet uit over een rond voorwerp, dal op de brug lag; mischien was hel een zaadkorel, welken een vogel had laten vallen ; een rilling ging mij door de leden. »Sta stil, Lucie !quot; riep ik, terwijl ik haar losliet, om haar niet te doen vallen ; doch juist door mijne over-groote bezorgdheid voor haar, en omdat ik slechts naar haar zag, verwaarloosde ik alle zorg voor mijn behoud, toen ik viel; hel mislukte mij, om mij aan de ranke leuning ol' aan de brug zelve te grijpen, en mei het oog gericht op haar, welke ik dacht voor hel laatste te zien, riep ik nog eens: • Lucie!quot; en stortte in de diepte. Waarom was ik zoo onvoorzichtig om baar te roepen, niettegen-slaande ik volmaakt besefte, wat mijn lol moest zijn, en dal zij mij geene hulp bieden kon ; of liever gelukkig, dat mijn hart mij haar een laatst vaarwel deed toeroepen ? Ik boorde een luid geschreeuw, en had nog den tijd om te beselfen, dat het de negers waren, vóórdat ik in bet water viel; ik meende, dezelfde kreten, hoezeer dan ook (lauw, nogmaals te vernemen, terwijl ik, onder water zijnde, al mijne krachten inspande, om de oppervlakte weder te bereiken. Op het oogenblik dat mij dit gelukte, viel er iels met een dollen slag in de vloeistof, welke mij droeg, maar wier stroom hij medesleepte ; ik kwam nog even tijds genoeg boven, om een stuk wille slof te zien, welke nog een oogenblik op hel water dreef. Was hel Lucie? die gedachte was vreeselijk. Vergeefs sloeg ik het oog omhoog; ik bevond mij juist onder de brug; maar er was geen tijd te verliezen ; ik lette niet op hel verward geroep en gescheeuw, dal zich aan den oever verhief, en ik dook onder water. Wat er toen gebeurd is, weel ik zelf niet: de kracht, die ik heb moeien gebruiken om, hoe weinig dan ook, legen den stroom op te zwemmen, is mij altijd verwonderlijk voorgekomen ; want ik was wel jong, maar het verdriet had mijne krachten ondermijnd. Ik weel niets, dan dal ik mij wanhopig kantte tegen den stroom, in wiens ingewanden ik mij vrijwillig gestori had ; dal ik hel voorwerp vatte, hetwelk ik bad zien vallen ; «lat ik Lucie herkende, en dat ik toen naar boven wilde zwemmen.

•Toen ik tol mij zeiven kwam, lag ik aan den oever; de oude huisneger mijns ooms, Houba, die mij gewoonlijk vergezelde, als ik naar den heer Berton ging, lag op zijne knieën naast mij en klapte in zijne handen, toen hij mij de oogen zag openen. «Lucie? Ilouha ! Lucie?quot; riep ik; meer kon ik niet uitbrengen en zag tevergeefs naar haar om. »Naar huis, levend, met meester papa!quot; was het antwoord; en terwijl ik (iod dankte voor


-ocr page 371-

Ik kwam nog evon tijds gonocg boven, om oen sink witte slof te zien, welke nog een oogenlilik op liet water dreef. Was het Lucie? tlic gedachte was vreeselijk. He/ huis ran het Zeewijf, — Diverse Novellen IJladz. 128.

JL

-ocr page 372-
-ocr page 373-

uiriE.

haar behoud, verhaalde llouha mij, dat de negers mij gered hadden,Rotschoon niet dan mei moeite, toen ik mij met Lueie, die mij nagesprongen was, op de oppervlakte des waters vertoonde, en op hel punt stond weder met haar te zinken. Ken der negers had de tijding van hel gebeurde aan haar vader gebracht, die zelf gekomen was om zijn kind te halen, dat vroeger dan ik eenige teekens van leven gegeven had; elk oogenblik verwachtte llouha eenige negers met een draagbaar om mij te vervoeren.

• Ik beproefde, door llouha ondersteund, te gaan; doch ik was genoodzaakt te wachten, totdat de draagbaar kwam. Terwijl de zachte schommeling, welke de tred der negers veroorzaakte, en mijne zwakte mij bijna in slaap wiegden, herhaalde ik hij mij zeiven: »Goede Lucie ! meester nagesprongen,quot;' zijnde bet antwoord, dat llouha mij hij herhaling op mijn gestadig vragen gegeven had. Ik wist, dal mijn val haar zelfs niet bad doen wankelen ; dat het dus haar eigen wil geweest was, den doodelijken sprong te doen ; mijn versland zeide mij, dat hare kwaal de oorzaak was, dat zij mij gevolgd was; mijn hart herbaalde telkens: • Lucie deed hel uit liefde.quot;

• Zachtjes aan sluimerde ik in, en toen ik de oogen opende, zag ik den heer Herion en den geneesheer van Dondon vóór het rustbed slaan, waarop men mij had neergelegd. Mijne eerste vraag was naar Lucie, en toen men mij zeide, dat deze leefde en sliep, wilde ik mij haasten om op le staan, ten einde mij zeiven Ie overtuigen, dat ik haar niet verloren had ; doch de geneesheer verzocht mij dit na te laten, en toen ik hem zeide, dal ik mij sterk genoeg gevoelde, om, door hem ondersteund, te gaan, en hel geluk om haar le zien, desnoods met mijn leven zou willen koopen, toonde haar vader zich reeds half overreed; doch de geneesheer gelastte mij, zulks ter wille van Lucie na te laten, daar de minste stoornis van hare rust doodelijk kon zijn en vreeselijke gevolgen hebben; die verantwoording wilde iiij niet op zich laden. In alle geval moest ik geduld hebben, totdat de heer Duval, de eerste geneesheer van hel geheele eiland zou gekomen zijn. Ik onderwierp mij aan zijn wil, doch hoopte dal Duval, dien ik zeer goed kende, minder gestreng zou wezen.

Tegen den avond kwam Duval. Met angst en verlangen wachtte ik naar heigeen hij zeggen zou; doch toen hij mij bezocht, en ik hem mijn verlangen voordroeg, weigerde hij even stellig als

J. F. Oi.tmanh. liet huis van hel Zeewijf. — Diverse Novellen.

zijn ambtgenoot zijne toestemming te geven. In hel breede ontvouwde hij mij zijne gedachten, en hetgeen er te hopen en te vreezen was : zij kon wellicht uil den diepen slaap, waarin zij gevallen was, ontwaken, verlost van de wezenloosheid, die haar tot nog toe beheerschl had, maar in dat geval kon hare krankzinnigheid ook lol razernij overslaan. Lucie, de ongelukkige, die de zachtheid zelve was, door mijn toedoen vervallen tot razernij! dil maakte mij wanhoopig, en de goede Duva] voegde er, om mij tot bedaren le brengen, bij, dat hij gezegd had wal mogelijk was, omdat ik het hem verzocht had; niet wal er gebeuren zou; want dat hij dil niet voorzien kon, en dat hij, evenals hij baar vader gedaan had, ook mij lot troost kon zeggen, dat hel ontwaken uit die sluimering misschien een einde kon maken aan haar ongelukkig leven, met een zachten dood ; ja ! dat er, hoewel dan Hauw, nog eenige hoop was, om haar versland le zien wederkeeren. Hij vertrok, en ik zoowel als de vader, hielden ons vast aan deze laatste schemering van hoop.

• De geneesheer van Dondon bleef; lusschen hoop en vrees dobberende wachtte ik naar berichtten van Lucie. Van tijd tol lijd kwam haar vader mij zeggen, dal zij voortdurend bleel slapen. Ik had mij voorgenomen mijne oogen niet ie sluiten, ten einde er niets zonder mijn medewelen zou kunnen gebeuren ; doch mijn wil moest zwichten voor mijne uitgeputheid, en llouha, wien ik gelast had mij telkens le wekken, als ik dreigde in le sluimeren, kwam mijne hevelen niet na; de herhaalde last van den heer Berton en den geneesheer maakte hem ongehoorzaam.

• Hel was dag, toen ik mei schrik ontwaakte. De heer Berton slool mij in zijne armen en stamelde den naam zijner dochter. Hij kon niet spreken van aandoening, en toen ik zijne tranen op mijn aangezicht voelde vloeien, riep ik wanhopig: «Lucie is dood, en ik heb geslapen!quot; Doch liele lijk klonken mij de woorden van haar vader in de ooren, toen hij, zijn spraakvermogen terugbe-komende, zeide : «INeen ! neen I zij is niet dood ; maar zij heeft mij herkend !quot;

»U te beschrijven, mijne lleeren! wal ik toen gevoelde, zou niet mogelijk zijn. Ik wilde haar zien ; helaas! het werd mij verboden. Eerst twee dagen later werd het mij vergund, in tegenwoordigheid van Duval, die mij op mijn woord van eer had laten beloven, de voorschriften te volgen, welke hij mij gegeven had. Niets van hetgeen gebeurd was, mochl haar worden herinnerd ; tol

9


-ocr page 374-

J. F. OLTMANS.

150

iiug toe luid zij niet laten blijken, iliil haar vroe ger ongelukkige toestand haar hekend was; alleen had zij bij herhaling tol haar vader gezegd: »lk hen lang ziek geweest, is 't niet zoo?quot; »lk moest mijne lielde in mijn hart terugdringen, en mij slechts voordoen als een vriend haars vaders.

«Eindelijk was het oogenblik daar, waar ik zoolang naar verlangd had ; ik zou Lucie zien, en mijne beenen hogen onder mijn lichaam. Ik trad hare kamer binnen ; Duval gal mij zijn arm. Ik werd haar gewaar! even schoon als altijd lag zij daar; haar arm rustte op de witte bedsprei, en de warmte veroorzaakte, dal zij geene mui-droeg. Ik had gewenscht op haar toe te snellen en haar aan mijne borst te drukken ; doch Duval drong mij een buiging Ie maken, en de heer Berton, die aan het hooldeneinde zat, zeide : «Lucie! daar is mijn goede vriend Louis Pcrville, die u komt bezoeken.quot; Het kostte hem moeite om dal op een vroolijken toon te zeggen: zijne stem beefde. Ik zeil was ontsteld, en Duval die voor de kranke scheen te vreezen, zag haar mei een ernstigen blik aan; dit deed mij geheel mijne tegenwoordigheid van geest terughekomcn ; ik naderde, boog mij nogmaals cn zeide toen beleefd : »Mijn heer uw vader, Mejull'rouvs ! is zoo vriendelijk geweest mij te zeggen, dat gij de goedheid gehad hebt mijn verzoek, om u Ie mogen bezoeken, toe te slaan ; ik dank u voor deze gunst en indien de wenschen van mij cn van al de vrienden uws vaders vervuld worden, dan zult gij spoedig go heel hersteld zijn.quot;

»De zwaarmoedige uitdrukking van haar gelaat, toen ik inde kamer trad, verminderde een weinig; doch zonder dat zij door eenig teeken of de geringste beweging verried, dat zij mij herkende (hetgeen mij geruststelde, maar toch smartte), antwoordde zij zacht en vriendelijk, terwijl zij mt l haar hoofd knikte: gt;lk dank u. Mijnheer! in\ bezoek is mij welkom ; o! ik ben zeer ziek geweest, doch nu weer heter.quot;

• Zij stak mij hare hand loc, en toen ik die in de mijne nam en kuste, zag zij mij aan en scheen zich iets te willen herinneren. Toen zeide zij vragend, terwijl wij allen een diepe stille bewaarden, haar vader verbleekte, Duval met zijn ambl genoot een bezorgden blik wisselde, en ik zoo koud werd als een doode: «Louis Pcrville is immers uw naam ? ik herinner mij niet .... en evenwel liet is mij, als had ik u meer gezien ; maar, waar?....quot; hier zweeg zij en bedacht zich.

«Wellicht....quot; zeide ik; doch Duval fronsti' het voorhoofd; toen vervolgde ik: «Louis IVrville is wel mijn naam, Mcjulfrouw !quot;

»»Hel is mogelijk,quot; sprak zij, steeds in gedachten verloren ; toen wendde zij hare oogen van mij af, en hel hoofd naar haar vader buigende, vroeg zij: «Is hij hel niet, die gevallen is, lieve vader? mijn hart zegl mij, dat hij mij gered beeft; antwoord toch !quot;

»«Lucie!quot; zeide de heer Herion, — maar bij kon niets meer zeggen, en wederom zag zij mij aan: toen zeide Duval snel: »l'\\ hart bedriegt u niet, Mejufl'rouw ! hij is het.quot;

»»0! ik wist het wel; eeuwig zal ik u dankbaar zijn : aan u zeg ik dank, dal ik mijn vader wederzie; maar [dan is mijnheer ook diegene, die mij die schoone bloemen bracht 1quot; zeide zij, entoen ik hare hand losliet, en zittcii ging (want bet geluk overslelpte mijn hart) kon ik slechts stamelen : «Ik had dat geluk, Mejulfrouw!quot; Zij vervolgde vriendelijk : »0 ! Mijnheer Pcrville ! wees dan zoo goed er eenige te gaan plukken ; sedert twee dagen vergeet gij mij: ga bid ik u; gij alleen kenl die, waaraan ik de voorkeur geef.quot;

«Ik stond op; Duval gaf lachend voor, mij te willen helpen, doch deed dil slechts om mij zijn arm weder te kunnen aanbieden ; maar vóórdat ik bet vertrek verliet, deed hare slem ons stilstaan. quot;Mijnheer Pcrville!quot; riep zij, en zeide tol haar vader: «Maar indien mijn hart en mijnheer Duval mij niet misleiden, indien hij het is, waarom is hij dan nu reeds hersteld en ik niet?quot;

»«Maakt mijne Lucie er dan aanspraak op, om even sterk te zijn als een man?quot; vroeg haar vader lachend, cn zij zeide beschroomd : quot;Neen, maar ik dacht. . . .quot; en vervolgde toen luider : quot;(ia dan, Mijnheer Pcrville! indien gij u wel gevoelt, anders...quot;

quot;«O! ik ben wèl,quot; haastte ik mij te zeggen, cn ging leunende op Duval de kamer uit. Zittende op de draagbaar, op welke de negers mij reeds eens gedragen hadden, koos ik de bloemen uit, terwijl Duval ze plukte, en ik zorgde wel, er geene aan te wijzen van die soorl, welke zij weggeworpen had, toen ik haar de eerste maal zag, en steeds had ik haar zoo zien handelen. Lenige oogenblikken later was ik zoo gelukkig haar te hooren bedanken voor den bloemruiker, welken ik haar bracht; het was voor de eerste maal, cn die dag was de gelukkigste mijns levens.

»lk behoef u niet te zeggen, met welk een blij gejuich ik het aauhrekcn van eiken dag hcgroelle; hoeveel geluk elke dag mij beloofde cn deed genieten; dat ik Duval mijn gehecle vermogen zou


-ocr page 375-

LUCIE.

151

^t'sdioiikcn lu'bben, indien hij er mij om gevraagd had, loen liij de verzekering gaf, dal Lueie gered was, dat hij, 700 haar geen nieuwe rampen trollen, voor hel behoud van haar verstand instond. Ik was opgetogen, zells schier zinneloos van vreugde; niets was er in zijne woorden, dat mij verontrusten kon, zelfs niel voor het vervolg; welke rampen konden haar ook treilen 1 immers geene, daar mijne liefde haar die besparen zou: zóó dwaas is de jeugd. Nu vergezelde zij mij niel meer als een levenlooze, als een beeld ! ik sprak niel meer tevergeefs, en mei mijne woorden drong hel gevoel van mijn hart in liet hare door ; ik won hare liefde, of veeleer ik bespeurde, dat zij mij beminde, misschien reeds lang bemind had ; de genegenheid, welke de arme krankzinnige mij betoond had, was toen zeker het warmste gevoel, dat haar hart koesteren kon.

• lien jaar na Lucie's gevaarlijken sprong in de rivier, stond zij, haar blozend gelaat aan mijne borst verbergende, mij toe, om haar vader te verzoeken den dag onzer verloving le bepalen; en om u lechts een gering denkbeeld te geven van het geluk, dat mij te beurt viel, van de vreugde van mijn hart, welke ik te vergeefs zou trachten 11 zells met flauwe kleuren af te malen, toen de zegen des priesters mij met haar verbonden had, zal ik u haar afbeeldsel laten zien.quot;

Dit zeggende, baalde Perville zijne portefeuille uil den zak, opende een geheime sluiting, nam er een portret uit, en het ons overgevende, vervolgde hij, terwijl hij zijn hoofd op zijne handen liet rusten : »Zóówas mijne Luciel Weinige dagen vóór ons huwelijk schonk zij mij dit albeeldsel; maar zij was nog schooner dan die mengeling van verven op dal ivoor; en gij ziet daar slechts haar gelaat: hare ziel, hare deugden; dal alles kan alleen het hart gevoelen en bewaren; dat is der kunst ontzegd.quot;

Wij moesten erkennen, dat hel een bekoorlijk voorbeeld van vrouwelijke schoonheid was; maar evenals Perville, zou ik er u moeilijk een denkbeeld van kunnen geven: de schoonheid, vooral die eener vrouw, laat zich gevoelen, bewonderen,— maar niet beschrijven. De droefheid van den l'Vansehman bevreemdde ons nu niel meer, en ik vergal hel hem, dal hij ons zijn levensloop verhaalde in de taal van een verliefde uil de vorige eeuw, en die der helden van Mad. De (ienlis, nu zaliger gedachtenis.

Terwijl wij, na de beschouwing van het portret, in gepaste bewoordingen onze bewondering over de schoonheid van Lucie te kennen gaven, stond onze kapitein op en verliet de kajuit, om, volgens zijn zeggen, even op dek te gaan kijken, of de Condor goeden gang hield. Heviel de vrouw van Perville hein wellicht minder dan ons, zeker had hem het lange verhaal van die liefdesgeschiedenis een weinig verveeld ; echter keerde hij weldra terug, en ik bewonderde den moed van onzen stouten zeeman, loen hij, zijn verzoek bij hel onze voegende, Perville verzocht, om mei zijti verhaal voort te gaan. Dal was nu, docht mij, te senlimenleel, of overdreven beleefdheid van den kapitein van den Condor; doch toen ik na-darht aan de belabberde redenaties (vergeeft mij deze uitdrukking!) met welke men op een lange zeereis of in een wachtkamer zich dikwijls nog gelukkig rekent den lijd le hooren dooden, en ik onzen Snulbad een groot glas met couragewaler zag vullen, toen verminderde mijne verwondering. Wij staken den brand in onze Duilsche pijpen, zonder vrees, dat hel onzen reisgenoot zou hinderen ; lielgeen n niel verwonderen zal, als gij in hel oog houdt, dat de Franschman een e\-planter was, en ik u zeg, dal de heer Perville, die zijne brievenlasch nu in den zak slak, vrij goed llol-landsch sprak, en zelf een liel hebber van rooken was.

«Mijne lleeren !quot; zeide Perville, »tol heden toe heb ik n, ofschoon dan niel dag voor dag, echter in hel breede verhaald, wal mijn huwelijk vooral-ging. liet waren dagen van verdriet en angst, waarvoor ik nog woorden heb kunnen vinden, om ze 11 le st'lielsen ; maar n het huiselijk geluk, dal nu mijn deel was, te beschrijven, zou mij onmogelijk zijn; dal geluk, die zalige tevredenheid, welke ik gevoelde en met mijne Lucie deelde, kunnen geene koude woorden uitdrukken: hel ware geluk iaat zich niel beschrijven. Wellicht heelt men in de groole wereld van St. Domingo wel gespol met de herstelling van Lueie, mei mijne liefde voor een krankzinnige, en heeft de eene ol andere uilvinder van geestige of la lie aardigheden er wel het onderwerp in gevonden voor een opera of een ballet, en tevens doen opmerken, hoeveel (dieet die brug en die bergwanden, die vis-sehende negers en die rivier op hel tooneel zouden maken, om nog niel le spreken van mijn val en den sprong van Lucie. Ik zeg wellicht, mijne lleeren! want ik vernam niets van hel oordeel der wereld. Zoo ik al aan bare afgnnsi


-ocr page 376-

J. F. OLTMANS.

1.T-2

Xeen voedsel gaf, noch lutiir Iraohlle Ie vernederen, — wnnt nooit geleidde ik mijne echtgenoot naar de feesten of partijen, op welke ik haar had kunnen brengen, schitterende van jeugd en schoonheid, gelukkig door mijne lielde. en omhangen met de kostbaarste versierselen,— ten minste spaarde zij mij hare aanmerkingen; zij drongen niet dóór lol binnen onzen huiselijken kring, en ?.ij, die zoo onmeedoogend geweest waren, om de oorzaak van Lucie's krankzinnigheid te verzinnen, zullen uit mijn geluk en mijne liefde voor mijne vrouw wel ontwaard hebben, dat zij de onschuld laaghartig hadden gelasterd. Wanneer het harl geheel vervuld is met liefde, dan blijft er geen plaats over voor den haat; daarom vergaf ik het de wereld ; om die reden gevoelde ik geen haal meer legen Du Teillade, dien ik bleef verachten, doch ik dorstte niet meer naar zijn bloed ; ware liefde veredelt den mensch, maakt hem deugdzamer, en doel hem het geluk zijner rnedemen-schen meer ter harte uemen.

• De gehechtheid van den heer Herion aan zijne dochter was oorzaak, dat hij ihans evenveel tijd doorbracht op la Succession, als ik weleer op zijne plantage; ik had er wel eens aan gedacht, om mijne woonplaats bij mijn schoonvader Ie vestigen, en hem daardoor de moeite te besparen van zich te verplaatsen om zijne dochter te zien. De heer Berton zou niets liever gezien hebben; doch Duval ontried on1* om Lucie op den duur op dezelfde plaats te laten, waar zij Du Teillade gekend, en haar versland dien droevigen schok ontvangen had. liel verlangen van den heer Merton, om ons dagelijks te zien, en de wensch, dien hij reeds lang gevoed had, om eens een reis te doen naar Frankrijk, ten einde zijne dochter en zuster te bezoeken, deed hem het beslnil opvatten zijne plantage te verkoopen ; het beheer er van begon hem hoe langer hoe zwaarder Ie vallen, en het vertrek van iemand van vertrouwen en van vele bekwaamheden, die hem tot heden bad bijgestaan, doch voor wien zich nu elders een voordeeligc werkkring had aangeboden, bespoedigde er de uitvoering van.

»Zoowel de tijd, welken deze vcrkooping vorderde, als een heugelijke gebeurtenis, die ons allen met vreugde vervulde, veroorzaakte dat mijn schoonvader niet vroeger dan anderhalf jaar na ons huwelijk de reis aannam. Hij had het geluk, vóór zijn vertrek een kind zijner Lucie aan het hart te drukken, moeder en dochter in volmaakte gezondheid aehler Ie laten, en Duval te hooren verzekeren, dal, nu Lucie ook deze beproeving gelukkig had doorgestaan, wij nimmer behoefden tc vreezen, hare kwaal te zien wederkeeren, maar haar als in den grond genezen konden beschouwen.

»llet was ons stil, toen de heer Berlon vertrokken was ; de gevaren, welke den zeereiziger steeds boven het hoofd zweven, gevoegd bij zijne gevorderde jaren, maakten ons bezorgd. Vóór zijn vertrek stelde de vroolijke oude man ons altijd ge-rusl, of verdreef onze vrees door zijne scherts; nu moesten wij ons zeiven trachten op Ie beuren. Wel hadden wij hem deze reis afgeraden, doch er ons niet met nadruk tegen kunnen verzetten ; de wensch, zijne zuster en zijn vaderland nog eens weder Ie zien, was reeds zeer natuurlijk, en nu de laatste brieven hel bericht behelsd hadden, dal zijne dochter het voornemen had om in een klooster Ie gaan, bestond er wel geen hoop meer om baar nog eens te zien dan door zijne overkomst. Vreemd kwam ons dit besluit van hel meisje voor, over wier dartelheid en zorgeloosheid de zuster van den heer Herion zoo vaak geklaagd had ; en wij moesten dus toegeven, daar er nu geene hoop voor den vader meer overbleef, om zijne dochter naar St. Domingo te laten komen.

• De moederlijke leederheid, waarmede Lucie haar kind verpleegde, die zorg van dag en nacht, van elk oogenklik, voor het hulpelooze wicht, dat haar het leven Ie danken had, deden mij in mijne vrouw nieuwe deugden kennen. Nimmer vertrouwde zij haar kind aan de zorg van een slavin of andere dienstboden ; mijn dochtertje was slechts zelden builen hel wakend oog barer moeder; schreide het, hare moeder was steeds daar, om het in hare armen Ie nemen ; voor geen schal zou zij aan een ander hel geluk hebben willen afslaan, om haar kind de borst Ie reiken. Zij dankte den Hemel, dal zij ook hel voorrecht genoot deze plichl Ie kunnen vervullen, en zou hel een misdaad gerekend hebben, er zich van te verschoonen ; hare wijze van handelen maakte mij gelukkig, en voorkwam mijne wenschen; nooit behoefde ik mijn kind aan een vreemde borst Ie zoeken, als ik bel wilde liefkoozen.

Len brief van den heer Herion, die ons zijne behouden aankomst berichtte, kwam ons gerusl-stellen omtrent de gevaren der zee. Eenigen tijd later ontvingen wij nogmaals tijding van hem, benevens den groet van zijne zuster en dochter, welke liij den voi igen dag in gezondheid had aangeirollen. Sedert dien lijd echter wachllen wij tevergeefs op een naderen brief, en ik Irachtte de ongeruslheid van


-ocr page 377-

LUCIE.

mijne vrouw te verdrijven, door haar te doen opmerken, hoe gemakkelijk een brief op zulk een afslantl zoek kon raken, zoo haar vader al niet door een spoedige terugkomst hel schrijven onnoodig had ge oordeeld.

»()ns kind was sterken gezond, en ruim een jaar oud, toen ik mij genoodzaakt vond voor eenige dagen mijn huisgezin le verlaten; helangrijke zaken riepen mij naar (ionaïves, op de westkust des eilands. Het was voor de eerste maal sedert ons huwelijk, dat ik zoolang van mijne vrouw zou verwijderd zijn, die weende toen ik vertrok, en ofschoon hel mij zeiven moeite kostte te gaan, vroeg ik haar gekscherend, of zij aan mijne trouw of aau de too-verkracht harer liefde twijlelde, en beval haar lachend om gedurende mijne afwezigheid geene vreemde heeren te ontvangen.

• De zaken, welke ik te (ionaïves te verrichten had, liepen ongelukkig af, wat betreft de geldzaken; ccn troost was er echter voor mij, namelijk, dat mijne tegenwoordigheid dïiar nu ook niet langer noodzakelijk was. Ik was verheugd, dal ik vertrekken kon, en evenwel was dit een geluk, dat ik naderhand verwenschte ; alsof alles le zaïneu moest loopen om mij, veel spoediger dan ik verwacht had, naar mijne vrouw en mijn kind terug te voeren, werd mijn plan, om in hel lerugkeeren ook le Dondon eenige zaken af te doen, door de afwezigheid van den man, dien ik spreken moest, verijdeld, zoodat ik mij, ook in deze plaats, niet langer ophield dan noodzakelijk was.

»l)e gedachte om Lucie door mijne komst te verrassen, streelde mij, en de verte van den weg, ol de onmogelijkheid, om vóór het vallen van den nacht la Succession le bereiken, schrikte mij niet af; een blanke knecht, die in mijn dienst was, vergezelde mij, en meer uil gewoonte, dan uit noodzakelijkheid, droegen wij elk een hartsvanger en pistolen in de holsters onzer zadels. Niets is verrukkelijker dan zulk een tocht bergafwaarts op dit schoone eiland ; zoolang de dag duurde, woei de frissche zeewind ons le gemoel, versterkte onze krachten, en had zells een heilzamen invloed op onze paarden. Hevonden wij ons niet te midden van eenig hoog geboomte, zooals nu en dan hel geval was, verlieten ons de reusachtige eiken, mahonie-of iepeboomen. en die, welke hel kostbare verfhout verschaU'en, dan breidden zich ter wederzijde de bebouwde gronden over de ongelijke helling uil; het suikerriet, de cacaoboom, die, welke de kollie, den indigo en de boomwol opleveren, wisselden elkander onderling al, naar gelang van de vochtigheid of den aard van den grond; de onderscheidene soorten van groen der bladeren en hel verschil der bloesems boeide het oog; aan onze voeten zagen wij over hosschen en bebouwde gronden : van tijd lol tijd vertoonden zich de wille gebouwen der plantages : het was een verrukkelijk panorama, dal omgeven werd door de zee. De blauwe, onbewolkte hemel, de schoone hemel van St. Domingo rustte, gelijk een heerlijk koepeldak, op dit aardsche paradijs, en als wij slilstonden en terugzagen naar hel oord, vanwaar wij kwamen, verrezen de toppen van het gebergte, achter welke de onmetelijke vallei van Goaves verborgen ligt, boven de uitgestrekte wouden, welke hoog uitstaken boven de schoone helling, die de nijverheid der mensehen in een bekoorlijken tuin herschapen had.

«Toen de avond viel, en de zeewind onmachtig was om de bladeren te bewegen, om bel aardrijk te verkoelen, toen verhief zich de landwind, en bracht verlrissching aan; hij ruischte weldra dooide heggen van citroenboomen, ter wederzijde van de schoone en breede wegen, die door het eiland loopen, en verkondigde ons, dat wij weldra onze mantels zouden moeten ontgespen, om ons voor de koude, welke des nachts bijzonder sterk kan zijn, te beschutten.

»llct was reeds laat, toen ik den uitersten grenspaal mijner plantage bereikte. Tweewegen voerden nu naar mijne woning ; de naaste, doch slechtste, liep door mijne gronden : de langste, doch gemakkelijkste en zekerste, was de algemeene weg, op welke wij ons bevonden, en de vermoeidheid onzer paarden deed mij den laatsten verkiezen. Op het oogenblik dat mijn besluit genomen was, en onze paarden reeds eenige stappen gedaan hadden, kwam het mij voor, als hoorde ik een paard op den steen-achtigen weg, welke door mijn land liep. Hel ge-piid der hoefslagen, dat de wind tot ons overbracht, zoodra hel den weg insloeg, welke wij kort te voren waren langs gekomen, overtuigde mij, dat mijn gehoor mij niet bedrogen had. In het eerst hechtte ik weinig belang aan deze zoo onbeduidende gebeurtenis, doch zij verontrustte mij naderhand; het was echter nu 4e laat om te onderzoeken, wie er op dil uur, zoo het scheen, mijne woning verlaten ol zich op mijn grond bevonden had. Zonder hel le willen, verhaastte ik den stap van mijn paard, en vreemd is het, dal ik deze gebeurtenis reeds toen in verband beschouwde met het bericht van de aankomst aan de Kaap van een transport militairen, dat ik te Dondon ontvangen had, en dat mij tot heden niet belangrijker was voorgekomen dan elk ander gewoon nieuws.


-ocr page 378-

134 J. F.

«Eindelijk kwamen wij nan de lange laan, welke recht op mijne woning aanliep, en nn aan den kneclil, die mij vergezelde, gelastende mij op zijn gemak te volgen, gal' ik slechts gehoor aan mijn ongeduld, en liet mijn paard de sporen voelen. Alles scheen in diepe rust te zijn, toen ik de gehouwen naderde; ik steeg af voor den stal, in welken een neger sliep, die de paarden verzorgde en klopte op de denr. Doch was ik reeds verwonderd, toen mij onmiddelijk geopend werd, en ik den neger met een hrandend kaarshont vóór mij zag, nog meer verbaasde het mij, dat hij nog niet scheen geslapen te hehhen, en niet verwonderd scheen over mijne plotselinge verschijning, maar, het sink hrandend citroenhout hoven het hool'd houdende, rondzag en vroeg: »ls (irand-Pierre niet mei meester medegekomen ?quot;

»(irand-Pierre was een jachtneger; en toen ik vroeg wat hij bedoelde, kon ik niet anders uit hem krijgen, dan dat llouha dezen, ruim een uur geleden, algezonden had, met last, om mij te (Jonaïves op te zoeken. Ik wist nu, wien ik hijna op weg ontmoet had, en zag in, dat de neger mijne terugkomst als een gevolg der afzending van dezen renbode beschouwde. Ik verschrikte hevig, en vroeg hem, of mijne vrouw of mijn kind ongesteld waren: doch ofschoon zijn: »Alles wèl! alles wél!quot; mij moest gerustgesteld hebben, beangsttc mij de achterhoudendheid van den neger, die meer scheen te weten dan hij zeide. Vergeefs beval ik hem toornig om den mond te openen; hij riep gestadig, terwijl hij de schouders ophaalde : quot;llouha alles welen moet, llouha meester wachten moet!quot;

• Er bleef mij niets over dan mij tot den ouden neger te wenden, op wien ik volmaakt vertrouwen kon, en van wien ik betere inlichtingen te wachten had. Terwijl ik vloekte van ongeduld, en de noodzakelijkheid verwenschte. die mij verhinderde, om mij terstond naar mijne vrouw en mijn kind te begeven, ging de stalneger vóór mij uit, en klopte zacht aan een deur van mijn huis, welke toegang gaf lot de kamer, die llouha bewoonde; ook hier werd terstond geopend, en terwijl hij, die mij vóórgelicht had, in aller ijl de vlucht nam, ontving mij llouha met een blij gejuich, dat echter weldra plaats maakte voor een volstrekt stilzwijgen. Het gelaat van den ouden huisneger, wien ik bij mijn huwelijk de vrijheid geschonken had, doch die, uit gehechtheid aan mij en de plantage, nog altijd in mijn dienst was, verried verwarring en diep nadenken; en waarlijk, het verwonderde mij, toen ik ook van hem op mijne vraag het antwoord ontving, dat mijne vrouw en haar kind zich wèl bevonden. Hij antwoordde echter niet, toen ik hem de reden vroeg van de afzending van Grand-Pierre; doch toen ik een ontblooten bouwer in hel oog kreeg, die bij de lamp op de tafel lag, riep ik plotseling: «Zijn mijne negers oproerig, llouha?quot;

• Hij schudde met het hoofd, en besloot eindelijk den mond te openen, toen ik, alle geduld verliezende op hem toetrad, en hem dreigend beval, mij terstond alles te zeggen, wilde hij niet den volgenden dag van de plantage weggejaagd worden. Ziel hier in korte woorden, mijne Heeren! wat hij mij op zijne wijze mededeelde:

» «Omstreek een uur vóór het vallen van den avond had er een licht rijtuig vóór het huis slil-gehouden; een oHicier, dien llouha nog nooit gezien had, doch die er jong en schoon uitzag, was uit het rijtuig gestegen, en bad hem gevraagd, of mijnheer Perville te huis was, en na zich een oogenblik bedacht te hebben, toen hij mijne afwezigheid vernam, verlangd, dat men dan aan mevrouw Perville zou zeggen, dat de kapitein Du Teillade haar verlangde te spreken. Dit had llouha natuurlijk bevreemd ; doch een herhaling van hetzelfde verzoek, dat nu als een bevel klonk, had hem doen gehoorzamen. Hij had zelf de boodschap overgebracht, en mijne vrouw was hevig onsteld, toen zij het verzoek vernam. Zooals Houba reeds verwacht bad, ontving hij bet hem welkome bevel, om den kapitein te zeggen, dat zij hem niet kon afwachten, en zij hem liet verzoeken om nimmer weder een voet op la Succession te zetten. Het had den neger toegeschenen, of de kapitein dit antwoord verwacht had, ten minste hij had het lachend aangeboord, en toen meesmuilend gezegd: »Ga nog eens naar mevrouw Perville, en zeg haar, dat ik niet zal vertrekken, vóórdat ik baar gezien heb; geel baar dezen ring, en zoo zij id niet kan besluiten om den kapitein Du Teillade te ontvangen, zoo zal zij zeker zoo wreed niet zijn, om dengene terug te wijzen, aan wien zij dezen eens ter hand stelde.quot; Houba werd weder gedwongen om aan dit verlangen te voldoen, en mijne vrouw had hem tot zijne groote verwondering nu den last gegeven om Du Teillade bij haar te brengen. De kapitein was llouha op den voel gevolgd, en mijne vrouw was dezen bij de intrede van de kamer te gemoet gekomen. »Hoe komt mijne Lucie zoo bespottelijk ingetogen, dat zij Du Teillade wilde wegjagen, zelfs nu haar echtgenoot afwezig is? (ielukkig, dal de ring mijne rechten


-ocr page 379-

1.1!)

op «we liefde bewijzen kon !quot; had de k.ipilein liieiiend iiilgernepen, terwijl hij haar in zijne armen sloot. Ilotilm had door zijne verbazing niet kunnen verstaan, wat Lucie geantwoord ol gezegd had, doch evenwel gezien, dat zij Dn Teillade's oniar-ming beantwoord had, en toen had zij aan den verstomd slaanden neger gezegd, dat hij vertrekken kon.

»»(iij liegt, ellendeling! gij liegt!quot; waren de eerste woorden, die ik uiten kon, toen ilonba zweeg; het angstzweet druppelde mij langs het voorhoofd, en ik vatte den sklderenden neger in de borst. Wat hem er toe gebracht had, om deze helsche logen te verzinnen, kon ik niet beseffen ; want dal Dn Teillade op mijne plantage gekomen was, dat mijne vrouw, dat mijne Lucie den laag-hartigen verleider ontvangen en omarmd had, dal kon ik niet gelooven. In mijne drift schudde ik den neger, die van schrik niet op de beenen staan kon, heen en weder en sloeg de hand aan mijn hartsvanger; de doodsangst gal den ouden man het spraakvermogen weder. »(Joede meester! spreekt de waarheid !quot; riep hij jammerend: ik liet hem los, en hij viel aan mijne voeten, hetzelfde herhalende. De getrouwe neger loog niet; ik zelf viel bijna naast hem neder en klemde mij aan de tafel vast: de toon zijner stem benam mij het wantrouwen, maar tevens mijn geluk : niet hij, niet llouba, de zwart gekleurde slaaf, bedroog mij, maar Lucie, de schoone Lucie, die engel in menschengedaante, mijne echtgenoot, de moeder van mijn kind; ik kon niet meer twijfelen. J)c geruchten, die ik weleer als de laaghartigste las tertaai, als verachtelijk en nietswaardig beschouwd had, drongen zich nu in mijn geest op den voorgrond ; hetgeen vóór dezen in mijn oog gelijk was geweest aan een nietige en broze korrel van leem, welke ik met den pink kon tot gruis drukken, werd nu plotseling een onmetelijke berg van graniet. en — er waren nieuwe troepen aangekomen.... ik stond als verpletterd.

»»Kn toen, llouba! — is hij lang gebleven?quot; vroeg ik, naar mijn adem hijgende; die vraag kostte mij veel en vernederde mij ten aanzien van den neger; die oude, arme man, welke niets bezat dan het leven en zijne vrijheid, was meer dan de rijke planter, de echtgenoot van Lucie; ik benijdde den grijsaard zijn geluk. De kapitein is nog hier !quot; was het antwoord. Toen verhaalde hij mij verder, dal Du Teillade met mijne vrouw het avondmaal gehouden had ; dat hij Ie vergeefs ge-tracht had, van den knecht, die met den kapitein |

gekomen was, iets naders te vernemen ; doch dal hij noodig geoordeeld had (Jrand-Pierre af te zenden, om mij te verzoeken zoo spoedig mogelijk terug te komen. Hier hield llouba wederom stil: hij scheen Ie vreezen om voort Ie gaan en mijne vragen al te wachten, en met de beradenheid der wanhoop vroeg ik; «Waar bevindt zich de ellendeling op dit oogenhlik T' Ik dacht, op allesvoor-bereid, dat mijn ongeluk, mijne vernedering niet grooter zou kunnen worden; toen zeide llouba aarzelend : »llij is in de . . . hij is in uwe kamer. . meer hoorde ik niet ; ik weet ook niet, of hij nog meer zeide; want ik viel geheel vernietigd op een bank neder.

«Hoe lang of hoe kort deze staal van verdoo-ving duurde, weet ik niet; de slem van llouba deed mij lot mij zeiven komen. Ik had gewenscht te sterven. De neger trachtte mij te troosten ; hij wilde mij bemoedigen door mij te zeggen, dal mijne vrouw geen schuld had, dal zij altijd zoo goed geweest was, zelfs voor hem; dat zij mij zeker nog liefhebben en mij niet verlaten zou. Had een ander mij dit gezegd, ik had hem vermoord; maar llouba dacht niet anders dan hij sprak ; ik was er van verzekerd.

