OF
EENE AANSPORING TOT ONDERZOEK VOOR ALLE
PROTESTANTEN EiN KIETKATHOLIEKEN;
EENE LEERING EN BEMOEDIGING VOOR ALLE lv\ri l i gt; I .l I ll v I JV.
XAAR I)E ELFDE ENGELSCHE UITGAVE
DOOK
Ti. JPr. ,
'S HERTOGEKBOSCH ,
G. M O S M A N S.
Depöt vau hel huis Gobma^ek te Brussel. Drukker van Z. H. Pius li.
9 Aprillis 1870. Emer. Prof. Libr. Cens.
Stoomdruk van P. W. de Weijer, Utrecht.
Bladz.
EERSTE SOOEIDST CJK.
De aard van het Protestantismus........ . 5
EERSTE DEEL.
Vergelijking tusschen betwiste leerstukken van het geloof.
De eerste staat en de val des menschen.......6
De Verlossing.................12
De Kerk................ . . .16
De middelen ter zaligheid............28
Het Doopsel..................31
Het Vormsel.................32
Het H. Sacrament des Altaars...........33
De Biecht. — Aflaat...............45
Het laatste Oliesel . ..............53
Het H. Priesterschap...............57
Het Huwelijk......... .......60
Goede werken.................62
Het Vagevuur...... ..... .... 66
De Gemeenschap der Heiligen . . .......70
IV
TWEEDE DEEL.
Bladz.
Gevolgtrekkingen....................79
Laatste gevolgtrekkingen .... ........82
T W i-CEJDE HOOETDSX'TTK:.
Het beginsel van het Protestantismus........96
De goddelijke waarheid der katholieke Kerk. Haar onfeilbare leering. De ware grondregel des geloofs. . . 98 Andere kenteekenen van de goddelijkheid der katholieke
Heiligheid...................120
Onvergankelijkheid...............130
De onfeilbaarheid der katholieke Kerk. Haar Geloofsregel. 138 TWEEDE HEEL.
De onhoudbaarheid van het Protestantsch beginsel . . 147
Een geloofsregel moet zijn duidelijk ......150
./ « » zoo oud als het geloof zelf. . 154
!. » / toegankelijk voor een ieder . 157 h u ' twisten over het geloof beslechten ...................159
Het protestantsch beginsel mist dat alles.......159
Vooroordeelen der Protestanten ... ... 163
EERSTE DEEL.
Godsdienstige vooroordeelen.
T — —rr^—
V
Bladi.
3l d De Geestelijkheid................174 \
De Biecht...................178
82 Aflaten....................182
De Bijbel......•............183
De Heiligen..................185
96 Coelibaat...................194
De H. Mis...................197
De H. Communie................198
Het gebruik der Latijnsche taal..... .... 199
9S Ceremonieu..................203
, Het vasten..................205
De alleen zaligmakende Kerk...........207
113
120 TWEEDE DEEL.
127 Staatkundige vooroordeelen.
Onderdauigheid aan den Vorst...........218
Inquisitie...................219
Despotismus.................224
Beschaving..................225
^50 Zedelijkheid..................228
j52 Het vieren van den Zondag............230
154 Het koningschap van den Paus...........331
159 VIE RID K jaOOFDSTTTK.
159 i Ongeloof het laatste gevolg van het Protestnntismus . . 250
EERSTE DEEL.
Het ongeloof weerlegd.
163
Het bestaan van God . ............251
De onsterfelijkheid der ziel............254
De godsdienst.................257
172 De openbaring.................258
VI
Bladi.
De goddelijke zending van Christus.........361
Onloochenbaar verschil tusschen de Kerk van Christus
en elk andere zuiver menschelijke instelling.....272
De katholieke Kerk...............274
TWEEDE DEEL.
Antwoord op eenige moeijelijkheden.
Het onbegrijpelijke der geheimen..........276
De eeuwigheid der straffen............282
Voorgewende strijd der Geologie en der Geschiedenis met
de Openbaring................294
Wij bieden hier allen bewoners van ons Vaderland, van welken godsdienst ook, een werkje aan, dat in Amerika, in Duitschland en in Italië met belangstelling en gretig is ontvangen. Binnen zeer korten tijd zag men daarvan in de Vereenigde Staten een elfde en in Duitschland eene vijfde uitgave verschijnen. Dewijl dit werk oorspronkelijk voor Amerika geschreven en aan de niet-Katholieken daar te lande is gerigt, hebben wij ons hier en daar eenige vrijheden en wijzigingen veroorloofd, doch tevens getracht, zooveel mogelijk den oorspronke-lijken zin en vorm ongedeerd te laten.
De schrijver van dit boek, de WEw. Missionaris, F. X. Weninger, is een man, die als een ander Apostel der eerste Christeneeuwen, nu reeds gedurende meer dan vijftien jaren, geheel het uitgestrekt gebied van Noord-Amerika doortrekt om, gedreven door zuivere liefde voor de waarheid en door belangloozen ijver voor het heil der menschen, meesttijds alleen onder allerlei ontberingen doch met het beste gevolg, dikwerf drietot viermaal dagelijks, het Woord Gods te verkondigen.— Zoo iemand duidt men het niet ten kwade als hij rond en vrijmoedig spreekt, zelfs dan niet als zijne woorden, in strijd met geliefkoosde vooroordeelen en dwaling uit opvoeding of misleiding gesproten, de wonde treffen en doorvlijmen om hare genezing mogelijk te maken. Wat
VIII
hij spreekt is de taal der opregtbeid, de taal van een hart, dat geen liefde huichelt, maar bezit en voedt en vol is van onuitputtelijke toegenegenheid. — Hoor, wat hij zelf zegt in het voorwoord , waarmede hij zijn geschrift den Amerikanen aanbiedt:
»Mijne roeping als Missionaris onder de Duitsche en Fransche bevolking, heeft mij maar zelden de gelegenheid geschonken om van den kansel tot u het woord te rigten. Gedreven door een diep gevoel van pligt om mede te werken de vooroordeelen te verdrijven, die uwe protestantsche opvoeding u deed aannemen. heb ik gemeend mij van deze belangrijke schuld van christelijke en broederlijke toegenegenheid door middel der pers te kwijten. Ik vertrouw, met de hulp van God, dat mijn betoog, mits het zonder hartstogt gelezen en met op-regten eenvoud overdacht wordt, zal blijken afdoend en krachtig genoeg te zijn om een ieder uwer, die het opregt meent, te brengen tot de kennis der waarheid van de katholieke Kerk.
»Om iemands opregtbeid te beproeven, is er niets meer noodig dan hem de eerste beginselen voor te houden, die gelijk de zon aan den hemel, duidelijk zigtbaar zijn door het licht, wat zij zeiven uitstralen. Voor hem, die de oogen voor zulke helderheid sluit, zijn geheele boekverzamelingen over strijdpunten nutteloos: zoo iemand kleeft opzettelijk de dwaling aan, omdat hij niet willens is de offers te brengen, welke zijne bekeering tot het katholiek geloof van hem zoude eischen. De dampen. die van de zonde opstijgen, verjagen de zonnestralen der waarheid. Ik vrees, voorwaar, dat niet weinigen schuldig zijn aan eene vrijwillige verwerping der welgekende
IX
waarheid vooral onder hen, die om wereldsch belang of om hun stand, het beter oordeelen Protestanten te blij ven.
»Niet voor dezulken zijn deze bladzijden geschreven, maar voor dat grooter getal van Protestanten, die het Protestantismus belijden, omdat zij daarin gebox-en en opgevoed werden; die opregtelijk willen onderzoeken en vast besloten hebben hunne overtuiging te volgen. Tot deze klasse van menschen, ik wensch het vurig, mogen al mijne lezers behooren.
ïVan het begin tot het eind van dit betoog meen ik openhartig gesproken te hebben; dit ben ik aan het belang der zaak en aan de eerlijkheid van uw karakter verschuldigd; mijn stand spoort mij daartoe aan, uw eigen voorbeeld, en meer nog de openhartigheid des Evangelies, schenkt mij daartoe de vrijheid. Het Evangelie noemt alles bij zijn naam en gebruikt niet meer woorden om den leugen te brandmerken, dan om de waarheid te bevestigen. Niets van mijne overtuiging verhelend, wil ik u de waarheid zeggen, ja onaangename waarheden in de duidelijkste bewoordingen. Een geneesheer misdoet niet, als hij de ziekte van een vriend bij haren naam noemt en voor hem de geschikste geneesmiddelen voorschrijft, ofschoon deze ook bitter en onsmakelijk zijn. — Ik ben uw vriend. God weet het. Kooit heb ik eenig gevoel van afkeer jegens Protestanten of ongeloovigen in mijn hart toegelaten of ondervonden. Mijn eenig gevoel voor u, is liefde en medelijden; mijn eenigste wensch, u eene broederhand toe te reiken en u ter zaligheid te helpen. Uw eeuwig behoud, ziedaar de bedoeling, waarmede ik u deze bladzijden ter lezing
X
bied; en twijfelt er niet aan, vóór gij dit boek hebt nedergelegd, zult gij daarvan volkomen overtuigd zijn.
«Mijne bewijzen, vertrouw ik, zullen degelijk zijn; om evenwel aan dit geschrift meer den aard eener vriendelijke zamenspraak, dan van eene dorre redenering over twistpunten te geven, zal ik, waar de gelegenheid zich voordoet, eenige gebeurtenissen uit mijn leven als Missionaris invlechten. Terwijl deze gebeurtenissen ter verklaring mijner bewijzen zullen strekken, zullen zij misschien tevens dienen om u dit werk met minder inspanning en meerder belangstelling te doen doorlezen.
»Amerikanen, leest, onderzoekt en beslist dan zeiven.quot;
Zooverre de schrijver. — Welke beweegreden deed ons besluiten van dit schoone werkje eene vertaling te leveren? Ziehier: — Wij beleven een gewigtig tijdperk. Wij staan op een keerpunt in de geschiedenis. Het Concilie van het Vaticaan is eene wereldgebeurtenis, die — niet-Katholieken zoowel als Katholieken erkennen het luide — de belangrijkste gevolgen voor Europa zal hebben. Ja, wat men schrijve of wrijve, de 19e algemeene Kerkvergadering, die thans te Rome wordt gehouden, zal hare uitwerking ten goede hebben, zal, ondanks de tegenkanting en beraoeijelijking van aarde en hel, de heil- en zegenrijke vruchten dragen, die zij in de hand van Christus, den goddelijken Stichter zijner Kerk, bestemd is voor de wereld op te leveren.
De ware en heilige strekking eener algemeene Kerkvergadering is niet anders dan de verwezenlijking van den wensch, door den Vader aller geloovigen, den be-
XI
minnelijken Pius IX uitgesproken en als bede gerigt tot allen, die Hem den naam van Vader weigeren en nog geene kinderen zijn in een zelfde geloof, in een zelfde hoop, in eene zelfde liefde, der ééne, heilige, apostolische en katholieke Kerk; — de wensch, dat allen een zijn, dat allen wederkeeren tot den waren schaapstal, tot de Roomsch katholieke Kerk.
Nu vooral, in deze gewigtige tijdsperiode, waarin zoo vele welmeenende geesten zoeken en vragen «wat is waarheid?quot; — nu vooral mede te werken om, zooveel het in onze krachten ligt de verwerkelijking van dat vurig en heilig verlangen van Christus' Plaatsbekleeder op aarde in ons Vaderland te vergemakkelijken, — dat was onze beweegreden.
En met die opregte verklaring en met de heiligste bedoelingen bieden wij deze vertuiing onzen medeburgers aan. Allereerst rigten wij haar aan alle Protestanten en ongeloovigen. — Zullen wij onder hen lezers vinden? God geve het! — En waarom niet? Is dit boekje in Amerika en Duitschland niet door ontelbare Protestanten gretig ontvangen en gelezen? Heeft de schrijver van verschillende protestantsche leden van het Ameri-kaansch gouvernement niet de vleijendste brieven daarover ontvangen? Maar is dan niet het vrije onderzoek een der eerste beginselen van het Protestantismus ? En zal dan een iegelijk van hen, die het wel met hun eeuwig geluk meenen, zich niet gedrongen moeten gevoelen om een onderzoek in te stellen naar de waarheid van zijn geloof? Of zal dan niet menig hunner moeten wenschen eens beknopt en zakelijk de leer der Katholieken verkondigd te zien om niet immer het vernederend maar door velen zoo teregt verdiend verwijt te hooren: gij be-
XII
spreekt het Katholicismus en gij kent het niet; gij trekt in uwe dagbladen en geschriften tegen ons Katholieken te velde — doch gij weet niet, wat gij zegt; gij hebt nooit ons geloof bestudeerd — gij hebt nog nooit met ernst onderzocht, wat wij gelooven, wat wij leeren ? — Voor hen is dit boekje onmisbaar.
Doch ook voor Katholieken is het rijk aan troost, aan bemoediging en leering. Zij zullen door de lezing daarvan hun geloof verlevendigd en bevestigd gevoelen, vooral zullen zij in deze bladzijden wapenen vinden om de aanvallen, die thans van alle zijden tot ons Katholieken gerigt worden, af te slaan en aan andersdenkenden reden te geven van hun geloof Het past ons niet, altijd de aanvallen en de bespottingen van ons geloof lijdelijk aan te zien; wij mogen en moeten, waar de wetenschap ons niet ontbreekt, zonder hoovaardigheid, zonder bitsheid maar met liefde en voorkomende overtuiging de goede zaak, wier volgelingen wij zijn, verdedigen. Welnu die wetenschap ligt beknopt in dit werkje opgesloten.
Het zal bovendien menigeen, die reeds met den stroom van vooroordeelen en verkeerde opvattingen medeging, terugleiden tot de waarheid en hem overtuigen, welk een schat wij in het katholiek geloof, in den katholieken godsdienst bezitten.
Het zal denniet-Katholiek, onder Gods zegen, een licht, den wankelende een steun, den waren Katholiek een bron van leering en bemoediging zijn.
Zoo zenden wij deze vertaling de wereld in met de zelfde woorden des WEw. schrijvers: — Nederlanders,, leest, onderzoekt en beslist dan zei ven.
T)F, VERTALER.
Wanneer wij den •waren aard van' het Protestan-tismus onderzoeken en zijn ontstaan en logische strekking beschouwen, dan worden wij genoodzaakt daarover een oordeel uit te spreken, dat hard en beleedigend ■mag schijnen, maar niettemin naar billijkheid en waarheid is geveld. Dit oordeel ziet meer bijzonder; op het psychologisch karakter van het Protestantismus, waarop welligt tot heden de aandacht nog niet genoeg is gevestigd. Het is een ontzettend feit, dat het Protestantismus, zooals het door de eerste Hervormers verkondigd en, wat zijn wezen betreft, thans nog beleden wordt, juist die leerstukken van het katholiek Geloof heeft verworpen, welke het meest in staat zijn hoop en troost in te boezemen; en in plaats daarvan juist zulke leeringen heeft opgesteld, die de ziel onvermijdelijk bedroeven en ter neder slaan, en ten laatste tot het toppunt van wanhoop moeten voeren.
Dit karakter, zoo het waar wordt bevonden, is, gij zult het erkennen, voor de eischen van het Protestantismus , als bovennatuurlijke godsdienst beschouwd, noodlottig. Het is zoo klaarklijkelijk onbestaanbaar met de behoeften des harten en de eischen der rede, dat
•1
xn
spreekt het Katholicismus en gij kent het niet; gij trekt in uwe dagbladen en geschriften tegen ons Katholieken te velde — doch gij weet niet, wat gij zegt; gij hebt nooit ons geloof bestudeerd — gij hebt nog nooit met ernst onderzocht, wat wij gelooven, wat wij leeren ? — Voor hen is dit boekje onmisbaar.
Doch ook voor Katholieken is het rijk aan troost, aan bemoediging en leering. Zij zullen door de lezing daarvan hun geloof verlevendigd en bevestigd gevoelen, vooral zullen zij in deze bladzijden wapenen vinden om de aanvallen, die thans van alle zijden tot ons Katholieken gerigt worden, af te slaan en aan andersdenkenden reden te geven van hun geloof Het past ons niet, all ij d de aanvallen en de bespottingen van ons geloof lijdelijk aan te zien; wij mogen en moeten, waar de wetenschap ons niet ontbreekt, zonder hom aardigheid, zonder bitsheid maai- met liefde en voorkomende overtuiging de goede zaak, wier volgelingen wij zijn. verdedigen. Welnu die wetenschap ligt beknopt in dit werkje opgesloten.
Het zal bovendien menigeen, die reeds met den stroom van vooroordeelen en verkeerde opvattingen medeging, terugleiden tot de waarheid en hem overtuigen. welk een schat wij in het katholiek geloof, in den katholieken godsdienst bezitten.
Het zal den niet-Katholiek, onder Gods zegen, een licht, den wankelende een steun, den waren Katholiek eer. bron van leering en bemoediging zijn.
Zoo zenden wij deze vertaling de wereld in met de zelfde woorden des WEw. schrijvers: — Nederlanders, leest, onderzoekt en beslist dan zeiven.
TIE VERTALEü.
Wanneer wij den waren aard van- het Protestan-tismus onderzoeken en zijn ontstaan en logische strekking beschouwen, dan worden wij genoodzaakt daarover een oordeel uit te spreken, dat hard en beleedigend •mag schijnen, maar niettemin naar billijkheid en waarheid is geveld. Dit oordeel ziet meer bijzonder op het psychologisch karakter van het Protestantismus, waarop welligt tot heden de aandacht nog niet genoeg is gevestigd. Het is een ontzettend feit, dat het Protestantismus, zooals het door de eerste Hervormers verkondigd en, wat zijn wezen betreft, thans nog beleden wordt, juist die leerstukken van het katholiek Geloof heeft verworpen, welke het meest in staat zijn hoop en troost in te boezemen ; en in plaats daarvan juist zulke leeringen heeft opgesteld, die de ziel onvermijdelijk bedroeven enter neder slaan, en ten laatste tot het toppunt van wanhoop moeten voeren.
Dit karakter, zoo het waar wordt bevonden, is, gij zult het erkennen, voor de eischen van het Protestantismus, als bovennatuurlijke godsdienst beschouwd, noodlottig. Het is i zoo klaarklijkelijk onbestaanbaar met de behoeften des harten en de eischen der rede, dat
'2
wanneer men beide, en het Katholicismus en het Prote-stantisnms, als louter menschelijke uitvindingen veronderstelt, een ieder zich gemakkelijker zou kunnen verklaren, waarom Protestanten Katholiek zijn geworden, dan men eene geldige reden zou kunnen aanwijzen, waarom Katholieken ooit bet Protestantismus hebben kunnen omhelzen; want wie zoude niet liever geloof willen hechten aan leerstukken, die tot bevrediging en troost verstrekken dan aan leeringen, die alleenlijk geschiktzijn om het hart te benaauwen en den mensch tot wanhoop te brengen? Ik beschouw het als een der meest verbazingwekkende feiten in geheel de geschiedenis, dat uwe voorvaderen het Katholicismus met al zijn vertroostingen verwierpen en in plaats daarvan een godsdienst vol moedeloosheid en wanhoop aannamen. Zulk eene keuze kon nooit de slotsom eener kalme overweging, maar wel, zooals de geschiedenis getuigt, het gevolg van geweld en van blinde;; hartstogt zijn.
Om mijne bewering te staven is het niet eens noodig de goddelijkheid der katholieke Kerk en harer leerstukken te bewijzen; ik zal dat op eene korte en afdoende wijze doen in een volgend deel van dit werk, wanneer ik over het beginsel des geloofs zal gaan spreken. Ook is het niet noodig, dat mijne protestantsche lezers onder alle opzigten met de eerste Hervormers overeenstemmen Om het punt van uitgang vast te stellen is het genoeg aan te toonen, dat de vroegste Hervormers vasthielden aan de troostelooze en wanhopige leerstukken, die ik hun toeschrijf, en dat de leering van het Protestantismus op den huidigen dag, wat haar wezen betreft, onder vele, en wat haar beginsel aangaat, onder alle opzigten nog de zelfde is.
3
Ik neem mij niet voor een lang en vervelend strijd-schriit te leveren, ook niet om, zooals Möhler of Buch-mann deed, eene symboliek te schrijven; mijn doel is slechts eene vergelijking te maken tusschen de leerstukken der Protestanten en die der Katholieken en dezen in hunnen aard en logische gevolgen te onderzoeken.
Ik koester het vertrouwen, dat gij bij elke schrede, die wij op dezen weg der vergelijking zetten, een overtuigende regtvaardiging' zult vinden voor mijne beschuldigingen tegen het Protestantismus; en dat de katholieke leer u niet slechts troostvol, maar zoo zeer in overeenstemming zal schijnen met al de behoeften van den mensch, dat gij, wegens hetzegel der goddelijke waarheid en schoonheid, hetwelk zij zigtbaar op het voorhoofd draagt, tot de overtuiging komt, dat zij uit geen andere dan uit de hand van God konde voortkomen. Ik twijfel er geenzins aan of gij zult ontdekken, dat het Protestantismus door de verwerping der katholieke leer, de schoonheid van het christelijk Geloof misvormd en u, met de zoetste en heiligste vertroostingen des levens, ook uw eenige hoop op eene eeuwige zaligheid ontroofd heeft.
Na de voornaamste punten, die tusschen Katholieken en Protestanten betwist worden, vergeleken te hebben, zal ik geregtigd zijn, u met verbazing te vragen: Hoe konden uwe vaderen zulk een zonderlingen Godsdienst omhelzen? en hoe kunnen hunne afstammelingen nog vasthouden aan een godsdienstig leerstelsel, dat zoo ledig is aan hoop en vertroosting?
Daarna zal ik toonen, dat de eenige beletselen voor uwen terugkeer tot de katholieke Kerk geene andere zijn, dan gebrek aan ernstig onderzoek van het beginsel
1*
4
uws geloofs, en verkleefdheid aan vooroordeelen, die ongegrond en aan het Katholicismus vijandig zijn.
Eindelijk zal ik kort, maar toch ontegensprekelijk, het Ongeloof, dat het laatste logisch gevoig van het Prote-stantismus is, weerleggen.
Overeenkomstig het gezegde is dit werk in vier hoofdstukken verdeeld, waarin achtereenvolgend de aard van het Protestantismus, het beginsel van het Protestantismus, de vooroordeelen der Pjotestanten en eindelijk het Ongeloof, waartoe men door het Protestantismus geleidelijk komt. zal worden behandeld.
EERSTE HOOFDSTUK. De aiird yau het Protestantismns.
JJoor don aard van het Protestantismns versta ik het bijzonder kenteeken, dat op geheel het protestantsch leerstelsel het merk van een troosteloozen en wanhoop voedenden godsdienst drukt. Ten bewijze, dat dit zijn wezenlijk karakter is. zal ik de leerstukken van het Protestantismns nagaan en ze met die der katholieke Kerk vergelijken. Om dit zoo kort en duidelijk mogelijk te doen, zal ik eene chronologische orde volgen en de katholieke leerstukken, .het een voor het ander na, vergelijken met de tegenovergestelde rneening der Protestanten; als: den staat onzer eerste ouders, den val, de verlossing, de Kerk, en de middelen ter zaligheid, ons door onzen Verlosser gegeven. Geene bewering zal ik in deze met betrekking tot het Protestantismns opstellen, of ik zal haar door aanhalingen uit de geschriften en goedgekeurde geloofsformulieren der eerste Hervormers of door verwijzingen naar openbare feiten en bekentenissen, welke een iegelijk, die goed onderwezen is, bekend zijn, trachten te staven.
EERSTE DEEL.
Vergelijking (usschen betwiste leerstukkeu van het geloof.
DE EERSTE STAAT EN DE VAL DES MENSCHEN.
De katholieke leer onderscheidt, met betrekking tot den staat onzer eerste ouders, voornamelijk twee zaken, de natuur en de genade, met andere woorden onderscheidt tusschen den natuurlijken en den bovennatuurlijken staat onzer eerste ouders. Deze leer wordt door de Kerkvaders verklaard uit de tekst van het boek der Schepping (Genesis): »God schiep den mensch naar Zijn eigen beeld en gelijkenisquot; Onder het heeld, waarvan hier gesproken wordt, verstaan zij de rede en den vrijen wil des menschen ; en onder de gelijkenis, 7\]\\ staat van vereeni-ging met God door bovennatuuilijke genade. De katholieke Kerk leert, dat onze eerste ouders door hun bovennatuurlijken staat van vereeniging met God, kinderen Gods en erfgenamen des hemels werden. Bijaldien zij in gehoorzaamheid jegens God bleven volharden, dan zouden zij voor den dood bewaard blijven en, aan het einde van hun verblijf op aarde, worden toegelaten tot het zaligend aanschouwen, dat is, tot eene hopgere bovennatuurlijke vereeninging met God in den hemel. Zy waren bestemd om God van aangezigt tot aangezigt te aanschouwen, verheerlijkt te worden in Hem, op den
7
oogenblik, dat zij zijne glorie en gelukzaligheid zouden binnentreden, in zalige vereeniging met de hemelsche geesten in alle eeuwigheid. Er klopt geen hart op aarde of het moet gevoelen, welke schoonheid, welke verhevenheid en welk geluk er, volgens de leer der katholieke Kerk, in den staat der eerste menschen was gelegen.
Vervolgens leert de katholieke Kerk, dat onze eerste ouders vrij waren om in hun gelukkigen toestand te blijven of dien te verbeuren, dat wil zeggen, vrijwaren om te zondigen of niet te zondigen.
Eindelijk leert de katholieke Kerk, dat de mensch, door den val, slechts zijne gelijkenis op God, namelijk zijn bovennatuurlijken genaden-staat verloor, dat echter do beeldtenis Gods, die hij bezat, dat is: zijne natuurlijke rede en zijn vrije wil, wel geschonden maar niet vernietigd werd. Diensvolgens behield de mensch, overeenkomstig de katholieke leer. na den zondenval, het vermogen om in de natuurlijke orde goede daden te verrigten benevens de vrijheid, welke hij vóór den val bezat.
Die leer is voorzeker zeer troostvol, want het is eene bemoediging ook te midden van ons verlies, te gevoelen, dat ons nog iets overblijft, en den oogenblik te kunnen tegenzien, waarop wij met het ons overgeblevene, ons verlies wederom kunnen herstellen.
Het Protestantismus weigert u die vertroosting. Zijn oorspronkelijke leer en logische strekking, ontkent de katholieke leering zoowel over den eersten staat des menschen, als over zijnen val. Het loochent de mogelijkheid van 's menschen wezenlijke herstelling en omhelst eene beschouwing van zijnen toestand, waardoor bijna alle bemoediging wordt ontnomen. Ziehier de
8
bewijzen voor hetgeen ik beweer: Met het oog op den oorspronkelijken staat des menschen leerden Luther en Calvijn en hunne eerste volgelingen , dat onze eerste ouders niet tot een bovennatuurlijken staat waren verheven, maar met al hun verhevene gaven, gelaten waren in een louter natuurlijken staat. Met betrekking tot den val hielden zij eene leer, die de algeheele verdorvenheid des menschen predikt. Volgens hunne leering was, door deonge-hoorzaatnheid onzer eerste ouders, het beeld van God in den mensch vernietigd; zijn vrije wil was door dien val voor altijd verloren, en den mensch niets anders overgelaten dan het vermogen van te zondigen; zoodat de mensch in den toestand, waarin hij thans verkeert, niet bij magte is, zij het ook slechts in de natuurlijke orde, eenig goed werk te verrigten, terwijl datgene, wat hij als zijne deugden beschouwt, in Gods oogen alleenlijk zoovele zonden en daden zijn, die schitteren door hunne verfoeije-lijkheid. Quenstedt, een lutheraan en godgeleerde dei-zeventiende eeuw, stelde eene verzameling van Luther's meeningen over dit punt, uit de eigen schriften der Hervormers op. De leer van Luther luidt volgens zijn eigen woorden als volgt: »te zondigen was de natuur des menschen na den val. De mensch zelf is niets anders dan zonde. Wat uit vader en moeder geboren wordt, is slechts zonde.quot; 1) liet is algemeen bekend, dat Luther een heel werk schreef, waarvan de titel luidde: süe servo Arbitrio. — O eer den slaafscJ/en wil, waarin hij trachtte te bewijzen, dat de mensch door der.
1) Quenstedt ïheol. Didact. Polem. pars. II Wittenberg 166N, Vergelijk; Bellarminus, J)e Statu Protop; en Lnther, coir, 3 in Geue^.
9
val zijn vrijen wil heeft verloren en dus onbekwaam is geworden tot een vrijelijk bedachte keuze tusschen goed en kwaad; en dat hij al zijne daden , welke ook, goede of kwade, slechts verrigt door een onweerstaanbaren aandrang, al naar dat God of de duivel zijnen wil overmeestert. De vergelijking zoo sierlijk en geheel van eigene vinding, welke hij ter verklaring zijner leering ge-bruikt, is algemeen bekend: Hij stelt den menschelijken wil na den zondenval gelijk aan een ezel. »Als Godquot;, zoo zegt Luther, »hem berijdt dan drijft Hij hem ten goede, waarheen Hij wil, als de duivel hem berijdt, dan stuurt hij hem naar zijne wenschen. Wat er ook geschiedt, geschiedt noodzakelijk, ofschoon het ons ook toe moge schijnen met vrijheid geschied te zijn.quot; Deze bewering herhaalt Luther in het aangehaalde werk meermalen. In een ander geschrift zegt hij: »de vrije wil doet niets, omdat er geen vrije wil bestaatquot; 1).
'Wat echter nog veel meer stootend is, Luther schept behagen in dezen staat van algeheele bedorvenheid. Hij zegt: ))Ja, als ook de mensch een vrijen wil kondebezitten, dan zoude hij dien niet moeten willen, want deze zoude hem slechts tot onrust verstrekken. Doch zooals het nu is, kan ik zeggen en gelooven: ik bedrijf het kwaad, maai' God straft mij niet, omdat ik geloof. Zoo gevoel ik mij gerustquot; 2).
Het Protestantismus, zooals het door den eersten Hervormer gepredikt wordt, rukt dus het hoogste goed van ons leven, ons bewustzijn van vrijheid, met tak en wortel uit.
li Luther. Advers. Erasm. Rotterdam. 2) Luther. IJe servo Arbit. p. 236.
10
Melanchton, de getrouwe vertolker der leer van Luther. zijn meester, noemt het leerstuk van den vrijen wil een valsche leer, die langzamerhand bij de Christenheid is ingeslopen en met de heidenen in 't leven kwam. »De mensch,quot; zoo zegt hij, »kan uit zich zei ven niets anders dan zonde doen, juist zooals het vuur niets anders kan doen dan branden en de magneet niet anders dan het ijzer kan aantrekken. Het tegendeel te beweren, staat gelijk met de dwaalleer van Pelagius te omhelzenquot; 1).
Calvijn herhaalt dezelfde leering: «Alles, wat na den val, in den mensch is, is zonde. De deugden der heidenen , zooals van Socrates, Xenocrates en Zeno, waren slechts schitterende misdadenquot; 2).
Indien dat alles waarheid is, dan moet de val der eerste menschen, schoon wij daaraan ook persoonlijk geene schuld hebben, ons veranderd hebben tot gevleeschde duivels. Dat is ten laatste, als om de kroon op het werk te zetten, de slotsom, waartoe het Protestantismusleidt; iets wat alleen reeds voldoende is, om ons met troosteloosheid te overstelpen.
Het ergste van de zaak is, dat deze leering niet het uitsluitend eigendom bleef van de hoofden der Hervorming , maar overging in de beginselen van het Protestantismus, zooals blijkt uit de geloofsvormelen en de symbolische geschriften der eerste Protestanten. Niet zij allen noch in zulke bepaalde bewoordingen, gaan zoo ver als Luther, Melanchton, Calvin of Zwinglius, doch zij gaan ver genoeg om langs voortgezette redenering tot
1) Melauchtou: l.oc theol., jj. 19 en 1Ü2.
2) Calvijn: Instit,, Lib. 1. cap. 1 en 3.
14
dezelfde leer en tot dezelfde gevolgen te komen. Het boek, dat onder de symbolische geschriften der eerste Protestanten de voornaamste plaats inneemt, is het formulier van overeenkom it of »Solida Declaratioquot; van het jaar 1577. Dat formulier zegt uitdrukkelijk: »ten gevolge der erfzonde is de gelijkenis Gods verdwenen en is er eene kwade zelfstandigheid in het geestelijk wezen des menschep, doorgedrongen, waardoor dat wezen zeer ver-foeijelijk is geworden.quot; i)
1)8 geloofsbelijdenissen der Protestanten in Zwitserland, in Nederland en Schotland bevatten, wat haar wezen betreft, juist dezelfde leer.
In tegenstelling daarvan stelde het Concilie van Trente den volgenden regel: «Indien iemand zegt, dat alle handelingen , die vóór de regtvaardiging geschieden, op welke wijze zij dan ooi; verrigt mogen worden, wezenlijk zonden zijn of Godcs haat verdienen ; of dat de mensch zwaarder zondigt, naarmate hij meer zijn best doet om zich tot het ontvangen van genade in staat te stellen; hij zij gevloekt.quot; 2)
Calvijn, Zwingel en hunne aanhangers gaan zelfs zoo ver, van te beweren, dat Adam onmagtig was om zich voor den val te behoeden, wijl God besloten had, dat hij vallen zoude. 3)
Lezer, zijt gij bereid zulke leeringen te omhelzen,
!) Solicta Deckr. cap. fX eu X. De Peer. Orig. § 2 eu 22 De Lib. Aljit. § 14.
2) Kerkverg. v. ïrente, Zitt. VI. can. VII.
3) Calvijn Instit, Lib. i. cap. 18 § 2, Lib. III. cap. 23 § 8. Beza Adv. Calum. Genev. Ifc 1. Zwinglius de Provia cap. V. eu VI.
19
waardoor de meest lasterlijke beschuldiging tegen Gods regtvaardigheid en heiligheid wordt uitgesproken en het beginsel gesteld wordt, dat het meest in staat is allen troost van uwe ziel te verbannen; waardoor den mensch niets overblijft dan hulpeloos te zuchten onder den last eener onherstelbare bedorvenheid en onder de onweerstaanbare dwingelandij van een onregtvaardig God?
DE VERLOSSING.
Wanneer wij in ongeluk verkeeren, dan verlangen wij naar hulp. Als deze ons aangeboden wordt, dan zijn wij getroost; wanneer het verlies in winst verkeert en er goed uit het kwaad wordt geboren, dan neemt onze vertroosting toe, naarmate de smart van te voren heviger is geweest. Ziedaar, met betrekking tot de katholieke leer, eene beeldtenis van den aard en van de gevolgen der Verlossing.
De Kerk leert ons, dat Christus, de Zoon van God om ons van de erfzonde en hare gevolgen te verlossen, onze natuur heeft aangenomen en aan het kruis voor ons gestorven is; dat wij door zijne verdiensten inderdaad bevrijd zijn van de zonde en dat wij door instorting der bovennatuurlijke heiligmakende genade in onze zielen, wederom vereenigd zijn met God en, wat onzen persoon betreft, aangenaam zijn voor zijne oogen. Gij zult niet ontkennen, dat het den mensch, na lang door wroeging
13
gekweld en door het besef zijner onwaardigheid ter neergedrukt te zijn geworden, tot onmetelijken troost verstrekken moet te weten, dat hij waarlijk vergiffenis heeft ontvangen, dat hij voortaan wederom vrij is van schuld, waarlijk zuiver is in de oogen van zijn Schepper.
De katholieke Kerk leert verder, dat de mensch door eigen daad aan het werk zijner regtvaardiging medewerkt, met volkomene vrijheid, met de genade van God, welke hern bekwaam en sterk maakt om boetvaardigheid te plegen en zyn leven te verbeteren. De vergunning van mede te mogen werken 'met de genade van God, maakt zijne vertroosting, nog grooter, want dit geeft hem het bewustzijn van een persoonlijke verdienstvolle zegepraal over zijn eigene hartstogten en over de magt van satan.
In waarheid, ik mag het zeggen, door de Verlossing hebben wij veel meer, oneindig meer gewonnen dan wij in Adam verloren hebben: van daar het zegelied der katholieke Kerk bij de plegtigheden op den Zaturdag morgen in de goede week: »0 gelukkige zonde, die ons zulk een groot en glorievol Verlosser hebt verdiend.quot; Want onze Zaligmaker heeft niet' slechts satan overwonnen en ons uit zijne magt bevrijd; Hij heeft ons niet slechts verheven tot een bovennatuurlijken genadestaat, gelijkend aan dien, waarin Adam geplaatst was, maar Hij heeft ons bovendien in staat gesteld hoogere deugden te beoefenen dan Adam 'konde beoefenen in zijnen staat voor den val, en Hij heeft voor ons een hoogeren graad van glorie, daaraan geëvenredigd, in den hemel bereid. Door de vereeniging van de goddelijke met de menschelyke natuur, heeft Hij onze natuur boven de
14
koren dei' Engelen verheven en ons eene genade medegedeeld, die veel vermogender en veel waardiger is dan die, welke oorspronkelijk aan onze eerste ouders verleend was. Door de vervulling van de wet der Christenen en het onderhouden der Evangelische raden is ons een veel ruimer veld van deugd geopend. Volgens de katholieke leer kunnen de natuurlijke gevolgen van den val, de begeerlijkheid en het lijden des levens, indien wij willen, door ons verkeerd worden in bronnen van nieuwe en zeer roemrijke verdiensten en evenredige belooning voor de eeuwigheid, zoodat onze staat na den val, onder sommige opzigten, zelfs benijdenswaardig is voorde engelen, die nooit door een geduldig lijden hunne gehoorzaamheid en liefde jegens God konden bewijzen. Zoo vergunt ons de katholieke leer om al de zoetheid te genieten die in de Verlossing ligt besloten, deelachtig te worden aan al haren invloed en met onzen Verlosser waarlijk deel te nemen in zijn zegevierende Opstanding uit den dood en in zijn volkomene overwinning over de magten der duisternis.
Van dezen troost berooft u het Protestantismus. De leer van Luther, Calvyn en van hunne aanhangers, luidt, dat geene zonde, hetzij erfzonde, hetzij persoonlijke zonde, ooit wordt vergeven, maar ten hoogste slechts bedekt wordt door de verdiensten van Christus 1) Volgens hunne leering blijft de mensch, ook na door Christus geregtvaardigd te zijn, in den staat van zonde evenzeer ais te voren, met dit onderscheid alleen, dat
1) Luthur Kxpos. Epist ad Galat; Üolid Oeclar III § IS. (ialvin lustit Lib lil cap. ü.
15
hij na zijne regtvaardiginiï niet meer strafbaar is voor zijne zonden. Het is moeijelijk eene leer uit te denken, welke voor den mensch, die zijnen God lief heeft, meer bedroevend is; voor zoo iemand is de beleediging meer zijn haat waardig dan wel de straf, en hij vindt het ondragelijk te moetea denken, dat God schoon onwillens om hem te straffen, hem evenwel niet veroorlooft voor zijn aanschijn beter te zijn dan een gepleisterd graf. Daarenboven is het eene leer, die tot het wezen van het Protestantismus behoort, dat de mensch niet het minste deel neemt in die bedekking zijner zonden; omdat hij zijn vrijen wil ten eenemale verloren heeft en in het werk zijner regtvaardiging zoo lijdelijk is als, om een van Luthers verklaringen te gebruiken, de zoutzuil, waarin de vrouw van Lot veranderd werd. 1) Als mensch blijft hij zoowel na als voor zijne regtvaardiging geheel en al onvermogend om eenig waarlijk goed werk te verrigten of om eenige ware verdiensten bij God te vergaderen.
Het Protestantismus wil dus niet een staat van wezenlijke regtvaardiging op de wereld laten; het wil het hemelsch bewustzijn, van onze onschuld weder herwonnen te hebben, verbannen; het wil, zoo mogelijk, ons doen gelooven, dat de wonden, door den val ons toege-bragt, zoo diep zijn, dat het bloed van onzen Verlosser ze niet kan heelen; onze ondergang zoo hopeloos is, dat de barmhartigheid des Almagtigen die niet kan voorkomen, Ziedaar den tweeden trap van zijn troosteloos leerstelsel. Dunkt u die leer verkieselijker dan de leer der Katholieken?
1) Luther: in Geo. cap. XIV.
16
DE KERK.
In al onze ondernemingen en vooral, wanneer groote belangen in het spel zijn, wenschen wij zeker te zijn. In het streven naar kennis, verlangen wij zekerheid. Wanneer een belangrijk voorwerp bemagtigd moet worden, dan zijn wij blijde als wij den weg tot ons doel gemakkelijk en vrij van gevaren vinden en is hij onveilig, dan wenschen wij een vriend ter zijde te hebben, die ons geleidt.
Wanneer het echter niet slechts iets tijdelijks maar het eeuwig leven geldt, dan is het van oneindig meer belang voor ons met zekerheid den weg te kennen, die daarheen leidt en te weten, dat die weg veilig is. Men kan zich geen vragen stellen van hooger belang dan deze: Ben ik, of ben ik niet op den weg, die ter zaligheid geleidt? Belijd ik den waren godsdienst ja of neen? Is mijn geloof onfeilbaar zeker of niet ? Is er op aarde een antwoord te vinden dat mijnen geest omtrent al deze vragen bevredigt? Protestanten en Katholieken komen hierin overeen, dat het antwoord moet gezocht worden in het ware geloof. Doch dan doet zich een andere vraag op; Is er eenig cjezarj op aarde, dat al mijne twijfelingen volkomen kan oplossen en op al deze belangrijke vragen een antwoord kan geven zoo zeker, dat geen dwaling meer mogelijk is?
De Katholiek antwoordt daarop bevestigend. 13e katholieke leer luidt: Christus heeft eene onfeilbare Kerk gesticht, aan wier hoede Hij zijn leering en zijne middelen ter zaligheid heeft toevertrouwd en welke Hij voor altijd
17
heeft bevestigd. Die Kerk is de katholieke Kerk. Als onfeilbaar bewaarster van Gods woord, hetzij dan geschreven of niet geschreven, verkondigt zij, wat Christus haar geleerd heeft. Als zijn onfeilbare plaatsbekleedster, deelt zij den menschen alle middelen ter zaligheid uit, welke Hij haar gegeven heeft. De katholieke leer ba-weert verder, dat de zending der katholieke Kerk, als onfeilbare onderwijzeres en veilige geleidster der menschen. onveranderd zal blijven bestaan tot het einde der eeuwen. Door haar vereenigt Christus de aarde met den hemel; en die vereeniging, zooals hare zending, zal duren zoolang als de wereld bestaat. «Zie ik ben met u alle dagen, tot het einde der wereldquot; 1).
In de Kerk hebben wij een geleidster, op wie wij ons met betrekking tot onze zaligheid zoo zeker kunnen verlaten als op Christus zeiven. »Die u hoort, hoort mijquot; 2). »En ik zog u; Gij :ijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven. Eu al, wat gij op de aarde zult binden, zal ook in den hemel gebonden zijnquot; en: »al wat gij op aarde zult ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zijn.quot; 3).
Vertrouwende op de leiding der katholieke Kerk, is de laagste en onwetendste der geloovigen zoo zeker van zijn geloof, zuo zeker van den weg der zaligheid, als de verhevenste en de geleerdste. Door zijn eigen herder, die
1) Matth. XXVIII, 20.
2) Luc. X : 16,
3} Matth. XVI ; 18 19.
18
door den Bisschop over hem gesteld is, is elk Katholiek in gemeenschap met zijn Bisschop en door den Bisschop in gemeenschap met den wettigen opvolger van den H. Petrus, aan wien Christus zelf de zorg en de leiding van geheel zijne kudde heeft toevertrouwd: «Weid mijne lammeren, weid mijne schapenquot; i), »]k heb voor u geheden, dat uw geloof niet bezwijke; en eenmaal bekeerd, versterk dan uwe broedersquot; 2). Vereenigd met den opvolger van Petrus, heeft een ieder van ons het regt, zich met vertrouwen op den bekenden regel van den H. Ambrösius te beroepen: »UfA Petrus, ihi Eccelesia — Waar Petrus is, daar is de Kerkquot;.
Geheel de geschiedenis der katholieke Kerk bevestigt den Katholiek in zijn geloof en in de troostvolle zekerheid, dat hij op den weg der zaligheid niet kan dwalen. Wij zien terug langs achttien eeuwen, die allen getuigenis afleggen voor de waarheid van ons geloof. Reeds bij de geboorte der katholieke Kerk en in de eerste drie eeuwen van haar bestaan, tellen wij zeventien millioen martelaren, onze oudere broeders in het geloof, die allen met hun bloed hetzelfde katholiek geloof bezegelden, dat wij heden nog belijden. De getuigenis der eerste drie eeuwen, wordt gedurende alle eeuwen voortgezet; in alle tijden is de goddelijkheid van het katholiek geloof bezegeld geworden met het bloed der martelaren, die allen kinderen van de katholieke Kerk waren. Zelfs in onze dagen, hebben de vlakten en de steden van Corea, China, Tonquin, Cochin-Chirm en Syrië, gepurperd met
1) Joan. XXI : 15. 17.
2) Lucas XA11 ; 32.
19
het bloed der martelaren, voor de wereld de getuigenis hernieuwd, die aan alle vroegere geslachten is gegeven.
Wij zien terug langs achttien honderd jaren van overwinning. De katholieke Kerk is niet slechts alle vervolgingen te boven gekomen, maar ook de magtige en bittere vijanden, die zij in haar eigen boesem vond, heeft zij allen overleefd. Ketterij, gehuwd aan de magt van koningen en keizers, heeft niet opgehouden tegen haai' een meer doodel'yken strijd gaande te houden, dan ooit de eerste vervolgers tegen haar ontstaken. De katholieke Kerk staat nog daar, waar zij door de hand des Almag-tigen is geplaatst, rustig op de rots der tijden, staande gehouden door de eeuwige beloften, terwijl de golven haar woedend bespringen, maar breken en uiteenspatten aan haren voet. Alles rondom haar is veranderd; haar geloof echter en haar geestelijke raagt blijven onveranderd.
De getuigenis, waarmede zoowel hare vijanden , als hare martelaren van alle eeuwen den blijvenden duur der katholieke Kerk, ondanks alle aanvallen, bevestigen, zoude meer dan voldoende zijn om het geloof van den Katholiek te waarborgen, al was hem dan ook geen enkel ander bewijs daarvoor gelaten; maar een ander heirleger van getuigen, de Heiligen der katholieke Kerk, een ontelbare menigte van Katholieken, manoen en vrouwen, uitstekend en bewonderd wegens hunne heldhaftige deugden, vermeerderen nog de zekerheid, dat zijn geloof goddelijk is. De jaarboeken der katholieke Kerk en de annalen der verschillende rijken dezer wereld, hebben de lange rij opgeteekend barer apostolische mannen, die de blijde boodschap des heils aan elke natie op het wereldrond overbragten. Op elke bladzijde der kerkelijke geschiedenis
20
en der wereldgeschiedenis van achttien eeuwen, vindt de Katholiek de namen geschreven van mannen en vrouwen, die beroemd zijn geworden wegens hunne milddadigheid en die,-om hunne ongekunstelde grootheid van deugd, de vereering van geheel de wereld tot zich hebben getrokken. Langs geheel die lijn van vervlogene christeneeuwen ontmoet de Katholiek een geslachtsregister van mannen, geleerden, Bisschoppen en Pausen, uitstekend door talent, geestesgaven, magt, deugd en heiligheid, zoo als geen andere maatschappij vermag aan te wijzen. Rome vooral is van Petrus tot Pius IX verheerlijkt door eene volgrij van opperpriesters, wier deugden, ijver en heldenmoed in de geschiedenis schitteren als de sterren aan het hemelgewelf. en hun zegetogt, door deze ballingschap der tijden naar de ouderlijke woning der eeuwigheid, teekenen.
Kortom, als Katholiek bon ik onfeilbaar zeker, dat mijn geloof het ware is, wijl de katholieke Kerk onfeilbaar is; ik ben onfeilbaar zeker, mij op den weg ter zaligheid te bevinden, dewijl de katholieke Kerk mijn geleidster niet kan dwalen. Mijn geloof is bevestigd door de getuigenis van millioenen martelaren; de geleidster, aan wie ik mij toevertrouw, heeft millioenen der voor-naamsten van ons geslacht ten hemel gevoerd. Zij allen volgden hetzelfde pad des geloofs, wat ik bewandel, er. tredend in hunne voetstappen, blijft er voor mij geen twijfel meer over, dat de weg veilig en de ware is. welke ten hemel leidt. Dat is mijn troost, groot voorwaar in betrekking tot de eeuwige goederen, welke wij nastreven.
Het Protestantismus ontneemt u dezen troost geheel en al. Volgens protestantsche opvatting, is de Kerk niets
•21
meer dan eene verzameling van vele gescheidene ledematen. Elk Protestant houdt uitdrukkelijk, dat er geene onfeilbare Kerk bestaat; hij beschouwt het beroep op onfeilbaarheid in zaken van geloof, als eene beleediging Gode aangedaan, beschuldigt de eerste Kerk van afval en brandmerkt haar met den naam van Antichrist.
Volgens zijne meening, heeft Christus geen onfeilbaar kerkelijk gezag ingesteld. De leer, die aan het Prote-stantismus ten grondslag ligt, zegt, dat God allen menschen geboden heeft don Bijbel te onderzoeken en daaruit, een ieder voor zich, zijn geloof te vormen, zoo goed of kwaad hij kan; dat de eigene uitlegging des Bijbels de plaats van het gezag der Kerk inneemt en innemen moet, en als eenige Regel des geloofs moet worden gehouden.
Dat is■ eene treurige leer, want zij maakt het mij onmogelijk om in geloofszaken tot volstrekte zekerheid te geraken. Gij kunt, zooals ik later nog duidelijker zal aantoonen, zelfs niet eens bewijzen, dat die Bijbel, de echte Bijbel of een door den heiligen Geest ingegeven boek is, of gij moet dan tevens uwen Geloofsregel opofferen en u op het gezag der katholieke Kerk beroepen. Indien gij de onfeilbaarheid der Kerk, die u den Bijbel gaf en verklaarde, dat hij Gods woord bevat, niet aanneemt, dan daag ik u uit één enkel bewijs te leveren, krachtig genoeg om ook slechts uwen geest te bevredigen, voor de goddelijke ingeving van geheel den Bijbel. In heel de Schrift kunt gij geen enkele plaats aanwijzen, waarin geopenbaard wordt, dat de geheele Bijbel door den H. Geest is ingegeven; en dewijl gij den Bijbel als den eenigen Regel van uw geloof aanneemt en de overlevering en het gezag der katholieke Kerk vei werpt, zuk
'22
gij te vergeefs elders naar bewijzen zoeken. Doch, in het belang onzer bewijsvoering ook eens toegegeven, dat gij de goddelijke ingeving van geheel den Bijbel zoo goed bewezen haddet, dat een verstandig mensch er over voldaan moet zijn, van waar hebt gij dan eene onfeilbare zekerheid, dat gij den Bijbel verstaat en niet in wezenlijke dwaling verkeert omtrent het geloof, dat gij er uit haalt?
Ziedaar het groot verschil tusschen de troostvolle zekerheid van den Katholiek en de neerslaande onzekerheid van den Protestant. De Katholiek verlaat zich op de onfeilbaarheid der Kerk en is daardoor onfeilbaar zeker, dat zijn geloof goddelijk is. De Protestant als zoodanig, die behalve zijne eigene uitlegging niets heeft, waarop hij zich kan verlaten, kan het niet verder brengen dan tot eene private opinie, eene eigene meening, die aan dwaling zeer onderhevig is. De Katholiek steunt op de onfeilbare belofte van Christus, dat de poorten der hel de Kerk niet zullen ovennogen. De Protestant ziet immer voor zich en kan niet ontwijken de dreigende veroordeeling van Christus. «Indien hij de Kerk niet wil hooren, hij zij u een heiden en een tollenaarquot; 1). De Katholiek zeilt veilig in het onvergankelijk scheepje van Petrus. De Protestant klemt zich vast aan een wrakke plank, die der woeste baren ten spel is geworpen; misschien wordt hij daardoor van den ondergang gered; maar dat misschien is ook de uiterste grens, van zijn vertrouwen. De katholieke Kerk kan met vertrouwen tot hare kinderen zeggen: «Verlaat u op mijne leiding, sik ben van God. Leeft overeenkomstig uw geloof en gij
1) Job. XXVI : 17.
23
«zult behnuflen blijvpn.quot; Doch liet Protestantisrnus stelt zijne belijders een eerbiedwaardig boek, dat door duizend onderling strijdende uitleggingen onteerd is, in handen met de woorden: Leest zeiven, en tracht de waarheid te ontdekken, als gij het kunt; vormt daaruit zelf uw geloof en houdt vast daaraan. indien gij het vermoogt; misschien zal het u zalig maken. Kan het menschelijk hart in een treuriger toestand geplaatst worden ? Ten hoogste kunt gij slechts zeggen: »het kan zijn, dat ik geslaagd ben in de ontdekking van mijn geloof; doch 't is even goed mogelijk, dat ik gedwaald heb, en, zoo dat ware, wat zal er van mijne ziel geworden in de eeuwigheid ?quot;
Sommige protestantsche dweepers op godsdienstig gebied, hebben, om aan de onvermijdelijke onzekerheid van alle zuiver menschelijke meeningen te ontsnappen, de leering opgezet der private inspiratie of bijzondere ingeving; zij geven namelijk voor, geloof te hechten aan eene inwendige stem des H. Géestes, die hen leert, en zonden zich gaarne willen overtuigen, dat deze ingebeelde geleidster zoo veilig te vertrouwen is, als het onfeilbaar gezag der door God ingestelde Kerk. Deze vermeende ingeving lossen zij zeiven ten laatsten op, in een louter gevoel, dat voorzeker onder de bronnen der dwaling do voornaamste en rijkste is aan verontrustende zinsbegoochelingen, 't Is inderdaad moeijelijk te begrijpen, hoe iemand met gewoon menschenverstand, zoo on-bezoifnen kan zijn, om zijn geloof en zijn vertrouwen op den hemel op zulk een wankelenden grondslag te houwen. Geheel de wereld weet, tot welke buitensporigheden sommige secten onder de Protestanten, voornamelijk de Metho-
'24
disten. 1) zich laten vervoeren, ten gevolge van het beginsel der persoonlijke ingeving. De overdrevene vervoering klimt bij sommige gelegenheden zoo hoog, dat zij tot een wezenlijke godsdienstige koorts overslaat. Niemand, zoo ik vertrouw, zal zich aan deze uitdrukking ergeren. Ik gebruik haar om den indruk weer te geven, die een ieder moet hebben ondervonden, wanneer hij eene opene vergadering der Methodisten voorbij ging 2) en het wanluidend zingen, huilen en schreeuwen hoorde en het springen en handen wringen zag, waaraan die geestver-voerden itoegeven. Elk mensch met kalme zinnen moet
)) Wij wenschen cr hier f!(; aandacht op fe vestigeu dat wij alleen dr dwalingen en niet de personen veroordeelen. 't Is onze stellige over-tniging, dat zich zoowel onder de Methodisten als onder andere secten, een groot getul personen bevinden, die opregt en achtingswaardig zijn. Zij geven slechts aan bovengenoemde overdrijving toe, omdat zij eene onbeschrijfelijke behoefte gevoelen aan teekenen, die hen omtrent hunne zaligheid tot zekerheid zonden kunnen brengen, en wijl zij in de katholieke leer niet onderwezen zijn, stellen zij zich aan dergelijk zelfbedrog bloot. Wanneer wij in onze redenering voortaan bijzondere secten nier name noemen, dan verdenke men ons niet van zekere afgekeerdheid of vooringenomenheid jegens deze of gene secten onder onze dwabnde, f rotestantsche broeders, want het zal slechts geschieden om de waarheid des te duidelijker en bevattelijker voor te stellen.
2) Men onthoude, dat de Eerw. Heer Weninger, missionnari;! is in Amerika, waar de Methodisten dikwerf in de opene lucht tcs godsdienst vergaderen, en zich door opwinding van den geest en inspanning des ligchaams tot een soort razernij vervoeren, en ten laatste in onniagt vallend gelooven den H. Geest ontvangen te hebben, bekeerd eu vau hunne zaligheid verzekerd te zijn.
'25
gevoelen. dat zulke onbehagelijke vertooningen onder geen opzigt de teekenen van goddelijker.' invloed aan zich hebben. Is die koorts der godsvrucht wederom verdwenen, dan keert de dweeperij tot kalme gedachten weder; de twijfelingen keeren met versche kracht terug om het beklagenswaardig slagtoffer dier begoochelingen te kwellen; zijn geloof, dat gisteren hem zooveel vreugde schonk, schijnt hem onzeker en martelt hem heden.
Welnu, de Methodisten vormen slechts ééne secte in de ontelbare vertakkingen van het Protestantismus, die sinds drie eeuwen getwist hebben over den zin des Bijbels en bijna alle overdrevene inbeeldingen en alle mogelijke tegenspraak hebben uitgeput.
Ziedaar de slotsom, waartoe gij zijtgekomen. Gij hebt als eenigen Geloofsregel het beginsel van het vrije onderzoek opgezet. Het noodzakelijk gevolg is geweest een menigte sekten, die zich onderling bestrijden, en even zoovele onderling strijdige meeningen als er onafhankelijke denkers in het Protestantismus zijn. Het gezigt van zooveel twist, van zooveel verwarring, van zooveel onzekerheid, kan voorzeker geen troost bieden aan 's menschen ziel, die voor de waarheid geschapen is en met onweerstaanbare kracht haar in veiligheid wenscht te bezitten. Een godsdienstig leerstelsel, dat ontegensprekelijk tot zuike uitkomsten leidt en noodzakelijk zulk een eindeloos aantal van slelsels in eigen boezem doet ontstaan , zulk een leerstelsel, 't is duidelijk, kan niet van God komen en kan dus ook de ware godsdienst niet zijn. God is waarheid; de Geest der waarheid kan geen openbaringen doen, die zich onderling tegenspreken. De waarheid is een en onverander-
o
2gt;ti
lijk, zoo als God. Dan moet ook het geloof, dat van God komt, een en onveranderlijk zijn zooals Hij. — Docb uw geloof is veranderd en verandert onophoudelijk. Dus kan het niet het waar geloof zijn, Luther zelf verschrikte bij het zien der tallooze verscheidenheid van veranderlijke meeningen, welke uit hot beginsel, door hem vastgesteld, reeds tydens zijn leven, waren voortgesproten en hij vermogt somtijds de bekentenis niet te smoren, dat hij daarin een tastbaar bewijs van dwaling en onwaarheid zag. Thans is de toestand nog erger dan ooit te voren. Waar toch wordt tegenwoordig het Pro-testaniismus gevonden, zóó als Luther en de eerste Hervormers het gepredikt hebben? Ja, ik vraag, waar wordt er thans één enkel Protestant gevonden, die onder alle opzigten dezelfde leer belijdt als zij beleden. Het Protestantismus draagt op zijn gelaat, thans'scherper dan ooit, het onmiskenbaar zegel der dwaling ge-teekend.
Hier hebt gij dan, mijne protestantsche vrienden, van den eenen kant, de verhevene houding der katholieke Kerk, welke zich op goddelijke zending en goddelijke leiding beroept; haar onfeilbare en onveranderlijke geloofsleer, haar opperhoofd den Paus, die hare eenheid vertegenwoordigt en handhaaft; eene Kerk, wier onfeilbaar geleide volstrekte zekerheid schenkt op den weg der zaligheid. Yan den anderen kant, hebt gij het verfn-derlijk gedrag uwer sekten, ontelbare malen wisselend in meeningen, waarmede het gezond verstand zich niet kan vereenigen, twisten zonder einde, geloofsbelijdenissen heden opgesteld en morgen verworpen; leermeesters tegenover leermeesters; leiders met geen ander gezag of in-
•27
vloed dan de mode of wispelturigheid van liet oogenblik hun schenkt, en gevolgelijk geen mogelijke zekerheid op den weg ten hemel.
Met of zonder den Bijbel, geleerd of niet geleerd, is de Katholiek zeker. Het Protestantismns echter laat den ongeletterde zonder toevlugt en den geleerde zonder zekerheid ; de ongeleerde kan zicli niet bedienen van liet beginsel des vrijen onderzoeks, en de geleerde bedient er zich van te vergeefs. Om te beweren, dat men van den Bijbel eene houdbare uitlegging kan geven, wordt noodzakelijk geleerdheid gevorderd; doch de grootste geleerdheid, aan haar eigen onderzoek en uitlegging overgelaten, is noo' noojt geslaagd en zal nimmer slagen in de vorming van een leerstelsel des geloofs, dat den toets der waarheid kan doorstaan, omdat do aai spraak op bijzondere goddelijke ingeving, die sommige sekten onder de protestanten doen gelden, slechts eene ijdele en wanhopige poging is om de onfeilbaarheid te bezitten, door middel van oogen-blikkelijk overdrevene vervoering, liever dan door gezag.
Het contrast tusschen den katholieken godsdienst en het Protestantismns heeft, wat het leerend gezag betreft, geen verder betoog noodig. \\ at het punt van gemeenschap betreft, ook daarin schenkt het Protestantismns evenmin bevrediging. De Katholiek treedt in de voetstappen van millioenen menschen, die schitteren door deugd, en wier zaligheid niet kan worden betwijfeld. Kunt gij wijzen op een gelijk aantal protestantschemartelaren , belijders, geleerden, vaders, maagden, weldoeners der menschheid, allen onbetwistbaar uitstekend door heldhaftige Christendeugd, en over wier zaligheid gij geen twijfel kunt voeden? Indien gij het kunt, welaan geef
2*
26
lijk, zoo als God. Dan moet ook het geloof, dat van God komt, een en onveranderlijk zijn zooals Hij. — Doch uw geloof is veranderd en verandert onophoudelijk. Dus kan het niet het waar geloof zijn. Luther zelf verschrikte bij het zien der tallooze verscheidenheid van veranderlijke meeningen, welke uit het beginsel, door hem vastgesteld, reeds tijdens'zijn leven, waren voortgesproten en hij vermogt somtijds de bekentenis niet te smoren, dat hij daarin een tastbaar bewijs van dwaling en onwaarheid zag. Thans is de toestand nog erger dan ooit te voren. Waar toch wordt tegenwoordig het Pro-testantismus gevonden, zóó als Luther en de eerste Hervormers het gepredikt hebben? Ja, ik vraag, waar wordt er thans één enkel Protestant gevonden, die, onder alle opzigten dezelfde leer belijdt als zij beleden. Het Protestantismus draagt op zijn gelaat, thans'scherper dan ooit, het onmiskenbaar zegel der dwaling ge-teekend.
Hier hebt gij dan, mijne protestantsche vrienden, van den eenen kant, de verhevene houding der katholieke Kerk, welke zich op goddelijke zending en goddelijkeleiding beroept; haar onfeilbare en tmveranderlij ke geloofsleer , haar .opperhoofd den Paus, die hare eenheid vertegenwoordigt en handhaaft; eene Kerk, wier onfeilbaar geleide volstrekte zekerheid schenkt op den weg der zaligheid. Van den anderen kant, hebt gij het veranderlijk gedrag uwer sekten, ontelbare malen wisselend in meeningen, waarmede het gezond verstand zich niet kan vereenigen, twisten zonder einde, geloofsbelijdenissen heden opgesteld en morgen verworpen; leermeesters tegenover leermeesters; leiders met geen ander gezag of in-
27
vloed dan de mode of wispelturigheid van het oogenblik hun schenkt, en gevolgelijk geen mogelijke zekerheid op den weg ten hemel.
Met of zonder den Bijbel, geleerd of niet geleerd, is de Katholiek zeker. Het Protestantismns echter laat den ongeletterde zonder toevlugt en den geleerde zonder zekerheid ; de ongeleerde kan zich niet bedienen van het beginsel des vrijen onderzoeks, en de geleerde bedient er zich van te vergeefs. Om te beweren, dat men van den Bijbel eene houdbare uitlegging kan geven, wordt noodzakelijk geleerdheid gevorderd; doch de grootste geleerdheid, aan haar eigen onderzoek en uitlegging overgelaten, is nog nooit geslaagd en zal nimmer slagen in de vorming van een leerstelsel des geloof.3, dat den toets der waarheid kan doorstaan, omdat de aanspraak op bijzondere goddelijke ingeving, die sommige sekten onder de protestanten doen gelden, slechts eene ijdele en wanhopige poging is om de onfeilbaarheid te bezitten, door middel van oogen-blikkelijk overdrevene vervoering, liever dan door gezag.
Het contrast tusschen den katholieken godsdienst en het Protestantismus heeft, wat het leerend gezag betreft, geen verder betoog noodig. Wat het punt van gemeenschap betreft, ook daarin schenkt het Protestantismus evenmin bevrediging. De Katholiek treedt in de voetstappen van millioenen menschen, die schitteren door deugd, en wier zaligheid niet kan worden betwijfeld. Kunt gij wijzen op een gelijk aantal protestantsche martelaren , belijders, geleerden, vaders, maagden, weldoeners der menschheid, allen onbetwistbaar uitstekend door heldhaftige Christendeugd, en over wier zaligheid gij geen twijfel kunt voeden? Indien gij het kunt, welaan geef
2*
28
ons de lijst hunner namen. Meer nog, indien gij u op protestantsche Heiligen beroept, zoudt gij dan in staat zijn te bewijzen, dat zij hetzelfde geloofden, wat gij gelooft? Gij zoudt dat volstrekt niet kunnen beslissen, dewijl er bij de Protestanten noch een algemeen onfeilbaar gezag, waaraan allen zich onderwerpen, noch een alge-meene maatstaf des geloofs is, waarnaar allen zich regelen. De Katholiek is zeker, dat ieder katholiek Heilige gelooft, wat hij gelooft en niet meer en niet minder, omdat elk Katholiek gelooft, en niets meer en niets minder gelooft dan hetgeen de Kerk als te gelooven leert. Van geen enkel uwer groote mannen kunt gij weten of hij al dan niet hetzelfde geloofde, wat gij gelooft.
Luther heeft dus, om het zachtste woord te bezigen, blijkbaar een gevaarlijke proef genomen toen hij den koninglijken weg, waarlangs gedurende vijftien eeuwen millioenen onder het onfeilbaar geleide der Kerk ten hemel waren gewandeld, verliet en zich een zijpad koos, met geen ander leidsman dan zijne persoonlijke meeningen, en met geene andere middelen om vooruit te berekenen of dat pad ten hemel of ten verderve leidde. Het verloop des tijds heeft slechts gediend om die proefneming nog meer onrustbarend te maken.
DE MIDDELEN TER ZALIGHEID.
quot;Wanneer iets groots moet worden verkregen, dan is het niet genoeg te weten, hoe wij het moeten bemagtigen.
29
maar wij moeten ook over de middelen daartoe kunnen beschikken. Het zoude ons weinig helpen te weten welke de weg ter zaligheid is, als wij geene deugdelijke middelen hadden om onze zielen te zaligen. Op den weg des heils hebben wij vele behoeften, waarin de genade van God alleen ons vermag te voorzien.
In de katholieke Kerk is in elke behoefte onzer ziej ruimschoots voorzien. De katholieke leer zegt ons, met betrekking tot dit punt, dat Christus voor iedere alge-meene behoefte in zijne Kerk een bijzonder genademiddel heeft ingesteld. Deze genademiddelen zijn de Sacramenten. Niemand dan de Katholiek, die het met de daad is, kan zich een volmaakt denkbeeld vormen van de vertroostingen, die daaruit voortspruiten.
De leer der katholieke Kerk zegt, dat Christus zeven Sacramenten heeft ingesteld, waarvan elk beantwoordt aan een groote algemeene behoefte, terwijl alle tezamen beantwoorden aan alle benoodlgdheden der ziel. Zooals het bovennatuurlijk leven eene gelijkenis heeft met het natuurlijk leven, zoo hebben ook de genademiddelen eene zekere overeenkomst met de natuurlijke behoeften. In de natuurlijke orde wordt de mensch geboren, hij heeft kracht en voeding, en in ziekte geneesmiddelen noodig-in de bovennatuurlijke orde, wordt hij geestelijk geboren door het Doopsel, gesterkt door het Vormsel, gevoed door het heilig Sacrament des Altaars en in geestelijke gezondheid hersteld door het Sacrament der Biecht. Bovendien wijl er twee voorname staten zijn in het Christelijk leven, die ieder bijzondere en gewigtige pligten hebben te vervullen en bij gevolg ook groote en bijzondere behoeften hebben, namelijk de priesterlijke staat en de
30
huwelijke staat, zijn er nog twee Sacramenten, het Priesterschap en het Huwelijk, welk laatste den Echt heiligt en genade schenkt om zijne verpligtingen te vervullen, terwijl het eerste kerkelijke magt mededeelt met de genade om daarvan een waardig gebruik te maken. Eindelijk voor het uur des doods, waarin de mensch meer dan ooit geestelijk kracht en troost noodig heeft en zijn lot voor de eeuwigheid van zijne laatste handelingen afhangt, heeft Christus, volgens de katholieke leer, het Sacrament van 't heilig Oliesel ingesteld.
Van deze zeven genadebronnen, hebben de Protestanten er slechts twee, of liever, geen enkele overgehouden. Vele Protestanten beschouwen het Doopsel inderdaad nog als Sacrament doch zeer velen zoo niet de meesten zien het louter als eene plegtigheid aan, welke niet de minste genade mededeelt. Doch hetzij gij het als een Sacrament beschouwt, hetzij niet; toch behoort het Sacrament des Doopsels eigenlijk niet tot het Protestantismus, want, zooals ik een weinig later u toonen zal, er is slechts ééne ware Kerk, wel te verstaan de katholieke Kerk, wier ingangspoort het Doopsel is; zoo dus wordt een ieder, die goed gedoopt is, een lidmaat, niet van een protestantsche sekte, maar van de katholieke Kerk. Wat het H. Sacrament des Altaars betreft, de Protestanten hebben slechts den naam daarvan behouden, want dewijl zij het H. Priesterschap verwerpen, hebben zij geere geldige Bisschoppen en dus ook geene ware priesters, die bekleed zijn met de magt om het brood en den wijn in het Ligchaam en Bloed van Christus te veranderen.
Doch wij willen in het belang onzer bewijsvoering eens toegeven, dat gij de Sacramenten des Doopsels en des
31
Altaars nog zoowel in hun wezen als in naam bezit, dan blijft het nog waar, dat de protestantsche leemde vertroostingen van deze zoowel als van alle andere Sacramenten der katholieke Kerk ontrooft. Dit wil ik meer breedvoerig aantoonen.
DE SACRAMENTEN.
liet Doopsel.
De katholieke Kerk leert dat het Doopsel wezenlijk de zonde vergeeft en elke zondesmet afvvascht; dat de mensch, «herboren door het water en den H. Geest,quot; tot een staat van bovennatuurlijke genade wordt verheven en in de regten treedt van Gods kinderen, wijl het hem geoorloofd wordt God zijn Vader te noemen, en hij aangesteld wordt tot erfgenaam en broeder van Christus, met het regt op den hemel. Op het oogenblik, dat hij het H. Doopsel ontvangt, wordt hij een deelgenoot der engelen als een toekomstig hemelbewoner. Door de heiliging van de genade des Doopsels, wordt hij in staat gesteld om bij God verdiensten te vergaderen, zijne verdiensten dagelijks en elk uur zijns levens te vermeerderen en, door die vermeerdering zijner verdiensten, te schooner de kroon te maken, die het bloed zijns Verlossers hem heeft verworven. Deze zoo troostrijke leer moet, dunkt mij, welkom zijn voor ieder hart.
Daarvan berooft u het Protestantismus, want het er-
32
kent geen wezenlijke vergiffeniis der zonden door het Doopsel maar ten hoogste eene bedekking der zonden met de verdiensten van Christus, en het verwerpt persoonlijke verdiensten, met al de andere gevolgen, die uit de katholieke leer voortspruiten. Vele sekten zien het Doopsel voor niet meer dan eene plegtigheid aan, welke geen genade, geen regten hoegenaamd mededeelt, 't Is daarom niet te verwonderen, dat vele Protestanten tot eene volmaakte onverschilligheid voor het Doopsel zijn vervallen, 't Is niet te verwonderen dat men in vele protestansche landstreken het Doopsel of in het geheel niet meer toedient of eerst op zeer laten leeftijd en dan nog ongeldig, wegens het een of ander wezenlijk gebrek in de toediening, of op onwaardige wijze wegens gemis aan noodzakelijke gesteltenis van den doopeling. Dit geschiedt vooral in Amerika. Millioenen menschen daar te lande, die zich Christenen en ledematen van verschillende protestantsche sekten noemen, zijn nooit gedoopt. Het Protestantismus loopt ten laatste op een troosteloos heidendom uit.
Het Vormsel.
Een opregt Christen wenscht een leven te leiden zijn geloof waardig en verlangt met ernst de kracht te bezitten, die hem daartoe in staat stelt.
De katholieke Kerk leert, dat het Sacrament des
33
Vormsels hem de kracht mededeelt, welke hij noodig heeft. Een iegelijk, die dat Sacrament waardig ontvangt, wordt een levende tempel des heiligen Geestes, een welgewapend strijder voor de zaak van Christus. Als hij standvastig blijft in zijne medewerking met de ontvangene genade, dan zal de H, Geest in hem blijven wonen: »de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van wetenschap en godsvrucht, de Geest van vreezè des Heeren.quot;
Dien troost ontneemt u al weder het Protestantismus, want het verwerpt het Sacrament des Vormsels en geeft ti daarvoor niets anders in de plaats dan de vermaning, uwe belofte om als Christen mensch te leven, te hernieuwen; het schenkt u tevens niet de minste nieuwe kracht om dat te doen, maar ontzegt u wel geheel en al de mogelijkheid om het zelfs te kunnen. Het laatste deel dezer bewering heb ik boven reeds bewezen en zal ik nog breedvoeriger bewijzen in hetgeen volgen zal. Inderdaad, waartoe zou het dienen den mensch met goddelijke genade te sterken, wijl het zuiver Protestantismus leert, dat hij geen vrijen wil bezit en bij God toch geen verdiensten kan vergaderen?
Het heilig Sacrament des Altaars.
Een waar Christen heeft zijn Verlosser liet. Zoo als Augustinus, zou hij wenschen geleefd te hebben ten
32
kent geen wezenlijke vergiffenis der zonden door het Doopsel maar ten hoogste eene bedekking der zonden met de verdiensten van Christus, en liet verwerpt persoonlijke verdiensten, met al de andere gevolgen, die uit de katholieke leer voortspruiten. Vele sekten zien het Doopsel voor niet meer dan eene plegtigheid aan, welke geen genade, geen regten hoegenaamd mededeelt, 't Is daarom niet te verwonderen, dat vele Protestanten tot eene vol maakte onverschilligheid voor hot Doopsel zijn vervallen, 't Is niet te verwonderen dat men in vele protestansche landstreken het Doopsel of in het geheel niet meer toedient of eerst op zeer laten leeftijd en dan nog ongeldig, wegens het een of ander wezenlijk gebrek in de toediening, of op onwaardige wijze wegens gemis aan noodzakelijke gesteltenis van den doopeling. Dit geschiedt vooral in Amerika. Millioenen menschen daar te lande, die zich Christenen en ledematen van verschillende protestantsche sekten noemen, zijn nooit gedoopt. Het Protestantismus loopt ten laatste op een troosteloos heidendom uit.
Het Vormsel.
Een opregt Christen wenscht een leven te leiden zijn geloof waardig en verlangt met ernst de kracht te bezitten, die hem daartoe in staat stelt.
De katholieke Kerk leert, dat het Sacrament des
33
Vormsels lieiu de kracht mededeelt, welke hij noodig heeft. Een iegelijk, die dat Sacrament waardig ontvangt, wordt eea levende tempel des heiligen Geestes, een welgewapend strijder voor de zaak van Christus. Als hij standvastig blijft in zijne medewerking met de ontvangene genade, dan zal de H. Geest in hem blijven wonen: »do Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van wetenschap en godsvrucht, de Geest van vreeze des Heeren.quot;
Dien troost ontneemt u al weder het Protestantismus, want het verwerpt het Sacrament des Vormsels en geeft n daarvoor niets anders in de plaats dan de vermaning, uwe belofte om als Christen mensch te leven, te hernieuwen; het schenkt i tevens niet de minste nieuwe kracht om dat te doen, maar ontzegt u wel geheel en al de mogelijkheid om het zelfs te kunnen. Het laatste deel dezer bewering heb ik boven reeds bewezen en zal ik nog breedvoeriger bewijzen in hetgeen volgen zal. Inderdaad, waartoe zou het dienen den mensch met goddelijke genade te sterken, wijl het zuiver Protestantismus leert, diu hij geen vrijen wil bezit en bij God toch geen verdiensten kan vergaderen ?
Hel heilü/ Sacrament des Altaars,
Een waar Christen heeft zijn Verlosser liet. Zoo als Angustinus, zou hij wenschen geleefd te hebben ten
34
tijde van Christus, om Hem te zien, te vergezellen en zich in zijne nabijheid te bevinden. Christus zelf zegt immers: «zalig de oogen, die zien, wat gij ziet en de ooren, die hooren, wat gij hoort.quot;
»Wie zou er niet wenschen een van zijne uitverkorene leerlingen geweest te zijn of, gelijk Maria, gedurende dertig jaren te hebben mogen leven onder een zelfde dak met den mensch geworden Zoon van God ? Een ieder die Jesus bemint , als zijnen God en zijnen Verlosser, kan niets anders dan verlangen, dat Hij nog op aarde verwijlde. Ik zou wenschen, dat Hij met mij en ik met Hem ware. Mogt ik, zooals Maria Magdalena, aan zijne heilige voeten kunnen nedervallen en, na vergiffenis verkregen te hebben, met Hem spreken van aangezigt tot aangezigt, gelijk een kind met zijn vader, gelijk een vriend met zijnen vriend, gelijk een geredde uit den dood met zijn bevrijder, als een schuldige met zijnen regter, van wiens vonnis zijne vrijheid en zijn leven afhangt.
Dit alles is werkelijkheid geworden in de katholieke Kerk. De katholieke leer zegt, dat Jesus onder den sluijer van het Sacrament zelf tegenwoordig is, met het zelfde Vleesch en Bloed, met dezelfde Godheid en Mensch-heid, waarmede Hij als nieuwgeboren kind nederlag in de kribbe, waarmede Hij rustte op den schoot van Maria, waarmede H y arbeidde met Joseph te Nazereth, waarmede Hij het volk onderrigtte en Jeruzalem zegevierend binnentrok; als de zelfde Godmensch, die nu zetelt in den hoogen hemel aan de regterhand van God zijn Vader, als het Lam Gods, aangebeden door de Engelen en Heiligen.
35
Overal waar gij in een katholiek Kerkgebouw een tabernakel ontwaart, waarin een geconsacreerde Hostie bewaard wordt, daar is Jesus persoonlijk tegenwoordig. Dat is een onuitsprekelijke troost voor een hart, dat Jesus Ifefheeft en verlangt met Hem te zijn; de wezenlijke tegenwoordigheid van Jesus Christus maakt over geheel de aarde van elk katholiek Kerkgebouw een hemel.
Toen de joden van smarte weenden over de armoede van den tweeden Tempel, troostte hen de profeet Aggeus met de belofte, dat de tegenwoordigheid van den Verlosser de glorie van den tweeden Tempel grooter zou doen zijn dan van den eersten En toch de tegenwoordigheid van Jesus in den tweeden Tempel zoude slechts eenige oogenblikken duren. Zijne blijvende tegenwoordigheid deelt een onschatbaar hoogeren graad van majesteit en heiligheid aan onze tempels mede, ja waarlijk, maakt onze armste dorpskerkjes en kapellen zoo eerbiedwaardig als den dom, die door het genie van een Michel Angelo is opgetrokken. Of de Katholiek neerknielt op een net ingelegden vloer of in het mulle zand, hij vindt eene nooit ontbrekende bron van troost in den omgang met Jesus in het allerheiligst Sacrament.
In den ouden Tempel was er niets heiliger dan de Arke des Verbonds; de Hoogepriester alleen mogt het Heilig der Heiligen binnentreden en dan nog maar éénmaal in het jaar. In de katholieke tempels woont onze Verlosser persoonlijk; ons allen is het vergund , allen worden wij uitgenoodigd om Hem te naderen en op eiken dag, op elk uur ons met Hem van mond tot mond te onderhouden.
;!6
De wolk, die bij de wijding van den eersten Tempel nederdaalde, vervulde Salomon en al het volk met de troostrijkste gevoelens van vertrouwen, van ontzag en aanbidding. Maar de Katholiek, die met een levendig geloof en met een geest vol liefde neerknielt voor de heilige gedaanten, die zijn Verlosser omsluijeren, wordt vervuld met een oneindig meer troostend gevoel van aanbidding, van kinderlijke vrees en vertrouwen, jegens Hem, die zich aldus gewaardigt, blijvend met hem te wonen.
