Vak 88
quot;( ■ lt; . .
7gt;
PRIESTER VAN l)E CONGREGATIE DES AU.ERH. VERLOSSERS.
DOOR DENZEI.KDIÏN SCHRIJVER.
.Ii)neph , viruni Maria'. dr qud natii* rat Jemit. qui rocatur Christus.
Joseph, den man van Maria, uil welki* geboren is Jesus, «lie Christus genoemd worfll. Mattii. I. 1(5.
F. II. ,1. BEKKER, BOEKHANDELAAR, Vijzelstraat X. 597.
GULPEN', SNELPERSDRUK VAN M. ALBERTS.
BE STER
DER NEGENTIENDE EEUW.
BESCHOUWING ZIJNER DEUGDEN.
Bij speciale commissie ons opgedragen door Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid MS' PAREDIS, Bisschop van Roermond, in dato van 24 December 1870, hebben wij ingezien het werkje getiteld: • De Ster der negentiende eeuw. De II. Joseph. Beschouwing zijner deugden. Door J. Bouvy, Priester van de Congregatie des Allerheiligsten Verlossers, gevolgd van de bezoehen bij den II. Joseph voor lederen dag der maand, door denzelfde» schrijver, • en hebben er niets in gevonden strijdig met de zuivere leer en goede zeden, en daarenboven betuigen wij, dat dit godsdienstig werkje zeer nuttig is om den ecredienst van - en het betrouwen in den H. Joseph te vermeerderen en op te wekken.
Gal opia'., hac 30 Januarii 1871.
CAN. ECCL. CATH. RURyEHUNDENSIS, PASTOR-DECANUS AD S. rETRUJI GALOPI^!.
Krachtens de macht ons door den HoogEerwaarden Pater ]\. Mauron, Generaal onzer Congregatie, verleend, laten wij toe, dat het werkje; « De Ster der negentiende eeuw. De H. Joseph. Beschomoing zijner deugden, door J. Bouvy, Priester van de Congregatie des Allerheiligsten Verlossers, gevolgd van de bezoeken bij den H. Joseph voor iederen dag der maand, door denzelfden schrijver, • gedrukt worde.
Amsterdam, 25 Deo. 1870.
provinciaal van de congregatie des ai.i.erii. verlossers in nederland.
Öpcknc-cfjt.
AAN
PATROON DER CATHOLIERE KERK,
MOGE HIJ
AAN
die Hem dien nieuwen eeretitel schonk
EN
DE REGEERINGSJAREN
VAN DEN
VERWERVEN !
Dat ik den H. Josepli « ster • noem, moet niemand bevreemden.
Jesus wordt «Zon der rechtvaardigheid» geheeten, Maria wordt vergeleken bij . de Maan, . moet dus niet Joseph, onafscheidelijk met hen vereenigd, onder alle Heiligen, die als zoo vele steri-en den hemel der Kerk versieren, met bijzonderen glans vonkelen?
De reden waarom ik er bijvoeg: » van de 19« eeuw • is duidelijk: nooit werd die ster zóó goed en in al haren luister waargenomen als thans: vandaar die snelle verbreiding der devotie tot den H. Joseph, eene devotie, welke met die der allerheiligste Maagd, zooals onze roemrijk regeerende Paus Pius IX zegt, onze bedorven eeuw moet redden.
Mat verder den inhoud van dit werkje betreft, onderwerp ik mij als gehoorzame zoon der H. Kerk aau al hare oordeelvellingen en besluiten.
Dk Schrijver.
AAN DEN H. JOSEPH.
Groote Heilige Joseph, Gij zijt het, dien God weleer als bewaarder en beschermer heeft aangesteld van het dierbaarste dat Hij op aarde bezat, van zijn menschgeworden Zoon Jesus en deszelfs onbevlekte, maagdelijke Moeder, Maria. Als een goede en getrouwe dienstknecht uws Heeren hebt Gij. U van die hoogst gewichtige taak gekweten. Maar ziel ook thans heeft Jesus' plaatshekleeder de Paus, de kerk van Jesus, uw' goddelijken Pleegzoon, aan uwe vaderlijke zorgen toevertrouwd. Daarom, ó Joseph, zie genadig van uit den hemel, van uw verheven troon waarop Gij naast Jesus en Maria zetelt, op het U toegewijde geloovig volk, dat in de rampen van dit leven tot U roept en U allerlei hemelsche gaven afsmeekt, ten einde het leven der ziel te bewaren. Na die plechtige hulde, welke U door uwe verheffing tot Patroon der catholieke kerk gebracht is, zal men U ongetwijfeld met nog vuriger ijver gaan aanroepen en vereeren. 6 Om die nieuwe eer U aangedaan springt mijn hart van blijdschap op in mijnen boezem! — Ook ik heb tot bevordering uwer godsvrucht onder de geloovigen mijne nietige pogingen willen bij-
J
draden. Ik wenschte U beter nog te doen kennen. — Want ach! men kent U niet! neen men kent U niet genoeg! Hoe vaak ook hoort men zeggen, dat uwe devotie gansch nieuw is daar weleer weinig van U gesproken, wei-nig aan U gedacht werd. Het is waar, bestemd als Gij waart ora de Patroon van het verborgen leven te wezen, wilde God, dat Gij, ook lang na uwen dood, vóór het oog der wereld verborgen zoudt blijven. Eventwel was uwe grootheid volstrekt niet onbekend. Vandaar de heer-lijke getuigenissen welke de Vaderen der ker ' van U hebben afgelegd; getuigenissen, die ofschoon weinige in getal, toch voldoende zijn om U hemelhoog te verheffen. Het zijn deze getuigenissen die ik in dit werkje, U ter eere, als in een bundel heb trachten saam te vatten.
Geef, ó dierbare Joseph, dat het door velen gelezen worde en dat allen die het lezen daardoor in nog grootere liefde tot U ontvlamd worden. Geef dat zij bij het beschouwen uwer grootheid vol vertrouwen hunne toevlucht tot U nemen, vooral in de harde beproevingen die thans Gods kerk drukken. Amen.
Het werkje dat ik hier den geloovigen aanbied, is een vervolg op een eerste boekdeeltje dat ik vóór twee Jaren heb uitgegeven onder den titel van «De ster der negentiende eeuw, de H. Joseph. Zijn leven.»
Ik heb in dit tweede deeltje hetzelfde richtsnoer gevolgd als in het vorige. Ik wil daarmede zeggen, dat ik ook thans getracht heb de Verschillende stemmen, die door alle eeuwen heen in Jesus kerk de groote deugd des H. Joseph's verkondigden, op te vangen en tot een akkoord saam te smelten, dien H. Patriarch ter eere. — Ook in dit tweede deeltje heb ik zorgvuldig vermeden alle aanhalingen, wier authenticiteit ik niet bewijzen kon. Meesttijds heb ik mij bepaald hij citaten van H. H. Vaders of andere heiligen, omdat hun gezag, waar het de beoordeeling van de deugden eens heiligen geldt, zooveel gewichtiger is dan dat van anderen, naar mate zij een juister begrip van de deugd hebben en dus meer bevoegd zijn daarover uitspraak te doen. Kun-
— xn —
nen zij zich afzonderlijk genomen, daaromtrent vergissen, in geen geval toch mag men de gevoelens die zij omhelzen, roekeloos noemen. Overigens meen ik slechts gezaghebbende schrijvers te hebben aangehaald. tt ti Nog eens zij het bemerkt, dat de • Vaders steeds aangehaald worden volgens de uitgave van Migne. - «Suarez» staat altoos voor het 19quot; deel zijner volledige werken, uitgave Vivès: «De Mysteriis Christin — Benedictus XIV duidt altijd aan diens werk: «De Ser~ vorum Dei beatificatione et beatorum canom-zatione.» — Canisim beteekent diens werk: a De Con-uptelis verbi Dei;» Tom. H- ^ Maria Virgine incomparabili. lib IT. cap. XIU.
_ Bernardinus van Siena «Sermo de
Josepho.»
Mocht ik van een' dezer schrijvers een ander werk bedoelen, zoo zal ik dit telkens uitdrukkelijk vermelden.
Tot grooter gemak van den lezer zal ik de voornaamste aanhalingen in haar geheel op-
nemen. . .
quot;Wat de verdeeling van dit tweede deeltje
betreft, zij vloeit van zelf uit mijn onderwerp voort.
Ik moet de deugden des H. Josephs gaan verhandelen. Welnu de grondslag aller bovennatuurlijke deugden is de heiligmakende genade, zonder welke geene ware deugd bestaanbaar is. Hieruit volgt, dat naar mate de
— XIII —
deugden in iemand toenemen, naar diezelfde mate ook de heiligmakende genade in hem aangroeit. Eerst hebben wij dus Joseph's heiligheid in 't algemeen te bespreken. Zijn deugdzaam leven trouwens doet den graad van heiligmakende genade kennen, dien Hij bezit. Wij zullen dan zien hoe, volgens de onfeilbare verklaring van God zeiven, Joseph rechtvaardig, dat is, heilig was. Terwijl wij dit verder onderzoeken zal het ons blijken, dat dit zoo wezen moest. En wel vooreerst, wijl God hem bestemd had om voedstervader van zijn mensch-geworden Zoon en bruidegom van Jesus' Moeder te wezen. Ten andere, omdat hij, eenmaal feitelijk die dubbele zending waarnemende en daardoor in de «.nauwste betrekking met Jesus en Maria staande, onvermijdelijk uit den omgang met deze hoogheilige personen een zeer aanzienlijk profijt voor zijne volmaaktheid heeft opgedaan. Ik zal dan achtervolgens deze vier punten bespreken, om zoo tot het besluit te komen dat na Maria, Joseph de grootste heilige in Gods kerk is.
En daar met de heiligmakende genade ons tevens de drie goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde, alsmede de vier zoogenaamde kardinaal-deugden worden ingestort, tot welke laatste ook andere zedelijke deugden als bijv. de nederigheid, de zuiverheid, de gehoorzaamheid enz. worden teruggebracht, zal ik ook vóór en na over deze handelen.
— XIV —
Het heeft mij eindeli.ik goed gédacht do «Bezoeken tot den H. Joseph,» 1) reeds vroeger door mij uitgegeven, aan het einde van dit werkje te moeten toevoegen, ten einde den godvruchtigen lezer in staat te stellen dagelijks iets ter eere van dien grooten Heilige te
bidden. TJ
Het is bekend, hoe onze innig geliefde 11. Vader Paus Pius IX, onlangs, op het feest der Onbevlekte Ontvangenis van Maria, den H. Joseph verheven heeft tot Patroon der ge-heele catholieke kerk. Deze merkwaardige en voor alle catholieken blijde gebeurtenis zal ongetwijfeld de godsvrucht tot dien glorierijken Voedstervader onzes Heeren grootelijks doen toenemen. Moge ook dit mijn werkje aan datzelfde doel bevorderlijk wezen en ik zal mij voor mijn arbeid duizendvoudig beloond achten.
DU werkje is afzonderlijk verkrijgbaar bij den uitgever dezes.
de
Pe Weilige jIoSEPH.
Joseph's heiligheid bewezen uit de schriftuur en de overlevering.
De H. Schrift verhaalt, dat de profeet Sa-ïnuël van God het bevel ontving om naar Bethlehem te gaan en een der zonen van Isaï, dien God tot koning van zijn volk bestemd had, te zalven. Nauwelijks waren Isaï met zijne zonen in de tegenwoordigheid van den godsgezant, of Samuëls oog viel op Eliab, een man die zich door schoonheid van gelaat en forschen lichaamsbouw onder al zijne broederen onderscheidde. En de profeet vroeg aan God: «Zal deze de gezalfde des Heeren zijn?»
— 16 —
Maar God antwoordde hera: «Let niet op gelaat of lichaamsbouw: hem heb ik niet verkozen; want ik oordeel niet als de menschen. Zij letten op het uiterlijke; maar de Heer ziet op het hart.» 1)
Hoe ijdel zijn, volgens die uitspraak, al de loftuigingen der menschen! Immers wat den mensch waarlijk groot maakt, den adeldom der ziel, de deugd, dit kan het schepsel niet beoordeelen. Vandaar dat men de menschen doorgaans roemt om daden, die uiterlijk goed en grootsch schijnen. En toch, al is het dat ik iemand als een deugdzaam mensch beschouw, dewijl hij zich uiterlijk als dusdanig voordoet, hij zal het niet wezen vóór God, zoo zijne deugd niet voortkomt uit het hart, en slechts geveinsd is. Doch gelukkig hij, die rechtvaardig is vóór God, vóór God, die de verborgenheden des harten en de wegen der rechtvaardigen kent; vóór God, die den zondaar niet prijst, den zondaar geenen rechtvaardige noemt!
Dit geluk was Joseph's aandeel. Gods onfeilbaar woord heeft hem uitdrukkelijk als rechtvaardig geprezen: «Joseph.... cum esset
Justus.» Joseph____daar hij een rechtvaardige
was.» 2) Joseph is dus een rechtvaardige, en wel in den volsten en meest omvattenden zin des woords.quot;« Rechtvaardig trouwens beteekent
1) I. Reg. XYI. 6. 7.
2) Matth. I. 19.
— 17 —
hier,» zegt de H. Chrysostomus, «zooveel als versierd met alle deugden .... en het is vooral in dezen zin, dat de Schriftuur dit woord bezigt, zoo als wanneer zij zegt van Job: hij was een rechtvaardig, waarheidslievend man» (Job. I, 1); en van Zacharias en Elisabeth: «beide waren rechtvaardig,» (Luc. I. €.) 1). Ja, Joseph was een rechtvaardige in de meest algemeene beteekenis des woords. Men herin-nere zich wat wij reeds opmerkten in het eerste deel van dit werkje, Vquot;1' hoofdstuk. Sprekende van den pijnlijken toestand waarin Joseph's gemoed verkeerde, toen hij zijne geliefde Bruid Maria bevrucht zag zonder de oorzaak hiervan te kunnen achterhalen, zeiden wij: «Wat moest de arme Joseph nu doen? Hij was te rechtvaardig, te deugdzaam om Maria die hij onschuldig kende bij den priester aan te klagen,» enz. Het is als of wij zeiden: een ander die, hoewel rechtvaardig maar minder rechtvaardig dan Joseph geweest ware, hadde Maria ongetwijfeld aangeklaagd. Joseph echter, die niet slechts rechtvaardig was in den meer beperkten zin des woords, maar rechtvaardig in den meer uitgebreiden zin dier uitdrukking, Joseph kon hiertoe nimmer besluiten.
In h. 1. Tom. 57. Col. 43 „Justum hic omni virtute praeditum dicit .... et hoe maxime sensu Scriptura justi-ti® voce utitur, ut quando dicit: homo Justus, verax. Job. I. 1. et: Erant ambo justi. Luc. I. 6.
— 18 —
Vólgens die uitspraak der H. Schrift bezat dus Joseph alle deugden, en zeide de H. Nilus te recht van Jesus voedstervader: «Weet wel, dat Joseph allergodvruchtigst en allerrecht-vaardigst is geweest» 1) Ditzelfde getuigen met hem vele Vaderen en oude schrijvers. Zoo zegt o. a. de geleerde Haijmo, bisschop van Halberstadt, een schrijver der IXd', eeuw: «De Evangelist zegt, dat Simeon hen zegende 2); want hij sloot den H. Joseph in dien zegen niet uit, hij trouwens had er aanspraak op om zijne groote heiligheid, waardoor hij verdiende bruidegom van Maria en Vader des Zaligmakers te heeten.» 3). —De H. Bernardus zegt op zijne beurt: «Waarlijk Joseph is de zoon van David en zijns grooten Vaders waardig; hij is zoon van David niet alleen naar het vleesch, maar ook naar den geest, door zijn geloof, heiligheid en godsvrucht» 4).
1) Lib. I. Ep. ad Cyrillum Primatem 271. Tom. 79 col.
182 „Verumtamen scias Josephum----piissimum justissi-
mumque fuisse.quot;
2) Luc. II. SI.
3) Hom. XIII. de temp. Tom. 118. Col. 81. „Benedixit illis Simeon .... Neque ab hac benedictione Joseph extra-neum putavit, qui pro magna sanctilate et sponsus Maris vocari et Pater Salvatoris meruit appellari.
4) Hom. 2. Sup. Miss. Tom. 183. Col. 70. Plane filiu» David, non degenerans a patre sno David. Prorsus, inquam, filius David, non tantum carne, sed fidc, sed sanctitate, sed devotione. „
— 19 —
Onnoodig te vragen, of een man die alle deugden bezat, getrouw is geweest in het onderhouden van Gods wetten en geboden. Hoe toch zou hij anders volmaakt deugdzaam mogen genoemd worden? Van daar dat alle kerkvaders en heilige schrijvers de verklaring van den H. Joannes Damascenus onvoorwaardelijk beamen. «Maria, zoo spreekt de heilige, werd ten huwelijk gegeven aan Joseph die de wet des Heeren tot in zijn hoogen ouderdom, even als alle anderen, volmaakt onderhouden had.» 1)
God zelf gaf ons een teeken van Joseph's heiligheid, een teeken, dat de grootste heiligen ten allen tijde kenmerkte. Hij louterde hem in den smeltkroes der beproeving. «Gelijk het zilver beproefd Wordt in het vuur en het goud in den smeltkroes, zoo ook beproeft de Heer de harten.» 2) Even als een veldheer er trotsch op gaat soldaten onder zich te hebben, die te raidden van duizend doodsgevaren hun ouden roem handhaven, zoo ook schijnt God vreugde te scheppen bij het zien.van een rechtvaardige.
1) Hom. I. in Donnit. Virg. Tom. 96. Col. 710. „Tra-ditur Josepho qui legem inviolatam ad senectutem usque perinde ac quivis alii seivaverat.quot; —Men merke aan, dat de H. Joan. Damasc. het gevoelen aankleeft als ware de H. Joseph, toen hij met Maria in den echt trad, reeds een grijsaard geweest.
2) Prov. XVII. 3.
— 20 —
die met rampspoed worstelt en zegevierend uit het strijdperk treedt, 't Is of Hij dan engelen en menschen oproept om deel te nemen in zijne vreugde. Was het niet aldus, dat Hij zijn dienaar Abraham beproefde, toen Hij hem gebood zijn eenigen en teergeliefden Zoon Isaac op te offeren? Was het niet op die wijze nog dat Hij handelde met den vromen Tobias? «Omdat God welgevallen in u had— zei hem de engel door ingeving des Heeren — was het noodzakelijk dat gij door lijden beproefd werdt.» 1) En wat zegt de H. Schrift ons betrekkelijk dien heiligen man? «Deze beproeving liet God hem overkomen, opdat aan de nakomelingen zijn geduld ten voorbeeld strekken zou, even als dat van den heiligen man Job.» 2) Wat Job moest ondervinden, is bekend. Toen de Satan, zoo lezen wij, op zekeren dag vóór Gods troon stond, sprak de Heer tot hem. «Hebt gij geen acht gegeven op mijn
dienaar Job____dat hij rechtvaardig is?» 3)
Daarop vroeg de Satan verlof van Job te mogen beproeven en God vergunde het hem. Hij stortte hem dan in de diepste ellende, zonder dat ooit een klaagwoord van zijne lippen kwam. Andermaal stond de helsche plaaggeest vóór den troon Gods. En nu sprak God hem toe.
1) Tob. XII. 13.
2) Tob. II. 12.
3) Job I. en II.
— 21 —
als op een toon van fierheid. «Hebt gij geen acht gegeven op mijn dienaar Job en erkend dat hij wel degelijk rechtvaardig is? Op uw woord heb ik hem beproefd en ziel hij heeft niet gezondigd!»
Niet anders heeft God met Joseph gehandeld. De voedstervader van Jesus was te rechtvaardig, dan dat hij niet beproefd zou zijn geworden door het lijden.
Vroeger reeds (Eerste Deel.) zagen wij, hoe de H. Joseph toen hij zijne H. Bruid bevrucht zag, in eene allerpijnlijkste droefheid verkeerde, tot dat eindelijk de engel Gods hem het geheim daarvan verklaarde. «Waarom,» vraagt Rupertus, «zond God zijn engel, dien Hij toch eenmaal aan den H. Joseph zenden wilde, niet reeds in 't zelfde oogenblik, dat die hemelbode aan Maria de blijde boodschap bracht der menschwording van Gods Zoon? Zulks geschiedde,» antwoordt hij, «opdat deze zou beproefd worden, en het daardoor zoowel aan de engelen des hemels als aan ons menschen blijken zou, dat Joseph waarlijk rechtvaardig was.» 1) Even zoo spreekt
1) In Matth. Lib. I. Toni. 108. Col. 1323. „Quare hunc ipsum angelum, quem tandem inissurus erat, non misit antea, tune scilicct, quando misit ad Virgincm, quae ei desponsata erat? Videlicet ut tentaretur, et manifestum fieret tam sanctis angelis, quam nobis hominibiis de ipso, quod esset jiislns.quot;
— 22 —
Chrysostomus: «Dat de engel niet eerder verscheen, het was opdat Joseph's deugd zich openharen zou.» 2) Nog uitvoeriger verklaart ons zijne meening de H. Bernardinus van Siëna: «Terecht stelt men de vraag, zegt hij, waarom God heeft toegelaten, dat Joseph in die verlegenheid kwam (aangaande Maria's zwangerschap) ... Het was ten derde, antwoordt hij, om Joseph gelegenheid te geven tot hoogere deugdbeoefening: dat is, om de gestelde orde van Gods genade en voorzienigheid tevens in acht te nemen en aan het licht te brengen. Want ofschoon God den eersten stap doet met de kiem zijner gaven in onze ziel neer te leggen , hij voltooit ze echter en bewaart ze daiïr niet, tenzij wij eerst ons om wille derzelve door inspanning en beproevingen hebben vermoeid, en door zegepraal op zegepraal over die beproevingen ons waardig gemaakt hebben die genaden in de hoogste volkomenheid te ontvangen. Het is immers boven allen twijfel, dat het voor Joseph zeiven eene uitstekende genade was de bruidegom der Maagd en eeni-germate Christus' vader te worden en allergemeenzaamst met hen om te gaan. Hij moest derhalve, na de inbezitneming van deze ge-
i. 2) In Malth. I. Tom. 57. Col. 45. „Nam ct propter ea, .(|uae supra dicla sunt, et ut ejus philosophia appareret, adventum suum (angelus) differt.quot;
nadegaaf door beproeving geoefend en goedgekeurd worden. 1)»
Joseph werd dan beproefd, zwaar beproefd. En wij weten hoe schitterend hij zijne beproeving doorstond. De engel des Heeren, om hem te loonen, kwam dan ook van den hemel af en boodschapte hem, dat hij de voedstervader van den Messias zou wezen. Wie denkt hier quot;niet als onwillekeurig aan Abraham, toen de engel, in 't oogenblik zelf dat hij het slagzwaard ophief om volgens Gods bevel zijn zoon te doen sneven, dien grooten aartsvader toeriep; « Omdat gij naar mijne stem gehoorzaam geluisterd hebt, zullen in uw zaad alle volkeren der aarde gezegend worden » ? 2).
Wat wij tot dusverre zeiden, doet ons reeds eenigermate beseffen den diepen zin van dat
1) Art. 11. Ciip. I. „Sed quaeritur, quare Joseph permis-
sus est incidere in hoe duhium (de gravedine Maiiae)____
Tertio propter majorem exercitalioiiem: hoc est ad obser-vandum ct ostendendum sitnül ordinem grali» et providentie Dei: licet enim Deus primo in nobis initiet sua dona, non tarnen ea perficit et cónservat, nisi priüs laboribus et tentationibus fatigemur, et per tentationum triumphos gratins consummatas promereamur. Constat enim, quod ipsi Joseph gratia summa erat effiei Virginia sponsus, et quodammodo Christi pater, ae semper fami-liarissimè cum cis starc. Proinde post inchoationem hujus doni debuit per tentationem exercitari atque probari el approbari.quot;
2) Genes. XXII. 18.
— 24: —
veelomvattend woord der Schrift: a Joseph autem cum esset Justus: Joseph nu, daar hij een rechtvaardige was.» Maar laten wij hetzelve nog dieper nagaan. De bewonderings-waardige deugd van Joseph zal nog daardoor glansrijker aan het licht treden.
Den naam van « rechtvaardige» door de H. Schrift aan personen van beproefde deugd gegeven, hebben vele anderen met Joseph gemeen. Zoo bijv. een Noë, een Samuël, een David, een Simeon en allen die wij bereids vermeld hebben. Er is eventwel tusschen hunne rechtvaardigheid of heiligheid en die van Joseph dit kenmerkend verschil, dat ofschoon de benaming eensluidend is, zij met oneindig meer recht aan Jesus' voedstervader toekomt; met andere woorden. Joseph was onvergelijkelijk heiliger, dan alle andere heiligen, de grootste onder hen, tenzij Maria, niet uitge-gezonderd. —
Die bewering moge bij den eersten opslag overdreven, onnauwkeurig toeschijnen. Wij meenen echter dat dezelve op zeer hechte gronden steunt, die wij onzen godvruchtigen lezers hier ter overweging voorstellen. Om den aard en de kracht dier bewijsgronden des te beter te vatten, zij ons vooraf eene enkele opmerking veroorloofd.
Ofschoon het één en dezelfde Geest van God is van wien de genade en alle bovennatuurlijke gaven als uit hare welbron in de harten
— 25 -
dér heiligen nedervloeien; ofschoon dat heiligheids-element, als ik zoo spreken mag, steeds één en zich gelijkblijvend van natuur is, is het toch veelvuldig te noemen, met het oog op deszolls uitwerksels. Op grond hiervan onderscheiden de godgeleerden veelsoortige genadegaven, welke de PI. Geest in meerdere of mindere mate aan de heiligen mededeelt. Van daar dat de heiligen (en wie noemt hun getal?) aan het booggewelf van Gods H. Kerk schitteren gelijk de sterren aan het uitspansel des hemels. Van daar tevens dat zij onder elkander even als die hemellichamen, in glans onderscheiden zijn. Het is God, de grondlegger hunner heiligheid, die door die verscheidenheid zelve de schoonheid van zijn werk des te meer doet uitschijnen. Het is zijn wil, even wijs als heilig, die zijne heiligen volgens dergelijke orde rangschikt. Hij is het eindelijk, die tot daarstelling dier zoo wonderbare verscheidenheid, dier zoo voortreffelijke orde, zijne genade en gaven uitdeelt al naar gelang van het doel, waartoe hij zijne heiligen bestemt. — Willen wij ons nu, vasthoudende aan deze grondstellingen, een Juist denkbeeld maken van Joseph's heiligheid, zoo zij hier ons punt van uitgang: de geheel eigenaardige bestemming, die God op aarde aan Joseph heeft toegedacht. En welke was dan de bestemming van Joseph ?
Hij zou, volgens Gods eeuwige plannen, hier
— 28 —
gezellin, en zonder haar zou het menschdotn bij zijn dood niet langer voortbestaan, en zou het goddelijk raadsbesluit niet kunnen worden uitgevoerd, dat namelijk het menschdom blijvend op aarde bestaan zou. Om die reden was het niet goed, niet doelmatig, dat Adam alléén bleef. God besloot dan hem eene hulp toe te voegen die hem gelijk was, 1) zoowel volgens de natuur als volgens de genade. Volgens de natuur; opdat zij hem eenerzijds dienstig zou zijn in de voorplanting des menschelijken ge-slachts, anderzijds, om hem het leven te veraangenamen. Volgens de genade; om elkander behulpzaam te zijn in het bovennatuurlijk doel te bereiken, dat God den mensch had voorgesteld. Zonder die gelijkvormigheid op 't gebied der genade zoowel als op dat der natuur, ware de vereeniging tusschen onze eerste ouderen voorwaar niet in a'le deelen volmaakt geweest. Hoe dit aannemen, terwijl al het overige wat rechtstreeks uit de handen van dienzelfden Schepper is voortgekomen, volmaakt is?
Passen wij dit nu toe op het huwelijk, dat, door tusschenkomst van dienzelfden God, tot stand kwam tusschen Maria en Joseph. Maria moest in een geestelijken zin de moeder worden van een nieuw menschelijk geslacht. Zij moest
1) Gen. II. 13.
— 29 —
Dengene baren, in wien alle volkeren moesten herboren en gezegend worden. Ook zij, niet minder dan Adam, de lichamelijke vader van het mensclidom, had behoefte aan hulp. Reeds stond zij daar vóór God, heilig en vlekkeloos in hare maagdelijke onschuld. Van hare zijde ontbreekt niets meer voor haar goddelijk moederschap. üocti ook voor haar scheen liet niet goed, niet doelmatig dat zij alléén bleef. Dan toch zou de duivel het geheim van Jesus' geboorte gekend; de Joden zouden de moeder onzes Ileeren, als van overspel verdacht, ge-steenigd; er zou. eene schandvlek gekleefd hebben op de geboorte des Messias. Dit wilde God voorkomen. Daarom sprak Ilij op nieuw: Laten wij haar eene hulp maken gelijk aan haar, zoowel volgens de natuur als volgens de genade, opdat hij een harer waardige bruidegom zij, althans voor zooverre een schepsel, buiten Maria, voor zulke gelijkvormigheid vatbaar is. Die, zoo volgens de natuur als volgens de genade, aan Maria gelijkende, moest een man zijn, die als vader van Maria's kind kon doorgaan en als zulke voor 't publiek kon handelen ; in wien Maria tevens bij de verschillende lotgevallen haars levens steun, troost en hulp zou kunnen vinden Maar dit niet alleen: zij moest vooral in hem vinden een' man, die door de inwendige gemoedsgesteltenis zijner ziel de gevoelens van hare ziel kon deelen; in wiens ziel zij de trouwe afspiegeling zag van
de hare. Zoo toch betaamde het te zijn in het heiligste huwelijk , dat God zelf als 't ware onmiddellijk heeft tot stand gebracht. Hoe toch zou God in gebreke zijn gebleven om zulk een huwelijk niet onder alle opzichten volmaakt te doen wezen? Was hier niet zijne eigene goddelijke eer in het spel? Het gold trouwens hier eene gebeurtenis, waarin Maria op de innigste wijze betrokken was; Maria, zeg ik, het pronkjuweel van Gods schepping, de eerstgeborene dochter des Vaders, in wier ziel Hij reeds al de schatten zijner genaden in al derzelver volheid had uitgestort. Het gold de Moeder van het goddelijke Woord, dat weldra uit haar zou geboren worden. Het gold de veelgeliefde bruid des H. Geestes, die haar reeds vooraf met alle hemelsche gaven versierd had om van haar hart eenen zijner godheid waardigen tempel te maken. Van deze zoo uit-gelezene vrouw moest Joseph de bruidegom worden. — Dit in aanmerking genomen, wie stemt dan niet gereedelijk in met den grooten lofredenaar onzes Heiligen, den H. Bernardinus van Siëna, wanneer hij zegt. «Beschouwt gij Joseph in zijne verhouding tot de allerheiligste Moedermaagd, dan moet het bij u als Xekere waarheid vaststaan, dat deze man vervuld geweest is van de bewonderenswaardigste genadeschatten en deugden en we] vooral met het oog op zijne echtelijke vereeniging met haar. Of hoe kan men zich redelijkerwijze
- 31 —
overtuigen, dat de H. Geest zóó innig niet de ziel van zulke uitstekende maagd zou vereenigen eene ziel, die haar niet in deugd volmaakt gelijkend was? Dit doet mij dan ook gelooven (zoo vervolgt Bernardinus,) dat die heilige man Joseph eene geheel vlekkelooze kuischheid, eene allerdiepste nederigheid, eene allervurigste liefde tot God en den naaste, een allerverhe-vensten graad van beschouwend gebed bezat, en een allerzorgzaamste bruidegom van Maria geweest is.» 1) De II. Leonardus a Portu Mau-ritio spreekt zicii hierover niet minder stellig uit dan de H. Bernardinus van Siëna. « De verhevene maagd », zegt hij, « stelde als eenige voorwaarde van haar huwelijksverbond, dat. haar bruidegom in alles en onder ieder opzicht aan haar gelijken mocht, in onschuld van zeden en in reinheid van ziel. En nu, gesteld dat dit contract door de handen des H. Geestes zij gegaan, wie zal durven betwijfelen of de H.
1) Art. II. cap. I. „Per respectuin ad sanclam Virgineiu necesse est liunc viriini fuisse admiranda' gratia; et virtutis et maxime quoad tria, videlicet, primo quoad matnnionia'-lem unlonem. — Quomodo cogitare potest mens discreta, quod Spiritus Sanctus tanta unione nniret menti tantie Virginis aliquam animam, nisi ei in virtule simillimam ? Unde credo istnm virum sanctum Joseph fuisse mundis-simum in virginitate, profundissimum in humilitate, ar-dentissiinum in Uei amore et charitate, altissimuni in contemplatione, sollicitissimum iliius Virginis sponsie suaequot;
- 32 —
Maagd ook daarin verhoord werd? Wie zal 't in twijfel trekken of Joseph met al die hoedanigheden en gaven en deugden is verrijkt geworden, die van hem een volmaakt gelijkend evenbeeld van zijne bruid Maria maakten?» 1) Zou men liet niet onvernjeeflijk vinden, indien een vader zijne onschuldige dochter aan iemand verloofde, die, zonder een eigenlijke booswicht te zijn, toch verre beneden haar in deugd zou staan? Maar als men zulk een gedrag van dien vader zou misprijzen, zoo vraag ik: betaamt het dan niet aan Gods goedheid, dat Hij aan eene heilige jonge dochter zoo als Maria was, een geheel heiligen man bestemt? Hij trouwens had zich het recht voorbehouden hier zelf keuze te doen. Onnoodig derhalve te bewijzen, dat Hij een persoon heeft gekozen wiens deugd met die van Maria in eene ge-evenredigde verhouding stond. Herinneren we ons wat de H. Schrift verhaalt omtrent den aartsvader Abraham toen er sprake was zijn zoon Isaac uit te huwelijken. Het was hem volstrekt niet onverschillig wie de vrouw van zijn dierbaren Isaac wezen zou. Ofschoon te midden van het rijke maar goddelooze Kanaan wonende, wilde hij geene dochter der Kanaa-nieten als vrouw zijns zoons. Maar hij riep tot zich den oppertoezichter zijner dienstknechten
1) Serm. S. Jos. 2' P.
en sprak tot hem: «Zweer mij bij den Heer, den God des hemels en der aarde, dat gij voor mijnen zoon geene vrouw zult nemen uit de dochters der Kanaanieten, in wier midden ik woon, maar dat gij zult optrekken naar het land mijner bloedverwanten en van daar eene vrouw nemen voor mijnen zoon Isaac.» 1) Abraham maakt hier van zijn recht gebruik om zijn zoon eene vrouw te kiezen naar zijn hart en wensch; en uit vrees of zijn dienaar Eliëezer eene vrouw zou zoeken, die niet met zijn plan van vader strookte, doet hij hem z» eren zijn wil puntelijk te' zullen uitvoeren. Zooveel prijs stelde hij er op dat de groote naam zijns geslachts door dat huwelijk ongeschonden zou behouden blijven! — Ook God voorwaar moest er een punt van eer uit maken, voor de moeder zijns goddelijken Zoons een' echtgenoot te kiezen die in staat was den grooten naam tier doorluchtigste Maagd die dezen zoon moest baren in vollen glans te handhaven. Maar God, hierin gelukkiger dan de heilige aartsvader Abraham, had het in zijne macht dien voor Maria bestemden bruidegom geheel naar zijn hart te vormen. Ja Hij kon dit; wie zal het ontkennen? En Hij zou het niet hebben gedaan! Is Hij het niet die met eigen hand ook Maria heeft gevormd.
1) Gen. XXIV. 4.
— 34 -
maar zóó gevormrl naar lichaam en ziel, dat zij eene voor zijn oneindig heiligen Zoon waardige woonplaats werd? li zóó gevormd, dat zij een voorwerp van eerbied en bewondering was zelfs voor de engelen, die haar niet naderden dan met een groet op de lippen: «Wees gegroet, gij vol van genade?» Het lag eveneens in Gods macht den H. Joseph te vormen tot een waardigen bruidegom van de waardige Moeder zijns Zoons. Mogen wij dan niet te recht besluiten, dat Hij het ook inderdaad in 't belang van zijn eigen goddelijken roem, maar ook in 't belang van den grooten naam zijns Zoons en dien zijner moeder gedaan heeft? Hadde God die keuze aan de menschen toevertrouwd, geen twijfel of zij hadden den rijksten en schoonsten jongeling, die destijds leefde, daartoe gekozen. Zoo ook deed God zijne keus, maar eene keus, die het Hem en Hem alleen gegeven is te doen: Hij koos voor Maria dien echtgenoot uit, die onder alle mannen de heiligste, en als dusdanig Maria het meest waardig was.
Wanneer de H. Gregorius ons wil doen verstaan wat een voortreffelijk man de echtgenoot zijner zuster Gorgonia was, zegt hij; «Verlangt gij dat ik u met één woord den gehee-
1) Gebed der kerk: „Omnipolcns sempiternc Deus, qui gloriossequot; etc.
— 35 —
len man beschrijve? Welnu, — hij was haaiman .... en ik weet niet wat ik u nog meer behoef te zeggen!» 1) Op gelijke wijze schijnt de H. Geest te spreken, wanneer Hij in de Schriftuur den ganschen lof van Joseph te zanten vat in dat ééne, maar diepzinnige woord: «Joseph, Maria's man.» 2)
Ongetwijfeld was Gods keuze hoogst eervol voor Joseph. Zij is op zich zelve reeds een afdoend getuigenis voor de uitstekendheid zijner deugd. God zelf getuigt in het boek Ecclesias-ticus: «Eene godvreezende vrouw is gelijk aan een rijk erfdeel: zij wordt als erfdeel geschonken aan hen die den Heer vreezen tot loon voor hunne goede werken.» 3) Hoe heilig, hoe vol goede werken moet hij dan niet geweest zijn, hij Joseph, wien de Heer de heilige der heiligen tot echtgenoote schonk tot loon dier goede werken? de heilige der heiligen, zeg ik, van wie Joseph een volmaakt evenbeeld moet geweest zijn, indien men aanneemt zoo als wij vroeger bemerkten, dat tusschen hen beide inderdaad een volmaakt huwelijk bestaan heeft. Ik aarzel dan ook niet met den H. Leonardus a Portu Mauritio stout-
1) Tom 35. Col. 814. „Vultis, uno verbo virutn des-cribam? Vir illius; nee cnim suo quid amplius diccre necesse sit.quot; Or. in laud, soroiis sua; Gorgonia.'.
2) Mat h. I. 16.
3) Eccl. XXVI. 3.
— 36 —
quot;weg te beweren, dat Joseph, reeds vooraleer hij Maria's bruidegom werd, de voortreffelijkste ziel was, die ooit op aarde is verschenen, die van Maria ('t is schier onnoodig het er bij te voegen) de hare alléén uitgezonderd. I)
« Gelukzalig de echtgenoot eener deugdzame vrouw!» 2) roept de H. Geest uit in het boek Ecclesiasticus. En ik, o heilige Joseph, roep u toe in de verwondering en de diepste aandoening mijns harten: Driewerf zalig zijt gij, Ó allerheiligste echtgenoot van de moeder onzes Verlossers, gij, die tot loon uwer uitgelezen heiligheid verdiend hebt de bruidegom van de gezegendste, de heiligste onder alle vrouwen te worden!
1) Scrm. de S. Jos. ler l'.
2) Ecclus. XXVI. J.
III.
Joseph's heiligheid bewezen uit zijne vooh-
bestemming ten opzichte van den godmensch.
Om de hoogte van Joseph's heiligheid te kunnen afmeten, zeiden we vroeger, moet men uitgaan van het standpunt zijner bestemming. Deze nu was tweederlei. Optreden als bruidegom van Maria; (hierover hebben wij zoo even gehandeld) maar ook — optreden in de wereld als voedstervader van Gods mensch-geworden Zoon, Jesus-Christus. Het is met het oog op deze tweede zending, die Joseph werd opgelegd, dat wij thans over zijne heiligheid gaan spreken. Onder dit opzicht beschouwd, ó wie erkent niet al dadelijk, dat wij hier den voet zetten op het gebied der geheimen? Maar als Joseph's heiligheid ons hier een geheim wordt, is het dan niet roekeloos dezelve te willen achterhalen? Neen. — Laten wij er ten minste, naar ons zwak vermogen, de meer kennelijke zijde van gaan beschouwen. Die beschouwing zal in elk geval ons met grooteren eerbied bezielen voor den onver-gelijkelijken voedstervader onzes Verlossers. En reeds dit is een groot nut te noemen.
Wij lezen in het Oude Testament, hoe de jongelingen, die als hofjonkers voor den koning Nabuchodonosor moesten optreden, uit een adellijk geslacht gesproten en naar lichaam en ziel behoorlijk opgevoed moesten zijn. Op last van den koning werden deze uitgekozen onder al de kinderen Israels. Drie jaren lang moesten ze eten van de spijzen van 's konings tafel en van 'skonings wijn drinken, opdat zij alzoo waardig mochten worden aan het hof van Nabuchodonosor te worden voorgesteld. 1) In die gebeurtenis vinden wij een Hauw beeld van hetgeen God deed ten aanzien van Joseph. — Reeds bij zijne ontvangenis begon God hem voor zijne latere bediening die hij aan het hof van den menschgeworden koning des hemels als voedstervader zou te vervullen hebben, voor te bereiden. Door een dier zeldzame voorrechten namelijk, welke God aan nog slechts twee andere groote mannen schonk, te weten aan den profeet Jeremias en aan Jesus' voorlooper Joannes, werd Joseph reeds toen van de smef der erfzonde gereinigd en verrijkt met de heiligmakende genade, zoodat hij als een kind van genade, als een voorwerp van Gods welbehagen ter wereld kwam. Wij hebben dit godvruchtig gevoelen in het eerste deel van dit werkje in het Squot;1quot; hoofdstuk op onomstootelijke gronden gevestigd. En dus —
Daniel. I.
— 39 —
zoo besluit ik thans — mocht Joseph reeds in den schoot zijner moeder uit de volle bron van Gods genade met lange teugen drinken; ontving hij reeds van toen af de kostbaarste gaven van den Koning des hemels en der aarde en werd in zijne zalige ziel dat goddelijk levenbeginsel neêrgelegd, dat hem in staat stelde om altoos meer en meer tot een waardigen pleegvader van Gods onmondigen menschge-worden Zoon op te groeien.
Toen Salomon den Tempel van Jerusalem bouwde bedekte hij de muren van het heiligdom met het zuiverste en fijnste goud. Ook de vloer en de zoldering werden met gouden platen bedekt. 1) En waarom 'dat alles ? Om Jehovah, die op de ark des verbonds rustte, eene zijner godheid waardige rustplaats te bereiden. Maar als Salomon zoo bezorgd was, stoffelijke wanden, in wier omgeving God zijne tegenwoordigheid wilde openbaren, aldus met het fijnste metaal te versieren: hoeveel meer moeten wij dan niet aannemen dat God, de ziel van Joseph zal hebben overtogen met het goud der goddelijke liefde; de ziel van Joseph, met wien Jesus onder een en hetzelfde dak moest wonen; wiens armen Hem zouden dragen?
Het is eene door alle godsgeleerden aange-nomene waarheid dat God zijne genade even-
r) 3 Rcg. VI. 21. 22.
— 40 —
redigt aan de waardigheid, die Hij iemand opdraagt. Welnu van de allerheiligste Maagd Maria getuigt de II. Thomas, dat haar goddelijk moederschap eenigermate eene oneindige waardigheid is, om de innige vereeniging die er bestond tusschen den oneindigen God en de Moedermaagd in de orde der menschwording. 1) Tot diezelfde orde behoort ook Joseph. Als bruidegom van Maria is hij zóó innig met God verbonden, zóó zeer werkt hij mede tot de menschwording van het goddelijk Woord, dat hij, volgens het woord des H. Franciscus van Sales 2) den derden persoon der geschapene drieëenheid daarstelt, in welke drieënheid, volgens den geleerden Suarez 3) de orde der menschwording zich oplost, ó Geene waardigheid , buiten die van Moeder Gods, kan dus in vergelijk komen met die van Joseph's vaderschap! geene genade bij die, welke aan Joseph werd geschonken, vergeleken worden. Hij is dus de heiligste, na Maria, onder alle heiligen Gods. — Met recht roept dus de
1) I. q. 25. a. 6. afl 4. „Dicendum quod humanitas Clinsti ex hoc qnod est unita Deo .... et B. Virgo ex hoe quod est mater üei habent quandam dignitatem infinitain ex bono infinite qnod est Deus.quot;
2) Entret'ens XIX.
3) Disp. VIII. Sect. I N0 10. Alia vero sunt ministeria quae attingunt ordinem unionis hypostatiea:, .... et in hoe oidine intelligo institutum esse ministerium S. Joseph.
- 41 - ,
H. Bernardus uit: »Let op de benaming, zij moge dan ook slechts ter aanduiding hem toekomen, vvaarmêe God hem heeft wijlen ver-eeron, zoodat hij Gods Vader genoemd en als zulkdanig gehouden werd, om hieruit af te leiden, welk en hoe groot een man deze onze H. Joseph geweest is» 1). Immers des te meer zal God den heiligen Joseph boven de engelen en heiligen verheven hebben, naar mate hij een verhevener naam geërfd heeft dan zij. Tot wien trouwens der engelen of heiligen sprak Jesus ooit het zoete woord van vader uit? Zijn zij niet allen dienaren en achten zij zich niet reeds gelukkig genoeg den naam van aangenomen zoon te dragen? Aan één enkelen slechts werd het vergund den naam van vader te voeren; slee its één enkele mocht hooren uit Jesus' mond dat hij zijn vader was; daarom ook heeft hij aan dezen enkelen alles geschonken wat hij allen anderen te zamen schonk. Zoo toch schijnt het naar onze zienswijze aan God te betamen en hierom mogen wij te recht aannemen dat God het werkelijk gedaan heeft volgens dat woord des H. Augustinus: «Al wat gij volgens uwe gezonde rede begrijpt het volmaakste te zijn in eene of andere zaak,
1) Hom .2. Sup. Miss .Toni. 183. Col. 69: Conjice tarnen ex hao appellalione, qua, licct dispensatoria meruit ho-uorari a üco, ut pater Dei et dictus et creditus sit .... quis et qualis homo fucrit iste Joseph!
3
houd het er voor dat God dit gedaan heeft, Hij, de schepper aller goede dingen.» 1) Van dit groot beginsel uitgaande, maakt de H. Frandscus van Sales deze heerlijk schoone bemerking. « Men ziet hoe de vorsten der aarde alle zorg aanwenden om aan hunne kinderen een zoo bekwaam mogelijken opvoedingsvoogd te verschaffen: zij beschouwen dit trouwens als eene zaak van 't hoogst gewicht. God nu had het in zijn macht tot pleegvoogd zijns zoons een man te benoemen, die in alle soort volmaaktheid uitmuntte, die betaamde aan de waardigheid en voortreffelijkheid des persoons, die opleiding ontvangen moest, dat is gezegd; zijns roem vollen Zoons, die algemeene heerschappij heeft over hemel en aarde. Maar als God dit in zijne keuze had en het doen kon, hoe dan aannemen dat hij het niet gewild, niet gedaan zou hebben? Het lijdt dus geen twijfel, «vervolgt de Heilige», of de II. Joseph is met alle genaden en gaven verrijkt geweest, welke de bediening waarmede de heinelsclie Vader hem belasten wilde, vorderde; bediening die daarin bestond, dat hij voor de tijdelijke en huiselijke benoodigdlieden onzes Heeren en de leiding zijner familie te zorgen had. Die familie bestond uit slechts drieën, welke u
2) Lib. 3. de lib. arbitr. cup. V. Tom 32. col. 1277 Quidcjuid tibi vera ratione melius occurrerit scias fecisse üeum lanquam bononim omnium Greatorein.
— 43 —
het geheim der allerheiligste en aanbiddelijke Drieëenheid voor oogen stellen. Daarmede is niet gezegd, dat er algeheele gelijkheid bestaat tusschen beide drieëenheden, tenzij in den persoon onzes Heeren, die inderdaad een dei-personen der allerheiligste Drievuldigheid is, (de andere zijn maar schepselen). Eventwel kunnen wij ook zeggen, dat het eene aardsche drieëenheid is, die eenigermate de allerheil. Drieëenheid des hemels weerspiegelt; Maria, Jesus en Joseph, — Joseph, Jesus en Maria, eene drieëenheid die op geheel zonderlinge wijze onze achting en huldiging verdient. Leidt hieruit af,«zoo besluit de heilige schrijver,» hoe hoog verheven de waardigheid van Joseph was en hoe zeer hij vol geweest moet zijn van alle deugden.» 1)
Maar, vraag ik verder, schijnt niet de eer van Jesus zeiven het van Hem te vorderen, dat zijn voedstervader boven alle andere heiligen in deugd en volmaaktheid uitblonk? Jesus immers is Hij niet de heiligheid in persoon? En hoe wilt gij dan, dat hij zich laat doorgaan als den zoon van een man, dien hij gestadig zijn vader noemt en als vader eert, zonder dien man vooraf tot een uitstekend heilige gevormd te hebben? Zouden wij het niet onredelijk vindon van een weeskind, wanneer het een adellijken persoon tot voedster-
1) Enlrctiens XIX.
_ 44 -
vader kiezen kon en het niet doen zou? En God, de oneindige Wijsheid, zou niet zijne keuze bij voorkeur gevestigd hebben op den grooteren zieladeldom, de schitterender heiligheid van Joseph? Die uitstekender deugd in Joseph kon natuurlijk niet anders zijn dan de vrucht van Jesus' overvloediue verdiensten, door zijn bitter lijden verworven. Maar ach! hoe gaarne moet Hij niet dien overvloed van verdiensten in de ruimst mogelijke mate aan zijn dierbaren pleegvader hebben meêgedeeld: aan hem, van wien Hij op zijne beurt zoo vele liefdediensten zou ondervinden!
Indien wij aan Joseph den eersten rang onder Gods heiligen toekennen, zoo moeten wij als grondbeginsel aannemen, quot;t is waar, dat Jesus zijn' H. Pleegvader in eene geheel buitengewone orde van zaken heeft geplaatst. Maar ik zie niet, hoe wij uit dien hoofde onze meening zouden moeten terugtrekken. Integendeel, dat buitengewone standpunt waarop wij Joseph hier beschouwen, zet deze meening nog grootere waarschijnlijkheid bij. Inderdaad is niet het gansche leven onzes Heiligen eene aaneenschakeling van buitengewone zaken? Zijne zuivering van de vlek der erfzonde reeds in den schoot zijner moeder; bruidegom te zijn van de koningin des hemels; al de voorrechten eens waarachtigen vaders te bezitten zonder zijne maagdelijke kuischheid te verliezen; van louter liefde sterven en wel tusschen
— 45 -
de armen van Jesus en Maria; uit het graf worden opgewekt om met lichaam en ziel ten hemel te varen en zoo veel meer — zi n al die bijzonderheden uit Joseph's leven niet zoovele wonderen en buitengewone dingen? Moet het ons dan bevreemden; moet het ons niet veeleer hoogst redelijk toeschijnen wanneer men beweert, dat zijne deugd die der overige dienaren Gods overtreft gelijk de giansrijkste ster aan het uitspansel den glans der overige sterren? Diïn toch en dan alleen vormt alles in dat bewonderingswaardige leven een in elkander sluitend schoon geheel.
Dit alles zij gezegd ter eere van Joseph. Intusschen strekt deze lofspraak niet minder tot eer van Jesus, zijn goddelijk pleegkind. «Immers, volgens Gods eigene verklaring in het boek der spreuken, straalt de roem der vaderen op de kinderen over.» 1) Hoe roemvoller dus de heiligheid van Jesus' voedstervader gedacht wordt en geweest is, des te hooger rijst in ons oog de roem van Jesus zeiven, onzen gezegenden Verlosser. En vordert nu van ons de liefde, dat wij Hem denken met den hoogsten roem omgeven; zoo vordert insgelijks van ons de rede, dat wij ons zijn voedstervader denken, omgeven met eene eerekrans van heiligheid, waarbij de gloriekroon van alle andere heiligen moet in de schaduw staan.
1) Prov. XVII. 6.
IV.
Joseph's heiligheid bewezen uit zijne samenleving met maria.
De heiligheid van Joseph, hoe groot wij ons dezelve denken, met het oog op zijne bestemming van bruidegom der allerheiligste Maagd en van Christus voedstervader, heeft ongetwijfeld eene nog veel hoogere vlucht genomen van af het oogenblik, dat hij werkelijk het huwelijk met die heiligste aller bruiden aanging en nog meer, sedert hij met den iriénschgeworden Zone Gods op de gemeenzaamste wijze mocht leven en omgaan. Woordelijk is toen in vervulling gegaan die uitspraak des Ileei en: «liet voetspoor der rechtvaardigen is als een helderschijnend licht; het rijst op én groeit aan tot den vollen middagglans.» 1) Wij mogen hier van Joseph's deugd met den vromen en geleerden abt Rupertus zeggen: « Was Joseph tot dan toe reeds inderdaad rechtvaardig; van toen af was hij allerrecht-vaardigst. » 2)
1) Prov. IV. 18.
2) Tom. 168 Col. 1321..,. Eatenüs vir Justus, cxindc justissimus.