»Wat zal ik doen?quot; riep ik eindelijk halfluid, zonder daarom aan llouba raad te vragen, die toen tot mij zeide, op den houwer wijzende: «llouba zou den kapitein gedood hebben; maar hij wist niet wat meester zeggen zou ; wil llouba...?quot; doch ik viel hem in de rede, sprong op en riep woedend ; »lk zal hem slralfen ? door mijne handen zal hij vallen !quot;

«In het eerst was ik voornemens den knecht van Du Teillade op te zoeken, en hem te dwingen op mijne vragen te antwoorden; doch ik verwierp die gedachte: llouba sprak immers de waarheid! Waarom zou ik mij voor den knecht van den ellendeling vernederen ? Als de misleide echtgenoot zijne schande in hel bloed van den verleider had algewasschen, dan behoefde hij minder te vreezen voor den spotlenden lach van een ge-meenen knecht.

«Hem, die mij op mijne reis vergezeld had, had ik voorbij hooren gaan naar de plaats waar hij sliep; er heerschle een diepe stille in huis, toen ik, gevolgd van llouba, en voorzien van een lantaren, mijne schreden naar hel vertrek mijner vrouw richtte. De Hemel bespare u allen zulk een gang! de voetstappen, die naar het schavot leiden, kunnen zoo zwaar niet vallen. Mijne kamer grensde aan die mijner vrouw, en had een afzonderlijken


-ocr page 380-

J. F. OLTMANS.

136

inguiig; toon ik zo wilde openen, bevond ik dal zij gesloten was. Dal bevreemdde mij echter niet; want ik herinnerde mij, dat de sleutel gewoonlijk daar bezijden aan een spijker hing; ik had nog een dergelijken sleutel, in een lade op de kamer, waar mijne boeken en papieren, mijne zaken be-trellende, lagen; doch bet kwam mij gemakkelijker voor, regelrecht naar de kamer mijner vrouw te gaan.

»ln een klein vóórvertrek sliep gewoonlijk de kamenier van mijne vrouw, ten einde bij de hand te zijn, als zij des nachts iets voor haar ol' baai-kind noodig bad, en de deur van dil vertrek was niet gesloten. De ongesteldheid van de kamenier was oorzaak, dat een jonge negerin nu hare plaats vervulde, en deze ontwaakte, zoodra ik binnentrad. Zij scheen verwonderd mij te zien, doch schrikte niet, dewijl zij mij dadelijk herkende, en ik haar zacht toeriep zich stil te houden; ik trad toen, terwijl llouba bleet' staan, naar de deur van het slaapvertrek, doch vond ze gesloten. I)i( stelde mij teleur; doch ik bedacht met koele beradenheid, wal mij te doen stond, toen de negerin zacht, doch lachend riep: «Meester kan er niet in, de deur gesloten!quot; Ik keerde mij om, maar wendde bet gelaat af; die slavin spotte met mij, en kende mijne schande. Dat oogenblik was grievend ! dat hall' gesmoorde, doch belsche gelach zeide mij genoeg, te veel; ik schaamde mij aan de verachte-lijke slavin een enkele vraag te doen, en toch wilde ik bel zoo gaarne gedaan hebben. De vreese-lijke bedreiging, welke ik uitte, deed de negerin verstommen en aan mijne voelen vallen; nog nooit had zij mij toornig gezien. Op mijn bevel verliet zij hel vertrek met mij en llouba ; ik sloot bet, slak den sleutel bij mij, en gelastte den neger, de zwartin op een verzekerde plaats te brengen.

«Ik bevond mij op de kamer, waar ik gewoonlijk zat te schrijven; toen ik er eens was, wist ik niet, hoe ol' waarom ik er gekomen was; ik zette mijne lantaren op een tafel en viel in mijn armstoel neder. De spanning, die mij tot nog toe krachten gegeven had, was gebroken, en mijne verslagenheid keerde terug ; ik was diezelfde mensch niet meer, die tol bij het slaapvertrek van mijne vrouw was dóórgedrongen, en met vreese-lijke bedaardheid mij den ingang had trachten te verschalfen. Niemand zag mij; ik was alleen; geen menschelijk oog bespiedde mijne zwakheid ; mijn hart was van droefheid gebroken; ik zuchtte

en was afgemat; mijne tranen vloeiden..... ik

had mijne Lucie verloren, en zij was gezond; o!

had eene ziekte of een ongeluk mij mijne echtgenoot ontroofd, ik zou zoo diep ongelukkig niet geweest zijn, — want zij was mij ontrouw geworden ! Hoe vaak had zij mij hier bezocht met mijn kind, dal nu bet hare niet langer meer blijven kon, dat ik aan de armen der echtbreekster ontrukken moest: mijn arm kind ! zoo jong nog, en reeds geen moeder meer te hebben, slechts een misdadige moeder te bezitten !

«Houba's komst wekte mij uit deze overdenkingen op en deed mij gedeeltelijk mijn bewustzijn weder-krijgen. Ik kon den sleutel, welke mijne schrijftafel moest openen, niet vinden, noch bedenken waar hij was; alles draaide mij voor deoogen; ik wees op de scbrijltafel en gelastte llouba die zoo zacht mogelijk open te breken; hij zette zijne lantaarn neder en volvoerde mijn bevel met zijn houwer. Doch tevergeefs in de onderscheidene laden zoekende, vond ik een koppel pistolen ; ik inm ze uil de lade en terwijl llouba op mijn last voortging mei zoeken, liet ik bet kruit in de gegroefde buizen loopen ; ik stampte er de kogels op, en toen die fraaie wapens, welke de beer Berton mij vereerd had, geladen waren, had llouba den sleutel van mijne kamer gevonden. Do behandeling van die pistolen en hot gezicht van dien sleutel deden den vorigen dorst naar wraak weder in mijn hart do overhand nemen; ik was weder sterk en kalm, ofschoon bet de bedaardheid dor wanhoop was.

»Kenige minuten later stond ik vóór de deur, en een oogenblik aarzelde ik ; doch toon llouba zijn dienst aanbood, vermande ik mij, en opende do deur beboodzaain en met vaste band. Ik verlangde niet, dat iemand, zelfs llouba niet, getuige zou zijn van mijne schande, en beval hem achter te blijven. Toon bad de oude neger mij mijne vrouw geen kwaad te doen en die hedo ontroerde mij; ik bad nog niet nagedacht, wat ik met mijne schuldige eebtgenoot zou doen; ik durfde er nog niet aan donken, en antwoordde llouba niet, doch ik gal hem de pistolen over: hoe schuldig Lucie ook mocht zijn, de wapenen van den vader mochten hel bloed van do dochter niet doen stroomen. Een oogenblik dacht ik zolts weder, dat llouba zich bedrogen had, dat Lucie nog altijd getrouw was; ik klampte mij vast aan die flauwe hoop, evenals de ongelukkige, welke, modegesleopt door een bergstroom, de hand slaat aan het drijvend riet, dal door dezelldo kracht als hij naar den algrond gesleept wordt.

»lk haalde de deur, zonder zo te sluiten, achter mij dicht : hot eerste voorworp, dal mij in hot oog viol, deed den straal van hoop geheel verdwijnen.


-ocr page 381-

LUCIE.

137

Als ware hel ecu verpestend lijk, ecu afsclmwelijk moiistcr of een dreigende spookgeslalle geweest, z(k) staarde ik, de lantaam vooruithoudendc, op een mantel, die over een stoel hing; ik kende dat klce-dingstuk niet, had het nimmer gezien, doch herkende het: het was een ofliciersmantel. lileef er nu nog wel te twijleien over ? en toch, het lachte mij zoo toe, mijne Lucie niet misdadig te vinden, dat het mij in hel eind verheugde den mantel hier te vinden; ik was reeds zoo rampzalig, dat, hetgeen genoegzaam was om van de schuld mijner vrouw te getuigen, nu hare onschuld bewijzen moest. Ik dacht Du Tcilladc, hier, in mijne kamer, in mijn he.l te vinden.

«Behoedzaam naderde ik, sloeg de hand aan de gordijn, opende ze, en zag—niets, liet was alsof een bliksemstraal voorbij mijn oog schoot; ik stond als versteend, met de gordijn in de hand en onderdrukte met moeite een stuiptrekkend gelach, dat mij had kunnen verraden, en toen dat voorbij was, openden zich mijne lippen, gereed om een couplet van een vroolijk drinklied aan te hellen. Waarschijnlijk vernam llouha iets van dal alles; want ik hoorde de deur bewegen en zag om; nu viel mijn oog op een spiegel, en ik deinsde verschrikt terug, toen ik mij zeiven zag; mijn gelaat had niets menschelijks meer: zóó moeten er de verdoemden uitzien in hel eeuwige vuur!

»lk verzamelde mijne krachten weder; ik kon weer denken. Mijn goede engel fluisterde mij in : »Keer terug!quot; ook stond ik in beraad; maar die mantel.... ik zwoer nogmaals mij te wreken en zonder mededoogen te zijn, en giug verder. De deur van het slaapvertrek mijner vrouw stond aan ; ik opende die behoedzaan • er brandde een flauw nachtlicht in de kamer; er heerschte een diepe rust. ik stond stil om Ie luisteren, of mijne komst wellicht eenig gerucht deed ontstaan ; doch alles hlcel rustig. Had ik er ooit aan gedacht, met zulke voornemens, getroll'en door zulk een ramp, onteerd deze deur ie zullen doorgaan ! Alles wat mij hier omringde, al hetgeen door het licbl mijner lantaren ol door de llikkering van de kleine lamp beschenen werd, alles herinnerde mij mijne liefde, mijn geluk als echtgenoot en vader. Had ik immer kunnen denken, zelfs nog vóór weinige uren, dat juist de herinnering aan die zalige oogenblikken van liefde een bemelsch genot mij zou opwinden en dwingen om de vrouw te vermoorden, die met mij in dat gelnk gedeeld had, aan wie ik die anders zoo zoele herinneringen te danken had? Iln die vrouw, mijne vrouw, Lucie! zij rustte hier, hier! aan de zijde van den verachtelijken Du Teillade!

• Langzaam en met afgemeten stappen trad ik vooruit, doch hield mijn blik afgewend van hel bed, waarop de vrouw rustte, welke ik het meest bemind, ja de éénige, welke ik bemind had ; waarop de éénige mensch lag, dien ik haatte, maar ook overzoenlijk haatte, liet was geen besluiteloosheid, die mij zoo deed handelen ; het was niet, omdat ik vreesde hen te ontwaren : neen ! want ik was reeds met de gedachte van Lucie's ontrouw vertrouwd geworden. Neen! ik zocht mijn kind ; bad ik anders veeltijds mij naar dat kind gewend en het gekust, voordat ik de moeder in mijne armen sloot, dan was het hij toeval geschied ; het was omdat ik mijne liefde en genegenheid tusscheu deze twee beminde wezens gelijkelijk verdeelde; het was omdat ik mij verbeeldde, dat Lucie mij toelachte, als mijn kind mij lachend aanzag; dat de moeder, als ik het liefkoosde, in mijne gedachte evenveel deel had in die bewijzen van genegenheid als haar kind.

»Doch nu vereenigde zich mijne liefde alleen op het onschuldige wicht: waren mijne liefde en genegenheid er voor verdubbeld, het was omdat Lucie mijne liefde en achting verbeurd had. Al was de moeder nu trouweloos, mijn kind bleef mij even dierbaar; het moestin mij een treurige, doch tekens aangename herinnering opwekken aan dien gelukkigen droom, welke voorbij was, aan die dagen van vreugde, toen Lucie mij getrouw was en ik aan hare duurzame liefde niet twijfelde.

»lk sloeg het gazen kleed open. dat de wieg overdekte; het kind was wakker of opende de oogeu, het herkende mij. Waarschijnlijk had de vaderliefde die trekken doen verdwijnen, welke mij zeiven vroeger verschrikt hadden ; mijn dochtertje zou zeker in den van zijne eer beroofden man, in hem, die hel bloed barer moeder vergieten wilde, immers haar vader niet herkend hebben! /.ij stak de handjes naar mij uit, als wilde zij om ontferming voor hare moeder smee-ken ; ik nam haar op, kuste baar en legde baar toen weder neder, liet drukken van mijn kind aan mijne horst, het gevoel van die zachte kleine handen, die over mijn ijskoud gelaat streken, deed mijne tranen vloeien ; mijne verslagenheid keerde terug, en daarmede mijn verlangen om Lucie onschuldig te vinden ; doch hoe was dat mogelijk I

«Wekte mijne schandelijke bedrogene liefde mijne wraakzucht op, er was slechts weinig noo-dig, om door mijne liefde voor de vrouw, die mij


-ocr page 382-

138

/oo waard ireweesl was, dien dorst naar wraak ie beteugelen: wat kon die zalige betrekking mij voor deii geest halen dan mijn kind, en het lag naast mij! 01 die beurtelingsche verandering van gedachten was /oo pijnigend ; /ij schokte mij zoozeer ! Nam ik mij voor om genade te oelenen, dan was hel alsof een heelende balsem de wond van mijn hait kwam zalven; maar hel was van korten duur; en verwierp ik met verontwaardiging zulk een lafhartig mededoogen, dan was het, alsof' kokend lood op die wonde werd uitgegoten.

»lk was eindelijk zóó ver, dat ik besloot de kamer te verlaten: bet was alsof'ik gemakkelijker adem baalde, toen dat besluit vast stond ; doch eerst wilde ik mij nog beraden. Toen viel mijn oog op dien rooden rok met goud opgelegd, welke op een stoel was nedergeworpen, en weg waren mijne goede voornemens ! ik stond verbaasd over mijne laaghartigheid, die mij kon doen besluiten deze vernedering, dit helscb verraad met geduld te gedoogen. Ik nam de wieg op en zette ze ver, zeer ver, weg; ik vreesde, dat de ellendeling, die mij de liefde mijner vrouw reeds ontnomen had, in zijne woede zijn wapen legen bet kind zou keeren om zich te wreken, of dat het door eenig ongeluk zou getroffen worden gedurende het vreeselijke treurspel, dat stond aan te vangen. De lantaren nam ik op en plaatste ze op een meubel. Diezelfde koele beradenheid bad ik teruggekregen; die kleediugstukken, die degen, werkte op mij evenals een versterkende drank, en ik naderde hel bed; weldra zou mijne stem de echtbreekster wekken uil dien zondigen slaap, den verleider opvorderen tot den doodelijken strijd: het strijdperk was gereed !

• Nog eens zag ik naar mijn kind; maar te laat berouwde bet mij, want het was mij nu onmogelijk om voort te gaan. Plotseling viel het mij in, dat het onmogelijk was, dat Lucie schuldig was, omdat haar kind hier was; dat het onmogelijk was, dat een moeder de heiligste verbintenis met voeten zou kunnen vertreden in tegenwoordigheid van haar kind, dat baar bare plichten zoo sterk herinneren moest. »En evenwel is het /oo,quot; zeide ik zacht tol mij zeiven. Ik dacht na, of er nog geen middel was, om mijne eer, om hel leven van Lucie le redden ; ik zocht er met drift naar, doch vond er geen. Al vernederde ik mij, om Du Teillade te verzoeken om te vertrekken, al dwong ik er hem toe, zou zijn verblijf in mijn buis een geheim kunnen blijven? zouden zij, die hem hadden /ien komen, het als een hersenschim beschouwen, als hij des morgens verdwenen was? ja, al gelukte mij dat, al stopten belooning en bedreiging mijnen bediende den mond, was Du Teillade dan niet zelfquot; de man om mijne schande en mijne bespottelijke goedheid overal te gaan rondzeggen?

«Het was de laatste wijfeling geweest. Al zou mijne dochter mij eenmaal verwijlen, dal ik hare moeder vermoord had, ik wilde mij wreken! Nogmaals deed dal schitterende kleedingstuk, die fraaie degcu mijn toorn opwellen, en ik stond naast hel bed. Hel licht dal eenigszins achter mij stond, scheen genoegzaam door de gazen gordijnen, om mij, toen ik de eene geopend bad, le doen zien — dal llouba niet gelogen had! Als een sleenen beeld stond ik daar, en staarde mei vertwijfeling vóór mij uil. Had ik gedacht mijne Lucie immer zóó le zien sluimeren, haar immer met zulk een oog le moeten zien ? wat was zij schoon ! ik dacht, dal hel misdrijf hare schoone trekken /ou hebben doen verdwijnen ; doch hel was zoo niet! baar arm, die hel wille linnen beschaamde, lag op de bedsprei; nimmer zou ik die band, dat gelaat, meer kussen ; die band, welke zij mij eens voor het altaar geschonken had, was meineedig ; dat schoone gelaal verborg een zwarte ziel; in haar linkerarm rustte de ellendeling. Hij kwam mij jong voor; slechts gedeeltelijk zag ik zijn gelaat ; hel was alsof mijne vrouw hem tegen zich aandrukte, alsof zij vreesde, dat hij baar verlaten zou ; een geruite zijden doek was om zijn hoofd geknoopt; ik verbeeldde mij een zijner handen op den schouder van de schuldige echl-genoot le zien rusten; ten minste ik zag iels flauw schitteren : bel was zeker de helsche talisman, waarmede iiij mijn geluk had doen instorten.

Ik bracht de band aan de greep van mijn hartsvanger, doch liet ze weder zakken: zij waren beiden in mijne macht, de schuldigen ! één stool, en — hel was met ben gedaan. Maar twee moorden le begaan, dal kon ik nicl ; ik wist, dat Lucie zich niet legen mij zou kunnen verdedigen ; hel gevaarlijkste wapen zou /elfs ongevaarlijk zijn in hare hand : de vrouw kan niet kampen legen den man, legen den man, ilie reusachtig sterk is door de wraakzucht, welke hem bezielt, ik wist, dal de schuldige echtgenoot niets zou hebben om haar leven le beschermen dan tranen en hel smeeken om ontferming, en ik was bevreesd voor die Ira-nen, voor dat angstig bidden om genade. Voor haar, voor mijne Lucie, kon ik niets zijn dan een moordenaar; maar voor hem kon ik meer wezen.


-ocr page 383-

LUCIE.

Hij, kon zich vei'dciligen, zijn leven lol den hial-slen iidemlociil hescliPiinen md dien dei.reii ; Ik (laolil er niel aiin, welk gevaar mij dreigde, zoo ik hem wekte; ik dacht niel aan mijne zeker mindere bedrevenheid in den wapenhandel; maar ik twijlelde niet aan de overwinning; en als hij dan aan mijne voelen zon liggen, wellicht smee-kende om genade; als die schuldige vrouw geknield naast mij zou liggen, en mij hidden zou hem Ie vergeven, dan zou ik zeggen : «Neen ! en den ellendeling het hart doorboren.

«Plotseling luisterde ik aandachlig ; mijne vrouw stamelde eenige woorden. Wonderlijk was hel mij Ie moede, toen ik die klanken hoorde; ik luis-lerde, ol mijn naam ook over hare lippen zou komen; mijn hart joeg ontstuiinig; maardenaam, dien zij nitle, was die van den man, welke in hare armen rustte. Toen bewaarde ik niet langer hel stilzwijgen, maar riep met een donderende stem : «Staat op ! en siddert!quot;

«Heiden ontwaakten tegelijk en openden met schrik de oogen. Zooals zij mij gewaar werden, ontsnapte hun een luide kreet, doch om mijne woede ten top te voeren, verborgde lafhartige zich aan de borst mijner vrouw : hij zocht er een schuil|tlaals tegen den rechlmatigen toorn van den beleedig-den echtgenoot. Met de snelheid des bliksems keerde ik mij om, en den degen van Du Teilladc opnemende, wierp ik dien met drilt op de bedsprei neder en schreeuwde: »sla op, verachtelijke lafaard! verdedig uw leven ! of! . . ..quot;

«•Louis!quot; gilde mijne vrouw, die mij nu herkende, op een toon die ontzetting, angst en droefheid verried; zij scheen mij om ontferming voor haar minnaar te. smeeken, die zich hoe langer, boe meer aan mijn oog onttrok. Dat was le veel lafheid, te veel misdadige liefde, en ik trok mijn harlsvanger uit de scheede; mijn bloed kookte in mijne aderen: quot;Marie! Marie!quot; riep mijne vrouw, en sloeg bare beide armen om den verleider been, om hem voor mij te beveiligen, om hem mei haar lichaam tegen mij le beschermen.

»»Sterft dan, ellendelingen!' schreeuwde ik, met woedende drift, en hief bel wapen op; toen wierp zij hem, die bij baar een toevlucht gezocht had, van zich af, waardoor de zijden doek van zijn hoold viel. Weelderige en lange haarlokken vielen op den nu onlbloolen boezem, welke zij ten decle voor mijn oog bedekte, — het was een vrouw, die naast mijne echtgenoot lag. Zij scheen geheel gevoelloos te zijn; bare oogen waren gesloten, en Lncic had eindelijk kraclit genoeg, om mij loe te roepen: • Louis! hel'is mijne zuster, hel is Marie!quot; Mijn harlsvanger viel mij van verbazing uit de hand ; ik stond als van den donder gelrollen; die woorden gaven mij mijn geluk, de liefde van Lucie, weder; een kreet van blijdschap ontsnapte aan mijne borst, en ik zeide treurig: «(iij zijl onschuldig, Lucie! ik ben het nu. die schuldig, \ reeselijk schuldig hen; want ik bemin u, en kon aan uwe liefde en getrouwheid Iwfjfelen, twijfelen aan de deugd van de moeder van mijn kind !quot; liet berouw sloeg mij terneder en vervulde nu de plaats van de wraak-zucbl, welke vervlogen w as j hel verteerde mijn hart met een bitter nadenken aan mijn onwaardig wantrouwen: ik was de liefde van mijne echtgenoot niet meer waard.

quot;»Louis!quot; zeide mijne vrouw bewogen, en het was alsof een engel lot mij sprak, «Louis! mijn beste Louis! gij kunt geen schuld hebben, zoolang gij mij blijft lielhebben; maar ik bid u, laat ons nu een oogenblik alleen; die arme Marie! zij is van zich zelve gevallen.quot; Zonder te kunnen antwoorden, mijn gemoed was le vol, drukte ik de hand, die zij mij toestak ; mijne zwakte veroorzaakte, dat ik niel dadelijk aan haar verlangen kon voldoen, en zij vervolgde liefdevol: »Die reis heeft u vermoeid ; ga wat liggen, Louis! de rust zal u goed doen, straks zal ik naar u komen zien ;quot; zij wenkte mij met de hand, en ik ging been.

Toen ik in mijne kamer gekomen was, bleef ik slaan, om mijne krachten le verzamelen en mijne gedachten le regelen. Ik had mijn leven, alles willen geven, om mijne vrouw onschuldig le vinden, vóórdat ik in baar slaapvertrek trad. Nu was ik zoo gelukkiir; de Hemel had mijne wenschen, hel dierbaarste verlangen van mijn hart, verhoord : Lucie bad bel pad der deugd niel verlaten. Kn evenwel was ik niet opgetogen van vreugde: er was een kloof lusschen ons beiden : hel was niet mijne echtgenoot, die haar, door bet vergeten barer trouw, had doen ontstaan ; neen, ik zeil had door mijne veracblelijke jaloezie die klove lusschen ons gemaakt. Hoe zou ik door berouwdien afgrond immer kunnen vullen, indien Lucie dien niet dempte met de liefde van de vergevingsgezinde vrouw ! Ik twijfelde niel aan mijn berouw, maar aan mijne aanspraak op vergeving; ik vreesde hare liefde verbeurd le hebben, en evenwel had zij mij gezegd, dat ik geen schuld kon hebben, zoolang ik baar iielhad. Dat deed mij weder hopen, vertrouwen op de liefde zonder einde van de vrouw, die den vader van haar kind sreene vergillenis kan weige-


-ocr page 384-

140 J. F. ÜLTMANS.

ren ; doch nis verdween die flauwe hoop weder; hel leven was mij tot een last.

• Wellicht werd ilouba ongerust over mijn lang wegblijven, ol had hij mij hooren naderen ; althans hij stiet de deur open ; hel licht zijner lantaren verving de duisternis, en toen hij mij daar zag slaan, scheen hij verheugd, dat ik nog leefde, en vroeg: »ls het gedaan. Meester?quot; Zijne stem, de uitdrukking van zijn gelaat herinnerde mij, dal ik op het punt geweest was een laaghartigen moord te begaan; ik vergal mijne eigen schuld, en weet het leed, dat mij drukte, aan den ouden man, die niets gedaan had dan hetgeen hem zijne bezorgdheid voor mij had ingegeven, en toen bij, op mijn ongeduldig hoofdschudden, mij de pistolen aanbood, en zeide : gt;Houba met meester meegaan, Ilouba niet bang is!quot; toen rukte ik hein die geladen wapens uit de hand, en riep met woede : »(iij zijl hel, die den dood verdiend hebt; ellendeling gij hebt mij bedrogen Iquot; De oude neger viel, van schrik overmand, voor mij neder en Iraehlte zich niet te verontschuldigen ol zich te verzetten ; mijn gelaat kenschetste slechts stomme verbazing; ik spande den haan van het pistool, terwijl ik nadacht, wie eerder den dood verdiend had, Ilouba ol ik.

»l)e vreugde, welke zich echter plotseling op dat zwarte gerimpelde gelaat vertoonde, verbaasde mij ; dit redde één van ons beiden het leven; want een zachtte en witte hand, die de ijskoude hand raakte, in welke het pistool geklemd zat, deed mij omzien, en Lucie vroeg mij : «Waarom wilt gij Ilouba kwaad doen, Louis? heeft hij verzuimd die pistolen schoon te maken? geef ze mij hier, ik zal hel doen ; ik wed, gij zult ze fraaier vinden, als Lucie dat zilver en die loopen gewreven heeft.quot; Ik liet mij die geladen wapens uil de handen nemen, en zeide somber: »Zij zijn geladen, Lucie !quot;

»»lk ben er niet bang voor,quot; antwoordde zij, zich geweld aandoende om mij toe te lachen, en zij vervolgde, aangedaan : «Heb geene vrees, Louis! ik zal voorzichtig zijn ; hel leven is zoet, en belooft nog zooveel geluk, wanneer men een kind heelt en een echtgenoot bezit, die ons met hart en ziel liefheeft; is het niet zoo?quot; Ik kuste de hand, die zij mij reikte, en zij vervolgde verheugd, toen zij mijne tranen vlieten zag : «Tol straks dan ; want mijne zuster wacht mij ; laat Ilouba toch die deur opensluiten, welke die negerin heelt gesloten, toen zij hel in haar hoofd heeft gekregen om weg Ie gaan.quot; Toen Lucie vertrok, gaf ik den sleutel over, aan Ilouba, die opgestaan was, en zette mij neder ; weldadige tranen bevochtigden mijn gelaal: de liefde mijner vrouw bad mij getroost, mijne sombere wanhoop doen verdwijnen.

»Een half uur later liet mijne vrouw mij roepen. Ik zag met een oogopslag, dat mijne schoonzuster nu de uniform niet had aangeschoten, die ik nergens zag ; ook zocht mijn blik slechts mijne vrouw, en zij kwam mij te gemoel. Ik wilde iels zeggen, om haar vergillen is te vragen voor mijne misdaad; doch zij kwam mij voor en zeide: »lk ben verheugd, Louis! dal ge zoo spoedig zijl wedergekeerd ; ik dank u voor het verlangen om mij te zien, dat u nog zoo laat op weg heeft doen blijven.quot; Zij sloeg haar rechterarm om mijn hals, kuste mij en vervolgde, terwijl zij het kleine hoold van mijn kind, dat zij op haar linkerarm droeg, mijn gelaat naderbij bracht: »De kleine wil u ook welkom heeten !quot; Ik drukte moeder en dochter aan mijn hart, terwijl Lucie snel tot mij zeide : «Louis! ik stel u hier mijne zuster Marie voor; zij brengt tijding van onzen goeden vader!quot; Doch ik gevoelde mij te schuldig, dan dal ik om iets anders denken kon dan om mijne vergillenis, en ik zeide langzaam: «Lucie! gij hebt mij nog niet gezegd, dat gij mij vergeven hebt.quot;

• »En wal zou ik u vergeven?quot; vroeg zij, «dat gij mij te sterk bemint, dal gij...? maar gij hadt recht om zóó te handelen; doch als gij het zoo wilt, ik vergeef hel u. Maar, Louis! heet mijne zuster toch welkom!quot; Ik hield nog mijne armen om mijne vrouw en om mijn kind geslagen ; ik las de vermoeidheid, de afmatting op dal bleeke gelaat; het was mijn werk, en evenwel zweefde er een lach over die trekken. O ! ik dacht nu, aan welk gevaar ik mijne Lucie had blootgesteld door baar zóó te verschrikken ; ik kon het baast nog niet gelooven, dal haar versland dezen schok had wederstand geboden ; zij wist wat ik gevoelen moest; zij twijfelde niet aan de onstuimige kracht mijner liefde. Daarom koesterde zij mij door haar blik, daarom verdreven hare kussen dal biltere berouw, hetwelk aan wanhoop grensde; zij wist, dat ik zwak was, dal zij mij moest oprichten. Met een droevig gevoel liet ik eindelijk mijne armen zakken, en keerde mij met eenigen weerzin naar mijne schoonzuster, de oorzaak van bet leed, dal mij drukte, van dat vreeselijke oogen-blik, dat voorbij was; het was de Hemel, niet zij, dien ik danken moest, dat mijne handen nog rein waren van bloed.

«Ik naderde haar. Zij was schoon hij het licht der waskaarsen en had zich weder nedergezet;


-ocr page 385-

UCIK.

141

in ecu aclileloozp houding liig zij lmII zitleixlo in de bergère. Ik wilde iiaar aanspreken; doeh zij riep op een spijligen loon, welke haar nogheval-liger maakte: »llet schijnt, dat mijnheer vergelen heeft, hoe onbeleefd het is zijne vrouw Ie omhelzen, in tegenwoordigheid van een vreemde dame, zonder deze eerst behoorlijk gegroet Ie hebben ; en deze dame is een onbekende zuster, die een gevaarlijke reis gemaakt heeft ...quot;

» »INiet zoo geheel onbekend .. viel ik haar lachend in de rede; doeh zij vervolgde op den-zelfden loon als vroeger, en ongeduldig met haar voel stampende: «Mijn (Jod ! Mijnheer! het is nogal fraai voor een wellevend man, om twee arme vrouwen Ie komen verschrikken; indien mijne zuster mij niet verhinderd had om de uniform aan te trekken, dan zou ik u voldoening vragen,quot; dil zeggende, stond zij op en bracht hare rechterhand naarde linkerzijde, alsof zij een degen droeg.

» »Die ongelukkige uniform zou mij niet meer bedriegen,quot; antwoordde ik op vroolijken toon; hare bevallige verbolgenheid had mij geheel mei haar verzoend. «Ik weet nu, dat gij mijne schoonzuster zijl, en dat ik eene scboonezusier heb: er blijft mij geen de minste twijfel over; toen Lucie...

» «Toen Lucie!quot; viel zij mij in de rede, en een lichte blos kleurde hare wangen ; »in één woord. Mijnheer! ik blijf er bij, hel is onbeleefd, om de dames te verrassen, als zij slapen; loei ! maar de kapitein Marchand moet weten, wat hem te doen staat.quot;

» »liij zal toch zoo gevaarlijk niet zijn als de zwarte oogen van mijne scboone zuster,quot; zeide ik; «indien ik iels misdaan heb, vergeel hel mij.quot;

• «Indien ik mijne zuster was, ik zou hel u nimmer vergeven. Weet };ij wel. Mijnheer! dat een wellevend man niet jaloerscli mag zijn! In frankrijk zou men n uitlachen ; foei! jaloerscli! maar wij, vrouwen, zullen voor ditmaal uw vergrijp door de vingers zien, is hel niel zoo, Lucie? Mijnheer mijn schoonbroeder! uwe schoon/usler geeft u verlol om haar te omhelzen, en het zij u vergeven !quot;

Toen de vrede gesloten was, en wij ons nedergezet hadden, vernam ik, dat Marie, om aan de lastige heerschappij van bare tante te ontkomen, en om deze genoegen te geven, besloten had om in een klooster te gaan, welk besluit echter door haar geheel was opgegeven, loen zekere jonge kapitein baar op een morgen met veel waarheid verzekerde, dal hij haar liefhad en zonder haar niel leven kon. Ken schoon en dapper oliicier Ie laten omkomen door den sluier aan te nemen, dat was te barbaarsch; hel was een liefdadig werk hem te huwen, en niet meer aan het klooster te denken. De liefdadigheid is een schoon vrouwelijke deugd, en de heer Herton, kwam juist van pas om de jonge nieuweling bet klooster te doen verlaten, en den kapitein een schaking te besparen, die hem eenige jaren vroeger wellicht het leven had kunnen kosten. De brieven, welke dit alles behelsden, moesten ons ter hand gesteld worden door iemand, die over Martinique naar St. Domingo zou verlrekken ; een jaar later zond deze nauwgezette brievenbesteller ze ons uit Boston loc, met bericht, dat hij dil alleen deed, om ons van zijne nauwgezetheid in het vervullen van zijne belofte te overtuigen, dewijl de brieven nu wel niets nieuws meer zouden behelzen : een verandering van reisplan was de oorzaak van het een en ander. De beslemming van den kapitein Marchand naar Sl. Domingo had hel huwelijk verbaast; een lichte ongesteldheid had den beer Berton echter verhinderd, met de jong getrouwden over te komen ; maar zijne komst kon elk oogenblik verwacht worden. Hare lichtzinnigheid had Marie niet eens doen nadenken, welk gevaar er in gelegen was, om zich als Dn Teillade bij bare zuster aan Ie melden; doch bare goedheid, schalkschheid en onbezonnenheid waren oorzaak, dat ik het haar nimmer len kwade rekende, dat zij ons door hare dwaasheid bijna diep rampzalig gemaakt had. Een maand later kwam mijn schoonvader onze ongerustheid omtrent zijn toestand zelf verdrijven : hij vond zijne kinderen welvarend en gelukkig.

»(ïij kunt hieruit leeren, mijne lleeren ! hoe ik op liet punt geweest hen, een moordenaar te worden, en zulks zou geworden zijn, had de Hemel mij niet bewaard,ware de liefde voor mijne vrouw niet zoo sterk geweest, om haar door mijn weifelen den tijd te geven, den blinddoek van mijne oogen weg te rukken. Wanneer de jaloerscbheid u dus ooil mocht toeroepen : «Mijne vrouw is mij ontrouw !quot; wanneer het u rnoebl schijnen, als had uwe echtgenoot, de moeder uwer kinderen, hare plichten verzaakt, denkt dan aan Louis Perville ; geeft alleen gehoor aan de liefde, aan de genegenheid voor uwe vrouw ; verwerpt de zuchl naar wraak, welke de booze geest omhult en zoekt Ie veredelen door hel denkbeeld van door een moord zijne eer te redden ; waar is de moordenaar, die zijne eer niet verloren heeft ? Of is de eer afscheidelijk van de deugd ? (ïod beware ii allen, waarde vrienden! voor een beproeving als de mijne; en moest het zijn, dan schenke Hij


-ocr page 386-

J. F. OLTMANS.

ii hul iioluk, uwe eclitgeiiool even onsoluildij; llt;' vinden als ik mijne Lneie !

Hier zweeg I'ersille. Ik had ineencn Ie lie-speuieu, dal de kapitein van de Condor met meer fjenoegen naar dil gedeelte van het verhaal des Franschmanti geluisleni had. Fvenals ons, had hel iiein verwonderd, dien Du Teillade plotseling te zien veranderen in een liehtzinnige, jmige l'ran-eaise; doeh ofsehoon ik er onzen kapitein niet van verdenken wil, dat het hem speel, dat Lueie onschuldig was, dat Perville niemand vond om te straU'en, zoo beinerkle ik duidelijk, dat deze uil komst zijne verwaehling teleurstelde. Terwijl wij nu met gerustheid en geduld voortgingen naar Perville te luisteren, bedwong hij mei moeite zijn ongeduld, en toen deze ophield met spreken, en er een oogenhlik stilte lieersehte, riep onze goede zeeman : «Maar hehl gij uwe vrouw dan niet gedood? en gij spraakt van haar en haar kind...quot;

«Mijne vrouw, mijn kind vermoord 1 ik !quot; riep Perville, » o ! hoe kunt gij dal nu nog denken ? Gelooft gij, dat deze les, deze wenk des Hemels voor mij vergeefseh is geweest ? maar idj hehl gelijk, mijne woorden hehbeu hel u misschien doen gelooven. Wat mij nu en dan doet ijzen, is niet de gedachte aan een misdaad, welke ik begaan licit, maar aan die, welke ik op het punt ben geweest om te begaan, is de herimiering van mijn wantrouwen aan de deugd mijner vrouw.quot;

Toen haalde Perville diep adem, boog zijn hoold op zijne hand voorover, en zeide niet een gedempte stem, welke vol droelheid was: «Ik ga dagen, maanden, jaren van geluk voorbij. De Augustus van liet jaar 17111, een dag, die al mijn geluk voor dit leven beert vernietigd, brak aan ; kapitein Marchand, die in de Kaap in bezettinir lag, had ons allen uitgenoodigd, om hem dien dag te bezoeken ; Marie was voor de eerste maal moeder geworden ; hel zou een klein en hartelijk lamilie-leest zijn. Ken lichte ongesteldheid van mijn dochtertje deed mijne vrouw besluiten, om ons niet te vergezellen. Vergeefs trachtte haar vader of ik, haar Ie bepraten om met ons mede te gaan : het was slechts om één dag te doen, den volgenden morgen zonden wij terug zijn: doch mijne vrouw liet zich niet bewegen, cn wij gingen alleen. Niets noopte ons om te huis Ie blijven, om Marie en haar echtgenoot door een weigering te bedroeven. De ongesteldheid van hel kind kon geene zorg baren, en niettegenstaande er reeds vroeger hier en daar oproerige bewegingen hadden plaats gehad onder de negers, zoo vreesde ik van die zijde niets: ik kernleden goeden geest mijner negers, en llouba had mij nog den vorigen dag verzekerd, dat ik niets van ben te duchten had.

W ij waren vroolijk bijeen; niets ontbrak er dan de tegenwoordigheid van Kucie; Duval, en een paar goede vrienden van mijn schoonbroeder bevonden zich in ons midden. Omstreeks middernacht stoorde de alarmtrom onze vreugde, en weldra hooiden wij het bulderen van het kanon. Marchand en zijne vrienden verlieten ons op staanden voel ; Marie liet ik over aan de zorgen van haar vader, en volgde hen met Duval, om te zien wat er te doen was. Half bew usteloos ging ik naast hem: Lucie en mijn kind! ik dacht nergens anders om. De geheele stad was in opschudding; soldaten en burgers snelden elkander voorbij. Weldra was de oorzaak dezer opschudding ons bekend : de negers waren overal opgestaan. Als wezenloos stond ik naast Duval, toen wij van den wal die zee van vuur zagen, welke achter de baai het geheele landschap overdekte, en die rechts van ons al nader en nader kwam : daar lieersehte de verwoesting; daar stichtte een geheele bevolking van woeste en door de slavernij nog meer verharde en verbitterde slaven den brand in woningen en plantages; daar was alles weerloos tegen bun moordlust, en daar lag la Succession ; daar was mijne ongelukkige vrouw, mijn arm kind !

»llet was een heillooze nacht van wanhoop en verlwijfeling. Duval waakte voor mijn leven. Ik wilde de soldaten vermoorden, die mij weigerden de poorten Ie openen, daar ik in een w is verderf zou loopen. Ik wist, dat ik niets doen kon voor Lucie, voor haar kind ; maar ik wilde ten minste voor hen sterven ; het mocht niet, ik kon niet 1 Duval voerde mij naar het huis van mijn schoonbroeder terug; de vader zag wel, dat hij niets meer te hopen had, toen ik mij in zijne armen wierp, en wij behoefden hem niets te zeggen: de tranen van Duval, van dien man, die aan den dood en aan alle ellende gewoon was, en mijne vertwijfeling zeiden meer dan eenige woorden.

