-•
V lt;s«
^rquot; .i A
gt; ^ n J. ■• W'
? ? x,4
^ A
gt;- 'V*^-
j
U. ,i
quot;? Hl-V - /gt;
' a!
^ . r 1
f ' -^-f^- ^ / r- ,'-i
: f-quot;v 2^: - -1
. ,fquot;
'-v^' ;gt;
■ w Vquot;
'*v • -,;? ^'j
v-gt; gt;'V^
^Li • ■ ^ ':
1 S; ^ //:]{:,]
' ' y fjfj^.! 'v '•:;
'i«-..^~ -«r4
■ ^rf ^
'% quot;
DE LIJDENDE JESÜS.
IMPRIMTATUE,.
Datum in Raar en 19 Felr, 1873.
J, CuiJTEN. Libr. Cens.
Algcnn^ne Provincie Kstaloo Minderbroedersklooster Ai verna Gid
„Ziet, wij gaan opwaarts naar Jerusalem, en de Zoon des raenschen zal den overprics-ters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroor-deelen; en zij zullen Hem aan de Heidenen overleveren, om bespot eu gegeeseld, en gekruisigd te worden.
kerkelijk goedgekeurd.
X.______________...............................
van P. Stokvis en Zoon, te 's Hertogenbosch.
Jesus wordt naar Annas geleid.
Daar staat dan nu de goddelijke Heiland, in het diefje dal Cedron, te midden van den nacht, van al de zijnen verlaten en omringd van zijne woedende vijanden. Eene dubbele prophetie is wederom vervuld: De Herder is ga-geslagen, zoodat de schapen verstrooid zijn, en de Heilige Israels staat geboeid als een misdadiger en moordenaar (1) De hemel is te vreden, omdat het Verlossingswerk nu voor goed een aanvang neemt; maar het is, of de aarde siddert en de gansche natuur als verstomt, om het leed haren Schepper aangedaan. Droevig ruischt ten minste in Jesus ooren het somber geboomte van het nu eenzaam Gethsemane; treurig murmelt de Cedron over de holle rotsen van het dal; nijpender wordt de nachtelijke koude voor het noa- met bloedzweet bedekte ligchaam des Heeren; en de voile maan, op haar volle hoogte geklommen, schijnt met weerzin tus-schen de sombere Olijfboomen door in den Olijventuin neer te zien.
Dit laatste ten minste ontgaat de aandacht der snoode geweldenaars niet. Het bewijst, dat de middernacht daar is, en het dus tijd wordt met hunne prooi weg te spoeden, indien ze de vergaderde raadslieden niet te leur stellen en nog vóór den morgen den gevangene ter dood veroordeolen
1) Zach., ea Isaias.
33,
— 498 —
willen. „Voorwatirts!quot; roept dus de Hoofdman; en met haast stelt zicli de bende in beweging, en sleept den geboeiden God-mensch, als een roover, met zicli mede. De Overpriesters en Schriftgeleerden, de dienaars der Joden en de hoofdlieden des Tempels, allen volgen de bende, en juichen reeds bij voorbaat over het verder welslagen hunner onderneming. Achter hen volgt nog iemand; het is één uit de Twaalven, een Apostel van Jesus, helaas! Judas,— de Verrader. Al de anderen zijn verdwenen, verstrooid, en of wel reeds veilig verborgen, bf nog altoos voortvlugtig naar de overzijde des bergs, om de droevige tijding te brengen aan Jesus vrienden van Bethanië, en aan Maria, de Moeder des Heeren.
Wilden wij hier vertoeven bij de beschouwing van den woesten euvelmoed, waarmede de heidensche soldaten zoowel als de karakterlooze dienaars der Phariseën hunne lang ge-wenschte prooi hebben voortgesleept, hoe levendig zou die te teekenen zijn. Wat toch mag men niet verwachten van die woedende heidenen; wat niet van die oogendienaars der verbitterde Phariseën; van hen, die reeds van ouds door de propheten als hongerige honden, ontembare stieren en woedende leeuwen zijn afgeschilderd ? Hoeveel te meer komt dan ook daardoor de zachtmoedige liefde van Jesus niet uit; hoeveel te klaarder zien wij al wederom de vervulling eener andere prophetic; Rij is als een schaap, dal ter slaythanh geleid xoordt, en als een lam, dat voor den scheerder zwijgt-en zijnen mond niet opent. 1) Verscheidene andere voorspellingen staven en verduidelijken nog deze eerste, of geven ons weêr andere omstandigheden aan. De overlevering heeft het hare er bijgevoegd; zoodat er zelfs eene traditie is, die — steunende op de letterlijke, niet figuurlijke opvatting van een
J) Isaius. 53, 7.
— 499 —
woord vfin David : f, Hij zal drinken uit de heek op den iveg l),quot; — geleerd heeft, dat Jesus aan de beek Cedron gekomen, daarin door de booswichten is nedergestort; eene andere, welke ten minste dit inhoudt, dat de Zaligmaker op de Cedronbrug nederviel, en er den indruk der beide knieën (nog altijd vereerd) in den steen heeft achtergelaten 2).
Doch wie kan zich dit alles niet gemakkelijker voorstellen, dan wij het beschrijven kunnen? Nader zelf, o Christen! en volg uwen Christus! —'tIs Adam; maar om uwentwil uit zijn Paradijs gesleurd en gesleept in de doornen, die ///)' hadt verdiend, 't Is Isaak, reeds vastge-boeid aan zijn altaar, waarop Hij voor u ten slagtoffer dienen zal. 't Is Joseph, geboeid en door zijne eigen broeders verkocht 3J;quot; of liever, zonder beeldspraak: Hij is het die gebonden is voor u, die de wateren in de wolken bindt, die de geboeiden met kracht ontboeit, die den gevangenen de vrijheid wedergeeft. Hij is liet, nu hier gebonden, die Lazarus heeft los gemaakt uit de boeijeu des doods 4);quot; Hij, die u wil losmaken uit de banden der ellende 5), en u wil boeijen met de banden der eeuwige liefde. En aldus geboeid, wordt Hij voortgesleurd voor u, en uit Gethsemane naar Golgotha gedreven. —
Thans moeten ook wij dus met onzen goeden Meester Gethsemane verlaten. De baldadige bende trekt haastig-voort; de Satan drijft haar. Reeds doen haar laatste stap-gen de kleine stecnen brug over de Beek Cedron dreunen, en zien wij hare fakkels en lantaarnen allengs naar den kant der Mestpoort en de voorstad Ophel aan den voet des Sions verdwijnen. Het treurend Gethsemane ligt weldra weêr in diepe stilte, en het gansche Cedrondal schijnt nog
1) Ps 'i9. 2) Zie Sepp. en and. 3) Zaeliar. Cosmopol. 4) H. Joan. Damasc. hom. S. parach. n. 8. 5) Auct. de Pass I). c. 4.
— 500 —
meer dan gewoonlijk eeue sombere begraafplaats in dezen droevigen nacht.
roch hoor! boven op den Sion raeenen wij reeds in de verte het gedruisch te hooren eener zamenscholende menigte. Daar ligt juist Caïphas' paleis. Yoor een paar dagen hebben de Overpriesters, Schriftgeleerden en oudsten des volks in deze woning hunne vergadering tegen Jesus gehouden; zeker zullen zij ook dezen nacht wederom daar te zamen komen en den gelukkigen uitslag hunner onderneming afwachten. Dc bende zal dan ook naar dit oord den gevangen Jesus opvoeren, en aldaar Hem in de magt des Sanhedrins stellen. — Dit leeren ons ook werkelijk de heilige Schrijvers:
Matth. XXVI.
57. Zij nu, die Jesus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Caiphas, den Hoogepriester,
Marc. XIV. Luc. XXII.
53. En zij leidden! 54. En zij leid-Jesus tot den Hoo- den Hem naar het gepriester, en aldaar huis van den Hoo-verzainelden zich al gepriester.
____o ^ ^ de priesters, en
alwaar de schriftge-! schriftgeleerden en leerden en ouderlin-[ouderlingen.
gen vergaderd waren, j
Het doel van hun togt is hierdoor duidelijk aangegeven. Mattheus noemt Caiphas uitdrukkelijk; Marcus voegt er nog klaarder bij, dat al de Synedristen bij dezen Hoogepriester vergaderd waren; Lucas eindelijk zegt met even zoovele woorden: dat zij Jesus heenleidden naar het huis des Hoo-gepriesters. De keuze dezer plaats kan ons overigens niet bevreemden. Even als vroeger, 1) zoo was ook ditmaal geen betere woning voor hun boos opzet te vinden. Dit laatste „etuigt bovendien de vierde geschiedschrijver zelf, en op de
— 501 —
eigen plaats, die wij nu gaan aanhalen, en die zoovele moeijelijkheden, onder anderen tegen de daar juist gegeven verklaring van de drie eerste Evangeliesclirijvers, veroorzaakt lieeft. Zie hier zijne woorden.
Jo. XVIII.
13. En zij leidden Hem eerst lot Annas, want hij was de schocnvader van Caïphas, die de hoogepriester van dat jaar was.
14. Caïphas nu was degene, die aan de Joden den raad had gegeven: Het is dienstig dat één mensch sterft voor het volk.
Ziedaar, naar den schijn, een gansch ander verhaal, en dat van zooveel te grooter gewigt is om de feiten, die er terstond op volgen. Er zijn dan ook van ouds vele pogingen gedaan, om dit alles te verklaren; en de duisterheid blijft.
De moeijelijkheid mogen wij echter, dunkt me, te dezer plaatse niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Zij ligt juist niet daarin, dat Jesus eerst naar Annas, en slechts daarna naar Caïphas gevoerd wordt; maar daarin, dat de H. Joannes al wat hierop volgt (van het 15de — 23ste vers) schijnt te verhalen alsof het gebeurd is in Annas' woning. Immers, eerst in het 24ste vers gaat hij voort: „Eu Annas zond Hem geboeid tot den Iloogepriester Caïphas.quot; Als zeker moeten wij aannemen, dat de drie verloocheningen van Petrus in hetzelfde huis hebben plaats gehad; volgens Joannes nu, in die straks genoemde verzen, schijnt de eerste verloochening voor te vallen in Annas' huis, (dat is ten minste: in het huis, waarin Annas toen was, al woonde hij er niet) waarbij nog een verhoor van Jesus gevoegd wordt voor den Hoogepriester ondergaan; want, eerst na dit alles verhaald te hebben, zegt Joannes: En Annas zonl Hew. naar Caïphas.quot;
— 503 —
Om kort te zijn, willen wij slechts opmerken, dat men tusschen twee verklaringen zal mceten kiezen. De eerste is, dat de aangehaalde woorden van Joannes {En Annas zond Rem.. . naar Caiphas) bij wijze van tusschenzin, in het 24ste vers, gebezigd zijn. De Evangelist zegt dan hier regtstreeks, wat hij vroeger zijdelings (in het 14de vers) had te kennen gegeven; en het woord hij zond is dan zooveel als: hij had gezonden. Er volgt uit, dat al wat komt na het 14de vers in Caïphas woning en voor Caiphas geschied is, en dus van Aunas niets bijzonders is vermeld. Hiermede is de moeijelijkheid opgelost. 1).
De voorstanders der tweede verklaring steunen hoodzake-Hjk daarop, dat Joannes altoos met orde verhaalt en zich naamvkeurig nopens de tijdsorde uitdrukt. Ook de woorden van het 24ste vers staan dus op hunne regte plaats. Er volsTt uit, dat het verhaalde van het 15de tot het 24ste
O '
vers in Annas' huis (of in het huis waarin Annas was) heeft plaats gevonden. Dewijl nu overigens zeker is, dat de verloocheningen van Petrus in een en hetzelfde voorhof voorvielen, en de twee laatsteu zekerlijk in Caïphas paleis, zoo moet men aannemen, dat Annas (hetzij altoos, hetzij dezen nacht) in Caïphas woning aanwezig was, en aldaar vóór hem het eerste verhoor van Jesus heeft plaats gehad 2).
Pleit voor het eerste gevoelen de ware gemakkelijkheid der oplossing, voor het tweede pleit zeker meer de wijze van spreken en verhalen, het gansche verband, de gewone naauwkeurigheid van Joannes, en de geregelde loop, die
1) Zie b. v. Beelen, vert, p C49, — Langen, 1. c. p. 237, waar hij zegt; zoo ook, met de meeste oudere schriftverklaanlers, Jansenius, Comm. harm Kv., Lamij., Comm. iu harm.Ev. Lightfoot. Horae talmud, in Jo. 18, 15. JMedlieb, Archaol., A. Maier, Coram, etc. Vgl. DeBuck Passieboeks» keu; Schuster, Bibl. üesch. enz.
£) Zie Patntii De Ëvaug — Vgl. Seraphim, Promptuar. Eccles,
— 503 —
zelfs in dit hoofdstuk gevolgd wordt. 1).— Het is niet aan ons dit vraagstuk te beslissen. Verpligt eene keus te doen, willen wij het gewijd geschiedverhaal volgen, kiezen wij het laatste. Voor den Lezer hangt er niets van af, mits hij acht geve op hetgeen wij hem later zullen herinneren 2).
Wij mogen dus terugkeeren tot de woorden van Joannes. Na gezegd te hebben 3), dat de bende Jesus geboeid had (wat Mattheus uitdrukt door het woord: Hem vastgegrepen hebbendé), gaat hij voort, zoo als wij gehoord hebben : En zij leidden Hem eerst tot Annas.quot; De reden waarom zij dit deden wordt er kiaar genoeg bijgevoegd: want hij was de schoonvader van Calphas, die de Hoogepriester van dat jaar was. Dat wil zeggen: Annas was de man, die in het hoogste aanzien stond te Jerusalem; hij was zeker een der eerste, misschien wel de voornaamste drijver van al wat er tegen Jesus geschiedde; hij verdiende dus ook, in het oog-dier boozen, de eer en het genoegen van het eerst de lang gezochte prooi gevangen te zien 4). Kwam hierbij, dat Caïphas zulks bevolen had 5); dat de dienaars meenden dat op zulk eene daad eene goede belooning stond; dat Judas de 30 zilverlingen, door Annas beloofd, van hem moest ont-
a^le I?' v' '• vs- Equot; 'ij leidden hem eerst naar Annas
■vs. 24. (iiii) Annas zond hem naar Caïp/ias. vs. %% zij voerden, dan Jesus van Caïphas naar het regthuis (Praetorium).
i) Met sommigen {Ols/iausen, Tischend. enz ,) te zeggen, dat de synoptici zich vergist hebben, gaat niet. Anderen (Wieseler, Chr. Synop p 403 euz) die de verloocheningen van Petrus in het huis van Annas verplaatsen bewijzen ten minste dit, dat zij alle drie in dezelfde woning zijn voorgevallen, en dat Joannes moet verklaard worden volgens de tweede der boven aangegeven uitleggingen.
3) vs. 12.
4) Vgl. H. Cyrillus. Alex., Langen.
• 5) X in Jo' IS' 13 Rupertus Abb. in Jo. 1. 13. Voluntate
ipiius Caïphae ductus est ad Annam primum; videlicet, ne apud homines totain invidiam Caïphas sustineret, si primus ipse qui consilium dederat jirimus etiam condemnaret.
— 504 —
vangen 1); dat Christus zoo lang bij Annas vertoeven moest tot dat liet gansclie Sijnedrmm rondom Caïphas vergaderd was 2); het doet alles aan de hoofdzaak niets, en de voornaamste reden is ons zeker door Joannes medegedeeld in de opmerking, straks aangehaald, dat Annas Caiphas schoonvader was.
Annas verschijnt dus op nieuw zoo als wij hein vroeger hebben afgeschilderd en, gelijk de H. Cyrillus liem noemt, als de eerste aanlegger en doordrijver van het boos ontwerp tegen Gods Gezalfde. De voorzitter van het Sanhedrin 3) was hij deswege niet; dit was Caïphas, zoo als weldra blijken zal. En lag ook zijne woning op de helling des Sions, aan den weg van Gethsemane naar Caïphas' paleis. 4), of was hij de heer en bezitter van het paleis waarin Caïphas te zamen met hem woonde 5), het blijkt altoos zeker, dat niet juist daarom, maar veeleer om zijn invloed, groote magt, en haat tegen Jesus, en voor;.! ook om zijne list en geslepenheid, die men kon noodig hebben, de goddelijke Heiland het eerst voor Annas gebragt is.
Deze opvatting, door de geschiedenis dier tijden volkomen geregtvaardigd, wordt nog bevestigd door hetgeen er de H. Schrijver- terstond op volgen laat. „ Caiphas, gaat hij immers voort, ivas de Hoogepriester van dat jaar; en hij was die-
1) H. Cyrill. Alexandr. in Jo. 1. 2. c. 18. Dacunt ad Annam Caïphae socerum; unde susfikari quodammodo licet ipsura impii aaversus Christnm facinoris artificetn fuisse et machinatorem et abco, ut credibile est, pretio conductum proditorem, cohortera petiisse quae Christum compreheudoret.
2 Vgl, Sepp.; Friedl. p. 78., Olshaus.
3) Ygl. Calmet in Jo. 18, 13. Wieseler, 1. o.— Volgens sommigen kan Annas later Voorzitter van het Sanhedrin geweest zijn; waarom hij in Act. 4, 6. door Lucas vóór Caïphas genoemd wordt (Langen, p. 2S3).— Anderen meenen dat Annas de Sagan (de plaatsvervanger des Hoogepriesters) was. Lirjthf zie Friedl p, 76.
4! 7,oo de H. August, in Jo. tr. 113. C Mald. iu Mt. 26, 57.
5) Calmet.
— 505 —
gene, die aan de Joden den raad had gegeven: het is nuttig dat een mensch starve voor het volk-,quot; als wilde hij zeggen: ziedaar den regter voor wien Jesus verschijnen aal; ziedaar den man, die reeds vroeger, zonder onderzoek en tegen alle regt iu, den Zaligmaker veroordeeld heeft; wat kunnen wij van hem verwachten? en wat ook van Annas, zijn schoonvader, tot wien men, alleen omdat hij Caïphas schoonvader is, den onschuldigen Jesus geleid heeft?
Treffende opmerking, waarin wij bovendien, als met een enkelen trek, door den II. Schrijver de geschiedenis dier tijden zien afgeschilderd. Caïphas de onregtvaardige, Annas de listige; beiden zijn als één, met elkander verwant, en aan het hoofd van den boozen raad, die tegen Jesus zamenspant.
Zelfs in die uitdrukking: van dat jaar, ligt niet weinig opgesloten. Wij zien er in (naar hetgeen wij vroeger ontwikkeld hebben) dat Joannes er mee zinspeelt op die droevige tijden, toen de meeste Hoogepriesters slechts één enkel jaar de hoogste waardigheid bekleedden. Caïphas zelf maakte eene uitzondering, daar hij meer dan tien jaren zich staande hield; maar des te opmerkelijker is de uitdrukking van Joannes, die na vijftig jaren nog niet vergeten is, hoe het onmiddellijk vóór Caïphas toeging, en deswege met regt schrijven kon, en waarschijnlijk met opzet geschreven heeft: z/de Hoogepiiester van dat jaar, waarin Jesus leed, — was Caïphas 1).quot; —
Wil men, met anderen 2), aannemen, dat Annas en Caïphas te gelijk de hoogste waardigheid bekleedden en beurtelings, om het andere jaar, het lloogepriesterambt hebben uitgeoefend; dan verliest de opmerking van Joannes er niets
1) Zie b. v. Langen, p. 232.
2 Zie b. v. CI. Beelen in Luc. III, 2 Verge!, met Jo. XI, 49, XVIII, 32 en Hand. IV, 0.
— 506 —
door, en beteekent, dat juist in dit jaar van Jesus' lijden de hoogste magt in Caïphas' handen was. De joodsche geschiedschrijver Josephts geeft echter niets te vermoeden van die afwisselende beurten tusschen Annas en Caïphas, Op Annas, door den landvoogd Gratus afgezet, volgde Ismaël; op dezen Eleazar (Annas' zoon); na dezen Simon;
eindelijk Caïphas. Gratus zelf wordt nu, als Landvoogd,
door Pilatus vervangen. Pilatus blijft zulks gedurende 10 jaren, en eerst daarna wordt Caïphas door den Proconsul Vitellius afgezet en in zijne plaats Jonathan, weder een zoon van Annas, benoemd 1).
W aarom Annas ook den naam van Hoogepriester dragen,
en zelfs (door den H. Lucas) vóór Caïphas genoemd worden kon, blijkt genoegzaam uit het elders over de Hoogepriesters gezegde, en uit den overgrooten invloed des eersten, waarvan zoo even melding is gemaakt.
Nog ééne opmerking vinde hier plaats. Dat Annas, de 1
bitterste vijand van Jesus, bij de eerste zamenkomst van den Hoogen raad tegen den Verlosser, is tegenwoordig geweest,
komt ons zeer waarschijnlijk voor. Joannes zegt dan ook niet, dat zij Jesus leidden naar Annas paleis, maar eenvoudig: naar Annas. Was hij, wat vooral voor dezen paasch-nacht wezen kon, in de woning van zijn schoonzoon, dan bevond hij zich van zelf ter plaatse waar de andere Sjne-dristen te zamen kwamen. Hoe het zij, wij plaatsen, wat nu volgen zal, in het paleis van Caïphas 2). Tot hiertoe zekerlijk is Judas gevolgd; hier heeft hij, of ten minste f
(volgens oude schrijvers) uit Annasquot; handen zijn geld ontvangen ; hier hebben ook, naar het schijnt, de Romeinsche
Autifj. XVIII, 2, 2 en 4, 3.
2) Anderen plaatsen het, althans gedeeltelijk, in Annas Koning.
— 507 —
soldaten zicli verwijderd, en bleven voortaan alleen de dienaars der opperpriesters en des tempels hunne prooi bewaken.
Wat nu geschieden zal in Caiphas woning, zullen we terstond vernemen. Ach ! het moet den geboeiden Godmensch zoo diep in het hart hebben gegriefd!
;
r4S -T
Petrus en Joannes volgen Jesus.
Het is midderriaclit. Annas bereidt zicli om Jesus iu verhoor te nemen. Judas gaat heen, en Jesus ziet hem, ■waarschijnlijk, terwijl hij uitgaat, voor liet laatste, tot dat Hij als Eegter zal wederkomen. Intusschen heeft er buiten, in het dal Cedron, en in Caïphas paleis nog een voorval plaats, dat onze aandacht trekt. Luisteren wij naar de HH. Schrijvers, die gezamentlijk alle vier dit feit hebben te boek gesteld:
Matth. XXVI, Marc. XIV. ! Luc. XXII. | Jo. XVIII.
58. Petrusj 54. Petrus 54. Petrus echter volgde echter volgde echter Hem van verre Hem van verre, van verre, tot aan het voorhof des Hoogepriesters
15. Simon nu en :de andere leerling volgden Jesus.
Deze leerling ■was bij den i Hoogepriester : bekend, en ging met Jesus bin-nen in het voorhof des Hoo-jgepriesters; 1 16. Petrus
volgde Petrus
— 509 —
| echter stond buiten aau dt deur.
Die andere leerling dan, die bij den Hooge-priester bekend was, ging uit en sprak met de deurwach-ster en braft Petrus binnen.
En binnen tot binnen in gekomen, het voorhof des
i Hoogepriesters zette hij zich en hij zat neder bij de dienaren onder de diena-neder, om het ren bij het vuur einde te zien. en warmdezich.
55. En toen zij midden in
het voorhof
■ vuur ontstoken
hadden en daar
• omheen zaten,
J :
, was Petrus in hun midden.
Door het eerste der hier aangehaalde verzen worden wij op nieuw in het Cedrondal verplaatst. Met ver buiten de muren der stad en digt bij de Sionspoort ligt eene spelonk, die den naam van Sint Petrv.sgrot draagt. Daar, wil men, dat Petrus zich eene wijl 7,al verborgen hebben. In allen geval heeft Petrus zich spoedig bedacht. Hij heeft gezworen, ,/met Jesus in den kerker en den dood te willen gaan;quot; en nu zou hij vlugten? Neen ! hij moet ten minste zien, hoe het met zijn beminden Meester zal gaan, waarheen men Hem zal leiden, wat men zal beslissen, welken afloop de gansche zaak hebben zal 1).quot;
Zoo denkende, keert hij terug op zijne schreden, en zie, terwijl hij Jesus naar den Sion ziet opvoeren, wat hij in
1) Matth. vs. 51. „om het einde te zienquot;
— 510 —
de verte aan liet flikkeren der flambouwen kan waarnemen,
staat daar op eens naast hem nog een ander leerling, met hetzelfde voornemen bezield.
Dat het Joannes is, de leerling dien Jesus liefhad, mogen wij niet betwijfelen. quot;Wél zegt hier de fl. Angustinus,
„dat wij niets roekeloos mogen bevestigen, waar de H.
Schrift zelve niet spreekt;quot; maar te dezer plaatse schijnt ze duidelijk genoeg haar gevoelen te doen kennen.
Vooreerst is Joannes zelf de eenige, die dit verhaalt.
Hierbij komt, ■ dat hij gewoon is van zich zeiven als van een derden persoon te spreken, dat hij doorgaans de medgezel van Petrus is, (zoowel vóór als na Jesus' verrijzenis), dat hij te dezer plaatse, zoo hij van zich zeiven spreken wilde zonder zijn naam te noemen, het niet beter doen kon, dan door de bepaalde uitdrukking: de andere leerling-, waarom dan ook de H. Chrysostomus reeds antwoordt op de vraag:
„wie is die andere leerling? Hij zelf, die dit geschreven heeft 1).quot;
Petrus en Joannes, ziedaar dus wederom bijeen de twee bevoorregte leerlingen van Jesus. De eene uitmuntend door vurigheid en vastberadenheid, de andere door de diepte en innigheid zijner liefde. Gisteren nog waren zij beiden door Jesus verkoren tot een bijzonder heilig werk, straks arbeidden zij nog te zamen voor het gereed maken van den Paasch-disch; thans staan ze weêr bijeen in het diepe dal Cedron.
Zacht fluisteren zij te zamen, of zij vreesden dat iemand hen hooren mogt. Met opzet schuilen ze nog in de diepte, •
150 voet beneden den Tempel, om toch niet te worden gezien.
11 In Jo. hom. gt;■3. — Ilicron , Euth., Theoph., Nonmis. Sommigen meenen toch, dat het een ander dan Joannes was Z. A Lap. in Mt. '26, 58, misschien zoo als de Syrische vertaling schijnt aan te duiden één nit de andere (LXMIt leerlingen. Kenigen denken aan den rijken burger van Jerusalem, bij wien Jesus het laatste avondmaal genomen had.
— 511 —
En liever getroosten zij zicli de naclitelijke koude, door een killen dauw in het diepst, der vallei te weeg gebragt, dan bij het licht der flambouwen langs den berg te worden herkend.
Eindelijk is de bende naar den kant van Opbel en den Sion verdwenen, en het gevaar voorbij. Tan verre volgen zij nu den weg, waarschijnlijk over dezelfde brug waarover men Jesus leidde, en beklimmen den Sion, van verre; dit woord door de drie eerste Evangelisten gebezigd, is hier zeker niet zonder beteekenis. A' an Petrus vooral (van wien het overigens alleen gezegd is) klinkt het vreemd, teleurstellend. „Hij wilde met Jesus gaan, in den kerker, in den doodquot;; nu volgt hij slechts, na eerst gevlugt te zijn, van verre. Neen, dit is niet de daad eens beininnenden leerlings, dit is naar de wijze van een waarnemenden toeschouwer; dit kan nog uit bezorgdheid voor een beminden Meester zijn, het is te gelijk uit menschelijke nieuwsgierigheid; het verraadt liefde, ja, en nog altoos groote liefde voor den geboeide, maar het is tevens een blijk eener weifelende ziel. Zoo wandelt dan Petrus ook nu weer, gelijk hij vroeger deed, als op de golven der zee, geslingerd immers tusschen angst en liefde, belangstelling en vreeze. Wee hem, zoo er wederom een wind ontstaat, laat staan een geweldige wind! Wee hem, zoo dan dc Meester niet bij hem is, om hem terstond bij de hand te nemen! — En helaas! die wind steekt op; wat Petrus nog niet zag, zien wij thans, het is de stem eener arme dienstmaagd 1). „Petrus volgt ran verre, zegt de H. Ambrosius 2), dewijl hij weldra Christus zal verloochenen; want hij had Hem niet kunnen verloochenen, als hij zoo digt mogelijk bij Hem was gebleven.
1) Vgl. Rupcrtus Abb. in Jo. 1. 3. -J) In Luc. 1, X. 72. 3) de II. Hieronymus.
— 513
Doch laten wij Petrus niet te hard vallen. Hij volgt ook uit liefde; liij volgt ligt des te spoediger, wijl Joannes met hem is, die nog gevoeliger lief heeft, en waarschijnlijk ook nu weer, als de jongere, Petrus voorgaat; hij volgt eindelijk zoo verre hij kan, tot aan de deur van Caïphas paleis. —- Hier echter wordt de zaak anders.
Joannes is bij den Hoogepriester bekend; misschien omdat hij van eene aanzienlijker familie was 1), natuurlijk, omdat hij op de een of de andere wijze met den Hoogepriester in aanraking was geweest 2); ook de bedienden kennen hem dus, inzonderheid de deurwachtster 3), die geen vreemden mogt binnen laten. Joannes kon dus gemakkelijker toes:ang verkrijgen, en verkrijgt dien werkelijk. Hij gaat linnen met ■lesus (door de voorzaal) in liet roor/iof des lioo-gepriesters; hij let zoo zeer op Jesus, dat hij zijn medgezel vergeet; hij volgt zijnen beminden leeraar zoo verre hij maar kan; en waarschijnlijk dan eerst, als men den Zaligmaker uit het voorhof in het paleis voert, bemerkt hij, dat Petrus niet bij hem is, dat men hem, zekerlijk als een vreemde, niet heeft binnen gelaten.
En waarlijk. Petrus stond bniten aan de (buiten)- deur, en daar misschien met nog meer anderen, die bij zulk eene geheime vergadering niet toegelaten mogten worden.
Wat kan Joannes anders doen, dan beproeven of hij den toegang voor zijn medegezel kan openen? Hoe zeer hij verlangt in Jesus^ nabijheid te blijven, hij wil toch zijn
1) De TI Hierommns. 2) Sommigen zepgen, wijl hij visscher wl\s en om handelszaken met den Hoogepriester verkeerd had. Sepp. met Xonnut. Nicephorus 1. 1. c. 28, wijl Joannes aan den Hoogepriester ziine erfenis had verkocht. _ ' J
3) Daarom zegt zij: ^Nonne et tu: zijt ook gij geen zijner leerlingen; deto :)l Joannes (dien zii als zoodanig kende) reeds binnen wasquot;, H. Chrijs^ in Jo. h. 83.
— 513 —
vriend aan hetzelfde geluk deelachtig maken. Hij gaat dus wederom van het voorhof in de voorzaal, waar de deurwachtster pleegde te wonen, spreekt met haar ten gunste van dien vreemde, die daar aan de deur staat te wachten, en slaagt er in, haar te overreden (zoo zeer moet hij bij haar bekend geweest zijn) om ook Petrus binnen te laten. Zoo wordt dus de aanstaande sleuteldrager van het koningrijk der hemelen ditmaal binnengeleid door den leerling dei-liefde. 1) Zoo brengt Joannes licm nu in Jesus' nabijheid, gelijk hij later op zijne beurt door Petrus zal voorgegaan worden in .Jesus'quot; verheerlijkt graf.
Dan, hoe droevig is de teleurstelling, die beide de discipelen nu aanstonds ondervinden. Zij komen binnen, ja; maar Jesus is daar niet meer. Hij is reeds door de dienaren naar eene hoogere verdieping geleid, waar een voorloopig verhoor, voor den listigen Annas, zal plaats hebben. In het voorhof, of op de binnenplaats, vinden zij slechts eenige dienaars der priesters, dezelfde, die zij in Gethsemane gezien hebben, en die nu hier een groot vuur hebben aangelegd om zich te warmen. Daar zitten zij in een kring rondom het vuur 2), en spreken zeker over het gebeurde in dezen nacht. Ook de slaven der opperpriesters hebben zich bij hen gevoegd; want het was koud 3), gelijk in Judea de lentenachten kunnen zijn, wegens den killen dauw, die dan nedervalt.
Welk eene ontmoeting voor Petrus? voor hem, die nog zoo even met het zwaard in de hand tegen deze schare gevochten heeft; voor hem, die één hunner, welke daar misschien voor hem staat, het oor heeft afgehouwen? — Wat zal hij doen?_
IJ Meruit coapostoli ejus Joannis interrenientc salfragio in Pontificis introire palatium. St. Laur. Just, de tnoiuph. (Jlir. agone c. 8.
2) Luc. iu 't Griekscb. 3) Jo. vs. ld.
33.
Hij schijnt zicli weinig te bedenken. Zijne gewone onverschrokkenheid komt spoedig boven, en daar er ook niet te dralen valt, treedt hij voorwaarts, en zet zich moedig te midden der slaven en dienaars neder; uiterlijk „warmt hij zichquot;, als w;are hij één van hen; in zijn hart heeft hij het plan om te zien hoe het met Jesus zal ajloopen.
Simon! Simon! hoe gelukkig zoudt gij hier gezeten zijn, indien gij met Jesus had gewaakt en gebeden! Wie blijft nu borg voor het welslagen uwer onderneming? „Die het gevaar bemint zal er in vergaanquot;, en gij, die niet gebeden hebt om de hulp van boven, zult straks moeten steunen op eigen krachten.
Zelfs de H, Joannes schijnt Petrus te hebben verlaten, om in de hooger gelegen raadzaal zoo digt mogelijk bij Jesus te zijn. Laat ons voor het oogenblik met de schare nog bij Petrus blijven, om het gevolg van zijne stoutmoedigheid te ziei.
-A-
^EKTÏGSTE c^OOmSTUK.
'US.
De eerste verloochening van Petr
©S/Kquot;3-
Wat Petrus gevoelde, loen hij nog aan de deur van het Hoogepriesterlijk paleis moest blijven staan, om straks als een vreemde door een vriend binnengeleid te worden, kunnen wij ous ligt voorstellen. De gedachte van zijn Meester door de vlugt te hebben verlaten, het medelijden met zijn goddelijken Leeraar, en de vrees van op deze plaats voor een zijner leerlingen herkend te zullen worden, verdringen zich in zijn hart. Zoodra hij Joannes vóór zich ziet, wordt hij gewis kalmer; maar als de binnenpoort opengaat en hij op eens de gansche schare zijner vijanden aanschouwt, kati hij zich moeijelijk onvervaard blijven toonen.
Dit schijnt de aanleiding te hebben gegeven tot zijn val, dien wij echter, naar gewoonte, eerst uit den mond der HH. Schrijvers willen vernemen.
Matth. XXVI 69. Petrus |
Marc. XIV 66. En ter- |
Luc. XXII 56. En eene |
nu zat buiten wijl Petrus be-j dienstmaagd, | maagd dan, de in het voorhof, neden in het hem bij hetjdeurwachtster. En er kwam voorhof was/vlammendvuur zeidetotPctrus: eene dienst-kwam eene van ziende zitten,!zijt gij ook niet maagd tot hem,'de dienstmaag-'staarde hem aan een der leerlin-zeggende: ook den des Hooge-'en zeide; Ook gen van dien
— 516 —
gij waart, met priesters, en als deze was met menscli ? Hij Jesus, den Ga- zij Petrus zag, Hem. zeide : Ik ben
het niet! —
die zich warmde, zag zij hem asm en zeide : i Ook gij waart|
met Jesus den Nazarener!
6 8. Maar hij 57. Maar hij loochende het, verloochende in tegenwoor-zeggende: Ik Hem, zeggen-digheid vau al-weet niet en de: vrouw! ik len, zeggende : versta niet wat ken Hem niet! Ik weet nietjgij zegt!
wat gij zegt! ;
De plaats, de tijd, de aanleiding en al de omstandigheden der eerste verloochening zijn hiermede duidelijk aangegeven.
De plaats is huiten 1) en beneden 2) in het voor- of binnenhof van het paleis des Hoogepriesters. De persoon, die er de aanleiding toe geeft, is eene dienstmaagd des Hoogepriesters, en wel de deurwachtster zelve, die Petrus heeft binnengelaten 3). De eerste val van Petrus bleef dus, naar allen schijn, niet lang uit, zoodra hij het voorhof was binnengegaan.
lileër!
18. De dienstknechten nu en de dienaars stonden bij een kolenvuur, omdat het koud was, en zij warmden zich; En Petrus stond ook bij hen en warmde zich.
70 Doch liij loochende het
Ongetwijfeld was het vermoeden der deurwachtster reeds daardoor opgewekt, dat de onbekende, dien zij had buiten gesloten, er zoo op aandrong om binnen te komen. Hierbij
1) Mt. vb. 60. 2) Mr. vs. 66. 3) Caesarius qui 177 noemt haar BallUa.
kwam^ dat Joannes, dien zij kende, üijn voorspreker werd; en daarbij, niet onwaarschijnlijk, de verlegen bonding van Petrus zeiven. Had zij veelligt ook Petrus, zoowel als Joannes, bij Jesus in Jerusalem of in den Tempel gezien? 't Is niet onmogelijk, daar Petrus en Joannes gedurig, zooals nog den laatsten dag, de voornaamste leerlingen van Jesus bleken te zijn. 1)
Wordt zij nu misschien bevreesd, dat zij reeds twee van Jesus leerlingen op de binnenplaats heeft ingelaten? of zou het boos opzet zijn, dat zij dezen vreemden aanhanger van een vreemdeling aan de kaak wil stellen? Beide is mogelijk; maar ofschoon sommigen van oordeel zijn, dat hare bedoeling niet oneerlijk was, kunnen wij dit toch, met het oog op hare woorden en handelwijze, niet zeer waarschijnlijk noemen.
Vooreerst immers, spreekt zij niet aanstonds bij het binnenkomen tot Petrus, maar volgt hem, tot digt bij het vlammend kolenvuur 2). Daar staart zij hem sterk aan, bij het licht der vlam, en ziei hem strak in de oogen 3), als wilde zij iemand herkennen, dien zij meer gezien had, of misschien, wat nog erger is, hem verlegen maken met zich zeiven. Dan treedt zij nog nader, en zegt eerst tot de gansche groep: „ Ook deze was met hem 4);quot; en straks tot Petrus: Oolc gij waart met Jesus van Nazareth, den Galileër. Of zijt gij ook niet één der leerlingen van dien mensch ?
Dat woord; ook, het is waar, kan doen gissen, dat het wel zoo uiterst kwaad met Petrus niet gemeend was, daar men
1) Zie Hand IV, 13. hoe juist Petrus en Joannes het meest bekend waren.
2) Lucas zegt licht in plaats van vuur. 3) Een woord door Lucas gaarne gebezigd. Ook Marais. 4) Luc. vs. 66.
— 518 —
immers Joannes, die algemeen als een leerling van Jesus doorging, ongemoeid zijnen weg liet gaan; maar de uitdrukking: Nazarener, en Galileër, van Jesus gemeend, schijnen het tegendeel te doen vreezen. Dewijl Jesus in Nazareth geleefd had, en doorgaans in Galilea predikte, waar Hij ook al ziji e Apostelen had gekozen, kon Hij zelf voor Nazareër en Galileër doorgaan; maar deze namen waren alles behalve eervol in den mond der Jerusalemsche slavinnen. Het bijgevoegde : van dien mensch 1), en; ook deze was met hem, duiden dezelfde of nog sterker verachting aan 2).
Maar was clan die vraag en die uitval eener arme dienstmaagd zóó zeer te vreezen? Ach neen! De leerlingen van Christus werden door den Hoogen llaad nog niet gezocht, en Jesus woord moest Petrus nog voor den geest zweven: laat dezen gaan. Maar Petrus, zegt reeds de H. Chrysosto-mus, besefte of begreep niets van dat alles. De vrees overmeesterde hem. Plet zwaard van Gethsemane had hij zeker niet meer bij zich; maar de gedachte daaraan deed hem beven. De nalatigheid in het gebed en in het luisteren naar Jesus voorspelling komt hem niet voor den geest; maar de gevolgen blijven er niet om achter. Kortom, hij voelt den hevigen wind; en hij zinkt; immers, hij zegt tot de vrouw, die hen heeft aangesproken, maar in aller tegenwoordigheid: vrouw! ik hen het niet (wat gij zegt, een leerling van dezen). Ik hen hem niet. Ik weet met en ik begrijp zelfs niet wat gij zegt (of zeggen wilt.)
„Wat zegt gij, Petrus! Hebt gij onlangs niet gezegd:
1» Sommigen vinden het ook in anthropos in tegenstelling met een ander Grieksch woord, in navolging van het Hebreeuwsch adarn en inch.
?) De H. Chrys. zegt het tegendeel: Non dixit; deceplorisne et scelesti illius discipnlus es? sed hominis isiius, quod miserantis potins erat.— Numquid et tu ideo dicit, quia Joannes int us est.
1
— 519 —
//dat gij uw leven voor Hem zoudt geven, tils liet zijn moest?
z/Hoe is liet dan mogelijk, dat gij zelfs de vraag eener deur-//wachtster niet verdragen kunt? Was het een soldaat, die //U ondervroeg? Het was eene nietswaardige dienstmaagd,
„en de vraag was nog zoo vreesbarend niet 1).quot;
Maar zóó moest de waarheid blijken van Christus^ woorden : het vleesch is zwak, en: zonder mij hunt gij niets.
Zoo moest Petrus, de eerste der Apostelen, ter waarschuwing voor allen worden. Zoo moest hij, dc sterkste kolom van Jesus kerk, beven bij een ligten stoot, opdat later blijken mogt, wie volkomen en in de eerste plaats de onwankelbare grondsteen der Kerk zoude zijn.
Doch laat ons Petrus niet verder beschuldigen, en liever
o * ïnHr
de les, die overduidelijk is, op ons zeiven toepassen. De beproeving was vreeselijk, wij weten het uit Jesus' eigen woorden; de bij uitstek listige legt het aan op den rotssteen der Kerk, ,/en die zifter der Apostelen, Satan, zorgt dat zijn z/inet kunst gesponnen bekoring aanvangt door eene vrouw,
,/gelijk ook in het Paradijs voor den algemeenen stamvader //de deur des hedrogs door eene vrouw geopend is 2j. Jtls ,/Waar, letten we slechts op die deur wachtster, dan is er z/iiog maar eene kleine wolk. Maar geven wij acht op de ,/Vergadering der boozen, waarom Petrus het leelijk gedruisch ,/dezer dienstmaagd vreest, dan is liet een hevige wind.
„Desniettemin is Petrus' zwakheid veroordeelenswaardij „dewijl hij, den dood vreezend, het leven verloochent 3).;
Zoo iemand, dan heeft Petrus dit aanstonds moeten gevoelen. Hij had immers zijnen Meester zoo lief; hij kende Hem zoo goed en zoo inuig. Wel had hij gezegd, dat
1) H. Jo. Chrys. Ho. in Jo. 83. 2) Eupert, Abb. iu Jo. 1. 13.
:V V
■M*
H 11
L,/;;
ifklk
li m
;4i ll
3) ld. Ib.
: t
■
— 520 —
hij niet wist wat er gezegd werd; maar hij wist schier zelf niet wat hij zeide. Alleen door deze opmerking kunnen wij het woord van den H. Joannes 1) begrijpen.
Straks had Petras gezeten 2), nu staaf hij 3). Van de dienaren, die oo/c zaten rondom het vuur, zijn veelligt eeni-gen opgestaan en misschien wel om wat digter bij Petrus te komen; maar Petrus heeft een ander gevoel, een ander inzigt tevens, hij kan het hier niet langer uithouden; de onrust neemt de plaats der vrees in, of liever, versterkt ze tot angst; hij staat eerst langzaam op, blijft xicli nog een oo^enblik staan warmen tusschen de dienstboden des huizes en de dienaars van het Sanhedrin 4), en maakt zich gereed om het gevaar en zelfs de gelegenheid te vlugten, nu het te laat is.
De dienstknechten schijnen allen rondom het kolenvuur te blijven staan, en zich niet verder om den vreemdeling te bekommeren; maar zal ook de deurwachtster hare tong bedwongen hebben en al niet spoedig aan de andere dienst • maagden 5) haar nieuws hebben medegedeeld? Wij zullen straks reden vinden om het tegendeel te vermoeden. Het is waar, in het gansche leven van Jesus, en vooral in de geschiedenis des lijdens, komen de vrouwen in een goed en dikwijls in het schoonste licht voor; maar de dienstmaagden van Caïphas' huis behooren tot de weinigen (met Herodias en hare dochter), die de schaduw aanbrengen. Zóó moeije-lijk is het, in het paleis der boozen van de boosheid vrij te blijven! —
1) VS. 18. 2) Mt. Luo. 3) Joan, 4; 'tGrieksch omlersclieidt de servi en de appari ores synedrii. Calm. enz. A. 4) Zulk een kolenvuur bezigt men nog in Palestina, Sejip. p. 163 Leben Jesu.
5) Vrouwen waren van ouds als denrwaehtsters aangesteld (Sepp. p. 162, vooral bij de Joden, 2 Sam. 4, 6. Act. 12, 13.
— 521 —
Doch. volgen wij nu den H. Joannes, die waarschijnlijk uit het lager gelegen voorhof 1) den Meester gevolgd is naar de geregtszaal in eene hoogere verdieping. Annas wacht Hem daar, terwijl Caïphas de leden van den Grooten Raad vergadert, om weldra het doodvonnis tegen Jesus uit te spreken.
l)Marc. Vs G6, deorsum.
Jesus voor Annas.
—-'5-—
Het is nu waarschijnlijk twee ure na middernacht. Dewijl van Petrus uitdrukkelijk gezegd wordt, dat hij heneden zat, mogen wij gelooven dat Joannes den goddelijken Meester naar de bovenza il gevolgd is, en moeten we des te meer acht geven op het volgend verhoor, dat hij alleen heeft verhaald, en misschien alleen heeft gehoord.
Jo. XVIII
19. De Hoogepriester dan ondervroeg Jesus over zijne leerlingen en over zijne leer.
20. Jesus antwoordde hem: Ik heb openlijk tot de wereld gesproken: ik heb altijd geleerd in de Synagoog en in den tempel, waar al de Joden zamen komen: en in het verborgen heb ik niets gesproken.
21. Waarom ondervraagt ge mij ? Ondervraag hen, die gehoord hebben wat ik tot hen gesproken heb: zie, dezen weten wat ik gezegd heb.
22. Als Hij nu dit gezegd had, gaf een der dienaren, die daarbij stond, Jesus eenen kaakslag, zeggende ; Antwoordt gij zóó aan den Hoogepriester?
23. Jesus antwoordde hem: Indien ik kwalijk gesproken heb, geef getuigenis van het kwade; heb ik echter wel gesproken; waarom slaat ge mij?
— 523 —
Het oogeiiblik, waarop Joannes dit verhoor plaatst, moet vooreerst onze aandacht trekken. Het is hetzelfde, waarop Petrus noch staat onder de vijanden van Jesus 1) en zijnen Meester voor de eerste maal verloochent. Hoe grievend voor den beminden Leeraar op zulk een oogenblik!
Dat Annas Hoogepriester genoemd wordt, bevreemde ons niet 2). Hij was het geweest, had er nog allen invloed van behouden, en doet dezen ook nu' nog gelden, door te zorgen, dat Jesus het eerst voor hem wordt gebragt. Het moest ons meer bevreemden, indien Annas den srooten wonderdoener in zijn paleis ontvangen en hem volstrekt niets gevraagd had. Wat Joannes verhaalt, is op zich zelf genomen waarschijnlijk.
Wij behoeven hierom niet aan te nemen, dat er een eigenlijk gezegd regterlijk verhoor vóór Annas heeft plaats gevonden. Hij ondervraagt Jesus veeleer enkel uit nieuwsgierigheid, gelijk later Herodes, of ten minste uit list, zijn gewoon en verderfelijk wapen tegen Jesus. Hij vraagt derhalve niet naar eenige misdaad, gelijk een regter had gemoeten; hij heeft ook geen getuigen opgeroepen, om Jesus te beschuldigen; hij stelt alleen een paar vragen, om Jesus te beschamen en zeer zeker ook, om te beproeven of er misschien nog eene aanleiding te vinden was om Jesus tc beschuldigen. Er zijn, die in het antwoord van Jesus de bevestiging dezer uitlegging vinden. Zoo vaak immers Hij door een regter ondervraagd wordt, handelt Hij op eene eenigzins andere wijze. Is het antwoord noodig, dan antwoordt Hij regtstreeks; is het nutteloos, dan zwijgt Hij geheel. Hier integendeel geeft Hij een nagenoeg ontwijkend ant-
n Zie vs. 18 en vs. 2ó. 2) Dc meeste Sihriflverklaarders (bijna allen, zegt Cal met) plaatsen evenwel dit verhoor voor CaïpJ/as, — Vóór Annas plaatsen het Patrizi, Calmet, Olshauzen, enz.
— 524 —
woord, en verklaart de éene vraag des valschen Hoogepries-ters voor geheel overbodig, terwijl Hij op de andere, en wel op de eerste, volstrekt niets antwoordt.
Die eerste vraag betrof Jesus' leerlingen. „O boosheid! ^roept hierbij de H. Joannes Chrysostomus uit, omdat zij „niets hebben waarvan ze Hem kunnen beschuldigen, vragen ffzij over zijne leerlingen; misschien: waar ze zijn, en met „welk doel Hij ze heeft vergaderd, wat Hij voor heeft en „waarover Hij met hen handelt? En dit zeide de Hooge-„priester, dewijl hij .Jesus als een oproermaker en versprei-„der eener nieuwe leer wilde beschuldigen, alsof niemand „anders dan de leerlingen Hem geloofde, en zij dus te zalmen eene sektenschool uitmaakten 1).-quot;
Beminnelijke Verlosser! moest het zóóver komen? Of wat kunt gij thans zeggen ten gunste uwer leerlingen, op de u voorgestelde vraag? Zult gij het bekennen: „Zie! daar is er maar één in mijne nabijheid, de goede Joannes, dien gijlieden kent en die ter naauwernood van de vlugt is teruggekeerd. Beneden staat een ander, die mij op dit oogenblik verloochent. In het diepe dal Cedron schuilen er nog negen, die mij allen hebben verlaten. En de twaalfde, — ach! wat hebt gij zelf met hem gedaan?quot;
Maar neen! de goede Meester zwijgt, en waar Hij geen goed van zijne discipelen zeggen kan, zal Hij bet kwaad ten minste niet bekend maken. Wilde de listige Annas misschien nog iets anders te weten komen nopens Nicodemus en Joseph van Arimalhea, of dergelijke voornamen uit Jerusalem? zooveel te meer reden voor Jesus om geen antwoord te geven, — voor Hem, „die het gekrookte riet niet breken, het rookend vlaslemmet niet uitdooven wilde.quot; Met betrekking tot de eerste vraag zwijgt Hij dus volkomen.
1) In Jo. Hom. 83.
Maar waarom dan ook bij de tweede vraag niet gezwegen? Had Annas meer regt Hem nopens zijne leer te ondervragen? Dat had^ bij niet; en de Heer geeft ook deswege geen eigenlijk antwoord; maar toont hem juist aan, dat bij dit regt niet bezat. ,,0 boosheidquot; — roept daarom nog eens de ü. Chrvsostomus uit: vZoo dikwijls heeft hij Jesus ia //den Tempel hooren prediken en openlijk zijne leer hooren „verkondigen,, en nu wil hij die leeren kennen.quot; „Maar „neen, zegt een ander 1), het was niet uit liefde tot dc „waarheid dat Annas ondervroeg; maar alleen om stof tot „beschuldiging te vinden, en Jesus aan den Eomeinschen „landvoogd ter veroordeeling te kunnen overleveren.quot; Hij wil dus de leer van Jesus niet kennen; Jesus leert ze bem niet. IV! aar, — zegt Hij, —
„Ik heb altoos openlijk, met moed en ronduit 3), tot de geheele wereld, tot al het zamengevloeide volk gesproken. Ik deed het zoowel in de Synagoog van Jerusalem en in de andere Synagogen, als in den Tempel zelven, waar al de Joden van alle oorden des lands en zelfs van de heele wereld te zamen komen. En in het geheim heh ik verder niets gesproken; ik heb geene andere leer dan die, welke ik openlijk verkondig; ik leer overal hetzelfde. Waarom ondervraagt ge mij dan? Wat vraagt gij naar den bekenden weg, en welk regter heeft bovendien de magt om te eischen dat iemand zich zelven beschuldige ? Zoo gij het werkelijk niet weet, of ioch weten wilt, ondervraag dan die duizenden, die met de ooren gehoord hellen, to at ik tot hen gesproken heh. Zie! — en let daar wel op, in plaats van mij te ondervragen, — al dezen, en zeker ook van diegenen, die ons hier omringen, zij weten wat. ik gesproken heb. „In 't
1) Ilaymon, hom. 68 de temp. 2) Vgl. 'tGrieksch.
— 52G —
kort: gij hebt noch regt, noch leden, ora mij te ondervragen; wat vraagt gij dan?quot;
Het is niet onwaarschijnlijk, dat Jesus door het nadrukkelijke zie! ook op de omstanders gewezen heeft. Sommigen hunner hadden Hem ongetwijfeld gehoord; en indien er iets moest gedaan, dan moest er ten minste met het getuigenverhoor begonnen worden. Maar hoe opmerkelijk is het nu, dat juist de dienaars der Phariseën somtijds eer voor dan tegen Jesus getuigenis hadden afgelegd. „Nooit, zeiden zij immers vroeger, toen zij, uitgezonden om Jesus te vangen, onverrigter zake wederkeerden, „nooit heeft een mensch gesproken zoo als deze mensch 1). Dat hadden zij ook nu moeten zeggen.
Jesus had door zijn antwoord getoond hoe vurig hij zijne leerlingen lief had, hoe zuiver zijne leer was, hoe duidelijk hij al de plannen zijner tegenstanders doorschouwde. Ook nu dus was het waarheid; nooit heeft een mensch zoo gesproken !
Het tegendeel zien wij desondauks plaats hebben. Één der rondomstaande dienaren, (want men heeft den goddelij-ken Leeraar niet eens vergund als een vrij man te verschijnen, maar houdt Hem geboeid en van eene menigte geregts-dienaars omringd), één dezer geregtsdienaars meent de partij voor Annas te moeten opnemen. Het is, of hij de wet wil vervullen van eene oncer den H oogepriester aangedaan onmiddellijk te wreken; maar inderdaad om eene oogendienst te bewijzen en van zijnen haat tegen Jesus een openbaar blijk te geven. Het is, als 't ware uit liefde voor zijn meester; maar in waarheid uit bliuden ijver, en tegen de wet in 2), die immers niet toelaat eenen onschuldige te mishandelen. Het is eindelijk, van Gods zijde, opdat de
1) Jo. 7, 46. 9.) Hand. 23, 2, dat is ten minste: tegen de natuur.vet. Zie Patr. in Act. Ap. 1. c.
— 527 —
prophetiën vervuld worden: „De Heer God is mijn Helper en daarom word ik niet beschaamd; daarom geef ik mijn aangezigt bloot als een harde kiezelsteen 1).quot;
Maar wat doet dan die vermetele, en wat durft hij tegen de oneindige Majesteit? Geregte hemel! wat Satan niet gevraagd heeft in de woestijn en op de tinne des Tempels, durft deze. Hij steekt de hand uit (misschien nog met een zwaren handschoen, een sandaal of een stok gewapend) en slaat Jesus in het aangezigt. Hij geeft Hem een kaakslag op de teedere wang, niet minder gevoelig voor dezen smaad, dan zij onlangs was voor den verraderlijken Judaskus. Hij slaat „den regter van Israël 2),quot; ja, den eeuwigen Eegter in 't gelaat, en bijt Hem nog toe: „Hoe! durft gij aldus den Hoogepriester antwoorden?quot;
Dat een Malchus (gelijk sommigen willen) zóóver komen kon, is mij schier ongelooflijk. Dat een ruw soldaat tot zoo iets besluiten kon, is reeds bevreemdend genoeg. Maar dat de eindelooze Majesteit dit voor ons heeft willen verduren, en dat de zondigende mensch, die Jesus beter kent dan deze geregtsdienaar Hem kende, dien kaakslag herhalen durft, dit gaat alle beschrijving en alle begrip van ons menschenverstand te boven. Op het gelaat van Jesus, — leeren de HH. Vaderen, — lag zóó iets goddelijks, dat het reeds daardoor de menschen tot zich trok 3); zijn blik was zóó doordringend en zóó diep in het hart aangrijpend, dat het den roekeloosste eerbied afdwong; zijn woord zóó vol zalving, dat het de menigte in vervoering bragt; en toch durft de mensch het slaan, — ik spreek niet slechts van den mensch, die Jesus veelligt in Gethsemane had zien
1) Is. 50, 7. 2) Mich. 5, 1. 3) H. Hieronymus. II. Cyr. Hier. Cat 13, n. 13. Facies lila (ju.ie olim ut sol resplenduerat, manibus iniquis aüidi Eustinuit.
— 528 —
boeijen en daardoor stouter was geworden, maar van eiken menscli, die roekeloos zijne band tegen den Almagtige durft uitsteken; toch durft de mensch Hem slaan, die meer dan iemand al het grievende, tergende en beschimpende van een kaakslag gevoelen moest 1); Hem, die een Oza dood deed nederstorten, wijl hij de Arke des Heeren met de hand -wilde aanraken; Hem, die zelfs de koningen niet spaarde, als zij met ongewijde banden Hem wierook wilden offeren.
Dan, waar dool ik heen, nu hier een nog veel grooter wonder, dan deze geduldige liefde, te aanschouwen is, een wonder van bedaardheid in Jesus, in de kracht waarmede Hij zijn Hart beheert, in het vermogen om te kunnen antwoorden op zulk eene beschimping. Immers, welk gelaat gloeit niet van verontwaardiging, van toorn welligt, als het een kaakslag ontvangt ? Onverdiend dien geduldig verdragen, dat vordert Gods genade en heiligen-deugd; maar antwoorden op zulk een oogenblik, antwoorden met kalmte, en zóó antwoorden als hier geschiedt, dit kon, dunkt me, Jesus alleen, die ons ook hierin een voorbeeld wilde geven.
„Heb ik iets gezegd dat niet goed is, zegt Hij, leg er dan een duidelijk getuigenis van af, en toon mij aan, waarin liet bestaat. Maar heb ik wél gesproken en niets wat verkeerd is tot den Hoogopriester gezegd, waarom slaat ge mij dan zonder redenquot;?
Klemmende bewijsvoering, waartegen zelfs geen Annas iets in kan brengen. Misschien wilde hem de geregtsdienaar uit de verlegenheid redden, waarin hij wèl zag, dat Jesus' eerste antwoord hem gebragt had; maar dan klimt die verlegenheid gewis tot het dubbele. Eerst kon Annas zwijgen;
1) liet grievende daarvan is ons genoeg bekend, en wordt overigens Koowel in het oude en nieuwe Testament, als uit de tradities der Joden bewezen. Zie b. t. Sepp. bl. 467. — Job. ena.
— 539 —
nu zou hij moeten spreken. Jesus lieeft bewezen, en dit was zijn pligt, dat Hij in 't minst niet onbetamelijk tegen den Hoogepriester gesproken heeft. Nu staat het aan Annas te bewijzen, dat hij die grienende beleediging, welke hij wel niet heeft geboden, zelfs ook niet heeft goedgekeurd. Hij zwijgt; maar spreekt aldus zijn eigen vonnis uit. Als Jesus later door de booze dienstknechten, maar dan niet meer onder het oog huns meesters, zal bespot en geslagen worden, dan zal ook Hij zwijgen; maar dit zwijgen zelf wordt dan eene luide stem, die het stilzwijgen van Annas veroordeelt. O hoe velen zwijgen ook nu nog, die luidop zouden moeten spreken! En tot hoevelen zal Jesus eens te zeggen hebben: „Indien ik kwalijk gesproken heb, en mijne geboden niet goed zijn geweest, bewijs het mij; maar indien ik wèl heb gesproken en u goede geboden en goede voorbeelden gegeven heb, waarom geloofdet gij niet ?quot; Zalig zij, die dit in tijds beseffen, nog zaliger zoo zij daarnaar handelen!
34,
^.WEEENDEKTIGSTE HOOTPDSTUK.
Christus wordt naar Caïplias geleid.
Tweede verloochening van Petrus.
Terwrl Jesus vóór Annas staat en aldaar met den kaak-slas; alsquot;1 't ware het uiterlijk teeken der verloochening op zijn aangezigt ontvangt, staat Petrus beneden nog bij het vuur en grieft den goddelijken Meester door de wezenlijke verloochening nog dieper in het hart. Zoo moest de Messias lijden, 0 Petrus! en den kelk drinken, dien de Vader Hem gegeven had. Gij hebt gezegd: „Dat zal niet zijn!quot; en zie! nu zijt gij een van de eersten, die den kelk nog bitterder' durven maken. — O mensch! wie zijt gij, die in dit
beeld niet u zei ven herkent? —
Doch werpen wij wederom vooraf onze blikken op den
cewiiden tekst zeiven.
Jo. X-VIII.
24. Annas dan zond Hem geboeid tot Caïphas, den Hoo-gepriester.
25. Simon Petrus nu stond daar en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem; Zijt gij ook niet van zijne leerlingen?
— 531 —
Matth. XXVI Marc. XIV Luc. XXII Jo. XVIII.
ging uit. naar weimtr buiten, voorliet |voorhof; en de:
haan kraaide j 69. En toen de dienstmaagd I iwederom hem,
zag, begon zij tot de omstan-j ders te zeggen; i Deze is (een van hen;
71. En toen hij de deur uitging, zag hem eene andere dienstmaagd,
en zeide tot degenen, die daar waren:
Ook deze was met Jesus, den Nazarener!
72. En we 70. Doch hij derom loochen- loochende het de hij het met andermaal.
eenen eed, (zeg-gendej: Ik ken dien mensch niet ! i
Door zijn ontwijkend antwoord had de groote hartenken-ner den listigen Annas geheel verslagen. De opperpriester vraagt dan ook niet verder, maar laat Jesus door de dienaren wegvoeren naar Caïphas en de leden van den Grooten
58. Eu een daarna
C8.... En hij
zag hem een ander, en zeide: Gij zijt ook (een) van hen. Petrus echter zeide: o mensch dat ben ik niet!
25.... Hij loochende het en zeide : Ik ben het niet!
ü
ü' i
— 532 —
Eaad, die iutusschen in de eigenlijke geregtszaal, of in eene andere zaal van hetzelfde paleis, te zamen vergaderd zijn. De opmerking van Joannes, dat Jesus geloeid bleef, 1) versterkt, meen en we, deze opvatting. Het paleis van Caïplias lao-, volgens de overlevering, maar 170 schreden van dat van Annas, op den berg Sion (en digt voor de tegenwoordige Sionspoort). Dat Jesus in Gethsemane geloeid was, had Joannes gezegd 2). Het spreekt dus van zelf, dat Hij geboeid bleef, zoolang Hij nog niet vóór den Hoogen Raad, in Caïphas paleis, en aan het einde van den togt gekomen was. Maar nu Hij van Annas naar Caïphas, in dezelfde woning, en dus alleen van de eene zaal naar de andere wordt overgebragt om voor de vierschaar te verschijnen, nu zouden wij ligt op de gedachte komen dat de boeijen waren geslaakt. Daarom herhaalt de Evangelist, dat Jesus geboeid bleef.— Bovendien zegt de naauwkeurige Joannes geen woord van een ander paleis; maar alleen: „Annas zond hem naarCdi-phasquot;, terwijl hij verder (in het 18de en 25ste vers) zoo klaar mogelijk aanduidt, dat er van ééne en dezelfde woning
gesproken wordt.
Dat de tweede verloochening kort na de eerste heeft plaats gehad, meldt ons de H. Lucas 3). Hij zegt het uitdrukkelijk; een weinig daarna; en dat zulks letterlijk moet genomen worden, toont hij spoedig, als hij het tijdsverloop tusschen de tweede en derde verloochening even duidelijk opgeeft met te zeggen, dat er toen reeds omtrent een uur verloopen was 4J. Den tijd naauwkeuriger te be-
^iT^VsT^T— Zie Boveu. Om dit vers onecht te verklaren (zooals Tho-lucW en als later ingeschoven te beschouwen, is geen de minste reden (Olsh) Wij hebben vroeger gezegd, hoe anderen vertalen; Annas gezonden, of ten minste dit vers plaatsen voor vs. 15.
4\ vï 59.' — 'Waardoor, te dezer plaatse, het post pwsillum vanMatth 8n Marcus verklaard wordt. — Dat het post pustllum ook bij Lucas vs.
— 533 —
palen is zeker raoeijelijk; terwijl echter terstond na de tweede verloochening de haan kraait 1) moeten wij alligt aan den nanacht denken. De derde nachtwake (van XII tot III ure) heette zelfs het hanen-gehraai 2). Wat men hierover al meer gegist en getwist heeft brengt ons niets verder. Indien wij ons 2 of 3 ure na middernacht voorstellen, kan de vergissing niet aanmerkelijk zijn.
Doch letten we liever op de plaats en wijze, waarop Petrus voortgaat zijnen Meester te bedroeven. De gewijde tekst is niet zoo onduidelijk als hij schijnt en, naar ons oordeel, is de opvolging der gebeurtenissen aldus;
Een loeïnig na 3) de eerste verloochening, is de bedroefde en nu zeker nog meer dan vroeger verlegen Petrus opgestaan 1), om zich van de plaats te verwijderen, die hij misschien, wenschte nooit betreden te hebben. Helaas! in plaats van aanstonds heen te gaan, staat hij nog 5) en warmt zich te midden der vijanden van Jesus, waar immers zijn hart geen verwarming, maar alleen een tweeden geweldigen schok verwachten mag. — Daar klinkt het reeds:
uZjt gij ook niet van zijne leerlingen?quot; uit den mond van eenigen, wie zijne eerste ontkenning nog niet heeft voldaan. — Wat zal hij antwoorden?
Hij doet, als iemand, die hoorende niet hoort, verwijdert zich langzaam van het vuur, gaat naar buiten, vóór het voorhof 6) dat is naar de voorzaal, tusschen de twee poorten,—
58 eene ruimte van middernacht tot 3 ure zou toelaten (Z. Maid, in Mt. 26, 71) wederlegt de II. Lucas zelf. — Schegg. p. 403 beschouwt de lijzonder heden als van geen belang, en meent dat men uit de Evangelisten geen zamenhangend geheel kan opmaken. Doch vgl. Langen bl 2i0.
J) Mr. vs, 08. *2) Babijl. Gittin. fol. 57.1.— £oo de Talmud soms zegt, dat er geen hanen in Jerusalem waren (Sepp.) wordt dit op andere ],laatsen weer tegengesproken. Dewijl Petrus er een hooide hraaijen (Mare. vs. 681 is de zaak uitgemaakt. In allen geval konden er hanen in de nabijheid der stad zijn. — \gl. Friedlieb. 3) Luc. vs. 68. 4) Jo. vs. 25. b) T, a pi. 6) Marc. vs. 08.
— 534
en hoor! daar kraait de haan, dien Petrus luer buiten in cle nachtelijke stilte zoo veel te duidelijker hooren kan. Dan, ook Lier is hij niet veilig. Daar staat weer dezelfde dienstmaagd aan de deur, die hem straks heelt bmnengela-ten- 1) zii is verwonderd hem wederom te «len, en begint dus tot de omstanders te zeggen: //gewis, deze is een van
^Petrus uwijgt mf} mm d. Wj * *» J
tot in de voorzaal 3), ziet hem eene andere dienstmaagd, die evenmin als de eerste kan zwijgen, maar zegt aan hen, die daar aanwezig zijn: „Ja, ooh deze was met Jesus, den Nazarener,quot; waarop Petrus al wederom, als of het hem niet crold, dien men immers niet aansprak, het antwoord schuldig
bl Dan. eindelijk spreekt men hem regtstreeks aan. Een ander, zegt Lucas 4), Petrus ziende zegt tot hem: Ja gy ziit ook een van hen.quot; Nu kan derhalve Petrus met meer zwijgen. Hij moet óf bevestigend óf ontkennend antwoorden. Helaas! hij kiest weer het laatste, en, alsof hij meen e, dat de eerste verloochening niet krachtig genoeg was uit^e
drukt, hij doet er ^ ^ 5) °m/eS te
o-eloofd te worden. Mensck! 6) gaat hij dan voort zk ben
liet een van hen; ik ken zelfs dien mensch met 7).
7) Sommigen meenen, dat alles, wat hier tot l^ g^'ook^nn er, «éne en dezelfde dienstmaagd is *P™ken. Z Mald ) f ^
^eif 2 of voorzaal; doch zie
Wat zegt gij Petrus? Gij kent dien mensch 1) niet? En gij zijt geen van zijne leerlingen; en gij bevestigt dit met eede? — Kent gij Hem niet, tot wien gij eens zeidet: ,/Ga van mij, Heer! want ik ben een zondig menschquot;? Hem-aan wien gij verzekerdet: „Heer; tot wien zullen wij gaan? Gij alleen hebt de woorden des eeuwigen levens.'' Hem, van wien gij plegtig en openlijk het getuigenis hebt afgelegd : n Gij zijt de Christus (de Messias), de Zoon van den levenden Godquot;? Hoe is dit mogelijk! Eu hoe is het mogelijk, dat gij zegt niet één van zijne leerlingen te zijn; gij. Petrus, „de eerstequot;, de nu reeds verkozen aanvoerder en versterker van allen, de aanstaande Plaatsbekleeder van den goddelijken Leeraar? —
Maar neen! gij weet het beter; en uw eed is geene bevestiging der waarheid, maar een getuige van uwe vrees. Toen de haan kraaide, en gij dat teeken hoordet, door uwen Meester voorspeld, werdt gij nog meer bevreesd; als dezelfde
wat wij boven over de oostersche paleizeu gezegd hebben (Hoofdst. V. p. 100.) Wij onderscheiden
I, De voorzaal, proauüon of puloon.
II
II. Plet voorhof cl de aula.
1) Zoo noemden de Joden Jesus uit verachting, gelijk wij onlangs van de deurwaohtster nog hoorden. Zij noemen Jesus nog zoo, zegt Sepp.
— 536 —
dienstmaagd en nog eene andere en weêr een derde mauu beginnen toe te spreken, bezit gij u zeiven met meer. Nu mi eens zijt gevallen, valt gij zooveel te dieper, en liet aat u _ gelijk wij helaas! veelligt nog beter uit onze eisen handelwijze dan uit de uwe kunnen leeren, — zoo als het allen gaat, .die niet geheel op God, maar op zich zeiven vertouwen 1).quot; Gij zegt, wat gij met meent, en oil bevestigt het met eede, omdat gij meent op die wijze n zeiven te redden, en er niet aan denkt, hoe ijsebjk diep „■ii het Hart van uwen goeden Meester grieft. God z;j u genadig, en leere ons door uw voorbeeld voorzigtig te zijn.
coumuttere, sed, slbl de quot;dienstmaagd èn aan den man (van wien
?et™S o^i^pVt^^n wat di^ dubbel antwoord toch als ééne verloochening
zoekenTdat Petrus slechts driemaal uitdrukkelijk zegt: „ik ken hem met, is te ver gezocht.
'-brieendektigste koofd.s rux.
Teroordeeling van Jesus voor Caïphas en den Hoog en
Raad der Joden.
—
Indien er ooit een plegtig maar tevens voor den mensch beschamend schouwspel voor eene aardsche regtbank heeft plaats gevonden, dan was het in dezen droevigen nacht van het verraad en lijden. De Regter van levenden en dooden voor de vierschaar zijner schepselen, de onschuld voor de schuldigen, de eeuwig Heilige voor zijn eigen, maar ontaard-ste plaatsbekleeders onder zijn bevoorregt volk; mijn God! welk een tooneel! en welk hart kan in staat zijn dit naar eisch te gevoelen! Beschrijven kunnen wij het nog minder en daarom zelf wijzen wij te liever weer aanstonds op het geschiedverhaal der H. H. Schrijvers, die ons, naar gewoonte met losse trekken, maar met levendige kleuren, dit tafereel hebben geteekend.
Matth. XXVI ! Marc. XIV
59. De Opperpriesters nu 55. De opperpriesters nu en de geheele Eaad zochten en de geheele fiaad zochten eene valsche getuigenis tegen eene getuigenis tegen Jesus, Jesus, om Hem ter dood te om Hem ter dood te brengen brengen; en zij vonden die niet.
60. En zij vonden (die) 59, Want velen gaven niet, ofachoon er vele valsche eene valsche getuigenis tegen getuigen waren opgetreden. Hem; (maar) de getuigenis-
sen kwamen niet overeen.
57. En er stonden eenigen op en getuigden valschelijk tegen Hem, zeggende: Wij hebben Hem hooren zeggen; Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen eenen anderen bouwen, die niet inet handen is gemaakt.
(59. Doch hunne getuigenis kwam niet overeen).
60. En de Hoogepriester stond op in het midden, en ondervroeg Jesus, zeggende: Antwoordt gij niet op hetgeen u door dezen wordt aangetijgd ?
61. Doch Hij zweeg, en antwoordde niet. Wederom vroeg Hem de Hoogepriester, en zeide tot Hem: zijt gij de Christus, de Zoon Gods, des gezegenden ?
62. En Jesus zeide tot Hem; Ik ben het: en gij zult den Zoon des menschen zien, gezeten ter regterzijde der kracht Gods, en komende met de wolken des hemels.
63. De Hoogepriester nu scheurde zijne kleederen, en zeide: Wat hebben wij nog getuigen van noode?
64. Gij hebt de godslastering gehoord, wat dunkt u? En zij allen veroordeelden Hem des doods schuldig te zijn.
Doch ein del ijk kwamen er twee valsche getuigen,
61. En zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den Tempel Gods afbreken, en dien binnen drie dagen weder opbouwen.
63. En de Hoogepriester stond op, en zeide tot Hem: Antwoordt gij niet op hetgeen dezen tegen u getuigen ?
63. Doch Jesus zweeg. En de Hoogepriester zeide tot Hem : Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt of gij de Christus zijt, de Zoon Gods.
64. Jesus zegt tot hem: Gij hebt het gezegd! Doch ik zeg ulieden, van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien, gezeten ter regterzijde der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.
65. Toen scheurde de Hoogepriester zijne kleederen, zeggende : Hij heeft God gelasterd. Wat hebben wij nog getuigen van noode? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord;
66. Wat dunkt u? En zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig!
Ziedaar het tafereel alleraanschouwlijlcst voorgesteld. Eenvoudiger kon het niet, maar treffender evenmin Ons blijft dan ook niets over, dan de aandacht wat meer op enkele hoofdpunten te vestigen, en de verdere beschouwing aan een ieder over te laten.
Hooren wij in de eerste plaats wat de Joden zei ven hebben overgeleverd nopens de loetten, die moesten onderhouden worden, als iemand ter dood werd veroordeeld.
,/lle teregtzittingen voor halszaken moeten overdag en niet des nachts plaats hebben 1). Wordt de beschuldigde vrijgesproken, dan wordt de uitspraak nog denzelfden dag bekrachtigd; wordt hij veroordeeld, dan wordt de zaak eerst den volgenden dag geeindigd. Heil den regter, die zijn vonnis eenigen tijd laat rijpen 2)! — Op een feestdag, of op de vooravonden van een Sabbat of feestdag, oordeele men niet 3). Altoos beginne men met datgene wat ten voordeele van den beschuldigde pleit, en niet met betgeen ter zijner veroordeeling kan dienen '1). — Er moet voor den beschuldigde een pleitbezorger zijn, en er moeten ook getuigen ten zijnen voordeele gehoord worden 5). Er zijn eindelijk nog vele bijzondere voorschriften, bij het ter dood veroordeelen te onderhouden 6).quot;
Wat werd nu van dit alles bij de teregtzitting tegen Jesus in acht genomen? Volstrekt niets.
In plaats van eene openbare vergadering (waaraan Petrus
li Judicia capitalia transigunt interdiu et flniunt interdiu. Pabyl. Sanh. 4. 1.
21 Judicia de capitalibus, si sint ad absolutionem flniunt eodem die, sivero sint ad dammationem, finiuntur die sequente. Beatus est judex qui fermentat judicium suum, Glossa-, qui judicium suum moratur, el jiernoc-tare facit ut ventilet veritatem.
3) Moed katon f. 03, 1. 4) Sauh. 4. 1. — C. 5. 4. fol. 40.
5) Z. Sepp. Vgl. Schegg. p. 389 in Mt. —Dupin, Jesus devant Caïphe et Pilate. Par. It29. 6j /. i)e Buck, Passieboek, H. 33.
— 540 —
eu Joannes veelligt nog denken, als zij het paleis des Hoo-gcpriesters binnendringen), wordt er slechts eene geheime zitting gehouden. Het geschiedt midden in den nacht, in het huis van Jesus' grootsten vijand, terwijl de vrienden van den beschuldigde daar niets van weten, en er dus geene getuigen ten zijnen gunste verschijnen hunnen. Lazarus wordt niet gevraagd, de blindgeborene niet geroepen, op Joannes geen acht geslagen, en Petrus ? — acli! — maar wie weet, of hij hier niet moediger dan voor eene dienstmaagd de regten zijns Meesters verdedigd zou hebben? —
In elk geval, er zijn noch getuigen voor Jesus, noch Advokaten tegenwoordig. De eenigen zijn de regters zelven, eu welke regters! Eegters, die op het grootste der feesten zich in haast vereenigen, om in éénen nacht aan de zaak een einde te maken; regters, die niet beginneu met de feiten ter verontschuldiging (wat zelfs dan moest onderhouden worden, als al de getuigen eensluidend waren), maar die reeds vooraf hun vonnis hebben geveld; regters, die zoeken, ja, naar getuigenissen, maar tegen Jesus, en alleen om Hem, zonder erbarming, ter dood te veroordeelen.
Ziedaar, hoe de eindeloos Regtvaardige door de onregt-vaardigheid zelve voor hare vierschaar gedaagd wordt! Ziedaar het regt voor den eeuwigen Regter op ons aardrijk nog over!
En wij moeten niet meenen dat hier alleen op de boosheid van Annas en Caïphas gewezen wordt; het gansche Sanhedrin 1), dat is, op zijn minst, een groot gedeelte van de leden des Hoogsten geregtshofs, is even boosaardig. Allen zoeken met boos opzet getuigenissen tegen Jesus, allen zoeken alleen naar getuigen ter veroordeeling, en dus op partijdige wijze; allen zoeken, tot eiken prijs eene reden, waarom zij Jesus ter dood kunnen brengen. Om deze eigen
1) lit. vs. 59 Mr. vs. 55.
redenen noemt de Evangelist hunne getuigenissen valsch 1), daar zij immers tegen Jesus geene ware getuigenissen konden vinden; doch hunne boosheid blijkt te meer uit hun aanhoudend eu opzettelijk zoeken. Zij blijkt nog klaarder daaruit, dat zij midden in den nacht al liuune getuigen gereed hebben, dat er niet enkele maar vele zijn 2), en dat zij toelaten om al deze omgekochte meineedigen den zonneklaar onschuldige aan te vallen, alsof er geen twijfel aan de schuld meer wezen kon.
Wat zij zochten vonden zij toch niet. Volgens de quot;Wet moesten er ten minste twee of drie getuigen zijn, 3), welker getuigenis overeenkwam. Het getuigenis, dat zij zochten, moest overigens van dien aard zijn, dat zij deswege ten minste met schijn van regt Jesus «W/konden veroordeelen. Zulk een getuigenis nu, zeggen de HH. Schrijvers werd niet gevonden ofschoon er velen een of ander valsch getuigenis aflegden 4)
Daar staat dus de leugen door haar zelve beschaamd! Maar daar staat toch ook tegen over de getuigen, de getuige van de geheimste gedachten der zielen, de Schepper vau het heelal. De menschen zitten als regters, en God staat; ja, Hij staat, en zwijgt in het voorhof der menschen, die de Heer is van de poorten des hemels 5).quot; Onbegrijpelijke tegenstelling: de God der geregtigheid, en valsche getuigen! Deze spreken, — en Jesus zwijgt!
Door dit goddelijk zwijgen staat de listige Caïphas verslagen, de gansche vergadering verlegen; ten einde raad zijn zij evenwel nog niet. Om zeker van hunne zaak te zijn.
si e
hebben zij nog twee andere getuigen opgemaakt, of misschien hebben zij nu juist en in haast twee nieuwe getuigen eene
ijw-r
1) Mt. vs. 59. i) Mt. vs. 60 Mr. vs. 59. 3) Num.35, 30 Deut. 17, 6.
4) Jit. vs. 60. Mr. vs. 59. 5) H. Jo. Damasc. li. in S. Parach. n. 4.
fii
beschuldiging in den mond gelegd 1). Zij voldoen daardoor aan de Wet, die er ten minste twee of drie vordert, en
zullen dus nu zeker slagen.
Zie! Daar staan zij van hunne plaats op, gelijk de wet voorschrijft 2), en getuigen plegtig, volgens Mattheus; ,,1)620 lieeft gezegd; Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen dien weder opbouwenquot;; volgens Marcus: „wij hebben hem hooren zeggen : Ik, ik zal den tempel afbreken, die met handen gemaakt is, en in drie dagen een anderen, niet met handen gemaakt, opbouwen.quot;
Dit was gewis eene zware beschuldiging, gelijk wij onder anderen daaruit zien, dat later dezelfde joodsche raadslieden dezelfde aantijging tegen Stephanus herhalen, en hem, althans mede om die reden, den dood der steeniging doen ondergaan. Ook begrijpen we zeer ligt, wat de vernietiging des Tempels voor de Joden moest in hebben, voor hen, die nog uitroepen als Christus aan 't kruis hangt. //Gij, die den tempel afbreekt, help nu u zeiven!
Was derhalve deze besehuldiging op zich zelve voldoende om- Jesus, zoo zij gegrond ware, des doods schuldig te maten p __ Dit mogen we gelooven; daar immers de getuigen met dat doel zijn opgeroepen, en dus zeker hebben willen bewijzen, dat Jesus quot;op eene lasterlijke wijze nopens den tempel gesproken had 3). Legden zij den nadruk op ih en ih kan, dan kwam veelligt hun boos oogmerk nog klaarder voor den dag. Zij wilden dan zeggen: dat Christus zich eene magt toeschreef, welke God alleen bezat; dat hij Gods Tempel wilde afbreken door de magt des duivels, en bijgevolg eene godslastering had uitgesproken.
n Vel. Hand. fi, '3, waar zij zulks teRen Stephanus doen. In het Oude Testament had hetzelfde plaats tegen Nahoth, en susanna.
2/ Deut. XIX, 17. Sanh. fol. 21. 3. Mare. vs 57.
3) Zie Beelen in Mt.
— 543 —
Er zijn toch, die meenen, dat deze beschuldiging op zich zelf niet voldoende was en dit vinden in Marcus, die opmerkt: z/ook zóó was hun getuigenis niet toereikend 1),quot; dat is, niet voldoende, om Jesus ter dood te veroordeelen.
In elk geval was hun getuigenis valsch. Het voornaamste, waarop hier de nadruk ligt: ik kan afbreken, ik heb de magt, — had Jesus volstrekt niet gezegd; Hij had zelfs van het afbreken van ztj'n werk niet gesproken, en evenmin het met handen gemaakt of opbouwen er bijgevoegd. Breek dezen tempel af, had Hij gezegd, en in drie dagen zal ik hem oprigten; en daarmede bedoelde Hij volstrekt niet den tempel van Jerusalem, maar den tempel zijns ligchaams, die door de Joden zeiven (en nog dezen dag) zou afgebroken worden op het kruis, en na drie dagen uit het graf door Christus zou worden opgewekt 2).
Ziedaar dus wederom al de plannen der boozen verijdeld? Eenige getuigenissen gelden volstrekt niet, andere spreken elkaar tegen, het laatste is volstrekt niet voldoende, om Jesus des doods schuldig te verklaren. Op zijn hoogst heeft Hij gezegd, dat Hij den Tempel afbreken kan, niet dnt Hij het doen zal •, en wat, en hoe, en in welken zin Hij dit bedoeld heeft, blijft nog geheel in het duister. 3).
De Hoogepriester beseft dit alles zeer goed; maar hij wordt er des te meer om vertoornd. Wat zal hij doen als de beschuldigde blijft zwijgen, en geen enkel afdoend getuige-
I) Mr vs. 59 Naar hot Grieksvh. Maldonahis, Grotius. Xeqnn «ctesli-inonium forum erat snffidens, ut euni morti traderent. t'e vulgata ver tond anders; en hun getuigenis was niet (conveniens) overeenl-omend iMr. vs. 59), Dewijl Matthens zegt dat er ftcee getuigen (hetzelfde) zeggen, en het niet waarschijnlijk is. dat zij zich in zulk eene bepaalde zaak hebben tegenspreken, is de eerste verklaring niet zonder grond.
8) Opwekken, niet opbouwen. Vgl. 't Grieksch „Sed et in ipsis verbis calumniantnr: et paucis additis vel mutati», quasi justam calumniam faci-unt.quot; — S. ïlier. in Mt. 1. 4. c. 26. 3) Vgl. Calmet in h 1. Schegg.
— 544 —
nis gevonden wordt? Er blijft nog één middel over. Als regter moet hij blijven zitten 1); maar om meer indruk te maken zal liij opstaan, zal hij, als ware hij zelf een bescliul-diger of pleitbezorger, het middel dat Jesus bezigde, het stilzwijgen, afkeuren, en al het gewigt van zoovele beschuldigingen doen uitkomen. Dan zal Jesus moeten spreken en al ligt in een zijner antwoorden aanleiding geven om het vonnis te vellen 2).
Caïphas staat dus op in het midden van den halven kring, waarin de Raadslieden gezeten zijn 3), cn vraagt Jesus ongeduldig en vertoornd : u Hoe ! antwoordt gij niet, op hetgeen dezen tegen u getuigen 4) ?quot; als wilde hij zeggen: verdedig u nu, als gij kunt, tegen zoo vele en zoo gewigtige aantijgingen; daar staat gij nu stom en spreekt aldus uw eigen oordeel uitquot;. —
Het tegendeel was waarheid; en de goddelijke beschuldigde bewijst het op nieuw door hetzelfde betoog, gelijk de H. Marcus met zooveel nadruk laat gevoelen: Eij zwijgt en Hij antwoordt niets.
Jesus zwijgt, omdat men niets strafwaardigs tegen Hem voorgebragt had, omdat de getuigen elkaar onderling tegenspraken, omdat het antwoord geheel nutteloos zou geweest zijn voor zulke regters, die Hem met een boos opzet ondervroegen; en Hij wist, als God, dat men elk antwoord, dat Hij geven zou, als strafschuldig tegen Hem zou
1) Mr. vs. Gil. Maldonatus ïn h. 1.
3) Ira praceps et impatiens, non inveniens calamniae locnm, excatit de solio Pontificem,. Quanto Jesus tacebat ad iudignos responsione sua falsos testes et sacerdotes impios, tanto raagis poutilex furore superatus, enui ad respondendum provocat, ut ex qualibet occasione sermouis, locum inveniat accusandi. S Hier. in Mt. 1. 4. c. 2rgt;.
3) Mr. vs. GO. Misna Sanh. c. 4 § 3. Maim. Hilcli. Sanh. 1. § 3.
4) Sommigen willen de vraag, volgens het Grieksch, in twee vragen verdeelen: Antwoordt gij niet? Wat getuigen dezen tegen u? (Arnold! in Mt.) Zie echter Schegg. in Mt, h. 1.
keeren. 1)quot; ^Hij wist, dat hier slechts een schijn van regt-bank, maar in der daad een moordhol van roovers was 3)quot;. Dewijl zij elk antwoord onwaardig zijn, antwoordt Hij dus niet 3); maar jaagt aldus den blos der beschaamdheid op alle wangen en vernietigt zoozeer de aantijgingen die Hem gedaan zijn, dat er niet eens spraak meer van is. Zoo staat dus de tweede Adam, gelukkiger dan de eerste, die door zijne verdediging zich zeiven beschuldigde 4); zoo staat Hij, meer dan Naboth, meer dan Susanna, als een eeuwig toonbeeld van millioenen bloedgetuigen, die, om Hem en op zijn voorbeeld, meer door zwijgen dan door spreken de regtbanken dezer wereld zullen beschamen; zoo staat Hij eindelijk ons nogmaals door zijn zwijgen leerend, dat Hij wil sterven uit liefde, en zich niet wil verdedigen om den dood te ontgaan.
Maar heeft Hij zich niet verdedigd? Inderdaad, op zijne wijze, maar alleen door te zwijgen; doch zóó sterk, dat de Hoogepriester, om zoo te zeggen, op die stilzwijgende rede van Je sus een antivoord geven moet, en dit ook werkelijk geeft. Hij anticoordt, zegt de Evangelist 5), en rigt zich op nieuw tot Jesus, maar nu op veel luider en plegtiger toon dan te voren, en zweert; „Ik heziveer u hij den levenden God, dat gij ons z'gt, of gj de Christus zijt, de Zoon Gods, — des gezegendenquot;.
Op dit woord volgt de diepste stilte in de gansche vergadering. De geregtsdienaars beven bij het hooren van den naam des Gezegenden 6); de regters staan verslagen over
1) H. Hieron. 1. c. 2/ II. Chrysostomus. 3) Paschas. Eadb. in Mt. c. 2C. 4) Taciturnitas Christi apologiam Adae absolvit. Int. opp. s Hier. in. Marc. XIV. 5) Mt. vs. 53. of'; 11 ij herna/n. het woord (Zie 't Grieksch) Cl Het is bekend, hoe de Rabbijnen gestadig schrijven: Heilig,gezegend is Hij (Zie Sehötgen in Eom. 9, ö. Sepp.) Caiphas haichelt op die wijze, en schijnt dit met opzet te zeggen, om te beteekenen, dat Christus, als Hij zich den Zoon Gods durft noemen, daardoor den Hooggeprezen schromelijk lastert. 35_
deze plotselinge wending; Jesns buigt eerbiedig het hoofd bij het hooren van den Naam zijns Vaders. Het is dan ook werkelijk een der plegtigste oogenblikken in de geschiedenis des lijdens. Hij, die het woord voert en bezweert, is de wel onwaardige ja, maar toch wezenlijke plaatsbekleeder Jehova's op aarde; de mannen, voor wie het geschiedt, vormen de vierschaar van het volk Gods, die werkelijk over de heiligste aangelegenheden te beslissen heelt; de zaak zelve is de gewigtigste ter wereld, het al of niet daar zijn van den Propheet der propheten; de vorm is de krachtigste en heiligste, een eed bij den levenden God; de persoon eindelijk, tot Avien het woord gerigt wordt, is de Messias, de Zoon Gods zelf, in de gestalte van een dienstknecht, ja van een slaaf, geboeid en ter dood verwezen.
Mijn God! welk een zin en welk eene kracht hebben op die plaats en in dien mond deze woorden: „Ik Hooge-priester, ik bezweer u, die gezegd hebt de Zoon Gods te zijn, dat is: ik vorder, dat gij met eed bekrachtigt, en ik lezweer u lij God, den Levende, Israels God en den uwe, den alwetenden en regtvaardigen Eegter van allen, dat gij ook ons, die als de hoogste regters over die zaak moeten oordeelen, plegtig verklaart, of gij wezenlijk en waarachtig de lang verwachte Messias, de ware en natuurlijke Zoon van God, 1) van den hoogheiligen en nooit genoeg gezegenden God zijt. — Zoo gij nog zwijgt, zijt gij een bedrieger; zoo gij het loochent, spreekt gij u zeiven tegen; zoo gij het
bevestigt, lastert gij God.quot; —
Waarlijk! het kon noch bondiger noch klemmender. Indien
11 Zoon Gods wordt door Caïphas genomen in den eigenlijken ïin mndit daardoor de gelijkhreid van wezen en natuur met God is aangeduid Beden De Hoogeprfester kon dit welen uit Psalm II, 2 7. loon Gods was een der namen van den Messias (Schötgen de Nom. Mess.) Christus zelf had hetzelfde geleerd. Jo. 5, 18. x. 3, 11. Tolg. enz.
— 547 —
Christus antwoordt en cle vraag toestemt, bevestigt Hij die met eede. Hij is bezworen 1), dat is, tot een eed ver-pligt, en bezworen bij Hem, die als de levende God getuige en deswege de bestraffer van alle leugen en vaisclilieid is. Ook is de vraag even listig als duidelijk en alles afdoende gesttlf. Listig, dewijl Caïpbas niet bij bet algemeene blijft, of Jesus b. v. de leer der Pbariseën heeft aangerand, wat aan velen niet onaangenaam zou geweest zijn 2); duidelijk, dewijl er geen spraak meer is van eene of andere zaak, welke de Messias doen zou, zoo als het prediken of afbreken des Tempels, maar van den Messias zeiven, zoo als David Hem voorspelt: Gij zijt mijn zoon, ik heb u heden geteeldquot;-, alles afdoende eindelijk, omdat juist datgene wordt voorgesteld, wat in den Messias het voornaamste was: het Zoonschap Gods.
Desniettemin was deze vraag voor Caïpbas gewaagd, Eoe standvastig had Jesus tot nu toe gezwegen! Hoe menigmaal op de vragen der listigste vijanden een antwoord gegeven, waarvan al de kracht, als een verplettende bliksemstraal, op zijne tegenstanders nederviel! Wat zal Hij nu doen, nu Hij staat voor al zijne bat eren te zamen, en wel weet waarom Hij gevraagd wordt? —
AVij behoeven echter aan een antwoord van Jesus niet te twijfelen. Zjne ure is gekomen; van nu aan, zeide Hij zelf nog voor eenige xiren tot zijne leerlingen, is de Zoon des menschen verheerlijkt; de ondervraging schijnt ten min» sta wettig; om getuigenis voor de waarheid af te leggen is Hij gekomen, en plegtiger oogenblik is daarvoor niet te
i) Het Grieksch gelijk het Hebreeuwsch : ik laat (of doe) « zwere». Vgl. Gen, 24, 3. Levit. t, 1, waaruit men afleidt, dat hij, die als getuige antwoordde op zulk eene bezwering, ook zelf' den eed aflegde. — Friedl, p. 91. Schegg. Calmet. vgl. Num. 5, 21. Prov. 29, 34. Jud. 7, 2 ; 3 Kon. S. 31. 2) Zie Sepp.
— 54S —
wachten; Hij wil overigens juist daarom veroordeeld worden, dat Hij geleerd heeft; ik hen de Zoon Gods, en Hij wil ook aan niemand, inzonderheid aan de Keg ter s in Israël, geene reden ter verontschuldiging laten. Antwoorden zal Hij dus ongetwijfeld. Maar hoe kalm, hoe rustig, hoe vol van eene goddelijke verhevenheid zal dit antwoord zijn! Luister! En luistert ock gij, ontaarde regters, die heden tevens uw vonnis vernemen zult!
„Gij hebt het gezegd, — zegt Jesus, dat is: Ja, ik hen de Messias, de Zoon van God, den gezegenden! En ik voeg er hij 1) •• van nu af zult gij den Zoon des menschen zien gezeten aan de regterzijde der kracht Gods, en komende op
de wolken des hemels.
Goddelijk antwoord! waarbij de hel siddert, de hemel juicht, de gansche vergadering voor een oogenbhk met ver-
stomming geslagen is.
//Al wat gij daar gezegd liebt, o Hoogepriester, bevestig en beëedig ik. Ik zweer bij den levenden God, dat ik de lang voorspelde en lang verwachte Messias ben; ik zweer biiquot;denzelfden God, dat ik zijn eenige en waarachtige Zoon beu; al wat ik geleerd heb is waarheid, in de eerste plaats dit/dat ik ben. Dit is het antwoord op uwe vraag; doch nu wil ik u meer zeggen. Gij gelooft het niet, maar gijlieden zult het zien, en van nu af zult gij het zien. Gij zult den Zoon des menschen zien zitten aan de regterzijde des almagtigen Gods 2), gelijk David voorspeld heeft: zit aan mijne reg terhand, tot ik uwe vijanden stelle ten voetbank uwer voeten 3). Gij zult den Zoon des menschen
1) V'erumtarnen (Vuig.); in het Gricksch: bovendien, daarenboven.
verstaan de Hebreeuwen God zeioen ook bij ons niet ongewoon te zeggen: voor zijne MajesieU, Hooghei enz. Abstr. pro Concrcto, Scbegg. 3) Ps. 109.
— 549 —
zieu komen op dè wolken des hemels, zoo als Daniël Hem zag 1), terwijl Hem alle heerschappij en heerlijkheid en een eeuwig Rijk over alle volken werd gegeven.
z/Gij zult Hem zien bezit nemen van dat Rijk door zijn lijden en zijn kruis, waarop zijne verhooging eene ware verheffing zal zijn. Gij zult het zien bij zijn wondervollen dood, als Hem de natuur voor haren God zal erkennen; bij zijn heerlijk graf waaruit Hij glorievol zal opstaan; bij de opkomst en den eersten bloei zijner Kerks door wondervollen dauw besproeid; bij het treuren der zon, het sidderen der rotsen, het scheuren der harten, het in puin storten van Jerusalems Tempel 2), het verstrooid worden van Israël over de oppervlakte der aarde. Daarom zeg ik: van nu af zult gij het zien. Gij zult het echter vooral zien ten jong-sten dage 3), als ik in volle heerlijkheid zal wederkomen om te oordeelen levenden en dooden; als mijn kruis zal schitteren op de wolken in hemelscheu luister, als datgene ten volle zal vervuld worden, wat de propheten voorspeld hebben: dat alle volken en natiën en tongen Hem dienen, zijne heerschappij eene eeuwige heerschappij, en zijn Koningrijk een onvergankelijk koningrijk zal zijn.quot; — Gij vraagt
1) Dan. VII. 13. 14. Wijl hier het gansche Rijk des Messias voorspeld wordt en Jesus zegt van nu af zult gij zien, kunnen wij het zien, waarvan hier spraak is, mede verstaan van het nu aanstaande Rijk van Christus. (Z. Schegg. Arnoldi. Beelen : dat gij van nu aan, uit heigeen gebeuren zal, zult zieni. Anderen verstaan het alieen van het laatste oordeel, (of mede van de glorie van Christus in den hemel. vgl. llebr. I, 3. Marc. 1G, 9. wanneer Christus op de wolken zal komen (Mt. 19, 28 en 21, 30). z. Maid., a Lap.
2) Vgl. Calmet. De verwoesting van Jerusalem is ook een gerigt van God.
3) Videbitis Filium hominis. Hoc erit in judicio, quando omnis oeulus eura videbit. Emissenus. „O Judaee, Pagane, llaeretice, si in Christo contempta intinnitas et crux tibi contumeliaest, vide illnni ex virgine natum ad dexteram Dei Patris sessurum et in sua majestate venturum ad judicium (Beda| Quia putabant impostorem esse, eo qnod in humili vestitu apparebat, videbitis, inquit, me lunc cnm virtute venientem, et non a terra sed a coelo venientem (Theophyl in Mt. c. 26)
'K
E
STi
— 550
naar den Zoon Gods; ik hen het, die thans voor u sta, de Zoon des menschen; maar de Zoon des inensclien is de Zoon Gods 1): met uwe oogen zult gij het zien.quot;
Nog eens, welk een goddelijk antwoord! Antwoord, waardoor de aangeklaagde in beschuldiger veranderd wordt, de geboeide in getuige, „de getrouwe getuige, die de vorst is der koningen 2)quot;, de beschuldigde in Ilegter. Antwoord, waarin de Eeuwige bij zich zeiven zweert en de Regter aller regteren op zijn eigen goddelijke vierschaar zich beroept.
Hij wist echter wel, de Kenner der harten, dat Hij met dit antwoord tevens de aanleiding tot zijne veroordeehng gegeven had. Hij had het zelfs daarom gegeven, opdat wij het krachtigst bewijs zijner zending en zijner godheid nog eens voor de laatste maal uit zijn goddelijken mond zouden hooren, en met tastbare duidelijkheid zouden zien, dat Hij werkelijk als Zoon Gods werd veroordeeld. De Evangelisten doen het duidelijk uitkomen. Immers, terstond na Jesus' antwoord scheurt de Hoogepriester zijne kleederen, en roept zegevierend uit: „Hij heeft God gelasterd! Wat hebben wy nog getuigen van noode! Zie! nu hebt gij de godslastering
gehoord, wat dunkt u.quot; — , r ,
Uit beide, daden en woorden, blijkt weder Caïphas list. Verheugd in zijn hart, huichelt hij uiterlijk droefheid, door het scheuren van zijn kleed 3). Zijn pligt gebood hem
Sippnlo7 iuterro°-at FilUm Dei, Jesus respondet Filium homims, ut
•rt t tstz ïiSft quot;u™: vSi w'-i*
Bij ''TZ't quot;üt 'Hanf i de vetor^elins vaa Stephanas en ook deze eiquot;en plaatquot; daar de' Synedristea hun ,e kleederen met scheuren.
nu de zaak verder te onderzoeken en Jesus' bewijzen te hooren; maar liever wordt hij van regter bescliuldiger, en vordert hetzelfde van al de andere regters. Hij had vooraf die mederegters moeten hooren en hun vrij hun eigen gevoelen laten uitspreken, doch hij voorkomt aller oordeel en beslist terstond eigemnagtig : Deze heeft God gelasterd. Ja, al wat tot nu toe verhandeld is, verwerpt hij zelf; er zijn geen getuigen meer noodig zegt hij; en wat Jesus gezegd heeft, stelt hij onvoorwaardelijk en zonder onderzoek in het hatelijkst licht, er nog bijvoegende (veelligt voor sommigen, die nog aarzelen mogten in hun oordeel) „zie! nu hebt gij de godslastering gehoord lquot; Eindelijk, wel is waar, vraagt hij; wat dunkt u? Maar niet, alsof er aan de godslastering nog ■twijfel ware, (hij heeft immers de zaak reeds beslist), doch alleen om te vragen: welke straf heeft hij verdiend ? Wat zegt de wet?quot;.
Onregtvaardige regter! Naar het regt moet gij onderzoeken ; en gij let slechts op het feit. Hij heeft gezegd, ja, dat Hij de Zoon Gods is 1); maar moest zulks de Messias niet zijn? — Hij geeft zich uit voor den Messias; zeker! maar heeft Hij niet bewezen, dat Hij het is? Van waar uwe vraag: ,/zijt gij de Messias, de zoon Godsquot;? indien gij zelf niet gelooft dat er eens een Messias, de Zoon Gods, zal komen? En hebt gij niet gemerkt, welke bovenaardsche glans van zijn gelaat afstraalde, toen Hij, de handen geboeid maar het oog ten hemel verheven, u wees op zijne toekomstige glorie?
Vergeefsche klagten, en vruchtelooze vragen! Zoo even sidderden zij allen, bij de plegtige verklaring van Jesus;
]) Dat Zoon Gods hier slechls een andere naam voor Messias, en een eeretitel zijn zou, dien Jesus met al de geloovigen gemeen heeft, d. i. in oaeigenlijken zin te nemen zou zijn (Schegg), is zeker valsch. Z.Mald. Arnoldi. Jansen, enz.
nu reeds is aller oog weer op den hoofdleider gevestigd. De beschuldigde heeft God gelasterd j de wet zegt 1): de godslasteraar moet sterven; wat dunkt u? luidt de vraag; en allen, zonder onderscheid 2), stemmen met Caïphas in, allen lezen in zijn oog, in zijne woorden, liet noodzakelijk gevolg, allen roepen luidop, als uit eenen mond: Hij is
des doods schuldig \ —
Ja, Caïphas! ja, Israël! ja, alle volken der aarde! Wj is des doods scTmldig\ Maai Hij is des doods schuldig, met aan u, o aarde; niet aan u, Israël, niet aan u, Caïphas; maar aan u, o Eegter des hemels en der aarde, die onze schuld op zijne schouderen geladen hebt. Hij is des doods schuldig, dewijl Adam schuldig was; des doods schuldig, gelijk Isaak, dien Gij zelf tot brandoffer verkozen hadtj des doods schuldig, gelijk al die voorafbeeldende offers, welke eeuwen lang, in de plaats der schuldige menschen-kinderen geofferd, door zijn bloed hunne kracht hebben cehad; Hij is des doods schuldig naar uwe eigen uitspraak door Caïphas mond: Het is nuttig dat één mensch sterve
voor het volk?
