NAGELATEN WERK van den Eerw. Heer L. Debussi.
's-Hertogenboseh, LUTKIE amp; CRANENBÜRG.
Met Goedkeuring, —1882.
Dit werk is door verscheidene Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Frankrijk goedgekeurd en aangeprezen geworJen.
Het lijdt geen twijfel of de gewoonte om dc maand Mei door godvruchtige oefeningen ter eere van de H. Maagd te heiligen, is eene zeer heilige oefening; wij wenschen, dat dezelve meer en meer verspreid worde in ons bisdom, verzekerd zijnde, dat het een krachtig middel is, om op ons de gunstige blikken te trekken van haar, welke wij gaarne met de Kerk noemen de Moeder van barmhartigheid, de bron des levens, van vertroosting en vertrouwen. Bij gevolg prijzen wij de Nieuwe Maand van Maria, door L. Éebussi aan. Dit boek is ten hoogste geschikt om de godsvrucht tot de gelukzalige Moeder Gods te vermeerderen en de troostende en kostbare vruchten van dezelve te doen genieten.
Gegeven te Gent, den 11 Maart 1830,
JOANNES TRANCISCUS , Bisschop van Gent.
.Approbatie».
Imprimatur.
Mechlinios, 10 Februarii 1845.
J. B. PAUWELS, Vic.-Gen.
VAN DEN
Ludovicus Petrus Eduardus Debussi werd geboren in 1789 te Rouvrel, nabij Amiens. Zijne godsdienstige ouders boezemden hem van zijne kindsheid af, de liefde en de beoefening der Christelijke deugden in. Hij leerde bij hen de grondregels der Latijnsche taal, en had voor eersten meester M. Michard , oud jesuit en predikant des konings. destijds verborgen bij M. Debussi, om de woelzieke vervolging te ontvlugten Ludovieus was sleehts zes jaren oud, toen men reeds in hem de kiemen der gelukkigste gesteltenissen bemerkte.
Eenige jaren daarna werd hij in een der opvoedingshuizen van Amiens geplaatst, welke toen bekend waren onder den naam van centrale 'scholen. Hij deed daar zijne eerste H. Communie, onder de leiding van eenen ijvervollen priester, bedienaar van eene der parochiën der stad. De godsdienst, die de eenigste grondslag een er waarlijk degelijke opvoeding is, werd in die soorten van gestichten zeer verwaarloosd. De scholen waren er des zondags, even als op de andere dagen, open. Niet alleen behield er onze godvreezende jongeling de gevoelens, welke hij onder het ouderlijke dak aangenomen had, maar hij had ook den troost, om aan het uitroeijen van het gemelde misbruik mede te werken, en dit waren als de eerstelingen
LEVENSSCHETS
der vruchten , welke de Heer in eenen levensloop, die, helaas 1 te kort was, aan zijnen ijver voor de zaligheid der zielen moest toestaan.
Toen hij zijoe studie of letteroefeningen geëindigd had, zonden hem zijne ouders naar Parijs om een volmaakt letterkundige te worden. Zijn voortgang was er luisterrijk, en de prijzen, welke hij behaalde, waren een zeker bewijs van zijne buitengewone begaafdheden en van zijne aanhoudende naarstigheid in vde studie.
Zijn hart, voor de natuur gevoelig, had zich vroeg voor de indrukken der godsvrucht geopend. Maar de smaak, of liever de neiging, welke hij tot het lezen had, werd hem bijua rampzalig. Boeken, besmet met de dwalingen van het Jansenisme vielen hem in handen en deden hem tot die ketterij overhellen. Gelukkig, dat zijn schrandere geest, weldra de ouder den schijn van godsvrucht verborgene dwalingen ontdekte. Hij verzaakte dezelve zoodra hij zeken^e. en in het vervolg hoorde men hem dikwijls den Heer loven, omdat hij hem de oogen geopend had, zelfs op den predikstoel de dwalingen herhalen, die hij zich verweet, en op zich met zoo veel ootmoedigheid als dankbaarheid die woorden toepassen van den Apostel: Qui prius blasphemus fui... sed misericordiam Dei consecutm sum (1). Hij had een bijzonder behagen in die hartroerende belijdenis te doen , wanneer hij sprak van de godsvrucht tot het Hart van Jesus. Men vindt dezelve aangehaald in een zijner sermonen op de liefde van Jesus Hart tot de menschen-
Van zijn twaalfde jaar af had hij altoos eenegroote neiging voor den geestelijken staat gevoeld; die neiging, verre van te verminderen te midden van de
(1) TIM 1, 1:3,
VAN DEN SCHRIJVER.
verleidingen der hoofdstad, groeide dagelijks aan; hij nam vervolgens het besluit, de leasen der wijsbegeerte bij te wonen in het seminarie van Sint Sulpitius.
Het was ook omtrent dien tijd.namelijk gedurende de jaren 1S07 of 1808, dat hij, met eeneu ijverigen en geleerden vriend, het voornemen maakte om zich op de opvoeding der jeugd toe te leggen. Maar God, die alleen deze uitverkorene ziel wilde bezitten, bragt hem tot zijne inzigten,methemallerlei wederwaardigheden te doen beproeven. In de maand October 1807, had hij den jongsten zijner broeders, welken hij teeder beminde, naar Parijs mede genomen. Na acht maanden in de hoofdstad verbleven te hebben, werd het kind, van hetwelk men alles kon verwachten, door eene hevige koorts aangetast; de ziekte nam zulk eenen spoedigen en onvoorzienen voortgang, dat zij zelfs geenen tijd liet om het kind de hulpmiddelen van de godsdienst toe te dienen. Lu-dovicus ontving zijnen laatsten snik. Een zoo smartelijk verlies bragt in zijne ziel den diepsten indruk te weeg, het maakte hem het verblijf te Parijs ondragelijk. quot;Wat meer is, hij had noodig zijne gezondheid, door eenen al te grooten ijver voor het werk geknakt, te herstellen; hij begaf zich dus naar zijne familie in Mei 1808. Niettegenstaande de zorg, die men in het vaderlijke huis voor hem droeg, genas hij met veel moeite, en behield langen tijd een overblijfsel van droefgeestigheid en zwaarmoedigheid, welk niet kou verdreven worden. Een zijner broeders , kweekeling der tweede klasse in het kollegie van Montdidier, raadde hem aan zijne toevlugt te nemen tot eenen godvruchtigen geestelijke, welke hij hem aanwees, en verzekerde hem, dat hij, indien hij zich onder zijne leiding stelde, ongetwijfeld de
7
LEVENSSCHETS
rust en den vrede des harten zou verkrijgen. Ludo-viens volgde den raad niet dan na vele twijfelingen, waarvan hij bij zich zei ven de oorzaak niet kon vinden. De vijand der zaligheid, voorziende, welke de heilzame uitwerkselen van dit besluit zouden zijn, stelde alles in het werk om hetzelve te dwarsboomen. De inwendige strijd, welke Debussi tegen zijn eigen hart moest doorstaan, was zoo hevig, dat hij, na zich eindelijk op reis begeven te hebben om den aangewezen bestierder te gaan bezoeken, wederkeerde, toen hij meer dan de helft van den weg had afgelegd. Hij heeft zelfs bekend, dat hij, op den dag, op welken hij kloekmoedig zijn vast voornemen gemaakt had, van zijnen weg gedwaald zijnde, inwendig verheugd was, omdat het oogenblik zijner aankomst door dat voorval ten minste vertraagd werd.
Den eersten raad, dien men hem gaf, was aanstonds eene geestelijke afzondering te beginnen. Hij deed zulks, maar ingenomen tegen zijnen nieuwen bestierder, ter oorzake van de oude vooroor-deelen, en met een vast voornemen van zich te stellen tegen het verzoek, dat men hem zou kunnen doen, om gelijk zijn broeder in het kollegic van Montdidier te gaan wonen. De bestierder bemerkte het; hij liet de genade haar werk doen, en de Heer vernietigde al dien wederstand. De indruk was hevig en diep, indien men volgens de uitwerkselen oordeelt. Dit was voor den Heer Debussi het begin van een nieuw leven en het begin van hetgeen hij zijne bekeering noemde. Hij begreep alstoen wat God van hem wilde, en in de volgende maand, October 1808, begaf hij zich naar het kollegie van Montdidier, waar hij belast werd met het onderwijs der schoolwetenschappen.
Hij bragt daar omtrent drie jaren door, en men
8
VAN DEN SCHRIJVER.
mag zeggen, dat hij in dit huis, waar insgelijks de godsvrucht en de wetenschappen bloeiden, een groot aandeel had in het goed, dat er verrigt werd. Wij zullen hier in geene bijzonderheden treden; heigeen wij zouden te zeggen hebben, zal gedeelteijk voo-komen,wanneer wij zullen spreken van zijn verblijf in het klein seminarie van Sint Acheul, waar zicheene meer uitgestrekte loopbaan voor zijnen ijver opende.
In de maand December 1S12 deed het keizerlijk bestuur het kollegie van Montdidier sluiten. M. De-bussi en het grootste gedeelte zijner ambtgenooten begaven zich naar het kollegie van Amiens, om er zich in afwachting van gelukkiger dagen op de godgeleerdheid toe te leggen. Zijne teerdere en welgemeende godsvrucht, zijne zoete en innemende manieren, zijn werkzame en bereidvaardige ijver deden hem weldra aller harten winnen. Hij gebruikte zijnen invloed slechts om onder de jonge seminaristen verscheidene oefeningen in te voeren, die geschikt waren om den naijver te voeden gt; en onder andere de heilige oefening des gebeds.
Na een jaar in het seminarie gewoond te hebben, werd hij als bestierder gesteld over de kinderen van het kapittel der hoofdkerk, en bleef daar tot den tijd der oprigting van het klein seminarie van Sint Acheul,dat is tot omtrent het einde van October 1814.
M. Debussi was diaken, toen hij te Sint-Acheul in het klein seminarie kwam. Hij word er belast met het onderwijzen der school weten schappen en tevens om het ambt van prefect der klassen waar te nemen.
In de maand February van het volgende jaar, 1815 , moest hij, uit gehoorzaamheid, het priesterschap ontvangen. Het zou moeijelijk zijn uit te drukken met welk een levendig geloof en vurige 43 1.
9
10 LEVENSSCHETS
liefde de jonge priester voor het eerst de heilige Mis opdroeg. Het was op den eersten vrijdag van Maart; Hij hield tot de l.weekelingen cene korte aanspraak, waarin hij de barmhartigheid des Heeren ten zijnen opzigte verhief. Al de aanwezigen werden bewogen, en men zag vele tranen vloeijen , toen hij, de omstandigheden van den dag waarnemende , die bijzonderlijk toegeheiligd is aan het heiligHart van Jesus, denederigebelijdenis deed van den afkeer, welken hij eertijds voordiehartroerende en gegronde godsvrucht gevoeld had, en de dwalingen der Jansenisten afzwoer, waarin hij het ongeluk gehad had zich te laten inwikkelen.
Eenige maanden na zijne verheffing tot het priesterschap , ging hij over van den stoel der schoolwetenschappen tot dien der rethorica of redeneerkunde, dien hij gedurende zes jaren bekleedde. Men zag alsdan in hem, met eenen nieuwen luister, die hoedanigheden uitschijnen, welke men zelden vereenigd vindt: een gezond oordeel, een gelukkig geheugen, eenen kieschen smaak, gevormd door het gestadig lezen deroudeschrijvers,bijzonderlijk van Cicero, welken hij steeds den jongeling aanbeval; een schrander en fijn gevoel om de schoonheden en de gebreken der geestwerken te vatten en dezelve aan zijne leerlingen te doen gevoelen; eene geheel bijzondere begaafdheid voor de vertaling; eindelijk, eene groote kennis der Latijusche en ïransche talen, welke hij beide met eene buitengewone zuiverheid en sierlijkheid schreef. Die hoedanigheden naar verdiensten gewaardeerd door al degenen, die het geluk gehad hebben zijne lessen bij te wonen, zouden hem waarschijnlijk eenen waardigen mededinger gemaakt hebben van eenen Kollin, Jouveney, Porée, indien hij langer geleefd hadde. Ieder zijner medegenooten
VAN DEN SCHRIJVER.
was bereid in de letterkundige twisten zijn oordeel te volgen, en zich in datgene, wat den smaak aangaat, volgens zijne beslissingen te gedragen.
Zijn roem was niet beperkt in den engen kring, in welken hij gedacht had zich te moeten houden; de personen, die zich daar niet bevonden, wisten zijne verdiensten op prijs te stellen. Naauwelijks was hij in het klein seminarie van Sint-Acheul getreden, of de kanselier van Frankrijk schroef, om hem te verzoeken van zich met de opvoeding zijner kinderen te willen belasten. In eene andere omstandigheid, toen men met regt voor de instandblijving van dit huis beducht was, haastten de bestuurders van de stichting der H. Barbara zich, om hem het vlei-jeudste bewijs hunner achting te geven: zij smeekten hem aanhoudend van, bij voorkeur boven alle andere hun gesticht te verkiezen, en voegden erbij, dat zij hem eeenen leerstoel in het bijzonder aanboden, omdat zij hem niets konden aanbieden hetgeen hij door zijne verdiensten niet overtrof; maar dat hij slechts te kiezen had, en dat men het zich tot eenen pligt zou rekenen zijne keus in te willigen. De personen, die de antwoorden, welke hij gaf aan den kanselier eu aan de be-stuurders van de stichting der H. Barbara, gelezen hadden, hebben er ten zelfden tijd dat schrandere gevoel in ontdekt, hetwelk al de welvoegelijkheden weet waar te nemen , en eene onwankelbare standvastigheid om den weg te volgen, welke zijn ijver voor de godsdienst hem gebaand had.
Om zijnen letterkundigen roem te voltooijen, zal het genoegzaam zijn er bij te voegen, dat die hoedanigheden, van welke wij gesproken hebben, vermeerderd werden door eene buitengewone nederigheid die in staat was om degenen te verrukken, die, van zijne
11
LEVENSSCHETS
verdiensten bewust, zich niet konden wederhonden van in eenen en denzelfden persoon zoo vele begaafdheden en zoo groote vergetenheid van zich zei ven te bewonderen, zoo dat hij, terwijl hij al de oogen tot zich trok, verwonderd was, dat men zelfs aan hem kon denken.
Wat zullen wij nu zeggen van zijne werken, van zijne deugden, als bedienaar van Jesus Christus, als ■priester in het klein seminarie van Amiens? Wij mogen, zonder vrees van beschuldigd te worden van overdrijving, zeggen, dat, indien de godsdienst altijd in eer is geweest te Sint-Acheul, dit huis een groot deel daarvan aan zijnen ijver verschuldigd is. Hij bezot eene bijzondere kennis om de godvruchtigheid in te boezemen, en dezelve te doen smaken, hetzij door eenige welgeplaatste en stichtende woorden , zoo in den gemeenzamen omgang als in de school, hetzij eindelijk door zijne onderwijzinsen en vermaningen. Door het gebed trok hij de zegeningen des Hemels over zijne woorden, en hij heeft vertrouwelijk beleden, dat hij, als hij eenige bijzondere waarschuwingen aan zijne kweckelingen te doen had, zulks nooit deed dan na er rijpelijk over gedacht te hebben voor God, zelfs dikwijls na het heilige Misoffer ten dien einde opgedragen te hebben. Kij predikte met even veel gemak als zalving; in zijne laatste jaren waren eene zeer korte schets en eenige oogenblikken tot voorbereiding genoeg. Men ontwaarde in zijne sermonen, en over het algemeen in alles, wat uit zijne pen vloeide, een zoo gedurig eu gelukkig gebruik van de woorden der H. Schrift, dat dezelve zijne natuurlijke taal scheen geworden te zijn; onder dit opzigt heeft misschien niemandbeter dan hij den schrijfstijl van den heiligen Bernardus gevolgd. Het is daardoor dat hij die welspekendheid
12
VAN DEN SCHRIJVER. 13
des harten bezat, die zoo zoet en treffend, en tevens zoo vol kraciit en zalving was, dat het bijna onmogelijk was er langen tijd aan te wederstaan.
Men is algemeen overtuigd, dat M. Debussi bijzondere verlichtingen van God ontving aangaande de kennis van de liefde onzes Zaligmakers. In het laatste jaar zijns levens kon hij er niet van spreken, of zijne oogen kwamen vol tranen. Men leest het volgende in het dagregister van zijne geestelijke afzondering van 1818: „In de overweging van het rijk onzes Heeren, groote vreugd van hem toe te hooren: Adveniat regnum iuum. Ik heb wederom ondervonden, dat de godvruchtigheid tot onzen Zaligmaker het wezen van de godsdienst is, en dat hij niet beter kan gekend en doorgrond worden , dan door het bestuderen van zijn goddelijk Hart/' Het heilige Hart van Jesus was zijne aangenaamste godvruchtigheid, het was tot dit, dat hij alle andere wendde: even als een vuur, dat men met, zorg onderhoudt, groeide zij altijd aan. Van het oo^enblik af, dat hij dezelve begon te kennen, werkte hij onophoudelijk tot het einde zijns levens om dezelve uit te breiden, hetzij met genootschappen op te rigten ter eere van de drie en dertig jaren, welke de Zaligmaker hier op de aarde doorgebragt heeft, hetzij met de kweekelingen aan te moedigen om op de eerste vrijdagen van iedere maand tot de II. Sacramenten te naderen; hetzij eindelijk door zijne gedurige predikatiën, aangaande dit onderwerp, dat zoo aangenaam aan zijn hart was. Ook had een eerbiedwaardig pastoor der stad (1), zonder het te weten, aan den vurig-sten zijner wenschen voldaan,door hem te verzoeken, om de eerste vrijdagen der maand in zijne kerk te
(1) M. Bicher on, als toen pastoor van den H. Remigius-
LEVENSSCHETS
prediken over het heilige Hart van Jesus; hetgeen hoo
hij deed zoo lang zijne krachten het hem toelieten, heel
hij verhaalde desaangaande altijd iets nieuws. riiït Maar hetgeen nog beter bewijst hoe zeer hij ' wel
ter harte nam die godvrnchtigheid verspreid te ilfo*
zien worden , en welke schatten van barmhartig- (joelt; Leid hij er in ontdekt had, is een werk, hetwelk \ om
hij geschreven heei't, en waarin hij doet zien, dat I
Frankrijk de zaligheid of de rust niet zal vinden hec
dan in onzen Zaligmaker, en voornamelijk in de bo^
godvruchtigheid tot zijn heilig Hart. De dood heelt Zij
hem belet dit werk, hetwelk voor titel had : zw
Eenige redder van Frankrijk , te voltooijen. 18
Met de liefde tot Jesus vereenigde hij die jegens na
zijne heilige Moeder , en nimmer werden die twee pij
godvruchtige oefeningen in zijn hart van elkander nu gescheiden. Hij was aan het hoofd geweest van de H ge
stichting der Congregatie van de heilige Maagd ; en un
gedurende zeven jaren, dat hij dezelve bestierde, gaf stj
hij onophoudelijk blijken van eenen grenzeloozen trlt;
ijver voor het aangroeijen der godsvrucht tot de Moe- he
der van God. Men zou geen einde vinden, indien men w
al de godvruchtige pogingen wilde aanhalen, welke gt
hij gebruikte om de vurigheid te onderhouden van n«
zijne beminde congreganisten, het is aldus dat hij hen zi noemde. Indien hij geloofde eenige verslapping ouder
hen te bespeuren, was hij er zoo zeer over bedroefd, zi
dat men voor zijne gezondheid vreesde: men was ir alsdan verpligt zijne droevige gedachten uit het ' • is
hoofd te stellen, en hem beweegredenen van ver- w
trouwen en troostaan te bieden. Men heeft aan zijnen ti
ijver voor den roem van Maria en voor het heil der z
zielen het onderwerp te danken voor deze Nieuwe s
maand van Maria, waarin men zal zien, dat hij bij c
iederen feestdag der heilige Maagd eene van de 1
14
VAN DEN SCHRIJVER.
hoofdzakelijkste waarheden der zaligheid gevoegd heeft: verzekerd zijnde, zegt hij zelf in zijn voorbe-ri^t, dat voor harten, zoo zij gedurende deze maand wel gesteld zijn, door hunne godsvrucht tot de Moeder Gods, door hunne gebeden of andere goede werken, het voordeelige oogenblik daar was om hun die groote waarheden indachtig te maken.
Hij kon dit werk niet voltooijen. De werkzaam-lieden, welke hij verrigtte. gingen zijne krachten te boven, die hij niet altijd genoegzaam raadpleegde. Zijne gezondheid verzwakte alleagskeus;zij was altijd zwak geweest; doch hij gevoelde in de maand Mei 1S21 , de eerste aanrandingen der ziekte, die hem naar het grat' sleepte. Zij begon met eeneligtemaagpijn. Aangezien de ziekte voor de geneesmiddelen niet week, deed hij eene reis naar Parijs, om de geneesheeren te raadplegen, en van dien tijd af moest hij zijne onderwijzingen in de welsprekendheid staken, om dezelve niet meer te hervatten. Na omtrent drie maanden in de hoofdstad verbleven te hebben, kwam hij weder te Sint-Acheul, zich een weinig aan de beterhand bevindende, maar zonder geheel genezen te zijn; hij bleef aldus in eenenkwijnenden staat tot het einde des jaars 1821, wanneer zijne krankheid veel bedenkelijker werd.
Sedert eenigen tijd had hij de voorteekens van zijn aanstaand einde gehad. „De dood, schreef hij in zijne geestelijke afzondering van 1831, de dood is de weergalm des levens; indien ik als goed priester wil sterven, moet ik als goed priester leven: het is tijd om er mij op toe te leggen. Wie heeft er meer zekerheid van den aanstaanden dood dan ik?quot; Eu sedert dien tijd, wanneer hij eens ter maand met zijne congreganisten zich tot den dood bereidde,boezemde hij hun bemerkingen in, die genoegzaam de inwen-
15
LEVENSSCHETS
dige overtuiging te kennen g.iven, dat zijn einde nabij was.
Den 31 December deed men hem de gelukwen-schingen , welke ia gebruik zijn, en hij ontving dezelve als de laatste zijns levens : en waarlijk, van toen af verminderden zijne krachten alle dagen dermate, dat er bijna geene hoop meer was om hem te behouden. Van alle kanten werden er gebeden gestort en novenen gehouden, om zijnegenezing te bekomen; hij nam met eenvoudigheid deel in eene novene, die hem voorgesteld werd ter eere van eenen ijverigen kloosterling, die onlaogs in geur van heiligheid gestorven was. Iedereen hoopte, dat de levendigheid van zijn geloof zijne genezing kon bekomen ; hij zelf hoopte dit, doch zonder dit te verlangen. Voor het overige mag men, volgens eene belijdenis, welke hij aan zijnen biechtvader deed , gelooven, dat hij den laatsten nacht der novene eenen buitengewonen droom had, waaruit hij verstond, dat zijne gezondheid hem zou wedergegeven worden, indien zijnemagtige.bescherraster wilde aanhouden ; maar dat hij nooit beter tot den dood zou bereid zijn dan hij het in dit oogenblik was-.
Hij bleef niet lang in twijfel, hij aanvaarde den dood. God wilde, in het volbrengen van dit groote offer, zijne getrouwheid vergelden, en tevens aan geheel het huis het stichtend voorbeeld geven van de onderwerping, van de rust enden vrede, die den laatsten strijd des regtvaardigen vergezellen. Al de kweekelingen, voornamelijk de congrcganisten der H. Maagd, wier zielbestierder hij geweest was, betwistten elkander liet voorregt van hem te mogen oppassen; en zelfs van des nachts bij hem te waken: lang te voren had ieder zijne beurt reeds gekozen. De groote menigte wilde zijnen zegen ontvangen ,
16
VAN DEN SCHRIJVER.
en men bemerkte, dat deze zegen wonderbare uitwerksels voortbragt, en dat verscheidene der onverschilligsten en koelbloedigsten sedert geheel van gedrag veranderden, en tot voorbeeld van ijver konden voorgesteld worden.
Den 27 Januarij 1822, was hij zoo verzwakt, dat men raadzaam oordeelde het niet langer uit te stellen, om hem de laatste H. Sacramenten te bedienen. Hij ontving dezelve in tegenwoordigheid van geheel de gemeente, met die levendigheid van geloof en liefde, die hem eigen was , en tranen uit de oogen van al de aanwezigen deed vloeijen. Wanneer de priester , die hem bediende, volgens het rituëel vroeg, of hij uit ganscher harte vergaf aan degenen, van welke hij reden kon hebben teldagen, antwoorde hij: „Ja, ja, uit geheel mijn hart; ik ben het voegde hij er gansch bewogen bij, en terwijl zijne stem door zuchten onderbroken werd, ik ben het, die vergiffenis moet vragen. Tk vraag vergiffenis aan allen , voor de verergeruis, die ik hun door mijn leven gegeven heb.quot; Daags daarna ontving hij des morgens het laatste H. Oliesel, en zijn geloof scheen te verdubbelen naar mate de heilige Olie op ieder zijner ledematen vloeide. Sedert dat oogenblik bekommerde hij zich niet meer dan met hemelsche zaken.
Moeijelijk zou men iets zoo stichtends en hartroerends kunnen zien als de laatste dagen van dien fleugdzamen priester. Al zijne daden, al zijne woorden dragen dit kenmerk van geloof, van godsvrucht en liefde Gods, die als de ziel zijns levens geweest was. Maar het gevoel, waardoor hij alsdan scheen beheerscht te worden, was een teeder vertrouwen op Gods barmhartigheid, een hevig ongeduld, om zich met het voorwerp zijner liefde te vereenigen. „Ik heb iemand gekend, zeide hij, die, in het oogenblik
17
LEVENSSCHETS
des doods gedurig herhaalde: Injustificationibus r,
tuis meditabor (1); wat mij aangaat, mijne zinspreuk d
is: „Inmisericordia tua super sper avi.33 Eene der be- b
weegredenen, die in hem het meest dit zoet vertrou- c
wen opwekte, was, gelijk hij zelf zeide, omdat hij /
gedurende verscheidere jaren gearbeid had om de j kweekelingen tot eene groote vereering der Heiligen
op te wekken. „Hoe zou het kunnen geschieden, t
zeide hij in zijne gewone eenvoudigheid, dat die c
Heiligen, wier eeredienst ik heb trachten te ver- ^
spreiden, mij in den hemel niet zouden ontvangen ? \
Zij zullen er mij ontvangen , en zij zeiven zullen ' mij bij de allerheiligste Maagd leiden , wier kin-
deren ik gedurende verscheidene jaren bestuurd ] heb; en die Moeder van goedheid, zonder op
mijne zwakheden te letten, zal mij aan het Hart (
van haren goddelijken Zoon aanbieden, aan dit lt;
Hart, in hetwelk ik voor altijd zal rusten. Hoe • ]
troostrijk is het voor mij, voegde hij er bij, i
voor mijnen Heiland te sterven, in den ouderdom , waarin mijn God voor mij gestorven is!quot;
Op zekeren dag , toen hij eenen zijner medebroeders, met wien hij in naauwe vriendschap was, hij hem met een droevig gelaat zag zitten, vroeg hij hem: „Wat deert u toch; gij schijnt zeer vermoeid?quot; Deze veinsde eerst; maar eindelijk zich niet meer kunnende inhouden, zeide hij hem : „Meent gij, dat het mij niet smart u in dien staat te zien, waarin gij u bevindt? — „Wel hoe, hernam de zieke met zigt-bare ontroering, gij bedroeft u over hetgeen mij geluk veroorzaakt 1 ik beken u, dat ik het laatste oogenblik met eene groote onderwerping aanschouw; dit is niet toereikend, ik zal zelfs met genoegen zeggen: O ! hoe heilig is die oefening van de be-(1) Psalm xiii, 16.
18
VAN DEN SCHRIJVER.
reiding tot den goeden dood, welke alle maanden in de congregatie plaats heeft.quot; Daarna voegde hij er met een levendig gevoel van geloof bij: „ Oportet corruptibele hoe induere incorruptionen, et mortale hoe induere immorialitatem: tune fiat sermo qui seriptus est: Absorpta est mors in victoria, eie. (1).
Sedert het ontvangen der laatste EL Sacramenten tot zijn laatste uur, deed hij zich verscheidene malen de gebeden der stervenden voorlezen , welke hij in den loop zijns levens zoo dikwijls bewonderd en met vertroosting herhaald had. Toen de priester de volgende woorden uitsprak: Frofiiciseere, anima ehristiana de hoe mundo, kon hij zijne verrukking niet wederhouden.
Hij hoopte op den 2 February te sterven, zijnde den feestdag der zuivering van de heilige Maagd, op welken dag de geestelijke afzondering der kweekelingen moest eindigen; God scheen hem, buiten alle verwachting, nog acht dagen in het leven te sparen, om in al de harten den indruk te vernieuwen van de groote waarheden, welke men hun voorgehouden had. „Ik smelt in zuchtenquot; zeide hij des morgens op dien feestdag, ik smelt in zuchten.quot; — Zal het heden zijn? vroeg hij aan den geneesheer En tot het laatste oolt;ienblik, dat zoo schrikkelijk is voor den zondaar, al de bedaardheid van zijn gemoed en de zoete vreugde, die hem zoo eigen was, behoudende, zeide hij: „Welnu ! Mr. de geneesheer , geef gij mij heden mijnen reisbrief voor de eeuwigheid.quot;
Onophoudelijk herhaalde hij eenige teksten uit de H. Schrift, die het heilig ongeduld zijner verlangens te kennen gaven: Exspeeto donee veniat immutatio mea (2): exspectans exspectavi Dominum (3). Iedereen
(1) Cor. xxi. (2; Job xx v, 44. (3) Psalm xxxix, 4.
19
LEVENSSCHETS
avond, vroeg hij zal het dezen nacht zijn, en als men hem antwoordde, dat hij nog zoo verre niet was, riep hij uit: lieu mihi, quia incolatus meus prolongatus est (1). Eindelijk, toen men hem bekend gemaakt had, dat zijn einde naderde , herhaalde hij deze woorden, welke de H. Aloysius de Gonzagua eertijds in dergelijke omstandigheden uitsprak : Laeiatus sum in his quae dicta sunt mihi, in domum Domini ibimus. St antes erant pedes nostriin atriis tuis Jerusalem (2).
Op den 8 February , tegen den avond , werd men gewaar , dat hij allengskens verzwakte : hij scheen zelfs sedert tien uren des avonds tot daags daarna alle kennis verloren te hebben. Eindelijk, den Qden, «en weinig vóór 8 uren des morgens, ontsliep hij zacht in den vrede des Heeren, in den ouderdom van drie en dertig jaren , op het oogenblik, dat eene geestelijke gemeente eene novene eindigde, die zij volgens zijn inzigt begonnen had. Het was naar zijn verlangen , op eenen zaturdag, den dag van het octaaf van de zuivering der heilige Maagd.
Het gerucht van zijnen dood werd weldra in geheel het huis verspreid ; naauwelijks was de klasse geëindigd, of de kweekelingen liepen in allerijl in de kamer, waar hij den laatsten snik gegeven had. De eerbied, welke zijne deugdzaamheid inboezemde , was zoo groot, dat zij, op het zien van eenen toog , dien hij gedragen had, denzelven scheurden om de stukken onder elkander te verdeelen. Men deed hem de priesterlijke kleederen aan , en men stelde het ligchaam ten toon, in eene der kamers van het huis, in het wit behangen. Vier geestelijken en vier congrega-
(t) Psalm exix, 5. (2) Psalm exix, 1, 2.
20
VAN DEN SCHRIJVER.
nisten lazen onophoudelijk de getijden der dooden, terwijl zij elkaoder vervolgens acht en acht aflosten, tot den dag daarna ten vijf ure 's avonds. Zijn aangezigt scheen geenzins veranderd: het behield nog die gedaante van zoetaardigheid, van gerustheid en helderheid, welke hem zoo beminnelijk gemaakt had.
Men was genoodzaakt den ijver der leerlingen te matigen, welke gedurig met menigte in de kamer liepen , waar hij ten toon lag. Men bepaalde, dat zij er in den namiddag, de eene klasse na de andere, zouden ingaan. Het zou moeijelijk zijn om te begrijpen welken levendigen indruk zijn aanzien op hen maakte: want allen beminden zij hem als eenen vader. Men was verpligt er velen van zijn ligchaam af te trekken. Zij gingen er bidden gedurende al de uitspanningsuren : eenige keerden er zelfs drie en vier maal weder gedurende dezelfde speeluren. T)e merkwaardige trekken van zijn leven en van zijnen dood maakten het voorwerp van al hunne gesprekken uit; men hield niet op zijnen lof te verhalen.
De vicarissen-generaal van het bisdom, vergezeld van een groot aantal geestelijken,en de aanzienlijkste ingezetenen der stad , beschouwden het als eenen pligt de begrafenis van dien deugdzamen priester bij te wonen. Hij werd begraven op het kerkhof Sint-Acheul, waar zijn ligchaam den dag der algemeene verrijzenis verwacht, om deel te nemen in het geluk en de heerlijkheid eener ziel. aan wier arbeid en lijden het op deze aarde deelachtig is geweest.
21
A.an de allerlieiligste en onbevlekte
ALLERWAARDIGSTE MOEDER GODS, KONINGIN DER ENGELEN EN DER HEILIGEN, TOE-VLUGT DER ZONDAREN.
Heilige Mar ia!
Sedert langen tijd, zoo als het u bewust is, verlang ik iets ter uwer eer te doen, om u mijnen dank te betuigen voor de moederlijke goedheid, die gij mijne arme ziel bewezen hebt. Waarlijk ik mag tot u , heilige maagd, na uwen goddelijken Zoon, met vreugden erkentenis zeggen: Uwe barmhartigheid over mij is groot geweest: Mise-ricordia tna magna est suiker me (4) Ik wenschte,dat het mij toegelaten ware breedvoerig de buitengewone genaden te verhalen, welke ik u te danken heb, en bekend te maken,met welke goedheid gij mij tot den waren schaapstal wedergebragt hebt, toen ik in de wegen der dwaling doolde, tot dien schaapstal, waar men de waarheid en het leven vindt. Het verhaal mijner groote
(1) Ps. LXXXV, 13.
aan de allerh. en onbevl. maagd maria. 23
ellende en uwer groote barmhartigheid zou de vrome zielen bewegen, om u meer en meer te roemen en te loven, en zou de arme zondaars aanmoedigen, om zich met volkomen vertrouwen in uwe armen te werpen. Ik heb ten minste die vertroosting , dat al de menscben, op den grooten dag der openbaring zullen weten, wat gij reeds voor uw kind gedaan hebt, alsook de toekomende genaden, en wol voornamelijk die der volharding tot het einde, welke ik door uwe voorspraak hoop te bekomen.
Inmiddels tref ik hier eene gelegenheid aan, om u mijne liefde en dankbaarheid te betuigen; ik haast mij om dezelve waar te nemen. Sta mij toe, o heilige en teedere Moeder, u dit werkje op te dragen, hetgeen gij zelve, zoo ik ineen, mij ingegeven hebt. Indien gij hetzelve zegent, zal het dienen om de godvruchtige en heilzame gewoonte te verspreiden van u eene maand des jaars toe te wijden. O! heilige maagd, al uwe trouwe dienaren zullen eene eeuwige dankbaarheid schuldig zijn aan dengenen , welke ons het eerst het voorbeeld gegeven heeft van, door dit nieuwe eerbewijs, de eerste lente-vruchten te heiligen, en er daardoor eenen tijd van heiligheid en vurigheid van te maken. Hoogwaardige maagd, ik durf u verzoeken, dat dit werkje hierin de godsvrucht der herders en der geloovige helpe, en dat al degenen,die hetzelve zullen lezen,
24 AAN DE ALLERH. EN ONBEVL. MAAGD MARIA
daardoor een grooter verlangen tot hunne heiligmaking, eenen grooteren afschrik van de zonde, en eene teedere liefde voor Jesus en voor u mogen bekomen.
Wat mij betreft, o mijne heilige moeder, ik vraag u slechts ééne zaak; ünampetii, liane requiram (i): gij hebt mij uit den afgrond des verderfs getrokken, om mij den weg der zaligheid te doen bewandelen, en mij zelfs tot de waardigheid van Priester van Jesus Christus te verhellen; gewaardig u mij de genade van volharding te bekomen in mijhen heiligen staat, in uwe heilige liefde, en de genade van in mijn sterfuur deze zoo zoete en veelvermogende namen uit te spreken:
Jesus ; Maria ; Josef.
(1) Ps. xxvi, l.
-cStïto-
Zie'.iier eene nieuwe Maand van Maria, (1) welke wij aan de godvruchtigheid der geloo-vigen aanbieden. De zegeningen, die God over de eerste verspreid heeft, moeten ons, zoo het schijnt, natuurlijk afkeerig maken van eene tweede in het licht te geven; maar wij hebben gemeend, dat een oogst, die zoo overvloedig geworden was, verscheidene werklieden vereischte, en dat die godsdienstige oefening, door zoo vele personen bekend en in beoefening gebragt, nog meer zou verspreid worden, indien men de boeken vermenigvuldigde, die geschikt zijn, om dezelve te leeren kennen. Daar de inzigten der Voorzienigheid, voor do zaligheid der zielen, even als dezer neigingen en noodwendigheden verschillend zijn, zoo is hot nuttig in de godvruchtige boeken eene verscheidenheid te ontmoeten, die iedereen
(1) Behalve degene, die gemaakt werd in het Italian nsch door pater Fr. Laiomia , in het Fransch vertaald door den pater Doré, jesnit, en opgedragen aan Mevrouw Louise van Frankrijk, hebben wij eene andere Maand van Maria in het Italiaansch, van welke de schrijver is pater Muzarelli, oud jesuit en theologant der heilige- penitenlarie te Rome. Dit werkje was niet gekend, toen de schrijver het voorberigt opstelde, dat aan het hoofd moest geplaatst worden van het werk, hetwelk wij in het licht geven.
43 2
26 -VOORBEMGT.
in staat stelle om te kiezen hetgeen hem het best past. Zoo zal de eene de voorkeur geven aan het plan van de eerste Maand van Maria , aan deszelfs korte overwegingen, godvruchtige uitbreiding der litaniën der heilige Maagd, enz.; en welligt zal een andere liever hebben de wijze der Nieuwe , hare een weinig opgehelderde lezingenquot;en de meditatiën der groote waarheden van de zaligheid, ver-eenigd met die der geheimenissen van de Moeder Gods, enz.; of wel zal men, na een jaar van de eerste gebruik gemaakt te hebben , het volgende de tweede verkiezen, om van geestelijk voedsel te veranderen, en, door die verandering, den smaak op te wekken en op zekere wijze aan te prikkelen. Mogelijk zal die proef zelfs bij eenigen god-vruchtigen schrijver de gedachte doen ontstaan, om op zijne beurt tot hetzelfde einde te werken. En waarom niet? Is het veld niet ruim genoeg? hebben wij, over hetzelfde voorwerp,en onder den titel alleen van denkt er wel op, geene drie of vier verschillende werkjes, die in de Kerk veel goed hebben voortgebragt en nog voortbrengen (1) ?
Christen lezers, wij bieden u dan dit werkje aan tot verheerlijking van God, ter eere van zijne H. Moeder, en tot heil uwer zielen. Gij zult er drie bemerkingen in vinden voor elk
(l) De schrijver schreef dit werk in 1815. Zijne godvruchtige wenschen werden aldra volbragt; in 4823 zag de Nieuwe Maand van Maria , van den eerwaarden heer Letourneur, het licht.
VOORBERIOT.
tier voornaamste geheimen of geheimenissen van het leven der heilige Maagd; zoo dat dit boek u nog in den loop des jaars zal kunnen dienstig zijn, indien gij u drie dagen te voren voor eiken feestdag van Mauia wilt bereiden. Wij hebben er voor iederen dag eene van de voornaamste waarheden der zaligheid bijgevoegd ; overtuigd, dat het voor harten wel gesteld gedurende die maand, door hunne godsvrucht tot de Moeder Gods, door hunne gebeden of andere goede werken, het gunstige oogenblik was, om hun die groote waarheden in het geheugen te brengen, welke ons buiten twijfel voor de zonde zouden bewaren , zoo de indruk, dien zij op ons maken , niet langzamerhand krachteloos werd. Iedere meditatie of overweging is gevolgd van een of van verscheidene voorbeelden, die betrekking hebben, of wel op het voorwerp der meditatie, df op de allerheiligste Maagd, en zeer dikwijls op beide. Wij hebben zorg gedragen, die geschiedenissen uit goede bronnen te putten, en die ook aan te geven. Mochten die verhalen u wat langdradig schijnen, belet u niet dezelve voorbij te gaan; maar indien gij ze met innerlijke aandacht leest, zult gij dezelve met vrucht lezen: de voorbeelden der Heiligen hebben andere Heiligen aan de Kerk bezorgd.
Onnoodig is het op te merken dat het ons inzigt niet geweest is een niéuw, maar wel een nuttig werk op te stellen. Enkel ijverzuchtig om de godsvrucht der geloo-
27
voorberigt.
vigen dienst te doen, hebben wij, om dit doelwit te bereiken, steeds die boeken aangehaald, die het meest verspreid zijn, hetwelk op iedere bladzijde gemakkelijk in het oog zal vallen.
Wanneer wij tot den lezer spreken, noemen wij hem Theotimus,omdat wij de eerste gedaante, waarin dit work was opgesteld, hebben willen behouden. Wij volgen hierin het voorbeeld van eenen evangelist, voorbeeld, dat sedert door den H. Franciscus de Sales, door pater Guilloré, door do heeren Gobinet, l'Homont, enz., gevolgd is; en deze wijze heeft ons eenvoudiger en troostelijker toegeschenen, terwijl de lezer de bemerkingen op zich kan toepassen, welke men hem alleen schijnt toe te stieren.
Eindelijk, indien wij onzen Theotimus onderstellen, nog jong te zijn, is zulks niet omdat wij tot de jeugd alleen willen spreken. Ongetwijfeld de jeugd, dit zoo belangrijke deel van Gods Kerk, is een der voornaamste voorwerpen van onzen geringen arbeid geweest, en de hemel geve, dat dezelve niet vruchteloos zij voor die ijverige vergaderingen , de eer en de hoop van de godsdienst! Maar wij hebben zonder onderscheid al de dienaars van Maria, op het oog gehad, en bijzonder de goede landlieden Wij loven de goddelijke barmhartigheid, omdat zij een zoo groot getal ijverige herders het denkbeeld gegeven hóeft om himne schapen dooide godvruchtige oefeningen der Maand van
28
voorberigt.
Maria, te heiligen. Hoe troostvol voor onze Moederdell. Kerk, op dit tijdstip des jaars,in die gelukkige parochiën, de geloovigen Maria's altaren te zien versieren met lentebloemen, haar beeld in hunne huizen te plaatsen en te eeren, zich naar de kerken te begeven om te bidden, om de heilige mis te hooren, om tot de heilige Sacramenten te naderen, om eene godvruchtige lezing te aanhooren, of om den lof van God en van zijne hoogwaardige Moeder te zingen. Laten wij den Heer verzoeken, dat hij zich gewaardige die vruchten van zegening te vermenigvuldigen en dat de goddelijke beschermster van ons land met Jesüs, en na Jesus gekend, bemind, geëerd en nagevolgd worde in dit godsdienstige rijk, dat zoo veel weldaden door hare voorspraak bekomen heeft.
Dominare nosiri, tu, et Filius tuus (1).
■vergund aan degenen, die de oefeningen van de maand van maria onderhouden.
Z. H. Pius VII heeft, om de geloovigen aan te moedigen tot het vieren van de maand Mei, die bijzonder aan Maria's eer is toege-
vi) Jud. vin. 32.
29
A.FIATEN.
30
wijd, door een rescript van den 21 Maart 1815, verleend aan degenen, die gedurende deze maand, in het algemeen of in het bijzonder eenig gebed of ander godvruchtig werk zullen doen ter eere van de allerheiligste Maagd, voor eiken dag der maand eenen aflaat van drie honderd dagen, en eenen vollen aflaat op den dag, op welken zij zullen biechten, communiceren en den Heer bidden voor de H. Kerk , enz. Deze aflaten kunnen den overledenen geloovigen toegevoegd worden.
-«a er-
In do,n naam des Vaders, en des Zoons gt; en des heiligen Geestes. Amen.
Kom, heilige Geest, vervul de harten uwer geloovigen, en ontsteek in hen het vuur uwer liefde.
Stellen wij ons in Gods tegenwoordigheid
en laat ons hem aanbidden.
«
Groote God, wiens oneindigheid de aarde en de hemelen vervult, wij gelooven vaste -lijk, dat gij hier tegenwoordig zijt, en dat gij welwillend de gebeden verhoort, die u met vertrouwen en ootmoedigheid opgedragen worden. Heer, boezem ons de gebeden in, welke gij weet, dat het meest overeenkomen met de belangen uwer glorie en het welzijn onzer zielen Wij aanbidden u met de gevoelens der diepste ootmoedigheid, en betuigen u uit ganscher harte de eer, die aan uwe opperste majesteit toekomt.
Danken wij God voor de genaden , die hij ons bevjezen heeft.
O mijn God! wat zullen wij uwedergeven voor al de weldaden, die wij vanu ontvangen hebben? Gij hebt van alle eeuwigheid op ons
32 MORGENGEBEDEN.
gedacht; gij hebt ons het leven gegeven, en gij behoudt ons in hetzelve; het is ook door een uitwerksel uwer goedheid, dat wij wederom dezen dag zien, en wij bewaard zijn geweest van eenen haastigen dood en van ongelukken; gij hebt ons viij gekocht door uw dierbaar bloed, gij bereidt ons een eeuwig heil, en geelt ons al de middelen om daartoe te geraken. O Heer! wat zullen wij u voorzoo vele weldaden wedergeven? Neem, daar het ons onmogelijk is u naar behooren te danken, tot dankzegging aan al den lof, welken de regtvaardigen op do aarde en de uitverkorenen in den hemel u geven. Aanvaard in 't bijzonder, tot hetzelfde einde , (ie glorie, die gij zult ontvangen door zoo vele heilige misoffers, die in geheel de katholieke wereld (1) zullen opgedragen worden, en met welke wij ons uit geheel ons hart vereenigen.
(1) Het is nuttig op te merken , dat, de Katholieke godsdienst, geheel den aardbodem door verspreid zijnde, en de zon, in haren loop, ieder deel der wereld het eene na het andere verlichtende, het onbetwistbaar is, dat men het heilig offer opdraagt op ieder uur, op elk oogenblik van den dag en den nacht; want wanneer het voor ons avond is, begint de dag in een ander werelddeel. Men kan dus, op welk oogenblik het ook zij, in den geest tegenwoordig zijn in eene mis, die op dienzelfden stcnd gecelebreerd wordt, in welke plaats het ook weze; zoodat de Heer nog de belofte schijnt te overtreffen, welke hij gedaan heeft door den mond van den profeet Malachias: Van den op yang lot den ondergang der zun, wordt mij; i* na ar,i verheerlijkt onder de volkereu ; overal wordt mij eene offerande gedaan, en men slagt ter mijner verheerlijking een zuiver slagtoffer. MalaCH. 1, 31.
morgengebeden.
Trachten wij de gelegenheden te voorzien, die ons gewoonlijk in zonden doen vallen; maken wij bijzondere voornemens om dezelve te vlugten. {Men moet hier ennigen tijd stil blijven.)
O mijn God! wij hebben,met de hulp uwer heilige genade, vastelijk besloten, onze bedorveneneigingen te bestrijden, onze driften te versterven, en aan onze ongeregelde ge woonten te wederstaan. Wij nemen ons in geheel de opregtheid onzer ziel voor, de zonde en derzelver gelegenheden te vlugten. ü Jesus ! goddelijk voorbeeld der volmaaktheid, naar hetwelk wij moeten leven , wij wenschen uwe voetstappen te bewandelen, en naar uw voorbeeld, zachtmoedig van hart, kuisch, verduldig, liefdadig, onthecht van de schijngoederen en de gevaarlijke vermaken der wereld te worden. Dan, helaas! wij zijn de zwakheid zelve; ondersteun ons door uwe magtige hand ; bewaar onze lippen ; sluit onze oogen voor de ijdelheid, onze ooren voor de lastertaal en de losbandige gesprekken , opdat niet een onzer zinnen aan de zonde tot deur en ingang diene.
63
Verzoeken wij van God de genaden, die ons noodzakelijk zijn, en lezen wij het gebed, dat onze Heer Jesus Christus zelf ons geleerd heeft.
Onze Vader, die in •de hemelen zijt. Ge 43 3.
MORGENGEBEDEN.
heiligd zij uw naam. Ons toekome uw rijk. Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. Geef ons heden ons dagelij kscli brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in bekoring. Maar verlos ons van den kwade. Amen.
Srneckcn wij de heilige Maagd om voor ons te hidden.
Wees gegroet, Maria, vol van genade! de Heer is met u, gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en gezegend is de vrucht uws lig-chaams, Jesus. H. Maria, Moeder Gods, bidt voor ons, arme zondaars , nu en in het uur van onzen dood. Amen.
Laat ons de geloofsbelijdenis der apostelen lezen, en betuigen wij, dat wij willen leven en sterven in het geloof aan de waarheden, die zij behelst.
\. Ik geloof in God, den Vader almagtig. Schepper des Hemels en der aarde.
2. En in Jesus Christus, zijnen eenigen Zoon onzen Heer.
3. Die, ontvangen is van den H. Geest,geboren uit de Maagd Maria.
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus: is gekruisd, gestorven en begraven.
5. Die nedergedaald is ter helle, den derden dag verrezen van den dood.
6. Die opgeklommen is ten Hemel, en zit
34
MORGENGEBEDEN.
ter regterhand Gods, zijns Vaders al-inagtig.
7. Die vandaar zal komen oordeelen de levenden en dooden.
8. Ik geloof in don heiligen Geèst.
9. De heilige Katholieke Kerk, gemeenschap der heiligen.
10. Vergiffenis dor zonden.
11 Verrijzenis des vleesches.
12. En het eeuwig leven. Amen.
Lezen wij de geboden van God en van de heilige Kerk, en verzoeken wij genade om ze wel te onderhouden.
1. Boven al bemint éénen God.
2. Ijdellijk zweert noch spot.
3. Viert de heiligdagen.
4. Eert Vader en moeder.
5. Met wil of met werk, slaat niemand dood.
0. Doet geen overspel noch onkuischheid ooit.
7. Wacht u van stelen en onregtvaardig leven.
8. Gij zult geen getuigenis der valschheid
geven.
9. Begeert niemands echtgenoot.
10. Noch iemands goed, 't zij klein of groot.
De geboden der heilige Kerk.
1. De geboden heiligdagen zult gij vieren.
2. En dan ook Mis hooren met goede manieren.
35
MORGENGEBEDEN.
3. Geene geboden vastendagen zult gij breken.
4 Gij zult uwen priester, ten minste eens
jaars, uwe biecht spreken.
5. En nutten, omtrent Pasclien,het ligchaam des Heeren.
Dit gebiedt onze Bloeder de H. Kerk te vereeren.
Oefening van Geloof.
Mijn Heer en mijn God ! ik geloof vastelijk alles, wat gij geopenbaard hebt en de heilige Kerk ons voorhoudt te gelooven, omdat gij de opperste en onfeilbare waarheid zijt. In dit geloof wil ik leven en slcrven
Oefening van Hoop.
Mijn Heer en mijn God! ik hoop met een vast vertrouwen, door de verdiensten van Jesus Christus van u te bekomen het eeuwige leven en al wat mij daartoe helpen kan, omdat gij oneindig good zijt tot ons, almagtig en getrouw in uwe beloften. In deze hoop wil ik leven en sterven.
Oefening van Liefde.
Mijn Heer en mijn God! ik bemin u boven al uit geheel mijn hart, uit geheel mijne ziel en uit al mijne krachten; omdat gij in u zeiven het opperste goed en alle liefde waardig zijt. Mijnen naaste bemin ik gelijk mij zeiven om u. In deze liefde wil ik leven en sterven.
36
MORGENGEBEDEN.
Toeheiliging van ons zeiven en van dezen dag aan do heilige Harten van Jesus en Maria.
Goddelijk hart van Jesus, voorwerp van het eeuwige welbehagen des hemelschen Vaders, bron en voorbeeld aller deugden, onze toevlugt en onze hoop, wij doen u heden en voor altijd de volkomene offerande van alles, wat wij zijn en van alles, wat wij hebben; wij offeren u alles op; de gedachten van onzen geest en al de bewegingen van ons hart; bestuur dezelve naar uw welbehagen, en maak, dat, gedurende dezen dag, al onze woorden en werken niet strekken dan tot de volbrenging van uwen heiligen wil en tot stichting van onzen evennaaste.
Vlekkeloos hart van Maria, hart, onafscheidelijk van dat van Jesus, en na hetzelve het volmaaktste en teederste aller harten, heersch in ons met uwen goddelijken Zoon; wees onze toevlugt in onze noodwendigheden, onze troost in onze pijnlijkheden, ons licht in onze duisternissen, en onze ondersteuning in de bekoringen.
Bevelen wij ons aan onze beschermengelen en aan onze heilige patronen.
Engelen Gods, luisterrijke vorsten van het hemelsch hof, onze getrouwe en liefdadige leidslieden, verkrijgt ons, dat wij zoo gehoorzaam zijn aan uwe ingevingen, en zoo
37
MORGENGEBEDEN.
wel onze voetstappen regelen,dal zij in niets van den weg der geboden Gods afwijken.
Groote Heiligen, welke onze Moeder de H. Kerk ons in het doopsel tot beschermers en voorbeelden gegeven heeft, magtige vrienden van God, bidt voor ons, opdat wij, gelijk gij, op de aarde den Heer mogen dienen, en hem met u eeuwig in den hemel loven. Amen.
38
In den naam des Vaders, en des Zoons, en dos heiligen Geestes. Amen.
Kom, heilige Geest, vervul do harten uwer %eloovigen en ontsteek in hen hot vuur uwer liefde.
Stellen wij ons in Gods tegenwoordigheid, en laten wij hem aanbidden.
lieer, wij zijn steeds in uwe tegenwoordigheid, waarom houden wij ons niet altijd met u bezig? De Engelen sidderen voor uwe opperste majesteit; in welke eerbiedige houding moeten wij dan niet in uwe tegenwoordigheid verschijnen, wij, die slechts asch en stof zijn? Zuiver onze harten en onze geesten, opdat wij, ten minste gedurende den tijd, welken wij aan het gebed besteden, al het wereldsche vergeten om enkel op u te denken.
Bedanken wij God voor al zijne weldaden.
O mijn God! hoe vele gunsten hebben wij van uwe barmhartigheid, gedurende geheel ons leven, en voornamelijk gedurende dezen dag, ontvangen! al is het dat wij gedurig misbruik van uwe gaven maken, en wij, helaas! ons er dikwijls van bedienen om u te
AVONDGEBEDEN.
vergrammen, houdt gij niet op dezelve over ons uit te storten. Gelukzalige geesten, ver-eenigt u met ons, om onze ondankbaarheid te beweenen, en om do oneindige barmhartigheden van onzen God immer te loven.
Vragen wij aan God de (jenade om onze zonden te kennen.
Heilige Geest, eeuwige bron des lichts, verdrijf de duisternissen, die ons de menigte en de schrikkelijkheid onzer zonden verbergen. O mijn God, maak, dat wij dezelve mogen ennen in ons gewetensonderzoek, gelijk wij die zullen kennen, wanneer wij voor u zullen verschijnen om geoordeeld te worden. Verleen, dat wij, indien het mogelijk is, er zoo veel haat en afschrik voor opvatten als gij zelf er van hebt.
Onderzoeken wij ons aamjaande het kwaad, dat wij heden door gedachten, woorden en vjerken bedreven hebben: laat ons zien hoe tvij onze gebeden hebben gedaan; laat ons onderzoeken op welke plaatsen wij geweest zijn, met welke personen wij omgang gehad hebben. Laat ons van God vergiffenis vragen over al onze zonden, en hem van ganscher harte zeggen:
Ik belijd voor God almagtig, voorde gelukzalige Maria, altijd Maagd, voor den H. Aartsengel Michaël, voor den II. Joannes den Dooper, voor de H Apoblelcn, Petrus en
40
AVONDGEBEDEN.
Paulus, en voor alle Heiligen, dat ik zeer gezondigd heb met gedachten, woorden en werken, door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld. Hierom smeek ik de gelukzalige Maria, altijd Maagd, den H. Aartsengel Michaël, den H. Joannes den Doopcr, do H. Apostelen Petrus en Paulus, en al de Heiligen,den Heer onzen God, voor mij te bidden.
Verwekken wij eene oefening van berouw.
O liefderijkste en teederste der vaders! wij hebben tegen den hemel en tegen u gezondigd, wij zijn niet meer waardig uwe kinderen genoemd te worden. Indien gij geen acht geeft dan op onze ongeregtigheden en uwe regtvaardigheid, helaas! dan zijn wij verloren. Doch o God! gij, die den dood dei-zondaars niet wilt, heb medelijden met ons. Gedenk uwe oude barmhartigheden; gedenk aan al hot bloed, hetwelk uw beminde Zoon Jesus vergoten beeft om onze misdaden uit te wisschen. Wij verfoeijen dezelve in al do bitterheid onzer ziel. Zegen het voornemen, dat gij ons ingeboezemd hebt en hetwelk wij voor uwe voeten vernieuwen, namelijk van liever te sterven dan nog céne doodzonde te bedrijven'.
41
42 AVONDGEBEDEN.
Verzoeken wij van God de genade, die ,
ons noodig zijn, en lezen wij het gebed, dat ^
onze Heer Jesus Christus zelf ons qeleerd £e'
be
Onze Vader, enz. (Zie bladzijden 33, 34, 35 ■ s'( en 36.) de
de
Bidden wij God, dat hij zich gewaardige U)
ons, gedurende den nacht, van alle zonden Se
lie
Heer, wij smeeken u deze woning te bezoeken, en uit dezelve al de listen van onzen
vijand, den duivel, te verwijderen; dat uwe za H. Engelen er in wonen, om er ons in vrede
te bewaren, en dat uw H. zegen altijd over 011
ons blijve; door Jesus Christus, onzen Heer. W(
Bevelen wij ons aan de Heilige Harten , van Jesus en Maria, en hidden wij voor de ru
strijdende en lijdende Kerk. 1 ('i
de
Goddelijk Hart van Jesus, vlekkeloos Hart ; da van Maria, met u hebben wij dezen dag be- -vo
gonnen,metu willen wij denzelven eindigen. w:
O onuitputbare bron van goedheid, wij beve- vc
len u onze ouders, weldoeners, vrienden en or
vijanden. Wij bidden u voor onzen II. Vader,
den Paus, voor zijne hoogwaardigheid, onzen Bisschop, voor den herder dezer parochie, en voor de geestelijkheid van hot bisdom. Doe u kennen en beminnen in ons koningrijk, en
AVONDGEBEDEN.
bewaar in hetzelve hot geloof. Bescherm a degenen, welke gij ons tot meesters , zoo geestelijke als wereldlijke, gegeven hebt. Ondersteun de armen, de gevangenen, de bedrukten, de reizigers, de zieken en de , stervenden. Bekeer de ketters, en verlicht de ongelóovigen. Heilige Harten, hebt ook deernis met de zielen, die in liet vagevuur lijden; stelt een einde aan hare pijnen, en geeft aan degene, voor welke wij het meest verpligt zijn te bidden, de rust en het eeuwige licht. Amen.
Bij het eindigen des gebeds zal men langzaam deze woorden zeggen:
Denken wij dat deze nacht de laatste van ons leven kan zijn... Gaan wij stilzwijgend weg. Laten wij onzen geest bezig houden met eene heilige gedachte. Gaan wij met zedigheid slapen, opdat wij in den Heer mogen rusten... Verheffen wij ons hart tot God, indien wij gedurende den nacht wakker worden... Laten wij ons in den geest brengen, dat er op ditzelfde oogenhlik zielen zijn, die voor zijnen regterstoel verschijnen, en dat wij dezelve daar kunnen volgen. Bidden wij voor haar, en vernieuwen wij de verfoeijing onzer zonden.
43
ONDER
■VOOIUJEREIDEND GEBED.
O aanbiddelijke Zaligmaker,ik vertoon mij voor uw heilig altaar, om bij uwe goddelijke offerande tegenwoordig te zijn. Maak, dat ik er door mijne aandacht en vur igheid al de vrucht uit trekke, die gij verlangt. Gewaar-dig door uwe genade de gesteltenissen, welke mij ontbreken, te vergoeden. Wisch, door de verdiensten van uw lijden, hetwelk op dit altaar gaat vernieuwd worden, al de zonden en vlekken uit, die gij in mij ziet.
Goddelijke Jesus, laat mij toe mijne meeningen met de uwe te vereenigen. Geef mij de gevoelens, met welke ik zou moeten doordrongen geweest zijn,zoo ik getuige geweest ware van uwe slagtoffering op het kruis.
Allerheiligste Drievuldigheid, Vader, Zoon en heilige Geest, één God in drie personen, ik draagu deze heilige offerande op: 1°. om aan uwe opperste majesteit de eer te bewijzen, die haar toekomt; 2°. omu te danken voor al uwe weldaden; 3°. tot uitwissching mijner zonden en van al de zonden der wereld; 4°. om
GEREDEN ONDER DE H. MIS.
al de genaden te bekomen, welke ik noodig heb.
BEGIN DER MIS.
Als de priester het altaar opgaat.
Mijn God, ik ben niet waardig in uwe heilige tegenwoordigheid te verschijnen; hetgeen ik zou verdienen, is, van voor altijd van u gescheiden te worden, uit hoofde mijne talrijke ongeregtigheden. Dat ik in uwen heiligen tempel durf verschijnen, is alleen óm dezelve te beweenen, en om u, gelijk de publikaan van het Evangelie, om vergeving van dezelve te smeeken.
CONFITEOR.
O mijn God, om mijne zonden te kennen, is het niet noodig, dat ik u dezelve veropenbaar; gij kent die veel beter dari ik ze ooit zal kennen; gij leest al mijne ongeregtigheden in mijn hart. Evenwel, om mij des te meer te vernederen, belijd ik u ze alle in de tegenwoordigheid van hemel en aarde. Ik beken dat ik u zwaar vergramd heb, door gedachten , woorden en werken, en dat ik uwe verontwaardiging, door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld heb verdiend. Heb medelijden met mijne ellende, volgens uwe groote barmhartigheid. Herinner u, dat ik het werk uwer handen en de prijs van uw hioed ben.
Liefderijke Maria, toevlugt der zondaars.
45
i
1
GEBEDEN
bid voor mij.Engelen enHeiligen deshemels, vraagt genade voor mij, verwerft mij vergiffenis en erbarming.
INTROÏTUS EN KYRIE ELEISON.
O mijn God, ik voel in mij eene vertroostende hoop mijner zaligheid ontstaan, wanneer ik uwen dienaar met betrouwen het heilig altaar zie naderen, en met eerbied do plaats kussen, waar de overblijfsels uwer Heiligen rusten. quot;Verleen mij , door hunne voorspraak, eene kinderlijke vrees van u te mishagen, en een opregt verlangen om in alles uwen heiligen wil te volbrengen.
GLORIA. IN EXCELSIS.
Goddelijke Jesus, gezegend zij voor altijd den zaligen stond, op welke gij ugewaardigd hebt in de wereld te komen. Geheel het he-melsch hof love en dankeueeuwiglijk, omdat gij in den onbevlekten schoot uwer gelukzalige Moeder, een ligchaam en eene ziel hebt willen aannemen gelijk de onze. Helaas! zonder die overtollige liefde, waren wij voor eeuwig verloren geweest. G goddelijke Zaligmaker der zielen, maak, dat wij op de aarde den vrede genieten, welken gij hebt gebragt, en dat wij waardig worden u eeuwig in den hemel te aanschouwen, te loven en te beminnen, gij, die alleen heilig, alleen de Allerhoogste zijt, met den Vader en den H. Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
4G
ONDER DE H. MIS.
COLLECTEN.
Heer , verleen ons door de voorspraak der H. Maagd en der Heiligen, die wij eeren, al de genaden, die uw dienaar u voor zich en voor ons vraagt. Terwijl ik mij met hen ver-eenig, stier ik u hetzelfde gebed toe voor al degenen, voor welke ik verpligt ben te bidden ; en ik vraag u, Heer, voor hen en voor mij, al den bijstand, die ons noodig is, om het eeuwige leven te bekomen, in den naam van Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
EPISTEL.
Mijn God, gij hebt mij, buiten zoovele volkeren, die in de onwetendheid uwer geheimen leven, tot de kennis uwer heilige wet gebragt Ik aanvaard die goddelijke wet uit geheel mijn hart, ik luister met eerbied naar de heilige godspraken, die gij door den mond uwer profeten en apostelen verkondigd hebt, en ik verlang van ganscher harte er mijn leven naar te schikken. Hadde ik voor u,quot; o mijn God, een hart gelijk aan dat der heiligen van uw oud verbond! ü, kon ik naar u verlangen met de vurigheid dor patriarchen, u kennen en eeren gelijk de profeten, u beminnen en mij alleen aan u hechten gelijk de Apostelen!
Als de priester zich bereidt om hot Evangelie te lezen. O mijn God! bereid mijn hart om voordee
47
GEBEDEN
te trekken uit de waarheden, welke uw heilig Evangelie behelst. Gij hebt de woorden van liet eeuwig' leven. Wee mij, indien het men-schelijke op'iigt ooit bekwaam ware om mij uwe heilige wetten te doen overtreden. Gij hebt gedreigd u voor uwen Vaderte schamen over hem, die zich over u voor de menschen zal geschaamd hebben. Heer, plaats dan uw heilig Evangelie op mijn voorhoofd, opdat ik mijnen roem stelle in het te oefenen; plaats het op mijne lippen,opdat ik er het voorwerp mijner zoetste onderhandelingen van make; plaats het in mijn hart, opdat ik hel uit liefde in het werk stelle.
EVANGELIE.
O mijn opperste Meester, ik sta hier op om u te betuigen, dat ik bereid ben om u te gehoorzamen in al wat gij mij zuil gebieden. Spreek, Heer, uw dienaar luistert. Wat wilt gij van mij? Dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte zij... dat ik mij zeiven verloo-chene, dat ik het rijk van God en zijne regt-vaardigheid zoeke; en gij verzekert mij , dat het overige mij zal toegeworpen worden... dat ik, uit liefde tol u, uit goeder harte vergeve aan al degenen, die mij beleedigd hebben, dat ik mij geweld aandoe om in het rijk der hemelen te komen .. Ziedaar hetgeen gij mij leert; ziedaar hetgeen ik geloof. Doch mijne levenswijze stemt in verre na met mijn geloof niet overeen! Ik geloof.
48
ONDER DE H. MIS.
en ik leef alsof ik niet geloofde, of wel een Evangelie geloofde, dat tegenstrijdig is aan het uwe. Mijn God! geef mij den moed om te beoefenen hetgeen ik geloof; u, Heer, zal er al de glorie van toekomen.
GREDO.
Mijn God, ik geloof al de waarheden, die gij aan onze moeder, de H. Katholieke apostolische en roomscheKerk,geopenbaard liebt. Voor alle ben ik bereid mijn leven ten beste te geven. In die gansche onderwerping van hart en geest, doe ik in uwe tegenwoordigheid dezelfde geloofsbelijdenis, welke uw dienaar, in den naam van al de geloovigen, uitspreekt. Ik bedank u voor de onwaardeerbare gunsten, welke gij mij bewezen hebt door mij tot het wonderbare licht van uw II. Evangelie te roepen. Ik vernieuw het plegtige verbond, hetwelk ik mot u in het heilige doopsel gemaakt heb, en ik verzaak op nieuw den duivel, zijne werken en zijne pracht.
OFFERANDE.
Heilige Vader,almogende en eeuwigeGod, hoe onwaardig ik ook ben om voor u te verschijnen , durf ik u echter door de handen des priesters dit brood en dezen wijn aanbieden, die weldra in het ligchaam en bloed van Jesus Christus zullen veranderd worden; ik doe dit met de meening, welke de goddelijke Zalig-43 3
49
GEBEDEN
maker had, toen hij dit offer instelde, d( en die hij nog had op het oogenhlik, dat v« hij zich voor ons slagtolferde. ei Ik offer het u op, om uwe opperheer- G schappij over mij en over al de schepselen m te erkennen, tot uitwissching mijner zonden, en tot dankzegging vooral de welda- d; den die gij mij verleend hebt. 01 Eindelijk, mijn God! ik draag u dit ver- lt;1 heven offer op, om van uwe oneindige n goedheid , voor mijne ouders, weldoeners , rr vrienden en vijanden die heilzame genaden zi der zaligheid te bekomen, welke ons niet g kunnen gegeven worden dan door de ver- g diensten van hem, die de regtvaardige bij z uitnemendheid is, en die zich voor ons allen v het slagtoffer van verzoening gemaakt heeft. if
e
BIJ HET WASSCHEN DER HANDEN. I
G
lieer, wasch mij in het bloed van het god- a
delijkeLam, datvoor ons geslagtofferd wordt a en reinig mijne ziel, zelfs van de minste vlekken opdat ik, tot uw heilig altaar naderende, mijne handen zuiver en schuldeloos tot u moge opheffen, gelijk gij het mij gebiedt. |, v
t
Zie hier het gelukkig oogenhlik, waarop 1
de Koning der engelen en der menschen (
gaat verschijnen. Heer, vervul mij met (
50
uwen geest! dat mijn hart, onthecht van i
ONDER DE H. MIS.
de aarde, niet denke dan op u. Welke verpligting heb ik niet om u ten allen tijde en op alle plaatsen te danken en te loven, God van hemel en aarde, oneindig groote meester, almogende en eeuwige Vader!
Niets is regtvaardiger, niets voordeeliger dau ons met Jesus Christus te vereenigen, om u onophoudelijk te aanbidden. Het is door hem, dat al de zalige geesten uwe majesteit loven , dat al de krachten des hemels, bevangen met eene eerbiedige vrees, zich vereenigen om u te verheerlijken. Heer, gedoog, dat wij onze zwakke lofzangen voegen bij die der zalige geesten, en dat wij te zamen in verrukking van blijdschap en verwondering uitroepen: Heilig, heilig, heilig is de Heer, de God der heerkrachten, Hemel en aarde zijn met zijne heerlijkheid vervuld. Dat de gelukzaligen hem loven in den hemel! Gezegend zij hij, die tot ons komt op de aarde, God en Heer, gelijk degene, die hem afzendt!
CANON.
Oneindig barmhartige Vader! ik smeek u in den naam van Jesus Christus, uwen Zoon en onzen Heer, de offerande, welke ik u opdraag, te zegenen en gunstig aan te nemen, opdat het u believe de heilige katholieke Kerk te bewaren, te beschermen en te besturen, met al hare ledematen, den Paus, onzen Bisschop, en in het algemeen degenen, die hot heilig geloof belijden.
51
ORBEnEN
Heer, ik beveel u in 't bijzonder degenen, voor welke ik uit regtvaardigheid, dankbaarheid cn liefde verpligt ben te bidden, voor al degenen, die bij dit aanbiddelijke offer tegemvoordig zijn, en vooral N. N., en opdat mijne eerbewijzing u aangenamer moge zijn, vereenig ik mijne gebeden met die der luisterrijke Maria, altijd Maagd, Moeder van uwen Zoon Jesus Christus, met de apostelen gelukzalige martelaren, en al de Heiligen des Hemels.
O mijn God, liadde ik op dit oogenblik de vurige verlangens, met welke de heilige patriarchen naar de komst van den Messias hebben uitgezien! ach, hadde ik hun geloof en liefde ! Kom, Heer Jesus, kom, minnelijke Zaligmaker der wereld, kom, en voltrek een geheim, dat het kort begrip van al uwe wonderwerken is. Zie, daar komt dat Lam Gods! Zie daar het aanbiddelijke slagtoffer, door hetwelk al de zonden der wereld uitgewischt worden!
OPHEFFING DEP, H. HOSTIE.
Menschgeworden Woord des Vaders, goddelijke Jesus, waarachtig God en rnenscli, ik geloof dat gij hier wezenlijk tegenwoordig zijt; ik aanbid u met ootmoedigheid, ik bemin uit geheel mijn hart; en dewijl gij hier komt ter mijner liefde, zoo ofler ik mij ook geheel aan u op.
Ik aanbid het dierbare bloed, dat gij voor
52
ONDER DE H. MIK.
alle menschen vergoten hebt, en ik hoop; o mijn God, dat het voor mij niet vruchteloos zal gestort zijn. Verleen mij de genade, om mij de verdiensten van hetzelve toe te eigenen. Minnelijke Jesus, ik offer u mijn leven, tot dankbaarheid voor de oneindige liefde, die gij gehad hebt van het uwe, uit liefde tot mij, te geven.
VERVOLG VAN DEN CANON.
Beschouw met liefde uwen Zaligmaker op het altaar: overweeg de geheimen, welke hij daar vernieuwt; vereenig het offer van uw hart met dat van zijn lig-ehaam ; offer het aan God zijnen Vader: smeek hem, de gebeden te aanvaarden, welke die beminde Zoon stort, en bid zelf voor anderen.
Hoe groot zou voortaan mijne boosheid en ondankbaarheid zijn, indien ik, nagezien te hebben hetgeen ik aanschouw, u wederom vergramde? Neen, mijn God, ik zal nooit vergeten, wat gij mij door deze hoogwaardige olferande voor oogen stelt: de smarten van uw lijden, de glorie uwer verrijzenis,uw gansch verscheurd ligchaam, uw voor ons uitgestort bloed, wezenlijk op dit altaar tegenwoordig.
Nu is het, eeuwige majesteit, dat ik u waarlijk en eigenlijk het zuivere, heilige en onbevlekte slagtoffer kan opdragen, welk
53
GEBEDEN
gij zelf gewaardigd hebt ons te verleen en, en waarvan al de andere slechts afbeeldsels waren. Ja, groote God, hier is meer dan al de offeranden van Abel, Abraham en Melchisodech , hier is het eenige slagtoller, uw altaar waardig, onzen Heer Jesus Christus, uw Zoon, het eenige voorwerp van uw eeuwig welbehagen.
Dat al degenen, die het geluk hebben in dit heilige slagtolfer deel te nemen, met deszelfs zegen vervuld worden. O mijn God, dat deze zegen zich uitstorte over de zielen der geloovigen, die in den vrede uwer Kerk gestorven zijn, en voornamelijk over de zielen van N. N. Heer, geef haar, ten aanzien van dit offer, de volle verlossing harer pijnen.
Oneindig goede Vader, gewaardig u mij ook eens die genade te verleenen, en doe mij in het gezelschap komen van do heilige apostelen, martelaars en alle heiligen, opdat wij gezamenlijk u eeuwig mogen beminnen en verheerlijken.
PATER KOSTER.
O mijn God, hoe gelukkig ben ik, u tot Vader te hebben! hoe verheugd ben ik, als ik denk, dat de hemel, waar gij zijt, eens mijn verblijf zal wezen! Uw heilige naam zij verheerlijkt door geheel de aarde. Heersch volkomen over al do harten en over aller wil. Verleen aan uwe kinderen het geestelijke en ligchamelijke voedsel. Wij
54
ONDER DE H. MIS.
vergeven uit goeder harte, vergeef ons ook. Ondersteun ons in de bekoringen en in de rampen van dit ellendig leven, en bewaar ons van de zonde, het grootste aller onheilen.
AGNUS DEI.
Lam Gods, voor ons geslagt, ontferm u mijner! Aanbiddelijk slagtoffer mijner zaligheid, maak mij zalig! Goddelijke middelaar , verwerf mij genade bij uwen Vader en geef mij uwen vrede.
COMMUNIE.
Vernieuw om geestelijker ivijze te coin-municeren, door eene oefening van geloof het gevoelen, dat gij van de wezenlijke tegenivoordigheid van Jesus Christus hebt, verwek eene oefening van berouw, verlang vuriglijk in uw hart hem met den priester te ontvangen, bid hem, dat hij zich ge-waardige dit verlangen te aanvaarden, met u aan zijnegenade deelachtig temaken.
O liefderijke Zaligmaker, hoe aangenaam zou het mij wezen onder het getal van die getrouwe Christenen te zijn, aan wie een zuiver geweten en eene teedere godsvrucht toelaten alle dagen tot uwe heilige tafel te naderen!
Och! mogt ik u op dit oogenblik in mijn hart bezitten, u daar mijnen eerbied be-
55
GEBEDEN
wijzen, mijne noodwendigheden vertoonen, en deel hebben in de genaden, die gij verleent aan hen, die u wezenlijk ontvangen! O mijn God, vergoed, dewijl ik daartoe onwaardig bjn, toch hetgeen aan do bereiding mijner ziel ontbreekt! vergeel' mij al mijne zonden! ik verfoei dezelve uit geheel mijn hart, dewijl zij u mishagen. Aanvaard het opregt verlangen, dat ik heb, om mij met u te vereenigen. Zuiver mij door oen' uwer blikken, en maak mij bekwaam om u weldra te ontvangen.
In afwachting van dien gelukkigen dag-smeek ik u Heer, mij deelachtig te maken aan de vruchten, welke de communie des priesters in de geloovigen, die hier tegenwoordig zijn, moet voortbrengen. Vermeerder mijn geloof door do kracht van dit goddelijk sacrament, versterk mijne hoop, vervul mijn hart met uwe liefde, opdat het niets anders betrachte dan u, en voortaan voor u alleen leve.
LAATSTE GEBEDEN.
Mijn God, gij slagtoflert u voor mijne zaligheid, ik wil mij ook voor uwe glorie slagtolferen. Ik ben uw slagtolfer, spaar mij niet. Gewillig aanvaard ik al de kruisen, die het u zal believen mij over te zenden; ik neem die uit uwe hand aan, en vereenig die met het uwe.
Ik zal aan uwe wet getrouw zijn, en al
56
ONDER DE II. MIS.
de gelegenheden der zonde vlugten, bijzonder van die zonde, tot welke mijne neiging mij het meest trekt; ik heb besloten liever alles te lijden dan u te vergrammen.
ZEGEN.
O mijn God, zegen deze heilige voornemens ! Zegen ons allen door de hand. van uwen dienaar, en dat de uitwerkselen van uwen zegen eeuwig op ons berusten. In den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Amen.
LAATSTE EVANGELIE.
Goddelijk Woord,eenige Zoon des Vaders, licht der wereld,.uit den hemel gedaald om ons den weg tot denzelven te toonen, duld niet, dat ik gelijk zij aan dat ongeloovige volk, hetwelk geweigerd heeft u voorden Messias te erkennen, gedoog niet, dat ik in dezelfde verblindheid dier ongelukkigen vaile, die verkozen liever slaven van den duivel te zijn, dan deel te hebben aan de luisterrijke aanneming van kinderen Gods, welke gij hun bezorgdet.
Menschgeworden Woord, ik aanbid u met den diepsten eerbied , ik stel al mijne hoop op u alleen, en vertrouw vast, dat gij, die mijn God zijt, een God. menschgeworden om don mensch zalig te maken, mij de noodige genade zult verleenen, om mij te 43 3.
57
58 GEBEDEN ONDER DE H. MIS.
heiligen en u eeuwig in den hemel te bezitten.
NA DE MIS.
Heer! ik dank u voor de genade, die gij mij bewezen hebt met mij toe te laten om heden het olfer der heilige Mis bij te wonen, buiten zoo vele anderen, die dit geluk niet gehad hebben: ik vraag u vergillenis voor al de misslagen, welke ik door mijne nalatigheid en verstrooidheid bedreven heb.
VOORAFGAANDE LEZING
VOOR DEN
BEWEEGREDENEN EN OEFENINGEN VAN DEZE GODVRUCHTIGHEID.
Beminde Theothimus, dikwijls hebt gij mij verzocht eenige bemerkingen te schrijven op de voornaamste waarheden der zaligheid, en op het leven en de deugden der allerheiligste Maagd, ten einde u de maand Mei, welke gij alle jaren aan de Moeder Gods toewijdt, te helpen heiligen. Kan i k een zoo godvruchtig verlangen van de hand wijzen? 0! lieve vriend, volhard geheel uw leven in die heilige godsvrucht olfer aan Maria de schoonste maand des jaars en de eerste lente vruchten. Met welk welbehagen zal de heilige Maagd uwe eerbewijzingen en uwe offerande aanzien, daar de weldaden van God, bij het naderen van het liefelijke jaargetijde, slechts schijnen te dienen om de ondankbaarheden eri de ondankbaren te vermeerderen!
MAAND VAN MARIA.
Beminde Theothimus, menigwerf lieeft men u gezegd, en altoos hoort gij het met vermaak: de godvruchtigheid tot do Moeder God is, naar het gevoelen der heilige Vaders, een der zekerste teekens van voorbeschikking, een der krachtigste middelen tor zaligheid; en de heilige Anselmus vindt geene zwarigheid met te zeggen, dat een dienaar van Maria nooit kan verloren gaan. Daar zij de welbeminde dochter van den eeuwigen Vader, Moeder van het menschgewor-den Woord, en de bruid van den H. Geest is, gebiedt zij veeleer in den hemel, dan dat zij verzoekt, zegt een andere heilige Vader.
Beminnen wij dan Maria, roept de heilige Bernardus uit, beminnou wij haar uit geheel ons hart, uit al de kracht onzer genegenheden. Dit is Gods wil. Door haar heeft hij ons zijnen Zoon gegeven; door haar komen al de genaden van den Zaligmaker tot ons. Jesus is do bron der genade, en zijn hart is hel middelpunt van dezelve; zijne heilige Moeder is er de uitdeelster van.
Beminnen en dienen wij Maria: al de Heiligen wekken ons daartoe, door hun voorbeeld en door hunne woorden, op. Men zou geheele boeken kunnen schrijven, indien men alles wilde aanhalen, wat zij gezegd hebben om haar te eeren en te dienen.
Beminnen en dienen wij Maria, wijl zulks het verlangen en de wensch der heilige
60
VOORAFGAANDE LEZING.
Kerk is. Teêrliartige Moeder, Moeder, die alles behartigt wat de zaligheid harer kinderen kan verzekeren, houdt zij niet op ons de regten indachtig te maken, welke de Koningin des hemels op onze eerbewij-gt; zing, op ons vertrouwen, op onze liefde heeft: van daar komt die algemeene eere-dienst, die overal kerken en altaren tot luister van Maria opgerigt heelt: van daar die menigvuldige feestdagen, die tot oogwit hebben de grootheden en het vermogen van de Moeder üods te eeren; van daar die godvruchtige vergaderingen, ingerigt tot hare eer, verrijkt met de schatten der heilige Kerk; de heilige gewoonte van haar driemaal daags te groeten; en die hartroerende oefening, welke de dienaars van het heiligdom hebben, van in het begin en op het einde der kerkelijke getijden, de groe-tenis des Engels te lezen, een gebed, dat zoo luisterrijk voor Maria en zoo aangenaam aan God is; gebed, dat naar bet gevoelen van den heiligen Ephrem, een nieuw gezang der hemelsche geesten geworden is.
Beminde Theothimus, laat ons Maria beminnen en dienen, al hadden wij geene andere beweegredenen, dan de woede, met j welke de hel tegen hare eeredienst bezield is. Inderdaad, kunnen wij twijfelen of de godsvrucht tot do Moeder Gods do weg des hemels is, wanneer wij den vijand der zaligheid zulk groot geweld zien doen , om haren naam uit onze harten te verbannen? •
61
4
MAAND VAN MARIA.
«De godsvrucht tot do wonderbare Moeder Gods, zegt een godvruchtig schrijver, brengt met zich zoo veel zegeningen, dat geheel de eeuwigheid niet te lang zal zijn om de weldaden te erkennen, die er uit voortspruiten... De armen vinden er rijkdommen in om hunne armoede te verzachten; de zwakken sterkte; de zieken hulpmiddelen voor hunne kwalen; de onwetenden geleerdheid; de bedrukten vertroosting; de zondaars vinden er de genade; de regtvaardigen hunne heiligmaking, de zielen des vagevuurs hare verlossing. Met één woord, er is geen staat, die geen deel heelt in hare milddadigheden ; geene volkeren, geene koningrijken, die hare bescherming niet gevoelen. Geheel de aarde is vol van hare barmhartigheden. Haar hart, dat dierbare hart, hetwelk na dat van Jesus. het zuiverste, het zoetste, het liefdadigste aller harten is, heeft alleen meer liefde en volmaaktheden dan al de Engelen en gelukzaligen, en bij gevolg heeft het voor ons onvergelijkelijk meer teederiieid, meer medelijden, meer genegenheid om ons te hulp te komen, dan al de Heiligen te zamen; en uit dit barmhartige hart, als uit eene onuitsprekelijke bron , stroomt over al de schepsels eene bijna oneindige menigte van allerhande goederen.quot;
Beminde Theothimus, ik kom tot u weder. Maria is uwe Koningin: wees een ijverige dienaar voor haren roem, en houd dien
62
VOORAFGAANDE LEZING.
eeretitel meer in waarde dan al de kroonen der aarde — Zij is uwe voorsiireekster; tracht hare bescherming te verdienen, met u aangenaam te maken aan hare oogen. Eene zaak, tot welker voordeel Maria spreekt, kan men niet verliezen. — Eindelijk, zij is uwe Moeder, Jesus heeft het gezegd, toen Iiij aan liet kruis stierf: heb voor haar een kinderlijk hart, en tracht haar te gelijken, als een kind aan zijne moeder.
Deze maand zal voor u eene schoone gelegenheid zijn om uwe liefde tot Maria te vermeerderen en haar dezelve te bewijzen. Ziehier eenige oefeningen, welke ik aan uwe godvruchtigheid voorstel; indien gij dezelve niet allen in het werk stelt, zult gij diegene kiezen,welkeuhetmeestpassen.
1°. Stel veel belang in uwe dagelijksche pligten te volbrengen, die van de godsdienst en van uwen staat, doe zulks met eenen geheel nieuwen ijver, en wees verzekerd dat dit het voornaamste punt is. Gij zoudt u zelfs daarbij kunnen bepalen, omdat gij daardoor zeker zijt den wil Gods te volbrengen, want gij volgt den raad op van Maria op de bruiloft van Cana: Doe al wat hij u zeggen zal (1). Doch om u die gewigtige oefening te vergemakkelijken, zullen wij in eenige bijzonderheden treden.
2°. Begin met u van nu te bereiden; de groote feesten hebben hunne vigilie. Plaats eerbiedig in uwe kamer een beeltje of eene ll) Joann. II, 5.
63
MAAND VAN MARIA.
prent van de II. Maagd; gelukkig voor u, indien gij de godvruchtigheid kunt doen deelen door andere personen uwer kennissen, en voornamelijk uwer familie, en hen in die bidplaats kunt verzamelen , welke gij zoo fraai mogelijk zult versieren; aanschouw voortaan uwe kamer als eene aan Maria toegewijde plaats.
3°. Draag haar uwe werken op, als gij ontwaakt, en vernieuw daarna van tijd tot tijd die ollerande. Begin voornamelijk uwen dag met u, door eenen nieuwen ijver, van de heilige oefening van het inwendige gebed te kwijten, waarvan gij de gelukkige eu heilzame gewoonte aangenomen hebt. Gij kunt daags te voren de bemerking lezen, die voor iederen dag aangewezen is; zij zal u tot voorwerp van overweging dienen. Ik zal daarin trachten te verzamelen al wat ik het trelfendst zal kunnen vinden betreffende de H. Maagd en de groote zaak der zaligheid.
4°. Woon alle dagen de H. Mis bij, indien u zulks mogelijk is.
5°. Bereid u tot die maand, door het naderen tot de H. Sacramenten.
6'. Bezoek eene kapel, die aan de H. Maagd toegewijd is , indien er eene bestaat in uwe nabuurschap ; en, indien het u mogelijk is, doe eene bedevaart naar eene van die kerken, waar de geloovigen heen getrokken worden door de menigvuldige gunsten, die men er bekomt. Die eodvruchtise reizen.
64
■VOORAFGAANDE LEZING.
met ingetogenheid gedaan, en door het ontvangen der H. Sacramenten geheiligd, zijn eene bron van zegeningen.
' 7°. Wat de gebeden aangaat, welke gij tot Maria zult stieren, de boeken zijn er \ol van, en do godvruchtigheid aller eeuwen heelt dezelve vermenigvuldigd. Het gebed, hetwelk ik u meest aanbeveel, is de roze-krans; dit zoo eenvoudig, zoo ootmoedig gebed, en daardoor ook zoo aangenaam aan God, zoo vreeselijk voor de hel, zoo geliefkoosd door de geleerdste en heiligste personen der H. Kerk.
8°. Vlugt met meer zorg de zonde, tot welke gij u het meest geneigd gevoelt: doe in het algemeen alle avonden een naauw-keurig onderzoek over de fouten, die gij gedurende den dag hebt kunnen begaan, en in bet bijzonder over degene, waarin uw heerschend gebrek u heeft doen vallen. Offer aan de heilige Maagd de deugden, die gij zult geoefend hebben, zonder ooit den moed, ter oorzake uwer hervallingen , te verliezen.
Door deze godvruchtige oefeningen zult gij de bescherming van de Moeder der barmhartigheid verwerven, zij, die zoo milddadig de minste pogingen van hare dienaars vergeldt.
V OO RB E K Ij O K JV .
M. de Beauveau, markgraaf van Novian , en daarna kloosterling der Societeit van
65
MAAND VAN MARIA.
Jesus, had zijne bekeering aan eene overwinning te danken, die hij over zich zeiven behaalde om de II. Maagd te eeren.
In het jaar ■1649 , toen de Duitsche troepen zich in Lotharingen bevonden, begonnen eenige soldaten , die te Novian gehuist waren, te spelen, nadat zij overdadig gedronken hadden. Een van het gezelschap, veel verloren hebbende, staat schielijk als een woedende op, en een beeld van O. L. Vrouw aan den muur ziende hangen, wil hij zich op hetzelve wreken, alsof het de oorzaak van zijn verlies ware, en onder het uitbraken van godslasteringen, brengt hij het beeld verscheidene slagen toe. Naau-welijks had hij dit gedaan, of hij viel ter aarde, bevende in al de deelen zijns lig-chaams, en hij gevoelde zulke geweldige en aanhoudende pijnen, dat het onmogelijk was, hem gedurende vier of vijf dagen , die hij nog te Novian doorbragt, eenig voedsel te doen nemen. Nadat al de troepen het bevel van te vertrekken ontvangen hadden, bond men hem op een paard, om alzoo de anderen te kunnen volgen. Men heeft daarna vernomen, dat hij door het geweldig keeren en draaijen van het paard geworpen was, en schuimende van woede op den weg gestorven was, in het bijzijn zijner medegezellen, die er met verbaasdheid en schrik door bevangen waren.
Langen tijd sprak men té Novian met verwondering en ijzing van de voorbeeldige
66
VOORAFGAANDE LEZING.
straf van dien goddelooze. Twee jaren daarna besloot men op aanraden van eenen missionaris, die heiligschennis te herstellen. Te dien einde ging de pastoor der parochie, de kapellaan van het kasteel, de missionarissen, die zich daar bevonden, en eenige priesters der omliggende plaatsen, van de kerk naar het huis waar de heiligschennis had plaats gehad. Maar toen de processie daar gekomen was, bood er zich niemand aan om het beeld te dragen, alhoewel de pastoor aan eenigen teeken deed om het op te nemen. M.deBeau-veau, verontwaardigd over de onverschilligheid voor de dienst der Koningin des hemels, voelde zich inwendig aangedreven, om zelf dit beeld op te nemen; alhoewel de geest van ijdelheid en do vrees, om in de oogen der wereld eenvoudig te schijnen, hem sterk wederhielden , overwon hij echter zich zeiven edelmoedig; in plaats van aan iemand te gebieden dit beeld op te nemen, nam hij het zelf, en droeg hot met grooten eerbied tot in de kapel van het kasteel, waar het op het gezag van don bisschop geplaatst, en sedert dien tijd op eene bijzondere wijze geëerd werd.
De H. Maagd, voegt er de schrijver bij, die er ooggetuige van was, wachtte niet lang om die godsdienstige daad en die zegepraal, ter harer eer over het menschelijke opzigt behaald, te vergelden. De markgraaf bekende, dat hij eenen overvloed van zoo buitenge-meene genaden en zulke krachtdadige inspraken gevoelde om meer gelijkvormig aan
67
MAAND VAN MARIA.
den geest der Christendoms te leven, dat hij er over verwonderd en zelfs somtijds bedroefd was, uit vrees zeide hij, dat hem dit te verre zou gebragt hebben.
Geschiedenis van eene heilige en doorluchtige familie.
Onder het bestuur van Franciscus I, koning vanFrankrijk,tenjarel520,o()Pinksternacht, sloegen te Parijs eenige Lutheraansche beeld-stormers het hoofd af van een beeld der heilige Maagd, geplaatst in den muur van een huis op den hoek van twee straten, in de wijk St-Antoine. Zij braken insgelijks het hoofd van het kindje Jesus, en bragten die heilige beelden eenige dolksteken toe. Het gerucht van zulk eenen aanslag bragt geheel de stad in beweging. De koning gebood er een voorbeeldig regt overte doen.Hij beloofde duizend kroonen aan dengenen, die de daders van het misdrijf zou ontdekken; en, om de oneer, aan God en aan de H. Maagd gedaan, te herstellen, deed hij een zilveren beeld maken van dezelfde grootteals datgene,welk geschonden was geweest, met eene ijzeren tralie er voor, ten einde dien kostbaren schat in veiligheid te stellen.
Middelerwijl deed de geestelijkheid der stad processiën om de goddelijke regtvaar-digheid te verzoenen. De leden der universiteit begaven zicli naar de plaats, waar het misdrijf bedreven was, en vijf honderd uitgekozene leerlingen offerden ieder eene waskaars voor het onteerde beeld. Doch de
68
VOORAFGAANDE LEZING. G9
oTootste plegtigheid geschiedde den HJunij, zijnde dit de feestdag van het allerheiligste Sacrament. Hot was de dag,welken de koning bepaald had, om zelf het zilveren beeld te plaatsen. Al do kloosterlingen en de kapittels van Parijs begaven zich naar eene kerk digt bij de plaats der plegtigheid. Do bisschop celebreerde er de H. Mis, waarbij het parlement, de rekenkamer, het, stads bestuur, de gezanten der vorsten, al de opperofficieren der kroon, de prinsen der koninklijke familie en de koning zelf tegenwoordig was. Men zager ook zeven bisschoppen, behalve dien van Parijs. NadeH. Mis begaf zich die talrijke stoet naar de bestemde plaats. Do bisschop van Sisi-eux, groot-aalmoezenier van Frankrijk,droeg het nieuwe beeld. De koning volgde en hield eene waskaars in de hand. Toen men ter plaatse gekomen was, stelde de bisschop het beeld op een altaar; de koning knielde neder met geheel zijn gevolg; de muzikantenzijner kapel zongen deantiphoon; Ave,Regina Cce-lorum, de groot-aalmoezenier zonghet gebed waarna de koning opstond, en, het beeld nemende, ging hij op eene verhevenheid, van waar hij eene nis, gehakt in eenen pilaar, kon bereiken, en in die nis plaatste hij hetheilige beeld, na het eerbiedig gekust te hebben. Daarna sloot hij zelf de ijzeren tralie, om voortaan het beeld van alle onteering te bevrijden. De koning zette zich weder op zijne knieën, bad nog eenigen tijd, en gedurende de plegtigheid zag men hem tranen storten;
MAAND VAN MABIA
een zonneklaar bewijs van zijn geloof en godsvrucht.
(P. Berthier, geschiedenis der kerk van Frankrijk.)
OEFENING.
Werp u voor de voeten van een beeld der allerheiligste Maagd, cn heilig haar deze maand toe ; en beloof haar de zonden tebe-strijden, aan welke gij meest onderworpen zijt, en smeek haar u bij te staan.
EERSTE DAG. ONBEVLEKTEONTVANGEMSDER HEILIGE MAAGD.
Ik weet het, beminde Theothimus, dat gij eenen heiligen ijver voor dit luisterrijk voor-regt van Maria hebt: de Heer zij er over geloofd ! want dit godvruchtige gevoelen is zoo zeer gegrond als het loffelijk is voor de Koningin der Heiligen, en aangenaam aan al hare dienaars. Indien wij de heilige Schrift raadplegen, zullen wij bijna op iedere bladzijde die onbevlekte Maagd erkennen Zij is die glorierijke stad Gods, welker grondslag op de kruin der heilige bergen gelegd is; Fundamentaejusinmontibus sanctis is de zuivere lelie tusschen de doornen onzer zonden: Sicut liliiim inter spinas (2). Gelijk aan het wonderdoende vlies van Gedeon,blijft zij alleen in het midden van den algemeenen vloed der boosheid ongeschonden; wordt zij
(1) Psalm Lxxxvi. (2) Cant. n. 2.