»lloe is die nacht voorbijgegaan! ik weet hel niet. Ik hel mij eindelijk niet meer bedwingen. Ik kende den gouverneur, mijnheer De Blaiiclielande, zeer goed ; ik drong lot hem door, om mij Ie laten gaan. Zijne voorzichtigheid en menschlievend-heid weerhielden hem om mijn zinneloos verzoek loc Ie staan ; wanl hij had verstand genoeg, om mij mijne ongepaste woorden te vergeven, toen ik met geweld vorderde, waarom ik eerst gebeden


-ocr page 387-

had: hij za},', dal do waidioo|) mij liol ontzag deed vergelen. Diezellde gevoelens, welke hein mijn verzoek deden weigeren, hewogen hem echter wel-liehl, om, zoodra de dag aanbrak, een afdeeling soldaten en militie een verkenning te laten doen naar de zijde van Saint-Louis dn Morin en Dondon. Marehand maakle mei zijne grenadiers er een ge deelte van uil, en aan mij en Duval, dien trouwen vriend, werd verlof gegeven, om het krijgsvolk Ie vergezellen. Welke tooneelen van verwoesting ons ook weldra omringden, ik sloeg er geen acht op, zelfs niet toen ik mijn eigen bezillingen hrandende. rookende of smeulende zag; ik dacht alleen aan den dubbelen schal, dien ik zocht; wat gaf ik om dr vernieling van het grootste gedeelte mijner rijk (lommen ? Ik kan u niet zeggen, wal ik gevoelde, loen ik eindelijk mijne woningen in het oog kreeg en bespeurde, dal zij niet door de vlammen ver woest waren: Duval zelf, Duval, die zich niel gemakkelijk door een ijdele iioop liet medeslepen, gaf mij goeden moed. Hij wisl, zoomin als ik, dat de negers, die op onze verschijning terug waren getrokken, liet voornemen hadden er hun hoofdkwartier op te richten ; ik dacht dal mijne negers mijn huis en hunne meesteres beschermd hadden; helaas! het was zoo niet: zij, hadden wel de handen niel aan mijne bezillingen geslagen, maar ook niets meer gedaan! Bewust van het voornemen hunner makkers, hadden zij den dag geheim gehouden, waarop de opstand zou aanvangen; zij wisten hel, en lieten mij gaan: alleen Houha wist niets van hel verraad dal er broeide. In het eerst vervloekte ik hen, later deed ik het niel meer: hoe vele blanken hebben de trouw aan bun meester verzaakt, om een overweldiger te dienen, en zich beijverd om zijne goedkeuring te verwerven, door hunne landgenooten Ie helpen onderdrukken en van hunne vrijheid Ie berooven ! en deze ongelukkige negers deden niels dan een geheim bewaren, dat hunnen broeders dc vrijheid moest bezorgen ; liet kostte mij mijn geluk ; maar ik had geen recht om van hen te vor

CIK. U3

deren, dal zij duizenden hunner broeders zouden verraden, door hun meester twee levens te laten redden, welke hem zoo dierbaar waren.

»llel eerste dal mij in het oog viel, toen ik in hel vertrek trad, hetwelk vóór de slaapkamer mijner vrouw was, waren drie zwarte lichamen; twee waren vreemd aangekleed, zij waren mij onbekend, het derde was dal van Houha ! Ik begreep, dat hij den dood gevonden had in de verdediging mijner vrouw ; de oude neger, dien ik eens had willen nederschieten, omdat hij zich bedrogen had, omdal hij zijne meesteres verdacht hield van mij ontrouw te zijn, was nu vermoord, omdal hij haar had willen beschermen! Duval en mijn schoonbroeder wilden mij verhinderen om verder te gaan, maar ik ging evenwel, en ik vond mijne vrouw en mijn kind vermoord ! mijne Lucie ! mijn dochtertje vreeselijk vermoord !

• Zeven en dertig jaren zijn er voorbijgegaan, en nóg zie ik die geliefde wezens vóór mij, drijvende iu hun bloed, verminkl door de vreeselijksle moordluigen, en dan denk ik aan dat oogenblik, toen ik zeil met bloedige voornemens, mei het onlbloole staal naast het bed mijner echtgenoot stond, en ik ijs op de gedachte, wat er van mij zou geworden zijn, als God mij loen had verlaten. Dan durf ik de wreedaards niel vloeken, die mij al mijne vreugde ontroofden ; dan durf ik hen niet (lagen voor het oordeel daarboven ; want ik ben mij mijner schuld bewust. Ik hen schuldiger dan die verwoede negers, die mijne vrouw en hare deugden niet kenden ; want ik kende haar, toen i ik twijfelde en wraak zwoer! ik beminde Lucie, en zij was de moeder van mijn kind !quot;

Hier hield Perville op; zijne stem begaf hem, en hij verborg zijn gelaat in zijn zakdoek; wij hoorden hem zuchten ; de grijsaard weende. Door hetzelfde gevoel gedreven, stonden wij op, loen hij langzaam de kajuit verhel : bet was een hulde aan de smart, die hem vervulde, en welke de bevrediging onzer nieuwsgierigheid opnieuw had opgewekt.


-ocr page 388-
-ocr page 389-

GASTON VAN FOIX.

-ocr page 390-
-ocr page 391-

Gaston van Foix.

Kent gij Latijn? Hier in de ruïne van het Huis te Heemstede zal nog wel wat voor u te lezen zijn ; maar sla liever het oog niet op die tafelen, die nog in de muren zijn overgebleven ; wellicht zou het u maar bedroeven en doen denken aan de kortstondigheid van het menschelijke leven en van zijne grootheid. Een ander zou misschien lachen om die opschriflen, die zeker weinig passen hij de verwoesting, die u omringt: ik voor mij heb nooit verlangd te weten, wat er le lezen slaat, en wellicht zijn er toch reeds twee eeuwen voorbijgegaan, sedert deze letters werden ingehouwen. Maar de kleinzoon van een koopman moge groot zijn, hetzij bij het vaderland dient met zijn raad ol' het verdedigt ten koste van zijn leven ; bij is voor mij klein, wanneer bij zich nederzet in de woning vaneen oud geslacht; bij moge zijn wapen doen uithouwen boven de poort, en alles nadoen wat de oude bezitters van het huis plachten te verrichten; hij moge zijne knechts met de wapenen in de hand op de valbrug plaatsen, als vorsten en vorstinnen hem bezoeken, — als ik vóór zijne woning sta, dan zie ik hem voorbij, en de voorvaders van bet verarmde of uitgestorven geslacht der oude beeren van hel huis bewonen de groole slotzaal weder.

Ik zal u niet zeggen, hoe dikwijls het Huis te Heemstede is verwoest en herbouwd geworden ; gij weel bet uit de geschiedenis, of kunt het afleiden uit de lotverwisseling, die andere woonplaatsen van oude adellijke lieeren gehad hebben. (Jij ziel de overblijfselen van het llooge Huis, daar te midden van dat water; wil ik die muren weder opbouwen ? Ik zal u de torens, de valbrug, alles beschrijven, en gij zuil dan welen, hoedanig het slot zich kan vertoond hebben, vóórdal bel in 1594 onder den voet werd geworpen ; indien ik duidelijk genoeg hen, dan schrijf ik u nog genoeg verbeeldingskracht toe, om hel u voor den f^est te kunnen stellen; maar kortheidshalve wil ik mij liever dadelijk met u in bet buis van heer Jan van Heemstede begeven ; herinner u slechts al wat ifij gelezen hebt over kasteelen en sloten, en ik vertrouw, dat mijne bescbrijvinir ook noodij; zou geweest zijn.

Maar nu doet zich ééne zwarigheid op : het is, ik weel niet in welk jaar, in welke maand, en nog veel minder op wolken dag ik er u moet biimenleiden, om er het gezelschap aan te treilen, in welks tegenwoordigheid ik u wilde brengen, om er den man te booren verlellen, naar wien wij met dal gezelschap eens mede willen luisteren. Volgens een Franschen schrijver, dan zouden w ij er ons bezoek moeten afleggen in hel midden van hel jaar MSquot;.), en volgens een llollandschen schrijver, in den aanvang vau hel volgende jaar; hel is nationaal, om den laalsten meer irelool te schenken dan den eersten; volg inij dus. — Wij treden legen den avond de groole zaal binnen ; — ware hel nu in Juni of Juli, dan vonden wij die beeren en vrouwen vóór de geopende ramen; boe koel bet hooge vertrek ook moge zijn, de wind, die over water en land zijn verkwikkenden adem laat gaan, is elk welkom ; de avond valt, maar de 'drukkende warmte is nog niet voorbij. Indien er niet zooveel drukte ware in de zaal, gij zoudt bel ruiscben van den luelitslroom booren, die zich balsemt aan bet welriekende loover, dat langs den wand is opgehangen, lerwijl hij de twijgjes nauw hoorbaar in ongekunstelde harmonie tonen laat ontlokken aan die harnassen der beeren van Heemstede, of de bladeren, ais zinnebeelden der overwinning, op hunne stormhoeden drukt. Maar wij hebben algesproken, om er in het voorjaar heen le gaan ik sluil dus snel die glasvensters en verhinder u, een blik te werpen op het Haarlemmermeer, en te zien hoe de zon de spils der dorploreiia nog verlichlte, toen nog niel omvergerukl door het water, dat nog op zijne luimen lag, doch, reeds denkende aan de verwoestingen, die hel zou aanrichten, zijne krachten verzamelde. Ik schuif de logge tafel naar den schoorsteen, zei de stoelen bij den baard en leg een groot vuur aan, plaats aan het hooger einde vier waskaarsen, en, lager op, eenige smeerkaarsen op de tafel, en — wij zijn in den winter — liel is wel donker in de zaal, maar bij


-ocr page 392-

I i8 J. F. OLTMANS.

tMi om den liiiard is hel vrij licht; en als die zware blokken en wortelslukken eens goed opbranden, dan zal liet wel overal verlicht worden ; er zijn genoeg boomen gevold in den Hout, en er is geen gebrek aan liont op hel slot. Natuurlijk drinkt men nu geen kouden rijnschen wijn, zooals in den zomer, maar heete wijnen en heet bier; de boomtakken, die vroeger aan den wind hingen en die wapenrustingen gezelschap hielden, hangen er nu niet meer; voor de koelte zou het nu ook niet meer noodig zijn : het is winter, maar de duinhelm, die men op den grond gestrooid heeft, doen denzelfden dienst. Nu zijn wij gereed en vinden het gezelschap bij het vuur op den 2den Maart IIV.IO; hoe gemakkelijk hebben wij ons verplaatst van den zomer naar den winter! (Jeene jaargetijden hielden ons terug; vroeger was het windje welkom, nu de hitte van het vuur : wat is het schrijven toch gemakkelijk!... «Doch iaat ons binnengaan ; het is bier koud in de gang,quot; nierkl gij aan, en hel is waar; maar evenwel zou hel mij liever zijn dat de nieuwsgierigheid, dan dal de koude u /00 haastig maakte.

• Wie is die dikke heer met dien rooden japon ?quot; — liet is de graal (Juy van Biois, meester der voelboogscbutlers, en dus een der hooge bevelhebbers van de achterhoede van het IVansche leger. — liet is dus een Kranschman ? — Ja en neen ; het zou te lang vallen, u dit uil te leggen ; ik zal 11 maar zeggen, dat zijne moeder de éénige dochter was van dien heer van Heaumont, mei wien gij in de Hoos van Dekema hebt kennis gemaakt; hij is heer van der Goude en Schoonhoven, behalve van de andere goederen, die hij in dit land, in Henegouwen en in Frankrijk bezit: in één woord men lelt hem onder de vorsten van Kuropa, en na den graaf is hij de voornaamste heer van dil land ; hij beeft van zijne dapperheid blijken gegeven; — gij meesmuilt; maar moei men dan mager wezen om dapper te zijn1:'Ik zeg n ook niet, dat hij nog in bet veld trekt; doch zoowel als hij vroeger eens in een rosbaar hel leger volgde, zoowel zou hij nu in het wagentje, waarmede hij ter jachl rijdt, zijne plaats bij de achterhoede kunnen innemen. Hoe vreemd is hel fatsoen van die rood lakensche houppelande, die gij een japon genoemd hebt, zonder op hel gouden boordsel te lellen, noch op de lijne eekhoren ruggen, waarmede die houppelande gevoerd is; lel eens op die half roode, half groene kaproen of muts, op de gouden jonkvrouwenhoofden en kla-verbladeien, die er op geborduurd zijn, en het zal u niet meer verwonderen, dat hij een voornaam heer is; want dal is hij, al heeft hij vele schulden, waaraan, zoo de booze wereld zegt, zijne vrouw veel deel heelt.

»l)an is die dikke vrouw, die tegen hem over aan den haard zit, zeker de gravin van Blois Juist! — het viel ook niet moeilijk te gissen, ofschoon het een loeval is, dat yij met haar heer gemaal schijnt Ie wedijveren in zwaarlijvigheid; men zegt, dal hel veel en lekker eten, vergezeld van hel noodige vocht, er de oorzaak van is; nu, zij zijn dan ten minste geen schendkeukens (1) Mevrouw Marie van Hlois, dochter van den graaf van Namen, is, zoo gij ziel, een deftige dame; hare kleeding verraadt hare geneigdheid tot opschik, en het rood, dat op hare wangen ligl, loonl dat zij, niettegenstaande hare jaren, en hel aantal ponden dat zij weegt, er nog aanspraak op maakt van er goed uil le zien ; het blanketten is zeker niet aan le prijzen ; maar voor een vrouw van haar rang, en die aan hel Fransche hol verschijnen moei, is het le vergeven, dat zij ook op het Huis le Heemslede haar gewoon toilet maakt. De kaproen, die zij draagt, is van dezelfde kleuren als die van den graaf; doch behalve het gouden borduursel zijn er liguren van paarlen op. Het is een fraai hoofddeksel; maar indien gij de pareer heuke (2) zaagl, die zij draagt, wanneer zij met goed weder in haar wagentje uilrijdl, (want reeds sedert langen lijd gebruikt zij hare hakkeneien (.}) niet meer), dan zoudt gij een prachtiger kleedingstuk zien. De lange zijden houppelande van groene kleur is wel niet met gouden boordsel; doch de breede rand hermelijn, die er op ligl, en het fijne grauwe bont waarmede zij gevoerd is, geven er een vorstelijke gedaante aan. Er is niet veel verschil in het fatsoen der opperkleederen van den graaf en de gravin, en daar de muts ook vrij gelijk van snede is, zou het moeilijk vallen, mijnheer van mevrouw te onderscheiden, indien de onderkleeding en de slaapkussens, die de kaproen van de laatste ondersteunen, u niet op den weg hielpen, bovendien ligt er een groote jachthond aan de voeten van heer (iugt;, en de gravin is bezig, om aan haar papegaai stukjes broodsuiker le voeren.

• Is dat de heer van Heemstede, dien gij Jan genoemd hebt ?quot; — [Neen, die zil naast mevrouw

(1) Personen, die tlr kenken schande aandoen (door niet genoeg le eten).

(2) Huik, lanire mnnlel met kop over Int hoofd, die in een hoorn uitliep.

(3) Dames rijpaarden.


-ocr page 393-

GASTON VAN F01X.

vim lilois. (Jij ziet, hij is zoo jong niet meer; maar de heer, naiir wien gij mij vraagt, zit naast mijn oom : liet is Jan, de oudste bastaard van Hlois, de zoon van den broeder van lieer (ïu\. Vroeger was hij karmeliet, doch na den dood van zijn vader, die veel met kloosters ophad, deed hij een reis naar Home, en verwierf van den paus verlof, om tot den wereldlijken stand over Ie gaan ; zijn vader heeft hem, behalve andere bezittingen, de heerlijkheid Treslong in Henegouwen nagelaten, liet meisje, dat aan zijne zijde zit, is jonkvrouw Maria van Heemstede; haar vader is, evenals de heer van het slot, een zoon van beer Gerril van Heemstede. Daar ginds hangen de wapenen, die baar grootvader vóór Delft droeg, toen hij maarschalk over het leger was; gij kunl van bier duidelijk de roode ruit en de zeven roode meer-len op het veld van goud zien, die op zijn schild zijn algebeeld. Let eens op, hoe vertrouwelijk zij met haar jongen buurman zil Ie keuvelen, en geen wonder! men zegt, dat zij elkander reeds als kinderen liefgehad hebben, en dal Maria de voornaamste oorzaak is, dal bij de pij beeft uitgetrokken. De bastaard zal de jonkvrouw van Heemstede tot vrouw nemen, en hun nageslacht zal den naam van Hlois in dit land doen voortleven ; want zijn oom (Juy zal, evenals zijne twee broeders, len grave dalen, zonder wettige afstammelingen na te laten. (Üj hebt den naam van Hlois van Treslong gelezen in de geschiedenis der afschudding van het Spaansche juk ; gij herinnert u Willem, den Zeeuwscben admiraal, en zijn broeder, die het voorstaan van de vrijheid zijns vaderlands, op Alva's bevel, met het lioold moest boeten ; gij hebt den naam van Hlois Van Treslong gelezen in de twee laatste zeeslagen, die wij tegen de Kngel-schen geleverd hebben. De vrouw van hel huis zit niet naast den graaf; doch dit zal zeker zijn, om te gemakkelijker met de gravin te kunnen spreken ; zij zit tusschen baar echlgenool en den heer van Montloorl. Met zal wel niet noodig zijn, u al die heereu en vrouwen, jonkvrouwen en knapen op te noemen, noch u opmerkzaam te maken, hoe behalve de nar, ,lakei, en de knechts, die er noodig zijn om liet gezelschap te bedienen, er nog in die zaal een aantal vrouwelijke en mannelijke bedienden zijn, die zich op eenigen afstand en zonder luid te spreken, met eenig werk onledig houden, terwijl Filips van Malsen, aan de tafel gezeten, bezig is om op te schrijven, hetgeen hij gedurende den dag voor rekening van den graal' heeft uitgegeven. (Jij ziet, dal de heeren meest allen het nauwsluitende kleed dragen, hetzij dan meer of minder van waarde, maar vrij gelijk aan de onderkleeding van heer (Juv ; doch bet vall in het oog, dat geen hunner zulk een overkleed ol houppelande draagt; ook de dames hebben dil kleedingstuk niet aan. Waarschijnlijk zijn de graaf cn gravin, ofschoon het naast aan het vuur gezeten, nog hang voor de koude, of dragen zij bet, om meer aanzien aan hun persoon bij Ie zetten, • Maar die edelman, die daar midden in den kring tegenover den schoorsteen zit, draagt toch ook een wijd kleed, al schijnt hel dan ook geene houppelande te zijn, zooals gij die kamerrokken noemt, en de zonderlinge kap...quot; — Mei uw verlof: de kap die op zijn rug hangt, had u reeds dadelijk moeten doen bemerken, dat hij kanunnik is. Hevreemdt u dit ? misschien komt u die kleeding een weinig rijk voor, en hebben de laarzen, die hij draagt, u van het spoor geleid. quot;Ü is een geestelijk persoon ; maar ook geen gewoon geestelijke, engelooi niet, dal ik u niet van hem zou gesproken hebben, terwijl ik u de namen van sommigen van hel gezelschap genoemd heb; heer Jan IVoissard Ie vergeten, dat zou onvergeeflijk zijn; hij is juist de man, om wien wij bier zijn gekomen. Hij is kapellaan van den graaf van Hlois, die, na het overlijden vau den hertog van Hrabant, zijn beschermer geworden is ; tevens is hij kanunnik van Chimay; wat zijn ouderdom betreft, bij is omstreeks zestig jaren oud; maar gij zoudt hem nauwelijks voor vijftig aanzien. Hij is niet groot van gestalte, maar vlug en sterk, dank zij de lichaamsbeweging, die hij van zijne jeugd af genomen heeft op zijne tochten door Engeland,Schotland, Frankrijk, Italië, Duilschland en deze landen, en hij kan dagen achlereen Ie paard rijden, zonder over vermoeidheid te klagen. Zijn gelaat verraadt zijn vroolijk en opgeruimd gemoed, eu zijne wangen dat hij geen vijand van een goeden dronk is; zijn blik is levendig, en een geestige trek omgeeft zijn mond, die nog slechts weinige tanden verloren heeft. Hel is goed, dat hij die kap draagt, anders hield iedereen hem met u voor een edelman of aanzienlijk burger; want de omgang met edellieden, zijn verblijf aan de hoven van onderscheidene vorsten, en zijne gewoonte om met krijgslieden te verkeeren, hebben een zekere ongedwongenheid aan zijne houding, en een hoof-schen zwier aan zijne wijze van spreken gegeven, die hel moeilijk maken den kapellaan in hem Ie herkennen. Vraagl gij mij hoe hel komt, dat wij den man, die zich door het schrijven van zijne


-ocr page 394-

ISO J. F. OLTMANS.

ki'onickei! een onsterfelijken titiiini verworven lieell, hier op hel,Minis van^ Heemstede, dat zoo afgelegen ligt, ontinoeleii, dan zal ik n zeggen, dat hij zijn meester, heer (in\, die den w inter in Holland doorbrengt eens is^ komen bezoeken. Natuurlijk is hij hem naar Heemstede gevolgden als gij, mij weet te zeggen, waar, in het laatst der veertiende eenw, Aernt .liinssoen woonde, dan kan ik n in het dorp wellicht hel huis aanwijzen, waar de (ihroni-(liienr van den graal'Van Hlois te huis ligt. Doch laat ons een einde maken^aan die vervelende besolirijving van personen en kleedingen : laat ons eens luisteren ; het is immers daarom, dat wij gekomen zijn?

«Die heer is zoo gewoon aan een goede jaelit, dat hij met een weinig niet tevreden is, heer van Heemstede!quot; zeide Jan Kroissard gekseherende.—-»Welnu, ik hoop den kastelein van Ueauinont nog het genoegen te geven, den vos te jagen, vóórdat hij vertrekt; de graaf weet wel, dat zij hier niet zeldzaam zijn; maar wat het wild betreft, het edele vermaak der jacht wordt van tijd lot tijd minder; toen mijn vader nog jong was; was het geheel anders.quot; »De heer van Heemstede heeft gelijk ; maar zoolang als de herten, deynen (I) en zwijnen er nog zijn, moet men tevreden wezen ; w ie vossen, wolven en beren wil jagen, moet dan maar [een andere plaats uitzoeken dan het llaarlcmmer-bosch of den Aerdeuhout.'—■ «Het is ook zeker moeilijk, om hier op de wildernissen en bosschen te passen, daar zij in de nabijheid van zooveel groote steden en dorpen liggen ; de burgers en boeren, heer (iraafl zullen jaarlijks menig haasje en konijntje knappen, ten minste indien zij er eveneens over denken als uw volkje te Beaumont; want die zien er geen kwaad in, om in de plaats van hun heer te jagen: en toch klaagl het gemeen altijd, dat de edellieden zich het vermaak der jacht veroorloven.quot;

Een zonderling gelach, dat zich achter den stoel van den graaf liet hooren, verhinderde den kastelein misschien om er nog iets bij te voegen. «Wat is het, .lakei ?quot; vroeg heerGuj j en terwijl de papegaai onrustig] den kop ter zijde wendde, om den nar in het oogje krijgen en eenige scheldwoorden uitte, zweeg hel gelach, en .lakei antwoordde : »Ik lach om de onnoo/.elheid van den boer. Heer!quot;— »L'n hoe dal ? Ik verzoek u Ie luisteren naar hetgeen mijn goede zot zeggen zal,quot; zeide de graaf lachende; en zonder dat de nar opstond, antwoordde hij, terwijl hij met een spaan

(1) Damherten, de uilgerloolde stukjes bout weder naar hel vuur scheen Ie strijken: »Wel niets is gemakkelijker te begrijpen. Heer ! als het wild er niet was, dan zou hel zijn veldvruchten niet vernielen : iels, dal hij nu getroost moet aanzien ; indien het wild er niet was, dan zouden de jagers met hunne honden en paarden zijne veldvruchten niet vertrappen : iets, dat niet meer dan natuurlijk is; en nu klaagt de onnoozele vlegel, en hij is te dom om te bevallen, dat de wilde beesten en de edellieden hem ile moeite besparen, den oogst te huis Ie halen.quot;— »Wal zeggen de heeren er van?quot; vroeg de graaf, »is dal wel een wijs antwoord voor een zot -«.liiket schijnt te vergeten, dal wie niets te huis haall, ook niets verkoopt,quot; zeide Hubrecht van Montfoort lachende ; doch de nar hernam dadelijk : «liet kan wezen, dat Jaket zich bedriegt, want hij is zoo vlegelachtig als de gemeenste dorper; maar wat kan het de koe, die tweemaal daags wordt ledig gemolken, voor genoegen doen, dat zij veel melk geeft; of is het niet een zeker vermaak voor den boer, die toch gebrek moet lijden, dat de paap, die naar de tienden komt omzien, en de landheer met lange neuzen moeten heengaan. . . .?quot; — «Genoeg!quot; riep heer Guy, »wij moesten nog gekker dan Jaket zijn, om langer naar hem te luisteren ; hij zou ons wel willen vertellen, dat elkeen recht heeft om te jagen: ware dit zoo, dan zou het spoedig gedaan zijn met dit edele vermaak, dat den edelman gelegenheid geeft, om zijn lichaam te harden tegen de vermoeienissen van den oorlog.quot; — «Zonder twijfel. Heer!quot; zeide Kroissard, de éénige van het gezelschap, in wiens aderen geen adellijk bloed vloeide ; doch hij had reeds lang met groote heeren omgegaan, om zijne afkomst niet te vergeten; »ik heb de edellieden overal naijverig gezien, om hunne rechten in deze zaak in stand te houden ; de graaf van l'oix is in hel hijzonder een liefhebber van de jacht, geinige het boek over jachtvermaak, dat hij gemaakt heeft, en waaruit hij mij dikwijls heeft voorgelezen, en de bijnaam Phebus, dien men hem gegeven heeft ; ofschoon sommigen willen, dat die naam niet van de jacht afkomstig is, maar van de zon, die de graaf als zinnebeeld heeft aangenomen, of van zijne blonde haren.quot; — «Kilieve, Sire .lean!' zeide de graaf, hoe begint de voorafspraak van hel boek ook ? (Jij hebt hel mij gezegd, maar herhaal het ten gevalle van deze heeren en vrouwen nog eens.quot; — »Zeer gaarne, lieer! Mij zegt, dat hij altijd zijn vermaak gehad heeft in den wapenhandel, in de liefde en in de jacht ; dal hij gelooll.


-ocr page 395-

(jastois van foix.

l.'il

diit oi' ridders zijn gcwcesl, die dapperder waren dan liij, en ook gelukkiger in de liefde, waarom hij zich onlhoudl om over deze twee zaken Ie spreken ; maar wat het derde hetreft, zoo gelooli hij, dat hij er, ofschoon dit grootspreken schijnt, geen meesier in heeft, waarom hij over de jacht zal schrijven.quot; »(ieen meester!quot; zeide de heer van Montfoort ; doch de gravin nam de verdediging van (Jaston l'hehus op zich, en zeide lachend : «Verwondert n dit, lieer lluhrecht? Voor een graaf van l'oix is hel niet te veel gezegd, maar zells vrij nederig; misschien zijn er hier wel heeren, die gt;.oo gaaf niet zouden erkennen, hij anderen te moeten achterstaan in den wapenhandel en in de liefde: is mevrouw van Heemstede niet met mij van één gevoelen?quot; — «Zeer zeker, gravin!quot; antwoordde deze, «de goede graaf l'hehus van l'oix is een vorst, die de genegenheid der schoonste jonkvrouwen waard is; hoevelen zouden er in zijne plaats een eer in stellen, de zwakheden der vrouwen, die zij liefgehad hadden, te verraden, terwijl hij slechts de heldendaden heschrijft, die hij op de jacht verricht heeft !quot; — «.Mijn lieve neef van Foix verdient wel, dat de vrouwen zijn zedigheid verdedigen ; hij is een edel vorst; jammer maar, dat er na hem geene graven van Foix uit zijn eigen hloed meer zullen komen.quot; — «Heeft hij geene kinderen?quot; vroeg de jonkvrouw, die naast Jan van Hlois zat. «Neen, Maria! ten minste niet hij zijne vrouw; de éénige zoon, dien hij had, is dood ; nimmer denk ik aan het kind, of ik word treurig; zoo jong reeds te moeten sterven en zoo ongelukkig; zijn lol is hejammerens-waardig.quot; — «Dat vermoedde ik wel. Gravin !quot; zeide de heer van Montfoort; «voor eenige maanden sprak ik een reiziger, en toen wij over Foix en den graaf spraken, vertelde hij mij, dat men hem niets had kunnen of willen zeggen nopens de wijze, waarop de erfgenaam van Foix van het leven tot den dood is overgegaan.quot; — «Onze goede (IhronHpieui1 heeft er ons goed en zeker bericht van gebracht,quot; merkte de graaf aan, «en ik ben verzekerd, dat hij volgaarne iels vertellen zal van zijne reis naar Foix. Mijn zoon Dunois had reeds terug moeten zijn; doch nu hij met zijne vrouw en verder gezelschap het land rondloopt en ons wachten laat, weet ik niets beters te verzinnen om den tijd te korten, dan Sire .lean Froissard te verzoeken, aan het verlangen van de vrouw van onzen gastheer Ie voldoen ; want zij is nieuwsgierig om wat van het kind van Foix te vernemen.quot; — «Indien heer Jan ons dat vermaak wil aandoen, niets zal ons liever zijn ; want niettegenstaande de graaf mij alléén genoemd beeft, geloof ik, dal er meerderen met mij iels verlangen Ie vernemen omtrent den dood van den zoon van heer (Jaston Phehus,quot; zeide mevrouw van Heemstede vriendelijk.

«Mijn edele en goede meester heeft slechts te hevelen,quot; antwoordde Froissard; »het is niet meer dan plicht, dal ik mij baast, aan het verlangen van deze edele heeren en vrouwen te voldoen ; het kost u veel geld, om mij de gelegenheid te geven, van de eene plaats naar de andere Ie reizen: al wat ik dus weet en te boek stel, ik ben hel aan uwe mildheid verplicht.quot; — Heer Jan van Heemstede gaf eenige bevelen aan zijne page, en zeide, toen deze naar den Chroniqueur trad: «Hel verheugt mij, Sire Froissard! u in mijn huis te zien; het is een eer voor deze zaal, den man ontvangen Ie hebben, die, gelijk de harden, van wie de oude boeken spraken, de wapenfeiten en voorname gebeurtenissen op-teekent en in het geheugen houdt; ledig daarom dien verwarmenden beker met gekruiden wijn, want ook de barden dronken altijd een teug vóór zij spraken.quot; — «Ik ben geen bard. Heer!quot; hernam Froissard lachend ; »ik spreek niet in verheven stijl en bespeel de harp niet; ik schrijf slechts op, wat ik gezien en vernomen heb. Ik behoef dus niet te drinken om mij te bezielen ; want hetgeen ik zoek en opteeken, is de waarheid, en, zooals men zegt, is de waarheid naakt ; evenwel is mij deze beker welkom, en ik ledig hem op uwe gezondheid.quot;

INa gedronken te hebben, haastte Froissard zich, om aan het verlangen van zijn beschermer en weldoener Ie voldoen, en zeide: «De vrede, die in Vlaanderen en Picardié heerschte, gaf mij in 1588 weinig hoop, dat er iets gebeuren zou, dat waard was om opgeschreven te worden ; ten einde dus te voldoen aan het verlangen van mijn goeden heer, die mij gelast heeft, op zijne kosten de kronieken te schrijven, besloot ik eenige berichten in te winnen nopens hetgeen er in Castilië, Portugal en aangrenzende landen was voorgevallen, en de wapenfeiten, die er plaats hadden. Nergens kon ik van dil alles beter onderricht krijgen, dan bij den geduchten vorst, heer (Jaston, graaf van Foix en van Béarn ; en mijn goede meester gaf mij, zoodra hij mijn verlangen verslaan had, brieven van aanbeveling voor den graaf van Foix, en vier schoone jachthonden, om die uit zijn naam aan heer (Jaston aan te bieden. Zoodra ik afscheid


-ocr page 396-

m J. F. ÜLTMA-NS.

genomen liud, haastte ik mij te vertrekken, en maiikte zooveel spoed, dat ik op St. Catharina's dag te Orthès aankwam. De laatste tien dagen had ik gereisd met heer Espaing De Lyon, ridder aan het hof van den graaf van Foix, die mij van vele zaken onderrichtte, doch hoe spraakzaam en vriendelijk hij ook was, mij niets wilde verhalen van den dood van den zoon zijns meesters. Met het ondergaan der zon kwamen wij te Orthès aan; de ridder stapte aan zijn huis af, terwijl ik in hel huis «in de Maanquot;, hij Ernauton Du Pan, een schildknaaap van den graaf, mijn intrek nam, die mij bij uitstek goed ontving, omdat ik een Fransch-man was. Heer Espaing De Iaoii ging dadelijk naar het kasteel, en sprak met den graaf, dien hij in zijne galerij vond; want op dit uur of een weinig Ie voren had hij gegeten, daar de graaf van Foix gewoon is, om, gelijk hij van zijne jeugd af gedaan heeft, legen den middag te gaan liggen, en te middernacht het avondmaal te houden. — De ridder zeide hem, dat ik met hem gekomen was, en ik werd terstond geroepen; want hij is de begeerigste heer ter wereld, om vreemdelingen te zien, ten einde nieuwstijdingen te vernemen. Zoodra hij mij zag, sprak hij mij vriendelijk toe, en zeide in goed Fransch, dat hij mij zeer goed kende, ofschoon hij mij nooit gezien had, maar zeer dikwijls over mij had hooren spreken; en door de brieven, welke ik medebracht, hield hij mij aan zijn hof, met toezegging, dat ik er zoolang blijven kon als mij aangenaam was. Gedurende de twaalf weken dat ik er gebleven ben, hebben mijne paarden het volop gehad, en heeft het mij aan niets ontbroken.

»llel eerste, waarover hij mij gemeenzaam onderhield, was een boek dat ik medegebracht had, en vroeger op uitnoodiging en op aanraden van heer Wenceslaus, hertog van Brabant, gemaakt had. Dit boek, dat Mcliadus heet, bevat al de liederen, balladen en gedichten, die de edele hertog in zijn tijd gemaakt heeft; de graaf zag met welgevallen, hoe ik dit boek had ingericht en le zamen gesteld, en eiken nacht na hel avondmaal las ik er hem uil voor. Terwijl ik las, durfde niemand een woord spreken; want hij wilde, dat ik goed gehoord werd, en hij zelf had groot vermaak alles goed te verstaan ; en als er iets voorkwam, waarover hij wilde twisten, of waarvoor hij nader bewijs begeerde, sprak bij er gaarne met mij over in goed en duidelijk Fransch.quot;

• En wal spreekt hij dan andersquot;!quot; vroeg heer llubrechl.

«Gasconsch, Heer van Montfoort!quot; hernam Frois-sard, en vervolgde: »De hofhouding van den graaf van Foix, zoo rijk, en op zulk een breeden voel ingericht ziende, was ik verlangend om te vragen en le weten te komen, wat er van Gaston, den zoon van den graaf, geworden, en door welk toeval bij gestorven was ; want heer Espaing de Lyon had het mij niet willen zeggen, en ik vorschte er zoo lang naar, totdat een schildknaap, die een bejaard en zeer achtenswaardig man was, het mij zeide, en zijn verhaal aldus begon :

»»llel is bekend, dat de graaf van Foix en mevrouw van Foix, zijne vrouw, niel eensgezind zijn, en reeds lang oneenig leven ; deze oneenig-beid is veroorzaakt door den koning van Navarre, die een broeder was van de gravin; want de koning van Navarre wilde zich borg stellen voor den heer D'Albrel, die door den graaf van Foix gevangen werd gehouden voor eene som van vijftigduizend franken. De graaf van Foix, die den koning van Navarre als listig en kwaadaardig kende, wilde dit vertrouwen niet in hem stellen, waarover de gravin van Foix groole spijt gevoelde, op haar man verontwaardigd werd, en tot hem zeide: «lieer! gij beloont weinig eer aan mijn heer broeder, als gij hem niet vertrouwt voor vijftigduizend franken. Al onlvingl gij nimmer iels meer van de Armagnacs en de Albrets dan gij reeds gekregen hebt, dan moest het u reeds genoeg zijn ; en gij weet, dat gij voor mijne weduwgift vijftigduizend franken moet stellen, en in handen van mijn broeder overgeven ; dus kunt gij er niet bij tekortkomen.quot;— «Mevrouw!quot; antwoordde hij, «gij zegt de waarheid ; maar indien ik geloo-ven kon, dat de koning van Navarre de afbetaling daarmede zou verrekenen, dan zou de heer D'Albrel Orthès niet verlaten, vóórdat ik tot den laal-sten penning loe voldaan was; omdat gij het mij verzoekt, zal ik het doen, niet ter liefde van u, maar om mijns zoons wille.quot; quot;

• En waarom niet ter liefde van haar?quot; vroeg de jonge buurvrouw van den bastaard van Ulois. Deze vraag was haar bijna ontsnapt zonder het te welen : en toen zij die gedaan had, zag zij verlegen voor zich neder, omdat zij den verhaler in de rede was gevallen. Ja! waarom ? aandachtige Jonkvrouw!quot; antwoorde Froissard glimlachend; »ik moet bekennen, dat ik het niet weet; ik heb verzuimd het aan den vriendelijken schildknaap le vragen en beken schuld ; op mijn woord, in dien ik edelman en geen klerk was, zou ik n verzoeken mijn geheimschrijver te worden; mijne


-ocr page 397-

VAN FOIX. m

kronieken zouden er bij winnen, als zij door een vrouw geschreven werden, zoo oplettend als de schoone buurvrouw van den heer van lilois.quot; Maria bloosde over hel antwoord van den Chro-ni(|ueur; zij verstond het, ofschoon zij nadacht over hetgeen .lakei achter haar stoel gezegd had ; want zij begreep niet, wat de nar bedoelde met haar spottend toe te fluisteren ; «Omdat zij zijne vrouw was.quot;

»gt;Ten gevolge van deze beloftequot; quot; — «aldus vervolgde de schildknaap,quot; zeide Froissard — » »en de verbintenis van den koning van .Navarre, die, zich als schuldenaar jegens den graaf van Foix stelde, werd de losprijs den heer D'Albrel kwijl-gescholden en hij in vrijheid gesteld. Hij ging naar de Fransche zijde over, trouwde in Frankrijk met de zuster van den hertog van Mourbon, en betaalde zonder moeite, volgens zijne verplichting, vijftigduizend franken aan den koning van Navarre ; maar deze zond ze niet aan den graaf van Foix. Toen zeide de graaf lot zijne vrouw : «Mevrouw ! gij moet naar .Navarre bij uw broeder den koning gaan cn hem zeggen, dat ik mij voor onvoldaan houd, indien hij mij niet zendt, hetgeen hij voor mij ontvangen beeft.quot; Zijne vrouw antwoordde, dat zij volgaarne zou gaan, ging op weg met haar gevolg, en kwam Ie Pampelona bij haar broeder aan, die haar zeer vriendelijk ontving. De gravin openbaarde dadelijk, en zonder iels Ie verzwijgen, wat de reden van hare komst was, en toen de koning haar aangehoord had, antwoordde hij: «Lieve zuster! hel geld is hel uwe; want de graaf van Foi\ moet het u geven als weduwgift, en nu ik hel eenmaal onder mij heb, zal het nimmer het koninkrijk INavarre verlalen.quot; — «Ach, Heer!quot; antwoordde de gravin, «op deze wijze verwekt gij te grooten haal tusschen mijn heer en ons, en indien gij uw woord houdt, dan durf ik niet naar hel graafschap Foi\ terngkeeren ; «want mijn heer zou mij vermoorden en zeggen, dat ik hem misleid heb.quot; — «Ik weet niet wal gij doen zuil,quot; zeide de koning van Navarre, die het doorhem verschuldigde geld niet wilde afgeven, «of gij blijven of terngkeeren zuil ; maar ik hen meesier over dit geld, en het behoort mij voor u: nimnKT zal hel dus uil Mavarre gaan.quot; De gravin van Foix kon hem tol geen ander besluit brengen ; dus bleef zij in Navarre en durfde niet terngkeeren.