— 47 —
Wij moeten thans een oogenblik nagaan wat Joseph's deugd er bij won door zijn omgang met Maria en Jesus.
Welken invloed had vooreerst op zijne heilige ziel zijn verkeer met zijne dierbare en heilige Bruid Maria?
. Een eersten zaligen invloed ondervond Joseph van Maria's deugdzaam voorbeeld. — Wie zal het durven betwijfelen? Hoe krachtig-werkend is niet het voorbeeld van anderen op eenieder van ons? Wie weet niet hoe, terwijl tal van kinderen alleen door 't booze voorbeeld hunner ouders volslagen bedorven worden; dui-zende andere daarentegen bij 't zien en hoo-ren van eene godvreezende moeder, van een vromen vader, zicli als onwilkeurig en onweerstaanbaar voelen aangespoord tot alle soort oefeningen van deugd en goede werken? En wie, die ooit met een heiligen persoon heeft omgegaan, zij het slechts gedurende één uur of minder, heeft niet daardoor eene merkbare verandering of verbetering in de stemming van zijn gemoed ontwaard? Wat zal het dan niet heilzaam gewerkt hebben op het zoo uitnemend goed gestelde gemoed van Joseph, zoo vele jaren lang met Maria onder één dak gewoond en voortdurend getuige te hebben mogen zijn van al hare handelingenI «Als zelfs wij, wij ellendige menschen, « zegt de H. Bernardinus van Siëna, » door samen te wonen met heilige personen, die toch in ver-
- 48 —
gelijking der allerheiligste Maagd als niets beteekenen, als wij reeds daaruit dikwerf nut trekken in 't belang onzer deugd; wie zal dan verklaren, hoe zegenrijk voor Joseph zal gewerkt hebben het te zamen wonen met diezelfde heilige Moedermaagd? » 1) Onophoudelijk had hij haar onder zijne oogen. Dag aan dag, uur op uur, was hij getuige van hare engelachtige zedigheid; van haar onveranderlijke gelatenheid in Gods beschikkingen; van hare liefde tot het gebed; van hare heldendadige versterving; van hare weergalooze nederigheid en gehoorzaamheid; van haar groot geloof en vooral van hare allervurigste liefde tot haren God en den naaste.
O wat moet de tegenwoordigheid van zulk een allerheiligst schepsel niet een diepen indruk gemaakt hebben op dat zoo bij uitstek gevoelige hart van dien heiligen bruidegom, die niets vuriger wenschte dan tot altoos volmaaktere deugd te worden aangespoord; die zoo getrouw was aan de minste goede inspraken der genade! Paulus de Apostel verzekert ons, dat zelfs een ongeloovige man niet weerstaan kan aan den heiligenden invloed van eene ge-
1) Art. II. cap. I. Si nos miseri ex cohabitatione sanctorum virorum qui respectu Virginis nihil sunt, saepè tarnen prolicimus: quantum iestimandum est hunc cum .sacra Virgine profecisse?
— 49 —
loovige, godvreezcnde vrouw. «Immers «zoo schrijft hij aan de christenen van Corinthe», een ongeloovige man wordt fot heiligheid aangespoord door zijne geloovige vrouw.» 1) En hierom spoort hij de christene vrouwen aan van hare mannen toch niet te verlaten, wanneer I deze er in toestemmen met haar te blijven
wonen. Ditzelfde schreef de apostel Petrus in zijn eersten brief aan de geloovigen van Klein-Azië: «Dat de vrouwen onderdanig zijn aan hare mannen, opdat, mochten wellicht eenige geen geloof slaan aan de prediking van Gods woord, zij door het (deugdzaam) gedrag hunner vrouwen, ook zonder dat deze prediken, mogen gewonnen worden (voor het evangelie), wanneer zij namelijk (ó vrouwen) uwen reinen en godvreezenden wandel zullen hebben opgemerkt. » 2) Zoo waren dan beide deze groote apostelen overtuigd dat het stichtend leven eener brave vrouw mettertijd zelfs op het ge-moed eens heidens een zaligen indruk moet te weeg brengen. Maar, nog eens, wat zal het dagelijksch ja voortdurend verkeer van Joseph met Maria, van dien man vol levendig geloof n1 met de heiligste vrouw die ooit op aarde, leefde, dan niet krachtdadig hebben bijgedragen om dien grooten dienaar Gods tot steeds volmaak-
1. Cor. VII. U.
— 50 —
ter deugd op te wekken 1 O! 't ware reeds al te beleedigend voor den H. Voedstervader on-zes Heeren hieraan ook slechts een oogenblik te twijfelen! Zoo wij den II. Bernardinus ge-looven, begon Joseph die heilzame vruchten van Maria's hoogst stichtenden levenswandel reeds te ontwaren van af den stond aan, dat hij kennis droeg van Jesus' menschwording in den gezegonden schoot dier allerheiligste Móedermaagd. « Zoodra de Engel hem had doen weten dat zij van den II. Geest ontvangen had, begon hij zich jegens haar nog nederiger en eerbiediger te gedragen: en het gevolg er van was, dat zijne volmaaktheid er nog groo-ter door werd.»!) Het spreekwoord zegt; dingen waaraan men gewoon raakt, maken geen merkbaren indruk meer. « Ab asmctis non fit pasaio. » Dit woord werd niet bewaarheid ten aanzien van Joseph. Wel verre dat door den omgang met Maria op den langen duur de goede indruk op Joseph's gemoed steeds verzwakte, werd hij in tegendeel altoos levendiger. Immers iederen dag kwam hare deugd al meer en meer aan 't licht. Want ook van Maria kan in zekeren zin gezegd worden, wat van haar
1) Art. II. Cap. I. Postqiiam igitiir ab angelo certifica-tus est, qnod conccperat de Spiritii Sancto, humiliori ar revereiiliori modo conversabatur cum sponsa sua: undc major perfcctio generabatur in co.
Zoon Jesus geschreven staat: Ook zij nam altoos met hare jaren toe in wijsheid en bevalligheid vóór het oog van God en de men-schen 1), Zoo was Maria's levenswijze reeds op zich zelve alleen eene gestadige stille prediking der deugd voor haar opmerkzamen en godminnenden bruidegom.
Het bleef echter niet bij de bloote beschouwing van Maria's daden; ook was het Joseph gegeven (en ó hoe menigmalen!) Maria's heilige samenspraken te genieten. En hoe zoet, hoe hemelsch zalvend, hoe stichtend zullen die gesprekken tusschen die twee heilige echtge-nooten niet geweest zijn! Hoe diep zal niet ieder woord van Maria's lippen doorgedrongen zijn in de ziel van den bij uitstek rechtvaardigen Joseph! «Is het immers niet, «vraagt de H. Bernardus», dezelfde Maagd, wier groetenis hen van vreugde deed opspringen, die in den schoot hunner moeder nog waren opgesloten?» (Luc. I. 14.) Maar als de ziel van een nog ongeboren kindje reeds wegsmolt van aandoening zoodra Maria hare stem liet hooren, wat moeten de engelen des hemels dan wel opgetogen zijn geweest in verrukking toen zij hare stem mochten hooren, en haar gelaat aanschouwen en hare zoete tegenwoordigheid ge-
1) Luc. 11. 52.
— 52 —
nieten?» 1) En wat moet een Joseph haar bruidegom dan wel van aandoening vervoerd geweest zijn, zeg ik op mijne beurt den H. Bernardus na, hij, die gedurende dertig jaren die maagdelijke stem, dat engelachtig gelaat , die allerkostbaarste tegenwoordigheid mocht bewonderen en genieten! Vergeten we niet dat God de II. Geest op geheel bijzondere wijze in Maria's hart woonde en werkte. De genade had dat heilige hart van alle zijden en in alle deelen doortrokken. Het brandde derhalve van het vuur der fioddelijke liefde feller dan de harten der Serafijnen, ö Welke stroomen vuurs moesten dan niet uit haren mond vloeien telkens als zij denzelven opende om de gewaarwordingen van haar gemoed in het hart van haar geliefden Bruidegom over te storten 1 De onverschilligste, de meest ijskoude zielen zouden zich door zulk een liefdegloed hebben voelen ontvonken: wat dan denken en zeggen van Joseph's ziel, die God beminde zelfs meer dan de engelen des hemels?
1) Serin. I. in Assuint. B. M. Y. Tom. 183. Col. 415. Haec est enini cujiis salutationis vox el ipsos exultare facit in gaudio, quos materna adlinc viscera' claiidunt (Luc. 1. 14.) Quod düm parvuli needüm nati anima liquefacta est ut Maria locnta est, quid putamus queenam lila fuerit c®-lestium exultatio, cüm et vocem audire et videre faciem et benigna ejus frui praesentia meruerunt?
— 53 —
quot; Treffend is het verhaal, dat de H. Paus en
Kerkvader Gregorius ons heeft gegeven van eene samenkomst des H. Benedictus met-zijne H. Zuster Scholastica. Benedictus, vergezeld van zijne kloosterbroeders, bracht haar op zekeren u dag een bezoek binnen de muren van haar kloos
ter. Den ganschen dag hadden ze samen gesleten in godvruchtige gesprekken, afgewisseld door lofzangen en gebeden. God ter eere. Bij 't vallen van den avond zetteden zij zich aan tafel neder. Na eene poos dadr gezeten te hebben, terwijl de tijd vervloog zonder dat men het bemerkte, begon Benedictus er aan te denken naar zijn klooster terug te keeren. Scholastica echter smeekte hem, hij zou haar het genoegen geven dien nacht door te blijven om tot 's morgens over de gelukzaligheid des hemels te spreken. Wat vraagt gij daar mijne zuster, sprak Benedictus, weet gij dan niet dat ik gedurende den nacht volstrekt niet buiten mijne cel mag blijven? Hierop legde Scholastica haar hoofd tusscben hare handen op tafel en begon den almachtigen God te bidden. Na eenige oogenblikken aldus gebeden te hebben, beurde ! 1 zij haar hoofd van de tafel op en in 't zelfde
oogenbiik barstte een vreeselijk onweder uit. Zware stortregens vielen neder en Benedictus was niet in staat naar zijn klooster terug te kee-j ren. «God vergeve het u zuster, zei toen Bene-
dictus, maar wat hebt gij toch gedaan? » — Zij antwoordde: «Ik heb er u om gebeden dat gij
blijven zoudt en gij hebt niet naar mij willen luisteren; daarop heb ik mijnen God gebeden en zie i Hij heeft mij verhoord. Nu kunt gij heengaan zoo gij wilt.» Zoo zag Bened ictus zich gedwongen daar te blijven, en bracht hij den ganschcn nacht met zijne heilige zuster door, haar onderhoudende en troostende met allerlei vrome gesprekken. 1) Zulk een zalig genoegen vinden heilige zielen in gesprekken over God en goddelijke zaken! De kinderen dezer wereld mogen zich dat wellicht niet kunnen verklaren: geen wonder! Zeker is het dat de kinderen des lichts, zij wier gemoed vol is van God, geen inniger vermaak vinden dan in zich gemoedelijk te onderhouden over het groote voorwerp van hunne genegenheden. Wij hebben hiervan een overtuigend bewijs in de H. Schrift zelve. Hoe gelukkig voelden zich niet Elizabeth en Maria bij hare verwelkoming in het huis van Zacharias! Van waar toch, roept Elizabeth uit, van waar toch komt mij dat geluk, dat de Moeder mijns Ileeren mij komt bezoeken? Gij zijt zalig Maria, omdat gij geloofd hebt. 2) En de Moeder des Ileeren op hare beurt van heilige blijdschap als opgetogen, roept uit: «Mijne ziel maakt groot den Heer en mijn geest verheugt zich in God mijn za-
1) Grcgor. Lib. II, Diaiog. rap. XXXIII. To:ii. GO. Col 101.
2) Luc. I. 13. 13.
— 55 —
ligtnaker.» 1) Wie kan ons beschrijven wat er in dat uur in Elisabeth's gemoed omging? Zij wist door den H. Geest dat haar God en Verlosser in Maria's schoot rustte. Zij begreep den zin der woorden van Maria's lofzang en daarom mag men als zeker aannemen, dat nog lang nadat Maria haar lofzang geëindigd had hare gesprekken lot eenig voorwerp hadden het onwaardeerbaar geluk dat haar beiden was te beurt gevallen.
En als we ons zeiven nu eens een oogenblik in den geest verplaatsen in het II. Huisje van Nazareth, wat een heerlijk tafereel staat ons daar niet vóór oogen! Ik zie daar den heiligen timmerman afgemat van den arbeid zich neer-zetten aan eene sobere tafel, hem door de maagdelijke zorgen zijner II. Bruid Maria toebereid. Het kindje Jesus, stil en zedig, zit in hun midden. Onzichtbare engelen zweven door het armoedig vertrek, opgetogen van verwondering over dit bovenaanlsche schouwspel en
I allen om strijd bereidvaardig hun menschge-
worden God op zijn eersten wenk te dienen. Waarover meent ge wel dat bij dien heiligen f • maaltijd de onderhoudingen loopen? 6 Twijfel er niet aan, indien Joseph of Maria de zachte stilte onderbreken die daar gedurig heerscht in
i die godgewijde woning,— zij spreken over niets anders dan over hun oneindig minzaam kindje
1) Luc. I. 4G. 47.
— 56 —
Jesus; over zijne verregaande liefde tot het gevallen inenschdom; over zijne bewonderenswaardige lieftalligheid te hunnen opzichte.
Joseph zijnerzijds houdt niet op in 't bijzonder zijn geluk te herhalen, dewijl Hij hem tot zijn voedstervader verkoos; terwijl Maria van hare zijde zich uitput in dankzeggingen tot God, die ondanks hare nietigheid zulke groote dingen aan haar gedaan heeft. En dan ontboezemde zij voor haren bruidegom haar van liefde overstelpt gemoed in een altoos verrukkelijker Magnificat en Josephs stem smolt met de hare te zamen. Moeten wij niet aldus verstaan die zoo schoone woorden van den geleerden en vromen Canisius: «Iloe gelukkig was niet Joseph zoo wij bij al zijne overige vertroostingen die God hem schonk, ook dit beschouwen (en zeker dit is wel waarschijnlijk)
1
A
dat hij met de heilige Moedermaagd zoo dikwerf en breedvoerig over de heilige geheimen Gods mocht spreken en dit niet alleen, maar ook temet verrukt werd in den II. Geest, gelijk die heilige ouderling Simeon, en in die oogenblikken van geestesbezieling zijn gemoed lucht gaf in heilige lofzangen?» 1) ö Driewerf «j»
1) Qn id si prastcrca, ut est probabile sanè, cum cadem Virgine de sacris muUum ssppèque contulil et in Spiritu Sancto subinde suavilcr, ut sencx juslus ii!e Simeon, cxultavit ct exultando in laudes divinas erupit?
zalige Joseph, mogen wij hier wel zeggen, aan wien het vergund werd zoo gemeenzaam en zoo innig met de Moeder oikzes Heeren om te gaan! Geen menschelijk verstand kan zoo iets achterhalen; geen tong kan zulk een ziels-genot naar waarheid verklaren! Maar ook wie kan begrijpen, wie beschrijven hoe zeer de ziel van dien waardigen bruidegom bij ieder woord en zangtoon die van de lippen zijner allerheiligste bruid hem in de ooren of liever in het hart klonk, den wêergloed der goddelijke liefdevlam die daarin uitstraalde, diep ja diep gevoelde? Hoe zeer dat alles bijdroeg tot Joseph's steeds klimmende heiliging?
En dan — is het niet allerredelijkst te ge-looven, dat Maria, bezield zoo als zij was van een zielenijver grooter dan die der Apostelen zelve, de vruchten van dezen haren ijver eerst en vóór alle anderen aan haren heiligen en dierbaren bruidegom zal hebben meegedeeld? Of zou zij hebben nagelaten dien grooten dienaar Gods, in wien zij zulken voortreifelijken aanleg tot alle deugden opmerkte, tot steeds hoofjere volmaaTcthcid aan tc sporen? Zou zij hare voorbeeldelooze naastenliefde niet op de eerste plaats geoefend hebben ten aanzien van hem, dien zij als haar bruidegom na God, na haar goddelijken Zoon, liet meest op aarde verplicht was lief te hebben en ook werkelijk lief had? En wat meer is: dertig jaren lang was die beminde bruidegom schier de eenige
— 58 —
aan vvien zij haren zielenijver toewijdde! Joseph heeft dus gedurende zooveel jaren als in één brandpunt al die goddelijke vermaningen van liefde, van ootmoed, van geduld, kortom van de vcrhevenste deugden als zoovele kostbare vuurpijlen mogen opvangen. Hij heeft ze opgevangen ; hij heeft die tallooze lessen van heinelsche wijsheid in zyn hart bewaard en overdacht; en Gij, 6 God, Gy die alleen het geheim der harten kent, Gy zijt in staat ons te zeggen, met wat eene volmaakte volgzaamheid de H. Joseph daaraan beantwoordde; met welke reuzenschreden hij daardoor vooruitging op den weg der hoogste heiligheid!
De H. Gregorius van Nazianze spreekt ons van den ijver, dien zijne zalige zuster Gorgonia heeft aangewend, om haren heidenschen echtgenoot te bekeeren en verhaalt ons, dat haar ijver daarom des te vuriger was, wijl zij zich verbeeldde, zoo sprak zij, dat slechts de helft van haar hart God beminde, zoolang haar man nog in de schaduwe des heidendoms voortleefde. 1) Zou men niet mogen beweren dat
1) In Laud. Soior Gorgon. Tom. 35. Col. 814. Porro cüm unum hoc ad omnia accedere cuperet, ut maritus quoque perficeretur, ut sic toto corpore Deo consecrare-tur, ac non dimidia tantum ex parte perfecta discederet, ipsiusque aliquid imperfectum relinqueretur, hoe quoque precibus ab eo, qui voluntatem timentium se facit, ac petitiones eorum ad fmem perducit, impetravit.
— 59 —
Maria, die het hart van Joseph als een deel van haar eigen hart beschouwde, eveneens met heilig ongeduld er aan gewerkt heeft om dat hart al meer en meer aan het hare gelykvor-mig te maken; dat is gezegd, om in dat hart immer meer de vurigste liefde voor God te doen ontvlammen?
Mogen wij hier niet toepassen wat ons de H. Moeder Teresia zegt over dusdanige godminnende zielen: «Als zij iemand beminnen, werken zij er op met eene heilige drift om zoo iemand God te doen beminnen, opdat ook hij door God bemind worde. Zij weten, ik herhaal het, dat zoo de goddelijke liefde niet in hen woont, de dood voor immer den band, die hen vereenigt, moet verbreken. Onmogelijk te zeggen hoeveel dergelijke liefde aan zulke zielen kost. Zij verwaarloozen niets om den vooruitgang van den beminden persoon te bewerken. Zij zouden duizende levens opofferen om den-zelven ook slechts het geringste geestelijk voordeel aan te brengen. 6 Kostbare liefde, die zoozeer van nabij de liefde van Jesus, ons eenig goed en het groote toonbeeld der ware liefde, nabootst!» 1)
Men denke echter niet dat Maria bij die uitoefening van haren zielenijver ooit uit het oog verloor wat haar stand van echtgenoote
1) Chemin dc la perfect, trad. Bouix. Chap. Vil.
— 60 —
tegenover haar man van haar vorderde; dat zij ooit vergat hoe haar eerste plicht jegens een bruidegom door God haar als wettig opperhoofd van haarhuisgezin aangewezen, was: eerbiedig ontzag te bewyzen. 5 Neen! Maar juist die kunstelooze eenvoud harer woorden, die diepgevoelde zedigheid van haar uiterlijke gaf aan haren heiligen ijver eene des te krachtdadiger werking: God zelf had op hare maagdelijke lippen eene overtuigende bevalligheid nêergelegd, 1) die des te dieper ingreep in het hart van haar deugdzamen bruidegom, hoe minder aanmatigend haar toon van spreken was. Wat was meer noodig voor eene ziel gelijk die van Joseph, die niet anders wenschte dan volmaakt te weten hoe hij zijnen God immer beter kon dienen, immer beter kon behagen; die overigens innig overtuigd was dat zijne onvergelijkelyke bruid niets anders zocht in al wat zij hem zeide, dan hem den overvloed van genade, die hare ziel als overspande, in zijne ziel te doen overgaan?
En wat een machtigen invloed zal eindelijk en vooral Maria's gebed niet hebben uitgeoefend op den reeds zoo heiligen Joseph!
Indien het gebed, het gestadig gebed van welkdanigen rechtvaardige ook zóó veel bij den Heer vermag, naar het woord der Schrift 2),
1) Psalm. XL1V. 3.
2) Jac. V. 1G.
dat God er niet aan weerstaan kan, ó hoe veelvermogend moet dan niet op Gods hart geweest zijn het gebed van die allerrechtvaardigste onder alle reine schepselen; van haar, die zoo rechtvaardig was, dat zij, volgens de bemerking van den H. Kerkleeraar Bernardus, ons de zon der rechtvaardigheid gebaard heeft 1)! Als wilde hij zeggen: Indien het genoeg is zeker van God verhoord te worden dat men rechtvaardig zij in zijne oogen; hoe veel meer moet men dan niet overtuigd zyn, dat zij, die onder alle rechtvaardigen verreweg de rechtvaardigste was, alles van haren God heeft verkregen! De II. Ber-nardinus gaat nog verder en zegt, dat wanneer Maria bad, dit gebed bij God de kracht van een bevel had; «Alles onderwerpt zich aan Maria's bevelen, alles, zelfs God» 2) Och ja, zoo is het. En waar is de christen, die zulks niet weet by eigen ondervinding? Waar is hij, hoe ongelukkig, hoe groot een booswicht hij ook zijn moge, die niet meermalen Maria's onbeperkte macht bij God heeft erkend? «Maar hoe dan, «vraagt de II. Bernardinus van Siëna,» indien de allerzaligste Maagd zelfs voor zon-
1) llomil. in Nativ. 15. M. V. Tom. 183. Col. 440: Sicut scriptum est: Oratio jnsti penetrat ccelos. (Eed. XXXV. 21) Et qiiis juslus, si non Maria justa, de qua Sol juslitia; ortus est nobis?
2) Serin. V. de Nativ. B. M. V. cap. VI. Imperio Vir-ginis omnia famulantur et Deus.
— 62 —
daren en booswichten, voor de vijanden haars Zoons, zulke uitstekende genaden weet te verkrijgen; hoe er dan aan twijfelen of zij heeft voor Joseph, voor een zoo liefderijken, zorg-zamen en teerhartigen voedstervader; voor den beschermvoogd barer maagdelyke eerbaarheid; voor haren allerkuischten minnaar de voortreffelijkste gunsten en godsgaven verworven ? » 1) Hoevele titels trouwens kon Joseph niet aanvoeren om Maria te bewegen, dat zij voor hem bidden zou! Was zij niet vooreerst zijne bruid, en als dusdanig verplicht voor hem te bidden? — Niemand voorwaar heeft ooit de verplichtingen van liefde, die krachtens het huwelijk tusschen man en vrouw bestaan, zoo stipt volbracht als Maria. Gelijk zij volmaakt geweest was in haar ongehuwden staat terwijl zy binnen de muren van Gods tempel te Jerusalem woonde, zoo was zij ook volmaakt in hare hoedanigheid van echtgenoote. Zij vervulde dus ook zeer zeker met dezelfde nauwgezetheid hare verplichtingen van vrouw, waarmede zy weleer de plichten waarnam, die hare staat van maagdom haar oplegde. « Hierom wist de H. Maagd, « zal ik met den H. Bernardinus van Siëna zeg-
• 1) Art. II. Cap. I. Cum B. Virgo tot et tanta im-petret peccatoribus sceleratis, hostibus Filii sui: quanta putas impetraverit charismata huic tam amoroso et solli-citissimo et filiali nutritio, et sponso sui pudoris, atque castissimo amatori ?
- 63 —
gen, «hoe innig de huwelijksvereeniging was, als zijnde deze gegrond op eene geheel geestelijke liefde. Zij wist dat Joseph haar dooiden H. Geest zeiven gegeven was tot bruidp-gom, tot bewaker van hare maagdelijkheid en om in gemeenschap met haar de bezorgdheid en liefde te deelen jegens liet allergodde-lijkste Kind Jesus. Hierom houd ik het voor zeker, dat zij haren heiligen bruidegom uit gansch de genegenheid haars harten en in alle oprechtheid heeft lief gehad » 1) Welnu, de liefde openbaart zich door het verlangen naar het geluk des beminden persoons. En is onze liefde bovennatuurlijk, zooals die van Maria was, dan stelt dit verlangen zich ten doel, dat God, de eerste bron van alle goed, zich met allen mogelijken overvloed aan het voorwerp onzer liefde mededeele. — Hoe vuriger dat verlangen wordt, hoe oprechter die-liefde is; des te inniger, des te dringender wordt uw gebed voor zulk een persoon. Nemen wij nu aan als onbetwistbare waarheid, dat nooit eenig man hartelijker en oprechter van zijne
1) Ait. II. Cap. I. Et quia noverat Viigo quanta erat unitas matrimonialis in spiiiluali amore, et sciebat istuin sibi a Spiritu Sancto datum in sponsum et iu sua; vir-ginitatis custodein et ad participandum secuin in charitatis amore et obsequiosa solliciludine divinissimam prolem Dei: ideo credo, quod totius cordis affectu hunc sanctum Joseph sincerissimè diligebat.
— 64 —
vrouw bemind werd dan Joseph van Maria, zoo moeten wij daaruit afleiden, dat niemand ooit meer aanspraak op- en meer aandeel heeft gehad in Maria's gebeden dan hij.
De vele liefdediensten welke Joseph voortdurend aan Maria bewees., waren een andere titel dien hij bij zijne dierbare bruid kon doen gelden om haar gebed te vragen. — Maria zelve wist dit. Zij voelde zich uit dien hoofde tot dankbaarheid gehouden. En wie had ooit op aarde een hart zoo dankbaar als het hare? Ze is dankbaar, zelfs jegens den geringsten harer dienaren voor de kleinste eerbewijzing, voor den nietigsten liefdedienst die haar bewezen wordt. Hierom zegt de H. Andreas, aartsbisschop van Creta: « De allerheiligste Maagd, vrijgevig als zij is, schenkt ons gaarne voor de nietigste liefdediensten de grootste gunsten. » 1) Wat zal zij dan niet gedaan hebben ten opzichte van haren teêrgeliefden bruidegom, van wien zij erkende tallooze en allergewichtigste weldaden genoten te hebben; weldaden, die om hare geheel zonderlinge positie ten overstaan der booze wereld, die met het geheim van haar wonderdadig moederschap ten eenemale onbekend was, in haar oog terecht eene onbetaalbare waarde verkregen? Immers, zoo als wij
1) Oral. III. in Dormit. S. Maris: Tom 97. Col. 1102 Libcns enim, sanctissima cum muniflca sit, pro minutis-simis majora rctribuit.
— 65 -
bereids in het eerste deel van dit werkje verklaard hebben (Hoofdst. II.), zonder Joseph's tusschenkomst hadde het plan van Gods mensch-wording niet op eene Gode waardige wijze kunnen voltrokken worden. Zonder hem ware dus Maria geene moeder Gods geworden. Dat verder de Joden haar tijdens hare zwangerschap niet steenigden en haar kind niet vermoordden even als de overige onschuldige kindertjes van Bethlehem; dat zij in haar huisgezin het be-noodigde levensonderhoud had en niet van armoede en ellende bezweek; — was het niet aan de liefdevolle zorgen, aan de pijnlijke vermoeienissen van haar heiligen echtgenoot, dat k Maria dit alles moest dank wijten? ó Zij wist den v-prijs van zooveel liefdedaden naar hare volle waarde te schatten! ó Zij beminde dan ook zoo innig haren onvergelijkelijken bruidegom 1 En die liefde groeide dagelyks al meer en meer aan, naar dezelfde mate dat Joseph zijne goede diensten jegens haar en haar god-delijken Zoon Jesus vermenigvuldigde. Telkens als zij het voorhoofd van haar braven echtgenoot met zweetdroppelen bedekt, of haren '' kleinen Jesus op zijne vaderlijke armen aanschouwde, klopte haar gevoelig moederhart steeds levendiger van warme, dankbare liefde.
Uitmuntend schoon is wederom hier de bemerking van den grooten lofredenaar des II. Joseph's, ^ Bernardinus van Siëna. Sprekende van die bedrijvige gedienstigheid des Heiligen in 't belang
van Maria en den kleinen Zaligmaker, zegt hy: «Indien Maria zelfs geen enkel Wees gegroet onbeloond laat, welk eene hartelijke dankbaarheid zal zij dan niet betoond hebben aan hem, dien zij zoo zorgzaam, zoo grootmoedig, zoo getrouw zag arbeiden om haar en haren Zoon te voeden! Ook wist de allerheiligste Maagd vooral op prijs te stellen, dat die heilige man om Jesus' leven te behouden zich aan zoo vele gevaren blootstelde, alswanneer hij Hem naar Egypte voerde en vandaar terug bracht, of met Hem naar Jerusalem ging om de wettelijke plechtigheden waar te nemen, en met Hem nog vele andere plaatsen bezocht, die men moeilyk zou kunnen aangeven. » 1) Uit dit alles mogen wij vry opmaken, dat gelijk Joseph na haar goddelijk Kind de eerste en voornaamste plaats innam in Maria's hart, hy ook zoo de eerste en voornaamste plaats innam in hare godsvrucht en gebeden.
En behalve dat Joseph de eerste plaats in-
1) Art. II. Cap. I. Si B. Virgo iinum Ave' Maria re-innneralione vacuum non remitlit: qiianla cordiali grali-tudine respondebat illi, quem cernebal sic sollicitc, sic obsequioisè ac fideliler laborare pro nulriendo ipsam et dilectuin filiuin suum. Maxime quoquc pondcrabat B. Virgo, quod sanctus iste pro conservanda vita Jesu, se tot peri-culis exponebat, düm scilicet ipsum duceret et reduceret de ^Egypto in Jerusalem ad solemnitates legis, et düm luit cum eo in aliis variis locis, qui explicari non possent.
— 67 —
nam in Maria's hart in hoedanigheid van haar grootsten weldoener, had hij de liefde van haar heilig hart nog gewonnen door zijne persoonlyke, allervoortreffelijkste hoedanigheden en deugden. Van al die uitstekende geestesgaven, die God reeds vóór zijn huwelijk met Maria, in dien uitgelezen man had neêrgelegd en die zich dagelijks meer openbaarden, was Maria onop-houdelyk getuige; en hierom werd hare liefde voor haren man dagelijks inniger. Zoo toch moeten wij verstaan het woord van den reeds meermalen genoemden Bernardinus van Siëna in zijne schoone lofrede op den H. Joseph: «Na alles aandachtig te hebben overwogen, wat men godvruchtig en redelijk aangaande Joseph en de gezegende Moedermaagd kan aannemen, ben ik genegen te gelooven, dat de allerzaligste Maagd Joseph niet slechts bemind heeft (ik spreek van eene maatschappelyke liefde) zooveel als alle andere schepsels te za-men, maar zelfs meer nog: Jesus alleen, de gezegende vrucht van haren schoot, behoort hier te worden uitgezonderd. » 1) Te recht mogen wij dan met den geleerden Suarez beweren:
1) Art. II. Cap. I. Unde omnibus compensalis, quae devota atque discreta mens circa Joseph et Virginem be-nedictam potest rationabiliter contemplari, dicere non auderem, quod B. Virgo non dilexcrit Joseph quantum omnem aliam creaturam, vel supra, post benedictum fructum ventris sui Jesum, loquor tarnen de social! amore.
- 68 —
«Het is waarschijnlijk, dat de allerh. Maagd uitstekende genadegunsten en hemelschen bijstand aan haren bruidegom, dien zij op gansch eenige wijze lief had, toegewenscht en door hare gebeden voor hem verworven heeft. Want zoo 't waar is (en 't is waar), dat de godsvrucht jegens Maria en het aanroepen barer voorspraak een der krachtigste middelen is om van God allerlei genadegaven te erlangen; zou het dan niet onredelijk wezen er aan te twijfelen of Joseph door hare voorbede eene uitmuntende volmaaktheid en heiligheid heeft verworven? Hij trouwens was haar zoo bijzonder dierbaar; hij koesterde jegens haar eene zoo allerteederste godsvrucht! » 1)
Wij zien het: de geleerdste en heiligste schrijvers stemmen hierin overeen, dat de rechtvaardige Joseph door zijn vertrouwelijken en liefdevollen omgang met zijne allerheiligste bruid Maria een aanhoudenden aanwas van rechtvaardigheid, dat is, van volmaaktheid en
1) Disp. VIII. Scct. II. N° 1 Acccdit verisimile esse B. Virginem exirnia ^ratije dona et auxilia sponso suo, (juein singulariter diligebat, exoptasse, suisque oralionibus im-petrasse. Nam, si verum est (ut revera est) unum ex efli-cacissimis mediis ad obtinenda a Deo gratiaï dona, esse devotionem erga Virginem, ejusque intercessionem, qui credi potest Sanctissimum Joseph, Yirgini dilectissimum ac devotissimum, per illum non obtinuisse cximiam sanc-titatis perfectionem?
heiligheid heeft verworven. Vraagt men nu, tot welke hoogte van deugd Joseph daardoor mag gestegen zijn? Zoo geef ik ten antwoord met den H. Franciscus van Sales: tot zulk eene hoogte, dat hy een sprekend afbeeldsel werd van zijne onovertreffelijke heilige bruid zelve. Ziehier Franciscus' eigene woorden: «ö Wat heilige vereeniging, die van Onze Lieve Vrouw met Joseph! Die vereeniging had ten gevolge, dat het opperste Goed van alle eeuwige goederen, te weten Onze Lieve Heer zelf, het eigendom van Joseph werd zoowel als van Onze Lieve Vrouw, 't Is waar, dit is niet op te vatten alsof Jesus het eigendom van Joseph ware uit kracht der natuurwetten, natuur die Hij had aangenomen in den schoot onzer glorierijke Meesteresse, natuur, die de H. Geest zelf uit het allerreinste bloed van Onze Lieve Vrouw gevormd had, — neen niet aldus, maar volgens de wetten der genade, volgens welke hij aandeel erlangde in al de goederen zijner geliefde bruid, en die hem voortdurend deden toenemen maar op wonderbare wijze in alle soort volmaaktheid. Door de gestadige gemeenschap, die hij had met Onze Lieve Vrouw, met haar die alle deugden bezat en wel in zulken verheven graad, dat nooit een schepsel bij machte is het zoover te brengen, — was Joseph intusschen degene die haar het dichst in deugd op zij streefde. Verbeelden we ons een spiegel, waarop de zonnestralen lijnrecht
— 70 —
neêrvallen, die dezelve volmaakt opvangt, terwijl een andere spiegel daartegenover geplaatst is. Deze natuurlijk krijgt de stralen der zon alleen door terugkaatsing; en toch zy spelen zóó levendig er in, dat men schier niet kan onderscheiden welke dier beide spiegels de stralen rechtstreeks krijgt, of wel die, welke ze uit de eerste hand opvangt, of die andere, welke ze slechts bij weerschijn opneemt; zoo was het ook hier gelegen. Ofschoon Onze Lieve Vrouw , als een' allerhelderste spiegel recht tegenover de zon van rechtvaardigheid geplaatst al hare stralen opving, waardoor in hare ziel alle deugden en volmaaktheden gekoesterd en gekweekt werden: zoo kaatsten diezelfde volmaaktheden en deugden toch zóó volkomen nauwkeurig op den H. Joseph terug, dat het bijna scheen als ware hij even volmaakt, als hadde hij de deugden in denzelfden hoogen graad als de roemvolle Maagd, onze Koningin zelve.» 1)
1) Enlreliens XIX.
V.
Joseph's heiligheid bewezen uit zijne
samenleving met jesus.
Het is hier de plaats over den langdurigen omgang van Joseph met het goddelijk Kind te spreken en aan te toonen hoe onze groote Heilige, die reeds zóó hoog in deugd klom door het verkeer met zyne H. Bruid dat hij haar levendig, sprekend afbeeldsel werd, hoe diezelfde Joseph, zeg ik, niet minder ja nog veel meer in heiligheid steeg door zyn dertigjarig te zamen wonen met den oneindig heiligen Zoon van God. Wij vreezen echter, indien wij in al te groote bijzonderheden traden, den vromen lezer te zullen vervelen, daar wij genoodzaakt zouden zijn, zoo niet juist ons te herhalen, dan toch op de hoofdgedachten terug te komen. Wij laten die bijzonderheden dan liever aan de godvruchtige beschouwingen des lezers zeiven over.
Ongetwijfeld moet 'het een der kostbaarste voorrechten van Joseph heeten, dat hem vergund werd met den Godmensch Jesus Christus, den Messias der volkeren, den Verlosser der wereld gedurende 30 jaren op den gemeen-zaamsten voet te verkeeren: Hem toen Hij nog kind was, te mogen opbeuren en op zijne ar-
— 72 —
men dragon; Hem tallooze liefdekussen te mogen geven; tegen zijn vaderlijk hart te mogen drukken; met Hem hetzij bij den arbeid, hetzij bij den maaltijd, te huis en op reis mond aan mond te mogen spreken; getuige te mogen zijn van al zijne bewegingen en handelingen; Hem zijn kind te mogen noemen en zich door Jesus den zoeten teederen naam van vader te hooren gevenI.... Betaamde het overigens aan Gods wijsheid en heiligheid, dat Hij Joseph alvorens deze tot die innige vertrouwelijkheid met zyn eeniggeboren Zoon werd toegelaten, alvorens hy als zijn voedstervader optrad , door de mededeeling zijner voortreffelijkste genadegaven daartoe inwijdde en geschikt maakte: niet minder betamelijk moet het ons voorkomen dat de menschgeworden Zoon van God, thans de pleegzoon Joseph's geworden, een immer meer heiligenden invloed aan zijn zorgzamen pleegvader lieeft doen gevoelen. Wel hoe ? het zwakke licht, dat de maan van zich afgeeft, heeft reeds zulk eene merkbare werking op de planten en vruchten der aarde; — en het zonnelicht met deszelfs Avarmte, die veel feller zijn, zouden geen invloed daarop hebben? Maria's voorbeeld, Maria's gesprekken, Maria's gebeden hebben zooveel bijgedragen tot Joseph's heiliging; — wij hebben het hiervoren overwogen, — en zouden wij dan kunnen ge-looven dat het voorbeeld, de gesprekken, de gebeden van Jesus, de zon aller rechtvaar-
— 73 —
digheid zonder vrucht zouden zijn gebleven voor dienzelfden Joseph? Hooren wij desaan-gaande nogmaals den H. Bernardinus van Siëna. «Eene tweede genadegunst, zogt hij, die aan Joseph door God gedaan werd, was met den Zoon Gods te mogen omgaan. En nu, oordeel hoe bewonderenswaardig op hem moeten gewerkt hebben, van de eene zijde het te zamen wonen met Jesus onder één dak, en van de andere zyde de gestadige verzorging van dien Verlosser in al zyne noodwendigheden. Want dit alles moet gezegd worden niet slechts van de allerh. Maagd, maar ook van Jesus. Ook met dezen heeft liij te zamen gewoond; ook dezen heeft hij in al zijne behoeften voorzien en tot loon hiervoor verbazende genaden en deugden erlangd » 1)
Wie weet niet hoe van af de eerste tijden des Christendoms het H. Huisje van Nazareth, waar Jesus zoo vele jaren met Maria en Joseph doorbracht, het voorwerp eener bijzondere godsvrucht der catholieken geweest is?
1) Art. II. Cap. 11. Sccunda graliii ipsi coolitus data, luit conversationis divinalis. Et quantum ad hanc, admi-randa dcbucrunt esse luijus sancti viri duo, quse in pia;-cedenti capite dicta sunt, scilicet cohabitatio et adminis-tratio in omnibus necessitatibus. Non solum refeni debent ad Virginem, verüm etiam ad Jesuin, cum quo coliabi-tando et ci administrando in omnibus necessitatibus suis, admirandas gratias et virtutes bic sanctus adeptus est.
5
— li —
Uit alle oorden der wereld reisden vrome pelgrims daarheen, in de stellige overtuiging dat zij binnen deszelfs muren, ter plaatse waar eertijds de Heilige der heiligen gewoond heeft, schatten van genaden voor hunne ziel zouden vinden. En inderdaad zij werden niet in hunne hoop te leur gesteld. Nog altoos tot op onze dagen toe getuigen zulks die vrome pelgrims, die het geluk hebben dat heilige huisje te Loretto te mogen bezoeken. Wie heeft niet o. a. gelezen wat daór den H. Alphonsus wedervoer? Ook die heilige, terwijl hij te Rome den dag afwachtte om de bisschoppelyke wijding te ontvangen, kon niet weerstaan aan den vromen aandrang zijns harten dat wijd beroemd en gezegend heiligdom te gaan bezoeken. Hij vertoefde dilar drie dagen. Gedurende al dien tijd gaf hij zich nauwelijks een oogenblik rust; vergat hij schier eten en drinken en was hij voortdurend in gebed en beschouwing opgetogen. Hij overwoog tot de kleinste bijzonderheden der plaats. «Hier is het, » hoorde men hem bij wylen in verrukking uitroepen, « hier is het, dat het goddelijk Woord is vleesch geworden! Hier is het, dat Maria het goddelijk kind op hare armen droeg!» Eens zeide hij tot den pater zijner Congregatie die hem vergezelde: hij wenschte dien dag alléén te zijn, om meer op zijn gemak de vele geheimen die dat H. Huisje hem te binnen riep te kunnen overwegen. Zoo bleef hij dag en nacht zonder
— 75 —
slapen, voortdurend in godvruchtige overdenkingen voortgaan. Men zag hem des nachts altoos geknield of leunende tegen de planken zijner bedsteê. Toen hy eindelijk Lorefto moest verlaten om naar Rome terug te keeren, hield hij onder weg niet op over de groote geheimen te spreken, die zijn hart dMr overwogen had. Men zag het hem aan op zijn bezield gelaat, dat zijne ziel door de teederste gewaarwordingen van genade en goddelijke liefde als overmeesterd was.
Zeg mij hier, godvruchtige lezer, wat dunkt u? Als een H. Alphonsus en zoo vele anderen met hem zulk een overvloed van heilige aandoeningen putteden uit de bloote herinnering aan Jesus' tegenwoordigheid in zijne vroegere woonplaats van Nazareth; — moeten wij dan niet als onbetwistbaar vaststellen dat de H. Joseph, die weleer in datzelfde nederig maar gezegend huisje het goddelijke Kind met zijne oogen zag, met zijne ooren hooide, die met hetzelve sprak en dag aan dag op en neder ging, nog oneindig meer dan gene de zaligste indrukken moet hebben ontvangen? Zou niet in zulk een gezelschap de grootste booswicht tot bekeering gekomen en een ijverige dienaar Gods geworden zyn? Hoeveel meer moeten wij dan aannemen dat een godminnend en onschuldig gemoed, gelijk dat van Joseph, de heilige uitwerksels daarvan moet ontwaard en altoos vuriger voor God zal gebrand hebben! De god-
— 76 —
vruchtige en geleerde Suarez doet ons dit nog dieper inzien. «Men ziet hieruit, » zegt hij, «dat na Christus' geboorte Joseph's heiligheid tot een nog veel hoogeren graad moet gestegen zyn, deels omdat hij Christus grondig kennende door deszelfs veelvoudigen omgang met Hem, door zijne gestadige tegenwoordigheid onophoudelijk tot de vurigste liefdeoefeningen werd opgewekt; deels ook, omdat de woorden en voorbeelden van Christus zulken geredelijken ingang in zyne ziel vonden. En men mag het niet betwijfelen, of gedurende al dien tijd is hij door den Zaligmaker op geheel zonderlinge wijze voorkomen en geholpen geworden. Im-ïners, daar Christus zelf beloofd heeft, dat hij die om wille zijns naams een dronk koud waters geeft zijn loon niet zal missen, hoe dan betwijfelen of zoovele liefdedaden, die Joseph niet slechts in zijn naam maar Hem zelven in persoon verricht heeft, zijn door Jesus niet onvergolden gebleven? » 1)
1) Disp. VIII. Cap. 11. 1V0 1. Undè ulterhis inlelligilur post Christum natum, longè majiis fuisse Joseplio sanc-titatis augmentum, turn quia eum Christum probe cognos-cerct, illius frequenti conversatione et coiitiinia praescntia, ad frequcntissimos et ferventissimos charitatis actus exci-tabatur; lum etiam quia verbis ct exemplis Christi plurimum moveri poterat. Nee dubitare licet, quiu ab eodem fuerit toto illo tempore singulariter pra;ventus et adjutus. Nam, si Christus ipse promisit eum qui propter nomen ipsius dederit potum aqua; frigid®, non perditurum merccdem
- 77 —
De H. Bemardinus doot ons op zijne beurt begrijpen hoe Joseph die heilige voorbeelden van zijn heiligen pleegzoon zich nuttig wist te maken: «Beschouw,» zegt hij, «en overdenk met aandacht dat Joseph, bij liet zien van al die kinderlyke behoeften waaraan Jesus zich onderwierp; in al die teekenen van zwakheid welke Hij even als wij openbaarde, zijn geest bezig hield met te overwegen, maar met levendig gevoel zijner ziel, hoe Hij, de oneindige God, ter liefde van ons, om ons te vormen, te ontvlammen en tot nederigheid te stemmen, tot dergelijke laagte op velerlei wijze heeft willen afdalen. Wie kan zeggen, hoezeer de ziel van dezen heiligen grijsaard verteederd werd, wanneer hij dat alles met de oogen zijns lichaams aanschouwde! Immers onze gemoederen zelfs, hoewel van steenachtigen aard, zy worden vermurwd als 't ware bij het overdenken van eene zoo wegslepende minzaamheid, liefde en verregaande goedwilligheid Gods. » 1)
suam, quomodo dubitari potest quin tot charitatis opera, non modo in nomine suo, sed etiain sibi ipsi a Josepho facta, absque compensatione abire non permiserit?
1) Tom. II. cap. II. Considera etiam diligenter, qnod in omnibus infantilibus necessitatibns, ct alils nostra; infirnii-tatis signis, qu» videbat in bono Jesu, contemplabatur atque gustabat altitudinem divinx immensitatis ad talia pro amore nostro, pro nobis informandis, inflammandis atque humiliandis multiplieiter inclinatam. Quantum putas in bis delinifam animam sancti senis, luec intuendo oculi»
— 78 -
Mogen wij na dit alles niet uitroepen met den H. Alphonsus de Liguori: « ö Men twyfele er dus niet aan of Joseph, door in 't gezelschap van Jesus te leven, heeft onophoudelijk toegenomen in heiligheid en heeft zoo vele verdiensten voor zich verworven, dat ?ij die van alle overige heiligen overtreffen. » 1) « Het is volstrekt onze bedoeling niet» — zal ik er bijvoegen met den H. Leonardus a Portu Mauritio — « de rangopvolging der heiligen in den hemel te willen bepalen. Daar echter allen, ik ben er van overtuigd, zeer gaarne den eerrang aan onzen roemrijken patriarch afstaan, mag ik zeggen, zonder een hunner afbreuk te doen, dat hij in overvloedige mate verrijkt geweest is met al de voorrechten, die God aan eenieder van hen afzonderlijk vergund heeft. Besluit hieruit, dat zoo Joannes de Dooper in den schoot zijner moeder geheiligd werd, ook de H. Joseph datzelfde voorrecht heeft genoten, gelijk trouwens de kanselier Gerson met vele anderen beweert, op grond daarvan, dat, terwijl Maria heilig was bij hare ontvangenis, Joseph althans het betaamde te zijn bij zijne geboorte. Besluit hieruit dat zoo Joannes de Dooper zuiver en onzondig bleef, en nimmer het kleed zijner
carneis, quando el saxea nostra corda ista meditando Videantur deficere praj suavitate diilcoris, et anion's ct gummie dignationis Dei!
1} Preek van den H. Joseph.
— 79 —
onschuld bezoedelde, dit eveneens voor Joseph geldt. Immers, volgens den engelachtigen leeraar staat het bij allen vast als een onbetwistbaar beginsel, dat een uitwerksel des te meer dc eigenschappen en kracht van zijne oorzaak overneemt, hoe minder het van die oorzaak verwijderd is. Aldus is de hitte des te feller naar mate zij dichter bij den vuurmond is; is het licht des te helderder, naar mate het min verwijderd is van de zon, en (om zelf dichters hier aan ie halen) het water is des te zuiverder, naar mate het meer nabij de waterbron vloeit: Purius ex ipso fonte petuntur aquee. Is dit alles zoo, hoe dan onderstellen, dat Joseph, die van zoo nabij én door maagschap én door huiselijke bediening de algemeene bron aller heiligheid raakte, er minder uit zou geput hebben dan zij, die er verder af waren? Zeg dus niet alleen, dat hij even zuiver was als Joannes de Dooper; maar zeg dat de onschuld en heiligheid zich reeds bij hem aanslooten bij zijne geboorte en hem van de aarde ten hemel ophieven. Zeg, dat niet alleen nooit eenige doodzonde de reinheid dier schoone ziel bevlekte; maar dat de prikkel der begeerlijkheid zelfs in hem verkracht werd, zoodat nooit eenige opwelling van zinnelijkheid zich tegen de rede bij hem kon opzetten, en hij derhalve niet behoefde te zuchten met Paulus : « Datus est mihi stimulus carnis mca;. De prikkel des vleesches werd mij gegeven. » Voeg er nog bij.
dat hij door een zonderling voorrecht met lichaam en ziel ten hemel werd opgenomen. » En verder zegt hy nog: « Wij mogen eveneens de voortreffelijkheid van Joseph boven alle heiligen en engelen, alsmede zijne verheffing op den hoogsten troon in den hemel afleiden uit den naam van Vader dien God hem schonk....» «Maria (zoo hooren we nogmaals den heilige tot Joseph in den hemel spreken) Maria zal aan de rechterhand van Jesus zyn gezeten en gij, ó Joseph, aan de rechterhand van Maria. » 1)
Wij mogen hier dus te recht als eindbesluit vaststellen ; na Maria komt aan Joseph onder alle heiligen die ooit bestonden, die thans zijn of ooit bestaan zullen, met het volste recht de eerpalm toe.
Om echter deze waarheid, waarop onze godsvrucht, onze eerbied, ons vértrouwen en onze liefde jegens dien onvergelykelijken Heilige als op haren grondslag steunen in een nog schitterender licht te plaatsen, zij het ons vergund de hier en daar in den loop onzer verhandeling verspreide lichtpunten nogmaals in één brandpunt als 't ware saam te trekken. De kracht onzer redeneeringen zal aldus op het godvruchtig gemoed onzer lezers, wij vertrouwen het, een des te dieperen en blijvender indruk achterlaten.
1) Pancgir. sur. S. Jos. I. Point.
Herinneren we ons dan nogmaals het ware standpunt des H. Joseph's in de plansverordening Gods bij de menschwording van zijn Zoon Jesus Christus.
