-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

GERMANIA'S.

-ocr page 6-

.

-ocr page 7-

pLu.

lt; ,1

GERMANIA'S

DICHTBLOEMEN

VE11ZAMELD EN OVERGEPLANT

B!'©l llt;.X! HtEK Df. W!./ KcAJ i T h.

U T R £ C i -1T

■TOLL.

VAN JAKURS.

's-HERTOGENBOSCH IIKNHI BOCAEHTS, DULKKUIl KN UITGEVEU,

■1 8 7 4.

P

-ocr page 8-
-ocr page 9-
-ocr page 10-

11

-ocr page 11-

DES ZANGERS VLOEK.

r lay con praolitif; hurclilslol

in ovci'niidon lijil •— Mol guidon lnroiis|)ilson

dio i)lonkon wijd on zijil. To midden van warandon

vol blooinonyonr on -praal, Waar rogonhoyon spooldon

in dor (nnloinon slraal.

haar woondo oon Irolsoho koning

aan land on glorio rijk;

haar zat liij op zijn zolol

sclirikwokkond als oon lijk; 1 Was ijslijk wal or omging

in zijn Itarliaarsch goniood, En wal hij sprak was gruwel,

on wal hij sohrool' was hlood.

-ocr page 12-

6

Kr loii^ cons niiiir (lil hurclilslol

een roemrijk znii^rcnimar: De een was rccds ^rijs van lokken

en de ander lilonil van haar; He grijze mei zijn liarpe

bereed een melkwil ros, Kn imasl hem liep de joii^linj;

in sierelijken dos.

«liereid n — sprak de grijsaard -

bereid n voor, mijn zoon! (bis lecdcrsl lied moei klinken

in diep gevoelden loon; Vereeni^' alle kraehlen

der vi'en^de heide en smarll Hel ^eldl hier Ie veniuirwen

des koiiinji's sleencn harl.quot;

/ij Ireden in de holzaal,

de liarpnaar en zijn zoon. Waar lal van hovelingen

^escliaard slaan om den iroon, Wjiarop de koning sclnllcrl

als '1 bloedrood .Noorderliehl, Naasl hem de koniii^iime

mol licllijk aaii^eziehl.

De grijsaard slaat de simroii

en roert ze meeslorlijk; Ken \ loed (inlsprini;! zijn speellui^

aan zilvren klanken rijk :

-ocr page 13-

7

hiuii'in iik.'ii^I liij lie loiii'ii

vim 'i zwiirr Iiiis^i'IiihI,

Daar klinkt de liniiclslnmiir

ilrs jonglings Ikivoii uit,

/ij /ingcii villi de iciilo,

van i!' ouden, goiulcn tijd, Van vrijlirid, niiiiincnwiiiinlo,

van trouw on liiMlgcn strijd , Zij zingen al het zoete

dat 's iiicnselieii harte treil; /ij zingen al liet eedle

dal 's iiieiischen geest verheli.

De wiifte hovelingen

vergeten lach en spot, Des konings liere krijgers

veriieedren zich voor ('.ml, De koiiingiii, verteoderd

zoo droel zoo blij te moè, Werpt een der sehoonsli^ rozen

don heiden zangers toe.

)gt;.Mijn volk hehl gij hedorven -

verleidt gij onk inijii ga .' . /no hrult de koning woedeml

on 'I wellsel hrult hein na Hij werpl zijn zwaard, dat llikkreud

des jongiiiigs horst doordringt, Waaruit voor gouden zangen

een straal van bloed ontspringt.

-ocr page 14-

8

De liovclingcn gruwen

en vluclilcMi vim tlil (oesl. De jminling in de aritieii

des p'ijsaiirils zacht den jiocsl. Dfcz slaal om hem zijn manlel

en dran^l den dierbren lasl Lnid snikkende de zaal nil,

en liindl op l ros hem vasl.

Kn als lii.j voor de lunrliliioorl

gereed Ier alreis slaal,

Kn aan een inarmren zuilschaelil

zijn harp aan splinlers slaal — Daar broml een ij slijk «wee n!quot;

lot driemaal uil zijn mond, Kn galml de muren over,

en klinkl de liurclil in 'I rond

»\Vee n! gij Irolselie zalen!

nooit zal een enkle loon Van liarpenaar ol' zanger

meer ruischen door deez woon. Neen! zuchten sicclits en steunen

en schuwe slaveuschreên Tdldal de wrekende engel

lot stol' u zal verlrcên.quot;

)AVee u! gij genrge lusthol'

in '1 vroolijk lenleliehl! Aanschouw van dezen jongling

hel doodsbleek aangezicht r

-ocr page 15-

9

Dal ^ij ook moo^l verkwijnon,

^oon bron liicr lan^'r vlicl',

Kn allor iiii^ liior eenmaal

sloclils dorre heide ziel!quot;

.AVee ii! ontineiiselile moorder,

gij vloek iler zangrensi'! (leen spiclile lanwerblaaren

oinkransen ooit u 'I Iim l'w naam — liij /.ij vergeten!

en met uw laatsten zueli Verdwijne n\v roem, uw grootheid

als nevel in de luclil!quot; —

Mij gaat - in somber zwijgen,

zijn viockbèe werd verboord.

Ken puinliooi) vindt dc pelgrim

in 't eens zoo heerlijk oord.

Ken enkle zuil nog staat er

en tuigt van de oude pracht,

Ook deze, reeds gebarsten,

kan vallen d' eersten nacht.

In plaats van bloemengaarden,

een woestenij in quot;t rond:

(leen struik zelfs werpt er schaduw,

geea bronwel laait den grond. Des konings naam verkondigt

geen lied, geen heldenboek, Verzonken en vergeten!

dat is des Zangers vloek,

-ocr page 16-

10

DE KEU/Ki\l)0(;jlTEl{.

Hens oen rouzciuloclilcr I il WiindlcMi voor do gi'ii|i,

bei-fi- iil' naar bcnoilen — Dal kostte maar ócn slap,

lgt;aar vond zij op een akker

— Och, guns! wat was zij Mij Immi ploeg en ecu paar ossen Kn nog' een hoer er hij.

Zij pakte ze in haar scliorlje, Zoo voor de grap kwansuis, Den hoer, de ploeg en tie ossen,

Kn liep er meè naar huis. «Wat lieh je daar, iiiijn JeijeT

Vroeg lachend vader Reus. «Zie, Pa, wal heerlijk speelgoed; «Ik heh 't gevonden, hcusch!quot;

Doch Pa gromde als een onweer:

«Maar hen je stapel. Jet?

«Gauw, gauw, dal hoeltje ginder

«Weer op zijn plaals gezel ! «Redenk, meid, als dal volkje

«Niet zaait, niet ploegt en spaadt «Dan vallen hmiiers spoedig «De reuzen van de graal!quot;

-ocr page 17-

DU JONGE iMOEDEH.

c mocilei' hooll de wieg' gespreid,

r-/gt; Kil legt liel kindje oii 'l inolliquot; kussen,

Mnnr hoe ze ook wiogl, de kleine schrc Km l:i;il zich niel in sluiniring sussen.

De moeder doedell , neuriel, kweell. y Kn immer zoeter wordl haur zingen ;

Om 'l schommlend kleine bedje speell De zoele shiii|i in looverkringen.

Iloc zncliler 'i wiegeliedje klinkt l'e sliller wordl hel kreunend weenen,

Toldiil een rnslig li'itaiilje hlinkt lu quot;t Imll'gidoken oog des kleeuen.

/

-ocr page 18-

12

Dra zweelt een zoete blijde droom Om 'i lucliend hloozend aangeziclilje;

De moeder ademl zaeld, mei schroom — Km neigt zicli over 'I sluimrend wicliljc.

Als zij 't zoo rustig slapen ziel,

Poogt zij voorziclitig hel le dekken;

Zij wil liet kussen, waagt dat niel Hedueld liaar lieveling le wekken.

Zij staart liet lang volzalig an,

(laai telkens weg, keerl lelkcns weder,

En doel wal zij niel lalcn kan:

/ij sleell een kusje zaelil en leedei'.

Nu knielt zij naast hel wiegje neer, Kn spreekt lol God een moederheile,

En dank! Hem voor zijn zegen weer, En zoek! dan zi H' haar legerslede.

-ocr page 19-

13

HET KLOKJE VAN HET HART.

al of dat wel beteeknen mag? Uw hartje tikt den ganschen dag, Uw hartje tikt den ganschen nacht, Dan tikt liet hard, dan tikt het zaclit; Dal wonder tikken staat nooit stil. Kind, weet ge wat dit zeggen wil?

Een klokjen is 't, mijn lieveling. Dat Onze-Lieve-ileer daar hing Aan d'ingang van dat kleine hart.

Daar belt Hij zelf, nu zacht dan hard En staat al wachtend buiten stil Of zich uw hart Hem oopnen wil. Hij belt steeds harder tinglinglin Totdat gij roept: «Treed in, treed in!quot;

-ocr page 20-

14

Mijn kirul (.laar komt oon oogenblik Dan slaat, uw liarl voor quot;t laatst tik-tik Heeft liet dien laatsten tik gedaan, Dan klopt liet iiij den Hemel aan Kn staal, al wachtend luiilen stil, 01' zich do Hemel oopnen wil.

Het bell slmls harder rmgiingtin Tot dal men roept: «Treed in, treed in

Danlioorl ge, kind, uit. Jezus' mond ; «Daar ik uw harl steeds open vond, «Gcschieile ook u op d'eigcn wijs: «Treed binnen in mijn Paradijs!quot;

WAT GKDAA.N IS, KLUIT GEDAAN

Men kan zwijgen, zwijgen immer.

Zwijgen tol aan 't zwijgend gral; Maar uw daden stijgen nimmer

Md li in den grafkuil at.

Golven zinken op elkander,

Bloemen bloeien en vergaan, Hoe n\v maske en kleed verander' Wol gedaan is, blijft gedaan.

-ocr page 21-

DE BIUVK KAMERAAD.

Ik IkuI och brave» kameraad,

Die alles voor mij was: Itc trom riep ons icii slrijtle, Hij liep aan mijne zijde Trouw in denzelfden pas,

-ocr page 22-

10

Het flikkert en — een kogel komt,

Wien geldt liet, liem of mij? Hem doet liij nederploffen.

Ik voel mij zelf getroffen,

Nu hij valt aan mijn zij.

Hij reikt mij voor liet laatst do hand.

Terwijl ik juist weer laad;

Ik kan geen hand n geven,

niijf tol in 'I eeuwig leven Mijn brave kameraad!

HAT EN KAT.

Op mijn zolder is een vat Die er al mijn duiven vreet. Zeg wat raad gij daarvoor weet! — «Schaf u aan een flinke kat!quot; —

En «een flinkequot; schafte ik me aan, En de rat ging naar de maan.

Raad eens, wie nu duiven vrat? 't Was fameus die «flinke kat.quot;

-ocr page 23-

17

BEDAARDE GEllRIÏ.

ens ging een jonker voor plezier Een toertje maken «met de vier.quot; Zijn voerman Gerrit op den bok, Een kerel stevig ais een blok, Houdt flink de lange teugels.

Het rijtuig rolde langs een woud. Daar schieten uit het kreupelhout Twee roevers: «Halt!quot; Zij vallen An; De jonker vecht zoo goed hij kan; En Gerrit laat hem vechten.