Jesus in het allerheiligst Sacrament werd voorafge-beeld door de wolk, die tusschen het leger der Israëlieten en het kamp der Egyptenaren zweefde en den Joden des nachts verlichtte en hun ten geleide voorging naar het land van belofte. Mozes mogt wel teregt tot het volk zeggen: ))Er is geene natie zoo groot, die hare goden zoo nabij heeft, als onze God tegenwoordig is en gereed staat voor al onze smeeking.quot; De Israëlieten verheugden zich slechts in de beeldtenis, wij bezitten de werkelijkheid; wij genieten de letterlijke vervulling van 'sHeeren belofte: »zie, ik ben met u alle dagen, tot aan het einde der wereld.quot;
Die hemelsche vertroosting heeft u het Protestantismus geheel en al ontnomen Het Protestantismus houdt, dat Jesus niet langer op aarde woont. Open al uwe bedehuizen en kerken en zeg ons, waar Hij wijlt. Hij is daar niet; Hij heeft u verlaten om nimmer weder te keeren, want gij neemt geen Priesterschap aan en gij hebt er niet één onder ii, die bekleed is met de magtom het brood en den wijn in het H, Ligchaam en Bloed des Heeren te veranderen, Gij moogt kerken bouwen, ruimer dan de St. Pieter, met
37
torens hooger dan die van Freiburg, Straatsburg of Weenen; zij zullen ten laatste niets meer zijn dan ledige huizen, ij dele pronkstukken van menschelijke vinding en grootheid, troostelooze, onbevallige en koude steenmassa's Waarom ? -Wijl Hij, aan wien een Christentempel zijne schoonheid, leven en bezieling ontleent, wijl Jesus onze Verlosser niet in uwe kerkgebouwen woont, 't Baart oneindig meer zielsgenot, aanbiddend neer te knielen op den harden steenen vloer in de tegenwoordigheid van Jesus, dan zacht neer te zitten op de lluweelen kussens uwer prachtigste kerkgebouwen.
Doch behalve die wezenlijke tegenwoordigheid, biedt de leer der ïransubstantiatie uog andere onuitsprekelijke vertroostingen aan. Onder de gedaanten van brood en wijn is Jesus ook het Oller der Nieuwe Wet en het voedsel der zielen.
Een Christen, die zijn Verlossev opregt lief heeft, zou het een onwaardeerbare gunst geacht hebben om naast het kruis te mogen staan met Maria, Gods Moeder, en nset den H, Joannes; of om het kruis te omhelzen zoo als Maria Magdalena, en te weenen over zijne zonden terwijl Christus stierf om de zondaren te verlossen. Het Offer des kruizes is voor het Evangelie, wat de zon is voor de wereld; het is de bron en het middenpunt van onzen Godsdienst. Dat Offer zagen alle geslachten in de oudheid, rijkhalzend naar verlossing, te gemoet. In dat Offer heeft de christen blevk haren oorsprong; daaruit stroomen, onder de zinnebeelden van water en bloed, alle genaden des Ohristendook: voort; daarin hebben ons geloof, onze hoop, het levea onzer ziei hun begin en hunnen grondslag.
38
Zou er wel een christen-pelgrim zijn die hoe zwak zijn geloof ook zij, zijne liefde voor Jesus niet voelde toenemen en zijne smarten verligten als hij Jerusalem bezocht en stond op dien grond, waar eenmaal het kruis heeft gestaan? Welligt zijn er onder mijne lezers, die Jerusalem bezocht en wier ondervinding mijne woorden bevestigen kan. Inderdaad hoe velen hebben in openbare geschriften voor de wereld getuigd, welk een indruk zij daar ontwaarden. Nooit, zoo sprak niet lang geleden, een Amerikaansch pelgrim, nooit had ik mijne knieën gebogen om te bidden; nooit liad een traan van godsdienstige aandoening mijne oogen bevochtigd, doch toen ik den geheiljgden grond betrad, waarop mijn Verlosser eenmaal hing en bloedde aan het kruis, werd ik gedwongen neer te knielen; ik zonk ter aarde en schreide.
De Katholiek behoeft zoo ver niet te reizen om nog troostrijker gewaarwordingen te ondervinden. Overal, waar een Altaar is, waarop het Offer der Mis wordt opgedragen, daar ook is een Calvarieberg, daar ook is het Offer van Golgotha. Een iegelijk die de katholieke leer kent, zal gemakkelijk begrijpen, dat een vurig Katholiek in het Ofler der Mis steeds eene bron heeft van de zoetste vertroostingen.
De katholieke leer zegt, dat de H. Mis hetzelfde Offer is, dat op Calvai'ie werd opgedragen. Niet als of Christus nogmaals sterft, maar Hij zet zijn Offer blijvend voort op eene onbloedige wijze, wel te verstaan hetzelfde offer des kruises, dat de voltooijing van alle offers was. Ziedaar Malachia's voorspelling vervuld: »Van den opgang der zon tot haren ondergang zal mijn naam
39
groot zijn onder de heidenen en op alle plaatsen zal mij een zuiver Offer worden opgedragen.quot; i)
De glorierijke vereering der Zaligen, de brandende liefde der Serafijnen in eerbied neergebogen, de aanbidding, de lof, de dankbetuigingen en de liefde van alle hemelsche Geesten, sinds het oogenblik, dat God hen schiep tot in alle eeuwigheid, zijn als van geener waarde in vergelijking rnet dit Offer van eindelooze waarde; zijn als niets beduidend in vergelijking met de aanbidding, den dank, de voldoening, den prijs, de smeeking en de liefde, die de rnenschgeworden Zoon van God zelf zijn hemelschen Vader op onze altaren aanbiedt. Door de vereering, de eenige welke Gode waardig is, wordt onze aanbidding ten toppunt gevoerd eu door Christus Gode welgevallig gemaakt.
Zoo wordt het armste kerkje der katholieken op aarde een ander hemelsch Jeruzalem, waar het geslagte Lam verschijnt zooals het aan Johannes is verschenen; de ge-loovigen op aarde mengen hunne stemmen in het nieuwe hemelsch lofgezang: »Waardig is het Lam dat geslagt werd, te ontvangen de magt, den rijkdom der godheid en wijsheid, en kracht en eere, en glorie, en zegen. Dewijl Gij geslagt werdt en oris vrijgekocht hebt tot Gods kinderen door uw bloed, uit alle stammen, en talen, en .volkeren en natiën.quot; 2)
Dit slagtoffer stort over onze Godsvereering een licht en leven, een majesteit en glorie uit, als geen andere godsdienst kan toonen. Dit werd dikwerf gevoeld en
1) De profeet Malachias I. 10—1).
2) Boek der Openb. V. 12, 9.
•40
erkend zelfs door Protestanten, vooral door hen, die bekend zijn inet den zin van onze indrukwekkende pleg-tiquot;-heden en begrijpen hoe alle ceremonien doelen op het verheven Offer op het Altaar.
Dit verheven Offer van aanbidding en voldoening, van dankbetuiging en smeeking, draagt Christus op voor de zaligheid van alle menschen en voor ieder mensch in het bijzonder, zoo waarlijk als of een ieder slechts alleen op de wereld ware. De ijverige Katholiek put, zoo dikwijls hij bij de H. Mis tegenwoordig is, nieuwe genade uit de wonden van zijnen Zaligmaker, die in zijne tegenwooidig-heid geslagtofierd wordt; voorwaar een troostrijke vervulling der voorzegging: »Blij de zult gij water scneppen uit de bronnen uws Zaligmakers.quot; 1)
Het Protestantismus ontrooft u dien troost Het loochent het voortbestaan van Christus' offer, werpt het altaar om, ontneemt der godsvereering hare majesteit en rooft den openbaren godsdienst do oneindige verdiensten, die de onze in het goddelijk Offer bezit. In de plaats van het Altaar geeft het u een naakten kanse!; in plaats van het groote Olïer; slechts predikatie en zang de bediening des woords, dat is, var-i menschen alleen, in plaats van de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus. Geen wonder dus. dat uwe kerkgebouwen niet gevuld zijn zooals de onzen, noch uit godsvrucht bezocht worden buiten de vastgestelde uren of dagen; geen wonder, dat ze bijna altijd en soms, voor meerdere dagen en geruime lijden achtereen, gesloten blijven. Behalve de erkenning, dat wij God openlijke eere schuldig zijn, is ei
1) Isaias XII: 3.
41
in uwe godsdienstige bijeenkomsten niets te ontwaren , wat gij niet even goed of beter nog in uw eigene huizen zoudet kunnen verrigten. Gij vergadert om eene preek aan te hooren ; maar eene preek kunt gij ook te huis lezen en welligt , eene die beter en stichtender is, dan de galmende redevoeringen, die over alles, somtijds tot over staatskunde toe, uitweiden, en niet in 't minste zinspelen op de godsdienst; gij zijt somtijds gedwongen ze aan te hooren, maar ze vervelen u en wekken uwen afkeer op. Gij bidt en zingt te zamen; doch misschien kunt gij te huis bidden met minder verstrooiing of met uw gezin Gode lofzingen met meerder gevoel van godsvrucht. Aan uwe kerkgebouwen ontbreekt, wat geen godsvrucht vermag aan te vullen , dat namelijk , wat ze waarlijk tot tempels maakt en onderscheidt van alle andere gebouwen: het Altaar en het goddelijk Offer.
Wij hebben ontelbare godsdienstige feesten, die naauw in verband staan met die wezenlijke tegenwoor-digheid: ziedaar al weder een andere groote bron van troost voor den Katholiek. Een Christen zoude wenschen tegenwoordig geweest te zijn bij de groote gebeurtenissen, die in het belang zijner zaligheid hebben plaats gegrepen. In de katholieke Kerk wordt zijn verlangen bevredigd, zoo veel het mogelijk is. De katholieke Kerk viert die roemvolle gebeurtenissen zoo, als trokken zij onze oogen voorbij, zooals gij bespeuren kunt in de katholieke gebeden vooral, welke in de II. Mis voorkomen en toepasselijk zijn op elk feestgetij. Daarin schikt zich de katholieke Kerk naar den geest van Go 1 , bij wien er geen gisteren noch heden, maar een eeuwig tegenwoordig is.
Bij ons gelijkt het kerkelijk jaar den boom van het
40
erkend zelfs door Protestanten, vooral door hen, die bekend zijn met den zin van onze indrukwekkende pleg-tigheden en begrijpen hoe alle ceremonien doelen op het verheven Offer op het Altaar.
Dit verheven Offer van aanbidding en voldoening, van dankbetuiging en smeeking, draagt Christus op voor de zaligheid van alle menschen en voor ieder mensch in het bijzonder, zoo waarlijk als of een ieder slechts alleen op de wereld ware. De ijverige Katholiek put, zoo dikwijls hij bij de H. Mis tegenwoordig is, nieuwe genade uit de wonden van zijnen Zaligmaker, die in zijne tegenwoordigheid geslagtofierd wordt; voorwaar een troostrijke vervulling der voorzegging: »Blijde zult gij water scheppen uit de bronnen uws Zaligmakers.quot; 1)
Het Protestantismus ontrooft u dien troost. Het loochent het voortbestaan van Christus' offer, werpt het altaar om, ontneemt der godsvereering hare majesteit en rooft den openbaren godsdienst de oneindige verdiensten, die de onze in het goddelijk Offer bezit. In de plaats van het Altaar geeft het u een naakten kanse!; in plaats van het groote Ofier; slechts predikatie en zang de bediening des woords, dat is, van menschen alleen, in plaats van de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus. Geen wonder dus, dat uwe kerkgebouwen niet gevuld zijn zooals de onzen, noch uit godsvrucht bezocht worden buiten de vastgestelde uren of dagen; geeh wonder, dat ze bjjna altijd en soms, voor meerdere dagen en geruime tijden achtereen, gesloten blijven. Behalve de erkenning, dat wij God openlijke eere schuldig zijn, is er
1) Isaias XIi: 3.
41
in uwe godsdienstige bijeenkomsten niets te ontwaren, wat gij niet even goed of beter nog in uw eigene huizen zoudet kunnen verrigten. Gij vergadert om eene preek aan te hooren; maar eene preek kunt gij ook te huis lezen en welligt , eene die beter en stichtender is , dan de galmende redevoeringen, die over alles, somtijds tot over staatskunde toe, uitweiden, en niet in 't minste zinspelen op de godsdienst; gij zijt somtijds gedwongen ze aan te hooren, maar ze vervelen u en wekken uwen afkeer op. Gij bidt en zingt te zamen; doch misschien kunt gij te huis bidden met minder verstrooijing of met uw gezin Gode lofzingen met meerder gevoel van godsvrucht. Aan uwe kerkgebouwen ontbreekt, wat geen godsvrucht vermag aan te vullen , dat namelijk, wat ze waarlijk tot tempels maakt en onderscheidt van alle andere gebouwen: het Altaar en het goddelijk Offer.
Wij hebben ontelbare godsdienstige feesten, die naauw in verband staan met die wezenlijke tegenwoordigheid ; ziedaar al weder een andere groote bron van troost voor den Katholiek. Een Christen zoude wenschen tegenwoordig geweest te zijn bij de groote gebeurtenissen, die in het belang zijner zaligheid hebben plaats gegrepen. In de katholieke Kerk wordt zijn verlangen bevredigd, zoo veel het mogelijk is. De katholieke Kerk viert die roemvolle gebeurtenissen zoo, als trokken zij onze oogen voorbij, zooals gij bespeuren kunt in de katholieke gebeden vooral, welke in de 11. Mis voorkomen en toepasselijk zijn op elk feestgetij. Daarin schikt zich de katholieke Kerk naar den geest van GoJ , bij wien er geen gisteren noch heden, maar een eeuwig tegenwoordig is.
Bij ons gelijkt het kerkelijk jaar den boom van het
42
Paradijs, die altijd beladen met de rijkste vruchten, in elk jaargetijde en altijd nieuwe kracht aan ons geloof en frischheid aan ons geestelijk leven schenkt.
Van al onze schoone teesten , hebt gij naauwelijks een spoor, van hun vroeger bestaan onder uwe katholieke voorouders, overgehouden. Gij viert Kersmis en misschien ook Paschen, doch meer in uw huis en aan uwe tafel dan in uwe kerken. Doch die feestvieringen hebben het bijzonder christelijk karakter verloren, want ziet men ook sommigen joden niet den kersboom voor hunne kinderen planten? Uwe godsdienstige feesten zijn inderdaad koud in vergelijking met de heilige vreugde, waarmede de Katholieke Kerk hare feesten van den Advent, van Kersmis , Paschen , Pinksteren , H. Sacramentsdag , Allerheiligen, Allerzielen en de dagen, den Heer of zijner gezegende Moeder gewijd, pleegt te vieren. De meeste dier heilige dagen en tijden zijn bij u niets meer dan gewone dagen der week. Terwijl de Katholieken Gods weldaden en de geheimen van's H eeren leven herdenken, getroost gij u dikwerf handenarbeid om bijeen te ga-deren, wat gij toch niet kunt behouden en gij verwerpt de vertroostingen, die u vruchten zouden opleveren voor de eeuwigheid.
Nu wil ik spreken over de grootste aller vertroostingen, welke Christus ons in het H. Sacrament des Altaars heeft geschonken. Een hart, dat Christus vurig bemint, haakt naar de innigste vereeniging met Hem of, zooals de Apostel Paulus zegt: swenscht ontbonden te zijn en met Christus te wezen.quot; 't Is waar, de innige vereeniging, waarvan de Apostel hier spreekt is slechts in den hemel mogelijk; doch er is nog eene andere vereeniging
43
met Christus ook op aarde mogelijk, veel naauwer dan de geest des menschen zou hebben kunnen uitdenken , bijaldien zij hem niet ware veropenbaard.
't Is de leer der Katholieke Kerk, dat in de H. Com. munie Jesus wezenlijk en zelfstandig, met ligchaam en ziel, als God en Mensch in ons binnenste komt, zóó dat een ieder onzer met den Apostel zeggen kan : nik leef, niet ik nu, maar Christus leeft in mijniet slechts geestelijk door het geloof maar wezenlijk door de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in ons. Ik behoef hier niet stil te staan bij de ontelbare zoete vertroostingen in die leering gelegen.
De Kerk leert, dat Jesus, door de H. Communie, met ons op zulk een innige wijze wordt vereenigd, dat de menschelijke taal niet bij magte is dit volkomen uit te drukken. De heilige Vaders vergelijken deze vereeniging dikwerf met de vereeniging tusschen het licht en de lucht of tusschen de hitte met het was. Zij merken op, dat de H. Communie in ons de kiem der onsterflijkheid legt en dat onze verheerlijking in den hemel te grooter zal zijn, naar mate wij waardiger en dikwijlder het Ligchaam en Bloed van Christus ontvangen. Een ieder, die Christus waardig ontvangt, mag met de Bruid van het Hooglied herhalen: »Mijn beminde behoort mij en ik behoor hem toe.quot;
Dezen troost ontzegt u het Protestantismus. Het heeft u, op zijn hoogst slechts een schaduw der Communie gelaten. Hetgeen hier volgt is slechts een klein gedeelte van zijne leer over dit punt: De Communie beteekent alleen het Ligchaam van Christus ; wij ontvangen Christus slechts door het geloof; het Ligchaam van Christus is
wezenlijk tegenwoordig doch alleen maar op het oogen-blik der Communie. 1) Deze laatste meening kunnen de Protestanten niet blijven •volhouden , want dewijl zij geen Priesterschap aannemen, kunnen zij ook geen bedienaar aanwijzen, die de magt bezit om het brood en de wijn in het Ligchaam en Bloed van Christus te veranderen.
Wanneer gij dus deelneemt aan het Nachtmaal, zooals gij het noemt, dan ontvangt gij brood en wijn, en niets meer. 't Is dan niet te verwonderen, dat uwe communie u geen troost geeft, en dat zoo weinigen er zich om bekommeren ze te ontvangen. Niets wordt er door dat ontvangen gewonnen, niets door de onthouding daarvan verloren. — Wat gij dus als uw grootste ongeluk moet betreuren is het verlies, dat gij door het verlaten der katholieke Kerk hebt geleden, het verlies der wezenlijke tegenwoordig van Christus en van de waarachtige vereeniging met Jesus, het grootste goed voor den mensch op aarde. Het Protestantismus heeft u dat ontnomen en u, onder ditopzigt, even arm en beklagenswaardig gemaakt als de heidenen of de joden,-2) omdat men u heeft losgescheurd van de katholieke Kerk, die waarlijk een Altaar bezit gelijk de apostel Paulus verzekert; »Wij hebben een Altaar van welk het niet geoorloofd is te eten voor hen, die buiten zijn,'' d. i. die ongeloovigen of van de ware kerk gescheiden zijn.
1) Deze. laatste zinsnede behelst eeue leering, die uog slechts hij de oud-Lutherschea werd aangenomen.
2) Brief aaa de tlebr. XI [f. 10.
45
De BiecJtt.
De mensch is zich zijner zwakheid bewust. Met schuld heiaden, gekweld door wroeging, bevreesd voor Gods oordeel, zal de christen, die het ongeluk gehad heeft na het Doopsel in groote zonden te vallen, gaarne wenschen, dat Chiistus een middel hebbe ingesteld, .waardoor hij zeker vergiffenis van zijne zonde kan verkrijgen. Een vriend zoekt troost door de onthulling zijner geheime smarten aan zijn vriend; de zieke ontdekt zijne geheime ongesteldheid aan een geneesheer; de menschen verschoonen hunne gebreken voor elkander: misdadigers leveren, door gewetenswroeging verscheurd, zich somtijds aan het geregt over of trachten, eenmaal gevonnisd, hun geweten door een openlijke belijdenis te ontlasten. Senc-ca en andere heidensche wijsgeeren, spraken reeds van de voordeelen eener schuldbelijdenis, welke men aan een vriend doet, die ons goeden raad en onderrigting kan geven. Zoo diep is het beginsel der Biecht in onze natuur gelegen Niets voorwaar strookt meer met onze zwakke natuur, of beantwoordt meer, vooral aan een christen hart, dan de belijdenis zonder vreeze van verraden te worden. Ik heb God beleedigd. Dan wensch ik ook, dat er op aarde een vertegenwoordiger van Christus zij, wien ik veilig mijne zonden kan openbaren en van wien ik een zekeren borgtogt eilang, dat God mij heeft vergeven; een man wien ik als viiend, als gids, als vader en geneesheer mijne ziel kan toevertrouwen; wiens raadgevingen mij helpen in de deugd te volharden en die nimmer, in welke omstandigheden ook, het geringste mijner gebreken zal openbaren.
46
Die wensch is in de katholieke Kerk vervuld. Zooals de regenboog na den zondvloed, zoo is het Sacrament dei-Biecht een teeken en onderpand van verzoening tusschen God en den rouwmoedigen zondaar.
Door het Sacrament der Biecht, worden den zondaar de zonden inderdaad vergeven; de voorwaarde der vergiffenis is de belijdenis, gepaard aan een opregt berouw en een vast voornemen om zich te beteren. De Biechtvader is de plaatsbekleeder van Christus, de vriend, de leidsman, de vader en geneesheer onzer zielen. Ziedaar de leer der katholieke Kerk, welke leer steunt op de uitdrukkelijke woorden van Christus: «Ontvangt den H. Geest. Wier zonden gij vergeeft hun zijn zij vergeven en wier zonden gij houdt van hen zijn zij gehouden.quot; 1) Woorden van meer bepaalden zin zijn er niet. »Als er iets goddelijks in de katholieke Kerk is, zegt Leibniz, die zelf een Protestant was, dan is het de Biecht of het Sacrament van Boetvaardigheid.quot;
De Katholiek is zeker, dat de zonden, welke hij in de Biecht heeft beleden, nimmer geopenbaard zullen worden. De lippen des Priesters zijn verzegeld, en dat zegel kan niet worden gebroken. In geen omstandigheid, nimmer kan de Priester bekend maken, wat hij in de Biecht gehoord heeft. Na de Biecht kan hij zelfs met den biechteling niet over de door hen of haar beledene zonden spreken, zonder het uitdrukkelijk verlof van den biechteling. Gij weet hoe volkomen en streng het geheim der Biecht steeds is bewaard gebleven; zelfs de regts-
1) Juhaimes XX 22, 23.
47
gedingen voor de burgerlijke regtbank zouden ons daarvan, in bijna alle landen, bewijzen kunnen leveren.
Een Protestant, die in Italië reisde, had altijd geloofd dat de Priesters het geheim der Biecht niet bewaarden. Toen hij te Rome was, besloot hij eenen wijbrief eens Priesters magtig te worden, trok priesterlijke kleeding aan, ging zoo naar eene Kerk en verzocht om een biechtvader te spreken. Hij beleed aan dien biechtvader, dat hij de H. Mis las zonder de heilige priesterwijding ontvangen te hebben, en dat hij voörnemens was dit te blijven doen, wijl', hij daarin zijn eenig middel vond om zijn levensonderhoud te verzekeren. De biechtvader, wien hij dit verhaalde, weigerde hem, zooals men ligtelijk begrijpt, de absolutie. De Protestant verliet den biechtstoel en begaf zich naar de Sacristie en vraagde verlof om de H. Mis te lezen, hetwelk de Priester, dezelfde biechtvader, na zijne papieren ingezien te hebben, hem gereedelijk toestond. Met eigen hand bragt deze Priester voor hem den kelk en de kleedin g in orde. DePro-testant staarde een wijle vol verbazing op hetgeen er gebeurde en riep toen uit: »Nu zie ik onloochenbaar bewezen, dat de Priesters het geheim der Biecht bewaren, ik wil Katholiek worden,quot; Hij werd als kind der Kerk aangenomen en ondervond weinig later hoe troostvol het is, een wezenlijke en opregte Biecht gesproken te hebben.
Het Protestantismüs ontzegt u die vertroosting, want het verwerpt het Sacrament der Biecht en leert, dat het genoeg is aan God alleen zijne zonden te belijden. Maar waar staat het dan geschreven, dat dit voldoende is? Waarom heeft Christus dan gezegd; )gt;wier zonden gij vergeven zult, hun zijn zij vergeven; en wier zonden
46
Dio wensch is in de katliolieke Kerk vervuld. Zooals de regenboog na den zondvloed, zoo is het Sacrament dei Biecht een teeken en onderpand van verzoening tusschen God en den rouwmoedigen zondaar.
Door liet Sacrament der Biecht, worden den zondaar de zonden inderdaad vergeven; de voorwaarde der vergiffenis is de belijdenis, gepaard aan een opregt berouw en een vast voornemen om zich te beteren. De Biechtvader is de plaatsbekleeder van Christus, de vriend, de leidsman, de vader en geneesheer onzer zielen. Ziedaar de leer der katholieke Kerk, welke leer steunt op de uitdrukkelijke woorden van Christus: »Ontvangt den II. Geest. Wier zonden gij vergeeft hun zijn zij vergeven en wier zonden gij houdt van hen zijn zij gehouden. 1) Woorden van meer bepaalden zin zijn er niet. ))Als ei iets goddelijks in de katholieke Kerk i.s, zegt Leibniz, die zelf een Protestant was, dan is het de Biecht of het Sacrament van Boetvaardigheid.quot;
De Katholiek is zeker, dat de zonden, welke hij in de
Biecht heeft beleden, nimmer geopenbaard zullen worden. De lippen des Priesters zijn verzegeld, en dat zegel kan niet worden gebroken. In geen omstandigheid, nimmer kan de Priester bekend maken, wat hij in de Biecht gehoord heeft. Na de Biecht kan hij zelfs met den biechteling niet over de door hen ol haar beledene zondju spreken, zonder het uitdiukkelijk verlof van den biechteling. Gij weet hoe volkomen en streng het geheim der Biecht steeds is bewaard gebleven; zelfs de regts-
1) Juliauuea XX 22, 23.
gedingen voor de burgerlijke regtbank zouden ons daarvan, in bijna alle landen, bewijzen kunnen leveren.
Een Protestant, die in Italië reisde, had altijd geloofd dat de Priesters het geheim dor Biecht niet bewaarden. Toen hij te Piorne was, besloot hij eenen wijbrief eens Priesters magtig te worden, trok priesterlijke kleeding aan, ging zoo naar eene kerk en verzocht om een biechtvader te spreken. Hij beleed aan dien biechtvader, dat hij de H. Mis las zonder de heilige priesterwijding ontvangen te hebben, en dat hij voornemens was dit te blijven doen, wijl. hij daarin zijn eenig middel vond om zijn levensonderhoud te verzekeren. De biechtvader, wien hij dit verhaalde, weigerde hem, zooals men ligtelijk begrijpt, de absolutie. De Protestant verliet den biechtstoel en begaf zich naar de Sacristie en vraagde verlof om de H. Mis te lezen, hetwelk de Priester, dezelfde biechtvader, na zijne papieren ingezien te hebben, hem gereedelijk toestond. Met eigen hand bragt deze 1 'riester voor hem den kelk en de kieedin g in orde. De Protestant staarde een wijle vol verbazing op hetgeen er gebeurde en liep toen uit: »Nu zie ik onloochenbaar bewezen, dat de Priesters het geheim der Biecht bewaren, ik wil Katholiek worden.quot; Hij werd als kind der Kerk aangenomen en ondervond weinig later hoe troostvol het is, een wezenlijke en öpregte Biecht gesproken te hebben,
Het Protestantismus ontzegt u die vertroosting, want het verwerpt het Sacrament der Biecht en leert, dat het genoeg is aan God alleen z'jne zonden te belijden. Maar waar staat het dan geschreven, dat dit voldoende is? Waarom hoeft Christus dan gezegd; 3wier zonden gij vergeven zult, hun zijn zij vergeven; en wier zonden
48
sij houdt, blijven gehouden?quot; Zijn die woorden van Christus, zoo vraagt do H. Augustinus, «zonder doel uitgesproken; en zijn de sleutels, welke Christus aan de Kerk gaf. geschonken zonder eenigo magtsmededeeling, zoodat gij zoudt kunnen zeggen: ik belijd mijne zonden aan God alleen?quot; Zoude dan die plegtige handeling Christus niet ten eenemale onwaardig geweest zijn, toen Hij over de Apostelen blies en hun den H. Geest schonk met de magt om de zonden te vergeven of te houden, indien het na dit alles, zijne bedoeling ware om hun die magt niet te geven? Zoude het niet der goddelijke wijsheid evenzeer onwaardig zijn geweest, hun eene dubbele wel onderscheidende magt te verleenen van de zonden te vergeven of te houden, zonder den Christenen de verpligting op te leggen van eene volkomene belijdenis hunner zonden te doen, waardoor het alleen mogelijk gemaakt wordt te onderscheiden en te beslissen, welke zonden vergeven, welke gehouden moeten worden? In dat geval zouden de woorden van Christus geen andere beteekenis hebben dan deze: Ontvangt den H. Geest, zonder eenig doel; ontvangt de magt om de zonden te vergeven of te houden zonder eenig doel, want niemand ten laatste is gehouden zich bij u om vergiffenis te vervoegen, want het is deti mensch genoeg aan God alleen zijne zonden te belijden. Wie zoude het in het hootd krijgen, om zulk een geschenk aan onzen God en Heer toe te schrijven? En hoe zou de Biecht de voordeden, waarvan ik boven sprak, kunnen opleveren, als wij ons geweten niet geheel aan den biechtvader openbaren zoo, als ware hij een geneesheer en leidsman, een vriend en vader?
Laat ik u eene gebeurtenis verhalen, die voor eenige jaren te Parijs is voorgevallen. Een protestantsche dame, die met een katholieken Graaf in den echt was getreden, bespeurde in hem altijd een kalmte van geest en hart, welke haar ten eenemale vreemd was. Op zekeren dag hem daarvan de reden vragende, ontving zij ten antwoord: Ik ben Katholiek, en Katholieken kunnen hunne harten openen aan den Priester; die Gods plaats bekleedt. De Biecht is de reden van mijne kalmte.quot; Niet lang daarna zond de gravin op zekeren avond, toen haar gemoed meer dan ooit verontrust werd, om een Priester en deelde hem den wensch mede om bij hem hare Biecht te spreken. Toen de Priester bespeurde, dat zij eene Protestantsche was, zeide hij niet in staat te zijn haar verlangen te vervullen, dewijl zij als belijderes van den protestanschen godsdienst de heilige absolutie niet konde ontvangen. Zij werd Katholiek en vond weldra in de Biecht den vrede des gewetens, dien zij weleer zich te vergeefs in haren man had trachten te verklaren.
Sedert verscheidene jaren ben ik zelf Priester en Missionaris, en heb meerdere honderd duizend malen Biecht gehoord. Nergens ben ik getuige geweest van zulke blijken van vertroosting als in den biechtstoel. Dikwijls maakte zich, op het oogenblik der absolutie, de blijdschap van wederom met God verzoend te zijn, zoozeer van den biechteling meester, dat zijn hart onder snikken en tranen als dreigde te bersten van vreugde. Ach het valt mij smartelijk te denken, dat louter vooroordeel u belet een dergelijk verblijdend genot te smaken.
Op zekeren keer kwam een man tot mij, hij was woedend; en vraagde mij of het waar was, dat ik zijne
dochter overgehaald had eene algemeene Biecht te spre-ken.TIk zeide hem, »mijn waarde heer, een priester antwoordt niet op zulke vragen. Doch ik zoude denken, dat het voor u tienmaal meer noodig ware een goede algemeene Biecht te doenquot; Dit antwoord deed zijne gramschap nog toenemen. «Bedaar mijnheer,quot; zoo vervolgde ik. »Weet gij, wat een algemeene Biecht is? Hebt ge er ooit eene gesproken?' — sNeen mijnheer.quot; «Dan zal ik het u zeggen. Een generale of algemeene Biecht is de belijdenis van al uwe zonden, van geheel uw leven, gerekend van uwe kindsche jaren tot op deze stonde. Ik weet het niet, maar ik kan evenwel de gedachte niet van mij verzetten, dat er vele dingen u zwaar op het geweten moeten drukken. Hoe oud zijt gij ?quot; — »Acht en veertig jaren.quot; — »Welnu mijnheer, hoe gemakkelijk zou het zijn om door eene opregte Biecht al den last van acht en veertig jaren af te schudden en neer te werpen in de diepte van Gods oneindige barmhartigheid.quot; Gedurende eenige oogenblikken stond hij zwijgend en in gepeinzen verdiept en zeide teen: »Gij hebt gelijk. Wanneer kan ik mijne Biecht spreken? Onmiddelijk nam ik hem mede naar do Kerk. Hij keerde als een geheel ander mensch huiswaarts. vol dankbaarheid en met de blijdschap op het gelaat.
Indien de Methodisten zich somtijds op een dergelijk gevoel, van vergiffenis ontvangen te hebben, beroepen, dan is dit slechts een tijdelijke, een voorbijgaande begoocheling der zinnen. Dat gevoel is louter persoonlijk en niet gesteund door eenig Sacrament of teeken , door Christus ingesteld. Als zij opregt spraken. dan zouden zij bekennen, dat zij zich niet kunnen verlaten op dat
gevoel, wijl de wroegine weldra onveranderlijk wederkeert met evenveel knaging als te voren. Maar, ook eens aargenomen voor een oogenblik, dat zij gelooven kunnen vergiffenis ontvangen te hebben, dan nog kunnen zij, volgens de leeringen van het Protestaiitismus, aan niets nteer gelooven dan aan eene bedekking van hunne zonden en eene vrijheid van straf doch niet aan eene ■wezenlijke zuivering der zie]. Er is geen troost in eene verzoening zonder wezenlijke vergiffenis; en de schuld, die op de ziel blijft kleven, moet ook voortgaan haar zwaar te vallen en te kwellen.
Aflaat. — Het is eene katholieke leer, dat wij, schoon ook van onze zonden en de eeuwige straffen ontslagen, evenwel voor onze zonden nog onderworpen blijven aan tijdelijke straffen. Dat is eene waarschuwing voor den herval; eene beschikking, dei' goddelijke wijsheid waardig, welke de Barmhartigheid matigt door deRegt-vaardigheid, — Toen de profeet Nathan tot David gezegd had ))de Heer heeft uwe zonden van u genomen, gij zult niet sterven,quot; voegde hij er bij; «Niettemin wijl gij den vijanden des Heeren eene gelegenheid gesteld hebt om God te lasteren, zal het kind, dat u geboren is, zeker sterven.quot;'!) Zooals David zouden wij, zoo mogelijk, ontslagen willen worden ook van de tijdelijke straffen, of daaraan door verdienstelijke werken willen voldoen.
De katholieke Kerk leert, dat de tijdelijke straffen afgeboet kunnen, worden door verdienstelijke werken of kwijtgescholden kunnen worden door de aflaten, üm een volkomen aflaat te verdienen, wordt gelijk ieder
1) 2 Boek der ivoninj; Xii : 13, 14.
3*
52
Katholiek weet. als onmisbare voorwaarde vereischt. dat men geen vrijwillige gehechtheid aan eene enkele zonde meer wil koesteren. Vandaar zijn de aflaten ook een magtig middel tot christelijke volmaaktheid.
Het Protestantismus berooft n van dit veelvermogend middel om deugden te verwerven. Het verwerpt de leer der aflaten en loochent, dat de katholieke Kerk de magt heeft ze te verleenen; als of Christus niet gezegd hadde: »A1 wat gij op aarde zult ontbinden, zal in den hemel ontbonden zijn;quot; en alsof de magt om de zonden te vergeven — sWier zonden gij vergeven zult, hun zijn ze vergevenquot; — niet de mindere magt insloot, om de tijdelijke straffen, door de zonden verdiend, te vergeven,
Wij moeten het diep betreuren, dat prótestantsche Predikanten, juist met betrekking tot dit punt, voortdurend alles in het werk stellen om de katholieke Jeer te verdraaijen en hatelijk te maken. Zij houden niet op te herhalen, dat het verleenen van aflaten niets anders is dan een bandelooze vrijheid tot zondigen te veroorloven, ofschoon elk katholiek kind hun kan leeren, dat het verdienen van aflaten en zondigen, twee dingen zijn, zoo strijdig en onderling onvereenigbaar als waarheid en leugen, als de hemel en de hel. Neen de katholieke leer zegt, dat men buiten staat van genade geen aflaat, welke ook, kan ontvangen en dat er een geheel zuiver hart vereischt wordt om aan een volkomen aflaat deelachtig te kunnen worden. Dat een Protestant de aflaten verwerpt, kunnen wij gemakkelijk begrijpen; als hij zich zeiven gelijk wil blijven, moet hij dat doen. Want dewijl hij gelooft, dat eene wezenlijke bekeering onmogelijk is, gelooft hij ook aan geen Vagevuur; hij vreest de hel alleen.
53
liet laatste Oliesel.
Een Christen, die zijner roeping getrouw blijft, leeft niet voor dezen vergankelijken tijd maar voor de eeu-vviglieiu, die met snelle schreden nadert. Zijn voornaamste zorg is, wel te sterven en zijn leven te eindigen in de vriendschap met God. Hij denkt aan zijne laatste oogenblikken en aan de. waarschuwende stem des H. Geestes: alndien de boom valt naar het Zuiden of naar het Noorden, daar waar hij valt, zal hij blijven liggen.quot;!) Hij denk: seinde goed, alles goedquot;; dat de eeuwigheid afhangt van zijnen laatsten strijd, dat zijn dood over de hel of den hemel beslist. Niemand onzer weet volkomen, wat het is, te sterven, maar wij allen gevoelen een natuinTijken afkeer van den dood; dewijl de Christen verzekerd is, dat satan in onze laatste oogenblikken, zijn best zal doen om ons te bemagtigen en met zich naar den eeuwigen afgrond te slepen.
In den laatsten en hangen strijd heeft de ziel buitengewone ondersteuning noodig. Heeft Christus aan zijne Kerk zulk een buitengewone ondersteuning geschonken?
De katholieke Kerk leert, dat Hij die gegeven heeft in het H. Sacrament des Oliesels. Dat Sacrament heeft eene dubbele uitwerking, eene op het ligchaam, eene andere op de ziel.
Wat het ligchaam betreft, schenkt het verligting of algeheel herstel. Voortdurend komen er feiten voor, die voor deze uitwerkingskracht van het Sacrament getuigen en welke wij daaraan vinden - toegezegd bij den
1) Ecclcs. XI. 3.
H. Jacobus: sis or iemand onder u ziek, hij hale den Priester der Kerk, die voor hem bidden en hem zal zalven in den naam dos Hoeren ; en het gebed des geloofs zal den zieke behouden en de Heer zal hem verligten, en indien hij in zonden is, zij zullen hem vergeven worden.quot; 1) Zelfs proiestantsche en ongeloovige geneesheeren hebben dikwijls deze uitwerking van het H. Oliesel erkend. In katholieke streken dragen zij zorg, dat de zieken ten regten tijde de laatste Sacramenten ontvangen, wijl zij bevinden, dat de kalmte, welke uit het ontvangen van het laatste Oliesol voortspruit, zeer veel helpt voor de goede uitwerking der geneesmiddelen, die de zieke moet ontvangen.
De geestelijke uitwerkselen van dit Sacrament zijn nog meer zeker en volgen meer onmiddelijk. Yolgens de katholieke leer neemt het de overblijvende gevolgen der zonden weg en versterkt het de ziel in haren laatsten strijd.
Als Protestanten hunne zieke katholieke vrienden bezoeken, dan worden zij dikwerf door eigene waarneming overtuigd van de wonderbare kalmte en sterkte, die het H. Oliesel den stervenden mededeelt.
Katholieke Priesters zien in de hospitalen dikwerf Protestanten Katholiek worden, getroffen als zij zijn door de blijkbare uitwerking van het Sacrament des Oliesels. Het is mij dikwerf in mijne bediening overkomen, vooral toen ik de zorg had voor hot Commercial-hospitaal in Cincinnati, dat protestantsche lijders mij riepen en verzochten hun hot H Oliesel toe to dienen. Zij waren getuigen geweest van den buitengewonen vrede en van de geest-
1) Jakobus V: 14, 15.
55
kracht, die van den Hemel op hunne katholieke medelijders neerdaalde op den oogenblik dat zij het Sacrament ontvingen; en vele Protestanten werden Katholiek op hun sterfbed. gedreven dooi- de begeerte om de vertroostingen te smaken, die de katholieke Kerk hare zieke en stervende kinderen aanbiedt.
Dit roept mij nog iets anders voor den geest, dat nog opvallender is, en op zich zeiven beschouwd, in zeer hooge mate bewijst, dat de katholieke Kerk de ware Kerk is en dat ernstige en opregte onderzoekers tot die erkenning komen, zoo spoedig zij met Gods hulp de vooroordeelen overwinnen, waarvan opvoeding, gewoonte of de openbare meening de schuld dragen. — Honderd, neen ik mag zeggen duizende Protestanten worden Katholiek in de laatste gewigtige stonde van hun sterven, wanneer alle begoochelingen verdwijnen en do zaken zich voordoen zoo als zij zijn. Er zijn weinig Priesters in bediening, die niet uit eigen ondervinding mijne bewering zouden kunnen staven Welnu, waarde lezer, ik wilde u en alle Protestanten in de wereld de vraag stellen of zij ooit gehoord of vernomen hebben, dat een Katholiek op /ijn sterfbed Protestant is geworden ? Ik voor mij, nooit; en noch gij noch uwe afstammelingen zult tot aan het eind der tijden ooit van een enkel zoodanig geval vernemen.
De katholieke Kerk legt het haren bedienaren als een strengen pligt op om met de liefdevolste zorg, de waakzaamste belangstelling, en met den teedersten ijver, welke in hun vermogen is, den stervende bij te staan. Gij kent den heldhaftigen ijver onzer Priesters; geheel het land is er getuige van geweest ten tijde van cholera of
56
van typhus-koortseu. Zoodra wordt een Katholiek niet ziek, of de Priester, hoe aanstekelijk zijne ziekte ook moge zijn, snelt naar zijne legerstede en blijft, zoo mogelijk , bij hem tot den laatsten snik. Hij staat aan zijne zijde, als een troostende engel aan den drempel dei-eeuwigheid , om hem vertrouwen in te spreken op Gods barmhartigheid, totdat de ziel het ligchaam verlaat; en dan nog volgt hij haar met de gebeden en zegeningen der Kerk, noodigt in haren naam de Engelen en de Heiligen uit om op aarde te dalen en de heentrekkende ziel naar den hemel te vergezellen.
Het Protestantismus ontrooft u die vertroosting. Het verwerpt het H. Sacrament des Oliesels en geheel onze laatste troostrijke bediening. Juist op het oogenblik als gij de hulp der Kerk het meest noodig hebt, wordt gij aan uw lot overgelaten, uwe bedienaren kunnen u geen anderen troost bieden dan deze vermaning — help u zeiven. Menig uwer heeft dit misschien op den rand des grafs ondervonden, allen zijt gij er van overtuigden niemand uwer verwacht iets beters. Ik vraag u, waarde lezer, als eene aanstekelijke ziekte rondom u uitbreekt, wie zijn dikwerf onder u de eersten om zich door de vlagt in veiligheid te stellen? Zijn het niet dikwerf de bedienaren van uwen godsdienst. En wie zijn de eersten om naar de plaats te snellen, waar do besmetting heerscht; zijn het niet de katholieke Priesters en de katholieke Zusters van Liefde? Vraag het aan alle steden in verschillende landen, zij zullen u mijne woorden bevestigen.
57
Hst 11. Priesterschap,
De Christen, die levendig gelooft aan de waarheid dei-Kerk en aan de waardigheid van hare heiligdommen; aan de goddelijkheid van haar Offer en de heiligheid harer Sacramenten, gevoelt van zelf hoe gepast en noodzakelijk het is, dat heilige zaken slechts aan heilige handen worden toevertrouwd. De heidenen der oudheid hadden. gehoorzaam aan de stem der natuur, eene priesterschap alleen voor den tempel bestemd. Onder de oude wet, ofschoon hare plegtigheden en offeranden^ door Mozes voorgeschreven, niets anders dan afbeeldingen der toekomst waren, had God evenwel een der twaalf stammen afgezonderd voor den dienst des Tempels en uit dien stam had Hij ééne familie uitgekozen, waaraan Mij de magt schonk de offerande op te dragen. In de katholieke Kerk eischt de heiligheid van het heiligdom veel gebiedender do afzondering en wijding eener klasse van liienschen, om het altaar te bedienen en de Sacramenten uit te deelen. De bediening der Priesters, waarop zoo zware verantwoording rust, eischt evenzeer bijzondere genade, die hen in staat stelt hunne pligten getrouw te vervullen.
Heeft Christus daarin voorzien? De katholieke Kerk antwoordt: ja, dat heeft Hij gedaan door het H. Sacrament des Priesterschaps.
De plegtige en verhevene Ceremoniën, die bij eene katholieke Priesterwijding plaats grijpen, zijn in volmaakte overeenstemming met de verhevene pligten en bedieningen van den Priester. Ik wenschte wel, dat gij een- getuige waart van eene priesterwijding bij de Ka-
58
tholieken. Het zoude op uw gemoed een heiligen indruk maken, groot genoeg om nimmer door de jaren te worden uitgewischt. Elk gebed, elk gebruik bij eene katholieke priesterwijding heeft een diepen zin en ademt inderdaad eene bovenmenscheliike majesteit en een hemelschen geest; de zalving des H. Geestes is over geheel die handeling uitgestort. De nieuwgewijde Priester voelt dikwerf merkbaar, dat de invloed der goddelijke genade geheel zijn wezen doordringt, zoo dat hij gevoelt gewijd te zijn en bewust wordt van de nieuwe magt, waarmede hij bekleed is geworden. Hij is voortdurend verzekerd van dadelijke genade, die hem in staat stellen om zijner roeping getrouw te blijven en wordt zich bewust, iets, wat hij vroeger nooit had kunnen vermoeden, dat hij gelijk Aaron uitgekozen is onder zijne medemenschen, en een vertegenwoordiger is geworden van Christus op aarde, een middelaar tusschen Hem en de menschen, een priester, leeraar. herder, vriend en vader van zijn volk.
Het leven van onthouding, dat de Kerk den Priester oplegt, beantwoordt aan zijne hooge waardigheid. Dat leven voltooit in hem de beeldtenis van Christus, die» zooals Paulus zegt, in den brief aan de Hebreeuwen, 1) een Hoogepriester is volgens de orde van Melchisedech, zonder vader of moeder of geslachtslijn. Door zijn leven van onthouding, en daardoor alleen , is de Priester in staat, vrij van alle huiselijke zorgen, die voor de vervulling zijner verpligtingen een beletsel kunnen zijn, om zich alles voor allen te maken, de geestel'yke Vader in Christus
1) lirief aau de Hebr. v : 10. Vil ; •').
59
te worden van al zijne onderhoorigen, en hun een vol vertrouwen in te boezemen.
Het Protestantismus weigert u den troost van bedienaren te hebben, die zoo geheiligd en afgezonderd zijn voor den goddelijken dienst, want het Protestantismus verwerpt liet H. Sacrament des Priesterschaps. Zijn bedienaren bezitten geen andere dan slechts nienschelijke wijding en slechts menschelyk gezag. Hunne zending ontvangen zij, als (jlk ander burgerlijk beambte, van menschen, niet van God. Een protestantsch bedienaar des woords is de dienaar of zaakwaarnemer van eene gemeente; zij betaalt hem voor zijne diensten, en ontslaat hem, wanneer het der gemeente behaagt. Als hij zijne bediening nederlegt, wordt hij een leek en niets meer. Zijn stand, vergeleken b'y de verhevene plaats, die de katholieke Priester inneemt, schijnt wereldsch. zeer algemeen en inderdaad vernederend.
Als protestantsch godsdienstleeraar ontvangt hij bij zijne bevestiging geen wezenlijk nieuw kenmerk, waardoor iiij voor altijd van de leeken blijft onderscheiden; wijl de Predikanten geen bijzonder wijdingskarakter bezitten, staat liet ook een ieder vrij, hunne reijen binnen te treden. Zeer dikwijls, en vooral in Amerika, ziet men, bij het naar verhouding grooter aantal sekten onder de methodisten, kooplieden , pachters, timmerlieden, smeden, werklieden van allerlei soort des zondags als Predikanten optreden, en voor de overige dagen van de week zich bezighouden met hun gewonen handenarbeid. Dat ge beurt in Amerika, niet slechts in dorpen of gehuchten? maar tot zelfs in de grootste steden der vereenigde Staten.
Het kan geen verwondering baren, dat het Prote-
lt;50
stantismus aan zulke bedienaren van den godsdienst geen hoogere levenseischen stelt, dan het van de leeken vraagt. Doch het gevolg is, dat zij met vrouw en kinderen tot last der gemeente komen en door hun huwelijk meer zorg dragen voor hunne huishouding, zooals zij verpligt zijn, dan voor de gemeente, 'tls nog zoo lang niet geleden, dat men in een der Amerikaansche dagbladen van een protestantschen Bisschop de advertentie las, dat hij gedwongen was van^/ijne vrouw te scheiden of zijne bisschoppelijke visitatien achterwege te laten, wijl de jaloersheid zijner vrouw hem niet veroorloofde van huis afwezig te zijn.
Het Huwelijk,
Zooals de Priester de plaats van geestelijken vader bij het christen volk bekleedt en bijzondere genade noodig heeft om de bijzondere verpligtingen van zijneti staat te vervullen en aan de bijzondere moeijelijkheden het hoofd te kunnen bieden; zoo hebben ook de ouders bijzondere genade noodig in de moeijelijkheden en pligten aan hunnen staat verbonden.
De Christen, die tot den huwelijken staat is geroepen, gevoelt de noodzakelijkheid en verlangt de genade van dit Sacrament, want van zijn gedrag in den echtelijken staat, hangt zijn geluk of ongeluk voor tijd en eeuwigheid af.
Heeft Christus gezorgd, dat er bijzondere genade voor
61
de gehuwden is te krijgen? Volgens de leer der katholieke Kerk, heeft Hij dit gedaan door het huwelijk te verheffen tot de waardigheid, en daaraan de kracht en uitwerking te geven van een Sacrament. Deze levensstaat, die (en eenemale wereldsch schijnt, is daardoor vergeestelijkt en geheiligd: inderdaad, Christus heeft het huwelijk zoo hoog verheven, dat Hij het tot zinnebeeld heeft gesteld van zijn eigene vereeniging met de Kerk.
Zoo strekt zich, volgens het begrip der katholieke Kerk, de genade der Verlossing tot eiken levensstaat uit, om dien te heiligen en te verheffen.
Een ander punt der katholieke leer, dat nog verder reikt in de heiliging des huwelijks en krachtig medewerkt om man en vrouw met wederzijdsche heilige achting voor elkander te vervullen, is de onverbreekbaarheid van den huwelijksband; de gehuwden zijn vereenigd voor hun leven, zooals Christus met zijne Kerk vereenigd is voor eeuwig. Zoo wo' dt geheel de christenfamilie geheiligd.
Het Protestaaamp;mus berooft de gehuwden en het huisgezin van dezen troost, want het verwerpt het huwelijk als Squot;.ïrament. Volgens Protestantsche opvatting is de echtverbindtenis niets meer dan een burgerlijke daad en het huwelijk niets anders dan eene vereeniging tusschen man en vrouw in de natuurlijke orde. Daarom staat het Protestantismus de echtscheiding toe, bezegelt nieuwe echtverbindtenissen, en baant zoo den weg tot eene bandelooze vrijheid, wijl het door dit gemakkelijk middel om zich met een tweede of derde vrouw te vereenigen, als de hartstogt daartoe drijft, voedsel geeft aan de booze neigingen. Daardoor wordt het huwelijk
van alle christelijke heiligheid ontdaan, maar al te dikwerf een bron van ergernis. Er zijn regtsgedingen openbaar geworden, waarin vrouwen, na door herhaalde echtscheiding vijf cf zes mannen gehad te hebben, ten laatste tot haren eersten man, door eene nieuwe echt .cheiding, wederkeerden. Wordt zoo hot huwelijk niet een voldoen aan dierlijke wulpsheid in plaats van een christen-verbindtenis te zijn, welke het zijn moest?
Inderdaad het Protestantismus schijnt maar al te zeer geneigd zelfs de veelwijverij te bezegelen, zooals met de daad tijdens Luther's leven door de wederloopers gedaan werd — en door Luther, Melanchton en Bucer zelf geschiedde toen zy, de grondleggers van het Protestantismus, den Landgraaf Philip van Hessen toestonden ter zelfder tijde twee vrouwen te hebben. De sekte der Mormonen is eene der edele planten, die op den akker van het Protestantismus groeijen.
Goeae werken.
Een Katholiek gevoelt zich dooi' de genade der Sacramenten en de voorbijgaande genade des II. Geestes sterk, genoeg om aan alle bekoringen te wederstaan, sterk genoeg om alle beletselen der deugd te overwinnen, van dag tot dag deugdzamer te worden en meer en meer op Christus te gelijken door de dagelijksche beoefening van goede werken om in verdiensten bij God toe te nemen elk uur en elk oogenblik, en door die verdien-
fi3
sten een steeds glorierijker kroon te winnen. Dat is voorwaar een groote troost voor den mensch, die God bemint en begeerig is om voortgang in de deugd te maken »Ik kan alles in Hem , die mij versterkt.quot; 1) Ik vermag alles, bijaldien ik slechts den wil heb, Christus na te volgen met den ijver, welken de Heiligen toonden. Indien ik maar wil. dan zal de tegenwoordige bezoeking, die slechts tijdelijk en ligt is, in mij een alles overtreffende mate van glorie bewerken.quot;
Het Protestantismus ontneemt n dien troost en dien magtigen hefboom der déugdsoefening, want het leert u, dat gij volstrekt geen goede werken kunt verrigten, zelfs niet, al werdt gij geholpen door de goddelijke genade; en dat, hetgeen goed schijnt in uwe oogen, zonde is in de oogen van God.
Velen mijner lezers, die onbekend zijn met de oorspronkelijke leer van liet Protestantismus, en velen, die slechts Protestanten zijn in naam, zullen zich geneigd gevoelen mij van laster te beschuldigen. Om echter mijne bewering te staven schrijf ik hier eenige aanhalingen uit de werken der eerste Hervormers neder. Luther zegt: »Elk goed werk, hoe goed ook bij mogelijkheid volbragt, is niettemin altijd eene dagelijksche zonde.quot; 2) — Ja, elke daad van den regtvaardige is doemwaardig en eene doodelijke zonde.quot; 3) Noemden wij straks het Protestantismus een troosteloozen, tot bitteren wanhoop voerenden godsdienst, wijl het met de
1) Phillipp. IV. 4.
2) Assert: Omm: Art: Opp : torn; II p. 325.
3} C, p. Antilatou Luther Rat: latom fol. 40?, 407.
64
verwerping van het Sacrament der Biecht, den geloo-vige slechts bedekking maar nooit of nimmer vergiffenis der zonde aanbiedt, hoeveel meer schijnt hier het troos-telooze en wanhopige van het Protestantismus uit, wijl het door de leer van Luther en de zijnen juist den brave en ijverig deugdzame, en Goddank er zijn er nog velen onder hen, die dwalen zonder beter te weten, veroordeelt om den ganschen dag, van den morgen tot den avond, door hunne goede daden zelfs doodelijk te zondigen. Niet minder onduidelijk spreekt Melanchton zich uit. Hij zegt: gt;Al uwe daden en handelingen zijn zon-do.n.'' \) »,la, zelfs eten, drinken, werken, onderwijzen alles is zondigen.quot; Calvijn verkondigt dezelfde leering: ^Tot op dezen dag heeft nog nooit een godvruchtig inensch een godvruchtig werk verrigt, hetwelk niet doemwaardig was in de oogen van God.quot; 3)
Hoe is het mogelijk, dat de mensch, met zulk een vooruitzigt, eenigen ijver gevoelt voor christelijke heiligheid of wezenlijke deugd. De zekerheid, dat men God door zijne beste handelingen beleedigt, moet onvermijdelijk elke begeerte naar deugd bij haar ontwaken dooden en vernietigen. Als zulk eene leer algemeen wordt toegepast, dan moet zij elk spoor van deugd van de aarde verbannen. In alle gevallen is de gedeeltelijke toepassing dier leer reeds genoeg om elk opregt gezind hart, dat in God gelooft en zijn aanschouwen verhoopt
1) Melanchton. Luc. Theol. p 108 •gt;) ter aangeh. pl. p. 92
3) Calvin. Instit. Lib. 11 cap. 8 § 59; Lib. Ill cap. 5 § 28 eu e»p. J4 { 11.
te ontmoedigen en neerslagtig te maken en te verlagen in de waardering van zich zeiven.
Als gij den Hervormers de vragen stelt: welke hoop kan de mensch dan voeden van z'yne ziel te zaligen, als hij in de onmogelijkheid verkeert om iets tot hare zaligheid te verrigten? Gij belooft hem de zaligheid en gebiedt hem vertrouwen te hebben; maar op welken grondslag moet zijne hoop dan steunen? Dan antwoorden ons de vroegste Hervormers, en de regtzinnige Protestanten stemmen met hen in: de mensch kan, wijl hij ongelukkiglijk nu. eenmaal zoo bedorven is, slechts zalig worden door het geloot' Als hij het geloof bezit, dan kan de zonde hem niet schaden en heeft hij de goede werken niet noodig.
De een of andere lezer zal dit als een ongehoorde lastering beschouwen eu ons verontwaardigd vragen, wanneer en waar hebben de Hervormers zulke verfoei-jelijke leeringen gepredikt?
Sla Luther's werken op; bij voorbeeld zijn boek. »De CapLimlate Babylonica^ — Over de Babylonische gevangenschap en gij zult die leering verkondigd en ingeprent vinden. 1) In een brief aan Melanchton zijn vriend en medehervormer, bezigt hij de volgende taal: «Zondig zooveel gij kunt, maar geloof des te levendiger. Wij moeten zondigen zoolang als wij leven. Het is genoeg aan Christus vastelijk te gelooven, als aan het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld. De zonde zal ons van Hem niet scheiden, mogten wij ook moord of overspel duizendmaal op éénen dag bedrijven. 2)
1) De Captivit Babyl. Lib. 11 pag. 26.
2) Epiet JJr. Mart. Lath, a Joan. Aurifabro collectae Tom. I Jena 1.556.
06
Eenige van Luthers volgelingen gingen zelfs zoo ver van te verzekeren, dat de goede werken voor onze zaligheid schadelijk zijn, op den valschen grond, dat zij inbreuk maken op het zaligend vertrouwen des geloofs. Nicolaas Amsdorf, een oud vriena van Luther, verdedigde dit in het jaar 1559 als de zuivere leer der luther-sche Kerk. 1) Die leer wordt tegenwoordig nog beleden door sommige Calvinisten. Nog niet lang geleden ontmoette ik op mijne reis naar St. Louis een'calvinistisch predikant uit Zwitserland, die deze stelling verdedigde. Vele Protestanten, zeer vele verwerpen zulk eene ver-foeijelijke opvatting van den christel ij ken godsdienst. Evenwel blijft het altijd waar, dat de Hervormers ze opstelden en verdedigden als de zuivere leer van Christus. Voorzeker met zulke leiders en leeraren aan het hoofd moet, om de zachtste uitdrukking te gebruiken, het Protestantismus uiterst verdacht voorkomen.
DE STAAT DES MENSCHEN NA DEN DOOD.
Het Vagevuur.
Ons leven op deze aarde zal spoedig ten einde zijn, en weldra zal de eeuwigheid voor ons beginnen. Een Christen mag zich geen enkele doodzonde bewust z'yn, welke hij
1) Cfr. Calvin lustit. Lib. lii cup. 13, Sii. Item Lutlier. Ut Capt. Bab. Lib. II p. Ü84 eu uitgave Lips Lib. XIV p. lig.
f)7
niet door boetvaardigheid heeft uitgewischt. want hij weet, dat het oog van God zelfs in zijne Heiligen onvolmaaktheden ziet; hij gevoelt zich Christus onwaardig en heeft geen andere toevlugt dan Gods oneindige barmhartigheid, en het vertrouwen, dat God zijne ziel in een ander leven zal zuiveren, indien zij niet geheel heilig en zuiver deze aarde verlaat.
De katholieke Kerk verzekert, dat die hoop niet ijdel is Zij leert, dat er eene plaats van zuivering bestaat, het Vagevuur genoemd, waar de zielen volmaakt gereinigd worden van alle vlekken der zonden; en vervolgens, dat de zielen in het Vagevuur vereenigd blijven met de levenden door de bandon eener heilige liefde, en dat deze vereenignig werkeiijiv bestaat en invloed uitoefent, dus niet eene vruchtelooze vereeuiging is; dat de lijdende zielen verligt en bevrijd worden door onze voorspraak, door onze goede werken en vooral door het H. Offer der Mis. Daarenboven leert de katholieke Kerk, dat die zielen, dankbaar voor onze ondersteuning, op hare beurt voor ons bidden, dan vooral, als zij in den hemel zijn toegelaten.
In staat te zijn, krachtdadige bewijzen onzer liefde te schenken aan de vrienden, die ons voorgingen naar de eeuwigheid, dat is voorwaar een groote troost. Dat lenigt onze smart over hun verlies; dat versterkt het christelijk vertrouwen in onze harten, en staat ons toe daarvan al de zoetheid te smaken. Dat heeft bovendien deze hoogst prijzenswaardige uitwerking ten gevolge, dat wij dikwijls onze gedachten vestigen op ons laatste einde en op de naderende eeuwigheid. De H. Geest heeft gezegd : »Het is een 4 eilige en heilzame gedachte vo
68
de overledenen te bidden, opdat zij van hunne zonden mogen ontslagen worden.quot; 1) En de ondervinding van een ieder leert ons, hoe heilig en troostvol dat is.
Ik vraag u , wanneer er meer en zoeter tranen zijn geschreid dan in het gebed op de graven van onze dierbaren. Vraag een liefdevollen zoon of eene dochter, als zij opstaan van de grafsteen hunner ouders; vraag het eene weduwe of moeder, die weenend ligt gebogen hij de groeve van haren echtgenoot of van haar kind, vraag of iets meer in staat is, hen te troosten dan het gebed voor den overledene. Inderdaad het zien alleen, hoe andere vurig bidden op de graven hunner betrekkingen en vrienden, is sterk genoeg om ons door christelijk medelijden deelgenoot te maken van de zigtbare vertroosting, die den treurende verkwikt.
Het Protestantismus ontneemt u dien troost. Het loochent een Vagevuur, verklaart de gebeden voor de afgestorvenen nutteloos en brandmerkt ze als bijgeloof. Het laat de bitterheid der smart in al hare .volheid vlijmend in het hart der overlevenden woelen. Bovendien weerspreekt het Protestantismus alle bepaalde begrippen van verdiensten en straffen en wikkelt u in een net van tegenspraak. Want indien er geen Vagevuur is, dan blijft er slechts hemel en hel over. Maar wat dan te zeggen van den mensch die steift, wel niet in s)aat van doodzonden, maar toch schuldig aan kleinere feilen en gebreken? De hemel staat voor hem niet open, wijl niets, wat onrein is, daar binnen gaat. Zulk eene ziel tot het eeuwig vuur der hel te veroordeelen, zon eene onregt-
I) 2 Macciiab. XII: 4ö.
vaardigheid zijn van God, die den goede loont naar zijn verdiensten, doch ook den schuldige niet meer straft dan hij schuldig is, dus niet ter helle verwijst als hij niet in vijandschap met God, dat is, in doodzonde is gestorven. Doch waarheen wilt gij dan den mensch, die in dagelijksche zonden sterft, verwijzen?
Een ongeloovige zelfs zou op dit punt het Protestan-tismus van dwaling kunnen overtuigen. Hij zou kunnen zeggen, als gij aanneemt, dat er een hemel en eene hel bestaat, dan moet gij evenzeer aan een Vagevuur gelooven, of gij moet toegeven, dat de kleinste mistap gelijk staat met eene doodzonde en de hel verdient. De Hervormers hielden, zooals wij zagen, het laatste. Doch ik betwijfel zeer of een mijner lezers geneigd is zoo ver te gaan van te beweren, dat elke kleine zonden, als bijvoorbeeld een nulteloos woord, of eene opwelling van drift, eenegroote zonde is en eeuwige straf Verdient. Ieder verstandig mensch moet tot het besluit komen, dat er nog een derde plaats beslaat. De ongeloovigen zouden veeleer het bestaan der hel dan van het Vagevuur loochenen. De Universalisten doen dit inderdaad en vele moderne Protestanten houden het met hen, want wijl zij de eeuwigheid der hél loochenen, wordt deze niets meer dan eene zuiveringplaats, wat het Vagevuur volgens de leer der Katholieken is. De loochening, dat er een Vagevuur is, strijdt evenzeer tegen de rede, als zij troosteloos is voor 's menschen hart. Het is in strijd, zoowel met het verstand als met het gevoel, te denken, dat onze overledene vrienden, wie wij niet geheel zuiver durven gelooven, allen verworpen zijn, en in de onmogelijkheid verkeeren om door onze gebeden geholpen te worden.
7(1
Di' Gemeenschap der Heiligen.
Als Christenen gelooven wij , dat allen, die op het oogenhlik van hun sterven zuiver zijn van zonden, den hemel binnen ga-an. Wij zouden, dit is natuurlijk, gaarne met hen in gemeenschap willen blijven, indien zulks mogelijk is; immers wij zouden wenschen onze behoeften en smarten aan hen te kunnen mededeelen om bij hen eenige krachtdadige ondersteuning te vinden, juist zooals wij gemeenzaam verkeeren met onze vrienden en met hen vereenigd blijven in gevoel van vriendschap, hun gehechtheid en wederzijds dienst bewijzen, schoon zij ook in verre landen van ons verwijderd zijn.
De katholieke kerk leert, dat er eene gemeenschap bestaat tusschen ons en de zaligen des hemels; dat de Heiligen weten, wat wij noodig hebben, deelnemen in onze vreugde en smart, en voor ons bidden, dewijl zij ons lief hebben. Zij hebben de haven bereikten steken nu eene reddende hand uit naar liunne broeders, die nog op de stormachtige zee dobberen. Wij mogen, wel is 't waar, ten laatste slechts aan God alleen onze gebeden rigten, doch God heeft in zijne oneindige wijsheid en liefde al zijne kinderen voor tijd en eeuwigheid vereenigd door de banden eener wederkeerige, innige, werkende en krachtdadige liefde. JJat is de beschikking der goddelijke Voorzienigheid. Zoo als wij bidden voor de zielen in het Vagevuur, zoo bidden de Heiligen des hemels voor ons; en de gebeden van allen zijn vruchtdragend. Deze schoone gemeenschap met de Heiligen voeit ook de herinnering van hunne deugden met zich en spoort
ons aan om ons zeiven, door de navolging van hun voorbeeld, de deelneming in hunne glorie te verzekeren.
In deze vereeniging van heilige liefde is een troost gelegen, die ieder moet erkennen. Waar ter wereld het geloof levend is, wordt ook troost gezocht in wederzij dsch gebed. Wij vragen elkanders gebeden en vinden bemoediging in de gedachte, dat zy, wie wij liefhebben, met en voor ons bidden. Deugdzame ouders en kinderen worden getroost door de zekerheid, dat een ieder zijn heiligen liefdepligt vervult en de een voor den ander bidt. De troost, dien de Katholiek daardoor geniet, toont zich dikwerf ziglbaar, wanneer een Priester belooft hem aan het Altaar te gedenken. De Apostel zelf verzocht voor zich de gebeden dor nieuw bekeerden; en de eerste Christenen waren onderling vereenigd door de vreugde, die zoowel uit het wederkeerig gebed als uit de wederzijd-sche liefde voortsproot. Er bestaat een wederkeerige troost zelfs in het uur des doods, als ouders hunne oogen sluiten, verzekerd, dat hunne kinderen voor hen bidden, en als kinderen van de, stervende lippen hunne ouders mogen vernemen de wederkeerige belofte van hen voor Gods troon- indachtig te zullen zijn. Het is een troostrijke gedachte voor elk geloovige, dat het verlies, door het sterven eens broeders of van een dierbaar vriend, hier op aarde geleden, hem een toegenegen voorspreker in den hemel doet winnen.
Vereenigd te zijn met de Heiligen des hemels, een hart en eene ziel met hen te zijn, is een troostte groo-ter, naar de mate van zuiverheid, magt en glorie der Heiligen. De balsemende geur van een zuiver leven straalt van 't hoogste des hemels neder tot in 't diepst
72
onzer zielen; roemvolle getuigen waken over onzen strijd: magtige beschermers beschutten ons met hun schild . zegepralende helden sporen ons tot de overwinning door hun voorbeeld aan.
De Heiligen, die heilig zijn in den strengsten zin des woords, wier heldhaftige deugden God door wonderen heeft bevestigd , zijn een bron van troost vooral voor den Katholiek. De Protestanten zijn dikwerf gedwongen de grootheid hunner deugden te erkennen en te bewonderen. Zij allen behooren tot de onzen; de Protestanten doen op geen van hen hunne aanspraken gelden. Wij bezitten zoo als wij boven opmerkten een ontelbaar getal van Heiligen, maagden, belijders, priesters, bisschoppen en martelaren. Met deze ontelbare helden des kruizes tot een zelfde Kerk te behooren, dat is voorzeker een buitengewoon groote troost,
Dien troost heeft het Protestantismus u geheel ontnomen. Het loochent onze gemeenschap met de Heiligen, houdt vol, dat de Heiligen noch onze behoefte kennen noch onze gebeden hooren, ja beweert zelfs, dat hunne gebeden voor ons, eene beleediging zouden zijn Christus aangedaan. Het Protestantismus heeft vergeten of wil zich niet in het geheugen roepen, hetgeen het geloof zoo uitdrukkelijk leert, dat alles, wat de Heiligen zijn, al wat zij vermogen voor ons. dit slechts zijn en vermogen door Christus. Al de kinderen van Christus, hetzij levend of gestorven, hetzij op aarde of in den hemel, zijn vereenigd in Hem, één in Hem door de liefde en deze innige vereeniging met elkander wordt veroorzaakt door de gemeenschap der Heiligen. Het Protestantismus verbreekt de troostrijke vereeniging van
Gods kinderen, verwijdert uns van de Heiligen nam een ongenaakbaar oord en laat geen enkel spoor over van eene levendige werkdadige vereeniging tusschen de Kerk op aarde en de Kerk in den hemel. Als wij het Prote-stantismus gelooven, dan breekt de dood alle gemeenschap tusschen onze broeders en zusters af. De dooden zijn dood, ziedaar de klimmende redenering van de ijskoude en doodsche en doodende leering der protestant-sche godgeleerdheid.
Hier eindig ik mijne vergelijking. Ieder, die aan de boven geschrevene bladzijden eene aandachtige lezing heeft gewijd, zal, hoop ik, erkennen, dat ik geheel en al de beschuldiging tegen het Protestantismus heb geregtvaar-digd als zijnde een troostelooze godsdienst, als hebbende de troostrijke leeringen der katholieke Kerk verworpen om er de meest wanhoopvoedende meeningen voor in de plaats te stellen. Ik ben daarom geregtigd u met groote verbazing maar tevens met ongeveinsd medelijden te vragen: Hoe is het mogelijk, dat uwe voorvaderen de katholieke Kerk konden verwerpen om zulk eenen godsdienst te omhelzen? Hoe konden hunne nakomelingen blindelings daaraan gehecht blijven gedurende drie eeuwen ? In de veronderstelling, dat én de katholieke en de protestantsche leer louter menschelijke vindingen zijn, dan zult gij mij toegeven, dat er wel goede redenen worden gevonden om Katholiek te worden wijl het katholiek geloof aan wezenlijke behoeften voldoet, doch niet één enkele geldige reden om Protestant te worden.
Een geieeid Protestant. Persing met name. heeft 'j*■ -
72
onzer zielen; roemvolle getuigen waken over onzen strijd; magtige beschermers beschutten ons met hun schild, zegepralende helden sporen ons tot de overwinning door Hun voorbeeld aan.
De Heiligen, die heilig zijn in den strengsten zin des woords, wier heldhaftige deugden God door wonderen heeft bevestigd, zijn een bron van troost vooral voor den Katholiek. De Protestanten zijn dikwerf gedwongen de grootheid hunner deugden te erkennen en te bewonderen. Zij allen behooreft tot de onzen; de Protestanten doen op geen van hen hunne aanspraken gelden. Wij bezitten zoo als wij boven opmerkten een ontelbaar getal van Heiligen, maagden, belijders, priesters, bisschoppen en martelaren. Met deze ontelbare helden des kruizes tot een zelfde Kerk te behooren, dat is voorzeker een buitengewoon groote troost.
Dien troost heeft het Protestantismus u geheel ontnomen. Het loochent onze gemeenschap met de Heiligen, houdt vol, dat de Heiligen noch onze behoefte kennen noch onze gebeden hooren, ja beweert zelfs, dat hunne gebeden voor ons, eene beleediging zouden zijn Christus aangedaan. Het Protestantismus heeft vergeten of wil zich niet in het geheugen roepen, hetgeen het geloof zoo uitdrukkelijk leert, dat alles, wat de Heiligen zijn, al wat zij vermogen voor ons, dit slechts zijn en vermogen door Christus. Al de kinderen van Christus, hetzij levend of gestorven, hetzij op aarde of in den hemel, zijn vereenigd in Hem, één in Hem door de liefde en deze innige vereeniging met elkander wordt veroorzaakt door de gemeenschap der Heiligen. Het Protestantismus verbreekt de troostrijke vereeniging van
7;i
Gods kinderen, verwijdert ons van de Heiligen naar een ongenaakbaar oord en laat geen enkel spoor over van eene levendige werkdadige vereeniging tusschen de Kerk op aarde en de Kerk in den hemel. Als wij het Prote-stantismus gelooven, dan breekt de dood alle gemeenschap tusschen onze broeders en zusters af. De dooden zijn dood, ziedaar de klimmende redenering van de ijskoude en doodsche en doodende leering der protestant-sche godgeleerdheid.
Hier eindig ik mijne vergelijking. Ieder, die aan de boven geschrevene bladzijden eene aandachtige lezing heeft gewijd, zal, hoop ik, erkennen, dat ik geheel en al de beschuldiging tegen het Pi otestantismus heb geregtvaar-digd als zijnde een troostelooze godsdienst, als hebbende de troostrijke leeringen der katholieke Kerk verworpen orn er de meest wanhoopvoedende meeningen voor in de plaats te stellen. Ik ben daarom geregtigd u met groote verbazing maar tevens met ongeveinsd medelijden te vragen; Hoe is het mogelijk, dat uwe voorvaderen de katholieke Kerk konden verwerpen om zulk eenen godsdienst te omhelzen? Hoe konden hunne nakomelingen blindelings daaraan gehecht blijven gedurende drie eeuwen ? In de veronderstelling, dat én de katholieke én de protestantsche leer louter menschelijke vindingen zijn, dan zult gij mij toegeven, dat er wel goede redenen worden gevonden om Katholiek te worden wijl het katholiek geluof aan wezenlijke behoeften voldoet, doch niet één enkele geldige reden om Protestant te worden.
Een geleerd Protestant, Lessing met name, heeft gc-
4
74
zegd: «Als ik het geloof zie van een katholiek Priester, dan kan ik mij verbeelden, dat er niemand gelukkiger is dan hij.quot; Dat is waarheid. Gelukkig is hij inderdaad; gelukkig, in veel hoogere mate clan elk ander, is hij, die aangesteld is als uitdeeler van de genadegeheimen der Nieuwe wet en als vertegenwoordiger van Gods barmhartigheden jegens de menschen. Tk behoef slechts te wijzen op het voorregt van het Ligchaam en Bloed des Verlossers als wezenlijke offerande aan God te mogen opdragen. Als gij begrijpt, wat een katholiek Priester is, dan moet gij inzien, dat het voor den mensch een troost is, welke alles overtreft, om vrijgekocht door het bloed van Jesus in zulk een naauwe vereeniging te mogen staan met Hem en zulk een offer op te dragen voor zijn eigen behoud en voor de zaligheid der wereld. De Priester is geplaatst op Kalvarie en naast het kruis, op eene wijze, die slechts hem en niemand anders ten deel viel.
Ik zal niet spreken van de vertroostingen, welke hem toestroomen uit de bediening van de overige geheimen der genade aan wier bron hij staal. Ik wil slechts opmerken , dat Lessing even goed had kunnen zeggen; »Als ik het geloof zie van een Katholiek, dan kan ik mij geen gelukkiger mensch denken dan iemand, die met de daad Katholiek is.quot; Lavater, een ander beroemd Protestant, zegt hetzelfde in zijn ^Draagbare hoekerij voor vriendenquot;-, sik beschouw een ijverig Katholiek als een der eerbiedwaardigste en gelukkigste menschen.quot; Hij is inderdaad gelukkig, want hij geniet in de zekerheid van zijn geloof, in de onfeilbaarheid dor beloften, in den troost, die zijn geloof schenkt, dien vrede des Heeren,
75
die alle begrip te boven gaat, dien de wereld niet geven kan en dien de Protestanten smachtend verlangen doch te vergeefs zoeken.
Ik roep hier eene gebeurtenis in het geheugen-, die te Milwaukie tijdens eene tweede missie voorviel. Een apotheker, een zeer wel opgevoed man, volgde mij van de preek naar mijne kamer en wierp zich op een stoel, blijkbaar in een staat van vertwijfeling, neder. Ik vraagde hem, »wat begeert gij van mij, mijnheer? — ïTroost, troost,quot; gaf hij ten antwoord. »Ik heb troost noodig en vrede en kan ze in mijnen godsdienst niet vinden.quot; — »Welke is uw godsdienst? — sik ben Protestant.quot; — »Hebt gij den moed niet om te onderzoeken? — »0 zeker,quot; zeide hij. »Dan zult gij weldra katholiek zijn en troost vinden,quot; hernam ik. — De uitslag bewees weldra de waarheid mijner woorden.
Geleerde Protestanten, als Leibniz, Claudius, Haraan, Jacobi, Schiller, Goethe, Novalis, Wolfgang Menzel, schijnen een voorsmaak genoten te hebben van deiv troost, dien hun de katholieke godsdienst zoude geschonken hebben. Zij smachtten er naar doch bezaten den moed en de kracht niet om het menschelijk opzigt te trotseren en voordeel te doen met den troost, die voor dit en het voor het volgend leven hun geluk zou hebben uitgemaakt.
Het gebeurde eens, tijdens mijn verblijf te Weenen, dat een beroemd protestantsch godsdienstleeraar op goeden Vrijdag den kansel besteeg om te spreken over het Lijden onzes Heeren. Toen hij den predikstoel had beklommen sprak hij op somberen toon: »Ach, welke dood, mijne broeders! Ik behoorde u te troosten, maar,
4*
74
zegd: »Als ik liet geloof zie van een katholiek Priester, dan kan ik mij verbeelden, dat er niemand gelukkiger is dan hij.quot; Dat is waarheid. Gelukkig is hij inderdaad; gelukkig, in veel hoogere mate dan elk ander, is hij, die aangesteld is als uitdeeler van de genadegeheimen der Nieuwe wet en als vertegenwoordiger van Gods barmhartigheden jegens do menschen. Tk behoef slechts te wijzen op het voorregt van het Ligchaam en Bloed des Verlossers als wezenlijke offerande aan God te mogen opdragen. Als gij begrijpt, wat een katholiek Priester is, dan moot gij inzien, dat het voor den mensch een troost is, welke alles overtreft, om vrijgekocht door het bloed van Jesus in zulk een naauwe vereeniging te mogen staan met Hem en zulk een offer op te dragen voor zijn eigen behoud en voor de zaligheid der wereld. De Priester is geplaatst op Kalvaria en naast het kruis, op eene wijze, die slechts hem en niemand anders ton deel viel.
Ik zal niet spreken van de vertroostingen, welke hem toestroomen uit de bediening van de overige geheimen der genade aan wier bron hij staat. Tk wil slechts opmerken , dat Lessing even goed had kunnen zeggen: «Als ik hot geloof zie van een Katholiek, dan kan ik mij geen gelukkiger mensch denken dan iemand, die met de daad Katholiek is.quot; Lavater, een ander beroemd Protestant , zegt hetzelfde in zijn ytDraagbare boekerij voor vriendenquot;: »Ik beschouw een ijverig Katholiek als een der eerbiedwaardigste en gelukkigste menschen.quot; 11 ij is inderdaad gelukkig, want hij geniet in de zekerheid van zijn geloof, in de onfeilbaarheid dor beloften, in den troost, die zijn geloof schenkt, dien vrode des Ileeren,
dip alle begrip te boven gaat, dien de wereld niet geven kan en dien de Protestanten smachtend verlangen docli te vergeefs zoeken.
Ik roep hier eene gebeurtenis in het geheugen-, die te Milwaukie tijdens eene tweede missie voorviel. Een apotheker, een zeer wel opgevoed man, volgde mij van de preek naar mijne kamer en wierp zich op een stoel, blijkbaar in een staat van vertwijfeling, neder. Ik vraagde hem, «wat begeert gij van mij, mijnheer? — «Troost, troost,'' gaf hij ten antwoord. ))Ik heb troost noodig en vrede en kan ze in mijnen godsdienst niet vinden.': — »Welke is uw godsdienst? — »Ik ben Protestant.quot; — «Hebt gij den moed niet om te onderzoeken? — »0 zeker,quot; zeide hij. «Dan zult gij weldra katholiek zijn en troost vinden,quot; hernam ik. — De uitslag bewees weldra de waarheid mijner woorden.
Geleerde Protestanten, als Leibniz, Claudius, Haman, Jacobi, Schiller, Goethe, Novalis, Wolfgang Menzel, schijnen eea voorsmaak genoten te hebben van deix troost, dien hun de katholieke godsdienst zoude geschonken hebben. Zij smachtten er naar doch bezaten den moed en de kracht niet om het menschelijk opzigt te trotseren en voordeel te doen met den troost, die voor dit en het voor het volgend leven hun geluk zou hebben uitgemaakt.
Het gebeurde eens, tijdens mijn verblijf te Weenen, dat een beroemd protestantsch godsdienstleeraar op goeden Vrijdag den kansel besteeg om te spreken over het Lijden onzes Heeren. Toen hij den predikstoel had beklommen sprak hij op somberen toon: «Ach, welke dood, mijne broeders! Ik behoorde u te troosten, maar,
4*
helaas, ik gevoel zelf geen troost. — Amen.quot; Zonder een enkel woord er bij te voegen, verliet hij den kansel. De theatrale vertooning bevatte maar al te veel waarheid. - De dood van Christus heeft geen magt om ons te troosten, als wij weigeren de stroomen van vertroosting, die daaruit voortvloeyen te naderen. Die predikant sprak als stond hij in den geest op den berg van Calvarie, en velde een vonnis tegen zich zeiven en tegen geheel het leerstelsel der Protestanten, — Luther zelf verklaarde, dat hij nooit eenip.on troost genoten had van zijn nieuwen godsdienst, en dat hij geen troost wist te vinden in den dood en de opstanding van Christus, wegens zijn gebrek aan geloof.quot; 1)
Het Protestantismus is en zal immer zijn een ü'oos-telooze godsdienst, een godsdienst van wanhoop. Dat blijkt vooral, wanneer men zijne leerstellingen vergelijkt met die der katholieke Kerk.