De tijd was diïar dat het eeuwig Woord des Vaders, volgens de voorspellingen der profeten, zichtbaar op de wereld zou afdalen. Hy zou tot dat einde uit eene moeder geboren worden, die ofschoon maagd blijvende, den huwelijksstaat beleven zou. Er moest derhalve een man gevonden worden met wien zij dat huwelijk zou aangaan. Wie nu zal die gelukkige sterveling wezen op wien Gods keuze zich neêrlaat? Wy noemen hem gelukkig, dien man; hem toch zullen de geheimen der menschwording van Gods Zoon worden toevertrouwd; hy zal daardoor in de innigste gemeenschap treden met God; aan hem zal God menige lastgeving door middel zijner engelen gaan toevertrouwen; hem zal het vergund worden tegenwoordig te zijn by de geboorte van het goddelijk menschenkind om hetzelve met de herders te aanbidden; hij zal het moeten besnijden en zijne eerste bloeddroppels opvangen; hij zal hetzelve den naam van Jesus geven, een naam dien de hemel aan den Verlosser der wereld had voorbehouden; hij nog zal gedurende deszelfs kinderjaren in al zijne natuurbehoeften te voorzien hebben; zal Hem moeten helpen en ondersteunen waar zijne zwakke krachten te kort schie-
ten; zal met hetzelve naar Egypte moeten vluchten om het van den dood te redden; zal het op zijne armen moeten dragen en koesteren en kussen en tegen zijn boezem drukken. Aan dat kind zal hij den naam van Zoon geven, terwijl deze wederkeerig hem den zoeten naam van vader geeft; kortom hij zal met den Zoon van zijnen God op de innigste, ver-trouwlijkste wijze hebben om te gaan en ingewijd worden in al zijne geheimen. Grooter wordende, zal dat goddelijk kind met hem zijn arbeid en zijne huiselijke zorgen deelen; met hem zweeten en zwoegen; onder één dak met hem wonen, eten en rusten — en dat
alles: dertig volle jaren lang..... Sterft hij
eindelijk, die vertrouweling van Jesus, hij zal sterven, sterven van louter liefde en wel in de armen zelve van Gods Zoon. — Bij al die gunsten zou hij nog deze smaken, dat hij ook in de innigste betrekkingen staan zou met de moeder van dien Godmensch; deze toch zou zijne bruid wezen en als dusdanig met hem omgaan; lief en leed des levens met hem deelen; hem de diepste en belangrijkste geheimen haars harten toevertrouwen; met hem zorgen en lijden; met hem in den vreemde vluchten; hem vergezellen op al zyne tochten en reizen; terwijl haar man zijnerzijds voortdurend getuige zal zijn van al hare uitstekende hoedanigheden, gaven, goede werken en deugden. Ook zij zal haar man bij zijn verscheiden bij-
— 83 —
staan en zijn laatsten adem opvangen. Ziedaar hoe de alwijze voorzienigheid Gods beschikt had over dien zonderling bevoorrechten man, aan wien het voorbehouden was de pleegvader van het menschgeworden Woord, de bruidegom van Diens moeder te zijn.....Wat nu is
geloofwaardiger, dan dat diezelfde God, die trouwens al zijne plannen op de volmaaktst mogelijke wijze ten uitvoer brengt en de middelen steeds aan het doel evenredigt, dien ge-zegendsten onder de mannen door de instorting der overvloedigste genaden daartoe heeft waardig en vaardig gemaakt? Maar wat is tevens geloofwaardiger, dan dat Joseph, (want hij is die uitverkorene des Heerenl) dan dat Joseph zich die vele middelen van heiliging, welke hem door zijne betrekking van Bruidegom en Voedstervader ten aanzien van Gods Zoon en dezer Moeder dertig jaren lang werden aangeboden , op de volmaaktst mogelijke wijze heeft te nutte gemaakt? «Joseph» zegt hier de Gz. Petrus Canisius, «heeft dien voortrelïelijken eernaam ontvangen, naam dien geen sterveling ooit met hem deelen kan, den naam van va-» der van Christus en van man van Maria, (gelijk het H. Evangelie zelf ons verzekert). Ook dit is tevens buiten alle kijf, dat hij zich beide die eeretitels waardig gemaakt heeft: zóó reclit-vaardig en teeder van geweten was hij, dat k hij liever alle gemeenschap met de allerheil. Maagd zou hebben afgebroken, dan zich aan
- 84 —
de zonde eens derden (zooals eenigen beweren) ook maar in schijn de minste toestemming, het minste hulpbetoon, welkdanige bescherming ook te verleenen, of minder volmaakt de goddelijke wet na te komen.» 1) Zóó geheel bovenmenschelyk had de genade en de deugd den H. Joseph doen worden, dat hij met Jesus en Maria eene nieuwe heiligheidsorde vormde en met hen eene aardsche drieëenheid daar-stelde, eene aardsche drieëenheid, die de wezentlijke Drieëenheid des hemels op treffende wijze afbeeldde. Wij hebben dit denkbeeld reeds vroeger uiteen zien zetten door den grooten vereerder des H. Joseph's, Fran-ciscus van Sales.
Doch laten wij nog hieromtrent den geleerden Cornelius a Lapide hooren: «Er was dan voorheen op aarde eene allen lofwaardige, ja eene hemelsche en goddelijke familie, in welke Joseph de huisvader, en dus de aanvoerder en bestuurder was, de huismoeder was de allerz. Maagd; Christus de zoon. Hier woon-
1) Joseph nomen pneclarum nnlliqne mortalium com-niunicanrium, ut Christi Pater et Vir Maris in evangelie appellarelur, aecepit. Nee dubiuin, quin utraque titnlo e( honore digmim se pra-stiterit; adeo Justus et a;quilatem amans, ut SSm» Virgini nuneiuin mallet remittere, quam alieno peccato quod metuebat, ut quidam Sfintiunt, eonsensum, favorem, aut patrocinium ullum prsebere, legique divinie minus satisfacere.
........^...............
— 85 -
den de drie hoogste en voortreffelijkste personen der gansche wereld. Vooreerst Christus, die tevens God en mensch is; vervolgens de goddelijke Moedermaagd, zij die met Christus allerinnigst verkleefd was als zijnde deszelfs natuurlijke moeder; eindelijk Joseph, die Christus voedstervader was. En nu — zoo vervolgt die vrome schrijver — 'tis om die reden dat, terwijl aan Cliristus de godsvereering toekomt waardoor hij eene goddelijke hulde ontvangt, en aan Maria de zoogenaamde hyperdulie-vereering; men Joseph de vereering van den hoogst mogelijken heiligen-eerdienst moet doen geworden.» En eenige regels verder zegt hij nog. « Deze familie was derhalve als een aardsche hemel bestaande uit drie personen, die men juister licliamelijke engelen dan menschen zou moeten noemen.» 1)
1) Comment, in Matth. I. 16. Una ergo in terris dig-nissima, imo coelestis et dirina erat familia, in qua paterfamilias, ideoque praeses et rector erat Joseph; ina-terfamilias B. Virgo; filius veró Christus. In hac igilur erant trés summré et exccllenlissima; totius orbis per-sonse; primo Christus, utpotè Deus et homo; sccundö Virgo üeipara Christo conjunctissima, quasi mater nalu-ralis; tertio Joseph quasi pater Christi matrinionialis. Ilac de oausa Christo debetur cultus adorationis et latrix; B. Virgini hyperduliae; Josepho summ® dulia; — In v. 18. Fuit ergo haec familia quasi ceclum quoddam terre-num, trium non tam hominum, quam corporeorum ange-lorum.
— 86 —
Men merke zorgvuldig de uitdrukking op « den hoogst mogelijken heiligen - eerdienst.» Een enkel woordje ter verklaring van den zin daarvan zal gewis niet nutteloos wezen. De catho-lieke kerk volgt in hare openbare godsdienstplechtigheden ter eere van Jesus, Maria en de heiligen wier feest gevierd wordt, een vast-bepaalden regel, dien wij niet beter weten te verklaren, dan door de woorden van den geleerden Haine aan te halen, die dit punt voortreffelijk heeft behandeld: « De zoogenaamde heilige of godsdienstige eeredienst, zegt hij, wordt bewezen om de bovennatuurlijke voortreffelijkheid eens persoons. Deze is wederom of van opperste of van ondergeschikte orde. De opperste eeredienst (de strikt genomen godsdienstige, ook Latvia geheeten) wordt bewezen om goddelijke of ongeschapene voortreffelijkheid ; hij komt derhalve alleen toe aan God en aan de heilige menschheid van J. C., als zijnde deze persoonlijk met het goddelijk Woord vereenigd. De ondergeschikte eerdienst wordt iemand bewezen om eene bovennatuurlijke voortreffelijkheid die geschapen en van God bij wijze van mededeeling afkomstig is. Is deze gemeen aan velen, dan noemt men denzelven: eeredienst van Dulia. Dusdanige eeredienst heeft plaats bij de aanroeping en de vereering der heiligen. Is deze voortreffelijkheid niet alleen uitstekend, maar volstrekt eenig in haar soort, zoo als wij ze zien bestaan
in de allerheiligste Maagd, in haar, die om hare waardigheid van Moeder Gods zoo ver boven alle engelen en heiligen uitsteekt, dat wij haar onze Meesteres en Koningin kunnen noemen, dan heet die eeredienst: Hyperdu-lia.» 1) Wanneer Cornelius a Lapide nu beweert, dat men aan den II. Voedstervader onzes Heeren den hoogst mogelijken heiligen-eerdienst behoort te bewijzen, geeft hij ons te verstaan, dat Joseph in die voor het meeren-deel der heiligen bepaalde huldebetuigingen aanspraak heeft op alles wat deze medebrengen en nog meer, namelijk op alles wat de gewone eeredienst van Gods gewone heiligen van dien der Moeder Gods onderscheidt, dat alleen
1) Haine. De hyperdulia ejusque fundamento, Disser-latio. Pao;. 6. Cultus qnem sacrum sen religiosum vocant, ob supernaturalem excellentiam pracstatur, ipseque rursus, modó suprenius, modó subordinalus est. Supremus seu strictè religiosus, qui et Latria dicitur, exhibetur ob excellentiam divinam seu increatam, solique Deo competit et sancta; Jesu Cliristi humanitati, prout personaliter Di-vino verbo unita est. Subordinatus vero tribuitur ob excellentiam supernaturalem creatam, a Deo participatam. qu® si fuerit communis, cultus Dulice nomine designatur, qualis locum obivit in invocatione et vencratione sanctorum. Ubi autem excellentia non modo fuerit eminens sed singularis prorsus suoqne gencre emicat qualis in Virgine Beatissima conspicitur, quic ob dignitatem Matris Dei ita prrestat Angelis ct Sanctis omnibus, ut dici possit Domina et Rcgina nostra, cultus IIyperJitlicc rocabulo insignitur.
uitgenomen wat hare vereering geheel eigendom-melijk maakt.
Üit vroom gevoelen van den geleerden Cornelius a Lapide was ontegensprekelijk door alle eeuwen der kerk heen dat van alle ware catholieken. Het wachtte slechts een gunstigen tijd af om zich plechtig en krachtig vóór de wereld te kunnen openbaren. Die tijd scheen onlangs gekomen, toen alle Bisschoppen der catholieke kerk te Eome bijeengeroepen waren om zitting te nemen in het Vaticaansch Concilie. Honderd drie en vijftig onder hen, kardinalen, patriarchen, primaten, aartsbisschoppen en bisschoppen 1), allen ijverige vereerders des H. Joseph's, sloten zich aan elkander en onderteekenden een verzoekschrift aan den H. Vader, Paus Pius IX, waarin zij Z. 11. smeekten, het Concilie zou plechtig mogen beslissen, dat de Congregatie der heilige kerkgebruiken voortaan in de catholieke kerk en in de heilige liturgie aan den zaligen Joseph, die in zijne hoedanigheid van Christus' vader even zoo ver boven alle overige schepselen geplaatst werd als hij een naam geërfd heeft die van den hunnen veel verschilt, eenen eere-dienst zou toekennen, die na dien van de al-
1) Onder hen willen wij alleen noemen; Mgr. Donet, aartsbisschop van Bordeaux; Mgr. Corsi, aarlsbiss. van Pisa; Mgr. de la Caslra, aarlsbiss. van Seville; on Mgr. Cullen, aarlsbiss. van Dublin, alle vier kardinaal.
lerheiliRSte Moeder Gods, den gebruikeJyken kerkedienst. aller andere heiligen overtreft.» 1) ö Ongetwijfeld zou het voor alle godvruchtige dienaren en dienaressen des 11. Joseph's eene hoogst vreugdevolle tijding wezen, indien zij vroeg of laat mochten vernemen, dat hun dierbare Beschermheilige door een plechtig besluit der kerkelijke Overheden in de strijdende kerk hier beneden dier meer schitterende vereering was waardig bevonden. Intusschen blijft het aan onze godsvrucht vrij gelaten Joseph's verheerlijking in de zegepralende kerk te beschouwen en te bewonderen , en roepen wij in heilige geestverrukking met den II. Franciscus van Sales uit: «Maar wie onzer, 6 onze lieve Moeder die daar boven in den hemel in volle zegepraal zijt gezeten, wie kan zijne blikken werpen op uwe majesteit, zonder ter vujcr rechterzijde dengene te zien, dien uw Zoon ter uwer liefde zoo vaak met den
1) Voornoemile Kerkvoogden vroegen woordelijk: „0'le 'e bienheureux Joseph, en sa qualité de Père du Christ, ayant été placé d' autant plus au-dessus de lonten les créatures, qu'il a re^u en heritage nn nom plus différent du leur. Ia Congrégation des Riles sacrés lui ac-corde a l'avenir, dans 1'église catholique et dans la liturgie sacrée, un eulle de dulie supérieur a celui de tous les autres Saints, aprés la bienheureuse Mère de Dieu.quot; (Overgenomen uit de „Univi rsquot; van 5 Juli 1S70. Wij hebben de vertaling niet met het oorspronkelijke kunnen vergelijken).
titel van vader wilde vereeren? Hem immers had Hij met u verbonden door den goddelij-ken band van een geheel maagdelyken echt. Hij wilde, dat hij uw steun en medehelper zou wezen in de zware bediening van de leiding en de opvoeding zijner goddelijke kindschheid. 6 Groote heilige Joseph, veelgeliefde bruidegom van de Moeder des Welbeminden! ...Men plaatste eertijds de lampen van den ouden tempel op gouden leliebloemen: ö Maria en Joseph, tweetal zonder weerga, heilige leliën van onvergelijkelijke schoonheid, tusschen welke de Welbeminde zich verlustigt en al zijne lievelingen verkwikt.» enz. 1)
Zal het thans nog noodig wezen den vromen lezer tegen zekere schijnbare moeilijkheden te wapenen, die hem wellicht kunnen weerhouden ons gevoelen omtrent Joseph's uitstekende heiligheid onvoorwaardelijk te omhelzen? Welaan dan, laten wij deze met weinige woorden trachten op te lossen.
Indien Joseph in de meening der kerk inderdaad voor den heiligsten onder alle heil gen doorgaat: hoe is dan daarmede te rijmen, vraagt men, de zoo nadrukkelijke verklaring van Christus, dat « onder de geborenen uit de vrouwen geen grootere is opgestaan dan Joannes de Dooper » ? 2] Hoe het verklaren, dat
]) Traité de 1' amour de Dieu. Inlroduclioii. 2) Matth. XI. 11.
— 91 —
in de Litanie aller Heiligen de naam van Joseph geplaatst is achter dien van Joannes den Dooper? Hoe het eindelijk verklaren, dat Joseph's feesten minder luisterrijk gevierd worden dan die van den Voorlooper onzes Heeren?
Ik antwoord. Als wij zeiden: de H. Joseph overtreft, op uitzondering van Maria na, in deugd en volmaaktheid alle overige heiligen, gaven wij niet onze eigene persoonlijke meening; maar beriepen wij ons op het gezag van heilige en geleerde schrijvers. Ja op hun gezag houden wij het er bepaaldelijk voor, dat Joseph zelfs den grooten Voorlooper des Messias in heiligheid verre te boven gaat. Is deze mee-» ning niet van dien aard, dat wij ze als zeker aankleven, ten minste komt ze ons als allerwaarschijnlijkst voor, en dit op grond der degelijke redenen, die hiervoor aangehaald wrerden door twee niet te versmaden godgeleerden, Suarez namelijk en Cornelius a Lapide, wier woorden wij reeds voeger hebben aangevoerd. Ook de H. Alphonsus heeft zich hierover op de meest stellige wijze verklaard, als hy zegt dat het geen twijfel duldt, of Joseph's verdiensten hebben die van alle andere heiligen overtroffen (dus ook die van Joannes). Indien immers de leer der godgeleerden waar is, zegt hy, dat aan de meerdere maat van verdiensten eene meerdere maat van genaden beantwoordt, hoe zouden wij dan niet aannemen, dat hij, die boven allen in verdiensten
heeft uitgemunt, evenzeer heeft uitgemunt in volmaaktheid en deugd, die immers het product zijn der genade? 1) Gaf ons dit vroeger niet even stellig te verstaan de 11. Franciscus van Sales, toen hij verklaarde, dat de deugeden der Moeder Gods zóó volmaakt in Joseph's ziel als in een spiegel weerkaatst werden, dat men te nauwernood tusschen beider heiligheid eenig verschil kon bespeuren? Wie zal zulks van de heiligheid des II. Joannes durven staande houden? — Ook de H. Leonardus a Portu Mauritio, wij hebben het bereids aangemerkt, was dezer meenig toegedaan.
Wij willen ons kortheidshalve bij deze weinige getuigenissen bepalen. Het ware overigens niet moeilijk er veie andere bij te voegen. Trouwens alle christelijke schrijvers der twee laatste eeuwen zijn het hier omtrent met elkander volmaaktelijk eens.
Doch komen we tot de rechtstreeksche oplossing der hiervóór aangegevene bezwaren.
De eerste schijnbare tegenstrijdigheid ligt daarin, dat Christus onze Heer verklaard heeft: Joannes de Dooper zij de grootste onder alle kinderen der vrouwen. Ziehier wat de geleerde Suarez, aangevoerd door Benedictus XIV, en deze geleerde Paus zelf ons aangaande die
1) Preek over den II. Joseph.
— 93 —
plaats van het evangelie bemerken. Uit den ge-heelen samenhang van Jesus' rede blijkt het, zeggen zij, dat Hij zijn heiligen Voorlooper als den grootsten aller profeten wilde verheffen; en dus, voegen zij er bij, slaat zijne vergelijking alleen op de heiligen des Ouden Ver-bonds, niet op de heiligen der Nieuwe Wet. Joseph nu moet onder de heiligen des Nieuwen Testaments gerekend worden. Dus, zoo besluiten zij, wordt door deze vergelijking de H. Joseph geheel en al buiten spel gelaten. Men kan derhalve uit dit gezegde des Zaligmakers niets opmaken ten zijnen nadeele. Doch laat ik hen zeiven spreken. « Suarez houdt het voor waarschijnlijk, «zegt de geleerde Paus Belied. XIV,» dat de H. Joseph eene volmaaktere genade heeft ontvangen dan de H. Joannes de Dooper * zelf; dit trouwens volgt uit deze zyne woorden (in 3 pract. I). Thom. Tom. 2. Disput. 8. Sect. 2. pag. 80. Col. 2); «Het is waarschijnlijk, dat Joseph eene volmaaktere genade heeft verworven dan Joannes de Dooper, als hebbende hy eene voortreffelijker bediening vervuld en meerdere geschikte gelegenheden gehad om in genade en liefde aan te groeien, wat overigens daardoor bevestigd wordt dat God de genade uitdeelt overeenkomstig iemands bediening en waardigheid, zoo als ter aangehaalde plaatsen de H. Thomas zegt. Welnu wij hebben het bewezen, dat Joseph's bediening daarom voortreffelijker was, omdat zij tot eene hoogere orde
behoorde. Moet het dan bevreemden, indien hij eene volmaaktere genade heeft verkregen?» 1) Tot nadere bevestiging dezer leer voert de groote Paus ook Cornelius a Lapide aan, die in zyne verklaringen over het Ist0 Hoofdstuk van Matthams aldus spreekt: «Joseph bezat eene uitmuntende heiligheid en werd door God toegerust met uitstekende natuur- en genadegaven: 't is hierom dat er destijds geen man zoo heilig of zoo waardig was om met de moeder Gods verloofd te worden. Van daar, dat Franciscus Suarez als waarschijnlijk houdt, dat Joseph in genade en glorie de Apostelen ja ook zelfs Joannes den Dooper voorbijstreeft, als zijnde zijne bediening voortreffelijker geweest dan de hunne. Immers vader en voogd van Christus te wezen is meer dan zijn heraut
1) Lib. IV. P. 2. cap. 20. N® 41: Probnbile existimat (Suarez-) Sancliim Josepluitn peifectiorem grntiam obli-nuisse i|isonict S. Joanne Baptista, uti desumitur ex bis ejus verbis in 3 part. 1). Thomae, torn. 2. disp. 8. sect. 2 pag. 80. col. 2.quot; „Quia probabile est, Joseplmm perfec-tiurein gratia.n esse asscqnutum quain Joannem Baptistam, quia excellentius mtiniis babuisse videtur, et majorem opportnnitatem, phiresque oceasiones crescendi in gratiü ct carilate: et bine sumilur confirmatio, quia Deus con-fert gratiain ministerio et dignitati accomodatarn , ut iisdem locis citatis Divus Thomas dicit. Sed ostendimus, probabile esse, Josephi munus eo fuisse excellentius, quod ad altiorem ordinem pertinuit. Quid ergo miruni, quod majorem gratiam acceperit?
- 95 -
en voorlooper te zijn.» 1) ^ Dit alles houden Suarez en a, Lapide staande (voegt Benedictus er onmiddelijk bij) niettegenstaande die schriftuurplaats bij Matth. XI.» « Voorwaar zeg ik u, onder de geborenen der vrouwen is geen grootcre opgestaan dan Joannes de Dooper: en toch hij die de minste is in het rijk der hemelen is grooter dan hij; » niettegenstaande ook die plaats bij Lucas VII.: « Want ik zeg u, niemand onder de kinderen der vrouwen is grooter profeet dan Joannes de Dooper; en toch hij die de minste is in Gods rijk, is grooter dan hij. » 2) « Immers — vervolgt de geleerde Paus — volgens de bovenaange-voerde gezegden behoort Joseph tot het Nieuwe
1) L. cit. „Sequitur Cornelius ii I.apide in Comment, in Alattli. Cap. I pag. 18 in line editionis Anlverpiens. Quinto Joseph fuit eximiic sanotitatis, ae eximiis natunu et gratia; dotibus a Deo instruclus; adeoque illo sscculo non fuit vir sanctior, aut dignior qui Matri Dei despon-saretur, unde Franciscus Suarez probabiliter opinatur, .l(i-sephnin in gratia et gloria anteceiiere Apostolos et Jo-annem Baptislain, quia ejus ol'licium illoruui officio prsecellebat; plus enim est esse Palrein et Rectoreiu Chrisli, quain l'rasconcin et Praei'ursorem ejusdeni.quot;
2) L. cit. A0 42. „Hand urgente illo Mattlia;i cap. XI. „Amen dico vobis, non snrrexit inter natos niulierum major Joanne Baptista; c|ui autein minor est in regno coelorum, major est illo;quot; Nec altero Luca; Cap. Vli. „Dico enim vobis, major inter natos niulierum Propheta Joanne Baptisla nemo est; qui autein minor est in regno Dei, major est illo.quot;
— 96 —
Testament. De waardigheid van den H. Joannes den Dooper, waardoor hij de overigen te boven gaat, waardoor hij allen overtreft, waardoor hij uitsteekt boven de Profeten, en de Patriarchen achter zich laat (gelijk Augustinus zich uitdrukt: Serm. I. in Festo S. Joa. Bapt.) die waardigheid wordt beschouwd betrekkelijk de Vaderen des Ouden Verbonds, gelijk dan ook na Hieronymus, Maldonatus heeft aangemerkt op Matth. XI, «Ik geef mijn antwoord in korte en verstaanbare woorden, zooals Hieronymus leert, dat Joannes hier niet onvoorwaardelijk met allen, maar alleen met de heiligen des Ouden Verbonds wordt vergeleken.» Cornelius a Lapide — zegt Benedictus — bevestigt dit alles in het aangehaalde Hoofdst. XI. van Matth. door deze woorden: « Christus noemt dus hier Joannes den grootsten van allen; anders toch zou hij hieruit onjuist afleiden, dat Joannes meer is dan profeet; en dit trouwens wil hij betoogen. Versta dit dan van de men-schen des Ouden Verbonds, van al het voorbij zijnde tijdsverloop tot aan Christus toe.» 1)
1) L. cit. Sanetus elenim Joseph ex supradictis ad Novum pcilinct Testamenlum : Sancti au(em Joannis Baptistse dignitas, qua prsccellit cseteros, eminet supra universos, antecellit Prophetas, supergreditur Fatriarclias, uli loquitur S. Augustinus (Sur. I. in Festo S. Joa. Bapt. Pag. 372. Toni. 10. edit. Lugdun.) refertur ad Patres Veteris Testamenti, queniadmodum post S. llieronymum notavit
— 97 —
En opdat de lezer niet twijfele of Benedictus dit gevoelen wellicht niet aankleeft ondanks die vele aanhalingen van andere schrijvers, voegen wij er bij: ook hij maakt bepaaldelijk het gevoelen dier schrijvers tot het zijne wanneer hij t. a. p. N0 56 zegt: «Wat den H. Joannes den Dooper aangaat, 't is onnoodig die uitspraak van het elfde hoofdst. van Matth. aan te halen: « er is onder de geborenen der vrouwen geen grootere opgestaan dan Joa. de Dooper.» Immers dit gezegde moet verstaan worden van de heiligen des Ouden Testaments en derhalve zijn hier noch Christus onze Fleer, noch de allerzaligste Maagd, noch de heilige Apostelen er bij in begrepen.» 1) Reeds vroeger
Maldonatus in Matth. Cap. XI. pag. 233. Breviler igitur et facile rcspondco, Joannem, quemadmodum Hieronymus docet, non cum omnibus, sed cum solis sanctis Veteris Testanienti comparari. — Confirniat Cornelius d Lapide in cit. Cap. XI. Matlh. pag. Tacite ergo Christus
hic Joannem vocat omnium maximum; alioquin enim non recte hinc conduderet, Joannem esse plus quam Prophe-tam, quod tarnen probare inlendit. Intellige hoe de ho-minibus Veteris Testainenti, pracedentis scilicet sacculi usque ad Christum.
1) L. cit. N. 56. Nee vero, quod attinet ad Sanctum Joannem Baptlstam, necesse est confugere ad illud Mat-thaei Cap. XI. Non surrexit inter natos mulierum major Joanne Baptista. Cum enim hoe intelligatur quoad Sanctos Veteris Testainenti, nee Christum Dominuin, nee Beatis-simam Virginem, nee Sanctos Apostolus compreheudit.
had die beroemde Paus geleerd dat Joseph te recht als een heilige der Nieuwe Wet moet beschouwd worden. Ziehier zijne woorden; «In een eigenlijken en volstrekten zin kan men niet zeggen dat de H. Joseph tot het Oude Verbond behoort, zooals Suarez geleerd heeft (in 3 part. D. Thonue Tom. 2. Disp. 8. Sect. 1.) De bediening van Joseph behoort niet tot het Nieuwe Verbond, maar eigenlijk ook niet tot het Oude; zij slaat op beider Stichter, op den Hoeksteen die beide aan elkander sluit.» «Diezelfde meening, zegt Be-nedictus, wordt ook gevolgd door den reeds meermalen vermelden Guyet (de Festis propriis Sanctorum Lib. 1. Cap. 5. qusest. 8.) Hetzelfde houd ik met nog meerder recht staande omtrent die heiligen, welke men, ofschoon ze vóór Christus' lijden en dus vóór de stichting van het verbond der genade gestorven zijn, niettemin daarom vooral tot het tijdvak des evangelies moet rekenen, wijl zij door den evangelist zeiven geprezen worden; of althans door bloedverwantschap of maagschap in nauwe betrekking met Christus zeiven staan. Zulkdanige zijn : Zacharias en Elisabeth, de grijsaard Simeon en de profetesse Anna, om niet te gewagen van Joachim en Anna, de allerheiligste ouders der Moeder Gods, of van Joseph haar allerkuischten Bruidegom; of eindelijk van Joannes, die Christus onzen Heer zeiven gedoopt heeft en zijn voorlooper geweest
is, enz.» 1) — Nog duidelijker spreekt Suarez daaromtrent zijn gevoelen uit, wanneer hij zegt, dat zij alleen die den Zaligmaker gekend hebben als reeds gekomen, tot het N. Verbond behooren; zij daarentegen die in Hem als in den nog toekomstigen Verlosser geloofden, tot het Oude Verbond moeten gerekend worden. Immers uit dit grondbeginsel volgt noodzake-lyk dat Joseph als een heilige der Nieuwe Wet beschouwd moet worden. Ziehier de woorden van Suarez: «De II. Thomas, «zegt hij, » leert gaaf weg (2. 2. qu. 174. a. 4. ad 3.) dat Joannes bij het Nieuwe Testament te huis behoort. En 't is aldus dat hij verklaart, hoe
1) L. cit. N0 14. Propriè et iibsolutè loquendo, diei nequit, Sanctum Joscphum ad vetus Testamentum perli-nere, sicuti docel Suarez, (in 3. part. D. Tlioma; 1. c.) Officium autcm Joseph non pertinct ad novum Testamentum, neque proprié ad Vetus, sed ad utiiusque Aulliorem et lapidem angularem, qui facit utraque uimm. Et sequitur siepè memoratus Guyet (de Festis propriis Sanctorum,I.e.). Idemque potior! jure assero de iis Sanctis, qui, licet ante Christi passiotiein, atque adeo ante conditam gratia; legem è vivis excesserint, pertinere tarnen ad Evaugelii statuin ex eo vel maxime reputandi sunt, quod ab ipso-met Evangelista commendentur; aut certè quod Cbristuin ipsum propinquitale, seu carnis afiinitale proximo atlin-gant, quales sunt Zacharias ct Elisabeth, Simeon Senex, et Anna Prophetissa, ut taceam Joacliimum ct Annaiii, Virginis Deiparoe parentes Sanctissimos, Joseph, sponsum ejus castissimum, Joanncm deniqne Christi ipsius Domini Nostri Baptistam et Praciirsorem, etc.
— 100 —
Joannes een grooter profeet heeft kunnen zijn dan Moyses, van wien trouwens geschreven stond in het laatste hoofdstuk van 't hoek Deu-teronomium: « Er is later in Israël nimmer een profeet verschenen gelijk Moyses.» Want hier ter plaatse, « zoo zegt hij,» wordt eene vergelijking gemaakt met de profeten des Ouden Verbonds. Joannes echter behoort tot het Nieuwe Testament, wiens bedienaren in aanzien zelfs boven Moyses staan, als hebbende zij een duidelijker begrip der goddelijke dingen, gelijk men leest in den 2''quot; brief aan de Corinthiërs, 3dc hoofdst.» Door dit laatste woord geeft hij de reden van zijn gezegde aan: Joannes, wil hij zeggen, heeft Cliristus ten volle gekend, en in Hem geloofd, niet als nog moetende komen, maar als reeds aanwezig— 't Is vooral deze laatste redeneering van den II. Thomas, die mij met hem het meest bevalt. Immers daar het eigendommelijke van het Oud Verbond bestaat in de belofte en afwachting des Messias', 't is hierom dat hij (Joannes) die Hem nu niet meer verbeidde, maar tegenwoordig zag, te recht moet gerekend worden, niet tot het Oude maar tot het Nieuwe Testament te behooren.» 1)
1) Uisp. XXIV. Sect. VI. IV» 3, 4.: 1). Thomas sim-plicitcr dicit Joamiem pcrtinere ad N. Tvstamentum. El hoe modo explicat, quomodo Joannes potueiil esst: major propheta quam Moyses, de quo scriptum erat Deuteron.
— 101 —
Wij vertrouwen, na al deze getuigenissen van de meest gezaghebbende schrijvers, dat onze lezer ons niet meer beschuldigen zal in strijd te zijn met de uitspraak van Jesus aangaande zijn H. Voorlooper. Terwijl dezes eer ongeschonden gehandhaafd blijft, mag men uit die woorden eventwel niets opmaken ton aanzien van Jesus' voedstervader, met wiens heiligheid die van Joannes diiar ter plaatse niet wordt in vergelijk gebracht.
Een ander bezwaar tegen Joseph's voorrang in heiligheid boven de andere heiligen en inzonderheid boven Joannes den Dooper onts aat hieruit, dat men in de Litanie van alle Heiligen zijn naam vermeld vindt na dien des H. Voorloopers. Ook deze moeielijkheid heeft meer schijn dan grond.
ultimo; „Non surrexit ultra in Israël prophcta sicut Moyscs,quot; Jfam hoe loco, inquit, coinparatio fit cum prophetis Veteris Tvstamenti: Joannes autem ad Novum Tcstamcntum pertinet, cujus ministri pra;feriintur eliam ipsi Moysi, quasi inagis claré speculantes, ut habetur 2. Cor. 3. Quo ultimo verbo rationem liujus rei indicat, quia Joannes npertè Christum cognovit, et in eum non jam venturum,
scd prsELCntcm crcdidit____ liic vero posterior modus lo-
(|uendi cum D. Thoma mihi magis probatui-. Quia cum pra;cipua ratio Veteris Testamenti consistat in promissione et expectatione Messiie, qui jam ilium non expectabat, sed praesentem intuebatur, sub ea ratione non ad vetus, scd ad novum Testamentum pertinere mcritó censebitur.
— 102 —
Ziehier hoe zij door denzelfden geleerden Paus Benedictus XIV in zijne onsterfelijke verhandeling «over de Zaligverklaring en Hei-ligspreking van Gods dienaren» wordt opgeheven.
Men bemerke vooraf, dat diezelfde Paus, vooraleer hij den stoel van Petrus beklom de bediening van Fromotor fidci (Verdediger des geloofs) heeft waargenomen, 't Was in die hoedanigheid, dat hij werd aangezocht eene beredeneerde beslissing (votum) af te leggen omtrent de volgorde, die de naam van Joseph (zijn feest was reeds vroeger voor de geheele kerk verplichtend geworden) in de Litanie van alle Heiligen behoorde in te nemen.
In zijn antwoord bemerkt Benedictus op de eerste plaats, dat men alleen uit de plaatsing van de namen der heiligen in die Litanie, hoegenaamd niets besluiten kan omtrent hunne meerdere of mindere heiligheid. «Zoo iets toch, «zegt hij», zou zeer gevaarlijk wezen: wie immers kan, afgezien van eene goddelijke openbaring, weten of zeggen, dat de H. Antonius grooter in heiligheid is geweest, dan een H. Benedictus; of dat de 11. Agatha grootere heilige was dan de II. Lucia en zoo verder? » 1)
1) L. cit. N» 40. Quia, hac via procedendo, tamquam certum admitteretur, Ecclesiam in lilaniis ordincm dc-duccre a majori vel minori sanctitate sanctorum, qua: res
— 103 —
Vraagt gij hem verder, waarom Joseph dan na Joannes den Dooper geplaatst is terwijl hij vóór de namen der Apostelen staat? Zoo antwoordt hij: Wijl Joannes een martelaar Is moet hij vóór Joseph genoemd worden: Joseph gaat echter de Apostelen vooraf, omdat hij patriarch geweest is. 1) Wat er ook van zij, de rangschikking der namen pleit noch voor noch tegen den roep van heiligheid van hen die daar vermeld worden.
Derhalve ook dit bezwaar doet aan onze vroegere, als allerwaarschijnlijkst voorgestelde meening, niet den minsten afbreuk.
Wat eindelijk de derde opwerping aangaat,
periculosa videlur: quis enim est qui, seclusa revelatione divina, diccre posslt S. Anlonimn majorem fuisse sanc-litate Sanclo Bencdicto; vel S. Agalham majorem fuisse sanclilale Sancta Lucia et sic de crcteris?
1) L. cit. N» 48 Si sancius Josephus praponeretur sancto •loan. Baptis'ae, et unus, et alter essent in classe Patri-arrharum et Prophetarum, in hac classe confessor inar-tyri prseponeretur, quod non videtur admittendum. Et N* 56. Momentum in eo consistit, quod S. Joan. Baptists
pertinet ad novum Testamentum.....Cnmque in Litaniis
sanctorum s. Joan. Baptista praeferalur Apostolis, absur-dum non est, aliquem ad novum Testamentum pertinentem prasmitti ipsis Apostolis, vel quia est in classe Patriar-charum, vel Prophetarum, vel quia ante dictos Aposlolos mortuus est. Quse omnia, sicuti non minus conveniunt S. Joan. Baptista), quam S. Josepho, ita efficiunt , ut sicut ille prafertur Apostolis in Litaniis, ita buic eadem piielatio in Litaniis concedenda sit.
— 104 —
dat namelijk het feest van den H. Joannes den Dooper met grootere plechtigheid in de kerk gevierd wordt dan dat des II. Joseph's, ook deze wordt grondig weerlegd door Öuarez wanneer hij aldus schrijft; «Men kan uit de gebruiken en het gezag der kerk hoegenaamd geen bewijsgrond aanvoeren tegen onze meening (welke die meening is behoeft niet meer gezegd te worden): anders zou men ook moeten besluiten, dat de II. Joseph minder in aanzien is dan een H. Laurentius, ja minder zelfs dan de kerkleeraars en alle overige heiligen, wier feest de kerk met grootere plechtigheid viert. Üit ware eventwel valsch en ongegrond. Immers de kerk legt niet altoos grootere plechtigheid aan den dag in de manier van een ol anderen heilige te vereeren: of wel gij moet zeggen, dat Laurentius voor grooter heilige moet doorgaan dan de Apostelen. Hieruit blijkt dat de kerk op andere redenen en omstandigheden acht geeft, en wel op de bediening die een heilige in de kerk heeft waargenomen; eene of andere bijzondere nuttigheid die zulk feest aanbrengt; soms ook grootere stichting die het geeft aan de christelijke gemeente; eindelijk nog grootere bekendheid des heiligen en dergelijke beschouwingen meer.» IJ
1) Disp. VIH. Sect. II. Kquot; 6. Ex usu Ecclesia? ct auc-loritale milluin potest sunii argimicntum; alias concluden-
— 105 —
Eindelijk zou men nog ten slotte kunnen vragen: Maar hoe het toch verklaren dat de H.Joseph in de eerste eeuwen vooral, ja zelfs in latere tijden betrekkelijk oneindig minder vereerd werd dan in onze dagen? Een ieder trouwens ziet hoe de devotie tot dien glorievollen Heilige heden ten dage al meer en meer toeneemt.
Wij hopen later deze vraag meer breedvoerig te behandelen. Voor alsnog zij het voldoende hier eene schoone bemerking van Benedictus XIV aan te halen. De lezer zal hierin eene nieuwe reden vinden om Gods voorzienigheid over zijne H. Kerk te bewonderen. Hij bekent dat men in vroegere eeuwen de feesten des H. Voedstervaders onzes Heeren met minder luister vierde. Dit nu, zegt hij, was daaraan toe te schrijven dat men te vreezen had of men Joseph niet wellicht, in plaats van pleegvader, als natuurlijken vader van J. C., zou
dum essct, S. Jospplium esse inferiorem Laurcnlio, imó et Doctoribus et omnibus Sanctis, qnos Ecclesia inajori solemnitate rolit, qnod falsnm esset et sine fiindamcnto ; «juia ecclesia non semper nitiliir inajori sanctitate in modo colendi aliquem Sanctum; alias esset Lanrentius existi-mandns sanctior nmllis Apostolis. Considerat ergo alias rationes et circuinstantins: ministerium videlicet (jnod in Ecclesia halmit; singularem aliqnam utilitatem ; vel Ecclesia; ajdificationem majorem ; denique notitiam et cognitionem et alia hnjusmodi.
— 106 —
gaan beschouwen: «Eene dergelijke handelwijze was derhalve passend voor die tijden toen de geloofsgeheimen nog niet zoo grondig gekend werden. Maar gewis zou dezelve niet meer voegen aan onze tijden, nu door Gods genade het geloof diep genoeg geworteld heeft, gelijk de Voortzetters van Bollandus dit godvruchtig en geleerd verklaren (in het leven des 11. Joseph's):» « Dezelfde reden » , zoo spreken zij, «die God mag hebben bewogen, om, vooraleer Hij zijn Zoon aan de wereld en de Joden openbaarde, deszelfs pleegvader Joseph uit dit leven te roepen, schijnt eveneens onder vele andere te kunnen worden aangegeven, waarom de openbare eerdienst des H. Joseph's niet met dien der maagdelijke Godsmoeder door de Apostelen bij de verspreiding des geloofs overal ter wereld verbreid werd, of ten minste door de opvolgers der apostelen, even als die der HU. Martelaren werd ingevoerd. Men moet hot er voor houden dat het gevaarlijk zou geweest zijn aan volkeren, die nog geheel onbedreven waren aangaande de geheimen des geloofs met al te veel nadruk iemand aan te prijzen, wiens al te druk herhaalde lof aan de geloofbaarheid van Christus' geboorte uit eene maagd had kunnen schaden. Ook moest hun Joseph voorkomen als behoo-rende tot het Oude Testament; immers hij was gestorven vóór de verspreiding der evangelische wet. De Martelaren die zich voor de
— 107 —
verdediging dier wet hadden laten dooden, schenen geschikter te zijn om de geloovigen te midden der vervolgingstijden aan te wakkeren, en aan hurme vereering te worden voorgesteld. Doch toen eenmaal het geloof genoegzaam gevestigd was, belette niets meer om ook aan hen de kerkelijke eer te schenken , die zonder bloedvergieten door uitstekende daden van deugd de kerk hadden verheerlijkt. Toen was er niets meer tegen, om ook hem in de gewijde godsdienstoefeningen eene plaats in te ruimen, van wien in het evangelie met zulken lof gewaagd wordt, al is hij dan ook vóór de verkondiging des Evangelie's gestorven. » 1) Het is gezegd met andere woorden:
1) L. cit. N0 15: Ilacc et similia bené congrm.'banl temporibus, quibus mysteria lldei nou ei ant adeo per-spccta, sed profccto non congruunt subsequcnlibiis et. poslremis nostris temporibus, quibus, Deo danlc, fides satis est corroborata; uli piè et doctè explicant Conti-nuatores Bollandiani in Vita S. Josephi, in commentario historico § 2. Eadem causa qua; polnit movisse Demn, ut, antequam Filinm suuni nuindo et judieis inanifestaret, putativum illius Patrem Josephum tolleret ex bac vita, videtnr etiam inter plnres alias possc allegari, ob quain Divi Josepbi non a'què ac Virginis üeipara; cultus una cum Christiana fide fiierit lolo orbc propagatus per Apostolos, vol saltern ab Apostolornm suecessoribus soquè ac SS. Martyrum institutus. Nempe periculosuin videbatur rudi-bns ad fidei mysteria gentibus eum inagnoperè prfcdicare, enjus comincndatio frequens virginei partus fidem posset
— 108 —
de geloovigen waren in de eerste eeuwen, uithoofde van hun nog te weinig verlicht geloof, nog niet vatbaar om de waarde van Joseph's eerdienst te kunnen op prijs stellen. Bij deze eerste reden voegt de II. Bernardinus van Siëna ook deze: Men heeft Joseph een tijd lang den openbaren eerdienst in Gods kerk niet geschonken ten einde aldus van de zijde der ketters alle ergerlijke opvattingen te voorkomen, 't Was eveneens hierom dat men Joseph nooit vader noemde, dan met bijvoeging van 't bepalingswoordje «vermeende of pleeg( vader).» 1)
En hiermede sluiten wij dit eerste hoofdstuk. Moge de vrucht bij het lezen deszelven deze zijn; meer en altoos meer overtuigd te worden van de uitstekende heiligheid van dien uitver-
utcumque label'actare; ct ad vetus ïestamentiim perli-nere videbatur Josephns ante proimilgatam legem gratia; mortuus, pro cujus defensionc occisi marlyrcs ulilius proponebantur honorandi ad excitainentmn fideliiim inter persecutiones certantium. Fide tarnen jam satis corrobo-rata, et ecelesiastici cultus honore etiam ad eos, qni citra sanguinem egregiis virtutum priduxere exempli?, laudabiliter traducto, visum est rationi congruum, ut nou omnino prajtermitterelur in sacris, cujus tanta laus erat in Evangelio, quamvis ante Evangelium defuncti.
1) Art. II. Cap. 11. Propter vitandum scandalum lia;re-licorum ; unde nee nominant eum Patrem, nisi cum determinatione scilicet pulativi.
- 109 -
koren man, dien het Evangelie een bij uitnemendheid « rechtvaardige » noemt. Moge ook daardoor bij ons allen een steeds vuriger verlangen worden geboren om door navolging-zijner groote deugden deszelfs bescherming en voorspraak waardig te worden. Die navolging zijns heiligen levenswandels zal ons nog gemakkelijker toeschijnen, wanneer wij in de volgende bladzijden meer in 't bijzonder die groote deugden des Heiligen zullen hebben mogen bewonderen. —
II. HOOFDSTUK.
De goddelijke dengden in Joseph beschouwd.
Joseph's groot geloof.
De eerste aller deugflcn is het Geloof. Het geloof trouwens moet vóór alles ons aangenaam maken aan God, naar dat woord des Apostels: « Zonder geloof nu is het onmogelijk Gode te behagen,» 1) en dat andere woord van den grooten kerkvader Ambrosius: «Hieruit leeren wij dus, dat vóór al het overige het geloof ons een gunstigen toegang bij God moet ver-leenen.» 2j Datzelfde moeten wij afleiden uit de bekende verklaring van het H. Concilie van Trente: «Het geloof is het begin van Js menschen zaligheid, de grondslag en wortel aller rechtvaardigmaking.» 3)
1) Hebr. XI. 6.
2) Dc Caïn et Abel Lib. II. Cap. II. T. 14 Col. 343. Hinc ergo cognoscitnus quod anté omnia fides nos eom-inendare Deo debeat.
3) Sess. VI. Cap. 3. Fides est humana; salulis initium, rundamentum et radix omnis jnstificationis.
De engelachtige Leeraar, de H. Thomas van Aquine, dit alles samenvattende, geeft, er volgens zijne gewoonte, een duidelijk bewijs van: «Immers, zegt hij, het laatste einde moet eerst in het verstand zijn om vervolgens in den wil af te dalen; de wil toch kan zich niet tot iets heenkeeren, dan voor zooverre het door het verstand wordt opgevat. » 1)
Laten wij, om de grootheid van Joseph's geloof des te juister te kunnen waardeeren, met de godgeleerden voorop stellen, dat 's menschen geloof, al naar gelang men meerdere of mindere waarheden aanneemt en deze wederom met meerdere of mindere vaardigheid en onwrikbaarheid, in een- of tweevoudigen zin volmaakt genoemd wordt. Is het van dien aard, dat het vele waarheden omvat, zoo kan men het stoffelijk (matcrialitcr) groot heeten. Is het dus gesteld, dat het de voorgestelde waarheden, en w1el vele in getal, met groote vaardigheid en ongewone vastigheid aankleeft, dan is het daarenboven nog vormeljjk {formali!er) groot te noemen.
virtnles.
— 112 —
Joseph's geloof was groot onder beide opzichten. Het strekte zich vooreerst uit tot een zeer groot getal geopenbaarde waarheden: het was derhalve stoffelijk groot.
En inderdaad. Wie durft hem eene veelomvattende kennis der door God geopenbaarde waarheden ontzeggen? Als patriarch en de heiligste onder de kinderen Israels had hij, volgens de leer des H. Thomas', een klaar en duidelijk begrip van den joodschen godsdienst en deszelfs ceremoniën. Ziehier hoe de groote Leeraar zich uitdrukt; de lezer zal verder oor-deelen, of wij op grond zijner uitspraak niet vrij onze bewering mogen staande houden: « Na Adam's zondenval heeft men het geheim der menschwording van Christus uitdrukkelijk geloofd, niet slechts in zoo verre dit juist de menschwording in zich sluit; maar ook Christus' lijden en verryzenis, waardoor het menschdom van den dood en de zonde bevrijd wordt. Hoe toch zoude men anders door zekere offeranden zoo vóór het bestaan der wet als gedurende de wet, het lijden van Christus hebben kunnen vóórafbeelden ? De meer aanzienlijken oi)der de Joden kenden uitdrukkelijk derzelver be-teekenis; de min aanzienlijken hadden er onder den sluier dier offers, welke zij geloofden door God ingesteld te wezen met het oog op den toekomstigen Christus, een eenigzins be-sluierd begrip van. En, gelijk wij boven zeiden (Quaest. I. art. 7.) die meer aanzienlijken
— 113 —
onder hen kenden de dingen, die de geheimen van Christus raken zooveel te duidelijker, als zij in een Christus dichter nabijzijnd tijdperk leefden.» 1)
En nu — wie stond ooit nader bij Christus dan zijn voedstervader? Mogen wij dan niet als onbetwijfelbaar vaststellen, dat Joseph een zeer juist beprip had én van het geheim van Jesus' menschwording én van dat zijns lijdens, én niet minder van zijne wonderdadige verrijzenis ? Voegen wij er bij: én evenzeer van het nog ondoorgrondelijker geheim der Allerh. Drievuldigheid, het verhevenste van onzen ganschen heiligen godsdienst? Ook dit steunt op het gezag deszelfden H. Leeraars: «Men moet aannemen, zegt hij, dat het geheim van Christus'menschwording niet uitdrukkelijk geloofd kan worden, zonder het geloof aan de Drieëenheid Gods.
1) 2. 2. qii. 2. a. 7. Post peccutum autem tuit e\plicite creditum mystcrium Incarnationis Christi , non solum quantum ad incarnationein, sed etiam quantum ad passionen) ct resurrcclionem quibus humanum genus a pec-cato el morte liberatur. Aliler enim non prsefigurassent Christi passionen! quibusdam sacrificiis et ante legem et sub lege, quorum quidem sacriflclorum signilicatum ex-plicité mnjores eognoscebant: minores autem sub velamine illoruin sacrificiorum, eredentes ea divinitüs esse disposita de Christo venturo, quodaimnodo habebant velatam cog-nitionem. Et sicut supra (Qu. 1. a. 7) dictum est, ea quae ad mysteria Christi pertinent, tantó distinctius cog-noverunt, quantó Christo propinquiores fuerunt.
- 114 —
Immers in het geheim van Christus' mensch-wording ligt vervat, dat de Zoon Gods liet vleesch heeft aangenomen; dat Hij door de genade des H. Geestes de wereld hernieuwd heeft, en wederom dat Hij van den H. Geest is ontvangen geworden! Om die reden is dit geheim vóór Christus' komst op gelijke wijze, uitdrukkelijk door de meer aanzienlijken, in-gewikkelderwijze en als verhuld door de min aanzienlijken, geloofd geworden, even als dat van Christus' menschwording». 1)
Men kan zich met voornoemde meening des te gereedelijker vereenigen wanneer men bedenkt, dat onze U. Joseph, als godvreezend Israëliet, Gods heilig geschreven Woord in hooge waarde hield en hierom ongetwijfeld de boeken der profeten en der psalmen onophoudelijk doorbladerde. En wie twijfelt er aan of de geest Gods heeft Joseph bij dit lezen der H. Schrift omtrent den waren zin zijner inge-gevene woorden bijzonder verlicht? Wij willen
Ij- cit. a. 8. Respondeo dicendiim, quod mysterium incamationis Cluisti cxplicitè credi non potest sine fide Trinitatis: quia in mysleiio incarnationis Clinsti hoc con-linelur, quod Filius Dei carnein assumpsent; quod per gratiain Spiritus Sancti mundiim renovaverit, et iterum quod de Spirilu Sancto conceptus 1'uerit; et idoo eodem mode quo mysterium incarnationis Cliristi ante Christum fuit explicite creditum it majoribus, impücitè aulem el quasi obumbraté a minoribns, ita etiam et mysterium Trinitatis.
— 115 —
daarmede niet zeggen, dat hij van de daarin vervatte geheimen een in alle deelen volledig begrip opdeed of derzelver kleinste bijzonderheden kende. Maar zeker toch had hij daardoor eene duidelijke kennis dier gelieimen opgedaan in hunnen algemeenen samenhang.
Dat hij de H. Schriftuur bezat, getuigen ons de Vaderen. De H. Chrysostomus vraagt, waarom dc engel, toen hij aan Joseph verscheen om hem bekend te maken met het geheim van Maria's bevruchtheid, hem naar de voorzegging van Isaïas verwees, zeggende: «Dit alles nu geschiedde, opdat vervuld zou worden wat van den Heer gesproken is dooiden profeet die zegt: « Zie dc Maagd zal bevrucht worden en eenen Zoon baren en men zal zijnen naam heten Emmanuel ?» En hij antwoordt: (*) «Hij verwijst Joseph tot Isaïas, opdat hij bij zijn ontwaken, mocht hij zijne pas gesproken woorden ook verbeten, ten minste dan dc woorden van den profeet.
(■quot;') liet is hier de vraag niet, in hoeverre lt;le II. Chrysostomus gelijk heeft met de woorden van Mattha;ns 1. ■22. 23. Ie beschouwen als woorden van den engel en niet van den evangelist. Het is lot mijn bewijs voldoende, dal hij liet er voor hield : Joseph begreep de II. Schrift en begreep ze zóó wel, dat de engel hem niets ongehoords openbaarde toen hij hem het geheim der mensch-wording verklaarde, wijl hij het immers reeds zelf in Isaïas gelezen had.
— 116 —
in wier overweging hij van jongs af was opgevoed , zich herinneren zou en daardoor ook zijne woorden indachtig zou worden... Immers bij die herinnering zou het hem duidelijk worden, dat het feit niets verwonderlijks aan zich had, daar hij zich in zijnen geest reeds lang daarmede gemeenzaam had gemaakt.» 1) — Theo-phylactus verklaart hetzelfde. « Dit alles nu is geschied, opdat vervuld zou worden, wat van den Heer door den profeet gesproken is.» Denk niet, dat deze dingen pas kortelings Gods goedvinden hebben mogen wegdragen. Neen, maar reeds in vorige dagen en zelfs van af den beginne. Immers, o Joseph, gij kent de profeten, daar gij in de wet ervaren zijt.» 2)
Ja, Joseph was ervaren in de kennis van Gods heilige wet. Hij had zich vertrouwd ge-
1) Hom. 5 in Jlatth. Tom. 57. Col. 56.: Jam vero Jo-seplium ad Isaiam remittit, ut si experreetus verbomm ipsius, utpolc reccns dictorum, oblitus essct, propheti-corum , in quorum meditatione nutrilus fuerat semper, recordatus, quse dicta sibi erant, retineret.... Nihil enim stupendum, sed rem sibi liane mullo tempore meditanti familiarem, auditurns erat a prophetd.
2) T. 123. Col. 158. „Hoe autem totum factum est, ut adimpleretur quod dictum est a Domino per prophetam dicentem.quot; Ne putes, quod nuper haec placere incoeperint Deo, sed superioribus sa;culis et ab initio. Seis enim, ö Joseph, prophetas, utpotè in lege doctus.