Hij is des doods schuldig, •— zoo klinkt het dan nu ook uit den mond der Engelen zeiven, zoo bekrachtigt de hemel-sche Yader het vonnis der aardsche regters, zoo weergalmt het zacht en liefelijk in het Hart zelf van den Zoon Gods en des menschen; Hij is des doods schuldig, omdat gij, o mensch, den dood hadt verdiend.
Maar zoo is dan ook de maat der boosheid van Israël vervuld. Het oogenblik der keuze was daar; ffde dood of het leven 3)quot;.
1) Levit. 24, 16, wie den naam des Heeren lastert, zal den dood sterven; dequot; gansche gemeente zal hem steenigen.
21 Marc. vs. 64. Joseph van Arimathea (I.uc. 52, 61) tn Nicodemus zullen in deze vergadering niet tegenwoordig geweest zijn. 3 Eccli.
De Messias of een andere koning! God of de Satan! —
Het Sanhedrin, dat hieromtrent de uitspraak doen moest, heeft die gedaan. Neen, zij hebben den Heer der glorie 1), die ■ voor hen stond, niet herkend; maar verblind als ze waren door hunne afgunst, nijd en hoovaardij, zijn ze daarom niet zonder zonde 2), Waarheid moet het dus worden, wat Jesus gezegd heeft: in moe zonden zult gij sterven; en door het vonnis tegen Jesus uit te spreken onderschrijven zij hun eigen oordeel: des doods schuldig.
Eeeds de eerste leeraars der Kerk hebben dit zinnebeeldig zien voorgesteld in de handeling des Hoogepriesters, als hij opstond van zijn troon, en in woede zijne hleederen scheurde 3); naar de letter ligt het in Jesus' uitdrukking: van nu af zult gij zien. Het priesterschap des Ouden Verbonds heeft uit, de magt des Hoogen Eaads houdt op, het Rijk wordt van Juda weggenomen, het volk, dat zijn Messias verworpen heeft, wordt op zijne beurt door den Messias verworpen.
Zoo klinkt dus, als 't ware in een dubbele beteekenis, maar helaas! beide even droevig voor den beminnenden Jesus: Hij is des doods schuldig!
O, moge voor niemand onzer, voor wie Jesus zooveel heeft geleden, eenmaal dit vonnis herhaald worden, als wij voor den eeuwigen Regter van levenden en dooden zullen staan! —
1) ICor. 2, 8. Act. 3, 7. Luc. 19, 42. 2) Jo. 19, 11.
3) Scidit ostendens turpitndinem suam et rmditatem animae snae, et mysterium manifestans conscindendum esse sacerdotium vetus, et stolam sacerdotii ejus, et culturae quae secundum litterain fuerat. Orifr. in Mt. n. U2. S. Leo, S. 0. de Pass., Chrijs., Hier., Theoph., Euth., Thora., Z A Lap. P. Seraph. Prompt. Eed. p. 86. — Schegg. p. 400 meent dat de Vaders dit leeren, wijl ze dachten, datCaïplias zijn hoogf-Friesterlijk gewaad scheurde. Sommigen spreken toch alleen van zijne kleederen in 't algemeen.
i^IEKENDERTIGSTE ^OOFDSTUK.
'■yquot; ^
Jo. XVIII.
Derde verloochening van Petrus.
Middelerwijl de goddelijke Heiland voor zich zei ven getuigenis aflegde, en dientengevolge den kelk aannam, welken de Vader Hem aanbood, was Petrus wederom op de binnenplaats teruggekeerd om een nieuwen alsem in dien kelk te storten. Zie lüer het vervolg des verbaals door al de Evangelisten medegedeeld.
Matth. XXVI Maec. XIV. Ltio. XXII.
73. En een weinig daarna traden toe die' daar stonden en zeiden tot Petrus : voorwaar, ook gij zijt (een) van hen, want ook uwe spraak maakt u bekend. |
70. En wederom een weinig daarna zeiden die daarbij [stonden tot Petrus ; waarlijk, gij zijt (een) 'van hen; want 'ook zijt ge een 'Galileër. |
59. En na eene tusschen-poos van omtrent een uur, [verzekerde het een ander, zeggende; voorwaar, ook deze was met hem: want ook is hij een Galileër. |
26. Een van 's Hoogepries-ters dienstknechten, een bloedverwant |van dien aan welken Petrus jhet oor had af-| gehouwen, zeilde tot hem: heb ik u niet bij hem in den hof gezien? |
— 555 —
74. Toen be-[ 71. Doch livj' 60.En Petrus 37. Petrus begon hij (zich- begon (zichzel- zeide: Mensch! loochende het zei ven) te ver-ven) te verwen-ik weet niet wat dan wederom; wenschen en te schenen tezwe-gij zegt. En en terstond zweren, dat hij ren: Ik ken dien terstond, ter-kraaide de dien mensch mensch niet kende.
van wien spreekt.
73. En ter-! 61. En de stond kraaide Heer zich om-J 75. En Pe-de haan ten keerende, zag trus herinnerde hoeeden male. Petrus aan Eu zich het woord En Petrus Petrus herinvan Jesus, (na- herinnerde zich nerde zich het uielijk) dat hij het woord, dat woord des Hee-gezegd had: Jesus tot hem ren, hoe hij (tot Eer de haan gezegd had: hem) gezegd zal kraaijen. Eer de haan had: Eer de zult gij mij drie- hoeemaal kraait haan zal kraai-maal verloo- zult gij mij drie- jen, zult gij mij dienen.En««ar maal verlooche- driemaal verloo-buiten gegaan nen. En hij be-|chenen. En Pe-zijnde, weende gon te weenen. trus ging naar hij bitterlijk. , buiten en ween
de bitterlijk.
niet, wijl hij nog haan. gij sprak, kraaide
de haan.
En terstond kraaide de haan
De tweede verloochening had in de voorzaal plaats gevonden. Dacht Petrus misschien, dat men hem nu geloofd had? Meende hij op de binnenplaats geen nieuw gevaar te zullen ontmoeten? Waarschijnlijk ten minste verneemt hij zooveel, dat Jesus nu voor den Grooten Raad te regt staat. Naar buiten gaan kan hij dus niet; hij moet terug, en om zoo digt mogelijk bij Jesus te zijn, zal hij zich liever op nieuw in het gevaar wagen, en wederom het voorhof binnengaan 1).
]) De Evangelisten laten het duidelijk vermoeden, en Mattheus zegt ook, dat Petrus tweemaal is uitgegaan (VS. 7l en 75).
Of hij hier mede omtrent een uur 1) gewacht heeft, of hij reeds spoediger is teruggekomen en zich in een hoek der binnenplaats heeft verborgen gehouden 2)? om het even; tegen vier ure is hij aanwezig, en hoort al spoedig eene nieuwe stormvlaag tegen hem opkomen 3).
Er waren ook werkelijk twee zaken, die hem hoogst, nadeelig moesten zijn. In Gethsemane was hij de eenige, die voor Jesus had gevochten en zich dus het meest had doen kennen. De knecht, dien hij getroffen had, was een bediende van Caïphas; meer andere van de dienstknechten uit dit huis waren tegenwoordig; een hunner ten minste was een aanverwant van Malchus. Wat kon gevaarlijker zijn, dan zich in hun midden te wagen ? Hierbij kwam de eigenaardige uitspraak van Petrus, dien men immers tot spreken dwong, en dien iedereen terstond aan zijne taal zelve voor een Galileër herkennen moest. De Galileërs toch hadden eene veel ruwere uitspraak dan de bewoners van Judea 4). De vier keelletters onder anderen spraken zij bijna op dezelfde wijze uit, en menige klinker werd dikwijls door eene andere vervangen. Was hij echter Galileër, gelijk de eenvoudige visscher wel in elk opzigt zal geweest zijn, dan ging hij ook door voor een leerling van Jesus. Jesus pre-
1) Luc. vs. 59. 2) Mt. vs. 73 Accesserunt qui slabaut.
3) Zie beneden, en Sepp. Hfdt. XXXVI.
4) 1 n het Joodsch arameïsch (het Syrisch niet raedegerekend) onders«heidt men drie tongvallen; deu Samaritaanschen, Galileeschen, en Jerasalemschen (of meer eigenlijk judeeschen, joodschen). Die van Galilea was, volgens de Habbijnen, het meest verbasterd. Zoo zeide dan ook b. v. Petrus in de woorden: ih ken dien mensch niet: usc/t voor iscli,man, Be verschillende P en K klanken werden ook niet onderscheiden, zelfs de grammatische regels niet onderhoaden, enz. zie Schegg. in Jlt. p. 401. Sepp. Hfdst. X.XXV. — S. Hier. „Q,uod unaquaeque provincia et regio habeat proprietates suas, et vernaculum loquendi sonuin vitare non possitquot; Cf Jud. 12, 6. Er komt bij, dat de Jerusalemmers in hun dialect weêr andere eigen-aardighedeu hadden (Fürst, Aram. Sprachl.); waaraan veelligt is toe te schrijven dat de 'ialileërs in de Synagoge (te Jerusalem) niet mogten voorlezen (Friedl. volgens Erubin, 53, I),
— 557 —
dikte immers bij voorkeur in het nederig Galilea, werd zelf voor een Galileer gehouden, en had de meeste en voornaamste zijner leerlingen in Galilea en uit Galileërs verkozen.
Het kan ons toch niet verwonderen, dat Petrus zoover niet dacht. Hij schijnt zelfs zijne eerste leugen reeds vergeten, en, zoo als vroeger, weer alleen aan Jesus te denken. Doch zie! daar komt reeds de derde storm!
Een der omstanders begint met te verzekeren aan de anderen: ^ waar lijk! die man was met hem, dien men ginds veroordeelt. W%nt hij is ook een Galileer 1), even als gene.
Petrus zwijgt en schijnt zich veeleer nog meer te verschuilen. Doch te vergeefs. Keeds treden er eenigen ran die daar staan naar hem toe 2) en spreken hem aan: // Waarlijk! gij zijt een van hen; xoant ook 3) zijt gij een Galileer, en zelfs mve spraak maakt u als zoodanig lekend. 4) Dit was inderdaad eene vreesbarende opmerking; de duisler-nis der nacht liet den man aan het voorkomen en de kleeding minder herkennen; maar de uitspraak kon men hooren, en het Galileesclie usch voor isch (man) wat Petrus gebezigd had, was door de duisternis niet te bedekken. —
Als Petrus hierop gelet heeft, dan heeft hij waarlijk zeer wijs gedaan met niet meer te spreken, met ten minste voor-loopig te zwijgen. — Doch zie! daar barst de storm in volle woede los; daar staat iemand voor hem, die hem persoonlijk herkent, en nog wel een dienstknecht des Hooge-priesters, en nog wel een aanverwant van Malchus, wien F et rus in Gethsemane het oor heeft afgehiomven. Ware het geen nacht geweest, de man had Petrus zeker reeds vroeger
1) Luc. 22, 59. 2) Matth. vs. 73.
3) Ooi zijt gij, d. i. niet: yelijk Jetas ook gij, maar, onder de kentee-kenen dat gij zijn leerling zijt, komt ook dit, dat gij een Galileer zijt.
4) Jit. 1. c. Ook in 't Grieksch, bij Marcus vs. 70 uwe uitspraak gelijkt er naar-, het ontlireekt echter in H3S, B. 0. i). L. enz.
— 558 —
herkend; maar nu cle anderen van een Galileër spreken, nu hij zelf wat nader treedt en den verslagen leerling in liet gelaat ziet, nu twijfelt hij niet meer en roept zegevierend uit, als 't ware verwonderd, dat Petrus nog geen antwoord geeft: Hoe! „Ileh ik u niet hij Hem in den tuin gezien?quot; 1)
Nu kan Petrus onmogelijk meer zwijgen, 't Ts waar, hoe meer hij spreken zal, hoe meer hij zich als Galileër doet kennen; hoe meer hij loochent in den tuin geweekt te zijn, hoe minder men hem zal gelooven. Maar de vrees maakt blind, de gejaagdheid des harten benevelt het verstand. Petrus kan nog slechts zooveel begrijpen, dat eene eenvoudige ontkenning hier niet meer volstaat, dat hij de krachtigste betuigingen ter zijner verdediging moet bezigen. De arme Petrus! hij weet schier niet meer wat hij doet. Ware hij ginds boven bij Jesus geweest, hij had het nooit gedaan; nu is hij verrast, overvallen; hij is bezig eer hij het weet; hij spreekt meer dan hij denkt; hij antwoordt op alles te gelijk; Ben ik in den tuin geweest ? Ben ik ecu Galileër, en een leerling van dezen? „o mensch! ik weet niet wat gij zegt 2), „Ik ken dien mensch niet, van toien gij spreekt $)quot;. En als hij merkt dat dit nog geen indruk genoeg maakt, legint hij, ach wat begint hij ? zich zeiven te verwenschen indien het niet zoc is 4j, te zweren bij God, dat het wèl degelijk zoo is, te roepen: „dat God mij dit doe, en dat Hij dat er bijvoege, —• indien ik de waarheid niet spreek.quot;
Doch hoor! „terstond, terwijl hij nog spreekt, kraait de
1) Jo. vs. 27. 2) Luc, VS. 6'. 3) Marc. vs. 71.
4) Aan vloeken moet niet gedacht worden (Sepp.), evenmin aan het verwenschen van God of Cnristus (z. Mald.); maar Petras schijnt eene of andere der gewone formulieren van een eed en zelfverwenschmg gebezigd te hebben. — In het woord hij begon, zien sommigen aangedn d dat Petrns veelmalen rich aldus venvenschte en zwoer (Arnoldij. Hrj kan ook de grootheid der misdaad beteekenen: Hij kwam zoover, dat het begon, enz. Vgl. Coejiil Coniritlari, enz.
— 559 —
haan ten tweeden male 1); en zie! ,/claar komt juist de Heer, — uit de zaal geleid waarin Hij ter dood is veroor-deeldj en over liet voorhof naar eene andere plaats ter bewaking voort-gesleurd, — daar komt de Heeu de groep waarmee Petrus spreekt voorbij, keert zich om naar liem toe, en ziet Petrus aan met een goddelijken blik 3). —
Dat was te veel! Het uiterlijke teeken had Petrus de eerste maal niet tot inkeer gebragt; het tweede hanengekraai ware veelligt even ongemerkt voorbijgegaan; maar het gezigt van Jesus, een blik van Jesus, o die drong door tot in het diepste van Petrus hart, die bragt in een oogen-blik al het voorspelde voor zijnen geest, die verjoeg op eens alle vrees en zwakheid uit zijne welmeenende ziel. quot;VVèl was het of een loodzware last op zijn hart begon te wegen, maar het was ook of een driedubbele blinddoek van zijne oogen werd weggenomen. Aan eeden en verwenschingen denkt hij niet meer; aan het niet kennen van dien mensch denkt hij niet meer; aan de groep, die daar om hem heen staat, denkt hij niet meer; hij denkt alleen aan Jesus droefheid en zijnen val; alleen aan de voorspelling en de vervulling; en het is of hem nu voortdurend Jesus oog in het oog ziet, en Jesus woord in de ooren klinkt, en Jesus Hart in het hart spreekt: Petrus! eer de haan tweemaal kraaijen zal, zult gij mij driemaal verloochenen 3).
1) Marcus ts. 72. Het Tcrdient opmerking, dat Marcus, de leerling van Petrus, het naauwkeurigst den diepen val van zijn meester mededeelt; van het verwenschen en zweren heeft ook hij alleen met Matthens melding gemaakt. — Door het woord terstond, wat de vier Evangelisten hier hebben, geven zij aan, hoe naanwkeurig Jesus voorspelling vervuld is.
2) Luc. vs. 67. Anderen meenen, dat Jesus uit de open raadzaal Petrus zien kon. Aan de overvoering van Annas naar Caiphas (Olsh. enz.) mag niet gedacht worden; evenmin dat Christus alleen door de genade Petrug aanzag (Allioli.)
3) Als sommigen schijnen te zeggen, dat Petrug niet gezondigd heeft, als of hjj gezegd had: Nescio hominem hunt, ted seio Deum (Zie over de
Tweemaal! driemaal! gewis, sleze woorden zullen in Petrus leven nooit weêr uit zijn geheugen gewisclit werden. Uetgekraai van den haan en de herinnering aan Jesus liefdeblik blij ren voortaan bij Petrus onafscheidbaar verbonden. Zie! daar gaat hij reeds naar buiten, terwijl Jesus naar de gevangenis wordt weggevoerd, daar verlaat hij de plaats des gevaars langs dezelfde deurwachtster, die hem. straks deed vallen; daar zit hij reeds in de duistere straten van Jerusalem neder, terwijl de laatste hanenkreten klinken en wegsterven in de-vallei Cedron. En wat doet hij ? Hij weent; en Rij weent bitterlijk 1).
Ja, hij weent; en hij mogt wel weenen, de goedhartige Petrus. „Want zie! de voorspelling des geneesheers is vervuld, de zieke is van zijn overmoed overtuigd; want niet wat hij gezegd had is gescliied: ik zal mijn leven voor u geven, maar wat Jesus voorspeld had is gebeurd, gij zult mij driemaal verloochenen. 2)quot; Hij mogt wel weenen, de al te vurige Petrus; „want de eerste maal zeide hij reeds, ik hen zijn leerling niet; de tweede maal loochende hij het met eed; den derden keer begon hij zich te verwenschen en te zweren, dat hij dien mensch met kende 3),quot; aldus altoos voortgaande van groote tot grooter zonde en zijnen Meester zoo zeer bedroevende. Hij mogt wel weenen, de onvoorzigtige Petrus, die te zeer op zich zeiven had vertrouwd.
Kerkvaders Jïald.); dan is dit zeker niet aannemelijk, maar loch no^ver-schillond van de dwaze uitlegging eeuiger Nieuweren: Petrus zondigde niet door zijn leugenachtig antwoord, omdat niemand liet regt had hem te ondervragen.
1) Bij Marcus vs. 73 luidt het; hij hegon Ie weenen, wat wederom de hevigheid en den duur kan aanduiden. Het Grieksch epiluloon, wordt op vele wijze verklaard. Misschien beteekent het; Petrus nadenkende, zijne aandacht vestigende op dit woord van Jesus (dat voorafgaat), weende. Zoo Beelen. And. And. Z. Sepp. W etst. in h. 1. Somtn. verdedigen de Vulgata: hij begon, als Je ware vertaling (Kuinöl).
'J) H Aug. Tr in Jo. 113. n. 6. — Men lette wél op, dat Petrus het gelooi' niet heeft verloren, maar geloochend (Mald. Prud. Cath. Hymm l)
3) Zacliar. Chrysopol. in Conc. Et. c. 1C3.
het woord zijns Meesters, al is liet uit liefde, had vergeten, zich in het gevaar had gewaagd, in het gevaar zoo deerlijk was vergaan, Maar o! hoe hartelijk weende nu ook Petrus, hoe bitter, en hoe standvastig! zóó hartelijk, dat hij geen oogenblik fineer blijven kan in de duisternis der verloochening, nu hem het Licht der wereld heeft aangezien 1);quot; zoo standvastig, dat hij, volgens de overlevering, tot aan den dood toe geen haan kan hooren kraaijen, zonder op de kniën te zinken en op nieuw in tranen te zwemmen 2); zoo bitter, dat men de sporen daarvan op zijn gelaat kan zien en zijne wangen, (volgens dezelfde overlevering) als 't ware door die gedurige tranenbeken zijn uitgehold.
Gelukkig hij, die, met Petrus, gevallen, hem ook in de bekeering weet na te volgen! Dubbel gelukkig, die den val voorkomt, en daartoe, zoo vaak hij het zinnebeeld der waakzaamheid op het Huis des gebeds ziet blinken, 3) reeds te voren, volgens het woord van Jesus, leert waken en Helden!
1) H. Hicron. in Mt. L. 4. c. 27. 2) Z. Mald.
3) Dat werkelijk een haan r/ekraaid heefl, zeggen de Evauo-disten uitdrukkelijk. Zie Langen p. 345 en boven. Men moet dus dit lianenn-e-kraai niet verklaren door de Aleleterophorda als ceue toenmaals bestaande tijdsbestemming. — Dat overigens het tweede hanengekraai ongeveer vier ure zou aanduiden is natuurlijk. De Itomeinen onderscheidden, na midderntchl en voor 't begin des dags 1° Gallieinium, 2° Coulicinium (cum et galli conticescnnt) 3» dilueulura. liet kraaijen en het zwijgen van den haan viel (volgens Plinius X, 24) in de vierde nachtwake. Wijl ook in de Evangeliën van deze vier nachtwaken spraak is (Mr. 13 35 Lue. 32, 3S, Mt. 14, 25) , en Lucas (33, 59) zegt, dat er een uur 'verliep tnssehen de tweede en de derde verloochening, kunnen wij aannemen dat de laatste omtrent vier ure heeft plaats gehad.
36.
Jesus wordt bespot en in den herher mishandeld.
Waarlijk! de goddelijke Zaligmaker heeft niet zonder reden met zooveel nadruk gezegd: „Nu is het moe ure, en de rnagt der duisternis.quot; Als er eene nacht is, die hiervan getuigenis kan geven, dan is het deze nacht des verraads en des lij den s; als er eene nacht zijn zal, die in dit opzigt den mensch zal doen verstommen ten jongsten dage, is het deze nacht der akeligste duisternis op aarde. De Apostel-Propheet, en Adelaar van het Nieuw verbond, Joannes, heeft naar allen schijn in Caïphas huis dit tafereel aanschouwd; maar het is, of zijne pen geweigerd heeft het in al zijn kleuren voor ons af te schilderen. Het was hem genoeg, dat de drie eerste Evangelisten de hoofdpunten hadden aangegeven, dat de laatste reeds den schijn had aangenomen of hij geene woorden vond om alles mede te deelen 1). Letten wij des te naauwkeuriger op al de uitdrukkingen der heilige schrijvers, en begeven wij ons, te dien einde, wederom van het voofhof in Js H oogepriesters woning, om er den Koning des lichts in de magt der duisternissen te
aanschouwen.
Luc 22, 65.
Matth. XXVL
Marc. XIV.
Luc. XXII.
67. Toen spuw-1 G5. En eenigen 63. En de manden zij Hem in liet begonnen Hem te nen, die Hem in aangezigt, en gaven bespuwen, en zijn leicarivg hielden. Hem vuistslagen; en aangexigt te bedek-bespotten den Heer anderen sloegen ken r,n Hem met en sloegen (Hem.) Hem met de vlakke!vuisten te slaan, en 64. En Hem hand iu het aange- tot Hem te zeggen: overdekt hebbende, zigt. jPropheteer! En de sloegen zij Hem op
68. Zeggende: dienaren gaven Hein het aangezigt, en Propheteer ons, kaakslagen. vroegen Hein, zeg-Christus! wie is het gende: Propheteer,
die u geslagen heeft?
wie is het, die u peslatjen heeft?
|v_. O
I /3K 1?., „.,1____
65. En vele andere dingen zeiden |zij, al lasterende, telgen Hem.
Het is een treffend schouwspel, als soms de glansrijke zon midden op den dag eene algeheele verduistering ondergaat. I)e dieren beven, de mensch zwijgt, eene onwillekeurige huivering schijnt de gansche natuur te bevangen. Hebt gij het coit bijgewoond, o mensch! en al het indrukwekkende van zulk een tooneel bewonderd; verplaats u dan, dezen nacht, met dat beeld voor den geest, in Caïphas paleis.
De veroordeeling: Wj is des doods schuldig, door een aantal monden zoo luidop uitgekreten, weergalmt nog in de oor -n; het diepstgrievende: ik hen dien mensch niet, uitgesproken door den bevoorregten leerling, dringt op nieuw in Jesus'hart; de laatste glansen van het kolenvuur op hel voorhof hebben de gansche magt der duisternis, als even zoo vele Satans, aan Jesus' oog doen zien. Daar staat Hij nu, uit de geregtszaal weggestoo-ten, omringd van Basans stieren 1),quot; en ter prooi aan ,/Woeden-1) Ps. 21.
de leeuwen.' Paar staat Hij, de Zon der geregtigheid, het Licht van Licht, nu werkelijk in dubbelen zin te midden der duisternissen gekomen, en door de duisternissen niet ontvangen, Daar staat Hij, de Heilige, te midden der onheilige zondaren, de oneindig vrije geboeid en in de gevangenis, de God der Engelen tusschen de duivelen dezer wereld. Welk een schouwspel! Nog onlangs blonk die Zon zoo schitterend door geheel Palaestina; thans is zij, als achter de wolken der ondermaansche magten, verdwenen! Nog onlangs vertoonde zij althans eenige stralen der Godheid op den Sion en in den Tempel; nu schijnt zij in de gestalte des dienstknechts ondergegaan! —
Maar neen, ook hier is de verduistering geene vernietiging. Zie slechts naauwlettend toe; treden wij wat nader tot onzen goddelijken Meester, en de stralen van het hemelsch licht zullen zich verhelderen voor ons oog.
Het kan nu ongeveer drie (of vier') ure in den morgen zijn. De Synedristen hebben hunne eerste taak volbragt; en hu Jesus ter dood veroordeeld is, kunnen zij zich voor eenige uren verwijderen 1). De goddelijke Heiland wordt intusschen aan de geregtsdienaars overgeleverd en door hen, (zoo als gezegd is), waarschijnlijk naar het open voorhof 2), of wel naar eene of andere donkere plaats 3), die als kerker dienen kon, weggeleid, om aldaar bewaakt te worden tot aan den morgen. Zijn eenige Synedristen bij Hem gebleven cf hebben zij ten minste het wreede spel met den zacht-
1) 'L Fatr. n. 187. volgens and. zonden de priesters in Caïphas huis gebleven zijn.
2) (Jal-niet in Marc. vs. 65. — Anderen meenen, dat Christus in de gerigtszaal zelve bleef.
31 Schco-g.- in Luo. p. 182. Z. Schuster p. 371 over den Kerker van Christus [llabs el Messieh) die nog getoond wordt in de St. Salvators kerk ie Jerusalem. '
moedigen Jesus begonnen? Dit laatste geven ten minste Mattheus en Marcus ons duidelijk te vermoeden. Zonder te spreken van ecnige andere personen, zegt de eerste: Toen spmoden zij Hem in het aangezigt, tefwijl hij er straks bijvoegt: anderen eohter gaven hem kaakslagen. Marcus onderscheidt nog klaarder: eenigen die Hem bespuwden^ — en de dienaars, die Hem kaakslagen gaven 1). Er waren dus anderen, behalve de dienaars tegenwoordig, en er is niets wat belet aan eenige trotsche en nu door helsche vreugde brooddronken Synedristen te denken. De valsche propheet was nu immers toch ter dood veroordeeld, de zich noemende Messias buiten de wet gesteld. Wat konden zij beter doen, wanen zij, dan nu, volgens joodsche gebruiken, openlijk hun afschuw toonen, en den bedrieger ten bewijze daarvan in het aangezigt spuwen? Wat beter, dan voortzetten wat voor Annas begonnen, en door hun aller aanvoerder ongestraft was toegelaten? Wat beter, dan aan de woeste geregtsdie-naars een voorbeeld geven, voor die behandeling des gevangenen, welke hun het aangenaamste zou zijn?
Gewis! dat was eene lage en onwettige handeling dier goddelooze regters. Maar waren zij niet juist mannen ,/Zonder barmhartigheid, zonder redelijkheid, zonder God? Hadden zij niet drie jaren gedorst, naar hetgeen ze nu kunnen volbrengen 2)quot;? Kon er een krachtiger middel in hun oog worden uitgedacht, om den gehaten Nazarener ten minste in de eerste plaats onder hunne naaste aanhangers zoo veracht mogelijk te maken 3)? —
Maar indien de regters zóó voorgaan, wat zullen de dienaars niet doen? Wèl is het een algemeen erkend en onder
1) vs. 65. 2) S. Laur. Just, de triumph. Chr. ag. c. X.
3) Wat dus sommigen er tegen inbrengen, dat de Eaadslieden zeiven zich niet zoozeer zullen verlaagd hebben, is geen bewijs voor het tegendeel.
56G —
alle volken aangenomen regt, dat de ter dood veroordeelde met medelijden moet behandeld worden 1). Wel vordert het hart zelf, dat men zulk cene wet eerbiedige. Doch wat maakt dit, als de overpriesters den weg wijzen, en de meesters het voorbeeld geven? Zien wij eens in 't bijzonder, hoeverre het komen kan.
quot;Vooreerst zegt de H. Lucas in 'talgemeen, dat de mannen, die Jems gevangen hielden, Hem bespotten, onder allerlei mishandelingen 2). Zij deden met Hem als met een kind 3), zoo als eertijds de Plülistijnen met den sterken Samson, de booze jongens met den propheet Eliseus. Zij achten niets verboden van hetgeen men zoo gemakkelijk eenen geboeiden 4) en eenen geduldigen gevangene aan kan doen.
In het bijzonder worden drie dingen opgenoemd: het bespuwen, het slaan en het geven van kaakslagen. Daarbij komt het verlmllen des aangezigts, daarbij het bespotten van Jesus waardigheid, daarbij vele andere lasterlijke w oorden ; en dat alles duurt uren lang, misschien drie uren, en
gewis zonder ophouden.
Het bespuwen alleen, en vooral het spuwen in het aan-gezigt, welk een gruwel! Bij de Heidenen zei ven was het een teeken der diepste verachting; 5) de natuur leerde het hen, door het gelaat als het edelste deel des ligchaams te doen uitkomen, en het als een weerglans des Scheppers te versieren. Bij de Joden was het dit nog meer, daar de Wet hen daar-
1) Z. Sepp. p. 181. . , , ii i •
2) Zij Sloegen Hem (Vuig. CaedetUe», naar HOneksch eig. allerlei mishandelingen aandoen, slaan, stooten, den baard uittrekken, enz. Qui tenebant is die vasthielden, gevangen hielden. u ij
2) Vgl. 't (irieksch. Van zulk eene bespotting zijn enkele voorbeelden te vinden, maar o, hoe zeer nog verschillend van die aan Jesus gedaan. Ta. Sepp Schegg. Friedl. enz.
8) Vgl. Act. 3, 3; 5, 18. „ . . „
5) l'etron. 75. Siquid perperam feci, ia faciem meam uispue. /. hche00.
in lit. p. 402.
;;öï! il
I;|quot;.
— 567 —
omtrent onderrigtte 1), en de gewoonte die opvatting versterkte 2), gelijk ook de overlevering die zelfs tot nu toe trouw bewaard heeft 3). Wij hebben overigens meer dan een beeld^ wij hebben er eene wezenlijke voorafbeelding van 'in hetgeen geschiedde van den heiligen man Job. Ook hij wordt, bij al zijn lijden, door de balddadigste jongens aangerand en mishandeld; doch wat is van het ergste dat hem boosaardig wordt aangedaan? Zij vreezen niet, zegt hij, in mijn aangezigt te spuwen 4).
De booze geregtsdienaars laten het echter bij dit grievend teeken der verachting niet; de arme Jesus moet ook de blijken van hunnen afkeer ondervinden. Zij slaan Hem dus met de vuist 5), en zij slaan Hem met de vlakke hand 6); het eerste meer als blindelings en waar zij Hem maar kun-ueu treffen; het laatste, met de vlakke hand, in het aangezigt en op de wangen, als of ze dachten aan Jesus' raad, de andere wang aan te bieden als men op de eene geslagen wordt; met de vuist, om Hem gevoeliger te kwellen, met de vlakke hand om Hem dieper te vernederen. Hier komt bij, dat juist de dienaars Hem de kaakslagen toebrengen 7), als de meest woeste en onbeschaamde „dezer woedende honden 8)quot;, en dat de vuistslagen Hem toeregenen zoolang er een is, die nog niet geslagen heeft, of op nieuw zijnen spotlust wil voldoen.
Die bespotting zelve is dan ook nog vreeselijker dan de slagen. Er zijn, die gewaagd hebben van een spel der kin-
1) Num. 1gt;, 14. Deut 25, 9. 2) Job. 30, 10.
3) Bava Kama VIII. 6. qui exsecrans in sociura conspuit cccc Drachmas solvit. Zie Joseph Gorion H, 3. ed. Breishaupt, 4) Job. 30, 10.
5) Colaplis, Happen met de vuist.
6) 't Griek stil beteekent kaakslagen geven, in Mt. 5, 39, en elders ook, zoodat aan geen slaan met een stok, of sandaal moet gedacht worden. (A Lap. tegen Mald ) —
7) Mr. vs. 65. 8) Ps. 21.
— 568 —
deren, zoo als er ook soms bij de Oude volken een in gebruik is geweest 1). Doch liet spel met Jesus is niet een spel van kinderen, maar van duivelen. Zij spelen, ja, gelijk de leeuw met zijne prooi, de tijger met zijn buit, maar alleen om Hem te bespotten, te grieven, en zoo diep mogelijk door het slijk der verachting te halen.
En ziedaar nog plotseling een nieuwen inval. „Hij heeft zich uitgegeven voor den Messias, den grooten propheetquot;, — dat biedt een treffend middel aan ter verguizing van hun slagtoffer!
Daar komt er een op de gedachte om met een vuilen doek Jesus' gelaat te bedekken; daar slaat een tweede Hem vreeselijk om het hoofd; daar roept een derde: „Nu pro-pheteer! o propheet der propheten! Nu zeg ons, Messias! wie liet is, die u geslagen heeft 2)quot;? En zoo is het wreede spel met den geboeiden „Leeuw van Juda's stamquot; begonnen; nu kan ieder doen wat hij wil, nu geschiedt wat bij dergelijke balddadigheden gewoonlijk plaats vindt, dat niet een voor een ander wil onderdoen. De H. Marcus, dunkt me, heeft dit treffend aangeduid, waar hij alles bij één telt: uIIn eeiiigen begonnen Hem te bespuwen, en zijn gelaat te bedekken, en Hem met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Propheteer, en de dienaren gaven Hem kaakslagen.quot; Al die snoodaards verdringen zich dus om Jesus, allen willen deel hebben aan elke nieuw uitgevonden versmading, allen zich verdienstelijk maken bij hunne goddelooze meesters. Zij konden dit te ligter, dewijl juist door deze bespotting het vonnis van den Grooten Raad als 't ware bekrachtigd werd. //Hij is een valsche Messias,quot; — hadden zij met
1) z. Sepp. p. 178.
2) Prophciare teteekent ook: datgene verklaren wat welligt niet toekomstig is, maar alleen op bovennatuurlijke wijze gekend kan worden.
woorden gezegd; nu wordt hetzelfde door teekens aangeduid: liet oog wordt verliuld, de mond met een kaakslag gesloten 1), aan het oor toegeschreeuwd: propheteer! zoodat werkelijk Israels Leeraar nu ook door liet volk wordt verstooten, de Heer der propheten ook door de mindere klasse als een valsche propheet wordt uitgejouwd en bespot.
Zal het hier nu bij blijven? Ach neen! Nog zeer vele andere woorden stooten zij tegen Jesus uit 3). Welke? De H. Lucas zegt. het niet in het bijzonder, maar bezigt een enkel woord, dat ons veel kan doen raden: het waren lasteringen, zegt hij. Wij weten immers welke lasteringen voortdurend tegen Jesus werden uitgebraakt. „Hij is een vriend der tollenaars en zondaars, een vijand der heilige tradities en dus ook van al de weldenkende lieden; Hij is een wijndrinker 3), een Samaritaan, en een volksbedrieger; ja. Hij heeft een boozen geest in en drijft alleen door den duivel zeiven de duivelen uit.quot; Bovendien, — zij hadden het immers straks nog gehoord, — „spreekt Hij lasterlijk tegen Gods Tempel en dus tegen God en de Heilige Stad, geeft Hij zich uit voor een wonderdoener, en wil Hij alleen meer weten dan de gansche Hooge Eaad van Jerusalem.quot; Kortom, „Hij is een boosdoener,quot; tegen wien men nooit genoeg smaad- en schimpwoorden vinden kan. En wat kan het laagste gemeen al niet vinden in dit opzigt? —
Nemen we nu al deze verspreide trekken te zamen, mijn God! welk een hemel en aarde ontzettend tooneel zien we dan!
De Koning der glorie in het aangezigt gespuwd; de zachtmoedigste onder de kinderen der menschen met vuisten geslagen; het gelaat, waarvoor de Engelen hun aanschijn
1) Vgl. 3 Kon. 22, 24 waar een valsche propheet een kaaks'a? ontvangt.
2) Lnc. Vr. 65. 3) Matt. XI, 19.
bedekken, door kaakslagen onteer.l; de Messias door zijn be-voorregt volk als een bedrieger uitgekreten; de Heer der propheter) als een valscliaarJ bespot; de Alwetende in zijne goddelijke en Hem zoo dierbare eigenschap miskend ; ja waarlijk, gelijk wij boven gezegd hebben, de Zon der Godheid en zelfs die der menschelijke glorie, welke aan Jesus geschonken was, voor dit oogenblik geheel verduisterd.
Welk eene verandering! In den nacht zijner geboorte weerklonk de stem der Engelen boven Bethlehems velden en verkondigde: glorie; in den laatsten nacht zijns levens weerklinkt de stem der hel en wordt dc Koning der Engelen bespot. In zoo menigen nacht zijns levens lag Hij rustig geknield op de schoone bergen van Galilea en scheen Hij voor altoos den hemel ook op aarde te vinden; in den nacht voor zijn dood zit Hij op den Sion gevangen en schijnt Hij zelfs van den Hemel verlaten. Straks nog, in dezen eigen nacht, toen Judas uitging, heeft Hij verklaard : Nu is de Zoon des menschen verheerlijkt! en thans reeds is Hij in de diepste der ellenden verzonken!
En toch sprak Hij waarheid! — Het lijden is slechts de weg tót de glorie; het is de donkere poort waardoor Hij zijne heerlijkheid moet binnengaan. De laagste graad der vernedering is dan ook het digst zijner verheerlijking nabij; en het is, of de morgen van zijn stervensdag niet mag aanbreken, zonder den glans zijner Majesteit, als een zachten dageraad, te doen zien. En waarin ? In zijn hemelsch, meer dan hemelsch, in zijn goddelijk geduld. Gewis! wij mogten nu eenmaal verwachten, dat Hij sterven zou, en sterven op een kruis, want daartoe is Hij gekomen, „pro-posita sibi crucequot;; doch wie kon denken, dat Hij vooraf tot in het diepste aller versmadingen wilde gedompeld worden, dat Hij vooraf al wat de mensch aan verachting lijden
— 571 —
kan tot verzadiging toe zou lijden, „confusione contemptaquot;, „saiurdbitur opprobriisquot;? Dit wilde Hij toch; en dit wilde Hij wederom, zoo als alles wat Hij deed en leed, uit liefde tot ons. Dit wilde Hij, om overvloedig te voldoen voor al de zonden der menschen. Dit wilde Hij, om al zijn bloedgetuigen een spoor achter te laten, waarlangs zij Hem, veilig en moedig, tot aan het kruis zouden volgen. ,/Dit wilde Hij eindelijk, om nog eer Hij henenging als doorvoed en als dronken te worden door den lust des gedulds, ten einde daardoor zelf een nieuw bewijs zijner Godheid te geven, dewijl geen mensch zóu lijden kan 1)quot;,
Hierom zwijgt dan ook de goede Jesus. ;/Hij scheldt niet terug, als Hij gescholden wordt 2)quot;. Hij drinkt den bittersten alsem als een hemelschen honig; en Hij toont zich aldus nog grooter, nog magtiger, nog welsprekender door zijn gepast zwijgen, dan Hij zich elders door zijne woorden getoond heeft. . .
Hier, waarde lezer, zou ik willen eindigen, om aan u zeiven de overweging van zulke tooneelen over te laten, die voor mij althans geheel onbeschrijfelijk zijn. Doch ik herinnerde mij, dat er behalve de Evangelisten nog anderen zijn, die niet minder duidelijk, ja nog duidelijker dan zij, over dezen nacht gesproken hebben. Ik bedoel inzonderheid twee hunner: Isaias, en Jerernias.
Dat die propheten ook dit tooneel in den geest vooraf hebben aanschouwd, kan ons niet verwonderen; maar dat zij eenige omstandigheden der mishandeling en inzonderheid den zielstoestand van Jesus nog klaarder dan de eigenlijke geschiedschrijvers hebben opgeteekend, dit dient zeker onze aandacht niet te ontgaan.
1) Tertullianus: Sayinari. volup/aie paüentiae discessurus volehat', etc.
2) 1 Petr. 3, 22. 23.
— 572 —
Immers, zoo zegt de laatstgenoemde, als in den naam des Messias sprekend:
„Mijn deel is de Heer, sprak mijne ziel; daarom hoop ;/ik op Hem. Goed is de Heer jegens hen, die op Hem „vertrouwen. Goed is het den man, als hij het juk (des „Heeren) van zijne jeugd af gedragen heeft. Hij blijft ^eenzaam (en verlaten) zitten, en zwijgt, wijl Hij (eens) ;/het (juk) op zich heeft genomen. Hij legt zijnen mond in „het stof (zich verootmoedigend onder de hand Gods, zonder „klagen en zegt): of er nog hoop is. (Dan) liedt hij zijne wang aan, aan hem, die hem slaat, (en) wordt met versma— „dingen verzadigd' \).
Isaias drukt zich nog duikelijker uit, of liever, hij laat hartroerender den Messias zeiven spreken: „Ik gaf mijn jyligchaam over aan hen, die (mij) sloegen en mijne wangen „aan hen, die (mij het haar uit den baard) rukten. Ik „wendde mijn aangezigt niet weg van hen, die mij lasterden „en mij bespuwden. God, de Heer, is mijn helper; daarom „ben ik niet beschaamd; daarom heb ik mijn aangezigt aan-„geboden als een allerhardsten steen, en ik weet, dat ik niet „zal beschaamd worden.quot; 2)
Ziedaar nieuwe en nog meer wondervolle getuigen! Ziedaar zeshonderd en nog meer jaren te voren krachtiger het tafereel geteekend, dan een paar jaren na de gebeurtenis! //et uitrukken der haren, door de Evangelisten des Nieuwen Verbonds niet vermeld, is zelfs nog een gansch bijzondere smaad aan Jesus aangedaan 3); het uitrukken van den baard, vooral in het Oosten, is het toppunt der verachting en de smartelijkste smaad 4)!
1) Jer. Thren. 3, 24—30. 2) Is, 50, 6. 7. 3) Vgl. 2 Esdr. 13, 2. 4) Vgl. a Kon. 10, 45 Clem. Alex 3 Paed. c. 3. Nefas est barham Tellere, qui est pulchritudo ingenita, pulchritudo generosa et ingenua.
En toch, op welke wijze, en met welk hart lijdt Jesus dit alles ? Kalm en rustig. Even moedig als vrijwillig. Ik zou nog eens willen zeggen, even rustig en onveranderlijk als de schitterende zon hare verduistering, waarbij zij slechts uiterlijk en voor een oogenblik schijnt verdwenen, om terstond weer in volle glorie te voorschijn te komen.
Beminnelijke Jesus! ik weet niets meer hierbij te voegen. Uwe liefde beschaamt niet slechts onze pen; zij gaat alle begrip, ook dat der Engelen te boven. Men heeft Ü teregt, ook bij deze gelegenheid genoemd: den leeuw uit Juda's stam; maar ik zie reeds liever van nu af, en ik noem U liever: het waarachtig Lam Gods, dat ivegneemt de zond-en der wereld.
~vr' ^
Jesus voor den lloogen Raad der Joden.
Matth. XXVII 1. Toen het nu
Sedert de gevangenneming in Getbsemane mogt de goddelijke Lijder geen oogenblik rust meer genieten. Uit den tuin is Hij naar Annas gesleurd, van Annas voor Caïplias, en sinds Hij daar ter dood is veroordeeld staat IIij nu drie uren bloot aan de mishandelingen en bespottingen van het laagst en gemeenst gepeupel. Of eenige Synedristen intus-schen naar hunne woning zijn teruggekeerd 1), of dat zij de laatste uren van den nacht bij Caïphas hebben doorge-bragt 2), doet minder ter zake; zeker is hei, dat zij reeds vroeg in den morgen weer allen aanwezig zijn, en nu voltallig de eigenlijke groote raadsvergadering tegen Jesus beleggen. Ziehier het verhaal, door de twee eerste Evangelieschrijvers beknopter, door den H. Lucas omstandiger, medegedeeld:
Marc. XV. I Luc. XXII.
I
^ ____ ___ 1. En terstond 6fi. En'oen het
morgen geworden des morgens (vroeg) dag geworden was, was, hielden al de beraadslaagden de kwamen de Ouder-Opperpriesteis en de Opperpriesters met lingen des volks en Ouderlingen des de Ouderlingen en de Opperpriesters en volks raad tegen Je- Schriftgeleerden en de Schriftgeleerden sus, ten einde Hem den geheelen Raad. bijeen.
ter dood te brengen.! I
Ij Patrizi. 2) Schegg
En zij bragten Hem in hunne vergadering en zeiden: Indien gij de Christus zijt, zeg het ons.
67. En Hij zeide tot hen: Indien ik het u zeg, zult ge mij niet gelooven; 68. en zoo ik u ook ondervraag zult gij mij geen antwoord geven, noch mij loslaten.
69. Doch vnn nu aan zal de Zoon des menschen gezeten zijn ter regterzijde der kracht Gods.
70. Zij nu zeiden allen: Zijt gij dun de Zoon Gods?
En Hij zeide: gij zegt het; want ik ben het!
71. En zij zeiden : wat behoeven wij nog getuigenis? want wij zei ven hebben het uit zijnen mond gehoord.
Niets blijkt duidelijker dan de onrustige gejaagdheid van Jesus vijanden, om maar zoo spoedig mogelijk aan het gan-sche geding tegen Jesus een einde te maken. Midden in den nacht zijn de bitterste en woedendste bij een gekomen ; naauwelijks breekt de dag aan, of allen scholen te zamen om aan zulk eene aangename vergadering deel te nemen. Terstond, zeggen de Evangelisten, nog vroeg in den morgen 1), kwamen al de Opperpriesters en Schriftgeleerden en Ouderlingen en de geheele groote Ilaad bijeen tegen Jesus, en wederom met hetzelfde booze doel, om Hem ter dood te hrevgen.
Men wil, dat de Raadsvergaderingen van het Sanhedrin doorgaans tegen 8 of 9 ure in den morgen belegd werden, en tot 3 ure in den namiddag mogten duren 2); ditmaal echter konden de Synedristen zoo lang niet wachten; en daar het nu omtrent de tijd der lentenachtevening was en dus de dag tegen half vijf of vijf ure begon, zullen
1) Marc XV, 1. Mt. 27, 1. Luc. 22, 6G. —
21 Sessiones judicii instituendae sunt mane, non autem postquam homo edit et bibit. Synops. Sotiar ji. E6. n. 2 (Sepp. p. 485. 1 td.) Ligthf. Hor. Talm. ap Calm. — Hora 8 vel 9.
— 576 —
zij omstreeks dezen tijd hunne plannen tegen den onschuldige)! Jesus verder voorgesteld en besproken hebben 1). Zullen zij ook den veroordeelde op nieuw voor hunne vierschaar laten verschijnen ? Ongetwijfeld, en naar allen schijn om gegronde en in hun oog gewigtige redenen.
Yooreerst was de voorgaande vergadering met overhaasting en in den nacht gehouden; zij was dus onwettig en zeer zeker in de oogen des volks van geene waarde 2). Hierbij kwam, dat slechts eenige leden van het Sanhedrin waren tegenwoordig geweest, wat de Evangelisten ons klaar laten vermoeden, als zij met zooveel nadruk van de tweede bijeenkomst melden, dat „Jiet gansche Sanhedrin, bestaande uit al de Overpriesters, Schriftgeleerden en Ouderlingen, was bij een gekomen 3). Wilden zij ook althans den schijn hebben van niet te spoedig voort te gaan en niet op éénen dag aan het regtsgeding van een ter dood veroordeelde een einde te maken 4)? Zeer goed mogelijk; maar dan voldeden zij toch evenmin aan de letter als aan den geest der wet, daar immers de dagen, naar joodsche wijze, met den avond aanvingen, en het dus nog immer dezelfde dag, de XVlle Nisan, was.
In elk geval komen de Synedristen op nieuw bij een, en houden zij raad tegen Jesus. Het geschiedt zeer zeker met
li Sobegg mepiit dat Lucas vau hetzelfde //oor spreekt, waarvan Mt. en Mare. looen, gesproken hebben. (Zoo Maldonatns, volgens den II. Aug. de Cons. Evg. 1. 8. c. 7, Vgl. A. Lap. Jans., Friedl ,). Zie echter Pa-trit., Beelen in Luc., Langen bl. 246.
2i Judicia capitalia transigunt interdiu et finiunl interdiu Sanh. 4, 1, Friedl p. 35- Arnoldi.
3) Mr. Mt. Luc 11 cit .Quia nocte non omnes Senatores aderant, bin rursus mane Caïphas coëgit concilium gener.de, ad quod omnes oonvenerant nt ab eis Christus damnaretur. A. Lap. in Mt. 26, 66. Jans. etc.
4) Zie boven. p. 403.
— 577 —
het snoode doel om Jesus ter dood te brengen 1), en niet onwaarschijnlijk om tevens nogmaals onderling te beraadslagen, wat zij eigenlijk bij Pilatus zullen voorbrengen als de voornaamste beschuldiging, waarom Jesus den dood heeft verdiend. 2)
Bij Pilatus, ja, den llomeinsclien landvoogd, — want aan hem denken zij reeds, zonder twijfel, aan hem moesten zij denken, gelijk Jesus overigens voorspeld had toen Hij zeide; z/de Zoon des menschen zal aan de Heidenen worden overgeleverd.quot; Zonder Pilatus toch kunnen zij de doodstraf niet toepassen, zonder zijn toelaten die nimmer ten uitvoer brengen. Geen wonder dus, dat zij eerst nog beraadslagen, om een geschikt middel ter beschuldiging en ter overreding te vinden.
Het blijft echter bij deze beraadslaging niet. Om aan het eerste verhoor meer schijn van wettigheid te geven, doen zij Jesus andermaal in persoon voor hunne vierschaar verschijnen. //Toen het dag geworden was, — zegt Lucas, — brag-ten zij Hem in hunne vergadering,quot; — volgens den oor-spronkelljken tekst, bragten zij Hem naar loven 3), dat is, naar de gerigtszaal, waar intusschen al de raadslieden (slechts eenigen, zoo als Joseph van Arimathea en Nicodemus, uitgezonderd) te zamen waren bij een gekomen. Tot nu toe was Jesus geloeid, en de laatste uren , waarschijnlijk heneden, door onmeedoogende dienaren op de laagste wijze bespot en gekneld geworden. Thans wordt Hij van zijne bo.eijen_ ontdaan 4), als wilde men Hem de volle vrijheid en het volste regt tot zijne verdediging schenken; vervolgens weer over het voorhof, naar boven in de gerigtszaal, en voor Caiphas en het gansche Sanhedrin geleid.
1) Matt. 27, 1. 2) Beelen in 1. c. Vgl. Maldonatus. 3) Luc. vs G6. Vgl. 't Grieksch. 4) Vgl. Mt. 27, 2. Mr. 15, 1. 37.
— 578 —
Dat de zitting in hetzelfde paleis plaats vond, mogen we niet betwijfelen. De Evangelisten hadden het zeker aangeduid, als men Je sus nog naar eene andere woning gevoerd had 1), en Joannes zegt uitdrukkelijk; dat men den Zaligmaker van CaïpJias, en dit is: uit Caiphas paleis, naar het Praetorium geleid heeft. 2)
Zoo staat dan andermaal de eeuwige Hoogepriester naar Melchisedechs wijze in 's Hoogepriesters woning als een misdadiger voor de vierschaar, de Regter van levenden en dooden voor de onregtyaardigste aller aardsche regters, als een booswicht, te regt. In het midden zit Caïphasj daarnaast zeker Annas; verder Annas zonen, en dan al die onwaardigen, die reeds bij voorbaat den onschuldige hebben veroordeeld. Er moesten getuigen zijn ten gunste des aangeklaagden; ze zijn er niet.
Er moest een pleitverzorger en verdediger voor Hem wezen; hij is er niet; zelfs de getuigen tegen Jesus worden niet meer verhoord. De listige Caïphas heeft het middel aangewezen, dat voor alles voldoende is; meer behoeven zij niet. Men zal namelijk de vraag, die hij Jesus heeft voorgesteld, nog eens herhalen; het antwoord, meenen ze, kan niet achterblijven, en in dat antwoord zal de reden tot zijne veroordeeling liggen.
Maar hoe listig, en in schijn even eenvoudig als onschuldig, wordt nu ditmaal door het gansche Sanhedrin
1) Te vergeefs denken sommigen aan de gewone s-aa/van het Sanhedrin (z. Lightf, bij Calmet,) en aan de valsche traditie der Joden, dat men ditmaal, tegen de gewoonte, in de zaal Gazith zitting heeft gebonden. —-Lamy, Cone. Evang. post e. 81, wijst op Judas, die het bloedgeld aan de Sanhedristcn (bij den tempel) zou hebben terug gebragt. Zie beneden.
2) Jo. 18, 21. — Vgl. Sepp. p. 489 aanm. I, over den H. Aug. exp. in Jo. tr. 94. „ duennt Jesum ad Caïpham ia praetorium,quot; Joannes heeft echter 1. c. a Caipha in praetorium.
deze vraag gedaan! „Zijt gij de Christus (de Messias)^ zeg het ons.quot;
Het is, of ze zeggen wilden : ^wij vragen u slechts naar de waarheid; en wij hebben regt dit te vragen. Want zijt gij de groote Propheet, die komen moet, dan is het aan ons u als dusdanig te erkennen en aan het volk bekend te maken. Kunt gij het bewijzen; bewijs het ons. Zijt gij werkelijk, wat men beweert dat gij zijt, en is het waar wat men van u gezegd heeft, onderrigt ons dan, en wat gij elders gezegd hebt, zeg het ons ook, plegtig en in 't openbaar.quot;
De Propheet der propheten wist echter te goed wat zij voor hadden, om zich door zulk een schijn te laten bedriegen. Zij mogten regt hebben naar de waarheid te onderzoeken; het was hun dezen keer om de waarheid niet te doen. Jesus weet het, en wil ook toonen, dat Hij het weet, zoowel te hunner beschaming als tot onze onderrigting; en daarom antwoordt Hij, met evenveel majesteit als kracht:
„ Indien ilc het zeg, dat ik namelijk de langverwachte Messias ben, gij zult mij toch niet gelooven. Waarom zou ik het u dan zeggen?
„Indien ik u verder ook ondervraag, en u al vragende bewijs dat ik het ben, door u namelijk, zoo als ik vroeger deed, zulke vragen voor te stellen, waarin gij zelven de bewijzen zoudt vinden dat ik waarheid spreek, — dan zult gij mij toch niet antwoorden, en in geen geval mij vrijspreken en loslaten; waarom zou ik antwoorden? —
Desniettemin wil ik het antwoord geven, niet om bij u te pleiten, ook niet of ik nog vrijspraak verwachtte, maar om u allen te toonen, dat ik vrijwillig den dood onderga en de waarheid, waar het niet moest, nooit heb verborgen. Ik zeg u ■derhalve: „van nu aan zal de Zoon des mensehen zitten ter regterzijde van de kracht Gods quot;
De Zoon des menschen! Het herinnert hen Daniels pro-phetie 1). Te zitten aan de regterland Gods, het wijst op de voorspelling van David 2); en beide, naar eiscli begrepen, doen hen denken aan het eeuwig koningrijk door den Messias beloofd, en aan zijn eeuwig voorregt van bij uitnemendheid de Zoon Gods te zijn.
De sjioode regters hooren en verstaan het zeer goed. Maar alsof zij het nog duidelijker willen hebben uitgedrukt, alsof zij dezelfde woorden, welke in den nacht door Jesus bevestigd zijn, op nieuw willen vernemen, — zij gaan terstond voort, en wel allen (zoo als de H. Lucas opmerkt,) — en zeggen: Gij zijt dan de Zoon Gods?
Jesus antwoordt: Gijlieden zegt het-, het is gelijk gij zegt; want ik hen het.
Wat Caïphas eerst alleen en als voorzitter gevraagd had, is nu door het gansche Sanhedrin gevraagd, wat Jesus des nachts aan den Hoogepriester geantwoord heeft, antwoordt Hij nu aan allen. Om eene hoofdzaak was het allen te doen; die céne zaak wordt door Christus openlijk, ronduit, en zoo klaar mogelijk beleden. Zijt gij de Zoon Gods ? ik ben het. Ziedaar de vraag, de beschuldiging, het antwoord, de belijdenis!
Meer is niet noodig. Waarom dan ook onverwijld de gansche Eaad met Caïphas instemt, en luidop uitroept: „Wat zoeken wij nog naar getuigenis. Want wij zeiven hébben het uit zijnen mond gehoord:' — Waarvan de zin is: Deze geeft zich uit voor den Zoon Gods. Dit is godslastering. Hij is dus des doods schuldig. —
Het valsche dezer gevolgtrekking springt terstond in het oog; maar de waarheid van Jesus woorden evenzeer: „indien ik het u zeg, gij zult mij toch niet loslaten.quot; — 1) Dan. VII. 2) Psalm 109.
— 581 —
Is er, (zoo als de gebruiken toelieten, volgens de joodsclie tradities) nog iemand aanwezig, die een goed woord voor Jesus spreken durft? — Helaas! het schijnt niet. Wel weten wij met zekerheid, dat Joseph van Arimathea een goed en regtvaardig man was, die niet heeft toegestemd in hunnen raad en hunne daden 1); dat Nicodemus bij eene andere gelegenheid Jesus verdedigd heeft, zeggende : ^Oordeelt onze wet wel eeneu menseli, tenzij zij liem eerst verhoord hebbe en wete wat hij doet 2)? dat nog eenige anderen, niet genoemden 3), soms ten gunste van Jesus gesproken hebben; maar het is niet zeker 4), dat zij in de laatste raadsvergadering tegenwoordig waren. Het tegendeel is waarschijnlijk; daar immers Lucas bij deze gelegenheid 5), zoowel als Marcus van het eerste verhoor 6), heeft opgeteekend, dat allen instemden met Caïphas en allen uitriepen met eene stem: Hij is des doods schuldig.
Zoo is er dus niemand gevonden, die de onschuld verdedigt. Jesus wist, dat het zoo wezen zou: ,/loslaten zult ge mij niet.quot; Maar desniettemin spreekt Hij met goddelijke wijsheid, en onomwonden, en zonneklaar de openlijke belijdenis zijner magt en zending uit. Met wijsheid, omdat het thans noodig was te spreken en Hij nu voor altoos het feit moest bevestigen, dat Hij stierf als de Zoon Gods. Onomwonden, omdat Hij stierf als een held, en zóó sterven moest, ten einde aan al de bloedgetuigen, die na en om Hem den dood zouden te gemoet gaan, een overheerlijk toonbeeld der krachtigste zelfopoffering te geven. Zonneklaar, opdat niemand zich zou kunnen verontschuldigen, met te zeggen: ik wist het niet.
1) Liio- 23, 50. 51 2) Jo. 7, 51, 3) Jo. 9, 1G. 4) Gelijk Sepp meent. VI. p. 185. 5) 22, 70. 6) ]4, 64.
— 583 —
Goddelijk getuigenis! u miskennen helaas! velen; maar u loochenen met eenigen schijn van reden kan niemand. Van nu af kennen wij dan ook den Zoon des menschen nog duidelijker dan te voren als den Zoon Gods. Van nu aan weten wij, dat Hij zal sterven; maar alleen, om den dood te overwinnen. Tan nu af zien wij Hem aan de regterhand der kracht Gods, en hooren wij dat goddelijk woord: ik ben het, met het zaligst vertrouwen in onze ooren klinken.
^GKTENDERTISSTE ^OOFDSTUK. Jesus wordt naar Pilatus gehragt.
Matth. XXVII Marc. XV
fS»»-
Droevige gedachte! ofschoon reeds voor duizend jaren door den propheet gekoesterd: „ Waarom woeden de heidenen, en verzinnen de volken ijdele dingen; zijn de honingen der aarde opgestaan, en komen de vorsten onderling te zamen, tegen den Heer en tegen zijn Gezalfde ?quot; — Hartverscheurend schouwspel! maar door Jesus zeiven duidelijk voorspeld: u de Zoon Gods en des menschen zal aan de Heidenen worden overgeleverd, om bespot, gegeeseld, en gekruisigd te worden.quot; Dat oogenblik is nu gekomen. Dé onschuldige, maar nu ter dood veroordeelde Jesus wordt op nieuw geboeid en uit de gereglszaal weggevoerd; de Sjne-dristen, pu voldaan, volgen hun slagtoffer, met een valschen lach op het gelaat; het zachtmoedig Lam wordt op nieuw aangegrepen en andermaal door de woeste geleiders mishandeld en voortgesleurd. Omstandiger kon het verhaal der Evangelisten wezen, roerender, treffender niet.
2. En zij leidden Hem gebonden weg, en leverden Hem over aan Pontius Pilatus, den Stedehouder. |
1. En Jesus gebonden hebbende, leidden zij Hem weg, en leverden Hem over aan Pilatus |
1. En de gansche menigte van hen stond op, en leidde Hem tot Pilatus. |
28. Zij voerden dan Jesus van Caïphas naar het regthuis; en het was vroeg in den morgen. |
Het springt iedereen in 't oog^ wat liier voorgesteld wordt. Het is: de veroordeelde onscliuld, de geboeide Al-magt, de bespotte Majesteit. Doch gaan we na loanneer? waarom? hoe? en waarheen Jesus wordt weggeleid, en wij zullen liet geheel nog sterker zien uitkomen.
Immers; naauwelijks hebben de onregtvaardige regters het uit zijnen mond gehoord, gelijk zij zeggen; naauwelijks heeft het woord: ik len het in hun oor geklonken; of zij staan op, maken zich gereed en vergezellen- allen met hunne gansche menigte hun veroordeeld slagtoffer. Vroeg in den morgen hebben zij hun laatsten bloedraad gehouden 1); vroeg in den morgen zijn ze reeds op weg naar Pilatus. 2) Yroeger dan 6 ure, den tijd van den opgang der zon, zal het wel niet geweest zijn, daar de Eomeinen hunne teregts-zittingen niet vroeger hielden, en de Eomeinsche landvoogd toch niet zooveel voor de overhaastige Synedristen zal hebben over gehad; maar is het niet reeds vroeg genoeg om ons de driftige gejaagdheid van Jesus' vijanden te doen opmerken en het rusteloos ongeduld van het nijdig Sanhedrin te doen gevoelen?
Het is, of de heilige Schrijvers het te gelijk willen doen zien. De twee eersten wijzen bepaald op de dienaren, die Jesus op niéuw hoeijen 3), of ten minste, zoo Hij gebonden bleef, de handen met nieuwe en nog knellender boeijen beladen 4). Lucas toont bijzonder de geheele menigte van hen die opstaat als één man 5), en als om strijd mede-
1) Mt , Mr, vroeg, d. i. eigenlijk wel tegen 4 of 5 ure; Luca!gt; heeft echter: toen het dag geworden vjas.
2) Jo. 18, 28 't Grieksch vroeg, wat zoo veel is als quarto, noctis vi-gilia, de 4de Nachtwake.
3) Gellias, fioct. Att. XIV, 7. Senatns consulta aute exortum solem aut post solis occasmn facta, rata non esse. — Martialis zingt: Ëxercet raucos TtBTlA causidicos.
4) Mt. 27, 2 Mr. 15, 1. ö) Maldonatns. 6) Lnc. 23, 1.
— 585 —
loopt, zoowel om de beselmldigingen kracht bij te zetten door liet getal en het aanzien der beschuldigers, als om den uitslag hunner pogingen te zien. Joannes eindelijk wijst uitdrukkelijk op den nieuwen togt, dien men Jesus doet ondernemen engt; gelijk hij vroeger gezegd heeft: zij leidden Hem eerst naar Annas, daarna naar Caïphas, zoo gaat hij nu voort: „zij leidden Hem van Caïphas naar het regt-huis 1);quot; wat toch ook de eerste Evangelisten, ofschoon anders, hebben uitgedrukt; „zij leverden Hem over aan den Stedehouder, Pontius Pilatus.quot;
Pontius Pilatus! en het r eg thuis! welk een persoon, en welk eene plaats, waarheen zij nu Jesus geleiden! quot;VYerpen wij op beide een vlugtigen blik, om wille der lijdensgeschiedenis van onzen goddelijken Meester.
De Eomeinen hadden in de overwonnen Provinciën twee soorten van Procuratoren, welke men wel eens noemt de Procuratoren der Proconsuls en die des Keizers. 2) ,De eersten zorgden slechts voor het innen der schatting; de laatsten stonden aan het hoofd van een gedeelte eener Provincie, hadden soldaten te hunner beschikking, konden ook in halszaken beslissen, en bestuurden eigemnagtig dat gedeelte van het wingewest waarover zij gesteld waren. 3)
Nadat Archelaüs als Ethnarch over Judea, Idumea en Samaria was afgezet, werd die landstreek door zulke Procuratoren of Landvoogden bestuurd. 4) De eerste heette Coponius; de vijfde of zesde was Pontius Pilatus 5), van wien wij
1) Jo. 18, 28. 2) Thomasius, de injusto Pontii Pilati Judicio § 3 en 5, Lang. bl. 202. 3) Winer, Eealw., Kos. Alterthnm. 4) Vgl. Beelen p. 332 en 8ö. Flav. Jos. Ant. 18. t. 1. en XVII. ia. 5. Bell. II. 8- 1 waaruit blijkt, dat Judea bij de Provincie Syrië gevoegd is. 5) Zie Mald. Eeel., Pair. Diss. 40 n. I. en Friedl. Volgens Jos. Ant. IS. 2. I en B. II. 9. 2, Anderen (Schegg) zeggen de zesde, wijl Flavins dea voorganger van Pilatus den vijfde noemt; doch hij telt er met name maar vier, te weten: Coponius, Ambivius, Aanius Rufus, Valerius Gratus, eti dan Pilatus.
— 586 —
nu spreken 1). Daar Pilatus, gelijk al de Pre curatoren, een aanzienlijk man, en zelfs een Eomeinsch ridder was, mogten wij zeker iets goeds verwachten van zulk een reg-ter ten gunste van Jesus. Dan helaas! de geschiedenis is daar, om onze verwachting te leur te stellen. Meer dan ooit voelden de Joden het drukkende der vreemde overheer-sching onder Pilatus bestuur, en Pilatus droeg daarvan wel degelijk de schuld. Pe godsdienstige gewoonten en gebruiken des volks, welke de keizer uitdrukkelijk geboden had te eerbiedigen, eerbiedigde hij niet. ]NTu eens liet hij tot ergernis der Joden, (die de vereering der beelden niet dulden en den Eomeinschen keizer geen goddelijke eer wilden bewijzen) de met het beeld des keizers versierde vanen in de Heilige Stad brengen 2); dan eens gouden schilden ter eere van Tiberius aan het koninklijk paleis van llerodes ophangen 3); gewaagde feiten, die dan ook beide malen een oproer onder het volk verwekten, en zelfs zoo hevig, dat de Landvoogd gedwongen werd zijne bevelen weer in te trekken. Het geld, dat in den Tempel voor handen was, gebruikte hij ter verbetering der waterleidingen van het land 4); en hoe hard hij zijne onderdanen behandelde, kunnen wij onder anderen daaruit leeren, dat hij zelfs vreemdelingen, en met name Galileërs (waartoe men immers ook Jesus rekende), en welke niet tot zijn gebied behoorden, in Jerusalem deed ombreu-
1( Matlheus zegt; Hegemon, praeses, een naam, dien zelfs de
keizers droegen Ant. 18. 6. 9. (Rosenm.) Tacilus zegt; Vulgus Chris-tiauos adpeliabat. Auctor nominis ejus, ïiberio imperante per Pontium Tilatum, procuratorem supplicio affectus est. Ann. X.V. c. 41. Gewoonlijk heeten zij Epitropri, .Bell. 11. 'J. 2. of Eparchen. Na Pilatus werden nog twee Frocuratoren aangesteld. Daarna werd Judea (met Samaria) gegeven am konipg Herodes Agrippa (Anno 41). Na zijn dood kwamen er weer Procuratoren, zoo als Felix en Festus, die in de Handelingen der Apostelen genoemd worden.
2) Jos. Ant. 18. 3. 1. 3) Philo, Leg. ad Cajnm. 4)Josepli. Antiq. 1 3. a.
— 587 —
gen, terwijl zij in den Tempel hunne offers opdroegen. 1) — Uit zulk eene handelwijze begrijpen wij de reden, waarom „Pilatus, gelijk de gescliiedsclirijvers opmerken, — zoo zeer verbitterd werd, als de Joden hem bedreigden met eene beschuldiging bij den Keizer/' en waarom hij vreesde ,/dat dan daardoor al zijne wandaden, omgekochte regterlijke uitspraken, rooverijen, onregtvaardigheden, folteringen, menigvuldige moorden van niet veroordeelden en schromelijke wreedheid zouden bekend worden. 2)quot; Wij verwonderen ons daarna ook geenszins als wij later vernemen, dat hij, op nieuw tegen de Samaritanen gewoed hebbende, bij quot;Vitellius den Proconsul van Syrië (waartoe Judea behoorde) aangeklaagd, door dezen ter verantwoording naar Rome gezonden, en van daardoor den Keizer naar fienne, in Gallië, verbannen wordt.
Welk een man! en wat mogen wij van hem verwachten ten gunste van den onschuldigen Jesus! Hoe zal hij, zoo hij ook wilde, de oproerigen wederstaan; hoe moed genoeg bezitten om het gansche Sanhedrin krachtdadig liet hoofd te bieden? Voeg hierbij, dat hij in de beste verstandhouding met Caïphas schijnt geleefd te hebben. Terwijl immers Pilatus voorganger Grains vier Hoogepriesters achtervolgens had aangesteld, bleef Caïphas bijna gedurende het geheele tienjarig bestuur van Pilatus met de Hoogepriesterlijke waardigheid bekleed; eene reden overigens, waarom deze listige Hoogepriester het te eerder wagen dorst, ook met een vreemdeling, ook met een onschuldige, ook in den vroegsten morgen, voor Pilatus regterstoel te verschijnen.
Doch waar stond die regterstoel oE het r eg thuis van Pilatus, waarheen de eeuwige llegter wordt voortgesleurd ?
Het gewone verblijf der Procuratoren was ongetwijfeld te
1) Lucas XIII. 1. 2; Püilo, de legat. ad Cajum § 38.
— 588 —
Cues area aan de zee, de oude Stratonstoren, door Herodes tot eene havenstad aangelegd en naar Caesar genoemd. 1) Dewijl echter de Joden vooral op feestdagen tot oproer plagten over te slaan, werd bij die gelegenheden de bezetting in de Burg Antonia gewoonlijk versterkt, en kwam ook de Landvoogd zelf doorgaans naar Jerusalem over. 2) Om dezelfde reden bevindt zich nu Pilatus, op het huidige Paaschfeest, in de Heilige stad. — Doch in welk huis? —
Somtijds (anderen zeggen: gewoonlijk) nam de Landvoogd zijn intrek in het voormalig koninklijk van Herodes. 3) Pilatus zelf schijnt daar wezenlijk gewoond te hebben j dewijl hij immers te dier plaatse de gouden schilden ter eere des Keizers liet ophangen. 4) Er kan dus alleen nog twijfel zijn, of hij door altoos woonde, wat sommigen beweren 5), juist om de hier opgegeven reden.
Dewijl echter Josephus en Philo niet uitdrukkelijk vermeld hebben, dat de Landvoogden daar altoos woonden 6), en de Burg Antonia, waarin de Eomeinsche bezetting lag, bij uitstek geschikt schijnt voor eene verblijfplaats des Procurators, de Traditie bovendien niet Herodes paleis, aan de noordwestelijke zijde des Si ons, maar eene andere plaats, in de nabijheid der Burg Antonia als het huis van Pilatus, aanwijst 7); meenen anderen dat hier de Traditie de voorkeur verdient, en wij het Begthuis (of Praeiornm 8) in de Be-
1) Antiq. 15. 9. 6. 18; 2. 2. Y. 3. Bell. f. 21. 5—S. Act. XXV. G.. 2) Bell. II. 14. 8. Philo. II. 591. Act, Ap. 23, 23. 84; 35, I. 8) Bell. II. 14. 8. Cfr. Ant. XV, 9. 3. Philo, legat. ad Caj. noemt zelfs het paleis de woning der Frocuratoren.VviziW. y. 99.43 Philo 1 c. p. 3S in Herodis regia,... domo procuratorum.
5) Sepp. p 191 Vgl. Beelen in Mt. 37, 2 Volgens Sepp is dus Chris-tns veroordeeld voor de Burg Davids op den Sion, waarnaast de koningsburg van Herodes of het Praetorium lag.
6) Oosterzee in Luc. p. 3G1. 7) Langen, p. 263.
7) Frcetorium (ook in 't Grieksch) is het huis waarin de Praelor of prwses woonde en zijne regterlijke magt uitoefende (Mt. 27, 27. Mare.
— 589 —
neden-stad en wel in of hij de Burg Antonia moeten vinden.
Deze burg, vroeger Baris gelieeten 1), door Joannes Hyrcanus gebouwd, door Herodes den groote versierd en naar Marcus Antonius Antonia genoemd, lag op eene vierkante rots van 50 ellen hoog, naast de noordelijke poorten des Tempels en aan diens westelijken hoek. 2) Zij was door onderaardsche gangen met den Tempel verbonden 3), en bood derhalve de geschikste plaats voor de soldaten der Romeinsche bezetting aan. Voor de Landvoogden zeiven was zij niet minder geschikt. De Joodsche geschiedschrijver Tlavius schrijft zelf: ;/De Burg Antonia had de ruimte en de pracht van een koninklijk paleis, en bevatte, onder anderen, ruime gebouwen, die ter herberging van krijgslieden dienstig waren. Zij had aan de vier hoeken vier torens, drie van 50, en een aan den zuidoosthoek van 70 ellen hoog, in dier voege dat men van daaruit den ganschea Tempel kon overzien. Waar de burg met de vertrekken des Tempels in verbinding stond, liepen links en regts trappen naar beneden, waarlangs zij, die de wacht hadden, nederdaalden, om zich met de wapenen in de hand op de verschillende posten te plaatsen, ten einde het volk, op de feestdagen, in 't oog te houden en allen opstand te beletten. Gelijk de stad onder de bescherming des Tempels, zoo stond de Tempel onder de schutse der burg Antonia, dewijl te gelijkertijd de wachters voor alle drie plaatsen daarin lagen;
15, 16. Jo.1 8, 28,33; 19,9. PMlipp. I. 13). quot;Winer, Real w. — Volgens sommigen (Patr. in Act. 23, 34) werd later ook 'skonings paleis Prtc-torium genoemd. Vgl. nogthans quot;Winer. Art. Richthaus, die Frcetoriur.i Ilerodis (\ct. 23, 35) verklaart: Prcetorium quod est in palatio Ilerc-dis (Caesaresc).
1) Naar 't Ilebr. Bira, burg, slot. 2) Ant. XVI. 1. 4; Bell. V. 5. 8.
3) Bell. V. 5. 8. Hiernit blijkt dat Pilatus er woonde, toen bij Jesus veroordeelde, dewijl de burg toen te gelijk eene /caserne was, zoo als Mr. 15, 16 aanduidt. Z. Schegg te dezer plaatse.
— 590 —
alleen de Bovenstad liad hare eigene vesting', liet Paleis van Herodes. quot;
Dat derhalve Pilatus in deze Burg Antonia wonen kon, lijdt geen twijfel; dat hij er vooral omtrent het Paasch-feest, als honderdduizenden vreemdelingen naar Jerusalem zamen stroomden, zijn verblijf gehouden heeft, is waarschijnlijk genoeg 1).
De familie van HeroJes bezat wel altoos een tweede paleis in Jerusalem, te weten: de oude Burg der Hrsmoneërs, zoodat somtijds de Romeinsche Landvoogden in het groote paleis van Herodes 2), naar gewoonte 3), hunnen regterstoel hadden opgerigt; maar de thans levende Herodes was met Pilatus volstrekt niet in vriendschap 4), en kan dus zeer goed het koninklijk paleis zijns vaders voor zich zeiven hebben gehouden 5j, zoodat om dene, of om eene andere reden, de voorzigtige Pilatus ditmaal fi) in de Burg Antonia zijn intrek had genomen.
In elk geval begint men thans, volgens eene overoude overlevering, den lijdensweg in de Benedenstad. Van de oudste tijden af zag men werkelijk een gedeelte des ïempel-bergs als de plaats van het Regthuis aan, en reeds de Pelgrim van Bordeaux werd in 333 op die plek gewezen.
1) Zie verder Schuster, Bibl. Gesrh. II, p. 381 waar h'j het waarschijnlijke der iradiüe, tegen Sepp, aantoont.
2) Zie daarvan de besclinjving bij Sepp. p. 192 ('2 Ed).
3) t.e * oonlijk Itozen de Romeinen in de provinciën de pab izen des konings of van andere groeten voor hunne Praeioria, zoo als Verras te Syracuse hef paleis van koning Hero. O ia. in verr. II. 5. o. 12. 3 .
4) Zoo als blijkt nit Luc. 23, 12. 5) Langen, bl. 2G4.
61 Sommigen willen, dat het Praetarium altijd een en hetzelfde gebouw was, en een gedeelte der burg Antonia uitmaakte. Wteseler, p. 403. Anderen zeggen, dat de Traditie niet vordert de Burg Antonia voor de gewone residentie der Procurateren te houden. Langen 1. c.
waar vroeger de burg Antonia gestaan had Pe plaats der gee-seling en der doornenkrooning en de Ecce-komo-boog, werden op dezelfde plek aangewezen. De eerste statie of het begin van den Lijdensweg, werd daar geplaatst. Kortom, de Traditie heeft duidelijk genoeg gesproken, om haar in dit punt eenig gezag toe te kennen, en aan te nemen, dat de Landvoogden somtijds, of althans Pilatus voor dezen keer, in de Burg Antonia gewoond hebben.
Helaas! deze uitkomst moge ons bevredigen; zij is alles behalve gunstig voor onzen goddelijken Meester! Eerst sleurde men Hem uit het dal naar de hoogte van den Sion, waar het paleis van Caïphas lag; nu voert men Hem waarschijnlijk over den prachtigen bogenganaquot;, welke den Sion met den Moria vereenigde, naar de Benedenstad en het Noorden des Tempels; straks zal men Hem op nieuw langs denzelfden weg terug geleiden naar het Paleis van lierodes, op de noordelijke helling des Sions gelegen; spoedig, al wederom langs dezelfde straten, naar Pilatus terugvoeren; zoodat Hij werkelijk, als ten schouwspel voor Jerusalem, een smaad voor het gansche volk, wordt heen en weer gesleurd door de Heilige stad.
Waar men Hem thans heenleidt hebben wij dus gevonden ; men voert Hem naar het lieg thuis en Pilatus. Doch waarom? ziedaar nog eene derde vraag, waarop men van de vroegste tijden tot heden toe, de verschillendste antwoorden gegeven heeft. Wat ons aangaat, wij meenen de gansche oplossing in de H. Schrift zelve, en wel in deze woorden van den H. Evangelist Joannes te vinden: „Ons, zeggen de Sanhedristen tot Pilatus, on* is het niet geoorloofd iemand ter dood te Irengenquot; „opdat, gaat Joannes voort, — het woord van Jesus vervuld wier de, dat Hij gezegd had, aanduidende, welk eenen dood fden kruisdood
nainenlijk.) Hij sterve / zou. 1)quot; Drie dingen kunnen wij hier onderscheiden. Ten eerste: de beschikking Gods, die nu eenmaal wilde, dat de handen en voeten van den Messias zouden doorboord, zijne zijde geopend, en er opgezien zou worden tot Hem, die daar hing als het eenig zoenoffer tusschen hemel en aarde. 2) Ten tweede: de voorzienigheid Gods, die zorg droeg voor de vervulling zoowel der oude prophetiën als van die welke Jesus zelf gedaan had. 3) Ten derde eindelijk, de toelating Gods, welke zooveel overlaat aan de bijzondere plannen der menschen, als Hem goeddunkt om Zijn plan te volbrengen. Korter: God en den mensch kunnen wij hierbij beschouwen. God wil dat Jesus gekruist worde; —maar het Sanhedrin? — de menschen,— wat willen zij?
Sommigen meenen hieromtrent met den H. Chrysostomus 4), dat ook de Sanhedristen den goddelijken Zaligmaker te dien einde aan Pilatus overleverden, op dat deze, niet de Joodsche straf der steeniging, doch, naar de llomeinsche wetten, die des kruises zou toepassen. Ons komt het onwaarschijnlijk voor, dat de Joden, enkel om zulk eene reden, zich zóó zeer voor een trotschen Romein zullen vernederd hebben.
Anderen houden 5), dat de Sanhedristen op die wijze, de schuld dezer veroordeeling van zich af en op de vreemde overheerschers wilden werpen; waarin wij evenmin een voldoend antwoord ontdekken; te meer, daar zulk een middel toch al te weinig afdoende zou zijn.
1) Jo. 18, 31. 33 Vgl. Joan. 12, 32. 33. 2) Ps. 21 en Zacli. X volg. 3) Jo. 13, SS. 33. Vgl. Jo. 3, 14.
3) Hom. 83 in Jo. — Chrysostomus voegt er tocli bij; dat den Joden de magt ontnomen was.
4) Schegg. bi. 295. Döllinger, Christenh. en Kirche S. 40.
5) H. Aug, Tr. in Jo. 114. — Zie de namen van de verschillende Schrijvers voor en tegen bij Danko, Hist. Rev. N. T. p. 134.
— 593 —
Dat het den Joden alleen op de feestdagen ongeoorloofd zou geweest zijn iemand te dooden 1), of dat Jesus vijanden hun mededinger van hoog verraad wilden beschuldigen, en alleen in dit geval hun de magt ontnomen was om iemand ter dood te brengen 2), is geen van beiden te bewijzen, en geeft dus evenmin eene voldoende verklaring.
Wat blijft dus over? — De Joden op hun eigen woord te gelooven; een woord, dat zij overigens niet zonder dringende noodzakelijkheid gesproken zullen hebben. „Jlet is ons niet geoorloofd, zeggen ze, iemand, wien dan ook 3), ter dood te brengen.quot; Daarom komen zij dus tot Pilatus, opdat hij het vonnis, door hen uitgesproken, bekrachtige, opdat hij insgelijks het regt geve, om de doodstraf te voltrekken.
Dat dit regt werkelijk den Joden ontnomen was, en zij dus waarheid spraken, blijkt verder uit hetgeen Flavius verhaalt van de vereeniging van Judea met de Provincie Syrië 4), uit de geschiedenis der Apostelen, in de Handelingen door Lucas geboekt 5), eindelijk uit de tradities der Rabbij-
1) 11 Aug. ïr. iu ,7o 114. — Zie de namen van de verschillende Sclirijvers voor eu leyen bij Danko. Hist. Hev. i\. T. p. 134.
2) Bijnaeus. Sepp. p. 491. Ed. I.
3i Ter aang. pl. Het Grieksch heeft, zoo sterk mogelijk: volstrekt niemand. Vgl. Winer, Nent. Gram. Velen willen er dus te vergeefs iets anders bijdenken; óf. gehjk Patriz. in Jo. 1. c., verklaren: assentatorie Judaei ilia dixerint, quo facilius sententiam de manu praesidis extorquerent.
4) Zie Langen bl. 255, enz. waar hij deze zaak bewijst, en denz. in Theol. Qu = Schr. 1862. 111. 441 — 463.
8) B. v. Act 21, 24 waar de Komeinsche overheid in de zaak van Paulus betrokken wordt-
38.
— 594 —
nen, 1) welke wederom op hare beurt door Pilatus eigen woorden bevestigd worden 2).
\Yij ■ gelooven dus, dat de eerste reden van Jesus' overlevering aan Pilatus, van den kant der menschen beschouwd, daarin te zoeken is, dat „de Schepter van Juda is weggenomenquot;, het vierde door de propheten voorspelde wereldrijk het volk Gods heeft overheerscht, en derhalve de Groote Raad geene magt meer heeft, om een doodvonnis te voltrekken 3). Met andere woorden: de Sanhedristen leveren Jesus over, en dit is een tweede verraad aan den Godmensch gepleegd, 4) omdat zij moeten. Zij kunnen zeker vele nevenbedoelingen e:ehad hebben 5); maar de hoofdzaak bleef: de Nazarener moet sterven; Hij moet nu sterven, zonder uitstel, en Hij moet sterven op welke wijze dan ook; en daar de Landvoogd in de stad is, het aantal Romeinsche krijgslieden wegens het feest is vermeerderd, het gansche Sanhedrin zich nu eenmaal met de zaak heeft gemoeid en er dus aan geheimen sluipmoord niet meer te denken valt.
— 595 —
moet Hij maar aanstonds naar Pilatus worden opgebragt, om ooit door dezen te worden veroordeeld^ of ten minste in hunne magt te worden geleverd.
Zoo hebben wij dan de weinige, maar nadrukkelijke woorden der HH. Evangelieschrijvers verklaard. Vroeg in den morgen, en nog wel in den morgen van het grootste aller feesten, is de gansche stad in beweging. Wie is daar in het midden dezer woelige menigte? De goede Jesus, — als een gevangene met boeijen beladen, om zoo veel te meer indruk op den argwanenden Pilatus te maken, — als een misdadiger, door de gansche schare der regters zeiven begeleid ten einde den heidenschen Landvoogd terstond te overtuigen, — Jesus als een lam ter slagthank voortgesleurd, en, om zoo te zeggen, in plegtigen optogt rondgeleid, om van den eenen kant het volk te doen zwijgen, van den anderen den gevreesden regterhetgewenschte vonnis te doen uitspreken.
Wie vergezellen Hem ? — De dienaren van het Sanhedrin en de soldaten der tempelwacht. Hem baldadig voortstuwende ; de Overpriesters, nog vertoornd, dat Hij hun zeggen dorst: „de gehoorzaamheid is beter dan de otferhandcquot;; de Oudsten des volks, verontwaardigd om zijn wettig beroep op de goddelijke openbaring tegen hunne valsche overleveringen; de Schriftgeleerden, tot in hei hart verbolgen wegens zijne teregtwijzingen nopens hunne leer; eindelijk, ecne menigte volks, zoo als altoo.'ï nieuwsgieiig, manr van die soort, waarvan de nieuwsgierigen zijn, meestal handlangers van Jesus vijanden, ongeloovigen ten aanzien van Jesus, nu zekerlijk geërgerd aan den veroordeelden, geboeiden, en daar langs de straten als een valsche propheet voortgesleepten Nazarener.
quot;Wat zij doen zullen, gaan wij zien en hooren. Volgen wij althans onzen goddelijken Meester met een hart vol dankbare liefde.
IA CMTZNDjCKTÏGSTE SfoOFJOSTUK.
Wanhoop en uiteinde des Terradirs.
Helaas! wij meenden straks deu verraden Meester te kunnen volgen, en nu moeten wij te voren nog een blik werpen op de helsclie wanlioop en liet akelig uiteinde des ontaarden verraders. Laten we echter, om daar niet te lang bij te vertoeven, den Evangelist, die het ons mededeelt, op den voet volgen, en slechts zooveel over den ondankbaren leerling aanteekenen, als strekken kan tot eer en ten gunste des Meesters. Aan Hem immers is vooraf reeds het gan-sche voorval bekend. Misschien ziet Hij zelfs den ongeluk-kigen Apostel nog eenmaal aan de deur van Caïphas paleis. Zeker ziet Hij hem, met liet oog zijner godheid, terwijl Hij zelf door zijne vijanden wordt voortgesleurd, op den Tempelberg, in den Tempel, om Hem straks weer te zien, als de eeuwige llegter. Ach! wat moet het hart van Jesus gebloed hebben bij zulk eene gebeurtenis! Het eenvoudig verhaal van den H. Mattheus laat het den koudste gevoelen.
Matth. XXVIL
3. Judas, die Hem had overgeleveid, alsdan ziende dat Hij veroordeeld was, kreeg berouw en bragt de dertig zilverlingen terug aan de Opperpriesters en Ouderlingen.
4. Zeggende: Ik heb gezondigd, door (u) regtvaardig bloed te leveren. Doch zij zeiden: wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien.
— 597 —
5. En hij wierp de zilverlingen weg in den tempel en vertrok; en hij ging heen en verhing zich met een strop.
0. De Opperpriesters nu namen de zilverlingen, en zeiden : Het is niet geoorloofd die in de schatkist te werpen, omdat het een bloedprijs i,s.
7. En beraadslaagd hebbende, kochten zij daarvoor den akker des pottebakkers, tot eene begraafplaats voor de vreemdelingen.
8. Daarom werd die akker genaamd Hakeldama, dat is: bloedakker, tot op den Imidigen dag.
9. Toen is vervuld geworden wat gesproken is door Je-remias, den propheet, die zegt: „Eu zij namen de dertig zilverlingen, de waarde des gewaardeerden, dien zij van de kinderen Israels gewaardeerd hebben;
10. En zij gaven die voor den akker des pottebakkers, gelijk de Heer mij bevolen had.quot;
Jrenrige geschiedenis, voorwaar! Maar des te leerzamer voor ons, indien wij vooral het oog vestigen op den godde-lijken Meester, en om zijnentwil acht geven tot op de kleinste omstandigheden.
TV ij kunnen aannemen, dat Judas, die „met de schare en aan het hoofd der schare in Gethsemane wasquot;, den god-delijken Meester tot in Caïphas' woning gevolgd is. Of hij daar bleef, weten wij niet. Doch zeker kon hij ligt vernemen, en ^s morgens ook met eigen oogen zien 1), dat Jesus ter dood was veroordeeld. De volkrijke optogt uit Caïphas' huis, en de opbrenging van den geboeiden Jesus aan Pila-tus, (waarmede de Evangelist deze geschiedenis verbindt), toonden zonneklaar aan, wat er tot nu toe gebeurd was en wat er verder met den verraden Meester gebeuren
1,1) 3It. vs 3. Toen Judas zag.
— 598 —
zou. Het vonnis is geveld; slechts ter uitvoering van dat vonnis brengt raen Hem naar den lieidensclien Landvoogd 1).
Had Judas deze vreeselijke uitkomst van zijn verraad niet voorzien 3)? hij had het ligt gekunnen en gemoeten, daar hij immers sedert lang met de plannen van Jesus vijanden bekend was, en zeer goed wist wat zij tegen Hem hadden vastgesteld.
Maar als hij het nu ziet, als nu de schandelijkheid zijner wandaad in de volle waarheid voor zijn geest staat, als nu de Satan, die in hem voer, van de ontschuldiging: ,/het is nietsquot;, tot de vergrooting: „het is onvergefelijkquot; zijn logen doorzet, dan krijgt hij heroïne, zesct de Evangelist, nu gevoelt hij al de snoodheid zijner handeling, nu wordt hij verplet onder vrees en smart, 3) en weet helaas! bijna niet meer wat hij zal aanvangen.
Ach! ware hij naar buiten gegaan, gelijk Petrus, om bitterlijk te weenen! Ach! had hij doorgedrongen tot Jesus, en zich rouwmoedig aan zijne voeten geworpen! Maar neen! de grievendste'wroeging des gewetens is nog geen waar berouw 4); het gebrek aan vertrouwen kan zelfs zeer ligt tot wanhoop voeren. Nog één toeval, — een koel en terugstootend woord misschien, — en Judas is voor eeuwig verloren. — Helaas! dat woord zal hij weldra liooren, en nog wel uit den mond zijner medewerkers in Satan, uit den mond van de moordenaars van Jesus.
ifi
1) De H. \u?ustiims wilde eerst dit feit plaatsen na de verrijzenis van Jesus. „Maar. zi'gt de H. Thomas, eenigi) Opperpriesters kuunen toch iu den Tempfl gebleven zijn, en aan (lezen brengt Judas de zilverlingen terug.quot; Vgl. Sepp. p. 407. — Pe H Mattheus brengt echter dit voorval uitdrukkelijk in verband met de veroordeeling van Jesus door den Hoogen Raad.
2) Theophyl, Maldon., Calm, en And. meenen, dat Judas dacht, dat Jesus toch niét zou veroordeeld worden.
3) Judas Ljuidem tirnorem et dolorem habuit, quia de peccato praeterito doluit sed spem non habebat, etc. S. Tliomas. 4) Vgl. Maldon.
Intussclien gevoelt Judas als het ware de hel in het hart; het geld brandt hem in de vingeren; zijn toestand is onverduurbaar. Zal hij Hem veelligt nog redden kunnen?
Maar op wat wijze? Tot wie zal hij gaan, nu de gansche Raad den veroordeelde schijnt te volgen en reeds op weg is naar Pilatus?
Naar „de Opperpriesters en naar de Ouderlingenquot;, zegt Mattheus, dezelfden, die hem het bloedgeld hebben uitbetaald, met de zilverlingen in de hand, dezelfde, die hij van hen ontvangen heeft. Is het misschien in Caïphas' paleis, of bij het Eegthuis van Pilatus, 1) of tot eenigen, die zich inmiddels naar den Tempel hebben begeven 2), om er het morgenoffer optedragen, of bij te wonen? Om het even, als hij zijn hart maar ontlast heeft, en het lielsche loon zijner hebzucht van zich af heeft geworpen.
Volgens Mattheus verhaal is het waarschijnlijk, dat hij, naar den Tempel is gespoed 3).
Daar staat hij dus weder, en nu voor de laatste maal in Gods woning, de vertwijfeling op het gelaat en het bloedgeld in de hand. O! die zilverlingen, wat zijn ze hem vreese • lijk om aan te zien: Sikkel Israels draagt het opschrift ter eener zijde, met een palm, een mannavat en een beker; Jerusalem, de Heilige! roept hem de keerzijde toe, en wijst op den bloeijenden staf van Aaron.
1) Verumtamen poluit ad principes sacerdotum. qui non in templo, sed aut in domo Gaïphae, aut in Praetorio erant, argenteos referre, quos cura accipere nohiisseut, in templura projfcit, ctc. Mald. — „Aliqui Sacerdotes in templo remanseruntquot; S. Thomas, .lansen.
2 Wij zeggen dit, omdat Mattbeiis aaudnidt, dat clc. Overprieslers en (Ik Ouderlingen tot welke Jesus gaat, dezelfden, of van dezelfden zijn, welken tot het Sanhedrin behoorden. Zie Schegg in Mt. p. 415. Hot schijnt niet voldoende slechts te zeggen ;net vele Uitleggers: £r waren altoos priesters in den tempel.
8i Vs 5. „Hij werpt de zilverlingen in den tempelquot; Heeft hij dus elders tot de Sanhedrislen gesproken, daarna gaat hij in elk geval naar den tempel.
Hoeveel vreeselijker nog liet norscli gelaat der lielsche Opperpriesters en Ouderlingen ! Hoe vervaarlijk deze omgeving, die liem al wat Je sus gedaan heeft, en wat hij heeft gedaan, zoo duidelijk voor den geest brengt! — Des ondanks vermant hij zich, treedt voorwaarts, biedt het geld aan, en roept uit: Ik heh gezondigd, door u onschuldig 1) Hoed te leveren.
Ware belijdenis, en tevens krachtige betuiging van Jesus' onschuld uit den mond zeiven des verraders. Hij zegt niet enkel ,/ik heb u een regtvaardige verradenquot;, hij betuigt, dat het hloed, hetwelk vergoten gaat worden, onschuldig Hoed is, en dus Jesus op onregtvaardige wijze veroordeeld is. Hij betuigt, gelijk later Pilatus, gelijk Pilatus' huisvrouw, gelijk de vrouwen van Jerusalem, gelijk de natuur zelve bij Jesus' dood, — dat de onschuld vermoord wordt, terwijl hij de verrader is. Ach! één stap verder, één enkele traan van waarachtig berouw hadden hem gered! Ach ! Hadden althans de even schuldige Opperpriesters den ongelukkige één quot; enkel troostwoord toegesproken; ten minste het geld uit zijne hand weder aangenomen ! Maar neen! Eene gevoellooze blijdschap, dat zij hun doel hebben bereikt, een verachtende blik, zoo als een verrader eigenlijk verdiende, een terugstootend antwoord, dat hem geheel nederslaat, — ziedaar alles wat zij voor hem over hebben.
,/Gij hebt gezondigdquot;, — zegt gij ? JFaigaat ons dat aan? Gij bekent tegen de Wet gehandeld te hebben, welke zegt: quot;Vervloekt is hij, die geschenken aanneemt om eene ziel, onschuldig bloed, te dooien 2)quot;, — wat raakt het ons, en
I) Naar 't Grieksdi; vgl. Mt. 2'i, 35 (waar staat reqlcanrd'iei bloedl gelijk quot;hier de Vulgata heeft. OnscJnddig bloed is hier eene ziel (een pe-snr n) van onsohuldiy llued (een schulüeloos leven;, zoo als de Wel luidt. Deut. 27, 2').
(2) Deut. 27, 25.
wat kunnen wij doen, nu de geregtiglieid haren loop moet hebben? Gj zelf moogt toezien, 't is uwe zaak, dat weder goed te maken.quot;
Vreeselijk antwoord! het verdiende loon des verraders, ja; maar dat hem nu op eens neerslaat en verplet. Nog een oogenblik staat hij, staart hij hen verwilderd aan, alsof hij nog eenige hoop koestert, dat men hem het geld zal afnemen; maar weldra kan hij niet langer, het geld weegt hem als lood op de ziel, hij voelt zich getergd door hunne koele bejegening, de wanhoop tast hem aan bij de gedachte aan zijne vruchtelooze poging, — krampachtig strekt hij den arm uit, — daar klinken de zilverlingen op den vloer des Tempels 1), eene huivering vaart door de leden der aanwezigen.
Zoo meent Judas te hebben toegezien; zoo is ten minste het loon der hel weêr uit zijne handen verwijderd; maar helaas! niet de wanhoop uit zijn hart! —
En hij geeft nog voedsel aan die wanhoop. „Hij rer-troTcquot;, — zegt de Evangelist, of, gelijk het woord wel eenigzins schijnt aan te duiden 2), hij zocht zich eene schuilplaats, hij begaf zich in de eenzaamheid, om nog verder over het afschuwelijke zijner wandaad na te denken. Het was, zegt men, in het dal Hinnom, naar de oude opvatting der Joden, de afschuwelijkste plaats nabij Jerusalem, en de voorafbeelding der hel 3). —
— 603
Zie! daar wandelt nu Judas (terwijl Jesus voor Pilatus staat) tusschen den Berg der Ergernis en dien des Boozen Raads, in het verafschuwde Hinnom-dal. Toen hij de Paaschzaal uitging was het nacht; nu is het morgen, en verkondigen de eeramp;te zonnestralen op de kruinen des Olijf bergs en de witte marmerstee-nen des Tempels den rijzenden dag. Maar juist dien dag kan de ongelukkigè niet meer verdragen; er is toch zoo ontzettend veel in deze laatste uren voor hem omgegaan. Tot nu toe scheen hij nog veilig in de diepe rotskloven van het somber dal; maar hoe lager het morgenlicht er in afdaalt, hoe banger het hem wordt. Nu eens ziet hij den besten aller meesters vóór zich, in wreede boeijeu gekluisterd, dan weer klinkt er eene stem in zijne ooren : „heter, zoo hij nooit geboren ware!quot; Yóór hem ligt de Benedenstad, alwaar reeds de moordkreet opstijgt : „kruisig Hem! kruisig Hem! en in zijn hart weerklinkt het: Ik ben de verrader! Digt bij hem ligt de Paaschzaal, waar hij het woord vernam: wee dien monsch! en zijne ziel antwoordt: „die mensch ben ikquot;. In de nabijheid Gethse-mane, met al de droevige herinneringen van dien nacht, en vooral dat woord van den besten der vrienden: „Vriend! verraadt gij alzoo den Zoon des menschen door eenen hts! en het is of liet suizen der olijfboomen, en het ruischen des Cedrons, en al de Echoes der bergen hem onophoudelijk herhalen : „vriend! verraadt gij alzoo den Zoon des menschen, door eenen kusquot;. Ban hoort hij weêr dien goddelijken vriend: wat gij doen wilt, doe het haastigljk; dan weer zijn Meester : „gij zijt rein, maar niet allen-,' dan weer zijn Weldoener : „zalig zijt gij, zoo gij het doet; maar niet voor u allen zeg ik ditquot;, en telkens daarop valt het akelig wee! telkens het: heter nooit gehoren ! als een vervaarlijke en verplettende donderslag, in zijn wanhopig en vertwijfelend hart. O Judas! Judas! het is nog niet te laat! Een moorde-
— 603 —
naar zijt gij. Maar Hij, die ginds veroordeeld wordt, en straks zal worden opgehangen aan het kruis. Hij is oneindig in zijne goedheid, oneindig in zijne barmhartigheid, en Hij wil nog sterven uit liefde — ook voor u. —
Maar neen! „mijne boosheid is te groot om nog vergiffenis te verkrijgen 1)quot;, — zoo lastert hij, en wordt nu werkelijk „een duivelquot;, door vertwijfeling en wanhoop. De daad volgt op de gedachte. Reeds heeft de rampzalige den strik bereid, reeds klimt hij op den noodlottigen boom, stort neder in den strop, en hangt daar in het diepe Gehenna-dal, tusschen hemel en aarde, ten eeuwig schrikbeeld voor alle gierigaards, huichelaars en verraders 2). Hij sprak als Caïn, toen hij den onschuldigeu Abel had vermoord, hij handelde als Achitophel, toen hij den eersten David had verraden; hij valt als Lucifer, gezien door denzelfden Zoon Gods, die ook Lucifer gezien had, ^vallende als de bliksem uit de hoogte des hemelsquot;.
En inderdaad, hij valt ook werkelijk. Want, zoo lezen wij elders 3), opgehangen (en voorover nedergestort 4) is hij midden doorgeborsten en alle zijne ingewanden zijn uitgestort ; en dit is bekend geworden, aan al de inwoners van
(1) een. IV. 13.
(quot;J' De Traditie hoeft het woord der H. Schrift zoo duidelijk verklaard, dat de andere uitleggingen van 't Grieksohe woord {zich ver/iaufiev) verouderd mogen heeten. Vgl. Ignat. ad Phil. „Berouw grijpt den verrader, toont hem den strop en maakt dat hij zich ophangt.quot; -— Nog wordt een vijgeloom aangewezen als diegene, waaraan Judas zich zou hehben opgehangen. (Z. Maid., Sepp. p 431. Juvencus. Hist. Evang Exorsns-que suas laqueo sihi sumere poeuas, informem rapuit ficus de vorticc ventrem.
3) Hand. 1, 18. 19, welke verzen (als een tusschenzlu) door den H. Lucas in de redtvocring van den H Petrus schijnen ingelascht, gelijk Patrizi (in h. 1,) vooral daardoor bewijst, dat er staat lingua coram en niet nostra.
4) Haar 't Grieksch.
— 604 —
Jerusalem 1). Velen hebben misschien dit akelig lot ties verraders met eigen oosen aanschouwd; velen gezien, hoe daar hing aan den strop, hoe allengs zijn ligchaaia verteerde, hoe hij eindelijk op de rotsen neergestort, en zoo ook na zijn dood, voor een ieder een voorwerp van afschuw is geworden.