De eenige troost, dien het Protestantismus vermag aan te bieden is een zeer zwakke troost, — zondigt, maar gelooft. Als ik op deze wijze het Protestantismus brandmerk en in alles, wat ik tot besluit van dit gedeelte mijner verhandeling ernog zal bijvoegen, dan wil ik niet tot de Protestanten in het algemeen, en allerminst spreken tot moderne Protestanten, van wie de meesten slechts in naam Protestanten zijn, en nooit een volkomen onderzoek hebben ingesteld omtrent het zuiver protestantsch leerstelsel, zooals het uit de handen der eerste Hervormers is voortgekomen, leder, die het
1) Colloq. 1656, p. 104 en 154, Abendraahlslehre. Zweybïuken pag 404.
/ /
Protestantism us bij zijn oorsprong, zijne eerste inrigting en logische ontwikkeling onderzoekt, moet tot het besluit komen, dat het enkel en alleen troost bezit voor een bedorven hart want het leert: — Gelooft slechts en zondigt dan zooveel gij wilt; :1e zonde kan ons niet schaden; al hadde ik ook al de misdaden der geheele wereld op mijn geweten, ais ik maar geloof bezit, dan ben ik zeker van den hemel. Die leering spreekt den geheimen aard der Hervorming uit, geeft haar wezenlijken oorsprong en den weg aan, dien zij moet loopen ; ziedaar de bakermat van alle andere leeringen het Protestantismus eigen en de duidelijke uiteenzetting van hetgeen zij heeft verworpen, Wordt het eerste protestantsche beginsel eenmaal aangenomen, dat de mensch alles mag doen, wat hem goeddunkt en toch zalig zal worden mits hij slechts gelooft, dan zijn de Biecht, de Aflaten, het H. Oliesel, de aanroeping der Heiligen. kortom alle leerstukken der katholieke kerk overbodig, ja, dan worden de wetten Gods zeiven feitelijk afgeschaft.
Ik wil, dat de Protestanten, de van onze gescheidene broeders en zusters, waaronder er zoo vele edele harten zijn, die het zoo goed met hunne ziel en zaligheid mee-nen, mij begrijpen en niet verkeerd verstaan. Dit zou vooral kunnen gebeuren in hetgeen ik verder over de gevolgtrekkingen uit het Protestantismus voortspruitend, zal gaan zeggen. Grooteljks zoudt gij u bedriegen, geliefde lezer, als gij in den waan verkeerdet, dat ik alle Protestanten bewust acht, van de strekking en de gevolgen in hun leerstelsel gelegen, of dat zij allen overeenkomstig zulke verderfelijke en wanhopige leerstukken leven. Het zij verre van mij zoo iets zelfs te
76
helaas, ik gevoel zelf geen troost. — Amen.quot; Zonder een enkel woord er bij te voegen, verliet hij den kansel. De theatrale vertooning bevatte maar al te veel waarheid.- De dood van Christus heeft geen magt om ons te troosten, als wij weigeren de stroomen van vertroosting, die daaruit voortvloeijen te naderen. Die predikant sprak als stond hij in den geest op den berg van Calva.rie, en velde een vonnis tegen zich zeiven en tegen geheel het leerstelsel der Protestanten, — Luther zelf verklaarde, dat hij nooit eenigen troost genoten had van zijn nieuwen godsdienst, en dat hij geen troost wist te vinden in den dood en de opstanding van Christus, wegens zijn gebrek aan geloof.quot; 1)
Het Protestantismus is en zal immer zijn een troos-telooze godsdienst, een godsdienst van wanhoop. Dat blijkt vooral, wanneer men zijne leerstellingen vergelijkt met die der katholieke Kerk.
De eenige troost, dien het Protestantismus vermag aan te bieden is een zeer zwakke troost, — zondigt, maar gelooft. Als ik op deze wijze het Protestantismus brandmerk en in alles, wat ik tot besluit van dit gedeelte mijner verhandeling er nog zal bijvoegen, dan wil ik niet tot de Protestanten in hot algemeen, en allerminst spreken tot moderne Protestanten, van wie de meesten slechts in naam Protestanten zijn, en nooit een volkomen onderzoek hebben ingesteld omtrent het zuiver protestantsch leerstelsel, zooals het uit de handen der eerste Hervormers is voortgekomen. Ieder, die het
1) Colloq. 1656, p. 104 en 154, Abeiidraahlalehre. Zweybiukeu pag 404.
Protestantismus bij zijn oorsprong, zijne eerste inrigting en logische ontwikkeling onderzoekt, moet tot het besluit komen, dat het enkel en alleen troost bezit voor een bedorven hart want het leert: — Gelooft slechts en zondigt dan zooveel gij wilt; de zonde kan ons niet schaden; al hadde ik ook al de misdaden der geheele wereld op mijn geweten, als ik maar geloof bezit, dan ben ik zeker van den hemel. Die leering spreekt den geheimen aard der Hervorming uil, geeft haar wezenlijken oorsprong en den weg aan, dien zij moet loopen; ziedaar de bakermat van alle andere leeringen het Protestantismus eigen en de duidelijke uiteenzetting van hetgeen zij heeft verworpen. Wordt het eerste protestantsche beginsel eenmaal aangenomen, dat de mensch alles mag doen, wat hem goeddunkt en toch zalig zal worden mits hij slechts gelooft, dan zijn de Biecht, de Aflaten, het H. Oliesel, de aanroeping der Heiligen. kortom alle leerstukken der katholieke kerk overbodig, ja, dan worden de wetten Gods zeiven feitelijk afgeschaft.
Ik wil, dat de Protestanten, de van onze gescheidene broeders en zusters, waaronder er zoo vele edele harten zijn, die het zoo goed met hunne ziel en zaligheid mee-nen, mij begrijpen en niet verkeerd verstaan. Dit zou vooral kunnen gebeuren in hetgeen ik verder over de gevolgtrekkingen uit het Protestantismus voortspruitend, zal gaan zeggen. Grootelij ks zoudt gij u bedriegen, geliefde lezer, als gij in den waan verkeerde!, dat ik alle Protestanten bewust acht, van de strekking en de gevolgen in hun leerstelsel gelegen, of dat zij allen overeenkomstig zulke verderfelijke en wanhopige leerstukken leven. Het zij verre van mij zoo iets zelfs te
78
veronderstellen; neen integendeel verklaar ik uls mijne volle overtuiging, dat de zedelijkheid en het gevoel van regtvaardigheid by het protestantsche volk zoowel als bij de Katholieken is levend gebleven en dat zij de strekking en de gevolgen , uit Luthers leerstelsel voortspruitend en zoo verderfelijk als boven werd aangetoond, in hun leven evenzeer verwierpen als de Katholieken. Neen duizendwerf neen , wij willen niet alle Protestanten de beschuldiging aanwrijven alsof zij, volgens Luthers leering maar zondigen en hunne lusten hot vieren om zich met het gelooven alleen , van alle verantwoording ontslagen te meenen. Maar wij stelden de onloochenbare gevolgtrekkingen, die uit de leer der Hervormers nood--akelijk voortvloeijen slechts op, opdat zij, met onbevangen oogen ziende, welke ongelukkige leering zij onbewust volgen, besluiten mogen om eens met allen ernst te onderzoeken of wel het beginsel, dat zulke gevolgen in zich sluit, mag gezegd worden van God te komen ; of het niet in plaats van de waarheid, de valschheid en dwaling tot oorsprong heeft.
Het eerste protestantsche beginsel toch leidt, van den eenen kant, tot vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid met geen anderen troost dan een vertrouwen zonder grond op den hemel; en van den anderen kant, tot wanhoop en vertwijfeling. De uitersten raken elkander. Ik heb beweerd, niet slechts dat het Protestan-tismus is een troostelooze godsdienst, maar ook een wanhoop voedende godsdienst. De waarheid dier be-wering blijkt ten deele, uit hetgeen wij tot dusverre schreven en zal volkomen blijken. uit hetgeen wij nu gaan zeggen.
Het Protestantismus voert tot wanhoop, wijl het den vrijen wil loochent. Dat alleen, is bewijs genoeg voor mijne bewering.
Evenzeer heeft het grondbeginsel van het Protestantismus, dat de Bijbel de eenige kenbron is der geloofswaarheid , en dat een ieder zijn eigen geloof uit den Bijbel moet zoeken, voor zeer vele Protestanten de wanhoop ten gevolge, want niemand vermag zich zekerheid des geloofs te verschaffen, hetzij dan door bijzoader onderzoek, hetzij door persoonlijke ingeving; en nog noodzakelijker volgt daaruit de wanhoop voor hen, die niet kunnen lezen of zich niet kunnen inbeelden eene bijzondere openbaring ontvangen te hebben.
Luther zelf beleed, dat hij tot wanhoop bekoord werd. Bij zekere gelegenheid, dat Dr. Jonas met hem in gesprek was, haalde deze den tekts aan van den H. Paulus: ^Overigens is er voor mij een kroon der geregtigheid weggelegd,quot; en riep toen uit: »Hoe schoon spreekt de Apostelquot; ! — ))Ja,quot; antwoordde Luther, «evenwel denk ik niet, dat hij zoo vast geloofde als zijne woorden schijnen
80
aan te duiden. Het volk meent, dat ik zoo vastelijk geloof, als ik mij gestreng in mijne predikatien uitdruk ; doch dat is zoo nietquot; 1) Inderdaad Luther bekende niet slechts, dat hij zeer dikwijls tot wanhoop bekoord werd, maar hij dacht, dat Paulus ook tot wanhoop bekoord was geworden zoowel als hij , en legde in dien zin de woorden des Apostels uit: »Ik sterf dagelijks.quot;
Het Protestantismus heeft ook de leer der voorbeschikking verkondigd Calvijn leerde uitdrukkelijk, dat God van alle eeuwigheid een gedeelte der menschen bestemd heeft ter zaligheid en de overigen ter eeuwige verwerping. Hij zegt: »Voorbeschikking noemen wij het eeuwig raadsbesluit van God, waardoor Hij met vrijen wil bepaald heeft, wat Hij voornemens is met ieder mensch te doen, want niet alle menschen zijn met hetzelfde doel geschapen, maar eenige zijn bestemd ter eeuwige zaligheid, andere voorbeschikt ter eeuwige verdoemenis. Diensvolgens zeggen wij, dat de mensch, die geschapen is, of wel ten eeuwige leven of wel ter eeuwige verwerping is bestemd.quot; 2) Calvijn gaat in de Godlasterlijke leer zoo ver dat hij zegt: »God laat toe, dat de door Hem voorbeschikten ter eeuwige verdoemenis, hier in dit leven eenige goede werken doen, doch Hij veroorlooft dat alleenlijk om hen nog schuldiger te maken en des te gestrenger in de eeuwigheid te straffen.quot; 3)
Niet slechts de Calvinisten, neen ook alle echte Protestanten, ook zij, die de ontzettende leeringen van Calvijn niet uitdrukkelijk voor de hunne houden, zijn evenwel
1).Luther Colloij pag. 133.
2) Calvijn Instit Lib. Ill cap. 21 no. 9.
8) ,, „ „ u » 2 „ 11.
81
gedwongen, zoo zij zich zeiven gelijk.willen blijven, de leer der onbepaalde voorbeschikking aan te nemen. Dat volgt uit de leer van Luther en zijne volgelingen, welke door alle echte Protestanten wordt toegegeven, dat de val der eerste ouders onze natuur geheel en al bedorven en gevolgelijk onzen vrijen wil vernietigd heeft. Zaligheid of verwerping kan dus niet onder eenig opzigt van onzen vrijen wil afhankelijk zijn, omdat de vrije wil niet bestaat. Dus moeten beiden geheel en alleen afhangen van de voorbeschikking Gods, te meer wijl er volgens de zuivere pro-testantsche leer, geene medewerking met de genade of met de regtvaardiging mogelijk is. Hetzelfde volgt al weder uit de protestantsche leer van het alleen zaligmakend geloof, want volgens het Protestantismus kan niemand zich dat zaligmakend geloof zelf geven, nog in iets medewerken om het te verkrijgen.
Melanchton komt volkomen met Calvijn overeen en zegt zonder aarzelen; »Al les wat geschiedt,, gebeurt noodzakelijk door de goddelijke voorbeschikking, daarom bezit onze wil ook geene vrijheid. 4)
In tegenstelling met deze algemeene protestantsche leering, heeft de Kerkvergadering van Trente den volgenden geloofsregel opgesteld: »Als iemand zegt, dat de genade der regtvaardiging slechts gegeven wordt aan hen, die voorbeschikt zijn ten eeuwigen leven, maar dat al de overigen, die geroepen zijn, wel inderdaad zyn geroepen maar geen genade ontvangen, wijl zij volgens goddelijke magt bestemd zijn ten verderve; hij zij uit de gemeenschap der Kerk gebannen.quot;
;----•
1) Melanchton Loc. tiieol. Augab. 1821.
2) Kerkverg. van Trente. Zitt. VI eau. ; 17.
80
aan te duiden. Het volk meent, dat ik zoo vastelijkgeloof, als ik mij gestreng in mijne predikatien uitdruk; doch dat is zoo nietquot; 1) Inderdaad Luther bekende niet slechts, dat hij zeer dikwijls tot wanhoop bekoord werd, maar hij dacht, dat Paulus ook tot wanhoop bekoord was geworden zoowel als hij , en legde in dien zin de woorden des Apostels uit: »Ik sterf dagelijks.quot;
Het Protestamismus heeft ook de leer der voorbeschikking verkondigd Calvijn leerde uitdrukkelijk, dat God van alle eeuwigheid een gedeelte dor menschen bestemd heeft ter zaligheid en de overigen ter eeuwige verwerping, Hij zegt: »Voorbeschikking noemen wij het eeuwig raadsbesluit van God, waardoor Hi j met vrijen wil bepaald heeft, wat Hij voornemens is met ieder mensch te doen, want niet alle menschen zijn met hetzelfde doel geschapen, maar eenige zijn bestemd ter eeuwige zaligheid, andere voorbeschikt ter eeuwige verdoemenis. Diensvolgens zeggen wij, dat de mensch, die geschapen is, of wel ten eeuwige leven of wel ter eeuwige verwerping is bestemd.quot; 2) Calvijn gaat in de Godlasterlijke leer zoo ver dat hij zegt: ))God laat toe, dat de door Hem voorbeschikten ter eeuwige verdoemenis, liier in dit leven eenige goede werken doen, doch Hij veroorlooft dat alleenlijk om hen nog schuldiger te maken en des te gestrenger in de eeuwigheid te straffen.' 3)
Niet slechts de Calvinisten, neen ook alle echte Protestanten, ook zij, die de ontzettende leeringen van Calvijn niet uitdrukkelijk voor de hunne houden, zijn evenwel
1) Lather Colluij pag. 133.
2) Calvijn Instit Lib. lil cap. 'Jl no. 9.
S) „ 2 „ 11.
8-1
gedwongen, zoo zij zich zeiven gelijk.willen blijven, de leer der onbepaalde voorbeschikking aan te nemen. Dat volgt uit de leer van Luther en zijne volgelingen, welke door alle echte Protestanten wordt toegegeven, dat de val der eerste ouders onze natuur geheel en al bedorven en gevolgelijk onzen vrijen wil vernietigd heeft. Zaligheid of verwerping kan dus niet onder eenig opzigt van onzen vrijen wil afhankelijk zijn, omdat de vrije wil niet bestaat. Dus moeten beiden geheel en alleen afhangen van de voorbeschikking Gods, te meer wijl er volgens de zuivere pro-testantsche leer, geene medewerking met de genade of met de regtvaardiging mogelijk is. Hetzelfde volgt al weder uit de protestanische leer van het alleen zaligmakend geloof, want volgens het Protestantismus kan niemand zich dat zaligmakend geloof zelf geven, nog in iets medewerken om het te verkrijgen.
Melanchton komt volkomen met Calvijn overeen en zegt zonder aarzelen; »Alles wat geschiedt,, gebeurt noodzakelijk door de goddelijke voorbeschikking, daarom bezit onze wil ook geene vrijheid. 1)
In tegenstelling met deze algemeene protestantsche leering, heeft de Kerkvergadering van ïrente den volgenden geloofsregel opgesteld: »Als iemand zegt, dat de genade der regtvaardiging slechts gegeven wordt aan hen, die voorbeschikt zijn ten eeuwigen leven, maar dat al de overigen, die geroepen zijn, wel inderdaad zij n geroepen maar geen genade ontvangen, wijl zij volgens goddelijke magt bestemd zijn ten verderve; hij zij uit de gemeenschap der Kerk gebannen.quot;
1) Mclanchtou Loc. theol. Augsb. 1821.
2) Kerkverg. vau Trente. Zitt. VI eau. : 17.
82
Oordeel nu zelt na dit alles, opregte lezer, of ik mijne beschuldigingen heb overdreven toen ik het Protestantis-mus, wat zijn aard, zijn oorsprong en eerste inrigting betreft, een godsdienst noemde, die den mensch wanhopig maakt. Ik hoop, dat ik in uwe oogen aan het Protestantismus het masker der goddelijkheid van liet gelaat heb gerukt, 't Is niet mijne schuld als het u thans een schrikbeeld toeschijnt, dat uit het graf van bederf gedurende drie eeuwen oprijst en u aangrijnst met al de gelaatstrekken der troosteloosheid, en u welkom heet met den ijzingwekkenden grimlach der wanhoop.
Laatste gevolgtrekkingen.
Doch noch iets ergers den wanhoop ligt er in zijn on-deraardsch wezen. Wanneer ik het Protestantismus in zijn aard en eerste inrigting beschouw, dan moet ik het met een nog afzigtelijker kenteeken brandmerken. Bij dieper en ernstiger onderzoek zult gij daarin afschuwelijkheden vinden als eenmaal aan Ezechiel geopenbaard werden in een gezigt van Jeruzalems muren. Zooals die profeet bij den eersten aanblik niets zag wat hinderlijk was, doch al voortgravende onder de wallen al de snoodheden der stad . aanschouwde, zoo gaat het den Protestanten, vooral hun, die in Chrislus, als don Verlosser der wereld en den Stichter der goddelijke Kerk op aarde, gelooven. Zij zien in het Protestantismus slechts cene afzonderlijke ontwikkeling van het Christendom. zonder iets stootends daarin te ontwaren, üe meening. dat een ieder uit den
83
Rij bol zijn godsdienst moet zoeken, schijnt niets verontrustend in zich te bevatten. Doch dat is niet het ge-iieele Protestantismus, ook niet het Protestantismus aU zoodanig, dat wil zeggen, in zijn oorsprong, in zijne strekkingen logische gevolgtrekkingen beschouwd. Neen. eerst na een naauwkeuiiger en ernstiger onderzoek dan gewoonlijk plaats heeft, komen de Protestanten tot de ontdekking van zijn wezenlijken aard en van geheel zijne strekking en zijn dan genoodzaakt te erkennen, dat het eene leer verkondigt, die hatelijk in zich zelve en afschuwelijk in hare gevolgen is. Ik wil u aantoonen, dat het Protestantismus, gezien zijn oorsprong en strekking, een godsdienst is, die tot zedeloosheid, tot opstand en despotismus, tot ongodsdienstigheid, en godslastering leidt.
Gij zult u verontwaardigd gevoelen bij het hooren van zulke beschuldigingen, die in uw oog niets dan degrie-vendste lasteringen moeten zijn; doch, geachte lezer, voor dat gij dit boek ter zijde legt - neemt eerst eens inzage van mijne bewijzen, en weerlegt ze. zoo gij kunt: ik heb het regt dit van uwe opregtheid en van onafhankelijk karakter te verwachten.
Ik noem het Protestantismus. gezien zijn oorsprong en strekking, een godsdienst, die de zedeloosheid bevordert. Ziehier mijn bewijs : Luther en zijn gezellen leerden, dat Chiigt;tult; degeheele zedewet heeft afgeschafi; dat de zedewet slechts als een politie-maatregel moet worden beschouwd, dienende om de maatschappij staande te houden, doch dat, de ware geloovige zich met betrekking tot het geweten, daarom niet behoeft te bekommeren. Lees Luther's uitlegginsren van den brief aan de Galaten.' en zult deze leer woord voor woord zien
82
Oordeel nu zelf na dit alles, opregte lezer, of ik mijne beschuldigingen heb overdreven toen ik het Protestantis-mus, wat zijn aard, zijn oorsprong en eerste inrigting betreft, een godsdienst noemde, die den mensch wanhopig maakt. Ik hoop, dat ik in uwe oogen aan het Protestantismus het masker der goddelijkheid van het gelaat heb gerukt, 't Is niet mijne schuld als het u thans een schrikbeeld toeschijnt, dat uit het graf yan bederf gedurende drie eeuwen oprijst en u aangrijnst met al de gelaatstrekken der troosteloosheid, en u welkom heet met den ijzingwekkenden grimlach der wanhoop.
Laatste gevolgtrekkingen.
Doch noch iets ergers den wanhoop ligt er in zijn on-deraards(jh wezen. Wanneer ik het Protestantismus in zijn aard en eerste inrigting beschouw, dan moet ik het met een nog afzigtelijker kenteeken brandmerken. Bij dieper en ernstiger onderzoek zult gij daarin afschuwelijkheden vinden als eenmaal aan Ezechiel geopenbaard werden in een gezigt van Jeruzalems muren. Zooals die profeet bij den eersten aanblik niets zag wat hinderlijk was, doch al voortgravende onder de wallen al de snoodheden der stad 1 aanschouwde, zoo gaat het den Protestanten, vooral hun, die in -Chrislus, als den Verlosser der wereld en den Stichter der goddelijke Kerk op aarde, gelooven. Zij zien in het Protestantismus slechts eene afzonderlijke ontwikkeling van het Christendom, zonder iets stootends daarin te ontwaren. De meening, dat een ieder uit den
83
Bijbel zijn godsdienst moet zoeken , schijnt niets verontrustend in zich te bevatten. Doch dat is niet het ge-heele Protestantisinus , ook niet het Protestantismus al« zoodanig, dat wil zeggen, in zijn oorsprong, in zijne strekkingen logische gevolgtrekkingen beschouwd. Neen, eerst na een naauwkeuriger en ernstiger onderzoek dan gewoonlijk plaats heeft, komen de Protestanten tot de ontdekking van zijn wezenlijken aard en van geheel zijne strekking en zijn dan genoodzaakt te erkennen, dat het eene leer verkondigt, die hatelijk in zich zelve en afschuwelijk in hare gevolgen is. Ik wil u aantoonen, dat het Protestantismus, gezien zijn oorsprong en strekking, een godsdienst is, die tot zedeloosheid, tot opstand en despotismus, tot ongodsdienstigheid, en godslastering leidt.
Gij zult u verontwaardigd gevoelen bij het hooren van zulke beschuldigingen, die in uw oog niets dan de grieven dste lasteringen moeten zijn; doch, geachte lezer, voor dat gij dit boek ter zijde legt. neemt eerst eens inzage van mijne bewijzen, en weerlegt ze. zoo gij kunt; ik heb het regt dit van uwe opregtheid en van onafhankelijk karakter te verwachten.
Ik noem het Protestantismus. gezien zijn oorsprong en strekking. een godsdienst, die de zedeloosheid bevordert. Ziehier mijn bewijs: Luther en zijn gezellen leerden, dat Christus de geheele zedewet heeft afgeschaft; dat de zedewet slechts als een politie-maatregel moet worden beschouwd, dienende om de maatschappij staande te houden, doch dat, de ware geloovige zich met betrekking tot het geweten, daarom niet behoeft te bekommeren. Lees Luther's uitlegginccen van den brief aan de Galaten,quot; en zult deze leer woord voor woord zien
84
neergeschreven. Onder meer andere zegt hij het volgende : «Daarom zeggen wij , dat de tien geboden niet het minste regt hebben een geweten, waarover Christus door zijne genaden heerscht, te beschuldigen of te verontrusten, dewijl Jesus dat regt der Wet vernietigd heeft.quot; En verder: In het algemeen kwam Christus niet op aarde als leeraar om de menschen te onderwijzen. Dit is slechts bij toeval geschied. Het werk, Hem opgedragen door den vader, was slechts, de zonden der menschen te bedekken.quot;
Ziedaar, wat Luther en de andere Hervormers verstonden of voorgaven te verstaan onder de vrijheid des Evangelies. Zij leerden allen , dat de zedewet geen hinderpaal kan zijn voor het geweten van den geloovige , wijl hij gelooft in Jesus, die door zijne verdiensten elke overtreding der Wet bedekt heeft. Daarom zeggen zij: »De H. Geest wordt voornamelijk de Paracleet of de vertrooster genoemd, omdat hij do verontruste gewetens der geloovigen vertroost, door hun geloof in te storten, welk geloof elke wonde des gewetens onschadelijk maakt.quot; 1)
Luther noemt de katholieke godgeleerden, gekken, die niet weten, wat zij zeggen, als zij volhouden, dat Christus wel de plegtigheden maar niet de geboden dei-oude wet heeft afgeschaft. In zijne «Verklaring van den biief aan de Galaten,quot; vergelijkt hij den zinnelijken rnensch met den ezel, dien Abraham in de vallei achter liet, teiwijl hij met Isaac den berg Moria beklom. Hij zegt: de ezel aan den voet des bergs konde doen, wat
i) Salida Ueclar V. De lege et Evang.
85
hij wilde. Zoo ook mag de geest van den geioovige zonder schroom zich te goed doen in de zonnestralen op den top des bergs , zonder zich te bekommeren, wat de ezel, zijn ligchaam, ook doet.quot;
De tien geboden zijn slechts eene uiteenzetting van de natuurwet; schaf die af, en 't is gedaan met alle zedelijkheid, en wij behoeven dan niet langer over deugd te spreken. De zedeleer van dat nieuwe Evangelie droeg, zooals te over blijkt uit de klagten der eerste Hervormers, weldra hare vruchten in eene ontzettende bandeloosheid, die wild en woest zich vei breidde reeds bij hun leven.
Het Protostantismus was bij zijn geboorte zoo diep aangedaan door die soort van evangelie vrijheid, dat het den oceaan overvloog en geheel Engeland aanstak. De zamenkomst der Methodisten onder voorzitterschap van Wesley, in 4770, verklaarde openlijk, dat de oorzaak der ontzettende en algemeen heerschende zedeloosheid moest gezocht worden, in de wijd en zijd verspreide meening, dat »Christus de zedewet had afgeschaft en dat de vrijheid des evangelies van de onderhouding dei-tien geboden ontsloeg.quot;
Vele aanhangers der Hervorming, bestreden dezegod-delooze leer, zonder twij fel; en welhgt is er onder u allen niet één, die haar niet met verontwaardiging en afkeer verwerpt. En toch als Protestanten, zijt gij navolgers der Hervormers en eert gij in hen uwe leidslieden. De geboorteplaats van die mannen, voor wien gij zooveel lof en eere over hebt, is nog bezoedeld met den adem hunner noodlottige prediking. Hoe lang zult gij eenen godsdienst liefhebben, wiens grondstellingen
S6
zulk eene leer en zulke gevolgtrekkingen regtvaardigen ? Ik zeg regtvaardigen, want als de mensch geen vrijen wil bezielt, zooals het Protestantismus volhoudt, dan kan hij, zoo min als het redelooze dier, door eenige wet gebonden zijn. Als gij eens tot de ontdekking kwaamt, dat één enkel vertrouwd godgeleerde der Katholieken ooit * geleerd had, dat de tien Geboden den Katholiek in geweten niet verpligten, dan, ik geloof het zeker, zoudt gij ze allen uit uw land verjagen. Waarom keert gij niet tegen het Protestantismus de verontwaardiging, welke gij in dat geval teregt tegen ons zoudt gevoelen? Kan het dan in een Protestant billijk en geoorloofd zijn, wat op dit punt in den Katholiek een afschuwelijke misdaad zoude heeten?
Ik heb het Protestantismus met betrekking tot zijn oorsprong en logische strekking een godsdienst van wanorde en despotisme genoemd. Indien de goddelijke wet geen bindende kracht bezit, dan is het tastbaar duidelijk, dat de menschelijke wetten ons evenmin kunnen verbinden. Een iegelijk, die het regt heeft te zeggen; ik ben mijn eigen meester in het geloof, mijn eigen regter in den godsdienst, mijn eigen heer in goddelijke zaken, moet ook de vrijheid en den moed hebben te verklaren, met niet minder stoutheid, ik ben mijn eigen souverein en mijn eige.i wetgever, en ik wil niet gebonden zijn door de wetten van den Staat. Men behoeft geen Lodewijk XIV te zijn, 't is genoeg een consequent denker te zijn, om na de verklaring: sI/c hen de Kerk,quot; een stap verder te doen en te zeggen; hüef.at eest mot. Ik hen de Staat.quot; Is die schrede eenmaal gezet, dan volgt verwarring, opstand, geweld, burgerbloed en regering-
87
loosheid van zelf; of volgt dat niet, dan is het slechts te wijten aan de inconsequentie van den mensch, aan de vrees om voor zijne meening uit te komen en die tot in hare laatste gevolgen in toepassing te brengen. Inderdaad, gij zijt in het algemeen veel betere menschen dan gij denkers zijt. Toen Duitschland doorweekt werd met burgerbloed door den opstand der boeren, had Erasmus gelijk, schrijvende aan Luther: »Nu plukken wij de vruchten van uwen geest. Gij erkent de leiders niet doch zij erkennen u. 'tls waar, gij hebt in uw klein en doldriftig geschrift hunne plannen gelaakt, maar gij levert het bewijs niet, dat gij in uwe geschriften tegen monniken en bisschoppen en over evangelische vrijheid, niet juist de aanleidende oorzaak voor dezen opstand hebt gesteld.quot;
Het oorspronkelijke Protestantismus, leerde evenzeer en billijkte het despotismus. In zijne »verklaring van den Brief aan de Galatenquot; zegt Luther; De »mensche-lijke wetten hebben met het geweien niets te maken.quot; En schrijvende over den opstand der boeren, zegt hij: Laat de kanonnen bulderen boven de hoofden der boeren,' dat is het eenig antwoord, hetwelk men aan die lieden moet geven. Het doet er niet toe, of eenige onschuldigen daarbij het leven verliezen.quot; Dat is een zeer despostieke raadgeving. Een ieder weet hoe getrouw zij door Hendrik VIII en door Elisabeth werd opgevolgd. «Mylords uwe toestemming of uwe hoofden,quot; zoo sprak Hendrik VIII tot zijn verbaasd Parlement en wreef zich intusschen met zeer veel zelfvoldoening de handen. De oorspronkelijke protestantsche beginselen maken een Souverein tot een despoot, zoowel over de Kerk als over den Staat. Gij
zulk eene leer en zulke gevolgtrekkingen regtvaardigen ? Ik zeg regtvaardigen, want als de mensch geen vrijen wil bezielt, zooals het Protestantismus volhoudt, dan kan hij, zoo min als het redelooze dier, door eenige wet gebonden zijn. Als gij eens tot de ontdekking kwaavnt, dat één enkel vertrouwd godgeleerde der Katholieken ooit geleerd had, dat de tien Geboden den Katholiek in geweten niet verpligten, dan, ik geloof het zeker, zoudt gij ze allen uit uw land verjagen. Waarom keert trij niet tegen het Protestantismus de verontwaardiging, welke gij in dat geval teregt tegen ons zoudt gevoelen Kan hot dan in een Protestant billijk en geoorloofd zijn, wat op dit punt in den Katholiek een afschuwelijke misdaad zoude heeten?
Ik heb het Protestantismus mot betrekking lot zijn oorsprong en logische strekking een godsdienst van wanorde en despotisme genoemd. Indien do goddelijke wet o'een bindende kracht bezit, dan is het tastbaai duidelijk. dat de menschelijke wetten ons evenmin kunnen verbinden. Een iegelijk, die het regt heeft te zeggen, ik ben mijn eigen meester in het geloof, mijn eigen regter in den godsdienst, mijn eigen heer in goddelijke zaken, moet ook de vrijheid en den moed hebben te verklaren, met niet minder stoutheid, ik ben mijn eigen souverein en mijn eige.; wetgever, en ik wil niet gebonden zijn door de wetten van den Staat. Men behoeft geen Lodewijk XIY te zijn. 't is genoeg een consequent denker te zijn. om na de verklaring: hen de Kerk,' een stap verder te doen on te zeggen; DÜéf.at coat mol. Ik hen de Staat.quot; Is die schrede eenmaal gezet, dan volgt verwarring, opstand, geweld, burgerbloed en regering-
87
loosheid van zelf; of volgt dat niet, dan is het slechts te wijten aan de inconsequentie van den mensch, aan de vrees om voor zijne meening uit te komen en die tot in hare laatste gevolgen in toepassing te brengen. Inderdaad, gij zijt iti liet algemeen veel betere menschen dan gij denkers zijt. Toen Duitscliland doorweekt werd met burgerbloed dooi' den opstand der boeren, had Erasmus gelijk, schrijvende aan Luther: «Nu plukken wij de vruchten van uwen geest. Gij erkent de leiders niet doch zij erkennen u. 't Is waar, gij hebt in uw klein en doldriftig geschrift hunne plannen gelaakt, maar gij levert het bewijs niet, dat gij in uwe geschriften tegen monniken en bisschoppen en over evangelische vrijheid, niet juist de aanleidende oorzaak voor dezen opstand hebt gesteld.quot;
Het oorspronkelijke Protestantismus, leerde evenzeer en billijkte het despotismus. In zijne sverklaring van den Brief aan de Galatenquot; zegt Luther: De »mensche-lijke wetten hebben met het geweten niets te maken.quot; En schrijvende over den opstand der boeren, zegt hij: Laat de kanonnen bulderen boven de hoofden der boeren, dat is het eenig antwoord, hetwelk men aan die lieden moet geven. Het doet er niet toe. of eenige onschuldigen daarbij het leven verliezen.quot; Dat is een zeer despostieke raadgeving. Een ieder weet hoe getrouw zij door Hendrik VHI en door Elisabeth werd opgevolgd. »My lords uwe toestemming of uwe hoofden,quot; zoo sprak Hendrik VIII tot zijn verbaasd Parlement en wreef zich intusschen met zeer veel zelfvoldoening de handen. De oorspronkelijke protestantsche beginselen maken een Souverein tot een despoot, zoowel over de Kerk als over den Staat. Gij
88
kent, zoo ik vertrouw, het berucht oud protestantsch gezegde: »yujus est regio , illius est reügio. — Hij, die het land LeJieersclit, is tevens meester over den godsdienst des lands.quot; Bij uw eigen leven bestuurt eene vrouw de Kerk van Engeland ais hoofd van het land. Eenigen uwer bevooroordeelde geschiedschrijvers gaan nog voort de afgezaagde fabel der pamin Johanna— Vms Joannes — te herhalen; in Engeland hebt gij een pausin in koningin Victoria.
Ten laatste heb ik gezegd, dat hetProtestantismus, gezien zijn oorsprong en logische strekking, een godsdienstlooze en godslasterende godsdienst is. Ik bewijs dit. Waar geen vrije wil bestaat, daar kunnen ook geen godsdienstige pligten bestaan, en een godsdienst, die geene ver-pligtingen oplegt, is in het geheei geen godsdienst. Een godsdienst, die den vrijen wil loochent en de Geboden afschaft, weerspreekt zelfs het begrip van godsdienst, zooals duidelijk blijkt uit de afleiding en den zin van het woord. Religio — godsdienst — komt van religare, dat wil zeggen: op nieuw binden, en ziet op leerstukken 'en pligten, die het verstand en het geweten binden en ons met God vereenigen. De loochening van den vrijen wil en van de verpligtende kracht der zedewet, verbreekt dien band en vernietigt dienvolgens het eerste, grondig en wezenlijk begrip van Religio, van den godsdienst.
Het Protestantismus, zooals het uit de handen der eerste Hervormers voortkwam, verdient eveneens gebrandmerkt te worden als een godslasterlijke godsdienst, want zij maakten God tot bewerker der zonde en vernietigden daardoor blijkbaar van den eenen kant het begrip van zonde en van den anderen kaut het laegrip van Gods
89
oneindige heiligheid. Ziehier het bewijs voor mijne aantijging-
Behalve Luthers geschriften tegen Erasmus, waarnaar ik u wilde verwijzen , kan ik Melanchton, den meest beminden leerling van Luther, aanhalen. In hetgeen hier volgt, drukt Meianchton getrouw hel gevoelen zijns meesters uit: »'t Is zeker, dat alles, wat er geschiedt, hetzij goed of kwaad, van God komt. Wij beweren. dat God niet slechts zijne schepselen veroorlooft te handelen, maar dat Hij zelf elke daad zoo doet, dat geijk de roeping van Paulas liet werk was van God, ook het overspel van David aan Hem moet worden toegeschreven: en zoowel de roeping van Paulus als het verraad van Judas, door God geschiedde.quot; 1).
Vele anderen onder de aanhangers van Luther , beriepen zich op dezelfde meening. Daarom stelde de Kerk op het Concilie van Trente den volgendon geloofsregel tegen de Hervormers op : »Indien iemand zegt, dat het niet in de magt des menschen ligt om /.ijne wegen boos te maken ; maar dat God het kwade zoowel als het goede doet, het niet toelaat maar het eigenlijk en zelf alleen doet; zoodat het verraad v:.n Judas niet minder Gods eigen werk zij, dan de roeping van Paulus ; hij zij gevloekt quot; 2)
Calvijn, Zwingel en Beza, de drie hoofden dor Hervorming in Zwilserland, zijn even godslasterlijk in hunne leering als .Melanchton en Lniher. Calvijn maakt niet eens maar op ontelbare plaaisen gebruik van uitdrukkin-
1) Martin Chemniti, Luc. TiiSo). p. i pag. 178. F cystr 161.ï.
2) Conci). '(rid Sev. VI Can. 6.
88
kent, zoo ik vertrouw, het berucht oud protestantsch gezegde: $ Oujus est regio , illius est religio, — Hij, die het land heJieerscht, is tevens meester over den godsdienst des lands.quot; Bij uw 'eigen leven bestuurt eene vrouw de Kerk van Engeland als hoofd van het land. Eenigen uwer bevooroordeelde geschiedschrijvers gaan nog voort de afgezaagde fabel der pausin Johanna — Paus Joannes — te herhalen; in Engeland hebt gij een pausin in koningin Victoria.
Ten laatste heb ik gezegd, dat hetProtestantismus, gezien zijn oorsprong en logische strekking, een godsdienstlooze en godslasterende godsdienst is. Ik bewijs dit. Waar geen vrije wil bestaat, daar kunnen ook geen godsdienstige pligten bestaan, en een godsdienst, die geene ver-pligtingen oplegt, is in het geheel geen godsdienst.- Een godsdienst, die den vrijen wil loochent en de Geboden afschaft, weerspreekt zelfs het begrip van godsdienst, zooals duidelijk blijkt uit de afleiding en den zin van het woord. Religio — godsdienst — komt van religare, dat wil zeggen: op nieuw binden, en ziet op leerstukken en pligten, die het verstand en het geweten binden en ons met God vereenigen. De loochening van den vrijen wil en van de verpligtende kracht der zedewet, verbreekt dien band en vernietigt dienvolgens het eerste, grondig en wezenlijk begrip van Religio, van den godsdienst.
Het Protestantismus, zooals het uit de handen dei-eerste Hervormers voortkwam, verdient eveneens gebrandmerkt te worden als een godslasterlijke godsdienst, want zij maakten God tot bewerker der zonde en vernietigden daardoor blijkbaar van den eenen kant het begrip van zonde en van den anderen kant het begrip van Gods
89
oneindige heiligheid. Ziehier het bewijs voor mijne aantijging.
Behalve Luthers geschriften tegen Erasmus, waarnaar ik u wilde verwijzen , kan ik Melanchton, den meest beminden leerling van Luther, aanhalen. In hetgeen hier volgt, drukt Melanchton getrouw het gevoelen zijns meesters uit: »'t Is zeker, dat alles, wat er geschiedt, hetzij goed of kwaad, van God komt. Wij beweren , dat God niet slechts z'yne schepselen veroorlooft te handelen , maar dat Hij zelf elke daad zoo doet, dat gelyk de roeping van Paulus het werk was van God, ook het overspel van David aan Hem moet worden toegeschreven; en zoowel de roeping van Paulus als het verraad van Judas, door God geschiedde.quot; 1).
Vele anderen onder de aanhangers van Luther , beriepen zich op dezelfde meening. Daarom stelde de Kerk op het Concilie van Trente den volgenden geloofsregel tegen de Hervormers op: «Indien iemand zegt, dat het niet in de magt des menschen ligt om zijne wegen boos te maken; maar dat God het kwade zoowel als het goede doet, het niet toelaat maar het eigenlijk en zelf alleen doet; zoodat het verraad van Judas niet minder Gods eigen werk zij, dan de roeping van Paulus; hij zij gevloekt quot; 2)
Calvijn, Zwingel en Beza, de drie hoofden der Hervorming in Zwitserland, zijn even godslasterlijk in hunne leering als Melanchton en Luther. Calvijn maakt niet eens maar op ontelbare plaatsen gebruik van uitdiukkin-
1) Martin Chemnitz, Loc. TLsoI. p. I pag. 173. Tcyser 1615.
2) Concil. 'Irid, Sev. VI. Can. 6.
90
gen als deze: «God zet den mensch tot het kwade aan. Hij verordent zijn val, en met dat doel maakt God gebruik van de inwendige inspraken van des menschen hart. i) Beza, die na den dood van Calvijn aan het hoofd der Calvinisten stond, gaat nog verder en voegt er bij: ))God schept een gedeelte der menschen alleen met het doel om hen als werktuigen ten kwade te ge-biuiken.quot;2) In zijne poging om te bewijzen dat dit niet strijdt met de regtvaardigheid en heiligheid van God neemt Zwingel zijne toevlugt tot eene redenering, die, zoo zij niet zoo ergerlijk ware, voorzeker den lachlust van een ieder zoude opwekken. Hij zegt: »God is boven de wet, daarom kan H ij de wet niet overtreden, en bijgevolg is er voor Hem geen zedelijk kwaad. Hij kan doen, wat Hij wil. Doch het schepsel, dat door Hem aangespoord, het kwade doet zondigt wijl God aan dat schepsel eene wet heeft gegeven.'' Zwingel verklaart dit door eene gelijkenis, zulk eene godslastering waardig. 3) Hij wil daardoor verklaren, dat ofschoon liet overspel van David het werk van God was, dit evenwel niet in God, die hem daartoe aanzette, maar wel in David alleen eene zonde was. Geachte lezer, ik laat het u over te beslissen of ik hetregtheb om het Protestantismus een godslasterlijken godsdienst te noemen.
Gij moogt zeggen: swat hebben wij met Luther, Melanchton, Calvin, Beza of Zwingel uit te staan? Wij stemmen niet met hen in. — Ik wil dit toegeven, maar
1) Calvin. ïnstit. Lib. IV, ;:ap. XVlil § i Lib. Ill cap. XXUl jö.
2) i eza Apliovism XX!1.
3) Zwiügliua. Te 1'rovid. cap. V en VI.
91
kunt gij ontkennen dat gij hen vereert a!s de stichters der Hervorming, als do ware vinders en verkondigers dezer godslasteringen ? Staat niet het vermoeden tegen eenen godsdienst, welke door zulke leeren gesticht wordt? Moet zulk een godsdienst niet, op het eerste gezigt, bovenmate verdacht voorkomen , vooral als gij eens let op de verklaring welke de Hervormers door hunne levenswijze en door hun gedrag van die leeringen gaven ? Kunt gij ontkennen, dat zij hartstogtelij k waren en dat Luther, Calvijn, Zwingel en hunne eerste volgelingen, elkander openlijk bedorvene menschen muiters, vervalschers, verworpenen, duivels en aartsduivels noemden? Hebt gij ooit zoo iets van de Apostelen en van le H. Vaders der katholieke Kerk gelezen ? Hebt gij ooit gelezen , dat zij elkander met beleedigingen overlaadden, als Luther Ilendiik VIII naar het hoofd wierp en Hendrik VIII op zyne beurt voor Luther over had!
Ziedaar de mannen, van wie gij uwen godsdienst hebt ontvangen. Hunne eerste ongelukkige volgelingen hadden wijzer gedaan als zij hun , in plaats van beleedigingen, een hooger bewijs van hunne zending hadden afgevraagd. Toen eenige protestantsche zendelingen in lateren tijd in India bij de bekeerlingen van den 11. Fran-ciscus Xaveiius kwamen na den dood van dien grooten Apostel, en hen vermaanden tot het protestantsche geloof over te gaan, gaven hun de nieuwbekeerde wilden een zeer snedig en gepast antwoord, »wat uwe leering betreft, willen wij ons niet de moeite geven te onderzoeken of gij de waarheid verkondigt of niet; wij zijn daarvoor niet geleerd genoeg; doch wij willen u een voorstel doen, dat de zaak op eens in het reine zal
92
brengen. Toen de groote vader (zoo noemden zij Xa-verius) in ons midden kwam, wekte hij drie dooden op ten leven. Indien gij wenscht dat wij ons geloof voor het uwe verruilen, dan moet gij eerst zes lijken ten leven opwekken, opdat wij meerder reden mogen hebben aan u, in plaats van aan hem te gelooven.quot;
Nederlanders, onze vaderen hadden wijzer gedaan als zij de eerste predikers dei' nieuwe leer, hier te lande, hadden opgeeischt om hunne leering met wonderen te bevestigen, zooals een WiUebrord, een Bonifacius, een Lebuinus, een Adelbertus, een Marceliinus de waarheid hunner zending en de goddelijkheid hunner leer betuigden.
Beter hadden voor drie eeuwen de bewoners van Engeland gedaan, als zij gelijke bewijzen hadden gevergd voor de nieuwe leering. Zij moesten niet slechts ge-eischt hebben, om zes dooden weder ten leven op te wekken, maar om tweemaal zooveel mirakelen te wrochten als ooit door alle Apostelen van Engeland en door alle Apostolische mannen en Heiligen der katholieke Kerk in geheel de wereld te zamen zijn verrigt, vooral omdat er sprake was van een godsdienst, vol troost en vrede, te verruilen voor eenen godsdienst van dr oefheid en wanhoop en te meer, wijl die godsdienst hun werd opgedrongen door een vorst, aan wiens handen bloed kleefde.
Hendrik quot;VIII en Elisabeth en hunne gunstelingen ontscheurden Engeland met geweld aan de katholieke kerk. Ik heb nooit gelezen, dat zij dooden opwekten maar wel dat zij in koelen bloede honderde priesters, ijverige Katholieken onthalsden om het Protestantismus in hun land in te voeren. Dat zijn geschiedkundige feiten. Vele
93
schrijvers hebben ze opgeteekend. Lees eens, welke beeldtenis de hervortncJe 'Protestant Cobbett van Hendrik VIII en Elisabeth levert, in zijne »Geschiedenis der protestantsche Hervorming in Engeland en Ierland.quot; Hij zegt van beide stichters der Hervorming daar te lande: »De geschiedschrijvers zijn het niet eens, wie de slechtste man was, dien Engeland ooit heeft voortgebragt, haar vader (Hendrik VIII) of Cramner; doch een ieder moet toegeven, dat deze (Elisabeth) de slechtste vrouw was, die ooit in Engeland of in de wereld bestaan heeft, Jesabel niet uitgezonderd. 1)
Het Protestantismus viel in het begin in Engeland volstrekt niet in den smaak van het volk. Het werd ingevoerd door tyrannen en aan de natie met geweld en onder halsstraf opgedrongen. Het had zijn oorsprong aan den wellust van Hendrik VIH te danken. Inderdaad het Protestantismus komt overal voort, uit twee groote misdaden, die gij het meest verafschuwt, uit wellust en dwingelandij. In Duitschland dankte het zijn ontstaan aan een wellustigen en afvalligen monnik, in Engeland werd het ingevoerd door een wellustigen dwingeland, die na eerst tegen Luther's leer geschreven te hebben, eindigde met zelf die leer aan te nemen om zijne eigene overspelige begeerten te voldoen en zelf paus te zijn, wijl de Paus van Rome weigerde zijne misdadige wenschen te bevredigen. Die despotieke onderneming door Hendrik VIII, begonnen werd voltooid door eene wellustige
1) Coiiett. Geschiedenis der Protest. HerTormiut;, euz. Brief XI no. 348 Zie ook Döllinger's Gescldöhte der Keformation en Biamp;-schop Spalding's. History of the Reformrition.
brengen. Toen de groote vader (zoo noemden zij Xa-verius) in ons midden kwam, wekte hij drie dooden op ten leven. Indien gij wensclit dat wij ons geloof voor het uwe verruilen, dan moet gij eerst zes lijken ten leven opwekken, opdat wij meerder reden mogen hebben aan u. in plaats van aan hem te gelooven.'
Nederlanders, onze vaderen hadden wijzer gedaan als zij de eerste predikers der nieuwe leer, hier te lande, hadden opgeeischt om hunne leering met wonderen te bevestigen, zooals een Wiilebrord, een liotiifacius, een Lebuinus, een Adeibertus. 'en quot;'.Lircelinuis de waarheid hunner zending en de goddelykhcid hunner leer betuigden.
Beter hadden voor drie eeuwen de bewoners van Engeland gedaan, als zij gcl'jke bewijzen hadden gevergd voor de nieuwe leering. Zij moesten niet slechts ge-eischt hebben, om zes dooden weder ten leven op te wekken, maar om tweemaal zooveel mi rakelen te wrochten als ooit dooi' alle Apostelen van Engeland en door alle Apostolische mannen en Heiligen der katholieke Kerk in geheel de wereld te zamen zijn verrigt, vooral omdat er sprake was van een godsdienst, vol troost en vrede, te verruilen voor eenen godsdienst van droefheid en wanhoop en te meer, wijl die godsdienst hun werd opgedrongen door een vorst, aan wiens handen bloed kleefde.
Hendrik \ill en Elisabeth en hunne gunstelingen ontscheurden Engeland met geweld aan de katholieke kerk. Ik heb nooit gelezen , dat zij dooden opwekten maar wel dat zij in koelen bloede honderde priesters, ijverige Katholieken onthalsden om het Protestantismus m hun land in ie voeren. Uat zijn geschiedkundige feiten. Vele
93
schrijvers hebben ze opgeteekend. Lees eens, welke beeldtenis de hervormde Protestant Cobbett van Hendrik VUT en Elisabeth levert, in zijne »Geschiedenis der protestantsche Hervorming in Engeland en Ierland.quot; Hij zegt van beide stichters der Hervorming daar te lande: ))De geschiedschrijvers zijn het niet eens, wie de slechtste man was, dien Engeland ooit. heeft voortgebragt, haar vader (Hendrik Vilt) of' Cramner; doch een ieder moet toegeven, dat deze (Elisabeth) de slechtste vrouw was, die ooit in Engeland of in de wereld bestaan beeft. .Tesabel niet uitgezonderd. 1)
liet Protestantismus viel in het begin in Engeland volstrekt niet in den smaak van het volk. Het werd ingevoerd door tyrannen en aan de natie met geweld en onder halsstraf opgedrongen. Het had zijn oorsprong aan den wellust van Hendrik VIII te danken. Inderdaad het Protestantismus komt overal voort, uit twee groote misdaden, die gij het meest verafschuwt, uit wellust en dwingelandij. In Duitschland dankte het zijn ontstaan aan een wellustigen en afvalligen monnik, in Engeland werd het ingevoerd door een wellustigen dwingeland, die na eerst tegen Luther's leer geschreven te hebben, eindigde met zelf die leer aan te nemen om zijne eigene overspelige begeerten te voldoen en zelf paus te zijn, wijl de Paus van Rome weigerde zijne misdadige wenschen te bevredigén. Die despotieke onderneming door Hendrik VIII, begonnen werd voltooid door ecne wellustige
1) Cobhett. Geschiecienii der Protest. Hervorming, euz. .Brief XI no. 348 Zie ook Düllinger's Gesoiiiohte der iieformation en Bh-schop Spalding's. History of the Reform.itiou.
94
en tyranieke koningin, zijne dochter. Niets is er in geheel de geschiedenis zoo duidelijk bewezen als dit eigenaardig feit, dat hot ProtesUuitisiuus voortkomt van zedelooze en afvallige priesters en kloosterlingen en van despotische en zedelooze vorsten, niet van het volk. Zijn oorsprong alleen, maakt het Protestantismus dus reeds in de hoogste mate verdacht.
De Hervorming is zoo weinig het werk des volks, zoo weinig eene beschutting van zijne vrijheden, dat het juist door de vorsten werd aangegrepen als een middel om hunne dwingelandij den teugel te vieren. Het doel der eerste protestantsche beheerschers was om én de tijdelijke én de geestelijke magt in hunne handen te vereenigen , om zoowel de zielen als de ligchamen van het volk in slavernij te klinken en door niemand daarin vei hinderd te worden. Overal waar het Protestantismus niet slagen koude als dwingeland op te treden, was dit, voor een groot deel te danken aan het volk, dat zich tegen zijne vorsten verzette, en in sommige gevallen hen, als regtvaardige beluoning, van hunne troonen bonste.
Nederlanders, die Protestanten zijt, ondervraagt de geschiedenis en gij zult te weten komen, dat gij het zijt, wijl het Protestantismus overal, door eene woeste en tyranieke minderheid, aan uwe voorvaderen werd opgedrongen ; dwingelandij, wellust en eigenbelang waren ook hier te lande niet vreemd aan de invoering en handhaving der Hervorming Uwe vaderen deden u geboren worden en opvoeden in eenen godsdienst, die niet de godsdienst van hunne voorouders was. Voor een groot deel blijft gij der Hervorming toegedaan, uit gewoonte, wegens
opvoeding en vooroorrleelen, en bij gebrek aan kalm, onbevooroordeeld en ernstig onderzoek. Slaat uwe oogen om n, de bekeeringen in Engeland, de uitbreiding van het katholicismus in Duitschland en in Amerika moeten u tot ernstig nadenken opwekken. Aan uwe liefde voor de waarheid zijt gij verschuldigd te bepalen, welke de ware weg voor u ten eeuwigen leven is. Aan de liefde voor uwe eigene zaligheid en voor die uwer nakomelingen, zijt gij verschuldigd niet in het Protostan-tismus voort te leven, louter wegens opvoeding of uit gewoonte.
94
en tyranieke koningin, zijne dochter. Niets is er in geheel de geschiedenis zoo duidelijk bewezen als dit eigenaardig feit, dat het Protestantismus voortkomt van zedelooze en afvallige priesters en kloosterlingen en van despotische en zedelooze vorsten, niet van het volk. Zijn oorsprong alleen, maakt het Protestantismus dus reeds in de hoogste mate verdacht.
De Hervorming is zoo weinig het werk des volks, zoo weinig eene beschutting van zijne vrijheden, dat het juist- door de vorsten werd aangegrepen als een middel om hunne dwingelandij den teugel te vieren. Het doel der eerste protestantsche beheerschers was om en de tijdelijke én de geestelijke magt in hunne handen te vereenigen , om zoowel de zielen als de ligchamen van het volk in slavernij te klinken en door niemand daarin veihinderd te worden. Overal waar het Protestantismus niet slagen koude als dwingeland op te treden, was dit, voor een groot deel te danken aan het volk, dat zich tegen zijne vorsten verzette, en in sommige gevallen hen, als regtvaardige belooning, van hunne troonen bonste.
Nederlanders, die Protestanten zijt, ondervraagt de geschiedenis en gij zult te weten komen, dat gij het zijt, wijl het Protestantismus overal, door eene woeste en tyranieke minderheid, aan uwe voorvaderen werd opgedrongen ; dwingelandij, wellust en eigenbelang waren ook hier te lande niet vreemd aan de invoering en handhaving der Hervorming Uwe vaderen deden u geboren worden en opvoeden in eenen godsdienst, die niet de godsdienst van hunne voorouders was. Voor een groot deel blijft gij der Hervorming toegedaan, uit gewoonte, wegens
95
opvoeding en vooroordeelen, en bij gebrek aan kalm, onbevooroordeeld en ernstig onderzoek. Slaat uwe oogen om u, de bekeeringen in Engeland, de uitbreiding van het katholicismus in Duitschland en in Amerika moeten u tot ernstig nadenken opwekken. Aan uwe liefde voor de waarheid zijt gij verschuldigd te bepalen, welke de ware weg voor u ten eeuwigen leven is. Aan de liefde voor uwe eigene zaligheid en voor die uwer nakomelingen, zijt gij verschuldigd niet in het Protestan-tismus voort te leven, louter wegens opvoeding of uit gewoonte.
Het beginsel van het Protestantismns.
Ik heb boven de opmerking gemaakt, dat een dei-redenen waarom velen uwer Protestanten blijven, van uwen kant is het gebrek aan ernstig onderzoek. Gij verwaarloost voornamelijk het onderzoek van het prote-stansch beginsel van den protestantsehen geloofsregel.
De grondregel van het katholiek geloof is het onfeilbaar gezag der Kerk in geloofszaken; de grondregel van den protestantsehen godsdienst is het bijzonder onderzoek van den Bijbel. De Katholiek gelooft al, wat de Kerk leert, omdat Christus haar de magt heeft gegeven om in zijnen naam te onderwijzen en onfeilbaar te verkondigen, wat Hij heeft veropenbaard. De Protestant zegt slechts te gelooven , wat hij zelf door eigen onderzoek en uitlegging \an den Bijbel kan ontdekken.
Indien gij de volgende bladzijden leest met opregtheid er. ter zijde stelling van den invloed, die vooroordeelen op ii kunnen uitoefenen, met het vaste voornemen daarenboven om ondanks alle beletselen, welke uwe familie, uwe vrienden of wereldsche belangen u in den weg zullen .■■tellen uwe overtuiging te volgen, dan zal het u onmo-
97
gelijk zijn Protestant te blijven; gij zult volkomen overtuigd worden, dat de katholieke Kerk alleen de ware Kerk van Christus is, en bijgevolg, dat haar onfeilbare leer den waren geloofsregel uitmaakt; dat het Protestantismus daarentegen, niet de ware Kerk van Christus en dat zijn geloofsregel, het vrije onderzoek, eene dwaasheid is, en dat gij bijgevolg uwe ziel in het protestantsch geloof niet kunt zalig maken. De uitslag zal het bewijs leveren of gij moed genoeg bezit, om een uur aan opregt en ernstig onderzoek te wijden.
5
lïet beginsel va a hot Proteslantisnms.
Ik heb boven de opmerking gemaakt. dat een der redenen waarom velen uwer Protestanten blijven, van mven kant is het gebrek aan ernstig onderzoek. Gij verwaarloost voornamelijk het onderzoek van het prote-stansch beginsel van den protestantschen geloofsregel.
De grondregel van liet katholiek geloof is het onfeilbaar gezag der Kerk in geloofszaken; de grondregel van den protestantschen godsdienst is het bijzonder onderzoek van den Bijbel. De Katholiek gelooft al, wat de Kerk leert, omdat Christus haar de magt heeft gegeven om in zijnen naam te onderwijzen en onfeilbaar te verkondigen, wat Hij heeft veropenbaard. De Protestant zegt slechts te gelooven wat hij zelf door eigen onderzoek en uitlegging van den Bijbel kan ontdekken.
Indien gij de volgende bladzijden leest met opregtheid , ' ter zijde stelling van den invloed, die vooroordeelen op u kunnen uitoefenen, met het vaste voornemen daarenboven om ondanks alle beletselen, welke uwe familie, uwe vrienden of vvereldsche belangen u in den weg zullen tellen nwr oui'jnf te volgen, dan zal hel u onmo-
97
gelijk zijn Protestant te blijven; gij zult volkomen overtuigd worden, dat de katholieke Kerk alleen dc ware Kerk van Christus is, en bijgevolg, dat haar onfeilbare leer den waren geloofsregel uitmaakt; dat het Protestantismus daarentegen, niet de ware Kerk van Christus en dat zijn geloofsregel, het vrije onderzoek, eene dwaasheid is, en dat gij bijgevolg uwe ziel in het protestantsch geloof niet kunt zalig maken. De uitslag zal het bewijs leveren of gij moed genoeg bezit, om een uur aan opregt en ernstig onderzoek te wijden.
5
lOERSTE DEEL,
De goddelijke waarheid der katliolieke Kerk» Haar onfeilbare leering'. De ware grondregel des geloofs.
Geheel onze redetwist loopt over deze enkele vraag Welk is de eigenlijke beweegreden, door de Hervormers aangegeven, om de scheiding van de Moederkerk te regt-vaardigen? Geen andere dan het verwijt, dat de katholieke Kerk in de vijfde of zesde eeuw in dwaling is vervallen, dat zij door nieuwigheden en misbruiken haar oorspronkelijke gedaante verloren en opgehouden heeft de ware Kerk van Christus te zijn. Met die bewering moet het Protestantismus staan of vallen. De vraag is niet, of Tetzel en Leo X goede of slechte Katholieken waren, neen de vraag geldt der Kerk alleen. Is de katholieke Kerk, die onhetioistbaar de eerste Kerk, de eenige door Christus ingestelde Kerk is, veranderlijk ja of neen ! Ziedaar de vraag in haar geheel. Is zij veranderd, 't doet niet ter zake wanneer, en konde zij veranderen? De: Stichters der Hervorming trachtten de Kerk als zoodanig, dat is de Kerk als Kerk te hervormen, of anders konden zij geen regt hebben gehad zich van haar los te scheuren. De Kerk als Kerk had, volgens hen, opgehouden de ware Kerk te zijn.
Tegen die veronderstelling, die den grondslag en den wezenlijken steun van het Protestantismus uitmaakt stel ik over de volgende bewering; Zoolang als gezond verstand, gezond verstand blijft cn Christus, Christus blijft, kan er nimmer, bij geen mogelijk hei cl bederf ontstaan in eene Kerk, welke van goddelijke instelling is, en bijgevolg kan er nimmer reden bestaan voor eene Hervorming, nog eene wittige oorzaak om zich van baallos te scheuren.
Ik zeg, zoolang gezond versland, gezond verstand blijft, kan er bij geen mogelijkheid sprake zijn van bederf in eene goddelijke stichting, zooals de Kerk is, en de gedachte alleen van zulk eene Kerk te hervormen is de grootste dwaasheid, welke ooit in een menschelijk hoofd kan opkomen. Dit blijkt iluidelijk uit het volgend ontegensprekelijk beginsel onzer reden: dAl, wat God verordend heeft voor een tijd laiuj te lentaan , iiioet zoo lanr/ duren ah het verordende einde niet is anv/jehrclcen, en geen menscJi, geen engel, noeh de duivel kan daaraan iels veranderen.quot;
Laat ons dit door een voorbeeld ophelderen. God heeft aan de zigtbare wereld, natuinTyke wetten en krachten gegeven, met het oog op den duur van haar bestaan eu geen men?eb, geen engel of duive) kan ze veranderen. De menseh moge de krachten der natuur gebruiken of misbruiken, veranderen of hervormen kan hij zo niet. Wat zoudt gij gedacht hebben van Luther en de overige Hervormers indien zij beproefd hadden aan de zon, de maan en sterren of aan de natuur in het algemeen een anderen vorm te geven? De gedachte om het. wereldstelsel te hervormen is eene dwaasheid;
EERSTE DEEL.
De goddelijke waarheid der katholieke Eerk. Haar onfeilbare leering. De ware grondregel des geloofs.
Geheel onze redetwist loopt over deze enkele vraag Welk is de eigenlijke beweegreden, door de Hervormers aangegeven, om de scheiding van de Moederkerk te regt-vaardigen ? Geen andere dan het verwijt, dat de katholieke Kerk in de vijfde of zesde eeuw in dwaling is vervallen, dat zij door nieuwigheden en misbruiken haar oorspronkelijke gedaante verloren en opgehouden heeft de ware Kerk van Christus te zijn. Met die bewering moet het Protestantismus staan of vallen. De vraag is niet, of Tetzel en Leo X goede of siechte Katholieken waren, neen de vraag geldt der Kerk alleen. Is de katholieke Kerk, die onbetwistbaar de eerste Kerk, de eenige door Christus ingestelde Kerk is, Veranderlijk ja of neen ! Ziedaar de vraag in haar geheel. Is zij veranderd, 't doet niet ter zake wanneer, en konde zij veranderen? De Stichters der Hervorming trachtten de Kerk als zoodanig, dat is de Kerk als Kerk te hervormen, of anders konden zij geen regt hebben gehad zich van haar los te scheuren. De Kerk als Kerk had, volgens hen, opgehouden de ware Kerk te zijn.
99
Tegen die veronderstelling, die den grondslag en den wezenlijken steun van het Protestantismus uitmaakt stel ik over de volgende bewering: Zoolang als gezond verstand, gezond verstand blijft en Christus, Christus blijft, kan er nimmer, b.j geen mogelijkheid bederf ontstaan in eene Kerk, welke van goddelijke instelling is, en bijgevolg kan er nimmer reden bestaan voor eene Hervorming., nog eene wettige oorzaak om zich van haar los te scheuren.
Ik zeg, zoolang gezond verstand, gezond verstand blijft, kan er bij geen mogelijkheid sprake zijn van bederf in eene goddelijke stichting, zooals de Kerk is , en de gedachte alleen van zulk eene Kerk te hervormen is de grootste dwaasheid, welke ooit in een menschelijk hoofd kan opkomen. Dit blijkt duidelijk uit het volgend ontegensprekelijk beginsel onzer reden: ygt;Al,wat God verordend heeft voor een tijd lang te lestaan , moet zoo lang duren als het verordende einde niet is aanyehrolcen, en geen mensch, geen engel, noch de duivel lean daaraan iets veranderenquot;
Laat ons dit door een voorbeeld ophelderen. God heeft aan de zigtbare wereld, natuurlijke wetten en krachten gegeven, met het oog op den duur van haar bestaan en geen mensch, geen engel of duivel kan ze veranderen. De mensch moge de klachten der natuur gebruiken of misbruiken, veranderen of hervormen kan hij ze niet. Wat zoudt gij gedacht hebben van Luther en de overige Hervormeis indien zij beproefd hadden aan de zon, de maan en sterren of aan de natuur in het algemeen een anderen vorm te geven? De gedachte om het wereldstelsel te hervormen is eene dwaasheid;
100
de gedachte om eene goddelijke stichting als de Kerk is, te het vormpn, is dwaasheid evenzeer en oneindig grooter.
De kerk is eene geestelijke wereld, een heelal door de kracht, bannhaitighcid en genade van God in 't leven geroepen. Deze schcppin is van oneindig verhevener orde dan het stoiïclijk heelal; zij is veel vaster gegrondvest, meer omerandeiiijk vijl zij gesticht is voor de eeuwigheid. »be hemel en de aaide zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet vooi bijgaan zoo zegt Christus 1) En op een andere p'aats: sik zeg u, gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen ; en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.quot; 2) Ik vraag hier niet, wat wordt er verstaan onder die steenrots, ook niet wie er met dien naam Petrus bedoeld wordt, maar ik wil u slechts oplettend maken op de plegtige en stellige verzekeiing van Christus dat »de poorten der hel haar niet zullen overweldigen.quot;
Zoo kom ik tot het tweede deel mijner bewering: en wel: Wijl Chiistus, Christus, dat is, de rnemch geworden Zoon van God is, daarom kan zijne Keik niet veranderen, omdat zij goddelijk is en zijne belofte heeft van onveranderlijk te zullen blijven gedurende alle tijden. Als gij den Dij bel leest, dan moet gij weten, dat al de beloften van God, sedert vele eeuwen dooi' zijne profeten uitgesproken, voorspeld hebben dat het koningrijk van Christus, zijne Kerk, eeuwig en onveranderlijk zal zijn. De engel, die aan Maria de Menschwording van Gods Zoon boodschapte, wijst eveneens op dezen karaktertrek der Keik:
1) Matt. XXIV ; 35.
2) „ XVI : 18.
101
JHij zal in het huis van Jacob eeuwig heerschen en zijn rijk zal geen einde hebben.quot; 1) Doch ik wil mij hier bepalen tot de boven aangehaalde belofte van Christus. Die belofte is te duidelijk en te bepaald om verkeerd begrepen te worden : sde poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Als Christus zoo pleptig verzekert, dat de Kerk niet zal veranderen, hoe kan dan een Christen zich vermeten te zeggen: De Kerk is veranderd? indien de Kerk vei anderd is, dan is Christus niet meer dezelfde Chiistus, dan hoeft Hij niet de waarheid gesproken, en dan kan Hij niet zijn de Zoon van God. Dan heeft Hij niet een goddelijke Kerk gesticht; dan is het voor den mensch het zelfde een Chrisien of een heiden te zijn ; d.ia is er geen wezenlijk verschil tus-schen Protestanten en Katholieken, want dan zijn zij beidt n bedrogen.
Ik wenschte, dat een ieder uwer over dezen bewijsgrond nadacht met denzelfden ernst en met hetztlfde gevolg als een Kngelsch heer het voor eenige jaren in de Kerk van St. Pieter te Rome deed Zoo als velen lieden van zijn land, was hij uit nieuwsgierigheid naar Rome gegaan. Het was op liet feest der groote Apostelen Petrus en Paulus. De Paus. Pius VII, droeg in den St. Pieter het verheven Misoffer op. Terwijl de Paus, volgens het gebruik, door de Kerk werd gedragen zong het koor de Antiphona: «Tu es Petrus,quot; — Gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hei zullen haar niet overweldigen.quot; Toen de Engelschman die woorden hEl porlae ivferi non
1) Lucas I : 32, 33.
102
praevaleliunt — de poorten der hel zullen haar niet overweldigenhoorde, morde hij in zich zeiven: »Praeca-lueiunt — zij haar overweldigd.quot; Het koor herhaalde de woorden met grooter kracht: 'SiNon praevaleLunt-quot; hij herhaalde zijn ; »Fraevalnerunt — zij hebben haar overweldigd.quot; Maar als of de kracht van het plegtig gezang hem vervoerd had, of als hadde hij eensklaps de hemel-sche kooren zeiven gehoord, stond hij peinsend; een lichtstraal had hem plotseling getroffen: de genade des Heeren had hem verlicht; hij had op eens geheel den zin begrepen der belofte door Christus, den Zoon van God uil gesproken. Een wijle bleef hij in diepe gedachte verzonken en dan met zijn stok op den grond slaande, riep hij luide, met beslissende stem: tNonpraevalehuntquot; — Zij zullen haar niet overweldigen.quot; Hij verliet den tempel als een bekeerling van hel katholiek geloof.
Een Febroniaansch godgeleerde, in dienst van den be-ruchten Oostenrijkschen keizer Joseph 11, werd eens, toen hij deze woorden van Christus in de II. Mis hoorde lezen, zoo geweldig getroffen, dat hij op de plaats zelve ongesteld werd, zoo greep de schrik hein aan bij de gedachte, aan de misdaad welke hij beging door den keizer in zijne aanslagen op de regten der Kerk te ondersteunen. Hij begreep, dat ondanks die goddelonze pogingen de Kerk en haar Paus zoude blijven wat zij waren.
Als gij Christus zelve gehoord had toen Hij omgeven door zijne Apostelen aan Petrus alleen die belofte deed, dan zoudt gij diep doordrongen zijn geweest van den zin harer onfeilbare zekerheid. De belofte is thans nog dezelfde als vroeger. Als Christus, Christus is, dan is
103
zijne belofte goddelijk; dan zal zij waarheid Wijven tot aan hel einde der wereld en de Kerk even lang bestaan als zij , en geen mensch, geen engel, geen duivel kan haar bederven of veranderen. Als ook al de lasteringen, welke ooit tegen tegen de P.uisen, Bisschoppen en Priesters verzonnen zijn, waarheid bevatten, dan zoudt gij daarin evenwei nog geen scha luw van bewijs tegen de Kerk kunnen vinden. quot;Ware ook iedere Pans . Bisschop of Piiester een Judas, een Caiphas, een Pilatus , een Herodes, ja zelfs een duivel in nienschen peda mte geweest, kortom geen enkele noch allen te zarnen zouden in staat zijn geweest om de Kerk te verderven, want Christus heeft haar ingeslel 1, niet voor hen alleen, maar voor alle raenschen en voor de zaliging der menschen van alle eeuwen. De Kerk, is evenmin als de wereld, het werk der menschen, duro n kunnjn zij evenmin gene bederven als deze vernietigen Het slaat hun vrij de genademiddelen der Kerk h vir door haren stichter toevertrouwd, te misb uiken. doch zij kunnen in die Kerk en hare genade.nid,leien evenmin verandering brengen als in den loop van zon of maan. «Vóór dat gij er aan denkt de Kerk te veranderen,quot; zoo sprak de H. Chrysostoums in de vierde eeuw, »moet gij eerst den loop der zon, der maan en der sterren veranderen.quot; Spoediger zult gij slagen in het vernietigen van het zonlicht dan in de verzwakking der Kerk.
Daarom zeg ik: üi eerste Kerk w is de wire Kirlc, of anders bestiat er gwne golhlij'ce Christuskerk. Lezer, gevoelt gij de onweersla inbare kracht dier logische bewering? Indien iemand daarbij niet stilstaat om na te denken, dan kan het hem niet ernstig gemeend zijn de
104
waarheid te weten te komen. Inderdaad, of hij gelooft niet, dat Christus de zoon van God en de Slichler van eene goddelijke Kerk is of hij is onbekwaam of onwillig om een goed gebruik van zijn verstand te maken. Een ieder, die gelooft, dat Christus inderdaad Christus is en opregt bij zijne reden te rade gaat, moet als tastbaar duidelijk beginsel vaststellen: de katholieke Kerk, al zijnde de eerste Kerk, de door Chiistus gestichte Keik, is en kan slechts zijn de ware Kerk van Christus.
Dit beginsel is in deze redenering van zooveel betee-kenis en invloed, als de zon is voor de wereld. Als iemand zijne oogen sluit voor hot zonlicht en dan klaagt, dat alles duister is, dan zult gij de sterrekuude niet te hulp roepen O'n he n te overtuigen , d it er zon en sterren bestaan. Hetzelfde geldt in de allerbelangrijkste vraag: Is de katholieke Kerk do ware Kerk van Christus, en hadden de Hervormers waarlijk regt om zich van haar te scheiden ? Ik zeg, de beslissing hangt geheel af van de vraag: Is de katholieke Kerk de eemge christelijke Kerk welke tot aan Chiistus reikt? Als dia vraag bevestigend wordt beantwoord, dan is de katholieke Kerk de ware Kerk van Chiistus, de goddelijke, de onveranderlijke Kerk; en dan kan het nooit wettig zijn zich van haar los te scheuren, omdat de belofte van Christus niet kan veranderen Een iegelijk, die de Kerk, dat is de door Hem gestichte Kerk, niet wil hooren, zij u een heiden en tollenaar 1). Wat zij ook als Kerk leert, moet waarheid zijn, of anders kan zij veranderen; wat Cliristus verklaard heeft onmogelijk te zijn : ))de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.quot;
1) Mait. XVIII: 17.
105
De onweerstaanbare kracht dezer redenering moet iederen Protestant helder in de oogen spiingen. Als hij uiet Katholiek wordt, dan moet de oorzaak daarvan in zijn Hart, en niet in zijn versland, worden gezocht. Dit wordt oprrgt bekend door een geleerd Prolesiantsch schrijver uit onzen tijd, Gfröier met name 1). Hij drukt zich aldus uit: sHet Katholiek geloof, als gij des-zelfs eerste beginsel (Christus is de Zoon van God en zijne Kerk is goddelijk, wat geen opregt Protestant kan loochenen) aanneemt, is even beslissend als de boeken van Euclides '2) Er is geen enkel Katholiek geloofstuk, hetwelk niet op dat beginsel kan geregtvaardigd worden.quot; Zelfs Uousseau doet de volgende openhartige bekentenis. ygt;Q/io?i me prouce, nu en rnatière de fni je suis oblige de me soumettre aux déjisions de qnelqu un., des demain je me fais Catl/olique; et tont hom me consequent et vrai fera camme mot 3).quot; — »Men levere mij het bewijs, dat ik mij, wat geloofszaken betreft, aan ien.ands beslissingen moet onderwerpen en morgen word ik Katholiek, en een ieder, die opregt is en zich gelijk blijft, zal doen gelijk ik.quot;
Rousseau heeft gelijk, als hij zegt; teen ieder,quot; Wat het door hem verlangde bewijs aangaat, het is te vinden in het antwoord op de eenvoudige geschiedkundige vraag: swelke is de oudste, of liever, welke is deeeiste
]) Krilischen Oie?cIiichte des Crc'iristeuthums I 1?. Vorrpde pag. 15—17. Die beroemde geschiedschrijver, voor twee jaren overleden is, zooals bekend is, later Katholiek geworden.
2) Dat wil zegden: als de Wiskunst.
3) Rousseau, Lethe de la Montague II,
106
Kerk door Chiistus zeiven, den Zoon van God ingesteld?quot; Ik stel eens de volgende vergelijking:
Zeker man stierf in 18G'2 en liet slechts een zoon na, in 183J geboren, wien liij al zijne goederen vermaakte. De naam, de geboorteplaats en ouderdom van d it kind, waren naauwkeurig in zijne uiterste wilsbeschikking opgeteekend Twee anderon meldden zich aan, voorgevende de eenige zoon en algemeene erfgenaam van don overledene te zijn. Wijl het duidelijk bewezen is, dat de gestorvene slechts een' zoon had, heeft de regter niets meer te doen dan te onderzoeken of de geboorteplaats , de ouderdom en da nuam der eischers met de opgave van het testament overeenkomen. Bij de ondervraging van twee hunner bevindt hij , dat de een vijftien jaren en de ander twintig jaren oud is, en dat daarenboven naam en geboorteplaats verschillen met die van het testament. De derde eischer bewijst door eigenhandige stukken en uit de getuigenis van geheel zijne buurschap, dat zijn naam, ouderdom en geboorteplaats volkomen met de opgave in de wilbeschikking overeenkomen. Niemand anders treedt er op om aanspraak te maken. Zie, die zaak is zoo duidelijk, dat een kind van tien jaren ze zoude kunnen uitmaken, en het belagchelijk zoude zijn in hooger beroep te komen.
De toepassing dier vergelijking op de Kerk ligt voor de hand. Laat cns een onchristen, bijvoorbeeld een Turk als regter kiezen en hij zal zonder moeite beslissen, welke der drie christenfamiliën de ware Christenen zijn, de Katholieken, de Protestanten, of de Grieken en Oostersche schismatieken.
De Turk ondervraagt een ieder van de drie aanspraak
107
makendp; Gelooft gij waarlijk, dat Christus was de Zoon van God, en dat Hij de onfeilbare waarheid heeft gesproken ! Allen antwoorden; Wij golooven dat waai iijk. — Gelooft gij. dat Chiistus ge/.egd heeft, mijne Kerk zal nimmer dwalen, of, de poorten der hel zullen haar niet overweldigen ? Allen antwoorden : Dat gelooven wij. — Gelooft gij, dat cie Apostelen van Christus aan zijne Kerk don naam van Katholiek hebben gegeven? .la. — Wanneer heeft Christus die belofte gegeven, wanneer zijne Kerk geslicht en zijne Apostelen uitgezonden om dat te verkondigen ? Voor achttien honderd jaren.
Zegt mij dan, Pi otestanten, hoelang hebt gij bestaan? Sinds drie honderd jaren. Dus als voor vierhonderd jaren iemand lust gevoelde om Protestant te worden, waar moest hij zich dan vervoegen ? Het Proteslantis-rnus bestond toen nog niet. Wat waren dan uwe voorvaderen voor vijfhonderd jaren? — Zij waren Katholiek.
Zegt mij, schismatieke Grieken en Oosterlingen , hoe lang hebt gij bestaan ? Acht honderd jaren. Welk is uw naam ? Orthodoxen of regtzinnigen. Wat waren uwe voorvaders voor duizend jüren ? Katholiek.
En gij, Katholieken, hoe lang hebt gij bestaan? Achttien honderd jaren Waar zijt gij geboren ? Te Jerusalem. Wie noemde n het eerst Katiiolieken ? De Apostelen. Wie noemt u thans nog zoo? De geheele wereld heeft ons gedurende achttien eeuwen Katholieken genoemd. Hoe bewijst gij uwen ouderdom en naam? De geschie lenis der wereld, de getuigenis van alle geslachten en natiën, die gedurende achttien honderd jaren leefden , leveren bewijs daarvoor, en vooral de onafgebroken lijn der opvolgers van den H. Petrus: — Pius IX, Gregorius XVI,
408
Pins VIII, Leo XII, Pius MI, Pius VI, Clemens XIV, en zoo terug langs alle Pausen Clemens, Linus en Petrus.
De beslissing van den Turk kan niet twijfelachtig zijn. Bijaldien Christus slechts ééne Kerk heeft gesticht, en dat wel voor achttien honderd jaren ; indien ei' behalve de Katholieke geen andere Christen maatschappij is, die haar bestaan gedurende achttien honderd jaren kan bewijzen, noch den naam draagt van Katholieke, welke aan de Kerk door de Apostelen is gegeven ; als de Katholiek alleen den waren ouderdom heeft, den waren naam draagt, dan moet hij besluiten, dat de Katholieken alleen de ware Christenen zijn.
In eene wel bekende anekdote gaf de jood gelijkluidend antwoord: Door een Protestant en door een Katholiek ondervraagd, wie van beiden volgens zijn gevoelen , een lidmaat van de ware Kerk was, gaf hij ten antwoord. Als Christus niet de Messias is, dan zijn wij Joden de eenige ledematen der ware Kerk, doch als Christus de Messias is, dan zijn het de Katholieke; dan kunt gij Protestanten nooit de ledematen der ware Kerk zijn. Gij zijt daarvoor te laat in de wereld gekomen.