« «De graal van Foi\, die de arglistigheid van den koning van .Navarre inzag, begon zijne vrouw een kwaad hart loc dragen en zeer ontevreden (i|) linar to zijn ; evenwel had zij geen schuld, of had hern geen reden gegeven om onvergenoegd op haar Ie zijn, dan alleen, dat zij niet teruggekeerd was, zoodra zij hare hoodsehap gedaan had. Maar de gravin durfde niet, want zij wist, dat haar man zonder mededoogen was, zoodra hel een zaak helrof, die zijn toorn had gaande gemaakt.quot;

De gravin van lilois, die zich nu niet meer met haar geliefden vogel bezighield, maar ,scherp scheen te luislereii, ofschoon niet naar hetgeen er verleid werd, verhinderde Froissard om Ie vervolgen; want zij zeide : »Gu\ ! verwondert het u niet, dat de kinderen nog niet terug zijn? het is reeds laat; als hun maar niets overkomen is: de wegen zijn hun vreemd.quot; — «Hoe kunt gij dit denken? Mevrouw Van Haialre is immers hij hen, zij zal wel voor Maria zorgen,quot; antwoordde de graaf; toen vroeg hij; »Vaii Malsen! hoe laat is het?quot;

nllet zal omstreeks acht uren zijn, lieer!quot; antwoordde deze, na zich eenige oogenblikken bedacht tc hebben, de graaf vervolgde: «liet is dus zoo laat nog niet, Maria! evenwel gij hebt gelijk: Louis behoorde reeds terug te zijn, en zij kunnen niet verdwaald wezen ; want zij hehhen genoeg gezelschap bij zich, dat den weg goed kent.quot; — »Kn mevrouw de gravin behoeft niet ongerust te zijn, wat de veiligheid der wegen aanbetreft ; als men zoo goed vergezeld is als mijnheer en mevrouw van Dunois, heeft men in dit land niets tc duchten, vooral niet op den weg tusschen Zand-voort en mijn huis.quot; — gt;iilet is zooals de heer van Heemstede zegt ; bovendien is mijn broeder (iu\ mede, en ik ben verzekerd, dal hij mei de andere heeren en knapen wel zal zorgen voor mijn lieven neef en de vrouwen,quot; zcide de neel van de graaf, en hij vervolgde zacht tegen de dochter van Heemstede, die naast hem zal: quot;indien

er iels gebeurt, dan is het uwe schuld, dat ik er niet hij tegenwoordig ben ; want gij hebt mij overgehaald om te huis Ie blijven.quot; — «Beklaagt gij u er over?quot; vroeg hel meisje, «hel is alsof ik u verhinderd heh, de sporen te verdienen ; is hel hier niet beter dan daar huilen? — (I! ik hen zoo blijde dal gij naast mij zil.quot; »Het is zeker zoo ver niet,quot; zeide de vrouw van het huis ; maar mevrouw van lilois heeft reden om ongerust Ie zijn: bare dochter is nog zoo jong en niet gewoon aan de zeelucht, zooals wij; ik denk nogal, dal zij hier of daar onderweg zijn gebleven.quot; De heer cn dc vrouw van Montfooii, zoowel als


-ocr page 398-

m J. F. 0LTMA1NS.

de overige hoeren en cdelvrouwen, zagen niet in, dal er eenige reden was om zich ongerust le maken; doel) de gravin bleef liij haar gevoelen en zeide: — »(ïij zoudl wel doen, (iraaf! mei hnn iemand te gemoet te zenden; dan zi jn wij ten minste verzekerd, hinnen zekeren tijd le weten, waar zij zijn ; het verwondert mij van mevrouw Van Halatre.quot;

(►|) dil oogenhlik liet zich een zacht gerinkel van eenige hellen achter den stoel van den graal hooreu, en een slem, die van dezelfde plaats kwam, zeide: »lk weel wel, waar zij zijn.quot; — «Sol,quot; schreeuwde de papagaai, die op de hooge leuning van den stoel zijner meesteres zat. »(lij, .lakct 1 welnu waar zijn zij dan? laat hooren! liet schijnt dat de zot meer weel dan wij allen,quot; zeide de graaf, terwijl hij omzag. De nar, die tol nog toe op een laag bankje bij hel vuur gezeten had, vertoonde nu zijne zonderlinge muts boven de leuning — het is zeker wel geen vereischte voor een gek, om er goed uit le zien, maar .lakei was afschuwelijk leelijk ; de papagaai schreeuwde nog harder dan le voren: 'Fou! Vila in!quot; vooral loen de ongelukkige, die zijn vijand scheen te zijn, hem met zijn klapspaan (I) dreigde, en loen de graal ongeduldig uitriep: »Welnu,.lakei''quot;toen antwoordde de nar ernstig: »Zij zijn in hun vel. Heer!quot; De papagaai gaf door zijn geschreeuw van: »Itohcnr! Vilain!quot; hel eerst zijne verontwaardiging te kennen over hel ellendige antwoord van den nar; de arme ,lakei had zeker aan hel verlangen, om ook eens iels te zeggen, geen weerstand kunnen bieden, en had bewezen, dal een muts met bellen iemand wel in een gek kan herscheppen, zonder daarom van hem een geestigen gek te maken. De graaf scheen onvergenoegd le zijn ; misschien nam hij anders de gezegden van zijn nar beter op, of was deze ditmaal al zeer ongelukkig geweest; want hij zeide driftig: oVerdoemde gek! gij zult u beklagen, dal «ij ons deze lafle aardigheid hebt gezegd ; hoe zoudl gij er uitzien, als ik u eens het vel over de ooren liet halen?quot;— «waarschijnlijk zon ik dan veel gelijken op die duizenden, die jaarlijks door de edele heeren gevild worden,quot; hernam .lakei gemelijk en ging knorrende weder zitten. Dil antwoord haalde hem echter geen nieuwe be-slralling op den bals ; want de graaf riep luid : • llenekyn !quot; Terstond stond een der knechts, die mei de speellieden van heer Guy zat le pralen, op, nam zijne kap af en naderde om hel ver-

(1) llouteu zwaard.

langen van zijn meester te vernemen. «Mevrouw van Hlois is ongerust over bet nitblijven van mijnheer en mevrouw van Dunois; zadel terstond op. . . .quot; hier bedacht zich de graaf en vervolgde: «lieer \ van Heemstede! llenekyn is reeds meermalen te Zandvoort geweest; doch één uwer knechts zal mijn zoon gemakkelijker kunnen vinden, indien hij somtijds den gewonen weg verlaten heeft; zoudl gij ook. . — »Ecn mijner knechts kunnen afzenden ? dit is juist hetgeen ik ii wilde aanbieden, graaf Iquot; zeide heer Jan, terwijl hij opstond, om zijne bevelen te geven. De papegaai, die ondcrtusschen voortgegaan was met de reeks van scheldwoorden, die hij kende, met kwaadaardigheid op te noemen, begon nu zoo lastig le worden, dat de gravin hem vrij onzacht liet blijken, dat zijne aardighedci op dil oogenhlik even te onpas kwamen als die van .lakei. Er was niemand in de zaal, die de ongerustheid van den graal en de gravin niet natuurlijk vond, ofschoon de meeslen, wal hen zeiven betrof, het niet vreemd vonden, dal de beer van Dunois en de jongelieden, die hem vergezelden, wal later terugkwamen.

»lk zeg ii dank. Heer!quot; zeide de gravin, toen de heer van het buis haar, na zijne terugkomst, berichtte, dal bij ienvind naar Zandvoort gezonden had, en een ander naar Haarlem, ingeval men soms daarheen gereden was. «Louis is mijn éénige zoon, ik heb geen andere kinderen, en zijn zwak gestel maakt mij altijd bevreesd, als hij zich le veel vermoeit. . . .quot; - »Kn niets is natuurlijker. Mevrouw!quot; hernam de heer van Heemstede; »dc éénige erfgenaam van zulk een machtig heer als zijn vader, en die, door het huwelijk met de dochler van mijnheer van Merry, eens'een der voornaamste vorsten van het ('.bristenrijk moei worden, verdient wel, dal men zorg drage voor zijne gezondheid ; de goede heiligen zullen hem bewaren, die zoovele graafschappen en heerlijkheden erven moei.quot;— »De Hemel beware mij voor dal ongeluk!quot; zeide de graaf; »ik zou dan evenzeer le beklagen zijn als mijn neef van Foi\. Sire Jean ! aan hel verlangen van de gravin is nu voldaan ; wees dus zoo goed om le vervolgen.quot;

Froissard boog zich en vervolgde : »»Deze slaat van zaken duurde zoo voort,quot; zeide de schildknaap ; »(Jaslon, de zoon van den graaf van Foix, groeide op en werd een zeer schoon kind; hij trouwde met de dochter van den graaf van Armagnac. Deze was een schoone jonkvrouw en zuster van den graal, die thans leed, en van heer


-ocr page 399-

GASTON VAN FOIX.

Bernard van Armagnac; ook door hel sluiten van dil huwelijk zou er een goede vrede tusschen Koix en Armagnac lieersehen. Het kind was omstreeks vijftien of zestien jaren oud ; hel was een schoone knaap, en geleek in alle deeleu hijzonder op zijn vader. Op zekeren dag kreeg hij lust en verlangen, naar het koningrijk Navarre te gaan, om zijne moeder en zijn oom te hczoeken, en dil wel ter kwader ure voor hem en voor zijn land. Toen hij in Navarre gekomen was, onthaalde men hem goed, en hij bleef een tijdlang hij zijne moeder : daarna nam hij zijn afscheid; maar wat hij tegen zijne moeder ook zeide, of hoe hij haar smeekte, hij kon haar niet hewegen om met hem naar Koix weder te keeren ; want de gravin had hem gevraagd, of de graaf van Foix, zijn vader, hem gelast had, haar mede terug te hrengen, en hij had gezegd, dat er hij zijn vertrek niet over gesproken was; daarom durfde de gravin er niet op vertrouwen, maar hleef terug, liet kind ging naar Pampelona, om van zijn oom, den koning van Navarre afscheid te nemen, die hem zeer goed ontving, en meer dan tien dagen hij zich hield, en zoowel aan hem als aan de lieden van zijn gevolg fraaie geschenken gaf. Het laatste geschenk, dat de koning van Navarre hem gal, was de dood van het kind. Ik zal u zeggen hoe en waarom. Toen hel oogenhlik daar was, dat het kind vertrekken zou, nam de koning hem heimelijk in zijne kamer Ier zijde, en gaf hem een zeer schoon henrsje, vol met zeker kruid ; de aard van dil kruid was zoodanig, dat er geen levend wezen was, dal niet dadelijk moest sterven, zonder eenig middel, om dit te voorkomen, zoodra het er van al of het aanraakte. •(Jaston, lieve neef! zeide de koning, »gij moet doen, wat ik u zeggen zal. (ïij ziel, hoe de graaf van Foix, uw vader, ten onrechle uwe moeder, mijne zuster, grooten haal toedraagt; dit mishaagt mij zeer, en dat moet hel u ook doen. Maar, om de zaken weder op een goeden voet te hrengen,en uwe moeder weder met uw vader Ie verzoenen, moet gij Ie gelegener ure een weinig van dit kruid nemen, en het op de vleeschspijzen van uw vader doen ; doeh lel wél op, dat niemand u ziet. Ku zoodra hij er van gegeten zal hehhen, zal hij niet rusten en nergens anders om denken, vóór hij zijne vrouw, uwe moeder, weder hij zieh heeft ; zij zullen elkander allijd liefhehben, zóó sterk zelfs, dat zij nimmer van elkander zullen willen scheiden, en ijij moet zeer verlangend zijn dil Ie zien gebeuren. Maar lel wel op, zooals ik n zeg, dat gij het aan niemand ontdekt, die hel uw vader zou kunnen zeggen ; want hierdoor zou de geheele zaak mislukken. liet kind, dat alles geloofde, wat zijn oom, de koning van Navarre hem zeide, antwoordde: »Zeer gaarne

• Zou dil alles waar zijn ?quot; zeide de kastelein van Beaumont ongeloovig »En waarom niet,quot; hernam de verteller, «het behoeft n niet te verwonderen van Karei van Navarre; hij heelt immers den goeden koning Karei, den vader des konings, die nu in Frankrijk regeert, ook vergif laten ingeven, en (Jaston was nog zoo jong, dat hij zijn oom niet wantrouwde.quot; — »En wie heeft er ooit getwijfeld aan de woorden eens konings!quot; vroeg .lakei, «ik ten minste niet ; de heiligen regeeren de harten der vorsten : is het niet zoo. Heer klerk ?quot; Doch Froissard antwoordde niet, maar vervolgde :

»•Hierop,quot; — zeide de schildknaap verder — • verliet hij zijn oom te Pampelona en keerdenaar Orthès terug. De graaf van Foix, zijn vader, ontving hem zeer goed, en vroeg hem naar nieuws uil Navarre, en welke geschenken en kostbaarheden men hein daar gegeven bad ; en hij liel ze allen zien, uitgezonderd het beursje, waarin het kruid was ; want hiervan zweeg hij stil en hield het geheim. Nu was het de gewoonte aan bet hof van den graaf van l'quot;oi\, dat Gaston en zijn bas-laard-hi'oeder Vvain dikwijls in eéne kamer sliepen ; zij hielden veel van elkander, zooals kinderen en broeders doen, en droegen gelijke kleederen ; want zij waren bijna even groot en van denzelfden leeftijd. Terwijl zij op zekeren dag, zooals kinderen gewoon zijn, bezig waren te spelen en zich te vermaken, toen zij nog te bed lagen, gehemde het dal zij hunne rokken verwisselden, zoodal de rok van Gaston, waarin hel beursje met het kruid was, op het bed van Vvain, den broeder van Gaston, kwam Ie liggen. Vvain, die vrij slim was, voelde het beursje en het kruid, en vroeg aan zijn broeder ; «Gaston ! wat draagt ge toch altijd op uwe borsl?quot; Gaston was niet verheugd over deze vraag en antwoordde : «Geef mij mijn rok terug, Vvain ! gij hebt er niet mee noodig.quot; Vvain wierp hem zijn rok weder loe, dien Gaston aantrok ; doch hij bleef den geheelen dag meer in gedachten verdiept dan ooit Ie voren. Drie dagen daarna gebeurde hel, alsof God den graaf van Foix bewaren en redden wilde, dat Gaston op zijn broeder Vvain, onder het kaatsen, verstoord wordende, hem een oorveeg gaf. Hel kind werd


-ocr page 400-

J. F. OLTMANS.

15«

or gramstorig over, kwam huilende in de kamer van zijn vader en vond dezen, die juist de mis gehoord had. Toen de graai' hem zag huilen, vroeg hij hem: »Vvain ! wal scheelt er aan?quot; — «Zoo waar als God leeft. Heer!quot; zeide hij, »(üaston heeft mij geslagen; maar er is evenveel en meer reden om hem te slaan dan mij.quot; — «Waarom?quot; vroeg de graaf, die dadelijk achterdocht had en zeer schrander is. — »Op mijn woord, lieer! sedert hij van Navarre is teruggekomen, draagt hij een beursje vol met fijn kruid op zijne borst; maar ik weet niet, waarvoor het dient, noch wat hij er mee doen wil, behalve dat hij mij ééns of tweemaal gezegd heeft, dat mevrouw zijne moeder, weldra en binnen zeer korten tijd meer in uwe gunst zal zijn, dan zij ooit was.quot; — »Ha !quot; zeide de graaf, «zwijg stil, en draag zorg, dat gij aan niemand iets ontdek', van heigeen gij mij gezegd hebt.quot; — «Zeer gaarne, Heer!quot; antwoordde het kind.quot; quot;

Op dit oogenblik werd de deur van de zaal geopend, en Kroissard zweeg, toen iemand, zonder moeite Ie doen om zacht te gaan, de tafel naderde niettegenstaande de heer van Heemstede hem met de hand beduidde om geen gerucht te maken. Het was de knecht, die naar Haarlem was afgezonden geweest; het was hem niet gelukt eenige berichten omtrent den zoon van den graaf in Ie winnen, en terwijl mevrouw van Blois hoe langer hoe meer naar het terugkomen van de jongelieden scheen Ie verlangen, vervolgde Proissard :

»»l)e graaf,quot; zeide mij de schildknaap, «verdiepte zich in gedachten, bewaarde het stilzwijgen tot het uur viin het middagmaal, waschte zich, en ging, evenals op andere dagen, in zijne zaal aan tafel zitten. Zijn zoon (Jaston was gewoon hein van alle spijzen voor te dienen en het vleesch Ie proeven. Zoodra hij het eerste gerecht voor den graaf had neergezet, en gedaan had hetgeen bij doen moest, zag de graaf, die goed onderricht was, scherp toe, en hij ontwaarde de koorden van het beursje aan den rok van zijn zoon. Zijn bloed verstijfde, en hij zeide: «Gaston! kom hierheen; ik wil ii iets aan het oor zeggen.quot; Het kind naderde de tafel; de graaf maakte hem de borst open, en knoopte zijn rok los, nam een mes, sneed de koorden van het beursje af, zoodat hij het in de hand hield, en zeide toen tot zijn zoon: «Wat is er in dit beursje?quot; Het kind, dat geheel verbaasd en verlegen stond, uitte geen woord, maar werd bleek van angst, en begon sterk te beven ; want het zag in, dat het misdaan had. L)e graaf van

Foix opende hel beursje, nam van het kruid, en leide er van op een bord met brood van ongezuurd deeg, waarop men het vleesch snijdt, fl ol toen een windhond, die daar bij hem was, en gaf het dezen te eten. Zoodra de hond het eerste stuk opgegeten had, viel hij om en stierf.quot; quot;

«Wie weel, welk een brave hond het geweest is,quot; zeide de kastelein van Beaumont; «hel is jammer! kon de graaf hel kruid niet op iets anders beproeven?quot; — «Waarom niet op een dorper?quot; vroeg .lakei. «Of op een zot?quot; riep de graaf, en zeide toen : «(Ja voort, Sire Jean !quot;

««Toen de graaf dit zag; ontsiak hij in arren moede, en hij had er wel reden voor; hij stond op van tafel, nam zijn mes, en wilde het naar zijn zoon werpen ; hij zou hem zonder twijfel op de plaats vermoord hehben ; maar ridders en knapen sprongen toe en riepen: «Heer! om Gods wil, genade! haast u niet, maar doe onderzoek naar de zaak, vóórdal gij uw zoon eenig leed toebrengt.quot; En hel eerste woord, dat de graaf uitte, was, dat hij in het Gasconsch uitriep: «O! Gaston, verrader! om uwentwille, en om het erfgoed te vermeerderen, dat u eens te beurt moest vallen, is er oorlog en tweedracht geweest lus-schen mij en den koning van Frankrijk, den koning van Engeland, den koning van Spanje, den koning van Navarre en den koning van Arragon ; ik heb mij goed jegens hen gedragen, en nu wilt gij mij vermoorden! Uw slechte aard heeft het u in gegeven ; maar weet, dal gij voor deze daad zult sterven.quot; Toen snelde hij met hel mes in de hand naar de andere zijde van de tafel en wilde hem vermoorden; doch ridders en knapen wierpen zich weenende voor zijne voeten neder en riepen: «Ach, Heer! vermoord Gaston om Gods wil niet; want gij hebt geene andere kinderen. Laat hem bewaken, en doe onderzoek naar het geval; wellicht wist hij niet, wal hij bij zich droeg, en heeft hij geen schuld aan dit misdrijf.quot; — «Op slaande voel dan,quot; zeide de graaf, «zet hem in den toren, en laat hem zóó bewaken, dal men mij veranlwoordelijk voor hem kan zijn.quot;

««Toen werd het kind in den toren van Orthès gezet, en de graaf deed een aantal van degenen, die zijn zoon dienden, gevangennemen ; maar hij kreeg ze allen niet; want velen maakten zich uil de voelen, zooals de bisschop van Escala, die ook onder verdenking viel, en thans nog buitenslands is, en zoo zijn er nog velen; tocii liet hij er vijftien op een schrikkelijke wijze ter dood brengen. En de reden, die hij er voor gaf, was, dat het


-ocr page 401-

GASTON VAN FOIX.

onmogelijk wezen kon, dal zij van hel geheim niet geweien hadden, en er hein van hadden moeten onderrichten en zeggen: »lieer! Gaston draagt een beurs op zijne horst, die er zóó en zóó uitziet.quot; Maar zij deden het niet, en daarom stierven zij een schrikkelijken dood. Het was te bejammeren van eenige knapen, tiaar er in geheel Gaseogne geen knapper, netter of heter gekleede waren; want de graal' van Foi\ heelt altijd knap en vlug volk in zijn dienst.quot; quot;

• Ongelukkige nienschen!quot; zeide de vrouw van Heemstede, bewogen mei de slachtoders der ach-lerdoeht van den graaf van Foix. «Tot nu toe. Heer Jan ! hel) ik heer Gaston Phehus wel mogen lijden, maar thans niet meer; o! hel verwondert mij nu niet meer, dat zijn kind niet meer leeft ; hel maar zoo in de gevangenis te werpen en het te hebben willen vermoorden! een heiden kon niet slimmer doen !quot; — »Kn hel verwondert mij nu niet meer, dat hij geen nar aan zijn hof heeft; er is geen zot dom genoeg om zulk een heer te dienen,quot; mompelde Jaket, terwijl heer Guy aanmerkte : «Onze goede gastvrouw vergeet, dal Karei de Slechte de aanlegger van deze schandelijke daad was; de graaf van Foix handelde wel wat overhaast en gestreng, maar het leven der vorsten is gestadig in gevaar: dit maakt hen erg-denkend.quot; — »Eii daarom wil ik wel een zot, maar geen koning zijn,quot; zeide Jaket ernstig.

Froissard antwoordde niet en vervolgde: »»l)e graaf van Foix liet wel blijken, dat deze zaak hem na aan hel hart lag; went hij deed al de edellieden, de hooge geestelijken van Foix en Béarn, en al de aanzienlijke mannen van deze twee landen te Orlhès bijeenroepen. Toen zij gekomen waren, gal hij hun te kennen, waarom hij hen had laten oproepen, hoe hij zijn zoon op zulk een groot misdrijf betrapt had, en dal het zijn voornemen was, om hem te doen sterven, dewijl hij den dood verdiend had. Hel geheele volk antwoordde als met ééne stem op deze woorden en zeide : »Heer! verleen hem genade I wij willen niet, dat Gaston sterven zal; het is uw erfgenaam en gij hebt geen ander.quot;

»«Zoodra de graal zijn volk hoorde, dat voor zijn zoon om ontferming had, bedaarde zijne gramschap een weinig, en hij nam voor, hem met gevangenhouding te slraU'en : hij zou hem twee of drie maanden in de gevangenis houden, en hem dan twee of drie jaren op de eene of andere reis zenden, totdat hij zijne reden tol onvergenoegdheid vergelen had, en hel kind, in jaren gevorderd zijnde, tot meerder en beter kennis zou gekomen zijn. Hij gaf daarom aan zijn volk verlof om naar hunne haardsteden terug te keeren ; maar die van hel graafschap van Foix wilden Orlhès niet verlaten, indien de graal hun niet verzekerde, dat Gaston niet zou sterven ; zóóveel hielden zij van hel kind. Hij beloofde hun dit; maar zeide hun, dat hij hem, om hem Ie strafl'en, gedurende zekeren tijd in de gevangenis zou houden. Op deze belofte vertrokken de lieden van alle standen, en Gaston bleef te Orlhès gevangen.

• •Hel gerucht van dit alles verspreidde zich overal, en Gregorius de Klfde, die toen paus was te Avignon, zond dadelijk den kardinaal van Amiens als gezant naar Héarn, om deze zaak bij te leggen, den graal terneder te zetten, zijne gramschap lol bedaren te brengen, en hel kind uit zijne gevangenis Ie verlossen. Maar de kardinaal maakte zoo weinig haast met den hem opgedragen last, dal hij niet verder dan tot Heziers kwam, toen hij het bericht ontving, dat er niets meer voor hem in Héarn Ie doen was ; want Gaston, de zoon van den graal van Foix, was overleden 1 Kn ik zal u zeggen, hoe hij stierf, omdat ik u reeds zooveel van deze zaak verhaald heb.

• •De graaf van Foix liet hem in een vertrek van den toren van Orlhès gevangen houden, waar zeer weinig licht was, en hij bleef daar tien dagen, (iaslon dronk en at weinig, ofschoon men hem dagelijks genoeg te eten en Ie drinken bracht; maar als men hem vleesch bracht, dan leide hij hel heimelijk terzijde, en raakte hel niet aan; en sommigen willen wei zeggen, dal men al het vleesch, dal men hem gebracht had, in zijn geheel heeft gevonden op den dag van zijn dood, en dat hij er niets afgenomen had ; hel was te verwonderen, hoe hij zoolang had kunnen leven. Om meer dan ééne reden hield de graaf hem daar opgesloten, zonder dat er een oppasser met hem in hel vertrek was, die hem raad geven of vertroosten kon. liet kind bleef altijd in zijne kleederen, zooals hel er was ingebracht; het gevoelde hierover groot verdriet; want hel was dit niet gewoon, en verwenschte het uur, waarin het geboren was, om zoo te moeten eindigen.quot;

«Hij heeft zich dus van honger laten sterven!quot; riepen de vrouwen, en Froissard zweeg. Hoe eenvoudig hij hel verhaal van den schildknaap voordroeg, zoo hadden zij evenwel zeer goed gevat, wat er in zijne woorden lag opgesloten ; zij verplaatsten zich geheel in den toestand van hel kind, en hare tranen vloeiden ; hel scheen, dat deze


-ocr page 402-

i:gt;8 J. F. OLTMANS.

uilwokin^ van lift meiielijdcu den kanunnik trot; want iiij zeidc aangedaan : »De aime Gaston heeli recht oj) uw beklag en uwe tranen, edele Vrou wen en Jonkvrouwen! want een bitter lol was het zijne ; ware er iemand bij hem geweest, die eeni-gen invloed op hein had gehad, wellicht zou hij anders gehandeld hebben, en zich hebben laten troosten; maar hij was alleen, liet was niet de vrees voor den dood, die hem het voedsel deed weigeren, maar droefheid over de verdenking, die op hem rustte. Hij was jong, maar toch was hij (Jaston van Foix, en hij werd beschuldigd zijn vader te hebben willen vergeven, — en die beschuldiger was zijn vader. Deze eischte zijn dood, en hij, erfgenaam van Foix en téam, had het alleen aan het medelijden van die lieden, die eens zijne onderdanen moesten worden, te danken, dat zijn vader hem niet vermoord had : dit alles deed hem den dood zoeken. O! hoe sterk moet de wanhoop, de weerzin in het leven geweest zijn in het hart van hel. kind, om zelfs den laatsten dag nog het vleesch, den wijn en de vruchten te weigeren, die zijn verzorger hem geknield aanbood en bad te nuttigen. Wal moet hem toen de honger gefolterd hebben ! — en toch was hij onschuldig, jong, even schoon als zijn vader in diens jeugd ; hij had een schoone vrouw van zijne jaren kunnen nemen, en hij was erfgenaam van schoone landen!'

»»Op den dag van zijn overlijden brachten degenen, die hem zijn eten toedienden, het vleesch, en zeiden tol hem: «Gaston! hier is vleesch voor u.quot; Gaston sloeg er nauwelijks acht op, en zeide: «Zet hel daar neer.quot; Hij, die hem bracht hetgeen ik u gezegd heb, zag om zich heen, en ontwaarde in de gevangenis al het vleesch, dat hij de vorige dagen gebracht had. Toen sloot hij de kamer weder toe, kwam bij den graal van Foix en zeide lol hein : «Heer I geef om Gods wil acht op uw zoon ; want hij hongert zich uil in de gevangenis, waar hij ligl. Ik geloof dat hij niets gegeten heeft, sedert hij er in gekomen is; want ik heb al de spijzen, die men hem gebracht heeft, onaangeraakt ter zijde zien slaan.quot; Ue graaf, verstoord over hetgeen hij vernam, verliet zijne kamer zonder een woord te zeggen, ging naar degevun-genis van zijn zoon, en hield ter kwader ure een smal, lang mesje in de hand, waarmede hij zijne nagels sneed en schoonmaakte. Hij liet de deur van de gevangenis openen, trad naar zijn zoon, en hield het lemmer tvan zijn mes bij de punt, en zoo nabij het einde, dal het niet langer buj-ten zijne vingers uitstak dan de dikte van een Tourschen groot, hij ongeluk dit gedeelte van de punt in den hals van zijn zoon stekende, trol hij hem, ik weet niet in welke ader, en zeide tot hem: «Ha, verrader! waarom eet gij niet?quot; Dadelijk daarop ging de graaf heen, en keerde naar zijne kamer terug, zonder iets verder te doen of te zeggen.

Toen het kind, ontsteld en verschrikt over de komst van zijn vader en verzwakt van het vasten, de punt van hel mes voelde, dat zijne keel raakte ; — want hoe licht de wond ook was, hel was in een ader, — toen keerde hij zich ter zijde en stierf!quot;quot;

• Arme Gaston !quot; riepen de vrouwen snikkende. »lk geloof, dat hij als een heilige martelaar gestorven is,quot; zeide de vrouw van Heemslede, tranen stortende; »hel kind, dat doorzijn wreeden vader vermoord is, is zeker dadelijk in het paradijs opgenomen.quot;— »\Vie zou er aankunnen twijfelen!quot; zeide de heer Van Montfoort; en .lakei antwoordde: »lk niet, tenminste; die graal van Foix schijnt de slechte gewoonte te hebben met messen te spelen : waarom gebruikt hij niet een houten zwaard, evenals ik en elke andere nar? Gaston met de messen ware een beter naam voor hem, dan Gaston Phebus, want. . . ,quot;— «Zwijg, Jaket! riep de graaf, »wilt ge uwe long wagen, door zóó te spreken over een groot Vorst, die nog leeft ? Vervolg, Sire Jean! en stoor u niet aan onzen zot.quot; De stem van Jaket had den papegaai gewekt; doch vóórdat hij een aanvang maakte met schelden, vervolgde de klerk van heer Guy : ««Nauwelijks was de graaf zijne kamer binuen-getreden, toen bij van de zaak bericht kreeg door dengene, die het kind het vleesch toegediend had, en tol hem zeide : «lieer! Gaston is dood Iquot;-— •Dood?quot; riep de Graaf.— «God helpe mij. Heer! het is zoo.quot; De graaf wilde niet gelooven, dat het waarheid was, en hij zond er een ridder heen, die daar bij hem was. De ridder ging er heen, en berichtte, dat hij inderdaad dood was. De graaf van Foix was uitermate verstoord, en zeide: «Ha, . Gaston ! welk een beklagenswaardig lol hebt gij hier gehad ! Ter kwader ure voor u, en voor mij, zijl gij in Navarre uwe moeder gaan zien. Nimmer zal ik zoo volmaakte vreugde genieten als te voren.quot; Toen liet hij zijn barbier komen en zich geheel scheren, beloonde grooten rouw, en kleedde zich, zoowel als al de lieden van zijn hof, in het zwart. Hel lijk van het kind werd met geween en geklag naar de minderbroeders te Orthés gebracht en


-ocr page 403-

(J ASTON

aldiiar hcjrravcn. Zoo {.'inj,' liet mei don dood vaii Gaston van Foix ; liet waar, /.ijn vader ver moordde hem ; maar de koning van .Navarre, karei de Sleehle, hrachl hem den doodsteek loe; en men noeml den armen (iaston, omdat hij nog zoo jong, zoo beklagenswaardig gestorven is, den Kngel van Foix.quot; quot;

Hier zweeg Froissard. Niellegenstaande men hooren kon, dal hij gewoon was Franseh te spre ken en in die laai te schrijven, had men hem met veel genoegen aangehoord ; doeh jnisl toen heei (iu\ en den heer van Heemstede hem wilden he danken voor de moeite, welke hij genomen had. en hel genoegen, dat hij liet gezelschap had ver schalt, sprong de jachthond, die tol nog toe stil gelegen had, op, en snelde naar de deur. Eront stond een groote beweging op hel voorplein van het slot; hel was een verward gemeht van paar dengelrappel, menschenslemmen en geblaf van honden. «Daar zijn zij !quot; riep de gravin verheugd, die misschien de éénige in de zaal geweest was, welke niet geluisterd had naar het verhaal van Sire Jean, den klerk. De terugkomst der jongelieden berooide Froissard van het inoogsten van eenigen lol' over zijne vertelling; maar zij droogde als door een looverslag de tranen der vrouwen, en bewaarde den graal van Foix voor hel uit spreken van een streng vonnis over zijne onmede doogendheid, dal zij reeds hadden opgemaakt, liet droevige lol van den armen Gaston had haar sterk gel rollen ; de lol, dien Froissard zijn vader had toegezwaaid, kwam haar onrechtvaardig toe; hel Hollandsche vrouwenhart beoordeelde hem geheel anders, dan de Chroniqueur, en zeker was de laatste zeker de bevoegdste om den graal te be-oordeelen. lien graal' van Foix was geen Hollandsche graal, en karei, koning van Navarre, w;^ zijn zwager.

De graal' van Dunois trad, zijne vrouw bij dgt;' hand houdende, weldra in de zaal, en de vroolijke stoet van Jonkvrouwen, heeren en knapen volgde hen. Zoo stil als hel eenige oogenblikken te voren geweest was, zoo druk was hel nu ; men hoorde thans twintig stemmen voor ééne. De gravin, die haar ongeduld niet bedwingen kon, was opgestaan, en de jonge graal' trad snel naar haar loe en zeide: «Mevrouw moeder! hier zijn wij reeds terug; hel doet mij leed, dat gij ongerust geweest zijl.quot; Zijne moeder kuste hem, en daarna hare dochter en zeide: »Gij hebl mij beangst gemaakt, Louis! het is niet wél, kind'' hier zoo laai inde zeelucht, te blijven en uwe jonge vrouw is ook /AN FOIX. igy

niet gewoon aan dit land.quot; — »o ! Mevrouw moe der!' riep de jonge graal', die niet ouder dan dertien jaren, en zeer leer van gestel was, terwijl hij lachei.d om zich heen zag : »Zij is dezen dag een llollandsche vrouw geworden, is het niet zoo, Maria liefste f anders kunnen deze heeren en jonkvrouwen het getuigen, en zelfs mevrouw van lialatre : ik heb haar in zee gedragen en goed ingezouten, ik verzeker het u; zij weet, dal zij te Zandvoorl geweest kquot; — «Foei, Louis!quot; zeide de gravin, »en dat mei zulk een koud weder, denkt gij niet om uwe gezondheid? Arme Marie! kom hier; vertel mij eens of bel waar is, en hoe heelt mevrouw Van Ralatre dit toegelaten ?quot; Terwijl de gravin zitten ging en hare dochter nevens baar deed plaats nemen, zeide deze opgeruimd : »()! hel is niets. Mevrouw! Louis beeft het niet erg gemaakt; het is immers een landsgebruik. Had ik hel niet gewild, dan zou men maar gezegd hebben, dal alle Fransche vrouwen en jonkvrouwen bang voor hel water zijn ; er waren er genoeg, die gilden en jammerden, toen die heeren en knapen haar in zee droegen.quot;

Nietlegenstaande dit alles berispte de gravin mevrouw Van Halalre, die het laatst was binnengekomen, omdat zij den jongen graaf niet verhinderd had, zijne vrouw in zee te dragen. Heer Guy, die onderwijl den groet der binnengelrede-nen en ook van den heer van Brederode, die medegekomen was, ontvangen had, scheen niet zoo ontevreden over het gedrag van zijn zoon, want iiij ontving hem vriendelijk en zeide vroo-lijk: »üp mijn woord ; Louis! indien gij mij uw voornemen gezegd badl, dan zou ik ook naar Zandvoorl zijn gereden om de grap Ie zien, maar hoe hebben uwe vrouw en hare jonkvrouwen zich gehouden ?quot; — »()! Maria was niets bang. Heer vader! evenwel heb ik haar goed nat gemaakt, ik verzeker het u.quot; — »Zij schijnt er dan beter tegen te kunnen dan uwe moeder,quot; hernam de graaf lachend ; »svant deze heeft wel acht dagen zuur gezien, toen ik haar in zee gedragen had.quot; — »En ik was eerst bevreesd, dal de Fransche jonkvrouwen hel ons nooit zouden vergeven. Heer oom!quot; zeide Guy de bastaard, «want zij gilden en klaagden luid, toen wij haar, evenals mijn neef Dunois zijne vrouw, in hel water droegen; maar de vrede is reeds weer gemaakt en met een kus bezegeld.quot; — »o ! Zij zijn niet haatdragend,quot; riep de heer van Heenvliet en vervolgde zacht: »Ik wilde wel. Heer Graaf! dat gij mevrouw van Halalre eens gezien hadt; zij vluchtte langs het strand als een


-ocr page 404-

J. F. OLTMAMS.

Sojaitjid hert, en toch was er niemand die haar vervolgde, ol' het wagen durfde, haar in zee te dragen, met gevaar om met zijn last te zinken.quot; Een algemeen gelach der heeren, die den graaf omringden, maakte de vrouwen, die zich met de gravin onderhielden, nieuwsgierig, en deze vroeg ;

• Wat wordt daar toch verteld':'quot; — «Niets, Mevrouw 1 dat belangrijk genoeg is om u te zeggen,quot; antwoordde heer Guy lachend. — «Of dat waard is om te lachen,quot; zeide .laket ; »een zot zou niet gek genoeg zijn, zich zoo vroeg in het jaar uit vermaak in de zee te laten dragen, maar liever als mevrouw van Balatre als een hert de vlucht nemen.quot;

• Behoudens den eerbied voor mevrouw van Balatre, is het hert zelfs een te edel dier, Jaket!quot; zeide de graaf lachend, «dan dat een zot zich er bij kan vergelijken.quot; — •Vergeef de verwaandheid van Jaket, lieer!quot; antwoordde deze, •ik weel wel, behoudens den eerbied voor de vrouwen, die hier zijn, dat de edellieden meer gelijken op een edel bert, dan uw arme zot.quot; — «Onze Jaket begint boos te worden, lleeren!quot; zeide de graaf en vervolgde :

• (üj hebt evenwel niet wel gedaan, Louis! ons niets van uw voornemen te zeggen; en bovendien behoeldel gij, om eenige natte kleederen, zoo laat niet terug te komen.quot; De graaf van Dunois wilde antwoorden; doch de lieer Van Brederode kwam hem voor en zeide: »Dat is mijne schuld, Heer Graal! ik ontmoette uw zoon met zijn gezelschap te Zandvoort, en haalde hen over, om met mij mee te gaan; zij hebben in mijn huis gegeten; ik had u dit moeten laten zeggen, maar ik heb er niet aan gedacht. De straf over mijn verzuim is echter niet achtergebleven, en had ik het geweten, ik had mijnheer van Dunois niet uitgenoodigd om met mij te gaan ; want ik iieb ondankbare gasten gehad : gij ziet in mij een gevangen man ! Toen het oogenblik daar was, dat zij Brederode zouden verlaten, noodigden zij mij uil, om hen een eind weegs te brengen, en ik, goede man, gaf onnoozel toe en liet opzadelen. Ik vermoedde niets van bet verraad, dat er broeide; toen ik bij Uooge Woerd afscheid wilde nemen en terugkeeren, nam men mij gevangen en voerde mij hierheen.quot; — «Ik verzoek onzen gastheer den gevangene streng ie bewaken,quot; riep heer Guy lachend, »morgen zullen wij het losgeld bepalen; voor hedenavond blijft gij de gevangene van mijnheer van Dunois, die zorgen zal, dat u op staanden voet een beker warme wijn geworde, om hel leed over uw ongeluk weg te drinken.quot; Heer Jan van Heemstede had reeds gezorgd, dat zijne te huis gekomen gasten bediend zouden worden ; men dronk den eersten beker staande uil, en ging toen zitten. • Sire Jean Froissard,quot; zeide de graaf, «heeft ons, terwijl wij u wachtten, een fraaie geschiedenis verteld, die de vrouwen heeft doen schreien. Gij moet u beklagen, dal gij deze gelegenheid verzuimd hebt, om een gedeelte der schoone kronieken te hooren, die hij schrijft; hel is een rechtvaardige straf voor de ongerustheid, waarin gij ons gelaten hebt; maar er is vergill'enis voor elke zonde, en wij veroordeelen elkeen, die heden naar Zandvoort geweest is, mevrouw van Halalre niet uitgezonderd, om een beker te ledigen op de gezondheid van onzen Ghroni(|ueur.quot; Niemand verzette zich legen dil vonnis, en terwijl heer Gu\ zijne dochter riep, en haar lachend ondervroeg naar hetgeen haar echtgenoot verricht had, maakte het geheele gezelschap zich gereed om den avond vroolijk door Ie brengen. Jan Froissard, opgewonden door de geestdrift, waarmede men hem gezondheid toedronk, beloofde nog iets te vertellen, om hen schadeloos te stellen voor hel verhaal, dat zij niet gehoord hadden, en op verzoek van de gravin droeg hij de paslourelle voor, die hij op hel huwelijk van mijnheer van Dunois met Marie van Merry gemaakt had.


-ocr page 405-

I I I

1

I

I

I

1

J. F. OLTMANS,

GEDACHTENIS VAN EEN KLOEKMOEDIG UITGEVOERD BEVEL.

J. I1'. OiiTMAM. Het kuu van kei Zeewijf. —

Divert* Novellen.

11

-ocr page 406-
-ocr page 407-

Gedachtenis van een kloekmoedigquot; uitgevoerd bevel.