Is het veelligt daarom dat Mattheus zoo spoedig de oogen afwendt van dit hatelijk schouwspel en ons liever den blik doet vestigen op de aloude prophetiën? Volgen wij hem voor een oogenblik, om eene der treffendste voorspellingen te beschouwen. De propheet stelt eene parabel voor 2), waarin de bij uitstek Goede Herder allerheerlijkst wordt ge-teekend. Hij voorziet zich van twee herderstaven, waarvan de eene heet: liefde, de andere vereeniging; en Hij weidt zijne schapen. Doch zie, de kudde, dat is Israël, wil Hem niet, en versmaadt zijnen Herder. Nu breekt Hij den eersten staf: liefde, en toont dat Hij zijn verbond wil vernietigen. Toch blijft Hem nog één herderstaf over, en zal Hij nog eens zijn volk beproeven, of zij Hem willen volgen. „Als het goed is in uwe oogen, -—- zegt Hij derhalve, -—• geeft mij mijn loon; en zoo niet, laat het na/quot; Nu had de kudde moeten toezien. Maar helaas ! zij wil niet. ,/En zij wogen „mij, zegt God, mijn loon toe, dertig zilverlingen. En nu „zeide de Heer tot mij: werp dit weg voor den pottebakker, „den heerlijken prijs, dien ik door hen ben waardig geschat. „En ik nam de dertig zilverlingen en wierp die weg in het Huis des Heeren voor den pottebakker. En ik verbrak den tweeden staf: vereeniging', en zoo waren alle
I) Mat'heus leert wat Judas zelf gedaan heeft; hier wordt veeleer op de f/evnljen van Judas daad gewezen. Laugcn p. 200. — Andere uit-legffingen zie bij Maldonatus; de verschillende fabelen nopens Judas uiteiide Uj Warneccius do susp. Judae. Anger, Synops. enz.
2; Zach. XI. 7 volgg.
banden tusschen den Herder eu de kudde verbroken.
Hoe zinrijk en zonneklaar! Op den Olijfberg weende Jesus/ en riep ook Jerusalem toe: „Hoe dikwijls heb ik u willen vergaderen, gelijk de hen bare kiekens onder de vleugelen ; maar gij hebt niet gewild. Zie! uwe woning wordt verlaten 1)quot;, —- en de eerste band was verscheurd. Nu nadert Hij de H. stad en vraagt naar den prijs, waarop zij Hem, haar Messias, schat; en ■— ondankbaarheid is het antwoord, verraad zijn loon, dertig zilverlingen de voortreffelijke prijs, welken zij schandelijk op zijn hoofd heeft gesteld. Ook de tweede band wordt verbroken, — en het ondankbare Israël is Gods Israël niet meer.
Het moest echter nog duidelijker uitkomen, dat de Heer gesproken had. De verrader zelf werpt dus de dertig zil-ferlinr/en in het Huis des lieer en; de vertegenwoordigers van Israël besteden die voor den Potteba/cker; en de Bloedakker in het Gehinnom-dal zal ten eeuwigen dage getuigen, dat alles vervuld is. — Dit verhaalt ons Mattheus.
Én de Opperpriesters, zegt hij, namen de zïlcerlingen. Zij blonken te schoon, om daar op den vloer te blijven liggen. Wat die snoodaards voor een Judas zeiven nog niet wilden weten, toonen zij aan de geheele wereld. Hij heeft zich naauwelijks verwijderd, of hunne hebzucht drijft boven.
— z/Maar het is een prijs voor bloed, voor onschuldig bloed/' — heeft de verrader gezegd, en alle schandelijk gewin mag in het Huis des Heeren niet worden opgenomen 2). //Het is niet geoorloofd, erkennen ze dus zei ven, die zilverlingen in den Tempelschat op te nemen, dewijl het een bloedprijs is;quot; en wachten derhalve de gelegenheid af, om
1) Vgl. de a idere propbetie iu Hand. I, 'JU en Palrizi t. d. pl.
2) Deut. 23, 18.
eerst nader te beraadslagen »at hun te doen staat Of zij er aan dachten, dat zij zeiven dien bloedprijs gegeven hadden, dat zij dien veelligt uit denzelfden Tempelschat hadden genomen 1), dat zij derhalve hun eigen vonnis uitspreken zonder het te vermoeden ? Wat maakt het, daar zij toch voortgaan in het doorzetten hunner plannen en in elk geval Judas te leur stellen, die gewaand had het verraad weder goed te maken Ook vinden zij weldra eene hoogst nuttige zaak, waarvoor ze dit geld kunnen besteden. De rijken hebben hunne familiegraven 2), de armen worden op eene algemeene begraafplaats ter aarde besteld 3); maar er komen jaarlijks vele vreemdelingen 4) te Jerusalem, die aldaar sterven, zonder eene eigene begraafplaats te bezitten. Om zulk eene begraafplaats voor dezen aan te leggen, zullen zij de zilverlingen besteden, — zoo komen zij met elkander overeen 5) — en derhalve den heleenden pottehalckern akker aankoopen, 6) welke in het Dal-Hirmom aan den voet van •
1) Friedl , Maldon. volgens 1 uvencus, Hist.L. IV., dewijl het immers volgens de Opperpriesters dienen moest voor eene zaak, dio de godsdienst betrol. —Over de Corbona, elders gazopJnjlarinm (ook bij -losephus vgl. Luc. 2i, 1. Jo. 8, HO. Mr. 12. 41, 4:j. en Friedl. Arch waar hij spreekt van 7 kisten (Sepp. p. GiS Ed. 1. van 13.)
*2) B. v. Joseph van Arimathea.
а) Jer. ïü, 3.
i) Door vreemdelingen zijn hier vreemde Jorten bedoeld, geen Heidenen. Bat Judas het eer-t op dien akker begraven zou zijn, of dat hij zich juSt op dien akker zou hebben opgehangen, — volgt niet uit Hand. 1. 18, 19.
5) Na het Paaschfeest, volgens velen. Mald., Arn. — Het possedit Judas Act. 1, 2S wil zeggen: e priesters kochten den akker voor Judas geld 7, Pair. in h. 1. — De fabel van .indas landyoed, waar hij zon gewoond hebben, heeft veelligt luar ontstaan aan dit woord te danken, gelijk die van het verpletterd worden door een wagen zulks heeft aan het Grieksche prenes (ibid) als prestheii verklaaid bij l'apias; /?ie üecum. ia Act. 1, 13.
б) T)e akker van den pottehakker, toont zeker den door allen geken-den akker aan, volgens sommigen ook den bekenden pottebakker of eigenaar, die de aldaar liggende pijp-aarde, of potitarde nog gebruikte, volgens anderen den nog altoos in gebruik zijnden naam van poltebakkersoeld.
— 607 —
den Berg des boozen Raads 1) gelegen is. Zoo hebben zij eene heilige daad met onheilig geld verrigt. Zoo zal het volk vergeten, dat zij het bloedgeld weder aangenomen hebben.
Doch hierin bedriegen zij zich. Het volk betaalt hun inet eigen munt, en noemt den akker, voor hun bloedgeld gekocht, in zijne taal den Bloedakker, tot op den huidigen dag toe, zegt do Evangelist, wat hij ook nu nog zou kunnen zeggen 2). Hoe meer dus de Sanhedristen het feit wilden verdonkeren, hoe meer zij het openbaar hebben gemaakt 3). Zoo wilde het de Heer, die overigens nog een geheel ander en veel verhevener doel beoogde. Want „zoo werd vervuld, gaat Mattheus voort, wat door den propheet, Jeremias 4), voorspeld is : En zij namen de dertig zilverlingen, de ivaarde des gewaardeerden, die zij, van (liet geslacht van) de kinderen Israels 5) gewaardeerd hebben, en zij gaven die voor den akker des pottebakkers, gelijk de Heer mij bevolen hadquot;. G) Zij zeiven werkten dus wederom mede, om dat-
I) Hier zou Caïphas een buitengoed ge'.iad lubben, alwaar hij den raad gaf van Jesus te doodcn dit. üü, '1).
2| Het Hebreeuwsch Uakt-ldema staat te dezer [iluitse niet in dun Griek-schen lektst, en zou uit Hand. 1, 18 kunnen dvergenomeu zijr, zegt J! al -donatus.
3) Chrys. in Jit. bom. S5.
4gt; De propbetie, gelijk ze bier luidt, is uit Zncharias XI. Docb ook bij Jeremias XVil], i —. 3 en X i X. !, is si raak van de puurt des put-tebatkers, enz. iu het dal Ben flinnom. Zie de versehillende uitleggingen dezer plaats bij Jansen, Wolf Cur. Crit p. H9't Schegg. p 009. l'atr. enz Indien wij daarop acht geven, dat de kleine prophelen in hel N. Test. niet met name worden aangehaald, zouden wij daarin eene reden kunnen vinden dit Jeremias genoemd is, niet wien (volgens de Rabbijnen) de Boeken der Propheten begonnen, en door wien (volgens anderem de aanleiding tot Zacharias' voorspelling was gegeven. Dewijl de zoo oude Syrische vertaling geen naam heeft uitgedrukt, kan die van Jeremias, om de genoemde reden, later m den tekst zijn gekomen.
5) D 1. zij, die uit Israël zijn ; Vgl. 't Ilebr.
6) Deze laatste woorden voegt Matheus er bij, terwijl h'j weglaat: „in het huis des Ueeren.quot;
gene te doen gebeuren, wat de Heer voorspeld had. „En wij zien, zegt de H. Chrijsostomus, hoe niet alleen de Apostelen, maar ook de propheten naauwkeurig alles verhalen en op alle wijzen het Lijden prediken en voorspellen 1)quot;.
Eindelijk, gelijk de hemel zijn offer heeft, zoo heeft ook de hel het bare. Het eene is dat op Golgotha, van Jesus ; het andere in Getshemane, van Judas. .Tesns zal hangen tusschen hemel en aarde om beide met elkander te verzoenen ; „ Judas even zoo, omdat hij beider onwaardig is en beider Heer iu den dood heeft overgeleverd 2).quot; Jesus wordt het offer der verzoening en der liefde; Judas het offer der verblinding en der wanhoop. Te oordeelen of te veroordee-len hebben wij hier verder niet. Judas is geoordeeld. En het woord van Jesus zal tot den jongsten dag over het aardrijk weerklinken: „Beter -ware het hem, dat hij niet gehoren ware, — dien mensvh!quot;.
God zij geloofd, dat wij op vertroostende!' schouwspel onzen blik mogen vestigen!
1) Hom. Sö of 80 ) in Jo.
2) Caiulid-iS Fuldensis. De Pas?. D, c. 13.
Jesus voor Pilalus.
('s Morgens, 0 ure.)
Welk een schouwspel, als wij ons nu wederom naar de stralen van Jerusalem begeven, terwijl de zon op den XV'16quot; Nisan, het plegtigste aller feesten, aan den hemel opgaat! Eerst ten negen ure wordt het morgenoffer opgedragen; nu is het zes; en reeds schijnt de gansche stad op de been, alsof iets geheel buitengewoons in Jerusalem te doen is. De priesters, de adel en de geleerden gaan voorop, eene menigte volks l) en geregtsdienaren volgen, Jemsalemmers en vreemdelingen verdringen elkander, en alles is in de weer, als moest wel het Romeinsche Regthuis bestormd, en weer een nieuw oproer tegen de heidensche overheersching beproefd worden.
Ach! — dat alles geldt den onschuldigen Jesus, die in hun midden, als een lam, ter slagtbank wordt voortgesleurd. Dat alles is voorzien, afgesproken, bewerkt, niet tegen de vreemde heerschappij, maar om hun eigen Koning door de gehate vreemden te doen veroordeelen en vermoorden. Dat alles is door God gewild, door de proplieten voorspeld, door Jesus nog onlangs op nieuw verkondigd, opdat beide Jood en Heiden, zich niet zouden kunnen verontschuldigen, en
' O J
allen zouden weten, hoe onschuldig de eeuwige Onschuld is.
1) Jo. IS, 28, — 35. Luc. 2 5, 6.
39.
Eer wij de Evangelisten hooren, dienen wij nog op te merken, lioe zij allen de overlevering van Jesus aan Pi-latus duidelijk doen uitkomen, dewijl nu de zaak van de geestelijke voor de wereldsche regtbank gebragt. wordt; hoe elk hunner, naar eigen plan, een wonder geheel van de lijdeDsgeschiedenis heeft geleverd; 1) en hoe wederom de leerling, dien Jesus lief had, het meer geheime van Jesus zeiven schijnt vernomen te hebben en daarom datgene vooral mededeelt, wat tusschen Jesus en Pilatus in het Eegthuis is omgegaan. De laatstgenoemde begint aldus, het vroeger verhaalde nopens de Sanhedristen vervolgende:
Jo. XVIII.
28......En zij zeiven gingen niet in het regthuis,
opdat zij niet veronreinigd wierden, maar het Pascha mog-ten eten.
29. Pilatus ging dan tot hen naar buiten, en zeide: welke beschuldiging brengt gij in tegen dezen mensch ?
30. Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien deze geen misdadiger was, zouden wij hem niet aan u overgeleverd hebben.
31. Pilatus zeide dan tot hen: Neemt gij hem (zeiven), en oordeelt hem volgens uwe wet. De Joden nu zeiden tot hem : Ons is het niet geoorloofd, iemand ter dood te brengen.
32. Opdat Jesus woord vervuld wierd, dat Hij gesproken had, aanduidende, welken dood Hij zoude sterven.
De H. Lucas vervolgt. H. XXIII.
2. Zij begonnen Hem echter te beschuldigen, en zeiden: Dezen hebben wij bevonden, ons volk verleidende, en verbiedende den keizer schatting te geven, en zeggende dat hij Christus de Koning is.
1) Mattheus alleen verhaalt den droom van Pilatus huisvrouw, en de ceremonie der handenwassching. Lucas voegt' er bij, hoe Jesus naar Herodes is gevoerd.
611 —
Mt. XXVII.
11. Jesus nu stond voor den landvoogd, en ondervraagde de landvoogd Hein :
ondervraagde | riep Jesus en
Hem, zeggende: zeide tot hem:
Zijt gij de Ko- Zijt gij de Ko- Zijt gij de Ko- Zijt gij de Koning der Jo- ning der Jo-ning der Jo-'ning der Joden? kien? jden? den?
Jo. XVHI.
34. Jesus antwoordde; Zegt gij dit uit u zeiven, of beb-beii anderen het u van mij gezegd ?
35. Pilatus antwoordde : Ben ik dan Jood? uw volk en de overpriesters hebben u aan mij overgeleverd; wat hebt gij gedaau?
36. Jesus antwoordde; Mijn rijk is niet van deze wereld. Zoo mijn rijk van deze wereld ware, zouden gewis mijne dienaren gestreden hebben, dat ik den Joden niet wierd overgeleverd. Nu echter is mijn rijk niet van hier.
37. Pilatus zeide dan tot hem: Gij zijt dan Koning?
Jo. XVIII.
33. Pilatus
2. En Pilatus 3. En Pilatus dan gins; we-
Marc. XV. I Luc. XXIII.
vraaode Hem en derom in het
aeide:
j regthuis, en
Matth XXVII 11... Jesus zegt tot hem : Gij zegt het. |
Maiic. XV, 2.. Hij nu antwoordde, en zeide tot hem: Gj zegt het. |
Luc. XXHI. Jo XVIII 3.... En hij antwoordde, en zeide : Gij zegt zegt het; ik het. ben Koning. Daartoe ben ik geboren, en daartoe in de wereld gekomen, om der waarheid getuigenis te ge- Jesus antwoordde : Gij |
— 612 —
ven Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort mijne stem.
38. Pilatus zegt tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dit gezegd had, ging hij andermaal buiten tot de Joden.
-Luc. XXIII.
tot hen:
zegt
Ik vind geene schuld in hem.
4-. En Pilatus zeicle tot de en Overpriesters en de scharen; Ik vind geene schuld in dezen mensch.
]2. En toen Hij (nu nog meer) van de Overpriesters en de oudsten beschuldigd werd,
antwoordde Hij niets.
13. Toen zeide Pilatus tot Hem : Hoort gij niet hoe zware i getuigenissen zij tegen U in- :
brengen ?
14. En Hij antwoordde hem op geen enkel woord, zoo dat de landvoogd zich grootelijks ■
verwonderde.
De eerste personen, die ons weer worden voorgesteld, zijn de heschuldigers. Zij zijn, gelijk gezegd is, in zoo groot aantal tegenwoordig, om den landvoogd ontzag in te boezemen.
Marc. XV.
3. En de Overpriesters beschuldigden Hem veel.
4. Pilatus vraagde Hem dan andermaal, en zeide: zie hoe
zwaar zii U beschuldigen !
«■ ö
5. Doch Jesus antwoordde niets meer, zoodat Pilatus zich verwonderde.
V
— 613 —
Om dezelfde reden is hun de toeloop des volks 1) en der schare 2) overaangenaam. Mogt Pilatus onwillig zijn, dan kunnen zij immers, zoo als vroeger, door de algemeene stem, of liever door liet oproerig geschreeuw des volks, datgene verkrijgen, wat anders kon geweigerd wordeu. In elk geval zetten zij zich aan het hoofd en komen weldra van den Sion langs den Tempel naar beneden, om vóór het regthnis plaats te nemen. Den geboeiden Jesus laten zij aanstonds binnen leiden 3). Zij zeiven echter gaan daar niet binnen 4). Want „het voorhof eens vreemdelings was voor hen als een veestal 3,quot;) en liet huis eens heidens met zijn bronzen beelden gelijk aan een afgodstempel of eene woning van melaatschen 6). quot;Door er in te gaan zouden zij verontreinigd worden 7), en belet om deel te nemen aan het nuttigen der Paasch-offers, welke nog dien dag moesten geslagt en gegeten worden 8). Dezen toch zijn ongetwijfeld door het hier genoemde Pascha bedoeld 9).
Ziedaar dus wederom de verblindheid en de schijnheiligheid ! ,/Zij vreezen verontreinigd te worden door het regthuis des regters, en het bloed eens onschukligen broeders te
1) Jo. 18, 35. 2) Luc. 23, 4. 3) Jo. 18 , 38 Zie boven. In het praetorium,
4) Jo. 18, 28 b. 5) Talmud. Erubin f. Ga. 3. 6) Flav. Joseph, zie Sepp. bl. 197, 251. 7) Vgl. Hand. X. 28. XI. 3, 3. 8) Het Paasc/ilam hadden zij reeds den vorigen dag gegeten. Zie boven en Lipm. t d. pi.
'J) Zulks blijkt o. a. uit Deut. XVI. 2. — Anderen verstaan het toch van het Paasc/dam, zie b. v. Sepp. bl. 198. — In dien zin hadden echter de woorden der Joden geen beteekenis; want door het intreden in eene heidensche woning zouden zij in elk geval maar verontreinigd zijn tot den avond; en (in de vooronderstellingi zou het Paaschlam toch eerst gegeten worden, als de volgende dag reeds was aangevangen. — In Bab. Gem. Sanh. f 63 wordt gezegd; Cum Synedrium quemquam, morti adju-dicavit, ne quidqziam degus'ent Ulo ipso die. Doch vooreerst staat te bewijzen dat zulks reeds plaats vond in Christus dagen. Friedl. p. 103, en verder is niet daarvan spraak te dezer plaatse van Joannes.
vergieteji, dit vreezen zij niet 1).quot; Zij brengen iemand on-regtvaardig om het leven en meenen onbezoedeld te blijven, en door liet binnengatm des Praetoriums meenen zij zich te bezoedelen 3), „Maar wee den ongeregte! zegt Isaias; volgens het werk zijner handen zal hem het kwade overkomen 3).quot;
Waarom zij desniettemin tot den Landvoogd komen, hebben wij gezegd. Hij moet niet alleen hun vonnis bekrachtigen; hij moet ook, naar het üiouieinsche regt, 4) de zaak op nieuw onderzoehen. Het is om die reden, dat Pila-tus tot hen naar luiten gaat, aldus toegevende, naar de wijze der Romeinen, aan de gewoonten der vreemde gewesten, welke zij aan hunne magt onderworpen hadden 5). Wel moet Pilatus verwonderd hebben gestaan om de zoo vroeg in den morgen voorgedragen beschuldiging, om het getal en de waardigheid der joodsche regters, die nu als beschuldigers verschijnen, om den grooten toeloop van verbolgen Joden tegen een zoo blijkbaar zachtzinnigen en goeden mensch, dien men immers reeds in de regtszaal gebragt had. Maar de Landvoogd was toch met den Hoogepriester bevriend, had reeds den vorigen dag een gedeelte der lijfwacht aan de Joden afgestaan 6), en kan dus zeer goed iets geweten hebben van een voornaam gevangene, welken zij vatten wilden. Later ten minste wist hij dit zeker, en wist hij meer, daar het hem zelfs duidelijk was, dat men Jesus alleen uit nijd
1) H. Aug. Tr. in Jo. 114. 2. 2) Theophyl. in Jo. ]8. Chrys. h. 83 in Jo. 3) Cijr. Alex. 1. 12. c. 18 in Jo. Isaias 3, II. 4) Walther. Jnr. — hist. Betraclitnngen p. 105.
5) Alienigena cntn csset Pilatus, ludaeorum tarnen legem reveretur, et morem qui apud eos obtinuit religiose observat. Egressn senim est, prae-ter solitnm. ex praetorio, quasi Judaeis hoe loco significans legem esse servandum. Etc. Cyr. Al. in Jo. L. 12. c, 18.
6) Zie boven.
had overgeleverd 1). Hoe het. zij, hij gaat naar buiten, hetzij in de voorzaal 2), hetzij op den regterstoel 3), welke vóór het paleis was opgerigt, — om met de Joden te spreken. Hij ziet echter aanstonds wat zij wilden. De geboeide Jesus, en de zonderlinge opgewektheid der menigte toonen het klaar. Is er echter spraak van eene beschuldiging, dan wil de fiere Romein ook de aanklagten kennen. Hij begint dus onmiddellijk: welk is uwe klagte ? icelke leschuldiginy brengt gij in tegen dezen mensch?
Dit was den Joden te veel. Zij verlangden, dat Pilatus hun vonnis zou bekrachtigen; dat hij hen dwingen zou de zaak op nieuw voor te stellen en te doen onderzoeken, dit verlangden en verwachtten zij niet. Yan daar hun kort, algemeen en verbolgen antwoord;
,/ Was deze geen misdadiger, wij zouden hem, u niet overgeleverd hebben.quot; Alsof zij zeiden: ,/gij ziet, wie wij zijn, de regters der Joden, die zeiven voor uwe vierschaar verschijnen. Waarom vraagt gij dan nog naar de klagte? Gij weet zeer goed dat wij zoo niet handelen zouden, als wij dezen niet schuldig hadden bevonden.quot; Boosaardige leugenaars ! Zij hebben geen zweem van kwaad in Jesus kunnen ontdekken, en toch noemen zij Hem kortweg een kwaaddoener. Nog afschuwelijker huichelaars! die hunne uiterlijke vroomheid tot dekmantel hunner booze aanklagt durven gebruiken.
De trotsche Romein is er echter niet mede voldaan. 4)
1) Mt. 27, 18 Mar. 15, ]0. — Waarschijnlijk had Pilatus reeds vroeger van Jesus gehoord.
2) Tholuck. 3) Sylveira in Evg. Zie Mt. 27, 19 en Jo. 19, 13.
4) Friedl. p. 103; Langen p. 265. Beelen Sepp. p. 199. And. nemen het ironisch; daar Pilatus wèl wist dat de Joden niemand mogten dooden, Arnoldi, Volgens jind. zou Pilatus hier te veel van zijn regt afstaan, uit vrees voor de Joden. Calm.
Wilt gij geene klagt inbrengen, zegt hij; ,/en is deze slechts een boosdoener in 't algemeen, neemt Rem dan zeiven, en oordeelt Hem volgens uwe wet.quot;1 Pilatus dacht zekerlijk nog niet aan eene halszaak, 1) en kon daar ook moeijelijk aan denken, als hij den goeden Jesns zag, van wien hij tot nu toe nimmer iets kwaads heeft vernomen. quot;Voorzigtig handelt hij toch niet, daar hij immers de woede der scharen aanschouwt, en aan het onbepaalde der aanklagt wel hooren kan, dat hier niets degelijks ten laste des beschuldigden ligt. Als regter, kon en moest hij ook onderzoeken. „En dat zij dan ondervraagd worden en antwoorden, — zegt hier de H. Augus-tinus, — zij, die van den boozen geest verlost zijn, de genezen lammen, de gereinigde melaatschen, de nu hoorende dooven, de sprekende stommen, de ziende blinden, de weder opgestane dooden, en, wat alles te boven gaat, de wijs geworden dwazen, dat zij antwoorden, of Jesus een kwaaddoener is/' 3) De Joden wisten het beter; Pilatus kon het weten. Doch het schijnt, dat reeds de eerste blik op de zaak hem verschrikt heeft, en hij liever geheel en al daar buiten wilde blijven.
Hoe dit zij, Pilatus geeft zijne toestemming niet; en de Joden zijn wel genoodzaakt met hun vonnis en hunne beschuldiging voor den dag te komen. Dat vonnis luidt niets minder dan: de doodstraf; de beschuldiging: hoog verraad.
„ Ons, roepen zij, is het niet geoorloofd iemand (wien dan ook 3) ter dood te brengen.quot; Anders zouden wij tot u niet komen. Volgens ons bevinden is hij des doods schuldig; maar wij mogen die straf niet meer toepassen zonder uwe goedkeuring. Wij brengen hem u, omdat wij er toe gedwongen zijn.
Vgl Hand. 25, 1G over de gewoonte der Romeinen aangaande de beschnldigers, 2) H. Aug, Tr, in Jo. 114. 3. 3) Naar't Grieksch.
Dit geschiedde, — voegt de H. Joannes hier bij, — „opdat het woord van Jesus vervuld wierd, dat Hij gesproken had, aanduidende welken dood Hij zoude sterven. De hand Gods, wil hij zeggen, is hierin zigtbaar. Jesus had meermalen zijne overlevering aan de Heidenen, 1) en zelfs den aard van zijn dood naauwkeurig voorspeld. 2) Als godslasteraar veroordeeld, moest Hij de straf der steeniging ondergaan; maar de oude prophetiën hadden van de doorboring van handen en voeten, van eene verheffing, Z) van ongedeerde beenderen, 4) en van eene opening des harten 5) gesproken; dit had Jesus bevestigd, 6) niet het eerste; daardoor dus, dat de Joden nu op die wijze tot Pilatus moeten komen, daardoor dat zij hem ten antwoord moeten geven; „wij mogen niet, gij moet Hem vonnissen en de doodstraf uitspreken,quot; daardoor zelf geschiedt nu, wat geschieden moest, wordt Jesus door de Heidenen veroordeeld, verhoogd van de aarde en gekruisigd, naar het woord dat Hij gesproken had, aanduidende toelken dood Hij zoude stenen.
De foorzienigheid Gods en de Alwetendheid van Jesus moeten wij dus ook hier wederom bewonderen; maar niet minder de boosheid der menschen, als zij eens door haat en nijd tot het uiterste is gevoerd. Wij zullen hooren. Het doodvonnis is aangeduid; de aanklagte volgt.
1) Mt. 20, 17—19; Mr. 10, 32—34. Luc. 18, 31—34. Dat alleen aan die overlevering aan bij loannes zou gedacht zijn (Vgl, Patrizi) gelooven wij niet.
2) -lo. 13, 32 (Vgl. .lo 21, 19. waar dergelijke spreekwijze voorkomt) Vgl. Jo. 3, 14; 8, 28. Dat Joannes verhaal berust op de vooronderstelling, dat dit alles zijnen lezers uit de Synoptische Evangelisten bekend is (Lipm.) is waar; doch liever gelooven wij, dat Joannes hier spreekt van een xooord van Jesus, dat Hij gezegd heeft, en dat door Joannes zeiven is medegedeeld nopens de kruisiging van Jesus, viellcen dood d. i. welke de aard zijns doods zou zijn.
3) Ps 21. 4) Exod. 12, 46 Jo. 19, 3G. 5) Zach. 13, 10. Jo. 19,37.
fgt;) Jo. 13, 3a enz. Dat dn Joden Jesus aan het kruis willen geklonken
hebben zal straks genoeg blijken uit hun: kruisig Hem ! kruisig Hem!
— (318 —
„Zij beginnen, — 'zegt de H, Lucas, — Hem te le-schuldigen, zeggende: Bezeil hebben wij bevonden, ons volk verleidende, en verbiedende den keizer schatting te geven, en zeggende dat hij Christus de Koning is.quot; 1)
Leugen, laster, en sluwheid dingen hier om den prijs; de laagste en verachtelijkste huichelarij gaat echler het verst. Wat verlangden zij meer, dan een koning, dia hen van het gehate Eomeinsche juk kwam bevrijden? Wat vuriger dan den Messias, dien zij zich voorstelden als een magtigen wereldschen vorst, welke Israël weer ten toppunt zijner vroegere glorie zoude terugvoeren? En ziedaar nu die huichelaars zich uitgevende voor vrienden der overheerschers. En hoe sluw doen zij dit niet. Dat hij de Messias, de lang beloofde Christus was, dit had Jesus openlijk voor den Groo-ten Eaad beleden. Daarom hadden zij Hem veroordeeld. Maar bij de Eomeinen zou die beschuldiging geen ingang vinden, zoo zij niet krachtiger en op de hatelijkste wijze voorgesteld kon worden. Wat zij dus zeiven van den Messias maakten, dat, geven zij voor, heeft ook Jesus er mee bedoeld. Hij zal een koning zijn tegen den keizer; een aardsche koning, die Israels slavenboei zal breken, de Romeinen verdrijven, Pilatus met al de zijnen in Palestina zal uitroeijen. Was Jesus dit geweest, zij zouden het eerst hem ontvangen hebben. Nu Hij het niet is, ontvangen zij Hem niet; maar beschuldigen Hem, dat Hij waant het te zijn.
1) Schegg vertaalt: „zeggende dat hij een gezalfde, een koning is,quot; wat er in 't Grieksch werkelijk schijnt te staan. Eenige handschriften hebben et dicenten, zoo als de Vulgata. — Schegg verwijst naar Luo.
11. Doch aldaar, is (Jiristus leurios zeker te vertalen: (Beelen, af de) Zaligmaker, welke is Christus de lieer. „Een zaligmaker, welke is een gezalfde, een Heerquot; (Schegg) klinkt toch al te algemeen. Schegg geeft zelf de verklaring later, in Mr. 16. 23 als hij citeert Krug. § 50 7. „Bei Synthetische!' Apposition eines Appellatios zu einem Eigennamen ist der gebrauch des Artikels im Algemeinen vorherschend, jedoch nicht ohne Sp maunigfaches Schwanken bei einzelnen verbindungen. z. b. Mr. 15, 32,
— 619 —
En nu komt hen de leugen en laster ter hulp. De hier geboeide geeft zich niet slechts voor koning uit; Hij heeft ook door zijne daden getoond naar het koningschap te streven. Immers, „ Hj verleidt het volk, dat is: hij bederft het, maakt het afkeerig ]) van de Romeinen^ Hij houdt het terug 2) en belet het, de verpligte schatting aan den keizer te betalen, en zulks terwijl 3) Hij zegt dat Hij Christus, de koning is. Hij is dus een oproermaker in het groot, en den Romeinen zoowel als den Joden even schadelijk. Zij wisten, die listigen, hoezeer de Romeinen in dit opzigt achterdochtig waren. Zij wisten, hoe Judas de Gaulonieter, de voorstander dier leer, dat geene schatting betaald moest worden, uit Galileo, was opgekomen. Geene beschuldiging kon dus ligter ingang vinden bij een Romein; van niemand zou hij dit eer gelooven, dan van een Galileër. Maar wisten zij dan niet even goed, wat Jesus nog kort te voren tot hun eigen gezondenen gezegd had: //geeft den keizer, wat den keizer toekomt4) hoe hij de scharen ontweken was, toen zij Hem koning wilden maken; 5) hoe Hij hun geleerd had, dat het Rijk Gods in hen was, (niet rondom hen) en hoe het, als eene plant, in hun hart moest groeijen ?quot; — Zij wisten het, ja, maar zij wilden het nu niet weten. „ Zij wijken dus van de waarheid af, met het doel om te schaden, en stellen de leugen voor de waarheid.quot; 6) Zij lasteren en liegen, om een onschuldigen, om een weldoener van het volk, als een verwaanden oproermaker aan het kruis
1) Vgl. 't Gneksch Vgl. vr. 14), liier in staatkundigen zin: van iels afkeeriy maken.
3) Hinderen, tegenhouden. 3; Indien wij en lezen (de Vuig.) dan is hier een derde misdrijf opgesomd.
4) Luc. 23, 55. 5; Jo. G, 15. 6) S. Laur. lust. de triumh. Chr. agone c. 12.
— 620 —
te doen sterven. — En dit is nog maar het begin der be-sclmldiging.
Pilatus weet intusschen genoeg. Ts de zaak zoo, dan moet zij werkelijk voor zijn regterstoel behandeld worden. De keizer zelf en het gansche liomeinsche rijk is er mede gemoeid.
„Hij gaat derhalve wederom het reg thuis hinnen, en laat Jems tot zich roepen,quot; ÏJ — „en Jesus staat voor den
1 landvoogd.quot; 2)
Om ons den ganschen loop der zaken levendiger voor den geest te brengen, is het goed ons te herinneren, wat wij vroeger van elk Oostersch paleis en van de Burg Antonia in het bijzonder gezegd hebben. ^Het binnenste van deze laatste had trouwens de ruimte en gedaante van een paleis. Het was, volgens zijne bestemming zoodanig verdeeld in zalen, gangen, badplaatsen en exercitie pleinen, dat het wegens de geriefelijke inrigting eene stad, wegens zijne pracht een koninklijk slot scheen te zijn.quot; 3)
Er was dus zekerlijk bij de poort eene voorzaal, waarin de Joden niet wilden binnengaan, zoo als de H. Joannes straks opmerkte. 4) Hierachter lag dan wel, naar gewoonte, eene linnenplaats, waarvan Mattheus en Marcus spreken, 5) en digt daarbij de geregtszaal, waar Pilatus Jesus ontbood. Wilde Pilatus dus met de Joden spreken, dan moest hij telkens naar buiten gaan, hetzij in die voorzaal, hetzij op eene andere verhevener plaats van het paleis, 6) hetzij, wat wij 't liefst gelooven, op den r eg ter stoely 7) welke voor de
lt; ■
W
'
') J o. 18, 33. Iterum, wederom, schijnt hier slechts aan te duiden, dat Pilatus op zijne schreden terugkeerde en weer binnen ging.
2) Mt, 27, 11. 3) Flav. .los. Bell. Jud. V. 5. 8. 4) Jo. 18,28. 5) Mt. 27, 27. Mr. 15, 16. Zie benoden. G) Vgl, Jo. 19, 4. 5.
7) Sommigen meenen, dat Pilatus van het begin af, telkens op den regterstoel klom ((Ush. p. 503), waarvan later de Kvangelisten spreken (lo. 19, 13. Mt. 27, 19). Anderen, dat dit alleen voor het uitspreken van het vonnis plaats had. Winer.
— 621 —-
woning des landvoogds onder den open hemel was opgerigt. 1) Om wederom met Jesus te spreken, keerde hij dan telken male in het paleis terug. 2)
„Dit laatste doet Pilatus, — zegt de H. Chrysostomus, 3) -r- omdat hij een hoogen dunk van Jesus had, en hij, verwijderd van de woelige en oproerige Joden, naauwkeurig alles wilde onderzoeken.quot; Als Jesus geroepen wordt, laat Hij zich niet wachten. Het binnengaan in de woning eens heidens kon Hem niet verontreinigen, en zoo veel wil Hij ten minste voor den regter spreken, dat zijne onschuld uitblinkt. Hij gaat dus door de zuilengangen naar de zaal, waarin Pilatus Hem wacht, en staat daar, naar de krachtvolle uitdrukking van Mattheus, voor den Landvoogd.
„Hij staat daar voor den Landvoogd, de regtvaardige regler der hemelen, voor den onregtvaardigen regter op aarde. De eerste Adam stond trotschelijk voor God, en verontschuldigde zich, van de zonde welke hij bedreven had; de Verlosser van het menschelijk geslacht behoeft zich niet te verontschul^ligen, dewijl Hij geene zonde beeft gedaan. Toch sta it Hij daar, om voor onze trotschheid door zijne ootmoedigheid te boeten, en om ons te bevrijden door het oordeel der ongeregten te verduren, terwijl Hij zelf eens komen zal om alle regtvaardigen en onregtvaardigen te oordeelen 4)
De beschuldiging hebben wij gehoord: in het algemeen is deze een misdadiger-, in 't bijzonder een oproermaker; en de hoofdzaak komt hierop neer: hij geeft zich uit voor den Messias, dat is: de Koning der Joden.
I; Mt. 27, 19. Jo. 19, 13. Zie beneden. 2) Jo. 18, 33. 19, 9. 3) In Jo. hom. 84 (al. 83.) Zoo ook (naar gewoonte Chrysostomiu volgend Theophyl. in Jo. c. 18. 4) Candidas Fuldensis, Opusc. de Pass. D. c. 14.
Bij dit Laatste blijft Pilatus staan, waaraan ook werkelijk alles gelegen was. Hij ondervraagt dus Jesus, dat is: hij begint het geheime verhoor, en stelt met allen nadruk (zeker wel in de Grieksche taal, in Palestina behalve de landtaal 1) gebruikelijk) deze vraag; Zijt gij de Koning der Joden? 2)
Wat Pilatus hierbij al gedacht heeft, wie zal het zeggen? Een zoon des meuschen, zoo als Jesus, voor zich te zien; een man m den bloei zijner jaren, zoo zachtzinnig, zóó beminnelijk, wien de onschuld op het gelaat te lezen staat, zonder nog van het goddelijke zijns aanbliks te gewagen; zulk eenen man te moeten ondervragen nopens de grootste aller misdaden bij de Romeinen; hem te moeten verdacht houden van opstand en oproer; het moet noodzakelijk een bijzonderen indruk op Pilatus gemaakt hebben.
Dien indruk neemt Jesus niet weg. Integendeel; Hij antwoordt, ja; maar Hij antwoordt met eene wedervraag, die wel in staat is dien indruk nog grooter te maken.
„Zegt gij dit uit u zeiven,—zegt Jesus, — of hehben anderen u dit van mij gezegd?quot;
Diepzinnige vraag! waarvoor het ons niet verwonderen kan, dat Pilatus verbaasd heeft gestaan, nu wij er zeiven al den zin nog niet van bevatten kunnen. Immers, ;/welke kalme waardigheid, — zegt een Schriftverklaarder, 3) — maar ook hoe diepe, zinrijke beteekenis schittert in deze eenvoudige en verhevene vraag! In die vraag ligt het regt van Jesus om Pilatus te ondervragen, ligt een beroep op Pilatus eigene be-
1) De volkstaal was de zoogenaamd Syrochadeeuwsche; maar Jesus heeft leker ook dikwijls de Grieksche taal moeten bezigen.
2) ï'« es enz. Zeker met nadruk, doch niet met verachting (gelijk Bis-ping in Mt. en and. willen). Al de overige Evangelisten hebben hier dezelfde woorden: Gij zijt de koning der Joden ?quot;
31 Lipman. Vertal. t. d. pl.
wustheicl, dat hem geen spoor kenbaar is geworden van een door Jesns beraamd oproer tegen liet Romeinsche oppergezag, ligt eene opwekking van Pilatus tot het ernstigste onderzoek, ligt alreeds eene inleiding tot de verkondiging van een rijk, van hoogeren oorsprong, rang en aard, dan Jood of Heiden had gekend of gedacht.quot;
Ja, letten wij op liet terstond volgend antwoord van Pilatus, en op hetgeen straks verder volgt, aangaande het ko -ningrijk van Jesus, dan zien wij er duidelijk dat alles in.
De eerste opvatting kan zijn: Zegt gij dit uit eigen beweging, uit eigen vermoeden, 1) ondervinding, 2) overtuiging; 3) of wèl, om dat ginds buiten mijne beschuldigers, die Joden zijn, u deze woorden hebben in den mond gegeven? Met andere woorden , daar Jesus toch alles wist: Zie wel toe, Pilatus, nu gij zelf niets vernomen hebt dat naar oproer gelijkt, nooit bemerkt hebt, dat ik mij als koning heb opgeworpen, hoe de bloote beschuldiging mijner vijanden zonder bewijzen niets af kan doen. Of: //Zegt gij dit uit u zelven, toon dan de bewijzen van mijn opstand; hebben anderen mij daarvan aangeklaagd, doe naarstiglijk onderzoek.quot; 4) Jesus zegt het, in dien zin, om tetoonen, dat Hij valsclielijk beschuldigd wordt. 5)
Maar wil Hij niets meer zeggen? Wijst Hij niet reeds op een veel verhevener koningschap dan datgene wat Pilatus bedoelde? Wij durven het niet ontkennen.
Er is gesproken van den Messias, Koning; de vraag was zoo
1) Danko, D. Rev. N. T. p. 135. 2) V'g!. Beelen t. d. pi. v. Jo.
3) Schuster, p. 881. „Door het vernemen mijner wonderen, enz. en door de stem Gods'' tot die overtuiging gekomen; d. i. Gij kondt wel weten in welken zin ik de koning der Joden ben.
4) Theophylactus in Jo. c. 18
5) H. Chrys. hom. cit. Cur hoe Christus interrogat! Ut pravorum Jndaorum animum delegit. Non ignoras ergo Christus interrogat, Vgl, Theoph. 1. c.
ganscli bepaald: zijt gij de koning der Joden? De wedervraag kau dus ligt inhouden: zegt gij dit uit u zeiven, in den gewonen zin, waarin de volken van een koning spreken; of alleen omdat anderen het u gezegd hebben, namelijk de Joden, en dus in dien zin, waarin de Joden dat verstaan? Bedoelt gij een gewoon koningrijk; of dat van den Messias, gelijk Israël het verwacht? 1)
Zekerlijk in elk geval is Pilatus antwoord in dien zin treffender. „Ben ik dan een Jood?quot; Weet ik iets van den zin, waarin de Joden dat koningschap opnemen ? 2) Kon ik uit mij zeiven er op komen, u. die bepaalde vraag voor te stellen? Natuurlijk, hebben anderen mij op die gedachte gebragt. Eu niet de Romeinen; maar uw eigen volk, de Joden; en niet slechts uw volk, maar hunne vertegenwoordigers, oversten en regters, de overpriesfers hehhen u aan mij overgeleverd. Wat helt gij gedaan, dat aanleiding tot die beschuldiging geven kon ? Waarom geven zij juist dit voor, dat gij u ah koning en wel als koning der Joden opwerpt?
„Jesus antwoordt; Mijn Koningrijk is niet van deze wereld.quot; En het bewijs: „Indien mijn koningrijk van deze wereld ware, mijne dienaren zouden gewis strijden opdat ik niet overgeleverd wierde aan de doden; maar nu is mijn koningrijk niet van hier.quot;
Het antwoord is duidelijk. Jesus heeft een koningrijk; Hij is dus koning. Maar zijn rijk is niet gelijk aan de% koningrijken dezer aarde; 3) Pilatus heeft er dus niets
1) Laugen, p. 266. Ook Tholuck in Jo. 844. — Hiertegen Schuster. 1. c.
2) Anders is de zin. Verkeer ik dan onder de Joden, datikwete, wie zich onder hen lot koning wil opwerpen. Z. Beelen.
3) l'atr. in Jo 18. 36 't Grieksch ek is gelijk de of ex hoe inundo. 't Heteekent hier: Christus rijk is niet een der rijken die op de wereld ziju. — And. zien in ek en enteuthen den Oorsprong aangeduid. Vg. Euseb. Hist. Eccl. 3, 10 waar de bloedverwanten van Christus antwoorden voor de regters; Het rijk van Christus is een hemelsch rijk, een rijk der Engelen.
— 625 —
van te vreezen. Het bewijs is even klaar. De koningrijken dezer wereld worden verdedigd door het geweld van •wapenen en de magt der onderdanen; mijn koningrijk, gelijk gij ziet, wordt aldus niet verdedigd; een wereldscli koningrijk is het dus niet; en het is derhalve van een gansch anderen aard en natuur, dan het koningrijk, waaraan gij denkt. Dat het tevens van een hoogeren en meer onmiddellijk goddelijken oorsprong is, hangt er mee zamen.
Doch bemerk nog de zonderlinge tegenstelling. Hij wordt gevraagd naar het koningschap over de Joden; en nu zegt Hij zelf, dat Hij den Joden wordt overgeleverd. Wie kan dit beletten? Zijne dienaren, zijne soldaten? Als Hij er had, ja; doch Hij heeft er geen; alleen dusPilatus, Pilatus met zijne krijgslieden, Pilatus met de magt van een aardsch koningrijk. Aan Hem hebben de Joden dezen bovenaard-schen koning overgeleverd; hij zelf wordt gedwongen om Hem weer over te leveren aan de Joden; en werkelijk hij zal het doen, zoo als wij later zien zullen, 1) gelijk hij het reeds de eerste maal gedaan heeft, door zijne krijgslieden mede te geven met Judas. — Pilatus moge dus toezien, opdat hij niet wederom Jesus overlevere aan de Joden, gelijk Hij reeds eenmaal overgeleverd is. Daarin, dat Jesus niets heeft gedaan, dat op het gebruik eener tijdelijke magt zou gelijken, ligt het bewijs voor zijne onschuld, en tevens voor de waarheid der stelling: Derhalve is mijn rijk niet van deze wereld.
De hoofdzaak maakt indruk op Pilatus; de daarbij komende gewigtige nevenwaarheden schijnt hij niet te bemerken. Volgens die hoofdzaak herhaalt hij dus zijne vraag: Gij zijt dan koning? Als wilde hij te kennen geven, dat hij
1) Jo. 19, 36,
van den zin waarin Jesus zich koning noemde, nog weinig had begrepen, maar, hoorende van een koningrijk, toch ook natuurlijk dacht aan een koning, en dus het regt had, om op zijne eerste vraag een antwoord te vorderen, of althans te weten, in welken zin zich Jesus een koning noemde,
Jesus wil het antwoord in geene deele schuldig blijven. Op de vraag: zijt gij de Messias? heeft Hij voor het Sanhedrin geantwoord : ik ben het; op dezelfde vraag, in eenig-zins anderen vorm voorgesteld, antwoord Hij nu voor den Heidenschen Kegter even ronduit: Gij zegt het, 1) dat is: ja; ivant ik hen koning.
Zonderling verschijnsel! en wie weet wat dit voor Israël beteekent? Als men het Jesus bepaald vraagt: Zijt gij de koning der Joden? antwoordt Hij niet: [vraagt men Hem nu: zijt gij koning? dan antwoordt Hij allerduidelijkst, en voegt er terstond eene verklaring bij in den straks reeds besproken zin, aangaande den aard van zijn buiten- en bo-venwereldsch koningrijk. Hier luidt dit als volgt: „Ik hen koning. Ik hen daartoe geboren en ik hen daartoe in da wereld gekomen, om getuigenis van de waarheid te geven. Al wie uit de waarheid is, hoort naar mijne stem?' — Ziedaar mijn koningrijk! Ik ben in de wereld, maar niet van de wereld; en ik ben daarin, omdat ik er in ben gekomen en als mensch onder de menschen geboren. En ik ben daartoe geboren, en daartoe in de wereld gekomen, om koning te zijn. En wilt gij den aard en het wezen van mijn koningrijk kennen; het is de waarheid. Ik ben dus de koning der waarheid, en geboren en gekomen om die koning der waarheid te zijn. En vraagt gij naar mijne onderdanen?
1} Patrizi in Jo. h. 1. meent, dat deze uitdrukking hier beteekent: dat Christus de «aak in 't midden wil laten, zonder eene bepaalde bevestiging uit te drukken Pit komt ons niet waarschijnlijk voor. Zie Sepp. p. 20S Ed. 2.
— 627 —
Alle vrienden der waarheid, allen die de waarheid zoeken, zij zijn het, die mijne bevelen nakomen, mijn schepter eerbiedigen, tot mijn koningrijk behooren.quot; 1)
Gewis! het is er ver af, dat Pilatus al den omvang van dit verheven antwoord begrepen heeft; maar zooveel ziet hij toch, dat er van geen schuldig streven naar eene aard-sche koningskroon upraak is. Gelooft hij Jesus? eerbiedigt hij zijne woorden ? Ach! veeleer schijnt bij die te houden voor de taal van een wijsgeer, zoo als er toen helaas! zoovelen waren, die naar de waarheid zochten, en die niet vonden. Veeleer schijnt hij, of spottend, 2) of liever als in trooste-looze vertwijfeling 3) uit te roepen: Wat is loaarheid? als wilde hij zeggen: dat koningrijk is niet tegen den keizer, maar dat rijk bestaat hier op aarde niet! Als uw rijk geen ander is als dat der waarheid , wat gaat mij dat aan ? Wie kan die waarheid kennen? Wie die bezitten?
En toch staat zij daar in persoon voor u, Pilatus! toch is zij het zelve, die met u spreekt; zij, de waarheid zelve, de koning der waarheid, Jesus Christus; maar gij begrijpt het niet o landvoogd! en gij kunt het niet begrijpen, omdat gij niet uit de waarheid, geen vriend der waarheid zijt. Dat woord van Jesus was ook tot u gerigt.
Eéne zaak begrijpt nogthans Pilatus uit het verhoor zeer duidelijk, — de onschuld van Jesus. Het ware gevolg leidt hij er teregt uit af: zijn pligt om Jesus vrij te spreken. Hij gaat het doen; en heeft dan ook naauwelijks lucht gegeven aan zijn ongeloovig hart door zijn uitroep: wat is waarheid^ of onverwijld, en zonder een antwoord af te wachten of het zelfs bedoeld te hebben, gaat hij heen,
1) Vgl. Jo X. 14. 2) Vgl. Beelen. 3) Vgl. Calmet, Tholuck. Olsh. Bij de Bomeinen en Grieken van dien tijd was de door het Heidendom veroorzaakte klagte algemeen genoeg: Solum cerium est, nihil certi esse, nec miserius quidquam homine, nec snperbins. Plinius, praef. in hist. nat.
— G28 —
neemt Jesus mede, geleidt Hem naar huiten tot de Joden, de overpriesters, en de scharen en roept hun toe: Ik vind volstrekt gsene schuld in dezen mensch. 1)
Ziedaar dus het eerste verhoor, en de eerste geregtslian-deling afgeloopen. Al de aauklagten der Sanhedristen liggen daarmede verworpen. Israël vond Jesus des doods schuldig; de Heidensche Regter vindt niets schuldigs iti Hem. Dit is, wat Jesus daags voor zijn lijden gezegd had: „de vorst dezer wereld komt; maar heeft aan mij (den ou zondige) niets.quot; 2) Pit was, omdat niet in Hem, maar in ons de schuld van zijn dood werd gevonden. 3) Om deze laatste reden laat dan ook werkelijk de Hemelsche Vader de bekrachtiging van dit vonnis niet toe.
Zie! daar staat Pilatus naast den onschuldigen Jesus, als of hij afwachtte, dat men zijn vonnis zou goedkeuren. Hij werpt zijne fiere blikken op de overpriesters en ouderlingen en schriftgeleerden en de gansche schare, als of hij afscheid van hen quot;ilde nemen. Doch hoor! daar gaan op eens de moordkreten weder op. ,/Hij is een volksverleider en oproermaker, een sabbatschender en verachter onzer wet, een bedrieger en valsche propheet ; een boosdoener, dien wij toch allen niet zonder reden voor uwen regterstoel zouden brengen; een huichelaar, dien gij niet moogt gelooven in een geheim verhoor; een onwetende Nazarener, diegeheelJerusalem in oproer brengt 4);quot; en zoo gaan zij voort Hem in vele dingen 5) beschuldigende, en de eene klagte op de andere stapelende.
En Jesus? — Jesus antwoordde niets 6).
1) Jo. '8, 38. Luc. 23, 4 „Niets schuldigsIn dezen mensch, vo'-gens sommigen (Bisping.) weêr met verachting; wat nitt blijkt.
2) Zachar. Chrysop. in Conc. Ev. n. 167. 3) Lnuolph. de Sax. Vita ch. II p. 67. 4) De (Apocryphe) Akten van behelzen wirkelijk zulke beschuldigingen, die echter in 't Evangelie niet zijn uilgedrukt,
5) Mare. 15, 3. Mt. 27, 13. 6) Mt. 27, 13,
— 629 —
Dit zwijgen gaat weldra het begrip van Pilatus gauscli te boven. Hij voelt zich gedrongen den beschuldigde daaromtrent in het openbaar te ondervragen. Lang heeft hij toegeluisterd en zijne zwijgende blikken op Jesus gevestigd; lang stond hij verbaasd over die meer dan menschelijke, ja goddelijke kalmte, bedaardheid en majesteit; nu houdt hij zich niet langer in. Hoe! (roept hij) gij antwoordt niets? Hoort gij dan niet, hoe vele en hoe zware getuigenissen zij tegen u inhrengen?
Toch hoorde Hij het wel. „Maar Hij zwijgt te regf, die geene verdediging noodig heeft 1)quot; Hij zwijgt te regt die niet antwoordt aan hen, welke de waarheid niet willen hoo-ren 2). „Hij zwijgt te regt, die door dat zwijgen zelf de overwinning behaalt 3).quot; Hij zwijgt op waarlijk goddelijke wijze, die door die eigen stilzwijgendheid de prophetiën vervult 4), den wil zijns Vaders volbrengt, het groote voorbeeld aan alle lijdenden en onregtvaardig veroordeelden geeft 5).
Daarom zwijgt Jesus, en zóó volkomen, dat Hij niet slechts aan zijne beschuldigers, maar ook Pilatus zeiven, op geen enkel icoord meer antivoord geeft 6).
De verwondering van Pilatus gaat hierdoor over tot verbazing, de verbazing tot verstomming, zoodat hij nu zelf, niet meer wetende wat te zeggen, even als Jesus, zwijgt, „Hij verwonderde zich grootelijlcsquot; zegt de H. Schrift.
De verbazing van Pilatus mag ons overigens niet ververwonderen. Hij bewondert „den Heer, dien hij zoo welsprekend had bevonden en die desondanks nu zweeg en de beschuldigers verachtte 7).quot; Hij bewondert zijn geduld en zijne meer dan menschelijke kalmte te midden dier woedende
1) S. Maxim. Taur. h 4. 2) Emissenus, (Bruno Signiensisl in Mt. j). 4. c. 27. ü. Seraphim. 3) Max. Taur. 1. c. Z. Ludolph, de Sax, vit, Ch. 1. e. 4) Is. 63, 4. 5) 1 Petr ï, 23. 6) Mt. 27, 14. Mr 15, 5. Lett, niet., op een enkel woord. 7) ïheophyl in Ml. c. Hl,
stormen. Hij bewondert zijnen moed, daar Hij ter dood veroordeeld en nog altoos ter dood geëischt, zoo onbewogen en onversclirokken daar stond 1). Hij bewonderde vooral de even groote gepastheid als de alles overwinnende kracht van Jesus zwijgen, wien hij nu, nog meer dan straks in het Praetorium, in zijn volle Majesteit aanschouwt.
Wij voor ons, verwonderen ons slechts over de al te zeldzame verbazing der menschen, als zij zulk een tafereel zonder de innigste ontroering en verbazing beschouwen.
1) Pasch. Radb. in Mt. 26.
y ❖
i/e««s voor Herocles en andermaal voor Pilatus.
gt;^5
Het moot een treffend tooneel geweest zijn, te midden van het woedend Israël den Verlosser der menschen naast den Heidenschen Landvoogd te zien staan, terwijl beiden zwegen. Pilatus, hetzij uit haat tegen de Phariseën, hetzij uit eene hem nog bijgeblevene neiging tot regtvaardigheid, hetzij uit medelijden, nog opgewekt door den eerbied dien Jesus hem heeft ingeboezemd, wil den beschuldigde nog gaarne redden; Jesus echter wenseht om onzentwil niet gered te worden, Israël blijft het vrijwillig werktuig in de hand Gods ter verlossing der wereld. Pilatus zwijgt, omdat hij niet meer weet, hoe, of wat hij spreken moet? Jesus zwijgt, terwijl Hij wèl weet waarom. Alleen Israël kan niet zwijgen, als het werk Gods vervuld zal worden. Het zwijgt dan ook werkelijk niet; maar integendeel, gelijk reeds de H. Lucas voortgaat, het wordt hoe langer hoe woedender, het berust geenszins bij Pilatus' uitspraak, het eischt volstrekt, dat zijn doodvonnis bekrachtigd worde. Ziehier de wijze waarop het geschiedt, en tevens de onmid-delliike srevolffen.
Luc. XXIII.
5. Zij echter hielden aan, zeggende: Hij ruit het volk op, leerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hiertoe.
6. Als Pilatus nu van Galilea hoorde, vroeg hij, of die mensch een Galileer -nas.
7. En als hij vernomen had, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem tot Herodes, die ook zelf in die dagen te Jerusalem was.
8. Herodes nu, als hij Jesus zag, verblijdde zich zeer; want sedert langen tijd was hij begeerig Hem te zien, omdat hij veel van Hem gehoord had, en hij hoopte Hem eenig wonderteeken te zien doen,
9. En hij ondervroeg Hem met vele woorden. Doch Hij antwoordde hem niets.
10. De Opperpriesters nu en Schriftgeleerden stonden daar, hem aanhoudend beschuldigende.
11. Herodes echter, met zijne lijfwacht, verachtte Hem; en Hem een -rit Meed aangedaan hebbende, bespotte hij Hem, en zoiv il.-jr tot Pilatus terug.
12. Ei1 o; lonzelfden dag werden Herodes en Pilatus yrieii1 ut te voren waren zij elkander vijandig.
IS. iiatus nu riep de Opperpriesters en de Oversten en het voiic bijeen;
14. En zeide tot hen: Gij hebt dezen mensch tot mij gebragt, als eenen die het volk verleidt, en ziet ik heb hem, voor u, ondervraagd en in dezen mensch geene schuld gevonden aan de dingen waarvan gij hem beschuldigt.
15. Maar ook Herodes niet; want ik heb u tot hem verwezen; en ziet! er is niets, dat den dood verdient, door hem bedreven.
16. Ik zal hem dan kastijden en loslaten.
Ziedaar wederom drie nieuwe tafereelen, die onzé aandacht overwaardig zijn. In het eerste veranderen nog de personen niet. Het is de weifelende en als tusschen twee klippen dobberende Pilatus; het zijn de booze Joden, nu nog meer
verbitterd door den onverwacliten tegenstand; het is Jesus, altoos met dezelfde waardigheid en majesteit luisterend, maar zwijgend. De beschuldiging verandert evenmin, slechts wordt zij krachtiger, ontstuimiger 1) voorgesteld, om Pilatus als 't ware te bestormen.
,/Gij vindt geene schuld in hemquot;? — willen zij zeggen. En toch „Rij ruit het volk op dook zijne leer.quot; Ziedaar een feit, dat geene bewijzen behoeft. 7/Hij leert, ja, en Hij gaat al leerende rond, door geheel Judea, en verspreidt er zijne leer. In Galileo, is hij begonnen, van daar omgezworven tot in Judea toe, gevolgd van een menigte volks, en eindelijk is hij zelfs tot hier gekomen, in Jerusalem, de heilige stad, en reeds meermalen is hij hier geweest, met hetzelfde doel.
Ziedaar wat zij zeggen willen, en zoo schoon mogelijk in schijn van waarheid kleeden. Slechts het eerste woord is een logen: Hij ruit het volk op; maar al het andere wordt er valschelijk door voorgesteld. Pilatus moest er uit afleiden, dat Jesus op het gevaarlijkste punt, buiten zijn gebied, in Galilea, waar het oproer plagt te ontstaan, zijn werk had begonnen; dat hij rondzwierf als een geestdrijver en alom de onwetende menigte verleidde; dat hij Judea niet spaarde, doch ook daar reeds, in Pilatus' gebied, den opstand predikte; kortom, dat deze nieuwe zoon van David, waarvoor hij zich uitgaf, het herstel van den vervallen Davids-stam weer verkondigde, en er dus nooit meer dan thans voor de Romeinsche heerschappij was te duchten geweest. —
Pilatus geloofde hen niet. Hij zag reeds te klaar door den ijlen sluijer, waarmede zij een godsdiensthaat, als ware het liefde tot het vaderland, wilden doen voorkomen. Maar wat zal
1) Invalescebant, Vuig In *t Griekscli gansch letterlijk: zij versieriten; and. zij hielden aan: instabant.
hij doen? Want hef is juist die zoogenaamde godsdienstige zijde, waarin hij de Joden zoo hardnekkig kent.
Nu valt hem iets in. Hij heeft daar den naam van Galilea gehoord. Herodes Antipas, de viervorst of koning van Galilea, en de zoon van Herodes den Groote, bevindt zich te Jerusalem, ter gelegenheid van het Paaschfeest. Is Jesus in Galilea begonnen te leeraren, dan is hij veel'igt ook een Galileër. Hij doet onderzoek; en men antwoordt hem werkelijk, dat die mensch een Galileër is 1). Nu is zijn besluit genomen. Hij zal Jesus naar Herodes zenden, om zichzelven van deze allerlastigste zaak af maken. Zoo is hij zelf voldaan, daar hij den onschuldige niet behoeft te veroordeelen; zoo zullen de Joden ten minste niet tot oproer overslaan, dewijl hun beschuldigde niet is losgelaten. Herodes zelf, te meer, daar hij, als Viervorst van Galilea, in Jerusalem geene regts-magt heeft, 2) kan niet anders dan uiterst te vreden zijn over zulk een blijk van Pilatus' hcogachting. Het redmiddel is dus gevonden.
Maar, Pilatus! deze uitvlugt, is de eerste stap tot uwen val. „Deze mensch is onschuldigquot;, en gij stelt hem bloot aan eene mogelijke veroordeeling. Het karakter van Herodes is u bekend; en toch zendt gij hem den schuldeloozen Jesus. Gij zelf beeft voor de woede zijner vijanden; en gij zendt hem met hunne prooi naar een lafhartig en regter 3).
Maar zoo moest het geschieden, merkt hier de eerbiedwaardige Beda op, opdat de boosheid der beide provinciën
1) Jesus was in Tietlilehem in Judea geboren, maar werd voor een Galileër gebonden, omdat Hij in Nazaretb was opgevoed, en in Galilea vooral, volgens de voorzegging der propbeten, de blijde boodscbap des Evangelies verkondigde.
2) Pilatns was derhalve niet verpligt, om Jesus naar Herodes te zenden. Z. Beelen, en Scbegg. in Luc. p. 297.
3) Volg, Bell. II. 6. 6.
aan den dag kwaine, die van Judea, waarin Jesus geboren en die van Galilea, waarin Hij opgevoed was 1).quot;
Dat de Sanhedristen niet geheel te vreden over deze beschikking van Pilatus 2) zullen geweest zijn, kunnen wij ligt denken. De hoop echter van nu te slagen geeft hun vleugelen, en weldra zijn zij dus wederom, met den geboeiden Zaligmaker en de gansche schare, langs den Tempel naar de Noordzijde van den berg Sion opgeklommen, waar het paleis van Herodes lag. 3) Hier begint een tweede tafereel, dat in meer dan één opzigt het voorgaande in aandoenlijkheid nog overtreft.
Wie Herodes was, en wat hij gedaan had, heeft ons het Evangelie en Jesus zelf met de donkerste kleuren geteekend. Hij was even wulpsch als bijgeloovig, even listig als laaghartig, even wreed als huichelachtig 4). Zijns broeders huisvrouw, Herodias, had hij met geweld ten huwelijk genomen, en als Joannes de Dooper hem hieromtrent berispte, zoowel als over al het booze dat hij verder gedaan had, sloot hij hem in den kerker en liet hem weldra dooden 5). Gedurig hoorde hij veel van Jesus wonderen 6); maar hij geloofde ze niet, en verbeeldde zich, vreemd genoeg, dat deze wonderdoener Joannes de Dooper was, wederom opgestaan uit de dooden 7). Om Jesus uit zijn land te verwijderen
1) Beda in Luc. 1.6 c. 23.
'2) Vgl. Luc. 23, 15 waaruit blijkt dat Pilatus hen geboden beeft mede te gaan.
3) Zie boven over dit paleis van llerodes den Groote. Vgl. Sepp. die van het andere paleis; de Asmoncirburg spreekt p. 214. 2. Ed. Evenzoo Bisp.
4) Luc. 3, 19. 20.
5) Vgl. Mare. 8, 15. waar Jesus evenzeer voor den zuurdeesem van Herodes als voor dien der Phariseën waarschuwt.
6) Luc. 23, 9. Vgl. 't Grieksch; door het veel hoor en. aanhoudend hoeren. 7) Luc. 9, 7—9.
— 636 —
schijnt hij vroeger eene list gebruikt, en Hem door de Pha-riseën te hebben laten zeggen; Ga weg, vertrek van hier; want Herodes wil u dooden 1); maar ook toen reeds toonde Jesus, door hem een vos te noemen, dat Hij zijne listen doorschouwde, en wees, om te zeggen, op hetgeen nu staat te gebeuren, door de voorspelling: „Zeg hem: het mag niet zijn, dat een Propheet omkome buiten Jerusalem.quot;
Zonderling verschijnsel! Uerodes wil Jesus dooden, Jesus wijst hem op Jerusalem als op de plaats waar Gods gezanten moeten gedood worden; en nu zijn beiden, Jesus en Herodes, in de Heilige stad, en wordt Jesus naar Herodes opgezonden, om door hem geoordeeld te worden. Herodes laat Jesus zeggen: vlugt uit mijn land; en nu wordt Jesus in een vreemd gebied voor den regterstoel van Herodes ge-bragt. Jesus vermaande: „wacht u van Tiet zuurdeesem der Pkariseërs en van het zuurdeesem van Herodes 2)quot;, en nu zullen beiden zamenspannen tegen den waarschuwer zeiven. Zoo beschikte het Jesus zelf, die ons in zijn heilig lijden de allesbevattende lessen van geduld, vernedering en zelfopoffering wilde geven!
De verbitterde Sanhedristen zijn intusschen met hun gevangene voor het prachtig paleis van hun vreemden regter aangekomen 3). Uitwendig verheft het zijne hooge vesting-
1) I.uc. 13, 31 volg. 2) 11 emit.tere zou een Romeinsche regtsterm zijn, am remittitur reus qui alicubi comprehtnsus milfltur ad judicem aut originis aut habitationis. Grotius, en velen volgens Theophylaotus in h.1. 11 — Het Grieksc.li luidt eigenlijk opzenden als naar een hooger geregtsliof,
doch hier reeds in vs. )1 beleekent het terugzenden.
3) Het paleis van Herodes (den Groote), waarin deze Herodes Antipas (zijn zoon; nu gewoond zal hebben, juist om zijne vijandschap met Pila-tus. Anderen nemen aan, dat Herodes Antipas nu woonde in de Burg, door Salomon gebouwd, later door de Macchabeesche vorsten of Hasmo-/ neërs tot residentie genomen, en eindelijk in bezit gekomen van Herodes
fals gemaal van Marianne, afstammelinge vau Hyrcauus ll. — Sepp., Schuster, Bis(ing.als gemaal van Marianne, afstammelinge vau Hyrcauus ll. — Sepp., Schuster, Bis(ing.
! i;
— 637 —
muren en torens naar de wolken; van binnen schitteren de ruime zalen, door heerlijke zuilen gedragen, van goud en zilver. Op de binnenplaatsen zijn geene sieraden gespaard, en allerlei plantsoen, watervallen en standbeelden met de rijkste afwisseling aangebragt. Kortom, de pracht van dit koninklijk paleis is onbeschrijfelijk 1), maar zoo veel te meer hem waardig die het bewoont en voor eeuwig een toonbeeld van verwijfde en aardschgezinde vorsten is. Alleen het feit, dat nu voorvalt, kan er ten bewijze voor strekken.
Zoodra de moordenaar van Joannes verneemt, dat hem door Pilatus een Galileesch onderdaan, en nog wel de beroemde Galileër, Jesus van Nazareth, wordt toegezonden, voelt hij zijn hart van vreugde kloppen. Yroeger reeds had hij veel van Jesus prediking en wonderen gehoord. 2) Toen reeds had hij vurig gewenscht Jesus te zien. Het volk trouwens zeide: ^deze is Joannes, die van den dood is verrezen;quot; en Herodes beefde nog immer als hij van Joannes hoorde spreken, dien hij zelf persoonlijk hoogschatte, maar op verzoek zijner boosaardige Herodias het hoofd had laten afslaan. Wijl hij nu Joannes van aanzien zoo goed gekend had, wilde hij ook quot;Jesus zien, om zich te overtuigen of hij werkelijk de verrezen Joannes was. Niet minder nieuwsgierig was hij naar Jesus wonderen, en riep ook toen reeds uit: ,/wie is deze, van wien ik zulke dingen hoor !quot; Wij kunnen deuken hoe zeer hij verblijd was, toen hij nu eindelijk zijn wensch zag bevredigd. Bovendien geschiedt het in Jerusalem, waar hij zulks het minst zou verwacht hebben; het gebeurt op bevel van Pilatus, zijn vijand, en juist daarom zijn vijand, naar het schijnt, omdat hij zich anders te
1) Flav; Jos. Bell. I. 21. 1. V. 4. 4. Ant. XV. 9. 3. '.) Lucas. IX, 7—9.
veel pleegt aan te nmtigen nopens de Galileërs en Galilea 1); het geschiedt eindelijk op een oogenblik, waarop hij niets heeft te duchten van het volk, dat Jesus aanhangt, en hij dus zijne nieuwsgierigheid ongestoord en geheel kan voldoen. Hij denkt er niet eens aan, de dwaas! dat de eeuwige Wijsheid hem beschamen zal. „Jesus ziende, verblijdt hij zich zeer,quot;
En ziet hij dan die boeijen niet, waarmede Jesus beladen is? En merkt hij de verachting niet, waarmede men Hem bejegent? En hoort hij de valsche klagten niet, welke men tegen Hem inbrengt ? —
Ach! wij kunnen ons ligt denken, hoe de verwijfde vorst, die vroeger beefde bij het hooren van Jesus wonderen, nu aanstonds verwaand wordt als hij den armen Nazarener in zulk eene omgeving aanschouwt. Meer als een toovenaar of oosterschen wijze heeft hij in Jesus wel niet voorondersteld 2), evenmin als hij in Joannes den propheet had vereerd; meer als een goochelaar en volksbedrieger schijnt hij ook nu. niet te verwachten. Immers; hij was sinds langen tijdbe-geerig om hem te zien, ja; maar omdat hij veel van hem gehoord had; en hij hoopte een wonderteehen door hem te zien geschieden 3); en zulke dingen hoopte men ernstig van een propheet des Allerhoogsten. Van daar ook die vele ivoor den, met welke hij Jesus ondervragen durft, woorden eener kinderachtige nieuwsgierigheid, die immers geen wijze mag beantwoorden. Van daar die praalvertooning, aangeduid door de tegenwoordigheid zijner hovelingen, welke
1) Zie Luc XIII, 1 over de Galileërs door Pilatus te Jerusalem ora-gehragt.
2) Secundum Glossam, quia Herodes non repntahat Christum Salva-torem, sed incantatorem, ideo non erat dignus nee verbis, nee miraculis Christi. Lud. de Sax. V. Chr. 11. 61.
3) Lnc. t. d. pl.
— 639 —
hij insgelijks in zijn goddeloos vermfuik wilde doen deelen. Van daar de spoedige overgang van eene schijnbare goede ontvangst tot de grievendste bespotting, welke Jesus in elk geval niet verdiende. Van daar zelfs, dat hij niet eens acht slaat op de ,, Opperpriesters en Schriftgeleerden, die daar staan en, misschien zelfs in achterdocht wegens de vele icoorden van Herodes, Jesus hevig 1) beschuldigenen al heviger en heviger, hoe meer Herodes alleen bezig is met het voldoen zijner nieuwsgierigheid.
Doch van daar dan ook eene vreeselijke beschaming voor den nieuwsgierigen weekeling. Jesus antwoordde hem niets.
De booze zoon van Bethlehems-kindermoorder verdiende niets beters. Hij wil Jesus openlijk bespotten; God spot met hem. Hij wil op dwaze wijze weten wat er van is, dat hij vroeger gehoord heeft, dat Jesus leerlingen overal rondgingen om kranken te genezen 2); hij ontvangt geene verklaring. Hij wil nu, op ontijdige manier, hooren wie deze is, van wien hij zoo veel gehoord heeft; — Jesus zwijgt.
O, dat zwijgen van Jesus, gelijk ook dat zijner dienaren, hoe vele dwazen heeft het niet reeds beschaamd doen staan! Driemaal vooral heeft Jesus zoo wondervol gezwegen. Hij zwijgt voor het Sanhedrin, en doet hunne leugens te niet. Hij zwijgt voor Pilatus, en brengt zijn regter in verstomming. Hij zwijgt wederom voor Herodes, en verplettert hem geheel.
ïe vergeefs blijven dan ook de Sanhedristen nog aanhouden met hunne leugenachtige beschuldigingen; te vergeefs schreeuwen zij al wederom van oproer en volksbedrog, vruchteloos beroepen zij zich op den Vorst van Galilea zeiven, die immers dat alles wel weten kon; Herodes is en
1) Naar 'tGrUksch, met Imilengowonen nadruk en hevigheid. Vgl. Act. 18, 28. De Vuig. heeft Constanter.
2) Luc. IX. vs. 6 volg.
— 6i0 —
blijft verslagen, en hij weet niets anders meer, dan nog eenen kunstgreep uit te vinden om zijne eer te redden. Zijne listigheid, welke Jesus bij die van den vos had vergeleken, komt hem hierbij te stade,
„Pilatus — denkt hij — hoeft hem aan mij opgezonden, maar niet geboden hem te veroordeelen; zelf wilde hij zijn vonnis niet uitspreken, hoewel de^e in Jerusalem gevangen is; wat behoef ik het te doen? Van een oproer in mijn vorstendom weet ik niets, en moet ik ook in Jerusalem niet doen spreken; te meer, daar Pilatus zoo veranderlijk van karakter is, en veelligt reeds morgen mij die voorbarigheid zou doen rouwen. Ik wil mij dus niet verder met deze regtszaak inlaten, en daar hij mij veracht heeft zal ik hem op mijne beurt verachten en als een onnoozele naar Pilatus terugzenden.quot;
Wat hij denkt, brengt hij ten uitvoer. „ Hij veracht Jesus, hij met zijne krijgslieden, dat wil gewis zeggen, met de hovelingen die hem ais zijne lijfwacht gevolgd waren 1), en toont ook aanstonds in welken zin hij Hem veracht.
Hij veracht hem als koning. Hij laat hem derhalve een blinkend wit kleed aandoen, bespot hem aldm-in zijne koninklijke waardigheid, en zendt hem vervolgens naar Pilatus terug 2).
Of hierbij ook, zoo als later, spottend eerbetoon heeft plaats gehad, heeft de Evangelist niet vermeld. Met grond mogen wij het toch gelooven; en zonder twijfel, wijst de nu gedane bespotting op e*n dwaas, 2gt;) die veeleer verach-
1) Beelen. Het woord beteekcut: krijgslieden, krijgsvolk (ook Act. 23, 10); en moet hier du» wel de lijfwacht van Herodes beduiden De eosttTijche vorsten plagten zich van eene groote menigte te doen vergez( 1-len. Daarom hier het meervoud: zijne gansche krijgshaftige omgeving.
2) Luc. 23, '1. 3) Isaias LUI. 3. — Vgl. Jos. Ant VHt, 7. 3. waar Ml vm miUe kleederen van Salomon, en Bell. Jud. 1. waar hij van der-gélijko van Archclaua spreekt. Bij de Romeinen waren de witte klcede-
— 641 —
ting dan straf verdient, op een onnoozele, die zich op be-lagchelijke wijze tot koning opwerpt, op een mislukten Messias, waarop zelfs de Vorst van Galilea geen oog behoeft te slaan.
Zoo woidt Jesus werkelijk de verachte, van wien de propheet heeft gesproken, 1) de versmade en van elk verworpene, een verstooteling onder de kinderen der mensehen. Zoo wordt Hij een andere Samson ten spot zijner vijanden, een nieuwe David, die zich uit wijsheid voor een dwaze laat aanzien, een tweede man Job, onlangs onder de zijnen verschijnend als een koning, thans tot aller spreekwoord en spot geworden. 2) Zoo wordt eindelijk al meer en meer het woord Gods vervuld: ook de koningen dei-aarde zijn opgestaan tegen den Heer en tegen zijn Gezalfde; 3) Hij kwam onder de zijnen, en de zijnen hebben Hem niet ontvangen; IIij moet ten teelcen zijn, dat zal tegengesproken worden, opdat de gedachten uit vele harten openbaar mogen worden. 4)
ren nog meer in gebruik. Doch van lt;le Romeiccn is hier geen spraak; zoodat wij de bedoeling van Hero.les het best verklaren volgens de gewoonte der koningen en krijgsoversten, die soms witte kleederen ten tee-ken hunner waardigheid droegen.
1) Te regt heeft de Vulgata: een wit kleed. Het firieksch woord be-teekent eigenlijk blinkend, maar dan ook, wegens den glans der helder 'ft? kleur, blinkend. Zoo Hand X. quot;0. Apoc. XV. 0. Schegg inLuc. 2ü 11 Aanrn. en bl. .quot;00 waar hij (uit Flav. .los. Ant. XiX.) het feit aanhaalt, dat. Herodes Agrippa iu het theater te Cesarea verschijnt o-e-kleed in een ziloeren gewaad, dat Honk in den glans der zon, enz. In de Hand. der Apost. UI. 21, 22, heet datzelfde gewaad een koninklijk gewaad. De witte kleur was werkelijk de koninklijke kleur bij de Perzen, Egyptenaren en andere volken. — Volgens de Syrische vertaling, met anderen, aan een purperen kleed te denken, is dus volstrekt nietnoodig.
•2) Job. XXIX. 25. XX\.
3) Zie Tertul. Adv. Marc. IV. c. 43, Rationes, Romani qui cum Pilato fecenmt, popali tribus Israël, reges.iw flerod., archontes in summis Sacerdotibus. Pr. il.
41.
— 643 —
Uit Herodes' hart zijn ze nu geopenbaard. Hij vraagt een wonderteeken uit nieuwsgierigheid; hij verkrijgt het niet. Christus zelf, de zwijgende Christus, is het grootste wonder; hij begrijpt het niet. Als een aardsch vorst wil de trotschaard geen Messias erkennen; tot een bovenaard-sche reikt het oog van den wellustige niet. Wat blijft hem over? Spot en verachting, nog altoos het ijdel wapen des (lommen wereldlings, wiens sprekende afbeelding de lafhartige vleijer van Herodias is.
Maar o, wat moet dan ook Jesus gevoeld hebben, toen Hij daar stond voor dien wellustigen mensch? Toen Hij zaa:, hoe de moordenaar van Joannes nog even hardnekkig bleef bij zijn welsprekend zwijgen, als hij vroeger voor de donderstem des Boetgezants was geweest? Toen Hij bemerkte, hoe Hem werkelijk op 's konings last het koninklijk spotkleed werd aangedaan en op 'skonings voorbeeld ook al de aanwezigen Hem versmaadden? Toen Hij zag en hoorde en gevoelde, — Hij, de eeuwige Wijsheid, — hoe men Hem uitkreet voor een dwaas, en Hem, als een 011-noozele en nietswaardige, naar Pilatus wederzond? — Dit alles wilde Hij echter wederom gaarne verduren uit liefde tot ons, en ter onzer leering. Hij wilde toonen, dat het blinkend kleed der eeuwige glorie, door het verachten van aardschen roem, verworven moet worden. Hij wilde voorbaan, in een wit kleed, als liet cnbevlekte Lam Gods, de teekenen van een onbevlekt lijden dragende, 1) opdat wij in onbevlektheid tevens zoowel als in ootmoedige zelfverloochening zijne voetstappen zouden drukken.
En gaat Hij dan nu werkelijk voor, door Jerusalems straten, met dat blinkend spotkleed omhangen? Naar allen schijn, ja, tot dat Hij weer bij Pilatus in de benedenstad
1) Beda in Luc. H. 23.
— lt;313 —
is aangekomen, om daar nog grieventler, nog vernederender bespotting te ondergaan. 1) Herodes immers wil smaad met smaad vergelden. Hij wil zich wreken over de gewaande oneer, door Josus zwijgen liem aangedaan. Hij wil niet alleen aan zijne hovelingen en de Sanliedristen, hij wil vooral aan Pilatus toonen, dat hij dezen Galileër niet als een strafwaardig misdadiger, maar als een bclagchelijken dweeper beschouwt. Wat kon hij beter te dien einde doen, dan Jesus, ■—• voor het Sanhedrin, voor Pilatus, voor hem zeiven, van oproer beschuldigd, — als een spotkoning terug te zenden? Yoeg hier bij, dat dit allerlistigst was uitgedacht. Pilatus kan het uitleggen naar verkiezing, ten goede of ten kwade, en blijft geheel vrij voor zijne verdere handelingen. Gelijk hij overigens eene zekere hulde aan Herodes bewezen heeft door het toezenden van Jesus, zoo ontvangt hij op zijne beurt eene hulde van Herodes. Het is, of deze zeide: ,/Ik heb hier geene regtsmagt; zich tot koning te willen opwerpen waar gij of ik gebieden, vind ik eene belagchelijke zaak; het is aan u beslissen wat gij goedvindt.quot;
Heeft Pilatus op die wijze zijn hoofddoel gemist, de boosaardige Herodes heeft het zijne getroffen. Want „op dienzelfden day worden lier odes en Pilatus vrienden, die te voren in vijandschap met elkander waren.quot;
flet is niet onwaarschijnlijk, gelijk reeds boven is opgemerkt, dat die onmin voortgekomen was uit een verschil
1) Dit is de gewone opvatting, die wordt gesteund iHor den Griek-schen tekst, als men geene comma leest na lampran, (z. Tischend'. Lett. „en bespot liebbnule. Hem een blinkend kleed aant/edaan hebbende, zond lij Hem naar Pilalus quot; wat echter beteekenen kan; hij bespotte Hem, Hem een blinkend kleed aandoende, —- en zond Hem tVgl. de Vulo-, et illusit, indutum veste alba, et remisit ad Pilatnm). — Vgl Schegg bl. 601 en 518, die meent dat Jesus alleen bij Herodes dat witte kleed gedragen beeft. De moeilijkheid om Jesus in dit witte kleed geboeid houden, zien wij niet in.
I
i
i 1
'-p.f iii
iff
S til
als landvoogd, te
«ff ■ïf.s il
1
1
over rang eu magtoefeuing tusschen deze twee gebieders; 1) het is wel mogelijk, dat Pilatus alleen uit nood en om zich te redden de genoemde hulde aan Herodes heeft bewezen; maar in elk geval trekt de quot;Viervorst er partij van, beschouwt de handeling van Pilatus als een bewijs van regtserkenning en erkent wederzijds Pilatus regt om den Galileër te oordeelen.
z/De regtvaardigheid en de vrede hebben elkander omhelsd,quot; zegt ergens de H. Schrift; hier doen het de armzalige spotlust en de onregtvaardige Tnenschenvrees Het zijn overigens wederom Jood en Heiden, ongeloof en bijgeloof, die elkaar in de hand werken om den Messias te dooden. Het ziju altoos dezelfde door den propheet voorspelde „koningen en vorstenquot;, die tegen Jehova en zijn Gezalfde zameuspannen 2) —
Dan, wat moet Pilatus gedacht hebben, toen hij op eens hoorde, dat de joodsche overheidspersonen met hun geboeide en met de gansche schare, wederom voor zijn paleis te wachten stond? Wat moet hij gevoeld hebben bij (ie gedachte, dat hij dit lastig regtsgeding nu onmogelijk meer van zich af kan schuiven? Pe Joden te voldoen en den onschuldige tc kruisigen; dit schijnt hem toch al te onregtvaardig. Uen gevangene vrij te spreken en de beschuldigers voor het hoofd te stooten, dit komt hem al te gevaarlijk voer. Daar zweeft dus weer de rampzalige menschenvrees tusschen pligt en toegevendheid, de koude onverschilligheid omtrent hoogere belangen tusschen regt en eigenbaat in. Doch er
t) (iewoonhjk wfst men oii Lnc. XIU, 1, waar van de vermoorde Gali-leërs spraak is, welke echter volgens Calmet lot de aanhangers van Judas van üamala behoorden en dus geene vrienden van H erodes waren. —Vgl. Grotins t. d. pl. en öepp. il bl. 215. Ie ïd.
S) Fs. II. Vgl. Hand. IV. 27 waar de eerste Christer.ei reeds in hnn gebtd dezen Psalm verklaren van lierodes eu 1'ontius Pilatus.
— 645 —
is geen tijd te verliezen. De Joden doen hunne godsdienstige belangen gelden; zijns ondanks moet dus de altoos weifelende regter weer naar buiten^ waar zich nu het derde tafereel aan onze blikken voordoet.
Het schijnt intusschen, dat de wankelmoedige regier zich ditmaal heeft voorbereid. De Sanhedristen zijn nog even woedend ; maar de schare is door het gedurig heen en weder zenden van Jesus nog aangegroeid; daar kan hij gebruik van maken. „ Hij roept derhalve niet alleen de Opperpriesters en Oversten, dat is; al de leden van het Sanliedrin, maar ook het volk zelf voor zijn regthuis te zamen 1), en legt hun allen in een kort overzigt de gansche zaak en al het tot nu toe verhandelde bloot.
„Gij hebt, -—■ zegt hij, — dezen mensch tot mij gebragt als eenen, die het rolk verleidt. Ik moest dus die zaak onderzoekenj en heb het gedaan. En ziet! ik heh hem niet slechts in het geheim^ maar zelfs in uwe tegenwoordigheid ondervraagd, en wat gij gezegd hebt in hem te vindenquot;, dat vond ik niet, ik vond in dezen mensch geene schuld aan die diingen, waarvan gij hem letigt 2). Wat kan ik anders, dan hem vrij spreken? Doch niet alleen ik heb geene schuld in hem gevonden: maar ook Herodes niet, die toch de viervorst van Galilea is 3) ; ivant ik heh u tot hem opgezonden, zoo als gij weet, en ziet! uit de handelwijze van Herodes met Jesus blijkt duidelijk, dat er niets door dezen bedreven is, dat den dood verdient 4). Wat
5) Luc. 23, 2. 2) Zie boven Mt. 27, 14 Jesus had toen wel gezwegen op l'ilalus vragen, maar dal zwijgen zelf had de nietigheid der beschuldigingen bewezen.
3) Voor Galilea vooral kon Herodes getuigen. Als hij dus daar het volk niet heelt opgeruid, gelijk gij voorgeeft, dan heeft hij het ook in Judea niet gedaan.
4) Sommigen verstaan de Vulgata: nihil (lignum morte actum est ei (ab Herode). Z. Calmct, Grotius. Over den Griekschen tekst 54. Beelen Gramm. Graec N. T. p. 221.
— GIG —
kan ik anders doer, — zouden wij venvachten, — dan hem loslaten?
Maar neen ! hier valt de wankelende Pilatus een trap dieper. Ik zal hem dan kastijden, besluit hij, en dan loslaten 1).
Hij denkt hier waarschijnlijk, de zwakke regter, aan het bijeen geroepen volk; maar hij denkt, niet genoeg aan zijn regterlijken pligt. Hij meent wel dat hij op die wijze den beschuldigde van den dood zal redden; maar bij is vergeten hoe hardnekkig de Joden hem reeds meermalen hebben bestormd, hoe dweepziek zij hunne plannen volhouden, hoe weinig te verwachten is, dat ze, tegen hunne overheden in, zich met eene geeseling van dien nu eens aangeklaagden Galileër zullen te vreden stellen. En er is nog iets wigti-gers, dat Pilatus vergeet. Het is: dat hij nu zelf het laatste middel om de zaak uit te maken verwaarloost. Hoe ligt was het te zeggen: „Heroues, de vorst van Gali-lea, heeft hem niet veroordeeld; hoe kan ik hem veroor— deelenquot;! en id zoo al de schuld, zoo er schuld ware, op Herodes te werpen. Dit vergeet hij, en in plaats van Herodes' vonnis te verminderen, vergroot hij het veeleer door te zeggen: althans ivat den dood verdient, heeft deze niet bedreven.
Maar heeft hij dan iets anders bedreven? Hebt gij zelf niet gezegd, niet reeds tweemaal gezegd, dat gij geene schuld in hem vindt? ,/0 Pilatus! Pilatus! gij wilt den Heer kastijden ? Maar weet gij dan niet, wat gij doet, en dat Hij evenmin de geeselslagen als den dood verdient 2)?quot; Weet gij niet, dat gij eens toegevende, in alles zult toegeven?
h Luc. 23, 16. Kastijden of tuchtigen beteekent hier: geeselen. Misschien heeft echter Pilatus met opzet zulk een woord gekozen, lt;lat niet zoo reg'strecks aan de wreede straf der geeseling liet denken.
2) Lud. de Sax. V. Chr. p. II. c. 62,
Nog wilt gij Jesus loslaten; wij gelooven het. Maar nu gij hem eerst tuchtigen wilt, beginnen wij het ergste te vreezen. O, zie nogmaals op Hem, die daar zoo onschuldig voor u staat, en nogmaals op dat woedend volk, aan welks oogen, gebaarden en geschreeuw gij reeds zien en hooren kunt, dat zij u tocli niet ter wille zullen zijn. —
Jesus en Bar alias.
- -o-O- -amp;0-—
Wat wij met regt konden vreezen, zien wij maar al te spoedig gebeuren. Plet schijnt zelfs, dat liet volk op het laatste voorstel van Pilatus weinig acht heeft geslagen. Heeft misschien het woord: loslaten hen aan een ander loslaten, dat zij vorderen konden, herinnerd? Ten minste schijnen zij voor een oogenblik Jesus vergeten, en nu, nu zij toch eens door Pilatus zijn h jeengeroepen, nu er toch eene regts-pleging geschieden zal, al wat zij eischen kunnen tegelijk te willen vorderen, en het oude voorregt, de vrijlating van een doodschuldige te eischen, op nieuw te doen gelden. Lezen wij eerst het gansche verhaal, zoo als al de vier Evangelisten het geboekt hebben.
Matth. XXVII. 15. Op den Imogen feestdag nu was de landvoogd gewoon aan het volk eenen gevangene vrij te geven, welken zij wilden. |
Marc. XV. 6. Op den feestdag nu was hij gewoon, hun eenen der gevangenen vrij te geven, wien zij ook megten eischen. |
Luc. XXIII. 17. Hij nu was verpligt op het feest, hun eenen los te laten. |
— 649 —
Matth. XXVII. 16. En hij had destijds eenen beruchter! gevangene, Barabbas genaamd. 17. Toen zij dan vergaderd waren zei-de Pilatus: welken wilt gij; dat ik u loslate: Barabbas of Jesus, die Christus genoemd wordt? 18. Want hij wist dat zij hem uit nijd hadden overgeleverd. |
Marc. XV. j Jo. XVIII. 7. En er was een, Barabbas genaamd, gevangen met de oproermakers, die inj het oproer eenen doodslag begaan had. 8. En als de schare opgekomen was, begon zij te eischen, i hetgeen hij altijd voor hen gedaan had. 9. Pilatus nu antwoordde hun, en zei- gewoonte bij it, dat de: ik u op het Paasch- 39. Het is eene Wilt gij dat ik u feest eenen loslate: Wilt gij dan, dat ik u den Koning der Joden loslate ? den Koning der Jo den loslate? 10. Want hij wist dat de overpriesters hem uit nijd hadden overgeleverd. |
19. Terwijl hij nu op den regterstoel zat, zond zijne vrouw tot hem, zeggende: Bemoei u niet met dien regtvaar-dige; want ik heb heden, in een droom, veel geleden om hem.
Mt. XXVII. i Marc. XV.
20. Doch de! 11. Doch de Overpriesters en Overpriesters oudsten over-;hitsten descha-reeddenhetvolk re op dat hij dat zij Barab- hun liever Ba-bas zouden ei-rabbas zou los-schen, en Jesus laten.
jo. xvïil
40. Zij napen dan allen wederom, zeggende: Niet-hem, maar Barabbas :
Barabbas nu was eenroover.
liiic. XXIII.
Mt. XXVII. zouden doen ombrengen.
21. De landvoogd nu, liet woord weder opnemende, zei-: detotlien: Wie, van beiden, wilt gij, dat u losgelaten worde? En zij zeiden: Barabbas.
18 Doch geheel de schare schreeuwde te gelijk, zeggende: Maak dezen van kant, en laat ons Barabbas los' — (Ee-nen), clie om een zeker oproer, dut in de stad had plaats gehad, en om een doodslag in de gevangenis was geworpen.
I)e gewoonte, waarvan de Evangelisten gezamenlijk gewag maken 1), mogen wij wel, ten aanzien van Jesus, eene ongelukkige gewoonte noemen. quot;De sclireeuwendste onregtvaar-digheid en de zoo diep grievende gelijkstelling met een booswicht eu moordenaar kregen er immers eene aanleiding door.
Het schijnt overigens, dat ook dit feit gelijk al het overige
Ij (iok Jo. 18, 31.
door Gods voorzienigheid beschikt, zijne bijzondere betee-kenis moest hebben. Het Paaschfeest was het grootste feest der Joden. Het herinnerde hen de Verlossing uit Egypte, en was er als een levend gedenkteeken van. quot;VVat was natuurlijker, en wat kon hun aangenamer zijn, dan juist op dien dag, door het vrijlaten van een gevangene, hunne voormalige bevrijding uit Egypte's slavenboeijen te herdenken? Wat lag meer voor de hand, en wat kon meer overeenkomen met de beschikkingen Gods, dan de gunst, dat juist op dien dag, de Tweede Mozes het waarachtig Israël uit Satans boeijen bevrijden zou? Doch hiertoe moest Israël medewerken. Y)?. Aanzienlijken hebben Jesus reeds verstoeten; ook het volk moet zijne keus hebben, en zich openlijk of voor of tegen den Messias verklaren. Hiertoe dient nu de gemelde gewoonte; en te dien einde was ze wel zeker door den Heer toegelaten onder het volk Gods.
Of deze gewoonte door de Romeinen 1), of door de Joden zeiven is ingevoerd 2) doet minder ter zake, alhoewel het waarschijnlijk mag heeten, dat de Eomeinen ze te Jerusalem gevonden hebben 3), daar het van de Joden heet, dat het hunne gewoonte is; ook heeft zij plaats op het Paaschfeest, waarmee de verlossing uit Egypte zoo natuurlijk verbonden wordt, en het is een pligt voor Pilatus aan die gewoonte
1) Iets dcrgelijlis had plaats bij ile Lectistermén, wanneer de slaven ont-boeid werden gedurende de feestdagen. Vgl. Livius, V, 17. — \gl.Schegg. p. 42G in Mt. Het is toch geenszins een gansch overeenkomend gebruik, en het blijft ook waarschijnlijker, dat de Romeinen de gewoonte der loden zullen geëerbiedigd, dan dat zij een nieuw gebruik zullen ingevoerd hebben.
2) Volgens sommigen misschien door llerodes (Schegg 1. c,), of door Pilatus Vgl, Mr. v. 6. (Sepp.) ingevoerd. — Bevreemdend is het, dat de Talmud van dit gebruik niet spreekt (ook niet Pesach, f. 91, 1) en dat ook later daar geen spraak meer van is.
3) Langen, bl. 272. Maldon,, Schuster bl. 387. Oosterzee in Lue.
— 652 —
te voldoen 1), het volk heeft niets te doen dan te kiezen wien het vrijlaten wil.
In dat regt des volks, meent Pilatus, ligt zijne kracht j en daarom zou het ons niet verwonderen, dat hij bij het woord loslaten, straks uitgesproken, reeds aan een nieuw middel om Jesus te redden gedacht heeft. Maar intusschen groeit de schare voor zijn regthuis en rondom zijn regter-stoel plotseling aan; het volk zelf, deels mede van Herodes paleis, deels misschien om deze nieuwe reden zamen-grstroomd, komt op 2), beklimt de hoogte of het geplaveide plein waarop de regterstoel geplaatst is, en 'begint te eischen, dat Pilatus hun een gevangene loslate, zoo als hij altoos op den Feestdag pleegt te doen. Niets kon Pilatus op dit oogenblik meer welkom zijn. Misschien kan hij Jesus zeiven ter keuze aan het volk voorstellen. Hij is immers, volgens de Joden, des doods schuldig, en door hem zeiven nog niet ter dood verwezen. Op zulk eenen moest het voorregt juist worden toegepast. Docli hij heeft 3) nog een anderen beruchten gevangene (behalve de twee inoorde-itaars, die reeds veroordeeld zijn), Barabbas genaamd. Het is een eerste booswicht, een oproermaker, met andere
4) Zie Luc. 23, 17. Pilatus moest voor /,en iemand loslaten; en hij zeil' zegt: het is lij u eene gewoonte, Jo. 18. 39. — Dewijl het. Paaic/i-feest hier genoemd, en dus begonnen is, zien wij wederom duidelijk, dat deze dag de XV Jniet de MV) .Msan was. Patr. in Marc. h. 1.
2) Marc. XV. 8. Gum asoendisset, Vuig. en de meesten. De andere lezing is: anaboësa, (Vgl. Mr. XV. li. iterum elamaverunt; begon met luid gesehreeuw te sc reeuwen. „De critische bewijsgronden zijn tier beslissend ten voordeele van de lezing der Vulgata.quot; Lipman. Tisch. heeft ana-las met li. U. en and. oude Vertaingen.
3) Mt. vs. 16. Mr. vrs. 7 Luc. vs. 18. Jo. vs. 40. In het Grieksch bij Mt. 1. c. Zij hadden een gevangene, d. i. volgens Lipman: de Ra' ■meinen hadden; volgens anderen: de Joden hadden, (Z. Schegg. Aanm.), wijl er voorafgaat zij wilden, en volgt: toen zij vergaderd waren. De uitdrukking komt dan overeen met onze gemeenzame spreekwijze : wij hebben vele zieken enz.
oproermakers gevangen, en bekend wegens een manslag, dien hij, in Jerusalem zelf, begaan heeft 1). Indien hij dezen eens tegenover Jesus stelde en dan het volk in den eigenlijken zin des woords liet kiezen, dan zal het zeker, zonder aarzelen, Barabbas verstooten en aan Jesus de voorkeur geven. Beiden zijn veroordeeld; maar de een om ge-wigtige, alles afdoende redenen, Jesus tegen alle regt en reden in; beiden zijn voor het oogeidilik geboeid; maar Barab-bas is een moordenaar, Jesus een weldoener des volks; wie zou nog twijfelen ? —
Zoo denkt Pilatus. En hij kon zulks (e meer denken, daar hij wèl wist, dat Jesus bij het volk volstrekt niet gehaat was, en de Phariseën, die hij zelf haatte, de drijvers van alles waren. Hij tout immers, — hetzij hij dit nu nog, inzonderheid gedurende Jesus wegvoering naar Herodes, hetzij hij dit reeds vroeger in zijne vijfjarige Landvoogdijschap vernomen had, — hij wist zeer goed, dat de Overpriesters uit louter nijd hem Jesus hadden overgeleverd. 2) Die nijd kwam juist daaruit voort, dat zij zeiven de volksgunst meenden te verliezen; die gunst des volks was dus werkelijk ten voordeele van Jesus. En toch heeft Pilatus zich jammerlijk bedrogen, gelijk hij met een weinig nadenkens had kunnen en moeten voorzien. Immers, ook daargplaten dat een oproerling — tegen de Romeinen — bij de Joden niet zoo gehaat en verafschuwd kon zijn; dat het joodsche volk buitengemeen veranderlijk was, zoo als reeds genoegzaam blijkt uit Jesus feestelijken intogt waarop men Hem met blijde Hosanna's te gemoet ging; dat do Jerusalemmers
2 Mi' vs. 7. In het Crieiisch : Vaar was gevamjen Barabhas. .. mei de (feoanfjenen^ iuk in hei oproer eenen moord bkgaan hadden. Barab-bfs schijnt dus een der aanvoerders geweest te zijn.
1) MaUU. XXV11, is. 31 r. XV, 10.
voor die van Galilea geenszins gunstig gestemd waren; dat zij den armen en geboeiden Jesus niet zoo ligt meer voor een propheet konden aanzien; — behalve dit alles was de hardnekkigheid der Joden in zaken van godsdienst aan Pi-latus bekend, terwijl het hem evenmin een geheim was, hoe de Synedristen den geheelen nacht reeds tot nu toe al Iran invloed hadden aangewend om tot hun doel te geraken Doch hadde Pilatus ook de ontoereikendheid van het middel, dat hij nu bezigen wilde, ingezien, wie den grond voelt wegzinken onder zijn voet grijpt ook den riethalm vast om gered te worden. Na eene eerste laffe toegevendheid geeft de karakterlooze landvoogd verder toe, in de hoop van het vorige nog goed te maken.
Is hij hierom te verontschuldigen ? O neen ! Het doel wettigt de middelen niet; en, mijn God! welke middelen door Pilatus hier uitgedacht! Eerst was het: een onschuldige te geeselen; nu zal liet zijn: een onschuldige met een hoogst schuldige gelijk te stellen; en dit niet alleen, maar hem bloot te stellen aan een mogelijken, aan een waar-schijnlijken ondergang, aan een onverdienden en allerschan-delijksten dood. De uilkomst zal leeren, wat Pilatus had moeten verwachten.
Inmiddels is het volk rondom den Regterstoel vergaderd, 1) en begint Pilatus hen toe te spreken:
liet is hij u gebruik, dat ik u op het paaschf eest éénen loslate. 2) Uien wilt gij, dat ik vrijgeve, Barabhas, of Jesus, die Christus genoemd wordt? 3) Wilt gij, dat ïku den koning der Joden loslate? 4)
Wij zien het: het is Pilatus wel degelijk om het behoud van Jesus te doen. Hij spreekt tot het volk; want hij loeet,
1) Mt. vs. 17. 2) .lo. 18, '-'9. 3) M. vs. 17. 4) Marc. vs. 9. Jo. vs. 39.
— 055 —
voegen er twee Evangelisten bij. dat de Overpriesters Jesus uit nijd hebben overgeleverd 1) Hij herinnert hen het Paasch-feestj de Verlossing uit Egypte. Hij kiest den befaamdsten gevangene, dien hij heeft, om dien naast Jesus te stellen. Hij brengt hun voor den geest den indruk, dien hij zelf heeft ontvangen, nopens Hem, die immers alom door de schare Christus, dat is Messias, wordt genoemd. Hij legt hun eindelijk het woord in den mond, dat zij moeten spreken, en dat juist hun eigen glorie tegenover de Romeinen moet handhaven: den honing der Joden !
En toch, welk eene onregtvaardigheid! en welk een schouwspel! Jesus naast Barabbas; de reeds tweemaal openlijk onschuldig verklaarde naast den beruchtsten roover 2) van Jerusalem; de eeuwige Vrede- Vorst en frede-zelve naast den oproermaker en moordenaar; de Zoon Gods en der menschen naast den zoogenaamden zoon - des — J'aders, 3) dat is des duivels, zeggen de heiligen 4); Israels koning naast Israels verdelger; de eenige ware en waarachtige Messias, naast den onwaardigst en zijns volks; en zulks, om aan dit volk zelf de groote keuze te laten tusschen het leven en den dood. God en de zonde, den zegen en den vloek 5).
— 036 —
Gewis! Pilatus begrijpt dat alles niet; maar dit kon hij toch inzien, dat hij den grievendsten smaad aan den onschul-digen Jesus aandoet. Israël begrijpt het nog niet; maar zooveel ziet het toch in, dat hier eene vreeselijke keuze door den Landvoogd gesteld wordt.