Toen ik voor eenige jaren in Cincinnati was, wenschte eene dame van de godsdienst der Me.hodisten, wier dochter Katholiek was geworden , de Kerk der H. Phi-lomena te zien. De muren en de gewelven dier Kerk waren met schilderingen versierd. Stil staande voor eene groote schilderij der H. Maagd Maria, maakte zij mij de opmerking: «Wij Methodisten aanbidden de Maagd Maria niet.quot; — »Wy evenmin,quot; gaf ik ten antwoord: »doch zeg mij eens, gelooft gij , dat de H. Maagd Maria ook Methodiste was?quot; — Neen, zeker niet,quot; hernam zij. —
109
B TV el nu zeide ik, »wat mij betreft, zoude ik niet gaarne tot eene godsdienst willen beliooren, die niet door de Moeder van Christus Weden werd.quot;
Dr. Pusey en de Puseisten van onzen tijd, hebben de kracht van dat bewijs gevoeld. ïgt;I)e eerste Kerk is de ware Kerk of er is geene Kerk. Daarom noemen zij zich engelsche-Katholieken. Doch liet is thans nog even waar als ten tijde van den II. Augustinus, dat met of tegen den zin der ketters, door geheel de wereld, de naam van Katholiek aan de Roomsch-Katholieke Kerk alleen wordt gegeven en aan geen andere secte, al mogen zij ook den schijn hebben van op dien titel aanspraak te maken.
Dit heb ik in Amerika ondervonden. In 1852 zag ik te Manytowak in Wisconsin, een ruime en schoone Kerk met een heerlijk kruis op de tinne en bemerkte aan een Amerikaansch Advocaat, sliet verwondert mij hier zulk een groote katholieke Kerk te ontmoeten. Zijn er dan zoovele Katholieken in deze plaats ?quot; — Neen mijnheer, sprak hij, gij vei gist u; dat is eene Kerk der Puseïsten. De Puseïsten heeten zich Katholieken. Weinig lijds daarna kwam de pastoor dier Kerk mij bezoeken en maakte de opmerking: »Ook wij zijn katholieken, wel niet Roomsch Katholieken maar Kngelsche Katholieken. Ik zeide hem: dan zij t gij niet van de echte soort van Katholieken maar slechts een namaakselquot; De uitlegging van dien Advokaat was zeker gepast.
Verleden jaar in Philadelphia eene Kerk met een schoon kruis ziende en vragende of dat een Katholieke Kerk was ontving ik ten antwoord, ))neen, maar de gemeenteleden noemen zich Apostolische Katholieken.quot; —
108
Pins VIII, Leo XII, Pius MI. Pius VI, Clemens XIV, en zoo terug langs alle Pausen Clemens, Linus en Petrus.
De beslissing van den Turk kan niet twijfelachtig zijn. Bijaldien Christus slechts ééne Kerk heeft gesticht, en dat wel voor achttien honderd jaren ; indien er behalve de Katholieke geen andere Christen maatschappij is, die haar bestaan gedurende achttien honderd jaren kan bewijzen, noch den naam draagt van Katholieke, welke aan de Kerk door de Apostelen is gegeven ; als de Katholiek alleen den waren ouderdom heeft, den waren naam draagt, dan moet hij besluiten, dat de Katholieken alleen de ware Christenen zyn.
In eene wel bekende anekdote gaf de jood gelijkluidend antwoord; Door een Protestant en door een Katholiek ondervraagd, wie van beiden volgens zijn gevoelen , een lidmaat van de ware Kerk was , gaf hij ten antwoord. Als Christus niet de Messias is, dan zijn wij Joden de eenige ledematen der ware Kerk, doch als Christus de Messias is, dan zijn het de Katholieke; dan kunt gij Protestanten nooit de ledematen der ware Kerk zijn. Gij zijt daarvoor te laat in de wereld gekomen.
Toen ik voor eenige jaren in Cincinnati was, wenschte eene dame van de godsdienst der Me.hodisten, wier dochter Katholiek was geworden , de Kerk der H. Phi-lomena te zien. De muren en de gewelven dier Kerk waren met schilderingen versierd. Stil staande voor eene groote schilderij der H. Maagd Maria, maakte zij mij de opmerking: «Wij Methodisten aanbidden de Maagd Maria niet.quot; — »Wij evenmin,quot; gaf ik ten antwoord: »doch zeg mij eens, gelooft gij , dat de H. Maagd Maria ook Methodiste was?quot; — Neen, zeker niet,quot; hernam zij. —
409
»Wel nu zeide ik, «wat mij betreft, zoude ik niet gaarne tot eene godsdienst willen beliooren, die niet door de Moeder van Christus beleden werd.quot;
Dr. Pusey en de Pu.seisten van onzen tijd, hebben de kracht van dat bewijs gevoeld. Dl)e eerste Kerk is de ware Krrk of er is yeene Kerk. Daarom noemen zij zich engelsche-Kalholieken. Doch liet is thans nog even waar als ten tijde van den 11. Augustinus, dat met of tegen den zin der ketters, dooi' geheel de wereld, de naam van Katholiek aan de Roomsch-Katholieke Kerk alleen wordt gegeven en aan geen andere secte, al mogen zij ook den schijn hebben van op dien titel aanspraak te maken.
% Dit heb ik in Amerika ondervonden. In 1852 zag ik te Manytowak in Wisconsin, een ruime en schoone Kerk met een heerlijk kruis op de tinne en bemerkte aan een Amerikaansch Advocaat. «Het verwondert mij hier zulk een groote katholieke Kerk te ontmoeten. Zijn er dan zoovele Katholieken in deze plaats ?quot; — Neen mijnheer, sprak hij, gij vei gist u; dat is eene Kerk der Puseïsten. De Puseïsten heeten zich Katholieken. Weinig tijds daarna kwam de pastoor dier Kerk mij bezoeken en maakte de opmerking: »Ook wij zijn katholieken, wel niet Roomsch Katholieken maar Kngelsche Katholieken. Ik zeide hem : dan zijt gij niet van de echte soort van Katholieken maar slechts een namaakselquot; De uitlegging van dien Advokaat was zeker gepast.
Verleden jaar in Philadelphia eene Kerk met een schoon kruis ziende en vragende of dat een Katholieke Kerk was ontving ik ten antwoord, «neen, maar de gemeenteleden noemen zich Apostolische Katholieken.quot; —
sTIoe,quot; vraagde ik, «Apostolische Katholieken? Als zij hun regt op dien naam kunnen bewijzen, dan wil ik heden nog een der hunnen zijn. Doch zij kunnen het niet. De geschiedenis toont maar al te duidelijk aan, dat de Roomsch K.itliolieke Kerk alleen van de Apostelen afkomstig is; en bij haar alleen wordt, in den persoon des Pausen, de opvolger van den H. Petrus gevonden , en daarom is zij alleen de ware katholieke Kerk. Vandaar is zij de eeniire ware Kerk van Christus, en kan gemakkelijk van alle andere kerken onderscheiden worden door de eenvoudige toepassing «Ier getuigenis van Ambrosius: »\Vaar Petrus is, daar is de Kerk.quot;
Toon mij aan, dat de II. Petrus en zijne eerste opvolgers Protestanten waren; bewijs mij, dat de eerste katholieke bewoners van Kngeland, Prolestantsche ouders hebben gehad; dat Engeland protestantsch was voor vijftien honderd jaren en dat de eerste Katholiek dnar te lande een afvallige was van het Protestamismus en dan wil ook ik terstond den protestantschen godsdienst omhelzen; Kunt gij dat bewijzen? Gij kunt het niet, al mogt gij eene eeuwigheid ter beschikking hebben om uwe bewijsgronden te zoeken. Maar indien het van den anderen kant zoo klaar is als de dng, dat Engeland voor vijftien honderd jaren Katholiek was; dat de eerste Protestant op aarde een afvallig priester en kloosterling-was, die gedurende meerdere jaren de II Mis gelezen en Biecht heeft gehoord; indien liet waar is, dat zijn magtigste navolger in Engeland een afvallig katholiek koning was en dat alle eerste Protestanten in Engeland katholieke ouders hadden, dan, ik zeg het u, wil ik Katholiek blijven in leven en in dood.
Ik ben overtuigd (int, als gij in Jesus Christus en zijne beloften gelooft, gij de onoverwinnelijke kracht van deze redering moet gevoelen: dat de katholieke Kerk is de ware Kerk, wijl zij do eerste Kerk is; en dat het Pro-testantismus een namaaksel is van het Christendom dewijl het, noch door Christus ingesteld, noch van de Apostelen afkomstig is. Het Protestantismus is en zal immer zijn eene afwijkinprvan de waarheid en niets meer; eene nieuwheid, ingevoerd door een zin nel ij ken afvalligen monnik en van een despotisch en overspelig vorst.
Aan een Katnoliek, die te midden van Protestanten leefde, werd eens de vraag gesteld of hij niet bezoigd was, dewijl hij op een protestantsch kerkhof zoude begraven worden. »Och neen Heeren,quot; sprak hij. «Graaft slechts een weinig dieper en gij zult niets anders dan beenderen van Katholieken vinden. Nederlanders graaft den grond rondom de kerken van uw vaderland op, en onder het stoffelijk overschot der jongste protestantsche geslachten, zult gij de assche uwer Katholieke voorvaderen vinden. Overweegt, zoo staande bij die graven, met al den ernst, dien de dood en de eeuwigheid een ieder instort, die nog voor zijne onsterflijke toekomst zorge draagt, herhaaldelijk de onweerstaanbare kracht mijner bewering: De katholieke Kerk, als zijnde de eerste Kerk, is de ware Kerk of anders bestaat er geen door God gestichte Christus-Kerk.
Wilt gij geen Katholieken worden, dan moet gij onge-loovigen worden, om ten minsten een schaduw te behouden van consequentie — want de consequentie der on-geloovigen is, zooals ik later bewijzen zal, niets meer dan een schaduw. Maar als gij besloten hebt Christenen
112
te zijn en zooals weleer te gelooven dat Christus inderdaad de Christus is, en evenwel wilt voortgaan de waaiheid der katholieke Kerk te loochenen , dan behoudt gij, dan kunt gij niet behouden, wat men ook n aar een schaduw van consequentie zoude noemen. Het Pro-testantismus beschouwd in het licht der vernpenbaring, der geschiedenis en van het gezond verstand, zooals uit het eerste deel van ons onderzoek blijkt, schijnt ledig aan allen troost, maar rijk aan inconsequentie.
ANDERE KEXTEEKENEN VAN DE GODDELIJKHEID DER KATHOLIEKE KERK.
Behalve het onwederlegbaar bewijs, dat de Katholieke Kerk als de eerste of Apostolische, de ware Kei k is zijn er voor die waarheid ook nog andere bewijzen, welke niet minder duidelijk zijn. De Kerk van Christus is lang te voren aangeduid onder het beeld eener rots, uitstekende boven de toppen der bei gen »waarheen alle natiën hunne toe-vlugt zoude nemen 1) Christus vergelijkt haar met eene stad op den top eens bergs gebouwd. De ware Kerk van Christus moet zigtbaar zijn. Gesticht tot zaligheid der menschen van alle tijden , moet zij zigtbare kentee-kenen bezitten, waaraan men haar overal en ten allen tijde kan onderscheiden van elke secte of afgescheurde genootschappen.
1) Laias [I : 2,
113
Ik wil u aantoonen, dat de Kerk van Christus behalve het kenteeken der Apostoliciteit, waarover ik zoo even gesproken heb, ook noodzakelijk de konteekenen van eenheid, heiligheid, algemeenheid en onvergankelijkheid moet bezitten; en dat deze kenteekenen in de katholieke Keik aanwezig zijn, in het Protestantism us echter ten eenemale ontbreken. Hunne aanwezigheid in de Katholieke Kerk werpt op haar een helder licht der waarheid en toont duidelijk aan , dit zij de ware Stad Gods is; hun gemis laat het Protestantismus in eene tastbare duisternis der dwaling en toont aan , dat het protestantsche leerstelsel is een gebouw van valschheid, een loutere verminking der waarheid.
Eenheid.
De ware Kerk van Christus nnet één zijn in haar Stichter «want haar Stichter moet Christus wezen. Eveneens moet zij één zijn in geloof, één in middelen ter zaligheid, één in bestuur; en hare eenheid moet zigtbaar zijn. Dit alles blijkt duidelijk uit het Evangelie, uit de Brieven en Handelingen der Apostelen.
Wat de eenheid des geloofs betreft, 'tis duidelijk dat toen Christus zijnen Apostelen zond, om allo volken te leeien. Hij hen niet uitzond om tegenstrijdige leeringen te verkondigen Hij gebood een ieder het geloof aan te nemen, zoo als het door de Apostelen gepredikt werd, want Hij zegt; »11 ij, die niet gelooft, zal verdoemd
114
worden.quot; 1) Hij eischt dezelfde eenheid in de pligten , welke de Christenen hebben te vervullen, want Hij zegt:
»Gaat derhalve en onderwijst alle volken.....en
leert hen onderhouden, al «hetgeen ik u bevolen heb.quot; 2) De belofte der zaligheid is toegezegd aan liet gelo if, aan de hoop en aan de liefde, welke Hij den mensch geleerd heeft en aan niemand anders wordt die belofte geschonken ; Hij bad zijnen hemelschen Vader, ))dat zij allen één rnogten zijn, gelijk de Vader één in llem en Hij in den Vader is.quot; 3)
De eenheid van bestuur is een niet minder noodzakelijk en onloochenbaar kenteeken der ware Kerk van Christus, zooais blijkt zoowel uit de wijze, waarop Hij zijne Apostelen uitzond als uit de magt, die Hij hem verleend heeft; «Gelijk de Vader mij gezonden heeft, zende ik ook u.quot; 4) »indien hij de Kerk niet hoort, hij zij u als een heiden en tollenaar quot; 5) Christus heeft het kenteeken der eenheid nog duidelijker gemaakt, door de aanstelling van een zigtbaar Hoofd in den persoon van den H. Petrus, tot wien Hij, in tegenwoordigheid van al zijne Apostelen, zeide: »lu. zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven;quot; 6) en later, in het bijzijn van verscheidene zijner leerlingen: »AVeid mijne lammeren. Weid mijne schapen.quot; 7)
ll Marc. XVI ; 16.
2) Math. XXVm : 19, 20.
3) J Jan. XVil ; 21.
4) oau. XX : 21.
5) Math XVIII ■ 17.
6) Math. XVI : 19.
7) «oau. XX : IS, 16.
115
De Apostelen, de door den H Geest verlichte uitleggers van den wil van Christus, houden vast aan het kenmerk der eenheid als aan iets, wat der Kerk van Christus volstrekt noodzakelijk is, »Een Heer, één geloof,quot; zegt de H. Paulus,!) en hij komt op hetzelfde punt terug in zijne brieven aa:\ de .Phiiipensen, 2) aan de Galaten, 3) Romeinen 4) en Koriuthers. 5) Eveneens start de II. Paulus op de no id/.akelijkheid der eenheid in de middelen ter zaligheid: »ls niet de kelk der zegening, dien wij zegenen, eene gemeenschap met het bloed van Christus? en het brood, dat wij breken, is het niet de gemeenschap met het ligchaam des Heeren ? Want wij , velen zijnde, zijn één brood, één ligchaam, allen wij , die deel hebben aan het ééne brood.'' ü) Wat de eenheid van bestuur betreft, gij weet hoe herhaaldelijk de H. Paulus diarop wijst, vooral in zijne brieven aan Timotheus en Titus. De handelingen der Apostelen leveren, in hare beschrijving der eerste kerkvergadering van Jerusalem, het duidelijk ba wijs, dat Petrus het hoofd der Kerk was.
Waar Christus ook van de Kerk spreekt, spreekt Hij van haar als van ééne kerk. Inderdaad wijl Hij God is, kan Hij geen meerdere kerken gesticht hebben, die met elkander in strijd zijn. Al de zinnebeelden, waaronder Christus en zijne Apostelen de kerk voorstellen,
1) Eph. IV : 5.
2) l'hilipp. II : 2.
3) Ga'. I : 6—9.
5) I Cor. I : 10.
6) 1 Cor. X : 15, 17.
116
strekken slechts om hare volstrekte eenheid te verklaren; een gebouw, eene erfenis, eene kudde, een koningrijk , eene stad, een leger, een ligchaam en andere voorstellingen, welke met betrekking tot de Kerk gebiuikt worden, zoowel in het Evangelie als in de Brieven, zijn alle treffende zinnebeelden van hare eenheid.
De volstrekte eenheid der kerk van Christus, zooals blijkt uit de geschiedenis, weid algemeen erkend en onveranderlijk gehandhaafd van den beginne en gedurende al de eerste eeuwen van haar bestaan, zoowel als in onze dagen. Elke secte, elke scheming, die ontstond, werd gelijkelijk afgesneden van de gemeenschap, wijl zij onbestaanbaar werd geacht met hare eenheid.
De ware kerk van Christus moet één zijn; leeringen, die met elkander in tegenspraak zjn, kunnen niet allen ■waar zijn; zij kunnen niet geleerd zijn door Christus, en evenmin tot de Keik beliooren, welke Hij gegrondvest heeft.
't Is naanwelijks noodig te bewijzen, dat de eenheid der Kerk, eene zigtbare eenheid nioet wezen, want de kerk beslaat noodzakelijk uit zigtbare menschen; zij, die alle volken moeten onderwijzen tot het einde der dagenquot; moeten zigtbaar zijn; de banden der gemeenschap, door Christus gelegd, de Sacramenten, het primaat van Petrus zijn zigtbaar; de zinnebeelden der Kerk zijn allen aan zigtbare voorwerpen ontleend, zooals eene stad op den beig gebouwd, een volk eene kudde, een leger. De kerk moet zigtbaar zijn, want ClnisUis heeft haar ingesteld tot een middel om de menschen van alle tijden te zaligen; eene onzigtbare kerk zoude, als middel ter zaligheid, nutteloos zijn , want niemand zoude haar
117
kunnen ontdekken; niemand zou zich bij mogelijkheid kunnen bedienen van de middelen ter zaligheid waarvoor de Kerk door Christus is gesticht.
Dat de katholieke Kerk het kenterkmquot; van eenheid in geloof, in gemeenschap en in bestuur bezit, en wel zigt-bnar en in de hoogste volkomenheid bezit, is te duidelijk om een langer betoog te behoeven. Niemand ter wereld kan voor haar een anderen Stichter aanwijzen dan onzen lieer Jesus Christus. Niemand kan een enkel punt van haar geloof opnoemen, dat niet evenzeer beleden wordt door elk katholiek over geheel de aarde. Niemand kan loochenen, dat zij over geheel het wereldrond dezelfde Sacramenten bedient en hetzelfde H. offer opdraagt, van den opgang tot den ondergang der zon. Niemand zal beweren , dat eigens ter wereld Katholieken zijn, die in geestelijke zaken een ander zigtbaar Hoofd erkennen dan den opvolger van den H. Petrus, den paus van Rome. De eenheid der katholieke Kerk is zigtbaar en aan geheel de wereld bekend.
Daarentegen, geachte lezer, behoeft gij het Protestan-tismus slechts aan te zien om van deszelfs volslagen gebrek aan eenheid oveituigd te worden. Het bestaat uit een ontelbare verscheidenheid van onderliiig verdeelde en strijdende secten, die niet liet minste scliijnsel van eenheid meer aan zich hebben. Reeds bij het leven van Luther, was, zooals ik boven reeds opmerkte, het Protestantismus in zoo vele strijd voerende kerken verdeeld, dat Luther daardoor tot de bekentenis gedwongen werd: de ontelbare tweedragt der Protestantsche secten drukt zigtbaar op het Prutestantismus het zegel van dwaling en onwaarheid.
118
Een ieder heeft hooren spreken van Bossuet's beroemde ngeschiedenis der veranderingen van het Proteslantismusquot; en een ieder kan in dat wei k de echte bcwijzpn van zijn ontelbare veranderingen lezen. Inderdaad het Proteslantismus, meer veranderlijk in zijn kleuren dan de came-leon, meer wisselend in zijne gedaanteveranderingen dan de fabelachtige Proteus, is het vieemdst verschijnsel van verandeilijkheid, dat ocit op de wereld verschenen is.
Uoenighaus, een geleerd protestantsch schrijver, stelde een geheel leerboek der katholieke gorlgeleerdheid zamen, enkel en alleen uit protestantsche schrijvers; niet als of hij bij een van hun een geheel der katholieke leering vond, dat zich gelijk bleef, maar door de brokstukken der katholieke waarheid, in hunne onzamenhangende leerstelsels verspreid, bijeen te verzamelen en ze weder als de stukken van een gebioken spiegel te vereenigen. Er wordt niets meer gevorderd om aan te toonen, dat het Pi otestantisinus slechts eene scheiding van de katholieke waaiheid is en dat het, gelijk de verloren zoon, de ouderlijke woning heeft verlaten en het eerwaardig erfgoed van het oude heilige geloof heeft verkwist.
Omstreeks dertig jaren geleden, keerde de Hertog van Anhalt-Kothen van Parijs , waar hij Katholiek was geworden, naar zijn staat terug en riep den staatsraad en een groot getal protestantsche geestelijken bijeen om hun verslag te deen van zijne bekeering. Hij verhaalde hun, dat vooral de blijvende eenheid der katholieke leer hem bewogen had haar van naderbij te onderzoeken, en eindelijk zich tot den katholieken godsdienst te be'veeren. Het was hem onmogelijk geweest bij de Protestanten eenige eenheid te ontdekken. De aanwezige
119
Predikanten antwoordde hem, dat die beschuldiging ongegrond was; dat de Protestanten in de wezenlijke punten des geloofs overeenstemden. De Hertog vraagde hun: »Houdt gij het er voor, dat de leer der regtvaardiging een wezenlijk punt van uw geloof uitmaakt?quot; Zij antwoordden: Ja, dat houden wij.quot; —»Welaan,quot; zoo gingcle Hertog voort, terwijl hij zich tot een van hen wendde, zeg mij, als het u belieft, hoe verklaart gij dat leerstuk?quot; De Predikant gaf zijne verklaring, doch naauwelijks had hij uitgesproken toen een ander uitriep: Neem 't mij niet kwalijk. Hertog, dat is niet mijn begrip van regtvaardiging, ik versta haar geheel anders.quot; Een derde trad nog met een andere uitlegging op. De Hertog maakte aan den twist een einde met de opmerking: mijne Heereh, gij hebt mij j uist een bewijs der protestantsche eenheid geleverd.quot; Gij kunt niet zeggen, dat de Katholieken aldus elkander tegenspreken. Wat meeningen betreft, mogen zij onderling verschillen en verschillen zij inderdaad, maar niet in zaken des geloofs. Op den oogenblik, dat een Katholiek e§n punt des geloofs loochent, hij moge zoo geleerd zijn als een Thomas van Aquinen, houdt hij op Katholiek te zijn. Een Protestant, die uwe godsdienstige begrippen tegenspreekt, blijft een Protestant en is vrij zijne opvattingen tegen alle Protestanten vol te houden, want uw godsdienst geeft aan een ieder het volste regt om ih vragen betreffende het geloof, zijn eigen scheidsregter te zijn.
118
Een ieder heeft hooren spreken van Bossuet's beroemde sgeschiedenis der veranderingen van het Protestantismusquot; en een ieder kan in dat wei k de echte bewijzen van zijn ontelbare veranderingen lezen. Inderdaad het Protestan-tisrnus, meer verandeiiijk in zijn kleuren dan de caiïie-leon, meer wisselend in zijne gedaanteveranderingen dan de fabelachtige Proteus, is het vieemdst verschijnsel van verandei lijkheid, dat ocit op de wereld verschenen is.
Uoenicbaus, een geleerd protestantsch schrijver, stelde een geheel leei boek der katholieke godgeleerdheid zamen, enkel en alleen uit protestantsche schrijvejs; niet als of hij bij een van hun een geheel der katholieke leering vond, dat zich gelijk bleef, maar door de brokstukken der kalholieke waarheid , in hunne onzamenhangende leerstelsels verspreid, bijeen te verzamelen en ze weder als de stukken van een gebioken spiegel te vereenigen. I'.r wordt niets meer gevoiderd om aan te toonen, dat het Pi otestantisnms slechts eene scheiding van de katholieke waai held is en dat liet. gelijk de verloren zoon. de ouderlijke woning heeft verlaten en het eerwaardig erfgoed van het oude heilige geloof heeft veikwist.
Omstreeks dertig juien geleden, keerde de Hertog van Anhall-Kuthen van Parijs, waar hij Katln^ek was geworden, naar zijn staat terug ui riep den staatsraad en een quot;root getal protestantsche geestelijken bijeen om hun verslag te deen van zijne bekeering. Hij verhaalde hun, dat vooral de blijvende eenheid der katholieke leer hem bewogen had haar van naderbij te onderzoeken, en eindelijk zich tot den katholieken godsdienst te beboeren. Het was hem onmogelijk geweest bij de Protestanten eenige eenheid te ontdekken. De aanwezige
110
Predikanten antwoordde hem, dat die beschuldiging ongegrond was; dat de Protestanten in de wezenlijke punten des geloofs overeenstemden. De Hertog vraagde hun: »Houdt gij het er voor, dat de leer der regtvaardiging een wezenlijk punt van uw geloof uitmaakt?quot; Zij antwoordden: Ja, dat houden wij.quot; —»Welaan,quot; zoo ging de Hertog voort, terwijl hij zich tot een van hen wendde, zeg mij, als het u belieft, hoe verklaart gij dat leerstuk ?quot; De Predikant gaf zijne verklaring, doch naauwelijks had hij uitgesproken toen een ander uitriep: Neem 't mij niet kwalijk. Hertog, dat is niet mijn begrip van regtvaardiging, ik versta haar geheel anders.quot; Een derde trad nog met een andere uitlegging op. De Hertog maakte aan den twist een einde met de opmerking: mijne Heeren, gij hebt mij juist een bewijs der protestantsche eenheid geleverd.quot; G'y kunt niet zeggen, dat de Katholieken aldus elkander tegenspreken. Wat meeningen betreft, mogen zij onderling verschillen en verschillen zij inderdaad, maar niet in zaken des geloofs. Op den oogenblik, dat een Katholiek een punt des geloofs loochent, hij moge zoo geleerd zijn als een Thomas van Aquinen, houdt hij op Katholiek te zijn. Een Protestant, die uwe godsdienstige begrippen tegenspreekt, blijft een Protestant en is vrij zijne opvattingen tegen alle Protestanten vol te houden, want uw godsdienst geeft aan een ieder het, volste regt om in vragen betreffende het geloof, zijn eigen scheidsregter te zijn.
120
Heiligheid.
De heiigheid is het tweede noodzakelijk kenteeken der ware Kerk van Christus, 't Is duidelijk. dat de Kerk van Christus heilig moet zijn in haar Stichter, want haar Stichter is Christus zelf. Hare middelen ter zaligheid moeten heilig zijn, want Christus heeft haar ingesteld om een blijvend middel tot zaligheid Ie wezen. »Voor . hen heilig ik mij zei ven, opdat zij ook heilig mogen zijn in de waarheid, enz. 1) szyt heilig omdat uw hemelsche Vader heilig is.quot; 2)
De taal en de geest der Apostolische brieven, hare geboden, instellingen, vermaningen en raadgevingen, alles toont aan, dat de ware Kerk van Christus heilig en een duidelijk zigtbaar middel tot heiligheid moet zijn. »Christus heeft de Kerk bemind en voor haar zich zeiven overgeleverd om haar te heiligen, haai' zuiverende door de afwassching des waters in het woord des levens, opdat Hij zich een roemvolle Kerk, welke zonder vlek of rimpel of iets dergelijks; maar heilig en zonder smet zoude zijn. 3)
De geschiedenis getuigt, dat de Kerk van Christus, in de eerste eeuwen het kenteeken der heiligheid bezat, en daarom moet zij dat teeken altijd blijven bezitten, wijl de Kerk van Christus, zooals ik boven heb bewezen, niet veranderen kan. De quot;Vaders en eerste Helders der Kerk werkten dag en nacht, om door woord en geschriften
1) Joan. XVI1 : 19 eu V.
ü) Matb. V : 48.
3) 1 Vief aan de Kphet?. V; 25, 2?.
de geioovigen te heiligen en erkenden slechts de zoodani-gen als levende ledematen der Kerk, die inderdaad het leven van een waar Christen leidden.
De katholieke Kerk bezit duidelijk het kenmerk der heiligheid: hare leer, hare Sacramenten, haar Offer zijn heilig en middelen tot heiligheid. De katholieke Kerk alleen mag zich op Heiligen beroepen, wier heldhaftige deugd God door tastbare wonderen heeft betuigd, en zij behooren haar alleen toe. De moeder te zijn van alle Heiligen, van alle helden der Christenheid, wier zuiverheid van loven hot licht en de verwondering der wereld uitmaken, is een indrukwekkend teeken van de waarheid der katholieke Kerk.
In de eerste rei dier Heiligen schitteren, zooals ik boven reeds zeide, zeventien millioen martelaren van allerlei ouderdom, kunne, stand en staat des levens, die allen voor de waarheid van het katholiek geloof hun leven ten offer bragten. Dat geschiedde gedurende de eerste drie eeuwen der katholieke Kerk. Wat zoo indrukwekkend werd begonnen, werd op dezelfde wijze gedurende do eeuwen voortgezet tot op onze dagen. Getuige Japan, China, Tartaiye, Afrik,t, Amerika in do laatste twee eeuwen. Dat getuige de Vereenigde Staten, gepurperd met het bloed cn geheiligd door de asch der Missionarissen, die onder den bijl der Indianen sneefden of verbrand werden aan Indiaansche palen. Dat getuige China, Cochin-China, Tonquin en Corea in de laatste vijftig jaren en Syrië, zelfs in onzen tijd.
Na de rij dezer gemartelde helden des kruises, volgen de heilige Vaders en geleerden der Kerk, van Ilie-ronymus, Clemens, Justinus ia de eerste eeuwen tot den
120
Heiligheid.
De heiigheid is het tweede noodzakelijk kenteeken der ware Kerk van Christus, 'tls duidelijk, dat de Kerk van Christus heilig moet zijn in haar Stichter, want haar Stichter is Christus zelf. Hare middelen ter zaligheid moeten heilig zijn, want Christus heeft haar ingesteld om een blijvend middel tot zaligheid-te wezen. »Voor. hen heilig ik mij zei ven, opdat zij ook heilig mogen zijn in de waarheid, enz. 1) »zijt heilig omdat uw hemelsche Vader heilig is.quot; 2)
De taal en de geest der Apostolische brieven, hare geboden, instellingen, vermaningen en raadgevingen, alles toont aan, dat de ware Kerk van Christus heilig en een duidelijk zigtbaar middel tot heiligheid moet zijn. «Christus heeft de Kerk bemind en voor haar zich zeiven overgeleverd om haar te heiligen, haar zuiverende door de afwassching des waters in het woord des levens, opdat Hij zich een roemvolle Kerk, welke zonder vlek of rimpel of iets dergelijks; maai' heilig en zonder smet zoude zijn. 3)
De geschiedenis getuigt, dat de Kerk van Christus, in de eerste eeuwen het kenteeken der heiligheid bezat, en daarom moet zij dat teeken altijd blijven bezitten, wijl de Kerk van Christus, zooals ik boven heb bewezen, niet veranderen kan. De Vaders en eerste Herders der Kerk werkten dag en nacht, om door woord en geschriften
1) Joan. XVII : 19 en V.
2) Math. V : 48.
3) Urief aan de Ephes. V: 25 , 27.
121
de geloovigen te heiligen en erkenden slechts de zoodani-gen als levende ledematen dei' Kerk, die inderdaad het leven van een waar Christen leidden.
De katholieke Kerk bezit duidelijk het kenmerk der heiligheid: hare leer , hare Sacramenten, haar Offer zijn heilig en middelen tot heiligheid. De katholieke Kerk alleen mag zich op Heiligen beroepen, wier heldhaftige deugd God door tastbare wonderen heeft betuigd, en zij behooren haar alleen toe. De moeder te zijn van alle Heiligen, van alle helden der Christenheid, wier zuiverheid van leven het licht en de verwondering der wereld uitmaken, is een indrukwekkend teeken van de waarheid der katholieke Kerk.
In de eerste rei dier Heiligen schitteren, zooals ik boven reeds zeide, zeventien millioen martelaren van allerlei ouderdom , kunne, stand en staat des levens, die allen voor de waarheid van het katholiek geloof hun leven ten offer bragten. Dat geschiedde gedurende de eerste drie eeuwen der katholieke Kerk. Wat zoo indrukwekkend werd begonnen, werd op dezelfde wijze gedurende do eeuwen voortgezet tot op onze dagen. Getuige Japan, China, Tartarye, Afrika, Amerika in de laatste twee eeuwen. Dat getuige de Vereenigde Staten, gepurperd met het bloed en geheiligd door de asch der Missionarissen, die onder den bijl der Indianen sneefden of verbrand werden aan Indiaansche palen. Dat getuige China, Cochin-China, Tonquin en Corea in de laatste vijftig jaren en Syrië, zelfs in onzen tijd.
Na de rij dezer gemartelde helden des kruises, volgen de heilige Vaders en geleerden der Kerk, van Hie-ronymus, Clemens, Justinus in de eerste eeuwen tot den
G
H. Bernardus in de twaalfde eeuw, die alle Katholieken waren.
Tegelijk met hen is er een ander koor van Heiligen, reikende door alle tijden, die alle getuigenis geven voor de waarheid der katholieke Kerk. Beginnende met Petrus en Linus, zijn eersten opvolger, hebben wij een onnoemelijk getal van heilige pausen, bisschoppen, geleerde en uitstekende mannen, heldhaftige belijders desgeloofs, in eiken staat of stand der maatschappij.
Zij vormen den waren adel, de bloem van ons geslacht; hunne wezenlijke grootheid van deugd wordt zelfs door onze vijanden bewonderd. Leibniz, een der geleerdste Protestanten van zijnen tijd, erkent, in zijn leerstelsel der godgeleerdheid, dat de katholieke Kerk alle redenen heeft om op de heldhaftige deugden barer Heiligen te roemen ten bewijze van hare hooge geboorte als de Kerk van Christus.
Onwetenden, ja zelfs zij die beter weten, maar door vooroordeelen jegens do Kerk vijandig gezind zijn, mogen de wonderen , waardoor God de heldhaftige deugden en den roem zijner Heiligen betuigde, in twijfel trekken, doch geen hunner kan de verhevenheid hunner deugden betwijfelen, Geen hunner kan twijfelen aan hunne be-wonderingswaardige daden, aan hun ijver, hun arbeid en hunne offers om de volkeren te bekeeren en het lijden der menschen te verzachten. En dit is ten laatste het voornaamste.
Doch ook wat die wonderen zeiven betreft, is het niet zoo gemakkelijk ze te loochenen als sommigen van u wel meenen. 't Is niet zoo gemakkelijk ze in twijfel te trekken. Gij kunt geen andere regtbank opnoemen, die
123
zoo onpartijdig, zoo voorzigtig en gestreng uitspraak doet als de Romeinscbe Rota, het hof, waar over de verdiensten van vermeende Heiligen en over de wonderen na hunnen dood geschied, geredetwist en beslist wordt, Dit onloochenbaar feit verdient meer opgehelderd te worden.
Wanneer de heiligverklaring van een vermeenden Heilige aanhangend is gemaakt, wordt er door het geregtshof van Rome geen stap gedaan* voor en aleer er onder eede tastbare bewijzen worden geleverd, dat de bedoelde persoon in leven en dood niet slechts de goddelijke en zedelijke deugden op uitstekende wijze beoefend, maar ook in buitengewone omstandigheden getoond heeft heldhaftige deugden te bezitten
Geene wonderen worden als bewijzen der heiligheid aangenomen, -tenzij slechts die, welke na den dood van den dienaar Gods gewrocht werden in het belang van personen, die tot hun tusschenkomst hunne toevlugt namen. De mirakelen, die tijdens hun leven geschiedden, komen niet in aanmerking, veel minder worden zij als reden ter heiligverklaring onderzocht, mogt hun aantal ook honderden of duizenden bedragen zooals met den H. Gregorius Thaumaturgus of met Franci'scus de Hieronymo het, geval was. Wat de wonderen na den dood eens Heilige betreft, eischt Rome, dat zij eerst door een regterlijk proces bevestigd worden door den Bisschop van het Dioecees, waarin zij gezegd worden geschied te zijn, daarenboven, dat zij onder eede bevestigd worden door geloofwaardige getuigen. Als de Bisschop die wonderen verwerpt, dan wordt er verder geen enkele stap meer door het Roomsche hof gedaan Indien hij ze voor echt verklaart, dan is Rome nog niet voldaan, maar benoemt
6*
122
II. Bernardus in do twaalfde eeuw, die aile Katholieken waren.
Tegelijk met hen is er een ander koor van Heiligen, reikende door allo tijden, die alle getuigenis geven voor de waarheid der katholieke Kerk. Beginnende met Petrus en Linus, zijn eersten opvolger, hehh en wij een onnoemelijk getal van heilige pausen, bisschoppen, geleerde en uitstekende mannen, heldhaftige belijders desgeloofs, in eiken staat of stand der maatschappij.
Zij vormen den waren adel, de bloem van ons geslacht; hunne wezenlijke grootheid van deugd wordt zelfs door onze vijanden bewonderd. Leibniz, een der geleerdste Protestanten van zijnen tijd, erkent, in zijn leerstelsel der godgeleerdheid, dat de katholieke Kerk alle redenen heeft om op de heldhaftige deugden harer Heiligen te roemen ten bewijze van hare hooge geboorte als de Kerk van Christus.
Onwetenden, ja zelfs zij die beter weten, maar door vooroordeelen jegens de Kerk vijandig gezind zijn, mogen de wonderen , waardoor God de heldhaftige deugden en den roem zijner Heiligen betuigde, in twyfil trekken, doch geen hunner kan de verhevenheid hunner deugden betwijfelen. Geen hunner kan twijfelen aan hunne be-wonderingswa;a1 dige daden, aan hun ijver, hun arbeid en hunne offers om de volkeren te bekeeren ei het lijden der menschen te verzachten. Eu dit is ten laatste het voornaamste.
Doch ook wat die wonderen zeiven betreft, is het niet zoo gemakkelijk ze te loochenen als sommigen van u wel meencu. 't Is niet zoo gemakkelijk ze in twijfel te trekken. Gij kunt geen andere regtbank opnoemen, die
zoo onpartijdig, zoo voorzigtig en gestreng uitspraak doet als de Romeinsche Rota, het hof, waar over de verdiensten van vermeende Heiligen en over de wonderen na hunnen dood geschied, geredetwist en beslist wordt, Dit onloochenbaar feit verdient meer opgehelderd te worden.
Wanneer de heiligverklaring van een vermeenden Heilige aanhangend is gemaakt, wordt er door het geregtshof van Rome geen stap gedaan' voor en aleer er onder eede tastbare bewijzen worden geleverd, dat de bedoelde persoon in leven en dood niet slechts de goddelijke en zedelijke deugden op uitstekende wijze beoefend, maar ook in buitengewone omstandigheden getoond heeft heldhaftige deugden te bezitten
Geene wonderen worden als bewijzen der heiligheid aanquot; genomen, tenzij slechts die, welke na den dood van den dienaar Gods gewrocht werden in het belang van personen, die tot hun tusschenkomst hunne toevlugt namen. De mirakelen, die tijdens hun leven geschiedden, komen niet in aanmerking, veel minder worden zij als reden ter heiligverklaring onderzocht, mogt hun aantal ook honderden of duizenden bedragen zooals met den H. Gregorius Thaumaturgus of met Franciscus de Hieronymo het geval was. Wat de wonderen na den dood eens Heilige betreft, eischt Rome, dat zij eerst door een regterlijk proces bevestigd worden door den Bisschop van het Dioecees, waarin zij gezegd worden geschied te zijn, daarenboven, dat zij onder eede bevestigd worden door geloofwaardige getuigen. Als de Bisschop die wonderen verwerpt, dan wordt er verder geen enkele stap meer door het Roomsche hof gedaan Indien hij ze voor echt verklaart, dan is Rome nog niet voldaan, maar benoemt
6*
124
een andere regterlijke commissie om het onderzoek te hernieuwen, en de daarin opgeroepene getuigen worden andermaal onder eede ondervraagd. Indien beide com-missiën overeenstemmen in hunne verklaring, dat de wonderen onloochenbaar echt zijn, dan wordt een derde proces begonnen voor de liola te Rome: alle feiten worden nogmaals onderzocht, de waarde der getuigenissen aan een gestreng onderzoek onderworpen en de zaak eindelijk, slechts naar rijp en lang beraad, beslist. Inderdaad , die traagheid van het Roomsche hof is tot een spreekwoord geworden.
Eene gebeurtenis uit den jongsten tijd zal dit ophelderen. Een zeker Engelschman kwam eens te Rome in gesprek met een kardinaal over de waarheid van den katholieken go'dsdienst en gaf als zijne meening te kennen, dat men naar willekeur Katholieken tot Heiligen maakte, en de mirakelen vergat, die als beweegreden der heiligverklaring moeten dienen. Het proces over de heiligverklaring van den H. Franciscus Regis was toen juist hangende. »Mijnheer,quot; hernam de kardinaal, »liet beste antwoord, wat ik u geven kan is, u zeiven de stukken van een hangend proces over eene heiligverklaring ten onderzoek te overhandigen. Lees deze papieren.quot; Zij behelsden het regterlijk verslag van eenige honderde mirakelen, die op de voorspraak van den H. Franciscus Regis na zijnen dood geschied waren. De Engelschman stond verbaasd over het nauwkeurig onderzoek, in het verslag ontwikkeld, en over het gewigt der getuigenis, waardoor elk wonder gestaafd werd. Toen hij den kardinaal de papieren wederom ter hand stelde, konde hij zich niet weerhouden hem zijne hoogste verbazing
mcdo tc doelen. »Indien elk wonder der Roomsche Kerk, 7.00 bemerkte hij , zoo goed bewezen was als deze wonderen, dan zoude ik liet niet moeijelijk vitoden aan allo mirakelen, die wij in de levens der Heiligen lezen, tege-looven.quot; »Wel mijnheer,quot; antwoordde de kardinaal glim-lagchende, »]ict Roomsche hof is met de bewijzen van geen onkel dezer wonderen tevreden.quot;
Zeg mij nu eens, mijne protestantsche vrienden, hoe vele Heiligen heeft het Protestantismus voortgebragt ? Noemt mij hunne namen en laat mij weten, welke mirakelen door hunne voorbeden geschied zijn, hetzij bij hun leven hetzij na hunnen dood.
liet leven uwer Stichters is over geheel de wereld bekend. Gij zoudt u schamen om Luther's »tafelge-sprekkenquot; te lezen in het bijzijn uwer kinderen. Doch om niet meer van dien zinnelijken duitschen Hervormer te zeggen wilde ik u uitnoodigen in Duitschland, van waar u dc hervorming is aangebragt naar anderen om te zien. Of zoudt gij willen wijzen op don overspeligcri Hendrik YITI of op de maagdelijke Koningin Elisabeth van nog voel slechter gedachtenis ? Hoevele protestantsche martelaren, bisschoppon, herders, weduwen en maagden zijn in uwen Hoiligen-kalender opgeteekend? Welke mirakelen bobben zij gedaan? Gij zijt er zoo verre af u op Heiligen als uw eigendom te beroepen, dat mijne vragen belagv'ielijk moeten schijnen. Evenwel zegt gij nog met ons in do geloofsbelijdenis der Apostelen; sik geloof in de gemeenschap dor Heiligen,quot; en gij belijdt uw geloof »in de lidiuje katholieke Kerk.'* De Kerk, zooals gij zeiven haar gemaakt hebt, is een vermolmde boom, die geene vruchten van heiligheid draagt.
124
een andere regterlijke commissie om het onderzoek te hernieuwen, en de daarin opgeroepene getuigen worden andermaal onder eede ondervraagd. Indien beide com-missiën overeenstemmen in hunne verklaring, dat de wonderen onloochenbaar echt zijn, dan wordt eenderde proces begonnen voor de Rota te Rome: alle feiten worden nogmaals onderzocht, de waarde der getuigenissen aan een gestreng onderzoek onderworpen en de zaak eindelijk, slechts naai- rijp en lang beraad, beslist. Inderdaad , die traagheid van het Roomsche hof is tot een spreekwoord geworden.
Eene gebeurtenis uit den jongsten tijd zal dit ophelderen. Een zeker Engelschman kwam eens te Rome in gesprek met een kardinaal over de waarheid van den katholieken godsdienst en gaf als zijne meening té kennen, dat men naar willekeur Katholieken tot Heiligen maakte, en de mirakelen vergat, die als beweegreden der heiligverklaring moeten dienen. Het proces over de heiligverklaring van den H. Franciscus Regis was toen juist hangende. «Mijnheer,quot; hernam de kardinaal, »het beste antwoord, wat ik u geven kan is, u zeiven de stukken van een hangend proces over eene heiligverklaring ten onderzoek te overhandigen. Lees deze papieren.quot; Zij; behelsden het regterlijk verslag van eenige honderde mirakelen, die op de voorspraak van den H. Franciscus Regis na zijnen dood geschied waren. De Engelschman stond verbaasd over het nauwkeurig onderzoek, in het verslag ontwikkeld, en over het gewigt der getuigenis, waardoor elk wonder gestaafd werd. Toen hij den kardinaal de papieren wederom ter hand stelde, konde hij zich niet weerhouden hem zijne hoogste verbazing
125
mede te deelen. «Indien elk wonder der Roomsche Kerk, zoo bemerkte hij, zoo goed bewezen was als deze wonderen, dan zoude ik het niet moeijelijk vinden aan alle mirakelen, die wij in de levens der Heiligen lezen, tege-looven.quot; «Wel mijnheer.quot; antwoordde de kardinaal glim-lagchende, sliet Roomsche hof is met de bewijzen van geen enkel dezer wonderen tevreden.quot;
Zeg mij nu eens, mijne protestantsche vrienden, hoe vele Heiligen heeft het Protestantismus voortgebragt ? Noemt mij hunne namen en laat mij weten, welke mirakelen door hunne voorbeden geschied zijn, hetzij bij hun leven hetzij na hunnen dood.
Het leven uwer Stichters is over geheel de wereld bekend. Gij zoudt u schamen om Luther's )) tafel gesp rek kenquot; te lezen in het bijzijn uwer kinderen. Doch om niet meer van dien zinnelijken duitschen Hervormer te zeggen wilde ik u uitr.oodigen in Duitschland, van waar u de hervorming is aangebragt naar anderen om te zien. Of zoudt gij willen wijzen op den overspeligen Hendrik VIII of op de maagdelijke Koningin Elisabeth van nog veel slechter gedachtenis? Hoevele protestantsche martelaren, bisschoppen, herders, weduwen en maagden zijn in uwen Heiligen-kalender opgeteekend? Welke mirakelen hebben zij gedaan? Gij zijt er zoo verre af u op Heiligen als uw eigendom te beroepen, dat mijne vragen helagchelijk moeten schijnen. Evenwel zegt gij nog met ons in de geloofsbelijdenis der Apostelen: sik geloof in de gemeenschap der Heiligen en gij belijdt uw geloof sin de heilige katholieke Kerk.'* De Kerk, zooals gij zeiven haar gemaakt hebt, is een vermolmde boom, die geene vruchten van heiligheid draagt.
126
Zelfs de namen, welke gij bij uwe geboorte ontvangt moeten u aan de volstrekte onvruchtbaarheid van het Protestantismus doen denken. Gij hebt geen enkelen protestantschen Heilige. Als gij aan uwe kinderen een christennaam, den naam van een Heilige wilt geven, dan zijt gij verpligt tot den kalender dor Katholieken uwe toevlugt te nemen. Gij noemt uwe kinderen met katholieke namen, als: Karei, Franciscus, Hendrik, Eduard, Katharina, Elisabeth. Ja gij geeft him zelfs namen van katholieke Heiligen, die na de Hervorming leefden, als Aloysius, Theresia enz. Zij die onder u zulke namen niet willen, wijl deze hun al te dikwerf de katholieke Kerk, als de Moeder der Heiligen, voor den geest roepen, zijn verpligt tot de oude Joden terug te gaan en zich Abraham, Isaac, Jacob, David, Ruben, Rebecca, Sara, Judith, enz. te noemen; of wel genoodzaakt nog een trap lager af te dalen en de namen aan te nemen van de heiligen der politieke tribune.
Gij weet zoo goed als ik, hoever het bij velen, die zich Protestanten noemen, met het ideaal van heiligheid gekomen is. quot;Wanneer zij van iemand zeggen kunnen, hij is een net heer of zij is eene volmaakte vrouw, dan zijn zij voldaan. Wanneer iemand maar spoedig rijk wordt, dan wordt hij op het outer der bewondering verheven. Die taal moge hard en bitter klinken, niettemin zal een ieder uwer zeggen, zoo is het. Belijden, zooals gij in het geloofsformulier doet, dat de Kerk heilig is, en nog niet in staat zijn een enkelen Heilige aan te wijzen, dat is erg genoeg.
127
Algemeenheid.
Do Algemeenheid is het derde noodzakelijk vereischte kenteeken der Kerk van Christus. Hij heeft zijne Kerk gesticht voor alle tijden en voor alle plaatsen. sGaat
derhalve en leert alle volken..... En ziet, ik ben met
u alle de dagen tot aan het einde der wereld.quot; 1) ilk zal den Vader bidden en Hij zal u een anderen Vertrooster zenden, opdat hij met u blijve in eeuwigheid.quot; 2)
Vandaar de snelle verbreiding der Kerk reeds in de eerste eeuw van haar bestaan. De Handelingen der Apostelen, de Brieven van Paulus, 3) zoowel als de geschiedenis van die jaren, getuigt van hare verspreiding door geheel het Romeinsche rijk en daarbuiten, reeds tijdens het leven der Apostelen.
Het spreekt voorwaar van zelf dat, indien Christus ten laatste de eene of andere Kerk stichtte, deze ook dienen moest voor geheel het menschelijk geslacht, want de behoefte der menschen, waaraan volgens zijnen wil de Kerk moest te gemoet komen, zijn, wat het wezen betreft, de zelfde, 'voor alle menschen en in alle tijden.
Het kenmerk der algemeenheid behoort blijkbaar tot de katholieke Kerk. Zij is algemeen, zoowel in tijd als in plaats. Zij bestaat onder alle natiën en in alle we-relddeelen; zij berekent haren ouderdom volgens de jaren des Christendoms; geheel de wereld is hare woning en altijd zal zy bestaan. Zij is algemeen, vooral
1) Matt. XXVIII : 20.
2) Joan. XIV ; 1G,
3) Eom, 1:8; Coloss. I ; 5, 6.
•128
in dien zin, dat zij de Moeder is van alle volkeren en stammen, die ooit tot het Christendom bekeerd zijn geworden.
Wat Tertullianus reeds ten zijnen tijde van de ketters zeide, is thans nog waar na zestien eemven ; »Zij kunnen verkeeren ja, maar niet bekeeren, dat is, van Katholieken maken zij onkatholieken; van kinderen van ééne Kerk, verschillende secten en scheurmakers; van Christenen, niet-Christenen ; van geloovigen, ongeloovigen ; doch om één volk van heidenen tot het Christendom te bekeeren , dat ligt buiten hunne magt. Dat is de luide verzekering der geschiedenis ten gunste der katholieke Kerk.quot;
Elke natie, die thans Christen is of ooit Christen geweest is, werd bekeerd door katholieke zendelingen. Laat ons de lijst daarvan eens doorloopen, beginnende in het westen van Europa. De H. Patricius en zijn gezellen , die allen Katholieken waren, bekeerden Ierland. De II. Augustinus, een Katholiek, met zijne katholieke gezellen bekeerden Engeland. Frankrijk werd bekeerd door den H. Remigius en zijne katholieke mede-bisschoppen ; Duitschland door den H. Bonifacius, don H. Kiliaan, Willibald en anderen, allo Katholieken; Denenmarken, Zweden en Noorwegen, door Ansgarius en Stur-mius, twee katholieke bisschoppen ; Pruissen door den H. Adelbertus, een Katholiek; Slavonie en Bulgarije, door Cyrillus en Methodius, twee katholieke bisschoppen. Rusland door Ignatius van Constantinopel en zijne gezellen, allen Katholieken. De H. Stephanus , een katholiek Koning, bekeerde Hongarije door katholieke missionarissen. In Azie, van Japan, China en Indie tot aan de Middelandsche zee; in Afrika van den eenen
129
oceaan tot den anderen, werd iedere natie elke volkstam , die het Christendom heeft aangenomen, door katholieke zendelingen bekeerd, op het vasteland in het Westen, had na de ontdekking der katholieke zeevaarders , hetzelfde plaats. De wilden van Peru, Chili, Brazilië, Buenos-Ayres, Paraguay, geheel Zuid-Amerika, voor zoo verre het Christen is, hoorde het Evangelie en werd bekeerd door de katholieke Kerk. De Katholieken hebben vele Indiaansche volksstammen in midden-Amerika en in Mexico bekeerd en hun de beschaving aangebragt. In Noord-Amerika hebben de geschiedschrijvers den arbeid, die de katholieke Missionarissen zich in hunne wouden, woestijnen en landstreken getroostten, opgeteekend. De Christenstammen ten noorden der Meren en in verscheidene andere deelen van Canada, in Oregon en Kansas, zijn de vruchten van den katholieken ijver, en ware het Protestantismus niet ontstaan en tusschen beiden gekomen, dan zouden wij nog veel beter zijn geslaagd. De katholieke Missionarissen, zoo bemerkt Dr. Brownson 1) hebben zeer vele Indiaansche stammen in Noord-Amerika en nog meerdere in Zuid-Amerika bekeerd en beschaafd. Gij kondet ze voor u uitdrijven, doch bekeeren kondt gij hen niet. De eilanden van den stillen oceaan hooren op dit oogenblik met goed gevolg het Evangelie verkondigen door eene schare van heldhaftige katholieke zendelingen.
Noem mij, zoo gij kunt, een enkele heidensche natie op, welke door Protestanten bekeerd is geworden. Zulk eeue natie bestaat er niet. Ik weet het, gij hebt milli-
1) Iq eea nummer van zijn beroemd kwartaalsolrift.
130
oenen uitgegeven aan uw zendelingsgenootschap en millioenen Bijbels op elke kust, waar uwe schepen landden, uitgedeeld en verspreid. Doch uw Bijbel-genootschap kan de heidenen niet bekeeren. De wilden en de Chinees gebruiken uwe Bijbels om hun pijp of opium te ontsteken. Do verslagen uwer belanghebbende en zoo rijkelijk bezoldigde zendelingen leveren genoeg-zamen grond, om aan een goeden uitslag te twijfelen, 't Is eene waarheid, dat de H. Franciscus Xaverius alleen, in tien jaren tijds, duizendmaal meer heidenen in Japan en Indie bekeerde dan gij er met al uwe Bijbel- en zendelingsgenootschappen in drie honderd jaren bekeerd hebt. De uitslag van een enkele katholieke instelling, der Propaganda te Rome, overtreft in dit opzigt onvergelijkelijk verre het resultaat, wat de invloed, de rijkdom en magt van Engeland en Amerika te zamen hebben kunnen bewerken.
OnvergankelijMieid.
Ziedaar het vierde noodzakelijk vereischte kenteeken der Kerk van Christus, wat ik aan uwe oplettendheid wilde voorstellen. »Ik zeg u, gij zijt Petrus, en op die rots zal ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hol zullen haar niet overweldigen.quot; »Gaat derhalve en leert
alle volken.....ziet, ik bon met u alle dagen, tot de
voleinding der wereld 1).'' Uit deze en soortgelijke
1) Zie die tekstwoorden zooals bovea.
131
reeds boven aangehaalde gezegden, blijkt duidelijk, dat Christus nimmer zal toelaten, dat zijne Kerk vernietigd worde.
Vandaar dat de onvergankelijkheid der Kerk in de eerste eeuwen als een wezenlijk kenteeken der Kerk van Christus werd beschouwd. De H. Hieronymus schreef in de vierde eeuw: »De Kerk is gebouwd op Petrus. Geen storm kan haar doen wankelen, geen loeijende orkaan haar verwoesten 1).quot; De H. Alexander, Bisschop van Alexandrie, die in het begin der zelfde eeuw leefde, schreef aan Alexander te Constantinopel: »wij erkennen slechts ééne Kerk, de katholieke en apostolische Kerk, die zoowel als zij nimmer kan verwoest worden, mogte ook geheel de wereld haar bestormen, evenzeer van den anderen kant alle wreede aanvallen der ketterij overwint en vernietigt,quot; Inderdaad bijaldien de Kerk konde vergaan, dan zoude Christus gefaald hebben omtrent het doel, dat Hij met hare stichting beoogde, namelijk, om haar een middel te doen zijn ter zaligheid voor alle tijden. Dat CRristus in zijne plannen heeft gefaald, zal wel niemand durven zeggen.
Welnu de katholieke Kerk is de eenige op aarde, die het kenteeken der onvergankelijkheid in zich draagt. Alles op aarde vergaat, de katholieke Kerk uitgezonderd. Zij is het beeld baars Stichters, de meest volmaakte weerschijn in de wereld van Gods onveranderlijkheid, van die hoogste schoonheid, welke de H. Augustinus altijd oud en altijd nieuw noemt. Zooals Christus haar Stichter, is zij gisteren en heden en altijd dezelfde. Zooals
1) Verklaring vaa Math, hoofdst. XVI.
130
oenen uitgegeven aan uw zendelingsgenootschap en rnillioenen Bijbels op elke kust, waar uwe schepen landden, uitgedeeld en verspreid. Doch uw Bijbel-genootschap kan de heidenen niet bekeeren. De wilden en de Chinees gebruiken uwe Bijbels om hun pijp of opium te ontsteken. Be verslagen uwer belanghebbende en zoo rijkelijk bezoldigde zendelingen leveren genoeg-zamen grond, om aan een goeden uitslag te twijfelen, 't Is eene waarheid, dat do H. Franciscus Xaverius alleen, in tien jaren tijds, duizendmaal meer heidenen in Japan en Indie bekeerde dan gij er met al uwe Bijbel- en zendelingsgenootschappen in drie honderd jaren bekeerd hebt. Be uitslag van een enkele katholieke instelling, der Propaganda te Rome, overtreft in dit opzigt onvergelijkelijk verre het resultaat, wat de invloed, de rijkdom en magt van Em -land en Amerika te zamen hebben kunnen bewerken.
Onnergankelijkheid.
Ziedaar het vierde noodzakelijk vereischte kenteeken der Kerk van Christus, wat ik aan uwe oplettendheid wilde voorstellen. »Ik zeg u, gij zijt Petrus, en op die rots zal ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hol zullen haar niet overweldigen.quot; »Gaat derhalve en leert
alle volken.....ziet, ik ben met u alle dagen, tot de
voleinding der wereld 1). ' Uit deze en soortgelijke
1) Zis die tr.slwcordcu zooals faovcu.
131
reeds boven aangehaalde gezegden, blijkt duidelijk, dat Christus nimmer zal toelaten, dat zijne Kerk vernietigd worde.
Vandaar dat de onvergankelijkheid der Kerk in de eerste eeuwen als een wezenlijk kenteeken der Kerk van Christus werd beschouwd. De H, Hieronymus schreef in de vierde eeuw: »I)e Kerk is gebouwd op Petrus. Geen storm kan haar deen wankelen, geen loeijende orkaan haar verwoesten 1).quot; De H. Alexander, Bisschop van Alexandrie, die in het begin der zelfde eeuw leefde, schreef aan Alexander te Constantinopel: ))\vij erkennen slechts eene Kerk, de katholieke en apostolische Kerk, die zoowel als zij nimmer kan verwoest worden, mogte ook geheel de wereld haar bestormen, evenzeer van den anderen kant alle wreede aanvallen der ketterij overwint en vernietigt,quot; Inderdaad bijaldien de Kerk konde vergaan, dan zoude Christus gefaald hebben omtrent het doel, dat Hij met hare stichting beoogde, namelijk, om haar een middel te doen zijn ter zaligheid voor alle tijden. Dat Christus in zijne plannen heeft gefaald, zal wel niemand durven zeggen»
Welnu de katholieke Kerk is de eenige op aarde, die het kenteeken der onvergankelijkheid in zich draagt. Alles op aarde vergaat, de katholieke Kerk uitgezonderd. Zij is het beeld baars Stichters, de meest volmaakte weerschijn in de wereld van Gods onveranderlijkheid, van die hoogste schoonheid, welke de H. Augustinus altijd oud en altijd nieuw noemt. Zooals Christus haar Stichter, is zij gisteren en heden en altijd dezelfde. Zooals
1) Verklaring vaa Math, hoofdst. XVI.
132
Joannes de leerling, wien Jesus beminde, zoo verrijst ook de Kerk, de Bruid van Jesus, uit de vervolging met nieuwe kracht en jeugdiger levensgloed.
Gij noemt haar de oude Kerk. / ij is oud, doch in haar ouderdom nog zoo jeugdig als toen zij op Pinksterdag voor 't eerst uit de hand des H. Gsestes voortkwam om de wereld te veroveren. Noem mij eene kerk of secte op in onze dagen, welke haar in kracht evenaart. Gij kent de woorden van Gataaliei, den Phon seër, uit de handelingen dor Apostelen: Als deze onderneming of dit werk menschenwerk is, dan zal het te niet gaan; maar indien het Gods werk is, dan zijt gij niet in staat het ie verijdelen; dat gij niet welligt bevonden wordt, ook tegen God te strijden.quot;
Wat zoude Gamaliel u op deze stonde zeggen, bijaldien hij uit het graf konde opstaan ? Bijna negentien eeuwen zijn er sedert dien tijd verloopen, negentien eeuwen van strijd en overwinning. Magt, geleerdheid, genie, ketterij, scheuring, goddeloosheid. verklaarde vijanden van buiten, woedende zamenzweerders in eigen boezem, geheel de aarde en de hel hebben zaamgespannen, hebben getobt gedurende negentien eeuwen om de Kerk te verwoesten en nog leeit ze, hen allen overlevend, in dezelfde jeugdige levenskracht.
De wereld heeft geen ander voorbeeld van levensduur gezien, dat op haar kan gelijken. De H. Augustinui zegt, dat de spoedige verspreiding van het Christendom, alleen reeds een voldoend bewijs was voor de goddelijkheid der katholieke Kerk. Het dilemma, dat hij opstelde is van gelijke kracht, wanneer het toegepast wordt op de duurzaamheid der katholieke Kerk: Of de katholieke
133
Kerk heeft voor negentien eeuwen bestaan door een wonder of niet door een wonder. Bestond zij door een wonder, dan is zij goddelijk; bestond zij niet door een wonder en bleef zij bestaan trots de wreedste en onophoudelijke bestlijding, op de puinen van al de keizerrijken, die ooit rondom haar ontstonden en bloeiden, dan is zij zelf het grootste van alle wonderen en dan hebt gij daarin het krachtigste van alle bewijzen voor de goddelijkheid harer stichting,
De geschiedenis levert geen tweede voorbeeld van iets, dat zulk een onbeduidend begin, zoo haastige uitbreiding en blijvende duurzaamheid bezit. Als nan Rome's poort, toen Petrus ais een arm. vermoeid reiziger, barrevoets en met stof bestoven, van Antiochië komend de keizerlijke stad binnentrad, een profeet had gestaan en, op hem wijzend, den voorbijgangers had toegeroepen: sZiet gij wel dien grijzen vreemdeling? Hij is een arme visscher uit Galilea. De opvolgers van dien joodschen visscher zullen van uit deze stad en van de puinen uws keizerrijks de wereld boheersehen tot aan hare verste grenzen, koningen, prinsen, natiën en staten, de Romeinen do Grieken en de barbaren zullen hun godsdienstig gezag erkennen eu gehoorzacnen aan hunne geestelijke wetten gedurende eeuwen nog nadat het Romein* sche gebied voor hmner van de aarde zal zijn verdwenen en de herinnering van uwen roem naauwelijks meer in 't geheugen van het verste nageslacht zal leven' — an zoude elk Romein hebben gelagchen met die voorstelling en dien profeet een dwaas hebben geheeten; en zij zouden, toen weinige jaren later Petrus met het hoofd naar de aarde gekeerd aan een kruis was genageld, dien
134
profeet op de schandplaats gel)ragt en toegeroepen hebben sdaar hangt ivwe voorspelling.quot; En toch op de zelfde plek, gekleurd met het hloed van den Prins der Apostelen en bekend onder den naam van St. Peter's Belijdenis, is de magtige boom opgeschoten, die thans de aarde overschaduwt; zijn stam, wortelend te Rome in de gemartelde lijken der eerste Pausen, neemt toe in kracht bij eiken storm , die hem overvalt; zijne takken ontwikkelen en spreiden zich uit met meerder fierheid, naarmate de eeuwen zich vermeerderen om zijne eerbiedwaardige kruin, en de volkeren van jaar tot jaar talrijker worden, die eene schuilplaats zoeken onder zijn heilige schaduw.
Het godsdienstig, het katholiek Rome, zoo zegt Leo de groote, is magtiger geworden dan het heidensch Rome op het toppunt van zijn grootheid. En, wat nogmaals vooral mag worden opgemerkt, zijn ongeëvenaarde duur en nooit overwonnen geestelijk gezag, is niet het werk geweest van rnensclielijke kracht, want al het vermogen der menschen heeft zich daartegen verzet. Vóór negentien honderd jaren heeft de haat en de goddeloosheid zamen niet krachtige hand getracht om den boom uit den grond te rukken en ais een verweerden stam der verachting en vergetelheid prijs te geven.
Gij kent de wilde woede van het Romeinsch Keizerrijk tegen de katholieke Kerk gedurende drie honderd jaren. Nadat Constantijn het kruis op zijn kroon en legerbanieren had gehecht, stond er een nieuw slag van vervolgers op, beginnende met zijn zoon Constantius en voortlevende gedurende de middeleeuwen tot op onze dagen: keizers, koningen en vorsten hebben naauwelijks
13.quot;)
écu oogenblik opgehouden dc katholieke Kerk te bestormen met de listigheid van een Juliaan den afvallige of met hot geweld van een Valentinianus, De geschiedenis, die gij zelf beleeft, terwijl ik deze regelen schrijf; Turijn, Parijs, de nachtelijke zamenzweringen in Rome leveren u een schouwspel van den hoogsten haat, van de gezochtste list, van geslepene kwaadwilligheid en bloeddorstige wreedheid, een Jaliaan of Diocletianus waardig.
De geleerdheid, de ketterij, de scheuring hebben hare pogingen met de aanvallen der wereldlijke magt veree-nigd. Van Celsns, onder de eerste keizers, tot Voltaire, Strauss , Saint-Simon, Fourier, Leroux heeft de philo sophie al haar boos vernuft op de proef gesteld om de grondslagen der katholieke leerstukken te ondermijnen. Van Simon den Toovcnaar en de Gnostieken tot aan Luther en de Mormonen, van Photius tot Febronius heeft de ketterij niet opgehouden om haar geloof te verderven en door scheuring hare eenheid te verbreken. De menschen hebben gegraven aan den voet van dien Boom en getracht hem te ondermijnen; zij hebben hun best gedaan om den eerbiedwaardigen stam om te werpen en zijne takken stuk geslagen. Toch zijn hare wortelen nog vaster in den grond gehecht, do stam staat nog regt en bloeit nog. Als er een tak is gevallen, dan ligt hij verdord, waar hij is nedergevallen; een andere spruit heeft er de [ laats voor ingenomen. Toen Engeland en een gedeelte van Dnitschland van de Kerk afvallig werd, ontsproten Paraguay, Japan, Indie, het verre Oosten en Westen in hunne plaats. Aarde en hel, hartstogt en boosheid hebben het ergste beproefd doch zij zijn niet geslaagd en zullen nimmer slagen.
134
profeet op de schandplaats gebragt en toegeroepen hebben »daar hangt uwe voorspelling.quot; En toch op de zelfde plek, gekleurd met het bloed van den Prins der Apostelen en bekend onder den naam van St. Peter's Belijdenis, i? de magtige boom opgeschoten, die thans de aarde overschaduwt; zijn stam, wortelend te Rome in de gemartelde lijken der eerste Pausen, neemt toe in kracht bij eiken storm, die hem overvalt; zijne takken ontwikkelen en spreiden zich uit met meerder fierheid, naarmate de eeuwen zich vermeerderen om zijne eerbiedwaardige kruin, en de volkeren van jaar tot jaar talrijker worden, die eene schuilplaats zoeken onder zijn heilige schaduw.
Het godsdienstig, het katholiek Rome, zoo zegt Leo de groote, is magtiger geworden dan het heidensch Rome op het toppunt van zijn grootheid. En, wat nogmaals vooral mag worden opgemerkt, zijn ongeëvenaarde duur en nooit overwonnen geestelijk gezag, is niet het werk geweest van menschel ij ke kracht, want al het vermogen der menschen heeft zich daartegen verzet. Vóór negentien honderd jaren heeft de haat en de goddeloosheid zamen met krachtige hand getracht om den boom uit den grond te rukken en als, een verweerden stam der verachting en vergetelheid prijs te geven.
Gij kent de wilde woede van het Romeinsch Keizerrijk tegen de katholieke Kerk gedurende drie honderd jaren. Nadat Constantijn het kruis op zijn kroon en legerbaniéren had gehecht, stond er een nieuw slag van vervolgers op, beginnende met zijn zoon Constantius en voortlevende gedurende de middeleeuwen tot op onze dagen: keizers, koningen en vorsten hebben naauwelijks
135
één oogenblik opgehouden de katholieke Kerk te bestormen met de listigheid van een Juliaan den afvallige of met het geweld van een Valentinianus. De geschiedenis, die gij zelf beleeft, terwijl ik deze regelen schrijf; Turijn, Parijs , de nachtelijke zamenzweringen in Rome leveren u een schouwspel van den hoogsten haat, van de gezochtste list, van geslepene kwaadwilligheid en bloeddorstige wreedheid, een Juliaan of Diocletianus waardig.
De geleerdheid, de ketterij, de scheuring hebben hare pogingen met de aanvallen der wereldlijke magt veree-nigd. Van Celsus, onder de eerste keizers, tot Voltaire, Strauss, Saint-Simon, Fourier, Leroux heeft de philo sophie al haar boos vernuft op de proef gesteld om de grondslagen der katholieke leerstukken te ondermijnen. Van Simon den Toovenaar en de Gnostieken tot aan Luther en de Mormonen, van Photius tot Febronius beeft de ketterij niet opgehouden om haar geloof te verderven en door scheuring hare eenheid te verbreken. De menschen hebben gegraven aan den voet van dien Boom en getracht hem te ondermijnen; zij hebben hun best gedaan om den eerbiedwaardigen stam om te werpen en zijne takken stuk geslagen. Toch zijn hare wortelen nog vaster in den grond gehecht, de stam staat nog regt en bloeit nog. Als er een tak is gevallen, dan ligt hij verdord, waar hij is nedergevallen; een andere spruit heeft er de plaats voor ingenomen. Toen Engeland en een gedeelte van Duitschland van de Kerk afvallig werd, ontsproten Paraguay , Japan , Indie , het verre Oosten en Westen in hunne plaats. Aarde en hel, hartstogt en boosheid hebben het ergste beproefd doch zij zijn niet geslaagd en zullen nimmer slagen.
136
Moest ook de Paus en de Kerk worden teruggedrongen naar de Katakomben , waaruit zij zegevierend voor vijftien honderd jaren te voorschijn traden, dan zou die vervolging voor hen slechts een andere zegepraal bereiden. Dat weet Pius IX en vandaar zijn onverschrokken houding, die zijnen vijanden ontzag inboezemt en de bewondering wekt van geheel de wereld. Dat weet geheel de katholieke Kerk en vandaar de kalmte, waarmede zij de toekomst tegenziet. Er moge gebeuren, wat wil, de Kerk zal staande blijven: »De poorten der hel zullen haar niet overweldigen.quot; Christus is met ons »tot aan het einde der wereld.quot;
Overal en altijd zegeviert de Kerk. Overal en altijd is zij het onverwoestbaar Koningrijk der Waarheid. Zij mag beroofd en van alles ontdaan in do wereld worden gestooten, toch overwint zij , want zij blijft de uitdeelster van Gods genaden voor de menschen, de gids voor het menschdom, de hand, die de poorten des hemels opent, de eenige hoop der zaligheid. »Ik zal u de sleutelen van het hemelrijk geven.quot; 1)
Keer nu uwe oogen naar het Protestantismus en vergelijk het eens met de Kerk. Niet volmaakter is de tegenstelling tusschen licht en duisternis dan tusschan die twee. De katholieke Kerk leeft, het Protestantismus is dood. Het is een tak, die aan den Boom ontviel en verging reeds binnen den korten levenstijd van hem , die hem afsneed en in stukken brak; zijne verdorde bladeren zijn reeds lang in stof verkeerd en op den
1) Matth. XVI : 10,
137
wind voortgedragen naar de vier hoeken der wereld. Het Protestantismus van Luther, Calvijn en Zwingel is vergaan. Naauwelijks wordt er in onze dagen één gevonden, die gelooft, wat zij geloofden. Zelfs het H. Doopsel is bijna geheel verworpen. Velen, die den naam van Protenstanten dragen , zijn ongeloovigen in beginselen en in daden; ongedoopten als zij zijn, bezitten zij ook liet noodzakelijk vereischte niet. wat hen tot Christenen kan maken. De ongedoopte Protestanten zijn welligt talrijker dan de gedoopten van welke protestansche belijdenis dan ook te zamen genomen.
Uwe kerken worden hoe langer zoo meer verlaten en eenzaam. Het land, voor zooverre het protestantsch is, zou weldra elk uiterlijk teek en van Christendom verliezen, ware het niet, dat de zondagswet en de door den Staat erkende christelijke feestdagen u een zeker uiterlijk van Christendofti deden behouden. Doch noch uwe vereeni-gingen noch uwe verpligte kerkdagen zijn in staat het Protestantismus te doen herleven. Protestanten mogen er blijven bestaan doch het Protestantismus is dood, en zijn dood was bijna gelijktijdig met zijn geboorte. Een Protestantismus, dat onderling één is, bestaat er niet en heeft er nooit bestaan.
Ton slotte heeft de katholieke Kerk alleen de kentee-kenen der Kerk, welke Christus heeft gesticht; zij alleen is daarom de ware Kerk van Christus en buiten haar is er geene zaligheid. Ieder opregt man, die zulks van nabij beschouwt, kan zich daarvan gemakkelijk overtuigen. De katholieke Kerk is de stad Gods, zigtbaar over geheel de aarde voor een iegelijk, die van goeden wille is. Het Protestantismus mist elk der kenteekenen
•138
der ware Kerk van Christus, en kan dus niet ten hemel geleiden.
Bestudeer de geschiedenis van den katholieken godsdienst en van het Protestantismus met opregtheid, zooals zij door den beroemden Hurter, een Protestant uit Zwitserland, is beschreven; en zooals hij, zult gij overtuigd worden, dat hot Protestantismus niets meer is, dan eene afwijking van de waarheid en dat de katholieke Kerk alleen dezelfde Kerk is, welke Christus heeft gesticht. Zoodra een Protestant zijn oogen vestigt op den grondslag van zijn geloof, begint hij ook te twijfelen. Een Katholiek is zeker. Geschiedenis, gezond verstand, ondervinding, studie van welk vak ook, alles bevestigt zijn geloof. Een waar Katholiek gaat het martelaarschap te gemoet met de volkomen zekerheid, dat hij sterft voor de waarheid. Petrus de martelaar en bekeerling van het Manicheisme tot het katholiek geloof, schreef, nederstortend onder de slagen der ketters en onmagtig om met luider stem z'yn geloof te belijden, nog met zijn bloed in het zand: sik geloof.quot; Elk Katholiek is zoowel overtuigd van de waarheid van zijn geloof als die held, toen hij op het punt stond om voor God te verschijnen.
DE ONFEILBAARHEID DER KATHOLIEKE KERK.
De Geloofsregel.
De katholieke Kerk is de ware Kerk van Jesus Christus; bijgevolg isj zij onfeilbaar. Niemand met gezond
■139
verstand kan die gevolgtrekking betwisten. De onfeilbaarheid der Kerk volgt tastbaar duidelijk uit haar karakter als leermeesteresse van Godswege voor alle natiën tot den laatsten der dagen, en wordt daarenboven bevestigd door de uitdrukkelijke belofte van Christus en door het gezag dor eerste Kerk.
Vooreerst zeg ik: de onfeilbaarheid der Kerk is een noodzakelijk gevolg van hare goddelijke zending om de menschen te onderwijzen. De onfeilbaarheid der Kerk loochenen en tevens hare goddelijke zending aannemen, is de waarachtigheid en wijsheid van God beschuldigen.
Christus heeft zijne Kerk opgedragen, alle volkeren te onderrigten tot aan het einde der tijden; welnu, beweren dat die Kerk feilbaar is, is tevens ook beweren, dat ingeval zij dwaalt. Hij haar geboden heeft de onwaarheid te loeren en het voor den mensch tot pligt heeft gemaakt, om aan dwaling te gelooven. Indien Christus de onfeilbaarheid der Kerk niet door don bijstand zijns 11. Geestes heeft verzekerd, dan moet de dwaling onvermijdelijk geleerd worden in zijnen naam, de geloofwaardigheid hare leerstukken bevestigen als kwamen zij van 11 em en als waren zij gevolgelijk goddelijke waarheid. Ik herhaal het, juist in liet leeraarsambt door God der Kerk opgedragen, hebben wij het bewijs voor hare onfeilbaarheid.
Ton tweede hare aanspraak op de onfeilbaarheid wordt door de meest duidelijke en meest uitdrukkelijke beloften van Christus bevestigd. Hij verzekerde zijne Kerk te willen bouwen op eene rots en dat de poorten der hel haar niet zouden overweldigen. Hij sprak tot de Apostelen in deze nadrukkelijke bewoordingen: :»Gel ijk de Vader mij
140
gezonden heeft, zoo zend ik u. Gaat derhalve en onderwijst alle volken, hun leerende onderhouden alles, wat ik u bevolen heb. En ziet, ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld.quot; »Die u hoort, hoort mij.quot; »En als de Vertrooster, de H. Geest, zal komen, wien de Vader in mijnen naam zal zenden, zal Hij u alles leeren en u herinneren alles, wat ik u gezegd heb.quot; ))Ik zal den Vader vragen; dat Hij met u blijve voor eeuwig.
Overeenkomstig deze beloften, heeft de H. Geest in de Kerk van Christus twee groote verpligtingen te vervullen, ten eerste: «haar alles te leeren;quot; ten tweede, ï)haar alles te herinneren,quot; wat Christus haar geleerd heeft; en dat wel altijd. Wat de H. Geest aan do Kerk leert, moet de waarheid zijn; wat Hij haar in het geheugen terug roept, is de leer van Christus. De Kerk bezit dus een onfeilbaren leidsman, die, wijl Hij onfeilbaar is, ook haar onfeilbaar moet maken en die bij elke geschikte gelegenheid haar in het geheugen roept, alles in een woord, wat Christus haar geleerd heeft. Vandaar als wij naar de leering der Kerk luisteren, dan luisteren wij naar de stem van God. Een ieder, die weigert naar haar te luisteren, moet beschouwd worden »als een heiden en een tollenaar.quot;
Ik vraag u, kunt gij nadenken over deze bepaalde beloften van Christus, zonder tot liet besluit te komen, dat Hij de Kerk met de gave der onfeilbaarheid begunstigd heeft? Zult gij, geloovende dat Christus God is, het misduiden, dat wij aan zijne beloften gelooven en met afschuw verwerpen de gedachte, dat zijne beloften gefaald hebben, hetgeen toch het geval zou moeten zijn
*441
indien zijne Kerk gedwaald heeft of dwalen kan? Als de Kerk feilbaar is; dan is zij niet op eene rots gebouwd maar op stuifzand en dan zullen de poorten der hel haar overweldigen. Inderdaad als wij het Protestantismus moesten geloof en, dan hebben de poorten der hel reeds sedert lang de Kerk van Christus overweldigd. Doch als de Kerk gedwaald heeft, dan kan Christus geen God zijn — Hij zoude dan een bedrieger zijn; dan is, dan kan de H. Geest niet geweest zijn met de Kerk van Christus; zij die naar de Kerk luisteren zouden dikwerf niet naar God maar naar den geest der dwaling luisteren; terwijl zij , die, hare goddelijkheid weigeren te erkennen, niet aan heidenen en tollenaars gelijk, maar veel wijzer zouden zijn dan de geloovigen. Een ieder die waarlijk in Christus als den Zoon van God gelooft, ziet en oordeelt terstond welk een tastbare tegenspraak en welke godslastering hierin is gelegen.
Ten derde is die' aanspraak op onfeilbaarheid verder geregtigd door de wijze, waarop de eerste Kerk hare goddelijke zending vervuld heeft. Op Pinksterdag on-middelijk na den H. Geest ontvangen te hebben, maakten de Apostelen een begin met het leeraarsambt, door Gods Zoon hun toevertrouwd. Later vinden wij hen wederom te Jerusalem, ter plegtige Kerkvergadering verzameld; en hooren hoe i.ij, aan het hoofd van al hunne beslissingen, de volgende merkwaardige verklaring stellen : »Het heeft den H. Geest en ons goed gedachtquot; waardoor zij zich dus op den onfeilbaren bijstand des H. Geestes beroepen.
Het kan de aandacht evenmin ontgaan, dat de Apostelen bij hunne uitbreiding des Evangelies onder de vol-
110
gezonden heeft, zoo zend ik u. Gaat derhalve en onderwijst allo volken, hun leerende onderhouden alles, wat ik u bevolen heb. En ziet, ik ben met u allo dagen tot aan do voleinding dor wereld.quot; »Die u hoort, hoort mij.quot; »En als do Vertrooster, de IJ. Geest, zal komen, wien do Vader in mijnen naam zal zenden, zal Hij u alles loeren en u herinneren alles, wat ik u gezegd heb.quot; «Ik zal den Vader vragen; dat Hij met u blij ve voor eeuwig.