Do jonker staakt, zijn moed ten spijt, Al dra den ongelijken strijd:

(fGrijpt eerst dien voerman bij den kraag. En geeft hem een geducht pak slaag, Neemt dan voor mijn part alles!quot;

----

-ocr page 24-

18

Zij rukken Gemt van den bok Kn halen over liem den slok.

De sinten klinken door de Inelil ;

Maar Gerrit slaakt g(;en enklen znelit Kn laat gedwee zieli rossen.

Op eens schiet hij in razernij En hrult: «nu is do heurt aan mijlquot; Een vnislslag hier — een vuistslag daar — Kn grijnzlend vall hel roovrenpaar Kn ligt in 'I zand le bijlen.

«Maar Gerrit — sprak de jonker loon — Is dat nu een manier van doen!

Eerst, laat ge er mij alleen voor slaan, Dan laat ge u als een stokviscb slaan, Dan wordt ge een tweede Samsonï'

«Dal komt — sprak Gerrit, dood-hedaard Ik hen, weet n, wat koud van aard; Ook zijn mijn spieren stram en slijt;

Maar toen die stok danste op mijn lijf. Begon ik warm te worden.quot;

«Kn ben ik, weet u, eenmaal warm. Dan voel ik '1 jeuken in mijn arm, Dan kookt mij 'I bloed, 'k spuw gif en gi Kn wien mijn vuistslag treft, die zal 'I Niet verder navertellen.quot;

-ocr page 25-

iu

ü K O 1'

ag oudje! Sinnakl liol pijiijc goed?

«Wal rookl die kop mooi door.. «'I Isoclilc nieerscluiini naar hol sr «Zog op, wal vraagt go er voor?

Meneer, die kop is niet te koop!

Ik kreeg hem eens cadeau Up 'I slagveld, van mijn kapitein L)io viel hij Waterloo.

I)al ging er daar geducht op los —

Van 's morgens twalel uur Tot 's avonds, zonder nal ol' droog Toujours maar in liet vuur.

«Vertel me dal een ander keer —

«Toe, geef me uw pijpekop ! «Ik bied er een goud tientje voor. «Wat draalt ge — kom, zeg top!'

DE

^ V,

te;

-ocr page 26-

20

'k Ben maar con arme man, Meneer,

En heb een klein pensioen,

Toch, deedt ge er duizend guldens bij, Zou ik dien ruil niet doen.

Ik stond — gelijk ik zei — in 't vuur.

En naast mijn zij — o God! — Kreeg onze brave kapitein Vlak in zijn borst een schot.

Ik ving hem in mijn armen op En droeg 't gedrang hem uil. Verbond zijn wond cn zag met vreugd Zijn stroomend bloed gestuit.

Toen gaf hij mij deez pijpekop En ook zijn beurs vol geld. Hij drukte mij voor 't laatst de hand En stierf — gelijk een held.

De beurs geef ik liet arm gezin.

Wiens huis is afgebrand — Zoo dacht ik — maar de pijpekop Komt in geen vreemde hand.

Sinds jaren reeds bewaar ik hem

Gelijk een relikwie:

Zoo dikwijls ik mijn pijpje rook Is 't of ik hem nog zie.

-ocr page 27-

21

«Mooi, brave borst! — Hoc lioolto bij

«Die goede kapitein?quot;

Wij noemden hem steeds «beste vaêrquot;, Zijn naam was Van der Klein.

Ziet gij in 't boscb die gevelspits...

Dat slot! Daar woonde bij! —

«Het was mijn vader, boste vriend, «Dat huis behoort aan mij!quot;

«Hebt gij mijn vader bijgestaan «In de nre van zijn dood... «Kom, brave, ga dan met mij meê, «En eet voortaan mijn brood.quot; —

Is 't mooglijk. Heer?— Zijl gij zijn zoon?

En woont gij op zijn erf?...

quot;k Ga met u meê — den pijpokop Krijgt gij eens, als ik sterf.

«HET LEVEN IS EEN DROOM.quot;

Goncedo; maar 'i is goed, dat ge oen distinctie maakt Ik droom wanneer ik slaap, gij droomt wanneer gij waakt

-ocr page 28-

22

DE BESCITER MENGEL.

0£ laat stond de Graaf in den lieflijken naelit

Op 'l marmren lialcon met zijn zonen :

Hij liet zich door lien al de onsterllijke pracht

Der starren bewonderend toonen;

Hij storlle in hun harlen het zaligst genot Door 't denken aan d'almaclil en liefde van God.

«Mijn kindren, daar hoven dal vonklend lapeet

«Bevindt zii-h de troon van d'Algoede.

«Verlrouwt steeds op Hem, want in rampspoed en leed

«Neemt wis Hij de zijnen in hoede.

«En nu, gaat ter ruste! mijn zonen, slaapt wel! «De nachtluclit wordt kil en de wind blaast zoo fel.quot;

De slaapzaal der kindren was links in 't gebouw,

En rechts die des Graven gelegen;

Hij zat daar en dacht aan zijn zalige vrouw.

Nog korllings ten grave gezegen;

«Ik bracht ü, mijn God, haar ten olTer met smart, «Och, scheur niet mijn zoneu van 't vaderlijk hart!quot;

-ocr page 29-

23

Maar hoor! in de sülte wat wonder geklop,

Dat do oudste der twee heelt vernomen? «Is 'I vader die roept?quot; — snel rieht hij zich op —

«Ol is hel een spel mijner droomen?quot;

Toch spoedt hij zich haastig de legerstee uil En vraagt aan zijn vader, wal ol' dit beduidt?

«Ik heh niet geroepen! Gij waart in den slaap,

«Een droom, o mijn kind, kwam dien storen.quot; — Doch nauw was hij weder te bedde, de knaap,

Daar meent hij op nieuw het te hooren.

En weer liep hij henen: «o vader, het is «Zoo duidlijk uw stemme, gij riept mij gewis.quot;

«Gewis niet, mijn zoon! maar misschien is 't de wind

«Die fluit door de takken der boomen,

«'t Geroep van de wacht op den toren, mijn kind!

«De regen die klettert hij slroomen. «Het weerlicht, hel dondert — 't is vochtig en kil; «Ga heen, dek u goed en slaap rustig en slil.

Hij ging en hij wekte zijn broeder die sliep,

Verhaalde hem 't wonder weervaren ;

«Ik meende tot tweemaal dal vader mij riep,

«Ik kan mij 'l geroep niet verklaren.

«Blijf wakker, o broeder, 't wordt bang mij om 'l hart, «Hoor 't vreeselijk onweer dat gromt in de verl.quot;

-ocr page 30-

24

'l Was doodelijU slil in dc donkere zaal,

Zij werden al banger en banger;

Daar hooren zij beiden 'l geroep weer — ditmaal

Is 'l vader, zij Iwijllcn niet langer.

En sjjoeden Ier slaapzaal des Graven zicb voorl: «Wij bobben uw roepen tliinis duidlijk gehoord!quot;

De Graal' voelt, beangst en verschrokken als zij,

Het bloed als verstijfd in zijn ader.

«Welaan, sprak hij, kindren, blijtl hier nu bij mij,

«Vertrouwt op uw bemelscben Vader:

«Wis riep u zijn Engel, die liefdevol waakt «En zorgt dat n beiden geen onheil genaakt.quot;

Terwijl hij bun spreekt van de liefde van God,

Komt buldrend een stormvlaag genaken. En 't linker gedeelte van 't gothische slot

Stort in met verschrikkelijk kraken — En plettrende puinen bedekken den grond.

Waar straks nog de slaapstee der kinderen stond.

-ocr page 31-

HET DOOVE MOEDERTJE.

Wie Iroofll bij 'l doovo Moedertje in

Zoo stil en met een lach?

Het is haar eeiiig kind, haar zoon Dien ze in geen jaren zag.

-ocr page 32-

26

Stil treedt hij in — zij hoort hem niet,

Zij spint en denkt aan hem —

Stil knielt hij aan haar zijde neer, En «Moeder!quot; klinkt zijn stem.

O wonder! eensklaps ziet zij om

Bij 't klinken van zijn stem:

Ze is voor dat lieve woord niet doof. Met de oogen hoort zij hem.

Zij strekt hem bei heur armen toe.

En richt hem juichend op. Zij sluit hem aan heur boezem vast En hoort zijn harteklop.

En rust op hem haar moederoog

Waar zaalge vreugde in gloort — 'k Wed, dat het doove Moedertje Ook de Englen zingen hoort.

-ocr page 33-

27

HET HUISELIJK LEVEN.

i 1

!/

oo, gij licl)t nocli duur nocli rust

In uw eenzaam kluisje! Gun aan andren reizens lust. Gij, blijf in uw huisje.

O een huisje slil en blij

Kan een hemel bieden; In do zoolsle poëzij

Kan daar quot;1 loven vlieden.

Zoo gij ze al benijdbaar vindt, Wolken, vogels, beken. Wijl zij, licht gelijk de wind. Reizen door veel streken :

-ocr page 34-

28

Zi(i dan ook, lioc stil lovreên

Bloemen zicli vermeien, Hoe zij kleuren-iieilijkheèn, Gouren-zoellieèn spreien.

Op geen reizen zijn ze luk,

Roozen on violen,

Maar zij vinden 'i zoelsl geluk ïussclieii 'I groen verscliolen.

Haak dus niel naar luid gedruisch

Noch naar vreemde dreven; In een stil en eigen huis Is het zaligst leven.

DE KL EE REN MAKEN DEN MAN MET.

Weet, dat uw kostelijk gewaad Totaal mij onverschillig laai:

Neem ik een deeglijk hoek ter hand. Dan lel ik op geen kosthren band.

-ocr page 35-
-ocr page 36-
-ocr page 37-

29

HET BURCHTSLOT AAN 'T MEER.

Zaagt gij nooil dal lioogc burchtslot

Op tic rots aan 't blauwe meer, Waar mot goutl omzoomde wolken Hoven zweven lieen en weer?

Nu eens scliijnt het neer te dalen

In den spiegelheklren vlood, Dan weer statig op te stijgen In der avondwolken,gloed.

«Ja, ik zag dat hooge burchtslot

«Op de rots aan 't blauwe meer;

quot;Maar het lag gehuld in neevlen, c't Maanlicht scheen er droef op neer.quot;

-ocr page 38-

30

-.-ïk. «:■. •• - v..Vs •.VA'*-

Hoordcl gij de golfjes diu'llen Mei een klaterenden klank, En de hooge zaal weergidinen Van inn/lek en leeslge/ang.'

«Neen geen gollje lioorde ik klnalren, aStil was 'I buiten, doodlijk stil — «En daar binnen boorde ik jaimnren «En der droel'beid rauwen gil.quot;

Zaagt gij niet de koninginne

Leunend aan des konings zij'; Beide scliiürond van juweelen In hun purpren feeslkleedij?

Zaagt gij daar geen Jonkvrouw prijken,

Als een roos zoo selioon en Iriscli, Naast beur ouders, van wier krone Zij de rijkste parel is'f

«Ja, de vorstlijke ouders zag ik,

«Niet in purpren feeslkleedij,

«Maar in rouwgewaad gestoken ... «'k Zag geen Jonkvrouw aan bun zij'.quot;

-ocr page 39-

quot;I ... ....---------........... ■ggggmggj^ jiiiiiiMiiiiiwiL I

31

'

DE FIERE JONGELING.