70
EERSTE DAG.
alleen bevochtigd door de wateren der genade, terwijl het overige der aarde met onvruchtbaarheid en met den dood geslagen is. O beminde Theothimus, kon ik mot u eens al de afbeeldsels, overwegen, welke de heilige Geest gebruikt heeft om de gansche zuivere en schoone bruid aan te kondigen, die hij zich van alle eeuwigheid verkozen had! Heer, het betaamde aan uwe waardigheid, diegene van de minste vlek te bewaren, welke gij bestemde om de Moeder van eenen God te worden; en daarom wil de groote Augustinus niet, dat, zoo dikwijls er van zonde gehandeld wordt, men van de gelukzalige Maagd gewag make, om de eer van haren goddelijken Zoon: Propter honor em Domini (1). Inderdaad, kan men zonder verontwaardiging veronderstellen, dat de duivel zich heeft kunnen beroemen het eerst beheerscht te hebben, al ware het maar voor een oogenblik, eene ziel, die bestemd was tot een zoo verheven doel als het goddelijke moederschap? dat de moeder van eenen God begonnen heeft met slaaf van satan te zijn, en dat de eerste stonden van een zoo verheven schepsel bevlekt zijn geweest met de besmetting der zonde?
EINDE VAN DEN MENSCH.
Overweging.
Mijn lief kind, laat ons ook onze waardig-
(1) S. August., Iib„ de nat., et grat.
71
MAAND VAN MARtA.
heid leeren kennen. Zij kan ongetwijfeld bij die van Maria niet, vergeleken worden; evenwel, hoe verheven is mijne bestemming! boe groot, hoe schoon is zij!
1°. Ik hen door God (jeschapen. ( leen Engel, geen aartsengel, geen cherubijn, heeftmij gemaakt hetgeen ik ben; maar God zelf, die groote Go.d, die mij volstrektniet noodighad, en die in zich zeiven zijn geluk en zijne glorie vindt. En waaruit heeft hij mij getrokken? Uit het diepste van het niet, waar zijne barmhartigheid mij iskomen opnemen, dooide magt van zijnen arm uit te breiden om tot mijne nederigheid te kunnen komen. Hij heelt mij geschapen bij voorkeur boven zoo vele anderen, die hem minder beleedigd en beter zouden gediend hebben: mij, ondankbare, eerlooze zondaar, die zijne weldaden niet gebruikt heb, dan om bent te vergrammen. Hij heeft mij een verstand gegeven bekwaam om hem te kennen, een hart gevormd om hem te beminnen: hij beeft mij geschapen naar zijn beeld, door in mijneziel het zegel zijner godheid te prenten: Signatum est super nos lumen vuïtus tui, Domino (1). Herinner u dien jongen vorst, welke, nadat bij zijnen deugd-zamen vader vroeg verloren had, deszelfs afbeeldsel op eene medaille deed graveren, welke hij altijd aan den bals droeg. Wanneer hij iets moest ondernemen,nam hij die medaille in zijne handen, en dezelve niet betraande oogen beschouwende, ripp hij uit:o
(1) Matth. xxn. 20.
72
EERSTE DAG.
mijn vatlcr! laat niet toe, dat ik ooit iets doe hetgeen uwer onwaardig is. Beminde Theo-thimus, welk beeld, welke luisterrijke naam is er in onze zielen geprent. Cujusest imago hcec et super scrip tio (1)? Het is het beeld en de naam van God zelf. Helaas! heb ik dit goddelijk beeld niet uitgewischt en bemorst? O mijne ziel, verheven schepsel van God, wat zijt gij door de zonden geworden ?
'2°. ƒ/,■ ben geschapen voor God, om hem in dit leven te dienen, en om in het andere deelgenoot van zijne glorie en zijn geluk te wezen. Er zijn meesters in de wereld; men dient hen, men acht zich gelukkig hen te dienen; men put zichsomtijds uit in hunne dienst. Nogtans hebbendie meesters hier ookhunne meesters; hebben zij er geene op do aarde, dan hebben zij er toch eenen in den hemel. Wat zijn de meesters dezer wereld? Sterfelijke mensclien zoo als wij. Derhalve is God de eerste, de opperste Meester. En indien het, volgens de schooneuitdrukkingder heilige Kerk,waar is: dat eenen zoo grooten Meester dienen, koning zij nis: Servire Deo, regnare est; wat zal liet dan zijn: met hem deel te hebben in zijn geluk en met hem in zijn paleis te heerschen?
Beminde Theotimus, laat ons hier onze harten verhellen : Sur sum corda. Een troon verwacht mij in den hemel; wat kan ik, bestemd tot erfgenaam van ccne onsterfelijke kroon, op do aarde vinden, dat waardig is om er mijne oogen op te vestigen, mijnen geest er (1) Ibid.
43 4
73
MAAND VAN MARIA.
mede bezig te houden, en mijn hart er aan ]{
te hechten? Ben ik tot zoo luisterrijke he- v£
stemming geroepen, ben ik een kind van ef
God, om ijdelen roem of eer na te jagen js om eenige vergankelijke rijkdommen te ■■ jc vergaderen, om de slaaf van mijn ligchaam gt; j;
te wezen, om te leven als het redelooze dier, rlt;
en een immer voorbijsnellend geluk te be- d]
trachten in de nu eens ijdele,dan schandelijke, v(
en altijd valsche en bedricgelijke vermaken ? rs
O kinderen der menschen! hoe lang zult gij versteend blijven, en u vermoeijen met de
leugentaal en de ijdelheid na te jagen? O j
Christen, gedenk dat gij eenen God te die- e
nen, eene ziel zalig te maken, eene hel te ,j
vermijden, eenen hemel te winnen hebt... 0
Ach! begreept gij eens wel, wat die woorden t,
beteekenen: Eenen God!., eene ziel!... eene jj
hel!... eenen hemel!... eene eeuwigheid!... j,
quot;Wacht den dood niet af om het te bevatten. v
Heer, open mijne oogen, doe mij mijn einde j;
kennen. Notwn fac mihi, Domine, fmem ^
meum (Ij. Mijn God, maak, dat ik u kenne; c
Noverim Ze; Noverim me. Ik wil u bemin- e
nen, ik wil mijne ziel zaligmaken, het smart
mij u vergramd te hebben. Maria, mijne
Ik kan deze maand van zegening met geen lt; troostelijker voorbeeld beginnen, dan met 5 dat van de heilige Maria van Egypte: het bewijst ons, hoe groot het vertrouwen der H. '
;l i Psalm xxxm ,5 1
74
EERSTE DAG.
Kerk op de Moeder van God, en de goedheid van Maria voor de arme zondaars van de eerste eeuwen des Christendoms af geweest is. Onder de regering van Theodosius den Jongen, leefde er een godvreezond kloosterling, Zozimus genaamd. Nadat hij God gedurende vijftig jaren in hetzelfde klooster gediend had, scheen het hem toe, dat hij tot de volmaaktheid van zijnen heiligen staat gekomen was. Eene goddelijke openbaring hielp hem uit zijne dwaling, met hem te gebieden in een ander klooster te gaan, op den oever des Jordaans gelegen. H ij begaf zich derwaarts en vond hetzelve veeleer door Engelen dan door menschen bewoond. Een hunner heilige oefeningen was, met het begin van den vasten , van elkander te scheiden, en zich verder in de woestijn te begeven, om allerlei strengheden te plegen, zij kwamen in het klooster weder op palra-zondag, om gezamenlijk het lijden en de verrijzenis van den Zaligmaker te vieren. Zozimus ging, even als de anderen den Jordaan over, trok die}) de woestijn in, en bad vurig.
Op den twintigsten dag zijner reize zag hij eene soort van schim , die voor hem begon te vlugten; hij joeg dezelve na niettegenstaande zijnen hoogen ouderdom, en in de meening dat het een kluizenaar was, riep hij, dat hij zou blijven staan en hem zijnen zegen geven. Ach ! Zomimus antwoordde hem de onbekende, werp mij uwen mantel toe om mij te dekken; gij zijt priester, en ik ben eene arme
75
MAAND VAN MARIA.
zondares, het komt u toe mij den zegen te geven. De heilige man, verwonderd van zijnen naam te hooren noemen, voldeed aan haar verlangen, en na eenigen tijd gebeden te hebben, smeekte hij haar in den naam van Jesus Christus, hem te zeggen wie zij was, en sedert wanneer zij in de woestijn leefde. Zij verhaalde hem in dezer voege:
»Ik zou van schaamte moeten sterven,indien ik zeidewie ik ben; mijn levensverhaal alleen zal u zoo veel schrik veroorzaken, dat gij mij zult vlieden, even als op het zien eener slang; ik zal u dezelve, na u de hulp uwer gebeden gevraagdte hebben, nogthans verhalen, opdat God mij in den dag des oordeels genadig zij.
«Ik ben in Egypte geboren. Ik verliet in den ouderdom van twaalf jaren mijne ouders en begaf mij tegen hunnen wil naar Alexan-drie, alwaar ik zeventien jaren alle soort van euveldaden bedreef. Helaas! riep zij uit, terwijl zij haar gelaat mot hare handen bedekte, kan ik zonder van schaamte te sterven, nu al mijne dwalingen verhalen! Mij dunkt, dat elk mijner woorden als eene vlek is, die de zuiverheid der lucht, welke wij inademen, bezoedelt. Op zekeren zomerdag, zag ik een groot aantal personen, die naaide zee liepen, ik vroeg waar zij gingen; men antwoordde mij, dat zij zich naar Jerusalem begaven, om er de verhefiing van het heilig Kruis te vieren. Ik ging met hen scheep: en mijne reize op zee, zoowel als mijn verblijf in die stad was niets anders
76
EERSTE BAG.
dan eene aaneenschakeling van boosheden.
«Toen de dag dor verheffing van het luisterrijke kruis onzes Zaligmakers gekomen was, begaf ik mij, daar ik zag, dat iedereen naar de kerk liep, ook naar dezelve; maar het was mij niet mogelijk erin te gaan, en toen ik den dorpel betrad, voelde ik mij terugdrijven door eene verborgene en goddelijke magt, alsof eequot;n hoop soldaten bevel had den ingang der kerk voor mij te sluiten, en ikbleef opdeplaats voor de kerkdeur staan. Drie of viermaal gebeurde mij dit, en geheel vermoeid door mijne vruchtelooze pogingen, zette ik mij in eenen hoek dier plaats en begon te overwegen, welke de oorzaak mogt zijn, die mij belette dit heilig Kruis te zien, waarop een God gestorven is om onze zaligheid te bewerken. Eene heilzame gedachte opende de oogen mijner ziel, ik oordeelde, dat ik hot aan de gruweldaden mijns levens moest wijten. Die bemerking trof mijn hart, en deed mij in tranen smelten. Terwijl ik op mijne borst klopte en diep zuchtte, zag ik boven mij een beeld van do heilige Maagd en Moeder Gods. Alsdan zeide ik haar , terwijl ik mijne oogen op haar vestigde: Heilige Maagd, Moeder van God, ik weet, dat de misdaden, waarmede mijn leven bevlekt is, mij onwaardig maken dit beeld te aanschouwen ; gij , die eene zuivere Maagd en zonder de minste vlekzijt, uwe zuiverheid moet van zulke afschuwelijke ziel, als de mijne, afschrik hebben. Echter heb ik geleerd, dat
77
*
78 MAAND VAN MARIA.
de Grod, dien gij waardig geweest zijt in uwen zuiveren schoot te dragen, slechts mensch geworden is om de zondaars tot boetvaardigheid te roepen, ik smeek u, mij in de verlatenheid , waarin ik ben, te helpen. Laat mij toe in de kerk te komen: Koningin des hemels , gebied, dat de deur voor mij geopend worde, alhoewel ik zulks onwaardig ben, opdat ik het ongeluk niet hebbe beroofd te zijn van het aanschouwen van dat kostbare hout, op hetwelk uw Zoon al zijn bloed voor mijne zaligheid geplengd heeft: ik beloof u, in den naam van dien goddelijker! Zaligmaker, dat ik voortaan nooit meer in mijne afgrijselijke onzuiverheden zal hervallen; maar zoodra ik dit kruis zal aanbeden hebben, zal ik aan alles vaarwel zeggen, om aanstonds te gaan, waar het u zal behagen mij te geleiden, o heilige Maagd , gij, die mijne borg en geleidster zijt!
Na dit gebed geëindigd te hebben, voelde ik eene groote vertroosting; ik trad naar de kerkdeur en kwam er zonder moeite binnen: ik ging zelfs in het koor. Daar had ik het geluk dit dierbare kruis, dat het leven aan de menschen geeft, te aanbidden. Getroffen door de barmhartigheid van Grod en de goedheid, waarmede hij altijd bereid is, om de zondaars te vergeven, wierp ik mij onder eenen vloed van tranen ter aarde. Nadat ik den grond van die heilige plaats gekust had, ging ik uit, en begaf mij voor het beeld van haar, die ik gesmeekt had borg te zijn voor
EERSTE DAG.
79
mijne belofte; ik wierp mij voor haar op mijne knieën,enzeide-: Allerbarmhartigste Moeder van God, gij hebt mij do uitwerkselen uwer weèrgalooze goedheid doen zien, wijl gij, ondanks mijne onwaardigheid, mijn gebed hebt willen verhoeren. Heilige Maagd, het is tijd, dat ik met uwen bijstand, mijne belofte volbrenge. Zend mij, waar het u behaagt, wees mijne geleidster op den weg des heils en der boetvaardigheid. Alsdan hoorde ik eene stem tot mij roepen; Indien gij de .Tordaan overvaart, zult gij de rust vinden. Ik paste die woorden op mij toe, riep al wee-nende, terwijl ik het beeld der H Maagd aanzag , uit: Maagd van hel heelal, gij, door wie de zaligheid gekomen is, verlaat mij niet, smeek ik u. Na deze woorden, vertrok ik haastig, en een onbekende, welken ik ontmoette, gaf mij drie geldstukken, zeggende: Neem dit aan. Ik kocht, er drie brooden voor: en na aan den bakker den weg naar de Jor-daan gevraagd te hebben, liep ik weenende henen. In de kerk van den H. Joannes Bap-tista, in de nabijheid van de rivier gebouwd, tredende, had ik het geluk het ligcliaam van mijnen Zaligmaker te ontvangen. Daarna trok ik den Jordaan over, en na nog eens de H. Maagd gebeden te hebben, dat zij altijd mijne geleidster zou willen wezen , begaf ik mij in deze woestijn, vlugtende de ontmoeting der menschen, en de komst van mijnen God afwachtende, die rijken en armen zalig maakt, wanneer zij zich tot hem bekeeren.quot;
MAAND VAN MARIA.
Nailit verhaal vroeg de heilige kloosterling, sedert wanneer zij in de wildernis leefde, wat zij daar tot voedsel gebruikte, of zij in eene zoo groote levensverandering eenige bekoringen doorgestaan had. Zij antwoordde hem;»Bijna veertig jaren ben ik uit de heilige stad hier gekomen. Voor mijn voedsel had ik mijne drie brooden, die welhaast zoo hard waren als steenen, gedurende eenige jaren, at ik er alle dagen een weinig van. Doch dc mensch leeft niet alleen van brood (1).... Wat mijne bekoringen aangaat, nauwelijks durf ik er aan denken. Gedurende zeventien jaren heb ik gestreden tegen duizende hevige verlangens en eene woedende neiging tot het kwaad; maar in het midden van die aanvallen begon ik te weenen en op mijne borst te slaan; ik herinnerde mij mijne jdegtige belofte en het beeld van de heilige Moeder Gods, die mij onder hare bescherming genomen had; ik bad haar die gedachten, welken mijne ziel bedroefden, van mij te verwijderen; alsdan zag ik een glansrijk licht, dat mij van alle kanten omstraalde, en mijn geest werd gerust. Zoo verhief ik, in al mijn strijden, onophoudelijk mijn hart tot die onbevlekte Maagd, die voor mij borg gebleven was, en smeekte om haren bijstand in deze wildernis en in mijne boetpleging, waaraan zij nooit te kort gebleven is. Die gelukzalige Moedermaagd, mijne toevlugt en mijne sterkte, heeft mij nooit verlaten, en mij in alles tot geleidster gediend.quot;
(l)Matth. i v. 4.
80
TWEEDE DAG.
Staken wij hier ons verhaal, beminde Theo-timus, hoe groot mijn verlangen ook is, om het wonderbare einde van een zoo buitengewoon loven te verhalen. Gaan wij met vertrouwen tot Maria: hoe groote zondaars wij ook zijn, zal zij echter ons van af het begin dezer maand, de deur der goddelijke barmhartigheid openen en ons helpen om te volharden.
(Levens van de woestijnvaders.)
OEFENING.
Bezoek alle dagen, gedurende deze maand, eenig beeld, van de allerheiligste Maagd, en beveel haar vurig de zaligheid uwer ziel.
TWEEDE DAG.
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS DER II. MAAGD.
Beminde Theothimus, ik z.eide u gisteren, dat God aan zijne grootheid was verschuldigd, diegene, welke bestemd wastotMoeder van God, van de erfzonde te bewaren. Hij was dit niet minder aan zijne teederheid verpligt. Kon de hemelsche Vader iets weigeren aan zijne welbeminde Dochter, de Zoon Gods aan zijne Moeder, de 11. Geest aan zijne Bruid'? En is er wel eene van al do genaden, welke de H. Maagd kon vragen, die zij meer zou geacht hebben dan de bevrijding van alle zonden? O! wie zou kunnen 43 4.
81
MAAND VAN MARIA.
begrijpen wat afschrik die zuivere ziol had van de minste lont, zij, die de waardigheid van Moeder Gods zou geweigerd lielibon, indien hare wonderbare zuiverheid daardoor het minste had moeten lijden? Heer, behoud die wonderbare gunst voor anderen, die zulks waardiger zijn dan ik; al mijn verlangen, al mijn eerzucht is, nooit uwe goddelijke oogen door de minste zonden te beleedigen. Dit was de wensch en het geroo|) van Maria's hart. En zouden wij kunnen denken dat de Heer haar het voornaamste, of, om beter te zeggen, het eenigste voorwerp barer verlangens zou geweigerd hebben? Neen, neen beminde Theotimus. De eeuwige Vader zeide tot haar gelijk Assuerus tot Esther: Voor alle andere, niet voor u, is de wet vastgesteld: Non enim pro te, sed pro omnibus ilia lex constituta est. (1) De Zoon Gods, die haar eigen Zoon moest worden, zeide tot haar, zoo als Salomon tot Betsabée: Vraag, mijne moeder, want het is billijk dat u niets geweigerd worde: Pete, mater mea, neque enim fas est, ut aver-tam faciem tuam (2). Eindelijk,tot haarstiert de H. Geest deze woorden : Gij zijt schoon, mijne welbeminde, en er is geene vlek in u : Tota pulchra es, am ica mea, et macula non est in te (3). Daar de groote goedheid van Gods Zoon wonderbaar uitgeschenen heelt met ondankbare schepselen van de zonde te verlossen, zoo heeft zijne verlossing zich
(1) Est. xv. 12, (2) III Reg. 11. 20. (3) Cent, iv. 7.
82
TWEEDE DAG.
over Maria uitgestrekt , met haar van te voren en door bevrijding te behouden; en hij vol-bragt aldus de belofte die hij gedaan had, haar van den morgen, van den dageraad haars levens, van het eerste oogenblik van haar bestaan, ter hulp te komen: Adjuvabit earn Deus mane diiucalo (4). Mijn dierbaar kind, hebben wij ten opzigte van de zaligheid onzer ziel dezelfde gedachten en dezelfdein-zigten als Mariaquot;.' Zeggen wij gelijk zij, tot den Heer: Mijn God, geef anderen de tijdelijke voordeelen, wat mij betreft, de eenigste genade, welke ik u vraag, is do zaligheid mijner ziel.
ZAAK DER ZALIGHEID.
Overweging.
1°. Groole zaak van den mensch. Waarom zijt gij in de woestijn, vroeg zich dikwijls de 11. Barnardus, naar het voorbeeld van den grooten Arsonius?i?er«arde,ad quid venisti? En waarom ben ik op de wereld? Het is niet om er een aangenaam en weelderig leven te leiden; om aan eene kostelijk opgedischte tafel te zitten, om rijk en prachtig gekleed te gaan: om aan mijne oogen, aan mijne ooren en aan al mijne zinnen toe te staan al wat zij verlangen; het is niet om vergankelijke goederen op een te stapelen, oio hier een oogenblik te schitteren, eenige toejuichingen te ontvangen, en daarna te verdwijnen. Het is
Cl) Psalm. xt.v. 6.
83
MAAND VAN MARIA.
nog minder om te zondigen, om mijnen Schepper en mijnen God te vergrammen maar het is om mijne ziel zalig te maken. Magtigen der aarde, geleerden, redenaars, staatkundigen, schatrijke menschen, wereldsche jonkheid, nog een weinig tijds, en waartoe zullen u die vergankelijke voordeden dienen, indien gij uwe zielen niet zalig gemaakt hebt? Christen mensch, wees op uwe hoede, alles hangt er van af; Indien gij uwe zaligheid bewerkt, zult gij voor altijd gelukkig in het genot van al de goederen des ligchaams en der ziel wezen; indien gij zulks verwaarloost, verliest gij den hemel en uwen God.
'iu. Eigene en 'persoonlijke zaak van den mensch. Een eigenaar heelt pachters om zijn land te doen gelden; een pachter heelt zijne dienstboden om hetzelve te bewerken; een koning heelt ministers, welke hij meteenge-deelte van het bestuur belast, veldoversten om het bevel over zijne legers te voeren, een beschuldigde laat aaneenen advokaatdezorg over, om zijne goederen, zijne faam, zijnleven zelfs te verdedigen; maar er is een regtsge-ding, dat door niemand dan dooruzelven kan verdedigd worden; ei' barst een oorlog uit, waarin gij zelf moet strijden; er is een stuk land, dat gij maar alleen kunt bewerken; dit is uwe ziel God zelf, zegt de heilige Augusti-nus, God, die u geschapen heeft zonder u, zal u zonder u niet zalig maken. Maar gaat de arbeid u aan, al het voordeel zal ook vooru zijn. Hier op de aarde werkt men dikwijls voor
84
TWEEDE DAG.
een ander; een ander zal hetgeen gij gezaaid hebt, welligt inoogsten; hij zal misschien de vruchten der hoornen plukken, welke gij geplant, het huis bewonen, dat gij gebouwd, du goederen genieten, welke gij vergaderd hebt. Geheel anders is het met de zaak der zaligheid gelegen; de winst of het verlies is voor u alleen. Indien gij aan uwe zaligheid werkt, zal uwe winst in deze wereld het honderdvoudige opbrengen, en in de andere het eeuwige leven zijn; indien gij verloren gaat, al hadt gij al de zaken der aardsche koningen verrigt,dan is alles voor u verloren. Waarloc dient het aan den mensch, (jeheel de wereld te winnen, indien hij zijne ziel verliest ('1) ?
^o. Eeniye en onherstelbare zaak. Wanneer men een proces verliest, vindt men nog gelegenheid om zijne fortuin te herstellen; zoo men zijne gezondheid door eene ziekte verliest,k unnen de middelen der geneeskunde gezegend door den Heer, nog dezelve wedergeven; houwt men mij eene hand af, dan blijft er mij eene andereover; doch men heeft maai' ééne ziel, men sterft maar eens, en eens verloren, is voor altijd verloren. En echter denkt men op alles, behalve op die ziel.Men spreke aan eenen wereldminnaar van de heilige Sacramenten te ontvangen, alle dagen een kwartier uurs het inwendig gebed te oefenen, eene bladzijde van een goed boek te lezen: Ach! zal hij antwoorden,ik heb op iets anders te denken; op mijne kinderen, mijne goede-
Cl) .Matth. xvi. 26.
85
MAAND VAN MARIA.
ren, mijne vermaken. Uwe vermaken, zegt gij, uwe goederen, uw huisgezin! Nog een weinig tijds, en gij zult dit alles tot uwe hulp roepen, om u in het uur des doodsuitdever-legenheid te trekken, om u aan de hol te ontrukken... En zal zulks in hunne magtzijn? Ach ! werp u liever in dc armen van Maria, in het hart van Jesus. Mijn Zaligmaker, vergeef rnij mijne langdurige dwalingen; mijne H. Moeder, bid voor mij!
VOORBKKLDEN.
Ik heb gezien, verhaalt Cornelius a Lapide ik heb gehoord, dat een gegoed man in zijne laatste oogenblikken hulp van al zijne huis-genoöten tegen den dood afsmeekte. Hij riep zijne echtgenoote en zijn kroost bij zich. Geliefde vrouw, lieve kinderen, helpt mij in dit schrikkelijke oogenblik; mijne kinderen, ik heb dag en nacht voor u gewerkt; mijne kinderen.... Helaas! antwoordden zij hem , in tranen wegsmeltende, wat kunnen wij op dit uur voor u doen? wat aangevangen ineene reddinglooze ziekte! Ach! konden wij u verlossen; doch wij kunnen dit niet: heiaas! er is geen middel tegen den dood. De dood! riep de zieke uit, ik moet dan sterven! O ijdelheid, o dwaasheid van al do werken dermenschen! Voor u, mijne echtgenoote, voor u, mijne kin deren, heb ik in hot zweet mijns aanschijns gewerkt; ik heb mij zeiven afgesloofd, mijne krachten, mijne gezondheid en mijn leven uitgeput; helaas! ik heb misschien ligchaam
86
TWEEDE DAG.
en ziel verloren, en ziet, wat mijne vergelding voor dit alles is! Da-tr ik nu tot mijn laatste uur gekomen ben, vraag ik u hulp, en gij brengt mij er geeno toe. Ach! hoe veel wijzer zou ik gehandeld hebben, zoo ik den goeden God en zijne heilige Moeder wel gediend hadde! Ach! indien ik mij vrienden in den hemel hadde gemaakt,dan zouden deze mij in dezen geduchten stond te hulp komen! Ach! hadde ik het geluk van wederom gezond te worden, ik zou geheel anders leven!
Vergeel'sche klagten, beminde Theotimus, te laat komende wenschen! De dood greep dien rijke der wereld aaninhetmiddenzijner schatten, zij rukte hem af-van al hetgene, waaraan zijn hart verkleefd was, en bragt hem voor den regterstoel van God! Hoe klaar ziel men alsdan, hoe wel kent men alsdan de waarde van den tijd, de aangelegenheid der zaligheid! Getuige zij hier ook die groote minister van eenen magtigen monarch. Na langen tijd de algemeene zaken bestuurd, en de belangen vanden staat, meer dan die zijner ziel, te hebben waargenomen,werd hij gevaarlijk ziek,en weldra tot het uiterste gebragt.Hij ontving in zijne laatste oogenblikken het bezoek van zijnen vorst. Heer koning, riep hij bewogen uit, toen hij hem bij zijn doodsbed zag zitten, ik heli u tot loon van mijnen ijver eene gunst te vragen. Spreek, zeide de koning, kan ik, ingezien al de verpligtingen, welke mijn rijk u te danken heeft, u iets weigeren? quot;Vraag slechts. Welnu hernam dester-
87
MAAND VAN MARIA.
vende, ik moet dadelijk mijne rekening met den Koning der koningen vereffenen; bezorg mij, bid iku, een kwartier uurs verlenging van leven, om eone goede biecht te spreken. Ach! wat vraagt gij mij, riep de koning zuchtende uit; is dergelijke zaak in mijn vermogen'?
Neen, beminde Theotimus, er bestaat geene magt in de wereld, die ons leven eene enkele minuut kan verlengen. God alleenisdemeester van den tijd, even als van de eeuwigheid; trekken wij nut uit den tijd, dien hij onsver-leent. lieden laat hij, die in het oogenblik des doods zou wenschen, dat zijn leven een kwartier verlengd worde,uren, dagen, maanden, jaren zelfs verloren gaan, en zal Uij zulks bekomen ?
Gelukkig en wijs is hij, die door een christelijk leven zich eenen goeden dood verzekert. In de stad Cordua stierf ten jare 1797, een zeker persoon, die na langen tijd zijne zaligheid verwaarloosd te hebben, ernstige bemerkingen gemaakt en zich bekeerd had.Eene geestelijke afzondering, welke hij in een klooster bijwoonde, leerde hem welke de belangrijkste zaak van denmensch is, en na zich eenen nieuwen levensregel voorgeschreven te hebben, maakte hij er zich aan gewoon, dat hij het overige zijns levens standvastig getrouw aan bleef. Onophoudelijk in het gebed, het bezoeken der gasthuizen,een boetvaardig en verstorven leven, strenge spaarzaamheid voor zich zeiven, grenzelooze liefde voor anderen, verwaarloosde hij niets om de zaligheid
88
TWEEDE DAG.
zijner ziel te verzekeren, om het verlies der verledene jaren in te halen, en in korten tijd eenen langen levensloop te voltrekken. Zijn voorheeld en zijne vermaningen hadden aide leden van zijn huis gebragt tot de zuivering van hun geweten, door eene goede biecht, in zijne ziekte deed hij hen bij zijn krank-bed komen, gaf hun zijne laatste vermaningen met eene vaderlijke goedheid, en smeekte hen terwijl hij hen met de hand vatte, zich nooit schuldig te maken aan eenige doodzonde. In het oogenblik des doods scheen hij in eenen hevigen twist met den vijandenbeschuldiger der menschen te zijn. Nu scheen hem hij op eenen overwinnenden toon te antwoorden, dan wederlegde hij een gedeelte der beschuldiging en bekende zich pligtig aan het andere, doch hij bragt tot zijn voordeel de goddelijke barmhartigheid bij, en herinnerde den duivel dat hij zijne zonden door de boetvaardigheid uitgewischt had. Eindelijk, na een oogenblik rust, groette hij zijnen beschermengel, en de armen uitreikende, alsof hij hem had willen omhelzen, gaf hij met een laatst geweld zijnen geest, i lij had den-dag en het uur voorzegd, waarop hij in den hemel bij zijne Koningin zou komen: zoo noemde hij de verhevene Maria, die hem in eene barer vergaderingen, zoo veel middelen ter zaligheid bezorgd had.
(So.dalis Pliarlenious exemplis informatus.
OEFENING.
Vele zielen zijn in den hemel, omdat zij op
89
MA.AND VAN MARIA.
de aarde nenige dagen in eene geestelijke afzondering gevjeest zijn. Ik zou u niet durven voorstellen hen alle jaren na te volgen, of eenendagvaniederemaandaanernstige overwegingen te besteden: doch zou het te veel zijn u ade dagen een kwartier uurs overweging of eene aandachtige lezing te vragent Deze zoo eenvoudige oefening is een' onfeilbaar middel ter zaligheid.
DERDE DAG.
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS DER H. MAAGD.
Beminde Theotimus, wij vinden een bewijs van Maria's onbevlekte ontvangenis in de heiligheid van God en in den oneindigen afschrik, dien hij van de zonde heeft. De heiligheid van God is zijne groote eigenschap, welke de hemelbewoners in hunne lofzangen verheffen. Isaïas, opgetogen in den geest,hoorde hen gedurig herhalen: Hij is heilig, hij is heilig, hij is heilig: Sanctus, sanctus, sanctus (1): Vele eeuwen daarna hoorde de heilige Joannes, in den geest ten hemel gevoerd, altijd denzelfden lofzang. Hij is heilig, Sanctus ('i).
De oneindige afschrik, welken God van de zonde heeft, is met onuitwischbare lettersin de geschiedenis van hot heelal geschreven; hij is geschreven in don hemel, van waar ik wederspannige engelen in den afgrond der (1) Isai. vi. 8. (2) Apoc. iv. 8.
90
DERDE DAG.
hel zie nedergeworpen: hij is geschreven op de aarde, waar ik onze eerste ouders uit het aardsch paradijs verdreven zie, de wereld begraven onder de wateren van den zondvloed eenen God als slagtoffer voor de zonde sterven op het kruis: eindelijk, hij is geschreven in de hel, zonder immer te kunnen uitgewischt worden gedurende geheel de eeuwigheid; kunnen wij ons dan nog laten voorstaan, dat zij, die do Moeder van den God van heiligheid moest zijn, in den ijselijken staat der zonde, al ware het ook maar één oogenblik, zou geweest zijn?
Kunnen wij veronderstellen, dat Maria, zelfs voor één oogenblik, een voorwerp van gruwel en afschrik zou geweest zijn voor de oogen van God? Men zou daaruit moeten besluiten, dat de heilige Kerk, wanneer zij de ontvangenis van Maria door eenen plegtigen feestdag viert, niet anders doet dan hetoogen-blik vieren, op hetwelk zij in de slavernij des duivels en in Gods vijandschap was. Ach! verre van ons eenc zoo onwaardige gedachte. Neen, neen, mijn God, uw tempel is heilig. Sanctum est templum tuum (1). Maria is het tabernakel, waarin God nedergedaald is om met de tnenschen te wonen: Tabernacu-lum Dei curn hominibus (2). En de Heer heeft zijn tabernakel geheiligd: Sanctï/tcainf taber-naculum suum A^issiwits(3).Hierdoor heeft Maria het hoofd der slang verplet, volgens de belofte, die onze eerste ouders troostte: Ipsa
(1) Psalm LXv.5. (2) Apoc xxi. 3. (3) Psalm xlv. 45
91
MAAND VAN MARIA.
conteret caput tuurn (1). En de heilige Kerk verklaart en betuigt openlijk, in het concilie van Trente, dat het hare meening niet is de gelukzalige en onbevlekte Maagd Maria te •bevatten in het besluit nopens de erfzonde; Declarat sancta synodus,non esse succ inten-tionis cornpreJiendere, in decreto uhi depec-cato orginali agitur, heatam et immacula-tam virginem Mariatn (2).
OVER HET ONGELIJK, HETWELK DE ZONDE AAN GOD BOET.
Overweging.
Mijn liefkind, wij beminnen liet aan Maria toegestane voorregt, namelijk: van onbevlekt geweest te zijn in hare ontvangenis; wij verdedigen het zelfs met ijver, omdat het tegenstrijdige gevoel ons toeschijnt met de heiligheid van onzen God te strijden; maar bedenken wij, dat die groote God altijd dezelfde is: Tu autem idem ipse es (3); dat hij altijd vijand van de zonde is, waar zij ook te vinden zij, omdat de zonde altijd en te gelijk in zich eenen stoutmoedigen opstand tegen God bevat, eene smadelijke verachting van zijn vermogen en zijne goedheid, eene snoode ondankbaarheid voor al zijne weldaden.
1quot;. Een stoutmoedige opstand tegen God. De zondaar schijnt hem tezeggen:Gij gebiedt, gij verbiedt, gij belooft, gij dreigt mij met de
(1; Gen. m. 15. (2) Cyn. Trid. sess, V. decret. de peccato originali. (3) Psalm ci. 23. .
92
DERDE DAG
hel, gij beveelt mij u te dienen: en ik, ik zal u niet dienen: Non serviam ('1). Beminde Theotimus, zijn' evennaasten smaad aandoen is een ongelijk, dat herstelling vereischt: eenen overste, een' wethouder, een' vorst smaad aandoen, is eene misdaad, die niet vergeven wordt; de majesteit van eenen koning beleedigen, tegen hem oproer maken, is een aanslag, die alle straffen verdient, wat zal het dan zijn zich tegen de majesteit van den Koning'der koningen te verzetten?
2quot;. Eene smadelijke verachting van het vermogen en Gods goedheid. God is overal; overal ziet hij ons, hij is aanwezig bij al wat wij doen, hij doorgrondt al onze gedachten, hij hoortalonze woorden: en nogthans worden wij door niets wederhouden. Is dit hem wederom niet zeggen: Gij zijt hier, ik weet het, ik kan het minste niet doen, of gij zijt er getuige van, ik weet dit ook: er is niet aangelegen, ik wil de misdaad bedrijven, ja, die zelf onder uwe oogen bedrijven; wees er over vergramd zoo veel het u believen zal, laat uwen donder rommelen, open de afgronden onder mijne voeten: er is niets aangelegen, ik heb het besloten, ik wil mij voldoen. En wie is het, die alzoo met zijnen God handelt? Een aardworm, eene handvol asch, een weinig stof, een niet!
3°. Eene snoodc ondankbaarheid. De eerste graad van ondankbaarheid,isgeene dienst voor dienst, ten minste geene liefde voor
(1) JereuG. n. 20.
93
MAAND VAN MARIA.
liefde te bewijzen, wanneer zulks mogelijk is. De tweede is, eenen weldoener en deszelfs goedheden vergeten. Do derde is, de weldaden ontkennen en loochenen, en den weldoener verzaken. Gaan wij verder: de vierde, is het goed met kwaad Iconen, en de liel'de en weldaden met haat en boosaardigheid vergelden. Is er nog iets boven dit? Ja; de vijfde graad van ondankbaarheid is, zich tegen zijnen weldoener te verzetten, op het oogenblik zelfs, als hij ons met weldaden overlaadt. Is dit nu alles? Neen, de ondankbaarheid heeft nog eenen zesden stap te doen, er blijft haar nog de weldaad zelve over, welke zij ontvangt, te gebruiken om haren weldoener aan te vallen en te vervolgen. Laat ons nu tot u wederkomen; bestaat gijniet geheel door de weldaden van God? Van hem hebt gij alles; ieder oogenblik uws levens is eene gunst zijner barmhartigheid: het oogenblik, waarop gij deze bemerkingen leest, wat zegik,hot oogenblik zelf, waarop gij zondigt, is eene genade van God, die u bewaart, die u onderschraagt. Wat zou er van u geworden, zoo hij u niet tus-schen zijne armen,gelijk eene teed t'i e moeder, hield? En gij verscheurt den boezem, die u voedt; en de gaven van uwen Schepperzijn de schichten , welke gij tegen hem werpt! Gij bedient u van zijne weldaden om hem te hc-leedigen, en zijne gunsten worden in uwe handen het werktuig uwerongeregtigheden!
Ach, heilige Maagd! wanneer ik de over-groote ondankbaarheid, en zoo vele booze
94
1
DERDE HAG.
aanslagen, welke ik tegen mijnen God bedreven heb, overweeg, dan durf ik nietsmeervan zijne godvruchtigheid verhopen: doch, tee-dere Moeder! gij, die door de heilige Kerk de toevlugt der zondaars, do hoop der wanhopi-gen en de hulp dei' veriatenen genoemd wordt, wees mijne toevlugt, mijne hoop en mijne hulp. Ik voel mij aangevuurd, wanneer ik, in uwe onbevlekte ontvangenis, den duivel onder uwe voeten zie. Het is voor u alleen niet, dat gij over de zonde gezegepraald hebt, het is om uwe kinderen aan uwe overwinning deelachtig te maken.
Per sanctam Virginitatem tuam, et irnma-culatam conceptionem tuam, purissima Virgo emunda cor meum et carnem meam.
0 allerzuiverste Maagd! verkrijg mij door uwe heilige maagdelijkheid en uwe onbevlekte ontvangenis de zuiverheid van ziel en ligchaam.
VOORBEKLDKN.
In het jaar 1585, in de eerste dagen van December, bevonden zich omstreeks vijfduizend Spanjaarden van het katholieke leger, in de oorlogen van Vlaanderen, tusschen Bommel en 's Hertogenbosch ingesloten , doordien de Hollanders, met den dijk dei-Maas door te steken, het land onder water hadden gezet. Sedert vijf dagen begonnen zij reeds gebrek aan levensmiddelen te hebben; de koude verdubbelde, de overstroomingnam toe, en bragt hen meer en meerin het naauW;
95
MAAND VAN MARIA.
96
hunne vijanden, die in getal hen verre overtroffen, hielden hen met meer dan honderd schepen ingesloten, en meenden dat zij hen reeds overwonnen hadden: eindelijk waren zij, zonder eenig reddingsmiddel verloren, indien de heilige Maagd hen niet ware te hulp gekomen. Een Spaansch soldaat, de aarde omdelvende om eene verschansing voor ecne kerk te maken, ontdekte eene schilderij, die de Onbevlekte Ontvangenis verbeeldde en die nog versch geschilderd scheen. Op die ontdekking komen al zijne medegezellen toe-geloopen en denken in dezen heiligen vond een heilzaam voorteeken te ontmoeten; zij spoeden zich om processie's gewijze deze schilderij in de kerk te dragen: en doen belofte van zich aan de vereering der Onbevlekte Ontvangenis toe te wijden indien zij hunne verlossing verkregen: en ziet, in deze omstandigheden , toen alle middelen gansch hopeloos waren, en op het oogenblikvan onvermijdelijk inde handen dervijanden te vallen, was deze belofte niet vruchteloos. In den nacht zeiven van den feestdag van O. L. V. Ontvangenis, verdreef een geweldige wind een deel des waters, en deed hel overige zoo sterk bevriezen, dat, de Hollanders slechts den tijd hadden, om door geweld van roeijen en werken, met hunne schepen de Maas binnen te loopen, om zeiven in het. ijs niet ingesloten te worden. De Spanjaarden, dooreene zoo gelukkige gebeurtenis aangemoedigd, laten al hun geschut, uit hunne verschansin-
DERDE DAG.
gen er op los gaan; en 's anderendaags was het ijs, hetwelk maar tot hunne verlossing scheen gemaakt te zijn, geheel gesmolten en opende eenen doortogt aan het katholieke leger om het met een groot getal booten af te halen en in eene plaats van veiligheid 'en rust te brengen.
De soldaten, vol dankbaarheid voorde weldaden , welke zij van den hemel ontvangen hadden bragten het beeld van de heilige maagd hunne beschermster, met zich mede. Weinigen tijd daarna wekte hun overste, Franeiscus liobadilla, kolonel, vermaard door zijnen adeldom en zijne krijgsdaden, hen op om een genootschap op te rigten, hetwelk de vergadering der soldaten van de onbevlekte ontvangenis dor heilige maagd genaamd werd. Dit voorbeeld werd in België gevolgd en ging daarna over in Spanje, alwaar de soldaten in hunne garnizoenen dergelijke vergaderingen invoerden.
Deze gelukkige gebeurtenis werd op vier schilderijen afgebeeld, welke men plaatste in de koninklijke kapel van O. L. V. van denRo-zekrans, opgerigt in 1594, door het Spaan-sclie krijgsleger, naast de kerk der Paters Predikheeren te Brussel, tot dankzegging voor de door hen behaalde overwinningen.
{Strada, Oorlog van Vlaanderen.)
De drie staten van Braband bewezen eene bijzondere eer aan de onbevlekte ontvangenis der allerheiligste Maagd Maria, in 43 5
97
98 MAAND VAN MARIA.
het jaar 1659. Dit -wordt aldus verhaald f
in eene oorkonde van dien tijd. f
De gouverneur-generaal der Belgische pro- i;
vinciën, de markgraaf van Caracena, gaf het j
verlangen te kennen, hetwelk hij had, dat (j
de staten van Braband, naar het voorbeeld ^ van den koning van Span jeen van vele andere ' v
koningrijken, provinciën, hooge scholen en n
geestelijke orden, zouden beloven, de onbe- ji
vlekte ontvangenis der allerheiligste Maagd v
Maria voor te staan, zoolang als de heilige h
Kerk het tegenstrijdige niet zoude leeren, en j
niet toe te laten, zooveel het iti hunne magt {|
zoude zijn, dat die godvruchtige meening door r
woorden of daden zoude tegengesproken wor- j]
den. De Aartsbisschop van Mechelen, deed u hun dit voorstel op verzoek van den gouver- | s
neur in de algemeene vergadering der staten, 'y
gehouden den 28 November 1G59. Men ant- \ woordde hem denzelfden dag, en er werd eenstemmig besloten, dat de plegtigheid op den aanstaanden feestdag, Onze Lieve
Vrouw Ontvangenis plaats zoude hebben. c
De Aartsbisschop verzocht alsdan den her- 1
tog van Aarschot en van Aremberg, de bur- p
gemeesters der drie hoofdsteden van Brabant, ï
Leuven, Brussel en Antwerpen, den last aan t te nemen van die beloften in naam der drie ji s
staten te doen. Zij aanvaardden den last, en 1
gingen dientengevolge den 8 December, ver- r
gezeld van de raadpensionnarissen van Brus- g sel en Antwerpen en van de twee griffiers der staten, naar de koninklijke kapel van denH.
DERDE DAG.
Rozekrans, in de kerk der Predikheeren te Brussel, waar de abt Van Parck, aartskapel-laan van den Koning, als hertog van Brabant plegtig de Mis zong. Na het Evangelie predikte pater Fresneda der societeit van Jesus, koninklijkpredikant over de onbevlekte ontvangenis, met die diepe geleerdheid en uitmuntende welsprekendheid, welke men altijd in hem bewonderde, en die hem onder de vermaardste redenaars van zijnentijdgesteld had. Na de Mis ging de Aartsbisschop met den hertog van Aarschot en van Aremberg, de gemelde burgemeesters, raadpensionna-rissen en griffiers tot voor het Al taar, en sprak, in naam der drie staten, de plegtige belofte uit, in bijzijn van den markgraaf en de markgravin van Caracena, als ook van de voornaamste veldoversten, ministers en dames van het hof, die deze plegtigheid bijwoonden.
(Bruxelles iJlustré.)
In het Jaar 1683 hadden de Turken, trotsch op de zegepraal, die zij op de Keizerlijken behaald hadden, besloten, hunne overwinningen tot over den Donau, en zelfs tot over den Rijn voort te zetten. Hunne talrijke benden trokken reeds op Weenen aan, om die hoofdstad te belegeren. Allesvlugttebijhunneaan-komst, en de keizer zelf, Leopold I, zich te magteloos oordeelende om dien geweldigen aanval tegen te houden, had in allerijl zijne hoofdstad verlaten. Terwijl hij de eene poort uittrok, naderden de barbaren de andere.
99
MAAND VAN MARIA.
Aanstonds is hun plan gemaakt ,lianneleger-plaats is gekozen, hunne batterijen zijn gesteld en de loopgraven, zelfs voor O. L. V. Hemelvaart geopend, worden met eene onge-loofelijke snelheid voortgezet; tot overmaat van ongeluk, raakt er eene kerk in brand, en het wapenhuis wordt ook door het vuur bedreigd; geheel de krijgsvoorraad scheen verloren, en eene schrikkelijke uitbarsting kan de vreeselijkste onheilen na zich sleepen Maar Maria zal diegenen, welke haar onophoudelijk en met het grootste vertrouwen aanroepen en zich in hare armen werpen, niet verlaten; op den dag harer hemelvaart houdt het vuur op, en de moed en de hoop herleven in de verslagene harten.
Intusschen vervolgden de Turken hunne onderneming met eene ongeloofelijke snelheid ; hun schrikkelijk geschut deed dag en nacht eene hagelbui van bommen en kogels op de stad regenen; hunne werken waren op den 31 Augustus zoo ver gevorderd, dat de soldaten van beide zijden in de gracht met de stormpalen vochten. Weenen, dit bolwerk van het Christendom, reeds bijna tot asch gebragt, ging onder het juk der Ottomansche goddeloosheid vallen! Doch wat kan een waar vertrouwen op de Moeder Gods niet bekomen? Op den dag harer geboorte verdubbelden de inwoners en soldaten lumne gebeden en op denzelfden dag ontvangen zij eene buitengewone tijding vaneenen scMelijken en gewissenonderstand.Inderdaad,welhaastziet
100
DERDE DAG.
101
ir- men op de naburige bergen vaandels wappe-:e- ren, het was de beroemde Sobieski met zijne V. Polen, hun getal is klein, wel is waar, maar ;e- do gunst des hemels, door de godsvrucht dei-at soldaten en van hun opperhoofd verkregen, 3n , gaat hen den geesel der barbaren en de ver-e- lossers van Weenen maken. Den 12 des mor-3n ' gens woont Sobieski het heilig Misoffer bij, ig jiij dient dit zelf op zijne knieën en met de jh armen kruiswijze uitgestrekt;hij communi-ie ceert, hij stolt zich zeiven en zijne krijgslie-te don onder de bescherming der heilige Maagd, mi ontvangt met hen uit naam van den Paus, er eenen plegtigen zegen, en vol vuur en nieuw ;n vertrouwen, roept hij uit; Laat ons nu op-n. trekken onder de almogende bescherming ie van de Moeder Gods. Alras heeft het kleine ;1- leger do uitgestrekte legerplaats der ongein loovigen, hunne talrijke escadrons en hun Is bliksemend geschut in het gezigt; door de ip eerste beweging eener onwillekeurige vrees le bevangen,begrijpen en bekennen de Polen dat ct God alleen hun de overwinning geven kan; ■k : maar zij bobben met geloof en door de voor-;h spraak van Maria gebeden; zij zijn reeds ver-ie hoord. De chan der Tartaren, verschrikt door m | het geweld van den eersten aanval, trekt te-3- # rug en begeeft zich met haast op de vlugt, i- de grootvisier wijkt ook, en is gedwongen 3- hem woedend van razernij tevolgen; weldra ie ' is de wanorde volkomen, het slagveld is bail zaaid met doode ligchamen, de Donau ver-it zwelgt in zijne golven duizende vlugtelingen,
MAAND VAN MARIA.
al de krijgsvoorraad, het geschut, de standaard zelfs wordt de buit des overwinnaars.
Intusschen doet Sobieski met den keizer zijne intrede in Weenen,en vol dankbaarheid voor de genade, die hij daar zoo even ontvangen had, heft hij zelf den lofzang Te Deum aan. Sedert dien tijd deed die godvruchtige monarch altijd een beeld van O. L. V. van Lorette met zich dragen, dat op eene wonderbare wijze gevonden was; men zag bij hetzelve twee Engelen, die eene kroon boven het hoofd van Gods Moeder hielden; zij droegen oenen rol, waarop in het latijn de volgende woorden stonden; Door dit beeld van Maria zal Joannes overwinnaar zijn.
En wij ook, beminde Theotimus, ondanks al de woede der vijanden onzer zaligheid, zullen altijd zegepralen, indien wij onze toevlugt tot de Koningin des hemels nemen.
OEFENING.
Neem , in de bekoringen , u we toevlugt tot de onbevlekte Moeder Gods; die woorden alleen: Maria is zonder zonden ontvangen geweest, zijn toereikende om den vijand onzer zielen op de vlugt te drijven.
VIERDE DAG.
GEBOORTE VAN MARIA.
Wie is degene, die zich verheft even als een opkomende dageraad, glinsterende als de maan, uitgelezen als de zon, geducht als een
102
VIERDE DAG.
leger, dat inslagorde staat (1)?.. 0, verheugt u, ongelukkige Adam'skinderenlbeurthet hoofd op, want uwe verlossing is nabij. Beminde Theotimus, groot is de blijdschap van eenen reiziger, die in het midden van dikke duisternissen dwaalt, wanneer hij, na lang buiten zijnen weg gedoold te hebben, zonder te weten waar hij gaat en met gevaar van honderdmaal het leven te verliezen, schielijk de maan ziet opkomen, welker bevallig licht zijne voetstappen bestraalt en hem in zijnen schrik gerust stelt! Groot is de vreugde van eenen ongelukkigen gevangene, die langen tijd in eenen duisteren kerker zit opgesloten, wanneer hij eindelijk de eerste stralen van den dag zijner verlossing ziet verschijnen. Dus-danigennog veel grooter moestde blijdschap der aarde zijn, in de geboorte van Maria, die aangename morgenstond, die troostende ster, welke do goddelijke zon van regtvaardigheid aankondigde. »Rampzalige nakomelingschap van schuldige ouders, roept de heilige Bernardus uit, een man en eene vrouw hebben ons vele onheilen berokkend-, maar een andere man en eene andere vrouw, een God mensch en eene Maagd, Moeder des Schep-.pers hebben het ons in ruime mate vergoed.quot;
Toen de gelukkige tijding der geboorte van Maria in het voorgebergte der hel aan de Heiligen der oude wet gebragt werd, gelijk men er niet aan twijfelen kan, met welke vreugd moesten zij opspringen, ziende dien
I; Cant, canti. vi. U.
103
MAAND VAN MARIA.
dag des Zaligmakers, welken zij van verre groetten, zoo als de apostel zegt? »0 mijne eerste ouders, komt; roept de heilige Ber-nardus uit, komt o heilige aartsvaders, heilige profeten, komt in het huis van Joachim en Anna, huis, gelukkiger dan dat van Obede-dom, dan de tempel zelfs van Jerusalem, vermits hetzelve de ware ark des verbondsbezit, schaart u rondom de wieg van de Koningin des hemels en der aarde. Zie daar de ster van Jacob, de zon der zaligheid zal haar van nabij opvolgen. Gezamenlijk zeggen wij haar met de heilige Kerk: O Maagd, Moeder Gods, uwe geboorte is eene blijde tijding voor geheel het wereldrond geweest, omdat gij degene zijt, die den Zaligmaker, welke ons van de vervloeking verlossen en ons met zegeningen zal vervullen, moet ter wereld brengen.quot;
STRAFFEN DEK ZONDEN.
Meditatie 'of overweging.
Beminde Theotimus, indien de geboorte van Maria de aarde verheugt, omdat zij den ondergang van het rijk der zonde aankondigt, zoo verwoest integendeel de zonde geheel de wereld, door al do rampen, welker bron zij is. Overwegen wij die jammerlijke uitwerkselen.
1°. Do zonde is de oorzaak geweest van den val van Lucifer en van de engelen , die zijnen hoogmoed nagevolgd en zich mede-pligtig in zijnen opstand gemaakt hebben. Toen de zuivere geesten uit de handen
104
VIERDE DAG.
van hunnen Schepper kwamen, glinsterden zij van glorie. O God, welke glans! welke schoonheid ! welke wonderbare volmaaktheden! O Lucifer! hoe zijt gij toch uit den hemel gevallen (1)? Ach beminde Theotimus, in plaats van eer aan God te geven, beschouwde hij zich met hoogmoed, en, bedwelmd door zijne eigene heerlijkheid, zeide hij in zijn hart: Tk zal opklimmen, ik zal gelijk zijn aan den Allerhoogste. (2) Hij zeide het, cn duizende wederspannige engelen zeiden het met hem; en zie, welke wanorde onstaat er op dien stond! welk een ijs-selijk en treurig voorval! de sterren vallen uit den hemel, en de hol opent zich om hen to ontvangen. Mijn God, zal ik het durven zeggen, zij zijn in grooter getal dan de zandkorrels aan de oevers der zee, — dit baat niet, zegt de Heer, zij hebben allen gezondigd, zij zullen allen gestraft worden: het getal der pligtigen verschrikt mijne regtvaardigheid niet. — Mijn God, zij zijn het schoonste werk uwer handen. — Het iswaar; maar dit schoo-ne werk is nu met do zonde besmeurd. — Het is maar eene zonde van gedachte.— Maar ééne zonde, o mensch! weet gij dan niet dat ééne zonde alleen al mijne volmaaktheden aanrandt; dat ééne zonde, als zij groot en vrijwilligis, genoegzaam is om dengenen, die dezelve bedrijft, het eeuwige voorwerp mijner wraak te maken ? — Helaas! ik die op zoo vele wijzen gezondigd, die u zoo vergramd (1) Isai. xvr, 21. 12) lljid. xvi, U.
43 5.
105
MAAND VAN MARIA.
heb, niet alleen door gedachten, maar ook door woorden en werken, wat zal ik zeggen, o mijn God! al had ik slechts ééne doodzonde bedreven, maakt die misdaad mij dan niet gelijk aan Lucifer! Hij had noch het kruis, noch de hel om zich te wederhouden; maar ik heb u vergramd, ofschoon ik die beide voorwerpen zag. — O God aller barmhartigheid, welke eene goedheid, dat gij mij gespaard en zoolang verdragen, hebt!
2°. Ziehier een nieuw tafereel: het aardsche paradijs, hof van wellusten, waar het altijd lente is: verblijf van vrede en heil. De koning van dat schoone rijk is Adam, Adam, het meesterstuk van des Scheppers handen, hel bevoorregte voorwerp zijnerliefde; Adam onschuldig en gelukkig! Al wat hem omringt, erkent hem voor meester,en gehoorzaam t liem met liefde, hij geniet eene onveranderlijke gezondheid, zijne bloeijende jeugd moet immer duren. De volmaaktheden der godheid schijnen in zijne ziel uit, even als in ecnen vlek-keloozen spiegel. Welke verlichting in zijn verstand, welke levendige gevoelens van erkentenis in zijn hart, welk gebied over zijne hartstogten! welke zoete neiging wekt hem op tot de deugd! Door zijn trouw kan hij een zoo groot geluk aan zijne nakomelingen overmaken, voor hem en voor hen is het slechts de voorsmaak van een oneindig verhevener geluk, van het geluk van God, waaraan zij eens moeten deelachtig zijn. Dan helaas! welk eene droevige verandering! Adam over-
106
VIERDE DAG.
107
treedt het gebod van zijnen Schepper en God, en aanstonds verandert alles in en rondom hem. In zijne ziel ontstaande ongeregeldheid der hartstogten, en die twee diepe en doode-lijke wonden: de onwetendheid en begeerlijkheid, de hartstogten, waaraan'smenschen hart ter prooi is, de gramschap, liet verdriet, de oploopendheid, de nijd, de haat, en die overstrooraing van onheilen, welke zij na zich slepen, tweespalt,de oorlogen,de doodslagen : onwetendheid, die het verstand van den mensch met de dikste duisternissen vervult; de begeerlijkheid, die woedende neiging tot het kwaad, die het menschelijk hart zoo vruchtbaar maakt in boosheid, en die de heiligste zielen doet zuchten: rampzalige bronnen, die de aarde met dwalingen en gruwelen overstroomd hebben, en die, om er een treffend voorbeeld van te geven, van Frankrijk, gedurende de omwenteling een schouwtoo-neel van buitensporigheden en afgrijselijkheid gemaakt hebben. Rondom hen komen al de geesels, al de rampen, die den mensch van alle kanten aanranden; de hagelbuijen, de onweders, de aardbevingen, de hongersnood, de brandstichtingen, de ziekten, de pest, eindelijk de dood, dat ijsselijk loon dei-zonde; Stipendiapeccati mors (l)*. Ziedaar, tot het einde der wereld, zoo lang' er een druppel van Adams bloed in de aderen van den laatsten zijner nakomelingen zal vloeijen, ziedaar de gevolgen ééner zoude. Ongeluk-(l) Rom. vi, 23.
MAAND VAN MARIA.
kige zonde! rampzaligoogenblik! de engel, veroordeeld voor oene enkele gedachte ! do mensch vervloekt om ééne ongehoorzaamheid ! Welken afschrik zou men niet hebben van eenen vergiftigden drank, waarvan één druppel toereikend zou wezen om de pest door geheel de wereld te verspreiden; en ik bedrijf zoo gemakkelijk die zonde; ik vermenigvuldig dezelve sedert zoo langen tijd, ik vergeethaar zoo ligtelijk, ik biecht dezelve zoo onverschillig, ik heb er een zoo flaauw leedwezen over, ik herval zoo schielijk in dezelve!
3quot;. Gaan wij verder, beminde Theotimus, dalen wij neder tot in den afgrond, welkende zonde gegraven heeft. Beschouw met mij die eeuwige vuurovens, dat onmeetbaar vat,waarin , volgens de uitdrukking van hel boek der openbaring, de wijn van Gods gramschap geperst wordt, die onvermoeide onmeedoogen-de beulen: God behoede u, mijn zoon, van in hunne handen te vallen. Zie, met welke gestrengheid uwe zonde gestraft wordt. Ja, uwe zonde, welke u beheerscht, welke zij ook zij, de godslastering, de onzuiverheid, de onmatigheid. Beschouw met aandacht, gij zult dui-zende verdoemden zien, die geene andere zonde uit te wisschen hebben dan de uwe : en die zonde maakt hen vooraltijd de levende slagtoffers van een eeuwig vuur. Overweeg met ernst deze woorden: Een ceuivig vuur. Een vuur, wat is er pijnlijker! Eeu wig: welke schrikkelijke en eindelooze toekomst! Een vuur, bij welks vergelijking het onze slechts
108
VIERDE DAG.
rook is. Eeuwig: in vergelijking van die eeuwigheid zijn duizende eeuwen maar een stipje. Een vuur, dat doordringt tot in de ingewanden, tot in het merg der beenderen, de verworpeling is er geheel van doordrongen, hij ziet niets dan vuur, hij ademt niets dan vuur; het vuur komt uit zijne oogen, uit mond, neus en ooren. Eeuwig, niet honderd, duizend of millioenen jaren , maar altijd, altijd, zoo lang God God zal zijn. Voeg deze twee woorden za-men: een eeuwig vuur, waarin men zal moeten branden, onophoudelijk branden, zonder tusschenpozing branden, zonder einde branden, voor altijd branden: ziedaar het lot der verworpelingen in de hel, dag en nacht, van den morgenstond tot den avond, van het eene jaar tot het andere, van eeuw toteeuw, in alle eeuwigheid branden!... Gelooft gij dit? nog eens, gelooft gij dit?... Gij gelooft het, zegt gij , het is gedaan , gij zult niet meer zondigen. Memorare novissima tua el in ceternum non peccabis (1). Beloof het aan Maria, en smeek hare hulp af om aan uwe belofte getrouw te blijven.
V OO tiütó KIjJJEJST.
Dit voorbeeld is getrokken uit de schriften van den vermaarden Gerson, kanselier der universiteit van Parijs. Thomas van Gantim-pré (2), leerling zijnde, was in naauwe vriend-
(1) Eccli. vn, 4U.
(2) De vermaarde Thomas van Cantimpré, geboren te Saint-Peeters-Leeuw, bij Brussel, was eerst kano-nik-regulier van den H. Augustinus in de abdij van Cantimpré, bij Kamerijk, daarna kloosterling van de orde van den H. Dominicus.
109
MAAND VAN MARIA.
110
schap met eenen Jongeling van aanzien, die in eenen hoogen graad al de deugden bezat, welke men in dien ouderdom kan wenschen. Gelukkig ware deze laatste geweest, hadde hij tot het einde toe denschatzijneronschuld behouden! doch door een ongeluk, hetwelk helaas! maar al te dikwijls voorkomt bij de jongelieden, knoopte hij vriendschapsbetrekkingen aan met eenen medeleerling, die aan de schandelijkste driften was overgegeven, en die in zijn hart het onzuivere vuur ontstak, waardoor het zijne verslonden werd. Weldra door het slechte voorbeeld medegesleept, wierp hij zich ook in alle ongebondenheden. Zijne vrienden en Thomas met hen, verwonderd, bedroefd over eene zoo schielijke en zoo beweenenswaardige verandering, praamden hem teederlijk, en smeekten hem op den goeden weg, dien hij verlaten had, weder te keeren. Hunne aanmaningen waren te vergeefs, hunne gebeden hunne tranen waren vruchteloos. God sprak op zijne beurt, maar hij sprak met die stem, welker geluid schrik-kelijker is dan het gerommel dos donders. O)) zekeren nacht, terwijl hij zeer vast sliep, werd hij met eenen doodelijken angst bevangen,en, daardoor ontwaakt, schreeuwde hij op eene vervaarlijke wijze. Geheel het huis komt in beweging, men haast zich om hulp toe te brengen, men vraagt hem welke zijne ziekte is, hij antwoordt niet dan door nieuw geschreeuw. Men gaat eenen priester halen, die hem aanmoedigt om op God te denken
VIERDE DAG.
en hem devergiffenis zijner zonden te vragen, doch het was vruchteloos. Die ijverige herder verdubbelt zijne pogingen, en voegt de tranen bij de hartroerendste woorden. De stervende werpt verwarde blikken op hem en zegt hem met eene jammerlijke stem: Wee hem, die mij verleid heeft, te vergeefs zou ik den naam van God aanroepen-, ik zie de hel open om mij in te zwelgen. Een oogen-hlik daarna keert hij zich naar den anderen kant,als willende nieuwe vermaningen schuwen;... hij stierf in wanhoop, en begon van in deze wereld de wreede loopbaan, die hij in do andere ging voltrekken. Ziedaar, Theotimus, wat de zonde te weeg brengt: ziedaar ook, wat de gevolgen van kwade gezelschappen zijn!
Dit eerste voorbeeld is schrikkelijk: zie hier een tweede, dat in staat is, om het bloed in de aderen te doen verstijven.
Een jonge leerling werd als een voorbeeld van wijsheid en godsvrucht aangezien; hij naderde dikwijls tot de heilige Sacramenten, en deed zulks op eene stichtende wijze. Op zekeren zondag des morgens, toen hij ter kerk ging, had hij het ongeluk twee zijner medegezellen te ontmoeten, die op verre na zoo deugdzaam niet waren als hij. Deze verzochten hem met hen het ontbijt te nemen in een van die huizen, welke de school der ledigheid, en menigmaal die der ongebondenheid zijn. Hij wederstaat eerst kloekmoedig, men valt hem heviger aan, hij blijft nog standvastig. Men doet hem eene soort van
Ill
MAAND VAN MARIA.
geweld aan, hij gaat er eindelijk binnen , gelijk Alippus in het amphitheater, dat is te zeggen,, dat hij er eerder in getrokken werd dan er inging. Men zet zich aan tafel, hij drinkt eerst uit dwang, allengskens met smaak. Zijn -verstand wordt ongevoelig belemmerd, in die zoo rampzalige omstandigheid trekt een verleidend voorwerp zijne oogen op zich, on doet bemin de schandelijkste misdaad vallen. O mijn God, hoe verschrikkelijk zijn uwe oordeelen! hoe ondoor-grondelijk zijn uwe wegen! (1) De pligtige wordt verrast, en hij sterft, doorstoken met een moorddadig staal, terwijl hij do zonde bedrijft. De twee medegezellen van dien jongeling, getroffen, verschrikt door een zoo rampzalig einde, zeiden de wereld vaarwel, gingen in een klooster om zich daar aan al de strengheden van een boetvaardig leven over te geven, en tot hunnen laat-sten levensstond eenen zoo beklagenswaar-digen dood te beweenen, die het gevolg hunner trouwlooze raadgevingen was.
(Christelijke scholier, door M. Collet.)
OEFENING.
112
Maak het voornemen van nooit te gaan slapen in eenen staat, in welken gij niet zandt willen sterven; in slaap vallen met eene doodzonde op het geweten, is zich in gevaar stellen van in de hel te ontwaken
(1) Rom. xi, 3j.
VIJFDE DAG.
VIJFDE DAG.
ÜEUOOHTE VAN MARIA.
Beminde Theotimus, indien er eeno groote vreugd onder de gelukzaligen ontstaat over ecnen zondaar, die zich bekeert, welke moet dan hunne blijdschap en vreugd geweest zijn in de geboorte van haar, die de deur des hemels moest wezen voor zoo vele zielen, die door hare alvermogende bescherming zoo vele rnillioenen zondaren uit de ai'gronden der ondeugd moest halen, en hen aan de straffen der verworpelingen onttrekken! Verbeeld u de vreugd der volkeren in de geboorte van den vorst, die de kroon des rijks moet erven; welk gejuich! welke verrukking! welke blijde feesten! Oordeel daaruit over de vreugde der gelukzaligen over de geboorte van haar, die hunne Koningin moet zijn, en wier troon reeds bereid is boven al de engelenreijen, naast dien van haren aanbiddelijken Zoon. Lucifer en zijne wederspannige legioenen hebben in het verblijf der gelukzaligheid vele ledige plaatsten gelaten. De goddelijke majesteit is grootelijks beleedigd geweest door de zonde van den mensch, troost u, trouwe Engelen, des Heeren heerlijkheid zal welhaast overvloedig hersteld worden door den Godmensch, welke eene Maagd-Moeder aan de wereld geven zal, en het is aldus dat Maria's geboorte den hemel verheugt, daar in tegendeel de zonde hare rampzalige uitwerkselen tot in hot rijk van God doet gevoelen.
113
MAAND VAN MARIA.
UITWERKSELEN DER ZONDE OP ONZEN HEER JESUS CHRISTUS.
Ojerweging.
Beminde Theotimus, gij hebt gezien, dat de zonde tot aan den troon der allerheiligste Drievuldigheid opgestegen is; zij heeft, om zoo te spreken, haren helschen klaauw geslagen op de Engelen, die geesten, bestemd om het hemelbol' te versieren en den lof van God te zingen, welken zij aanschouwen. Zie haar nu den tweeden persoon van de aanbiddelijke Drievuldigheid aanranden, den Zoon Gods, op zekere wijze,uit zijne rust en glorie rukken, om hem van den hemel in eenen stal, van de krib op het kruis te brengen, en hem aan een schandhout te nagelen. Gij ijst van schrik op het aanschouwen van de straften der hel, ik sidder nog meer op het aanschouwen van een kruisbeeld, omdat het mij drie schrikkelijke waarheden voor oogen stelt.
1. Het lijden van Jesus Christus, veroorzaakt door de zonde. Gij valt in beschuldigingen uit tegen de wreedheid der Joden; gij bedriegt u, de ware beul des Zaligmakers is de zonde, mijne en uwe zonde, beminde Theotimus. Al hadt gij er slechts ééne bedreven, dan zou er echter een God tot slagtoffer noo-digzijn om dezelve uit te wisschen. Waarom dat? Omdat alle zonde, die eene oneindige majesteit beleedigt, niet kan uitgewischt worden, dan door de oneindige verdiensten der voldoeningen van eenen God. Ja, beminde
114
VIJFDE DAG.
115
Theotimus, al vereenigdet gij de gebeden van alle Heiligen, het bloed van alle martelaars, de liefde van alle Engelen, al voegdet gij er zelfs alle verdiensten der allerheiligste Maagd bij, schrikkelijke, doch waarachtige zaak; dit alles, gescheiden van de verdiensten van Jesus Christus, zou niet toereikend zijn. Indien God zoo veel werelden uit het niet trok als men zandkorreltjes op de oevers der zee ziet: indien al die werelden bewoond waren door zielen, zoo'waardig als de heilige Moeder Gods, indien die zielen geheele eeuwendoor-bragten met vasten, bidden, het hoofd met asch bestrooid en in haren kleederen; indien iedere dier zielen al de pijnigingen der hel doorstond; al dit lijden, al die verdiensten , opgewogen met het gewigt des Heeren, zou te ligt zijn tegen die enkele zonde. Nog eens gezegd, de Zoon Gods moest zich met al onze ongeregtigheden beladen. Vanhetoogenblik, dat hij dien last op zich nam, ziet de eeuwige Vader in hem zijnen welbeminden Zoon niet meer; hij aanschouwt niet dan onze misdaden, welke hij op zich genomen heeft, en eindelijk dit slagtoffer der zonde vindende, hetwelk hij sedert vier duizend jaren eischte, werpt hij al de schichten zijner regtvaardig-heid op hem: hij slagtoffert hetzelve tot herstelling zijner beleedigde glorie, en tot uit-wissching der zonde van den mensch. Bij gevolg moogt gij zeggen, als gij een kruisbeeld ziet; dit is mijn werk, dit was noodig om mijne zonden uit te wisschen, zoo denkt men
MAAND VAN MARIA.
in den hemel over de zonde zoo heeft God den schijn der zonde in zijnen schuldvrijen Zoon behandeld. Niettegenstaande dit alles, wij, die de ware pligtigen zijn, wij noemen de zonde nog eene beuzeling,,eene tijdkorting, eene onbedachtheid, eene vergeefelijke zwakheid. Ik verlaat deze wereld, zeide de heilige Magdalena de Pazzi op haar sterfbed, zonder een schrikkelijk geheim te hebben kunnen begrijpen, hoe men zoo gemakkelijk de zonde kan bedrijven, daar zij aan Gods Zoon zoo duur gekost heeft.
2°. Het lijden van Jesus Christus vernieuwd door de zonde. Het H. Misoffer is eene gedurige vernieuwing van het lijden des Zaligmakers, vernieuwing, die door onzen Heer zelf ingesteld is, tot verheerlijking van zijnen Vader en tot zaligheid der menschen. Maar de zonde werkt eene andere vernieuwing uit, die God beleedigt en vergramt, de menschen verdoemt, en daardoor voor onzen god-delijken Verlosser oneindig pijnlijker is dan zijn bloedige dood! De allerheiligste Maagd verscheen op zekeren dag aan de heilige Co-leta (1) toen zij voor de zondaren bad, én zeide haar, terwijl zij haren gansch verscheurden en verwonden Zoon toonde: „Mijne lieve dochter , heb deernis met mij en bijzonderlijk met mijnen Zoon, zie op welke wijze de zondaren mijnen Zoon mishandelen; ziedaar den staat, tot welken zij hem brengen,
(1) De heilige Coleta, hervormster van de orde der Heilige Ciara, stierf te Gent in haar klooster van Bethlehem den 6 Maart 1447.
146
VIJFDE DAG.
117
zie hoe zij hem op nieuw kruisigen en hem doen sterven. «Millioenen zielen worden alle dagen voor Jesus als zoo vele Galvarie-bergen, en er worden zoovele kruisen opgerigt als er doodzonde bedreven worden. Onze Zaligmaker is door zijne apostelen verlaten en verloochend geworden: hoe vele lalïe afgevalle-nen, hoe vele ware apostaten zijn er, die hem verraden, die hem loochenen op de stem van het menschelijk opzigt? Hij is verkocht geweest door Judas: hoe vele Judassen zijn er, die hem dagel ijks verkoopen, niet aan de Joden, maar aan den duivel; niet voor dertig zilveren penningen, maar voor een nog veel ellendiger gewin; voor wat ijdele eer, voor een voorbijvliegend vermaak, voor een vermaak, dat zoo dikwijls bitter, en bijna altijd schandelijk is! Wat zult gij mij geven, en ik zal hem u leveren. (1) Hij is aan zijne vijanden geleverd geweest door eenenkus: en hoe velen zijn er, die onder den schijn van godsvrucht een hart verbergen, dat geheel voor de ondeugden is, en die tot Jesus in zijn heilig Sacrament naderen, om hem aan den duivel over te leveren! Men heeft liarabbas voor hem gesteld; en wat stelt men alle dagen niet voor hem! Hij klaagt er over door den mond van zijnen profeet: Waarhij hebt gij mij vergeleken! wat hebt gij togen mij in de weegschaal opgewogen1} ('2) Helaas! men moet het zeggen, o God, men geeft zich zelfs den tijd niet om u op te wegen! zoo haast de (1) Matth. xxvi, 18. (2) Isai. xlvi, 5.
MAAND VAN MARIA.
bekoring zich aanbiedt, heeft men aanstonds zijn deel gekozen. Men jaagt Jesus uit zijn hart: dat hij ver'rekke, dat hij plaats make voor mijn vermaak. — Maar weet gij wel, zegt de Zaligmaker, dat het mij voor den tweeden maal zal doen sterven ? dat gij mij op nieuw gaat kruisigen ? — Wel nu ! dat hij gekruisigd worde , als ik mij zeiven maar voldoe. Maar wat kwaad heb ik u toch gedaan ? welke reden hebt gij, mijn zoon, om mij te haten en te vervolgen ? — De reden hiertoe is mijn vermaak, en indien hij om mijn vermaak moet gekruisigd worden, ik herhaal het., dat men hemkrui-sige, crucifigatur. (1) Waar zijn wij nu, beminde Theotimus, en welke gedachte moeten wij van de zonde en van ons zeiven hebben! Zoo vele doodzonden, zoo vele kruisigingen voor den Zaligmaker. Tel nu eens uwe zonden op, welke gij sedert het eerste gebruik uwer rede tot op dit oogen-blik bedreven hebt!
3U. Het lijden van Jesus Christus door de zonde vernietigd. Wat mogt een God Zaligmaker, na eene zoo heilaanbrengende verlossing niet hopen! Indien één woord van hem genoeg is geweest om de wereld te scheppen, welke vruchten moest hij niet verwachten vanzoo veel arbeids, van zoo veel zweets, van zoo. vele tranen, van zoo veel vergoten bloed ? Ondertusschen, hoe veel zielen, voorwelkehijgestorvenis,hebben ge-
(1) Maltb. xxvir, 22.
118
VIJFDE DAT..
«9
weigerd, en weigeren alle dagen, voordeel met zijn lijden te doen! Aanbiddelijke Zaligmaker, te vergeefs dan hebt gij u uitgeput, indien de zonde uw lijden vruchteloos maakt. Wat zeg ik, vruchteloos? zij maakt het nadeelig en rampzalig; van een heilzaam geneesmiddel maakt zij een doodelijk vergift. Wat is zondigen sedert den dood van den Zaligmaker? Zijn bloed onteeren, hetzelve met de voeten trappen, met do Joden roepen: Zijn hloed home over ons! ('1) Toen de keizer Julianus voelde dat hij doodelijk gewond was, vatte hij het bloed, dat stroomsgewijze uit zijne wonden liep, in zijne handen, en wierp het naar den hemel, terwijl hij deze, ijselijke godslastering uitbraakte : Gij hebt overwonnen Galileör. En gij , zondaar, gij werpt niet uw bloed, maar dat van Jesus naar den hemel, om het op u te doen nedervallen, en gij roept niet: Gij hebt overwonnen Galileër, maar: Gij zijl overwonnen, en mijne zonde zegepraalt over uw lijden. Zoo wordt door onze boosheid de goddelijke goedheid getergd; zoo krijgt de zonde de overhand tegen God zeiven, en zoo wordt de overvloed van het bloed van eenen God bedekt door den overvloed der boosheid ; zoo komt de duivel, hoewel op den Calvarie-berg overwonnen, wederom met onzen Heer den spot drijven. Ziet gij wel, zegt hij stout tot den Zaligmaker, ziet gij wel die talrijke aanhangers (1) Matth. xvm, 25.
MAAND VAN MARIA.
120
welke mij volgen ? Ik heb geene kaakslagen voor bon ontvangen, ik ben niet gegeeseld, noch met doornen gekroond, nocli gekruisigd geweest uit liefde, tot hen; hetgeen ik hun geef is zeer weinig, ot' veeleer ik geef hun niets dan valsche hoop voor dit leven, in afwachting van liet vuur der hel; en nogthansputten zij zich uit om mij te dienen. En gij,met uwe moeite, met uw lijden, uwen dood, uwen hemel, wat hebt gij gewonnen? waar zijn diegenen, die zoo veel voor u doen, als er voor mij gedaan wordt? Ach ! goddelijke Jesus, het zijn die ijdele lasteringen on bespottingen van den duivel niet, die uw hart bedroeven, hot is het. verlies van zoo vele zielen, welke gij voor duren prijs vrijgekocht had. Ziedaar ongetwijfeld den bitteren kelk, waarvan gij in den Hof dei-Olijven spraakt: Vader, dal deze kelk van mij verwijderd worde. (1) Ziedaar, waarom gij, stervende, dit zoo pijnlijk geroep ten hemel stierdet, in den naam van die ondankbaren, die do vruchten uws Tijdens voor zich zouden vernietigen: Mijn God, waarom hebt gij mij vertalen? (2) O zonde, het afgrijseiijkste allermonsters! Heilige Maagd, Moeder van smarten, kan men, na zoo veel tranen aan Jesus , en bij gevolg aan u zeiven gekost hebben, dan nog op uwe bescherming vermetel steunen, om de zonde te bedrijven en uwen Zoon inel meerdere stoutmoedigheid te kruisigen ? Ik ben (1) Mallh. xxiv, 36. (2) Ibid, xxvn, 'iC.
JFDE DAG.
niet meer verwonderd over het geen de heilige Kdmondus, de heilige Ansehnus en de heilige Galharina van Genua zeiden: Indien ik in eeiie zee van gesmolten lood lag', en ik er niet kon uitkomen dan met écne zonde te bedrijven, zoo zou ik liever in dezelve blijven, dan er tot dien prijs uit verlost te worden.
VOORBKKLDKN.
Het volgende voorbeeld is getrokken uit iiet proces der heiligverklaring van den heiligen Franciscus de Borgia, en bijgevolg zoo geloofwaardig als schrikwekkend.
Een Spaansch edelman, na een' geruimen t ijd slaaf van de misdadigste gewoonten geweest te zijn, werd door eene doodelijke ziekte aangetast. Zijne familie en een groot aantal vrome personen trachtten hern over te halen om zijne boosheden in de wateren der boetvaardigheid af te wasschen; maar het woord alleen van biecht maakte hem als een woedend mensch. De heilige Franciscus de Borgia , die doorluchtige onderkoning van Cata-lonie, en gunsteling van Karei den vijfden, die al de aardsche grootheden had laten varen om de armoede van Jesus Christus te omhelzen, was als toen in Spanje. Hij verneemt de hardnekkigheid van dien stervenden zondaar: hij werpt zich neder voor zijn kruisbeeld;hijbidt den Zaligmaker eene ziel, voor welke hij zoo veel gearbeid, zoo zeer gezweet en zoo veel bloeds vergoten heeft, niet in de hel testorten. Hij hoort eene stem tot hem zeggen: Ga 43 (j
121
MAAND VAN MARIA.
122
Franciscus, naar don zieke, wekliemtotboel-vaardigheid op, ik verzeker u, dat mijne genade hom niet 7,al ontbreken. Hij loopt ei-spoedig heen, zijne doorluchtige afkomst maakt dat men hem beleefd ontvangt; doch naauwelijks heeft hij van de biecht gesproken, of de zieke, hoewel reeds tusschen de armen des doods, zegt hem, dat hij daarin nooit zal bewilligen. Na vruchtelooze pogingen vertrekt Franciscus; hij werpt zich wederom neder voor den gekruisten Zaligmaker en smeekt hem weenende dit versteende hart te willen vermurwen Aanstonds hoort hij dezelfde stem zeggen: Ga er op nieuw heen en neem dit kruisbeeld mede; zal hij kunnen weigeren zich over te geven oji het aanschouwen van eenen God, die hem tot den dood, ja tot den dood des kruises bemind heeft? l)e heilige Franciscus keert weder tot den zieke; doch de ongelukkige blijft ongevoelig. De heilige man toont hem het kruisbeeld, en op dat oogenblik, door ecne laatste poging van Gods barmhartigheid, die niet dan tegen dank slaat, schijnt het kruisbeeld geheel verscheurd doorwonden enmeteen wonderbaar bloed overdekt. Doch, o wonder van versteendheid verbazender dan al het overige! de verstokte zondaar volhardt in zijne onboetvaardigheid. Hij werpt eenen norschen blik op de bebloede ledematen van zijnen Zaligmaker, en sterft!... Aldus sterven de onboetvaardige zondaars, en het bloed, dat voor hem genade vroeg, zal geheel de eeuwigheid
VIJFDE DAG.
tegen de versteenden, die het zullen misbruikt hebben, om wraak roepen.
Heil hem,die doortijdelijkekastijdingen de wraak gevoelt,die er wijsselijk nut uittrekt om de pijnen der eeuwigheid te ontvlugten.— Weinig tijds na de fransche omwenteling, arbeidde een eerbiedwaardig geestelijke tot de zaligheid der zielen in een hospitaal, en reikte de hulpmiddelen en de vertroostingen der godsdienst uit aan de zieken en gekwetsten, die er in groot aantal waren. Men sprak hem van oenen krijgsman, wiens loven een wonder scheen om den ellendigen staat, waarin hij zich bevond. Hij was nieuwsgierig om hem te zien. Hij gaat er bij, en ziet eenen mensch, op wiens gelaat eene groote gerustheid uitblonk. Mijn vriend, zegt hij hem, men heeft mij gezegd dat uwe wonden zeer gevaarlijk zijn. De zieke glimlachte: Mijnheer antwoordde hij, hef eens het deksel op. Hij heft het op en deinst terug van schrik, ziende dat die ongelukkige geene armen meer heeft.
Wol hoe! zegt hem de gekwetste, gij deinst achteruit voor zulke kleine zaak; hef het deksel op aan de voeten. Hij doet het, en ziet dat hij geene beenen meer heeft. Ach! mijn kind, roept de liefdadige priester uit, hoe zeer beklaag ik u! Neen, mijn vader, antwoordt de zieke, beklaag mij niet, ik heb wat ik verdien; aldus heb ik een kruisbeeld behandeld. Ik ging met mijne medegezellen naar het leger, wij ontmoetten op den weg een kruisbeeld, dat de woede der patriotten ontsnapt was,
123
MAAND VAN MARIA.
aanstonds begon men het te verbrijzelen. Ik was een der eersten, ik randde het aan, en kapte het met mijnen sabel armen en beenen af. Toen ik in de legerplaats kwam, werd er aanstonds slag geleverd, en met de eerste losbranding, werd ik tot den staat gebrast, waarin gij mij ziet. Doch God zij geloofd, die mijne heiligschennis in deze wereld straft, om mij in de andere te sparen, zoo als ik het van zijne groote barmhartigheid verhoop.
Eindelijk, een andere boetvaardige zondaar vond aan de voeten van den gekruisten Zaligmaker de vergiffenis der grootste gruweldaden en vertroosting in de angstvallige oogen-blikken. Een missionaris ofzendelingineene gevangenis eener stad in [talie gekomen, om eenen schuldigen, die veroordeeld was om den volgenden dag te sterven, tot den dood te bereiden, vond hem op zijne knieën in het midden van zijn hok, een kruisbeeld in de hand, weenende, en zoo hevig snikkende,dat de ijverige dienaar van Jesus Christus, ondanks al zijne pogingen om hem te troosten, daarin niet gelukte. Evenwel keerde de ongelukkige zich eindelijk, naauwelijks zijn gezucht en geween kunnende weerhouden, tot den missionaris en zeide hem: Welligt meent gij, dat ik ween om de straf, die mij verwacht; neen, dit is het onderworp mijner tranen niet: ik ween, omdat ik, veertig jaren lang, de woedende vijand van dit kruis geweest ben, en nu vind ik niets dan het kruis om mij gezelschap te houden. Gedurende
124
ZESDE DAG.
veertig jaren heb ik den ruggekeerdnaarhet kruis, om vrienden te volgen, die de oorzaak zijn der misdaden, voor welke ik morgen zal sterven, en nu hebben zij mij allen verlaten, uit vrees van voor mijne medepligtigen aangezien te worden, veinzen zij, mij niet te kennen. Mijne nabestaanden hebben mij geloochend, want zij schamen zich de bloedverwanten van eenen booswicht te zijn; eindelijk, ik heb bij mij niemand dan Jesus Christus alleen, hij, wien ik geheel mijn leven niet anders dan vergramd heb. Aldus sprekende, barstte hij uit in gezucht en smolt in tranen.
(Geestelijke afzondering van P. Siniscalchi.)
OEFENING.
Als gij u bereidt om tot de heilige Sacramenten van boetvaardigheid te naderen, wek u op tot leedwezen door het overwegen van het lijden des Zaligmakers ; en laat daarom niet na , eerst met den geest in de hel neder te dalen, en daarna u tot een hof der Olijven, en voornamelijk op den Calvarieberg te begeven.
ZESDE DAG.
GEBOORTE VAN MARIA.
Maria doet reeds van hare geboorte af hare magt aan de hel gevoelen. 1 )e duivel lieerschte in de wereld, en bijna al de volkeren aanbaden hem in stede van den levenden en waren God. Van waar komt het, dat heden zijn rijk,
125
MAAND VAN MARIA.
welk sedert meer dan vier duizend jaren duurde, schielijk ontsteld wordt en aan het wankelen is? Lucifer, hoovaardige vijand van God, wat hebt gij toch te vreezen? Is het een teer kindje, geboren in eenenlioek van Judea, dat den sterk gewapenden verschrikt en sidderen doet? Ja,Maria, alseeneandere Judith, brengt de verwarring, den schrik in het leger van Holofernes. O heilige Maagd, hoe luisterrijk voor u, hoe troostend is voor ons de zegepraal, welke gij over den prins der duisternissen behaaldet, zoodra gij op de wereld kwaamt ? Koningin van het Heelal, zoo schrikkelijk voor de duivels van uwe wieg af, wat zal het zijn, als gij, gezeten bij den troon Gods, van uwen Zoon alle magt ontvangen hebbende, in den hemel en op de aarde, de sleutels van hel en dood zult hebben, en de kluisters van den helschen draak in uwe hand gesteld zullen worden.
DROEVIGE UITWERKSELEN DER ZONDE OP DE ZIEL.
Meditatie of overweging.
Beminde Theotimus, hoe droevig is hier de wederkeering tot ons zeiven, als wij denken, dat wij door de zonde zoo dikwijls Lucifer van zijnen val opgerigt en de hel getroost en verheugd hebben! Waartoe dient het, dat de draak gekluisterd zij , indien wij ons zeiven aan zijne woede gaan overleveren? Beminde Theotimus, laat ons nogmaals die zonde, het
■126
ZESDE DAG.
eonige kwaad van den mensch, overwegen, ja, laat ons op dit punt aandringen. Hcec me-clitare, in his esto. (1) De grootste vrucht, welke gij uit de maand, die gij aan Maria toewijdt, trekken kunt, zal buiten twijfel een altijd aangroeijende baat der zonde zijn. Overwegen wij beden welke verwoestingen zij in de ziel van den zondaar aanrigt.
1°. Zij maakt de ziel helwefcig, ontrooft haar alles. Het is een droeviggezigt, wanneer de boomen in de lente met bloemen bedekt en de overvloedigste vruchten belovende, de felle koude des morgens onverwachts die verblijdende hoop komt vernietigen. Nog een droeviger gezigt is het, wanneer de velden den rijksten oogst dragen, en er een verwoestend onweder, eene verdelgende hagelbui ontstaat, die in eenige oogenblikken de vruchten van eengeheeljaararbeids vernielt. Onder de roomsche Keizers vertoon de do stad Lyon een zeer treurig tooneel, toen zij door eenen geweldigen brand gansch tot asch gebragt werd, zoo dat, zegt een schrijver van dien tijd, slechts één nacht noodig was om van eene zoo schoone stad een' puinhoop te maken. Inter civitatem maxim am ct nullam una nox interfuit. Dusdanig en nog veel schielijker, veel verschrikkelijker zijn de uitwerksels der zonde in eene ziel. Verbeeld u eene op het prachtigst uitgedoschte vorstin, die zich op eens met oude lompen overdekt zou zien. Ö wie kan ons den glans eenerziel,
(1) Tim. iv. 15.
127
MAAND VAN MARIA.
128
die in de genade des Heeren leeft, afmalen! Welk rijk gewaad! welke glinsterende gesteenten ! Hoe schoon is haar kleed van onschuld. Doch welke spoedige ontblooting! welke groote ellende! zij heeft haren God verloren, haar regt op het hemelsch erfdeel afgestaan. Van al wat zij gedaan heeft in don gelukkigen staat van genade, van al hare verdiensten, welke zij van dag tot dag door hare gebeden vergaderd had, door hare aalmoezen, hare vrome strengheden, en door do stipte nakoming harer christelijke pligten, van dit alles blijft haar niets meer over. En zij heeft niet alleen alles verloren; maar al het goed wat zij in dien nacht dei-zonde kan doen is van geenc waarde en verdiensteloos. Ik weet wel, dat dan zelfs hare gebeden, hare aalmoezen, boetplegin-gen voordeeljg, en bijna altijd noodzakelijk zijn, dan, meer dan ooit, moet zij dezelve verdubbelen, om eene opregte en standvastige bekeering te bekomen, maarvoorden hemel is die zondige ziel geheel onvruchtbaar; zij is een tak, gescheiden van den stam, die er het levendmakende sap niet meer van ontvangt. Helaas! helaas! wanneer ik in de genade van mijnen God leefde, gisteren nog, was een teug waters, den armen toegereikt, een teeken des heiligen kruises en een liefdezucht, alles was in mij eene eeuwige vergelding waardig. Heden hen ik een zondaar, •ik heb alles verloren; volhardde ik indien staat, had ik het ongeluk van in die zonde
ZESDE DAG.
129
te sterven, helaas! vele jaren -van boetvaardigheid zouden eeuwig vruchteloos zijn!
2°. De zonde brengt de ziel in slavernij. Welke slavernij is die der zonde! hoe pijnlijk, hoe schandelijk is zij, welke beulen zijn de wroegingen des gemoeds, wanneer men nog niet geheel versteend is! welkereden hebt gij om te zuchten? waarom is uw voorhoofd gerimpeld, uw gelaat treurig, uwe oogen zoo duister!' van waar komen die droevige verbeeldingen , welke zich aan uwen geest ver-tooneu? van waar dat gezucht, dat geroep van uw ontsteld geweten! waarom is uwe ziel, ten prooi aan den knagenden worm, gedurig beroerd door eenen inwendigen strijd, nooit in vrede noch met God, noch met de menschen, noch met zich zelve? Helaas! omdat gij onder het juk der zonde zijt; gij zucht in uweboeijen, magteloos om dezelve voort te slepen, zonder wil om ze te verbreken. Welke dwingelanden zijn ongebonden driften, die in een hart heerschappij voeren! Eene heerschende drift is als een altijd dorstende egel. Wat zeg ik, eene drift? kan men de slaaf van eene alleen zijn, zonder dat er al de andere opvolgen? Alle tezamen, als uitgehongerde monsters, belegeren zij til do toegangen dor ziel; zij vragen dag en nacht, of beter gezegd, zij gebieden, zij roepen gedurig: Breng aan, breng aan, aff'er, «//er; (1) breng voedsel voor die onverzadelijke gierigheid, voedsel voor die ongeregelde liefde tot de
(ij Prov. xxx. 15. 43
6.
MAAND VAN MARIA
130
vermaken, voedsel voor dit trotsch reuzenbeeld van hoogmoed, voedsel voornamelijk voor die alverslindande ontucht; breng aan, breng aan, affer, a ff er; en gij, o zondaar, gij zijt de ongelukkige slaaf van die talrijke inwendige dwingelanden! Eindelijk, welke onmeèdoogende meester is do duivel! De zondaar heeft dien goddelijken meester weggejaagd, dien zoetaardigen en van harte oot-moedigen meester, die met zoo veel goedheid in hem heerschte, dien goedertieren en vreedzamen koning, dien teederen vriend, Jesus, en nu is hij onder do beheersching van den verachtelijk sten, van den wreedsten aller dwingelanden. Ach! indien God het geheim der harten ontdekte, welk afgrijsse-lijk beeld zouden ons zoo vele Christenen aanbieden? Lucifer, in geheel zijne afschuwelijkheid, gezeten op puinhoopen! van daar gebiedt hij alsmee.s er, en zijn ongelukkige slaal haast zich om hem te gehoorzamen. Denk aan den honderdsten man van het evangelie, die tot eenen soldaat zeide: Kom, en hij kwam; ga, en hij vertrok, tot zijnen dienaar: Doe dit, en hij deed het. Doe deze zonde, zegt de duivel ook, en dan nog die zonde, en dan die andere, ga, loop, gehoorzaam, geen stilstand, geene rust, boosheid op boosheid, van afgrond in afgrond. Denk nog aan dien Romeinschen Keizer, die in de banden van den koning der Perzen, zijnen vijand, was gevallen. Valerianus was de meester der wereld; krijgsgevangene van Sa-
ZESDE DAG.
por, werd hij de speelbal van dien hoogmoo-digen en grilligen wreedaard, in ketenen geklonken, maar altoos gekleftd met het keizerlijk purper om zijne schande te vermeerderen, volgt hij overal zijnen overwinnaar. Op den eersten wenk van Sapor,werpt Yalerianus zich oj) zijne knieën, hij huigtzich en de schouders van eenen roomschen keizer dienen tot trede aan den koning van Perzië om te paard te stijgen. Wie zou hij dit schandtooneel niet uitroepen : O vernedering! o versmading der romeinsche grootheid! En ik, op het aanzien uwer ziel, die slaaf van den duivel is, ik roep uit; O kind van God, o vernederde Christen!
3°. Zij geeft haar den doodsteek en zij maakt er eene soort van geraamte van. De heiligmakende genade is het leven onzer ziel, even als onze ziel het leven van ons ligchaam is. Helaas! zegt de heilige Augustinus, gij weent over een ligchaam, waaruit de ziel zoo even verhuisd is, en gij weent niet over eéne ziel, van welke God zich verwijderd heeft! Voor eenigen tijd was uwe ziel nog levend en schoon in de oogen van den Heer, hij zag vaderlijk op u neder, hij toonde u aan geheel zijn hemelsch hof. Ziedaar mijnen welbeminden Zoon, in tuien ik mijn behagen gesteld heb. (1) Sedert uwe zonde zijt gij voor den hemel een voorwerp van afschrik, een doode, een geraamte. Een doode heeft het gebruik zijner zinnen verloren, hij ziet niet meer; gij ook, gij ziet nog het kwaad dat gij a) Matth. ni. 17.
131
MAAND VAN MAT!IA.
doet, noch den dood die u dreigt, noch de eeuwigheid, die nadert, noch denregterstoel die reeds geplaatst wordt, noch de hel, die zich opent, gij zijl dood. Een doode hoort niet meer, en wat u aangaat, geheel de wereld zegt u, dat gij naar den afgrond loopt: predikanten, biechtvaders, vrienden, godvruchtige lezingen, knagingen, inspraken, rampen, alles spreekt, alles roept u luide toe, misschien rommelt voor u de donder, en gij hoort niets, gij zijl dood. Een doode is gevoelloos, men streele hem, men verscheure hem, hij zal zich niet bewegen. God tracht u op alle wijze op te wekken, nu door weldaden, door onverwachte goede uitvallen, om u tot dankbaarheid aan te vuren, dan door verdrie!, door kwellingen, om uwe aan de aarde gekleefde ziel te ontroeren, en gij zijt gevoelloos en onbeweeglijk! Een doode verspreidt de be smetting rondom zich, die walgelijke stank uwer zonde wordt geroken,ik zeg niet alleen door de Engelen en door God (gij hebt misschien zoo weinig geloof, dat gij er geenszins zoudt door geraakt zijn), maar zelfs door de menschen; en ik zeg niet alleen door eenen heiligen Philippus Nerius, (1) die dit buiten-
(1) De heilige Philippus Nerius doorzag wonderlijk het binnenste der harten, fiij kende in het bijzondér de geheime onzuiverheden, door eenen besmctteiijken geur, welken diegenen hebben , welke er pligtig aan waren. Hij zeide tot dengenen , die in de biecht niet regtzinnig geweest waren; »üij hebt eenen onver-dragelijken geur: gij zijt in dergelijke zonde van onzuiverheid gevallen . haast u , om u van dit vergift door eene ootmoedige belijdenis te verlossen.quot;
132
ZESDE DAG.
gewone voorregt van den Hemel ontvangen had. Helaas! zonder een Heilige te zijn, wordt men maar al te veel den stank uwer zonde gewaar; alles wasemt in u den stank der zonde uit; de gramschap, de hoovaardigheid, en voornamelijk de onzuiverheid schijnen geduriguit in uwe woorden, in uwe bewegingen, in uweoogen, op uw gelaat, in geheel uw uitwendige. Gij zijt dood, gij zijt niet meer dan een stinkend lijk. Welken indruk doen op u, die waarheden, welke gij nu leest!