— 117 —
maakt met de voorspellingen der profeten en overwoog den diepen zin hunner woorden dag en nacht, gelijk David van den rechtvaardige zegt: « en hij houdt zijne wet voor oogen dag en nacht.» 1) Zeker heeft dan ook Joseph met al de rechtvaardigen vóór Christus' komst vurig uitgezien naar dien zoo lang beloofden Verlosser. Wat zeg ik? Zeker was hij hierom een dier vele rechtvaardigen, die bepaaldelijk omstreeks dien tijd den Verlosser als reeds aanstaande verwachtten. Klaarblijkelijk immers was zulks het geval met den grijsaard Simeon, de profetesse Anna en anderen, waarvan ons de II. Evangelist Lucas gewaagt in het tweede hoofdstuk van zijn evangelie. 2) Ja, wat in 't bijzonder den H. Simeon betreft, hij verwachtte Hem niet alleen met heilig ongeduld en een onbepaald vertrouwen, maar met algeheele zekerheid. Immers, hij had naar luid van 't evangelie zelf, de openbaring van den II. Geest ontvangen dat hij den dood niet smaken zou vooraleer hij den gezalfde des Heeren zou hebben gezien. » 3) «Maar waaraan toch, «vraagt Cornelius a La-pide, heeft Simeon dit bijzonder voorrecht te danken gehad uit den mond van den H. Geest te mogen vernemen , dat de Verlosser nog ge-
1) Psalm 1. 2.
2) Luc. II. 25. 38.
3) Luc. II. 2G.
— 118 —
durende zijne levensdagen komen zou? 't Was ongetwijfeld — antwoordt hij — ter belooning van de groote vurigheid zijner verwachting.» Maar, durf ik er vrijmoedig op myne beurt dan bijvoegen, als de vurigheid zijner verlangens den H. Grijsaard Simeon waardig maakte die voorspelling van den hemel te hooren; hoeveel meer recht had dan Joseph niet dat hem zulks geopenbaard wierd? Het komt mij derhalve als hoogst waarschijnlijk voor, dat God de H. Geest ook aan den toekomstigen voedstervader des Messias, dezes op handen zijnde komst geopenbaard zal hebben, gelijk Hij hem later herhaalde reizen in de diepste geheimen van Jesus' leven heeft ingewijd door tusschen-komst der engelen. Gelijk dan Joseph van Egypte, die eene levende afbeelding was van onzen H. Joseph, de gaaf der verklaring van geheimzinnige droomen ontving, zoo ontving Jesus' voedstervader (houden wij) de nog veel verhevener gave van voorwetenschap der geheimen van onzen heiligen godsdienst, 't Is op dezen grond dat de groote Paus Benedictus XIV Joseph een profeet durft noemen. » «Er is weinig tegen — zegt hij — om Joseph patriarch te noemen; naardien hij patriarch en tevens profeet mag geheeten worden. » 1)
1) Lib. IV. Cap. 20. K0 57. Parum obslat, quod san-(■lus Joseph non sit patriarclia, quandoquideni patriarcha (Hei polest, et simül proplicla.
— 119 —
Hij bewijst vervolgens, hoe Joseph op volmaakter wijze een patriarch der christenen is dan Abraham der Joden, en gaat dan voort te bewijzen, hoe hij den naam, van profeet waardig is: « Dat hij echter ook profeet genoemd mag worden, «zegt hij,» blijkt uit het aangevoerde eerste hoofdst. van het evangelie des II. Matthams. «Terwijl hij nu dit dacht te doen, zie, daar verscheen hem in den droom een engel des Heeren, en zeide: Joseph, zoon van David, schroom niet Maria, uwe vrouw tot u te nemen; want wat in haar geboren is, is van den H. Geest. En zij zal eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam heeten Jesus; want Hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden.» «En hierom laat Isidorus de Isolanis er te recht op volgen in zijne Summa de Bonis S. Josephi part. 3. cap. 18; «Trouwens de eigenschappen der profeten zijn drie in getal; eene bovennatuurlijke verlichting (immers niet is ooit door eens menschen wil eene profetie aangebracht, maar door ingeving van den H. Geest hebben heilige menschen Gods gesproken,) de verklaring der H. Schrift en de onthulling der toekomstige gebeurtenissen. Van daar het woord profeet, als wie zou zeggen personen die spreken van dingen die voor de zinnen verborgen zijn. Al deze drie eigenschappen hebben de profeten bezeten in een overschaduwd licht en in figuren, soms ook in geheimzinnige woorden. Joseph daarentegen,
— 120 —
bestraald door een engelachtig licht, heeft klaarder gekend het verhevene geheim van den Zone Gods, geheim dat tevens de slotsom behelst van alle profeten. Dit kennende, begreep hij ook allergrondigst de verborgenste beteekenissen der heilige letteren, en nu was hy er op uit om dit geheim ten gestelden tijde aan het gansche menschdom bekend te maken door dienzelfden Zoon Gods op te voeden.» Ditzelfde, voegt Benedictus er bij, verklaart Perez in zijne «Lapidicind sacra sect. 20. N0 250.» 1)
1) L. rit. Quod vero illc (Joseph) dici pnssit etiam propheta, desumitur ex allalo Cap. I. Evan^elii S. MiiUliici: Ha;c nutem eo cogitante, ecce Angelus Domini apparuit in soumis ei, dicens: Joseph fili David, noii limere ac-eipere Marlam conjngern tnani; quod enirn in ea natum est de Spiritii Sancto est. Pariet antem filium, et vocabis nomen ejus Jesuin : Ipse enirn salvum l'aciet popnluni suum ii peccatis eorntn. Ideoque ad rem subjicit Isidorus de Isolanis in sua summa de Donis S. Josephi Part. 3. Cap. 18: Enimvero prophetarum tres sunt proprietales. Superior illuminatio, non enim voluntate humana allata est aliquando prophetia, sed Spiritu Sancto inspirati lo-cuti sunt sancti Dei homines. Scripturarum interpretatie: oceultorum propaialio. ünde cliain prophets dicuntur quasi a sensibus occulta loquentes. Et haje trla evenere prophetis in luinine adumbrato, et in figuris, etiam a;nig-matibus. Joseph vero, lumine angelico illustrante, clarius cognovit Mysterium Filii Dei, quod omnium pariter est prophetarum finis: quo cognito, sacratum litterarum sen-sus abditissitnos intellexit profundissime, sategitque ut
— 121 —
Het geloof des II. Joseph's, reeds zoo veelomvattend geworden door al wat wij tot hiertoe besproken hebben, breidde zich over eene nog veel ruimere sfeer uit van af den dag, dat hij in dagelijksche en vertrouwelijkste aanraking kwam met den Verlosser in persoon, met zijn goddelijken pleegzoon Jesus Christus. 5 Wat al geheimen en hemelsche dingen zal hij niet van Jesus geleerd hebbenquot; In het H. Evangelie lezen wij, hoe de apostel der liefde, de H. Evangelist Joannes, gedurende het laatste avondmaal op Jesus' borst mocht rusten, 't Was toen dat hij den afgrond van Jesus' liefde voor het menschdom peilde; 't was da^r, dat hij met adeiaarsoogen de zon der gerechtigheid tegenblikte; 't was toen dat hij over Jesus' godheid die diepzinnige kennissen opdeed welke hy ons later in zijne evangelie-beschrijving heeft meegedeeld. « Niemand trouwens, azegt Augustinus,» heeft over de godheid des Hoeren geschreven, gelijk hij. Hij ontboezemt ons wat hij aan Jesus' borst had ingedronken. Want voorwaar niet zonder reden wordt van hem in het evangelie verhaald, dat hij bij het avondmaal op de borst des Heeren mocht rusten. Hij dronk heimelijk uit dien boezem. Maar wat hij in 't geheim gedronken
ipsum mysterium opportune tempore loli manifestaretur orbi, eumdem Filium educando. 1'Iuribusque prosequitui-Perez in sua Lapidicina sacra. Sect. 20. N° 250.
— 122 —
heeft, dit heeft hij opentlijk ontboezemd.» 1) Ook de H. Kerk roept uit in haar Officie op het feest des H. Joannes': « Hoog te vereeren is de gelukzalige Joannes, die gedurende het avondmaal op de borst des Heeren heeft mogen aanliggen!» 2) En nog: «Deze is de apostel, die op de borst des Heeren bij het avondmaal gerust heeft! Zalige apostel, aan wien de hemelsche geheimen geopenbaard werden! Hy heeft de stroomen van zijne evangeliën uit de heilige bron van de borst onzes Heeren met lange teugen ingedronken.» 3)
Maar gij dan, ó heilige voedstervader mijns Heeren, ö driewerf zalige Joseph! Hoe dikwerf mocht gij niet dienzelfden Jesus aan uw vaderlijk harte drukken! Hoe dikwerf mocht gij niet de woorden des eeuwigen levens uit Jesus' mond vernemen! Wal al geheime samen-
1) Tract, in Jou. 36. Tom. 35. Col. 1G62. De Domini (livinitale, quomodo nullus alius, est locutus. IIoc ructabat quod bibcrat. Non enim sine causa de illo in isto ipso evangelio narratur, quia et in convivio super pectus Do-mini discumbebat. De illo ergo pectore in secreto bibebat: sed quod in secreto bibit, in manifesto eructavit.
2) Valde honorandus est B. Joannes qui supra pectus Domini in coena recubuit!
3) Ipse est apostolus , qni supra pectus Domini in coena recubuit. Beatus apostolus, cui revelata sunt sccreta coclcstia. Fluenta cvangelii de ipso sacro Dominici pectoris fonte potavit.
— 123 —
spraken hadt gij niet met HemI Wal al vertrouwelijke mededeelingen stortte Jesus niet uit in uwen boezem! En wat al diepe en uitgebreide kennissen moesten die gesprekken niet uitwerken in uw zoo hoog verlichten geestl Verklare dit wie het begrijpt. Maar wie begrijpt zulks?
Dit staat dan vast: groot moeten wij het geloof van Joseph noemen, in zoo verre het ecne zeer uitgebreide sfeer van goddelijke waarheden omvat heeft.
Doch deze wijze van beoordeeling van Joseph's groot geloof is de minst volmaakte. Deze deugd moet vóór alles worden gewaardeerd volgens de mate van mindere of meerdere vastheid, waarmede de voorgestelde waarheden worden aangenomen: dit noemen de godgeleerden hare vormelijke waarde. Welnu ook van dit standpunt uit beschouwd, moeten wij het geloof onzes heiligen groot noemen. Hij immers heeft steeds alle hem geopenbaarde waarheden met de meeste vaardigheid en onvoorwaardelijke zekerheid aangenomen.
De lezer herinnert zich nog, hoe wy in het voorgaande hoofdstuk, op gezag van groote godgeleerden en ervarene heiligen, destelling: dat Joseph, na zijne H. Bruid Maria, te recht als de grootste onder alle heiligen des hemels beschouwd wordt, onomstootelijk hebben bewezen. Leiden wij verder hieruit af, dat hij
deheiligmakende genade, die alleen den mensch heilig vóór God doet wezen, in den hoogst mogelijken graad bezeten heeft. Maar hiermede is tevens gezegd, dat hij de gaaf des geloofs in uitnemende mate heeft ontvangen ; deze immers houdt steeds met de heiligmakende genade gelijken tred.
Joseph, hebben wij vroeger nog aangetoond, was een «rechtvaardige» in den volledigsten zin dezes woords: bezat dus alle deugden. Op. grond dan van de uitspraak der 11. Kerkvergadering van Trente, «het geloof is de grondslag der rechtvaardigmaking» zijn wij bevoegd om tc besluiten dat Joseph's geloof geëvenredigd was aan de maat zijner rechtvaardigheid ; en deze nu was grooter dan die van alle overige heiligen. Zijn geloof was derhalve ook volmaakter dan het hunne.
Doch laten wij alle redeneering ter zijde, om dat geloof van Jesus' voedstervader na te gaan in zijne werking.
Wij zien het vooreerst in al zijn glans schitteren in de eerste dagen na zijn huwelijk met Maria. Het kon zijnen blikken onmogelijk ontgaan, dat zijne II. Bruid korten lijd nadat zij van hare nicht Elisabeth te Nazareth was wedergekeerd, in gezegende omstandigheden verkeerde. Wij hebben reeds vroeger aan den lezer doen beseffen (zie het I Deel, Iloofdst. V), wat er alstoen in Joseph's hart moet zijn omgegaan, terwijl hij overtuigd was van Maria's
- 125 -
volkomene onschuld, en evcntwel zich van dit verschijnsel geene verklaring kon geven. Nog vol van die sombere gedachten slaapt hij in; de engel verschijnt hem en zegt: «Joseph, David's zoon, schroom niet Maria uwe vrouw tot u te nemen; want wat in haar geboren is, is van den H. Geest.» I) En Joseph, geloof slaande aan de woorden des ensrels, deed zoo als hem bevolen was en nam zijne vrouw tot zich.
Indien wij al de omstandigheden van dit feit aandachtig willen overwegen, zoo zullen wij onwillekeurig met den II. Kerkleeraar Bernardus uitroepen: «Ja in waarheid, Joseph was een echte zoon David's, niet slechts krachtens zijne afkomst maar ook uit hoofde van zijn geloof » 2) Bemerk wel, zegt Remigius van Auxerre, dat de engel hem niet alleen bij zijn eigen naam noemt, maar hem ook toespreekt als zoon van David. «En waarlijk Joseph mocht wel die vleiende benaming ontvangen, HÜ was trouwens een zoon David's niet slechts door zijne geboorte maar ook om zijn geloof en de navolging van deszelfs deugden. » 3) —
1) Matth. I. 20.
2) Hom. II. Snp. Miss. Tom. 183. Col. 70. Planè lllius David, non degencrans a patre suo David. Prorsüs, in-lt;iuain filius David, non tantum carnc, sed fide.
3) Hom. IV. Tom. 131. Col. 487. Blandientis aflectu angelus alloquitur Joseph, cum eum proprio nomine el lt;iliiim David vocet; erat enim filius David, non tantum generc sed fide et imitatione.
— 126 —
De engel des Heeren wordt gezegd aan Joseph te verschijnen in den slaap. Waarom niet bij den dag? Ziehier het antwoord des H. Kerkvaders Chrysostomus: Joseph, als zijnde een man van uitmuntend geloof, had niet noodig zoo als de herders of Zacharias den engel Gods met zijne lichamelijke oogen te zien. 1) Theophylactus zegt nog bepaalder: «De engel verschijnt hem in den slaap, omdat hij zeer vast stond in het geloof. Aan de herders, die nog meer zinnelijk waren, spreekt de engel bij helder licht; maar aan Joseph, die rechtvaardig en geloofvaardig was, gedurende den slaap.» 2) Intusschen was zijn geloof in geenen deele lichtzinnig, maar hoogst redelijk, zoo als wederom Chrysostomus het verklaart met volgende woorden: «Joseph, die niemand het geheim zijner smart had meêgedeeld, maar er alleen bij zich zeiven over nagezonnen had, zoodra hy hoorde dat de engel hem daarover onderhield , twijfelde niet meer of de engel was hem dit komen zeggen op Gods bevel. Hij toch al-
1) Tom. 57. Col. 45. In somnis apparet Angelus. El
cur non aperte ut pastoribus cl Zachariae visus est?____
Admodum fidelis vir erat.
2) Tom. 123. Col. 155. In sonino autem apparet ei, quod in fide multum esset firmus. Nam Angelus quidem pastoribus, ut agrestibus, manifesté locutus est: huic autem justo et fideli, per somnum.
— 127 —
leen, God, (zoo dacht Joseph) is in staat de geheimen dos harten te kennen.» 1)
Joseph dan gelooft aan den engel. Wat gelooft hy? Dat zijne teerbeminde bruid moeder en maagd is; dat een God is mensch geworden; dat niet de minste vlek van ontrouw op zijne langs buitengewonen weg bevruchte bruid kleeft. Met één woord, op eene bloote verzekering eens engels, hem gedurende zijn slaap gegeven, gelooft hij een der onpeilbaarste geheimen van onzen godsdienst: de menschwor-ding van Gods Zoon in den vlekkeloozen schoot eener maagdelijke moeder. «Mocht Joseph,» roept hier de diepzinnige en geleerde abt Ru-pertus uit, «mocht Joseph zich reeds te voren een zoon van David noemen, die naam komt hem hier in eene daadzaak van zulken aard, in zulke tijdsomstandigheden op nog veel uitstekender wijze toe, zoo als de engel hem dan ook noemt; «Joseph zoon van David. » Immers heeft hij hier niet hetzelfde groot geloof aan den dag gelegd, als weleer zijn geloofvolle vader David? Hij heeft dingen geloofd, die tot dan toe ongehoord waren, te weten: dat zij, die ontvangen had, maagd was, volgens deze
I) Clirysosl. I. c. Cum eiiim nemini dixissel, sed animo solum liaec cogitasset, et hac de re loquentem angelum audiiet, indubitatuin ipsi signum erat, angelum a Deo missum, haec dictum venisse. Ipsius enim solius est cordis arcana scire.
— 128 -
woorden van denzelfden engel: «Want wat in haar geboren is, is uit den H. Geest. » 1) « Wat de engel hier aan Joseph boodschapt, «voegt Rupertus er bij,» was de voltrekking der belofte of liever der belofte- herhaling door welker geloovige aanneming vader Abraham gerechtvaardigd werd en zich den naam van vriend Gods verdiende. Die boodschap ontvangt hij in den slaap en aanstonds geeft hij er gevolg aan, geloovig als hij was jegens God, en inschikkelijk jegens zijne jeugdige bruid. Was hij tot dat oogenblik eenvoudiglijk rechtvaardig, van toen af werd hij allerrechtvaardigst. » 2)
Hoe veel treffender nog openbaart zich het heldhaftig geloof onzes heiligen, wanneer een tijd later dat groot geheim van Jesus' mensch-wording eene zichtbare werkelijkheid voor hem wordt in het stalletje van Bethlehem! Wat een reusachtig geloof werd toen niet van hem ge-
1) Tom. 168. Col. 1324. Amplius autem cx co filius Diivid tam insignilcr, tali in re, tali in tempore, digitus fuit appellari, dioente angelo „Joseph lili David,quot; quia liilem habuit eamdem qnam liabuit pater ejus lidelis Dnvid, quippe qui prius inaudita credidit, videlicet quod ipsa qua; conceperat virgo esset, secundum verba ha;c cjusdeni angoli; „Quod enim in ca natum est de Spiritn Sancto est.quot;
2) Ibid. 1. c. Pfam promissionis sive repromissionis, in quo credendo pater Abraham justificatus et amicus Dei appellatus est, consummatio est bic sermo angeli, quem in somnis accepit, et statim obcdivit, Deo crcdnlus, puella: bencvolus; eatenus vir Justus, exindó justissimus.
— 129 —
vorderdl De Zoon des Allerhoogsten, de Schepper van alle zichtbare en onzichtbare dingen ligt daar voor zijne oogen als een klein weerloos kind! De Meester van het heelal ligt daar op een handvol stroo, in dunne doekjes gewikkeld, onderhevig aan dorst en honuer even als ieder ander menschenkind! De oneindige Wijsheid ligt daar stom en spraakloos! Hij, bij wiens aanblik de engelen des hemels opgetogen staan van blijdschap, ligt daar in eene beestenkribbe en schreit van pijn en koude! Wat een schijnbare onzin bood dat schouwspel niet aan Josepli's verwonderden aanblik!.... Maar neen, geen zweem van twijfel rees «oit daaromtrent in zjjn geest op; hij was met Maria de eerste om het menschgeworden Woord zijns Gods uit de gansche volheid zijner overtuiging te aanbidden en te vereeren. En in datzelfde vast geloof bleef Joseph volharden gedurende 30 jaren lang, dat is gezegd tot zijnen dood. Zóó dan heeft hij getuige moeten zijn van al de lotgevallen waaraan Jesus' kindschheid en jongelingsjaren, even als die van alle andere kinderen, onderhevig zijn! Hy zag Hem daarenboven als aankomend knaap al de vermoeienissen van zijn handwerk deelen; bij zag Hem dag aan dag als een gewoon timmermansgezel aan zijne zijde werken; met hamer en bijtel in de hand, in het zweet van zijn voorhoofd zijn armoedig bestaan verdienen, onbekend en vergeten, ja zelfs in minachting
— 130 -
bij de aanzienlijken zijner geboorteplaats! — Dat alles zag Joseph 1 — en toch — (6 geheim des geloofsl) die in schijn onaanzienlijke jongeling, die hem als vader eerde, dien hij zyn zoon noemde, Hij was en bleef onveranderlijk in Joseph's diepste gemoedsovertuiging zijn waarachtige God, zijn Schepper, zijn Verlosser, zijner allernederigste aanbidding, zijns diepsten eerbieds overvvaardig. « Merk zorgvuldig op, «zegt de H. Bernardinus van Siëna,» dat Joseph bij al de kinderlijke noodwendigheden, bij al de blijken van zwakheid die Hij gaf even als wij gewone menschenkinderen, toch altoos in den goeden Jesus de diepte zijner goddelijke onafmeetbaarheid gevoelig beschouwde. » I) Heerlijk schitterde dit groot geloof van onzen heiligen patriarch bij de volgende beproeving.
Het is den lezer reeds van af zijne jeugd bekend, hoe destijds, kort na de geboorte des Zaligmakers, de joodsche koning Ilerodes, door ijverzucht en valsche staatkunde vervoerd, het snoode plan beraamde om den nieuwgeboren koning der Joden om het leven te brengen. Hij had met dat doel last gegeven om alle kindertjes van Bethlehem en al deszelfs omlig-
1) Art. II. Cap. 2. Considera etiam diligenter quod in omnibus infantilibus necessitatibus, et aliis nostra: infir-mitatis signis, quae videbat in bono Jesu, contemplabalnr atquc gustabat altitudinem divime immensitatis.
— 131 —
gende grensplaatsen, die twee jaren of daaronder oud waren, onmeêdoogend te vermoorden. God echter wist dat helsche plan aangaande zijn menschgeworden Zoon te verijdelen. Hij zond andermaal, gelijk voorheen, zijn engel tot Joseph terwijl deze slapende was. Die engel sprak hem toe: « Sta op en neem het kind en deszelfs moeder en vlucht naar Efjypte en blijf aldaar tot dat ik het u zegge. Want het zal geschieden, dat Ilerodes het kind komt zoeken om het te dooden. » 1) Ieder ander dan Joseph zou bij liet vernemen van zulk eene onverwaciite en ontzettende boodschap, met zekeren schijn van redelijkheid den afgezant des hemels hebben toegesproken en gezegd; « Maar ó engel Gods! Nog onlangs boodschaptet gij, dat het kind, hetwelk uit Maria stond geboren te worden, de redder van zijn volk en derhalve God zou wezen, de Almachtige; en nu moet datzelfde goddelijk kind gaan vluchten voor een ellendigen wreedaard. Maar wie dan heeft ooit gehoord dat de Schepper moet gaan vluchten voor zijn schepsel?» — Ja zoo zou ieder ander gesproken hebben. Joseph's geloof was echter te zeer volmaakt, om zulke tegen-bedenkingen te maken. Geen oogenblik aan Gods voorzienigheid en almacht twijfelende staat hij op en gehoorzaamt aan Gods hemelsbode...
1) Matth. II. 13.
— 132 —
Te recht voorwaar mogen wij met Chrysostomus zulk een heldenmoedig geloof bewonderen: «Bij 't hooren dier boodschap (sta op en neem het kind enz.) voelde zich Joseph niet beleedigd, noch zeide hij: dit is een raadsel, ó engel. Gij trouwens zeidet nog onlangs: Deze zal zijn volk redden (Matth. I. 21.) en thans kan Hij niet eens zich zelf redden, maar moet er gevlucht worden en gereisd en is eene verre landverhuizing noodig. Dat alles strookt geenszins met uwe belofte... Maar neen, hij zegt niets van dit alles, 't Is omdat hij een geloovig man was. Ook vraagt hij niet naar den tijd der terugkomst, hoewel de engel onbepaald gesproken had, daar hij zeide: blijf daar tot ik het u zeggen zal. » 1)
De heilige Franciscus van Sales vergelijkt Joseph's geloovige gehoorzaamheid bij die van den aartsvader Abraham. 2)
Maar hoe? kan Joseph's geloof in de waagschaal staan tegenover het geloof van hem, die
1) T. 57. Col. 85. Ilis auditis (surge ct accipe pucrum etc.) Joseph non olT nsus est neque dixit: aMiigma esl hoe. Tu nuper dicebas : salrum faqiet populum siium (Matth. I. 21.); nunc autem nee seipsum potest servare, sed fuga nobis est opus et peregilnatione ac louginqua transmigratione: Conlraria sunt ha;c promissioni tuae. Sed nihil hujusmodi dixit: fidelis enim vir erat. Neque rever-sionis tempus inquirit, eliamsi angelus imfefinite loquutus esset; nam ait: „Esto ihi usque duin dicain tibi.quot;
2) Entretiens XIX.
r
— 133 —
naar het getuigenis van God zeiven en de verklaring van zijn apostel; «tegen de hoop in de hoop geloofd heeft, van namelijk een vader veler volkeren te zullen worden, volgens dat hem gezegd was; zóó zal uw zaad v\ ezen! Zijn geloof wankelde niet, al beschouwde hy ook zijn verstorven lichaam (zijnde hij bijna honderd jaren oud) en Sara's verstorven moederschoot. Ook twijfelde hij niet aan Gods belofte door ongelooviglieid; maar was sterk van geloof, Gode eer gevende, ten volste verzekerd, dat Hij machtig is om alles wat Hij beloofd heeft ook uit te voeren. Daarom werd het hem dan ook aangerekend tot gerechtigheid. » 1)
Ja voorwaar, dit alles pleit voor het groot geloof van den zaligen Aartsvader des Ouden Verbonds. En eventwel mag men de vraag stellen of het geloof van den heiligen Joseph, dien bewonderenswaardigen Aartsvader der Nieuwe Wet niet even heldhaftig, ja zelfs nog voortreffelijker hier schittert?
Stellen wij beider levensloop tegen over elkander. Eene eerste beproeving was het voor Abraham toen Jehova hem op zekeren dag verscheen en zeide: « Vertrek uit uw vaderland, uit uwe maagschap, uit het huis uws vaders en ga naar het land dat ik u toonen
1) Rom. IV. 18—22.
— 134 —
zal.» 1) Welk een hard bevel (merkt te recht Muré op in zijne Bijbelsche geschiedenis) alles te verlaten en op te trekken, zonder te weten waarheen. Echter verlichtte God hem het offer^ door eene schitterende belooning aan Abraham's gehoorzaamheid toe te zeggen. « Ik zal u maken tot den stamvader van een groot volk; ik zal u zegenen en uwen naam verheerlijken, en in u (d. i. in Dengene, die naar het vleesch uw afstammeling zal wezen) zullen gezegend worden alle geslachten der aarde.» 2) Groot was de beproeving, maar ook groot, allergrootst de belooning aan Abraham toegezegd.
Ook aan Joseph verschijnt God door bemiddeling eens engels, en beveelt hem zijn vaderland en magen te verlaten: met dit verschil echter, dat Joseph vluchten moet; vluchten voor een goddeloozen Herodes; vluchten met den Koning der koningen. Met dit verschil echter, dat aan Joseph geene de minste belooning voor zijne offervaardigheid wordt toegezegd. De engel zegt hem alleen dat hij in den vreemde moet blijven tot dat God hem eene nieuwe boodschap zal doen geworden.
Wie twyfelt er aan of, hoe hard het bevel Gods aan Abraham ook moge gevallen hebben, het moet nog onvergelijkelijk harder zijn ge-
1) Genes. XII. 1.
2) Genes. XII. 2. 3.
— 135 —
vallen aan Joseph? En toch Joseph gehoorzaamt met niet minderen spoed dan Abraham, vol geloof dat God, die tot hem sprak even als tot Abraham, alles ten beste zou keeren.
God beproeft Abraham ten tweeden male. Hij verschijnt hem bij den nacht, geleidt hem buiten zijne tent en spreekt tot hem: Zie opwaarts ten hemel en tel de sterren zoo gij kunt. Aldus zal uw geslacht zijn. 1) Abraham was reeds op jaren toen God hem zulks zeide, en Sara zijne huisvrouw die eveneens bejaard was, had nog geene kinderen. Deze omstandigheden maakten de belofte des Heeren hoogst onwaarschijnlijk ; desniettegenstaande echter geloofde Abraham aan Jehova's woord. 2) — Dertien jaren later, toen hij bij de honderd jaren telde en Sara negentig, zoodat beide natuurlijk onbekwaam geworden waren nog kinderen te verwekken, zie, daar verschijnt God andermaal aan Abraham en zegt hem onder anderen: « Ook uwe huisvrouw zult gy voortaan niet meer Saraï maar Sara (d. i. vorstin) noemen; uit haar zal ik u eenen zoon geven, dien ik zegenen zal en uit wien volkeren en koningen van volkeren zullen voortspruiten.» 3) En Abraham geloofde wederom
1) Genes. XV. 5.
2) Genes. XV. 6.
3) Genes. XVII. 15. 1G.
— 136 -
aan het woord van Jehova: hij geloofde, dat zyne onvruchtbare huisvrouw liem, honderdjarigen grijsaard, een zoon zou baren. Het is om dit bewonderingswaardig geloof dat Abraham door God en Paulus verdiende geroemd te worden en de «Aartsvader aller geloovigen» genoemd werd. ])
En hoe dan sprak God tot Joseph ? De engel des Heeren boodschapt hem, dat Maria zijne echtgenoote, hem eenen zoon zal baren, dien zy ontvangen zal zonder tusschenkomst eens menschen, maar van den H. Geest, zóó dat zij moeder zal wezen en tevens maagd zal blijven. Het woord van den goddelijken afgezant was voor alsnog een peilloos raadsel voor Joseph; maar ook hij gelooft aan de waarheid der voorzegging, zonder één oogenblik te aarzelen. Maar indien hij hierin niets toegaf aan Abraham, hij overtreft hem, wanneer wij bedenken dat hij te gelooven had aan de verwezenlijking van een grooter wonderwerk, dan dat hetwelk Abraham werd voorgehouden. Inderdaad het is een verbazender wonder, dat eene maagd, maagd blijvende, ontvangt, dan dat eene onvruchtbare ontvangt. Dit is het gevoelen van den 11. Thomas van Aquine; hij toch onderstelt uitdrukkelijk dat het mirakel hetwelk aan Maria geschied is, grooter was dan dat van Elisabeth. Ziehier hoe hij zich
1) Kom. IV. 11.
— 137 —
verklaart. « Wat grooter is, « zoo werpt hij zich op,» kan niet op afdoende wijze bewezen worden door iets dat minder is. Welnu het was iets grooters dat eene maagd baarde dan eene overbejaarde vrouw. Dus was het betoog des engels niet afdoende, daar hij de ontvanging eener maagd uit de ontvanging eener bejaarde vrouw bewees.» En nu antwoordt hij: «gelijk Ambrosius zegt in zijne verklaring van het scheppingswerk, hebben daarom meerdere onvruchtbare gebaard, opdat men geloof zou slaan aan de baring eener maagd. En hierom wordt gewag gemaakt van de ontvanging der onvruchtbare Elisabeth, niet wel is waar alsof dit bewijs voldoende ware, maar bij wijze van figuurlijk voorbeeld. En hierom wordt ter bevestiging op dit aangebraciite voorbeeld een ander doorslaand bewijs aangevoerd uit de goddelijke almacht.» 1) En de geleerde Suarez
1) 3. qu. 30. art. -t ad 3ra. Majus non potest probari sufficienter per minus. Sert majus fuit virginein parere quain vctulam. Ergo non fuit sul'Iïciens probatio angeli, probanlis coticcpUun virginis ex coneeptu senis.—- Respon-deo dicendiim ipiod sicut Aiiibrosins dicil in Hexadneron, ob hoe inultiB steriles peperenmt, ut partus credatur virginis. Et ideo coneeptns Elisabeth sterilis inducitur, non quasi suffieiens argumentum, sed quasi quoddam ligurale cxempium. Et ideo ad confirniationem liujus exempli subditur argumentum effieax ex omnipotentiii divina.
9
— 138 —
geeft hiervan eene grondige en duidelijke verklaring. 1)
Op dit tweevoudig en zoo gewichtig gezag mogen wij dus voor bewezen houden , wat wij voorop stelden, dat namelijk ook onder dit opzicht Joseph's geloof van verhevener aard was dan dat van Abraham zelf. Wij spreken altoos in de onderstelling, dat Joseph dit bovennatuurlijk feit, zwaarder om aan te nemen voor het menschelijk verstand dan het feit, waarover God tot zijn dienaar Abraham sprak, met dezelfde volkomene bereidvaardigheid als Abraham heeft geloofd. Dit laatste trouwens zou men niet kunnen betwijfelen, zonder eerstalles te loochenen wat wij bereids in de vorige bladzijden breedvoerig betoogden. Wij mogen zelfs, ja moeten aannemen, dat.
- 139 -
terwijl het voorwerp zijner geloofsoefening eenerzijds alle natuurlijke begrippen verder te boven gaat, anderzijds Joseph met nog veel gedweeër onderwerping dit wonderwerk heeft geloofd dan Abraham.
De H. Teresia getuigt van zich zelve: «De duivel heeft er nooit in kunnen slagen mij op welkdanige wijze ook tegen het geloof te bekoren. Het scheen my zelfs, dat hoe onmogelijker de leerstukken der kerk blijken te zijn. te oordeelen naar ons natuurlijk verstand, ik ze des te vaster geloofde. Hoe moeilijker te gelooven ze zijn, hoe meer godsvrucht zij mij inboezemden. » 1) Mocht aldus eene H. Teresia spreken, hoeveel meer mogen wij dan dit niet aannemen van den H.Joseph, wiens levendig geloof en groote deugden door Teresia zelve zoo zeer geroemd worden?
Doch gaan wij in onze vergelijking voort: een laatste trek uit het leven dezer beide glorievolle patriarchen zal nogmaals de schaal doen overslaan naar den kant van Jesus' voedstervader.
Jehova, willende de beproeving van Abraham als tot het uiterste doorvoeren, beval hem eindelijk zijn eenigen zoon, zijn Isaac, zijn veelgeliefd kind, het kind van Gods beloften, met eigen hand om het leven te brengen en
1) Sa vie par ellc-même, trad. Bouix. Cliap. XIX.
hem aldus als een slachtoffer op te dragen. Wie dit bevel rijpelijk in zijn gemoed weet te doorgronden, huivert als onwillekeurig. Wat kon toch schroomlijkers van een vader gevergd worden? En toch — de groote Aartsvader deinst niet terug : zijn hart is terstond bereid het offer te brengen Ondanks alle tegenbedenkingen die zijne rede hem voorstelt; al schijnt het thans volslagen onmogelijk dat God zijne vroeger gedane belofte houden kan, toch staat hij in zijne overtuiging vast, dat God ze houden zal, en hem door middel van dienzelfden zoon een vader van vele volkeren, vader des Messias' zal doen wordtn. 6 Voorwaar! dit geloof van Abraham verdient de bewondering aller eeuwen! Merk echter aan, vrome lezer, dat bij al dat verhevene slechts Isaac in het spel komt, terwijl Gods almacht zich nog immer aan Abraham voordoet, ongedeerd en onbelemmerd. — Anders is het onder dit opzicht in de beproeving, die Joseph te ondergaan beeft bij gelegenheid zijner vlucht naar Egypte. Immers hier is het geen zwak menschenkind, dat gered moet worden, om volgens de belofte het heil der wereld te bewerken; maar 't is de almachtige God zelf. God zelf schijnt hier zijne almacht verloren te hebben cn desniettegenstaande gelooft Joseph nog immer dat het kind, waarmede hij op de vlucht gaat, de^almachtige God is.
Wat oordeelt gij, lezer? Wanneer gij dit
- 141 —
alles in deszelfs bijzonderheden overweegt, schijnt het u dan geene uitgemaakte zaak, dat Joseph's geloof het geloof van Abraham zeiven, hoezeer ook door Paulus geroemd, ih edelmoedigheid en vaardigheid verre te boven gaat ?
't Verwondere ons dan ook niet, dat de H. Bernardinus van Siëna als reden van Joseph's afsterven vóór Christus' dood aangeeft, dat Maria alleen het voorrecht moest hebben als heldin des geloofs bij Christus' lijden te kunnen optreden. «God wilde, «zoo spreekt hij,» dat Joseph stierf vóór het lijden des Heeren en wel om twee redenen ... waarvan de tweede is, opdat het voorrecht van een volmaakt geloof te bezitten tijdens 's Heeren lijden, uitsluitend eigen zou wezen aan de allerheiligste Maagd. » 1) 't Is of hij zeide: Wij weten hoe de Apostelen, bij zijn kruisdood en na zijn sterven wankelden. Dit ware niet gebeurd met Joseph, wil hij zeggen; zijn geloof was daarvoor al te onwrikbaar. Hij zou den strijd hebben doorgeworsteld met denzelfden bovennatuurlijken zielsmoed als zijne H. Bruid Maria, en even min als zij bij Jesus* sterven getwijfeld hebben. Dit voorrecht nu van heldhaftig geloof had God
1) Art. II. Ca|). III. Voluit enini Deus ipsuin mod anti-Dominicam passionetn, maxiinè propter duo..,, serundó. ut privilegium fidei solum in tempore passionis in Vir-aine remaneret.
— 142 —
alleen aan de Moeder des Gekruisten voorbehouden. En daarom lag het in de plannen van Gods voorzienigheid dat hij vóór dien tijd het loon van zijn geloof zou genieten.
Dit zij voldoende omtrent Joseph's groot geloof. — Gaan wij thans zijne verhevene hoop overwegen.
II.
Joseph's heldhaftig verteouwen.
Het vertrouwen op God, de hoop, wordt uit het geloof als uit deszelfs levensbeginsel geboren, en naargelang dit laatste krachtiger drijfveeren heeft, zal ook deszelfs uitwerksel zich kenmerken door degelijker vastheid en duurzaamheid. Zoo toch leert ons de voorname godgeleerde, Cornelius a Lapide. «Hoe groo-ter het gelooi' is, hoe grootere hoop het voortbrengt. » 1) De H. Bernardus geeft hiervan de reden aan, zeggende: « Tusschen het gelooi en de hoop is eene grondsoortige verwantschap: wat gene gelooft te zullen gebeuren, begint deze te hopen dat haar zal overkomen. » 2) Bijgevolg kunnen wij te recht besluiten, dat wijl Joseph een zoo zeldzaam groot geloof heeft bezeten (zie het voorgaande Art.) hij ook een heldhaftig vertrouwen heeft gehad en dus met de volste zekerheid hoopte het eeuwig leven te zullen erlangen met alle middelen die hij hiervoor behoefde. — Met wat eene onverstoorbare
— 144 —
gerustheid moet vooreerst de H. Joseph niet vertrouwd hebben zalig te zullen worden 1 Ongetwijfeld is het een punt van ons heilig geloof, dat niemand hier op aarde met algeheele en onfeilbare zekerheid weet of hij Gods liefde dan wel Gods haat verdient, en of hij ten einde toe in Gods genade zal volharden tenzij God het hem bepaaldelijk openbare. 1) Wij zeggen: «met algeheele en onfeilharc zekerheid.» Dit sluit echter vooreerst niet uit, dat de H. Joseph eene soort zekerheid van minderen aard bezat, die wel is waar nog niet allen twijfel in hem onmogelijk maakte, maar hem toch reeds eene volle gerustheid bezorgde. De H. Thomas doet ons deze soort van zekerheid met weinige maar zakelijke woorden begrijpen, wanneer hij zegt: «Men kent ten derde iets bij wijze van gegronde gissing, 't Is aldus dat iemand weten kan, dat hij Gods genade bezit, voor zooverre hij namelijk zich bewust is vreugde te vinden in God, en de wereldsche dingen te versmaden en zuiver te zijn van alle doodzonde.» 2)
1) Com:. Trident. Scss. VI. dc Justitie. Can. 16.
2) 1. 2. qu. 112. a. 5 in Corp.... Tertio modo cognos-citur aliqnid conjeeturaliter. Et hoe modo aliquis eog-noseere potest se habere gratiain, in quantum scilicet percipit se dclectari in Deo, et contemnere res mundanas et in quantum homo non est couscius sihi alicujus pec-cati mortalis.
— 145 —
Passen wij dit op Joseph toe. Ongetwijfeld was die voorname dienaar des Heeren innig overtuigd, dat hij zijn' God beminde. Hoe toch kon hij hieraan twijfelen? Wat deed hij al niet voor Hem? En dat alles deed hij met volkomen onthechting aan al het tijdelijke! Ja dit alles versmaadde hij zelfs te zijner liefde, zoodanig dat hij zijne fortuin, rust en zelfs zijn leven voor hem in de waagschaal stelde, zoo als bijv. bij zijne vlucht naar Egypte. En verder: zal hij, die door God zei ven een «rechtvaardig» man genoemd wordt; hij, die jaren lang in zulke allerinnigste betrekking stond met Jesus, den God aller heiligheid, en met Maria, het heiligst schepsel dat ooit op aarde was — zal hij niet het volle bewustzijn hebben gehad van vrij te zijn van alle doodzonde? Maar wie dan zou zich ooit dit getuigenis mogen geven? Alle teekenen van voorbeschikking, door den H. Thomas aangegeven, waarop een dienaar Gods zijne hoop op den schoonen hemel met zekerheid mag bouwen, afgezien ook van eene vormelijke openbaring Gods, wij vinden ze dan in den H. Joseph!.... En wat besluiten wij hieruit?
Dat Joseph met eene onuitsprekelijke blijdschap zijner ziel zijnen God steeds zal gediend hebben, in de stellige verwachting, dat hij tot loon zijner vele goede werken Hem eens in zijn paradijs zou bezitten en genieten.
Maar had Joseph's vertrouwen op de eeu-
— 146 —
wige zaligheid, behalve die troostvolle voorteekens zijner voorbeschikking, wellicht niet een nog vasteren grond? — Wij antwoorden: ja!
Geven wij nogmaals het woord aan den engel-achtigen leeraar: «Er zijn zaken, «zegt hij,» die men kent door goddelijke openbaring, 't Is aldus dat iemand weten kan de genade te bezitten. Immers God openbaart dit soms aan eenige personen door een zonderling voorrecht ; en dat wel, opdat zij zelfs in dit leven reeds een begin dier vreugde smaken welke eigen is aan de ongestoorde zaligheid der hemellingen, om verder daardoor des te vcrtrouwvoller en te moediger naar het uitvoeren van grootsche daden te streven en de ellenden van dit leven te verduren. » 1)
Zulkdanige openbaring, beweert de geleerde Suarez, heeft God o. a. gedaan aan zijn apostel, den H. Paulus. « Wij houden het als zeker, « zegt hij,» dat Paulus openbaring heeft gehad dat hij in staat van genade leefde en zelfs dat hij voorbeschikt was ter zaligheid. Beide punten liggen klaarblijkelijk vervat in zyn schrijven aan Timotheüs: «Ik heb den goeden strijd
1) L. cit. ... Aliquid cognosci potest per rcvehitionem. Ët hoe inodo potest iiliquis seire se habere gratiam: revelat enim Dnis hoc aliquando aliquiluis ex special! privilegio, ut seciiritalis gaiidiuin etiam in hac vita in eis incipiat et confidentius et fortius magninca opera prosequanlur et mala prxsentis vitSD sustineant.
— 147 —
gestreden; den loop voleindigd; het geloof bewaard. Voorts is mij weggelegd de kroon der gereclitigheid.» (2. Tim. IV. 7. 8.) 1) Maar, als wij moeten aannemen dat de Heer zulk een voorrecht verleend heeft aan een zijner apostelen, hebben wy dan niet veel meer reden om dit voorrecht toe te kennen aan Jesus' Voedstervader, den H. Joseph? Wie weet immers niet hoeveel heiliger hij was dan Pauius? Hoe hieraan twijfelen vooral, als wij ons herinneren wat wij hierboven gezegd hebben over Jesus' bijzondere voorliefde jegens zijn aller-waardigsten Voedstervader? ó Ja op grond dier uitstekende heiligheid van de zijde van Joseph , dier teedere toegenegenheid van de zijde van Jesus, durf ik zonder aarzelen beweren, dat deze zijn' H. Pleegvader volkomen gerust gesteld heeft omtrent zyn eeuwig heil en hem de daaruit voortvloeiende ziels-vreugde heeft laten smaken. Maar wie zal dan de vastheid van zijne hoop op den hemel verklaren? Zijn geloof in het onfeilbaar woord van Jesus, die hem die zoete verzekering gaf, was zoo volmaakt mogelijk. Op dat onwrikbaar geloof steunde zijn vertrouwen. Dit vertrouwen, ö het is derhalve gewis onuit-
1) De augni. grat. Lib. IX. Cap. IX. N» 21. Tom. IX. pag. 532. Fatcmur habiiisse Paulum revelalioncm suae gratiiB, imo ct pra:desliiialiot)is, ut ex illo 2. Tim. IV. 7. 8. apertè colligiluv.
— 148 —
sprekelijk groot, maar ook onuitsprekelijk zoet geweest!
Maar hoe? zal wellicht mijn vrome lezer zich afvragen, hoe kon zoo iets te zamen gaan in Joseph? Verzekerd zijn van zijne znligheid en tevens diezelfde zaligheid verhopen? Sluit het eene liet andere niet noodzakelijk uit? Neen. Dit zou wel het geval zijn, indien Joseph reeds werkelijk in het bezit des hemels ware gesteld geweest; want de zekerheid, die het werkelijk bezitten geeft, is niet bestaanbaar met de hoop. Dewijl hij echter altoos voortging op aarde te leven en die verzekering slechts berustte op eene van Jesus onfeilbare gedane belofte en openbaring, zoo bleef er voor Joseph nog immer stof over, om de deugd der hoop te oefenen. Het is er trouwens zoo verre af dat de zekerheid des geloofs de ware hoop van den t mensch onmogelijk maakt, dat integendeel deze geloofsverzekering als een wezentlyk bestanddeel dier hoop beschouwd moet worden. Zoo toch leert de H. Thomas, terwijl hij de woorden van den geleerden Petrus Lombardus tot de zijne maakt. «De hoop is eene zekere verwachting der toekomstige zaligheid, gelijk de Meester zegt. (26 Art. van het 3dc boek zijner Uitspraken). 1) Inderdaad het vertrouwen steunt
1) 2. 2. qu. 18. a. 4. Scd contra est quod spes est eert» expeetatio futura; beatitudinis, sieut Magister dicit. (26. dist. Lib. 3. Sentent.)
— 149 —
op het geloof in God, die ons den hemel beloofd heeft en is dus even zeker als dit geloof. Vandaar wederom dit woord des H. Thomas': «En zoo handelt ook de hoop met geruststellende zekerheid; zij streeft naar haar doeleinde, als nemende de zekerheid des geloofs in zich over. » 1) Hieruit volgt noodzakelijk, dat wanneer iemand aangaande zijne zaligheid eene openbaring krijgt en hij hieraan gelooft, zijn vertrouwen krachtens dit geloof veel zekerder wordt en zich met des te meer veerkracht zal uiten.
Er was dan in het gemoed van Joseph niet de minste zweem van twijfel aangaande zijne voorbestemming ter eeuwigezaligheid.
Voeg hierbij dat Joseph niet minder vastelijk op God vertrouwd heeft in alle soort van nood en zonder ooit te aarzelen; met een opgeruimd en onwrikbaar gemoed, zonder zelfs een zweem van twijfel te voeden; — en gij zult moeten aannemen, dat op grond van de desaangaande door Benedicfus XIV vastgestelde beginselen, de hoop des II. Joseph's inderdaad heldhaftig geweest is. 2)
1) L. rit. in Corp. Et sic eliam spcs cerlitudinalilcr operalur ... tendit in sumn fincm, quasi parlicipans cer-titudinem a fide.
2) Lib. III. Cap. XX1IÏ. K0 16. Habitus autem heroicus spei adjuvat el inclinat ad sperandum finem ulliniuin et media, sed cum maxima fiducia ct securitate oblinendi,
— 150 -
Hoe treffend zien wij dat helddadig vertrouwen van Joseph schitteren in a] de lotgevallen, die het H. Evangelie ons van zijn veelbewogen leven heeft opgeteekend 1
Beschouw zijne handelwijze toen hij bij het zien van Maria's zwangerschap, als verpletterd door dien pijnlijken indruk, niet wist wat beginnen. Hij houdt met niemand raad; maar overdenkt het geheim in de stilte zijns harten, terwijl hij de oplossing daarvan onvoorwaardelijk in Gods handen overlaat. Hij vertrouwt met alle zekerheid, dat Hij, die hem Maria tot vrouw geschonken heeft, ten geschikten tijde uitkomst zal geven en slaapt daarop rustig in. Dit is althans het gevoelen van den H. Chrysologus en van den geleerden Paschasius Radbertus. De eerste zegt: «Joseph denkt er bij zich zelven aan haar weg te zenden en verhaalt alles aan God; want hij had daarover niets mee te deelen aan eenig menscli.» l) En Radbertus; «Plotseling wordt hij in den slaap door de toespraak eens engels getroost, en krijgt kennis van Maria's ontvanging. Hieruit blijkt voorwaar dat hij intusschen alles aan
ad speiii suam in Deo collocandam, in omni necessitate, sed incessanter, alarriler et iirniissimè, absque omni prorsus dubio de eventu.
1) Serm. 145. Tom. 52. Col. 589. Cogitat dimittero et «licit Deo totnm; quia quod liomini diccret non habcbat.
— 151 —
God had overgegeven, niet wetende wat hij doen zou.» 1) llemigius, bisschop van Auxerre, geeft in 't bijzonder als bewijs van Joseph's volmaakte gerustheid van ziel te midden van dien zorgelyken toestand aan, dat de engel hem in den slaap verschenen is. 2)
Al wie zich in de netelige omstandigheden weet te verplaatsen waarin de goede Joseph zich alstoen bevond en daarbij de edele, kalme gelatenheid zijner ziel in het oog houdt, zal geredelijk moeten bekennen: ja het vertrouwen van dien waardigen Bruidegom van Jesus' Moeder heeft alle voorwaarden vervuld om heldhaftig te heeten !
En zou men hetzelfde niet mogen beweren, wanneer wij Joseph's gedrag nagaan bij zijne vlucht naar Egypte? 't Is waar, wij hebben daaromtrent geene vormelijke getuigenissen dei-Vaderen. Maar wie, die zich herinnert wat wij in ons vorig hoofdstuk van dit feit hebben aangestipt, erkent niet met ons, dat zulk eene heldhaftige bereidvaardigheid noodzakelijk een
1) Tom. 120. Col. 109. Subito in soinnis angelico con-solatiir affafu, et oerlus rcdditur de conceptu. Unde pro-lecto liquet quia iiiler moras tolum committebat l)eo, nesciens quid ageret.
2) Hom. 4. Tom. 131. Col. 887. Per hoc vero quod angelus in somnis apparuit Joscpho , requies designatur mentis, et quia requiescebat a curis secularibus, idcirco angelica visitatione pariter et locutione meruit perfrui.
- 152 —
onbepaald vertrouwen op de voorzienigheid in zich sluit?
Een treffend blijk van vertrouwen op God gaf de heilige priester Esdras bij zijne terugkeer uit de babylonisclie gevangenschap naar het heilig Land van Judea. Hij zelf verhaalt ons zijn gedrag in het eerste der heilige boeken die zijn naam dragen, met de volgende woorden: «En ik predikte aldaar aan den oever der rivier Ahava een vastedag, om ons te bedroeven vóór den Heer onzen God, en van Hem eene goede reis af te smeeken voor ons en onze kinderen en al ons toebehooren. Want ik schaamde mij den koning om hulp te vragen en ruiters, die ons tegen onze vijanden zouden verdedigen. Wij hadden trouwens den koning gezegd: ««De hand van onzen God waakt over allen die Hem met een oprecht goed hart zoeken; terwijl zijne macht en kracht en woede drukt op allen, die Hem verlaten.»» Wij hebben dan gevast, en onzen God hierom gebeden: en alles is ons naar wensch geslaagd.»!) Esdras, wij herhalen het, gaf bij deze gelegenheid een schitterend bewijs van vertrouwen op Gods vaderlijke voorzienigheid. Alle menschelijke voorzorgen ter zijde stellende, geeft hij zich onvoorwaardelijk aan zijne leiding over en — God wist zijn vertrouwen wonderdadig te beloonen.
3) 1. Esdi'. VIII. 21—23.