I

ijn arm is sterk en groot mijn moed,

0 Vader, geel' mo een zwaard! Misken loeli niet mijn jeugdig blood: Ik hen mijn Vadren waard.

Er is geen rnst of duur voor mij

Dan in den krijgsmansstand ;

'k Zou gaarne sterven, lier als j,rij, Den dood voor 't Vaderland.

t

Reeds vroeg als kind speelde ik soldaat,

Sprak ik soldatentaal;

Ik droomde 's nachts van trouw, verraad, Van strijd en zegepraal.

ÊÊÊÊÊÈÈÊ*

i

-ocr page 40-

32

Soms wekte mij mijn krijgsgetier

Uil strijd en worstling op;

Eens zwaaide ik met een ibrsehen gier Mijn vuist op 's vijands kop.

Toen gistren onze heldenschaai' Vol moed ten strijde toog,

En langs mijn venster de huzaar Snel als een vogel vloog:

Toen heelt een bonte knapenzwerm Hen vroolijk nagejoeld;

Maar ik werd treurig, hief mijn arm. En heb zijn kracht gevoeld.

Mijn arm is sterk en groot mijn moed, O Vader, geel me een zwaard!

Misken toch niet miju jeugdig bloed: Ik ben mijn Vadren waard.

WENSCH VAN EEN GIERIGAARD.

Och, mocht ik 't laatst van allen sterven. Dan kon ik heel de wereld erven.

-ocr page 41-

33

DE KABOUTERMANNETJES.

eb Jo ooit vnn den tijd der Kabouters gehoord? Dat was toen een leventjen — één in zijn soort!

liij voorbeeld : een kneclil bad aan 't werken een mier En deed niets dan luiren of nam zijn plezier: Dan kropen des nachts Zoo heel onverwachts De dwergjes ids mieren Door gaten en kieren.

Krioelden En woelden En hipten en draafden En zwoegden en slaafden:

En 's morgens reeds voor bol gekraai van den haan Vond ieder zijn werk door Kabouters gedaan.

-ocr page 42-

34

De schoeiimakerskneclil slak zijn els in liet spek, En dacht: wie op Maandag nog werkt is een gek, Kaboutertjes kwamen en namen den schoen, En keken wal lapwerk er viel aan te doen. Zij maakten een draad En spanden den naad En pikten en prikten En stikten en Hikten En tikten En likten En wreven en wasten En poetsten en pasten:

En voor dat de baas uil zijn bed was geslapt, Was alles aan schoenen en laarzen gelapt.

De timmermansknecht scholte zes nur per dag. En kroop in de krullen als niemand hem zag. Des nachts zocht bel Volkje den winkel in quot;l rond 01 'l iels te karweien, te knutselen vond :

'l Nam hamer en bijl En beitel en vijl.

En dan aan het kloppen Op nagels met koppen Aan 't dragen En zagen En schaven en spalken Van planken en balken:

En kwam de baas kijken line 't stond mei de zaak. Dan vond hij de spullen peiieel in den haak.

-ocr page 43-

35

Het ging hij den slager precies even zoo ;

Want lag nog /ijn kneclit nis oen luilak op stroo, Dan kwamen de kerelljes ving op een draf Kn slaehllen hel varken, en hieuwen het al, Verdeelden het net In reuzel en vel.

En haakten de hammen Kn zijden aan krammen,

Kn hulsten Kn klutsten Ku stopten met vulsel Het vliezige hulsel:

Ku als nu de hans van zijn legerstee kroop, Dau hingen reeds metworst en bloedworst te koop.

Den bakker ook trokken zij Hink uit den nood: Zij wanden het koren en hakten hel brood; Kn draaide de kneebt zich iioj; om op zijn zij, Dan was het reeds drnk in de broodbakkerij: Zij haalden de rog En vulden 'den trog En kneedden en wroetten Met handen en voeten En smakten En kwakten Het baksel en schoven Het wip! in den oven:

En als dan de baas uit do bedstede schoot, Dan lag voor de raam al het versebbakken brood.

-ocr page 44-

36

Do wijnkooperskneclil liet zijn work or op staan, En 't kwam liom zoo uamv op oon glaasje niot aan; En kroeg hij oen roes weg en sloeg hij or neer, Dan waren de mannetjes druk in de weer: Zij tapten iiel nat En zwavelden 't vat En dreven de sponnen En rolden do tonnen,

Zij hurkten En kurkten De llossclieii en lakten En plakten en pakten:

Zoodra weer de dag door hot keldergat scheen, Zag nuchtere Klaas alles klaar om zich hoon.

Een kleermaker had hel eous vreeselijk drok,

Want morgen moest klaar zijn eon vost, broek en rok. Zijn knecht was aan 't zwieren, de pot op oen haar;

Maar 's nachts kwam hot volkje met persplank on schaar: liet kruiste de hoon Begon zoo meteen Te snijden to schikken Te naaien to stikken To lasschen Te passen Te persen , te hoorden Met linten on koorden:

«Och, vrouw! — riep de haas uil zijn hed — dat valt mee «Hot pak ligt al klaar in nieuwmodische snee.quot;

-ocr page 45-

37

Dos klocnnakors vrouw, oen nieuwsgierige Triju,

Zei slil hij zieli zelve: wal mag dal loeli /.ijn? Zij slrooide grauwe erwleii en hield loen de wachl; — Daar kwamen de snijderljes koesjes en zaehl...

Maar ach, wal een kruis!

Vol hommen hel, huis...

Zij stielen hun scheenen Kn kneusden de heeneu Al slomleud Eu sehoniicMid,

En lolden en rolden Eu jolden en scholden.

De vrouw één hvee drie sleekl hel uaciilkaarsjen aan — En psi!.., ;il hel Volkje is op eens naar de maan.

Hoe jammer, wij zijn de Kahonlers nu kwijl; Zij kwamen zoo neljes van pas in doez lijd!

Waul nu is een kuechl niel meei' slaaprig of lui.

Maar geefl van het werken eenvoudig den hrui. Kahoulerljes, och!

Waarl jullie er nog.

Dan zouden geen snaken Den arbeid meer slaken,

Dan konden De honden Geen kneciils meer verlakken Tot scha van hun zakken.

De dwergjes zijn weg; maar hun les hlijll hestaan: Een knecht is geen haas — en hel werk moei gedaan!

-ocr page 46-

38

BES RUITERS AFSCHEID.

Daar scliotlcrt liot signaal!

Ik ga naar '( slagveld lieon -Op! Moedig in hol zaal —

Mijn kind, slaak uw geween !

Eersl, als zc mij van 'l paard Kccrscliiden in den strijd En leggen onder de aard,

Dim is hel selireiens lijd.

Ik keer lerug naar liuis Als ollicier misselnen;

Maar zeker znll gij 'I kruis Mijn horst versieren zien.

God schikt liet ai ten best,

Hij richt der kooglen loop — Vaarwel, mijn kind, voor 't lest — Tot weerziens — naar ik hoop!

-ocr page 47-

39

NAASTENLIEFDE.

oiiiiiil olkaiii'! Homiiil elkaar!

Homiiil /00 uw liniio slaal;

VVanl acli, hel uur is spoedig daar, Dal ge aan een gral' le sclircien staat.

Zoi'K ilaaroin, dal gc in uw gemoed Steeds oiidcrhoudl de lirocderniin; Stort al wnt selioon is, waar en goed liet open harl uws luiasten in.

Imi zoo zijn liarl gesloten is.

Hel) dan nog alles voor hem veil; Berokken hein geen droelenis —

lleni weldoen blijve uw lioogsle heil.

Bedwing u als ge u toornig voelt, Een grievend woord is dra gezeid; • Al hebt go '1 niet zoo kwaad bedoeld Uw broeder gaal en zucbt en scbreit.

-ocr page 48-

40

Bemint elkaar! Bominl elkaar!

Bemint zoo lang uw harte slaat;

Want ach, het uur is spoedig daar, Dat ge aan een graf te schreien staat.

Dan knielt gij aan het donkrc gral In 't lange vochtig gras ter neer; Gij wendt uw oogen weenende al', Z'i zien uw hroeder nimmer weer.

Dan zucht ge: 't doel hem bitter leed. Die hier aan uwe gral'steè weent! Vergeef hem wat hij u misdeed! Bij God, hel was niet kwaad gemeend!

Maar hij, de doode, hoort noch ziel,

llij reikt geen hand vol lielde u loe. Van zijne lippen ruischt hel niel: «'k Vergal'u lang: wees wel te moè!quot;

Vergeven — ja, heeil iiij gedaan!

Maar, om dal woonl, om uwcnlwil Ontvloot zijn oog zoo menig traan. Nu rust iiij hier in vrede — stil.

Beuünl elkaar! Bemint elkaar!

Bemint zoo lang uw harle slaal;

Want ach, hel uur is spoedig daar. Dat ge aan oen graf te schreien slaal.

-ocr page 49-

41

L' E R (1 O L E 8 E.

(Giuvanm Bidlista l'crg»lese, een beroemd Italiaansch toondichter, stierf 1736 in den jeugdigen leeftijd van zes-en-twintig jaren. — Do laatste dagen van zijn kwijnend leven wijdde hij aan het samenstellen van het Stahat Mater; deze zijn zwanezang is tevens do schoonste zijner muzikale scheppingen.)

iiullijk moclit iiel werk gelukken, Kn met zalig zielsveiTukkcn

Urengl de kuiislnaar God zijn dank; Door der kathedraal gewelven lluisclil de seliepping van hem zeiven

in gezang en orgelklank:

)gt;Met de tranen in heur oogen «Stond de Moeder diep bewogen

«Hij liet kruis daar Jezus liong; »0, wat leed lieur teeder harte, quot;Dal hel zwaard der lelste smarte «Zevenvoudig binnendroug.quot;

Der bedroefde Moeder smarten Hoeren machtig aller harten.

Naar het orgel dieper klinkt; Ja, die hemelzoete klanken Doen de ziel voor 't lijden danken, Kn de traan der weemoed blinkt:

-ocr page 50-

42

»Wie kan zonder medelijden ))Christus' Moeder zoo zien slrijden

)gt;Met heur naamloos zielewee; »Wic kan zonder mee le rouwen ))'t Droeve moederhart aanschouwen «Lijdend met haar Zone mee?quot;

Vrome vreeze, droef verlangen Houdt des kunstnaars harl gevangen,

Voorgevoel is 'l van zijn dood; Maar hij blij 11 met vol vertrouwen De oogen op de heeltnis houën

Van de Toevlucht in den nood: ))Maagd der maagden, uitverkoren, «Wil mijn bede toch verhooren:

»Laat mij treuren aan uw zij,

«Laai mij Christus' wonden dragen, «Laat mij deelen in ziju slagen,

«Laat mij lijden zoo als gij.quot;

Eensklaps kom! het lied der Englen In der vromen zang zich menglen —

Pcrgolese ontroert en hoort. .. En zijn ziel mag opwaarts varen Met de zingende Englenscharen.

Hier heneden ruischt het voort: «Christus' kruis zij mij gegeven »Tot een schild hier in dit leven, »Zijn genade als hoogste prijs. «Als mijn lichaam eens zal sterven «Doe mijn ziele dan verwerven «'t Eeuwig Hemelsch Paradijs!quot;

-ocr page 51-

Ik zie de wolkjes gloeien,

En 'i zonnetje ondergaan; Ik hooi' liet zingen, springen Daar bij de lindelaan.