Indien gij aan anderen de zorg laat van er voordeel uit te trekken, beef dan, want gij zijt niet ver van de-hel; maar indien de stem dei-genade tot uw hart spreekt, indien gij den afgrond hebt begonnen te zien,waaringij verzonken zijt, o! dit is een teeken, dat er nog een weinig leven in uis. Mijn kind, werp u aan de voeten van de Moeder der barmhartigheid, vertoon u aan haar, niet gelijk zij zich aan God vertoond heeft, zuiver, onbevlekt, vol verdiensten, maar gelijk eene arme zieke, gelijk de ellendigste, de verlatenste der zondaars. Bid ter harer eer dit gebed, dat zoo veel zielen behouden heeft, aan welke men bijna wanhoopte, te weten het memorare van den H. Bernardus.
VOORBBKLÜ.
In het begin der zeventiende eeuw leefde te Parijs een zeer heilig priester, genaamd pater Bernard. Hij was van eene doorluchtige familie volgens de wereld; maar hij verachtte de aardsche goederen, om de hei-
133
MAAND VAN MA1UA.
134
lige armoede van Jesus Christus te omhelzen, en nam zelfs geenen anderen naam dan dien van armen priester. Men moet hem onder het getal der getrouwste dienaars van Maria stellen. Hij geloofde haar zijne bekeering en zijnen roep tot den geestelijken staat te moeten toeschrijven. Overal maakte hij ditbekend en liet niets na om aan anderen die gevoelens van eerbied en vertrouwen in te boezemen, die hij zelf voor haar had. Hij had in alle talen een gebed doen drukken, getrokken uit de gevoelens van den H. Bernardus, welk gebed hij van zijnen vader geleerd had en met deze woorden begint: Memorareo piissima Virgo Maria. Hij deelde er gedurende zijn leven meer dan twee honderd duizend afdrukken van uit: en door middel van dit gebed, werkte hij eenc menigte wonderen uit. Behalve den vrijdag, welken hij bestemd had om het gasthuis der Liefdadigheid te bezoeken, verdeelde hij de dagen der week, in de gevangenissen van Parijs te bezoeken; des maandags ging hij naar het groot Chate-let, dingsdags naar het klein Chatelet, woensdags naar de Conciergerie, donderdags naaide gevangenis der galeiboeven, en des zatur-dags naar het Fort-l'Evèque, zonder de andere op te noemen, die hij bezocht en geenen vast-gestelden dag hadden. Op zekeren dag naar het klein Chatelet gaande, om zijne gewone bedieningen uit te oefenen , ontmoette hij op de kleine brug (le petit Pont) twee kloosterlingen van eene zeer strenge orde. Hij liep
ZESDE DAG.
135
naar den jongsten, omhelsde hem en zeide: Mijn beminde broeder, verheug u, want gij znït uwe zaligheid aan de heilige Masgd schuldig zijn. De jonge kloosterling, die hem niet kende, beschouwde hem voor een dwaas, maar de pater, welke hem vergezelde, zeide hem: Dit is een heilige man, genaamd pater Bernard, gij moet u verheugen over hetgene hij u gezegd heeft, want hij heeft dit niet zonder reden gezegd. Verscheidene jaren daarna, toen pater Bernard in diezelfde gevangenis kwam, zeide men hem, dat hij daar eenen mensch zou vinden, die veroordeeld was om levend geradbraakt te worden, maar dat hij van de biecht niet wilde hooren spreken. Grootelijks over die tijding bedroefd, doet hij zich naar het hok leiden; hij groei den gevangene en omhelst hem: hij vermaant hem, hij dreigt hein met Gods gramschap, doch alles te vergeefs; de pligtige wilde hem zelfs niet eens antwoorden. De patersmeekte hem ten minste een zeer kort gebed met hem tot de heilige Maagd te willen lezen: de gevangene hem verstootende, las de pater evenwel dit gebed: doch ziende dat die versteende zondaar zelfs zijne lippen niet had willen ontsluiten om met hem te bidden, maakt zijn ijver hem stout, hij steekt het gebed, dat hij gelezen had en waarvan hij altijd eenige afdrukken met zich droeg, in zijnen mond; en roept uit: Dewijl gij het niet hebt willen lezen, zult gij het opeten. De misdadige kon zich niet verweren, omdat hij de
MAAND VAN MARIA
136
boeijen aan handen en voeten had, zoodat hij, opdat de heilige man hem niet langer lastig zoude vallen, beloofde hem te gehoorzamen. Pater Bernard hem dan omhelzende, riep uit: Mijn beminde broeder, aan de voorspraak van de heilige Maagd zijt gij uwe be-keering verschuldigd. Het is waar, mijn vader, zeide hem de gevangene al snikkende en zuchtende, gij hebt het mij van overlang gezegd: God gave dat ik het nooit vergeten hadde. Heb ik u ooit gezien, mijn kind'? vroeg de pater, want niet alleen herkende hij hem niet, maar hij herinnerde zich zelfs niet, dat hij ooit die woorden tot iemand anders dan zoo aanstonds tot den gevangene gesproken had. Ik bon, antwoordde hemde misdadige, die kloosterling, welke gij, verscheidene Jaren geleden, omhelsdet op de kleine brug. Wel, hoe zijt gij tot den ellen-digen staat gekomen, waarin ik u vind'? — zeide de pater. Ik zal het u verhalen, hernam de gevangene. Ik was in het klooster gegaan zonder roep. Ik had in mijne provincie eene jonge dochter van eene zeer doorluchtige familie ten huwelijk verzocht; maar daar hare ouders de voorkeur gaven aan eenen edelman uit mijne buurt, deed spijt mij de wereld verlaten. Ondertusschen ziende, dat in de orde, waarin ik mij begeven had, vele vrome lieden waren, was ik beschaamd niet te leven gelijk zij, ik kwam stiptelijk al de kloosterregels na, en al was het dan maar om de eer, leidde ik een regelmatig en vreed-
ZESilE DAG.
137
zaani leven, tot ilat ik op zekeren dag, eenige stappen van mij, dien jongen edelman, dien men eertijds meer geacht had dan mij, in onze kerk zag. Dit schokte mij, ik voelde mijne eerste wraaklust herleven, en zelfs eer ik Gods tempel verliet... Hier weende en huilde hij zoo uitermate, dat pater Bernard meende dat hij ging stikken. In don tempel zelve van God, hernam hij, besloot ik mij te wreken, indien ik daartoe de gelegenheid vond. Doch, voegde hij er bij, hoe laat Gods regtvaardigheid ons over aan de bekoringen, die wij ontstoken en gevoed hebben! die edelman mij erkennende, haddeonvoorzigtigheid van mij tot in de sacristij te volgen, om mij te herinneren wat er geschied was. Ik antwoordde zeer onverschillig op zijne beleefdheid; evenwel, daar hij naderde om mij te omhelzen, trad ik ook naar hem toe, en zeide hem zachtjes in het oor; indien gij do verdiensten bezit, die men in u gelooide te zien, toen men u meer achtte dan mij , zult gij het mij heden bewijzen, juist te middernacht beneden den muur van onzen hof, gij zult daar komen met een kleed, wapenen en een paard voor mij. Hij wilde het ontkomen en mij wijdloopige vertoogen voorstellen. Neen, antwoordde ik hem, mijn voornemen is gemaakt, en ik zal u doen vermoorden, indien gij mij geene voldoening geeft. Hij beloofde het mij en hield woord. Ik sprong over den muur om mij op do plaats der bijeenkomst tc bevinden; ik nam do kleederen
MAAND VAN MARIA.
en wapens, die hij mij gebragt had, en met het eerste schot -velde ik hem ter plaatse neder, dood ol' zwaar gewond; want ik gaf mij den tijd niet naar hem te zien : maar te paard stijgende nam ik den weg naar Dour-bonnais, mijne geboorteplaats. Mijne familie was bedroefd mij in dien staat te zien: alle dagen -veroorzaakte men mij nieuwe onaangenaamheden , zoo dat ik besloot mijn geluk elders te gaan zoeken. In het eerste woud, waar ik doorging, ontmoette ik eene bende roovers: ik voegde mij bij hen, en heb eenigen tijd met hen geleefd, maar de Hemel, mijne schelmstukken niet meer kunnende verduren, heeft mij eindelijk aan het men-schelijk geregt overgeleverd, dat mij veroordeeld heeft om op het rad te sterven. Al te gelukkig voor mij, indien ik daardoor de eeuwige straffen der hel ontvlugt, die ik maar al te zeer verdiend heb. Hierop begon hij wederom zoo hevig te weenen en te huilen, dat pater Bernard er zeer door getroffen was. Troost u, mijn kind, vermits de heilige Maagd u van God de genade der boetvaardigheid bekomen heeft, twijfel niet, of zij zal u ook de volharding en do zaligheid verwerven. Bereid u maar om eene goede biecht te spreken, ik ga eenen biechtvader halen. Helaas! hij had er geenen noodig; want, hevig geraakt door het aanschouwen zijner zonden en der barmhartigheid Gods over hem, stierf de arme boeteling van droefheid en berouw, eer pater Bernard weêrgekomen was.
(Leven van pater Bernard.)
138
ZEVENDE DAG.
OEFENING.
Werp te heden op de knieën voor een beeld van Maria, en beveel haar uwe ziel, terwijl gij het Memorare leest. Neem in alle gevaren uwe toevlugt tot dit gebed, dat zoo vele wonderbare uitwerkselen gehad heeft.
Memorare, o piissima Virgo Maria, non esse auditum a saoculo, quemquam ad tua curren-tem prsesidia, tua implorantem auxilia,aut tua petentem suffragiaate esse derelictum; ego, tali animatus fiducia, ad te, Virgo Virginum, Mater, curro, ad te venio, coram te gemens peccator, assisto; noli, Mater Verbi, verba mea despicere sed audi propitia et exaudi me.
Gedenk, o genadigste Maagd Maria! dat men nooit gehoord heeft, dat iemand, tot u zijne toevlugt nemende, uwen bijstand of uwe voorspraak verzoekende, verlaten is geweest. Aangemoedigd door dit vertrouwen, o Maagd der Maagden! snel ik tot u, en, zuchtende onder het gewigt mijner zonden, werp ik mij aan uwe voeten neder. O Moeder des Woords, versmaad mijne gebeden niet, maar neem ze goedgunstig aan, en gewaardig dezelve te verhooren.
ZEVENDE DAG.
OPDRA.GÏ VAN MARIA IN DEN TEMPEL.
Beminde ïheotimus, gij weet dat Maria naauwelijks driejaren oud, het genoegelijke vaderlijke dak verliet om zich aan den Heer
139
MAAND VAN MARIA.
140
op te offeren en hem in zijnen tempel te dienen. Welk eenen moed moest die scheiding vereischen? en hoe smartend moest die opofferingvoor de harten van den heiligen Joachim en van de heilige Anna zijn ? Gelukkige echtgenooten, nog gelukkigere ouders, lang genoeg hebt gij dien kostelijken schat des hemels en der aarde bezeten: het is maar een pand, dat u toevertrouwd was, gij moet het wedergeven aan den Heer en aan de aarde, waarvan zij de tcederste hoop is. De tijd is gekomen, God heeft gesproken, en Maria praamt u om te gehoorzamen. Beminde Theotimus, dunkt het u niet, dat gij dit heilige kindje, hetwelk zijne vrome ouders met de hand naar Jerusalem leiden, ziet vooruil-gaan, hen achter zich medetrekken, met blijdschap de trappen des tempels opklimmen, zich voor de voeten van den opperpriester werpen, zich gansch aan de dienst van zijnen God opofferen en toewijden! O maagd, o welbeminde dochter van den grooten Koning, hoe schoon zijn uwe voetstappen: Quam pulchri sunt gressus tui, filia principis. (1) Gij werpt geenen enkelen blik achterom, op alles, wat gij verlaat, op het vaderlijke huis en deszelfs genoegens, op vader, moeder, die gij zoo zeer bemint, op die teedere zorgen, waaraan gij u onttrekt, en dat in eenen ouderdom, die gewoonlijk zoo gevoelig is voor zulk ecne berooving. Eertijds scheen de Heer met satan te spotten, wanneer hij hem zijnen (1) Cant, iv, 7.
ZEVENDE DAG.
dienaar Job en zijne standvastige deugd deed aanmerken, niet welk vergenoegen zal hij van op zijnen hoogen troon Maria aanschouwd en aan geheel het henielsch hof getoond hebben, zij, die nog zoo jong en reeds tot eene zoo heldhaftige deugdzaamheid bekwaam was. Beminde Theotimus, de Heer eischt van u dezelfde opofferingen niet; hetgeen hij ons vraagt, is een eeuwig afscheiden van onzen wreedsten vijand, namelijk do zonde,
DE ONKUISCHHE1D.
Meditatie of overweging.
Beminde Theotimus, onder de menige zonden die den duivel vreugde verschaifen, is er eene, die de schande van het christendom, de zegepraal der hel en het zegel der verdoemenis is: te weten de onkuischheid. Geene ondeugd is smadelijker voor de drie personen der aanbiddelijke Drievuldigheid, entevens schadelijker voor den mensch.
1. Geene ondeuc/d is smadelijker voor de drie personen der heilige Drievuldigheid. 1°. Voor den persoon des Vaders. God is heilig, beminde Theotimus: of, om beter te zeggen, de heiligheid zelve. Het is waar, dat iedere zonde Gods heiligheid aanrandt; maar van al de zonden is de onkuischheid hem de tegenstrijdigste. God heeft zijn beeld in de ziel van den mensch geprent. Laten wij den mensch naar ons beeld en gelijkenis maken.
141
MAAND VAN MARIA.
'142
zegt hij. (1) De andere zonden,indien menhet zoo wil, mismaken bet beeld der Godheid, dat is in de ziel geprent; maar de on-kuisschheid wischt dezelve uit en vernietigt ze geheel. Het koninklijke zegel breken en schenden, is eene misdaad, die eene schandelijke straf verdient; wat zal het dan zijn het op onze ziel geprente goddelijke zegel te schenden ? De onzuiverheid maakt van eene ziel een monster, wiens aanzien tot last dient aan den Heer, en op zekere wijze zijne rust stoort. Beminde Theotimus, die ondeugd heeft, om zoo te spreken, do onrust in de verblijfplaats van het eeuwigdurend geluk gebragt, de Engelen bedroefd en het verdriet en de droefheid tot in het hart van God zeiven doen doordringen. Tactus dolore cordis intrinsecus. (2) Neen, zegt hij, het leven, welk ik aan den mensch gegeven heb, zal in hem niet meer blijven; ik zal den mensch vernietigen, omdat hij niets meer is dan vleesch; Quia caro est. Mijn kind, men vernietigt al wat iemand, met de pest besmet, aangeraakt heeft; God handelt insgelijks ten opzigte van den ontuchtige. Al wat de mensch heeft toebehoord, van het bloedeloos en het kruipend dier tot de vogelen des hemels; zal met hem verdwijnen. O mijn God, spaar het meesterstuk uwer handen, het afbeeldsel uwer volmaaktheden. Het afbeeldsel mijner volmaaktheden ! Ja, de kuische mensch; doch wat den bedorven mensch aangaat, ik zie in (1) Gen. I, 16. (2) Gen. VI. C,
ZEVENDE DAG.
hem geene trekken meer van gelijkenis met mij; ik zie niets anders meer in hem dan het kenmerk van hot redelooze dier. Ook kan ik hem niet meer dulden, en het spijt mij, hem uit het niet getrokken te hebhen. Die schrikkelijke bedreigingen hebben haar uitwerksel gehad: aanschouw geheel dè aarde onder de wateren van den'zondvloed bedolven, aanschouw Sodoma en Gomorrha in asch gelegd, en gij zult het ongelijk begrijpen dat die schandelijke zonde aan de heiligheid van God toebrengt.
2Ü, Geene ondeugd issmadelijkèr voor den persoon vanden Zoon. Deonkuischeisdehei-ligschende onteerder van een vleesch, dat als vergoddelijkt is door de Menschwording van Jesus Christus, en door het ontvangen der heilige Sacramenten, Het doopsel, beminde Theotimus, heeft, volgens de uitdrukking van den heiligen Apostel Petrus, van ons een uitgelezen volk gemaakt, een koninklijk priesterdom, eene heilige natie, vrijgekocht door den prijs van het bloed van Jesus Christus: Genus electum, reqaiesaeer-dotium, gefieratio sancta, populüs acquisi-Uonis. (1) De H. Communie heeft deze heiligmaking van onze ligchamen nog volmaakt. Wanneer wij dit hoogwaardig Sacrament ontvangen, mogen wij met den apostel zeggen: Vivo autemjam non ego,vivit vero in me Christus. (2) Dan zijn mijne oogen de oogen van Jesus, mijne handen de handen (1) I. Pet. ii, 9. (2) Gal, li, 90.
143
MAAND VAN MARIA.
van Jesus; mijn hart het hart van Jesus; zijn bloed heeft in mijne aderen gevloeid. Wel hoe! ik zou van de lidmaten van Jesus Christus de lidmaten der onzuiverheid maken! ik zou, op zekere quot;wijze, Jesus Christus in mijnen persoon den medepligtigc van mijne buitensporigheden maken! ik zou aan de Engelen eenen tvveevoudigen Jesus Christus in mij toonen, eenen Jesus Christus, die de heiligheid zelve is, en eenen Jesus Christus!... Ach! ik durf het niet uitspreken, Ahsit, neen , neen ! nooit!
3quot;. Eindelijk, geene ondeugd is smadelij-ker voor den H. Geest. Mijn kind, gij zijt de tempel van den heiligen Geeai.fi'Iemhra vest ra iemplmn sunt Spiritus sancti. ('2) Welnu, de onkuischheid is de zonde, welke het meest strijdt tegen de heiligheid, die de verblijfplaats der Godheid eischt. Onze kerken ont-blooten, is eene euveldaad, dezelve in ongodsdienstige plaatsen veranderen is eene heiligschennis; op het altaar van den levenden tlod de godin der ontucht plaatsen, dit is hetgeen de profeet den gruwel der verwoesting noemde. Zondaar, doorbreek dien muur, aanschouw uw hart. Rampzalige! gij hebt uwen God in de weegschaal gesteld, en eene schandelijke drift heeft het overwigt bekomen! zij heeft haren troon geplaatst op de puinhoopen van den troon van God zeiven! Neem weg, hebt gij in uwe dwaasheid gezegd, neem dien zoo heiligen God weg, welke
(1) Cor. vi, 19.
144
ZEVENDE DAG.
door eenen wenk, door een woord kan beleedigd worden! Tolle. tolle: (1) JVeem dien naauwkeurigen en strengen God voor mijne oogen weg, want zijne wet is tegenstrijdig aan al mijne verlangens! ik wil geene andere wet dan mijne begeerlijkheden en driften: deze zijn mijne leidslieden, mijne leeraars, mijne meesters: Non habe-mus regem, nisi Caisarem. (2) Zie, Christen, zie, aanschouw nw hart, den tempel dei-God heid, ontheiligd door de ontucht; zij bestiert en gebiedt daar, waar de driemaal heilige God heerschte, o droefheid, o schande!
11. Geene ondeugd is nadeeliger voor den mensch. De onkuischheid is te gelijk het teeken en het begin der verdoemenis.
Het teeken der verdoemenis. Wat zie ik in de verblijfplaats der verdoemden? De verblindheid: Mitte eum in tenebras ex-ter iores; (3) de verwarringen de wanorde: Ubi nullus ordo sed sempiternus horror inhahitat; (4) de slavernij en de onderwerping: Exeat condamnatus ; et diabolus slet a dextris ejus: (5) eindelijk den kna-genden worm van een geweten, dat eeuwig en onophoudelijk verscheurd wordt: Vermis eorum non moritur. (ü) Dit is de onkuischheid , beminde ïheotimus. Verblindheid! De heilige Bernardus heeft in weinige woorden gezegd: Wanneer de mensch zich door den hoogmoed laat medeslepen, zegt
(1) Joan, xix, 15. (2) blid. (3) Matth. XIII, 13. (4) .lob. XL. 23. (B; Psalm. cxnr. (6) Marc, ix, 13.
43 5
145
MAAND VAN MARIA.
de heilige leeraar, dan is hij eenmensch, die zondigt, maar die zondigt als een engel; bezwijkt hij ondar de gierigheid, het is een mensch, die zondigt, maar die zondigt als mensch; geeft quot;.lij zich over aan de-ontuchtige, vleeschelijke wellusten, hij zondigt, maar hij zondigt als een dier; welnu, indien hij zondigt als een dier, dan heeft hij dat licht der rede niet meer, welke hem van het dier onderscheidt. Waarlijk indien die ongelukkige zonde in eene ziel heerscht, dan is er in haai' niets meer dan dikke duisternissen en schrikkelijke gevoelloosheid; men vergeet de belangrijkste pligten men slagtolfert zijne familie, zijne eer, zijn leven; ja, de dood zelf zou haar de oogen niet kunnen openen.
Doch laat ons verder gaan, beminde Theotimus, de onzuiverheid is de wanorde van de ziel en de wanorde der zamenle-vinrj. Tertullianus zeide, dat de zonde van ontucht al de andere aan hare zijde en in hare dienst heeft; het is voor haar, dat de moordenaar het menschelijke bloed vergiet, dat de trouweloosheid het vergift bereidt, dat de overdaad verkwist, dat de meineedige bedriegt, dat de heiligscheiuler aanrandt wat het heiligste is. Dit is hetgeen ons Gods Zoon zelf leert, wanneer hij ons den onzuivoren geest toont, gevolgd van zeven andere duivels zoo boos, dikwijls boozer dan hij : Et assumet septem alios spiritus secum nequiores se. (1) Ja, (i) Matth. xii, 45.
140
ZEVENDE .DAG.
beminde Theotimus, doe uit het graf oprijzen, en vergader al de ongeloovigen, al de zelfmoordenaars,al de misdadigen, die hun hoofd op het schatvot gehragt hebben; al die jonge lieden, reeds door de buitensporigheden oud geworden, en als versleten door de ondeugd, in hot graf nederdalende; ondervraag hen, en zij zullen u bijna allen antwoorden: Wee mij! rampzalige drift, trouweloozc vrienden, inogt ik u nimmer gekend hebben! Beminde Theotimus, neem de zuiverheid van de aarde weg, dan is alles verward; de tweedragt zaait twist in al de huisgezinnen; er is geene rust meer noch voor den man, noch voor de vrouw; ongelukkige ouders beven voor de onschuld hunner kinderen; al de banden zijn verbroken ; een ontuchtig volk is een barbaarsch volk, want die ondeugd vraagt en eischt bloed. Doorblader de geschiedenis, Theotimus, en gij zult er van overtuigd zijn.
Bij de verblindheid en de wanorde voegt de onkuischheid de slavernij en wel de schandelijkste slavernij. Alles verandert schielijk in een jong mensch; zijne frissche kleur verdwijnt, zijne oogen zijn duister; hij is bleek, kwijnend, hij vergaat: die verandering wordt bewonderd, het is een geheim, doch een enkel woord gaat u dit geheim kenbaar maken. Een dwingeland, een wreede meester doodt hem langzaam. Dicarn nomen bestial; die dwingeland is de onkuischheid. Beminde Theotimus, d aa
•147
MAAND VAN MARTA.
148
in het hart van dien ongelukkigen slaaf van de woedendste der driften. Welke slavernij! de duivel gebiedt er als meester, hij brengt zijn slagtoffer van schelmstuk tot schelmstuk. — Maar ik heb niets meer om uwe verlangens te voldoen. — Er is niets aangelegen, ga, ontleen geld, maak schuld op schuld. — Maar mijn herinneringsvermogen verzwakt, mijn verstand wordt verduisterd, al mijne zielskrachten verslappen. -— Er is niets aangelegen, ga, gehoorzaam! — Maar ik kwijn, mijne krachten verminderen, ik verga alle dagen. — Er is niets aangelegen, ga voort van wanorde in wanorde tot aan het graf, en bewaarheid de uitspraak van God, dien gij verlaten hebt: Et ossa ejus implebuntur vitiis adolescentice sum, et cum eo inpul-vere dormient! {\) Zijne heenderen zullen met de ondeugden zijner jeuyd vervuld worden en met hem in het slof slapen. Van daar ontstaat de worm van het geweten, vierde overeenkomst van den ontuchtige met den verdoemde. Naauwelijks heeft die ongelukkige aan zijne zinnen toegestaan hetgeen de wet Gods hem verbiedt, of hij staat verbaasd, hij is beschaamd, en gelijk Caïn, overgelaten aan zijne eigene zonde, die zijne straf en pijniging wordt. Rondom zich niets zien dan vrees en rampen, achter zich een en afgrond hebben, en voor zich eenen anderen; schrikkelijke kwalen geil) i. Joh. I 11.
ZEVENDE DAG.
voelen, nog veel schrikkelijker kwalen vreezen; begrijp en overweeg wel een zoodanig bestaan, en gij zult dat van den ontuehtigen mensch kennen.
Zal dit genoeg zijn, beminde Theotimus, nopens die droevige stolquot;? Neen, gaan wij voort: Onzuiverheid oorsprong van verdoemenis: waarom? Omdat geene zonde eenen zondaar gemakkelijker tot herhaling brengt; omdat geene zonde hem meer aan de bekoring der wanhoop blootstelt. Waarlijk, bij den ontuchtige wordt de wil drift, de drift verandert in gewoonte, de gewoonte in noodzakelijkheid: alsdan volgt de eeno herhaling op de andere; dan is hij verkocht aan de zonde; Vcnumdatus suh peccato. (1) Wat zal, nadat hij eenigen tijd in zijne boeijen geworsteld heeft, het einde zijner zwakke pogingen wezen? Eene afgrijsselijke wanhoop: Desperantes semelipsos tradide-runt impudicitice. ('2) Ja beminde Theotimus, de ontuchtige wanhoopt aan alles. Hij wanhoopt aan zijne bekeering. De zonde zegt hij, is bij mij eene tweede natuur geworden, hoe zal ik mij van mij zelven kunnen scheiden , en van hetgeen op zekere wijze mijn eigen wezen geworden is! Indien hij , vermoeid, beschaamd over die wreede slavernij, zich gepraamd voelt om dezelve te verlaten, dan wanhoopt hij aan zijne volharding. Heb ik dit niet honderdmaal trachten te doen, en ben ik niet honderdmaal na de vaste (t) Rom. vu. 14. (J) Ephes. IV, 1'J.
149
MAAND VAN MARIA.
voornemens ellendig hervallen? Eindelijk hij wanhoopt te gelijk aan God en aan zich zeiven. Aan God, na zoo veel tegenstand, belofte en hervallingen: in God is alles heilig, in mij alles zonde; hij zou mij geene vergiffenis kunnen geven, ik heb hem te dikwijls vergramd, ik ben een ondankbare, een trou-welooze, een wangedrogt in zijne oogen, zijne goedheden onwaardig. Hij wanhoopt aan zich zeiven, zijne zwakheid, het geweld zijner driften, de onstandvastigheid, in zijne beloften, met één woord, alles benaauwt en verschrikt hem. Beminde Theotimus, wat zal hij in dien rampzaligen staat doen? Is dau waarlijk alles verloren? Neen, neen, ongelukkige ziel! alles is niet verloren, aangezien gij in den hemel nog eene voorspreekster en Moeder hebt, Maria is de toevlugt dei-zondaars, de hoop der wanhopenden. Gelukkig hij, die zich met een ootmoedig vertrouwen in haren moederlijken schoot werpt! Qui me invenit, invenict vüam et hauriet salulem a Domino. (1).
VOORfiTCKr/i).
Twee jonge Spanjaarden, welker echte naam de P. Mallei niet heeft willen kenbaar maken, om de eer hunner familie niet te kwetsen, en welke wij Aljihonsus en Ferdinand zullen noemen, leefden sedert lang in eene naauvve vriendschap, indien men den naam van vriendschap mag geven aan eene (i) Prov. vin, 53.
-150
ZEVENDE DAG.
vereeniging die door de ondeugd gevormd is; zij woonden te Madrid, en leefden in eene schrikkelijke ongebondenheid Ferdinand, die ongetwijfeldminpligtig wasvoor God, had eenen droom, welken de Hemel hem toezond, om hem uit de diepte van den afgrond te doen opstaan. Hem dacht dat hij twee zeer groote reuzen zag van een verschrikkelijk aanzien, dieschielijkzijnekamer binnenkwamen, hem vastgrepen en op den oever der zee droegen. Een schrikkelijk onweder barstte uit op de golven, die zich hemelhoog verhieven; die dikke duisternissen werden onderbroken doorgedurige bliksems, en de donder rommelde met een ijsselijk gedruis. Afgrijsselijke spoken kwamen aangedreven op schepen, die snel op den oever geworpen werden; al de menschen,welke zij konden vatten, klonken ze in boeijen, en leidden hen gebonden op hunne vaartuigen. Onder die gevangenen, herkende Ferdinand zijnen vriend Alphonsus; hij zelf werd op zijne beurt omringd van die monsters, die hem reeds medesleepten, toen hij den naam van Maria aanriep, waarop terstond dit af-grijsselijkgezigt verdween; doch er verscheen een ander, dat nog verschrikkelijker was.
De regtvaardige Regter op zijnen regter-stoel gezeten, verscheen voor zijne oogen, zijne heilige Moeder zat aan zijne regterhand, en duizende Engelen omringden den troon. Na Ferdinand met een streng en dreigend gelaat aangezien te hebben, ging hij zijne
151
MAAND VAN MARIA.
gramschap op hem uitvoeren, wanneer die ongelukkige weder den bijstand van de heilige Maagd afsmeekte, belovende, indien hij genade bekwam, de wereld te verlaten, en zijne dwalingen door eene strenge boetvaardigheid uit te wisschen. Maria bewoog haren vergramden Zoon tot zijn voordeel en wederhield den slag, die hem ging treffen.
Nadat Ferdinand ontwaakt was, zag hij, dat de planken van zijne kahier bevochtigd waren door de tranen, die hij, gedurende dien verschrikkelijken nacht, had gestort. Die waarschuwing, welke zeker niet komen kon dan van den Hemel, boezemde hein ernstige overwegingen in, en hij beloofde met eede voor God, in een streng klooster te gaan. Intusschen kwam Alphonsus, die, hem buitengewoon diep denkend en zeer onsteld ziende, den spot dreef met zijn droefgeestig gelaat, en hem poogde te verlustigen met van hunne vermaken te spreken. Ferdinand verhaalt hem al de omstandigheden van den droom, welken hij gehad heeft, en zegt hem met ernst, dat hij besloten en zelfs met eede beloofd heeft van leven te veranderen, en in een klooster te gaan. Na zijn verhaal hernam Alphonsus het woord met eenen bitteren glimlach, dreef met zijne ligtgeloovigheid en zijn voornemen den spot, en zeide: zoudt gij mij ook met u in uwe dwaasheid niet willen medeslepen? Wel hoe, Ferdinand, laat ons die kinderachtige schrikbeelden daar laten, en scheppen wij wedermoed. En ik
152
ZEVENDE DAG.
ook, voegde hij er bij, ik verlang en hoop ook zalig te worden; doch zoo spoedig niet, het zal later tijd genoeg zijn, de Jongheid moet voorbij wezen. Weet gij niet, dat het geloof ons zegt. dat er, om den hemel te winnen niet anders vereischt wordt dan wel te eindigen?
In het midden der zamenspraak, komt een dienstbode gansch buiten adem Alphonsus waarschuwen, dat twee jonge lieden hem afwachten aan de deur, voor eene zaak, die niet kan uitgesteld worden. »Ik kom, zegt hij, in een oogenblik ben ik bij u; Ferdinand, denk niet meer aan uwe inbeeldingen! Hij komt spoedig beneden, en vindt op de straat twee jonge heeren, met welke hij in twist geraakt was. Zoodra zij hem zien, vallen zij hem te lijf, en doorsteken hom op verscheidene plaatsen zijns ligchaams, nemen de vlugt en laten hem in zijn bloed zwemmende. Ferdinand komt toegesneld op het gerucht, maar het was te laat, Op het gezigt van dat bebloede lijk: wordt hij als door den bliksem getroffen, en erkent de waarheid van den droom, dien hij gehadheeft. Hij gaat zich voor de voeten van eenen biechtvader werpen, verhaalt hem dit beweenlijk voorval, spreekt hem van de gelofte, die hij gedaan heeft, vernieuwt en bevestigd dezelve voor zijne voelen. Na eene biecht, vergezeld van eenen stroom van tranen, gesproken te hebben, ontvangt hij de absolutie, en keert weder in de genade en vriendschap van God. Hij heeft reeds alles verkocht wat hij bezit, om 43 7.
-153
MAAND VAN MARIA,
154
aan cle armen uit te deelen. Doch, o rampzalig uitwerksel der gewoonte! welhaast ontwaken weder zijne hartstogten; in plaats van zijne rijkdommen aan de armen uit te deelen, verkwist hij dezelve in spelen, feesten en slemperijen; hij werpt zich weder in het modder der onzuiverheid. Uitgeput door zoo vele ongebondenheden, ten prooi aan duizen-de ongesteldheden, die er de wrange vruchten van waren, ontvangt hij nog eene waarschuwing van den hemel. Het scheen hem, dat de put des afgronds voor zijne voeten geopend werd, en in zijne gloeijende ovens zag hij duizende verdoemden, op welke de duivels hunne woede uitwerkten. Hij zag ook wederom den ontzaggelijken Regter, gezeten op zijnenregterstoel,gebiedende aan dehelsche geesten hem aan te grijpen en in don afgrond te werpen. Sidderend van schrik beveelt hij zich op nieuw aan de goedheid van Maria, en deze werpt zich aanstonds voor den troon neder. „Mijne moeder, zegt haar de regt-vaardige Regter, waartoe is het noodig dat gij nog voor eenen ondankbare smeekt? Geef hem nog eens vergiffenis, antwoordde de heilige Maagd; indien hij nog in zijne wanorde hervalt, dan stem ik er in toe, geene voorspraak meer van mijnen kant, en geene vergiffenis meer van den uwen. Wel nu! mijne Moeder, hot zij zoo gelijk gij het verzoekt, antwoordde de Opperregter. Doch wat u aangaat, o mensch, voegde hij er bij, onthoud we], dat gij niets meer zult te hopen
ZEVENDE DAG.
hebben van detusschenkomstnüjnerMoeder, indien gij de laatste gunst niet wel gebruikt.quot;
Ferdinand word getroffen, en deed boetvaardigheid, en tot het pad der deugd we-derkeerende, bekwam hij wederom de gezondheid. Doch, c dwingelandij der kwade gewoonten! Naauwelijks had hij alduseenige dagen doorgebragt, of hij ging de gelegenheid van zondigen tegemoet. De ongelukkige hervalt, en hij valt dieper dan ooit; tot de uiterste armoede gebragt, niets meer hebbende om zijne ongebondenheden te voldoen, begeeft hij zich op een schip, dat naar Amerika vertrok, in de hoop van daar zijne fortuin te herstellen. Hij landt te Lima, de hoofdstad van Peru, aan. Al het goud, dat hij door geoorloofde of ongeoorloofde middelen, wint, wordt in den verslindenden afgrond zijner driften verspild. Hij wordt wederom ziek, en acht zich gelukkig eene schuilplaats te vinden in een ver van de stad gelegen gasthuis. Ferdinand, zijne kwaal van dag tot dag ziende verergeren, begint tol zich zeiven weder te keeren. Hij hoort van eenen ijverigen zendeling of missionaris spreken, die Spanjaard is gelijk hij, en zelfs zijn medeburger. Hij doet hem verzoeken eenen ongelukkige te willen te hulp komen, die in het grootste gevaar naar ziel en ligchaam was. De pater komt zonder toeven, en Ferdinand spreekt hem zijne biecht, onder het storten van een' tranenvloed. Hij spreekt hem van zijne gelofte ; de pater belooft hem te helpen in de
155
MAAND VAN MARIA.
keus van een klooster, en er hem te doen aannemen, zoodra liij zijne gezondheid zal herkregen hebben.
De verligting der ziel bragt niet weinig toe aan de herstellingen des ligchaams; maaide wijze bemerkingen verdwenen met het gevaar, en na zijne herstelde gezondheid keerde hij tot zijne rampzalige neigingen terug. Om zijne belofte van in een klooster te gaan, niet te volbrengen, haastte hij zich om het gasthuis te verlaten, eer de heilige kloosterling wederkwam; hij kwam zelts te Lima niet meer, en begon geheel het land te doorloopen, verdubbelde op nieuw zijne boosheden met eene soort van woede, alsoi' hij daardoor zich voor eenige weken bekeering had willen schadeloos stellen.
Verscheidene jaren daarna begeeft zich de missionaris, door zijnen apostolischen ijver aangezet, naar de ontoegankelijke bergen en bosschen van Peru, om daar zielen voor.Tesus Christus te winnen. Hij kiest tol middelpunt zijner missie eene kleine stad, gebouwd op eene hoogte, waar de bergbewoners van dit gewest dikwijls kwamen. Na de oefening zijner heilige bediening, was zijn vermaak de zieken te vertroosten in een hospitaal dei-stad. Op zekeren dag hoort hij in eenen hoek een aanhoudend gezucht, hij begeeft er zich naar toe, vindt daar op een weinig halfverrot stroo eenen mensch, of eerder een geraamte liggen, geheel uitgeteerd, met ingevalleneen doodbleeke waneen, met verstorvene oosen.
156
ZEVKMUE PAG.
reods den stank van een dood ligchaam uit-wasemende; liet was Ferdinand. Reeds met een voet in de eeuwigheid, opent hij half zijne stervende oogen, en erkent den pater: »Hoe ongelukkig hen ik, roept hij met het uiterste geweld uit, moet ik dan overal dien priester ontmoeten? het is niet genoeg, dat hij de misdaden van mijn leven kent; hij moet mij ook nog zien sterven als een verdoemde en mijne rampzalige eeuwigheid zien beginnen.quot;
Na deze woorden begon hij wederom zijn ijsselijk gekerm, hetwelk buiten twijfel veroorzaakt werd door het geheugen van zoo vele ter zaligheid gunstige gelegenheden, die hij door zijne schuld verloren had, en in het midden van dien hartverscheurenden spijt, niettegenstaande de pogingen van den heiligen kloosterling, ontweldigde zijne met boosheden beladene ziel zich van dat verrot ligchaam, en ging, niet meer in droom of schijn, maar inderdaad voor den ontzaggelijken regterstoel verschijnen.
(Geestelijke retraite van pater MalTei.)
OEFENING.
Keer in de bekoringen uwe oogen naar Maria: neem hijzonder uwe toevlugt tot de onbevlekte ontvangenis van die Koningin der maanden.
O Maria, zonder zonde ontvangen, hid voor ons, die onze toevlugt lot u nemen.
Pius VII heeft door een rescript van 24 November 1793, voor eeuwig verleend, aan al de geloovigen
157
MAAND VAN MARIA.
honderd dagen aflaat iederen keer dat zij godvruchtig en met een berouwhebbend hart het eene of het andere dier twee volgf-nde schietgebeden zullen lezen.
Geloofd zij de heilige en onbevlekte ontvangenis van de heilige Maagd Maria.
In conceptione tua, Virgo Maria, imma-culata fuisti: ora pro nobis Patrem, cujus Filium Jesura, de Spiritu santo conceptum, peperisti.
In uwe ontvangenis. Maagd Maria, zijt gij onbevlekt geweest: bid voor ons den Vader, wiens Zoon Jesus ontvangen van den heiligen Geest, gij gebaard hebt.
ACHTSTE DAG.
OPDRAGT VAN MARIA IN DEN TEMPEL.
Maria offerde en wijdde zich geheel aan den Heer toe: zij koos hem tot haren bruidegom, en droeg hem hare maagdelijke zuiverheid op. Wie toch had haar de waarde der maagdelijke zuiverheid leeren kennen, terwijl al de dochters van Israël het geluk verlangden van moeder te zijn, in do hoop van den gewenschten der volkeren ter wereld te brengen ? Waar heeft Maria de gedachte geput van eene dergelijke offerande, en den moed, om dezelve op te dragen en te voltrekken? O! het is, omdat de heilige Geest, die van het oogenblik harer onbevlekte ontvangenis af, bezit van haar hart genomen had, haar teneenemaal dehemelschebeminnelijk-heden van den maagdelijken staat veropenbaard had. Dochters van Jerusalem, riep zij
158
ACHTSTE DAG.
mot dc bruid der gezangen uit, gaat aan don goddelijken bruidegom zeggen! dat ik van liofde kwijn. O! wanneer zal ik mogen zeggen: Ik heb hem gevonden, dien mijn harl bemint; ik heb hem gevonden, en ik zal hem niet laten gaan. O Maria, uw wensch is vol-bragt, uw welbeminde hoort u geheel toe, en gij zijt geheel de zijne. Hij schept zijn behagen in het midden der leliën, en die bloem, welke de aarde niet kende, ontluikt in uw hart; hare glinsterende schoonheid, de aangename geur, welke zij uitwasemt, hebben den Koning der koningen getroffen.
BEHOED- EN GENEESMIDDELS TEGEN DE ONKUiSCHHKlD.
Meditatie of overweging.
O zuiverheid, o hemelsche deugd, die de menschen in Engelen verandert, hoe groot zou hunne achting voor die evangelische parel zijn, indien zij u kenden; welke voorzorgen zouden zij gebruiken, om dien dierbaren schat te bewaren, welken zij in zulke brooze vaten dragen ! O beminde Theotimus, hoe gelukkig zou ik mij achten, konde ik u voor die deugd de liefde en achting inboezemen, welke zij verdient! Met welke vurigheid zoudt gij al de middelen in het werk stellen, die men u zou kunnen aanbieden orn dezelve van allen aanval te bevrijden !
Luister en overweeg in ernst welke middelen onze goddelijke Meesterons zelf aanwijst: Waakt en bidt, opdat gij in de bekoring niet
159
MAAND VAN MARIA.
hezwijket. (1) Deze soort -van duivels, zegt hij elders, kan niet uitgejaagd worden dan door het gebed en het vasten.Dus zijn de waakzaamheid het gebed en de versterving de geestelijke wapenen, van welke hij wil dat wij tegen de onzuiverheid zullen gebruikmaken.
Beminde Theotimus, door de waakzaamheid moet gij het waken over uwe zintuigen en uw hart verslaan, als ook het vlugten dei- gelegenheden.
1°. Hel waken over de zintuigen. De dood, zegt de profeet, is langs de vensters binnen gekomen: Asccndit mors per fenestras. (2) Die vensters der ziel zijn de oogen en de ooren; voornamelijk de oogen, langs welke de ondeugd maar al te dikwijls binnensluipt. Hoevelen zouden er deugdzaam geweest zijn, indien zij blind en dool'geweest waren! Maar omdat zij de oogen hebben laten vallen op gevaarlijke voorwerpen, omdat zij geluisterd hebben naar onzuivere redevoeringen en gezangen, zijn zij verloren gegaan. Het was om dit ongeluk te vermijden, dat de heilige man Job, zeide: Ik heb een verbond aangegaan met mijne oogen, om zelfs niet te denken aan hetgeen mijne ziel zou kunnen besmeuren. Plaats aan uwe ooren, zegt de heilige Geest door den mond van den Wijzen man, eene doornen haag: Sepi aures tuas spmts. (3) Indien gij over die twee zintuigen waakt, hebt gij reeds eene groote overwinning over den duivel behaald.
(1) Mattb. xxvi, •»!. ('2) Jer. ix, 85. (3) Eccl. xxvnr,®'.
160
ACHTSTE DAG.
2°. Het waken over het hart. Dat is, de al te teedere aanklevingen en al wat dezelve zou kunnen voortbrengen, vermijden: en dat men zich niet inbeelde, dat zulke genegen-lieden zonder gevaar zijn, zelfs wanneer zij alleen schijnen op de deugd en de verdiensten te steunen. Welk'; deugd men van beide kanten zou kunnen bezitten, hoe onschuldig, hoe godvruchtig uwe vrienden ook zijn, welk voordeel gij er uit meent te zullen trekken tot uwen geestelijken voortgang, neem wel acht en mistrouw u: het is een van de gewoon-lijkste strikken des duivels ten opzigte der godvruchtige personen. Verre van zich tegen zulke verkleefdheden en verbindtenissen te verzetten, doet hij dezelve ontstaan, hij onderhoudt ze en doet ze gelooven, dat dit alles maar om de Zaligheid en de dienst van God is. Hij laat die dwaling voortgaan zoo ver het hem mogelijk is; en hoe veel tijds hij daar ook aanbestede, heeft hij er nooit spijt van, als hij slechts zijn doel kan bereiken, en wanneer die zoo gezegde geestelijke vriendschap maar verandert in vleeschelijke genegenheid. O, hoe velen hebben aldus met den geest begonnen en met het vleescli geëindigd? Wat u aangaat, beminde ïheotimus, verbreek die aanklevingen, zoodra gij gevoelt dat zij in uw hart dringen, breek ze af, wijl uwe zaligheid daarvan afhangt.
3°. Het vlugten der gelegenheden. Er zijn bekoringen, over welke men niet zegepraalt dan met tegen dezelve te strijden: achteruit
161
MAAND VAN MARIA,
162
gaan, is reeds overwonnen zijn. Maar wat de onzuiverheid betreft, hiermede is het geheel anders gelegen; men kan hier niet zegepralen dan met te vlugton. Ja, indien gij mij vraagt wat u te doen staat in de gevaarlijke gelegenheden , dan zal ik u antwoorden: vlugt; stelt gij mij honderdmaal dezelfde vraag voor, ik zal u hondermaal antwoorden; vlugt. Dooide vlugt moet men den strijd beginnen, dooide vlugt moet men in denzelven voortgaan, door de vlugt moet men hem eindigen. Wanneer degenen, die gij zoudt moeten verlaten, u aangenamer zouden zijn dan uw oogappel, voordeeliger dan uw regter voet en uwe reg-ter hand, alsdan is het, dat gij moet doen hetgeen orize goddelijke Meester ons zoo aanbevolen heeft! Indien uw regter oog tot gelegenheid van zondigen dient, ruk het uit en werp het verre van u; indien uw voet of uwe regterhand u verergert, kap ze af en werp ze verre van u. Welk is de ware zin van dit zoo stellig en krachtdadig gebod ? Is het niet, dat men het gevaar uit al zijn vermogen moet vlugten? Bij- gevolg, vermijd die verdachte gezelschappen en dien gevaarlijken omgang. — Maar ik word er geene bekoring gewaar. — Bedrog en list van den vijand; vlugt, geloof mij : die zich aan het gevaar blootstelt, zal er in vergaan; het is de heilige Geest, die het gezegd heeft. Gij zijt niet sterker dan Samson, noch heiliger dan David. —■ Maar die gezelschappen zijn mijn vermaak, mijn hart is er meer aan gekleefd
ACHTSTE DAG.
dan aan iets anders ter wereld. Reden te meer om er u van te verwijderen. Onze Zaligmaker gebiedt het ons op strafvanbuitenhet rijk der hemelen gesloten te worden. Denk eens ernstig na, of gij liever hebt u te berooven van die verkeeringen, die altoos met zonde eindigen, of wel den hemel te verliezen: kies!
Het gebed, en door het gebed moet men in het algemeen verstaan alle verheffing der ziel tot God, zoo als deoverwegingvande waarheden der zali gheid, der christelijke deugden, de herinnering aan Gods weldaden; het gebed, zeg ik, iseen der zekerste hulpmiddelen tegen alle soort van bekoring, maar vooral tegen do bekoringen van onzuiverheid. De Zaligmaker zegt niet alleenlijk: Waakt; maar waakt en bidt opdat gij in geene bekoring vallet. Een kerkvader zegt, dat, gelijk het geroep de dieven op de vlugt jaagt en de buren tot hulp doet toesnellen, zoo ook de stem van het gebed de duivels verdrijft en de Engelen en Heiligen tot hulp van den biddenden roept.
De gedachte aan de uitersten der mensehen is ook een krachtdadig hulpmiddel tegen de onzuiverheid. Gedenk, en dit is de raad van don Wijzen Man, gedenk uweuiter-sten, en gij zult nooit noodigen. (1) Voornamelijk is het overwegen der hel en der ongelukkige eeuwigheid bekwaam om ons op den boord van den afgrond te wederhouden. Houd altijd in het geheugen wat een heilige vader zegt; eens verloren , altijd verloren :
(i) Ecci. XII, 40.
163
MAAND VAN MARIA.
Semel periisse, aeternum est. Voor een oogenblik vermaak eene eeuwigheid van folteringen; Momentum, quod delect at, aeternum quod cruciat.
Anderen denken op hetlijden van den Zaligmaker. Het aanzien alleen van een kruisbeeld is bekwaam om al liet vuur der ongeregelde neigingen uit te blussehen. «Wel hoe, zal men met den heiligen Barnardus zeggen, mijn God is aan een kruis gehecht, en ik zou mij aan misdadige vermaken overgeven ?quot;
Het zal ook zeer nuttig zijn zich met het teeken des kruises te wapenen, en het te maken op de borst, of met vurigheid de heilige namen van Jesus en Maria aan te roepen.
Wat u betreft, beminde Theotimus, ik raad u vooral uwe toevlugt te nemen tot Maria, tot die Koningin der Maagden; zij is altijd bereid om hare kinderen te helpen, maar allermeest in de aanvallen, welke de duivel op hunne kuischheid doet, dan is het, dat zij zieh herinnert onze moeder te zijn. Ach! indien eene moeder haar kind op liet punt zag van door eene schrikkelijke slang verslonden te worden, hoe zou zij zich haasten om hulp toe te brengen aan dien, welken zij meer dan zich zeiven bemint! Maria schept behagen met in de Christenen eene deugd te beschermen, die haar zoo aangenaam is;en zij verplet het hoofd der oude slang zoo dikwijls zij ons helpt om over hetzelve eene dergelijke zege te behalen; zeg haar in die gevaarlijke oogenblikken;
164
ACHTSTE DAG.
Virgo singularis,
Inter omnes mitis,
Nos culpis solutos,
Mites lac et castos. O bevoorregte Maagd onder al de maagden, voorbeeld van zoetaardigheid en goedheid, wij bidden u, maak ons, na de vergiffenis onzer fouten bekomen te hebben, aangenaam en kuisch voor de oogen van uwen Zoon, Laat ons bij het gebed, het naderen tot de heilige Sacramenten voegen. Hebt gij het ongeluk gehad de heilige deugd van kuisch-heid te bevlekken, en zelfs eenige bewee-nenswaardige gewoonte aangenomen, dan is het middel, om er uit op te staan, aanstonds uwe toevlugt te nemen tot het Sacrament der Biecht Er is geen krachtdadiger hulpmiddel dan de ootmoedige belijdenis, niet alleen van uwe zonden, maar ook van uwe bekoringen. Indien gij mij vraagt welken regel gij moet volgen, zal ik u den volgenden aanwijzen : zoodra gij gevoelt, dat uwe krachten verzwakken, neem dan aanstonds uwe toevlugt tothetheilzamebad der boetvaardigheid. Om u iets stelligs te zeggen, meen ik dat men in hot begin eener geestelijke genezing, ten minste eens ter week, tot den stoel dor boetvaardigheid moet naderen, tot dat de ziel krachten bekomen heeft. Tweemaal biechten zou mogelijk beter zijn; volgt te dien opzigte den raad van uwen biechtvader. Hetgeen ik zeg aangaande het voordeel en de noodzakelijkheid van de biecht, dat zeg ik met meer-
165
MAAND VAN MARIA
dere reden van het heilig Sacrament des Altaars, dat is hetbroodderstervenden,de wijn die maagden voortbrengt, gelijk het water het vuur uitdooft, zoo dooft dit hemelsch manna ook het vuur der begeerlijkheid uit.
De versterving. Dat dit woord u niet ver-schrikke: men spreekt hier niet van strengheden, van lijfkastijdingen, zoo als de heilige zielen alle dagen op zich zeiven uitoefenen. God behoede mij evenwel, u daarvan af te keeren, indien gij u rampzalige hervallingen in zware zonden te verwijten hebt. Is het niet regtvaardig de strengheden der boetvaardigheid te doen gevoelen aan een vleesch, dat maar al te veel de pligtige vermaken der zonden genoten heeft! U van dezelve beroo-ven zijn van hetgeen de Heiligen aller eeuwen aangezien hebben als het zout der kuischheid. Overweeg en begrijp wel den zin van dit woord. Gij weet waartoe het zout nuttig is: het behoudt de spijzen, insgelijks bewaart de versterving het ligchaam en de ziel voor bederf. Evenwel, uwe zwakheid in aanmerking nemende, zal ik u niet zeggen: om den bekoorder te overwinnen, moet gij doen gelijk de heilige Bernardus, die, gevoelende dat hij door onkuische gedachten aangerand werd, zich tot aan den hals in eenen ijskouden vijver ging werpen, tot dat het onzuivere vuur uitgedoofd was, noch gelijk een heilige Martinianus, die zich in gevaarlijke omstandigheden bevindende, met zijne voeten op gloeijende kolen stond, en zich
166
ACHTSTE DAG.
167
zeiven aldus aansprak: Martinianus, gij kunt de hitte van een vuur, zoo als dit is, niet lijden, hoe zult gij dat van de hel kunnen uitstaan, wolk voor u bestemd is, indien gij in de bekoring toestemt. Eindelijk, ik zal u niet aanraden, u, gelijk de heilige Benedic-tus, tusschen de doornen en distels te wentelen, om don prikkel van het vleesch door liet gevoel der pijnen te verdooven. Maar ik zal u zeggen: 1quot;. Weiger aan u zeiven de onmatigheden in vleesch en wijn, die meer verdoemden voortgebragt hebben dan Nero, Diocletianus, en al de vervolgers te zamen, apostaten gemaakt hebben. 2U. Blijf nooit te lang te bed, vlugt de ledigheid; gij weet hoe duur de ledigheid aan David gekost heeft. Een ledig niensch beeft geenen duivel noodig om hem te doen vallen; hij zelf is zijn eerste en gevaarlijkste bekoorder. 3°. Wees naauw-keurig om u van de pligten van uwen staat te kwijten. Het werk en de welgeregelde bezigheden zijn de eerste verzekeringen tegen de aanvallen des duivels. Weet gij hoe de ({. Hieronymus hem ten laatste overwonnen heeft?Hij gebruikte eerst al wat de boetvaardigheid hethardste en pijnlijkste kon hebben, en nogthans bekende hij, dat hij,al waszijn ligchaam door de boetvaardigheid verscheurd en door het vasten afgemat; nog door de geweldigste bekoringen aangetast werd. Maar de gedurige bezigheden werkte in hem al datgene uit; wat zijne strengheden niet zouden hebben kunnen doen. Volg zijn voorbeeld na.
MAAND VAN MAMA.
VOOIiBKHir.D.
Eene teug waters in den naam van Christus gegeven, zal niet onbeloond blijven, hij zelf verzekert het ons in zijn H. Evangelie. (1) De ondervinding heelt bewezen,dat eene ligte versterving, eene kleine offerande ter eere van de allerheiligste Maagd, nooit hare vergelding gemist hebben, en zelfs meer dan eene door uitmuntende gunsten zijn beloond geweest. Tot staving der waarheid diene liet volgende voorbeeld.
Een jongeling bevond zich met een kloosterling en andere reizigers in een vaartuig om eene kleine overvaart te doen in de omstreken van Genua. Hij hield in zijne handen een dier zedebedervende boeken, die helaas! maar al te veel in onze ongelukkige eeuw bekend zijn; van tijd tot tijd las hij er in, en zeide luid op tot het gezelschap, met eene soort van trotschheid : Dit is een uitmuntend boek; vol geest; het is mijn innig welbehagen, ik zou het willen van buiten kennen, ik zou het voor geen schat geven, vervolgens sprak hij den kloosterling aan: Pater zeide hij, indien gij de nieuwsgierigheid hadt om het te bezigtigen, zoudt gij welhaast overtuigd zijn dat ik niet lieg. De kloosterling nam hot boek aan, en naauwelijks had hij er eenige regels in gelezen of hij deed hetzelve toe en gaf het dadelijk weder. De jongeling praamde hem om verder te lezen. Neen, mijnheer, zeide de kloosterling, ik heb ge-
(1) Mare. ix, 40.
-168
1
ACHTSTE DAG.
169
noeg gezien; dergelijke werken zou men zelfs kunnen kennen aan den reuk... Wat wilt gij daarmede zeggen? hernam de jongeling. Ik wil zeggen dat de stank van dergelijke werken gelijk is aan die van doode lig-chamen en riolen : men riekt ze van verre. Ik weet dat er menschen zijn, die er hun voedsel, en misschien zelfs hunne voldoening in vinden; wat kan men er van zeggen, iedereen heeft zijnen lust: wat mij aangaat, God /.ij geloofd, ik heb daar geen trek toe: ik bid u, laat mij gelijk ik ben. — Dit antwoord ontstelde den jongeling: hij werd schaamrood over zijne onvoorzigtigheid. De kloosterling merkte zijne verlegenheid,maar hij wachtte zich wel om er zich van te bedienen om hem nog meer te vernederen; integendeel trachtte hij zijn vertrouwen te winnen door zijne aangename en vriendelijke manieren, en vooral door de vrolijkheid van zijn gesprek. Zoo godvruchtig als geleerd zijnde, was het hem niet moeijelijk het gesprek op eenig voorwerp van godsdienst te doen vallen. Hij begon het aangename der deugd te roemen, en trachtte voornamelijk het geluk van een zuiver hart af te malen. Hij deed zulks met zoo veel zalving en kracht, dat de jongeling, die eene zeer christelijke opvoeding ontvangen en het geloof niet verloren had, niet kon beletten, dat er hem eenige zuchten ontsnapten. De godvruchtige geestelijke liet niet blijken, dat hij het uitwerksel zijner redevoering bemerkte; maar 43 8
MAAND VAN MARIA.
170
op dezelfde wijze voortgaande, beweende hij de dwaling en het ongeluk der jonge lieden, die zich door den stroom der ondeugd laten medeslepen, hij vergeleek hen bij den verloren zoon van het Evangelie, en vond in de geschiedenis van dien jongen verkwister het volmaakte afbeeldsel van een jong hart, dal door schandelijke vermaken van het vleesch verleid en bedorven is; en dit was juist de geschiedenis van dezen jongeling. Ach! hoe uitzinnig moet een Christen zijn, om zijne ziel aan den duivel over te leveren! Wat gelijkt meer op den staat van eenen verdoemde dan die van eene ziel, die onder de slavernij der hartstogten gebragt is? Ach ware het, dat die mensch ten minste zijne toevlugt tot de heilige Maagd name ! Helaas! hernam de jongeling zuchtende, ik beminde haar eertijds vurig! In het collegie, waar ik mijne studie gedaan heb, had men mij zoo zeer bevolen getrouw in hare dienst te wezen! Ik had zelfs eenigen tijd haar scapulier gedragen ; maar ik heb alles daar gelaten, ik ben zelfs beschaamd geweest haar toe te behoo-ren. Zou ik nog mogen hopen wederom hare genegenheid te kunnen erlangen? — Ja, mijn liefkind, antwoordde de kloosterling, en het zal u weinig kosten. Waar is dat boek, van hetwelk gij daar even met zoo veel roem spraakt? — Ach! laat er ons nooit meer van spreken. — Integendeel, men moet er van spreken ; gij verlangt Maria's vriendschap te herwinnen, zegt gij, wel nu, doe
ACHTSTE DAG.
haar de offerande van dit zoo geliefde boek.— Kunt gij mij verzekeren, dat haar dit aangenaam zal zijn, dat zij wederom mijne moeder zal worden! — Ja, mijn kind ik verzeker er u van... Daar is het boek zegt hij....' handel er naar uw welgevallen mede.— Neen, zegt de kloosterling, ik wil u de verdiensten niet benemen, van er zelf regt over te doen. De jongeling houdt aan, en verlangt dat andere handen dan de zijne die offerande doen aan de Koningin der Engelen. Omhetgeschil te eindigen, verdeelen zij het boek en worpen beiden het deel, dat zij genomen hadden, in zèe. O, hoe milddadig vergeldt Maria hetgeen men voor haar doet! Deze zoo kleine en uit zich zelve zoo geringe offerande, werd voor den jongeling eene bron van hemelsche gunsten, die hem na een heilig leven, eenen zaligen dood bezorgden: want in zijn vaderland wedergekeerd, nam hij eene geheele andere levenswijze aan; het menschelijk opzigt (die gevaarlijke struikelsteen van zoo vele jonge lieden) versmadende, zeide hij vaarwel aan al zijne medgezellen, met welke hij zich te voren vermaakte. Eindelijk, eenen afkeer van de wereld hebbende, verliet hij zijne goederen en familie, en begaf zich in een klooster, waar hij, tot het einde zijns levens, tot voorbeeld en stichting diende.
Wat u betreft, beminde Theotimus, ik zal u niet voorstellenaan Maria de offerande te doen van eenige slechte boeken en prenten: ik laat mij voorstaan, dat gij voor dergelijke voor-
171
MAAND VAN MARIA.
werpen al den afschrik licht, welken zij verdienen; maar draag haar van tijd tot tijd de berooving' van eene zeli's geoorloofde voldoening op, dat de getrouwheid aan uwe pligten, de naarstigheid in het werk, uwe gewone verstervingen wezen, deze zijn de verdienstelijkste; de andere offeranden, zonder deze, zouden ijdel en vruchteloos zijn.
AISTUER quot;VOOEBBEIViD.
nMen vleit zich te vergeefs, zeide de eerbiedwaardige Joannes Berchmans, eene tee-dere en gegronde godsvrucht tot de Koningin der Engelen te hebben, indien men de deugden niet bemint, welke zij op eene bijzondere wijze heeft lief gehad, voornamelijk hare zedigheid en zuiverheid... En gelijk de liefde tot Maria niet kan zijn in een hart, zonder dat er de liefde der zuiverheid gevonden wordt, zoo zou deze liefde der zuiverheid niet lang in hetzelve kunnen zijn, zonder de hulp der zedigheid, die er de getrouwste bewaarster van is.quot;
Berchmans oefende geheel zijn leven deze twee deugden in eenen verhevenen graad. Gedurende zijne kindschheid kende hij zelfs niet den naam der ondeugd, strijdig aan deze schoone deugd; hij vlugtte er de verwijderd-ste gevaren van, en het zou genoeg geweest zijn, dat een zijner medegezellen de minste vrijpostigheid in zijne tegenwoordigheid zou genomen hebben, om deszelfs gezelschap te vlugten; ook gebeurde dit bijna nooit, en
•172
ACHTSTE DAG.
werd er somtijds een gevonden die minder geregeld dan de anderen was, aan wien eenig onbetamelijk woord ontsnapte, zoodraBerch-mans te voorschijn kwam, sloot zijne tegenwoordigheid den mond aandenonvoorzigtige of deed hem van gesprek veranderen. Die kostbare zuiverheid, aan welker volmaaktheid hij al deaangekleefdheden en voldoeningen der natuur slagtofferde, was hem onvergelijkelijk dierbaarder dan het leven. Onder-rigt door den Wijzen-man, dat zij eene gaaf des hemels is, stierde hij er onophoudelijk gebeden henen, om ze te doen nederdalen en op zich te trekken; uit vrees dat zijn vertrouwen op den Heer vermetel zoude zijn, indien hij van zijnen kant geene heilige zorgvuldigheid bij den onderstand voegde, dien hij van hem verhoopte, waakte hij gedurig over zich zeiven en verstierf zijn schuldeloos ligchaam; alzoo volbragt hij letterlijk de gewigtige on-derrigting, welke de Zaligmaker zijnen leerlingen gaf, door deze woorden: waakt en bidt.
God liet de groote en aanhoudende naarstigheid niet onbeloond, welke Berchmans aan den dag legde om die hemelsche deugd te bewaren; hij vergunde hem dezelve in eenen zeer uitmuntenden graad, in zoo verre, dat hij hem gedurende geheel zijnen levensloop bevrijdde van alleonzuiverebekoringen, oen zeer zeldzaam voorregt, hetwelk aan de onnoozelste zielen schier nooit toegestaan wordt. Op zekeren dag verhaalde hij die bijzondere gunst aan een' vromen broeder, wel-
173
MAAND VAN MARIA.
ken hij sprak over de wonderbare zuiverheid van de Koningin der Engelen, en over het deel, hetwelk zij er van bezorgt aan hen, die gelofte doen van haar toe tebehooren. «Ik ben haar oneindig veel verschuldigd; zeide hij, omdat zij voor mij van haren lieven Zoon eene bijzondere liefde voor de zuiverheidbekomen heeft, als ook de genade van nooit tot de tegenstrijdige ondeugd bekoord te worden; ik mag en moet het zeggen uit erkentenis harer alvermogende bescherming, dat er mij de eerste gedachten niet van invallen.quot;
Het was genoeg de oogen op Berchmans te slaan, om in het binnenste des harten eene gevoelige liefde voor deze engelachtige deugd te beproeven, en om van alle oneerbare gedachte of verbeeldingverlostte worden. De kardinaal Bellarminus, aan welke men dit wonder verhaalde, werd er tot tranen toe door bewogen. «Dit voorregt, zeide hij, was dat van de zuiverste der maagden, en dit heilig kind moet haar vrij lief zijn om hem hetzelve medegedeeldtehebben.quot; Inderdaad, Lij had dit dikwijls aan zijne goede Moede)' gevraagd met hetrozenboedje van twaalf maal het wees gegroet te bidden, ter eere van hare volmaakte zuiverheid; hij had ook de prijzenswaardige gewoonte aangenomen, van, eer hij slapen ging, een wees gegroet ter eere harer onbevlekte Ontvangenis te lezen.
In het uur des doods, deed hij zich de litanie van de allerheiligste Maagd voorlezen; hij nam een uiterst vermaak in den lof van
■174
NEGENDE DAG.
zijne heilige Moeder, waarvan Hit gebed der Kerk vol is, aan te hooren; maar de namen van Maagd der maagden en van allerzuiverste Moeder waren hem bijzonder welgevallig; men zag hem op deze woorden van blijdschap opspringen, teedere blikken op het beeld van de Koningin der Engelen werpen en door do minzaamheid van zijn gelaat toonen, welke zijne godsvrucht was voor de zuiverste der maagden, en hoe groote liefde hij voor de zuiverheid zelve had.
OEFENING.
Beloof, om in de zonde niet te vallen, aan Maria de tivee middelen le gebruiken, welke haar goddelijke Zoon ons aangewezen heeft; namelijk het gebed en de waakzaamheid.
NEGENDE DAG.
LEVEN VAN MARIA IN DEN TEMPEL.
Maria in het huis des Heeren, voor de menschen verborgen, reeds met haren God vereenigd, deed alle dagen nieuwen voortgang in den weg der heiligheid. Onder den schijn van een gewoon leven, leidde zij een volmaakt leven. Ootmoedig en zedig, ingetogen en stilzwijgend hield zij zich niet bezig dan met het gebed en den arbeid; zij had in al haar doen en laten geen ander inzigt, en vond nergens smaak in, dan in het volbrengen van den goddelijken wil. Onderworpen en eerbiedig ten opzigte van de personen, die
175
MAAND VAN MARIA.
voor haar de plaats van God bekleedden, aanhoorde Mariahunne lessen, volgde hunnen raad, alhoewel zij de gaaf van raad, van wetenschap, van wijsheid, en al de andere gaven van den heiligen Geest bezat. Zal ik spreken van hare zoetaardigheid, van haar geduld, van hare edelmoedige en teedere liefde, van zoo vele andere deugden, die haar eenen invloed op hare gezellinnen gaven, welke zij niet gebruikte dan ora haar tot God te verheffen? Zal ik eindelijk zeggen, dat Maria uit de wereld vlugtte, waarvan zij nogtans niets te vreezen had, en dat zij zelfs de eerste jaren barer kindschheid in dezelve nietwilde doorbrengen? Welk een voorbeeld voor ons, die zoo zwak, zoo wankelend en niettemin zoo lichtvaardig en zoo gewoon zijn zonder voorzorg voort te gaan! Maria, bevestigd in de genade, Maria wier deugdzaamheid beschermd is tegen de verleiding van dewereld en tegen al de aanvallen der hel, vindt, zoo het schijnt, geen genoegzaam verzekerd en afgezonderd verblijf; en wij, die de genade in brooze vaten dragen, die door den minsten schok kunnen gebroken worden, wij durven ons stoutmoedig aan het gevaar blootstellen, wij gaan zelfs dikwijls het kwaad te gemoet, even alsof het ons niet hinderen kon!
DAGELIJKSCHE ZONDEN.
Meditatie of overweging.
Wees getrouw in kleine zaken, en gij zult
176
NEGENDE DAG.
het ook in groote zijn: Qui fidelis est in minimo, et in majori fidelis est. (1) Beminde Theotimus, vlugt de kleine fouten, en uwe zaligheid is als verzekerd. Mijn geliefd kind, hoe hebt gij tot nu toe de dage-lijksche zonde aangezien, hoe hebt gij er over geoordeeld? De gewoonte aannemen van dezelve te bedrijven, is, de twee voor den mensch onverdragelijkste verwijtingen verdienen ; die van ondankbaarheid en dwaasheid. Hier zult gij mij misschien van overdrijving beschuldigen; volg mij, en gij zult van mijn gezegde overtuigd worden.
1°. Da/jclijksche zonde, ware ondankbaarheid. Ik spreek hier niet van die gebreken, die uit enkele zwakheid voortkomen, die als onafscheidelijk zijn van de mensche-lijke natuur, en waarvan de regtvaardige zelfs niet vrij is, noch ook van die fouten, die bij gebrek aan oplettendheid en door overijling voorvallen. Ik spreek van die vrijwillige en voorbedachte overtredingen van de wet des Heeren, in zaken, die men als van weinig belang aanziet. Bespottingen en kwaadsprekendheid in kleinigheden ten opzigte van uwe naasten en welligt van uwe oversten, leugen die gij om te lagchen noemt, en welke evenwel den God beleedigt, die zoo wezenlijk de waarheid als heiligheid is; geest van lafhartigheid van ongestadigheid, van verstrooidheid, die u een kostbaren tijd doet verliezen, die u bijblijft tot in de godsdien-
; 1) Luc. XVI, 1.
43
177
8.
MAAND VAN MARIA.
178
stige oefeningen, tot aan den voet des altaars; toegevendheid en ijdelheid voor valsche ol' ingebeelde voordeden; gansch menschelijke beweegredenen; liet gedurig zoeken van uw eigen voordeel tot zelfs in'het volbrengen uwer pligten. Welnu, hoe vele dergelijke zonden hebt gij misschien bedreven! Dit alles is waar, ik beken het, zult gij mij zeggen; maar het zijn alleenlijk gebreken van weinig gevolg ; zij brengen den dood aan de ziel niet toe, zij zullen mij niet doen verloren gaan.— Zij zullen unietdoenverlorengaan!... Maar rekent gij het voor cene beuzelarij aan den besten der meesters, aan den beminne-lijksten der weldoeners te mishagen? Zij zullen u niet doen verloren gaan! Maar geven zij een gevoelig een beminnend hart te kennen'! Een zoon zegt tot zijnen vader, aan wien hij veel verschuldigd is, aangezien hij hem het leven te danken heeft: O mijn vader, gij moogt gebieden, ik zal u onderdanig zijn, als gij maar altijd do roede in de hand houdt. Zeg eens, Theotimus, is dil de taal der dankbaarheid en liefde? Doch is dit de onze niet? Men volbrengt de wet van God; ja, men volbrengt ze, wanneer derzelver overtreding eene doodzonde is; doch wanneer het er op aankomt om er aan te ontbreken in zaken, die van minder aangelegenheid schijnen, dan maakt men geen bezwaar in ongetrouw te zijn. Men zal behoorlijk des zondags het heilige misoffer bijwonen, omdat het gebod desaangaande klaar en stellig is, en dat men.
NEGENDE DA.G.
479
met hetzelve te overtreden, den haat van God op zich zou trekken; op de andere dagen zal men zich minder moeite geven, men zal zich de verstrooidheden niet veel aantrekken, ïheotimus, een dusdanig gedrag is dit niet van een hart dat weinig liefde bezit? Wel hoe! is God niet altijd dezelfde, altijd even goed, even groot, even waardig gediend te worden? Is het alle dagen hetzelfde slagtoffer niet, dat opgedragen wordt, hetzelfde bloed, dat op het altaar vloeit? Doch laat ons verder gaan, en laat ons de ondankbaarheid van den Christen, die de gewoonte aanneemt van de dagelijksche zonden te bedrijven, nog gevoeliger maken. Een vriend overlaadt u met weldaden: gij zoudt hem geenen bitteren smaad willen aandoen, gij zoudt eenen afschrik hebben van op zijn leven uit te zijn; maar gij ontziet niet, hem onbeleefdheden te toonen, waarvoor de vriendschap zoo gevoelig is; gij trekt hem uwer niet aan, gij vlugt hem; komt hij u bezoeken, gij ontvangt hem koeltjes, het schijnt, dat zijne tegenwoordigheid u verveelt en tot last dient; eindelijk , het mishaagt u hem die kleine diensten te bewijzen, welke de dankbaarheid van elk regtschapen hart vereischt. Is dit ondankbaar zijn? Ja, zult gij antwoorden. Welnu! beminde Theotimus, die vriend, de beste van al uwe vrienden, is onze Heer Jesus Christus. Wat heeft hij niet gedaan, wat doet bij nog alle dagen voor u? Gij weet, dat de dagelijksche zonde hem mis-
MA AWL) VAN MARIA.
haagt, dat zij zijn hart wondt; gij weet het, en gij bedrijft dezelve zoo gemakkelijk ? Tot uw eigen voordeel nog meer dan tot zijne glorie, raadt hij u, wat zeg ik, gebiedt hij u dezelve te vlugten, en koeltjes zegt gij door uwe werken ; Ik zal het niet doen: Roem nu nog, dat gij een gevoelig, een dankbaar hart hebt!
2°. Dayelijksche zonde, ware dwaasheid. Het is de heilige Geest zelf, die het verklaart: Qui cogitat mala facere, stullus vocabitur (1). Ik weet, dat men in deze wereld op eene zeer verschillende wijze denkt, maar de wereld is vol van eene tailooze menigte uitzin-nigen: Stultorum infmitus est numerus (2). Ik ben geenszins verwonderd, dat de wereld de geringe gebreken als ijdele scrupulen aanziet; maar hetgeen mij verwondert, is, menschen te vinden, die voor godvruchtig willen gehouden worden en de dagelijksche zonde bedrijven zonder onrust, bekennen, dat zij er pligtig aan zijn zonder leedwezen te hebben, zich er van beschuldigen zonder beterschap, een kwaad zoo schrikkelijk in zich zelf, zoo rampspoedig in zijne gevolgen, als eene beuzeling achten. De dagelijksche zonde eene beuzeling! Is het aldus dat er de God aller waarheid over oordeelt! De Bethsamiters werden met den dood gestraft, omdat zij eenen nieuwsgierigen blik op de ark des verbonds geworpen hadden; een Israëliet op het bevel van den Heer ge-steenigd, om een weinig droog hout op den
)) Prov. II, 8. (2) Eccl. I, !6.
180
NEGENDE DAG.
481
Sabbatdag geraapt te hebben; de zuster van Mozes met eeneijselijke melaatschheid geslagen, uit het leger van Israël gebannen, tot straf van een nijdig gevoelen, van een gemor tegen den heiligen wetgever, Mozes zelf, voor een enkel mistrouwen, veroordeeld om slechts van verre hot beloofde land te zien; David voor een klein gevoelen van ijdelheid gestraft met eene pest, die zeventig duizend van zijne onderdanen wegrukt; duizend andere schielijke en schrikkelijke kastijdingen zijn de gedenkteekenen der goddelijke wraak over eene zonde, die u zoo klein schijnt. De dagelijksche zonden eene beuzeling 1 En volgens het oordeel van dien God, welke de opperste regtvaardigheid en de oneindige goedheid is, is het vagevuur niet te streng om zielen te zuiveren, die Jesus Christus als zijne bruiden bemint, en die hij bestemt om eens deelgenooten van zijn geluk te wezen. Dayelijkschezondeneenebeuzeling! Luister wat eene heilige Catharina van Genua zeide: O mijn God, indien ik in eenen vijver van gesmolten lood lag, en dat ik er niet kon uitkomen dan met éene dagelijkscht) zonde te bedrijven, dan zou ik er liever gedurende geheel de eeuwigheid in blijven dan op zulke voorwaarde er uit verlost te worden, Dagelijksche zonde eene beuzeling! En om dezelve uit te wisschen heeft men den arbeid , do vernedering, het lijden en het bloed van eenen God noodig. Ja, Theotimus, vergader al de goede werken der regtvaardigen, al de
MAANJ) VAN MARIA.
•182
strengheden dor boetvaardige zielen ; zoo dit alles niet vereenigd is met de verdiensten van Jesus, is het niet toereikend om eene enkele dagelijksche zonde uit te wisschen. Eindelijk, indien al die bemerkingen uw hart niet treffen , overweeg dan mijn kind, de rampzalige gevolgen der dagelijksche zonde ten opzigte uwer ziel. Zij besmeurt uwe ziel, zij over dekt haar met vlekken, die haar misvormen, zij verzwakt al hare geestelijke kracht, zij dooft in haar langzamerhand het licht des geloofs uit, en omringt haar met zooveel duisternis, dat men de waarheden van het toekomende leven niet meer dan door eene wolk ziet, die alle dagen meer verduisterd wordt. Zij geeft oenen steeds aangroeijenden afkeer voor de zaken der zaligheid, bijzonderlijk voor de heilige Sacramenten; oven als een knagende worm randt zij de goede werken aan, en bederft al de vruchten der deugd. Is dit alles, Theotimus? Neen, hare verwoestingen strekken zich veel verder uit; zij geleidt tot den dood. Wat zoudt gij zeggen van eenen mensch, die dagelijks eenige druppelen van eenen aangenomen doch vergiftigen drank zou drinken? O! wat uitzinnige,zoudt gij uitroepen. Maar zijn wij geene uitzinni-gen, wanneer wij de gewoonte aannemen van eene zonde te bedrijven, die ons verderf kan en zelfs moet berokkenen ? De godspraak is uitdrukkelijk, en zij zou ons moeten doen beven: Die in kleine dingen ontrouw is, zal het ook in groote zijn: Qui in rnodico ini-
NEGENDE DAG.
quus est, in majore iniquus est. (1) God heeft geene ijselijker wraak in de schatten zijner regtvaardigheid. Mijne wraak zal bestaan, zogi hij, in aan deze ondankbare en dwaze ziel de bijzondere genaden te onttrekken, welke zij misbruikt; en haar niets te laten dan die gewone genaden, die haar niet zullen beletten van de wegen der zaligheid af te wijken. Mijne wraak is, dien ontrouwen dienaar te laten uitslibberen: Meacstultio ut labatur pes eoriirn. (2) O! beminde Theoti-mus, na die woorden kan men deze andere plaatsen, wijl zij er het natuurlijke gevolg van zijn: Discedite ame, maledicti, inig-nem ceternum. (3) Gaat weg van mij, vervloekten , in het eeuwige vuur! Indien gij de vrijwillige dagelijksche zonden niet vreest, vrees ten minste het rampzalige einde, waar heen zij bijna onvermijdelijk leiden, namelijk; de dood der ziel, de verdoemenis, de hel.
VOORJBffiKrJD.
Een godvruchtig kloosterling van de orde der Carmelieten, pater Firminus geheeten, muntte in zijne jeugd uit, door eene groote godsvrucht, en bijzonder door eene teedere devotie tot de Moeder van God: aan hare krachtdadige bescherming geloofde hij zijnen roep, en het geluk hetwelk hij had van voor den naam van Jesus, te sterven, verschuldigd te zijn.
(1) Luc. xiv. 18 (2,i DeuL xxxvn, 35. (3) Mattb. XIV, 41.
183
MAAND VAN MARIA.
184
Hij was te Amiëns van deugdzame, doch, volgens de wereld, geringe ouders geboren. Nog een kind zijnde, was reeds het gebed al zijn vermaak, hij zou gewild hebben het grootste deel van zijnen tijd er aan te kunnen besteden; maar de noodzakelijkheid om in zijn onderhoud en dat zijner familie te voorzien, liet hem niet toe hierin zijne genegenheid te volgen. Naar het voorbeeld der oude kluizenaars voegde hij bij het handwerk het zingen der psalmen en gedurige verheffingen des harten tot God, alle dagen woonde hij het heilige Misoffer bij, en was zoo getrouw aan die godvruchtige oefening, waarvan hij zich eenen pligt gemaakt had, dat hij liever de uren van het slapen zou verminderd hebben, dan hetzelve te verzuimen. De jonge Firminus had de kerk der Carmelieten voor de plaats van zijne bijzondere godvruchtige oefeningen verkozen. De kloosterlingen aanschouwden met verwondering zijn stichtend gedrag en zijne sedert vele jaren aanhouden vurigheid. De overste, die er dagelijks getuige van was, verlangde zijne orde mot eenen zoo kcstelijken schat te verrijken; hij ontving hem in het klooster en vergemakkelijkte hem de middelen om zijne studiën te doen. Alhoewel hij die zeer laat begon, deed hij evenwel genoegzamen voortgang, om na eenige jaren, tot het priesterschap verheven te worden. De studie had zijnen ijver niet verminderd, en de verhevene waardigheid,
NEGENDE DAG.
waarmede hij bekleed was, had zijn vertrouwen op de Koningin der Engelen, die in de orde der Carmelieten op eene bijzondere wijze geëerd wordt, doen aangroeijen.
Intusschen begpn in Frankrijk de staatsomwenteling met al hare -verergernissen en woede, de goddeloosheid had reeds de kloosters geopend; maar dewijleenige apostaten zich over die vrijheid verheugden, verliet pater Firminus de schuilplaats der godvruchtigheid met de hevigste droefheid, en was de laatste in het afleggen van zijn kloostergewaad. Aldra werd het vuur der vervolging van alle kanten ontstoken; de ijverige dienaar des lieer en volhardde evenwel in al de vurigheid zijner christelijke liefde: het waken, de vermoeijenissen, de gevaren zijn niets voor hem; hij gaat overal waar de zaligheid der zielen hem roept. Amiëns was eerst de plaats van zijnen apos-tolischen arbeid, maar daar de oefening zijner bediening dagelijks moeijelijker werd, begon hij de velden te doorkruisen en de nachten tot bediening der heilige .Sacramenten te gebruiken. Overal, waar men wist, dat de man Gods moest stil blijven, kwamen de godvruchtige geloovigen in menigte bij elkander; hij hoorde hunne biecht, reikte hun het brood des levens uit, en liet hen getroost en versterkt henen gaan. Wat hem aanging, hij begaf zich, na een weinig rust genomen te hebben, naar een ander gewest, om er dezelfde werken van
185
MAAND VAN MARIA.
186
ijver en christelijke liefde uit te oefenen. Het was omtrent een jaar, dat pater Fir-minus dit leven, dat een apostel vanJesus Christus waardig is, leidde, dwalende, vlugtende, dikwerf gedwongen zich in het midden der bosschen te verbergen, toen hij digt bij de stad Amiëns aangehouden en naar de gevangenis geleid werd. Hij trof daar verscheidene priesters aan, die, gelijk hij geloofsbelijders, waren; hij zeide hun; «Beminde medebroeders, dikwijls hebben wij het heilige slagtoffer opgedragen , het is nu onze beurt om geslagtofferd te worden. De regters, voor welke hij moest verschijnen, waren geen dier bloeddorstige menschen, van welke Frankrijk destijds vervuld was. Zij wenschten hem te kunnen redden; zij stelden hem den eed niet voor, welken de wet vereischte, daar zij wel wisten wat hij hun zou geantwoord hebben. De voorzitter, hem het middel willende gemakkelijk maken om het gevaar te ontsnappen, deed hem verstaan, dat hij maar alleen moest verklaren; de wetten, uitgegeven tegen de onbeëedigde priesters niet te kennen. Welk eene beproeving! het leven hangt er van af, de gevangene kan de doodstraf door eene veinzerij ontkomen, hij moet slechts de uitvlugt gebruiken, die men hem aanbiedt; het is hem genoeg te zeggen, dat het hem onmogelijk is geweest, afgezonderd in het midden der velden, in een dwalend leven, kennis te hebben van de
TIENDE DAG.
wetten, volgens welke hij zich niet gedragen had. De beschuldigde weigert, zonder aarzelen, het leven te behouden door eene kleine leugen; hij antwoordt met een zedige vrijmoedigheid, dat hij kan sterven, maar dat. hij de waarheid niet kan loochenen. Het doodvonnis werd uitgesproken, en de dienaar van God ging de kroon ontvangen, welke zijn geloof verdiend had.
OEFENING.
Vraag alle dagen aan onzen Heer Jesus Christus, door de voorspraak van Maria, den haat tegen de dagelijksche zonden.
'TIENDE DAG.
BOODSCHAP VAN MARIA EN MENSCHWORDING VAN HET WOORD.
Sedert lang had de Heer barmhartig op den schuldigen mensch neergezien: hij wilde den vrede tusschen hem en zijn schepsel herstellen. Maar de mensch is de aanrander, hij heeft het juk der gehoorzaamheid afgeschud, hij heeft het gezag van zijnen lieer en Meester ontkend, hij moet bijgevolg de eerste stappen doen; er moet eene belioor-lijke voldoening zijn, waardig aan den grooten Koning, tegen wien hij zich verzet heeft. Maar wat zal hij kunnen offeren hetgeen bekwaam is om de vertoornde majesteit van den Allerhoogste te bevredi-
187
MAAND VAN MARIA.
gen? Waar zal het zoenoffer gevonden worden, dit heilige, zuivere en onbevlekte slagtoffer, dat door zijn bloed de zonde der wereld moet uuwisschen, en geheel aan de goddelijke regtvaardigheid voldoen? God, voor zoo veel als God, kan niet geslagt-offerd worden; en een enkel schepsef, hoe volmaakt het ook zij, zougeene voldoening kunnen aanbieden, die in evenredigheid zou zijn met de beleediging; de vereeniging van twee naturen in éénen persoon is hier dan noodig. De Zoon van God zal een ligchaam en eene ziel aannemen gelijk aan de onze; en in den schoot van Maria zal die wonderbare vereeniging uitgewerkt worden, en zal het ongeschapen Woord onze natuur aannemen. In haar en door haar zal de eeuwige God, volgens het vleesch, kind van Adam en onze broeder worden Welke eer voor ons, oTheotimus! Verzin, indien het mogelijk is, iets verhevener en goddelijker dan die bloedverwantschap met den tweeden Persoon der aanbiddelijke Drievuldigheid.
DOOPSEL.
Overweging.
Rampzalig nageslacht van eenen schuldigen vader, het zou ons weinig baten broeders geboren te zijn van Jesus Christus volgens het vleesch, indien wij het geluk niet gehad hadden volgens den geest herboren te worden; indien wij door het doopsel al onze
188
TIENDE DAG.
regten tot de hemelsche erfenis niet weder Lekomen hadden. In dat heilzame bad door de goddelijke barmhartigheid herboren, hebben wij het blanke kleed der onschuld ontvangen, wij zijn daar gestempeld geweest met het onuitwischbare zegel der allerheiligste Drievuldigheid.
Door mijn doopsel, kind van den herael-schen Vader, mag ik met waarheid hem deze schoone woorden toestieren, welke onze goddelijke Meèster zeli' ons geleerd heeft: Onze Vader, die in de hemelen zijt. Het zou voor mij genoeg zijn, dat hij zich ge-waardigde mij onder het getal zijner dienaren op te nemen; God dienen, is heer-schen, doch dit is voor zijne liefde niet toereikend. Beschouw, zegt de beminde leerling, de teederheid van den hemelschen Vader voor ons; hij wil, dat wij zijne kinderen genoemd worden en het ook waarlijk zijn; Ut filii Dei nominemur et simus (1). Ik heb God tot Vader, ik ben zijn kind, en ik zou hem kunnen vergrammen! ik zou in staat zijn om hem te beleedigen met te zondigen! en ik zon eenen wreeden en onmeêdoogenden meester meer achten, dan dien teederen Vader! Ik heb God tot Vader, ik ben zijn kind, en ik zou kunnen mistrouwen aan zijne teederheid, aan zijne voorzienigheid, aan het verlangen en dén wil, die.hij heeft om mij zalig te maken! Neen, mijn God, neen, nooit! Ik heb God
(1) Joan, ill, i.
189
MAANt) VAN MARIA.
tot Vader! zijn rijk is dan mijn erfdeel, Rijken der aarde, vorsten dezer wereld, indien gij geloof hebt, verheft uwe oogen naar die hemelwoningen, naar die oneindige schatten, en uw hart zal geene moeite vinden, om zich van uwe goederen en eere-titols te onthechten, en in het midden van de vermaken en van den luister der wereld , zult gij met eenen grooten dienaar Gods zeggen: Hoe verachtelijk schijnt mij de aarde, als ik den Hemel aanschouw: Quam sordet tellus, cum ccelurn aspicio! En gij , die misschien een nijdig oog op het vergankelijk geluk van anderen werpt, gij, die misschien zucht, als gij voorbij de paleizen van de grooten der wereld gaat; troost u, heft uwe oogen naar den hemel; gij moogt, zonder vrees van u te bedriegen, tot u zeiven zeggen: Ziedaar het huis van mijnen vader; zoo ik hem getrouw ben, is het ook het mijne.
Ik heb eene deugdzame vrouw gekend, zegt de godvruchtige Boudon: die zeer arm was in goederen dezer wereld, maar zeer rijk in deugden, vol van den geest van Christus, en van eene teedere liefde tot de heilige Maagd. Daar m';n in de stad, waar zij woonde, eene prachtige kerk bouwde, voelde zij zich aangedreven om eene kroon te offeren, de vrucht van hare spaarzaamheid, om ook aan het oprigten van het godsdienstig gebouw te helpen... Maar de priester, wien zij hare gift aanbood, wei-
190
TIENDE DAG.
gerde dezelve, en gaf haar te kennen, dat hij tevreden zou zijn haar eenigen onderstand te doen bezorgen in plaats van iets van haar te ontvangen, omdat hij wel aan hare kleeding zag, dat zij behoeftig was. Behoeftig! antwoordde de vrouw met een wonderbaar geloof, behoeftig! weet, dat ik christen ben, dochter van den grooten Koning; en erfgename van een magtig koningrijk.
Door mijn doopsel ben ik.de broeder van Jesus Christus geworden; ik heb aanspraak op al zijne verdiensten. Van het oogenblik af, waarop het doopsel mij de deur zijner Kerk geopend hoeft, zijn al zijne schatten de mijne geworden. Om aan de oneindige grootheid der aanbiddelijke Drievuldigheid waardige eerbewijzingen te doen, heb ik de aanbiddingen van Jesus; om de groote schuld mijner zonden te betalen, heb ik de oneindige voldoeningen van Jesus; on'i mijne schuldige dankbaarheid te bewijzen voor de tallooze weldaden, die zij mij verleend heeft, heb Ik de goddelijke dankzeggingen van Jesus. Eindelijk, om de genade, welke ik gedurig noodig heb, van God te verzoeken, heb ik de gebeden van Jesus, die van eene oneindige waarde zijn, het is ook het doopsel, dat mij het regt geeft om aan de Tafel van mijnen Zaligmaker te zitten.
Lidmaat van Jesus Christus, volgens de uitdrukking van den apostel ben ik maar één met dien God-zaligmaker. Een Christen, zegt een heilige Vader, is een andere Jesus
MAAND VAN MARIA.
•192
Christus: Christianus, alter Christus. Zijne werken geheiligd, op zekere wijze goddelijk geworden door die innige vereeniging met onzen Heer, ontvangen er eene waarde en eene verdienste van, die hem tot God verheffen en den hemel waardig maken. Het zijn in zekeren zin de werken van eenen Godmensch: Christianus, alter Christus. Gelukkig, beminde Theotimus, de ge-loovigen, die door de heiligmakende genade levendige ledematen van dat aanbiddelijk opperhoofd zijn! Ongelukkig de pligtver-zuimende Christenen, die door de zonden niet meer zijn dan verlamde ledematen, en dorre takken van dien goddelijken boom, van dien geheimzinnigen wijngaard! Genade van mijnen God onuitsprekelijke genade! indien ik al de rijkdommen, al de schep-ters der wereld in eene weegschaal opwoog tegen eenen raad van die goddelijke genade, dan zou dezelve oneindig zwaarder wegen dan die goederen, welke door de wereld zoo hoog geschat worden, en die, met de oogen des geloofs beschouwd, slechts stof en asch zijn. Aanzie dien armen mensch van iedereen verlaten; hij is een voorwerp van verachting of ten minste van medelijden; doch is hij een lidmaat van Jesus Christus, dan bezit hij den schat der genade, dan is hij vermogender dan al de aardsche vorsten. God toont hom aan geheel het hemelsche hof. Ziedaar mijnen ivclbernin-den zoon, in wien ik al mijn behagen
TIENDE DAG.
gesteld heb (1). En die koning, gezeten op zijnen troon, die rijke, omringd van eene menigte dienstboden, opgevoed in de wellusten, prachtig gekleed, is, indien hij in staat van genade niet leeft, in de oogen van don Heer en de Engelen niet anders dan een voorwerp van schrik en afkeer. O mijne ziel! bewonder niet meer. al die valsche eer der wereldlingen; uw ware adel is de titel van Christen; uw waarachtig goed is de heiligmakende genade.
Door mijn doopsel ben ik de tempel van den H. Geest geworden; het is wederom de groote apostel, die het mij leert: Weet gij niet, dat gij de tempel Gods zijt, en dat de 11. Geest in u woont: Nescitis quia ternplum Dei estis, et Spiritus Dei habitat invobis'! ('i) Wanneer gij in eene kerk gaat, zegt de H. Augustinus, dan gaat de eene tempel in den anderen, een levende tempel in eenen onbe-zielden tempel. Maar, voegt er de 11. Bernar-dus bij, die stoffelijke tempels zijn maar geheiligd met betrekking tot do ligchamen der Christenen, die er vergaderen; onze ligchamen zijn veradeld door de tegenwoordigheid onzer zielen, en onze zielen geheiligd door den H. Geest, die er in woont.
Hierom is er zoo veel gelijkenis tusschen de plegtigheden van het doopsel en die der wijding onzer kerken. Het is ook om die levende tempels te eeren, dat men zooveel eer bewijst aan de heilige overblijfsels van
(1) Matth. Ill, 17. (2) J, Cor. JU, 16.
43 9
193
194 MAAND VAN MARIA.
de dienaars des Heeren, en dat men gedurende de goddelijke dienst de geloovigen bewierookt. O Christen, erken uwe waardigheid! A'jnosze, o christiane, dignitatem tuam! Nu ben ik niet meer verbaasd over hetgeen men van den H. Leonides leest. Die ■ vader, een ware Christen en vol geloof, bewonderde in zijnen jongen zoon Origenes de ongeschondene zuiverheid zijns doopsels, stond des nachts op, ging bij dit kind, terwijl het sliep,ontblootte stillekens zijne borst, en kuste dezelve met eerbied, als zijnde de tempel van denll. Geest. Een tempel,beminde Theotimus, is eene plaats des gebeds. Uw hart moet zijn gelijk het gulden altaar, waarvan de H. .loannes spreekt, en van hetwelk de wierook des gebeds tot den Heer opstijgt. quot;Vereenig u met dien heiligmakenden Geest, die in u door onuitsprekelijke verzuchtingen bidt. Een tempel is de plaats, waar het woord van God verkondigd wordt; rigt in uw hart eene eenzame plaats op, welke gij overal met u zult dragen, en aanhoor in dit inwendig heiligdom aandachtig dien onzigtbaren leer-aar, die ons alle waarheid leert. Hoe komt het, o mijn God, zeide de H. Theresia tot onzen Heer , dat gij zooveel zondaars schijnt te -verlaten, zonder tot hun hart te spreken? Helaas! antwoordde haar de goddelijke Meester, ik sta gedurig aan de deur van die harten, terwijl ik een oogenblik van stilte afwacht om hun mijne stem te doen hooren, en dat oogenblik komt nooit; zoo groot gerucht
TIENDE DAG.