-153 —
Willen wij ons echter overtuigen hoe veel bewonderenswaardiger nog, bij gelegenheid van de vlucht naar Egypte, de hoop en moed van Joseph was, men stelle dan omstandigheden tegenover omstandigheden waarin beide verkeerden. Men bedenke vooreerst, dat Esdras bij quot;t aanvaarden zijner reis reeds door den koning van Assyrië was aangesteld als landvoogd van Judea. 't Was als zoodanig dat hij aan het hoofd van zijne broeders naar Jerusalem optrok; weshalve een ieder hem te ontzien had. Hij voerde verder de schatten met zich, welke de goddeiooze koning Artaxerxes, weleer aan Jerusalem's tempel ontroofd had. De tegenwoordige koning had hem deze doen teruggeven en hem daardoor een doorslaand blijk zijner goede gezindheid te zijnen opzichte gegeven. Men moet tevens onderstellen, dat hij op zijnen terugtocht den grooten gebaanden karavaanweg volgde , die van oudsher uit Persië door Kanaiin naar het zuidelijk gelegene Egypte voerde. Eindelijk bemerke men nog, dat hij overvloed aan middelen had, om zich op reis al het noodige aan te schaffen. Zóó waren de omstandigheden van Esdras. — Wie nu ziet niet, hoe het geheel anders gesteld was met den H. Joseph? Hij heeft te doen met een wreedaard van een koning, met Herodes, die niets anders zoekt dan deszelfs voedsterkind onmeêdoogend te vermoorden. Daarenboven hij, in plaats van van alles ruim-
1 0
- 154 —
schoots voorzien te zijn, hij is arm en kon zich hierom op de reis niets van dat alles aanschaffen wat de karavanen toen ter tijde aan welgestelde reizigers aanboden. 6 Het is dan niet van grond ontbloot wat de H. Alphonsus met vele andere godvruchtige schrijvers houdt, dat Joseph met zijn heilig gezelschap meer dan eens langs den weg om een stuk brood moesten bedelen en vaak van koude rilden. Had hij bovendien niet reden om onophoudelijk bevreesd te zijn, dat de soldaten van Herodes hem mochten ontmoeten? En ware Egypte slechts het einde zijner rampen geweest! Maar neen — 't was juist het akelig vooruitzicht van de nog diepere armoede en grootere ellenden die hem daar stonden te wachten, hetwelk hern nog het meest bedroefde. Wat bitteren weemoed moest dat alles te za-men in Joseph's hart veroorzaken, zoo dikwijls hij zyne blikken sloeg op Jesus en Maria, die twee hemelsche panden, wier verzorging en leiding hem was toevertrouwd! En desniettegenstaande komt geen enkele klacht over zijne lippen; slaakt hij geen enkelen zucht; onderneemt hij vol vertrouwen op de voorzienigheid zijns Heeren de gevaarvolle reis naar het onbekende, heidensch Egypte.... En men zegge niet, alsof het heldhaftige van Joseph's gedrag daardoor iets in onzen dunk moest verliezen, dat hij de wonderen van Jesus' geboorte kende; dat de herders immers hem gewis verhaald
— 155 —
zullen hebben hoe engelen uit den hemel zijne glorie hadden bezongen; dat hij de wijzen uit het morgenland, voorgelicht door eene miraku-leuze ster, had zien aankomen en nederknie-len voor Jesus' voeten om Hem als hun God te aanbidden; dat al dat wonderbare, waarvan hij getuige was geweest, hem zoovele zichtbare waarborgen van vertrouwen waren. Voorzeker dat waren zoovele waarborgen van vertrouwen voor Joseph. Dit echter vermindert in geenen deele het wonderdadig karakter van zijne hoop. Immers ondanks al die uitwendige steunsels blijkt het uit de ondervinding, dat 's mensclien hart (een ware afgrond van geheimen opzichtens alles wat tot de boven-natuurlijke orde behoort!) nog vaak volstrekt besluiteloos en wankelend blijft om de voorkomende moeilijkheden over te stappen. Hebben wij hiervan niet een doorslaand bewijs in de geschiedenis van Gods volk in de woestijn ? Had God om hun zijne zichtbare bescherming te doen gevoelen, niet reeds wonderen op wonderen gewrocht? de wateren der roode zee voor hen gescheiden, zoodat zij droogvoets hare bedding konden doortrekken? het leger van Pharao tot den laatsten man doen omkomen en duizendc andere wonderen meer? — En toch, hoe twijfelachtig was datzelfde volk niet aangaande Gods bijstand, bij de minste ongelegenheid die zich opdeed 1 Hoe vaak morde het niet tegen zijn aanvoerder Moyses! —
— 156 —
Hebben wij er niet een even klaar bewijs van in de beide leerlingen, die naar Emmaus gingen? Geen twijfel of zij kenden hun Verlosser en beminden Hem ook vurig. Zij hadden ook zeer zeker menig wonderwerk van Hem gezien. En toch — hoe wankelbaar was nog hun vertrouwen, tot op den dag zeiven dat Jesus hun verscheen ! Zoo herhaaldelijk had Hij voorzegd, dat Hij eerst lijden en sterven moest, om vervolgens ten derden dage te verrijzen; en desniettegenstaande hooren wij hun zeggen: «Wij hoopten dal Hij het was, die Israël verlossen zou.» (Luc. XXIV. 21.) «O leerlingen,» roept Augustinus uit, «wat zegt gij; dat gij hooptet? gij hoopt dus tüans niet meer?» 1) Neen, hunne hoop was gansch vervlogen. — Niets van dat alles ontmoeten wij in Joseph. Welke menschelijke zwakheid hij ook in Jesus bespeurt; hoezeer al die verschijnselen in strijd schijnen te zijn met zijn goddelijken persoon, niet de minste, niet de' minste twijfel rijst in zijn hart op. En dan — ofschoon de gedachte aan de toekomst van zijne echtgenoote en van zijn pleegkind Jesus, wien hij in den vreemde het noodige levensonderhoud te verschaffen had hem onwillekeurig het gemoed moest beangstigen, als zijnde hij van alle menschelijke
1) Sermo. 235. Tom, 38. Col. 1118. O discipuli! spc-rabalis; ergo jam non speratis?
middelen van bestaan verstoken: toch aarzelt hij geen oogenblik, maar neemt onversaagd de reis naar Egypte aan.
Wie is verder in staat ons te doen begrijpen, wat al vele goede werken, goede werken van de volmaakste en heiligste soort waartoe een schepsel in staat is, gedurende meer dan dertig jaren door Joseph verricht zijn? Want ook hierin ligt een overtuigend bewijs voor Joseph's uitstekende gave der hoop. Immers volgens de leer van den geleerden Paus Benedictus XIV, « zijn alle goede werken zoo vele blijken van vertrouwen, en getuigen goede werken van uitmuntenden en verheven aard voor eene uitmuntende, verhevene en heldhaftige hoop.» 1) De reden hiervan is licht te vatten. Het eigentlijke voorwerp toch onzer hoop is het bezit van God; waaruit volgt, dat eene hoogopgevoerde hoop den mensch van zelf zal aansporen tot altoos meerdere goede werken, waardoor hij steeds meer recht krijgt op dat zalig bezit van dien God.
Slechts weinige handelingen van Joseph vinden wij in de evangeliën opgeteekend: intusschen zijn het alle zoovele daden van uitstekende en verhevene gehalte. Maar ook, het weinige zelf
1) Lib. III. Cap. XXIII. K0 16. Demüm omnia opera bona spem argiiunt et omnia opera bona eximia et su-blimia spem demonstrat eximiain, sublimem et heroicam.
— 158 —
dat ons daar vermeld wordt hoeveel doet het ons niet noodzakelijk onderstellen! Voeg hierbij, dat Joseph al die verhevene werken van deugd, van godsdienstigheid, van versterving, van zelfverloochening, van liefde enz. niet. slechts aan zijn eigen God verrichtte, maar ze niet zelden deed met gevaar van zijn leven, met opoffering van zijne rust en zijne tijdelijke welvaart, zoo als bijv. op zijne reis naar Egypte.
Het is dus wel op onomstootelijke gronden, dat wij Joseph's vertrouwen op zynen God heldhaftig noemen.
Joseph's wkergalooze liefde jegens god
en den naaste.
De liefde is, volgens alle godgeleerden, de voortreffelijkste van alle, zoo goddelijke als zedelijke deugden. De H. Paulus zegt ons zulks inzonderheid aangaande de drie goddelijke deugden: «Nu echter blijven geloof, hoop, liefde, deze drie; en de grootste van alle is de liefde.» 1) De H. Thomas verklaart ons dien voorrang der goddelijke liefde, wanneer hij zegt: «Al wat uit zich zelf is, is grooter dan datgene wat door tusschenkomst van een ander is. Het geloof nu en de hoop komen wel in aanraking met God, voor zooverre dat de kennis van 't ware en de erlanging van het goede ons van zijnentwege gewordt. De liefde echter slaat God zeiven aan om in Hem stand te houden, en niet opdat van Hem ons iets geworden mocht. En hierom is de liefde voortreffelijker dan het geloof, de hoop en alle overige deugden. » 2)
1) I. Cor. XIII. 13.
2) 2. 2. qu. 23. a. 6. in Corp. Semper autem id quod est per se, majus est eo quod est per aliud. Fides autem et spes attingunt quidem Deutn secundum quod ex ipso provenit nobis vel cognitio veri vel adeplio boni. Sed charitas attingit ipsum ücuin ut in ipso sistat, non ut ex
— 160 —
De goddelijke deugden zijn alle innig met elkander verbonden, zoozeer, dat niet eene van haar volmaakt bezeten kan worden, zonder tevens de andere te bezitten. De natuur der liefde eventwel bewijst ons, dat haar vlam des te hooger stijgen moet, naar mate iemand die in de vriendschap Gods leeft, meer bevestigd is in geloof en vertrouw en. Door het geloof kennen wij het voorwerp onzer liefde en dus, hoe grooter ons geloof is hoe grooter de kennis van (iod wordt. Door de hoop kennen wij datzelfde voorwerp onzer liefde in zoo verre het door ons kan en zal bezeten worden in den hemel. Ik zeg «in zoo verre het eenm.ial door ons kan en zal bezeten worden. » Want kenden wij het niet als dusdanig, dan zou onze kennis van zulk een beminnelijk voorwerp tot niets anders dienen dan om ons neêr te storten in eene wanhopende droefgeestigheid. Te recht zegt dus Cornelius a Lapide: «Uit het geloof en de hoop rijst dc liefde op. » ])
Brengen wij deze woorden in verband met hetgeen wij hierboven over Joseph's geloof en vertrouwen gezegd hebben, zoo zullen wij geene moeite hebben, om aan te nemen, dat Joseph's liefde voor zijnen God inderdaad onvergelij-kelijk groot en zonder weerga geweest is.
eo aliquid nobis proveniat. Et ideo charitas est excellentior (ide et spe et per conscquens omnibus aliis virtutibus, 1) Comm. in 1 Tim. I. Ex fide el spe consurgit charitas.
Wie overigens weet niet, dat de voornaamste deugd, welke den mensch tegelijk met de liei-ligmakende genade wordt ingestort, de liefde is? Zonder deze immers kan niet ééne andere deugd aangenaam aan God zijn, gelijk de H. Thomas leert: De liefde geeft den vorm aan alle overige deugden, daar zij hare akten doet uiten, en deze doet verordenen tot het laatste einde van den mensch. 1) Volgens dit gewichtig grondbeginsel zal dan zijdelings alles wat wij nog van Joseph's deugden te vermelden hebben, zoovele bewijzen opleveren voor Joseph's liefde, 't Zal ons tevens de waarheid doen zien van deze woorden des II. Bernar-dinus' van Siëna: «Joseph bezat eene allervurigste liefde voor God en den evenmensch » 2), liefde, welke uit haren aard God tot eerste en den naaste, Gods evenbeeld, tot tweede voorwerp heeft. Deze waarheid drukt de H. Thomas uit met de volgende woorden: «God,» zegt hij, «is het voorname voorwerp der liefde, en de naaste wordt uit liefde om God bemind. » 3)
Wij gaan die liefde in Joseph onder beide oogpunten beschouwen.
1) 2. 2. qu. 23. a. 8. Manifcstnm est autem qnod per cliari-tatcm ordinanlur actus omniuin aliarum virtntiim ad ultimiim tinein. Et secundum hoc ipsa dat formam actibus omnium aliarum virtutum et pro tanto dicitur esse forma virtutiim.
2^ Art. II. Cap. I. Ardentissimum in Dei amore et cliaritate.
3) 2. 2. qu. 23. a. 5 ad 1quot;. Deus est principale objectum charitatis. Proxirnus au tem ex charita te diligilur propter Deum.
A. ZIJNE LIEFDE TOT GOD.
De groote en geleerde Paus Benedictus XIV, sprekende over de verschillende oefeningen waardoor de liefde jegens God zich bij de dienaren Gods pleegt te openbaren, zegt: « Wij willen hier aangeven, wat wij aangaande de liefde der heiligen tot God in hunne processtukken van heiligverklaring vermeld vinden —, die liefdeopenbaringen kunnen tot de volgende hoofdpunten worden teruggebracht: eene immer ingetogen aandacht op God; herhaalde vrome gesprekken over God; eene voortdurende beschouwing van Gods goedheid en de geheimen onzes godsdienstes, inzonderheid van het Lijden O. H. J.-C.; overdenkingen om de liefde Gods in zich op te wekken; het stieren van al zijne gedachten, woorden en werken tot God; zware zielssmart om de afwezigheid van Christus; de trouwe onderhouding van Christus geboden en evangelische raden; geestverrukkingen en opgetogenheden des lichaams. » 1) Al deze
1) Lib. III. Cap. XXIII. N0 26. Ad hseo rcferri possunt, qus dc caritale erga üeiim liabentnr in Actis Canoniza-
tionis____qua; praecipuè ad sequentia capita reducunturr
ad menletn videliiel semper in Deum inlentam; ad fre-quentem de Deo piain locutionem; ad conlinuam consi-derationem divinie bonitatis, et niysteriorum nosli ïE rc-
— 163 —
door Benedictus aangegevene liefdeakten, waarvan wij in de levens van Gods heiligen lezen, mogen wij insgelijks op het gezag der heiligen en vele geleerde schrijvers, aan Joseph, den « rechtvaardige », den dienaar Gods bij uitnemendheid, toeschrijven.
« Beschouw,» zoo spreekt met zijne gewone zalving en teedere godsvrucht de H. Al-phonsus, « beschouw, welke zoete gesprekken Maria en Joseph gedurende hunne reis naar Egypte wisselden. Zij spraken over de barmhartigheid van God, die zijn Zoon in de wereld zond, om het menschdotn vrij te koopen. Zij spraken over de liefde van dien Zoon, die in dit dal van tranen kwam, om door zijn lijden en sterven voor de zonden der menschen te voldoen. » 1) De G. Canisius zegt op zijne beurt: «Voorzeker het is eene op goede gronden steunende meening, dat Joseph dikwerf lange gesprekken met de allerh. Maagd voerde over de heilige geheimen, waarvan zij te zamen getuigen waren. » 2) Hoe ook kon
ligionis et pr®cipuè Passionis Domini Nostri J. C.; ad mcdilationes pro excitando in se amore erga Deum; ad relationem in Ipsum oniniuiii cogitationum, verborum el opernm; ad gravem molestiam ob absentiam Christi; ad observantiam praceplorum el consiliorum; ad extases et raptus.
1) Zie het 1« Deel. Eerste overweging.
2) Quid si pr®terea, ut est probabile sanè, cum eadem Virgine de sacris multuin sa'peque contulit?
— 164 —
het anders! Staat er niet geschreven: «uit de volheid des harten spreekt de mond?» En is het niet eigen aan alle godminnende zielen (gelijk wij bereids vroeger aanmerkten) steeds over godvruchtige zaken te spreken, zoo verre dit met de welvoegelijkheid en naastenliefde kan worden overeen gebracht? Welnu, wat kon Joseph en Maria beletten voortdurend over het eenig voorwerp hunner gansclie liefde te spreken? Dat voorwerp hunner liefde, 't was hun kind! dat voorwerp hunner liefde, 't was boven alle engelen beminnelijk! dat voorwerp hunner liefde, 't was hun God en hun Al I — Twijfele dus niemand of deze zijn God zweefde aanhoudend voor Joseph's geest!
Vragen we niet, of ook Joseph's gedachten onafgebroken op God gevestigd waren: ó ongetwijfeld! Van het eerste oogenblik af, dat God hem tot voedstervader van zijn Zoon verkoos, was zijne eerste en als zijne eenige gedachte, voor dien Godmensch, die hem van 's hemelswege was toevertrouwd, alle bedenkelijke zorg te dragen. — Bernardinus van Siëna zegt: «Zoo vaak Joseph er in zijn hart over napeinsde; zoo Vaak hij het vóór zijn oogen aanschouwde, hoe de Zone Gods zijn zoon had willen worden; hoe Hij hem had uitgekozen om Hem te voeden, te dragen, te besturen, te bewaren in de behoeften zijns sterfelijken levens; zoo vaak hij dat alles overdacht en aanschouwde, beving hem eene heilige ziels-
— 165 —
ontroering.» 1) Daarom voegt dezelfde heilige er bij; « ó Hoezeer moet de ziel diens heiligen mans, terwijl hy dat alles zag met zijne lichamelijke blikken, begeesterd zijn geweest; daar trouwens zelfs onze verharde gemoederen als week worden door de zoetigheid, door het genot der liefde en der verregaande goedwilligheid Gods! Immers eene vrome ziel smaakt reiner vreugde, wanneer zij bedenkt hoe de oneindig groote God zich tot onze kleinheid heeft willen neerlaten en in de kribbe worden neergelegd om onze zwakheid te openbaren, hoe Hij met zijne heilige oogen onze ellende heeft willen beweenen, dan wanneer zij overweegt dat Hij wonderen van almacht heeft willen wrociiten door dooden op te wekken; ja zelfs de gedachte, hoe Hij de natuur der engelen heeft willen scheppen en aldus zijne oneindigheid heeft doen kennen , zij geeft aan het godvruchtig gemoed niet zulke zoete vreugde. Zeer zeker Hij heeft het eene zoo als het andere met gelijke goedheid tot stand gebracht; maar toch, wy genieten zaliger voldoening bij het overdenken zijner liefdegeheimen. » 2)
1) Art. II. Cap. II. Stupebiit siquidem ruminando cordc et oculis intuendo, qnod lilins Dei se t'ecerat filium smitn et elcgcrat cum ad illum nulriendum, bajiilandum, rcgen-dum et conservandum in nccessitalibus vita; sii$ mortalis.
2) L. cit. Quantum pules in liis delinitam animam sancti senis, ha;c intuendo oculis carneis, quaiido et saxea corda
- 166 —
En wat moet niet Joseph's hart ondervonden hebben, üoo dikwerf hij aan het op handen zijnde lijden zijns goddelijken Pleegzoons dacht I De kennis die Joseph van den Messias der wereld had was, immers oneindig verschillend van die der overige Joden. Zeker deze wisten hoe de bloedige offeranden, welke zij namens hunne wet moesten opdragen, zoovele afbeeldingen waren van het bloedig wereldof-fer, dat eenmaal op Golgotha zou worden opgedragen. Ja, volgens den H. Thomas en de HII. Vaderen, wisten zelfs de meer voorname onder hen, zooals de Oud vaders en Profeten, de eigenaardige beteekenis van ieder offer, en geloofden zij niet slechts op eene bedekte wijze, even ais het gewone israëlietische volk, maar uitdrukkelijk dat di' Messias sterven zou, en gelijk wij vroeger zagen, Joseph wist dat alles beter dan zij. — Daarenboven, had de emrel hem niet gezegd, dat het kind, hetwelk uit Maria zou geboren worden, Jesus, dat is,
nostra ista inedilando videntur deficere prae snavitate dulcoris et amoris atque sumnue dignationis Dei: dulcius enim menti devolaï sapit, quod altissimus Deus inclinari ad parvulitatem nostram voluit el in pnesepio reclinari ad nostram infirmitatem revelandam cl sanctis oculis suis deflere nostram calamitalem, quam quod miracula po-lentiae voluit facere mortuos snsritando, vel ctiam quod voluerit naturam producere angelorum, suam infinitatem manifestando. Utrumque tarnen spquali bonilate perfecit: sed magis sapiunt nobis sua; viscera charitatis.
167 —
Redder moest heeten, en wel omdat Hij zijn volk zou redden? Is het niet hoogst waar-schynlyk, dat God aan Joseph in dienzeifden stond eene duidelijke kennis gaf van de orde der verlossing, althans in algemeene trekken? Aangenomen dus, dat ook niet alle omstandigheden van Jesus' lijden hem bekend waren, zoo wist hij toch, dat zijn veelgeliefde, zyn eenige pleegxoon, Hij, die hem meer aan het hart lag dan Isaac aan Abraham, moest sterven als een slaclitoffer voor de zonden der wereld. De H. Alphonsus, dit beschouwende, roept uit: amp; Ach, onder welken vloed van tranen moesten Maria en Joseph, zoo ervaren in de II. Schrift, in de tegenwoordigheid van Jesus spreken over zijn smartvol lijden en sterven! Met hoeveel weemoed zeiden zij tot elkander, dat hun lieveling eens volgens de voorspelling van Isaïasl), de man van smarten en verachting zijn zou; dat zijne vijanden Hem zoo deerlijk zouden misvormen, dat Hij, die nu zoo schoon was, niet meer kenbaar zou wezen; dat zijn vleesch zoodanig zou verwond en verscheurd worden door de geesel-slagen, dat Hij gelijk zou zijn aan een met wonden overdekten melaatsche; dat hun allerliefst kind dit alles met geduld verduren zou, zonder zelfs den mond te openen, om zich
1) Isai. LUI.
- 168 -
over zoo groote mishandeling te beklagen; dat Hij zich als een lam ter slachtbank zou laten leiden; dat Hij eindelijk aan een eerloos hout, tusschen twee moordenaars door overmaat van smart zijn leven zou eindigen » 1) En hierop laat Alphonsus volgen: «Beschouw,» zegt hij, «beschouw nu de gevoelens van droefheid en liefde, die zulke gesprekken in het hart van Joseph verwekken moesten! » 2)
Verlangen wij nog meerdere, nog treffender blijken van Joseph's vurige liefde voor zijn God? Welaan beschouwen we dan onzen heiligen, zorgzamen huisvader in zijn gansche leven en streven ten aanzien van den hem toevertrouwden Verlosser der wereld. Beschouw hein meer in 't bijzonder in zijne nederige timmermanswoning. « Hoe naarstig, hoe getrouw, hoe onvermoeid, hoe zorgzaam neemt hij niet zijn ambacht waar,» roept vol verwondering de H. Bernardinus van Siëna hier uit, « nu hij eenmaal deze van 's hemels wege hem opgelegde bediening aanvaard heeft, van namelijk op te treden als huisvoogd van eene zoo aanzienlijke moeder en als voedstervader van een zoo aanzienlijken zoon, of beter gezegd van zijn eigen Zaligmaker, ó Wie kan dit met woorden beschrijven? » 3) Men bedenke verder wat hij
1) Zie I® Deel, 4= Overweging.
2) T. a. p.
3J Practcrea quis facile verbis assequatur quam ille
— 169 —
nog al meer voor dien Verlosser zich getroostte. Was het niet om Zijnentwille, dat hy zich onafscheidbaar bij Maria aansloot, nadat de engel hem het doel zijner komst op aarde geopenbaard had? Was het niet om Zijnentwille, dat hij de moeielijke en gevaarvolle vlucht naar Egypte op zich nam? Was het niet uit bezorgdheid of soms de wreede Archelaüs, die na zijns vaders dood in Judea regeerde, even als deze zijn geliefden zoon vervolgen mocht, dat hij op bevel des engels naar Galilea optrok en zich metter woon in Nazareth ging vestigen? Was het niet om Zijnentwille nog, dat hij met een angstig gemoed naar Jerusalem's tempel wederkeerde om zijn verloren Jesus te zoeken en zich geene rust vergunde tot dat hij Hem ten derden dage wedervond? In één woord: al wat de HH. Evangeliën ons van dien heiligen pleegvader onzes Heeren vermelden; al wat hij leed en deed, was het niet voor het welzijn zijns teerbeminden, eenig dierbaren voedsterzoons? — Welnu ziehier hoe wij dat alles te beschouwen hebben. Het mag als een zeker grondbeginsel worden aangenomen, dat de heiligen Gods in al hunne werken, indien zij ook al niet steeds onmiddelijk voor God te
solers, fidus, impigcr ac sedulus in officio fuerit, cinn semel hoe numus divinitus injunctum suscepisset ut lantae matris curator domesticiis, tantique Filii imo et Salva-toris sui pater nutritins foret?
ii
— 170 —
werk gaan, dan toch immer uit beweegreden van liefde jegens hun God handelen, 't Is aldus bijv. dat men de moederlijke bezorgdheid van eene H. Joanna de Chantal voor de opvoeding harer kinderen eenigermate een - akt van liefde tot God mag noemen, alhoewel het in zich beschouwd slechts eene daad van christelijke moederliefde was. Intusschen moeten toch dergelijke akten van deugd in waarde achter de oefeningen van vormelijke godsliefde staan. Oefeningen van vormelijke godsliefde nu waren de meeste handelingen des H. Joseph's. Al wat hij deed en leed, al zijne zorgen, al zijn arbeid, al zijne pogingen voor de opvoeding van Jesus besteedde hij rechtstreeks aan den persoon van het menschgeworden Woord, van Gods waarachtigen Zoon ■, aan den persoon van God, in 't vleesch der menschheid met hem wonende. En wie kan beseffen, en wie kan uitdrukken met wat eene allervolmaakste volmaaktheid hij zich van dat alles kweet! Hij handelde hier met eene gansch bovennatuurlijke maar ook tevens met eene hoogst vaderlijke liefde. — Uitmuntend schoon doet de H. Alphonsus oi]s dit verstaan wanneer hij zegt: «Hoe groot was Joseph's liefde voor Jesus! Wijl God onzen Heilige bestemd had, om de plaats van vader te bekleeden ten opzichte van Jesus, moest hij zeer zeker in dat hart'eene liefde instorten van een vader, en wel van een vader van ziüken beminnelijken zoon, die
— 171 —
tevens God was. Derhalve was de liefde van Joseph niet bloot menschelijk, als die van andere vaders, maar eene bovenmenschelijke liefde daar hij in denzelfden persoon én zijnen zoon én zijnen God erkende. Joseph wist zeer wel, door zekere en goddelijke openbaring van den engel, dat het kind, hetwelk hij altijd aan zijne zijde zag, het goddelyk Woord was, uit liefde tot de menschen, en wel in zonderheid uit liefde tot hem, mensch geworden. Hij wist, dat datzelfde kind hem onder alle menschen verkozen had tot beschermer zijns levens, en zijn zoon wilde genoemd worden. En nu,» zegt Alphonsus,» overweegt, welk heilig liefdevuur Joseph's hart moest verteren, als hij dat alles overwoog en zag, dat zijn Heer en Meester als een werkman hem diende, nu eens den winkel opende of sloot, dan eens hem hielp in het hout zagen of het arbeiden met schaaf en bijl; dan weder de spaanderen verzamelde of het huis uitkeerde; in één woord, als hij zag hoe Jesus gehoorzaamde aan al zijne bevelen, en niets deed dan afhankelijk van zijnen wil. Welke gevoelens, «zegt Alphonsus verder », moesten het hart van Joseph vervullen, als hij dat lieve kind in zijne armen droeg, als hij het liefkoosde of deszelfs liefkozingen ontving I Als hij uit dien mond mocht hooren woorden des eeuwigen levens, die, als zoo vele liefdepijlen, zijn hart doorboorden: en vooral als hy de heilige voorbeelden van
— 172 —
alle deugden in den goddelijken Jongeling beschouwde! Een vertrouwelijk verkeer van langen duur verkoelt dikwijls de liefde tus-schen personen, die elkander beminnen, omdat de menschen, naar mate zij langer met elkander omgaan, ook meer en meer elkanders gebreken leeren kennen. Niet zoo was het met Joseph, integendeel. Hoe meer hij met Jesus omging, des te beter kende hij diens heiligheid. Tracht nu hieruit de liefde te berekenen,» zoo besluit Alphonsus, «waarmede hij Jesus beminde, daar hij, zoo als de Schrijvers zeggen, vijf en twintig jaren lang dat heilig gezelschap mocht genieten. » 1) « Hoe moeten wij de liefde van Joseph noemen?» vraagt op zyne beurt de groote godgeleerde Billuart in zijne heerlijke lofrede op den Heilige, «natuurlijk of bovennatuurlijk? Niet natuurlijk,» antwoordt hij. «De liefde tot God is trouwens boven de natuur. Zullen wij ze bovennatuurlijk noemen? Neen, de liefde eens vaders voor zyn zoon is natuurlijk. Laten wij ze dan natuurlijk en bovennatuurlijk tevens noemen. Ja zij was natuurlijk ten opzichte der bediening, die hij waarnam, maar bovennatuurlijk opzichtens den persoon, die er het voorwerp van was.» 2)
En dat bovennatuurlijk karakter van Joseph's liefde voor Jesus, hoe is het niet des te tref-
1) Zie 1«= Deel, 5quot;= Overweging.
2) Panégyriq. de S. Joseph Iquot;' Point.
— 173 —
fender, als wij bedenken, dat Joseph van de zijde van Jesus' waarachtigen Vader in den hemel geen de minste blijken van genegenheid of liefde bespeurde! Moest dit niet aan Joseph toeschijnen, alsof zijn hemelsche Vader Hem niet meer als zijn zoon , maar als een versmaadden slaaf, als een schulddrager van het zondig menschdom beschouwde? Maar niets van dat alles doet de liefde van Joseph zwichten. Integendeel; 't is alsof Joseph juist hierom zijn vaderhart met des te meer aandoening aan zijn dierbaren pleegzoon wil doen kennen, om Jesus als 't ware schadeloos te stellen voor het gemis van liefde van den kant zijns goddelijken Vaders Hij was, met één woord, te zynen aanzien een allerbeste Ynder. Dit woord is van den geleerden abt Rupertus. Doch laat ik, tot stichting van den lezer, Rupertus zeiven aanvoeren.
't Is bekend, hoe de aartsvader Jakob, op reis zijnde in het land van Kanaan om zich eene vrouw te zoeken onder de magen zijns vaders, eindelijk ter plaatse kwam, die later Bethel werd genaamd. Vermoeid legt hij zich op den grond neder en slaapt in. In den slaap ziet hij eene geheimzinnige ladder, die op de aarde stond, maar wier bovenste einde tot aan den hemel reikte. Hij zag ook hoe de engelen Gods langs die ladder op - en afstegen, terwijl op de bovenste sport derzelve God leunde. Volgens Rupertus beteekenen de verschillende
— 174 —
sporten dier ladder de verschillende voorouders des Zaligmakers en inzonderheid de hoogste sport den H. Joseph, Jesus' voedstervader, op wien immers Jesus de Zoon Gods als leunde, nadat Hij zich onvoorwaardelijk aan Joseph's leiding en zorgen had toevertrouwd. «De hoogste sport der ladder,» zegt dan Rupertus, «waarop de Heer leunde, is onze gelukzalige Joseph, de man van Maria, uit wie Jesus, die Christus genoemd wordt, geboren is. Maar hoe heeft die God en Heer daarop geleund? Gelijk een onmondig kind op zijn voogd. Is Hy immers niet in deze wereld zonder vader geboren? Hij leunde dan op Joseph als op zyn voogd. Deze was zijnerzijds van het onmondige kind als een allerbeste Vader, aangesteld om tegelijk met de moedermaagd des kindes beide door zyne vaderlyke bekommeringen te ondersteunen.» 1)
1) Tom. 168. Col. 1317. Scala ilia, ista est generatio .lesu Chrisli; et latera scalse, smnmi patres vel principes sunt linjus generationis, Abraham atque David ad quos promissio facta est, cum jiiramento ejus qui repromisit. Supremae seal® gradus, cui Dominus inni.xus est, iste est beatus Joseph, vir Maria;, de qua Jesus qui vocatur Christus, natus est. Quomodo iste Deus et Dominus huic inuixus est? Utique tamqnain tutori pupillus, quippe qui in hoc mundo sine patre natus est, ita innixus est huic beate Joseph, ut esset infantulo iste pater optimus, ut hujus solatio paterno puer cum virgine puerpera suslen-taretur.
- 175 -
En welke liefdediensten heeft die allerbeste Vader aan zyn onmondig goddelijk kind al bewezen? Laten wij den vromen Suarez hier het woord: «Waaris hij,» vraagt Suarez, «tot wien in meer eigenlijken zin Christus kan zeggen! Ik heb honger gehad en gij gaaft mij te eten? enz. Dit is dus iets geheel uitstekends in de bediening dezes heiligen Mans, dat hij schier al zijne werkzaamheden en vermoeienissen onmiddellijk onderging voor den persoon van Christus zei ven. Hierom dus ook zijn de werken van liefde en zorg die Joseph voor zijn goddelijken persoon verrichtte, van geheel uitmuntende waarde, te meer wijl hij met volmaakte kennis en liefde omtrent zijn persoon handelde. » 1) Vooral openbaarde zich die liefde ter gelegenheid van Jesus' vlucht naar het vreemde land van Egypte, of, om met den vromen en diepzinnigenRupertus te spreken, het was toen vooral dat het bleek, hoe de God van
1) üisp. VIII. Sect. 1. N0 8. De quo enim tam propriè, sicut de Joseph potest diccre Christus: „Esurivi et dedisti mihi niiinducare?quot; elc. Itaque illud fuit exrellens in mu-nere hnjiis sancti viri, qnod omnes fere labores et actiones suas proximè circa Christi personam exercebat. Unde sicut peccatuni cruciflgentium Christum maximum in suo genere fuit propter personae dignitatem, ita opera pietatis et bcneGcentige circa personam Christi, in hoe viro fuerunt eximii cujusdam valoris, tantó niajori ratione qnantó ipse es perfecta cognilione et amore illius persona; operabatur.
— 176 —
Jakob's ladder geheel en al op Joseph leunde. «Heeft Hij zich niet vooral toen tegen hem aangeleund, « vraagt hij », wanneer Hij door zijn heiligen voedstervader, ten einde niet door Herodes of anderen gevonden te worden,naar Egypte is overgebracht, en later na Herodes' dood op nieuw in het land van Juda is teruggebracht?» 1) Waarlijk, waarlijk, als de oprechte vriend in de beproeving gekend wordt en als de opoffering voor iemands liefde getuigt, hoe onmetelijk groot moet dan niet Joseph's liefde geweest zijn toen hy zijn vaderland, zyne verwanten en kennissen verliet, naar een vreemd land heentrok, zonder te weten voor hoe lang, in de armoedigste omstandigheden zonder eenig vooruitzicht van bestaan en dat alles ... waarom ? Om langs dien weg zijn hulpe-loozen pleegzoon van een gewissen dood te redden! — Maar ook dit moet hier noodzakelijk bemerkt worden, dat Joseph, toen hij door zijn geloof verlicht eenmaal zijn pleegzoon als zyn God had leeren kennen, zijne gansche liefde aan dien God alleen geschonken heeft. Zijn hart was onverdeeld voor Jesus, maar zóó,
1) De divin. Offic. Lib. III. Cap. XVII. T. 170. Col. 75. Nonne tune vel maxime illi innixus est, quando ne ab inimieo Herode vel ceteris inveniretur, qui qusesituri erant animam ejus, in ^Egyptum ab eodem nutritio suo deportatus est, itemmque defuncto Herode in teivam Juda relatus est?
— 177 —
dat de genegenheid die hij Hem toedroeg als zijn zoon, te zatnen smolt met de liefde, die hij voor Hem koesterde als zijn God. Heerlijk verklaart ons deze gedachte de reeds vroeger vermelde godgeleerde Billuart in zijne lofrede op Joseph: «Beminde Joseph,» zegt hij, «in Jesus' persoon een zoon; die zoon was God en dus beminde hij een oneindig beminnens-waardigen zoon. De liefde van andere men-schen is noodzakelijk beperkt, wijl zij zich moeten verdeelen tusschen den Schepper en het schepsel. Daar hun hart verdeeld wordt door de verscheidenheid der voorwerpen hunner liefde, verdeelen zich tevens en verzwakken hunne genegenheden. Naar mate dat men van het vuur der goddelyke liefde brandt, verkoelt de liefde der natuur, gelijk daarentegen de liefde der wereld geen vlam kan schieten in het hart, zonder dat de liefde des hemels er door uitgedoofd worde. In één woord, men kan schier van alle heiligen zeggen wat Paulus zeide van de gehuwde personen, dat zij namelijk verdeeld van harte zijn, eenigen tusschen God en hunne kinderen, anderen tusschen God en hunne vrienden; deze tusschen God en hunne vrouwen, gene tusschen God en de verschillende voorwerpen hunner drift. Niets van dat alles bestond bij den groo-ten heilige, wiens lof ik verkondig. In hem heeft de natuurlijke en goddelijke liefde, de liefde zijns zoons en de liefde zyns Gods,
— 178 -
slechts één voorwerp. Natuur en genade, wel verre van zijne genegenheid te verdeden, vereenigen dezelve daarentegen en ontvlammen ze nog meer. De gejaagdheid is bij hem de gloed zijner kinderliefde. Al zijne gedachten zijn even heilig. Vreest hij, 't is om den persoon van J. C.; verlangt hij iets, 't is om zijne behoeften; lijdt hij, 't is uit smart dat hij Hem ziet lijden. De vragen die hij Hem doet, zyn gebeden; zijne liefdediensten zijn zoo vele offers, die hij te zijner liefde brengt. Gelukkige vader, die zjjn zoon tot overmaat toe heeft mogen beminnen zonder Hem te veel te beminnen; die al zijne liefde aan zijn zoon mocht schenken en toch niets te kort deed aan zijn God; die de liefdevuren des hemels en der aarde heeft kunnen doen samen werken 1 O vader, ook daarom nog eens gelukkig te heeten, wijl men de onstuimigheid uwer liefde niet behoefde te matigen, gelijk bij de overigen; wijl gij niet behoefdet te duchten dat vloekwoord van J. C: « Hij die zijn zoon meer lief heeft dan Mij is mijner niet waardig ! » ])
Wij hoorden vroeger den geleerden Pau§ Benedictus XIV onder de vele blijken van liefde tot God in de levens zijner heiligen ook dit als zulkdanigliefdeblijk aangeven: diepe drocf-
1) Panégyr. de S. Joseph, Iquot; Point.
— 179 —
heid gevoelen wegens Christus' afwezigheid. Ook dit vinden wij bij Joseph. De lezer gelieve zich slechts te herinneren wat wij reeds vroeger hebben aangeteekend over de bittere smart van onzen heilige bij het verlies van Jesus, na hunne pelgrimsreis te Jerusalen. (Floofdst. X van het eerste deel.) Om ons al het hartyer-scheurende van dit verlies en gemis van den beminnelijken Jesus voor Joseph's vaderziel eenigzins te doen bevroeden, zegt de H. Al-phonsus: «Joseph was gewoon geworden de zoete aanschouwing en het bijzijn van zijnen beminden Verlosser te genieten. Hoe groot was dus zijne droefheid, als hij gedurende drie dagen zich daarvan beroofd zag, zonder te weten of hij Hem ooit zou wedervinden, en wat hem nog het meeste griefde, zonder de oorzaak er van te kennen. Immers,» zegt Alphonsus, « de H. Patriarch vreesde in zijne diepe nederigheid, dat misschien, ter oorzake van eene of andere door hem bedrevene fout, Jesus besloten had, niet langer in zijn huis te wonen, als achtte Hij hem onwaardig voor zyn gezelschap, en voor de eer van Hem te verzorgen en een' zoo grooten schat te bewaren. Er is trouwens,» voegt de heilige schrijver er bij, «geen grooter leed voor eene ziel, die al hare liefde aan God geschonken heeft, dan de vrees Hem mishaagd te hebben. In al die dagen,» zoo gaat hij voort, «was voor Joseph en Maria geene rust te vinden: het was een voortdurend weenen
— 180 —
en zoeken naar hunnen lieveling, zoo als de H. Maagd zelve bij het terugvinden in den tempel tot Hem zeide: Mijn zoon welke bittere smarten hebt Gij ons in deze dagen doen uitstaan, toen wij daar ronddwaalden, weenende en U altijd zoekende, zonder ü te vinden, of iets.omtrent U te mogen vernemen?» 1)
Joseph's overgroote droefheid is dan hier een nieuw bewijs zijner overgroote liefde voor Jesus, zijn God. Hiermede stemt overeen wat de IL Bernardinus van Siëna zegt: « Men merke zorgvuldig aan, hoe men alleen hier ter plaatse (waar sprake is van het terugvinden van Jesus in den tempel) leest, dat de allerli. Maagd Joseph den vader van Jesus noemt, 't Was omdat het smartgevoel dat hij ondervonden had over het verlies van Jesus, duidelijk bewees hoe er in zijn hart al de genegenheid van een waren vader woonde.» 2)
Maar wat zullen wij dan uit Joseph's vreugde moeten besluiten over de tegenwoordigheid van dienzelfden Zaligmaker, indien zijne groote droefheid over Jesus' afwezigheid een blijk zijner liefde moet genoemd worden? Ook deze vreugde en dit heilig zielsgenot, dat hem temet
1) Zie het le Deel, 3° Overweging.
2) Art. 11. Cap. II. Notanter advertendum, quod hio solum legitur Virginem Joseph appellasse patrem Jesu; quia sensus doloris, qiiem habuit de Jesu perdito, verum in eo monstravit patris aflet'Uim.
— 181 —
aan een gelukzalige des hemels gelijk maakte, ook zij bewijst de overmaat zijner liefde, en niet minder, dan zijne verregaande bedruktheid toen hij zich van Jesus' tegenwoordigheid beroofd zag. De H. Bernardinus van Siëna doet ons dit wederom op treffende wijze beseffen: Joseph,» zegt hij « heeft voor Christus eene allervurigste liefde gekoesterd. Wie zal het loochenen, durf ik vragen, of Christus heeft hem telkens, wanneer Joseph als vader Hem op zyne armen droeg of een of ander woordje voor-stamelde , of met Hem sprak, dan eens in zijne kinderjaren dan wederom iets later, wie zal het loochenen of Christus heeft hem dan telkens onuitsprekelijke gewaarwordingen en zoete gevoelens omtrent zich zeiven opgewekt en ingeprent, terwijl uitwendig de genade van Christus medewerkte door een kinderlijk blikje, eene kinderlijke keuveling, eene kinderzoete omhelzing? ó wat al zoete kussen heeft hij van Hem ontvangen! ó wat al troost genoot hij bij het hooren van 't woord vader, dat Jesus al stamelend uitsprak! o wal al vreugde smaakte zijne ziel, zoo dikwerf hij zich door den kleinen Jesus zachtjes voelde omhelzen! Beschouw ook,» voegt Bernardinus er bij, «met wat een medelijden hij op de reizen welke zij te zamen moesten maken, zoo dikwerf de kleine Jesus vermoeid was, dezen, nog klein als Hij was, op zijn schoot liet rusten; want de liefde die hij Hem toedroeg deed hem
— 182 ~
gansch in de gemoedsaandoeningen van Jesus overgaan: hij beschouwde Hem trouwens als zijn eigen allerliefsten zoon, Hem door den H. Geest in zijne maagdelijke vrouw geschonken,» 1) en voor wien hem diezelfde H. Geest naar het woord van Rupertus, eene echte vaderliefde diep in zijn binnenste had ingestort. 2) Deze laatste woorden des H. Bernardinus' doen ons verstaan waaraan in zekeren zin de H. Joseph zijne zielsvertroostingen te danken had, namelijk aan de volmaakte edelmoedigheid, waarmede hij om Jesus, met Jesus en
1) Art. II. Cap. II. Iliibuit erga Christum ardentissimam charitatcm. Quis denegel, obsecro, quod ipsi tenenti Christum in brachiis tamquam pater et balbutienti et confa-bulanti cum ipso ut pater, Christus, sive inl'ans sive adultus, non ingereret et imprimeret ineflabiles sensus, atque jucunditates de semetipso, et boe cooperante ex-terius gratia Christi cum filiali aspectu, afl'atu atque am-plexu. O quanta dulcia oscula ab ipso recepit! O quanta dulcedine audiebat balbutientem parvulum se patrem vocare! Et quanta suavitate sentiebat se dulciter am-plexari ! Considera etiam cum quanta coinpassione in itineribus quae 1'ecerunt, parvulum .lesum ex labore las-satum quum grandiusculus esset in suo gremio requiescere laciebat; quia omni amore transformativo ferebatur in eum, ut in dulcissimum filium, sibi in conjuge sua vir-gine per Spiritum sanctum datum.
2) Tom. 170. Col. 13t9. Spiritus sanctus de carne vir-ginali hominem formans, paterno viro huic (Josepho) ejus qui nasccbatur infnntis amorem penitus infuderit.
- 183 —
voor Jesus heeft weten te lijden. Dit trouwens is een vrij algenieene regel dien God volgt ten aanzien zijner heiligen. Gewoonlijk zijn de buitengewone vertroostingen, waarmede hun hart als overstroomd wordt, eene belooning voor hunnen buitengewonen moed in eene of andere zware kwelling voor God te onderstaan. Diin zijn de gewaarwordingen der ziel vaak zóó overzoet, zóó innig, zóó hevig, dat sommige heiligen meenden van louter vreugde te zullen sterven, 't Was in een dier hemels-zoete bezoekingen Gods, dat een H. Francis-cus Xaverius niet ophield te roepen: «Genoeg o Heer, genoeg 1» — Geen wonder voorwaar, dat de Gz. Canisius beweert, God hebbe ook aldus met Joseph gehandeld. Ziehier wat die vrome geleerde zegt; «Joseph heeft al deze en meer dergelijke kwellingen (hij bedoelt die welke onzen lezer uit het evangelie reeds bekend zijn), al deze kruisen, en bekommeringen met eene algeheele gelatenheid verduurd; hij heeft daarentegen zijne beste pogingen aangewend om te midden van al die wederwaardigheden en dagelijksche bezorgdheden, niet alleen zich zeiven maar ook de H. Moedermaagd te troosten. Ongetwijfeld dan ook heeft hij bij wijlen in dusdanige ongestadigheden zijns levens de gevoelige kracht Gods, eene ongelooflijke gemoedssterkte en eene waarlijk geestelijke vreugde gesmaakt, zoodat hij te recht met den profeet kon spreken:
— 184 —
«Volgens de maat en menigte mijner smarten hebben uwe vertroostingen mijne ziel verblijd.» (Psalm 93. 19.) « Hij toch begreep zeer zeker, dat hij met zijn onschuldig huisgezin niet bij toeval en op gewone wyze, maar om Christus' wille aan zoo vele rampen en kwellingen werd prijs gegeven; dat de eeuwige God het aldus wilde, ten einde hy door al die harde behandelingen als goud in het vuur beproefd ■wierd en zijne dapperheid uit de ontvangene wonden des te schitterender zou blijken.» 1) — Die geestelijke vreugde Joseph's, waarvan hier Canisius gewaagt, steeg niet zelden, zegt nog dezelfde H. Schrijver, tot ware geestvcrvoc-rinq: «Wie kan uitspreken,» vraagt hij,« met welke voldoening Joseph's oogen zich onophoudelijk op Maria en herhaaldelijk op Christus
1) Has varias aliasque plures moleslias, cruces, xrumnas aequissimo ille animo tulit, neque seipsum tantum sed et virginem Matrem in tot rebus adversis curisque quoti-dianis studuit consolari. Nee dubium quin prsesentem Dei virtutem et incredibilem animi fortitudinem gaudiumque verè spirituale in tanta rerum vicissitudine subindé per-sentiret, jure ut suo cum propheta diceret (Ps. 93. 19.) quot;• „Secundum multitudinem dolorum meorum consolationes tuse Iffitificaverunt animam meam.quot; Nam certo utique intelligebat, se familiamque suam innoccntem non fortuito aut vulgari more, sed propter Christum tot calamitatibus et molestiis objici, Deuni aïternum ita veile, ut muilis ipse dnrisque modis velut aurum in igue probatum, exer-citarctur, magisque splenderet vulnere virtus.
— 185 —
vestigden? Welke verwondering niet alleen, maar welke heilige wellust moet hem hebben bezield, zoo dikwijls hij getuige was, hij alleen onder duizenden, van de verbazende geheimen Gods? Reeds Lucas vermeldt ons, dat hij met Maria in verwondering geraakte over hetgeen van het kind Jesus gezegd werd. Wat moet het dan wel geweest zijn (immers dit is zeer waarschijnlijk), wanneer hij verschillende reizen en langdurig met de H. Maagd over de goddelijke dingen sprak ? Zal hij niet somtijds, even als de rechtvaardige grijsaard Simeon, in zoete geestesvervoering zijn gekomen en van verrukking zich ontboezemd hebben in goddelijke lofzangen?» 1) «ó Hoe dikwerf,» roept op zijne beurt de teergevoelige Franciscus van Sales uit,» o hoe dikwerf groote H. Joseph, zeer beminde bruidegom van de Moeder des Welbeminden, hebt gij de liefde des hemels en der aarde op uwe armen gedragen! Alsdan
1) Quibus aulem oculis vir bonus cl saepius Mariam et Christum frequenter aspexit? Quanta ilium non solum invasit admiratio, sed etiam voluptas snncta implevil, i|uum admirabilium Dei mysteriorum testis domesticus et pro mille unus adesset? Certé Lucas indicat, illnm super bis qua; de puero Jesu diccbantur, dim Maria esse mira-tum. Quid si pra-tcrea, ut est probabile sanè, entn eadcin Virgine de sacris multuni sagt;peque contulit, et in Spiritn Sancto subindè suaviter, ut senex Justus ille Simeon, exultavit et exultando in laudes divinas crupit?
12
— 186 —
werdt gij gansch in gloed gebracht door de zoete omarmingen en kussen van dat godde-lijk kind; dan smolt uwe ziel van geneugte, wanneer Hij nauwlijks hoorbaar aan uwe ooren (o God, welke zaligheid!) u toefluisterde, dat gij zijn groote vriend en zijn allerdierbaarste vader waart. » 1)
Wij hebben in het IX'1' hoofdstuk van het eerste Deel het gevoelen uitgesproken, dat de H. Voedstervader van Jesus, de waardige echtgenoot van Maria door de onweerstaanbare kracht der liefde Gods uit deze wereld gescheiden is. Wij staafden dit gevoelen door de woorden van den H. Francis-cus van Sales en den H. Alphonsus. Thans zeggen wij, dat Joseph bepaaldelijk als martelaar zyner vurige liefde tot zijn God gestorven is; en dus dat zijn dood zelf het schitterendst blijk zijner weergalooze liefde is. Inderdaad, wat was het sterven voor Joseph? Was het niet gescheiden te worden van het goddelijk voorwerp zijner liefde? Met zijn sterven immers ging gepaard het moeten derven der zoete samenleving van zijn hoogst geliefden pleegzoon, Jesus Christus , van dienzelfden menschgeworden Zoon Gods, in wien de he-melsche Vader zelf verklaard heeft zijn welbehagen te vinden! Het is wel waar, Joseph aanschouwde zijnen God nog niet in zijne glo-
Traite de ramour de Dieu: „Oraison dédicat.quot;
rie; maar toch, zóó onuitsprekelijk was zijn genot reeds hier op aarde, dat de H. Kerk van hem durft zingen: «Reeds in uw leven waart gij den hemellingen gelijk, gij genoot uw God; gij waart gelukkiger dan zij allen door een wondervol lot.» 1) En nu, van dien Jesus moet Joseph scheiden, om voor eene poos tijds naar het voorgeborcht der hel te gaan! Jesus immers was destyds nog niet ten hemel opgegaan; weshalve de poorten van het hcmelsch Jerusalem nog gesloten waren voor het gevallen menschdoin. — Den dood gewillig aannemen in dergelijke omstandigheden, ó wie beseft niet, dat het eene daad van heldenmoedige liefde onderstelt? Het is waar, Jesus stond den stervenden Joseph ter zijde; Hij troostte hem. Hij moedigde hem aan om zijn dood met overgi-ving in Gods wil te aanvaarden. Maar zie! juist die meêwarige liefde, welke Jesus hem betoonde; die woorden van aanmoediging uit Jesus' mond, deden den stervenden Patriarch des te inniger al de grootheid van zijn verlies bevroeden. Intusschen hij is met Gods beschikkingen tevreden; hij onderdrukt de verlangens zijns harten en geeft volmaakt gelaten zijn geest in de handen zijns Scheppers over.
1) Tu vivens, superis par, frueris Deo, mira sorte lieatior. Gezang der kerk.
— 188 -
Paulus schreef weleer aan de christenen van Rome: «Ik zou wel wenschen van Christus gescheiden te wezen om wille mijner broeders. » 1) Op die vurige woorden van den grooten Apostel merkt Chrysostomus aan: « Zoo sprak Paulus,, wijl zyne liefde ruimer was dan alle zeeën, en glooiender dan alle vlammen. Geene woorden kunnen ze naar waarheid vermelden ; hij alleen kende ze, die er waarlijk van doordrongen was .... Immers het was hem niet genoeg van Christus bemind te worden, hij wilde Hem veel beminnen, en dit was zijne voornaamste zucht. Daar hij nu dit alleen beoogde, verdroeg hij gewillig alles: bij alles wat hem overkwam stond dit voorop in zijn hart, hoe hy die schoone liefde zou bevredigen.» 2) Ditzelfde verlangen, ja een nog rusteloozer was in Joseph's gemoed. Dezelfde, ja eene nog veel vuriger liefde verteerde Joseph's ziel, en gelijk Paulus wenschte van Christus gescheiden te
1) Rom. IX. 3.
2) Tom. 60. Coi. 552..... Kam pelago omni latior et
flammu omni veliementior crat Hla dilectio et nullus sermo possit illam pio dignitate recenscre, scd ille solus illam
«overat, qui ilia verè afTectus erat____ Neque cnirn cura-
bat tantum ut a Christo amaretur, sed et ut illum ad-inodiun amaret; et hoe maxime curabat. Idco enim, cmn hoc unum speclabat omnia facile ferebat : unum enim per omnia in animo habebat, ut pulcbrum h:mc amorem expleret.