Overeenkomstig deze beloften , heeft de H. Geest in do Kerk van Christus twee groote verpligtingen te vervullen, ten eerste: »haar alles te loeren;quot; ten tweede, »haar alles te herinneren,quot; wat Christus haar geleerd heeft; en dat wel ally i. Wat do H. Geest aan do Kerk leert, moet de waarheid zijn; wat Hij haar in het geheugen terug roept, is do leer van Christus. De Kerk bezit dus een onfeilbaren leidsman, die, wijl Hij onfeilbaar is, ook haar onfeilbaar moot maken en die bij elke geschikte gelegenheid haar in het geheugen roept, alles in een woord, wat Christus haar geleerd heeft. Vandaar als wij naar de leering der Kerk luisteren, dan luisteren wij naar de stem van God. Een ieder, die weigert naar haar te luisteren, moot beschouwd worden »als een heiden en een tollenaar.quot;
Ik vraag u, kunt gij nadenken over deze bepaalde beloften van Christus, zonder tot liet besluit te komen, dat Hij do Kerk met de gave der onfeilbaarheid begunstigd hoefl? Zult gij, geloovende dat Christus God is, het misduiden, dat wij aan zijne beloften geloovcn en met afschuw verwerpen do gedachte, dat zijne beloften gefaald hebben, hetgeen toch het geval zou moeien zijn
441
indien zijne Kerk gedwaald heeft of dwalen kan? Als de Kerk feilbaar is; dan is zij niet op eene rots gebouwd maar op stuifzand en dan zullen de poorten der hel haar overweldigen. Inderdaad als wij het Protestantismus moesten gelooven, dan hebben de poorten der hel reeds sedert lang de Kerk van Christus overweldigd. Doch als de Kerk gedwaald heeft, dan kan Christus geen God zijn — Hij zoude dan een bedrieger zijn; dan is, dan kan de H. Geest niet geweest zijn met de Kerk van Christus; zij die naar de Kerk luisteren zouden dikwerf niet naar God maar naar den geest der dwaling luisteren ; terwijl zij, die.hare goddelijkheid weigeren te erkennen, niet aan heidenen en tollenaars gelijk, maar veel wijzer zouden zijn dan de geloovigen. Een ieder die waarlijk in Christus als den Zoon van God gelooft, ziet en oordeelt terstond welk een tastbare tegenspraak en welke godslastering hierin is gelegen.
Ten derde is die aanspraak op onfeilbaarheid verder geregtigd door de wijze, waarop de eerste Kerk hare goddelijke zending vervuld heeft. Op Pinksterdag on-middelijk na den II. Geest ontvangen te hebben, maakten de Apostelen een begin met het leeraarsambt, door Gods Zoon hun toevertrouwd. Later vinden wij hen wederom te Jerusalem, ter plegtige Kerkvergadering verzameld; en hooren hoe i.ij, aan het hoofd van al hunne beslissingen, de volgende merkwaardige verklaring stellen : sliet heeft den H. Geest en ons goed gedachtquot; waardoor zij zich dus op den onfeilbaren bijstand des H. Geestes beroepen.
Het kan de aandacht evenmin ontgaan, dat de Apostelen bij hunne uitbreiding des Evangelies onder de vol-
142
ken, geschikte personen kozen en tot hunne medehelpers en opvolgers aanstelden, juist zooals zij een tol Apostel hadden verkozen om de plaats van Judas den man van Kariot in te nemen Aan niemand wilden zij veroorloven om in den naam van Christus te leeren, tenzij hij door hen aangesteld en gezonden ware. Het geloof, dat door de Kerk geleerd wordt, moet Apostolisch zijn, dat wil zeggen, het moet thans nog hetzelfde geloof zijn als het tijdens de Apostelen was. Dit volgt uit den aard der Kerk van Christus zei ven, want, zooals ik getoond heb, kan de Kerk niet veranderen; dat volgt uit de beloften van Christus en wordt streng door zijne Apostelen vastgehouden. Een vloek is uitgesproken tegen een ieder, die het zoude durven wagen eene andere leer te verkondigen. sMogt ook ik, of een engel uit den Hemel komen, zoo zegt de H. Paulus, »om u een ander Evangelie te prediken, dan gij ontvangen hebt, hij zij gevloekt 1) quot; De kerk moet dus thans zoowel onfeilbaar zijn als ten tijde toen Christus haar instelde, want als zij feilbaar is dan kunnen wij er niet zeker van zijn, dat zy de zelfde leer verkondigt, welke de Apostelen verkondigden.
De Kerk is onveranderlijk; zij is nu nog dezelfde als in de dagen, waarin Christus leefde. Zoudt gij willen beweren, dat de Kerk niet onfeilbaar was ten tijde van Christus en de Apostelen Welnu indien zij toen onfeilbaar was, dan is zij het thans evenzeer. De gave der onfeilbaarheid was niet een voorregt, wat uitsluitend en persoonlijk aan de Apostelen was geschonken, maar was onafscheidbaar met hunne ambtsbediening ver bonden
1) Blief aau de üaiat. I.
14? 3
zoowei a!s dat de Kerk niet werd ingesteld voor hen alleen, maar voor do zaligheid van alle menschen tot den laatsten der dagen.
De Zoon van God was door zijn eeuwigen Vader in de wereld gezonden om de Kerk te stichten en in te rigten ea Hij zond zijne Apt stolen met dezelfde boven-natuurlijke magt en met hetzelfde blijvend gezag, dat Hij zelf van den Vader had ontvangen. »Gelijk de Vader mij gezonden heeft, zoo zend ik u.quot; 1) De Apostelen en hunne wettige opvolgers stellen een en de zelfde Kerk daar. »Ziet ik ben met u alle dagen, tot het einde der wereld.quot; De bovennatuurlijke magt, welke Christus aan zijne Kerk mod deelde, was verleend om het geloof, dat Hij veropenbaard had, onveranderd te bewaren, en kon dus niet meer van den tijd afhankelijk zijn dan het geloof zelf. Zoo als Christus zelf, zoo ook is de Kerk heden, gisteren ea altijd dezelfde;quot; zij is Oa-feilbaar ia alle tijdea.
liet bewijs, dat ik daar zoo beknopt opzet, is door Dr. Brownsen even bondigals welsprekend ontwikkeld, 2) wij nemen de vrijheid de volgonii;'. woorden van hem hier over te schrijven: »De katholieke Kerk, als zijnde een ligchaam, eene maatschappij, in welken zin alleen het geoorloofd is haar bovocgi hoid om te loeren toe te staan, is niet eoue loutere vereeaiging van enkele per-soaen, die op den een of anderen bepaalden tijd in de Kerk leven om spoedig wederom te verdwijnen, maar zij is ook heden en altijd dezelfde, ia zekeren ziu de
!) Johan XX : 21.
2) Constitution aad Orgaaie Character of the Church.
m-
ken, geschikte personen kozen en tot hunne medehelpers én opvolgers aanstelden, juist zooals zij een tot Apostel hadden verkozen om de plaats van Judas den man van Kariot in te nemen Aan niemand wilden zij-veroorloven om in den naam van Christus te leeren, tenzij hij door hen aangesteld en gezonden ware. Het geloof, dat door de Kerk geleerd wordt, moet Apostolisch zijn, dat wil zeggen, het moet thans nog hetzelfde geloof zijn als het tijdens de Apostelen was. Dit volgt uit den aard der Kerk van Christus zei ven, want, zooals ik getoond heb, kan de Kerk niet veranderen; dat volgt uit de beloften van Christus en wordt streng door zijne Apostelen vastgehouden. Een vloek is uitgesproken tegen een ieder, die het zoude durven wagen eene andere leer te verkondigen. »Mogt ook ik, of een engel uit den Hemel komen, zoo zegt de H. Paulus, »om u een ander Evangelie te prediken, dan gij ontvangen hebt, hij zij gevloekt 4) quot; De kerk moet dus thans zoowel onfeilbaar zijn als ten tijde toen Christus haar instelde, want als zij feilbaar is dan kunnen wij er niet zeker van zijn, dat zij de zelfde leer verkondigt, welke de Apostelen verkondigden.
De Kerk is onveranderlijk; zij is nu nog dezelfde als in de dagen, waarin Christus leefde. Zoudt gij willen beweren, dat de Kerk niet onfeilbaar was ten tijde van Christus en de Apostelen Welnu indien zij toen onfeilbaar was, dan is zij het thans evenzeer. De gave der onfeilbaarheid was niet een voorregt, wat uitsluitend en persoonlijk aan de Apostelen was geschonken, maar
was onafscheidbaar met hunne ambtsbediening verbonden
, \
1) Brief aan de Galaf. I.
143
zoowel als dat de Kerk niet werd ingesteld voor hen alleen, maar voor de zaligheid van alle menschen lot den laatsten der dagen.
De Zoon van God was door zijn eeuwigen Vader in de wereld gezonden om de Kerk te stichten en in te rigten en Hij zond zijne Apostelen met dezelfde bovennatuurlijke magt en met hexzelfde blijvend gezag, dat Hij zelf van den Vader had ontvangen. »Gelijk de Vader mij gezonden heeft, zoo zend ik u.quot; 1) De Apostelen en hunne wettige opvolgers stellen een en de zelfde Kerk daar. sZiet ik ben met u alle dagen, tot het einde der wereld.quot; De bovennatuurlijke magt, welke Christus aan zijne Kerk mededeelde, was verleend om het geloof, dat Hij veropenbiard had, onveranderd te bewaren, en kon dus niet meer van den tijd afhankelijk zijn dan het geloof zelf. Zoo als Christus zelf, zoo ook is de Kerk heden, gisteren en altijd dezelfde;quot; zij is Onfeilbaar in alle tijden.
Het bewijs, dat ik daar zoo beknopt opzet, is door Dr. Erownsen even bondig als welsprekend ontwikkeld. 2) Wij nemen do vrijheid de volgende woorden van hem hier over te schrijven: »De katholieke Kerk, als zijnde een ligchaam, eene maatschappij, in welken zin alleen het geoorloofd is haar bevoegdheid om te leeren toe te staan, is niet eene loutere vereeniging van enkele personen, die op den een of anderen bepaalden tijd in de Kerk leven om spoedig wederom te verdwijnen, maar zij is ook heden en altijd dezelfde, in zekeren zin de
1) Jühan XX : 21.
2) Constitution aad Orgaaie Character of the Church.
met Christus on zijne Apostelen gelijktijdige Kerk, in onmiddelijke vereeniging met hen levende en dus allen afstand, plaats en tijd tusschen hen en ons vernietigend. Zij is in die veronderstelden zin eene corporatie en, zooals elke corporatie, een zamenvattend geheel van enkele persoonlijkheden, welke de hoedanigheid der onsterflijkheid bezitten. Zij kent geen onderbreking, geen opvolging van oogenblikken, geen verloop van jaren. Gelijk de eeuwige God, die altijd met haar is en wier stemdrager zij is, heeft zij wel duur maar geen opvolging van tijd, Zij kan evenmin oud worden als tot het verleden terug keeren. T)e enkele personen of ledematen, die haar lig-chaam zamenstellen, kunnen veranderen doch zij verandert niet; de een voor, de ander na mag verdwijnen en door een nieuw lid worden vervangen, zij gaat voort
dezelfde te zijn..... De Kerk van heden is juist en
geheel datzelfde ligchaam, wat onzen Heer aanschouwde toen hij in een menschelijk ligchaam onder ons wandelde. Zij, onze dierbare Moeder,- wier woorden wij met zooveel blijdschap aanhooren, aanschouwde met eigen oogen de verbazende wonderen, die nu achttien honderd jaren geleden, in Judea werden gewrocht; zij was tegenwoordig bij de prediking der Apostelen op Pinksterdag, toen de H. Geest onder de gedaante van vurige tongen over hen nederdaalde; zij hoorde den H, Petrus, den prins der Apostelen verhalen hoe de H, Geest nederdaalde op Cornelius en geheel zijn huisgezin, en verklaren hoe God wilde, dat de heidenen uit zijnen mond het woord Gods zouden hooren en geloo-ven; met een gretig oor, met vervoering des harten luisterde zij naar de laatste vermaning van den leer-
ling, wien Jesus liefhad; — »Mijn dierbare kinderen bemint elkanderzij zag den ouden Tempel tot den grond verwoest, de wetsgebruiken van het oud Verbond afgeschaft en het eenmaal uitverkoren volk gedreven uit het heilige Land en verstrooid over geheel de aarde; zij aanschouwde het heidensch Rome in al den hoogmoed van magt en luister; zij bloedde onder de keizers, die haar vervolgden en plantte eindel jk het kruis der overwinning op zijne puinen. Zij is de tijdgenoot geweest van achttien honderd jaren, welke zij in hunne vlugt weerhield en voor ons tegenwoordig maakt en tegenwoordig wil maken voor alle toekomstige geslachten. Met de eene hand ontvangt zij van den Heer en van zijne Apostelen den toevertrouwden schat des geloofs, met de andere hand deelt zij dien schat aan ons uit,
»..... Wat heeft zij noodig om dit met onfeilbare
zekerheid te doen? Bescherming slechts tegen vergetelheid, tegen misverstand en vergissing; en deze bescherming bezit zij, wijl zij onzen Heer altijd bij zich heeft alsook den Vertrooster, die haar bestiert in alle waarheid en haar al de woorden in het geheugen roept, welke onze Heer persoonlijk of zijne door den H. Geest verlichte Apostelen , tot haar hebben gesproken. Zoodoende houdt die Vertrooster haar geheugen altijd frisch, en staat haar onophoudelijk bij om wel en juist te verstaan en naauwkeurig uit te spieken, wat zij zich herinnert gehoord te hebben.quot;
Bijgevolg strekt zich de onfeilbaarheid der Kerk niet uit tot elk punt van wetenschap of staatkunde, zooals vele Protestanten meenen dat wij leeren, maar zij is uitsluitend beperkt tot de verkondiging en bewaring
146
van dat goddelijk geloof, dat Christus veropenbaard heeft tot zaliging der menschen. Te dezen aanzien eischt zij onze onvoorwaardelijke onderwerping aan hare beslissingen doch slechts dan, wanneer zij hare leer door eene plegtige verklaring uitspreekt. Zoo doende, maakt zij, gelijk hoven werd aangetoond, slechts van haar wettig regt gebruik. Hare onfeilbare prediking is de eenige Regel des geloofs.
Het zij mij geoorloofd, u ten slotte nog op te merken, welk een tegenspraak er is, tusschen de leer en de beoefening der leer van hen, die de onfeilbaarheid loochenen. Terwijl zij beweren, dat er geen onfeilbaar gezag in geloofszaken bestaat, nemen zij evenwel onveranderlijk hunne toevlugt tot een hooger en beslissend gezag, dat zij feitelijk als onfeilbaar beschouwen. Wat zij ook als hun Geloofsregel aannemen, hetzij de rede, den Bijbel, het algemeen gevoelen, persoonlijke uitlegging of bijzondering ingeving, feitelijk beschouwen zij dit toch als een gezag, dat geen hooger beroep toelaat, dus als een gezag, dat onfeillaar is in zaken van geloof, 't Is inderdaad bevreemdend, dat niet-Katholie-ken bijna nooit deze opvallende tegenspraak bespeuren, welke er bestaat tusschen hunne leer en dezer beoefening met betrekking tot de Kerk; tusschen hunne loochening der onfeilbaarheid en het zich feitelijk vasthouden aan een onfeilbaar gezag in de beslissing omtrent hun eigen geloof. In de volgende bladzijden zult gij nog duidelijker verklaard zien, hoe weinig de Pro testant in leer en beoefening met zich zeiven gelijk blijft.
De Onhoudbaarheid van het Protestantsche beginsel.
Tot dusverre heb ik den afdoenden bewijsgrond uiteengezet , dat de katholieke Kerk de ware Kerk is, wijl zij de eerste Kerk is en alleen de kenteekenen der ware Kerk van Christus be2,it, en dat hare onfeilbare leering de Regel voor ons geloof is. Welke doorslaande redenen hebt gij om u te overtuigen, dat hetgeen gij als den waren godsdienst van Christus beschouwt, ook inderdaad de ware godsdienst van Christus is? Gij beroept u op den Bijbel.
Dat de Bijbel de eenige Regel des geloofs is, is eene grondstelling van het Protestantismus, welke het eerste door Martinus Luther werd opgezet. «Wat bekommer ik mij,quot; zoo zegt Luther, »om zes honderd Augustinussen en Hieronymussen? Met den Bijbel in onze handen kunnen wij de Vaders, de Apostelen, ja zelfs de Kerk voor onze regtbank dagen.quot;
»De Bijbel,quot; ziedaar de strijdleus van het Protestantismus. Zonder twijfel, de Bijbel is een door God ingegeven boek; doch de wijze, waarop menigeen onzer hervormde Broeders en Zusters zich op den Bijbel be-
7*
roept, doet mij denken aan het oproer, dat te Ephese ontstond bij de prediking van den H. Paulus. Het eenig antwoord, dat de Ephesiers hem wilden geven, was de kreet gedurende twee uren herhaald: »Groot is Diana, de godin van Ephese.quot; Vele Protestanten doen niet beter. In plaats van te luisteren naar onze bewijsgronden en redeneringen of te trachten er een antwoord op te geven, roepen zij: ide Bijbel, de Bijbel,quot; — als of de Katholieken den Bijbel looclienden. Toen de stads-schrijver van Epheze het volk tot bedaren had gebragt, zeide hij: Gij mannen van Epheze, wat roept gij toch, een ieder weet immers, dat de stad Epheze de godin Diana vereert.quot; Ik zoude u insgelijks willen vragen, waarom steeds die kreet »de Bijbel?quot; Wie dan onder ons verwerpt den Bijbel? De katholieke Kerk heeft altijd geleerd en de Katholieken hebben altijd geloofd, dat de Bijbel is het Woord van God; zij geloofden dat reeds veertien eeuwen voor het ontstaan der Hervorming. Ik wil u toonen, dat zoolang de Bijbel inderdaad de Bijbel, dat is het woord van God is, gij nimmer met den Bijbel de Hervorming kunt regtvaardigen.
Doch alvorens tot de bespreking van dat punt over te gaan, vraag ik u, van wien hebt gij den Bijbel ontvangen? Wat is door Luther op goddelijke ingeving geschreven of door een Engel van den Hemel tot hom gebragt? Gij hebt den Bijbel van de katholieke Kerk ontvangen; dat de Bijbel, de Bijbel, dat wil zeggen, het woord Gods is, dit weet gij slechts van de katholieke Kerk, omdat gij dat als zoodanig van het onfeilbaar gezag der katholieke Kerk hebt vernomen.
Uit den Bijbel zelf, kunt gij zijne goddelijke ingeving
149
niet bewijzen. Gij kunt daarin geen lijst vinden van de boeken, die door Gods ingeving zijn geschreven. Te vergeefs haalt gij teksten aan, zooals uit den tweeden brief van Timotheus: «Geheel de Schrift is door goddelijke ingeving geschreven.quot; Zoo min deze als eenige andere tekst zegt u, of dit of dat boek in het bijzon-dor door Gods geest is geschreven; het juiste getal boeken, welke beschouwd moeten worden het Woord van God te zijn, kunt gij slechts van de katholieke Kerk te weten komen. De H. Augustinus had gelijk toen hij zeide: »Ik zoude niet gelooven aan het Evangelie, indien het gezag der Kerk mij daartoe niet ver-pligtte.quot;
Gij houdt vol, dat de Kerk, van wie gij den Bijbel hebt ontvangen, in haar wezen bedorven is; maar hoe weet gij dan, dat zij zich niet ontzien heeft om ook den Bijbel te vervalschen of iets te onderschuiven, zooals Luther deed met de beruchte tekst uit den brief aan de Romeinen , » Wij houden er voor, dat de mensch geregtvaardigd wordt door het geloof,quot; waarbij Luther het woordje nalleenquot; voegde? Als de Kerk voor duizend jaren in dwaling verkeerde, zooals gij staande houdt, wie kan u dan de verzekering geven, dat zij gedurende zulle een lang tijdsverloop van vrijwillig bederf, de Schrift niet veranderd, gewijzigd, verminkt of ten minste onder-schoven heeft? Gij beschuldigt de Kerk niet vanBijbel-vervalsching; door uw stilzwijgen geeft gij tevens toe, dat zij in den Bijbel niets gezien heeft, wat met hare eischen in tegenspraak is; en dat is ook inderdaad hot geval.
Nogmaals bevestig ik, dat gij zonder de katholieke
150
Kerk niet weten kunt of de Bijbel een door God ingegeven boek is. Indien Luther en de eerste Hervormers zich er op beroepen hadden, dat zij den Bijbel uit de hand eens Engels hadden ontvangen, zooals Mahomet dit \an den Koran voorgaf, dan zou het Protestantis-mus nog eenigen schijn hebben van zich gelijk te blijven; doch zooals het thans is, spreekt het Protestan-tismus zich zeiven tegen en moet, of wel de onfeilbaarheid der katholieke Kerk aannemen, of wel de goddelijke ingeving des Bijbels verwerpen.
Doch laten wij in 't belang van ons bewijs eens toegeven, dat gij uit andere bronnen de goddelijke ingeving van den Bijbel kunt kennen, dan kunt gij hem nog niet tot een Regel des geloofs aannemen: Een Ge-loofsregel moet zijn duidelijk, volkomen van 't begin van zijn bestaan, algemeen, onder het bereik van iedereen en voldoende om alle twisten over het geloof uit te maken.
Een Geloofsregel moet duidelijk zijn voor een ieder, want dewijl het geloof voor alle menschen is, moet ook de Geloofsregel beantwoorden aan de bevattelijkheid van allen, gemakkelijk en volmaakt verstaanbaar zijn zelfs voor het kleinste begrip, omdat het geloof onbestaanbaar is met twijfel omtrent den godsdienst.
Is de Bijbel gemakkelijk te verstaan, is hij duidelijk voor een ieder? Klaarblijkelijk niet. Voor te geven, dat de lezing daarvan genoeg is, om geheel onderwezen te worden betreffende alles, wat ter zaligheid noodig is, is even groote dwaasheid als iemand voor een geleerde aan te zien, die een wetenschappelijk boek gekocht en gelezen heeft, zonder voorbereidende studie of geleider.
151
De H. Petrus over de brieven van den H. Paulus sprekend, zegt; »daarin zijn sommige punten moeijelijk te verstaan, welke de ongeleerden en zwakken misbruiken tot hun eigen verderf, zooals ook de andere schriften.quot; 1) De algemeene ondervinding getuigt van de duisterheid van vele teksten in den Bijbel De Joden verstonden het Oude Testament verkeerd. Met den Bijbel in de handen, erkenden zij nogtans in Christus niet den Messias, wien de profeten hadden voorspeld; zij verwierpen en kruisigden Hem. Gedurende de Christentijdrekening is de Bijbel door hen, die het gezag der katholieke Kerk verworpen hebben, in elke eeuw verkeerd verstaan. De H. Hieronymus maakte reeds voor vijftien honderd jaren de opmerking: »Elk ketter heeft in de Schriftuur teksten gevonden om zijne dwaling te verdedigen.quot; De H. Augustinus maakte in lateren tijd dezelfde bemerking. ï Waarom verheffen er zich zoovele ketterijen?quot; zoo vraagt hij. »Is het niet, omdat de Schriftuur, hoe goed ook op zich zelve beschouwd, niet goed wordt begrepen?quot; Gij kent de geschiedenis van den eunuchus van Candace, welke in de handelingen der Apostelen voorkomt. Toen Philippus hem vraagde of hij den profeet Jsaias, welke hij las, verstond of niet, zeide hem de besnedene vol verbazing: »Hoe toch zoude ik het kunnen, zoo mij niet iemand onder-rigt?quot; 2) Indien een welopgevoed man, die eene verwante taal sprak, in dien tijd Jsaias niet konde ver-
1) 2e Brief van den H. Petrus III : 15.
2) Handelingen der Apostelen VIII : 31.
152
staan, hoe durft dan thans iemand beweren, zonder gids of verklaring, geheel den Bijbel te kunnen verstaan? De H. Hieronymus stond zoo verbaasd over de vermetele bewering der ketters van zijnen tijd, dat hij verontwaardigd uitriep: ïde timmerman houdt zich bij zijn ambacht, de kok houdt- zich bij zijne keuken doch om de H. Schrift uit te leggen, waant zich een ieder in staat!quot; Wat zoude de geleerde Kerkvader gezegd hebben, als iemand in zijnen tijd stout genoeg ware geweest om de private uitlegging van den Bijbel als eenigen Regel des geloofs vast te stellen? En toch gij houdt vol, dat geheel het menschdom, zoowel hij, die niet lezen kan als hij, die het wel kan, wat het geloof betreft, zich op zijn eigene Bijbeluitlegging moet verlaten. En, wat nog meer verbazing wekt, dat volgens uwe eigene bekentenis, dat bijzonder onderzoek feilbaar is. Indien het falen kan, kan het geen Geloofs-regel zijn, immers het geloof sluit allen twijfel uit en de feilbaarheid doet zulks niet.
2 Een Geloofsregel moet volkomen zijn, dat wil zeggen, moet elk punt van het geloof omvatten. Dat is niet het geval met den Bijbel. De H. Joannes zegt aan het slot van zijn Evangelie; »Maar er is nog veelmeer, hetgeen Jesus gedaan heeft, indien men dit elk in het bijzonder zoude beschrijven, meene ik, dat de wereld zelve de boeken niet konde bevatten, die er te schrijven waren.quot; 't Is duidelijk, dat Christus in de drie jaren van zijn openbaar leven, veel moet gepredikt hebben, wat in de Evangeliën niet is opgeteekend. Hetzelfde geldt van de Apostelen. Zij verkondigden het geloof over geheel de aarde, zooals Paulus in zijnen Brief aan die van Co-
153
lossen schrijft, 1) slechts weinige hunner schreven iets op en wat zij behalve de Evangeliën, de Handelingen en het boek der Openbaring hebben geschreven, was nog in den vorm van gelegenheidsbrieven; niet één van hen heeft ons eene geheel afgewerkte en geregelde verhandeling van het geloof nagelaten. In hunne brieven verwijzen zij dikwerf naar hunne mondelingsche prediking en schrijven daaraan evenveel gezag toe als aan hunne geschriften. De H. Paulus zegt; »Daarom broeders staat vast; en houdt de overleveringen, die gij gehoord hebt, hetzij in woorden hetzij door onzen brief. 2) De H. Joannes zegt: sik zoude vele dingen aan u te schrijven hebben, doch ik wil niet met inkt en pen aan u schrijven. Maar ik hoop u weldra te zien; en dan zullen wij van aangezigt tot aangezigt met u spreken.quot; 3) Zoudt gij willen volhouden, dat al hetgeen Christus en de Apostelen leerden of predikten en niet werd opge-teekend, van geen belang was en niets behelsde, wat mot het geloof in betrekking staat?
Zeg mij, waarom doopt gij uwe kinderen , terwijl er toch geen woord over den kinderdoop in geheel de Schrift te vinden is? En waarom wascht gij niet elkander de voeten, terwijl toch schijnbaar die handeling als noodzakelijk ter zaligheid door Chsistus geboden wordt? Christus zegt tot Petrus: «Indien ik u de voeten niet wasch, zult gij geen deel met mij hebben;quot; en tot de
]) Brief aan de Coloss. I : 5, 6.
2) 2 Thess. II : 14. Zie ook 1 Cor. XI : 2. 3 Thess, III : 6 2 Timoth. I : 13; II : 2; III : 14.
3) Derde Brief van Joann. 12, 14.
454
Apostelen zegt Hij: »ook gij moet elkanders voeten wasschen.quot; Gij dient den kinderen het Doopsel toe en laat de andere handeling achterwege, omdat de katholieke Kerk u geleerd heeft, dat het doopsel der kinderen noodzakelijk is ter zaligheid; en de voetwassching daarentegen niet als een onmisbaar voorschrift is geboden. Hoe kunt gij volhouden, dat de Bijbel de eenige Geloofsregel is terwijl gij in deze punten van den letter des Bijbels afwijkt en u op de overlevering beroept. Uw doen, zoowel als uw gelooven, is met zich zelf in strijd.
3. Een Geloofsregel moet zoo oud zijn als het geloof zelf. Doch de Bijbel, is volgens zijne eigene getuigenis, niet zoo oud. Christus zond zijne Apostelen om te prediken en niet om te schrijven; »Die u hoort, hoort mij.quot; 1) Hunne zending werd verzinnebeeld door vurige tongen, onder welke verschijning de H. Geest over hen nederdaalde. Zij hebben ons in den Bijbel geen enkel geloofsstelsel opzettelijk en afgewerkt nagelaten. Geen enkel woord van het Nieuwe Testament was vóór het zevende jaar na de eerste prediking van het Evangelie opgeschreven; het laatste boek van het Nieuwe Testament bestond niet vóór het vier en zestigste jaar na s' Heeren Hemelvaart. Er waren zoowel valsche als ware Evangeliën in omloop en het werd eerst in de vierde eeuw, door de plegtige verklaring van de eerste alge-meene kerkvergadering, voor echt bekend, welke boeken men als waarlijk door Gods geest geschreven moest beschouwen. Als de Bijbel de eenige Geloofsregel is, dan bestond er in de eerste zeven jaren dat de Apostelen
1) Luc. X : 16.
155
hunne zending vervulden; dan bestond er geen geloof gedurende bijna de geheele eerste eeuw, ja zelfs niet gedurende de eerste drie honderd jaren der christelijke tijdrekening, want de Bijbel was niet voltooid vóór het eind der eerste eeu'.v en niet door gezaghebbende verklaring erkend als Gods woord te bevatten, vóór de vierde eeuw. Wat in den beginne geen Geloofsregel konde zijn, kan het nu evenmin wezen, want sedert Christus op de wereld is gekomen, is er geen nieuwe veropenbaring geschonken. Het was eerst na het tijdperk der vervolgingen, toen de Kerk vrede genoot, dat de lijst der echte boeken der Schriftuur door de Kerk werd opgemaakt; op het algemeen Concilie van Nicea in het jaar onzes Heeren 325. Zoudt gij willen beweren, dat de voorbeeldige Christenen, die in den tijd der Apostelen de eerste vruchten des Evangelies uitmaakten, slechts gedeeltelijk of een onzekeren of misschien geheel geen Geloofsregel hadden? Zoo ja, dan moet gij ook toegeven, dat zij onvolmaakte of in het geheel geene Christenen waren. De H. Ireneus, een leerling van den H. Polycarpus, die zelf een leerling van den Apostel Joannes was, verhaalt ons in de tweede eeuw, dat er toon geheele volkeren waren, die nooit een woord der H. Schrift gelezen hadden en toch uitstekende Christenen waren.
4. Een Geloofsregel moet algemeen zijn, want Christus heeft het geloof geopenbaard voor alle menschen en voor alle tijden en zonder geloof is het voor niemand mogelijk ter zaligheid te geraken. Bezit de Bijbel het kenteeken der algemeenheid? Blijkbaar niet, want verreweg het grootste deel der menschen kan niet lezen. Doch hoe kan
156
ooit iemand met de wijsheid Gods vereenigen, dat Christus den menschen een Geloofsregel geeft, welke schoon ook ter zaligheid volstrekt noodzakelijk, evenwel zoodanig is, dat verre de grootste meerderheid er zich niet van kan bedienen?
Indien de Bijbel de eenige Regel des geloofs en bijgevolg ter zaligheid noodzakelijk is, dan is het niet genoeg slechts een deel van den Bijbel te lezen, anders zoude men blijkbaar groot gevaar loopen van vele zaken, die ter zaligheid noodzakelijk zijn, over het hoofd te zien. Zoudt gij durven zeggen, dat elk Protestant den Bijbel geheel leest of zich daartoe verpligt acht?
Alle menschen kunnen het geloof hooren verkondigen, doch nooit is er een tijd geweest, waarin alle menschen konden lezen. Zoo zeker als het is, dat Christus het geloof veropenbaard hoeft voor alle menschen en allen geboden heeft naar de verkondiging van die openbaring te luisteren; zoo zeker als het is, dat niet allen kunnen lezen en dat onder hen, die lezen kunnen, er maar weinigen zijn, die den Bijbel vermogen te lezen in de oor-spronkeltjke talen, waarin hij geschreven is; zoo zeker is het ook, dat de Bijbel niet de Regel des geloofs voor ons is. Hij is zulks niet voor hen, die niet kunnen lezen en wel eenvoudig omdat zij den Bijbel niet kunnen lezen; hij is zulks niet voor hen, die den Bijbel niet in het oorspronkelijk Hebreeuwsch en Grieksch kunnen lezen, omdat zij niet tot de zekerheid kunnen komen, dat de vertaling het oorspronkelijke onder alle opzigten getrouw weergeeft.
Gij moogt hier tegen inbrengen, dat zij, die niet kunnen lezen, den Bijbel toch kunnen hooren lezen door an-
157
deren. Doch elk onwetende is niet in de gelegenheid om den Bijbel te hooren lezen en mogt hij 'took zijn, dat is voor hem nog niet voldoende, want die voorlezing zelve geeft hem geen zekerheid omtrent de eerlijkheid en opregtheid van den lezer; hij zoude dan nl. wat zijn geloof betreft geheel afhankelijk zijn, niet van een onfeilbaar gezag, maar van iemand, die even goed als Luther iets in den Bijbel kan inlasschen om hem met zijne- eigene meeningen in overeenstemming te brengen. Maar veronderstel ook eens, die lezers zoo eerlijk als gij wilt, dan nog kan de Bijbel geen Geloofsregel zijn voor den ongeletterde; hij is zulks niet voor de meest ontwikkelden.
5. Een Geloofsregel moet toerjanhelijlc zijn voor een ieder, doch de Bijbel was niet in 't bereik van een ieder vóór de vijftiende eeuw. Vóór het midden der vijftiende eeuw, toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, moesten de vijf en zeventig boeken der Schrift met ontzettende inspanning worden overgeschreven; geheele afschriften van den Bijbel waren zoo zeldzaam, en de prijs daarvan zoo hoog, dat slechts de geestelijken en de gegoeden zich deze konden verschaffen. Is Christus alleen voor geestelijken en rijken gekomen? Indien de Bijbel de Regel desgeloofs is, dan is er naauwelijks een arme, in die vijftien eeuwen Christen geweest. Doch ook op den huidigen dag is de Bijbel niet onder het bereik van een ieder. Dr. Jves, weleer een bisschop van de secte der Episcopalen, thans een vurig bekeerling tot het katholiek geloof; heeft de volgende treffende en juiste opmerking gemaakt: »Christus verzekert ons, dat den armen het Evangelie wordt verkondigdquot; doch als de Bijbel de door
158
Christus vastgestelde Geloofsregei is, dan is de toestand van den arme nog veel slechter dan van den rijke.quot; Uwe bijbelgenootschappen welke ten doel hadden om die kwaal te verhelpen, leveren het bewijs voor onze bewering, dat zonder het bestaan der drukpers, de Bijbel nog een zeldzaam boek zoude zijn.
Als uwe leering waarheid is, dan heeft Christus niet genoeg in de zaligheid der menschen voorzien. Alphon-sus van Arragon had eens de vermetelheid om in zijn wijsgeerigen hoogmoed godlasterlyk te zeggen: ware ik bij de schepping tegenwoordig geweest, dan zoude ik God menigen goeden raad hebben gegeven. Naauwelijks had hij dit gezegd of er ontstond een ontzettende donderbui, een zee van vlammen werd door den bliksem rond zijn paleis geslingerd; de koning werd ontzet en herriep zijne godslastering.
Aan te nemen, dat de Bijbel de Regel des Geloofsis, is ook stilzwijgend aannemen, dat God gefaald heeft in zijne keuze om voldoende middelen ter zaligheid te schenken ; dat sluit in zich, dat Hij bij den rnensch te rade had moeten gaan. Want als men uw beginsel tot de laatste gevolgen doorvoert, dan moet men zeggen, dat God den Bijbel van den beginne aan den mensch had moeten geven, hem verkrijgbaar had moeten stellen voor eiken ouderdom en hem zoo duidelijk en verstaanbaar had moeten maken, ook voor het kleinste begrip, dat misverstand daaromtrent voor een ieder onmogelijk ware geworden. Dan had Hij den mensch met den Bijbel ook het vermogen moeten geven, zoowel om te lezen als om te hooren, en nog de drukpers daarenboven.
Doch dit is naar ik geloof, zoowel volgens uwe als
159
mijne meening eene godslastering; gij werpt die met verontwaardiging van u en toch, als uw beginsel waar is, dan is zij een gevolg zoo duidelijk in uwe leer opgesloten, dat zij voor de hand ligt van een ieder, die slechts nadenkt. Uw beginsel zelf is daarom onhoudbaar. God heeft uwen raad niet noodig. Hij heeft ons de Schriftuur gegeven als een der kanalen, waardoor de waarheid tot ons komt en als zoodanig is de Bijbel een kostelijke gave; maar niet als Geloofsregel, want hij is blijkbaar ongeschikt tot dat doel. De leer, dat de Bijbel de Regel des Geloofs is, strijdt met de wijsheid Gods, zooals nog duidelijker zal worden uit het zesde kenmerk, dat een Geloofsregel moet bezitten.
6. Een Geloofsregel moet alle twistgedingen over het een of ander geloofspunt kunnen beslechlen. Dat vermag de Bijbel niet. Het is geen boek, dat zich zeiven uitlegt.
Wat zoudt gij wel denken van het plan om alle ge-regtshoven af te schaffen en, in de plaats daarvan, een wetboek in te voeren met de verklaring, dat een ieder hot moet lezen om zich van zijne regten te overtuigen en dat alle twistgedingen beslecht moeten worden door de uitlegging van dat wetboek door een ieder naar zijne bijzondere meening te geven? Met zulk een plan zoude men nooit of nimmer een twist ten einde voeren. Doch wat te zeggen, als zulk een wetboek, schoon ook ten ge-bruike van een ieder geschreven, evenwel groote geleerdheid vorderde om den juisten zin daarvan te verstaan? Wat te zeggen, als het niet in zuiver hollandsch maar in het Hebreeuwsch of in het Grieksch was geschreven ? Het voorstel is belagchelijk. Welnu even dwaas zoude
460
het zijn van den kant van God, den Bijbel als Geloofs-regel voor alle volkeren, tijden en talen vast te stellen, als voor een wetgever om alle geregtshoven af te schaffen en in de plaats daarvan een in vreemde taal geschreven wetboek in te voeren. Met afschuw verwerpt gij de gedachte , welke aan God een gemis aan wijsheid zoude toeschrijven en toch zoo luidt het logisch gevolg van uwe leering, dat de Bijbel zonder een levend gezag om hem uit te leggen, de Regel is van uw Geloof.
Wat Goethe eens zeide om de haarklovende Transcen-dentalisten belagchelijk te maken, is ook hier van toepassing. »Die hoogvliegende geesten, zoo zegt hij, gelijken op dieren, die door een kwaden geest naar eene zandige plek worden geleid terwijl alles rondom een groene weide is.quot; Uwe bijzondere uitlegging van den Bijbel voert u rond in de dorre streken der vruchte-looze beschouwing, terwijl God bij u en voor uwe oogen het onfeilbaar gezag der Kerk heeft geplaatst, dat u naar de velden van levengevende waarheid, in zijn geschreven en ongeschreven Woord vervat, wil geleiden.
De Bijbel bezit geen enkel der kenteekenen, welke in een Geloofsregel vereischt worden: uw grondbeginsel dus moet verworpen worden. Als kanaal der goddelijke openbaring, is de Bijbel een zeer kostbaar geschenk van God, als zoodanig is hij altijd door de katholieke Kerk erkend en gebezigd; zij heeft geen reden gehad om hem te verwerpen of te veranderen. Als zoodanig legt hij getuigenis af voor de wettigheid van hare aanspraken; zij heeft het regt om tot u de woorden der Schrift te rigten: »Onderzoek de Schriften; want gij meent daarin het eeuwig leven te bezitten, doch zij zeiven zijn het,
161
die getuigenis van mij geven.quot; Indien gij waarlijk gelooft, dat de Bijbel het woord Gods is, onderzoek dan den Bijbel met opregtheid en gij zult tot voldoende zekerheid geraken, dat de katholieke Kerk de eenig ware Kerk van Christus is, dat zij de onfeilbare uitlegster is van het woord van God en dat gij in geweten verpligt zijt, u aan hare beslissingen te onderwerpen, »Indien hij der Kerk niet wil hooren hij zij u gelijk een heiden en tollenaar.quot; 1) Welke Kerk bedoelt Christus hier? Blijkbaar de Kerk, welke Hij op Petrus gebouwd heeft. ))Gij zijt Petrus en op die rots zal ik mijne Kerk bouwen; en de poorten der hel zullen haar niet overmo-gen.quot; 2) Die Kerk, zooals ik u volkomen bewezen heb, is de katholieke Kerk alleen. De B y bel veroordeelt uwe scheiding van haar, ontkent liet, zelf de Geloofsregel te zijn en maakt het eene zaak, niet van keuze maar van noodzakelijken pligt, om de Kerk te hooren. Waarom blijft gij leven buiten de gemeenschap der katholieke Kerk ? Wat belet u in te zien , welke miskenning en nadeelen gij aan de hand der Hervorming al hebt moeten ondervinden? Wat belet u terug te keeren naar de Kerk, waarvan blinde hartstogt en geweld u heeft losgescheurd ?
De eerste oorzaak, welke u buiten de katholieke Kerk houdt, is gebrek aan ernstig onderzoek, vooral met betrekking tot het beginsel van uw geloof: ik heb daarom het protcstantsch geloofsbeginsel wederlegd en u de bewijzen geleverd voor den goddelijken aard der katho-
1) Matt. XVIII : 17.
2) Matt. XVI : 18.
162
lieke Kerk en voor hare onfeilbaarheid in geloofszaken. Hebt gij mijne bewijsgronden ernstig onderzocht? — Een andere oorzaak is het vooroordeel: ik wil voortgaan met u, zoo kort mogelijk, aan te toonen, dat al uwe vooroordeelen ongegrond zijn en dat gij, in plaats van de waarheid te omhelzen, aan lasteringen geloof hecht.
DERDE HOOFDSTUK.
Yooroorleelen der Protestanten,
Indien alles, wat gij ten nadeele dor katholieke Kerk, tegon haar geloof, hare pausen, bisschoppen en priesters gehoord en gelezen hebt, waarheid bevatte, dan zoudt gij reden genoeg hebben om u van haar te scheiden. Doch gij slaat geloof aan lasteringen; en waar ligt de schuld daarvan? Niet in de katholieke Kerk, maar in uwe onvoorzigtigheid om zonder onderzoek voor goede munt aan te nemen, alles, wat ons wordt ten laste gelegd. Van uwe vroegste jeugd tot op den huidigen dag, hebt gij fabelachtige dingen gehoord over het katholiek geloof en zijne beoefening; gij leerdet ze na lispelen reeds op uw moedersschoot; uw haar is vergrijsd, gij hebt den rand des grafs bereikt, vastelijk geloovende aan beschuldigingen, die even ongegrond als verschrikkelijk zijn. Millioenen Hervormden dragen hunne anti-katholieke vooroordeelen mede naar het graf. De magt des voor-oordeels is zoo groot, dat zij dikwerf menschen van 't grootst verstand en van de beschaafdste opvoeding een beletsel is om de tastbaarste waarheden in te zien. Hebt gij ooit nagedacht over den verbazenden invloed, die vooroordeelen kunnen uitoefenen? Zij mogen onbedui-
164
dend schijnen op zich zclvon beschouwd, toch is hun invloed om de kennis der waarheid te verhinderen, ontzettend groot. Het dagelijkscli leven schenkt ons tallooze bewijzen voor de waarheid dezer woorden.
Een stuk laken van niet de minste waarde werpt, voor' het venster gespannen, het vertrek op den heldorsten middag in het donker; eene wolk verduistert het zonlicht; een boom, over de spoorbaan geworpen, doet den trein derailleren; een weinigje stof verblindt het oog van den arend. Zoo gaat het met vooroordeelen. Als iemand onder hunnen invloed staat dan moogt gij redeneren zooveel gij wilt, uwe pogingen dienen tot niets. Voor zoo iemand is het helderste licht duisternis, do redenering dient slechts om hem nog dieper in de dwaling voort te stooten
Waar vooroordeelen bestaan, daar doet zich ongetwijfeld hun invloed gevoelen doch gezien den oorsprong en het langdurig bestaan der vooroordeelen tegen de katholieke Kerk, dan weet ik niet, wat meer verrassend is of wel de onbeschaamdheid, die de lasteringen uitvindt en verspreidt, of wel de bekrompenheid van geest, die er geloof aan hecht en ze met de eeuwen overlevert zonder een onderzoek daarnaar in te stellen. Bijaldien mij de persoonlijke ondervinding het niet geleerd hadde, dan zoude ik voorwaar uaauwelijks kunnen gelooven, dat zulke meeningen, als thans nog ten opzigte der Katholieken en der Kerk bestaan, ooit geloof kende vinden of verzonnen konden worden.
Ik heb eene achtingswaardige en welopgevoede prote-stantsche dame ontmoet, die mij de bekentenis deed, dat zij gedurende vele jaren in de vaste meening had ver-
465
keerd, dat de Katholieken bokkepooten hadden. Toen zij voor het eerst van haar leven een Katholiek zag, vestigde zij onwillekeurig hare oogen op zijne voelen, om te zien of deze de voeten eens menschen waren of niet.
Wijl het van den anderen kant, onloochenbaar is, dat vele protestantsche schrijvers en sprekers, uit boosaardig opzet, de afschuwelijkste en wreedste lasteringen tegen ons verspreiden, moet, het kan niet anders, de opregt-heid, de volkomen eerlijkheid en kieschheid, waarmede de Katholieken in het algemeen de hervormde leer bespreken , op uw gemoed een magtigen invloed ten gunste van het katholiek Geloof uitoefenen. Gij kunt geen enkele plaats uit een katholiek schrijver aanhalen, waarin uwe meeningen verwrongen worden voorgesteld; daarvan is nooit een voorbeeld gevonden. Daarentegen is er naauwe-lijks één punt van hot katholiek Geloof, dat niet verdraaid en voorgesteld werd onder een gezigtspunt, dat wij evenzeer verafschuwen als gij, of waarvoor men, de waarheid verzwijgende, iets monsterachtigs in de plaats stelde, waaraan in de katholieke Kerk zelf de gedachte niet zou zijn opgekomen. De meest gangbare vooroordeelen tegen de katholieke Kerk met u beschouwende, zullen wij gelegenheid hebben u daarvoor menig treffend bewijs aan te halen. Doch alvorens verder te gaan, wil ik u een uittreksel leveren van een zaakrijk artikel uit een katholiek Amerikaansch dagblad. 1)
«Terwijl de Protestanten het ongeschreven woord van God, als zonder gezag, verwerpen — terwijl zij er groot op gaan , hun geloof alleen te bouwen op den Bijbel en
]) The ïorouto Freeman.
166
niets anders veroordeelen tenzij, wat de Bijbel veroordeelt — zijn zij evenwel de slagtoffers van eene hatelijke overlevering, die met de eerste beginselen van het Christendom in strijd verkeert. Deze groote protestantsche overlevering bestaat in scheeve voorstelling van de leer der Katholieken en in de beschuldiging, dat de katholieke Kerk zich daden en Iceringen veroorlooft, die verwerpelijk zijn. Bij de groote meerderheid der niet-Katholieken heeft deze overlevering het zelfde gezag als de Bijbel en vormt een veel sterker keten, welke hen in dwaling en misleiding gevangen houdt. Zij is inderdaad noodzakelijk voor het bestaan der Hervorming. »De waarheid,quot; zoo zegt Milton, »bezit naast God de meeste magtquot; en de dwaling is in hare tegenwoordigheid magteloos. De waarheid heeft iets bekoorlijks voor den geest des men-schen — zij is zijn leven, zijn voedsel en trekt de ziel aan zooals het Noorden de magneetnaald tot zich trekt. De dwaling moet daarom, wil zij zich eenig bestaan veroveren, zich niet dekken met het kleed der waarheid als zoodanig, maar moet, als door instinct van zelfbehoud gedreven, zich met duisterheid omhangen en de heldere stralen der waarheid onder dien somberen mantel der lastering verbergen — zij moet de -svaarheid valsch voorstellen, haar verminken en verdraaijen en haar schoon gelaat met een afzigtelijk masker bedekken en zoo de men-schen afschrikken om haar te beschouwen. Het Protestan-tismus is aan dit instinct van zelfbehoud getrouw gebleven. Sedert den dag, waarop het Protestantismus als een onzuivere stroom uit de bedorvene harten der zoogezegde Hervormers ontsprong, heeft het geleefd van laster en valsche voorstelling. De waarheid kende niet met zijne
167
plannen strooken — omdat de waarheid zijne veroordeeling zoude uitspreken, daarom heeft het, in al zijn bestrijding van de katholieke Kerk tot laster zijn toe-vlugt genomen. ))De Paus,quot; zoo roept de Hervorming, »is de antichrist. De Roomschen aanbidden beelden en bewijzen aan Heiligen en Engelen goddelijke eer.. Zij zijn dompers en priesterslaven. De Priesters geven verlof om te zondigen; neen, wat meer is, zij veroorloven om de vijanden der Kerk te vermoorden. De Kerk van Rome is de vijandin van het Woord Gods — zij legt het verstand aan banden en slaat de zielen in slavernij.quot; Dit is slechts een begin der lange lijst van leugenachtige beschuldigingen tegen de Kerk ingebragt. Dat zijn de bloempjes van menig gezwollene redevoering op katheder, predikstoel en openbare pleinen; enmenig-werf keert het wit der oogen zich hemelwaart bij de opzegging dier vloekwaardigheden van den paapschen godsdienst. Doch al dat afschuwelijke en wanstaltige verdwijnt reeds bij het begin, als des menschen geest het van naderbij gaat beschouwen. De mensch begint eindelijk de stoutheid te gevoelen om aan die protestant-sche overlevering te twijfelen. Edele geesten verheffen zich boven het peil der gewone vooroordeelen en worden dagelijks voor die Kerk gewonnen door een naauwkeurig onderzoek naar de daden, welke men haar ten laste legt. Twee werken zijn onlangs geschreven door twee bekeerlingen — menschen van verstand en aanzien in de maat-schappij — en menschen daarenboven, die door geen wereldsche beweegredenen tot die bekeering werden gedreven, De schrijver van den weg, waarlangs een pro-testantsch regtsgeleerde tot de katholieke Kerk kwam,
itgt;8
— Petrus H Burnett — stelde een onderzoek in naar de wezenlijke leer der katholieke Kerk en stond verbaasd toon hij ondervond, zoo lang het slagtofier van boos bedrog te zijn geweest. Hoor eens, wat de geleerde schrijver daarover zegt: Dit stelsel, 1) om de katholieke leer, hare gebruiken en bedoelingen verkeerd en valsch voor te stellen, zoo algemeen door protestantsche schrijvers gehuldigd, deed in mijnen geest ernstige vragen oprijzen: Waarom had de Hervorming om in haar oorsprong tc slagen zulk een wijze van redenering en verdediging noodig? Hoe kan de waarheid zulk een steun vereischen? Waarom werd zulk een weg gekozen om een stelsel te schragen, dat als een waarachtig stelsel werd voorgehouden? En waarom is het thans nog noodig zoo iets to doen? Geven slechte bewijsgronden dan meerder kracht aan dat leerstelsel dan goede bewijsgronden? Is verdraaijing en valsche voorstelling beter in 't belang eener goede zaak, dan opregtheid en waarheid? Indien de leerpunten door de Katholieken als zoodanig gehouden, inderdaad zoo valsch, zoo vol dwaling en zoo bespottelijk zijn, moest men de dwaling, de valschheid en het onverstandige, daarin gelegen, dan nog vergrooten om ze verwerpelijk te maken ? Moet dan de grofste dwaling, of welke dwaling ook, nog afzigtelijker gemaakt worden dan zij werkelijk is om haar gehaat en verachtingwaardig te makent En is het noodzakelijk om desmenschen geest eerst met valschheden op te vullen om hem zoo vatbaar te maken voor de waarheid? Zaait gij dan eerst onkruid om daarna goed zaad te zaaijen? Is het nood-
1) ZüO zegt hij op bladz. 700.
169
zakelijk, indien men een ander de liefde wil inprenten, dat men zelf eerst tegen de liefde handele? En indien gij de dwaling wenscht uit te rocijen, is het dan noodig, dat gij eerst door uwe eigene daden haar nut en hare noodzakelijkheid bewijst? 't Is wel waar zoo, velen trachten den leugen door den leugen te bestrijden, getrouw aan het gewoon beginsel: men moet den duivel met vuur verdrijven. Maar is dat christelijk? is dat ware wijsbegeerte? Of is dat niet integendeel de leer der wraakzucht, de handelwijze der wilden? Het hoogste beginsel van zedelijkheid tusschen wolven ? En indien gij over den boo-zen geest en zijne boosheden wildet zegevieren, haddet gij dan niet beter gedaan, wanneer gij hemhadtbestreden met juist geheel andere wapenen dan hij heeft gekozen? Zoudt gij niet beter hebben gedaan, indien gij tegenover liet kwade, het goede hadt gesteld? Maar ontstaat do noodzakelijkheid om met zulke wapenen te strijden niet uit andere oorzaken ? Is het omdat het katholiek leerstelsel eene eenheid, eene kracht en schoonheid bezit, waardoor het op het gebied van verstand en wetenschap ontrefbaar wordt? Of wordt de katholieke leer daarom zoo valsch voorgesteld en geminacht, omdat zij strookt met de waarheid des Christendoms, zooals zij inderdaad doet; en niet overeenkomt met hetgeen de harts-togten, de belangzucht en de hoogmoed der menschen van haar zouden willen maken? Hoe komt het, dat elk trotsch nieuwheidsprediker, elk onredelijk dweeper, elk demagoog in 't godsdienstige, elke sekte, ja de verbrokkelde deelen van elke sekte het altijd volgens hetzelfde stelsel, dat zich steeds van Simon den toovenaar tot op den huidigen dag gelijk blyft op do katholieke Kerk gemunt hebben?
»De regter Baine, een aanzienlijk bekeerling te Stockton in Californie spreekt zich in de voorrede van zijn doorwrocht en wel doordacht geschrift, 1) aldus uit over de onregtvaardigheid, Avelke in dat stelsel van ver-valsching, waarvan wij spraken, is gelegen; het is een algemeen beginsel in het regt, dat niemand , zelfs niet de laagste beschuldigde, zal veroordeeld worden zonder eerst gehoord te zijn, ondanks de verhevenheid, waarop zich zijne beschuldigers beroepen en ondanks de afschuwelijkheid der misdaden, waarvan zij hem betigten. De regter, die iemand louter op aanklagte, en zonder onderzoek naar het gedrag van den beschuldigde, zouveroor-deelen, zoude als een wreedaard en een onregtvaardige beschouwd worden. Daarom doet het der katholieke Kerk diep leed en blijft zij standvastig volhouden, dat een ieder, die hare' leering als dwaling uitkrijt, zonder er opregt vooruit te komen, wat zij als goddelijke waarheid en slechts als zoodanig leert, een onregtvaardige is, niet slechts jegens haar maar ook jegens zijn verstand en jegens zijn eigene ziel? Zinspelend op de zoo dikwerf herhaalde lastering, dat de katholieke Kerk het verstand aan banden legt en den mensch tot slaaf maakt, zegt hij: »Eeuwen achtereen heeft men der Kerk de beschuldiging tegengeworpen, dat zij bij de verkondiging van hare goddelijke geloofsleer aan hare kinderen, zich aanmatigt om over de regten der rede, over 't algemeen gevoelen en de ondervinding te beschikken; en millioe-nen en millioenen menschen hebben die beschuldiging
1) Essay on the Ilarmonions Relations between Divine Faith and Natural Religion.
-171
voor goede munt aangenomen, zonder ooit een blik geworpen te hébben in een barer katecbismusboeken of geloofsformulieren door hare erkende leeraren opgesteld. Ja waarlijk, hare beschuldigers geven haar aan haat en verachting prijs, zonder zelfs hare godgeleerden en geschiedschrijvers te raadplegen — dat wil zeggen: terwijl zij onbekend .zijn zoowel met haar geloof als met hare godgeleerdheid. quot;Ja, ik beroep mij vrijelijk op allen, die haar thans nog veroordeelen en vraag, veroordeelt gij haar, omdat gij de leer door hare gezaghebbende leeraren verkondigd, hebt gelezen en begrepen; of wel op grond van geschiedkundige beweringen en vooroordeelen, tegen haar geloof door hare vijanden uitgesproken?quot;
Ik wil nu achtereenvolgend en beknopt de meest gewone vooroordeelen tegen de katholieke Kerk meer van nabij beschouwen. Men kan ze gevoegelijk verdeelen in godsdienstige en in staatkundige vooroordeelen of, met andere woorden, in uwe vooroordeelen als Protestanten en als burgers. Bij de weerlegging dier vooroordeelen zal ik, waar zich de gelegenheid aanbiedt, verwijzen naar hetgeen ik in het eerste Hoofdstuk over den troost der katholieke leer en de troosteloosheid van het Pro-testantismus gezegd heb; ik zal verpligt zijn sommige daar gemaakte opmerkingen te herhalen om de valsche beschouwingen, die velen uwer over het katholiek geloof en zijn beoefening maken, te regt te wijzen.
8*
170
»De regter Baine, een aanzienlijk bekeerling te Stockton in Californie spreekt zich in de voorrede van zijn doorwrocht en wel doordacht gesclnilt, 'l) aldus uit over de onregtvaardigheid, welke in dat stelsel van ver-valsching, waarvan wij spraken, is gelegen; het is een algemeen beginsel in het regt; dat niemand, zelfs niet de laagste beschuldigde , zal veroordeeld worden zonder eerst gehoord te zijn, ondanks de verhevenheid, waarop zich zijne beschuldigers beroepen en ondanks do afschuwelijkheid der misdaden, waarvan zij hem betigten. De regter, die iemand louter op aanklagte, en zonder ondei-zoek naar het gedrag van den beschuldigde, zouveroor-deelen, zoude als een wreedaard en een onregt\aardige beschouwd worden. Daarom doet hot der katholieke Kerk diep leed en blijft zij standvastig volhouden, dat een ieder, die hare leering als dwaling uitkrijt, zonder er opregt vooruit te komen, wat zij als goddelijke waarheid en slechts als zoodanig leert, een onregtvaardige is, niet slechts jegens haar maar ook jegens zijn verstand en jegens zijn eigene ziel? /inspelend op de zoodikweif herhaalde lastering, dat de katholieke Kerk het verstand aan banden legt en den mensch tot slaaf maakt, zegt li ij; »Eeuwen achtereen heeft men der Kerk de beschuldiging tegengeworpen, dat zij bij do verkondiging \an hare goddelijke geloofsleer aan hare kindoren, zit li aanmatigt om over de regten der rede, over t algemeen gevoelen en de ondervinding te beschikken; en millioe-nen en millioenen menschen hebben die beschuldiging
1) Essay on the Uunuouious Ïlelïitioüs between Divine tailli anti Natural Religion.
174
voor goede munt aungenonien, zonder ooit eea blik geworpen te hebben in een barer katechismusboeken of geloofsformulieren door hare erkende leeraren opgesteld. Ja waarlijk, hare beschuldigers geven haar aan haat en verachting prijs, zonder zelfs hare godgeleerden en geschiedschrijvers te raadplegen — dat wil zeggen: terwijl zij onbekend zijn zoowel met haar geloof als met hare godgeleerdheid. Ja, ik beroep mij vrijelijk op allen, die haar thans nog veroordeelen en vraag, veroordeelt gij haar, omdat gij de leer door hare gezaghebbende leeraren verkondigd, hebt gelezen ea begrepen; of wel op grond van geschiedkundige beweringen en vooroordeelen, tegen haar geloof door hare vijanden uitgesproken?quot;
Ik wil nu achtereenvolgend en beknopt de meest gewone vooroordeelen tegen de katholieke Kerk meer van nabij beschouwen. Men kan ze gevoegelijk verdeelen in godsdienstige en in staatkundige vooroordeelen of, met andere woorden, in uwe vooroordeelen als Protestanten en als burgers. J3ij de weerlegging dier vooroordeelen zal ik, waar zich de gelegenheid aanbiedt, verwijzen naar hetgeen ik in het eerste Hoofdstuk over den troost der katholieke leer en de troosteloosheid van het Pro-testantismus gezegd heb; ik zal verpligt zijn sommige daar gemaakte opmerkingen te herhalen om de valsche beschouwingen, die velen uwer over het katholiek geloof en zijn beoefening maken, te regt te wijzen.
8'
EERSTE DEEL. Godsdieusti ge vooroor dec,len.
De Fans,
Men heeft u geleerd, dat de Katholieken, krachtens hun geloof, verpligt zijn als onfeilbare waarheid aan te nemen, al wat de Paus zegt, eh te doen, al wat hij gebiedt. Dat is valsch; dat is een zeer ongegrond vooroordeel. De wezenlijke katholieke leer luidt, dat de Kerk met den Paus slechts onfeilbaar is, in zaken des geloofs, en slechts dan, als hij plegtig eene leering als geloofsstuk verklaart. Wanneer de Paus schrijft of spreekt als privaat leeraar, kan hij dwalen; doch wanneer hij in zijne ambtelijke betrekking, als hoofd van geheel de Kerk, eene leering als geloofsartikel verklaart, dan beschouwen wij hem als onfeilbaar. Deze leer is gegrondvest op de plegtige belofte van Christus aan Petrus gedaan: »Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet bezwijke; en Gij eens bekeerd, bevestig uwe broederen;quot;!) en op andere gelijkluidende beloften van Christus aan Petrus, als het
1) Lucas XXII, 32.
hoofd der Kerk, en door hem aan zijn opvolgers gegeven: do tekstwoorden zijn op de vorige bladzijden herhaaldelijk aangegeven. Zoo als wij gezien hebben, sluit het begrip zelf eener door Christus gestichte Kerk, die de godsdienstige geleidster en onderwijzeres der menschen tot aan het einde der tijden zijn moet, de noodzakelijkheid van een onfeilbaar leergezag voor het hoofd der Kerk in, op dat hij al de betwiste punten kunne beslechten.
Het zij mij tot opheldering van onze leering geoorloofd hier eene opmerking van den Graaf de Maistreuit zijn werk ndu ï'apéquot; aan te halen; — »De burgerlijke maatschappij,' zoo zegt hij, sis genoodzaakt om tot behoud der maatschappelijke orde een regtbank in te stellen, die d- fado onfeilbaar is.quot; Wij zeiven hebben een hoogste geregtshof, dat als eindregtbank is ingesteld, en waarvan men in geen hooger beroep kan komen. De beslissingen dus van dat geregtshof worden aangenomen, als waren zij de facto onfeilbaar. Zulk eene instelling is volstrekt noodzakelijk, want anders zoude er aan geen twist een einde zijn te vinden. Hare onfeilbaarheid is niets meer dan een denkbeeldig iets, dat door de wet en de staatkunde wordt gevorderd en onmisbaar is voor het behoud van den openbaren vrede in ons Vaderland. In de Kerk is de onfeilbaarheid van het hoogste geregtshof in zaken des geloofs, niet iets denkbeeldigs, maar moet uit den aard der zaak eene onfeilbare werkelijkheid zijn, want de ware Kerk van Christus, gelijk ik boven heb aangetoond, kan niet van wezen veranderen, en dwaling in het geloof zou eene wezenlijke verandering zijn.
De Kerk van Christus is het koningrijk der waarheid.
Men heeft u geleerd, dat de Katholieken, krachtens hun geloof, verpligt zijn als onfeilbare waarheid aan te nemen, al wat de Paus zegt, eh te doen, al wat hij gebiedt. Dat is valsch; dat is een zeer ongegrond vooroordeel. De wezenlijke katholieke leer luidt, dat de Kerk met den Paus slechts onfeilbaar is, in zaken des geloofs, en slechts dan, als hij plegtig eene leering als geloofsstuk verklaart. Wanneer de Paus schrijft of spreekt als privaat leeraar, kan hij dwalen; doch wanneer hij in zijne ambtelijke betrekking, als hoofd van geheel de Kerk, eene leering als geloofsartikel verklaart, dan beschouwen wij hem als onfeilbaar. Deze leer is gegrondvest op de plegtige belofte van Christus aan Petrus gedaan: »Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet bezwijke; en Gij eens bekeerd, bevestig uwe broederen1) en op andere gelijkluidende beloften van Christus aan Petrus, als het
1) Lucas XXII, 32.
173
hoofd der Kerk, en door hem aan zijn opvolgers gegeven: do tekstwoorden zijn op de vorige bladzijden herhaaldelijk aangegeven. Zoo als wij gezien hebben, sluit het begrip zelf eener door Christus gestichte Kerk, die de godsdienstige geleidster en onderwijzeres der menschen tot aan het einde der tijden zijn moet, de noodzakelijkheid van een onfeilbaar leergezag voor het hoofd der Kerk in, op dat hij al de betwiste punten kunne beslechten.
Het zij mij tot opheldering van onze leering geoorloofd hier eene opmerking van den Graaf de Maistreuit zijn werk ndu Pape' aan te halen: — »De burgerlijke maatschappijzoo zegt hij, »is genoodzaakt om tot behoud der maatschappelijke orde een regtbank in te stellen, die de fado onfeilbaar is.quot; Wij zeiven hebben een hoogste geregtshof, dat als eindregtbank is ingesteld, en waarvan men in geen hooger beroep kan komen. De beslissingen dus van dat geregtshof worden aangenomen, als waren zij de facto onfeilbaar. Zulk eene instelling is volstrekt noodzakelijk, want anders zoude er aan geen twist een einde zijn te vinden. Hare onfeilbaarheid is niets meer dan een denkbeeldig iets, dat door de wet en de staatkunde wordt gevorderd en onmisbaar is voor het behoud van den openbaren vrede in ons Vaderland. In de Kerk is de onfeilbaarheid van het hoogste geregtshof in zaken des geloofs, niet iets denkbeeldigs, maar moet uit den aard der zaak eene onfeilbare werkelijkheid zijn, want de ware Kerk van Christus, gelijk ik boven heb aangetoond, kan niet van wezen veranderen, en dwaling in het geloof zou eene wezenlijke verandering zijn.
De Kerk van Christus is het koningrijk der waarheid.
174
Toen Pilatüs aan Jesus vraagde, »z'ijt gij dan een koning?quot; antwoordde Jesus: »6ij zegt, dat ik een koning ben. Daartoe ben ik geboren, en daarom ben ik in de wereld gekomen; dat ik getuigenis der waarheid zoude geven; iedereen, die uit de waarheid is, hoort mijne stem. 1) Ik begrijp, niet hoe gij eenige moeijelijkheidtegen de leer der pauselijke onfeilbaarheid kunt maken, terwijl gij toch in het staatkundig en burgerlijk leven genoodzaakt zijt, en alle volken genoodzaakt zijn, aan het hoogste geregtshof eene onfeilbaarheid de fado toe te kennen. De onfeilbaarheid der Kerk dient tot oneindig hooger belang: zij geeft ons zekerheid omtrent onze eeuwige belangen. Ofschoon de ambtelijke onfeilbaarheid van den Paus duidelijk uit de Schriftuur is af te leiden en uit de besluiten der algemeene Kerkvergaderingen volgt, en daarenboven onwederlegbaar door logische gevolgtrekkingen is bewezen, moeten wij evenwel de opmerkingen maken, dat zij tot heden nog niet tot een punt van het katholiek geloof is verklaard, en bijgevolg te dezen aanzien niemand een ketter wordt, tenzij hij de onfeilbaarheid van geheel de Kerk in vereeniging met den Paus ontkent.
Be Geestelijkheid.
' Men heeft u geleerd, dat de katholieke Priesters hunne heilige bedieningen verrigten voor geld, handel drijven
ÉÉiÉÏB
1) Joan. XVIII, 37.
175
met de Biecht en de absolutie, en het verlof om zonde te doen verkoopen. Dat alles is laster. Waarheid is, dat bij gelegenheid van huwelijken, bij toediening van het H. Doopsel, bij begravenissen en wanneer de opdragt eener H. Misse tot bijzondere intentie wordt gevraagd, de Katholieken gewend zijn aan hunne Herders eene gift te schenken; die gift is gewoonlijk zeer klein en wordt noch geschonken noch aangenomen in ruil voor geestelijke zaken, maar wel als eene bijdrage tot onderhoud van den Herder.
Het was een gebod in het oud Verbond, endeH. Pau-lus herhaalt dat gebod, dat zij , die in de heilige plaats werken, eten van hetgeen aan de heilige plaats toebehoort; en dat zij, die het altaar bedienen, van het altaar mogen leven. Zoo heeft ook de Heer verordend, dat zij, die het Evangelie verkondigen, van het Evangelie leven. 1) Het is niet meer dan billijk, dat het volk opbrenge voor het onderhoud van den Priester, die, hadde hij niet de geestelijke bediening gekozen, in zeer vele gevallen veel beter in staat zou zijn geweest door eene andere betrekking in zijn onderhoud te voorzien. De Joden waren verpligt om het tiende deel van hunne inkomsten aan den Tempel te schenken; indien de Katholieken uit eigen beweging aldus een tiende betaalden, dan zouden zij slechts doen, wat den Joden in het oud Verbond was geboden; doch er is geen enkele katholieke gemeente, die zulk een groote bijdrage schenkt of waarvan zooveel gevraagd of verwacht wordt, De Priesters worden somtijds karig en dikwerf ellendig onderhouden; hunne ontberingen zijn dik-
1) I Cor. IX, 13. 14.
176
werf zoo groot, dat daarin eeno rede is te zoeken, waarom er in sommige landen zoo weinig inboorlingen den priesterlijken staat omhelzen.
Wanneer gij de katholieke Priesters van een zucht naar geldwinning beschuldigt, kan dat verwijt dan niet op de protestantsche bedienaren des Woords worden teruggeworpen? Ik wil niet beschuldigen, doch ik moet u vragen, wie zijn, wat hun onderhoud betreft, beter bezoldigd, de katholieke Priesters of de hervormde Predikanten? Op die vraag behoef ik het antwoord niet te geven. Indien gij eens uw oog vestigt op Engeland, dan zult gij een nog treffender tegenstelling ontwaren. De ontzaggelijke rijkdom der Hooge Kerk is algemeen bekend. Toen die rijkdom in handen der katholieke geestelijkheid was, strekte hij om in den nood der armen en behoeftigen te voorzien. Is dat thans nog het geval? Lees eens Cobbett's »Geschiedenis der Hervormingquot; en nimmer zult gij der katholieke geestelijkheid een geest van geldwinning verwijten.
De Kerk verpligt niemand om voor de bediening der Sacramenten te betalen. Gelijk gij doet bij u, zoo ook geven de Katholieken bij gelegenheid van het H. Doopsel iets tot onderhoud van hun Pastoor, doch zij zijn niet verpligt zulks bij die gelegenheid te doen; zij kunnen het ook doen op een anderen tijd, wanneer het hun gelegen komt. Doch nooit wordt er, in ruil der Biecht, geld aangenomen, al wat gij daaromtrent gehoor d hebt ten onzen nadeele, is laster. Ongelukkig genoeg is die lastering zeer gewoon.
In 1859 reisde ik door de staten van Mississippi. De spoorlijn naar Nieuw-Orleans was toen nog niet vol-
177
tooid: daarom moesten wij op zekeren avond, in het midden der bosschen op voertuigen wachten, dié ons naar de naaste pleisterplaats zouden brengen. Ik huurde een man óm mij naar het naastgelegen Hotel te begeleiden. Toen wij over een ruwe plank een steile diepte overgingen, zag de man om en vraagde mij; »Wie zijt gij, mijnheer?quot; — ilk ben een katholiek Priesterquot; — »een katholiek Priester?quot; zoo riep hij uit, op een toon, die den diepsten haat te kennen gaf en met een blik vol verachting en afschuw — »ik haat de katholieke Priestersquot; — mijn toestand op die eenzame plaats in de tegenwoordigheid van een ruw mensch en bitter vijand, was in geen opzigt aangenaam. Ik hernam met kalmte: slndien al hetgeen gij omtrent de katholieke Priesters gehoord hebt, waarheid ware, dan zou ik hen nog meer haten dan gij. Doch geloof mij, het is alles vooroordeel en laster.quot; — »Watzeide hij in woede, «vergeeft gij Priesters niet de zonden voor geldquot; — »mijn'vriend, zie mij aan en zeg of ik opregt ben. Ik was Priester vóór gij geboren waart, en heb meerdere duizenden de Biecht gehoord; en ik verklaar u nu voor God, dat ik nooit in geheel mijn leven een cent heb ontvangen voor al de biechten, welke ik in Europa of Amerika gehoord heb. Mijn antwoord voldeed hem; hij werd bedaard en beleefd en stelde mij vele vragen over den katholieken godsdienst. In het Hotel aangekomen, betaalde ik hem mildelijk voor zijne diensten. Na het avondmaal ontving ik een treffend bewijs van de buitengewone verandering zijner gevoelens ten opzigte der katholieke Priesters. De spreekkamer,, waar een groot gétal heeren ver-verzameld was, binnengaande, vraagde hij hun met een
17ft
werf zoo groot, dat daarin ecno rede is te zoeken, waarom er in sommige landen zoo weinig inboorlingen den priesterlijken staat omhelzen.
Wanneer gij de katholieke Priesters van een zucht naar geldwinning beschuldigt, kan dat verwijt dan niet op de protestantsche bedienaren des Woords worden teruggeworpen? Ik wil niet beschuldigen, doch ik moet u vragen, wie zijn, wat hun onderhoud betreft, beter bezoldigd, de katholieke Priesters of de hervormde Predikanten? Op die vraag behoef ik het antwoord niet te geven. Indien gij eens uw oog vestigt op Engeland, dan zult gij een nog treffender tegenstelling ontwaren. De ontzaggelijke rijkdom der Kooge Kerk is algemeen bekend. Toen die rijkdom in handen der katholieke geestelijkheid was, strekte hij om in den nood der armen en behoeftigen te voorzien. Is dat thans nog het geval? Lees eens Cobbett's sGescluedenis der Ilervorminsf' en nimmer zult gy der katholieke geestelijkheid een geest van geldwinning verwijten.
De Kerk verpligt niemand om voor de bediening der Sacramenten te betalen. Gelijk gij doet bij u, zoo ook geven de Katholieken bij gelegenheid van hot 11. Doopsel iets tot onderhoud van hun Pastoor, doch zij zijn niet verpligt zulks bij die gelegenheid te doen; zij kunnen het ook doen op een anderen tij d, wanneer het hun gelegen komt. Doch nooit wordt er, in ruil der Diecht, geld aangenomen, al wat gij daaromtrent gehoord hebt ten onzen nadeele, is laster. Ongelukkig genoeg is die lastering zeer gewoon.
In 1859 reisde ik door de staten van Mississippi. De spoorlijn naar Nieuw-Orleans was toen nog niet vol-
177
tooid: daarom moesten wij op zekeren avond, in het midden der bosschen op voertuigen wachten, die ons naar de naaste pleisterplaats zouden brengen. Ik huurde een man óm mij naar het naastgelegen Hotel te begeleiden. Toen wij over een ruwe plank een steile diepte overgingen, zag de man om en vraagde mij: «Wie z'yt gij, mijnheer?quot; — sik ben een katholiek Priesterquot; — »een katholiek Priester?quot; zoo riep hij uit, op een toon, die den diepsten haat te kénnen gaf en met een blik vol verachting en afschuw — »ik haat de katholieke Priesters'' — mijn toestand op die eenzame plaats in de tegenwoordigheid van een ruw mensch en bitter vijand, was in geen opzigt aangenaam. Ik hernam met kalmte: «Indien al hetgeen gij omtrent de katholieke Priesters gehoord hebt, waar heul ware, dan zou ik hen nog meer haten dan gij. Doch geloof mij, het is alles vooroordeel en laster.quot; — sWat,quot; zeide hij in woede, «vergeeft gij Priesters niet de zonden voor geldquot; — «mijn vriend, zie mij aan en zeg of ik opregt ben. Ik was Priester vóór gij geboren waart, en heb meerdere duizenden de Biecht gehoord; en ik verklaar u nu voor God, dat ik nooit in geheel mijn leven een cent heb ontvangen voor al de biechten, welke ik in Europa of Amerika gehoord heb. Mijn antwoord voldeed hem; hij werd bedaard en beleefd en stelde mij vele vragen over den katholieken godsdienst. In het Hotel aangekomen, betaalde ik hem mildeiyk voor zijne diensten. Na het avondmaal ontving ik een treffend bewijs van de buitengewone verandering zijner gevoelens ten opzigte der katholieke Priesters, De spreekkamer, waar een groot gétalheerenver-verzameld was, binnengaande, vraagde hij hun met een
•178
plegtige stem; »mijne heeren gelooft gij, dat er een waar Christen op de aarde is? het gezelschap barstte uit in lagchen. sommigen vraagden hem; »meent gij misschien, dat gij zelf de eenig ware Christen zijt? »hij echter op mij wijzende, zeide, »Indien er een waar Christen op aarde is, dan meen ik, dat het niemand anders dan deze Priester kan zijn.quot; Zoo spoedig was zijn haat veranderd in overdrevene toegenegenheid.
Indien de niet-Katholieken zich de moeite wilden getroosten om met katholieke Priesters om te gaan, of onze boeken te lezen, dan zouden hunne vooroordeelen, den Katholieken zoo vijandig, weldra verdwijnen en hun afkeer in toegenegenheid veranderen.
De Biecht.
Men heeft u geleerd, dat de Biecht eene uitvinding is der Priesters, en dat de eerste Christenen nocit van zoodanige instelling gehoord hebben. Dat is eene dwaling. De Biecht en de verpligting van te biechten zijn zoo oud als de woorden van Christus; «Ontvangt den H, Geest, wier zonden gij vergeeft, hun zijn zij vergeven, en wier zonden gij houdt, hun zijn zij gehouden.quot; 1) Hoe konden de Ajjostelen de opgelegde verpligting van de zonden te vergeven of te houden, hebben vervuld, bijaldien de eerste Christenen niet verpligt waren geweest, hunne
1) Joan: XX : 22, SS. •
zonden to belijden? Do Apostelen waren niet alwetend en konden hun gezag, krachtens hetwelk zij de zonden vergaven of behielden, niet uitoefenen, indien do geloo-vigen hunne verborgene misslagen niet openbaarden.
Indien Christus onkel en alleen gezegd hadde: »wicr zonden gij vergeeft, hun zijn zo vergeven,quot; dan zou het geheel iets ardors zijn: do Apostelen en do Priesters der Kerk konden dan de zonden hebben vergeven ook zonder do Biecht; doch Christus voegde cr bij »wior zonden gij zult houden , hun zijn zij gehouden.quot; Do magt, welke door die woorden werd geschonken, is eene magt, welke met onderscheiding moet worden uitgeoefend; geen Priester on evenmin een Apostel konde haar ooit op voorzigtige en regtvaardigo wijze hebben toegepast, tenzij na eene naauwkeurige kennis van den ge-wetenstoostand des biechtelings te hebben opgedaan: vrijspraak of weigering van vrijspraak moet noodzakelijk, uit den aard der zaak, afhangen van de bekentenis dos biechtelings, want hij alleen is hot, die don staat van zijn geweten naauwkeurig kan doen kennen. Deze woorden van onze Verlosser te willen toepassen op de prediking des Evangelies, om namelijk de menschen tot berouw aan te sporen, is op zijn minst belagchelijk, want wat moet dan de beteekenis zijn der woorden: »wier zonden gij zult houden, hun zijn zij gehouden?quot;
Indien gij volhoudt, dat de Biecht eeno uitvinding der IViesters is, dan moet gij ook don dag kunnen aanwijzen. waarop die uitvinding voor hot eerst werd ingo-voerd, on daarenboven don naam der uitvinders kunnen noemen. Daartoe zijt gij nimmer in staat. De oudste der Kerkvaders spreekt van de Biecht als van eene
178
plegtige stem; »mijne heeren gelooft gij, dat er een waar Christen op de aarde is? het gezelschap barstte uit in lagchen, sommigen vraagden hem: »meent gij misschien, dat gij zelf de eenig ware Christen zijt? »hij echter op mij wijzende, zeide, «Indien er een waar Christen op aarde is, dan meen ik, dat het niemand anders dan deze Priester kan zijn.quot; Zoo spoedig was zijn haat veranderd in overdrevene toegenegenheid.
Indien de niet-Katholieken zich de moeite wilden getroosten om met katholieke Priesters om te gaan, of onze boeken te lezen, dan zouden hunne vooroordeelen, den Katholieken zoo vijandig, weldra verdwijnen en hun afkeer in toegenegenheid veranderen.
De Biecht,
Men heeft u geleerd, dat de Biecht eene uitvinding is der Priesters, en dat de eerste Christenen nooit van zoodanige instelling gehoord hebben. Dat is eene dwaling. De Biecht en de verpligting van te biechten zijn zoo oud als de woorden van Christus: »Ontvangt den H. Geest, wier zonden gij vergeeft, hun zijn zij vergeven, en wier zonden gij houdt, hun zijn zij gehouden.quot; 1) Hoe konden de Apostelen de opgelegde verpligting van de zonden te vergeven qf te houden, hebben vervuld.. bijaldien de eerste Christenen niet vèrpligt waren geweest, hunne
1) Joan: XX : 22, 33. •
179
zonden te belijden? De Apostelen waren niet alwetend en konden hun gezag, krachtens hetwelk zij de zonden vergaven of behielden, niet uitoefenen, indien de geborgen hunne verborgene misslagen niet openbaarden.