'195
wordt er in hun binnenste gemaakt. Een tempel is eene offerplaats. Christenen, gij zijt bekleed met een koninklijk priesterdom. Gij zijt niet alleen geroepen om eens met God in den Hemel te heerschen, maar ook om nu het gebied over uwe, driften te voeren. Van nu af zijt gij koningen, en de dag van uw doopsel is die van uwe koninklijke zalving geweest. Daarenboven, de zalving des doopsels heeft u als priesters gewijd van den levenden God: zij heeft u het regt gegeven, zij heeft u zelfs tot eenen pligt opgelegd van aan God te slagtofferen, hem gedurig offeranden op het altaar van uw hart op te dragen; de offerande van uw verstand door het geloof, de offerande van uw ligchaam door de boetvaardigheid, de offerande van uwe goederen door de aalmoezen, de offerande van geheel u zeiven door de liefde. Eindelijk een tempel is eene heilige plaats; gij zoudt van schrik ijzen, indien men u voorstelde denzelven door de zonde te bevlekken. O mensch, gestempeld met het zegel des doopsels, en daarna zoo dikwijls met het ligchaam van eenen God gespijsd, gij zijt kostbaarder en heiliger dan de heilige tabernakels onzer kerken! Herhaal dan hetgeen gij op den dag uws doopsels, door den mond dergenen, die voor u borg waren, gezegd hebt; Ik verzaak satan, zijne ijdelheid en zijne werken, dat is, aan de zonde; liever sterven dan in mij de verblijfplaats van den H. Geest te onteeren.
MAAND VAN MARIA
VOORBKELD.
Eene gebeurtenis, die de algemeene aandacht verdient, zegt de godvruchtige en geleerde pater Berthier, was een mirakel, dat in quot;1293 door de magtige voorspraak van de Moeder Gods, te Parijs plaats had, en dit mirakel heeft al de bewijsteekenen, die hetzelve kunnen bevestigen. Eene ongelukkige vrouw, de wetten van godsdienst en eer vergetende , wierp zich van de eene misdaad in de andere; zij ging zelfs zoo ver, dat zij de stem der natuur in zich uitdoofde. Om hare eer te bewaren, en zich van een dochtertje te ontmaken, dat zij ter wereld gebragt had, benam zij dit kind, door eene afgrijselijke wreedheid, het leven, door in zijne keel een stukje lijnwaad te steken, waardoor de ademhaling belet werd; daarna deed zij hetzelve buiten de stad dragen en in eenen hoop vuilnis begraven, omtrent de poort genaamd Saint-Martin-des-Champs. De V oorzienigheid liet toe, dat weinig tijds daarna een jager daar voorbij kwam; een zijner honden bleef op die plaats staan, stiet de vuilnis weg en ontdekte het kind. Men kwam van alle kanten toegeloopen, en vermits er geen bewijs was, dat het kind zoude gedoopt zijn, oordeelde men, dat dit ligchaam op ongewijde aarde moest begraven worden. Hierop riep eene door medelijden getroffen vrouw, dat het een groot ongeluk was voor een schuldeloos schepseltje, door de schuld zijner ouders
we
TIENDE BAG.
197
beroofd te moeten zijn -van Gods aanschijn, en op hetzelfde oogenblik nam zij het kindje in hare armen, stelde het aan het volk voor, om het naar de kerk te dragen en den bij stand der heilige Maagd voor hetzelve af te smee-ken. De geschiedschrijver van Karei den VI, bemerkt, een tweede wonder te zijn, dat niemand, onder meer dan vier hond 3rd personen, die dit hoorden, haar tegenstreefde, en dat zij allen de vrouw met het kind volgden tot in de kerk van den H. Martinus. Wij voegen er bij, dat dit getal en die eensgezindheid van vier honderd personen het minste bewijs niet is van de onbetwistbaarheid des mirakels. In de kerk gekomen, plaatste men het dochtertje op het altaar der H. Maagd; men verzocht den kloosterlingen voor hetzelve te komen bidden, en geheel de vergadering voegde hare gebeden bij de hunne. Na eenige oogenblikken liet de bescherming van de Moeder Gods zich gevoelen: het kind gaf teekens van leven, men zag het met geweld het stukje lijnwaad, waardoor het verstikt was, uitspuwen, men hoorde het luidkeels krijten. Dit verwekte eene algemeene toejuiching van allen, die er aanwezig waren. Men zong het Te Deum, men luidde de klokken; en daar de menigte volks zoo talrijk was, dat men tot de vont niet kon komen, werd het meisje op het altaar der H. Maagd gedoopt, waar het den naam van Maria ontving. Om het mirakel meer en meer te bevestigen, deed men eene voedster komen.
MAAND VAN MARIA.
die het -verscheidene malen te zuigen gaf. Dit kind van genade leefde drie uren lang, en stierf daarna om de gelukzalige eeuwigheid te gaan genieten. Het werd daags daarna met groote plegtigheid begraven aan den voet van hetzelfde altaar, toegewijd aan de heilige Maagd.
(Geschiedenis der güliicaansche Kerk.)
•AJSTDKR VOORBEELD,
Een Missionaris van Amerika, die afgelegene gewesten doorreisde om zielen voor Jesus Christus te winnen, hield zich in de minst bewoonde streken op, waar hij dik-w-ijls wilden vond, die hem van twintig en dertig uren in den omtrek kwamen vinden; hij onderwees hen, en doopte degenen, die hij wel bereid oordeelde. Eens bood zich een wilde aan, in wiens ijver hij iets buitengewoons scheen te ontdekken; zoohaast hij wel in de geheimen van onze heilige Godsdienst en in hetgeen de heilige Sacramenten aangaat onderwezen was, doopte hem de Missionaris, en liet hem deelachtig zijn aan het goddelijke Sacrament des Altaars, hetwelk hij met de levendigste verrukking van liefde en dankbaarheid ontving. Een jaar daarna kwam hij weder op de plaats, waar de wilde, die een vurig Christen geworden was, verbleef. Zoodra deze de aankomst van den Missionaris, dien hij als zijnen vader aanzag, vernomen had, kwam hij zich aanstonds voor zijne voeten
198
TIENDE DAG.
199
werpen, die hij met zijne tranen besproeide: hij wist niet hoe de blijdschap uit te drukken, die hij gevoelde op het wederzien van hem, die hem in Jesus Christus gebaard had. Welhaast smeekt hij den Missionaris hem nog eens het geluk toe te staan, dat hij hem het verleden jaar had doen genieten. Welk geluk, zegt de Missionaris? Ach, vader, weet gij het niet? het geluk van het ligchaam van mijnen God te ontvangen.... Zeer gaarne, mijn kind, maar gij zult eerst uwe biecht moeten spreken. Hebt gij uw geweten onderzocht? Ik doe dit alle dagen, gelijk gij mij zulks voorleden jaar bevolen hebt. Nu dan, zet u op uwe knieën, biecht de fouten, in welke gij sedert uw doopsel zoudt kunnen gevallen zijn. Welke fouten, eerwaarde vader? De grove fouten, welke gij weet, vrijwillig bedreven te hebben tegen de geboden van God en van de heilige Kerk. De grove fouten! antwoordt de wilde geheel verwonderd: kan men God nog vergrammen; als men gedoopt is geweest, en bijzonderlijk als men tot de H. Communie is genaderd? Zouden er ergens Christenen zijn, in staat om eene dergelijke ondankbaarheid te bedrijven? Onder het uitspreken dezer woorden versmolt hij in tranen; de Missionaris weende met hem, en loofde en dankte God, omdat hij zich; tot zelfs in Amerika's wouden, dergelijke aanbidders bereid had, die men aanbidders in geest en waarheid
MAAND VAN MAUI A.
noemen mag. Welke les voor de Christenen onzer tijden!
OEFENING.
Vier alle jaren den verjaardag van uw doopsel, door eene vurige Communie, vernieuw de verhindtenissen, welke gij met den Heer aangegaan hebt.
ELFDE DAG.
BOODSCHAP VAN MARIA.
De dag van barmhartigheid is eindelijk, na vier duizend jaren verwacht te zijn, aangebroken. Do Heer werpt van op zijnen verheven troon een medelijdend oog op Adam's kinderen. Het Woord, de Zoon van God biedt zich aan zijnen Vader, om hen zalig te maken, met mensch te worden gelijk zij, en voor hen te lijden en testerven. Een aartsengel wordt tot eene jonge maagd van Juda gezonden, om haar aan te kondigen, dat zij verkoren is, om de Moeder van den Zoon des Allerhoogsten te wezen. De aanbiddelijke Drievuldigheid wacht het antwoord en de toestemming van Maria af. En wij ook, roept de H. Bernardus uit, wij verbeiden ook dit woord van genade en zaligheid. O Koningin van goedheid, zie Abraham, David en al uwe godvruchtige voorouder^, liggen voor uwe voeten. Sedert lang zuchten zij in een land van duister-
200
ELFDE DAG.
nissen. Zie, geheel het menschelijk geslacht heeft de oogen op u gevestigd, van een enkel woord uit uwen mond hangt de verlossing der gevangenen en de zaligheid van al uwe natuurgenoten af. O heilige Maagd! gewaar-dig dit woord uit te spreken, en wij zijn be houden. Maria zegt dit woord en het Woord is vleesch geworden: Ecce ancilla Domini', fiat mihi secundum verhum tuum (1). O grootheid van Maria, o goddelijk moederschap ! o vernedering van eenen God! heilige Engelen, erkent gij nog de majesteit en de almogendheid van hem, dien gij in den Hemel aanbidt? Wij, die voorwerpen zijner liefde zijn, wij erkennen de overmaat zijner goedheden. Hoe meer hij zich vernedert, hoe meer wij hem moeten beminnen. Quantó pro mo vilior, tantó mihi carior.
BIECHT.
Overweging.
201
Beminde Theotimus, het getal der schul-delooze en reine zielen is zeer klein'! Wel bijna allen hebben de genade van het heilig doopsel door onze schuld verloren en liet verbond verbroken, hetwelk wij met God aangegaan hadden; de deuren des Hemels moeten voor ons gesloten zijn; maar Jesus heeft ons in ons ongeluk niet verlaten; hij heeft aan zijne Kerk een tweede middel van zaligheid gelaten, namelijk het Sacrament
(1) Lnc. 1, 38. 43
8.
MAAND VAN MARIA.
van boet vaardighei cl, wc Ike de heilige Vaders de eenigc plank noemen, om, na de schipbreuk, in behouden haven aan te komen. Laat ons dit Sacrament de noodzakelijke toe-vlugt van den strafschuldig geworden Christen, overwegen.
1°. Weldaden van het Sacrament van boetvaardigheid. Eerste weldaad; de vrede des gewetens. Neem de biecht weg, beminde Theotimus, en wat zal er van den mensch worden? Zwak uit zich zeiven, medegesleept door het slechte voorbeeld, bedorven door het lezen van zedekwetsende boeken, valt hij van de eene misdaad in de andere, van de eene zonde in de andere, van den eenen afgrond in den anderen. ïe vergeefs zoekt hij in de verstrooijing, in gezelschappen en vermaken zich zclven tc ontvlugten en te vermijden; er is iets, dat zijn hart kwelt, een zeker ongemak, dat hem overal volgt. De waarheden van de godsdienst doen hem eenen onvrijwilligen schrik aan; zijn geweten knaagt hem in de duisternissen; al de schepselen verwijten hem zijnen opstand; en hij meent op alles, wat hem omringt, deze twee woorden te zien: Ondankbare wederspan-neling. Een mensch, of eerder een wanschepsel, beschuldigd van eenen onsehuldigen mensch vermoord en zijn bloed gedronken te hebben, viel in de handen der wereldlijke magt. Men vroeg hem of hij, na eene zoo groote misdaad bedreven te hebben, had kunnen slapen. Neen, antwoordde hij, er
202
ELFDE DAG.
■waren, beschuldigers bij mij, vogels, die van mijne misdaad getuigen waren geweest. Een levendig en treilend afbeeldsel van den zondaar en de wroeging, die hem vervolgen! Maar de goddelijke barmhartigheid heeft een sacrament voor het leedwezen en de boetvaardigheid bestemd; hoe aangenaam is het voor den zondaar, na de belijdenis zijner misdaden, deze zoo troostelijke woorden te hooren: Mijn zoon, ga in vrede, uwe zonden zijn u vergeven, alles is kwijtgescholden, alles is vergeten.
Tweede weldaad van het sacrament der hxvchi . yeneziny van de ziekten der ziel. Zie den mensch, door de hevigste pijnen aangerand , schrikkelijke teekens geven van eene gevaarlijke ziekte. Aanstonds wordt er een ervaren geneesheer geroepen. Dank aan de hulp der kunst, door vele zorgen zal de ziekte kunnen hersteld worden. Welke blijdschap, welke vreugde! en nogtans gaat dit maar het minst edele deel van ons zeiven aan. Is uwe ziel aan verouderde gewoonten onderworpen, ga tot den dienaar des Heeren; de hulpmiddelen hunner bediening zullen nooit zonder uitwerksel zijn, een heilzamen balsem over de wonden van uw hart uitgestort, zal dezelve weldra genezen. En wat eischt men van u ? Moet gij walgelijke middelen gebruiken en pijnlijke behandelingen doorstaan? Neen, men vraagt u niets dan eene belijdenis te doen aan eenen mensch, die voor zij n eigene krankheden hetzelfde middel ter genezing moet
203
MAAND VAN MARIA.
gebruiken; aan eenen mensch, die door al de goddelijke en menschelijke wetten verpligt is het onschendbaarste geheim te bewaren; eindelijk, aan eenen mensch, die vaderlijk met u zal omgaan, omdat hij u bij middel van het heilige Sacrament der biecht, het geestelijk lever, der ziel geeft.
Derde weldaad. Hetishetzekerstebehoed-middel tegen de hevigheid der hartstogten. Do biecht, bekende de patriarch der onge-loovigheid, is de sterkste toom tegen de geheime misdaden, hij zou hebben mogen zeggen, de eenige toom tegen de geheime misdaden. Schaf de biecht af, en wat zal de mensch in beoefening der zedelijke deugden behouden? De eer? Maar waartoe zal de eer dienen in die gevaarlijke gelegenheden, waar men, verre buiten het gezigt dermenschen, zich tusschen zijnen pligt en zijn tijdelijk belang of het vermaak geplaatst ziet? De eer zal welligt zijne hand wederhouden; maar wat zal zij op gedachten, op de begeerten van een hart vermogen, waar het oog van God alleen kan indringen? O! zoo God ons het geheim des gewetens openbaarde, hoevele oogenblikken van schande zouden ons die deugden, op de eer alleen gegrond, niet aanbieden? Raadplegen wij de ondervinding, indien een jongeling de heilzame gewoonte onderhoudt van tot de heilige Sacramenten te naderen, dan wordt zijn geloof versterkt, zijne deugd schiet alle dagen dieper wortelen; integendeel, verwijdert hij zich van dit
204
ELFDE DAG.
heilzame pad, dan nemen de ondeugden welhaast de plaats der deugden in; zijn geloof wordt verzwakt en is uitgedoofd; en, wie zal in de ongelukken des levens kunnen zeggen tot welke buitensporigheden eene blinde wanhoop hem zal brengen! Rampzalige ouders, gij kent de beweegredenen niet, die uwen zoon van den biechtstoel verwijderen; eens zult gij die kennen. Vreest, helaas! misschien zal een onvoorziene dood, de regtvaar-dige straf van zijne wandaden, misschien zelfs een bittere dood, het gevolg zijner teu-gellooze hartstogten, u eens het rampzalige geheim bekend maken, dat u tranen zal doen storten, zonder vertroost te kunnen worden. Gedoog, ïheotimus, dat ik bij die bemerkingen eenige waarschuwingen voege, die u zullen helpen om het sacrament van boetvaardigheid met vrucht te ontvangen.
2°. Waarschuwingen en oefeningen. Vóór de biecht; kies tot biechtvader dengene, dien gij den bekwaamsten oordeelt om u tot de haven der zaligheid te brengen. Veronachtzaam het onderzoek van uw geweten niet, maar let echter veel meer op het berouw. Er zijn gevallen, die ons van het onderzoek, van de biecht en van eene dadelijke voldoening ontslaan, maar geene van het berouw. Bid dikwijls om die zoo noodige gesteltenis: bedien u daarna van èene of verscheidene dezer bemerkingen: Een onderdaan, die zijnen koning aanrandt, is den dood schuldig; wat heb ik verdiend, ik, die de majesteit van
205
MAAND VAN MARIA.
God aangerand heb ? Men aanzietdusdanigen als een wanschepsel, die eenen vriend, eenen weldoener, eenen vader bitterheid en smart veroorzaakt, en ik heb al de weldaden van mijnen God niet dan door ondankbaarheid beantwoord. Ik zou van droefheid sterven, indien ik, in een oogenblik van gramschap mijnen vader gedood had; en ik heb meer dan eens mijnen Zaligmaker gekruisigd! Ik zou bij de menschen niet willen komen met een leelijk ettergezwel in het aangezigt: helaas ! in welken staat is mijne ziel! klim in den geest tot in den Hemel: schoone Hemel, zoo dikwijls ik gezondigd heb, heb ik toegestemd in u Ie verliezen! Daal in den geest neder in de hel: na den dood ontkomt men dezelve, wanneer men er gedurende het leven in geweest is.
Vermijd in de biecht de onnoodige uitleggingen en nog meer de weinig gegronde verontschuldigingen, voornamelijk van uwe fouten op anderen te leggen; niemand dan u zeiven moet gij beschuldigen. Aanhoor, na uwe beschuldiging geëindigd te hebben, eerbiedig hetgeen uw biechtvader u zegt, en wacht u dan van uw geweten verder te onderzoeken: dit is een list van den duivel om uwe aandacht af te keeren of te verdeelen. Indien u de absolutie gegeven wordt, werp u in den geest aan den voet van het kruis, om met het bloed van den Zaligmaker besproeid te worden.
Na de biecht, stel niet uit uwe penitentie
206
ELFDE DAG.
te volbrengen: zij is zoo ligt in vergelijking der schuld, die u vergeven is, zoodat gij on-verschoonlijk zoudt zijn, indien gijdituit-steldet, en nog meer, indien gij dit naliet; voeg er zelfs iets volgens uwe verkiezing bij. Ziehier overigens drie krachtige middelen om de ontvangene genade te bewaren; het gebed, het vlugten der zondige gelegenheden, en het dikwijls ontvangen der heilige Sacramenten. Eindelijk, zoo gij dit alles in het kort wilt hebben, kies eene dezer twee zeer eenvoudige oefeningen, waarvan de goede uitval onfeilbaar is; de eene is, van altijd uwe biecht te spreken, alsof het. de laatste van uw leven moet zijn (zoo deed de maarschalk du Muy, do waardige vriend van den Dauphin, vader van Lode wijk XVI; en gedurende acht en dertig jaren in het hof of aan het hoofd des legers, ging hij zelfs nooit slapen zonder bereid te zijn om voor God te verschijnen), de andere oefening, die u misschien aangenamer zal schijnen zonder nogtans minder krachtdadig te zijn, is, uwe zonden aan den priester te belijden, alsof gij het aan onzen lieer zeiven deedt, zoo zult gij mindermoeite hebben om uwe fouten bekend te maken, gij zult meer troost vinden en bijzonder meer berouw over uwe zonden hebben.
VOORBEKLDEN.
Een rijk en vermogend man van België, had eene zware zonde bedreven, waarover hij zoo grooteschaamte gevoelde, dat hij besloten
207
MAAND VAN MARIA.
208
had liever te sterven en verdoemd te worden, dan dezelve te biechten; in weêrwil van dit alles werd hij onophoudelijk door de wroegingen zijns gewetens gefolterd. Op zekeren dag hoorde hij in eene kerk te Antwerpen prediken, dat de vergetene doodzonde vergeven worden met de andere, waarvan men zich in de biecht beschuldigt; hij gebruikte dan alle middelen om de zijne in vergetenheid te brengen. Met dit inzigt gaf hij zich over aan al de vermaken, bedreef zonde op zonde, denkende dat de menigte derzelve hem die zoude doen vergeten, welke hem zoo zeer pijnigde, maar hoe meer hij zondigde, des te meer zijn geweten hem knaagde Hij begon te reizen, doorliep verscheidene landen, doch ondervond hetgeen de heilige Isidorus zegt: »De mensch zal alles vermogen, behalve zijn hart te vlieden, want niemand kan zich zeiven verlaten, waar hij ook ga, de wroeging zijns gewetens volgt hem op. »Daarom legde hij zich op de wis-en verrezigtkunde toe in hoop, dat de aandacht, welke deze wetenschappen vereischen hem zouden belettenop zijne zonden te denken en hem zoo dezelve te doen vergeten; doch alles te vergeefs. Wat gaat hij doen; hij hoopt zijne misdaad te kunnen uitwisschen door de strengste oefeningen van boetvaardigheid. Hij trekt een haren kleed aan, verscheurt zijn li gchaam met geesels, vast ten strengste, stort overvloedige aalmoezen in den schoot derarmen;dewonde zijner ziel verergert, naar mate hij geweld
ELFDE DAG.
doet om dezelve te genezen. In zijne ■wanhoop stelt hij vast een einde aan zijn droevig leven te maken, hij stapt in zijn rijtuig om naar zijn huis weder te keeren, ten einde daar zijn afschuwetijk ontworpen voornemen ten uitvoer te brengen. God, die over dien ongelukkige nog waakte, laat toe, dat hij onder wegeenen vromen kloosterling van zijne kennis ontmoette. Na elkander gegroet ie hebben,biedt hij den pater eene plaats in zijn rijtuig aan. Onder andere valt hun gesprek op de biecht: het was den vinger op de wond leggen. Ook de bemerkingen van dien kloosterling op zicli zeiven toepassende, vraagt hij hem met een ontsteld gelaat, waarom hij zulks doet. Deze antwoordt, dat het de gewoonte in zijne orde is, van onverschillig met alle slag van men-schen bij gelegenheid van de zaak der zaligheid te spreken, en dat hij zelfs hem zijne dienst aanbood in gevat hij er wilde gebruik van maken. Wat wilt gij zoo spreken, hervatte hij, aan eenen mensch, die niet van zin is te biechten; zoo gij mij zonder de biecht kondet helpen, dan ware het wel, ik zou in zulk geval gaarne uwe dienst aanvaarden.
Daar de man Gods den slechten staat dier ziel vermoedde, nam hij voor met alle mogelijke omzigtigheid te handelen. Hij spreekt dan aan het hart van dien ongelukkige, die, na vele middelen van verpligting, welke de pater hem voorhield, bekende, dat hij het voornemen had gemaakt om zich door den strop van het leven te berooven, dewijl hij
209
MAAND VAN MARIA.
210
niet langer meer de wroeging zijns gewetens konde uitstaan; dat hij nu nogtans bereid was om alles te doen, indien hij hem van de martelingen konde verlossen, zonder hem tot de biecht te verpligten. De kloosterling beloofde hem te helpen, indien hij gedurende eenige dagen zijnen raad wilde volgen. Te huis gekomen deed hij hem zijne vrienden tot het avondmaal verzoeken en zich met hen vermaken, daarna wekte hij hem op om gerust den nacht door te brengen. Des anderendaags morgens gaf hij hem eenige punten van overweging om krachtdadigzijn vertrouwen in de oneindige barmhartigheid van God op te wekken. Den volgenden dag gaf hij hem een gewetensonderzoek, hem tevens aanbevelende zijne bedrevene zonden aan te teekenen, niet om dezelve te biechten, maar om er eene oefening van berouw over te verwekken Dit gedaan zijnde, stelde hem de pater voor eene wandeling te doen in een bijgelegen bosch; daar vroeg hij hem of hij zich op ieder punt wel onderzocht had. Om u uwen staat beter te leeren kennen zeide hij, ga ik u eenige fouten ophalen, welker onderzoek in dit boekje staat. Terwijl hij hem de gruwzaamste misdaden opnoemde, viel hij eindelijk op degene, die hem zoo lange en pijnlijke wroegingen veroorzaakte. Ziedaar, ziedaar, riep hij uit, die vervloekte zonden, welker geheugen mij het hart verscheurt. De Jesuit zeide hem alsdan; mijn boekje behelst er, die nog veel zwaarder zijn; en ik kan u van duizende
ELFDE DA.G.
anderen ontslaan welke nog gruwelijker zijn; daar gij nu die gebiecht hebt, kunt gij de andere zeggen, die u in de gedachten komen. Op deze woorden wierp de zondaar zich op de knieën opende vrijelijk zijn hart, ontving de absolutie, en voelde er zoo groote vreugd over, dat hij daarna dikwijls aan den pater herhaalde: O mijn vader, welk een groot goed is de biecht, van hoevele doodsangsten heeft zij mij verlost. O biecht, welke kalmte en vreugde geeft gij aan de ziel!
(Crombesius de studio perfectionis.)
Een luitenant-generaal, vol achtingvoor eenen officier, zoo uitmuntend in godsvrucht als in dapperheid en kennis, had hem zijne twijfelachtigheden nopens de godsdienst te kennen gegeven. De officier had hem opgewekt om zich, aangaande een zoo gewigtig voorwerp, te onderrigten. Overwonnen door zijn aandringen, had de luitenant-generaal verscheidene onderhandelingen met twee geestelijken van groote verdienste; doch, niettegenstaande de bondigheid hunner redeneringen, was hij niet kunnen overtuigd worden. De officier, eene laatste poging, aanwendende, verzocht hem bij eenen deugd-zamen priester, die zijn biechtvader was, te gaan; de luienant-generaal ging hem uit zijnen naainbezoeken,zeidewaaromliij bij hem kwam, en wal hij reeds, doch vruchteloos, gedaan had, om zijne twijfelachtigheden te verdrijven. Mijnheer, antwoordde de priester.
211
MAAND VAN MARIA.
212
wat kan ik u meer zeggen dan hetgeen u de eerwaardige geestelijken, bij wie gij geweest zijt, hebben gezegd? en welke redeneringen zou ik kunnen bijbrengen die krachtiger zijn dan degenen, d:.e zij gebruikt hebben om u te overtuigen? Ik ken maar één middel meer, gelief dit te beproeven. Kom hier in mijne bidplaats: wij zullen den Heer bidden, dat hij uwen geest verlichte, uw hart rake, en begin met te biechten. Ik, mijnheer! nauwelijks geloof ik in God. Gij gelooft er aan, mijnheer, en zelfs aan geheel de godsdienst, meer dan gij wel meent. Kniel neder, maak het teeken des kruises. Na vele teekens van verwondering, die maar al te wel gegrond schenen, na veel tegenstreven, na vele moeije-lijkheden, gehoorzaamde hij eindelijk, en antwoordde openhartig op de verschillende vragen, die hem gedaan werden. Het hart van dien mensch opende zich allengskens: zijne stem begon fe veranderen: eenige tranen vloeiden tegen zijnen dank uit zijne oogen. Daar de priester zijne ontsteltenis gewaar werd, staakte hij de vragen, en gaf hem,terwijl hij zich aan al de vurigheid van zijnen ijver overliet, eene treffende en zielroerende vermaning, waardoor hij voltrok hetgeen zijne ondervragingen en de eerste bekentenissen begonnen hadden. O vader! riep de soldaat onder een aanhoudend zuchten uit, gij hebt den eenigen weg genomen, die tot mijn hart konde geleiden. Ik ben een ongelukkige, dien de driften misleid ljebben,die zijnen
TWAALFDE DAG.
regter in het binnenste van zijn geweten droeg, en daar zijne stem verdoofde; die liever niets geloofde dan gedwongen te zijn wel te leven. Morgen zal ik wederkomen, en eene generale biecht doen. Hij sprak dezelve met de gevoelens van het levendigste leedwezen, en stierf eenige jaren daarna in al de oefeningen van boetvaardigheid en van een waar christelijk leven.
OEFENING.
Vrajiij,zoo dikwijls alsgij lol het Sacrament de?' biecht nadert, het herouw, door de voorspraak van Maria, met het Memorare of een tientje van den rozenkrans te lezen.
TWAALFDE DAG,
BOQDSCHAP VAN MARIA.
Naauwelijks heeft Maria bewilligd in hetgeen de aartsengel haar verzocht, naauwelijks heeft zij dit fiat, zoo krachtig als dat dei-schepping, — indien ik mij zoo mag uitdrukken, — uitgesproken, of liet groote geheim wordt voltrokken: een God is mensch geworden, en een schepsel van God zijne Moeder. Wie zou de diepe vernederingen der ootmoedigheid van Maria, de aanbiddingen van haar hart, de verrukkingen harer liefde en dankbaarheid kunnen uitdrukken! Het wasmaar in het bezoek, dat zij aan de H.Elizabeth deed, dat zij haren treffenden en zielroerenden lofzang uitgalmde; doch de gevoelens welke zij
213
MAAND VAN MARIA.
er in uitdrukt, waren nacht en dag de oefening' barer H. ziel; dag en nacht loofde zij den Heer, die in haar zoo groote dingen uitgewerkt had; dag en nacht sprong haar hart op van liefde en vreugd, denkende aan den schat, dien zij in haren schoot droeg, dag en nacht vernederde zij zich voor de majesteit van hem, die de nederigheid zijner dienstmaagd had willen aanzien. Door die H. gevoelens, welke overal Maria vergezelden, was haar hart als een anderen hemel voor den Zoon des Allerhoogsten.
HEILIGE COMMUNIE.
Overweging.
Beminde Theotimus, herinner u wat ik u zoo dikwijls gezegd heb: het heilige Sacrament des Altaars is als eene vernieuwing van het geheim der Menschwording. O mijn kind! mogt gij de uitmuntendheid van dat goddelijk Sacrament, de gesteltenissen, die het vereischt, de oneindige lieide, welke Jesus daar aan den mensch betoont, de ontelbare goederen, die de heilaanbrengende vruchten eener heilige communie moeten zijn, eens wel begrijpen!
1° Uitmuntendheid vandeH.Communie, gesteltenissen, met welke men tot dezelve moet gaan. Bij het naderen van den dag, op welken gij u met eenen God voeden moet, zal ik u niet alleen zeggen hetgeen Salomon, sprekende van het opbouwen des tempels, zeide:
214
TWAALFDE DAG.
Er wordt van iets groots gehandeld; het is voor geenen mensch, maar voor eenen God, dat gij eene woonplaats moet bereiden. Ik zal u niet zeggen, gelijk Mozes tot de Hebreeuwen, daags vóór de verkondiging der wet op den berg Sinaï: Heiligt uwantmorgenzul de Heer in het midden van u zijn. Gelukkiger dan de aartsvaders, die naar het geluk gehaakt hebben van hem te zien; gelukkiger dan de Wijzen uit het Oosten; gelukkiger dan de heilige Jozef, de oude Simeon, die hem alleenlijk op hunne armen gehouden hebben als op zekere wijze deel hebbende in het voorregt van het goddelijke moederschap, zultgijhem in u zien mensch worden. Een andere Jesus geworden, zult gij niet meerleven, maar Jesus zal in u leven. Beminde Theotimus, wanneer uwhart door het ontvangen van het goddelijke Sacrament des Altaars, het tabernakel van den levenden God geworden is, inoogt gij met de gevoelens der levendigste vreugd uitroepen: Heer! gij zijt oneindig wijs, oneindig rijk, oneindig vermogend; ik geloof het; duizend werelden te scheppen, die volmaakter zijn dan die, welke wij bewonen, is slechts een enkele wil voor u; maar na u zeiven gegeven te hebben zoudt gij mij, alhoewel gij God zijt, niets meer kunnen geven. O! hoe waar is het, beminde Theotimus, dat er geen volk zoo groot, zoo luisterrijk is als het christene volk, waarmede zijn God met zoo zielroerende gemeenzaamheid omgaat!
2'gt;. Liefde van Jesus in het H. Sacrament
215
MAAND VAN MARIA.
des Altaars. Zouden wij ons ooit eene dusdanige overmaat ■van liefde hebben kunnen inbeelden? Zouden wij ooit, indien wij het laatste avondmaal bijgewoond hadden, toen onze Heer Jesus dit aanbiddelijk Sacrament ging instellen, het voornemen van zijn goddelijk hart hebben kunnen raden? O! hadde hij er ons kennis van gegeven, wij zouden getracht hebben om hem van hetzelve te doen afzien. Waarop' denkt gij, Heer, dat gij u aldus aan de menschen geeft? Hebt gij niet genoeg voor hen gedaan! Wanneer gij het geheim van uwlijdenzultvoltrokkenhebben, aangezien gij toch zoo ver wilt komen, geniet dan, wanneer gij opgeklommen en aan de regterhand uws Vaders gezeten zult zijn, uwe glorie in rust. Neen, neen, antwoordde Jesus; Mijn behagen is met de kinderen der menschen te zijn. (1).
Welnu, Heer, indien gij met de menschen wilt verblijven, verblijft er dan op eene edele, koninklijke en goddelijke wijze, of anders zult ge welhaast het voorwerp hunner onverschilligheid, of zelts hunner beleedigin-gen zijn. — Het is waar, ik voorzie dit alles, en nog veel meer, maar indien ik mijne glorie niet verberg, zullen mijne broeders tot mij niet durven naderen, en ik zal met hen niet kunnen verkeerén.
Maar geef u ton minste overal niet ten beste, stel dit sacrament voor Rome alleen in, geef aan het zigtbare hoofd uwer Kerk (1) Prov. vu, si.
216
TWAALFDE DAG.
alleen de magt om uw ligohaam te consacreren; dat hij u maar eens in het jaar met pracht en luister vertoone, en de volkeren zullen van al de deelen der wereld komen toegeloopen. — Ja, maar de armen, de zieken, de kinderen en de oude lieden, juist die, welke dit het meest behoeven, zullen tot mij niet kunnen komen.
Wel nu, mijn God, wees overal, om gezien, bezocht en aanbeden te worden; maar zonder onderscheid van alle menschen ontvangen worden! door onzuivere monden gaan! in onreine harten dalen! — O! dit alles'strijdt u tegen. Ik zie het, antwoordt mij Jesus; maar mijne liefde heeft er geenen afschrik van; ik zal niet tevreden zijn dan wanneer ik op de innigste wijze met mijne broeders zal vereenigd wezen; wanneer ik mij voor hen zal vermenigvuldigd hebben, en met hen als het ware één zal geworden zijn.
Heer, sta mij ten minste dit verzoek toe: wees in uw sacrament niet tegenwoordig dan op zekere voorwaarden. Wanneer eene godvruchtige ziel het zal ontvangen, wees er dan wezenlijk tegenwoordig, zulks is wel; maalais een zondaar, een gierigaard, een onkui-sche, een wraakgierige daartoe zal durven naderen, dat uw aanbiddelij ke persoon alsdan verdwijne. — O! ik zal mij daarvan wel wachten. — En waarom, Heer? — Omdat de god-vreezende zielen, die dikwijls achterdenken hebben van niet wel bereid te wezen daardoor altijd onzeker zouden zijn van mijne 43 10
217
MAAND VAN MARIA.
tegenwoordigheid, en die wreede onzekerheid zou hun hart toesluiten, en zoo beletten mij met het vertrouwen aan te spreken, hetwelk ik verlang.
Eindelijk, mijn God,ikhebu maarécnvoorstel meer te doen. Wees in liet H. Sacrament desAltaarsslechtstegenwoordigophetoogen-blik, als men u ontvangen zal; want indien
gij u verpligt altijd onder de geconsacreerde i gedaante te blijven, zult gij zien, dat men u in
tinnen ciboriën en onreine tabernakels zal ;
plaatsen; men zal u geheele dagen en weken lt;
alleen laten zonder u te komen bezoeken; ]
men zal duizende oneerbiedigheden, duizen- 1
de goddeloosheden in uwe tegenwoordigheid ( bedrijven. — Nog eens gezegd, ik verwacht mij op alle ondankbaarheden; maar ik wil . i aan mijne trouwe dienaars en dienaressen ' c
altijd tot toevlugt en schuilplaats dienen. Zie, t
ik ben alle dagen met hen tot het einde der £
eeuwen, opdat zij alle oogenblikken met mij a
zouden kunnen spreken, mij hunne nood- t
wendigheden vertoonen, in mij eene hulp s
zoeken in hunne gevaren, eenen leidsman op g
hunnen weg, eenen raadgever in hunne t
twijfelachtigheden , een licht in hunne duis- v
ternissen, een steun in hunne zwakheden en g eenen vertrooster in al hunne zwariglieden. gt; v
Beminde ïheotimus, ziedaar de liefde van z
het hart van Jesus, of om beter te zeggen, zi
ziedaar een zeer onvolmaakt afbeeldsel zijner n
liefde. Ziedaar dengenen, voor wien onze har- g
ten zookoudzijn!erzijnoverwegingen,verma- li
218
TWAALFDE DAG.
ningen en plegtigheden noodig om dit ijs een weinig te doen smelten, en dan nog schijnen ons de oogenblikken bij hem geheele uren! Naauwelijks doen wij onseenig geweld aan, of berooven wij ons van eene kleine voldoening, om ons te bereiden tot het ontvangen van dien Godmensch, en nogtans, indienquot;zijne liefde onze harten niet raakte, dan zoude echter ons eigenbelang ons tot hem moeten leiden.
3°. Gelukkiye uitwerkselen van hel heilige Sacrament des Altaars, 't Is het brood, dat onze ballingschap van dit leventot op den berg Gods ondersteunt;'t is het. tegengift of het krachtigste behoedmiddel tegen de zonde, en de bewaring der zuiverheid onzer zielen. Wat al genade geeft mij de minnelijke Jesus in de heilige communie! genade tegen mijne driften; om dezelve te verzwakken; genade tegen den duivel, om hem te overwinnen; genadetegende bedriegelijkeaanlokselen der wereld, om dezelve te kennen en er mij van te onthechten; genade, die de martelaars versterkt, de maagden en al de Heiligen voort-gebragt heeft. Dit hebben twee jonge studenten, door den band eener heilige vriendschap vereenigd, ondervonden. Zij waren overeengekomen, dat degene, die het eerst zou sterven, aan God de toelating zou vragen om zijnen medeleerling te komen vinden en hem zijnen staat in de andere wereld bekend te maken. De Heer riep eenen dier twee leerlingen tot zich, en deze volbragt zijne belofte. Daar God zijn verzoek inwilligde, verscheen
219
Maand van m.\p,Ia.
hij zeventien dagen na zijnen dood aan zijnen vriend. Juich met mij, zeide hij hem, ik ben in den hemel, ik ben voor eeuwig gelukkig. Eer hij verdween, zeide hem zijn medgezel: Leer mij het middel kennen, dat het meest tot uw geluk heeft bijgedragen. De jonge hemelbewoner antwoordde: Dikwijls tot de heilige Sacramenten naderen, en met een wel gezuiverd geweten en vurigheid tot de H. Communie gaan.
VOOBBKEXiü.
Een der uitstekendste genaden, die Maria aan hare dienaars bezorgt, is het ontvangen van het heilige Sacrament des Altaars. Wij kennen geene meer hartroerende voorbeelden dan die, welke ons het loven van Stanislaus Kostka aanbiedt. Dit heilige kind zag, dat zijn broeder Paulus, en zelfs zijn bestuurder Bi-linkski, hem wreedelijk vervolgden, tijdens hij in het seminarie van Weenen studeerde, en met hen bij eenen lutheraan dier stad woonde. De slechte behandelingen,diehij van zijnen broeder onderging, gevoegd bij zijne strenge levenswijze, veroorzaakten hemeene ziekte, waarvan hij meende te sterven. De duivel, die voorzag, dat zijne ziekte gevaarlijk zoude worden, spande al zijne krachten in om den dienaar Gods den moed te benemen; want terwijl hij eens alleen was, verscheen die booze geest voor zijne oogen, onder de gedaante van een woedend dier, wierp zich op hem, en dreigde hem te verworgen, maar
220
TWAALFDE DAG.
22-1
het heilige kind werd niet verschrikt; het nam zijne toevlugttot den Heer, enhetteeken van het heilige kruis met veel geloof en vertrouwen makende, dreef hij den duivel op de vlugt. Sedert dat voorval verergerde de ziekte, en werd zoo hevig, dat men voor zijn leven duchtte. De zieke gevoelde zelf het gevaar, waarin hij verkeerde; maar vermits hij geene verkleefdheid aan het leven had, vreesde hij den dood niet. Eene enkele zaak baarde hem kommer in dien uitersten nood, namelijk de moeijelijkheid, die hij voorzag om in het huis van dien stijfhoofdigen lutheraan de heilige teerspijs te ontvangen. Hij gaf zijne onrust te kennen aan zijn en broeder en zijnen bestuurder en verzocht hun om hun gezag te gebruiken bij hunnen huismeester, om de toelating te bekomen van eenen priester te roepen, ten einde hem de H. Sacramenten toe te dienen. Paulus en Bilinkski waren daarmede verlegen. Het geen St anislaus vroeg, scheen hun zeer billijk, en zij zouden hem daarin wel hebben willen voldoen: maar zij beschouwden de zaak als onmogelijk, en wisten wel, dat de ketter een menscli was, die daarin stijfhoofdig zou zijn; zoo dat zij, oordeelende zich niet te moeten blootstellen aan eene weigering, die hen kon in onmin brengen met eenen mensch, met wien zij dikwijls te doen hadden, den zieke trachtten te overtuigen dat het niet noodig was zich te haasten om de heilige Sacramenten te ontvangen , dat hij nog zoo ver niet was, dat de
MAAND VAN MAIIIA.
geneesheeren in zijne ziekte goede hoop begonnen te hebben , en dat hij veeleer moest denken om behoorlijk de geneesmiddelen te gebruiken, welke men hem tot herstelling zijner gezondheid gat', dan orn zich tot den dood te bereiden. Daar het heilige kind van dag tot dag zijne krachten voelde verminderen, verdubbelde het zijne gebeden en aanhoudende smeekingen bij al die bij hem kwamen, opdat zij zijnen huismeester ten zijnen voordeeie zouden gesproken hebben: maar eindelijk, ziendedat niemand het durfde doen, besloot hij het aan God alleen te vragen, wat hij van de menschen niet kon erlangen.
Reeds lang aanriep hij de H. Barbara, tot welke hij eene groote godsvrucht had, om door hare voorspraak de gunst te bekomen van niet te sterven zonder de heilige regten ontvangen te hebben. Hij neemt dan in deze omstandigheid zijne toevlugt tot haar, en smeekt haar met overvloedige tranen, hem in eene zoo dringende noodwendigheid niet te verlaten. Zijn gebed, vergezeld van een groot vertrouwen en zoo groote vurigheid, verdiende welhaast verhoord te worden: toen hij op zekeren nacht, door de hevigheid zijner ziekte, niet kon slapen, zag hij nevens zijn bed de heilige Barbara verschijnen met twee Engelen; een hunner droeg liet heilige Sacrament. Stanislaus rigtte zich vol vreugd in zijn bed op en plaatste zich op zijne knieën. In dien staat had hij tegenwoordigheid van geest genoeg om zijnen bestuurder, die bij
222
TWAALFDE DAG.
hem waakte, te vermanen van onzen Heer te aanbidden; daarna zeide hij met luider stem het gebed, dat mengewoonlijkvóórdeheilige Communie leest; en na de heilige Hostie ontvangen te hebben, legde hij zich weer neder, en bleel lang in eene stilzwijgendheid en ingetogenheid, die genoegzaam aanduidde dat er iets buitengewoons in hem omging.
Eenigen tijd daarna, toen hij, om aan het bevel der heilige Maagd te gehoorzamen, aan alles verzaakte wat hij in de wereld te hopen had; en Weenen, als een bedelaar gekleed, verliet, hoeft die goddelijke Moeder, na zijne vlugt door vele mirakelen begunstigd te hebben, hem nog eens in de moeijelijk-heden en vermoeidheid der reis door eene tweede wonderdadige Communie vertroost. Hij vond in een dorp op zijnen weg eene openstaande kerk, en zag er vele landlieden bidden; de heilige jongeling denkende aldaar eene goede gelegenheid te vinden om de heilige Mis te hooi en en te Communie te gaan, trad de kerk binnen en begon te bidden; maar hij zag welhaast aan de wijze, op welke er de dienst verrigt werd, dat het eenluther-sche tempel was. Hij was zeer bedroefd, ziende dat de heilige geheimen door de ket-tersche bedienaars ontheiligd werden, en hij zijne godsvrucht niet had kunnen voldoen met op dien dag het ligchaam onzes Heeren te ontvangen. Hij weende bitterlijk en klaagde er over aan God op eene zoo hartroerende wijze, dat hij verdiende vertroost te worden;
223
MAAND VAN MARIA.
want terwijl hij in dien staat was, zag hij eene menigte Engelen verschijnen. Een hunner droeg het heilige Sacrament, in de handen, en terwijl hij met een gelaat vol Majesteit tot hem naderde, gaf hij hem de heilige Communie, en verliet hem vol vreugd in het bezit van zijnen welbeminde.
OEFENING.
Gewen u in uwe Communiën den heiligen Aloysius de Gonzagua na te volgen, die drie dagen besteedde om zich daartoe te bereiden, en drie andere om God daarvoor te danken.
DERTIENDE DAG.
BEZOEK DER ALLERHEILIGSTE MAAGD.
Beminde Theotimus, hoe verrukkend zijn de stappen van de dochter des Allerhoog-sten! Maria verneemt door den mond van den Engel; dat de Heer aan den lang on-vruchtbaren schoot van Elizabeth de vruchtbaarheid verleend heeft; de ootmoedige Maagd slaat geene aandacht op hare nieuwe waardigheid of op de moeijelijkheden eener lastige reis; met haast trekt zij over de bergen, zij spoedt zich om hare nicht hulp en vertroosting te gaan aanbieden. Hoe zal men die ontmoeting dezer twee bevoorregte moeders beschrijven, van welke de cene den Zaligmaker der wereld, en de andere den grootsten onder de kinderen der men-
2'i4
DERTIENDE DAG.
schen moest baren? Naauwelijks heeft de gelukzalige Maagd hare stem laten hooren,of Elisabeth roept in verrukking uit: Gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en gezegend is de vrucht uws ligchaams. Op het hooren uwer stem, heb ik het kind, dat ik in mijnen schoot draag, van vreugd voelen opspringen. Maria antwoordt haar met dien wonderbaren lofzang, welke de heilige Ambrosius de verrukking barer ootmoedigheid noemt: Mijne ziel maakt groot den Heer, en mijn geest verheugt zich in God, mijnen Zaligmaker. Beminde Theotimus! welk gezegde, welke gevoelens! Heilig huis van Zacharias! van welke wondoren zijt gij getuige! Elisabeth is vervuld van den heiligen Geest; Joannes de Dooper wordt geheiligd,eer hij het licht gezien heeft, en de tong van Zacharias wordt ontbonden, om den God van Israël te loven... Wie hoorde ooit iets dergelijks, en hoevele wonderen zijn er in dit geheim vereenigd!
ONWAARDIGE COMMUNIE.
Overweging.
Beminde Theotimus, waar zal men uitdrukkingen vinden, die krachtig genoeg zijn om de euveldaad af te malen van diengenen, welke Jesus Christus ontvangt in eene door de doodzonde besmeurde ziel!
1° Het is een oneindige smaad voor de wijsheid van Jesus Christus. Het heilige Sacrament des Altaars, zegt de heilige 43 10.
225
MAAND VAN MARIA.
226
Augustinus,is de eindpaal van Gods-wijsheid. Door het heilige Sacrament des Altaars had Jesus Christus het geheim gevonden om ten zelfden tijde aan zijne liefde en zijne beloften, aan de regtvaardigheid en aan de glorie van zijnen Vader te voldoen. Nu, door eene onwaardige communie breekt die orde, en worden die aanbiddelijke uitvindingen der goddelijke liefde vernietigd. Eene onwaardige communie verandert het onderpand der barmhartigheid Gods in een teeken van gramschap ; zij maakt den drank der zaligheid eenen drank van verdoemenis en dood. Eene onwaardige communie! Van dat oogenblik roept dit bloed, welks stem tot in den hemel klom om genade te vragen, met veel moer geweld om regtvaardigheid en wraak, dan het bloed van Abel. Dit slagtoffer, dat den arm van den Allerhoogste ontwapende, wekt nu zijne gramschap op, onsteekt al zijne bliksems en daagt al zijne vervloekingen uit. Theotimus, verbeeld u, den duivel heer-schende als oppervorst in de ziel van dien heiligschendenden zondaar. Aan dien w'ree-den dwingeland, op het altaar van dat onzuiver hart gaat een slagtoffer van afschrik opgedragen worden. De priester van Jesus Christus heeft gesproken, de hemel opent zich, de Engelen komen in menigte rondom het heiligdom, en Gods Zoon is in het midden dermenschen nedergedaald. Gelukzalige geesten, stort bittere tranen! Kerk van Jesus Christus, staak uwe vreugdegezangen! zie,
DERTIENDE DAG.
de heiligschenner nadert. De dienaar des Heeren, door den trouweloozen schijn van eenen schijnheiligen eerbied bedrogen, heeft hem het Lam Gods gegeven. De goddelooze ontvangt het niet dan om het voor de voeten van satan te stellen; »Daar is mijn God, zegt hij, die God die u overwonnen heeft, en dien gij verfoeit, ik lever hem u over, ik offer hem u.quot; En aldus wordt de Koning der glorie, om zoo te zeggen, het slagtoffer van satan; en het bloed des verbonds, dat de zonden der wereld uitwischt, stelt het zegel op het afgrijselijk verdrag, waardoor de heiligschenner zich aan den duivel verbindt en aan de hel toewijdt.
2quot;. De heiligschennende communie is een oneindige smaad aan de eer en glorie van Jesus aangedaan. De Apostel verzekert ons, dat de schande van den Zoon Gods geëindigd is, en dat de dagen van zijne vernedering en van zijn lijden plaats gemaakt hebben voorde dagen zijner glorie en onlijdelijkheid. Het hangt van u af,heiligschennendezondaar,die godspraak op zekere wijze leugenachtig te maken en den smaad van uwen God te vernieuwen; wat zeg ik; ja hem tot nieuwen smaad te veroordeelen, nog wreeder dan de eerste. Gedenk, Theotimus, de goddeloosheid van dien heidenschen keizer, die op den Calvarie-berg het beeld van eene ontuchtige godin, en op het graf zelf van Jesus Christus het standbeeld van Jupiter deed plaatsen. quot;Welk een booze aanslag! Ik ken nog een af-
227
MAAND VAN MARIA.
228
schuwelijker, namelijk eene onwaardige communie. Breng u in het geheugen de hei-iigschennis, met welke de fransche omwenteling de wereld verschrikt heeft: de tempels des Heeren in schandelijke schouwburgen veranderd, de tabernakels verbrijzeld, de heilige vaten door de overdaad onteerd, de ontucht in zegepraal gezeten op het altaar, en eene geheele natie schandelijk nederge-knield voor eene verachtelijke, ontuchtige vrouw. Welke goddelooze aanslagen; ik ken nog een schrikkelijker: de onwaardige communie. Breng u in het geheugen de ijsselijke heiligschennis, waarmede de stad Brussel, in dertien honderd zeventig, bezoedeld is geweest. Joden verzamelen zich op den goeden vrijdag om Hem te mishandelen en te ontee-ren, welken hunne voorvaders aan het kruis gehecht hebben. Zij braakten de afgrijselijkste godslasteringen uit tegen de geconsacreerde Hostiën, welke een andere Judas, door het geld aangelokt, hun in de handen geleverd had; de tong alleen is niet genoeg om hunnen haat en razernij te verzadigen; zij doorstaken de heilige Hostiën met messen en dolken; droppelen bloeds sproten er uit; dit wonder verbaasde de heiligschenners, de wapenen ontvielen hunne handen, en zij zol-ven door schrik bevangen, vielen ter aarde neder..... Gedenk eindelijk hetgeen men verhaalt van de helsche wreedheid van dien Jood, die zich eene geconsacreerde Hostie had aangeschaft; hij doorsteekt dezelve met
DERTIENDE DAG.
een pennemes; het bloed, dat er uit vloeit, hitst zijne woede nog meer op; hij doorsteekt ze andermaal en op nieuw loopt er bloed uit; hij werpt ze in het vuur, waarin zij ongeschonden behouden wordt; hij doorsteekt ze met eenen degen, en werpt ze eindelijk in eenen ziedenden ketel, waarvan het water roodverwig wordt door het goddelijk bloed (1)..... Gij siddert, Theotimus.
Ach! ik durf zeggen, dat er nog een schrik-kelijkere aanslag bestaat, namelijk de onwaardige communie. Hier plaatst de heiligschenner het vlekkelooze Lam niet alleen tusschen ongevoelige afgodsbeelden, maar tusschen levendige beelden van de schandelijkste driften. Hij vereenigt de ledematen van den driemaal heiligen God met ledematen, die door de schandelijkste gewoonte onteerd zijn; besmeurde lippen raken Hem aan, welke de zuiverheid zelve is, en eene tong, die, volgens de uitdrukking van den H. Augustinus, die geest der duisternissen gedragen heeft, draagt den Zoon Gods! Een dwingeland der oude tijden deed levende en gezonde menschen met stinkende, doode ligchamen vastbinden; en gij zondaar, gij bindt, gij nagelt het maagdelijke ligchaam, van Jesus aan een dood ligchaam , dat vol bederf van de ondeugd is, en dat satans zegel draagt , en gij vereenigt Jesus met de boosheid; een schandelijk vleesch wordt zijn vleesch, zijn bloed wordt gemengd met een (1) Dit mirakel is te Parijs geschied in 1290.
229
MAAND VAN MARIA
onzuiver bloed, liet vloeit in een zondig ligchaam. O schande voor mijnen God, o zegepraal der hel! o gruwelstuk van den
heiligschennenden onteerder!.....
3°. I)e heiligschennende communie is een oneindige smaad gedaan aan de liefde van Jesus Christus. Een God schept ons naar zijn beeld en gelijkenis: een God berooft zicli van zijnen luister; hij wordt mensch voor onze zaligheid in den schoot eener Maagd, en sterft op een kruis; eindelijk, een God, die in het midden van ons woont, en voor ons leeft, wordt ons voedsel in het heilige Sacrament des Altaars: ziedaar de laatste poging der liefde: In fmem dilexit ('1). De instelling van liet H. Sacrament des Altaars is de eindpaal van Gods liefde. Ja, beminde Theotimus; maar de onteering van het II. Sacrament des Altaars is ook de grenspaal van de boosheid der menschen. Luister naar de woorden van don Apostel Paulus: Degene, die onwaardig communiceert, is pligtig aan het ligchaam en bloed des Heeren. De moordenaar is verantwoordelijk voor het leven van zijnen naaste, die verergernis geeft voor deszelfs ziel, maar die met eene doodzonde tot de H. Tafel nadert, is verantwoordelijk voor het bloed van Jesus Christus. God wordt door elke doodzonde oneindig vergramd, ik weet het; maar hij wordt, om zoo te spreken, niet vergramd dan door eenen weerslag: het is
(i) Joan, xn.
230
DERTIENDE DAG.
231
als een magtschicht, die niet verder kan komen dan tot aan den voet dier ongenaakbare Majesteit. In do onwaardige communie wordt God regtstreeks en persoonlijk aangerand: de heiligschenner vervolgt hem wezenlijk in zijn ligchaam, in zijne ziel en in zijne Godheid; hij wordt, letterlijk gesproken, de moordenaar van Jesus Christus, zegt dc heilige Chrysostomus; Chrisli-cida. Zal het dan noodig zijn u te zeggen, beminde Theotimus, dat eene onwaardige communie eene daad van de allergrootste ondankbaarheid is? Wel hoe! gij, kind dei-Kerk, erfgenaam des Hemels, broeder, lidmaat van Jesus Christus, gij zult hem beleedigen in het Sacrament zijner liefde, op het oogenblik zelt, dat hij zich aan u geeft! hem vervolgen tot ondei'die geheimzinnige gedaanten, waar hij zicli slechts onder verbergt om zich inniger met u te vereenigen! Zal ik u moeten zeggen, dat het eene daad van ongehoorde boosheid is? Hier zijn het geene woedende driften, die het verstand belommeren en verblinden; de heiligschenner begrijpt, overlegt en werkt zijne misdaad met koelbloedigheid, met gerustheid en overweging uit. Do duivel heerscht in zijne ziel, zulks weet hij. Hij gaat oenen God ontvangen, daarvan hangt misschien eene eeuwige vervloeking af. Hij woet het ook, en echter voltrekt hij do misdaad. Beminde Theotimus, alles wordt begrepen in dit woord alleen: de onwaardige communie is een Godsraoord.
MAAND VAN MARIA.
232
4°. Eindelijk zij is een gruwel, dien de Heer met deschrikkelijkstekastijdiny straft. Die het ligchaam en bloed van Jesus Christus onwaardig ontvangt, eet en drinkt zijne eigene veroordeeling, dat is te zeggen, dat de onteerder van het heilige Sacrament des Altaars een bijzondere zondaar is; vermits de Heer een schrikkelijk onderscheid tus-schen hem en de andere zondaars maakt. Van in dit leven af, van op het oogenblik zelfs, wanneer hij de misdaad bedreven heeft, is het regtsgeding gemaakt , het vonnis uitgesproken en bijna ten uitvoer gebragt. Het regtsgeding is gemaakt. De andere zondaars zullen in het oogenblik des doods voor den stoel van den oppersten Regter gedaagd worden; het noodlottige Jjoek, waarin de werken van den mensch geschreven staan, zal te voorschijn komen, de Engelen zullen tot getuigen genomen worden; satan zelf zal den pligtige beschuldigen; maar hier is alle regtsgeding nutteloos; die onwaardig communiceert, draagt den beschuldiger, den getuige, den regter en de overtuiging van zijne misdaad in zich zeiven; Judicium sibi manducat et hihit. (1) Het vonnis is uitgesproken. In de oude tijden dwong men den schuldigen hun doodvonnis te eten, om hun te doen bevatten, dat het onherroepelijk was. quot;Wel nu, in de veroordeeling van den heiligschenner heeft iets dergelijks plaats; zij wordt op zekere wijze in zijn (l) I, Cor. XI, 59,
DERTIENDE DAG.
233
ligchaam geschreven met het bloed van Jesus Christus. O schrikkelijke gedachte, de schuldige en zijn vonnis is slechts één; het is in hem ingelijfd; hot vloeit in zijne aderen; Judicium sibi manducat et bihit. Eindelijk, schijnt het vonnis ten uitvoer gehragt. Er hangt iets van de vervloeking, die het Godsmoordende Jerusalem getroffen heeft, boven het hoofd van den heiligschenner. Dezelfde verlating van den Heer. De engelen wonen in die ziel niet meer, zij hebben uitgeroepen; Gaan wij hier uit, gaan wij hier uit: Exeamus. Dezelfde verblindheid : in het midden der schitterendste klaarheid draagt hij eenen sluijer voor de oogen; hij ziet niets meer, noch de boosheid van zijnen aanslag, noch de hel, die onder zijne voeten geopend en bereid is om hem in te zwelgen. Dezelfde versteendheid. Welk middel ter zaligheid blijft hem nog over? Hot sacrament der biecht? Helaas! hij durft zijne misdaad niet belijden. Daarenboven heeft hij zich aan de heiligschennissen gewoon gemaakt, en de eene afgrond opent den anderen. De wroegingen van zijn geweten ? Tot nu toe liet het zich hooren; eer hij de boosheid bedreef, riep het tot hem: Ongelukkige! wat gaat gij doen? en na de misdaad: Ongelukkige, wat hebt gij gedaan? Doch eene onwaardige communie brengt nog andere voort: allengskens worden de wroegingen uitgedoofd, en het onteerde bloed van Jesus Christus wordt in
MAAND VAN MARIA.
eenen drank veranderd, die den zondaar in zijne goddeloosheid in slaap wiegt. Het is er dan mede gedaan ; zijne verdoemenis is voltrokken. Ik bedrieg mij, zij is nog niet voltrokken, Ja, Theotimus, er blijft één middel over om eene heiligschennende communie te herstellen, namelijk eene waardige communie. O gij, die het ongeluk gehad hebt van uwen God in den tempel des duivels te plaatsen, wanhoop niet, smeek ik u. Ga tot Maria met een hart vol leedwezen en vertrouwen, zij zal voor u de gave van sterkte verkrijgen om uwe zonden te biechten, de gave van tranen om dezelve te beweenen; en hetzelfde bloed, dat u veroordeeld bad, zal u vrijspreken en regt-vaardigen.
V OO RB K FG TjEBIN.
Lotharius, koning van Lotharingen, had eenen afkeer van zijne vrouw Thietberga. Een jong meisje, Walrada geheeten, had het hart van dien ongelukkigen vorst gewonnen. Nadat de zaak aan den Paus Nicolaus bekend gemaakt was, werd Lotharius in den ban geslagen en veroordeeld om Wald-rada te verlaten. Ondertusschen stierf de Paus, en bad Adrianus tot opvolger. Do koning, hopende, dat de nieuwe Paus toegevender dan zijn voorzaat zou zijn, deed duizende bedriegelijke verklaringen, en vroeg verlof om naar Piome te komen en daar het ontslag van den kerkelijken ban
234
DERTIENDE U.VG.
235
te ontvangen; hij verzocht daarenboven den Paus hem plegtiglijk te verzoenen, het heilige Misoffer in zijne tegenwoordigheid op te offeren en hem met eigene hand de heilige Communie te geven. Nadat Adrianus de maatregelen genomen had, die de voorzigtig-heid vereischte, stemde hij toe in zijn verlangen : maar op het oogenblik der communie, terwijl hij de heilige hostie in de hand nam, en zich naar den koning keerde, zeide hij hem met luide en klare stem. «Vorst, indien gij het vaste voornemen gemaakt hebt Waldrada geheel te verlaten, nader dan met vertrouwen, en ontvang het Sacrament van het eeuwige leven; maar indien uwe boetvaardigheid niet opregt is, wees dan zoo vermetel niet van het ligchaam en bloed van uwen Zaligmaker te ontvangen en uwe eigene veroordeeling te eten met dit te on-teeren.quot; Lotliarius sidderde ongetwijfeld op die woorden; maar do overmaat van de misdaad was vastgesteld: hij volbragt het. Hij voegde den meineed bij de heiligschennis, en liever dan te wijken wierp hij zich in den afgrond, welken men hem voor zijne voeten open toonde. De Paus daarna de hooge personaadjen aansprekende, die met den koning gingen communiceeren, zeide tot ieder van hen: «Indien gij niet hebt medegewerkt noch toegestemd in de misdaad van uwen meester, dat dan het ligchaam des Heeren u een onderpand ter eeuwige zaligheid zij. De schrik der heiligschennis
MAAND VAN MARIA.
deed er eenigen terugwijken, maar het meerendeel communiceerde naar het voorbeeld des konings.
De straf volgde weldra op de misdaad. Naauwelijks waren zij te Lucques gekomen, of Lotharius en de heeren, die hem vergezelden , werden door eene gevaarlijke koorts overvallen, die de wonderlijkste en schrikkelijkste uitwerkselen had. Hun haar, hunne nagels, hun vel zelfs viel van hunne ligchamen, terwijl een inwendig vuur hen verteerde. Het meerendeel stierf onder de oogen dos konings. Hij reisde echter voort, alleen bezig met het voorwerp zijner blinde drift. Te Plaisance gekomen, verloor hij kennis en spraak; hij stierf zonder eenig teeken van leedwezen te geven Men bemerkte, dat die van zijn gevolg, welke met hem het ligchaam des Heeren onteerd hadden, op dezelfde wijze den geest gaven; die zich van de heilige Tafel verwijderd hadden, waren de eenigen, welke de dood spaarde, zoo dat men de regtvaardige wraak des Hemels piet kon loochenen.
(Kerkelijke geschiedenis, door Bérault-BercastcJ.)
Ten jare 1374 woonde te Middelburgen Zeeland, eene edele vrouw, die de zaligheid van al hare huisgenooten zeer behartigde, wetende, dat, gelijk de Apostel zegt: Zoo iemand voor de zijnen en voornamelijk voor degenen van zijn eigen huisgezin, geene zorg heeft, hij het geloof verzaakt en erger
236
DERTIENDE DA.G.
is dan een ongeloovige (1). Een barer dienstboden veroorzaakte haar door zijn roekeloos leven en weinige godvruchtigheid, veel verdriet. Dikwijls, doch te vergeefs, had zij hem gebeden en gesmeekt een einde aan zijne boosaardige levenswijze te stellen. De jongeling, eindelijk vreezende in ongenade zijner deugdzame meesteres te vallen, veinsde tot het Sacrament der biecht genaderd te zijn en begaf zich mot de andere dienstboden tot de heilige Tafel. Naauwelijks had hij het brood der Engelen in zijnen onreinen mond ontvangen, of de magtige hand des Heeren liet zich gevoelen. Hij wordt met blindheid geslagen, de heilige hostie verandert in een zigtbaar stukvleesch; om hetzelve te willen doorzwelgen, drukt hij er zijne heiligschendende tanden in: drie duppelen bloed springen uit zijnen mond, en vallen op het communiekleed. De goddelooze knecht, op zulk eene wonderbare wijs de wraak des Hemels ondervindende, beleed zijne misdaad met vele tranen, beterde opregt zijn leven, kreeg zijn gezigt weder, en betoonde, gedurende geheel zijnen levenstijd den diepsten eerbied tot het allerheiligste Sacrament des Altaars.
De overblijfselen van dit mirakel,namelijk het stuk vleesch en de drie druppelen bloeds, zijn hetzelfde jaar 1374 overgebragt geworden naar Fredericus III, graaf van Sarworde aartsbisschop van Keulen, die dezelve, op
(1) 1 Tim. y. s.
237
MAAND VAN MARIA.
het verzoek van hunnen prior, Joannes Byarens, die zijn biechtvader was, aan de paters Augustijnen dier stad schonk. Deze pater naar België, zijn vaderland weder-keerende, zocht een deel dezer heilige overblijfsels te bekomen voor het klooster van zijne orde, te Leuven, waar hij zijne kloosterlijke beloften uitgesproken had. Dit werd hem welwillend toegestaan. Daar het stuk vleesch door de tanden van den heiligschender niet geheel verdeeld was en het onbetamelijk scheen hetzelve met een snijdend werktuig aan te raken, vond men goed een gebed en eene vasten van drie dagen in te stellen, na welken tijd dit heilige vleesch wonderbaar verdeeld is gevonden in twee deelen. Pater Joannes bragt er een deel van te Jjeuven, waar het bewaard is geworden in het klooster der Augustijnenquot;tot op het einde der verledene eeuw, en nu inde kerk van Sint-Jacob berust.
OEFENING.
Beproef u zeiven, volgens den raad van den Apostel, alvorens (jij communiceert; indien gij hel ongeluk gehad hebt van het ligchaam van Jesus Christus te onteer en, vjanhoop niet, maar vraag oan Maria den moed, om door eene reglzinnige en goede biecht uit dien rampzaligen slaat op te staan.
238
VEERTIENDE DAG.
VEERTIENDE DAG.
BEZOEK VAN DE ALLERHEILIGSTE MAAGD.
Gelukkig huis van Zacharias en Elisabeth, dat gedurende drie maanden, .lesus, de bron aller genade, en Maria, die derzelver uitdeelster is, bezat,. Door zijne heilige Moeder wilde het vleesch geworden Woord de eerste zijner gunsten toestaan in de geestelijke orde, de heiligmaking van zijnen voorlooper; even als dertig Jaren daarna, het eerste mirakel van zijn openbaar leven, de verandering van het water in wijn, ook toegestaan werd door de bemiddeling van Maria. Indien de eerste woorden van de Moeder dit wonder, op de ziel van Joannes den dooper, uitwerkten, wat indruk moesten dan gedurende drie maanden hare godvruchtige zamen-spraken, hare wonderbare voorbeelden op die deugdzame echtgenooten maken, die er dagelijks getuigen van waren! Daar zij rondom zich den goeden geur van Jesus Christus verspreidde, konden Zacharias en Elisabeth niet genoeg de deugden dier onbevlekte Maagd, de zoetheid harer woorden, de kalmte van haar gelaat en de zedigheid harer blikken bewonderen; in geheel haar gedrag scheen eene diepe ootmoedigheid, eene zoo werkzame als teedere liefde en eene gedurige vereeniging met God uit. Wanneer zij vertrokken was, konden zij, even als de leerlingen van Emmaus, tot elkander
239
MAAND VAN MARIA.
zeggen: Ach! is het niet waar, dat onze harten geheel ontstoken waren, wanneer wij het geluk hadden haar te zien en te hooren?
vehergehnis.
Overweging.
Beminde Theotimus, hoe krachtdadig is de indruk van het voorbeeld! het grootste goed, dat wij onzen naaste zouden kunnen bewijzen, is; aan zijne zaligheid medewerken; en het krachtigste middel om nuttig aan zijne ziel te zijn, is het goede voorbeeld. Wee hem, die in plaats van zijne broeders te stichten, voor hem een steen van verergernis wordt; ja wee hem! Fee homini illi (1); dit is de schrikkelijke bedreiging van onzen Heer. Het ware beter voor zul ken mensch (overweeg deze woorden) nooit geboren te zijn, of', met eenen molensteen aan den hals gebonden, in de zee geworpen te worden.
De verergernis is eene groote zonde. Overweeg wat eene ziel aan Jesus Christus gekost heeft. Hij is uit den hemel op de aarde gedaald om haar ai'te koopen; zij heeft hem de schande en de pijn des kruises, ja al zijn bloed gekost. Ja, ziedaar den prijs van eene ziel: Anima lanti valeil en gij rukt, om zoo te zeggen, de ziel uit zijnen schoot: gij schept er een wreed vermaak in zijn hart bitterlijk te bedroeven. Die boer-(1; Luc, XIi. 22,
240
VEERTIENDE DAG.
241
terijen, die achterklap, die zedekwetsende redevoeringen, die schandelijke raad, die kwade voorbeelden; wat weet ik al ? die losse beweging, dit of dat teeken, die oogslag misschien heeft den doodsteek aan zuivere zielen toegebragt; beschouw uwe handen, zij zijn geverwd met het bloed: Sanguine m ejus de manu tua requiram (1).
De verergernis is een afgrond van zonden. Verbeeld u niet, beminde Theotimus, dat de verergernis slechts eene dadelijke en persoonlijke zonde is, het is eene soort van erfzonde : zij gaat van u tot uwe vrienden, en van hen tot andere vrienden over; zij gaat van de ouders over tot de kinderen, en wie weet waar het kwaad zijnen eindpaal zal vinden? En, zoo de zonde, waarvan gij de oorzaak zijt, die van uwen broeder is, welke door uwe verergernis misleid is, dan is zij ook de uwe; en zoo al de zonden, welke hij na de eerste bedreven heeft en bedrijven zal, de zijne zijn, zijn het ook de uwe: gij zijt voor hem een meester van boosheid geweest, en hij is het daarna, op zijne beurt, voor de andere geworden. Beminde Theotimus, tel al de zonden van dezen op, het zijn ook de uwe, omdat hun oorsprong tot aan uwe verergernis, als tot hun eerste begin, opklimt. Het is aldus, dat uwe zunde geen einde heeft, dat zij van de eene ziel tot duizend andere overgaat, die dezelve door eene beweenlijke erfenis voortzetten, en in het uur van uwen
il) Ezech. in, 18. 43
11
MAAND VAN MARIA.
dood zult gij met schrik bevangen zijn, wanneer gij uwe verergernissen zult indachtig worden; gij zult meenen rond uw doodsbed weenende moeders te zien staan, die u hare kinderen zullen afeischen, die zij in onschuld opgevoed hadden, eene menigte vrienden, die gij in de ondeugd zult medegesleept hebben , en die het gewigt hunner boosheden op u zullen werpen; gij zult zielen uit de hel zien komen, die uwe slechte voorbeelden in dezelve zullen geworpen hebben, en die wraak tegen u zullen eischen.
De verergernis is de zonde des duivels. Daardoor voert gij den oorlog tegen God zeiven, gij wordt de medehelper van Lucifer, om, zoo veel het u mogelijk is, den Heer van zijne glorie te berooven;oin zijne heiligdommen, ik wil zeggen, de zielen, te onteeren; om op zekere wijze den luister en den glans van het rijk der hemelen te verminderen,met van die heilige woning al de lofzangen van zoo vele Christenen, die zonder u zouden volhard hebben, te verwijderen; eindelijk, om het rijk des verderfs te bevolken en in de hel degenen, die den Heer lasteren en vervloeken, te vermenigvuldigen. Christen,hoort gij de stem van uwen God in het diepste van uw hart? Luister naar zijn klagen: Mijn zoon, spaar die ziel, zij is naar mijn beeld geschapen, ik heb ze met mijn ligchaam gevoed ; zij is aan de bewaking mijner Engelen toevertrouwd. Er is niets aan gelegen, antwoordt do verergernisgevende Christen, ik
242
VEERTIENDE DAG.
wil dat zij tot mijn vermaak en tot voldoening mijner driften diene.— Maar het is uw broeder, de ziel van het kind vai\ dezelfde moeder, de heilige Kerk; hij is met dezelfde melk gevoed geweest, hij heeft regt tot hetzelfde erfdeel: lever zijne ziel aan den duivel niet over, zij heeft mij al mijn bloed gekost.— Er is niets aan gelegen, ik wil, dat zij in het verderf gestort worde.Welke taal, Theotimus! Is het die van de hel niet? is er in de schatten der goddelijke barmhartigheid vergiffenis voor dergelijke misdaad ? Ja, mijn zoon, hoe groot zij ook weze, er is een middel, om dit groot kwaad te herstellen, en dat middel bestaat in goede voorbeelden te geven.
Goede voorbeelden geven, is door eene stomme predikatie onderwijzen: doch hoe welsprekend, hoe krachtig is die in haar stilzwijgen! De Heidenen zeiven hebben dit erkend; het aanzien van een deugdzaam man, zegt Seneca, wat zeg ik? het geheugen, de gedachte er van, is genoeg om tot de deugd opgewekt te worden : Vir bonus aspeetus et cogitatus emendat. Het goede voorbeeld van eenen medgezel, een stichtend woord uit zijnen mond zal harten bewegen, die misschien aan sermoon, vermaningen, missiën, aan alles wederstaan hebben. Wanneer men den weg aanwijst en hem zelf bewandelt, dan maakt men denzelven gemakkelijk en effen voor zoo vele zwakke en vreesachtige gemoederen, die er door verstout, in het goede versterkt zullen worden. Het goede voorbeeld
243
244 MAAND VAN MARIA.
is een levendmakend vuur, dat al diegenen , verwarmt, welke er bij komen. De heilige koning Wenceslaus ging dikwijls gedurende den nacht, van de eene kerk naar de andere, om het heilige Sacrament te bezoeken; en nooit heeft de winterkoude hem belet zijne teedere godsvrucht te voldoen. Op zekeren nacht had hij eenen man van zijn hof mede-geleid om hem te vergezellen, en, ondanks de hevigste koude, ging hij blootvoets op den bevrozen grond, blootgesteld aan eenen he-vigen noordewind, en met kleederen, die zoo ligt als eenvoudig, ootmoedig en arm waren. De edelman, integendeel, had al de voorzorgen tegen de koude genomen, en echter kon hij aan de pijn, welke hij leed, niet weder-staan. De godvruchtige monarch, die voor hem ging, werd zulks gewaar. Door medelijden getroffen, zeide hij hem, dat hij zijne voeten zou stellen in de voetstappen, die de zijne in de sneeuw maakten. De edelman deed het, en welhaast voelde hij met verwondering dat eene zachte warmte zich in al zijne ledematen verspreidde. Volg den H. Wenceslaus na, beminde Theotimus, ga uwe broeders voor, door uwe goede voorbeelden; en door uwe voetstappen na te volgen, zullen zij daarin eenen gelukkigen indruk gevoelen, die hen op den weg des hemels zal bemoedigen. Gij zult daardoor een zeker apostelschap , waartoe wij allen verpligt zijn , oefenen ; gij zult na u in vele zielen eene kostbare erfenis van deugden en verdiensten laten,
■
I
VEERTIENDE DAG. 245
die altijd zal aangroeijen; gij zult, als een andere Xaverius, aan de poort des hemels de zielen vinden, die gij daar henen zult gezonden hebben, en die den luister uwer zegepralende intrede in den hemel zullen vei meerderen, zonder die op te sommen,
welke hen in het vervolg der eeuwen zullen opvolgen, en u gedurende geheel de eeuwigheid zullen loven, omdat gij hunne zaligheid bezorgd of ten minste- daaraan door de stichting van uw voorbeeld medegewerkt hebt.
quot;VOORJBKICIJD.
M. de Queriolet, zoo wel bekend door de verergernissen zijner levenswijze als door de boetvaardigheid, waartoe hij zich zeiven veroordeelde om dezelve te herstellen, was SPPi
eene der luisterrijkste overwinningen van de Moeder der barmhartigheid. Zijn hart, van zijne kindscheid af, aan het kwaad overgegeven , verhardde zich tegen de christelijke opvoeding, welke zijne ouders hem wilde geven. Vol afkeer tegen hen en hunne onderwijzingen , vraagt hij om naar Rennes gezonden te worden, onder voorwendsel van daar zijne studie te doen, maar inderdaad om er zijne vrijheid te genieten. In die stad gekomen, vereenigt zich de jonge Queriolet met de bedorvenste leerlingen, hij gaat met hen naar de schouwburgen en plaatsen der ongebondenheid; hij vervolgt halstarrig de deugdzame studenten, en gebruikt al het geld dat hij stelen kan, om zich medepligtigen
if! i
MAAND VAN MARIA.
246
te maken. Bij zijne ouders, welke zoo toegevend geweest waren van zijne schulden te betalen, naarmate hij die maakte wedergekeerd, ontvreemdt hij uit de kas van zijnen vader twee duizend franken. Hij werd op de daad betrapt. Zoo woedend als beschaamd zijne ondeugd ontdekt te zien, ondernam hij eene reis van 600 mijlen, om bij do Turken te gaan, met het voornemen het geloof af te zweren en Mahomedaan te worden. Eene barmhartige Voorzienigheid wederhield dit heiligschennend voornemen door duizend beletsels. Na lang gedwaald, na veel bloeds vergoten te hebben in den strijd, waarin hij zich bevond, en in tweegevechten, kwam de jonge Queriolet weder in zijn vaderland; doch het was slechts om door zijne twisten en geweldenarijen den geesel van Bretagne te zijn. Nog grooter vijand van God dan van de menschen, deden de bedreigingen des hemels, verre van hem eenen heilzamen schrik in te boezemen, niet anders dan zijne goddeloosheid opwekken. »Toen ik op zekeren dag van Rennes naar huis wederkeerde, zegt hij zelf, waren de bliksemschichten zoo aanhoudend en de donderslagen zoo verschrikkelijk, dat ik mijn paard bijna niet kon inhouden. Naauwelijks in huis gekomen, valt er achter mij eenen door den bliksem getroffen boom; ik braakte duizende vervloekingen tegen den hemel uit, ging in mijne kamer, en deed mijne wapens brengen; ik laadde mijne pistolen, en na
VEEnTlENDE DAG.
247
liet venster geopend te hebben, schoot ik naar den hemel; trotsch over dien aanslag als over eene overwinning, begaf ik mij ter rust. Ik sliep heel vast, toen de bliksem in mijne kamer sloeg en eenen der stijlen van mijne bedstede verbrandde.... «Die zondaar bleef ongevoelig voor zulke treffende teekens van geduld des Allerhoogsten. Een droom deed meer indruk op hem. God liet hem, door cene levendige en duidelijke verbeelding, welke vijf a zes uren duurde, levend in de hel nederdalen, zonder dat het hem mogelijk was, zijne gedachten van dezelve af te trekken ; hij meende de plaats te zien, welke zijne misdaden hem in het diepste der kolken bereidde; hij was verschrikt, sloeg op zijne borst, deed gedurende eenige maanden boetpleging, en ging zelfs in de orde der Karthuizers. Doch zijne hartstogten sluimerden maar; zij ontwaakten wederom: welhaast klom hij heimelijk over de muren van het klooster, en begaf zicli met meer woede dan te voren tot alle euveldaden. Hij had eene helsche razernij tegen al wat den godsdienst betrof,; tegen de heilige Sacramenten, de diensten der Kerk en derzelver dienaars. Hij lasterde en vloekte, wanneer de armen hem om Gods liafde eene aalmoes vroegen, en gaf hun somtijds iets uit voorwaarde van dien heiligen Naam niet uit te spreken. Nogtans, niettegenstaande zoo vele buitensporigheden, liet hij, door een overblijfsel van liefde tot de heilige
MAAND VAN MARIA.
Maagd, welke zijne godvruchtige ouders hem ingeboezemd hadden, geenen dag voorbij gaan zonder eenmaal de groetenis des Engels te lezen, en ongetwijfeld aan die kleine eerbewijzing had hij zijne bekeering te danken. Zijne ouders hadden deze langen tijd door vurige gebeden afgesmeekt; zij hadden voor dien verloren zoon het heilige Misoffer doen opdragen in eene kapel, toegewijd aan de Moeder Gods onder den titel van O. L. V. van Barmhartigheid: hunne gebeden werden verlioord.
In 1636 kwam hij te Loudun: de nieuwsgierigheid bragt hem in eene kerk, op het oogenblik dat men eenen bezetene overlas. De duivel erkende hem onder de menigte, en riep door den mond van den bezetene uit; Zie, daar is de mijne, daar is de mijne! Terwijl hij hem daarna aansprak, zeidè hij hem met spijt: Wat doet gij hier? waarom gaat gij niet heen? de geest der duisternissen vreesde hetgeen welhaast daarna gebeurde. De verwonderde Queriolet ging weg. Des anderen daags kwam hij weder in de kerk. De bezweerder vroeg toen aan den duivel, waarom hij zich van dien mensch had meester gemaakt, en waarom hij hem niet wilde verlaten? Weet gij het? antwoordde de duivel; het is misschien tot bekeering van dien persoon. Dit zeggende, wees hij de Queriolet aan. Deze durfde op zijne beurt den duivel ondervragen over de geheimste bijzonderheden zijns levens; hij
248
VEERTIENDE DAG.
249
wenschte onder arldere te weten, wie hem van den bliksem bevrijd had, toen hij op 7,ijn bed sloeg, om welke reden hij uit het klooster der Karthuizers gegaan was. Op dc eerste vraag antwoordde de duivel: Zonder de Maagd Maria en uwen beschermengel, had ik u medegesleept. Op de tweede vraag antwoordde hij, nadat hij zich lang had laten pramen, dat het was om zekere schandelijke zonde, welke hij noemde, en dat God eenen zoo on-zuiveren mensch in een zoo heilig huis niet konde dulden. Alsdan, zegt Queriolet, begon ik verschrikt te worden, ik voelde mij geheel ontsteld, er gebeurde in mij iets, dat onverklaarbaar was. Van den eenen kant werd ik aangespoord om van leven te veranderen en terstond te biechten, van den anderen kant werd ik wederhouden door eene valsche schaamte: Wat zal men van mij zeggen, indien ik te biechten ga, indien ik mij bekeer? De genade zegepraalde eindelijk. De nieuw-bekeerde stortte eenen stroom van tranen, en begon met luider stem de belijdenis zijner zwaarste zonden te doen. Hij deed er denzelfden dag eene omstandige belijdenis van in den biechtstoel, en vond zich in eenen geheel anderen mensch herschapen. Hij was vier en dertig jaren oud toen hij tot God wederkeerde. Zijne bekeering was standvastig ; hij bewees dit met zich aan eene boetvaardigheid over te geven, die zoo buitengewoon was a Is hetzyne ver ergernissen geweest waren. Schielijk zag men dien zoo trotschen 43 11.
MAAND VAN MARIA.
en baldadigen rnensch, de woede zijner inborst verzachten, de ongebondenheid zijner driften intoomen, en zich aan de verschrikkelijkste strengheden overgeven. Ootmoedig en boetvaardig, als een behoeftige, reisde hij in verscheidene landen, terwijl hij overal voorbeelden gaf, welke zeer verschillend waren van die, welke hij vóór dien tijd gegeven had. Zijn kasteel werd een hospitaal, dat altijd open was voor de ongelukkigen, welke hij zelf met eene onuitsprekelijke liefde en ootmoedigheid diende. Hij weigerde alles aan zich zei ven; gedurende verscheidene jaren vastte hij op water en brood: niet zelden bragt bij twee of drie dagen door zonder eenig voedsel te gebruiken. Zijne woning was eene mijl van Sint-Anna, eene vermaarde bedevaart, niet ver van Auray, gelegen: hij begaf er zich dikwijls heen, en deed die reis van godsvrucht op zijne knieën kruipende. Met een woord, zijne boetvaardigheid kan niet vergeleken worden dan met zijne dankbaarheid tot Maria. Uitgeput door lijden en gestrengheden, wilde hij zijnen laatsten snik geven in het huis der Garmelieten van de H. Anna. Zijn ligchaam rust aan den voet van het altaar, toegewijd aan de Moeder der allerzuiverste Maagd, welke de heilige kerk de toevlugt der zondaren en de hoop der verlaten zielen noemt.
OEFENING.
Als gij tot het Sacrament van hoetvaar-
250
VIJFTIENDE DAG.
digheid nadert, onderzoek dan u zeiven aangaande de zonden, ivaarvan gij de oorzaak hehi kunnen zijn. Mijn God, zeide de heilige Koning David, zuiver mij van mijne zonden, die ik niet ken, en vergeef uwen dienaar de zonden, van ivelke hij de oorzaak geweest is.
VIJFTIENDE DA-G.
(ÏEZOEK VAN DE ALLERHEILIGSTE MAAUD.
Waarmede hield de allerheilige Maag d zich onledig gedurende de drie maanden, welke zij bij hare vrome nicht doorbragt? Wij mogen zeggen, beminde Theotirnus, dat al hare oogenblikken verdeeld waren tusschen de goede werken en de oefening der goddelijke liefde: al den tijd, die haar, na hare teedere diensten aan de H. Elisabeth bewezen te hebben , overbleef, gebruikte zij tot het gebed. Haar gebed werd naauwelijks door eenige oogenblikken slapens onderbroken, en terwijl hare ledematen rustten, waakte haar hart onophoudelijk. Wie zou zich den ijver van Maria kunnen verbeelden? Hoe levendig waren hare verzuchtingen tot haren welbeminde '? Welke heilige ijver in hare onderhandelingen met hem! Alles droeg bij om zich tot het voorwerp harer liefde te verheffen ; zij zag het in alles en overal; al hare bezigheden, zelfs de onverschilligste, waren eene verheffing van hare ziel tot den Schep-
251
MAAND VAN MARIA.
per van al het geschapene, en bij gevolg een gebed. Haar rein hart was als dal gouden altaar, waarvan hot boek der Openbaring spreekt, waarop de wierook eener vurige aanbidding gedurig in de tegenwoordigheid des Heeren brandde; of veeleer was dit hart zelf het brandoffer, dat door zijne eigene vurigheid verslonden werd, zonder vernietigd te worden. Aldus gaf ons Maria hot volmaakste voorbeeld van de zielen, welke zich geheel besteden om de volmaaktheid te bereiken.
LAAUWHEID.
Overwcginc/.
1°. Teekensderlaauwheid. Beminde Thoo-timus, alle verdienen zij aandachtig overwogen te worden. Eene laauwe ziel is zulkeene, welke niet dan de doodzonde vi-eest, en do dagelijkscho voor niet rekent, do oefeningen van godsvrucht uit gewoonte, met afkeer en onachtzaamheid, volbrengt; zonder aandacht bidt, zonder zich te beteren te biechten gaat, zonder godvruchtigheid en zonder vrucht communiceert, hare bijzondere werken zonder orde, zonder ze aan God op te dragen, verrigt, die uitgestort is, de tegenwoordigheid van haren Schepper vlugt en last vindt in er op te denkon; die tevreden is mot eene middelbare godsvrucht, die aan anderen de eer laat van hooger te klimmen, het gezelschap der ijverige personen vlugt, en haar behagen onder de lafhartige zielen schept, die vijan-
252
VIJFTIENDE DAG.
den zijn van allen dwang; die hare gedachten van al wat godsdienstig is, tracht af te trekken . cn den schrik van een met rcgt ontsteld geweten zoekt te stillen; die, hoewel zij tot de heilige Tafel nadert, nogtans inwendig afkeer, tegenzin, nijdigheid, geheime begeerte van wraak , al te levendige en te natuurlijke verkleefdheid en eenen geest van beknibbeling behoudt en voedt; die, welke gekweld wordt niet eene geheime eigenliefde, die ongevoelig in al hare werken insluipt, en dezelve, gelijk een knagende worm, in hunnen wortel aanrandt en het leven beneemt die eindelijk, eenen afschrik van het werken en het lijden heeft, en in alles hare kleine vertroostingen, hare rust en gemak zoekt. Uit een dezer teekenen kunnen wij kennen, of wij met die ellendige kwaal besmet zijn. Wat zou het wezen, indien wij die allen in ons vereenigd vonden ?
2°. Rampzalige gevolgen der laauivhcid-Omdat gij laauw zijt, zegt de Heer, ga ikuuit mijnen mond spuwen: Quia tepidus es, in-cipiam te evomere ex ore meo (1). Hoort gij die verschrikkelijke bedreiging, ellendige ziel? God maakt zich bereid om u te verwerpen, en dat misschien voor altijd. Ja hij, die de grootste zondaars te gemoet loopt, en den verloren zoon met teederheid ontvangt, die zelf kan u niet meer dulden; gij dient als tot overlast aan zijne vaderliefde, gij doet zijn goddelijk hart walgen, gelijk het laauw U) A poe. Ill, I.
253
MAAND VAN MARIA.
en smakeloos water doet in den mensch, waarvan hij zich tracht te ontmaken; indien gij niet verandert, zult gij eerlang gelijk zijn aan die walgachtige uitbraaksels, waarvan de gedachte alleen afkeer en schrik verwekt,
en gij vreest niet! Gij leest, gij hoort zelfs die zoo vreesverwekkende waarheid met uwe gewone ongevoeligheid en onlust. Ja, beminde ïheotimus, ik zie liever eenen groeten zondaar, die bekwaam is om eenen krachti-gen indruk te ontvangen en om een edelmoedig voornemen te maken, dan die zielen,
welke in de ongevoeligheid der laauwheid gedompeld zijn; en dit is de wensch van den H. Geest zeiven: Utinam frigidus esses (1) ? God gave dat gij koud ware! Niets is moeije-lijker om te genezen dan eene laauwe ziel. WaaromOmdat zij waant niet krank te zijn: vermits de blindheid een gevolg harer laauwheid is; en dat die ziel zich gerust stelt, omdat zij altijd dezelfde godvruchtige oefeningen onderhoudt. Waaromnog? Omdat de geneesmiddelen voor haar in vergift veranderen, of ten minste haar geenszins meer nuttig zijn: overwegingen, gebeden, biechten, de heilige mis bijwonen, communiceren, ziedaar hetgeen anderen geneest, en hetgeen haren staat erger maakt. Waarom eindelijk? Omdat men r alle redenen heeft te vreezen, dat zij, indien Godin zijne barmhartigheid haar eene genade overzendt, om haar uit die rampzalige verslapping te helpen oprigten, zij die gewoon (l) Apoc. lil, 15,
254
VIJFTIENDE DAG.
255
is te verstooten en te verliezen, er geene aandacht op zal nemen, en al de inspraken en heilzame hulpmiddelen zal laten voorbijgaan. Hebt gij somtijdsgeenemnensch gezien, gekweld met eene borstkwaal, die hem al-lengskens verteert en ongevoelig ten grave sleept! Die mensch gevoelt eigenlijk geene ziekte; hij verkwijnt alle dagen zonder het gewaar te worden; hij staat op gelijk de anderen , zet zich aan tafel gelijk de anderen, houdt zijne plaats in een gezelschap, komt nog O]) straat, op de wandelingen, dikwijls, helaas! in de vermakelijkheden endcwereld-sche vergaderingen; hij schijnt van het getal der levenden te zijn, en inderdaad hij behoort nog tot dezelve, maar dit zal niet lang meer duren. Het graf wordt langzamerhand onder zijne voeten geopend, op den dag zeiven van zijnen dood, slaapt, drinkt, eet en spreekt hij als naar gewoonte, en plotseling, zonder dat hij het verwacht, treft de dood hem. Dit is het afbeeldsel van den laauwen Christen. Men bidt nog, men gaat te biechten, men neemt deel in de godvruchtige oefeningen der vurige zielen; doch door gedurig zonder schroomvalligheid de vrijwillige ongetrouwheden, voorbedachte dagelijksche zonden op een te stapelen, wordt men gemeen met de bekoring en met God te vergrammen; men gewent er zich aan, en, digt bij de doodzonde naderende, is een ligte schok genoeg om hem in den afgrond te doen nederstorten, rondom welken men zoo lang gewandeld heeft. En
MAAND VAN MARIA.
heeft men die zonde, welke men pas heeft bedreven, voor doodzonde aangezien? Helaas! men rekent die onder zoo vele dagelijksche zonden, die men te voren bedreven heeft, men plaatst ze in denzelfden rang, men stelt zich gerust en men slaapt in het diepste des afgronds. Is die schrikkelijke ziekte dan ongeneeslijk, zult gij mij vragen? Neen beminde Theotimus er is geene ziekte ongeneeslijk voor eenen alvermogenden geneesheer.
3quot;. Hulpmiddelen tegen de laauivheid. Indien gij met die ziekte gekweld zijt, welke zoo dikwijls doodelijk is, zal ik u zeggen; Overweeg hare rampzalige gevolgen. Alhoewel de il.Theresiageenedoodzondebedreven had, toonde God haar nogtans in een visioen of nachtgezigt, de plaats aan, welke voor haar in de hel bestemd was, zoo zij volhard hadde in haar laauw en lafhartig leven. Ik zal u ook nog zeggen: Denk wolken grooten meester wij dienen; Spiriiu ferventes; Domino servientes(i). De H. Ignatius vroeg aan eenen broeder, die hij onachtzaam zag werken, voor wien hij arbeidde? Voor God, antwoordde hij. Hadt gij mij geantwoord: voor de menschen, zeide de Heilige, zoo zou iku verontschuldigen; maar voor God werken met zoo eene onachtzaamheid, d at is onverschoonbaar ! Eindelijk zal ik u nog zeggen: Denk op de zalige vertroosting, welke eene ziel, die in vurigheid heeft geleefd, in het uur des doods gevoelt, men wordt alsdan ruimschoots (1) Rom. XK, 11.
256
VIJFTIENDE DAG
beloond voorliet geweld, dat men zich aangedaan heeft, en men roept met eenen heiligen kloosterling uit: Nooit heb ik gedacht dat het sterven zoo zoet was: Nesciebam tam suave esse mori. Wat zal ik u dan zeggen, beminde Theotimus ? slechts twee zaken: ten eerste nooit eenen dag laten voorbijgaan zonder eene kleine offerande aan God op te dragen, en een ligt geweld op u zeiven te doen; ten tweede met eene nieuwe zorg uwe toevlugt tot het gebed nemen tot het einde dezer maand van zegeningen. Wel hem, die deze dagen van zaligheid en genade niet vruchteloos zal laten voorbijgaan!
De eerwaardige Thomas a Kempis toonde van zijne kindschheid af eene geheel bijzondere godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, ilij li ad zich een zeker getal van gebeden opgelegd, welke hij haar alle dagen naauwkeu-rig opdroeg. Nogtans gebeurde het, dat zijne godsvrucht ongevoelig verslapte ; hij veronachtzaamde zijne gewone oefeningen, hij liet ze in het eerst eenen dag achter, twee dagen, eene geheele week, en welhaast geheel. Een geheimzinnige droom deed hemde grootheid zijner fout gevoelen. Het dacht hem, dat hij in de zaal der lessen was, waar hij aandachtig met zijne medeleerlingen toeluisterde. Hij meende alsdan de Koningin des Hemels op de wolken te zien nederdalen, met een blinkend gelaat en kleederen van eene glin-
257
MAAND VAN MARIA.
258
sierende witheid. Zij scheen de 'plaats rond te gaan, bij eiken kloosterling, belast met het onderwijs dier jeugd, te blijven staan, hen vriendschappelijk aan te spreken en hun de zoetste teekens harer moederlijke teederheid te geven. Toen Thomas ditzag,\vachtehij met het grootste ongeduld de heilige Maagd af, hij blikte naar haar met eene vurigheid, die zijn verlangen aan den dag legde. Hij zeide tot zich zeiven; Ik beken het, ik ben die bewijzen van genegenheid der Moeder Gods niet waardig; ik hoop nogtans, ik hoop.... Hij hoopte het, maar werd grootelijks in zijne verwachting te leur gesteld! Maria kwam bij hem, scheen hem met een norsch gelaat te aanschouwen, en, ver van hem teekenen van teederheid te geven, verweet zij hem zijne pligtige onachtzaamheid en zijne lafhartige gehoorzaamheid aan de ingevingen des duivels. Waar zijn uwe godvruchtige oefeningen, zeide zij hem! waar zijn die zoo vurige gebeden, die rozekransen en getijden, die gij met zoo teedere godvruchtigheid laast! echter zijt gij zoo vermetel van mijne liefde-bewijzen af te wachten! Ga heen, ga heen, ver van mij; vermits gij zoo gemakkelijke oefeningen verwaarloost op te dragen aan die, welke gij eertijds bemindet, zijt gij mijne teederheid onwaardig. Hierop verdween zij, en liet hem zeer verbaasd staan. Hij ontwaakte, onderzocht zijn geweten, bekende ootmoedig zijne schuld, en beloofde zich te beteren; hij hernam zijne godvruchtige
VIJFTIENDE DAG
oefeningen rnet zoo veel ijver en standvastigheid, dat hij dezelve, tot hot einde zijns levens toe, nooit eenen enkelen dag durfde nalaten. O gelukkige vermaning! zij bragt eene ziel op den goeden weg weder, die er begon af te wijken, en wederhield haar welligt op den boord des afgronds.