Het schijnt althans, dat eene diepe stilte op de even onverwachte als hagchelijke vraag van Pilatus volgt. Het schijnt zelfs, dat het volk aarzelt, en niet beslissen kan een bepaald antwoord te geven, —
Doch zie! daar verschijnt plotseling een afgezant van Pilatus huisvrouw, en beklimt den Regterstoel waarop Pilatus zit. Wat heeft hij te verkondigen ? „ Vergrijpt u niet, — laat zij zeggen, — aan dezen regtvaardiye; want ik heb heden, in een dro)m, veel om zijnentwil geledenquot; 1).
Ziedaar eene nieuwe stem des hemels voor den zwakken Pilatus. Misschien wilde God de goede Procula — zoo noemt haar de overlevering — beloonen voor hare deugd; doch voor Pilatus, als voor ons, moest haar woord Jesus onschuld no? schitterender betuigen. Pilatus houdt Hem voor
O O
onschuldig, zijne eclitgenoote noemt Hem insgelijks regtraardig; Pilatus lijdt op dit ei^en oosrenblik om Jesus' wille, daar
t' 1 O ö 7
hij wankelt tusschen regt en menschenvrees; zijne gemalin heeft dezen nacht zeer veel om Hem geleden 2); Pilatus
De Eomeinsche wet, dat de vrouwen hare erlilg^noo^en in de Pro* vineiru niet mogten vergezellen, werd reeds ton tijde van keizer Augustus niet meer onderhonden. Onder Tiberiiüs wilde men op het onderhouden dier wet weder aandringen, doch te vergecis. Tacit Annal. III. 33.
?) (laudia Procula zou zelfs Proselyte der Joden geweest zijn (volgens het apocryph Eoavyelie van Nico de mus ,zie Fahr. Apocr. 111. 398 Thilo, Apocr. 1.22) bij de Grieken wordt haar naam on Ier de heiligen gerekend-(Menol. Graec.) Dat zij om dezen droom van God begunstigd en zalig geworden is, gelooven ook eenige ^ aders. (Orig , Chrys., Th^oph.) — Volgens sommigen werd de roeping der Heidenen door Procula voorafge-beeld, Vgl. A Zap.
— 657 —
is overtuigd door hetgeen hij ziet en hoort; zijne vrouw, door hetgeen God haar laat gevoelen. 1) Waarlijk! wondere beschikking der goddelijke Voorzienigheid! 2) Wat den Joden geweigerd wordt, wordt nu den Heidenen gegeven. Terwijl uit Israël niet één opstaat om Jesus te verdedigen, durven twee niet-Israëlieten ten zijnen voordeele spreken. In de gansche regtspleging tegen Jesus zien wij slechts één man en ééne vrouw den regtvaardige verdedigen, en deze zijn? Pilatus en zijne gemalin.
Och! of Pilatus beter naar zijne echtgenoote geluisterd, en de kracht van denzelfden Jesus, die daar voor hem stond, er in gevoeld had! 3) Nooit zekerlijk was dit meer voor hem noodig, dan op dit oogenblik.
Want ziet! juist terwijl hij den bode zijner echtgenoote aanhoort, en alzoo voor eene poos de regtspleging onderbreekt, heerscht er eene nieuwe beweging op het gerigtsplein. De Oerpriesters en Schriftgeleerden zijn bij het laatste voorstel van Pilatus als razend van woede geworden. Zij hebben het doel van den landvoogd, om zich tegen hen op het volk te beroepen, maar al te goed begrepen. Indien
1) Men denkt, onder anderen, dat zij het noodlottig uiteinde van Pilatus in haren droom zou voorzien hebben. (Kistem., Heisch., Arn , Schee? Sepp.) In elk geval heeft zij, gelijk men zegt, het zeer kwaad gehad| heden, (1. i. dezen naehl, zonder bepaalde aanduiding of het voor of na middernacht is geweest.
2) Ondanks de verschillende meenin^en der Nieuweren moeten wij zeggen, dat Mattheus zekerlijk aan een bovennatnurlijken droom gedacht heeft. Zijn per visum (vgl. 't Grieksch) en de gansche zamenhan» doet dit uitkomen (Schegg. Zie Mt. I, 20, — Orig., Leo.,Chrys,, Hier , Euth Thcoph. enz. ' '
Eenige ^ aders hebben gemeend dat de duivel dit visioen heeft veroorzaakt (B«ia in Mt. 4. c. 27 etc. Z. P. Seraphim p. 119 en Maid, ia h. I.). — Over de natunr'ijke verklaring zie Langer, p. 273.
3) O miracnlum! Qui judicalur a Pi'ato, uxorem ejus terret. Theonh in Mat. c. 27. '
43
zij nu rusten, zijn ze verloren. Zoo het volk zich maar eenmaal ten gunste van den Nazarener heeft uitgelaten, is alle verdere poging vruchteloos. Als listige huichelaars gaan ze dus rond, als woedende duivels verspreiden zij zich onder de schare, en spannen al hunne krachten in, om het volk van het nut en de noodzakelijkheid hunner plannen te overreden 1), en aldus op ie hitsen tegen Jesus. 2) Waarschijnlijk doen zij het in de moedertaal, opdat het minder Pilatus aandacht t rekke; zeer zeker met al de kracht der welsprekendheid, welke zij tegen dezen mensch bezitten; ongetwijfeld al vragende, biddende, bedreigende, gelijk zij immers reeds zoo dikwijls en zoo vreeselijk Jesus aanhangers gedreigd hebben. „Barabbas! — zoo fluisteren zij — Barabbas moet gij vragen; Jesus meet sterven.quot; 3) En ach! Jesus moet sterven, ja; maar moet dan ook het volk, moet nu geheel Israël, op die wijze dubbel vertegenwoordigd, den Godsmoord plegen? Moet het zóó letterlijk en altoos meer in vervulling gaan wat geschreven staat: Waarom woelen de volken, en verzinnen de natiën ijdelheid?
Ja; het moest zoo geschieden, „gelijk Gods magt en Gods raad had voorleschikt,quot; — en nu is de beurt, naast de Heidenen, aan het volk Gods, aan Israël. 4)
Hoor! daar klinkt reeds op nieuw Pilatus stem 5) over de woelige schare. Na den bode zijner echtgenoote gehoord
1) Mt. XXVII. 20. Persuaserunt. 2) Marc. XV. 11. ConcHaverunt, Vgl. 'tGriekscli.
Sï ]\It. vs. 20 TerJerent, (vg'. 'tGrieksch). Zij moeten If sus doen om-lomen door Barabbas yrijbeid te eischen. —■ Mare. heeft: zij hitsten het volk op, dat hij hun veeleer Barabbas loslaten zoude, d. i. dat zij eischen zouden, dat Pilatus hun, enz.
4} Hand. IV, 26. „Cum gentibns et populis Israël,quot; volgens Psalm II, door de biddende Christenen verklaard.
5') Jtespondens (Mt. vs. 21); Hij neemt op nieuw het woord op, hij herhaalt zijne vraag.
— 659 —
te hebben, vreest hij zeker nog meer dan te voren, zich aan een regtvaardige te vergrijpen; maar hij is te ver gegaan om zijn laatste voorstel terug te trekken. quot;Bepaal-der clan straks herhaalt hij dus de vraag: „ Wie van heiden wilt gij, dat u losgelaten worde?quot; Wie van de twee, Jesus of Barabbas? Hij geeft slechts de keuze tusschen twee, en veelligt heeft hij er slechts twee (Barabbas met Jesus) die hij in dit opzigt kan voorstellen. 1) Des te geruster wacht hij het antwoord af ter veroordeeling van den oproermaker en moordenaar. — Wat zullen wij verwachten ?
Helaas! hoe kunnen wij vertrouwen op het wispelturig Israël? Wat mogen we hopen van dat zoo vaak radeloos en onverstandig volk! Daar stijgt reeds de moordkreet uit aller mond naar boven; daar roepen allen te gelijk den landvoogd toe; daar klinkt het oorverdoovend geschreeuw der gansche schare in Jerusalems straten: Niet dezen, maar Barabbas! Weg met dezen! en laat ons Barabbas los. 2)
O droevig en hartverscheurend tooneel! Israël moet kiezen, en Israël verkiest zich den dood. De laatste beslissing moet nu uitgaan van het volk, en het volk volgt blindelings zijne geleiders en stort met hen in het verderf. En op welke wreede en voor Jesus grievende wijze wordt dit niet uitgevoerd! Den moordenaar noemen zij met name; hun Messias is hun niet eens noemenswaardig; 3) Hem, die de
3; Men wil ten minste, dat diegenen, welke voorgesteld konden worden, nog niet Ier dood veroordeelde doodschuldigen moesten zijn. Scliequot;quot;.
2) Luc. XMil. 18 Jo. XVIII. 4'. Uit het Tollehunc! ieiden tOM-migen af, dat Jesus naast Barabbas ten toon stond. Het beteekcut; N eu dezen weg, d i. maak hem van kant, en schijnt reeds te zien op het verheffen of opheffen aan het kruis.
3) Latrouis nomen dicitur, Christus non nomine digmis habetur sed gravis erat eis ad nominaudum qui gravis erat eis ad videndum Imioc ill. Serm. 15 in Parasceve. De H. Jo. XVIII. 40 noemt Barabbas een mover, lalro, d. is. (naar 't Grieksch), een struikroovcr, ook moor Ie-naar. vgl. Mt. 27, 38. Mr. 15, 27. Luc. 23, 32.
dootlen opwekt, willen zij dooden, den moordenaar willen zij doen leven, om wederom menschen te vennoorden; 1) den onwaardigsten onder Israels kinderen spreken ze vrij, den besten, den heiligsten, den goddelijken Weldoener en Triend willen zij doen omkomen op liet kruis.
Ja, wèl hebben zij aldus „den Heilige en Ilegtvaardiye verloochend.quot; Petrus zal het hun weldra verwijten en ons meteen den indruk doen gevoelen, welken deze afschuwelijke keuze op de Apostelen en eerste Christenen gemaakt heeft. Zij verloochenden Hem, toen zij verlangden dat hun een mensch, die moordenaar was, wierd vrij gegeven, terwijl zij den Vorst des levens hebben gedood; 2) toen zij voor het aanschijn van Vilnius den lang—verwachte hebben miskend, terwijl de landvoogd oordeelde Hem los te laten; toen zij eindelijk als het ware het vonnis bekrachtigden en hun zegel hingen aan het oordeel door hunne aanzienlijken en voorgangers tegen Jesus uitgesproken. Zóó waar moest het worden; „Hij is onder de zijnen gekomen; maar de zijnen hellen Hem niet ontvangen;quot; „Hij is met de looswichten gerekend;quot; „Hij zal zijn tot een teeken dat tegengesproken zal -worden!'
Groote God! „Lieverquot; Barabbas, dan Jesus! Niet dezen, maar Barabbas los! weg met dezen! liever de moordenaar voor ons. — Neen, nooit heeft Israël zóó duidelijk en zóó krachtig, maar ook nimmer nog zóó dwaas en roekeloos zijn eigen verwerping uitgesproken!
Rampzaligen! indien de Heer naar hunne keuze doet! Wat Jesus heeft geleden van zulk eene ondankbaarheid is niet te beschrijven.
1) Lud. de Sax. V. Clir. » p. C2. 2) Hand. III, 14. 15.
IIWEEENVEEHTIGSTE K'OOFDSTUK.
JEisch der Joden dat J es us gehruist worde.
Israels beslissende keuze tusschen bet leven eu den dood, tusscben Gods zegen en Gods vloek, is geschied. Zij hebben den Vorst des levens door hun geschreeuw 1) gedood, den vorst der duisternis, in Barabbas, tot hun koning verkozen. Nogthans de zaak is hiermede niet ten einde gebragt. Daar staat de eeuwige Regter, zegevierend door de majesteit van zijn stilzwijgen ; en Pilatus, de aardsche, verstomd eu verslagen. Nog weergalmt de lucht van de moordkreten des volks. De huichelende grooten zien woedend naar den Landvoogd op en dreigen hem nu nog meer door hunne woedende blikken, dan zij hem vroeger door hunne valsche beschuldigingen vervaarden. Wat zal dus geschieden?
Gewis dat plegtig woord: nmjn rijk is niet van deze ■mreld;quot; de waarschuwing: „bemoei u toch niet met dien regtvaardige!quot; die bedreiging: „ik hel veel om zijnentwil geleden in een droom,quot; zij klinken hem nog gedurig in de de ooren; en hoe hooger hij de woede der Joden klimmen ziet, des te sterker wordt hij overtuigd van Jesus onschuld. Wie weet wat hem te wachten staat, zoo hij Jesus veroor-
1) H. Cyr. Alex, in Jo. 1. 12. c. 18. v. 40. A^ociferationibiu suis eum interfccit. — Hand. 3, 15 Auctorem vitte interfecisfis.
deelt? —Hij kan dus nog geenszins beslissen; en, ofschoon nu geheel Israël als één man zamenspant, hij moet nogmaals beproeven den onschuldige te redden.
Luc. XXIII.
20. Pilatus sprak dan andermaal tol hen, daar hij Jesus wilde loslaten.
23. Zij roepen allen: Dat hij gekruisigd worde!
kruisig hem!
24. De land-; 14. Doch Pila-voogd zeide tot hen :tus zeide tot hen: wat kwaad heeft hij wat kwaad heeft hij dan toch gedaan? dan toch gedaan?
21. Doch zij schreeuwden daartegen : kruisig hem, kruisig hem!
22. En hij zeide tot hen voor de derde maal: wat kwaads heeft deze dan toch gedaan? Ik vindgee-ne schuld des doods in hem. Ik zal hem dus kastijden en los-1 lat en.
De rollen hier door regter, beschuldigde, en menigte vervuld, zijn in dit verhaal duidelijk onderscheiden.
Matth. XXVII.
23. Pilatus zegt tot hen:
Wat zal ik doen met Jesus, die Christus genoemd wordt ?
Marc. XV.
12. Pilatus sprak dan wederom en zeide tot hen: wat wilt gij dan, dat ik doe met. den koning-der Joden?
13. Zij schreeuwden nu andermaal:
Ondanks de woede der tegenstanders ivil Pilatus Jesus nog loslaten. De H. Lucas zegt het uitdrukkelijk, in den aanvang 1) en aan het einde 2). Maar hoe verblind is hier niet de regter, en hoe zeer maakt hij de spreuk tot waarheid: „die het mindere versmaadt, zal allengs tot het grootere vallenquot;. Hij is regter, en moet als regter handelen ; en daar staat hij nu als 't ware verlegen om zelf als regter
1) Luc. VS 20. 2, Luc. vs. 22.
— 663 —
op te treden, en maakt het volk tot regter. Heeft hij nog hoop, dat z;j, die Barahbas hebben gekozen, nu ook nog Jesus zullen vrij bidden? Misschien; doch dan is zijn doorzigfc klein, en geeft hij veeleer toe aan de begoochelingen eener ijdele verwachting dan aan zijne kennis der jood-sche hardnekkigheid. Maar dwaas bleef het en onverschoonbaar, een wispelturig volk, dat tot alles in staat is, 1) aan te stellen tot regter. Kon hij ook uit de handelwijze van .Jesus' aanklagers zelve niet opmaken wat zij reeds hadden gedaan? Nu zwijgen de valschaards, de schijnheiligen, of, zoo zij de stem verheffen, 't is om boven het volk uit, en met het volk meê te roepen wat zij het straks hebben ingeblazen : „niet dezen, laat Barahltas los! Weg met dezen.quot; Hadden ze straks listig onder de scharen verspreid: de jood-sche staat is in gevaar, geen propheet staat uit Galilea op, zal Jerusalem voor een Nazareër wijken , weten de priesters en schriftgeleerden, de adel en de grooten van Israël niet het best wie er leven of sterven moet ?quot; — dan gewis zijn ook deze of dergelijke kreten tot Pilatus opgegaan. Mogten ze als bewijzen gelden voor een regter? Voorwaar, dan ter vrijspreking eerder dan ter veroordeeling. Vergeefs! de onverschillige Pilatus wordt wankelmoedig; van wankelmoedig toegevend; van toegevend vreesachtig; van vreesachtig meer en meer onregtvaardig.
Met den Hoogen Raad komt hij niets verder, hij kan het dus nog alleen bij het volk beproeven, hij moet het volk laten beslissen, wat er met Jesus te doen staat.
Hierom spreekt hun Pilatus andermaal toe, Jesus willende loslaten, zegt de H. Lucas 3); doch aan de vraag zelve hooren we zijne verlegenheid. „Wat, zegt hij, —•
1) Illis judicandi potestaten! largitur. Cum judex esset, poterat eum vi eripere, sicut et Paulum tribunus inilitum (Act. 21, 22) Theoph. ad vs. 22 Jit. 2) Luc. XXIII. 20.
— 664 —
„Wat zal ik dan toch doen met Jems, die Christus genoemd wordt?quot; 1) Wat wilt gij, dat ik doe met den Koning der Joden? 2)
Treffende verbinding, dubbel treffend in den mond van den heidenschen regter: Jesus, — Christus; — de koning der Joden; — de Zaligmaker, de Messias, Israels Heer!
Maar voor ons nog meer beteekenisvolle vraag: „wat zal ik doen? En wat wilt gij, dat ik doe?quot;
Zou Pilatus al de kracht zijner vraag en zijner uitdrukkingen begrijpen? neen, voorwaar! Maar de Joden konden, de Joden moesten die inzien, en door zulk eene taal in der daad tot bezinning zijn gebragt. Hebben zij zeiven niet gezien, hoe Hij de blinden en kreupelen genas, de leer des heils verkondigde. Lazarus van den dood heeft opgewekt, alles heeft volbragt wat de propheten van den Zaligmaker voorspeld hebben? Hebben zij zelveu niet beleden: „wanneer de Christus, de Messias komt, zal hij wel meer teekenen doen, dan deze doet?quot; 3) Hebben zij zeiven niet mede de jubelzangen aangeheven: „Hosanna den Zoon van David! Gezegend die daar komt, in den naam des Heeren, gezegend het eijk onzes vaders Davids, dat gekomen is! vrede in den hemel, en glorie in den allerhoog sten / Hosanna in den hoog sten!quot; 4)
En zie! daar staat nu voor hen die goddelijke Zaligmaker, die lang verwachte Messias, die waarachtige gezalfde Zoon Gods en van David! Daar staat Hij tusschen eeneu moordenaar en een heidenschen regter! Daar staat Hij, om uit hunnen mond, niet zoo zeer zijn vonnis, als hun eigen
1) Mt. XXVII, 22. 3) Mr. XV. 12. Naar't Grieksch in Somm. H.S.S. dien gij noemt Koning der Joden. Z. Lipm.
3) Jo. VII. 31. Dit zijn juist woorden des volks. 4) lit. XXI. 9. Marc. XI. 10. Luc. XIX, 38.
— 665 —
zaligspreking of veroordeeliiig af te wachten ! — O Israël! o volk Gods! verklaar nog eens uwe keuze! wat wilt gij, dat gedaan worde, met Jesus, met Christus, met den waar-achtigen honing der Joden?
Pilatus! ■'tis te laat. Gij hebt u op Gods volk beroepen ; Gods volk zal niet meer aarzelen zijn eigen vonnis te vellen. Daar schreeuwen zij reeds andermaal 1), met nog meerder woede dan vroeger; daar schreeuwen zij allen 3) tegen u in 3), zoowel de Overpriesters en Oudsten en Schriftgeleerden als het gansclie volk; daar weergalmt weer hun moordkreet, uit de Benedenstad tot op Golgotha weerklinkend, en hij luidt: Dat hij gekruisigd worde! — kruisig hem! kruisig hem.!
Het kruis, o Sion! is dat dan het eenige, wat. gij over hebt voor uwen God en Koning? — Het kruis, dat de straf is der oproermakers, de ivreedste en tevens de schandelijkste straf, de straf der moordenaars en slaven? Het kruis, waardoor op eens een schandvlek aan Jesus naam zal kleven, waardoor al zijne leerlingen van hem afgetrokken, waardoor het werk en de leer van Jesus met wortel en al uitgeroeid kunnen worden?
Maar dit is het juist wat de Sanhedristen begeeren; dit hadden zij ongetwijfeld bf vroeger reeds vastgesteld te zullen vragen, bf straks ten minste aan het gewetenloos gepeupel aangeraden en bevolen. „Barabbas vrij! weg met Jesus! Jesus aan het kruis \quot; ziedaar de drie trappen, waarlangs zich het radeloos Israël in zijn verdeif nederstort. ^Kruisig Hem! kruisig Hem lquot; ziedaar den vorm van de reeds ten tweede male door Israël gedane keuze ten aanzien van hun
1) Marc. vs. 13. 2) Matth. vs. -?3. 3) Luc. vs 21. Sucdamaiant, nj schreeuwden er tegen in (of overschreeuwden hem, Lipm.) geeft het geweld te kennen, waarmee de onstuimige menigte Pilatus onderbrak.
— 666 —
quot;Verlosser en Koning! Het moest zoo zijn. Want gelieel letterlijk moest die door Jesus herhaalde voorspelling aller propheten in vervulling gaan: „Zie! wij gaan op naar Jerusalem, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden aan de lloogepriesters en Schriftgeleerden; en zij zullen Hem ter dood veroordeelen, en Bern overleveren aan de Heidenen, om beschimpt, gegeeseld en gekruisigd te worden. 1)quot; Doch zal dan nu Pilatus toegeven? Zal de fierheid des Eomeinschen overheerschers nu eindelijk buigen voor de hardnekkigheid der overheersehten? Nog niet; integendeel; hij zal zich veeleer verontwaardigd gevoelen over zooveel boosheid, en nogmaals, ten derden male, zoo plegtig mogelijk Jesus onschuld betuigen. ■— nHij spreekt dan voor de derde maal tot het volk: Wat kwaads heeft deze dan toch gedaan? Ik heb (volstrekt) geene doodschuld in hem gevonden; ik zal Hem dus 'kastijden en loslaten.quot; 2)
Dat de E,egter al wederom tot het volk spreekt, waarmede hij eens begonnen is, kunnen wij vergeven; dat hij Jesus voor de derde maal 3) openlijk vrijspreekt, is lofl'elijk; doch de wijze waarop, en de reden waarom hij het doet, beide toonen weer zijne zwakheid en mensehenvrees. Immers, wat Jesus qedaan heeft, hebben de Sanhedristen maar al te vaak herhaald; of het kwaad en dus strafwaardig is, daarover moet niet het volk maar de regter beslissen. Waarom zich dan op nieuw tot het volk gewend, alsof het regter ware? Waarom ook, ten minste in schijn, toegegeven dat
1) Mallh. \X. 18, 19,
2) Lucas XXIII. 22. Naar 't Grieksch : heb gevonden. Mt. en Mr. hebben dezelfde eerste woorden, met enim, dat hier zooveel is a'.s dan (quisMam) Z. Schegg. in Mt. et Luc. en Beelen, Gram. Graec. N. T. Synt. § 57. p. 473.
Tj Joannes XIX. 12. 13 coll. 9. spreekt van de derde maal, dat Pilatus naar bniten ging; Lucas, hier, van de derde pleglige vrijspraak.
— 6C7 —
er toch werkelijk eenige schuld in den aangeklaagde wezen kon ? Schuld des doods, zegt hij, heeft hij niet gevonden; maar heeft hij dan iets anders ontdekt, dat straf zou verdienen ? — Ach! hoe gevaarlijk, inzonderheid voor den regter, is de toegevendheid en het eigenbelang! Eerst luidde het: Ik vind volstrekt geene schild in Hem; 1) later klonk het: ik heb hem in uwe tegenwoordigheid ondervraagd, en in hem geene schuld gevonden van datgene waarvan gij hem beschuldigd; 2) thans heet het; doodschuld heb ik in hem niet gevonden ; 3) en tot besluit: ik zal hem derhalve kastijden, dat is: doen geeselen, en los laten. Ziedaar de trappen, waarlangs de zwakke regter al dieper en dieper in den afgrond glijdt.
Het is waar, Pilatus had dit laatste voornemen reeds vroeger aan de Overpriesters en Schriftgeleerden te kennen gegeven; 4) maar nu hij het herhaalt, nu hij ook aan het volk ditzelfde besluit mededeelt, nu is hij dieper gevallen en kan hij het heilig standpunt van onpartijdigheid en onaantastbare regtvaardiglieid niet meer bereiken.
Wat heeft hij gewonnen? Het kruisig hem. 1 kruisig hem l overschreeuwt hem ook nu. — 5) „ Wat kwaad heeft hij gedaan?quot; vraagt Pilatus; en dit zeggende spreekt hij Jesus vrij; maar de Joden schreeuwen des te heviger: dat hij gekruisigd, dat hij gekruisigd worde! ten einde vervuld worde wat in den XXIrten Psalm gezegd is: „ Vele honden hebben
1) Luc. XXIII. 4. Jo.XVill.iS 2)Luo. \XI[I. 14. 3) Luo.\MII. 22.
4) Luc. XMII. IG.
5) Malth. vs. '23. Marc. vs. II voegen het werkelijk lerslond achter die vraag van Pilatus: wat kwaads heeft hi) clan ioch gedaan ? en het is immers waarschijnlijk, dat de Joden niet ophielden met schreeuwen. Wij plaatsen het later, met Jo. XIX. 15, omdat ook daar wederom hetzelfde geschreeuw wordt aangeheven. Zie over deze orde Patr. no. 1P0 in Adnot. en de straks volgende hoofdstukken.
— 668 —
mij omgeven en een rot van booswichten heeft mij omringd.quot; 1) Het is nu toch niet' meer door beschuldigingen maar door geschreeuw, niet meer door een vonnis maar door geweld, dat de Joden Christus zoeken te dooden. Pilatus vraagt; wat kwaad hii gedaau heeft; maar zij antwoorden niets op deze vraag, omdat zij er niets op te antwoorden hebben. Zij schreeuwen derhalve, woeden en razen, opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: Waarom woeden de volken en verzinnen de natiën ijdele dingen ? 2)
Israël! Israël! waar zijt gij toe gekomen? Zoo Hij u geen kwaad gedaan heeft. Hij, die niets dan goed deed, waarom bereidt gij Hem, uwen God eii Zaligmaker, een kruis ?
1) H. Hieron. in Mt. L. 4. c. 27.
8) Emissenus, seu potius Bruno Signiensis in Mt. p. IV. c. 87, vgl. H. Jo. Dam. hom. in S. Parach. n. 4.
vp-RX£ENVEEKTIGSTE ^OOFDSrUK. Jesus loordt gegeeseld.
Als w:j zien, hoe eeu zachtmoedig lam zijnen mond niet opent onder de handen van den scheerder, ja, hoe het zich gedwee, zachtaardig en stilzwijgend ter slagtbank laat geleiden, dan wordt ons hart verteederd en ligt tot een diep medelijden bewogen. Zien wij een mensch, vooral een onschul-digen mensch, door schuldigen mishandeld, dan zouden wij zeiven even ontmenscht moeten wezen, als die boozen, welde er te gelijkcr tijd geen gevoel van' mededoogen en verontwaardiging in ons op. Wat moet het zijn, waar de Onschuld voor die schuldigen lijdt, waar de Heiligheid door onheiligen wordt gekweld, waar de Zoon Gods en des men-schen ten bloede toe wordt gegeeseld, alleen om ons dc grootheid der zonde, de ondankbaarheid der zondaars, de grenzeloosheid zijner goddelijke liefde te doen aanschouwen en begrijpen? Zulk eeu tooueel gaat hier voor ons open. Met een enkel woord hebben de Evangelisten het geschetst; of liever enkel aangeduid, als of de pen onwillig ware te beschrijven, hoe diep de Godmensch voor ons is vernederd.
Wanneer die geeseling heeft plaats gehad, leert ons ten duidelijkste de H. Joannes. Zoodra hij verhaald heeft, dat de Joden niet Jesus maar Barabbas gekozen hebben, 1) —-
1) Jo. x\III. 40.
— 670 —
gaat hij terstond voort: Toen dan nam Pilatus Jesus, en fjeeselde hem. 1) Het gesprek^ dat er voorafging tusschen Pilatus en het volk, hebben wij van den H. Lucas vernomen; en wij hebben tevens gehoord, hoe het eindigde met liet voorstel des regters: Ik zal dan Jesus kastijden en hem loslaten. 2) Wat de H. H. Mattheus 3) en Marcus 4) eerst later vermelden, als ze met één woord herinneren wat vroeger geschied was, behoort dus ook eigenlijk te dezer plaatse: „na Jesus te hébhen doengeeselen, gaf hij llem den Joden over.quot;
Yan eene tweemaal herhaalde geeseling, 5) is in het Evangelie geen spraak; 6) en dat de geeseling het doodvonnis voorafging, kan ook daaruit blijken, dat Pilatus een bijzonder doel bij deze kastijding had, en het allezins onwaarschijnlijk is, dat hij den onschuldigen Jesus te gelijk tot eene dubbele straf, die der geeseling en die der kruisiging, zou veroordeeld hebben.
Letten wij overigens op den heiligen tekst zeiven, dan kunnen wij ten minste twee zaken met alle klaarheid daarin uitgedrukt zien. Het eerste is: dat Pilatus, de Eomein-sche Landvoogd, Jesus heeft doen geeselen; het tweede: dat hij dit liet doen met een bijzonder oogmerk, om namelijk den Joden eenigzins toe te geven en daardoor den onschuldigen Jesus te redden. 7) Al het andere moeten wij of uit de kracht der woorden zeiven afleiden, of anders uit de geschiedenis en de oude overlevering leeren.
Dewijl de Komeinsche Landvoogd, — zeker niet in persoon, 8) maar door anderen, — Jesus heeft gegeeseld, is
J) Jo. XIX. 1. 3) Luc. XXIIT. 22. 3) Mt. XXVII. 2S. 4) Mr. XV. 15. 5) Zie Calm, in Mt. XXVII. 26. Citantnr Gerson, Arias Mon-tanus, etc. Briickner, de Wette, in Jo. 19, 1. O) Bencd. XIV. deFest. c. VII. n 50 7) Lno. XAIII. 22. 23. 8) Beda in Mr. IV. 44 apud Sylvéira p. 510. Victor Antioch. — Sommigen houden, dat Pilatus er bij tegenwoordig was vTlioluck, in Jo.), anderen, dat dit zelfs Pilatus niet tetaamde (Olsh.)
— 671 —
deze gees.rling gewis niet volgens de wijze der Joden, doch naar die der Romeinen ten uitvoer quot;ebracft. Één der woor-
D O
den zeiven, door de Evangelisten gebezigd, is een Latijnscli woord, Jlagellavit. 1)
Behalve de zoogenaamde/as^ö^'e of straf der stokslagen, 2) bestonden bij de Romeinen twee soorten van geeseling. De eerste soort was die, welke in den regel al diegenen, welke ter dood veroordeeld waren, vooraf moesten ondergaan. 3) Deze geeseling was zoo wreed, dat niet zelden de arme slagt-oflers onder de slagen dood nedervielen. 4) De tweede soort was eene op zich zelf staande straf, maar eene straf der slaven, of door hunne heeren, öf door het openbaar gezag daartoe veroordeeld 5). Zij werd echter niet alleen terbe-straffing, zij werd ook, gelijk de folterbank, en als eene Quaestio per tormenta aangewend, om den beschuldigde tot eene bekentenis te brengen. De Romeinsche burgers mogt men evenmin geeselen als kruisigen 6).
Wat nu de soort van geeseling aangaat, welke men Jesus deed ondergaan, daarover is niet weinig verschil van meening geweest. Wij voor ons zijn van oordeel, dat hier alleen op het doel van Pilatus gelet moet worden, en dat dit
]) Zie 't (irieksch: pbragellosas, Jlagro^fit. Mr. Vgl. Joannes
die een meer Grieksch woord bezigt, en Lnc. emendare.
2) Z. Gretserus de crnce I. 8. — Over de geeseling bij de Joden, zie Sepp.
3) Jos. de Bell. II. 14. 9. Zie Seyppel Diss, de flagellandi ritn apnd Eotnanos. § li) Ugolin. ï. 26. Lipsius de Crnce I. 3. Philo in Flacc. Grets. 1. c. Hieron. in Mt. 27 nlegibus Rornanis sancitum fueraty ut qui crucifigeretur, prins fagellis verheraretur.quot;
4) Flagellum /tornbile, zegt Horatins, Sat.
5) Seypp. 1. c. $ IX 199
6) Kr lege Forcia et Sempronia et Valeria Liv. X. 9, Cic . Verr. II. Z. A Lap. in Mt. 27, ï6 en Wetstein ibid. Alleen als een Romeinsch burger ter dood veroordeeld was, hielden alle privilegiën op. Grets. I.e. Patr. in Act. Ap. 16, 37 en 22, 25. waarvan I'aulns zegt: civem Itoma-nurr indemnatum, en indernnatos 11 cc.
— 672 —
oogmerk ons duidelijk is opgegeven door deu II. Lucas, en wel met Pilatus eigen woorden; Ik zal hem dan kastijden en loslaten 1)/' ,/Dit toch, merkt de H. A-iigustinus op, heeft Pilatus wel deswege gedaan, opdat de Joden, door zulk eene beleediging Jesus aangedaan verzadigd, zich te vreden zouden stellen en ophouden zijn dood te eischen 3).quot; Voorzeker was dit even onregtvaardig als onvoorzigtig; de Landvoogd wist toch, dat men hem Jesus uit nijd had overgeleverd, en kon dus ligt voorzien wat er gebeuren zou; het blijkt evenwel duidelijk genoeg, dat hij dien stap en met het gezegde doel wilde wagen, en dat hij hein werkelijk met dat oogmerk gewaagd heeft.
Aan de straks eerstgenoemde soort van geeseling 3) moeten wij dus niet denken. Mattheus en Marcus spreken wel eerst later van die vreeselijke straf, maar zeggen volstrekt niet dat zij onmiddellijk de kruisiging voorafging 4). Lucas en Joannes leeren integendeel dat zij toen reeds heeft plaats gevonden, toen Jesus nog niet ter dood was veroordeeld 5). , Beide Evange.lieschrijvers, die overigens ook het naauwkeurigst op de tijdsorde letten, wijzen ons tevens op liet doel van Pilatus, de eerste voor, de tweede na liet verhaal der geeseling zelve; de eerste doet het door ons Pilatus
1) Lu«. XXUI. 23 en 10. Ita ex his verbis colligunt, Cyrillus, Vug., Chrys., Theoph-, Eutli., et a lii expositores l'ilatum flag-ellasse Christum ut aliqua ex parte satifaceret furori judaeorum, cumque posset morte liberare. Suar. in 111. T. 1'. Disp. XX\Vr. S. II.
2) Tr. in lo, HG. /-ie Seraphim in h. 1.
3) Bynaeus, de morte Christi. 7ieBened. MV. 1. o. Langen, bl. 278, die de geeseling noemt ^die fïtrrhierllc/e vorrede zur kreuzigurii/quot; Zoo ook schijnt het den Eervv Schrijver der Bijb. Gesch. Muré, bl.4!.8 en ëOl,
4) Letterlijk; Jesus, nadat hij hem gege seld had, oi'licn hijgegeeseld had, gaf hij over om gekruisigd ie worden. Mt. 27, 26. Mt. en Maro. volgen hier de tijdsorde niet. Zie Patr. in Marc. XV, 15.
5) Wél merkt Langen op; bet aanbod van Pilatus (Luo. 11. cc.) werd niet aangenomen, enz. .— maar zonder eenig bewijs, te meer daar de Joden niets aan te nemen hadden, maar Pilatus deed wat hij wilde.
— 673 —
woorden, de tweede door zijne daden te vermelden; de eerste door het vonnis te boeken: uih zal hem kastijden en los-, laien quot; de tweede door ons het gevolg te doen zien en het in Pilatus^ woorden: ziet den viensch! als voor de oogen te vertoonen.
Maar heeft Pilatus dan Jesus tot de geeseling veroordeeld om hem te straffen? Ook dit eigenlijk niet; daar hij immers herhaaldelijk Jesus onschuld betuigde. quot;Wel zeide hij ten laatste: „ik vind geene doodschuld in hem; 1) maar even verontwaardigd als verwonderd voegde hij er straks bij: „wat kwaads heeft hij dan toch gedaan?quot; en als hij eindelijk gedwongen, zoo als hij meent, het verlangen des volks inwilligt en hun Christus ter kruisiging overlevert, dan zal hij nog eenmaal openlijk verklaren: „ik ben onschuldig aan het bloed van dezen regtvaardige. 2) Geene spraak mag hier dus zijn van een middel om Jesus tot bekentenis Ie brengen, wat de liomeinen qiiaestio per tor-menta 3) heetten. Wie aan die gedachte hecht om de woorden van Pilatus die straks volgen: „Zie ik breng Hem u buiten opdat gij wetet dat ik geene schuld in hem vinde,quot; 4) merkt niet op, hoe hij er bijvoegt „ziet den mensch!quot; waaruit, gelijk boven is aangetoond, de bedoeling des land-voogds alleen verklaarbaar is.
Of de krijgslieden, die de geeseling verrigtten, liet anders hebben opgenomen en welligt aan zulk eene pijnbanksfoltering gedacht en daarom te wreeder geslagen hebben 5),
1) Luc. XXIII. 22.
2) Mt. XXVII. 24.
3) Zoo Hug. Z. Langen bl. :?78.
4) Jo. XIX. 4.
5) Seyppel, I. c. § XV. Calmet, Diss, de Suppl. Script, zie p. 335
— 674 —
is eene andere vraag, die echter door geene bloote bevestiging bewezen wordt.
Wij herhalen dus te regt wat wij gezegd hebben: noch als ter dood veroordeelde, noch als beschuldigde, noch als schuldige wordt Jesus gegeeseld; maar alleen, omdat Pila-tus toegeeft aan de eischen der Joden, en de lafhartige rcgter een onregtvaardig middel ter eigene redding zoekt.
Wat nu de wijze der geeseling betreft, weten wij dit, dat vooreerst den veroordeelde de kleederen werden afgerukt, of ook somtijds, naar Joodsche manier, verscheurd. In hoeverre juist het ligchaam ontbloot werd, heeft de geschiedenis niet geboekt; ofschoon het waarschijnlijk is dat de persoon, die gegeeseld moest worden, voor het grootste gedeelte van zijne kleederen beroofd stond. 1)
Hierna werd de ongelukkige met touwen geboeid en aan eene paal of kolom vastgebonden. Doorgaans was die kolom zóó laag, dal zij slechts tot aan de heupen reikte, 2) waar-
1) ld. ib. — Bij de Eomeinen (volgens Sepp. p. 512 Ed. I.) umnino nudi, bij de Joden: usque ad pectus. Z. Jalm. tt. Friedl. p. 115. üel-lius X. 3. vestimenta detracta sunt. Dion. Hal. IX. p. B9B. Vgl. Act. S1V. 22. Tacit. IV. 17. scisso veste, verberato corpora. Cic. in Verr. V. 62. in foro medio nudari. Similia Sneton. in Caio c. 26, Liv. etc. Zie Wets^in en Bened. S1V. De Festis D. N. 1. § fgt;3. — Scribit Su-arez, in III. T. II 9. 36 Sect. 4. Christus, cnm alligatus fuit columna? ut flagellaretur, omnium sententia fuit omnino midus. Hunc sequuniur Ben. XIV. 1. c. Sandini, Durantus in Eev. S. Birg. quae idem docet L X. 10 en 1. IV. 70 Kevel.
2) Jahn. II §. 207. Plant. Bacchid, IV. 7. 1 Constringe tu illi, Artamo, actutum manns. 24. Abducite hunc intro atque adstringite ad columnam fortiter. Lips, de Cn ce. II. 4. — Vgl Act. 28,25 Z. Patr. in h. 1. Liviiis 1. VIII. Lictor, deliga ad palum. Gellius X. 3 Palus destitutus est in foro, etc.
— 675 —
door de lijder in eene gekromde houding, en zijn rug zoo strak gespannen stond, dat de van achteren staande Lictoren hem zoo veel te vreeselijker treffen konden. Dat ook Christus aan eene kolom gegeeseld is, wordt door eene aloude overlevering en door de kolom zelve, die nog getoond wordt, ten overvloede bevestigd. 1) Ook de goede Jesus stond dus met ontblooten en gebogen rug aan eene lage kolom geboeid, om al de kracht der geeselslagen op de snerpendste wijze te ondervinden. 2)
Zij, die de geeseling verrigten moesten, waren de Licio-ren. Ze vergezelden te dien einde de Romeinsche Consuls en Landvoogden en droegen voor hen uit de bundels roeden aan de bijl gebonden, om de door hen veroordeelden te geeselen en te onthoofden. Den schuldige te ontklee-den, te boeijen en te tuchtigen was hunne taak. 3) OfPi-latus, die slechts Procurator was en onder den Landvoogd van Syrië stond, ook Lictoren tot zijne dienst had, is niet bekend; doch hij had soldaten en eene lijfwacht; en wij weten van elders, dat de bediening der Lictoren ook door de soldaten werd uitgeoefend. 4)
Dat het Heidenen waren, geen Joden, die Jesus gegee-
1) Eeeds de H. Hieronymus spreekt van de Heilige kolom, die te Rome getoond werd (Epit. Paulae), zonder de hoogte op te geven. Die welke thans getoond wordt is slechts drie palmen hoog, zegt A. Lapide, doch veelligt maar een gedeelte der gansche kolom. Bened. XIV. De Fest. n. 51 citeert nog: Prndent. in Diptycho 41. Beda in Luc- c. 13. Greg. Turon. De Glor. mart. I. c. 7. — Dat ook Christus met den rug naar de beulen stoud, leidt Gretser (De Crnce I. e. 10.) af uit de woorden van den H. Greg. Naz (Or. in Julian.) waarin hij spreekt van de Oo-lumnas cruoris plenas, piorum manibus atque complexn, dum virgis con-ciderentur, per orbem cinctas. — Zoo zingt ook Prudentins vau Christus; atque columnae
Annexus tergum dedit. ut servile, flagellis.
Volgens Kusebius H. E. Vlll. 10. werden de martelaren soms met het aangezigt legen elkander vastgebonden.
2) A. Lap. 3) Seypp. 1. c. § XIV. A. Lap. 1. c.
4) Suet. Calig. quot;26. Sepp. 1. c. Tertul. de Cor. mil. ap. Grets. 1. c.
— 676 —
seld hebben, leert de H. Schrift zelve. Christus had voor-■speld, (en het was het vijfde gedeelte zijner groote voorzegging) dat Hij aan de Heidenen zou worden overgeleverd door de Overpriesters, om bespot en gegeeseld te worden. De H. Joannes spreekt ook werkelijk van krijgslieden, 1) en uit Mattheus verhaal blijkt, dat het de krijgslieden van den landvoogd waren, 2) dezelfde, die Jesus bewaakten en folterden en straks de geheele bende, die in de Burg An-tonia lag, ter bespotting van Jesus riepen.
Hoe talrijk die geeselaars geweest zijn, kan niet met zekerheid gezegd worden.. 3) Somtijds is er bij eene geeseling van acht, soms van zes Lictoren 4) spraak. Misschien was er dikwijls maar één, die de straf voltrok; 5) doch ten aanzien van Jesus vinden we geen grond tot een ander vermoeden, dan dat er meerdere soldaten 6) met de uitvoering waren belast.
Behalve den stok, 7) waarmee de vrije lieden gegeeseld werden, bezigde men voor de slaven de roede, 8) door de Lictoren gebruikt, en de eigenlijke geesels 9) of riemen. 10)
I, 9. — Zie t. a. pl. het gevoelen van sommigen, die spreken van krijgslieden welke zij Brutiërs of Brntianen noemen. Olshausen zegt p. 518 ; soldaten von der in Palestina stellenden germanischen Legion.
1) Jo. M\. 2. 2) Jit. XXVll. 27. 3) Zie Sejpp. 1. c. §.'3 uit Plaiitus ,
4) Cic. in Verr. V. 54. Sex lietores enm circumstant valentissimi. ad pulsandos verberandosqne homines exercitatissimi: caedunt acerrime virgis. etc. Zie Wetstein.
5) Volgens de formuul: I lictor, collige manus, caput obnobito, virgis caedito. Bened. XIV, 1. c. n. 54. — And, spreken van vier.
6) Jo. XIX. 2 coll. Mt. XXVll. 27. S. Mar. Magd. de Pazzi, in vita VI. 53a loquitur de 30 paribus hominum (i. e. 60), qui aliis aliis succedentibus Christum flagellassent (ALap.)
7) Fust;». Liber fustibus caeditur, servus flagellis enz. Macer in L. XLVlll. 19. 10. etc, zie bij Wetstein.
8) Virgi, volgens sommigen alleen door de Lictoren gebezigd..
9) Flajelhcm, flayrum. Vgl. 2 Cor. XI; 24. 25.
10) i-ora, lederen riemen aan stokken bevestigd en hetzelfde als de flagella.
De roeden waren zeer dunne twijgen van berken- of olm-boomen, 1) en gewoonlijk, althans bij de Joden, 2) zoo lang, dat ze het gansche ligchaam tot op de borst omvatten. De geeselriemen waren uit leder gevlochten en dikwijls, om die nog vreeselijker te maken, bf met spitse punten, 3) bf van onderen met knoken voorzien. 4) Ten tijde der Eomeinsche keizers plagt men er ook looden kogels in te vlechten. 5)
De goddelijke Verlosser is ongetwijfeld met de eigenlijke geesels of geeselriemen gegeeseld. 6) Vooreerst toch werden deze werktuigen het meest gebezigd, 7) vooral wanneer men iemand vernederen en hem de straf der slaven wilde doen ondergaan. 8) Ook waren het geen Lictoren, maar gewone soldaten die deze geeseling moesten doen. 9) De geeseling met riemen was bovendien veel schandelijker en tevens vreeselijker, wat juist met Pilatus doel overeenkwam. 10) De woorden eindelijk, door de Evangelisten gebezigd geven niets anders te kennen, 11) en de Traditie komt er geheel mede overeen. 12)
1) Vgl. Hug. Zeitschr. fiir d. Geist. d. F.rzb Freiburg. V. 3. Mal-donatus schrijf';: Communiter ex spinis fuisse creditur.
2) Calm. 1, c. p. 335. 3) Scorpio. 4) Flagra pecuinis ossibus cate~ nata. — Sepp. 1. c. § X7I. Lips. 1. c. I. 3.
5). Plumbaiae. Zie Greta. 1. c. De H. Cyprianus spreekt veelligt van de laatste soorten (als van tie astragalatis. Euslliatius) de Laud. Mart. enntibus flagris cum avulsa corporis parte rediens habena ducatur.
6) Sommigen laten het in 'tmidden (Calm, in Mt« 27, 26), anderen denken aan de roeden, als het meest bij de Romeinen in gebruik, llald.
7) Z. Schegg in Mt. p. lt;135, — Vgl. Hand. XXII. 24.
8) Baron, ad annum Chr. 34 n. 84. Christum Jesura, qui formam servi acceperat, noluisse virgis caedi quae poena erat liberorum (zie boven) sed flagris. 9) Schegg 1. c.
10) Porcia lex virgas ab omnium civium Eomanorum corpore amovit; Hic (Tribunus) misericors fiagella retulit. Cic. pro Kabirio c. 4.
11) Vgl. 'tGrieksch; mastigein en phragellosas Seypp. 1. c. n. 32 — flagellare 12) Nonnus heeft imasihles, dat een geeselrlem beduidt. — Flagellum Roinse in a'de B. Virg, servari dicitur. Seypp. 1, c. Grets. Sandini.
„Of men werkelijk, ten einde de geeseling vreeselijker te maken, ook bij Jesus geeseling, de lederen riemen met stukjes hout of been, of met ijzeren haken gewapend heeft, weten wij niet met zekerheid te zeggen 1).quot; Onwaarschijnlijk is het zeker niet, zoo wij het niet veel liever waarschijnlijk mogen heeten. 2)
Het aantal geeselslagen door Jesus ontvangen is evenmin bekend. Bij de Joden was het getal bepaald, en wel, daar het niet boven de 40 mogt komen 3), op 39. Bij de Eo— meinen was daaromtrent niets vastgesteld. 4)
Dat het getal der slagen zóó groot zou geweest zijn als sommigen opgeven 5), komt aan anderen 6) niet waarschijnlijk voor, dewijl het meer dan voldoende aou geweest zijn om Christus onder de geeseling te doen bezwijken, en er geen reden bestaat om een nieuw wonder van Gods almagt te veronderstellen, zonder degelijk bewijs, en aan te nemen dat Christus Godheid zijne menschheid op eene bovennatuurlijke wijze ondersteunde. Groot was het getal ongetwijfeld, en zeer zeker was de geeseling allerverschrikkelijkst, zoo als wij zullen zien 7).
Dat de geeseling eene allervreeselijkste, en tevens, wat de
1) Bened. XIV. 1. c. § 52. Vgl. Grets. 1. c. 2) Seypp. 1. c. De H. Birg Rev. IV. 70. zegt ; „Flagellis aculeatis, infixis aculeis etretractis, non evellendo, sed sulcando totum corpus ejus laceratnr. 3) 2 Cor. XI. 24. vgl Dent. XV. 3.) Calm. De snppl. S. Scr. p. 335. 4) Zie Act. Ap. XVI. 23 en A Lap. t. d. pl.
5( Eckins geeft 5375, Lanspergius 5460, Ludolplms 5575. De H. Blrgltta telde gedurende het gansche hjden van Jesus 5475 slagen. Z. A. Lap. De H. Gertrndis 54G6. — Zie toch Durantus. Notae in Rev. S. Birg. I. c. 10. Lud de Sax. p. 608. Quot et quantae plagae... pro certo sciri non potest, nisi per revelationem. Sed oportuit ea esse quasi innurnerabilia. Si enim ut dicitur in Deut. 25, 3: pro mensura peccati. erit plagorum numerus, Christus autem fiagellabat-ir pro peccatis nostris. Quae utique simt innurnerabilia. Is. 53.
6) Sandini 1. c. met Suarez. Durantus, 1. c.
7) Vgl. Act. 16, 'i'i Et cum multas plagas «is imposuissent.
— 679 —
fiabbijnen er ook van zeggen 1), eene allerschandelijkste straf was, is een volkomen bewezen feit. De wet zelve liet deswege niet meer dan 40 slagen toe, opdat er geen schandelijke teekenen, geen brandmerk bij den gegeeselde zou overblijven 2). Bij de Romeinen inzonderheid was de geeseling eene slavenstraf bij uitnemendheid 3). Bij de Joden was ze vreeselijk 4); bij de Eomeinen veel wreeder 5). Christus zelf schijnt hiero]) te doelen, als Hij, met nadruk van zijn bitter lijden sprekend, de geeseling als een der smaadvolste en smartelijkste folteringen met name voorspelt 6); gelijk insgelijks de H. Paulus onder de smarten, die hij om Christus verduurd heeft, deze mishandeling uitdrukkelijk opnoemt 7j.
En geen wonder. Immers alleen de werktuigen, door de Romeinen gebezigd, geven genoeg te verstaan hoe smartelijk die geeseling geweest is.
Bovendien weten wij uit de geschiedenis dat zij, die gegee-seld werden, dikwijls dood bleven onder de slagen, of kort daarop aan de wonden stierven 8). Soms was het vleesch zoo weggescheurd, dat de beenderen en ingewanden bloot lagen 9). Het is overigens bekend hoe barbaarsch de zoogenaamde beschaafde Romeinen hunne slaven en veroordeelden behandelden 10). De omstandigheden echter, waarin de goede
1) Z. Calm, de Snppl. S. Scr. — Sohultz. Das Deuter. Deut. XXV. 1—3. tegen Miehaël. Mos. E. V. §. 239. 2) Deut. XXV. 1—3. 3) Sepp. 1. c. n. V. Z. A Lap. in Mt. XVI. 22. 4) Sepp. p. 210. B) Langen p. 982. Z. Sepp. p. 244 over de wreedheid der Romeinen. 6) Mt. XX. 19. Mr. X. 34. Luc. XVIII. 32. 7) 3 Cor. XI. 84. 25.
8) Philo in Flaccnm 4quot;. Flaccns praeses Alexandrinus jussit nuda:tos flagellar! ut concisi Terberibns aliquot mox, ut inde sunt elati, exhala-rint animam, relequi desperata salute cum diuturno morbo conflictati siat. Cfr. Grets. de Cr. I. 9. Lips, de Cr. I. 3.
9) Epist. Eccl. Smyrnensis c. 3 ap. Euseb. B. E. IV. 83. Friedl p. 114. Ulpianus; „Non ea quidem poena, damnari quem oportet, ut vcr-beribus necetur, vel virgis interimetur, quamvis plerique, dumatorquentur, deficereut.' — Vgl, over Jesus de H. Birg. Kev. I. n. 1.10.en IV. 70.
10) Zie Sepp. Leben Jesu. p. 244,
Jesus gegeeseld werd, verspreiden nog een geheel bijzonder licht over dit bloedig schouwspel.
Het doel, waarom Pilatus Jesus liet geeselen, hebben wij reeds aangeduid. Hij wil ten minste eenigzins voldoen aan den bloeddorstigen haat der Joden; hij wil, zegt hij, Jesus kastijden, zóó kastijden dat allen voldaan zijn; zóó, dat de beschuldigde eene gepaste straf hebbe ondergaan voor al de misdaden, waarvan men Hem besclmldigt; zóó, dat hij, de regter, Hem daarna gerust kan vrijlaten.
Pilatus wil bovendien het medelijden opwekken bij Jesus bitterste vijanden. Het zal straks blijken, als hij Jesus na de geeseling aan hen zal vertoonen, en hun zelf zal toeroepen: ziet den mensch! En dat hij dit middel geschikt achtte ter bereiking van dit doel, geeft wèl te verstaan in wat deernis-waardigen toestand de geeseling Jesus gebragt heeft.
De woestheid en brooddronkenheid der soldaten komen hier ook in betrachting. Zonder Pilatus bevel kroonen zij den deerlijk verwonde het hoofd met doornen; tegen alle wetten in, drijven zij den wreedsten spot met een badende in zijn bloed. Wat zullen zij niet gedaan hebben bij de uitvoering van een bevel, dat aan hunnen bloed- en moordlust zoo aangenaam moet geweest zijn.
Letten wij verder op de woede der Joden, dan kunnen wij althans dit zeggen, dat zij zeer zeker de ruwe krijgslieden tegen Jesus hebben opgehitst. Vroeger kochten zij een Judas/ later de bewerkers van Jesus graf voor geld om. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ze bij deze gelegenheid hetzelfde hebben gedaan. In elk geval stonden zij daar en konden de ontmenschte soldaten op hun aangezigt lezen, aan hun geschreeuw hooren, aan hunne gebaren zien, hoe welgevallig hun. de ruwste mishandeling van den armen en vreemden quot;Nazarener zou zijn.
— 681 —
Er komt bij, dat deze geeseling plaats vond bij de woning van Pilatus en niet onmiddellijk vóór de voltrekking der doodstraf en op de plek der kruisiging. Tn dit laatste geval was de kruisiging de hoofdzaak en kon men liet met de geeseling, als eene nevenzaak, wat korter afmaken. Maar nu de geeseling eene op zich zelf staande straf was, en niet op de strafplaats, maar in het regthuis plaats vond, kon men dit niet. Tvu was zij de hoofdzaak, de eenige straf, en moest zij veel vreeselijker worden uitgevoerd, dewijl er geen andere straf op volgen zou 1).
De wreedste der werktuigen, hierboven beschreven, ontbraken hier niet; en de vervaarlijke kolom, welke vooral daartoe dienen moest, dat a.1 de slagen zonder missen op den lijder nedervielen, stond ook hier opgerigt 2).
Doch verzuimen we vooral niet een blik op Jesus zeiven te slaan, wiens allervolmaakst en allergevoeligst ligchaam, dat nu bovendien door het bloedig zweet en allerlei mishandelingen is uitgeput, hier naakt en op de wreedste wijze aan de schandkolom geboeid staat. Zien wij op de reden zei ven, waarom Christus zoo lijden wil, dat is: om onze en aller menschen zonden. ,/Want niet slechts lette Christus (bij die wreede geeseling) op de kracht, welke zij hebben zou wegens zijne godheid, maar ook in hoe verre zijne smart volgens de menschelijke natuur zou genoeg zijn voor zulk eene voldoening.quot; 3) Letten wij eindelijk op de voorspellingen, zoo wel van Christus zeiven als van de propheten, welke ons allen op de geeseling als op de smaad- en smartvolste foltering van onzen gezegenden God en Verlosser wijzen. Getuige
1) Zie Langen bl. 382..
2) Zie behalve de reeds aangehaalden, den H. Greg, van Tours de gloria mart. c. 7. V. Beda de locis sanctis c. 3.
3) S. Thom. III. q. 46. a. 6. ad 6.
b. v. Isaias, die ons, om zoo te zeggen, het gansche tafereel, tevens als een bewijs van het nu gezegde, voor oogen ontrolt.
//Wie, roepl hij uit, — wie gelooft ons ■woord, dat men hoort? (d. i. onze prediking van het lijden des Messias?) en de arm Gods, wien is hij geopenbaard? (wie erkent met een geloóvig hart de Almagt Gods in dat lijden?). Hij schiet op voor hem als een rijsje, en als een wortel uit een dorren grond: gedaante en schoonheid heeft hij niet; wij zagen hem, en hij heeft geen voorkomen, dat wij Hem verlangen zouden 1); Hem, den verachten en minsten der menschen, den man der smarten, en met de zwakheid vertrouwd; die zijn aanschijn verbergt wegens de versmading, waarom wij Hem niet achteden. Waarlijk, Bij draagt onze ellenden, en torscht zelf onze smarten! A\ ij houden Hem voor een melaatsche, door God geslagen en vernederd. Maar Hij, om onze misdaden is Hij verwond, om onze zonden is Hij verbrijzeld: de kastijding, die (ons tot) vrede (strekken moest) was op Hem, en door zijne striemen worden wij genezen. Wij allen dwaalden als schapen, een iegelijk week af op zijnen weg: maar op Hem heeft de Heer ons aller misdaden nedergelegd. Hij werd geofferd, omdat Hij zelf het wilde, en Hij opent zijnen mond niet; als een schaap wordt Hij ter slagtbank geleid, en als een lam voor zijnen scheerder zwijgt Hij, eu doet zijnen mond niet openquot; 2).
Treffende schildering! Al wat op Jesus lijden en vooral op zijne geeseling betrekking heeft, staat er in geschetst. Wij zien er den persoon, die lijdt, en Hem, die het lijden toelaat ; hem, die het aandoet, en hem voor wien Hij lijdt. Wij zien er de oorzaak des lijdens in, onze zonden; en het
1) Vel. den Hebr. tekst. „Geen gedaante was aan Hem, noch heerlijkheid, dat wij Hem zouden aansirhouwd hebben,quot; waarmee de Vuig. kan overeen gebragt worden. 2) Isaias L. III. 1—7,
— 683 —
hoofddoel des lijdens, om voor onze misdaden te voldoen en de geesels van Gods regtvaardigen arm van ons af te wenden. Wij zien er de wreedheid der folteringen, niet minder dan het ongeloof der beulen, en het onwankelbaar geduld van den goddeliiken lijder. Wat elders met één woord gezegd is : „mijnen rug geef ik hun, die mij daan, ten prijs 1), wordt hier met de levendigste trekken afgemaald. Wat vroeger in het algemeen, hetzij cnder krachtige beelden zoo als verscheuring door honden, stieren en woedende leeuwen 2,) hetzij in tijpen door de schildering van Davids en Israëls lijden is aangeduid, wordt hier veel meer regtstreeks en geheel in het bijzonder geteekend. K ortoin, wat de geschiedschrijvers van Jesus lijden, als ware het om de al te groote wreedheid en onbeschrijfelijkheid der folteringen, met een enkel woord hebben afgemaakt; et flagellavit eum, en Hij is geyeeseld, heeft ons Isaias, de Evangelist der toekomst, in al zijn kleuren volmaakt geschilderd.
Begeven wij ons in den geest naar Jerusalem, om nu alles als het ware in eens zamen te vatten en ons tevens van de uiterste naauwkeurigheid der oude prophetiën te overtuigen.
De plaats, waar Jesus gegeeseld wordt, is uit de Evangeliën niet met zekerheid aan te wijzen; doch zeker lag ze digt bij het Regthuis van Pilatus 3), misschien in één der
1) Is. L. 6. Naar 'tHebr. In de Vuig;mijn ligchaam, 2) B, v. Ps. XXI.
31 In het huis wél niet, Mt. vs. 27 en Mr. 15, 16 zeggen, dat Christus in het praetorium, in diens voorhof geleid werd door de soldaten, die Hem wilden kroonen en bespotten. Sommigen leiden hieruit af, datJesus buiten het voorhof is gegeeseld, dewijl de geeseling voorafging. Wij zien niet, dat dit volgt nit die teksten; dewijl Matth. en Mare. de orde der feiten hier niet volgen, kan dat wegleiden in het voorhof ook vóór de geeseling gebeurd zijn, wat werkelijk de zamenhang bij Joannes XIX vs 1 en vs. 2 doet vermoeden.
voorhoven 1), veelligt vlak bij den regterstoel 2), mogelijk te midden of althans voor het aanschijn van die woedende vijanden des Zaligmakers.
En wat zien wij daar?
Daar ziet ge de kolom, zoo overbefaamd; ze is slechts een paar voeten hoog, van boven met een stevigen ring voorzien, om hare prooi te ontvangen. Daar ziet ge de kolom, waaraan zoo menig boosdoener vastgeklonken is; de kolom, reeds vaak besproeid met de druppelen van fiiisdadig bloed, geverwd met de kleur der schande, en voor alle braven een afschuw en een gruwel geworden; de kolom aan wier voet reeds zoo velen hun leven hebben verloren, of het ten minste voor eeuwig hebben geschandvlekt gezien.
Wien sleurt men derwaarts? Den goeden, zachtmoedigen en onschuldigen Jesus, den zondelooze en onzondige, het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld. Met scherpe koorden omknelt men zijne almagtige handen. Woedend rukt men Hem de kleederen van de schouders 8). Deerlijk wreed trekt men Hem, haalt men de koorden aan, tot dat zijn rug voor de geeselslagen gekromd is, en Hij te regt mag uitroepen met den Psalmist: „ik hen bereid tot de geeselslagen, en mijne smart is altoos voor mijne oogen 4)!quot;
Gewis! reeds bij dit tooneel zouden wij geneigd zijn uit te roepen: ,/ o Engelen des hemels, bedekt uw aanschijn! o Zon, word verduisterd, opdat de gevoellooze mensch dit
1) Z. Schuster bl. 389. Langen bl. 284- 2) Z. Schegg. bl. 436. Z. Allioli, Allerth 3) Volgens de H. Birg. Eev. I, 10. IV. 70 legde Jesus zeil zijne kleederen af. Volgens Ludolpli. de Sax. V. Chr. p. 638 wordt nu het witte spotkleed Jesus uitgetrokken,
4) Fs. XXXVII. 18. aangehaald door Sylveira.
In deze en de volgende Schriftuurplaatsen kan de Psalmzanger of het volk Gods als Type van den Messias beschouwd worden. Niet al die teksten zijn direct Messiaansch.
schouwspel niet zie!quot; Maar juist- het tegendeel is r.oodig. De hemel moet het zien, om er zich eens, voor zijn regter-stoel op te beroepen; de aarde moet het zien, om ten minste door de overmaat der liefde van hare ondankbaarheid overtuigd te kunnen worden. De hemel moet het zien om van liefde te sidderen; de aarde, om door eene heilzame siddering tot liefde te komen; de hemel, om te zien hoe zeer het waarheid geworden is : de zondaars hehlen op mijnen mg (als op een aanbeeld) gesmeed, en hunne ongeregligheid voortgezet 1), of liever, de ploegers hebben op mijn rug geploegd en hunne voren lang gemaakt 2); de aarde moet het zien ten einde eenmaal in te zien en te gelooven: ,/dat zij vervolgd hebben, dien Gij hebt geslagen, en aan de smart mijner wonden nog toegevoegd 3),
Dat zij dus toezien, de hemel en de aarde, beide, en acht geven op deze even onmenschelijke als onregtvaardige geeseling! Eene geeseling, geboden door een valsch medelijden, geheel in staat om er het vreeselijke van te vermeerderen; eene geeseling, ondergaan uit vrije liefde en met eene zachtmoedigheid die de razernij der beulen slechts prikkelen moet; eene geeseling volvoerd door ontmenschte krijgslieden, aan bloed gewoon^ nu hunkerende naar de gelegenheid om hunne bloeddorst te voldoen. Eene geeseling, die in hevigheid toeneemt door het verlangen der beulen om den haat der Phariseeën en Schriftgeleerden te bevredigen; die in blinde woede overgaat door het toejuichend geschreeuw der omstaande Joden. Eenr geeseling, uitgedacht door Satan om den Godmensch te tergen, den Kazareër te verpletten, de nederlaag in de woestijn geleden bloedig te wreken. Eene geeseling, door God toe-
1) Psalm 128, 3. 3) Hebr. tekst. 3) Ps, fgt;8, 27. Deze Psalm is gelieel Messiaanscli, zoo als Joannes II. 17, Mattheus AXYII. IS;Petrus Act. 1, 30 en Pauhis Bom. XV. 3. XI. 9 ons leeren.
— 686 —
gelaten om al de afschuwelijke boosheid en Godvergetenheid der zonde en der zondaars allerduidelijkst te doen uitkomen; eene geeseling eindelijk nog versterkt, verdubbeld, verdui-zendvoudigd, door u, ondankbare mensch! als gij, na al die bewijzen der eindelooze liefde, nog niet vermurwd, niet vermorzeld van harte zijt!
Ziet dan toe gij allen, die een menschelijk hart in uwen boezem omdraagt en beschouwt uwen God en Zaligmaker onder zulke slagen! Ziet, daar komen de wreede beulen; den gespierden arm ontbloot, grijpen zij de vreeselijke gee-selriemen en scorpioenen van den grond. Daar staan ze op eene hoogte achter den voorover buigenden Jesus en verheffen hunne armen hoog boven het hoofd. Het schulde-looze Lam staat daar voor hen, zachtzinnig en zwijgend, maar tevens onversaagd en onverschrokken, als een reus. Ach! hij is beschaamd, over zijne naaktheid, maar al knikken Hem de knieën, beven doet Hij niet. Hoor Hem zuchten tot den Vader, die in den Hemel woont: „sta niet verre van mij daar de angst nabij en er geen helper is1) maar toch siddert Hij niet.
Intusschen springen de beulen toe, „als leeuwen verscheurend en brullend.quot; 3) Reeds bij de eerste slagen vertoonen zich purperblaauwe strepen op Jesus blank en maagdelijk ligchaam. De beulen, die ter linkerzijde staan, slaan kruiselings over de slagen, toegebragt door hen, die zich ter regterzijde bevinden, en zoo zijn weldra de rug, de armen, de schouders, tot aan de borst toe, met bloedende striemen overkruist. Op en neer vliegen steeds de lederen zwepen en scherpe koorden. Het kwetst en scheurt en rijt van een, waarlijk, gelijk het ploegkouter den vochtigen grond,
1) Ps XXI 12, '2) Psalm XXI. U.
— 687 —
volgens het woord: ploegers hebben op mijnen rug geploegd en lange voren getrokken.quot; 1) Nu begint liet teeder vel te scheuren, het goddelijk bloed te vloeijen, het gansche lig-chaam als éene wond te worden. Eu toch 1102: lossen de beulen elkander af, trachten de laatsten de eersten te overtreffen, en doen op nieuw dit woord in vervulling gaan: „Eene menigte van varren omringde mij, sterke stieren van Basan hebhen mij omsingeld.quot; 2) Slagen volgen nog op slagen, honderden op honderJen, volgens sommigen tot duizenden toe; want gt;-ele zijn de geesels der zondaren, 3) en die geesels heeft Hij op zich genomen.
Meer en meer dringen nu de riemen, haken en sporen in het allerheiligst ligchaam door; meer en meer scheuren zij stukken los, rijten flarden af, kneuzen de beenderen, rukken de aderen open, doen het goddelijk bloed, nu als bij stroomen, op de aarde vloeijen. 4) Gansch met bloed ge-verwd is dan nu ook de schandpaal, bebloed de grond, bebloed de arm der onmeedoogende beulen. Het goddelijk Lam zelf, ondanks zijne liefde en zijnen moed, krimpt in een van smart. De zenuwen rillen, de ledematen trekken zich
*1 is OaXVÏII. 3 Hebr. Tekst. 2) Fs. XXI. If. 3| Ps XXXI. 10. „Trailitus est lesnt mi'itibus verberandus; et il'.ud sacratissimura oorpus pectusque Dei capax, flagella secuenmt. Hoc aulem factum est ut quia sriptum erat; Malta fliyella pacatorum, illo flagcllalo, nos a verberibus liberaremur. Etc. H, Hier, — Zie hier den zin van dien tekst; „Vele geesels ismarten) komen over den zondaar; wie echter op den Heer vertrouwt, dien zal barmhartiglieid omringen quot;
4) Zie de H. liirg. Rev. IV, c 71'. Outer anderen : „Vestigia ejus, in quibus ad colmnnara stetit, plena erant sanguine. I!ev. I c. 10 Et quod anarirs erat, cum retralierentnr flagel a, carnes ipsis flagellis s ■lea-bant r, etc. — H. Bonav. Med. Vit. Clir 7igt;.quot; C.iro illa innoeontissiraa et tenerrima, mnudissima et pnicberriina, flos oinnis carnis et toti'.s hn-manae naturae, repletnr livorib s et fract ris F1 it ndiq ie reginasan-g is de omnibus partibns corporis; snperadilitur, reiterat r et • pissat r livor super livorem et. fractora super fractwram, quo sq ie tam tortoribns quam inspectoribus fatigatis solvi j bet'ir Columiia a item ad qnain ligatus fuerat, vestigia cruons ostendit, sicut in historiis continetur.quot; — „secundum Bedam,quot; addit Lud, de Sax. 1. c. p. (538.
zamen, liet hart wordt benaamvd, en het is; of Hij daar zoo afgemat eu uitgemergeld reeds hangt aan de touwen, die Hem snoeren aan de kolom, dat Hij onder de foltering bezwijken, en niet eens op Golgotha komen zal. 1)
Ziedaar, o Christen mensch! in helaas te .zwakke kleuren, — het hemel en aarde ontzettend schouwspel, dat gij nooit genoeg kunt beschouwen! 3) Ziedaar den waarachtigen Adam, die den eersten Adam kleedde, van zijne kleedereu beroofd, en door het vlammeud zwaard des Cherubs het Paradijs uitgedreven! Ziedaar den tweeden Job, „met woud op wond verscheurd, en door God zeiven, als door een mag-tigen reus aangevallen en verbrijzeld!quot; 3) Ziedaar den god-delijken Acliior, aan een boom gebonden en gegeeseld, om dat Hij de waarheid sprak en voorspelde, niet wat zij wilden doch wat zij moesten hooren. 4) Ziedaar een anderen Jere-mias door den boozen Phassur geslagen, 5) en uitroepend in angst: „Ik ben de man die mijne ellende zag onder de roede van (Gods) toorn... Hij heeft mijne hand en mijn vleesch doen verouderen, mijn gebeente verbrijzeld.quot; 6) Ziedaar eindelijk den waarachtigen zondenbok, onder oplegging, ja waarlijk bloedige oplegging der handen, om onzentwil en om onze zonden, de woestijn ingejaagd.
Daar staat Hij, de schoonste onder de kinderen dermen-
1) De H. Birgitta, 11 cc. verhaalt dat een der soldaten zon uitgeroepen hebben: doodt gij dan alzoo den nog niet veroordeelde? en de koorden hebben afgesneden, zoodat de goddelijke Zaligmaker op den grond nederviel.
3) Grande spectaculnm mnndö, angelis et hominibns, ut a servis pec-cati princeps libertatis servilibus modis concideretur. Rup. Abb. in Jo. L. XIII.
3) Job. X VI. 15. Concidit me vulnus s iper vulnus, irruit in me quasi gigas. 4) Zie 'tBoek Judith, en Ludolph de Sax. Vita Chr. Edit. No-vissima. p. OU). 5) Jer. XX, 6) Jer. Thren. Ill, 1. 4.
— 689 —
sclien, 1) misvormd en veraciit en, als de laatste van allen, bijna geheel onkennelijk geworden. 2) Daar staat Hij, de Bruidegom, nu hlanh en rozekleurlg, om onze harten tot zich te trekken en ons te dringen door de overmaat zijner liefde. Daar staat Hij, de Koning, — in de gestalte eens dienstknechts, neen, minder dan dit, in de gedaante eens verworpelings, geen man meer, maar een aardworm gelijk. 3) Daar staat Hij, de Propheet, — behandeld gelijk al de propheten, maar hen allen, zoo als in alles, ook in de verachting en het lijden overtreffend! Daar staat Hij, de Hoogepriester, — bekleed met een gewaad besproeid met bloed 4), en gereed om het offer te beginnen, dat Hij straks op Golgotha ten einde toe zal voltrekken!
o Licht van Licht! wie heeft uwen glans verduisterd ? o Weerglans der eeuwige Glorie! wie heeft U zóó geschonden ! //Wie was zoo stoutmoedig, dat hij ü durfde ontklee-den! Wie zulk een heiligschender, dat hij U durfde gee-selen? 5)
Maar ach! wij begrijpen het. Gij moogt wel uitroepen: ,/zij hebben mij gehaat zonder oorzaakquot; 6); gij moogt er bijvoegen; ,/zij verheugden zich tegen mij, en schoolden te zamen; zij hebben geesels tegen mij verzameld, en ik wist van niets,quot; ik was mij van geen schuld bewust 7); //maar wij, wij hadden de geeselslagen eener eeuwige verwerping verdiend; voor ons hebt gij de geeseling willen ondergaan.
1) Ps. XL1V. „De vultu illius pulchritudo effluxerat omnis, et qui erat prae filiis hominutn speciosus, vide bat ur omnium indecorus; quia iniquorum livor sacrum illius vultum foedaverat verberibus. S. Aue. Tr. in Jo. 112.
2) Is. Lil. 3) Psalm XXI. 4) Is. liXIII. Z A Lap. vestis haec est humanitas Christi a Judaeis cruen^ata. — Apoc. XIX, 13. 5) Lud. dc Sax. V. Chr. 1. c. 6) Psalm. XXXIV. 7) Psalm XXXIV. 15.
44.
om ons in uwe barmhartigheid daarvan te bevrijdenquot; 1)» Gij moest ten spot worden voor het volk 2), om ons weder op nieuw deelgenooten der Engelen te maken. Gij moest verzadigd worden met smaad 3), om ons te kunnen dronken maken van de geneugten uwer glorie!
O, wat moeten de Engelen gedacht hebben, toen zij U aldus zagen vernederd! Wat zal uwe beminde Moeder niet gevoeld hebben, toen zij U zoo vreeselijk zag misvormd! 4) Maar wat zullen wij dan doen, of wat moeten wij niet, zoo dikwijls wij zóó veel lijden, uit zulk eene liefde door den God des hemels, voor ons ondergaan, herdenken!
1) Lttd. De Sax. 1. c. 2) Thren. III. 14. 3) Thren. III. 30.
4) Volgens de H. Birg. Eev. I. c. 10 was de H. Maagd ook bij de geeseling tegenwoordig. Zoo meent ook Metaphrastes, de Dorm. Ueip. Dionys. Carth. by Sylveira p. 511.
Jesus wordt door de heidensche soldaten met doornen gekroond en als honing bespot.
Gedeeltelijk door afbeeldingen en figuren, gedeeltelijk in letterlijke Prophetiën was de toekomstige Messias als koning voorspeld. Reeds in de eerste aller beloften, in het Paradijs zelf, lag het zijdelings uitgedrukt. Een strijder aan het hoofd van het menschelijk geslacht, een overwinnaar van dood en hel, een verpletter van den kop des serpents, wat kon Hij minder dan Koning zijn? Weldra echter komt Hij voor als een zegen voor geheel het volk uit Abraham geboren, als een Ster, dat is een vorst uit Jakob, als een heerscher uit Juda; eindelijk als een tweede David, een andere Salomon, voor wien ook met even zoo vele woorden door Jehova zei ven betuigd wordt: „Ik, ik zelf, heb mijn koning aangesteld, op Sion, mijnen heiligen bergquot; 1). Melchisedech was te gelijk Koning en Priester, David te gelijk Koning en Propheet; de Messias zal dat alles in zich vereenigen, en even als Hij meer dan Mozes een Propheet, meer dan Aaron een Hooge-priester, zoo zal Hij ook meer dan David en al .de andere koningen. Koning zijn.
Het is billijk, dat Hij dan ook bezit van dat koningschap neme; het is billijk, dat Hij als Koning worde gehuldigd,
1) Psalm II. vgl. CIX.
billijk dat Hem zijn kroon, zijn scepter en zijn koninklijk gewaad, te gelijk met koninklijke begroeting, huldiging en vereering, nog voor zijn kruisdood aangeboden worden.
Maar zijn Eijk is niet van deze wereld. quot;Vernemen we dus uit den mond des H. Geestes hoedanig de teekenen en kleederen van zijn heilig koningdom zijn.
Matth. XXVII. 27. Toen namen de krijgsknechten des landvoogds Jesus mede in het regthuis, en verzamelden rondom Hem de gansche krijgsbende. 28. En Hem ont-kleedhebbende, wierpen zij Hem een scharlaken mantel om. 29. En zij vlochten eene kroon van doornen, en zetteden die op zijn hoofd, en eenenrietstok (ga^ ven zij Hem) in zijne regterhand. En volt;5r Hem op de kniën vallende, dreven zij den spot met Hem, zeggende: Wees gegroet, koning der Joden! 30. En zij bespuwden Hem en zij namp;men den rietstok |
Marc. XV. 16. En de krijgsknechten leidden Hem in het voorhof van het regthuis, en riepen de gansche krijgsbende bijeen. 17. En zij doen Hem een purper kleed aan. en vlechten eene doornen-kroon en zetten Hem die op 18. En zij begonnen Hem te begroeten: Wees gegroet, koning der Joden! 19. En zij sloegen Hem met een riet-stok op het hoofd, en |
Jo. XTX. 2, En de krijgsknechten vlochten eene kroon van doornen, en zetteden die op zijn hoofd, en zij deden Hem een purper kleed aan. 3. En zij kwamen tot Hem, en zeiden: Wees gegroet, koning der Joden! En zij gaven Hem |
— 693 —
en sloegen Hem op; bespuwden Hem, en,
zijn hoofd. jnederknielende, aan-
ibaden zij Hem.
Ziedaar de wijze, waarop de Koning der koningen, van zijn hemelsch, bovennatuurlijk en eeuwig koningrijk bezit gaat nemen. Ziedaar de teekenen zijner bovenaardsche waardigheid, de eerste huldiging, die Hij onder de menschen moest ontvangen, de goddelijke zalving en inwijding voor het Rijk des ootmoeds en der liefde, dat wel in, maar niet van deze wereld is.
Letten wij echter aanvankelijk meer op de bijzondere omstandigheden, om straks haar volle beteekenis des te krachtiger te doen uitkomen. De personen en de plaats verdienen vooreerst weder onze aandacht.
De personen zijn ongetwijfeld geen Joden, maar stellig Heidenen. Het zijn dus niet meer de Hoogepriesters, niet meer de Schriftgeleerden en Phariseën, die verborgen gronden en bijzondere redenen voor hunnen haat tegen den god-delijken Heiland konden hebben of voorgeven; het zijn niet meer diegenen, die Hem vervolgen, maar het zijn Heidenen en vreemden, die nu den spot drijven met Jesus, en Hem voor de straf en den smaad des krnises door de grievendste bespotting en door alle onmenschelijke beleedigingen, welke hunne woestheid hun ingeeft, voorbereiden 1).
Het zijn krijgsknechten, ja; maar krijgsknechten van dien zwakken Landvoogd 2), die van lafheid tot wreedheid vervalt, en wel waardig was zulke dienaars te hebben. Het zijn soldaten; maar niet van dat edel bloed, dat een krijgsman shart
i
1) Bourdaloue, Exh. VIII. Sur le couronnement de J. C. waarin hij volgens Schegg, bladz. 438 in Mt., op de geestrijkste wijze de uitspraken der HH. Vaders aangaande dit punt vereenigt.
2) Mt. XXVII. 27
li
dient te bezielen, doch huurlingen, zoo als er altoos gevonden worden, die ook den edelsten stand door hunne wandaden kunnen bezoedelen 1)! Diegenen vooreerst, die Jesus wegleiden, en de andere soldaten te zamen roepen, zijn waarschijnlijk dezelfde, die Jesus gegeeseld hebben 4). Hun booze moedwil, om ook anderen aan hunne balddadigheden te doen deelnemen, wordt er te begrijpelijker door. De last, om Jesus te geeselen, dat voor hun een lust was, de wreedaardige geeseling zelve, Jesus stilzwijgen en geduld, dit alles had hen nog bloeddorstiger en woedender gemaakt. Eindelijk, voor de geeseling behoefden zij de hulp hunner makkers niet; zij konden die met weinigen verrigten; voor hetgeen zij nu voor hebben, is die medewerking noodig, wijl ze Jesus willen bespotten als een koning.
Dat ook die andere soldaten niets beter dan Jesus beulen geweest zijn, blijkt uit hunne handelingen. Opgeroepen, om een ongelukkige te beschimpen, zijn zij aanstonds gereed. Misschien spelen zij zeiven wel de eerste rol, nu de beulen vermoeid zijn. En toch staat daar de arme Jesus, geheel bebloed, door de wreedste geeseling en door al het lijden van dien onzaligen nacht uitgeput, misvormd door de vroeger reeds ontvangen kaakslagen en bespuwingen. Gewis, die zoo iets doen konden, als zij nu doen, die het doen konden aan zulk een persoon, op zulk een oogenblik, in zulke omstandigheden, zij moeten meer dan wreedaards, zij moeten on-menschen geweest zijn. Helaas! de bedorven Heidensche
1) Lud. de Sax. VU. Ch. Ed, Noviss. p. 641. Generosi, nobiles, et equltes... tales, non conspnerent, etc. qnod ad carmfices Potlus Pertlquot;et ' sed dienntur milites, secundum antiquam consu etudinera, stipendiam et gervientes pedites, ete.
2) Vel. lo. XXX. I en 2. Volg. Schegg. waarschijnlijk dezelfde vier, die Jesus gekruisigd hebben (Jo. MX. 23). Bisp. en And. Volgens Langen bl. 284. worden door ^de Soldaten des Landvoogds diegenen be doeld, welke de lijfwadd van Pilatus uitmaakten.
— «95 —
wereld was niet beter. En Hij, die daar staat. Hij, die het voorwerp en mikpunt van al hunne barbaarsche beschimpingen zal wezen. Hij is juist gekomen, om die onmenschen weder menschen te maken.
Hoe talrijk de omgeving van dezen nieuwen Koning ge?' weest is, laat zich met zekerheid niet opgeven. De geheele lende, zeggen de Evangelisten, wordt bijeen geroepen 1), eene gansche cohors. Nemen wij dit streng, — dan bevat zulk eene krijgsbende een tiende van een legioen, en dus 600 man 2). Zulk eene bende ligt juist in dit Regthuis, de Burg Antonia, die niet slechts als Praetorium (dat is: woning des Praetors, of Procurators) diende, maar ook als kaserne voor de Romeinsche bezetting gebezigd werd 3). Zulk eene bende, — of ten minste al diegenen, die daarvan nu aanwezig waren en komen wilden, — kon dus gemakkelijk worden bijeen geroepen. En waarschijnlijk was het juist daarom, dat de beulen die Jesus gegeeseld hadden. Hem nu binnenleidden op zulk een binnenhof des Praetoriums, waar zij het ligst hunne makkers konden verzamelen 4). De plaats, waar de bespotting geschied is, wordt er ons tevens door aangewezen; de tijd, wanneer ze plaats vond, niet minder.
1) Mt. XXVII. 21. Mr. XV. 16,
2) Oudtijds bestond een Legioen uit 300 man voetvolk en 300 ruiters. Later telde het tot 6l0u voetvolk en 726 ruiters (volg. Vegetlns, de re militari). Una legio apud veteres 6000 hominum eomplebatur, zegt de H. Hieron. — Sepp. 2e Ed. p. 2i8 meent, dat hier kan spraak zijn van '/a gedeelte van een Cohors, dat is van een Manipel, die volgens hem 800 man telde. Calmet in Jo. 18, 3 en Mt. 27, 27 zegt: een Cohors bevatte 25 Manipels, elk van 25 man.
3| Dewijl juist in de Burg Antonia het gansche Garnizoen vereenigd is, ligt hierin een nieuw bewijs, dat het Eegthuis in deze Burg was ten tijde van Jesus lijden, Schegg. bl. 178 in Mr.
4) Wij behoeven hierom de uitdrukking: de gansche bende niet geheel letterlijk op te nemen, doch, zoo als gezegd is, als van diegenen gezegd, die in de nabijheid waren. Een Manipulus (van 200 man) wordt ook Cohors genaamd; doch zelfs maar zoo kunnen moeijelijk allen rondom Christus hebben gestaan.
quot;Wat dien tijd aangaat, volgen wij den H. Augustinus 1); en de hoofdzaak komt hierop neer. Mattheus (en Marcus, die hem volgt) verhaalt niet ter regter plaatse het feit der geeseling en der bespotting. Eerst geven zij de garsche regtshandeling tnsschen Pilatus en de Joden, daarna het verhaal der kruisiging; doch hierbij hebben zij opgemerkt: 'Nadat Pilatus Zesvis, gegeeseld had, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden 2). Dat woord van geeseling herinnerde aanstonds de daarop gevolgde bespotting; ook deze wordt dus medegedeeld als onmiddellijk vóór de kruisiging, ofschoon zij in werkelijkheid vroeger heeft plaats gehad. Dat dit laatste de waarheid is, geven Lucas en Joannes te kennen 3), en wordt met regt door de meeste Schriftverklaarders volgehouden.
De plaats wordt uitdrukkelijk genoemd. Mattheus zegt: zij leidden Jesus in het lieg thuis; Marcus, (volgens de Vulgata) : zij leidden Hem in het voorhof van het Hegthuis 4). Aan zulk een voor- of binnenhof moet ook Marcus gedacht hebben, dewijl de gansche bende wordt vergaderd. Dat de geeseling dan vóór het Hegthuis heeft plaats gehad, wordt er meer door bevestigd, zoodat wij minder aan een ander gedeelte des paleizes kunnen denken, waarin zij eerst zou-
1) De Cons. Evg. III. 9. Mald., Fr. Luc., Jans., A lap., Sylv., Pa-trit, etc. Lud. de Sax. 2) Mt. XXVII. 26. Mr. XV. 15. Zie beneden, en Patr. Adn. J94. Het tegendeel verdedigt b. v. Muré, Bijb. gesch. tl. 501. Wij vereenigen ons zonder aarzelen met het gevoelen van Pa-trizi Vgl. Schuster, bl. 392 en volgende, — en ons dnnkt, dat hieromtrent geen twijfel bestaan kan.
3) Luc. XXIII. 32. Jo. XIX. 1 volgg. — Amoldi in Mt. XXVII. 87. meent dat Mattheus van eene (tweede) latere bespotting spreekt, en dat het bovenvermelde gevoelen met de Katholieke leer der Inspiratie van de H. S. niet te rijmen is (?) Anders Schegg. in Mt. p. 434.
4) Het Grieksch heeft: „zij leidden Hem binnen de anla , dat is: het Praetoriumwat sommigen verstaan : binnen in het paleis, hetwelk is het Praetorium. Zie Schegg in Mr. XV. 16. Bisp. in Mt. XXVII. 27. Anderen: binnen in het binnenhof dat is (in het Praetorium of van het Praetorium). Schegg geeft toe, dat Marcus toch gedacht heeft aan dat binnenhof.
— 697 —
den geweest zijn 1). Hoe het zij, we begrijpen de reden dezer wegvoering van Jesns 2). Wilden zij Hem als Koning bespotten en spottende huldigen, waar konden zij het beter doen, dan in een koninklijk paleis. quot;Wilden zij ongestoord hunnen spotlust bot vieren, waar hadden zij minder te vreezen, dan buiten het bereik van Pilatus oog, en te midden hunner kwaadaardige makkers?
Dat deze woestaards voor geld door de Joden zijn omgekocht 3) is niet onmogelijk; dat Pilatus die grievende be-leedigingen zou geboden, of ten minste toegelaten hebben 4), komt ons minder waarschijnlijk voor; maar dit is wel zeker, dat het grootste gedeelte der in Antonia liggende krijgsknechten op het geroep hunner medegezellen is toegestroomd, om „den gehaten Jood, den verachten Galileër, den zwijgenden volksopruijerquot; eens vreeselijk te kwellen. Dat zulks we-derregtelijk geschieden zou, wat maakten zij daaruit? Dat het tegen alle reden, alle gevoel van menschelijkheid in-druischte, wat bekreunden zij zich daarom ? —
Zij hebben gehoord, velen hunner hebben gezien, hoe Herodes Hem bespot heeft, en Hem, bekleed met een blinkend gewaad, naar Pilatus heeft teruggezonden. Zij hebben vernomen, en wie kan twijfelen of velen hunner stonden daar, of als wachten, of als nieuwsgierigen onder de Joden,
1) Grets. I. IT.
2) Over de Krooningzaal, die na nog wordt aangewezen als de Zaal der Doornenkrooning, Z. Sepp. Jer. U. das H. Land, en Schuster bl. 391.
3) H. Chrys. Hom. 29 in Jo.
4) Aug Tr. 116 in Jo. Ad hoc pertinet qnod idem Praeses Cohortem suam etiam pennisit facere quae sequuntur, aut fortassis et jussit, qnamvis hoc Evangelinm tacuerit. Cfr. Id. de Cons. Evg. lli. Vgl. H. Leo de Pass. D. 1. 2 S. Cyr. AI. in Ju. 12. c. 19. Militnm catervis deri-dendum permisit. 1. 13. n. 46. — Dat Pilatus er niet van wist, leert Tert. De Cor. mil. c. 9. nee populus conscivit, Romanomm militnm com-mentum fuit, ex usu rei saecularis. — Dat Pilatus het niet afgekeurd heeft, zou volgen uit Jo. XIX. 5. Grets. 1. c. I. 11,
zoodat zij herhaaldelijk hoorden, hoe die arme Nazarener zich voor den Koning der Joden heeft uitgegeven. Zij kenden zekerlijk de wijze van bespotting, welke een Oosterschen koning het meest moest grieven, en waarvan wij meer voorbeelden in de geschiedenis aantreffen 1). Wat was meer noodig, om op de gedachte te komen van zulk een „onnoo-zelen dwaasquot; als Koning in te huldigen? Wat meer, om het ten uitvoer te brengen op eene manier, die hare wedergade niet vindt? Want, dat zij werkelijk zulk een inhuldiging bedoelden, blijkt zonneklaar; dat wij ook daarin de hoofdzaak moeten zoeken voor elke toepassing, lijdt geen twijfel, De HH. Vaders hebben het van ouds herinnerd 2); de koninklijke sieraden, die men Jesus aanbiedt, en de vereering die men naaapt, roepen het luide.
De teekenen der koninklijke waardigheid waren drie in getal: het kleed, de kroon, en de scepter. De vereering was evenzeer drievoudig: de groet, de aanbidding, en de kus.
De koning namelijk zette zich ten dage zijner inhuldiging op den troon, bekleed met den koninklijken mantel, de gou-
1) B. t. bij Philo in Flacc. § 6. (Grets. I. 11 p. 4S. Sepp. p. 516 le Ed. — Friedl. p. 117 ('nz.)i waar inwoners van Alexandrië een zekeren Carabas als koning kleeden en bespotten, om Herodes Agrippa te tergen. — Begroeting, mantel, scepter en kroon komen ook hierbij voor; dooh slechts eene kroon van Papyrus, in de plaats van de doornen voor Jesus. — Vgl. Vopiscus Proculus, c. 13 (Friedl. p 118). — Hieruit leidt men af, dat Pilatus krijgsknechten ligt op zulk eene gedachte konden komen, en Pilatus zelf het te eer kon toelaten als een niet ongewoon spel der ruwe soldaten. Langen, bl. 286 — Vgl. Schuster, bl. 3i)2. waar hij (volgens Dio Cass. IV. p. 69) nog een ander voorbeeld aanhaalt.
2) S. Aug. Tr- 110 in Jo (zie beneden). — S. Cyr. Al. in Jo. L. XII, C, 19. Milites ergo, rapto Jesu, ceu falso cuidamregi militari more illudnnt... Purpurea vestis regiae p'irpurae imago ac typas est... S. Bon. ligna Vit. c. 26. Quis est iste qui habet imaginem quasi regis, et nihilomimis est servi despectissimi confusione repletns ? Ipse est rex tuns et Dens tnus... S. Cyr. Hier. Cat. XIII. n. 17. Eex omnis a militibus proclamatur; oportuit et Jesum in flgura a militibus coronari.
den kroon op het hoofd, en den koningscepter in de hand dragend. Dan kwamen de onderdanen tot hem, zetten zieh voor hem neder op de knieën, en riepen hem juichend toe: „Wees gegroet, o koning!quot; waarbij dan ook nog de huldi-gingskus 1) werd toegelaten.
Dit alles wilden zij nadoen, en aldus een waren spot- of theaterkoning van den reeds zoo deerlijk geslagen en nog met bloed bedekten Jesus maken. De heilige Schrijvers hebben geen der bijzonderheden onvermeld gelaten, waarom we dan ook ' erst op den aard, en dan op de beteekenis van die insigniën moeten acht geven.
In de eerste plaats bekleeden zij Jesus men een scharlaken mantel 2). Hiermede is wel bedoeld eene soort van rond Pallium, of schoudermantel, dat wil zeggen: een stuk doek uit wol vervaardigd en met coccus (scharlaken-rood) geverwd 3).
Het werd op den regterschouder met een haak vastgemaakt, zoo dat het slechts de linkerzijde bedekte. Niet slechts de soldaten droegen dezen mantel of saga in het veld over het borstharnas en de gausche wapenrusting, maar ook de keizers waren met een dergelijken mantel (Pahidamentum) versierd 4). Alleen was voor hen zoo wel als voor de veldheeren de wol fijner en tweemaal geverwd. De mantel der keizers was bovendien van Purper en langer dan de saga der soldaten.
1) Langen, bl. 285. Buclier Ant. B. bl. p. 677. Bisp. in Mt. p. 546. Vgl. Psalm II; in 't Hebr. Kus den Zoon.
Abulfeda, Annal. inaslgt;'m. II, 184 verhaalt op dergelijke wijze de in-huldiging van den Chaiiph Motawakel. Z. Sepp. p. 255.
2) Ml. XXVII. 28.
3i Chlamidem coocineum. Mt. 1. c. — Plin fl. N. XXII. 2. 8. noemt hem Coccum. Soms was de mantel der soldaten wit.
4) Eiitrop. Hist. Eom. IX. Pri .s imperii insigne in chlamyde purpn-rea tantum erat. Vgl 111 Esdr. 111. 6. — Numa Pompilius zal het eerst dezen mantel gedragen hebben. Snidas, sub voce Chlamys. — In vredestijd droeg men de Toga in plaats van de Saga,
Met zulk een soldaten- of misschien ouden veldheersmantel 1) bekleedden zij Jesus. De prachtige en purperen koningsmantel moest daardoor beteekend worden; eu het is waarschijnlijk deswege, dat Marcus en Joannes kortweg van het purper of van een purperen geioaad gesproken hebben 2). Wat konden zij ook ligter vinden in de kaserne en beter geven aan ,/een ingebeelden Koning,quot; dan een valsch purper van een versleten soldatenmantel ? Waarlijk alleen door het bezigen van zulk een kleed geven zij te kennen, hoe zij met een spotkoning te doen hebben.
Hoe veel te meer toonen zij dit echter door het tweede loningssieraad: de kroon van doornen ! Door de kroon doen zij aan de koningskroon denken; door de doornen voegen nij er om zoo te zeggen, hunne verklaring bij, en bewijzen welke krooning zij Hem waardig keuren. O, hoe ellendig, en hoe verachtelijk moest Hij in hunne oogen schijnen, dien zij zóó durfden kroonen! Dat zij eene der stekeligste plannen l ebben uitgekozen om Jesus te kwellen, kunnen we dan ook als zeker aannemen; dat het eene soort van doorn was, leert het Evangelie stellig 3). Doch welke soort ? Hierover heerscht tot nu toe geen eenstemmig gevoelen.
Sommigen zeggen, dat wij niets meer weten, dan dat het doornen waren 4)! Anderen hebben gegist, dat er de zeebies (juncus marinus) door verstaan moet worden 5), zoo wel om-
1) Sepp. V. d. Palm.
2) Mr. XV. 17. Jo. XIX. 2. Sommigen meenen, dat het wezenlijk Purper was (Mali!.), doch anderen hebben reeds sedert lang opgemerkt, dat de benamingen yan Purper en Coccus, om de gelijkvormigheid, dikwijls verwisseld werden. Grets. de Cruce. I. 11.
3) Mt. Mr. Jo. alle drie; uit doornen, of een doornen-kroon, acantkos. Misschien gistte hierom Searce, dat het de Beerenklaauw was (Acanthus.)
4) Z. Binaens de morte Ch., Bartolin.
5) Zie Durantns in Notis ad Rev. S. Birg. L. Til. c. 15. n. 2. Ci-tantur; Anselmus (sen auctor) de Pass. Uni, Greg. Turon. de Glor.
— 701 —
dat zij harder zijn dan de veld-doornen als ook omdat men meende zulke plant in de nog vereerde Eelikwiën te vinden 1); een feit dat overigens door anderen weer ontkend wordt 2); terwijl sommigen doen opmerken, dat Jerusalem te ver van de zee lag, om ligt aan den zeedoor nie. denken, en dat ook deze plant enkel aan de toppen stekelige punten bezit 3).
Het zal dus, meenen anderen, de Bamnus paliurus, eene soort van wegedoorn geweest zijn 4), Deze toch wast overvloedig zoowel in als rondom Jerusalem, en wordt in Italië de Reiliye doorn geheeten 5). Volgens Sepp, is het de He-breeuwsche At ad, door de Jerusalemmers Net es genoemd.
Desondanks stemmen weêr anderen voor het Lycium spi-nosum 6), ook Heilige doorn, Christus-doorn, en in het Arabisch Nahke geheeten 7); eenigen, wijl zij oordeelen dat de straks genoemde geen buigzame twijgen heeft, en men er dus geene kroon van vlechten kon 8) j anderen, omdat de laatste vooral uitmunt door zijne kromme takken met veelvuldige
mart. I. 1 et 7. Lyran.in c. 27 Mt., Lndolph de Sax. V. C. II. p. 53 (p. 640 Ed. Noviss.), Toletus, in c. 19 Jo., Suarez in III Thom. 9, 46. d. 35. S. 3 (q de Communi opinione testatur;, Durant in 1. 6 rat. divin. off. qui se vidisse testatur coronam, etc. — Ook zoo Pere-rius, en volg. Sandini De H. Vino. Ferrerius.
1} Z. Dur. 1. c., Schuster p. 394. 2) Del Eio, zie Sandini c. XV.n. 3. 3) Baronius. 4) Zie Gretser, 1. c. 1 11. 12. — Arnoldi, Sehegg, Bisping, volgens Mislin en Tobler. Zij noemen dezen ook Spina Chrisli. 5) Bellonius, z. Calm. De Ehamno Plinius I. 24. c. 14. Inter genera ruborum Rhamnus appellator a Graecis, candidior et fuctnosior. Is floret ramos spargens rectis aculeis, non utcaeteri, aduncis foliis majoribns. V. S. Hier. ap. Grets.
6) Sieber, Keise p. 143. Langen, die zegt: bij de Arabieren Schaulau genaamd (gelijk ook Friedl. en Sieber). Sepp onderscheidt nog; dea Jodendoorn door de Arabieren Schauket Hraf/in, Abrahams doorn geheeten, waarin de ram op Moria verwikkeld lag.
7) Zoo Sepp., Hasselquist, Bussel (Palaest. p. 321). Vgl.Levin.Ltmn. de herbis biblicis, p. 27.
8) Sieber. 1. c. quot;Wat Schegg meent niet voor alle jaargetijden te moeten aannemen. — And. noemen den Bolesdorn (Hug), and. de Syrische Acacia (Braune).
— 702 —
dubbele doornen, die zich in het voorjaar gemakkelijk tot eeue kroon laten vlechten. Pe twijgen toch van het Lyciwm zijn zeer stekelig, hard en taai 1).
Aangaande de twee laatstgenoemde soorten hebben verscheidene geleerden opgemerkt, dat zij deswege door de ruwe soldaten zullen gekozen zijn, dat hare bladeren eenige overeenkomst hadden met die van het klimop, waarmede men vaak de Romeinsche overwinnaars bekranste. Dit is mogelijk, als ook, dat de onmenschen mede daaraan gedacht hebben. In de eerste plaats dachten zij toch wel aan de Oostersche wijze om een koning te huldigen, en derhalve vóór alles aan de koningskroon, of de koninklijke diadeem, welke zij Jesus om de slapen wilden vlechten.
Een diadeem, bet teeken der majesteit en pracht, welk een vreeselijke spot was ook hierin voor Jesus gelegen! Maar ook tevens welk eene smart ! Want het is wel deswege, dat bij de doornenkroon niet zoo zeer aan een enkelen krans of eene smalle strook, maar veeleer aan een doornen-muts, een waren doornen-hoed, gedacht is geworden 2). Of er 72, of er 300 stekelige doornen in gevonden werden, wie zal het zeggen 3) ? Doch veeselijk, doch ijselijk pijnigend was zulk
1) Hier is bij op te merken dat de Hebreeuwen wel 16 (volgens Ra-scbl 28) namen van doornen en distelen hadden, waarvan de meesten toch naar onze doorn-soorten niet met zekerheid te bepalen zijn — Vgl. Winer, Art. Dom, nopens de vele doornsoorten van Palestina. — Schegg in Mare. p. 178 schrijft: Der Dom (dóm) oder Nabek (nebk —) Baum ist jener Dornstranch den die Legende als „Oom Christi {Spina, (/tristi)11 verehrt.—Sepp. bl. 252. Die Legende will, sie sey von Hunderosenstrauch gewesen, in den Seitdem der Blitz nicht mebr einschlagt.
2) S. Birg. Rev. IV c. 70: .tune corona spinea capiti arctissimeim-posita fnit, quae ad medium frontis descendebat, plurimis rivis sanguinis ex aculeis infixis deenrrentibus per faciem ejus, et crines, et ociilos et barbam replentibus, ut quasi nihil nisi sanguis totum videretur, -Vine. Ferr. S. 66. zie Sand, Ben. XIV.
3) 72 volgens den H. Vine. Ferr. Zie Dur. in S. Birg. VII. a 15. Anderen geven 300, volgens eene openbaring aan de H. Cath. v. Senen. Ibid.
— 703 —
een doornenkrans gewis. Zij bestond, niet uit drooge, maar veeleer uit versch gesneden groene doornen^ die veel scherper steken en -wier hout door zijn veerkracht de spitse punten dieper doet indringen. Zij omringde het gansche hoofd tot over de slapen. Zij moest met kracht, zou zij vast staan, op het hoofd van Jesus worden vastgedrukt. Mijn God! welk eene vreeselijke smart, alleen door den smaad der bespotting nog overtroffen!
En toch was dit nog alles niet. Er ontbreekt nog een sieraad, de scepter. Het zinnebeeld der glorie is geschonken, het zinnebeeld der magt moet nog worden gegeven. Het is reeds gevonden. Één der spotters grijpt een ouden stok, een stevigen en taaijen rietstok, die daar ligt; en dezen geven zij Jesus in de hand 1), om als scepter te dienen. Dit riet was waarschijnlijk een harde stengel van het zoogenaamd Cyrisch- of Spaansch riet (Arundo Bonax), eene plant die alom in Palestina groeit en er gebezigd wordt om meetroeden en wandelstokken te vervaardigen 2). De slagen met zulk een taai en veerkrachtig hout, op de doornen-kroon van Jesus gedaan, moesten er te wreeder om zijn; zoodat werkelijk alles zamen komt om den grievendsten smaad en de pijni-gendste folteringen aan den goeden Jesus te doen verduren.