»Dal is de laatste!quot; zeide een man, die inliet midden der maand Mei van het jaar l.'iSl, inliet gewezen St. Aagten-klooster te Delft, aan een grootc tafel zat, over welke een groen lakensch kleed tot op den grond nederhing. Het groot aantal brieven en papieren, welke geopend vóór liem lagen, verried, dat hij zich een geruimen lijd had moeten bezighouden met die stukken te lezen, en de toon zijner stem gaf te kennen, dat hij verheugd was, eindelijk de zegels van hel laatste geschrift te kunnen losbreken.

Een man, in een eenvoudig, doch deftig gewaad, en die aan de overzijde der tafel zich met sliptf aandachl met het opstellen van eene of andere instructie of memorie bezighield, zag even op, toen de heldere stem van zijn overbuurman zijne ooren trof; doch toen hij dezen bezig zag met den nu geopenden brief le lezen, vervolgde hij ook, zonder iets te zeggen, zijne vorige bezigheid.

De man die las, en omstreeks vijftig jaren oud scheen te zijn, en van een meer dan middelbare lengte was, zat in een ruimen armstoel; zijn lange tabbaard van zwart grein, mei breeden rand van gepluisd fluweel van dezelfde kleur, liet op de borst de kleine] gouddraden knoopjes onbedekt, welke zijne onderkleeding van donkerbruin laken gesloten hielden; de baard liep in een kleine, spitse punt te zamen, en sloot op den smallen, geplooiden witten halskraag; en een rond kapje van zwart lluweel, met kleine vlokjes, rustle op de grijze lokken. Het was prins Willem van Oranje, : en de man, die tegenover hem zat, was zijn ge- ' hei inschrijver.

Het scheen, dal de inhoud van het papier diepen indruk maakte op het gemoed van den vorst; want terwijl zijn voorhoofd rimpelde, drukte zijn leven- 1 dig oog en zijn bruin gelaal de sterkste belang- j stelling uit, en, misschien zonder hel le weten, [ riep hij luid: »lluyghens!quot;

• Uwe Doorluchtigheid?quot; zeide de geheimschrij- i

ver, de pen latende rusten ; doch prins Willem sloeg geen acht op diens vragend gelaal, waarop schranderheid en mannelijke ernst le lezen stonden ; waarom hij, na vergeefs naar een of ander woord van zijn meester gewacht te hebben, weder mei schrijven voortging, nu en dan echter met eenige bezorgdheid naar liet papier ziende, hetwelk deze scheen te herlezen.

Eindelijk liet de prins de hand zakken, legde den brief vóór zich neder, zal een oogenblik in gedachten verdiept, doch riep plotseling luid en met drift: «lluygbens! een vader verlangt van mij zijn kind terug, en .. . ik kan het hem niet wedergeven.quot;

•Zijn kind — van I we Doorluchtigheid! — hoe kan dal zijn? Indien de rampspoeden van den oorlog het hem hebben doen verliezen, hoe kiin hij hel van u terugvragen? hel is een ongeluk...''

»Dat ons zeiven getroffen heeft; o! ik weel hel wel; mijn hart herinnen mij nog dagelijks mijn oudsten zoon, dien men van mijne zijde heelt weggerukt, en wien men thans leert zijn vader te miskennen; maar, (iod zij dank I wij roofden nooit een kind uil de armen van zijn vader, en toch heeft hij gelijk ! Het verlangen om onze vijanden te vernederen, en de zaak der vrijheid in deze landen te doen zegevieren, voerde ons le ver ; wij hebben meer beloofd dan wij houden kunnen, en ons hart treurt er om.quot;

»l'we Doorluchtigheid heelt misschien meer beloofd dan er nagekomen kan worden; maar nooit meer dan uw verlangen is om le doen, en onder (iods bijstand, kan er door n en door uwe vrienden veel verriehl worden, vooral voor een onnooze! kind,quot; zeide Christiaan lluyghens, terwijl hij de pen nederlegde, en met deelneming zijn blik op hel gelaal van den grooten staatsman vestigde, die thans voor een oogenblik de zorgen der regeering scheen Ier zijde gezet te hebben, om zijn schrander brein alleen aan te wenden tot hel heramen van een middel om een kind le redden.

• Indien l'we Doorluchtigheid het kon goedvinden, mij den schrijver van den brief te noemen,quot; zeide de geheimschrijver een oogenblik daarna, nieuwsgierig om de toedracht der zaak te weten.


-ocr page 408-

J. F. OLTMANS.

Kli

welke (icii vorst zoozeer Ier liarle jiing, en ol'hij misschien een middel kon liedenken, om aiin diens verlegenheid een einde le maken.

«Zeker!quot; riep de prins, en gal' hem den brief over: »lk vergat, mijn vriend! dat ik alléén onderricht was, en evenwel ondervond ik meermalen de goede gevolgen van uw raad ; lees maar.quot;

Toen Christiaan Huyghens het papier, na een aandachtige lezing, nederlegde, en zich aan zijne gedachten overgaf, vervolgde de prins met drift: »IJij heeft volkomtn gelijk, die Willem .lanszoon Van Hoorn! Toen hij mij berichtte, dat deSpaan-sche gezant bij het Engelsche hof hem van ter zijde had doen te kennen geven, dat er veel geld te verdienen was, indien hij de Spaanschen behulpzaam wilde zijn in hel bemachtigen van de eene of andere stad dezer gewesten, en in het bijzonder Vlissingen, gaf ik hem, zoowel als aan Leenhouder, last, om in schijn bet oor te leenen aan dezen verraderlijken voorslag. Ik had hoop de vijanden met hunne eigen wapenen le vernielen, en le maken dat Don liernardijn de Men-doza, door Van Hoorn afgewezen wordende, misschien niet bij een ander, lol ongeluk van de brave burgerij dezer stad, voor zijn goud een beter gehoor zon vinden. Hij toch zou de eerste verrader niet geweest zijn, die onverzadelijk in het geldvragen was, en daarom vorderde hij van tijd tol lijd eenig voorschol, om geene achterdocht le geven, en den vijand zooveel mogelijk te schaden. Kindclijk zeidc hij, verscheidene duizenden kronen noodig te hebben, om eenige lieden te Vlissingen om le koopen ; doch de Mendoza maakte zwarigheid deze aanmerkelijke som af le geven, tenzij Van Hoorn zijn oudste zoonlje, dat bij hem op het schip was, in pand liet voor de oprechtheid zijner handelingen. De vader aarzelde natuurlijk, en berichtte mij het geval; de hoop om den vijand le Vlissingen in zijn eigen net te lokkeu, ging verloren, indien er van den aanslag niets kwam. De ijver voor de goede zaak dreef mij le ver: ik trachtte Van Hoorn te bewegen aan dit verlangen van De Mendoza le voldoen, en beloofde hem, bet kind, door bemiddeling van de koningin, te zullen verlossen, zelfs als de vijand reeds had ingezien, dat hij bedrogen was, en zijn geld, schepen en soldaten verloren had, en .... bel kind werd overgeleverd. Doch nu hel oogenblik nadert, dal tot den aanslag bestemd is, wordt de vader ongerust; hij ziet in de scliri(quot;lelijke belofte van De Mendoza, om zijn zoonlje niet buiten Engeland te voeren, een zwakke geruststelling voor zijne vrees; zijn vaderhart verwijt hem nu, meer voor den dienst van zijn vaderland gedaan te hebben dan hij schuldig was ol vermocht; hij vraagt zijn kind terug, en durft niet meer vertrouwen, dat ik intijds bij de koningin de vrijstelling van het kind zal kunnen verkrijgen. De Mendoza voedt,quot; zegt hij, «reeds eenigen argwaan,quot; en wie zal hel kind terugvinden, als men hel vervoert, of den Spanjaard dwingen om het weder te voorschijn te brengen ?quot;

«Het komt mij voor, dal Van Hoorn bedaard den loop der gebeurtenissen moest afwachten,quot; zeidc Huyghens, toen de prins zweeg; »het gevaar, dal hij loopt om zijn kind te verliezen, had bij te voren moeten in overweging nemen, en hij overdrijft het: de voorspraak van Uwe Doorluchtigheid zal wel zooveel op het vrouwelijk gemoed van Engeland's koningin vermogen, dat het jongetje geen leed geschieden zal.quot;

»De vader is bevreesd van neen,quot; hernam de prins, «en ik reken zelfs zooveel niet meer op mijn invloed, als in den lijd toen ik Van Hoorn geruststelde. Als de Spanjaard zich bedrogen ziet, zal hij hel onderpand niet zoo gewillig afgeven, en Elisabeth, om geen schijn le geven van de hand in deze misleiding gehad le hebben, zal hem er niet loc willen dwingen.quot;

«Maar als Uwe Doorluchtigheid de koningin reeds nu verzocht om het kind aan den vader weder te geven ? De Mendoza zal nu minder grond kunnen vinden, om een verzoek der vorstin van de hand le wijzen, en het is in veiligheid, als de Spanjaard bemerkt, dat men hem om den tuin geleid beeft.quot;

Alsof hel terugvorderen van den jongen hem de oogen niet zou openen !quot; riep de prins. »iNcen, Huyghens! als ik dien stap doe, beneem ik mij zelvcn de gelegenheid, om Panna een gevoelige neep toe te brengen ; van hun aanslag komt dan niets, en het voorschot moei zelfs worden teruggegeven.quot;

«En indien de koningin verzocht werd om op denzelfden dag, dat zij Vlissingen denken le vermeesteren, de invrijheidstelling van bel kind le vorderen ?quot;

«Dan ware hel gered, en de Spaanjaarden zouden tevergeefs moeite doen, om zich op hel ongelukkig in pand gestelde jongetje te wreken,quot; zeide de prins, waarna hij eenige oogenblikken zweeg, en toen, met het hoofd schuddende, vervolgde: «Maar hel Engelsche hof zou zeker te weinig belang stellen in deze zaak ; bel zou niet


-ocr page 409-

GEDACHTENIS VAN EEN KLOEKMUEOKi UITdEVOERD HEVEL

/00 terstond mijn verlangen voldoen, om op denzeilden dag nog De Mendoza te dwingen zijn onderpand al te geven, (üj begrijpt licht, dat, als ik nu reeds schrijl, o( iemand naar Engeland zend, met last om vóór den bestemden dag de bescherming van Hare Majesteit in le roepen, de Spanjaard er van verwittigd zal worden ; want het goud levert hem gemakkelijk den sleutel tot het geheim dezer onderhandeling. Nu iets te doen, is te vroeg; wij zouden de geheele onderneming op niets doen uitloopen ; en, als het oogenblik daar is, is het misschien te laat om hel kind te behouden.quot;

Een geruimen lijd bewaarden heiden het stilzwijgen. Tevergeefs zoebt de prins, die het belang van hel vaderland met de wenschen van den vader en die van zijn eigen hart zocht te paren, naar een middel, om aan beide le voldoen ; ook de heer Huyghens zocht levergeels naar een uitweg in deze moeilijke zaak. Eindelijk zeide hij: «Waarlijk, Uwe Doorluchtigheid ! ik zie niet, hoe gij den vader met zekerheid zult kunnen geruststellen, ol iets doen voor het kind, zonder den aanslag le doen opgeven.quot;

De prins bracht ile hand aan het voorhoofd, en liet den elleboog op de tafel rusten ; hij antwoordde niet op hel gezegde van den geheimschrijver, die de pen weder opnam, en niet durfde hopen, dat zijn meester een middel zou weten uit te denken, om den kleinen Niklaas te redden, niettegenstaande het hem zeer goed bekend was, wat het doordringend brein van den prins vermocht.

«Huyghens! ik heb het gevonden,quot; riep prins Willem plotseling, terwijl zijn gelaat groole blijdschap uitdrukte.

»En dat is1?quot; vroeg de geheimschrijver, de pen weder nederleggende, met belangstelling.

• Denzeilden dag, dat de Spaansche schepen Vlissingen binnenloopen, wordt de jongen le Londen aan De Mendoza ontroofd.. .. Geloolt gij dal dit onuitvoerlijk is, wat denkt gij er van ?quot;

• Ik vrees, dat de Spanjaard op zijne hoede zal zijn ; en geweld legen den gezant te gebruiken— bedenk, Uwe Doorluchtigheid!....quot;

• Geweld! zeg liever list, mijn vriend! liet eerste, neen ! dat zou de koningin niet kunnen goedvinden ; maar zij zal niets zeggen, als men den Spanjaard behendig het kind ontneemt, liet bezwaarlijkste zal zijn om iemand te vinden, die zich wil en kan belasten met de uilvoering: hel vereischt een groeten graad van stoutheid en vernuft; het moet iemand zijn . .,

• Die, als het nood is, niet terugwijkt voor het blinken van een Spaansch rapier, bedoelt Uwe Doorluchtigheid ?'

• Juist! en die ook, zoo hetv noodig was, in staal is, om in mijn naam bij de koningin voor het kind te spreken, en het met woorden te verdedigen tegen De Mendoza, verstaat gij, lluxghens ? Doch, waar vind ik zoo iemand ? Wie heeft bekwaamheid genoeg om mij te kunnen dienen; wie weet op rechten prijs te stellen, hoe groot een dienst hij mij in hel bijzonder bewijzen zal ?quot;

• Het is zoo....quot; zeide de geheimschrijver, toen de prins zweeg, en zijne vorige opgeruimdheid weder van zijn gelaat verdween, en voor bezorgdheid plaats maakte; doch eensklaps riep Huyghens met luide slem : quot;Ik zie niet in, wien Uwe Doorluchtigheid beter zou kunnen belasten met deze laak dan mij !quot;

• Dan n, Huy ghens ?quot; riep de prins verwonderd ; «maar bedenk, mijn trouwe vriend ! hel gevaar, dal er aan verbonden is. De Spanjaards zijn wraakzuchtig ; de wetten van het Engelsche volk, die gij niet kunt inroepen om het kind le schaken, zouden ii dus ook niet kunnen beschermen op hel oogenblik van de daad zelve, en ik mag uw leven, dal voor anderen zoo miltig is, niet wagen, om een kind van een gevaar, dal nog niet dadelijk bestaat, te bevrijden. Heb ik of heeft de vader misdaan, gij moogt daarvoor uw leven niet wagen.quot;

»0 ja, mijn Vorst!quot; zeide Huyghens met geesl-drift, »ik mag mijn leven wagen voor mijn vaderland. Door le zorgen, dat de vijand niet te vroeg gestoord worde in zijn goed vertrouwen om Vlissingen te vermeesteren, zal ik hel meer dienst doen dan door het, met hel musket in de hand, in hel veld le dienen: en waarom zou ik dit niet mogen doen? Zal hel niet een streelende gewaarwording voor mij zijn, als ik hel knaapje gered heb, als de dankbare vader mij zijn vreugd te danken heeft ? Is het mij niet veroorloofd Uwe Doorluchtigheid een bewijs le geven van mijne verknochtheid, eene van die vele zorgen, die u drukken, op mijne schouders le laden ? Ziet mijn goede meester dan niet in, hoezeer het mij grieven zou, mijn goeden wil door u niet te zien tellen; een ander te zien belasten met een dienst, welken ik zoo gaarne zelf bewijzen wilde?quot;

•En waarvoor niemand beter geschikt is, ik weet hel, mijn vriend I maar het kan niet; ik dank u, Huyghens! want uw bijstand is mij hier noodiger dan .. . .quot;

»0 ! ik kom spoedig terug!quot; riep de geheim-


-ocr page 410-

J. F. OLTMANS.

schrijver; «Bruyiiings kan in mijn afzijn immers gemakkelijk mijne plaats vervullen

«Hutghens!quot; zeide de prins; doch deze vervolgde zonder op liel hooltlsciiudden van den vorst acht te geven: «Indien Uwe Doorluchtigheid mij niet bedroeven wil, indien mijne pogingen om u trouw en ijverig te dienen, niet geheel onvoldoende geweest zijn, en ik niet onwaardig gekeurd word, dat uwe keuze op mij valt, dun zult gij mij niet verhinderen om te gaan !quot;

De prins zweeg; doch toen lluyghens nogmaals sprak en zeide: »ik dacht I we Doorluchtigheid goed gediend te hebben; doch ik bedroog mij, en uwe weigering bewijst het mij, helaas!quot; toen stak zijn meester hem de hand toe, drukte de zijne hartelijk en riep met geestdrift, terwijl bet gelaal van den geheimschrijver van geluk schitterde: »Neen, mijn trouwe vriend! ik weiger niet langer, en sta u toe om te gaan.quot;

Eenige dagen later nam lluvgbens zijn afscheid van den prins, en ontving toen de brieven voor den gezagvoerder van 's lands vloot in Zeeland en voor eenige voorname heereu in Engeland. Op het oogenblik da', hij, b ; het uilgaan, zich \oor den vorst boog, stiet hij tegen de koord van liet gewicht, dat tol het toehalen der kamerdeur diende.

»Hu)ghens! lluyghens!quot; zeide de prins lachend, »dat is een waarschuwend voorteeken, dal gij u in deze zaak voor de koord moet wachten.quot;

«Dat kan niet zijn. Doorluchtigheid !quot; hernam lluyghens vroolijk : »de Spanjaard krijgt mij niet levend. Uw geheimschrijver draagt niet tevergeefs een degen ; en de koningin zou mij toch de bijl wel gunnen, want ik ben een Edelman; maar vervolgde bij lachend en trok aan de lijn, «wellicht schenkt zij mij wel een koord van zijde en goud, en hangt er haar afbeeldsel aan, en dan wil ik het voorteeken wel aannemen.quot; Dit zeggende boog hij zich nogmaals, terwijl de prins hem met de hand groette, en de deur viel achter hem toe.

De herberg »de Admiraal was in de laatste helft der zestiende eeuw de gewone verzamelplaats der Franseben, die om deze of gene reden hun vaderland verlaten hadden, en zich in Londen ophielden. Sommigen namen, er hun intrek ; want men gaf ook nachtverblijl' in deze in het middelste gedeelte der stad gelegen herberg, waar de uitgewekenen gewoon waren naar de wijze huns lands te leven.

De bewoner van een klein vertrek, dat het licht door een raam in den voorgevel ontving, zat nog eenige oogenblikken in gedachten verzonken aan de tafel, nadat degene, die hem zoo even verlaten had, reeds de trap was afgeklommen, en door het voorhuis de herberg verlaten had ; doch nu Mond hij plotseling op, en riep, terwijl hij met verhaasten tred bet vertrek op en neder stapte: «Welnu! als niemand iets voor mij doen kan of durft ondernemen, dan zult gij mij bijstaan !quot;

Hij hoorde niet, dal iemand de deur opende, terwijl hij deze woorden uitte; doch hij zag snel om, toen de binnentredende, verwonderd in bet i ranseh uitriep: «Bravo! bravo. La Chapelle ! maar, wat duivel! pruttelt gij toch ? met wien hebt gij het Ie kwaad?quot;

«Ha! zijl gij het. Mijnheer de La Brette?quot; klonk het antwoord, in dezellden tongval van den verraste, die te vergeefs zijn misnoegen zocht te verbergen, cn de greep van zijn degen losliet, die hij omval bad, toen hij nog alleen was.

«(ielijk gij ziel. Mijnheer La Mapellelquot; zeide deze, op hel woord Mijnheer drukkende, wierp de deur dicht, en ging, zonder eenige plichlplegingen, op zijn gemak in een wijden armstoel zitlen. Zijne kleeding was eenigszins haveloos, en zijn halskraag scheen meer dan een dag gedragen Ie zijn; doch de stalen greep van zijn degen en bet heft van den kleinen dolk, dien hij droeg schitterden als een ge-sleepen diamant; de hoed met lange vederen stond scheef op zijne haarlokken, en hij riep lachend, terwijl hij den langen knevel opstreek: «Nog eens, bravo! neem de hand maar niet van hel gevest; ik ben niet bang voor een goed wapen: waarlijk, ik bewonderde uwe houding! maar legen wien hebl gij hel? Is hel uur bepaald, wanneer? zeg! ik ga mede, het spreekt vanzelf; hoeveel getuigen moet gij hebben? Een half dozijn hoop ik, anders is hel niet de moeite waard; laat het maar aan mij over; ik zal flinke jongens uitzoeken, nu.....?

«Mets van dat alles,quot; viel La Chapelb' hem eindelijk verstoord in de rede, «ik vecht niet, heb geene getuigen noodig, en bedank u voor het aanbod van uw gezelschap.quot;

«(Jij vecht niet? Suitf/ Dien ! \k zie het wel!quot; zeide de jonge man geraakt, die al het uiterlijke aan een vechter van beroep had; «maar gij zegl niet, dal gij niet zult moeten vechten. Mijnheer La (Ibapelle ! het is mij ook onverschillig, of ik naast iemand ol tegenover hem sla, als alles maar naar den regel gaal , ik dacbl dat mijn aanbod welkom zou wezen ; maar.....quot;


-ocr page 411-

(iEDACHTEMS VAN EEN KLOEKMOEDKi ( I KJKVOEHI) BEVEL

I (17

• Maar ik denk, Mijnheer! dal gij geen recht heht om den voet in dit vertrek te zetten, als hel mij niet gelegen komt, en verzoek .. .

•Is dal een uitdaging. Mijnheer?quot; vroeg de andere, terwijl hij opstond en zijn hoed vast op hel hoofd drukte; «bepaal lijd en plaats, en....quot;

»Ja, — het is goed — hel scheelt mij weinig,quot; riep La Chapelle, wiens slem of gelaal niet de minste drift meer verried, en hij wierp zich op een stoel neder en liet het hoofd neerslachtig op de horst hangen.

Een oogenhlik heschouwde De La Uretic hem aandachtig, en zette zich weer neder, vriendelijk zeggende: «Vervloekt! hoe kan ik zoo mal zijn, niet waar. La (Ihapelle ! gij denkt er niet meer aan om mij de deur te wijzen? Ik dacht, ik kon immers niet minder doen, dan u mijne hulp aan-hieden. (iij kondt slechter kiezen; maar gij zijl niet uilgedaagd, wat ik zoo spoedig niet begreep; nu, zeg mij, wat scheelt er aan?quot; vroeg hij goedaardig, wachtte tcvergeels een antwoord, en riep toen : »lla ! vader La Fontaine is weder hier geweest ; wal bemoeit gij u toch met dien goeden sukkel ? is dal een goed gezelschap voor iemand, ilie in Frankrijk zijn man heeft nedergelegd : ga mei andere jongens orn .. . .quot;

quot;De goede leeraar bracht mij een onaangename lijding. De La Urelte!quot; zeide La (Ihapelle, het hoofd oplichtende.

«Bracht hij er ooit een goede aan iemand, die niets liever ziel dan een gevuld glas, een oiilbloote kling en een paar schoone oogen, want die drie dingen beloven geluk, ha ! ba !quot;

La (Ihapelle schudde moedeloos hel hoold ; tevergeefs trachtte De La Bretle diens gelaal te doen opklaren. Toen zeide hij : «Trtr Dim ! dal moet wel een nare tijding gcweesl zijn ; maar, zeg eens, vriend ! hapert hel u hier ook ?quot; en hij haalde een lange beurs Ie voorschijn, die hij verstoord op de tafel wierp, zonderdal zulks meer klank gaf, dan het vallen van de sneeuw op heiveld: »Van even weinig waarde als hel vel van een afgeslroop-len aal! ware zij langer, een ongeloovige zou ze nog als een zijden strop gebruiken kunnen, doch nu niet; hel is een scheede zonder lemmer er in, een lichaam zonder ziel; ik ben zoo glad als mijne kling; op mijn woord van eer; ik kan u niet bijspringen ; als geldgebrek .... (iij schudt hel hoofd? ha! dan is hel niets, als de beurs gevuld is. Maar, verduiveld! kunt gij niel meer spreken? komaan! een goede dronk maakt de tong los, en mijne keel is droog; onder uw goedvinden dus...

quot;Heidaar! een kan bier met twee bekers, voor mijnbeer La dhapelle,quot; riep hij, de deur opengedaan hebbende; »hesl bier!quot; schreeuwde hij nog na, en vervolgde zacht, terwijl hij de deur dichtdeed : «Niet waar, dat was immers uwe bedoeling ?quot; Hij scheen vergeten te hebben, dat zijn vriend geen teeken van goed- of afkeuring gegeven had.

indien men niet geboord had, dal hij uit naam van La ('hapelle den drank geëischl had, zou men aan zijne heslellingen, toen de meid met hel gevraagde bovenkwam, gedacht hebben, dal hij het gelag zou betalen, en hij riep baar nog na : »Als die luiaard te huis komt, zeg hem dan, dat hij zijn meester en mij terstond komt bedienen,quot;

»l)at moet best beelen ; nu! wat zal op het laatst slecht zijn ? Jammer dal de wijn hier zoo duur is, en evenwel had ik maar beter gedaan.. . Drinkt toch eens. La Chapelle ! . .. Zoo ! maar zeg, wat scheelt eraan? heeft men n beleedigd...? Neen ? Kan een goede degen u helpen ? hier heb ik er een, met een goede en krachtige vuist; beschik er maar over. Nu? Niet! dat ook niet? En evenwel streeldet gij toch zoo straks dat zwarte gevest, dat ik liever glad zon dragen ; weel gij waarom. . . ? doch gij hoort niet; drink dan ten minste, ik zeil . . . .quot;

»Hal zijl gij daar. Toon de luiaard!', riep hij, zich moeite gevende, om Fransch met een Duitsch accent te spreken, nadat hij omgezien had; want hij had zijne rede geslaakt, toen de deur openging. Een breed geschouderd man, die groot was, en sterk scheen te zijn, sloot nu onvergenoegd mompelend het vertrek ; »zie eens aan ! wat praal hij toch ? Ik gelooi waarlijk, dat mijnheer Anionic hel kwalijk neemt, als men met zijn spreken den gek steekt.quot;

»Hel is daarom. Mijnheer! dat ik, verleden week, den knecht van den graaf de Morbeuf, die mij in de keuken bespotte, eens wakker afgerost heb,'' zeide de knecht gemelijk in slecht Fransch.

«Sanfi-Diau! wat meent gij daarmede?quot; riep De la Brelte, opstuivende.

»Dat ik niet bespot wil worden,quot; was hel stroeve antwoord.

quot;Gemeene kerel! gij verstout u dus, om . . ..quot;

»Om de knechts in de keuken te slaan, en....quot; hier zag La (Ihapelle op, en hij vervolgde, beleefd naar de tafel tredende, terwijl hij zijne slem als door een tooverslag veranderde, »en ik kom hier, om mijn meester, en mijnheer De la Bretle te bedienen.quot;


-ocr page 412-

108 J. F. OLTiVJANS.

»lla! dal is wat anders,quot; zeide deze, de kan nederzettende, die hij hoog opgeheven had, om ze den lompen knecht naar liet hoofd te werpen ; ook zijn gelaat en zijne houding veranderden even snel als die van den hond, welke in den naderenden persoon eindelijk een vriend ontdekt. •Schenk maar, jongen, dat is te zeggen, mij ; want mijn vriend . . . Maar zeg, weet gij wel, dat ik u bewonderd heh ? Gij stondt goed ; alleen was uwe borst te veel bloot, dat is gevaarlijk ; ik ben wat, als ik niet dacht een oud piekenier vóór mij te zien ; zoo, schenk maar vol, mijn jongen ! en let op; tracht de vloeken te onthouden, die ik gewoonlijk gebruik, en het zal u veel gemakkelijker vallen, u in het Fransch uit te drukken.quot;

«Senor Savedra verlangt mijnheer De la Brette Ie spreken,quot; zeide de meid, de deur openende.

«Savedra? Dat be' oeft hij niet Ie zien, hij zou denken . ..quot; mompelde de.''' 'crwijl hij de beurs wegstak, en riep toen weder luid : «Laat maar bovenkomen.quot;

• Hier niet!quot; zeide La Chapelle snel.

• Niet?quot; vroeg de andere, »en waarom niet? Morl-Dieu ! gij ontvangt niet gaarne gezelschap, mij----quot;

• Hel is immers de kamerdienaar van Don Her-nardijn, dien wij laatst voor het huis op de plaats zagen zitten, en die u groette,quot; viel La Chapelle hem in de rede.

•Juist! een meester met de kling, en een speler .. .

• Ik wil hen» hier niet zien,quot; zeide La Chapelle kortaf; »ik ben er niet op gesteld zijne kennis te maken.quot;

• Jammer genoeg ! hij had mij deze kan bier kunnen helpen uitdrinken; maar hel is wèl; gij zijl hier op uw grondgebied ; lol straks dan !quot; en hij volgde de meid, die reeds de trap afging.

Een oogenblik daarna kwam hij terug, juist toen Anionic scheen geantwoord te hebben op iets, dat zijn meesier gevraagd had. Hij zette zich weder neder, zag beiden aan, en zeide toen : •Is het gedaan ? want ziet, gij kunt gerust spreken, waar ik bij ben, vooral als de heer de taal van den knecht spreekt. Nu, nu, La Chapelle! kijk maar niet verstoord ; ik ben in een goede luim, en kan veel verdragen van u. Ho , ho! hel is goed, dal ik op honderd passen afstands zien kan, hoe iemand zich gedragen zal, als er geroepen wordt: •Vooruit, mijne heeren!quot; evenals een goede jachthond, die op dien afstand het wild kan ruiken ; want, wiiariijk! anders zou ik moeten denken, dal gij den Spanjaard ontweekt, omdat ik u zoo iets van zijne handigheid met den degen gezegd had.quot;

• De la Hrette!quot; zeide La Chapelle.

»Ik zeg immers, dat ik u voor een dapper edelman houd, ofschoon ik u nog nooit.... Maar ik praat weer voort, en ik hinder u,quot; riep hij, plotseling van toon veranderende, terwijl hij haastig opstond, naar La Chapelle trad, en deze hartelijk de hand schuddende, zeide: »lk heb niets vooru dan dezen arm en dezen degen, en zij zijn beide tot uw dienst: waarlijk, dat zijn zij! Ik verdien uw vertrouwen niet. zooals gij denkt: en echter.... maar ik dring mij niet op, en ga heen : hebt gij mij noodig, waar of wanneer het ook zij, zeg dan maar : •De la Hrette ! dit of dal,quot; en ik zal er wezen.'

La Chapelle hield de hand van den jongeling vast; zijn vorschend oog beschouwde een oogenblik het vriendelijk gelaal van dezen, dat zich meestentijds vergeefsche moeite gaf, om de norsche trekken van een voorvechter na te bootsen; en hij zeide ernstig: •Eéne vraag. De la Brette en laat deze u niet beleedigen: het geldt mijn leven, meer dan mij hel leven waard is: gij zijl nog jong en onbezonnen ; kunt gij zwijgen ?quot;

•Ja !quot; was hel korte, doch vaste antwoord. Toen vervolgde La Chapelle : »en gij will dus op den bijbel zweren, dal al wal ik u zeggen zal.....quot;

• Geheim zal blijven 1 dat zweer ik op mijn woord van eer, en bij mijn degen,quot; riep de andere, en vervolgde: »Dat is mijn gewone eed, ik ken er geen sterker; want, ziet gij, mijn kling ken ik, er is niet ééne fout aan - en den bijbel heb ik nooit gelezen, dus.....quot;

• Het is mij genoeg; zet u neder,quot; zeide La Chapelle haastig, en toen hij zag, dat De la Brette in de bierkan zag, vervolgde : «Ik zal wijn laten bovenkomen,quot; En Anionic vertrok op een wenk van zijn meester.

• Zoodat mijnheer La Chapelle dan niemand anders is, dan mijnheer Huyghens,quot; zeide De la Brette eindelijk, na met belangstelling naar hel verhaal van dezen geluisterd te hebben ; »aan de eene zijde spijt het mij; want zie, gij gaaft voor. Frankrijk verlaten Ie hebben om het geloof; doch ook nog om eene andere reden. Daar het nu juist trof, dal jk den aftocht geblazen heb, omdat de spelbrekers van het gerecht mij te lijf wilden, omdat ik in ééne weck twee snaken had nedergelegd, die de zotheid hadden mijn degen met de borst te pa-reeren, zoo deelden wij in één lot; het spijl mij, maar hel is niet anders; en ik zal u loonen, dat


-ocr page 413-

GEDACHTENIS VAN EEN KLOEKMOEDIG UITGEVOERD BEVEL

ir.n

gij mijne hulp nicl vergeefs helgt;l ingeroepen. Doch zeg mij nu ook, Heer Geheimschrijver! wie die man is, die daar staat, alsof hij aan de deur van de Koningin stond quot;

• Het is Antonie Vermeeren, een der hellebaardiers van den Prins, die hem mij heeft aanbevolen als een man van grooten moed en vertrouwen, en die schier even goed Spaansch en Engelsch als Fransch spreekt.quot;

•Ho! mijn dappere hellebaardier I het verheugt mij kennis met u te maken ; zet u, komaan ! geene plichtplegingen, niet waar, La Ghapelle ! ik wil zeggen Huyghens ! . ... par ma (Ickjhc ! wat is dal moeilijk ? Neem een stoel, jongen! zoo, geef mij de hand ; ha, ha! ik twijlelde er al aan, ik ben niet trotsch: gij moet een stevige hand hebben, en straks, ... Doch laat ons eerst eens drinken; laat mij eens schenken I dat is de beker van mijn vriend. •Weg met hel bier, dat moet mei wijn gedronken worden: Mijnheer Huyghens! Mijnheer Ver.... Ver.... de hellebaardier 1 dat is beter 1 ik drink de gezondheid van den Prins ; lang moge hij leven 1quot;

Hoog hief hij den beker op, even zoo deden Huyghens en de hellebaardier. •En nu verder!quot; zeide De la Bretle, nadat zij gedronken hadden.

•Gij weet, hoe ik hier gekomen ben,quot; zeide Huyghens, »ik had met Zijne Doorluchtigheid afgesproken, mij voor een Franschman, on hem voor mijn knecht uit te geven ; dit kwam ons het voorzichtigste voor. Ik nam dadelijk La Fontaine, dien ik hier bij een ieder hoorde prijzen, in den arm, en ontdekte hem, wie ik was.quot;

• Een dom stuk; waarom mij niet?quot; zeide De la Brette; gij hebt wel gezien, dat, ik, dewijl ik hier het langst te huis gelegen heb, en de gewoonte heb om alle geschil dadelijk ftiet de kling af te doen, als het ware de eerste persoon ben; ook stelde ik u aan mijne vrienden en landgenooten voor ; dus.. .

• Het is waar; maar ik kende u toen nog zoo weinig, en.. .

• Spreek vrij op: gij hebt immers beloofd niets te verzwijgen! dal was de afspraak.quot;

• Later misschien!quot; zeide Huyghens ernstig, als wij alleen zijn ; nu niet.quot;

• O, de hellebaardier is niel le veel, zeg maar op!quot;

• Nu, gij wilt het: ik kende u nog niet, en.. . ik hield u voor een van die pesten der maatschappij, die, om een enkel woord of een enkelen blik, het bloed van hun evenmensch vergieten; die gevaarlijker zijn dan de booswicht, die zijn wapen veil heeft voor geld...

• Verdoemd!quot;

• Een oogenblik. De la Brette! gij hebt het gewild ; die, het eene met het andere parende, al spoedig een handwerk of een broodwinning maken van hunne ongelukkige bekwaamheid. ..quot;

• Huyghens!quot; zeide de jongeling, geheel ontmoedigd hel hoofd latende hangen; de drift bezielde zijn oog niet meer, dal nedergeslagen was; voor hel eerst zag het misschien de greep aan zijn rapier, zonder er met welgevallen op te staren.