A-lSTDHiR VOORBEELD.
Dionysius de Karthuizef (1) verhaalt, dat eene moeder, die bemerkte dat haar zoon zich tot het kloosterleven wilde begeven, alles, in het werk stelde om hem van zijn godvruchtig voornemen te doen afzien. De jongeling onbeweegelijk in zijn voornemen, antwoordde op al wat zij hem kon zeggen met deze weinige woorden. Ik wil mijne ziel zalig maken, zij liet hem doen wat hij wilde, en hij werd kloosterling. Maar zijn ijver verslapte weldra; hij begon zoo onachtzaam te leven, dat men in hem geen teeken meer zag van dien vurigen ijver voor het hemelsche, welke hem te voren zoo zeer bezielde. Middelerwijl stierf zijne moeder, en hij werd ter zelfder tijde gevaarlijk ziek. Na een gerui-men tijd in oenen staat van onbewustheid gelegen te hebben, werd hij in den geest voor Gods regterstoel gebragt, daar zag hij
(1) Dionysius Loc wis, bijgenaamd de Karthuizer, geboortig van RikeJ, bij Loos, in het prinsdom van Luik, leefde 48 jaren bij de Karlhuizers van Roermond enlstierf in 1471, na aan de Kerk door zijne geleerdheid en deugden veel dienst bewezen te hebben. Paus Eugenius IV zeide van hem, dat de Kerk gelukkig was zulk eenen zoon te hebben.
259
MAAND VAN MARIA.
zijne moeder, die met verscheidene anderen het vonnis zijner veroordeeling verbeidde. Terwijl de moeder hare oogen naar hem keerde, zeide zij hem: Wel hoe,mijn zoon! waar zijn die woorden, welke gij mij zoo dikwijls herhaaldet: Ik wil mijne ziel zalig maken. Is het dan maar om die te verdoemen, dat gij in een klooster gegaan zijt! De jongeling van schaamte blozende, wist niet wat te antwoorden. Na tot zich zeiven gekomen te zijn, nadat God zijne genezing had toegelaten, zag hij die vertooning als eene waarschuwing des Hemels aan, en veranderde ge-hee Ivan levenswijze, onophoudelijk beweende hij zijne fouten, en hield zich niet bezig dan met dezelve, door de strengste oefeningen van boetvaardigheid, uit te wisschen. Verscheidene personen wekten hem op om zich te matigen, wilden hem iets van zijne gestrengheden doen verminderen, stelden hem het nadeel voor oogen, welke hij aan zijne gezondheid toebragt; doch verre van naar hunnen raad te luisteren, zeide bij hun: Indien ik de verwijtingen van mijne moeder niet heb kunnen uitstaan, hoe zal ik dan die van Jesus Christus in den schrik-kelijken dag des oordeels verdragen!
OEFENING.
Neem voor uwe eerste en aangenaamste godsvrucht of devotie die tot de heilige harten van Jesus en Maria. Dietivee liefdebronnen zullen uwen ijver weder ontsteken en voeden.
260
ZESTIENDE DAG.
ZESTIENDE DAG.
ZUIVEIUNÜ DEK ALLERIIEÜJGSTE MAAGD.
Welk groot olfer werd alsdan door de handen van Maria opgedragen! zij bood den eeuwigen Vader aan en offerde hem het aanbiddelijke slagtoffer op, het goddelijke Lam, welk eens door zijnen dood de zonden aller menschen moest uitwisschen. Zij zelve, op het hooren der voorzegging van den heiligen ouderling Simeon, ontdekte aldra al de toekomende smarten, die van haar moederlijk hart eenen afgrond van bitterheid moesten maken, zij vernieuwde voor de voeten des Heeren de oefening van onderwerping en overgeving, welke zij gemaakt had, toen zij bewilligde om de Moeder des Zaligmakers te zijn: Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord. Aldus, door het heldhaftigste aller offers, droeg zij ter zelf-der tijde haren goddelijken Zoon en haar eigen hart op. Kind van Maria, volg uwe moeder na; dat een heilig vuur zich meester van uw hart make, en u niets doe wenschen dan slagtofferanden voor uwen God te doen; heb geene rust, vóór dat alles, wat in u is, hem zonder voorbehoud toecehoore, en dat hij alleen als volkomen meester over uwe zintuigen, uwen geest en uw hart beheersche. Doch, beminde Theoti-mus, hoe zult gij tot dien gelukkigen staat komen, indien gij uwe ziel niet geheel ver-
261
MAAND VAN MARIA.
lost van den dwingeland, die haai-verdrukt, ondanks de geveinsde zoetaardigheid van liet wanschepsel, dat haar, onder den schijn van haar te vloijen, verscheurt; met één woord, van uwen heerschende drift?
Overweging.
Beminde Theotimus, trachten wij den aard van datgene, wat men de heerschende drift noemt, te begrijpen, daarna zullen wij er de teekenen en rampzalige gevolgen van opzoeken, en de hulpmiddelen tegen dezelve aanwijzen.
1°. Aard van de heerschende drift. Allen hebben wij in ons het zaad aller driften, maar in ieder onzer is er eene, die over de andere heerscht, die als den grond van ons bestaan uitmaakt. In don eenen is het eene oploopendheid, die door de minste tegenstrijdigheid wordt opgehitst; door den minste wordt men vertoornd en vergramd; men bedient zieli van verachtelijke uitdrukkingen en verwijtende toenamen. Zulk een zou de H. Franciscus de Sales geweest zijn; hadde hij de omstandigheid van zijne inborst ingevolgd; maar de godsvrucht welke hem van zijne kindscheid ingeplant werd, diende hem om de neiging eener geweldige en oploopende geaardheid te verbeteren, en maakte hem, van in zijne eerste jaren, eenen der ijverigste dienaars van Maria. In de school van die Maagd vol goedheid, zacht-
262
ZESTIENDE DAG.
moedigheid en goedertierenheid, leerde hij derwijze zijne gramschap overmeesteren, dat men in hem zelfs in de gevaarlijkste omstandigheden, nooit het minste teeken van ongeduld bespeurde, maar altijd eene gelijkheid van gemoed en eene zoetaardigheid, die onverstoorbaar scheen.
In eenen anderen is het de hoogmoed, die duizend verschillende gedaante aanneemt: nu vertoond hij zich openlijk, hij wil zich altijd verheffen, altijd boven anderen uitmunten; hij denkt niet dan op eer, schitterende ambten, groote ondernemingen; dan vreesachtiger en meer in het geheim, verbergt hij zich onder eene uitwendige zedigheid; maar daarna verschijnt hij gelijk hij of wel hij voedt in het hart een geheime spijt en verdriet ,dat hem afpijnigt. Wanneer men hem schijnt te vergeten en anderen voor hem te stellen, wordt de hoogmoed gram; als men hem schijnt te prijzen, te eeren en te bewonderen, wordt hij opgeblazen en trotsch op eene zoo belagchelijke wijze, dat hij medelijden verdient. De H. Franciscus Xave-rius zou het slagtoffer dier rampzalige drift geweest zijn, zoo de H. Ignatius hem niet had geleerd niet zoo zeer dezelve te vernietigen als wel het hart tot den Heer te stie-jen ; en die hoogmoed, die eerzucht in ijver veranderd, gaven aan de Kerk den apostel van Indie en Japan.
Bij een' derden is het eene soort van on-
263
MAAND VAN MARIA.
achtzaamheid en luiheid, een staat van verslapping en ongevoeligheid. Men doet niets, men is voor niets geschikt; dagen, weken, maanden, misschien jaren snellen heen, zonder dat men éénen stap gevorderd is, altijd voornemens makende en die nooit ten uitvoer brengende, altijd beginnende, zonder ooit iets te voUooijen.
Hoe vele andere heerschende driften zijn er, welker omstandig verhaal ons te ver zou brengen! Een vloed van woorden, die geen einde heeft; eene boosaardigheid, die gedurig den evennaaste verscheurt; een begin van schandelijke gierigheid; eene kinderachtige en belachelijke ijdelheid voor de geringste voordeelen; eene geneigdheid tot de leugentaal of de geveinsdheid. Maar men kan dit alles tot twee driften, die als de oorsprong der anderen zijn, brengen. De hoogmoed, die alles aan zich zei ven toeeigent, en de zinnelijkheid en of luiheid, die zich voor niets eenige moeite wil aandoen. Wees verzekerd, beminde Theotimus, dat eene dezer twee driften in ons heerscht, misschien heeft de andere ook in hetzelve eenig gebied. Die heerschende drift mogen wij aanzien als onze doodelijke vijandin. Hoeveel is er aan ons gelegen dezelve te bestrijden! Doch daartoe behoeft men haai' te kennen. Vraag die dierbare kennis door uwe gebeden, in geestelijke afzondering, in eene generale biecht, gedurende deze maand van zaligheid en zegening; verzoek het licht van
264
ZESTIENDE DAG.
den heiligen Geest en de hulp -van Maria. Zeg tot u zeiven met den heiligen Joannes Chrysostomus: Ik weet, zonder er aan te twijfelen, dat mijne listige, gevaarlijkste en wreedste vijandin in mijn hart verborgen is, ach! kende ik haar eens? Welnu, ziehier eenige teekenen om uw heerschend gebrek te helpen ontdekken.
2°. Teekenen en rampzalige gevolgen van de heerschende drift. Het is, ten eerste, die, welke gewoonlijk de oorsprong van alle andere zonden is. Erkent gij haar? Laat ons nog duidelijker spreken. Het is ten tweede die, welke meest de rust uwer ziel verstoort en u de meeste wroeging berokkend. Het is ten derde die, welke de gewone stof uwer biechten is. Indien die teekens niet toereikond zijn, voeg ik er een vierde bij, let er wel op, het is het gebrek, dat het aangenaamste aan uw hart is: dat men de andere aanrande, daaraan zijt gij weinig gevoelig; maar dit gebrek, die gunsteling, die welbeminde aanranden, dat is uwen oogappel aantasten. Dit is do heerschende drift, dit is de vijandin , en eene vijandin, beminde Theotimus, die het meest uwe verfoeijing verdient. Na dezelve gekend te hebben, moet gij haar verfoeijen, en om die te verfoeijen is ééne bemerking genoeg. Denk er wel op, beminde Theotimus, indien gij het schrikkelijke ongeluk hebt van verloren te gaan, deze gedachte doet mij sidderen en u ongetwijfeld ook; helaas! ja indien gij hat 43 12
265
MAAND VAN MARIA.
schrikkelijke ongeluk hebt van verloren te gaan, is het uw heerschend gebrek, dat u zal verdoemen. Het heeft al diegenen verdoemd, die reeds in de hel zijn, het zal al diegenen verdoemen, die er zullen inkomen. Inderdaad, het is de zwakke plaats uwer ziel: daar is eene bres in den muur, en indien de plaats eens ingenomen wordt, is het langs daar, dat de duivel haar zal overweldigen: insgelijks, indien gij er goede wacht houdt, zult gij er in bezit van blijven en zegepralen, ik verzeker het u. Ja, indien gij den Goliath ter aarde werpt, zullen al de andere Philistijnen overwonnen worden en de vlugt nemen. Rampzalige staat van eene ziel, die de heerschende drift laat zegepralen! De zonden komen er van alle kanten in, en worden alle dagen vermeerderd. Van daar de altijd aangroeijende verzwakking der ziel-krachten, de dwingelandij der gewoonte, de duisternissen, diedagelijksvermeerderen; en niet zelden, helaas! voor laatste gevolg, de onboetvaardigheid en de verdoemenis. Gelukkig en wijs zijn zij, die het voornemen maken om dien rampzaligen vijand te bestrijden.
Schep moed, beminde ïheotimus! al waart gij sedert lang slaaf van de geweldigste en wreedste heerschende drift, denk echter, dat de genade overvloediger dan de moeijelijkhe-den, de hulpmiddelen magtiger dan de vijanden zijn.
3quot;. Hulpmiddelen tegen de heerschende drift. Ik zal u dezelve alleenlijk aanwijzen :
266
ZESTIENDE DAG.
2(37
ten eerste, een edelmoedig voornemen. De halve deugden, de halve regtvaardigheden, de halve wil, kunnen wel voor eenigen lijd het geweld der driften wederhouden, maar nimmer zullen zij eene ware overwinning behalen; en welhaast zal de heerschende drift, door de overhand te nemen, op eene wreedaardige wijze zijne gezag op onze zielen uitwerken. Ten tweede, de hoogst loffelijke gewoonte van het onderzoek des gewetens en vooral van het bijzonder onderzoek. Die dagelijksche inkeer, tot zich zeiven, maakt, dat de mensch zijne voorzorgen neemt om niet te hervallen in de fouten, welke hij daags te voren bedreven heeft. Die pligt, welke hij zicli vrijwillig opgelegd heeft van aan zich zeiven rekening te doen van geheel den dag, maakt hem waakzamer en doet hem meer aandacht slaan op het kwaad, dat hij moet vermijden, en op het goed, hetwelk hij moet oefenen. Die heilzame inkeer zal eene nieuwe kracht bekomen, beminde Theotimus, indien gij, naar het voorbeeld van dien koning van Syrië, van wien de heilige Schrift spreekt, en die op het ooggnblik van slag te leveren tegen den koning van Israël, aan al zijne officieren gebood tegen niemand te strijden, hetzij soldaten of oversten, maar al hunne schichten te stieren naar Achad alleen; indien gij, zeg ik, naar zijn voorbeeld, aan al uwe zielskrachten gebiedt al hare magt tegen de ondeugd te vereenigen;
MAAND VAN MARIA.
die in u als de koning van al de andere is. Eindelijk, beminde Theotimus, voeg bij dit vaste besluit, bij die gewoonte van u zalven te onderhoeken, een kinderlijk vertrouwen op Maria, en gij zult overwinnaar zijn.
VOORBKELD.
Het afgrijselijkste aller voorbeelden is. dat van den trouweloozen Judas, die door zijne beerscbende drift, zoo ver gebragt werd, dat hij zijnen Meester en God verkocht. Ziehier een ander van de eerste eeuwen der Kerk. Het zal u toonen hoe zeer eene heerschende drift de zielen verblindt, verslaaft en verstokt, en ter zelfder tijde, dat Maria's magt aan hare goedheid gelijk is.
De vermaarde Theophilus, bewindhebber van de kerk van Adana, was om zijne deugden zoo bekend en geacht, dat men hem tot de bisschoppelijke waardigheid had willen verheffen. Hoe onberispelijk zijn leven ook ware, werden er nogtans lastertongen gevonden, die hem beschuldigden de inkomsten der kerk, waarvan hij het bestuur had, verkwist te hebben , en men bragt het zoo ver, dat zijn Bisschop hem zijne bediening ontnam. De oneer was hem zeer gevoelig, en in plaats van de eerste gevoelens van wraak, die in zijn hart ontstonden te verstikken, opende hij zijn hart voor die schrikkelijke drift. Daar zij geenen wederstand ontmoette , groeide dezelve snel aan, en maakte welhaast van eenen heiligen priester eenen
268
ZESTIENDE DAG.
269
ongelukkigen apostaat. Theophilus, door spijt vervoerd, besloot, wat het ook kosten mogt, zich te wreken, en om aan de drift, die in hem heerschte, te voldoen, nam hij zijne toevlugt tot de hel. Een goddelooze Jood, bij wien hij zich begaf, beloofde hem te voldoen, op voorwaarde van na te komen al wat hem zoude bevolen worden. Theophilus, door zijne wraaklust verblind, bewilligde in alles. De dienaar van den duivel leidde hem des nachts op eene openbare plaats, na hem vermaand te hebben van niet te verschrikken door hetgeen hij ging zien, en vooral van liet teeken des kruises niet te maken. Welke kloekmoedigheid Theophilus ook getoond had, werd hij met schrik bevangen op het aanschouwen van hetgene zich aan zijne oogen vertoonde: het was eene verwarde vergadering, in welker midden de duivel verscheen, gezeten op eenen troon. De Jood doet Theophilus naderen, en verzoekt voor hem de hulp van den vorst der duisternissen; de duivel belooft die, maar op voorwaarde, dat hij Jesus en Maria zal verzaken. Dit voorstel deed Theophilus aanvankelijk sidderen; maar de wraaklust doet hem alle andere aanmerkingen ter zijde stellen: hij geeft die verzaking met zijne eigene hand onderteekend. Ondertusschen schikte de Voorzienigheid de zaak zoodanig, dat de Bisschop des anderendaags, onderrigt dat de beschuldigingen, met welke men Theophilus bij hem beticht had, valsch waren,hem naar de
MAAND VAN MARIA.
270
kerk doet komen, zijne eer herstelt voor al het volk en hem zijne bediening wedergeeft. Terwijl hij door dieplegtige akte getroost werd over de oneer, welke hij geleden had, begon hij van den anderen kant, nu zijne wraakzucht gestild was, de groote misdaad van zijnen afval te zien en gewetenswroegingen te gevoelen. Dag en nacht inwendig gefolterd cn door de vrees vrtn Gods oordeelen getroffen, stortte hij beken van tranen; hij wentelde zich op den grond, matte zijn ligchaam af doorwaken, vasten en andere boet plegingen, zonder nogtans door eene enkele straal van hoop getroost te worden. Wat hem in de uiterste wanhoop bragt, was, dat hij zijne heilige Moeder verzaakt had, zij, die zijne eenige toevlugt zou geweest zijn om de vergiffenis zijner misdaad te bekomen;zoo dat hij al de toegangen der genade voor.zich gesloten zag. Nogtans dacht hij wederom op debarmhartig-heid van Maria en werd daardoor een weinig-aangemoedigd. Niets ziende dan hare behulpzame hand, die hem uit dien diepen afgrond kon trekken, gaat hij in de kapel, die haar toegewijd was, werpt zich voor haar heel dne-der, en overgoten van tranen, met het aange-zigt ter aarde, spreekt hij haar aan met deze woorden: «Heilige Maagd, voorspreekster der menschen en toevlugt der zondaren, ik beken voor Hemel en aarde, dat ik de gunst ouwaar-dig ben, welke ik u vraag, om de misdaad, die ik tegen uwen Zoon en tegen u bedreven heb; aangemoedigd door uwe goedheid, kom ik mij
ZESTIEDE DAG.
voor uwe voeten werpen, en smeek u, door die barmhartigheid, welker uitwerksels de grootste zondaars gevoeld hebben, u te erbarmen over eenen ongelukkige, die zich dooiden duivel heeft laten bedriegen. Gij alleen kunt uwen Zoon, die regtvaardig op mij vergramd is, verzoenen; tot wie zal ik mijne toevlugt nemen, indien gij mij verlaat? Gij hebt nooit de wenschen der boetvaardige zondaars verworpen; zal ik de eerste zijn, die u door mijne tranen niet zal kunnen bewegen? Toon aan uwen Zoon het opregtebesluit, hetwelk ik gemaakt heb, van voortaan getrouw in zijne dienst te leven en testervenquot;
Na veertien dagen in gebeden, tranen 011 gestrengheden doorgebragt te hebben, verscheen hem de verhevene Moeder Gods, en na hem de grootheid zijner misdaad voor oogen gesteld te hebben, deed zij hem eene nieuwe geloofsbelijdenis uitspreken, bijzonderlijk nopens de Godheid van haren Zoon en zijne hoedanigheid van regter der levenden en dooden. AlsTheophilusdie metgroote gevoelens van leedwezen gedaan had, beloofde zij voor hem te bidden en verdween. Hij liet van zijnen kant niets achter van zijne gebeden en boetplegingen en wierp zich voor het beeld neder van haar, van welk hij zijn behoud verwachtte. Zijne hoop werd niet te leur gesteld; die goede Moeder verscheen andermaal, en zeide hem met een minzaam en lag-chend gelaat: Theophilus, troost u, ik heb uwe tranen en gebeden aan God opgedragen.
271
272 MAAND VAN MARIA.
en hij heeft ze gunstig aangenomen; wees alleenlijk indachtig, tot den dood toe, de getrouwheid te onderhouden, welke gij aan mijnen Zoon en aan mij gezworen hebt. Die zoo lang verwachte genade vervulde Theo-philus met troost. Nogtans was er nog iets, dat hem kwelde, namelijk de akte van verzaking, die in de handen zijns vijands gebleven was. Hij smeekte de heilige Maagd hare goedheden ten volle te willen bewijzen met aan zijnen vijand dit rampzalige geschrift te ontnemen, drie dagen daarna vond hij hetzelve op zijne borst, toen hij ontwaakte. Men kan niet uitdrukken hoe groot zijne blijdschap was. Den volgenden dag, zijnde een zondag, ging Theophilus, toen de Bisschop in de kerk gekomen was, zich voor zijne voeten werpen, verhaalde het gebeurde, overhandigde hem de verpligting, welke hij met den duivel had aangegaan, en verzocht hem van dezelve voor al het volk te doen lezen. De goede kerkvoogd geheel bewogen, helt hem op, omhelest hem tecderlijk, terwijl hij duizendmaal den Zaligmaker en zijne heilige Moeder looft. Hij doet daarna dit geschrift verbranden in tegenwoordigheid van al het volk, dat in verrukking van blijdschap en met medelijden uitriep : Heer wees hem barmhartig! Nadat de Bisschop de stilzwijgendheid heeft geboden, voltrok hij de Mis, en reikt de Communie aan den roemruchtigen boeteling uit. Deze, na het ligchaam des Zaligmakers ontvangen te hebben, begaf zich
ZESTIENDE DAG.
in de kapel der H. Maagd, waar hij zijne genade bekomen had, en na aldaar eenigen tijd gebeden te hebben, voelde hij de eerste aanvallen eener ziekte, die hem vermaande, dat God hem tot zich riep. Waarlijk eenige dagen daarna, na zijne huiszaken in orde ge-bragt te hebben, zeide hij vaarwel aan de vergaderde geloovigen en verkondigde tot den laatsten zucht den lof van God en van de verhevene Maagd Maria.
Een dergelijk mirakel heeft te Brussel in de kapel van den H. Christophorus plaatsgehad, waar een beeld van Onze Lieve Vrouw geëerd werd onder den titel van Moeder der Barmhartigheid Pater Coster, vermaard door zijne vurige godsvruchttot de H. Maagd, had zijnen biechtstoel in de kapel, vóór dat de kerk der paters Jesuiten gebouwd was (1). Een mensch van zeer slecht gedrag kwam hem daar vinden, en bekende hem, dat hij zijne ziel aan den duivel gegeven had door een met zijn eigen bloed geteekendgesch rift, en bad hem met vele tranen hem te willen helpen. Pater Cosier, wiens vertrouwen op Maria grenzeloos was, trachtte hetzelve aan dezen ellendigen in te boezemen. Hij zeide hem dan, terwijl hij zich naar het beeld van de Moeder van barmhartigheid keerde, deze woorden: Ziedaar uwe toevlugt: aan dit altaar ga ik aanstonds Mis lezen; ik twijfel niet, of de barmhartige Moeder van God zal den dui-
(1) De kerk der Jesuiten, gesticht door de milddadigheid der Aartshertogen Albertus en Isabella, werd voltooid in 1621.
43 13.
273
MAAND VAN MARIA.
vel dwingen uw handschrift weder te geven. Pater Coster droeg het H. Misoffer op meteen levendig geloof, hetwelk de ellendige zondaar zeer godvruchtig bijwoonde. Na de eerste consecratie der H. Hostie zag men eenespin, zoo groot als de duim van een mensch, van het hoogste des altaars nederdalende, dragende een briefje, dat zij op het altaar tus-schen den kelk en den priester liet vallen, waarna zij uit het gezigt verdween. Pater Coster, na de Mis geëindigd te hebben, toonde vol vreugd aan zijnen biechteling het briefje,hetwelk zijne handteekeningbehelsde. Het gerucht van dat wonderwerk kwam ter kennis van Albertus en Isabella, die de zaak naauwkeurig deden onderzoeken, en van de waarheid overtuigd, wilden zij, dat dit beeld voortaan in groote eer zoude gehouden worden. De graaf Joannes van Nassau, generaal der koninklijke ruiterij, deed in de kerk der societeit van Jesus een marmeren altaar op-rigten, om er het beeld in te stellen, en verlangde voor dit altaar begraven te worden. Na de opheffing der societeit, is het beeld weder gedragen naar de kapel van den H. Christophorus, uit welke het in het jaar 1804, overgevoerd is in de parochiale kerk van O. L. V. ter Kapellen.
(Smet, Roomsch-Kalhoiieke religie in Brahand.)
OEFENING.
Verzoek uwen biechtvader u te helpen,om.
274
ZEVENTIENDE DAG.
de middelen te loeren kennen om uwe heer-schende dri ft te bestrijden, en beschouw dien als eenen gelukkigen dag, op welken gijniets tegen dezelve zult misdaan hebben. Indien gij hierin getrouw sijt, blijf ik borg voor uwe zaligheid.
ZEVENTIENDE DAG.
ZUIVERING DER ALLERHEILIGSTE MAAGD.
Was Maria verpligt veertig dagen buiten den tempel te blijven? was zij, even als de andere moeders van Israël, aan de wet van zuivering onderworpen? Volstrekt niet, beminde Tbeotimns, altijd maagd, altijd zuiver, altijd onbevlekt, vóór, onder en na bet baren van haar goddelijk Kind, was er in haar de minste vlek niet geweest. En waarom moest zij vreezen in den tempel te gaan, zij , die de tempel der godheid en de ware Heilige was? Haar Zoon bad zich aan de wet der besnijdenis willen onderwerpen, alhoewel hij zich daardoor onder het getal der zondaars stelde en zich mei hen vermengde: Maria, getrouw in de voetstappen van Jesus na te volgen, draagt aan hare ootmoedigheid en gehoorzaamheid den roem barer onveranderlijke zuiverheidop: zij slagtoffert aan eene wei,die haar niet raakte, de regten en voordeelen van haar goddelijk moederschap. En wij, beminde ïheotimus, wij slagtolVeren door eene zekere soort van afval, de heilige pligten,de
'275
MAAND VAN MARIA.
dierbaarste belangen, en waaraan, aan de ingebeelde vrees onzer eigenliefde, aan een belagehelijk opzigt, aan een ellendig- ivat zal men er van zeggen l 0 menschelijk opzigt', wreedere vervolger dan Nero en Dioclotianus, hoeveel zielen hebt gij in de hel gedompeld! zielen, die tot het goede genegen, harten! die voor de deugd gevormd waren, minnaars der-godvruchtigheid, die dezelve bewonderden en misschien in anderen benijdden ! Helaas! luidden zij meer moeds gehad, danzoudenzij den Hemel gewonnen hebben, en nu is de hel hun erfdeel geworden!
MENSCHELIJK OPZIGT.
Overweging.
1°. Menschelijk opzigt, schandelijk slavenjuk. Beminde Theotimus, wat is er meer slaafsch, dan zich zeiven in de noodzakelijkheid te brengen van de godsdienst te schikken naar de eigenzinnigheid van een ander, van maar Christen te zijn voor zoo veel het een ander behaagt? Wilde u iemand spreken van een uwer gebreken, gij zoudt hem misschien verzoeken zich te bemoeijen met hetgeen hem aangaat. Hier worden uwe goede hoedanigheden, uwe deugden, uwe godsdienst aangerand, en gij zoudt er u over durven schamen? Wel hoe! eene spotternij, een teeken, een lach ontstelt u! Gij vreest, zegt gij, voor eenen lafhartigen aangezien te worden, en gij denkt niet, dat die vrees eene lafhartigheid
276
ZEVENTIENDE DA.tr.
277
is en wel de ellendigste van alle! Ja, beminde Theotimus, het menschelijke opzigt geeft eenen aard te kennen, die noch kracht,noch raagt heeft, en de mensch. die de slaaf van hetzelve is, is de slaaf van iedereen. Inderdaad , zie hem voorbij eene kerk gaan: het geweten zegt hem: Woon het heilige misoffer bij , ga in de Kerk, hot is het huis van uwen God, het is de dag des Heeren. Ach! ik durf niet. — En wat vreest gij ? — Ziet gij die raenschen niet, die voorbij gaan en op mij letten? — Maar wat kwaad zullen zijudoen! — Geen, zulks beken ik, maar ik vrees... Welke lafhartigheid! Volg hem op eenereis, zet u naast hem aan tafel. Hoort gij de stem, die in het diepste van zijn hart weergalmt? Onderhoud de wetten der heilige Kerk, onthoud u van verbodene spijzen. — Ach! ik zou niet durven. — Maar uwGod;uwegodsdienst, uw geweten gebieden het u. —Het is waar; maar men zai met mij spotten! — Wel hoe! gij wilt moed hebben! Indien menu als eenen lafhartige uitschold, zoudt gij zulks als een groot ongelijk aanzien, eii een woord doet u blijven! Merk hier op, liefkind, hoeallesver-keerd gaat in de wereld. Gedurig hoort men zeggen, dat oefening van de godsdienst het verstand beneemt en schijnheiligen maakt. Ik vraag het u, wie zijn de llaauwe geesten, de schijnheiligen, of wel die verhevene zielen, die helden van het christendom, welke manmoedig de trappen van het schavot opklimmen, terwijl zij tot hunne regters zeggen: Ik
MAAND VAN MARIA.
mag daar niet in toestemmen, mijn geweten, mijn God verbieden het mij; ofwel die Christenen, die, alleenlijk met den naam aan de godsdienst toebehoorende, beven en schrikken inde tegenwoordigheid van eenen jongen goddelooze, die hun zegt: Er is geene hel! en die, gelijk een echo. herhalen: Er is geene hel; die, verbaasd in de tegenwoordigheid van eenen bedorven vriend, die zich in ontuchtige en dubbelzinnige bewoordingen uitlaat, beginnen te grimlagchen, en welhaast redeneringen toejuichen, welke de godsdienst veroordeelt en deAvare eer verwerpt. Helaas' hoe vele Christenen zijn er aldus overwonnen en geboeid door hel menschelijke opzigt, voor wie God als een onbekende God is! Ach! hoe treffend is hetgeen Tertulianus zeide: Salvus sum, si non confundar de Domino mco: mijne zaligheid is verzekerd, indien ik mij voor mijnen God niet schaam. Neem hot menschelijke opzigt weg, mijnkind,en gij doel het grootste deel dor zonden verdwijnen, die do aarde bedroeven.
2quot;. Menschelijk opzigt, schandelijhe afval. Gij weet wat Constantinus Chlorus, de vader van den grooten Constantinus, deed. Die vorst, alhoewel ongeloovig en heidensch, had christen bedienden aan zijn hof. Hij wilde hun geloof beproeven : bij deed hen allen bij zich komen, en sprak hun aan met woorden, die geschikt waren om hen te beproeven; eindelijk dwong hij hen zich te doen kennen en hunne denkwijze te verklaren. Eenige, door
278
ZEVENTIENDE PAO.
279
het menschelijke opzigt overmeesterd , vree-zende voor hunne fortuin, vielen schandelijk de godsdienst af. Het grootegetal,standvastig in hetgelool', verklaarde openlijk datzij Christen waren. Gonstantinus onttrok aan de eerste zijne gunsten, dreef hen uit zijn paleis,en hield de anderen bij zich. üit zijn kloekmoedige mannen, zeide hij ; daar zij getrouw aan hunnen God zijn,zullen zij het ook aan hunnen keizer wezen. Hij oordeelde wel. Inderdaad, welke achting kunnen menschen verdienen, die voor een tijdelijk belang de heiligsteplig-ten mot voeten treden, die door eene ingebeelde vrees, ik zeg niet inwendig en in het geheim, maar op eene schitterende wijze en in het openbaar hun geloof verzaken'? Wel nu zoodanig zijn al de ongelukkige slaven van het menschelijke opzigt, on men zou op hen de verwijtingen mogen toepassen, die Tertu-lianus aan de Heidenen deed: Majore formi-dine Cccsarem ohservatis quam ipsum de ccelo Jovem. Gij vreest meer eenen mensch dan uwen God; gij stelt uwen God in vergelijking met een vriend, en deze heeft de overhand, en wie is die vriend? Dikwijls een jongeling, wiens ligt vaardigheid, misschien zou ik mogen zeggen, wiens bedorvenheidu zoo wel bekend is als zijne goddeloosheid, 'ï'iens raad, veel minder wiens gebod gij in eene tijdelijke zaak, niet zoudt willen volgen. Ziedaar nogtans dengenen,voor wien gij uwen Goden zijne geboden slagtoffert. Zoo handelen, beminde Theotimus, is dit niet op zekere wijze
MAAND VAN MA1UA.
280
zijn geloof verzaken? Want eindelijk, dragen de geboden, welke de godsdienstu oplegt, het merkteeken der Godheid, ja of neen? — Ja, antwoordt gij: en waarom overtreedt gij ze dan? — Gij hebt gelijk: maar verlaat ik dit gezelschap, juich ik de redevoeringen niet meer toe, ziet men mij in de kerk, nader ik tot de heilige Sacramenten, dan gaat men van mij zeggen, dat ik een kwezelaar, eenschijn-heilige ben. —Is dit alles? — Ja, daar of omtrent. — Ware dit nog alzoo en onvermijdelijk als gij het u laat voorstaan, gij wankelt, gij vreest een besluit te nemen! en gij zegt aan de goddelijkheid van den godsdienst en aan de hel te gelooven! Indien gij dit gelooft, stel u dan in de weegschaal met de hel, eene ligte spotternij met een zoo schrikkelijk ongeluk. Laat de dwazen, bemindeTheotimus, laat hen praten; indien zij praten, zullen zij het echter niet lang doen. Nog eenige jaren, en zij zullen voor de vierschaar van God gedaagd en gebragt worden. Dan zullen de regtvaardigen, zegt de Heilige Geest, in eene volle en geruste verzekering staan tegen die, welke hunne deugd zullen vervolgd hebben; en de boozen zullen, op dat ge-zigt, met verbaasdheid en grooten schrik bevangen worden; zij zullen op het aanschouwen van het onverwachtegelukderregtvaar-digen verslagen zijn. Doordrongen van het smartelijke leed, en met het pijnlijkste hartzeer zullen zij bitterlijk zuchten en uitroepen: Ziedaar nu degenen, die eertijds het
ZEVENTIENDE DAG.
voorwerp onzer beschimping waren en met wie wij den spot dreven! Dwazen die wij waren! hun leven scheen ons dwaasheid, en hun dood zonder eer en luister; en ziet, nu worden zij onder het getal van Gods kinderen gerekend. Wij hebben dan ons zeiven bedrogen. Ergo erravimus. (1) Wij hebben ons vermoeid om ons te verdoemen: Lassati sumus in via iniquitatis etperditi-onis. Ach! hoe pijnlijk is voor ons de weg der hel geweest! Amhulavimus per vias difficiles (2). —Ach! beminde Theotimus, wanneer de ingebeelde vrees van het men-schelijke opzigt u zal overvallen, roep dan het geloof ter hulp; zeg tot u zeiven : Wat zal het lot van hem zijn, die zich over de deugd, over de godsdienst en over Jesus Christus zal geschaamd hebben! Onze Heer zal zich over hem in den grooten dag des oordeels schamen, en diep verontwaardigd over zulken leerling, zal hij zijn aangezigt van hem afwenden. Waar zullen zij dan zijn, aan welke die slaaf van het menschelijk opzigt zijne ziel zal geslagtofferd hebben? Surgantetopitulentur vobis(3). In-■tegendeel, hoe zoet zal het vertrouwen wezen, hoe troostend de verzekering van eenen dienaar Gods, die het ijdele dwangjuk van het menschelijke opzigt zal veracht hebben, en daardoor een ware belijder des geloofs zal geweest zijn! Gelukkig wij beiden, beminde Theotimus, kunnen wij eens de martelaars van hetzelve zijn ?
(1) Sap. V. 4, '2) Ibiü. V. (3.) Deut, xxn, 38.
281
MAAND VAN MARIA.
VOO RB EE LTD.
Het volgende voorbeeld is gegeven in Frankrijk door eene tienjarige dochter. Hare moeder werd ten middagmaal genoodigd, zij moest haar vergezellen. Het was een vastendag, en er werd vleesch opgediend; al de aanwezigen gebruikten liet zonder omwegen te maken, maar het meisje weigerde hetzelve met eenvoudige opregtheid, tot reden bijbrengende, dat het een vastendag was. Men bleef haar kwellen zoo lang de maaltijd duurde, doch vruchteloos. De moeder, die lafhartig genoeg was om het voorbeeld dor anderen te volgen, voegde zich bij de disch-genooten om hare dochter hiertoe over te halen, doch vermogt niets op haren geest; deze tegenstand deed zijn uitwerksel op de moeder, die het verwijt van haar geweten begon te gevoelen, en toen zij het gezelschap verlaten had, zeide zij, terwijl zij haar omhelsde : »lk ben zeer bedroefd, mijn braaf kind, dat ik u tot deze overtreding van de wet der H. Kerk opgewekt heb; gij hadt gelijk van geen gehoor te geven aan de verzoeken, welke men u deed, en ik heb slecht gehandeld, toen ik u deze verergernis gaf; maar wees verzekerd, dat ik u nooit meer tot dergelijke misdaad zal aanmoedigen, en dat ik zelve, met Gods genade, gedurende mijn geheel leven, mij er niet meer schuldig aan zal maken.
282
ZEVEN'ITENDE DA.Ü.
ANUER VOORBEEIiD.
Te Namen gaf een kind, dat tien of elf Jaren oud was, voor weinige jaren, in eene andere omstandigheid, een bewijs van zijn geloof. Het werd onderwezen bij de broeders der christelijke scholen, en was misschien wat laat uit de school gekomen; zijn ver-vergramde vader berispte het hevig terwijl liij zijne woorden met vloeken en godslasteringen deed vergezeld gaan. Het arme kind geheel ontsteld, dat het gelegenheid tot deze godslastering gegeven had, wierp zich op de knieën en zeide: «Vader, ik bid u, sla mij maar vloek niet meer,quot; De verbaasde vader den afschrik ziende, welke dit voortreffelijk kind voor deze gruwelijke vloeken toonde, benuttigde deze les, en durfde geene godslastering meer uitspreken. O, lioe vele gebreken zouden christelijke kinderen hunne ouders kunnen doen vermijden!
(.Mahguet, Proef op de godslastering.)
Dit voorbeeld doet nog aan een ander herinneren, dat niet minder hartroerend is. Een meisje, dat te Brussel de zondagschool bijwoonde,had tot loon harer vlijt een kapelletje ontvangen; vol vreugd liet zij dit te huis aan haren vader zien en verzocht hem eenen nagel in den muur te slaan, om hetzelve daaraan te hangen. Dagelijks ging zij hare gebeden storten voor het beeld van Onze Lieve
283
MAAND VAN MARIA.
Vrouw, dat in de kapel geplaats was. De vader, die sedert lange jaren de pligten van eenen Christen niet meer volbragt, werd daardoor getroffen. Naar liet voorbeeld van zijn kind, bidt hij ook voor het beeld van Maria, bekeert zich, en stelt, door eene goede biecht, een einde aan zijn ergerlijk leven.
OEFENING.
Bid den H. Geest door de voorspraak van de allerheiligste Maagd om de genade van sterkte tegen het menschelijke opzigt. Dig-nare me laudare te, Virgo sacrata; da mihi yirtutem contra hostes tuos. Gewaardig, dat ik u love, o heilige Maagd! geeft mij sterkte tegen uwe vijanden.
ACHTTIENDE DAG.
ZUIVERING DER HEILIGE MAAGD.
Beminde Theotimus, Maria geeft ons in dit geheim eene gewigtige les, met ons den prijs der gehoorzaamheid te leeren kennen. Zij heeft maar één' zoon en om aan de wet te gehoorzamen, offert zij hem edelmoedig op. De teedere Moeder kent de strenge bevelen, welke de hemel gegeven heeft, evenwel, door een geweld van de heldhaftige gehoorzaamheid, stemt zij toe, dat Jesus het slagtoffer voor de verlossing der menschen worde, en dat haar Zoon haar niet toebehoore, dan op de onvermijdelijke voorwaarde van het leven
284
ACHTIENDE DAG,
e in armoede, lijden en verdriet door te bren-
n gen. Maria, zoo ijverzuchtig voor hare maag-
d delijke zuiverheid in het geheim der Mensch-
quot; wording, slagtoffert heden aan de gehoor-
n zaamheid den roem, welken zij daardoor van
e • den kant der menschen te verwachten had.
Zuivere en onbevlekte Maagd, aarzelt zij niet zich onder de menigte te vermengen, en beroofd te schijnen van eenen eertitel,die haar n alleen onder al de vrouwen toebehoort. Van
n al de vernederingen is deze de pijnlijkste
voor haar hart.
ii Op dezen dag begint Maria ook hare barm-
it hartigheid te oefenen; die den troost en de
e hoop harer dienaars in het oogenblik des
doods uitmaakt; zij stelt haar goddelijk Kind tusschen de armen van Simeon. Naauwelijks heeft die heilige ouderling hetzelve ontvangen, of hij roept in de verrukking zijner blijdschap uit, dat hij hier op de aarde niets meer te begeeren heeft, dat al zijne banden gebro-' ken zijn, dat hij in vrede gaat sterven, omdat
s i zijne oogen den Zaligmaker gezien hebben. 1 j Heilrijk einde, beminde Theotimus, vergelding voor diegenen, welke Jesus en Maria 3 trouw zullen gediend of welke door eene
i opregte boetedoening de gestrengheden
^ lt; der goddelijke regtvaardigheid zullen voorkomen hebben.
285
MAAND VAN MARIA.
UITSTEL DER BEKEERING.
Overweging.
De gansche natuur wekt ons op, beminde Theotimus, om de weldaden van onzen God te vieren, om hem onze dankbaarheid en liefde te bewijzen; de aarde, die ons draagt, de zon, die ons verlicht, het voedsel, dat ons leven onderhoudt, de kleederen die ons dekken, zijn het werk zijner handen. Het dunkt mij, dat ik op alles wat ik zie, deze woorden lees: Bemin uwen God. In de bovennatuurlijke orde wekt ons ook alles tot dankbaarheid op, alles doet ons die krachtige uitnoodiging hooren: Mijn zoon, geef mij uw hart! Moe vele Christenen weigeren hem nogtans hun hart! Wat uw aangaat, mijn zoon, volg den raad van den H. Geest, en verschuif eene zoo noodzakelijke als troostelijke bekeering niet van dag tot dag: Ne cliff er as de die in diem. (1) Overwegen wij, om die ongelukkige vvederkeering tot eenen zoo goeden Vader te bespoedigen, tegelijk de onregtvaar-digheid en de rampzalige gevolgen van het uitstel der bekeering.
1°. Onregtvaardigheid van het uitstel der hekeering. God heeft u geschapen; dus uw leven en ieder oogenblik van hetzelve behoort hem toe. Ilij heeft u aan de hel onttrokken, hij heeft u afgekocht ten prijze van zijn bloed, gij zijt hem dan alles, wat gij zijt, verschuldigd: alles is het eigendom en het (1) ficcl. v. 8.
286
ACHTTIENDE DAG.
287
erfdeel van den Heer. Wat zoudt gij zeggen, indien de mensch, die uw land bebouwt, u tot vergelding niets bragt dan het overschot van een schraal en droog graan ? En gij geeft aan uw wellustig vleesch, aan de wereld, aan den duivel het goede graan en offert aan uwen Godslechts het onkruid. Wel hoe Theotimus, een God stervende op het kruis voor zijne schepselen, een vader, wiens welbehagen het is met zijne kinderen te wonen, een goede herder, die zich zeiven tot welzijn zijner schapen tot zoo groote moeite veroordeeld heeft, een Zaligmaker, die zich alle dagen op nieuw voor ons geluk slagtoffert, verdient zulk een geene wederliefde? Gedenk, mijn kind, hetgeen twee heilige missionarissen deden, die sedert lang werkten om een verhard volk te bekeeren. Hun arbeid was te vergeefs en hunne predikatiën vruchteloos. Een van hen besloot eene laatste poging te doen: hij predikte met al de vurigheid, die hem zijn ijver inboezemt; er berst een bloedader in zijne borst; hij stort neêr en geeft zijnen geest. Zijn medegezel klimt denzelfden dag op den predikstoel, die nog geverwd is met het bloed van den martelaar der liefde, hij toont des-zelfs kleed nog bevlekt met bloed: «Ziethier, zegt hij tot het volk, ziethier het bloed, dat voor u is gestort geweest: en gij zult aan den duivel die zielen geven, welke ons zoo duur gekost hebben!quot; Als het volk dit ziet en hoort, valt het ter aarde, besproeit met tranen den vloer der kerk en slaat met leedwezen op
MAA-NU VAN MARIA.
zijne borst. Allen verzaken hunne wanorde, en een volk van zondaars wordt een volk van boetvaardigen. Theotimus, ik konde u ook het bebloede kleed van uwen God toonen! ik zou mij voor uwe voeten werpen en zeggen: Ziethier het bloed dat voor u vergoten is geweest, wilt gij aan de hel eene ziel opofferen, die zoo veel gekost heeft aan Jesus Christus? indien dit dan u niet trof Theotimus, wat zou ik u dan nog meer kunnen zeggen ?
Uwe ziel is door de zonde doodelijk gewond : zeg mij eens, beminde Theotimus, indien uw ligchaam gevaarlijk gekwetst was, zoudt gij eenige dagen wachten om er voor te zorgen en u ta doen genezen ? Wel hoe! uwe ziel is door de zonde doodelijk gewoond, en gij stelt uit! en gij stelt hare genezing uit tot den volgenden dag! Indien men uwe fortuin ontnomen had, zoudt gij dan geen middel gebruiken om ze weder te bekomen? De afgrond der hel is onder uwe voeten, bereid om u in te zwelgen; uw leven hangt slechts aan eenen draad; en gij zegt onophoudelijk : morgen. Weet gij hoe een dwingeland van Thebe gestorven is? Men had eene zarnenzwering tegen hem gemaakt, een zijner vrienden ontdekt dezelve, schrijft hem met haast, doet door zijnen bode zeggeu, dat hij op staanden voet den brief moet lezen, dat het gewigtige zaken waren. Tot morgen die gewigtige zaken, roept de dwingeland uit, die reeds door den wijn bedwelmd was. Een halfuur daarna was hij niet
288
ACHTTIENDE DAG.
meer. Dit was buiten twijfel een dwaas: doch zijt gij niet zoo dwaas en zelfs niet uitzinniger dan hij? want eindelijk het komt hier niet uit op het verlies des ligchaams , maar op dat der ziel; niet op den tijd, maar op de eeuwigheid.
2°. Rampzalir/c uitwerkselen van uitstel der bekeering. Valsche hoop van later boet-pleging te doen. Waai'op stelt de zondaar, die eene gewoonte van ondeugd aangenomen heeft, zich gerust? Gij weet het, hij steunt op eenon toekomenden tijd, die niet aan hem is. Ik zal boetvaardigheid doen, zegt hij, ik zal mij bekeeren. — Gij zult boetvaardigheid doen! Dwaze, hebt gij ooit aan een uwer vrienden gezegd, om hem iets te doen ondernemen ; Gij zult er leedwezen over hebben, het zal u verdriet en grooten spijt veroorzaken ; doe dan, doehetstoutelijk. En gij zegt tot u /.elven, om u tot zondigen aan te moedigen: Ik zal er leedwezen over hebben; maar wanneer? Hebt gij de verzekering van door geenen schielijken dood weggerukt te worden? Gij zult u bekeeren! Mijn kind, indien uwe driften nu zoo geweldig zijn, dat de wroegingen dezelve niet kunnenwederhou-den , is het dan niet te vreezen, dat zij latei-versterkt door de gewoonte, de folteringen van uw geweten meer zullen uitdooven? Gij zult u bekeeren in het oogenblik uws doods! Maar denkt gij , dat het zoo gemakkehjkis alsdan met een stervend ligchaam, eene kwij nende ziel, eenen moedeloozen geest, en uit 43 13
289
MA. AN li VAN MARIA.
geputte krachten te doen hetgeen gij niet zult hebben kunnen verrigten, wanneer geest en ligchaam nog gezond en sterk waren? In het oogenblik van uwen dood'? Wel hoe, gij zult alsdan tot uwen God durven zeggen ; Ik heb ai mijne ondeugende genegenheden voldaan; ik ben vermoeid door mijne buitensporigheden, de duivel heeft mijne schoone jaren gehad; gij. Heer, zult het overschot van een ligchaani hebben, dat door de ondeugd versleten, en van eene ziel, die dooi' de misdaad anteerd is. Maar, laat morgen, eras. — En waarom altijd dien morgen? waarom heden het goede niet gedaan, waarom uwewaardig-heid niet herdacht, gij, die een kind van God broeder van Jesus Christus, tempel van den H. Geest zijt! Gij zijt jong, zegt gij ! en hoe velen sterven er inde jongheid! Gij zijt jong; boor wat de heilige Geest zegt: De ondeugden des jongelings zullen met hem opgroeijen; zullen tot het merg zijner gebeenten doordringen , en met zijne beenderen in het graf rusten: en ditishet tweedeenschrikkelijksle uitwerksel van hel uitstellen der boetvaardigheid, de verblindheid van den geest, de versteendheid des harten.
God verwijdert zich van de ziel, die hem verlaat; do goede gedachten worden zeldzamer, de zoete en krachtdadige bewegingen der genade doen zich niet meer gevoelen, de wroegingen zeiven zwijgen, welke middelen zijn er dan nog om die ziel te behouden? Het gebed? Maar het geloof is verzwakt, is bijna
'290
ACHTTIENDE DAfi.
291
uitgedoofd. Hot voorbeeld der deugdzame jonge lieden ! Men vlugt hun gezelschap, uien spot met hunne godsvrucht. Zuilen strenge vermaningen op dien bewoenenswaardigen staat indruk doen! Neen, zij maken dikwijls het kwaad nog erger. Zal de vrees des doods die zondaars in het diepste van den afgrond doen ontwaken? De dood! men ziet dien slechts van verre: daarbij hoopt men, dal God zijne regtvaardigheid zal vergeten, om enkel op zijne barmhartigheid te denken. Zal men dan de genezing in het sacrament der biecht vinden? Maar hoe zal dit heilige Sacrament in het uur des doods iemand genezen, die sedert lang tot hetzelve niet meer genaderd is, of die het zonder leedwezen, zonder vaste voornemens, uit gewoonte en misschien uit schijnheiligheid deed ! Ach! hot is alsdan dat eene dikke wolk al de waarheden verduisterd; men gelooft of men gevoelt niets meer, het is eene slaapziekte; het isdedoodslaap; men wordt gevoelloos en als ondoordringbaar voor al de schichten der genade. Het hart hardnekkig aan het k waad gehecht, is er zoo naauw aan vastgekleefd, dat de schrikkelijkste waarheden van de godsdienst niet meer bekwaam schijnen om het daarvan af te trekken. Indien Gods genade onder het lezen dezer bemerkingen uw hart getroffen heeft, haast u dan, mijn kind, om dat kostelijke oogenblik te benuttigen, doe u eenig geweld aan, werp u voorde voeten van Maria gij zult de eersteniet zijn, welke zij aan de hel onttrokken heeft.
'292 MAAND VAN MARIA.
VOOKBKE'LD,
De heilige Gregorius de groote, Paus en leeraar der Kerk, verhaalt in het vierde boek zijner zamenspraken een wonderbaar geval, dat ten zijnen tijde plaats had, en dat eene ziel, die in staat van doodzonde is, van schrik moet doen verstijven.
Een gegoed man, Chrysacrius genaamd, leefde sedert lang in eene schandelijke ongebondenheid. Het was, zegt de Heilige, eene geheel aardsche ziel, die niet genegen was dan tot de gierigheid en wulpschheid. Zijne buitensporigheden vermoeiden de goddelijke regtvaardigheid Chrysacriuswerd door eene ziekte aangetast, die hem allengskens tot het uiterste bragt. Maar alvorens zijne ziel uit het ligchaam gerukt werd, gingen zijne oogen open door eene regtvaardige straf van God, die dien zondaar reeds in deze wereld kastijden wilde. Hij zag rondom zijn bod eene menigte duivels met een afgrijsselijk enij zing-wekkend gelaat, die hem dreigden levend naar de hel te sleuren. Op dat gezigt werd Chrysacrius met schrik bevangen; al zijne ledematen beefden, een koud zweet bedekte zijn aangezigt, met veel moeite verhief hij zijne stervende stem om zijnenzoonMaximus ter hulp te roepen Maximus, mijn zoon! riep hij in zijnen schrik uit. Maximus! kom schielijk ! mijn lieve Maximus, wees indachtig dat ik u niet dan goed gedaan heb; neem mij onder uwe bescherming. Maximus dit geroep
ACH1 TIENDE DAG.
hoerende, ijlt naar het bed zijns vaders, geheel het huisgezin omringt hem welhaast. Te vergeefs ziet men langs alle kanten: De duivels toonen zich niet zigtbaar dau voor de oogenvanChrysacrius.Deomstanders werden derzelver tegenwoordigheid niet gewaar dan door den schrik van den pligtige. Zich zeiven niet meer meester, sprong hij op in zijn bed, hij zocht zich voor die woedende menigte te verbergen. Hij wendde zich nu naar den kant der omstanders, dan naar den kant van den muur. Maar overal ontmoette hij die vijanden, welke hem hardnekkig vervolgden; eindelijk begon hij uit al zijne krachten te roepen: Uitstel, uitstel tot morgen vroeg! Te midden van dit geroep gaf die rampzalige den geest
OEFENING.
Theotimus, herinner u dat God, die ver-giffenis aan den boetvaardigen zondaar beloofd heeft, den volgenden dag aan den zondaar niet heeft toegezegd, aan die zijne hekeering tot des anderendaags uitstelt: en maak het voornemen van zonder uitstel uwe toevlugt tot het Sacrament van verzoening te nemen, indien gij hel ongeluk hadl van in doodzonde te vallen.
NEGENTIENDE DAG.
SMARTEN VAN MARIA IN DE VLÜOT NAAR EGYPTE.
De voorzegging van den heiligen ouderling
293
MAAND VAN MAR TA.
294
Simeon zou welhaast vervuld worden. O Maria, uwe ziel zal met hetzwaard van droefheid doorstoken worden. Beminde Theotimus,het zwaard doorstak van dat oogenblik af haar moeder lijk hart, en die bedrukte Moeder droeg het altoos en overal met zich. Altijden overal had zij het lijden, waarmede het leven van haren Jesus moest vervuld zijn, in hare gedachten; het aanzien alleen van dit beminnelijke en goddelijke Kind, vervulde hare ziel met bitterheid. Gij omhelsdet het teederlijk, H. Maagd, en aanstonds doorstak de kus van Judas, als een scherpe schicht, uw hart; gij beschouwdet met verrukking de schoonheid van zijn gelaat en aanstonds dacht gij hetzelve door slagen misvormd, door de wonden verscheurd en met fluimen overdekt te zien: in zijne liefkozingen, voeldet gij zijne handjes uwe moederlijke handen drukken, en aanstonds scheen liet u dezelve aan het kruis gehecht en doornageld te zien. Ondertusschen zal Maria, tot dat die pijnigende gedachten eens zullen bewaarheid worden, onophoudelijk uit den smartkelk drinken. Naauwelijks heeft zij haren zoon aan den Heer opgeofferd of zij wordt gedwongen de vervolging van eenen wreeden dwingeland te ontvlugtenom hem aan zijne woede te onttrekken. Beminde Theotimus, volgen wij die doorluchtige ballingen op hunne pijnlijke reis. Wat moest het hart van Maria bloeden, ziende haar goddelijk Kind van alles beroofd,en blootgesteld aan al de gestrengheden van het jaargetijde,
NEGENTIENDE DAG.
in de wildernissen, gedurende do koudo en regenachtige nachtenlhoe veel moeit ehadden zij om eindelijk in een vreemd land eene schuilplaats aan te treffen! wreede Herodes, uw God vlugtto voor u; maar wat hebt gij gedacht, wanneer, dedoodudeoogen opende, gij, voor dienzelfden God, zittende op zijnen regterstoel, verschenen zijt? Hoe groot moet de verlegenheid en de schrik van den vervolger geweest zijn!
DOOD.
Overweging.
Beminde Theotimus,hoeschrikkelijkisde ontwaking des doods! Alsdan maakt de be-driegelijke schijn plaats voor de waarheid ; dan kent men de ijdelheid en het nietige der wereldsche zaken. Hoe wijsis bij, mijn kind, die ernstig' den dood overwogen heeft! Wat al bekeeringen heeft het overdenken van die laatste akte des levens voortgebragt! hoe vele üaauwe zielen, hoe vele zondaars, opgewekt door deze zalige gedachte, zijnde kloosters gaan bevolken en gelukkige hemelbewoners geworden? Een rijkaard, vol van den geest der wereld, eens het vijfde hoofdstuk van het boek der schepping lezende, waarin gesproken wordt van de eerste mensch en, die op de aarde leefden, bemerkte, dat het verhaal van hun lang leven met deze woorden eindigde: En hij is gestorven: El mortuus
295
MAAND VAN MARIA.
est (1). Adam leefde negen honderd dertig jaren; et mortuus est-, Seth leefde negen honderd twaalf jaren: et mortuus est; eindelijk Methusalem leefde tot negen honderd negen en zestigjaren, en eindelijk: mortuus est. Na deze woorden gelezen te hebben deed hij het boek toe, en die rijpelijk overwegende, zeide hij tot zich zeiven: Wel hoe, al duurde het leven tien eeuwen lang, eindigt het schier, en wat blijft er dan van de vermaken en rijkdommen over ? Die bemerking verlichtte hem derwijze, dat hij al de ijdelheid der aardsche goederen zag, dezelve verliet, en een Heilige werd in de orde der predikheeren.
Beminde Theotimus, wijl die gedachte zoo zaligend is, zullen wij heden er ons mede bezighouden, kom met mij, wij zullen ons naar een kerkhof begeven; wij zullen niet ver gaan zonder er een aan treffen, want het kleinste dorp heeft het zijne. Laat ons een weinig de aarde opgraven, men vindt er niets dan beenderen, verrotting en asch. Zeggen wij nu: die, welke ikhier vind, hebben geleefd zoo als ik, en ik zal ook eens, en eerder dan ik denk, wezen hetgeen zij nu zijn. Mihi heri et tibi hodie(2). Laat ons blijven staan op dien grafsteen, en eenige oogenblik-ken overwegen:
1. Wat den dood voorafgaat. Dit is zeker; het is een vonnis voor alle menschen: Statu-tum est hominibus semel mori. (3) In al het andere is het onzekerheid en kans: misschien (1) Gen. v: 5. (2) Eccli. xxxm, 23. (8; Hebr. ix, 27-
296
NEGENTIENDE DAG.
zal ik dit proces winnen, misschien zal ik van die ziekte genezen, misschien...; maar hier is geen misschien: onderhoud do geregeld-ste leefwijze, raadpleeg de bekwaamste ge-neesheeren, gebruik de gezondste en voedzaamste spijzen,gij moet siervenStatutum est. De grijsaards sterven, de jongelieden ook; de armen sterven, de rijken ook; de onwetenden sterven, de geleerden ook; Maria is gestorven, Christus is gestorven, en wij zullen ook sterven. Er zal voor ons een tijd komen, waarop men van mij, die dit schrijft, en van u, die het leest, zal zeggen: Weet gij het nieuws niet zulk een is gestorven. Steun op uwe jongheid niet, weinige menschen zijn er, die tot ouderdom komen, werp eens uwe oogen op eene menigte volks — zult gij er veel zien, die door het getal van jaren grijs geworden zijn? Wanneer de dood haren eersten slag toebragt, waren er in 't geheel vier personen in de wereld; Abel was de jongste en hij was het eerste slagtoffer des doods.
De dood is onzeker. Onzeker ten opzigte der wijze. Zal het door eene langdurige koorts of eene wonde zijn, door eene schipbreuk ofeenenval, doorbliksem, vuur of eene geraaktheid, of door een ander van die toevallen, welke zoo dikwijls in onze dagen plaats hebben! Zal het door eene ziekte zijn, die mij van mijn verstand zal berooven of er mij het gebruik van zal laten? ik weet er niets van. Onzeker aangaande de plaats; Zal het te 43 quot; 13.
297
MAAND VAN MARIA.
land zijn, ter zee, of op mijne legerstede, op eene openbare plaats, op eenen weg of in de kerk? Ik weet er niets -van. Onzeker nopens den tijd. Wanneer zal ik sterven? ik weet het niet. Zal het binnen twintig jaren, binnen een jaar zijn? waarom niet deze maan ' ? waarom niet dezen nacht? Helaas ik weet er niets van; hetgeen ik weet, is, dat ér een voornaam getal schielijk sterven, dat er velen hunne bekeering tot dat laatste oogenblik uitgesteld hebben, en door den dood verrast zijn geweest. Wel nu, in de doodzonde sterven als een verdoemde. Eindelijk hetgeen ik weet, is dat onze Heer gezegd heeft: Ik zal komen als een dief; en ware het, dat die bedreiging maar éénen mensch raakte, dan zou toch iedereen tot zich zeiven al moeten zeggen; Ben ik het niet Numquid ego surn ? (I) Het is een vonnis, dat zonder uitneming-tegen allen uitgesproken is, en men denkt er niet op!
II. Wat den dood vergezelt. Zie dien rijken en vermogenden mensch, zie dien jongen wellusteling op zijn doodsbed uitgestrekt, drie scherpe schichten doorsteken zijne ziel: het verledene het tegenwoordige, het toekomende.
1°. Het verledene. Zijn leven is heen gesneld als een droom; de vermaken, de eer, de toejuichingen, de feesten, alles is verdwenen, hij ziet niets meer dat zijne zonden, die als een ontelbaar leger zijn, da' rond zijn bed in slagorde staat.
298
NEGENTIENDE DAG.
299
2°. Het teyenwoordiye. Alles ontsnapt hem, luj werpt eenen droevigen blik rondom zijne kamer, al zijn kostelijk huisraad zijne prachtige zalen, zijne aangename hoven, schijnen hem te zeggen ; Voortaan zult gij ons niet meer zien. Echtgenoote, kinderen, vrienden, hij gaat alles verlaten, om zich op de zee der eeuwigheid in te schepen. En dit ügchaam, waarvoor hij zoo gezorgd, dat hij zoo gekoesterd en zoo weelderig gevoed heeft! hij gaat dit ook verlaten, om het onder de aarde te doen rotten. Men roept bij dien rijkaard eenen notaris. Mijnheer, wie laat gij voor uwen erfgenaam? Hier begint de stervende niet eene bevende stem deze droevige woorden uit te spreken; Ik laat... ik laat mijne landerijen... ik laat mijn kasteel,., ik laat mijnen huisraad... ik laat mijne inkomsten.,. ik laat mijn geld... ik laat alles... En wat laat gij aan uwe ziel, vraagt de heilige Augustinus? Quid anima; turn relinquish Men haalt eenen Priester, dikwijls als het te laat is; maar de duivel is daar ook, om zijne bediening te volbrengen, en hij verdubbelt zijne aanvallen, wetende dat er slechts weinig tijds meer over is. Daar hij zeer wel de zwakke plaats van zijn hart kent, en de bekoringen, door welke hij hem meer dan eens en het gemakkelijkst heeft doen vallen, is het ook langs daar, dat hij hem aanrandt. Het is waar, dat de dienaar des Heeren aan den stervende godvruchtige oefeningen voorhoudt; maar hoe wilt gij
MAAND VAN MARIA.
dat een mensch, die half dood is, bovennatuurlijke oefeningen verwekke, waar hij zoo weinig aan gewoon is? De godvruchtige kardinaal Bellarminus wekte eenen tnenscli van eene doorluchtige geboorte tot den dood op , hij moedigde hem aan om eene oefening van berouw te verwekken. Wat wil dat zeggen eene oefening van berouw? zeide hem de stervende. De kardinaal wilde liet hem uitleggen en doen verstaan; maar dewijl de zieke niet kon verdragen, dat hij met hem sprak, antwoordde hij; Ik versta u niet, laat mij gerust; het is nu het oogeri-blik niet om ons met die zaken bezig te houden. Weinige stonden daarna stierf hij, en liet klaarblijkende teekens van verdoemenis achter.
3°. Het toekomende. De koninklijke Profeet heeft het ons met weinige woorden uitgedrukt; luister beminde Theotimus: Introihunt in inferior a t err cc, tradentur in manus gladii, partes vulpium erunt. (1) Zij zullen in de ingewanden der wereld nederdalen; na den dood daalt hetligchaam neder in de ingowande der aarde: het daalt er naakt in, van alles ontbloot, om te verrotten en lot aas aan de wormen te dienen; ziedaar wat aan het ligchaam gebeurt. De ziel wordt voor den regterstoel van God gebragt; zij is onder liet zwaard der goddelijke regtvaardigheid; ziedaar, wat aan de ziel overkomt! Al de goe-(ll Psalm, xxir, 10.
300
NEGENTIENDE DAG.
301
deren worden de buit van hebzuchtige erfgenamen, die naauwelijks wachten tot het ligchaam begraven is, om de goederen te deelen. Laat ons eens een oogenblik besteden om dit deel van ons zeiven te beschouwen, dat ons zoo lief is, waaraan wij dikwijls onze eeuwigheid slagtofferen, ik wil zeggen ons ligchaam. Wat wordt het, nadat er de ziel uitgescheiden is? het is koud, onbezield en gevoelloos. Hebt gij ooit een dood ligchaam gezien? wat hebt gij bemerkt, beminde Theotimus? Een ïeelijke hall openstaande mond, stilstaande en gebrokene oogen, een loodverwig voorhoofd, nog bevochtigd door het doodzweet, zoo koud als ijs, een gelaat van eene verschrikkende Dleekheid, ingevallene wangen, ontkleurde lippen. Wat is er van die zoo wel geteekende gelaatstrekken, van die zoo frissche kleur geworden? Helaas! er is zelfs geene schaduw meer van; dit is de oorzaak, waarom men dikwijls veel moeite heeft om eenen doode te herkennen... Mijn God! welke schrikkelijke veranderingen werkt de dood uit; ik zeg niet na een jaar, eene maand, eene week na het overlijden; maar eenige oogenblikken nadat de ziel uit het ligchaam gescheiden is? Wat zou het zijn, indien ik een ligchaam voor uwe oogen opdelfde, dat sedert eenige weken begraven is? zoudt gij het zelfs kunnen aanzien? overigens, beminde Theotimus, het zijn die afschuwelijke verwoestingen
MAAND VAN MARIA.
niet, welke de dood op onzeligchamen zal uitwerken, welke wij het meest moeten vreezen. Het is onmogelijk die te ontvlug-ten, en hetgeen op zekere wijze vertroosting bijbrengt, is dat men die onderstaat zonder ze te gevoelen: maar de gevolgen des doods, ten opzigte van de ziel, zijn van eenen anderen aard; er zijn er gruwelijke; het hangt ten minste van ons af dezelve te vermijden, en een der krachtigste middelen is: zijne toevlugt tot Maria nemen.
VOORBKKLD.
Philippus II, koning van Spanje, deed, weinige dagen vóór zijnen dood, zijnen zoon Philippus, die hem moest opvolgen, en zijne dochter, de infante Isabella, aan wie hij Belgie afgestaan had, bij zich komen; hij toonde hun zijne borst, die vol wonden was en doorknaagd van de wormen, en zeide hun: »Ziet in dit uitgemergelde en ontvleeschde ligchaani, aan welken zwakken draad de aardsche pracht en grootheid gehecht zijn. Gij, die den staat aanschouwt, waarin ik mij bevind, overweegt do onstandvastigheid der mensche-lijke zaken en 's levens rampen.quot; Deze woorden maakten op hen den diepsten indruk. Philippus 111 riep al stervende uit: God gave, dat ik de twintig jaren mijner regering ver van de wereld doorgebragt hadde, met op God te denken en aan mijne za-
302
NEGENTIENDE DAG
ligheid te werken.quot; Do infante vergat nooit hetgeen zij uit den mond van haren vader gehoord had; zij maakte het voornemen om zich aan het kloosterleven toe te wijden, indien haar gemaal, de aartshertog Albertus, voor haar kwam te sterven. De aanhoudende verzoekingen, vurige smeekingen en tranen van haren geliefden echtgenoot konden haar alleen bewegen om na zijnen dood België te blijven besturen, waar de ketterij, die er uitgebannen was, weder dreigde in te dringen. Daar zij haar vurig verlangen om kloosterlinge te worden , niet had kunnen voldoen, oefende zij er al de pligten van in het midden van haar hof, dat veeleer op een klooster dan aan een paleis geleek. Naauwelijks had Albertus den adem uitgeblazen, of Isabella legde het koninklijk gewaad af; Marimont, hare gewone wandeling werd niet meer bezocht, de muziek der koninklijke kapel, liet zich niet meer hooren.
Den 4 October van hetzelfde jaar, in hetwelk zij haren echtgenoot verloor (1621), nam zij het kleed van de derde orde van den 11. Franciscus aan, uit de handen van pater Andrea a Soto, haren biechtvader en commissaris-generaal van de orde; het volgende jaar deed zij professie en wilde zuster Isabella genoemd worden.
Alle dagen wijdde zij zes uren aan het gebed en aan de overweging toe, besteedde er zes andere aan de staatszaken, en voor
303
MAAND VAN MARIA
hare maaltijden en om eenige uitspanning te nemen. Hare vermaken bestonden in met hare staatsdames tapijten voor de kerken en kleederen voor de behoeftigen te maken. De zes overige uren waren voor de rust bestemd.
Een zoo geregeld leven stichtte al diegenen die hot geluk hadden van haar te omringen, en haar hof werd het heilige Hof genaamd. Daar was het dat de jonge edellieden van de voornaamste huizen des lands, die van Croy, de Ligne, Aremberg, Trazignies, Vilain, Rubenpré, enz., hunne opvoeding ontvingen; familiën, die nog uitmunten door hunne vaste aankleving aan het Katholiek geloof.
Geheel haar leven was slechts eene bereiding tot den dood: zij onlving daarvan de tijding met vreugde. Den tweeden dag der ziekte, die haar ten grave leidde, zagzij haren biechtvader in de kamer komen; zij voorkwam hem en vroeg om te biechten, hetwelkzijmet eene wonderbare gerustheid des gemoeds en met de levendigste gevoelens van leedwezen verrigtte. Toen haar biechtvader haar vroeg of zij verlangde eene herhaling te doen van hare vorige biechten, antwoordde zij, dat er niets was hetgeen haar verontrustte. Zij was gewoon iedere biecht te doen, alsof het de laatste ware geweest: ook was de zuiverheid harer ziel zoo groot, dat zij volgens de getuigenissen van hare biechtvaders, zich nooit aan eene doodzonde had pligtig gemaakt. Na
304
NEGENTIENDE DAG.
hare biecht gesproken te hebben, deed zij door den mond van haren geestelijken bestuurder vergiffenis vragen aan allen, die in haar paleis woonden, cn beval zich in hunne gebeden om zich wel te bereiden tot het ontvangen van het allerheiligste Sacrament des Altaars; intusschen herhaalde zij dikwijls deze woorden: »0 mijn God, hoe berouwt het mij, u vergramd te hebben!»
Ofschoon zij door de koorts van krachten was uitgeput, wilde zij nedergeknield op haalbed den heiligen Reispenning ontvangen. Na hare geloofsbelijdenis gedaan te hebben^ noemde zij zich de ellendigste aller schepselen, eenen verachtelijken aardworm, eene zondares, die de barmhartigheid van God onwaardig was, zoo groot was hare ootmoedigheid. Gedurende den weinigen tijd, dien zij nog te leven had, stierde zij de vurigste verzuchtingen tot den Hemel, en deed oefeningen van de verhevenste deugden; bad zij haren Heer en God hare ziel te verlossen uit den kerker, in welken zij besloten was. Met een kalm en zelfs lagchend gelaat wees zij hare grafstede aan, regelde de plegtigheden van harelij kdienst, verbood van haar ligchaam te balsemen, en hield zich met de gedachte des doods als met iets aangenaams bezig. Ziende eenen harer officieren, die ontroostbaar was, zeide zij glimlagchende: ))Die man wil niet dat ik sterve.cc Toen men haar opwekte om God te bidden hare dagen te willen verlengen, daar zij nog noodig was voor haar
305
MAAND VAN MARIA.
volk, behield zij een diep stilzwijgen, hierdoor liet. vurige verlangen betuigende om met haren God vereenigd te zijn.
De infante Isabella Clara Eugenia stierf te Brussel, den i December 1633,in het öSquot;'-jaar baars levens Hare laatste woorden waren: Maria Mater gratke.
Mater misericordia',
Tu nos ab hoste protege, Et hora mortis suscipe.
{hetwelk heteckent)
Maria, Moeder van genade. Moeder van barmhartigheid, bescherm ons tegen onzen vijand, en ontvang ons in hot uur des doods.
OEFENING.
Als gij slapen gaat, lerj uwe armen kruis-wijze op uwe borst, gelijk menu inde doodskist zal leggen: zeg het hier bovenstaande gebed tot Maria: Maria, Mater raisericordipn etc., hetivelk gemaakt is door den H. Ri-chardus. bisschap van Cisester, inEngeland. Dikwijlslashj dit gebed tolde heilige Maagd en belastte zijne kapellanen hem hetzelve in het uur des doods gedurig voor te lezen.
TWINTIGSTE DAG.
UROEFirEID VAN MA1UA WANNEER ZIJ HET KIND JESUS VERLOOR.
Beminde Theotiraus, aan welke zware be-
306
TWINTIGSTE DAG.
proevingen onderwerpt de Heer somtijds de zielen, welke hij het meest bemint! Welke diepe droefheid voor Maria! welke ongerustheden , welke bekommeringen, of beter gezegd, welke benaauwdheden voor het hart eener moeder, wanneer zij, gedurende drie dagen en drie nachten, overal haren godde-lijken Zoon zocht, zonder hem te kunnen vinden! Zij vroeg naar hem aan al wie zij ontmoette, zonder dat men haar wist te zeggen waar hij was; zij riep hem gedurig, en hoorde zijne stem niet! Ach! wie zou kunnen begrijpen, wat hare ziel alsdan onderstond! Hoe vele droevige gedachten doorstaken, even als zoo vele scherpe schichten, haren geest en haar hart! O mijn Zoon! wat is er van u geworden? Helaas! mag ik hem nog denzoeten naam van Zoon geven ? Ach! Jesus, ongetwijfeld was mijne liefde voor u niet vurig genoeg; ongetwijfeld heb ik niet trouw genoeg beantwoord aan de genade, met welke gij uwe dienaars overladen hebt! 0 hoe lang moest haar die korte tijd van drie dagen schijnen!
OORDEEL.
Overweging.
Het oordeel! dat voor den regtvaardige zoo troostende en voor den zondaar zoo schrikkelijke oogenblik, wanneer de eeuwigdurende vereeniging van de regtvaardige ziel met Jesus zal beginnen en voltrokken worden; wanneer insgelijks de eeuwigdurende schei-
307
MAAND VAN MARIA.
ding van den zondaar met zijnen God alleen de oorsprong en het middenpunt van het waarachtige geluk, zal beginnen en voltrokken worden. Welke schrik vooreeneziel;die in Gods ongenade deze wereld verlaten heeft, wanneer zij diengene herkennen zal; welke zij door hare schuld verloren heelt en niet meer kan wedervinden! Beminde Theotimus, overwegen wij dat eerste bedrijf van het andere leven, tot welke wij steeds naderen, zonder een oogenblik te kunnen stilstaan. Overweeg vier zaken; den regter, den misdadige, het regtsgeding, het vonnis.
quot;l0. De regter is de oneindig magtige, oneindig wijze, oneindigregtvaardige God.Daar, waar ik mijnen Geest gegeven heb, in mijne kamer, is de regterstoel opgerigt, Jesus verschijnt er vol luister en majesteit. Helaas! hij was mijn vader, en ik heb hem niet bemind; hij was mijn koning, en ik heb hem verlaten; ik heb mij onder zijne vijanden begeven? Hij was mijn God, en ik heb hem veracht en versmaad ! Op eenen oogwenk zal hij al het ge-wigt mijner ondankbaarheden, moedwilligheden en wederspannigheden op mijn hoofd doen wegen; welke gesteltenis! Een verachtelijke aardworm in detegenwoordigheid van den Allerhoogste! Een vrijgeest, een jonge ongeloovige voor Gods majesteit! Eeii wél-lusteling, een gegoed man, een man, die van iedereen toegejuicht werd, alleen voor Gods almogendheid!Eene ziel overdekt met zonden, verschrikt ensidderende voor Gods zuiverheid
308
TWINTIGSTE DAG.
en heiligheid! Waarheen gevlugt! zal ik mij in de armen van Maria werpen ? Maar zal ik het durven doen? ik heb haar zoo weinig en zoo slecht gediend; ik heb haren Zoon door mijne schelmstukken gekruisigd. Zal ik mij tot mijnen heiligen beschermengel wenden? Maar met welke hoop ? Ik heb hem bijna altijd bedroefd en verstooten. De duivel is gedurende mij n leven mijn meester en koning geweest. Helaas! de trouwelooze zal op dien schrikkelijken dag schielijk mijn beschuldiger worden.
2n. De misdadige is de raenseh, en de mensch alleen inde tegenwoordigheid van God alleen. Hoe groot zal alsdan de schrik van den zondaar zijn! Gij weet, beminde Theotimus, wat de heilige Schrift van den g'oddeloozen Balthazar verhaalt. Gezeten aan eene wel opge-dischte tafel, omringd van de grooten van zijn hof, vergeet hij, dat hij een sterveling is. Vol van eenen dwazen hoogmoed, doet hij de gewijde vaten van Jerusalem's tempel brengen; de grooten van het rijk, de koning en de hovelingen onteeren de vaten, die door de godsdienst geheiligd zijn. Mendrinkt men verheft de goden der heidenen, de zilveren en steenen goden; eene uitzinnige vreugde verrukt al de genoodigden. Schielijk verschijnt er eene hand: zij schrijft op den muur. Balthazar ziet het, verschrikt geeft hij eene schreeuw, zijn gelaat verandert, hij wordt bleek, zijne knieën knikken en slaan tegen elkander. Groote koning, wel hoe! gij beeft; en gij zijt omringd
309
MAAND VAN MARIA.
van den luister des koningschaps. — Wel ziet gij niet? — Vorst, wat ziet gij? — Die schrijvende hand! Ach! beminde Theotimus, indien de schielijke verschijning van eene hand, die het vonnis der goddelijke regtvaar-digheid schrijft, eenen magtigen monarch deed schudden en beven, welke zal dan de verslagenheid van den zondigen raenschzijn, wanneer hij voorde eerste maal zijnen regter zal ontmoeten? Er zal geen vriend, geen bloed verwant zijn om hein te verdedigen: aan zijne regterhand zal hij zijnen heiligen schutsengel als getuige zien; aan zijne linkerden duivel als beschuldiger. Waar zijt gij nu, zal de zondaar uitroepen, gij, voor wicn ik niet gevreesd heb God te vergrammen, waai' zijt gij ? Helaas niemand biedt zich aan om tot zijn voordeel te spreken: nu is hij tusschen twee eeuwigheden? Heft hij zijne oogen op, dan ontwaart hij zijnen vergramden regter, wiens aanzien hem verplet: slaat hij zeneder, dan opent de hel haren muil om hem in te zwelgen. Achter hem is do wereld zoo ver weg, dat hij ze niet meer ziet en haar zijne stem niet meer kan doen hooren; rondom hem het tallooze leger zijner zonden, vóór hem de groote zee der eeuwigheid, do gronden oeverlooze zee.
3o. Het regtsgeding, Het groote boek der regtvaardigheid Gods wordt geopend. Liher scriplus proferelur, het wordt onder mijne oogen gebragt, ik zie er al mijne zonden in geschreven: zonden mijner kindschheid,
310
TWINTIGSTE DAG,
311
zonden mijner jeugd, zonden van eenen meer gevorderden leeftijd; al liet goed, dat ik had moeten doen en niet gedaan heb! zoo veel tijdverlies! zoo vele goede inspraken verworpen ! zooveel goede voorbeelden verstoeten! zoo vele uitzinnige verkwistingen in het spel, door zinnelijkheid en ijdelheid! Helaas ! om in het vuur geworpen te worden, is het genoeg geene goede vruchten voortgebragt te hebben. Ik heb honger gehad, en gij hebt mij niet gespijsd: ik heb dorst gehad, en gij hebt mij niet gelaafd. Indien de mensch daarom veroordeeld wordt, welk is dan het lot, dal hij te verwachten heeft voor zoo vele zonden, die zijne tong, zijne oogen, zijne handen en al zijne zinnen bevlekt hebben. Welke verontschuldiging zal hij doen gelden'? Zal hij zeggen, dat de genade hem ontbrak? Ach! hij heeft dezelve in ruime mate ontvangen, en indien hij gewild had?.. Maar neen, het is zijne schuld, enkel zijne schuld, zijne allergrootste sciiuid. Ongelukkige zondaar, wat zult gij in dat schrikkelijke oogenblik ter uwer verontschuldiging bijbrengen? zult gij zeggen, dat gij geleefd hebt gelijk rleanderen? gelijk de grootste hoop ? Hebt gij uit het Evangelie niet gehoord, dat het kleine getal zal zalig worden, dat de weg des verderfs breed is, en dat de meesten dien volgen. — Mijn karakter was zoo driftig, mijne hartstogten waren zoo hevig, — moest gij ze dan voeden en ophitsen ? waarom dan de gelegenheden niet gevlugt? waartoe die gevaarlijke lezin-
MAAND VAN MARIA.
gen, die gezelschappen, waar duizende strikken voor de onnoozelheid gespannen waren? — De duivel bekoorde mij. — Hadt gij uwen beschermengel niet? wien van beiden hebt gij gekozen, aan wien hebt gij den voorrang gegeven? — Maar ik vreesde dc bespottingen der wereld. — Gij hebt de menschen gevreesd, en gij hebt uwen God niet gevreesd! Moest gij wachten tot dat gij voor zijnen reg-terstoel gedaagd werd om hem niet meer te beleedigen, hij, die uw weldoener, uwe vader is? — Maar eindelijk het kwaad is geschied, is het dan zonder hulpmiddel? is er voor mij geen middel ter zaligheid meer in de schatten der goddelijke barmhartigheid?-—De goddelijke barmhartigheid! haar rijk is voorbij, dat der regtvaardigheid neemt nu een aanvang.
4quot;. Het vonnis. Voor de regtvaardigen: Komt, gezegende mijns Vaders: Vunitehe-nedicti. (1) Voor de verdoemden: Gaat weg, vervloekten: Discedite a me male-dicti. (2) Venüe ,koml, discedile, gaat weg. Ach wie kan het verschil dier twee woorden bevatten! Komt Waar, mijn God? Met Jesus in den Hemel. Gaat. En waar zullen wij gaan. Heer? Met de duivels in de hel. Maar zal dit vonnis niet herroepen worden? Neen, nimmer; er zal geen stipje aan veranderd worden. O Hemel! welk zal mijn vonnis zijn? Wee mij, die geoordeeld moet worden en er zoo weinig op denk.
(1) Matth. xxv, 34. (2) Ibid, 'il
312
TWINTIGSTE DAG.
VOORBEELD.
Een kluizenaar had het ongeluk gehad van langen tijd in eene groote verwaar-loozing zijner zaligheid en volmaaktheid te leven; hij werd bedenkelijk ziek, en weldra tot het uiterste gebragt. Alsdan werd hij in den geest opgetogen, en gedurende een geheel uur scheen hij buiten zich zeiven te zijn. In die verrukking zag hij de regtvaardigheid en de strengheid van Gods oordeelen. Tot zich zeiven gekomen, was hij zoodanig door dat gezigt getroffen, dat hij voornam de strengste boetvaardigheid te oefenen. Hij smeekte al de omstanders, van welk getal de H. Joannes Climacus was, die dit verhaalt, dat zij zouden vertrekken. Daarna deed hij de deur van zijne cel toemetselen en bleef er twaalf jaren in opgesloten, zonder tol, iemand te spreken, leefde slechts van brood en water, dat men, hem bragt. Hij was gezeten, overwoog wat hij gezien had, en bleef gedurig in dezelfde houding, de oogen onbewegelijk en eenen vloed van tranen stortende. Toen men zag dat zijn dood naderde, braken de kluizenaars, die in het klooster waren, den muur van zijne cel uit, en kwamen bij hem. Allen verzochten hem alsdan zeer ernstig hun eenige stichtende woorden te willen zeggen: hij verontschuldigde zich langen tijd: eindelijk zeide hij hun: Vergeeft het mij, mijne broeders, dat ik u 43 14
313
MAAND VAN MARIA.
maar eene zaak zeg: in waarheid, indien de menschen wisten hoe ontzagelijk het oordeel Gods is, zouden zij hem nooit kunnen vergrammen. En na deze woorden gezegd te hebben, gaf liij zijnen geest, terwijl al de kluizenaars met grooten schrik bevangen werden.
AND KB VOORBEKLD.
De H. Joannes Climacus verhaalt nog het volgende voorbeeld, dat niet min ijzingwekkend is. Een kloosterling met name Stephanus, zegt hij, leefde met ons in de wildernis.
Hij vroeg verlof om naar eene eenzame plaats te gaan. Na zich in gestrengheden des kloosterlijken levens geoefend en na bewijzen van eene groote heiligheid gegeven te hebben, deed hij eene kleine cel bouwen aan den voet van den berg, waar eertijds de profeet Elias woonde. Maar wenschende op eene nog boetvaardigere wijze te leven, begaf hij zich naar eene plaats Sidex geheeten. Daar, verwijderd van allen menschelijken troost, gaf hij zich over aan de oefeningen der allerstrengste boetvaardigheid. Na eenige jaren in de woestijn verbleven te hebben, ziende dat hij zeer oud werd, kwam hij weder in zijne eerste cel, aan den voet van den heiligen berg, waar hij twee kloosterlingen uit Palestina gelaten had, die zorg voor zijne kleine woning gedragen hadden. Naauwelijks was hij daar
314
TWINTIGSTE DAG.
gekomen, of hij werd gevaarlijk ziek. Daags vóór zijnen dood scheen hij met schrik bevangen, keerde zijne oogen nu naar den reg-ter en dan naar den linkerkant zijner bedstede, alsof hij personen gezien had, die hem rekening van zijne werken vroegen. Hij antwoordde zoo luidde, dat al de omstanders hem konden verstaan. Het is ivaar, gij hebt gelijk, ik kan het niet loochenen, maar wat die fout aangaat, ik heh zoo vele jaren gevast. Daarna zeide hij : Neen ik heb het niet gedaan. Een weinig daarna: Gij zegt de waarheid, ik belijd het, maar daarvoor heh ikvele tranen gestort; ikheb verscheidene jaren mijnen evennaaste gediend. Vervolgens ging hij voort: Wat dit betreft, dit is waar, ik heb geene verontschiddiging bij te brengen ; maar ik hoop op Gods barmhartigheid. Het was een hartroerend vertoog, voegt er de H. Joannes Climacus bij; zij, die dit onzigt-bare oordeel hoorden, beefden en waren vol schrik. Ongelukkige en ellendige als ik ben, wat zal er van mij worden, terwijl die vrome grijsaard, zulk een groot minnaar van de afzondering en de eenzaamheid, wiens leven zoo streng is geweest, niets te antwoorden had, rakende eenige fouten die hij eertijds bedreven had, alhoewel hij veertig jaren in de wildernis en in de strengste oefeningen der boetvaardigheid had doorgebragt?
(Leidsman der zondaars, door pater Ludovicns van Grenada.)
315
MAAND VAN MARIA.
OEFENING.
Maak e.ene heilzame gewoonte van nooit te gaan slapen zonder bereid te zijn om voor God te verschijnen-, dit is het middel om niet verrast te worden; men kan maar ééns verrast wordenden zulks is voor eeuwig.
EEN EN TWINTIGSTE DAG.
DROEFHEID VAN MARIA AAN DEN VOET VAN HET KRUIS.
Beminde Theotimus, de voorzegging van den heiligen ouderling Simeon wordt vol-bragt; zie, het hart uwer moeder met dit zwaard van droefheid doorstoken, welk haar zoo vele jaren te voren was voorzegd geweest. »0 gij, die voorhij gaat, ziet, of er eene droefheid is gelijk aan die van Maria.quot; Men zegt dat de moeder der Machaheën zoo dikwijls stierf als er een harer kinderen voor hare oogen gedood werd; maar gij, o heilige Maagd! hoe menigwerf hebt gij aan den voet van dit kruis, waarop gij uwen Zoon hebt zien sterven, den dood onderstaan? Ach gij hebt ongetwijfeld zoo vele doodsangsten onderstaan als Jesus druppelen bloeds gestort heeft, als hij zuchtende op dit bed van lijden heeft geloosd. (1) O mijn Zoon! zeidet gij hem alsdan in de bitterheid uwer ziel, wat
tl) De H. Bonaventura.
316
EEN EN TWINTIGSTE DAG. 317
hadt gij toch gedaan om zoo wreed behandeld te worden! Weihoe! ik zal u des avonds niet meer tot uwe moeder zien vjederkee-ren, gelukk ig omdat gij zielen zalig gemaakt hadt, brandende van ijver om nog andere te zaligen! Ik zal dan, bij uwe wederkomst van uwe pijnlijke reizen, het zweet van uw aangezigt niet meer mogen afdrogen! Ik zal die hemelsche woorden, die mijne ziel verrukken, uit uwen mond niet meer hoo-ren! O Jesus! ivat zal ik geworden, als ik u zal verloren hebben'!... O lesus, mogt ik met u aan het kruis gehecht worden met u sterven! Beminde Theotimus, al het vermogen van God was noodig om eenen God-mensch te doen sterven; ik durf zeggen, dat er misschien geen minder wonder noodig was om te beletten, dat Maria op den Calva-rie-berg niet van droefheid den geest gaf. Hetgeen hare smart onvergelijkelijk groot maakte, was dat dezelve veroorzaakt werd, niet door de woede en de boosheid der hel, maar door de liefde, met welken zij voor haren God, voor haren Zoon en voor de men-schen ontstoken was, en eene der hevigste pijnen van Maria was, de hel hare afgronden te zien openen aan den voet van het kruis; te zien, dat de menschen, voor welke zij haren Zoon slagtofferde er zich rnet menigte inwierpen, en het goddelijk bloed, dat voor hunne zaligheid vloeide, vruchteloos maakten. O Theotimus, dat hij, die de overmaat harer liefde zal kunnen be-
MAAND VAN MARIA.
grijpen, onderneme om de grootheid van haar lijden te beschrijven!
DE HEL.
Overweging.
Wat zal ik u van de hel zeggen, beminde Theotimus? Men verhaalt, dat de keizer Zeno, terwijl hij dronken en in eenen zwaren slaap was gedompeld, uit zijn paleis weggerukt en levend begraven werd. De dronkenschap verdwijnt eindelijk; Zeno ontwaakt, en bevindt zich in eene dikke duisternis, niet riekende dan den onderaardschen geur der grafsteden. Hij roept zoo luid hij kan; geen antwoord, geen onderdanen, geen hovelingen, geene vrienden meer. Alsdan in de overmaat zijner woede verscheurde hij zijn vleesch met zijne tanden, en zijn hoofd tegen de steenen slaande, verbrijzelde hij zijne hersenpan en stierf. Maar in de hel sterft men niet. Ach! was het ons toegelaten eenen dier ongelukkige inwoners van het verblijf der smarten te hooren verhalen wat er omgaat, wat hij, wanneer hij daar in komt, gevonden heeft! Het was een rijk, wellustig mensch, door talrijke dienstboden gediend, op de aarde weigerde hij niets aan zich zeiven: vermaak van de oogen, van de ooren, van den reuk, van den smaak, prachtige maaltijden, lekkeren wijn, kostelijke huisraad, fraaije en wel gestoffeerde
318
EEN EN TWINTIGSTE DAG. 319
zalen, vrolijke gezelschappen, altijd, in 't vermaak; dit alles heeft weinig tijds geduurd; maar eindelijk sterft die gelukkige der wereld, en op het oogenhlik, dat hij het tijdelijke met het eeuwige verwisselt, wordt hij gevonnisd, veroordeeld en in den afgrond geworpen. Groote God, welke verandering, welk gehuil van schrik en ontsteltenis! Waar ben ik! welke gruwelijke verblijfplaats! Schoone Hemel, waar ik zijn moest, waar ik nooit komen zal! Hij roept om zijne vrienden, hij keert zicht om op zijn vuurbed. Ach! ik kan niet meer.., ik, zoo teeder opgevoed; neen, neen ik kan niet langer in deze vlammen blijven: Cru-cior in hac flamma. (1)
Wat is dan de hel, beminde Theotimus, die verblijfplaats der verdoemden? 1°. Eenen God verloren; 2°. aide onheilen vereenigd.
1°. Eenen God verloren De zondaar, bij zijn vertrek uit deze wereld voor de vierschaar van den oppersten regter gedaagd, hoort dit ijselijk vonnis uitspreken: Gaat weg van mij, vervloekten! in het eeuwige vuur. Helaas! hij moet zich van God scheiden, en die scheiding zal eeuwig zijn. Welk schrikkelijk verlies? welke spijt, welke bittere spijt! God had mij bestemd om zijn geluk te genieten, en ik heb niet gewild; hij vroeg mij mijn hart en ik heb het hem geweigerd; hij smeekte mij hem te beminnen, en ik heb hem liever gehaat en
(1) Luc. xvi. 12
MAAND VAN MARIA.
beleedigd! Rampzalige! ik heb alles verloren, mijne ziel, mijne eeuwigheid, mijnen God! Hij doet alles, wat in zijn vermogen is, om zich uit het diepste van den afgrond te rukken en zich tot aan den hemel te verheffen; eene onverwinne-lijke kracht houdt hem als vastgenageld op de plaats zijns lijdens. Hij doet niets dan schrikkelijk huilen, en hetgeen zijne wanhoop ten hoogste brengt, quot;is dat hij moet bekennen, dat alles in God billijk heid en regtvaardigheid is. Groote God! gij zijt goed, en ik ben ondeugend geweest en zal het altijd zijn! Gij zijt regtvaardig, en uwe oordeelen zijn billijk! Justus es, Domine, et rectum judicium tuum. (1) Voor mij is er geen Hemel, geen geluk, geene rust meer, ik ben verloren! Hij meent aan het welfsel van den afgrond het kruis van zijnen Zaligmaker geheel bebloed te zien. Ongelukkige het bloed van eenen God heeft op het kruis voor mijn geluk gevloeid, en ik heb alles door mijne schuld verloren: Ergo gratis Christus mortuus est. Mijn God is met wonden overdekt geweest; hij heeft zijn bloed tot den laatsten druppel gestort , hij is gestorven om mij zalig te maken, en ik heb zijne wonden en zijn bloed vruchteloos gemaakt. Schoone Hemel, Jesus, ik zal u dan nooit zien: Ergo gratis Christus mortuus est. (2) En dat aandenken der ont-vangene genade, beminde Theotimus, en te
(1) Ps. CXXXIII, 137. (2; Galat. ir. 21
320
EEN EN TWINTIGSTE DAG. 321
denken hoe gemakkelijk men had kunnen zalig worden, is eene der schrikkelijkste pijnen van de verdoemden. De hel der hellen , zegt een godvruchtig schrijver, is,te denken, dat men dezelve zoo gemakkelijk had kunnen ontvlugten. Wat zou daartoe noodig geweest zijn? Zoo weinig! tot God door eene spoedige en opregte bekeering weder te keeren, mij zeiven eene christelijke levenswijze voor te schrijven en er mij aan te gewennen. Helaas! ik had slechts één woord te spreken, maar éénen stap te doen; ik kon tot Godzeggen: Ik heb tegen den hemel gezondigd en tegen u; ik kon mij voor de voeten van Maria werpen, en ik heb niet gewild! Men sprak er mij van, men praamde mij, mijn hart spoorde er mij toe aan, mijn geweten drong er mij toe, en ik wilde niet! Ach, kon ik nu eenige dagen bekomen! ach, kon ik die biecht, die geestelijke afzondering, die maand van Maria op nieuw beginnen! Maar neen, het is onmogelijk, in de hel is geene verlossing meer.
2quot;. Be hel is de vereeniging van al de onheilen. De heilige Paulus, opgenomen tot in den derden hemel, riep in verrukking der verwondering uit: Neen, 's menschen oog heeft nooit iets gezien, noch 's menschen oor heeft ooit iets gehoord, het verstand van den mensch zal nooit iets kunnen begrijpen, dat vergeleken kan worden met hetgeen God in zijne mildaddigheid voor zijne uitverkorenen bereidt. Beminde Theotimus, men moet hetzelfde van de hel zeggen. Het oog van den 43 14.
MAAND VAN MARIA.