Aan '( einde van den straatweg

Daar zit een stokoud man. Die schouwt als ik van verre Dat jonge leven an;

4:i

DE OUDE VROUW.

-ocr page 52-

44

Gedenkt als ik mol weemoed l)(( dagen onzer jeugd ;

Toen zongen en loen sprongen Wij meê in eer en deugd.

Wij waren dikwijls samen, Wij pasten hij elkaar.

«Wat zijn dal knappe kindren !quot; Dal zeiden ze allegaar.

Wij liehhen in geen jaren Elkander meer onlmoel:

Wij beiden zijn versleten En gaan niet meer te voel.

Maar eens ter halverwege Ontmoeten wij elkaar.

Dan worden wij gedragen. Gedragen op een baar.

Daar ginder op het kerkhot,

Daar bij de lindelaan.

Daar treilen wij, als 't God bliefl, Elkander weder aan.

-ocr page 53-

in' I n—mn I v

45

1 ETS EN MET8.

Is illt; con liedje maak op nicls,

Dan maak ik buiten kijf loch iels; Zoo incnig vers bevat soms nicls,

En tocb kraaml men het uit voor iels: Van andre verzen ^(^gl men niets.

Toch leert men daaruit altoos iels; 'k Geef dus om lof en vitten nicls,

Maar alle dawn dicht ik iets.

Hel spreekwoord zegt; bij deugt tot niets.

Die eensklaps komt van niets tol iets. Van iets maakt somtijds deze niets, En gene maakt van niets dra iets. Een ander wordt licht boos om niets,

En gauw weer goed ook zonder iels. God schiep al wat er is uit niets,

En gij o menscb. gij waant u iets!

■ '■ quot;n-rnnrw i ii

-ocr page 54-

46

Zijl, gij belioeflig, hebt go niets,

Hoop van geen enkel schepsel iets; Integendeel, belioell ge niets,

Dan biedt n iedereen graag iets.

Verwacht dus van de vrienden niets.

En hond bij lijds in voorraad iels.

Ik meen geen geld want dal zegl nicls — Maar kennis, dal is werklijk iels.

Wie al hel andre schal voor niels Kn ware deugd alleen voor iels.

Dien hindert en bekommert niets.

En in zijn haiie lluislert iels:

«Van al wal kwaad is, deedt gij niels.

En van bel goede deedl gij iels;

Vergaat gij eenmaal hier tot niels Vertrouw — liieruamaais wacbl u iels.quot;

AAN EEN LEUGENAAR.

Al kimt ge nog zoo lijntjes liegen, Mij zuil ge in geen geval bedriegen. Slechts eenmaal hebt go mij bedrogen: Dat kwam, toen hadt ge niet gelogen.

-ocr page 55-

KROKODIL LEN-GALOr.

Ken mnzikanl (lanecnlü

Lan^s d'oevcr van den Nijl Ken krokodil se.liool eensklaps

Te voorschijn als een |)ijl En wil hein binnenpalmen.

De virtuoos aan 'l schrecuwen:

«Help! help! o Musica!quot;

Toen greep hij links zijn strijkstok

En speelde een aria Op sijn ontstemde vedel.

fc3SS3

47

-ocr page 56-

48

Nauw liad liij op tic snaren Ken strook of wal gedaan, Of zie, do krokodil ging

Op do aclilerpooten slaan Ka huiipoldo in Ik»! rondo.

Al wal de vedel speelde

Mazurka, nieiuiöl —

Ij ij danslo 'l na en riehllo

Prompl naar do maal zijn I rod Kn kronkelende loden.

Hij walste on galoppooi'do

Zoo woest en wild in 'l rond, Dat iiij do piramiden

Omver danste op don grond Alsol liet kogels waren.

Kn oen dor piramiden Viel op don krokodil En word zijn graf on graliiaald.

Wie 'r meer van welen wil Ga kijken in ■Egypte.

-ocr page 57-

49

DE LUSTIGE MUZIKANTEN,

ij kdiiicn weer ons werk liervallcn, En maken op de straal inuzijk; p Aan vonken die door 'I donker spallen Zijn onze liederen gelijk. — Hoe donnnell en rommell

En bomt alom En schatert en klatert

De rinkelbom.

igt;e bekkens rinkinken;

En bij bet weerklinken Van 't rammlend geklank Schalt lieflijk gezang En trillend geluid Van vedel en fluit.

't Ontroert En vervoert,

Bant droefheid en smart,

Stort vreugd

En geneugl In 't bupplende hart.

-ocr page 58-

50

Zoodra wc ons in een kring verzamen

En klinken doen den eersten loon, Onlslnilen deuren zieli en ramen Kn lie! verlicht wordt elke woon. — Hoe dommelt en rommelt, enz.

Dan stralen liellijk aller oogen;

En oud en jong en groot en kleen K(iml in den tooverkring gevlogen En schaart zich vroolijk om ons heen. Hoe dommelt en rommelt, enz.

Ilnn oor hlijlt aan de klanken hangen

Van rinkelbom, viool en Huil; Hun stem zingt mee in onze zangen; Hun hart danst op ons maatgeluid. Hoe dommelt en rommelt, enz.

Wij inuzikanten zingen, spelen

Bij avond slechts ons vroolijk lied, Gelijk de zang der lilomeelen In d' avondstond door't loover schiet. Hoe dommelt en rommelt

En bomt alom En schatert en klatert

De rinkelbom.

De bekkens rinkinken;

En bij liet weerklinken

-ocr page 59-

51

Van't rammlond geklank Schalt lieflijk gezang En trillend geluid Van vedel en Huil. 't Ontroert En vervoert,

Banl droefiieid en smart, 't Stort vreugd En geneugt In 'I linpiileiide linrt.

iik dociitkil.

Ik hel» mijn bruidegom verloren.

Mijn vader.... hebben zij gedood;

Zoo 'k zingend streel uw liart en ooren, Ach, zwijgend, ween ik bij mijn brood! — Hoe dommelt en rommell, enz.

ii ic moi'.df.i!.

Is 'l dag of nacht?.... Ik werd van 't sclireien

lu armoe en ellende blind.

'k Bespeel de bekkens — laai mij leien Aan 'I stokske door iiiiju jongste kind! Hoe dommell en rommell, enz.

in*: twkk uiioi:i»i:iis.

Wij moeten veel en fluit bespelen

De koorts doorgloeit ons, mat ons al; Wij moeien zoete lonen kweelen,.,. Ach, lagen wij iu 't stille graf! Hoe dommell en roinmelt, enz,

-ocr page 60-

52

DE KNAAP.

Ik brak, hok jeugdig kind, mijn bcencn;

Mijn zuslor draagl mij op den arm;

Het Irommien doet. van pijn mij wocncn..

Dat God zich over ons erbarm'! Hoe dommelt en rommeil En bomt alom En schatert en klatert De rinkelbom.

De bekkens rinkinken En bij het weerklinken Van 't rammlend geklank Schalt lieflijk gezang En trillend geluid Van vedel en fluit.

't Ontroert Kn vervoert.

Bant droefheid en smart,

Stort, vreugd En geneugt In 't hupplende hart.

DE OUDHEIDKUNDIGE.

Kijk, riep de tijd, hoe raar is dat! Hij leert weer aan wal ik vergat.

-ocr page 61-
-ocr page 62-
-ocr page 63-

53

EEN TROOSTBLOEM.

---r—sa—T

'k Zag oen roosjo l)loeioii;

'1 Knopje pus oulvouwfl Slond in 't groen te gloeien Als hel morgengoud.

De adem van den dood

Kwam or Inngs geslrekon, Deed hot Irissche rood Toon op eens vorbloeken.

Kn oen glansende Engel Daalde in vlugge vaarl, Plukte 'I van don slengel, Vloog er meè van de aard.

«Moeder, schrei niet meer!quot;

Riep hij naar benedon «'t Roosjo bloeit nu weer «In het zalig Eden.quot;

-ocr page 64-

54

AVOND-LANDSCHAP.

onnegoud Kleurt het woud; Om de burchtruïnen dansen Tooverachtige avondglansen.

Stil is 'l meer;

Heinde en veer Zie ik scheepjes langs de baren, Vlug als zwanen, huiswaarts varen.

Zilverzand

Blinkt aan 't strand ; In het spiegelvlak weerschijnen Roodgetinte wolkgordijnen.

In 't verschiet Staat het riet,

Waar de meeuwen boven vliegen, Aan der heuvlen voet te wiegen.

-ocr page 65-

55

Liellijk schoon Schouwt de woon Van den kluiz'naar door het loover Uit do hoogte 't landschap over.

Klokgeschal Klinkt door 't dal;

Onder schaüw van eikenboomen Murmlen beekjes langs hun zoomen.

Neevlig grauw Trekt de dauw Langzaam over veld en dreven En verdooft, der kleuren leven.

Op den vloed Sterft de gloed;

Snel verbleeken al de glansen, Die om de ruïnen dansen.

Door de blaan Werpt de maan Zilvren stralen treurig henen Op bemoste kerkhofsteenen.

-ocr page 66-

56

MORGENLIED.

De hiiigo iiiH'lil vliedt henen —

Hel liclil breekt sclieeinrend aan — De dagtoorts is verschenen

Aan de ooster staiTenbaan. Gij stoilijk licht, wees ons gegroet, Dat leven wekt en leven voedt.

Het geesllijk liclil woont boven.

Waar aan der glorie bron De Zaligen Hem loven,

Die is der zonnen Zon. Wij vvandlen donkre dalen door,

Tocb licht zijn zonnestraal ons voor.

O, zend ons liclil en zegen

Uit uwe volheid al'.

Wees ons op duistre wegen Een lichtbaak en een stat.

Uw oog zie minzaam op ons neer. Verlaat uw kinderen nooit, o Heer!

-ocr page 67-

57

KEIZER OTTO I EN HERTOG HENDRIK.

el vol goluid van '1 orgel,

der klokken zwaar gebrom Doel (Ireuiieii 0|i zijn groiulvesl

den Quedliiihui'gsclieii dom. Onar kom! de keizer Ollo

mei huel zijn i'iddrenslool Hel heilig Kerslleesl vieren

mei kindervroom gemoed.

Hoe iiel'l hij hoven allen

hel manlijk hooid omhoog, Omgolfd van gouden lokken!

Iioe bliksemstraall zijn oog! Men gcel'l den naam van leenw hom,

en 'I is niel sclierlsend — neen, Zijn leeuwenmoed en sterkte

gevoelde menigeen,

-ocr page 68-

58

Weer lieell hij op hel slagveld

zich nieuwen roem vergaard; Maar Ihans niet legen vreemclen

Irok hij het niaciilig zwaard: Zijn eigen hroeder was het

die hem dorst wederstaan, Ja, voor de derde male

verhiel het oproervaan.

Daar siaal Me zware domklok

het uur van middernachl — De Kerst-mis neemt een aanvang

met feestelijke pracht; En aller knieën buigen

zich nederig ter aard, En aller harten heffen

zich biddend hemehvaart.