Indien Christus enkel en alleen gezegd hadde: »wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven,quot; dan zou het geheel iets ar.ders zijn; de Apostelen en de Priesters der Kerk konden dan de zonden hebben vergeven ook zonder de Biecht; doch Christus voegde er bij »wier zonden gij zult houden , hun zijn zij gehouden.quot; De magt, welke door die woorden werd geschonken, is eene magt, welke met onderscheiding moet worden uitgeoefend; geen Priester en evenmin een Apostel konde haar ooit op voorzigtige en regtvaardige wijze hebben toegepast, tenzij na eene naauwkeurige kennis van den gewetenstoestand des biechtelings te hebben opgedaan: vrijspraak of weigering van vrijspraak moet noodzakelijk, uit den aard der zaak, afhangen van de bekentenis des biechtelings, want hij alleen is het, die den staat van zijn geweten naauwkeurig kan doen kennen. Deze woorden van onze Verlosser te willen toepassen op de prediking des Evangelies, om namelijk de menschen tot berouw aan te sporen, is op zijn minst belagchelijk, want wat moet dan de beteekenis zijn der woorden: ïwier zonden gij zult houden, hun zijn zij gehouden?quot;
Indien gij volhoudt, dat de Biecht eene uitvinding der Priesters is, dan moet gij ook den dag kunnen aanwijzen, waarop die uitvinding voor het eerst werd ingevoerd, en daarenboven den naam der uitvinders kunnen noemen. Daartoe zijt gij nimmer in staat. De oudste der Kerkvaders spreekt van de Biecht als van eene
180
instelling, welke van het begin des Cliristendoms bestaan heeft. Tertullianus, die in de tweede eeuw na Christus leefde, spreekt over de Biecht zoo duidelijk als wij het thans doen. In zijn werk de Poenitentia, zegt hij: »Ik meen, dat er sommigen zijn, die de Biecht als eene bekendmaking van zich zeiven ontvlugten, of haar van dag tot dag uitstellen, meer denkende aan de schaamte dan wel aan hunne genezing; juist als sommigen, die met eene kwaal behebt, haar voor den geneesheer verbergen en ter oorzake van schaamte omkomen.' 1) De H. Ire-neus, de H. Cyprianus, Origenes en vele andere der oudste Kerkvaders, spreken van de Biecht op dezelfde uitdrukkelijke wijze. De H. Clemens van Home, een tijdgenoot van den H. Joannes den Apostel, spoort de geloovigen aan, hunne zonden aan den Priester te belijden om door dat middel wederom met God verzoend te worden.
Als de Biecht eene uitvinding der Priesters ware, dan zouden zij de verpligting om te biechten alleen den leek on en niet ook zich zeiven op de schouders hebben gelegd; die wet is evenwel algemeen en verpligt zoowel don Priester als de Bisschoppen, en den Paus evenzeer als de leeken. Allen zijn gelijkelijk verpligt hunne zonden te biechten.
Als het bestaan der Biecht niet opklimt tot de Apostelen, dan moet die nieuwigheid, gelijk alle ketterijen, een onderscheidend toeken in de geschiedenis hebban achter gelaten; een algemeen verzet moet zich geopenbaard hebben tegen den stoutmoedigen invoerder dier nieuwheid,
1) de Poenitentia IX , X.
181
die het eerst beproefde, geheel het Christendom, den Paus zeiven niet uitgezonderd, te verpligten hunne meest geheime misslagen aan een mensch, gelijk zij zeiven waren, te belijden.
Toen ik mij in 1856 op het meer Michigan aan boord van een stoomboot bevond, vraagde mij een methodistisch Predikant: »zijt gij een roomsch Priester?quot; »Ja, mijnheer, dat ben ikquot;. — »Mag ik u eene vraag doen?quot; — »0 zeker.quot; — sGaat de Paus ook biechten?quot; — ))Wel zeker doet hij dat, want indien hij daartoe niet ver-pligt ware, dan zoude niemand het zijn. De Paus als mensch, kan even goed zondigen als elkander. Christus heeft voor hem geene Kerk ingesteld, welke verschilt van die eéne Kerk. waarvan hij het hoofd is.quot; — »Aan wien spreekt hij zijne Biecht? belijdt hij zijne zonden slechts aan Jesus Christus?quot; zoo vervolgde de verbaasde Predikant. — »Neeii, mijnheer, hij belijdt zijne zonden aan een Priester, en des noods kan hij bij mij zijne Biecht spreken.quot; — sDat heb ik nooit vroeger vernomen,quot; zoo riep de Predikant met klimmende verbazing uit. sik wenschte, mijnheer, dat gij mij meerdere vragen betreffende de katholieke Kerk steldet, want ik ben er zeker van, dat er nog vele andere dingen zijn, welke gij vroeger ook nooit hebt vernomen.quot; Deze eerste ontdekking was evenwel al te kras voor hem; hij bezat den moed niet om nog meer te vragen.
Er zijn maar al te veel Protestanten, die denzelfden weg bewandelen; hot gebrek aan ernstig onderzoek is de groote kwaal. Vele vragen, gelijk Pilatus, ))wat is de waarheid?quot; en wenden zich om zonder het antwoord af te wachten, en leven en sterven in hunne vooroor-
182
deelen en valsche meeningen betreffende den godsdienst. Sommigen, ik twijfel er niet aan, die dit korte werkje van mij in handen nemen, zullen het wegwerpen, na slechts zeer weinige bladzijden gelezen te hebben; als zulke menschen in dwaling blijven, is het hun eigen schuld; zij zijn blijkbaar onwillig om de waarheid te leeren kennen.
Gij hebt altijd gedacht, dat de Biecht een ondragelijke last is. In een ander deel van dit boek, heb ik u aangetoond dat de Biecht waarlijk een bron van troost, van vrede, licht en sterkte is, ik behoef de bemerkingen, toen neergeschreven, hier niet te herhalen, en inderdaad, indien gij van de waarheid mijner bewering overtuigd wilt worden, behoeft gij u slechts aan een godvruchtig Katholiek te rigten, en gij zult bevinden, dat ik niets meer gedaan heb, dan de algemeene ondervinding uit te spreken van allen, die ooit eene goede Biecht hebben gesproken.
Aflaten.
Men heeft u geleerd en velen uwer gelooven, dat een aflaat niets anders beteekent dan een verlof tot zcndigen, hetwelk de Priester aan den een of anderen Katholiek voor geld verkoopt. Dat is eene boosaardige lastering. Neen, zoo als elk katholiek kind, en elk roomsch katechismusboek u kan onderrigten , en zoo als ik reeds boven, over dit punt sprekend, u opmerkte, een aflaat heeft niet het minste met de vergiffenis der zon-
183
den uit te staan. Een aflaat is niets meer, dan eene kwijtschelding van tijdelijke straffen, welke na de absolutie van de zonden overblijven De aflaat veronderstelt berouw, Biecht, vergiffenis van zonden en een hart, dat vrij is var., alle vrijwillige gehechtheid aan de zonde. Inderdaad een aflaat verdienen- en verlof ontvangen om te zondigen, zijn met elkander in meest kennelijke tegenspraak , ofschoon gij ook de beide uitdrukkingen als eensluidend beschouwt, en u verbeeldt, dat de katholieke kerk uwe valsche opvattingen leeraart.
Ik mag het verwijt tot u keeren en met waarheid zeggen: De eerste protestansche leering van het zaligmakend geloof, de leer, dat wij door het geloof alleen zalig toerden ondanks de zonde en zonder boetvaardigheid. Zie, dat is inderdaad een verlof schenken tot zondigen, waarvan Luthers ergerlijke raad slechts een regtmatige gevolgtrekking is, — »zondigt, doch gelooft des te sterker.quot;
# Dé Bijbel.
Men heeft u geleerd, dat de katholieke Kerk den Bijbel vijandig is, dat is eene lastering. Ik heb u reeds voorgehouden, welke groote zorg de katholieke Kerk heeft aangewend om den Bijbel te bewaren, toen de boekdrukkunst nog niet was uitgevonden. Immers als de katholieke kloosterlingen niet met moeite de handschriften van eeuw tot eeuw hadden overschreven, wat zoude er dan wel van het nieuwe Testament zijn geworden? Ik heb
182
deelen on valsclie meeningon betreffende den goilsdicnst. Sommigen, ik twijfel er niet aan, die dit korte werkje van mij in handen nemen, zullen liet wegwerpen, na slechts zeer weinige bladzijden gelezen te hebben; als zulke menschen in dwaling blijven, is het hun eigen schuld; zij zijn blijkbaar onwillig om de waarheid te leeren kennen.
Gij hebt altijd gedacht, dat de Biecht een ondragelijke last is. In een ander deel van dit boek, heb ik u aangetoond dat de Biecht waarlijk een bron van troost, van vrede, licht en sterkte is, ik behoef de bemerkingen, toen neergeschreven, hier niet te herhalen, en inderdaad, indien gij van de waarheid mijner bewering overtuigd wilt worden, behoeft gij u slechts aan een godvruchtig Katholiek te rigten, en gij zult bevinden, dat ik niets meer gedaan heb, dan de algemeene ondervinding uit te spreken van alten, die ooit eene goede Biecht hebben gesproken.
Aflaten.
Men heeft u geleerd en velen uwer gelooven, dat een aflaat niets anders beteekent dan een verlof tot zondigen, hetwelk do Priester aan den een of anderen Katholiek voor geld verkoopt. Dat is eene boosaardige lastering. Neen, zoo als elk katholiek kind, en elk roomscli katechisrausboek u kan onderrigten , en zoo als ik reeds boven, over dit punt sprekend, u opmerkte, een aflaat heeft niet het minste met de vergiffenis der zon-
183
den uit te staan. Een atlaat is niets meer, dan eene kwijtschelding van tijdelijke straffen, welke na de absolutie van de zonden overblijven De aflaat veronderstelt berouw, Biecht, vergiffenis van zonden en een hart, dat vrij is van alle vrijwillige gehechtheid aan de zonde. Inderdaad een aflaat verdienen- en verlof ontvangen om te zondigen, zijn met elkander in meest kennelijke tegenspraak , ofschoon gij ook de beide uitdrukkingen als eensluidend beschouwt, en u verbeeldt, dat de katholieke kerk uwe valsche opvattingen leeraart.
Ik mag het verwijt tot u keeren en met waarheid zeggen : De eerste protestansche leering van het zaligmakend geloof, de leer, dat wij door het geloof alleen zalig wa/'den ondanks de zonde en zonder ioelmardigheid. Zie, dat is inderdaad een verlof schenken tot zondigen, waarvan Luthers ergerlijke raad slechts een regtmatige gevolgtrekking is, — «zondigt, doch gelooft des te sterker.quot;
De Bijbel.
Men heeft u geleerd, dat de katholieke Kerk den Bijbel vijandig is, dat is eene lastering. Ik heb u reeds voorgehouden, welke groote zorg de katholieke Kerk heeft aangewend om den Bijbel te bewaren, toen de boek-drukkunst nog niet was uitgevonden. Immers als de katholieke kloosterlingen niet met moeite de handschriften van eeuw tot eeuw hadden overschreven, wat zoude er dan wel van het nieuwe Testament zijn geworden? Ik heb
184
u ook aangetoond, hoe gij zonder de onfeilbare getuigenis der katholieke Kerk niet zoudt kunnen weten, dat de Bijbel, de Bijbel is; dat zij geen reden kan hebben om den Bijbel vijandig te zijn, dewijl haar eigen gezag, ook zonder de goddelijlve ingeving in aanmerking te nemen en den Bijbel slechts als een gezaghebbend geschiedboek beschouwende, daaruit wordt bewezen.
De Kerk, zoo houdt gij vol, veroorlooft niet om den Bijbel vrijelijk te lezen; doch ook dit, zooals de Protestanten het opvatten, is al wederom eene lastering. Ziehier de waarheid. De katholieke Kerk stelt eene beperking voor het lezen zonder onderscheiding van Bijbels, die in de nieuwere talen zijn overgebragt en geeft daartoe gewoonlijk het verlof niet, tenzij wande vertaling vergezeld gaat van gezaghebbende aan-teekeningen, welke de duistere of moeijelijke plaatsen verklaren. Zoo doende handelt zij zeer wijselijk, want het is duidelijk door de ondervinding van geheel het verleden, dat de valsche uitlegging van den Bijbel, tot de schromelijkste gevolgen leidt, het geloof, de zedelijkheid en de openbare'orde ondermijnt. Doch te zeggen,
dat de katholieke Kerk een beletsel stelt voor het lezen
«
van den Bijbel met gezaghebbende en verklarende noten voorzien, en zijne lezing verbiedt aan hen, die er voordeel mede kunnen doen, is eene zeer beleedigende lastering. Een tastbare wederlegging dier bewering vindt gij in het welbekende feit, dat lang vóór dat Luther hot eerste levenslicht aanschouwd had, de Bijbel reeds in het Duitsch, Fransch, Italiaanscli, Spaansch, Boheemsch en in andere talen was overgebragt. De duitsche vertaling van Augsburg, had reeds acht uitgaven beleefd, en de Italiaan-
185
sche, van Malermi, drie en hvintig. Die vertalingen waren geleverd voor het volk en werden gekocht en gelezen door het volk.
Do katholieke Kerk heeft nooit de lezing des Bijbels verboden, maar wel het nadeelig en onbewaakt lezen van den Bijbel, en dit doende blijft zij hare hooge zending getrouw, om als de ware Kerk van Christus te zijn de bewaakster des geloofs en der zedelijkheid, en do godsdienstige geleidster door de goddelijke quot;Wijsheid den inen-schen aangewezen. Hare voorzorgsmaatregelen leveren een bewijs van haren eerbied voor het Woord van God, terwijl het Protestantismus gebiedende om den Bijbel tc lezen zonder aai teekeningen of verklaringen, zonder inachtneming van bekwaamheid of voorzigtighoid, veeleer een gebrek aan eerbied voor de heilige schriften verraden. Het gedrag der Kerk is niet nieuw. Reeds voor veertien of vijftien eeuwen, in den tijd, toen de lijst der door God ingegeven boeken werd opgemaakt, kwam de H. Ilieronymus in zoor krachtige taal op, tegen do aanmatiging, dat een ieder in staat is den bijbel uit te leggen.1) sDenkt gij aan het bereiden van uwe sausen,quot; zoo sprak de [1. Busilius tot den keizerlijken kok »de Bijbel staat boven een bediende.quot;
De llciliyen.
Men heeft u geleerd, reeds in uwe vroegste kindschheid, dat de Katholieken de beelden der Heiligen aanbidden.
1) Zie l}üvea.
184
u ook aangetoond, hoe gij zonder de onfeilbare getuigenis der katholieke Kerk niet zoudt kunnen weten, dat de Bijbel, de Bijbel is; dat zij geen reden kan hebben om den Bijbel vijandig te zijn, dewijl haar eigen gezag, ook zonder de goddelijke ingeving in aanmerking te nemen en den Bijbel slechts als een gezaghebbend geschiedboek beschouwende , daaruit wordt bewezen.
De Kerk, zoo houdt gij vol, veroorlooft niet om den Bijbel vrijelijk te lezen; doch ook dit, zooals de Protestanten het opvatten, is al wederom eene lastering. Ziehier de waarheid. De katholieke Kerk stelt eene beperking voor het lezen zonder onderscheiding van Bijbel^, die in de nieuwere talen zijn overgebragt en geeft daartoe gewoonlijk het verlof niet, tenzij wande vertaling vergezeld gaat van gezaghebbende aan-teekeningen, welke de duistere of moeijelijke plaatsen verklaren. Zoo doende handelt zij zeer wijselijk, want het is duidelijk door de ondervinding van geheel het verleden, dat de valsche uitlegging van den Bijbel, tot de schromelijkste gevolgen leidt, het geloof, de zedelijkheid en de openbarequot; orde ondermijnt. Doch te zeggen, dat de katholieke Kerk een beletsel stelt voor het lezen van den Bijbel met gezaghebbende en verklarende noten voorzien, en zijne lezing verbiedt aan hen, die er voordeel mede kunnen doen, is eene zeer beleedigende lastering. Een tastbare wederlegging dier bewering vindt gij in het welbekende feit, dat lang vóór dat Luther het eerste levenslicht aanschouwd had, de Bijbel reeds in het Duitsch, Fransch, Italiaansch, Spaansch, Boheemsch en in andere talen was overgebragt. De duitsche vertaling van Augsburg, had reeds acht uitgaven beleefd, en de Italiaan-
185
sche, van Malermi, drie en twintig. Die vertalingen ■waren geleverd voor het volk en werden gekocht en gelezen door het volk.
De katholieke Kerk heeft nooit de lezing des Bijbels verboden, maar wel het nadeelig en onbewaakt lezen van den Bijbel, en dit doende blijft zij hare hooge zending getrouw, om als de ware Kerk van Christus te zijn de bewaakster des geloofs en der zedelijkheid, en de godsdienstige geleidster door de goddelijke Wijsheid den men-schen aangewezen. Hare voorzorgsmaatregelen leveren een bewijs van haren eerbied voor het Woord van God, terwijl het Protestantismus gebiedende om den Bijbel te lezen zonder aanteekeningen of verklaringen, zonder inachtneming van bekwaamheid of voorzigtigheid, veeleer
O O O '
een gebrek aan eerbied voor do heilige schriften verraden. Het gedrag der Kerk is niet nieuw. Reeds voor veertien of vijftien eeuwen, in den tijd, toen de lijst der door God ingegeven boeken werd opgemaakt, kwam de H. Hieronymus in zeer krachtige taal op, tegen de aanmatiging, dat een ieder in staat is den bijbel uit te leggen. 1) sDenkt gij aan het bereiden van uwe sausen,quot; zoo sprak de H. Basilius tot den keizerlijken kok ;ode Bijbel staat boven een bediende.quot;
De Heiligen.
Men heeft u geleerd, reeds in uwe vroegste kindschheid, dat de Katholieken de beelden der Heiligen aanbidden.
1) Zie boven.
180
Dat is eene lastering, die eiken waren grondslag mist. Vraag het eerste katholieke kind het beste, en gij zult vernemen, dat de Katholieken God alleen aanbidden. Ziehier een korte uiteenzetting der katholieke leer.
Wij vereeren de Heiligen juist zoo als wij de levenden, die in deugden uitmunten, vereeren, namelijk wij vereeren hen om hunne deugden. De eer, welke wy hun bewijzen, is ongetwijfeld grooter dan de eer, welke wij den levenden betoonen, doch zij is van dezelfde soort en slechts van een hoogeren graad, omdat de Heiligen hebben volhard in de deugd en nu in het genot hunner belooning zijn. De H. Augustinus verklaarde die leering in de vroegste eeuwen der Kerk juist zooals wij het thans doen; onder andere plaatsen komt de volgende in het twintigste boek van zijn werk tegen Faustus den Manicheër voor: »wij vereeren de Martelaren met die liefdevolle en broederlijke vereering, waarmede wij reeds in dit leven de heilige dienaren van God vereeren, wier harten bereid zijn voor de waarheid des Evangelies hetzelfde lijden te verduren. Doch wij vereeren hen met grooter godsvrucht omdat zij meer in veiligheid zijn als hebbende in den strijd gezegevierd..... Doch die vereering, welke aanbidding genoemd wordt, bewijzen wij niet aan hen en leeren wij aan niemand te bewijzen tenzij aan God alleen.quot; 1) Is deze leer onder eenig opzigt te wraken?
Wij vragen den Heiligen om voor ons bij God te smeeken; maar vragen wij niet reeds op aarde elkanders gebeden? vraagden de Apostelen niet aan degeloo-
1) De H. August quot;Contra Fanst. Manich. L. XX num„ 21.
187
vigen, dat zij voor hen zouden bidden? en zouden wij dan niet onze toevlugt nemen tot de Heiligen in dei! Hemel, die zoo veel te digter bij God zijn? De moeije-lijkheden, welke gij daartegen maakt, zijn reeds voor meerdere eeuwen beantwoord door den H. Hieronymus in zijne korte verhandelingen tegen Vigilantius: »Indien de Apostelen en Martelaren voor anderen konden bidden , terwijl zij nog op aarde leefden en voor hunne eigene zaligheid moesten zorg dragen, hoeveel te meer zullen zij het dan thans vermogen, na de kroon gewonnen, na de overwinning, na de zege behaald te hebben!..... Hebben zij dan minder invloed,
zoodra zij zich in de tegenwoordigheid van Christus bevinden ?quot;
Men heeft u geleerd, dat de voorspraak der Heiligen eene beleediging is, Christus aangedaan. Juist het tegendeel is waar. Wij vereeren de Heiligen in het belang van Christus, door wiens genade zij heilig zijn geworden , wij vragen hunne gebeden met het oog op de verdiensten van Christus, krachtens welke zij voor ons smeeken en welke verdiensten alleen in staat zijn, aan hunne voorspraak kracht te verleenen. Wij vereeren de dienaren, zegt de H. Augustinus in een brief aan Riparius, met het doel, dat die eer tot hun Meester wederkeere.quot;
De heilige band van wederzij dsche liefde, waarmede Christus de ledematen zijner Kerk heeft vereenigd, is een krachtig middel van heiliging voor den mensch, want de vereering en voorspraak der Heiligen roept onophoudelijk de voorbeelden van heldhaftige heiligheid voor zijnen geest en spoort hem tot beoefening der deugd aan.
188
Stel u een goed opgevoed huisgezin voor; ziet gij het dan niet als een schoon teeken van wederzij dsche gehechtheid aan in do kinderen, wanneer het eene kind eene gunst vraagt voor het andere? verkiest gij zulk een huisgezin niet verre hoven een ander, waarvan het eene kind hardvochtig het andere toeroept, ga en vraag het zelf? Ouders, gij die in staat zijt, den gloed en de tee-terheid, de schoone liefde der kinderen te beseffen, aan u laat ik het over, hier uitspraak te doen. De katholieke Kerk leert, wat de voorspraak der Heiligenheü'eft, niets meer, dan hetgeen, waarvan gij dagelijks in uwe huisgezinnen de getuigen zijt. Wij zijn het huisgezin van God; Christus is ons hoofd, de eerstgeborene des Vaders, onze oudste broeder, door wien alleen wij allen en ieder in het bijzonder, hetzij dan een Heilige of een zondaar, toegang vinden tot de barmhartigheid des Heeren. Een iegelijk, zoo hij 't wil, kan zijne gebeden regtstreeks tot Christus en door Christus tot den Vader rigten. De Kerk leert slechts, dat de voorspraak der Heiligen, als ze goed wordt begrepen en op behoorlijke wijze in beoefening wordt gebragt, regtmatig, prijzenswaardig en voordeelig is.
Wij vereeren de beelden der Heiligen. Gij hebt geleerd dat wij ze aanbidden. Dat is eene boosaardige beschuldiging. Wij vereeren de beeltenissen der Heiligen, zoo als gij de standbeelden en de schilderingen uwer helden of van groote weldoeners eener natie of der men-schen vereert. De aard onzer véreering voor de beeltenissen der Heiligen is door geheel de Kerk plegtig verklaard op de zevende algemeene Kerkvergadering in het jaar 787 te Nicea gehouden. »De eerbied, welken wij
189
aan de beelden betoonen, zegt die Kerkvergadering, gaat over op den persoon, die door het beeld wordt voorgesteld.quot; Wij aanbidden de Heiligen niet, en evenmin-aanbidden wij hunne beelden.
Men heeft u gezegd, dat onze handelwijze in strijd is met het eerste gebod: »Grij zult n geen gesneden beelden noch gelijkenissen maken .... gij zult ze niet aanbidden noch ze eeredienst hewijzen.quot; Ik sta er verbaasd over, dat deze tekst ooit ten onzen nadeele is aangehaald; het is een duidelijk bewijs van onopregtheid en haat jegens de waarheid, ten minste in hen, die hem het eerst als een bewijs tegen de vereering der beelden hebben uitgesproken. De tekst zelf verklaart den zin zijner woorden: »Gij zult ze niet aanbidden nog ïe eerediemt bewijzen.quot; Bewijzen de Katholieken aanbidding of eeredienst aan de beelden? Zij doen dat niet. De beelden in onze huizen en kerken te hebben, zoo als wij doen, is nog niet ze aanbidden. Gij kunt ons niet veroordeelen, tenzij gij voornemens zijt. God ook te veroordeelen, want God gaf het bevel, dat in den Tempel twee Cherubijnen boven de Ark zouden geplaatst worden. Als de tekst zonder eenige beperking verstaan moet worden, dan wordt daarmede het maken van alle schilderingen en standbeelden als afgodendienst veroordeeld; dan zijn schilders en beeldhouwers afgodendienaars; dan zijn afgodendienaars zij allen, die een beeld of eene schildering van hunne ouders, vrienden of van uitstekende menschen in hunne woning hebben. Er is niets meer noodig om aan te toonen, dat de Protestanten in hunne beschuldigingen onopregt zijn, dan de beschuldiging van afgodendienst, welke zij ons ten laste leggen: deze plaatst de boosaardigheid van hunne
«•gt;
188
Stel u een goed opgevoed huisgezin voor; ziet gij het dan niet als een schoon teeken van wederzij dsche gehechtheid aan in do kinderen, vianneer hot eene kind eone gunst vraagt voor het andere? verkiest gij zulk een Iiuis-gezin niet verre hoven een ander, waarvan het eene kind hardvochtig hot andere toeroept, ga en vraag het zelf? Ouders, gij die in staat zijt, don gloed en de tee-terheid, de schoone liefde der kinderen te heseffen, aan u laat ik het over, hier uitspraak te doen. De katholieke Kerk leert, wat do voorspraak der Heiligen betreft, niets meer, dan hetgeen, waarvan gij dagelijks in uwe huisgezinnen de getuigen zijt. Wij zijn het huisgezin van God; Christus is ons hoofd, de eerstgeborene des Vaders, onze oudste broeder, door wien alleen wij allen en ieder in het bijzonder, hetzij dan een Heilige of een zondaar, toegang vinden tot de barmhartigheid des Heeren. Een iegelijk, zoo hij 't wil, kan zijne gebeden rogtstreeks tot Christus en door Christus tot den Vader rigten. De Kerk leert slechts, dat de voorspraak der Heiligen, als ze goed wordt begrepen en op behoorlijke wijze in beoefening wordt gebragt, regtmatig, prijzenswaardig en voordeelig is.
quot;Wij vereeren de beelden der Heiligen. Gij hebt geleerd dat wij ze aanbidden. Dat is eene boosaardige beschuldiging. Wij vereeren de beeltenissen der Heiligen, zoo als gij de standbeelden en de schilderingen ,iwer helden of van groote weldoeners eener natie of der men-schen vereert. De aard onzer vereering voor de beeltenissen der Heiligen is door geheel de Kerk plegtig verklaard op de zevende algemeene Kerkvergadering in het jaar 787 te Nicea gehouden. »De eerbied, welken wij
189
aan de beelden betoenen, zegt die Kerkvergadering, gaat over op den persoon, die door het beeld wordt voorgesteld.quot; Wij aanbidden de Heiligen niet, en evenmin-aanbidden wij hunne beelden.
Men heeft u gezegd, dat onze handelwijze in strijd is met het eerste gebod: »Gij zult u geen gesneden beelden noch gelijkenissen maken .... gij zult ze niet aanbidden noch ze eeredienst hewijzen.quot; Ik sta er verbaasd over, dat deze tekst ooit ten onzen nadeele is aangehaald; het is een duidelijk bewijs van onopregtheid en haat jegens de waarheid, ten minste in hen, die hem het eerst als een bewijs tegen de vereering der beelden hebben uitgesproken. De tekst zelf verklaart den zin zijner woorden: «Gij zult ze niet aanbidden nog zeeeredienst bewijzenquot; Bewijzen de Katholieken aanbidding of eeredienst aan de beelden? Zij doen dat niet. De beelden in onze huizen en kerken te hebben, zoo -als wij doen, is nog niet ze aanbidden. Gij kunt ons niet veroordeelen, tenzij gij voornemens zijt, God ook te veroordeelen, want God gaf het bevel, dat in den Tempel twee Cherubijnen boven de Ark zouden geplaatst worden. Als de tekst zonder eenige beperking verstaan moet worden, dan wordt daarmede het maken van alle schilderingen en standbeelden als afgodendienst veroordeeld; dan zijn schilders en beeldhouwers afgodendienaars; dan zijn afgodendienaars zij allen, die een beeld of eene schildering van hunne ouders, vrienden of van uitstekende menschen in hunne woning hebben. Er is niets meer noodig om aan te toonen, dat de Protestanten in hunne beschuldigingen onopregt zijn, dan de beschuldiging van afgodendienst, welke zij ons ten laste leggen: deze plaatst de boosaardigheid van hunne
190
lasteringen in een schitterend licht De beschuldiging is niet nieuw, zij werd reeds gemaakt in de eerste tijden door Vigilantius, die de vereering der beelden veroordeelde zooals gij. De H. Hieronymus bejegende die lastering met verontwaardiging. 1) Wat zoude de H. Hieronymus en de Kerkvaders zeggen, bijaldien zij eens onder ons wederkeerden, en ondanks al de werken, die ter verklaring der katholieke leer zyn uitgegeven, thans nog onophoudelijk die beschuldiging herhaald zagen, als ware zij nooit wederlegd géworden? De school, de katheder en de pers spannen zamen om die gruwelijke leugens gangbaar te houden.
Ik vraag het u, eerlijke en opregte lezer, is het christelijk of mannelijk om zulke valsohheden in den geest der nog niet argwanende jeugd te prenten, ze voortdurend voor de onwetende menigte te herhalen, ze uit te spreken in de tegenwoordigheid van God, by uwe godsdienstige bijeenkomsten, en dat wel, met het volle bewustzijn van lastertaal te spreken? — Indien gij denkt, dat wij in dwaling verkeeren, bestrijd ons dan ridderlijk; wederleg wat wij inderdaad leeren: en wrijf ons niet aan, wat wij veroordeelen en verafschuwen, meer dan gij.
Maria.
De valsche voorstelling der Protestanten is vooral gemunt op de vereering der H. Maagd en Moeder Gods
1) Zie des 11. LiieroDymus brief eu Verhaüdeliug tegeu Vigilautius.
Maria. Men heeft u geleerd, dat wij haar aanbidden. Ook dat is eene lastering, zonder grond zooals de andere. Onze leer is thans nog, wat ze was tijdens het begin des Christendoms en in alle latere eeuwen geweest is; wij leeren nog op dezen dag, wat de H. Epiphanius verkondigde in zijn strijd tegen de ketters der vierde eeuw: »wij vereeren Maria, doch den Vader, den Zoon enden 11. Geest alleen aanbidden wij.quot;l)
Gij zult misschien voihouden, dat wij in Maria groo-ter vertrouwen stellen dan in Jesus Christus. Ook dat is eene lastering. Wij houden, dat welken invloed Maria dan ook door hare voorspraak bij God vermag uit te oefenen, deze alleenlijk steunt op de verdiensten van Jesus Christus: hare gebeden, gelijk die der andere Heiligen , ontvangen al hun kracht van Hem en door Hem.
Men heeft u gezegd, dat wij in het geloofspunt der onbevlekte Ontvangenis belijden , dat Maria gelijk Jesus, van den H. Geest is ontvangen. l)it ilt; eenvoudig gezegd, belag-chelijk en openbaart blijkbaar een gebrek aan goede trouw of onderzoek. Al hoewel Pius IX de katholieke leer plegtig en openlijk in de tegenwoordigheid van twee honderd katholieke lïisschoppen, uit alle streken der aarde zamengekomen, heeft verklaard; schoon ook de woorden zeiven van don Paus in elk katholiek dagblad van ons land werden medegedeeld, toch, ondanks dat, wordt die leer hardnekkig valschelijk voorgesteld. De Paus heeft verklaard, dat het eene geopenbaarde waarheid is, dat Maria zonder vlek der erfzonden is ontvangen, dat wil zeggen, dat zij geen enkel oogenblik is besmet geweest
1) Epiph. hseres. 79,
190
lasteringen in een schitterend licht I)e beschuldiging is niet nieuw, zij werd reeds gemaakt in de eerste tijden door Vigilantius, die de vereenng der beelden veroordeelde zooals gij. De H. Hieronyinus bejegende die lastering met verontwaardiging. 1) Wat zoude de H. Hieronyinus en de Kerkvaders zeggen, bijaldien zij eens onder ons wederkeerden, en ondanks al de wei'ken, die ter verklaring der katholieke leer zijn uitgegeven, thans nog onophoudelijk die beschuldiging herhaald zagen, als ware zij nooit wederlegd geworden? De school, de katheder en de pers spannen zamen om die gruwelijke leugens gangbaar te houden.
Ik vraag het u, eerlijke en opregte lezer, is het christelijk of mannelijk om zulke valschheden in den geest der nog niet argwanende jeugd te prenten, ze voortdurend voor de onwetende menigte te herhalen , ze uit te spreken in de tegenwoordigheid van God, bij uwe godsdienstige bijeenkomsten, en dat wel, met het volle bewustzijn van lastertaal te spreken? — Indien gij denkt, dat wij in dwaling verkeeren, bestrijd ons dan ridderlijk; wederleg wat wij inderdaad leeren: en wrijf ons niet aan , wat wij veroordeelen en verafschuwen, meer dan gij.
Maria,
De valsche voorstelling der Protestanten is vooral gemunt op de vereering der H. Maagd en Moeder Gods
1) Zie des H. llisronymus brief en Verbaadeliug tegeu Vigilantius.
Maria. Men heeft u geleerd, dat wij haar aanbidden. Ook dat is eene lastering, zonder grond zooals de andere. Onze leer is thans nog, wat ze was tijdens het begin des Christendoms en in alle latere eeuwen geweest is; wij leerennog op dezen dag, wat de H. Epiphanius verkondigde in zijn strijd tegen de ketters der vierde eeuw: »wij vereeren Maria, doch den Vader, den Zoon enden H. Geest alleen aanbidden wij.quot; 1)
Gij zult misschien volhouden, dat wij in Maria groo-ter vertrouwen stellen dan in Jesus Christus. Ook dat is eene lastering. Wij houden, dat welken invloed Maria dan ook door hare voorspraak bij God vermag uit te oefenen, deze alleenlijk steunt op de verdiensten van Jesus Christus: hare gebeden, gelijk die der andere Heiligen, ontvangen al hun kracht van Hem en door Hem.
Men heeft u gezegd, dat wij in het geloofspunt der onbevlekte Ontvangenis belijden , dat Maria gelijk Jesus, van den H. Geest is ontvangen. Hit is eenvoudig gezegd, belag-chelijk en openbaart blijkbaar een gebrek aan goede trouw of onderzoek. Al hoewel Pius IX de katholieke leer plegtig en openlijk in de tegenwoordigheid van twee honderd katholieke Bisschoppen, uit alle streken der aarde zamengekomen, heeft verklaard; schoon ook de woorden zeiven van den Paus in elk katholiek dagblad van ons land werden medegedeeld, toch, ondanks dat, wordt die leer hardnekkig valschelijk voorgesteld. De Paus heeft verklaard, dat het eene geopenbaarde waarheid is, dat Maria zonder vlek der erfzonden is ontvangen, dat wil zeggen, dat zij geen enkel oogenblik is besmet geweest
1) Epiph. haeres. 79.
192
met de zonden onzer eerste ouders. Doch de protes-tantsche pers en protestantsche leeraars over geheel de wereld geven voor, dat de Paus verklaard heeft, dat Maria niet was ontvangen van een mensch, maar door den H. Geest. Ik behoef u geen duidelijker bewijs te leveren om u aan te toonen hoezeer de onbeschaamde neiging om ons te lasteren, bij de belijders van het Pro-testantismus bovendrijft.
Wij houden, dat Maria bleef uitgesloten van de erfzonde , wijl het niet passend was, dat de Zoon van God geboren zou worden uit eene maagd, die ooit aan den vloek der zonde en aan de magt van den grootsten vijand Gods onderworpen ware geweest. Die leer is tastbaar in volmaakte overeenstemming met de rede.
Vele Protestanten scheppen er een behagen in om de waardigheid van Gods moeder te verkleinen, hunne handelwijze is een gevolg der protestantsche leering en levert een ander bewijs van hunne inconsequentie. Zij aanbidden den Zoon en verachten de Moeder; kan de mensch meer met zich zeiven in tegenspraak zijn? Christus heeft gezegd van hen, die Hem verachten: »wie mij veracht, veracht Hem, die mij gezonden heeft;quot; datzelfde mogen wij met regt van Maria zeggen: hij, die de Moeder niet eert, eert ook den Zoon niet. Herinner u aan de voorspelling van Simeon: »een zwaard zal uwe ziel doorboren, opdat de gedachten veler harten openbaar worden.quot; De afkeer en verachting van het Protestan-tismus jegens Maria, zijn streven om hare glorie te verkleinen en haar van haren troon te sleuren tol; op de standplaats van eene gewone vrouw, dat alles ontsluijert zijn geheim streven en openbaart zijn onchristelijken
193
aard. Er zijn onder de Protestanten opregte menschen in overvloed, die dit erkennen.
In Minnezota, op de grenzen van het gebied Sioux ontmoette ik een officier der Fransche Cavallerie, die op mijn doortrekken van Parijs naar Amerika, medestreed tegen de oproerlingen in de straten dier stad. Schoon Protestant van geboorte, had hij eene katholieke dame gehuwd, bij wie hij drie kinderen had, welke allen in het katholieke geloof werden opgevoed. Hij zelf was een Katholiek in zijn hart. In den loop van ons gesprek, maakte hij de volgende opmerkingen: »wat mij het meest bevalt in de Katholieken is, dat zij Maria met zooveel godsvrucht en teederheid vereeren. Ik ben Protestant van geboorte, doch ik hoor gaarne mijne vrouw en kinderen bidden: »heilige Maria, moeder Gods, bid voor ons, nu en in de ure van onzen dood.quot; Luister, wat mij te Parijs is overkomen. Het was tijdens den opstand der werklieden in 1848. GeneraalBugeaukwam naar mijn huis gesneld en riep: »naar de barikaden!quot; Ik maakte haastig mijne zaken in orde, omhelsde mijne vrouw en kinderen en snelde tegen de oproerlingen ten strijd. De worsteling was vreeselijk. Ik had verscheidene veldslagen in Algerie meegemaakt, maar ook de hevigste kon niet met dezen strijd worden vergeleken. In het midden van den kogelregen, dacht ik aan het gebed mijner kinderen, en te paard gezeten in het heetste van 't gevecht, bad ik in mijn hart: «heilige Maria, Moeder Gods, bid voor mij.quot; In het heetst van den strijd ontving ik niet de minste wonde.
Luther verwierp de vereering van Maria. Hij scheen zich te schamen voor de groete door den Engel uitge-
194
sproken: «Wees gegroet, gij vol van genade, de Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen,quot;!) en over de door God ingegeven woorden van Elisabeth: »gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uvvs ligchaams;quot; 2) en over Maria's ingegeven voorspelling, »zie, voortaan zullen alle geslachten mij zalig prijzen. 3) Luther heeft u verboden Maria de gezegende te noemen, hij heeft u losgescheurd van haar, aan wier zorgen Jesus op Calvariën al zijne broeders in den persoon van den H. Joannis had toevertrouwd. Keer tot uwe Moeder weder, zij is de moeder van God; hare barmhartige hand zal u terugvoeren tot Jesus, en door Hem tot den Vader.
Coelïbmt.
Gij bestrijdt het Coelibaat der Priesters, hot gebruik der latijnsche taal bij den goddelijken dienst en de godsdienstige plegtighedon. Ik wil u beknopt aantoonen, dat al uwe opwerpingen te dezen aanzien ongegrond zijn. Wat het Coelibaat betreft, moet ik alvorens hiervan meer te zeggen, u de opmerking maken, dat het Coelibaat niet beschouwd wordt als eene levenswijze, welke volstrekt onmisbaar is, als éene wet, welke men niet
1) Luc I 28.
2) Inc. I 1.2:
3) Luc. I 18,
195
mag overtreden zonder het bestaan der Kerk in gevaar te brengen. De katholieke Priesters van den Griekschen ritus, zijn, in het algemeen gesproken gehuwd, doch om die reden zijn zij van de katholieke Kerk niet uitgesloten. Maar de gehuwde geestelijkheid der Grieksch-vereenigde Kerk levert ons een krachtig bewijs, vaa de groote voordeelen aan het Coelibaat verbonden; zij toont ons duidelijk aan, dat het Coelibaat den geestelijke in staat stelt zijn heilige pligten met den besten uitslag voor de zaligheid der zielen te vervullen,
Indien gij den toestand der gehuwde vereenigde Grieken of der Grieksch katholieke geestelijkheid wilt kennen , ga dan naar Galliciën of naar de grenzen van Rusland. Wat mij betreft, ik, die deze streken bezocht heb, kan getuigenis geven, dat hun huwelijk juist de oorzaak is van den lagen trap van achting en invloed, waarop de geestelijkheid in die landen staat. Het volk doet maar al te dikwerf de ondervinding op, dat hunne gehuwde herders niet de algemeene geestelijke vaders zijn van hunne kudde, maar dat zij verdeeld zijn, zooals de Apostel van gehuwde lieden zegt, tusschen de zorg voor den dienst van God en de zorg om hunne vrouwen te behagen. De ondervinding leert, dat een gehuwd Priester niet slechts verdeeld is maar dikwerf meer bekommerd is voor de tijdelijke belangen van zijn huisgezin, dan voor de geestelijke welvaart van zijne gemeente; hij getroost zich meer zorgen voor de eerste dan voor de laatste; huiselijke moeijelijkheden treden in de regten van zijne herderlijke pligten; de invloed van zijne vrouw is te groot en mengt zich in zijne geestelijke bediening. Hij wordt dikwerf gewantrouwd, vooral met
106
betrekking tot het Sacrament der Biecht; wanneer griek-sche Katholieken eene gelegenheid kunnen -vinden dan geven zij altijd de voorkeur aan een ongehuwd Priester der latijnsche Kerk, om hij hem hunne zonden te belijden. Uwe eigene menschenkennis in aanmerking genomen, en te rade gaande met uwe neigingen, zoudt gij dan, wanneer u de keuze werd gelaten, niet veel liever uwe Biecht willen spreken aan een ongehuwd katholiek Priester dan aan een uwer gehuwde Predikanten? Men heeft de proef daarvan genomen. Meer dan eens, zooals gij welligt weet, hebben sommige pro-testantsche secten wederom de Biecht trachten in te voeren, doch het volk heeft altijd geantwoord, dat bijaldien de Biecht noodzakelijk ware, zij veel liever katholiek wilden worden dan te biecht gaan bij hunne gehuwde Predikanten.
Het kwaad wordt nog erger, wanneer een herder de zorg van meerdere gemeenten op do schouders rust, of Wanneer de gehuwde Priester een Bisschop is, op wien de verpligting rust zijn dioecees te bezoeken. Hij kan niet altijd te huis zijn, en het gevolg daarvan is, ja-loerschheid en tweedragt. De toestand van een gehuwd Priester wordt nog neteliger, als zijne vrouw een erge-lijk leven leidt, of wanneer hij slecht opgevoede en be-dorvene kinderen heeft. En wanneer er ook al geene dergelijke kwalen voor hem bestaan, dan toch zal ziekte en sterfgevallen in zijne familie nu of dan zijne zorg en oplettendheid voor de behoeften zijner gemeente rooven.
De ongehuwde geestelijke is vrij van al deze oorzaken van ergenis, van kwelling en verwarring met zijne herderlijke zorgen, en komt nimmer in de noodzakelijkheid
197
van te kiezen tusschen de belangen zijns huisgezins en de godsdienstige belangen zijner gemeente.
De militaire tucht levert ons een zeer geschikt voorbeeld ter opheldering. Het is in tijden van oorlog niet de gewoonte den soldaten te veroorloven om te trouwen en een gehuwd officier of soldaat wordt slechts als een half soldaat aangezien. De priesterschap is in zekeren zin een krijgsmansstand, vormt het leger der Kerk ter verdediging en bescherming des geloofs en der zeden ; en wijl de geestelijke belangen de gewigtigste van allen zijn, is het veel meer noodzakelijk een ongehuwde priesterschap dan een ongehuwden soldatenstand te bezitten. Zelfs protestantsche secten hebben bij gelegenheid den wensch uitgedrukt om het Coelibaat onder hunne geestelijken in te voeren. 1)
De II. Mis.
Gij maakt moeijolijkheid tegen de II. Mis, welke wij als een offer beschouwen en noemt het eene beleediging van het groote Offer des kruizes. Uwe opwerping heeft haren oorsprong in eene valsche voorstelling van onze leer. Herinner u hier slechts, wat ik zeide, toen ik sprak van de vertroosting, welk het H. Offer der Mis aanbiedt. Wij leeren niet dat de II. Mis eene offerande is, verschillend met die van Calvarien, maar dat zij hetzelfde Ofler is, dat Christus altijd opdraagt voor de zaligheid der men-
1) Coafo5. Picket II c. 39 — 6 Edward o. 6.
198
schen, dewijl het eenige verschil hierin bestaat, dat sinds de kruisiging dat Offer op een onbloedige wijze wordt opgedragen. Wij dragen het op, omdat Christus ons zulks heeft bevolen — sdoet dit ter mijner gedachtenisquot; — zooals gij zelf u overtuigen kunt, wanneer gij het Evangelie van den H. Lucas of den eersten brief aan de Corinthen van den H. Paulus leest. 4) De H. Mis is de vervulling der voorspelling van Malachias: »van den opgang der zon tot haren ondergang is mijn naam groot onder de heidenen en op elke plaats bestaat er eene offerande en wordt in mijn naam een zuiver offer opgedragen.quot; 2)
De 11. Communie.
Gij maakt moeijelijkheid tegen het katholiek gebruik om de H. Communie uit te deelen alleen onder de gedaante van brood; gij beweert, dat wij, den geloovigen slechts het H. Ligchaam schenkende, hen van het H. Bloed van Christus berooven. Dat is nogmaals eene valsche voorstelling onzer leer en van de waarheid. De katholieke Kerk leert, dat het H. Ligchaam van Christus niet van zijn H. Bloed noch het H. Bloed van zijn II. Ligchaam, onder elk der gedaanten, wordt gescheiden, maar dat Christus leeft en als zoodanig na de Conse-
1) Luc. XVII. 19. 1 Cor. IX, 24 enz.
2) Malach. I, ll.
199
cratie zoowel onder de gedaante van brood als onder de gedaante van wijn tegenwoordig is, en ontvangen wordt in de H. Communie levend en geheel, gelijk Hij in den Hemel is — , onder de eene gedaante zoowel als als onder de andere. Het tegendeel te denken, is eene groote dwaling; want dan veronderstelt men, dat Christus nog sterfelijk is, en onder de gedaante tegenwoordig kan zijn, niet levend, maar als een lijk. Christus zelf heeft gezegd: »indien iemand van dit brood eet, hij zal leven in eeuwigheid. ' 1)
In de eerste eeuwen der Kerk, zooals de geschiedenis onbetwistbaar leert, werd de H. Communie dikwijls onder ééne gedaante uitgedeeld. Vele zwaarwigtige reden bragten de Kerk in later tijd er toe om daarvan voor de leeken een algemeen gebruik te maken. Eene van die redenen is, dat men bij het uitdeelen der H. Communie onder de gedaante van wijn aan een groot getal vange-loovigen, naauwelijks in staat is oneerbiedigheden te voorkomen; eene andere reden is de schaarschheid van den wijn in vele landen; doch de voornaamste beweegreden was, dat er sommigen waren opgestaan om de dwaling te verkondigen, dat de H. Communie aan de leeken noodzakelijk onder beide gedaanten moet worden uitgereikt.
Het rje.hrnik der Latijnsche laai.
Gij maakt moeijelijkheid tegen het gebruik der latijn-1) Joan. VI 52; Zie dezelfde leer herhaald vers 59.
200
sche taal bij den goddelijken dienst, dewijl zij bij het volk niet verstaan wordt. Het gebruik der latijnsche taal wordt door de Kerk niet beschouwd als volstrekt noodzakelijk of niet door een ander te vervangen. In vele landen van het Oosten veroorlooft zij het gebruik der landstaal. Dat werd ook aan de Katholieken van Sla-voniën toegestaan. Maar daaruit volgt niet, dat er geen hooge en gewigtige redenen zijn, welke voor het gebruik der latijnsche taal pleiten. Eene doode taal blijft altoos dezelfde, is niet onderworpen aan nieuwigheden, die in levende talen den ouden zin der woorden verbasteren of de woorden doen verouderen, welke vroeger in gang waren; zij verzekert een onveranderlijke juistheid en waardigheid aan de liturgische voorschriften en Cere-monien. Een Ritueel en een Missaal, dat voor vijftig of tweehonderd jaren gedrukt werd, beantwoordt zoo goed aan onze behoefte als elk ander, dat nieuw van de pers komt. Indien de landstaal werdt gebruikt, dan zou men verpligt zijn onophoudelijk veranderingen aan te brengen; in vele talen zooals b. v. in het Duitsch, zou het onmogelijk zijn, gebruik te maken van een Missaal of Ritueel, dat voor tweehonderd jaren gedrukt werd, zonder vele uitdrukkingen te veranderen, welke afgeschaft of niet meer in tel, of belagchelijk zouden zijn.
De katholieke Kerk wordt niet oud, verandert ook niet; de onveranderlijkheid der latijnsche taal is een afbeeldsel van hare onveranderlijkheid. Zij is ook een beeld van hare algemeenheid en eenheid, zij verzekert aan haren dienst over geheel de aarde, dezelfde gelijkvormigheid, welke in haar geloof bestaat. In Azië, Afrika, Australië, Amerika, of waarheen ook een Priester moge trekken,
vindt hij hetzelfde Misboek hetzelfde Ritueel weder. De Kerk heeft haar eigen karakter in hare plegtigheden afgedrukt; gelijk zij, behooren zij tot alle plaatsen en tot alle tijden.
De latijnsche taal is beter geschikt voor de waardigheid en heiligheid van den goddelijken dienst, omdat zij niet zoo ligtelijk valt onder de bedilzucht der menigte, terwijl de landstaal niet zou kunnen ontkomen aan de hekelingen van diegenen, die meer aandacht aan den vorm dan aan het wezen der zaak schenken. Indien de geboortetaal werd gebruikt, zoude daardoor het volk weinig gebaat worden. In vele gevallen zoude het den Priesters ondoenlijk zijn luide genoeg te lezen om door geheel dö vergadering verstaan te worden; wanneer meerdere H Missen in eene kerk te gelijk worden opgedragen, zoude de overluide lezing belagchelijk en ontstichtend zijn, en somtijds zoude het zeer lastig zijn voor hen, die reeds de H. Mis gehoord hebben en hun tijd aan andere godsvruchtoefeningen wenschten te besteden. Voor hen, die den Priester wenschen te volgen bestaan er vertalingen van geheel de Liturgie in alle talen van Europa,
De latijnsche Liturgie, gelijk al de plegtigheden en gebruiken der Kerk, bezit haren troost voor de geloovigen. Ik ontmoette eens een Amerikaansch regtsgeleerde, een Protestant; vrij van vooroordeelen, iets wat gewoon-lijk het geval niet is, maakte hij mij de opmerking, dat er in de katholieke Kerk drie zaken waren, welke hij boven alle andere liefhad en bewonderde; die zaken waren de drie punten, welke voor velen van u, die niet onderzoekt noch nadenkt, struikelblokken en gelegen-
scho taal bij den goddelijken dienst, dewijl zij bij liet voik niet verstaan wordt. Het gebruik der latijnsche taal wordt door de Kerk niet beschouwd als volstrekt noodzakelijk of niet door een ander te vervangen. In vele landen van het Oosten veroorlooft zij het gebruik der landstaal. Dat werd ook aan de Katholieken van Sla-voniën toegestaan. Maar daaruit volgt niet, dat er geen hooge en gewigtige redenen zijn, welke voor het gebruik der latijnsche taal pleiten. Eene doodo taal blijft altoos dezelfde, is niet onderworpen aan nieuwigheden, die in levende talen den ouden zin der woorden verbasteren of de woorden doen verouderen, welke vroeger in gang waren: zij verzekert een onveranderlijke juistheid en waardigheid aan de liturgische voorschriften en Cere-monien. Een Ritueel en een Missaal, dat voor vijftig of tweehonderd jaren gedrukt werd, beantwoordt zoo goed aan onze behoefte als elk ander, dat nieuw van de pers komt. Indien de landstaal werdt gebruikt, dan zou men verpligt zijn onophoudelijk veranderingen aan te brengen; in vele talon zooals b, v. in hot Duitsch, zou het onmogelijk zijn, gebruik te maken van een Missaal of Ritueel, dat voor tweehonderd jaren gedrukt werd, zonder vele uitdrukkingen te veranderen, welke afgeschaft of niet meer in tel, of belagchelijk zouden zijn.
Re katholieke Kerk wordt niet oud, verandert ook niet; de onveranderlijkheid der latijnsche taal is een afbeeldsel van hare onveranderlijkheid. Zij is ook een beeld van hare algemeenheid en eenheid, zij verzekert aan haren dienst over geheel do aarde, dezelfde gelijkvormigheid, welke in haar geloof bestaat. In Azië, Afrika, Australië, Amerika, of waarheen ook een Priester moge trekken,
201
vindt hij hetzelfde Misboek hetzelfde Ritueel weder. De Kerk heöft haar eigen karakter in hare plegtigheden afgedrukt; gelijk zij, behooren zij tot alle plaatsen en tot alle tijden.
De latijnsche taal is beter geschikt voor de waardigheid en heiligheid van den goddelijken dienst, omdat zij niet zoo iigtelijk valt onder de bedilzucht der menigte, terwijl de landstaal niet zou kunnen ontkomen aan de hekelingen van diegenen, die meer aandacht aan den vorm dan aan het wezen der zaak schenken. Indien de geboortetaal werd gebruikt, zoude daardoor het volk weinig gebaat worden. In vele gevallen zoude het den Priesters ondoenlijk }:ljn luide genoeg te lezen om door geheel de vergadering verstaan te worden; wanneer meerdere H Missen in eenc kerk te gelijk worden opgedragen, zoude de overluide lezing belagchelijk en ontstichtend zijn, en somtijds zoude het zeer lastig zijn voor hen, die reeds de H. Mis gehoord hebben en hun tijd aan andere gods vruchtoefeningen wenschten te besteden. Voor hen, die den Priester wenschen te volgen bestaan er vertalingen van geheel de Liturgie in alle talen van Europa.
De latijnsche Liturgie, gelijk al de plegtigheden en gebruiken der Kerk, bezit haren troost voor de geloovigen Ik ontmoette eens een Amerikaansch regtsgeleerde, een Protestant; vrij van vooroordeelen. iets wat gewoon-lyk het geval niet is, maakte hij mij de opmerking, dat er in de katholieke Kerk drie zaken waren, welke hij boven alle andere liefhad en bewonderde; die zaken waren de drie punten, welke voor velen van u die niet onderzoekt noch nadenkt, struikelblokken en gelegen-
202
heden zijn, om ons te beschuldigen en belagchelijk te maken, als zijn de Biecht, de ongehuwde staat dei-geestelijken en het gebruik der latijnsche taal bij onze godsdienstoefeningen. De redenen, welke hij voor zijne bewondering opgaf, toonde een juistheid van oordeel, welke mij met verbazing vervulde. »Het moet voor u, zoo zeide hij, een bron van bijzonderen troost zijn, uwe harten aan een plaatsbekleeder van God te kunnen openbaren, den raad en het medelijden van een vriend en vader te vinden en de schoone woorden te hooren der absolutie, »uwe zonden worden u vergeven.quot; Hij meende, dat het Coelibaat het beste middel was om den Priester in staat te stellen geheel zijn pligt te vervullen, en zich uitsluitend aan de zorg zijner gemeente te wijden. Wat het gebruik der latijnsche taal betreft, maakte hij de juiste en treffende opmerking, dat zij een weldadigen invloed op het hart moet hebben en tot verlevendiging van het geloof moet strekken. )gt;Het moet voor een Katholiek toch wel zeer troostvol zijn, zoo sprak hij, overal waar hij ook komt bij den goddelijken dienst dezelfde taal te hooren gebruiken, die men in zijn geboorteland gebruikt. Overal waar hij is, moet hij zich te huis gevoelen.quot; In Europa hoorde ik van eenige personen, die in het gevolg van de Oostenrijksche prinses, toen deze met Don Pedro den Keizer van Braziliën in het huwelijk was getreden, de reis naar Brazilië hadden medegemaakt, dat zij, in die ver verwij derde streken het heimweê gevoelend, het zeer verkwikkend vonden eene kerk binnen te gaan om aan het altaar dezelfde taal te hooren, die in hun land bij den godsdienst gebruikelijk was. Zij gevoelden zich, hoe verre ook van
203
hun geboorteland verwijderd, weder te huis gelijk de kinderen van eene zelfde Kerk.
De oude taal van Rome herinnert ons ook aan den Stoel van Petrus, het groote middelpunt der Kerk, de onvergankelijke rots, waarop de katholieke Kerk gegrondvest is. Noen, er kan voorwaar geene taal gevonden worden, die onder alle opzigten zoo aan de waardigheid van onze godsvereering beantwoordt; geene taal meer geschikt om ons te troosten; geene, die beter de eenheid, de katholiciteit en de onvergankelijkheid van Gods Kerk afbeeldt.
Ceremonien.
Eenigen uwer bestempelen onze Ceremonien met den naam van poppens iel, hoewel elk verstandig mensch onder u, ja zelfs niet ontwikkelde Protestanten, bij de intrede binnen onze kerken, onwillekeurig getroffen worden door de verhevenheid onzer kerkelijke plegtigheden. Vele Amerikanen en een groot getal Engclschen reizen naar Rome om bij de verhevene en plegtige Ceremonien dei1 goede Week of bij de verschillende grootsche en godsdienstige feesten gedurende hot jaar tegenwoordi g te zijn. Indien eenige onzer Ceremonien inderdaad be-lagchelijk en ongerijmd schijnen, dan is het slechts omdat men daarvan den zin niet kent. Alvorens te oor-deelen en een vonnis te vellen, zoude het beter zijn eerst omtrent de zaak inlichting in te winnen; het is
202
heden zijn, om ons te beschuldigen en belagchelijk te maken, als zijn de Biecht, de ongehuwde staat der geestelijken en het gebruik der latijnsche taal bij onze godsdienstoefeningen. De redenen, welke hij voor zijne bewondering opgaf, toonde een juistheid van oordeel, welke mij met verbazing vervulde. »Het moet voor u, zoo zeide hij, een bron van bijzonderen troost zijn, uwe harten aan een plaatsbekleeder van God te kunnen openbaren, den raad en het medelijden van een vriend en vader te vinden en de schoone woorden te hooren der absolutie, »uwe zonden worden u vergeven.quot; Hij meende, dat het Coelibaat het beste middel was om den Priester in staat te stellen geheel zijn pligt te vervullen, en zich uitsluitend aan de zorg zijner gemeente te wijden. Wat het gebruik der latijnsche taal betreft, maakte hij de juiste en treffende opmerking, dat zij een weldadigen invloed op het hart moet hebben en tot verlevendiging van het geloof moet strekken. »Het moet voor een Katholiek toch wel zeer troostvol zijn, zoo sprak hij, overal waar hij ook komt bij den goddelijken dienst dezelfde taal te hooren gebruiken, die men in zijn geboorteland gebruikt. Overal waar hij is, moet hij zich te huis gevoelen.quot; In Europa hoorde ikvan eenige personen, die in het gevolg van de Oostenrijksche prinses, toen deze met Don Pedro den Keizer van Braziliën in het huwelijk was getreden, de reis naar Brazilië hadden medegemaakt, dat zij, in die ver verwijderde streken het heimweê gevoelend, het zeer verkwikkend vonden eene kerk binnen te gaan om aan het altaar dezelfde taal te hooren, die in hun land bij den godsdienst gebruikelijk was. Zij gevoelden zich, hoe verre ook van
203
hun geboorteland verwijderd, weder te huis gelijk de kinderen van eene zelfde Kerk.
De oude taal van Rome herinnert ons ook aan den Stoel van Petrus, het groote middelpunt der Kerk, de onvergankelijke rots, waarop de katholieke Kerk gegrondvest is. Neen, er kan voorwaar geene taal gevonden worden, die onder alle opzigten zoo aan de waardigheid van onze gods vereering beantwoordt; geene taal meer geschikt om ons te troosten; geene, die beter de eenheid, de katholiciteit en de onvergankelijkheid van Gods Kerk afbeeldt.
Ceremonien.
Eenigen uwer bestempelen onze Ceremonien met den naam van poppenspel, hoewel elk verstandig mensch onder u, ja zelfs niet ontwikkelde Protestanten, bij de intrede binnen onze kerken, onwillekeurig getroffen worden door do verhevenheid onzer kerkelijke plegtigheden. Vele Amerikanen en een groot getal Engelschen reizen naar Rome om bij de verhevene en plegtige Ceremonien der goede Week of bij de verschillende grootsche en godsdienstige feesten gedurende het jaar tegenwoordig te zijn. Indien eenige onzer Ceremonien inderdaad be-lagcheüjk en ongerijmd schijnen, dan is het slechts omdat men daarvan den zin niet kent. Alvorens te oor-deelen en een vonnis te vellen, zoude het beter zijn eerst omtrent de zaak inlichting in te winnen; het is
204
een verstandig man onwaardig, te verwerpen of te bespotten, wat hij niet begrijpt.
Ik kan van dit punt niet afzien, zonder een woord te spreken over een gebruik, dat ik ondervonden heb den Protestanten zeer hinderlijk te zijn. Ik bedoel den Rozenkrans of het Rozenhoedje. Men vraagt ons, waarom wij telkens hetzelfde gebed herhalen, en wij worden daarom als simpelen, als bijgeloovigen en kwalijk vervoerden uitgekreten.
Verstaat gij wel, wat gij u veroorlooft te bespotten? Wat is de Rozenkrans? Hij bestaat uit de meest eerbiedwaardige gebeden, als zijn, het geloofsformulier der Apostelen, het onze Vader en het Wees gegroet des Engels. Bij de groete van den Engel voegen wij de groete der H. Elisabeth aan de heilige Maagd, en een klein gebed der Kerk. Terwijl wij den Rozenkrans bidden, overwegen wij eene gebeurtenis of een punt van het leven, lijden en dood of van de verrijzenis van onzen Verlosser of wel wij overdenken zijn glorierijk leven in den hemel. Kunt gij u een schooner vorm van gebed denken? Doch gij vraagt nogmaals: Waarom wij altijd hetzelfde gebed herhalen? En ik vraag u: Waarom zouden wij het niet doen, wijl de herhaling de godsvrucht kweekt en onze harten steeds tot God verheft? Is een rozen-boom minder schoon, omdat er vele rozen aan zijn takken prijken? Of zoude het schooner zijn een enkel roosje slechts te zien blozen in een verwilderden blader-dosch? De Rozenkrans ontleent zijn naam van de roos: het dikwijls herhalen van het »Wees-gegroetquot;, de schoone herinnering van de dierbare geheimen onzer Verlossing, vormen als een krans van rozen, welke Godeaangenaam
205
en voor onze ziel verkwikkend is. Wat dan als de krans groot en schoon en uit vele bloemen is zaamgevlochten ? Strekt u dat tot ergernis? Of, om een ander voorbeeld te kiezen, wordt eene moeder kwalijk gestemd omdat de lieveling op haren schoot vol teederheid herhaalt: Moeder ik heb u lief, ik min u zoo teeder Moeder? Verhalen dan niet de kooren der zaligen, volgens de getuigenis van Isaias en van den H. Joannes, dag en nacht het »Heilig, heilig, heilig onze Heer, de God der legerscharen?quot; Wordt God beleedigd of de liefde der Seraphij-nen verminderd, door die herhaling. Dat zult gij niet beweren. Eens en vooral wenschte ik u den raad van onzen Verlosser in overweging te geven: «oordeelt niet naar den schijn, maar velt een regtvaardig vonnisquot;. 1) Leer en onderzoek, wat de Katholieken werkelijk gelooven, leeren en beoefenen alvorens gij overgaat om een vonnis te vellen.
Het Vaste,*.
Gij valt den Katholieken hard omdat zij versterving plegen en vooral wraakt gij in ons de onthouding van vleeschspijzen op den Vrijdag en op andere dagen van het jaar. Gij tracht zelfs uwe moeijelijkheden met betrekking tot dit pmit door aanhalingen uit de H. Schrift kracht bij te zetten; gij zegt: »wat den mond ingaat besmet
1) Johau. VIII, 24.
206
den mensch niet, maar wel, wat uit den mond voortkomt, maakt hem tot zondaar.quot; Indien uwe moeiielijk-heid eenige kracht van bewijs bezat, dan zou zij pleiten tegen het gebod door God aan Adam gegeven om niet te eten van den boom, welke midden in het Paradijs stond.
Het vasten wordt door de Kerk voorgeschreven als een heilzaam middel van boetvaardigheid, als eene geschikte wijze om het Lijden van Christus te vereeren en zijn goddelijk voorbeeld na te volgen. Christus onderging zijn lijden vrijwillig; het kan geen kwaad zijn te handelen overeenkomstig zijn voorbeeld.
Sommigen uwer meenen misschien, dat de Kerk het gebruik van vleesch op zich zeiven als zonde beschouwt; zij verkeer en in dwaling. De Kerk weet, dat Christus zelf met zijne leerlingen het Paaschlam heeft gegeten; zij veroorlooft het gebruik van vleesch op alle tijden uitgenomen op de dagen van boete, welke zij heeft voorgeschreven. Maar als dan de Kerk den wensch koestert eene algemeene vereering van Christus lijden tot pligt te maken, welke vereering tevens tot boetedoening zal verstrekken, wat kan z'y dan beter doen dan, overeenkomstig dien wensch, de onthouding van een zeker voedsel op gestelde dagen te verbieden? Daarenboven stelt zij door dit verbod al hare kinderen in de gelegenheid om de meest noodzakelijke deugden van gehoorzaamheid en nederigheid te beoefenen, want zij geeft een algemeen gebod aan allen en eischt, zoowel van den rijke als van den arme, daaraan te gehoorzamen.
•207
De alleen zaligmakende Kerk.
Gij zijt zeer tegen ons ingenomen omdat wij beweren, dat er buiten de katholieke Kerk geene zaligheid mogelijk is; uit die leer maakt gij de gevolgtrekking, dat wij u allen ten eeuwigen ondergang veroordeelen nog vóór dat God u geoordeeld heeft. Ik antwoord u, dat wij die leer verkondigen, dat zij de ware leer is doch dat uwe gevolgtrekking is ongegrond.
De katholieke Kerk leert en heeft altijd geleerd, dat zij de eenig ware Kerk van Christus is en dat er ge-volgelijk buiten haar geene zaligheid bestaat; de eene leer vloeit uit de andere voort. Zoodra de Kerk begint te leeren, iets wat nimmer gebeuren zal, dat demensch buiten hare gemeenschap kan zalig worden, dan houdt zij op de ware Kerk van Christus te zijn.
Indien gij inderdaad zeker waart, dat het Protestan-tismus de ware Kerk van Christus was, dan zoudt gij leeren zoo als wij, en elke godsdienst, die niet zoo leert, geeft alle aanspraken op zijne goddelijke stichting tot zaligheid der menschen, verloren. Ik wil dit uit het begrip zeiven van godsdienst en vooral uit het begrip van den christelijken godsdienst bewijzen.
Wat is godsdienst of Jieügio 1 Godsdienst, zooals het woord zelf reeds aanduidt, is een band, die den mensch verbindt met God. Het begrip van godsdienst sluit in zich geloof en beoefening van dat geloof: een ge-looven aan de waarheid en een vervullen van de plig-ten, welke die waarheid oplegt, om daardoor te geraken tot het eeuwig bezit van God, hetgeen het laatst
206
den mensch niet, maar wel, wat uit den mond voortkomt, maakt hom tot zondaar.quot; Indien uwe moeijelljk-heid eenige kracht van bewijs bezat, dan zou zij pleiten togen het gebod door God aan Adam gegeven om niet te eten van den boom, welke midden in het Paradijs stond.
Het vasten wordt door de Kerk voorgeschreven als een heilzaam middel van boetvaardigheid, als eene geschikte wijze om het Lijden van Christus te vereeren en zijn goddelijk voorbeeld na te volgen. Christus onderging zijn lijden vrijwillig; het kan geen kwaad zijn te handelen overeenkomstig zijn voorbeeld.
Sommigen uwer meenen misschien, dat de Kerk het gebruik van vleesch op zich zeiven als zonde beschouwt; zij verkeeren in dwaling. De Kerk weet, dat Christus zelf met zijne leerlingen het Paaschlam hoeft gegeten; zij veroorlooft het gebruik van vleesch op alle tijden uitgenomen op de dagen van boete, welke zij hoeft voorgeschreven. Maar als dan de Kerk den wensch koestert eene algemeene veieering van Christus lijden tot pligt te maken, welke vereering tevens tot boetedoening zal verstrekken, wat kan zij dan beter doen dan, overeenkomstig dien wensch, de onthouding van een zeker voedsel op gestelde dagen te verbieden? Daarenboven stelt zij door d't verbod al hare kinderen in de gelegenheid om de meest noodzakelijke deugden van gehoorzaamheid en nederigheid te beoefenen, want zij geeft een algemeen gebod aan allen en eischt, zoowel van den rijke als van den arme, daaraan te gehoorzamen.
■207
Be alleen zaligmakende Kerk.
Gij zijt zeer tegen ons ingenomen omdat wij beweren, dat er buiten de katholieke Kerk geene zaligheid mogelijk is; uit die leer maakt gij de gevolgtrekking, dat wij u allen ten eeuwigen ondergang veroordeelen nog vóór dat God u geoordeeld heeft. Ik antwoord u, dat wij die leer verkondigen , dat zij de ware leer is doch dat uwe gevolgtrekking is ongegrond.
De katholieke Kerk leert en heeft altijd geleerd, dat zij de eenig ware Kerk van Christus is en dat er ge-volgelijk buiten haar geene zaligheid bestaat; de eene leer vloeit uit de andere voort. Zoodra de Kerk begint te leeren, iets wai, nimmer gebeuren zal, dat de mensch buiten hare gemeenschap kan zalig worden, dan houdt zij op de ware Kerk van Christus te zijn.
Indien gij inderdaad zeker waart, dat het Protestan-tismus de ware Kerk van Christus was, dan zoudt gij leeren zoo als wij, en elke godsdienst, die niet zoo leert, geeft alle aanspraken op zijne goddelijke stichting tot zaligheid der menschen, verloren. Ik wil dit uit het begrip zeiven van godsdienst en vooral uit het begrip van den christelijken godsdienst bewijzen.
Wat is godsdienst of 'Religio 1 Godsdienst, zcoals het woord zelf reeds aanduidt, is een band, die deu mensch verbindt met God. Het begrip van godsdienst sluit in zich geloof en beoefening van dat geloof: een ge-looven aan de waarheid en een vervullen van de plig-ten, welke die waarheid oplegt, om daardoor te geraken tot het eeuwig bezit van God, hetgeen het laatst
208
en eenig doel van ons bestaan uitmaakt. Welnu, zoo zeker als er slechts één God, en slechts één menschdom is, even zeker kan er maar één geloof en ééne zedewet zijn, welke door den Alrnagtige zijn vastgesteld om den mensch ten hemel te geleiden.
Indien de godsdienst niet anders dan een zeker stelsel van uiterlijke pligten en van uiterlijke Godsver-eering, alleenlijk een ceremonieel uitmaakt, dan zouden er zoo vele godsdiensten kunnen zijn als men soorten van Godsvereering zou kunnen kiezen; doch 't is hier de vraag naar den strengen dn van het woord godsdienst voornamelijk in betrekking tot godsdienstig geloof en pligten. Wat voor den eenen mensch waarheid is, is waarheid voor allen, en wat gestrenge pligt is voor den mensch als mensch. is ook strenge verpligting voor alle menschen, Dit te loochenen is tevens te ontkennen, dat God de Waarheid is. Neem bijvoorbeeld het Sacrament der Biecht: is de Biecht als middel ter zaligheid door Christus ingesteld of niet? Er is geen middenweg. Indien de Biecht niet als middel ter zaligheid is ingesteld, dan is ook niemand verpligt te biechten: doch indien zij wel als noodzakelijk middel ter zaligheid is ingesteld voor allen, die na liet Doopsel hebben gezondigd, dan ook kan geen zondaar zonder de Biecht zalig worden. Zoudt gij willens zijn te beweren, dat God de Katholieken alleen, op straffe van eeuwig verderf, heeft verpligt hunne zonden aan den Priester. als Gods plaatsbekleeder te belijden, en dat Hij de Protestanten daartoe niet verpligt heeft? De zelfde redenering is van kracht voor elk andere godsdienstige verpligting- Met andere woorden: indien er een godsdienst
bestaat, welke door God is gesticht, dan kan er slechts één zijn en dan ook kan er buiten dien godsdienst geene zaligheid mogelijk zijn.
Do uitvlugt, zoo herhaaldelijk te baat genomen, dat God de vader :s van alle menschen en dat daarom een ieder in zijnon godsdienst kan zalig worden, is, op-regt gesproken, belagchelijk. .Tuist omdat er maar één God is, kan er ook maar één godsdienst zijn. Juist omdat er maar één God is, zijn ook dezelfde gods-dienstpligten verbindend voor allen, en die ze niet vervult, moet voor eeuwig verloren gaan. — Gij zegt; Maar wij gelooven toch allen in denzelfden Christus. Doch juist omdat gij allen in denzelfden Christus gelooft, zijt gij ook allen gehouden om het geloof aan te nemen en te gehoorzamen aan de wetten, welke Hij in Zijne Kerk heeft voorgeschreven. Zijne Kerk, zooals ik bewezen heb, is do katholieke Kerk alleen en bijgevolg is er buiten de katholieke Kerk geene zaligheid mogelijk. Christus heeft gezegd: »Indien hij de Kerk niet wil hooren, hij zij u als een heiden en tollenaar.quot; 1) — »Wie niet gelooft, zal verdoemd worden.quot; 2)
Bijaldien de mensch in alle godsdiensten konde zalig worden, dan zou de christelijke godsdienst overbodig zijn; dan zoude Christus zijnen Apostelen noodeloos het bevel hebben gegeven om uit te gaan en voor alle volkeren te prediken; zijn gebod, dat elk mensch, om zalig te worden, moet gelooven, zoude zonder zin of betee-kenis zijn. Indien Christus cene Kerk heeft gesticht,
1) JIatth. XVIII : 17. 2 Marc. \v I ; 16.
208
en eenig doel van ons bestaan uitmaakt. Welnu, zoo zeker als er slechts één God, en slechts één menschdom is, even zeker kan er maar één geloof en ééne zedewet zijn, welke door den Almagtige zijn vastgesteld om den mensch ten hemel te geleiden.
Indien de godsdienst niet anders dan een zeker stelsel van uiterlijke pligten en van uiterlijke Godsver-eering, alleenlijk een ceremonieel uitmaakt, dan zouden er zoo vele godsdiensten kunnen zijn als men soorten van Godsvereering zou kunnen kiezen; doch 't is hier de vraag naar den strengen zin van het woord godsdienst voornamelijk in betrekking tot godsdienstig geloof en pligten. Wat voor den eenen mensch waarheid is , is waarheid voor allen, en wat gestrenge pligt is voor den mensch als mensch, is ook strenge verpligting voor alle menschen. Dit te loochenen is tevens te ontkennen, dat God de Waarheid is. Neem bijvoorbeeld het Sacrament der Biecht: is de Biecht als middel ter zaligheid door Christus ingesteld of niet? Er is geen middenweg. Indien de Biecht niet als middel ter zaligheid is ingesteld, dan is ook niemand verpligt te biechten; doch indien zij wel als noodzakelijk middel ter zaligheid is ingesteld voor allen, die na het Doopsel hebben gezondigd, dan ook kan geen zondaar zonder de Biecht zalig worden. Zoüdt gij willens zijn te beweren, dat God de Katholieken alleen, op straffe van eeuwig verderf, heeft verpligt hunne zonden aan den Priester, als Gods plaatsbekleeder te belijden, en dat Hij de Protestanten daartoe niet verpligt heeft? De zelfde redenering is van kracht voor elk andere godsdienstige verpligting. Met andere woorden: indien er een godsdienst
209
bestaat, welke door God is gesticht, dan kan er slechts een zijn en dan ook kan er buiten dien godsdienst geene zaligheid mogelijk zijn.
De uitvlugt, zoo herhaaldelijk te baat genomen, dat God de vader is van alle menschen en dat daarom een ieder in zijnen godsdienst kan zalig worden, is, op-regt gesproken, belagchelijk. Juist omdat er maar één God is, kan er ook maar één godsdienst zijn. Juist omdat er maar één God is, zijn ook dezelfde gods-dienstpligten verbindend voor allen, en die ze niet vervult , moet voor eeuwig verloren gaan. — Gij zegt : Maar wij gelooven toch allen in denzelfden Christus. Doch juist omdat gij allen in denzelfdea Christus gelooft, z'yt gij ook allen gehouden om het geloof aan te nemen en te gehoorzamen aan de wetten, ^elke Hij in Zijne Kerk heeft voorgeschreven. Zijne Kerk, zooals ik bewezen heb , is de katholieke Kerk alleen en bijgevolg is er buiten de katholieke Kerk geene zaligheid mogelijk. Christus heeft gezegd: »Indien hij de Kerk niet wil hooren, hij zij u als een heiden en tollenaar.quot; 1) — »Wie niet gelooft, zal verdoemd worden,quot; 2)
Bijaldien de mensch in alle godsdiensten konde zalig worden, dan zou de christelijke godsdienst overbodig zijn; dan zoude Christus zijnen Apostelen noodeloos het bevel hebben gegeven om uit te gaan en voor alle volkeren te prediken; zijn gebod, dat elk mensch, om zalig te worden, moet gelooven, zoude zonder zin of betee-kenis zijn. Indien Christus eene Kerk heeft gesticht.
1) JVlatth. XVIII : 17. 2 Mare. X,TI : 16.
210
dan moet ook alles, wat zij als de Kerk van Christus leert, geloofd worden, want al hare leerstukken steunen op hetzelfde onfeilbaar gezag van Christus. Een enkel leerstuk des geloofs vrijwillig te verwerpen, is genoeg om den eeuwigen ondergang te beloopen, want dat zou niet anders zijn, dan geheel het goddelijk karakter des geloofs en der Kerk van Christus te verloochenen; zoo iets, is inbreuk maken op het gezag en de geloofwaardigheid van God. Hij, die noch bedriegen kan noch bedrogen kan worden, heeft elk leerstuk, door zijne Kerk verkondigd, veropenbaard. »Een ieder, die geheel de Wet onderhoudt,quot; zoo zegt de H. Geest, maar in een punt misdoet, wordt schuldig ten opzigte der geheele wet.quot; i) Of wel is geheel het geloof waar, of wel het is geheel valsch; wij moeten elk leerstuk ge-looven of alle leerstukken verwerpen, want indien de leer ook maar in één punt dwaalt, dan kan zij niet van God komen.
Met betrekking tot de alleen-zaligmakende Kerk, stemmen de Kerkvaders der eerste tijden, allen overeen. Alle leeren, dat er buiten de de katholieke Kerk geene zaligheid is te vinden. De H. Cyprianus, die in het midden der derde eeuw leefde, zegt in zijn boek over de Eenheid der Kerk: sWie de Kerk niet tot Moeder heeft, kan God niet tot Vader hebben.quot; Do H. Augus-tinus, die op het einde der vierde en in het begin der vijfde eeuw schreef, zegt: ïWie gescheiden is van de katholieke Kerk zal het leven niet hebben, maar de
1) Jacobus 11 : 10.
211
gramschap Gods zal op hem rusten,quot; 1) De H. Gre-gorius de Groote, die op het einde der zesde eeuw den pauselijken zetel bekleedde, zet de katholieke leer aldus beknopt uiteen: »de heilige, katholieke Kerk leert, dat buiten hare gemeenschap, niemand kan zalig worden.quot; 2) Als Christenen, gelooft gij, zoowel als wij, dat de raensch, die in doodzonde sterft, verloren gaat; gt;)dat noch onkuischen, noch afgodendendienaars, noch over-spelers, noch de bedrijvers van onnatuurlijke zonden of van sodomie, dat noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, noch lasteraars, noch roovers hetrijk Gods zullen bezitten.quot; 3) — Is het loochenen van een leerstuk des geloofs geen doodzonde, zoowel als diefstal, dronkenschap of onzuiverheid? De vrijwillige verwerping van een leerpunt des geloofs is eene regtstreeksche be-leediging der waarachtigheid en het gezag van God aangedaan en is een grootere zonde dan eenig andere be-1 eediging, welke slechts tegen den mensch wordt bedreven. Er is naauwelijks eene belediging, welke u zoo diep kwetst als geschandvlekt te worden als een leugenaar. Iemand mag er weinig uit maken beschuldigd te worden van bedrog jegens den Staat, maar wanneer men hem een leugenaar noemt zal hij zich terstond trachten te wreken. Hij, die vrijwillig en met overleg een leerstuk des geloofs loochent, beschuldigt God den waarachtige van leugentaal. Hij, die de driestheid bezit, om ten aanschijn des Hemels te zeggen; ik weet,
1) Ad Part. Faot. Dan. e. 141.
2) Lib. Mor. 14.
3) 1 Cor. VI. 9, 10.
212
dat deze eene veropenbaarde waarheid is, welke als zoodanig door het onfeilbaar leergezag der Kerk van Christus wordt verkondigd, doch ik wil haar niet ge-looven; of hij, die niet wil onderzoeken of de leer, welke door het gezag dier Kerk als veropenbaard wordt voorgesteld, geopenbaarde waarheid is of niet, zoo iemand veracht God blijkbaar als de eeuwige Waarheid en als hij met zulk eene beleediging op zijn geweten sterft, dan kan het ons niet verwonderen, dat hij voor eeuwig verloren gaat.