— 189 —
zijn om zielen, altoos meer zielen voor Christus te winnen, zoo wenschte Joseph van zijn pleegzoon Christus door den dood gescheiden te worden, om des te meer nog aan dienzelfden Christus zijne liefde te doen blijken. Zóó was het dan door de kracht der liefde dat Joseph het offer bracht van zich te scheiden van het oneindig waardig voorwerp zijner liefde, van Jesus Christus' persoon
Het was echter ook bij dien wondervollen liefdedood van Joseph, dat zich meer dan ooit de teekens dier hemelsche liefde in Joseph's ziel openbaarden. Ik spreek van de zoete ver-rukkinrjcn, die zijn verscheiden vergezelden. Ziellier wat ons daarvan de 11. Bernardinus van Siëna zegt: «Men moet godvruchtig ge-looven, dat de goede Jesus Christus bij Joseph's afsterven tegenwoordig was, zoo als ook de allerzaligste Maagd, zijne Bruid. Denken we ons nu verder wat al opwekkingen, vertroostingen, beloften, maar ook wat verlichtingen, vurige bezielingen en openbaringen omtrent de eeuwige goederen de stervende Joseph zal hebben ontvangen bij zijn heengaan uit de wereld én van zijne allerheiligste bruid én van Jesus, den allerminzaamsten Zone Gods: ik laat dit aan ieders godsvruchtige beschouwing over.» 1) Zoo spreekt de vrome dienaar van
1) Art. II. Cap. III. Piè credendum est quod in obitu «uo priesens fucrit pius Jesus Cliristus et sacratissima
— 190 —
Joseph, Bernardinus van Siëna. De H. Fran-ciscus van Sales stemt volkomen met Bernardinus in en roept uit: «Hoe zou men er aan kunnen twijfelen of Jesus het dierbaar kind zijns harten, zijn veelgeliefd pleegkind hem bijstond I Er staat geschreven: « zalig de barm-hartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven» 1) Welnu hoe zacht, hoe liefdevol, hoe barmhartig was die goede voedstervader niet voor onzen Zaligmaker, toen Hij als klein kind ter wereld kwam! Wie zou dan niet voor zeker houden, dat zijn pleegkind hem honderdvoudig loonde, door hem bij zijn verscheiden uit de wereld een hemelsch genot te doen smaken ? » 2)
Wij moeten derhalve op gezag van zoo vele geleerde en heilige schrijvers als stellige waarheid aannemen, dat ook aan Joseph's liefde dit laatste kenmerk van volmaaktheid, waarvan Benedictus XIV sprak, eigenaardig is geweest, te weten: de geestelijke verrukkingen, waardoor de ziel, die van de liefde tot haren God als overmand is, van zaligheid en troost begint
virgo sponsa sua. Quanlas putas exhorlaliones, consola-tiones, promissiones, illmninationes, inflammationes ct a-ternorum bonorum revclationes recepit in transitu suo a sanclissima sponsa sua, et a diilcissimo filio Dei Jesn: relinqno devot® menti contemplandum vel considerandum.
1) Jlattli. V. 7.
2) Traité de l'amour de Dien. Liv. VII. Chap. 3.
— 191 —
te kwijnen en aan al het aardsche volkomen vreemd wordt.
En nu moge de godvruchtige lezer zelf beslissen , of Joseph ter oorzake zijner voorbeel-delooze liefde niet verdient ook zelfs boven de Serafijnen en Cherubynen des hemels plaats te nomen.
Laten we hier eindigen met de zoo voortreffelijke uitboezeming van den H. Franciscus van Sales, die als opdrachtswoord en inleiding moest dienen van zijne onsterfelijke «Verhandeling over de liefde Gods;» Men plaatste voorheen, «zegt hij» de lampen van den ouden tempel op gouden leliebloemen, ö Maria en Joseph, tweetal zonder weerga, heilige leliën van onvergelijkelijke schoonheid, tusschen welke de Welbeminde zich verlustigt en al zyne minnaren verkwikt, ó! Mag ik ietwat hopen dat dit liefdegeschrift — en ach, hoe gaarne wenschte de schrijver, ondanks het volle bewustzijn van den breeden afstand in waarde tusschen dit nederig werkje en dat des H. Franciscus', hoe gaarne wenschte hij dit den H. Schrijver te mogen nazeggen! — mag ik hopen dat dit liefdegeschrift de kinderen des lichts zal verlichten en in ijver ontvlammen, waar zou ik het dan beter ter bewaring kunnen leggen dan tusschen uwe leliën? Leliën, waarbij de zon der gerechtigheid, de weerglans en de gloed van het eeuwig licht, zich zoo hartelijk verlustigde, dat Hij er al de geneugten heeft gevonden waar-
- 192 —
voor zijne najunlooze liefde jegens ons vatbaar was. ö Teerbeminde Moeder des Welbeminden! ö Teergeliefde Bruidegom der Welbeminde, zie mij hier op mijn aangezicht neergebogen aan uwe voeten liggend, vóór die voeten die mijn Zaligmaker eens droegen. Ik wijd, ik schenk en heilig dit werkje over de liefde aan de onafmetelijke grootheid uwer liefde toe. 6 Ik smeek U, door dit hart van uwen zoeten Jesus, die de koning der harten is, dien uwe harten aanbidden, bezielt mijne ziel en de zielen van allen die dit geschrift zullen lezen: dit zij de vrucht uwer alvermogende gunst bij den H. Geest, opdat wij al onze genegenheden eindelijk als een brandoffer aan zijne goddelijke goedheid daarbrengen mogen, om voortaan ten eeuwigen dage te leven en te sterven en weer te herleven tusschen de vlammen van het hemelsch vuur, dat onze Heer, uw Zoon, zóózeer verlangde te ontsteken in onze harten, dat Hij niet moede werd daarvoor te werken en te zuchten tot aan zijn dood en wel den dood des kruises.» 1)
1) Traité de ramour de Dien: üiaison dédicat.
B. ZIJNE LIEFDK TOT DEN NAASTE.
Er bestaat, gelijk wij vroeger aanmerkten, zulk een innig verband tusschen de liefde tot God en die des naasten, dat men deze twee deugden niet eenmaal als afzonderlijk bestaande kan denken. Van daar het woord van den Apostel der liefde, Joannes; «En dit gebod hebben wij van wege God, dat hij die God bemint, ook zijn naaste moot lief hebben. » 1) Het is derhalve hier de plaats, als vervolg op het voorgaande hoofdstuk, van de heldenmoedige naastenliefde des H. Joseph's te gewagen.
Hoe heldhaftig die liefde tot den evenmensch in Joseph geweest is, kan men reeds vooruit afmeten uit zijne meer dan serafijnsche liefde voor zijnen menschgeworden God, zijn dierbaar pleegkind. Diens evenbeeld in iederen medemensch ziende en daarbij steeds indachtig, hoe die evenmensch bestemd was om eens zijnen hoogst beminnenswaardigen God door de gansche eeuwigheid te verheerlijken, wie zou durven in twijfel trekken of reeds hierom alleen brandde Joseph's hart van vurige liefde en van verlangen naar zijn waarachtig en eeuwig geluk ? Het was hierom een pijnlijk gevoel voor Joseph's gemoed den mensch in een staat van
1) I. Joan. IV. 21.
— 194 —
diep verval te aanschouwen. In Judea alléén werd de ware God gekend en gediend; daarbuiten heerschte alom de grofste afgoderij. Dit deed Joseph onophoudelijk met Moyses verzuchten: «Zend, ó God, Dengene, dien Gij zenden zult. »1) —
Maar wie dan ook zal Joseph's vreugde beschrijven, toen hy eindelijk den vurigverwachten Messias geboren zag, die hy wist dat aan het menschdom de onuitsprekelijke weldaad der verlossing ging bezorgen! Die vreugde immers was een noodzakelijk gevolg van dat vurig verlangen naar het geestelijk welzijn zijns naasten, dat Joseph zoozeer aan het hart lag, aan Joseph, wiens liefde onvergelijkelijk groot 'was. Zóó toch leert Suarez met uitdrukkelijke woorden, dat de ware liefde zich doet kennen. 2) Zij stelt zich niet tevreden met haar eigen geluk, maar wil ook anderen aan haar geluk deelachtig zien worden, 't Was aldus dat ook Maria in haar verheven lofzang «Magnificat » God haren dank betuigde, niet slechts voor de groote dingen aan haar gedaan, maar ook
1) E\od. IV. 13.
2) Tom. XII. De vilt. thcol. Tract. III. Disp. II. Sect. 1. N° 3. -t. 6. Dico secundo : etiain dcsideriimi boni divini est amor ü chai itate elicitus. — Dico tertio: gaudium de bonis Dei propter ipsum est actus a charitatc elicitus. — Dico quinto hos eosdem actus exercet charitas circa proximnm et circa seipsum, servata proportione.
daarvoor, dat Hij zijn dienstknecht Israël in zijne barmhartigheid had willen opnemen. —
Dat verlangen van Joseph, waarvan wij spreken, werd nog dagelijks vuriger, naarmate hij immer dieper doordacht, hoé de Zone Gods zelf in al zijn leven en streven, bij al zijn werken en lijden geen ander doel beoogde, dan datzelfde menschdom te redden en tot zijn eeuwig heil t,e brengen, ó Hoezeer moet deze overweging den heiligen voedstervader van den Verlosser dier hulpbehoevende menschheid niet voortdurend hebben doen uitzien naar middelen en gelegenheden, om naar Jesus' goddelijk voorbeeld, ook het zijne daartoe bij te dragen.!
Ijverig en edelmoedig heelt hij dan ook alle middelen en gelegenheden, die tot zijne beschikking stonden, benuttigd. Het bewijs? Om eerst van zijne lichamelijke naastenliefde te spreken: wij hebben reeds in het eerste deel van dit werkje in het VHIst0 Hoofdst., van Joseph's milddadigheid gesproken. Wij deelden damp;ir liet gevoelen mede van Estius, die zegt, dat hij, met goedvinding der allerh. Maagd, de schatten, welke de drie Wijzen als geschenk hadden achtergelaten, aan de armen der omstreken als aalmoes uitdeelde. Uit gevoelen vindt vooral zijn grond hierin, dat die twee heilige echtgenooten, ter gelegenheid der zuiveringsplechtigheid, geen ander offer vermochten te brengen dan dat der armen: twee tor-
— 196 —
telduiven of een paar jonge duiven. Zoo toch wordt ons uitdrukkelyk vermeld in het heilig Evangelie. Dit nu is voorwaar onverklaarbaar, tenzij in de zoo even aangehaalde onderstelling, dat zij, door de teederste liefde voor hunne arme medemenschen vervoerd, zich zelve, hoe arm dan ook, van de toen ontvangene gaven ontdaan hebben, om ze te besteden in aalmoezen.
Maar Joseph deed meer voor zijn naaste dan aalmoezen geven. Zijn behoeftige stand van werkman maakte het hem trouwens onmogelyk om langs dien weg de liefde zijns harten ten volle te openbaren. Dat zij, die God in hunne tijdelijke fortuin gezegend heeft, door 't geven van ruime aalmoezen hunne liefde doen blijken: de arme Joseph was hiertoe niet in staat. Wat hij echter in zijn stand vermocht, dat deed hij. Als bruidegom der arme Moeder van God , als voedstervader van den behoeftigen Godmensch, kon hij met zijne handen den kost winnen en aldus in beider levensonderhoud voorzien. Dit kon hij; dit deed hij. Dit deed hij gedurende nagenoeg dertig jaren; dit deed hij, en niet zonder eene uiterste inspanning, en niet dan onder een vloed van zweetdroppelen, en niet dan met eindelooze, bange zorgen. Het is aldus dat hy als hoofd van zijn armoedig maar heilig huisgezin het leven heeft gerekt van den ' Verlosser der wereld en van haar die ons dien Verlosser baarde, ö Wanneer zal de wereld
— 197 —
het begrijpen, hoeveel zij aan de naastenliefde eens heiligen Joseph's verplicht is; zonder wiens toedoen immers de verlossing der wereld, volgens het door God vastgestelde plan, nimmer had kunnen voltrokken worden 1 't Is hierop dat de H. Bernardinus van Siëna doelt, wanneer hij zegt: «Beschouw Joseph's betrekkingen met de gansche kerk van Christus. Is hij niet die uitverkoren en eenige man, onder wiens hoede en door wiens zorgen Christus op eene regelmatige en eervolle wijze de wereld werd binnengeleid? Heeft dan de geheele heilige kerk verplichtingen aan de H. Moedermaagd, omdat zij door haar Christus mocht ontvangen, dan is zij tevens, na Maria, aan Joseph eene bijzondere dankbaarheid en erkentenis verschuldigd. » ]) Zoo spreekt ook de heilige Moeder Teresia: «Ik begrijp niet,» zegt zij, «hoe men aan de Koningin der engelen kan denken en aan alles wat zij gedurende Jesus' heilige kindschheid te verduren had, zonder dank te zeggen aan den II. Joseph voor de vele hulp, die hij gedurende dienzelfden tijd én aan de
1) Art. II. Cap. 111. Nam si compares cinn ad totam ecclesiam Christi, nonne iste est homo clectus et specialis per quern et sub quo Christus est ordinate et honeste in-Iroductus in inundum? Si ergo Virgini Matri tota ecclesia sancta dehitrix est, quia per cam Christum suscipere digna facta est, sic profectö post earn huic debet graliam et reverentiam singularem.
— 198 —
moeder én aan den Zoon verleend heeft. » 1) Want die Zoon, onze Verlosser, naar het schoone woord van den vromen abtRupertus, Hij, zoo wel als deszelfs Moeder, had waarlijk behoefte aan Joseph's zorgen: «De Heer, die op de bovenste sport van Jacob's ladder rustte,» zegt hij, «beteekende het geheim der menschwording van dezen zelfden Jesus Christus; en Joseph, wiens vaderlijke zorg die Heer, na zijne geboorte uit Maria, noodig had, beteekende die laddersport, waarop Hij scheen te leunen.» 2) Zoo beschouwd, is het geheele leven des H. Joseph's eene onafgebroken reeks van werken der volmaakste liefde en barmhartigheid jegens ons te noemen. En zeer zeker moet dergelijke barmhartigheid, ook afgezien van de innerlijke verdienstelijkheid desgenen die ze oefent , grootere waarde hebben in het oog van God, den Vader aller barmhartigheden; moet ook grootere waarde hebben in ons oog, dan die, welke zich toont door geldelijke aalmoezen.
6 Menschl ó Christen, erken hier den afgrond van Joseph's naastenliefde! Immers dat Joseph met Maria's leven ook tevens haar goe-
1) Sa Vie par elle-mcme Cme Chap. trad. Bouix.
2) Tom. 168. Col. 1319. Et Dominus innixns huic scala; inystciiuin fuit incarnationis hujus Jesu Cliristi, et Joseph cujus cura paterna Dominus de Maria natus iudiguit, sjradum ilium scalie fuisse, cui videbatur inniti.
den naam hielp behouden; en vooral dat hij Jesus' leven onderhield door Hem te voeden, door Hem aan doodsgevaar te ontrukken toen Herodes Hem naar het leven stond, — is dit alles niet later liet geheele menschdom, aan ieder onzer ten nutte geworden? Welke groo-tere weldaad trouwens kon ooit een mensch aan zijne medemenschen bewijzen (de zaak beschouwd van het standpunt des geloofs) dan die, welke Joseph door zijné zorgen voor Jesus en Maria ons bewezen heeft? Aan die zorgen voor Maria hebben wij te danken dat onze Verlosser ten gestelden tijde geboren en als wettig kind erkend werd! 1) Aan die zorgen, voor Jesus bijzonder, hebben wij te danken, dat Hij is opgegroeid tot den mannelijken leeftijd, waarin Hij moest optreden als leeraar der volken; waarin Hij als « Man van smarten » zijn verlossingswerk moest voltrekken door zijn lijden en kruisdood. Nog eens dan zij het gezegd: is Jesus Christus de goddelijken men-schenvriend bij uitstek te noemen, daar Hij voor ons zijn leven heeft gegeven; verdient na Hem zijne H. Moeder te recht den naam van liefdevolle Moeder des menschdoms, daar zij haar eenig kind om onzentwille ten offer bracht; Joseph om zijne overgroote liefde, die hem zooveel opofferingen voor ons deed ge-
1) Zie liet !gt;= Deel, Hoofdst. VI.
- 200 -
troosten, verdient wel den eervolle» titel van liefdevollen Vader der menschen, ja van Redder der wereld.
Redder der wereld! zoo noemden de Egyp-tenaren hun onderkoning Joseph, uit gevoel van dankbaarheid, omdat hij hun granen en brood verzorgd had in de dagen van hongersnood. Onze Joseph, zegt Bernardinus, heeft oneindig meer voor ons, menschen gedaan. « Heeft gene Joseph granen voor het volk bewaard; deze Joseph heeft het ware brood dat uit den hemel kwam te bewaren gekregen en niet slechts voor zich , maar voor het gansche menschdom. » 1) Maar daarom ook heefc Bernardinus zeer juist gezegd: «Te recht wordt de H. Joseph afgebeeld door den aartsvader Joseph, die voor het volk een voorraad van granen opdeed. Nogtans ook hier overtreft hij dezen, omdat hij niet slechts voor de Egypte-naars brood ten behoeve des lichamelijken levens, maar voor alle uitverkorenen het brood des hemels, dat een hemelsch leven geeft, met groote zorg heeft opgekweekt. » 2) De H. Gre-
1) Ilomil. 11. Sup. Miss. Tom. 183. Col. 69: Ille fru-menta servavit non sibi sed omni populo; isle panem verum c coclo servandiun accepit tam sibi quam to li mundo.
2) Art. 11. Cap. lil. Jlerito igilur figuratur per illuin patriarcham Josepli, qui po|)iili frumenla servavit. Sed ct Jiic illmn pnecellil, quia non solum ^Egypliis panem corporalis vila;, sed omnibus electis panem de coelo, qui ctcleslem vitara tribuit, cum imilta solcrlia enulrivit.
— 201 —
gorius van Nazianze heeft van zijn heiligen vriend Basilius durven zeggen: «Joseph was een uitdeeler van graan doch slechts voor Egypte; en slechts eenmaal, en slechts tot onderhoud des lichaams. Deze echter (Basilius) deelde geestelijk graan uit en dat aan allen die er om vroegen, en dat gestadig, en dat tot onderhoud der zielen. Volgens mijn oordeel, moet men dit laatste voor veel voortreffelijker en verhevener houden dan Joseph's uit-deelen van stoffelijk graan. » 1) Als Gregorius zulk een lof uitspreekt over Basilius omdat hij de ketters van zijnen tijd weerlegde, daardoor de goede geloovigen steunde en aldus in zekeren zin de geestelijke vader van een talrijk kroost werd, hoeveel meer verdient dan Joseph geroemd te worden, om alles wat hij gedaan heeft ter opvoeding van Hem in Wien het gansche menschdom geestelijker wijze ging herboren worden Om alles in één woord saam te vatten; Joseph heeft alle heiligen des hemels overtroffen in liefde voor zijne medemen-schen omdat hij gedurende zijn gansche leven niet heeft opgehouden rechtstreeks en aller-
1) Oral. XLII1 in laud. Basil. Tom. 30. Col. 594: Joscpl» frumenti distributor fuit sed yEgypti dumtaxat, neque id sacpiiis, nee nisi corporali mode. At liic et oninium el semper et spirituali modo. Quod quidetn illa l'rumcnli dislributione, mea quidem sententia longe pnestantins augustiusque censendum est.
13
— 202 —
krachtdadigst meê te werken tot het groote werk hunner verlossing en aldus het geheele menschdom van een eeuwigen ondergang bewaard heeft. Zoover nu de nood der ziel die des lichaams overtreft, zoo ver overtreffen die liefdedaden Joseph's alle liefdediensten die men den arme bewijst om hem in zijn geldelyken en lichamelyken nood te helpen; want voorwaar al die liefdedaden van den voedstervader onzes Verlossers waren zoo vele ware aalmoezen van geestelijken aard om onze zielen van den uitersten, den eeuwigen nood der hel te bevrijden. Dit toch leert ons de H. Thomas van Aquine: «Men moet zeggen dat het onderscheid tusschen aalmoes en aalmoes, te recht gemaakt wordt naar gelang de verschillende behoeften des naasten. Eenige dezer behoeften zijn van den kant der ziel, en deze heeft men op het oog bij de geestelijke aalmoezen. Andere zijn van den kant des lichaams, en deze heeft men op het oog bij de lichamelijke aalmoezen. » 1) Men kan derhalve gerust aannemen, dat ofschoon het aan Joseph bij zijn leven niet gegeven was de wereld rond
1) 2. 2. qu. 32. a. 2 in Corp.: Respondeo diccndum ipiod praediot» eleeniosynarum distinctio convenienter su-milHi' secnndiim diversos defcctus proximormn. Quorum ijuidam simt ex parte anima), ad quos ordinantur spiri-tualcs elecniosyniE. Quidam vero ex parte corporis, ad ipios ordinantur cleomosyruc corporales. ■
— 203 —
te reizen om de zondaren te bekeeren en tot God terug te voeren, er toch in zyn hart een liefdevuur, een zielenijver gloeide die even als Paulus' hart de gansche wereld omvatte I — De H. Teresia schreef eens aan hare kloosterzusters: « Gij zegt mij, dat gij zeer gaarne zoudt willen arbeiden om zielen voor God te winnen, maar dat gij niet weet hoe het aanleggen, daar gij niet in staat zijt om te gaan onderwijzen en preken zoo als de Apostelen? — Doch weet wel, mijne zusters, — zegt zij verder — dat gij door uwe gebeden een zeer groot nut aan de zielen kunt bezorgen, en dat uw apostolische ijver aldus de wereld kan omvatten.» 1) Wat Teresia hier aan hare zusters aanbeveelt, zeker wist ook Joseph dit en heeft hij derhalve veel en vurig voor de bekeering der ongeloovigen en zondaars gebeden. En welke kracht zal zulk gebed niet hebben gehad! Hij was trouwens de vader van dienzelfden God, tot wien Abraham eertijds sprak: Dat toch de Heer zich niet vertoorne, zoo ik ook ditmaal zegge: misschien zuilen er slechts tien rechtvaardigen in Sodoma gevonden worden. En God verhoorde het gebed van zijn trouwen dienaar en sprak; Om wille van tien rechtvaardigen zal ik de stad sparen. 2) God verhoorde het gebed
1) Chateau intérieur. Septièmc dcmcure. Chap. IV.
2) Gen. XVIII. 32.
— 204 —
van zijn trouwen dienaar, zeggen wij. Want inderdaad God zou alleen om Abraham's gebed die goddelooze steden gespaard hebben, ware de door hem gestelde voorwaarde slechts vervuld geworden. 5 Hoe vele zondaren mogen wij dan niet denken dat om Joseph's gebeden genade en barmhartigheid van God verkregen hebben! Of zou het gebed van Gods voedstervader niet zooveel, niet meer vermogen dan het gebed van Gods dienaar?
Ik zeg het dus uit volle overtuiging den H. Bernardinus van Siëna na: «Ja men moet als zeker aannemen, dat die H. Man Joseph allervurigst geweest is in zijne liefde tot den naaste. » 1)
1) Art. 11. Cap. I. Unde credendum est istum virimi S. Joseph ardentissimiim fuissc in.....charitate.
III. HOOFDSTUK.
In wat verheven graad de H. Joseph de kardinale dengden en de daarmede verwante dengden bezeten heeft.
Joseph's voorzichtigheid.
De eerste der kardinaaldeugden, de christelijke voorzichtigheid, is, volgens meerdere godgeleerden, die Suarez aanhaalt, « eene deugd die den mensch in staat stelt om door eene akt van wilsbesluit behoorlijk te bepalen, wat in ieder afzonderlijk geval gedaan moet worden.» I) Hiermede staat noodzakelyk in verband, zegt de H. Thomas van Aquine, van raad te houden en raad te vragen 2) waar de omstandigheden het vorderen. Uit dit alles blijkt dat deze deugd te recht door de godge-
1) Suarez. Tom. 16. üisp. 31. Sect. I. N® 2. Habitus intelleclus practici ad reclé statuendum per actum imperii, ipiid agendum sit in quovis casu particular!.
2) 2. 2. qu. 47. a. 1 ad 2. Ea quae considerat prudentia urdiuantur ad alia sicut ad finem. Eorum autem quse sunt ad finem, est consilium in ratione at electio in appetitu quorum duorura consilium inagis pertinet ad prudentiam.
— 206 —
leerden « de wagenmenster aller overige deugden » genoemd wordt (auriga virlntvm). Hare taak is toe te zien, dat de beoefening der eene deugd niet schade aan de andere, en aldus, hetzij door te weinig hetzij door te veel, in ondeugd ontaarde. «Zij is die deugd» zegt Thomas van Aquine, « welke alle andere zedelijke deugden te zamen vat.» 1)
Onze H. Joseph nu bezat deze deugd in een verheven graad van volmaaktheid.
De Gz. Canisius is van oordeel dat het ambt zelf dat God aan den Heilige hier op aarde heeft toevertrouwd reeds genoegzaam grond geeft om dit met alle zekerheid aan te nemen. Ziehier zijn redeneering: «Ongetwijfeld mag men vrijelijk vaststellen, dat deze man zeer schrander en voorzichtig geweest is; immers het paste, dat niet onverschillig welkdanig een, maar een goed ervaren en zeer geschikt man wierd uitgekozen, als moetende hij optreden als bewaarder en beschermvoogd van een tweevoudigen onwaardeerbaren schat (ik bedoel Maria en Christus), terwijl hij te huis en daar buiten niet alleen hun huis verzorger, maar ook hun onafscheidbare lotgenoot, de toeschouwer en getuige van al hunne daden zou wezen. Geene enkele gaaf heeft hem dus
1) 2. 2. (ju. 166. Art. 11. Jfquot; 2. Coinpiectiva est omnium virtutum moraliutn.
— 207 -
ontbroken, die men te recht wenscht te zien in een voorzichtigen huisvader, ten einde hij zijne vele bezigheden van het dagelijksch leven en van een huisgezin behoorlijk kunne
waarnemen.» 1) —
Wie weet niet hoe Christus in een dier parabelen, die hem gemeenzaam waren om aan de scharen de verhevenste waarheden te doen begrijpen, ons spreekt van een heer die op het punt staande eene lange reis te ondernemen, over zijne dienstboden een dienstknecht aanstelde, van wien hy uitdrukkelijk zegt dat hij getrouw en voorzichtig was 2) Die woorden doen ons onwilkeurig denken aan den Heer aller Heeren, die zich hier op aarde in het huisje van Nazareth een gezin vormde, wiens regeling en leiding Hij aan Joseph heeft willen toevertrouwen? En nu, is het te geloc-ven dat God, die alles met wijsheid schikt 3)
1) lllud certo aflirmare licet, virum Imnc solerti-m cl lirudentem admodntn fuisse, quia non qualemciimquc, scd probe inslniotiim el valde oppoiiunnm lioiiiinein dc-li^i conveniebat, dupliois neinpc et inaestimabilis thesauri (Mariam et Christum dico) custodem et procuralorem, quique il is non modo minister, sed et individiius ^itagt; soeius, actionumque oinnium spectator et leslis dorni ai l'oris adesset. Non igitur illi dd'uere dotes, quae a provido patrefamilias ad varias vita; traducend» tamilisqtie ad-ministrandse rationes merito desiderantur.
2) Matth. XXIV. 4.6 en vols.
3) Ps. CI1I. 21.
— 208 —
zulk eene gewichtige bediening zou hebben toevertrouwd aan een man die niet uiterst getrouw en voorzichtig geweest ware? En is het niet op Joseph dat de H. Kerk in hare openbare godsdienstoefeningen toepast de woordéin, die de H. Schrift toevoegt aan den vroegeren patriarch Joseph terwijl hij rentmeester was van den egyptischen krijgsoverste Putiphar: «Hij stelde hem aan als meester zijns huizes en bestuurder van zijne gansche have. « 1) Immers ja de Zoon Gods met deszelfs goddelijke moeder vormden het huisgezin Gods op aarde; zij waren bij uitstek Gods aardsche bezitting. En over deze moest Joseph staan
als huisvader I____
Dat God in keuze te doen van dien huisvader zich niet vergiste hoe overtuigend blijkt dit niet uit het volgende geschiedverhaal des evangelie's, waar wij Joseph ontmoeten geplaatst tusschen twee gevaarvolle klippen, in de pijnlijkste onzekerheid waarin een god-vreezend mensch zich ooit bevinden kan. Het handelde zich trouwens voor Joseph om twee in schijn zich wederzijds uitsluitende wetten des Heeren gelijktijdig in beoefening te brengen. In die omstandigheden bevond zich de deugdzame Bruidegom van Maria toen hij zijne kaische Bruid in staat van zwangerschap aan-
1) Ps. CIV. 21.
- 209 —
schouwde. Onbewust omtrent het geheim, dat hier had plaats gevonden, moest hij naar men-schelijke opvatting onwillekeurig iets kwaads vermoeden. Wel verre echter van voorbarig zijn oordeel te vestigen, ging hij heen en overdacht stilzwijgend wat hij doen zou. Hij mocht eenerzijds niet bij haar blijven, wilde hij zich niet als beschermer en medeplichtige aan een vermeend overspel doen aanzien. Anderzyds ecliter was hij in zijne ziel overtuigd dat hij met Maria vóór de wet aan te klagen, eene onschuldige in het ongelijk ging stellen. Om noch ter rechter - noch ter linkerzijde af te dwalen dacht hij er eindelijk aan zijne H. Bruid in 't geheim te verlaten. Kon hij ooit voorzichtiger handelen? Hoe schittert hier niet deze deugd in haren grootsten luister 1 Treffend doet ons dit vooral beseffen de vrome en geleerde Canisius, als hy zegt: « Heeft Joseph eindelijk niet een blijk van zeldzame en uitstekende rechtschapenheid gegeven, toen hij den zwan-geren schoot en de duidelijkste teekenen van bevruchtheid in zijne Bruid opmerkte, maar het geheim dat in haar verborgen lag niet kon gissen? en zelfs toen niet zijne vrouw daarover uitvroeg, ja niet een enkel woord met haar wisselde; evenmin bij zyne aanverwanten ging klagen, of huwelijks-jaloerschheid verkroppen moest, of beklag indiende bij het gerecht, laat staan van haar strafbaar te doen verklaren of haar te doen vonnissen. De aller-
— 210 —
nederigste man bepaalt zich bij zijne gemoeds-angsten in zijn binnenste te onderdrukken; hij verzint eene heimelijke echtscheiding te doen. Zoo besloot hij te handelen volgens beginselen van eene zedeleer die hem, ofschoon onder de wet van Moyses levende, verre boven die wet verhief »1) Klaarblijkelijk zinspeelt hier de heilige Schrijver op hetgeen de Kerkvader Chrysostomus omtrent ditzelfde feit geschreven heeft: «Hebt gij hem gezien,» vraagt hij, « hebt. gij hem gezien den wysheidminnenden man, die vrij bleef van die folterende gemoedsbeweging? Gij weet immers wat eene erge kwaal die liefdes-naijver is. 't Is hierom dat hij, die dit grondig wist, gezegd heeft: «De woede van haar man is vol jaloerschheid; ten dage zijner wraak zal hij geen meedoogen kennen» (Spreuk. I. 34.) en nog: «Jaloersche liefde is onverbiddelijk geljjk het graf. » (Iloogl.
1) Poslremo an non rara; et exiinia; cujnsdam probi-tatis specimen edidit (Joseph), (inum spons» Innicntem ulerum et inüubitala uonceplus indicia cerneret, prasens verö et lalens in virgine luysterinm ignoraret? Sed ne tuin quidem ille cnm nxore expostularet, netjuc verbum iillnm coinmntaret, non apud affines (picreielnr, nee ze-lotypia discruciaretur; non in jns iret, nednin ad poenam vocaret raperetque conjugein. Snos icstns dumtaxat intra se vir modeslissiinns premit, seciimqne in animo de secrete facicndo divortio meditatur, quando quidem snlgt; lege vivens, supra legem philosophabatur.
— 211 -
VIII. 6.) Wij voor ons kennen er velen, die liever het leven verliezen dan in den dunk moeten verkeeren dat aan hunne huweljjks-rechten is te kort gedaan. En hier was meer dan een bloot vermoeden. De vruchtbaarheid van haren schoot was duidelijk te bespeuren. En toch bleef hij zoo geheel vreemd aan die zielskwaal, dat hij zelfs niet het geringste verdriet aan zijne maagdelijke bruid berokkenen wilde. Hij mocht haar intusschen krachtens de wet niet onder één dak bij zich houden; haar overdragen en vóór het gerecht trekken, dat was haar aan een onvermijdelij-ken dood prijsgeven. Wat deed hij? Noch het eene, noch het andere. Maar hij begon zich boven de wet te verheffen. Het betaamde trouwens terwijl de genade in aantocht was, dat er ook vele teekenen oprezen van deze verhevene nieuwe orde der dingen. Beschouw de zon. Zoo lang zij hare stralen nog niet uitschiet, beschijnt zij toch van verre het grootst gedeelte van den wereldbol. Zoo deed ook Christus. Vooraleer Hij uit dien schoot der maagd uitging, begon Hij reeds, op het punt van uitgaan zynde, de gansclie aarde te verlichten. Vandaar, dat reeds vóór deszelfs geboorte de profeten van blijdschap opsprongen, dat de vrouwen de toekomst voorspelden, dat Joannes in 't bijzonder ofschoon nog in zijns moeders schoot besloten, van toen af teekens van vreugde gaf. Deze onze Joseph
— 212 -
heeft dus eene srolt;rte wijsheid aan den dag gelegd; hij heeft haar niet beschuldigd; hij heeft haar niets verweten; hij dacht er enkel aan haar te verlaten. » 1) Ook de H. Thomas van Aquine ziet in het gedrag des H. Joseph's bij deze hoogst ingewikkelde verlegenheid waarin hij verkeerde een doorslaand bewys zijner wijsheid en voorzichtigheid. In zijne verklaring van
1) Ifomil. in Matth. Toni. 57. Col. 4t: Vidislinc phi-losopliuin virum, et tyrannico illo affectu vacuum? Nostis enim quanliis morbus sit zclotypia! Quamobrcm is qui hoc probe sciebat, dixil: „I'lenus /.clo esl furor viri ejus; non parcel in die vindicta;quot; (Prov. 1. 31.) et: „Dura sicut infernns iemulatio.quot; (Cant. VIII. 6) Certe mullos novimus qui malunt animnm amittere quain in zelotypia; suspicio-nein incidere. Hic pono non mera suspioio erat cum u'eri tumor rem palam faceret. Attamen ita erat ab hoe animi morbo liber, ut ne in minimis quidem vellet Vir-gini moestitiam inferre. Qni ergo illam intus apud se tenere per legem non licere videbatur, traducere aiilein illam el in judicium traliere, id necessario erat ad mortem tra-dere: neutrum fecit, sed supra legem jam se gerere coepit. Oportebat enini jam adveniente gratia, multa signa adesse sublimis hnjus instituti. Quemadmodum enim sol, nondum radios ostendens, eminus tamen partem maximam orbis illustrat: sic quoque Christus ex utero illo exoriturus, antequam egrederetur, oibem totum illuminavit. Ideirco vel ante partum propheta; exsultabant, et mulieres l'utura praidicebant et Joannes nondum 6 vulva egressus, ab utero exultavit. Hic itaque multam Joseph oslendit pliilo-sophiam: neque enim aecusavit illam, neque exprobravit illi, sed dimiltere tantum cogitabat.
— 213 —
de reeds aangevoerde woorden uit het Evangelie van Maltheüs: «Terwijl hij met die gedachten omging,» zegt de engelachtige Leeraar: «Hier schittert de wijsheid van Joseph, dewijl hjj alvorens te handelen beraadslaagde. »1) En met wien beraadslaagde dan Joseph, zou men kunnen vragen? Hij beraadslaagde vooreerst met zijn eigen vroom en feeder geweten. Maar ook hield hij raad met God, en smeekte met alle vurigheid zijns harten den Vader der lichten om lictit en bijstand, terwijl hij voor de uitkomst der zaak zich onvoorwaardelijk aan de leiding zijner voorzienigheid overgaf.
Een niet minder treffend blijk van hooge wijsheid en voorzichtigheid gaf Joseph toen hij bij zijne terugkomst uit Egypte zich in het land van Israël zou gaan vestigen. De H. Evangelist immers zegt uitdrukkelijk hoezeer hij er tegen opzag om naar Judea te gaan «hij vreesde derwaarts te gaan» 2), en wel uithoofde dat hij vernam hoe Archelaüs in dat newest regeerde. Archelaüs trouwens was de zoon van den wreeden Herodes die het bevel gegeven had om alle onschuldige kinderen van Beüilehem en deszelfs omstreken te vermoor-
1) Comment, in h. 1. Mallli. „Ihcc autcm co cogitaiitequot; Hic commendat se Joseph sapientia quidem in hoc quod ipse antequam agerel deliberavit.
2) Matlh. 11. 22.
— 214 —
den. En hierom was Joseph beducht of wellicht het gerucht van Jesus' aankomst in het land van zijn gebied, Hem andermaal aan eene nieuwe vervolging zou blootstellen. Uit voorzorg hadde hij zich hierom liever in het land van Galilea gevestigd, hetwelk niet aan zijne heerschappij onderworpen was, hetgeen hij dan ook werkelijk deed, nadat Gods engel hem in den slaap daartoe had aangemaand. 1) Deze weinige feiten en aanmerkingen mogen voldoende wezen om den lezer te overtuigen, dat God aan Joseph de gaaf der ware voorzichtigheid in hooge mate heeft meegedeeld, zoodat Joseph ook onder dit opzicht met de grootste heiligen mag wedijveren en een waardige pleegvader van Jesus Christus, het waardig hoofd van het heilig huisgezin van Nazareth genoemd mag worden.
1) Mallh. II. 22.
II.
Joseph's rechtvaardigheid.
De rechtvaardigheid, de tweede der kardinale deugden, kan in een tweevoudigen zin worden opgevat. In meer algemeenen zin omvat zij alle deugden. ?t Is aldus dat wij ze beschouwd hebben in het I9te hoofdstuk van dit Ilde deel onzes werkjes, alwaar wij van Joseph's heiligheid in 't algemeen gesproken hebben. In deze beteekenis wordt vaak het woord «rechtvaardige» als eensluidend met « heilige » gebezigd.
Hier echter moeten wij dit woord in meer enge beteekenis opvatten. Aldus verstaan, is de rechtvaardigheid eene deugd of bijblijvende gemoedsstemming, krachtens welke iemand door v eene onveranderlyke en bestendige wilsakte aan eenieder zijn recht geeft.
Deze deugd openbaart zich door verschillende handelingen, die wij in het leven des H. Joseph's hebben aan te wijzen.
Ten aanzien van God beschouwd krijgt zij den naam van godsdienstigheid. Hierover ten eerste
A. joseph's GnOOïE godsdienstigheid.
Benedictus XIV omschrijft de godsdienstigheid als volgt. « Het is eene deugd, « zegt hij,»
— 216 —
die aan God, als aan het eerste beginsel aller dingen, de verschuldigde vereering schenkt.» 1) Men kan er tot nadere verklaring bijvoegen: aan God en aan alles wat Gode is toegeheiligd.
Hoe nu heeft de H. Joseph deze deugd beoefend? Genoeg het H. Evangelie open te slaan om te zien, met wat eene uiterste nauwgezetheid hij zich aan alle bijzonderheden der wet Gods heeft onderworpen. Slechts weinige feiten, 't is waar, worden ons daar uitdrukkelijk vermeld, zooals de plechtigheid van Jesus' besnijdenis ten achsten dage na zijne geboorte, Jesus' opdracht in den tempel en zijne jaar-lijksche reis naar den tempel van Jerusalem om damp;ir het paaschfeest te vieren. Doch deze daadzaken zijn van dien aard, dat wij gerust daaruit mogen afleiden zijne getrouwe onderhouding van alle overige punten van Gods wet.
En daarenboven hoe kan het anders of iemand, zoo geheel voor God levende gelijk Joseph, hy ' moet zich bepaaldelijk hebben onderscheiden door de teederste godsvrucht? Die godsvrucht straalde door in al zijne daden.
't Was uit beginsel van godsvrucht, dat hij het lichaam zijner H. Bruid, hetwelk hij wist de rustplaats van den menschgeworden Zoon van God geweest te zijn, als een waarachtig
1) Lib. HI. Cap. 24. ÏV*0 8. Est virtus, qu® debitum culluni Deo tamquain primo rerum omnium principio exhibet.
— 217 —
onschendbaar heiligdom steeds met het diepste ontzag eerbiedigde. Verre zij dus van ons ook slechts het bloot vermoeden, of Joseph ooit na Jesus' geboorte huwdijksgemeenschap met zijne H. Bruid gehad zou hebben! Neen, zeggen ons eenparig de Vaderen, terwijl zij met verachting de leer van den aartsketter Helvidius, die zulks durfde beweren, verwerpen; neen! Joseph's godsvrucht was voor zoo iets nimmer in staat. — Zij noemen de bewering van dien schrijver eene schroomelijke vermetelheid, die dan ook werkelijk als strijdig met het geloof veroordeeld is geworden. Ambrosius zegt: « Voorzeker, wanneer de evangelist ons verklaart dat Joseph rechtvaardig was, geeft hij ons genoegzaam te verstaan, dat hij den tempel des H. Geestes, den schoot van het geheimzinnig wonder, de Moeder onzes Heeren niet heeft kunnen schenden. » 1) Theophylactus vraagt geheel verwonderd : « Hoe ? zou Joseph die heilige Godsmoeder nog hebben durven aanraken, nadat hij het onuitsprekelijk geheim harer baring begrepen bad?» 2) En de H. Epiphanius, zich op den godsdienstzin van Joseph beroepende, schroomt
1) Comment, in Luc. Lib. II. Tom. 15. Col. 1555. Certc quando justnm docuit (cvangelista) Joseph, satis declaravil quod sancti Spiritus templum, uteruni myslerii, matrem Domini violare non potuit.
2) Tom. 123. Col. 159. Quomodo enim altigissct sanctam illam, postquam ineffabilem partnm cognovisset?
14
— 218 —
niet te zeggen: «Men vergete niet, dat beide rechtvaardig waren. Zou wel iemand, die had mogen vernemen, dat de vrucht, welke Maria in haren schoot droeg, van den II. Geest was, na eene zoo wonderbare werking Gods, de stoutheid hebben gehad, gemeenschap te houden met iemand, die verdiende Dengene in zich te bevatten, welken om deszelfs uitstekende heerlijkheid, hemel en aarde niet vermogen te omsluiten? Immers zelfs in onze dagen zien wij jonge dochters in zijn naam den maagdelijken staat omhelzen, de kuischhcid en de onthouding beoefenen. Wat moeten wij dan niet van Joseph denken, wiens godsdienstigheid veel grooter was!» 1) « Hoeveel meer,» zegt. dezelfde II. Schrijver, «mag men dan niet gelooven dat die allereerbiedvvaardigste man zijne bruid als zuivere en ongedeerde maagd wist te bewaren! welken eerbied zal hij niet hebben betoond aan dat heilig vat, dat weleer het heil der menschen in zich gedragen heeft!... immers
1) lljrves. 78. Tom. 42. Col. 711. Deinde ambo erant jnsti. Neque qui hoe semel autliisset foetiim illum, qnem in ulero ipsa geslabat 6 Spiritu esse Sanclo, post tantam Dei administrationem vase illo auderet uti, quod Eum capere meruerat, quem ob excellentem gloriam rneluni et terra continerc non possunt. Nam si hoc ipso tempore virgines in ejus nomine perseverare in illo statu, ae castimoniam et continentiam servare contendunt, quanto niiijor Joseplii religio crat!
gelijk hij onbesproken was in zijne zeden, zoo was hy ook godsdienstig tot in de uiterlijke vormen toe.» 1) Wij hooren hetzelfde door den H. Bernardinus van Siëna verklaren, wanneer hij zegt: Zoodra dan Joseph de boodschap des engels gehoord had, dat Maria van den H. Geest had ontvangen, begon hy op eene nog veel nederiger en eerbiediger wijze met zijne bruid om te gaan. Het gevolg hiervan was, dat hij nog immer meer en meer toenam in volmaaktheid » 2)
Men verhaalt van den vromen duitschen keizer Rodolf van Habsburg, dat hij op zekeren dag, terwijl hij op jacht was, een priester ontmoette, die het II. Sacrament als laatste teerspijs naar een zieke bracht. Ziende hoezeer de bedienaar des Heeren zich vermoeide (want hij had een steilen weg op te gaan), steeg hij van zijn paard en deed den priester daarop neder-zitten. Hij zelf intusschen volgde hem te voet naar de woning van den stervende. Toen de
1) Ibid. 1. c. Quanlo magis senex ille vencratioiie omnl lt;lignissiiiiiis, castam et intactam Virginem conservare no-verat, et ei vasi singularem quemdam honorem deferre, quod salutcni hominum aliquando conlinuerat ! Moribus Jitlelis, et specie ipsa rcligiosus.
2) Art. II. Cap. 1. Postquam igilur ab angclo ccrlifi-catus est, quod conceperat de Spiritu Sancto, humiliori »c reverenliori niodo conversabatiir cum spon?n sua, undo major pcrfcctio generabatiir in co.
— 220 -
priester zijne taak voleindigd had, gaf hij zyn paard onder warme dankbetuigingen den keizer weder. Maar deze wilde het niet terug ontvangen, en schonk het den armen priester. «Neen,»; zet hij, « het betaamt niet, dat een zondig mensch nog gebruik make van dat paard, hetwelk den God des hemels gedragen heeft.» De lezer zelf zal zonder moeite de toepassing van deze geschiedenis kunnen maken op den H. Joseph, die immers zeker nog oneindig meer godsdienstzin had dan keizer Rodolf, om daaruit te kunnen afleiden met hoeveel grond de hierboven aangehaalde schrijvers beweren, Joseph heeft Maria's schoot steeds als een goddelijk heiligdom ongeschonden in eere gehouden.
Wy hebben hier opzettelijk niet willen gewagen van den geest des gebeds van den H. Joseph. Waartoe toch zou het dienen? Wie slechts bedenkt, dat hij de heiligste onder alle heiligen des hemels geweest is; dat hij krachtens zijne bediening van Bruidegom der Moeder Gods, en van Pleegvader onzes Heeren J.-C. in de vertrouwelijkste gemeenschap met God leefde; dat hij vooral door de vurigste liefde tot zijnen God verteerd werd, zoozeer zelfs dat de overmacht dier liefde op de krachten zijns lichaams zijne ziel van datzelfde lichaam afscheidde: wie dat bedenkt, kan redelijker wijze er niet aan twijfelen of Joseph heeft de gave van gebed in den verhevensten graad bezeten en beoefend. Ten overvloede echter zij het ons geoorloofd
— 221 —
den lezer in 't geheugen terug te roepen, wat wij in het eerste deel van dit werkje reeds hebben aangestipt. Wij zeiden daar, dat Joseph bij zijne terugkomst uit Egypte een oogen-blik er aan dacht, zoo niet om zich metter woon in het land van Judea te vestigen, ten minste om naar Jerusalem te gaan. En waarom naar Jerusalem? Om diïiir in den tempel des Heeren den Heer voor zijne gelukkige tehuiskomst te bedanken en een plechtig dankoffer op te dragen. Wij hebben die meening aangegeven op gezag van den geleerden Schriftuur-verklaarder, Jansenius bisschop van Gent 1), en zeker deze meenin;; is volstrekt niet van onwaarschijnlijkheid ontbloot. In dit geval pleit dit feit ontegensprekelijk voor de diepe godsvrucht des Heiligen, wiens eerste zorg bij zijne terugkeer in het Heilig Land was de gevoelens van zijn dankbaar hart voor zijnen God in Gods tempel te gaan ontboezemen.
Mocht Joseph ons allen dienzelfden geest van godsdienstigheid verwerven! Wat een zaligen invloed zou dit niet hebben op onzen gan-schen handel en wandel!
1) Concord. Cap. XII. Aut voluisse quidem ire i» Judxam non ad habitandum; sed ut gratias üeo solemnes ageret in Jerusalem.
B. Joseph's gehoorzaamheid.
De gehoorzaamheid, zegt de groote Paus Benedictus XIV in zijn vermaard geschrift; over de Zaligspreking en Heiligverklaring van Gods dienaren, de gehoorzaamheid is eene deugd, die ons de handelingen, welke ons door onze oversten worden voorgeschreven, doet volbrengen en wel omdat zij voorgeschreven zijn. 1) Men lette wel op deze laatste woorden: «omdat zij voorgeschreven zijn». Deze nadere bepaling geeft het eigenaardig karakter dezer deugd aan. Zonder dezelve zou men iedere oefening van deugd eene akte van gehoorzaamheid kunnen noemen. Waar is het toch, dat de deugd van gehoorzaamheid somtijds in dien algemeenen zin verstaan wordt. Dan brengt men daartoe alle daden, die geschieden, hetzij volgens den wil eens van God aangestelden oversten, hetzij volgens den wil van God in persoon.
Hier ter plaatse nu spreken wij alleen van de gehoorzaamheid in den eersten meer beperkten zin, zoo als zij door Benedictus XIV omschreven is.
1) Lib. III. Cap. XX11I. N0 18. Virtus qua cxequiinuv «ctus a superiore praeccptos, quia pra;cepta sunt.
223 —
Ten aanzien dezer deugd kan men in waarheid zeggen, dat zij onder alle in Joseph's leven het glansrijkst geschitterd heeft; dat hij ze in de hoogste volmaaktheid heeft geoefend.
Zie hem van af de eerste bladzijden zijner levensgeschiedenis in het H. Evangelie. Hij verschijnt ditór vóór onze oogen in de kwel-Jendste omstandigheden waarin een rechtschapen echtgenoot zich bevinden kan. Maria's bevnichtheid is een scherpe doorn in zijne ziel geworden. Hij weet niet wat aanvangen, hij is ten einde raad. Hem blijft geen enkel men-schelijk redmiddel meer over. Hij besluit dan in 't geheim zijne huisvrouw te verlaten en, de gansche oplossing van dit bovenmenschelijk raadsel aan Gods wijsheid en almacht overgevende , legt hij zich met een bekropt gemoed te nisie. Maar zie! daar verschijnt hem in zijn slaap de engel des Heeren. En wat boodschapt hem die hemelbode? Wees niet beducht, o Joseph, Davids zoon, Maria uwe huisvrouw tot u te nemen; want wat in haar geboren is, quot;t is van den H. Geest. 1) En wat doet Joseph? Zonder verder staat hy op uit zijn slaap, zegt ons de H. Evangelist, deed hjj zoo als de engel hem beval, en nam Maria tot zich. 6 Ja, wel te recht mogen wij zulke handelwijze met den H. Paschasius Radbertus
1) Matlh. 1. 21.
— 224 -
eene daad van volmaakte gehoorzaamheid noemen. 1) Alles toch wat eene daad van gehoorzaamheid volmaakt doet zijn, loopt hier te zamen. Hoe blindelings volvoert hij den last des engels ! niet de minste redeneering; zelfs geen zweem van tegenwerping. Hoe bereidvaardig ! geen oogenblik vertraagt hij. Hoe grootmoedig! ondanks al het bezwaarlijke daaraan verbonden. « Hebt gij hem gezien, «vraagt de oudvader Chrysostomus », hebt gij Joseph's gehoorzaamheid en gedweeheid van gemoed gezien? Hebt gij zijne schrandere en onversaagde ziel zien handelen? Zoo lang hij iets bemerkte wat droevig en in zijne opvatting aanstootelijk was, wilde hij Maria niet bij zich houden. Van de andere zijde had hij het hart niet om haar volgens eigen willekeur weg te zenden, zoodra het kwaad vermoeden geweken was; of beter gezegd, hij hield haar bij zich, en zoo werd hij de uitvoerder van het gansche plan Gods.» 2) En dat voorwaar moet eene
1) Tom. 120. Col. 118. Nimirum hic jusli vin', pftifeclR describitur obedienlin, duin dicit (evangelista) fecit etc.
2) Tom. 57. Col. 57. Vidistine obsequenliam et animum obtemperantem ? Vidistine animam vigilem et nulli per-sonarum acceptioni obnoxiam? Neque enim cum triste quidquam et turpe suspicabatur, illam apud se retinere voluit , neque amota suspicione , illam ultro dimittere sustinuit, imó vero illam retinuit, ac totius dispensationis minister effectus est.
-! 225 —
welverdiende belooning eener zoo heldhaftige gehoorzaamheid heetenl Abrahams geslacht, zoo had God hem beloofd, zou vermenigvuldigd worden als de sterren des hemels tot loon zijner geloovige gehoorzaamheid, en daarom zou hij genoemd worden door Paulus: de Vader aller geloovigen. Maar wat dan zeggen hier van Joseph, wiens gehoorzaamheid niets toegeeft aan die van Abraham? Mogen wij hem niet met hetzelfde recht dien hoogst eer-vollen titel geven? Mogen wij niet beweren, dat ook hij, krachtens zijne geloofvolle gehoorzaamheid, heeft medegewerkt tot de geboorte van tallooze kinderen Gods, die in den Messias zouden gelooven?