Op eens, daar kraakt de kerkdeur —

een man komt hinnentreèn, Een somber bairen boetkleed

bedekt zijn forsche leen. Hij nadert tot. den keizer

en stort zich aan zijn voet; Een tranenvloed ontlast hem

het overkropt gemoed:

«O broeder, ach! mijn misdaad

drukt loodzwaar me op het hart, 'k Belijd hier aan uw voeten

mijn diepen rouw en smart,

-ocr page 69-

59

Vergeving, o mijn keizer!

verhoor uws broeders stem! Vergeef nog eens ter liefde

van 't Kind van Belblehem.quot; —

Doch streng zien 's keizers oogen

op d'armen smeekling neer; «'k Heb tweemaal u vergeven

een derde maal niet meer! Hel vonnis is gesproken:

uw recht is u ontroofd,

Drie dagen hebt gij levens

dan valt uw schuldig hoofd.quot; —

Bleek werd toen hertog Hendrik,

bleek heel de riddrenschaar; Er beerschte een doodsche slillc

als sloiul men bij een baar. Men durft nauw adem halen,

men smoort vol angst een zuchl: Geen durft den prooi beschermen —

de leeuw is te geducht.

Daar treedt de vrome priester

recht op den keizer aan,

In zijne handen draagt hij

do heiige bijbelblaau.

Hij slaat ze eerbiedig open

en leest met ernst en kiem — Het was als hoorden allen

dos Hoeren eigen stem: —

-ocr page 70-

60

«Toen naderde Hem Petrus

«en /ei: Hoe dikwijls, Heer, «Zal ik den schuld'^en broeder

«verbeven? Zeven keer? «En Je/us zeide: Ik /cjj; u,

«niet zeven keeren, maar «Tol zeventig maal zeven

«vergeef uw schuldenaar.quot;

Nu berst op eens in tranen

de strenge keizer uil, Kn buigt zich lot zijn broeder,

dien bij aan quot;I harte sluit. Een kreet van dankbre vreugde

schalt juublend om en om: Nooit werd zoo schoon een Kerstnacbt

gevierd bier in den dom!

TROOST VOOR EEN EENOOGIGE.

Gij zijl een uwer oogen kwijt.

Betreur 't verlies zoo hevig niet. Gij weet toch dat in onzen lijd Men kwaads genoeg met één oog ziet,

-ocr page 71-

KLACHT VAN EEN OUDEN PROFESSOR.

Hoe deserteeren al mijn haren!

Niet, wijl de zorg me aan 'l harte knaagt, Maar wijl mij nu reeds vijftien jaren Het summum der verveling plaagt!

Want rustloos loopt het hoofd mij om Bij Ciosai's Be Hum Ga II i cum.

Ol

-ocr page 72-

62

Ik zou mei lol' hem ovorhulen,

Den licM dor oudo wcrcldslad,

Zoo liij innnr nicl zijn vcldliccM'sdiKlou

Slot oigon hand hcsclireven had;

Nu (H'hlor draail hel harl mij om Bij Ctosar's Bcllum Gal lie mn.

!))■ klassen vulgeii op elkander,

De mijne zie ik overgaan,

Ik hlijl'! — Daar komt al weer een ander'

Met oude en nieuwe (ïa'sars aan ;

En '1 is van 'I jaar al wederom Dal eeuwig Dellu m (1 allien m.

'k Zou Taeilus zoo graag verlalen,

En nog veel liever Livins;

Ik zou hel liel'sl mijn harl oplialen

Aan Klneeus en Yirgilins ;

Ook Cicero waar wellekom ;

Maar lui! dal lioll um Gallicum.

Dan aeh, wal haat mij al dal klagen.

Geen slervling zal er aclil op slaan. Dra ziel men mij ten grave dragen;

En vraagt men n : gt;AVaar sliert hij aan ï' Och, zeg dan ; )gt;Do arme man kwam om «In Caesar's Bellum Gallieum!'

-ocr page 73-

IIU I S Iv R A K E E L.

«Ik wool ilioi, \v:i:ir 'I ^okl locli blijvc

«quot;l Gaal oIkon dag op — tot oen duit. «Hoo slork ik do zaak ook moog drijven, «Wij gaan als do krooHon vooruil!quot; —

U wool niol, waar 'I geld is gcblovon?

Tien eters in huis, wool u dat?

Ik, gij en vijl' kindron — is /.even.

Plus drie nog: do meid, hond en kal.

01' wil ii misschien mij verdonkon.

Dal ik al hol geld maar verkwist?... '1 Is mooi, zoo don vrede Ie kreuken, L'w vrouw te bedroeven door twist!

«Maar, vrouwlief, hoe knul go u beklagen?

«Ik, kronkel) don vrede?... Wal praat! «l'w man mag u dus niol eens vragen, «Hoo ol' 'I met do luiisbouding staal?quot; —

Dat luoogt go; maar 'l zal u berouwen!

Die vraag doet gij ééns, maar niol weer Hij sehijnt mij niol meer te verlrouwou.... Ach, Hemel! wal doet ine dat zeer!...

-ocr page 74-

01

(Eu biller begon ze te scliroien,

Eu sell reel' loen met tievemle liaml Op o-rool iblio:) — Chieorei en Thee kollie en suiker en zand.

Ainaiidels en liniiing, Isaniillen,

Rabarber en slaapslroop, sallVaan En worinkrnid en poeiers en pillen En baring en leng, labberdaan.

«Ja, vroinv, 't is al wél !quot; — Cbncolade

Rozijnen en krenten, anijs,

Spek, ossenvleeseh, worst, karbonade.

En boter en kaas en saucijs.

En aardapplen, boonen en kroten,

En eijeren, erwten en meel,

En peren en applen en noten En notenmuskaat en kaneel.

«Och, vrouw, 't is genoeg zeg 'k!quot; — Beschuitjes

Cigaren en brood en tabak En zuurkool, andijvie en spruitjes,

En stijfsel en blauwsel en lak,

En peper en olie, azijn en

Agurkjes en uien en smout,

En zeep, vitriool, terpentijn en Turf, kolen en krullen en hout.

-ocr page 75-

05

«Ot'li, vroinvliof!quot; — Kii dan moet je weten, NNal 'k hier in de ^auwi^iieid sclirijl,

Dat dient maar alleeni^ om le eten;

Maar dan komt de kleedin^ aan 'I lijl.

«Ik bid ii toeli, reken niet langer!quot; —

En dan komt het keukenseriel',

En dan komt het huisraad, de ontvnnger. En dim uw vertering — wa-hiiet'!

Ik ga nooit, dit weet je, op partijen,

Op bal ot concert ot' soirée,

Fk ga voor plezier nooil uit rijen:

Mijn man neemt zijn «vrouwlietquot; nooit mcê!

Gij wenscht, dat mijn uitgaven mindren Voor kleediog?... Dat kan ik niet doen!

Of mogen uw vrouw en uw kindren Niet leven met eer en fatsoen?...

Of mag ik — dit zon 'k willen weten — Wat zuiniger zijn aan den discb?

Dan zullen we als arme lui eten,

Dan krijg je geen vleescb meer of visch!

Ik maak korte metten — en daarom Neem zelf nu de sleutels. Meneer!...

«Neen, boud ze, vrouw! — Summa summarum; «Ik roer aan dat snaartje nooit meer!quot; —

-ocr page 76-

66

4

GEKKEN E.\ DICHTERS,

».\l wie poëet is, is een gek.quot; — Maar uw heloog heelt écu gebrek: De major deugt niet, waarde lieer! Gij zijl geen dicliter — eoueludeer: «Dus ieder gek is geen poëetquot; — Mij dunkt dan lieh je 't ware heel.

OUDEN EN JONGEN.

Dra hebben dichters uitgezongen

En krijgen dan deu uaam van «oudenquot;;

Maar vele critici behouden

Hun leven lang den naam van «jongen.quot;

AAN* EEN STERVENDEN KRELDKI.-DIGHTKIi

Uw zondenmaal hebl gij met ver/.eu volgemelen.

Die verzen kwellen u, o stervende poëet : Vertrouw, de Hemel zal uw verzen wel vergeten Gelijk ze dj aarde reeds vergeet.

OP EEN REDENAAR.

De kunst: te welen wal bij zegt.

Bezit die redenaar maar slecht.

|

Mocht bij de kunst verstaan: zijn reden af te breken Zoodra bij niets meer beeft te spreken!

-ocr page 77-

(-gt;7

IN GODS NAAM.

|i d'oovi'i', waiulaii^s de rivier golvend ijriiisciit, Stond laai nog oen srliippcr mol de armen gekruist. Daar hoort hij op eenmaal: «haal over!quot;

«Zoo laat in den avond — voorzeker dat 's nood! «In Gods naam!quot; zoo zegt hij en springt, in de hoot, Maakt los on stool al' en roeit over.

Hij nadert en ziet hij het sehijnsel der maan Een zwarte gestalte op don overkant staan, Kortaf hem gebiedend : «zei over!quot;

«Noem plaats in de hooi!quot; zegt de sclnpporen denkt: in Gods naam! Stoot at', neemt de riemen en zwenkt En roeit, maar met moeite, hom over,

-ocr page 78-

08

De boot ging nog nimmer zoo diep en zoo zwaar — De golven slaan hoog — or is zinkens gevaar — loch roeit liij in Gods naam er over.

Nol angst ziet hij rugwaarts — «Hoe! zijn wij er al?... «lil Gods naam 1quot; llij zwenkt en hij stoot aan den wal, Dal was een gevaarlijk haal-ovor!

«Hoeveel?quot; vraagt de vreemdling en rammelt en telt. «Mij niets!quot;-zegt de schipper-«Geefd'armen dat geld; «Di Gods naam, Heer, haalde ik n over.quot; —

«Gij weigert?—Toch krijgt gij het loon voor uw daad ; «Zeg schipper, wien denkt gij dat hier voor u staal «En ginder u toeriep: haal over!quot;...

«De dood is het, man, dien gij hier heht gebracht1 «Heel 'l dorp maai ik weg met mijn zeisen van nacht — «U laat ik in Gods naam slechts over!quot;

-ocr page 79-

Vol droefheid zit de moeder Aan d'oovor van liet meir:

Straks speelde daar heur kindje — En zonk er toen in neer.

-ocr page 80-

70

Haar sclireiende oogcn staarden

Vergeefs in 't golvend diep,

Niets zag ze en kreeg geen antwoord Hoe of zij gillend riep.

«Ach! — krijt zij in heur smarte

Had ik uw lijkje maar, Ik looide u in liet kistje

Met bloempjes door liet haar; Ik liet ii dan begraven

Op den gowijden grond, En plantte rozenstruiken Om 'I kleine grafje rond.quot;

cO gij, die 't zwaard der drocfneid

Hel harte hoeft doorboord.

Toen gij don kleinen Jezus,

Uw vreugde en troost, verlooft, Zie, Moeder, uit den Hemel Meedoogend op mij neer! Ach, geel mij toch mijn lievling, Geef mij zijn lijkje weer!quot;

Zoo bidt ze en wringt heur luinden

En stort oen tranenvloed. Op eens, daar legl een golfslag

Het lijkjen aan haar voel: Met siddering en vreugde

Neemt zij het in heur arm, En drukt het aan haar boezem, Kn kust het mondje warm.