322
mensch heeft nooit iets gezien, zijn oor heeft nooit iets gehoord, zijn verstand zal nooitiets kunnen bevatten, dat vergeleken kan worden met hetgeen de heilige en strenge regtvaar-digheid Gods bereidt voor degenen, die het ongeluk zullen hebben, als verworpelingen te sterven. Verzamel op eenen enkelen mensch al de rampen, die het menschelijk geslacht kwellen; is dit de straf der verdoemden? Neen, beminde Theotimus. Gij weet de afgrijselijke folteringen, die de martelaars van Japan verduurd hebben. Men beroofde eenen Christen van zijne kleederen, men goot langzaam ziedend water op zijn ligchaam; weldra sprong het vel open, het vleesch bedierf, en de martelaar werd levend het aas der wonnen: en die schrikkelijke foltering duurde soms eene geheele maand. Men rukte uit eenen anderen de nagels uit voeten en handen, men trok met lange ijzeren haken liet vleesch van al zijne ledematen, en die pijn eindigde niet dan met het leven. Gij huivert van schrik,en nogtans, indien ik u zeide, dat die straf de hel is, zou ik u bedriegen. Pater Lallemant werd van de Iroquoisen gevangen genomen. Die wilde menschen legden rondom zijn ligchaam drooge schors en staken er het vuur aan. Hij was jong en kloek, hij wederstond aan het vuur. De Iroquoisen rukten hem met woede de oogen uit en legden er gedurende zeventien dagen gloeijende kolen in. Welke marteling Is dit de pijn der hel? Neen beminde Theo timus. In de hel is de verdoemde in eenen
EEN EN TWINTIGSTE DAG. 323
vuurpoel gedompeld; vuur boven hem, vuur onder hem, vuur rond hem, vuur binnen: Pones eos ut clibanum ignis. (1) De hersens koken in zijn hoofd ; het bloed ziedt in zijne aderen en het merg in zijne beenderen. O hel! moet men wachten, tot dat men inde vlammen is, om er geloof aan te geven en u te vreezen? En die straf zal immer duren: Periise semel, ccternum est: eens verdoemd, is voor altijd. Ja, voor altijd. Ach! hoe lang duurt dat altijd! Veronderstellen wij slechts dat God alle duizend jaren ééne der tranen vaneenen verdoemdebewaart, hoeveelzullen er noodig zijn om de ruimte tusschen den hemel en de aarde te vervullen! en wanneer die ruimte met tranen zal vervuld zijn, hoe ver zal de eeuwigheid dan wezen? Helaas! zij zal dan nog beginnen .T wee cijfers zijn genoeg beminde Theotimus om, het langste leven der menschen uit te drukken, drie voor de duurzaamheid van vele rijken, vier voor het bestaan der wereld sedert de schepping; twintig zouden genoeg zijn om hot getal dei-zandkorrels, die den oever der zee bedekken en de druppels water van den oceaan aan te wijzen. Laten wij eene reeks van cijfers onderstellen, die het getal der zandkorrels en druppels water overtreft, eene reeks van
cijfers die van hier tot aan de zon gaat?.....
Zal dit toereikend zijn om de eeuwigheid uit te drukken? Helaas! mijn kind, het zal zelfs niet genoeg zijn om éénen dag van eindelooze (1) Ps. XX, 10.
MAAND VAN MARIA.
jaren aan te duiden. Ziedaar, waarom de koninklijke profeet de ongelukkige eeuwigheid vergelijkt bij een rad, welks beweging altijd op nieuw daar begint, waar zij schijnt te eindigen : Voxtonitruus tui in rota (1). Het-isin dit rad van ongelukken, dat sedert zoo vele eeuwen, de rijke vrek en Lucifer en zoo velen draaijen: en nadat zij er zoo veel mil-lioenen jaren en eeuwen zullen in gedraaid hebbenals er sterren in het ui tspanselen zandkorrels op den oever der zee zijn, zullen zij er opnieuw beginnen in te draaijen door eene beweging, die zoo oneindigals de eeuwigheid van Godzelven is.Regtvaardigheid van mijnen God, wie zal niet vreezen in uwe schrikkelijke handen te vallen? O eeuwigheid, oneindige duurzaamheid, eindelooze afgrond, oeverlooze onderaardsche plaats, zonder uitgang, wie zal niet beven als hij u overweegt, zal ik dwaas genoeg zijn, om een oogenblik vermaak meer dan u te achten!
VOORBKKXjD.
Om ons te overtuigen van de waarheid dezer godspraak: Het is schrikkelijk in de handen van den levenden God te vallen (2), hebben wij niet noodig beminde Theo-timus, dat God den kolk des afgronds voor onze oogen opene, dat hij ons de zijnen doe zien, welke men er lijdt. Wij kunnen ons eene gedachte vormen, alhoewel zeer onvolmaakt, van hetgeen men er lijdt, door (1) Ps. lxxxvi, 9. (2) Heb. x, 13.
324
EEN EN TWINTIGSTE DAG. 325
de woede, die de laatste oogenblikken van eenige der vijanden van God vergezeld hebben. De razernij en wanhoop, waarin zij het ondermaansclie hebben verlaten, zijn maar een druppeltje, dat uit den kelk zijner gramschap gevloeid is; indien men nogtans dien druppel zoo bitter gevonden heeft, wat zal het dan zijn, wanneer de kelk tot den bodem zal moeten geledigd worden, zonder dien ooit te kunnen ledig maken?
Een zondaar, die zijn leven in de gewoonte der zwaarste euveldaden doorgebragt had, werd gevaarlijk ziek; een deugdzaam Priester kwam hem bezoeken en vermaande hem op de zaligheid zijner ziel te denken. De zieke antwoordde niet. De dienaar des Heeren stelt hem het gevaar voor oogen, waarin hij verkeert, en wekt hem op om te biechten.— Ja, ia, ik zal biechten, maar later. — De priester door eenen heiligen ijver aangedreven, praamt hem nog heviger.
— Welnu, kom morgen, en ik zal biechten.
— Hij kwam des anderen daags weder. Met den kranke alleen zijnde, maakt hij het teeken des kruises], en verzoekt hem zijne biecht te beginnen. De zieke blijft eenigen tijd zonder iets te zeggen: onverwachts spreekt hij met eene vervaarlijke stem deze schrikkelijke woorden der heilige Schrift uit; Peccator videbit el irascetur; de zondaar zal de oogen openen en zich vergrammen. Aanstonds steekt hij het hoofd onder het deksel, en blijft in eene diepe
MAAND VAN MARIA.
stilzwijgendheid. De biechtvader ontdekt hem en zegt; Er is geen tijd meer om uit te stellen, gij moet zonder vertoeven biechten.— Ja, ja, mijn vader, ik zal biechten, en hij spreekt verder dien schrikkelijken tekst uit; Dentihus suis fremet et labcs-cet; de zondaar zal knarsetanden en van woede sidderen: hierop verbergt hij zich weder in zijn bed. De biechtvader ontdekt hem op nieuw, en bidt hem mot tranen om op zijne biecht te denken. — Ja, ja, biechten, biechten, en hij bedekt voor de derde maal zijn aangezigt, en met dwalende oogen verbergt hij zich nog dieper in zijn bed, onder het uitspreken dezer laatste woorden; Desiderium peccatorum per ibit; (1) de begeerten der zondaren zullen met hem vergaan. De verschrikte biechtvader ontdekt hem.... hij was dood;
iDc graaf de Valmont)
AJSIIOKE VOOEBEELDD
Collot d'Herbois was naauw vereenigd met den bloeddorstige!! Robespièrre, die hij in zijne afschuwelijke voornemens hielp. Hij was de bijzondere aanleider van de moordenarijen te Lyon, in 4793; naar die ongelukkige stad gezonden, deed hij er door de handen van den beul, door de schietgeweren en het kanon zestien honderd man dooden, wier eenige misdaad was het
(1) Psalm cxi, 10.
326
EEN EN TWINTIGSTE DAG. 327
juk der dwingelandij te hebben willen afschudden. Maar de arm des Heeren kwam hem weldra vinden. De Conventie vree-zende aan het algemeen gevoelen des volks, welke zich tegen dit monster geuit had, te wederstaan, beval den 2 Maart 1795, zijne aanhouding en daarna zijne vervoering naar Cayenne. Hij werd daar niet alleenlijk van de blanken, maar ook van de zwarte menschen verfoeid, die hem den beul van de godsdienst en der menschen noemden. In zijne ballingschap riep hij somtijds uit; Ik word gestraft, de verlatenheid waarin ik ben, is eene hel. Middelerwijl werd hij door eene brandende koorts aangerand; hij roept God en de heilige Maagd tot hulp. Een soldaat, welke bij de godsverloochening aangepredikt had, vraagt hem, waarom hij er eenige maanden te voren mede gespot had: Ach! mijn vriend, antwoordde hij, mijn mond bedroog mijn hart; daarna ging hij voort met roepen : mijn God, mijn God! mag ik nog op vergiffenis mijner misdaden hopen? Zend mij eenen vertrooster, zend mij iemand om mijne oogen van den vuuroven af te wenden, die mij verslindt; mijn God! geef mij den vrede. Zijne laatste oogen-blikken waren zoo gruwelijk, dat men gedwongen was hem in eene afgezonderde plaats te dragen, en terwijl men eenen priester ging roepen , stierf bij den 7 Junij 1797, met de oogen half open, de ledematen afgrijselijk verdraaid, bloed en schuim
MAAND VAN MARIA.
brakende. De zwarten staken zijn ligchaam tot de helft in de aarde: zijn lijk was de prooi dev wilde dieren.
(Nieuwe uitlegging van don catechismus van Mans.)
OEFENING.
Maak de volgende bemerking, als gij naar de kerk gaat: indien ik veroordeeld werd om een jaar, eene maand, eene iveek, eenen dag op de knieën te zitten, welk eene straf' zou dit zijn, en ivat zal het in de hel wezen, o mijn God?
TWEE EN TWINTIGSTE DAG.
DE DOOD VAN JESUS TÜSSCHEN DE ARMEN VAN DE ALLERHEILIGSTE MAAGD.
Beminde Theotimus, hoe droevig is hot voor eene teedere moeder haren eenigen zoon onder hare oogen te zien sterven! hoe vele tranen stort zij op zijn dood ligchaam ! Helaas! hoe veel pijnlijker moest voor Maria dat oogenblik zijn, toen haar goddelijke Zoon in haren schoot gelegd werd? Treed toe, zondaar, leg uwe hand op dit ligchaam; hoe koud is het! zie die door den dood verstijfde ledematen. Herkent gij uwen God? uwe zonden hebben hem doen sterven. — Zie die tranen, met welke Maria het aangezigt van haren welbeminde besproeit, hoor de klagten dier
328
TWEE EN TWINTIGSTE DAG. 329
teedere Moeder... Wreede zonde, gij hebt mij het voorwerp mijner liefde ontnomen; mijn Zoon is gestorven, zal zijn bloed uwe verwoestingen niet stuiten! O kinderen der menschen! hoe lang zult gij versteend van harte zijn? Filii hominum usquequo gravi corcle? (1) Wel hoe! het bloed van uwen God zal bij u zoo veel niet vermogen als eene schandelijke drift! Ach ziet gij niet dat gij in uw verderf loopt? Helaas! beminde Theotimus, het is maaralle waar, dat wij, de boosheid najagende ons in eenen afgrond van onheilen, en in eenen grondeloozen afgrond storten. Door de zonden verliezen wij Jesus, en verliezen hem voor altijd. Maria werd ongetwijfeld in eene zee van bitterheid gedompeld, als zij haren Jesus het slagtoffer des doods zag. Heilige Maagd, gij verloort hem maar voor eenige stonden; hij moest welhaast zegepralend over dood en hel uit het graf verrijzen. Maar de mensch, die in de zonde sterft, verliest Jesus, en door hem te verliezen, verliest hij alles; en dat niet voor een oogenblik, maar voor eeuwig. De hel alleen blijft hem over, de hel! schrikkelijke waarheid, die al mijne aandacht ver-eischt, vermits hij noodzakelijk een heilige of een verdoemde zijn moet. Ach! beminde Theotimus, overweeg zeer wel deze waarheid overweeg ze aan den voet van uw kruisbeeld, en dat het aanzien van eenen God, stervende
1; Psalm, iv. 8.
MAAND VAN MARIA.
om uwe ziel te zaligen, u doe terug deinzen voor den afgrond!
GODSVRUCHT TOT HET KRUISBEELD.
Overweging.
Het kruis, beminde Theotimus, is voor dechristene ziel, diehet met de oogen vaneen levendig geloof beschouwt het grootste, het leerrijkste en het troostelijkste aller vertoo-gen : Grande spectaculum, si sjiectet pietas. Het is de predikstoel, uit welken God de wereld onderwijst, de school, waaruit al de heiligen gekomen zijn, en waar zij de wijsheid, die de uitverkorenen maakt, geput hebben. De apostel der Heidenen beroemde zich op slechts ééne wetenschap die van het kruis. De heilige Bernardus wilde, verlangde niets dan den gekruisten Jesus. Aan den voet van het kruis vond de heilige Bonaventura die zoo zoete zalving, die zoo zuivere verlichtingen, die zoo grondige wetenschappen, welke de engelachtige leeraar zelt bewonderde. Ja, degene, die wel het kruisbeeld bestudeerd heeft, kan niets meer leeren, hij weet alles. Welke verhevene lessen vindt men inderdaad met het bloed van den Zaligmaker in dat wonderlijke boek, het kort begrip van het Evangelie aangeteekend! het doet ons Gods regtvaardigheid kennen, het leert ons Jesus beminnen, het is voor ons de bron der heilzaamste onderwijzingen en der aangenaamste vertroostingen.
330
TWEE EN TWINTIGSTE DAG.
331
1°. Hef kruisbeeld doet ons Gods regt-vaardigheid kennen. Beminde Theotimus, om de schrikkelijke regtvaardigheid te bevatten, is het niet meer noodig u in den geest aan de poorten der hel te begeven, en levend in die afgronden neder te dalen, waar een vuur brandt, dat nooit zal uitgebluscht worden. Blijf aan den voet van uw kruisbeeld, aanhoor dien hemelschen prediker: hij zal welsprekender zijn dan de wraakne-mende vlammen, die de verworpelingen verslinden. Wat zie ik in de verblijfplaats der verdoemenis? Versteende zondaars, ondankbaren, die ongevoelig zijn voor al de genade des Hemels; wederspannelingen, die zich openlijk tegenhunnenopperstenmeester verzet hebben, en die in hunnen opstand tot den dood toe hebben volhard. Maar hoe streng, hoe vreeselijk schijnt mij Gods regtvaardigheid, als ik mijne oogen op het kruisbeeld sla! is het een schuldige met schelmstukken overladen, dien ik aan het schandhout zie hangen? Neen, Theotimus, het is de deugd, de onschuld zelve, de regtvaardige, de heilige bij uitnemendheid. Is het een mensch, een boef? Het is uw en mijn God, de eenige Zoon van den eeuwigen Vader, het noodzakelijke voorwerp van zijn welbehagen en zijne liefde. Nogtans omdat hij den schijn der zonde heeft, is zijn Vader hem een onmeêdoogende regter geworden. Kom nader bij, dat het u niet vervele dien man van smarten te aanschouwen; aanzie dit
MA-AND VAN MARIA.
hoofd met doornen gekroond, dit aanschijn paars en blaamv geslagen en onkennelijk geworden, dien mond met gal en azijn gelaafd die oogen verstorven en in het bloed verdronken, die ledematen door geesels verscheurd , die voeten en handen met plompe nagels doorboord, eindelijk geheel dit lig-chaam met wonden en bloed bedekt. Ziehier, mijn kind, de wonderlijke voldoening, welke de goddelijke regtvaardigheid vroeg en onze boosheden vereischten. Ja, de gedachte der hel moet minder den zondaar verschrikken dan het aanschouwen van een kruisbeeld. Want eindelijk, indien het groene hout met zoo veel strengheid behandeld wordt, zal dan het dorre gespaard worden? Indien de onschuldige, indien de godmensch geene toegevendheid in eenen Vader vindt, die hem met eene oneindige liefde bemint, welke reden heeft dan de slaaf, de misdadige om te beven en te schrikken! Zult gij, Theotimus, die ontzaggelijke majesteit nog durven beleedigen, en u aan de slagen dier schrikkelijke regtvaardigheid blootstellen ?
2°. Het kruis leert ons Jesus beminnen. Ongetwijfeld is het goed en nuttig den Heette vreezen; doch dit is slechts het begin der wijsheid; Initium sapientice timor I)o-mini. (1) De volmaaktheid van het christendom is de liefde. God is liefde, hij wil bemind worden; en wat is er bekwamer (1) Psalm ex, 10.
332
TWEE EN TWINTIGSTE DAG. 333
om mijn hart te raken en te winnen dan het aanschouwen van een kruisbeeld! Ben heilige Vader,in den geest den Zaligmaker in doeken gewonden en uitgestrekt op een weinig stroo beschouwende, roept uit; Welke krachtige stem is er in de krip en in de zoo zwakke ledematen van het kind Jesus! welke hartroerende prediking in zijn gejammer en gezucht! Clamat prce-sepe; membra ilia in fan t ilia loquuntur ; lacrymcB et vagitus evangelizant. Aeh! beminde Theotimus, hoe veel welsprekender is nog voor de christene ziel het afbeeldsel van den gekruisigden Jesus! Zijne tranen, zijne zuchten, zijne wonden,iedere druppel van zijn l)loed,alles laat een kreet van liefde hooren. Het is geen God meer, die in het midden van donder en bliksem zijne bevelen als meester geeft, en mij gebiedt hem te beminnen; het is een God, die door eene overmaat van liefde, en ten koste van al zijn bloed, mijn Vader en Zaligmaker geworden is; hij heeft zijne armen uitgestrekt om mij tot hem te trekken, zijn hoofd gebogen om mij den kus van vrede te geven, zijn hart is geopend om mij te ontvangen; uit elke wonde komt eene aanminnelijke stern,welke roept: »Mijn zoon, bemin mij, en ik zal u beminnen; geef mij uw hart, en ik zal u het mijne geven.quot; Proebe, ftli mi, cor tuum mihi (1). Ach! zij hadden Jesus op het kruis over-
(1) Prov. xxiii „26.
334 MAAND VAN MARIA.
wogen, die vurige zielen, die vroegen om nooit te sterven, om nooit op te houden van uit liefde te lijden; eene Magdalena de Pazzi, die gedurig riep; lijden; niet sterven: Pati, non mori; eene Theresia, herhaalde onophoudelijk; Of lijden, of sterven ; Aut pati aut mori; een Joannes van het kruis, die voor al zijne moeite geen ander loon vroeg dan ter liefde van Jesus te lijden en versmaad te worden; Domme pati et contemni pro te; een Franciscus van Assisiën, dien men dikwijls vond zijn kruisbeeld met tranen besproei-jende, in zijne verrukkingen uitroepende; De liefde wordt niet bemind! Beminde Theotimus, laat ons die verachte en be-leedigde liefde beminnen, laat ons tot zinspreuk nemen; Nooit liefde genoeg voor eenen God, die oneindig bemint, oneindig beminnelijk is.
30' Het kruisbeeld onderwijst en troost ons. Hoe krachtig en overtuigend is de stem van den gekruisigden Jesus! De functus adhuc loquitur. (1) Wat zegt de goddelijke Meester dan op zijn smartbed? Aanhoor de woorden van waarheid en leven, vloeijen. Waar is de predikant, die met zoo veel krachtdadigheid overtuigt, en met zoo veel aangenaamheid die zaligheid van het Evangelie doet smaken; «Zalig zijnde armen; zalig zijn degenen, die hunnen troost op aarde niet vinden; zalig- zijn zij,
(1) Hebr. xi. 4.
TWEE EN TWINTIGSTE DA.G. 335
die weenen! Gij lijdt! ik heb ook geleden; doch schep moed, ik zal u eens zien, en gij mij; dan zult gij u verheugen, en niemand zal u uwe blijdschap kunnen ontnemen.quot; Welke prediker spreekt op eene zoo dringende wijze die schrikkelijke vervloekingen uit: Wee u, rijken der wereld, wee u, die al de vermaken der aarde geniet? Gij baadt in wellusten, en uw God is met doornen gekroond; doch eerlang zullen u die goederen ontvallen, gij zult uit uwen doodslaap ontwaken en uwe handen, ledig van goede werken, zullen niets dan boosheden aan den oppersten Regter kunnen aanbieden. Ja, dat al de leeraars zwijgen, dat al de schepselen sprakeloos blijven: dat Jesus Christus alleen tot uwen geest en uw hart spreke, beminde Theotimus. Ontstelt en verschrikt u het geheugen uwer zonden? Ondervraag uw kruisbeeld, eene stem zal aan uw hart zeggen : »Wees gerust, mijn zoon, werp al uwe misdaden in mijn bloed, en ik zal dezelve uitwisschen.quot; Zijt gij integendeel ongevoelig op het aanzien uwer zonden? ondervraag uw kruisbeeld, en gij zult inwendig eene verwijting hooren, die u verootmoedigen en treffen zal: »Uwe zonden hebben mij al mijn bioed en aan u geenen enkelen traan gekost; mijn bloed heeft de poorten der hel verbrijzeld, en het heeft de versteendheid van uw hart nog niet kunnen vermurwen ?quot; In hetoogenhlik der bekoringen zal uw kruisbeeld tot u roepen: »Kom binnen langs de
MAAND VAN MARIA.
336
wonde mijner zijde, en verberg u in mijn hart, gij zult er in veiligheid wezen.quot; Daar, aan den voet des kruises, zult gij in uwe traagheid u aanmoedigen en tot u zeiven zeggen: «Eene ligte zwakheid weerhoudt mij, een kleine tegenspoed doet mij den moed verliezen, een weinig verdriet strekt mij tot overlast en doet mij achteruitzien; maar heb ik gelijk mijn God, ten bloede toe weder-staan?quot; Daar zult gij u gaan troosten in uw lijden en in uwe pijnen, gij zult zien, hoe men uwen Heer behandeld heeft: en die weinige woorden: »Is de leerling boven den meester?quot; zullen u opwekken en ondersteunen: zij zijn eertijds toereikend geweest, om den moed aan eene bedrukte moeder weder te geven. Melania beweende bet verlies van eenen echtgenoot, welken zij teederlijk bemind had, tot overmaat van ongeluk verliest zij haren eenigen zoon. In het eerst, door die herhaalde slagen ontsteld, maar weldra tot zich zeiven wedergekomen,roept zij uit, terwijl zij haar kruisbeeld omhelsde: «Heer gij hebt al mijne banden gebroken, ik heb niets meer, dat mij aan de aarde hecht, ik zal niet meer beminnen danu alleen, wees in eeuwigheid geloofd! JaTheotimus,mal uwen arbeid en tegenspoed inal uwlijden en smarten, over al en ten allen tijde zal uw kruisbeeld u vertroosten. Op deszelfs aanzien zult gij met onderwerping, Ja met vreugde zeggen: »0 mijn God! uw wil geschiede.» Wanneer de dood met al zijne schrikkelijkheden zal ver-
TWEE EN TWINTIGSTE DAG. 337
schijnen, in dat vreeselijk oogenblik, wanneer alles u zal verlaten, wanneer uwe bloedverwanten zeiven zullen gedwongen zijn ute begeven, zal de gekruisigde Jesus uw laatste vriend zijn, hij alleen zal u niet veriaten. Gelukkig dan, duizendmaal gelukkigzaldiegene zijn, die het kruis geëerd zal hebben! Tbeoti-mus, bemin het kruis, stel uwen roem in het beeld des Zaligmakers in uwe kamer te hebben, voeg er dat van zijne heilige Moeder bij, wacht u wel die lafhartigen na te volgen, welke er zich over schamen, of de goddeloo-zen, die deze heilige beelden met onverschilligheid aanzien; zeg liever met den grooten apostel: Verre van mij ooit in iets anders te roemendan in het kruis van onzen Heer Jesus Christus! Mihi autem absitgloriarinisiin eruco Domini nostri Jesu Christi! (1)
VOORBEKLD.
Eene jonge dochter van eenc voorname afkomst wilde in een zeer streng klooster gaan. Om haren roep te beproeven, stelde de overste haar de strengheden van het klooster op eene schrikkelijke wijze voor oogen.en terwijl zij haar in den geest in al de plaatsen der gemeente leidde, toonde zij haar overal eene menigte voorwerpen die aan de bedorvene natuur strijdig zijn. Zij scheen ontsteld en sprak geen woord. Mijn kind, zeide haar de overste, gij antwoordt rnij niet. Eerwaarde moeder, antwoordde vuriglijk de jonge doch-
II) Gal. VI. 12.
'13
15
338 MAAND VAN MARIA.
ter, ik lieb u slechts ééne vraag te doen: zijn er kruisbeelden in uw huis? zal ik een kruisbeeld vinden in die cel, die zoo klein is, waar men op een hard bed slaapt, in dien refter , waar het voedsel zoo gering is, m dit kapittel, waar men zoo strenge vermaningen ontvangt? — Ja, mijn kind, overal zult gij een kruisbeeld aantrelfen. — O! mijne moeder, ik hoop niets moeijelijk te vinden, waar ik een kruisbeeld zal zien.
ANDER VOORBEELD.
De jonge Carolus Clarentin, geboren te Roye, was in het collegie van Amiëns het voorbeeld zijner medeleerlingen, een der vurigste ledematen der congregatie der allerheiligste Maagd.(l)Hij scheen eene bloeijende gezondheid te genieten; wanneer hij op eens van eene steekte in de zijde, en pijnen in geheel zijn ligchaam werd aangerand, die gewoonlijk teekens eener gevaarlijke ziekte zijn. Hij bedroogzichnietwegenszijnenstaat; hij vroeg en ontving aanstonds de heilige Sacramenten met eene teedere godsvrucht.
(1) De congregatie der allerheiligste Maagd is in 1563 begonnen door de zorg van eenen jongen Jesuit, Joannes Leor, geboren te Luik, die in het roomsch collegie de taalkunde onderwees. Het was hem gelukt in zijne leerlingen de godvruchtigheid zoo in te planten, dat men hen dikwijls vrijwillig in eenederzalen van het collegie zag bijeen komen om te zamen te bidden, eene goede lezing »e houden, eene godvruchtige vermaning te aanhooren, den lof van God en zijne heilige Moeder te zingen, enz. Dit is de oorsprong der congregatiën, die van uit het roomsche collegie zich in Korten tijd verspreid hebben in al de
TWEE EN TWINTIGSTE DAG. 339
Op een oogenblik, wanneer hij meer scbeen te lijden, kwam zijn biechtvader bij hem om zijn geduld te ondersteunen, en vroeg hem, hoe hij zich bevond. Mijn vader, antwoordt Carolus, zijne handen op de borst leggende, wat het ligchaam betreft, deswege verzeker ik u, dat het veel lijdt, maar mijne ziel is vol troost. De dienaar des Heeren biedt hem het kruisbeeld aan: hij aanvaardde het, en het met verrukking omhelzende, herhaalde hij verscheidene malen: Amor meus crucifixus est, et ego vivo! mijne liefde is gekruist, en ik leef nog! Welhaast voegde hij bij de gevoelens der vurigste liefde die van het levendigste vertrouwen. Wie zal mij durven aanranden, zeide hij terwijl hij hel kruisbeeld verhief en op zijn hart drukte, wie zal tegen mij durven strijden ? Daarna het kruis onder zijne oogen plaatsende, riep hij uit: Ziedaar mijnen behoeder en mijnen beschermer, ziedaar mijnen degen, mijn harnas en mijn schild. Als hij gevoelde, dat hij slechts weinige oogenblikken meer te leven had, strekte hij zijne armen kruiswijze uit, om op zekere wijze gelijk zijn Zaligmaker te sterven. Na eenigen tijd gezwegen te hebben,verzamelde hij al zijne krachten, om zijn kruisbeeld te nemen, sloeg zijne oogen hemelwaarts, en
collegiën en al de huizen van üe Societeit van Jesus: en die, na eene ondervinding van omtrent drie eeuwen, nog aangezien wordt als eene der geschikstö middelen, om onder de geloovigen en in het bijzonder onder de leerlingen der collegiën eene ware godsvrucht tot de Moeder Gods en eene bestendige godsvrucht te onderhouden.
MAAND VAN MARIA.
riep uit;Vader in uwe handen beveel ik mijnen geest. En dit gezegd hebbende, gaf hij zijnen laatstan snik. Die gelukzalige dood had plaats in 1G52.
OEFENING.
Werp u alle avonden op uvie kniën voor uw kruisbeeld, en doe aan u zeiven de twee volgende vragen: Mijne ziel heeft het bloed van eenen God gekost, wat heb ik heden gedaan om haar zalig te metken ? ,Testis heeft mij zoo zeer bemint, dat hij zijn leven voor mij ten beste heeft gegeven: zegt mijn hart mij, dat ik hem bemin'!
DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
BLIJDSCHAP VAN MARIA IN DE VERRIJZENIS DES ZALIGMAKERS.
Ziehier den dag,dien de Heer gemaakt heeft. Ha;c est dies quam fecit Dominus. (1) liet is aldus, beminde Theotimus, dat de heilige Kerk aan hare kinderen de verrijzenis van harenhemelschcnbruidegomaankondigd.Zij weet wel, dat hij, die de onsterfelijke Koning der eeuwen is, al de dagen gemaakt heeft, waaruit de tijd en de voortduring der eeuwen bestaat; maar zij willen zeggen, dat de dag , op welken haar goddelijke Verlosser als overwinnaar uit het graf is opgestaan, zijn dag bij uitnemendheid is, een dag, die hij tot zijne (1) Officie van Paschen.
340
DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
glorie geschapen heeft; vermits hij, dit nieuw leven aannemende te gelijk over dood en hel zegepraalt. O gelukzalige Maria! mogen wij niet zeggen, dat het ook de dag is, welken hij tot troost uws harten geschapen heeft? Het is billijk, dat dit hart, dat met bitterheid overstelpt was geweest, ook eene blijdschap gevoelde in evenredigheid van de menigte zijner smarten. En wanneer heeft uwe ziel die verrukkingen van blijdschap gevoeld? Het was op het oogenblik, wanneer uw goddelijke Zoon, zich aan u in al den luister zijner verrijzenis toonde, u deze woorden van het boek der Gezangen toestierde; Sta op, mijne welbeminde, en kom: Surge, arnica, et veni. De winter van mijn lijden is verdwenen: Hiems transiit. Haast u, de tijd van den regen is voorbij, en is reeds verre van ons; Imher ahiit et recessit. (1) Gij hebt deel in mijne smarten genomen, neem ook deel in mijne blijdschap en mijne zegepraal. Wij ook koningin der martelaren, wij zeggen ook tot u: Verheug u, spring op van blijdschap, omdat hij, dien gij waardig geweest zijt in uwen zuiveren schoot te dragen, verrezen is,gelijk hij voorzegd had. Beminde Theotimus, nog eene andere verrijzenis is voor de allerheiligste Maagd een voorwerp van blijdschap, te weten onze geestelijke verrijzenis. .Ia, het geen het hart dier teedere Moeder verheugt, is, eenen zondaar uit het graf zijner zonden te zien opstaan. Wel nu, niets is er bekwamer
(1) Cant. ii. 10. 11,
34l
MAAND VAN MARIA.
om ons die verrijzenis onzer zielen te doen verlangen, en dezelve duurzaam en standvastig te maken, dan de overweging van de goedheden des Heeren.
BARMHARTIGHEID GODS VOOR DEN ZONDAAR.
Ovenveqincj.
Tot dusverre, ïheotimus, heb ik u bijna niet gesproken dan van vreeswekkende waarheden ; ik heb u voor oogen gesteld al wat de godsdienst het geschikste heeft om eene heilige vrees in te boezemen; de zonde, de dood, het oordeel, de hel. Die waarheden zijn ongetwijfeld bekwaam om onze zielen, hoe weinig geloof wij ook nog hebben, met vrees en schrik te bevangen; en wee die ziel, welkeer niet door verschrikt wordt! zij slaapt niet alleenlijk, maar zij is dood. Nogthans, die heilzame en zelfs noodzakelijke vrees is slechts het begin der wijsheid; zij alleen is niet genoeg: men moet er de liefde bijvoegen. Om dezelve in uw hart op te wekken, ga ik ii spreken van de barmhartig heid des Heeren, dien eigendom, op welken hij zich het meest roemt. De natuur van God , zegt de heilige Leo, is, goed zijn: wij zijn het, die hemdwin-gen regtvaardig te wezen: Desuo bonus, de nostra Justus. Die goddelijke barmhartigheid schijnt dagelijks uit ten opzigte van den zondaar. De teederhartigheid van dien goeden vader is voor den verloren zoon, die van zijne dwalingen wederkomt; voor Magdalena, die
342
DRIE EN TWINTIGSTE DAG. 343
berouw heeft: voor Petrus die zijnen afval beweent; voor den moordenaar, die hem te voren lasterde, maar die nu zijne goedheid afsmeekt, en de menigte en de grootheid onzer zonden, verre van er een beletsel aan te stellen, dient om dezelve nog meer te verheffen. Beminde Theotimus, laat ons die minnelijke en troostrijke volmaaktheid van onzen God, en daarvan de bijzonderste uitwerkselen overwegen.
1° De zondaar verwijdert zich van God, en God roejit hem tot zich weder. Beminde Theotimus, zoo haast gij gezondigd hadt, kon God u het leven benemen, gelijk hij aan zoo vele anderen gedaan heeft; en zelfs al de schepsels: verontwaardigd van den vijand huns Scheppers te dienen, vroegen hem op zekere wijze verlof om zijne glorie te wreken. Maar wat heeft God gedaan? Hij weerhield hen door zijne goedheid, hij gebood hun, gelijk eertijds David aan zijn leger ten opzigte van Absalon, het leven van eenen ondankbaren en wederspannigen zoon, niet te benemen; Servate mihi pue-rum (1). Hij volhardde nog in u met weldaden te overladen, hij riep u teederlijk, even als een vader, die zijn kind verloren heeft; Adam nbi es (2)? Mijn kind; waar zijt gij, hoort gij mijne stem? wat heb ik u misdaan om mij te verlaten en te ver-stooten?hebt gij eenen beteren meester, een teêrhartiger vader gevonden? Hij stelt alles
(1) Rcg. xviii. Genes, ui, i).
MAAND VAN MARIA.
in het werk om u tot hem weder te roepen. Eerst wordt gij in uw hart eene onvrijwillige ontsteltenis gewaar, de wroeging des gewetens, die hij gebruikt om u in het diepste van den afgrond te doen ontwaken. Daarna zendt hij u een helder licht, waardoor hij ü doet zien de grootheid uwer zonde, het schrikkelijke gevaar van den slaat, waarin gij u bevindt, de ijdelheid van een vermaak, dat zoo snel voorbijgegaan is, en de bitterheid van een leedwezen, dat misschien eeuwig zal duren; hij herinnert u het geluk, welke gij smaaktet, eer gij de zonde bedreven hadt, en de beloften welke gij hem gedaan hadt. Om uw hart te bewegen, ontziet hij niet daartoe de eerste stappen te doen, hij komt u te ge-moet, hij weigert zelfs niet u den zoeten naam van zoon te geven: Mijn zoon, geef mij uw hart. Wat zou men denken van eenen regter, die eenen misdadigen zou uitnoodigen om zijne genade te komen ontvangen? Wat zou men denken van eenen schuldige, die weigeren zou dezelve te aanvaarden?
2quot;. De zondaar, die doof is voor de stem van God, neemt de vlugt om haar niet te hooren, en God achtervolgt hem om hem zalig te maken. Hij vernieuwt alle dagen voor de zielen, die in staat van zonden zijn, hetgeen hij eenigo jaren vóór de Iransche omwenteling ten voordeele van eenen protestant teLyondeed. Deze ontmoette eenen
344
DHIE EN TWINTIGSTE DAG. 345
Priester, die het heilige Sacrament bij eenen zieke ging brengen. Over die ontmoeting verstoort, vlugt hij van straat tot straat Doch wonderen zaak! de Priester volgt hem overal, terwijl er geen anderen weg was om te gaan, waar hij geroepen was. De protestant, door gramschap vervoerd, gaat in het eerste huis, dat hij open vindt, en loopt naar boven tot op de hoogste verdieping. Daar was juist de kamer van den zieke. Welhaast ziet hij zich omringd door de menschen, die het heilige Sacrament vergezelden. Beschaamd en verlegen, was het hem onmogelijk nog verder te vlugten. Op dien stond wordt hij door de genade geraakteninwendigaangedreven. Wel hoe, zegt hij tot zich zeiven, ik vlugt God, die mij opvolgt! Neen, Heer, ik wil niet meer wederstaan; ik onderwerp mijaanhet geloof. Ik geloof, ik zweer van nu af al mijne dwaling af, en zal u tot den dood toe getrouw blijven (1). Is het zoo niet, ongelukkige zondaar, dat God u opvolgt om u zalig te maken, zich op uwen weg bevindendeenuinuwedo-lingen in duizende omwegen volgende. Overkomt u eenige tegenspoed, dan is God aanstonds bij u. Ach! mijn kind, de bron van al uw ongenoegen is in u, gij zult ongelukkig zijn, zoo lang gij mij vlugten zult. Wordt gij ziek, uw God is aanstonds aan uwe legerstede: Helaas! mijn kind, uwe ziel is in eenen nog meer ellendigen staat. Gaat gij slapen, uw God volgt u weder, en zegt u; Mijn zoon, is
(1) Bekeering van eenige protestanten.
43 13
MAAND VAN MARIA
uwe zielin vrede? Is uw hart gerust? Kwaamt gij dezen nacht te sterven, van het bed naar het graf, en van het graf naar de hel! Ach! kom weder, het is nogtijd. Die God van goedheid houdt niet op aan uw hart te spreken, tot in de plaatsen zeiven, waar gij tegen zijne opzoekingen het meest bevrijd meent tezijn, tot in het midden dier vermaken, waar gij er uwe gedachten tracht van af te trekken. Gij zult u geheel ongerust gevoelen; men zaleru de reden van vragen, en gij zult niet kunnen antwoorden; uw hart zal met onrust overvallen worden zonder te weten waarom; uwe oogen zullen van alle kanten rondwandelen, zonder zich ergens op te kunnen vestigen; uw geest zal als verslonden en gansch belemmerd
zijn, zonder te weten waarmede: gij zult daarin
niet zien dan eendier oogenblikken van droefgeestigheid , die zoo gemeen zijn aan de wereldminnaren; ik zal er de barmhartigheid in zien van uwen God, die u van alles een walg doet krijgen, om u tot het ware geluk weder te brengen. Heer, wat is toch de mensch, dat gij gewaardigt u aldus met hem bezig te houden? Welk geduld in God! maarwelkemoed-wil in den mensch! welke strijd, welkeonbe-grijpelijke worsteling tusschen de goedheid van den eenen en de hardnekkige ondankbaarheid van den anderen!
3°. De zondaar vervolgt God, en God tracht hem gelukkig te maken met hem aan de hel te onttrekken. Overweeg het volgende voorval, beminde Theotimus, en gij zult zien^
346
DIUE EN TWINTIGSTE DAG.
347
hoe ver de vaderlijke goedheid kan gaan, en gij zult er tevenseen denkbeeldin vinden van Gods barmhartigheid voor den zondaar. Een deugdzame vader had niets verzuimd om zijnen zoon eene goede opvoeding te geven; doch de slechte inborst en de woedende driften van dien ongelukkigen jongeling, maakten al de zorgen van den vader vruchteloos. Van wanorde in wanorde vallende, kwam hij zoo ver, dat hij al de gevoelens, welke de natuur inboezemt, uitdoofde. De geest van begeerlijkheid, van vrijgeestigheid en onafhankelijkheid deedhemhetijsselijke voornemen maken om diengenen het leven te benemen, wiens geluk hij moest maken.Hetoogenblik, waarop hij dien schrikkelijken vadermoord moest ten uitvoer brengen, is reeds vastgesteld. De ongelukkige vader is ervan onder-rigt. Hij veinst dit niet te weten, hij schijnt zelfs opgeruimder dan op andere tijden, en willende een laatste geweld doen , stelt hij zijnen zoon voor, om in het veld te gaan wandelen. De wreedaard is van blijdschap verrukt, daar hij nu een zoo gemakkelijk middel vindt om zijn voorgenoraenschelmstuk te bedrijven. Do vader brengt hem allengskens in eene afgelegene plaats cn zeer diep in een woud. Onverwachts blijft hij staan, en zegt hem; Mijn zoon, ik bemin u, ik ken uw voornemen; ik wil u eenlaatstebewijsmijnertee-derheid geven, wij zijnhier alleen, zonder getuigen. uwe misdaad zal onbekend blijven, ziehier mijne borst, mijn zoon, ziedaar een'
-MAAND VAIN MARIA.
dolk, steek toe, dood mij. Wanneer ik hier ■van het leven worde beroofd, zal ik u ten minste uit de handen van het geregt trekken en u het leven behouden. De jongeling verwonderd en getroffen, werpt zich aan de voeten van dien goeden vader, besproeit dezelve met zijne tranen, verzekert hem, dathij voortaan niet meer zal leven dan tot geluk van den besten der vaders. Welke goedheid, beminde Theotimus,in dien vaderl zij is ongetwijfeld wonderbaar, en nogtans is zij ver van de goedheid en barmhartigheid van onzen God voor eenen zondaar.jOp hetzelfde oogenblik dat een Christen door eene zonde vervoerd, met do Joden i'oept: Non iiunc, sed Barabham (1) weg met Jesus, ik wil hem niet meer, dat de duivel mijn koning en meester zij ? doet Jesus zijne zoo beminnelijke stem hooren : Nu, dewijl gij het wilt, zal ik weggaan; maar ik zal aan de deur van uw hart blijven staan en wachten: Sto ad ostium, et pulso. (2) Wel hoe, ondankbare geeft uw hart zich aan zoo veel goedheid niet over? Sla, mijn zoon, kruis uwen vader op nieuw; zijn bloed zal geen wraak roepen. Ach! mijnzoon, mogt dit bloed uw geluk uitmaken, uwe ziel zuiveren en de hel sluiten! Nolo mortem peccatoris, sed ut convertatur impius a via sua et vivat (3).
VOORBEELD.
De heilige Bernardus in zijne terugei) Joan, xviu, 40. (2) Ibid. (3) Ezech, xxxm, II.
348
DRIE EN TWINTIGSTE DA.G. 349
komst van Duitschland, waar hij de kruis-I vaart gepredikt had, hield zich eenige dagen in Vlaanderen op. Hij predikte den volkeren dezer provincie met dien brandenden ijver, waarmede hij altijd bezield was voor de glorie van God en de zaligheid der zielen. Onder de talrijke bekeeringen, welke zijne sermonen voortbragten, verhaalt de kronijkschrijver van Cistertiën er eene, waarin op eene bijzondere wijze de groote barmhartigheid des Heeren voor den zondaar uitscheen.
Arnulphus van Marjorque, was een der rijkste en hooggeachtste heeren dier provincie; hij leefde in weelde en pracht, toen hij, bij het doorreizen van den heiligen Bernardus, een sermoon bijwoonde, dat den blinddoek van zijn oogen deed vallen. Door de genade bewogen en tot in het diepste zijner ziel getroffen, maakt hij aanstonds het voornemen van, naar het voorbeeld der aartsvaders en der apostelen, zijn huis, zijne maagschap, zijn vaderland te verlaten, en Jesus Christus te volgen. Maar zijne familie was talrijk, zijne zonen en broeders, zijne fortuin en de eer van zijn huis eischten nog zijne tegenwoordigheid. Hij dacht dan zijn voornemen tot eenen meer gunstigen tijd te moeten uilstellen, zonder aan iemand, zelfs niet aan den heiligen Bernardus het geheim van zijn geweten toe te vertrouwen. De tijd ging voorbij, en Arnulphus, verrer an zich van
■
MAAND VAN MARÏA.
350
de wereld los te maken, wikkelde er zich meer in, wanneer hij op zekeren dag eenen behoeftigen herder zag aankomen, die zich op zijne knieën wierp en hem zeide; «Mijnheer, ik zweer u hij Jesus Christus mij naar Clairvaux te leiden om mijne en uwe ziel zalig te maken.quot; De edele Arnul-phus is getroffen door deze geheimzinnige verwittiging. Hij kan niet wederstaan aan de stem, die hein vermaant, en, orde op zijne zaken stellende, vertrekt hij naar Clairvaux met den herder, welken God hem gezonden had. Hij vindt daar den heiligen Bernardus, en belijdt hem met vele tranen, de boosheden van een lang leven. Maar, tot zijne groote verwondering, legde do man Gods, na hem opgewekt te hebben om in het orde van Cistertiën te volharden, hem voor boetpleging niets anders op dan driemaal het gebed des Heeren te lezen. »Hoe, liefdadige vader, riep de biechteling uit, behartigt gij ze niet voor regtzinnig? Gewis tien jaren vasten en versterving zouden niet toereikend zijn tot boeting mijner misdaden en gij legt mij maar op driemaal het Onze Vader te bidden. «De heilige antwoordde hem: sMeent gij beter te weten dan ik, hetgeen u noodzakelijk is? — God beware mij van deze laatdunkendheid, zeide Arnulphus: maar ik bid, spaar mij niet in dit leven, opdat ik mijn geluk in het andere vinde. ■— Doe hetgeen ik u zeg, hernam Bernardus, en doe het met ver-
DRIE EN TWINTIGSTE DAG.
351
trouwen, en als gij den last uws ligchaams zult afgelegd hebben, zult gij onbelast tot God gaan.quot; De toon van gezag en van ingeving van dit antwoord, stelde het geweten van Arnulphus gerust. Maar weldra viel die ware boeteling in eene ziekte van eene ontsteking der ingewanden: en de kwaal had zoo spoedigen voortgang, dat men hem het heilige Oliesel toediende. In het hevigste zijner pijnen, toen de zieke den geest scheen te geven, hoorde men hem op eens met eene forsche stem uitroepen: »Heer Jesus, ja al uwe woorden zijn waarachtig.quot; Hij vernieuwde denzelfden schreeuw, en herhaalde hem zoo dikwijls, dat een der omstanders denzelven aan ijlhoofdigheid toeschreef. sNeen, neon, zeide de stervende hetgeen ik n heden getuig, is geen uitwerksel der ijlhoofdigheid, maar ik verzeker met volle kennis, dat de woorden van den lieer Jesus onfeilbaar volbragt worden; hij heeft in het Evangelie aan hen, die alles verlaten om hem te volgen, het honderdvoudige in deze wereld, en het eeuwige leven in de toekomende wereld beloofd. quot;Welnu! ik ondervind thans de waarheid van dit woord. De geestelijke vertroostingen, welke ik geniet, overtreffen honderd duizendmaal de wellusten der wereld, welke ik verlaten heb. »Na deze woorden geuit te hebben, ontsliep hij zacht in den Heer.quot; Aizoo werd de voorzegging van den heiligen Abt volbragt. Als gij den
MAAND VAN MARIA.
last uws ligchaam zult afgelegd hebben,
zult gij tot God zonder last gaan.
(T. Raisbonne, historie van den heiligen Bernardus.)
ANDER VOORBEEI/D.
Een der vermaardste predikanten dei-voorgaande eeuw, werd des nachts geroepen om de biecht van een jong edelman te hooren, die in eene ziekte gevallen was. Hij spoedt en vindt hem buiten kennis. Met het aanbreken van den dag offerde hij voor hem de Mis ter eere van de heilige Maagd. Toen zij geëindigd was, kwam men waarschuwen, dat de zieke tot kennis gekomen was. Hij begeeft er zich in allerijl naar toe, en vindt hem doordrongen van de levendigste gevoelens van boetvaardigheid en leedwezen, terwijl hij edelmoedig zijn leven tot uitwissching zijner zonden opoffert. Hij biecht en ontvangt de laatste heilige Sacramenten met de grootste godsvrucht. De biechtvader, zoo zeer verwonderd als getroffen, wist niet waaraan een zoo groot wonder van barmhartigheid ten voordeele van eenen mensch, wiens buitensporigheden maar al te wel waren gekend geweest, toe te schrijven. Hij ondervraagt den zieke; deze antwoordt hem met eene door tranen en zuchten onderbrokene stem: Helaas! ik kan die genade niet toeschrijven dan aan debarmhartig-heid Gods;hij zal ongetwijfeld uwe gebeden en die mijner moeder verhoord hebben. Toen
352
DRIB EN TWINTIGSTE DAG. 353
mijne moeder op liet punt was van haren geest te ge ven, deed zij mij bij haar bed komen, en na mij hare onrust bekend gemaakt te hebben over de gevaren, welke ik in de wereld zou ontmoeten: zeide zij mij de volgenden woorden; Ik laat u onder de bescherming dei-heilige Maagd; beloof mij, mijn zoon, de eenige zaak, die ik u ga vragen, als een onderpand uwer teederheid voor mij, het zal u weinig kosten, te weten: alle dagen den rozekrans te bidden. Ik beloofde het, en heb hem getrouw gelezen, en beken,dathetsedertomtrenttien jaren de eenigste godsdienstige oefening is, welke ik onderhouden heb. De biechtvader twijfelde niet meer of het ?:as aandemagtige voorspraak van Maria, dat zijn biechteling de levende gevoelens van berouw, die hem bezielden , moest toeschrijven. Hij verliet hem niet vóór hij den laatsten snik gegeven had, en had den troost van hem in de hartroe-rendste gesteltenis te zien sterven.
(Maand van Maria, door pater Laiomia.)
OEFENING.
Lees heden, eer gij slapen cjaathetW.e.^mvL coeli, om Maria te bedanken, dat gij in de hel niet zijt, alhoe wel gij het zoo dikwijls door uwe zonden verdiend hebt.
MAAND VAN MARIA.
VIER EN TWINTIGSTE DAG.
BLIJDSCHAP VAN MARIA BIJ DE HEMELVAART VAN HAREN GODUELIJKEN ZOON.
De Zaligmaker heeft zijne zending op de aarde voltrokken: in de tegenwoordigheid der apostelen en leerlingen verheft hij zich, veertig dagen na zijne verrijzenis, zegepralende in de lucht; eene glinsterende wolk omgeeft hem: de regtvaardigen, door de kracht van zijnen dood verlost, omringen hem, de Engelen doen den Hemel door hunne zegevierende gezangen weergalmen! Gaat open, eeuwige poorten, poorten van de heilige stad. Laat de Koning van glorie binnenkomen. Hier is de sterkte God, de magtige God, die op zijnen troon komt zitten, en de rust nemen na zijn strijden. Beminde Theotimus, verbeeld u de blijdschap van Maria, als zij Jesus ten hemel zag klimmen, om er dit gelukzalige en eindelooze rijk te beginnen. Sedert dien dag woonde hare ziel op aarde niet meer. Haar ligchaam was nog in het midden van de kinderen der menschen, maar haar hart was geheel in den Hemel. De koninklijke Profeet hield niet op van zuchten, omdat de dagen van zijne ballingschap verlengd waren; de H. Paulus werd als verslonden door *het verlangen om met zijnen Zaligmaker vereenigd te zijn. BemindeTheotimus, welke moesten de verlangens en de heilige
354
VIER EN TWINTIGSTE DAG. 355
vurigheden van Maria zijn, tot op het oogen-blik, wanneer het geweld der goddelijke liefde, de banden van haar ligchaam gebroken hebbende, haar eindelijk naar de verblijfplaats der heerlijkheid opvoerde! Laten wij , naar het voorbeeld van onze Moeder, ons van de onbestendige wereld leeren onthechten en alle dagen naar ons waar vaderland verlangen.
HEMEL.
Overweging.
1°. In den Hemel zal ik met mijnen God wonen. Beminde Theotimus, hoe zou het mij mogelijk zijn u het aangename verblijf af te malen, waar God zijne uitverkorenen ontvangt? Neen, zegt de heilige apostel Paulus, 's menschen oog heeft nooit gezien, het oor nooit gehoord, noch het hart kan bevatten wat de Heer bereidt voor hen die hem beminnen. Werpen wij onze oogen op de groote uitgestrektheid van het heelal; hoe vele wonderen heeft ei' de Allerhoogste langs alle kanten verspreid! Aanschouw dat hemelgewelf, die sterren, die zoo luisterrijk boven onze hoofden zweven, die zon, welke de glorie van haren Schepper verkondigt, die zee, welke zijne onmeetbaarheid schijnt af te beelden, wonderbare vertooning der natuur, die ons verrukt. Is dit een afbeeldsel van den hemel en zijne glorie? Neen, Theotimus; de Heer laat op de aarde slechts
MAAND VAN MARIA.
356
eenige onvolmaakte afbeeldingen zijner grootheid zien, maar in den Hemel is de ware en eenige vertooning mijner heerlijkheid: Ibi solummodo magnificus. De aarde is maai' eene tent, die des morgens geplaatst en des avonds opgenomen wordt, de hemel is eene plaats, die in de eeuwen der eeuwen moet blijven duren: Inperpetuitatem ceternitatis. Eindelijk, de aarde is de woonplaats vaneen verworpen schepsel, een rijk aan de lasteraars en goddeloozen overgelaten, eene plaats van ballingschap en de kerker voor den pligtigen mensch; de Hemel is het ware vaderland, de plaats van rust, beloofd aan de hoop der regtvaardigen; de Hemel is het rijk der Engelen en uitverkorenen, de troon zelfs van eenen God. Ach! Heer, die zoo veel gedaan hebt voor de gevangenisplaats van den mensch, wat zult gij dan doen voor zijn paleis? Ibi solummodo magnificus. HeiligSion, luisterrijke stad der Heiligen, men verhaalt wonderbare dingen van u. De welbeminde apostel heeft dit hemelsch Jerusalem gezien, en hij zegt ons, dat de grondsteenen van saffieren en smaragden zijn; de muren en voorpleinen van jaspis en topaassteenen,de poorten van diamant; de kolommen van kristal in het fijnste goud gezet. Daar is het, beminde Theotimus, dat eene zon, die duizendmaal glansrijker is dan de stoffelijke zon, die ons verlicht, den eeuwigen dag verspreidt, het Lam Jesus, die het licht en de zon des Hemels is. Daar vindt men den boom des levens, die
VIEn EN TWINTIGSTE HAG.
altijd nieuwe en altijd rijpe vruchten draagt, daar vloeit de rivier van vrede, waarin de uitverkorenen zich met lange teugen van blijdschap en onsterfelijkheid verzadigen. Daar is de troon van den levenden God, voor welke al de hemelsche geesten zich onderwerpen en onophoudelijk dit geheimzinnige gezang doen weergalmen: Eer, glorie, zegening aan hem, die op den troon gezeten is, en aan het Lam, in de eeuwen der eeuwen! Maar wat doe ik, Theotimus? ik ben gelijk aan een kind, dat, in eene schamele hut opgevoed, het paleis der koningen zou willen beschrijven; ik ben gelijk een blinde, die de zonnestralen en de schoonheid van het uitspansel zou willen afschilderen.
2°. In den Hemel zal ik mijnen God zien. Ja Theotimus, wij zullen dat oppersteWezen zien, dat de oogen niet ontdekken kunnen, omdat het onzigtbaaris; wij zullen dat opperwezen zien, dat de tong niet uitdrukken kan omdat het onuitsprekelijk is; dat de zinnen niet raken kunnen, omdat het geheel geest is; dat de tijd niet afmeten kan, omdat het eeuwig is; dat de ruimte niet kan bevatten, omdat het oneindig is. Ik zal mijnen God zien! Dan zullen het geene schaduwen, geene afbeeldsels meer zijn; al de waarheden zullen gekend en al de geheimen ontdekt worden! Ik zal mijnen God zien, dat is de onuitsprekelijke vereeniging, waardoor de drie personen der aanbiddelijke Drievuldigheid maar één God zijn. Ik zal mijnen God, zien, den eeuwi-
357
MAAND VAN MARIA.
358
gen Vader, die mij geschapen heeft, den Zoon, die mij verlost heeft, den heiligen Geest, die mij geheiligd heeft. Ik zal mijnen God zien, dat is de verhevene voorzienigheid, welke alles bestiert, die barmhartige voorzienigheid, die mij voorbeschikt en door zoo zoete als krachtige middelen tol het eeuwige geluk zal gebragt hebben. Ik zal mijnen God zien, dat is, dien Jesus het voorwerp der beschouwing en verrukking van al de hemelbewoners ! O mijn Zaligmaker! de aartsvaders en regtvaardigen der oude wet verlangden om uwen dag te zien: Simeon zag u in uw sterfelijk vleesch, en hij riep uit, dat hij lang genoeg geleefd had; wat zal het zijn uin den vollen luister uwer glorie te zien. Ik zal Jesus zien, en nevens Jesus Maria, mijne teedere, mijne beste Moeder, Maria, het meesterstuk der schepping het sieraad des Hemels, de voltooijing der heilige Drievuldigheid, gelijk de heilige vaders spreken. O heilige Maagd ! ik aanroep u hier op aarde, maar liet is mij niet toegelaten u te zien; dan zal ik u aanschouwen, en na Jesus zult gij het aangenaamste voorwerp mijner liefde enerkenteniszijn, vermits ik na uwen Zoon aan u mijn geluk zal te danken hebben. Eindelijk, ik zal Maria zien, en met Maria de heilige Engelen, mijne beschermers gedurende het leven, mijn heilige patronen, die ik zoo dikwijls aangeroepen heb; al de uitverkorenen, gelukkigdoormijne zaligheid, gelijk ik het door de hunne zal wezen. Beminde Theotimus, daar zullen wij
VIER EN TWINTIGSTE DA.G. 369
eenen vriend, eenen bloedverwant , voor eenigen tijd door den dood van ons gescheiden, wederzien. Reeds in de haven der eeuwigheid aangekomen, werpen zij nog de oogen op de woeste wereld-zee, waarop wij door het onweder geslingerd worden: zij reiken ons de armen toe; en roepen ons. Welke blijdschap van elkander in het hemelsche vaderland weder te zien! O moeder der Ma-chabeën! o Felicitas! hoe groot moet uwe vreugd zijn ophet aanzien dier lieve kinderen, welke gij zoo edelmoedig aan uwen God ge-slagtofferd hebt!
3e. In den Hemel zal ik mijnen God beminnen. De heilige Monica sprak, eenige dagen voor haren dood, met haren zoon over het geluk van Godinden Hemel te beminnen. De Heer gaf hun alsdan eenen voorsmaak van de wellusten, welke de uitverkorenen genieten. Op dat oogenblik, zegt de heilige Augustinus, scheen de wereld te verdwijnen, verrukt en als buiten ons zeiven, bezagen wij langen tijd elkander en openden wij onzen mond niet; wij dachten in den Hemel vervoerd te zijn. Eindelijk onderbrak mijne moeder het stilzwijgen, en riep uit: Wat doe ik hier, en wat kan mij nog aan de aarde gekleefd houden ? Quid hie faciot ant cur ibi sum 9 Nescio. Ziedaar Theotimus, eene flaauwe schets van den Hemel.Zie eenen heiligenFran-ciscus van Assisien, lijdende, verachten vervolgd van de menschen: welke is de stem zijns harten? Mijn God, mijn al: Deus mem et
MA-AND VAN MARIA.
omwia.TheotimuSjCen druppel der hemelsche wellusten is in zijne ziel gevloeid. Luister naar den heiligen Franciscus Xaverius: Te veei vreugd, Heer, te veel geluk in dit leven. Ziedaar hel geroep van eenen mensch bijna overlast door den arbeid in het apostelschap. Hoor nu eene Theresia, zij vraagt lijden en verdrukkingen; Oflijden, of sterven: aut mort. Theotimus, daar is oen druppeltje der hemelsche wellusten in de ziel van Xaverius en Theresia gedaald. En ongetwijfeld zal Paulus, de groote apostel, in het midden zijner ontelbare kwellingen uitroepen: Beproevingen genoeg, Heer! Neen; maarte veel blijdschap, te veel geluk, Superabundo fjaudio! (1) Een druppel der hemelsche wellusten is in de ziel van Paulus gevallen. Maar in den Hemel is het geen druppel meer, het is daar de stroom der goddelijke wellusten, die de ziel van den regtvaardige doet over-vloeijen. Dus, zal ik niet zeggen, dat de vreugd des Heeren in de ziel van den getrouwen dienaar zal treden: zij is te groot om in eene zoo enge plaats te kunnen besloten worden; de dienaar zal in de blijdschap van zijnen meester treden. Hij baadt, hij is als in eene zee van wellusten verdronken.
4°. Eindelijk, in den Hemel zal ik mijnen God bezitten; hij zelf verzekerdt het ons: Ik zelf zal uw loon zijn: en welk loon! Ego era merces tua magna nimis. (2) Twee gedachten, Theotimus, vergrooten (1) li, Cor. vu. 4. (2) Gen. xv, i.
360
VIER EN TWINTIGSTE DAG. 301
nog-het geluk der ziel, die den Heer bezit: ■1quot;. Het is eene vergelding, die aan de verdiensten toegestaan wordt: iedere uitverkorene mag tot zich zeiven zeggen: die troon is de prijs mijner pogingen, deze kroon is de vrucht der overwinningen, welke ik met de hulp der genade behaald heb. De uitverkorenen zullen zich met blijdschap hunnen strijd en opofferingen herinneren. Van uit den hemel ziet Antonius nog die woestijnen, welke de getuigen zijner strengheden geweest zijn: Xaverius de wildernissen, welke hij met zijn zweet besproeide; Laurentius dien gloeijende rooster, waarop hij over de wreedheid der menschen en de woede dei-hel zegepraalde; Aloysius van Gonzagua de grootheden der wereld, welke hij veracht en met voeten getreden heeft. Gelukzalige kruisen! beproevingen van een oogenblik, die de Heer ruimschoots met glorie beloond heeft! Ik vraag hot, hemelbewoners, meent gij te veel voor uwen God gedaan te hebbenquot;.'O! indien het leedwezen in de verblijfplaats des geluks kon binnenkomen, zoudt gij u ongetwijfeld beklagen niet meer gedaan te heb-
Iben. 2ben. 2U. De verzekering van een eindeloos geluk. Gelukkig zijn, en dat voor eene eeuwigheid, ziedaar de gedachte, welke de kluizenaars inhetmidden der boetplegingonder-steunde; ziedaar de gedachte, welke de i martelaars in de amphitheaters en op de I schavotten aanmoedigde. Gelukkig zijn en I dat voor eene eeuwigheid! welk eene ge-43 16
302 MAAND VAN MARIA.
dachte, beminde Theotimus ! Altijd mijnen God zien, hem altijd beminnen, hem altijd, bezitten,altijd, dat is, na zoovele millioenen jaren als er druppels water in de afgronden der zee, zandkorrels op haren oever, grasspie-ren op de aarde, bladeren op de boomen en sterren in het uitspansel zijn, mijn geluk'maar eerst zal beginnen. Altijd, dat is, dat mijne gelukzaligheid zoo lang zal duren als God zal God zij ii! ü hemel! o gelukzalige eeuwigheid! dat mijne regterhand verdrooge, dat mijne tong aan mijn gehemelte vastkleve, indien ik ooit ophoude naai' u te verlangen !
VOORBEELD.
M. Boursoul oefende te Rennes, gedurende meer dan veertig jaren, de geestelijke bedieningen uit; hij onderging zonder afwisseling, tot het einde zijner loopbaan, de afmattingen van den kansel en de moeijelijke bediening van den stoel der boetvaardigheid. Ik zou met de wapens in de hand willan sterven, zeide hij. Verscheidene malen herhaalde hij, toen hij nog in volle gezondheid was; O! ware ik waardig ééne gunst van God te bekomen! ik vraag hem alle dagen mijn leven te mogen eindigen, hetzij terwijl ik op den stoel der waarheid het woord Gods verkon-dige, hetzij terwijl ik in don biechtstoel de regten zijner regtvaardigheid of barmhartigheid uitoefene.
Een gebed, voortkomende uit dc heldhaftige beweegredenen eener vurige liefde, ver-
VIER EK TWINTIGSTE DAG. 303
diende verhoord te worden. Den tweeden Paasclidag, 4 April 1774, droeg M. Boursoul ten vijf ure het heilige Misoffer op, en ging daarna in den biechtstoel. Omtrent twee uren des namiddags, begaf hij zich naar de kerk van Allerheiligen, eene parochie van Rennes^ waar hij, niettegenstaande zijnen | hoogen ouderdom en onpasselijkheid, dit jaar ! de vaste gepredikt had. Ten drie uren be-. klom hij den predikstoel om er van de glorie en het geluk der Heiligen te spreken. Zijne woorden waren vol kracht en vurigheid dor jeugd: zijne stem had eene buitengewone helderheid, zijne bewegingen waren zoo snel en zoo vol nadruk, dat hij aanduidde, eer hij het uitgesproken had, wat hij ging zeggen. Tegen het einde van het eerste deel, na de schoonheden des Hemels en de vreugd der gelukzaligen in den Hemel op de levendigste en hartroerendste wijze afgeschilderd te hebben, deed hij een nieuw geweld en riep uit: «Neen, nooit zal den zwakken oogen van den mensch toegestaan worden, hier op aarde den glans der goddelijke Majesteit te kunnen verdragen; (daarna de stern latende ; zakken) het zal in den hemel zijn, dat wij I hem aanschijn tot aanschijn en onbedekt | zullen zien.quot; Die woorden, met eene klare | stem en op eenen doordringenden toon uit-| gesproken, herhaalde hij dezelve in 't latijn S Videbimus eum sicuti est (1). En na die | laatste woorden geuit te hebben, leunende (1) 1 Joan. 1. 2.
364 MAAND VAN MARIA.
op den rand van den predikstoel, gaf hij zijnen geest. Zijne oogen bleven sterlings opwaarts geheven. Er was eene buitengewone menigte volks in de kerk, de verslagenheid volgde schielijk en was algemeen: sommigen lieten eenen schreeuw, anderen storten tranen, deze vielen in onmagt, geene zeiden luid op: het is een Heilige: hij is gestorven, terwijl hij van het geluk des Hemels sprak. Men hoorde een kind roepen; Hij sprak van den Hemel, en gaat er henen.
(Leven van lioursoul door Carron.)
OEFENING.
Hef als gij hekoord wordt, uwe oogen ten hemel, en zeg tot u zeiven: Baar verwacht mij eene eeuwigheid van glorie, zou ik dezelve voor een vermaak van een oogenblik willen verliezen?
VIJF EN TWINTIGSTE DAG.
I BLIJUSCHAr VAN MARIA. IN DE NEDERDALING
VAN DEN HEILIGEN GEEST.
Beminde Theotimus, welke heilige vergadering, waarvan de Moeder Gods het hoofd was! welke eendragt tusschen al de gelukzalige kinderen der opkomende Kerk! wat al vurige gebeden werden er uit de eetzaal ten hemel gestierd om er den heiligen Geest uit te doen nederdalen! Sedert de hemelvaart van hunnen goddelijken Meester
VIJF EN TWINTIGSTE DAG. 365
hadden de leerlingen, volgens de uitdrukking van den heiligen Lucas, slechts één hart; zij volhardden met Maria, de Moeder van Jesus, in het gebed. Eindelijk gaat de hemel open, een hevige wind kondigt de komst van dien God aan, die het aanschijn dei-aarde komt vernieuwen. Hij daalt in vurige tongen neder op ieder der vergaderde leerlingen, hij ontsteekt hen door de vlammen der liefde, en verandert hen in andere men-schen. Zij zijn als dronken door den wijn der goddelijke liefde: hunne harten zijn zoo vele brandovens, en hunne woorden zijn woorden van vuur. Welken overvloed van genaden ontving Maria op dien dag! hoe groot was ten zelfden tijde hare vreugde, ziende de wonderlijke gave van den heiligen Geest in zoo welbereide harten gestort! O beminde Theotimus, de glorie van Maria en hare zoetste vreugde is, de goddelijke liefde in de zielen te zien heerschen, omdat de goddelijke liefde hare groote drift is geweest, en dat die ten zelfden tijde ons doelwit is. Ja, beminde Theotimus, wij zijn geschapen om in dit leven de gelukkige proefneming en den aan-genamen leertijd te doen van die goddelijke liefde, welke geheel de eeuwigheid de bezigheid en het geluk onzer harten zal uitmaken.
MAAND VAN MARIA.
LIEFDE GODS.
Overweying.
Wij zijn geschapen om God te beminnen, en hij zelf heeft ons daarvan een uitdrukkelijk gebod gegeven. O mijn God was het reeds niet genoeg, ja zelfs te veel, ons toe te laten van u te beminnen! en is de mensch niet genoeg vereerd door die toelating, zonder dat van uwen kant een stellig gebod noodig was? De eerwaardige pater Ludovi-cus du Pont was beschaamd om eene oefening van Gods liefde te verwekken. Mijn God, ik bemin u boven al; dat is, meer dan schepsels, rijkdommen, menschen, meer dan al de vermaken der aarde, liet schoen hem, dat dit tot God zeggen was: ik bemin u meer dan het slijk, meer dan het stof, meer dan de rook. Wat is er noodig om uw hart te winnen? Braafheid, deugd, schoonheid; welnu, waar is de bron van dit alles, ten zij in God zeiven? Welke afgrond aller volmaaktheden ! welke verzameling aller beminnelijkheden? O! antwoordt de heilige Au-gustinus, aanschouw ai wat men het aangenaamste in de wereld vinden kan, dit is maar een druppel, welke uit die zee van schoonheid gevloeid is. Gij zult mij zeggen, dat die schoonheid voor ons nog onzigtbaar is. O, beminde Theotimus! zij is ten minste in het klein afgeschetst in zijne werken. Geheel de natuur verkondigt Gods liefde: zijne welda-
366
VIJF EN TWINTIGSTE DAG. 307
den omringen ons onophoudelijk en overal, langs welke kant ik mij wende, omijn God, gij draagt mij gelijk een kindje op uwe armen, ieder voorwerp, elke bloem, elke plant, al wat gij geschapen hebt roept op zijne wijze tot mii: Bemin hem, die mij voor u geschapen heeft. -Jozef zeide tot de trouwelooze vrouw, die zijne deugd bekoorde: Putiphar mijn meester heeft mij al zijne goederen toevertrouwd, hoe zou ik hem kunnen belee-ditcen ?
Gaan wij thans van de algemeene goederen tot de bijzondere, van de goederen der natuur tot die der genade over. Beminde Theo-timus, die groote God bemint ieder onzer in het bijzonder: Ilij bemint ons van alle eeuwigheid Onze ouders zijn de eerste, welke ons op aarde bemind hebben, nadat wij geboren waren, maar God heeft ons vóór hen bemind, eer onze ouders zeiven geboren waren, voor alle eeuwen. In charitatcperpelua dilexi te. (1) Eindelijk, daar hij in zijne wijsheid voorzien heeft, dat onze aardscheharten slechts gevoelige voorwerpen zouden beminnen, is hij uit liefde tot ons vleesch geworden. Ja, een God is mensch geworden gelijk wij, en voor ons. Uw hartmoet noodzakelijk beminnen, wel nu, bemin bij voorkeur datgene wat het beminnelijkste is. W at iser in uwe vrienden, dat er u aan hecht? Is het een zachtaardig en aangenaam gelaat? Jesus is de schoonste van de kinderen der
(1) Jer. xxxi. 3.
MAAND VAN MARIA.
368
menschen: Speciosus forma pree filiis ho-minum (1). De lieftalligheid, de zedigheid, de zoetaardigheid, al de beminnelijkheden zijn op zijne lippen verspreid: Diffusa est gratia in lahiis tuis (2). Bemint gij de begaafdheden? Jesus is de ongeschapene wijsheid van den eeuwigen Vader. Al de schatten der wetenschap Gods zijn in hem te vinden; en nogtans ziet men, dat hij zich van de onwetenden doet verstaan; hij spreekt de taal der armen, hij begeeft zich bij de eenvoudigen, hij ziet zich van de kleine kinderen omringd. Eindelijk, is het een edelmoedig hart, een beminnend hart, dat uwe vriendschap tot zich trekt? Wel nu, is er ooit een hart geweest, dat meer bemint dan dat van Jesus? Al zijne voetstappen, al zijn zweet, zijne tranen, zijne gebeden, zijne reizen, zijne wonderen, alles komt voort uit zijne liefde tot ons, uit de edelmoedigdigste liefde. Laat ons in hem iets zoeken hetgeen hij voor ons niet ten beste gegeven en geslagtofferd heeft. Zien wij eens, of wij een oogenblik kunnen vinden, waarop hij zich met ons niet bezig houdt. Voor ons is hij een kindje in eene krib, een eenvoudige ambachtsman in een arm werkhuis, een predikant, een missionaris, in het midden van duizende versmaad-heden en duizende vervolgingen geweest;voor ons is hij verzaad geweest met versmaadhe-den, overdekt met wonden, verheven aan een rl; Psalm liv, 3. Psalm liv, 3.
VIJF EN TWINTIGSTE DAG. 369
kruis, voor ons zit hij aan de regterhand des Vaders, in den hemel, en spreekt altijd voor ons ten beste; eindelijk (en dit is liet meesterstuk van de uitvindingen zijner liefde), voor ons is hij in zijn aanbiddelijk Sacrament onze vertroosting geworden. O mijn Jesus, hier mag ik zeggen, dat het u onmogelijk is de teekenen uwer liefde verder uit te breiden : wanneer ik u bezit; o mijn God, wat zoudt gij mij dan nog meer kunnen geven ?
Is het genoeg gezegd om hem te beminnen? Zoo wij nog eenige nieuwe beweegredenen behoeven, overdenken wij dan, waaruitzijne liefde ons getrokken heeft. Helaas! ondanks duizende bijzondere en voor ieder van ons verschillende genaden, genade van aan eene christelijke familie toe te behooren, van christelijk opgevoed te zijn, genade van een hart te hebben, dat tot het goede geneigd, dat gevoelig voor de goede voorbeelden , dat in onrust en lijden is, na in de zonde gevallen te zijn, boe hebben wij zekere tijden van ons leven doorgebragt? Welke afgronden van boosheden, waarin wij naauwelijks ons zeiven kennen! wat eene menigte zonden, en welke groote zonden! Jesus is nogtans niet moede geworden, hij heeft ons met liefde achtervolgd, hij heeft ons op alle wijzen geroepen, en alleenlijk op den grooten dag der openbaring zullen wij duidelijk zien al de uitvindingen zijner voorzienigheid, al de middelen welke zij gebruikt, al de omzigtigheden, waarvan zij zich bediend heeft om een weder-43 16.
MAAND VAN MARIA.
spannig een ondankbaar en hoovaardig hart te bewegen. O Heer, wat is toch de mensch dat gö hem gedachtig zijt? Wat is een Adams kind, dat gij voor hetzelve zoo veel zorg draagt (1)? Wat is de mensch, dat gij van hem zoo veel werk maakt! Hoe kunt gij uw oog op hem laten vallen (2) ? En waar is Jesus ons komen opzoeken? Hij heeft onsuit het slijk der zonde komen trekken; hij heeft ons in zijn bloed komen wasschen, en onshet kleed der onschuld wedergegeven; hij heeft ons aan zijne tafel doen nederzitten , en ons zich zeiven tot voedsel geschonken. O mensch, is het mogelijk Jesus niette beminnen? ü Maria, leen mij uw hart! O heilige Geest, kom, vervul de harten uwer geloovigeu, en ontsteek in hen het vuur uwer heilige liefde!
Beminde Theotimus, onder al de geboden is dat, van God te beminnen het regtvaardig-ste en hetaangenaamste,gijhebthetgevoeld, en gij wenscht te weten door welke teekenen gij de troostrijke verzekering zult kunnen hebben, dat gij uwen weldoener en vader bemint. Zie er hier eenige, zoo gij die in u vindt, kunt gij verzekerd wezen, dat uw hart aan Jesus behoort.
1°. Al wie bemint, tracht te behagen aan het voorwerp, dat hij bemint, zulks is het natuurlijkste en noodzakelijkste uitwerksel dei-liefde; ook zeide onze goddelijke Meester tot zijne leerlingen; Indien gij mij bemint, on-
(1) Ps. vin, 5. (2;- Job. vu, 17.
370
VIJF EN TWINTIGSTE DA.G. 371
derhoud mijne geboden. Dit is het eerste teeken der goddelijke liefde.
2°. God beminnen is alles vlugten wat in ons de liefde tot de schepselen, met verongelijking van den Schepper, zou kunnen opwekken. God wil alleen ons hart bezitten; dat hart is zijn werk; ook aanziet hij de minste verdeeling als een ongelijk, dat hem aangedaan wordt. Hij die bemint, stelt geen enkel schepsel in vergelijking met den Schepper. BemindeTheotimus, laat geen schepsel plaats vinden in uwe genegenheid dan met zijn welbehagen; bemin God alleen om zich zeiven; bemin het overige, maar ons hem alleen. De liefde tot de schepselen, die op zekere wijze in de liefde van God niet is gesmolten, is gevaarlijk. Bid den Heer, dat hij u een zuiver hart geve, een hart, dat van al hetgeen hij of om hem niet is, ijdel is.
3quot;. God beminnen is Trillen al wat hij wil; met gevoelens van erkentenis of van onderwerping den voor- en tegenspoed van het leven ontvangen; de hand, die ons kastijdt, kussen, gelijk degene, die ons streelt: ziedaar, beminde Theotimus, het zekere teeken dei-ware en volmaakte liefde; God had mij alles gegeven, zeide Job, God heeft mij alles ontnomen; er is mij niets overkomen, dan hetgeen hem behaagd heeft: de naam des Heeren zij geloofd. Heer, zeide de heilige Marti nus, toen zijn sterfuur naderde, ik vrees den dood niet, ik weiger het leven niet; indien ik aan het volk noodig ben, bon ik bereid om te
MAAND VAN MARIA.
arbeiden en te lijden: uw heilige wil geschiede. Theotimus gij kent ongetwijfeld het gebed, dat de vrome Elisabeth, zuster van Lodewijk XVI, koning van Frankrijk uit hare gevangenis ten hemel zond: »Wat zal mij heden overkomen, o mijn God? ik weet er niets van; al wat ik weet, is dat mij niets zal wedervaren hetgeen gij niet hebt voorzien, geschikt, gewild en van allo eeuwigheid bevolen: dit is mij genoeg. Ik aanbid uwe doorgrondelijke inzigten, ik onderwerp mij aan dezelve uit geheel mijn hart uit lielde tot u; ik wil alles, ik neem alles aan, ik offer u alles op.» Doe gelijk die voortreffelijke vorstin, bemin uwen God. Theotimus, en gij zult het groote gebod der wet volbragt hebben; bemin hem uit geheel uwe ziel, uit al uwe krachten, en gij zult zijn hetgeen ieder waar Christen moet wezen.
VOORBKELD.
Ue heilige Franciscus de Sales verhaalt volgens den heiligen Bernardus van Senen, het volgende geval:
Ten tijde dat de Christenen, die het meest door hunne geboorte en rijkdommen uitmunten , het als eenen pligt beschouwden hunne liefde tot onzen lieer te betoonen, met de plaatsen te bezoeken, waar de geheimen van onze godsdienst uitgewerkt zijn, ondernam een jong edelman die gelukkige bedevaart. Naauwelijks in het door het lijden
372
VIJF EN TWINTIGSTE DAG. 373
van Jcsus Christus geheiligd land gekomen, begeeft hij zich niet spoed naar Nazareth, het gezigt van dit dorpje, waar de heilige Maagd zoo lang gewoond had, en waar het geheim der Menschwording was voltrokken, verwekt het geheugen der teedere liefde van'de Moeder en den Zoon in een welbereid hart, do loven-digste gevoelens van dankbaarheid en liefde. Te Bethlehem toont men hem de spelonk, waar zijn God en Zaligmaker geboren is, in de vurigheid van zijn geloof dunkt het hem, dat hij het goddelijk kind in de krib ziet liggen; overvloedige tranen van teederheid vloeijen uit zijne oogen; hij kan zich niet verzadigen met die heilige plaats te kussen, welke do eerste tranen van Jesus ontvangen had. Daarna zijne liefde willende voldoen, bezoekt hij elke plaats, die door eenige omstandigheden des levens van zijnen goeden Meester vermaard was: hij vergeet zelfs den Jordaan niet, waar Jesus door den heiligen Joannes gedoopt werd, noch de woestijn, waarin hij, na veertig dagen gevast en gebeden te hebben, door den duivel bekoord werd. Maar bijzonder stil blijvende bij de plaatsen, die hem de laatste geheimen van het leven en lijden van den Godmensch indachtig maken, vpelt hij in den hofGethzemani zijnen ijver vernieuwen, al de pijnen van den Zoon Gods vertoonen zich aan zijnen geest, het dunkt hem zijne zuchten en teedere klagten te hooren, dat bloedig zweet te zien, hetwelk in den doodsangst van zijn ligchaam droop
MAAND VAN MARIA.
daar hij zijn bloed voor zijnen God niet kan vergieten, besproeit liij den grond met zijne tranen. Daarna gaat hij langs al de statiën, hij volgt in den geest, zijnen Meester in de straten van Jerusalem, hij vergezelt hem bij Caïphas, bij Pilatus en Herodes, hij ziet hem ontkleed, met roeden gegeeseld en met doornen gekroond worden.Zich inbeeldende onzen Heer beladen met zijn kruis van stap tot stap te volgen, klimt hij op den Calvarie-berg: hij komt eindelijk boven op den berg: daar bezwijkt hij bijna van droefheid. Hier, zegt hij, is mijn God gekruist geweest, hier heeft men zijne handen en voeten met plompe nagels doorboord, hier is het werk mijner zaligheid en de zaligheid van geheel het menschelijk geslacht voltrokken.
Na verscheidene uren in die godvruchtige overwegingen doorgebragt te hebben, begeeft hij zich naar het heilig graf, en van daar naar de plaats, welke door de heilige voetstappen, die onzen goddelijken Meester er ingedrukt heeft, als hij ten hemel klom, altijd achtbaar zal zijn. Op dit gezigt valt hij op zijne knieën, hij kust, even als hij zoo dikwijls op andere plaatsen gedaan had, den grond, waarin de voeten van den Zaligmaker geprent waren, en de handen en oogen ten Hemel heffende, roept hij uit: O Jesus, o liefde mijns harten, waar wilt gij dat ik nu ga? Ik heb al de plaatsen bezocht, waar gij gedurende uw sterfelijk leven u gewaardigd hebt te wonen en te lijden; ik heb u gevolgd op den Calva-
374
ZES EN TWINTIGSTE DA.G. 375
rie-berg, ik heb u vergezeld tot aan uw graf, nu ben ik hier, Heer, op de plaats, -van waar gij ten hemel geklommen zijt. Waar kan ik verder gaan, Heer,indien ik u niet volg'? Maak toch, o mijn leven, o mijn al, dat ik u in den Hemel volge!quot; Onder het uiten dezer woorden buigt hij zich, zijn hart opent zich; hij sterft en zijne ziel vliegt ten Hemel.
O beminde Theotimus, hoe zoet is het als slagtoffer der goddelijke liefde te sterven! Zeker hier mogen wij dien wensch herhalen: Moriatur anima mea morte justorum (1). Ach! mogtik sterven gelijk die godvruchtige edelman. Doch om voor God eenen zoo kostbaren dood te sterven moet men gelijk hij, een hart hebben, dat vanalhetaarcïsche,van al de ijdele vermaken der wereld onthechtis, men moet beminnen gelijk hij bemint heeft.
(Verhandeling over de liefde Gods. door den H. Franciscus de Sales.)
OEFENING.
Gewen u voor uive werken den heiligen Geest met geloof te aanroepen: en ter vergelding zal hij udeliefde tot Jesus en Maria inboezemen.
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
LEVEN VAN HE ALLERHEILIGSTE MAAGD NA DE NEDERDALING VAN DEN HEILIGEN GEEST.
Jesus, zijne leerlingen bemind hebbende, (1) Num, xxnr, 18.
MAAND VAN MARIA.
beminde hen tot het einde toe. Ja beminde Theotimus, hij heeft ons tot het einde toe bemind. Hij heeftvoorons alles geslagtofferd, zijne glorie, zijne eer, zelfs zijn leven, en eer hij voor ons de bitterheden des doods gesmaakt heeft, had hij ons zijn aanbiddelijk ligchaam achtergelaten. Er bleef hem, in die gansche ontblooting, waartoe zijne liefde hem gebragt had,slechts één goed over, Maria, zijne heilige Moeder, was aan den voet van het kruis; en terwijl zijne leerlingen en apostelen zeiven hem verlieten, vernieuwdeMaria alle oogenblikken de belofte van hem onverbrekelijk aangekleefd te blijven. Jesus aanschouwt zijne Moeder met teedere blikken, en ter oorzakeharerteederheidgcenennaam willende gebruiken, die hare droelheid zou vermeerderd hebben,zegt hij tot haanVrouw, ziedaar uwen zoon. Daarna zijne oogen op den welbemindenleerlingslaande,zegthij:Ziedaar uwe Moeder: Ecce Mater lua (1) Mijn zoon, zeide hij tot ieder onzer, mijne Moeder zal voortaan uwe Moeder zijn, gij zult haar zoon wezen, gij zult voor haar de plaatsbekleeder van uwen God zijn, en zij zal voor u zijn, hetgeen zij voor mij is geweest, namelijk de teederste der Moeders. Van dien tijd afnam de welbeminde leerling Maria in zijn huis; van dien tijd af oefende Maria ook de groote zending uit, die haar toevertrouwd was geworden. Zij strekte hare moederlijke liefde over geheel de opkomende Kerk uit,
!l) Joan. XIX, 27.
376
ZES EN TWINTIGSDE DAG. 377
zij volgde hare aangenomene kinderen in hunne apostolische bedieningen, zij moedigde hen aan in limine reizen en in hunnen arbeid, versterkte door hare gebeden de kloekmoedigheid der martelaars, zij bad haren Zoon om de volharding voor de nieuw-bekeerden, die do heilige strengheden van hel Evangeli eomhelsden.
Maar do liefde van Maria is niet besloten geweest in den weinigen tijd, dien zij nog op aarde door te brengen had; zij strekte die over al de eeuwen uit, en al do eeuwen hebben de heilzame uitwerkselen harer moederlijke teederheid gevoeld. Beminde ïheo-lirnus, volgen wij de liefde na van die, welke Jesus ons tot moeder en voorbeeld heeft gegeven. Betalen wij door die deugd; die de vol-tooijng van het groote gebod des Evangelies is, aan onzen God een deel der heilige schuld van dankbaarheid; Mandavit unicuique de Tproximo suo (1).
LIEFDE TOT DEN EVENNAASTE.
Overweging.
Beminde Theotimus, hadt gij gisteren bij het overwegen der barmhartigheden Gods ten opzigte van uwe ziel, geen deel in die soort van verlegenheid van don heiligen koning David, toen hij zeide; Wat zal ik den lieer wedergeven voor al het goed, dat hij mij gedaan heeft: Quid retribuam
il) Eccl. xvii, 22.
MAAND VAN MARIA.
Domino pro omnibus quae retribuit mihi (1). Wat zal ik ooit aan God -wedergeven voor al zijne barmhartigheden: wat kan hij van mij ontvangen? Mijn kind, hij heeft er in voorzien; tot betaling der schuld uwer dankbaarheid heelt hij al zijne regten afgestaan aan iemand, dien hij in zijne plaats gestold heeft, en tot vvien hij u zendt. Gij verstaat mij wel, ik wil van den evennaaste spreken. Al xoat gij aan den minsten uwer broeders zult gedaan hebben, zult gij aan mij gedaan hebben (2). Dit is het uitdrukkelijke woord van onzen Heer. En op den grooten dag des oordeels zal de opperste Regter tot de uitverkorenen zeggen: Ik heb honger gehad, en gij hebt mij gespijsd
(3). liet teeken, zcide hij tot zijne leerlingen gedurende zijn sterfelijk leven, waaraan men kennen zal, dat gij mijne leerlingen zijt, zal zijn, indien gij elkander bemint
(4). En inderdaad, hetgeen de Heidenen in het begin der heilige Kerk trof, was de broederlijke eendragt, welke van al de Christenen maar één hart en ééne ziel maakte. Ziet hoe zij elkander beminnen, zeiden zij. De vermaarde heilige Pacomius was zijne bekeering verschuldigd aan de hartroerende uitoefening der liefde, welke hij in de Christenen bespeurde. Hij was een heidensch krijgsman in het leger van den dwingeland Maximus. Pacomiusen zijne med-
(1) Paul cxv. 3. (2) Halt, xv, {3,i Matt, xxv, 40-(4) Joan, xv, 25.
378
ZES EN TWINTIGSTE DAG. 379
gezellen, slechts pas in het romeinsclie leger ingelijfd, bleven eenige dagen te Theben. De officiei'en behandelden hen zeer streng en hielden hen naauw opgesloten. De Christenen hadden medelijden met die jonge soldaten ; zij behandelden hen als hunne eigene kinderen, en bezorgden hun allen mogelijken onderstand. Eene zoo zeldzame en ontbaat-zuchtige deugd deed eenen levendigen'indruk op den geest van Pacomius: hij gevoelde zich tot de wet der Christen genegen, en door een vurig verlangen ontstoken om den God te dienen, die zulke gevoelens aan zijne aanbidders inboezemde.
Beminnen wij onzen naaste, ïheotimus, vermits dit, volgens den heiligen Joannes, het gebod des Heeren is, en dat die, welke het niet onderhoudt in den dood blijft. Laat ons hem niet alleen met den mond, maar ook met hot hart en de werken beminnen; laat ons hem beminnen als Christen, omdat hij onze broeder en het kind van God is, omdat, Jesus Christus hem bemind, met zijn bloed vrijgekocht en gelijk ons voor den hemel bestemd heeft. Laat ons hem zonder uitzondering beminnen, ten ware dat men onder demenschen (hetgeen onmogelijk is) écnen kon vinden, die noch het wérk van eenen God, noch de prijs van het bloed van eenen God zou zijn.
Ziehier, in weinige woorden, drie pligten, die men ten opzigte van den evennaaste moet volbrengen. lu Hij heeftregt op zijnen goeden
MAAND VAN NARIA.
380
naam, en -wij moeten denzelven eerbiedigen, gelijk wij willen, dat men den onzen eerbiedige. L aat ons denzelven nooit schenden,beminde ïheotimns, noch door kwaad -vermoeden, noch door kwalijk gegronde oordeelen: zulk een schijnt ons verachtelijk of ondeugend, die reeds is, of eens beter zal zijn dan wij; noch ook door achterklap; de achterklap doodt bijna altijd twee zielen, dikwijls drie, degene, die hem spreekt,door de boosaardigheid, die haar denzelven inboezemt; degene, die hem aanhoort, ter oorzake van het boosaardige vermaak, welk zij er in vindt; eindelijk degene, die er het voorwerp van is, omdat de achterklap de oorsprong is van den haat. Een kluizenaar had, zoo het scheen, niet al te godvruchtig geleefd, evenwel was hij in het oogenblik des doods zeer gerust; zijn overste was desaangaande in achterdenken, als of het een list des duivels was, en vroeg den stervenden wat daarvan de oor-was. De kloosterling antwoordde; Mijn vader, onze Heer heeft gezegd; Oordeel niet en gij zult niet geoordeeld worden. Ik heb geheel mijn leven getracht van niemand kwaad te' spreken of kwaad oordeel te vellen, en van iedereen wel te denken. O! mijn broeder, zeide hem de overste, sterf in vrede! 2°. de naaste heeft gebreken, men moet ze verdragen! hij heeft ongelijk, men moet het vergeven. Wij hebben ook onze gebreken en andere vergeven ons dezelve zoo dikwijls, en God bijzonderlijk verdraagt
zes en twintigste dag. 381
ons sedert zoo langen tijd! Zult gij zeggen, dat uw naasten u vergramd lieeft? Maar is het door inbeelding niet, dat gij zulks denkt? Maar hebben wij nooit God vergramd en zijne wraak verdiend? maar heeft Jesus, onze Heer, maar weinig geleden ? Ik weet niet hoe God mijn hart gevormd heel't, zeide de heilige Francicus de Sales, maar indien hij mij gebood eenen vijand te haten zou het mij onmogelijk zijn; en ware liet dat een vijand mij een oog uitgerukt hadde, zeide hij, nog zou ik hem altijd uit goeder harte met het andere aanschouwen.
Beminde Theotimus, wederhoud de eerbeginsels uwer korzelheid en gij zult daardoor hevige gramschappen beletten. Laat nooit dezen of genen uwe gramschap ondergaan: de haatdragende en wraakzuchtige mensch vergadert brandende kolen op zijn eigen hoofd; vergeef en verdraag, en gij zult met vertrouwen het Onze Faderkunnen bidden. Joannes Gualbcrtus, een jong italiaansche edelman, wenschte niets zoo zeer dan den dood van zijnen broeder, die wreed vermoord was, te kunnen wreken. In die gesteltenis ontmoet hij den moordenaar, een jong edelman van het land. De eenzame plaats, d« smalle en enge weg, alles was gunstig aan zijn voornemen. Hij heft den arm op om zijnen vijand te slaan. Die ongelukkige, geene wapens bebbende, werpt zich op zijne knieën, de armen kruiswijze, zonder een woord te spreken. Het was een
MAAND VAN MARIA.
382
goeden vrijdag. Gualbertus deze houding ziende en op den dood van den Zaligmaker denkende, werpt zijnen degen ver van zich weg, rigt zijnen vijand op, en zegt hem met zoetaardigheid: Ik kan u niet weigeren wat gij mij in den naam van Jesus Christus vraagt, ik schenk u niet slechts het leven, maar zelfs mijne vrienschap. Eid|God, dat hijjmij mijne zonden vergeve; daarna omhelsde hij hem teederlijk. Na die overwinning op zijn hart behaald te hebben, gaat hij in eene kerk, werpt zich aan de voeten van een kruisbeeld, en God maakte hem door een mirakel bekend hoe zeer dit liefdewerk hem aangenaam was. 3°. Onze evennaaste is in nood, wij moeten hem helpen. Eene liefdadige ziel is voor den Hemel bestemd. De aalmoes, zegt de Wijze man, wederstaat aan de zonde, gelijk het water het vuur uitdooft. De armen zijn de deurbewaarders des Hemels en de vrienden, die men zich maken moet om er in te komen. De koningen zijn op de aarde de levendige afbeeldsels van Jesus Christus. In den monarch zie ik mijnen God, en in den persoon van den behoeftige zie ik mijnen Zaligmaker. Een teug waters in den naam van Jesus Christus gegeven, zal beloond worden. Toen hot laatste uur van den maarschalk van Luxemburg, zoo vermaard door zijne krijgsdaden, genaderd was, zeide hij: ikzouiie-den de verdienste meer achten van een
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
glas water gegeven te hebben aan den arme, ter liefde Gods, dan den luister en den roem van zoo vele overwinningen, die zonder verdiensten en vruchteloos zijn voor den regterstoel van God, die de krijgslieden oordeelt.
VOORBKKLID.
M. Aurain, pastoor vanFigeac, in Frankrijk, gaf ten tijde der geweldigste en wreedste dagen dor omwenteling, een hartroerend voorbeeld van de heldhaftigste liefde. Hij stond aan het altaar, hij had maar zoo even de woorden der consecratie uitgesproken, het volk bad in stilte, toen men onverwachts het teeken van alarm hoorde, de vrouwen verschrikten, de mannen stonden op, er komt een kind in de kerk ge-loopen roepende; Do republikeinen zijn daar, zij zijn maar eenige passen meer van de kerk. De priester had zijn misgewaad uitgetrokken. Er komen twee dragonders dei- republiek aan de groote kerkdeur de pastoor ziet hen, en met haast de trappen van het altaar afkomende, vlugt hij langs de sakristij: op het kerkhof ontmoet hij twee andere soldaten, die hem wilden aanhouden; hij ontvlugt hen, klimt over oenen muur en loopt veldwaarts. Hij ontmoet eene kleine rivier, springt er in en zwemt er over. Op den anderen oever gekomen, keert hij zich om, en ziet dat de twee soldaten hem hardnekkig blijven ach-
383
MAAND VAN MARIA.
384
tervolgen: een hunner springt in de rivier om er door te zwemmen. M. Aurain dit ziende herneemt zijnen loopt en klimt op eene hoogte, hij loopt snel voort en is builen gevaar van in de handen te vallen van hen, die zijnen dood gezworen hadden, hij was gered. Hij hoort om hulp roepen, keert terug, en ziet eenen der soldaten in het water spartelen op het punt van te verdrinken. L)e priester, die de liefdadigheid geleerd, de vergiffenis gepredikt en aanbevolen had kwaad met goed te loonen, was niet doof aan de stem van eenen vijand, die hem om hulp smeekte: lüj komt zoo haastig als hij er op geklomen was, en springt weder in de rivier, hij duikelt en herduikelt om den ongelukkige vast te grijpen. Eindelijk komt lüj boven het water, hij brengt den half doodon en hewus-teloozen soldaat op den oever, hij verwarmt hem en brengt hem tot het leven weder. Die mensch tot zich zeiven gekomen zijnde, herkent den pastoor van Figeac. Wel hoe! roept hij uit, gij hebt mij het leven gered, gij, dien ik vervolgde , gij, wiens dood ik gezworen had! men heeft ons dan bedrogen! onophoudelijk zegt men ons, dat de Priesters niet dan op wraak bedacht zijn. — Mijn vriend, antwoordt de Pastoor, gij ziet nu, of men u de waarheid gezegd heeft; met u te redden heb ik niets meer dan mijnen pligt gedaan; elk priester, elk Christen moest doen hetgeen ik gedaan heb. Ik ben
ZES RN TWINTIGSTE DAG. 38o
gelukkig geweest, dat is alles; ik dank er den Hemel voor, dank hem ook, en vervolg diegenen niet meer, welke God dienen en in liem gelooven.