• Doch ik deed u onrecht,quot; vervolgde Huyghens snel; Wk zag spoedig, dal de goede eigenschappen van uw hart nog leefden onder de ondeugden, welke hel in slecht gezelschap had aangenomen ; ik leerde u achten en beklagen ; bewijst het mijn omgang niel met u ? is het vertrouwen, dal ik in u stel, er niet het beste bewijs van .. . ? De la Bretle! wilt gij mijn vriend zijn ?quot;

• Ik hoop het te worden,quot; antwoordde deze, na eenige oogenblikken zwijgens, en drukte Huyghens de hand, waarna deze vervolgde: »La Fontaine bracht mij al spoedig bericht, dat het kind zich hier nog bevindt, en bezorgde mij een mondgesprek met den geheimschrijver van de Koningin. Doch nadat Walsingham den brief, welken de Prins mij had medegegeven, gelezen had, zeide hij mij al dadelijk, dat hij mij moest raden, geen geweid te gebruiken, daar zijne gebiedster dil niet zou kunnen gedoogen; dat het volstrekt onraadzaam was, hare bemiddeling te verzoeken; doch dat hij evenwel zorg zou dragen, dat het kind niet heimelijk vervoerd werd, daar hij van alles wat er bij den gezant gebeurt, onderricht wordt. Hierbij, en bij de belofte om mij te beschermen, als het mij gelukte om den jongen uit het huis van Don Ber-nardijn de Mendoza le verlossen, is de hoop van die zijde ook gebleven. Het bericht dal het gevaarlijk zou zijn om te trachten een der bedienden om te koopen, was schier onnoodig; en de toegang, welken zijn bevel mij tot een kerkje in de nabuurschap van het huis des gezants gegeven heeft, heelt mij slechts overtuigd, dat er geen middel is, dan hel kind langs den gewonen weg te redden. De tijd nadert: aanstaanden Vrijdag komen de Spanjaarden te Vlissingen; hel kind kan niel vroeger in het belang van des Prinsen bedoelingen, en niel later voor zijne eigene veiligheid ,verlost worden, en het is reeds Woensdag. De tijd nadert, ik ben nog niets gevorderd ; ik ben zonder hoop en zal mijne toevlucht tot geweld moeten nemen.quot;

»San(j-Dieu! dat is een verstandig besluit!quot;


-ocr page 414-

J. F. ÜLTMANS.

170

zeide De la Hretle, «er is niels beiers; wij zijn zoo bang niet voor den gezant, als mijnheer Wal-singham; gold liet een weddenschap, dan nam ik aan om Don liernardijn, als hij uit de koels treedt, eenige haren uit zijn baard te trekken, ha ! ha! Maar het geldt het kind ! en ofschoon ik er dikwijls kinderen op de plaats vóór het huis heb zien spelen, heb ik het nog nooit gezien; zij behooren aan den gezant of zijne bedienden ; hunne donkere haren en oogen komen weinig overeen met de blonde haren en blauwe oogen van onzen kleinen Niklaas Willemszoon, die, volgens Walsingham, door dien Savedra verzorgd en bewaakt wordt.quot;

• Ha! door Senor Savedra? steelt die kinderen ook ? ik dacht dat hij alleen maar de menschen uitplunderde; ; ha ! au weet ik, waarom gij hem hier niet wildet zien. Maar, ja ! ik geloof, dat hij mij wel eens geklaagd heelt over de zorg, welke hem een knaap baarde, dien Don Bernardijn tot zich had genomen.quot;

«Dat is het kind, dat ik zoek, en voor hetwelk ik uw bijstand verzoek. Indien gij het mij helpt redden, zal ik er u eeuwig dankbaar voor zijn.quot;

»lk zal er mijn vermaak in stellen, en indien de slaat mijner geldmiddelen het toeliet om met Savedra... .quot;

• Maar het spreekt immers vanzell, dat dit mij aangaat; Zijne Doorluchtigheid. . ..quot;

• Doet de dingen op een nobelen voet, wilt gij zeggen ; welnu! daar is mijne arme beurs ; vul ze, en ik zal den Spanjaard.. .. Maar ik geloof, dal het tijd is om te gaan eten. Mijnheer Huyghens ! . . . ik wil zeggen : La Chapelle ! Dezen avond spreken wij nader. Komaan, mijn brave hellebaardier! volg ons!quot;

De dag, waarop de Spanjaarden te Vlissingen verwacht werden, was eindelijk daar, en reeds vroeg in den morgen zaten lluyghens met Dc la lirelle en Antonie weder bij elkander; hunne houding en hun gelaat verrieden, dal zij iets gingen ondernemen, dal moeielijk en gevaarlijk was; zelfs De la Brette was deftiger dan anders, en Huyghens, die het laatst was binnengekomen, zeide: »De goede leeraar was verwonderd, mij vroeger Ie zien dan hij verwachtte, doch niet meer, toen ik hem zeide, dat gij gisteren van Savedra hadt vernomen, dat hij morgen vroeg uil de stad moet, om den knaap naar elders te brengen ; doch dat gij ook niet meer van hem hebt kunnen vernemen, zonder onvoorzichtig te zijn.quot;

• Die duivelsche Spanjaard wil wel drinken als een ander betaalt; maar hij weegt elk woord, vóórdal hij spreekt: indien hij oven langzaam was in een gevecht dan . . ..quot;

»La Fonlaine zal er den heer Walsingham bericht van geven,quot; zeide lluyghens, om deze uilweiding af te breken, »en hem aan hel paspoort en de bescherming van bet vaartuig herinneren, welk een en ander hij mij beloofd heeft, licht gij ook het uur bepaald, wanneer gij terug zoudl komen. Anionic! Toen gij gisteren dat speelgoed aan de kinderen van Don Bernardijn en de overigen verkocht?quot;

• Neen, Mijnheer maar wel, dat ik na den middag zou komen; zij verwachtten nog veel meer en fraaier aardigheden te zien, en zells die Spaan-sche lakeien en knechts hielden mij voor een reizenden Duitschen koopman.quot;

• Het kon niet heler! misschien gelukt het u nog wel om het kind aan de deur te lokken, en zoo dat niet kan . .. .quot;

»Dan neem ik maar een van die kleine Spaan-sche Dons mede; ofschoon de oudste zoon van den gezant nogal van gewicht is. Mijnheer!quot;

• Komaan ! dat zal wel gaan,quot; zeide De la Brelle ; • waarlijk, lluyghens! het is bet beste: de Koningin zelve zal er om lachen, als het gelukt; wie kan het helpen, dat de hellebaardier het verkeerde kind neemt?quot;

• Als het gelukt, dan.... Doch het is reeds bepaald ; ik zie zelf in, dan het niet anders kan, en wat mij zeiven betreft, ben ik op alles voorbereid ; maar Zijne Doorluchtigheid zou niet gaarne zien, dat hier iets gebeurde, waarover men zich onvergenoegd zou kunnen toonen.quot;

«Wilt gij dan liever met mij bij Senor Savedra een bezoek afleggen, als wij hem hedenavond te huis brengen, hem binden en den mond stoppen, als wij op zijne kamer zijn, en dan het kind verlossen ?quot;

».Neen, beste De la Hretle! hij woel, dit middel, waarmede gij zooveel ophebt, bevalt mij niet; hel huis is te sterk bewoond : ik wanhoop nog niet, of Antonie zal met hel speelgoed meer uitrichten, dan wij door geweld ; ja, ik weet reeds, wat gij zeggen wilt. Zoodra gij dan het kind, welk dan ook, in handen hebt, Antonie ! zet gij hel op een loopen, terwijl ik zal zorgen in uwe nabijheid Ie zijn; dan loopt gij zoo snel mogelijk naar het huis, waarvan de gang, die in de achterstraat uitkomt, zal openstaan, en hier bergen wij ons in het huis, hetwelk La Fontaine ons heelt aange-


-ocr page 415-

GKDACHTKXIS V\\ Kl-N IvLOKkMOKDKi ITRJKVOKRD HEVEL

»71

wezen als een veilige wijkplaats, gereed om ons le ontvangen.quot;

».la, dal zal alles gemakkelijk gaan,quot; zeide de hellebaardier, toen De la Ureile uitriep: »!Nn moet ik nog de les opzeggen : lia! gij hehoeft niet bezorgd te zijn, wat er in die straat gebeuren zal, want de Spanjaarden zullen niet eens den voet in de gang zetten : de zes vrienden, die ik heden op bet middagmaal genoodigd belt in de herberg, waar onze hellebaardier zoo dikwijls op het huis van den gezant heeft zitten loeren, zullen hun dit wel beletten. Zij weten van niets, dan dat er wat voor het mes en te drinken zal zijn; maar het zijn allen jongens, die, ofschoon wij goed gedaan hebben hun niets te zeggen, nimmer een ontblooten degen kunnen zien, zonder ook van leer te trekken. Maar ik zal zorgen, dat alles uiterst vreedzaam toegaat; het is jammer, maar bel is nu zoo eenmaal uw verlangen.quot;

»0 ja Iquot; zeide lluyghens, en ik hoop, dal Save-dra, die hedenmiddag in «de Arendquot; zal komen om met u le spelen, maar niet ongeduldig wordt als gij niet komt; en evenwel is uwe tegenwoordigheid in onze nabijheid zoo noodzakelijk.quot;

«Wel zeker! wie zou mijne tafelvrienden anders op hel juiste oogenblik aanvoeren ? En bovendien, ik zal het genoegen, bij de grap tegenwoordig te zijn, niet laten loopen, om dien mageren geldwolf zooveel vroeger zijne winst te laten na zich sleepen. Als ik een weinig vóór zijne komst naar »de Arendquot; ga, en zeg, dal ik wat Inter zal komen, en gelast, Senor Savedra intusschen een tlesch goeden wijn voor le zetten, dan wacht hij, op hoop van een goeden buit, lol in den nacht.quot;

»lk wil het hopen, en dat de gezant bij zijn voornemen blijft, om uil le gaan; anders blijft Savedra stellig le buis, en hel kind durft dan zeker niet aan de deur komen.quot;

«Geene zorg, Muvgbens! de gezant rijdt stellig uil,quot; zeide De La lirelto, die voor het raam zat, waarna bij uitriep: »Maar daar komt vader La Fontaine aan, die, op mijne eer! op de gedaante gelijkt, die daiir op dat uithangbord den dapperen Coligny verbeelden moet, en dus. Mijnheer ! snel het tweede geheime punt van ons besluit nog eens doorloopen, voordat onze leeraar koml, lt;lie zelfs niet zou willen hooien van een der edelmanneljes te rooven. Als de brave hellebaardier ook ongelukkig genoeg was, geen kind van den gezant meester le kunnen worden, zal ik voorgeven Senor Savedra te komen bezoeken. Men kent mij in huis; ik ben er voorbeen nu en dan, zelfs gisteren nog.

geweest; ik brenghel kind beneden, terwijl gij mij wacht en Anionic zijnej goederen blijft uitstallen en verkoopen, en mijne vrienden zullen zich, zoodra ik hel hun verzoek, er een genoegen uit maktn, die Spanjaarden te woord le slaan, zoo zij onbeleefd genoeg waren, de rechten der gastvrijheid te schenden.quot;

• liet is veel gewaagd, maar evenwel kan bet gelukken; ik hoop echter, dat wij niet genoodzaakt zullen worden, om er onze toevlucht toe le nemen.quot;

«Wat mij betreft, Mijnheer De la hretlel het wil mij nog niet aanstaan,quot; zeide Antonie Verineeren.

»En mij zooveel te meer, mijn dappere hellebaardier ! doch . . . .quot;

«Stil! daar is La Fontaine.quot; zeide lluyghens, terwijl bij opstond en naar de deur trad, die juist door een man van een waardig voorkomen geopend werd, en de leeraar der Fransche gemeente te Londen trad binnen.

liet was Huygbens wonderlijk te moede, toen bij voor de herberg trad, waar hij in de voorkamer het gejuich van De La Breile s tafelvrienden hoorde. Hij berekende, dal deze zich zeker nu reeds hier in hun midden zou bevinden, en dal Savedra, onder bet drinken van den wijn, welken de Franschman in »de Arendquot; op tafel bad laten zetten, geduldig zou wachten, totdat deze, ofschoon dan wal later dan de eerste afspraak was, komen zou om zijn geld le verliezen. Hel geweld, dal zij maaklei deed hein met eenige ongerustheid het oogenblik le i;e-moet zien, als zij hem lot bijstand zouden toesnellen met De la lirelte aan hunne spits, en voornamelijk, indien men er toe moest overgaan, om den voel in het huis des gezants te zetten. Doch (lliristiaan lluyghens was zeil le moedig van aard, om voor een gevaarlijken slap terug te deinzen ; alleen gevoelde hij weerzin om er toe le besluiten; want hij vermoedde, dal de Prins er geen genoegen in zou nemen, vooral als bet doel niet bereikt werd. Zoo naderde hij het huis van De Mendoza, en wel op het oogenblik dal de hellebaardier, die een geruimen tijd vóór hem was op weg gegaan, hem voorbijtrad en toefluisterde, dat de gezant reeds een uur geleden, en Savedra ruim een half uur daarna, waren uilgegaan.

« Tot zijne vreugde werd llinghens gewaar, dal er niet veel drukte was op de plaats vóór bel huis : slechts twee knechts slonth n, tegen bel hek geleund, bij de opening, naar de voorbijgangers le zien, en lieten den hellebaardier ongemoeid


-ocr page 416-

J. F. OLTMANS.

door het hek op de plaats komen, en naar het huis gaan. Er waren nog geene kinderen Ie zien ; doch zoodra naderde Antonie het huis niet, o(' een luid gejuich verhief zich in hel voorportaal, en de kinderen kwamen te voorschijn, zoodra zij den koopman in hel oog kregen. Huvghens vond het raadzaam te wachten, en niet verder te gaan, om de knechts in het oog le houden, en hield zich, alsof de strik van zijn schoen losgegaan was, en hij dien opnieuw vastslrikte, terwijl hij De la lirelte in de verte reeds vóór de herberg zag staan, en Antonie steeds in het oog hield.

De looze hellebaardier maakte een bijzonder goed gebruik van de nieuwsgierigheid en koop-zucht der kinderen: hij liet hun speelgoed zien, dat hij hun in gebroken Spaansch hoog opvijzelde. Ook twee zoontjes van den gezant vertoonden zich weldra in de deur, met een paar mannelijke en eenige vrouwelijke bedienden, die om de vreugde der kinderen lachten. De jonge edellieden traden buiten, om op hun gemak in de mand te zien, waarin de koopman de goederen had ; doch evenals den vorigen keer werd de hellebaardier den kleinen Miklaas niet gewaar. Voordat hij er toe overging om een kind des gezants aan le vatten, vroeg hij aan de kleinen, of er geene kinderen meer in huis waren om van hem te koopen.

• Neen !' antwoordde een der dienstboden. — Mismoedig trok de gewaande koopman de schouders op.

• Ja wel!quot; riep het oudste zoontje van Don Kernardijn. •Niklaas is achter; maar koopen kan hij toch niet; hij heeft geen geld en kan niet spreken dan Vlaamsch.quot;

Toen verhaalde Antonie hem, dat hij hem het fraaiste spel, dat hij bij zich had, zou laten zien en goedkoop verkoopen, als hij het knaapje halen wilde, omdat hij het dien zou kunnen beduiden, hoe het gespeeld moest worden, want dat hij dit in het Spaansch niet zeggen kon, noch aanwijzen, waar het te lezen stond. Een oogenblik stond de kleine Spanjaard in beraad; hij wist wel, dat [Siklaas niet aan de deur mocht komen ; maar de begeerte om het spel te zien, deed hem besluiten, liet vertrek waarin deze opgesloten was, te gaan openen, en hij liep het huis in, terwijl de knechts en meiden dachten dat hij geld ging halen.

Iluyghens zag, tusschen hoop en vrees dobberende, naar de vrienden van De la Brette, die, de herberg reeds gedeeltelijk verlaten hebbende, op de straat heen en weder stapten, zoowel als naar de onderhandeling van den gewaanden koopman, en stoorde zich niet aan de spotternij van een der knechts over zijne onhandigheid in het strikken. Plotseling zag hij twee kinderen met drift de huisdeur komen uitloopen, en hij richtte zich op, toen hij het blonde haar van een der knaapjes zag. De koopman zette de mand neder, terwijl de bedienden verwonderd schenen le zijn, toen de vreemde knaap langs hen heendrong.

Er was een merkbaar onderscheid tusschen de knapen ; de jonge edelman, die in fluweel gekleed was, was langer dan het kind, dat bruin grein droeg, en hij voerde het met een zekere drift met zich, het bij de hand vasthoudende. Misschien was het knaapje, dat gevangen werd gehouden, bang om bestraft te worden ; althans de zoon van Don Bernadijn trok het met geweld naar den koopman, terwijl zijne bruine oogen en trotsche houding zijne verstoordheid verrieden. Zoodra echter zag de blonde knaap het speelgoed niet, of hij scheen zelf niets liever te verlangen dan den schat te zien, dien de koopman medebracht, en knielde naast de mand neder; hij lachtte toen hij dat speelgoed zag, doch liet het dra uit zijne handen vallen, toen de koopman in het Uollandsch zeide: • Evenveel speelgoed, als hier is, zult gij hebben, als gij met mij medegaat; uw vader wacht u, jongenlief!quot; Die woorden schenen den knaap liever te zijn dan het speelgoed ; de klank van de taal, die zijne moeder hem geleerd had, deed hem opspringen, en juichende de handen uitsteken naar den man, die hem over zijn vader sprak.

Vermeeren zag de verwonderde blikken dei-knechts ; zelfs de oogen der kinderen verlieten voor een oogenblik het veelkleurige verlangen van huu hart. Langer wachten was gevaarlijk; hij achtte den kleinen Niklaas genoeg onderricht, doch hij bedroog zich : op hetzelfde oogenblik klonk hel angstgeschreeuw van een kind over de plaats, waarmede andere kinderstemmen instemden, begeleid door die van de dienstboden van beider kunne. De hellebaardier had het knaapje opgevat en liep er mede weg; vruchteloos noemde bij Niklaas bij zijn naam, zeide dat zijn vader hem wachtte, of beloofde hem speelgoed ; het kind was hevig verschrikt en luisterde niet; en evenwel zou hel den koopman gerust gevolgd zijn, indien deze den tijd had gehad, het aan dé hand mede te nemen.

Terstond school Iluyghens op een der knechts toe, die, het gerucht vernemende, de opening in het hek zocht le sluiten, vatte hem aan, en wierp


-ocr page 417-

WHBHÉB • ,

'• ft;:

M ■

s

■' ■ -•:: II /

ip -vr

quot; -:•• quot; '

i i WÊm

; , iP

P , 1 . . . k:- ,■? , 'v, V,: .

-ocr page 418-

Oj) holzclfdo uogenblik kluiik liol angstgoscliroeuw v.-ni een kind over de plaats, waarmede andere kinderstenimon instemden, begeleid door die van do dienstboden van beider kunne. De bellebardier had het knaapje opgevat en liep er mede weg.

Ihi huis van hel Zeewijf, — Diverse Novel/en. llladz. 172.

-ocr page 419-

GEDACHTRMS VAN tEIN KLOEKMOEDKi UITGEVOERD BE VEI.. 173

hein op den grond. De tweede trad Antonie in den weg, en zocht hem te grijpen ; doch een lievige vuistslag, welken deze hem op de horst gaf, deed hein terug treden. Toen naderden de overige knechts, die uit hel huis en de stal kwamen toesnellen; het spartelen van het knaapje verhinderde den hellebaardier om den man af te keeren, die hem weder naderde; maar Hu vgliens aarzelde niet lang, trok zijn degen en noodzaakte den aanvaller om terug te treden, eu Verineeren snelde met zijn last de straal op.

Er was geen lijd om naar De la Bretle te wachten, die tevergeefs moeite gedaan had, om zijne vrienden bijtijds de talel te doen verlaten; het geschreeuw van hel kind en de bedienden van den gezant deed de voorbijgangers stilstaan. Ware liuyghens, die volgens zijn stand gekleed was, den hellebaardier niet op den voet gevolgd, misschien hadden sommigen den schaker van bel kind wel tegengehouden : doch de moedige en edele houding van den man, die den onlblooten degen in de hand hield, benam hun allen lust, om den Spanjaarden hulp le bieden.

De doorgang in hel huis, waarbeen Antonie zijne schreden richtte, was volgens afspaak, open, en zij geraakten, vóór dal de Spanjaarden hen achterhaalden, in de achterstraat, waar nog niemand iels van bel geval gehoord had; doch op hel oogenblik, dal zij daar hel huis bereiken zouden, hetwelk hen vooreerst in veiligheid moest stellen, werden zij door de Spanjaarden, die beu op den voel gevolgd waren, ingehaald. Slechts liuyghens was gewapend, doch trad hen moedig legen, terwijl de hellebaardier in beraad stond, of hij blijven zou, dan ol hij dezen alleen zou laten kampen legen de overmacht, en bel kind maar eerst redden ; maar toen liuyghens, die even vlug den degen als de pen voerde, zijn eersten aanvaller een breede wonde in den arm had loege-brachl, vatte Antonie het gevallen slaal van den Spanjaard op, en stoorde zich niet aan hel geroep van liuyghens, dal hij het kind redden zou, en hem alleen laten.

De Spanjaarden zochten hem in dea beginne te omvleugelen, en wilden, daar zij op hun meerder aantal steunden, die twee mannen dwingen om zich over le geven; doch de wederstand maakte ben verwoed. Negen ontbloole klingen bedreigden de edelmoedige beschermers van het kind, dal, uit vrees, niet ophield met schreeuwen, en zich tevergeefs uit den linkerarm van den hellebaardier trachtte los le maken. Weinig lijds nadat de eene Spanjaard zijn wapen had laten vallen, kwam De la Bretle uil de gang te voorschijn en riep luid en gebiedend: «Steekt de degens op, Heeren 1quot; hetgeen zij, die hem volgden, met kracht herhaalden. De Spanjaarden sloorden zich hier niet aan, maar toen De la Brette hen naderde, en de hand op de greep van zijn degen leggende, nog eens hetzelfde, en met verhelling van stem, uitriep, wendde zich een Spanjaard naar zijne zijde, en gelastte hem zijns weegs te gaan. Zonder verder antwoord, ontbloole de Franschman zijne kling; zijne makkers volgden zijn voorbeeld en nog dreigender herhaalde hij aan de Spanjaarden het bevel: «Steekt op de degens !quot;

De Spanjaarden waren verbaasd over dezen onverwachlen aanval, en toen De la Bretle, de vruchteloosheid zijner vermaning ingezien hebbende, vooruittrad, en na weinige oogeublikken den Spanjaard ternederstiet, die met hem gesproken had, waren zij genoodzaakt den Franschman en zijnen zes vrienden hel hoofd le bieden. Van dit oogenblik maakte liuyghens gebruik om met het kind te ontsnappen, terwijl hij De la Brelte nog met een vredelievendheid, waarop hij, over dit geval sprekende, altijd in het vervolg nog gewoon was zich le beroemen, boorde vermanen om de wapens le laten rusten.

Zoodra de deur van het huis gesloten was, stelde liuyghens den verschrikten knaap gerust, en zeide, dat zijn vader hem liet halen, waarna zij door den tuin vertrokken, en door La Fontaine werden verwelkomd in de woning, waar de kleederen gereed waren, welke zij voor hunne vermomming noodig geoordeeld hadden le kiezen, terwijl Huy-ghens met ongeduld wachtte naar hel paspoort, dal Walsingham hem zenden zou, en naar hel vallen van den nacht, als bel gescbikste oogenblik om zich scheep le begeven.

Wat De la Bretle betreft, zijne zaak begon een weinig van gedaante le veranderen, daar de gezant, die vroeger le huis kwam dan men verwacht had, vervolgd door de bedienden, die hem vergezeld hadden, op de plaats van het gevecht verscheen, en het volk diets maakte, dat men hem zijn zoon ontroofd bad. Toen echter de Franschman, en op zijn zeggen af ook zijne vrienden, dit een helsche list noemden den Spaanscben kinderdief, zag Don Bernardijn geen kans, om iels met goed gevolg le ondernemen; te minder,daar het volk begon le dreigen en partij le kiezen legen de Spanjaarden. Hij gaf den zijnen last om terug le keeren, en De la Urette, die van zijne vrienden afscheid nam, en hen voor hun bijstand bedankte, had daardoor


-ocr page 420-

J. F. OLTMANS.

174

gelegenheid, om, volgens zijne beiol'le, mei Senor Savedra een |);iar uren te gaan doorbrengen, die weinig vermoedde, waarom de vogel, dien hij zeker was te zullen plukken,^quot;zoolang wegbleef.

Vruchteloos reed Don Hernardijn terstond naar de koningin. Hij kon geen gehoor verwerven, en VValsingham, die zijne hevige krachten met onverschillige bedaardheid aanhoorde, ried hem, om zijne bezwaren schriftelijk in te dienen, en gerust te vertrouwen op de rechtvaardigheid zijner koninklijke gebiedster. Met somberen ernst zeide de Spanjaard, dit te zullen doen, terwijl hij vertrok; maar bij zich zeiven besloot hij zich recht te verschall'en, de schakers van het kind op te sporen, hun hunnen buit te ontnemen, en zich vreeselijk le wreken over hunne stoutheid en de ontvangen beleed iging.

Hetzij Panna eeuige achterdocht gekregen had, toen er, op last van den Prins, eenige schepen naar Walcheren gezonden waren, om de Spanjaarden in liet oog te houden, of dal een ander toeval de uitvoering van den aanslag verhinderde, van het geheele ontwerp om Vlissingen te vermeesteren, kwam niets. Vier dagen na den bewusten Vrijdag zat prins Willem na den middag weder aan de tafel, waaraan hij gewoon was te schrijven, en juist dacht hij weder, te midden van zijne drukke bezigheden aan zijne geheimschrijver en den gevaarlijken last, welken deze op zich genomen had, en wiens lot hem hoe langer hoe meer begon te verontrusten, toen Muyghens de deur opende, in het vertrek trad, en met luider stem uitriep: »Go(l zij gedankt, de jongen is gered! en ik heb de eer Uwe Doorluchtigheid te groeten.quot;

De Prins stond op en zeide verheugd, terwijl hij den geheimschrijver te gemoet trad en aan zijne borst drukte: »En wij, danken Hem ook. dat quot;Ü u behouden heeft; en u ook, mijn vriend! want gij hebt ons hart van een last ontheven, die het zwaar drukte. De tranen van den vader en zijne gesmoorde jammerklachten nepen ons den boezem in ; daartegen helpt geen harnas of staatkunde ; men blijft altijd mensch, en ik ben zeil vader, ik ben ook bevreesd geweest voorn; maar het heelt zich geschikt.quot;

»En de knaap wacht met den trouwen hellebaardier beneden aan de trap,quot; zeide de geheimschrijver, die moeite had om te spreken, zóó hadden hem de woorden en de stem van zijn meester getroffen.

De Prins trad zelf naar de deur, en riep luid; • Antonie !quot; en toen deze met het jongentje aan de hand bovenkwam, nam de Prins hel in zijn armen en kuste het welkom in zijn vaderland. Ook Anton ie Vermeeren ontving de betuiging van 's Vorsten tevredenheid en ging, op zijn last, heen, om den vader van het kind, die zich in de stad ophield, de blijde tijding der redding van den kleinen Niklaas Willemszoon te gaan mededeelen.

(Jeduren dezen tijd voldeed de heer Huyghens aan de nieuwsgierigheid van den Vorst, en juist toen hij hem per slot mededeelde, dat zij alleen door de bescherming van VValsingham ontkomen waren aan de vervolging van Don Hernardijn, die hun vaartuig met een boot met gewapend volk had doen nazetten, trad de vader binnen.

Wij zullen de vreugde van vader en kind niet beschrijven, noch het geluk dat prins Willem smaakte, van deze hereeniging getuige te zijn, doch alleen zeggen, dat, loen van Hoorn, in overmaat van [gevoel, aan de voeten van den vorsl wilde nederknielen en hem danken, deze hem daarin verhinderde, en zeide dat de heer Christiaan Huvghens en de trouwe hellebaardier, naast (Jod, alleen dank verdienden.

De prins schonk zijn geheimschrijver sedert, als een duurzaam aandenken aan dit oogenblik, een gouden penning, prijkende met de borstbeelden van den vorst en diens gemalin, die ook in deze edele daad hel levendigste aandeel nam, terwijl als omschrift van den penning deze woorden stonden :

MANDATI STBENUE KXKCUTI MOM'M. ;

dal is ;

(leddrhtcnin van een kloclonncdiji uilgevocrd hevel; en Anton ie Vermeeren had ook reden, om over de erkentelijkheid van den Prins en de Prinses dubbel tevreden te zijn.

Zoo was het dan eindelijk aan den kloekmoedigen geheimschrijver gelukt, om zijn voornemen uit le voeren, hoe weinig hoop zich in den aanvang ook liet bemerken op een gelukkigen uitslag. Omstreeks een week na zijne terugkomst ontving Huyghens, tot zijne verwondering, een bezoek van zijn ouden vriend De la Bretle, die hem den groet van La Fontaine en andere bekenden bracht.

Savedra'droeg, zoo hij zeide, de grootste schuld dat deze Engeland verlaten had ; want hij had zich gebelgd getoond, omdat men hem bedrogen had, en een paar stokslagen hadden den Spanjaard niet overtuigd, dat De la Brette' hemj niel bedrogen, maar eerlijk zijn geld verloren had. Eenparig had


-ocr page 421-

I?;;

men geoordeeld, dat Senor Savedra de heleedigdc partij was: een tweegevecht was toen onvermijdelijk, en de kamerdienaar was zoo dwaas geweest, zich te laten nederstooten.

Dankte Niklaas Willemszoon, die hij gevorderde jaren in den zeedienst trad, altijd zijne behoudenis aan Christiaan lluyghens; trachtten de Engclschen zijn edel hedriji' te vereeuwigen in een schilderij, welke langen tijd bewaard werd in het huis van den graaf van Arundel; De la lirelle dankte hem in rijpen leeftijd de eervolle betrekking, die liij in liet Slaten-leger bekleedde, en de achting en onderscheiding, welke hij genoot. De welgemeende raad van zijn vriend leerde hem zijne onwaardige wijze van leven inzien, en zijn moed, welke veeltijds tot roekeloosheid oversloeg, aanwenden tot

een edel doel, lot de bevrijding dezer gewesten van de Spaansche dwingelandij.


-ocr page 422-
-ocr page 423-

J. F, OLTMANS.

HET TESTAMENT.

K. Ol.TMANS. Het huis van hel Xeetoyf. ■ Diver,, NmelUn.

-ocr page 424-
-ocr page 425-

MET TESTAMENT.

dill liij beminde ; do opbrengst der goederen, van welke zij eigenares geworden was, gevoegd hij hetgeen zijn ambt hem npbraeht, zou hem in staal stellen, zijn Iniishouden op een onbekrompen voet in te richten, en Blanche, die hij weldra de zijne hoopte te noemen, met alle gemakken des levens te omringen. Het kind, dat, zoolang de notaris sprak, met open mond geluisterd had, was slechts nn en dan in zijne oplellendheid gestoord geworden door de droel'heid der vrouwen, van welke hel zich geene reden wist te geven. Olivier Itoitel bad met aandacht geluisterd; doch niets scheen hem te bevreemden ol' zori; te baren ; hij leunde gerust met den arm op den stoel van Blanche, en zelfs, toen het artikel voorgelezen werd, waarbij Gaspard zoozeer bevoordeeld werd, had Alain tevergeefs op zijn gelaat eenige ontroering of spijl trachten te lezen.

Het scheen, of Hoijueviile, nadat de uiterste wil gelezen was, de iieerslaclitigheid geheel verloren had, onder welke hij gebukt ging, sedert het oogenblik dat Henri Falconet gestorven was ; zijn gelaat was onbekommerd en fier, zijn fonkelend oog verried zijne tevredenheid, zijn moed, toen hij een hlik op den knaap en daarna op diens geleider wierp, en hij zeide luid en met waardigheid, terwijl de notaris de perkamenten mei slipte aandacht door zijn leesglas beschouwde: »Mr. Rohillac! de goedheid van den waarden overledene heeft ons allen diep getroll'en, wij bedanken u.quot;

De notaris was zeker zoo verdiept in zijne beschouwing, dat hij niet hoorde, wat men tot hem zeide; evenwel zag hij op, beschouwde eenige oogenblikken een hlad, dat hij in de hand hield, en las toen, vrij luid, doch op minder vasten toon dan vroeger; «Codicil van hel Irshnnciil ran den heer Henri Falconet, in (l(tlo . .

• Codicil!quot; riep Uoqueville; •maar daar weel ik niets van, Mr. Hobillac 1 mijne moei, mijne vrouw en hare zuster zeker evenmin ; gij hebt er mij niets van gezegd.quot;

• Waarschijnlijk heeft de overledene er dus niet over gesproken. Heer! hernam de notaris : «wat mij betreft, het was mijn plicht er niets van Ie zeggen, evenals hel nu mijn plicht is om het codicil voor te lezen, dat den dag vóór hel overlijden door mij is opgemaakt.quot; (Jaspan! zeide niets, en de notaris bracht hel glas weder lus-schen zijn oog en het perkament, en hegon lu'l-geen op den omslag stond weder van voren af aan te lezen. Daarna sloeg bij het blad om en las.

terwijl hel kind en Olivier Hoilel de eenige personen waren, die niel verbaasd stonden, dal bij, llcmi Falconet, gebruik makende van zijn recht en maclil, welke hij zich bij zijn uilersten wil bad voorbehouden, hij dezen goedvond, om te niel te doen hetgeen aldaar ten voordeele van tiaspard Hoi|iieville was bepaald ; wordende zijne erfniaking aan gemelden Gaspard Hocpieville hij dezen herroepen en van geene waarde verklaard, en in diens plaats als algelieele erlgenaam benoemd het ininderjarige kind van zijn overleden iiccl Pierre Falconet, en tol uitvoerders van zijn uitersten wil en het codicil, de heeren Resselles en Olivier Hoilel.

De uitwerking, die deze onverwachte verandering van zaken op elk teweegbraeht, laat zich niet beschrijven. Alain had driftig zijn hoed opgezet, en nog voordat Mr. Hohillac zweeg, onderhield hij zich met den advocaat over de verbreking van het hijvoegsel, doch luisterde niel naar de bezwaren, welke de oude Mr. Hertrand hem één voor één opnoemde. Resselles kende lt(»(|iieville ; hij beloofde zich niet veel genoegen in de uitvoering van den opgedragen last; doch alle ontijdige zorgen verschuivende, verdiepte bij zich alleen in de beschouwing van tlanche, die ine! nedergeslagen oogen voor zich zag. Zij durfde niel naar hare zuster omzien; zij gevoelde zito goed. hoe de goede Jeanne moest gestemd zijn; helaas I de beminnende vrouw bad de banden gevouwen, en zag met deernis naar baar echtgenoot, die nu geheel in vertwijfeling was, door wiens vreugde zij voor een oogenblik zic.i nog zoo gelukkig gevoeld had. Francoise weemie in stille, doch zij snikte luid, toen zij naar .leaimc en Gaspard zag: heiden had zij lief; hun lcc I en luinne misrekening trollen haar.

Wat Hoqueville betreft, zoodra hij gehoord had, dat al wat hem geschonken was, herroepen werd, onlsnaple hem een uitroep van toorn, en hij wierp /.ijn handschoen, welken hij in de hand hield, naast zich op den grond; met gebalde vuisten op zijne knieén gedrukt, luisterde hij in sombere vertwijfeling. Zijn gelaat, dat zoo opgeruimd zoo edel geweest was, werd schier onkenbaar: 'iepe rimpels trokken zijn boog voorhoofd te zannn ; hij scheen wanhopig. Die onterving zonder aangevoerde beweegredenen; het verlies van de rijk-(lomnien, welke hij reeds als de zijne beschouwde; de schande, welke dit alles op hem laden moe.- l, waren vreeselijke folteringen voor hem ; e i de knaap die daar stond, die niet eens scb en te


-ocr page 426-

J. F. OLTMANS.

hcmci'kcti, dat die grijsaard hom hcdocld had, dat hij als erfgenaam optrad in plaats \aii dien edelman, traehüe met kinderlijke eenvoudigheid Ie raden, waarom die heer /00 hoos was, waarom die schoone \rouw, die naast hem /at, angstig de handen te /amen wrong 1

• En gij durll zeggen, dat gij dat geschreven held 1quot; riep Hoqueville woedend, toen de notaris het perkament toevouwde. »Mr. Uohillae schijnt geen gewetensbezwaren te vinden in het maken van een valsch lodicil,quot; zeide Alain spottend lachende. «Mijnheer!quot; riep de oude man, en hij hief het grijze hoofd met verontwaardiging op; maar Hoqueville verhinderde hem te vervolgen. »Ho ! Mr. Hobillae !quot; riep hij, »weet gij wal ik doen zal? ik zal dat valsche hijvoegsel laten vernietigen ; ik zal mij niet laten hedriegen en bestelen , zonder er mij legen te verzeilen; de goedheid en de achting, die de overledene voor mij had, ziju Goddank ! genoeg bekend. Al bad hij dat stuk geteekend, ik zal bewijzen, dat men hem misleid heeft ; mijne waarde moei, mijne nicht, om niet van mijne vrouw te spreken, weten, dat dit geschrift logenachlig is: niet waar. Mijnheer Hesselles! gij neemt de macht niet op, die n zoo listig hierbij gegeven is'! gij zult geen uitvoerder van dal ondergeschoven stuk willen zijn met dien Olivier Hoilel

»l)e uitspraak van den rechter kan met hel stuk de volmacht te niet doen, welke mij is gegeven,quot; antwoordde Hesselles; «doch hoe bel ook zij, zoo de eerbied voor den wil van den overledene mij den vereerenden last, welken hij mij opdroeg, zal doen aanvaarden, nimiuer zal ik als uitvoerder van den uitersten wil iets doen, zoolang mij eenige twijfel omtrent de echtheid van bet stuk overblijft.quot;

• (■ij schijnt dus nog te twijfelen!quot; riep Gaspard driftig; zijn broeder vermeerderde de ongepastheid van de vraag, door lachend het laatste woord te herhalen. «Aan de onechtheid van hel stuk, ja !quot; hernam Hesselles koel.

«O! ik bedank u!quot; vervolgde Gaspard op denzelfden toon ; doch Hesselles, die nu opstond, liet hem niet vervolgen, maar zeide ernstig: «Gij behoeft mij niet te bedanken, omdat ik mijn plicht doe, en ik zal hem doen; medelijden voor een kind, dal vervolgd wordt, of vrees voor een edelman, die hel vervolgt, zullen mij niet doen handelen tegen mijn gemoed en de wetten . .. .quot;

«Ha! de wetten!quot; riep Gaspard ; «denkt gij dan, dat gij naar goedvinden met mijn goed zult kunnen omspringen, voordat men bewezen heeft, dat bet valsche stuk echt is? De rechter zal de uitvoering van den echten zoowel als van den valschen uitersten wil opschorten, en waarmede zult gij uw vermeend recht vervolgen ? Zult gij goed opnemen op liet inkomen van uw ambt ? of zijt gij dwaas genoeg om te gelooven, dat iemand iets zal voorschieten op de eigendommen van mijne nicht, die . . . .quot;

«Mijnheer Roqueville!quot; riep Hesselles toornig; doch Olivier verhinderde hem te vervolgen, en zeide bedaard : «Ik, ik ben rijk, Gaspard Hoqueville ! verneem dus, daar gij hoopt of denkt, dat het geld alleen recht kan doen verkrijgen, dat ik meer bezit dan gij en al de Hoquevilles tezamen, en dat ik den laatsten penning zal opofferen om bel recht Ie koopen, als bet te koop is.quot;

«Indien het te koop is, zal hel niet voor u zijn. Ofschoon zij, die zich niet ontzien hebben, mijn beschermer, den edelen De Hohan, te ver-oordeelen om met vier paarden vanééngescbeurd te worden, die later het edele bloed van Mont-morencv bebben doen stroomen, ook geene zwarigheid zouden maken, hel kind van een geloolsver-zaker voor te trekken boven een braai edelman, zoo zullen zij evenwel nu niet gedoogen, dal het listig gesponnen bedrog gelukke. Ik zal dat bijvoegsel lat 11 vernietigen; ik zal de bedriegers laten straffen, en dat kind . . . .quot; bier verhinderde Jeanne hein voort te gaan ; zij klemde zich aan hem vast, doch bij scheurde zich los, en riep : «Laai mij !quot; en vervolgde toen met nog heviger drift en op het kind toetredende: »Ila, knaap! gij wilt u melen met Gaspard Hoqueville, hem zijn goed ontstelen ; ik zal . . . .quot;

«Gij zult hem niet aanraken, voordat gij mij op den grond geworpen hebt!quot; riep Olivier Hoitel, en plaatste zich lusschen den edelman en den knaap, die verschrikt terugdeinsde. Hoqueville wierp vlammende blikken op den beschermer van hel kind, die hel nu bij de band nam en zeide ; »Kom, Aimar ! laat ons gaan; ik had een beier onthaal voor 11 gehoopt; maar ik zal u niet verlaten, ofschoon men u bier verstoot.quot;

«(Jij handelt voorzichtig!quot; riep Gaspard met verkropte woede; «maar ik zal u en den kleinen ellendeling wel vinden!quot; Olivier Hoitel, die de deur genaderd was, keerde zich om en zeide luid : »Gij zult hem niet vermoorden, zooals gij zijn vader gedaan hebt!quot;

Ken uitroep van afgrijzen en verbazing der vrouwen liet zich hooien. Hoqueville was de deur


-ocr page 427-

Het Testament.

»ls |{o(|ueville or nog nicl T' vroeg Henri l'alconcl.

De inwoners van Monlpellier, die, in een kouden avond der maand November van I(gt;57, voorbij liel huis van Henri Falconet gingen, zagen er niets vreemds aan : de sleènen zagen er even zwart uil als and ts ; de luiken waren allen gesloten zooals gewoonlijk. Kr vertoonde zich geen meer of minder licht achter het bovenste gedeelle der vensters gt; de deur stond niet open ; niets duidde aan, dat cr een gewichtige gebeurtenis in hel huis stond plaats te hebben, en toch lag llcnri l'alconcl op sterven ! Deze was dc rijkste der Hngenoleii van de slad ; zijne voorouders hadden steeds de aanzienlijkste atnblen bekleed, en hij zeil' had, in vroeger jaren, een werkzaam aandeel genomen aan de vcrrichlingen zijner geloolsgenooten, en evenals de Falconets, die vóór hem geleefd hadden, in menige belrekking zijne medeburgers gediend.