-ocr page 81-

71

.Mijn God! zou '1 mooglijk wezen' '1 Bloed klopt in '1 polsje weer liet jongsko slaat zijn oogjes Stuiptrekkend op en neer; Het strengelt bei zijn armpjes Oin moeders schouder heen, En lispelt: «moeder! moeder!quot; Met kermen en geween :

«O moeder 't is verdwenen

Dat hemelsch droomgezicht! 'I Is hier zoo koud en donker,

't Was daar zoo warm en licht Ik speelde en zong met de Engle

Eu plukte bloempjes ai'.

Toen kwam een schoone vrouwe Die me aan u wedergaf.quot;

Vol vreugde zit de moeder

Aan d'oever van het meir: Zij staart nu eens op 'l kindje,

Dan naar den Hemel weer. En of haar blik daar boven

De Lieve-Vrouwe ontmoet.

Bidt zij eerbiedig dankend: «Maria! wees gegroet!quot;

-ocr page 82-

OP DEN DOOD VAN EEN KIND.

Mijn kiiKlje-licf, vnarwel! Ik kon ii dil niet zeggen Toen 'k n in 'l graf zag leggen Mijn smart was al Ie fel.

'k Zie ii, mijn engel, staan Bekroond met. mirten-kransen; Gij lach! uit 's hemels glansen Ons medelijdend aan.

De jaren komen, vüèn ;

Mijn tijd is dra vervlogen. O bid, dat we in den Hoogen Elkander wederzien.

-ocr page 83-

73

DE ENGEL DES GEDULDS.

ii uw wandeling op aarde,

Van de wieg tot aan liet graf, Vergezelt u steeds een Engel,

Dien God tot een troost, u gaf, Uit zijn oogen straalt de vrede. Straalt de liefde mild en zoet. Engel des gedulds, zoo heet hij. Wel hem, dien zijn hand behoedt!

Immer zal hij trouw u blijven In uw lijden, in uw strijd.

Altoos u vertroostend spreken Van een andren beetren tijd.

Voelt ge u lusteloos, ontmoedigd.

Nooit ontzinkt hem lust of moed; Minzaam helptjiij 't kruis u dragen, Maakt dat kruis u licht en zoet,

-ocr page 84-

74

Hij verkeert in zacliten weemoed

Ook de felste zielesmart ;

Stort ootmoedig stil berusten

In liet ongestuime hart;

Maakt de droeve, donkre dagen Spoedig zonnig, spoedig blij; Heeft voor elke zielewonde Een onfeilbare artsenij.

Laken zal hij niet uw tranen,

Als hij troost u bieden wil.

Noch uw steenen, noch uw zuchten.

Maar verzoeten vroom en stil. En wanneer in 't nijpendst klemmen U de vraag: «waarom?quot; ontstijgt, Wijst hij hopend u naar boven.

Lacht u vriendlijk toe, maar zwijgt.

Wel heeft hij geen daad lijk antwoord

Steeds gereed op iedre vraag.

Maar zijn spreuk is; spoedig nadert 't Oord der ruste — dus verdraag! Weinig sprekend staat die Engel

U ter zijde dag en nacht.

Maar veel denkend aan de toekomst, Pie u na dit leven wacht.

-ocr page 85-

75

KRETEN DES HARTEN.

Is de storm woedt op de baren,

Zit des visscliers vrouw teliuis;

Doch lieur hart is uitgevaren Tartend wind en golfgehruis.

Rij iedere vlaag, die de golven

Verbrijzelt op 't dreunende strand,

Roept ze uit: «Ach, verdronken ! verdronken «Mijn visscher keert nimmer aan land !quot;

Als om de Alpen donders grommen,

Zit des herders vrouw tehuis;

Doch beur hart is opgeklommen Zoekend iu spelonk en kluis.

Bij iederen bliksem, die flikkrend Zich oplost in knettrend geknal.

Roept ze uit; «Ach, getroffen, getroffen! «Mijn herder keert nimmer naar 't dal!quot;

-ocr page 86-

76

Als de bergen zicli bewegen,

Zil des gravers vrouw tehuis;

Uocli beur hart is afgestegen In de mijn van erts en gruis.

Bij iederen scbok, die de vlakte

Beroert en beweegt als een meer, Boept ze uit: «Ach, bedolven, bedolven ! «Mijn graver ziet 'l daglicht niet weer

Als de krijgsbanieren waiipren,

Zil des krijgers vrouw tehuis;

Doch beur hart strijdt met do dappren In der waapnen wild gedruiscb.

Bij ieder gebrul der kanonnen.

Dal davert langs 'l bloedige veld, lloepl ze uit: «Ha! gevallen, gevallen «Voor koning en land is mijn held !quot;

NAAB OMHOOG.

Van gindscben toren brengt de wind

Mij 't klinglend klokgebengel;

Hier tusscben bloemen zingt een kind

Zoo liellijk als een Engel:

't Geluid van beide voert van de aard Mijn zielsverlangen hemel waart.

-ocr page 87-
-ocr page 88-
-ocr page 89-

77

HET LIED VAN DEN ZOON DER BERGEN.

Hier sta ik mei mijn herdersstaf. — Ik zie op al de burclilen al';

Mij toont de zon liet eerst haar pracht En wenkt mij 'i laatst een goeden nacht. Ik ben de zoon der hergen!

Hier is de stroom nog zwak en klein, Ik drink hem 't eerst zoo l'risch zoo rein; Ginds schuurt hij breed der rotsen wand, Ik vang hem op hier — in mijn hand. Ik ben de zoon der bergen!

He berg hier is mijn eigendom,

Haar trekt de stormwind huid rend om; Al raast hij wild van Noord of Zuid, Toch klinkt mijn lied er boven uit: Ik ben de zoon der bergen I

-ocr page 90-

78

Snort onder mij liet bliksemvier, Ik sta in 't blauw des hemels hier; Ik ken den donder, en gebied; Sla in bet buis mijns vaders niet! Ik ben de zoon der bergen!

En, als het bange noodsein schalt, 't Geweervuur door de dalen knalt. Dan stijg ik af, schik me in den kring Der strijders, zwaai mijn zwaard en zing: Ik ben de zoon der bergen!

MO DEUN.

Verlichtend trok bij door bet land Met zijn lantaarntje in de hand, In weerwil dat de lieve zon Zoo helder scheen als zij maar kou.

»Mijnlieeren — sprak bij — 't is ons plicht «De dingen grondig te verstaan; «Beschouwt ze daarom in mijn licht! nDe zon — gelooft er niet meer aan!quot;

-ocr page 91-

79

DE KGIIO,

n een dal, dal eikenboomen Overscliaüwen en omzoomen,

Ligt een groen bemoste slecn, Om den wandlaar aan te duiden, Dat een ecbo haar geluiden Daar doet schallen om hem heen.

«Krekel, kom je 't wonderjiooren? «Man, 't is moeite en tijd verloren!quot; Sprak de vlieg met schampren lach «Op mijn blazen en mijn snorren, «Op mijn razen en mijn knorren «Kwam geen echo voor den dug.quot;

«Zoo, dal dacht ik wel! verdichting

Riep de krekel vrij pedant — «Zie, uit liefde voor verlichting

«(Redacteur ben 'k van een krant) «Kom ik 't feit examinoeren «En in loco constateeren.quot;

-ocr page 92-

80

Even kuclii liij... en meteen Onderzoekt hij phials en steen,

Laat zijn zangstem piepend ruischen: Hoort in 'I woud de winden suizen, Maar '1 liei halen van zijn lied Door een echo — hoort hij niet.

«Kolossaal! Naar 'k hel) gehoord, »ls er 'n echo in dit oord 1quot;

Riep een kever — «wel verbazend!quot; — En hij plooit zijn vleugels uit,

Vliegt met gonzend bromgeluid Om den steen, als was hij razend;

Doch de proef is op de som:

De echo houdt zich doof en stom !

«Is het waarheid?quot; — vroeg een muis, «Woont een echo hier in huis?

«'k Zal je dra lieur stem doen hooren, «Spitst jelui maar vast uw ooren!quot;

Maar al riep en riep zij; piep!

De echo deed alsof zij sliep.

«Mijne Heeren!quot; — sprak de krekel, «Leelijk zitten we in de pekel:

«Schuilt een echo in deez steen? «'t Bijgeloof zegt ja — wij neen! «Om de logen te beschamen,

«Laten wij nog eens te zamen

«Zingen in vereend accoord!quot;

En zij brommen, piepen, gillen,

Dat het is om van te rillen,

Maar geen echo wordt gehoord.

«Na dit laatste experiment «Is 't voor ieder, die niet doof is «En een beetje pliilosool is

-ocr page 93-

bl

«Onbelwistbaar evident,

«Dat liet niets dan bijgeloof is! «Maken wij een prolokol!quot; —

Riep de krekel geestdril'tvol.

't Voorstel werd bij acclaiTiatie Aangenomen, en temet 't Protocol op touw gezet:

't Klonk er van; «ballucinatiequot; — «In den naam der wetenschapquot; — «Der ontwikkeling laagste trapquot; — Van «het denkend deel der natiequot; En van meer nog tscbieng-bombom Op de grroote Turksche trom.

't Stuk, enlin, was Hink, welsprekend En natuurlijk onderteekend:

Krekel, Kever, Vlieg. De muis Zelle maar alleen een — kruis. Toen ging ieder weer naar buis,

De avond liet beur sluier vallen.

Daar verscbijnt de lilomeel —

Doet baar jubel en gekweel Door bet dal en woud weêrscballen, En de galmgodin ontwaakt.

Op de tonen, die ze slaakt.

Nu eens kracbtig, dan weer teeder. Geeft zij 't antwoord telkens weder: Ecbo beide en nacbtegaal Spreken ééne notentaai!

-ocr page 94-

, , ................

82

ONDERVINDING.

«Wat leerdct ge in de laatste jaren?quot;

Dat slechter wordt de wijn,

En dat de mcnsclicn altoos waren Gelijk ze nu nog zijn.

TRAGISCHE DOOD.

Eer nog de held den moordpriem greep. Was heel het treurspel lang om zeep.

MEDICINALE DWALING.

))Onmatigheid verzwakt, doch matigheid versterkt.quot; Bij velen heb ik juist 't contrarie opgemerkt: Hun boekenkast was leeg, hun talel overvol — Zij waren sterk van maag, doch ijslijk zwak van bol.

VERONTSCHULDIGING,

Die schrijver noodt ons eiken dag te gast, Ik kom niet, wijl 'k niet gaarne vast.

É

OP DEN GRAFSTEEN VAN EEN MINERALOOG.

Steenen zocht hij heel zijn leven,

Steenen waren al zijn lust;

Dezen heeft men hem gegeven,

En zoo kwam de man tot rust.

-ocr page 95-

mm. gt; .. L.^s^smmmmÊÊmmmÊtmmmmÊmÊm^ÊÊm

83

UW AVJL GESCHIEDE.

oor, wat Gij will , (lil moge mij gescliiodon,

l)i( is mij good.

Zoo vreugde en rust, gezondlieid mij ontvlieden,

3Iij blijtl do mood.

Wat mij uw Helde en goedheid lieel't gegeven

Is toch uw pand:

Ik leg liet hlij en zonder tegenstreven Weer in uw hand.

Zooals Gij wilt, zoo zij het mij beschoren,

'k Behoor U heel;

Neem alles weg, en heb ik 't al verloren,

Blijf Gij mijn deel.