De geleerde Remigius, bisschop van Auxerre, schrijft ongeveer in denzelfden zin. « Het leven der wereld keert langs denzelfden weg terug waarlangs de dood was binnengeslopen, te weten, door eene vrouw die maagd was en door een gehoorzamen man. Adam werd geschapen uit eene maagdelijke aarde; Christus is geboren uit eene maagdelijke moeder. Door de ongehoorzaamheid van Adam zijn we allen ten verderf gebracht; door de kracht van Joseph's gehoorzaamheid worden we allen in onzen voorspronkelijken staat hersteld; want door deze woorden: «Joseph deed gelijk de engel des Heeren hem bevolen had», wordt ons de groote deugd der gehoorzaamheid ten duidelijkste voor oogen ge-
— 226 —
steld.» 1) En de algemeene schriftuurglose voegt hierbij, dat Joseph's gehoorzaamheid , door God vooruitgezien, hem die verschijning van 's Heeren engel liad waardig gemaakt. 2)
De engel Gods had aan Joseph nog eene andere boodschap gebracht die evenzeer zijne gehoorzaamheid op de proef stelde. IIjj had hem namelijk gelast, aan den Messias die stond geboren te worden den naam van Jesus te geven. Deze naamgeving moest, volgens voorschrift der mosaische wet, plaats hebben bif gelegenheid der besnijdenis van het kind. Zeide hem nu de engel dat hij aan het goddelijk kind den naam «Jesus d. i. Redder van zijn volk» moest geven, daarmede was hem tevens de droevige taak opgelegd van zich reeds bij voorbaat te onderwerpen aan alle smarten en offers, welke zijn goddelijke pleegzoon zich zou moeten getroosten om de beteekenis van
1) Remigius Antissiodor. Homil. 4quot;. Tom. 131. Col. 889. „Exurgcns aulem Joseph etc.quot; Eo ipso adilu redit vita, quo ingressa est mors, id est per virginem fueminam et per obedientcm vinitn. De virgine terra creatus est Adam, de virgine foemina creatus est Christus. Per inobedientiatu Ad® omnes perditi sumus; per bonum obedienti® Josepli omnes ad pristinmn statuin revocarnur, nam bis verbi* magna nobis virtus obedienii® commendatur qnibus di-citur: „Fecit sicut pr®cepit ei angelus Domini.quot;
2) Waifridi Opp. Tom. lit. Col. 861. Fecit sicut pra-cepit ei Angelus. Osteudit quod ipse visionem Domini meruit vidcre, qui fecit sicut ei pr®cepit.
— 227 —
dien naam te verwezentlijken; smarten en offers, waaraan hij wel wist, dat ook hijzelf niet vreemd kon blijven. Ook dit nu heeft Joseph gedaan, hoe pijnlijk dit dan ook voor zijn teerminnend vaderhart moest vallen. Gods engel had gesproken: dat was hem genoeg. Hij deed de stem zijner natuur zwijgen, om alleen naar de stem van Gods afgezant te luisteren. Ja hij volbracht Gods bevel zelfs met blijdschap; althans zoo verzekert ons de geleerde Theophylactus. «Zie eens, zegt hij, wat een blijd gemoed in Joseph; hoe hij op staanden voet gehoorzaamd heeft! De Schriftuur zegt: a en hij heette zijn naam Jesus.» Die woorden (van den evangelist) doen ons hier zien, hoe gehoorzaam Joseph was, daar hij alles gedaan heeft wat de engel hem had bevolen. » 1)
De volmaaktheid van Joseph's gehoorzaamheid moest noch schitterender blijken, 't Was, toen God de wreede vervolging eens He-rodes' toeliet, die hem noodzaakte zich door de vlucht naar het verafgelegene Egypteland te redden. De lezer kent reeds al de bijzonderheden dezer voor de II. Familie zoo uiterst zware beproeving. Het zy echter hier nogmaals aangemerkt, om Joseph's gehoorzaamheid des
1) Tom. 123. Col. 159. Vide animam alacrem quomodó statim obedierit.... Et vocavit nomen ejus Jesum. Ostendit hoc loco (evangelista) obedientiam Joseph, quia quïECunique dixerat ei angelus, fecit.
— 228 —
te beter te waardeeren, hoe Gods engel die ontzettende tijding aan Joseph kwam boodschappen in het midden van den nacht, in zijn diepsten slaap. Duizende redenen schijnen den Heilige hier recht te geven om de uitvoering van zulk eene kommervolle en verre reis en wel naar eene onbekende landstreek, met eene teedere maagd en een hulpeloos wicht althans tot den volgenden morgen, tot het opkomen der zon te kunnen verschuiven. Maar neen! Het evangelie zegt ons bepaaldelijk, dat hij nog dien nacht zeiven opstond, het kind en zijne moeder met zich medenam en den weg naar Egypte insloeg. 1) Wie bewondert hier niet met Chrysostomus eene dusdanige gehoorzaamheid? Ziehier hoe die groote Kerkvader ons de voortreffelijkheid van Joseph's gedrag doet beseffen: « Toen Joseph dat bericht hoorde: « Sta op en neem het kind enz.» werd hij niet ontroerd. Hij zeide niet: maar dit is een waarachtig raadsel, ö engel! Nog onlangs zeidet gij mij: Hij zal zijn volk redden (Matth. I. 21.) en thans kan Hij zich zei ven niet eens redden, maar moeten wij de vlucht nemen en eene lange reis gaan aanvaarden? Dat alles, is het niet in strijd met uwe belofte? — Maar hij zeide niets van dat alles; hij was trouwens een man vol geloof. Ook vorscht
I) Matth. II. 14.
— 229 —
hij niet uit, wanneer hij zal moeten terugkeeren, ofschoon de engel in onbepaalden zin gesproken had, zeggende: «Blijf daar tot dat ik het u zegge.» Dit alles maakte hem niet in 't minst besluiteloos, maar hij gehoorzaamt en onderwerpt zich, alle beproevingen met vreugde op zich nemende. » 1) Ook Euthy-mius bewondert hier Joseph's gehoorzaamheid: «Blijf diiar tot dat ik het u zegge.» Bij het vernemen dier woorden, «zegt hij», is Joseph niet aan het wankelen geraakt. Neen, want hij begreep dat \ ijl de engelen omtrent alles wat met het kind gebeurde, als zoo vele boden optraden, ook alles naar een voorafbepaald plan plaats greep. Hij begreep hoe hij dus niet met nieuwsgierigheid te werk moest gaan; maar kortweg gehoorzamen in alles wat de Heer bevolen had.» 2)
1) Tom. 57. Col. 85. His auditis (Surge et accipe pue-rum etc.) Joseph non ofTensus est neque dixit: ^Enigma est hoe! Tu nuper dicebas: „Salvum faciet popnlum suumquot; (Matth. I. 21.) nunc autem nee seipsum potest servare, sed fuga nobis est opus et peregrinatio de longinqua transmigratione. Contraria sunt hsec promissioni tuse. Sed nihil hujusmodi dixit: fidelis enim vir crat, neque rever-sionis tempus inquiiit, etiamsi angelus indefinitè locutus csset. Nam ait: „Esto ibi usque dum dicam tibi.quot; Verum ille non ideo segnior factus est, sed paret et oblemperat, tentationesque omnes cum gaudio tolerat.
2) Tom. 129. Col. 150. Esto ibi usque düm dicam tibi. Ha;c autem audiens Joseph non passus est ofiendiculum.
- 230 -
, Bewonderingswaardig is eenigzins de gehoorzaamheid van 't joodsche volk te noemen toen Moyses hetzelve voorstelde om Gods wetten aan te nemen. «Al de woorden, welke de Heer gesproken heeft», riepen zij uit, «zullen wij volbrengen. » 1) Intusschen was die bereidvaardigheid slechts kort van duur. Nog geene veertig dagen, gedurende welke Moyses op den berg met God onderhandelde, waren er verloopen, of reeds sloeg liet ongeduldige volk aan het morren en ging weldra over tot de verfoeilijkste afgoderij. Niet zoo deed Joseph. Wij weten wel niet wat hij bij het vernemen van het bericht des engels gezegd heeft. Zeker echter is het. dat hij onverwijld gehoorzaamde en zeven jaren lang (zoo lang immers willen sommigen dat hij in Egypte verbleef) op eene nieuwe boodschap des engels bleef wachten, steeds indachtig dat. hem gezegd was: «verblijf d^iir tot dat ik het u kome zeggen van terug te keeren. » In hem is dus in alle waarheid vervuld wat er geschreven staat van de in de woestijn ronddwalende Hebreeuwen: «Op 's Heeren bevel trokken zij op en wederom op
Nam inlcllcxit quod, cum angeli ministri cssenl ad ea «(uae circa pneruni agcbantur, omnia administratorie fic-liant; nee in his curiosum esse oporlebat, sed facile ad omnia qiire Domimis jussisset olicdire.
1) Exod. XXIV. 3.
zijn bevel vestigden zij hunne tenten.» 1) God beval en hij vluchtte naar Egypte: God beval op nieuw en hij verliet fogypte: nog eens beval God en hij vestigde zich te Nazareth. Men mag hierom aannemen, dat, zoo God aan Joseph bevolen hadde zoo vaak van woonplaats te veranderen als den Joden in de woestijn, hij zonder de minste tegenspraak zich daaraan zou hebben onderworpen.
Wij vinden dus in Joseph's handelwijze alle teekenen terug, die door den reeds meermalen vermelden Paus Beneilictus XIV worden aangegeven om iemands gehoorzaamlieid heldhaftig te mogen noemen. «liet zal voldoende wezen, zoo spreekt hij, hier aan te merken dat daden, welke tot de deugd van rechtvaardigheid of tot eene andere hiermeê aanverwante deugd behooren, diïn heldhaftig zijn, wanneer men ze oefent met vaardigheid, gemakkelijkheid en blijmoedigheid , vooral in eene moeitevolle zaak.» 2) En nu dat alles hebben wij in dit artikel herhaaldelijk in Joseph zien verwezentlijken.
1) Num. IX. 18.
2) Lib. III. Cap. 24. Nquot; 26. Intercaqnc adnolare snfficiet, hriroiros esse illos actus jiislitiae, qr.i ad cam aut ad virtules illi anni'xas pertinent, si proinptè, facilt et cum ddectatione cxerceantur, ct prsescrtim in materia ardua.
III.
JOSEPH'S ZIELSSTERKTE.
De zielssterkte, welke onder de kardinale deugden de derde plaats inneemt, wordt dooide godgeleerden omschreven: eene zedelijke deugd, die wanneer er bijzonder moeilijke dingen voor God te ondernemen of te verduren zijn, zoo als doodsgevaren, de hartstochten en de hieruit ontstaande handelingen regelt. Of volgens Lessius: «Eene deugd, die de gemoedsbewegingen in schrikbarende voorvallen, vooral in doodsgevaren, regelt, hetzij om deze te onderstaan, hetzij om ze af te weren. » 1)
Hiermede is reeds aangeduid wat de H. Thomas leert, dat namelijk deze deugd zich kenmerkt op twee wijzen, o door te ondernemen en door te verduren.» 2) Benedictus XIV verklaart dit nader wanneer hij zegt: «Daden van christelijke zielssterkte, zoo als deze deugd gemeenlijk beoefend wordt, zijn hierin gelegen, dat men moeilijke zaken onder handen
1) De jure et justitia lib. 111. de fortitudine Cap. I. dub. I. Virtus qua: molus aniiui in rebus terribilibus, prasertim periculis mortis, sustincndis vel repellendis, moderalur.
2) 2. 2. qu. 128. art. 1 in Corp. Est autem duplex fortitudinis actus, scilicet aggredi et sustinere.
- 233 —
neme volgens de gezonde rede, om een bovennatuurlijk doel, zoowel in zake van een of ander gebod als van eenig aangeraden goed werk. Dergelijke daden nu zullen heldhaftig wezen, als men voornoemde werken onderneemt met vaardigheid, met gemakkelijkheid en met blijmoedigheid, moet men er ook al zijne tijdelijke goederen, ja zelfs zijn leven om in de waagschaal stellen. Bovendien behooren nog tot deze deugd, en in zoo verre is der-zelver beoefening nog algemeener, alle daden bestaande in geduldig rampen te verduren om God, zoo als daar zijn tegenspoed en smarten. Heldhaftig zullen deze daden zijn, wanneer men deze en soortgelijke rampen , ja nog pijnlijkere, zelfs den dood des noods, met vaardigheid en blijmoedigheid en dat alles om God verduurt. Ziedaar het besluit van de schrijvers, die ik heb aangevoerd.» 1)
1) Lib. III. Cap. 24. N0 32. Actus christian» fortitmliiiis, ut est communis virtus, sunt afjgredi ardun juxta rectam rationcm, ob finein supernaturalcm in omni materia sive pra;cepti sive consilii. Hcroic® autem fortitudinis actus erunt praedicta omnia aggredi prompte, faciliter, jucundè etiam cum omnium bonorutn et vitae periculo. Rursus fortitudinis Christiana; communis actus sunt patienler mala sufferrc propter Deum, calamitales et dolores. Heroic® autem christians; fortitudinis actus sunt ea et similia, imo accrbiora el mortem ipsam , quatenüs opus sit, prompte et hilariter feire et propter Deum tolernre, uti concludunt citati authores.
— 234 —
Heerlijk schoon wordt ons de heldenmoed van Joseph geschilderd door een zyner warmste vereerders, den H. Franciscus van Sales. Hij toont ons den Heilige onversaagd in quot;t aanvaarden ook van de zwaarste ondernemingen, onoverwinnelijk onder de drukkendste beproevingen , vernederingen, armoede , ontberingen en alles wat de natuur doet lijden. Al wie deze treffende uitboezemingen leest zegt zonder aarzelen: Joseph is onder beide opzichten een echt christelijke held te noemen. Ziehier deze schoone, allermerkwaardigste woorden: «Ongetwijfeld het is wel terecht, dat de H. Joseph vergeleken wordt met den palmboom: immers hij was altoos sterk, dapper, onwankelbaar en standvastig. Merken wij aan (zegt Franciscus) dat er een groot verschil bestaat tusschen de onwankelbaarheid en de standvastigheid, tusschen de sterkte en de dapperheid. Wij noemen iemand onwankelbaar, wanneer hij zich schrap houdt en gereed om de aanvallen zijner vijanden te trotseeren, zonder zich te verwonderen, of tijdens het gevecht den moed te verliezen. Maar de standvastigheid oefent zich vooral wanneer ons een zeker verdriet bekruipt, een verdriet dat zijn oorsprong neemt uit de langdurigheid onzer kwellingen: dergelijk verdriet Is van de ergste soort. De standvastigheid nu doet den mensch dit verdriet verachten, zoodat hij zich door eene voortdurende bedaardheid en onderwerping
— 235 —
aan Gods wil daarboven verheft. De sterkte maakt, dat de niensch krachtigen weerstand biedt aan de aanvallen zijner vijanden, terwijl de dapperheid eene deugd is, die ons niet slechts klaar doet staan om te strijden of om het hoofd te bieden wanneer de gelegenheid daJtr is, maar om den vijand het eerst aan te vallen, ook wanneer hij niets van zich doet hooren. Welnu, onze roemrijke heilige Joseph was begaafd met al deze deugden, en oefende dezelve met verbazende volmaaktheid. En vooreerst: hoezeer bleek niet zijn onwankelbare moed, toen hij Onze Lieve Vrouw bevrucht zag en niet wist hoe zoo iets mogelijk was? (Mijn God! welke bedruktheid, welk verdriet, welke geestesfoltering ondervond hij toen niet 1) Intusschen klaagde hij niet; hij is er ten aanzien zijner bruid niets onheuscher , niets minder vriendelijk om; hij mishandelt ze daarom niet, maar integendeel hij blijft jegens haar even lieftallig en eerbiedig als te voren. Welke dapperheid en sterkte ook schijnen in Joseph niet uit door de overwinning die hy behaalde op de twee grootste vijanden des menschen : den Satan en de wereld? en dat wel door de nauwgezette beoefening eener allervolmaakste nederigheid. » (Wat de heilige Schrijver hier verder over de nederigheid laat volgen gaan wij voorbij , om er in het volgend artikel breedvoeriger op terug te komen.)
«Wat de standvastigheid betreft, «zegt Fran-
— 23C —
ciscus vervolgens,» in zoo verre zij staat te-r genover dien inwendigen vijand, het verdriet namelijk dat wij ondervinden bij 't aanhoudend verduren van verlagende, vernederende en pijnlijke voorvallen, van misrekeningen der fortuin (als ik dit woord mag bezigen) of van allerlei onheilen die ons treffen; o hoezeer werd deze heilige man op zijne reis beproefd, niet alleen van vvege God, maar ook van de menschen! De engel beveelt hem van op staan-den voet te vertrekken, en Onze Lieve Vrouw en zijn allerliefsten Zoon met zich mede te voeren naar Egypte: en zie hoe hij onverwijld zonder een woord te spreken op reis gaat! Hij vraagt niet: Waar zal ik heen gaan? welken weg zal ik volgen? waarmede zullen we ons voeden? wie zal ons diiar opnemen? quot;Waarschijnlijk vertrekt hij met zijn gereedschap op den rug, om zyn armoedig bestaan en dat zijner familie in het jrweet zijns aan-gezichts te verdienen, o! Hoezeer moest dat verdriet waarvan wij spreken hem zwaar drukken, aangezien de engel hem niet gezegd had, hoe lang hij daar blijven moestI Hij kon zich nergens veilig vestigen, daar hij immers niet wist wanneer de engel hem zou komen bevelen van terug te keeren. Heeft de H. Pau-lus de gehoorzaamheid van een Abraham zoozeer bewonderd, toen God hem gebood zijn geboortegrond te verlaten, zonder hem te zeggen welken weg hij moest inslaan (immers ook
— 237 —
Abraham vroeg niet: Heer gij wilt dat ik uit mijn land trekke; maar zeg mij ten minste of ik door de zuider- dan wel door de noorder-poort moet uitgaan; maar hij stelde zich op weg en ging dadr waar Gods geest hem leidde): hoe bewonderenswaardig is tevens deze volmaakte gehoorzaamheid van den H. Joseph? De engel zegt hem niet, hoe lang hij in Egypte zou verwijlen; maar ook hij vraagt er niet naar. Hij bleef er gedurende vijf jaren (zeven jaren, zeggen anderen) zonder dat hij zich omtrent den tijd zijner terugkeer bekommerde. Hij hield zich stellig overtuigd, dat hij, die hem bevolen had derwaarts te gaan, hem ook andermaal zou bevelen wanneer hij moest te-rugkeeren: hiervoor nu stond zijne gehoorzaamheid altoos bereid en vaardig. Hij was in eene landstreek, die hem niet slechts vreemd was, maar daarenboven vijandig gezind len overstaan der Israëlieten. De Egyptenaren namelijk hadden het nog niet aan de Joden vergeven, dat zij hen verlaten hadden, en dat om hunnentwille eene groote menigte hunner landgenooten in de wateren waren omgekomen, toen zij ze vervolgden. Ik laat uzelven dan denken, hoe vurig Joseph verlangde terug te keeren: immers dat deed hem onophoudelijk beducht zijn voor die Egyptenaren. Het verdriet, dat hij niet wist wanneer hij dat land zou kunnen verlaten, moest zijn arm hart zeer zeker allerpijnlijkst bedroeven en folteren. En
- 238 —
toch, hij bleef altoos die hij was; altoos even zacht, bedaard en onverzettelijk gelaten in het welbehagen van God, door wien hij zich onvoorwaardelijk liet geleiden. Want rechtvaardig zijnde, had hij zijn eigen wil steeds onderworpen, vereenigd en vereenzelvigd met dien van God. Rechtvaardig zijn is niets anders dan volmaakt vereenigd zijn met Gods wil, en zich daaraan onderwerpen in allerlei voorvallen, in tegenspoed zoowel als in voorspoed. Dat Joseph nu bij deze voorkomende gelegenheden volkomen aan den goddelijken wil overgegeven was, wie durft het betwijfelen? En ook zien wij het niet? Zie hoe de engel als met hem speelt! Hij zegt hem van naar Egypte te gaan: hij gaat. Hij beveelt hem terug te kéeren: hy keert terug. God wil dat hij altoos arm zij: voorwaar eene der zwaarste beproevingen die Hij ons kan doen ondergaan! Hij onderwerpt zich met liefde, en niet enkel voor een tijd, maar voor zijn gansche leven. En dan — welke armoede! eene armoede die hem aan verachting, miskenning en broodsgebrek prijs gaf. De vrijwillige armoede, welke de kloosterlingen omhelsd hebben, is zeer aantrekkelijk; te meer, omdat zij niet belet datgene wat hun noodig is, te ontvangen en te nemen. Zij toch verbiedt en berooft hen alleen van alle overtolligheden. Maar de armoede des H. Josepli's, die van Onzen Lieven Heer en Onze Lieve Vrouw was niet dusdanig. Zij was
— 239 —
wel vrijwillig door Joseph verkozen en hij beminde ze ook hartelijk; maar met dat al, maakte zij hem geheel onaanzienlijk, veracht, versmaad. Iedereen toch hield dezen grooten heilige voor een armen timmerman. En wat hij ook deed, zoover kon hij het niet brengen, dat hem en den leden zijns huisgezins niet vele noodzakelijke dingen ontbraken. Na hiervoor zijne uiterste pogingen vruchteloos te hebben aangewend, onderwierp hy zich met den diepsten ootmoed aan Gods wil en ging voort in zijn armoedigen en nederigen staat te berusten, zonder zich ooit in 't minst door inwendig verdriet te laten overmeesteren of te neêr slaan. Dit verdriet kwam hem eventwel meermalen bestormen. Maar hij bleef immer vast staan in zijne gelatenheid, die even als al zijne andere deugden, onafgebroken aangroeide en volmaakter werd.» 1)
Wij hebben gemeend deze vrij lange aanhaling niet te mogen verkorten, om den lezer in staat te stellen bij het lezen daarvan hetzelfde genot te smaken, dat wij daarbij mochten ondervinden.
Even duidelijk spreekt de Gz. Canisius: «Heeft Joseph niet,» vraagt hy, «allerlei zorgen en ontzettende kwellingen doorgeworsteld, toen hij met zijn huisgezin in zulk een bekrompen toe-
1) Entrelicns XIX.
— 240 —
stand verkeerde, dat hij bij alle mogelijke inspanning er niet in mocht slagen om aan Maria, de moeder Gods en aan het kindje Jesus het noodzakelijke en behoorlijke te verschaffen? Hij ontvangt des nachts door een engel bericht van het op lianden zijnde moordplan van Herodes: en hoe vlug staat hij op! Hoe verliet hij aanstonds alles en, ofschoon slecht voorzien voor de reis, hoe zette hij het niet met het kind en de moeder op een vluchten! En nu — wat al smarten en angsten heeft hij niet verduurd, zoowel te huis onder de Israëlieten, als in den vreemde onder de goddelooze menschen, met wie hij te verkeeren had? Wat moet het vooral niet geweest zijn in eene zoo rampvolle ballingschap, zoo lang hij als uitgewekene onder de Egyptenaren verwijlde, (An-selmus schrijft, dat hij daar zeven jaren als balling was), want zeker heeft hij er een aller-woeligst leven en eene niet minder diepe armoede moeten ondervinden 1» 1) De H. Schrijver
1) An non varias ille curas et aeiumnas ingcnles exant-lavit, qnum tanta rei familiaris anguslia premeretur, ut neque Marise pu er perse, neque Cliristo infanlulo ea quae vellet ac convenire putaret nlla ex parle posset minis-trare ? Nocte nionitus de imminente tyrannide llerodiana, quam impigre surrexit? Quomodo confestim reliquit omnia et parum ad iter instructus, in fugain sese cum puero niatreque conferit? Jam vero quos ille dolore? et angores non pertulit, sive domi inter Israëlitas, sive foris apud
- 241 —
toont verder aan, hoe Joseph niet slechts een kommervol en armpedig leven heeft te vërdu-' ren gehad, maar zelfs meermalen levensgevaar heeft geloopen, en toch hij al die beproevingen een onbezweken moed heeft aan den dag gelegd. lt;( Terwijl hij, nu hier dan daar moest gaan vluchten, zocht hy zich niet zonder angst en groot gevaar, eene huisvesting. Al te weinig veilig trouwens was hem iedere woon, niet alleen vroeger, toen de onmenschelijke koning Herodes nog leefde; maar ook later onder de regeering van deszelfs zoon Archelaüs, die weinig beter was; te weinig veilig, zeg ik, om de twee dierbare panden, die God aan zijne zorg had toevertrouwd, behoorlijk tegen doodsgevaar te verzekeren. Al deze en soortgelijke kwellingen, kruisen en verdrietelijkheden heeft hy met de grootste gelatenheid van ziel onderstaan; ja bij dat alles was hij er nog op uit, niet slechts zichzelven maar ook de H. Moedermaagd te troosten. «1)
exleros et impios versarelur? pncsertim in exilio tam ca-lamiloso, quamdiu apud /Egyptios exulavit, (septem vero unnos exulasse sciibit Anseimus), et siiminain rerum vi-cissitudinem neque minorem egestalem expertus est.
1) Qui hue et illue fugere eoaetiis, hand sine metu periculoque inagno certain sibi sedem qusesivit, qnod sicut anlea sub lierode imnianissiino rege, sic et postca sub «jus filio non optimo Arclielao , nihil satis tutuni sibi poliiceri posset, ut eharissima pignora sua: fidei eoncre-
— 242 —
De H. Chrysostomus prijst het in Joseph van Arimathea als eene daad van groote stoutmoedigheid, dat hij naar Pilatus verlof ging vragen om Jesus' lichaam te mogen begraven. Deze vrome Israëliet was tot dien dag in 't geheim een leerling van den Zaligmaker geweest. Maar om het ontzielde lichaam zijns godde-lijken Meesters van het kruis af te nemen, te balsemen en, zoo als hij voornemens was, in zijne eigene grafspelonk neer te leggen, daartoe had hij het verlof van den romeinschen landvoogd noodig. De lichamen der gevonnisde misdadigers toch moesten volgens romeinsche wetten ter plaatse zelve, waar de straf aan hen voltrokken was, tegelijk met de werktuigen hunner straf begraven worden. Er was derhalve voor Joseph een ongewone moed noodig om, trots den haat der opgeruide volksmenigte, trots alle romeinsche vooroordeelen, trots de hevige opspraak die hij zich ging verwekken, een dergelijk verzoek aan Pilatus voor te stellen. Ziehier de aanmerkingen, welke de reeds genoemde H. Kerkvader maakt op die woorden van het evangelie des H. Marcus' XV. 43: « Hij ging onverschrokken bij Pilatus binnen en vroeg het lichaam van Jesus.» Het was diezelfde
dita, securé el commodè conservaret. Has varias aliasquü plures inolestias , cruces , xrumnas xquissimo animo lulit, neque seipsum tantum, sed et Virginem Matrem in tot rebus adversis curisque studuit consolari.
— 243 —
Joseph, die zich vroeger verborgen had gehouden; maar nu, na Christus' dood, heeft hy iets groots durven ondernemen. Hij immers was niet onaanzienlijk of onbekend, maar één uit den raad en zeer uitstekend. Het is van dit standpunt uit dat zijn moedig bestaan beoordeeld moet worden. Want hij liep daardoor levensgevaar, daar hij trouwens aller haat tegen zich gaande maakte, en een blijk gaf van zijne vooringenomenheid met Jesus. Ondanks dat heeft hij het gewaagd Jesus' lichaam te vragen en heeft niet gerust, tot dat hij hetzelve verkregen had. En niet alleen heeft hij het verkregen, maar ook met groote onkosten begraven en wel in zijne eigene begraafplaats, die nog nieuw was. Door dat alles heeft hy zijne liefde en onverschrokken moed bewezen.» 1)
Voorzeker het valt niet te ontkennen, dat die eerbiedwaardige raadsheer der Joden hier eene ware heldendaad verricht heeft, eene hel-
1) Ilomil. 88 in Joan. Tom. 58. Col. 778i Hic eral Joseph ille, qui se prius occultaveiat; nunc vero inagnuni quidpiam ausus est post Cliristi mortem. Non enim igno-bilis ignotusque, sed ex concilio unus adiiiodumque in-, signis erat. Unde maxime ejus fortitudo spectanda est •gt; nam in mortis periculum veniebat, cum omnium in se odium concitaret, dum suam erga Jcsum benevolentiam demonstrans, corpus pelere ausus est, neque destitit, donec id asseqiiutus esset. Nee accepit modo, et cum sumptii sepelivit, sed in sepulcliro suo novo, hinc amorem for-titudinemque suam deiponstrans.
— 244 —
dendaad van liefde jegens onzen lieer J.-C. Nogtans indien men in aanmerking neemt, dat deze liefdedienst slechts weinige uren duurde, terwijl de H. Joseph, Jesus' voedstervader, jaren en jaren lang allerlei liefdediensten aan den Zaligmaker heeft bewezen en .niet zelden met even groot levensgevaar, wie erkent dan niet gaarne, dat de heldenmoed onzes Heiligen nog veel bewonderingswaardiger is geweest? Men denke zich slechts in welke omstandigheden hij met het kind Jesus naar Egypte vluchtte. Hij moet zeer goed voorzien hebben, dat zoo de wreedaard Herodes het ooit te weten ware gekomen hoe hij liet was die het kind, hetwelk hij wilde vermoorden, aan zijne nasporingen onttrokken had, hij onvermijdelijk zelf ware gedood geworden. En desniettegenstaande — doet hij zijn plicht van vader, gehoorzaamt hlJ aan God.
Deze weinige bemerkingen, in verband beschouwd met de bepalingen, die de geleerde Paus Benedictus XIV stelt, om de zielssterkte eens heiligen heldhaftig te kunnen noemen, doen ons noodzakelyk tot het besluit komen, dat de H. Joseph ook in deze deugd tot den graad van heldhaftigheid is opgeklommen.
JOSEPH'S GEMATIGDHEID.
Ook deze laatste der kardinale deugden heeft de H. Voedstervader onzes Verlossers in een heldhaftigen graad beoefend.
In meer uitgebreiden zin wordt onder gematigdheid verstaan do deugd, die onze gemoedsbeweging in toom houdt opzichtens alles, wat deze aanlokt tegen het voorschrift der rede; aldus beschouwd, en gesteld dat zy van bovennatuurlijken aard zij, verschilt zij niet van de evangelische zelfverloochening. In meer beperkten zin echter beteekent men hiermede die deugd, welke 's menschen lusten beteugelt in die dingen, die meer bijzonder aantrekkelijk zijn: aldus beschouwd is het eene eigensoortige deugd, de vierde der kardinale deugden. 1)
Klaarblijkelijk wordt de kuischheid of maagdelijke zuiverheid, even als de nederigheid, hiertoe terug gebracht, en het is over deze twee deugden dat wij thans bijzonder willen spreken, om aan te toonen, hoezeer deze deugden in den II. Bruidegom van Maria geschitterd hebben.
1) D. Thom. 2a. 2®. qu. 141. a. 2. in Corp. Si vero considerctur antonomastice temperantia secundum quod refrsnat appetitum ab his quse maxime alliciunt hominem, sic est specialis virtus.
A. Joseph's küischheid.
Het is van deze verhevene deugd, dat de H. Augustinus gezegd heeft. «De maagdelijke ongeschondenheid en de volstrekte onthouding van alle vleeschelijke gemeenschap uit beginsel van godsdienstigheid, 't is een engelen-leven, 't is een streven naar eene eeuwige onbederfelijkheid in een bederfelijk vleesch. » 1)
De godgeleerden plegen eene drievoudige küischheid te onderscheiden «de maagdelijke-; de huwelijks-, en weduwlijke küischheid», al naar gelang van de drie levensstaten waarin iemand verkeert.
Om thans de küischheid onzes II. Joseph's te beoordeelen moeten wij ons herinneren in welken dezer staten hij geleefd heeft.
In het Is,e Deel van dit werkje, hoofdst. IV, hebben wij gezien, hoe Joseph een waarachtig huwelijk met de moeder Gods heeft aangegaan. Wij zagen echter ook da^r ter plaatse, hoe Joseph in dat huwelijk niet opgehouden heeft maagd te blijven. Aldus leerde ons de H. Kerk-
1) Lil), de Sancta Virginit. Ca|gt;. 13. Tom 10. Col. 401. Viiginnlis integritus ét per piam continenliam ab omni concubitu iinmunitas angelica portio est cl in carno cor-ruptibili incorruptionis pcrpetua: meditatio.
— 247 —
vader Ilieroiiymus, die tevens aanneemt, dat Joseph vóór zijn huwelijk met Maria niet gehuwd is geweest. «Gij beweert, «zoo redeneert de Heilige tegen den ketter Helvidius», dat Maria niet maagd gebleven is: ik ga nog verder, en beweer, dat zelfs Joseph door Maria's tusschenkomst maagd geweest is, opdat uit een maagdelijk huwelijk de maagdelijke Zoon zou worden geboren. Onredelijk toch ware het in een heilig man, als Joseph, eene zonde des vleesches te onderstellen: en wy vinden niet geschreven dat hij eene andere vrouw gehad heeft dan Maria: ja van Maria zelve, die hij bekend stond te hebben gehad als vrouw, was hij meer de behoeder dan de man. Blijft dus over, dat hij met Maria maagd gebleven is, hij die verdiend heeft de vader onzes Heeren genoemd te worden.» 1) Hiermede stemmen overeen de woorden van den H. Petrus Da-mianus: « En als ware 't niet genoeg dat slechts de moeder maagd zij, zoo gelooft de kerk,
1) Lib. de perpet. virginit. B. Jlar. Tom. 23. Col. 203. Tu dicis Jlariam Virginem non permansisse; ego milii plus vindico, etiam ipsum Joseph virginem fuisse per Marinin, ut ex vjrginali eonjugio virgo filius nascerelur. Si enim in virum sanctum fornicalio non cadit, et allam eum ujtorern liabuisse non scribitur: Maria autem, quam putatus est liabuisse, custos potius fuit quam maritus ; relinquitur, virginem cum mansisse cum Maria, qui pater Uomini meruit appellari.
— 248 —
dat ook bij, die in schijn Jesus' vader was, maagd geweest is. » 1)
Uit deze woorden van Hieronymus en Da-mianus wordt het duidelijk, hoe wij het gezegde van den H. Kerkleeraar Petrus Chryso-logus te verstaan hebben: «Joseph was Maria's man, doch alleen bij name; in zijne eigene gemoedsovertuiging echter was hij niets meer dan haar bruidegom. » 2)
Wij mogen uit Hieronymus' woorden verder afleiden, dat hij ook als maagd gestorven is. Uitdrukkelijk leert dit overigens de H. Thomas van Aquine: « Men moet veeleer gelooven, zegt hij, naar het woord van Hieronymus tegen Helvidius, dat Joseph maagd gebleven is: tiaar men nergens geschreven vindt, dat hij eene andere vrouw heeft gehad en men een zoo heilig man van geene vleeschelijke zonde mag verdonken. » 3) Reeds vóór hem had de beroemde Alcuinus gezegd. «Maar wij, aller-
1) De roelib. sacerdot. Cap. 3. Tom. 115. Col. 381. Et ne hoe siirficcre videatur, ut tnntummodo virgo sit mater, Ecclesise fides est, ut virgo fuerit et is qui simulalus est paler.
2) Tom. 52. Col. 657. Joseph ille maritus solo nomine, conseientia sponsus. ~
3) 3. qu. 2S. a. 3 ad 5m. Joseph aulem, sieul Hieronymus dicit contra llelvidium, nv.igis credendus est virgo permansisse: quia aliam uxorem habuisse non scribitur, et fornieatio in sanctum virum non cadit.
— 249 —
dierbaarste broeders, wij moeten zonder eenige vrees van weerlegd te zullen worden, weten en belijden, dat niet alleen de heilige Moeder Gods, maar ook Joseph, de driewerf zalige getuige en behoeder harer kuischheid, zich immer volstrekt onthouden heeft van alle huwelijks- gemeenzaamheid. » 1) De Abt Rupertus op zijne beurt, den lof van Joseph besprekende, legt Maria zijne geliefde bruid deze verrukkelyke woorden op de lippen: «« Hij weidt, zegt de beminde, tusschen leliën, tot dat de dag genaakt en de schaduwen vluchten.» Welke zijn die leliën, tenzij Joseph de Griend des welbeminden, en ik de veelbeminde, tot wie hij zegt: «Gelijk eene lelie onder doornen, aldus is mijne vriendin onder de dochteren » ? Waarlijk, beide zijn leliën uit hoofde van hun maagdelijken echt en hun allerzuiverst te zamen wonen, 't Is tusschen dergelijke leliën dat de welbeminde weidt. » 2)
16
— 250 -
Ook de II. Bernardinus van Siëna kleeft dit gevoelen aan en geeft tevens ons den grond aan waarop liet steunt. Ziehier zijne woorden: «Men is daarenboven van meening, dat Joseph tot dien tijde toe (tot dat hij namelijk met Maria in den echt trad) in den staat van heiligen maagdom heeft Wijven leven. Dit gevoelen steunt hierop: dewijl Christus tijdens zijn lijden aan niemand anders zijne moeder heeft willen toevertrouwen dan aan eene maagd, is het zeer geloofwaardig, dat hij eveneens vóór zijne ontvangenis, terwijl zijne moeder nog in jeugdigen leeftijd was, haar aan niemand heeft toevertrouwd, dan aan eone maagd.» 1)
Na dit alles, mogen wij te recht besluiten: indien Joseph vóór zijn huwelijk met Maria immer den maagdelijken staat beleefd heeft; indien hij later, gedurende zijn huwelijk met haar, eveneens van alle lichamelijke gemeenschap zich heeft onthouden, en veeleer als bewaarder van Maria's eerbaarheid, dan als
nas, sic arnica mea inter filias.quot; Verè ambo lilia, videlicet pro virginalibus nupliis et cohabitatione castissima. Inter hnjusmodi lilia pascitur diiectus.
1) Art. II. Cap. t. Praeterea creditur, quod Joseph usque tunc perseveraverat in sancta virginitate ; cujus ratio est; quia cum Christus in passione sua nulli nisi virgini servandam tradidit matrem suam non est credi-bile, quod antè conceplum, dum adhuc juvencula erat, custodienda alicui, nisi virgini, tradcretur.
— 251 —
haar man is opgetreden — dan zijn wij volkomen gerechtigd te gelooven, dat de H. Joseph nooit of nimmer de maagdelijke zuiverheid heeft verloren.
Doch er is meer.
Wij hebben reeds vroeger gezien , hoe de moeder onzes Heeren vóór haar huwelijk met den H. Joseph gelofte van zuiverheid had afgelegd; hoe zij derhalve niet met hem hadde mogen huwen, ware zij niet vooraf van Gods wege verzekerd geweest, dat haar man nooit gebruik zou maken van de hem krachtens het huwelijk verleende rechten (lste Deel. Hoofst. IV.) Op grond hiervan houden vele godgeleerden en heiligen, dat ook Joseph gelofte van eeuwige zuiverheid gedaan heeft. Zoo zegt ó. a. de geleerde Canisius in zijn reeds meermalen aangevoerd werk: « Over de verminkingen van Gods woord: » Ziehier hoe ik met Gerson redeneerde: Indien de Heer aan zijne moeder, toen zij reeds op gevorderden leeftijd was, geen anderen lijfbehoeder heeft willen toevoegen, dan eene maagd, Joannes den Evangelist; hoeveel waarschijnlijker is het dan niet, dat hij evenzeer gezorgd zal hebben aan diezelfde moeder, in hare jeugdige jaren een beschermer te geven, die maagd was! Immers ook haar zoon Jesus heelt niet willen geboren worden of opgevoed dan in maagdelijke zuiverheid. Heeft God hem ook niet de genade geschonken van den maagdelijken staat, zeker schonk hij
— 252 —
hem de zonderlinge en noodzakelyke genade, welke vereischt wordt om den ongehuwden staat te beleven, om aldus zijn ambt behoorlijk te kunnen waarnemen, om kuisch en vreedzaam met eene kuische maagd zoo binnen als buiten 's huis te willen en te kunnen omgaan en van alle aanvechtingen der begeerlijkheid volstrekt vrij te blijven; eindelijk, om aldus in staat te zijn voor het levensonderhoud van moeder en kind des te beter te zorgen. Bij het zien echter van de onbesproken en allerkuischste levenswijze zijner bruid, waarin hij dagelijks meer en meer zijn genoegen vond, voelde hij zich nog krachtiger aangespoord (welke vrome christen zal het durven loochenen of ook maar in twijfel trekken?) om uit vrye beweging het voorbeeld zijner heilige echtgenoote na te volgen. Zoo mag men het er dan voor houden, dat hij, met wederzijdsche toestemming, het besluit nam maagd te blijven, en zelfs onder gelofte jegens haar zich daartoe verbond. » 1) De voorname godgeleerde Vas-
1) L. cit. Sic enim cum Gcrsonio ratiocinabar; Si Do-minus matri suse jam aetalis provect® nullum custodem nisi virginem, .loannem puta Evangelistam, adhibere curavit: quanto magis existimandnm est, parem illi curam fuisse, ut cidem matri in aetate adolcscentia; de custode virgine provideret. Nam et filius Jesus non nisi in puritatc virginali nasci voluit atque nutrirl. Quod si non virgini-tatis at certè quidem ccclibatiis peculiarem et neccssariam
— 253 —
quez spreekt zich hierover uit nagenoeg in dezelfde bewoordingen: «Ik voeg er bij, zegt hij, met den Abullenser qu. 32. aangaande het SO'quot; hoofdst. van het boek der Getallen, dat de allerheiligste Maagd niet door goddelijke ingeving alleen, maar ook uit Joseph's mond, gelijk Joseph uit Maria's eigene woorden, met zekerheid heeft geweten, dat het huwelijksgebruik later nooit plaats zou hebben; dat zij in voortdurende onthouding zouden leven. Zij wist dit niet alleen uit het vast besluit dat Joseph gemaakt had, maar ook uit de gelofte, die Joseph of toen gedaan heeft of wellicht reeds vroeger had afgelegd.» 1) Suarez spreekt
gratiam illi donavit Deus, ad suum munus legitime obciin-duni, ut vellet niiniruiii ac posset easté et sacré cum virgine casta domi forisque versari et carnis illeccbris impurisque afTectilms, qui ex viri focminaïque familiari convictu suboriuntur, omniuo vacare, coque rectius ad omnem vita; usuin matri simul et filio inservire. Quum veró spousa; integerrimi castissimique mores accederent, illique sponso magis ac magis in dies placerent, quis pius vel neget vel dubitet, niaguum illi calcar accessisse, ut lubenti animo sacra conjugis imitaretur exemplum et ex pari consensu propositum castitatis amplecteretur, adcoque interposito pacto votique religione firmarct?
1) Disput. 125. Cap. VI. Addo etiam cum Abullensi qu. 32. circa Cap. 30 Num., beatam Muriam non sola inspi-ratione, sed etiam ab ipso Josepho et Josephum ab ipsa Virgine certe cognovisse, numquani fore usum futuri matrimonii; sed in perpetua continentia esse victuros, non
— 254 —
uitdrukkelijk: «Joseph heeft, staande het huwelijk, de maagdeJyke kuischheid geloofd.» 1) De II. Franciscus van Sales is van gevoelen, dat hij die gelofte reeds vóór zijn huwelijk had gedaan: «Zij hadden beide (Maria en Joseph) gelofte gedaan van de maagdelijke kuischheid te bewaren hun gansche leven door: en ziedaar hoe God wil, dat zij met elkander vereenigd worden door den band van een heiligen echt, niet omdat zij van hunne gelofte afstand zouden doen, of er spyt van zouden hebben; maar veeleer om beide te bevestigen en elkander te bestendigen in hunne heilige onderneming: 't is hierom dat zij, staande het huwelijk , nogmaals de gelofte deden van maagdelijk te leven in 't vervolg van hun huwelijk, » 2)
Voorwaar op het gezag van schrijvers als die welke wij hier hebben aangevoerd mag men gerust vaststellen, dat de H. Bruidegom van Jesus' maagdelijke Moeder, even als deze, steeds maagd is gebleven.
Doch niet alleen heeft Joseph de lelie der maagdelijke reinheid onbesmeurd bewaard; wij moeten er tot zijn grooteren lof nog bijvoegen
modo ex firnio proposito, verum eliam ex volo, quod aut tunc Joseph emisit, aut antca quoque nuncupaverat.
1) Disput. 8. Sect. I. N® 8. Nam in matrimonio virgi-nitatem vovit.
3J Entretiens XIX.
— 255 —
met den H. Bernardinus van Siëna: «hij is allerreinst in kuischheid geweest.» 1) Ook de H. Franciscus van Sales getuigt dit van hem en geeft ons tevens de reden aan, waarom wij dit van Joseph gelooven moeten. «Welken graad meent gij wel dat Joseph's maagdelijkheid, die deugd, welke ons gelykvormig maakt aan de engelen, zal bereikt hebben? Wij weten dat de allerheiligste Maagd niet slechts eene geheel reine en sneeuwblanke Maagd was, gelijk de heilige Kerk zingt in de antwoorden der lessen van de Metten: « Heilige en onbevlekte maagdelijkheid gt;gt; enz. , maar zelfs de maagdelijkheid in persoon. Hoe groot moet dan in hem, die van wege God den eeuwigen Vader zeiven als bewaarder van haren maagdom werd aangesteld, of om nog juister te spreken, als medegezel dier maagd: hoe groot moet
deze deugd in hem niet zijn geweest?.....
De bruidegom bezigt in het Hooglied bewonderenswaardige uitdrukkingen om de eerbaarheid, de kuischheid en de volmaakt blanke onschuld van zijne goddelijke liefdebetrekkingen met zijne dierbare, welbeminde Bruid te doen begrijpen. » (Mier haalt de heilige Schrijver de woorden uit het Hooglied aan, onder andere deze: «Is mijne zuster eene muur, laten wij haar dan zilveren borstweringen ma-
1) Art. 11. Cap. II. Mundissinium in castitatc.
— 256 —
ken»). Deze woorden verklaart hij verder, wanneer hy laat volgen: «Is zij een toren of een muur (van Maria is hier sprake: zy toch was als een ondoordringbare muur, waar nooit eenig mensch is binnengedrongen), laten wij dan zilveren borstweringen daarop stellen, borstweringen, die wel verre van den toren te doen invallen, denzelven nog meer zullen versterken. En nu, » vraagt de H. Francis-cus, « wat was de glorierijke heilige Joseph anders dan eene sterke borstwering, die bevestigd is geworden op Onze Lieve Vrouw? Immers zij was zijne echtgenoote en dus hem onderdanig: hij had zorg voor haar. Wel verre dan dat Joseph is aangesteld geweest, boven Maria's hoofd als 't ware, om haar hare gelofte van maagdelijke zuiverheid te doen schenden, is hij haar geschonken daarentegen als medegezel, en opdat de kuisctiheid Onzer Lieve Vrouw op eene nog wonderdadiger wijze zou kunnen gehandhaafd blijven, namelijk onder den sluier en de schaduwe van een heilig huwelijk en van de heilige liefdegemeenschap die tusschen hen bestond. Zoo men de allerheiligste Maagd eene poort moet heeten, zegt de eeuwige Vader (het zijn wederom zoo vele woorden aan het Hooglied ontleend), wij willen niet dat deze poort geopend sta; want het is eene poort ter oosterzijde, waardoor niemand noch in- noch uit mag gaan. Integendeel, men moet ze dubbel sterk maken en
— 257 —
beschutten met onbederfplijk hout, d. i. g. haar een gezel in hare kuischheid geven. Deze gezel is de groote heilige Joseph, die uit dien hoofde» (men merke zorgvuldig de volgende woorden aan) «alle heiligen, zelfs de engelen en cherubijnen in deze zoo hoogst aanbevelingswaardige deugd van zuiverheid moest oversciiaduwen. » 1) — Heerlijk schoon zegt dan ook Cornelius a Lapide: «Erken hier in de allerheiligste Maagd en in Joseph den hoog-sten graad van engelachtige kuischheid en maagdom. Immers andere maagden vluchten de manspersonen en sluiten zich, om hare maagdelijkheid te behoeden, in kloosters en gestichten voor maagden op. Maar de allerzaligste Maagd heeft haren maagdom bewaard, ofschoon zij aanhoudend met een man had om te gaan. Is dit niet zoo veel als honger lijden bij een feestmaal; als van koude verstijven tusschen eene vracht van kleederen; als zich vernederen onder de eerbevvijzingen; ja als door het vuur gaan zonder zich te branden? Want gelijk Bernardus zegt in zijne 655U predikatie over het Hooglied: ««Met eene vrouw te zamen leven en ze hoegenaamd niet bekennen, is het niet eene grootere zeldzaamheid dan een doode ten leven opwekken?»» 2)
1) Enlreliens XIX.
2) Comment, in Maltli. i. 18. Nota hie in B. Virgine el Joseph summum angelica) caslitatis el virginitatis gra-
- 258 -
Kortom, men heeft alles van Joseph's kuisehheid gezegd, wanneer men den zin dier woorden van den H. Bernardus heeft begrepen: «Joseph was niet minder de getuige dan de bewaarder van Maria's maagdelijkheid.» 1) En die andere woorden van den H. Kerkvader Gregorius: «Joseph, Maria's bruidegom, heeft haar ter zijde gestaan als bewaarder harer allervolmaakste maagdelijkheid.» 2)
Onwillekeurig denken wij hier aan Joseph den kuischen zoon van Jakob. Hij toch was eene afbeelding {type.) van onzen heiligen Joseph. Zoo noemt hem, met andere geleerde Schrijvers, de H. Bernardinus van Siëna, wanneer hy zegt: «Terecht dus wordt hij (Joseph, Jesus' pleegvader) afgebeeld door genen aartsvader Joseph (Jakobs zoon.)» 3) Zoo nog
dum. Aliae enim virgincs fngiunl viros et virginitalem in claustris et rcetibiis virginum conservant. At B. Virgo in ipso conjngio assiiiue versans cum viro virginitateni illi-batam servavit, quod tantumdein est ac inter epnlas esu-rire; inter vestes algere; inter honores se humiliare, imo in igne versari et non ardere. Nam, ut ait S. Bernardus Sermone 65 iu Cantic.: „Cnm fcemina semper esse et non cognoscere foeminam, nonne plus est quam mortuiim sus-citare ?quot;
1) Tom. 183. Col. 99. Joseph non minus testis quam custos virginitatis.
2) Torn. 76. Col. 1201. Lib. II. Ilomil. in Evang. Homil. XXVI. Sponsus matris fuerat custos integerriniie virginitatis.
3) Art. II. Cap. III. Merite igitur flguratur per illuni patriarcham Joseph.
— 259 —
wordt hij genoemd in het pauselijk dekreet van 8 December 1870, waarbij de H. Joseph verheven wordt tot Patroonheilige der ge-heele catholieke kerk. 1) En inderdaad, zegt de H. Bernardus, er bestaat tusschen beide die merkwaardige mannen, die overigens denzelfden naam droegen, eene schier in alle punten zich gelijkende overeenkomst: «Herinner u,» zoo spreekt de zalvingvolle Leeraar, «herinner u aan dien grooten aartsvader die weleer in Egypte, verkocht als slaaf werd aangebracht, en weet, dat hij niet alleen denzelfden naam heeft mogen voeren als de voedstervader des Heeren, maar ook hem gelijk heeft mogen zijn in kuischheid, in onschuld en genadegaven. Gindsche Joseph, na uit broederlijken nijd verkocht en naar Egypte te zijn vervoerd, heeft Christus, die ook verkocht werd, voorafgebeeld. Deze Joseph, voor den nijd van Herodes vluchtende, heeft Christus
1) liet is mijn plan niet le beslissen of liet woord type hier in den algemeenen zin van gelijkenis gebezigd wordt of wel in den beperkten zin, zóödat het aanduidt dat God Joscpli den onderkoning van Egypte zon opgewekt hebben om door zijn leven dat van Jesus' voedstervader af te beelden. Dit laatste toch is twijfelachtig en het zekere boven het onzekere verkiezende, vergelijk ik met den H. Bernardus onzen Joseph met Egypte's onderkoning, zonder meer.
— 260 —
naar Egypte overgevoerd. Gene, zijn heer getrouw, weigerde eenige huwelijksgemeenschap met deszelfs huisvrouw te houden. Deze heeft zijne echtgenoote, de moeder zijns Heeren, die hij wist maagd te zijn, in de volstrektste onthouding getrouw bewaakt. Gindschen Joseph gaf God doorzicht in 't verklaren van droomgeheimen; aan dezen werd gegeven inedekundig en deelgenoot te worden van he-melsche verborgenheden. Gene heeft granen opgezameld, niet zoozeer voor zich dan wel voor het gansche volk; deze heeft het levend brood dat van den hemel daalde ter bewaring ontvangen zoowel voor zichzelven als voor de gansche wereld.» 1) — Mijn lezer begrypt, dat ik zijne aandacht bijzonder wensch te
1) Hom. II. Stip. Miss. Tom. 1S\ Cnl. 69. Simul el memento magni illius quondam patriarchs vemlili in /Egypto, et scito ipsius istum non solum vocabulum fuisse sortitum, sed et caslimoniam adeplum, innocentiam as-seqmitum et gratiam. Siquidem ille Josepli fraterna ex invidia venditus et duclus in yËgyptum, Christi vendilio-nem praefignrabal; iste Joseph llcrodianam invidiam fngiens, Christum in yEgyptum portavit. Ille domino suo fidem servans, dominie noluit conimiscen: isle dominam snain, Domini sui matrem, virginem agnoscens, et ipse conlinens fldeliter custodivit. Illi data est intelligentia in mysteriis somniorum: isti datum est conscium fieri atque participem ccelestium sacramentorum. Ille frumenta servavit non sibi sed omni populo: iste panem verum è co'lo servandum accepit tam sibi quam toti mundo.