De onrust en hel verlangen stonden op hel gelaal van den grijsaard te lezen, en evenwel zag men aan de bleekheid van dat gelaal, dal de uren zijns levens geteld waren; zijne lange grijze baren hingen op zijne schouders, en terwijl hij onrustig de dorre hand bewoog, wendde hij bel hoofd ter zijde, zag naar dc drie vrouwen, die voor zijn bed zalen, en vroeg; »ls Hoqueville er nog niet 1quot;

«Neen, Henri 1quot; zeide de oudste. — «Nog nicl vervolgde de zieke, geheel ontmoedigd door hel antwoord zijner zuster. Zij alleen had den moed gehad te antwoorden, de andere vrouwen niel, en zij zeide weenend : «Henri I Henri! vertrouw loch op de genade van den goeden God ; hij zal uw leven rekken, indien hel goed is, en Hij hel wil, en dan zuil gij hem zien, naar wiens komst uw hart verlangt.quot; Onder hel nilspreken der laatste woorden stond zij op, Irad naar hel bed, drukte haar broeder dc hand en wischte hem hel gelaat al. De zieke wisselde een blik mei zijne zuster, welke geheel de liefde uitdruktquot;, die zij voor elkander gevoelden, en hij zeide, haar handdruk bcnnlwoordende : «.Mijne goede Franroisc weel wel.

dat ik niel zal morren, nn de Heer, mijn (Jod, mij lot zich roept; ik, die zoovele jaren hel leed gedragen heb, dat Hij mij oplegde, en die ruim door Hem gezegend ben, in vergelijking met zoovelen mijner broeders, die om Zijns Zoons wille geleden hebben.quot;

Doch nauwelijks had zijne zuster zich weder nedergezet hel spreken kon toch slechts den dood van den zieke verhaasten - of hij riep halfluid ; «Mijn (Jod I mijn (iod ! heb medelijden met uw armen dienslknecbl, meet de maal Uwer weldaden vol; gedenk mij evenals weleer lliskia, en laai mij leven, opdat ik hem zien moge, opdat ik niel voor Uw aangezicht verschijne, schuldig aan ongerechlighcid!quot; Toen zweeg hij, schcen Ie bidden, en vroeg, toen bij de oogen weder opende: «Heb ik niet iels gehoord ? dc deur is geopend ; igt; hij gekomen ?quot;— «Neen, oom! men heelt bont binnengebracht voor den nacht.quot; «Zoo, Hlanche ! wal mij betrefl, ik zal geen koude meer lijden dezen naehl. \u ! ween zoo niel, kind! indienik toch te vergeefs moet waehten, dan verlang ik naar den dood ; wanl ik ben bereid te sterven.quot;

• Jeanne! zijl gij nog daar?quot; vroeg hij cenige oogenblikken later; en toen deze naast het bed stond, zeide bij : »(ïecf mij uwe hand, en ga hier hier zitten; zóó! gij behoeft niet bang Ie zijn, dal gij mij hinderen zult ; het bed is groot genoeg, en ik wilde u wal vragen: Is Gaspard er nog niet? —«Neen, beste oom!quot; antwoordde zij en droogde hare tranen ; «ik weel niel waar hij blijll ; zooals ik u gezegd heb, toen hij mij tnel zijn broeder hierheen zond, dacht hij den volgenden dag op reis te gaan ; indien hij maar geen ongeluk gekregen heeft 1 hij is driftig van aard en de wegen zijn ook niel veilig.quot; — »lk hoop, dat God hein bewaard zal hebben, Jeanne I zeide de grijsaard zacht, en bij voegde er bij, terwijl zijn slem beefde : -Daar hij nu niel komt, moet gij mij antwoorden. Ik weel, gij vreest (Jod en hebt uw man liel :ook ik heb mij nooit over u Ie beklagen gehad ; gij waart altijd een goed kind, gij zijl ook een goede vrouw geworden. Ik weel, dat gij uw armen broeder Pierre altijd een zusterlijk hart hebt toegedragen ; gij hcbl voor hem gesproken, toen ik hem baatte ; had Gaspard


-ocr page 428-

ook uw voorbeeld gevolgd, dan zou ik wellicht uw broeder niet Ie laat vergeven hebben. God beeft mijn berouw gezien, Hij zal mij genadig zijn. Gij weet, Jeanne ! boe ik uw echtgenoot heb ontvangen, toeu hij om uwe hand verzocht ; ik beschouwde Gaspard als mijn zoon. Pierre, de zoon van mijn broeder, ontving niets, uw echtgenoot alles: gij twijfelt niet, of ik hem heb liefgehad ?quot;

»Neen ! o neen ! ik weet wat wij, Gaspard en ik, aan u te danken hebben ; maar hij erkent hel ook : gij hebt een zoo» in hem, hij verdient uwe goedheid, hij eert u als een vader ! ' — Uier zweeg zij, en Henri Falconet, die zijn oog, waarvoor het reeds schemerde, strak op haar gericht hield, zeide na eenige oogenblikken; «Gij zult mij niet irach-ten te misleiden, Jeanne! gij zijl een goed kind.quot; Hier aarzelde hij, en vroeg toen : »Gij hebt uw echtgenoot dus lief?quot;—»Hoel twijfelt gij er aan, oom ? ik bemin hem met geheel mijn hart!quot; — • Neen, Jeanne! maar.... heeft (Jaspard geene geheimen voor u, vertrouwt hij u alles?quot; vroeg hij snel en luisterde aandachtig, toen zij antwoordde: «Geheimen? ik weet er geene; ik weel niels van Gaspard, of ik zon l et u durven zeiigen ; want gij zijl zijn vriend !quot; Hare slem was ernslig, maar droevig, en de grijsaard drukle hare hand en zeide: «Vergeef het een oud man, die slerli; maar zie, elk oogenblik kan de lieer mij roepen voor Zijn rechterstoel, en een woord van u kon mij soms een groote schuld ontnemen. Gisleren, loeii meester Lobillac kwam, heb ik u reeds gevraagd, of er wellicht nog een getrouwe dienaar of een vriend van uw broeder Pierre in leven zon kunnen zijn, dien ik nog met eenig geld beloonen kon voor de diensten aan dezen bewezen, en toen hebl

gij geantwoord.....quot; — «Neen! en zóó is hel.

waarom zou ik hel u verzwijgen, en u van het genoegen berooven een weldaad ie doen ? denk! mijn goede oom Henri, dal Jeanne hem nog za| voorliegen op zijn sterlbed ! O! dal is hard! maar (Jaspard zal u zeggen, dat ik waarheid spreek,quot; riep zij, in tranen uitbarstende; doch toen de grijsaard , haar naam noemende, haar bad te zwijgen, sprongzij op en riep met de twee andere vrouwen uit: «Kr wordt geklopt!quot; — »lk hoor een paard trappelen !quot; zeide Blanche, en Jeanne wilde heengaan ; doch de oude man zeide zacht: «Blijf! indien hij het is, dan zal liij wel dadelijk hier zijn.quot;

Feu oogenblik daarna hoorde men de Irappen kraken onder den lasl van iemand, die zacht ging; ile wieltjes der sporen klonken. «Hel is Gaspard!quot; riep zijne vrouw, en Roquevilie trad in de kamer. De grijsaard vouwde de handen, en sloeg dankbaar de oogen len hemel. Hlanche en Francoise ontvingen hem met een uitroep van vreugde; zijne vrouw vloog hem in de armen, kuste hem, en riep: «God zij gedankt voor uwe komst!quot;

K |i ■ ^

11! r

Bi . ■

Iloqueville schoof zijne vrouw zacht ter zijde, naderde bel bed, wierp zijn hoed neder en zeide : »De Hemel heeft mijn gebed verhoord; ik kom laai, maar nog niet Ie laai. O! slel mijn hart gerust: hoe gaat het u ? zijl gij inderdaad zoo ziek ? is alle hoop verloren ? zal ik mijn tweeden vader verliezen ?quot; De zieke was te sterk aangedaan om te kunnen spreken: zijne zuster gaf hem een weinig wijnen Roquevilie vervolgde: «Ik ben gestort met mijn paard ; ik weet niet, hoe lang ik bewusteloos op den weg gelegen heb; eerst achl uren nadat ik tol mij zeiven gekomen was, kon ik het huis verlaten van de lieden, die mij gevonden hadden, en ik weel niet hoe ik hel nog in den zadel heb kunnen uilhouden. Bevindt gij u nu wal beier ?quot; vroeg hij, loen Henri Falcone! hel hoofd ophief en het oog op hem vestigde. »lk hel) lang gewacht naar u, Gaspard!quot; zeide de grijsaard aangedaan ; »hel verheugt mij u te zien, dien ik steeds mijn zoon noemde; zelf geen kinderen hebbende, streelde het mij u dien naam te geven ; ik dank den goeden God, dal ik u zie.quot; Hier zweeg hij, rustte een weinig, en zeide loen: «Francoise, en gij, kinderen ! gaal bij hel vuur; ik moet spreken met Gaspard over zaken, die mij en hem alléén hetrelfen.quot;

De vrouwen verwijderden zich, en hij vervolgde; «Neem een stoel en ga zitten; gij zijl gevallenen hebt lang te paard gezeten, gij moet wel vermoeid zijn, ik kan het zien ; maar ik kan u geen lijd laten om uit te rusten.quot; Hij bedacht zich eenige oogenblikken, en zeide toen ernstig: «(Jaspard ! ik ben zonder genade geweest voor mijn neef, voor Pierre Falconet, den éénigen zoon van mijn éénigen broeder. Ook gij hebt hem gehaat, wellicht ben ik daarom zoo hard geweest; hel is waar, hij bad zijn geloof verzaakt; maar hij bleef mijn neef. Gij zelf hebl, toen ik le laat mijn verkeerd gedrag inzag, schuld bekend : is het niet zoo?quot; — «Ja!quot; antwoordde Roquevilie; »maar dewijl gij hem vergeven hebt, en hij niet meer leeft, is alles afgedaan; leelde hij, dan....quot;

«Gaspard !quot; viel zijn oom hem in de rede, «meester Bobillac wacht in de kamer, welke hier naast is; ik heb slechts weinige oogenblikken over; zou er nog geen middel zijn, om bet leed te ver-

J. F. OLTMANS.


-ocr page 429-

Hoiincvillc 1quot; lioiiiaalilo do grijsiiiinl nogmaals ItiidcT on mei meer drift doch toen liet hij plotsoiing de hand zakken ; hij viel weder op hel hoofdkussen neder en uitte slechts eenige onverslaanbare woorden.

Het huis rmi hef Xrcwijf. — D/rosc Novellcu. Bladz. 1S1

-ocr page 430-

mmmsm

-ocr page 431-

MKT TKSTAMK.NT.

goeden, dat wij mijn neel Pierre Iterokkeiul hcli-hen ? Itedenk, dal ik sterl'; ik zid binnen weinige oogenblikkeu om onlferming moeien smeeken voor een streng maiir rechtvaardig Rechter. Hier, op mijn doodbed, kan ik alles vergeven ; want ik heb zeil vergeving noodig; daarom zeg het mij, als er iemand is die mijne vergeving noodig beell, en ik zal vergeven !quot; Roqueville bedacht zich een oogenblik en zeide loen langzaam en ernslig: -Mijn oom is zoo goed geweest, dat ik niet weel van wien hij vergilTenis zou noodig hebben, en ik weet niet, dat er iemand is, die zijne vergifl'enis noodig heeft, dan ik . . . — »l)an gij?quot; zeide de grijsaard en vervolgde toen bewogen : «Spreek op, mijn zoon! vrees niets, Gaspard ! bedenk n niet: het is hal voor mij; welnu «Waarom zou ik voor n vreezen ? gij waart altijd zoo goed ; maar die goedheid heb ik niet altijd even dank-daar ontvangen ; ik bid u, vergeel' mij dal.'' — »ls dat alles, Gaspard !quot; vroeg Falconet verwonderd, loen deze zweeg. — «Ik herinner mij niel, dat ik verder iets misdreven heb; maar heeft men mij belasterd ? zeg het mij, dan kan ik mij verdedigen.quot;

»0 God! verwijder den dood nog een oogenblik van mij !quot; had de grijsaard ; en zeide: «Francoise! roep meester Robillac.quot; Zijne krachten schenen uitgeput; zijn oog, dat al zijn vuur verloren had, scheen moeite te hebben, om den echtgenoot van Jeannete vinden.liindelijk vestigde het zich op dezen; en zijne krachten schenen te herleven ; hij richtte zich op, strekte de hand uil, en zeide ernstig: «Gaspard Roqueville!quot; — »Wat begeert gij ?quot; vroeg deze met een dolfe stem, loen zijn oom zweeg. «Gaspard Roqueville !quot;herhaalde de grijsaard nogmaals, luider en met meer drift; doch toen liet hij plotseling de band zakken; hij viel weder op het hoofdkussen neder, en uitte slechts eenige onverstaanbare woorden. Ken oogenblik later luisterde Ro(|ueville tevergeefs met de stipslc aandacht. Hij stond onbeweeglijk naast het bed ; doch toen Fi'ancoise en meester Robillac binnentraden, ging hij driftig naar de tafel, nam een kandelaar in de hand, trad er mede aan het bed, en loen de vrouwen, die zijn doen met angsl hadden nagegaan, hem zagen terugtreden, snelden zij naar hel bed, en Roqueville, die de hand aan zijn voorhoofd bracht, zeide met Ireuri-gen ernst: »De brave man is dood; wij hebben hem verloren !quot; Het gejammer der vrouwen over-siemde zijne laalslc woorden, en terwijl Francoise zich op hel bed wierp en vruchleloos haar broeder riep en zijn gelaat kuste, zeide Roqueville : «Mees-

Ier Robillac; de man, die mij als een zoon lief had, is niet meer! idj zuil hem niel meer dienen ; maar daar zijn uiterste wil reeds lang gereed was, kan het slechts bel maken van eenige legaten wezen, en ik zal doen, wat ik denk, dat zijn voornemen kan geweest zijn.quot;

De notaris was vertrokken, en de vrouwen omringden het bed van den overledene ; Ie sterk aan gedaan om Ie spreken, gaven zij den vrijen loop aan hare li anen, en staarden, in droevige gedachten verdiept, op den broeder, den oom, die, vóór weinige oogenhlikken nog lol haar gesproken bad, er herinnerden zich zijne deugden, eene herinnering, die slechts hare Irenrigheid nog kan vermeerderen. Roqueville had zich bij de talel nedergezet; de smarl, welke op zijn gelaat te lezen stond, verried hoe diep het verlies hem trol ; geen tranen verlichlten den rouw, welken hij gevoelde, en zijne vrouw, die naar hem omzag, werd getrolfen door de sombere uitdrukking van zijn wezen. Gelalen treurigheid, geene vertwijfeling, had zij van hem verwacht; en de goede Jeanne, die, zelve vertroosting behoevende, naar haar echtgenoot had omgezien, omdat zij hoop had, dat hij haar iets zou zeggen lot leniging van hare smart, de zwakke vrouw, die zelve troost noodig had, bespeurde, dat de man, wiens moed en geestkracht zich nooit hadden verlochend, behoefte aan hare verlroosling had. Zij naderde hem, sloeg haar arm om hem heen en kusle zijn voorhoofd, dal koud was als ijs; maar bij scheen de drukking van baar arm niet te voelen ; hare lippen raakten tevergeefs zijn voorhoofd aan; doch loen zij zich openden om te spreken, en Jeanne vol liefde zeide: «Gaspard! wees toch zoo bedroefd niel!'quot; loen werd hij als uil een diepen slaap gewekt, en blikte vervaard om zich heen. Zijne vrouw herhaalde nogmaals haar verzoek, en hij zeide, terwijl hij bare hand legen zijn voorhoofd drukte : «Zoo bedroefd niel, beste Jeanne? o! gelooft gij wel, dat ik lien jaren van mijn leven zou willen geven, om hem nog tien minuten in hel leven Ie kunnen terugroepen ? Kn evenwel heb ik mijne Jeanne te lief, om van baai-te scheiden .... doch de dooden keeren niel terug; hel is Ie laat!quot;

Dit looncel van jammer, van huwelijksliefde, werd plotseling afgebroken door hel bericht, dat men de erfgenamen verzocht te spreken, ten einde bij de verzegeling tegenwoordig te zijn. «Verzegeling ! quot; riep Roqueville opslaande, en driewerf herhaalde de knecht zijn bericht, voordat hij er de strekking van scheen begrepen te hebben. Hij


-ocr page 432-

182

ging weder zilJen, bedacht zich, slond toen weder op en zeide: »ik kom!quot; — «INeen, Idijl hier, (Jaspard!quot; zeide zijne vrouw, »rsij zijl te vermoeid ; ik zul gaan of onze waarde moei, maar gij ... . ?quot;— «Jeanne !' viel Roqnevilie haar in de rede, »ik zal gaan; het is een misverstand: waarschijnlijk wist men niet, dal ik hier hen; dadelijk kom ik terug. '

«Mijne lleeren !quot; zeide (Jaspard legen de be ambten, die hem in een vertrek nabij tien ingang van hel huis wachtten, «ik ben n zeer dankbaar voor de moeite, welke gij genomen hebt, en het spijl mij, dat gij nog zoo laat een vergeefschen gang gedaan hebt: ik ben Gaspard Ilof|iieville; mijne vrouw is de nicht van den overledene; zijne zuster en de zuster mijner vrouw, beiden ongehuwd, zijn allen hier tegenwoordig ; zij zijn zijne cénige erlgenamen, en dus zuil gij zeiven nog beter dan ik gevoelen, dal hier geene verzegeling behoelt plaats Ie hebben.

«Mijnheer Hoquevilie Iquot; antwoordde de oudste der beambten, «ik bedank u voor de gegeven inlichting ; doch ik geloof niet, dat het vermoeden uwer afwezigheid, of de onzekerheid over het al of niet legenwoordig zijn der erfgenamen in de stad, oorzaak der verzegeling is, welke mij is opgedragen. Wellicht zal bel u gemakkelijk vallen, de reden van dezen rechtsvorm na te gaan, als ik u zeg, dal de verzegeling geschiedt op verzoek van Olivier Uoilel, en dit is ook alles, wal mij bekend is.quot;

• Olivier Boitel ?quot; herhaalde Koqueville, zich bezinnende ; «maar dien man ken ik niet. Mijnheer nooit heeft mijn oom mij zijn naam genoemd, en ik weet niet . . . .quot;

• Wellicht betrelt hel een oude schuldvordering den verkoop van gronden ol gebouwen ; in allen gevalle zuil gij zoo goed zijn, ons in slaat te stellen onzen last Ie volgen.quot;

Itoqueville was hiertoe niet genegen ; doch de ambtenaar, met wien bij Ie doen had, was niet te bewegen om terug te gaan ; bij verlangde, dat men de zuster en de nichten van Henri Falconet zou roepen, en zeide kortaf; «Indien ook zij zich verzetten legen de volvoering van mijn last, Mijnheer! dan zal ik een akte van verzet tegen de wet opmaken en vertrekken ; geliel dit wèl in Ie zien, en vóórdal er twee uren verloopen zijn, ben ik hier terug, met een genoegzame macht om de lenuilvoerbrenging der bevelen van mijne achtbare meesters Ie verzekeren.quot;

Itoqueville aarzelde ; doch eindelijk gaf hij ge-boor aan de raadgevingen van den man, die alleen verlangde hel hem gegeven bevel Ie komen ten uitvoer brengen, en die levens liet bemerken, dal hij desnoods van de sterke macht gebruik zou maken. De verzegeling geschiedde.

De vader van Henri Falconet was een dier duizenden die, op last van hnn koning, laaghartig vermoord werden, toen Karei l\ er toe besloten liad, om de Hugenoten met één slag te vernielen. Zijne drie kinderen ontkwamen, dank zij de zorg van een getrouwen vriend, gelukkig aan de handen der moordenaars van bun vader De oudste zoon van den braven Hugenoot was nauwelijks oud genoeg, om de vermoeienissen va?i den oorlog Ie wederstaal), of bij school hel harnas aan ; zijne geloofsgenooten vonden in zijn arm een sterken steun ; zijne vijanden ondervonden de kracht van dien arm, welke zich gewapend bad om den dood van een vader le wreken. Langen tijd was hij de schrik van hen, die den krijg voor de mis voerden ; langen lijd streed hij, met een onlembaren moed, aan de spits der dappere Hugenoten; doch de dood ontnam den held van lvr\ dezen dapperen ollicier; zijne vrouw beweende met hare drie kinderen den echtgenoot, die op hel bed van eer gestorven was.

Henri Falconet bad zich niet minder verdienstelijk voor zijne geloofsgenooten gemaakt. Olschoon bij voor hen de wapens niet opnam, stond bij hunne belangen ten allen tijde voor, zells ten koste van zijne gezondheid en met gevaar van zijn leven. Zijn broeder had alles wat hij bezat in den oorlog verloren ; bij daarentegen had zijne bezittingen vermeerderd ; hij was rijk, onaangezien heigeen bij voor de goede zaak had gegeven. De vrouw, de kinderen van zijn broeder, vonden in hem een trouwen verzorger, en toen het verdriet over den dood van haar eclilgenoot baar aan hare kinderen ontroolde, beschouwde Henri zich als bun vader, terwijl zijne zuster Franeoise, die evenals hij ongehuwd was, hen als eene moeder verzorgde en groolbraebl.

Van jongs af liet Pierre zijn Insl voor den krijgsdienst blijken, en zijn oom moedigde die neiging aan : hij begreep, dal, olschoon voor bel oogenblik het zwaard in de scbeede rustte, er een lijd kon komen, waarin de Hugenoot het zou moeien trekken, om de vrijheden le verdedigen, die hem bezworen waren. Hunne vijanden, voor welke hel een spel was, de heiligste verbintenissen


-ocr page 433-

11 KT TESTAMENT.

180

mei voelen t« lieden, konden alleen in onlzajf,' gehouden worden door hel bewiislzijn, dal de llugenolen hunne he/illingeu, hun godsdienst en hun leven nicl zouden prijsgeven, zonder liet zwaard le trekken. Kraneoise dachl geheel anders: zij sidderde bij de gedaehle, dal de jongeling, dien zij opgevoed had, hetzelfde lol van zijn vader zou ondergaan, en hare heden hadden zooveel invloed op haar hroeder, dal hij heloolde hel geheel over te laten aan de vrije keus van zijn neef. (lij zeil' wenschle niets liever dan den jongeling in het leven te houden, die zijn naam droeg, en die eens het grootste gedeelte zijner goederen zou erven.

Ongelukkig moest de liefde, die niet naar staalkundige of godsdienstige gevoelens ziel, den hand verseheuren, welke den oom en den neef te zameu hond. Pierre werd verliefd op de dochter van een lioomsehgezind edelman, en zijn oom keurde zijne liefde al. INoeli de genegenheid, welke hij voor zijn neef gevoelde, noch de bezweringen van Fran-coise, noch de tranen van de heide zusters van den jongeling konden den Hugenoot bewegen, om eenige inschikkelijkheid te gebruiken. In plaats van den verliefden jongeling met vaderlijke zachtheid te vermanen, gaf hij slechts gehoor aan zijn onverdraagzamen ijver voor het geloof, en verweet den schuldige, dat hij een meisje beminde, wier geloofsgenoolen zijn grootvader hadden vermoord, zijn vader hadden doen sneuvelen, en nog steeds naar een gunstig oogenblik loerden, om hel verschrikkelijke bloedbad van den St Marlholomeus-nachl te hernieuwen. Vruchteloos trachtte Pierre te bewijzen, hoe onschuldig zij was aan dat alles; vruchteloos bood hij aan, ten einde den toorn van den ouden man te doen bedaren, haar niet te huwen zonder zijne toestemming, of zoolang zij niet van geloof veranderde; llenri Ealconel was onverbiddelijk : hij eischic, dat zijn neef die onwaardige liefde voor een vijandin der Hugenoten uil zijn hart zou rukken.

Deze echter kon daartoe niet besluiten; alles wilde hij beloven, maarniet, om liaar niet meer liet te hebben, om hare liefde met verachting te verwerpen. Toen dreigde de man, die anders zoo goe dvoor Pierre geweest was, hem met zijn vloek ; nimmer zou de onwaardige, die door zijne schandelijke genegenheid zijn vader en grootvader in hun graf had kunnen bespotten, van hem erven. Doch de jongeling beminde oprecht, en bleef getrouw aan hetgeen hij had beloofd aan het meisje, dal hem liefhad; gehoorzaam en onderdanig aan den man, dien hij als een vader eerde, zoolang deze zich als een vader gedroeg, hield hij zijne drilt voor diens onrechtvaardige eisehen en bedreigingen lang m toom ; doch toen het eens zóó ver kwam, deed hij geen verdere moeite om zijn oom te verbidden : met een edelen trots bewaarde hij hel zwijgen, toen deze hem vloekte en hem beval zijn huis le verlaten.

De strenge handelwijs van llenri falconet had de gevolgen, welke hij vooraf had kunnen voor zien. Pierre, beleedigd in hetgeen hij hel meest liefhad, behoefde nu niets meer te ontzien ; zijn oom was zijn vijand ; het huis, dat voor hem zoolang hel onderlijk huis was geweest, was voor hem gesloten. Slechts nu en dan gelukte het hem zijne zusters ol zijne goede moei te zien; doch hare tranen hielpen hem niet, hare raadgevingen evenmin; nu minder dan ooit was hij geneigd om zijne liefde op le offeren. Hel meisje, dat hij liefhad, was nn zijn éénige schal : zij beminde hem; hare ouders maakten slechts ééne tegenwerping, toen hij om bare hand verzocht : zijn geloof! Pierre was jong en verliefd; hij verzaakte hel geloof zijner vaderen.

Ken edelman, die met llenri bevriend geweest, en aan de zijde van zijn broeder in een schermutseling gevallen was, had drie zoons achtergelaten ; de jongste der lloquevilles, (iaspard, verzocht om de hand van Jeanne. Deze beminde den man, van wiens vader haar oom haar zooveel goeds verteld had, en die even edel en dapper was als zijn vader. .Niettegenstaande zijne jeugd, had hij reeds gelegenheid gehad om zich le doen kennen als een ijverig beschermer van de rechten zijner geloolsgenooten ; llenri zag met vreugd de nauwere heirekking, welke er Insschen zijne nicht en den zoon zijns vriends was ontstaan, en gal zijne toestemming tot hun huwelijk, (iaspard veroverde de plaats, welke Pierre weleer in zijn hart bezeten had ; Uoipievillc was een waardiger zoon, dan de geloof'sverzaker ; de dappere edelman verdiende de bezittingen, welke hij hem dacht na te laten.

(ieen vermogen bezittende, en geen lust gevoelende om zijn bestaan in den koophandel te zoeken, verkoos Pierre den krijgsdienst. Frankrijk had den koning verloren, die voor een kroon gedaan had, wat de neef van llenri vooreen vrouw deed. De llugenolen werden het gewaar, dat de man niet meer leelde, die ondanks de vorderingen van Home, niet geheel vergeten kon, dat de Hugenoten zijne oude wapenbroeders en eens zijne geloofs


-ocr page 434-

J. F. OLTMANS.

184

gcnooten waren. Lodewijk XIII wilde de Gereformeerden (Iwingen de geestelijke goederen lenig Ie geven, welke /ij sederl zestig jaren liezden hadden ; dit was een aanvang der vervolging. Kerst vorderde men hel goed, later zon menhloed eilt;chen ; had de Koning het verstand van zijn vader gehad, nimmer zon hij er aan gedacht hebben, om de voorrechten te schenden, welke aan dat gedeelte zijner onderdanen waren hezworen. De oorlog begon, en l'ierre, die, ofschoon hij van geloof versluierd was, nog niet vergeten had, voor welke zaak zijn vader gesneuveld was, bood de partij zijne diensten aan, welke bet recht aan bare zijde had, en welke hij altijd zou hebben blijven dienen, indien zijn oom het verstand gehad bad den jongeling met zachtheid te leiden. Doch zijn aanbod werd met verachting van de band gewezen ; men vertrouwde den man niet, die zijn gelool verzaakt had. Roqueville had veel invloed op de hoofden der (ïerelormeerden, en bel bleel Pierre niet onbekend, dat de man van zijne zuster de voor-naamslc oorzaak van dit wantrouwen en de weigering zijner aanbieding was. De wraakzucht welde met onstuimige drifi in zijn hart op en verduisterde zijn gezond verstand. Voorbeen zou hij gegruwd hebben om bet zwaard Ie Hekken tegen ben, die bij als zijne broeders bleef beschouwen; nu echter haakte hij naar bet oogenhlik, waarin hij het hun, die zijne bedoelingen wantrouwden, zijne goede voornemens met verachting beantwoordden, zou doen herouwen, hem uit bun midden verbannen te hebben ; en zonder bet zelf te weten, bevond bij zich op zekeren dag, ten gevolge van zijn bijzonder verzoek aan den Koning, onder de legerbende, die bet eerst de oproerlingen zou aangrijpen. Hij die onderdrukt, verzuimt nimmer den naam van oproerling te geven aan hem, die hel waagt zich tegen dal geweld te verzetten. Sinds dat oogenhlik dulde zijn oom niet meer, dat de naam van l'ierre in zijn buis genoemd werd ; l'Vancoise waagde geen poging meer om baar broeder door hare bede te vermurwen ; de zusters van den ollicier des Konings zagen in, dat alle hoop verloren was om haar oom van gedachten te doen veranderen : voor den man, die de wapenen tegen zijne oude geloolsgenootcii voerde, kon geen genade zijn.

De ijver, waarmede Koqueville de zaak der Hugenoten voorstond, zijne gcbcchllicid aan bel geloof zijner vaderen, waren de redenen, die hem genoopt hadden, den broeder' zijner vrouw het geluk nicI Ie gunnen, de inspraak van zijn hart te volgen. Hij maakte zich van zijne onverzettelijke geslrengbeid een aanbeveling bij Henri l'aleonet, die hem reeds zoo sterk genegen was, en toen Pierre bij een ruitergevecht het ongeluk had den oudsten der Ro(|uevilles met eigen band terneder te stoolen, kende de haal van (Jaspard geen per ken meer, en hij verheugde zich, dat bij, door Pierre, als het ware , in de gelederen der Catbolieken geworpen te hebben, deze ook van de gelegenheid beroofd bad, om door zijne dapperheid en zijn ijver voor de belangen der Hu-genolen, hel hart van zijn oom te herwinnen.

b de burgeroorlog reeds verschrikkelijk, als verschil van staatkundige gevoelens en partijhaat hem verwekt hebben, nog veel vreeselijker zijn zijne gevolgen, nog bloeddorstiger is de geest, die de strijdenden tegen elkander aanvuurt, wanneer de godsdienst hem veroorzaakt, of de dweepzucht de wapens gesmeed heeft. Dan bestaat er geen band meer lusschen de bewoners van één land, van dezelfde slad ; dan is de broeder de vijand van zijn broeder; zij hebben, in hunne woede, minder mededoogen voor elkander dan voor den vreemden vijand, dien zij voorbeen te zamen bevochten hebben. Na de stem van den dweepacb-tigen dwingeland, die zijne soldaten oproept om zijne onderdanen met het zwaard Ie hekeeren, kan er geen schrikverwekkender kreet gehoord worden, dan die van een volk, dat te wapen loopt, om bet heiligste wat de menscb bezit, de vrijheid van geweten, te verdedigen ; dal met zijn godsdienst, zijn leven en zijne be/.iltingen, bedreigd ziel; — zijne hezitlingen, meestentijds de oorzaak van het geweld, dat men het aandoet, altijd de toegezegde buit aan de werktuigen van dit geweld, indien het wordt lenondergebrachl.

Pierre Falconet viel als een offer van den burgerkrijg. Het bericbl van zijn beklagenswaardigen dood deed in hel hart van zijn oom de genegen-beid herleven, welke bij voor hem gekoesterd bad ; hel medelijden wakkerde den gloed aan van dit gevoel, hetwelk de afkeer voor den geloofs-verzaker niet geheel had kunnen uitdooven. 'IV laat gevoelde hij berouw, den jongeling door zijne onverstandige gestrengheid in hel verderf gestort te liebben ; te laat jammerde hel hem, de bede van Francoise, van de zusters van den verdoolde niet Ie hebben verboord. Mij verweet den man, dien hij als zijn zoon beschouwde, dal bij Pierre bad gebaat ; maar toen deze hem vroeg, welk recht de man, wiens zwaard nog droop van bel bloed zijns broeders, en die door zijn weldoener


-ocr page 435-

MET TKSTAMENT.

vervloekt was, oji zijne geiiegenlieid lntd, loen zweeg Henri I'lilconet : lloiiueville wns niel minder wreed geweest dan hij /.elf.

Km evenwel lachte het den ouden man toe, zooveel hij vermocht, zijn onrechl Ie vergoeden. Mij wist dal Pierre den dood gevonden had.jnisl loen hij de hlijde hoop koesterde, eerlang een hn-welijkspand van zijn vrouw Ie onlvangen ; lol nog toe had hij niel dan haal gevoeld voor de vrouw, die de oorzaak was van Pierre's ongehoorzaamheid en zijne verandering van gelooi; nu echter wilde hij voor haar zorgen. Hare ouders waren dood ; zij heweende den echlgenool, dien zij zoo sterk hernind had ; kommer en gehrek zouden haar weldra omringen; de vader had hil-ter genoeg geboet voor zijn misdrijf ; hel kind, dal reeds hij de gehoorle vaderloos zou zijn, moes! niet omkomen door hel gemis aan hehoorlijkc verzorging. De ongelukkige weduwe kon hehoefie hehhen aan dadelijken onderstand : de verzekering alleen, dat er iemand was, die voor haar en haar kind, zoo zij moeder werd, zou zorgen, was op zich zelve al iels, dal haar kon bewaren om lol wanhoop Ie vervallen; doch zij bevond zich op des vijands grondgebied ; de wegen waren onveilig en hel was moeilijk om, iemand Ie vinden, die deze laak genoeg Ier harte zou nemen ; Henri was Ie oud, Ie ziekelijk om gedurende den oorlog zell'deze reis le doen ; daarom verzochl hij lioqueville in zijne plaals naar heziers le gaan. Wie wisl heter (hm Gaspard, hoeveel er aan gelegen was, de woorden van verlroosting en de toezegging vanondersland zoo spoedig mogelijk aan Pierre's weduwe le doen hooren. Helaas! de goede bedoelingen van den ouden man moeslcn zonder vrucht blijven; hel is waar, lioqueville kwam lij(ligi genoeg, om de ongelukkige vrouw mei bel voornemen van den 111:111. die eens haar vijand geweest was, bekend le maken; doch dil was ook hel al! en In sombere gedaehlen verloren, hoorde Henri Falconel naar Uoqueville's woorden, loen deze hem verslag deed, hoe hij de moeder mei haar onlij(li.« geboren wichi «11 grave geleid had.

spard zal alleen in de kamer, in welke de ■le wil van den overledene zou worden voor-n Hij sloeg geen acht op de koslbare meu-van hel vertrek; de fraaie bloemen van bel gsel, dal den muur bedekle, en van de len van hel groole bed, trokken evenmin ;)g lot zich als de schilderijen, die aan den

wand hingen. Zijn blik bleef slijf gevestigd op een kleinen vierkanleu koller, mei koperen hoeken en beslag, die midden op de lafel stond, van welke hel koslbare kleed io rijke plooien afhing de ziel van (iaspard was in dal kofferIje; hel hevalle den uilerslen wil van Henri falconel.

Zijn broeder Alain, die zijne vrouw naar Monl-pellier vergezeld bad, trad binnen, en stoorde hein in zijne overdenkingen, en lerwijl hij op een man van hooge jaren wees, die hem vergezelde, zeide hij mei drill ; «(iaspard ! ik heb Mr. Bertrand de zaak voorgesleld ; maar hij begrijpt er evenmin iels van als wij, en ik heb hem verzocht mij le vergezellen ; zou hij hier kunnen blijven, lerwijl de lezing plaals beeft ?quot;

»En waarom niel quot;!quot; zeide (iaspard, «Ie meer, daar ik gehoord heb, dal Resselles er ook bij tegenwoordig denkl le zijn. Alain?'' vervolgde hij met drift, »wisten wij maar, wie die Olivier Moilel is ; kent gij hem niel, Mr. liertrand

«Neen, Heer !quot; antwoordde de advocaat; •maar gij heboefi 11 om die verzegeling, die, zoo ik hoor» nog vóór middernacht, op verzoek van meergc-melden Olivier Hoilel, igt; geschied, volstrekt niet te bekommeren. Aangezien al de erfgenamen van Henri falconet tegenwoordig zijn, zooals uw broeder mij gezegd heeft, kunt gij hem noodzaken, om de ontzegeling le laten doen, en alle kosten loopen voor zijne rekening, indien hij geen recht had om de verzegeling le vragen. Wellicht heeft hij een vordering ten laste van den boedel, en is hel slechls een onnoodige voorzorg geweest, doch waarvan de wetten hem toeslaan gebruik le maken.'quot;

«Wel mogelijk!quot; zeide Koqueville onverschillig, en trad Ier zijde met zijn broeder en onderhield zich met dezen, (iaspard droeg een kleed van grijs laken, dal meer geschikt was om de welgevormde gestalte van den edelman le doen uitkomen dan om zijn geneigdheid aan den dag le leggen om de nieuwste kleederdracht van hel hof le volgen. Zijne laarzen waren redelijk groot en wijd iiitioopende; hooggeel lederen handschoenen bedekten gedeeltelijk de onderste helft van den arm, en een degen met stalen greep hing aan zijne zijde. Zijn edel gelaat was bleek, verried afmal-inir, en nn en dan bezorgdheid, als bij het woord voerde, en zijn bruin haar was boven het voorhoofd gescheiden, glad neergekamd, en hing in zijn hals op den witten halskraag, die over zijn kleed lag; zijn bruiin mantel, welke mei koorden ter wederzijde op de schouders was vastgemaakt,


-ocr page 436-

J. F. OLTMANS.

180

liing op zijn cufj. Alain, wiens gelaat niols innemends had, was ouder dan (ïaspard ; liij was in het zwart gekleed, de mouwen waren opgesneden en met knoopjes toegeknoopt, en terwijl zijn broeder op den grijzen hoed een witte veder droeg, was op den zijnen van zwart \ill een veder van dezelfde kleur geplaatst.

Met openen der deur- brak het gesprek al', en i-tancoise trad in de kamer, gevolgd door hare nichten, den notaris met zijn klerk, den heer Kesselles, den minnaar van hlanehe, en een vriend van llenri Kalconet. De zuster van den overledene was, evenals hare nichten, in hel zwart gekleed, en een zwarte doek was in dejgedaante van een muls op haar hoofd vastgemaakt. Diepe treurig-lieid was op haar gelaat te lezen, dat zooveel goedheid uitdrukte, en verhoogde den eerbied, welken hare hooge jaren reeds Jeanne was een schoone vrouw;

tenger niet als hare zuster, en haar hals en hare schouders, die door het lage kleed voor hel oog bloot lagen, waren wit als sneeuw; de zwarte haarlokken hingen met lange krullen neder, en een zwart krippen sluier, welke boven op haar hoofd was vastgemaakt, hing langs haren rug af. De treurige uitdrukking van haar gelaat, de bleekheid van hare wangen, kon op dit oogenblik vooral niet vreemd voorkomen ; en was bare schoonheid geschikt om liefde te doen gevoelen, hel edele, ('at er in hare houding en de uitdrukking barer )gcn lag,moest levens ontzag inboezemen. Men kapje v.ui zwart fluweel verving bij lilancbc de plaats van den sluier ; bevallig rustte het op hare blonde lokken, die in weelderige krullen afhingen en hare wangen raakten, evenals wilden zij de schoonheid van de kuische maagd, zooveel mogelijk, aan hel bespiedend oog onttrekken. Een smal doekje van krip, dal om baar hals geknoopt was, en een slaande breede kant op hel kleed moesten ook dienen, om de ontluikende schoonheden le verbergen, welke hare zusier in rijpen bloei niet trachtte le bedekken, tenzij de, strik er voor dienen moest, die boven op haar kleed was vastgestoken. Kesselles, die schier even gekleed was als Alain, volgde haar op den voel ; eerst bij de deur had hij de hand van lilanebe losgelaten, en toen zij voor hem uil-ging, kon zij niet nalaten de hand na le oogen, die met den blanken arm, welke bijna halverwege bloot was, zoo schoon uitkwam legen hel zwarte kleed. Mr. Robiliac, de notaris, die, den groolen hoed met breede randen in de hand houdende, met langzame schreden in hel vertrek trad, was iemand van hooge jaren. Zijn spierwitte baard, zijn kromme neus en de sterk geteekende trekken van geheel zijn gelaal, gaven hem iets eerwaardigs ; een zwarte kap, die lot over zijne ooren hing, bedekte de plaats, waar vroeger zijne haren gezeten hadden, en dil alles, gevoegd hij zijn wijden zwarten tabberd en den breeden kraag, maakte hem tol een figuur, waardig door een Item brandt geschilderd le worden.

inliot'zeiiuleii. zij was zoo

Zoodra Alain de vrouwen gegroet had, plaatste Mr. Robillac zich achter de tafel, en haalde een groot leesglas te voorschijn, dat hij met zijn tabbaard afveegde. Kr heerschte een plechtige stilte, en Hoqueville wees met zijne hand op de stoelen, welke om de tafel gezel waren; hel was een uitnoodiging om plaats te nemen. Nauwelijks was hieraan voldaan, en terwijl de notaris met een zachte slem iets aan zijn klerk vroeg, ol de deur werd geopend, en de knecht kwam zeggen, dat Olivier Boitel verzocht de erfgenamen te

• Wal wil die man toch?quot; riep Roqueville onvergenoegd ; »hel komt mij voor, dat hij een slecht oogenblik uitzoekt om gehoor te verzoeken. Zeg hem, dat de erfgenamen nu geen lijd hebben om met hem te spreken; dat hij terug moet komen !quot;

Main uilte een verwenscbing, en zeide iets legen lien advokaat, die naast hem zal. De knecht waagde hel te zeggen, dat bij niet geloofde, dat de vreemdeling zich zou laten afwijzen ; doch juist toen Ko(|ueville den mond opende, om hem op hoogen toon te gelaslcn te vertrekken, en Olivier Boitel, desnoods met geweld, het huis te doen verlaten, zeide {'quot;raneoise vriendelijk : «Ik gelool niet, dat i;ij wél handelt, (iaspard ! de man verzoekt iets ; waarom kunnen wij hem niet hooren ? Het is waar, de verzegeling.... doch wellicht heeft hij daartoe hel recht gehad ; wij zijn nu bij elkander ; met weinige woorden zal zich misschien alles (phelderen. Indien Mr. Kohillac een oogenblik geduld geliell te hebben, dim moest gij hem hier laten komen; gij zuil mij er door verplichten, (Jaspard ! mijne nichten hebben er immers niets tegen ?quot;

Bianche en .leanne schudden het hoofd, en Koqueville zeide bedaard, doch kortaf: «Breng hem hier!quot; Hij liet zich niet lang wachten ; want weldra hoorde men hem aankomen, llilgezonderd de notaris, was er niemand in bet vertrek, die niel mei nieuwsgierigheid de komst van den on bekende, die de verzegeling verzocht bad, alwacblte. Mr. Bobillac was ook meer gewoon aan dergelijke


-ocr page 437-

MKT TESTAMENT.

187

voorvallen, ol slcldc er gei'ii belang in ; hij itia-derde in een hoek, dal zijn klerk medegchrachl had, en dal naasl hem op een talellje lag. De hond van den overledene, die zich op dezelfde plaats had nedergelegd, waar hij allijd gewoon geweest was aan de voeten van zijn meester te slapen, was nn opgestaan en ontving den vreem deling met dof gebrom.