Neen, 't valt niet zwaar het aardsche prijs te geven.

Hel baart geen smart.

Zoo maar door U van 'l aardsche wordt ontheven Het menschlijk hart.

I

-ocr page 96-

84

Zoolang Gij wilt, zal ik geduldig dragon

Wat ü belieft;

Mijn ziele zal nooit jammren, zuchtend klagen

Wal haar ook grieft.

Want ja, ik weet, trouw zult Gij mij heschermen,

Ik houd U vast:

Uw vaderarm geleidt me en steunt mijn armen. Verlicht mijn last.

Omdat Gij 't wilt, draag ik den last der zorgen

Gewillig, Heer.

Nog heden ben 'k, en ach! wellicht reeds morgen

Ben ik niet moer.

Ik draag verheugd wat Ge in uw welbehagen

Mij toevertrouwt;

Ik heb mijn hoop op vasle rotssteen-lagen, Op U gebouwd.

Wanneer Gij wilt, is alles mij vergeven

Wat 'k ooit misdeed.

Mijn zonden, ach! uit zwakte meest misdreven,

Zij doen mij leed.

Versterk mij. Heer, opdat ik onder 't strijden

Niet weder val.

En, U getrouw, ten einde blijf belijden: Uw wil mijn al!

-ocr page 97-

so

KE PAKADE LEI! DOODEN.

01) shig vitn de niiddornachtsure

Verrijst do tamboer uil zijn graf, Kn doet met zijn trommel de ronde, Eu slaat rataplan aan en af.

Hij roert met zijn magere knekels De slokken op 't glimmende vel, En roflelt in passende tempo's Reveille en alarm en appel.

Het dreunt tol in 't diepste der aarde

Dat rommelend trommelgeiuid: De sluimrende krijgers ontwaken En stijgen do gral'kuilen uil.

En zij die daar slapen aan d'Ebro,

Aan d'Elbo, den Domui, de Spree — En zij die daar sluimren in Rusland, Bedekt met een lijkwa van snee —

-ocr page 98-

86

En /.ij die daar rusten in 't Nijlslib Of in het Arabisclic zand —

Zij allen slaan op l)ij dat leeken, En nemen 'l geweer in de hand.

Op slag van de niiddernaclilsure Verlaat de trompet ter zijn gral,

Itoct scheuren 'l signaal in liet ronde, En draalt mei zijn ros op en al.

Dan zaadlen de ruiters de paarden..quot;, 't Trompettert... daar stijgen zij op,

Lanciers, Kurassiers en Husaren, En rennen in vollen galop.

Zij houden de llikkrende zwaarden In de ijskoude knekels omhoog;

Eu onder den helm op do schedels Grijnst aaklig het hol van het oog.

Up slag van de middernachtsure Verlaat ook do veldheer zijn graf,

Komt langzaam en statig gereden Omringd van een scliittrenden stal'.

Hij draagt steeds zijn oude monleering Grijsgrauw is de kleur der kleedij.

Hel peinzende hoofd dekt hel steekje. Het degentje hangt aan zijn zij.

-ocr page 99-

87

I)e sombere vlakte wordt helder Bij 't grillige licht van do maan.

De veldheer beschouwt door zijn kijker De troepen — en rent op hen aan.

De garde geelt acht — presenteert hem En schoudert voor hem het geweer:

Dan trekt met trompetten en trommels Voorbij het ontzaglijke heir.

En ziet — generaals en maarschalken Treên tier uil het leger hervoort,

En vormen een kring oin hun keizer, En vragen met eerbied het woord...

Dat woord spreekt hij lluistrend tot éénen. Met geestdrift herhaalt het diens mond.

't Parool dat hij gal luidde: «Frankrijkquot; — ((Sint-Helena!quot; klinkt het in 't rond.

Dat noemt men der dooden parade.

Gehouden door Corsica's held. Op slag van de middernachtsure Op 't ruime Eliseïsche veld.

-ocr page 100-

88

AVOND-,MUZIEK.

Wat zingt mij, moeder, uit den slaap

Daar builen op de straat?

Och, zie eena even wat het is...

Muziek, en dat zoo laat...

«'k Hoor niets, mijn kind, ik zie ook niets;

«Och, sluimer rustig voort!

«De koorts, die in uw hoofdje gloeit,

«Maakt dat ge zoo iets hoort.quot;

Neen, moederlief, het is geen droom!

Hoor, 't klinkt weer zoet en zacht... Gods Englen roepen zingend mij.

O moeder. Goeden nacht!

-ocr page 101-

89

PERZISCHE BOER EN DE SCHAlf.

i 3

/ ii 'l Perzisch rijk hij Téherun,

De residentie van den koning,

Woonde op een dorp een arme man. Een kleine tuin omgaf zijn woning,

En in dat kleine tuintje stond Een Iruithoom als men zelden vond; Men zag er nergens een zoo fleurig.

Met ooll zoo keurig en zoo geurig.

Eens sprak zijn buurman: «'k Zou daarvan, «Was 'k in uw plaats, een mandje vullen

«En ging er meê naar Teheran:

«Je weet, de Schah houdt veel van smullen; «Hij geeft je voor die mand met ooft «Een mand met goud — 'k verwed mijn hoold

Strak stond de boer hem aan te gapen. En dacht: daar wil ik eens op slapen! En 'smorgens zei hij: buurmans raad Is om den drommel lang niet kwaad. Hij gaat terstond een mandje vullen En steekt zich in zijn beste spullen.

En toen op pad naar Teheran.

-ocr page 102-

90

Al loopende recht toe recht i'm Is hij verdiept in 't overleggen Wat hij zoo al den Schah moet zeggen... Hoe hij het goud besteden zal... En — voor hij 'I weet — is hij er al! En hinnen in 't paleis gekomen Wordt hem het inamljen algcnomcii,

En anderhallel' uur daarna Doet men den eedlen gever weten:

Dat zijne majesteit de Schah Het fruit met smaak heelt opgegeten,

En zich voor meer recommandeert.

Wel voelt de hoer zich zeer vereerd:

Maar ach! dit kale komplimentje Is 't éénig vorstelijk presentje

In 't leêge mandje hem gebracht.

Maar, denkt hij, 't is nog niet verkeken: 'k Zal zien of ik den Schah kan spreken;

Ikjioud hier in 't paleis de wacht;

En zoo de koning mag passeeren,

Trek ik hem zachtjes aan de kleeren En zeg hem slil: «Ik ben die boer!quot;

Op eens — wat leven en rumoer... De Schah! De Schah! — Twee lange reien Van lijftrawanten en lakeien Gaan hem vooruit. — «Wat drommel doet «Die kleine prop daar in den stoet? «Och kijk hem eens, wat raar gebakje! «Ik stop hem in mijn vestjeszakje!quot;

Dus spot en lacht de boer hardop. Dat hoort, o wee! die kleine prop, Des konings eerste staatsminister.

Zijn oog schiet vuur gelijk een sisser;

-ocr page 103-

9i

Hij wenkt — men grijpt den spotboef vast En sleept hem daadlijk nnar de kast.

Daar zit hij aeiitci 't slot te zucliten,

En vloekt zijn wonder avontuur En vloekl den boom met al zijn vnicliten

En vloekt den raad van zijn ge buur.

Maar al dat vloeken kan do zaken Met ongedaan of beier maken :

Want reeds een jaar kroop langzaam been, Nog zit bij moederziel alléén.

Juist kreeg de Schab weer nieuwe vruebten — Maar bah! hij kan ze zien noch luchten. Hem heugt nog goed dat fijn cadeau Van 'I vorig jaar. — «Zeg, a propos! «Is nooit die boer teruggekomen?

«Wie beeft er iels van hem vernomen? «Ik wil, dat de oorzaak zij gekend, ((Waarom hij mij geen fruit meer zendt.quot;

Men onderzoekt en komt er achter;

Vertelt den Schab '1, en deze lacht er Recht hartelijk om. — «Dal de cipier «Den man bevrijde! Brengt hem hier!quot; Gebiedt hij — en op hooge beenen Loopt men naar de gevangenis benen; En onze hoer ziet onverwacht Zich voor des konings troon gebracbl.

Deez zegt hein; «Vriend, wees wel te moede, «Ik schenk bij dezen u gena:

«En spreek, hoe wilt ge dat 'k de scha «Die gij geleuen bebl, vergoede?quot; —

«Zoo 'k vragen mag, VoM, geel'mij dan: «Een bijl, wal zoul, een Alcoran!quot; — Dus sprak de boer. De koning lachte

-ocr page 104-

Zich schier tc bersten, vroeg hem toen; «Hoe komt het u in de gedachte «Om zulk een raar verzoek tc doen!

«Dat zal 'k u kort en goed vertellen: «Een bijl vraag 'k om den boom te vellen, «Het zout strooi 'k op die plek dan uit, «Opdat geen takje er meer ontspruit, «En op den Alcoran wil 'k zweren,

«Dat 'k nooit aan 't hol zal wederkeeren.'

EEN ALBEDIL.

Opwaart schouwt hij — om de vlekken In de zon te ontdekken.

HET HUIS VAN EEN DOKTER.

Hij liet een buisquot;bij 't kerkhof bouwen. Zijn doel is makkelijk Ie raden. De man wil dagelijks zijn daden Met (;énen blik daar overschouwen.

VEELZIJDIGHEID.

Veelzijdig is uw werk, wel ja! Want zijde heet ook — pagina.

-ocr page 105-

03

T IS MAAR EEN WISSEWASJE.

Ëen scheepskaptein, een oüde rob,

Een afgod der matrozen.

Had nooit gevreesd op 't pekelsop.

Bij slorm cl'waterlioozen;

Hij Hoot, hoe slecht de zaak ook stond; En tienmaal daags kwam 't uit zijn mond «'t Is maar een wissewasje !quot;

Een passagier, die maar aan boord

Amandlen zat te knabblen,

Begon die spreuk, zoo vaak gehoord.

Heel aardig na te babblen.

Bij elk geroep, bij elk gefluit Riep Lorretje heel droogjes uit; «'t Is maar een wissewasje!quot;

-ocr page 106-

91

Eons werd hol vaartuig op een klip Hij feilen storm gesmeten ;

En wat men deed, het koppig sehip Wou van geen stuur meer weten.

«Hel is le laat! Verloren boêl!quot;

Kiep al het volk, doch Lorre koel : «'lis maar een wissewasje!quot;

En daaglijks hooger sleeg de nood; Het sehip stond op een zinken.

Men had gebrek aan vleesch en brood En niets meer om te drinken.

Ue kapitein schudt droel den kop,

Maar Lorre schreeuwt met leêgen krop «'t Is maar een wissewasje!quot;

Hot laatst gevogelt is geslacht;

Niels rest er moer te bikken.

Men heell aan Lorre wol gedacht.

Maar durlt er niet van kikken.

Daar grijpt hem ook do kapitein,

En Lorre zong zijn laatst relrein : «'t Is maar een wissewasje!quot;

-ocr page 107-

95

DE PELGRIM.

Ann de noorderkusl van Spanjo

lied quot;zich np oon steile rols Eene bedevaart,skapello,

heiligdom der Moeder Gods. Voor den zondaar, den verdoolde,

is 'l een oord van rust en vree, Voor den sclieepling in het noodweer

is die plek een veilge ree.