Zijn wij, Katholieken, de schuld van zijnen ondergang? Zijn wij het, die hem tot de pijnen der hel veroordee-len? Zeker niet. Hij gaat verloren door zijn eigen schuld, hij veroordeelt zich zeiven. Indien gij tot ons zegt, dat wij ondanks ons Katholiek zijn, evenwel verloren gaan als wij in doodzonde sterven, dan zijt niet gij de oorzaak onzer verdoemenis, maar gij voorspelt ons slechts, wat er zal gebeuren. Een slecht Katholiek gaat verloren door zijn eigenschuld; zoo ook, als wij zeggen, dat gij, hoe zedelijk dan ook levend, onvermijdelijk verloren gaat, indien gij vrijwillig in dwaling sterft, dan zijn wij het niet, die uwe eeuwige verwerping uitspreken, maar wij waarschuwen u slechts bij tijds. God alleen is uw en onze Regter; Hij alleen kan het vonnis der eeuwige verwerping uitspreken; indien Hij u veroordeelt wegens vrijwillig ongeloof, dan is het uwe en niet onze schuld, dat gij zulk een vonnis hebt beloopen.
Gij zult mij vragen: maar zal dan iemand, die omtrent het ware geloof in schuldelooze onwetendheid verkeert, en de zedewet goed onderhoudt, verloren gaan? Ik antwoord: zoo iemand zal sterven als lid der katho-
213
lieke Kerk. Of wel tijdens zijn leven, of wel in de ure van zijm dood, zal de Voorzienigheid Gods hem middelen geven, buitengewone middelen zelfs, indien 'tnoodig is, om het waar geloof te kennen ten minste voorzooverre de kennis daarvan ter zaligheid onmisbaar noodzakelijk is. Wij moeten hier onderscheid maken tusschen twee klassen van menschen nl. tusschen gedoopten en niet ge-doopten. Dewijl :lit een punt is, dat men dikwerf verkeerd begrijpt en zelden duidelijk hoort uitleggen, verzoek ik voor de volgende opmerkingen uwe bijzondere oplettendheid.
Wat aangaat personen, die in protestantsche landen geboren en geldig gedoopt zijn en die door gebrek aan onderwijs of gelegenheid, nooit tot de kennis zijn gekomen , dat de katholieke Kerk de eenig ware Kerk van Christus is, als zij nooit eene doodzonde bedreven of hunne zonden uitgewischt hebben door een volmaakt berouw en met een opregt hart verlangen alles te doen, wat God van hen zal eischen, dan zullen zij langs den gewonen weg, als leden der katholieke Kerk zalig worden. Zulke personen zijn inderdaad Katholiek; zij zijn de Kerk binnengetreden door een geldig doopsel en zijn slecht uiterlijk door eene schuklelooze dwaling van hare gemeenschap gescheiden. Luidens de katholieke leer, is er slechts dén Doopsel; hetzij het door een Christen, door een Jood of door oen Ongeloovige of Heiden wordt toegediend, het is altijd geldig, mits het toegediend wordt volgens de voorschriften door Christus daaromtrent gegeven en met het voornemen om te doen, hetgeen Christus door de instelling van het Doopsel wilde; een iege-lijk, die zoo gedoopt wordt, wordt op liet oogenblik,
214
dat hij het Doopsel ontvangt, een lidmaat der katholieke Kerk. 'tls waar, Protestanten worden, als zij bij hunne bekeering in de katholieke Kerk worden opgenomen, in het algemeen op nieuw gedoopt; dit geschiedt omdat het Doopsel, buiten de katholieke Kerk dikwijls ongeldig wordt toegediend. Het is nooit onze bedoeling om ten tweedemale te doopen, maar wij dienen het toe onder de voorwaarde: «indien gij niet gedoopt zijt,quot; op dat de bekeerling de zekerheid bezitte, waarlijk gedoopt te zijn. Nooit wordt het Doopsel herhaald, wanneer er geen twijfel omtrent de geldigheid van het eerste Doopsel bestaat. In sommige landen zijn er zeer vele geldig gedoopte Protestanten, die zonder hunne schuld onwetend zijn omtrent de ware Kerk; zoodanigen zijn leden der katholieke Kerk en sterven, zonder het te weten, in hare gemeenschap. Allen, die geldig gedoopt zijn, blijven Katholieken , zoo lang zij niet door schuldige omhelzing eener dwaling tegen het geloof, afvalligen worden of uit eigen schuld verzuimen te onderzoeken, wanneer een gegrond vermoeden van dwaling in hunnen geest opkomt. Ik hoop , dat zeer vele Protestanten aldus zalig mogen worden, niet als Protestanten , maar als leden der katholieke Kerk van Christus.
De toestand van den heiden verschilt aanmerkelijk van dien der gedoopte Protestanten. Heidenen, die onschuldig in dwaling verkeeren en God naar hun beste vermogen dienen overeenkomstig het licht en de wet hunner rede, en alles willen doen, wat de Hemel van hen moge eischen, zullen zeker zalig worden. Mogen zij ook nimmer door het water van het H. Doopsel worden af-gewasschen, voor hen is, zooals de katholieke Kerk het
'245
noemt, het doopsel van begeerte voldoende. Hunne pogingen om God te behagen, sluiten de begeerte in om het ware geloof te kennen en bereidwillig aan te nemen; en wat de heiligmakende genade betreft, welke voor onze zaliging evenzeer noodig is, God, die niet wil, dat iemand verloren ga, die zijn best doet om Hem te behouden, stort tijdens hun leven of in de ure des doods de zelfde heiligmakende genade in hunne zielen, welke door het H. Doopsel wordt medegedeeld. Indien zij in groote zonden vallen, dan kunnen zij de genade bekomen om een volmaakt berouw te verwekken en daardoor vergiffenis verkrijgen. Zij worden zalig niet volgens de gewone beschikking der Voorzienigheid, maar ten gevolge eener buitengewone genade, welke hun om de verdienste van Christus wordt geschonken. Door het doopsel van begeerte worden zij ledematen der ware Kerk van Christus, der katholieke Kerk en worden zij zalig, enkel en alleen als leden van hare gemeenschap.
Met andere woorden, er is slechts ééne weg ten hemel, doch er zijn verschillende wegen, die naar de katholieke Kerk geleiden, want behalve het doopsel des waters, is er een doopsel des bloeds of de marteldood, dien een ongedoopte verduurt voor het geloof in Christus, en het doopsel der begeerte, waarvan ik juist heb gesproken. Hoe velen er door het doopsel der begeerte zalig worden , of hun getal groot of klein is, is aan God alleen bekend; wij mogen het met vertrouwen aan Hem overlaten , wiens matelooze goedheid zorg draagt voor elke menschelijke ziel en nooit toelaat dat er ééne verloren gaat, tenzij door haar eigene vreezelijke schuld. De katholieke Kerk zegt met den H. Thomas van Aqui-
216
ften, dat, wanneer de mensch opregt verlangt de waarheid te kennen, en de zedewet, zoo veel het in zijn vermogen is naleeft, God, zoo noodig, zelfs een engel zal zenden om hem te verlichten en binnen de katholieke Kerk te geleiden, eerder dan toe te laten, dat hij verloren gaat. Zoo lezen wij in de Handelingen der Apostelen, dat een engel werd gezonden tot dea Honderd-man; en het is opmerking waardig dat deze Centurier den H. Geest ontving en daardoor een lidmaat der katholieke Kerk werd, vóór nog het doopsel des waters ontvangen te li ebben
Doch gij moet u wel herinneren, dat dit alles slechts geldt van hen, die in schuldelooze dwaling omtrent de ware Kerk verkeeren. Het is van geen de minste toepassing op die klasse van menschen , welke ik vrees, dat maar al te talrijk is, die gelegenheid hebben om de waarheid te kennen , maar haar vrijwillig verzuimen; die hunne oogen sluiten voor het licht, de vermaningen des gewetens smoren en vastelijk besluiten, er moge dan gebeuren, wat er wil, om buiten de katholieke Kerk te sterven. Zij hebben de begeerte niet om de offers te brengen, welke hunne bekeering tot de katholieke Kerk van hen zal vragen. Zij doen gelijk de Areopagiten of als Felix, de Romeinsche stedehouder, die tot den H. Paulus zeide, op een andere; tijd zullen wij naar u hooren; of zooals de Joden, die hunne ooren stopten en den H. Stephanus steenigden. Zij kunnen zich niet beroepen op eene schuldelooze onwetendheid ; zij zondigen tegen den H. Geest, en als zij in dien toestand sterven, moeten zij voor eeuwig verloren gaan.
Niet een, die deze bladzijden heeft gelezen kan zich op schuldelooze onwetendheid beroepen. Gij hebt eene
217
gelegenheid gehad om te onderzoeken en u zeiven van de waarheid der katholieke Kerk te overtuigen. Jamogt ook dit boek van mij u niet overtuigd hebben, dan toch zal het in uwen geest twijfelingen hebben doen ontstaan en u dus den pligt hebben opgelegd om uw onderzoek voort te zetten, tot dat gij de ware Kerk van Christus ontdekt hebt; bijaldien gij dit weigert te doen, dan maakt gij u grootelijks schuldig voor God en stelt daardoor zelf de oorzaak van uw eeuwig verderf. Indien gij onderzoekt met opregtheid en volharding dan zal, vroeg of laat, de tijd komen, waarin gij niet langer twijfelen kunt om het katholiek geloof, als uwe eenige hoop ter zaligheid, te omhelzen.
't Is onregtvaardig ons van gebrek aan liefde te beschuldigen, als wij beweren, dat er buiten de katholieke Kerk geene zaligheid mogelijk is. Wij verkondigen onze leer vrijelijk, omdat wij u opregt beminnen en uwe zaligheid wenschen. Elk ijverig Katholiek is bereid, u in uw onderzoek te helpen. Wij veroordeelen de dwaling alleen en laten het oordeel der gewetens aan God over, wien alleen zulk een oordeel toekomt. Wij beminnen alle menschen als kinderen van den zelfden hemelschen Vader en als vrijgekochten door den zelfden Verlosser; wij zijn bereid voor hunne zaligheid onze bezittingen, onze eer, ja zelfs ons leven op te offeren. Neen, de leer, dat er buiten de katholieke Kerk geene zaligheid mogelijk is, wel verre van onze liefde voor u te verminderen, dient integendeel om haar meer te ontvlammen en ons eenen ijver in te storten, die uwer zaligheid te wille, voor geen arbeid of offers terugdeinst.
10
Na alzoo uwe erfelijke vooroordeel en, welke gij als Protestanten hebt, beschouwd en wederlegd te hebben, ga ik over tot de beschouwing van uwe staatkundige vooroordeelen, welke gij als burgers tegen ons hebt.
Onderdanicjheid aan den Vorst.
Men heeft u geleerd, dat wij, wat den Staat betreft, onderdanen zijn van den Paus en bijgevolg geene goede staatsburgers van Nederland kunnen zijn. Dat is eene lastering, die zoowel in leer als in werkelijkheid allen grond van waarheid mist. De Paus is voor den Katholiek de hoogste gezaghebber, waar het de verklaring der zedewet geldt: wanneer er twijfel ontslaat of eene daad zedelijk geoorloofd is of niet, dan laten wij aan de Paus de eindbeslissing over. Daaruit ontstaat, zooals een ieder, die opregt is, duidelijk inziet, niet het minste gevaar voor den Staat. De Staat kan in gevaar worden ge-bragt en, zooals de geschiedenis en de ondervinding het getuigen, sommige Staten zijn op den rand desverderfs
:gt; 19
gebragt door het vrije onderzoek van den Bijbel. Het beroep op de vrije verklaring van den Bijbel, sluit een dreigend gevaar in voor den Staat; men denke slechts, om een voorbeeld te kiezen, aan de geestdrijverij var; sommigen in de slavenkwestie van Amerika, waardoor zooveel burgerbloed werd vergoten.
Inquisitie.
De Inquisitie is een schrikbeeld en zooals gij meent, een onbetwistbaar punt van beschuldiging tegen de katholieke Kerk. Gij meent, dat deze aantijging alleen, gelijk een toorts in een kruidmagazijn geworpen, in staat is om al de aanspraken, de bewijzen, de waarheid en de goddelijkheid der katholieke Kerk in rook te doen opgaan. Wij lagchen met den naiven waan. Een ieder, die met de geschiedenis bekend is, hij moge dan Protestant of Katholiek zijn, weet, dat de Inquisitie voor geen enkele beschuldiging tegen de katholieke Kerk grond geeft. Uwe kinderen alleen zoudt gij met dat woord schrik kunnen aanjagen.
Gij beroept u bij uwe beschuldiging op de Spaansche Inquisitie, leder die iets van de. geschiedenis van Spanje kent, weet zeer goed, dat de Spaansche Inquisitie, voor zoo ver men er tegen te velde trekt, van zuiver staatkundigen oorsprong is en volstrekt niets met de aanspraken en verordeningen der katholieke Kerk heeft uit te staan, Zoo als de Siciliaansche vespers en de
10*
220
moordenarij van den Bartholomeus-nacht, was zij louter eene staatsvervolging tegen ketters en ongeloovigen. Zoolang de Inquisitie bestaan heeft, hebben de Pausen alle pogingen aangewend om hare daden te bewaken en hare misbruiken te voorkomen.
Doch men moet de Spaansche Inquisitie niet alleen beschuldigen; de Protestanten hebben hun deel in het werk der vervolging genomen. Ieder, die de geschiedenis heeft bestudeerd en onpartijdig wil spreken, moet bekennen, dat de Engelsche Inquisitie in wreedheid voor de Spaansche niet onderdeed ; het eenig onderscheid tus-schen beiden is, dat er veel en meer onwraakbare getuigen zijn voor de onregtvaardigheid en wreedheid van de eerste dan voor de afschuwelijkheden van de laatste. Misbruiken bestaan er in alle menschelijke instellingen; de katholieke Kerk kan niet verantwoordelijk zijn voor het gedrag van Staten en enkele personen, dat zij veroordeelt, noch voor wanorden, welke zij nooit geboden of goedgekeurd heeft.
Als men met dat woord «Inquisitiequot; haat wil kweeken tegen de katholieke Kerk, waarom valt men dan niet veel liever de Inquisitie van Rome in plaats van die van Spanje aan ? Doch de Inquisitie van Rome biedt niet gemakkelijk een plekje aan om er de een of andere lastering op te bouwen. Waarheid is, dat men van pro-testantsche zijde dikwerf over Galilei spreekt, doch men kan het bewijs niet leveren, dat deze onder eenig op-zigt mishandeld is. Er werd hem verboden zijne theorie als een volstrekt zeker leerstuk te verkondigen in een tijd, waarin er nog geen zekerheid omtrent dat purt bestond. De bewijzen, zooals men thans erkend, door
221
Galilei aangebragt, bewezen zijne theorie niet. Daarenboven werd het gezag der H. Schrift daardoor schijnbaar in twijfel getrokken; om ergernis te voorkomen, stond men Galilei toe zijne leer slechts als eene veronderstelling te verkondigen, totdat de zaak geheel zoude bewezen zijn. Zijn gevangenschap, waarover zooveel is gesproken was niets meer dan een korte gevangenschap in naam, dat wil zeggen een gebod om de vertrekken van den fiscaal der Inquisitie niet te verlaten. De gevangenschap zoo genaamd, van Galilei was het voor korten tijd gedwongen verblijf in het paleis Trinita del monte, hetwelk in het gezondste gedeelte van Rome was gelegen. Galilei zelf schreef in 1633, dat hij altijd mot de hoogste oncerscheiding was behandeld. De geschiedenis zijner afzwering is niet bewezen en mogt zij bewezen worden, dan zou daardoor slechts een vlek op zijn karakter worden geworpen, want de geschiedenis luidt, dat hij na de afzwering opstaande uitriep aE pur si muovequot; — En toch beweegt zij zich. Kunt gij zulk een tegenspraak met zijn ernstig karakter vereenigen?
Dat men aan Galilei ten laatste het stilzwijgen oplegde , moet men aan zijn onrnatigen ijver en onvoor-zigtigheid wijten. Juist in dien zelfden tijd werd zijn stelsel openlijk te Rome onderwezen als eene hypothese zonder dat eenig kerkelijk gezaghebbende daaftegen opkwam. Het stelsel van Galilei had zijne warme verdedigers in de hoogste rangen der Roomsche geestelijkheid Dewijl de Protestanten zulk eene groote waarde aan het gezag der H. Schriftuur schenken , moeten zij ook toegeven, dat er, alles in aanmerking genomen, in de handelwijze der Roomsche Inquisitie niets lag, wat
90'gt;
niet door de toenmalige tijdsomstandigheden geregtvaar-digd werd om het gezag dos Bijbels tegenover de schijnbare tegenspraak van cosmologische bewijzen te redden. De Kerk heeft nooit eene dogmatische verklaring omtrent dat punt uitgesproken.
Geheel de kwestie der Inquisitie heeft eigenlijk met de Kerk als zoodanig niets uit te staan; zij maakt slechts eene vraag van tijdelijke en veranderlijke tucht en niet eene vraag des geloofs uit. Lang te voren bestond de Kerk, ook zonder zulk een geregtshof en met of zonder dit, zal zij bestaan blijven tot het einde der tijden. Zij is niet aansprakelijk voor misbruiken. die in alle men-schelijke instellingen insluipen.
Het stelsel van Galilei werd in protestantsche landen met de grootste gestrengheid veroordeeld. Mannen als Tycho Erahe, de groote protestansche sterrekundige, Baco, Alexander Boss waren daartegen ingenomen. Veel zou men kunnen zeggen van de vervolgingen door de Protestanten der wetenschap aangedaan Engeland bleef gedurende twee honderd jaren weigeren om den Gre-goriaansche kalender aan te nemen en verkoos liever »strijd te voeren met de sterrenquot; dan in de tijdrekening met den Paus overeen te stemmen. Descartes werd ter oorzake van zijne wijsgeerige beschouwingen schandelijk vervolgd door de Kerkelijken van het protestantsche Holland. Galilei werd niet verbannen noch van zijne eerambten of inkomsten beroofd, terwijl Chiis-tianus Wolf, de beminnelijkste mensch der wereld, ten onregte beschuldigd en door de Protestanten als ean godloochenaar veroordeeld werd. De protestantsche sprekers, die steeds den mond vol hebben over de levens-
223
dagen van Galilei, mogen wel eens hun eigene inquisitie van die dagen i.i het geheugen roepen. »De synode van Dort, die protestantsche kerkvergadering door hun paus Joannes voorgezeten, bekrachtigde hare decreten met het bloed van den vaderlander Barneveld en eischte als een andere Moloch, ontelbare harer kinderen ten offer 1)..... Welke Inquisitie verdiende meer dien gevreesden naam dan de gehate sterre-kamer in Engeland of het hooge kerkelijke geregtshof tot onderdrukking der ketterij? Bij vele Protestanten ligt de geschiedenis van Galilei zoo versch in het geheugen als ware zij gisteren eerst voorgevallen terwijl zij deze laatste soort van Inquisitie vergeten, waarvan evenwel Burke zegt, dat men er nimmer van moest gewagen om de ooren , die de zuivere tooner. van billijkheid en regtvaardigheid liefhebben, niet te kwetsen. De Protestanten zouden beter doen als zij nimmer van Galilei gewaagden om ons niet te noodzaken ook eens een onderzoek in te stellen naar hunne wreedheden en naar hunnen gods-diensthaat. 2)
1) Zie daarover Kirchen - Lexicon von Wetzer und Welter. Driller Baud d. v.
2) Wie de waarheid omtrent dit punt breedvoerig keaneii wil , verwijzen wij naar de Hisior. polit Blatter 1845, Nicolas Le l'ro-lestanlisme. Dechamps La verité et la foi, Dublin Review. — Bio-L'raplile uuiverseils torn IV pas;. 72. —• Vooral verwijzen wij hier naar eene breedvoerige studie over Galilei in „Je Katholiekquot; Godsd. Gesehied- en Letterkundig Maandschrift, Deel LUI en LiV.
'224
Despotismus.
Uwe geschiedkundige opwerpingen , die gij tegen ons maakt en waaronder de bovengenoemde behoort, lossen zich altijd op in grove verdraaijing en valsche voorstelling, welke gewetenlooze schrijvers boosaardig verzinnen; of wel zij betreffen punten, die met de vraag, of de katholieke Kerk de eenig ware Kerk is of niet, in volsterkt geen verband staan. Immers het geldt in dezen niet persoonlijke dwalingen of misdaden van enkelen — Christus is niet gekomen om den mensch het zondigen onmogelijk te maken — maar de vraag is, welke is de ware door Christus ingestelde Kerk.
Voor en aleer gij aan de beweringen der geschiedschrijvers geloof schenkt, dient gij met zorg te onderzoeken, hoe zwaar hunne getuigenis weegt. Vele dingen, die voor geschiedkundige feiten doorgaan zijn louter fabels; en velen daarvan zijn door het vooroordeel der schrijvers verminkt en gekleurd. De teilen worden niet naar hunne omstandigheden, maar wel naar eenmaal opgevatte meening vol ingenomenheid beoordeeld. Dat is geene geschiedenis maar verbeelding. Als de waarheid der geschiedenis u lief is, geloof dan niet meer dan een geschiedschrijver u kan bewijzen; bepaal uwe lezing en uw onderzoek niet tot protestantsche schrijvers alleen; lees ook wat katholieke schrijvers over dit of dat feit hebben geschreven en vorm dan uw eigen oordeel. Indien gij dezen weg bewandelt, dan zullen uwe begripoen met betrekking tot de katholieke geschiedenis eene merkelijke wijziging ondergaan; en ofschoon gij dikwerf
225
redenen zult vinden om de daden van enkele Katholieken in het bijzonder te veroordeelen, nimmer zult gij de Kerk als zoodanig veroordeelen. Het verwijt van despo-tisraus der Kerk aangewreven, wordt meer regtstreeks weerlegd in een volgend artikel, waarin wij over Staat en Kerk zullen spreken. 1)
BescJiavi7ir/.
Gij maakt het der katholieke Kerk tot grief, dat protestantsche volken, volgens uwe meening, in nijverheid, handel en algemeene beschaving, verre staan boven katholieke natiën. Ik aarzel een antwoord te geven op eene moeijelijkheid, die tot het punt, wat wij bespreken, zoo weinig afdoet. Aangenomen eens, dat uwe bewering inderdaad waarheid bevat, wat volgt dan daaruit nog tegen do aanspraken der katholieke Kerk, n. 1. van de eenig ware Kerk van Christus, de alleen-zaligmakende Kerk te zijn? Ik sta verwonderd omdat men er zelfs aan denken konde zulke opwerpingen tegen de katholieke Kerk in het midden te brengen. »Er bestaat geen verhoudingquot;, zooals de Heer Baine teregt aanmerkt, »als van oorzaak tot gevolg, tusschen een voortreffelijke ijzergieterij of stoommachine en tusschen goddeliike veropenbaring; en een katholiek brein ziet niet in, welke evenredigheid er tusschen de gevolgen en feiten die eene Spinfabriek in 't leven roept, en tusschen zedelijke en goddelijke waarheid is gelegen.quot; 2)
1) Zie pag. 234. — 2) Baiue , XI.
2I26
Is Christus dan op aarde gekomen om den menscheu koophandel te leeren, om hen knappe geldwinners te maken, om hen te bekwamen in het ontwerpen en vervaardigen van spoorwegen, stoombooten en katoen-fabrieken? — Hij heeft gezegd: »Mijn rijk is niet van deze wereld.quot; — »In de wereld zult gij tegenspoed ondervinden.quot; — »Wat baat het den mensch, geheel de wereld te winnen, als hij daardoor zijne ziel verliest?quot; Zij, die ooit aardschen voorspoed, die ooit gezondheid en magt als maatstaf van godsdienstige waarheid beschouwen, zijn gelijk aan de vleeschelijke Joden, die een aardschen Messias verwachtten. De zegen van Esau, »het vette der aardequot;, heeft den Christenen nooit de meest wen-schelijke zegening toegeschenen; zij vreezen, als zij reeds hier op aarde hun loon ontvangen, het eeuwig loon in den Hemel eenmaal te missen. Indien voorspoed en stoffelijke magt teeken en maatstaf zijn van het bezit dei-goddelijke waarheid, dan had het Romeinsche keizerrijk nooit zijne afgoderij tegen het Christendom moeten verruilen.
De moeijelijkheid rust op geen enkelen grond. God kan, zegt de H. Augustinus, dewijl Hij God is, zoowel den goede als den booze tijdelijken zegen schenken. Frankrijk en België zijn katholieke landen en staan in beschaving niet achter hunne protestantsche naburen. Amerika zelfs, men moet dat niet vergeten, heett zijn beschaving oorspronkelijk aan het Katholicismus te danken. Vele instellingen daar te lande zijn van Engeland overgenomen en al wat groot, goed en edel in Engelands constitutie voorkomt, dagteekent van katholieke tijden. De moderne beschaving is niet voortgekomen uit het
227
Protestantismus gelijk Minerva uit het hoofd van Jupiter. In bedrijf, wetenschap, kunst, uitvindingen en ontdekkingen doen katholieke volken voor protestantsche landen niet onder; de geschiedenis leert, dat de belangrijkste ontdekkingen in elicen tak van kunst, wetenschap en industrie grootendeels gedaan zijn door Katholieken. Elke bibliotheek in de wereld bevat onsterflijke gedenk-teekenen van het katholiek genie. Europa is overdekt met meesterstukken van katholieke bouwmeesters, beeldhouwers en schilders.
Wat zoude Europa zijn zonder den beschavenden invloed der katholieke Kerk? Weinig meer dan eene wildernis, die door de barbaren van het Noorden werd platgeloopen. De katholieke Kerk heeft de Hunnen, de Go then, de Lombarden, do Franken, de Saxers, de voorvaderen van alle nieuwe volken van Europa beschaafd; naast de onmetelijke goede uitwerking van den invloed der katholieke Kerk kunt gij geen enkele natie opnoemen, welke door het Protestantismus uit hare barbaarschheid of verwildering getrokken en tot beschaving is ge-bragt. In Noord-Amerika, om voorbeelden te kiezen, heeft het Protestantismus geen enkelen Indiaanschen stam de beschaving aangebragt; de oude bewoners der Vereenigde Staten werden uitgeroeid of naar de prairiën van het Westen teruggedreven. In geheel het Zuiden, het Midden of Noorden van Amerika heeft elke Indiaansche stam zijn beschaving van katholieke zendelingen ontvangen en de arbeid van deze zendelingen zoude oneindig meerder vruchten hebben gedragen, bijaldien de aanhoudende kuiperijen dor Protestanten daarvoor geen beletsel hadden gesteld. Zie Mexico; voor drie honderd jaren
228
■werd het slechts door wilden bewoond, thans zoudt gij u verbazen indien gij den vooruitgang kendet, welken het sinds dien tijd op den weg der beschaving gemaakt heeft.
Wie dit punt breedvoeriger besproken wil zien, zal wel doen de studiën daarover te lezen van Pr. Brownson in de Quarterly Rem em.
Zedelijkheid.
Velen uwer verwijten ons, dat protestantsche volken veel zedelijker zijn dan de katholieke natiën. Die opwerping is volkomen wederlegd door Dr. Brownson en door andere schrijvers; blinde geestdrijverij alleen konde haar in 't leven roepen. Zij is zoo hatelijk, dat ik aarsel daaraan met eenigen ernst mijne aandacht te wijden; doch men heeft haar zoo dikwerf tegen de katholieke Kerk doen gelden, dat ik ze niet geheel met stilzwijgen mag voorbijgaan.
Wie heeft u tot regters aangesteld over levenden en dooden? Wie heeft u de geheimen aller harten geopenbaard? Of oordeelt gij naar den uiterlijken schijn? Aangenomen ook, dat katholieke landen voor liet uiterlijke meerdere teekenen van onzedelijkheid dragen, wat volgt daar dan nog uit met betrekking tot hun wezenlijken toestand, wanneer zij met protestantsche landen worden vergeleken? Droegen de Phariseën niet uiterlijk den schijn veel heiliger te zijn dan de tollenaren ? En toch noemt onze Verlosser de Phariseën «gepleisterde
229
gravenquot;. De tollenaar ging gerechtvaardigd naar huis, en de biddende, de vastende en zich zeiven regtvaardig wanende Phariseër wordt ons als een aarts-huichelaar beschreven. »Wee U, schriftgeleerden en Phariseënquot;, zegt onze Zaligmaker, swant gij eet de huizen der weduwen op, biddende lange gebedenquot;. 1) Wat bewijzen de misdaden van dezen of genen Katholiek in 't bijzonder? Moet hunnentwege de Kerk veroordeeld worden? Zoo ja, dan moet gij ook Christus veroordeelen, want een zijner eigene Apostelen verried Hem; Petrus verloochende Hem; al de andere verlieten Hem bij het eerste gevaar. Vernietigt de zonde der Apostelen hun gezag als Apostelen en stichters der ware Kerk van Christus? Wordt daardoor Zijne Kerk, van den beginne tot eene synagoge des duivels gemaakt? Waren het de Joden niet, die Christus kruizigden ? En toch, vormden zij niet de ware oude Kerk?
Doch uwe opwerping is zonder grond. Het wordt door de statistiek uitgewezen dat de misdaden, welke in Engeland, Pruissen en in de Vereenigde Staten worden bedreven, in getal de katholieke landen verre overtreffen. Ter bevestiging van hetgeen ik zeg, verwijs ik u naar het verslag van Dr. Forbes bij het Engelsch Gouvernement in 1852 ingediend, waarin wordt aangetoond, dat er in Londen alleen onvergelijkelijk meer misdaden geschieden dan in geheel Ierland. 2)
1) Matth. XXII!. 14.
2) In Londen telt men gedurende de laatste twintig jareu, elk jaar 17,000 misdadigers dat is, één op ue honderd; Parijs telt er slechts 1 op de 400 zie, rendu; de l'hislructiou primaire it Londres. Zie ook, The great world of Londen, hij henry mavhew en margotti Tiotnae Londra.
Men maakt het der katholieke Kerk somtijds tot verwijt, dat er in katholieke landen meer levenslust, meer vrolijkheid en meer vriendschappelijkheid in omgang bestaat dan in protestantsche lauden, die zich meer onderscheiden door bedaardheid van karakter, welk tot droefgeestigheid en somberheid overhelt. Dat verwijt klinkt vreemd. Elke overdrijving is afkeurenswaardig maar is vrolijkheid dan zonde? Is zij integendeel niet veeleer een teeken van zedelijke welvaart? Katholieke volken bestaan niet uit sombere devotarissen, 't is waar, doch dit pleit in hun voordeel. De Protestant heeft reden te over om droefgeestig te zijn; wij hebben evenveel redenen om ons te verblijden. «Verheugt u in den fleer, altijdquot;, zegt de Apostel, andermaal zeg ik u, verblijdt u. Dit verwijt wil ik mij gaarne getroosten.
Het vieren van den Zondag.
Gij verwijt der Kerk ook, dat de Katholieken den Zondag niet behoorlijk vieren maar een groot gedeelte van dien dag aan uitspanningen wijden. Dit verwijt is onder sommigen opzigten, vooral wat een zeker soort van Katholieken betreft, niet geheel ongegrond. Het is waar, dat eenige Katholieken den Zondag ontheiligen, doch dat kan der katholieke Kerk niet worden verweten dewijl deze hun gedrag als zondig veroordeelt. Om u daarvan te overtuigen, behoeft gij slechts onzen kathechismus te openen of katholieke predikatiën aan te hooren. Evenwel
231
verkondigt de kntholieke Kerk niet de gestrenge voorschriften der Puritijnen of van andere sekten onder de Protestanten, wier viering van den Zondag meer joodsch dan christelijk schijnt. De Kerk, krachtens de magt, welke zij van Christus heeft ontvangen, heeft den joodschen Sabbatdag afgeschaft en in plaats daarvan den Zondag tot rustdag gekozen ter gedachtenis aan de glorierijke geheimen onzer Verlossing. Dewijl de Zondag werd ingesteld om de geloovige aan de vreugdevolle geheimen te herinneren, heeft de Kerk de gestrengheid van den joodschen Sabbatdag verzacht en verbiedt daarom niet als zonde, do gepaste ontspanning, welke men zich op dien dag veroorlooft.
Het koningschap van den Paus.
Het ergert u, den Paus, het hoofd der Kerk, een kleine strook lands in Italië te zien besturen als onafhankelijk en oppermagtig vorst. Dit schijnt u onver-eenigbaar met zijn godsdienstig gezag, met zijne pligten als hoofd der Kerk, welke een geestelijk koningrijk is; en daarom veroordeelt gij zijn wereldlijk bestuur.
Ik antwoord: Deze opwerping, gelijk alle andere, welke tegen de katholieke Kerk worden ingebragt, heeft haren oorsprong aan gemis van een ernstig onderzoek te danken. Want indien gij de betrekking des Pausen, als hoofd der katholieke of der algemeene Kerk eens nagaat, dan zult gij verpligt zijn toe te geven; dat zijn
232
tijdelijke onafhankelijkheid als souverein vorst, niet in strijd is met de zedelijke bediening maar dat zij juist integendeel, schoon ook niet volstrekt noodzakelijk, toch uitermate dienstig is voor de vrije uitoefening zijner geestelijke magt. En de reden, welke voor de hand ligt, is, dat hij om het volle vertrouwen der Christenen van geheel de wereld te bezitten, ook verheven moet zijn boven alle vermoedens van dezen of genen invloed, welken een of ander tijdelijke magt op zijn geestelijk bestuur zou willen uitoefenen. Indien de Paus niet anders ware dan een opper-toezigter van eene provinciale Kerk zooals bijvoorbeeld de waardigheid-bekleeders bij de Methodisten, Prosbijtei anen en Episcopalen, dan zoude hot geheel iets anders zijn. Maar de Paus is het hoofd van geheel de Kerk voor alle werelddeelen; in zyn geestelijk koningrijk, dat alle natiën tot één broederkring verbindt, gaat de zon nooit onder. Daarom wordt bij de plegtigheden eener Pauskeuze, do nieuw gekozen Paus aldus aangesproken : ygt;Noveris te urhis ct orhis constitutum esse recto-rem. — »Bedenk, dat gij op den zetel van Petrus geplaatst zijt, als beheerscher van Rome en van geheel de wereld.quot; Deze is zijne zending op aarde en bijgevolg hoe vrijer de uitoefening van zijn gezag is, des te beter.
De geschiedenis levert in het tijdelijk verblijf der Pausen te Avignon, een treffend bewijs, dat zelfs het vermoeden van een overwegenden staatkundigen invloed, in de hoogste mate gevaarlijk is voor do belangen van den godsdienst. Een ieder weet, welke groote kwalen de godsdienst in dat tijdperk te verduren had, enkelen alleen omdat de vrijheid van don Koning-Opperpriester beperkt scheen door den invloed van Frankrijk.
233
Waarom heeft men bijvoorbeeld het district van Columbia onafhankelijk verklaard, tenzij omdat de bewoners door de verwijdering van den zetel van het bestuur daar geplaatst, elke schaduw van bij zonderen of overwegenden invloed door den een of anderen kleinen Staat aldaar uitgeoefend, wilden vermijden. De zelfde reden pleit met nog oneindig meerder kracht voor de onafhankelijkheid van den Paus. Men dweept met vrijheid en vrij bestuur; waarom wraakt men het dan in den Paus, wanneer hij vrijheid, in de uitoefening zijner geestelijke magt voor zich eischt?
Doch de waardigheid van plaatsbekleeder te zijn van Jesus Christus is bovendien al te verheven om door een onderdaan eens aardschen vorst gedragen te worden. Dat schijnt het eendragtig gevoelen van alle Christenen, sinds Constantijn den groote, geweest te zijn. Deze groote Keizer, die de eerste was om het kruis in zijne kroon te plaatsen, verlegde zijnen zetel naar Constantinopel en, wat in deze nog opvallender is, ook na de splitsing van het Romeinsche rijk zetelde geen der Westersche Keizers te Rome maar wel in Milaan, in Turijn of in andere steden.
Wat de voorgewende misbruiken van het pauselijk bestuur betreft, zeg ik slechts dit, dat de bron, waaruit gij daarover uwe inlichtingen put, voldoende middelen ter wederlegging aanbiedt. Gij verlaat u bijna uitsluitend op reizigers of Engelschen, die meestal door vooroordeel of uit fanatismus gedreven , de openbare meening met valsche voorstellingen en overdrijvingen tegen het pauselijk staatsbestuur trachten op te winden. Een zelfde fanatieke zin leeft er maar al te veel in de dagbladen , reisbeschrijvingen en andere geschriften hier te lande.
234
Opregt en onbevooroordeeld onderzoek levert het bewijs, dat er in het pauselijk bestuur minder gebreken voorkomen dan in andere staten, keizerrijken of republieken der wereld. De laatste statistieke opgaven bewijzen. zoo dat er geen twijfel meer overblijft, dat de kerkelijke Staat met betrekking tot de scholen en liefdadige instellingen, boven andere Staten verre den voorrang verdient. Dit is onbetwistbaar aangetoond in meerdere boekwerken, welke in de laatste tijden het licht zagen, waaronder ik u Mr. Maguire's werk over Rome, zijne kerken, godshuizen en instellinr/en tot breedvoeriger onder-rigtiugen aanprijs.
Be staatsimtellingen en de katholieke Kerk.
Eene laatste moeijelijkheid, waarop ik uwe aandacht wenschte te vestigen is, dat men somtijds het verwijt doet hooren: De katholieke Kerk is in strijd met de instellingen van het land of met den volksaard of, in 't algemeen gesproken, zij is vijandig aan vrijzinnige politieke instellingen.
Juist het tegendeel is de waarheid. Het zal weldra twee duizend Jaren zijn, dat de Kerk leeft ea zich ontwikkelt onder allerlei staatsvormen. Haar bestuur is door Gods beschikking zoo ingerigt, dat zij het goede der verschillende menschclijke staatsinstellingen in zich vereenigt en tevens een tegengif bevat tegen alle mogelijke uitspattingen, waartoe menschelijke instellingen somtijds vervallen
TR
De regeringsvorm der Xerk i». wat, linar wezen betreft, krachtens hare goddelijke stichting zelfstandig en onafhankelijk. Zij weet zich gemakkelijk met eiken staatsvorm te verstaan en te verdragen, mits deze slechts niet in hare onkreukbare regten treedt of haar bestaan belaagt. Ja ofschoon de Kerk ook, wat hare uiterlijke inrigting betreft, meer heeft van eene monarchie dan wel van eene republiek, kan z'y evenwel onder eene waarlijk vrijzinnige republiek heerlijk bloeijen en zich ontwikkelen, getuigen tegenwoordig de Vereenigde Stalen van Noord-Amerika; zoowel als zij onder een monarch zeer veel kun verduren. Sinds laag heeft zij reeds de mogelijkheid van haar bestaan naast eiken staatsvorm bewezen. — Zij bestond drie honderd jaren onder de volstrekt alleenheerschende Romeinsche keizers, die haar met alle inspanning en geweld trachtten te verdelgen. Zij bestond later in meer christelijke tijden, beschermd en geholpen door den Staat, waardoor de bereiking van haar verheven doel, de zaligheid der men-schen, gemakkelijk werd gemaakt. Zij zal blijven bestaan ook thans, schoon ook de Staat zich van haar losrukt en haar niet voorkomt of ondersteunt. — Al het goede, wat de Slaat, met zijne instellingen aan zijne onderdanen waarlijk dierbaar maakt, vindt men in de inrigting der Kerk terug en hoedanig de Staat, hoedanig ook het nationaal karakter of de volksaard zij; dat belet ons niet om met Gods genade goede en ijverige Katholieken te zijn, ik wil dit kort bewijzen.
De geest onzer staatsinstellingen is vrijheid en regt voor allen. Doch de vrijheid ziedaar juist, wat de Kerk voor zich vraagt; zij heeft geene bijzondere bescherming
236
noodig en eischt die ook niet; men late haar de vrijheid in al haar omvang bij de Grondwet gewaarborgd en zij zal tevreden zijn. De zon vraagt het licht niet van de aarde; zij zelve is vermogend genoeg om met hare stralen de morgenschemering te verjagen en de wolken te scheiden. Al, wat de katholieke Kerk van u vraagt voor haar welzij n en ontwikkeling, al wat zij behoeft om uwe vooroordeelen te verdrijven, is vrijheid in haar handeling.
Gregorius XVI pleegt te zeggen: »Buiten den Kerkdijken Staat is er geen land, waar ik Paus zou kunnen zijn tenzij in de Vereenigde Staten van Noord-Amerikaquot;; men weet, dat daar geen enkele godsdienstvorm bijzondere bescherming geniet maar alle gezindten gelijk zijn voor de wet. In katholieke landen zijn de regten der Kerk door zeer vele concordaten aan banden gelegd; in Amerika is zij vrij voor de wet en het eenig concordaat aldaar is de constitutie. In waarheid, al wat zij vraagt, in welk land dan ook, is vrijheid en geen concordaten; als zij vrij is, heeft zij geene concordaten noodig.
Volgens onze grondwet kunnen de geschikste mannen, zonder aanzien van persoon of geboorte tot publieke ambten en bedieningen worden geroepen. Dat zelfde geldt in de katholieke Kerk. Doorloop eens eene lijst van Pausen, Kardinalen en Bisschoppen en gij zult bevinden, dat de meesten hunner uit het volk worden gekozen; de adelijken onder hun getal zijn uitzondering en vormen de minderheid. Nooit heeft een koning 01 prins den pauselijken Stoel bezeten. Volgens de wetten der Kerk zijn het talenten, deugden en verdiensten.
237
waardoor men zich bij de keuze tot kerkelijke bedieningen moet laten leiden, en deze hoedanigheden oefenen een veel grooteren invloed uit in de Kerk dan zij zulks in den Staat vermogen. Een treffend bewijs daarvan vindt gij in den persoon van Gregorius VII, die volgens de schatting der Protestanten al de magt der Pausen in zich vereenigde; welnu hij was de zoon van een timmerman. De pauselijke Stoel staat voor eiken Katholiek open; zelfs een leek kan tot Paus worden verheven, ja volgens de mededeeling van Kardinaal Spinola, is het thans gebruik om bij de keuze van een nieuwen Paus een leek, die senator is, op de lijst der kandidaten te plaatsen.
Geschiedschrijvers vol vooroordeel en partijzucht, die feiten scheppen en verwringen naar eenmaal opgevatte meening of naar voorliefde of afkeer, zijn nu eenmaal gewoon om de Ilierarchie der katholieke Kerk, en vooral om het Staatsbestuur der Pausen te lasteren. Zij mogen invloed bezitten op de onwetende menigte, zij zijn niet in staat om de geleerden, die een onpartijdig onderzoek instellen, te misleiden. De Pausen, die het meest door het slijk zijn gesleurd, hebben hunne verdedigers juist in de rijen der Protestanten gevonden. Gregorius VII is gewroken door de schoone geschiedenis zijner regering welke Voigt, een Protestant, heeft geschreven; en Inno-centius III in het groote werk van Hurter, door hem, terwijl hij nog Protestant was, voltooid. De geijkte beschuldiging tegen die Pausen zijn weerlegd, en zij hebben in het oog der wereld hunne plaatsen tusschen de grootste sieraden der geschiedenis ingenomen; »Men kan, zoo zegt de geleerde protestantsche geschiedschrijver Herder, geene lijst van mannen vinden, die zich
zoo door talenten eu deugden onderscheiden hebben ais de prachtige volgreeks der Pausenquot;. Onder al de roomsche Pausen, die gedurende achttien eeuwen de Kerk bestuurden, kan men er nauwelijks vijf of zes noemen, waarin de onverzoenlijke vijanden der katholieke Kerk in staat zijn een vlek te vinden ; en deze weinigen hebben bijna allen geleefd in de elfde eeuw, een onrustig tijdperk , waarin de vrijheid der pauskeuze door buitenland-schen invloed der verschillende Staten van Europa belemmerd werd. En wat kan men ten laatste deze weiquot; nige Pausen ten verwijt aanwijzen? Pat een Protestant, Herder, ons liet antwoord geve; Hunne feiten zouden men niet eens hebben opgemerkt, zoo zij niet zedelijke onvolmaaktheden der Pausen waren geweest; zij zijn van dien aard, dat zij in andere vorsten niet eens de aandacht zouden trekken.''
Indien er iets onloochenbaar in de geschiedenis is bewezen, dan is het wel üit feit, dat er niemand met beter gevolg gearbeid heeft aan de vrijheid der volken dan de Pausen, zoo ais bewezen wordt door hun volhardenden strijd tegen het Oostersch en Westersch despotismus. Pit roemrijk feit wordt door protestantsche geschiedschrijvers van den jongsten tijd erkend, en wel door mannen als Montesquieu en de beginselooze Voltaire, wien men voorzeker niet van eeue paitijdige verdediging der Roomsche Kerk zal verdenken. Leo. Wolfgang, Menzel eu andere groote geschiedschrijvers, bewonderen met ons de krachtige pogingen van het Pausschap in het belang der vrijheid. Op dit uur is het de Paus alleen in Europa, die de oude eerbiedwaardige banier der ware vrijheid in 't belang der volken
houdt opgeheven ten aanzien de verdrukking, welke de magtigen der sarde zich veroorlooven en der betuigingen van vrijheidsliefde welke zij huichelen. Gij weet, welke inspanning Pius IX zich heeft getroost en waarom hij tot heden niet slaagde.
Vrije bespreking van twistpunten.
Gij bemint de vrijheid van spreken; de katholieke Kerk bemint haar niet minder: In necessariis unitas, in duliis lilertas. — Eenheid in liet noodzakelijke, vrijheid in het twijfelachtigequot;, is een harer oudste en meest gevierde beginselen. De Paus beslist in geen punt van gewigt, zonder het eerst aan de bespreking der Kardinalen en geleerden te onderwerpen. Op Kerkvergaderingen en Synoden heerscht de grootste vrijheid van spreken. Ten alle tijde kan de Katholiek zich van een ondergeschikt gezag op dat van den H. Stoel beroepen. Ce vrijheid van bespreking, zooals gij meent, wordt niet door de katholieke Kerk veroordeeld
De heer Baine weerlegt op afdoende wijze de beschuldiging tegen de katholieke Kerk ingebragt, als zoude zij in 't algemeen eene vijandin zijn van vrije instellingen of van dezen of genen regeeringsvorm in het bijzonder. Zich beroepende op de onomstootelijke zekerheid van geschiedkundige feiten, zegt hij: »Wij verzekeren u, zoo dikwerf gedurende de laatste vijftien honderd jaren de reg-ten of vrijheden van een volk ergens gevaar liepen door
240
dwingelandij verkort te worden, daar heeft de katholieke Kerk overal, waar zij zich eenigzins konde doen gelden, gesteund door hare kinderen, al haren invloed in de schaal geworpen om den onderdrukte en vertredene in zijne vrijheid tegen tyrannie te beschermen. Wij verzekeren verder, dat de schoonste oorkonde der men-schelijke regten, welke de wereld gedurende achttien eeuwen aan dwingelandij en zelfzuchtige alleenheerschappij ontrukt zag, eenen despoot werd afgedwongen door het genie, den moed en de geleerdheid van Katholieken, die gerugsteund en bemoedigd werden door hare geestelijke Moeder de Kerk. Wij bedoelen hier de Magna Charta van Engeland. Waarop steunt thans nog elk beginsel van vrijheid in de Amerikaansche constitutie, die het volk vrij verklaart en zijne vrijheid waarborgt, zoo niet op den katholieken vrijbrief, waarvan zij of letterlijk of wat den zin betreft, den inhoud wedergeeft. Iedere schoolknaap in Amerika heeft gehoord van die Magna Charta dooide Engelsche baronnen den koning Jan afgeperst. Maar als iedere protestantsche schoolknaap van Amerika ook te weten ware gekomen, dat die stoutmoedige adel, die zooveel volharding en moed, zooveel staatkundig beleid en inzigt in do grondslagen der burgerlijke vrijheid bezat, geheel katholiek is geweest, dan zou het protestantsche kind u met verbazing aanstaren. Men leert den kinderen de Magna Charta hoog in eere r,e houden en in eenen adem tevens de katholieke Kerk als vijandin der burgerlijke vrijheid te lasteren. Dezelfde schooljongen verheft de eene tot in de wolken en stoot de andere in de diepte der verachting. Dat stilzwijgen is voorwaar eene onregtvaardigheid, welke men pleegt jegens het ver-
'241
stand en de harten dier knapen. die eenmaal het toekomend geslacht zullen nitmaken.quot; 1)
De geschiedenis der katholieke Kerk van alle tijden toont tastbaar duidelijk aan, dat zij altijd het belang des volks hoeft behartigd; zij leefde en heeft altijd geleefd te midden van het volk. Zij is en was altijd bij alle natiën inheemsch, zij bekrachtigt en wettigt eiken regeringsvorm. Sedert den Pinksterdag, is er geene taal geweest, welke niet de moedertaal van sommigen harer kinderen uitmaakte; er is geen vorm van burgerlijk maatschappelijke instelling, waaronder hare kinderen niet geleefd hebben.
Indien men de beschuldiging, dat de katholieke Kerk der burgerlijke vrijheid vijandig is, op geschiedkundige daadzaken wil gronden, dan is het zeer gemakkelijk duidelijk aan te geven in welke eeuw, bij welke natie, onder welke omstandigheden de katholieke Kerk de vrijheid der menschen of het bestaan van volksregeringen heeft belaagd. De geschiedenis juist weerlegt die beschuldiging. Er bestaat in Italië eene kleine Republiek, San Martino, de oudste, welke thans bestaat en die het meest onverzettelijk aan hare democratische beginselen vasthoudt; die republiek, welke al dertien honderd jaren hare onafhankelijkheid geniet, is altijd katholiek geweest en is het thans nog en heeft vier eeuwen gestaan onder de bescherming van den Paus.
Neen de katholieke Kerk is geen vijandin van vrijheid noch van beroemde instellingen. Men heeft van haar niets te vreezen. Niets anders dan verminking en valsche voor
1) üaine pag. 247.
11
24ci
stelling vnn hare leer en zedewet konde ooit het geloof ingang doen -vinden, dat zij het staatsbestuur zou willen ondermijnen.
Wat is dikwerf het gevolg en wat was het gunstig gevolg van de vijandige houding, welke men gedeeltelijk uit haat, tegen den katholieken godsdienst in het leven roept, tenzij dat de aandacht van ernstige Protestanten meer op onze leer wordt gevestigd, het onveranderlijk gevolg is, dat men ten opzigte der katholieke Kerk gunstiger gezitid wordt en in sommige gevallen zich tot haar bekeert. Ik mag hier ten voorbeeld melding maken van den zoon eens protestantschen predikants te Toledo, Op zekeren keer in eene vergadering tegenwoordig zijnde, waarin de spreker aan geweldige uitvallen tegen de katholieke Kerk lucht gaf en haar als de moeder aller vloekwaardigheden en de vergaderplaats van al wat afschuwelijk is voorstelde, gevoelde de jongeling zich overtuigd, dat de spreker haar lasterde en besloot hij daaromtrent de waarheid te ontdekken. Hij las, onderzocht, vergeleek en het gevolg was, dat hij katholiek werd. Zijn vader, een geleerde, was reeds vóór hem katholiek geworden.
Wat de schrijver van dit werkje zegt van Amerika, mag ook hier te lande gelden van allen, die uit overtuiging en met goede bedoelingen tot den katholieken godsdienst overgaan. Eenmaal bekeerd, worden zij degelijk goede en werkdadige Katholieken; niet Katholieken in naam, maar met de daad, met standvastigen wil in hunne daden hunne medegeloovigen een toonbeeld voor oogen stellend van hetgeen het werkdadig en levendig geloof vermag. Evenzeer mogen wij van Nederland zeggen.
•243
wat een dagblad van Rome voor eenigen tijd op de Vereenigde Staten van Noord-Amerika toepaste: De meest roemrijke ondernemingen, welke men thans voor de katholieke Kerk zoude kunnen beproeven is de bekeering tot het waar geloof van al onze dwalende broeders en zusters in Nederland. O indien deze bladzijden een weinigje tot die roemrijke ondernemingen konden medewerken, dubbel zouden wij ons beloond achten voor het geringe deel, door - ns aan het grootsche werk genomen.
Er zijn er velen onder u, die eene verandering van godsdienst zeer in strijd beschouwen met het gevoel van eer en karakter. Ziedaar het gevaarlijkste maar tevens ook het ongegrondste van alle vooroordeelen. Het kan niet strijden met ons eergevoel om de dwaling te verruilen met de waarheid, om van een valschen tot een waren godsdienst over te gaan; neen, het kan niet verkeerd zijn den meest gewigtigsten pligt des menschen te vervullen, namelijk der waarheid openlijk hulde te doen en God te dienen op eene wijze, zooals Hij gediend wil wezen. Een valschen godsdienst vaarwel te zeggen en den waren godsdienst te omhelzen, is de meest edele daad, welke iemand kan verrigten. Als gij de gezindte verlaat, waarin gij geboren werdt, om een lid der ware Kerk te worden en dit wel, na overtuigd te zijn geworden van de geldigheid harer aanspraken op de geesten en harten der menschen, dan geeft gij aan God eene eerbetooning, welke Hij volgens het strikste regt van u kan vorderen, want gij legt dan eenvoudig de belijdenis af, dat God de waarheid is en slechts éénen godsdienst kan veropenbaard hebben; gij vereert Christus, want
■JU
gij erkent plegtig voor geheel de ■wereld, dat de eenig ware Kerk slechts diegene is, welke Hij gesticht heeft en welke Zijne Apostelen gepredikt hebben; gij eert de Kerk van Christus, omdat gij in spijt van algemeen vooroordeel, ja misschien in spijt zelfs van vervolging haar als Zijne Kerk erkent; gij brengt eere aan uw eigen geest en hart, want gij geeft blijk van uwe onafhankelijkheid, en het vooroordeelingswaardig beginsel, dat een iegelijk in zijn godsdienst, waarin hij geboren werd, hetzij deze de ware of eene valsche godsdienst zij, moet blijven, treedt gij met den voet.
Het wekt verbazing, dat het beginsel volgens welk een ieder in zijn godsdienst zou moeten blijven leven, ooit uitgesproken en aangenomen is geworden. In alle andere zaken huldigt het menschelijk karakter een geheel verschillend beginsel; de mensch streeft in het algemeen naar het volmaakste. Maar is de godsdienst zoo zonder waarde, dat wij er volstrekt geen zorg van zouden maken, te weten of wij den waren of een valschen godsdienst belijden? Grooter goddeloosheid kan niet worden uitgedacht dan onverschilligheid omtrent de vraag, naar de waarheid of valschheid van den godsdienst. Die vraag is onafscheidelijk met onze zaligheid verbonden; godsdienst is uit zijn aard de eenige weg ter zaligheid en, zooals ik heb aangetoond, kan er maar één ware godsdienst zijn, slechts één, die den mensch ten hemel kan geleiden.
Wat zouden wij zeggen van een reiziger, die schoon zijne bestemming het Noorden is, een weg naar't zuiden inslaat en weigert op zijne schreden terug te keeren als hij zijne dwaling bespeurt; die, ondanks den raad van zijn geleider en de bepaalde inlichtingen van personen.
■245
die met de ligging der landstreek, waar hij heen moet, zeer goed bekend zijn, toch zijn eenmaal ingeslagen weg vervolgt, zich troostend met de gedachte: de eene weg is zoo goed als de ander? Is zijne handelwijze redelijk, vooral indien het toekomstig geluk van geheel zijn leven van zijne dagreize afhangt ?
Indien een blind en lamgeborene konde genezen worden, zouden wij hem geen dwaas noemen, indien hij aldus tot zijn geneesheer zoude spreken: »ik zoude wel wenschen genezen te worden, doch dewijl ik geboren bon in den toestand, waarin ik verkeer en omdat mijn vader blind en lam is geweest, gelijk ik ben, daarom wil ik mij liever niet de moeite getroosten om genezen te worden.quot; Het zoude dwaasheid zijn van een zieke over een geneesmiddel tevreden te zijn, enkel en alleen omdat het een geneesmiddel is. — Een geneesheer stierf en liet een zeer groot getal recepten na. Zijn erfgenaam, die nooit in de medicijnen gestudeerd had, vond die recepten en gaf zich uit voor geneesheer. Als men zijne hulp inriep, dan nam hij in 't wilde een dier recepten, schreef het over en gaf het voor de zieken met de opmerking: het moet een probaat geneesmiddel zijn , want het is mij door een uitstekend bekwaam geneesheer nagelaten. — De mensch, die geloof siaat aan eiken kwakzalver in 'tgodsdienstige, die een nieuwen godsdienst komt prediken, is even goddeloos en dwaas als een der dwazen, welke ik u boven heb beschreven.
Indien het beginsel, dat een ieder moet blijven in den godsdienst, welken hij belijdt, een goed beginsel is, waarom heeft Christus dan zijne Kerk gesticht en zijne Apostelen uitgezonden om de volkeren te bekeeren ?
246
Als uwe redenering steek houdt, dan hadden de Joden en de Heidenen het regt om den nieuwen godsdienst te verwerpen, en te zeggen, dat zij liever bij hun ouden godsdienst wenschten te blijven ; zoo zou het christendom niet verspreid hebben kunnen worden en zouden wij op den huidigen dag nog heidenen zijn.
Het beginsel is valsch. Een ieder, die bespeurt in een valschen godsdienst te zijn, is verpligt dezen te verlaten voor den waren. Zoo doende vervult hij slechts een wezenlijken pligt; den eersten en voornaamsten aller pligten, dien hij jegens zijnen Schepper gehouden is te vervullen; den pligt van onderwerping aan Gods wil zonder zich door moeijelijkheden , smart of vervolging daarvan te laten weerhouden.
Eenigen uwer, die hunne belijdenis gedaan hebben en s eeds bevestigd zijn geworden in eene protestantsche gezindte worden grootelijks verontrust door de gedachte aan verandering van godsdienst, omdat zij daarin zien een zondig verbreken van den eed, waarmede zij beloofd hebben protestantsch te zullen blijven. Hunne vreeze is ongegrond. Onwettige eeden verbinden niet. Niemand zal willen beweren, dat Herodes krachtens zijnen eed verpligt was het hoofd van Joannes den Dooper aan Herodias' dochter over te leveren. God kan geen eed aannemen, welke met de waarheid of regtvaardigheid in strijd is. Veronderstel eens, gij zoudt onder eede uwe ziel overleveren aan den duivel, zoudt gij denken, dat die eed u verbinden zoude? Kunt gij u zeiven door een eed verpligten om aan de ingevingen des Geestes weerstand te bieden en de waarheid te verwerpen ? Als de eed. welke gij bij uwe protestantsche belijdenis hebt
247
afgelegd, eenige kracht bezit, dan is het om u te ver-pligten Katholieken te worden. Als hij eenige geldige beteekenis heeft, dan is het deze, dat gij u wilt verbinden om protestant te blijven, enkel en alleen wijl gij in het Protestantismus het ware Christendom gelooft te bezitten; bijgevolg als gij ontdekt, dat de katholieke Kerk de eenige ware Kerk is, en dat gij geen goed Christen kunt zijn, dan na het katholiek geloof aangenomen te hebben, dan bindt uwe eed, indien hij eenig verbindende kracht bezit, u om lid der katholieke Kerk te worden. Veronderstel eens, gij haddet een eed gedaan om een bankbillet als echt te beschouwen en als zoodanig te behouden, doch bij het ontvangen daarvan ontwaart gij, dat de banknoot valsch en nagemaakt is ? Zoudt gij niet gaarne wenschen dat valsch bankpapier tegen echt te kunnen inruilen als de een of ander uit eigen beweging u dien voorslag deed? Gij zoudt God zeer groote dankbaarheid schuldig zijn als gij de valschheid van het Protestantismus inzaagt en in staat waart het voor de ware Kerk te verlaten.
Katholiek worden is eenvoudig terugkeeren tot de waarheid, welke Luther heeft verlaten. Als den bekeerden Protestant de vraag gesteld wordt, waarom hij het Protestantismus heeft verlaten en tot den katholieken godsdienst is overgegaan, kan hij zeer gevoegelijk antwoorden: ik heb dit gedaan omdat Luther zelf katholiek is geweest; hij zou kunnen zoggen; vraag het aan Luther, waarom hij veranderde; wat mij betreft, ik bon slechts tot de waarheid teruggekeerd. Zoo luidde het antwoord van den Graaf Stolberg aan den Koning van Pruissen, toen deze hem zeide: ik houd niet van mannen, die van
-248
godsdienst veranderen, sik evenmin, Sirezoo was des Graven antwoord, «indien Luther niet veranderd ware, ik zoude geen reden gehad hebben om te doen , wat ik gedaan heb, ik ben slechts, tot de eerste Kerk wedergekeerd.quot; ))Het is schande,quot; zegt de H. Augus-tinus , sals iemand zijne meening, die regt en waar is, verwisselt, doch prijzenswaardig en heilvol is de verandering eener meening, die valsch en gevaarlijk is Gelijk de geestkracht een beletsel is, dat de mensch bedorven wordt, zoo is de halstarrigheid een beletsel voor den mensch om ten goede bekeerd te worden. Gelijk het eerste is te prijzen, is het laatste te misprijzen. 1)
Ken groot beletsel der bekeering is het menschelijk opzigt. Katholiek te worden is eenvoudig een pligt vervullen , waarvan ons geluk voor tijd en eeuwigheid afhangt; en toch honderde menschen, die er van overtuigd zijn , dat de katholieke Kerk de eenig ware Kerk van Christus is, worden weerhouden hunne overtuiging te volgen door de vreeze voor de aanmerkingen der menschen. Zij vreezen hunne familie betrekkingen te mishagen ; zij duchten het oordeel der wereld en willen liever den menschen dan Gode gehoorzamen. Zij willen liever vallen onder het schrikkelijk vonnis van Christus: sEen iegelijk, die mij belijden zal voor de menschen , dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader, die in den hemel is. Maar een iegelijk, die mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in den hemel is.....Die vader of moeder lief heeft boven mij, is mij niet waardig,quot; 2) Zij
1) H. x\ugust. Epist. ad Geler.
2) Matth. X. 32. e. v.
249
maken het besluit om zich aan de eeuwige gramschap Gods bloot te stellen, liever dan het ongenoegen en de berisping der menscheti te beloopen. De vrees voor blaam is de klip, waarop de edelste harten schipbreuk hebben geleden en voor eeuwig ongelukkig zijn geworden.
Waarom zoudt gij u ontzien een stap te doen, waarvoor gij de beste beweegredenen weet op te geven. Waarom zoudt gij terugdeinzen voor het menschelijk opzigt. Dag aan dag hoort men spreken in vergaderingen, dagbladen en geschriften over vrijheid — vrijheid van godsdienst en vrijheid van geweten ; doch welke soort van vrijheid zou 't wezen, die u belet om uwe overtuiging te volgen en u gevangen zoude houden in ketenen van opvoeding, gewoonte en openbare meening? Als de vrijheid iets te beteekenen zal hebben, dan moet zij u stout genoeg maken om geen ander regter van uw ge-welen te erkennen dan God alleen.
Tot dusverre heb ik gesproken tot Protestanten; maar velen ook in ons vaderland belijden geen bepaalden godsdienst en zijn louter ongeloovigen. Ook tot hen moet ik spreken, niet slechts wijl ik weet, dat velen hunner niet der waarheid vijandig zijn, mits zij hun slechts eens duidelijk worde voorgesteld , maar ook omdat de volgorde mijner bewijsvoering mij er toe brengt het ongeloof te bespreken, wijl het ongeloof de laatste gevolgtrekking is, welke uit het Protestantisrnus voortspruit.
VIERDE HOOFDSTUK.
Ongeloof het laatste gcTolg ran het Protcstantismus.
Ik noem het ongeloof de laatste logische gevolgtrekking van het Protestantisinus, en ik heb het regt daartoe. Er zijn ongeloovigen ook 1 katholieke landen, doch nergens zijn er ongeloovigen, die ten gevolge van de katholieke Geloofsleer ongeloovig zijn; het ongeloof kan niet in het beginsel van onfeilbaar gezag in zaken des geloofs zijn oorsprong nemen. Doch het Protestantismus maakt door zijn bewering, dat het vrije onderzoek des Bijbels de eenige Geloofsregel is, het geloof onmogelijk en geeft duidelijk het regt om niets te gelooven, van hetgeen buiten den kring der natuurlijke waarheid ligt, dewijl men door het vrije onderzoek en de persoonlijke verklaring des Bijbels omtrent de bovennatuurlijke waarheid niet tot zekerheid kan geraken.
De opmerkingen, welke ik in dit hoofdstuk heb te maken, zijn gerigt tot ongeloovigen. Het doet niet ter zake, hoe en waarom zij tot ongeloof zijn gekomen; indien zij slechts een enkel uur willen schenken aan de
251
lezing en de overweging van hetgeen gaat volgen, dan zullen zij genoodzaakt zijn te erkennen, dat het ongeloof met zich zeiven in tegenspraak is. Mijne bewijsvoering zal kort zijn, zoo als de aard van eene redenering voor het volk eischt, doch zij zal afdoend en beslissend zijn. Evenwel rigt ik mij slechts tot hen, die met de geschiedenis bekend en in staat zijn den gang mijner gedachten en mijner redenering te volgen.
Ik wil u .leven bewijsgronden voorstellen, welke inderdaad zoo krachtig en beslissend zijn, dat gij verpligt zijt ze allen achtereenvolgend aan te nemen en bij gevolg gedwongen wordt het onfeilbaar gezag der katholieke Kerk te erkennen, of wel in tegenspraak te zijn met uw eigen gezond verstand.
EERSTE DEEL.
Het bestaan van God.
Er is een God, ziedaar de eerste in de rei der waarheden, welke voor den ongeloovige moeten bewezen worden. Er is een God; dat te loochenen is in strijd met het gezond verstand. Als gij om u ziet en de wereld beschouwt, niet als een redeloos schepsel, maar met het
oog uwer rede, dan moet gij het bestaan van God erkennen. Als er geen God bestaat, hoe is dan wel de wereld ontstaan ? Ontkent gij het bestaan van God dan moet gij of wel zeggen, dat het niet de wereld uit niets heeft voortgebragt of wel, dat de wereld bestaat van eeuwigheid; doch beide beweringen sluiten blijkbaar tegenspraak in.
Te zeggen, dat het niet de wereld uit niets heeft voortgebragt is niet slechts eene ongerijmdheid, maar daarenboven eene bespottelijkheid, te groot om eene ernstige wederlegging te behoeven. Waar niets zijn invloed doet gelden op niets, daar zal wel eeuwig niets worden voortgebragt,
Pater Kircher, de beroemde wijsgeer en sterrekundige van Rome, had een vriend, die een volslagen ongeloovige was, maar hem wegens zijn verstand en geleerdheid bewonderde. Pater Kircher toonde hem op zekeren dag een schoone kleine wereldbol. »Wie heeft dien gemaakt?quot; zoo vraagde de ongeloovige. »Wel,quot; antwoordde Pater Kircher, «niemand heeft hem gemaakt. Hij is heden nacht uit niets te voorschijn gekomen en heden morgen vond ik hem in mijne kamer.quot; — Ziet gij mij dan voor een dwaas aan?quot; vraagde zijn vriend, niet weinig ontstemd. — Zoo, gij gelooft dus, zeide de Pater, dat het slechts in het hoofd eens dwazen kan opkomen, dat deze wereldbol van zelf uit niets is voortgekomen; en toch gelooft gij, dat geheel de aardbol, waarvan deze globe slechts een zeer kleine voorstelling is, van zelf, zonder een Schepper tot wording is gekomen. Is het een niet duizendmaal ongerijmder dan het ander?
'-Gij kunt geen hut vinden in de bosschenquot;, zoo zegt
■25:!
Cicero, «zonder tot het besluit te komen, dat de een of ander daar is geweest om haar te bouwen; en gij ziet het heelal voor oogen, met zijn schoonheid en harmonie, en wilt nog beweren, dat het door niemand is voortgebragv,!quot;
Als gij zegt, er is geen Schepper noodig wijl de wereld van alle eeuwigheid heeft bestaan, dan vervalt gij in eene ongerijmdheid, welke niet minder in 't oog loopt. Waar getal is, daar kan van geen oneindig sprake zijn, want een getal kan men immer door bijvoeging ver-grooten; en waar geen oneindig is, daar moet een begin zijn en bestaat bijgevolg geene eeuwigheid. Doch in de wereld gaat alles volgens getallen; al wat er in is, is aan verandering onderworpen; alles is in beweging en die veranderingen en bewegingen kan men tellen of in getal brengen. De dag van heden is een dag gevoegd bij den dag van gisteren. Indien de wereld eeuwig ware, dan zouden do dagen van eeuwigheid bestaan hebben, dat zoude een oneindig getal vormen, iets wat tastbaar ongerijmd is, want elk getal kunnen wij weder metéén vermeerderen De dagen kunnen niet bestaan hebben zonder dat er een dag 'ie eerste is geweest, evenmin als een keten bestaan kan zonder dat een der schakels de eerste schakel uitmaakt. Een eindeloos getal dagen, is een even dwaas denkbeeld als de gedachte aan een keten bestaande uit een eindeloos getal schakels, waarvan er geen de eerste is. Zoo zeker als het is, dat de dag van heden een dag meer telt dan gisteren, en dat de tijd, tijd is, even zeker is het, dat de wereld een begin heeft gehad en dat er een Schepper is, die eeuwig is, bij gevolg dat er een God bestaat.
•254
Be onsterfelijkheid der ziel.
Onze ziel is onsterfelijk; dat is zoo zeker als het bestaan van God. Ons bestaan heeft een begin gehad doch het zai geen einde hebben: de eeuwigheid wacht ons. Het tegendeel te beweren sluit tegenspraak in.
Onze onsterfelijkheid is zoo zeker als het bestaan van God. God is vrij, Hij konde mij scheppen of niet scheppen naar willekeur, doch na mij eenmaal geschapen te hebben als redelijk wezen, kan Hij mij geen ziel hebben gegeven, die sterfelijk zoude zijn. Een redelijke ziel te scheppen in den staat van sterfelijkheid, dat zou strijden met zijne regtvaardigheid en goedheid en met de natuur van een geestelijk wezen gelijk de menschelijke ziel is; en, als strijdende met de regtvaardigheid en goedheid van God, zou het ook eene loochening zijn van God zeiven, die, wat zijn bestaan betreft, de regtvaardigheid en goedheid zelf in eigen wezen is.
God heeft mij geschapen of wel tot mijn geluk of tot mijn ongeluk. Heeft Hij mij ten ongeluk geschapen, dan is Hij wreed, en ben ik niet verpligt Hem voor zijne schepping te danken. Heeft Hij mij tot geluk geschapen en ontrooft Hij mij desniettegenstaande dat geluk , zonder eenige aanleidende schuld van mij, door mijne ziel te vernietigen, dan is zijne wreedheid nog grooter en ben ik nog minder gehouden Hem dankbaarheid te betoenen. Er is, zooals Cicero gezegd heeft, geen grooter ongeluk dan het geluk te bezitten en te weten,
255
dat het weldra zal eindigen. Hoe grooter het geluk, des te smartelijker is zijn verlies. Hoe grooter de zegen is, welken iemand ondervindt, hoe langer hij dien geniet, des te schrikkelijker zal de kwelling zyn, bijaldien de mensch tot de ontdekking zou komen, dat hij zal worden vernietigd. Hij zou teregt tot zijnen Schepper kunnen zeggen; Gij hebt mij geschapen en gelukkig gemaakt, waarom ontneemt gij mij dan mijn bestaan? Ik dank er u niet voor, mij geschapen te hebben; oneindig beter ware het voor mij geweest nooit bestaan te hebben, dan geschapen te zijn om vernietigd te worden. Zulk eene taal is godslasterlijk en toch, indien onze zielen niet onsterfeijk zijn, zou zij billijk enregtvaardig wezen.
Ik spreek hier niet van hon, die God door doodzonde beleedigen en bijgevolg door eigen schuld vrijwillig eene eeuwige straf beloopen; maar mijne bewijsvoering is slechts gerigt tegen dezulken, die de sterfelijkheid der ziel beweren en haar evenwel in staat achten om geluk te genieten. God kan de ziel des menschen, die Hij naar zijn evenbeeld geschapen heeft niet vernietigen, omdat Hij met zich zeiven niet in tweestrijd kan verkeeren; God vernietigt zijn eigen beeldtenis niet.
Beweren, dat de ziel sterfelijk is, is evenzeer in tegenspraak met de natuur van een geestelijk wezen. Een geest bestaat niet uit verschillende zamengestelde deelen gelijk een ligchaam; indien de ziel eene stoffelijke zelfstandigheid ware, dan zou zij ontbonden kunnen worden, want al het stoffelijke kan worden opgelost; doch dewijl de ziel een geest, dus een enkelvoudig wezen. dus niet uit verschillende deelen zamengesteld is, is zij voor geene ontbinding of oplossing vatbaar, zij kan
250
slechts vernietigd worden. Oneindige magt alleen kan een wezen vernietigen, want om iets te kunnen vernietigen, wordt dezelfde magt vereischt, welke tot het scheppen van iets gevergd wordt; en ook oneindige magt alleen kan scheppen, of met andere woorden, een schepsel uit het niet te voorschijn roepen. God zal do ziel des rnenschen niet vernietigen, want die vernietiging, zooals ik u heb aangetoond, zoude strijden met zijne oneindige volmaaktheden.
Te zeggen, dat de ziel eene stoffelijke zelfstandigheid of iets ligchamelyks is, is onzinnig en bespottelijk. De ziel is een denkend iets, de gedachte is het gevolg van haar bestaan Welnu wij zien niets gebeuren of ontstaan of het heeft zijn ontstaan aan eene oorzaak te danken; daarenboven is hetgeen ontstaat of gebeurt in evenredigheid met zijn oorzaak; het gevolg toch kan niet grooter noch, wat zijn natuur en wezen betreft, anders zijn dan zijne oorzaak. Doch indien de ziel eene stoffelijke zelfstandigheid is, dan zou dit inderdaad het geval zijn, want de ziel, het denkend beginsel, zou dan in wezen nog minder zijn dan haar gevolg, namelijk de gedachte. Immers de gedachte zou dan iets onstoffelijks zijn terwijl de ziel zelve stoffelijk zóude wezen. De gedachte is, gelijk een ieder weet iets enkelvoudigs, niet zamengesteld; bijgevolg moet de ziel, het beginsel, de oorzaak der gedachte, evenzeer enkelvoudig, onzainengesteld zijn. Als de ziel stoffelijk is, dan verschillen het denkend beginsel, de ziel, en zijn gevolg, de gedachte, onderling in natuur. Dat kan echter, zooals een iedervoeltentast,onmogelijkzamengaan.
Dewijl deze redenering voor velen mijner lezers nog wat onbegrijpelijk zal zijn, wil ik haar in een duidelijker
vorm trachten weer te geven. Al. wat ligchamelijk is heeft vorm, kleur, zwaarte en grootte; welnu als de ziei iets stoffelijks, iets ligchamelijks is, dan moeten hare gedachten, hare wenschen en gewaarwordingen van dezelfde natuur zijn, dus dezelfde hoedanigheden als iets ligchamelijks bezitten; doch om aan onze gedachten maat, gewigt, kleur of vorm toe te schrijven is zoo bespottelijk, dat zelfs geen materialist het zou beproeven zonder over zijne eigene dwaasheid te lagchen. Ik vraag het u, ongeloovigste onder de materialisten, kunt gij u eene gedachte verbeelden, die een pond of een ons weegt,; eene gedachte, die een voet of een halven voet lengte of dikte heeft: eene gedachte, die geel, oranje-kleurig of rood is; een vierkante, ronde of driehoekige gedachte; eene gedachte, die riekt als eene roos of klinkt als metaal? Do leer der materialisten is bespottelijk.
Als de ziel niet stoffelijk is, dan kan zij ook niet sterven: zij kan dan slechts vernietigd worden; maar tot de vernietiging is slechts de ahnagt van God in staat en God kan zijne magt niet gebruiken in strijd met zijne oneindige goedheid en regtvaardigheid. Bijgevolg is do onsterfelijkheid der ziel zoo zeker als het bestaan van God, zoo zeker als het bestaan der mensche-lijke rede.
De godsdienst.
Indien er een God is en wij onsterfelijk zijn, dan moet er ook een godsdienst zijn het tegendeel te be-
258
■weren sluit tegenspraak in. Het bestaan van fiod. onze rede en onsterfelijkheid vormen noodzakelijk den grondslag van pliglen van wier vervulling of niet vervulling onze eeuwige bestemming afhangt; dat is godsdienst. Alles wat God geschapen heeft, heeft Hij tot een doel geschapen; anders zoude Hij zonder wijsheid gehandeld hebben en geen God zijn: bij gevolg is de mensch tot een doel geschapen. Alles, wat er in het heelal bestaat, is aan wetten gehouden; daarom hoeft de mensch ook wetten, die zijnen wil aan banden leggen, en volgens welken hij zijn gedrag moet regelen ten einde het doel, waarvoor hij geschapen is, te bereiken. JJie wetten nu maken den godsdienst uit: godsdienst is de band, welke ons met God, onzen Schepper en Heer, verbindt, daarin zijn vervat de waarheden, welke wij moeten ge-looven en de pligten, welke wij moeten vervullen; dit is zoo zeker als het bestaan van God, zoo zeker als het bezit van onze rede en van onzen vrijen wil.
IV.
De Openbaring.
Met de vraag omirent het bestaan van een godsdienst, ontstaat ook de vraag, of de mensch eene Veropenbaring behoeft. Kan de mensch de waarheid en de pligten van den godsdienst ontdekken zonder hoogeren bijstand, enkel en alleen door het licht zijner rede? Of heeft hij om tot de kennis daarvan te geraken eene goddelijke
259
Openbaring noodig? Dat er een godsdienst is, is tastbaar duidelijk, dat wij jegens God zekere pligten te vervullen hebben, en dat de vervulling dier pligten met onze toekomstige bestemming in verband staat, dat volgt duidelijk uit de eerste beginselen van liet gezond verstand. Maar is het genoeg voor ons te weten en te beoefenen enkel en alleen, wat wij door het licht der rede zonder eenige bovennatuurlijke Openbaring, kunnen ontdekken? Is de mensch zonder den bijstand der Openbaring in staat een bevredigend antwoord te geven, op fundamenteele vragen als: Wat is God? Van waar komen wij ? Wat gewordt van den ziel na don dood ? Welk is de oorsprong van het zedelijk kwaad en van onze neiging tot het kwade? Blijft er voor den mensch, die gezondigd heelt, nog eenige hoop op redding over; en zoo ja, op welke voorwaarden? Welke voorwaarden stelt God als noodzakelijk ter bereiking van ons eeuwig geluk? Ik vraag u, is het mogelijk voor de rede, welke niet door de Openbaring verlicht wordt, op deze vragen een duidelijk, bepaald, volkomen en onfeilbaar antwoord te geven? Het bewustzijn van een ieder en de ondervinding van alle tijden leeren, dat zulks onmogelijk is.
Wat de natuur van God betreft kan de mensch ongetwijfeld altijd en overal, ook enkel en alleen geleid door het licht zijner rede, komen tot de kennis van God. Evenwel leert ons de ondervinding, dat de menschea in 'talgemeen niet tot die kennis kwamen. Iedereen weet, hoevele valsche denkbeelden men van de godheid had gedurende de vele eeuwen, vóór de komst des Verlossers, en die dwaze denkbeelden heerschen op dezen oogen-blik nog bij de volkstammen en natiën, die het licht
:gt;lt;in
des Evangelies nog niet hebben ontvangen. Doch ook een? aangenomen, dat alle menschen God als zoodanig kenden, wat kunnen of konden zij, uit de rede alleen, weten van hunne verhouding tot Hem, van hunne toekomstige bestemming of omtrent de andere vraagpunten, welke ik gesteld heb? Op deze vragen zwijgt de rede, of wel geeft zij een twijfelachtig, onvoldoend antwoord. En toch op al deze fundamenteele vragen heeft de mensch regt een duidelijk en bevredigend antwoord te eischen; dat regt is hem door de wijsheid en regtvaardigheid van God geschonken. Hij heeft niet het regt om God de wijze voor te schrijven, waarop Hij zijnen wil zal openbaren; hij heeft niet het regt om een bovennatuurlijke bestemming te eischen; doch hij bezit een onvervreembaar regt om zijne bestemming, welke dan ook, te kennen en de middelen te ontvangen tot verkrijging van hetgeen onder zijn bereik is gesteld. Welnu er zijn een duizend millioen menschen in de wereld, schepselen van God, van wie elk het regt heeft te vragen, waarom hij op aarde is; ja hij mag er op staan van God een afdoend antwoord te ontvangen op de vragen: wat God van hern verlangt; wat hem wacht in eene andere wereld; wat hij doen moet om zijne zonden te boeten; wat hij doen moe:; om zijne eeuwige zaligheid te verzekeren. Geen mensch op aarde, die nadenkt of hij zoekt te vergeefs wezenlijke rust voor zijn verstand en voor zijn hart, zoo lang hij op deze vragen niet een duidelijk en volkomen antwoord heeft ontvangen, want geen antwoord te verlangen op die vragen, is strijd voeren met de dringendste eischen zijner rede.
Op deze vragen kan de rede alleen geen klaar ant-
■Jt5i
woord geven. Om u daarvan te overtuigen behoeft gij die vragen slechts een ongeloovige, die de rede als zijn eenigen gids beschouwt, voor te stellen. Hij kan ze niet oplossen noch een voldoend antwoord daarop geven. Zijn eigene begeerte om don geheimzinnigen shiijer, die de toekomstige wereld verborgen houdt, op te ligten, is zoo onweerstaanbaar, dat zij hem zelfs beweegt de dooden op te roepen en geloof te hechten aan de openbaringen van draaijende tafels en geestenklopper ij. Dit alleen is genoeg om aan te toonen, dat het verlangen naar de kennis der geheimen van een ander leven zoo geheel en al zijne ziel beheerscht, dat de mensch nog liever aan valsche en duivelsche openbaringen geloof slaat dan er in 't geheel niets van te weten.