Beide, de smaad en de smart, komen echter nog sterker uit, zoo wij nu verder acht geven op de barbaarsche wijze waarop deze onmenschen den Zoon Gods en des menschen behandelen.
Na de geeseling hadden zij Jesus de kleederen weder aan-
1) Mt. XXVII. 89. 2) Sepp. bl. 256, 2 Ed. Seerohr., — Diosc. I. c, 115. Vgl. Ezech. 29, 6; 4i', 6. 4. Reg. 18, 21. — Anderen (Eosenm. c.) noemen de Arur.do canna (Kolbenrohr) Celsns Hierob. II. p. 312. Doch dit is niet hard genoeg om als stok te dienen.
— 704 —
gedaan, of ten minste, volgens de opvatting van anderen 1), toegelaten, dat Hij zelf met de hier en ginds door hen verspreide kleederen zijn maagdelijk ligehaam weder bedekte. Doch naauwelijks hebben zij Hem binnen op het voorhof, gebragt, of zij rukken Hem op nieuw de kleederen af 2). Waarschijnlijk zijn hiermede de bovenkleederen bedoeld 8), in welker plaats zij Hem nu den spot-mantel omhangen, om Hem als koning te kleeden; doch hoe hard en wreed was niet reeds deze behandeling voor den afgemartelden Jesus!
Na Hem dan ook den ineengevlochten doornenhoed op het hoofd gedrukt en het harde riet in de handen te hebben gegeven, plaatsen zij Hem, volgens sommigen, op eene hoogte 4), misschien op een steen 5), die de waardige troon voor dezen nieuwen koning zal wezen.
Nu beginnen zij de drievoudige vereering van de aanbidding, de begroeting en den kus. Het is ter bespotting, voegt de Evangelist er bij 6); en het is zeker de gruwelijkste, meest helsche bespotting, die voor Jesus denkbaar was.
Zij beginnen Hem te groeten, of, gelijk het woord aanduidt, al juichende en vriendelijk welkom te heeten 7), en roepen Hem toe: Wees gegroet, honing der Joden!
Dan vallen zij op de kniën, maken niet slechts eene knie-
1) Zie Lud. de Sax. V. Ch. p, 639, die dit meesterlijk teekent.
2) Mt. XVII. 2S Cods. E. 1). a. b. c. hebben endusantes voor ek-dusantes {exuenles Vuig.), wat echter waarschijnlijk eene fout is, uit Mare. Her overgenomen. Z. ^chegg. p. 616. Bisp. in Mt.
3) Vooreerst, omdat dit voor hun doel voldoende was, en ten tweede omdat later in 31 door imatia de bovenkleederen schijnen aangeduid te worden. Zoo Beelen, Bisp., Schegg. De bedoelde soldatenmantel werd ook boven de andere kleederen gedragen. Grets.
4) Grets. 1. c. I. 11 vel in loco editiore, vel super clipeos et scuta, ut moris erat. — Clem. Al. L. 11. poed. c. 8. „Jesum iu altuin eleva-tum corona redimitum esse.quot; ib. p. 47.
6) Z. Sepp. bl. 254. 2. Ed. 6) Mt. XVU. 29. 7) Mrc. XV. 18. asfazomai.
buiging, maar zetten zicli op de knien voor Hem neder 1), en aanbidden Hem alzoo, naar Oostersche wijze, als een mag-tigen, boven allen verheven, en aller eerbied. waardigen ko-niug.
Dan staan zij weder op, al grijnzende en spottende, naderen met geluiiclielden eerbied, grijpen den rietstok uit zijne regterhand, verheffen dien boven zijn hoofd in de lucht, eu slaan er zoo vreeselijk mede op de doornenkroon, dat de scherpe doornpunten er dieper en dieper door in het hoofd dringen. Doch ook dit is niet genoeg. Om den kus te verbeelden geven zij Hem nog kaakslagen, zegt de H. Joannes 2), of ten minste slagen met denzelfden rietstok op allerhande wijze, Nog meer; want ook de smaad moet bij de smart worden gevoegd; zij kussen 3) der Joden koning, door Hem te bespuwen, zij gebruiken het verachtelijkste tee-ken dat bestaat, om de hoogste eerbe wij zing, die den hoogst-vereerde betaamt, na te bootsen.
Oordeel nu zelf, of gij de diepte der vernedering van den Zoon Gods peilen kunt. Oordeel, of wij, in korte woorden, al wat hierin ligt opgesloten, verklaren kunnen. De HH. Vaders kunnen niet eindigen als zij ons deze vernedering van Jesus ter beschouwing voorstellen; de groote H. Au-gustinus wijst ons bepaald op de hoofdzaken als hij al de lessen, die wij er uit trekken moeten, op deze wijze zamen-vat: //Zoo, zegt hij, wordt datgene vervuld wat Christus van zich zeiven voorspeld had; zoo werden de martelaars gevormd.
1) Slarc. XV. 19. Et ponentes genua adoralant eum. Ponere genua is meer dau genu jlectere.
3) Rainsmata (Zie Palriz. in h. 1. Jo. XIX. 3.) laeteekent eigenlijk: slagm met cene roede gegeven. Vuig. alapas.
3) Vgl. over dien kus, behalve Ps. II, 12 (Boven), 1 Sam. XI.
45
om alles te verduren, wat de vervolgers hun ooit zouden aandoen; zoo werd vooraf, terwijl de ontzagverwekkende magt een oogenblik verborgen bleef, het geduld, dat wij moeten navolgen, aanbevolen; zoo overwon het Rijk, dat niet vau deze wereld was, de trotsche wereld, niet door eenen wree-den strijd, maar door den ootmoed in het lijden; zoo werd die graankorrel, welke moest vermenigvuldigd worden, gezaaid in eene vreeselijke versmading (horribili contumelia), opdat hij kiemen mogt met eene wondervolle glorie l).quot;
De andere heilige Vaders wijzen om strijd op het een of ander in deze beteekenissen opgesloten; de een op Jesus geduld en heldhaftig zwijgen ons ten voorbeeld 2); de ander op de voorspellingen en de noodzakelijkheid, dat Jesus in zijn gan-sche ligchaam lijden moest 3); een derde op de zinnebeeldige beduidenis van de folteringen zeiven; de meesten echter in de eerste plaats op de hoofdzaak, op het Eijk van Jesus Christus op zulk eene wijze begonnen 4lt;). Dit is ook het treffendste: het honing schap van den Godmensch onder de kinderen der menschen; dat koningschap veracht, en tegelijk erkend; dat koningschap bespot en verlaagd, en toch openlijk verkondigd; dat koningschap ontheiligd en te gelijk op-gerigt en voor altoos bevestigd 5).
1) Tr. in Jo. 110 n. I. 8) Tert. de pat. c. 3. Cjpr. de bono patient. Ambr. in Serm. 17 in Ps. 118.
2) S. Thorn. P. III. q. 46. a. 5. Chrys. in Mt. h. 87 (of 88). Ex-tremus certe contumeliarum terminus erat id qnod tune fiebnt; neque enim pars tantum, sed totiim corpus contumeliis afSciebatnr; caput per coronam et calamnm, facies colaphis et sputis, genae alapis, corp■ s totum flagellis, nuditate, amictu chlamydis et simnb.ta adoratione, manus calamo qui pro septro datus est; quid his gravius ? Quid contumeliosius ? haec omnem excedunt orationem. Id. Theop. in Mt. c. a7.
3) Zie b. v. den H. Hier. in Mt. 1. 4. c. 27, en and. bij P. Seraphim . 1. c.
4) S. Cyr. in Jo. L. XII. c. 19. S. Cyr. Hier. Cat. XIII. n. 17. S. Bon de Ligno Vit. 12-i. 5, Itie hierover Bourdaloue. 1. c.
— 707 —
Al wat wij zien kan hiervoor getuigenis geven. Hij, „die gekleed is met het glansrijke licht als met een gewaad 1),quot; staat hier omhuld met den scharlaken mantel, het zinnebeeld der zonden 2), die Hij komt wegnemen, en der bloedige werken van de volken, die Hij draagt 3). Het is het Lam Gods, nu bekleed met het roode kleed, als dat van hen, die de wijnpers treden 4.) Het is de overwinnende Koning en Oppervorst van de koningen der aarde 5) met roode kleederen van Bosra omhangen, komende van Edom (de stad zijner vijanden} en besproeid met bloed, den prijs zijner overwinning 6).
Hij, „aan wien alle magt gegeven is in den hemel en op de aarde 7),quot; toont hier den scepter zijner magt, waarmede Hij heerscht over de wereld. Hij is tot Koning gezalfd en aangesteld op Sion 8) en strekt van daar zijn scepter uit 9). Hij is de ware Spruit van David en de Leeuw uit Juda's stam 10), nu gekomen, nu de scepter van Juda weggenomen is 11), maar om de Goede Herder met zijnen vreedzamen staf, om het Hoofd der Kerke met zijn beminnelijken scepter te zijn 12).
Hij eindelijk, die de eeuwige Kroon van glorie draagt, en straks, ook naar zijne menschheid, met eere en glorie zal gekroond worden door den Vader 13), Hij staat hier gekroond met eene kroon van doornen, welker paarlen en robijnen zijne goddelijke bloeddruppelen zijn. Zóó begint Hij dus waarlijk te zijn, wat Hij voor ons worden moest. Zoo is Hij de tweede Adam, die den vloek der aarde, in doornen
1) Ps 103. 2) Ben XTV 1. c. Is 1, IS, Num. XIX. 3) II. Hier. in Mt. IV c 27 In clilamyde Coccinea opera gentium cruentata sus-tentat. 4) Is. LXIII. 3 5) Apoc I. 5. 6) Is. 63, 1—3. 7) Mt. 28. 8) Ps. II. 9) 109 :0) Apoc. V, 5 11) Gen. XL1X. 12) Call I, 18. 13) Ps VIII.
— 708 —
begonnen, door doornen in zegen verandert; het tweede en ware Hoofd van liet mensclielijk geslacht, dat de doornen, door ons verdiend, als een gloriekrans en een zegekroon om de slapen vlecht 1); de ware stamvader aller uitverkorenen, die ook onder de doornen dezer aarde een nieuw en waarachtig Paradijs des harten kan vinden. Zoo is Hij een andere Isaak, neen beter dan Isaak, de ware Offeraar in onze doornen verwikkeld, en om onze zonden slechts daaruit weggenomen , ten einde straks, op het door Hem zeiven gedragen kruishout, aan God te worden geofterd 2). Zoo is Hij de groote Propheet, andere, ja, maar veel heerlijker stralen van zijn voorhoofd uitschietend dan Mozes, waarvoor zelfs de Engelen hun aanschijn bedekken; de goddelijke Hooge-priester, anders heilige letters dan Aiiron dragende op zijn diadeem, en in eigen bloed het opschrift vertoonende: den Heere heilig; eindelijk, de waarachtige Koning en Bruidegom beide, aangaande wien ons de Seraphs des hemels toeroepen met gejuich 3): „Gaat uit, o dochters van Si on! en ziet den Koning Salomon met den diadeem, waarmede Rem zijne moeder gekroond heeft ten dage zijner verloving, en ten dage van de llijdschap zijns harten.quot;
1) lu corona spinea inaledictum solvit antiquum. S. Hier. in Jit. IV.
c 27 _ s. Cyr. Bier. Cat. MI. n. 18. Propterea Jesus spinas assu-
mit ut solvat maledictioaem___ut quae maledicta fuerat tellus, pro male-
dktione bencdictionem reciperet. Tertull. Zie Beneden de Corona.
ï) Gen. XXII. 13. Zie Rnp. Abb. in Cant. L. 1. circa fin., Ari-esille, animal iunoxinm, pra;figurabat ist d innoxii candoris lilium (Christum, inter spinas)
3) Hoogl. III. II Zie! — zegt ook Tertiillianus (L. de Corona, vgl. de Cultu fem. II. c. 23), welken bloemenkrans Jesus Christ s draagt, van doornen . n distelen, — als teekenen der zonden, welke het aardrijk des vleesehes voortgebragt, en de kracht des kruises weggenomen heeft.quot;
__ Sommigen herinneren ook dit, dat de scherpe punten der doornen ,
(o-elijk de quot;stralen der zon door de koningskroon afgebeeld; zinnebeelden d'es zegens zijn, en dat Hij, die eenmaal in de doornen van het brandend Braambosch tot Mozes sprak, nu tot ons spreekt in de brandende smart zijner liefdevolle doornen.
Waarlijk, welk een tooneel! voor alle eeuwigheid de aandacht aller Engelen en menschen waardig! Als een vnlsche Messias werd Hij bespot bij Caïphas, als een onzinnig wonderdoener en propheet bij Herodes; maar het is, of deze derde maal, nu de Heidenen beginnen, alle soort van smaad en smart tot het toppunt moet klimmen. David werd door Semeï bespot; maar wat is het bij Jesus vergeleken? Een ruwe steen is zijn troon; een bloedkleurige lap zijn gewand; een doornenhoed zijne kroon; het speeksel de heilige olie dei-zalving; een riet zijn scepter; en bij dat alles is er niet een der onmenschen, die niet mede wil spotten; niet één, die Hem niet wil slaan met het teeken zelf zijner magt, niet één, die Hem niet eens bespuwt, of stoot, of trapt, om Hem tot Koning van Sion te wijden; terwijl Hij zelf, naar de uitdrukking des Propheets, — uzijn Ugchaam overgeeft aan die Hem slaan, zijne xvangen aan hen, die Hem (den haard) uitrukken; zijn gelaat niet veriergt voor hen, die Hem lasteren en iespmven 1)!
Zoo voegde het werkelijk der martelaren Koning ! Zoo betaamde het den Koning der Uitverkorenen, die ons allen tot koningen der ootmoedigheid wilde maken 2). Zoo ,/be-taamde het den Bewerker des heils, om wien alles, en door wien alles, en die zoo vele kinderen tot (de kroon) der Glorie zou brengen, dat Hij zelf door (al dat) lijden tot de voltooijing (van zijn werk) zou komen \quot; 3) Zoo betaamde het de ware „Lelie onder de doornen 4)/' die ons allen, doornen geworden, weder Leliën voor zijn Paradijs wilde maken.
1) Tsaias L. 6.
2) Ideo haca omnia snscepit pro lndibrio, nt omnos suo scliemate humi litatis reges faceret. S. 1'asch. Eadb. in Jlt. 27.
3) Hebr. II. 10. 4) Hoogl II. 2. Quando lilinm inter spinas (Christus) ? Nimirum in Jndaera, qnaado toleravit tot et tantas impiorum blas-phemias ... coronatns iiisuper corona spinea. Hup. Abb. in Cant. L. i.
Maar wat zal ons dan betamen, beminnelijke Jesus! als wij ware ledematen onder zulk een Hoofd, trouwe dienaren van zulk een Koning willen zijn 1) ?
En tocli, hoe verre zijn wij nog verwijderd van de laatste en werkelijk grootste bewijzen uwer Goddelijke liefde! Hoe veel doornen zult gij nog moeten dragen, eer dat vervuld is, dat wij allen uwe vreugde en uwe kroon in uw eeuwig Koningrijk zullen zijn! Waarlijk, wij begrijpen liet: die zich door uwen Scepter niet geleiden laat is een ondankbare; en de liefde, die geene doornen met U dragen kan, is de ware liefde niet. —
1) Sommige Vaders wijzen op Josns doornenkroon als de reden waurom de Petrus de Tonsuur heeft gedragen. Z. liedn., Germ. Const. Grets. p. 47. — Haec corona flos est eorum, qui credidenmt in eum Clem. Al. Paed. II. c. — Ens. Caes. de Praep. Evg. Spinas in capite Christi justorum semen appellat. Sylv. p. 5-22.
VT v
■Testis door Filatus aan het volk voorgesteld, en op nieuw ondervraagd.
-o-^SSSio-
Het gezigt van eenen vervolgden onschuldige wekt altijd tot medelijden op; wordt liij gepijnigd, dan zou een steenen hart er door vermurwd moeten worden; onderstaat hij echter de wreedste folteringen en den grievendsten smaad met eenen moed, met een geduld, die boven alle menschelijke krachten verheven blijken, dan moet wel een ieder die hem aanziet zijn hart voelen weenen, en, zoo hij hem niet redden kan, ten minste bewonderen en helpen willen.
Zoo is Pilatus gesteld, nu hij Jesus, na de vreeselijke geeseling en nog met de spotkleederen der koninklijke waardigheid bekleed, deerlijk mishandeld, bebloed en bespuwd vóór zich ziet. Hij zelf leest een nieuw bewijs voor Jesus onschuld in diens altoos even zachte en onschuldige oogen. De Joden, meent hij, moeten dit met hem erkennen. Zij moeten bovendien te vreden zijn met zulk eene schromelijke vernedering. Zij zullen nu inzien, dat er niets te benijden noch te vreezen is in zulk een verachten en erbarmelijkeu koning. — Ziedaar, waaraan het volgende tooneel zijn oorsprong verschuldigd is.
Joannes XIX.
4. Pilatus ging dan wederom buiten, en zeide tot lien: Ziet, ik breng Hem tot u buiten, opdat gij weten moogt, dat ik geene schuld in Hem vind.
4. (Jesus kwam dan buiten, dragende de doornenkroon en liet purperen kleed). En hij zeide tot hen: Ziet de mensch !
6. Als Hem dan de Opperpriesters en de dienaars zagen, schreeuwden zij, zeggende: Kruisig, kruisig Hem! Pilatus geide tot hen: Neemt gij Hem en kruisigt Hem; want ik vind geene schuld in Hem.
7. De Joden antwoordden II em: Wij hebben eene wet, en volgens die wet moet Hij sterven; omdat Hij zich tot den Zoon Gods gemaakt heeft.
8. Zoodra nu Pilatus dit gezegde gehoord had, werd hij nog meer bevreesd.
9. En hij ging wederom in liet Kegthuis en zeide tot Jesus; quot;Van waar zijt gij? Doch Jesus gaf hem geen antwoord.
10. Pilatus zegt dan tot Hem: Spreekt gij tot mij niet? Weet gij niet, dat ik magt heb u te kruisigen, en magt heb u los te laten?
11. Jesus antwoordde: Gij zoudt tegen mij geene magt hebben, indien het u niet van Boven gegevea ware. Daarom heeft hij, die mij aan u heeft overgeleverd, grootere zonde.
Treffend schouwspel! De schijnbare zwakheid tegenover de ingebeelde magt, de ware magt tegenover de beklagenswaardigste zwakheid; de erkende onschuld voor den wankelmoedigen regter; de schuldige regter bij de altoos zegevierende onschuld.
Maar zie ook naar buiten, en uw hart ontroert. Het verdwaasde Israël tegenover zijn waarachtigen Koning; de even
— 713 —
hardnekkige als onregtvaanlige bescluildigers in strijd met een wankelenden Landvoogd; de Landvoogd zelf, half standvastig, half vreesachtig, gelijk al de wankelnioedigen, een ellendig middelaar tusschen de verbitterde schare en den zachtmoe-digen Jesus! Mijn God! wat moest Hij niet uitstaan die Regter van levenden en dooden, eer Hij eenmaal, als of Hij alles bij ervaring moest leeren, zijn eeuwigen regterstoel zou beklimmen! Beschouwen wij echter dit gansche tafereel van nabij, om ook uit al de bijzonderheden het grootst mogelijke nut te trekken.
Wij kunnen vooreerst uit Pilatus eigen woorden opmaken, welk een heilzamen indruk het gezigt van den zoo deerlijk mishandelden Jesus op hem gemaakt heeft. De soldaten brengen den goddelijken Zaligmaker, als hun spotlust voldaan is, van het binnenhof weer in de Eegtszaal. Hier had Pilntus Hem reeds vroeger ondervraagd, hier zal hij Hem straks op nieuw ten verhoore binnen voeren. Waarschijnlijk wachtte hij dus te dezer plaatse het einde der geeseling af, om dan nog eenmaal eene laatste poging ten gunste van Jesus te wagen. De krijgsknechten hebben zich maar al te goed van den hun gegeven last gekweten. Pilatus zelf is er door getroffen, en mogen wij uit de omstandigheid, dat de soldaten den gefolterden Jesus in dien toestand voor den Landvoogd durven brengen, besluiten, dat de krooning met doornen en de bespotting niet zonder voorkennis van Pilatus hebben plaats gehad 1), wij zien toch even duidelijk, dat de regter er nu slechts gebruik van maken wil, om Jesus onschuld te doen uitkomen.
1) H. Aug. p. 116 in Jo. Hinc apparet non ignorante Pilafo haec a militibiis facta, sive jusserit ca, sive pcrmi«erit, etc. — Vgl. Schust. p. 393 Anm. waar hij er bijvoegt, dat de soldaten, zonder voorkennis van Pilatus hem niet zoo lang in het Eegthuis zouden hebben durven laten wachten.
Hij gaat derhalve, na deze lange tussclienpooze, loeder om naar luiten 1), laat Jesus volgen, en verkondigt openlijk het doel, waarom hij nogmaals den beschuldigde voor het volk brengt. uZie', zegt hij, ih Ir eng Hem u buiten, opdat gij wetet, dat ik geene schuld in Hem vind.quot; En te gelijk treedt ook Jesus luiten, de doornenkroon op het hoofd, en om zijne schouders den purperen mantel dragende. Waarop Pilatus * voortgaat, en, zekerlijk op Jesus wijzende, onmiddellijk laat volgen: Ziet den mensch! 2).
Het doel van Pilatus vinden wij hier duidelijk uitgedrukt. Hij brengt Jesus nogmaals buiten, ten einde de Joden weten, dat de Landvoogd geene schuld in Hem vindt 3). Het is de vierde openlijke betuiging des regters nopens Jesus onschuld. Uit Pilatus laatste woorden blijkt het tweede doel. Ziet den mensch! zegt hij; aanschouwt dezen ellendige en zoo vreeselijk gehavende 4), en bedenkt dat het een mensch is! „Ziet den mensch! En zoo gij den koning benijdt, spaart Hem nu, wijl ge Hem vernederd aanschouwt. Hij ,/is gegeeseld, met doornen gekroond, met een spotkleed ^omhangen, allerbitterst bespot, door kaakslagen misvormd. ,/Het brandmerk der schande is daar; dat de nijd dus ver-
1) Iterum is niet — secunda vice maar — rnrsus. Vgl. Jo. 18, 38 en 21. Bij Joannes is dit tocli de tweede maal dat Pilatus naar buiten gaat om Jesus onschuldig te verklaren. Vgl. Jo. 18, 38 en 19, 13—13.9.
2) Lipm. Ziet, de mensch! Sepp. Ziei! welk een mensch! Friedl. Sehet einen mensch en! —- Beelen verklaart: Ziedaar de mensch, daar slaat hij voor u, dien (jij mij hebt overgeleverd. (Vgl. Tholnck. in Jo. Ziedaar wederom den mensch; wat moet ik nu nog doen? Wat zeker niet bedoeld is.) — Dat Pilatus dit verachtend, of ironisch zo i gezegd hebben is evenmin aannemeliik. I'atrit. In Jo. Eccolo qui. — wij houden de woorden voor eene uitdrukking van medelijden. Langen.
3) Non verctur Pilatus peccatum siium fateri, injuria euim a se flagel-latum lesiim pracdicat. S. Cyr. in Jo. XII. 16.
4) Ben. XIV. 1. c. n. 60. die er toch bij voegt (gelijk anderen); ziet, hoe zijn aanblik van dien eens konings verschilt; in den zin: zulk een koning is nu toch geheel onschadelijk gemaakt. Zoo ook Bijnaens, de mort. J. C. III. 154 en and.
- 715 —
koele 1).quot; Ziet den mensch! en oordeelt nu zeiven, of hij niet genoeg vernederd en mishandeld is geworden, om uwe wraak te koelen en het medelijden op te wekken.quot;
Wat is duidelijker, dan dat Pilatus dit laatste bedoelde, en dat hij ook deswege den zoo diep vernederden Verlosser op de hoogte der trappen of op het balkon des paleizes (den thans nog vereerden Ecce-homo-hoog 2) voor het volk ten toon stelt, opdat het ontzettend gezigt van den bebloe-den verstooteling zijne landgenooten tot medelijden stemmen zou. Er blijkt wel niet uit, naar onze meening, dat de Landvoogd zeggen wil: Ziet, nu hebt gij een nieuw bewijs zijner onschuld, daar ook de folteringen Hem tot geene bekentenis gedwongen hebben 3); maar dat Pilatus aan folteringen deukt, en Jesus allerdeerlijkst mishandeld en zijn aanblik ontzettend moet geweest zijn, dit blijkt er te meer uit. Daardoor alleen kunnen wij al de kracht gevoelen, en den zin begrijpen van Pilatus woorden: Ztei den mensch! Door het woord; Ziet! wekt hij de aandacht op, en beduidt, dat hij iets groots en wondervols wil toonen; door het woord: mensch laat hij gevoelen wat hij niet uitdrukken kan, aangaande Hem, die volgens den propheet geen man meer, maar een aardworm gelijken zou.
Is deze uitdrukking zoo begrepen krachtig, wat wordt zij niet voor den beschouwenden Christen? Wat in den mond
1) H. Aug. Tr. in Jo. 116. Id. H Chrys. in lo. h. 83. Propterea coronatuni Jesnm eduxit ad eos ut convitinm quod a militibus factum fuerat in eum videntes paruin respirent a passioneel voment venennm-Euthym. Homo, dixit prae compassione, ut et ipsi passione commoverenlur. It. s. Anselm. in Spec. c. J2. — Ludolph. p. 642, Sylv. p. 633.
2) Zie Schuster, p. 39i. Deze plaats is ongeveer 100 schreden verwijderd van het voormalig Paleis der landvoor/dij (of het Regtlmis). Adrich. theatr. terre S. p. 120 „in porticu quadam, exstructa in modnm pontis enixa frequentilms arcubus super plateain publicam.
3) Vgl. nogthans Friedl. 1. c. en Reelen t. d. pl., die meenen, dat de Quaestio per tormenti hier aangeduid zou zijn.
— 716 —
van God, die werkelijk, door Pilatus toedoen en ook aan ons Jesus vertoonende, in aller ooren laat klinken : O mensch, wie gij ook zijn naoogt, zie den mensch!
Zie den mensch naar uw beeld, wegens de zonde, misvormd, om ii op nieuw naar mijn beeld te scheppen, en wederom naar mijne gelijkenis te maken! Zie den mensch, aldus geworden buiten het aardsch Paradijs, om alle menschen in het hemelsch Paradijs te kunnen brengen. Zie den mensch, den waarlijk hemelschen mensch, op aarde gekomen en zóó mishandeld om den aardschen weer gelukkig te maken 1). Ja, komt hier allen, en ziet, o Engelen en menschen! Ziet hier den man der smarten 2), der menschen smaad en des volks verachting 3), en bedenkt dat het een mensch is! — Maar welk een mensch?
De verwachting der volken 4), en de verlangde der na-tien 5), onder de zijnen gekomen en door de zijnen ver-stooten. — De opgaande Ster uit Jakob 6), Davids spruit, de Leeuw uit Juda's stam 7), eu de Oppervorst aller koningen der aarde 8); gelijk een wortel uit een dorren grond, zonder gedaante en zonder glorie, met de ellende vertrouwd en als de versmaadste onder de kinderen der menschen 9). De Priester in eeuwigheid naar Melchisedechs wijze 10); de Groote Hoogepriester 11), Apostel en Opperpriester onzer belijdenis 12), reeds als offer voor zijne offerande met onze doornen gekroond. De groote Wetgever en Propheet 13) zoowel als de Middelaar des Nieuwen en eeuwigen Verbonds 14), hier staande tusschen God en den mensch, niet als vroeger in het vlammend Doorn-bosch omkranst met de stralen zijner
1) I Cor. XV. 3) fs. LI r. 3) Ps. XXI, 7. 4) Gen. XLTX. 10. 5) Ago-. II. 8. 6) Num. XXIV. 17. 7) Apoc. V. 5. 8) Ap. I. 5. 9) Is! LUI. 10) Ps. 109. Hebr. V. 9. ll) Hebr. IV. 14. 13) Hebr. UI. 1- 13) Is. XXXIII. 22. Lne. VII. 1G. l-t) Hebr. IX, 15. 1G. 1 Tim. II. 5. Mal, IU. 1.
— 717 —
glorie, maar in smaad en verachting en de brandende smart zijner eindelooze liefde. Kortom, de groote Overwinnaar 1) eu Heersclier 2), met de Hem voegende kroon; de ware en goede Herder 3) met zijn eigenaardigen staf 4), de Gezalfde des Heeren 5) met zijn koninklijk gewaad en scepter ; eindelijk de waarachtige Zoon des menschen 6], de inensch bij uitnemendheid, Emmanuël 7], God met-ons, in één woord: de God-meiisch — Ziet daar den mensch ! Beschouwt Hem, bewondert Hein, en zegt, zoo gij liet vermoogt, — wat gij denkt en gevoelt.
quot;Waarlijk! de Joden zelvcn schijnen voor dit tooneel te verstommen; het volk ten minste schijnt door medelijden bewogen en voor een o ogenblik door Pilatus overwonnen. Gewoonlijk immers schreeuwen allen te gelijk en eischen allen den kruisdood voor Jesus 8); thans zijn het alleen de Opperpriesters en hunne dienaars, die hunne stem laten hoeren 9). Opmerkelijk is dit voorzeker, en wij mogen er wèl uit besluiten, dat de groote menigte des volks heeft gezwegen. Zij hebben de wonderen van Jesus gezien 10), zijne onberispelijke leer gehoord, zijne weldaden genoten, nog onlangs Hem werkelijk als hunnen quot;Weldoener en Koning ontvangen en begroet; en nu zien zij Hem zóó onmenschelijk versmaad
]) Gen. III. 15. 2) Mal. III. 1. 3) Jo. X. Is. XL 11. Ez. XXXIV. 23. 4) De H. .loannes spreekt niet van den Eieisiok. Het is toch niet onwaarscWjnlijk dat Jesus dien nog droeg, zoo hij misschien niet gebroken was door de menigte van slagen daarmede gedaan. S\'lv. p. 522. 5) Ps. II. CIX 6) Ps. VIII Dan. VU. 7» Is. VII. 14.
8) Mt. XXVII. 22 volg, Mr. XV. 8. 11 volg. Luo. XXIII. 4. volg. 17 volgg. Jo. XVIII. 40.
9) Jo. XIX. 6. (Vgl. 't Grieksch), de gerigtsdienaars, in Jo. XV1I1. 3 onderscheiden van de Eomeiusche krijgsbende, en gegeven van xoege de Ojiperpriesters en Phariseën, d. i. het Sanhedria.
10} H. Cyr. Al. L. XII. c. 17. Cum eum vidernnt Pontifiees et ministri, clamarunt; crucifige eum. Nam cnm mullitudo aliquo modo his factis subrubesceret recordati forsan miraculorum illius, ipsi Primum clamant, et vulgus incendunt. Vgl. Sylv. p. 525. Langen bl. 288.
en gefolterd, nu hooren zij zelfs een Heiden tot hun inen-schelijk gevoel spreken; wien zou het verwonderen, dat zij voor een oogenblik getroffen zijn en niet meer antwoorden op den uitroep van Pilatus ?
Het tegendeel is van de Opperpriesters en hunne aanhangers te verwachten. Zij haten Jesus al te persoonlijk. Zij vergaan van nijd, „en zulk een nijd, aegt de H. Augnstinus, wordt niet gekoeld, maar ontbranat veeleer en groeit aan 1), en zal niet rusten tot dat zijne prooi verslonden is. Van daar ook hunne drift om te antwoorden.
Want naauwelijks wordt Jesus gezien, zegt de H Joannes 2) door de Opperpriesters en de gerigtsdienaars, of zij schreeuwen reeds en roepen: kruisig! kruisig Hem! De gee-seling is niet genoeg, de krooning met doornen niet voldoende, de bespotting1quot; van weinig beteekenis, het kruis, het kruis alleen kan de schande uitwisschen, die Hij ons heeft aangedaan, bij het volk weder goed maken wat Hij eerst bedorven heeft. Zij vragen dus niet slechts den dood, zij zoeken, opdat zijne gedachtenis worde uitgewischt. Hem te brengen tot het lijden eener gevloekte straf 3). Zij herhalen het: kruisig! kruisig Hem! om de hevigheid hunner begeerten te doen kennen 4); zij wachten geen oogenblik om het volk voor te gaan en het weer te ontvlammen van woede
tegen Jesus. 5)
quot;De trotsche Landvoogd wordt er teregt door verontwaardigd. Van den eenen kant ziet hij zijne poging mislukt,
li Pr. in Jo llfi. (zie boven): „ferret ignomiiiia, frigescat (ergo) jnviilia! Sed nou frigeseit, inardescit potius et inerescit,
2) Jo. XIX, 3) li- Chrys. h 83 in Jo. Lnd. de Sax. 1. c.
4i Sylveira, Lnd. de Sax. p. 643.
B) S. ('yr. 1. c. Hoe summae impietatis dedws a ^ rincipiW Ju-daeorum solis Evangelistae traxisse originera ostendunt.... primumexcla-maiit et vulgus incenduut.
— 719 —
van den anderen kant stuit hem de hardnekkigste onregt-vaardigheid tegen de borst ]); zoodat hij nu verbitterd en op spottenden toon hun toeroept: „Neemt gij Rem dan, en kruisigt gij Rem; ik heb reeds viermaal pl egt ig verklaard, dat hij onschuldig is: ik verklaar het nu voor den vijfden keer even plegtig en openlijk: wat mij aangaat, ik vindgeene schuld in Reu 2). Ik kruisig Hem niet, ik wil geen deel hebben aan de onregtvanrdige veroordeeling van dien onschuldige.quot;
Dat zulks de zin is van Pilatus woorden blijkt te meer daaruit, dat de kruisstraf bij de Joden niet in gebruik was, en Pilatus aan de Joden het verlof niet eens geven mogt 3) om iemand ter dood te brengen, veel minder te kruisigen. Het is of hij reeds zeide: ,/Op u de verantwoordiging; op mij neem ik niets. Ik vind Hem onschuldig.quot;
Wankelmoedige regtei! Uw begin is altijd goed; maar wie ziet niet in, dat gij terstond een stap verder moest gaan? Is Jesus onschuldig? Waarom Hein niet losgelaten ?
De listige Joden kennen hunnen Landvoogd. Zij voelen ook het bijtende zoowel als het gevaarlijke zijner laatste bespotting. Als zij zeiven Jesus dooden, dan begaan zij een moord; Hem kruisigen kunnen zij in geen geval; zou Pilatus hunne daad ook door de vingers zien, niet zoo het volk, zoo als zij immers reeds al te dikwijls ondervonden hebben. Zij moeten dus, willens of niet, met eene nieuwe beschuldiging voor den dag komen; en zij kennen er geene meer, dan de eigen reden, waarom zij zeiven Jesus veroordeeld hebben. Gaarne hadden zij die verzwegen; maar nu
1) H. Cirys. in Jo. h. 13.
2) Jo. XIV. 6. „Illud: acaipite eum. vos etc. fastidientis est et ad rem illicitam impellentis. S, Chrys. 1. c.
3/ Z. Friedl., Teelen.
dwingt lieu de nood; of liever, mi dwingt hen God, nu dwingt Hij zelf hen, die daar als spotkoning vóór hen staat.
Ja, daarom moet Hij sterven, omdat Hij zelf het wil. Hij is de Messias, Hij is Koning, Hij is de Koning der Joden; maar dat alles zegt niet genoeg. Hij is ook de ware, eeniggeboren, en eeuwige 'Aoon Gods. Dit heeft Hij herhaaldelijk geleerd 1). Dit heeft Hij bondig, duidelijk, krachtig, openlijk voor het gansche Sanhedrin bezworen 2). Dit moest ook den Heidenen bekend worden, en aldus zonneklaar voor de geheele wereld: deze mensch is de Zoon dis men-sc/ien bij uitnemendheid. Hij is eveneens de waarachtige Zoon Gods.
Dat de Joden dezen naam in den strengen zin en in de beteekenis van den natuurlijken Zoon Gods verstonden, lijdt niet den minsten twijfel. Zij zeiven noemden zich Zonen Gods in den algemeenen zin, en de H. Schrift was hun daarin van ouds voorgegaan 3). Hij alleen kon dus gezegd worden God te lasteren, die zich gelijk maakte aan God 4), indien Hij dit althans deed zonder degelijke bewijzen. Die bewijzen had echter Christus geleverd. Eu zoo zij die nu verzwijgen en daarvan geen woord reppen 5), dan bewijzen zij daardoor in de eerste plaats weder beide hunne boosheid en
1) Jo. V. 18. X, 33.
3) Zie boven. Want hierop schijnen zij meer bepaald te wijzen, dewijl daar vor het Sanhedrin die leer van Jesiis als in reglen bewezen was.
3) Z. Patr iu Jo. h. 1, — Wijl deze naam Pilatus zoozeer treft, zien wij, dat hij in zijn oor iets anders zeide dan eenvoudig; Messias, of Koning der Joden, welke namen hij reeds gehoord had.
4) Zie Lev. XXIV. 14. over de Wet, volgens welke de Godslasteraar moeit gesteenigd worden.
5) H. Cyr. Al. in Jo. XII c. 19. „Oportebat sane, qnaudo Pilato dixistis quia filium Dei seipsum i'ecit, t 'iic opera etiam ipsins in medium
affere...... Haec celeraque hujusmodi quibus \6ré Deus monstrari
poteiat, malitiose praetereuntes, cavillationibus utuntur. — S, Jo. Chrys, h. 84 in Jo. (al. 83). — An hoc criminandum quod is qui Filii Dei opera fecit, se Filium Dei dicat!
— 721 —
hunne list. Diezelfde list komt no» sterker uit in de ffan-
O
sclie wijze dezer nieuwe beschuldiging. Zij zeggen niet: Hij moet gekruisigd worden; maaralleen: Hij moet sterven, als wilden zij toonen, hoe zij de letter der wet in alles wilden volbrengen. Zij beroepen zich op hunne wet, de Wet van geheel het joodsche volk, eensdeels om te herinneren, hoe het gansche volk zou verbolgen zijn, als Pilatus tegen die wet in den beschuldigde durfde vrijspreken, en veelligt van den anderen kant, om Pilatus te doen gevoelen, hoe een vreemdeling, zoo als hij was, over deze zaak toch niet kon oordeelen, en dus eenvoudig maar had uit te voeren, wat de Hooge Eaad had besloten.
De Landvoogd had werkelijk reeds zelf gezegd: dat hij immers geen Jood was. Als hij nu bemerkt, dat de gansche zaak op het godsdienstig en nog wel op het joodsch godsdienstig gebied wordt overgebragt, moet hij wis in verlegenheid komen.
De H. Joannes laat dan ook onmiddellijk volgen: Toen Pilatus dit (jezegde hoorde, werd hij nog meer bevreesd 1). Hij stond verslagen, en wist niet meer wat te beginnen. Tot nu toe vreesde hij een onschuldige te veroordeelen, vreesde hij de majesteit en het plegtig zwijgen van Jesus; nu vreest hij nog meer, en wel in de eerste plaats het vreemd terrein waarop de regtszaak wordt overgebragt, maar nog veel meer dat vreemdklinkend woord; dat Hij zich de Zoon Gods heeft gemaakt. Dat inzonderheid dit laatste Pilatus doet vreezen, blijkt uit hetgeen hij Jesus vraagt, nopens zijnen oorsprong 2). Dat ook het eerste niet buiten reke-
1 i
1) Jo# XIX, 8. 2) Jo. Xl\'. 9. S. Aug. Tr. 116 in Jo. Non timuit legem eorura ut occideret, quia alienigena erat, sed magis timuit Filium Vei ne occideret etc.
46
iiing blijft, kunnen wij daarin zien, dat Pilatns een nieuw verhoor begint, en den reeds vijfmaal vrijgesproken Jesus op nieuw het Eegthuis binnenvoert.
Geen wonder overigens dat Pilatus vreest. Hij wist, dat Jesus vijanden Hem uit nijd hadden overgeleverd; hij had Jesus bewonderd in zijne lijdende grootheid; zijne huisvrouw had hem gemeld, hoe zij in een zonderlingen droom zeer veel om dien regtvaardige had geleden; hij had ongetwijfeld van Jesus daden en groote wonderen gehoord; op dit eigen oogenblik staat hij verbaasd over de altoos onverstoorde ziels-kalmte van den vervolgde; en nu komt hij eensklaps te vernemen, dat deze man, die niet in staat is te liegen, zich uitgeeft voor den Zoon van God; nu wordt het hem zonneklaar dat al de voorgaande beschuldigingen zijner vijanden slechts fijn gesponnen leugens zijn; nu ziet hij, dat de ee-nige reden, waarom zij zijn dood zoeken, zich gedwongen openbaart. Hoe zou hij, als Heiden, niet vreezen? //Hoe minder regtgeloovig, hoe meer bijgeloovig,quot; luidt het spreekwoord; en de Heidensche Goden-leer kende immers Godenzonen, of Halve goden 1); — wie weet, wat van dezen te denken is?
Pilatus vraagt dan ook geene verdere verklaring van de Joden. Hij haast zich die van den beschuldigde zeiven te erlangen, giat dus wederom het lieg thuis linnen, waarin Jesus middelerwijl zal zijn terug geleid, en zegt tot Jesus; Jan waar zijt gij? 2)
Dat Jesus in Galilea gewoond had, was Pilatus reeds bekend 3); de plaats zijner geboorte had hij niet noodig te weten, daarna vraagt hij dus zeker niet. Maar het woord : Zoon
1) Vlt;rl. Hani. XIV. 2) Jo. XIV. 9. 3) Vooral door Jesus wegvoering naar Hcrodcs.
— 723 —
Gods klinkt nog altijd in zijne ooren; daardoor was zijne vrees grooter, zijne nieuwsgierigheid meer opgewekt geworden. Hij wil dus van Jesus weten, of Hij een gewoon mensch of veelligt van eene hoogere afkomst is; of Hij, door zich een Zoon Gods te noemen, zich werkelijk eenen boven-aardschen oorsprong toeschrijft. In dien zin vraagt Pilatus: „Fan loaar zijt gij? 1) Zijt gij een menschen-kind; ,/ofeen goden-zoon ?quot;
Geheel duidelijk moge dan voor den Heiden de beteeke-nis van de joodsclie benaming niet geweest zijn, aan een hooger en goddelijk wezen kon hij te ligter denken 2). Dat hij er aan denkt, bewijst zijne vraag, welke bovendien nog dit feit laat uitkomen, dat de hemelsche majesteit van Jesus op den trotschen Eomein een onbeschrijfelijken indruk gemaakt heeft.
Het mag ons te meer verwonderen, dat de Verlosser zwijgt op zulk eene vraag, gelijk de H. Evangelist opmerkt: Jesus echter gaf hem geen antivoord 3).
Doch Pilatus verdiende geen antwoord. „Jesus had hem reeds gezegd: dat Hij geboren was om Koning te zijn, om getuigenis van de waarheid te geven, en dat zijn Rijk der Waarheid niet van deze wereld was. De lafhartige Heiden had er geen voordeel mede gedaan, weerstond de valsche beschuldigers niet meer dan vroeger ten gunste der waarheid,
1) Zie Jo. VH, 37. 28 en Patr. t. d. pl. JJnde beteekent niet de plaats van loaar, docli den oorsprong (God den Vader).
2i Cyr. Al. in Jo. XII. J9. „diligentius quaerlt. .. quis et unde sit Jesus, neqiiaquam diffUus, ut mihi Yidetur, quia, homo cum sit, Filius quoque Dei esse possit. Cajus rei opinionera ac fidem capit, non ex Seripturis sacris, sed ex errore gentili (paganus cum sit). Semldeos et deorum filios Graeeorum fabulae muitos praedicant. Romani vero super-stitiosins isthaec agentes divinam appellationem celeberrimis imperatoribus tribuebant.
3) Jo. XIX. 9.
— 724 —
maar gaf veeleer toe aan de oproerige schare. Onbedachtzame vragen versmaadt dus de Heer 1)quot;.
Wij mogen er bijvoegen: dat de liomein, die de eerste antwoorden niet begrepen, en zelfs niet altoos een antwoord afgewacht had, of zich, als een Heiden, onbekwaam verklaard om dat te begrijpen, veel minder de verklaring van het nu voorgestelde geheim begrejjen 2), of ten minste geloofd zou hebben 3); dat Jesus zekerlijk ook geen reden wilde geven aan den Landvoogd om Hem los te laten 4); dat Hij veeleer op nieuw door zijn zwijgen den regter wilde doen verwonderd staan eti hem tevens aanleiding geven tot de volgende vraag, welke Hij ten deele beantwoorden zou. In elk geval, zoo dikwijls Hij zwijgt, merkt de H. Augustinus op, doet Hij het, volgens de prophetic, ,/als het lam, dat zijnen mond niet opent,quot; om door zijn zwijgen niet schuldig, maar onschuldig bevonden te worden 5).
Jesus stilzwijgen is dus te gelijk zijn oordeel over Pilatus, en de vervulling der prophetic 6).
Het eerste ontgaat den Landvoogd niet. Het doet hem te meer huiveren en vreezen, dat hij zich veelligt in dezen mensch aan het goddelijke kan vergrijpen. Hij wil Hem dus dwingen tot een antwoord, door Hem te doen gevoelen, dat zijn leven van hem afhangt.
„Pilatus zegt dan tot Hem; Spreekt gij tot mij niet?
1) Teoph. in Jo. c. 19. S. Chrys. in Jo. h. 83 (al. 84).
3; Fatr. in Jo. h. 1. — Vgl. Calm. Langen bl, 291.
3) xieelen. Vert. t. d. pl.
4) Fricdl.
5) !n Jo. Tr. 116. n. 4. Quamvis quibusdam interrogationibus saepe respondent, tarnen propter ilia in quibus noluit respondere, ad hoc data est de agno similitudo, ut in sue silentio non reus sed innocens habere-tur. Cum ergo judicaretur, ubicumque non aperuit os suiim, sicut agnus non aperuit. (Is. LIII. 7).
6) Lipm. t. d. pl. Jo. XIX. 9.
— 725 —
11 eet gij niet, dat ik de magt heh V te kruisigen, en de magt heb ü los te laten 1)/
Vrees, verontwaardiging en trotschheid woelen er in deze bedreiging. Zij is even wederregtelijk. als willekeurig, al kan zij nog eenigzins, wegens de groote verlegenheid des Eegters, verontschuldigd worden. Maar Pilatus veroordeelt zich zeiven. „Want zoo gij de magt hebt, o Eegter! Zoo alles van u afhangt; waarom spreekt gij den onschuldige niet vrij ? Waarom liet gij straks Barabbas los 2)?quot;
De groote vrees maakt hem echter stoutmoedig, en doet hem zoo trotschelijk spreken. uTot mij, zegt hij, spreekt gij niet? Tot mij, uwen Keg ter, van wien uw leven afhangt? Tot mij, die de raagt heb, — dit laat hij door de herhaling uitkomen, — de magt om U de vrceselijke straf der kruisiging te doen ondergaan, en de magt om U aanstonds vrij weg te zenden ?quot; Zulk eene grootspraak verdient eene teregt-wijzing 3). Derhalve uantwoordt Jesus, met evenveel kalmte als majesteit: Tegen mij zoudt gij geene magt hebben, ware u dit niet van Boren gegeven; daarom heeft hij, die mij aan u overgeleverd heeft, grootere zonde 4).quot;
, Tegen mij, zegt Hij, — met den grootsten nadruk, — zoudt gij volstrekt geene magt hebben, zoo u van Boven, van God, en door mij zeiven, dit niet gegeven, dat is: toegelaten ware 5). „Dewijl ik het wil, laat ik zulks aan mijne
1) Jo. XIX. 10. — Uit dezen tekst blijkt o. a. dat Pilatus het regt over leven en dood had.
2) Theop. in Jo. c. XIX. Si enim hoe totum habes, et in te sitnm erat, (juare non dimisisti, quem innoxium invenisti? — ld. Lud. de Sax. p. 641.
3) At Dominns fastinn ejus deprimens, ait: non haheres etc. Theop. in Jo. XIX. — Lud. de Sax. 1. c. ad reprimendum ejus jactantiam et tumorem. 4) Jo. XIX 11. 5) Van boven, d. is. divinilus. Jo. III. 31. Jac. I; 17. III. lö. 17. — Datum pro concessum dieitur, ac sidiceret; haec fieri permisit, nee tarnen culpa liberi vos estis. H. Chrj'S. in lo. li. 84.
— 726 —
vijanden toe; zoo ik niet wilde zou liet niet geschieden 1).quot; Alleen Gods hand en Gods raadsbesluit hebben vastgesteld, dat dit gebeure 2).
Om het gevolg, dat Jesus er bijvoegt, wèl te begrijpen, dienen wij op twee hoofdpunten acht te geven. Het eerste is, dat Hij de magt van Pilatus over leven en dood niet ontkent, maar veeleer zijdelings toestemt; het tweede, dat Hij met klem spreekt van zich zeiven; over mij zoudt gij die magt niet hebben, tegen mij zoudt gij niets vermogen, indien God het u niet toeliet. — Het is of Hij zeggen wilde: „Gij hebt gevraagd naar mijne afkomst; ik heb u niet geantwoord. Doch nu gij u beroemt op uwe magt, herinner ik u dit, dat ik zoo ver verheven ben boven uwe magt, dat gij zonder een bijzonder raadsbesluit van den Almagtige, niets tegen mij vermogen zoudt. En daarom, omdat mijn persoon zoo verheven is, heeft hij, die mij aan u heeft overgeleverd des tb grootere zonde; daarom begaat het Sanhedrin, dat mij kennen moest, een Godsmoord.quot;
Deze verklaring heeft in haar voordeel, dat Jesus er niet bijvoegt: grooter zonde dan gij; dat Hij alzoo minder regt-streeks den Regter van eene zonde beschuldigt, die hij overigens nog niet geheel bedreven heeft; dat Hij dus Pilatus niet verbittert, en Pilatus zelf Jesus antwoord zoo gunstig schijnt op te nemen 3).
Wij moeten nogthans bekennen, dat de Schriftverklaarders doorgaans eene meer regtstreeksche beschuldiging van Pilatus in Jesus laatste woorden vinden. Zij meenen, dat Jesus zeg-
1) H. Cyr. Hier. Cat. XII. n. 6. 2) Hand. IV. 27. 28. 3) Ygl. Patr. in lo. h. 1. Sunt qui haec postrema verba Christi ita intelligant, ut, non Pilati peccatum cum peccato Judaeorum comparetur, sed seusus sit, Judaeos necem Christo machinatos gravius peccare propterea quia praesidis potestate ad id abuterentur. — Zie quot;Wetst. in h. 1. And. willen niet: daarom, maar evenwel vertalen (Hebr.)
— 727 —
gen wil: ,/Gij hebt u reeds zwaar aan mij bezondigd; maar, omdat ik een zoo verheven persoon ben, en de Joden dit weten of althans konden en moesten weten, daarom is hunne zonde grooter dan de uwe. De uwe is dus betrekkelijk minder zwaar 1).quot;
,/Caïphas en de Hooge Raad der Joden kennen mijne wonderen, kennen dus de bewijzen, die ik voor mijne hoogere afkomst gegeven heb. Ook kennen zij mijne onschuld, leveren mij alleen aan u over uit nijd, en hebben zij geene magt over mij. Gij kent dat alles niet, meent ten minste magt over mij te hebben, en wordt veeleer gedwongen dan overtuigd, om mij prijs te geven aan mijne vijanden. Daarom, zijt gij minder schuldig.quot;
Welke verklaring men volge, bewondering vraagt hier wederom de wijsheid zoo wel als de liefde en grootmoedigheid van Jesus. Zie! daar staat Hij, met doornen gekroond en met een spotmantel omhangen, voor den bevenden Eegter, wien Hij toespreekt als een Koning. Daar staat Hij, na de vreeselijke geeselslagen op Pilatus last te hebben verduurd en nog schier druipende van zijn heilig bloed, en geeft getuigenis aan de Waarheid, zonder de liefde te kort te doen. „Ik ben onschuldig, zegt Hij; daarom is de zonde mijner hateren groot.
1) Ne audiens: nisi ühi datum esset se otnni crimine liberum putaret dicit: qui me iradidil, etc. S. Chrys. 1. c. Theoph. in Jo. XIX. Os-tendit enim hoe e* Pilatum peceato quamvis minori obnoxinm. Rup. Abb. in Jo. 1. 13. Si permittitur tibi (o Pilate!) potestate abuti, noli gloriai— S. Cyr. Al. in Jo. XII. c. 19. „Qnisnam est igitnr is qai tradidit, aut quis primo peceato premilnr ? Venalis, credo, discipnlus, imo vero proditor et animae suae perditor, deinde popnli princeps et ipse .1 u-daeorum popnlug, cni majus peccatum cum attribuat, non omnino ejus immnnem Pilatum fa' it. S. Aug. tr. 116 in Jo. n. 5, Plus peccat, qiv potestati innocentem owidendum livore tradit, quam potestas ipsa si eum timore alterins majoris potestatis oo-idat. Lud. de Sax. p. 644. Majus peccatum crat Judae et .ludaeorum quam Pilati, quia ad occisionem Christi Judas fnit motus cupiditate, Judaei autem rannore, sed Pilatus humano timore. Zie t. d. pl. Patrit., Beelen., Langen, Schuster.
Tegen mij vermoogt gij niets, zonder bijzondere toelating van Boven; deswege is die zonde grooter. Welke de uwe zal zijn, Pilatns! moogt gij zelf er uit afleiden.quot;
Gewis, er ligt in dat antwoord eene heenwijzing naar hoo-gere magt, waarvan ook Pilatus afhankelijk is; eene aanduiding van de ware verhouding, tusschen den Regter en den beschuldigde, die minder dan iemand kan afhangen van Pilatus willekeur; eene duidelijke verklaring, dat de Regter verantwoordelijk is, en zondigen zal, indien hij deelt in de zonde van anderen. Pilatus begreep het niet; maar had hij het begrepen, hij zou er tevens een antwoord in gevonden hebben op zijne eerste vraag: Yan waar zijt gij? zelfs (wat wij nu zien) eene heenwijzing naar den eeuwigen Regter en „de toolhen des hemels,quot; waarop dezelfde veistooteling ook voor den Hoogen Raad der Joden zoo plegtig gewezen had.
En toch, hoe liefderijk en zachtzinnig is dit alles uitgedrukt! Jesus verbittert Pilatus niet; Hij verkleint zelfs diens zonde; Hij spreekt er misschien niet eens van; zoodal het ons werkelijk niet verwondert, den Landvoogd verslagen te zien, maar niet verbitterd, overtuigd en niet verontwaardigd, doch vast besloten den onschuldige, die zooveel zielegroot-heid vertoont, nn aanstonds los te laten.
■Jesus wordt veroordeeld.
----
Het verdient werkelijk onze bewondering, dat de goddelijke Zaligmaker, in de enkele geschiedenis van zijn lijden ons zoo vele en ondersclieidene lessen ter behartiging gegeven heeft. Tot mi toe hebben wij Pilatus zien wankelen, thans gaat hij vallen. Tot nu toe deed hij enkele malen een verkeerden stap, met goede bedoeling; doch nn zullen wij hem zien nederstorten in eene diepte, welker helling wij gehoopt hadden, dat hij bij tijds bespeuren mogt, al bekroop ons met reden de 'vrees, dat terugkeeren onmogelijk werd. Wankelmoedigheid, eigenbelang en menschenvrees, ziedaar zijne geleiders. Was hij nu nog bij Jesus gebleven en niet meer naar buiten gegaan, nog had hij overwonnen. Maar dit kan hij niet; hij wil ecnen moed toonen, dien hij niet bezit; hij wil zich op nieuw met een hem te magtigen vijand meten; ditmaal zal hij de verbitterde Joden stellig overtuigen, dat Jesus onschuldig is. Ziedaa.r de oorzaak van zijnen val. De H. Joannes verhaalt het aldus:
Jo. XIX.
12. En van toen af zocht Pilatus Hem los te laten. Maar de Joden riepen, en zeiden; zoo gij dezen los laat, zijt gij geen vriend des Keizers: want een ieder, die zich tot Koning maakt, wederspreekt den Keizer.
13. Als nu Pilatus deze woorden gehoord had, bragt hij Jesus buiten; en zat neder op den regterstoel, genaamd IHhostrótos, in het Hebreeuwsch Gahlatha.
14. Het was de dag der voorbereiding voor Paschen, omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning!
Mt. XXVII. Marc. XV. Luc. XXIII. Jo. XIX.
23.... Maar 14... Maar 22. Maar zij 15.'Maar zij zij schreeuw-zij schreeuw-hielden aan, riepen: weg, weg den heviger, den heviger: met luide kre- met Hem! krui-zeggende: Laat Kruisig Hem. ten eischende, sig Hem! Pila-Hem gekrui- dat Hij gekrui-tus zegt tot hen:
sigd worden! sigd wierd; en Zal ik uwen Ko-
hunne kreten ning kruisigen? namen toe. De opperpriesters antwoordden : Wij hebben geenen koking, dan den | Keizer?
Matth. XXVII.
24. Als nu Pilatus zag, dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer oproer werd, nam hij water en wiesch zijne handen ten aanschouwe van het volk, en zeide: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen regtvaardige. Gij moogt toezien!
25. En al het volk antwoordde, en zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen 1
— 731 —
Mat. XXVII. Mr. XV. Luc. XXIII. Jo. XIX.
15. Pilatus 24. En Pila- 16. Toen gaf nu, het volk tus velde het hij Hem dan aan willende vol- oordeel, dat hen over, om doen, gaf hun hun eisch ge- gekruisigd te Barabbas vrij; schieden zou. worden.
maar Jesus, na 25. En hij dat Hij gegee- liet hun denge-seld was, lever- ne los, die om de hij over, om doodslag en op-te roer in de geworden. vangenis was geworpen, dien zij verlangden;
maar Jesus gaf hij over aan hunnen wil.
Ziedaar het begin en het einde van Pilatus streven, vooral door den leerling, dien Jesus lief had, zoo digt mogelijk bij een gebragt! De Landvoogd begint goed, maar eindigt onzalig.
n Van toen af, zegt de H. Joannes, dat is; na het fintwoord van Jesus gegeven 1), en ook wel om dat antwoord, en derhalve om geen deel aan die groote zonde te hebben door een onschuldige te veroordeelen 2), van toen af zocht'Pila-tus Jesus los te laten 3).
II De meesten verklaren 't Griekscli van de bloote opvolging van tijd (van toen af) Z. Beelen, Sos. Het kan echter ook het verband van oorzaak en gevolg beteekenen (daarom Z. Patr. in Jo.) Jo. VI, 66 (67).Vgl« Lipm. De Arab, en Syr. vertalingen hebben overgezet: daarom.
2) 'Exindc, quasi antea non quaerebat ? Lege snperiora et invenies, jam-dudum eum qnaerere dimittere Jesum. Exinde itaque intelligenuum est propter haec; id est ex hac causa, ne haberet peccatum occidendo inno-centem sibi traditum.... Exinde ergo, idest ideo ne hoe peccatum faceret, non nunc primum sed ab initio quaerebat eum dimittere. S. Aug. Tr. 116 in Jo. 6. Lud. de Sax. prins volebat^xaoAo quaere'uat.... Ex tune omnino et constanti animo quaerebat hoe facere. 3) Jo. XIX. 18.
26. Toen gaf hij hun Barab-bas vrij, maar Jesus, na Hem gegeeseld te hebben, gaf hij hun over om gekruisigd worden.
te
Zijn besluit staat dus nu vast. Reeds vroeger had liij dezelfde begeerte; zelfs had hij toen reeds zijdelings gezocht naar een middel, bf om zich van de gansche zaak 'af te maken, of om werkelijk den onschuldige aan de handen zijner vijanden te ontrukken. Doch nu hij zóó veel zielegrootheid bij Jesus vindt, nu hij in dien mensch iets meer dan mensche-lijks heeft ontdekt, nu hij eindelijk Hem zalven heeft hooien verklaren, dat Hij onschuldig en de Hooge Raad hoogst schuldig is; nu bepaalt hij vast, zijn voornemen te volvoeren, en zoekt veel krachtiger dan te voren, naar het middel, dat hem hiertoe dienen kan. Onverschrokken gaat hij dan ook nu weer naar buiten. En ofschoon wij niet lezen, wat hij eigenlijk gezegd of gedaan heeft, kunnen wij zulks genoegzaam opmaken uit Joannes woorden Pilatus treedt met al de hem eigene fierheid voor de Joden. Hij verklaart hun op de stelligste wijze, dat hij Jesus wil loslaten. Hij, voor zich, wil zich niet bezoedelen met het bloed van een onschuldige.
Prijzenswaardig voornemen! moedig besluit, dat ons zoo veel te eer vertrouwen zal inboezemen, als we denken aan het //gestreng, eigenzinnig en geheel onbuigzaamquot; karakter van Pilatus 1).
Maar ach! wat kan de mensch, die alleen op zich zel-ven vertrouwt! //Pilatus neemt nuttige dingen voor, hij wenscht het goede; doch niet met dien moed en die deugd, waarmede hij het had moeten doen. En o, hoe velen volgen dagelijks de onstandvastigheid van dezen regter na 2)!quot;
De Joden hebben Hem naauwelijks gezien en gehoord, of zij hebben al het gevaar van hun tegenwoordigen toestand begrepen. Nog één oogenblik, en alles is verloren. Zij
1) Philo Leg. ad Caj. p. 1034.
2) H. Laur. Just, de triumph. Car. agone, c. 15.
— 733 —
kennen echter de zwakke zijde van Pilatus. Zij lezen op zijn gelaat,. misschien zelfs heeft de Landvoogd laten doorstralen, dat liij den Wonderdoener vreest, dat hij voor een hooger geregtshof, althans dat der regtvaardigheid, beeft. Ook zij beroepen zich dus eenigzins op een hooger geregtshof; ook zij herinneren Pilatus aan eene hoogere magt, waaraan hij de zijne ontleent, ofschoon niet aan diegene, waarvan Jesus gesproken had. Zij laten de laatste beschuldiging varen, om tot de eerste terug te komen; maar zij doen het zóó, dat de eigen beschuldiging, om zoo te zeggen, op Pilatus terug valt. Zij herhalen de beschuldiging in den vorm een er he-clreiging. En dit was waarlijk wel het eenige middel, dat hun nog overbleef.
Kaauwelijks hebben ze dan ook Pilatus gezien en gehoord, of als uit éénen mond roepen zij hem tegen: ,/Loslaten? Zoo gij dezen los laat, zjt gij geen vriend des keizers; want een ieder, die zich tot honing maakt, ivederspreekt den keizer 1).
Jesus loslaten, en 's keizers vijand zijn, is dus één en 't zelfde. ,/Deze geeft voor dat hij koning der Joden is; hij en zijne aanhangers willen dus niet onder den keizer staan; hij loochent dus 's keizers oppermagt in Palestina, en verklaart zich alzoo regtstreeks tegen den keizer van Eome. Zoo gij Hem niet veroordeelt, deelt gij zijn verzet, verwaarloost gij 's keizers belangen, zijt ge, als hij, een ware vijand van den keizer.quot;
1) Jo. XIX. 13. IFcderspreken kan niet alleen door woorden, maar ook door rfarf» geschieden. Vgl. Luc. II. 34. Hebr. XII. 3. Eosen, mul.— Vriend des Keizers was een eeretitel, welke aan hen gegeven werd, die het naauwst met den Keizer verbonden waren, zoo als aan Afgezanten, Oversten, Eaadslieden, i-nz. Vgl Spart. Hadr. 18, Suet, in Cal. c. 19. ia Nér. c. 5. in Galb. e. 7. Wetstein in Jo. XIX, 12. 1 Macch. X. 60. XI. 26. 27. 2 Macc. VIII. 9. Te dezer plaatse schijnt toch niet zoo zeer op dien titel gezien te worden als op diens beteekenis. Gij verklaart n tegen den Keizer (Beelen), gij zijt 's Keizers vijand en zelf een rebel, als gij dezen rebel vrijspreekt.
Pilatus wist, wat deze beschuldiging in had. Geene misdaad stond zwarter aangeschreven, dan die van gekwetste majesteit 1). Een bloot vermoeden dienaangaande deed de zwaarste straffen beloopen. En een zoo kleingeestig en achterdochtig keizer, als de toen heerschende Tiberius was, kent de Romeinsche geschiedenis niet. Pilatus wist nog meer. Hij had de Joden, gedurende zijne La 11 d voogdij schap, meer dan eenmaal verbitterd 2). Tot nu toe hadden zij gezwegen; maar zullen ze dit blijven doen? Te meer, daar er voor het Paasclifeest van alle zijden naar Jerusalem zijn za-mengestroomd, en niet zelden juist gedurende den feesttijd een oproer ontstaan is 3). Hij kent bovendien de hardnekkigheid der Joden, waarvoor hij reeds meermalen tegen wil en dank heeft moeten onderdoen 4). Dat zij hem nu te Rome zullen aanklagen, laten zij duidelijk genoeg hooren. Hij vergrijpt zich tegen het volk, hij spot met den Hoogen Raad, hij eerbiedigt, volgens de Romeinsche wijze, de godsdienstige wet der Joden niet; kortom, zoo hij dezen loslaat, vergrijpt hij zich aan den keizer zeiven; wie zal nog dralen hem bij deu keizer te beschuldigen?
Zooveel was voor een Pilatus niet noodig. Hij haatte de Phariseen en had van Jesus geene andere dan goede gedachten; doch het eigenbelang drijft boven. Hij is écu dier
1) Tacit. Annal. III. 28 Majestatis crimen omninm accusalionum com-plementum erat. Snet Tib c. 58. Senec. de Benef. [II. c- 2d.
3) Ant. XVIII. 3. n. I. 2. Bell. II. 9. n. 3. 4.
3) Ant. XVII 9. 3. en 10. 2. X\. 5. 3. Bell. I. 4. 3. V. 5. 8.
4) Ant. XVIII. 3. 1. Bell. II. 9. n. 2 en 3. Vooral Phüo 1. c. waaruit blijkt dat T'ilatus een man was, die wel hardnekkig een plan doorzette, maar het toch niet tot het uiterste liet komen. Zoo bedreigde lig eens de Joden hen allen op de plaats te zullen dooden, en liet hen werkelijk van ;ijne so'daten omringen Doch als zij zich op den grond ne-derwierpen, hunnen hals ontblootten en riepen: liever e willen sterven dan hunne wet te overtreden, gaf Pilatus toe en liet de gehate veldteeke-nen uit Jerusalem weder wegnemen.
__ 735 —
onverschillige weieldlingen, die geen hooger dan liet aard-sche belang kennen; één dier twijfelaars, die aan het Eijk der Waarheid niet gelooven; één dier valsch-goedhartigen, welke een ieder willen voldoen, als zij zeiven in de eerste plaats slechts hun eigen zin kunnen volgen. Wat ligt hem dan ook verder aan dien armen Nazarener gelegen? Waarom zal hij alles, der Joden en des keizers gunst, voor hem op het spel zetten? Welke grootere waardigheid of betere landvoogdijschap heeft hij van Jesus te wachten? Kan de regter er voor, dat men hem dwingt een onschuldige te veroordeelen ?
Deze en meer andere dergelijke gedachten verdringen elkaar ongetwijfeld in den geest van Pilatus. En, naar het schijnt, zeer spoedig. Want, zoo vervolgt aanstonds de H. Joannes: Als l'ilatus deze woorden gehoord had (dan zijt gij 's keizers vriend niet!) hragt hij Jesus hinten! en hij zat op den regterstoel, op de plaats, genaamd Lithoströtos, en in het Hebreeuiosch, Galbatha 1).
Het lot van Jesus is derhalve, door die weinige woorden, beslist. Veelligt hebben de Joden (want van hen allen is hier spraak, als van het gansche volk) hunne bedreiging nog duidelijker uitgesproken; maar Joannes meldt als hoofdzaak; de keus tusschen Jesus en den keizer; zoodra, zegt hij, als l'ilatus deze woorden gehoord had. Uit menschen vrees, eer-ssucht en eigenbelang versmoort dus de regter de stem van zijn geweten. Met misplaatste toegevendheid is hij begonnen, met schuldige voortgegaan, de onverschooubaarste voert hem eindelijk ten val. Zoo gaat het den mensch, die den bocze toegeeft, tegen alle regt en billijkheid in.
Doch hier dient ook een blik geslagen op de omstandighe-
1) Jo. XIX. 13.
den ons door den H. Joannes zoo naauwkeurig geboekt, „Pilatus, zegt hij, liet Jesus luiten brengen, en zette zich neder op den regterstoe], op de plaats lithostro ton!' Zoo eischten liet punt voor punt de Eomeinsche gebruiken.
De regter moest op den regterstoel gezeten, openlijk en plegtig het vonnis uitspreken 1). Daarom voert hij Jesus naar huiten, zet zich op den regterstoel neder, en maakt zich tot de uitspraak gereed. De zoogenaamde geplaveide plaats of het plaveisel, het Lithostroion, moest mede hiertoe dienen. Het was de plaats, waarop de regterstoel werd op-gerigt, 2) eu die, in ons geval, bij Jesus veroordeeling, voor het llegthuis of Paleis der landvoogdij gelegen was. De namen zeiven doen deze plaats nader kennen. De Griekschc naam wijst op eene plaats met steenen, dikwijls marmer, van verschillende kleuren ingelegd 3); de Hebreeuwsche 4), Gah-hatha, op eene hoogte of verhevenheid voor Js Landsvoogd woning; de Syrische schijnt er den ronden vorm van aan te duiden 5); zoodat wij ons uit deze benamingen eene ronde, eenigzins verheven en met veelkleurig marmer geplaveide plaats mogen voorstellen, waarop de hoog verheven regterstoel vóór het Paleis van Pilatus stond 6).
1) Deswege leest men zeker aangaande de regtszittingen, dat het vomrs door den regter staande, niet zittende, uitgesproken, ongeldig was. Zie Grets 1. c. I. 13 Volg. Geil., i'lin., Ulpian.
2) De Eomeinsche veldheeren en oversten voerden zulke pavimenta tessellata op hunne reizen door de wingewesten met zich mede. Snet. Caes. p 46.
3) Eigenlijk Lithostroion (niet Lithostrotos) Bjelen.
4j Gahlatha. Den Tempel of de zaal Gasith beteekent dit zeker niet. Door Ebraisti wordt hier de toenmaals gebezigde, zoogenaamd Syroohal-deeuwsche taal beteekend.
5) Hing. In de Syr. vertaling. Langen p. 293. Vgl. Sepp. p. 269,
6) Tegenwoordig is deze plaats ingesloten in de Citadel {Géramb. p. 293) Vgl. Sepp. p. 522. (la Ed.) over den steenen boog, waarop geschre-Ten staat: Toll (e) Cruciflg (e), volgens Quaresm Gabbatha genoemd.
— 737 —
Met deze klare aanwijzing der plaats houdt de H. Joannes zich niet tevreden. I)ag en uur worden even plegtig vermeld.
„Ret vrns, vervolgt hij, voorbereiding van Paschen, omtrent het zesde uur 1).
Dat wil zeggen, volgens onze opvatting : het was Faasch • vrijdag, of de Vrijdag waarop Paschen viel, ongeveer half elf, of elf ure in den morgen 3).
Wij meenen namelijk, dat Joannes, gelijk al de Evangelisten, de joodsche urentelling volgt, en derhalve (zoo hier geen schrijffout is ingeslopen 3), door het zesde uur geen ander dan het zesde uur des dags, ons XI ure, kan bedoeld hebben 4). Wij komen hier later op terug.
Door Parasceve of Toorlereiding wordt niets anders dan de Vrijdag bedoeld; wij willen zeggen: de naam van Voor-bereiding (zooveel als Voorbereiding voor den Sabbat), in de lijdensgeschiedenis herhaaldelijk voorkomend, is eene bij de Hellenistische Joden in gebruik gekomen benaming voor den
Ij Jo. XIX. 14. 2) Over Marc. XV. 25. zie beneden. Zie iets van het ontzaggelijk vele, wat hierover geschreven is (JIuré bladz, 507), bijhangen bl. 333 en volg. waar hij aanneemt, dat Joannes de Romeinsche dagtelling gevolgd is, en de zesde ure dus overeenkomt met ons 6 nre of 6'/, in den morgen. Vgl. Beelen in Jo. XIX, I4-. Lipm. ib.
3) Zoo Patr. de Evg, L. II adn. CXCV. Werkelijk, door liier te lezen; omstreeks de derde (op het gezag van oudeen aihtbare schrnvers, Lipm.) zou elke moeijelijkheid zijn opgelost. De meeste H. S. S. hebben 't anders. Doch al de uitgevonden verklaringen zijn zoo weinig voldoende, dat het gevoelen van den Eerw. Patrizi nog alle aandacht verdient. OokSchegg. (in Marcus, p. 189) omhelst dit gevoelen, „dat reeds door de oudste Griek-sche Schriftverklaarders is aangenomen.quot; Zie de Citaten bij Patr.,Wetst., en Tisch. in Jo. MX. 14. Van de H. SS. hebben de Corrector C. op den Sin. D. L. X. £\. de lezing: derde. Vroeger zou dan F(d, i. zes) voor T (dat is: drie) geschreven zijn. Omtrent de derde ure zou dus, volgens Joannes Christus veroordeeld zijn; Op de derde nre (volgens Marcus) gekruisigd. Bynaeus, Reyter, Calmet zijn van hetzelfde gevoelen.
4) Als het eerste uur met zonneopgang begint, valt het zesde, ten tijde der Lentenachtevening, op XI ure.
47
— 738 —
Vrijdag geworden; en Voorhereiding van Paschen (Para-sceve Paschae) beteekent dus Paaschvrydag, of de Vrijdag waarop Paschen viel (gelijk wij zeggen; Paaschzondag 1). De Evangelisten zeiven verklaren het aldus 2).
Het is dus op clenXV(1('n Nisan, het Hoogfeest van Pasclien^ een vrijdag, en niet lang na liet opdragen van het Morgenoffer in den Tempel, dat de Eomeinsche Landvoogd voor de laatste maal met het joodsche volk nopens Jesus onderhandelt, en hun toeroept: Ziedaar mo Koning! 3).
Gewis! hij is reeds besloten den onschuldige te leveren en de schuldigen te voldoen; want het woord ,/geen vriend des Keizersquot; klinkt nog altoos in zijne ooren. Maar Jesus overleveren zonder nogmaals eene laatste en als wanhopige poging te beproeven, dit kan hij toch niet. Dat Jesus Koning is, blijft hem als onwillekeurig voor den geest, en, zoo als later bovendien uit het opschrift des fcruises zal blijken, het is: of de Waarheid zelve dit in zijn hart heeft geprent 4).quot; Hij wil de Joden nog eens laten gevoelen, dat zij eene dwaas-beid begaan, met zulk eenen Koning te laten kruisigen, dat, blijven zij volharden bij hun eisch, de vernedering: zulk een ellendige als hun Koning te zien gekruisigd, op hun eigen hoofd nederkomt. Wilde hij tevens door dien bijtenden spot zijn eigen medepligtigheid doen vergeten?
Gewis, medelijden, verontwaardiging, afkeuring en bespot-
]) Zie de bewijzen bij Patr. De Evg. L. III. Diss. n. 30 en volg. Vgl Boelen, Lipm., Muré, enz. Te vergeefs zoeken anderen uit dit vers te bewijzen,'dat Paschen op Zaturda,' viel, of wel dat Christus op dén XIV Nisan -.Donderdag, daags voor Paschen) gekruisigd is.
2) Zie Mt. ?7, 62. Mr. XV. 42. Luc. XXIII. 54. Jo. XIX. 4'2. Marcus noemt den dag frosaliaton, voor-stlbaX. Vgl. Judith 8, 6. deH. Joannes: Parasceie Judaeorum. zieOlsh.
3) Jo. XIX. 14. 4) H. Aug. Tr. in Jo. 111. n. 5. Avelli ex ejus (Pilati) corde non potuit, Jesura regem esse judaeorum, tamquam hoc ibi, sicut (postea) in titulo, ipsa Veritas fixerit.
— 739 —
ting, spreken duidelijk uit deze laatste woorden des wankelmoedigen Eegters 1).
De Joden begrijpen echter maar al tegoed, dat Pilatus zich niet daarom op den regterstoel heeft nedergezet. „De vriend des Keizersquot; is in zijn hart aangetast en buigt; zij zien het, en blijven bij hunne beschuldiging. Doch, of zij meenden dat hij nog weifelen mogt, zij verdubbelen hun geschreeuw. „Met luide kreten, zegt de H. Lucas 2), hielden zij aan; — zij schreeuwden, zeggen alle vier de Evangelisten 3), en zij antwoorden op Pilatus voorstelling: Ziet uw Koning! met den nu nog vreeselijker dan vroeger uitgehaalden kreet: Weg! Weg! kruisig Rem! 4) — En niet alleen van de Overpriesters gaat deze kreet uit, maar ook het gansche volk roept mee 5). Geen wonder, dat Pilatus, nu nog meer verbitterd, de bespotting voortzet. Zal ik dun uwen. Koning kruisigen ? vraagt hij. Maar nu antwoorden de Overpriesters, en spreken tevens, ook wederom in den naam der natie, de verwerping van Israël uit: Wij heiben geenen Koning dan den Keizer 6).
Hiermede is de maat gevuld. De Heiden valt, omdat hij den Keizer meer acht dan God; de Jood, omdat hij God voor den Keizer verloochent. Het was een schoone en treffende kreet van Israël: Wij hebben geenen Koning, dan God 7); maar nu is hij veranderd: Wij hebben geenen Korting, dan den Keizer! Zij liegen, ja, wijl zij in hun hart de over-heersching der Romeinen, als die der Edomieten haatten 8);
1) Sommigen meenen, dat Pilatus pnkel spottenderwijze die woorden heeft gesproken, (vgl. Éup. Abb (, doch de H, Chrys. zegt reeds : tradidit (sen monstravit) euni, putans se illos flexurum esse, et ait: ecce re.v vesier !
2) Lno. XX11I. 23. 81 Zie Patr. adn. 190. 4) Jo. XiX. ö. In het Grieksch. 5) Luc. XXIII. 2J.
G) Jo. XIX. 16. H. Cyr. Al. 1. c. judex igitur eonsiderat quod in erneem agi velint hominem tot miraculis insignem, etc. —Observa hic rursus scriptoris diligentiam ; non popuhm dixit tam impiam vocera auspi-catam, sed ipsos popnli principes,
7) Zie Lipm. t. d. pi. Jo. XIX. 8) Zie Grets. 1. c.
— 710 —
doch waar is het, dat zij dezen Koning, den eeuwen lang beloofden en verbeiden Messias, openlijk verloochenen.
Welk eene vreeselijke en ontzettende verblindheid! Zij kennen Jakobs prophetic, dat de scepter van Juda niet zal weggenomen ivorden, vooraleer de Langverwachte zal komen 1); en zij zeiven verklaren nu, zonder het te bemerken, den tijd dier voorspelling gekomen. Pilacus herinnert hen, wat zij voor zes dagen in Jerusalem openlijk hoorden verkondigen en velen van hen zekerlijk met gejuich verkondigd'hebben 2): Ziedaar uw Koning! en zij zelvcn zijn nu de eersten, om dien Gezalfde des Heeren te versmaden en te verstooten. Waarlijk! zoo geven zij zich vrijwillig over aan Gods wraak! En daar zij nu, als uit ócnen mond het Eijk Gods verloochenen, laat God toe, dat zij zeiven zich den ondergang berokkenen 3). ,/Zoo zijt gij verloren, o Joden! die aldus genoemd wordt, ofschoon ge 't niet meer zijt; want zoo gij geen Koning meer hebt dan den Keizer, ontbreekt u de Vorst uit Juda's stam. Derhalve is Hij dan gekomen, aan Wien het Rijk beloofd is. 4)quot;
Helaas! zij zien het niet! Hunne kreten nemen toe, die des volks zoowel als die der overpriesters; zij nemen zoo toe, dat zij doordringen of de overhand behouden 5), en zoo eindelijk zegevieren over den ongelukkigen Pilatus, — een waar-
1) Gen. XLIX. Zie Patr. De Int. S. S. II. q. 6. n. 78.
2) Mt. XXI. 9. Mr. XI. 10. L. SIX. 38 Jo. XII. 13. Patr. n. 74.1. c.
3) S. Chryp. in Jo. h. 83. . Sponte se ultioni aubjeoerunt... et cnm uno censensu regiium ejus (Dei) abnegassent, permisit eos suis caloulis subruere.
4) n. Aug. in Ps. 75 § 1. — S. Jo. Dam. hom.in S.Parach. n. 6 ., Non habelis regem nisi Caesarem? Quis ergo vobis dux fuit in deserto? etc... Quando ergo regem vestrum negastis, manete deinceps sine rege servitutis aeternum trahentes jugum.
5) Luc. XXIII. 23. Naar 'tgrieksch, geweldiger Korden, of; de overhand behouden. Ei sacerdofum, in 't Grieksch in somm. H. SS. A, D. E.
schuwend voorbeeld voor alle wankelmoedigen. Dit volgt bij Mattheus.
„Pilatus dan ziende, dat /tij niets vorderde, maar dat er meer opschudding kwam, nam xoater e i wiesch ziok de handen voor de oogen des volks, zeggende: Ik hen onschuldig aan het Hoed van dezen regtoaardige! Gijlieden moogt toezien ! En al het volk antwoordde en zeide: Zijn Hoed kome over ons en over onze kinderen lquot;
Ontzettend tooneel! de onschuldigste onder de kinderen der menschen, de Eegter van levenden en dooden, staat daar voor den aardschen regter 1), nog altoos met doornen gekroond, als spotkoning gekleed, en zwijgende. De regter zelf verklaart ten zesden male, en nu door woord en daad, zijne volkomen onschuld en regtvaardigheid ten aanhooreu van het gansche volk. En ach! dit volk, wil toch „ziende niet zien, en hoo-rende niet hooren,quot; maar durft den vreeselijksten vloek des Allerhoogsten tergend over zich afroepen.
De zinnebeeldige beteekenis der handeling van Pilatus is geenszins duister; de oorzaak, die er toe leidt, is het evenmin. Pilatus vordert niets, en hij bemerkt het; hij is nog evenver als voor drie uren, toen hij voor de eerste maal tot de Joden buitenging; en hij is daarom niets gevorderd, omdat hij begonnen is toe te geven, voortging met toe te geven, om ten laatste geheel te buigen voor den kliminen-den overmoed des volks. Zulk eene lafheid behoeft eene verontschuldiging. Daarom wascht hij zich de handen ten
1) Justi hujüs, zegt immers Pilatus; (en is hier met Cod. A. te lezen, Schegg) terwijl ook volgens gewoonte de beschuldigde voor den regter stond, wanneer deze van eene verheven plaats het vonnis afkondigde. — S. Cyr. Hier. Cat. XIII. n. 15. Admirare Dominum judicatum! Passus est se a militibns agi et versari. Pilatus sedebat judicans, et qui in dextra sedet, stans judicahatur.Populns ab ipso e terra Aegypti et aliis ex loois multoties liberatus, in ipsum voeiferabatur; ToUe, Talie! Cruci-fige eum, etc.
aanzien der menigte, als of liij zijn geweten alzoo van de bloedschuld reinigen kon.
Zulk eene handenwassching was, gelijk bij vele volken 1), ook bij de Eomeinen 2) in gebruik. Bij de Joden was ze nog meer algemeen en zelfs in sommige gevallen door de Wet voorgeschreven 3). Dewijl wij echter volstrekt geen bewijs vinden, dat de Eomeinen zulk eene plegtigheid bij hunne teregtzittingen volgden, is bet niet onwaarschijnlijk, dat Pilatus hier het joodsche gebruik onderhouden heeft 4). Zijne manier van spreken lierinneit toch de Hebreeuwsche zegswijze 5). Zijne woorden komen met de uitdrukking der Wet 6) overeen, en het antwoord der Joden: Zjn hloedkome over ons! bevestigt hetzelfde vermoeden. 7) Hoe het zij, Pilatus kan op het joodsche gebruik gezinspeeld hebben, en ongetwijfeld komt de gansche zin zijner woorden en handelingen er des te krachtiger door uit. Vooreerst toch handelt hij alzoo, om op nieuw, en nu voor de zesde maal, een openlijk getuigenis van Christus onschuld te geven. Ik hen onschuldig, zegt hij, aan het hloed van dezen hegtvaarmge. Vervolgens wil hij indruk op het gemoed des volks maken, en toonen, hoe hij al de verantwoordelijkheid der snoode
1) Zie 1). v. Sepp. bl. 271. — Wolf. Curae.
2) Virg Aen. II. 730. Ovid. Fast. II. 45. (wat zelfs op Pilatus passen zou) Ah nimium facilcs qui tristia ctimi^a coedis Flumiuea tolli posse putetis auuas,
3) Dent. XXI. 6. — Vgl Ps, XXV. 6. LXXIII, 13.
4) Z Maldon. Friedl.
5) Zie 3 Sam. III. 27. Dan. X1IT. 46 als of er slond: innocent et remotu-i a sanguine. Sommigen vinden nog een Hebraismns iu liet woord sanguis pro coede■ Arn,, Hos.) Het Blot'd^w eclitcr beteekenen: l:et bloed, dat vergoien wordt. (Schegg.)
6| „Manus nostrae non effnderunt sangninem hunc.quot; Dent. 1. c.
7) De Joden namelijk legden de handen op c'en schuldige en zeiden; ■uw hloed kome over wo hoofd. Maimon. De idol. c. II. s. 14. Sepp. p. 279. Friedl. — Volg. Schegg. in Mt. p. 4 3 komt dit net eerst voor. in het Boek Sipbra, uit de derde eeuw naChiistus. Verg. Hand. XVIII. 6.
daad van zich af en alleen op hen eelven werpt: Gij moogt toezien! Eindelijk herinnert hij hen (wetens of niet) hoe gruwzaam het is, in Gods oog onschuldig bloed te vergieten, eene misdaad, die om wraak ten hemel roept.
Nog thans, Pilatus is niet verontschuldigd. „Hij heeft zijne handen gewasschen, ja, maar zijne misdaad afgewasschen heeft hij niet 1);quot; „zijn schuld is minder groot, dan die der Joden, doch onschuldig is hij niet 2).quot; Hoe meer hij de onschuld van Jesus erkent, hoe schuldiger hij zich zelf maakt. Hoe meer hij openlijk, plegtig, èn als Landvoogd èn als Eegter, den onschuldige vrijspreekt; hoe meer hij zondigt met Hem over te leveren aan zijne vijanden. En hij levert Hem niet slechts over, hij veroordeelt Hem bovendien, gelijk wij straks zullen beschouwen.
Veel schuldiger dan Pilatus zijn intusschen de Joden. „ Gij moogt toezien ! roept hij hun toe, gij die mij dwingt, en die weten moet, wat uwe godsdienst en uwe wet aangaande zulk eenen man toelaat of gebiedt! Ik ben aan zijn bloed onschuldig.quot;
„En al het volk antwoordde- en zeide: Zijn Hoed lome over ons, en over onze hinderen 3)!quot;
Ziedaar het eerste vonnis! Eer Jesus veroordeeld wordt is Tsraël zelf veroordeeld. En door wien? Door God zeiven, ja, zoowel als door den Heidenschen regter; maar eerst en vooral door zich zeiven, als had het God niet betaamd den reeds zoo dikwijls voorspelden vloek nogmaals te herhalen. Israël vervloekt zich zeiven. En hoe? Een naauw-keuriger blik op den tekst zal het ons zeggen.
Straks waren het meestal de listige Overpriesters, die den toon aangaven; nu geschiedt zulks door het volk; onlangs
l) H. Aug. S. 118 de Temp. 3) H. Leo. S. 57 de Pass. 8.
3) Vgl. Ex, XX. 5.
_ 744 —
noemden de Evangelisten alleen de Joden, in het algemeen genomen; nu heet het: geheel hei volk schreeuwt het uit. En zij schreeuwen niet alleen; zij antivoorden op de uitdrukking van Pilatus. rlk ben onschuldig!quot; heeft Pilatus gezegd: „wij nemen de schuld op ons,quot; luidt het antwoord. ,/Ik verklaar Hem openlijk regtvaardig en wil geen deel hebben aan der moordenaren straf/quot;quot; „Op ons zij die straf, wij vreezen die niet.quot; Ik wil niet totzien, niet verantwoordelijk zijn voor de gevolgen;quot; wij hebben toegezien, en nemen die gevolgen op ons, en niet slechts op ons, maar, volgens onze wet 1), ook op onze kinderen, —Weg! weg met Hem! aan het kruis! Zijn bloed home over ons en over onze kinderen!quot;
Met wat geweld en geschreeuw de verblinde Joden dezen kreet hebben geslaakt, valt ligter te denken dan te beschrijven. Straks reeds werden hunne kreten hoe langer hoe geweldiger; weldra voegden zij bij de kreten bedreigingen; misschien wel, strooiden zij, zoo als later tegen Paulus 2), al schreeuwende stof in de lucht; zekerlijk zijn zij zoo verwoed, dat Pilatus duidelijk ziet, dat er oproer ontstaat; en daar het de laatste maal is, dat zij door hunne oorverdoovende kreten den regter overschreeuwen kunnen, doen zij het zóó, dat hij werkelijk, om het volk te voldoen 3), zijn vonnis gaat vellen. Maar zij doen het ook zóó, dat niet alleen Pilatus, maar ook een ander nog deze kreten aanhoort. Zij doen het
1) Nopens den zin dier woorden Vgl. Luc. 20, 9. XII. 16. 3Kon. II. 31. Het Uoed wordt aldus voorgesteld als een vijand, die niet wijkt tot dat hij zich gewroken heeft. Zie Schegg in Mt. XXIII. 35 en XXVII.26. Vgl. Hand. V. 28. waar de Joden zeiven den zin verklaren, als zij den Apostelen verwijten, dat zij het bloed van dien mensch (Jesnaj over hen willen brengen, d. i. hen van een Messias-moord willen beschuldigen, z. Lipm.
2) Hand. XXI. 35. 36. XXII. 22. 23.
3) Marc. XV. 15.
— 745 —
zóó, dat niet alleen tot den nabijzijnden Tempel, niet alleen door de gansche stad Gods, neen, dat ook tot in den hoo-gen Hemel linn lielsclie en wraakroepende kreet weergalmt.
Israël schreeuwt: en God heeft het gehoord. God heeft ze gehoord, de rampzalige keuze, waardoor zij den dood kiezen voor den Torst des levens, en voor zich zeiven de verwerping. God heeft hem gehoord, den ijsselijken vloek, waardoor ze gloeijende kolen op bun eigen hoofd verzamelen. God heeft hem gehoord, en zal nog steeds hooren den wraak-kreet van het bloed des regtvaardigen Abels, waarom het oude Volks Gods, als een andere Kaïn, onder de volken verstrooid en zwerveling over de geheele aarde zal worden.
Heeft niet de met doornen gekroonde Liefde, die daar voor den onregtvaardigen regter staat, reeds met eigen mond op die straf gewezen ? Of zijn zij, die het Leven dooden, niet aan alles pligtig? 'Daarom zal al het bloed dat vergoten is, van liet bloed van Abel af tot dat van Zacharias toe, op hunne hoofden nederdalen 1). Gelijk het bloed van Zacharias, bij den eersten ondergang der Heilige stad, door het bloed van een millioen menschen is uitgewischt 2), zoo zal het bloed van den Godmensch door de weerspannige Joden, bij de laatste «verwoesting van Jerusalem, met het verlies van een millioen menschen geboet worden 3). En zoo als Abels bloed den nijdigen broedermoorder over het aardrijk voortdreef, zoo zal het bloed van den Eegtvaardige, tot aan de laatste dagen, op deze Eroedermoorders kleven. De Romeinen zeiven, tot wie zij nu schreeuwend de stem verheffen,
1) Mt. XXIII. 84.
2) Schegg in Mt. 1. c. Sepp. p. 278.
3) Flav. Jos. Bell. II. 14 9. en V. 11... Er werden zoo velen gedood, ?egt hij, dat de plaats voor de kruisen en de kruisen voor de veroordeelden ontbraken. — Zoo kwam, ook naar de letter, Jesns bloed over de Joden en hunne kinderen: kruis voor kruis.
zullen de plaats des slaanden Engels vervullen, bij de verwoesting der stad Gods; en alleen zij, die geteekend zijn met het bloed des Lams, alleen zij, die zich tot Jesus bekeerd hebben, zullen het verderf ontgaan en een nieuw volk Gods worden 1). De anderen zullen omzwerven, zonder Koning, zonder Tempel, zonder Hoogepriester, zonder Altaar; zij zullen even zoo vele levende gedenkzuilen zijn, op welker voorhoofd geschreven staat: zijn Hoed komt op ons. Zij zullen voortbestaan onder alle volken met dat brandmerk geteekend, als het tastbaarst bewijs voor de vervulling der pro-! phetiën. Zij zullen hunne misdaad ontkennen, 3) doch juist daardoor bevestigen, en even daarom, ook ten goede, „het bloed van dien (God-)mensch niet over zich willen brengen.quot; Kortom , wat zij vragen, zullen zij verkrijgen, maar zóó verkrijgen, dat het volk, als volk, in zijne hardnekkigheid zal volharden; dat de menigte der heidenen voor hen in het Eijk Gods zal binnengaan 3); dat alleen in de laatste tijden het ondankbaar Israël u zal opzien tot Hem, dien het doorstoken heeft 4);quot; dat dan eerst het huis van Juda met het huis van Israël, gelijk het een vloek was onder de Heidenen, weer een zegen zal worden 5), en, zich nederbuigend voor Gods- en Davidszoon, in Jesus zal gelooven, en door datzelfde bloed, dat zij eerst versmaadden, van hunne zonden worden gereinigd 6). Zoo vreeselijk zal Gods Israël zijne
1) H. Hier. in 511. XXVil. „Perseverat usque in praesentem diem haec imprecaiio super Judaoos, ct sanguis Domini non aufertur ab eis. — De Joden zei'en geven de reden er eenigzins van op, Sanh. f. 37. I. „Nam in his (judiciis de capite) si quid deliqueris, sanguis rei et semi-num ejus ad flnem usque saeouli tibi imputabitur. Ita de Caino legimns.quot;
S. Chrys. h. PG. in Mt. „Quia sententiam conlra se tulemnt omnia illis concessit (quot;Pilatusi. Esto autem vobis ipsis maledixeritis, cur male-dictioneni in Alios vestros attrahitis?
2) Ygl. Lipm. t. d. pl. 3) Hand. V. 28. 4) Eom. XI. 25 volg. 5) Zach. XII. 10. f) Zach. VIII. 13. 7) 1 Jo. I. 7.
— 747 —
ondankbaarheid en verblindheid boeten! Wel kende het voor alstoen nog den Heer der glorie niet, — noch het volk, noch zijne oversten 1): maar zij hadden Hem kunnen kennen, zij hadden Hem moeten kennen; en daarom is hunne onwetendheid schuldig en volgt straks de vreeselijke straf. — Welke zal de onze zijn, indien wij zien, en toch niet gelooven! — O laten wij ons tot Jesus wenden, en ons krachtig opwekken tot wederliefde, im we Hem eindelijk zien overgaan tot het groote en hoogste bewijs zijner goddelijke liefde!
Het volk Gods heeft zijne keuze gedaan; de heidensche wereld door Pilatus vertegenwoordigd, „wil dat volk genoegen geven 2);quot; ziedaar de geheele reden der veroordeeling van Jesus, van de zijde der raenschen beschouwd. Israël eiscM Jesus dood uit woedenden haat; Pilatus spreekt, door laffe toegevendheid gedrongen, het eindoordeel uit; 3) het pleit is beslecht; Jehova's Gezalfde is verstooten, de Zoon Gods onder de zijnen gekomen miskend, de ware en waarachtige Koning der Waarheid, met zijne eigenaardige versierselen bekleed, naar zijn even waren als eigenaardigen troon verwezen.
Het volk heeft bepaald twee verschillende gunsten gevorderd : de eerste, dat Barabbas worde vrijgelaten; de tweede,dat Jesus worde gekruisigd. Beiden 4) worden door den regter toegestaan ; Barahhas geeft hij hun vrij, -Jesus levert hij over aan hunnen wil 4).
Kon het onregtvaardiger, kon liet grievend er voor Jesus? Let op, hoe Lucas de tegenstelling laat uitkomen : niet Barabbas, maar „hem, die om een oproer en moord in den kerker was, liet Pilatus vrij, en Jesus (den Verlosser en Zalig-
1) Haud UI. 17. 2) Marc XV. 15 Pilatus volens pop'ilosatis facere. 3) Luc. XXIII. 24. Adjv.dicavit, d. is. het eindoordeel veUen, of bevestigen. Zie 2 Maec. IV. 47. Varinns, sub voce. 4) Mt. Mr, Luc. Joannes meldt slechts het voornaamste. 5) Luc, XXIH. 25.
— 748 —
maker) leverde hij over aan hunnen wil 1).quot; ,/Zoo ver waren de Joden van de regtvaardigheid afgeweken, dat zij den moordenaar boven Christus kiezen, dat zij Christus als om zijne heiligheid beschuldigen 2)quot; En deregter dan, die zulk een bitter en onregtvaardig oordeel durft vellen?
Dat hij het geveld heeft, zegt Lucas uitdrukkelijk. Het blijkt bovendien uit de plaats zelve des geregts, uit den aard der doodstraf, waartoe Jesus wordt veroordeeld, uit de keus der personen, Eomeinsche soldaten, die de doodstraf uitvoeren. Het is dus niet slechts eene vergunning welke Pilatus geeft, om Jesus te kruisigen 3); een werkelijk vonnis is door hem uitgesproken 4),
Hoe het luidde? Wij weten het niet. Gewoonlijk was het zeer kort, doorgaans voor hen die gekruisigd werden; Ibis ad crucem 5), aan het kruis, wat ook de Joden gevraagd hadden. Somtijds werd er de reden bijgevoegd 6). Nu eens schreef de regter het zelf, dan eens liet hij het schrijven 7);
1) Luc. 23, 25.
2) S. Cyr. Al. in Mt. 27, 26. Magnum crimen hoc Judaeonim est, latronem ac interfectorem potius eligere quam Christum. Tantum ajustitia aberant, atque ita propter sanctitatem Christum accusabant. — En manifeste sanctum, justumque neyaverunt, sicnt ait B. Petrus, et virum homicidam sibi donari petiverunt. ec.
3) Lact. Div. Inst. IV. 18. S. Clirys. de Eleem. (in I Cor. Serm. uit.) bij Grets., Sand.
4) S. Cyr. Hier. Cat. X1IT. Aug. in Ps. 63. Tacit. Ann. XV. 44-T. Sand. c. Xlll. n. 13.
5) Friedl. p. 125. Sepp p. 301. Vgl, I Lictor, expecli cruces. Cic. pro Eabir. 4. 1 lictor, colligato manus, yerberato, caput obuubito, arbori infelici suspendito. — Volg. Schegg: ook eenvoudig ten minste:
6) Eus. H. E. I. c. 1. nHic est Attains Christianus
7) Dictabat. Auct. (Cypr. ?) de coena. D. — Bened. XIV. n. 61. tradidit eum Judaeis cruci flgendum, scripto Hebraice, Graece et Latine titulo poenae cansam indieante, quem jussit supra crucem poni: Jesus, Xazarenus, Eex Judaeorum.quot; — Gretser ontkent, dat het vonnis aldus luidde. Adrichom, Theatr. terrae S. p. 173 u. 115 geeft een vonnis op, dat hij zegt uit oude Annalen te hebben afgeschreven, doch den waar-heidschijn niet voor zich heeft. Z. Fried), p. 125.
— 749 —
waarna hij liet openlijk, plegtig en van zijn regterstoel voorlas, of ook wel, door een heraut liet voorlezen.
Doch wiit er van den vorm zij, zeker beveelt Pilatus den Koning der Waarheid als een oproermaker te kruisigen 1). Hij zal dus ook zelf, zoo min als de Joden, zoo min als Herodes, zoo min als de latere vervolgers van Jesus en zijn goldelijk koningrijk, de veel verdiende straf zijner on-regtvaardigheid ontgaan. Doch ook hierbij, ziet eens, wat opmerkelijk verschijnsel! Pilatus wordt vriend van Herodes, vriend van Tiberius, vriend van de Overpriesters en geheel het joodsche volk; hij wil het althans wrorden en meent het werkelijk door zijne laffe toegevendheid geworden te zijn; en toch wat baat dit? Na een tienjarig bestuur van Judea verliest hij alles te gelijk. Zijne gewelddadigheden hebben het volk weêr verbitterd; hij heeft op nieuw vreese-lijk gewoed tegen de Samaritanen; nu M'ordt hij bij Vitellius, den Proconsul van het Syrisch wingewest, waartoe Judea behoorde, aangeklaagd en door dezen ter verantwoording naar Eome gezonden. Van hier zendt hem de Keizer, wiens vriendschap hij gezocht heeft, in ballingschap naar Vienne in Frankrijk. Daar eindelijk, indien wij Eusebius mogen geloo-ven 2), brengt de ongelukkige zich zelf om het leven, — volgens sommigen, gelijk Judas, volgens anderen, door zich in een meer van het kanton Lucern te verdrinken.
Ongelukkige regter! wat baat het u nu, een vriend des Keizers te zijn!
1) Paulus Juris cons, L. V Sent. tit. 22. Autores seditionis et tumultus concitato populo, pro qualitate dignitatis, aut in cnicem tolluntur, aut bestiis projiciuntnr.quot;
21 Hist. Euc. II. 7. — Zie de zoogenaamde Jcla Pilali c. bij Thilo, Cod. Apocr. N. T. I. 796 sqq. — Volgens deze zou Pilatus als Christen gestorven, en zijne gemalin Procla, vervoerd door eene verschijning van Engelen, met hem overleden en begraven zijn. — Herodes werd insgelijks 10 jaren nadat hij Jesus bespot had, met de trotsche Herodiasnaar Lyon in Frankrijk in ballingschap gezonden, en stierf later in Spanje. Sepp. bl. 221.
ÊXVENENVEERTIGSTE KOOrDSTUX.
-f gt; -v1-
De Kruisweg..
Het zesde en laatste gedeelte van Jesuf voorspelling: zij zullen Hem dooden 1) moet nog vervuld worden. ITet vonnis is uitgesproken, Pilatus verwijdert zicli, zeker niet zonder verlegenheid over zijn lafhartig toegeven, en zijne krijgsknechten treden toe, om aan de veroordeelde Onschuld het vonnis te voltrekken. Lezen wij eerst den tekst der Evangelisten, Jesus volgende van het Eegthuis tot Golgotha.
Matth. XXVII. Marc. XV. Jo. XIX.
31. En nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem den mantel af, en deden Hem zijne kleederen aan en leidden Hem weg, om (Mem) te kruisigen. 32. Als zij echter uitgingen, vonden zij een man van Cy rene, met name Simon; dezen dwongen zij om zijn kruis te dragen. |
20. En nadat zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem bet purperen kleed uit, en deden Hem zijne kleederen aan. En zij leidden Hem uit om Hem te kruisigen. 21. En zij dwongen een zekeren (man daar) voorbijgaande, Simon van Cyrene, die van het veld kwam, den vader van Alexander en Ru-fus, om zijn kruis te dragen. |
16. Zij nu namen Jesus en leidden Hem weg. 17. En zijn kruis dragende ging hij uit. 26. En terwijl zij Hem wegleidden, grepen zij een zekeren Simon van Cyrene, die van het veld kwam, en legden Hem bet kruis op, om het achter Jesus te dragen. |
J) Marc A. 3t.
Luc. XXIII.
37. En Hem volgde eene groote schare van het volk, ook van vrouwen, welke Hem beklaagden en beweenden.
28. Doch Jesus keerde zich tot haar, en zeide: Dochters van Jerusalem! weent niet over mij; maar weent over u zeiven en over uwe kinderen.