-ocr page 108-

96

Als daar 't Ang'lus-klokjen klepelt

in don stillen avondstond,

Klinkt van kerk- en kloostertoren

driemaal Ave in het rond;

En de bulderende golven

zwijgen aan der rotsen voet, En de scheepling knielt bij 't roer neer,

zachtkens biddend: «Wees gegroet,quot;

Als de Cbristnen 't feesttij vieren

van Maria's Hemelvaart,

Toen Gods Zoon zijn heiige Moedor

opwaarts voerde van deze aard. Dan loont zich de Lieve-Vrouwe

mildelijk in 't wonderbeeld. En aan beevaartgangors worden

tal van gunsten toegedeeld.

Kruis en vaandel trekken statig

door de velden, langs het strand; Vlag en wimpel wappren feestlijk

aan de masten, in het want; Als een volle hemelladder

toont de rots zich aan het oog: Duizend pelgrims klimmen zingend

naar het heiligdom omhoog.

Op dien feeststoet volgen andren

zwijgend, biddend, één voor Blootsvoets, 't hoofd bestrooid met assehe,

't hairen boetkleed om de leén.

-ocr page 109-

97

Van de Christenschaar gescheiden

staan zij buiten 't kerkgebouw, Om hun misdrijf uit te delgen

door gebod en boete en rouw.

't Laatst van allen volgt een pelgrim

overhoord door ziolesmarl,

Lange baard en haren hangen

om zijn bleek gelaat verward ; En een ring van roestig ijzer

draagt hij om hel lijf gesmeed, En om pols en enkel keetnen,

rammlend als hij voorwaarts treedt.

Van het zwaard, waar hij zijn broeder

in een drift meê had geveld. Smeedde hij den ring der boete,

die zijn middel nauw omknelt. Toen verliet hij huis en diorhron,

doolde rustloos wijd en zijd. Vol vertrouwen dat een wonder

van die kluisters hem bevrijdt.

Vele landen heell do pelgrim

rondgewandeld barrevoets, Nergens heelt hij heul gevonden,

nergens vrede des gemoeds; Hij hoeft allo beevaartplaatson,

ieder wonderbeeld bezocht, Nergens is hem hulp geboden

ol een wonder hem gewrocht,

-ocr page 110-

98

Op de rots klept weer liet klokjon

'l Angelus zoo zilver-hel.

En do pelgrim ligt nog biddend

bij den drempel der kiipol ;

Daarin troont liet beeld der Zoele

sclntterend van licht en glans. Door het goud der zon beschenen,

die reeds duikt aan d' avondtrans.

Welk een gloed ligt uitgegoten

over land en zee alom 1 Bleef de gouden hemel open

sinds Maria opwaarts klom? Dragen nog de purpren wolken

't spoor van hare laatste schreeu? Schouwt de Hemclkoninginne

van haar zetel naar beneèn?

Alle pelgrims keerden huiswaarts,

vonden troost en heul en baat. Hij alleen bleef biddend liggen

met de bleekheid op 't gelaat: Vast nog knelt om lijf en leden

zijner keetnen zwaar gewicht. Maar zijn ziel bevrijd van kluisters

zweeft omhoog in romer licht.

-ocr page 111-

99

HET LIED VAN 'T STERVEN.

X om liol hot lied van 'l sterven, Het lied der scheiding aan! Misschien wel eindigt heden

Uw aardsche levensbaan: En eer de zon gaal dalen

Hohl gij uw loop volbracht, En als het weder dag wordt Is 't eeuwig voor u nacht.

Genieten, vreugde, leven —

Niets is zoo ongewis: Ontbering, scheiden, sterven —

Niels wat zoo zeker is. Wij minderen ons leven Bij eiken levensschreê» Ons slerll de vreugd in 't harte En ook ons hart sterft meê,

-ocr page 112-

10Ö

Wij wandelen gestadig

Als pelgrims naar ons gral, Ja zelfs des konings schepter

Is maar een pelgrimsstaf. Een pelgrimskleed ontvingen

Wij allen liier ter leen, Wij dragen het op aarde En laten 't hier beneên.

Bestijg der bergen hoogten, Der Alpen toppen vrij — Den kleinen kerkhof-heuvel

Dien komt gij niet voorhij. Dien komt ge niet te boven.

Al is hij nog zoo kleen, Daar blijft ge moede liggen. Vergeten en alleen.

Zing dan het lied van 't sterven,

Het oude pelgrimslied.

Omdat ge uw eindpaal daaglijks

Steeds dichter nadren ziet: Als 't zilvren avondklokje

Lokk' hel u vriendlijk aan Om blijde te gaan rusten.

Maar ook — om op te staan.

-ocr page 113-

I N H O U I).

WW.

5

IIKS ZANCKUS VLOKK......

niiiii'

lAiilwig Uhland.

10

IIK HUrZI'MIOCIITKIi......

»

Fi'ledricli Rückerl.

11

DE JON Cl', .MOKIIKIl.......

»

.Inluis Slurm.

i:i

IIKT KI.OK.IK VAN MKT IIAI1T ....

»

Geor^ Scliouorlin.

li

WAT CKDAAN IS, Itl.Ml'ï CKIIAAX

»

llcnnniiii von Lcrpcr.

15

NE I1I1AVE KAMKIiAAI)......

»

Liuhvis Uliiand.

k;

HAT KX KAT.........

»

Fi'lodrich RücUcm 1.

17

REDAAUDE CEIIHIT.......

»

.lulius Sturm.

19

DE DMPEKOI'........

»

Gotllicb Pfcffol.

121

HET IJ'.VEN IS EEN' DUOOM ....

gt;)

Andreas Gryphuis.

22

DE DESCIIEIOIENT.EI.......

gt;'

Oscar vou Sydow.

23

HET DOOVE JinEDEHTJE.....

»

rriedrleh Halm.

27

HET HUISELIJK I.EVEN......

»

Tins Zingerlc.

28

DE KI. EE li EN MAKEN DEN' MAN NIET. .

»

Abraham Kipsdicr.

29

HET HUHCHTSLOT AAN HET MEER . .

»

Ludwig Uhland.

31

DE EIEUE JONT.EI.ING......

»

Fr. Graf zu Stolberg.

;!2

WENSCH VAN EEN OIERIGAAIID . . .

»

Johann von nocring.

:i3

DE KA ItO UT E It M A N N ETJ ES.....

»

August Kopisch.

38

DES Itl lTEItS AESCHEII).....

»

Albert Werler.

39

NAASTENI.IEFDE........

»

Ferdinand Freiligratb.

41

I'EIUIOI.ESE.........

»

Emanuel Geibcl.

43

DE OUDE VHOUW.......

»

Anglist Knrs.

4o

IETS EN NIETS ........

gt;'

Ignaz Gastelli.

4G

AAN EEN I.EUIiENAAH......

»

Gottbold JjCssing.

47

KUOKODIU.EN-CAI.OI'......

»

Emanuel Geibcl.

49

DE I.USTICE MUZIKANTEN.....

))

Clemens Brcntano.

52

DE OUDHEIDKI NDIIIE......

»

Johann Voss.

53

EEN TUÜOSTDI.OEM .......

»

* * *

54

AVONDI-ANDSEIIAI'.......

»

Friedricli von Mali bissi

-ocr page 114-

Biz.

iiG

MOKGKNLlKn..........

.. naai'

Fi'ictlrich Krummaclier,

87

KKIZKIl OTTO 1 EN IIUHTOG IIKNDIilK

Ileinricli von Miililor.

60

TIIOOST VOOIl KKN ÉI-NOOCICF, . . .

»

Uudolpli Labrès.

61

KLACHT VAN KKN 01 111-X I'llOl'KSSOIl .

Julius Slui'in.

63

iiliskhaki;i:i.........

»

Karl Weise.

66

(IKKKKN KN DICIITKHS......

»

Paul Hunslcr.

66

Ol llKN KN JONllKN.......

»

Ahraliam Ka'Slncr.

66

AAN KKN STKUVKNDKN KIlKU'Kl.lllCliTKIt .

»

.loliaiin Gloim.

66

01' KKN ItKOKNAAIl.......

))

Nicolaus Srhlcini^cr.

67

IN CODS NAAM........

»

Kduai'd Duller.

69

IIUOKKIIKII» KN VHKICIll......

»

Eduard Ferrand.

72

01gt; 1IKN 11001» VAN KKN KIND . .

»

.loso|)li von EirlKMidorll.

73

me kni;i:i, dks r.kiin.Ds.....

»

Karl Sjiilla.

lo

KI1KTKN DES llAltTKN......

)gt;

Clemens lirenlano.

76

NAAI! OMHOOG........

»

Eduard Eylli.

77

MKT I.IKII VAN DKN ZOON DKU IIKItGKN .

»

Euchvig L'liland.

78

))

Julius Sturm.

79

Gustav IM'arrius.

8-2

ONDKRVINIIINi;........

»

Eduard von Rauornfeld.

82

))

Abraham Kseslnor.

82

MKDIGINAI.K DWAI.INC......

»

Ernst v. Fouelilersleben.

82

VKHONTSGIUI.DlGINi;......

»

Andreas Grypbins.

82

01' DKN GI1AKSTKKN VAN KKN MINKIIAKOOli .

Joliann Weppen.

8;!

i \v wii, i;i:s(:iiikdk......

))

Louise von Des Bordes.

85

Joliann von Zedlilz.

88

avondmizikk........

»

Eudwig Eblantl.

89

DK I'KUSISGIIK MOKIi KN DK SGIIAli .

»

Ludwi^ von Xico'ay.

92

KKN AIJtKDII.........

Eduard von IJauerufeld.

92

MI'.T III IS VAN KKN II0KTKI1 ....

»

I'aul Hensler.

92

vkki.zijdigiikii)........

»

Frans Filsinger.

93

'T IS MAAK KKN WISSKWASJl

Golllieb IMeiïel.

95

DK PKI-GIIIM.........

Eudwig Ubland.

99

iiKT MKD VAN 'l' STKUVKN ....

Karl Spilla.

-ocr page 115-
-ocr page 116-
-ocr page 117-
-ocr page 118-

v.

.. , éimè-

'v-v

•gt; -i-Xyl

■'; A'■ ïS'■ ■■'■ '!f( r

■ .;: --V , .: ^^;,. ;

quot;■ ■ •quot;■ -i'

quot; ;-:■ - ; ■ ■■;::v ■■ ,

^quot; -■ ' •••■ ' y-:- ' quot;.• . .-•■ '\'S'ffi'-[amp;1■ '] 'ï fN-#-

-r :■•'SfM-vfe-.-

, ■ ■■■ ■ •■ ; gt;

. , • ■' '■-•■' gt;'■ ; f. : . ■■ . - ■ ■ -■ :. -v. - H. i'-H'''

■w. ■■ • ,.: 7'-quot; ^r'i •• ■ • '2:'k

1

.'■ : ' • • ' - •gt;■-. ■ ■ . - ■; • . ~

2

\ * . 1 •■- ' gt; * quot; • •-•

-ocr page 119-
-ocr page 120-

m.i

BKfill '■: , gt; : :; . '

MÊÊf .. ., ■ l^jkiS.|a?2Jd

'J ■ . !.; ''' : -

i Mg

pw;,:

fefi

DSBlil

mmtmmwsÊÉM;

SMM3OTSS/