V.
Be f/oddelijke zendiwj van Christus.
De mensch heeft het regt te onderzoeken of God inderdaad iets geopenbaard heeft ofuiet. lietzij de Openbaring noodzakelijk is of niet, zeker is het, dat de mensch het regt bezit te vragen of er eene goddelijke Openbaring bestaat; of God zelf gesproken heeft tot de menschen dan wel of hij boodschappers van den hemel heeft gezonden om zijnen wil te openbaren, de geheimen onzer bestemming te verklaren, ons omtrent onze pligten te onderwijzen en ons bekend te maken met de voorwaarden, waarvan onze eeuwige zaligheid afhangt.
Op de vraag of God eene Openbaring heeft gegeven,
?
antwoordt tie geschiedenis bevestigend. Zij zegt, dat voor vele eeuwen, in verschillende tijden, menschen zijn opgestaan, die beweerden eene goddelijke Veropenbaring ontvangen te hebben en een goddelijk geopenbaarden godsdienst te verkondigen. De Priesters van Egypte, Zoroaster in Perzië, Nurna Ponipilius, Confucius, Mahomet en anderen beweerden, dat hun godsdienst veropenbaard was Mozes verkondigde, dat God zelf hem de quot;Wet had gegeven; de profeten der Joden voorspelden de toekomst in den naam van God: hunne zending diende om de komst van Christus voor te bereiden Christus noemde zich zeiven den Zoon van God en leerde, dat de Vader Hem gezonden had om den menschen den wil van God te doen kennen.
Ik veronderstel, dat gij genoeg met de geschiedenis bekend zijt om te weten, dat de stichters van den godsdienst der oude Egyptenaren, der Romeinen, der Persen en Chinezen, nooit de wettigheid hunner zending hebben bewezen. Geheel anders is het mot Christus.
Geheel het bewijs voor de goddelijkheid van Christus' zending is zaamgevat in het antwoord op de enkele vraag: Was Christus inderdaad, wat Hij zelf zeide te wezen ?
In onzen ongeloovige tijden hebben mannen als Strauss, Feuerbach en hunne leerlingen lang en hard gewerkt om aan te toonen, dat Christus zelfs niet. een geschiedkundig persoon maar slechts iets denkbeeldigs, eene mythe is geweest. Zij hebben zich te vergeefs afgetobt. God heeft het bestaan van Christus, van zijne Zending en wonderen zoo tastbaar duidelijk gemaakt, dat elke aanval daarop vruchteloos blijft. Het geschiedkundig
•263
bestaan van Christus wordt ten allen tijde betuigt door
zijne erfelijke vijanden, de Joden. De goddelijke Voorzienigheid heeft toegelaten, dat de oude Persen, de Egyptenaren, de Romeinen van de aarde verdwenen; doch de Joden, het zwaksle van alle andere volken, hebben den ondergang van alle lijken der oudheid overleefd, en zullen hen overleveren tot den laatste der dagen. En terwijl zij bestaan, blijft het een ijdel pngen der sophis-ten om het bestaan van Christus weg te redeneren: door hun bestaan in alle eeuwen, door hunne verspreiding in alle landen strekken de Joden tot een getuigenis , waarop men zich gemakkelijk kan beroepen en waarmede men elk bewijs van den ongeloovige omstoot. Zij hebben de voorspellingen omtrent de komst, het leven en het lijden van Christus, sinds lang vóór Hij op aarde verscheen, in handen. Het bestaan der Joden is een levend denkbeeld van Zijn bestaan, het gehaat en onoverwinnelijk bewijs voor de geschiedkundige waarheid van liet Christendom ; zoolang er Joden leven en het Oude Testament in hun bezit is, blijft ook den ongeloovigen geen hoop op slagen; overal ontmoeten zij hen , overal werpen zij hun moeijelijk gevaarte van bedriegelijke redeneringen het onderste boven door de zeker niet partijdige getuigenis, welke de haat tegen Chiistus hun afdwingt. Hunne angstige bezorgdheid voor hei, ongeschonden bewaren van het Oude Testament, maakt elke inlassching of verminking van de tekst onmogelijk, zij hebben de letters daarvan geteld, zij weten u te zeggen hoe dikwijls elke letter daarin voorkomt en welke de eerste, de middelste, de laatste is.
In de profetische Boeken der Joden vinden wij, zooals Bossuet opmerkt, de geschiedenis van Christus
'
even duidelijk opgeteekend als in de Evangeliën. De voorspelling van Daniel, bijvoorbeeld, beschrijft juist den tijd van zijne komst, voorzegt zijne verwerping door de Joden, de verwoesting van den Tempel en van de stad Jeruzalem; die voorzegging is zoo naauwkeurig, dat de Rabbijnen een vloek hebben uitgesproken tegen eiken Jood, die het wagen durft haar uit te leggen. De Joden zijn niet slechts een onwraakbaar getuige voor de echtheid der voorzeggingen. hunne jaloerschheid is daarenboven een tastbaar bewijs voor de waarheid der voorspellingen, die op Christus duiden. De Joden plaatsen het geschiedkundig bestaan van Christus boven alle mogelijken twijfel.
Een ongeloovige verhaalde mij eens, dat hij , uit nieuwsgierigheid eene synagoge binnentredende, zijne aandacht getrokken voelde door de tafelen der wet, welke langs den muur waren opgehangen »Ik sidderde bij het ge-zigt daarvanquot;, zoo zeide hij mij, sen vraagde mij zeiven af: Wat toch, als alles, wat de katholieke Kerk leert, eens waarheid ware?quot; Geheel de rei der oude profeten met de zoo juiste vervulling hunner voorspelling in Christus moet hem wel voor den geest zijn getreden. Als de voorzeggingen u met vreeze vervullen, dan is het uw eigen schuld : geloof, en de beloften des goloofs zullen in plaats van u te beangstigen, u tot troost verstrekken.
De goddelijke zending van Christus blijKt duidelijk, niet slechts uit de voorzeggingen maar ook uit zijn eigen lelijdenissen, welke door zijn leven, leer en wonderen en voornamelijk door het wonder zijner opstanding worden bevestigd. Uit dit alles blijkt de goddelijkheid zijner zending zoo duidelijk zigtbaar als de heldere middagzon.
265
De goddelijkheid zijner zending blijkt duidelijk uit de eigen woorden van Christus: »Dit is het eeuwig levenquot;, zegt Hij, »dat zij U kennen, den eenigen waren God, en dien Gij gezonden hebt, .Tesus Christus.quot;!) De Sa-maritaansche vrouw zeide tot Jesus: »Ik weet, dat de Messias komt (die Christus genoemd wordt); wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen. Jesus sprak tot haar: Ik ben het, die met u spreek.quot; 2) Christus bevestigt, dat Hij is de Messias, de Zoon van God, de Eenige, die gezonden is om ons te verlossen; Hij bevestigt dit in de tegenwoordigheid Zijner Apostelen: «Jesus zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat ik ben ? Simon Petrus antwoordde, en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God.' Christus sprak het niet tegen maar versterkt hen in dat geloof: «Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jonas; want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. En ik zeg u: Gij zijt Petras, en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen; en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.quot; 4) Dezelfde verklaring legt Christus openlijk af. Hij vraagde den blindgeborene: «Gelooft gij in den Zoon van God? Hij antwoordde en zeide: Wie is het, Heere, opdat ik in Hem geioovegt;. En Jesus sprak tot hem: En gij hebt Hem gezien en Hij, die met u spreekt, is het zelf. En hij zeide: Ik geloof, Heere. En nedervallende aanbad
1) Joan XVII : 3.
2) Joan. IV : 25, 26.
3) Matt. XVI: ]5, 16.
4) Matt. XVI : 17, IS.
12
'266
hij Hem. 1) Christus iaat die aanbidding toe. Dezelfde verklaring legt Hij af in de tegenwoordigheid zijner doodvijanden: »Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, voor Abraham was, ben ik.quot; 2) »Ik en de Vader zijn één.quot; 3) »Hij, die mij ziet, ziet Hem, die mij gezonden heeft.quot; 4) Toen Jesus gezegd had, ;»Ik en do Vader zijn éénquot;, namen de Joden steenen op om Hem te steenigen, Jesus antwoordde hun: Vele goede werken heb ik u van Avege mijnen Vader getoond: om welk dezer werken steenigt gij mij? De Joden antwoordden Hem: Wij steenigen u niet wegens een goed werk, maar wegens godslastering; en omdat gij, een rnensch zijnde, u zei ven tot God
maakt. Jesus antwoordde hun......... Indien ik de
werken mijns Vaders niet doe, gelooft mij niet! Maar indien ik ze doe, al wilt gij mij niet gelooven, gelooft aan de werken, opdat gij moogt weten en gelooven, dat de Vader in mij is, en ik in den Vader ben.quot; 5)
Als wij nu deze verklaringen in verband beschouwen met geheel de geschiedenis van Christus, dan vinden wij ze bewezen door zijn leven, door zijne leer, door lijne wonderen, door zijnen dood en door zijne verrijzenis.
Het Leven van Christus. — Christus konde tot zijne vijanden zeggen: »\Vie uwer zal mij van zonde overtuigen?quot; 6) en niemand trad vooruit om eene enkele
1) Joan. IX: 35, e. v.
2) Joan. VII! ; 58.
3) Joan. X : 30.
4) Joan. XJi: 45,
5) Joan, X: SO—38.
6) Joan. VIII: 46.
267
beschuldiging tegen Hem waar te maken. Onder de hevigste vijanden van het Christendom, die er ooit geleefd hebben, is er naauwelijks een enkele geweest, stout genoeg, om eene beschuldiging tegen het gedrag van Christus in te brengen. Indien er eenigen Hem beschuldigd hebben, dan behoorden zij tot die klasse van niets achtende lasteraars, die hunne beleedigingen zelfs tegen God durven uitspuwen. Ja zelfs Voltaire en Rousseau stonden verbaasd over de wondervolle grootheid van deugd in Cliristus; Rousseau verklaarde, dat bijaldien de dood van Socrates die van een wijze was, het sterven van Christus, het sterven was van een God.
Het is mode geworden bij de moderne ongeloovigen om Christus in d; rei der grootste en wijste menschen te plaatsen en Hem een held in deugd te noemen. Doch als zij dit doen . spreken zij zich zeiven tegen. Of wel Jesus is, wat Hij zelf zich noemt, waarlijk God en waarlijk mensch, of wel Hij is de grootste bedrieger, die ooit de wereld heeft betreden, en dan hebt gij het regt niet. Hem een groot, een wijs, en deugdzaam man te heeten. Indien Christus niet was de Zoon van God, door den Vader gezonden om de wereld te verlossen; dan heeft, zooals Lessing teregt opmerkt, Mahomet zelf de wereld niet meer bedrogen dan Hij, ja dan is Mahomet een beter mensch dan Christus. Mahomet wilde slechts een profeet, een man zijn, wien God met buitengewone magt bekleed had. Christus verklaart van zich zeiven, dat Hij God is, en stond toe, dat men Hem aanbad. Iemand, die louter mensch is en voorgeeft God te zijn en veroorlooft, dat hem aanbidding wordt bewezen, en aldus millioenen menschen van alle eeuwen
268
tot afgoderij brengt, heeft geen aanspraak op den naam van wijze en deugdzame. Zich zeiven in te beelden, dat men God is, is dwaasheid; algemeene aanbidding eischen zonder eenigen titel of aanspraak daarop, brandmerkt den mensch, die zulks beproeft, indien hij niet zinneloos is, als den laagsten bedrieger en den grootsten booswicht, dien men kan uitdenken. Dus een van beide: óf wel Christus is waarlijk God, óf wel gij moet Hem den slechtste der menschen noemen.
De leer van Chrtstus, is in overeenstemming met de goddelijke zending, welke Hij zegt ontvangen te hebben. De Joden zeiden: »Nooit heeft een mensch alzoo gesproken gelijk deze menschquot;. 1) Sedert dien tijd, zijn er eeuwen verloopen en nog is het waar: nooit heeft een mensch gesproken zooals Hij. Lees de Evangeliën. Ik wil ze voor 't oogenblik eens als geene door God ingegeven schriften beschouwen maar slechts als geschiedkundige herinneringen van de daden en van de leer van Christus, en als geloofwaardig, wijl zij alle kenmerken van echtheid bezitten. Is niet de leer, welke wij in het Evangelie vinden ingeprent, al moge het Evangelie dan ook slechts een gedeelte van Jesus leeringen bevatten, juist zoo als wij haar van een gezant des Hemels zouden verwachten? De mensch zou haar nooit hebben vei zonnen. Gij kunt mij geen boek opnoemen tenzij zijn inhoud uit de Evangeliën zij genomen , dat met zooveel gezag leert; en zulke zuivere en heilige onderrigtingen mededeelt; geen boek dat, hoe
1) Joan VII. 46.
269
dikwijls ook gelezen, zoo zijn oorspronkelijke frischheid, en zijn eersten indruk van bovenmenschelijke heiligheid behoudt. De leering der Evangeliën draagt den stempel van haren oorsprong, het zegel van haren goddelijken meester; zij is altijd nieuw, zij is onveranderlijk gelijk God van wien zij voortkomt. Andere boeken beginnen ons bij herhaalde lezing, te vervelen; de Evangeüen daarentegen zijn altijd boeijend, altijd zielsverkwikkend, altijd schitterend en vlekkeloos gelijk de zon.
De wonderen van Christus. — De goddelijke zending en de leer van Christus zijn bevestigd door een ontelbaar aantal wonderen. Jesus mogt het zeggen tot de leerlingen van Joannes den Dooper: Gaat en verhaalt aan Joannes, wat gij gehoord en gezien hebt. De blinden zien, de lammen wandelen, de melaatschen worden gereinigd, de dooven hooren, en de dooden staan wederom op ten levenquot;. 1) Christus beroept zich op zijne mirakelen in de tegenwoordigheid van hen, voor wie Hij ze verrigt had, en die ze niet konden loochenen en ook niet trachtten te loochenen. De Opperpriesters en Phariseën zeiden: » Wat zullen wij doen, want die mensch doet vele wonderenquot;. 2) Zoo spraken zij bij de opwekking van Lazarus. Zij gaven niet voor, dat Lazarus slechts cchijndood was; zij wisten het op het oogenblik, toen Jesus hem wederom opwekte uit de dooden, dat hij voor vier dagen grafwaarts was gedragen en reeds in een staat van ontbinding verkeerde. De magt van
1) Joan. XI. J. 5.
2) Joan. XI. 47.
'270
Christus was zoo algemeen bekend, dat de joodsche geschiedschrijver Flavius Josephus niet aarzelt Hem te noemen, sEeu man, magtig in hetwrochten van wonderen.quot;
De voorspellingen van Christus: — zijn zoowel als echt bewezen als zijne mirakelen. Hij voorspelde onder anderen, de verwoesting van Jerusalem, de verspreiding des Evangelies en het blijvend voortbestaan der Kerk, welke Hij gesticht heeft.
De dood van Christus. — Christus bragt zijn leven ten offer tot betuiging zijner goddelijke Zending. Hij had zich zeiven den Zoon van God genoemd en bezegelde zijne woorden met zijn bloed op Golgotha, Caiphas, de Hoogepriester, zeide tot Hem; »Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of Gij de Christus, de Zoon Gods, zijt? Jesus sprak tot hem; Ik ben het. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij den Zoon des men-schen zien, zittende aan de regterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de Hoogepriester zijne kleederen en zeide: Hij heeft God gelasterd: Waartoe hebben wij nog getuigen noodig? Ziet, gij hebt nu de godlastering gehoord. Wat dunkt u? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldigquot;. 1) Hij werd voor Pilatus beschuldigd, dat Hij zich zeiven den Zoon van God had genoemd: »Wij hebben eene wet en volgens deze wet moet Hij sterven; wijl Hij zich zeiven tot Zoon van God heeft gemaaktquot;. 2)
1) Matt. XXVI 63—66; Marc, X!V. 6^.
2) Luc. XIX. 7.
'271
Hij was voor Christus een strenge en heilige pligt geweest om zijne bedoeling te verklaren, bijaldien men zijne woorden niet goed verstaan hadde. Men had Hem bezworen in den naam van den levenden God om zulks te doen; Hij was dit aan waarheid en godsdienst verschuldigd, want bijaldien Hij geen God ware, werd Hy de oorzaak der afgoderij door al zijne volgelingen bedreven. In plaats van eene verklaring van den zin zijner woorden te geven, herhaalt Hij, wat Hij gezegd heeft, en versterkt het door zijn beroep op het laatste oordeel met een verkondigend, dat Hij zelf dan verschijnen zal op de wolken des hemels om de wereld te oordeelen. Het was algemeen bekend, dat Hij zich er op beriep de Zoon van God te zijn; want terwijl Hij aan het kruis hing, zeide het volk spottend: »Indien gij de Zone Gods zijt, kom dan af van het kruisquot;. 1) Toen de Honderdman en zijne soldaten, die de wacht bij het kruis hielden, de zon zagen verduisteren en den grond voelden schudden onder hunne voeten, riepen zij verschrikt uit: »Waarlijk, deze was de Zone Gods!quot; 2)
De verrijzenis. — De goddelijkheid van .lesus Zen-diii_- werd volkomen bevestigd door Zijne Opstanding. Die ongehoorde gebeurtenis werd het eerst te Jerusalem verkondigd door do wacht, welke men bij het graf had geplaatst. Toen zij voor het eerst op Pinksterdag door Petrus verkondigd werd, bekeerden zich vele duizenden eensklaps tot het Christendom; en onder hen was,
1) Math. XXVII 54.
2) Matli. .a' p.
272
zooals de Handelingen der Apostelen getuigen, een groot getal van joodsche priesters. Welnu onder hen juist vond men de bitterste vijanden van Christus en nooit zouden zij zijne volgelingen zijn geworden, indien het wonder Zijner Verrijzenis niet boven allen twijfel bewezen ware geweest. De Verrijzenis was het groot bewijs, waardoor de heidensche wereld bekeerd werd. Alleen de onbetwistbare waarheid van die gebeurtenis, konde de Apostelen bewegen om haar te verkondigen , en de Joden om daaraan te gelooven; niets anders konde de heidenen van Griekenland en Rome overhalen om den afgodendienst, die der zedeloosheid vrijen teugel liet, te verlaten en de strenge wetten des Evangelies aan te nemen. Niemand, die opregt is en zonder vooroordeel de tastbare bewijzen voor Christus goddelyke Zending onderzoekt, kan ook maar een enkel oogenblik er aan twijfelen, dat Hij inderdaad is, wat Hij zeide te wezen, de Zoon van God, en dat bijgevolg zijne leer goddelijk is.
Onloochenbaar verschil tusschen de Kerk nan Christus en elk andere zuiver menschelyke instelling.
Een iegelijk, die in Christus gelooft, moet ook gelooven wat Zijne Kerk leert. Elk bewijs, dat de Godheid van Christus zeker maakt, strekt ook ten bewijs voor de goddelijke waarheid zijner Kerk.
273
Dat er geen gelijkheid bestaat tusschen de Kerk van Christus en eenig andere bloot menschelijke instelling, van het verleden of in de toekomst, blijkt duidelijk uit hetgeen ik in dit werk over de kenteekenen der Kerk gezegd heb. Dewijl het onnoodig is, hetgeen boven voldoende verklaard werd, hier nogmaals te herhalen, wil ik nu aanstonds uwe aandacht vestigen op één punt slechts, namelijk op de stichting der Kerk en de wonderbare verbreiding des Evangelies.
Ieder, die sveet in welken toestand de wereld verkeerde, toen de Apostelen hunne zending aanvaardden, zal toegeven, dat de verspreiding van het Evangelie op zich zelve alleen reeds een duidelijk bewijs levert voor de godheid der Kerk van Christus. De wereld, gelijk Augustinus redeneert, werd tot het Christendom bekeerd door een wonder of niet door een wonder: werd zij bekeerd door een wonder dan is ons geloof goddelijk; werd zij bekeerd zonder een wonder, dan is zij zelve het grootste wonder dat ooit heeft plaats gehad. De redenering van den H. Augustinus is onwederlegbaar.
De H. Justinus vestigt in zijne verdediging van den christelijken godsdienst, de aandacht zijner landgenooten op de reusachtige moeijelijkheden, welke het geloof ontmoette. Hij zegt, dat een Romeinsch burger alvorens Christen te worden, zoo vele dingen ten offer moest brengen, dat voor hem dergelijke bekeering onmogelijk zoude zijn, tenzij hij door eene onwederstaanbare zeker-heid als werde gedwongen. »Herinnert u,quot; zoo zegt hij, »dat wij niet Christen werden geboren. Wij leefden lang in uw midden; wij volgden met u de wijsgee-rige lessen uwer hoogescholen. Alvorens het Christen-
274
dom te omhelzen hebben wij het ernstig en van alle zijden onderzocht; niets anders dan het gewigt der onloochenbare en tastbare waarheid kon ons doen besluiten om te doen, wat wij gedaan hebben.quot;
Hetzelfde mag thans herhaald worden door hen, die u verlaten hebben om den katholieken godsdienst aan te nemen. Zij ook mogen zeggen: «Gij kent ons van nabij en gij zeiven zijt getuigen, dat wij nooit het katholiek geloof zouden hebben omhelsd, zoo niet de meest beslissende zekerheid ons daartoe hadde gedwongen. Laat dit, geachte lezer, voor u eene waarschuwing zijn om niet ligtvaardig heen te stappen over de eischen en aanspraken der katholieke Kerk: onderzoek met ernst alvorens gij haar verwerpt.
De goddelijkheid van Christus Kerk is onloochenbaar, zooals ik, sprekende over de kenteekenen der Kerk, heb bewezen. De eenige vraag, die thans nog ter beantwoording overblijft is: — Welke is de Kerk van Jesus Christus ?
VIL
JJe Katholieke Kerk.
»Waar Petrus is, daar is de Kerk.quot; De onweerstaanbare kracht van dit gezegde van den H. Ambrosius, is in het tweede Hoofdstuk van dit werkje bewezen. Zoo zeker als Christus tot Petrus zeide: »Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen; ik zal
275
u de sleutelen van het rijk der hemelen geven; weid mijne lammeren, weid mijne schapen;quot; zoo zeker als Pius IX in regte linie de opvolger is van Petrus, zoo zeker is het ook, dat geene Kerk aanspraak heeft op den titel van Katholiek, tenzij die, welke in gemeenschap staat met de opvolgers van den H. Petrus, dat is, de Roomsch-Katholieke Kerk. — Ik heb u boven bewezen, dat eenige scheiding, eenige verandering in hare leer, en de mogelijkheid zelfs daarvan, ten eenemale onaannemelijk, ongerijmd en beleedigend is voor het goddelijk gezag en de waarheid van Christus.
Gij hebt te beslissen of gij den II. Petrus en zijne opvolgers wilt volgen, of wel mannen als Simon magus Alius, Macedonus, Eutyches, Nestorius, Pelagius en de overige grondleggers der scheuring en ketterij tot
aan Saint-Simon en Joseph Smith.
......
De zeven punten, die ik in 't kort heb besproken, moeten elk ongeloovige, die opregt is en de redenering van een gezond verstand kan volgen, noodzakelijk doen inzien, dat de mensch een door God geopenbaarden godsdienst en bijgevolg geloof noodig heeft; dat deze door God geopenbaarde godsdienst het eenig middel is om zijne eeuwige bestemming te bereiken; dat van alle godsdiensten en kerken, die op bovennatuurlijke en goddelijke oorsprong aanspraak maken de Roomsch Katholieke Kerk all' m den eenig wezenlijken door God geopenbaarden godsdienst bezit. Dien godsdienst moet een ieder
276
omhelzen, die Kerk moet een ieder binnengaan, een s
ieder die zijne ziel wil zalig maken. De bewijzen, daar- lt;
voor aangehaald zijn dnidelijk en dulden geen tegenspraak. \
Gij moet die of wel toegeven, of wel in ongerijmdheden t
Hebt gij ooit de breed gespannen brug over den i
waterval van Niagara gezien? Wat zoudt gij kiezen £
of de brug bewandelen naar den overkant of wel u i
neêrstorten in het troebel water van den bruischenden !
stroom ? Hem, die u in ernst zulk eene vraag zou s
doen, zoudt gij teregt als een dwaas beschouwen. Welnu (
elk mijner bewijsgronden plaatst u in een dusdanigen s
toestand. Of wel gij moet den verstandelijken gang i
mijner bewijsvoering volgen en voortgaan van het eene 5
bewijs tot het ander tot de laatste sluitende gevolg- j
trekking, of wel gij moet u zeiven nederwerpen in een c
afgrond van tegenspraak en ongerijmdheid. r
Ik heb hier nog slechts eenige opmerkingen bij te I
voegen in antwoord op eenige der gewone moeijelijkhe- 1
den, welke de ongeloovigen tegen het goddelijk geloof en a
tegen het gezag der christelijke Openbaring maken. 1
( C
_ €
c t
l
Antwoord op eenige moeijelijkJieden. z
i
katholieke Kerk te erkennen is het onbegrijpelijke van ver- 1
f
277
scheidene punten des geloofs. Het onbegrijpelijke van een geloofspunt echter is geen geldige moeijelijkheid tegen het geloofspunt zeiven; integendeel, juist wyl wij eene door God gestichte Kerk moeten erkennen, wier taak het is goddelijk geopenbaarde waarheid te leeren, moeten wij voorbereid zijn op de verkondiging van geheimen, van geloofspunten, die de grenzen van het menschelijk begrip overschrijden. Als het geloof der Kerk onder alle opzigten duidelijk ware voor ons menschelijk verstand, dan zou er een zwaar vermoeden tij ons ontstaan tegen hare aanspraken van eene goddelijke stichting te zijn; want bijaldien dat zoo ware, dan zoude inderdaad eene bovennatuurlijke openbaring noodeloos zijn. De geheimen in een door God geopenbaarden godsdienst, zijn in volmaakte overeenstemming met zijn onderscheiden aard en met geheel zijn wezen. Geheimen zetten der bewijzen, waarmede de katholieke Kerk hare waarheden verdedigt en verklaart groote kracht bij, want indien deze bewijzen niet volkomen overtuigend waren, dan zouden menschen van verstand nooit te bewegen zijn geweest om aan veropenbaarde geheimen geloof te hechten. Alvorens mannen als een Justinus, een Augustinus en anderen van gelijk talent en geestesgaven aan de geheimen der Menschwording en der Transubstantiatie geloofden, moet hun eerst het onfeilbaar leergezag der katholieke Kerk zoo duidelijk bewezen zijn geweest, dat daaromtrent niet de minste twijfel meer overbleef.
Wanneer eenmaal de goddelijke stichting en de on-eilbaarheid der Kerk voor ons is bewezen, dan is het niet meer redelijk eeaig geloofspunt te verwerpen
278
op grond, dat wij het niet kunnen begrijpen. Immers k zelfs in de natuurlijke orde is die opwerping, dat wij b iets niet begrijpen, geen genoegzame beweegreden om aan liet bestaan van iets, wat ons duidelijk bewezen is, o te twijfelen. Wij ontmoeten bij elke schrede in het d rijk der natuur en bij elke ontdekking zaken, welke ons v begrip niet kan doorschouwen. Ik maak mij sterk te n beweren, dat sommige geheimen der rede en der dage- n lijksche ondervinding meer onbegrijpelijk zijn dan de t( diepste geheimen van het katholiek geloof. Ik wil u n daarvan een paar staaltjes leveren, beiden uit de orde d der rede en der ondervinding gekozen. Vergelijk eens h de geheimen der Drievuldigheid en der Transubstantiatie o met een geheim in de verstandelijke of feitelijk natuur- p lijke orde. sj (jij zegt; »Wie kan het gelooven, dat God één is b in wezen en drievuldig in personen? Als gij eens in o aanmerking neemt, dat wij door die drievuldigheid der e: personen niet drie op zich zeiven staande wezens verstaan maar drie onderscheidene persoonlijke betrekkin- h gen, die alle drie in ééne natuur bestaan, dan vraag ik n u op mijne beurt, is dit geheim ineei onbegrijpelijk dan de eeuwigheid van God? De rede kan bewijzen, dat er n een God bestaat en dat Hij geen ioegin heeft gehad; ii maar, ik vraag u, vindt gij het gemakkelijker te begrij- u pen, dat God bestaat zonder ooit een begin gehad te d hebben, dan dat Hij bestaat één in wezen en drievuldig n in persoon, zooals de katholieke Kerk leert? Het eerste k is even onbegrijpelijk als het laatste, of liever, als gij w de verhandeliugen van katholieke godgeleerden eens g naslaat, vertrouw ik, dat gij u iigter een denkbeeld zult v
f
279
kunnen vormen over de Drieëenheid dan over het eeuwig bestaan van God en Zijne verhouding tot den tijd.
Wanneer der rede de keuze wordt gelaten tusschen het onbegrijpelijke en tusschen tegenspraak met zich zelve, dan verkiest zi, het eerste boven het laatste, met andere woorden kiest liever te gelooven aan datgene, wat zij niet begrijpt dan iets te loochenen, waarvan de loochening eene ongerijmdheid in zich sluit. Dit is ook van toepassing op de geheimen van onzen godsdienst. Wij nemen liever iets aan, wat wij niet kunnen begrijpen, dan de onwederstaanbare bewijzen voor de onfeilbaarheid der Kerk te loochenen en door die loochening tegen ons gezond verstand te handelen. Er zijn wel onbegrijpelijke zaken in ons geloof, maar er wordt geen tegenspraak in gevonden. Als de onfeilbaarheid der Kerk bewezen is, dan is er niets meer noodig. God is de oorsprong zoowel van de rede als van de Openbaring en beiden hebben hare duisterheden en geheimen.
Dit wordt verder bevestigd door de beschouwing van het ander geheim, waarop ik uwe aandacht vestigde, namelijk door de Transubstantiatie.
Wat de Transubstantiatie betreft vraagt gij, hoe het mogelijk is, dat brood en wijn veranderd kan worden in het Ligchaam en Bloed van Christus? — Ik vraag u op mijne beurt- Is het geheim der Transubstantiatie, door den onmiddelijken invloed van Gods oneindige Al-magt, zooals het geschiedt, voltrokken, meer onverklaarbaar dan de wisseling en verandering van wezen , waarop gij bij elke schrede in de natuur, stoot? Kunt gij den gang der ontkieming, van den groei en der vruchtdraging verklaren ? Kunt gij uitleggen hoe dezelfde
280
sappen der aarrle veranderd worden iti eene eindelooze verscheidenheid van planten en boomen, en de sappen van den toom en van de plant wederom in eene onnoemelijke verscheidenheid van vruchten? welke geheime magt is het, die den eenen boom oranjeappelen en den ander vijgen doet voortbrengen? Hoe verwerkt de bloem het zelfde aardsche voedsel in al de verscheidenheid van weelderige en fijne kleurschakeringen, welke wij in het plantenrijk ontwaren? Gij maakt geen moeyelijkheid omtrent de krachten, die God in de onbezielde natuur heeft neergelegd en toch, zijn die wezensveranderingen, waar de invloed Gods zich slechts middelijk doet gelden, niet duizendmaal meer onbegrijpelijk dan de verandering der zelfstandigheid, welke in de Transubstantiatie door onmiddelijke werking van Gods almagt plaatsheeft? Is het niet oneindig moeijelijker voor ons begrip, dat God in staat is aan verstandelooze zaken in de natuur zulk een groote verscheidenheid van krachten te verleenen dan dat Hij vermogend genoeg is om onmiddelijk door eigen daad het geheim daar te stellen van het H. Sacrament des Altaars door de zelfstandigheid van het brood in het Ligchaam en van don wijn in het Bloed van Christus te veranderen, hetgeen wij Transubstantiatie noemen?
Het dierlijk leven is even rijk aan geheimen als het plantenleven en leidt ons tot de zelfde slotsom. Gij verwondert u hoe brood en wijn door de onmiddelijke handeling van Gods almagt kan veranderen en gij slaat er dan geen acht op, dat er dagelijks in uwe eigen ligchaam een verandering van zelfstandigheid plaats grijpt, die nog wonderbaarder is Gij eet brood en drinkt
281
wijn; de wijn en het brood wordt veranderd in de zelfstandigheid van uw vleesch en bloed. De Transubstauti-atie in het 11. Sacrament des Altaars is in zeker opzigt minder wonderbaar dan de zelfstandigheidsverandering, die door de krachten der natuur onder den middelijken invloed van Gods magt, in u zeiven bewerkt wordt,
Hetgeen wij in het planten- en dierenleven zien gebeuren , mag men beschouwen als een flaauwe afschaduwing in de natuurlijke orde van het oneindig verhevener toonbeeld der Transubstantiatie in het allerheiligst Sacrament dos Altaars; de verandering der zelfstandigheden, welke wij in de natuur zien gebeuren, zijn meer ingewikkeld en bjgevolg minder begrijpelijk dan de eenvoudige wezensverandering, welke door Gods onmiddelijke tusschenkomst wordt voortgebragt. Er bestaat een wezenlijke band tusschen de natuurlijke en de bovennatuurlijke waarheid en tusschen alle waarheden onderling, omdat God, die de bron is van alle waarheid, één is in Wezen. De openbaring, die zoowel als de zigtbare wereld, het werk is van God, is zeer naauw met de natuur verbonden. Ik heb deze wederzij dsche verhouding altijd met de grootste voldoening gadegeslagen.
Het innig verband tusschen de rede en den veropenbaarden godsdienst is tastbaar duidelijk, ook dan als wij de beginselen der wijsbegeerte vergelijken met die der godgeleerdheid, hetgeen ieder leermeester in de theologie kan ontwaren, dan vooral, als hij, gelijk ik gedaan heb, na de godgeleerdheid onderwezen te hebben tot het les geven in de wijsbegeerte wederkeert.
282
Ds eeuwigheid der strajjèn.
Ei' is een punt van het geloof, dat de ongeloovigen li
in 't algemeen met den grootsten toorn loochenen, en o
dat alleen genomen, voor hen reeds een voldoende g
beweegreden schijnt om geheel het Christendom te ver- v
werpen. Dal geloofspunt is de eeuwigheid der helsche k
straflen. Laat ons in 't kort eens onderzoeken, welk 1(
regt zij hebben om haar te loochenen. d
De voornaamste reden, die daartegen gewoonlijk wordt b aangevoerd is de oneindige Barmhartigheid van Ood. De ongeloovigen geven voor, dat de Barmhartigheid Gods o in lijnregte tegenspraak is met de eeuwige straffen. ii Doch ik vraag, waarom doen de ongeloovigen, wanneer v er sprake is van straffen Gods, niet veeleer Gods onein- s dige Regtvaardigheid in plaats van zijne Barmhartigheid n gelden? Waarom besluiten zij niet uit het wezen van d die oneindige Regtvaardigheid, dat de straf voor groote t zonden eeuwig moet zijn, dewijl toch de zonde wezenlijk s eene verachting van Gods oneindige Majesteit in zich n bevat? ü zeker. God is oneindig goed maar hij is even- d eens oneindig regtvaardig. Wijl Hij oneindig goed is, o beloont Hij de deugd met eene eeuwige zaligheid. d Niemand denkt er aan, daarop eene aanmerking te maken, r schoon ook eene eeuwige belooning, gelijk de zaligheid, het eeuwig aanschouwen van God is, alle zuiver men- v, schelijke verdiensten oneindig verre overtreft. Vorstelijke d regtvaardigheid eischt, dat de straf in verhouding sta is tot de misdaad en dewijl de mensch, ah eindig schepsel n niet in staat is eene straf te ondergaan, die oneindig is z in zwaarte, is het niet meer dan billijk, dat hij veroordeeld wordt tot eene straf, die oneindig is in duur. d
283
De eeuwigheid der hel is voorzeker eene verschrikkelijke waarheid en de ongeioovigen doen hun uiterste best om haar in twijfel te trekken, om alzoo indien het mogelijk is, hunne wroeging te stillen, en te vrijer in zonden voort te leven. Doch hunne pogingen zijn ijdel; zij kunnen de eeuwigheid der helsche straffen nimmer loochenen, noch zelfs twijfelachtig maken. De loochening daarvan is lijnregt in strijd met de rede. Ik zal dit bewijzen.
Ik geef toe, dat de eeuwigheid der straf, onder zeker opzigt een geheim is; maar ik behoef u slechts te herinneren, dat wij overal geheimen ontmoeten; wanneer wij de verhouding trachten te onderzoeken, welke er bestaat tusschen den Schepper en zijne werken. Dit zal niemand betwisten. Een ieder weet maar al te goed, dat hij de verhouding van Gods eeuwig bestaan tot den tijd noch zijne onveranderlijkheid met betrekking tot zijne scheppingsdaad, kan begrijpen. Er zijn geheimen, en zij moeten er zijn in de onderlinge betrekkingen tusschen de eigenschappen Gods en de natuurlijke en zedelijke orde. Het eindige kan het oneindige niet begrijpen; daarom is het zeer wijs de duidelijke leering der openbaring zoo op dit als op andere punten aan te nemen.
Gij kunt niet als valsah verwerpen iets, toaarover.gij niet in slaat zijt, een beslissend oordeel te vellen. Zoo iets te doen op gevaar af van uwe eeuwige zaligheid te verliezen, is voorzeker eene handelwijze, welke gij , met eenig nadenken, een redelijk wezen ten hoogste onwaardig zult keuren.
De stoutheid welke de ongeioovigen doorjde loochening der eeuwige straffen aan den dag leggen, treedt nog in
284
een veel treffender licht als wij onze aandacht vestigen op het getal en het gezag van hen, die tegen hen strijden. Vergeleken bij de ongeloovigen, bezitten zij , die aan de eeuwigheid der hel gelooven. oneindig meer gewigt door geleerdheid, talenten en genie als door eene on. berekenbare meerderheid van stemmen. De ongeloovigen hebben de vereenigde getuigenis van alle christennatiën, hetzij katholiek of niet katholiek, die gedurende achttien eeuwen geleefd hebben, tegen zich. Gij weet, zoo goed als wij het weten, welk een groote omvang van genie, wetenschap en deugd in die ontelbare menigte wordt gevonden. Inderdaad, de ongeloovigen stellen zich te weer tegen geheel de menschheid, want de eeuwigheid der hel is liet eenparig geloof geweest der menschen gedurende alle eeuwen. De beschaafden, de wilden en de barbaren. Joden, Mahomedanen en heidenen , alle stammen en talen, waarvan nog eenige herinnering is overgebleven, stemmen overeen in het geloof aan de eeuwigheid der hel, hoe verschrikkelijk en geheimzinnig zij dan ook zij. Neem onder de andere volken, de fijn beschaafde Grieken en Romeinen, een ieder, die met hunne letterkunde bekend is, weet ook, dat hunne wijsgeeren, redenaars en dichters van eene eeuwige straf in het andere leven spreken als ware dit eene algemeen heerschende leering. Zoo zingt Virgilius:
„Sedet, aeternumque sedebit
„liifelix Theseus.quot; I)
Een groot getal van zoodanige gezegden kan men aanhalen uit Virgilius, Ovidius, Statius en andere oude
1) Daar zit en zetelt eeuwig de ongelukkige Theseus.quot; Virgil Aeneid Lib. VI. v. 617, 618.
285
latijnsche dichters. Een groot gedeelte van het zesde Boek der Aeneidas, en het elfde Boek var! Homenis' Odissee, is eene beschrijving van de pijnen, welke de boozen in de onderwereld of Tartarus moeten lijden. Het beeld der Furiën, der Titans; het rad van Ixion, de steen van Sisyphus en de kolk van Tantalus, is slechts het dichterlijk kieed der algemeen heerschende overtuiging. Zelfs Lucretius, een leerling van Epicurus, voegt zijne getuigenis bij die zijner tijdgenooten :
„Ignis ubi ardebit nullo delebilis aevo.quot; 1)
Plato spreekt in zijn Gorgias, van een tweevoudig soort van pijnen, de eene soort wordt toegepast, voor misdaden, welke nog afgeboet kunnen worden en de andere op misdaden, welke niet meer kunnen uitgewischt worden; zij die aan deze laatste soort van misdaden schuldig zijn, zegt hij, zullen gestraft worden met »ver-schrikkelijke pijnen, zonder einde.quot; 2) Ik zoude u hier ontelbare aanhalingen kunnen leveren uit schrijvers van alle tijden en volkeren, wier letterkunde ons bekend is, of uit de werken van reizigers in alle wereldstreken.
Dit algemeen geloof moet een gemeenzamen oorsprong hebben, en geen andere bron kan worden aangewezen dan de rede, voorgelicht als zij is door de algemeene overlevering eener eerste Openbaring door God den men-schen gegeven.
Indien de algemeene getuigenis der menschheid ten voordeele der ongeloovigen pleitte, dan zouden zij de
1) „Daar zal eeu vuur branden, dit nimmer zal worden uitge-bluscht.quot; Lueret: De Nature Rerum.
2) Plato. Dial. Gorgias.
286
eersten zijn om zich daarop te beroepen, maar wijl die getuigenis tegen hen pleit, gaan zij haar met stilzwijgen voorbij om zich uitsluitend op de rede te beroepen.
Doch de rede verdedigt dit geloof der menschen en toont als grondslag daarvan den aard der zonde en de eigenschappen van God aan. Schoon ook oe rede ons niet kan uitleggen, wat er in de eeuwige straffen geheimvol is, toch kan zij ons verklaren, dat die straffen volmaakt beantwoorden aan het innerlijk wezen der zonde en aan de volmaaktheden van God.
In de eerste plaats is de boosheid, welke in de doodzonde gelegen is, van nature oneindig omdat, zooals ik heb opgemerkt, de doodzonde eene wezenlijke schennis is van Gods oneindige majesteit.
Ten andere: de mensch is geschapen voor God alleen. Als hij Hem dient op aarde, dan zal zijn geluk in de andere wereld volkomen zijn; het is dus niet meer dan billijk dat, als hij opzettelijk weigert Hem te dienen, en zijne wetten veracht, zijn ongeluk in het ander leven ook volkomen zij. Indien het geluk des menschen volmaakt zal wezen, dan moet het eeuwig zijn, zoo ook moet zijn ongeluk om volkomen te zijn, eeuwig ciuien.
De H. Gregorius geeft nog eene derde reden aan. x't li billijkquot;, zegt hij, »dat zij, wier zielen in dit leven nooit vrij van zonden waren, in het andei leven ook nooit vrij zijn van straf en dat de kwelling van den verworpene nimmer een einde neme, omdat hij tijdens zijn leven geene perken gesteld heeft aan zijne boosheidquot;. 1) Het
1) Gxegor de Groote Lib. 34. Mor. c. 19.
287
oog Gods leest de geheimen aller harren; Hij zoude ophouden God te zijn indien Hij niet bij magte ware de boosheid des rnenschen naar verdiensten te straffen.
Eene vierde reden, welke innige met de vorige za-menhangt, is de noodzakelijkheid van eei.e gelijkmatige bekrachtiging der goddelijke wet; dat wil zeggen, de wet van God moet den overtreder met zulke straffen bedreigen, dat er onder alle omstandigheden eene beweegreden zij, sterk genoeg, om den mensch van de overtreding af te schrikken. Dit eischt het verheven en heilig karakter der goddelijke Wet, en daarom is het noodig, dat de straf eeuwig zij. Nu nog, ondanks de eeuwigheid der pijnen, bedrijft de mensch evenwel de zonde; wat zou er gebeuren, indien hij zeker ware, dat de hel niet eeuwig en alle menschen, braven en boozen, ten laatste eenmaal gelukkig zullen zijn? Voorzeker de straf zoude dan niet voldoende kracht en sanctie aan de wet vsrleenen en zou in het oog van een onsterfelijk wezen verachtelijk worden.
Zelfs menscheUjke wetten hebben, wanneer haar eigenlijke kracht bijgezet zal worden, eene strafbepaling bij zich, die in evenredigheid staat tot hare overtreding. Gij vraagt: Waarom vernietigt God den zondaar niet? Vernietiging is eene daad van goddelijke almagt veeleer dan van Regtvaardigheid. Niemand zal den zelfmoord eene daad van regt vaardigheid noemen en toch is hij eene poging tot zelfvernietiging. Wel verre dat de vernietiging eene geëvenredigde sanctie der wet van God zou zijn, zou zij veeleer strekken om den zondaar aan te moedigen dan om hem te beteugelen. Wordt de zondaar met vernietiging bedreigd, dan zal hij met zegevierende verachting van Gods opperste Regtvaardigheid zeggen;
288
Ik wil zondigen zooveel als ik verkies; ik bekommer mij niet om mijne vernietiging.
De eeuwige straffen, hoe verschrikkelijk dan ook, zijn niettemin eene regtmatige sanctie van do wet Gods of eene wreking van de onveranderlijke heiligheid der zedelijke orde. De eeuwige orde te wreken, 't is duidelijk, is iets van oneindig hooger belang dan de eindelooze ellende, welke uit de vrijwillige overtreding der wet voortspruit. Indien God, gelijk gij wilt veinzen te gelooven, zijne wetten geen kracht kan bij zetten door de bedreiging van eindelooze straf, dan zouden onsterfelijke schepselen Hem zonder vreeze kunnen beleedigen; een onsterfelijk wezen toch zoude elke straf, die ten laatste een einde heeft, minachten; en God zou niet beter zijn dan een zwakke vader, die de onbeschaamdheid van zijn kind niet kan of niet durft te tuchtigen Maar onder de eeuwige kastijding siddert zelfs de duivel.
Eene vijfde rede steunt op het begrip der menschelijke vrijheid zelve en van den beproevingstijd des menschen hier op aarde. Het is iets verhevens der goddelijke Wijsheid waardig, dat Hij voor zijne schepselen een tijd van beproeving heeft aangewezen, gedurende welken zij vrijelijk kunnen kiezen tusschen goed en kwaad. Die tijdruimte van beproeving is, zooals de Openbaring leert, beperkt door ons ligchameUjk leven. Het ligt juist in den aard van een proeftijd, dat de besliste keuze, dan gemaakt, onherroepelijk zij. Hij die schuldig aangroote zonden de eeuwigheid intreedt, plaatst zich volgens gemaakt verdrag in een toestand, waarin de doodzonde niet meer kan worden afgeboet wijl het tijdperk voor boete en genade ten einde is. De eindkeuze is dus uit
289
den aard der zaak. blijvend. In de eeuwigheid blijven goed en kwaad, licht en duisternis voor immer gescheiden.
De rede des rnenschen kan in deze onveranderlijke beschikking der Voorzienigheid niets tegenstrijdigs ontdekken , maar wordt gedwongen haar geheele overeenstemming met de volmaakte Wijsheid en Regtvaardigheid van God te erkennen. Inderdaad, de meest verdorvene bespotters van den godsdienst zijn zoo diep van het be-: tamelijke der eeuwige straffen overtuigd, dat zij niet kun
nen nalaten, heimelijk vrees te gevoelen voor hare werkelijkheid. Vandaar dikwerf hunne verbolgenheid, wanneer er van den predikstoel over de hel wordt gesproken. Waren zij er van overtuigd, dat de eeuwigheid der hel een j sprookje is; zij zouden lagchen om onze bedreigingen.
i Het uiterste, wat een ongeloovige zeggen kan is , dat hij
er aan twijfelt. Doch indien hij twijfelt, dan is het de pligt van een verstandig mensch om te onderzoeken, en 3 als hij ontdekt, dat de leer van de eeuwigheid der
1 helsche straffen waarheid is, dan gebiedt hem de rede
e zoo te leven, dat hij ze nimmer verdient. Maar twijfelen
j en toch voortleven alsof die twijfel ongegrond of van te
ij weinig beteekenis ware om er zijne aandacht aan te
e schenken, dat is blijkbaar den spot drijven met zijn
5 gezond verstand. Wie alzoo met opzettelijke boosheid
q zich zelf aan het eeuwig verderf blootstelt, verdient
tl Inderdaad, dat God, indien er geen hel ware, uitsluitend
e voor hem eene hel schiep om zulk eene ontzettende
verkrachting der rede, zulke onbeschaamde bespotting ie van Gods oneindige Regtvaardigheid te straffen,
ir Dit herinnert mij aan de welbekende zamenspraak
jj. tusschen een Christen en een Godloochenaar. »Hoe
290
dwaas zijt gij tochzoo sprak de Atheist, om u zoo beangst te maken voor de zonde, als er toch geen hel is.quot; — »En hoe dwaas zijt gijantwoordde de Christen, »wijl gij, als er eene hel is, er zeker heengaat.quot;
Op dit, gelijk op zoovele andnre punten bestaat er eene tastbare tegenstrijdigheid tusschen de leering en het gedrag der ongeloovigen. Zij geven toe, dat het noodzakelijk is zekere boosdoeners tot altijddurende gevangenis of zelfs tot den dood te veroordeelen; doch wat is op het gebied der menschelijke regtsoefening de altijddurende opsluiting anders dan eene soort van eeuwige straf? De menschelijke wetten eischen intusschen volgens uw gevoelen, dat zoo iets geschiede. Welnu om veel gewigtiger redenen, gelijk ik heb aangetoond, wordt de toepassing der eeuwige straffen gevorderd om de goddelijke wet te wreken.
De eeuwige uitsluiting van het genot des hemels alleen, kan op zich zelve genomen, niet als eene vol-komene bekrachtiging der goddelijke wet worden aangezien. Voor een groot deel der menschen toch zou het vooruitzigt van een eeuwig bestaan zonder lijden, alreeds^ een voldoende graad van geluk schijnen. En bij het vooruitzigt van zulk een bestaan, zou een weerspannige geest de grootste zondenschuld voor niet achten. Neen niets anders, dan eeuwige straf, zonder een schaduw van troost of hoop op verlossing kan een voldoende bedreiging zijn, krachtig genoeg, om den mensch van het plegen van misdaden terug te houden. Moge de mensch ook geene liefde bezitten voor God, moge hij ook geen verlangen gevoelen naar het geluk des hemels; mogen
291
zijne hartstogten teugelloos, zijne trotschheid zelfs dui-velsch zijn. toch zal, indien hij slechts eenly goed gebruik van zijn verstand maakt, de eeuwige straf hem een voldoende beweegreden schijnen om hem van de overtreding van Gods wetten af te schrikken.
De bedreiging der eeuwige ellende is noodzakelijk, voornamelijk voor schepselen, die eene bovennatuurlijke bestemming bezitten. De uitsluiting alleen van eene bovennatuurlijke zaligheid, gelijk de zalige aanschouwing Gods is, zou niet de minste kracht bezitten om zijne hartstogten te breidelen. ))üe zinnelijke mensch verstaat niet, wat van den Geest Gods is; want dat is dwaasheid voor hem, en hij kan het niet begrijpen.quot; 1) Bovennatuurlijk geluk wekt geen verlangen op in het hart van den zinnelijken mensch; velen van hen ondervinden daarin slechts tegenzin.
Doch de bloote gedachte van eeuwig lijden, vervult ook den meest verharden booswicht met ontzetting. Hij kan haar niet verachten. In plaats van toe te geven, dat de ondeugd ter eeuwige hellepijn voert, trekt hij liever het bestaan der hel in twijfel en arbeidt te vergeefs om zich zeiven te overtuigen, dat zij slechts een hersenschim, een schrikbeeld zonder werkelijkheid, en des menschen onsterfelijkheid slechts een droom is; of wel hij stort zich geheel en onbekommerd in het wild gedruisch der wereldsche vermaken, om op deze wijze de schrikkelijke toekomst te vergeten, zijne taal is heden nog dezelfde, welke het boek der Wijsheid, voor dui-zende jaren reeds als de goddelooze redenering der boo-
1; 1 Cor. II: 14.
13*
29'i
zen annjiaf. «Onze tijd vliedt, heen als ccn schaduw. Komt dus, laat ons spoedig het geschapene genieten in onze jeugd. Laten wij volop drinken van den koste-lijken wijn en ons zalven en de bloemen des tijds niet laten verwelken. Laten wij ons kroonen met rozen vóór zij verflensen, laten wij geene plaats betreden zonder er de sporen onzer vreugde achter te laten. Dat ieder onzer zijn deel aan den wellust hebbe en dat wij overal de herinnering van ons genot blijvend doen zijn, want dat is ons deel, en dat is ons lot Zoo dachten zij en werden bedrogen, want hunne boosheid verblindde hen, en zij kenden niet de geheimen van God.quot; 1)
Eindelijk de dubbele sanctie der goddelijke wet, steunt op het wezen van Gods eigenschappen. Ik heb boven de opmerking gemaakt, dat God, als oneindig goed, den braven beloont met eeuwige zaligheid en, als oneindig regtvaardig den booze straft met eeuwig lijden. Ik konde gezegd hebben, dat het zijne zelfde eindeloos vergeldende Regtvaardigheid is, die den deugdzame eeuwig loont en den goddelooze eeuwig straft. Al de eigenschappen van God behooren tot dezelfde goddelijke natuur — zij zijn God zelf en ontleenen hare verschillende benaming alleenlijk aan hare onderscheidene verhouding tot de schepselen. De eeuwige wet zelve is ten laatste God zelf. Eeuwige belooning en eeuwige straf hebben dus haren grond in dezelfde vergeldende Regtvaardigheid van God, welke met de eeuwige wet, tot het wezen van God behoort: zij zijn de dubbele spiegel der zelfde goddelijke eigenschap.
1) Boek iler «Vijsiieid II.
293
Hot boven gezegde geeft mij het regt, dunkt mij, om tot de volgende besluiten te komen. Vooreerst: voor zooverre de eeuwige straffen een geheim zijn, heeft de rede niet het regt daarover een beslissend oordeel te vellen; ten tweede, ofschoon wij ook de eeuwigheid dei-hel niet volkomen kunnen begrijpen, noch in staat zijn er een afdoend oordeel over te vellen, kunnen wij evenwel uit het iicht der rede alleen bewijzen, dat zij in overeenstemming is met de oneindige Regtvaardigheid en do wijsheid van God; ten derde, wijl er in deze sprake is van een punt der geopenbaarde leer, moet ook de mensch zijn oordeel onderwerpen aan het duidelijk gezag der goddelijke Openbaring.
De tijd zal eenmaal komen, waarin Christns zelf, die plegtige en zoo bepaalde voorzegging zal vervullen, waardoor Hij in des monschen geest diep wilde inprenten het besef, hoe noodzakelijk het is zich naar zijne leeringen te schikken, De dag zal komen, waarop Christus tot den regtvaardige zal zeggen: «Kom, gezegende mijns Vaders;quot; en tot den goddelooze: «Wijk van mij, vervloekte;quot; en deze zal neerstorten in eeuwige pijnen; maar de regtvaardige binnengaan in het eeuwig leven. 4)
Ik heb de goddelijke zending van Christus bewezen ; ik heb het regt de woorden van den H. Augustinus te herhalen: »Hij, die niet wordt wakker geschud door deze donderende woorden, is niet slechts ingeslapen maar gestorven.quot;
Dewijl ik in deze bladzijden bij elke gelegenheid opregt en duidelijk heb gesproken, moet gij het mij niet euvel
1) Matth. XXV: 34, 41, 48.
294
duiden als ik ten slotte u nog zeg, dat de ware reden, waarom de ongeloovigen de leer der eeuwige straffen verwerpen, niet is de meening. dat dergelijke straffen ongerijmd en onmogelijk zijn, maar wel het bewustzijn, dat zoo de eeuwigheid der hol eene werkelijkheid is, zij maar al te veel redenen hebben om de hel te vreezen.
Vooryewened strijd dei' Geologie en der Geschiedenis met de Openbaring.
Na aldus de moeijelijkheden tegen de geheimen beantwoord te hebben, wil ik in 't kort nog de opwerpingen, die men op geologische en geschiedkundige gronden tegen de Openbaring maakt, wederleggen.
De ongeloovige zeggen, dat de katholieke Kerk in hare opvattingen op den Bijbel steunend, leert, dat de wereld slechts zes duizend jaar oud is, terwijl het intus-schen door onloochenbare waarnemingen der geologie bewezen is, dat ons wereldrond voor meerdere millioenen jaren reeds bestond. Soortgelijke moeijelijkheden worden op geschiedkundigen grond gemaakt en men is van meening, dat de geschiedenis der menschheid vele eeuwen verder dan de christelijke tijdrekening aangeeft, moet worden teruggeschoven.
Wat de geologische moeijelijkheid betreft, antwoord ik op de eerste plaats, dat de Kerk zie i nooit heeftuil-gesproken over den duur van tijd. welke verloopen is tusschen de Schepping der eerste elementen der wereld
295
en hunne orderly ke rangschikking op aarde en in de lucht; met andere woorden de Kerk heeft nooit uitspraak gedaan over den duur van het tijdperk, dat ertusschen de gebeurteris, in het eerste vers van Genesis verhaald: »In den beginne schiep God hemel en aardequot; —verliep tot den oogenblik toen God sprak: »Het worde lichtquot;.
Ten tweede heeft de Kerk nooit verklaard, dat de dagen dor Mozaische wereldgeschiedenis, dagen waren van vier en twintig uren. Deze opmerking is een afdoend antwoord op elke geologische moeijelijkheid, die tegen de goddelijke Openbaring kan worden ingebragt, 1)
Eindelijk al nemen wij ook aan, dat de scheppingsdagen vier en twintig uren duurden, dan heeft de moeijelijkheid door de geologie gemaakt nog geen kracht of beteekenis, want men moet wel onderscheiden, iets wat men gewoonlijk geheel over 't hoofd ziet, tusschen het tijdperk der Schepping en den tijd, die daarop volgde. Er bestaat een onmetelijk verschil tusschen de werkzaamheid der natuurkrachten, wanneer deze onder den onmid-delijken invloed van Gods scheppende hand staan, op het oogenblik dat zij geschapen werden en hare daaropvolgende werkenskracht, wanneer zij overeenkomstig de blijvende wetten, die God der natuur heeft voorgeschreven, zich mogen doen gevoelen. Velen uwer weten, dat de vooruitgang in de wetenschap ons dikwerf in staat stelt in weinige oogenblikken te verrigten hetgeen onder andere omstandigheden, bijvoorbeeld zonder die wetenschappelijke ontdekking, een werk van langen
1/ Wie hiervan Seer wenscht te weten, verwijzen wij naar de Katholiek Godsd. Gesch. en Letterk. Maandschrift jaargang 1867 en 1868.
296
duur zouden zijn. De krachten der natuur kunnen even goed tijdens den scheppingstijd het vermogen hebben bezeten om binnen korten tijd uit te werken, hetgeen thans duizende jaren ter voltooijing behoeft. God kan ook aan de aarde de gedaante hebben gegeven, welke iij thans heeft, met het doel om ons geloof en onze onderwerping aan den veropenbaarden godsdienst op de proef te stellen.
De opwerpingen door de geschiedenis gemaakt, hebben niets te beduiden. Zonder twijfel zijn er volken geweest, die door ij delheid gedreven hun bestaan en oorsprong tot ontelbare eeuwen wilden bepalen; maar hebben zij hunne aanspraken ooit door eenig geschiedkundig gedenkschrift gestaafd? Zij leveren ons sprookjes en eene verwarde menigte van beweringen ; zij hebben zelfs geene geschiedenis verdicht; geen enkel feit halen zij aan. Neen de geschiedenis, van welk volk ook, reikt tot den tijd van Koe. Het is inderdaad naauwelijks te begrijpen hoe men ooit zoover konde komen om de fabelachtige aanmatiging van nationalen trots, als eene moeijelijkheid tegen de waarheid der bijbelsche geschiedenis in te brengen. Zulke geschiedenissen zijn goed voor de kinderkamer naar eene ernstige bespreking zijn zij voorzeker onwaardig.
Het zelfde moet gezegd worden van die soort van opwerpingen, welke men grondt op Sanskritische taal en geschriften, en op zekere Egyptische gedenkteekenen en opschriften in hieroglyphen, sommigen dezer moeijelijk-heden steunen inderdaad op geen beteren grond dan op sterrekundige veronderstellingen; andere op verscheidene soorten van uitvindingen, die ingelijks feilbaar zijn;
297
zij houden allen evenmin steek en missen evenzeer kracht van bewijs. Zij mogen strooken met de vooroordeelen der ongeloovigen, doch zij zijn van geene waarde in eene ernstige en opregte redenering. Gij kunt ons geen enkele moeijslijkheid tegenwerpen, welke inderdaad de aandacht van een verstandig mensch verdient.
Ik keer dus terug tot mijne bewering, dat een verstandig denkende geest of wel de slotsom der zeven bewijsgronden, die ik heb aangevoerd, en hunne onweerstaanbare gevolgtrekkingen moet aannemen of overtuigd moet zijn van tegenspraak met zich zei ven en van ongerijmdheid.
Ja, ongerijmd is het, 't heelal te aanschouwen en te zeggen : Er is geen God.
Ongerijmd is het, u zeiven aan te zien als een redelijk wezen en tevens de onsterfelijkheid der ziel te loochenen.
Ongerijmd is het, te belijden, dat er een God bestaat en gij een redelijk en onsterfelijk schepsel zijt, en vol te willen houden, dat gij tot God in geene wezenlijke betrekking staat, dat gij geene waarheden te gelooven, geene pligten te vervullen hebt, of in andere woorden, dat er geen godsdienst is.
Ongerijmd is het, toe te geven, dat uwe rede onvoldoende is om u ter zaligheid te geleiden, en tevens de noodzakelijkheid der Openbaring te ontkennen.
Ongelijmd is het, te zeggen Christus is de wijste en deugdzaamste der menschen en tevens vol te houden, dat Hij zich valschelijk uitgaf voor den Zoon van God.
Ongerijmd is het, voor te wenden dat de Kerk, dooi Hem gesticht en met al de kenteekenen van goddelijken oorsprong uitgerast, gedwaald heeft of dwalen kan.
«98
Ongerijmd is het, te erkennen dat deze Kerk aan de leiding van den H. Petrus en zijne opvolgers is toevertrouwd en tevens te loochenen, dat de katholieke Kerk, die de eenige is, welke door de opvolgers van den H. Petrus bestierd wordt, de ware Kerk van Christus en buiten haar geene zaligheid mogelijk is.
Ik weet het, wanneer de mensch eenmaal besloten heeft om de waarheid teregt of ten onregte te bestrijden, dan kan hfj altijd drogredenen vinden om ze als moeije-lijkheden te doen gelden en zelfs door onredelijke haarkloverijen beletten, dat haar licht hem zeiven in de oogen schijnt. Als er menschen worden gevonden, die ten aanzien van hemel en aarde en ondanks duizende en milli-oenen geschapene wezens, waaruit het heelal is zamen-gesteld, vermetel genoeg zijn om het bestaan van God te loochenen en de wereld als een werk van toeval te beschouwen. dan is het niet te verwonderen, dat er menschen zijn. die, ondanks alle redenering en bewijs, voortgaan de aanspraken der katholieke Kerk en de godheid van Christus te loochenen. Doch gelijk de H. Petrus de godloochenaars niet te verontschuldigen noemt, wijl het bestaan van God uit het bestaan des heelals duidelijk blijkt; zoo is ook hij, die de katholieke Kerk weigert te erkennen als de Kerk van God, schuldig en niet te verontschuldigen , omdat de regtmatigheid barer aanspraken zoo tastbaar duidelijk, zoo overtuigend is en zoo voor de hand ligt, dat niemand, die met opregtheid onderzoekt, onovertuigd kan blijven.
Ik mag de zeven sluitende bewijsgronden, wier kracht ik deed gevoelen, vergelijken met de zeven donderslagen, waarvan in het Boek der Openbaring wordt gesproken.
299
Voortrollend langs de uitgestrektheid van alle eeuwen, kondigen zij den ongeloovige en ongodsdienstige de nadering van het laatste schrikkelijk oordeel aan, waarin het duidelijk zal worden voor geheel de wereld, dat een iegelijk, die gedwaald heeft en verloren ging, dwaalde en verloren ging vrijwillig; dan zal, zooals de H. Schrift ons verzekert de goddelooze uitroepen, «klagend en jammerend van angst des geestesquot;, — »wij dwazen.......
daarom zijn wij afgedwaald van den weg der waarheid; en het licht der regtvaardigheid heeft ons niet beschenen; en
de zon des begrips is niet over ons opgegaan.......
Welk voordeel heeft de hoogmoed ons aangebragt, of welke geneugten heeft het gesnoef op onze rijkdommen ons opgeleverd? Al die dingen zijn voorbij gevlogen als eene schaduw.quot; — Leen uwe aandacht aan deze jammerkreten. Is het niet de hoogmoed, die de goddeloozen en ongeloovigen er toe brengt den Katholiek te verachten om zijne onderwerping aan de Kerk in zaken des geloofs — of' — zooals maar dikwerf het geval is — om zijne armoede? Dat alles zal veranderen op den laatsten oordeelsdag. »Wij dwazen meenden, dat hun leven bespottelijk en hun einde eerloos was. Zie, nu worden zij geteld onder de kinderen Gods en zijn zij deelgenooten der Heiligen.quot;
De algeheele onmogelijkheid om eene verontschuldiging \oor hun gedrag te vinden, zal de wanhoop der ongeloovigen en goddeloozen ten toppunt voeren. Want zij zijn of wel overtuigd geworden en hebben vrijwillig de waarheid verworpen — of wel zij hebben vrijwillig geweigerd hunne twijfelingen op te lossen en de waarheid te ontdekken. Uwe dwaling is vrijwillig — dit
300
gezegde vergezelt, als een bliksemschicht, die al flikkerende een helder licht verspreidt, elk der zeven bewijsgronden , welke ik u heb voorgesteld. ))Uw ondergang is uit uquot; is het ontzettend opschrift aan de poorten van den eeuwigen afgrond, en de klagt van zelfverwijt, die voor eeuwig nagalmt in zijne afgrijzelijke diepten.
Hier, dierbare vrienden en medeburgers, besluit ik mijn beroep, aan u gerigt om u tot een ernstig en opregt onderzoek aan te sporen. Er blijft u geene andere keuze over dan de katholieke Kerk — of de wanhoop.
Ieder, die deze bladzijden zonder vooroordeel heeft gelezen, zal duidelijk verstaan hebben, dat het Prote-stantismus, in zijne strekking tot troosteloosheid en wanhoop leidt; dat het. in zijn beginsel ongerijmdheid bevat; dat het met betrekking tot zijn vooroordeel steunt op laster; dat het in zijne gevolgen tegenspraak insluit en dat het, onder elk opzigt, een godsdienst is in strijd met het hart en het verstand des menschen en met de men-schelijke maatschappij.
De geschiedenis van het Protestantismus bevestigt, al hetgeen ik beweerd heb. Het Protestantismus begon met verdeeldheid en tweedragt te zaaijen onder broeders; het heeft zijn werk van verdeeldheid in eigen boezem voortgezet: godsdienstige verbittering en vijandige le.'-rngen verdeden onderling zijn verschillende secten, zijn verdeelingswerk gaat steeds voort.
301
Luther en Calvijn en hunne aanhangers hadden wel gedaan met hun eigen leven te verbeteren; de gebreken, die zij in bijzondere personen opmerkten, konden de haastige en geweldige stichting van tweedragt en haat tusschen millioenen broeders en zusters niet regtvaardigen.
De wereld zoude in een veel beteren toestand verkee-ren dan zij thans is, indien alle christenvolken nog in hetzelfde geloof vereenigd waren. Niemand kan berekenen, welk een ontzaggelijke ellende voorkomen en hoeveel bloed er gespaard zou zijn gebleven, indien Engeland, Duitschland, Zweden, Denemarken, Rusland en ook ons Vaderland katholiek waren gebleven. Indien al deze landen, in plaats van hunne krachten in godsdienstige geschillen te verbrokkelen, zich vereenigd hadden om de afgodische volken, vooral in Azie, te bekeeren, o zeker zouden zij met den bijstand van God in die roemvolle onderneming geslaagd zijn.
Eens zal de tijd komen, waarin alle van ons gescheidene broeders cn zusters tot de katholieke eenheid zullen wederkeeren. Zij zullen ééne kudde en één herder worden.quot; Gelukkig de tijd, waarin de christenwereld hun terugkeer zal aanschouwen. Dan zal het Te Deum, door den Paus, den opperpriester als Hoofd der Kerk aangeheven, het roemrijkste en troostvolste gezang zijn, wat ooit door den mond van Christus plaatsbekleeder van de aarde ten hemel werd gezonden.
Zie, Amerika gaat ons voor; Engeland is ons een toonbeeld ; Duitschland w'yst ons op bekeerlingen uit de edelste en geleerdste standen; door geheel de wereld gaat een zucht naar eenheid en vereeniging om uit den maalstroom van onzekerheden, zoowel op godsdienstig als staatkundig
302
gebied, tot rust des harten en des geestes te komen. Ons Vaderland alleen schijnt nog koud voor dien adem des levens, ons Vaderland schijnt nog ongevoelig voor dat streven naar het geluk eener eenheid, die God en godsdienst tot grondslag heeft. O niets zoude meer in staat -zijn om ons Vaderland met al zijne bewoners tot één magtigen Staat zaam te snoeren, niets meer in staat zijn onzen hoog geërbiedigden en dierbaren Vorst zijne onkreukbare regten en het volk zijne ware en regt-matige vrijheden te verzekeren, niets meer in staat om zoo vele belangrijke vragen over het maatschappelijk leven aller onderdanen bevredigend op te lossen, dan de eenheid in denken en doen: in geloof en godsdienstig leven. Verdeeling op godsdienstig gebied, sectengeest kweekt partijschap en verbittering. Wederzijdsche liefde en algemeene welvaart zouden grootelijks bevorderd worden, zoo, in plaats van zoo vele rigtigingen en godsdienstnamen, die thans de vele familien en bewoners van een zelfde vaderland verdeelen, het geestelijk gezag der alleen ware Kerk van Christus hen allen in ééne gemeenschap van geloof en hoop vereenigde.
O moge God in zijne eindelooze goedheid het uur verhaasten , waarin die gelukkige eenheid des geloofs eene werkelijkheid zal worden in Nederland. Dat ieder voor zich de beste krachten inspanne, om zulk een wensche-lijk vooruitzigt waarheid te maken. Dit boekje werd met soortgelijke bedoeling geschreven. Ik weet het, mijn betoog zal niet al mijne lezers tot ledematen der katholieke Kerk en erfgenamen des hemels maken, doch ik koester het onwrikbaar vertrouwen, en verlustig mij in den zoeten troost,, dat alle lezers, die opregt en welbe-
303
raden zijn, door de lezing -van dit geschrift aangespoord zullen worden om een ernstig onderzoek naar de waarheid van den katholieken godsdienst in te stellen en dat zij allen, die dit doen — hiervan ben ik zeker — met Gods genade, Katholieken zullen worden
Niets anders ter wereld konde den schrijver dezer bladzijden bewegen, zijn geboortegrond te verlaten, dan het zelfde vurig verlangen, dat hem dit werkje deed schrijven. Zijn meest ernstige wensch is, en dit is ook de wensch des vertalers, om voor zoo veel het mogelijk is, mede te werken tot do tennis der waarheid en tot vermeerdering van het getal dergenen , die het pad der zaligheid bewandelen. Eu na aldus u allen toegesproken te hebben, zal ons in dit leven de zoete hoop bijblijven, dat wij een pligt vervuld hebben jegens u, die onze broeders en zusters in Jesus Christus, onze vrienden en medebm'gers zijt.
En mogt ik hier of daar in de eene of andere uitdrukking wat hard zijn geweest, ik hoop gij zult hot mij vergeven, om redenen, welke ik in mijne voorredenen heb opgegeven. Sprekende ol'schrijvende over een onderwerp van zoo veel belang als de godsdienst is, dan gebiedt ons de liefde vrij en frank en in de duidelijkste bewoordingen voor de waarheid uit te komen.
Nogmaals verklaar ik voor God , die do diepste schuilhoeken des harten doorgrondt, dat ik niet de minste afge-keerdheid, niet den minsten weerzin tegen de volgelingen van deze of gene godsdienstige rigting gevoel, maar dat ik hen allen in het innigst mijner ziel opregt liefheb. Ik ben er vast van overtuigd, dat in alle christelijke gezindten, welken naam zij dan ook mogen dragen, menschen leven
302
gebied, tot rust des harten en des geestes te komen. Ons Vaderland alleen schijnt nog koud voor dien adem des levens, ons Vaderland schijnt nog ongevoelig voor dat streven naar het geluk eener eenheid, die God en godsdienst tot grondslag heeft. O niets zoude meer in staat zijn om ons Vaderland met al zijne bewoners tot één magtigen Staat zaam te snoeren, niets meer in staat zijn onzen hoog geërbiedigden en dierbaren Vorst zijne onkreukbare regten en het volk zijne ware en regt-matige vrijheden te verzekeren, niets meer in staat om zoo vele belangrijke vragen over het maatschappelijk leven aller onderdanen bevredigend op te lossen, dan de eenheid in denken en doen: in geloof en godsdienstig leven. Verdeeling op godsdienstig gebied, sectengeest kweekt partijschap en verbittering. Wederzijdsche liefde en algemeene welvaart zouden grootelijks bevorderd worden, zoo, in plaats van zoo vele rigtigingen en godsdienstnamen, die thans de vele familien en bewoners van een zelfde vaderland verdeelen, het geestelijk gezag der alleen ware Kerk van Christus hen allen in ééne gemeenschap van geloot en hoop vereenigde.
O moge God in zijne eindelooze goedheid het uur verhaasten , waarin die gelukkige eenheid des geloofs eene werkelijkheid zal worden in Nederland. Dat ieder voor zich de beste krachten inspanne, om zulk een wensche-lijk voo.ruitzigt waarheid te maken. Dit boekje werd met soortgelijke bedoeling geschreven. Ik weet het, mijn betoog zal niet al mijne lezers tot ledematen der katholieke Kerk en erfgenamen des hemels maken, doch ik koester het onwrikbaar vertrouwen, en verlustig mij in den zoeten troost; dat alle lezers, die opregt en welbe-
303
raden zijn, door de lezing van dit geschrift aangespoord zullen worden am een ernstig onderzoek naar de waarheid van den katholieken godsdienst in te stellen en dat zij allen, die dit doen — hiervan ben ik zeker — met Gods genade, Katholieken zullen worden
Niets anders ter wereld konde den schrijver dezer bladzijden bewegen, zijn geboortegrond te verlaten, dan het zelfde vurig verlangen, dat hem dit werkje deed schrijven. Zijn meest ernstige wensch is, en dit is ook de wensch des vertalers, om voor zoo veel het mogelijk is, mede te werken tot de tennis der waarheid en tot vermeerdering van het getal dergenen, die het pad der zaligheid bewandelen En na aldus u allen toegesproken te hebben, zal ons in dit leven de zoete hoop bijblijven, dat wij een pligt vervuld hebben jegens u, die onze broeders en zusters in Jesus Christus, onze vrienden en medeburgers zijt.
En mogt ik hier of daar in de eene of andere uitdrukking wat hard zijn geweest, ik hoop gij zult het mij vergeven, om redenen, welke ik in mijne voorredenen heb opgegeven. Sprekende o( schrijvende over een onderwerp van zoo veel belang als de godsdienst is, dan gebiedt ons do liefde vrij en frank en in de duidelijkste bewoordingen voor de waarheid uit te komen.
Nogmaals verklaar ik voor God , die de diepste schuilhoeken des harten doorgrondt, dat ik niet de minste afge-keerdheid, niet den minsten weerzin tegen de volgelingen van deze of gene godsdienstige rigting gevoel, maar dat ik hen allen in het innigst mijner ziel opregt liefheb. Ik ben er vast van overtuigd, dat in alle christelijke gezindten. welken naam zij dan ook mogen dragen, menschen leven
304
met een edel hart, die dwalen, niet uit boozen wil, maar omdat zij geboren en opgevoed werden in het Protestantismus en nog nooit eens ernstig de godsdienstige vraagpunten onderzocht hebben, welke ik in deze bladzijden heb besproken. Deze opregten en eenvoudigen zullen mijne bewijsgronden lezen met dezelfde zuivere bedoeling, met dezelfde kalmte en met denzelfden ernst, ■waarmede ik ze neerschreef, en zullen, met behulp der goddelijke genade, daaruit de vrucht plukken der bekeering, welke zij beoogen.
Ik zeg met de hulp der goddelijlce genade; want liet geloof' is ten laatste een gave van God. Geen bewijzen hoe klemmend, geene duidelijkheid hoe overtuigend ook, kunnen ons het goddelijk geloof mededeelen. Nederigheid en gebed zijn noodzakelijk. Het is noodzakelijk met den Honderdman van het Evangelie te zeggen: »lk geloof, Heer; kom mijn ongeloof te hulp,quot; — Geef mij kracht om mijn onderzoek voort te zetten; om te voltooijen, wat uwe genade mij getoond heeft noodzakelijk te zijn voor mijne zaligheid en een lid te worden van uwe Kerk.
Ik weet, zegt Du Perron, dat ik iemand van zijne dwaling overtuigen en de onloochenbare waarheid dei-katholieke Kerk kan bewijzen; maar ik kan andersge-loovigen niet bekeeren; daartoe zend ik her tot den Bisschop van Genève. Hij meende den H. Franciscus van Sales, die toen Bisschop van Genève was, en die de gave had om de harten der menschon te vermurwen. Het is niet genoeg uwen geest overtuigd te hebben, ook het hart moet bekeerd worden.
De H. Paulus konde Agrippa overreden, en Felix verschrikken; doch zelfs de H. Paulus konde hen niet be-
305
keeren, die niet bekeerd wilden wezen. Wanneer de wil hardnekkig aan de genade der bekeering weerstand biedt, dan kan men hoogstens eene bekentenis afdwingen gelijk die van Agrippa: »Gij overreedt mij bijna een Christen te wordenquot;; of gelijk die der Areopagieten: Dwij willen u later nog eens hooren over dat onderwerpquot;.
Ach, er zijn er maar al te veel, die op deze wijze aan Gods genade weerstand bieden. Voor dezulken zijn alle bewijzen ij del. Indien gij u niet vernedert voor God en tot het gebed uwe toevlugt neemt, zult gij niet bekeerd worden. Het meest, wat gij zeggen zult, zal zijn: Uwe bewijsgronden hebben mij bijna katholiek gemaakt. Ik wil die zaak later nog eens beschouwen.
Wie belooft het u, dat de tijd, waarop gij hoopt ii zal geschonken worden? «Heden, als gij Zijne stem zult hooren, verhardt dan uwe harten nietquot;. Heden, terwijl gij deze bladzijden leest, hoort gij de stem van God; smeek God, dat Hij u de waarheid helder doe inzien en doe besluiten haar te omhelzen.
Nimmer zult gij vrede of hoop vinden, dan wanneer gij aan uwe overtuiging gehoorzaamt. Van den anderen kant zult gij voorzeker vrede genieten, als gij, gehoorzaam aan de roepstem der genade en van uw geweten, met de opregtheid van den H. Paulus vraagt »Heer, wat wilt Gij, dat ik doen zal?quot; en zonder uitstel, met een bereidvaardig hart, den erkenden wil van God volgt.
Meer dan een Elymas zal zijn best doen om u van dien stap terug te houden. Gij zult de verwijtingen moeten hooren van hen, die het Protestantismus trachten staande te houden; gij zult daarenboven moeten zegevieren over den nog meer geduchten invloed der openbare
306
meening. Doch waarom zouden wij er naar streven om veeleer de mensciien dan God te behagen ? Waarom zoude u de moed ontbreken om datgene te doen, waarvan al uw troost voor dit leven en al uwe hoop voor de eeuwigheid afhangt? Doch ééne zaak is noodzakelijk en wel, dat gij u zei ven aangenaam maakt in de oogen van God door een leven te leiden, dat het katholiek geloof waardig is. '1)
Men onderzoekt alles, behalve de katholieke Kerk Vestig op haar eens ernstig, aandachtig en onpartijdig uwe oplettendheid zooals in Duitschlarid in Engeland uitstekende geesten het deden. Zooals onlangs in Amerika een Burnett, laatstelijk gouverneur van Oregon het deed. 2) Lees hunne werken; hun strijd en hunne wijze van onderzoek zal u ten geleide strekken. Kies deze of gene wijze, welke u het best bevalt, doch voor alles, indien gij de waarheid liefhebt en wenscht eenmaal zalig te worden, dan, ik smeek het u, onderzoek dan met ernst en onpartijdigheid en gij zult terugkeeren in de armen dier Moeder, waaruit geweld en laster uwe voorvaderen hebben losge-
1) Met dat doel heeft de WelEw. Heer F. X. Weninger een Handboek voor den katholieken godsdienst geschreven, waarvan de titel luidt: Manual of the Catholic Religion for Self-Ins!ruction,
2) Welk onderzoek hij heeft opgeteekend in zijn werk: The Path, which led a Protestant Lawyer to the Catholic Church. — De weg, welke een Protestantsch llcgtgeleerde tot de katholieke Kerk geleidde. Zijn onderzoek instellende volgens de beginselen, welke in regtsge-dingen gevolgd worden, vergeleek hij de protestantsche leer met die der katholieke Kerk, raadpleegde daarbij uitstekende schrijvers van beide zijden en werd katholiek.
307
scheurd, en waaruit vooroordelen door geboorte en opvoeding veroorzaakt, u verwijderd houden.
Indien men aan iemand van u, na Katholiek te zijn geworden, de reden vraagt van uwen stap, hij antwoorde, wat eens La Harpe zeide: dMbs amis, fai examine, et je crois; examinez, et vcus croirez. — Mijne vrienden, ik heb onderzocht, en ik geloof; onderzoekt, en ook gij zult gelooven.quot;
Een ernstig onderzoek, vereenigd met een vurig gebed, zal u zeker geleiden tot de katholieke Kerk, de Moeder der ware kennis, der heilige hoop, der heilige liefde, de altijd springende bron van troost op aarde en de eenige geleidster naar eene gelukkige eeuwigheid, door Jesus Christus onzen Heer, haren Stichter, Amen.
E eg. Si aai. Lees. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|