29. Want ziet, er zulle gt; dagen komen, waarin men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot die niet gebaard heeft, en de borsten die niet gezoogd hebben.
30. Alsdan zal men tot de bergen beginnen te zeggen: Valt op ons! en de heuvelen: Bedekt ons!
31. Want indien zij dit aan het groene hout doen, wat zal aan het dorre geschieden?
32 En er werden ook twee anderen, misdadigers, met Hem geleid, om gedood te worden.
Mt. XXVII. I Mr. XV. I Luc. XXIII. Jo. XIX.
i 1
33. En zij 22. En zij' 33. Entoen 17. (EnHij, kwamen aan de voerden Hem zij gekomen zijn kruis draplaats genaamd naar de plaats waren aan de gendc ging uit) Golgotha, dat Golgotha, het-plaats, de Sche-naar de plaats, is: Schedel-!welk vertolkt delplaats ge-die genoemd plaats. is: Schedel- noemd..... wordt Schedel
plaats. plaats, in het
Hebreeuwsch ! Golgotha.
Ziedaar wat de Evangelisten geboekt hebben nopens de kruisdraging van onzen gezegenden Verlosser. Slaan we nu in het bijzonder al de omstandigheden gade. De oude overleveringen kunnen nog aanvullen, wat de beknoptheid van den H. tekst te weten overlaat.
Indien dc H. Joannes zegt, dat de Joden Jesus namen
— 752 —
en wegleidden 1), geeft hij zekerlijk wel te kennen, dat ook zij de handen aan Hem sloegen en medegingen, maar sluit hij toch daardoor de llomeinsclie soldaten niet uit. Later 3) gewaagt hij zelf van de krijgsknechten, en de andere Evangelisten noemen duidelijk de soldaten van den Landvoogd 3).
Als uitvoerders der doodstraf dienden eigenlijk bij de Romeinen de Liktoren; doch waren dezen niet aanwezig, dan werden met die taak de krijgsknechten belast, eene reden, waarom Tertullianus waarschuwde tegen het omhelzen van de krijgsdienst 4). Aan het hoofd dezer geregtsdienaars stond gewoonlijk een Honderdman (of Tribuun te paard 5), van wien ook de Evangelisten later gewag maken 6), die den togt naar de gerigtsplaats geleidde 7). Dat er behalve de beulen, eenige andere soldaten zijn mede gezonden, om de rust te bewaren, is waarschijnlijk, en zou kunnen op te maken zijn uit het verhaal der Heilige Schrijvers, welke dezelfde soldaten Jesus laten wegvoeren, die Hem eerst hadden bespot, en tot de bende der Burg Antonia behoorden 8). Sommigen gaan verder in hunne gissingen en maken gewag van het toenmaals in Palestina liggend Germaansch Legioen 9), of willen althans doen denken aan de Italiaansche krijgsbende, die later te Caesarea lag, en waarbij de bekende Cor-Belius als Honderdman stond 10).
1) Jo. XIX. 16. 2) Jo. XIX. 23. 3) Mt. XXVII. 31. Marc. XV. 20. Vgl. met de voorgaande verzen. 4/ De Cor. Mil. e. XI. „Et tor-menta et supplicia administrabit \miles). 5) Exactor mortis, Tac Ann. III. 14. Centurio supplicio fraefectus, Senec. de Ira. I. 16. 6) Mt, XXVII. 54. Mr. XV. 39. Luc. \XI1I. 47. 7) De Ckiliarch (Overste — Duizendman), die in Gethsemane zelf aanwezig was, (Jo. XVI I. 12. Tribunus,) zal dus aan bet hoofd der bezetting in de Burg zijn gebleven. Vgl. Hand. XXU 24. 26. 8) Mt. XXVII. 31. Mr. XV. 20. Zie boven. 9) Olsb, p. 518. 10) Hand. X, 1. Een Cohort — 1000 man. Flav. Jos. Ant. XIX. 7. en XX. 6 spreekt van Caesareiscbe scharen. Sepp. p. 301.
Zonder twijfel zijn het Pilatus krijgsknechten, aan wie Jesus wordt overgegeven. Dat zij Hem op nieuw bespotten is meer dan waarschijnlijk 1). Zekerder, dat zij Hem nu eerst den rooden soldatemnantel afrukken, en Hem zijne eigen kleederen weder aandoen 2). Want, zegt de H. Hieronymus, „als Jesus gegeeseld, besp uwd en beschimpt wordt, draagt Hij zijne eigen kleederen niet, maar die, welke Hij om onze zonden had aangenomen; doch moet Hij gekruisigd worden, en is de spottende inhuldiging voorbij, dan herneemt Hij de eerste kleederen en zijn eigen sieraden 3).quot;
Het voornaamste dier sieraden is echter het heilig Terms'. De genoemde soldaten leggen het dus op Jesus schouders; en de beminde Verlosser omhelst het zeker met liefde, eene liefde, die wij niet wagen te beschrijven.
Ret kruis! dit woord alleen zegt meer, dan alle beschouwingen. Het kruis — voor den Zoon des menschen, — den Zoon Gods! — Wie zal het beschrijven?
Men zou zeggen, dat de Evangelisten het gevoelen. Al wat zij zeggen, is dit: „Zij leidden Rem weg om gekruisigd te worden. Alleen Joannes heeft er nog bijgevoegd: En zijn kruis dragende, ging Rij uit! 1)
Maar wat behoefden zij ook meer te zeggen? Wij mogen het kruis beschouwen als het grootste blijk van Jesus liefde en Jesus lijden, of, van een anderen kant, als het tee-ken en den sleutel van zijn Paradijs en van zijne glorie, geene beschouwing valt ons ligter dan deze.
De grootste liefde heeft hij, die zijn leven geeft voor den
1) Patr. Adn. 194 en in Mr.
2) Marc, in 't Griekseh. Vgl. vs. 31.
3) Hier. in Mt. XXVII.
4) Jo XIX. 17. Bajulans sihi crucem, Tgl. 't Griekseh. Nopens dat siJi zie Sylveira in h. 1.
46
— 754 —
beminde; welke liefde moet Jesus hebben, die op zulk eene wijze zijn leven geeft? Smartelijker dood, dan de kruisdood is bijna niet uit te denken; schandelijker bestond er nooit. Moesten de .verachtsten der menschen gedood worden, slaven, moordenaars, dieven, dan was de kruisstraf toegelaten; maar voor anderen, voor een Eomeinsch burger inzonderheid, „moest niet alleen het kruis van het ligchaam, moest de naam zelf van het kruis uit de gedachte, uit de oogen en de ooren verwijderd blijven 1).quot; „Zulk eenen dood sterven, — zegt derhalve teregt de H. Clirysostomus 2), is veel meer dan sterven; want het is niet alleen den dood ondergaan, maar een dood met schande en vloek beladen.quot; Het stond geschreven in de Oude Wet: Vervloekt is hij, die aan het hout hangt 3), en het wordt dezen eigen dag door het feit-zelf zoo zeer bevestigd, dat geen der soldaten het schandelijk kruis zelfs een oogenblik dragen wil 4).
Hiermede hangt zekerlijk de gewoonte zamen, dat de tot het kruis veroordeelden zeiven het gevloekte hout moesten torselien 5); en wij kunnen er uit besluiten, dat niet alleen Jesus, maar ook de twee moordenaars, die met Hem werden uitgeleid 6), hun kruis hebben gedragen.
Twee moordenaars met Jesus! Ziedaar zelf een nieuw bewijs voor het schandelijke dezer straf. Barabbas is vrijgela-
1) Cic. pro Babir. c. V.
2) In 2 Cor XI.
3) Deut. XX[. 22. De kruisstraf heet van ouds het servile, crudelis-simum, teterrimuin, extremum, damnatissimum, ignominiosissimnin sup-plicium.
4) Lud. de Sax. 1. c. p. 646.
5) Ten minste den dwarsbalk (zoo het kruis niet reeds opgerigt stond) Z. Grets I. 15 Sandini p. 153 Not. 38. Pint. deNnm.vind. Z. Fried 1. p. 128. Sepp. p. 532. la £d. De naam van Furcifer werd daardoor spreekwoordelijk ; Cruciferi etc. Sepp. p. 302.
6) Luc. XXIII. 32,
ten; twee anderen, zeker even misdadig, blijven Pilatus over. Te gelijk met hen laat hij Jesus kruisigen, te gelijk met hen Jesus de stad uitleiden, en dezen, immers waarschijnlijk nog met doornen gekroond, alleen beschimpt, het meest mishandeld, in hun midden voortgedreven, als ware Hij de aanvoerder en Koning van beiden. O waarlijk! nu is Hij eerst voor goed „onder de misdadigers gerekend,quot; gelijk de propheet voorspeld had 1); nu begint hij het bitterste te proeven van den kelk, door den Vader Hem toebereid.
En toch wederom, van den anderen kant, welk eene glorie! ,/Jesus draagt liet kruis als de koning zijn scepter tot teeken der heerlijkheid, welke is: de heerschappij over alle dingen; Hij draagt het, als de overwinnaar het zegeteeken en bewijs zijner victorie, waardoor Hij over al de Magten en Yorstendommen heeft gezegevierd; Hij draagt het, als de Leeraar den kandelaar, waarop het licht zijner leer moet schitteren, wijl het teeken des kruises voor de geloovigen niets anders is dan de kracht Gods 2).quot; Zoo is Hij de eeuwige Hoogepriester, die den sleutel van het Heilig der Heiligen op zijne schouderen draagt 3); de eeuwige Koning, wiens vorstendom op zijne schouderen rust 4); de eeuwige Propheet, die, met dit teeken versierd, de merkwaardigste zijner voorspellingen als het ware nu bezegelt, en tot den
1) Is. LUI.
2) Lud. de Sax. p. G47. Ed. Noviss.
3) Ibid. Cfr. S. Leo, de Pass. 8. 8. c 4. triumjihi sui portabat trophaei'm.
4) S. Ang. S. 71 de Temp. Hic adinipletur illud IsaiEe: Cujns prin-cipaiBS super humerum ejus (Is 9, 6/... alii balteum, alü mitram port.nt; sic et Domimis crucem, etc. S. Anselm. in Spec, c- 2, Amb. de fide L. IV c. 4. Auct. (Cypr.?) de pass. Dni. Tert. c. Jud. S. Cyr. Alex, in Mt. 27- Principatus illius crus facta est, per quam regnavit in omni quod sub coelo est.
— 756 —
Jougsten dag roepen zal tot al wie wil hooren: „Die nu zijn kruis niet opneemt, en Mij niet navolgt, is mijner niet waardig.quot; Gezegd was dit dikwijls 1); maar zijn volle kracht en hooge wijding heeft het nu ontvangen. Nu, nu wij alles zien wat maar ooit was voorafgebeeld, nu, terwijl alle figuren in waarheid zijn overgegaan. „Hier immers wordt nu Abel door zijnen broeder naar het veld geleid, om gedood te worden; hier is Isaak met het hout beladen, en Abraham met den ram in de doornen vastgeraakt; hier is Joseph met de korenschoof, waarvan hij droomde, en het lange gewaad met bloed besproeid; hier is Mozes met de roede en met de slang aan het hout opgehangen; hier is de druive aan het hout gedragen; hier is Jonas uit het sterke houten (schip) in de woedende zee en voor drie dagen in den buik van den visch geworpen 2).quot; Wij kunnen er nog bijvoegen. Hier is Adam, de tweede Adam, met onze doornen gekroond en beladen met den nieuwen Boom des Levens, om dien in een nieuw Paradijs te planten. Hier is eene andere Jakob, die zijne hemelladder toont, en met zijn staf den Jordaan overtrekt, om te strijden en sterk te zijn tegen God. Hier zien wij den grooten Wetgever, met zijne wondervolle roede, eeu doortogt banen door de Jktode Zee, om ons allen het Beloofde Land binnen te voeren. Hier hebben wij den grooten Koning, den tweeden David, bereid om door de donkere poort des lijdens het eeuwig koningrijk zijner glorie binnen te gaan. Kortom, hier hebben wij den Mensch der menschen en den God der goden, veracht, versmaad en verguisd om onzentwil, om in dit teeken te overwinnen en door dezen
1) Mt. X. 38. XYI. 24.
2} S. Hier. in. Mare. c. 15. Z. Lud. de Sax. p. C47.
— 757
scepter voor alle eeuwigheid in ons, voor ons, en met ons te heerschen 1).
„O waarlijk groot en verheven schouwspel! Maar indien de boosheid het ziet, groote bespotting; indien de godsvrucht het ziet, groot geheim; zoo de boosheid toeziet, groot bewijs van verachting, zoo het de godsvrucht beschouwt, groote bevestiging des geloofs; indien het de boosheid ziet, ziet zij den Koning, in stede des scepters van zijn rijk, het schandhout, waaraan Hij sterven zal, dragen, — zoo het de godsvrucht ziet, ziet zij den Koning wel het hout dragen, ja, waaraan Hij zelf zich klinken wil, doch dat Hij hechten zal op het voorhoofd der koningen; zoodat Hij daarin verachtelijk schijnt in de oogen der boozen, waarop zich beroemen zullen de harten der Heiligen 2).quot;
Doch het wordt, tijd dat wij met Jesus voortgaan. Want bij de Eomeinen 8) zoowel als bij de Joden 4) werd de doodstraf doorgaans terstond uitgevoerd. Men koos opzette • lijk bij het uittrekken der stad de meest begane wegen en straten 5), Een wit bord, waarop de misdaad geschreven stond, werd voor den beschuldigde gedragen, of aan zijnen hals gehangen 6); en voor den geheelen stoet, die den op-togt uitmaakte, ging een herout, die met luider stem de reden der veroordeeling verkondigde 3). In plaats van dit
1) Zie nog andere Figuren bij P. Seraphim, 1. c. p. 250 en Parergon II, in fine operis; Elogium Crucis. — Over Isaac b. v. Tert. 1.3. c. Mare. c. 18 Adv. Jnd. c. XI. Ch^s. h. 84 in Jo., S. Epbr. in Abrah., Gen. XXII. 6. Hebr. XI. la. TJnde eum et in parabolam accepit.
2) S. Aug. Tr. 117 in Jo. 3 Friedl. p. 12;. De drift der Jodi'n bragt hiertoe nog bij. Olsh. p. 578. 4) Sepp. p. 301 volg. Sanh XII. 4. ten minste „nog denzell'den dag.quot; o) Èion. Hal. Ant. Til. Quint, deel. 274. Sepp. bl. ;J02. G) Titulus, causa enz. Friedl. p. 128. 7) Bij de Joden waren dergelijke gebruiken in zwang —Oude afbeeldingen voegen bij den stoet een of meer trompetblazers (Z. Grets. XVquot;. li. Sepp. bl. oO.'i) Voor den aftogt werd op de gerigtsplaats een teeken gegeven met het krijgstrompet (classicum)• Schegg. bl. 4 iO. Gretser meent, wegens Jo. XIX. 20 dat de Titel, het opschrift, niet vooruit gedragenis geworden.
11«
li
è ,a
— 758 —
alles, vinden wij één enkel woord bij de heilige Schrijvers, dat echter veel meer onze aandacht vordert. Jidnxerun t, zeggen zij, zij leidden Jesus weg, en wel naar buiten, buiten de stad, ten einde ook hierdoor wederom de vervulling met de voorafbeelding -overeen zou komen. ' Dit leert ons Paulus. „ De ligchamen der dieren, wrelke voor de zonde „door den Hoogepriester in het Heilige werden ingebragt, „werden buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jesus, om het volk door zijn eigen bloed te heiligen, buitten de poort geleden. Daarheen moeten we dus gaan, ziuie z/Versmaadheid dragende 1).quot;
Doch niet alleen moeten de prophetiën vervuld, ook nieuwe lessen moeten ons gegeven worden. Jesus sterft, maar niet in den joodschen Tempel, omdat Hij voor beide. Jood en Heiden, wil geslagtofferd worden. Hij gaat naar Golgotha en verlaat de stad Gods, dewijl zij zelve Hem heeft verstoeten, en het nu blijken moet, dat eene algemeene offer-hande zal worden opgedragen. Hij sterft eindelijk onder den open hemel, en in het aanschijn der zon lt;J), — dat is: geheel openlijk en voor het oog van den Hemelschen Vader, opdat allen kunnen opzien naar Hem, dien zij doorstoken hebben, en deze algemeene Hoogepriester, Offer en Offeraar te gelijk, alle hoeken der wereld in zijne uitgestrekte armen en aan zijn geopend hart kunne drukken 3).
Het was, ja, zoowel bij de Romeinen als bij de Joden gebruikelijk, de gerigtsplaats buiten de stad en doorgaans voor hare
1) Hebr. XIII. 11. 12. Grets. 1. c. ?) Vgl. Sepp. bl. 398. 3) Cur non in templo hostia offertur, sed extra urbem et moenia? Ideo non in templo Judaico, ne putares pro illatantum gente banc hostiam offerri. Idcirco extra urbem et moenia, ut discas universale sacrificium esse, etc.
qui Git. Cbrys. h. I. in crue. et latr. Non in templo, etc----et S'ib
coelo, ut intelligas quoniam communis est bostia pro genere bumano oblata. Auctor inter opp. S. Aug. in App. S. 155. Ed. Migne.
— 759 —
poorten te kitszen 1); maar Jesus koos ze daarom, omdat Hij tot ons wilde uil gaan, gelijk de regtvaardige Abel, door Kaïn, gelijk de onschuldige Isaak door Abraham ten offer geleid 3); en omdat Hij daiir wilde sterven, waar de schande het grootste, maar ook deswege, na drie dagen, zijn graf des te heerlijker zou zijn.
„Exeamus igitur!quot; laat ons derhalve met den Apostel buiten de legerplaats gaan, Jesus versmaadheid dragende. Laat ons gaan zien die Bloem des Velds 3), en die lelie te midden der doornen op Golgotha bloeijend. Volgen wij dien Noë, zijne wondervolle Arke op de schouderen dragend, dien Josuë, zijn heilig schild in de hoogte verheffend, dien David met zijn wapen den helschen Goliath te gemoet gaande, dien Eliacim met den sleutel van het huis Davids op de schouderen versierd 4), dien roemrijken bestrijder en ,/Overwmnaar des duivels, bij zijn prachtigen zegetogt het zegeteeken van zijn triomph torschend 5).quot;
Gewis,! hij is zalig, die bij zulk een triomphtogt mag volgen! Maar driewerf zalig zullen wij dan zijn, als wij, met en om Jesus, oo k ons zegeteeken, Jesus versmaadheid, Jesus kruis, moedig en standvastig op onze schouderen weten te dragen. ,/Hij immers, die voorgaat met zijn kruis, toont overduidelijk, wat diegene doen moet, die zijn aanvoerder volgen wil 6).quot;
1) Cio. in Verr. v. 66. Flaut. Mil. glor. II. 4. 6. Credo ego 18 hoc exemplo tibi esse pereundum extra portam Dis^essis minibus pati-bulum quum habebis. — Zie 4 Mos. XV. 35. I Kon. XXI. 13. Hand. VII. 37.
3) S. Hier. 1. c. 3) Hebr. 1. c. Bern, in Cant. S. 47, Jesus flos campi... foras rivitatem eductns... Martyr martyrum corona., mar-tyrii forma, etc.
4) Gen. VII; Josne VIII ;I Reg. XVII. Is. XXII.
5) S. Leo. d- Pass. S. 8. Q,uia gloriosns diaboli victor pulcbra specie triumphi sni portabat trophaeum. S. Athan. Or. de Pass. Siq^iidem decebat victorem jam triumpbantem de Diabolo, non alteri coneed-re, sed sibi suum trophaeum gestare.
C) S. Aug. De Pass. 218 (de div. S. 76) Quod crucem su^ra ipsa portavit, demonstra vii praecedens quid facere debet qui eum sequi voluerit.
— 760 —
Eer we verder gaan blijven er echter nog eènige vragen te beantwoorden, die voor alle Christenen belangrijk zijn. De eerste is: tot hoeverre Jesus zijn kruis gedragen heeft?
want wij zullen slraks zien, dat een ander daarmede belast is geworden. Wij mogen aannemen, dat zulks geschied is tot aan de poort der stad, de Gennath- of Tuinpoort gehee- )' ten, wegens de tuinen, zoo als die van Joseph van Arima-thea ].), welke daar buiten langs de stadsmuren lagen. De straten, waarlangs men Jesus leidde, waren eng en kronkelend 2), waarom wij te eerder mogen vooronderstellen, dat vreemden, die met de zaak niets te doen hadden, den stoet op die plaats niet zullen te gemoet zijn gekomen 3). Deswege welligt merkt de H. Mattheus op, dat zij, uitgaande (niet: uitgegaan zijnde), Simon van C3rrene hebben aangetroffen 4), als wilde hij te kennen geven, dat men juist bij het verlaten der stadspoort een man ontmoette, die van het veld ^ huiswaarts keerde. Te meer dunkt ons dit aannemelijk,
dewijl het hoofddoel der beulen te dier plaatse bereikt was.
Jesus had door de straten der stad zijn kruis gedragen. Hij was dus reeds ude smaad des volksquot; geworden. Buiten gekomen, was het voldoende, indien men Hem levend tot de gerigtsplaats sleepte 5).
Of Jesus, terwijl Hij het kruis droeg en gekruisigd werd, de doornenkroon steeds gedragen heeft, is eene tiveede vraag. '
Sommigen willen, dat die kroon Hem werd afgenomen,
toen men Hem den spotmantel uittrok 6), Anderen vinden echter ter zelfder plaatse door de Evangelisten het tegendeel
1) .lo. XIX. 41. Sepp. tl. 3115. 2; los. Bell. II. 21. 9. SjSchegg. 4) jVTaldon. — Ben. XIV. ö) Vgl. Langen. 61 Euthymius. in Mt.
XXVII. 31. Vgl. Mr. XV. 20.
— 761 —
aangeduid. ,/Er staat gesclnwen, — zegt reeds Origenes, — dat men Jesus den purperen mantel ■weer heeft afgerukt; van de doornenkroon spreken de Evangelisten niet, waardoor zij te kennen geven, dat ook wij moeten zoeken naar den afloop der zaak met de doornenkroon, die eens opgezet, niet weer afgenomen is I).quot; Suarez vindt dit deswege aannemelijk, omdat de roode mantel aan een of anderen soldaat kan toebehoord hebben, niet zoo de doornenkroon; en dat het afnemen dezer kroon Jesus smart zou verminderd hebben, terwijl het afrukken der kleederen die veeleer heeft vermeerderd 2). Men kan er bijvoegen, dat de Heidenen zoowel als de Joden Jesus als Koning bespot hebben, en Hem dus waarschijnlijk het voornaamste teeken zijner waardigheid, dat overigens hun werk niet hinderde, hebben gelaten. Waarschijnlijk bestond ook de wacht, die Hem nu uitleidde, uit dezelfde vier soldaten, die Hem straks hadden gegeeseld, en immers wreed genoeg geweest waren, om Hem dus te kroonen en de geheele bende uittenoodigen met Hem te spotten. Zeker is het, dat eene dergelijke bespotting in de geschiedenis meer voorkomt, en men soms een ter dood veroordeelde eene ijzeren kroon opzette, ten blijke dat hij dwaselijk naar de heerschappij had gestaan 3). De oude afbeeldingen van den lijdenden Jesus 4), en vooral de doek van Veronica, waarin Jesus het afbeeldsel van zijn gelaat
1) Orig. h. 35 in Ut. — Het bewijs gaat niet streng door volgens sommigen, dewijl ook van den rietstaf niet vermeld wordt, itat hij is 'weggenomen.
2) In III. T. II. disp. quot;36. q. 4. Hij denkt (met and.) aan het afrukken van al de kleederen; hoewel door vesümenta ejus -Iesus eigen lovenldeederen kannen bedoeld zijn, wat bevestigd wordt door den tekst zeiven: zij trekken Hem den mantel uit, en doen Hem (in de plaats daarvan) zijne bovenkleederen weder aan. — Z. Grets. i. 15. die teregt uit deze plaats besluit, dat Christus niet, gelijk soms geschiedde, van zijne kleederen beroofd naar do gerigtsplaats gevoerd is.
3) Bened XIY. 4) Molanus.
achterliet 1), bevestigen onze opvatting; en de ïï, Birgitta zegt, in hare Openbaringen^ meermalen uitdrukkelijk, dat men Jesus wel voor een oogenblik, tijdens de aanhechting aan het kruis, de kroon afnam, doch spoedig weder opzette 2).
Uit de woeste geaardheid en de zoo even nog aangeduide wreedheid der krijgsknechten, kunnen wij, met waarschijnlijkheid, nog iets anders afleiden. Als de ten kruisdood veroordeelden ter strafplaats werden uitgeleid, plagt men hen te kwellen, ja dikwijls met prikkels voort te drijven 3). Wreedaards als de soldaten van Pilatus waren daartoe zeker in staat 4). Ook de Heiligen, en met name de H. Birgitta, stellen ons dikwijls de wreede mishandeling van den kruis-dragenden Jesus ter overweging voor.
Sommigen, zoo lezen wij bij laatstgenoemde, sloegen Hem op de schouders, anderen in het aangezigt j en wel zóó hevig, dat de H. Maagd, ofschoon zij Jesus niet zag, het gedruisch der slagen vernemen kon 5). Wat wonder ook voor wie de hardvochtigheid dezer geregtsdienaars heeft leeren kennen? Volgens eene oude en eerbiedwaardige overlevering 6) viel
1) Zie beneden. 2) Rev. I. 30. VII. 15. Z. Durant. in h. 1. waar hij er bijvoegt: Favet. Tertull. c. Jud. c 13. Auet. de Pass. (Greg. M. ad scripta Sijlv. p. 527. Cypr. de Pass. — Zie beneden (de kruisiging. H. XLVII), volg. het Evang. van Nicodemus. c. 10.
3) Lips, de Cnice. III. c. 6. Grets. C. XVI. — Vgl. Friedl. p. 135Ï Sepp. p 305. Plant. Most. n. 3. In ie forahuni patibulatum per vias stimulis.
4) Tegen Sohegg, in Lnc. p. 310 die zich beroept („tegen de traditionele overleveringquot;! op de kracht vaa Jesus majesteit, en op het voorgevallene met Simon van Cyrene en de Vrouwen van Jerusalem.
5) S. Birg. Rev. I. 10. — Lud. de Sax. p. 647 Prima (turba) car-nificum, quae eum premebat, etc.
6) Communis, zegt Sylvelra, p. 534.
Jesus tot driemaal toe onder het zware kruis op den grond. Is het onbillijk, dit, hoofdzakelijk althans, aan de wilde gejaagdheid en woeste mishandelingen zijner geleiders toe te schrijven ?
Wij mogen niet verder gaan, zonder ook nog een blik op de gedaante en den vorm van Jesus kruis te hebben geslagen. In de R. Schrift zelve wordt die vorm echter volstrekt niet aangeduid.
Alleen zegt zii later, dat er een opschrift werd op geplaatst, eene omstandigheid, waaruit wij het liefst tot dien vorm besluiten, waarin ons gewoonlijk Jesus kruis wordt voorgesteld, In allen geval ontstond daardoor boven het hoofd van Jesus een uitstekend gedeelte 1), waardoor het gewone latijnsche kruis wordt daargesteld t; of dat met gelijke armen het zoogenaamd GrieJcsche.
De vergelijkingen, door de heilige Vaders gebezigd, wijzen doorgaans op dezen vorm. Nu eens wordt het kruis vergeleken met het Paaschlam door twee kruiselings gelegde houten doorstoken 2), of met een vliegenden vogel of zwemmen-den mensch 3); dan eens met de Ilomeinsche veldteekens 4), of een zeilend schip en de vier winden 5); straks weer met
1) 7.. Lnngen, bl. 323. Schuster, bi. 408. — Het gewone heet: Crux immissa, (of cajjita'a) ; het andere Crux commissa T, want van de derde soort X, het zoogenaamd Andreaskruis, crux decussata,is\iieT geen spraak, en nog minder van den eenvondigen paal I, palum, rsafihnlam. — Dat de Romeinen meer soorten van kruisen hadden, bewijst Lipsius, De Cruce. p. 99, tegen anderen. —■ Een ander der Grieken Y (Sepp. bl. 326), en het Egyptische der Obelisken T (als dit een kruis beteekent), komen hier ook niet in betrachting. Friedl. p. 132. — Heze laatste kruisvorm heet nog (behalve Tan of Egyptisch kruis) Jrt/onius kruis, wijl de H. kluizenaar Antonins zulke kruisen op zijn kleed had ingenaaid. Zie Der Katho-lik, 1867. I p. 212.
2) Justin. Dial. c. Tryph. c. 40. Sepp. p. 327. n. Aug. Ep. 130; in Ps. 130; tr. in Jo. 118. S. Greg. N y. Or. 1 de Res.
3) H. Hier, in Mr. c, 11. Cfr. Tertül. de Or. c. 23.
4) Tertull. Apol. c. 16. Cf, Min. Fel. Oi't. c. 29.
5) Minut. Fel. Octav. O. 29. Mix. Taur. De Cruce Dni, h. 2.
— 764 —
den biddenden Mozes, die zijne armen houdt uitgestrekt 1), andere malen met een angel 2), eene ladder 3), of een mastboom 4). Yele van deze en meer dergelijke figuren 5) wijzen bepaald op vier kmisspitsen; vooral, daar verschillende Vaders, ook uit de reeds vermelde, hier uitdrukkelijk van spreken 6) en anderer bedoeling dezelfde blijkt 7).
Het doet weinig af, dat er afbeeldingen van een anderen vorm gevonden, zelfs niet, dat deze talrijker dan de eerste ssijn 8). Ook die eersten ontbreken geenszins 9); en de uitdrukkingen der heilige Vaders op die wijze te verklaren, dat het hun enkel en alleen om eene mystische beteekenis te
1) Just. Dial. c. Tryph. c. 90. cf. Miu. Fel. 1. c.
2) Gregor. bij Niceph. C. Euseb, (Spie. Solesm. I. 500) Z. Langen bl. 322.
3) Eustatius Antiocb. Ibid. (Spec. Sol. p. 851).
4) Faulln. Nol. Carm. nat. XI. S, Pelicis. v. 613.
5) Z. Fiiedl. p. 18!. Ben. XIV. § 83. Grets. de Cruce.
G) Aug. In Ps. 103 et 11. clt. — Nonnns, Pari, in Jo. v. 92. — Sedulius, Carm. Pasch. V. 190 Quatuor inde (e cruce) plagas quadrat, colligit orbis. Jo. Dam. De Fide Ort. IV. 12. Just. Dial cit. n. 91. Iren. adv. haer. IV. 43 (van vijf sprekend, waarvan liet vijfde bet Sedile of zitblok zal aanduiden). Greg. Nyss. c. Eun. 1. V. et Or. in Pass. 8., Basil, in c. XI Isais.
7) Men werpt namelijk die Vaders op, welke bet kruis vergelijken met de letter T (Volgens Ezech. IX. 4.) Ipsa est enim litera Graccoruni Tan, nostraantem T species crncis. Tert. Adv. .Marc. III. 29. Barnab. Ep. c. 9. Habes in una litera T crucem. Doch de H. Gregorius (in lob. c. 39) merkt reeds op dat er slechts van eene gelijkvormigheid, niet Nau eene gelijkheid spraak is. En anderen spreken van de Oude Phoonici-sche of Samaritaansche letters, waarin de T werd geschreven f of
Z:0 Hier. in Ez. 9. „Antiquis Hebraoerum Uteris, quibus nsque hodie Samaritae ntuntnr ,extrema Tan crncis habet similitudinem, quae in Chris-tianorum frontibus pingitur, et freqenti manus inscriptione signatnr. Orig. in Ez. 9. 4. Vgl. Friedl. p. 133 en Gretser.
8) Z, Langen, bl. 32?, Friedl. die het tegendeel beweert, p. 133. Schust. p. 40i.
9) Zoo draagt eene overoude afbeelding eens biddenden Christen het gelijkarmige kruis T voorhoofd (Bold. Cim. di Hom. p. 60, Bottari, Scnlt. e pitt. S. p. 80. 83. II p. 12)). Men vindt nog het Latijnsche kruis op de graven in de Katakomben van Domitilla, en
— 765 —
doen was, gaat niet aan 1). Hunne mystisclie beteekenLs vooronderstelt zekerlijk een feit, waaraan zij die geheimzinnige beduidenis geven.
De grootte van het kruis kunnen wij niet met zekerheid opgeven. Gretser wil, dat het, volgens eene oude traditie, de lengte had van 13 voet, terwijl de dwarsbalk 8 voet (of palmen) zou hebben, welke overlevering hij als niet te versmaden opgeeft 2). Gewoonlijk waren anders de kruisen der 11 o-meinen niet hoog; men meent, dat ze zich niet meer dau twee manshoogten boven den grond verhieven 3). Eene lengte van negen voet zou dus voldoende zijn 4). Dewijl men leesl, dat somtijds en vooral voor uitstekende boosdoeners een hoo-ger kruis is opgerigt 5), meenen sommigen, dat ook het kruis van Jesus hoog er, dan dat der twee moordenaars, geweest is 6}; anderen noemen dit strijdig met de geschiede-
op een ander graf, ouder dan de IVde eeuw; insgelijks op twee zegels van voor de Vde eeuw. (De Eossi. p. 524); ook op munten van den Keizer Constantinus (ofschoon daar ook de T voorkomt) Schust. I. c. Het oudste zou dat zijn, wat gevonden is in het huis van Pansa, onder de puinen van Pompeji. Sepp. p. 327. Friedl. p. 133. Is dit een christelijk gedenkteeken, dan is het nog van den tijd voor Titus. Mazois, les Euines d: Pompeji.
1) Firmicus Maternns (o. 31) spreekt van ééuen regtstaanden stamen van den kruisbalk, — zonder te gewagen van het uitstekende punt. De H. Augustinus spreekt het duidelijkst van allen: „Erat latitudo, in qua porrectae sunt manus, longitudo a terra snrgens, in qua corpus erat in-hxum, altitudo ab illo devexo ligno, sursum qnod eminet, 11. cc.
2) Z. Ben. XIV. n. 83 en Sand. p. 209, die meenen, dat Christus, noch Simon zulk een zwaar kruis zouden hebben kunnen dragen. Andere bewijzen (ibid.) zijn van minder gewigt, behalve dat van den Hyssop-stengel, daar deze slechts van S tot 4 voet hoog groeit. Zoo ook Sepp. p. 3'S, waar hij er nog bijvoegt, dat zij, die de beenen (knieën) der gekruisigden breken moesten, ligt tot die hoogte konden reiken.
3) Kipping, de Cruce p. 160.
4) Sepp. bl. 160.
5) Just. Hist. XVIII. 7 Sueton. in Galb. c. 8. Vgl, Jahn. Arch. § 207. Baron, ad Martyr. 7 April, Z. Grets, 1. c.
6) Grets., Sepp. p. 331.
— 766 —
nis der kruisvinding, die de geheele gelijkvormigheid der kruisen vooronderstelt 1).
Van welk hout het H. kruis vervaardigd is, weten wij evenmin. Lipsius noemt het eikenhout 2), A Lapide spreekt (volgens eenige Vaders) van vier soorten, van den Palmboom, den Ceder, de Cypres en den Olijfboom 3). Anderen meenen, dat hieromtrent niets met gewisheid te zeggen is 4). Ongetwijfeld nam men doorgaans eene houtsoort, die in Palestina het meest voorkomt, zoo als de Sycomorus (vijgeboom), de palm- en olijfboomen. Olijfboomen en wilgen groeijen vooral rondom Jerusalem. Men heeft daarbij opgemerkt, dat het hout in Palestina merkelijk zwaarder is dan elders, dewijl het op den meestal rotsachtigen grond slechts langzaam wast 5).
Men meent bovendien, dat de kruisen meestal ongeverwd bleven, ofschoon er nu en dan, als bij uitzondering, van een wit geverwd kruis gewag wordt gemaakt 6). Sommigen houden, dat Jesus kruis niet ongeschaafd en knoestig, maar eenigzins bewerkt is geweest 7).
Wat hiervan zij, genoeg te vermelden, dat er een groot en zwaar kruis op Jesus doorwonde schouderen werd gelegd.
I) langen 1. c. waartegen toch Gretser reeds heeft opgemerkt, dat xnen toenmaals veelligt niet wist, of Jesus aan een hooger kruis gestorven was, en daarom in elk geval het kruis van Jesus niet onderscheiden kon.
2) De Cruce III. 15.
3) De Glossa in Clementin. 1 de summa Trinit. luidt: Fertnr Crux quatuor habnisse genera lignorum, cedrum in stipite, palmam in palo per longnm, eypressum in ligno ex transverso, olivam in tabula super crucem. _Cypr. de Pass. noemt het Palmboomenhout; andere Grieksche schrijvers b. v. Cantacuzenus noemen: de Cypres, de Den en den Ceder. Friedl. bl. 134.
4) Grels. I. 6. Ben. XIV. § 82.
5) Sepp. bl. 328 en 306.
€) Snet. in Galb. c. 9. Crux dealbata. Lips. IU 4.
7) Grets. I. c. 7.
— 767 —
en dat Hij het, onder allerlei mishandelingen, te midden van roovers, door de straten der heilige stad, naar Golgotha moest dragen.
Doch volgen wij den mishandelden Jesus voet voor voet quot; op zijn smartelijker! kruisweg, ,/den heiligsten weg der wereld 1),quot; en beschouwen wij de XIV statiën of rustpunten, zooveel doenlijk, van nabij.
De Lijdensweg des Heeren ('of via dolorosa), zoo als de overlevering dien aangeeft, begint bij den vijver Bethesda, in de nabijheid der Stephanus-poort. Zij loopt dan van liet Oosten naar het Westen, langs oneffen en somtijds zeer steile straten, en heeft, van het Eegthuis van Pilatus tot op het hoogste punt van Golgotha, eene lengte van ongeveer 1320 schreden 2). De afzonderlijke staties worden aangewezen door stukken zuil op den grond, of in de huizen gemetselde steenen. Negen onzer XIV liggen op den Lijdensweg zeiven, de vijf andere zijn ingesloten door de kerk van het heilig graf.
De eerste statie biedt de plaats aan, waar Jesus veroordeeld is, het LitJiostroton of Gabhatha voor de burg Antonia gelegen 3). Dewijl deze plek door de Turken bewaakt wordt, houden de Christenen deze eerste statie aan den voet der trap, welke in het diepst gelegen gedeelte van Jerusalem ligt.
Ongeveer 20 schreden verder wijst men de plaats aan, waar Jesus met zijn kruis werd beladen, (de tweede statie)*
1) Z. Muré, bl. 511 en vooral Pelgrimsreize naar het H. Lai,d door P. M. S. p. 300.
2) Schust. bl, 397. — And. geven 1220 Schegg. bl 441. volg. Al-
3) Zie Schegg in Marc. XT. 26. p. 182. Dat Pilatus in de B irg Antonia presideerde, wordt mede daardoor bewezen dat men het sleenen plaveisel, het Lithostroton, daar teruggevonden heeft. De afstand »an hier tot aan de H. Grafkerk bedraagt 820—850 schretUn, dat is, ongeveer, een kwartier uurs.
Volgens eeiie reeds tamelijk oude overlevering zou Christus in dezer nabijheid eenige oogenblikken liebben uitgerust, waaraan de keik der rust, op die plek gebouwd, haar aanzijn te danken heeft 1).
Onder den Ecce-homo-boog doorgaande komt men in de 200 schreden lange en westwaarts afhellende straat Sitü Mar mm, ook smarten-weg genoemd. Deze weg loopt eindelijk uit op eene dwarstraat, die van het Noorden naar het zuiden leidt. Hier aangekomen gaat men Zuidwaarts, links om, waar eene omgestorte en half in den grond bedelven zuil de plaats aantoont, waar Jesus volgens de traditie, voor de eerste maal onder zijn kruis nederviel, en alzoo de derde statie.
De vierde ligt 40 schreden verder, bij den overgang van de Sitti Mariam in de Dalstraat 2). Hier was het, dat Maria haar goddelijken Zoon te gemoet kwam en van de soldaten werd terug gestooten.
Wederom 60 schreden wijder, waar de straat weder bergop- en westwaarts loopt, en dus aan den voet des heuvels, die naar Golgotha voert, wijst een steen de vijfde statie aan, als de plaats, waar Simon van Gyrene gedwongen werd het kruis van Jesus te dragen. Volgens de overlevering zou Jesus hier gestruikeld zijn, en Simon te zamen met Jesus van hier af het kruis hebben getorscht 4).
De zesde statie ligt 80 schreden verder en op die plek,
1) Schuster p. 396. aan wien wij het volgende zakelijk ontleenen. Vgl toch Allioli, Alt. p. 265 §. 132. — Men toont ook de plaats waar vroeger „de Heilige Trapquot; stond (die thans te Rome is, in de Basiliek v. d. H. Joannes v. Lateranen), den Ecce-homo-loog en de plaats der geeseling.
2) Hier stond vroeger de Kerk der bezwijming vaa Maria (S. V. de Spatmo) of der VII weeën. Z. Pelgrimsreize p. 302. Schegg in Mare. p. 182. De eerste afhellende straat loopt hier met eeuhoek, wiens spits naar 't Zuiden ligt, over het zoogenaamde Molendal (of eenvoudig het Dal), wat het noordelijk gedeelte van het Tyropoeon zal zijn.
3) Zie beneden over Simon van Cyrene.
.^raar 4e H. Veronica midden door de krijgslieden tot Jesus •doordrong, aan zijne voeten nedervdel en Hem haren zweetdoek (misschien haren sluijer) aanbood. Vroeger stond hier het huis van Veronica, dat thans door de woning eener griek-sche familie vervangen is. 1)
Honderd schreden verder gaande, komt men aan de Ge-r egt spoort, alwaar in Christus tijd de stadsmuur lag, en waardoor de veroordeelden ter strafplaats Golgotha werden uitgeleid. Nog 80 schreden wijder is de zevende statie, ter plaatse waar Jesus voor de tweede maal nederviel. Eene inhakking in den muursteen uitgehouwen wijst de plek aan.
Digt daarbij ligt de achtste statie, te erkennen aan een dikke zuil voor eene onoogelijke toegemetselde poort. Hier ontmoette Jesus de Vrouwen van Jerusalem.
De weg, waarlangs Jesus verder den Calvarieberg beklom en waar Hij ten derde male viel, is tegenwoordig geheel met
1) Christ. Adrichomius, Theatr, terr. s. etc. geeft den kruisweg op, zóó bepaald „als hij reeds in de vierde eeuw schijnt gehouden te zijn.quot; Pel-grimsreize bl. 300). Volgens die overlevering is Jesus na 80 schreden, voor de eerste maal gevallen, „ 61'/, schreden door zijne H Moeder en Joannes ontmoet. | |||||||||||||||||||||||||||
|
49
woningen bedekt, in welker midden de negende statie door een dikke zuil is aangewezen. Wegens die in den weg staande huizen moet thans de Pelgrim van hier af een omweg maken, om door de tegenwoordige straat bij het H. Graf te komen.
De vijf laatste staties zijn allen ingesloten in de ruime kerk van het H. Graf.
Deze opgave der omstandigheden en plaatsen, door eene betrekkelijk reeds oude Traditie, verdient zekerlijk te worden geëerbiedigd.
Dat Jesus onder het kruis bezweken en tot driemaal toe gevallen is, is op zich zelf reeds waarschijnlijk. Vermoeid en afgemat als Hij was, kon Hij zulk een last niet meer dragen.
Dat Jesus Moeder Hem te gemoet komt, wien kan het verwonderen? Straks zal zij moedig naast Hem staan onder het kruis; waarom zou zij nu Hem niet volgen, en, de eerste onder de uitverkorenen, ook niet de eerste den weg der uitverkorenen bewandelen 1)? Zij zelve zeide uitdrukkelijk tot de H. Birgitta, dat zij het gedaan heeft 2). En de HH. Leeraars hebben om strijd al het treffende van deze ontmoeting overwogen en beschreven 3).
,/Ach! — zegt een barer nieuwste levensbeschrijvers 4) — hoe verengt zich het hart van Maria bij dat uitzinnig gejubel, bij het smaadgelach der Farizeërs, bij de ^uitjouwing
1) Zie over deze ontmoeting het voortreffelijk werk van den Eerw. C. H. T. Jamar, Maria Moeder van Jesus, bl. 384, een werk, dat we bij deze gelegenheid aan de geloovigen van harte aanbevelen.
2) Eev. I. 10.
3) Z. Anselmus, Spec. (Ludolph. de Sax.p. 648.) II. Bonav, Med. Vit, Chr., S. Alph. Lig. De 7 dol., IV.
4) Jamar..t. a. pl.
der Joden, die haar erkennen en als Moeder van den veroordeelde beschimpen! Wat zwaard voor het moederlijk hart is de stem van den uitroeper, die het doodvonnis afkondigt ! Wat gevoelt zij bij het zien der geregtsdienaars, die woelig vooruitstappen met ladder en houweelen en andere voorwerpen ter halsrechting beladen! Doch dit alles is niets in vergelijking van hetgene daarna hare oogen ontmoeten. Daar erkent zij haren allerheiligsten Zoon, vreese-lijk mismaakt, onder het zware kruishout gebogen! Wankelend treedt Hij voort, getrokken, gesleurd door de vooropgaande beulen, vooruit gestooten en geslagen door die Hem volgen. Eene kroon van bloedige doornen omsluit Hem het hoofd; zijn aangesigt is bleek, met kneuzingen en bloed overdekt.... Daar wrijft Hij van voor zijne oogen het geronnen bloed weg dat zijn gezicht verduistert, en werpt van onder de doornenkroon een blik van weemoed en medelijden op zijne Moeder, die gelijktijdig haren oogslag in den zijnen vestigt; ach! smartelijke oogslagen, die van wederzijde als afgescherpte, gloeijende pijlen, twee minnende harten doorboren 1)!quot;
Doch het is ons niet mogelijk, waarde lezer! nu al de geheimen, die hier te beschouwen zijn, slechts met den vinger aantewiizen. Tot de hoofdzaak moeten wij ons bepalen, en volgen dus wederom met Maria, den beminnelij-ken Jesus.
De Evangelisten gaan aldus voort.
En terwijl zij Rem wegleidden, grepen zij een zekeren, daar voorbjgaanden man van Cyrene, met name Simon, die van het veld Tcwam, den vader van Alexander en Rufus. Dezen dwongen zij om zijn kruis te dragen 2), — of, gelijk
1) Vgl. H. Bonav. 1. c.
2) Luc. XXIII. Mt. ts. 23. Mr. vs. 31.
— 772 —
de H. Lucas heeft; zij legden Rem het kruis op, om het achter Jems te dragen.
Deze Simon was naar allen schijn een Jood. Zijn echt joodsche naam Simon doet het vermoeden 1); niet minder zijn geboorteplaats, indien ten minste, wat waarschijnlijk is, het Cijrene van Africa hier als zoodanig wordt opgegeven 2). Te Gyrene toch woonden vele Joden 3) en van dezen kwamen er zooveel te Jerusalem, dat zij daar eene eigene Synagoge hadden 4).
De handelwijze der liomeinsche soldaten bevestigt nog dit gevoelen. Die Heidenen verachtten de Joden en zullen niet ligt een Heiden, veel min een Romein, gedwongen hebben tot het ondergaan van zulk eene schande, als er gelegen was in het slepen van een kruis; een Jood zooveel te eerder.
Zonder dwang gelukte het hun toch niet. Zij dwongen derhalve en maakten hiertoe gebruik van eene soort van regt 5), dat ook bij de Romeinen schijnt bestaan te hebben. Of dit op dit geval toepasselijk was, kwam er voor de soldaten
1) Sylveira, Patr, in Mare., Schegg. — MaUl., Tir., Menooh., enz.
2) De toenmalige hoofdstad van de Libysihe Pentapolis was de voornaamste der drie steden, die Cyrene heetten. Jos. Arch. XIV, Vil. 2. Hand. II. 1quot; (Kriedl. p. 139. i Over de twee andere 7!. Ben. XIV. n. 62. Maid, die aan Cyrene van Syrië denkt.
3) Strabo bij Jos. Ant. XIV. 7. 2.
4) Hand. VI. -9. — Verscheiden BH. Vaders meenen toch dat deze Simon een Heiden was, en daarin dit geheimzinnigs lag, dat de Joden het kruis van Christus niet wilden dragen. Hilar., Uier. in Mt., Ambr. in Luc. Leo S. 8 de Pass.
8) Angaros was in Perzië degene, die van wege de overheid met het vervoer van brieven, enz. belast was, en die het regt had om voor het hem opgedragen vervoer dienst van manschap en paarden voor een bepaalden afstand te vragen Herod. VIII. 98. Xen. Cyr. VIII. 6, 17 bij Lipra- in Mt. V. 41. De Grieken noemden het angareuein tina, de Joden faeere. in ahqucm angartam. — Dat het ook bij de Joden bestond blijkt o. a. uit Flav. Art. XIII. 2. 3. Vel. XX. 3, 4. bij de Eomeinen, uit Liv. \XX. 4. Paarom waarschuwt de Wijsgeer (bij Kpict. Diss, ab Ar-riano digestae IV. 1. 78,) als de soldaat uwe dienst vordert, wedersta hem niet en mor niet; anders wordt gij betaald met slagen, enz.
lïj' ■' 3 ■
4
— 773 —
niet op aan. Wat de keizer voor gewigtige dingen in het gröot deed, deden zij na, en zoo dwongen zij dezen vreemden Jood en noodzaakten hem om hun eene dienst te bewijzen, als ware het ten gunste des keizers.
Uit de onbepaalde aanduiding van Mattheus en Lucas: een zeker man, zoowel als uit hetgeen Marcus er bijvoegt: de vader van Alexander en Rufus, is met grond op te maken, dat zij Simon bij hunne lezers als onbekend vooronderstellen. De bijvoeging van Marcus doet integendeel vermoeden, dat Simons zonen, den Romeinen, tot wie Marcus zijn Evangelie rigttegt; niet vreemd waren. Rufus, hier vermeld, is waarschijnlijk dezelfde, van wien de H. Paulus in zijn brief aan de Romeinen 1), gewaagt; hieruit zou volgen dat Simon, toen hij Jesus kruis moest dragen, nog niet oud was, dewijl de Apostel, 26 jaren later, Rufus moeder, ffdie ook de mijne is,quot; zegt hij, nog groeten laat 2). Van Alexander zou, volgetis sommigen 3), melding gemaakt worden in de Handelingen der Apostelen.
Volgens latere berigten werd Simon door den H. Petrus tot Bisschop gewijd, volgde hij met zijn twee zonen de Apostelen Jacobus en Paulus naar Spanje, en stierf eindelijk in Jerusalem, of, naar eene andere opgave, als Bisschop van Bostra in Arabië 4). Wij zien althans uit deze overleverin-
1) Eom. XIV. 13, „Sulutate Rufum elect urn in Domino, et matrem, ejus, et meam. — Z. Patr. in Mar. XV. 21. Schegg. en And. — Over A. Lap. (Sylv. enz,,) die wijst op den Brief van Polycarpus aan de Philippensers, Z. Langen, bl. 299.
2) Sepp. bl. 703.
8) Hand. XIX. 33 Schegg., Patr. in Mare. enz. Wat anderen on-waarschijniyk vinden, ,dewgi zij denzelfden Alexander wederom en ongunstig vermeld vinden in I Tim. I. 20 en II Tim. IV. 14. Langen bl. 298,. — Er zijn er ook, die Simon (Sumeon)) den Zwarte [Niger), die in Hand. XI. 1 1 met Lucius van Cyl-ene voorkomt, voor Simon van Cyrene houden. Tgl Jamar, 1. c. p. 387. Bivarius etc. ap. Sylv. p. 536.
4) Chrou. Mar. in Add., Lucius Dexter V. Sylv. p. 536. Langen bl. 299.
gen, hoe hoog de eerste Christenen Simons daad geschat, en hoe gelukkig zij deswege zijne gansche familie geprezen hebben.
En toch bewees Simon deze dienst aan Jesus slechts gedwongen 1). — Hij komt van het veld 2), misschien wel van zijne landhoeve, om op het huidige Paaschfeest in den Tempel te gaan bidden, of ten minste, van huiten., om zich stadwaarts te begeven; en hij wordt eensklaps gedwongen om ,/de versmaadheid van Jesus dragendequot; met Jesus weêr naar buiten te gaan. Hij ontmoet Jesus toevallig, en wordt plotseling gekozen, boven de Apostelen, boven Joannes, boven al de leerlingen van Christus, om het eerst eenen last te dragen, die later, voor al de volgelingen des Heeren, zoet zal moeten zijn.
Doch eer wij dit nader aantoonen, hebben wij nog eene gewigtiger vraag te beantwoorden, die namelijk: of Simon alleen, dan wel, of hij te zamen met Jesus, Jesus kruis heeft gedragen ?
De meeste Schriftverklaarders, voar zoo verre ons bekend is, bevestigen het eerste gedeelte dezer vraag. Jesus was door de geeseling en wreede mishandeling zóó uitgeput, dat hij ook de helft des kruises niet meer dragen kon. Mattheus en Marcus zeggen uitdrukkelijk, dat Simon ge-
1) Anderen hebben gemeend, dat Simon een vriend en volgeling van Jesns zou geweest zijn (Grotius vgl. Ben. XIV. 1. c.; doch wij zien veeleer dat de soldaten den eersten den besten aangrijpen en noodzaken om hen uit den nood te helpen.
2) Vgl. 'tSrieksch, apo agrou, niet: van den veldarbeid, mme-, van het land of eene landhoeve (Lipm. Vuig. a villa vgl. Mr. XVI. 12 wat het Grieksche woord ook beteekenen kan). Misschien wel wegens dit woord, Marc. XV. 21, houden velen onzen Simon voor een slaaf, of althans eenen man van zeer geringen stand (Beelen). Anderen meenen integendeel, dat Simon een vermogend man was, die van zijn landgoed kwam om het Paaschfeest in de stad te vieren (Schegg.)
dwongen werd Jesus kruis op te nemen en te dragen 1); Lucas heeft nog bepaalder: dat Simon het kruis achter Jesus, Jesus volgend, dragen moest 2). De heilige Vaders hebben in denzelfden zin gesproken, of laten ten minste duidelijk doorstralen, dat Jesus in het begin, en Simon aan het einde, het geheele krui» gedragen hebben 3).
Desniettemin meenen anderen, dat die zaak hiermede niet uitgemaakt is. Zij beroepen zich inzonderheid op eene oude traditie, zoo als die in den kruisweg of de XIV staties bewaard is gebleven 4). De Evangelisten zeggen wel, dat Simon het kruis van Jesus opnam en droeg, maar immers niet, dat hij het geheel alleen heeft gedragen. Die uitdrukkingen der heilige Vaders kunnen ook dan nog verklaard worden 5), als Simon tegelijk met den Verlosser het kruis-
1) Mt. vs. 32. Mr. vs. 3. 'tGrieksch volg. somm. op zich nemen, Z. Sand,
2) Luc. vs. 20, Patrit, in Marc, langen, Sepp. — And. drukken juist hierop, om het tegendeel te bewijzen; Simon droeg met Jesus, vlak achter Hem, het kruis.
3) Ath. S. de cruce c. 20. Ambr. in Luc. X. 107. Hier. in Mt. XXVII. 32. Aug. Com. Evg. III. 10. Leo, de Pass. S. 8. Euth., Theoph., Cyr. Al., Beda. (Z. beneden.) gevolgd door Suarez T II. disp. 36 S. 2. Grets. Barrad., A Lap., Jans., etc. De H. Birg. Rev. I. 10 et IV. 40 spreekt desgelijks; Z. Dur. in not. p. 232.
4) Zie boven, volg. Adrichomius ; en Schuster bl. 399, Dankobl. 143, Sylv. bl. 537. — Cajet. ad Luc. Z. Baron, ad ann. 34. n. 95. Molanus Hist. mag. II. 30. Over de oude afbeeldingen. Z. Durant. in Kev. S. Birg. VII. 40.
5) Ambr. in Luc. wordt zelfs voor dit tweede gevoelen aangehaald. Hij «egt trouwens: dat de Evangelisten (Joannes en Lucas, zie de Aanm. p. 1537 Opp.) elkander niet tegenspreken; Sive Simon, sive Christus portave-rit; het kruis wordt in elk geval op de schouders als een zegeteeken gedragen. — De H. Athanasius, 1. c. zegt: Sibi ipsi Dominus Crucem gestavit, et rursus Simon homo portavit illam. Primum igitur portavit veluti trophaeumadversus diabolum Jesus;... Rursusautemgestavit earn Simon homo, ut omnibus notum fleret, quod non suam ipsius sed homi-num mortem moreretur Dominus. — Hier. 1. c. Egrediens de praetorio Jesus, ipse portavit crucem suam: postea obvium habuerunt Simonem, cui portandam crucem imposuerunt. Cyr. Al. in Mt. 27. Tnlit Crucem Sal-vator, media autem via occurrentes Cyrenoeo, comprehendernnt eum, ac imposuerunt crucem super enm.
hout droeg. Lucas, en vooral Joaönes sclnjncft deze ver-verklaring te vórderen, dewijl Jesus imftiers gezegd wordt Hmttegadn naaf de plaats, Calvarië genöemd, zijn kruis dret-gen de 1),quot; zonder de opmerting, dat Hij het, niet tén einde toe torschte. Eindelijk, Jesus voorafbeelding, Isaak, heeft het offerhout tot op de hoogte des bergs gedragen j de Overeenkomst is treffender, indien ook Jesus zoo dééd.
Wij wagen het uiet dit vraagstuk te beslissen. Mogt echter het eerste gevoelen meer schijn van waarheid hebben, dan is het nog zeer goed mogelijk, dat Jesus reeds driemaal onder het kruis gevallen is, eer Hij te halver wégè 2), doöt Simon werd afgelost, en zoo blijft althans voor de hoofd-' zaak de overlevering ongeschonden 3).
Nog ééne vraag — door de Vaders voorgesteld en beantwoord. Waarom liet Jesus toe, dat men Hem hielp zijn kruis dragen? Waarom bezwijkt Hij? Waarom doet Hij geen wonder? Waarom vraagt Hij geen Engel van zijnen Vader ter hulpe?
De hoofdzaak komt hierop neêr. Jesus draagt het kruis zelf, als het teeken zijner overwinning; Hij laat het den mensch mede dragen, omdat Hij lijdt voor den mensch en de mensch met Hem moet lijden. Hij roept geen Engel; dewijl het kruis voor de Engelen niet bestemd is. Hij doet geen wonder, wijl het niet voor Jesus alleen is bestemd. Maar zelf rigt Hij eerst het zegeteeken op, om het daarna aan de mar-
1) Jo. XIX. 17. Danko. — Zie echter by Sylveira p. 537: waarom Joannes zwijgt van Jesus bezwijken onder het krnis, gelyk hg ook van zijn angst in Gethsemane had gezwegen. Orig in Mt. 36.
3) fia media, S. Cyï. Al. 1. c. Zie Schegg. in Marc. X7. 21.
S) Er zijn er die willen dat lt;fe Schilders de gewone manier van voorstellen moeten laten varen (Langen. Vgl. Sepp. die er toch te vergeefs bijvoegt, dat zij Jesns anders een dubbelen last opleggen); zoo lang de zaak niet beter bewezen is, durven wij anders oordeelen.
telaren ter oprigting oveï te géven I). Zelf gaat Hij voor, opdat wij zoudeü vólgen. 2) Zelf moest Hij het kruis aannemen, maar ook daarom, opdat ook wij het Boliden dragen 3.)
Behalve het kruisdragen is er toch nog een ander middel, om den lijdenden Jesus te vertroosten en op té benren. Wij kunnen hét leeren van Veronica, welke te de7,er plaatse door de Ovéflevering herdacht wordt.
In Simon, draagt de man het zware schandhout mét den Man der smarten; in Veronica, draagt de vrouw op eene haar eigene wijze het kruis van Jesus. In Simon zien wij Adam in het zweet zijns aanschijns op den terugweg naar het Paradijs; in Veronica ontdekken wij Eva, in hare ziele-smarten en tranen. In Simon zien wij de gedwongen kracht, uin de koorde* van den nieuwen Adam geboeid;quot; in Veronica, de- gewillige liefde, met zoet geWéld dóór de wélrièkêndè geuren des Beminden getrokken.
quot;Waarlijk, zoo moest het zijn! Het kruis was voor den mensch bestemd; de mensch moet hét kruis dus dragen. Een nieuwe Adam en eene nieuwe Eva, Jesus en Maria, dragen hét beiden op eene eigenaardige wijze: een ander menschenpaar, man en vrouw, moest hen beiden op eerie eigene wijze ondersteunen. Daarom alleen is deze Traditie aannemelijk.
Wij hebben boVén gezegd, dat Veronica, volgens de ovérlevering, door de menigte heendrong, voor Jesus neder-knielde, en Hem haren zweetdoek, veelligt baren hoofdslui-jer, 4) aanbood, Jesus beloonde haar ruimschoots. Hij
1) Zie boven den H. Ambrosius.
2) H. Angustinus.
3) Orig. Non solnm eum conveniebat accipere crucem snam, sed et bos conveniebat portare earn. Z. Bourd. Sur J. C. portant sa croix.
4) Heden oog dragen de vrouwen in Palestina een langen witten doek als slnijer, waarmee zg het hoofd en het halve ligchaam bedekken. Sepp. bl. 312. Miiré.
— 778 —
liet zijne aanbiddelijke gelaatstrekken in haar doek gedrukt achter; maar Hij liet ze gewis veel levendiger gedrukt in haar hart, om er, wij mogen 't gerust vooronderstellen, nooit weer uitgewischt te worden.
De H. Kerk vereert haar dan ook te regt onder de Heiligen. De Overlevering voegt er bij : dat Veronica dezelfde vrouw is, die door Jesus van eene bloedvloeijing was genezen 1), de rede: dat zij gewis, na aldus Jesus te hebben vertroost, ook overvloediglijk door Hem vertroost is geworden.
Of zij dan eigenlijk Berenice, (ook Seraphia) geheeten 2), en alleen later door de Christenen Veronica, dat is ware-afbeelding, genoemd is 3); of zij reeds als getuige voor Jesus bij Pilatus is opgetreden 4), en van het geslacht der Herodessen geweest is 5), doet weinig ter zake. Zij stond daar op den kruisweg, weende heilige tranen over Jesus, trad onverschrokken naar Hem toe, en deed, wat de vrouw doen moest, vertroostte Hem door hare tranen en werkda-dige liefde.
Het medelijden, de liefde en de moed blonken nogthans niet in Veronica alleen uit; er waren ook andere vrouwen, die om den goddelijken Verlosser weenden. En hier treedt weer het Evangelie zelf te voorschijn, om voor de vrouw, in de geschiedenis van Jesus lijden, een gunstig getuigenis
1) In het Missaal van den H. Ambrosius wordt derhalve op haar feest het Evangelie van die door Jesus genezen vrouw voorgeschreven.
2) Zie Sepp. hl. 313. — In de Acta Pilati: Veronica,
3 Als Verum eikon. Vgl. Muré bl. 511. Icon komt reeds bij Latijn-sche schrijvers der eerste eeuw, o. a. hg Plinius voor.
4) Zoo reeds het Apocryphe Evaug. van Nicodemus c. VII. waar ook eene Veronica voorkomt.
5) Boll. Act. SS. 4 Febr. III. 451. Sepp ^ c. — De nicht van Eerodes den groote 1. c. heette Berenice. Jos. nt. XIV. 1. 2. BelL I. 28. Vgl. Langen, bl. 299.
— 779 —
te geven. De H. Lucas, en hij alleen, verhaalt het omstandig. En wie weet of die H, Schrijver, die zich zelf op oor- en ooggetuigen beroept, ook deze omstandigheid niet van eene vrouw heeft vernomen, en wel van Haar, die van den aanvang af alles in haar hart bewaarde en ook het digst bij Jesus kruis is gebleven 1)? Hooren wij zijn verhaal en helderen wij het slechts door enkele aanmerkingen op. Jesus zelf zal ons zeggen, wat er in de eerste plaats voor ons uit te leeren is.
„JEn Hem volgde — zoo begint hij, 2) — eene groote schare van het volk, ook van vrouwen, welke Hem beklaagden en beweenden.quot;
Het eerste is volstrekt niet bevreemdend. Nieuwsgierigen, vijanden en vrienden moesten in groote getale bij zoodanig een schouwspel aanwezig zijn. De schare, die vroeger Jesus wonderen gezien, zijne leer gehoord had en uitgeroepen : „Deze is een propheet! Dit is de Messias \quot; was gewis dat alles niet vergeten en stoorde zich nu minder dan ooit aan den vloek der Schriftgeleerden en Phariseën 3). De Sanhedristen zeiven bleven niet achter, en hoe meer volk er nu wegens het Paaschfeest te Jerusalem was zamen-gestroomd, hoe meer zij zich zullen beijverd hebben, om al het volk de laatste lotgevallen van den befaamden Naza-reër te doen kennen.
Dat er ook vrouwen aanwezig waren, wien zal het verwonderen 4) ? Zij kenden den goeden Leeraar, hadden met dankbaarheid zijne weldaden genoten, met bewondering zijne prediking gehoord. Zij hadden Hem gezien bij den vijver
l) Zie Lucas I. 2. II. 19 en 51. 2) Luc. XXIII. 27. 3) Jo. VII. 40—69. 4) In Somm, H. SS. luidt de Grieksche tekst; ai kai, waarin dat ei (ook) beteekenen kan, dat zij niet slechts volgden, maar ooi weenden, enz. Bisp. Z. toch Schegg.
— 780 —
van Bethesda en in den Tempel; zij hadden zekerlijk, onder anderen van de Galilesche vrouwen, Jesus vriendinnen, deiï lof van den gróotcn Propheet gehoord. quot;Wat was natuurlijker, daii dat ook zij henen spoedden, om nog eenmaal den besten onder de kinderen der menschen in zijne smarten te zien, en althans op die wijze een blijk van haar medelijden te geven?
Moed was hiertoe noodig. De veroordeelde werd gevolgd door de aanzienlijksten des volks, zijne beschuldigers en regters; en zelfs was het, zoo leert men, volgens phari-seeuwsche instellingen, verboden, bij het uitleiden van een veroordeelde ter strafplaats een uiterlijk teeken van deelneming en rouwbeklag te toonen 1). Doch zij stoorden zich daaraan niet.
Zij volgen Jesus, zoowel als het volk, dat meer uit nieuwsgierigheid is toegestroomd j en zoodra zij kunnen, dringen zij weer op Jesus aan, tot dat zij, digter bij en waarschijnlijk op een open plein buiten de muren der stad aangekomen, Hem aanzien, en nu, naar Öostersehe wijze, luidop beginnen te jammeren en te weenen 2), en hare droefheid met handenwringen en tranen op de krachtigste wijze te betuigen. Dat de droefheid goed gemeend was, betwijfelen wij niet. Waarom weenen zij anders niet over de moordenaars, die eveneens hun kruis dragen? Waarom over Jesus, dien hare echtgenooten, hare zonen en hare vrienden ter strafplaats geleiden ? Gewis! dit deerniswaardig schouwspel moest
ï) Sanh VI, 4. liigthf. in Mt. XXVfl. 31. Sepp, bl. 310 geeft ook de uitzondering (volgen? Maimonides. Hilc. Ebel. J. 9.i, dat het rouwbetoon niet verboden was, als de veroordeeling geschiedde door vreemde regters. Friedlieb merkt op, (bi. 139), dat dit verbod toch alleen moet verstaan worden van de anders gebruikelijke treurplegtigheden, daar immers het luidop weenen, enz, niet kon belet worden.
2) Tlanqere, d. i. door handenwringen, zich op de borst te slaan, enz. Sehegg. in Luc. Not. Sylv. lamentari i. e.oculis et verbis, plangere i.e. manibus intimi doloris signum ostendere.
— 781 —
hare harten tot medelijden bewegen; de aanblik van dat Lam, bebloed en met doornen gekroond ter slagtbank voortgesleurd, moest hare tranen doen stroomen; maar de gedachte aan de vroegere goedheid van Jesus, de herinnering aan zijne wonderen en weldaden kan er toch niet vreemd aan gebleven zijn. „Ztj weeklagen en heweenen HEM, zegt het Evangelie uitdrukkelijk.
Daarom voorzeker staat Jesus ook stil, en spreekt ze toe. Ja, — volgens den H. Lucas, keert Hij zich tot haar; — Rij keerde zich tot haar, en zeide: Dochters van Jerusalem! weent niet over mij; maar weent over u zeiven en over uwe hinderen 1).
Hij wendt zich ter zijde, dewijl zij niet genoeg kunnen naderen; Hij spreekt haar aan, wat zij niet hadden verwacht. Hij beloont haar daardoor werkelijk, toonende, dat Hij hare tranen ziet, hare klagten hoort, waarvooi Hij immers zekerlijk niet ongevoelig kon blijven.
En toch wijst Hij hare tranen af, en schijnt althans eenig-zins ontevreden. Alleen in schijn; of ten minste maar in zoo verre, dat er nog iets aan die welgemeende tranen ontbrak, en dat zij Jesus de gelegenheid aanboden, om nog eenmaal, eer Hij het kruis beklom, een zijner hartelijkste woorden tot zijn Israël te rigten.
Tot zijn Israël, zeggen we ; en gewis met reden. Want deze Jerusalemsche vrouwen vertegenwoordigen Gods Israël. Zij zijn hier die Dochters van Sion, welke zoo vaak door de propheten zijn opgeroepen, om toe te zien en te weenen. Zij zijn met hare hinderen juist die hope van Israël, waarop het, na veertig jaren, zal rekenen en steunen. Zij vormen het nog goede gedeelte, dat weenen mag en weenen kan, om nog bij tijds den vreeselijken arm van Gods geregtig-heid te weerhouden.
I) Luo. XXill. 21.
Willen wij hiermede zeggen, dat zij nu reeds in Christus gelooven ? O neen; ofschoon wij niet twijfelen, dat zij later geloofd hebben. Doch Jesus spreekt iothaar, omdat zij tot Hem spreken. Hij spreekt tot haar hart, omdat zij het zijne treffen. Hij verleent haar het voorregt, die groote prophetic te hooren, welke de laatste, de treffendste en de verschrikkelijkste is, die Hij straks met zijn bloed gaat bezegelen.
Doch waarom zegt Hij dan: Weent niet over Mij? Zeker, omdat er iets aan de tranen dier vrouwen ontbrak, en er overigens geheel andere stof tot weenen was, dan de kruistriomf van een Godmensch 1). „Weent derhalve niet zoozeer over Mij, ofschoon ik medelijden verdiene; maar veeleer over u zei ven en over uwe kinderen. Weent niet over een lijden, dat spoedig eindigen en met glorie zal bekroond worden; doch over een lijden, dat op aarde allerverschrikkelijkst en in de eeuwigheid zonder einde zal zijn. Weent niet over Mij, op den dag van de blijdschap mijns harten; maar weent over Israël, dat heden den dag viert zijner verwerping.quot;
Het is dus de ondergang en verwoesting van Jerusalem, welke in de eerste plaats door Jesus bedoeld wordt. Daarom die duidelijke aanspraak -.Dochters, dat is: inwoonsters van
1) quot;Zoo de HH. Vaders. S. Leo S. de Pass. X. 3. latum planctnm Dominus Jesus dedignatur impendi, quia non decebat luctiis triumphum, nee lamenta yictoriam; non terret passuri animum hora snpplicii. S. Ambr. S. 114. in Ps. 118... .lt; Ablaturus enim erat omnes lacrymas suca bene-flcio crucis in passione propria.... ut nemo fleret nisi qui Christi beneficia non teneret. Isidorus Pelus. II. Ep. 285. L. IV. ep. 97. et Ep. 96. Idcirco spinea corona, ut victor, redimitus est, etc. Theoph. in Luc. 23. Non dei:et lamentari eum qui sponte et pro salute omnium patitur, etc. — De Galilesche vrouwen (van wie Mt. 27, 56) zijn bier niet bedoeld; en dat het geen vrome vrouwen waren, of dat haar medelijden een £wak en geheel oppervlakkig mededoogen zou geweest zijn (zoo als de Nieuwere Protestanten willen) is onaannemelijk.
Jerusalem 1) / Daarom vooral de bijgevoegde waarschuwing: Weent over u en over uwe kindeten; weent over het opkomend geslacht in de H. Stad weent over het vervaarlijk gerigt, dat de straffende hand Gods, om en naar de maat van hetgeen gij nu 'ziet geschieden, over Jerusalem houden zal.
Hoe vreeselijk die straf wezen zal, wordt er onmiddellijk door Jesus bijgevoegd.
h Want ziet: zegt Hij, — er zullen dagen komen, ivaarin men zeggen zal: Gelukkig de onvruchtharen en de schoot die niet gebaard heeft, en de horsten, die niet gezoogd hebhen l Alsdan zal men leginnen te zeggen tot de iergen; valt op ons! en tot de heuvelen: bedekt ons! want indien zij dit doen aan het groene hout 2), wat zal dan aan het dorre geschieden ?
Want ziet! zegt Hij, 'geeft wel acht! de tijd is nabij! En uit de hlagten, en jammerkreten, die dan zullen opgaan, kunt £?ij afleiden, wat er gebeuren moet. De eerste klagt geldt meer in het bijzonder de vrouwen zeiven, die ze immers ook het best zullen verstaan. De tweede is, als het ware, de jammerkreet harer hinderen, die den plotselingen dood zouden kiezen boven het aanzien van zulke ellenden. De laatste woorden slaan op Jesus zeiven, wien zij nu dit onbeschrijfelijk, en onvergefelijk leed zien aangedaan, en geven duidelijk èn de oorzaak èn den maatstaf der toekomstige rampen te kennen. Weent dus niet over Mij-, maar over uwe kinderen !
1) Hier bepaald van Jenisalems vrouwen., ofschoon elders in 't algemeen de inwoners eener stad (Hoogl. I. 5).
2) 't Grieksch heeft eigenlijk het vochtige, dus sappige, frissche hout. Sommigen meenen het daarom gezegd van een nog groeijenden hoom ; doch het staat hier meer algemeen, naar het schijnt, van hei groene hout, gelijk de Vulgata heeft; in viridi. a. b. c. hebben: in humido.
En hoe krachtig schildert haar dit Jesus! Om de gelukzaligheid zijner gezegende Moeder te .beteekenen, had eene vrouw Hem eens toegeroepen: „Zalig de schoot die TJgedragen heeft en de borsten die Gij gezogen hebt!quot; Nu zegt Hij in tegenovergestelden zin tot Jerusalems vrouwen, en herhaalt driewerf de voorspelling: „Zalig de onvruchtbaren! Zalig die niet gebaard. Zalig die niet gezoogd zullen hebben !quot; Israëls hoogste zegen is in vloek verkeerd, het meest benijdenswa,ardig voorlegt is ten heilloozen ramp geworden. Ongelukkig zullen voortaan de mannen zijn, dubbel ongelukkig de vrouwen; maar driemaal wee der moeders, haar treft een drievoudig deel van den algemeenen ramp. Verdedigen kunnen zij zich niet, vlugten veel minder; wa.nt moeder zijn ze, en lijden dus, met en iii hare kinderen, een lijden door geene woorden uit te drukken.
Daarom zegt Jesus; weent over u zeiven! 1)
Het tweede beeld, op de kinderen slaande, is nog treffender, dan het eerste. Het Land Gods, en de Stad Gods Jerusalem inzonderheid, zijn omgeven en versierd door bergen, die het beeld hunner kracht zijn. De Heer zelf wordt er soms door afgebeeld, en allen die op Hem vertrouwen, zijn aan die hechte en onwrikbare bergen gelijk. Doch nu komt die Heer ten gerigte. De veroordeelden sidderen, en bevend voor het aanschijn des Regters, roepen zij nu tot diezelfde bergen: „o bergen -valt op ons! o heuvelen bedekt ons 2) \quot; en laat ons spoedig sterven, om dien vreeselijken
1) De eerste uitdrukking iLuc. 23, 29) komt ook bij Ileidensche schrijvers voor (Cic. Ep. Fam. V. 16. Apul. O sierilitas liberis potior ! etc. Z. Wetst.) de tweede (Lnc. ts. 30) is eigen aan de H. Schrift en het joodsche land als eene hooge en bergachtige streek.
2) lgt;e hoog poëtische uitdrukking verliest al hare waarde, als men haar bloot den zin geeft: bedekt, dat is; verbergt ons. Het verbergen wordt verklaard door het op iemand vallen, wat zeker den dood aanbrengt; bij üseas X. 8 staat overigens omgekeerd: bergen, bedekt ons^
— 785 —
blik en verpletterendeu arm des levenden Gods niet te gevoelen. Dood ons terstond, opdat wij geen langzainen en veel vreeselijker dood ondergaan. — Daarom zegt Jcsus: „weent over moe hinderen!quot;
Gewis! niet vele van de vrouwen, welke deze woorden hoorden, hebben den ondergang van Jerusalem beleefd; doch haren kinderen hebben zij die verhaald, en hetzij dezen geloofden of niet, bij de verwoesting der Heilige stad hebben zij de waarheid van Jesus woorden ondervonden.
Hoe dubbel was echter deze straf verdiend! zoo als nu Jesus er ook bijvoegt: loant doet men dit, 1), wat gij nu ziet aan mijne wonden, mijne kroon en mijn kruis, doet men dit met het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? Behandelt men zoo den onschuldige; wat staat den schuldige te wachten ? Beschimpt, foltert en doodt men Mij aldus, volgens den wil en het raadsbesluit mijns Vaders; wat zal Hij niet toelaten, niet gebieden, ten aanzien van dat volk, dat bij al zijne andere zouden nog deze voegt, van zijnen Meester te verstooten en te doen sterven aan een kruis 2). u Jesus zelf is dat groene hout, do groenende, vrucht-
en heuoelen calf oji ons! Zoodat wij hier niet met vele Nieuweren denken mogen aan een oluglen in de holen der bergen. Z. Scheo-g in Lne. XXIII. 30. — Bcncd XIV. o. a. merkt op. dat bij den propheet Oseas X. 8 npraak i.s van Samarië, welker zonde en straf eene voorafbeeldinquot; van die der H. Stad zijn. Is. I[, i!) en Apoe. VI. li v-l 15 komen dergelijke, toch niet dezelfde, uitdrukkingen voor.
1) In algemeenen zin, als in eeu spreekwoord: doen zij, aan wie God het eens toelaat, enz. — And. uoen de Romeinen enz (Theoph , Bee-leii. i wat zullen dezelfde Romeinen aan de JoodscUe natie niet doen die zij als een oproerig volk zullen straffen.
ï) Dergelijke spreekwijzen worden bij vele oude volken aangetroffen. (Sehegg. bl. 317). Vgl. i Prov. IV. 31. Trov. X. 31. Volg — Het groene ^naar t'gt;rifkscll bet vochtig) hout staat hier in ruimeren zin en past zooveel te meer, wijl de geregte in de H. Schrift dikwijls met 'een fhsschen, groenen, schaduwrijken boom, de booze integendeel met het dorre hout vergeleken wordt (,Ps. I. ü, Jer. XVII. 8. Ez X\T i,
48 quot;
— 786 —
dragende Boom, de Boom des levens door de inwonende Godheid, de Boom die de mensclien voedt door de vruchten zijner leer; de Joden integendeel zijn het weggestorven volk, het dorre hout zonder de levendmakende geregtigheid en de vrucht der goede werken. „Deden de Eomeinen zoo met mij, zegt Hij derhalve, wat zullen zij aan u doen 1)?quot; „Jesus, zegt de H. Cyrillus 2), noemt zich zeiven een groen hout, dat is, een levend, vruchtdragend en hloeijend. De vruchten waren zijne heilige leer, zijne vermaningen, de openbaringen zijner goddelijke magt door onuitsprekelijke wonderen. Mair ofschoon Hij aldus leerde en alzoo handelde, hebben Hem de oversten der Romeinen, dat is vooral Pilatus, die Hem veroordeelde, zulk eene schande doen ondergaan. Daar zij dan zulke dingen tegen Mij doen, wat zullen zij doen, als zij strijden tegen Israël, een dor en wel waarlijk onvruchtbaar hout?quot;
De' voorspelling van Jesus is derhalve zeer duidelijk. Toch stellen de omstandigheden van tijd, plaats en persoven, ze
nog in voller licht.
De lijdende Godmensch vergeet, om zoo te spreken, zich zeiven, zijn eigen smarten, om aan Jerusalem te deuken. Duizendmaal heeft Hij die ondankbare gewaarschuwd; Hij wil het nogmaals doen, aan den voet van zijn kruis. Hij heeft meermalen zijne liefderijke blikken, onlangs nog onder een vloed van tranen, op die halsstarrige geworpen, en haar den wissen ondergang voorspeld; Hij doet het nog eens, en voor het laatst, en op de nadrukkelijkste wijze, bij deze gelegenheid.
Hij doet het op het oogenblik zelf, dat Hij hare muren verlaat, om haar in zijn sterfelijk leven niet weder te he-
1) Theoph. Z. Seraph, p. 149.
Cijr. Al. in Lhc. C. XMII.
1
787
zoeken; Hij doet het op de eigen ure, dat zij bezig is de maat harer boosheden vol te meten door een Godsmoord; Hij doet het de laatste maal, voor hare poorten, eer Hij den voet op Golgotha zet, om een ander en beter Jerusalem voor eeuwig te ontsluiten.
Tot- de Dochter Sion, Jerusalem zelf, hadden de pro-pheten, had Jesus zelf deze voorspelling meermalen gerigt; de Dochters Slons, Jerusalems vrouwen, moeten dus ook thans dit Sion vertegenwoordigen 1). De Dochter Sion was de afbeelding van het hemelsche Jerusalem geweest, Jerusalem s dochters zullen nu ook, het duidelijkste, de vernieling van het oude en daardoor juist de stichting van een nieuw en eeuwig Sion vernemen.
Daarom spreekt Jesus tot haar: yweent! maar rveent niet zoo zeer over Mij, als over u en moe hinderen! Het aard-sche Jerusalem is wel niet meer te redden; doch boete, geloof en geduld zullen u eens deel aan het hemelsche geven.quot;
Ja waarlijk, boete, geloof en lijden, — het is of de H. Geest het ons met den vinger wilde toonen, als Hij ons aanstonds weer wijst op den grootsten smaad van Jesus, en op datgene wat aan het groene hout geschiedt. Want, — vervolgt de H. Lucas onmiddellijk,
vTir loerden ook twee anderen, misdadigers, met Kern geleid, om gedood te worden 2).
Twee, anderen, als of Jesus de derde en voornaamste was der drie; twee loosdoeners, van wie de gekroonde de Koning is; twee roovers of moordenaars met Hem, in zijn gevolg.
It Vooral de voorname steden heetten in het Oosten de Dochters der landen, waartoe ae behoorden. De Dochter Sion is dus de Dochter vaa het heilig Land bij uitstek; de dochters van Sion zijn de bewoners van .) erusalem.
2. Lhc. XXIir. 3ï. Volgens Scheg?, in h. 1. Er werden ook anderen, twee misdadigers, enz , zoo dat alii hier zooveel is als: buitendien.
om Hem den aanvoerder van beiden, en wie weet van hoeveel anderen, bij het volk te doen gelooven. Welk een smaad! zóó groot, dat het ons niet verwonderen kan, dien van cuds met allen nadruk voorspeld te zien 1); noo grie-'end, dat Jesus zelf er met bijzonderen nadiuk op wees, toen Hij de vervulling aller prophetiën als nabij voorspelde 2); doch tevens zóó troostrijk en zóó leerzaam voor ons, dat wij, zoo wij wijs willen handelen, geen anderen prikkel behoeven, om met reuzenschreden ons goddelijk toonbeeld te volgen, en moedig, met ons kruis beladen, naar Golgotha op te klimmen.
In dit geval echter dient hier te worden opgemerkt, zoo waarschuwt een deugdzaam geleerde, 3) op hoe vele wijzen het stoffelijk kruis hier gedragen wordt. Er zijn er vier die het kruis dragen, doch alle vier op eenc eigene wijze. De boozc moordenaar verbeeldt de onboetvaardigen, die het kruis tot hunne straf mêe moeten slepen, om van daar tot het kruis der eeuwige straf over ie gaan; dc goede moordenaar vertegenwoordigt de boetvaardigen, die door het kruis tot den zegen komen; Simon stelt ons diegenen voor, die het kruis dragen, ja, maar onwillig en morrende; Christus eindelijk, ziedaar het ware toonbeeld, de onschuldigen betee-kenend, die zelfs voor anderen de zonden boeten.
Wien wij te volgen hebben, heeft geene aanduiding noo-dig. Meenen we slechts niet, dat alleen diegenen Jesus volgen, die wij uiterlijk met een kruis beladen zien, of alleen diegenen, die uitdrukkelijk in het Evangelie genoemd worden. Neen; nu vooral zijn de vriendinnen van Jesus, de Galile-sche vrouwen bij haren boezemvriend, nu vooral is de tweede
1) Isaias LIH. 12. „En Bij is met de booswichten gerekendquot; hun by-getelii, behandeld als één hunner.
2; Liic. XXII. b7.
8) Lud. de Sax, Vit. Ch, p. 650. Edit. No visa.
— 789 —
Eva niet Hem, mi het Paradijs wordt heropend. Toen Adam werd uitgedreven, nam hij de wijk ten Oosten; doch Eva was bij hem, om het doornenpad met hem op te gaan. Nu het Paradijs moet heroverd worden, gaat Jesus ten Westen; maar ook niet /,onder zijne Eva, die met Hem moet strijden. In een tuin viel Adam, en Eva met hem; in een tuin zal ook Jesus zegevieren, en met Hem Maria. Eva gaf aan Adam van den noodlottigeu boom der kennis; Jesus geeft aan Maria van beide te gelijk, van den waren en lieil-aanbrengenden Boom der kennis en van zijn eenigen en waar-achtigen Boom des levens.
Ook Joannes, den leerling dien Jesus lief had, mogen wij niet vergeten. Doch wij zullen hem straks aantreffen op de gezegende hoogte, die wij nu eerst in den geest met alle godsvrucht moeten beklimmen.
Het belangrijke en beteekenisvolle dezer plaats wordt ons reeds daardoor aangewezen, dat al de Evangelisten haar uitdrukkelijk noemen. Drie hunner geven zelfs, behalve den Griekschen, nog den Hebreeuwschen naam op 1). In het Grieksch heette zij Kranion, in het Hebreeuwsch Golgotha, wat in 't Lalijn Calvaria, in onze taal Schedel, Hoofdschedel beteekent. Alle vier de heilige Schrijvers voegen er het woord •plaats bij, zoodat het geheel luidt: Iloofdschedelplaals, en er duidelijk door aangeduid wordt, dat hier geen berg 2),
li Mt. XWII. 33. Mr. XV. 22. Jo. XIX. 17 — Luc. XXIII. 35 heeft alleen deu (iriekschen naam kranion. Calvaria beteekent hetzelfde. amp;//elt;/ri-plaats, — a fignrd Calvaria quain referebat. Patr. Dat het woord plaats, niet tot den toenmaals gebruikdijkeu naam behoort, blijkt tilt J ntas, die schrijft; in locum qui dicit'ir kranion. Uit deze nitdrnkking volgt verder, dat waarschijnlijk de hoogte naar hare gedaante zoo genoemd is. (Bisp. in Luc.j Vgl. Arn. in Mt. die j'iisl dergelijke uitdrukking verlangt.
2 Hierdoor valt reeds de opwerping van Winer (Reahv.l tegen de echtheid der ligging van Golgotha, alsof namelijk de loden zeer onvoorzigtig zenden gehandeld helbni, indien zij een heuvel (gelijk hij Golgotha noemt)gt;
i
— 790 —
maar alleen op zijn hoogst eene weinig verhevene, ronde en kale rotshoogte bedoeld is. Dit laatste kunnen wij opmaken uit den naam zeiven 1), als ten minste, wat waarschijnlijkst is 2), de gedaante des heuvels tot dien naam aanleiding heeft gegeven 3). Die hoogte is nog aanwezig, verheft zich 35 voet boven de plaats der kruisvinding, en is zelfs in den tegen-woordigen rotsgrond, binnen de Kerk van het H. Graf, nog duidelijk te herkennen 4).
Anderen hebben desniettemin den naam Golgotha op eene andere wijze zoeken te verklaren. V elen meenden, dat hij wijst op 'de schedels der veroordeelden, welke op die plaats onthoofd 5) of althans gedood werden 6), of wier schedels aldaar
e.i (Kvoidedigd 22. And. bij
I
zoo digt bij de stad geleden, buiten de muren ges'o'en hadden gelaten. Patr, in Jo , Friedl. p. N9.
1) Zoo Langen bl. Schuster, Patr. in Mr. .
Sylv. bl. 544.
2) Vooral om Lucas XX1ÏI. 33.
3) Gulnoltha van galal beteekent het ronde van het hoofd, den sche-del; vgl. Jud. 1\. 53. II. Reg. IX. 35 en de LXX kranior.. DeKvan-gelisten vertalen het zeiven door schedel. — Des ondank;, wil Krafi-iTcjiOgr. p. 28, en Schegg, in Mr. Anm. p. aiO) dat het woord oor,-spronkelijk zou zijn zamengesteld nit Gol-Go'Ua, d
heuvel (volg. Schegg: steenhoop Goah), vgl. Jerem. X\XI a«.3J waar neven den heuvel Gareb, Goatha voorkomt. Toea de steenhoop (Ooi, later weggeruimd was, wist men niet meer wat Goah of Goatk hetee-kende en verklaar le men hot (reeds in Christus tijden) door Schedel-plaats [Golgotha). Schegg in Mare bl. 184, wijl hij geen reden vindt voor het wegwerpen der tweede L , daar alleen in de eerste lettergreep eene Kadi. aal kan verloren gaan, zoo als blijkt in den Synschen naam van Golgotha, welke is Gogultho. - Schegg zelt geeft toch een dergelgk voorbeeld in het Arabisch woord. Vgi. gt;epp. Jerns. ». d H LanU, bl 209 waar nog nndere gissingen voorkomen. — Het spr-ekt van zei , dat voor ons de heteekenis door de Evangelisten gegeven allfn van ^ wigt is. gt;epp. p. 539 (le Ed ) vergelijkt Habel mi Halbel: And and (Rehmd Pal. p. 800.) De Clialdeesclie vorm is Gohjolha; tod. U.
GOiflt;'over deze Crucis rupes (H. Hieron ) Z. Ritter. I rdk. XVI. 433.
5) Zie Maid., A. Lap. - Dat men somtijds de veroordeelden bij de Joden onthoofdde, wordt afgeleid uit de geschiedenis van den H. Joannes den Dooper en den marteldood van den II. Jacobus, Broeder des Heeren.
6) Hiern. in Mt. 27. Beda, Luc. Brug., B irradius, Jans., And. Friedl. p. 336.
i i
h; i
i:
— 391 —
verstrooid lagen; sommigen, dat er ten minste door gewezen wordt op die plaats, waar het halsgeregt werd uitgeoefend (loens oajtitilis) 1).
Er is echter „een oud en edel gevoelen 2)/' dat ten minste voor het laatst voorgaande niet behoeft onder te doen. Het is: dat de naam ontleend werd aan den Schedel van Adam, die hier zou begraven zijn.
Roerende gedachte voorwaar! en zoo veel kan zij ons lee-ren, dat de vergelijking tusschen den eersten en tweeden Adam, op de treffendste plek ter wereld, door de heilige Vaders niet vergeten is. Waar de eerste Adam begraven ligt, daar juist zal het bloed van den tweeden Adam vloeijen. Boven het hoofd des eersten, zal de Tweede sterven. De zonde des eersten zal aldus door den zoendood des Tweeden, op de eigen plek waar de eerste Hem wacht, worden uit-gewischt 3).
1) Bij Arnold! in Mt. — Te^en het eerste brfngt men in, dat de Joden de lijken en dus ook de schedels niet op den grond lieten liggen maar die in elk geval begroeven; tegen het tweede, dat men in het Oosten geene vaste plaats voor de teregtstellingen heeft. Ook leest men niet kranioon, maar kraniou in het enkelvoud, en is de bovenvermelde opvatting minder gedwongen dan deze.
2; Maldonatus.
3) Cypr. S. de Ees. Christi sang.iinc aspersa ereditur Adami calvaria, qui sub loco quo crux Domini flxa est, huraatus traditur ai antiquis, — S. Athanas in Luc. XXII. 33. Ambr. in Luc. X. 114. en Origenes in Mt. Ir. (Grieksche fekst, in Catena) noemen het eene overlevering der Hebreeuwen. — Basil, in Is. 5. Epiph. Haer. 46. 5. Chrys., Aug, Nonnus l'ar. in Ev. Jo. XIX. 89. — Paula et Eust. Ep. 44ad Marcel', (quam Hieronymu» scripsit vel dictavit, zegt Bened. XIV. 1. c, n. '6). Pseudo Tert. Poëma adv. Marc. I. 19;). Euth, Theoph. quot;e H. Hieronymus, die de zaak onbeslist laat in P.p. ad Ephes. T. 14, wederlegt dit gevoelen op eene andere plaats (in Mt XXVII); nogthans zonder grond, in //óverre, dat hij ^ dam laat begraven zijn te Hebron, volgens eene verkeerde opvalling der Rabbijnen van Josne XIV. IS. Z. Mald., Schegg. bl. :'2». De H. Cyrillus van Jerusalem, Cat. XIII heeft nog een ander gevoelen: dat namelijk de plaats op prophetische wijze Schedel (of Hoofd] is genoemd, wijl Christus, ons Hoofd, aldaar zon gekruisigd worden. Z. Grets. 1. c. A Lap.
Is dit waarheid, of verdichting? Verdichting, zegt de kritiek ; maar liefelijk en vol diepen zin blijft altoos zulk eene zaakrijke en door zoo vele leeraars aangenomen verdichting.
Het verdere, nopens Golgotha, in de H. Schrift medegedeeld, komt hierop neer. De plaats lag builen de stad 1), doch zoo digt bij, dat we kunnen zeggen, voor de poort 2), en dat juist daarom vele Joden, misschien wel van den laatsten stadsmuur, die kruisiging, het kruis en zelfs het opschrift konden zien 3). De strafplaats lag aldus, naar Oostersch gebruik 4), aan den openbaren weg, zoodat de voorbijgangers zelfs medewerkende getuigen van dit schouwspel konden zijn 5). Op de plaats zelve bevond zich een tuin, die namelijk van Joseph van Arimathea, en in dien tuin een graf, dat in de rots was uitgehouwen, waarin men later Jesus ligchaam nederlegde 6).
Zoo kennen wij dus genoegzaam de bevoorregte plaats op aarde, waar het tooneel zal plaats vinden, dat door geen ander in heiligheid, grootschheid en indrukwekkendheid te overtreifen is.
Het is, — zeggen de heilige Vaders, — een hof, gelijk het Paradijs des eersten Adams, een tuin is geweest 7); maar hij is verheven boven alle tuinen der aarde, en daarom ook eenigzins, zoo als Adams Eden, op eenen hoogeren grond gelegen.
Het is een hof huiten de poort der stad Gods, en minder
1) Mt. XXVII. 32. Mr XV. 20. Jo. XIX. 17. Educebant Mt. 28. 11. Jo. 19, 20. 2) Hebr. XIII. 12. 3) Jo. XIX. 2.
4) Wets), in Lnc. XXIH. 27. Winer, Art. Kreuzigung. Quintil. D. 274. „Quoties noxios lt; mcifigimns, lt; eleberrimae eliguntur viaequot; etc.
5) Mt. XXVII. 39.
f) Jo. XIX. 41. Mt. XXVII. fiO. Dat Golgotha een rotsachtige heuvel was, wordt hierdoor volkomen bevestigd.
7) Zie vooral den 11. Cyrillns van Jerusalem, op de plaats zelve sprequot; kende in zijne Catbecb. XIII. bl. 795 enz.
dan 300 sclireclen van daar verwijderd, opdat liet, kruis van Christus geen altaar des Tempels, maar der wereld zoude zijn 1),quot; en evenwel het oude Jerusalem de eerste getuige van het oprigten des Nieuwen Sions zou wezen.
Het is bovendien, — en zulks werkelijker dan het schijnt, — het middelpunt van het Heilig Land, gelijk Palestina zelf het middelpunt der aarde, en de aarde wederom, sedert Jesus komst, het middelpunt der wereld mag heeten 2).
Heilig, driemaal heilig is derhalve deze plaats 3); en zij, die beweerd hebben, of nog beweren, dat menschen de gedachtenis hebben laten verloren gaan van die plaats, waar de Verlosser der menschen gestorven is, ziin in ons oog geene wederlegging waardig; veelmin mogen ze ons hier ophouden op den waarachtigen weg van Jcsus kruis 4).
1) F. Leo. Serm. de Pass 9. Zie boven.
2) Hierom wijst de H. Hier. op Ezecti. V. 5. (ïh medio yentinm posui earn). Hierusalem in medio mtmdi sitam esse vgl. Ezech. XXXVIII. En Ps lm 03. Volgens den H. Cyr. v. .Ier. Cat. Xlll. „Medium ierrae est Gohjotlm. Non mens hie est sermo. Prophet a dicii: operatus est salw tern in medio terrae.
3) H. Cyr. Hier. 1. c,
4) Zie over de Overlevering nopens deze plaats, des verkiezende, 1 an-gen, 1. c. bl. 308 volgg. en de and. aangeh. Schrijvers. Is Golgotha thans ingesloten binnen de muren der Nieuwe stad, dan bewijst dit te meer, dat daarjuist de plik moet zijn, waar -iesns gekruisigd is. ^ gl. Ha-sebroek. De Bergen.
'lt;?■
De Krumging,
Heiliger en indrukwekkender gebeurtenis, dan de kruisiging van Jesus heeft onze aarde nooit aanschouwd. Daarom is het of de pen alle beschrijving weigert; roerende eenvoud mag alleen de omtrekken schetsen.
Op de plaats aangekomen, die Golgotha heet, zoo verhalen Mattheus en Marcus:
Matth. XXVII. Marc. XV.
34. Gaven zij Hem wijn te 33. Gaven zij Hem gemir-drinken met gal gemengd; en reden wijn te drinken; geproefd hebbende, wilde Hij doch Hij nam dien niet.
(dien) niet drinken. j
Waarna al de Evangelisten met één enkel woord de kruisiging aanduiden:
Mt. | Mr. Luc. XXIII. j Jo. XIX.
35. Nadat zij 23. En het 33. Aldaar 18. Alwaar Hem gekrui- was de derde kruisigden zij zij Hem krui-sigd hadden, ure; en zij krui- Hem. sigden.
sigden Hem. 1
Verplettende kortheid! Maar wat diepe zin gaat ons niet open in elk dier woorden: Ibi crucifixerunt emu ; aldaar — klonken — zij — Hem — aan liet kruis. Aldaar,
— 795 —
op die schedelplaats, klonken zij, de Romeinsche soldaten, door de Joden bijgestaan. Hem, den Zone Gods en des men-schen, met w re ede nagelen vast aan het kruis, het schandhout der wereld. De plaats, de doodstraf, de wijze, het slagtoffer, de kruisigers; alles is aangeduid, alles eenigermate geschetstj maar zóó beknopt, dat het niet korter kon, zóó eenvoudig, dat het uw hart vervoert door onovertrefbare schoonheid, mits ge wilt toezien en nadenken.
Doch wie vermag zulks? Wie kan dit hemel en aarde ontzettend tooneel beschouwen, zonder tevens op al de omstandigheden de aandacht te willen vestigen? Laten we daarom onzer godvruchtige belangstelling voldoen en al de hoofdpunten dezer schilderij in het bijzonder nagaan
Een enkel feit wordt ons door de HH. Mattheus en Marcus meer uitvoerig verhaald: hoe namelijk een bijzondere drank Jesus wordt aangeboden, zoo haast Hij ter strafplaats gekomen is. Waarin bestond die drank, door wie, en waarom werd hij aangeboden? Zie hier eenige vragen, die wij zullen trachten te beantwoorden. Doch vooraf dient opgemerkt, dat de twee Evangelieschrijvers elkander niet kunnen tegenspreken, en bovendien, dat Marcus meermalen eene uitdrukking van het eerste Evangelie, dat voor hem lag, wat duidelijker omschreven heeft 1). Beiden kunnen dus met andere woorden hetzelfde hebben uitgedrukt.
Marcus zegt nu: „Zij gaven Hem gemirreden wijnquot; dat wil zeggen : wijn met myrrhe qemernjd 2). Mattheus schrijft.
1) Deze drunk moet ondersi'heiden worden van een anderen, waarvan later (Luc. XVI11. 86. lo. XIX. 29. Mt. Vs. 48) gesproken -nordt (tegen Auquot;-., Euth ; Z. Mald). Te dezer plaatse tow soorten van drank aan te nemen; één, met gal, en één met myrrhe gemengd (Enth., Theoph. z. Sylv.) gaat niet.
2) Zoo reeds de Syris lie vertaling.
— 7!)G —
(volgens de gewone lezing 1 : „zijgaven Hem wijn met gal gemengd.quot; Doch door beide uitdrukkingen moet hetzelfde bedoeld aijn, en de vraag kan slechts blijven, op welke wijze wij een en ander het best kunnen verklaren. Ziehier onze opmerkingen.
Algemeen wordt aangenomen, dat men den ter dood veroordeelde misdadigers bij de Joden een bedwelmenden drank gaf, om hun daardoor de pijnen minder smartelijk te maken 2). De Eabbijnen melden deze gewoonte, met een beroep op het boek der Spreuken 3 ', en voegen er bij, dat het voorname vrouwen waren, welke dezen drank bereidden en aanboden 4). Vindt men dit gebruik bij de Romeinen niet, 5) dan kunnen zij toch ligt den Joden hebben toegestaan volgens eigen gewoonten te handelen.
Sommigen nu schenken den Eabbijnen geen geloof 6) anderen misschien te veel, als ze zelfs dit aannemen, dat een goede met myrrhe gemengde wijn Jesus, door de voorname vrouwen van Jerusalem, kan zijn aangeboden 7); wêer anderen hou-
1)Vn Igata; en in het Grieksch oinos. Tissch., Lachm. volgens de II. SS. B. D. a. b. enz. en vele vertalingen. Ook is bet minder waarschijnlijk dat bij O-tos nog gevoegd zon zijn felle mixt urn.
2) Beelen, Lipm., Mnrè — A Lap., Sahn., enz
3) Spreuk XXXI. 6. 7.
4i Zie de aanhalingen bjj Wetstein in Mr. XV. 23. Lacgen, Sepp, Ar-noldi, Friedlieb, enz. Hier. in Mr. XXVII. schrijlt; „Usque hodie Judaei, et omnes incrednli Dominicae resnrrectionia aceto et felle polant Jesum, et dant ei vinum myrrhatnm, at eum consopiant et mala eorum nou vide at.
6) Zoo Friedl. p. 140. — And. (Sepp. Olsli.i halen sle-hts afzonder-lijkc voorbeelden aan, of plaatsen, zoo als van ïert. adv. Psych. C. XII Z. Calm, en Grets. 1. c. c. MI.
6) Grets. de Vino Myrrhato Diss. In Mant. ad Tom. I de S. Cruce.
7) !lt;ömm. bij Maid, en Calm, in Mt. XXVII. 24. Sepp. Vl p. 321. Vgl. Langen bi. 300 volgg. waar hij het als mogelijk en niet onwaarschijnlijk zoekt te doen voorkomen. — De Rabbijnen spreken van bijge-mengdèu wierook; maar sommigen meenen dan, dat de Dochters van Jerusalem er myrrhe hadden bygevoegd ('lug. Zeiischr. II.j V. S. 14), of
— 797 —
den het midden, en gelooven wel aan die gewoonte, maar alleen om een slechten, en dan nog met hittere kruiden ge-mengden wijn, door de soldaten te laten aanbieden. Dit laatste geven wij de voorkeur.