Noch het voorkomen, noch de kleeding van Olivier Uoitel hadden iets bijzonders. Zijn gelaat drukte goedheid uil; doch zeker was het, dat hij verlegen was, toen hij zoo plotseling in tegenwoordigheid van het gezelschap verscheen, dat hein vreemd was. en niet opstond om hem te ontvangen : dit bleek vooral, toen hij zich in de deur hoog en eenige plichlplegingen stamelde. Zijn kleed was eenvoudig, doch netjes en kenschelslc den burgerman. Zijne verschijning had niet veel opzien verwekt ; doch toen men gewaar werd, dat hij een knaapje aan de hand met zich bracht, vestigde zich clks oog op het kind, hetwelk den vreemdeling de gelegenheid gaf, om een vhich-ligeu blik op de vrouwen en mannen Ie werpen, die zijn groet slechts Hauw beantwoord luidden. Nieuwsgierigheid of verbazing was nu op elks gelaat te lezen ; zelfs Mr. Hobillac, die het bock nederlegde, scheen niet langer onverschillig omlrent hetgeen er voorviel. Allen waren ernstig ; slechts de klerk van den notaris glimlachte onbemerkt, zoodra bet kind hem in het oog viel, en de hond staakte zijn onvergenoegd geknor, zoodra de knaap hem zonder vrees de handjes toeslak, alsof hij hem zijne vriendschap wilde aanbieden.

Gaspard brak de stille af, die er beerschste, en zeide koel: •Mijnheer Hoitel 1 gij hebt verlangd de erfgenamen van Henri l'aleonel le spreken; welnu ! wat hebt gij te zeggen ? wij hebben geen lijd om te wachten, tol u het spreken gelegen komt!quot;

Het scheen oi deze toespraak Olivier herinnerde, waarom hij zich hier bevond, en dat hij verzocht had de erfgenamen te spreken ; de (.tsv.i van de woorden, welke tot hem gericht werden, scheen hem niet te verwonderen of verlegen te maken; hij scheen hem zelfs le bevrijden van den indruk, welke tol nog loc zijn geest belemmerd had en hij zeide met gepaste deftigheid : »lk ben deze herinnering waarschijnlijk aan den heer lUxpieville verplicht ; ook zal ik nicl langer misbruik maken van zijne goedheid en van die dezer vrouwen, uil wier naam hij mede hel woord schijnt le voeren ; céne aanmerking heb ik slechts : ik heb verzocht de erfgenamen te spreken, en die heeren zijn immers . . .quot;

• Hel is mijn broeder, het zijn vrienden van den overledene ol bekenden van ons, die het ons goed gedacht heeft hier te verzoeken, en ik weet niet, waarom Olivier Hoitel, die ons geheel vreemd is, zich bemoeit met een zaak, die hem niet raakt, en waarvan ik hein dezen uitleg wel heb willen geven,quot; zeide (ïaspard spottend.

Olivier bedacht zich : hel scheen, dat het gezegde van Ho(|ueville zijn voornemen veranderde ; want hij liet de hand zakken, die hij bad opgeheven en zeide bedaard: •Dewijl er dus personen tegenwoordig zijn, die niet tot de erlgenainen be-hooreu, zal het, zoo ik vertrouw, niet ongepast zijn, als ik verzoek om insgelijks de lezing van den uitersten wil bij le wonen.quot;

»(iiI!quot; riep (iaspard opstaande, en elk scheen verwonderd over de aanmatiging van den vreemdeling. Tol nog toe had Roqueville het kind, dat achter den stoel van Fran^oise stond , slechts gedeeltelijk gezien, (ieen helanir stelde het jongentje in de woordenwisseling; met nieuwsgierige blikken bezag bij hel vreemde lolwerk van een groote kast, en trachtte waarschijnlijk tevergeefs te raden, wat de papieren strook beduidde, die op elk der deuren met een rood zegel was vastgemaakt; nu echter zag (iaspard hel kind bijna van het hoofd tot de voeten en scheen le willen raden, waarom het zich hier bevond ; hij sloeg het met donkere blikken gade en vroeg driftig: »Kn wat moet dat kind ?

»Dal kind moet...quot; zeide Olivier snel, doch hij vervolgde : »ook dat, zoowel als de reden van mijn verzoek, zal ik bekend maken, als de erfgenamen mij toestaan hen alleen te spreken.

De verwondering van allen was groot, en Ho-({Ucville scheen hel met zich zeiven niet eens, wat hij zou antwoorden. Nn zag hij naar den knaap, dan naar den man die hem vergezelde ; doch Alain, die tol nog toe mei moeite het zwijgen bewaard had, riep driftig ; »7.oo waar als ik een edelman ben, dal gaat te ver; ha! Olivier Hoitel, of boe uw naam ook wezen moge, denkt gij, dat mijn broeder zich de wet door u zal laten voorschrijven, omdat hij te veel eerbied voor de wetten gehad beeft, om de lieden ter deure uil le werpen, die, door n opgestookt, hier alles verzegeld hebben ? (iij vergeet, dat gij met een edelman spreekt, lomperd! Zeg op, wal zoekt gij hier1? wal is de reden van uwe onbeschaamdheid quot;!

• Heer Hoipieville !' zeide Olivier met waardig beid, toen Main gesproken had : «Ofschoon ik


-ocr page 438-

J. F. OLTMANS.

188

roden hel) om gerankt te we/en over de woorden van n\v hroeder, /00 wil ik mij ecliler niel even laag aanstellen als hij, en zijne beleediging op u wreken ; daarom vraag ik 11 nogmaals, en ik verzoek er 11 om als een gunst: laat mij 11 een oogenldik onder vier oogen onderhouden.quot;

(ïaspird scheen in tweestrijd wat te doen; hei gepaste antwoord van Olivier was niet zonder invloed geweest. «Waarom zoudt gij het niet doen, (iaspard?quot; zeide Kranr.oise ,en zijne vrouw lluis-terde hem toe: »ik hid n, sla hem zijn verzoek loe, Ier liefde van mij!quot; zells Mr Hohillac zeide luid : »lieer Ro(|ueville! ik helt den tijd; indien ik 11 een raad schuldig hen, zoo voldoe aan hel verzoek van mijnheer Olivier Hoitel,' en ook Ressel-les Iraehtle hem over te halen om toe te geven; doch Alain, die, door een hall gesmoorden lach, zijne minachling over dezen raa i had laten bemerken, riep luid : »(iaspard ! vergeet niet, dal gij een edelman en ollieier zijl ; stoor u niel aan het verzoek van een gemecnen handwerksman ol' aan zijne woorden; laat hem spreken ol laai hem wegjagen.quot;

»lk hegeer niels te welen van hetgeen gij mij zeggen will, Hoitel!quot; zeide Gaspard dril'lig; hei-geen zijn hroeder gezegd had, had zijne heslnile-loosheid doen verdwijnen : «daar zitten de zuster en de beide nichten van den overledene; willen /ij 11 aanhooren, het is wèl ; zoo niel, dan . . .

«Met 11 wil ik spreken,quot; viel Hoitel hem in de reden; «mei de vrouwen alléén zou mijn onderhond geheel doelloos zijn.quot;

• Dan.....quot; riep Gaspard toornig ; doch hij

vervolgde niet, want de notaris trad schielijk op hem loe en zeide ernstig: «Heer Hotpievillc! hoor in 's Hemels naam naar goeden raad ; ik hen oud en heh veel verplichiing aan uw oom ; bedenk. . . doch Gaspard stiet hem zacht Ier zijde; en zeide ; »liesle Mr. Hohillac! ik dank 11 i maar ik draag een degen en . . . hij gal zich echter dc moeite niet om zijne rede te vervolgen, of zijne drill liel zich niel langer bedwingen, en zijn dreigend oog op Olivier slaande, riep hij toornig: »Dan zult gij zeggen, wat gij verlangt, hier ! en dadelijk, of, zoo waar ik lloqueville heel, ik zal 11 dit huis doen uitwerpen.quot;

«Gaspard Hocpieville! het zul niel noodig zijn, mij met geweld dit huis ic doen verlaten,quot; zeide Olivier ernstig; quot;indien men begeert dal ik vertrekken zal, dan zal ik hel doen; maai' gij zeil en elkeen, die bier tegenwoordig is, zal moeten getuigen, dat men mij bier niet heelt willen dulden. liet is niel voor mij, dat ik gehoor verzocht ; maar voorde eer van de erfgenamen, uit eerbied voor Henri falconet, om uwentwille, Gaspard Ho-(|ueville ! doch het is niet gelukt. Nu za! ik spreken ; het is niel voor mijn belang, dal. ik lot nog toe gezwegen heb, en men behoefl mij niet te dreigen, om hier ten aanhooren van u allen te zeggen, dat deze knaap de zoon is van Pierre Falconet!quot;

Van Pierre Falconet 1quot; herhaalde Gaspard, en in sombere gcdacliten verdiept staarde hij op bet kind. De zoon van mijn neeliquot; riep Fran^oise aangedaan. .Maar bedriegt gij u niet, Mijnheer'? de ongelukkige vrouw van den verdoolde is dood, en haar kind is met haar hegraven. Zij nam nu hel jongetje hij de hand, en vroeg vriendelijk : »lloe is uw naam, kindlief!quot;—»Aiinar!quot; antwoordde hij vrijmoedig ; doch toen zijn oog op Roqueville en op diens hroeder viel, trad de knaap terug, evenals wilde bij bescherming zoeken hij den man, die hem gebracht had. »llij kent geen anderen naam,quot; zeide Olivier; »doch als uw hart 11 niet zegt, dat hij uw neef is, dan kan ik 11 verzekeren, dal hij hel is; zoo waar ik eens hoop zalig te worden : Pierre Falconet was zijn vader!quot;

De ontroering der vrouwen laat zich licht gissen ; zelfs Hesselles was getrolfen. De eenvoudige, doch waardige taal van Olivier, zijn uiterlijk, dat zoo in hel geheel niets had van dat eens bedriegers de aanvalligheid van het kind, zelfs zijne onwe-lendheid, spraken in het voordeel van zijne gezegden. Hel was niets vreemds in de tijden van burgeroorlog, welke er geweest waren, dat een kind hier ol' daar onbekend gebleven was, totdat een gelukkig toeval hel in de armen zijner ouders of betrekkingen terugvoerde. Alleen kon men zeggen, dat de notaris geen verrassing liel bemerken. Mlain wierp sombere blikken op hel kind ; zijn onvriendelijk gelaal verried, hoezeer hij over de verschijning van dat kind verstoord was. Hlan-che wisselde een blik met Hesselles en zag naar den knaap; ook Jeanne scheen hij belangstelling in le boezemen ; doch weldra bleef haar oog alleen gevestigd op haar echtgenoot ; haar schoon gelaal drukte zoo sterk bet deel uil, dat zij nam in de pijnlijke gedachten, welke lloqueville schenen le martelen, en zij vroeg goedhartig: «Hevindt gij u niet wel, Gaspard ? om 's Hemels wil, stel mij gerust!quot; doch hij scheen haar niet te hooren.

»Fn welk geloof heeft hel kind ?quot; vroeg Fran-coise. «liet is Hoomsch gedoopt. Mevrouw !quot; her-


-ocr page 439-

HET TESTAMENT.

nam Oliver; docli vóórdat hij vervolden kon, riep Alain spollciid: «Dan behoeven wij niel Ie vrajien, welk geloof de man heelt, die de onbeschaamdheid heelt, het hier te brengen; ik zie, dunkt mij. den priesterrok onder zijne kleeren zitten, en liet verwonderl mij, dat hij niel een paar bedelmonniken heelt medegebracbt, om zijne leugens te bezweren. quot;

»lk ben (Jereformeerd, .Mijnheer!quot; zeide Olivier mei waardigheid, »en . . . maar weder vie! Alain hem in de rede en riep; »lla! zoo waar ik ten edelman beu, ik verwonder mij nu niel, dat de Heer in Zijn toorn ons heeft veen ederd, als een gemeene bedrieger, gelijk gij, zich onder de broeders bevindt!quot;

»(Jij kent mij slecht, gij, die u op uw adeldom verhoovaardigl,quot; antwoordde Olivier mei drift,

• indien gij denkt dal ik mij ongestraft zal laten verguizen. Ik ben geen edelman ; maar mijne eer is mij evenveel waard als wien hel ook zijn moge; gij zult rekenschap moeten geven van uw zeggen;quot; en toen Alain lachend op zijn degen sloeg, ver volgde hij op Imogen loon: »l)e wellen zullen mij recht verschafl'en, Mijnbeer de Edelman ! de wel zal dien degen verbreken, welken gij niel waardig zijl te dragen!quot;

• Onbeschaamde!quot; riep Alain; doch Roqueville, die plotseling als uit een slaap ontwaakte, slid hem vrij onzacht met de hand terug, en zeide :

• Wat gaat gij doen, broederquot;' vergeel gij, dal gij niel le uwent zijl, en dal die man mij heelï gevraagd de erfgenamen te spreken? ik bid u, wees zoo driftig niet.quot; Alain scheen verbaasd en onvergenoegd ; doch zijns broeders gezegde scheen geen wederspraak le dulden; zijne stem was vast en ernstig. Elks oog was op Roqueville gevestigd. Toen hij zich tol den vreemdeling keerde, las men op zijn gelaat geen bezorgdheid, wrevel noch drill meer, en hij zeide met waardigheid : »Mijnlieer Boitell uwe onverwachte verschijning; die niel minder zonderlinge verzegeling; uwe vraag om ons afzonderlijk le spreken en om hier le blijven, die, ik durf bel zeggen, wal aanmaligend was; hel te voorschijn brengen van een kind, dal ons vreemd is, van hetwelk niemand van ons ooit iels gehoord heeft: dat alles was zoo vreemd, zoo zonderling, dat hel n niet moet verwonderen, indien er iels gezegd is, dal u onaangenaam kan zijn geweest, en ik verzoek u het le vergelen. Later zullen wij met n spreken, indien het kan ; voor hel oogenhlik kunl gij blijven; doch wal dal kind betreft, en dal gij goedvindt een zoon van

Pierre l'alconet le noemen, wij kunnen hel niel erkennen ; hij heell geen kinderen nagelaten, en mijn braven oom, dien wij le vroeg verloren hebben, heefl hel nooit gekend of er iets van geweien. lid is hekend, dal Pierre geen vriend van mij was; de moordenaar van mijn broeder, de verzaker zijns geloni's, kon dat niel zijn; hij voerde de wapenen legen zijne broeders. (Üj zelf zijl (iereformeerd, en weel dus wat ik zeggen wil; maar niettegenstaande dil alles, zou ik zijn kind niel gebaat hebben; de zoon van den broeder mijner vrouw zon door mij niet verstooten zijn geworden, en gij zuil mij gelooven willen, als ik ii zeg, dat ik n mijn woord van eer geef, dal dil kind geen ijveriger verdediger zijner rechten zou hebben dan (Jaspard Uoqueville, indien ik kon gelooven, dal hel een zoon van mijn neef was. Om u le loonen, dal niets mij liever zou zijn dan ii geloof te kunnen schenken, verzoek ik u d lezing van den uilersten wil te blijven aanbooren, onder cé.ie voorwaarde; namelijk, dal dil verzoek, of deze vergiinuing, door u nimmer zal ingeroepen worden als een bewijs voor de echtheid van uw gezegde, daar ik, noch zeker écne der erfgenamen hiermede wil erkennen, dal dil kind een zoon is van Pierre Falconet.quot;

Jeanne had mei geestvervoering naar (Jaspard geluisterd ; de edele iiildrukking van zijn gelaat, en heigeen hij zeide, ontlokte een Iraan aan haar schoon oog, en deed haar haar echtgenoot vriendelijk en dankbaar loelachen; zij drukte hem aangedaan de band, toen hij zweeg lilanclie wenkte den knaap, om bij haar le komen, terwijl Francoise haar neef lol goedkeuring loeknikle ; hel meisje kuste het knaapje op het voorhoofd, en toen hel, aangemoedigd door deze lielkoozing, zijn armpjes om baar hals sloeg en zijne lippen op bare wang drukte, onlmoelte haar oog dal van haar minnaar, die baar lachend aanzag, en zij bloosde. Mei welgevallen vergeleek Hesselles hel gelaal van den schoonen knaap bij dat van Hlauche; de gelijkenis trof hem ; de krullende blonde haren van den knaap vermeerderden deze overeenkomst nog : bet was een aanbeveling voor hem, om hel kind, dat hem geheel vreemd was, reeds dadelijk ge negen te zijn.

Alain was de éénige, die niet voldaan scheen over de woorden van Ko(|ueville, en Olivier zeide: • Hetgeen ik mij voornam le doen in bel belang van dil kind, voorspelde mij al dadelijk vele zorgen en onaangenaamheden; ik volgde evenwel de inspraak van mijn hart en van het medelijden.


-ocr page 440-

190 J. F. OLTMANS.

(Jaarne wil ik vergelen, wat ik licit moeten hooien. indien het kan hijdragen lot een gewenselil einde ; in allen gevalle verklaar ik hier pleelilig, dat mijn vertoeven hier, en de vrijheid, die mij vergund wordt, om de voorlezing hij Ie wonen, door mij nimmer zul aangehaald worden als een liewijs voor de echtheid mijner gezegden. Ik hel», (ioddank ! hewijzen, die meer voldoende en onweerlegbaar zijn.'

«Mag ik u dan verzoeken een aanvang te maken Mr. Ilohiliac ?quot; zeide Ro(|iieville, die zich nederzette. De notaris stond achter de tafel, welke vóór een groote kast stond ; aan zijn linkerhand zat ter zijde Francoise, en naast haar Ülanehe, met den rug naar het hed gekeerd ; het kind leunde onbeschroomd tegen den schoot van de oude vrouw en hield Blanche bij de hand vast; Olivier had een schrede voorwaarts gedaan en stond achter de stoelen der vrouwen. Jeanne zal tegenover den notaris; aan hare linkerzijde haar man, en aan de rechter hare zuster. .Main had zich achter zijn broeder geplaatst; iels verder zal Mr. Bert rand, en Resselles zal wal meer terzijde aan den anderen kant van de tafel, op welke de edelman zijn hoed had nedergelegd.

Mr. Hnhillac opende hel kislje en haalde eenige papieren Ie voorschijn. Na het geschrevene een oogenblik door zijn leesglas beschouwd te hebben, zeide hij: «lieer Hoqueville! ik zal mijn klerk bui ten laten slaan; zoudt gij niet wél doen, de dienstboden weg te zenden? Gaspard zag naar dc knechts en de meiden, die sedert de komst van Boitel in de kamer waren gekomen, en, ten deelc achter bet groote bed verscholen, nieuwsgierig geluisterd hadden ■ en hij zeide ; «Laat uw klerk maar blijven. Meester! wat mij betrcli, mogende dienstboden dc voorlezing aanhooren ; zij hebben er ook zeker belang bij; wees dus zoo goed te beginnen.quot;

»lk dacht,quot; zeide de notaris ; doch hij vervolgde niet, toen Uoqueville ongeduldig bel hoofd schudde, maar nam het lestament weder op, boog zich voorover en las : »Testainenl van den heer Henri Falconet, in dato ld Februari U)2(J ; wat in dovso stond. Toen sloeg bij bet blad om en begon te lezen : »()p heden .... en vervolgens. De aanhef was in den gewonen vorm van dien lijd opgesteld. De diepste stille heersebte in hel vertrek, en niettegenstaande de /.wakke en neus achtige stem van den grijsaard, kon elk duidelijk verstaan, wat hij las ; elkeen luisterde met de uiterste aandacht. Francoise was de eerste die genoemd werd. Zij weende toen zij vernam, wat haar broeder haar had vermaakt; doch het was niet ter wille van betgeen hij baar naliet, maar om de broederlijke belde, welke in de woorden, die hij aan het perkament; had toevertrouwd, lag opgesloten. Toen volgde Jeanne: ook baar aandeel beslond in vasle goederen ; heigeen zij ontving was haar in vollen eigendom opgedragen en moest, evenals dal van hare moei, aan de erlge-namen terugkeeren, indien zij zonder kinderen kwam te overlijden. Zij was niet minder aangedaan dan hare zuster Blanche, die nu ook genoemd werd, en insgelijks reden had om tevreden te zijn over hare erfenis; ook zij ontving alles op dezelfde voorwaarde, en met het recht van eigen beheer barer goederen. Uil hetgeen tot nog toe was opgenoemd, kon elk, die maar een weinig met de bezittingen van den overledene bekend was, gemakkelijk nagaan, dal er nog veel overbleef, waarover nog niet beschikt was. Thans noemde Mr. Bobillac den naam van (Jaspard Boqueville. Deze hoog bel hoofd en legde de hand op zijn hart, loen Henri Falconet herinnerde» waarom hij (Jaspard zoozeer genegen geweest was, met hoeveel ijver en moed deze, lot het la al si loc, gestieden had voor het geloof hunner vaderen ; hoe bü hem bemind bad als een zoon, en waarom hij, ten einde de inspraak van zijn hart te volgen, en den man zijner nicht Jeanne een blijk , geven van zijne achting, hem benoemde tot algeheelen erfgena., • ziji overige bezittingen, zoo in roerende als onroerende goederen enz., behoudens de legaten aan dienstboden, vrienden of gestichten, en welke, boe belangrijk ook, nicl noemenswaardig waren in betrekking tot de waarde der nalatenschap.

Niemand was verwonderd over den inhoud van bel leslameiil; hel was reeds voorlang bekend, dat Boqueville waarschijnlijk bet groolste erfdeel zon hebben. Noch Francoise, noch hare nicht, kwam het in de gedachten, om hel als een onrechtvaardigheid te beschouwen ; zij dachten er zelfs niet aan, dal, bij een gelijke verdeeling, haar erfdeel veel grooler zou geweest zijn : zij wisten, hoezeer Boqueville bet verdiende, en hij was dc echtgenoot van Jeanne. Alain was de éénige, die zijne vreugde liet blijken ; doch, hel was hem Ie vergeven; de overledene was hem vreemd, en hel was nalnnrlijk, dal bel geluk van zijn broeder hein verheugde. Wal Besselles belieft, verbeven boven den lagen hartslochl van hel eigenbelang, zag bij mei welgevallen en liefde naar bel meisje.


-ocr page 441-

HET 1»

drie schredcn genaderd ; doch liij stond plotseling slil, toen die uitroep zijne ooren trof: die onverwachte beschuldiging scheen hem te treHen; lt;ie stoutheid er van deed hem verstommen. Toen zeide Hoitel ernstig: «fleugt u de morgen in de maand November van IGÜiS niet meer, toen de hertog De Hohan, dien gij zoo even uw beschermer noemdet, in hel midden zijner ollicieren, op hel stadhuis te Allais verscheen ? Heugt hel u niet meer, dat hij zeide, toen zij allen verwonderd waren over de sombere uitdrukking van zijn gelaat : »(iij zijl zeker verlangend, mijne Heeren; om te weten, wal een Uoban zoo lernedergesla-, gen maakt. Hochelle behoort ons nog; het verlies

x;'!! die stad, waarvan ik elk oogenhlik de tijding verwacht, zon mij treilen. Neen, mijne Heeren !— wij hebben geene stad, geen gevecht verloren! ik zou niet treuren, indien eenige brave edellieden en soldaten op het bed van eer gesneuveld waren; na de overwinning is hel ons schoonste doel. Waar wilt gij welen, waarom ik niet opgeruimd ben ? ik zal bet n zeggen: gij weet hel, wij hebben (ïallargues verloren — welnu vieren zestig mijner ollicieren, die gevangengenomen waren, zijn opgehangen, en onze arme soldaten tot de galeien veroordeeld !quot;

«Keert uw geheugen nog niel terug?quot; vroei; Hoitel; en daar Gaspard het z vijgen bewaarde, vervolgde hij : «Siquot;) u niets meer voor van dal tooneel ? 1 als hel war niel die

kreten . jtV'. , m ty, woede en vertwijle

; i.i toen Rohan vervolgde, n \\as zich le doen ■ .an den strijd en hel i ii muskellen : «Ja! vier en zestig • • .ucii, vier en zestig! en allen opgeknoopt als gemeene dieven, op last van onzen koning, op last van Lodewijk den dertienden van dien naam. Maar ik zweer op mijne eer, wij zullen het hooge voorbeeld volgen ; wij hebben, Goddank ! den oorlog niet gevoerd zonder ook gevangenen te maken; is bel niet zoo, mijne vrienden V Welnu! wij zullen er ook vier en zestig laten opknoo-pen ; het geboefte zal er om lachen, als het zooveel brave lieden lusschen hemel en aarde hangen ziet; vier en zestig edellieden en ollicieren! weel gij wel, mijne heeren! dal hel een executie is om den beul van eene kleine stad razend en dol le maken, ten minste als hij een weinig eergierig is ?quot;

Nog scheen Gaspard zich niets le berinneren, of te willen herinneren ; bij luisterde, evenals de

J. F. Oi.tmans. He! huij aan hel Zeewyf. — Uiverte Novelltn.

AMR.vr, i9rgt;

anderen, naar wat liet gevolg zou zijn van deze lange inleiding. Zijn hiik legde Alain, die spreken wilde, hel zwijgen op, en Hoitel vervolgde met meer drilt: »Welliclil zult 4;ij u, helgecn op de markt voorviel, beter voor den geest kunnen balen : dat gewoel van al die menschen, van dal voelen paardevolk , dat in gelederen stond, maar vooral dat gezicht van die vier en zestig edellieden en ollicieren, die dachlen uitgewisseld le worden, kan n niel ontgaan zijn. Heugt n de kreet dier ongelukkigen niet meer, die, nadat Hoban door hel stampen mei zijn slok, le kennen had gegeven, dal hij slille verlangde, uit zijn mond vernamen, welk lol hen wachtte V heugen u zijne laatst»' woorden niel meer: »lk neem God tol getuige, mijne Heeren ! dat ik altijd alle wreedheid heb verafschuwd, dal uw lot mij ter harte gaal; maar wij moeten hangen, om niel gehangen te worden. Gij bebl Monls aan mij overgegeven, en n onderworpen aan hetzelfde lol, dat de gevangenen van (ïallargues zou treilen : welnu! de zoon van Hendrik den Groolen beeft beslist: hij beeft den dood van vier en zeslig mijner bevelhebbers op zijne rekening genomen; welnu, ook uw dood, ook uw deerniswaardig uiteinde koine te zijner verantwoording !quot;

• Hebt gij genoeg gesproken ?quot; vroeg Gaspard plotseling met schijnbare bedaardheid. «Zoek den Koning op, vertel hem dat droevig verhaal, dal in uw krank of listig brein is rijp geworden. Wal wilt gij ? wilt gij mij den dood van al de slachtoll'ers des oorlogs te laste leggen ? Vergeel gij, dal de hertog De Hoban de veranlwoording van hun dood voor rekening van den Koning liet ?quot;

• Neen, lloqueville!quot; hernam Hoitel, »ik heb, Goddank! een goed geheugen; maar ik weet ook, dat hij lot zijne ollicieren zeide : «Mijne Heeren ! indien er zich onder deze ongelukkigen iemand bevindt, die u in den bloede bestaat, of dien gij voor ditmaal verlangt te redden, zoo noemt hem, en een ander zal in zijne plaats treden; wij hebben nog meer gevangenen.quot; Toen werden er zes weggeleid, die aldus aan den dood onlsnaplen ; zes anderen moesten hel ongelukkig getal weder volmaken ; zij droomden in hunne gevangenis niet, welk lol hen wacblte ! en Hoban keerde zich tol n, Gaspard Hot|ueville ! en vroeg, terwijl hij op de lijst der veroordeelden wees, die voor hem op de leuning van de trap lag: »Die Pierre Falconet is immers een broeder van uwe vrouw en gij boogt u; toen vervolgde Rohan: •Het is

18


-ocr page 442-

J. F. OLTMANS.

194

nog iiicl If laal oin hem to vei wisselcn ; held gij ook iels in zijn belang te zeggen ?quot; en toen klonk uw antwoord: »Neen, Hertog!quot;quot;

De indruk, welken dit gedeelte van het verhaal van Moitel op zijne toehoorders maakte, verhinderde hem om voort te gaan. De vrouwen, vooral de moei en de zuster van Pierre, konden haar afgrijzen niet onderdrukken, en (Jaspard, getrollen door den jammerkreet van zijne vrouw, zeide : «Jeanne! hij liegt; laat hem bewijzen hetgeen hij zegt: gelooft gij mij niet meer?quot; Zijne woorden waren een zwakke troost voor de ongelukkige vrouw, en Boitel riep, zijne stem verhell'ende, zoodat de bedreiging, welke Alain uitte, niet verstaan kon worden: »Om dat »Néén, Hertog!quot; Gaspard Uoqueville ! zult gij zijn dood moeten verantwoorden ; maar niet hier, niet voor den aardschen rechter ! — als die honderd acht en twintig zielen om wraak zullen roepen voor Gods troon, dan zult gij ook als aangeklaagde verschijnen moeten. Maar ook de wereldlijke rechter zal u roepen en rekenschap vragen van het kind van den ongelukkige, dat reeds een wees was, toen gij, op last van den verzoenden Henri Falconet, te Heziers aan-kwaamt, t'n dat gij, onder voorgeven van heinaar zijne bloedverwanten te brengen, met uw knecht naar Toulouse zendt. De ziekte van dien man noodzaakt om u met zijne vrouw te vertrekken; uw tocht naar Toulouse is oorzaak, dat gij uw oom stervende hebt gevonden. Evenwel was die tocht vergeefsch; de man was, toen gij kwaamt, dood, en zijne vrouw, zoowel als het kind, verdween. Hij is u getrouw geweest tot in den dood ; maar zijne vrouw was ongerust over het geheim, dat de afkomst van het kind verborg; zij wist niets, en nam hare toevlucht tot mij; eenige brieven, welke zij mij gaf, ontdekten mij alles. Toen ging ik voor God de gelofte aan, het kind te beschermen en zijne rechten te doen erkennen. Pierre Falconet heeft reeds uitspraak gedaan tusschen Aimar en Gaspard Ro(|ueville : het codicil bewijst het. Nog is het niet te laat om uwe eigen eer voor het oog der wereld te redden ; het kitid zal u niet vervolgen : ik ben niet gekomen, om het leven van eenige achtingswaardige menschen te verbitteren, erken .. ..quot;

.Erkennen!quot; riep Gaspard toornig; «dacht gij reeds, dat uw duivelsch bedrog ook mij misleid had, omdat wij u zoo geduldig hebben aangehoord, ten einde te weten hoe ver een laaghartige bedrieger de stoutheid zou durven drijven, en omdat wij ons niet bekreunen om hetgeen gij hebt verteld, waarvoor wij u voor den rechte zullen dwingen hel zelf te herroepen en als laste te erkennen? Gesteld, ik had den moordenaa mijns broeders, den geloofsverzaker, den vijan zijner vroegere geloofsgenoolen, ter dood late brengen zonder hem te redden, ofschoon het i mijne macht was; denkt gij dan, dat dit mij zo» kunnen doen besluiten, om, uit vrees voor u\ verhaal, dat een logen is dal codicil voor echt aai te nemen, en een opgeraapt kind als mijn neef t erkennen ? — Neen, deugdzame man ! dan ken gij Gaspard Uoqueville niet. Geen woord meet vertrek!quot; vervolgde hij met vreesdijken wrevel en legde de hand op zijn degen, toen Olivie wilde antwoorden. Hel kind, dal door de dreigt lt; de houding en de woorden van Gaspard ver schrikte, trok Olivier met zich voort; deze wenschti zelf niets liever dan deze plaats te verlaten, ei hij ging, doch zeide toen bij heenging: »Uw( bedreigingen verschrikken mij niet; en wal he kind aangaat, de wetten zuilen den wees hescher men !quot;

«Imi den bedrieger straffen!quot; riep Hoijucvilli hem na.

Bij uitspraak van het parlement van Touloust werd de echtheid van het codicil van het testa ment van Henri Kalconet bewezen, en hel kind door Olivier Boitel te voorschijn gebracht als d( zoon van Pierre Falconet erkend. Uil de bewijsstukken, die hadden moeten overgc'egd worden was de schuld van Gaspard Bo(|ueville duideüjl gebleken, en lenzelfden dage, dal zijne hoop oj het winnen van het rechtsgeding hem begaf, wen zijn inhechtenisneming bevolen. Ken tijdige vluch redde en onttrok hem aan de tenuitvoerlegging van hel vonnis, dal bij verstek tegen hem wen uitgesproken.

Hier kuil In t puuctiim slaiml innur ginik verneem ik ouren, Die, na het Inutste woord, graag nog een limtster hooren I

Gaspard Uoqueville nam dienst bij een vreemdei vorst, en voerde de wapenen tegen het krijgsvoll van zijn vaderland. Dit was een nieuwe bron vai hartzeer voor Jeanne; de brave vrouw kende sedert den dag waarop hel testament was voor gelezen, het geluk niet meer; zij was haar echt genoot gevolgd ; zij kon hem nog Hel hebben beklagen en gehoorzamen, maar achten kon zi hem niet meer! De brave, edele Gaspard Roque


-ocr page 443-

MKT TRSTAMKNT. I OK

ville, van wien liaiir ootn haar zooveel goeds verhaald had, heslond niet meer: de grijsaard had hem, als hel ware, mei stervende hand de kroon van hel hoold gerukt, die hij er zelf op geplaatst had; de verontwaardiging van den man' die haar (Jaspard zoo hoog geacht had, zoo genegen geweest was, bedroefde haar sterker, dan het vonnis van den rechter.


!■: I gt; I) IC

-ocr page 444-
-ocr page 445-

INHOUD.

f-ii-ariz.

Het slot Lokvestkin. I' deel . . » ,) „ il* deel

dlvebsk Noveijiiun.

Het huis van het Zeewijf .

ctEETRUDE.........

Fri hsche o ast vrijheid.....

Nquot;

een dames-portret.

De graaf van Bossu te Rotterdam. Doctor Rimini ........

Lucie

Gaston van Foix.......

gredaohtenis van een kijoekmoedio trituevoehd be vei

Het Testament............

1-1—100

1

87 4 7 71

87 97 1h) 147

163 179

-ocr page 446-

VERKRIJGBAAR BIJ GEBR. E. amp; M. COHEN,

Magazijnen van Goedkoope Boeken te NIJMEGEN en ARNHEM.

J.

in geïllustreerde omslagen voor f 0,90.

Keurig gebonden fl.25.

Balen (J. Hendrik van), «. Ond^r de Mooreu, Avonturen van Twee Officieren in Marokko. Met 12 houtgravuren van Gh. Rochussen. — //. Stuurman Tromp. Wonderlijke avonturen en omzwervingen door de Poolzee en Siberië. Met 12 houtgravuren van Ch. Rochussen. — c. De Roode Paradijsvogel. Ken handelsreis naar iN'ederlandsch Meuw-Guinea. Met 12 houtgravuren van Gh. Ko-chussen. — il. In Golumbia. liet land van den Vampier en den Brui-Aap. Van Gal! naar Panama. Met 12 houtgravuren van Ch. Rochussen. — e. De krankzinnige Violist of dwars door Afrika. Met 12 houtgravuren van Gh. Rochussen. — f De vliegende Hollander, van zee tol zee. Met 12 houtgravuren van Gh. Rochussen.

Beets (Nicelaas), Verpoozingen op letlerkim-dig gebied. Derde, door den auteur herziene druk. Ingenaaid, f 1,50, of' zeer fraai qchondcn, fl,i)() Belinfante (J. D.), Streven naar hooger.Oorspr. Nederl. Social. Roman. Ingenaaid, f2,i)ü, of in stcmpelband, f 2,90

Deze boeiende roman, Streven naar hooger, aanbevolen door de voornaamste baanbrekers voor de sociale richting en tegenwoordige maatschappelijke toestanden, zal gretige koopers vinden. De stijlis (link en gespierd, de vorm aangenaam en de prijs voor een nieuw werk gering. Het schildert loe-standen uit den tegenwoordigen strijd om hel bestaan.

Bennen (Dr. S. J.), Fantasieën over Geschiedenis, Leven en Kunst, 1,2Ü Boek fBtat) der beroemde reizen en ontdekkingen. Land- en Volkenkunde, Novellen, Reisverhalen, Jachtavonturen en andere Schetsen, i Flinke deelen met platen, ingenaaid, f-quot;,60,hetzelfde werk Iceurifi (jrh. in h linnen slrtnjidbanden, f4,90 1. Over berg en rots. 2. Door zee en woud. ö. In woestijn en wildernis. 4. Rij krijg en jacht.

Boiboom-Tomsaint, De Delftsche Wonderdokter, kl. fol. fraaie cd. prachtige druk, f2,40. Dit werk heeft in de eerste uitgave f I0,2;i gekost. Hetzelfde werk in zeer fraaien e.vtra vervanrduj-den 'prachtband, f2,90

Brougthon (Rhoda), Met vuur gespeeld. Uit het Kng. met een voorbericht van 11. De Veem, schrijver van den Trou-Hingh voor 'tjonge Holland. 3c Herziene druk. Ingenaaid, 11,'iO, het-zellde werk in keurif/en slcmpelband, 11,90 Carelaen (G.), Natuurfantaziën. Ingenaaid, 1 0,50 of hetzelfde werk in fraaien prachtband, fl,25

Carelsen (G.), Vertellingen en Schetsen. Ingenaaid, f 0,90, of hetzelfde werk in fraaien praelit-hand, f 1,25

—— Een bonte bundel. Ingenaaid, f 0,90, of hetzelfde werk in fraaien prachtband, f 1,25 De keurige oorspronkelijke schetsen en verhalen van de begaafde schrijfster Geehthude Garelsen zijn in hooge mate boeiend en artistiek.

Cremer's (J. J.), Kompleete Romantische Werken, 16,—, of in 12 praehtrolle rijk vergulde sienipelbanden, bevattende alle werken van Ghe-m Kit, f8,25

De Avonturen van den Baron van Munchhausen. Volledige uitgave. 4e Herziene druk. Tekst van Gerard keiler. Fraaie druk, met 162 geestige illustratiën, koddig van teekening, vroolijk van voorstelling, door Gustave Doré. Goedkoop volksboek. Gekartonneerd, f2,40, of in zeer fraaien prachtband, f3,40

• Het Nieuws van den Dagquot; van 25 Jan. jl. schrijft: »De groote avonturen van dezen

platen er hij, I was, — en - worden nu papier eu in

een fraai gewaad verkrijgbaar gesteld voor eenen prijs, die zelfs iets Münchhausen-ach-ligs zou hebben.quot;

Emants (Marcellus), Een drietal Novellen. Ingenaaid, f 6,90

--, Jong Holland. Oorspr. roman in 2 dln., f 1,90

--, Op reis door Zweden. Schetsen, f0,90

Fantasio, ( A V. Van Ifall), Europeesche brieven. Met een voorwoord van Gd. Hi sken Hiiët. Vroeger f 4,90, thans voor slechts f 1,90

Kr schuilt in dit bock eene gedachte; en ter wille van deze heb ik er in toegestemd, het bij ons publiek in te leiden. Men wordt door het aanbevelen van een werk niet aansprakelijk voor elke daarin geuite meening. Maar hel publiek eischt terecht, dat de persoon, die inleidt, tenzij hij uitdrukkelijk verklaart, het tegendeel te doen, in de hoofdzaak sympathiseere met do denkbeelden van den voorgestelde. Cd. B. H.

Fern (Fanny), Losse bladen uit Fannv Feiin's portefeuille. Naar het Engelsch. 3e Druk, herzien door G. D. Minnaekt. Ingenaaid, f 1,25, hetzelfde werk in fraaien praehtband, f1,75

Gerstaeker (J.), Arbeid Adelt. Derde druk.

Ingenaaid f1,50, oi in stempelband, 11,90 Gottschal (Rud.j, Verwelkte bladeren. Roman uil het lloogd. door .1. H. Eiiiikleii, 2 dln., f1,90 Hamerling (Robert), Aspasia. Historische roman. Uit het Hoogd. vertaald, met eene inleiding en aanteekeningen voorzien door W. F. P. Emklaaii. 3 dln. 3e Herz. druk. In fraaie omslagen, 12,70, hetzelfde werk, in 3 prachtbanden, 1 3,90 Honigh (C.), Geen zomer. Nieuwe Gedichten. Fraaie bundel van ruim 200 bladz. met rood kader. Ingenaaid, 6,90

koning aller opsnijders, met alsof alles precies zoo gebeun er zijn alleraardigste onder! -voor hei publiek op zeer goed


-ocr page 447-
-ocr page 448-
-ocr page 449-
-ocr page 450-