De heer kanunnik Triesl (1) heeft, gedurende zijn leven, door zijne liefdadigheid voor den noodlijdende wonderlijk uitgeschenen. In ITQi onderpastoor in O. L. quot;V. van Hanswijs te Mechelen, vond hij de gelegenheden om hiervan openbare blijken te geven. Eene soort van pest woedde destijds in het krijgshospitaal dier stad; verscheidene genees-heeren en priesters, die hetzelve bedienden, vonden er den dood. Elkeen werd door schrik en moedeloosheid bevangen; de ijverige onderpastoor alleen tartte het gevaar. Hij werd pastoor en kanunnik genoemd der collegiale kerk van den H, Petrus, te Rousse, in 1797, tijdstip, waarop de fransche republikeinen de Priesters in Beigie, welke den eediian haat tegen het koningschap niet wilden afleggen, op eene wreede wijs vervolgden. M. Triest hield zich verscholen en oefende in het geheim de geestelijke bedieningen uit. Om zijnen ijver en zijne onverschrokkenheid werd hij door de gendarmen gretig opgezocht. Up zekeren nacht komt men hem melden, dat de vrouw van den brigadier der gendarmen op sterven ligt. Wat zal hij doen? zal hij deze vrouw zonder troost van de godsdienst uit deze wereld laten scheiden? of
(11 Petrus Josephns Triest te IJrussel geboren den 18 Augustus 1761), stierf te Gent den 24 Junij 183ti. 43 17
MAAND VAN MARIA.
380
wel, zal hij zich in den muil van den wolf gaan werpen? Hij luistert niet dan naar zijnen pligt, hij gaat ten spoedigste zijne dienst aan de stervende aanbieden; de brigadier komt te huis, hij vindt den pastoor Triest bij het ziekbed zijner echtgenoote gezeten, en wordt door deze edelmoedige daad zoo innerlijk getroffen, dat hij onder eed verzekert, nooit meer eenen Priester te zullen aanhouden. In 1802 tut pastoor benoemd van Sint Maartenskerk in gemelde stad, stichtte hij er eene weesschool voor behoeftige meisjes, die heden nog bestaat. liet volgende jaar werd hij als pastoor verplaats naar Loven-dengem, een fraai dorp, twee mijlen van Gent gelegen, daar legde hij den grondslag van de instelling der Zusiers der Liefde van Jesits cn Maria. Hij had een klein kamertje gehuurd, waar hij met twee godvruchtige dochters zich bezig hield met het onderwijs der kinderen, toen eene milddadige hand hem eenig geld bezorgde, waarmede hij zijne onderneming uilbreidde, die weldra tien personen telde. Ten jare 1805. op het verzoek van Z. Hoogw. Fallot de Beaumont,bisschop van Gent, kwam M. Triest in deze stad zich mot zes zusters vestigen in de oude abdij van Gistertiën, ter Hagen genoemd, die heden nog het Moederhuis is. Hij stond zijne pas-toiij al'om zich uitsluitend met liefdewerken onledig te houden en zorg te dragen voor de ongeneesbaren, welke door het bureau van weldadigheid in zijn nieuw gesticht geplaatst
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
werden. Hij beschikte en bewaakte alles: hij bevond zich dag en nacht bij de kranken, zelfs had hij zijne kamer nevens de ziekenzaal gekozen, en des nachts, op het minste gerucht, op het minste gekerm stond hij op en snelde den ongelukkigen Ie hulp.M. Triest zag zijne instel;ing voorspoedig toenemen, en had het genoegen gedurende zijn leven vijftien huizen op te rigten voor de Zustersvan Liefde van Jesus en Maria, welke zich met verscheidene goede werken bezig houden, als; de zorg der ongeneesbaren, der krankzinnige vrouwen, de opvoeding der doof-stommen,der blinden, der weezen, de onderwijzing der armen, de bestiering der kostscholen, enz.
Wanneer M. Triest denoodzakelijkheidgevoelde van zijne liefdewerken voor beide'de geslachten uit te breiden, stichtte hij, onder de bescherming van den H. Vincentius a Paulo : De Broeders van Liefde. Eene gemeente in 1810 begonnen, houdt zich met dezelfde goede werken als de zusters bezig, zij groeide zoo zeer aan dat M. Triest er negen huizen van heeft zien oprigten.
In het jaar '1823 stichtte hij te Gent het Genootschap van de vrouiven der moederlijke liefde, hetwelk bestaat uit de aanzienlijkste vrouwen der stad, die de behoeftige vrouwen in haar kinderbed verzorgen en hulp toebrengen. In IS'iS begon een broeder van liefde, op bevel en onder het bestuur van Triest;, de Gemeente Broeders van Joannes de Beo, die als ziekendienaars de bijzondere
387
MAAND VAN MARIA.
personen der stad en der omliggende plaatsen gaan oppassen. De Gemeente der Zusters van de Kindschheid van Jesus, bestemd om zorg te dragen voor de vondelingen, eer zij naar buiten te voedsteren gedaan werden, of die buiten de stad door eene ziekte worden aangetast, als ook voor andere arme en zieke kinderen der stad, is het laatste weldadig gesticlit, waaraan M. Triest de hand geleend heeft. Sedert vele jaren had hij zich bezig gehouden met middelen te beramen om een toevlugtshuis te stichten voor oude Priesters, die behoeftig zijn en zich zonder onderstand bevinden. Hij was bedroefd, van Priesters die dikwerf goed en gezondheid hadden te pand gegeven om ellendigen Bij te staan, in armoede en in krankheden hunnen hoogen ouderdom te zien doorbrengen. De pogingen, welke hij aanwendde, om hierin te voorzien, zijn met den gewenschten uitslag bekroond geworden.
M. Triest hield zich niet alleen bezig met zijne stichtingen, hij was nog daarenboven de raadsman van bijna al de andere gestichten des lands en zelfs van vele buiten 'slands. Hij was lid van het bestuur der gevangenhuizen, van dat van den berg van barmhartigheid, van dat van het arm werkhuis en van decommissieder burgerlijke godshuizen. In deze laatste hoedanigheid was hij bijzonder belast met de zorg om over de vondelingen te waken, die op de buitengemeenten te voedsteren gesteld zijn. Als een landbouwer
388
ZES EN TWINTIGSTE DA.G. 389
gekleed, ging hij soms zich verzekeren of deze ongelukkigen wel bezorgd werden. Die uiterste liefde tot de annen bleef hem tot het einde zijns levens bij. Eenige uren vóór zijnen dood deed hij aide zustersdergemeente van het Moederhuis, waar hij zijne woning had, bij zich komen, hij wekte haar op om met ijver hunne moeijelijke bedieningen waar te nemen om de armen te beminnen, om altijd te denken, dat zij Zusters van liefde zijn. Het lang gewenschte oogenblik was genaderd, waarop hij hoopte van aanschijn tot aanschijn dengenen te gaan aanschouwen, welken hij tot voorbeeld genomen had, en van wien het Evangelie zegt: Hij heeft het land doorreisd met goed te doen.. (1) Terwijl hij voor de laatste maal in den geest de oogen naar de armen en ongelukkigen wendde, welke hij teederlijk dengenen beval, die hem opvolgden, zeide hij met eene bijna uitgedoofde stem: Geef enu zal gegeven worden. (2)... Met regt hebben de Belgen, en zelfs de vreemden, hem den Apostel der menschlie-vendheid, de voorzienigheid der armen, den Vincentins a Paulo van Belgenland genoemd.
Jufvrouw Huysman d'Annecroix, welke te Brussel op hef einde van 1835 overleed (3), had met niet minder regt den naam van Moeder der armen verworven. Zij had hare wo-
(I) Act x, 38. (2 Luc VI, 38,
(3) Jufvrouw Theresia .Josepba Elizabeth Maria, Gislena Huysmans d'Annecroix ontving te Brussel den 18 Januari] 1782 het levenslicht.
MAAND VAN MARIA.
390
ning gekozen in een klein slot te Rooborst (OostVlaanderen), om den velen behoeftigen der bijliggende dorpen hulp te verschaffen. Buiten de pligten van de godsdienst, welke zij met eene voorbeeldige godsvrucht vol-bragt, was hare eenigste bezigheid de zorg voor de armen. Zij hadden eenen vrijen toegang tot haar kasteel, zelfs in den winter hield zij zich aan de deur om hen af te wachten, en niemand van hen ging ongetl oost henen. Zij zelve ging de behoeftigen bezoeken, die door ziekte belet waren tot haar te komen, niet zelden gebeurde het, dat zij hiertoe drie mijlen gaans aflegde. Zij hield zich niet tevreden met de zieken te troosten, hun al het noodige te bezorgen, de bezoeken der geneesheeren te betalen; maar zelve diende zij hen met eene engelachtige zoetaardigheid en verbond hunne wonden hoe walgelijk die ook mogten zijn. Als behoeftigen met oog-zeer of andere ziekten aangetast waren, die niet gemakkelijk in hunne huizen konden opgepast worden, dan werden deze op hare kosten vervoerd en verzorgd in het gasthuis van St Jan, te Brussel. Eene arme vrouw van een bijliggend dorp, wier ligchaain, om zoo te zeggen, maar ééne wond was en zulk eenen onverdragelijken stank uitwasemde, dat ieder een er de vlagt van nam, bewoog zoo zeer het medelijdend hart van Jufvrouw d'Annecroix, dat zij haar in een rijtuig kwam halen, tusschen de armen hield gedurende geheel den weg en haar plaatste in het oran-
ZES EN TWINTIGSTE DAG. 391
jehuis van het kasteel; aldaar werd zij dag en nacht door hare weldoenster opg-epastjdie dagelijks hare wonden verbond en haaf tot het laatste oogenbük haars levens de liefde-rijksle diensten bewees.
Als arme ouders jonge kinderen nalieten, vonden deze in .Inl'vrouw d'Annecroix eene tweedenloeder; zij werden door haar bij brave lieden besteed. Huisgezinnen, die door brand of andere rampen in armoede vervielen, werden door haar opgebeurd. Onder anderen ging zij eene weduwe met hare kinderen in een rijtuig halen; herbergde ze in een der gebouwen van haar kasteel, bezorgde al wat zij tot hun nooddruft behoefde, tot dat het huis weder opgebouwd was.
Jufvrouw d'Annecroix deelde hare aalmoezen met die voorzigligheid uit, welke de be-hoeftigen te hulp komt zonder hunne luiheid te voeden; zij deed door de eene vlas spinnen, dat zij llt;ocht, het garen werd door andere geweven en het linnen, hetgeen er van voortkwam, werd aan degenen gegeven, die niet konden werken of door hun werk in hunne behoeften niet konden voorzien. Zij bezorgde garen aan arme kantwerksters en trachte haar werk voordeelig te doen verkoopen. Om meer armen in het werk te stellen , had zij getracht het weven van batisf in ons land in te voeren. Hiertoe werden werkhuizen te Rooborst opgerigt, van waar zij naar Sint-Renelle ovorgebragt, zijn.
Niet tevreden met in de ligchamelijke be-
MAAND VAN MARIA.
hoeften der armen te voorzien, droeg zij ook de uiterste zorg om hun de christelijke plig-ten te doen naleven. Zij stichtte te Rooborst eene gemeente van Broeders van den H. Jozef, die de arme kinderen der omliggende plaatsen onderwezen, en begon er ook eene school voor de arme meisjes. Te Heyernis, begraafplaats harer familie, stichtte zij eene gemeente van Urselinnen, die buiten do kostschool, welke zij er houden,eenebuitenschool besturen, waar de arme kinderen kosteloos onderwezen worden. Eindelijk heeft zij te Rooborst en in de omliggende dorpen vier zondagscholen opgerigt, waar zij zelve onderwijs kwam geven.
Eenieder die jufvrouwd'Annecroix kende, bewonderde hare teedere liefde tot den even-mensch: nimmer hoorde men uit haren mond het minste woord, dat daaraan strijdig was; zij beminde hare dienstboden met eene groo-tere liefde dan eene moeder hare kinderen, zij gaf hun het voorbeeld aller deugden, en voorzag in al hunne noodwendigheden. Op zekeren nacht belt eene harer dienstmeiden, die zich onpasselijk gevoelde aan,om hare medegezellin te wekken; Jufvrouw d'Annecroix, die zelve ziek was, komt aanstonds toegeloo-pen en vraagt wat zij verlangt; ach, ik bid u, antwoordde de dienstmaagd, keer weder naar uw bed, gij hebt, meer dan ik, de rust noo-dig. — Gij zult mij zeggen wat u ontbreekt. — Neen, gij zult het niet weten. Hierop werpt zich de liefderijke meesteres op hare
392
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG.
knieën en zegt: ik zal niet opstaan, vóór gij mij zult bekend gemaakt hebben, waarom gij gebeld hebt. Ach! gij doet mij geweld aan, het was om eene tas tiioe te hebben; ik wil niet dat gij die voor mij bereidt. — Da Jufvrouw rigt zich op, gaat in de keuken, ontsteekt het vuur, maakt thee gereed en brengt die bij de zieke dienstvrouw.
Hare liefdadigheid scheen onuitputtelijk te zijn: men behoeft haar slechts van een goed werk te spreken om er de hand aan te leenen. Zij had eene groote genegenheid om de missiën in vreemde landen te ondersteunen en bijzonder die in Noord-Amerika waarzij verlangd heeft zich te begeven om er die liefdewerken te oefenen, die hare gedachtenis in België zoo dierbaar gemaakt heeft.
Het ware mogelijk al liet goed aan te stippen, wat men weet, dat door .1 ufvrouw d'Anne-croix verrigt is, en wat al goed heeft zij gedaan, waarvan God alleen getuige geweest is. Zij onttrok hare goede werken aan de kennis der menschen met meer zorg, dan de misdadige zijne schelmstukken.
OEFENING.
393
Ga nooit slapen met een wraakzuchtig hart: en als gij eene aalmoes geeft, geef ze dan uit liefde tot Jesus en Maria, en alsof gij die aan hen zeiven geeft.
43
MAAND VAN MARIA.
DOOD VAN DE ALLERHEILTGSTE MAAGD.
Maria heeft, alhoewel bevrijd van de erfzonde echter niet geweigerd de straf daarvan te ondergaan; zij heeft zich met blijdschap aan eene wet, die haar niet scheen te raken, aan het tegen al de kinderen van Adam uitgesproken vonnis onderworpen. Zij heeft willen sterven, om door dat offer de opperste heerschappij van God over zijne schepselen te eeren. Inderdaad,beminde Theotinius, indien gij mij vroegt, in welke plaats van den aardbol die opperheerschappij met den meesten luister uitblinkt, zou ik u antwoorden, dat na den Calvarie-berg en het altaar, het op onze doodsbedden en op onze kerkhoven, is. Zelden valt het voor, dat de levenden op hun sterfb' d Gods opperste heerschappij durven beleedigen; en de dooden bewijzen door hunnen staal van vernedering en vernietiging eer aan hare grootheid en haar volstrekt gebied. Maria heeft ook willen sterven, om zich geheel en al aan haren god-delijken Zoon gelijkvormig te maken. Jesus heeft zijne verschillende deugden en levenstrekken onder de Heiligen willen verdeelen; doch heeft ze alle in de Koningin der Heiligen vereenigd. Eindelijk, Maria beeft willen sterven om dien doorgang voor bare dienaars zoeter en aangenamer te maken, even als eene teedere moede;', die eerst eenen bitteren
394
ZEVEN EN TTVINTIGSTK DAG.
draiik proeft, opdat haar kindje dien met minder afkeer zou nemen. Wilt gij de bitterheden van die jongste oogenblikken voor u troostender maken,beminde ïlieotiraus,eer, Cemin en dien de Moeder van goedheid, en zij zal u in uw laalste uur niet verlaten; ik zal meer zeggen, Theothimus, voeg bij eene teedere godsvrucht tot Maria, eene nog ter-hart igere, indien het mogelijk is, tot het heilige Hart van haren goddelijken Zoon. Gelukkig, duizendwerf gelukkigdeChristen, die sterft na een leven, toegewijd aan dat aanbiddelijke hart, waarvan uw hart,oünbevlekte Maagd, het volraaakste afbeeldsel is geweest!
GODSVRUCHT TOT HET HART VAN JESUS.
O oer weging.
Hoc sentite in vobis quod et in Christo Jesu. (l) Doordringt uwe harten met de gevoelens en genegenheden van het hart van Jesus. Theotimus, ziedaar den korteninhoud van het Evangelie, de volmaaktheid van het christendom; ziedaar ten zelfden tijde de gansch goddelijke beooging der godsvrucht tot het hart van Jesus, eene godsvrucht zoo regtvaardig als natuurlijk in haar voorwerp, noodzakelijk durf ik zeggen, in de inzigten der Voorzienigheid, wonderbaar door de vruchten, welke zij voortbrengt.
1quot;. Regtvaardig en natuurlijk in haar voorwerp. En waarlijk, beminde Theotimus,
(1) Philip, li. 5,
395
MAAND VAN MARIA.
396
het voorwerp dezer godsvrucht is het Hart van den Godmensch, dit Hart, het begin van zijn sterfelijk leven, dit Hart, de zetel zijner genegenheden, dit Hart onafscheidbaar met de Godheid vereenigd. In de begrafenis van uitmuntende mannen bewijst menaan hunne levenlooze harten eene bijzondere eer; men sluit dezelve in zilverenen gouden vaten, men geeft ze ter bewaring in de tempels zelve des Heeren. Derzelver gezigt alleen wekt in ons het geheugen op van alles wat groot en heldhaftig in hunne gevoelens is geweest. quot;Welke eerbewijzingen zijn wij dan niet verschuldigd aan het grootmoedigste, het min-nelijkste en het volmaaktste aller harten, aan het hart van den Godmensch, altijd levende en altijd door de vlammen der liefde verslonden ? Indien wij het hart van eenen dier menschen hadden, welke door hunne deugden levendige afbeeldsels van het Hart van Jesus geweest zijn, bij voorbeeld het hart van Franciscus Xaverius, van Vincentius a Paulo, van Franciscus de Sales; met welke verrukking zouden wij die eerbiedwaardige harten omhelzon,die door den vurigsten ijver brandden, en hierin zouden wij m iar gehoorzamen aan die innerlijk overtuiging, welke aan al de menschen zegt: dat, indien de ziel de oorsprong van de inwendige bewegingen is, het hart het middelpunt er van is, en dat het hart, vereenigd niet al de genegenheden der ziel, daardoor zelfs regt heeft op onze eerbewijzingen in die menschen, welke Gode
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG. 337
toebehooren,eninden Godmenschniet alleen op al onze liefde, maarookoponzeeeredienst en onze aanbiddingen. Bemerk, Theotiraus, hoe hoog de Heer het, hart van den mensch acht; die groote God gewaardigtte bekennen, dat hij voor dit zwakke hart ingenomen is, dat hij zijnen roem stelt in hetzelve te veroveren en er in te heerschen. Nu gebiedt hij met gezag, en zegt ons: Gij zult mij uit geheel uw hart beminnen. Dan vernedert hij zich en smeekt ons, zeggende: Mijn zoon, geel mij uw hart. Hij belooft zich aan de zuivere harten te vertoonen, geene palen te stellen aan zijne milddadigheden ten opzigte derregt-zinnige harten. Is hij tegen zijn volk gebelgd, zulks is omdat Israël zijn hart van hem afgekeerd heeft; vergeeft hij, dan is zulksaan een berouwhebbend en vernederd hart; spreekt hij tot ons, dan is het ons hart, dat hij aanspreekt: Loquar ad cor ejus (i). God heeft onophoudelijk de oogen op 's menschen hart gevestigd, hij ziet, hij acht op zekere wijze in den mensch niets, dan het hart: ennadiebe-merkingzou men nogdurven vragen, waarom wij eene bijzondere eeredienst aan het hart van Jesus bewijzen, dat is aan het hart van onzen God! Wel is waar, in de opkomst van die troostrijke godsvrucht, heeft mengezegd, dat het eene nieuwigheid was, maar was het eene nieuwigheid de oneindige liefde van God tot de menschen te eeren, die liefde, welke niets anders is dan God zelf! Deus charitas est (2). Neen, Theotimus, die heilige (i) Oseas II, 15. i2; Joau. IV. 8.
MAAND VAN MARIA.
godsvrucht is niet nieuw; men mag zelfs zeggen, dat zij de godsvrucht van al de Heiligen geweest is; en dat zij, op den Calvai ie-berg begonnen, in de zeventiende eeuw uitgebreid is geweest, wanneer groote noodwendigheden grootere hulp vereischten.
2°. Godsvrucht tot het Hart vanJesus, noodzakelijk in de inziglen der Voorzienigheid. De driften en de ellenden van 's rneii-schen hart groeiden van eeuw tot eeuw aan ; eindelijk, in de eeuw welkebij al de dolingen der verledene eeuwen wanorde voegde, die tot dan toe onbekend waren, is het zijn Mart zelf, dat is, de schat zijner kostbaarste genaden, welke de Zaligmaker ons door een laatste geweld van liefde zal geven; en bewonder daarin, Theotimus, de inzigten eener barmhartige Voorzienigheid. Eerste inzigt dei-Voorzienigheid. De zoogenaamde nieuwe wijsbegeerte of philosophic kwam opdagen, en inbare woede moest zij persoonlijk den Stichter des Christendoms aanranden; zij moest alles werkstellig maken om de menschen van Jesus Christus ie verwijderen, en, ware hel mogelijk, hem uit de wereld te bannen. Wat zal de Voorzienigheid doen om de pogingen der voorloopers van den Antichrist te verijdelen? Zij zal den Christenen eene nog teêr-hartigere liefde inboezemen voor don god-delij ken Meester, met al de beminnelijkheden van zijn hart te ontdekken en hen in dit, aanbiddelijke heiligdom te leiden. Wie zal hen van Jesus kunnen scheiden, wanneer
398
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG.
399
hunne harten vereenigd zullen zijn? Te vergeefs nadert de goddeloosheid, herhalende den heiligschendenden eed van het christendom te verpletteren, de godsdienst ontrolt voor de oogen der volkerenden standaard van het goddelijk Hart, en de kinderen des ge-loofs vereenigen en plaatsen zich digter dan ooit rondom Jesus Christus. Tweede inzigt der Voorzienigheid. De ongeloovigheid, eens beginnende als eene schrale wind te blazen, moest noodzakelijk de harten uitdroogen, en de edele en grootmoedige gevoelens vervangen door de eigenliefde en de onverschilligheid, onvermijdelijke vrucht der goddelooze leeringen; zij moest de tijden, die de H. Paulus voorzegd cn het geslacht, dat hij zoo wel afgemaald heeft, medebrengen. »Weet, zegt hij tot zijnen leerling Theotimus, dat er in de laatste eeuwen een gevaarlijke tijd zal komen; er zullen baatzuchtige menschen zijn, dorstig naar goud, lasteraars, zonder eerbied voor hunne ouders, zonder erkentenis, bekwaam tot allo euveldaden, slaven hunner ligchamen, opgeblazen van hoogmoed, en meer aanbidders der wulpschheid dan van de Godheid.» Wie zou aan die teekenen onze eeuw niet herkennen? Ongevoelig aan de ellende zijns naasten, zal de mensch, wanneer hij zelf er geene schade door lijdt, alles aan zijne baatzucht, en zijn vermaak opofferen; het geld en de wellusten, welke men door geld bekomt, ziedaar zijne goden. Waar het hulpmiddel gevonden tegen die koele onver-
MAAND VAN MARIA.
■400
schilligheid, tegen die lage eigenliefde, die de harten als verlamt, tenzij in de onuitputtelijke liefde, in de onuitsprekelijke teeder-heid van het zoetaardige en ootmoedige Hart van den Godmensch, slagtoffer der zuiverste en edelmoedigste liefde- Derde inzigt der Voorzienigheid. Er stonden groote misdaden bedreven te worden en de dagen naderden, op welke de schrikkelijkste aanslagen gesmeed werden, men moest dan ookdekrachtigste verzoenmiddelen bij de hand hebben. De Voorzienigheid, die overal vooi-noodwendigheden waakt, heeft daarin voorzien, met te voren, tegen de dagen van moord en schrik, de schatten van verzoening van het Hart van eenen Godmensch te openen; want de eere-dienst, die wij aan hetzelve bewijzen is wezenlijk verzoenend, en daarom is zij wezenlijk voor onze eeuw ingerigt. De eeredienst van het heilige Hart hoort bijzonderlijk aan Frankrijk toe, omdat zij daar begonnen is, en omdat die heilzame ster eerst over Frankrijk en daarna over de geheele christenwereld geschenen heeft; zij hoort aan Frankrijk toe omdat deszelfs steden zich gehaast hebben haar te aanvaarden , omdat zij deszelfs provinciën van de pest bevrijd heeft; zij hoort aanFrankrijk toe,omdat de koning-martelaar, Lodewijk XVI,geen ander hulpmiddel ziende voor de rampen van zijn rijk, hetzelve met zijne familie en zijnen persoon aan het heilige Hart toewijdde. Maar zeggen wij het rond uit, Theotimus, de eeredienst van het H. Hai't
ZEVEN EN ÏW1NTIGSIE DAG. 401
hoort voornamelijk aan Frankrijk toe, omdat Frankrijk, grootelijks pligtig en niet minder ongelukkig, nergens een middel heeft om zijne misdaden uit te wisschen en zijne kwalen te genezen,dan in hethart van zijnen God.
3quot;. De godsvrucht tot hel Hart van Jesus, wonderbaar door devruchtenwelkezij voort-brenc/t. Gij weet, welke vertroostende woorden de Zaligmaker der wereld aan eene heilige ziel liethooren; »De Christenen, zeidehij, zullen in die heilzame godsvrucht al de noodzakelijke hulp vinden om hunnen staat wel te beleven, den vrede in hunne huisgezinnen, de verkwikking in hunnen arbeid, en den zegen des Hemels in al hunne ondernemingen. In dat aanbiddelijke Hart zullen zij gedurende hun leven en voornamelijk in het uur des doods eene schuilplaats vinden. O! hoe zoet is het te sterven nadat men eene standva tige godsvrucht tot het Hart van dengenen, die ons moet oordeelen, gehad heeft.quot; Sedert omtrenttwee honderd jaren zijn de beloften van den goddelijken Zaligmaker bewaarheid geworden. De zieken hebben het Hart van Jesus aangeroepen, en de gezondheid weder bekomen; de zondaren hebben hunne zonden in die zee van barmhartigheid geworpen, en met de genade, den vrede van een goed geweten verkregen. Hoe vele bedrukte zielen hebben in het Hart van Jesus verligting in hun lilden gevonden! Hoe vele zwakke en wankelbare zielen hebben er de sterkte en de overwinning uit geput! O mijn
MAAND VAN MARIA.
402
zoon! bemin die godsvrucht, dat zij uwe toe-vlugt en uwe bescherming- zij tot den laatsten levensstond. Ziehier eenige bemerkingen, die li de oefening van dezelve zullen vergemakkelijken. 1°. Voor ieder jaar. ües vrijdags na het octaaf van hel H. Sacrament wordt de plegtige feestdag van liet Hart van Jesus gevierd. Dien dag zult gij eene oefening van eerlierstel verwekken en communiceren tot herstelling van den smaad, welke de Zaligmaker geleden heelt, en nog in het aanbiddelijke Sacrament des Altaars lijdt. Hij zelfheefi dien dagen die oefeningen aangewezen, toen hij die hartroerende gods vrucht veropenbaard heeft: hij heeft beloofd dat zijn hart zich zou uitgebreid hebben om den invloed zijner liefde overvloedig overal degenen uit te storten, die hem die eerbewij-zing zouden doen 2°. Voor iedere maand. De eerste vrijdag der maand is bijzonder bestemd om het Hart van Jesus te vereeren. Gij kunt dien dag heiligen door een bezoek tot het heilige Sacrament, door gebeden en de heilige communie. 3°. Voor iedere week. Iedere vrijdag moet ons het lijden van Jesus indachtig maken. Zoudt gij dien dag laten voorbij gaan zonder bijzondere eer aan het Hart van uwen God te betoonen? 4quot;. Voor iederen dag. Het is de gewoonte der godvruchtige zielen alle dagen het Onze Vader, het Wees gegroet, en de twaalf artikelen des cjeloofs te lezen, en ten negen ure voor-en ten vier ure namiddag de liefde tot het
ZB VEN EN TWINTIGSTE DAG. -403
heilig Hart te vragen, door deze korte verzuchting: Hart van Jesus, brandende ter liefde van mij, ontsteek mijn hart door uwe liefde. 5°. Eindelijk, Theotiraus, zal ik u aanmoedigen om u te laten inschrijven in eene der broederschappen, die ter eere van het Hart van Jesus zijn ingesteld. Boven de veelvuldige aflaten, die de Pausen er aan verleend hebben, zult gij er overvloedige genaden in vinden om heilig te leven,een krachtig middel van volharding, en het zekere onderpand van eenen goeden dood.
VOOBBEBlTiD,
In 1726 werd de stad Marseille door eene woedende pest aangerand, die in weinige maanden de helft der inwoners ten grave sleepte. Zijne hoogwaardigheid de Heer de Belsunce de Gastelmoren, Bisschop van Marseille, ziende, dat de menschelijke middelen geen baat bijbragten, besloot zijne toevlugt tot dengenen te nemen, welke de sleutels van dood en hel in de hand houdt, en ten voor-deele van zijn diocees tegen Gods gramschap de verdiensten van het heilig Hart van zijnen goddelijken Zoon ie stellen.
Hij hoopte in de openbare eeredienst van het Hart van Jesus een hulpmiddel te vinden tegen eene ramp, voor welke er op aarde geen was: hij werd in zijne hoop niette leur gesteld. Al zyne onderhoorigen moedigde hij aan, om in denzelfden geest te treden; hij gebood dat de feestdag van het Hart van Je-
404 MAAND VAN MARIA.
sus voortaan des vrijdags na het octaaf, even als het H. Sacrament als een der grootste feestdagen van het jaar zou gevierd worden. Op Allerheiligendag, na eene lange processie, waarin hij blootsvoets het allerheiligste Sacrament droeg, deed hij eene plegtige en openbare toewijding van geheel zijn bisdom en van zich zeiven aan het heilig Hart van Jesus.
Zijn gebed werd op eene schitterende wijze verhoord: van dien dag af begon de plaag, tot dan toe zoo woedend, sterk te verminderen, en weinig tijds daarna hield zij geheel op. Dit hebben de wethouders dier stad in eene openbare akte erkend en verklaard, maar God behield voor den ijver van den bisschop en zijn volk eene nog meer gevoelige bescherming.
In 1732, in de maand Mei, verscheen de pest, die men meende sedert lang geheel en al uitgedoofd te zijn, wederom in de stad en hare woede bragt dezelve in de grootste verslagenheid. Het Hart van Jesus was de gelukkige toevlugt van den ijverigen prelaat: op zijn verzoek beloofden de wethouders dei-stad alle jaren, te zaraen. in den naam der stad, naar de kerk der Visitatie te gaan, op den feestdag van het heilige Hart, om er dit waardige voorwerp onzer liefde te eeren, de heilige Communie te ontvangen, eene flambouw van witte was, wegende vier pond, te offeren, versierd met het wapenschild der stad, en eindelijk de algemeen processie
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG. 405
bij te wonen, welke de Bisschop voornam voor altijd op dien dag in te stellen. Die belofte werd openbaar uitgesproken voor het altaar der hoofdkerk, door den eersten der ■wethouders, in den naam van allen op heilige Sacramentsdag, eer de processie van het heilige Sacrament gedaan werd, terwijl de Bis-schop hetzelve in zijne handen hield, en de wethouders nederknielden; al het volk ver-eenigde zich met die belofte, welker goeden uitval het met een levendig geloof verhoopte.
Men werd verhoord op eene wijze, die geheel de stad met verwondering en troost vervulde. Van dien dag af genazen al de zieken, en er werd niemand meer door de pest aangerand. Het mistrouwen, dat in die ijs-selijke plagen dikwijls meer kwaad veroorzaakt dan de geesel zelve, maakte plaats voor het volkomen betrouwen, en de inwoners van Marseille gevoelden zich onder de bescherming van het barmhartige Hart van den Zaligmaker in veiligheid. De plaag verdween dermate, dat de Bisschop zes weken daarna, in eenen bevelbrief', dien hij uitgaf om zijne diocesenaren tot dankbaarheid op te wekken, zeide: wij genieten thans eene zoo volkomene gezondheid, dat wij, hetgeen zonder weêrga is in eene zoo uitgestrekte en volkrijke stad als de onze, en hetgeen een wonder schijnt, sedert eenigen tijd in Marseille bijna geene doo-den noch zieken meer hebben, van welke soort van ziekte het ook zij.
406 MAAND VAN MARIA.
Ter gedachtenis van die tweede gunst, welke nog schielijker en wonderbaarder dan de eerste scheen, stelde de Bisschop van Marseille eene plegtige processie in, op den feesdag van het Hart van Jesus. Al die voorvallen zijn bewezen door de brieven van den Bisschop, en door doak ten van besluitneming van de wethouders der stad.
OEFENING.
Laat geenen dag voorbij gaan zonder eenigen eerbied aan het Hart van Jesus te bewijzen, en maak u eenen pligt van hetzelve den eersten vrijdag van iedere maand op eene bijzondere wijze te eeren: Voeg bij de godsvrucht tot het Hart van Jesus, die tot het onbevlekte Hart van Maria.
Gekend, geloofd, gezegend, bemind, gediend en geroemd zij ten allen tijde en overal het goddelijk Hart van Jesus en het onbevlekte Hart van Maria.
ACHT EN TWINTIGSTE DAG.
HEMELVAART VAN MARIA.
Maria kon niet meer regt dan de koning David zeggen: Secundum multitudinem do-lorum meorum in eorde meo, consolationis tucB loetificaverunt animam meam (;!). Zoo zeer mijne pijnen in mijn hart vermenigvuldigd zijn geweest, zoo zeer hebben uwe
(1) Psalm XCJII, !9.
ACHT EN TWINTIGSTE U.VC.
407
vertroostingen vreugd in mijne ziel gestort. Maria, de onschuldigste onder al de kinderen van Adam, is bovenmate bedrukt geweest. Wie heeft er ooit geleden gelijk die Moeder van smarten? Maar heden verlaat zij het tranendal: omringd van genoegen, en leunende op haren welbeminde, wordt zij in de verblijfplaats des heils opgenomen. Maria beeft zich onder al de dochters van Israël vernederd: heden ontvangt zij het gebied over al de schepselen; nu zoo groot voor de oogen van God als zij klein in hare eigen oogen geweest is, zal zy voortaan de voorspreekster aller zondaars, hunne toevlugt, hunne bijzonderste hoop na Jesus wezen. Maria had haren eeni-gen Zoon opgeofferd, en nu zal het getal barer aangenomen kinderen gelijk het zand, dat de oevers der zee bedekt, vermenigvuldigd worden. Heilige Maagd, hoort gij de stem van uwen Jesus, die tot u roept: Surge, arnica mea'et veni (I): Sta op, mijne welbeminde, en kom bezit nemen van den troon, welken ik u bereid heb. Poorten des Hemels, gaat open, uwe koningin is hier. Hemelsche geesten, heft een danklied aan in deze plegtigheid. Beminde Theotimus, het schijnt mij toe, dat ik den koninklijken Profeet weder zijne harp in de hand zie nemen en op nieuw hoor zingen; Hoe luisterrijk is die Koningin, o mijn God, vjelke ik aan uwe regterhand zie! het goud schit-il) Canl. ii. 13.
MAAND VAN MARIA.
tert met verschillenden glans op hare kleederen, nog veel wonderlijker is de imven-dige glorie van de dochter van den Koning der koningen. (1)A1 de gelukkige inwoners van het nieuwe Jerusalem herhalen om het meest: Eer, glorie aan de Moeder van den Allerhoogste, aan haar, welke het hoofd dei-slang verplet heeft.
HEILIGMAKENDE GENADE.
Overweging.
1°. Genade van mijnen God, oneindig kostbare genade, gij alleen vestigt de oogen van den oppersten Meester op eene ziel, door u alleen wordt zij het voorwerp van het welbehagen der eeuwige waarheid. Inderdaad, Theotimus, al had ik al de wetenschap en al de magt der wereld, waartoe zou mij dit voor God dienen, indien ik de heiligmakende genade niet bezit? Gij weet het, toen de afgezant van den Allerhoogste aan Maria kwam aankondigen, dat zij de Moeder van haren God zouden worden, vervulden magtige mannen, en volgens de gedachte der tnen-schen, groote mannen, de wereld door hunne namen. Vermaarde schrijvers, wijsgeeren, redenaars, geschiedschrijvers en dichters stelden werken op, die de verwondering der nakomelingen moesten zijn. Meent gij, dat al die menschen ook de aandacht des Hemels op zich trokken? Zeiden de Engelen
t2) Psalm, xliv, 10, 14, 15.
408
A.CHT EN TWINTIGSTE DAG. 409
tot elkander: Ziet gij die vermaarde schrijvers, die beroemde veldoversten, die groote staatkundigen, die magtige monarchen? Ach! beminde Theotimus, indien zij eenen blik op die zoo beroemde mannen lieten vallen was het een blik van medelijden. Eene schamele hut, een jonge en onbekende maagd trok al hunne aandacht tot zich. Wie is die, zeiden zij, welke zoo luisterrijk glinstert in het midden der duisternissen, die lelie te midden der doornen? O! antwoordde hun de hemelsche Vader, het is mijne welbeminde dochter, in haar heb ik al mijn welbehagen gesteld. Waarom mijn kind? Omdat Maria vol genade was, gratia plena (i) ; de genade was haar eerste regt tot het goddelijk moederschap. Indien de godsdienst eenen der fransche koningen, Lodewijk IX, aan onze vereering voorstelt, is zulks niet, omdat zij in dien vorst eenen magtigen monarch, eenen kloekmoedigen krijgsman en eenen grooten wetgever gezien heeft; neen, zij heeft in hem niets anders beschouwd dan den vriend Gods, en uit dien hoofde alleen is het, dat zij zijne kostelijke overblijfsels bewaart, terwijl de asch der overwinnaars, welke in de geschiedenis zoo zeer genoemd worden, gemengd is met het stof der graven. Het is, omdat die onbezielde overblijfselen door de genade geheiligd zijn geweest, dat het geloof dezelve aan onze eerbewijzing voorstelt. Het is dan ijdelheid , vergankelijke rijkdommen
(1) Luc. I, 28. 43
18
MAAND VAN MARIA.
te vergaderen, ijdelheid, eereambten te betrachten, ijdelheid de genietingen van eenen dag na te jagen! Alles is ijdelheid, behalve God te beminnen en van God bemind te worden. O mijne ziel! bewonder de valsche goederen der wereld niet meer, alle waarachtig goed is in de heiligmakende genade gelegen.
2°. Genade van mijnen God, het eenige goed der ziel. Waartoe zouden u zonder dit, al de andere goederen dienen; en wat kan er u ontbreken zoo gij dit bezit. Met de genade worden de minste uwer werken verdienstelijk voor den hemel: zondei' dezelve zijn zij alle, zelfs de uitmuntendste, onvruchtbaar en dood. Met de genade, al waart gij de bedruk-ste der menschen, zult gij eenen overvloed van troost en eenen balsem voor al uwe wonden vinden; kan men hier op aarde, zonder haar, eenig geluk genieten, kan men zich iets na den dood beloven? Ik ben alles geweest, zeide de keizer Severus, die van den laagsten rang des legers tot op den troon der Cesars geklommen was, ik hen alles geweest en ik heh gezien dat alles tot niets dient. Ziedaar een woord, dat aan dertig jaren arbeid en voorspoed een einde stelde. Hij sprak zeer wel, beminde Theotimus, ééne zaak alleen ontbrak hem, de heiligmakende genade, de vriendschap van God; en omdat hem die ontbrak, verloor hij alles, tijd en eeuwigheid. Wat hebben die Heiligen niet gedaan om de genade te bewaren of te herkrijgen! Heilige kluizenaars, wat deedt gij, wanneer gij levend
410
ACHT EN TWINTIGSTE DAG. Mi
begraven waart in de spelonk der woestijnen? Ach! zegt gij ons, wij droegen eenen koste-lijken schat, en wij droegen hem in hrooze vaten; het diepste der wildernis heeft ons nog geenealte veilige schuilplaats geschenen om dènzelven in zekerheid te stellen. Heilige boetvaavdigen, welke ik bleek en gansch uitgemergeld zie, waartoe zoo veel strengheden? Helaas,! omdat wij het ongeluk beweenen van de genade verloren te hebben; heil ons, indien wij dezelve door onze veelvuldige tranen kunnen herkrijgen, en ons tegen onze zwakheid wapenen! En gij onoverwinnelijke martelaars, roemrijke kampvechters des ge-loofs, waarom bestijgt gijmetzoo veel vreugd de schavotten, waarom levert gij u met zoo veel moed aan de vreeselijkste folteringen over? Gij antwoordt mij door do stem van uw bloed: Wij sterven met blijdschap, omdat wij stervende de genade van onzen God bewaren.
3°. Genade van mijnen God, verzachting in al mijne rampen. De genade leert ons denbedriegelijken schijn, de ijdelheid enhet niet van de goederen der wereld kennen. Zij doet er ons de valschheid, den korten duur, en de bijna altijd voor do eeuwigheid ijse-lijke gevolgen van zien; zij doet in het diepste van ons hart dat schrikkelijk wee weergalmen; Vee vobis divitihus. (1) Wee u, rijken: Wee u, gij, die in vreugde leeft: Vw vobis qui ridetis. (2). Niets gemakkelijker dan met haar onthecht van de wereld te leven:
cl) Luc. VI. 24. (2) Luc. VI. 25.
MAAND VAN MARIA.
412
men verlaat, men vergeet zonder moeite hetgeen men niet meer acht. De genade gaat nog' verder, zij verzacht de pijnlijkste pligten, en doet datgene tot ons geluk dienen, wat schijnt ditte moeten vernietigen. Hoe vele Heiligen hebben dit in alle tijden van het christendom ondervonden. Hoe vele regtvaardigen ondervinden het nog dagelijks! Paulus sprong op van vreugde in het midden der kwellingen, Andreas op het kruis en Laurentius in de vlammen; met de genade wordt het lijden in wonderbare vertroosting herschapen. Luister eens, Theotimus, naar de taal van eenen regtvaardige uitgestrekt op zijn smartbed: Het leven, de dood, de gezondheid, hot lijden is mij aangenaam, wijl zulks do wil van mijnen Vader is; ik lijd. God zij geloofd; zonder dit, zou ik te gelukkig op de wereld zijn, ik zou dezelve niet willen verlaten, ik zou niet willen sterven. O mijn God, wat zal de Hemel zijn, indien men reeds zoo veel vreugd in het land van ballingschap geniet! De genade verspreidt eene heilige zoetheid over de gevoeligste pijnen. Ziehier eene moeder, die met tranen het doode ligchaam van haren eenigen zoon besproeit, hoe zoet is het haar te ween en ! Mijn zoon, zegt zij, hoort aan God toe, hij roept hem tot zich, zijn wil geschiede: er is niets meer, dat mij nog aan het leven hecht; als ik de aarde verlaat, zal ik geene offerande meer te doen hebben. De genade maakt den overgang van
ACHT EN TWINTIGSTE DAG.
tijd tot eeuwigheid gemakkelijk en aangenaam. Eene laatste bezwijming verwittigt den regtvaardige, dat het uur zijner verlossing gekomen is, de godsdienst verheft de stem en wijst hem den hemel aan, die reeds voor hem openstaat: Vertrek, chris-tene ziel, uit deze wereld, in den naam van God den Vader almagtig, die u geschapen heeft, in den naam van Jesus Christus, Zoon van den levenden God, die voor u geleden heeft, in den naam van den heiligen Geest, die in u gestort is; dat u, wanneer uwe ziel uit het ligehaam zal scheiden, eene vrije toegang gegeven worde tot den berg Sion , tot de stad van den levenden God, tot het hemelsche Jerusalem, tot het gelukzalige gezelschap der Engelen en Heiligen; het aangename en lieftallige gelaat van Jesus Christus verschijne u, hij stelle u aan zijne regterhand in de erfenis dei-uitverkorenen i De Hemel gaat open, de ziel verlaat het ligehaam en gaat eeuwig in den schoot van God rusten. Genade van mijnen God, wel hem, die u nooit verloren heeft! wel hem, die u bezit! duizendmaal gelukkig hij, die u tot den laatsten snik bewaart! Maria, Moeder van genade, bescherm mij tegen den vijand der genade. Maria, mater yratice, maler misericordice, tu nos ab hoste protege, et hord mortis suscipe.
VOORBICKLD.
Gatharina de Herley, uit eene familie ge-
413
MAAND VAN MARIA.
414
sproten, die zoo achtbaar om hare oudheid als om hare deugden was, ontving van hare moeder, die waardig was dien naam te dragen, aene waarlijk christelijke opvoeding. Zij bewaarde in den huwelijken staat al de deugden, welke men van hare kindschheid al' in haar bewonderd had, naauwelijks was zij twee jaren met den heer de la Meille-raie in den echt getreden of zij werd schielijk door eene hevige koorts aangerand; de pijnen waren boven mate, evenwel hoorde men haar niet klagen. )gt;Ga voort, o God van barmhartigheid, riep zij uit, ga voort met mijne pijnen te vermeerderen, indien het uw wil is; ik vraag u slechts de sterkte en den moed om ze te kunnen verdragen, en ik verzoek die genade in den naam van die zuivere maagd, welke mijnen Zaligmaker gedurende negen maanden in haren schoot gedragen heeft.» Zij vroeg het heilige Sacrament des Altaars, en uit eerbied voor den hoogwaardigen en aa'nbiddelijken Weldoener, welken zijging ontvangen, wilde zij, dat men hare kamer zou versieren met al het kostelijkste wat zij had, en dat men de fijnste reukwerken zou verspreiden in al de plaatsen, langs welke haar goddelijke Meester moest gedragen worden. Zij was zeer zwak, evenwel gebood zij, dat men haar zoude opheffen om haren Zaligmaker al knielende te ontvangen. «Wel hoe, zeide zij tot degenen, welke zich tesen hare verlangens stelden.
ACHT EN TWINTIGSTE DAG. 415
zou het billijk zijn, dat mijn Heer en mijn God tot mij zou komen, en dat ik hem zou ontvangen zonder eenige beweging te doen van hem te gemoet te gaan?» Men bewilligde haar verzoek, en, ondersteund door twee harer dienstjuffers, bleef zij geheel den tijd der plegtigheid op hare knieën zitten. Op het oogenblik, dat zij haren Zaligmaker zag binnen komen, riep zij uit; «Ik aanbid u o brood des levens, tarwe der uitverkorenen, wellust der Engelen en menschen! Ik offer en heilig u toe mijn ligchaam, mijn hart, mijne ziel met al mijne krachten, handel met mij volgens uwen heiligen wil.» Toen het gevaar grooter werd, vroeg zij met aanhouding het Sacrament der stervenden. Daar God, deze reeds zoo volmaakte ziel nog meer wilde zuiveren,liethij aan den Engel der duisternissen toe, haar te bekoren: «Ik gevoel, zeide zij tot de Priesters, die haar sterfbed omringden, dat de vijand mijner zaligheid de onrust in mijne ziel tracht te werpen, met mij de strenge regt-vaardigheid van mijnen God en zijne vervaarlijke oordeelen voor oogen te stellen ; maar ik zal tegen dit wanhopig vertoog zijne oneindige barmhartigheid stellen. Hij heeft beloofd onze schulden te vergeven, en wat heb ik, indien ik in zijne genade ben, in dit en in het andere leven te vreezen ? Dat men mij geene andere taalmeer spreke,dan die van het vertrouwen: dat men mij niets meer toone, dan de wonden van mijnen Zaligmaker
MAAND VAN MARIA.
die geopend zijn om mij eene schuilplaats te verleenen.»
Toen zij haar einde voelde naderen, verlangde zij op den grond gelegd te worden, om haren laatsten snik te geven. Haar biechtvader, vreezende zich tegen de ingeving van den heiligen Geest te verzetten, durfde haar niet weigeren, wat zij zoo vurig vroeg. Men legde haar op den grond, en naauwelijks wilde zij haar hoofd op een kussen laten rusten. In die gesteltenis vroeg zij een kruisbeeld, en deed een ander voor zich plaatsen, daarna sprak zij met eene heldere en moedige stem de volgende woorden uit; O mijn Zaligmaker, welk verschil tusschen uwen en mijnen dood,tus-schen uwe pijnen en de mijne! Men overlaadde u met scheldwoorden, en ik hoor niets dan woorden van vrede en troost; gij werdt verlaten van uwe vrienden,de mijnezijnrondom mij geschaard. Hoe gering mijn lijden echter ook zij, o Heer! gewaardig het echter totuit-wissching mijner zonden aan te nemen.» Onder het uitspreken dezer woorden drukte zij het beeld van haren gekruisten Zaligmaker op hare lippen, en stierf in den ouderdom van twintig jaren.
OEFENING.
Bezoek alle dagen eene kapel van de heilige Maagd, of heb ten minste in uw huis een haver afbeeldsels, en bid haar, u het geluk te bezorgen van liever te sterven dan de genade Gods te verliezen.
416
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG. 417
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG-
HEMELVAART VAN MARIA.
Beminde Theotimus, de moeder der Ma-chabeën hadjzes haver kinderen, tot verdediging van hunne godsdienst, te midden der schrikkelijkste pijnigingen, hun leven zien slagtofferen. Dejongste zoon moest het strijdperk intreden: die heldhaftige moeder moedigde hem aan, om met verontwaardiging, gelijk zij, de belofte van Antiochus te verwerpen en edelmoedig zijn leven op te offeren, van wien hij het ontvangen had. Mijn zoon, zeide zij, om hem moed in te boezemen, aanschouw den Hemel, waar u eene kroon en een troon bereid zijn, Peto nate, ut aspi-cias ad caelum. (1) Aanschouw ook den Hemel, beminde Theotimus in uwe beproevingen, in uwen strijd tegen den vijand der zaligheid, verhef uwe oogen naar degene, die uwe Moeder en uwe Koningin is Ziet gij haar glinsterend van glorie ? Alle magt is haar in den Hemel en op aarde gegeven. Komt tot mij, zegt zij ons, o gij allen, die in lijden zijt, gij, die kwijnt in dit tranendal. Die mij vindt, zal het leven vinden, het waarachtige leven, het eeuwige leven. Qui me invenerit, inveniet vitam et hauriet salu-tem d Domino (2) Neen, neen, zegt de heilige Ephrem het is onmogelijk; dat een dienaar, een kind van Maria verloren ga: Filius
(1) II Machab. Tir, 23. (2) Prov. xm, 35. 48 18.
MAAND VAN MARIA.
Marias nunquam peribit. De heilige Ber-nardus beroept alle geslachten om eenen mensch aan te toonen, die Maria te vergeefs aangeroepen heeft. Ook stelt de Kerk in den mond dier teedere deze troostelijke woorden: Zalig is hij, die mijne stem hoort, die waakt aan de deur der plaatsen, die mij toe-geheiligd zijn, en die dagelijks mijne altaars bezoekt: Beatus homo, qui audit me, et qui vigilat ad fores meas quotidie, et ohservat ad partes ostii mei. (1) Ja beminde Theoli-mus, gelukkig hij, die geenen dag laat voorbijgaan zonder eenige bijzondere eer aan Maria te bewijzen! aanroep haar alle dagen, bezoek haar alle dagen, gij zult haar alle dagen bereid vinden om u te aanhooren; en voor uwe eerbewijzingen zal zij u genade van leven en zaligheid bezorgen: Qui me invenerit, inveniet vilarn, et haurict salutem d Domino. (2)
ROZEKRANS EN SCAPULIER.
Overweging.
Onder al de gebeden, welke gij aan de Moeder Gods kunt opdragen, is er geen, dat ik meer aanraad dan den rozekrans. God heeft den heiligen Dominicus verkozen om het rozekransgebed kenbaar te maken en te verspreiden. De rozekrans bestaat in honderd vijftigmaal het Wees gegroet te lezen. De heilige koos dit getal, opdat de Christe-(1) Ibid. 54. (2) Ibid vin. 35.
4-18
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG. 419
nen die het psalmenboek van David, dat ook zoo veel psalmen behelst, niet zouden kunnen lezen, die door het bidden van den rozenkrans zouden kunnen volbrengen. De heilige Maagd zelve openbaarde hem die godsvrucht als een middel, hetwelk hij moest gebruiken om de bekeering der Al-bigensen te verkrijgen. Al do katholieken namen dit gebed met eenen buitengewonen ijver aan; het werd aldra een teeken van de ketters onderscheidde, en het is daarom zelfs, dat al de vijanden der Kerk altijd zoo geweldig tegen hetzelve zijn uitgevaren.
Die haat alleen der vijanden van de godsdienst zou reeds eene krachtige beweegreden voor ons moeten zijn om dit gebed te oefenen; doch beminde Theotimus, wij worden daartoe door nog veel krachtdadiger beweegreden opgewekt. Al wal de Ro-zekrans behelst, is onzen eerbied waardig: de heilige Maagd is er het voorwerp van, en wij kunnen niet te dikwijls onze toe-vlugt tot hare bescherming nemen. De gebeden, waaruit hij zaïnengesteld is, zijn; het gebed des Heeren en de groetenis des Engels, de heiligste, de volmaaktste gebeden , die wij ten hemel kunnen zenden, de geheimen, welke hij ons indachtig maakt, zijn de hartroerendste van de godsdienst ; de vruchten van zaligheid, welke hij in de zielen voortgebragt heeft, zijn talloos. Ook hebben de door hunne geboorte, hunne bekwaamheden en deugden
MAAND VAN MARIA.
uitmuntendste mannen in die godvruchtige oefening hun vermaak gesteld; de Kerk heeft dit gebed met hare schatten verrijkt, en do hemel heeft die met talrijke en be-roemdD mirakelen bevestigd. Wat zal ik meer zeggen? De herhaling van de groe-tenis des Engels maakt er het gebed der ootmoedigen van, en door do ootmoedigheid bekomt men de genade des Hemels. De behoeftige aan de deur van den rijke, herhaalt altijd dezelfde vraag, en de Zaligmaker, in den hof van Olijven, zijn verlangen en zijn bloed voor de zaligheid van het menschelijke geslacht opofferende, herhaalde gedurig zijn gebed niet dezelfde woorden Eiimdem sermonem dicens. ('1) Indien wij aan de moeder Gods willen behagen, zegt de heilige Alphonsus de Li-guori, laai ons haar dikwijls door het Ave Maria groeten. »Hij, die Maria groet, zal op zijne beurt van haar gegroet worden.quot; De H. Bernardus, in een bezoek, hetwelk hij in de abdij van Affligem deed, groette een beeld van de heilige Maagd, zeggende: Ave Maria; men hoorde zeer duidelijk antwoorden: Ave IJernardus, Bernardus, wees gegroet. (2)
(1) Matt. xxvi. 44.
t2i Sedert (Jeze gebeurtenis, werd dit beek! der heiJige Maatid f-p eene bijzondere wijze geëerd door de Eeneuictijneu van Al'fligem. In de zestiende eeuw, teen hunne abdij door de beeldstormers verwoest werd, vond men tusscben de puinboopen het beeid iu twee sl ukken geslagen, waarvan de monikken
420
NEGEN EN TWINTIGSTE DA.G. 421
Het rozenhoedje is het derde deel van den rozekrans. De heilige Franciscus de Sales, ondanks zijne menigvuldige bezigheden , bad hetzelve alle dagen. Vergeet niet, Theotimus hot antwoord, hetwelk die heilige Bisschop eens gaf aan zijnen secretaris. Buitengewone bezigheden hadden hem niet toegelaten het rozenhoedje op het gestelde uur te lezen; reeds laat in den nacht bereidde hij zich, alhoewel afgemat van vermoeidheid, om dien pligt van godsvrucht. te volbrengen. De secretaris, dit merkende, verzocht hem in aanmerking te willen nemen, dat de rust hem zeer noodzakelijk was, en zijn rozenhoedje tot den anderen dag uit te stellen. Mijn vriend, zeicle hem de heilige, men moet nooit tot 's anderendaags verschuiven hetgeen men
twee andere beeJden deden maken. Het eene werd in de abdij bewaard en het andere aan de paters jesuiten van Brussel gegeven, die hetzelve wedergaven om gepiants te worden in de kerk van de priorij, welke do monniken van Alfligem te Eerder-Waver hadden.
De stukken, welke in het midden der twee beelden afvielen, werden zorgvuldig bewaard om er beeldjes der heiiige Maagd van te maken, waarvan er een gegeven werd aan de kerk van de H. Gatha-rina te Brussel, waar het nog op den huldigen dag geëerd wordt.
De Beuedictijnen van Affligem, onlangs in de stad Dendermondo 'hersteid, bezitten ook het bovenste dee! van den staf, welken de heilige Bernardus aan de abdij als een onderpand zijner genegenheid en hoogachting liet. Men verhaalt, dat deze heilige, ziende het strenge en voorbeeldige leven van Affli-gem's monniken, uitriep: Overal heb ik mensehen ontmoet, maar hier ontmoet ik Heiligen!
MA.AND VAN MARIA.
422
heden doen kan. — De liefderijke kanonik Triest bekende in zijne laatste ziekte, dat hij sedert vijf jaren geenen dag had laten voorbij gaan zonder het rozenhoedje te bidden. — De eerbiedwaardige Berchmans had altijd zijn rozenhoedje bij zich. Ik heb drie schatten, zeide hij, met welke ik gaarne zou sterven: namelijk mijn kruisbeeld, mijn rozenhoedje en het boek mijner regels. Hij stierf werkelijk met zijn rozenhoedje in de hand. — Bemin de heilige godsvrucht van het rozenhoedje, Theotimus, in hot oogen-blik van uwen dood zal Maria, die gij zoo zeer gedurende uw leven zult geüerd hebben, u te gemoet komen: Obviabit quasi mater honorificata; en zij zal u met eene onuitsprekelijke minzaamheid zeggen: Mijn Zoon, gij hebt mij zoo dikwijls met den Engel gegroet, Ave Wees gegroet, ik ben niet ongevoelig geweest aan uwe eerbewij-zingen; gij noemdet mij Maria, ster dei-zee, ik wil dit voor u zijn, ik ga u in de haven leiden; gij noemdet mij vol van genade, gratia plena, en ik heb u de genade van volharding tot het einde toe bezorgd : gij Avenschtet mij geluk, omdat de Heer met mij is Bominus tecum, hij zal ook met u zijn, vermits gij hem weldra gaat zien en voor altijd bezitten; de ingewanden, welker vrucht gij gezegend hebt, zijn geweest en zullen altijd voor u ingewanden van eene moeder zijn. Hel uur is gekomen, waarvoor gij mij zoo dikwijls
NEGEN EN TWINTIGSTE DXG. 423
gesmeekt hebt voor u te bidden. O mijn kind, ik bid u reeds van over lang voor u, en mijn goddelijke Zoon heeft mijne bode verhoord, en hij ontsluit u de poorten der gelukzalige eeuwigheid.
Beminde Theotimus, voeg bij de godsvrucht van den rozekrans die van het scapulier. Het leven van den Heilige, aan wien wij dit heilige gebruik te danken hebben is u bekend. Simon Stock, generaal der Gar-melieten, leel'de in de twaali'de eeuw. ilij had een volkomen en gansch kinderlijk betrouwen op de Moeder Gods. Op zekeren dag, terwijl hij haar met vurigheid bad en smeekte om hem een teeken harer genegenheid te geven, verscheen zij hem, vergezeld van eene menigte Engelen, door een hemelsch licht omgeven, en gaf hem een scapulier. Ter zelfder tijde verzekerde zij hem, dat dit kleed, voor hen, welke het zouden dragen, een teeken van zaligheid, een behoedmiddel in de gevaren van en een kenmerk van vrede en verbond met haar zou zijn. Bijna al de monarchen van Europa stelden hunnen roem in de liverij van de Moeder Gods te dragen; de Pausen, Joannes XXII, Alexander V, Clemens VII, Pius V en Grego-rins XIII, keurden die heilige godsvrucht goed, en verrijkten dezelve met aflaten; ook veelvuldige mirakelen hebben doen zien hoe aangenaam zij aan de heilige Maagd is.
Beminde Theotimus, ik weet, de ketters hebben alles in het werk gesteld om met de
MAAND VAN MARIA.
godsvrucht van het heilige Scapulier den spot te drijven; maar zeg mij eens,indien al diegenen, welke bij eenen grooten der wereld in dienst zijn, hunnen roem stellen in de livrei-jen vin hunnen meester te dragen, waarom zou ik niet gaarne de luisterijke livrei van de Moeder Gods dragen? Daarenboven, is het niet ten onregte en ten kwade? eene drift, eene godsvrucht te verachten, die door groote Heiligen geprezen, sedert verscheidene eeuwen met zoo veel vrucht geoefend, en van God door zoo vele uitstekende gunsten bekrachtigd is? Eindelijk eene godsvrucht, die de ondeugd verbant; de deugd inboezemt, en bijzonder de zuiverheid van ligchaam en ziel beveelt. Want gij begrijpt, beminde ïheoti-mus, hoe onwaardig het zou zijn de livrei-jen van de Moeder Gods te dragen, en een ongebonden leven te leiden. Willen wij de voorregten van dit heilige kleed genieten, dan moeten wij hetzelve vereeren door de oefening der christelijke deugden, en voornamelijk door eene onschendbare zuiverheid. De ware kinderen van Maria zijn vroom, ootmoedig, kuisch en lieftallig even als hunne Moeder.
VOO RBEEr/D.
Het ishet gevoelen van verschillende Heiligen, dat de heilige Maagd hare dienaars in hunne laatste oogenblikken vertroost en versterkt, ten minste mag men zeggen, dat de genade, welke zij hun bijzoder wil bezorgen,
424
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG. 425
ot degene is van eenen goeden dood, volgens
e- het gebed, welke zij haar daartoe zoo dik-
in wijls gedurende hun leven toegezonden heb-
i- ben; Bid voor ons, arme zondaars, nu en in
tn het uur van onzen dood.
Ie In de stad Amiéns had M. do Lahaye de
it Brache, een man van eene aanzienlijke fa-
t, milie eenen uitgebreiden koophandel verla-
,e ten om zich uitsluitend met de groote zaak
i- der zaligheid bezig te houden ; zijne echtge-
n noote was niet minder godvruchtig dan hij;
i- beiden bezield met eene teedere godsvrucht
e tot Maria, lazen zij den rozekrans op hare
n feestdagen, en heiligden bijzonder den zatur-
1 dag ter barer eer. Een?eerwaarde herder (1), wiens nagedachtenis in die stad in zegening is, en die hun biechtvader was, werd op zeke
ren dag geroepen om de biecht van mevrouw Lahaye te hooren, die bedenkelijk ziek was. Na de godsdienstige, bediening bij haar vol-bragt te hebben, ging hij in de kamer van den echtgenoot om hem te groeten. Hij was zeer verwonderd hem te bed te vinden. Weihoe ! zegt hij, wilt gij ook ziek zijn. — Neen, ik ben niet ziek, ik voel geene pijnen; ik weet niet wat mij gedwongen heeft naar bed te gaan; wat meer is, gij zult niet weggaan ten 4 zij gij mijne biecht gehoord hebt. — De Priester stelde hem te vergeefs voor, dat er geene reden waren om zoo te handelen, en hij in de kerk volgens den geest der Kerk,
(1) M. Riceeron, pastoor der parochie van den H • Remigius in den Heer ontslapen in 1834.
.MAAMII VAN MARIA.
426
met andere geloovigen zou te biechten komen ; hij moest zijn aanhoudend verzoek voldoen, en hoorde zijne hiecht. Alsdan stelt de heer de Lahaye eene nog wonderlijke gedachte aan zijnen biechtvader voor; hij smeekte hem wederom bij zijne vrouw te gaan, en haar van zijnent wege vergiffenis te vragen over al het verdriet of de smart, die hij gedurende hun huwelijk zou kunnen veroorzaakt hebben, Hierop vraagt de priester wederom of hij ziek was. — Geenszins, ik ben zeer wel te pas, ik voel geene pijn. — Maar gij zoudt niet meer doen, indien gij in uwe laatste oogenblikken waart; waarom wilt gij dat ik uwe vrouw ga spreken? hoe zal ik haar die vergiffenis vragen, zonder haar vrees aan te jagen en haren staat te verergeren? — Ik beken het; evenwel smeek ik umij deze dienst te bewijzen. Daar de biechtvader het niet kon weigeren, ging hij bij de zieke vrouw dien moeijelijken last volbrengen. Daarna kwam hij weder bij den man, om hem te zeggen, dat hij zijn verzoek vol-bragt had. Maar hoe groot was zijne verbaasdheid toen hij hem, die weinige minuten te voren in volle gezondheid was, zieltogend vond!... Hij bewonderde die moederlijke zorg van Maria, die de laatste oogenblikken van hare dienaars bewaakt, en hij twijfelde geen-sins of die teedere Moeder had zelve, of dooi' de bediening der heilige Engelen, aan de ziel, welke haar toegedaan was, een verlangen ingeboezemd, waarvan zij zich geene reden
NEGEN EN TWINTIGSTE DAG. 427
geven, maar welker volbrenging haar moest bereiden om voor God te verschijnen.
Onder het generaalschap van den H. Simon Stock, bekwam de orde der broeders van den berg Carmelus, kloosters in hetgrootste deel van Europa; dat van Brussel werd gesticht ten Jare '1249, een der eerste, welke men in Nederland en zelfs in Europa gezien heeft. De broederschap van het II Scapulier in de kerk van dit klooster opgerigt (1) was zeer talrijk, en telde onder hare leden personen van den hoogsten rang. De aartshertogen Albertus en Isabella ontvingen er hef Scapulier uit de handen van den vermaarden pater Hieroni-mus Gratianus, als ook Garolus de Groy, hertog van Aarschot, met zijne gemalin en vele andere voorname heeren des lands. De volgende gebeurtenis, welke de geleerde San-derus verhaalt, droeg niet weinig bij tot het verspreiden dezer godsvrucht.
Omtrent het midden der zestiende eeuw. was er te Brussel een leeuw, die zoo tam was,
(1) Deze broederschap is in het jaar 1805 overgevoerd in de kerk van O. L. van Bijstand. Deze kerk is In het jaar 1623 vermaard geworden, door do vinding van een beeld der allerheiligste Maagd Maria, die er sedert geëerd wordt onder den titel van O. L. V. van Bijstand. Wichmans, in het werk getiteld: Ilrahantia Mariana, welke hij in het jaar 4632 uitgegeven heelt, schreef er aldus van: .Geene plaats is zoo vermaard in geheel Brussel, geene in grooteren eerbied, de kerk is niet ruim genoeg om de men-schen te bevatten, de muren te klein voor de olfer-giften, waschlichten, tafereelen, zilveren lampen en anderen kostelijke geschenken, welke dagelijks geofferd worden.
MAAND VAN MARIA.
dat hij niemand schrik aanjoeg. Men leidde hem langs de straten, en niemand was er er voor bevreesd Een jong kind eener edele familie, Daniël Pinus geheeten, dezelven op zekeren dag ontmoetende, durfde hem met een ligt stokje slaan De leeuw wordt woedend, schudt zijne manen, opent zijnen vervaarlijken muil en grijpt het arme kindje vast. De moeder, verschrikt, en in de onmogelijkheid om haren zoon te helpen, neemt hare toevlugt tot O. L. V. van den berg Car-melus: «Maria roept zij uit, mijn zoon zal in uwe orde treden, indien hij aan do tanden van den leeuw ontsnapt. Verhoor mijn gebed, o Moeder van het Scapulier!quot; Naauwelijks heeft zij die woorden uitgesproken of de leeuw legt zachtjes het kind ter aarde neder. De zoon getrouw aan de belofte zijner ouders, trad in de orde van O. L. V. van den berg Carmelus, en bragt zijn leven met vreugd door ten dienste van haar, die hem hetzelve zoo wonderlijk gered had. De ouders, om de gedachtenis van deze gelukkige gebeurtenis te vereeuwigen, offerden aan de kerk van de paters Garmelieten een misgewaad van eene kostelijke stof, omzet met rijke borduursels, het antependium van het altaar verbeeldde de geschiedenis met dit latijnsch opschrift: T)e ove leonis, libera me, Domir.e: Heer, verlos mij uit den muil des leeuws.
(Chronographia sacra Brabautirc.)
428
DERTIGSTE OAG.
OEFENING.
Neem de heilige gewoonte aan, van gee-nen dag door le brengen zonder iets van uw rozenhoedje te lezen: wanneer men er dagelijks twee tientjes van leest, eindigt menden rozekrans in ec.ne week Laat u in het broederschap van den Piozakrans en iu dal van het Scapulier inschrijven.
DE AI.LEUH. MAA.OD, KONINGIN DER ENGELEN.
Ik weet niet, beminde Theotimus, of gij aandacht genomen hebt op do wonderbare orde, welke de goddelijke quot;Voorzienigheid in het werk onzer heiligmaking en zaligheid volgt. Helaas! wat wij er van kunnen ontdekken, is niets, in vergelijking van hetgeen ons zal aangetoond worden in hot llclit der eeuwigheid. Maar dit weinige is toereikend om onze verwondering op tc wekken. Uit de aanbiddelijke Drievuldigheid, als uit hare bron, vloeijen al de genaden der zaligheid. De Godmensch, onze goddelijke Zaligmaker, heeft ons dezelve door zijnen dood verdiend, en de schat, welken hij ten prijze van al zijn bloed bekomen heeft, is zijn eigendom of eerder die van al de menschen geworden, die hunne toevlugt tot denzelven willen nemen. De uitdeellng en uitreiking der eigendommen, welke die staat in zich besluit, is aan
429
MAAND VAN MARIA.
Maria toevertrouwd; zij put daar voor ons die hemelsche hulpmiddelen uit, welke zij ons laat toekomen dooi' die geesten, welke de H. Paulus bedienaars noemt, op aarde gezonden voor de dienst hunner Koningin, of, om beter te zeggen, voor de dienst der men-schen geroepen, om eens met hen deel in de eeuwige erfenis te hebben. Wonderbare bestiering van onze heilige godsdienst! Naau-welijks zijn onze gebeden,onze goede werken geëindigd, of zij worden door de beminnelijke beschermers ontvangen, zij dragen dezelve tot haar, die hunne Koningin en onze Moeder is; zij ondersteunt ze door de hare en biedt ze haren Goddelijken Zoon aan; onze gebeden alsdan volmaakt en op zekere wijze door de vereeniging met de verdiensten van den Zaligmaker vergoddelijkt, branden als een aangename wierook op het gulden altaar, hetwelk de heilige Joannes in den hemel gezien heeft, zij verhellen zich als eene aangename reukoft'erande in de tegenwoordigheid der allerheiligste en alleraanbiddelijk-ste Drievuldigheid
GEBED.
Overweginr/.
Men moet altijd bidden en onophoudelijk bidden; dit zijn de woorden van onzen Heer: Oportet semper or are, et non de ficer e. (1) Beminde Theotimus, let wel op de uitdruk-II) Luc. xviii, l.
430
DERTIGSTE DAG.
431
kingen van onzen Heer; hij zegt niet, het is goed, het is voordeelig, prodest; het is gevoegelijk, het is behoorlijk decet; maar raen moet, het is noodzakelijk, oportet. De Heer is niet tevreden geweest met ons die noodwendigheden des gebeds door zijne woorden in te boezemen, hij heeft ons dezelve door zijne voorbeelden aanbevolen. Want, gelijk het Evangelie zegt, hij verwijderde zich dikwijls van de menigte, hij zocht de eenzame plaatsen om te bidden, hij bragt zelfs dikwijls de nachten door in het gebed, niet omdat hij de hulp des Hemels moest afsmeeken, maar omdat wij allen ten hoogste noodig hebben onze toevlugt tot het gebed te nemen, en dat hij er ons door zijn voorbeeld te beter de onvermijdelijke noodzakelijkheid van wilde doen gevoelen. Ja beminde Theotimus, het brood is minder noodzakelijk voor het leven des ligchaams, dan het gebed voor het geestelijke leven. Zonder het gebed is het onmogelijk de bekoringen te overwinnen, onmogelijk in de zonde niet, te hervallen, onmogelijk er weder uit op te staan, indien men het ongeluk gehad heeft van er in te vallen, en bij gevolg onmogelijk in den Hemel te komen; men moet gewis zonder het gebed verloren gaan. Inderdaad, wat is eene ziel, die niet bidt! Een soldaat zonder wapens, te midden eener menigte vijanden, woedend om hem te dooden, een stuurman, die op eene onstuimige zee vaart met een schip zonder riemen, zonder zeilen en zonder
MAAND VAM MARIA.
432
roer; eene stad, die van allen kanten belegerd is, en welker muren zonder verdedigers zijn... Wee mij dan, indien ik niet bidt! mijn ondergangjis zerker. Indien de oefening, des gebeds volstrekt noodzakelijk is, voegen wij er dan nog bij, dat zij niet minder gemakkelijk is. Wat is er toch ligter dan te vragen? Het is een geheim, dat iedereen kent: een kind dat naauwelijks stamelt, kan reeds vragen, en hierin is het zoo welsprekend als de bekwaamste redenaar. Om wel te bidden is het genoeg zijne ellende wel te kennen. Welke ongelukkige is niet in staat om te zeggen: Heer, heb medelijden met, mij, heb deernis met etnen behoeftige, meteenen ongelukkige, die aan alles gebrek lijdt. Hetgeen nog meer tot het gebed moet aanmoedigen, is deszelfs krachtdadigheid O! indien het, om de gunst van eenen koning der aarde te bekomen, genoeg was, dezelve te verzoeken; welke vurigheid, welke drift zou men niet zien in de eerzuchtige wereldminnaars ! Zou men hen wel moeten aansporen om hunne smeekschriften tot voor den troon van den vorst te doen komen ? Vraagt en gij zult bekomen, klopt en u zal open gedaan worden. De godspraak is uitdrukkelijk; en wij weten, dat degene,gt;die dezelve uitgesproken heeft, zoo min ons als zich zeiven kan bedriegen. De gebeden, die schijnen verworpen te worden,zijn dikwijls degenen, die God op de gunstigste wijze verhoort, vermits hij ons, in plaats van de zaken, welke wij vragen, anderen verleent, die oneindig beter
DERTIGSTE DAG
zijn. Eindelijk, wat zal ik nog meer zeggen Theotimus? Dat het gebed het welbehagen van het hart van God is. dat hij gaarne lastig gevallen wordt dat de monarch des Hemels niet gelijk is aan de vorsten der aarde, bij wie men de dagen en uren van gehoor muet afwachten. Bij u, Heer, wordt men ten allen tijde ontvangen, gij geeft alle uren van den dag en den nacht gehoor, en nooit zijt gij vermoeid. Gij noodigt en zet al de ongeluk-kigen aan om hunne toevlugt tot u te nemen: Venite ad me omnes qui lahoratis et. onerati estis et ego reficiam vos. (1)
Indien gij mij nu vraagt, welke de hoedanigheden van het gebed zijn, ga ik dezelve aantoonen. Het gebed moet gedaan worden: 1° in den naam van Jesus Christus, 2° met aandacht, 3° met vertrouwen, 4» met volharding.
433
1°. In den naam vanJesus Christus. Die voorwaarde is uitdrukkelijk. Al wat gij in mijnen naam vragen zult, zegt de goddelijke Meester, zal mijn Vader u geven. Welnu, bidden in den naam van Jesus Christus, is bidden overeenkomstig met hetgeen de naam van Jesus Christus beteekent, is vragen hetgeen ons kan zalig maken, of voor zoo veel het ons zalig is; hij dan, zegt een heilige leer-aar, die iets vraagt, dat niet kan overeenkomen met zijne eeuwige zaligheid, vraagt in den naam van den zaligmaker niet. Ziedaar 'vaarom de tijdelijke goederen niet moeten
fli Luc. XI. 9. 43
19
MAAND VAN MARIA
gevraagd worden, dan voor zoo veel zij geen beletsel zullen stellen aan de zaligheid die de eenige noodzakelijke zaak is.
2°. Bidden met aandacht. Het gebed is eene verheffing des harten tot God. Hoe kan men zeggen, dat het hart lot God verheven is, wanneer de geest vrijwillig verstrooid is: wanneer hij bezig is met zorgen, zaken, voorwerpen en ijdeie inbeeldingen, met een woord, wanneer hij geheel tot de schepselen geneigd is en geen geweld doet om zijnen Schepper te zoeken? De onvrijwillige verstrooidheden verminderen niets van de verdiensten onzer gebeden; maar degenen, die niet verworpen worden, en des te meer degenen, die men aanvaardt en voedt, beleedi-gen de goddelijke Majesteit. Zou men aldus lot eenen aardschen vorst spreken? Degenen die aldus bidden, zouden zich de woorden van den profeet Jeremias moeten herinneren: Vervloekt zij hij, die hel werk Gods arglistig doet! Maledictus qui facit opus Domini fraudulent er. (1) Hel is niet genoeg te zeggen, dat dergelijk gebed niet verhoord wordt, men moet zeggen, dat de verontwaardiging van den Heer opwekt.
Beminde Theotimus, hier zou ik u moeten spreken van hel gebed, dat men het inwendige gebed noemt, en waartoe de tong en de lippen niet noodig zijn; dit is het volmaaktste, het voordeeligste, en ik zou mogen zeggen het ononlbeerlijkste; want volgens het
(1) Jer. XLVin, to.
434
DEHTICJSTE DAG.
gevoelen der heilige leeraars, is het zonder de hulp 'der overweging, dat is van het inwendige gebed, onmogelijk niet alleen eeni-gen voortgang in de deugd te doen, maar zelfs er in te volharden. Een kwartier uurs aan die heilige oefening besteed, zou voor u beter zijn dan een uur, dat gij zoudt doorbrengen met eene menigte mondgebeden te storten. Ik bevredig mij met het u aan te wijzen: bid den Heer, dat hij u het verlangen verleene. om dit gebed wel te kennen, en bovenal het voornemen doet maken om er een gewoon gebruik van te maken.
3quot;. Met vertrouwen. De eerste voorwaarde, welke onze Zaligmaker van degenen, die hunnen toevlugt tot hem namen, vereischte, was het vertrouwen. Gelooft, zeide hij hun, dat gij uw verzoek zult bekomen, en gij zult het waarlijk erlangen: Credits quia accipie-tis et evenient vobis (1). De maat van ons vertrouwen is gewoonlijk de maat van de milddadigheid des Heeren. Maar zoo zeer het vertrouwen hem eert, zoo zeer is het mis trouwen hem ook beleedigend; dus dat diegene, die twijfelt en mistrouwt, zegt de heilige Jacobus, zich niet inbeelde, dat hij iets van God zal verkrijgen; en waarom ? Uindat hij de vaderlijke gesteltenissen van Gods hart, de belofte van Jesus Christus, en de liefde welke die goddelijke Zaligmaker voor ons heeft, ontkent.
4quot;. Eindelijk bidden met volharding. De
(1) Matth. x, 22.
435
MAAND VAN MARIA.
Heer wordt gaarne gevraagd, gepraamd, en op zekere wijze lastig gevallen; ziedaar, waarom hij zoo dikwijls uitstelt ons te geven hetgeen wij hem vragen. Dit uitstel is geene ■weigering, het is eene beproeving; hij wil daardoor de vurigheid onzer begeerte vermeerderen, onze trouw beproeven, ons den prijs zijner gaven doen begrijpen en ons aandachtiger maken om dezelve te bewaren. Verlies dan nooit den moed, Theotimus; het oogenblik, waarop gij zoudt ophouden te bidden, zou misschien datgene zijn geweest, kortom, wees dezen grondregel indachtig: Het gebed vraagt, en de volharding bekomt.
VOOR BE KL 13
Het is aan het gebed, dat de H. Franciscus de Sales, toen hij zijne eerste studiën deed, de verlossing eener zoo wreede als gevaarlijke bekoring verschuldigd was. Hij had het voornemen gemaakt om belofte van eeuwige zuiverheid te doen, en hij volbragt dezelve in een der kerken te Parijs. Welhaastliet de Heer den duivel toe, om den trouw van zijnen dienaar te beproeven, en hem met de schrik-kelijkste aller bekoringen aan te vallen; de helsche geest begon met zware duisternissen in zijne ziel te verspreiden. In dien staat van duisternis, maakte de onrust zich meester van zijn hart, eene geweldige ontsteltenis volgde dadelijk op den diepen vrede, welken hij tot dusverre genoten had. De dorrighe-den voegden zich bij de onrust, en maakten
430
DERTIGSTE DAG.
hem ongevoelig voor het hartroerendste, dat hij lezen of hooren kon. De vijand der zaligheid nam die gesteltenis te baat, om hem te doen gelooven, dat al, wat hij voor God deed, onnuttig en zijne eeuwige verdoemenis vastgesteld was. De jonge Franciscus werd met al den schrik bevangen, welken eene ziel, die den Heer vreest en bemint kan lijden op de gedachte dat zij van het getal der verworpelingen zou zijn. De onrust van zijnen geest en de ontsteltenis van zijn hart dompelden hem in eene diepe zwaarmoedigheid; hij bragt de dagen en nachten door met weenon en zuchten: zijn ligchaam ,alhoewel kloek en sterk, bezweek eindelijk onder eene zoo harde beproeving; hij werd zeer mager, alles kondigde eene inwendige kwaal aan, die hem langzamerhand verteerde, en welhaast deden de hevige pijnen, welke hij in al zijne ledematen gevoelde, bijna aan zijn leven wanhopen.
Zijn leermeester, die hem als zijnen zoon beminde, wist niet, wat van dien beweenens-waardigen staat te denken: hij zocht er te vergeefs de oorzaak van, hij vroeg ze hem vruchteloos. De schaamte, welke de zieke zelf daarover had, belette hem dit kenbaar te maken; niets scheen hem schrikkelijker dan te belijden, dat hij een verworpeling was. Maar God, die deze bekoring niet toegelaten had dan om te beproeven, om hem het mistrouwen van zijne krachten in te boezemen, en hem in de ootmoedigheid te versterken.
437
MAAND VAN MARIA.
438
verloste hem zelfs zonder de menschelijke hulp. Hij gaf hem het verlangen in, van naar de kerk weder te keeren, waar hij de belofte van zuiverheid gedaan. Het eerste voorwerp, dat hij zag, was het beeld der heilige Maagd. Dit wekte het vertrouwen op, dat hij altijd op hare magtige voorspraak gehad had; hij wierp zich ter aarde, en zich onwaardig achtende om zijne toevlugt tot den God aller vertroostingen te nemen had hij haar hem de verlossing van de pijnlijkheid, waarmede hij overvallen was, te bekomen, en voor hem van zijne goedheid te verwerven, hem ten minste uit geheel zijn hart gedurende zijn leven te mogen beminnen, vermits hij ongelukkig bestemd was om hem na zijnen dood eeuwig te haten. Een zoo zeer van de gevoelens van eenen verworpeling verwijderd gebed, werd verhoord: op hetzelfde oogenblik scheen hem, dat er een gewigt, hetgeen hem bezwaarde, van zijn hart weggenomen werd. Terstond bekwam hij de kalmte des gerooeds en den vrede des harten weder; zijn ligchaam zelf werd die verandering gewaar, en hij keerde in zoo goeden staat weder naar huis, dat zijn leermeester en zijne vrienden meer dan ooit bedacht waren om te weten wat zijne kwaal mogt veroorzaakt en wat hem zoo schielijk mogt genezen hebben. Francis-cus maakte geene zwarigheid meer in hun het een en ander bekend te maken; en zijne vrienden beleden, dat zij geenszins getwij-feld hadden of eene geweldige drift had hem
DERTIGSTE DAG.
tot den ellendigen slaat gebragt, waarin zij hem gezien hadden. Zijn leermeester voegde er bij, dat hij te vergeefs alle moeite aangewend had, om er de oorzaak van te ontdekken; hij berispte hem over de valsche schaamte, die belet had hein bekend te maken wat er in zijn hart omging, en deed hem beloven in het toekomende zooniet meer te handelen. Doch Franciscus had nooit dergelijk vertrouwen meer noodig; de vrede welke hem weergegeven was, werd niet meer gestoord, en hij genoot sedert dien tijd steeds de gelukkige rust, welke de heilige Maagd hem verworven had.
«Vragen wij die genade, zegt de heilige Bernardus, door de voorspraak van Maria, vermits zij alles, wat zij vraagt, verkrijgt, en dat hare gebeden niet kunnen verworpen worden. Geene genade daalt uit den Hemel op de aarde zonder te gaan door de handen van Maria.quot; De H. Bernardinus van Senen noemt Maria de uitdeelster aller genaden. »0 Maria, roept de H. Ildephonsus uit, de Heer heeft in uwe handen al de goederen willen stellen, welke hij voor de menschen bereid heeft, en daarom heeft hij al de schatten en alle rijkdommen der genade toevertrouwd.quot; Bernardinus de Bustus verzekert, dat deze verhevene Koningin meer verlangt ons gunsten te bezorgen, dan wij wenschen dezelve te ontvangen. Ook hebben de geloovigen van alle tijden en van alle landen, in al hunne noodwendigheden,in alle ramspoeden, hunne
439
MAAND VAN MARIA.
toe\Iugt tot Maria genomen. Ziehier twee voorvallen, welke de geschiedenis der stad Doornik verhaalt.
Ten jare 1092, veroorzaakte eene ijsselijke pest te Doornik en in de omliggende plaatsen eene groote verwoesting; de ziekte werd het brandend vuur of Sint Anloniusuuur genoemd. De kwaal kleefde zich vast aan de voeten en handen, brandde het vleesch en de beenderen die allengskens verteerden, alsof men er vuur opgelegd had. Zij, die het eerste te Doornik met die afgrijselijke ziekte besmet werden, keerden hunne oogen tot haar, welke de heilige Kerk de hulp dei-Christenen noemt; zij deden zich naar de Kerk van O. L. V. dragen, om hunne genezing door de voorspraak van de allerheiligste Maagd af te smeeken. Velen onder hen werden genezen, ofschoon de ziekte in het eerst ongeneeslijk scheen, en er geen kranke elders van opkwam. Deze genezingen maakten de kerk van O. L. V. zoo vermaard, zegt de geschiedschrijver van Doornik, dat degenen, door deze ziekte aangerand waren, in menigte van twintig mijlen in den omtrek er zich deden heen voeren. Hoe ruim de hoofdkerk ook ware, zag men dezelve welhaast gevuld met zieken, die er eenen onverdragen stank verwekten. Het kapittel werd genoodzaakt te bevelen, dat zij, aan wie men het gebrande lid afgezet had en aan wier gezondheid men wanhoopte, zouden vervoerd worden naar de barakken, welke men omtrent
440
DERTIGSTE DAG.
de kerk opgerigt had. Alstoen vergaderde de
Bisschop Radbodus,een der waardigste kerkvoogden, die den bisschoppelijken stoel van Doornik bekleed hebben, getroffen door de beweenhjke uitwerksels dezer schrikkelijke ziekte, het volk in de kerk van O. L. V., en wekte hetzelve tot boetvaardigheid op, als het eenigste middel om Gods gramschap te stillen. Na zijne redevoering, die al de aanhoorders bewoog, gebood hij eene vaste van acht dagen en eene algemeene processie tegen den feestdag van de H. Kruisverheffing. De processie, in welke de Bisschop en al het volk blootvoets ging, geschiedde met eenebuitengewonegodsvrucht; zij ontwapende Gods gramschap en deed de geduchte plaag ophouden. Deze processie is ieder jaar op den feestdag van het H. Kruis vernieuwd geweest, tot dat het oude kapittel vernietigd werd. Sedert het concordaat heeft zij plaats op den zondag na den 14 September. Zij was eertijds zoo vermaard, dat men dezelve dikwijls gevolgd zag van meer dan honderd duizend vreemdelingen, die te Doornik op dien dag van al de omliggende provinciën aankwamen.
Dit is bijna geheel getrokken uit het verhaal van den abt Heriman, die, volgens den geschiedschrijver van Doornik,inzijnejongheid dezen rampspoed, als ook de oprigting dezer processie te Doornik, met eigen oogen heeft kunnen zien.
De geschiedschrijver voegt hierbij, dat de 43 19.
441
MAAND VAN MARIA.
oude akten der kerk van Doornik de allerheiligste Maagd noemde de Oppervorstin van Doornik bij uitnemendheid, deBewaarsteren de ganschbijzondere Moederharer inwoners. Superlativa civitatis Tornacencis Domina, ejusque Custos ct hahitantiurn Matersingn-larissima.
Georgius Colvener, kanselier dor universiteit , verhaalt in een werk, dat alles behelst wat de glorie der allerheiligste Maagd kan opluisteren, dat, toen in het jaar '1340,destad Doornik door de Engelschcn belegerd werd, de inwoners wreedelijk doJr den honger gekweld werden, en zij maar ten hoogste voor drie dagen levensmiddelen meer hadden. In dezen uitersten nood wendden zij zich weder tot de allerheiligste Maagd, en gaven een klaarblijkend bewijs van de opperheerschappij, welke zij in haar erkenden. Zij namende sleutels der stads poorten, en de geestelijkheid aan hun hoofd, begaven zij zich al biddende naar de hoofdkerk ; daar legden zij do sleutels voor het beeld der allerheiligste Maagd, en stelden zich, hunne kinderen en al hunne bezittingen, onder de bescherming van Maria. Hunne gebeden werden verhoord. Den volgenden nacht brak het leger der En-gelschen, door eenen schielijken schrik bevangen, het beleg van Doornik op.
Ziehier nog een voorbeeld, onder duizende gekozen, van de krachtdadige hulp, welke de allerheiligste Maagd dengenen verleent, die haar met vertrouwen aanroepen.
442
ÜERTIGSE DAG.
In het jaar 1405 , begaf zich Joannes van Sampenoy, geboortig van Epernay, naar de stad Halle, waar hij eene belofte ging volbrengen. Onderweg werd hij door twee reizigers, Nicolaas Baren en Petrus Norman aangesproken, die zich als kooplieden uitgaven, en zeiden, dat zij voor hunne zaken ook naar Halle gingen. Inderdaad bevond hij zich in het gezelschap van twee dieven. Bij hunne aankomst te Avesnes werden de twee gewaande kooplieden gevangen genomen en aan het geregt overgeleverd.
De beschuldigden bekenden verscheidene diefstallen en eenen moord bedreven te hebben , ten zelfden tijden wezen zij Sampenoy als hunnen medepligtige aan. Deze ongelukkige werd met zijne belichters in de gevangenis geworpen. Als Nicolaas op het punt was van zijne strafte ondergaan, verklaarde hij door de wroeging zijns gewetens gepraamd dat Sampenoy onschuldig was; Petrus, integendeel, hield de beschuldiging staande; de regter dezelve voor waarachtig aanziende, verwees Joannes, zoowel als de twee anderen, ter dood. Daar Sampenoy niet ophield van zich te verdedigen, en beweerde, dal hij valscli beschuldigd was, wekte de regter, door eeu gevoel van medelijden voor zijne ziel geraakt, de omstanders op, om voor hem te bidden, ten einde hij vóór zijn sterven tot inkeer zoude komen. »Neen, neen, riep Joannes uit, maar dat iedereen, die hier tegenwoordig is, voor mij den bijstand van O. L. V. afsmeeke,
443
MAAND VAN MARIA.
welke ik ging dienen; ik beroep mij op hare barmhartigheid: dat zij mij onder hare bescherming neme!» Zoodra hij ophield met spreken, maaktedebeul zich gereed om hem aan de galg te knoopen, en stelde alles in het werk om zijnen dood te verhaasten, maar al zijne pogingen vermogtenniets tegendehulp van Maria. Toen Joannes aan de galg hing, ademde hij zonder beletsel, alsof eenebovennatuurlijke magt hem ondersteund, en den knoop , welke hem verworgde, losgemaakt had. Dit duurde alzoo een geheel uur, wanneer Joannes de Selles, edelman, vermaard om zijne deugden, den regter verzocht, hem dien onschuldige te schenken, of liever hem aan de Koningin des hemels te geven, welke hem onder hare bescherming genomen had.
De regter reeds tot medelijden geneigd, deed den lijder ontbinden, welke zich voor de voeten van den edelman, zijnen verlosser, nederwierp: deze weigerde die teekenen van dankbaarheid en zeidetot hem: «Mijn vriend zet uwe reis naar Halle voort, gelijk gij beloofd hebt, dank de Moeder G ods, die u van quot;den dood verlost heeft, en bid voor mijne zaligheid.»
(Geschiedenis van O. L. V. van Halle, door P. Claudius Maif.larc.)
OEFENING.
Neem in uwe bekoringen altijd uwe toe-vlugt tot het gebed, en maak dezelve aan uwen zielbestierder bekend. Aanroep , in al uwe geestelijke en ligchamehjke noodwendighe-
444
EEN EN DERTIGSE DA-G. 445
den, met vertrouwen den bijstand der allerh. Maagd; stuur haar dikwijls ditschoonegebed toe.
Subtuumpraesidium confugimus,sancta Dei Genitrix, nostras deprecationes ne des-picias in necessitatibus nostris, seda peri-culis cunctis libera nos semper, Virgo gloriosa et benedicta.
Onder uive bescherming nemen wij onze toevlugt, o heilige Moeder Gods, verstoot onze gebeden niet in onzen nood, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o glorierijke en gezegende Maagd!
EEN EN DERTIGSTE DAG.
Lezing tot slot van de Maand van Maria.
VOLHARDING IN DE GODSVRUCHT TOT DE HEILIGE MAAGD.
Wie tot bet einde zal volhard hebben, zal zalig zijn: Qui perseveravit usque in /mem, hie salvus erit (1). Beminde Theotimus, ik durf die uitspraak van den heiligen Geest op de godsvrucht tot de onbevlekte Moeder Gods toepassen. Ja, o heiligeMaagd, mogen wij met eenen uwer grootste dienaars, den heiligen Alphonsus de Liguori, zeggen. Ja, indien ik volhard in u te dienen, u te beminnen enu te leiden, dan ben ik van mijne zaligheid verzekerd. Hetgeen ik te vreezen heb en waarlijk
(1) Matth, x, 22.
MAAND VAN MARIA.
vrees, o mijne heilige Moeder, is niet, dat gij mij eerst zult verlaten, maar dat ik, ongelukkige en ondankbare, allengskens uwe dienst zal begeven. Helaas! bemindeTheotimus, hoe bewcenlijk is de onstandvastigheid van het menschelijke hart! Saül heeft wel begonnen, iudas heeft vjel begonnen, Tertulianus heeft wel begonnen, doch zij hebben slecht geëindigd ; en in de zaak der zaligheid berust het einde, dat alles beslist. Ongetwijfeld, wel beginnen is eenen grooten stap doen voortgaan, is zich bijna van de volharding verzekeren: doch dit niettegenstaande zullen wij nooit het regt hebben van in volle gerustheid te leven. Hoe velen zijn er onder de dienaars van Maria, welke de hand aan het werk geslagen en daarna achterom gezien hebben! Hoe velen, die eertijds vastten ter barer eere, en thans niet meer! Hoe velen, die het scapulier droegen, en nu niet meer! Hoe velen,die op al hare feestdagen communiceerden, en nu niet meer! Hoe velen, die den rozekrans lezen, en nu niet meer! Hoe velen, die ledematen van hare broederschappen en vergaderingen waren, en er nu geen deel meer van maken! Laat ons een oogenblik besteden, beminde Theotimus, om de oorzaken onzer onstandvastigheid in de dienst van de Koningin der Heiligen te onderzoeken, en te gelijk de krachtige beweegredenen te overwegen , die ons voor altijd aan Maria zouden moeten hechten.
10. Oorzaken onzer onstandvastigheid in
446
EEN EN ÜERTIGSE DAG.