Men leest, ja, een enkel maal bij de oude Schrijvers, van een met nujrrhe gemenyden, als van een aangenamen, gekrui-den wijn, maar niet, dat deze ooit voor de misdadigers diende. Misschien was het nog meer om den geur dan om den smaak 1), dat men soms den besten wijn met een weinig mirre mengde, die lan ook daarom als de geliefde drank der vrouwen voorkomt; wat echter geenszins belet, dat een slechte wijn met veel mirre gemengd bitter smaken eu eene bedwelmende eigenschap be itten moest. 3).
Doch wij hebben meer reden, om te gelooven, dat alleen een wijn van die laatste soort aan Christus is aangeboden. De uitdrukkingen der Evangelisten laten het duidelijk uitkomen. De gal, waarvan Mattheus spreekt, beteekent, op zijn minst genomen, zeer hittere kruiden, en lezen wij daarbij (wat wel de meesten willen) het woord edik of azijn, dan kunnen wij dit het best verklaren van slechten rojn, die schier azijn is 3).
enkel myrrhe hadden gebezigd, om voor Jesus een boteren drank te bereiden (Arnoldi., Fried!. bl. I 2 Nota ) Baronius ad \nri Ch. 81. ern-dite ostendere conatus est, vinum myrrhilum fuisse aromaticum, etc.scd retractavit sententiam in fine T. X. (A. Lap.)
1) Plinius, H. Nat. MV. 13. „Lautissimi apud priscos vina erant myrrhae odore conditae.quot; Z. Wetst. in Mr. XV. 23. Grets. 1. c.
2) Schuster, bi. 403. — Vaa ouds schreef me;i die verdo jvende kracht »an de Slyrrhe toe. Dioscor. Proc. I. il. mat. med. I. 53. Galen, de fac. med. Simpl. T. XI. p. 7G7, Z. Fried), bl. 142. — Apulejus, en Aelian, bij Sepp. bl. 333.
3) S. Aug. de Cons. E». III. 11, waar hij er toch. bijvoegt (gelijk »nd ) dat er tegelijk gal en myrrhe in gemengd konden zijn.
Mattheus noemt dus wijn (of slechten wijn 1), azijn) met gal, dat is bittere kruiden, zoo als mirre, gemengd;^ Marcus, eenvoudiger : wijn met mirre gemengd, en dit niet om den wijn aangenaam, doch om dien bitter, bedwelmend en ver-doovend te maken 2). Gemir rede wijn, en hittere slechte wijn is dus één en hetzelfde 3).
— Maar zulk een bittere en bedwelmende drank zal door Jerusalems vrouwen aan den goeden Jesus niet toegereikt zijn?
Dit is ook niet waarschijnlijk. quot;Van de krijgsknechten is er herhaaldelijk spraak; van zulke vrouwen geen enkel maal, zeker niet bij Mattheus en Marcus, die uitdrukkkelijk zeggen: zj die Hem geleidden, en weldra kruisigden [jaren Hem, dien drank. Bovendien is in Mattheus woorden eene verwijzing naar de oude prophetie onmiskenbaar, en moeten wij dus de gal of bitterheid in eigenlijken zin verstaan.
Dat de goede Jesus dien evenzeer ter vervulling der prophetie heeft geproefd, mogen wij niet betwijfelen; de heilige Vaders zijn van hetzelfde gevoelen. „De bittere druif geeft bitteren wijn aan den Heer Jesus, opdat vervuld worde wat geschreven staat: zj gaven mj gal tot spjze é).quot;
„De (later aangeboden) azijn wordt gedronken, de wijn met
1) Leest men (Mt .) wijn, dan mag men aannemen, dat Oxon azijn, op velerlei manieren in den tekst kan geslopen zijn (Z. de aangeh Schrijy.), misschien uit Ps . LX IX. 2} volg. de LXX. Zeker heeft Marcus toijn, het woord van Mattheus moet dus in allen geval ook wijn beteekenen.
2) Te regt heeft men opgemerkt dat Oxos niet juist goeden, aamjena-men wijn kan beteekenen, evenmin als chole, yal met aangename kruidige myrrhe kan overeenkomen. Integendeel kan gal zeer goed iet» bittert beduiden, zoo als blijkt uit Fr. 69, i? (waarop Mattheus wel het oog had). Daar staat Rosen, beteekenend : iet» bitters; en de LXX vertalen: Chole, gal, mair nemen dit ook in den algemeenen zin van iets bittert. Even zoo elders: Thren. Hl. 15. Prov. V. 6.
3) Nam et vinura acetum dici potest, inquit Theophylactus, in c. XV. Mr. quia aeetosum. Acetum enim, ait, Augustinus iin I's. 68) vinum vetu» dicitur. Z. Grets. 1. o. C. i.
4) H. Hier. in Ut. XXVII.
— 799 —
gal gemengd niet; zulks echter niet, dewijl het gal is, maar omdat de met wijn gemengde bitterheden worden geweigerd 1).quot; „En dit, dewijl in de plaats van een verkwikkenden en aangenamen drank een schadelijke en bittere wordt toegereikt, en (de Joden of soldaten) de menschlievendheid, die hen scheen aan te drijven, in boosheid verkeerden 3).quot;
Zoo spreken de heilige Leeraars der Kerk, en beschouwen aldus altoos o) den hier aangeboden wijn als een bitter-zu-ren en bedwelmenden drank, die ook mede tot Jesus lijden behoort.
Dat het eeu gebruik was, zulk een drank aan de misdadigers te geven, hindert deze opvatting niet. Integendeel; Jesus wilde in alles, en dus ook hierin, met de misdadigers gerekend worden. En was het voor anderen eene lafenis op zulk eene wijze versterkt en tegen het gevoel der pijnen gewapend te worden; voor Jesus was het dat niet. Voor Hem was het eene kwelling. Hij leed vrijwillig; Hij leed grootmoedig; Hij leed op goddelijke wijze; en Hij, die zijn leven aflegde, daar en rvanneer Hij wilde, Hij wilde het niet afleggen zonder de hoogste smarten. Om die echter te lijden, moest Hij ze gevoelen; om die te gevoelen, met volle bewustheid dragen; om dat bewustzijn ten einde toe te bewaren, wel proeven, ja, den hitteren druif van zijn bevoorregt volk, maar niet drinken ter bedwelming.
Daarom proeft Hij; doch geproefd hehhende, neemt Hij dien helk niet aan, en wilde Hij niet drinken 4).
Nog eene tweede omstandigheid wordt ons door den H.
1) H. Ambr. in Lur. XXT I. 2) H. Cyr. Al. in Jo. XII. 35.
3) „Al dc Vaders en oude Uitleggers, legt A. Lapide tot op Baro-nins,quot; die echter later tot dat oude gevoelen terugkeerde. — Aan eene liefdedienst van godvr chtige vrouwen durven wij dus niet denken. Dat nu deswege èn de Joden èn de soldaten dezen-' wijn hebben bedorven en bitterder gemaakt (A. lap.), is ounoodig te beweren.
4) Mt. Mr. t. a. pi.
— 800 —
Marcus medegedeeld. Ilet was, zegt hij, de derde ure toen zij Rem kruisigden 1). Later spreekt liij nog van de zesde, later van de negende ure; eene opvatting, die wij ook bij de Vaders aantreffen, bij voorbeeld, bij den 11. Cyrillus van Jerusalem, als hij zegt: ter derde ure werd Jesus gekruisigd; ter zesde ure begon de duisternis; omtrent de negende ure gaf Hij den geest 2).
Niets zou hier moeite baren, indien niet Joannes, op de reeds vroeger besproken plaats, gezegd had : dat Jesus eerst omtrent de zesde ure veroordeeld werd. 3) Dit laatste baart echter ecno moeiielijkkeid, die, tot nu toe, alle oplossing getrotseerd heeft. Veelligt is op de bedoelde plaats een schriitfout ingeslopen, en heeft Joannes geschreven: de derde ure ongeveer, en dan Marcus ook zijn derde ure in een algemee-nen zin genomen van het gansche voorval der kruisiging, zoo Jat wij met hem moeten zeggen: omtrent negen ure (naar onze rekenwijze -1), is Jesus gekruisigd, omtrent den middag begon de duisternis, omstreeks drie ure gaf Jesus den geest.
Wie hier meer over weten wil, gelieve de aangehaalde Schrijvers na te slaan, en houde het ons ten goede, als wij ronduit verklaren, na veel en wel het meeste over dit punt gelezen te hebben, nog niets te hebben gevonden.
Nog niets, — groote God! — behalve dit toch zeker, dat de Gcd des hemels op ons aardrijk gekruisigd is, op eene ure, die ons onbekend moest blijven; dat Hij, die zijne ure
1) Mwc. XV. 25. 2) H. f'yr. v. Jer. Cat. Xltl. 3) io. XIX U. Z, Pair, in Marc. 1. c Sc-hegg Ibid. F is 6, en F is 3.
4) D eerste ure legint met den opgang der zon. De laatje opgegeven tijd voor Jesus sterfdag is de 'il April i78na Eoine's stichting, het 31e jaar onzer tijdrekening;, wanneer de lt;on in Jernsa em opgaat ten 5'/,. Volgens Sepp. twee jaren vroeger, 15 April 783. Volg. Patrit.den gt;5 Maart. Als men streng neemt, valt de derde ore dus op Sure — 9.
had uitgekozen, ook hierin toonen wilde, dat het bij uitstek zijne ure was; en dat wij, die allen begeerig uitzien naar dat plegtig oogenblik, waarop Hij om onzentwil van de aarde zal worden verhoogd, het oogenblik van die verhooging niet met zekerheid mogen kennen, vóóraleer zijn kruis op de wolken zal schitteren. Zoo zien wij ook hier een geheim in het geheim; doch tevens, als overal, den vinger Gods en zijne liefde.
Dat wij des ondanks den tijd des Morgenoffers, den helderen middag en de ure van het avondoffer niet mogen voorbij zien, springt in het oog.
Ginds op den Moria zijn de priesters bezig met de dage-lijksche offerhande; de tweede Isaak wordt op Golgotha vastgeklonken en met het altaar opgerigt. Hoog aan den hemel vertegenwoordigt de schitterende zon zoowel de heerlijkheid des Scheppers als de kracht der gansche natuur; straks wordt zij verdoofd en, met haar, alles in den diepsten rouw gedompeld. Ginds weêr op den Moria wordt het laatste wettig avondoffer aan den Heer opgedragen; op Golgotha neigt de Heer zelf het hoofd, en het eenige Offer is vol-bragt en neemt voor altoos de plaats van al de andere offers in. De derde, de zesde, en de negende ure, blijven dus voor altoos gezegend!
Dan, laat ons nu, eer we verder gaan, onze godvruchtige belangstelling voldoen, en één voor één de verschillende hoofdpunten aanraken, die in het woord crucijixerunt, zij klonken Hem aan het kruis, voor ons zijn opgesloten. Het eerste betreft de ontkleeding; deze bevat drie punten, die wij als bekend mogen aannemen. Van de meeste kleederen werd Jesus beroofd; zijn lendendoek, (misschien wel dien, welken de priesters droegen), liet men Hem behouden; even zoo de
— 302 —
doornen-kroon, als zijn eenig, Hem nog overblijvend eigendom en sieraad.
De geheele ontkleeding van Jesus leeren de proplietie, de geschiedenis en de overlevering. Na de geeseling trok men Jesus zijne kleederen weder aan, en op Golgotha rukte men Hem die weder af, om ze onderling te verdeden, volgens liet woord van David: zij heUhen mijne Ideederen onder elkander verdeeld, en over mijn Meed het lot gewoijien 1).
Dit komt overeen met de gebruiken der llomeinen, die de ten kruisdood verwezenen naakt aan den kruispaal sloegen 2), en wordt door niemand betwijfeld. Het laten van den gordel of lendendoek daarentegen, is .lieviglijk betwist, juist om de gemelde reden, en meer nog, dewijl sommige Vaders zich zóu hebben uitgedrukt, dat het woord naa/it in de letterlijke beteekenis schijnt opgevat te zijn.
Hiervoor is toch geene reden. Het woord naaiït bewijst op zich zelf niets, evenmin als het verdeeld worden der boven- en onderkleederen van Jesus, waarvan de Evangelisten spreken 3). Naakt is ook hij, die de lendenen bedekt heeft, en wat de algemeene gewoonte der niet barbaarsche volken medebrengt, behoeft niet uitdrukkelijk te worden vermeld, om van zelf te worden begrepen. De Eoraeinen waren in dit punt strenger dan de Grieken; de Joden en
1) Ps. XXI, Heb. 22. Jo. XIX. 24.
2) De overal terug te vinden aanhaling is die van Artemidorns. Oneiroc. II. 58. nDen arme is het goed gekruisigd Ie viorden, -wijl de gekruiste verheven is; den rijke nadeelig, wijl men naakt wordt gekruisigdquot; Ben. XIV Voegt er bij Arrian. in Epict. IV. 26.
3) Jo. XIX enz. (tegen Fritsche enz). Naakt beteekent ook armelijk gekleed (Enrip. Khesns, ed. Matth. V. 307.), ligt gekleed (Virg. Georg. J. 299) Jo. XXI. 7. 2 Sam. VI. 2'i, Is. XX. 3. Liv. 1. 5 verg. met Valer. Max. II. 2. 9. zoowel bij de Romeinen en Grieken, als bij de Hebreeuwen. Zoo zijn de Nudi juvenes (van Livius 1. c.), cincti pellibus immolatarum hostiarum volgens Valerius; it. Vgl. Dio. Hal. I. 80.
— 803 —
Aziatische volken nog strenger dan de llomeinen 1). In .Jndea vooral zullen dus de misdadigers wel naakt, maar toch niet zonder eeaige bedekking aan het kruis zijn geklonken.
Het overoude Evangelie van Nicodemus vooronderstelt deze gewoonte, als het van Christus uitdrukkelijk zegt: men trok Hen zijne kleederen uit, en omgordde Hem met een linnen doek 2). Pe oudste afbeeldingen des gekruisten Jesus bevestigen hetzelfde 3), en wat op zich zelve zóó natuurlijk is, dat wij het ook zonder bewijzen gelooven, wordt ten minste hierdoor tot genoegzame zekerheid verheven, dat zoo vele vrome vrouwen, en zelfs Jesus Moeder, onder het kruis hebben gestaan, en dus gewis voor eenige bedekking hebben gezorgd, bijaldien de soldaten dit hadden verzuimd. I).
Sommigen onder de Kerkvaders 5) kunnen ook in dezen
1) Tinei did. Hist. I. G. De Aziatische kampvechters waren gekleed; de Grieken geheel naakt. Bij de Eomeinen was eene gansehe ontblooMng noch bij de wedstrijden, noch op het tooneel geoorloofd, volg. Dion. Hallo. VII. Va. Hor. Kp. 1. n. 18. H. Aug. Civ. Hei XIV, 17. — Over oude afbeeldingen van soldaten of jongelingen, die bestraft werden, en eenigzins bekleed voorkomen, Z. Langen bl. ïOO. Over de Joden Sepp. bl. 3-9.
2) H. X. Onder de vele valsehe versierselen houdt zich dit Apocrypha Evangelie toch aan de feiten, en kan daarvoor vaak getuigen.
3) Het oudste Crucifix, dat van het Handschrift van het Syrische Evangelie, van het jaar 58ii, stelt Christus met een lang gewaad gekleed voor. Slilnz 1. c. p. 479 en 83 i Hos. p. 581. Katak. — Aringhi II. 13S. Flosz. Aachener lleiligthümer.
4) Zoo stellen het werkelijk sommigen voor. Volgens de H. Birg. Kev. X. 70 (vgl. Duraut. ibid. p. 232; kwam iemand toegeloopen met een doek (Velamen). Volgens den H. Anselmus, de Pass. icok Ludolphus) gaf de H Maagd haren sluijer. (Vgl, Quaresmius. die beide overeenbrenquot;-t: de H. Slaagd gaf door middel van een der omstanders!. Neemt iemand ook deze „piae considerationes.quot; met Benedietns XIV. niet aan, dan blijkt er toch uit, hoe redelijk oaze vooronderstelling is (Zoo ook Münz en Langen).
5) Aangehaald worden: Ambrosius, Augustinus, Athanasius, nesychius., Cyprianns, Cyrillus van Jerusalem, Naziaazenns (auct. Christus patiens) Hieronymns {regula ad Enstoch.) Bernardus, Konaventura.
En dezen volgen Suarez T. II. d. 36. S. 4. Bened. XIV. I. n. 8S. Calra. in Mt. XXVII. Ayaia, Morinns in I's. 21, Lipsius de Once II, 7. enz. Vgl. A. Lap.
zin genoegzaam verklaard worden 1); te meer, daar zij geenszins historische maar alleen mystische redenen der naaktheid aangeven 2). Anderen kunnen een tegengesteld gevoelen hebben aangekleefd om ons verder onbekende redenen, die wij echter geenszins als geldig behoeven aan te nemen.
De overtuiging heeft dus grond, dat Jesus met een doek bekleed gekruisigd is, en de Edikwiën, die daarvan bewaard worden, 3) leveren een nieuw bewijs,, hoe de overlevering en de geschiedenis één en 't zelfde zijn.
Wordt eindelijk, wat sommigen meenen 4), door Christus zeiven, bij Joannes, met het omgorden van Petrus, een omgorden met den lendendoek bedoeld, dan zet de H. Schrift zelve aan onze bewijzen de kroon op, en spreekt van hetgeen wij nu vooronderstellen als van eene algemeen bekende zaak, welke duo de Evangelisten met alle reden verzwijgen konden.
1) Zie reeds bij Gretser, I. 22 en Durantus ia S. Birg. IV. 70.
2) Bijv. door Christus te vergelijken met Adam en Noë. Gretser bemerkt reeds; dat geen enkele Kerkvader uitdrukkelijk gezegd heeft, dat Christus zonder siMigaculum gekruisigd is. Het duidelijkst spreken veel-ligt Ambrosius in Luu. XM1I. len \.) Nudus crucem ascendit; talis ergo ascendat qui saeculum vincere parat, ut saeculi adjimenta non quaerat. Rictus est Adamus, qui vestimenia quaesivit: vicit ille, qui veslimenta deyosuit, et talis ascendit, quales nos auctore Deo natara Jormavd; talis in paradiso primus homo habitaverat, etc, — Hesychius, Or. in S. Andr. Ap. Max. bibl. XII p. 189 Kunnen zelfs zulke uitdrukkingen nog eenigzins verklaard worden, veelmeer de anderen, zoo als die b v. van Athanasius (S. de cruce); Exuebat vertimenta sua. i'ecebat enim. cum hominem introduceret in paradisum, exuere tunicas quas Adam accepit, cum e paradise ejiceretur. enz.
3) Te Aken. Zie hierover Gretser, en vooral Flosz. 1. c. — Behalve de reeds genoemden kunnen wij voor ons gevoelen aanhalen; Abulensis, Hion. Cart., Barrad., Sylveira, en de meeste latere Schriftverklaarders: Langen, Schegh, Arnoldi, Muré, Schuster, enz. Friedlieb en Bisping aarzelen meer.
4) Z. Langen bl. 307. Schuster,... Tertulliaan verklaart het Grieksch zosei, door vincire. Tune Petrus ab altero vincitur cum cruci adstringitur. Scorp. c. 15. Diensvolgens Beelen (in Jo. XXI. 18) van het aanbinden en als „aangordenquot; van de kruisbalken. Vgl. Bisp. in 1. c. van het aanbinden aan het kruis.
— 805 —
Eveneens konden zij stilzwijgend voorbijgaan, dat Jesus de doornenkroon dragend aan het schandhout genageld is. Zij, die er vroeger niet van gesproken hadden, moesten er ook hier van zwijgen, en Joannes heeft althans niet vermeld, dat men Jesus de doornenkroon heeft afgenomen. Wij mogen dus de oudste berigten van Origenes, Tertullianus en het Evangelie van Nicodemus gelooven 1). Zij worden bevestigd door oude afbeeldingen van don ge-kruisten Verlosser 3), en komen even goed overeen met hetgeen wij verwachten mogen van de ruwe krijgsknechten, die Jesus kruisigen, als met de reden zijner veroordeeling, die immers ook nog prijkt op het kruis, — in het opschrift: Jesus van Nazareth, Koning der Joden.
De krijgsknechten, die Jesus den purperen mantel afdeden, om Hem weer te bekleeden met zijn eigen mantel, welke immers op Golgotha hun buit moest worden, zullen Hem gaarne de doornenkroon hebben gelaten. Op Golgotha aangekomen, was er geen reden om die af te nemen 3), evenmin als er reden bestond om zich meester te maken van den kleinen lendendoek, wanneer zij toch den mantel, den rok, het onderkleed, de sandalen en den gordel van
1) Tert. Adv. Jud. c. 13. Orig. in Mt. V. 40. Ed. Lomm., Evg. Nic. c. X. — Tertullianus schrijft: Isaac cum ligno reservatus est, ariete oblato in vepre cornibus haerente: et Christus suis temporibus lignum hnmeris suis portavit, inhaerens cornibus crucis, corona spinea in capite ejus cirniiiidata. Zie boven.
2) Langen, enz. Münz p. 4^3 merkt toch op; wij vinden alle oud# Crucifixen zonder doornenkroon. Het oudste, uit de 5de eeuw, in de galerij degli XJffizi te Florence, heeft in de plaats der doornenkroon eene andere van bladen, welke den zege van Jesus over hel en dood aanduiden, volgens het woord van Isidorus Pelusiota: Idc.irco spinea corona, ut victor, redimitus est, q ieiuadmodum scilicet clari et celebres victores facinnt, qui hoc ipsum telum am instrumentum cujus upe victoriam con-secuti sunt, in triumphum gestant. Epist 95.
3) Volgens and. (H. Birgitta Revel.) nam men Jesus de kroon af bij de ontkleeding, om Hem die weder op te zetten bij de kruisiging.
— 806 —
Jesus onder elkander verdeelen konden. Het priesterlijk lieupe kleed 1) behield alzoo de eeuwige Iloogepriester, en dc Koninklijke kroon droeg de groote Koning ten einde toe. —
Zoodra Jesus van zijne kleederen beroofd is, begint de h-uisiging. Doorgaans gescliiedde deze bij de Romeinen aan bet reeds opgerigte kruis 2). De kruiseling werd dan eerst met touwen opgetrokken, of althans vastgebonden, en vervolgens aan het schandhout vastgenageld. Dewijl de kruisen in den regel niet hoog waren, en de voeten des gekruis-teu slechts weinig boven den grond werden verheven, was deze aannageling niet moeijelijk. De meesten meenen derhalve, dat ook Jesus op deze wijze gekruisigd is 3). De Heilige Vaders zouden dit bedoelen 4) als zij gewoonlijk van de kruisiging als van eene opklimming van Jesus spreken 5), en de geschiedenis zou dit bevestigen, dewijl zij maar zelden van eene andere wijze van kruisigen gewag maakt.
Toch zwijgt zij daarvan niet 6) en mag dus de Palestijn-
1) Het kleed dat de Priesters om de heupen droegen heette Ificnasim.
2) Lips. ]]. 7. Grets. I, 20. Onder and, zal dit blijken uit de uitdrukkingen ; 'Tollere, agere, ferre, dare in crucera; en c.rcurrere, as-eendere, salire in erucem. Vgl. I Esdr. VI. 11. Cic. in Verr. et pro liabir.
3) Birg Kev. Vil. 15. „Cum igitnr crux ita solide firmata esset, ibidem statim adaptabantur tabulae ligneae in eircuitu stipitis crucis per modum graduum... Post hoc ascenderont ipsi per illosgradns ducentes eum um irrisione, etc. — Sequntnr Toletus , Ribera, Lipsius, Binaeus, Ben. XIV. et ex rei-entioribns: Langen, Schegg, Friedl. — Z. Durant. in S. Birg. et Sylv. p. 550. — Velen durven nogthans niet beslissen: A Lap., Salnii'ron. Suarez, Lorinus, Sj'lveira, enz.
4) B v. H. Athan. S. de Cmce: „Venit ad locum ubi erat illi as-cendenrta crux. Hil. de Trin. X. In lignum elevatus est. Aug. tr 3 in Jo. Filius Dei se permisi in erucem levarin. S. Cypr. de pass. D A seen, disti Domine palmam, etc. It. Greg, in Cant. c. 7. Chrys. h. in 1 Cor.
5) Het duidelijkst Nonnus {de Christo), In lignum quadrat um, altum, terraque levatnm. Rectum extenderunt; en de Auctor van den Christus patient {Nazianzeno adscripta).
6) Zoo b. v. luidt het van den H. Pionins (Ruinart, Act. Mart. 1, p. 346) Eum igitur ligno fixum erexerunt, etc. Vgl. Ens. H. E. IV. 15.
sche overlevering, volgens welke de plaats der aannageliug van de plaats der oprigting verschilt, niet onvoorwaardelijk verworpen worden 1). Er zijn er zelfs, die de aannageling aan het nog ter aarde liggende kruis meer waarschijnlijk vinden; 2) ook in dit geval werd het ligchaam met touwen vastgebonden, daarna vastgenageld, en dan, niet zonder vree-selijken schok, in de rotsopening geplaatst 3).
Om de kruisiging (vooral volgens de eerste wijze) gemakkelijker te verrigten, en te beletten, dat de ligchameu zouden nederstorten, had men nog aan 't midden des krui-ses een korten balk aangebragt, welke den kruiseling tus-schen de beenen doorging en zitblok genoemd werd. 4lt;). De oudste Schrijvers, die de kruisstraf nog van aanzien kenden, schijnen hiervan uitdrukkelijk melding te maken 5). In lateren tijd dacht men liever aan een voetbankje [suppeda-neurn) waarop de voeten van Jesus vastgenageld zouden ge-
1) Bij Adrichornius,Thcatr. terr. S. § 118. Vgl. Schuster; en Sepp. p. 331.
2) Zie Gretser 1. e. Zelfs Lipsins ïindt deze wijze althans gemakkelijker ter uitvoering. Jahn, Arch. 11. 1. en Hanenberg (Allioli's Handb. der 13ibl. Alt. I. 43) incenen nogtbaus dat deze manier van kruisigen niet door de gesebiedeuis bevestigd wordt.
3) Deze voorstellingswijze volgt'Sepp. bl. 331. 2de Ed,— De H. Schrift leert slechts: dat Jesus zou verhoogd worden (Jo. III. 14; VIII. 28. XII. 32.) Vgl. Jo. XXI- 28 extendes manus tuas, etc. — Gretser 1. c. spreekt ook nog van eene waarschijnlijke verhulling des hoofds, volgens liet formulier der Kmeinen: caput obnubiio, infdici arbori susjiendito; vgl. Esth. VII. Statim opernerunt faciem ejus(Aman). Volgens Jahn II. § 207 p. 362 had dit geen plaats bij het kruisigen, maar alleen bij het ophangen.
4) Van hier de uitdrukking: cruci inequitare, het kruis berijden, in cruce sedere, cruce veld, in cruce requiescere. Dit zitblok heette, sedile, en had eene opwaarts gaande rigting, als een hoorn, Qaod ia medio impac-tum est lignum, ipsum instar cornu eminet, iu quo vehuntur, qui crucis supplicium subeunt (Just. Dial.n. 91).
5) Just. Dial. n. 91 Iren. Adv. Haer. II. 42 (Z. boven). Tert. udv. . Marc. III. 18. — Aoderen (zoo als Gretser, LipsiusJ meenen dit van een
Suppedaneum te mogen verstaan; doch op onverstaanbare wijze; Z. Langen bl. 310.
weest zijn 1), doch, naar het schijnt 2), alleen deswege, dat het zitblok, om aesthetische redenen, in de afbeeldingen weggelaten, later ten minste door een voetbankje scheen verplaatst te moeten worden.
De zaak is echter hiermede niet uitgemaakt. De eerste Christenen, zeggen anderen, hebben het kruis van Jesus zonder zitblok en voetbankje afgebeeld 3). De aangehaalde Vaders kunnen van den algemeenen regel gesproken hebben. Het bijzonder steunpunt was in elk geval niet noodzakelijk, om het nedervallen des ligchaams te beletten 4); en werd het vooral aangewend ten einde de ongelukkige langer leven en aldus den roofvogels ter prooi zou kunnen dienen, dan gold juist deze reden voor Palestina niet, waar men de ligchamen spoedig van het kruis plagt af te nemen. Ook is Jesus zoo spoedig gestorven, dat wij reeds daaruit tot de afwezigheid van zulk een rustpunt mogen besluiten.
Hetzij echter Jesus op het ter aarde liggende kruis uitgestrekt, of aan het reeds opgerigte kruis met touwen vastgebonden is; dat Hij met nagelen daaraan geklonken en zoo met de voeten als met de handen daaraan vastgenageld is, lijdt geen twijfel. Die het loochenen, verdienen geene wederlegging. 5) David heeft het voorspeld 6), de Apostelen,
1) Het eerst de 11. Greg.' v. Tours, De glor. mdrt. I. 6; misschien ook de Christus patiem, vs. 664 (toegeschreven aan den H. Gregor. van Nazi-anze, doch waarschijnlijk insgelijks uit de Vie eeuw). Langen !. c. vgl. Grets. p. 81. — Münz 1. c. p. 334 wijst o. a. op de bekende afbeelding van een gekruisigde met een Ezelskop, waarop het Suppedaneum voorkomt.
2) Vgl. Haneberg. 1. c. I. 43. Jahn. Arch. II § 27.
3) Schuster, hl. 408.
4) Bartholini, de Cruce C. I. Calmet. Diet. S. V. clavus.
5) Zie, des verkiezende. Langen hl. 312 volgg. en Onze Verhandeling over de Nagelen van het H. kruis, in de Godsdienstvriend, 1858.
6) Psalm. XXI. 17.
— 809 —
Jesus zelf hebben het betuigd 1); de eenstemmige Overlevering heeft er het zegel op gedrukt. 2).
Dit gevoelen komt overigens alleen met het Roraeinschc gebruik overeen. Dat men ook koorden gebezigd heeft is mogelijk 3), maar zeker is het, dat de kruiselingen aan het kruis werden genageld 4). Eene vraag kan maar overblijven : of men namelijk vier of slechts drie nagelen voor Jesus kruisiging gebezigd heeft? Wij gelooven het eerste 5.)
Dat er soms slechts drie nagels gebruikt werden, kunnen wij niet ontkennen 6); waar echter een bepaald getal wordt opgegeven vinden wij er vier 7), en nergens lezen we, dat de voeten over elkander werden gelegd 8.) De oude kruisbeelden vertoonen allen vier nagelen 9), de H. Helena schijnt er vier te hebben gevonden 10), en sedert dien tijd hooren wij doorgaans van vier nagelen spreken 11). Zij, die iets anders schij-
1) Luc. XXIV. 39 (niet tot de Discipelen Tan Emmaus, gelijk Langen, zeker bij vergissing, schrijft; maar tot al de Apostelen). Jo. XX, 25 en 27.
2) üe zaak is zoo bewezen, dat wij de loochening wel als een leerzaam voorbeeld van de verregaande verwaandheid der Moderne kritiek kunnen opgeven. Zie Hug. in 't Freib. Zeitschr. U. 3 en 5.
3) Lncian, Phara. VI. v. 543. sq. sprekende van de Thessalische toove-res, spreekt misschien alleen van hen, die zijn opgehangen (Jahn.. §. 207; Z Lang. p. 815,) Hil.de Trin. X. 13. noemt de funium vinculo, behalve de aannageling (in Ps. 143 n. 16) Phlin. H. N. XXVIII, 11.
4) Z. Gretser. I. 19.
6) Zie onze aangehaalde verhandeling. Voor drie nagelen, zie Schuster bl, 405 volg.
6) Friedlieb p. 145 zegt: gewoonlijk.
7 Plant. Mostell. II. 1. 12 volg. Ea lege ut afïigantnr bis brachia bis pedes.
8) Curtius, De Clav. Dom. p. 24 sq.
9) Münzj 1. c. p. 331. die er toch weer voorbarig bijvoegt: bijna alle oude Vaders spreken aldus.
10) Volg. Tbeoph., Chronogr, p. 20. 21 (Friedl. bl. 146 )
11) S. Cyp. f 25S) •'davis sacros pedes terehrantihus quot; S. Greg. Tnr* de glor. Mart. c. 6. «Clavornm dominicorum quod quaiuor fuerint, hacc est ratio: duo affixi sunt in palmis et duo in plantis.quot;
— 810 —
neu te zeggen, kunueu veelligt nog beter verklaard worden 1). Het viertal nagelen komt dan met dat der soldaten overeen, die nu liet gewillig Offerlam aan liet vreeselijk offerhout vastklinken 2).
Ziet, zij beginnen met de handen, de regterhand het eerst 3). Een groote nagel wordt er door gedreven en met geweld in den kruisarm vastgeslagen. Ineenkrimpt het H. ligchaain van duldelooze smarte; maar de beulen grijpen onmiddellijk den anderen arm, rukken dien toe de plaats voor de nagelen bestemd, en weer springt het Goddelijk bloed in breeden straal omhoog, en trekken de voeten op bij die foltering. En het ruw, het meêdoogenloos geweld trekt en rukt die voeten naar beneden, en door eiken voet dringt de punt der nagels, eu naast elkaar worden ze aan den kruis-stam vastgeklonken. Ach! behoeven wij bet getuigenis van Tertulliaan 4), om te gelooven, dat in deze foltering het vreeselijke der kruisstraf bestond ? Is het vreemd dat 'de geschiedenis zulken dood alienoreedst, allerbitterst, allerschrik-lijlcst noemt 5)? Is het wonder dat Jesus, afgemat wel is waar van het lijden, maar toch een man in den vollen bloei
1) Zoo spreekt de Schrijver van den Lijdenden Christus (onder de Werk. v. d. H. Greg. v. A'azianze) (uit de Vide eeuw), van een drienageüg\ hotif, wat wel dichterlijk zou kunnen genom™ worden voor het kruis gelijk hij 't elders Doemt: een ivjeestnlclngen balk (vs. 12(il) Z. Onze Verh. p. 0. — Notinus is duister, en spreekt nu ecus van een vierduihelen loei, dan eens vau een e enig en (gansch bijzonderen) voetnagel, waarover Hug, en Langen. 1. c. Over het bewijs van Movers uit de Roraeinsche urnen, Z. Lang. bl. 320.
3) Jo. XIX. 25. Over die soldaten, zie Grots, c. XXV. Jos.fAnt. XIX. 1.
3) Eene beschrijving komt voor bij Lucianus, Dial, de TromeUieo, n.2. quot;Sed praebe dexteram. Tu autem, Vulcane, adstringe et eonflge, et malleum fortiter demitte. Da et alteram, quo ilia ctiam recte detineatur.quot;
4) Haee enim atrocitas propria crucis est. Contr. Marc. L. III.
5) Oudelissimum, teterrimum supplicium. Cicero; daranatissimura qnod-dam fatum (Nonnus); extrernnni supplicium (Ambrosius) enz. Clavis ct palis mortem toleravit acerbam, (Apollo bij Lact. De Div Inst. C. 11).
— 811 —
der jaren, eu volle levenskracht, er spoedig onder bezweek? Daar hangt Bij aan 'tsmadelijk en smartelijk kruis! O wie schetst, neen wie beseft de hevigheid, de felheid zijner pijnen! „o Gij, die voorbijgaat langs den weg, ziet ! of er een smarte gelijk aan de zijne is.quot; 'Zijn er anderen gekruisigd, wie, tot bezwijkens toe, gegeeseld en met doornen gekroond als Hij ? Ziet, daar hangt de tweede Adam, niet meer onder, maar vastgeklonken aan den waarachtigen Boom des levens. Daar hangt Hij tusschen hemel en aarde en ziet ons aan, ja ons aan, die in 't Westen zijn, zoo wij de oogen naar het Oosten verheffen. Naar het Westen e'ing Hij uit, toen Hij de stad Gods verliet; naar het Westen wendt Hij nu ook zijne oogen, alsof vcor Jerusalem nu het woord in vervulling moest gaan: ,/lk zal hun mijnen rug toonen, en niet mijn aangezigt 1), ten dage des verderfs, en voor ons: nZijne oogen zullen op de volken nederzien 2)quot;. Ten Westen plaatste Hij zijn Paradijs, en van daaruit zag Hij naar ons, opdat wij, ons ten Oosten keerend. Hem konden aanbidden 3). Het kruis, Kegt derhalve een oud Schriftverklaarder 4), stelt ons, door zijne gedaante, de gedaante der aarde naar hare vier hemelstreken voor. De Morgen glanst uit zijn hoofd, de Avond breidt zich ouder zijne voeten uit; de reg-terarm vormt den middernacht, en de linker den middagquot; Zoo roept Jesus alle volken, zoo omhelst Hij hen allen, zoo drukt Hij allen aan zijn Hart, dat weldra onder de wreedste smarten, om onzentwil, zal bezwijken.
I) Jer. XVII. 17. Z. Sylvcira, p. 553. 2) P^. LXV. 7 3) S. Jo. Dam. de fide Orth. IV. 18. quot;Dominug, cnm in onice peuderet, ad occa-sum prospiciebat, eoqne nomine ita adoramus ut enm intuearaur. Zuo ook Germanns Const., Sedulius, Z. Grets, C. XXVI
4) Int. Opp. S. Hier. Comm. in Mr. — Zoo ook Sedulius: Arcton dextra tenet, medium lacva erigit axcm, Carm, L. 4 volgens wien Beda in Luc. 23 en And.
— 812 —
Zoo hebben wij althans de voornaamste vragen anngaande Jesus kruisiging beantwoord. Moeten we er nu nog bijvoegen, Icunnen wij het zelfs in weinige woorden, waarom de goddelijke Verlosser aldus is verhoogd?
Den wil der Joden hebben wij vernomen. „Hij moet sterven en zóó sterven, dat geen sterveling meer aan Hem denken durftquot;, maar den wil en den zin Gods, — wie zal ons dien verklaren ?
Toch kunnen wij dit zeggen, dat de dood der kruisiging bij uitstek onzen God, onzen Hoogepriester, en onzen Koning betaamde. Wilde Hij aan God voldoen voor onze zonden; h e had Hij het treffender en overvloediger gekunnen? Verkoos Hij in den dood zei ven al de magt zijner opofferende liefde te vertoonen; welk middel ware er beter voor geschikt? Moest al de zegen en al het heil van zijn eeuwig koningrijk op de treffendste zinnebeeldige wijze worden uitgedrukt bij zijn sterven; waar kon het duidelijker geschiede» dan op het kruis?
Ja, Jesus wilde voor ons voldoen; en daarom koos Hij beide, den smaad- en smartvolsten dood, den dood des krui-ses. ,/Hij heeft ons verlost van den vloek der wet, door zelf voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven : Vervloekt is hij, die aan het schandhout hangt 1)quot;, ^Hij heeft den smartvolsten dood gekozen, ten einde alle soort van dood te overwinnen 2); ten einde zijne leerlingen noch den dood noch welke wijze van sterven dan ook zouden vreezen 3)quot;. Hij heeft den schandelijksten dood willen sterven, opdat zijne zegepraal des te heerlijker zou zijn. Hij heeft daarom de schande veracht en het kruis verkozen, omdat Hij het handschrift, dat tegen ons was, aan het kruis wilde vasthechten, en met zijn bloed zóó uitwisschen, dat het
1) Gal. III. 13. 2) H Anselm. In Phil. c. II. 3) H. Aug. in Ps. CXL.
— 813 —
nooit meer te lezen was. Aldus betaamde het, dat een God zegevierde, en werkelijk de eeuwige lieer kwam heerschen van het hout des kruises 1).
Doch het altaar der verzoening moest niet slechts de zegewagen des Verlossers, het moest mede de geschiktste leerstoel des offerendeu Hoogepriesters zijn. Daar moest Hij kunnen opklimmen, in zijn linnen gewaad, om den God des hemels als 't ware te gemoet te treden van den kant der aarde. Daar moest Hij kunnen offeren, en als drup voor drup zijn aanbiddelijk bloed kunnen storten, om er de wereld mee te besproeijen. Daar moest Hij verhoogd worden, gelijk de koperen slang in de woestijn, daar opgerigt worden ten teeken voor alle volken, daar naderen tot het Heilige der Heiligen, dat Hij het eerst, maar voor ons allen en in ons aller oog, voor eeuwig zou binnengaan. — Zoo betaamde het den lloogepriester, die vele kinderen tot de glorie brengen zou 2), en zoo moest Hij voorgaan door het smartelijkst lijden, dat is: op het kruis.
En wat voegt dan den Koning ? Wat Hem, die niet alleen onze Verlosser, maar ook in alles onze Leeraar, onze Aanvoerder en ons Voorbeeld wilde zijn ? Wat Hem, die do Voltrekker van ons geloof, maar tevens de gloiie onzer hoop en het volmaakte brandpunt onzer liefde moet wezen? — Dat Hij sterve, ja, maar wederom, dat Hij sterve op het hoog en heilig Kruis!
„Daar grijpt zijne regterhand den dood; maar ook zijne linkerhand het leven 3). Daar erkennen wij eerst voor goed „de lengte en de breedte en de hoogte en de diepte zijner grenzelooze liefde 4).quot; Daar zien wij met de oogen, de zeven
1) Ps. XCV. 10. Domiuus regnavit a ligna, gelijk de Vaders lezen.
3) Hebr. II. 3) Int. Opp. S. Hier. in Mare. 4) H. Aug. De Doctr. Christ. II. 41.
— 814 —
altijd groenende en levende Made /, welke onze wijnstok, Je sus, op het huis heeft uitgeschoten 1). Daar aanschouwen wij al de majesteit van dezen Koning der Koningen, die uitstraalt over de gelieele wereld 2), Daar tellen wij de kloppingen zijns Harten, gedurende zijne laatste uren en volgen wij Hem, tred voor tred, bij het naderen, openen, binnengaan van zijn eeuwig en goddelijk Paradijs.
Zie! daar hangt Hij tusschen hemel en aarde, gereed om alle harten tot zich te trekken, gelijk Hij voorspeld heeft 3).
Gelijk Adam beklimt Hij den Boom der kennis, maar niet om den dood, doch om er het leven te plukken 4). Als Noë rijst Hij teu hemel, om in zijne geheimzinnige Arke alle menschen van den zondvloed te redden 5). Gelijk Abraham en Isaak beide, bestijgt Hij den heiligen berg, en zulks niet om een plaat s ver vangend o n ram, maar om, in onze doornen verward, zich zei ven te offeren 6). Als Jakob breidt Hij de handen uit 7), om den zegen Gods over de wereld af te bidden; als Mozes tegen Amalek, om den vijand te verslaan 8), en over zonde, dood en hel voor altoos te zegevieren.
Zoo bloeit Hij dus werkelijk als de ware Boom des levens op do hoogten van het Nieuwe Eden 9) ; zoo rijst Hij opwaarts als de ware Ladder Ja/cohs, welker sporten de
1) H. Bei nardus. 2) H. Ambrosins. 3) Jo. VIT. 28. Vgl. Hand. II. 33. V. 31 en Phil. 118. 4) i)e Boom der kennis is als een tegenbeeld. Vgl. Qui in ligno vincebat in ligno quoque vinceretur. Off. Eccl.
5) Lignum et aqua crucem designat et baptisma. Isidor. in Gen. 14. Cyr. Hier. Cat. XIII. Au^., Ambr., Clem. Al. Z. Gretser c. XLIII.
6) S. Ambr. de Abrah. L. I c. 1 S. Aug. in Ps. 30. Quid enim e^t haereru cornibus nisi quodammodo crnei(i.tgi ? Figura est ista de Chrisfo.
7) S. Jo. Dam. IV. c. 12. Qui alternatis cancellatisque manibus filios Joseph benedicens Signum crucis manifestissime descripsft. — cfr, Tert. de Bapt.
8) Tert. adv. Marc III. 18. Z. P. Seraphim p 255 en 384 Crucis elogium, 9) S. Jo. Dam. L. IV. c. 12 — Lignum illud vilae, quod in Paradiso consitum est, pracclare crucis liguram gessit. Nam posteuqiuim per lignum mors, oportebat per lignum donari vitam et resurrectionem.
— 815 —
wouden zijn 1); zoo is Hij niet meer het bloote teeken des serpeutamp;j wiens kop verplet inoest worden 2),' maar de Koning zelf, van bet begin voorspeld, in de woestijn voor-afgebeeld, en eindelijk voor goed verheven en voor allen, die Hem aanzien, een middel ten eeuwigen leven.
Ziedaar onzen Koning! En ziedaar hoe het betaamde, dat Hij juist dezen dood verkoos. Was Hij gesteeuigd, was Hij onthoofd; — hoe zou dit alles vervuld zijn geworden? Hoe ware zijn ligchaam geheel, zijn hart op de duidelijkste wijze, en tot het einde toe, voor ons werkzaam gebleven ?
Het kruis, — de schandelijkste, de smartelijkste doodstraf van allen, — hot vreeselijke kruis was daarom verkozen, daarom voorafgebeeld, daarom voorspeld 3), daarom met zooveel lust en liefde door ouzen onbegrijpelijken, aller-wijssten en allerbeminnelijksten Verlosser beklommen. Wat foltering der wereld had het, naar behooren, kunnen vervangen?
Hiermede hebben wij op verre na de grondelooze diepten vau de geheimenis des kruises niet gepeild. Doch wij moeten verder, om het gansche tafereel in geheel zijn omvang te aanschouwen.
1) H. Ang. ï. Schcgg in Mr. p. 323. Va;'. In Psalm 98 ii.l. Onn. S. Hier.
2) Z. Grets. C. XLV. Jo. III. Num. XXI.
3) Zie nog MaU. in Evg. en Jansenins in Conc. Evang. c. U'S.
——
^EGENENVEEKTIGSTE ^OOFDSTUX.
Jesus te midden der tivee moordenaars; zijn eerste woord aan het Kruis.
—-5 --
Hoe beknopt de Heilige Schrijvers de kruisiging van Jesus geschetst of liever aangewezen hebben, toch eene omstandigheid konden zij niet vergeten. Alle vier hebben er op gewezen, één hunner met bijzonderen nadruk, ten einde wij vooral dit punt niet zouden voorbijgaan, zonder een bijzonderen blik van medelijden en liefde op onzen beminne-lijken Verlosser te werpen. — De H. Lucas heeft straks reeds vermeld, dat men twee misdadigers met Jesus naar buiten leidde. Nu verhalen zij allen;
Mt. XXVII. I Marc. XV.
'68. Toen wer-: 27. En zij den ermet Hem kruisigen met sigden H em altwee roovers. Hem twee roo-daar) en ook gekruisigd, één vers, één aan de boosdoe-ter regter- en zijne regter-en ners, den eenen één ter linker-één aan zijne aan de regter
zij Hem kruisigden) en met Hem twee anderen, van beide kanten (éénen), en Jesus in het midden.
zijde.
linkerzijde. jen den anderen 28. En (zoo) aan de linker-
werd de Schrift ziide.
i
vervuld, welke: 74. En Jesus zegt: En Hij zeide: Vader ! loerd onder de vergeef het hun; loosdoeners ge\want zij weten niet wat zij
Luc. XXIII. Jo. XIX. 33. (Zij krui 18. (alwaar
— 817 —
Duidelijk staat er in de aangelianlde woorden te lezen; dat er ook twee roovers gekruisigd worden, dat zij met Jesns, en wel te zijner regter- en linkerzijde, aan het kruis worden vastgehecht.
Het lijdt overigens geen twijfel, of de roovers ook wet nagelen zijn vastgeklonken. Zij worden gekruisigd, zeggen de Evangelisten, even als Jesns; zij worden gekruisigd, volgens het gebruik der Romeinen, die zulks met nagelen verrigt-ten; zij zullen dus ook, dezelfde straf ondergaande, gelijk één hunner later getuigt, op dez„lfde wijze aan het kruis zijn geklonken. Ook de Vaders hebben dit geloofd en de meeste Schriftverklaarders gereedelijk aangenomen 1).
Of de twee moordenaars te gelijk met Jesus, en dan waarschijnlijk door andere soldaten, of wel door dezelfde vier, doch eerst na Jesus gekruisigd zijn, kunnen wij niet uitmaken 2). Het eerste komt sommigen waarschijnlijker voor, dewijl vier man niet voldoende schijnen om er drie te kruisigen, en Mattheus bovendien in het 36,te vers schijnt aan te duiden, dat de vier eerstgenoemden terstond na Jesus kruisiging de wacht bleven houden 3). Het tweede heeft dit voor, dat er in 't geheel slechts van vier krijgslieden spraak is, en al de Evangelisten de kruisiging der boosdoeners en
]) Grets. 1. c. p. «8. De meening, dat de Moordenaars met touwen ziju vastgebonden zou daarvandaan komen, dat er soms bij de kruisiging ook touwen gebezigd werden. Haneberg. 1, c. — Sepp meent, dat de voeten der Moordenaars met koorden kunnen zijn vastgebonden; docli de H.H. Vaders zeggen ook hieromtrent het tegendeel, b. v. de H. Aug. (Tr. 37 in Jo. et in Ps. ^9.) Manus elavis inhaerebant, pedes transfixi erant; de H. Greg. Mor. L, 18. In cruce cla»i tnanus ejus liga-
verunt . nihil in eo a poenis liberum, nisi cor et lingua remanserat fde bono latrone). Zie verder Nonnus, Tert. adv. Marc, IV. Athan. s. Parasc. Theod. H. E. c- 18., Alcim. Avit. 1. 3 de Sent. D. Chrys. inC. 8, Ad Rom. h. 15. Cyr. Cat. XIII. Men wijst ook daarop, dat bij de kruisvinding de drie kruisen volkomen gelijk waren. Sylveira, Gretser.
2) Patr. Adn. 196. 3) Amoldi, Beel en, S«hegg in Mt.
die vau Jesus verhalen, zonder den schijn weg te nemen, dat het door dezelfde soldaten geschied is.
De hoofdzaak is zooveel te duidelijker aangegeven, en daarin gelegen, dat de goede Jesus in het midden der twee boosdoeners geplaatst wordt. Tot nu toe was Hij met de misdadigers gerekend; thans wordt Hij als hun hoofd en aanvoerder behandeld. „Den eenen plaatst men ter regter-, den anderen ter linkerzijde; in het midden echter Jesusquot;.
Hoe groote booswichten dezen geweest zijn, kunnen wij afleiden uit de straf, welke zij, naar eigen bekentenis, volkomen verdiend hebben. Zij heeten niet slechts kortweg boosdoeners (bij Lucas), maar ook roovers, en zijn zeker van die soort van struikroovers en moordenaars geweest, zoo als er vaak in Palestina te regt met den dood gestraft werden 1). Met zulken had Jesus tot nu toe zijn kruis gedragen, met zulken wordt Hij nu ook gekruisigd, en zelfs „Jesus in het middenquot;.
Had Pilatus met opzet zulk eene keuze gedaan, om zijn onregtvaardig vonnis minder te doen uitkomen 2); hadden de Sanhedristen zulke medegezellen voor Jesus gevraagd, teneinde Hem dieper te vernederen, en bij het volk meer gehaat te maken 3); willen thans de soldaten, op aandrijven van Jesus' vijanden, den Nazarener hierdoor kwellen, en Hem werkelijk als den aanvoerder der moordenaars voor geheel Jerusalem ten toon stellen ? in allen geval is er een ander, die mederekent, en die een gansch ander doel bij deze eigenaardige plaatsing van het op zich zelf reeds zoo schandelijk kruishout van Jesus heeft.
1) Zie Wetstein; 2) Z. Mald.
3) S. Cyrill. in Jo, XII. c. 48. Inter duos latrones cruciflxns eit ex mali-tia Jndaeornm, qui ut^turpissimam mortem ejus ostenderent, justnm cnm impiis condemnarunt.
— 819 —
Het is God; het is Jesus zelf, die ook hierdoor zijn woord vervult. De propheet had gesproken : Hij is met de misdadigers gerekend 1); de Heer had herhaald 2), dat dit ten eenenmale vervuld zou worden, de H. Marcus merkt op, dat het thans in de hoogste mate in vervulling gaat; Zoo werd de Schrift vervuld, welke zegt: Hij is onder de loosdoeners gerekend 3).
En waarom was dit geschreven ? of liever, waarom was dit door God verordend? — Zeker, opdat voortdurend en in alles de bitterste kelk den eindeloos beminnende toebereid zou worden; opdat de ten dood gehoorzame het felste lijden, de diepste vernedering, en altoos in den hoogsten graad, voor ons zou verduren; opdat Hij aldus een medelijdende Iloo-gepriester zou zijn, „in alles beproefdquot;, om in alles te kunnen vertroosten; maar niet minder, om eenmaal aan de regter-hand des Vaders, en mede door zijn verheerlijkt ligchaam, in alles en boven alles uit te schitteren in glorie.
,Satan, zegt de H. Chrysostomus 4), wilde de zaak, (de gan-sche glorie van Jesus) verdonkeren, maar hij vermogt het niet. Brie zijn er gekruisigd, Jesus alleen is verheerlijkt; opdat gij zien zoudt, dat alles door Jesus magt geschied is, daar immers door niemand ook het minste der glorie aan een der moordenaars is toegeschreven, maar alles aan Jesus alleen. Het feit, dat er met Hem twee moordenaars gekruisigd zijn, heeft dus niet alleen de glorie des Gekruisten niet verhinderd, maar in tegendeel niet weinig bevorderd. Verijdeld zijn dus de listen des duivels, en terug gevallen op zijn eigen hoofdquot;. —-
1) Is. LIII. 11. 2) Luc. XXII. 37.
3) Marc. XV. 28. Welk vers in vele H. SS, niet gevonden wordt. (Vgl. Luc. XXIII. S7.) misschien wel, omdat Marcus nimmer zelf het Oude Testament aanhaalt, (vgl. Patr. in h. 1,)
4) In Jo. Tr. 84.
820 —
Zoo moest het ook zijn. Lijden moest Jesus; maar zóó lijden, dat elke smart en elke smaad een nieuwe straal in den krans zijner glorie werd. Vernederd moest Hij worden, tot den dood en tot den dood des kruises; maar op het kruis zelf zou zijne verheerlijking beginnen. Ja, op het eigen oogenblik, waarop Hij, van de aarde verheven, tusschen boosdoeners gekruist, aan het hoogste der kruisen en te midden der medegekruisten 1), den hoogsten smaad onderging, op datzelfde oogenblik moest Hij zijn werk beginnen, en te gelijk en als Hoogepriester, en als Eegter, en als Koning verschijnen. Wij hebben reeds gezien en zullen straks verder zien, op hoe vele wijzen Hij dit deed; doch Ae plaats, alleen, (]ie Hij tusschen de moordenaars inneemt, getuigt het.
Hij is Koning, en doet het gevoelen ter regterzijde, waar men bidt om zijn llijk. Hij is Hoogepriester ; en laat het vernemen in de toepassing der vrucht van zijn lijden. Hij is lieg ter; en doet liet hooren in zijn tweevoudig vonnis, — door zijn spreien en door zijn zwijgen.
Om echter dit alles te kunnen zijn, daarom moest Hij O]) den regterstoel verheven worden en geplaatst tusschen twee zondaren, één verstokten en één boetvaardigen 2). Hieraan hadden de Joden niet gedacht; doch hieraan dacht Jesus. Hieraan dacht God, als Bij de groote prophetie wilde vervullen, als Hij één onder alle kruisen wilde verheerlijken op a rde 3), als Hij in een beeld wilde voorstellen, hoe dege-
1) Over zulk een hooger kruis voor hen, die men meer wilde honen, Z. Sepp. bl. 335
S) H. Aug. Tr. 31 in Jo. Ipsa crux, si attendas, tribunal fuit. In medio enim judice consütuto, unus qui credidit liberatus, alius qui in-sultavit damnatus est; jam significabat, quae facturus est de vivis et mortuls, alios positurus ad dexteram, alios vero ad sinistram. S. Ambr. in Luc. XXIII.,. quia sic erit in die judicii, etc. — In ara crucis regis simnl et sacerdoiis officium explevit: regis quia expugnavit et vicit; sacerdotis quia obtulit et placavit, etc. Yen. Hildeb, Cenom. Ep. S. 72.
3) H. Jo. Chrys. in Jo. Tr. 84,
— 821 —
lieele menscliheid 1), zondaars en regtvaardigen, tot de geheimenis des kruises werd geroepen.
Zoo wijst ons dus werkelijk liet hooger kruis van Jesus, het middelste kruis van Golgotha, op velerlei geheimen. Het wijst ons op Israëls schande en Jesus glorie; op het raadsbesluit Gods en den roem der Christenen; op de nederlaag van Satan en de hoop der wereld.
Dan, het is niet het kruis, als zoodanig en op zicli zelf beschouwd, dat ons al deze geheimen leert; het is de persoon, die het heiligt, en van dat kruis af zijne lessen verkondigt. „Hoort naar Rem quot;
„Hoort naar Hem,quot; zoo klonk eens het quot;Woord des Vaders, uit de overheerlijke heerlijkheid, met betrekking tot zijn welbeminden Zoon; hoort naar Rem! zoo klinkt het ook nu, boven Golgotha en het kruis; en nergens op aarde heeft het gewis voor het hart der menschen, zóó krachtig, zóó nadrukkelijk, en zóó aandoenlijk geklonken. Laten ook wij dus luisteren naar de liatste woorden van onzen stervenden Jesus, en zoo klaar mogelijk, al is het in korte oogenblikken, den zin er van trachten te vatten.
Als de eenige en eeuwige Hoogepriester, begint Jesus te spreken. Nog is men bezig met Hem te kruisigen 2), nog weerklinken de harde hamerslagen over Golgotha en langs de muren der Heilige Stad, nog vallen zij neder, als donderslagen, op het minnend hart der liefderijkste Moeder, in één woord, naauw is het altaar opgerigt, het Lam vastge-boeid, het offer begonnen, of de Hoogepriester vangt aan.
1) H. Cyr. Al. in Jo. XII. 28. Duorura crux latrouum... dtionimpo-pulornm conjunctionem cum Christo signilicabat. H. Hilar. Can. 33. Cui auo latrones affigimtur, omnem humani generis universitatem vocari ad sacramentum passionis Domini, ostendentes.
3) Vgl. Luc. XXIII. 33 eu 34.
rigt zijne oogen ten hemel, omhelst met zijne uitgebreide armen de wereld, en bidt met kalme, liefelijke, maar toch luidklinkende stem tot den Yader; ,/ Vader! vergeef hun; want zij weten niet wat zij doen.quot;
Verbeeld u, Christen mensch! zoo gij kunt, dit goddelijk tafereel. Maar verbeeld het u dan, zoo veel doenlijk, in dien zin, dat gij te gelijk èn het Offer èn den Offeraar aanschouwt. Het Offer, geheel bebloed en te midden van na-melooze smarten; den Offeraar, bedaard en kalm, geüjk het den Uoogepriester voegt. Het offer, in het eerste vuur, dat allengs dit brandoffer geheel moet verteren; den Priester, nog meer ontgloeid in zijn hart, waarin alle wateren, alle stroomen der kwellingen de vlammen niet uit kunnen blusschen 1). Het offer, op het oogenblik zelf der vreesbarendste zonde, door u veroorzaakt, door de Engelen aanschouwd, door den Vader toegelaten; den Hoogepriester in de eigen ure, dat Hij dit offer voltrekt. Aanschouw dat alles, zie wel toe, rondom u, over Golgotha's kruin; en luister dan eerst aandachtig naar Jesus gebed.
Zie! daar bij Hem de soldaten, die Hem vreeselijk folteren; daar vóór Hem de Phariseën, die Hem akelig vervloeken; daar rondom Hem het volk, dat met zijne smarten spot; daar naast Hem de moordenaars, die zijne schande verhoogen; daar achter Jerusalem, met Pilatus, met Herodes, met den nijd, den haat, de ondankbaarheid der Joden; — sla op dat alles eerst een aandachtigen, een herhaalden blik en leen dan het oor aan de Hoogepriesterlijke bede.
n Vader l — zoo luidt het, — Vader, vergeef hun! want zij weten niet wat zij doenquot;
1) Hoogl. VIII. 7.
823 —
Goddelijk gebed! waarin elk woord eene vlam van liefde is uit het minnend Hart van Jesus. Goddelijk gebed! waarin een oceaan van liefde zich opent, om de wereld te overstroo-men! Wie verklaart, wie openbaart ons den onpeilbaar diepen zin, de volle kracht, de geheele beteekenis dier bede? Goddelijk, ja voorwaar Goddelijk gebed, welk ander is met u te vergelijken? Eenig zijt gij in verhevenheid, eenig in heteehenis, eenig in kracht; en zóó eenig, dat ik geene woorden vind, om het genoegzaam uit te drukken.
Eenig is het in zijn verhevenheid, hetzij wij letten op den persoon, die bidt, of op de plaats waar, of op de omstandigheden, waarin het wordt gesproken.
^Wie bidt? wanneer? en voor wie?quot; vraagt de H Au— gustinus. En hij antwoordt; de Zoon bidt den Vader, de Gekruiste voor de goddeloozen; en Hij bidt onder de wreedste smarten en de vernederendste schande l).quot; „Zie! zegt de H. Bernardus, de werken des Heeren, welke Hij zoo wondervol op aarde gedaan heeft. Hij is met roeden gegeeseld, met doornen gekroond, met nagelen vastgeklonken, aan het schandhout gehecht, met versmaadheden verzadigd; en toch, al die smarten nu vergetend, bidt Hij: Vergeef hun, o Vader!... Wondervolle zaak! de Joden roepen: Kruisig Hem! en Hij bidt: Vergeef!quot;
Hij bidt dus voor anderen, niet voor zich zei ven; Hij bidt voor zijne vijanden, niet voor zijne vrienden; Hij bidt op het oogenblik zelf, dat zijne handen en voeten branden door de smart der pas geslagen wonden, zijn hoofd de volle smart der stekende doornen gevoelt, al de folteringen der vreeselijke kruisstraf zóó hevig zijn, dat zij gewoonlijk op
1) Emarr. in Ps. 85. 13 S. 125 de Verb. Ap. al. 9.) 2) S. de Pass. fer. 4. hebd. S.
dit oogenblik de aan het kruis hangenden half woedend maakten van smait 1).
En wat vraagt Hij ? — Vergiffenis. — quot;Voor wie? — Voor zijne gezworen vijanden. — Van wien? — Van God zeiven, die op dit oogenblik het schromelijkst wordt beleedigd, en, — om het toch zeker te verwerven, — van zijnen fader, — dien Hij dus op dit eigen uur waarop Hij het Offer begint, als het ware zijn bloed aanbiedt en den schuldbrief vertoont, welken Hij vasthecht aan het kruis.
Ja, schuldbrief, en offer, met gebed; het is juist hierin, dat niet alleen de hooge verhevenheid van Jesus bede, hierin, dat ook inzonderheid hare éénige en uitstekende heteekenis gelegen is.
Hierdoor wordt dit gebed als het ware de inwijdingsbede van zijn heerlijk kruis; hierdoor het krachtigst bewijs voor de werkzaamheid des eeuwigen H oogepriesters van het Nieuwe Verbond; hierdoor eindelijk de vervulling van al de prophetiën, die zijn Offer aanduiden.
Aan het kruis moest Hij den schuldbrief vasthechten, die tegen ons was; het kruis moet het altaar worden des beteren Verbonds; hetzelfde kruis een gezegend middel tegen alle kwalen. Naauwelijks is Hij dus aan het kruis opgeheven, of Hij begint met zijne taak; nog zijn de armen der snoo-de werktuigen in Gods hand met zijn bloed bespat, nog bestijgt Hij, om zoo te zeggen, de trappen van het Heiligdom, als Hij reeds zijne bede begint; en zie, terwijl zij, die door en door krank zijn, ofschoon zij gezond waren, den Geneesheer dooden, spreekt deze: Vader vergeef hun! en reikt hun in het bloed, dat zij vergieten, het geneesmiddel
1) Sepp. bl. 359. Vele kruiselingen lasterden God, verwenschten hemel en aarde, vervloekten hnnne regters, spuvvdon naar de toeschouwers, enz. [Seneca, de Vita he at a, 19.)
— 825 —
toe I)/' Welk treffender, krachtiger, en heiliger inwijdings-gebed zonden wij kunnen uitdenken?
En dit gebed doet Hij, als Hoogepriester. Dit doet Hij als Middelaar tusschen God en de mensclien; als de Middelaar des Nieuwen en eeuwigen Verbonds, Hij de Zone Gods en des menschen, „uit de menschen gekozen, en voor de menschen aangesteld, in de dingen die God betreffen, om gaven en offers voor de zonden op te dragen 2)quot;.
Daarom verrigt Hij het bij het binnentreden van het Heilige der heiligen, bij het openen van het voorhangsel des hemels; daarom doet Hij het „met uitgestrekte handen, opdat zijn gebed als een reukwerk, de verheffing zijner armen als een avond-offer wezen mogt 3);quot; daarom met aandrang en tranen, ten einde Hij verhoord worde om zijnen eerbied 4); daarom gepurperd met zijn goddelijk bloed, omdat zonder bloed geene vergiffenis wordt verkregen.
Wilt gij nog meer? Herinner u Gethsemane! Daar bad Hij voor zich zeiven, hier voor anderen. Herinner u de zaal waar Hij zijn liefdegeheim instelde; toen bad Hij voor de zijnen; nu voor zijne vijanden. Herinner u zelfs de woning van Pilatus; daar moest Hij nog zeggen: ^zij hebben grooter zonde;quot; thans luidt het enkel: fer-geef, o Vader!
Zoo was het voorspeld-, en in de vervulling dier voorspelling zien wij dan ook te regt de derde reden voor de beteekenis van het gebed: „Hj heeft veler zonden gedragen, zegt de propheet, en voor de overtreders gebeden'' En van welken tijd zegt hij dit? „Hij heeft zijn leven in den dood gegeven, voegt hij er bij, en is onder de misdadigers gere-
1) H. \ug 1. c. 2) Helir. V. I. •'!) H. Aug. 1. c. (Ps. 140. ü.) Vgl. (Cypr.) de Pass. D. 4) He'ur. V. 7.
— 826 —
hend 1).quot; Van den tijd dus der kruisiging, van de ure waarop Hij onze zonden in zijn ligchaam draagt op het hout 2), van het eigen oogenblik waarop Hij aan het hoogste kruis, tusschen de boosdoeners zegevierend, zijn offer begint. — O verhevenheid, o alleruitmuntendste verhevenheid en onuitsprekelijke heteekenis van dit gebed, dat onze hiddende, offerende, en alles vervullende Hoogepriester aan het kruis heeft uitgesproken!
Maar wie zal dan ook nog twijfelen aan de uitstekende kracht dezer Hoogepriesterlijke bede? Eene kracht, welke zij noodzakelijk hebben moet in een drievoudig opzigt: ons ten voorbeeld, tot troost en tot vertrouioen.
Ten voorbeeld. Jesus had een in schijn moeijelijk gebod gegeven: „bemint uwe vijanden, en bidt voor hen, die u vervolgen 3).quot; Nu vertuit Hij het zelf het eerst, om het ons gemakkelijk te maken.
Ons tot troost. Want vergiffenis en verontschuldiging hebben wij noodig; en dezen vinden wij juist in Jesus gebed : zij weten niet wat zij doen. „En Hij vraagt die vergiffenis voor hen, die nog bezig zijn Hem te beleedigen, terwijl Hij er geen acht op geeft, dat Hij sterft door hun toedoen, maar alleen, dat Hij voor hen sterft 4).
Ons ten verlrouwen; want Hij die verhoort met den Vader, wijl Hij God is, zou Hij onverhoord blijven als Mensch, wat Hij voor ons geworden is? Hij is altoos verhoord geworden 5).quot; Vele duizenden Joden zijn aan de
I) Is. LUI. 12. 21 1 Petr. II. 31.
3) Mt. V. 44. (Crys.) Hom. de Cruce et latr. „non q'iia non posset ipse relaxare, sed nt nos pro persequentibus orare doceret, non solum verbo, sed opere,quot; daarom bidt Hij tot den Vader. In cruce positus, postulat pro inimicis, ut plenitudinem legis, quam docuerat, demonstraret, Ambr. in Luc. c. X.
4) H. Ang. Tr. 31 in Jo.
5) fl. Aug. S. 225 al. 9) de Verb. Ap.
— 827 —
kracht van dit gebed hunne bekeering verschuldigd 1); Heidenen en vreemdelingen hebben die kracht niet minder ondervonden 2); en als later Jesus leerlingen, gelijk de Meester, gedood zullen worden, dan zal zijn voorbeeld hen opwekken, en zullen zij eveneens met H em bidden: „ Vadert vergeef hun, want zij zoeten niet wat zij doen 3.quot;)
Ziedaar eerst een krachtig gebed. Wel teregt noemden wij derhalve dit gebed van Jesus op het kruis eenig in zijn soort, eenig in verhevenheid, in het eekenis en in kracht.
Eindelijk, hoe bidt Jesus? vVader! zegt Hij, en doet alzoo zijn eersten titel van ^Zoon Godsquot; gelden, en herinnert den Vader, hoe Hij den Zoon gegeven heeft voor het heil der wereld: „ Vader! vergeef hun!quot; Zij misdoen dus; zij zijn schuldig; maar gedenk uwer barmhartigheid en eindelooze liefde; vergeef! En waarom ? O, hier wordt eene beweegreden uitgevonden, die alleen de grenzelooze liefde van een Godmensch vinden kon: „zij weten niet wat-zij doenquot;
Toch wisten zij zooveel! Zij wisten, dat Jesus geheel onschuldig en regtvaardig was; zij kenden Hem als den grootsten weldoener van het gansche land; zij voelden in hun eigen hart den helschen nijd, waarom zij Hem doodden; zij hadden uit Jesus mond herhaaldelijk gehoord, hoe misdadig zij waren, en hoe verschrikkelijk groot hunne zonde
1) Hier. Ep. 120 (al. 150) ad Hedib. „Impetravit quod petierat; mul-taque statim de Judaeis millia crediderunt, et usque ad XLU annum datum est eis tempus poenitentiae. „S. Leo. S. U de Pass. De hujus oratt-onis potenüa fnit, ut praedicatione Petri Apostoli uno die baptizarentur fere tria millia hominum, fieretque omnium cor unum et anima una. Vgl. H. Aug. Tr. XI. in Jo.
2) S. Jo. Dam. hom in S. Par. n. 9. Ecquibus tandem haec remis-sio? Graecis, Judaeis, peregrinis, Barbaris; denique omnibus... De singulis nationibus dicit, et semper dicit, et quicumque vult accipit,
3) B. v. de HH. Stephanus en Jacobus, Zie Hegesip. bij Eus. II. 23 en Hier. de Vir. ill. c. 2. — Vgl. Bellarmini de 7 verbis. 15.
was. En toch weet Jesus liefde eene verontschuldiging te vinden; toch vindt Hij eene reden om te bidden, en om den Vader tot vergeving hunner boosheid te bewegen.
Maar wat wisten zij dan niet ?
Zij wisten, nu eenmaal verblind, niet regt meer wien zij vervolgden. „Zij kenden den Heer der glorie niet; want hadden zij Hem, als zoodanig, goed herkend, zegt Paulus zelf, zij zouden Hem nooit hebben gekruisigd 1).quot; Het volk was meegesleept door zijne oversten, de oversten door hunne driften; en zoo waren zij beide, Israël en zijne aanvoerders, in letterlijken zin verblind, en wisten zij dus niet wel wat zij deden. Zij wisten dus niet, welke ijzingwekkende gruweldaad zij bedreven; zij wisten niet wat al ondankbaars, helsch en Godtergends, er in deze Godsmoord opgesloten lag. Daarom zegtJesus: „f ader! vergeef hun! zij weten niet wat zij doen 2);quot;
Waarlijk, die zóó kon bidden, diè zóó wilde bidden, zóó heeft gebeden, Hij toont dat Hij God is, en ons allen tot zich trekt in de banden zijner hoogst e goddelijke liefde!
1) Cor. II. 8.
2) Het gevoelen van sommigen (van wie Eutliymins spreekt), datJesus voor de Romeinsclie Soldaten, niet voor de Joden, gebeden heeft, en dat door Nienweren soms voorgesteld wordt, is, (volgens Sylveira) tegen het algemeen gevoelen der HH, Vaders. — Zie verder Bened. XIV. 1. c, n. 94. S. Thom. III. q. 47. a. 5.
epIJFTIGSTE IpOOFDSTLfK.
Jesus, Be Koning der Joden. OpssArift van liet kruis.
Het gebed vau den eeuwigen Hoogepriester hebben wij gehoord, beschouwen we nu, hoe Hij begint te heerschen, als de groote en eeuwige Koning. Wonderbare Yoorzienig-lieid! Men wil Hein verguizen en vernederen; en men plaatst boven zijn hoofd den stralenkrans zijner glorie!
Ziehier de geschiedenis.
nimg der Joden, der Joden. de Koning der zarener, deKo-
Jodtn. ning der Joden.
Jo. XIX. 20. Dit opschrift dan lazen vele van de Joden; want de plaats, waar Jesus gekruisigd werd, was digt bij de stad. En het was geschreven in het Hebreeuwsch, in het Grieksch en in bet Latijn.
37. En bo-26. En het op-ven zijn hoofd schrift zijner plaatsten zij beschuldiging zijne beschul-stond opge- Hem geschre-zette het op
ven met Griek-1 het kruis, en er sche en Latijn- stond geschre-sche en He- ven: breeuwsche letteren :
Koning Bene is Jesus, Jesus, deNa-
Matth.XXVII,
Deze is de Ko-
Luc. XXIII.
38. Er was namelijk ook een opschrift boven
Jo. XIX.
19. En Pilatus schreef ook een opschrift, en
Mare. XV.
diginginschrift schreven: (luidend)
Be
21. De Opperpriesters der Joden zeiden dan tot Pilatus: Schrijf niet: ])e koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben de koning der Joden.
22. Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.
De oorzaak, waarom de veroordeelde de straf verdiend had, op te schrijven, was eene gewoonte bij de Romeinen 1). De schuld, of beschuldiging werd dan verder door een voor-nitgaanden heraut bekend gemaakt, of, op een bord geschreven, den beschuldigde om den hals gehangen 2.) Dat het bovendien gebruikelijk was, dit bord boven het hoofd der gekruisten te plaatsen, wordt doorgaans beweerd 3), doch, voor zoo verre wij weten, niet bewezen.
Niettemin vermeldt ons Joannes: dat voor deze gelegenheid het opschrift op last van Pilatus geschreven en aan het kruis bevestigd is 4). Wanneer? wordt niet gezegd; en het kwam hier ook niet zoo zeer op den tijd als op de zaak aan. Waarschijnlijk toch liet Pilatus dit bord vervaardigen, toen hij het vonnis tegen Jesus had uitgesproken 5), en plaatsten het de soldaten 6) op het kruis nog voor de verdeeling der klee-dcren, door den H. Joannes eerst later vermeld 6). Daar
1) Mt. heeft aitia, (schuld, beschuldiging) die geschreven luidde. Mare. epi fraphe (hetzelfde als titulus, inscriptio) causae, Lnc. epigraphs, Jo. lUlon, het Latijnsche woord, ook bij de Grieken in gebruik. Z. Grets. I. 28. — Erat tabella lignea dealbata gypso, vel cerussa, in qua litterae vel encansto vel atramento scribebantur. Graeci leucomata appellant. Album, hnjusmodi tabula Latinis dicitur. Unde album Praetoris. Suic. Thes,
J) Z. b. v. Lips. II. 11 Grets. 1. c. Wetst. in Mt. XXVII.
t) Langen, Sepp, Oosterzee, Münz, Schuster, enz. — Lips, en Grets. wijien op Dio Cass. LIV, (Z. bij Wetst.,) waar toch ook niet wordt op-gegaven, dat het bord boven het kruis is geplaatst. Vgl. Schegg. in Lu*, p. 331.
4) Jo. IX. 19. Seripsit et posuit.
6) Gretser 1. c.
•) Mt. XXVII. 37 Et imposuerunt, vgl. 'tGrieksch (niet — impo-iuertnt). Vgl. Patr. adr. 197.
4) Jo. XIX. SS volgg.
— 831 —
eerst lezen het vele Joden, dewijl de strafplaats digt bij de stad lag 1); daar ook, naar allen schijn, de Opperpriesters, gelijk wij straks zullen hoeren.
Wat Pilatus er liet opschrijven, deelen de Evangelisten met verschillende woorden mede, die echter allen, hoofdzakelijk op hetzelfde neerkomen: de beschuldigde en ter dood gebragte is veroordeeld, als: Koning der Joden.
Dewijl Joannes het gansche voorval omstandig verhaalt en de geheele handelwijze van Pilatus, die in alles de hoof-sche vormen volgt, naauwkeurig mededeelt, meenen sommigen 2), dat het opschrift juist luidde, gelijk hij opgeeft; Jesus van Nazareth, Koning der Joden. Eenigen willen er bij voegen: deze is, wijl Mattheus dit heeft, en die woorden, (daar overigens allen iets weglaten) er van zelf bij Joannes onder verstaan worden 3) Anderen zijn het volgende gevoelen toegedaan.
Het opschrift was namelijk in drie talen geschreven; in de Hebreeuwsche, de Grieksche en de Latijnsche 4). Marcus zou nu het Latijnsche, Lucas het Grieksche en Joannes het Hebreeuwsch opschrift hebben medegedeeld 5). Het op-■ schrift van Marcus: Be koning der Joden, komt immers geheel overeen met de doorgaans korte en bondige opschriften der Romeinen. Dat van Lucas: Deze is de koning der Joden, vindt zijne wedergade ineen dergelijk uit het Latijn in het Grieksch vertaald opschrift 6); dat van Joannes: Jesus van Nazareth, Koning der Joden, bevat behalve den
1) Jo. XIX. 3.
2) Gretser, 1. c. Arnoldi.
ai Z. Maldon. Vgl. Patr. in Mare.
4) Jo. XIX. 20. Luc. vs. 38 niet in alle H. SS.
6) Langen bl. 324 zegt: dit is geen ongegrond Termoeden. Müm. 1.o. 6gt; Ens. H. E. V. 2. In den brief d«r geloovigen van Lion aangaand* Allalus. deze is, Altalus, de Christen (vgl. 't Grieksch) wat den nartd-aar om den hals werd gehangen.
— 832 —
naam ook de woonplaats des gekrüisten, wat gelieel overeenkomt met de gebruiken, der Hebreeuwen. Zoodat het gansclie opschrift luiden zou 1).
Hebr. jesjuah notsei melek hajehudim.
Grieksch, Outos estin o basileus toon Jovdaioon. Lat. EEX ITJDAEORUM.
Dit vermoeden zou meer voor zich hebben, indien ook Mattheus geheel en al daarmede en vooral met Johannes overeenkwam 2), en het bovendien bevestigd werd door de Eeliquien van het opschrift te Eome bewaard 3).
Hoe het zij, naam, woonplaats en beschuldiging stonden met groote en duidelijke letters op het bord .geschreven, zoo als het gebruik dit vorderde, en Johannes schijnt aan te duiden 4), als hij zegt: dat vele Joden het lazen.
Gelezen wilde Pilatus het zeker hebben; immers ook daarom zorgde hij, dat liet in drie talen geschreven werd; hetgeen overigens met de gewoonte geheel overeen kwam. Want sedert Palestina onder de heerschappij der Macedoniërs gekomen was, had er de Grielcsche taal een verbazenden invloed gekregen; nu het zuchtte onder de magt der Eomei-nen, moest het ook, althans in wetten en regtszaken, de Latijnsc/ie taal hooren 5), In beide talen, het Giieksch
1) Sepp. bi. 340.
2) Matlh. heeft: Deze is Jesus, de Koning der Joden.
3) Op deze, zegt Patrici in Jo. XIX. 19 komen de talen voor in de orde, waarin de H. Joannes die opgeeft. Zie daarover Gretser, 1. c. c. 89 en 94. Molan. Hist, 'mag., Curs, f ompl. S. Scr. T. XXVII. — Dat opsshrift is teruggevonden in 1492 onder (nnoc. VIII in de Kerk van 't H. Kruis te Eome. Dat het vroeger gevonden is door de H. kei-Eerin Helena, getuigen velen.
4) Z. Grets. p. 96. Volgens het Eomeinsclie formulier V.D. P. E. L. P. dat is: Unda De Plano Eecte Legi. Possit. Jo. XIX. 20zegt, dat het door velen gelezen werd, — volgens sommigen: zelfs van uit de stad.
— 833 —
en het Latijn, werden dan ook doorgaans de Edikten der overlieden in Palestina afgekondigd 1); in het Latijn, als de taal der Eomeinsche regtspraak, en in het Grieksch als de toenmaals daar algemeen gesprokene. Dit was echter voor deze gelegenheid niet voldoende. Pilatus laat er een opschrift in de landtaal bijvoegen, deels veelligt opdat het nog zekerder door allen gelezen en verstaan zoude worden, deels ook om den Koning der Joden voor geheel zijn volk zoo veel te duidelijker ten toon te hangen. Want, dat hij dit wilde, mogen wij gerustelijk aannemen.
Immers, om de taal der Joden zal zich Püatus weinig hebben bekreund 3); in eigenlijken zin, (als of hij Jesus als oproermaker veroordeeld had, en deze zich werkelijk als Koning had opgeworpen) — heeft Pilatus zijn opschrift niet bedoeld 3); maar den Joden eene gevoelige les te geveiL zich scherp te wreken over hunne halsstarrigheid door den beschuldigde nu als hun Koning te laten kruisigen, hun alzoo nog eens met bijtenden spot toe te roepen; ziedaar uw Koning! dit lag wel geheel in den aard van Pilatus, en is niet onduidelijk uit zijn straks volgend antwoord op te maken 4).
Klonk dan ook in de andere talen het opschrift gelijklui-3end; hoe veel te glansrijker schitterde het toch, maar hoe veel te piinigender tevens voor de Joden, in hunne eigen moedertaal, in de taal der propheten, voor hetgeen de hoofdzaak aan-
Ji Jos. Ant. X. 2. 5. MV. 12. 5. XVII. It. 4. Bell. 11. 6. 3. Aut. .XIX 0. :j. Hell. V. 3. 2 VI. a. 4. spreekt hij van de tweetalen, Grieksch en Lalijn, op de zes zuilen bij het voorhof der heid(nen: „Niemand overschrijde deze grenzen!quot; (Sepp. bl. 341).
2) Hebraoa lingua Eomanis maxime despectni erat ; neqne mi n ant Barbarain aut Graecam, ant aliam qnamlibet ut Syram oderant linjaam , est autem huic i'la finitima. Chrys. h. 4 in ep. II. ad Tim. (Grets. p. 04 )
3) Zie noglhans Grets. 1. c.
4) Zie Chrys. h. 84 in Jo. Ut calumniantium ora obstrueret... ettam-quara trophaeo cnidam litteras insculpsit., clara voce et victoriam et regem proStentes, quamvis nou perfecte, etc. 51
— 834 —
gaat 1), in de eigen taal van dien Jesus van 'Nazareth, den Koning der Joden l Zoo •werd dus ook hier reeds waarheid, wat later meer algemeen van het geheele kruis gelden zou: in de oogen des Heidens was dit opschrift geene misdaad, eene dwaasheid slechts 2); maar in de oogen der Joden was het een gruwel.
Maar wat was het dan wel in de oogen van God? Volgens de Vaders; een groot geheim. Vroeger had de Hooge-priester Caïphas gepropheteerd; ,/het is beter, dat één mensch sterve, dan dat het gansche volk omkome,quot; nu doet het de lieidensche Regter: „Jestis is Koning der Jodenquot; 3).
Daarom staat daar alles zoo duidelijk uitgedrukt; Jesus, dat is: Zaligmaker;de Nazarener, dat is de lloemrijke; de Koning, dat is: zijne lioogste waardigheid; der Joden, dat is: van Sion, over Sion, en van Sion uit over de geheele wereld; „omdat allen die gelooven zullen, zullen gelooven in den Koning der Joden; in Hem, die over alle volken heerscht, maar nogthans als Koning der Joden 4).quot; Daarom staat het eerst op het kruis; „dewijl het Eijk van Christus niet van deze wereld, niet dat van eene gewone en menschelijke magt, maar van eene goddelijke kracht zal we-
1) De Evangelisten noemen het: Ilelrecuwsck; doch hierdoor wordt in het N. T. (en ook elders b. v. bij Josephus) insgelijks het Palestijnsch' Arameïsch of zoogenaamd Syro-Chaldeeuwsch bedoeld, welke taal ook Christus, als de toenmaals gewone landtaal in Palestina, sprak.
2) Pilatns ostendit quod non fuerit latro sed rex eorum, et hoi: non una sed tribus Unguis manifestat... utigitur onmes agnoscerent, omnium TOcibus Jndaeorum insaniam infamavit. Theop. ex Ciirys. in Jo , XIX..
3) Dictante enim Spiritu sancto Titul ni scripserat, qiiem prorsus mntare neqnibat. Qui fecit Judaeorum principem prophetare, cogerat scribere praesidem gentilem. S. Laur. Just, de triumph. Ch. ag. c. 17. _ Divino quodara et ineffabili consilio factum arbitror, ut titulus triplici lingua positns sit. S. Cyr. Al. in Jo. XIX. Tgl. Hieron. — Sedulins: „coelitus actum,quot; 1. 4. Op. Pasch., Prudent, in Apotheos. (Giets. p. 99). Cypr. de Mont. Sina et hion.
4) S. Aug. S. 218. al, de div. S. '16. Pilatus regem Jndaeorum scripsit, non regem graecorum aut la'incrum, quamvis gentibns regnaturum,... Oirnes gentes credunt in regem Judaeorum; omnibus gemibusregnat, sed temen Rex Judaeorum.
— 835 —
zen 1); omdat Hij daardoor over de magten triompheert,... en het handschrift^ dat tegen ons was, aan het kruis heeft geklonken 2); omdat Hij op het kruis zijn Rijk wil beginnen, en den Joden toonen, dat zij, zelfs door Hem te dooden, nooit kunnen bewerken, dat Hij hun Koning niet is 3).
Daarom eindelijk is het in drie talen geschreven, de drie talen der wereld, de taal der godsdienst, der wijsheid en der tnagt, die der Joden, der Grieken en der Romeinen 4); want blijken moest het, dat zijn Rijk algemeen zoude worden, dat Hij niet slechts over de Joden, maar ook over de Heidenen Koning zou zijn 5); dat alle stammen en alle talen, volgens Daniëls prophetie. Hem zouden onderworpen worden 6); dat Hij leed voor allen, zegevierde voor allen, en terwijl al die talen de trouweloosheid der Joden verkondigen, diezelfde zijn eèuwige zegepraal zouden uitroepen 7).
Merito, inquit Ambrosius (in c. 23 Luc.) super crncem ponitur titulus quia non humani corporis, sed divinae potestatis est regnum quod habet Christus (Lud de Sax. . Ch. p. 2. c. 63.)
2) De principatibus in eo triumphavit.... Quod adversus nos erat Chirographum Salvator delevit afflxo suae rruci titulo. etc. S. Cyr. Al. in Jo. XIX. vs. 19 20.
3) Q,uod titulus est positns super ejus crucem, in quo scriptam erat Hex Judaeomm, illud ostendit, quia nee occidendo efficere potnemut ut enra regem non haberent....
4) Moe symbolum fuit quod poteniissimi gentium quales R.imani, et sapientissimi qn les Graeci, et religiosissimi q'iales Hebraei regno Christi snbjiciendi erant. Theophyl. h l Eveneens de Joden. Midr. ïillin XXXI. 20. R. Johanan dixit; tres sunt linguae, Romana ad proeliim, Graeca ad orationem, Assyria ad preces. And. bij Sepp.
5) Quod tribus lingnis titulus conscriptus erat.....nousolum Jndaeis,
sed etiam gentibus eum regnatumm fuisse declaratum est. S. Aug. 1. c. Id. in i s. 58 „quae linguae in toto orbe maxime excellunt.quot;
6) S. Cyr. Al. 1. c. die er nog o. a. bijvoegt; Titulus ergo iste regem Jesum praedicans conlessioois linguarum qnodammodo verae sunt pri-mitiae.
7) Lud. de Sax. 1. e. Ut omnis lingua confiteatur quia Domiuus I.C. est Rex Regum et Domiuus Dominantium in gloria üei Patris; el ut omnis lingua coinmemoret perfldiam J udaeorum; et ad ostendendum ipsum pati pro populo omuis linguae, et eis dominari in perpetuum. — Zie nog and. inystische redenen bij Sylv. p. 567 volgg.
Zoo verkondigt dit opschrift werkelijk de onschuld, de waardigheid, en de beslemming des Gekruisten, zoo wijst het ons den vinger Gods, het werk der menschen, de magt van Cliristus, het begin der verlossing, de hoop der toekomst. Zoo is het geen smaad, maar (gelijk Origenes opmerkt) eene kroon voor Jesus, waarin, van den top des kruises, de majesteit des Konings schittert,, terwijl op het kruishout zelf de zwakheid des menschen lijdt en sterft 1).
Is het vreemd, dat de nijdige Overpriesters als verpletterd staren op dien luistervollen glans?
Zie! daar stroomt eene menigte van Joden naar Golgotha uit, en velen hunner lezen het opschrift, dewijl de plaats waar Jesus gekruist wordt, digt bij de stad is, — en dewijl het opschrift, in lt,et llebreeuwsch, en het Grieksch en het Latijn eschreven 2), door allen gelezen en verstaan kan worden. Daar komen ook de Overpriesters en Phariseën voor het kruis; daar lezen zij: Jesus van Nazareth Koning der Joden! en aanstonds begrijpen zij, wat Pilatus kan bedoeld hebben, wat door velen daarin duidelijk kan gelezen worden: hunne eigen veroordeeling en hunne eigen verwerping.
Denken zij vee.lligt ook reeds aan de oude prophetiën nopens de verheerlijking van den Messias? Meenen ze, dat het volk door zulk een heerlijken Titel nog tot Jesus getrokken zal worden? Willen ze veelligt nog eene meuwe vertooning maken van eerbied en onderwerping voor den Komeinschen landvoogd? Dit alles is mogelijk, maar zooveel zeker, dat zij in hun hart verontwaardigd zijn, terstond naar Pilatus spoeden, en aanstonds eischen durven: schrijf toch niet: Koning der Joden-, maar alleen: dat Hij gezegd heeft, Koning der Joden te zijn.
1) Heda.
2) Jo. XiX. 20.
— 837 —
Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven 1), antwoordt de trotsclie liegter, en wil zeggen; ,/Wat geschreven is, blijft geschreven; ik kan, en ik wil dat niet meer veranderen. Gaat heen, en komt mij niet meer lastig vallen met verdere vragen.quot;
Zij verdienden die vernedering en beschaming. De doorgaans onbuigzame Pilatus is eindelijk hunne listen en kuiperijen moede; de Romeinsche fierheid is weer bij hem boven gekomen en houdt nu vast aan hun eigen beschuldiging; eu wat hij reeds begonnen is, zonder het te weten, het vervullen van een geheimzinnig raadsbesluit Gods, dit zet hij nu de kroon op, ten spijt van het verworpen Israël : ijWat geschreven is, blijft geschreven!quot; Gij zult geen anderen koning dan dezen meer erlangen.
,/Zoo weigerde Pilatus, hoewel laat, der waarheid te kort te doen, en wilde hij den wil Gods ook niet wederspreken 3).quot; z/Die wil Gods wist gebruik te maken van een kwaden dienaar, en daarom bleef het geschrevene geschreven 3.quot;) „O wondervolle kracht der goddelijke werking ook in de harten der onwetenden! Had niet eene geheime stem, om zoo te spreken, met een schreeuwend stilzwijgen, in liet binnenste van Pilatus weerklonken? Zie! hij verandert het opschrift niet: wat hij geschreven heeft blijft geschreven... Maar kan dit niet vervalscht worden wat Pilatus geschreven heeft? Neen, O verpriesters; of kan dan vervalscht worden wat de Waarheid gezegd heeft 4?quot;)
Daarom zegt de H. Cyrillus; Pilatus wil het opschrift niet veranderen, omdat het hem van Gods wege niet ver-
1) Jo. XIX. 21.
2) H. Laur. Just. I. c. C. 17.
3) Kup. Abb. iu Jo. 13.
) H. Aug. Ti-r 117 in Jo. Vergl. Sijlv. p. 570.
— 838 —
oorloofd was; want het Rijk van Christus is duurzaam en boven allen laster verheven, ook zoo de Joden niet willen, ook zoo zij niet dulden, dat zijne glorie verkondigd wordt 1). Het opschrift blijft dus; het blijft onveranderd en in al zijne glorie stralen, gelijk God en Christus zelf het gemaakt hebben 2). Het wordt door allen gelezen; laten wij niet achteloos voorbijgaan; het sirett velen tot ergernis, ergeren wij ons niet; het wordt door één enkelen, een Heiden, hardnekkig verdedigt; leeren wij hieruit, wat ons te doen staat, èn het kruis van onzen Koning, èn onzen Koning op zijn kruis kloekmoedig te verdedigen 3). Het offer is nu koninklijk, de TLoogepriester Koning geworden; eerbiedig onze knieën buigend moeten wij Hem huldigen, vereeren en aanbidden.
1) S. Cyr. Al. In Jo. L. XII. c. 31. — Men haalt ook aanApulejus Florid. I. Procona'ilis tabella sententia est, quosemel lecla neqtieangeri litera nna, neque minui potest, sed utcunque recitata, ita provinciae in-strnmento refe rtnr.'
2) Etsi Salvator ipse titulnra non flxerit,... tarnen hoc factum ad eura refertur, quod fieri permisit. S. Cyr. Al in lo. c. XIX.
3) De H. Chrys-, h. 84 in Jo. Euth. in a7 Matth.. Theophyl. in 19 Jo. (vgl Amhr. de obita Theod. bij Mald.) ontkennen dat op de kruisen der Roovers een opschrift geweest is. Hun bewijs is, zonderling genoeg, ontleend aan de Geschiedenis der Kruisvinding, doch daarmede in strijd, dewijl niet aan het Opschrift Jesus kruis herkend is. — Velen nemen aan, dat ook op de kruisen der Moordenaars een Opschrift geplaatst is (Sepp , Mald. vgl. Grets.); doch hun bewijs uit de toenmalige gewoonten gaat niet door, tot dat zij die uit de geschiedenis hebben aangewezen. Zie boven.
OCE.NfEXVurxKrSTE K:oor»STUK.
fir* •vk
Be verdeeling van Jesus Meederen.
--SjfirSiSdfS1-
Welk een tooneel, den voor ons menschgeworden God op den Schandheuvel Golgotha te zien hangen aan een kruis! Aan een kruis, het altaar, waarop de nieuwe en eeuwige Hoogepriester offert; aan een kruis, den troon, waarop de met doornen gekroonde Koning der liefde heerscht! Hij heerscht, maar zijn Eijk is niet van deze wereld. Hij offert; maar zijn offer moet in elk opzigt volmaakt worden. Van daar het offer, dat nu nog onder zijne oogen geschieden moet, en door de Evangelisten op de volgende wijze verhaald wordt:
Matth.XXVII. Marc. XV. Luc. XXIII. Jo. XIX.
35. Nadat zij Hem dan gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleederen, het lot werpende; |
24. Eu als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleederen, | werpende daar-j over het lot,' wat elk zoude nemen. 34. En zij verdeelden zijne kleederen, en wierpen er het llot over. |
23. De krijgsknechten nu, als zij Hem gekruisigd hadden, namen zijne kleederen, en maakten vier deelen, voor el-ken krijgsknecht een deel, en den rok. |
24. Zij zeiden dan tot elkander: Laat ons ' dien niet scheuren, maar daarover het lot werpen, wiens hij zal zijn. Opdat de Schrift vervuld wierd, welke zegt: zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen. En dit nu deden de krijgsknechten.
Ziedaar het feit, en zijn beteekenis, vooral door Joannes, die er overigens ooggetuige van geweest is, allerduidelijkst blootgelegd. Vier soldaten, welke juist eene wacht uitmaakten 1), hebben Jesus gekruisigd; dezelfde vier ver-deelen de kleederen van Jesus onder elkander; dezelfde zetten zich daarna bij het kruis neder en bewaken den Gekruiste. Over de twee andere moordenaars spreken te dezer gelegenheid de Evangelisten niet. Waarschijnlijk werden ook hunne kleederen verdeeld, werden ook zij, even als Jesus, door hen, die hen gekruisigd hadden, bewaakt; doch de HH. Schrijvers spreken er niet van, zoowel om de aandacht op Jesus alleen gevestigd te houden, als om de verheven geheimen, welke in al, wat Jesus betrof, voor ons lagen opgesloten. quot;De verdeeling van Jesus kleederen, en dus ook zijne ontblooting, waren bovendien door den propheet voorspeld en bevatt'en voor ons de zinrijkste lessen.
Matth. XXYII. | Jo. XIX.
Opdat vervuld zoude De rok echter was zonder naad, worden hetgeen door van boven af geheel geweven.
den propheet gesproken is, zeggende: zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lotgeworpeu 36. En nedergezeten zijnde, bewaakten zij Hem,
Lezen wij eerst de voorspelling, waarin ons David, meer dan 700 jaren vóór de gebeurtenis, denaard en zelfs de opvolging der feiten, misschien nog duidelijker dan de Evangelisten, verkondigt. De gansche Psalm 2) is een gebed van
1) Vgl. Act. XII. 4. Eene quaternio, of Cas to dia. Polyb. Z. Wet-stein ad Act. 12, 4. 2) Psalm XXI, Zie Cantica Sion.
— 841 —
Jesus, maar een gebed, dat Hij bidt aan het kruis, gelijk wij straks uit Jesus eigen mond zullen liooren. In het dertiende vers gaat Hij aldus voort:
Vele kalveren hebben mij omringd,
En sterke stieren mij omgeven ;
Zij hebben hunnen mond tegen mij geopend,
Als een verscheurende en brullende leeuw.
Wij zien de woeste heidenen rondom Jesus kruis, en hooren de woedende Joden tegen Hem tieren. Nu volgt de beschrijving van den Gekruiste zeiven.
Als water ben ik (magteloos) uitgestort.
En al mijn beenderen zijn uit een gerukt.
Mijn hart is geworden als gesmolten was,
In het midden van mijn boezem.
Mijne kracht is als een potscherf uitgedroogd.
Mijne tong kleeft vast aan mijn gehemelte;
Eu in het stof des doods hebt Gij me neêrgestort;
Wijl vele honden mij omringen.
Een heir van booswichten mij omgeeft. —
Zij hebben mijne handen en mijne voeten doorboord;
En al mijne beenderen geteld.
Terwijl zij zeiven mij beschouwen en naar mij opzien. — Zij hehhen zich mijne hleederen verdeeld,
En over mijn gewaad het lot geworpen.
Ziedaar de prophetie! — En het Evangelie? — 'Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne Itleederen.quot; Het kon niet treffender. Eerst slaan zij Jesus aan het kruis; daarna verdeden zij wat Hem heeft toebehoord ; en wat kon dit zijn, behalve de kleedingstukken, welke Hij droeg? Doch niet alleen de zaak, ook de wijze is ons hier aangeduid. Eerst heeft er eene algemeene verdeeling plaats;
— 842 —
daarna eene bijzondere. Beiden zijn aangegeven; beiden ook naar de letter vervuld.
Vooreerst zegt ons de H. Joannes, dat de krijgsknechten de kleederen van Jesus namen. Volgens de gebruiken der Eoraeinen hadden zij daar regt op; want deze krijgsknechten waren gebezigd als uitvoerders der doodstraf, en denzul-ken verbleven de kleedingstukken der veroordeelden als buit 1). Doch welk eene nieuwe vernedering en welk een grievende hoon voor Jesus, ook wederom op deze wijze, onder de boosdoeners te worden gerekend! Daar hangt Hij, als Koning, aan het kruis; maar als koning der moordenaars^ wier kleederen, gelijk de zijnen, onder zijne oogen worden verdeeld. Daar hangt Hij in de vreeselijkste smarten, en van alles, als een misdadiger, beroofd, terwijl balddadige beulen zich met zijne nalatenschap vermaken 2). O heilig Lam Gods, wat wilt Gij niet, om onzentwil, verduren!
De H. Joannes gaat voort m^t het vermelden eener lij-zondere omstandigheid, en zegt: ^dat de krijgsknechten vier deelen maakten, voor eiken krijgsknecht één deel, en dat, behalve deze, de rok nog afzonderlijk werd gelegd, om daarna door het lot aan één hunner te worden toegewezen. Dat de soldaten ook over die vier deelen het lot hebben geworpen, zegt hij niet; maar dit volgt niet onduidelijk uit de wijze van spreken der drie eerste Evangelisten, en inzonderheid uit Marcus, die geboekt heeft: „Zij wierpen er het lot over,
— 843 —
om te zien, wat elk hunner zoude nemen. De vier deeleu waren dus ongetwijfeld voor de vier krijgslieden bestemd; maar welk deel een elk hebben zou, werd ook ditmaal door het lot beslist 1).
Hieruit volgt zelfs, als we ons niet bedriegen, het onwaarschijnlijke van dat gevoelen, hetwelk den mantel van den Zaligmaker in vier gelijke stukken verdeelen en daarover dan de eerste reize het lot werpen laat 3). Wierp men, volgens Marcus, het lot; dan zal dit veeleer over ongelijke deelen, dan over een in vier stukken gescheurden mantel geweest zijn. Wij gelooven dit te eer, daar wij werkelijk verschillende kleedingstukken van Jesus kunnen opnoemen, en Joannes duidelijk zegt, dat men de kleederen 3) van Jesus in vier deelen verdeelde, wat, naar ons inzien, niet enkel op het scheuren eens mantels schijnt te wijzen. Behalve een of ander hoofdhulsel, waarvan toch niemand, voor zoo ver wij weten, gewag gemaakt, kunnen wij aannemen, dat Jesus de gewone kleederen der welgestelden droeg. Zulke waren: de mantel, de rok, het onderkleed, het lenden-kleed, de gordel en de sandalen. Zonderen wij den rok uit, en nemen wii aan, dat men het lenden- of heupenkleed aan Jesus liet behouden, „dan bleven er nog vier deelen over, waarover men het lot koude werpen. De armen droegen wel is waar alleen den mantel en den rok 4), terwijl het
1) Zoo Sylveira, die citeert den H. Ambr. in Luc. 23, Theoph. in Marc.. Suarez, Jans., Toletus, Lorinus, Franc., Luc.,— Zoo ook Langen, Schegg, tegen and. vooral Maldonatus.
2) Calmet, Sepp. Eosenm. Dat de mantel vier hoeken had Uetrogonon imaiion], Vgl. Dent. 22, 12, bewijst alleen, dat men dien ligt in stukken scheuren kon, niet dat men het gedaan heeft.
3) Het Grieksch woord imaüa zon toch, zegt men, alleen den mantel kunnen beteekenen; zoo als in Jo. Mil. 41.
4) Vgl. Mt. V. 40. De Rok, chiton, Hebr. chetónet; de Mantel, imaiion, schimla. — Het onderkleed, sindo'n (= hemd) sadin. — De doek om de lenden, = het iUcnasin van de Priesters.
— 844 —
onderkleed {Sindon, gelijk ons linnen) en de sandalen ontbraken; maar het is toch niet onwaarschijnlijk, dat Jesus, in zijn feestgewaad naar Jerusalem gekomen, om het Paasch-feest te vieren, ook deze kleederen zal gedragen hebben. Wil men overigens uit de straks volgende woorden der krijgslieden: „laat ons den rok niet scheuren,quot; afleiden, dat zij den mantel wèl gescheurd hebben, dan is hiermede nog niets, dan de waarschijnlijkheid eener onjuistere verdeeling, verloren. Zij kunnen dan bij elk der andere kleedingstuk-ken een gedeelte van den mantel gevoegd hebben, om elk lot zooveel beter te maken.
„De rok echter, gaat Joannes voort, -mas zonder naad, en van loven af geheel geioeven. Daarom zeiden de soldaten verder tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar daarover het lot werpen, om te zien, wiens deel hij zijn zal.