— 261 —
vestigen, op hetgeen Bernardus hier zegt van de kuischheid der belde Joseph's. Joseph van Egypte mag trouwens ook als een waar toonbeeld van kuischheid optreden. Ziehier hoe de gunstig bekende Schrijver der Bijbelsche geschiedenis, de Eerw. Heer Muré, hierover uitweidt: «Joseph», zegt hij, «had tien jaren in Putiphar's dienst doorgebracht, toen een onrein vuur ontbrandde in de borst van de echtge-noote zijns meesters; zelfs waagde de bedorven vrouw schandelijke aanzoeken te doen bij den kuischen jongeling. — Met verontwaardiging wees hij die af; hij deed haar inzien, tot wat afschuwelijke ontrouw zij hein verleiden wilde jegens den meester, die hem zoo bij uitstek begunstigd had, en besloot met de heerlijke woorden welke in alle jeugdige harten niet onuitwischbare letters moesten geschreven staan; hoe kan ik zulk kwaad doen en zondigen tegen God? De slechte vrouw hield echter niet op, en eiken dag behaalde Joseph's deugd nieuwe zegepralen. Eens wilde de eerlooze verleidster geweld gebruiken; maar Joseph vluchtte ijlings weg van haar en liet zelfs zijnen mantel, dien zij had vastgegrepen, in hare handen. » 1) De H. Ambrosius, al die bijzonderheden overwegende, roept uit: «Hij was een groot man, die ofschoon als slaaf
1) Bijbclschc gescliiedenis 1* Deel, Hoofdst. XII.
— 262 -
verkocht, echter geen slaafschen inborst verried; die ofschoon met geile liefde bemind wordende, niet wederkeerig aldus bemind heeft; die, ofschoon aangezocht, niet wilde toestemmen; die, ofschoon aangegrepen, de vlucht nam; die, toen hij door de huisvrouw zijns meesters belaagd werd, zich wel deed vasthouden bij zijn kleed, maar niet kon worden aangegrepen in zijn gemoed; die zelfs op den duur geene woorden van verleiding wilde aan-hooren en het aanstekelijk achtte van nog langer daar te verwijlen; want hij vreesde, of wellicht door de handen eener overspelige de prikkel der wellust in zijne ziel mocht overgaan. » 1)
Voorwaar Joseph toont zich hier in al zijne grootheid! Hij is grooter, ontdaan van zijn bovenkleed, dat hij bij zijn wegvluchten in de handen zijner beschaamde verleidster achterlaat, dan omkleed met den vorstelijken mantel, als onderkoning van Egypte. Wat een heldenmoed trouwens onderstelt niet zulke daad
1quot;) De Joseph patriarcha. Tom 14. Col. 652. Magnus tarnen vir, qui venditus servile neseivit ingenium ; ada-matus non redamavit; rogatus non acquievit; comprelien-sus, aufugit. Qui cum ab uxore domini convenirctur, teneri veste potuit, animo capi non potuit, ac ne ipsa quidem verba diü passus, contagium judicavit si diutiüs moraretur; ne per manus adultera; iibidinis incentiva Iransirenl.
— 263 —
bij een jongeling van nauvvlijks acht en twintig jaren!
En desniettegenstaande zeg ik: hoezeer men hem moge roemen, den jongeling, die, om zijne deugd te redden, de ontuchtige handen eener snoode meesteres ontvlucht, — bewonde-ringswaardiger nog is het gedrag van Joseph, den aartsvader des Nieuwen Verbondsl Men oordeelel... Hij leeft als gehuwd man met eene maagd, die alierbeminnelijkst is, die hij voortdurend onder een en- hetzelfde dak ter zijde staat, die hij op hare reizen vergezelt, met wie hij zonder getuige spreekt, die niet zijne meesteres, maar zijne waarachtige echtgenoote is — en zoo leeft hij gedurende dertig jaren met haar! om liet met een woord saam te vatten, gelyk een engel met een engel leven zou....
Wie overigens beseft niet, dat Joseph's kuischheid, om te verdienen dat hij leefde met Jesus-Christus, «de blanke weerkaatsing van het eeuwig licht;» 1) om aldus met Maria, de kuischte aller maagden, dertig jaren lang te mogen verkeeren, vlekkeloozer moest wezen dan de stralen der zon; reiner en blanker dan de sneeuw; schitterender dan kristal? « Denk u,» zegt zeer juist de H. Bernardinus van Siëna, « welke heilige zedigheid en hoe groot eene kuischheid in de ziel, in het lichaam, in
1) Sap. VII. 2G.
— 264 —
de genegenheid, in het gevoel Joseph altoos heeft noodig gehad, terwijl hij voortdurend, in de onmiddelijkste en geheimste nabijheid met Jesus leefde en sprak, hetzij deze waakte of sliep, of aan deszelfs zijde at, en in de nabijheid van Jesus' moeder, met wie hij in hetzelfde nederig woningske of vertrek omging, die met hem denzelfden weg ging op reis en met hem ter bedevaart optrok. » 1)
Joseph van Egypte moge dan geroemd worden om zijne teedere liefde voor de kuischheid, zooveel men wil; bij de kuischheid van Maria's maagdelijken bruidegom moet zij verre achter staan, bij hem, voor wien datzelfde, wat voor ieder ander eene naaste gelegenheid, eene oorzaak tot val is, als middel heeft gediend om altoos kuischer en kuischer te worden.
Als slot eindelijk op al het voorgaande en ook om alle mogelijke vooroordeelen, die mijnen lezer soms mochten achterblijven, weg te nemen, zij het ons vergund de volgende vrome bemerkingen des Hz. Canisius hier neêr te schrijven : « Hoe het verklaren,» vraagt hij « dat
1) Art. II. Cap. II. Cogita quanta revercntia ct quanta puritas mentis et carnis et aflectus et sensus crat semper necessaria ipsi Joseph in assiduo atque immediatissimo atque secretissimo convictu, e! colloquio Jesu vigilanlis, dormientis, comedrntis prope ipsum, et malrc in eodem parvo tuguriolo, sive cella, aut in eadcni via simül Ui-nerantis et peregrinantis cum illo.
Maria, eene godgewijde Maagd, met Joseph een persoon van verschillend geslacht, zóó gemeenzaam leeft, dat zij, wel verre van zijn gezicht en huiselyken omgang te mijden, integendeel hem als gezel, ja aanhoudend als haar tafelgenoot bij zich wil houden? Hij is het nog, die haar naar Egypte voert en wederom terugvoert uit Egypte. Hij is het, die met haar alléén die zoo verre en geheime reis heeft afgelegd (om met Bernardus te spreken). Hoe zulks verklaren, vraag ik? Behoort men bij 't verhalen van dit feit er geene waarschuwing of terechtwijzing bij te voegen, uit vrees of soms hetzelve als een voorbeeld ter navolging worde opgenomen; uit vrees of soms anders zij, die de kuischheid beminnen, gaan meenen dat ook hun geoorloofd is, wat wij aannemen dat aan Maria en Joseph geoorloofd was? ó Zeker, niet slechts mocht het plaats hebben, maar het betaamde zelfs dat zulk eene maagd met zulk een man op huiselijken voet en vertrouwelijk leefde, om aldus den wil Gods te bevredigen, zonder vrees voor gevaar van zonde, in een zoo zuiveren staat als hij beleefde. Ook lijdt het geen den minsten twijfel, of de zoo gansch zuivere en oprechte liefde zijns harten heeft door de wederzijdsche goede diensten, die zij elkander in hun gemeenschappelijk leven bewezen, met den dag al meer en meer toegenomen; en heeft veel bijgedragen tot de meer behoorlijke opvoeding van het
17
— 266 —
kind Jesus. En wat zouden zij vreezen; aan welk gevaar zouden zij bloot gesteld zijn geweest, zij, die door zulke hechte en stevige hulpmiddelen der goddelijke genade onderschraagd werden, dat hunne wederzijdsche heilige en goddelijke liefde in geenen deele den invloed onderging der begeerlijkheid? Wat Joseph in 't bijzonder aangaat, Gerson schrijft van hem, dat in dezen zoo kuischen als rechtvaardigen man de prikkel der erfzonde zoo niet weggenomen, althans zeker machteloos is geweest. « Daarenboven,» zegt hij, « zijn er sommigen, die beweren dat hij in den schoot zijner moeder geheiligd werd.» 1)
1) Quid vero est hoc, obsecro, quod Maria eum Joseph, Virgo sacra eum diverse sexu, tam vivit familiariter, ut a quotidiano viri eonspectu domesticoque eonvictu se minimè abstineat, sed illum et comitetur et socium in couvivio continuum habeat? Is ducit illam in jEgyptum et ab jEgypto reducit, solusque cum sola tam longinquam tam secretam conficit viam, ut Bernard! verbis utamur. Quid est hoc, inquam? an vel admonitione vel purgatione quadam non indiget, ne res in exempluin fortasse trahatur, et castitalem amantes sibi quoque licere puteijt, quod tunc Maria; et Josepho licuisse fatemur? Certè non licebat modo, sed decebat etiam, ut talis virgo cum tali viro conjunctiin familiariterque viveret , ac divinae voluntati satisfaceret, nullumque periculum in suo puro ccelibatu vereretur. Nee dubium sanè, quin eastissimus et sinceris-simus amor ex mutuis illis vit» communis officiis atque obsequiis magis magisque fuerit in dies conürmatus, et ad commodiorem Christi pueii educationem magnum usum
— 267 —
Na alles wat we over de kuischheid van den H. Joseph hebben aangemerkt, zal het den lezer nog aannemelijker voorkomen, hetgeen we in ons 1quot;° deel IV'1quot; hoofdstuk reeds hebben aangegeven. Het is om dien verheven graad van kuischheid, zeiden we dil^r, dat deH. Joseph steeds als een bijzonder patroon dier heilige deugd werd aangeroepen. Duizenden hebben het krachtdadige van zijnen bijstand mogen ondervinden; en ik kan mijnen lezer niet genoeg aanbevelen om dikwijls, en vooral in de oogenblikken van groot gevaar, tot den kuischen bruidegom van Maria te vluchten, en zynen machtigen naam niet te scheiden van de zoete namen van Jesus en Maria.
B. Joseph's kederigheid.
De H. Bernardinus van Siëna noemt Joseph « een man van allerdiepste nederigheid. » 1)
ac fructum contulerit. Quid autem illi metuerent; cujus incontinentis pcriculo subjacerent, tam firmis et solidis divina; grati® subsidiis communiti, ut lex carnis et ef-fraenis concupiscentia sanctum et divinum in illis amorem nulla ex parte imminueret atque labefactaret? De Joseph sané scribit Gerson, in hoe justo et sequè casto viro peccati originalis fomitein vel extinclum vel depressum fnisse, sed et prorsüs dccuisse, ne pr»stans Virginis forma et cohabitatio familiaris ipsum ad libidinem sollicitaret ac aliqua ex parte commoveret, quem prEeterea nonnulli in matris utero sanctincatum appellant.
1) Art. II. Cap. 1. Profundissimum in humilitate.
— 268 —
Wij gaan onderzoeken of onze Heilige ook dien lof verdient.
De christelijke nederigheid bestaat, volgens Benedictus XIV, daarin, dat de mensch de hoovaardij vlucht, dat is gezegd overdrevene pralerij en alle eerbewijzingen, die hem niet toekomen. Aldus beschouwd, is zij krachtens Gods gebod voor iederen christen verplichtend. Maar behalve deze, die meer algemeen is, onderscheidt hij nog eene nederigheid, eigen aan de meer vohnaakte personen. Deze laatste doet den mensch niet alleen de eerbewijzingen afslaan die hem niet toekomen, maar ook die, waarop hij aanspraak heeft. Zij doet hem zich zeiven aanzien als aller eer onwaardig , in aanmerking genomen zijne onvolmaaktheid, zijne overhelling tot zonde, en zijn gebrek aan deugd om te volharden zonder zonden. Heldhaftig, zegt hij verder, moet men die deugd noemen, wanneer iemand dezelve beoefent niet slechts om een bovennatuurlijk doel, maar ook bereidvaardig, met genoegen, met vlugheid, en zelfs in moeilijke gevallen. 1)
1) Lib. III. Cap. 24. N0 49. Humilitas Christiana rursus duplex est, qusedam communis, et cuilibet christiano sub praecepto necessaria, et ea est, qua homo superbiam fu-git, id est excellentiam honorosque sibi indebitos renuit; qusedam peiTectorum, qua homo non modo indebitos, ,«ed etiam debitos honoies rejicit, seque omni honore indignum reputat, spectata sua imperfectione, propensione ad pec-i.andum et defeciu virtutis ad pcrseverandum sine peccatis.
— 269 —
Het is van deze deugd, dat. de kardinaal Bona zegt: « Zy is de deugd der groote zielen, dewyl zij de deugd der volmaakten is, en het gemoed doet oprijzen tot meer verhevene dingen. Zij onderneemt zaken van gewicht zonder schijn van vrees; netelige zaken zonder vrees voor moeilijkheden. » 1)
De grootheid nu van Joseph's ziel is den lezer uit alles, wat wij tot dusverre over zijne deugden in 't hijzonder besproken hehhen zeer zeker overtuigend gebleken. En wat de volmaaktheid zijner deugd betreft, het geheele pto Hoofdst. van dit IIde Deel is er een doorloopend betoog van. Wij zouden dus reeds hiermede kunnen volstaan om te besluiten met den H. Bernardinus, dat Joseph inderdaad een man van allerdiepste nederigheid moet geweest zijn. Doch laten wij tot nadere bevestiging dier waarheid, de geleerden en heiligen daaromtrent verder ondervragen. Laten wy vooreerst het woord aan Joseph's weisprekenden lofredenaar den H. Franciscus van Sales. Hij zal ons de verregaande ootmoedigheid van dien doorluchtigen Patriarch des Nieuwen Verbonds in al hare volmaaktheid doen uitkomen. Ziehier zijne woorden: « De palmboom laat zijne
1) Manudnct. ad coel. Cap. 3t; Virtus magnorum est, quoiiiam est virtus perfectonim, animumque erigit ad altiora. Illustria aggreditur sine timoris periculo, ardua sine metu difficultatis.
bloemen niet zien tot dat de hevige hitte der zon er in slaagt deszelfs scheden, kokers of beurzen te doen splijten; het is in deze scheden dat zijne bloemen verborgen liggen. Is eenmaal dan de groote hitte daar, zoo laat hij zijne bloemen uit. Eveneens handelt de rechtvaardige ziel. Zij houdt hare bloemen, dat is gezegd, hare deugden tot het uur des doods onder den sluier der allerheiligste nederigheid verborgen. Dan laat onze lieve Heer ze uitspruiten en naar buiten uitslaan, te meer daar de vruchten onverwijld moeten zichtbaar worden. ó Hoe getrouw was in dit punt, de groofe Heilige, van wien wij hier spreken! woorden ontbreken om het genoegzaam te doen uitkomen. Men bedenke wie hij was, en toch desniettegenstaande, in welken staat van armoede en vergetelheid leefde Iiij niet tot aan zijn dood? 't Was onder het dekkleed dier armoede en vergetelheid dat hij zijne groote deugden en waardigheden wist te verbergen. En welke waardigheden, mijn God! Was hij niet de opvoedingsvoogd onzes Heeren? En niet alleen dat, maar ook zijn naamvader; maar ook de bruidegom zijner allerheiligste Moeder! 6 Waarlijk! ik twijfel geenzins, of de engelen, verrukt van verwondering, kwamen vaak troeps-gewijze hem gade slaan en zijnen ootmoed bewonderen, wanneer hij in zijne arme werkplaats dat dierbaar kind op zijne armen droeg, in dien winkel, waar hij zijn ambacht uitoe-
— 271 -
fende, om den zoon en de moeder, die hem toevertrouwd waren te voeden. Het lijdt geen twijfel, of de H. Joseph was dapperder dan David, en wyzer dan Salomon. En toch, wanneer wij hem dfiiïr bezig zien met zijn tini-mermanswerk, wie had ooit zoo iets kunnen vermoeden, zonder licht van boven te ontvangen? Zoo wist hij al de uitstekende gaven, waarmede God hem verrijkt had te verheelen! Welke wijsheid moest hij niet hebben, daar immers God hem zijn glorierijken Zoon te bewaren gaf en hij verkozen was tot zijn pleegvader? Wie weet niet hoe de vorsten dei-wereld bezorgd zijn, als zijnde eene zaak van het hoogst belang, om aan hunne kinderen den bekwaamst mogelijken leervoogd te verschaffen; wat dan denken van God, die het in zijne macht had, om voor zijn Zoon den bekwaamsten en vohnaaktsten onder alle men-schen tot geleider te kiezen, zoo als trouwens paste voor de waardigheid en de hooge voortreffelijkheid van zijn glorievollen Zoon, den algemeenen vorst des hemels en der aarde, die er de zorgen van ondervinden moest ? Is het te gelooven, dat terwijl God die keuze doen kon, hij ze niet gedaan zou hebben? Het staat derhalve vast, dat de II. Joseph begiftigd is geworden met alle genaden en gaven, welke de bediening, die God hem wilde opdragen, de tijdelijke en huiselijke opleiding van onzen Verlosser, van noode had. Hij had
— 272 —
hieraan eveneens behoefte, daar hij ook zorg
te dragen had voor zyn huisgezin.....Gij
begrijpt dus, (zoo gaat de heilige Schrijver voort) hoe verheven Joseph's waardigheid is geweest, en hoezeer hij vol was van alle soort, deugden. En niettemin ziet gij hem altoos even onaanzienlijk en ongeacht daar heen leven, dieper vernederd dan iemand kan zeggen of denken. Een enkel voorbeeld is voldoende om er zich een juist begrip van te vormen. Hij gaat naar zijn land en zijne stad Bethlehem heen , en zie ! hij is de eenige die van de menschen wordt afgewezen (men kent althans geene anderej. Daardoor zag hij zich genoodzaakt de stad uit te trekken en zijne kuische bruid in eenen stal te voeren tusschen de ossen en de ezels, ó Voorwaar zijne vernedering heeft hier het uiterste punt bereikt!» 1)
Men zou deze bemerking des Schrijvers nog meer kunnen verduidelijken met er bij te voegen : En Joseph deed niets om zichzelven of zijne dierbare bruid aan die versmading te onttrekken. Hij rept geen woord van zijne koninklijke afkomst, van den adeldom zijns geslachts. Te nauwernood misschien heeft hij de inv/oon-ders van Bethlehem er opmerkzaam op gemaakt , in welke zorgvolle omstandigheden Maria verkeerde. Wat er van zij, reeds waren alle verblijfplaatsen in de openbare herbergen
1) Entrelien XIX.
door anderen ingenomen, en niemand was edelmoedig genoeg om voor den armen timmerman en zijne behoeftige gade een plaatsje ter overnachting in te ruimen. Ja, waarlijk hier in het geboortestadje van den nederigen David toont de H. Joseph zich een waar-digen afstammeling van David 1 Deze was op Gods bevel door den profeet Samuël reeds tot koning gezalfd; het oogenblik echter was nog niet daar, om opentlijk den troon van Israël te bestijgen. Hij bleef dus voortgaan de kudden zijns vaders te hoeden. Zond hem zijn vader later naar Saüls leger om te vernemen, hoe het met zijne broeders ging en hun voedsel te dragen, de nederige David gehoorzaamde zonder aarzelen. 1) Heerlijk voorbeeld van ware nederigheid! Maar mag men niet gerust onderstellen dat Joseph, aan wien dit feit voorzeker niet onbekend was, dat Joseph, ziende hoe hij in David's stad door de menschen werd behandeld, zich dat groote voorbeeld zijns voorvaders voor den geest bracht? Hij dan ook, maar veel hooger nog in waardigheid dan David, hij zwijgt er van en gaat zwijgend naar den ellendigen beestenstal, die hem door den eersten den beste dien hij ontmoet als eenig noodmiddel wordt aangewezen. —
Terwijl wij van David, Joseph's koninklijken stamvader hebben begonnen te gewagen,
1) I. Reg. XVII.
- 274 —
laten wij er nog een oogenblik bij stil staan. De H. Schriftuur verhaalt ons nog van hem de volgende zonderlinge, maar hoogst stichtende daadzaak. Hij was nu koning geworden over de twaalf stammen van Israël. Bij gelegenheid dan dat de ark des verbonds met groote plechtigheid uit het huis van den braven Israëliet Obededom naar de daarvoor ingerichte burcht Sion vervoerd werd, liet zich de heilige koning meêsleepen door zijn gevoel van teedere godsvrucht en blijdschap en begon, zonder aanzien zijner koninklijke waardigheid, vóór den Heer te dansen en te spelen. Hij volgde hierin de destijds bij het joodsche volk bestaande gewoonte. Zijne echtgenoote Michol, van verre dit ziende, schaamde zich over deze handelwijze van haar man, en deed hem des-aangaande scherpe verwijtingen. Maar de oprecht nederige koning antwoorde aan Saüls dochter: «Zoo waar de Heer leeft, zal ik vreugde toonen vóór den Heer, die mij verkozen heeft boven uwen vader en boven zyn gansche huis, gebiedende dat ik opperhoofd zijn zou over het volk des Heeren, over Israël , en ik wil zingen en mij nog dieper vóór Hem vernederen en gering zijn in mijne oogen. » 1) Gelooft gij niet met my, waarde lezer, dat deze treffende woorden van den ootmoedigen David ontelbare malen voor Jo-
1) II. Reg. VI. 21. 22.
- 275 —
seph's geest zullen gezweefd hebben, als hij zijne blikken sloeg op het goddelijk pleegkind Jesus, dat hem zijn vader noemde en hem als vader in alles eerbiedigde en gehoorzaam onderdanig was? Dan, ó voorzeker en telkenmale, riep ook Joseph met vervoering zijns harten uit: Vïlior flam plus quam factus sum: Ik wil mij nog dieper vernederen dan ik reeds gedaan heb! Hoe nietig voelde hij zich, als hij overwoog, dat hij de bevoorrechte man was, verheven boven alle aartsvaderen en profeten: «de sleutel des ouden Verbonds, — gelijk Bernardinus van Siëna spreekt, — waarin de waardigheid der aartsvaders en profeten hare beloofde vrucht erlangt » 1); verheven ook boven alle vorsten en koningen, als zijnde hij door God zeiven met de olie der genade gezalfd tot hoofd van den menschge-worden Zone Gods, den Koning aller koningen; verheven boven hen allen, daar het hem vergund was Dengene te zien en te hooren, dien zij allen zoo vurig maar te vergeefs verlangd hadden te mogen hooren en zien — wat zeg ik: Dien hij mocht zien en hooren? Dien hij zelfs op zijn arm mocht dragen, zoenen, kleeden en bewaken; met wien hij in één woord als vader met zijn kind mocht omgaan.
1) Art. II. Cap. 3. Ipse est clavis veteris Testamenti, in qua patriarchalis et prophetalis dignitas promissum consequitur fiuctum.
— 276 —
Doch geven wij nogmaals het woord aan den H. Franciscus van Sales: «Maar welke grootere nederigheid kan er worden uitgedacht, «vraagt hij,» dan die des H. Joseph's! Hij heeft voorwaar een groot aandeel in den goddelijken schat, dien hij bij zich bewaarde, ik bedoel Onzen Lieven Heer, onzen Meester. En intusschen, hij verbergt zich zoozeer in zijne nederigheid, dat hy er volstrekt geen het minste deel aan schijnt te hebben. Waiir is het toch, dat Jesus na Maria aan niemand ter wereld meer eigenlyk toebehoort dan aan hem. Wie durft het in twijfel trekken? Was Hij immers niet van zijne familie? Was Hij niet de zoon zijner bruid, die hem als eigendom toebehoorde? Ik ben gewoon te zeggen, (zoo vervolgt de heilige, in zyn eigenaardigen schryftrant) dat indien eene duif eene dadel-noot in haren bek droeg en zij die dadelnoot in een tuin liet neêrvallen, zou men dan niet zeggen, dat de palmboom die er uit groeit aan den eigenaar van den tuin behoort? Welnu dan, de H. Geest heeft als een goddelyke doffer deze goddelijke dadelnoot (Jesus-Christus) in den gesloten tuin der allerheiligste Maagd laten neêrvallen, (ik noem Maria een gesloten hof, gesloten en rondom omgeven met de hagen van de gelofte der maagdelijke kuischheid en volstrekt onbevlekte reinheid). Die tuin (Maria's lichaam) behoorde in eigendom toe aan den glorierijken heiligen Joseph, evenals
— 277 —
iedere vrouw of bruid aan haar bruidegom. Wie zou dan na dit alles nog in twijfel trekken, of deze goddelyke palmboom met zijne vruchten, die voedsel geven ter onsterfelijkheid, in alle deelen aan den grooten heiligen Joseph toebehoort? Merk evenwel aan, dat deze, wel verre van zich hierom meer te verheffen, of trotsch te worden, er integendeel altoos nederiger door werd. o God, hoe stichtend was het te zien, met welk een eerbied en ontzag hij omging zoowel met de moeder als met den ZoonI Is het, dat hij de moeder wilde verlaten toen hij hare groote waardigheid nog niet kende, wat eene verbazende hoogachting en diepe zelfvernietiging greep hem niet aan, toen hij later zich zoozeer vereerd zag, dat Onze Lieve lieer en Onze Lieve Vrouw zich geheel aan zijnen wil onderwierpen en niets deden dan op zijn bevel! Dit is iets, wat men niet begrijpen kan.» 1)
En nu moge de lezer zelf oordeelen of een gedrag zoo als dat van Joseph te midden van zulk een samenloop van beproevingen en ontberingen ter eener zijde; van zoovele voorrechten en waardigheden ter anderer zyde, niet noodzakelijk doet onderstellen, dat onze Heilige de deugd van nederigheid bepaaldelyk in heldhaftige volmaaktheid bezeten en beoefend heeft ?
IJ Eutretien XIX.
— 278 -
En hiermede sluiten wij ons tweede deel over Joseph's deugden. Moge de lezing er van de godsvrucht, de achting en het vertrouwen van mijn lezer jegens dien bij uitstek rechtvaardigen Man hebben doen toenemen! Ik heb bij het schrijven van dit nederig werkje niets anders beoogd. Ik beschouw dan mijne wen-schen vervuld. Aan God de eere!
VOOH
lEDEREN DAG DER MAAND.
Op U, o H. Joseph, kunnen wij de woorden van den H. Paulus toepassen : « Zooveel beter geworden dan de engelen, als hij een uitstekender naam beërfd heeft dan zij » 1).
Inderdaad door uwen naam heeft God u vereerd boven alle patriarchen, profeten, apostelen en opperpriesters. Zij immers worden slechts zijne dienaren, gij alleen wordt zijn Vader genoemd.
SCHIETGEBED.
H. Joseph, als gij mij bijstaat, zal ik niet verloren gaan.
Hierop zegt men het volgende gebed, dagelijks te bidden.
Mijn H. Patriarch, gij die thans in 's hemels vreugde zetelt op een verheven troon, in de na-
1) Hebr. I. i.
— 280 —
bijheid van uwen geliefden Jesus, die u op aarde onderdanig was, heb medelijden met mij!
Ik leef hier omringd van zoovele vijanden, van den duivel en mijne booze hartstochten, welke mij onophoudelijk bestrijden, om mij Gods genade te doen verliezen.
Om het geluk, dat u op aarde te beurt viel, van voortdurend het gezelschap van Jesus en Maria te genieten, verkrijg mij de genade, om gedurende de dagen, die mij nog overig blijven, altijd met God vereenigd te leven, door weerstand te bieden aan alle aanvallen der hel, en daarna te sterven in de liefde van Jesus en Maria, opdat ik mij eenmaal met u in hun gezelschap moge verheugen in het rijk der gelukzaligen. Amen.
De H. Joseph is aangesteld tot hoofd van het heilig huisgezin, dat wel is waar klein in getal, doch bijzonder groot was om de verhevenheid der twee personen, die het samenstelden, te weten: de Moeder van God en de eenige, menschgewor-dene Zoon van God. God heeft hem dan gesteld tot meester van zijn huis 1). In dat huis gebiedt Joseph en gehoorzaamt de Zoon van God; en Hij icas hun onderdanig 2).
1) Ps. CIV. 21.
2) Luc. II. 51.
— 281 —
SCHIETGEBED.
Ö H. Joseph , bid Jesus voor mij.
Gebed, (bladz. 279).
Hoog moeten wij den H. Joseph eeren, wijl de Zoon van God zelf, volgens Origines, hem heeft willen eeren als zijn' Vader 1).
Ook het Evangelie geeft hem dien titel: « zijn Vader en zijne Moeder waren verwonderd over hetgeen aangaande Hem gezegd werd » 2) en de Moeder Gods noemde hem niet anders: « Uw Vader en ik zochten ü met droefheid » 3).
SCHIETGEBED.
H. Joseph, wil ook mijn Vader zijn.
Gebed, (bladz. 279).
De H. Bernardus zegt van den H. Joseph : k) « Die getrouwe dienstknecht is door den Heer uitgekozen, niet alleen om de troost zijner moeder
1) Josephum parentis honore coluit Christus (in Luc. Hora. 17.)
2) Luc. II. 33.
3) Luc. II. 48.
4) Fidelis servus et prudens quera constituit Dominus su® raatris solatium, sua: carnis nutritium, solum denique in terris magni consilii coadjutorem fidclissimum (Homil. II. Super Missus).
18
— 282 —
te wezen » (te midden der vele wederwaardigheden , die zij op aarde zou moeten verduren) « of om zijn voedstervader te zijn, maar ook nog om op de allergetrouwste wijze mede te werken tot het groote plan der drie goddelijke Personen » (het verlossingswerk van het menschdom). Vragen wij hem dan de verlossing uit den staat der zonde.
SCHIETGEBED.
H. Joseph, verkrijg mij een waar berouw over mijne zonden.
Gebed, (bladz. 279).
De wereld stond verbaasd, toen Jozuë aan de zon gebood stil te staan, om hem den tijd te laten zijne vijanden geheel te verslaan en de zon gehoorzaamde.
Maar gehoorzaamde de zon aan Jozuë: wal zeggen van u, o Joseph, die dertig jaren lang gehoorzaamd wordt door Jesus Christus, den Zoon van Ciodl
SCHIETGEBED.
H. Joseph, verkrijg mij de genade, stipt aan (lods geboden te gehoorzamen.
Gebed, (bladz. 279).
Volgens den H, Thomas schenkt God aan iemand, dien Hij tot cene bediening bestemt, al de genaden,
— 283 —
welke noodig zijn om die bediening waardig te vervullen 1). Wyl dus God u, H. Joseph, bestemde om voedstervader van het menschgeworden Woord te wezen, schonk Hij u al de gaven van wijsheid en heiligheid, welke voor die bediening noodig waren. De Heer heeft u dus verrijkt met al de genaden en voorrechten, die aan al de andere heiligen verleend zijn.
SGHIETGEBED.
O groote Heilige, ik stel mij onder uwe bescherming.
Gebed, (bladz. 279).
Joseph nu, haarman, daar hij een rechtvaardige was 2). Zoo lezen wij bij den Evangelist Mattheüs. Joseph wordt dus in het Evangelie een rechtvaardig man genoemd. De naam van rechtvaardige beteekent hier, volgens den H. Joannes Chrysostomus, «begiftigd met alle deugden. » 3)
Indien zij het meest bij God vermogen, die het heiligste zijn, wat mag ik dan niet van uwe voorspraak verhopen, van u, van wien God zelf getuigt, dat gij rechtvaardig zijt!
1) Illos quos Deus ad aliquid eligit, ita disponit, ut ad id inveniantur idonei (p. 3. q. 27. a. 3).
2) Matth. I. 19.
3) Justum hic onini virtute pracditum dicit (Ho.n. IV. in Malth.).
- 284 —
SCHIETGEBED.
H. Joseph, schenk mij een groot vertrouwen op uwe machtige voorspraak.
Gebed, (bladz. 27ft).
Als de H. Bernardus u bij Joseph den onderkoning van Egypte vergelijkt, zegt hij, dat deze de granen bewaarde niet voor zich zei ven, maar voor geheel het volk, en dat ook gij het levend Brood, dat uit den hemel gedaald is, bewaardet voor u en voor geheel de wereld 1). Gij hebt het dan ook voor mij bewaard, heilige Joseph ; duizendmaal dank ik er u voor, en al de dagen mijns levens wil ik u zeggen:
SCHIETGEBED.
Verwerf mij de genade, mijnen Jesus altijd in mijn hart te bewaren.
Gebed, (bladz. 279).
IX.
H. Joseph, gij weendet gedurende drie dagen, toen het goddelijk kind Jesus in Jeruzalem was achtergebleven en gij u daardoor van het voorwerp uwer liefde verwijdert zaagt. Wat u het
1) Ille friimcnta servavit non sibi sed omni populo: isle panem vivum e ccclo servandum accepit, lam silii quam toti nuindo (Hom. II. Super Missus}.
— 285 —
meest bedroefde, was, volgens de meening van Lanspergius, wijl gij geloofdet, dat Jesus u niet meer waardig achtte, om zulk eenen schat te bewaren 1).
Gij waart eventwel onschuldig, H. Joseph , doch ik ben een zondaar en heb door mijne schuld mijnen God zoo dikwijls verloren.
SCHIETGEBED.
H. Joseph, schenk mij tranen van een waar berouw.
Heilig waart gij reeds vóór uw huwelgk, mijii welbeminde voorspreker; maar uwe heiligheid groeide nog onophoudelijk aan door uwen omgang met Maria. Haar voorbeeld alleen was voldoende om u te heiligen. Indien Maria nu waarlijk de uitdeelster is van al de genaden, die door God aan de mcnschen geschonken worden, hoe overvloedig, zegt de H. liernardinus van Siëna 2), zal zij dan u, haren bruidegom, niet verrijkt hebben, u, dien zij allervurigst beminde. gelijk zü door u allerteederst bemind werd.
1) Tristabatur ex humilitate, quia arbitrabalur se in-dignum, cui tam pretiosus commissus esset thesaurus (Dom. II. p. Nativ. Exeg.).
2) üe exalt. B. M. V. in glor. art. 2. cap, 3.
— 286 —
SCHIETGEBED.
H. Joseph, verkrijg mij eene vurige liefde tot Maria.
Gebed, (bladz. 279).
XI.
Gevoelden de twee leerlingen, die naar Em-maus gingen, hunne harten ontvlamd van goddelijke liefde, hoewel zij den Zaligmaker slechts eenige oogenblikken vergezelden en Hem slechts eene korte poos hoorden spreken, zoodat zij zeiden: was niet ons hart brandende in ons, terwijl hij sprak op den weg ? 1) dan kunnen wij ons onmogelijk een denkbeeld vormen van den liefdebrand, die uw zuiver hart verteerde, o Joseph, terwijl gij het geluk hadt gedurende vele jaren met Jesus Christus om te gaan en van Hem woorden des eeuwigen levens te hoeren.
SCHIETGEBED.
H. Joseph, laat een vonkje uwer liefde in mijn hart afdalen.
Gebed, (bladz. 279).
De apostel verzekert ons, dat de Heer in het andere leven een ieder volgens zijne verdiensten
1) Luc. XXIV. 32.
- 287 —
beloonen zal 1). O mijn heilige beschermer, hoe hoog zetelt gij dan niet in de glorie, gij die Jesus, tijdens zijn leven hier op aarde met zoo veel zorg gediend en zoo vurig bemind hebt! want gij gaaft niet alleen cene teug waters aan ecnou arme in Jesus' naam, maar gij kleeddet en voed-det den goddelijken Zaligmaker in persoon , gij reddet Hem van den dood gedurende de vervolging van Herodes.
SCHIETGEBED.
Mijn God, ik dank U voor de glorie, waarmede gij den H. Joseph kroondet.
Gebed, (bladz, 279).
Wanneer de H. Bernardinus van Siëna de macht van den H. Joseph bewijzen wil, drukt hij zich op de volgende wijze uit:
« Het valt niet te betwijfelen , of Christus heeft de vertrouwelijkheid en den eerbied , welke Hij hem, als zoon ten overstaan van zijn vader, tijdens zijn sterflijk leven bewees, in den hemel niet alleen niet miskend, maar veeleer nog volmaakter beoefend. » 2)
1) Rom. II. 6.
2) Dubitandum non est, quod Christus familiaritatem et reverentiam, quain sibi exhibuit, dum ageret in humanis, tamquam filius patri suo, in coelis utiqiie non negavit, lt;|nin potins complcvit (Sermo dc S. Josepho art. 111).
— 288 -
Men lette wel op de woorden: de vertrouwelijkheid en den eerbied, bemerkt de H. Alphonsus; want zij beteekenen, dat die Opperheer, die zich verwaardigd heeft, den H. Joseph hier beneden als zijnen vader te eeren , hem in den hemel zeker niets weigert.
SCHIETGEBED.
H. Joseph, vraag voor mij de genade der volharding.
Gebed, (bladz. 279).
Het is van u en van u alleen, allergelukkigste Heilige, dat de H. Kerk zegt: 1) « Gedurende uw leven, gelijk aan de heiligen des hemels, genoot gij het bijzijn van uwen God, gelukkiger dan zij, die eerst, na hunnen dood, hunnen God mochten aanschouwen. » Jesus Christus is thans nog onder ons tegenwoordig in het H. Sacrament des altaars. Ook ik, H. Joseph , kan Hem daar bezoeken , met Hem omgaan , en Hem in mijn hart ontvangen; en in het vervolg zal ik zulks dikwijls doen met een levendig geloof en eene vurige liefde.
SCUIETGEBED.
H. Joseph, verwerf mij vermeerdering van geloof.
Gebed, (bladz. 279).
1) Tu vivens, superis par, frueris Deo, mira sorte beatior (Officium in feslo S. Josephi).
XV.
« Het schijnt, » zoo schrijft de H. Teresia, 1) « dat de Heer den anderen heiligen slechts heeft vergund, ons in eene bijzondere behoefte bij te staan ; doch de ondervinding leert, dat de H. Joseph ons in al onze noodwendigheden te hulp komt. »
Hoe zou ik nog kunnen twijfelen, H. Joseph, of gij mij wilt verhooren, als ik u aanroep! Het is waar, ik verdien uwe goedheid niet; maar in het vervolg wil ik mij beteren, u en Jesus niet meer vergrammen en u dienen tot aan mijnen dood.
SCHIETGEBED.
Help mij, H. Joseph, in allen nood.
Gebed, (bladz, 279).
Verbeelden wij ons dat de Heer, de menschen te midden der ellenden van dit leven ziende lijden , hun toeroept, wat Pharaö gedurende den grooten hongersnood in Egypte tot zijn volk zeide: Gaat tot Joseph. Ite ad Joseph 2). Gij allen, die gunsten van mij verlangt, gaat tot Joseph ; hem heb ik aangesteld tot bestuurder van mijn huis.
1) Haar leven. 6° Hoofdst. 1) Genesis XLI. 55.
— 290 —
SCHIETGEBED.
H. Joseph, geef dal ik in de bekoringen uwen Lijstand inroepe.
Gebed, (bladz, 279).
De H. Alphonsus zeide eens tot zijne toehoorders : 1) « Laat ons den H. Joseph, de liefde tot Jesus Christus vragen ; want ik ben er van overtuigd , dat de voornaamste genade, welke do H. Joseph aan zijne getrouwe dienaren verleent, eene teedere liefde is tot het menschgeworden Woord. Dat voorrecht heeft God hem geschonken, om de buitengewone liefde, welke hij Jesus in deze wereld toedroeg. Hoe schoon legt de H. Kerk den H. Joseph de volgende woorden in den mond: komt tot mij en gij zult de fijne bloem der aarde eten » 2). Tot u, H. Joseph, wil ik mijne toevlucht nemen, ten einde de koningin der deugden, de liefde Gods, te verkrijgen.
SCHIETGEBED.
H. Joseph, maak, dat ik God bovenal en mijnen naaste gelijk mij zeiven beminne.
Gebed, (bladz. 279).
2) Preek van den II. Joseph.
1) Venite ad me et comedetis inedullam terra?; (Ol'lic. in festo).
- 291 -
Ons heil is in uwe handen; zie slechts op ons, en wij zullen blijmoedig den koning dienen 1). Zoo spreekt de H. Kerk u toe, mijn welbeminde Vader, H. Joseph. De lijden worden steeds slechter, de duivel loopt meer dan ooit als een brie-schende leeuw rond, zoekende wien hij verslinden kan; doch gij hebt onzen Jesus uit de handen zijner vervolgers gered, en kunt daarom ook ons redden uit Satans klauwen. Werp maar een gun-stigen blik op ons, H. Joseph, en vreugdevol zullen wij God, onzen Koning, dienen.
SCHIETGEBED.
Uwen naam zal ik prijzen, o H. Joseph, wijl gij mijn helper en beschermer geworden zijt.
Gebed, (bladz. 279),
Ik kan er niet aan twijfelen, of tot heil veler volken zijt gij verheven boven al de heiligen van het hemelsch hof, uwe zuivere Bruid alleen uitgezonderd. Want gij zegt mij: «Hij heeft mij verheven opdat ik vele volken gelukkig zou maken. » 2) Welnu ik zal voor eeuwig gelukkig
1) Salus nostra in manu lua est, respice nos tantnm ct laeti servicinus regi (Offic. in lesto Patroc.).
2) Offic. in festo Patroc.
— 292 —
zijn , indien ik Jesus en Maria bemin , en daarom bid ik u met den H. Bernardinus van Sienii 1); «wees onzer dan gedachtig, o H. Joseph, en help ons door de voorspraak uwer gebeden bij uwen aangenomen Zoon; geef dat ook zij ons gunstig blijve, de allerzaligste Maagd, uwe Bruid en de Moeder van Hem , die met den Vader en den H. Geest leeft en heerscht in de eindelooze eeuwen der eeuwen. Amen.»
SCHIETGEBED.
H. Joseph, bid Jesus en Maria voor mij.
Gebed, (bladz, 279).
H. Joseph, ik, ellendige zondaar, roep u toe: help mij; reeds te lang beleedigde ik mijnen God; maar nu ga ik mij beteren en Hem dienen. Vol vertrouwen roep ik u nogmaals toe: H. Joseph, help mij! En hoe zoudt gij mij kunnen verstoo-ten? Zegt de H. Kerk mij niet, dat ik mijne hoop op u stellen moet, en voor u mijn bedrukt hart uitstorten 2) ? Daarom smeek ik u:
1) De festo S. Jos. art. 3. Memento igitur nostri, Beate Joseph, et tua; orationia sufFragio apud tuum putativum Filium intareede; sed et Beatissimam Virginem, Sponsani luain, nobis propitiam redde, qua; mater est ejus, qui cum Patre et Spiritu sancto vivit et regnat per infinita saxula sseculoium. Amen.
2) Sperale in eo, omnis congregatio populi; efTundile coram illo corda vestra (Offic. in festo Patroc.).
— 293 -
SCHIETGEBED.
Respice de coelo et vide 1) sla van uit den hemel een medelijdend oog op mij en kom mij te hulp.
Gebed, (bladz. 279).
H. Joseph, gij waart voedstervader van Jesus. Daarom was de goddelijke Zaligmaker u onderdanig; waaruit volgt, gelijk do H. Alphonsus bemerkt 2), dat uw gebed in den hemel voor een gebod gehouden wordt; want als een vader zijn zoon bidt, zegt Gerson 3) dan heeft zijn gebed de kracht van een bevel.
SCHIETGEBED.
Mijn vader, bid uwen Zoon voor mij.
Gebed, (bladz. 279).
O H. Joseph , sta toe, dat ik u met de H. Kerk toeroepe: «U zal ik steeds lofzingen, want gij zijt mijn machtige beschermer 4)». ü zal ik lof-
1) Ibidem.
2) Preek van den II. Joseph, 2e Punt.
3) Jos. orat.
4) In te cantatio mea semper, quoniam lu adjutor fortis (Offic. in festo Patroc.).
— 294 —
zingen en uwe macht verkondigen, want nooit heb ik uwe hulp te vergeefs ingeroepen; in de bekoringen ben ik nooit bezweken, als ik u gebeden heb.
SCHIETGEBED.
Schenk mij een zalig sterfuur en eeuwig zal ik u loven.
Gebed, (bladz. 279).
Dat de H. Joseph in elke gelegenheid zich volkomen aan den goddelijken wil onderwierp, is ontwijfelbaar; «en wie ziet dit niet in?» vraagt de H. Franciscus van Sales 1). Beschouw hoe de engel als met hem speelt; hij zegt, dat hij naar Egypte moet gaan, en hij trekt er henen; hij gelast, dat hij terugkeeren moet, en hij komt weder.»
SCHIETGEBED.
O bewonderenswaardige Heilige, verwerf mij de genade, met Gods wil tevreden te zijn.
Gebed, (bladz. 279).
O welbeminde Bruidegom der Welbeminde, roep ik u met den H. Franciscus van Sales
— 295 -
toe 1), ik smeek u bij het hart van uwen lieven Jesus, die de Koning der harten is, dien uw hart aanbidt, beziel mijn hart met den gloed uwer alvermogende liefde. Uw Zoon verlangde niets zoo zeer, als in onze harten het liefdevuur te ontsteken. «Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen, en wat wil ik, dan dat het ontstoken worde ? 2)»
SCHIETGEBED.
O H. Joseph , verhoor mijne smeekingen!
Gebed, (bladz. 279).
Aan u, o gezegende Heilige, dien ik innig lief heb, vertrouwde God zijnen eeniggeboren Zoon en diens Moeder toe. In het bezit dier twee panden waart gij benijdenswaardig in het oog dei-engelen , en kondet gij den Hemel zelfs vragen, of hij rijker was; wat toch kon er onder de engelen met de Koningin der engelen vergeleken worden? Wat heeft God grooter dan God? 3)
SCHIETGEBED.
Dat Joseph leve 1 die ons Leven opgevoed, onze Moeder beschermd heeft.
Gebed, (bladz. 279).
1) Verhandeling over de liefde Gods. Opdracht.
2) Luc. XII. 49.
3) S. Franc. Sales. Brief 27.
— 296 —
Veelbeminde H. Joseph, hoe klopt mijn hart \an blijdschap als ik den H. Leonardus a Portu Manritio hoor zeggen: 1) « Ven man van Maria, uit wien Jesus geboren is. Den man van Maria, dat is van die verhevene Koningin, welke te dienen de Heerschappijen en Vorstendommen, de Cherubijnen en Serafijnen zich eene eer rekenen. Als man van Maria zijt gij dus verre boven de engelen verheven; en alle schepselen, de H. Maagd uitgezonderd , ziet gij beneden u ».
SCHIETGEBED.
Man van Maria, geef dat alle christenen de grootheid dier woorden begrijpen.
Gebed, (bladz. 279).
Mijn beminnelijke, mijn machtige beschermer, vandaag groet ik u met de H. Kerk: «als de zekere hoop des levens en het behoud der wereld » 2). Indien iemand op u zijn vertrouwen stelt, zal hij niet verloren gaan, maar In eeuwigheid leven; en gelijk gij eenmaal ons aller Redder behouden hebt, door naar Egypte te vluchten, zoo zult gij ook nu op nieuw de wereld redden door uwe alvermogende voorspraak.
1) Preek over de grootheid van den H. Joseph.
2) Certa spes vitee, coliimenque mundi (Oflïc. in festo S. Jos.)
— 297 —
SCHIETGEBED.
Senator Salvatoris mundi, ora pro nobis. - Behoeder van den Redder der wereld , bid voor ons.
Gebed, (bladz. 279),
Het heer der hemellingen roemt u, o H. Joseph ; al de Christenvolken zingen uwen lof; want gij zijt rijk in deugden, door een zuiver echtverbond met de gezegende Moedermaagd ver-eenigd 1). Hoe ellendig ook, vereenig ik mij met hen en zeg u: O mijn teedergeliefde vader, allergrootst zijt gij in de plannen van Gods Voorzienigheid. Gij lelië, schitterende van reinheid, wien dat kleinood des hemels , de kuischheid der onbevlekte Moedermaagd, moest worden toevertrouwd ; gij, zoon van David,. die door Jesus God en mensch, zoudt vader genoemd worden; verheven zijt gij boven de heiligen, boven de engelen; en met den H, Leonardus a Portu Mauritio roep ik u toe 2);
SCHIETGEBED.
Rex Sanctorum, Rex angel or um, ora pro nobis. Koning der heiligen, Koning der engelen, bid voor ons.
Gebed, (bladz. 279).
1) Offic. in festo S. Jos.
2) Preek over den 11. Joseph.
19
— 298 —
De grijze Simeon ging vol vreugde den dood le gemoet, omdat hij Jesus eenige oogenblikken had mogen aanschouwen, zeggende: nu laat Gij, Heer, uwen dienstknecht volgens uw woord, in vrede (juanl)\ Voedstervader van Jesus, zoo vele jaren mocht gij Hem aanschouwen; bij uw sterven was Hij tegenwoordig; o zalig sterven! Tusschen de armen van Jesus en Maria stierft gij van loutere liefde 2).
In mijn stervensuur verlang ik den bijstand van Jesus en Maria te ondervinden en daarom smeek ik u, H. Joseph, zorg er voor, dat ik nimmer mijnen Jesus verlate gedurende de dagen, die mij nog overig blijven , ten einde zalig te sterven.
SCHIETGEDEÜ.
üitdceler der hemelsche schatten, bid voor ons.
Gebed, (bladz. 792).
Hoe schittert uwe deugd, H. Joseph, als ik de H. Kerk 3) de woorden van den profeet: JIcer wie mag wonen in uwe tent ? Wie rusten
1) Luc. 11. 29.
2) S. Franc. Sales. Verhandeling over de liefde Gods. ;gt;) Ol'flc. translat, alma; Domus Lauret.
- 299 -
op uwen heiligen berg ? Die vlekkeloos wandelt en doet wat recht is 1), hoor toepassen op het huisje, waar gij woondet en stierft! Hoe vlekkeloos moest gij wezen, om onder hetzelfde dak te wonen met de Heiligheid zelve en met de onbevlekte Moedermaagd!
O H. Joseph , Jesus komt zoo dikwerf onder mijn dak wonen; daarom smeek ik u;
SCHIETGEBED.
Verwerf mij de genade dien heiligen God al-lijd in een zuiver hart te ontvangen.
Gebed, (bladz. 279)
XXXI.
Hoe zou het mogelijk zijn, H. Joseph, als ik Maria vereer, niet aan u te denken, die haar hebt bijgestaan in al haar lijden, en beschermd hebt tegen'alle gevaren.
Met den H. Franciscus van Sales 2) groet ik u: o groote H. Joseph! veelgeliefde Bruidegom van de Moeder des Welbeminden! Hoe dikwijls hebt gij de liefde van hemel en aarde op uwe armen gedragen, terwijl uwe ziel, ontstoken dooide zoete liefkozingen en kusseti van hel goddelijk Kind, van geluk als wegsmolt, wanneer het vol
1) Ps. XIV. I. 2.
2) Verhandeling over dc liefdi; tot God. Opdracht.
- 300 —
leedere liefde u toefluisterde: (mijn God wat zoet genieten!) dat gij zijn groote vriend, zijn lieve, welbeminde vader waart.»
SCHIETGEBKD.
Verwerf mij eene steeds vuriger liefde voor Jesus.
Gebed, (bladz. 279).
(
]
Opdracht Toewijding Inleiding
I. HOOFDSTUK.
Joseph's heiligheid, bewezen:
I. uit de Schriftuur en de overlevering . . .15
II. uit zijne voorbestemming ten opzichte van Jlaria 27
III. uit zijne voorbestemming ten opzichte van den Godmensch........37
IV. uit zijne samenleving met Maria . . .46
V. uil zijne samenleving met Jesus . . .71
II. HOOFDSTUK.
De goddelijke deugden in Joseph beschouwd; I. Joseph's groot geloof......110
II. Joseph's heldhaftig vertrouwen .... 143
III. Joseph's weergalooze liefde jegens God en den naaste .....
A. Zijne liefde tot God
B. Zijne liefde tot den naaste
. VIII
. IX . XI
. 158 . 162 . 193
— 302 -
KI.ADZ.
III. HOOFDSTUK.
In wat verheven graad de H. Joseph de kardinale deugden en de daarmede verwante deugden bezeten heeft:
I. Joseph's voorzichtigheid
II. Joseph's rechtvaardigheid
A. Joseph's godsdienstigheid
B. Joseph's gehoorzaamheid
III. Joseph's zielssterkte
IV. Joseph's gematigdheid .
A. Joseph's kuischheid.
15. Joseph's nederigheid
De bezoeken bij den II. Joseph voor iederen dag der maand ...... • •
. 215 . 215 . 222 . 232 . 243 . 246 . 207
--■ — ■:.......- ■ ■ . - ■ ■ ————
11