447
de dienst van Maria. De wereld is een schouwburg, waarop het tooneel gedurig verandert; zij is eene snelle rivier, die altijd voortvloeit en nooit stil staat; indien men zich aan de voorbijvliegende en wegvlugtende wereld vasthecht, moet men zich noodzakelijk medeslepen ; daarbij komt het, dat men zoo ligt de dienst van Maria verlaat. Welis waar, dat wij in al onze noodwendigheden onze toevlugttot hare vermogende bescherming nemen: een zieke aanroept haar, om zijne gezondheid te herkrijgen, een matroos, om de schipbreuk te ontkomen, een misdadige, om zijnenregter te bewegen, een arme, om in zijneellende geholpen te worden; maar de godsvrucht duurt niet langer dan het gevaar en de verdrukking. Waarom die wisselvalligheid in de dienst van Maria? Omdat men lafhartig en traag is. Gij zult eene menigte menschen vinden, die wei willen zalig worden, indien het hun niets kost; die alle godvruchtigheid zullen willen oefenen, als het hun niet lastig valt. De godsvrucht tot de heilige Maagd behaagt hun nog al; zelfs zeggen zij, dat die naar hunnen zin en smaak is. De hoop om voor eene kleine dienst, die men haar bewijst, den Hemel te bekomen, zal magtig genoeg zijn om hen in hare congregatiën en broederschappen te doen treden, maar alsmen uit eeren geweten zich verpligt ziet, zich van vele dingen te onthouden, daar men zich te voren in toegaf, dan komt de afkeer. Mijn God, hoe lastigzijn die devotiën! zegt men; hoe dikwijls moet
MAAND VAN MARIA.
men te biechten gaanlhoe moeijelijk en lastig is het zoo vroeg op te staan? kan men niet zalig worden zonder deel te maken van al die broederschappen, zonder al die godvruchtige oefeningen te onderhouden? Ja, ongetwijfeld kan men zonder dit zalig worden; maar bekennen wij ook dat, met van die broederschappen niet te zijn,met nietsanders te willen doen dan hetgeen volstrekt ter zaligheid noodzakelijk is, men menigmaal vergeet hetgeen geboden is, en alzoo verloren gaat.
Eene derde oorzaak dier onstandvastigheid, is de woede van Lucifer legen de godsvrucht tot de heilige Maagd- Maria is het werktuig onzer verlossing geweest; door hare bemiddeling, zegt de heilige Bernardus, wordt de Hemel vervuld; de hel overwonnen, de aarde geheiligd en worden de menschenzalig,door haar dalen de goddelijke genaden in o vervloed op ons neder. Is het dan wonder, dat satan tegen haar door eenen onverzoenlijken haat ingenomen is, en hij de godsvrucht tot haar in de zielen tracht te vernietigen? Wat ons aangaat, beminde Theotimus, dat die woede van onzen vijand voor ons eene rede zij , om in die heilzame godsvrucht te volharden.
2°. Beweec/reden voor de volharding ter zaligheid. Terwijl ik mij onwederroepelijk aan de dienst vanMariahecht, zalik debooze inzigten des duivels, de gruwelijke hoop van dien boozen en wreeden geest verijdelen. Ach! ik wil zijn slaaf niet meer zijn gelijk ik zoo lang geweest ben.Zoo ik zijn slagtoffer niet ben
448
EEN EN DERTIGSTE DA.G. 449
geweest, zulks heb ik aan Maria te danken: ik wil dan uit erkentelijkheid volharden.
Ik wil volharden in de liefde totMaria,omdat ik er den vrede des harten gevonden heb. Helaas! o Moeder van barmhartigheid, hoe veel heeft uw arm kind geleden zoo langhet ver van u was! Wat al wroegingen! Eindelijk ben ik tot u wederkomen; ik schuil in zekerheid onder den koninklijken mantel uwerbescher-ming. Liever sterven, dan u nog te verlaten.
Ik zal volharden, wijl de tijd kortstondig is en de eeuwigheid zoo lang duurt. Beminde Theotimus, zullen wij beiden binnen een jaar in die eeuwigheid zijn? Op welken tijd en op welke plaats wij uit deze wereld ook vertrekken, dat echter onze bijeenkomst voor den troon van Maria zij! daar zal iku verwachten, indien ik het eerst vertrek; daar wil ik u komen vinden, zoo gij mij voorgaat. Laat ons van nu af tot dan en in afwachting altijd getrouw zijn in hare dienst: hoe weinig men ook doe, er gaat bij die Moeder van goedheid echter niets verloren. Wijden wij ons op nieuw aan hare dienst toe, en zeggen wij haar met al de gevoelens van liefde en vertrouwen :
O Maria, hoe menigvuldige zonden ik ook bedreven hebbe, kan ik echter geen mistrouwen van uwe goedheid opvatten. Weliswaar, ik ben verschrikt als ik mijne ongetrouwheden en ondankbaarheden overweeg; ik zeg dan in de bitterheid mijns harten: Het is met mijne zaligheid gedaan, er is voor mij geene
MAAND VAN MARIA
hoop meer; maar als ik de oogen hemelwaarts hef en u aanschouw als eene Moeder van barmhartigheid en als eene voorspreekster der zondaars, dan schep ik moed en krijg troostende hoop van het getal der uitverkorenen te zijn. Ja, heilige Maagd, na uwen goddelijken Zoon, stel ik al mijn vertrouwen op u ; door u keer ik mij tot Jesus; door uw vermogen en uwe voorspraak hoop ik genade en barmhartigheid van Jesus te bekomen Ach! indien mijne zaligheid maar van u en van hem afhing, zou ik in zekerheid zijn; want ik weet, dat hij de zondaars bemint, en u tot hunne voorspreekster gesteld heeft; maar hetgeen mij vrees aanjaagt, is, dat mijne zaligheid ook van mij afhangt, en dat ik mij van mij zeiven niet kan verzekeren, daar ik weet, dat ik de zwakste en onstandvastigste aller menschen ben.
O Moeder vol goedheid, heb deernis met mij, en gedoog niet, dat ik ooit uwe dienst vei late! Houd mij onder uwe bescherming, en bewaar mij onder het getal uwer dienaren; indien ik dool, breng mij op den regten weg weder; moet Ik strijden verdedigd mij ; ben ik zwak, versterkt mij,lijd ik schipbreuk, red mij; ben ik ziek genees mij; ontvang mijne ziel in uwe handen, en bied ze uwen Zoon in den tempel der glorie aan. Amen.
VOORBKKLD.
De eerbiedwaardige Joannes Berchmans (1),
(1) De eerbiedwaardige Joannes Berchmans, ge-
450
EEN EN DERTIGSTE D.VG. 451
van de societeit van Jesus, was van zijne kindsche jaren af tot het laatste oogenblik zijns levens, bezield met de teederste liefde tot de allerheiligste Maagd Maria Van zoo-dra hij konde dichten, maakte hij verzen ter hare eer; hij ging alleen, op gestelde dagen, haar zijne eeredienst bewijzen in de kapel van Scherpenheuvel. Deze kleine bedevaart was vergezeld met gebeden en aalmoezen, op welke hij aan de armen al de lekkernijen uitdeelde, welke men hem gaf. Hij was een der eerste leerlingen van het collegie, welke de Jesuiten te Mechelen openden, en werd er welhaast aangenomen in de congregatie van Onze Lieve Vrouw; ten uiterste verheugd van er zijne goede Moeder zoo grootelijks vereerd te zien, trok hij er zoo vele jonge lieden henen als het hem mogelijk was, om hun derzelver heilzame vruchten te doen genieten, en ten zelfden tijde het hof van de Koningin der Engelen talrijker te maken. Om met meer vrijheid van haar te kunnen spreken, deed hij eene openbare belijdenis, van haar geheel toe te behooren. «Ja, zei de hij met de vurigste liefde,, ik behoor haar toe, en zal haar tot het laatste oogenblik mijns levens toebehooren;quot; »en tot Maria verzuchtende, gij zijt mijne lieve beschermster, herhaalde hij, de beschermster van mijne ziel, van mijne studiën, van mijne
boren le Diest, sfad van Brabant, den 12 Maart 1599, trad ia de societeit van Jesus, den 14 September 1615, en stierf te Rome den 12 Augustus 1621 in geur van heiligheid.
MAAND VAN MARIA.
zaligheid, van mijne volmaaktheid, met een kinderlijk vertrouwen laat ik alles op uwe moederlijke goedheid berusten.quot;
Hij bad dagelijks het rozenhoedje, dat hij bij dag aan zijnen gordelriem, en des nachts om zijnen arm droeg; het ware onmogelijk al de godvruchtige oei'eningen op te sommen, welke hij met eene standvastige getrouwheid onderhield, voornamelijk des Za-turdags, die hem zoo aangenaam was, omdat deze dag aan de eer van Maria is toegewijd; deze dag was daarenboven die van zijne geboorte, van zijne intrede in de societeit van Jesus, zoo als hij ook die van zijne begrafenis geweest is: het was bijzonder des zaturdags, dat hij deze zoo schoone woorden herhaalde: »ik wil Maria beminnen, en zal nooit rust hebben, tenzij ik van onzen Heer eene tee-dere liefde tot zijne Moeder bekomen.quot; Als hij eene belangrijke gunst van zijne beschermster te vragen had, was hij gewoon dezelve op een papier te schrijven, met belofte van eenige gebeden te storten of eenige verstervingen ter harer eer te oefenen, waarna hij dit schrift aan een harer beelden vastmaakte en haar de zaak aanbeval. De Moeder Gods scheen behagen te nemen in de eenvoudigheid des harten en het vertrouwen van haren dienaar, met hem gewoonlijk toe te staan wat hij haar op eene zoo kinderlijke en teedere wijze verzocht.
Eene zijner spreuken was: »A1 wie Maria bemint, zal van God de volharding' bekomen.quot;
452
EEN EN DERTIGSTE DAC..
453
Ondervraagd door zijne medebroeders op zijn doodsbed, welke godvruchtige oefening zij aan de allerheiligste Maagd moesten opdragen, om haar aangenaam te zijn en hare bescherming te bekomen, antwoordde hij : ))de minste zaken, mits dezelve standvastig te onderhouden.quot; Qaidquid minimum du mode sit constans. »0! hoe vele zielen, die nu in de hel zijn, zegt de heilige Alphonsus de Liguorie, zouden zich zalig gemaakt hebben, indien zijn in de godvruchtige oefeningen, ter eere van Maria begonnen, volhard hadden !quot; Berchmans had het onschatbare geluk van in de godsvrucht tot de Moeder van genade, tot het laatsten oogenblik te volharden. Toen men hem aankondigde,dat zijn einde naderde, nam hij zijn kruisbeeld in de hand, wond er zijn rozenhoedje om, en voegde er het boek zijner regels bij : «ziedaar, zeide hij, de drie schatten, die ik de liefste in de wereld heb, en met welke ik gaarne wil sterven.quot; Schoone woorden, die den Christenen leeren, dat geheel hunne volmaaktheid gedurende het leven, en geheel hun troost in het uur des doods, in de liefde tot den gekruisigden Jesus, in de godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, en in de naauwkeurige onderhouding hunner pligten gelegen zijn. Zijn vertrouwen op Maria was onwankelbaar, »Ja, mijne allerheiligste Moeder, zeide hij den dag vóór zijnen dood, gij zijt geweest en zult mijne hoop tot het einde toe zijn: gij zult uit uwen moederlijken schoot, waarin
MAAND VAN MARIA.
ik geheel mijn leven als uw kind gerust heb, niet verwerpen.quot; Gedurende zijnen laatsten nacht, begon hij zelt'nog het Auemortsstó/a te zingen, en terstond en overgaande tot deze teerdere woorden; Monstra te esse Matrem, toon dat gij de Moeder zijt, bleef hij er op staan, om er al de zoetheid van te proeven. Pater Aligante, die hem bijstond, nam hieruit gelegenheid om hem tot de liefde van Maria op te wekken, en zeide hem, dat, terwijl hij haar in het leven bemind had, hij haar ook in den dood moest beminnen.quot; ik durf rnij niet vleijen, zeide de ootmoedige jongeling, haar naar behooren bemind te hebben, zulks zou mijn vurig verlangen geweest zijn; maar ik hoop van hare moederlijke goedheid, dat zij mij wel in dit uiterste oogenblik zal willen beminnen. — Is het niet waar, voegde er de pater bij, dat, zoo gij duizend harten hadt, gij die allen zoudt gebruiken om haar te beminnen ? »Ja, in waarheid antwoordde hij, indien ik duizend harten had,zou ik die alle aan hare liefde toewijden.quot; De oogen teederlijk gevestigd op het kruisbeeld, met het rozenhoedje in de handen, stierf hij onder het uitspreken der namen van Jesus en Maria, in den ouderdom van twee en twintig jaren en eenige maanden.
Onder de christene vorsten, roemruchtig door hunne eerbied en hunne liefde tot de allerheiligste Maagd Maria, hebben bijzon-lijk uitgemunt de doorluchtige hertogen Al-bertus en Isabella, souvereinen van Belgie.
Albertus, aartshertog van Oostenrijk, zoon
4o4
EEN EN DERTIGSTE PAO
van keizer Maximiliaan II, had zich van zijne
liindschheid af onder de bescherming van de Moeder Gods gesteld. Terwijl zijne broeders of zusters zich na de maaltijden vermaakten vond men hem dikwijls alleen bezig met de getijden van Onze Lieve Vrouw te lezen. Niets verzuimende om de kennissen te bekomen, die tot den hoogen rang, dien hij in de wereld moest bekleeden, noodig waren, oefende hij zich niettemin inde christeiijke deugden, diealleende groote vorsten maken. In den ouderdom van 41 jaren werd hij genoegzaam onderwezen bevonden,om aan het hof van Spanje tebekomen,waar zijn oom,Phi-lippus II, hem de regeringskunde leerde. De Paus GregoriusXII, onderrigt van de schoone hoedanigheden, welke Albertus bezat, zond hem den kardinaals-hoed.
Naauwelijks in Belgie aangekomen, waarvan hij gouverneur benoemd was, deed hij eene bedevaart naar Halle, welke plaats vermaard is door den toeloop der geloovigen, die er zich van alle kanten naar toe begeven om de Moeder Gods in haar wonderdoend beeld te eeren. Naar het voorbeeld van zijnen broeder, den aartshertog Matthias, offerde hij aan de kerk eene zilveren lamp van groote waarde, en bepaalde eene jaarlijksche rente om dezelve dag en nacht voor het beeld te doen branden. Op den standaard van het leger deed hij het afbeeldsel der heilige Maagd met dit opschrift stellen: Sub tuum prcesi-sidum confugimus, sancta Dei Genitrix: Heilige Moeder Gods, onder uwe bescher-
455
MAAND VAN MARIA.
ming nemen wij onze toevlugt; ook behaalde hij luisterrijke zegepralen over de vijanden, welke hij te bevechten had. Zijne dapperheid, schranderheid en voorzigtigheid bewogen den koning van Spanje om hem zijne geliefde dochter, deinfante Isabella-Glara-Eugenia, ten huwelijk te geven, die hem de bruidschat moest brengen de provinciën van Beigie en het graafschap van Bourgondië. Isabella werd geboren in het jaar 1566, tijdstip, waarop Belgen land, geplaagd door oproeren en inwendige oorlogen, de kloosters zag verwoesten, de kerken afbreken, de altaars neei -vellen, de beelden van Maria en der heiligen verbrijzelen en in het vuur werpen. God scheen deze doorluchtige vorstin van toen af bestemd te hebben, om de buitensporig-heden der ketters te dempen, en in dit land de godsvrucht tot Maria en de eeredienst der beelden te doen herleven.
Het welzijn van de godsdienst en van het Belgisch volk, konde alleen den aartshertog Albertus bewegen, om den wensch van zijnen oom te voldoen. Ofschoon hij in de heilige orders niet getreden was, stond hij echter met tegenzin de waardigheid van het kardinaalschap af, welks eereteekens hij aan de voeten van het beeld van O. L. V. van Halle nederlegde. Na deze plegtigheid begaf'hij zich naar Spanje om zijne bruid te halen; te Madrid gekomen, ging hij het vermaarde beeldj van O. L. V. van Atocha bezoeken, om de zegening des Hemels over zijn huwelijk af te smeeken. Vóór hunne plegtige intrede
456
Ki« K.N DEP.TKiSTIi HA tl
in Brussel, hielden de doorluchtige aartshertogen zich twee dagen te Halle stil, om God en zijne heilige Moeder, over hunne gelukkige reis te bedanken.
Het ware onmogelijk te beschrijven al hetgeen deze vorsten gedaan hebben om de onheilen te herstellen, welke de ketterij aan de godsdienst had toegebragt; zij hebben meer dan drie honderd kerken weèr opgebouwd of hersteld, welke de Calvinisten omgeworpen of verwoest hadden; niets was hun aangenamer dan den eersten steen der kerken te leggen. Inzonderheid waren zij genegen tot de heilige plaatsen, die door de eeredienst van Maria vermaard zijn; er is niet ééne, die zich niet over hunne mildda-; digheid kon beroemen. Zij zonden zelfs geschenken aan bijna al de kerken der wereld,
I waar de hei li ge Maagd op eene bij zondere wijs geëerd werd; onder anderen offerden zij aan O. L. V. van Lorette eenen buitengewoon : kostelijken mantel , die op meer dan dertig duizend dukaten geschat werd. Isabella had eenen bijzonderen eerbied voor het huis van Nazareth, dat, gelijk men weet, op eene wonderbare wijze uit het heiligLandovergebragt is in Italië in de nabuurschap der stad Reca-nati,te midden van een bosch,aan eene vrouw, metnameLoreta, toebehoorende, en waarvan, de stad haren naam ontleend heeft. Volgens het model van dit heilige huis, deed zij eene kapel bouwen in den omtrek van het klooster der ongeschoeide Garmelitessen,welke hunne waar de hei li ge Maagd op eene bij zondere wijs geëerd werd; onder anderen offerden zij aan O. L. V. van Lorette eenen buitengewoon : kostelijken mantel , die op meer dan dertig duizend dukaten geschat werd. Isabella had eenen bijzonderen eerbied voor het huis van Nazareth, dat, gelijk men weet, op eene wonderbare wijze uit het heiligLandovergebragt is in Italië in de nabuurschap der stad Reca-nati,te midden van een bosch,aan eene vrouw, metnameLoreta, toebehoorende, en waarvan, de stad haren naam ontleend heeft. Volgens het model van dit heilige huis, deed zij eene kapel bouwen in den omtrek van het klooster der ongeschoeide Garmelitessen,welke hunne 43 20
MAAND VAX MAUI A.
Hooglieden te Brussel geroepen hadden; eene andere bij de kerk der Miniemen,in dezelfde stad; eene derde bij het klooster van Groe-nendaal Zij was ten uiterste verheugd, wanneer zij vreemdelingen, toegelaten om de heilige overblijfselen van hare bidplaats te bezoeken, zag nederknielen voor een beeld van O. L. V. van Lorette, dat haar uit Italië gezonden was geweest. Een eeuwig gedenkstuk van den grooten eerbied dezer doorluchtige vorsten voor de Koningin des Hemels, is de schoone en prachtige kerk, welke zij te Scherpenheuvel hebben doen oprigten, waarvan de bouwing twaalf jaren geduurd heeft, en meer dan drie honderd duizend guldens heeft gekost. Daar was het, dat zij alle jaren, in de maand Mei of Junij, met geheel het hof heen gingen, om eene novene te doen ter eere van Maria. Zij waren ook ge woon jaarlijks eens of tweemaal O. L. V. van Malle te bezoeken.
Dagelijks lazen zij de getijden van Ü. L. V. en communiceerden op al hare feestdagen, op welke zij zich naar de kerk van O. L. y. van Laak-en begaven, liet was in deze heilige plaats dat de aarlshertog Albertus, alreeds ziek en gansch uitgeput van krachten, de bescherming en den bijstand van Maria, voor het oogenblik zijns doods, kwam afsmeeken. Het was de laatste maal, dat hij uit zijn paleis kwam. Volgens het verlangen, dat hij in dit bezoek getoond had , werd het beeld van O. L. V. van Laaken in de kerk van het groot Begijnhof te Brussel overgebragt, ten einde er eene plegtige novene te houden, ter eere
458
EEN ÉN JJEKTIGSTE DAÜ. 450
van de heilige Maagd, om haar het bestuur van Belgie na zijnen dood aan te bevelen. De infante Isabella woonde dezelve's morgens en ''s avonds bij, en den laatsten dag met het hof den adeldom en de magistraten, vergezelde zij het wonderdoende beeld, hetwelk, voorgegaan van vier honderd begijnen, met fakkels in de hand, plegtig naar de kerk van Laaken wedergedragen werd; zij had het beeld met een zeer kostelijk kleed, mantel en koninklijke kroon verrijkt.
Ora de inwoners van Brussel op te wekken, tot het dikwijls bezoeken van het heilige beeld,deed zij twee koninklijke wegen maken, die naar Laaken leidden, bezet inet boomen, waar zij van plaats tot plaats kapelletjesdeed oprigten , die de geheimen van het leven van Jesus en zijne Moeder verbeelden, om aan de godvruchtige pelgrims tot stof van overweging te dienen. Zij verwaarloosde niets om deze plaats aangenaam te maken; zij deed eene wandeldreef aanleggen, met eene dubbele rij boomen bezet, die van het portaal der kerk tot aan dn kapel der H. Anna leidt. Hier digt bij borrelde eene waterbron tusschen de wortelen van eenen wilg, aan welken het beeld van Maria's moeder hing. Zij deed er eene kostelijke fontein bouwen, met vijf stralen water, die de vijf wonden van den Zaligmaker verbeelden.
Na den dood van den aartshertogschepten de vijanden, welke hij had weten in te toornen, weder moed; maar de infante stelde tegen hen den vermaarden AmbrosiusSpinola.Zij wekte
MAAND VAN MARIA.
hem op, om dagelijks zijne foevlugt tot de heilige Maagd te nemen, met vijfmaal het Sub tuum prcBsidium te bidden, en hij herhaalde de luisterrijkste zegepralen, die hem als den eersten oorlogsman zijner eeuw deden aanzien. Ondertusschen verlangde Isabella naar den vrede; zij bad gedurig door de voorspraak van Maria om denzei ven, en opdat hare onderdanen hunne gebeden met de hare zouden vervoegen deed zij een beeld van de heilige Maagd plaatsen in het midden van den voorgevel van het Broodhuis op de Groote-Markt, met dit opschrift: Apeste, fame et bello, libera nos Maria pacis: Maria van vrede, verlos ons van pest, hongersnood en oorlog. Dit opschrift is vergezeld van het volgende jaarschrift, dat het jaar 1626 aanduidt; HIC VotUM paCIS pUbLIC/E eLYsa-beth ConseCraVIt. Hier wijde Isabella den wensch van algemeenen vrede.
In hetzelfde jaar deed zij met veel luister in de kerk der paters Augustijnen te Brussel, op het hoog-altaar, hetwelk zij bekostigd had, een wonderdoend beeld van O. L. V. plaatsen, welk men onttrokken had aan de heilig-schendende handen der ketters van Schotland (1). Nadat de stad 's Hertogenbosch, ten jare 1629, in demagt der Hollanders gevallen was, vlugtte een groot getal katholieken van deze stad naar Brussel, met zich nemende een beeld van de heilige Maagd,hetwelk dooreen groot getal mirakelen was vermaard. De in-
(1) Dit beeld, geëerd onder den titel van O. L,V. van Goed svcces, is geplaatst in de kerk van Finis terroe
460
EEN EN DERTIGSTE DAÜ,
fante Isabella deed hetzelve plaatsen in de kerk van den H. Gangericus: de kardinaal Ferdinandus, landvoogd, deed dit beeld later overvoeren naar de kerk van Gaudenberg, alwaar het vereerd werd onder den titel van Moeder van zoetheden.
Ter eere der negen feestdagen van Maria , had Isabella de gewoonte van op O. L. V. Boodschap, negen arme vrouwen ten middagmaal te ontvangen; zoodra men zich aan tafel had gezet, gaf zij haar water om hare handen te wasschen, diende haar met eene groote ootmoedigheid, en gaf haar na het middagmaal, eene aanzienlijke aalmoes, terwijl zij haar allen gulhartig omhelsde. Een duitsche vorst, getuige van deze uiterste zelfverloochening, welke de ware godsdienst alleen kan inboezemen, werd zoo hevig daardoor getroffen, da) hij de ketterij, in welke hij zich had laten wikkelen, afzwoer.
Deze godvruchtige vorstin waszeernaauw-keurig om alle dagen het rozenhoedje te bidden; zij droeg hetzelve gehecht aan de koord van het kleed der H. Clara, dat zij sedert den dood van Albertus droeg; zij vastte al de dagen voor de bijzondere feesten van Onze Lieve Vrouw. Des zaturdags, welke de H. Kerk bijzonder aan de eer van Maria toegewijd heeft, vergenoegde zij zich des avonds met eene coWatie. Deze godvruchtige oefening ■werd gevolgd door het hof, en zette zich voort door het land, tot zoo verre dat, volgens den geleerden Wichmans, het een spreekwoord geworden was: Dat hij, die des zaturdags
461
462 MAAND VAN MARIA.
niet vastte, de hulp van Maria niet noodiy heeft. Tot op den dag van heden wordt het gebruik, van des zaturdagsdes avonds maar eene collatie teneraen,in België door de ware godvruchtige huisgezinnen onderhouden.
De eeredienst van Maria, zoo onwaardig door de ketterij versmaad en gelasterd, herleefde in België door de zorg en het voorbeeld van Albertus en Isabella met eenen grooteren glans, dan zij ooit gehad had. Ook heeft men opgemerkt, dat gedurende die gelukkige regering, de H. Maagd er haar vermaak in genomen heeft, hare weldaden over dezelve uit te storten, en het vermogen harergebeden bij den Heer te toonen door de wonderbaarste en klaarblijkelijkste wonderen.
Justus Lipsius, een der uitstekendste vernuften en een der vermaardste letterkundigen der zestiende eeuw, werd te Overijssche geboren, een dorp, drie mijlen van Brussel gelegen. Van zijne teedere jaren af wijdde hij zich aan de dienst van Maria toe, nam haar voor zijne patrones, en in al de moeijelijkhe-den en gevaren des levens nam hij tot haar zijne toevlugt. Naar het voorbeeld van Joannes üamascenus, Bernardus, Thomas van Aquina, aanriep hij haar gedurig, opdat zij zich zoude gewaardigen hem in zijne studiën en zijnen arbeid te besturen. Om de beroerten in zijn vaderland ontstaan, te ontvhigten, begaf hij zich naar Duitschland; ongelukkig nam ïüj smaak in de gezindheden dor protestanten; te Jena en te Leiden onderwees hij de geschiedkunde met vele toejuiching. Gekweld
KKN EN 'DERTIGSTE DAG.
463
door de wroegingen zijns gewetens, verliet hij de protestantsche universiteit en verzoende zich met de Katholieke Kerk. Het schijnt zeker, dat hij eene openbare herroeping deed, die niet noodig scheen, omdat hij in geene omstandigheid het. geloof zijner vaderen verloochend had. Sedert dat tijdstip was hij een treffelijk Katholiek, zoo door zijn geloof als door zijn gedrag. Naauwelijks te Leuven aangekomen, waar hij eenen leerstoel aangenomen had, trad hij in de congregatie der allerheiligste Maagd Maria en woonde derzel-ver bijeenkomsten met ijveren naauwkeurig-heid bij; meer dan eens zag men hem van de tafel opstaan op het einde van den maaltijd, om niet te laat te komen. Zijne teodere godsvrucht tot Maria bewoog hem om de bedevaart van Halletedoen. Later ziek geworden zijnde beloofde hij er eene tweede maal heen te gaan. Zijne gezondheid werd hersteld. Hij haastte zich om zijne belofte te volbrengen, en hing voor het altaar zijner Weldoenster eene zilveren pen met een opschrift in latijn-sche verzen. Daarna bragt, hij het ontwerp ten uitvoer, hetwelk hij bedacht had in zijne eerste reis naar Hallo, vande geschiedenis van dit wonderdoende beeld te schrijven; hij gaf ook de mirakelen van O. L. V. vanScherpen-heuvel in het licht: hij was voornemens de historie van O. L. V. 'van Chièvres te beschrijven, maar de dood belette hem dit. Het was bijzonder in zijne laats'e stonden, dat zijne godsvrucht tot de Moeder Gods uitscheen. Toen pater Leonardus Lessius, die hem bij-
MAAND VAN MARIA.
stond, hem vroeg, welke onder al de daden zijns levens hem het meeste vergenoegen en vreugde schonk, antwoordde hij : «Hetgeen mij het meest verheugt en vertroost, is, mij te hebben doen aannemen in de congregatie dei-allerheiligste Maagd Maria;» daarna hief hij zijne half verstorvene oogen hemelwaarts, onder het uitstamelen der laatste woorden van de akte van toeheiliging, welke hij zoo dikwijls met behagen herhaald had;zeidehij met een levend vertrouwen en eeneaandoenlijke godsvrucht; »0 Moeder Gods, sta uwen dienaar bij in den strijd met geheel de eeuwigheid : verlaat mij niet in dit uur, waarvan de eeuwige zaligheid mijner ziel afhangt.»
Neen, Maria verlaat in het uur des doods diegenen niet, welke in hun leven de belijdenis gedaan hebben van quot;haar toe te behooren. Zij, weikeu beminnen,omijne Vorstin, roept de H. Bonaventura uit, zullen eenen diepen vrede genieten; nooit zal hunne ziel den dood zien. Wie u waardig zal geëerd hebben, zal uit uwe hand de eeuwige zaligheid ontvangen! »De H. Eleutherus (1) noemt Maria de ladder des Hemels, langs welke de glorie des Hemels op aarde is nedergedaald, om tot den Hemel de nederigheid der aarde te doen opklimmen. Facta est scala in qua gloria coelestis des-cendit ad inferiora quatenus humilitas ad coeli subveheretur altiora.
(Lerni. de annuit.)
OEFENING.
Doe,om deze maand van zaligheid te eindi-
(1) Bisschop van Doornik in de zesde eeuw.
464
EEN EN DERTIGSTE DAG.
gen, uwe opoffering aan de heilige Maagd. Bedien u daartoe, zoo gij wilt, van het gebed van den heiligen Aloysius van Gonzngua.
O Domina mea, sancta Maria, me in tuara benedictarn fidem, ac singularem castodiam, et in sinum misercordi» tu», hodie et quoti-die, et in hora exilus mei, animam meam et corpus meum tibi commendo; omnem spem et consolationem meam, omnes augusfias et miserias meas, vitam et finem vitae meoo, tibi commen doet committo; ut per tuam sanctis simam intercessionem, et per tua raerita, omnia mea dirigantur opera secundum tuam tuiqueFilii voluntatem. Amen.
H. Maria, mijne Oppervorstin, ik werp mij in den schoot uwer barmhartigheid, en stel mijne ziel en mijn ligchaamvandit oogenblik en vooraltijdonder uwe bewaringen bijzondere bescherming. Ik vertrouw en stel tusschen uwe handen al mijne hoop en troost, al mijne pijnen en smarten, mijn leven en deszelfs einde, opdat, door uwé heilige voorspraak en verdiensten, al mijne werken naar uwen en uws Zoons wil mogen bestierd en geschikt worden. Amen.
Om aan het decreet van Urbanus den V'II te Re-hoorzamen, verklaren wij dat de gebeurtenis-ie n weike in dit boek aangehaald zijn, enke! een men-schelijk geiag hebben, uitgenomen hetgeen door de heilige Roomsch-Katholieke Kerk en door den apos-tolischen Stoel bekrachtigd is,
43 ' SO
465
TOT DE ALLERHEILIGSTE DRIEVULDIGHEID.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld,
God H. Geest,
H. Drievuldigheid, één God,
Heer, die een geest zijt, en in geest en
waarheid wilt aanbeden worden, Heer, wiens godheid noch goud, noch zilver, noch steen, of zulks gelijk is. Heer, aan wien niemand gelijk is, en
buiten wien er geen God is.
Koning der eeuwen, die alleen van na-
tuurswege de onsterfelijkheid hebt, Groote God, uit wien alles voorkomt, en door wien alles behouden wordt. Heer, in wien wii leven ons bewegen en zijn.
Heer, die overal zijt, en wiens voorzienigheid boven alles is.
Heer, die zoo groot zijt, dat u geene gedachten kunnen begrijpen,
LITANIE TOT DE, ENZ. 467
Heer, wien geheel het aardrijk noch de
hemelen kunnen bevatten.
Heer, wien geen mensch gezien heeft,
noch zien kan,
Heer, wiens oordeelen ondoorgrondelijk en wiens wegen onnaspoorlijk zijn. Heer, voor wiens Majesteit wij maar
stof en asch zijn.
Heer, die doet al wat u belieft in den Hemel, op de aarde in de zee en in de afgronden,
Heer, die de harten der menschen in g uwe hand hebt, en dezelve neigt daar S; gij wilt, |
Heer, die een verterend vuur zijt, welks ° gramschap niemand kan wederstaan, c Heer, die een ieder naar zijne werken o vergeldt, S
Heer die alles in getal, gewigt en maat schikt,
Heer, die onze harten onderzoekt en
onze nieren doorgrondt.
Heer, die bemint al wat er is, en niets haat van al wat gij geschapen hebt. Heer, die de zonde der menschen om huune boetvaardigheid kwijtscheldt, Heer, die in uwe woorden waarachtig,
en in uwe beloften getrouw zijt.
Heer, die niet wilt, dat wij zullen vreezen , omdat gij, onze God en helper, met ons zijt.
Allerheiligste God, met wiens glorie geheel de aaide vervuld is,
LITANIE TOT DE
Heer, wien alle eer en heerlijkheid toekomt , ontferm u onzer.
Heer, die zelf het loon uwer dienaren zijt,
ontferm u onzer.
Wees genadig, spaar ons. Heer!
Wees genadig, verhoor ons. Heer! Van alle hoovaardigheid en opgeblazenheid des geestes, verlos ons Heer! Van alle onmatigheid en onzuiverheid, Van alle gramschap, nijd en kwaden
wil tegen onzen evennaaste. Van traagheid en van aardsche en ongeregelde droefheid,
Van gierigheid, die de wortel van alle kwaad is.
Door uwe onbepaalde almogendheid, £ Door uwe oneindige wijsheid, g-
Door uwe overvloedige goedheid, 31
Door awe ondoorgrondelijke alwetend- o heid en voorzienigheid, quot;
Door den diepen afgrond van de oor- k deelen uwer regtvaardigheid, ®
Door uwe volmaakte en onveranderlijke ~
gelukzaligheid,
In den dag des oordeels,
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat gij ons de genade wilt verleenen, om u uit geheel onze ziel, uit geheel ons verstand, en uit al onze krachten te be-beminnen, wij bidden u verhoor ons. Dat wij uwen H. Naam nooit ligtvaardig
gebruiken, wij bidden u verhoor ons. Dat wij de zon- en heiligdagen, die u zijn
468
AIXERH. DRIEVULDIGHEID. 469
toegewijd, in godsdienstige en andere goede werken mogen doorbrengen en heiligen, wij bidden u verhoor ons. Dat wij aan onze ouders en alle overheid, eer en gehoorzaamheid om uwent wil bewijzen,
Dat wij nooit het leven of de eer van
onzen evenmensch krenken,
Dat wij nooit iemand door onregtvaar- a digheid benadeelen, ^
Dat wij onzen mond van valsche getui- m genis en alle leugentaal zorgvuldig gquot; bewaren, 0
Dat wij de goederen der wereld niet g ongeregeld begeeren of beminnen, ? Dat gij onze harten tot het onderhouden uwer geboden wilt neigen, Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons, Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer.
Allerheiligste Drievuldigheid, hoor ons. Allerheiligste Drievuldigheid verhoor ons. Heer ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
LITANIE TOT DE E.gt;Z.
LAA.T ONS BIDDEN.
Alraagtige, eeuwige God! die uwe dienaars, door de belijdenis van het ware geloof, de heiligheid der eeuwige Drievuldigheid hebt doen kennen, en in de op-permagtige Majesteit geleerd hebt één Wezen te aanbidden; wij bidden u, dat wij door de standvastigheid van hetzelfde geloof bevrijd mogen worden van alle tegenspoed , door Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
470
TOT DEN HEILIGEN GEEST.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontterm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontterm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm
u onzer.
God H. Geest,
H. Drievuldigheid, één God,
H. Geest, die van den Vader en den
Zoon voortkomt.
Geest der eeuwige waarheid.
Geest van wijsheid en verstand,
Geest van raad en sterkte.
Geest van de vreeze des Heeren,
Geest van heiligmaking.
Geest van kracht, liefde en matigheid, Geest, door wiens ingeving de profeten
gesproken hebben,
H. Geest, wiens zalving ons alles leert, H. Geest, die de dolende zondaren bekeert ,
H. Geest, die uwe ware geloovigen van één hart en ééne ziel maakt.
LITANIE TOT DEN
H. Geest, die aan uwe kinderen den waren
vrijdom verleent, ontferm u onzer. H. Geest, die de dubbelhartigen en geveinsden ontvlugt,
H. Geest, die de ziel zijt van het ligchaam
der H. Kerk,
H. Geest, die ons de duisterheden van de H. Schrift door uwe H. Kerk verklaart ,
H. Geest, die de apostelen vervuld, en in hunnen mond uwe woorden gesteld hebt,
H. Geest, die alleen ons Gods wet kunt
doen volbrengen,
H. Geest, die zelf ook de gever van § het bidden zijt, c;
H. Geest, die zelf in ons en voor ons § bidt, door onuitsprekelijke verzuch-tin gen, c
H. Geest, die ons geduld, goedertierenheid en goedheid geeft,
H. Geest, die onze zielen met zachtmoedigheid en zedigheid versiert. H. Geest, die ons de onthouding en
kuischheid verleent,
H. Geest, die de liefde Gods in onze
harten uitstort,
H. Geest, die in uwe geloovigen als in
uwen tempels woont,
H. Geest, die uit uwe geloovigen stroo-
472
HEILIGEN GEEST.
men van levende wateren doet voort-vloeijen, ontferm u onzer.
H. Geest, door wien wij nu niet meer slaven, maar kinderen Gods en erfgenamen zijn, o H. Geest, door wien de slafelijke vrees- 5. achtigheid is weggenomen, en Gods £ kinderen met liefde en vertrouwen 3 roepen tot hunnen vader, c H. Geest, die ons naar de voltrekking o onzer aanneming en verlossing doet S zuchten en verlangen, r H. Geest, die in ons wonende, onze sterfelijke ligchamen zult levend maken. Wees genadig, spaar ons Heer!
Wees genadig, verhoor ons, Heer! Van alle zonden, verlos ons. Heer! Van vermetelheid en wanhoop, Van ongeloovigheid en hardnekkigheid
tegen de bekende waarheid.
Van alle bekoringen en lagen des duivels, ^ Van afgekeerdheid, tweedragt, gram-
schap en nijd tegen onzen naaste, oquot; Van alle onzuiverheid naar ziel en lig-
chaam, g
Van onboetvaardigheid en verhardheid -
des gemoeds, ffi
Van allen geest, die aan u tegenstrij- a dig is,
Door uwe altijddurende voortkomst
van den Vader en van den Zoon,
Door de wonderbare werking, door welke
473
LITANIE TOT DEN
Christus in het ligchaara van de zuivere Maagd ontvangen is, verlos ons, Heer! Door de nederdaling over Christus ten
tijde zijns doopels, verlos ons. Heer! Door uwe nederdaling over de leerlingen van Christus, verlos ons, Heer! In den dag des oordeels, verlos ons, Heer! Wij zondaren wij bidden u verhoor ons. Dat wij nooit de begeerten des vleesches
volbrengen,
Dat gij den geest der regivaardigen in
onze harten wilt vernieuwen,
Dat gij van ons nooit weggaat.
Dat gij ons wilt versterken orn vromelijk het goede uit te werken,
Dat wij u nooit wederstaan.
Dat gij onze harten zoo wilt vervullen, E dat de vermakelijkheden der wereld s in ons geene plaats vinden, a
Dat wij alle geesten niet gelooven, maar ,, wijsselijk onderscheiden of zij uit ^ God zijn, S
Dat wij altijd arm van geest mogen zijn. Dat gij onsquot; de christelijke en heilige
droefheid wilt leeren ,
Dat gij ons hongerig en dorstig naar
de regtvaardigheid wilt maken.
Dat gij ons dezaclitmoedigheiden barmhartigheid tot alle menachen wilt instorten,
HEIUÜEN GEEST.
Dat wij den vrede met onzen naaste s! zoo onderhouden, dat wij kinderen Gods mogen genoemd worden, 5;
üat gij ons zuiver van harte wilt ma- P-ken, opdat wij God mogen zien, J5 Dat wij de vervolging om de regtvaar- ï-digheid als een bijzonder geluk achten, 2-Dat, gij ons tot het einde toe in het '0 goede wilt bevestigen, g
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Onze Vader, enz.
v. De genade des H. Geestes, R. Verlichte onze zinnen en harten.
LAAT ONS BIDDEN.
ü God! die de harten der geloovigen door de verlichting van den H. Geest hebt onderwezen, geef ons, dat wij in denzelfden Geest, de ware wijsheid bezitten, en ons altijd over zijne vertroosting verblijden. Door onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon. Amen.
475
TOT DEN ALLERHEILIGSTEN NAAM JESUS.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader ontferm u onzer God Zoon, Verlosser der wereld, God H. Geest,
H. Drievuldigheid één God,
Jesus, Zoon van den levenden God, Jesus, bestralend licht des Vaders, Jesus, glans van het eeuwige licht, Jesus, koning der glorie,
Jesus, zon der regtvaardigheid,
Jesus, Zoon van de Maagd Maria,
Jesus, sterke God,
Jesus, Vader der toekomende eeuwen, Jesus, verkondiger van Gods verheven raad,
Allermagtigste Jesus,
Allersterkste Jesus,
Allervolmaakste Jesus,
Wonderdoende Jesus,
Allerzoetste Jesus,
Allerliefste Jesus,
I.ITANIE TOT DEN, ENZ.
Jesus, klaarder dan de zon,
Jesus, liefelijker dan de maan, Jesus, glansrijker dan de sterren, Wonderbare Jesus,
Vriendelijke Jesus,
Eerwaardige Jesus, Allerootmoedigste Jesus, Armoedigste Jesus, Goedertierendste Jesus, Allergehoorzaamste Jesus , Allerzuiverste Jesus,
Jesus, minnaar der zuiverheid, Jesus, minnaar des vredes,
Jesus, onze liefde,
Jesus, oorsprong des levens, Jesus, voorbeeld der deugden , Jesus, sieraad der zeden,
Jesus, onze God,
Jesus, onze toevlugt,
Jesus, Vader der armen,
Jesus, vertrooster der bedrukten, Jesus, schat der geloovigen, Jesus, goede herder,
Jesus, waarachtig licht,
Jesus, eeuwige wijsheid,
Jesus, oneindige goedheid,
Jesus, onze weg en ons leven, Jesus, blijdschap der engelen, Jesus, koning der aartsvaders, Jesus, ingever der profeten, Jesus, meester der apostelen, Jesus, leeraar der evangelisten, Jesus, sterkte der martelaren,
Litanie tot dén
Jesus, licht der belijders, ontferm u onzer. Jesus, bruidegom der maagden, ontferm u onzer.
Jesus, kroon van alle Heiligen, ontferm
u onzer.
Wees genadig, spaar ons Jesus!
Wees genadig, verhoor ons Jesus! Van alle kwaad, verlos ons, Jesus! Van alle zonden.
Van uwe gramschap.
Van alle listen en lagen des duivels. Van pest oorlog en hongersnood,
Van de overtreding uwer geboden,
Aran alle ongeluk.
Van den geest der onkuischheid,
Van den eeuwigen dood,
Door uwe geeseling,
Door uwen dood,
Door uwe begrafenis.
Door uwe verrijzenis.
Door uwe hemelvaart.
Door uwe vreugde.
Door uwe glorie.
Door de voorspraak van uwe allerliefste Moeder,
Door het voorbidden van al uwe Heiligen ,
478
ALLEKH. NAAM JEStlS.
Lam Gods, dat de zonden dei' wereld wegneemt spaar ons Jesus!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons Jesus!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt ontferm u onzer.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus, verhoor ons.
Onze Vader, enz.
v. De naam des Heeren zij geloofd, r. Van nu af tot in eeuwigheid.
LAAT ONS BIDDEN.
O God, die den glorierijken naam van uwen Zoon, onzen lieer Jesiio Christus, in overzoete begeerte aan uwe geloovigen zeer minnelijk, en voor de booze geestten zeer vervaarlijk en schrikkelijk hebt gemaakt, verleen genadig, dat allen die dezen heiligen naam Jesus op de aarde godvruchiig eeron, in dit tegenwoordige leven de zoetheid der heilige vertroosting, en in hot toekomende leven de blijdschap, vreugde en zaligheid des Hemels mogen ontvangen. Door denzelfden onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met u leeft en heerscht in de eenheid van den H. Geest, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
479
TER EERE VAN DE HEILIGE ENGELEN.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon Verlosser der wereld, ontferm
u onzer.
God H. Geest, ontferm u onzer. H. Drievuldigheid één God. ontferm u onzer. H. Maria, bid voor ons.
H. Michaël,
H. Gabriël,
H. Bewaarengel,
Alle H. Engelen en Aartsengelen, Die uwen Schepper altijd met eene uit-
muntende liefde bemind hebt.
Die nooit in eenige de minste zonden g zijt gevallen, °
Goddelijke dienaars, die altijd bereid o zijt tot de dienst van Gods opperste £ Majesteit,
Die u met allen eerbied in zijne tegen
woordigheid houdt.
Die in alles zijnen H. wil volbrengt,
LITANIE ÏKR EERE, ENZ.
Zuivere geesten, aan wie God de bewaring der menschen heeft aanbevolen, bidt voor ons.
Die gesteld zijt om de magt der duivelen van ons af te weren,
Die door het ingeven van goede gedachten , van ons de kwade invallen verdrijft.
Die ons, door goede bewegingen de on- ST gerelde driften doet overwinnen, amp; H. testuurders, die ons van de gele- lt; genheden tot zonde verwijdert, 2
Die ons gedurig door goede ingevingen o lot de deugd vermaant, ' S
Die niets dan onze zaligheid zoekt,
Die u in ons loven verheugt,
Die te zamen met ons om Gods genade bidt en ons tot bidden opwekt ,
Die onze gebeden en goede werken
aan God opdraagt,
Wees genadig, spaar ons. Heer!
Wees genadig, verhoor ons, Heer! Van alle gelegenheden tot zonden, door g uwe H. Engelen, Ü-
Van het misbruik uwer genade, door ° uwe H. Engelen, quot; o
Van alle gevaar naar ziel en ligchaam, i»
door uwe H. Engelen, ^
Van alle kwade gezelschappen, door « uwe H. Engelen ! ■?_
Van alle onzuiverheid, door uwe H. Engelen.
481
LITANIE TEU HERE
Van alle kwade bekoringen, door uwe ^ H. Engelen, g-
Van alle kwaadwilligheid ten opzigte van onze oversten, door uwe H. En- o gelen, jquot;
Van alle onachtzaamheid ten opzigte ^ van onze onderzaten, door uwe H. g Engelen, TL
Van alle traagheid in uwe dienst door
uwe H. Engelen,
Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat wij in alles aan de bestiering van
uwe H. Engelen onderdanig zijn, Dat wij de goede gedachten, welke zij
ons ingeven, waarnemen.
Dat wij altijd hunne aansporingen tot
de deugd involgen.
Dat wij door onze traagheid en onacht- g. zaamheid hen niet bedroeven, en van ons niet vervreemden, 5,
Dat wij hen mogen navolgen in u te- gquot; beminnen en onderdanig te zijn, 3 Dat wij, naar hun voorbeeld, onzen J3 evennaaste, ook die minder is dan ^ wij, gaarne dienen; 2.
Dat wij geduldig mogen verdragen de 0 gebreken van andere mensehen, ge- --lijk zij de onze verdragen, g
Dat wij onze evennaasten door geene m
kwade voorbeelden verergeren,
Dat wij hen, zooveel als het in ons
is, van alle kwaad bevrijden.
Dat wij door onze woorden en werken
482
VAiN BE H. ENGELEN.
hunner zaligheid trachten te bevorderen, wij bidden u, verhoor ons.
Dat uwe H. Engelen ons in ons sterfuur willen bijstaan, wij bidden u, verhoor ons. Dat wij in eeuwigheid met hen u mogen loven en danken, wij bidden u verhoor ons.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der
wereld, spaar ons. Heer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der
wereld, verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der
wereld, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm onferm u onzer.
Onze Vader, enz.
LAAT ONS BIDDEN.
O God, die door eene onuitsprekelijke voorzienigheid uwe H. Engelen tot onze bewaring gewaardigt te zenden, verleen ons, die u smeeken, dat wij door hunne hulp altijd beschermd worden, en hun gezelschap eeuwig mogen genieten, door Christus, onzen Heer. Amen.
483
TOT JESUS IN HET ALLERHEILIGSTE
SACRAMENT.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm
u onzer.
God H. Geest, ontferm u onzer. H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer.
Levend Brood, dat uit den Hemel gedaald zijt.
Verborgen God en Zaligmaker,
Wijn die maagden voortbrengt, g;
Voedzaam Brood en vermaak der ko- 3 ningen, ^
Spijs der Engelen,
Verborgen hemelsch Brood,
Gedachtenis van Gods wonderen. Bovennatuurlijk Brood,
LITANJE TOT JESUS ENZ. 485
Woord, dat Vleeseh geworden zijt, en onder, ons woont, ontferm u onzer. H. Hostie,
Gezegende drinkbeker.
Geheim des geloofs.
Hoogwaardig en uitmuntend Sacrament, Allerheiligste offerande,
Offerande van verzoening voor levenden en dooden,
Hemelsch behoedmiddel tegen de zonden, Wonder boven alle anderen,
Allerheiligste gedachtenis van het lijden
des Heeren,
Gave, die alle volheid te boven gaat, quot;Voortreffelijk gedenkteeken der godde- § lijke liefde, a;
Overvloeijende bron van Gods mildda- g digheid, 3
Overheilig en wonderbaar geheim, c Krachtige spijs der onsterfelijkheid, o Aanbiddelijk en levendmakend Sacra- S ment, l?
Brood, dat door de almogendheid des
Woords zijt vleeseh geworden, Onbloedige offerande,
Spijs en medegast.
Allerzoetste maaltijd, bij welkende Engelen tegenwoordig zijn en dienen, Teeken van genade.
Band van liefde.
Offeraar en offerande.
Geestelijke zoetheid, die in haren eigen oorsprong gesmaakt wordt.
LITANIE TOT JESUS
Verkwikking der H. zielen, ontferm u onïer. Versterking dergenen, die in den Heer
sterven, ontferm u onzer.
Pand der toekomende glorie, ontferm u onzer..
Wees genadig, spaar ons, Heer!
Wees genadig, verhoor ons. Heer!
Van het onwaardig nutten uws ligchaams
en bloeds, verlos ons, Heerl Van de begeerlijkheid des vleesches, Van de begeerlijkheid der oogen.
Van de hoovaardij des levens.
Van alle gevaren der zonde.
Door de groote begeerte, die gij gehad hebt om dit Paaschlam met uwe leer- ^ lingen te eten, g-
Door uwe diepe ootmoedigheid, waar- m mede gij de voeten uwer leerlingen § gewasschen hebt, quot;
Door de vurige liefde, waarmede gij o dit heilige Sacrament hebt ingesteld, ■? Door uw dierbaar bloed, dat gij ons
op het altaar hebt nagelaten.
Door de H. vijf wonden, die gij in uw allerheiligst ligchaam voor ons ontvangen hebt.
Wij, zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat het u believe het geloof, den eerbied en de begeerte tot dit wonderbare Sacrament in ons te vermeerderen en te bewaren, wij bidden verhoor ons. Dat het u believe, ons door eene ware belijdenis onzer zonden, tot het dik-
486
IN HET ALLERH. SACRAMENT. 487
wijls nutten dezer geestelijk spijs te bereiden,
Dat gij ons van ketterij, ongeloovigheid en verblindheid des harten wilt be- g-vrijden, »
Dat het u believe, ons aan de koste- J3 lijke en hernelsche vruchten van dit lt;■ H. Sacrament deelachtig te maken, g-Dat het u bflieve, ons in het uur des g doods met deze hernelsche spijs te ver- ^ sterken en te beschermen, §
Zoon Gods, quot;
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt verhoor ons Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer!
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Onze Vader, enz.
LAAT ONS BIDDEN.
O God! die ons onder dit wonderbare Sacrament de gedachtenis van uw lijden hebt nagelaten, wij bidden u, geef dat wij de heilige geheimen van uw ligchaam en bloed zoo eerbiedig eeren, dat wij de vrucht uwer verlossing gedurig in ons mogen gevoelen, die met den Vader in de eenheid van den H. Geest leeft en heerscht. God in alle eeuwen der eeuw-en. Amen.
OP HET LIJDEN VAN ONZEN HEER JESUS C HRISTÜS.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld. God H. Geest,
H. Drievuldigheid één God,
Jesus, om onze zonden in het hofje van Olijven benaauwd en bedroefd tot den dood toe,
Jesus, door eenen Engel versterkt, opdat wij onze hulp in allen nood vervan den Hemel zouden leeren verwachten ,
Jesus, die uwen verrader met minzaamheid hebt ontvangen, om ons de zachtmoedigheid te leeren,
Jesus, van uwe leerlingen verlaten, opdat wij op God alleen zouden leeren vertrouwen,
Jesus, van de Joden gebonden om ons
van de zonden te ontbinden,
Jesus, voor Annas en Caïphas valschelijk
LITANIE OP HET LIJDEN, ENZ. 489
beschuldigd, opdat wij alle ongelijk zouden leeren verdragen,
Jesus, door Petrus verloochend, opdat wij onze zwakheid zouden leeren kennen en ons zei ven mistrouwen,
Jesus, door Herodes met een wit kleed bespot, omdat wij het kleed der onschuld verloren hadden,
Jesus, achter Barabbas gesteld, opdat wij ons nooit boven anderen zouden verheffen,
Jesus, wreedelijk gegeeseld en met doornen gekroond, opdat wij het gemak en alle eerzucht zouden verfoeijen, g
Jesus, gelasterd, bespogen en geslagen, g;
opdat wij onze zinnen zouden versterven, q Jesus, aan het volk ten toon gesteld, opdat B wij uw voorbeeld zouden voor oogen c hebben en naar hetzelve leven, g
Jesus, van Pilatus aan uwe vijanden gele- g verd, om ons van onze vijanden te ver- ~ lossen,
Jesus, met het kruis beladen,om ons te
leeren ons kruis met vlijt te dragen, Jesus. aan het kruis genageld, opdat wij het vleesch me t zijne driften en begeerlijkheden zouden kruisigen, Jesus,tusschen twee moordenaren gekruisigd om ons de vernederingen te leeren beminnen,
Jesus, die den goeden moordenaar in genade hebt ontvangen, opdat wij nooit zouden mistrouwen,
43 21.
490 LITANIE OP HET LIJDEN
Jesus, die, aan het kruis hangende, voor uwe vijanden hebt geleden, om ons te leeren onze vijanden te beminnen, Jesus, met gal en mirre gelaafd, opdat wij onze tong van alle zonden zouden bewaren,
Jesus, die, stervende , uwen geest in de handen uws Vaders bevolen hebt, opdat wij, stervende, onzen geest ook in uwe en zijne handen zouden bevelen, Jesus, die voor ons den bitteren dood gestorven zijt, om ons de boosheid onzer zonden te doen kennen ,
Jesus, die door uwen dood ons het leven gegeven hebt, opdat wij niet voor ons maar voor u zouden leven,
Jesus, wiens zijde na uwen dood geopend is, om in dezelve onze zonden en zwakheden te verbergen,
Jesus, begraven en den derden dag verrezen , opdat wij, gestorven en begraven aan de zonden, tot een deugdzaam leven zouden verrijzen,
Wees genadig, spaar ons. Heer!
Wees genadig, verhoor ons, Heer! Van alle kwaad, verlos ons, Heer! Van alle zonden.
Door uw bloedig zweet.
Door ume geeseling,
Door uwe doornen kroon,
Door uw kruis en lijden,
Door uwe allerheiligste vijf wonden, Door uwen dood en uwe begrafenis,
VAN ONZEN HEER JESUS CHRISTUS. 491
Door uwe heilige verrijzenis, verlos ons. Heer! Door uwe wonderbare hemelvaart, verlos ons. Heer!
In den dag des oordeels, verlos ons, Heer! Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Dat uw H. lijden ons leere, hoe zwaar en schrikkelijk de zonde is, om welke gij zoo veel geleden hebt,
Dat wij door het overdenken van uwe pijnen en smarten, alle ziekten, pijnen en tegenspoed geduldig mogen verdragen. Dat wij in allen angst; droefheid en nood
on s tot u keeren en uwe hulp afsmeeken, ^ Dat wij allen smaad,verachtingentegen- e;; spoed met overgeving aan Godswil mo-gen ontvangen, §-
Dat wij de valsche beschuldigingen en on- g regtvaardige oordeelen, naar uw voorbeeld mogen verdragen,
Dat gij de vruchten van uw kruis ons wilt lt;j mededeelen, g.
Dat wij door de kracht van uw kruis, den o duivel, de wereld en het vleeschmogen 2 overwinnen, g
Dat wij in uw bloed van alle zonden »
mogen gereinigd worden.
Dat gij ons wilt verleenen, ons kruis dagelijks op te nemen, en u gaarne na te volgen.
Dat wij eene genegenheid mogen krijgen om uw H. lijden met liefde en dankbaarheid dikwijls te overdenken,
Dat wij , dagelijks bemerkende dat gij uit
492 LITANIE OP HET LIJCE.N, ENZ.
liefde voor onsgestorvenzijt, door eens ^
wederliefde ontstoken worden, om niet ea:
voor ons zeiven, maar ter uwer dienste ££
Dat wij onzen troost in uwe H. wonden 2
mogen vinden, c Dat gij ons door uw kruis en uwen
bitteren dood in het uur onzes doods £
Dat gij ons door uw kruis tot uwe glorie §
wilt brengen, V Lam Gods, dat do zonden der wereld,
wegneemt, enz.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Onze Vader, enz.
LAAT ONS BIDDEN.
Almagtige, eeuwige God! die onzen Zaligmaker het vleesch hebt doen aannemen, en den dood des kruises doen lijden, opdat de mensch het voorbeeld van zijne ootmoedigheid zoude navolgen; geef genadig, dat wij naar de lessen zijner lijdzaamheid leven, en deel verkrijgen in zijne verrijzenis, doorden-zelfden Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
-cwato-
TOT DE ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm u onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm u onzer.
God H. Geest, ontferm u onzer.
H. Drievuldigheid, één God, ontferm u onzer.
H. Maria, bid voor ons.
H. Moeder Gods,
H. Maagd der maagden,
Moeder van Christus,
Moeder der goddelijke genade, e-
Onbevlekte Moeder,
Moeder des Scheppers,
Moeder des Zaligmakers,
Allerwijsste Maagd,
Eerwaardige Maagd,
LITANIE TOT DE
Lofwaardige Maagd ,
Magtige Maagd,
Goedertierene Maagd,
Getrouwe Maagd,
Spiegel der geregtigheid,
Zetel der wijsheid,
Oorzaak onzer blijdsoliap.
Geestelijk vat,
Eerwaardig \al,
Uitmuntend vat van godsvrucht, Geheimzinnige roos,
Toren van David,
Ivoren Toren,
Gulden huis,
Toevlugt der zondaren.
Troosteres der bedrukten,
Hulp der Christenen,
Koningin der Engelen,
Koningin der aartsvaders,
Koningin der proleten,
Koningin der apostelen.
Koningin der martelaren,
Koningin der belijders.
Koningin der maagden ,
Koningin van alle heiligen,
Koningin zonder vlek ontvangen. Lam Gods, dat de zonden der wereld weg
neemt, spaar ons,Heer!
Lam Gods, dat de zonden der wereld weg neemt, verhoor ons. Heer!
494
ALLERH. MAAGD MARIA.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm u onzer.
Christus, ontferm u onzer.
Wees gegroet, Maria, enz.
Onder uwe bescherming nemen wij onze toevlugt, heilige Moeder Gods! versmaad onze gebeden niet in onzen nood, maar verlos ons altijd van alle gevaren. O roemwaardige en gezegende Maagd! onze Vrouw! onze middelares! onze voorspreekster! verzoen ons met uwen Zoon, beveel ons aan uwen Zoon, vertoon ons aan uwen Zoon.
v. Bid voor ons, o heilige Moeder Gods !
R. Opdat wij der beloften van Christus waardig worden.
Wij bidden u, o Heer! stort uwe genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de menschwording van Christus, uwen Zoon, gekend hebben door zijn lijden en kruis tot de heerlijkheid der verrijzenis ge-bragtworden,doorChristus,onzen Heer. Am.
GEBED TOT DE HEILIGE MAAGD MARIA.
Herinner u, o goedertierenste Maagd Maria, dat het nimmer gehoord is, dat iemand, die tot u zijne toevlugt nam, uwe hulp inriep, of uwe voorbede verzocht.
495
496 LITANIE TOT DE, ENZ.
door u verlaten is geworden. Met dit vertrouwen bezield, neem ik ook mijne toe-vlugt tot u, o Maagd der maagden, Maria Moeder van Jesus Christus, ik kom tot u, ik snel naar u, verzuchtend als een zondaar; sidderende sta ik voor u. Ik bid u, o beheerscheres der wereld, o Moeder van het eeuwige Woord, versmaad mijne gebeden niet, maar verhoor mij genadig; verhoor mij, ongelukkige, die tot u uit dit tranendal zijne stem verhef. Sta mij bij, ik smeek u, in al mijne behoeften, nu en altijd en vooral in het uur van mijnen dood. O genadige! o goedertierene! o zoete Maagd Maria!
OEFENING
VAN
DOOR DEN
ONDERRIGTING.
WEGENS DE OEFENING VAN DEN KRUISWEG.
Als men den kruisweg wil houden, knielt men voor het altaar neder en tracht men zich voor te bereiden door eene oefening van berouw te verwekken.
Vervolgens gaat men de statiën, gelijk zij elkander opvolgen, bezoeken, en zich voor elke statie op de knieën werpende, zegt men met gevoel, wij aanbidden u, Christus! en loven u. enz., daarna het gebed, dat er op volgt.
Als men eenen kruisweg geëindigd heeft, zet men zich weder op de knieën voor het altaar om God te bedanken voor de gunsten, die men heeft ontvangen.
Zoo doende, verdient men dezelfde aflaten, welke zij verdienen, die de statiën van den kruisweg te Jerusalem in persoon bezoeken.
OEFENING
Vele van deze zijn volle aflaten, waarvan reen zich eenen kan toevoegen en de overige voor de zielen in het vagevuur.
VOORBEREIDINGS-GEBED.
O mijn God, het is mij van harte leed, dat ik u, mijn opperste goed, ooit vergramd heb... Tot uwe meerdere eer en tot mijne zaligheid, oft'er ik u deze heilige oefening op, met inzigt om al de aflaten te verdienen, die er aan verbonden zijn, zoo voor mij als voor de zielen in het vagevuur, bijzonderlijk voor de zielen van N.N.
O mijn Engelbewaarder! geleid mij, bid voor mij, opdat ik het bitter lijden en den dood van mijnen Zaligmaker diep in mijn gemoed drukke.
I. STATIE.
|
JESUS WORDT TER DOOD VEROORDEELD.
Wij aanbidden u, Christus! en loven u, omdat gij door uw H. Kruis de wereld verlost hebt.
Overweeg, hoe Jesus Christus, nadat hij gegeeseld en met doornen gekroond geworden was, door Pllatus onregtvaardig werd veroordeeld, om den dood des krui-ses te ondergaan.
(Hier en bij iedere andere statie, houdt men zich een weinig stil, en overweegt men wat Christus in deze statiën geleden heeft.)
498
1
VAN DEN H. KRUISWEG.
Aanbiddenswaardige Jesus, het was niet Pilatus, neen het waren mijne zonden, die u ter dood veroordeeld hebben. Ik bid u, door de verdiensten van deze smartvolle reize, sta mijne ziel bij op hare reize naar de eeuwigheid.
O Jesus! mijne liefde, ik bemin u meer dan mij ïelven Het is mij uit den grond van mijn hart leed, dat ik gezondigd heb. Laat niet toe, dat ik ooit weder van uw gescheiden worde. Geef dat ik u altijd moge beminnen, en beschik vervolgens over mij naar uwen wil. Ik aanvaard alles wat u behaagt.
Onze Vader, Wees gegroet. Ontferm u onzer, Heer, ontferm u onzer. O God, wees ons, zondaars, genadig.
II. STATIE.
JESUS WORDT BELADEN MET ZIJN KRUIS.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe de Zaligmaker, terwijl hij met zijn kruis op de schouderen dezen weg aflegt, aan u dacht en voor u aan zijnen Vader den dood opdroeg, dien hij zou ondergaan.
Allerliefste Jesus, ik omhels alle tegenspoeden, die gij mij tot aan den dood toe, zult overzenden; ik bid u door de verdiensten der smart, welke gij in het dragen van uw kruis hebt uitgestaan, schenk
499
OEEENING
mij den noodigen bijstand om het mijne met eene volkomene verduldigheid en onderwerping te dragen.
O Jesus! mijne liefde, enz, zie blz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm, enz.
III. STATIE.
JESUS VA.LT VOOR DEN EERSTEN MAAL ONDER ZIJN KRUIS.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg den eersten val van Jesus onder zijn kruis. Zijn vleesch was geheel en al verscheurd door de geesflslagen, zijn hoofd was met doornen gekroond, en hij had veel bloeds verloren, hij was dus zoo zwak, dat hij naauwelijks konde voortgaan, en droeg nog dezen drukkenden last op zijne schouderen, de krijgsknechten hragten hem wreede slagen toe en daarom viel hij verscheidene malen op dezen weg ter aarde neder.
Welbeminde Jesus, het is niet het ge-wigt van uw kruis, maar de last mijner zonden, waardoor gij zoo vele pijnen hebt uitgestaan Ach, ik bid u, door de verdiensten van dezen uwen eersten val onder uw kruis, behoed mij voor het ongeluk van in doodzonde te hervallen.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm,enz.
500
VAN ÏIEN H KRUISWEG.
IV. STATIE.
JESUS ONTMOET ZIJNE BEDROEFDE MOEDER.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe die Zoon zijne Moeder op dezen weg ontmoet; Jesus en Maria zagen elkander te gelijkertijd aan, en hunne blikken waren als zoo vele pijlen, die hunne harten, welke elkander zoo teeder beminden, doorboorden.
Lieve Jesus, door de smart, die gij in deze ontmoeting hebt ondervonden, verleen mij uwe genade, opdat ik een ware vereerder van uwe allerzaligste Moeder moge worden. En gij, mijne Koningin! die van smart overstelpt waart, verwerf voor mij, door uwe voorspraak, dat ik gestadig en met liefde het lijden van uwen Zoon moge indachtig blijven.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm, enz.
V. STATIE.
SIMON VAN CYRENE HELPT JESUS ZIJN KRUIS DRAGEN.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe de Joden, toen zij zagen dat Jesus, bij eiken voetstap, op het punt was van door zijne zwakheid te bezwijken, vreesden dat hij onderweg zouden sterven;
50-1
aO'i OEFENING
zij, die hem den schandelijken kruisdood wilden zien ondergaan, noodzaakten Simon den Cyrener, het kruis achter den Heer na te dragen.
Allerliefste Jesus, ik wil het kruis niet weigeren, gelijk de Cyrener; ik neem het aan en omhels het; ik aanvaard in het bijzonder den dood, die voor mij bestemd is, met alle smarten, waarmede hij zal vergezeld gaan: ik vereenig hem met uwen dood en offer u dien op, gij zijt gestorven uit liefde voor mij, ik wil sterven uit liefde tot u, en om u te behagen
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet Ontferm, enz.
VI. STATIE.
VERONICA DROOGT JESUS AANSCHIJN AF.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe deze heilige vrouw Veronica, toen zij Jesus mishandeld en zijn aangezigt met zweet en bloed overdekt zag, hem eenen doek aanbood, met welken de Zaligmaker zijn aanbiddelijk aangezigt afdroogde, en waarin hij het afbeeldsel van zijn geheiligd aangezigt liet gedrukt blijven.
Welbeminde Jesus, uw aanschijn was schoon te voren, maar op deze reize heeft het al zijne schoonheid verloren, de wonden en het bloed hebben het geheel en al mis-
VAN DEN li. KRUISWEG.
vormd. Helaas! mijne ziel was ook schoon, toen zij in het doopsel in uwe genade was opgenomen, maar ik heb haar misvormd door mijne zonden. Gij alleen, o mijn Verlosser! kunt haar hare vorige schoonheid wedergeven; doe het door uw bitter lijden.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz.quot;499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm, enz.
VII. STATIE.
JESUS VALT TEN TWEEDEN MALE.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg hoe Jesus, voor den tweeden maal onder het kruis nedervalt, en hoe, door dezen val, de pijnen der wonden van zijn geheiligd hoofd en van al de andere heilige leden van onzen reeds met zoo vele smarten overladen Zaligmaker vernieuwd werden.
Allerzoetste Jesus, hoe menigmaal hebt gij mij vergeven en ik, hoe menigmaal ben ik hervallen en weder beginnen u te beleedigen! Ach, ik bid u, duor de verdiensten \an dezen uwen tweeden val, schenk mij de noodige hulp om tot mijnen dood toe in uwe genade te volharden. Geef, dat ik, in alle aanvechtigen, die mij zullen overvallen, altijd tot u mijne toevlugt moge nemen.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet. Ontferm, enz.
5Ü3
OEFENING
VIII. STATIE.
JESUS TROOST DE VROUWEN VAN JERUSALEM.
Wi) aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe deze vrouwen van medelijden weenden, toen zij Jesus in eenen zoo erbarmelijken staat zagen voorbijgaan en hem langs den weg zijn bloed zagen storten. Maar Jesus zeide haai'; weent niet over mij, maar weent over u en uwe kinderen.
O Jesus, overladen met smarten, ik beween mijne bedrevene zonden om de straffen, die ik door dezelve verdiend heb, maar nog meer om het verdriet, dat ik u daardoor heb veroorzaakt, aan u, die mij zoo zeer hebt bemind. Het is niet zoo zeer de hel, dan wel uwe liefde, die mij mijne zonden doet beweenen!
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Weesgegroet, Ontferm,enz.
IX. STATIE.
JESUS VALT TEN DERDEN MALE.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg den derden val van den Zaligmaker. Zijne krachten waren zeer uitgeput en onmenschelijk was de wreedheid der beulen, die hem zijnen weg wilden Hoen verhaasten,
.'gt;04
VAN DEN II. KRUISWEG. 505
wanneer hij naauwelijks den eenen voet voor den anderen kon zetten.
O versmade Jesus, door de verdiensten der zwakheid, die gij op den weg naar den Calvarie-berg hebt ondervonden, verleen mij genoegzame kracht, om alle menschelijk opzigt en mijne ongeregelde driften, die mij eertijds tot het verachten uwer genade verleid hebben, te overwinnen.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm,enz.
X. STATIE.
JESUS WOI'.DT VAN ZIJNE KT,EEDEREN BEROOFD.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg,hoe gewelddadig Jesus van zijne kleederen beroofd werd, hoe zijn onderkleed aan zijn door de geeselslagen verscheurd vleesch was vastgehecht, en hoe de beulen , met hem hetzelve uit te trekken, ook tevens zijne wonden weder openden. Deel in de smarten van uwen Heer, en zeg hem:
Onschuldige Jesus! ik bid u door de smart welke gij toen ondervonden hebt, help mij, om mij te ontdoen vanalle aardsche genegenheid, ten einde ik op u^ die zoo waardig zijt bemind te worden, mijne ge-heele liefde moge vestigen.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie blad. 499.
Onze Vader, Wees gegroet. Ontferm,enz.
32
OEFENING
XI. STATIE.
JESUS WORDT A.AN HET KRUIS GENAGELD.
Wij aanbidden tt, enz.
Overweeg, hoe Jesus, na op het kruis te zijn uitgerekt, zijne handen uitstrekt en aan den eeuwigen Vader zijn leven voor onze zaligheid opoffert. Die wreedaards nagelen hem op hetzelve vast, en daarna het kruis opgetrokken hebbende, laten zij hem smartelijk aan dit schandelijk hout sterven.
O Jesus, met verachting overladen, ik bid u, nagel mijn hart aan uwe voeten, opdat het altijd aan dezelve moge gehecht blijven om u te beminnen, en u nooit weder verlate.
O Jesus! mijne liel'de, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm, enz.
XII. STATIE.
JESUS STERFT AAN HET KRUIS.
Wij aanbidden «, enz.
Overweeg, hoe Jesus, nadat hij drie uren in doodstrijd aan het kruis had gehangen, eindelijk uitgeput van folteringen, zich aan de zwaarte van zijn ligchaam overgeeft, zijn hoofd buigt en sterft.
O gestorvene Jesus, ik omhels met tee-gerheid het kruis, aan hetwelk gij voor mij gestorven zijt. Ik heb door mijne zonden eenen rampzaligen dood verdiend; maar op
506
VAN DEN H. KRUISWEG. 507
uwen dood heb ik mijne hoop gevestigd. Ach! ik bid u, door de verdiensten van uwen dood, schenk mij de genade, dat ik onder het omhelzen uwer voeten en brandende van liefde tot u, moge sterven. Ik stel mijne ziel in uwe handen.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm, enz.
.1ESDS WORDT NEDERGEIATEN VAN HET KRUIS.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe de Heer, gestorven zijnde, door twee zijner leerlingen, Nicoderaus en Josef van Arimathea, van het kruis afgelaten en in den schoot zijner bedroefde Moeder wordt nedergelegd, die hem met teederheid aanneemt en aan haar hart drukt.
O Moeder van smarten, ter liefde van dezen Zoon, bid ik u, neem mij voor uwen dienaar aan, en bid hem voor mij. En gij, mijn Verlosser, daar gij voor mij gestorven zijt, zoo sta mij toe, dat ik u beminne, want ik wil alleen u en niets meer.
O Jesus! mijne liefde, enz., zie bladz. 499.
Onze Vader, Wees gegroet, Ontferm, enz.
OEFENTN(;
XI V. STATIE.
JESUS WORDT IN HET GRAF GELEGD.
Wij aanbidden u, enz.
Overweeg, hoe de leerlingen het ligchaam van Jesus mede nemen om het te begraven; het werd ook vergezeld door zijne H. Moeder, die hem met hare eigene handen in het graf nederlegde. Daarom sloten zij het graf digt en verwijderden zich allen.
Ach, begraven Jesus, ik omhels den steen, met welken uw graf besloten werd. Maar gij zijt den derden dag verrezen, ik bid u, door deze uwe opstanding, laat mij tenjongsten dage heerlijk verrijzen met u, om in den Hemel altijd met u vereenigd te blijven, om u in alle eeuwigheid te danken en te beminnen.
ü Jesus! mijne liefde, enz.,zie bladz. 499.
On'e Vader, Wees gegroet, Ontferm,enz.
Nu oidt men 6 Ome Vader, 6 Wees gegroet, G Glorie tij den Voder, Ier eere van liet lijden van Christus om de aflaten te verdienen.
SLUITGEBED.
Hartelijk dank zij u, o Heer! voor al uwe weldaden, en bijzonder voor die weldaad, welke gij mij nu weder bewezen hebt, door mij op dezen Moedigen kruisweg te ondersteunen. Ik mogt mij dus gedurende dezen tijd, geheel van het aardsche losscheuren,
oljS
VAN DEN II. KRUISWEG. 509
mij met de geheimen van uw H. Lijden bezig houden, daaruit de zaligste lessen trekken? O, dat deze oefening dan ook werkelijk strekke tot verbetering van mijn leven en tot zaligheid mijner ziel Geef, goede Jesus! dat zij ook aan de afgestorvene geloovigen, voor welke ik dezelve heb opgedragen , voordeelig zij. En mogten zij die aflaten niet noodig gehad hebben, ge-waardig u dan, dezelve aan die zielen toe te voegen, voor welke geene bijzondere gebeden gestort worden, en die ze het meest noodig hebben; beschik over dezelve, gelijk het u behaagt. Eindelijk verleen mij, dat ik uw H. lijden gestadig in mijne gedachten houde, mijn leven daarnaar regele en tot den laatsten adem mijns levens in de deugd volharde. Ach, Jesus! het overdenken van uw lijden en sterven houde mij terug van de zonde, en versterke mij in de deugd.
-05» lt;»3-
In den naam dos Vaders, enz.
Ik geloof in God den Vader, enz.
Glorie zij den Vader, enz.
Ik groet,u. Dochter van God den Vader, w.g.enz. Ik groet u. Moeder van God den Zoon, w. g. enz. Ik groet u, Brnid van God den H. Geest, w.g enz. Glorie zij den Vader, enz.
DE V. BLIJDE GEHEIMEN.
1. DE BOODSCHAP DES ENGELS.
De namen van Jesus en Maria moeten zijn gezegend, van nu at'tot in eeuwigheid. Onze Vader, enz.
1. De H. Drievuldigheid heeft toegestemd in de menschwording van Christus, Wees gegroet, enz.
2. Maria is totMoeder van Christus verkoren,
3. De Engel Gabriël brengt Maria deblijda % boodschap, S
4. Maria was in de eenzaamheid in haar er? gebed, a®
5. De Engel zeide: Wees gegroet, vol van g genade, de Heer is met u, jquot;*
fi. Maria was verbaasd, als zij den Engel 2 hoorde, p
rs'.
U. ROZEKKANS.
7. 13o Engel zeide: Maria, wil niet vreezen, ^ wantgij zult, ontvang-en van den H. Geest, 5
8. Maria zeide; Zie de dienstmaagd des o, Heeren: mij geschiede naar uw woord, cr
9. Maria is van den H. Geest overlommerd 3 geworden, 5-
10. En het Woord is vleesoh geworden, en ® het. heeft onder ons gewoond,quot;- n
Glorie zii den Vader, enz.
11 HET BEZOEK VAN MARIA AAN HAKE NICHT ELISABETH,
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Maria gaat uit ootmoedigheid hare nicht Elisabeth be.'.oeken,
2. Maria bestuurd door den H. Geest,
3. Maria met haast opstaande, gaat over het gebergte,
4. Maria werd met veel liefde door hare nicht Elizabeth ontvangen, |
5. Joannes is gezuiverd en van blijdschap g opgesprongen in zijns Moeders ligchaam, 'n
fi. Elisabeth zeide: gezegend is de vrucht uws ligchaams, g
7. Maria heeft uitgeroepen; Mijne ziel maakt groot den Heer ! 2
8. Elisabeth zeide; wat geluk geschiedt mij, f dat de Moeder des ïïeeren tot mij komt,
'J. Het huis van Zaciiarias is door do komst van Jesus en Maria gezegend,
10. Maria heeft hare nicht drie maanden met veel liefde gediend.
Glorie zij den Vader, enz.
511
11. ttüi'.ERTvANS
UI. DE UEGOOiiïE VAN CUKISTÜS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Maria heeft gebaard en zij is Maagd gebleven, wees gegroet, enz.
2. Maria heeft Jesus in eenen stal gebaard en in doeken gewonden,
3. Maria heeft Jesus met liefde en verwondering aanschouwd,
4. Maria heeft Jesus omhelsd en aan haar hart gedrukt,
5. Maria heeft Jesus met hare H. borsten lt; gevoed, |
6. Maria heeft Jesus in eene krib gelegd, cw
7. Jesus lag op hooi en stroo, tiisschen oq os en ezel, g
8. De Engelen hebben gezongen: Glorie zij aan God in het allerhoogste, en o Trede op de aarde aan de menschen, p die van goeden wil zijn,
9. De herders zijn het Kind komen bezoeken,
10. De drie Koningen zijn liet Kind komen aanbidden en hebben het hunne giften geofferd.
Glorie zij den Vader, enz.
IT. DE OPDRAGT VAN CHRISTUS IN DEN TEMPEL.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Maria gaat om haar H, Kind te offeren, wees gegroet, enz.
2. Jesus en Maria onderwerpen zich aan de wet van Mozes, wees gegroet, enz.
512
H. KOZKKKANS. 513
3. Maria gaat door moeijelijke wegen naar Jerusalem,
4. Maria heeft Jesns op hare armen gedragen,
5. Maria vervolgt al biddende haren weg, ^
6. Maria heeft Jesus in den Tempel ge- g offerd, 03
7. Maria heeft aan de wet voldaan, met de o? offergift der arma mensohen, 3
8. Anna de Profetes loofde God voor de ® verlossing van Israël, g
3. De oude Simeon heeft Jesus omhelsd ^ en op zijne armen gaaomea,
10. Simeon zeide: Heer, laat nu uwen dienaar, volgens uw woord, in vrede gaan,
(itone zij den Vader, enz.
V. DE VINDING VAN HET VERLOREN KIND JESÜS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
i. Maria heeft haar lief Kind verloren, weis gegroet, enz
3. quot;Maria heeft haren schat gemist,
3. Maria heeft hem al weenende gezocht, |
4. Maria heeft Jesus langs alle wegen en £ straten gaan zoeken , 35
5. Maria heeft Jesus na drie dagen ge- £ vonden, g
0. Maria vindt Jesus in den Tempel, -r*
7. Jesus, twaalf jaren oud zijnde, leerde a de Leeraren, , ?
8. Maria zeide; Zoon, waarom hebt gij ons bedroefd,
H. KOZEKHASS.
9. Jesus is met hen afgegaan en was hun onderdanig , wees gegroet, enz.
10. Maria bewaarde m haar hart al de woorden, die Jesus tot haar sprak, w. gegr. enz.
Glorie zij den Vader, enz.
GEBED.
O Maria, allergoedertierenste Moeder! verkrijg voor mijn hart eene waro droefheid, en voor mijne oogjen trauen van berouw, om te beweenen, dat ik Jesus door de zonden zoo dikwijls heb verloren, vergun mij Hem weder te vinden en altijd te behouden. Amen.
t. DE BENAAUWDHKID ViN CHRISTUS IN HET UOFJE,
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Jesus gaat naar het hofje van Olijven, wees gegroet, enz.
2. Jesus valt plat ter aarde neder,
3. Jesus volhardt in het gebed,
4. Jesus is bedroefd tot den dood toe, lt;
5. Jesus zweet water en bloed, g
6. Jesus stelt zijnen wil in den wil van 05 zijnen hemelschen Vader, aj
7. Jesus vermaant zijne Leerlingen om te g waken en te bidden, j'-
8. Jesus wordt door zijnen Apostel met g eenen kus verraden , f
9. Jesus wordt, door zijn bemind volk gevangen,
514
n ROZKKKASS.
10. Jesus wordt vreeselijk gebonden en gesleurd van den eenen regter tot den anderen, •wees gegroet, enz.
Hoe liefheeft God den mensch gehad, dat hij zijnon eenigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem overgeleverd heeft lot den dood, ja tot den dood des kmises!
ir. I)E gteseung van christus.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Jesus wordt door de Joden aan de Heidenen overgeleverd, wees gegroet, enz.
2. Jesus wordt bij Pilatus valsehelijk be- ^ schuldigd, S
3. Jesus wordt door zijn volk achter Ba- g, rabbas gesteld, er?
4. Jesus, plhoewel onschuldig verklaard, o wordt geleverd om gegeeseld te worden, -
5. Jesus kleederen werden uitgerukt, g
6. Jesus stond daar naakt en bloot, n
7. Jesus aan eene kolom gebonden,
8. Jesus wordt wreedaardig gegeeseld,
9. Jesus bloed vloeit langs de aarde,
10. Jesus is gewond om onze zonden,
Hoe lief hoeft God den mensch, enz.
UI, DE KRONING VAN CHRISTUS.
De namen vau Jesus en Maria, enz.
1. De soldaten hebben Jesus eene doornen kroon bereid, wees gegroet, enz.
2. Zij hebben de doornen kroon in Jesus hoofd gedrukt, wees gegroet, enz.
H. EOZtKEiNS.
3. Jesus hoofd langs alle kanten doorwond,
4. Jesus hoofd druipende van hst bloed,
5. Jesns met een' purperen mantel bespot, ^
0. Zij hebben Jesus een riet voor schepter g in de hand gegeven, 0-,
7. Zij hebben met het riet. op het gekroonde £ hoofd van Jesas geslagen, o
8. Zij hebben in Jesus geheiligd aangezigt gespuwd,
9. Jesus overladen met versmaad heden, S
10. Pilatus heeft Jesus aau het volk vertoond, zeggende: Ziei den uensch,
Hoe lief heeft God dsn meusoh, enz.
IV, DE tTlUISDRAGING VAN CHRISTUS.
De namen vair Jesus en Maria, enz.
1. Jesus wordt veroordeed om gekruisigd te worden, wees gegroet, en?..
■2. Jesus heeft zijn kruis met liefde omhelsd,
j. Jesus heeft zijn kruis op zijne doorwonde schouderen gedragen,
4. Jesus wordt tusschen twee moordenaars opgeleid, 3
5. Jesus bezwijkt onder het kruis om onze g zonden, m
6. Jesus beladen met zijn kruis, ontmoet cg zijne bedroefde Moeder, 3
7. Jesus wordt beweend door de god- S-vruchlige vrouwen van Jerusalem, o
S. Jesus zeide haar; handelt menzoo met het n groene hout, wat zal dan met het dorre geschieden ?
9. Niemand wilde Jesus zijn kruis helpen dragen.
5! 6
II. 110ZKKKASS.
10. Jesus klimt voor ons op den berg van
Calvarië, weesgegroet, enz.
Hoe lief heeft God den niensch, enz.
V. DE K.KU1S1G1KG VA^ CHKISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Jesus werd onmenschelijk op het kruis uitgerekt, wees gegroet, enz.
2. Jesus handen en voeten doornageld, !5. Jesus werd aan het kruis opgerigt, en
zijne wonden vloeiden van het bloed ,
4. Jesus bidt voor zijne vijanden, ^
5. Jeamp;usbelooftdenmoordenaarhetParadijs, at;
6. Jesus beveelt den H. Joannes aan zijne o? Moeder, o
7. Jesus, dorst hebbende, is met gal en ^ edik gelaafd, n
8. Jesus heeft uitgeroepen: Mijn God, n waarom hebt gij mij verlaten?
'■). Jesus zeide: Het is volbragt,
10. Jesus heeft zijnen geest gegeven, en
zijn hart voor ons laten openen,
Hoe lief heeft God den mensch, enz.
GEtiED.
O Jesus! ik bid u door uwe smaiten en uwen bitteren dood, door uwe doornagelde handen, doorboorde voeten, doorstckeuezijde, en al uwe gezegende wonden, ontferm u mijner, en druk uw heilig lijden zóó in mijn hart, dat mij niets anders behage dan gij, mijn Jesus! die voor mij gekruist zijt. Amen.
517
H. R07,RKRANS.
DE V. GLORIERIJKE GEHEIMEN,
I. DE VERRIJZENIS VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Jesus is den derden dag heerlijk verrezen, wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft dood en hel overwonnen,
3. Jeaus beeft de oudvaders getroost en verlost,
4. Jesus verblijdt zijne H. Moeder,
5. Jesus verschijnt als een hovenier aan g Maria Magdalena, %
6. Jesus vertoont zich aan Petrus, a~
8. Jesus staat in het midden van zijne Leer- re lingen en wenscht hun allen den vrede, EJ
9. Jesus toont zijne heerlijke wonden aan den H. Thomas,
10. Thomas roept uit; O mijn Heer en mijn God!
Geloofd en gedankt zij ten allen tijde het allerheiligste Sacrament des Altaars.
II. DE IIKMELVAART VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Jesus vaart verheerlijk ten hemel, wees gegroet, enz.
2. Jesus klimt op door zijne eigene magt, wees gegroet, enz.
518
H. KOZEKHiNS,
3. Jesus scheidt van zijne lieve vrienden,
4. Jesus belooft met hen te blijven tot het einde der wereld, ^
5. Jesus belooft hun den H. Geest, §
6. De Leerlingen hebben Jesus aanschouwd, yq en hij heeft hen allen gezegend, Jq
7. Jesus heeft voor ons den Hemel geopend, o
8. Jesus zit aan de regterhand van zijnen hemelschen Vader, o
9. Jesus toont zijne H. Wonden voor S ons aau zijnen hemelschen Vader,
10. Jesus is onze middelaar in den hemel,
Geloofd en gedankt, enz.
Hl. DE ZENDING VAN DEN n. GEEST.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Jesus heeft den H. Geest gezonden, wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft den Trooster gezonden,
3. Jesus heeft het vuur op de wereld ge- 3 zonden, g
4. De H. Geest heeft de harten met liefde ^ ontstoken, [g
5. De H. Geest heeft de verstanden verlicht, 3
6. De H. Geest heeft de harten versterkt, S-
7. De H. Geest heeft verschillende talen cd doen spreken, p
8. De H.Geestheeftzijnegavenuitgedeeld,
9. Kom, H. Geest, bezoek de harten uwer geloovigen,
10. Kom, H. Geest, ontsteek in ons het vuur uwer liefde.
Geloofd en gedankt, enz.
520 fl. KOZEKUASS.
IV. DE HEMELVAART VAK MARIA.
De namen van Jesus en Maria, enz. 1. Maria is opgenomen ten hemel, wees
gegroet, enz 3. De liamelsche Vader ontvangt zijne geliefde Dochter, g
3. Jesus omhelst zijne lieve Moeder, £
4. De H. GeestverwelkomtzijneiieveÜruid, er?
5. De Serafijnen groeten Maria, a®
7. Geheel de hemel is verblijd door Maria,
8. Maria zit het naast bij Jesus, g
9. Maria is onze Moeder in den hemel, S
10. Maria is onze voorspreekster bij haren lieven Zoon,
Geloofd en gedankt, enz.
V. DE KH0N1NG VAN MAKiA.
De namen van Jesus en Maria, enz.
1. Maria is heerlijk gekroond in den hemel, wees gegroet, enz.
2. Maria gekroond om hare seraiijnsche | liefde, S
3. Maria, gekroond om hare engelachtige av zuiverheid, al
5. Maria, gekroond om hare groote oot- 5
5. Maria, gekroond om hare vol/naakte a gehoorzaamheid, n
6. Maria, gekroond om liare heilige voor-zigtigheid.
E. BOZEKRMS,
7. Maria, gekroond om hare groote ver- ^ duldigheid, ™
8. Maria, gekroond om hare ijverige dank-baarheid,
9. Maria, gekroond om hare volharding 3 in alle deugden, S-
10. Maria, boven alle Engelen en Heiligen re in den Hemel gekroond, gelijk de Moe- p der van God toekomt.
Geloofd en gedankt, enz.
GEBED.
In do vereeniging van al uwe deugden, verdiensten en volmaaktheden, draag ik u, zuivere Maagd en verheerlijkte Moeder Gods Maria! deze geestelijke kroon van gebeden en groete-nissen op; gewaardig ze met al de lofzangen, die op de aarde en in den Hemel gezongen worden, aan te nemen, en vraag voor mij en allen, voor welke ik verpligt ben te bidden, van uwen beminden Zoon de genade om wel te leven en do eeuwige zaligheid te verwerven. Amen.
Een Onze Vader, tot dankbaarheid, dat God ons de genade verleend heeft van den llozekrans te bidden. Onze Vader, enz.
Een Wees gegroet, opdat Maria ons verstand opdrage aan den hemelschen Vader en wij in eeuwigheid zijner barmhartigheid mogen gedenken. Wees gegroet, enz.
Een VVees gegroet,opdatMaria ons geheugen opoffere aan haren Zoon en wij gedurig zijn leven en bitter lijden indachtig mogen wezen. Wees gegroet, enz.
521
H. KOZEKRASS.
Eeu Wees gegroet, opdat Maria onzen wil tnoge toeeigenen aan den H. Geest en deze gedurig in ous van liefde moge branden. Wees gecroel, enz.
Het. Geloof zullen wij bidden, opdat ons gebed ;iaii God moge aangenaam zijn, dat het moge strekken tot zijne meerdere eer en glorie, tot welzijn der tï. Kerk, tot bekeering der zondaren en afgevallene Christenen, en tot welzijn der gemeenten. Ik Geloof in God den Fffrfer,enz.
De almogendheid des Vaders beware ons.
De wijsheid des Zoons onderwijze ons.
De liefde des H. Geestes ontsteke ons.
523
In den naam des Vaders, enz,
Levensschets van denEerw.HeerDubussi. 5 Aan de allerheiligste en onbevlekte
Gebeden onder de H. Mis. 44 Voorafgaande lezing voor den avond van
den eersten dag. 59 Beweegredenen en oefeningen van deze
1 Dag. Onbevlekte Ontvangenis der hei
2 » Onbevlekte Ontvangenis der hei
3 » Onbevlekte Ontvangenisder hei
lige Maagd. 90 Over het ongelijk, hetwelk de
Uitwerkselen der zonde op onzen
Droevige uitwerkselen der zonde
I
524 bladwijzer.
7 Da.ü. Opdragt van Maria in den tempel. 139
8 » OpdragtvanMariainden tempel. 158
Behoed en geneesmiddel tegen de onkuischheid. 159
9 » Leven van Maria in den tempel. 175
10 i Boodschap vanMariaen rnensch-
wording van het Woord. 187 Doopsel. 188
12 i) Boodschap van Maria. 213
13 ygt; Bezoek der allerheiligste Maagd. 224
14 » Bezoek van de allerheiligste
15 » Bezoek van de allerheiligste
16 » Zuivering der allerh. Maagd, 261
17 » Zuivering der allerh. Maagd. 275
18 » Zuivering der heilige Maagd. 284
19 » Smarten van Maria in de vlugt
20 » Droefheid van Maria, wanneer
zij het kind Jesus verloor. 30C Oordeel. 307
ni.,\dwi.izer
21 Dag. Droefheid van Maria aan den
voet van het kruis. 316
He). 318
22 » Dedoodvan Jesuslusschendear-
men der allerheiligsteMaagd. 328 Godsvrucht tot het kruisbeeld. 330
23 » Blijdschap van Maria in de ver
rijzenis des Zaligmakers. 340 Barmhartigheid Gods voor den zondaar. 343
24 » BlijdschapvanMariaindehemel-
vaart van haren goddelijken Zoon. 354
25 » BlijdschapvanMariaindeneder-
daling van den heiligen Geest. 364 Liefde Gods. 366
26 » Leven van de allerheiligste
Maagd en nederdaling van den H. Geest. 375
Liefde tot den evennaaste. 377
27 » DoodvandeallerheiligsteMaagd 394
Godsvrucht tot hetHart vanJesus 295
28 » Hemelvaart van Maria. 406
30 » De allerheiligste Maagd, Konin
31 » Lezing tot slot van de Maand van
Litanie tot deallerheiligsteDrievuldigli. 466
525
m.AmvuzETi.
Litanie tot den heiligen Geest. 471
Litanie tot den allerheiligsten naam Jesus 476 Litanie ter eere van de heilige Engelen. 480 Litanieloi Jesus in het allerh. Sacrament. 484 Litanie op het lijden van onzen HeerJ.C. 488 Litanie van de allerheiligsteMaagd Maria 493 Oefening van den Kruisweg. 497
H. Rozekrans. 510
LEZING EN OVERWEGINGEN.
VOOR EKNE GEESTELIJKE AFZONDERING.
Eerste dag.
BLADZ.
lc Overweging. Op het einde van den
mensch. 71
Lezing. Navolging van J.C.Iboek
20 hooldstuk.III boek 3 hoofdstuk.
2e Overweging. Op dezaakderzaligheid 83 Lezing. Navolg, van J. G. 111 boek 26 en 27 hoofdstuk.
Tweede dag.
l6 Overweging. Op het ongelijk, welk de
zonde aan God doet. 92 Lezing. Navolg, van J. G. I boek 13 en 31 hoofdstak. 2e Overweging. Opdedagelijkschezonde. 176 Lezing. Navolging van J.C.Iboek,
21 hoofdstuk, II boek 5 en 6 hoofdstuk.
526
liLAinVIJZKB.
Dei-de dag.
Ie Overweging-, Op de laauwheid. 252 Lezing. Navolgingvan J.G.Iboek,
11 hoofdstuk. IV, boek 7 hoofdstuk.
2e Overweging. Op den dood. 295
Lezing. Navolging van J.G.Iboek, 22 en 23 hoofdstuk.
Vierde dag.
ie Overweging. Op het oordeel. 307
Lezing. Navolging van J.G.Iboek, 24 hoofdstuk.
2'; Overweging. Op de hel. 318
Lezing. Navolg, van J. G. Ill boek 14 hoofdstuk.
Vijfde dag.
le Overweging. Op de barmhartigheid
Gods. 342
Lezing. Navolg, van J.G. Illboek, 30 en 39 hoofdstuk.
2i Overweging. Op de biecht. 201
Lezing. Navolg, van J.G. IVboek,
12 hoofdstuk.
Zesde dag
le Overweging. Heilige Gommunie. 214 Lezing. Navolg, van J. G. IVboek, 2,13 en 16 hoofdstuk.
527
BLADWIJZER.
Overweging. Godsvrucht tot. het
kruisbeeld, 330
Lezing. Navolg, van J. C. II hoek, 7 en 8 hoefdst, III boek, 56 hoofdstuk.
Zevende dag.
le Overweging. Op de liefde Gods. 366 Lezing. Navolg, van J.C III boek, 5 en 21 hoofdstuk.
2« Overweging. Op de liefde tot den
evennaaste. 377
Lezing. Navolging van J.C. Iboek, 14 hoofdstuk, II boek 3 hoofdstuk, III boek, 19 hoofdstuk.
Achtste dag.
le Overweging. Op de heiligtnakende
genade, 408
Lezing. Navolg, van J. G. III boek, 10 en 45 hoofdstuk.
2'' Overweging. Op den hemel. 355
Lezing. Navolg, van IC. III boek, 48 en 49 hoofdstuk.
Men kan ook de voorheelden lezen, welke
528
op iedere overweging volgen.