Dat zij het lot willen werpen, kan ons niet verwonderen ; want de kleederen der veroordeelden werden als krijgsbuit beschouwd, en de krijgsbuit werd doorgaans door het lot verdeeld. Zulk een rok zonder naad, eens in stukken gescheurd, kou immers ook niet meer dienen, en moest daarom in zijn geheel aan één hunner worden toegewezen.
De schikkingen der goddelijke Almagt kenden evenwel de krijgslieden niet. Maar wèl kende die de H. Joannes, die ze ons uitdrukkelijk aanwijst, met den vinger op de aangehaalde prophetic: „opdat de Schrift vervuld wierd, welke zegt: zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen!' Wèl kende die de Heer Jesus, die thans, aan het kruis biddende, naar de letter vervuld ziet worden, wat voor meer dan 700 jaren door David voorspeld was. De kleederen, in 't algemeen, worden derhalve verdeeld, maar over het ééne gewaad wordt in 't bijzonder het lot geworpen.
— 845 —
Dit kleed noemt de H. Joannes den rok, (de Chiton, of Tunica), welke onder den mantel werd gedragen en ook van mouwen voorzien was 1); en liij zegt daarvan dat het aan één stuk geweven, en dus ongenaaid en geheel zonder naad was.
De naam van zulk een „niet genaaid Meedquot; komt oii de Joden niet voor, dan onder de Priesterkleederen 3), en het was natuurlijk kostbaarder, dan een uit stukken zameu-genaaid en niet giinsch geweven kleed; waaruit men afleidt dat Jesus in zijne feestkleederen te Jerusalem gekomen cn ook niet armelijk gekleed was 3).
Volgens eene oude overlevering was deze lijfrok door dc H. Maagd zelve, (nadat zij eerst in hare jeugd aan het voorhangsel des Heiligdoms gewerkt had) vervaardigd, en vervolgens, gelijk de kleederen der Israëlieten in de woestijn, op wondervolle wijze grooter geworden, naarmate Jesus groeide l-). Zeer zeker is hij aan Maria maar al te goed bekend, en moet dus ook zij deelen in de smart, van het heilig Lam Gods, op die smadelijke wijze, onder de handen zijner
1) Men noemt, het dus uf onderkleed en dit met betrekking tot den mantel, óf lovmkleed in verhouding tot het onderkleed. Sommigen voegen er bij ; (het onderkleed), dat het ligchaam onmiddellijk bedekt (Muré).
2) Vgl Ex. XXV111. 4. 39. Toga bissina vel oeellata, besehreven by Flav. -los. Aut. 111. ft en Philo de Monarch. S. II. De plaatsen uit den Talmud Z. bij Sepp.
M) Isidorns Pelusiota L. I. ex. 74 zegt wel: dat de armen in Galilea juist zulken rok droegen, doch hij schijnt dit daaruit af te leiden, dat Jesus zulk een kleed droeg. — Vgl. Chrys. h. 12. in Mt. Communi hac veste tectus, en Snar. t. 3. ad ü. p. dlsp. 28 S. 3, dal Christus kleeding wel niet rijk, maar toch goed was. Volgens Nonnus, Greg. v. Tours, enz. was de kleur van 't bovenkleed roodachtig. —Clem. Alex, noenit dien variegalam, de H. Bern. polymitam.
4) „Euthymius, tamqnam vetustiorem traditionem recitat et approbat.quot; Earn probabilitate non carere, dicit Maldonatus: Calmet vero eam nullo fundamcnto niti. Vgl. Sylv. p. 561. Sepp. p. 3igt;i 2e Ed. Sommigen vinden tin I's. XXll 19) in beged het bovenkleed (— me'il mantel) in lehusch den Hok of het onderkleed uitgedrukt (Schuster. Bade, vgl. Fiirst, Schnl-Worterb.); anderen houden beide woorden voor gelijkluidend: het bedekkende., en het omgehangene of aangetrokkene.
medoogenlooze scheerders te zien. Doch zóó moest het geschieden. Door de berooving zijner kleederen werd Jesus een tegenbeeld van Adam; Maria moest ook hier de tweede Eva zijn. Jesus eigendom was ook het hare; Jesus berooving wordt ook de hare; en wat Hij nu lijdt door zijne ontblooting, lijdt Maria mede in haar hart, dat volgens de uitdrukking eens Leeraars, de getrouwe spiegel was, waarin al de smarten van Jesus Hart worden afgeteekend 1).
Geloof niet aan zucht tot tegenstelling, lezer, als wij ook hier op Adam wijzen. Even als Jesus lijden aan het hout des kruises, zoo schijnt ook werkelijk zijne ontblooting met de eerste zonde in verband te staan. In alles, behalve de zonde, was Jesus den menschen gelijk; het teeken der eerste zonde dient Hij dus ook niet te dragen. Zoolang Adam en Eva onschuldig waren, droegen zij het hemelsch kleed der goddelijke genade en hadden zij geene behoefte aan een ander; maar zoodra zij gevallen waren, werd eene andere bekleeding voor hen noodig 2). De tweede Adam had geene zonde, en Hij legt daarom zijne kleederen af, ten einde door zijne ontblooting onze zielen wederom te kleeden en met den glans der hemelsche genade te versieren. De eerste Adam was zonder kleed in de nabijheid van den Boom des levens; de Tweede legt het zijne neder, om voor ons den nieuwen Levensboom te beklimmen 3). De eerste wordt bekleed buiten het Paradijs, maar ter eeuwige heusrenis dat hij het Paradijs heeft verloren; de Tweede laat zich
1) De H. La-ir. Justinianus.
2) Vgl. hleromlrent Bade, Christel. I p. 115. Schegg iu Luc, p. 327. S. -(o Dam. h. iv Sabb S. n. 24 Queis pelliceis lunicis primes generis Immani parentes vestiverat, ia eructin ageudus lubeus nudatur, quo nos mortaütate nestra exutos itv orrnptionis decore induat.
3) Cum enim Adamus pei'i asset ac deinde moriturus esset, accepit pel-lüeas tunicas... insigne, notaunjne mortalitatis tibi inflictae etc. S. Athan. S de Pass. et emee.
— 847 —
ontkleeden voor de poorte, om het eeuwig Paradijs weer voor ons te ontsluiten.
Zoo voegde het Jesus; en zoo betaamde het dus insgelijks Maria, dat zij, althans bij Jesus en met Jesus, ook deze smarte voor ons zou lijden.
Behalve deze eerste is er nog eene andere symbolische beteekenis door de HH. Yaders in de verdeeling van Jesus kleederen gevonden. „De in vier deelen verdeelde kleederen, Onzes Heeren Jesus Christus, zegt b. v. de H. Augustinus 1), beteekenen zijne Kerk, die namelijk over de geheele wereld, naar het Oosten, het Westen, het Noorden en het Zuiden verspreid is. En die Rok, door het lot toegewezen, beduidt de eenheid van al de deelen dier Kerk, welke door den band der liefde wordt zamen gehouden.quot; Vooral die eenheid der Kerk is dikwijls door de H. Vaders met den ongescheurden en zonder naad geweven lijfrok van Jesus vergeleken 2), en zij, die er legen opkwamen, zijn er zeker daarom tegen opgekomen, omdat zij zeiven, gelijk Paciaims zegt, „als ketters het kleed des Heeren, dat is de Kerk van Christus, verscheurd hebben.quot;
De zedelijke beteekenissen zijn niet minder treffend, dan de symbolische. De hooge waarde der armoede, en de volmaakte onthechting van al het aardsche had Jesus door zijne woorden geleerd; door zijn voorbeeld had Hij steeds alles bevestigd; maar zóó krachtig en zóó volkomen als
1) Tr. in Jo. 118. n. 4.
9) H. f-ypr. de Unit Ecc. Vil., Paciamis Bare. Ep. UI. Aug. de Unit. Voel. p. 196. Enarr. in I's. XM. ]9. Alex Ep. Hier. apud Theod. H- Ew. I 3. Cyr. Alex., 1. 13. in Ju. Petrus Alex. (Baron, ad ann. 310.) Zie Marx, Gesch. des h Eockes, die te Trier wordt bewaard — Athanas. S. de Crnce (Sylv. p. f)(i4) S. Prosper, 1. de iromiss. I. 26 S. Bern. Apol. ad Gulielm.; Germ. Const. Cr. in crac. D. 3 Quadr.
— 848 —
thans, had Hij het vroeger uiet kunnen doen. ,/Ik zie Hem naakt, zegt de H. Ambrosius; zoodanig moet dus ook diegene opklimmen, die zich bereidt, om de wereld te overwinnen, zoodat liij de hulp der wereld niet zoekt 1)quot;. Neen, waarlijk, Jesus zoekt de hulp der wereld niet; en als wij Hem zóó zien opklimmen, en van alles beroofd tusschen hemel en aarde hangen, dan herhalen wij ook hier nog gaarne zijn zinrijk woord; „Mijn r jlc is van deze wereld niet 2).quot;
Wondervolle beschikking der goddelijke Yoorzienigheid, waardoor de in schijn nietigste zaken de hoogste en ge-wigtigste beteekenis erlangen! waardoor te gelijk de zinnebeelden tot werkelijkheid worden gemaakt, de prophetiën vervuld, de treffendste lessen gegeven, de Godmensch tot hoofd van het geheele menschelijk geslacht gemaakt, al de menschen, die volgen willen, langs het eenige, maar zekere spoor tot het Paradijs worden teruggevoerd! Ach! dat zoo weinigen het inzien en begrijpen! Dat zoovelen gelijk zijn aan die ongevoelige soldaten, die daar koelbloedig onder Jesus kruis met hun gewoon spel bezig zijn!
Zie! daar werpen zij het lot, gelijk zij gezegd hadden: laat ons daarom loten! De gelukkige worp valt. 3). Een
1) De H. Ambrosius gerft nog andere vcrklirin^en, en verschillende HH. Vaders weer andere. Zie Seraphim 1. c. p. 105. f-ylveira p. 564.
2i Clemens van Mexamlrie spreekt aldus in zijnen Paedagogns TT 10. in fme (p. 534 Migne.l Quod si quis talarcm Domini vestem adducit (aTs opwerping tegen zijn vertoog over de kleederprachti, variegata illa tonica ostendit flores Sapientiae, variasqne et, qnaenon flacoescunt, S'rip-turas, eloquia nempe Domini, quae veritatis splendoribns refulgent quot; — Sepp wijst op dit bewijs, dat de Rok van Christus toen nog bestond. Ook de H. Bernardus noemt den Rok; polymitam.
3) Doorgaans bezigde men dobbelsteenen, tali met 4, of tessarae met 6 zijden. Zie, over dit spel der Ouden, Sepp, en Sehegg p. 445 in Mt. — Anders legde men ook de namen in eene vaas of een helm. Vjrg. Acn. V. 49. dejectnmqne sortem accepit galea. Vopisc. in l'rob. Cjc. in Vem II. 51. Z. Friedl
— 849 —
der vier is de bevoorregte, zoo zij meenen, door de Godeu. want de beslissing werd eenigzius der godheid toegeschreven. Maar weet hij nu ook welk een schat hem te beurt valt? Acht hij naar waarde dit hoogheilig kleed? Ach! wie kan dit van een Heiden verwachten, als wij soms zoo weinig medegevoel bij Christenen vinden?
„Dit nu deden de krijgsknechtenquot; is het eenige wat de H. Joannes er nog bijvoegt; en daarna, zegt de de H. Mattheus 1), — koelbloedig onder het kruis „nedergezeten zijnde, bewaakten zij Hem.quot;
Zij bewaken Jesus volgens het hun gegeven voorschrift, en dit naar de gewoonte, opdat de gekruisten, die soms dagen lang aan het kruis leefden, niet door hunne vrienden zouden gered worden 2). Zij bewaken Hem echter tevens volgens den wil der goddelijke Voorzienigheid; ;/zoodat de zorgvuldigheid der soldaten en der opperpriesters ons tot nut strekt, en de waarheid en zekerheid der verrijzenis van Jesus zooveel te duidelijker doet uitkomen 3).quot; Zij bewaken Jesus koelbloedig, zich bezig houdende met hun spel, en zonder mededoogen Jesus kleederen verlotende; maar zij strekken mede daardoor ten bewijze, hoe het niet genoeg is in de nabijheid van het H. kruis te vertoeven, om aan de zaligheid des Gekruisten deel te mogen hebben.
1) Mt. XXVII. ?6. In vers 35 ontbreekt in somm. H. SS. de aanhaling uit het Oude Testament. Zij is echter geheel volgens den geest van dezen H. Evangelist.
2) Petronius, Satyr, c, 71. Miles, qui cruces asservahat, ne quij ad sepulturam corpora datraheret, coenacnlum suum habuit, quam ad matro-nam tphi-sinam attulit in monumentum. — Plutarch. Cleomen. p. 823. Vgl. Lipsius 1. c. I. 9- Petron. ibid. Cruciarii unius parentes ut vide-rent noctu laxatam custodiam, detraxere pendentera.
3) Hieron.
52.
Zij bewaken Hem zittende, en door hunne traagheid too-nende, dat zij niet behooren bij Maria en de vrome vrouwen, welke staan, en met Jesus waken in de vreeselijke uren, die Hij op het kruis nog in lijden en strijd doorworstelen moet.
Zoo doen dus de vier, die de gansche wereld vertegenwoordigen; de krijgsknechten, het beeld van de wereldlijke magt; de Heidenen, door de Joden ingeroepen ter oprigting van Jesus kruis: et milites qviclem haec feeerunt 1). Laat ons nu zien wat Israël doet; en hoeverre de vreemde natiën door het volk Gods in boosheid nog overtroffen worden.
1) Sommigen zoeken daar iets bijzonders in, b. v. Eupert. in Jo. 13. «Corpus cruci fixerunt, praedam tulerunt, sed fortitudinem Dei, Terbum Dei... occidere non potuerunt, etc.
:£«««--
IpWEEENVUrTIGSTE ^OOPBSTUK.
De Messias op het kruis bespot en gelasterd.
Ontzettend schouwspel! de Onschuldige, de driewerf Heilige lijdt op het schandelijk kruishout voor het lieil der wereld de wreedste smarten, en die wereld, in vier heidenen met hun hoofdman vertegenwoordigd, vermaakt zich in koelen bloede aan den voet des kruises, ten zijnen koste, met het spel. Doch hoeveel droeviger wordt dit schouwspel, als wij Hem daar zien aan het altaar, als Priester; op zijn troon, als koning; en van alle zijden als een koor van lasteringen hooren opgaan uit den mond van zijn eigen volk, op het oogenblik, dat Hij beide zijne armen uitstrekt, om hen tot zich te trekken, voor hen te voldoen, en hen allen aan zijn goddelijk Hart te drukken! Wie dit beschrijven of naar eisch maar schetsen kan; wij niet.
Toch zien wij, dat dit vreeselijk ziele-lijden smartelijker is, dan al de folteringen, die Jesus in zijn H. ligchaam verduurt; toch meenen we, dat die lasteringen dieper dringen in zijn H. hart, dan de scherpe doornen in zijn koninklijk hoofd; dat, indien alles wat er tot nu toe op Golgoth» gebeurde de pijnlijke kruisiging van Jesus ligchaam ten doel had en voltooide, deze grievende bespotting de Kruisiging van Jesus Hart mag heeten. Immert, is het zoet voor het harte in wee en pijnen troost te mogen vinden, hoe bitter dan
in de plaats van troost slechts laster, in plaats van een deelnemend woord enkel vervloekingen te hooren! En dat van hen door wier toedoen men lijdt, en dat van hen voor wie men lijdt, en die men allen bemint met eene liefde zóó vurig als er alleen in Jesus Harte wonen kon.
Yoeg hierbij, dat geene soort van menschen hier werkeloos schijnt te willen blijven; dat geene lastering, die uit te denken is, vergeten wordt; dat de zachtmoedigheid des Lams als het ware de lasteraars aanhitst, en de gansche hel schijnt zamen te spannen, om nog eenmaal, gelijk vroeger in de woestijn, den Zone Gods en des menschen aan te vallen, te bekoren, of ten minste tot in het binnenste des harten te beroeren en te grieven.
Hooren wij eerst één voor één de verschillende lasteringen, door de Evangelisten te boek gesteld, om er later den geheelen omvang des te beter van te zien.
Matth. XXVII. 39. En die voorbij gingen, lasterden Hem, schuddende hunne hoofden; 40. En zeggende: Welaan, gij, die den tempel Gods afbreekt, en in drie dasjen weder opbouwt; verlos U zeiven! Indien gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis! |
Marc. XV. 29. En die voorbij gingen lasterden Hem, hunne hoofden schuddende en zeggende: Welaan, gij, die den tempel Gods afbreekt, en in drie dagen weder opbouwt; 30. Verlos U zei ven, en kom af aan het kruis! |
Luc. XXIII. 35. En het volk stond het aan te zien, (en de oversten mei hetzelve, beschimpten Hem). |
quot;De eerste bespotting ondergaat Jesus van den kant der toeschouwers en der voorbijgangers. Eet volk stond daar,
zegt de H. Lucas 1), en zag het aan, gelijk het gewoon is bij openlijke teregtstellingen te staan en toe te zien. Wat zij zeggen, meldt hij ons eigenlijk niet; doch het kan wel niets anders geweest zijn, da nhetgeen de Oversten en vooral de voorbijgangers zeiden. Over deze laatsten spreken Mat-theus en Marcus zooveel te klaarder.
Dat er zoo velen op die plaats voorbijgingen, kan ons geenszins verwonderen. Het woord zelf duidt aan, wat van elders bekend is, dat men Jesus op den openbaren weg gekruisigd had. De plaats was bovendien digt bij de stad, die in deze Paaschdagen met vreemdelingen gevuld was, en daarin zelf lag wel degelijk eene reden, gelijk de H. Joannes doet opmerken 2), dat vele Joden bij de kruisiging van Jesus tegenwoordig waren. Dit vermeerderde het Jijden van Jesus, en de Evangelisten hebben zeker deswege opgemerkt, dat de voorbijgangers zoo spotteden, om te doen zien, hoe het volk, in het algemeen, den onlangs gevierden Propheet nu lasterde en met zijnen smaad en zijne smart den grie-vendsten spot durfde drijven.
Het volh opent dus de rij der spottenden en rigt zijne lasterende woorden tegen den goddelijken Kruiseling 3). Zij vergenoegen zich evenwel niet met woorden, zij voegen er gebaren bij, die een teeken der uiterste verachting en der bitterste bepotting zijn; zij schudden met hunne hoofden, sperren hunnen mond open, en roepen dan luide: Ha! Gij, die den tempel Gods afbreekt, en in drie dagen weder op-
1) vs. 35 Zie beueden: er volgt onmiddellijk: de Oversten bespotten Hem mzt hen, d, i. met het volk, zoo dat ook het volk aan de bespotquot; ting deel nam. Over dit met hen, Zie Tisschendorf. Sommigen laten het weg.
Z) Jo. vs. 20. Vgl. Winer. Realw. Art. Kreuzignng.
3) Blasphemaverunt, in eigenlijken zin, als tegen den Heilige Israels (Vgl. Is. I. 4.) A, Lapide.
— 854 —
bouwt! red u zeiven I Zoo gij de Zoon Gods z jt, hom af van het kruis 1) /
De gebaren alleen geven reeds hunne gevoelens te kennen, te weten: den wanliopigen toestond des gekruisten en de vreugde over de eindelijk behaalde overwinning tegen den Nazarener. ^Met Hem is het nu gedaan; onze oversten hebben gezegevierd 3)quot;. In de woorden ligt echter veel meer uitgedrukt, en wel vooral eene tweevoudige bespotting, en juist nopens die hoofdpunten, welke, in het Sanhedrin en het verhoor van Jesus, tegen .lesus waren opgeworpen. Hoe bitter wordt dit echter niet uitgedrukt! „Ha! Gij afbreker van den tempel Gods, Gij die beweerdet den tempel Gods te kunnen afbreken en dien in drie dagen weer te kunnen opbouwen! Waar zijt gij nu ! en wat kunt gij — op uw kruis ? Zijt Gij de Zoon Gods, zoo als gij hebt voorgegeven, welaan! toon het dan nu; herbouw, niet den tempel in drie dagen, wat meer is; maar doe wat minder is, red nu u zeiven, hom af van het hruis! 3).
Bespot te worden is altoos grievend; maar door diegenen bespot te worden, aan wie men nooit iets kwaads, aan wie men veel goeds heeft bewezen, is dubbel smartelijk; wat moet het niet zijn, zulks dan te worden als men toch reeds van smarten verzadigd en zonder allen troost den dood nabij is ? Ondankbaar volk ! het vindt in zijne Wet geschreven : nBespot den mensch niet hij de bitterheid zijner ziel 4) •quot;
1) Matth. XX m. 39. 40. Mr. XV. 29.
2) Vgl. Ps. XXI. 8; 35, 21. Job. 16, 10; Fs.44, 15; 109, 25 (Hebr()
3) Het Grieksoh luidt gelijk het Hebreeuwscli (Pa. 35, 25) Ha / bij leedvermaak en bespotting, en duidt eene ongehoorde en buitengewone zaak aan. Volgens sommigen is het uit Marcus in Mattheus overgenomen in de Vulgata en eenige H. SS.).
4) Eccli. VII. 13.
en nu bespot het zijnen God, terwijl Hij zijn leven voor hen geeft! —
Doch zoo bewerken zij weder de vervulling der prophe-tiën: „Zij heihen tegen mij den mond geopend, als een brullende en verscheurende leeuw. Al die mij zagen hebben mij bespot, en vertrekken hunne lippen en schudden hunne hoofden 1)quot;. Zoo bevestigen zij nog eens, dat Jesus werkelijk geleerd heeft: dat Hij de ware en natuurlijke Zoon Gods is 2j. Zoo toonen zij zonneklaar, dat zij wel Jesus woorden kunnen verwringen 3), even als de Schriftgeleerden de oogen sluiten voor den glans der waarheid, maar geene reden kunnen geven van Jesus' veroordeeling en dood, tenzij dien haat en die verblinding zeiven, die hen zoo verre heeft vervoerd.
Gaven deze lasteringen des volks den Synedristen aanleiding, om mede te spotten? 't Is mogelijk; maar noodig was gewis dat voorbeeld niet, daar zij zeiven de eerste aanhitsers der menigte waren. Zooveel is zeker, dat zij spoedig volgen en de eerste bespotters nog verre overtreffen. De Heilige Schrijvers getuigen het duidelijk.
Matth. XXVII. Marc. XV. ! Luc. XXIII.
41. Desgelijks beschimpten Hem ook de Overpriesters met de Schriftgeleerden en oversten en zeiden: 42. Anderen heeft Hij verlost; zichzel-ven kan hij niet ver |
31. Desgelijks ook de Overpriesters met de Schriftgeleerden zeiden, al schimpen-de, tot elkander: Anderen heeft Hij ver lost, zich zeiven kan Hij niet verlossen |
35. (En het volk stond het aan te zien;) en de Oversten, met hetzelve, beschimpten Hem, en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, iHij verlosse zich zel- |
' i) Ps. XXI.
2) Het volgt uit hun eigen woorden: Kom af, red u ! Dit kan toch alleen Hij, die werkelijk de Zone Gods was, niet elke Lieveling Gods.
3) Vgl. Jo. II. 39 en Boven.
Matth. XXVII.
lossen! Indien Hij de Koning van Israël is, hij kome nu af van het kruis, en wij zullen in Hem gelooven :
43. Hij heeft op God vertrouwd, dat Hij Hem nu bevrijde, indien Hij Hem wil! want Hij heeft gezegd; Ik ben Gods Zoon.
Mare. XV. Luc. XXIII.
32. Dat de Chris- ven, indien Hij de tus, de Koning van Christus, Gods uit-Israël, nu afkome verkorene is ! van het kruis, opdat wij zien, en gelooven.
Hoe duidelijk en schilderachtig is wederom dit gewigtig tafereel geteekend. Duidelijk: want de personen zijn op alle noodige wijzen aangewezen; het zijn de Overpriesters, zegt Lucas, „de Overpriesters, Schriftgeleerden en Oversten des volks,quot; zeggen de twee andere Evangelisten, en derhalve de raadslieden zeiven, de vijanden, beschuldigers en regters van den Gekruiste, in één woord, de listige Synedristen, die nu op hunne beurt beginnen te spotten. Schilderachtig; want zij worden ons voorgesteld, gelijk ze daar staan, afgezonderd van het volk, doch even als het volk Jesus beschimpend; niet sprekende tot Jesus, wat hun immers niet voegen zou, maar juichende onder elkander 1) en zich onderling geluk wenschend met hunne welgeslaagde plannen; niet, gelijk het volk, zich op een enkel voor valsch verklaard woord van Jesus beroepend, maar op eens al zijne wonderen, en om zoo te zeggen, metéén woord zijn geheele leven verguizend. Wat konden wij anders verwachten van dit listige addergebroed! Maar hoe konden zij ons ook treffender, dan op zulk eene wijze voor-
1) Marc. XV. IA. d alferutrum... diccbaul.
gesteld worden! Eene drievoudige uitspraak leggen hun de Evangelisten in den mond; eene drievoudige loosheid komt er zonneklaar door uit.
Zij zien hun slagtoffer aan het kruis; en roepen triomf over hunne zegepraal. Zij zien het Opschrift des kruises; en trekken er partij van tegen Jesus. Zij bemerken zijn hemelsch geduld; en verklaren Hem juist daarom schuldig. Hun eerste woord verraadt de geslepenheid der hel; het tweede de domheid des ongeloofs, het derde de spotternij van beide. De list meent in dat alles te schuilen.
nAnderen heeft Hij verlost, zoo beginnen zij, zich zeiven han Hij niet verlossenquot;! ^Nu zien wij dus, dat al zijne wonderen niets bewezen voor de leer, die hij het volk verkondigde. Nu is het zonneklaar, dat al zijne wonderen door Beëlzebub, den vorst der duivelen, zijn verrigt. Nu moet al het volk zelf (zij spreken immers zoo luide, dat het volk dit kan hooren), nu moet een ieder overtuigd zijn, van zijne boosheid en van ons regt.quot; —
Tot nu toe waren zij gewis niet zonder vrees; zij vreesden ook het volk bovenmate; maar wat is nu nog te vree-zeu ? Wie zal Hem nog volgen ? Want werkelijk om deze reden 1) en om allen van Christus afkeerig te maken, spreken zij zoo luide en op die wijze tot elkaar.
Doch zie nu ook hier weer de beschikkingen Gods. Duidelijk staat boven zijn hoofd geschreven: Jesus van Nazareth Koning der Joden. Zij zullen het, zoo niet duidelijker, toch noch edeler en krachtiger maken: „hier hangt de Messias, zeggen zij, de Koning van Israël, de uitverkorene Gods in welk laatste woord weer een doorslaand bewijs ligt, dat zij wel degelijk aan den eigen en natuurlijken Zoon Gods den-
1) Volebant enim, ut tamquam seductor, arrogaus et jactabundus, et in conspectu omnium vitnperatus discederet. Chrys, A. Lap.
ken, en in dien zin- redeneren 1). Doch let nu op die redenering, en zie de domheid huns ongeloofs,
,/Hij die wel anderen, maar niet zich zeiven kan verlossen, is geen ware, maar een valsche propheet. Deze nu kan wel anderen verlossen, gelijk Hij voorgaf en misschien deed door de magt der hel, maar zich zeiven kan Hij niet verlossen. Valsch zijn dus zijne wonderen; valsch is zijne leer. Hij zelf kan geene andere dan een valsche propheet wezen, — hoe zou Hij zijn de groote Messias, de eenige Koning van Gods Israël, de bij uitnemendheid uitverkorene van den eenigen God ? Indien Hij het is, dat Rij dan nu van het kruis af home, dat hij zich zeiven verlosse, opdat wij het zien met de oogen, en gelooven; ja, wij zullen gelooven
En let nog eens aandachtiger op den nadruk der woorden : Nu, zeggen zij, nu Hij daar hangt tusschen hemel en aarde; nu terwijl er geen redding meer is; nu, op het huis, wat wij eindelijk, na vele moeite, voor hem bereid hebben; nu Tcome Rij af van dat kruis! En dan zullen we gelooven. Weldra zal het te laat zijn; straks blijft er niets meer over, dan een gedoode volksverleider; dat hij nu nog zich zeiven verlosse.quot; O die aartsleugenaars, aartshuichelaars, en eeuwige toonbeelden der aartsdomheid van alle ongeloovigen!
,/0 booze en verfoeijelijke menschen ! Waren de prophe-ten geen propheten, of de regtvaardigen geen regtvaardigen, omdat God hen niet gered heeft uit de gevaren 2) ?quot; Gij wilt gelooven? ,/Maar is het dan meer, nog levend van het
1) Electus Dei, de Vitverlcorene Gods bij uitstek is de Messias, Volg. Isaias, 7, 1.42 en 43, 10. Als zijne voorafbeeldingen zijn hetook; Israël, Mozes, David. Vgl. Scliegg. in Lue. p. 526.
2) H. Chrys. in Mt. hom. 87 (al. 88), waar hij er bijvoegt: Qtiid insaniae vesirae par fuerit ? enz.
_ 859 —
kruis af te komen, clan, reeds gestorven, uit het graf weêr op te staan 1) ?
^Die anderen gered heeft, kan hij nu zich zeiven niet redden 2) ? — zoo immers de wil des Vaders niet het tegendeel van Hem vordert 3) ? Hebt gij zeiven niet gezien, hoe nij Lazarus na vier dagen, van den dood heeft opgewekt 4) ? Moet de Messias niet lijden, en aldus ingaan in zijne heerlijkheid 5) ? Heeft Hij den duivel niet te overwinnen 6), en er juist velen te verlossen, dewijl Hij zelf geene verlossing behoeft 7) ? Moest Hij eindelijk alle deugden en vooral de deugd des gedulds niet leeren aan al, die Hem wilde volgen 8) ?
Doch waartoe nog meer redenen zoeken en aangeven voor dwaze en vrijwillige blinden? Zij zeiven zien allerduidelijkst, en willen niet zien. Zij zien den Lijder van allen verlaten; zijne handen en voeten doorboord, zijne tong van dorst aan zijn gehemelte klevend; honden en wilde stieren, vooral in
1) Fraudulenta promissio!... Kesurrexit et non oredidistis; ergo si etiam de cruce descenderef, similiter non crederetis. S. Hier. in Mt. c. 27.
21 Etiam nolenfes confitentur Scribae et Pharisaei, quod alios salvos fecerit. Itaqne vos vestra condemnat sententia; qui enim alios salvos fecit, utique, si vellet, se ipsum salvare poterat. S. Hier, 1. c.
3) Non erat difficile de cruce descendere, sed sacramentum erat Pa-ternae voluntatis explendum. S. Hil.in Mt. C. 23. n. 5. Ubi et alia.
4) Mnlto majus erat quatriduanum Lazarum fasciis involutum, una cum illis educere ex monumento. h. 2. in crucem et Conf. latr. S. Chrys.
5) Lud. XXIV.
6) Sed mihi hoe videntur duecmones immittere. Statim enim ut crnci-fixus est dominus, senserunt virtutem crucis, et intellexerunt fractas esse vires suas, et hoc agunt ut de cruce descendat. Sed Dominus sciens ad-versariorum insidias, permanet in patibulo, ut diabolum destruat. S. Hier. 1. c.
7) H. Bern. S. in die Paschae. n. 2. quem vide;
8) H. Greg. 1. II. in Evg. h. 21. Si Passionis tempore Christus de cruce descenderet, virtutem nobis patientiae non demonstraret.... En weldra: Plus fuit mortem resurgendo destruere^ quam vitam descendendo servare. — Idem S. Aug. Tr. 37 in lo.
de Eomeinsche soldaten, die Hem omringen; zij zien voorbijgangers, ja, het volk met hen, den Gekruiste beschimpen en bespotten. Zien zij de prophetie niet, en staat ze niet zonneklaar voor hunne oogen, met al de kleuren en tinten, waarmede David ze heeft geteekend ? ja; zij zien haar; en zij zien haar zoo helder, dat zij zeiven daaraan herinneren, zeiven, in hun derde woord, er als de kroon aan opzetten; en o wonder! toch zien zij niet,
„Hij heeft op God vertrouwd, spreken zij onder elkander voort; God verlosse Hem nu, indien Hij Hem wil, dat is: zijn welbehagen in Hem heeft. Hij heeft immers gezegd: ik ben de Zoon Gods.quot;
Ja, dit heeft Hij gezegd, en wat Hij zeide ook bewezen; en de prophetie zelve, die gij nu helpt vervullen, strekt ten bewijze. Hij is de Zoon Gods; maar Hij wilde, dat ook gij nog getuigen zoudt, hoe Hij dit werkelijk had geleerd. Hij is de Zoon Gods; en daarom staat er geschreven: omdat Hij Hem wil, niet indien, zoo als gij zegt, door het woord zelf uw ongeloof verradend. Hij is de Zoon Gods, en daarom heeft Hij anderen verlost, gelijk Hij nu nog met de verlossing van anderen bezig is; daarom heeft Hij op God vertrouwd, gelijk Hij nu nog vertrouwt, om ons allen datzelfde vertrouwen door zijn voorbeeld in te boezemen; daarom heeft God in Hem zijn welbehagen, daarom heeft Hij het gezegd, en blijft Hij nu op het Kruis, om door zijn dood den dood te overwinnen, en na drie dagen te toonen, dat Hij werkelijk is, wat Hij beweerde te zijn.
Het verrigten van wonderen en het vertrouwen op God,— wat kon als grooter bewijs voor Jesus heiligheid worden aangehaald? ])e vervulling der prophetiën, — was zij niet het krachtigst betoog voor de waarheid van Jesus woorden? Waarom verlangt gij dan, o Joden, — roept de H. Bernar-
— 861 —
dus uit, dat Hij afdale van het kruis, indien Hij Israëls koning is? Hebt gij dan vergeten, o Israël! wat geschreven staat: ,/De Heer regeert van het hout,quot; dat gij den Koning verloochent, wijl Hij blijft aan het hout? Juist wijl Hij Koning is, mag Hij den troon niet verlaten, die Hem aanspraak geeft op zijn Rijk, mag Hij den schepter niet wegwerpen waarmede Hij regeert! —Indien Pilatus geschreven laat, wat geschreven is, zal dan Christus niet voltrekken wat Hij begonnen heeft 1).
Het was echter niet genoeg dat de Joden den Uitverkorene Gods aan het kruishout bespotten, ook de Heidenen moesten hier wederom de schuld met hen deelen. Behalve het volk en hunne Oversten, komen dus insgelijks de/Sryy»-fcnechten, om Jesus te beschimpen. I Jit verhaalt ons de H. Lucas-Luc. XXIII.
36. Doch ook de krijgsknechten beschimpten Hem, Hem naderende, en edik aanbiedende,
37. En zeggende: Indien Gij de Koning der Joden zijt, verlos u zei ven!
38. En er was ook een opschrift, boven Hem geschreven met Grieksche, Latijnsche en Hebreenwsche letters: „Deze is de Koning der Joden 2).
Dezen laatsten volzin, heeft, naar sommiger meening, de Evangelist er bijgevoegd, om te verklaren, hoe de heiden-sche soldaten aan de benaming van Koning de Joden gekomen zijn. 3) Volgens anderen 4), kunnen zij die toch even
1) H. Bern. 1. c. S. I. in die Paschae.
2) Over de verschillende lezingen, zie Tisschendorf. Over het Opschrift, boven.
3) Patr. adn. 199. Bisp. in Luc. Om deze reden zou Lucas de vermelding van het Opschrift eerst bij deze gelegenheid hebben iugelascht.
4) Schegg, in Luc. bl. 333.
— 862 —
goed uit den mond der Overpriesters en Schriftgeleerden hebben overgenomen; en dit zoo veel te eer, dewijl er immers, voor de Heidenen geen verband lag tusschen dien naam van Joodsche-Koning, en het afkomen van het kruis. Dit lag slechts in de eigenlijke en hoogere opvatting der Joden, die den Messias als Gods Zoon beschouwdeu. Doch daaraan dachten de Heidenen niet, die veeleer slechts nazeggen, wat zij hooren. Wij gelooven eer, dat de Joden zeiven, door het lezen des opschrifts verbitterd, op de gedachte kwamen van deze beschimping. Pilatus had gezegd, bemerkt de H. Chrjsostomus, wat ik geschreven heb, heb ik geschreven. Daarom trachten zij al lasterende te toonen, dat Hij geen Koning is; daarom roepen zij zoo boosaardigquot;: Indien Hij de Koning van Israël is, dan kome Hij af van het kruis 1)! Deswege misschien plaatst de H. Lucas aan het eind van dit verhaal dat openlijk en plegtig getuigenis van Jesus koningschap, door de Joden miskend, en door de Heidenen bespot.
Het is dus, of deze laatsten besluiten: ,/ja waarlijk, de Joden hebben regt. Zijt Gij werkelijk hun Koning, kom af van het kruis, en verlos U zeiven.quot;
Iff
V: *'1 lïf i B:
I
li g
t
II
ll
Het grievende voor Jesus lag nu ook daarin, dat de vreemde natiën met zijn koningschap spotten. Tot nu toe zaten de krijgsknechten rustig onder het kruis; zekerlijk waren zij wel getroffen door Jesus geduld en zachtmoedigheid; maar nu zijn eigen volk Hem uitlacht, nu zelfs hunne aanzienlijksten daar aankomen en met hen medespotten, nu slaan ook de Heidenen aan het woeden en verzinnen de vreemde volken ijdele dingen. Zoo moest de God van beiden, en Hij, die de scheidsmuur tusschen beiden wegnemen
1) Hom. 88. 1. o.
— 863 —
en beiden tot één zou maken, van beider zijde de leruisi-ging des Harten ondergaan.
Er wordt nog aan toegevoegd door de vreemde handelwijze der soldaten. Als wachters, zijn zij het digst hij het kruis; zij naderen nu nog digter, beschimpen Hem, en lieden Hem al spottende edik aan 1).
Met dien edik is veelligt de zure soldatenwijn bedoeld, welken de krijgslieden bij zich hadden, en juist misschien, tegen den middag, dronken. Dat zij dien Jesus slechts in de verte toonden, wordt niet gezegd 2); maar evenmin, dat hier spraak is van dien drank, waarvan straks de drie andere Evangelisten spraken 3). Onmogelijk is dit wel niet, en zeker heeft Lucas de aloude prophetie voor den geest gehad. Maar zeker is het, dat de soldaten slechts spottende dezen drank hebben aangeboden, en alzoo ook daardoor den van dorst smachtenden Jesus schromelijk hebben gekweld.
En nog was de lijdensbeker, waarvan elke druppel grie-vender pijn veroorzaakte in Jesus Hart, niet ten bodem toe geledigd. Immers niet alleen van Jood en Heiden, van volk en Oversten, van Eegters en beulen, ook zelfs van den kant der met Hem gekruisigden moest Jesus beschimping verduren. Zoo was het voorspeld: „Allen die mij zien, drijven den spot met Mij 4); zoo moet het vervuld worden: „Ik hen een worm, geen mensch, der men-schen smaad en des volks verachting.quot; In het algemeen
1) Luc. XXTU. 36.
2) Vgl. Bisp. t. d. pl. en and. die 't woord verklaren van een spottend annVicdon en te gemoet reiken; (waartegen Schegg) ook Ligthf. Thol' ck zomlat aan Jesus c'r'emaol drank is aangeboden. 1. Gemyr-rliede wijn, iUt. quot;7, 44. 1. znre soldatenwijn, Lnc. 23, 36, en 3. Nog-ms:ils i6;;;i Ml. 87, 48, • ' , 8'i en o. t», 27) waarover later.
3) Zoo Sgt; liegg. p. 33S in Luc. Muré bl. 517.
4) Fs. WI. 8.
stippen het Mattheus en Marcus aan, meer bijzonder verhaalt het de H. Evangelist Lucas.
Matth. XXYII. Marc. XV.
44. Hetzelfde verweten Hem 32 .... Ook zij, die met ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren, be-Hem gekruisigd waren. schimpten Hem.
Luc. XXTIL
38. En één van de moordenaars, die daar hingen, lasterde Hem, zeggende; Indien Gij de Christus zijt, verlos U zeiven en ons.
De twee eerste Evangelieschrijvers schijnen niet ouduide-delijk te zeggen, dat beide moordenaars den Zaligmaker beschimpt hebben. Vele Kerkvaders zijn dan ook van dit gevoelen 1), en verklaren het in dien zin, dat één hunner zich weldra bekeerde, en deze bekeering door den H. Lucas omstandig wordt medegedeeld. Anderen echter zijn van meening, dat Mattheus en Marcus slechts dit willen zeggen: dat alle slag van menschen. Schriftgeleerden en Phariseën, het volk en de soldaten, ja zelfs de met Jesus gekruisigden aan de bespotting deel namen, zonder te drukken op het getul, en zonder dus te zeggen, dat aanvankelijk beide moordenaars zich aan de beschimping schuldig maakten 2).
Dit laatste is waarschijnlijker. Mattheus leert immers.
1) Vooral de Grieksche KVV. met en na Origenes en den H. Chry-sostomns (in h. 1.) Ook de H. Hilarius. in Mt. c. 23. n. 5. Z. Sylv. p. 577. Vergl. Patriti Adn. in h. I In -elk geval is dit gevoelen niette versmaden, en heeft meer voor zich, dan vele andere eindelooze gissingen naar deze of die reden, waarom de eene Evangelist zoo, en de andere zoo heeft geschreven.
2) Zoo de meeste Latijnsche KVV. Aug., Ambr , Cypr., Leo., vgl. A Lapide en Maldonatus. — Zoo de latere Schriftverklaarders meestal, Langen, Schegg, Bisping. — Hieron, in Mt. 1. 4. c. 27. heeft toch ook: Primum uterqne blasphemavit.
— 865 —
dat wederom hetzelfde aan Jesus verweten werd 1): et ditzelfde vinden wij juist in de woorden des éénen moordenaars, van wien Lucas spreekt: Zoo Gij de Christus zijt, rad ü zeiven; alleen voegt hij er bij: en ons, om den spot nog grievender te maken, door eene in schijn voor Jesus nog moeijelijker zaak te vragen. Ook is het wel mogelijb' schoon niet waarschijnlijk, dat beide moordenaars in deu aanvang Jesus slechts eenigzins hebben beschimpt 2), terwijl later de eene zich bekeerde, de andere tot meer eigenlijke godslastering 3) overgegaan zou zijn; waarschijnlijk, integendeel, dat Mattheus en Marcus, die het gansche feit niet verhalen wilden, in het algemeen het meervoud voor het enkelvoud hebben gebezigd, en daarom Lucas, dit ziende, het geheele voorval des te naauwkeuriger verhaalt.
Zeker blijft het, één was er, die Jesus lasterde, en wel één van hen, die daar hingen, gelijk de Evangelist het uitdrukt 4). Die lastering bestond vooral daarin, dat hij niet geloofde, en zich toch zoo uitdrukt, alsof bij werkelijk geloof bezat. „Zijt gij niet de Christus 5), zegt hij, dat is: de Gezalfde, de Messias? Omringen U niet al de teekens der koninklijke glorie; al de pracht der Messiaansche heerlijkheid? Welaan , red dan ü zeiven, en ons, en toon aldus dat Gij de Messias zijt.quot;
1) Zij smaadden hetzelfde (naar 'tGrieksch), niet slechts op dezelfde wijze.
2; Mt. en Mr. Vg], 'tGriekscli;
3) Lur. Zie 'tGriekscli.
4) De Hebreeuwen hadden geen eigen woord voor kruisigen ; waarom ook de Rabbijnen spottender wijZ3 in hunne polemischs schriften onzen goddelijken Verlosser doorgaans talui, {suspensus) noemen. Hangen is toch hier = kruisigen.
5) Zoo luidt de spottende vraag eigenlijk naar het Grieksch in vele H. SS. Zijt Gij niet de Christus !
53.
— 866 —
kunnen uit deze woorden afleiden, dat die booswicht een Jood was 1), daar hij immers Jesus, niet enkel, gelijk de soldaten, als den Koning der Joden, maar als den Messias aanspreekt. Maar, hoeveel te bitterder wordt nog daardoor de bespotting voor het beminnende llart van Jesus.' Voor- de zijnen was hij in de eerste plaats gekomen, voor de schapen die verstrooid waren m Israël; de zijnen hebben Hem niet ontvangen, en nu zelfs, op het oogenblik dat de hemel geopend wordt, op de ure dat een der zijnen met Hem de eeuwigheid zal ingaan, nu wordt Hij door dezen tot diens eeuwig verderf beschimpt, gelasterd en als een valsche Messias en dus als een valsche Verlosser uitgekreten. De anderen kunnen nog terugkeeren, velen zullen het waarschijnlijk doen; maar deze is als een tweede Judas gedurende de eigen plegtigheid van het goddelijk offer. Judas was het aan den Paaschdisch, deze in de schaduw van het kruis; Judas, toen Jesus het H. Sacrament instelde, deze nu Hij het op Golgotha in zijn bloed voltrekt. Wat kan er smartelijker voor Jesus Hart worden uitgedacht? te meer, daar deze eene zoovele duizenden vertegenwoordigt, dewijl van allen, die vei -loren gaan, hij het droevig beeld voor Jesus is. Ach! toen de goede Joseph, in de gevangenis, den eenen medegevangene het leven, den anderen den dood moest voorspellen, moest hij droevig te moede zijn 2). Maar wat zal dan Jesus niet gevoeld hebben, toen Hij op zulk eene ure, en op zulk eene wijze aan den eeuwigen dood van zoo velen herinnerd werd! Neen, dit kan geene pen besciirijven, geen
H Zoo de meesten. Of deze moordenaar op de gedachte zijner laste-rinff kwam, door hetgeen hij anderen had hooren lasteren, of door hst opschrift op het kruis, komt nagenoeg op hetzelfde neer.
2^ Zie over deze vergelijking EnpeHus, in Genesin. „Joseph ... sal-vatoris nostri forma est, vel umbra,quot; etc.
hart gevoelen, of het zou onzondig en hoogheilig en gelijk aan dat van Jesus moeten zijn!
Daar hangt dan nu onze goddelijke Zaligmaker, zoo als wij boven zeiden, wezenlijk in zijn Hart gekruisigd. Geene soort van menschen bijna, die Hem geen doorn in dat Harte steekt; geene soort van doornen, (dat is: lasteringen en bespottingen) die er niet omheen wordt gevlochten.
Het volk Gods staat daar en bespot Hem, deels met woorden, deels door eene zwijgende nieuwsgierigheid. De voorbijgangers lasteren Hem als den gewaanden afbreker des Tempels, als een valschen Zoon Gods, als een met regt aan het kruis gehangene. De aanzienlijken beschimpen Hem als een wezenlijken volksbedrieger, een leugenachtigen wonderdoener, een Koning der oproermakers, een huichelenden schijnheilige. De soldaten herhalen het, en verwijten Hem, dat Hij als een volksverleider en oproermaker gekruisigd is; desgelijks de booze moordenaar, om nog klaarder te doen hooren, dat Hij werkelijk niets anders dan een valsche Messias wezen kan. Het volk en de oversten, de regters en de veroordeelden, de beulen en de medegekruiste, allen spannen dus te zamen, tegen den éenen, onsclmldigen Jesus. Allen roepen uit eenen mond: ,/Deze Nazarener is een bedrieger en der booswichten koning.quot;
De zonde der menschen stijgt waarlijk op die wijze tot den hoogsten trap, het lijden van Jesus klimt mede naarmate die zonde stijgt, maar de grootheid der goddelijke genade blinkt ook des te heerlijker uit, naarmate de zonde stijgt en het lijden klimt, waardoor die zonde zou overwonnen en de liefde Gods in onze harten uitgestort worden. Te gelijk is ook aan ons weer een voorbeeld gegeven, de liefde Gods hoe langer hoe klaarder getoond, en eindelijk
— 868 —
weêr een nieuw deel der oude godspraken vervuld, die deze kruisiging des harten, zoowel als die des ligchaams van Jesus, allerdaidelijkst hadden voorspeld 1.)
1) Ps. XXI. 8. Vgl. Ps. 108, 25.
^•KIEENVIJFTIGSTE ||oOH)STUK.
De goede Moordenaar.
Jesus' tweede woord aan het kruis.
quot;Waarlijk een dag vol geheimen is die, waarop Jesus het laatste en groote offer voor het menschdom op Golgotha voltrekt. De uren aan het kruis zijn er als het brand- en middelpunt van. Zie! terwijl men den eeuwigen Priester naar Melchisedechs wijze beschuldigt, dat Hij den Tempel afbreekt, begint Hij werkelijk de kracht van het Nieuwe offer te doen gevoelen, en te toonen, dat Hij in der daad de ware Jloogepnester is. Terwijl men Hem lastert als een valschen koning der Joden en Messias, doet Hij zijne regten gelden op zijn eeuwig Eijk, en zien, dat Hij waarachtig de Zaligmaker en de Koning der toekomstige eeuwen is. Zonderling verschijnsel ! en onpeilbare diepte, en lengte, en breedte, en hoogte, van het heilig en geheimzinnig kruis! —
„Hen van die daar hingen, — heeft Jjucas verhaald, — lasterde Hem, zeggende: Zoo gij de Christus zijt, red u zeiven en ons.quot;
Terstond mogen we hooren, dat Jesus de Christus is, en redden kan en zal, wie werkelijk gered en zalig gemaakt wil worden, — De Evangelist gaat voort.
40. Doch de andere (der boosdoeners, die daar hingen) antwoordde en bestrafte hem, zeggende: Vreest ook gij God niet, daar gij dezelfde straf ondergaat ?
41. En wij wel teregt; want wij ontvangen hetgeen onze werken verdienen; maar deze heeft niets kwaads gedaan.quot;
43. En hij zeide tot Jesns: Heer! gedenk mijner, als gij in uw rijk komt.
43. En Jesus sprak tot hem: voorwaar, ik zeg u: Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn.
Onder de verschillende tafereelen, die wij op Golgotha aanschouwen, is het tegenwoordige teregt een der leerrijkste, trootsvolste en hartroerendste genoemd. Ook voor Jesus was het troostvol. En moest ook zijn beker, zelfs in dit opzigt, door de verhardheid des eenen niet zonder bitterheid blijven, de bekeering des anderen moordenaars liet er toch, als het ware, eenige zoete druppels in vloeijen. Wat er voor ons uit te leeren is, kunnen wij waarlijk in korte woorden niet uitdrukken, wij moeten toch in de eerste plaats op de woorden der bekeerliugs, daarna op Jesus' eigen woorden de aandacht een oogenblik vestigen.
Men wil, dat het kruis van Jesus eene schrede vooruit stond; zoodat de goddelijke Leeraar de twee medegekruisten wel hooren, maar niet zien kon. Zijn Hart zag echter ook in hun hart, en hadden zij aldus het hemelsch toonbeeld voor oogen, dan konden zij te beter zijne gelatenheid zien en zijn geduld bewonderen. De moordenaar ter regterzijde bleef hieromtrent niet in gebreke.
Hoe kon hij dan ook aanhooren, dat zijn medegezel Jesus beschimpte? Hoe dulden, dat hij den spot dreef met een meer dan onschuldige, met een hoogheilige? Daarom spreekt hij. En ofschoon het zeker aan het kruis niet de plaats
— 871 —
is om veel te spreken, spreekt hij betrekkelijk omstandig, ) spreekt hij duidelijk, en spreekt hij alles uit, wat wij in
j een rouwmoedigen zondaar verwachten kunnen. Drie dingen
zegt hij; in het eerste woord zegt hij de zonde vaarwel; e 1 in het tweede belijdt hij zijne schuld; in het derde bidt hij om genade. Wat kunnen wij schooner wens chen? Hij s i vreest God; hij erkent Jesus openlijk voor hetgeen Hij is;
hij wendt zich tot Hem om erbarming en vergiffenis. Hij gelooft dus, hij vertrouwt, eu begint zeker te beminnen door de genade, die hij verder afsmeekt.
a Het eerste woord luidt aldus, zijnen makker berispende:
;, n Freest ook gij God niet, daar gij in dezelfde reroordee-
s ling z'jt?quot; —
t Wel moest hij spreken. Zwijgen mogt hij niet, dit had d als toestemming in 's makkers boosheid gegolden. Maar i, hoe kon hij krachtiger, vrijmoediger en toch liefderijker in r zoo weinige woorden alles uitdrukken? Ook gij, zegt hij, e zoo min als het volk, en de oversten en de voorbijgangers s en de krijgsknechten, ook gij vreest God niet? 1) En toch hebt gij eene dubbele reden om God te vreezen, en dus (het is zonneklaar, dat hij dit bedoelt) met de spotters niet it te spotten. Die zamen lijden en zamen sterven moeten in n de eerste plaats elkander troosten, moeten elkanders lijden k en dood, zooveel mogelijk, verzachten. Gij lijdt met Hem, r zoowel als ik, dezelfde straf 2), de vreeselijke straf der n kruisiging met al haar pijnen; en toch bespot gij Hem? ;f En er komt iets anders bij, dat de beschimping veel onredelijker maakt en in het tweede woord wordt uitgedrukt: de is I ongelijkheid in schuld. Daarom vervolgt hij: m _
kt I
i) De nadruk ligt op gij, (Zie Maldonatus tegen and. verklaringen.) ts 2) Dit is de zin van 'twoord: dezelfde veroordeelinj.
,/En wij, (wij lijden die straf) met regt, want wij ontvangen, wat onze daden verdiend hebben; doch deze heeft niets onbetamelijks gedaanquot;.
Hoe eenvoudig, openhartig en ootmoedig is deze schuldbelijdenis, gelijk de verdediging van Jesus moedig, hartelijk en volkomen mag heeten!
Groot moest de schuld zijn, die door de zwaarste en vree-selijkste der straffen geboet moest worden; schromelijk de misdaad, waarvoor zij op een kruis moesten sterven; maar de zon der genade is opgegaan, de ootmoedige zondaar heeft hare stralen in zijn hart opgevangen, niets kan hem meer te veel zijn, om er openlijk getuigenis voor af te leggen. Wij lijden te regt, zegt hij dus, want loij hebben het kruis verdiend, waarschijnlijk door de menschen, (als struikroovers, gelijk er toen velen waren) te kwellen, uit te plunderen en te vermoorden. ,/ Maar deze, voegt hij er nu even moedig bij, deze, dien gij met al de omstanders beschimpt, heeft niets oribetamelijlcs 1) gedaan, niets dat de minste vlek op zijn leven zou kunnen werpen. Hij is dus onregt-vaardig veroordeeld, hij lijdt onschuldig, terwijl wij teregt en schuldig lijden.
Doch hoe wist hij, dat Jesus onschuldig was? Zeker, eerst en vooral door het licht der goddelijke genade, die we zelfs hier niet mogen uitsluiten. Hij kon echter ook op andere wijzen daaromtrent iets weten, en wel bijzonder uit datgene zelf, wat hij rondom zich aanschouwde en hoorde. Het opschrift des kruises behelsde geene schuld; de lasteringen der Joden bewezen juist het tegendeel, en wel inzonderheid Jesus' wonderen en heilig leven-, en de wijze, waarop Jesus leed, zijne kalmte, zijne majesteit, zijn
I) Zoo naar 'tGrieksch; vgl. Maid. Scbegg. en And. De Vulgata heeft minder letterlijk: nihil mali.
— 873 —
geduld, en vooral zeker zijn gebed voor de eigen vijanden 1), die Hem kruisigden, dat alles sprak voor Jesus, en leverde een onloochenbaar getuigenis voor zijne deugd en onschuld 2). Met evenveel overtuiging als regt kon dus de bekeerling zeggen: „Hij heeft niets onvoegelijks gedaan 3)quot;.
Hij kon dit te meer, indien hij vroeger reeds van Jesus gehoord, misschien zijne wonderen gezien had; maar noodig was dit niet bij het beschouwen der wonderen van Jesus' geduld, welke hij nu zelf onder de oogen had. Doch wie gaf hem de woorden in, die hij nu, tot Jesus gekeerd, zal zeggenquot;?
„Heer! gedenk mijner, ah gij in uw rijk komt!
Hoe weet hij, wie heeft hem zulk eene waarheid geopenbaard, op zulk een oogenblik, en onder zulke omstandigheden? „Gedenk mijner'quot;, zoo bidt hij, op het oogenblik dat Jesus, zoowel als hij, gaat sterven. „Ah gij in uw Rijk komtquot;, zoo smeekt hij, nu zelf, nu er volstrekt aan geen koningrijk voor Jesus te denken schijnt. Nog eens ;■ wie legde in 'i hart van dien moordenaar de kennis van zulk eene waarheid?
Het antwoord is niet moeijelijk, en reeds voor lang door de Heilige Vaders gegeven. Welke magt heeft u verlicht o Moordenaar! — roept reeds de H. Cyrillus uit. Wie heeft
1) Theophyl. in Luo. 23. Pater dimitte illis. Ex hac voce agnoscens latro, qui prius erat blasphemus, Jesum verum regem, confutat et alterum latronem.
2) Men mag zich niet, meteenige HH. Vaders, op de wonderen beroepen, die eerst later, bij Jesus dood, plaats vinden.
3) Volgens de Legende (Evang. iVicodetni. c. X) heet de goede Moordenaar Dismas, de andere Gesmas (ofschoon er ook nog andere namen voorkomen: Demas eu Gestas, in Act. Pilati) Eene legende laat hem in zijne jeugd het kind Jesus ontmoeten. (August. De vita Erem. I Append, p. 649) Eene andere verhaalt weer iets anders (Evang. Infant, bij Thilo, Cod. .Apocr. I. p. 92.) waar de aan de regterzijde gekruiste Titus, de andere litmiaclms heet. — In het Martiirologium Romantim, 25 Maart, lezen wy eenvoudig: commemoratio sancti latronis. Vgl. Sepp. p. 337.
— 874 —
u gekerd den verachte eu met u gekruisigde te aanbidden?''— En hij antwoordt: ,/Gij, eeuwig Licht, dat hen, die in duisternis zijn, bestraalt 1)!quot; En de H. H. Leo, Augustinus, Gregorius, Chrysostomus, allen, staan even verwonderd over deze wondervolle bekeering als over de zonderlinge kracht der genade Gods, die den boetvaardige voorkomt. ,/Ik weet niet. zegt b. v. de H. Augustinus, wat aan dit geloof nog toegevoegd kan worden. Terwijl zij wankelden, die de dooden zagen opwekken, gelooft deze aan Jesus, terwijl hij Hem ziet hangen aan het kruisquot; 2). En de H. Chrysostomus 3): ,/Ziet, hoe deze roover het hemelrijk rooft en tegen de goddelijke Majesteit geweld gebruikt! Hij ziet Jesus in kwellingen, en aanbidt Hem als ware Hij in heerlijkheid; hij ziet Hem aan 't kruis, en bidt als tot een die in den Hemel troont; hij ziet een veroordeelde, en noemt Hem Heer! hij ziet een gekruisigde en roept Hem als Koning uit. O wondervolle bekeeringquot;!
Zulk eene bekeering kunnen we dan ook niet anders dan een wonder der goddelijke genade noemen, niet anders dan eene verandering door de regterhand des Allerhoogsten bewerkt. Onmogelijk is het niet, dat de Moordenaar soms Jesus heeft hooren spreken van zijn Rijk 4), mogelijk zelfs dat hij ook nu daaraan dacht; maar in Jesus als in den Koning der Toekomstige Eeuwe gelooven, van zijn koningrijk op zulk een oogenblik getuigenis afleggen, zich rouw-
1) Cyr. Hier. Cat. XIII, 31. — Vgl. H. Leo S. de Pass. II en IV c. 3 Quis potentiam tam mirae mutationis enarret?.... et cui propria impietas intnht poenam, Ohristi gratia da* coronam. H. Gregor. Moral. 18 c. 40. n 64. Hujus latronis in cruce clavi manus pedesque ligaverunt nihilque in co a poenis libernm, nisi cor et lingua, remanserat. Inspi-rante Deo, totuni illi obtulit quod in se liberum invenit, etc.
2) De Anima, c. IX. S. 3 de temp.
3) Hom. de cruce et latrone. Zie verder Seraphim 1. c.
4) Daaraan denkt Bisping.
— 875 —
moedig tot den medegekruiste als tot den Heer over leven en dood, tot den God, die de zonden vergeeft, heenwenden, hoe kon hij dit zonder hooger licht, zonder hoogere kracht, zonder de magt van Hem zeiven, tot wien hij aldus spreekt en bidt?
In zijne bede om genade ligt dan ook werkelijk de pleg-tige erkenning van Jesus als God, als Koning, als Messias. Hij noemt Jesus: Heer! Hij vraagt zijne genade! Hij wijst op zijn koninkrijk, dat komen zal. lieer, — gedenk mijner, als gij komt in uw Rijk.
Op welke wijze zich de goede Moordenaar dit Rijk van Jesus heeft voorgesteld, doet minder ter zake 1); zeker bidt hij, ootmoediger dan de moeder der twee Apostelen 2), niet om eene eereplaats in het aanstaande Rijk van Jesus, maar alleen: Gedenk mijner, o Heer, als gij in uw Rijk zult zijn. Uit den zamenhang zien wij, wat dit gedenken moet inhebben. Hij heeft zijne zonden beleden, hij heeft er aan verzaakt; nu denkt hij bepaald aan Jesus' Rijk, waarvan hij veelligt reeds gehoord heeft, dat geen zondaars er binnen komen. Zijn: gedenk mijner wil dus dit zeggen: Heer! neem mij op in uw Rijk; vergeef mij dus mijne zonden; trek mij tot u, nu gij allen tot u wilt trekken.
Hij gelooft dus wat Petrus geloofde, ofschoon ook vleesch en bloed het hem niet had geopenbaard: „Gij zijtdeGhris-
1) liet; In regnum fuum der Vulgata schijut te zeggen; als gij binnengaat in uw Rijk. Het Griekscli kan ook beteekenen; als gij met uw Rijk, (met uwe koninkiijke Heerlijkheid) komt. Zoo Maldonatus: Non est sen-sus; cum veneris ad regnandum, sed cum veneris jam regnans, — qnetn-admodum venturus est ad judicium. — Velen nemen toch 'tGrieksche en, voor eis. Zoo lezen ook Cod. B, L. eis. Hilar. Ambr.
De Syr. en Arab, hebben gelijk 't Grieksch: in regno tuo.
S) Mt. XX, 21. Ideo non audit: Nescis quid petas. Sylv: p. 585. Ideo et juste audit: confide, non quod opera tua digna sint confldentia, sed quia Hex adest, qui gratiam confert. S. Cyr. Hier. Cat. XIII. Cfr. S. Aug. S. 114.
tus, de Zoon vau den levenden God.quot; Hij hoopt, tegen de hoop in, gelijk Abraham hoopte, wel wetende, dat God magtig is ook de dooden tot het leven weer op te wekken 1). En zijne liefde, zij zocht die kostbare parel, waarvan Chris-tns gesproken had; zij zocht dat koninkrijk van Jesus, dat niet was van deze wereld; den Heer zeiven, de met doornen gekroonde Liefde die daar hing op het kruis, op dat kruis ja, dat hij, eerder nog dan de Apostelen het begrepen, of althans duidelijker dan zij nog zagen, aanschouwde en beleed, als den ingang van Jesus Eden, als de sleutel van het nieuw Paradijs, als den scepter van het koningschap van Jesus 2).
Waarlijk, het kan ons niet meer verwonderen, dat zulk een roover, gelijk de HH. Vaders dit uitdrukken, het eeuwig koningrijk; en wij mogen er bijvoegen, Jesus Hart voor zich roofde 3).
Tot nu toe heeft Jesus gezwegen, na zijn eerste en hoo-gepriesterlijk gebed voor zijne vijanden te hebben gebeden. Bij al de lasteringen, die als een stortregen, op Hem neder-vielen, heeft Hij geen antwoord gegeven; bij al de folteringen, die Hij leed, heeft Hij den mond niet geopend; maar nu, nu een zondaar Hem toespreekt, nu een misdadiger
1) Hebr. M, 19.
2) S. Chrys. hom. de latr. „Utique, nam ipsa crux regni mihi videtur symbolum esse, propterea ipsum regem voco. Ap. Sylv. p. 584.— Eus, Emiss. h. de bono latr. Solus hie testis est majestatis, qui sociusproba-tur doloris; et ideo adhue in eruce positus iuvisibilem Doinimim Angelicis jam oculis vidit. Praedicat saeeulisjudicem, regemque Saeculorum? S. Bern. S. 2 de Epiph. Ergone per supplieium vadit ad regnura? Q,nis indicavit tibi qaoniam oportebat pati Christum, et sic intrare in gloriam suam?
3) S. Greg. Nyss. er. de 40 Mart. Quamquam non sponte sua latro ad crucem accessit; sea postquam prope salutem fuit, animadvertit acutns. e t ingeniosus fur thesaurum, et nactus occasionem vitam rapuit, arte furandi palchre et solerter abusus. 8. Aug. S. 49. Confessus est et tantae fiduciae robur accepit, ut regnum de latrociniis deposceret. S. Ath. Or. in Pa-rasc. O latro, mirum incantamentum tibi ad thesaurum hune mirnm conci-liandum exebgistasti. ld. Serm. c. haer. o beatum latronem, rapuisti in mimdo latrocinando, rapuisti item regnum coelorum ista confessione.
— 877 —
zich rouwmoedig tot zijn Hart wendt, nu een liefdepijl, een enkele liefdezucht, heendringt door de doornen, die het omringen, nu opent zich dat Hart aanstonds en met het Hart de mond, en vloeit uit de volheid diens Harten een antwoord, dat door alle volgende eeuwen alle zondige harten tot Paradijzen herscheppen kan.
Hoort! naauw is het woord des bekeerlings over zijne lippen gekomen: Gedenk mijner, o Heer! of Jesus gedenkt zijner, of Jesus ontbindt hem, heiligt hem, en doet voor hem alleen eene voorspelling, waarin wij wederom de diepte der Godheid wèl bewonderen, maar nooit doorgronden kunnen.
„Heden, — zoo luidt het, — zult gij met mij zijn, in het Paradijs!quot;
Drievoudige belofte, maar die zich geheel oplost in de écae zaligheid der eeuwige vreugde, in de volmaakte, onverstoorbare en onverliesbare gelukzaligheid! Gij zult met Mij zijn ; want ^waar ik ben, zal ook mijn dienaar wezen;quot; en waar ik ben, zal de hemel zijn. Gij zult in het Paradijs zijn, ia de plaats waar de zaligheid begint 1), en althans de ware voorsmaak der eeuwige hemelzaligheid wezen zal. Gij zult er heden zijn, en dus spoedig, veelligt de eerste na Mij; maar zeer zekerlijk met Mij, en dus van daag nog ondervinden, wat ik heb weggelegd en uitgevonden voor diegenen, die Mij liefhebben.
O wondervolle, en altoos nog meer gevende dan belovende Barmhartigheid des Heeren 3)! De kruiseling kon vreezea dat hij nog lang op het kruishout lijden moest; maar na
1) Het woord Paradijs (welks oorspong onzeker is, ofschoon het doorgaans als een l'erzisch woord wordt aangegeven, dat totóo/beteekeut) beduidt hier de plaats, waar Jesus nog dezen dag zal zijn en dus het voorge-lorgte der helle, of de plaats van zalige rust waar de Heiligen van het Oude Verbond hunne volle verlossing verbeidden.
2) Ueda in Luc. VI, 23. überior est gratia quam precatio; semper enim plus Dominus tribuit quam rogatur, etc.
weet hij zeker, dat nog dezen dag ook zijn aardsche lijden zal ophouden: heden nog. Hij had gevraagd, dat Jesus zijner gedenken zou in zijn Rijk; nu wordt hem terstond dat Rijk reeds beloofd. Hij dacht nog niet verder dan aan een koningrijk in het algemeen; Jesus herinnert hem, dat zijn Rijk een wezenlijk Eden, het nieuw en eeuwig Paradijs zal zijn.
Maar wat zegt Gij, o Jesus? Gij zijt aan een kruis gehecht, en met nagelen doorklonken; en Gij belooft het Paradijs? — •Ta, antwoordt Hij, opdat gij op het kruis zelf mijne kracht zoudt erkennen 1). — Ja, antwoordt Hij, opdat gij op nieuw een duidelijk getuigenis zoudt hebben, dat ik nog altoos dezelfde ben en belijd te wezen; „de lang verwachte Koning, de Regter van levenden en dooden, de waarachtige Zoon Gods en des menschen.quot;
En werkelijk ligt dit alles en nog veel meer in Jesus kort, maar zinrijk antwoord besloten. Voonvaar, zegt Hij, ik zeg u, zelfs den gewonen vorm zijner krachtige en gezaghebbende leerwijze bezigend: Ik ben de Propheet bij uitnemendheid, die komen moest; en daarom voorspel ik u en veropenbaar ik u uwe zaligheid. Ik ben de Koning, gelijk gij zegt, en mrn Rijk is het Paradijs zelf, dat ik u beschik, gelijk de Vader het mij gegeven heeft. Ik ben de Regter, die op de wolken zal komen met groote magt en majesteit; derhalve spreek ik regt over u en uwen medegezel, en wijs u de plaats aan mijne regterzijde ter heiligheid en ten leven. Ik ben de Hoogepriester, die voor u heb geleden, en u nu de kracht mijner genade te gelijk
l) In append. Serm. S. Aug. S. 166. n. 4. edit. Migne, nbi plura de bono latrone.
— 879 —
met hare uitwerking laat gevoelen. Ik ben eindelijk de waarachtige Zoon Gods, en derhalve vergeef ik u de zonden, ontruk u aan de boeijen van Satan, breng u over in den kring mijner heiligen, schenk u de bron des levens, mijne genade, en beloof u mijn eeuwig Rijk, waarvan de voet des kruises de poorten reeds aanraakt.
Goddelijke woorden! vooral nu, te midden van dit over-goddelijk en nooit genoeg te bewonderen schouwspel!
Drie kruizen staan daar, in gedaante aan elkander gelijk; maar in waarde, in beteekenis, en in gelukzaligheid des lijdens, hoe zeer verschillend! Ter linkerzijde, een duivel, die de duivelen zeiven met al hunnen aanhang zoo duidelijk vertegenwoordigt! Aan de regterhand een engel, diede plaats van al de geloovigen zoo heerlijk inneemt. In het midden het Godslam, de Offeraar en het Offer, lijdende en biddende voor allen, maar tevens een eeuwige scheidsmuur tusschen hen, die willen, en die niet willen.
Ja waarlijk, het is, gelijk de H. Augustinus opmerkt:
,/Één wordt zalig, opdat wij nooit wanhopen 1); één gaat verloren, ten einde wij ons nimmer roekeloos zouden verheffen. De eene wordt getrokken omdat hij zelf wil getrokken worden; de andere verstooten, dewijl hij zelf zijnen God verstoot.quot;
Gelukkige Moordenaar, die den waren Joseph zulk een woord tot u mogt hooren spreken! zalige boeteling, die den tweeden Adam, nog dezen dag, in het heropend Paradijs moogt volgen. 2) —
1) S. Aug. de Syrab. 1. II. c. 6. Timeat bonus ne pereat per super, biam, non desperet malus de mnlta iralitia.
2) S. Cyr. Hier. Cat. XIII, n, 19 Post meridiem, nomino perambulante in paradiso , latibulnm qn.iesiverunt (Adam et F.va); et post meridiem a J'omino in Paradisum introdncitnr latro. — Zie Verder bij Sylveira, hoe deze goede Moordenaar door de HH. vaders geprezen wordt, Vgl. Seraphim, 1, c.
^IEHENVnraGSTE ÉjOOFDSTUK.
lyTaria en. Joannes.
Jesus' derde vjoord aan het kruis.
Hoe dikwijlder wij op den geheimnisvollen lijdensdag naar het kruishout opzien, hoe dieper wij ons verliezen in de tallooze geheimen, die wij daar van alle zijden zien voorgesteld. Des niet te min moeten wij ons bevlijtigen, om ten minste de voornaamste daarvan niet stilzwijgend voorbij te gaan en de hoofdlessen op te geven, welke een ieder er uit trekken moet. De leerling, dien Jesus lief had, komt nu met de zijne; en hoe schoon, hoe hartroerend, en hoe leerzaam de les is, die hij geeft, blijkt uit zijne woorden. Immers, nadat hij gezegd heeft, de soldaten deden alzoo, bij de verdeeling van Jesus kleederen, en vóórdat hij de laatste woorden van Jesus, aan het kruis gesproken, verhaalt, gaat hij aldus voort.
Jo. XIX.
25. Er stonden nu bij Jesus' kruis zijne moeder, en de zuster zijner Moeder, Maria van Cleophas, en Maria Magdalena.
26. Als Jesus dan zijne Moeder en de leerling, dien Hij liefhad, staan zag, sprak Hij tot zijne Moeder:
Vrouwe! Zie, uw Zoon!
27 Daarna sprak Hij tot den leerling: Zie, uwe Moeder! En van die ure nam de leerling haar tot zich.
Waarlijk! men moet een Joannes zijn, een leerling dien Jesns lief heeft, om zoo te kunnen spreken, of, beter misschien : om zoo te kunnen zwijgen. Maar wie zal dan uitdrukken, wat /«/niet vermogt? Wie beschrijven, watJesus, wat Maria, wat Joannes, op zulk een oogenblik gevoelden, en wat er al leerzaams, heilrijks en geheimzinnigs in zulk een voorval ligt opgesloten? Hoe een Seraph verstommen zou bij zulke geheimen!
De eerste gedachte valt natuurlijk op den tijd zeiven van dit kruiswoord. De krijgsknechten zijn waarschijnlijk nog bezig met het lot te werpen over Jesus kleederen en, om zoo te zeggen, met Hem te kruisigen; het volk, de Oversten en de kwade moordenaar gaan nog voort met Hem te beschimpen; het eerste en tweede kruiswoord zijn nog niet lang over Jesüs lippen; of zie! daar aanschouwt Hij zijne Moeder, en kwelt op eens eene geheel nieuwe smart zijn van liefde brandend Harte. Juist nu moest dit zoo zijn. Hij heeft van het Paradijs gesproken; dit Paradijs moet met Hem door de tweede Eva worden heropend. Hij heeft van zijn Koningrijk gewaagd; de Koningin der Martelaren moet verschijnen, en staan aan zijne regterhand, met ^al de glorie der Koningsdochter in haar harte.quot; Vroeger moest zij niet komen. Als Hoogepriester diende Hij eerst te bidden, als Messias-Koning zijn Eijk te beloven, eerst daarna te zorgen voor de zijnen. Het eerste woord sprak Hij derhalve als Middelaar tusschen God en den mensch; het tweede als de magthebbende Zoon Gods; eerst het derde, als de even waarachtige en nu lijdende Zoon des mensehen 1). Het eer-
1) Vgl. H. Aug. Serm. 218, al. 79- Quod in crace cognitam matrem diledo discipnlo commendavit, congruenter tune humanum affectum, quando ut homo moribatur, ostendit.Cfr. Tr. 8 in Jo. n. 9.
54.
ste voor de bitterste zijner vijanden; het tweede voor de boetvaardige zondaren; eerst het derde voor de lievelingen zijns harten. O eindelooze Liefde! wat zijn uwe wegen verschillend van de gewone wegen der menschenkinderen!
Eu toch mogen wij niet zeggen, dat de stervende God-mensch met het uitspreken van dit Testament heeft gewacht. Maria naderde zoo digt mogelijk bij het Kruis, zoodra zij door de menigte en vooral door de rij der krijgsknechten heendringen kon; maar in het begin kon zij dit niet 1). Poch naauwelijks is zij genaderd, of Jesus ziet haar, haar ziende spreekt Hij haar aan; en haar het eerst, eu eerst daarna zijn beminden leerling, die met haar is. Tot de anderen spreekt Jesus niet, wat ons reeds den diepen zin zijner woorden doet vermoeden, ofschoon er ook andere zijner getrouwen onder het Kruis tegenwoordig zijn.
De H. Joannes noemt er althans nog twee: de zuster van Jesus Moeder Maria van Cleophas, en Maria Magdalena, welke insgelijks digt bij het kruis stonden, zoowel als hij zelf en Jesus Moeder 2). In de verte stonden nog andere vrouwen, gelijk wij later zien zullen 3); maar zeker de eerst-genoemden vormden het bevoorregt viertal, dat ten minste voor dit oogenblik in de onmiddellijke nabijheid des kruises mogt staan; zeker Maria was de eerste, die door een drie-
1) Gretser, De Cruce I. c. 21 meent dat veelligt aanvankelijk Jesus' hoofd volgens de gewoonte bedekt was (Zie boven); doch zie Jahn.Arch. § 207 6. II.
S) Jo. XIX, 25. Stahant jvxta crucem, etc.
3) Mt. 27, 55. Mr. 15, 10 Luc. 23, 49. — Maria van Cleophas (in 't Grieksch, Clopas) of van Alpheus (want dit is dezelfde, Fatr. Diss, IX c. 3 § 9), is volgens velen; de vrouw van Cleophas, en ie zuster (iLi. niet de volle zuster maar de nicht, patruelis) derH. Maagd, en de moeder van Jacobus en Josephns (gelijk zij heet Mt. en Mr. 11. cc,) And. meenen dat door Maria Cleophas bedoeld wordt; de dochter van Cleophas. Patri zi «egt, dat de Grieksche uitdrukking, die van Clopas, noodzakelijk de dochter beteekent; doch vgl. Mt. I. 6- Uit dit van Urias.
— 883 —
dubbelen boei, dien der mart, der lewondering en der liefde, zoo vast mogelijk aan Jesus kruis bleef geklonken 1).
Dat Maria lij het kruis stond, is dan ook wis niet zonder geheimzinnige beteekenis; dat zij stond, bewijst haren moed; dat zij digt lij stond, den gloed barer buitengewone liefde.
„Ik lees dat zij stond, zegt een heilig Leeraar, en ik lees niet dat zij weendequot;... De Moeder stond voor het kruis, en terwijl de mannen vlugtten, stond zij onverschrokken. Zij rigtte hare godvruchtige blikken op de wonden van haren Zoon, dien zij wist dat nu aller verlossing bewerkte. De Zoon liing aan het kruis, de Moeder stelde zich bloot aan de vervolgers; maar zij was zich niet onbewust van het geheim, dat zij een Zoon had voortgebragt, die verrijzen zou 2). ,/Zij stond, zegt een ander 3), volmaakt in het geloof, de volharding en het geduld. Zij stond alleen, tot roem en luister van het vrouwelijk geslacht, zij alleen onverwrikt in het geloof aan Jesus, en heerlijk schoon stond zij, gelijk het der maagden zedigheid betaamt.quot; Zij stond, zegt de heilige Joannes zelf, en Jesus zag haar staan, als wilde hij te kennen geven, hoe zelfs daardoor de aandacht op haar getrokken werd en het verheven woord, dat Jesus nu spreken gaat, tot Haar werd gerigt.
En waarom stond zij dan daar? O zeker, ook mede, gelijk reeds gezegd is, derwaarts getrokken, door de ondenkbare grootheid barer smart, harer bewondering en harer liefde; maar inzonderheid wegens de geheimenis Gods, die op dit oogenblik vervuld moest worden. Zij stond daar, om mede te strijden, en als de eerste, en heiligste, en geheel eenige onder al de verlosten, ook de naaste plaats bij Jesus kruis,
1) Laur. Just. Deineend, Div. Amoris. Zie Serajihim p. »93.
2) H. Ambr. Serm. de Inst. Virg. c. 9.
3) H. Anselmns. (A L*p.)
de
— 884 —
en eene geheel eenige in het groot verlossinsgwerk te hebben. Zij stond daar, om mede te lijden, en naar het woord van Simeon, „ook uw hart zal een zivaard van droefheid doorhorenquot; niet alleen met naam, maar ook naar volle waarheid de Koningin der martelaren te worden 1). Zij stond daar, om mede te offeren, en in haar hart als een tweede altaar, waarop het Godslam geslagt werd, aan den Heer over leven en dood vrijwillig aan te bieden 2). Zij stond daar, om de smart van Jesus te lenigen, o neen, veeleer om die te vermeerderen door geheel het gewigt van haar eigen lijden, maar om ons een nieuw voorbeeld te geven van geduld en liefde, dat wederom in zijne soort volmaakt zoude zijn 3).
Zoo staat zij daar dan werkelijk, en wel zeker hier meer dan ooit in haar aardsche leven, even als Jesus op het kruis, in al haar glorie. Zoo is zij, om deze omstandigheid vooral, naast den tweeden Adam, de tweede Eva genoemd. Zoo stijgt zij hier hooger in waardigheid dan Aaron de Priester, dan David de Koning, dan Isaias de Propheet, ja hooger dan de Apostelen, hooger dan de Martelaren, hooger dan al de Heiligen van Jesus Kerk en Koningrijk. Het is of dezelfde Jesus, die vroeger gezegd had: „het is niet aan mij u te geven te zitten aan mijne regter- of linkerzijde,quot; nu tot zijne Moeder spreekt: „aan u geef ik thans te staan aan mijne regterhandquot; Het is, of Hij nu wil toonen, hoe al de titels die wij Maria geven zouden, als die van Priesteres
1) Hie martyr et Eegina martyrum appellari meruit, H. Ildeph. s. 2. de Ass. S. Anselm. de excell. Vira;. c. 5. Sophron. ap. S. Hier. (Z. A Lap.)
2) In l'assione Christi duo videbis altaria, unum in pectore Mariae, alteram in Christi carne. Christus carnem, Maria immolabat animam, Lndj de Sax. II. p. 53. en S. Chrys.
i
p
IS
i i
3) \ oluit hoe Christus tum ut magis pateretnr matris dolentis aspectu tuin ut ipsa compatiendo perfectum patientiae et charitatis nobis daret exemplum.....Quo sanctior quis est et Christo vicinior, eo major calix
passionis illi Christo propiüatur. (A Lap, j. S, Bern.)
— 885 —
des Nieuwen Testaments, Middelares des heteren Yerbonds, Medewerkster in het xoerk der Verlossing, en zoo vele andere, schier ontelbaar, wèl gegeven en wel verdiend moeten lieeten 1).
Zullen wij dan hieruit den omvang van Maria's smarten afmeten? Onmogelijk! Om Maria's smarten te peilen zou men drie dingen moeten weten; men moest weten, hoe diep de zee van smarten is, waarin Jesus is gedompeld; hoe groot de liefde is van Maria voor haren goddelijken Zoon; hoe groot een schat van genaden in een hart als Maria's hart is neergelegd.
En wie kan dit, onder ons stervelingen, weten? De heilige Vaders hebben vele vergelijkingen gezigd, om ons het lijden van Maria eenigzins beter te doen gevoelen, of het althans ligter te overwegen; maar de hoofdzaak komt altoos daarop neer ; zie Maria in J esus! Gelijk de trillende snaren eener harp de nabijzijnde snaren eener tweede harp op dezelfde wijze doen trillen, zoo wekt ook Jesus Hart in het hart zijner dierbare Moeder de eigen gevoelens, waardoor het zelf is bewogen. Gelijk de voorwerpen in eenen spiegel, zoo worden al de folteringen van Jesus Hart in dat van Maria afgeteekend. Gelijk wij in de echo de woorden, zoo vinden wij in Maria's hart al de smarten van Jesus weder. Haar hart is eene zee, even gelijk het Hart van haren Goddelijken Lieveling, ja, als ware het, eene en dezelfde zee, voor ons ten minste onpeilbaar, waarin de vloed opkomt der ondenkbaarste smarten in het beminnend Hart van Jesus, en als ebbe terugstroomt in het medelijdend hart van Maria 2).quot;
1) Zie b. v. Sylveira 1. c p, 600.
2) Zie het reeds geprezen werk uitgegeven onder den naam ynnJamar (anagram -van Maria)) Maria, de Moeder van Jesus, bl. 391 volgg. en in onze Meimaand: Ue Kruisbloem,
— 886 —
Jesus en Maria, Maria en Jesus, zij lijden dus zamen; zij lijden in menig opzigt, en voor zoo verre ooit menschelijke smarten met die van Jesus vergeleken kunnen worden, eeni-germate hetzelfde; zij lijden als Zoon en Moeder; het is billijk, dat ook hierop gewezen, en vooral te dien aanzien een troostwoord gesproken worde. Beide geschiedt. En het is, of de H. Joannes er een lust in vond, ons de Moeder van Jesus, als zoodanig, voor te stellen. Tot viermaal toe, en althans driemaal met nadruk, doet hij derhalve dien zoeten naam hooren. //Bij het kruis, zegt Hij, stond zijne Moeder, en de zuster zijner Moeder, en als Jesus zijne Moeder zag,... sprak Hij tot zijne Moeder.quot; Wij hooren het, het is om dien zoeten naam van Moeder te doen; er moet meer in liggen, dan wij aanvankelijk vermoeden. Het ligt er ook in.
De Moeder van Jesus wordt nu ook onze Moeder; het goddelijk Moederschap wordt gezegend en uitgebreid; de tweede Eva brengt in smarten hare kinderen voort; de Moeder van den Zoon Gods en des menschen wordt nu Moeder van al de kinderen des hemelschen Taders. Wel teregt weerklinkt dus nu vooral de liefelijke en heilige naam van Jesus' Moeder.
Nog meer opmerkelijk mag het veelligt heeten, dat hij aldus klinkt uit Joannes en niet uit Jesus' mond. n Vrouw, zegt de goddelijke Verlosser, zijne oogen op Maria en op Joannes latende vallen, frouwe! Zie uw Zoon! Hij zegt niet: Moeder! Joannes integendeel zegt viermaal: Zeamp;ws' Moeder. Waarom dit?
Men antwoordt, dat het de gewoonte der Oosterlingen was op die wijze hunne Moeder toe te spreken 1); anderen; Jesus wilde het hart zijner Moeder door den zoeten naam van Moeder niet al te zeer wonden 2); weer anderen: Hij
1) Patrit. in Jo. IF, 4. Vgl. Caliuet in Jo. XIX. Muiier, gelijk ons Nomina. 2) Matrem sine nomine Matris — Ne materna pium cruciaret viscera nomen, Jo. Kapt- Mart. z. Sylv.
wilde haar niet blootstellen aan de beschimpingen der Joden 1); weer anderen, dat Hij, juist door dien naam te vermijden, haar nu voorstelde als eene verlatene en kinderlooze weduwe 2). Dit alles moge waar zijn en in dat alles moge eene diepe beteekenis liggen; wij voor ons houden er aan, de voornaamste reden hierin te zoeken, dat de Vrouw hij uitnemendheid, „de Medeverlosseresquot;, gelijk de Vaders spreken, de Moeder, niet alleen van den Zoon des menschen, maar van geheel het nieuwe geslacht, van alle geloovigen, door dien naam moest worden aangeduid. Adam noemde Eva: Vromv, óf klaarder naar den oorspronkelijken tekst: mannin, omdat zij uit den man genomen was, en hij den innigen band tusschen hen beide wilde beteekenen; de Zoon des menschen noemt de twreede Eva: Vrouw, omdat Hij de volmaakte vrouw, de Vrouw boven alle vrouwen gezegend, wil aantoonen in de betrekking waarin zij stond tot Hem. „Had Jesus op dit gewigtig oogenblik, Maria den naam van „Moederquot; gegeven, dan zou Hij alleen zijne kinderlijke liefde hebben doen blijken; door haar ,, J'rouioquot; te noemen, heeft Hij ons een groot geheim geopenbaard. Had Hij Maria „Moederquot; ge-heeten, dan zou Hij alleen haar Moederschap ten zijnen opzigte verklaard hebben; met Haar u Vroutoquot; te noemen, gaf Hij haar tevens den titel van Medeverlosseres en van Moeder der menschen. Had Hij Maria „Moederquot; genoemd dan had Jesus gesproken als mensch; Haar „Vrouwquot; hee-tende, sprak Hij als God 3).
Hij sprak als God, ja; maar eerder nog als Zoon Gods en des menschen. Als mensch, toont Hij zijne liefde voor zijne Moeder; als God al zijne liefde voor ons. Als de
1) Z. A Lap. die er nog audere redenen bijvoegt.
3) Maldonatus, in Mt. 27, 44. —
3) Ventura, Les Femmes de 1., Evangile, torn. II. hom. 5.
— 888 —
ware en eigen Zoon van Maria, beveelt Hij haar aan Joannes; als de eigen en waarachtige Zoon van God, beveelt Hij ons allen aan Haar. Vrouw, zegt Hij derhalve, zie uw Zoon! om dat beide zooveel mogelijk uit te doen komen. Zoon! zie uwe Moeder! om het nog klaarder en met meer nadruk op ons aller hart te drukken 1).
Maar spreekt Jesus dan ook hierbij werkelijk als Maria's zoon ? Dit kunnen wij niet betwijfelen, en moeten wij zelfs, volgens de verklaring der Vaders, als de eerste der ons gegeven lessen aannemen en beschouwen. Dit derde woord van Jesus is in de eerste plaats een woord van kinderlijke liefde, een woord, waardoor Hij toont, hoezeer Hem de zaken zijner Moeder ter harte gaan, en hoezeer Hij lijdt wegens hare smart van Hem te verliezen. Hij wilde ons leeren, hoe wij onze ouders moeten liefhebben, en ons ten voorbeeld zijn, hoe wij voor hen moeten zorgen. De HH. vaders zeggen ditzelfde met even zoovele woorden 2); en de voornaamste Schriftverklaarders volgen derhalve hunne leer 3).
Als Jesus dus zegt: Ziedaar mc Zoon! en wederom: ziedaar uiv Moeder ! dan beveelt Hij niet in de eerste plaats den leerling aan zijne Moeder, maar zijne Moeder aan den leerling 4). De reden ligt bloot: De H. Joseph is
1) Aminonins Alex., in harm. Ev. „Coramendabat .lesus Mariam Ge-nitricem craci yicinara Joanni discipnlo, raulierem appellans, neqnid affec-tibus hnmanis tribuere videretur, qui Patris coelestisjara ageret negotium.
2) Crucifixus Matrem suam discipulo eommendat, ut nos doceat ad extre-mum nsque halitum parentnm eurara praeeipuam esse gerendam; S, Chrys. h. 85 in Jo. •— Exemplo suos instrnit praeceptor bonus, ut a filiis cura impendatur parentibus. S. Aug. Ps. gt;19 in Jo. Vgl. Tr. 1 n. 9. en boven. — Docet lectio quid maternus debeat affeetus imltari, qnidseqni reverentia flliorum ; S. Ambr. in Lnc. 2:-',49. Vgl. X. Ep. 79. —
S. Cyr. Alex, in Jo. L, XII, c. 34. Theoph., Euth., Auctor de Pass. Di (opp. S. Cypr.)
4) Z. Malden. Suarez. In lil, S. Th. Disp. 37 9. 45 Art. 12. S. 4. Indien sommigen zeggen: de ware zin is niet: Ziedaar dengene, die als zoon voor u zorg zal dragen (Jamar), enz. blijven ze, naar ons inzien, niet genoeg bij de eenvoudigste opvatting der woorden.
— 889 —
gestorven, Jesus gaat sterven; er blijft niemand meer over, die gansch in •'t bijzonder voor de dierbaarste, die Hij op aarde achterlaat, zorgen zal 1). Dit toch wilde Jesus; en daarom beveelt Hij zijne dierbare Moeder aan zijn dierbaarsten leerling, onder den titel en naam van Moeder, opdat hij klaar zou begrijpen, hoe hij haar van nu af, in Jesus' plaats, als Moeder eeren, vertroosten, beschermen en onderhouden moet. Om dezelfde reden kiest Jesus den leerling der liefde; hem, dien Hij het meest bemint, maar zulks deswege, dat Hij er het meest door bemind wordt. De liefde toch moet zorgen voor de beminnenswaardigste der moeders.
Ook deze reden wordt door Joannes aangeduid; Maria stond, zegt Hij; maar ook de leerling stond 2); Maria is ziine Moeder, de meest geliefde; ook Joannes is de leerling, dien Jesus bijzonder liefhad-, Maria volhardt hij het kruis; ook de leerling is de eenige onder de Apostelen, die hij het kruis wordt aangetroffen. De maagdelijkheid en bijzondere reinheid 3) van Joannes en zijne uitstekende liefde jegens Jesus' Moeder moeten hier insgelijks vermeld worden. Dat alles toch wordt zamengevat in het eene woordt: liefde, dat alles bragt hem tot die hoofddeugd: liefde, en door die liefde, werd hij de leerling, dien Jesus' lief had, en nu ook, in zekeren zin, Jesus' broeder 4).
1) Suarez. Meer and. leiden uit deze plaats af, dat deH. Josepli reeds gestorven was. Anderen voegen er bij, dat er tevens uit blijkt, hoe Jesus de eenige Zoon der allerlieiligste Maagd Maria was. (I)ion. Carth. zelfs Olshausen enz.) — Dat de H. Joseph nog leefde, vindt men slecht,; bij enkelen (Auct. de Pass. D; Z. a Lap.)
2) Stabat Mater... diseipnlum vidit stantem. Hier. Ep. ad Principiam; unde Jesus Joannem Evg. amabat plnrimiim, qui propter generis nobilita-tem erat notus Pontifici, et Judaeorum insidias non timebat, in tantum ut Petrnm introdueeret in atrium, et staret solus Apostoiorum ante crueem. Theoph. Usque adeo bonum est stare apnd palieutem Christum, nam in fraternitatem illius ducit. 3) Puro pura commissa est Theoph. — H. Nonnns in Paraphr. S. Ambr. de Inst. Virg. c, 7. S. Hier.
4) Theophylactus, Supra. Vgl Sylv. p. GOS.
Welk een geluk en onbeschrijfelijk voorregt voor Joannes! De stervende Godmensch maakt nu, om zoo te zeggen, zijn testament 1); en het dierbaarst, wat Hij bezit, wordt aan Joannes toevertrouwd. ,/Hij hangt stervende op het kruis,... en beschikt alles bij testament voor de uitverkorenen. Aan den Vader geeft Hij zijnen geest, aan de kerk zijn ligchaam, aan de zondaren zijn bloed, aan den Moordenaar het Koningrijk, aan de soldaten de kleederen, aan Petrus de Kerk, aan de Apostelen den H. Geest, aan de uitverkorenen tallooze genaden. Doch daar stond ook de teerbeminde, afwachtende wat hem zou nagelaten worden. Wat zal ik u beschikken, o beminde! wat zal ik u aan het einde van mijn leven schenken ? Zie uwe Moeder! Dit is de dierbaarste en kostbaarste parel onder al wat ik bezit; deze laat ik u nu, deze geef ik aan u.... O overgroot bewijs van Jesus' liefde! Hij stelt Joannes in zijne plaats bij zijne dierbare Moeder, en laat hem in zijne plaats als zoon voor de H. Maagd achter. Welke grootere genade kan hierbij gevoegd worden 2)?quot;
Nog eene, gelijk dezelfde Heilige Sedenaar, met andere Schriftverklaarders 8), er op volgen laat, namelijk, dat Jesus woorden nooit ijdel of krachteloos, maar altoos werkdadig zijn; dat derhalve op dat eigen oogenblikaan Joannes eene bijzondere liefde voor Maria, aan Jesus Moeder eene bijzondere teedere liefde voor Joannes werd ingestort, en alzoo niet de natuur, maar de genade een veel verhevener en inniger band tusschen beide bewerkte, dan.de wet of eenvoudige aanneming zoude kunnen doen 4).
1) H. Ambr. in Luc. 3!, 49. Testabatur de crnce Christus, et testa mentnm ejxis signabat Joannes, dignus tanto testatore testis. —
2) i)e H. Thom. v. Villa Nova S. de Joan. Ap. Desgelijks Ernaldus Bonaevallensis (Seraph, p. l92.)Petro commendatur Ecclesia, tibi Maria etc.
3) Zie A Lapide, Sylveira 11. cc.
4) Amore lilium fecit ex cognato, non tarnen natura sed gratia, altiori tarnen modo, quam lex et adoptio filios efficere queat. S. Thom. de Yillan. 1. c.
Welk een geluk! Op den Thabor was Toannes gelukkig, op Golgotha wordt hij het dubbel; in Gethsemane was hij bevoorregt, op den Kalvarieberg nog meer; bij het instellen der offers iu de Paalschzaal begon zijne zaligheid, bij het voltrekken van ditzelfde offer wordt zij volmaakt.
Ziedaar, wat Jesus woord voor Joannes inhoudt; en wat het dus ook eenigzins wederkeerig voor Maria beteekent. Maar is hiermede alles uitgelegd? Bevat ook datzelfde woord niet voor ons eene diepere beteekenis? Wij twijfelendaar niet aan.
Jesus spreekt bij deze plegtige gelegenheid niet alleen, als Maria's zoon, Hij spreekt ook als Godmensch. Als Hoogepriester heeft Hij gebeden, als Koninrj ziju liijk beloofd en als God de zonden vergeven; als rnensch zorgt Hij nu voor Maria, als Godmensch voor ons allen. Zie hier, wat wij bedoelen: in het zoo even uitgelegde woord van Jesus, zoowel als in zijne daad is nog iets anders, en dat ook ons betreft, uitgedrukt. Jesus zorgt voor zijne Moeder; en Hij wil, dat voor haar gezorgd worde. Hij vordert eerbied, en liefde voor Maria, gelijk Hij zelf toont die te bezitten en te beoefenen. Hij toont door zijne woorden en zijne daden, wat Hij zelf voor Maria doet, wat zij voor Hem is geweest, wat zij van nu af voor allen, die zijne plaats willen innemen, wezen moet. En zulke plaatsvervangers van Christus, zulke andere Christussen, gelijk een kerkvader zeide, zijn al de ware leerlingen van Jesus. Zoodanigen worden zij juist bij het kruis en door het kruis, waarop de Broeder en Aanvoerder van allen, aller heil heeft bewerkt, en waarmede Hij voorgegaan is in zijne glorie 1). Zoodanigen zijn ze dus mede door Maria's toedoen geworden, die hare toestemming tot het groote offer
1) Hebr. 11.
gegeven heeft, en het met Jesus opdraagt. Zoodanigen door Jesus, als den eenigen Verlosser, maar ons geschonken door tus-schenkomst van Maria, die mede deswege „de Moeder aller ge-Icovigen genoemdquot; en zulks werkelijk op Golgotha geworden is.
Letten wij op dit alles, dan zullen wij Jesus' woorden volmaakter begrijpen; dan zullen we ligt zien, dat er een dieper zin in verborgen ligt, die met den eersten, reeds opgegeven, is verbonden,
Maria heet hier bij uitstek de Moeder van Jesus, dat is: van den Zaligmaker-, Joannes komt voor als de leerling, en wel als de leerling, dien Jesus lief heeft. Maria staat lier als de Moeder aller geloovigeri; Joannes staat hier van zijnen kant als de vertegenwoordiger van al de Apostelen en leerlingen des Heeren, hij, de eenige, die bij het schandhout te vinden is. Maria lijdt hier, als de tweede Eva de naamlooze zielesmarten, bij en om de geboorte harer geestelijke kinderen; Joannes is juist diegene en die eene, welke door Jesus als haar eerste geestelijke zoon met name wordt genoemd; — wat kan er anders uit volgen, anders uit opgemaakt worden, dan deze waarheid: Joannes is de vertegenwoordiger van alle geloovigen, Maria's moederschap nopens alle geloovigen neemt een aanvang, alle geloovigen worden Maria's kinderen, Jesus' daden en woorden drukken ook duidelijk genoeg deze nieuwe verhouding tusschen Maria en de leerlingen van Jesus uit.
Mij dunkt, ik lees deze waarheid, onder andere, in deze woorden van een Leeraar: „O onze Meesteres, indien uw Zoon door U onze Broeder geworden is, zijt ook gij dan niet door Hem onze Moeder geworden? Dit immers zeide Hij tot Joannes, toen Hij op het kruis den dood ging sterven; ja, tot Joannes, die toch niets anders was dan mensch, gelijk wij. Zie, uwe Moeder! O zondaar, verheug
— 893 —
u dan en verblijd u, want gij hebt niet te wanhopen, niet te vreezen. Geheel uw vonnis hangt af van de uitspraak uws Broeders en uwer Moeder 1).quot; Ik lees echter die waarheid zeker uitdrukkelijk bij de meeste latere Schriftverklaarders, die regtstreeks aannemen, dat Jesus werkelijk de H. Maagd, bij deze gelegenheid en met deze woorden, aaa al zijne leerlingen tot Moeder heeft gegeven; dat Joannes alle Christenen vertegenwoordigde; dat alle Christenen, wat Joannes beginnen moest, moeten voortzetten, door Maria op bijzondere wijze, nu zij in de glorie is, lief te hebben, te vereeren en te doen vereeren. Wie zou zulk eene uitlegging niet even schoon als troostvol voor ons willen noemen? Wie die niet onderschrijven, of niet terstond met Joannes toestemmen en Jesus' Moeder als de zijne ontvangen? Joannes deed het even volmaakt als vaardig; want ^op de eigen ure, zegt hij, nam hij Maria tot zich, tot de zijne, tot zijn bijzonder eigendom, als ware zij zijne eigene Moeder, en hij haar eigen en wezenlijke Zoon 3).
1) Q,ui citr. S. Anselm, Cant. De Cone. B. M. V. circa fnem. „Hoe enim jam mortem pro nobis subitums in erace dixit Joanni, ntique Joanni, nee aliud quam nos in natura suae conditionis habenti, Ecce, in-qniens, Hater tua. etc.. Gewoonlijk zegt men ; de Vaders of vele Vaders, doch de HH. Vadrrs geven doorgaans den eersten boven aangegeven zin. Zie H. Hnrter (üitg. der HH. \adersi Tom. XII. p. S. (n. 8.) waar hij leert, dat de TractaUts\de Cone. M. Virg. niet van den H. Anselmus doch van een onbekenden schrijver is.
2) Dionysius Garth, in h. 1. Discipulus delectus designat unumquem-que fldelem. Quemadmodum ergo Christus dixit Joanni; ecce mator tua, sic unicuique Christiano dedit matrem suam in matrem, ita quod ipsa est mater et advocata omnium nostrum, quam post Denm summe amare et vencrari debemus. Zoo A Lapide in h. 1. Sylveira p. 609, addens: discipulus est nomen commune. .. ut deaotetnr quod ipsa Virgo dabatur omnibus (discipulis) in matrem; evenzoo -lamar, 1. c. p 407. welke toch den eerst vermelden zin te weinig schijnt te achten; — Huge aS. V ictore, de l'ass. I'om „O peccator desperate, ecce mater tua, etc. Ludolph. de Sax. p. 664. Schuster, p. 412 ; die den H. Augustinus aanhaalt.
3) Tgl. 'tGriekscb, in sua, dat is niet: in suam. matrem, gelijk sommigen willen; maar inter ea quae sua erant, iamquatn quid sib iprivum.
De verandering was groot, en voor Maria eene bron van pijnlijke herinneringen 1); maar juist daarin lag Maria's verdienste, en zelfs daarin haar hemelsche troost. Het goddelijk Testament maakte, in Joannes, alle kinderen of liever broeders van Jesns tot hare kinderen. Van de drie Maria's, die zich het digtst bij het kruis bevinden, is zij de uitverkorene, die alle anderen overtreft. De twee andere zijn de getuigen, met de Joden en de Heidenen, met den boet vaardigen Moordenaar en den onboetvaardigen; maar de eene en eenige Maria wordt onze Moeder, en zij weet en begrijpt dat zij het wordt.
,/Vrees dan niet, zegt de H Bernardus, tot Haar te naderen, want zij is zeer zacht en zeer zoet 2).quot; Vreezen wij dan niet van nu af nog digter dan te voren bij het heilig kruis te staan, en met Maria, en onder hare bescherming, een aandachtiger blik op Jesus ligchaamslijden te vestigen.
of.- in. propriam domum (Patrit. Diss. Vllf, n. 9 p. 28). Tan het eigen huis verklaart het Nonnus, in Paraphr. enz. de H. Aug. Tr. X19. in Jo. In Sua, non praedia, quae nulla propra possidebat, sed officia, quae propria dispensatione exequenda curabat. zoo ook Beda, en and. bij Sylv. p. 610
1) Zie den H. Bern. en Ludolph. 1. c.
2) H. Bern. S. 4. de Assumpt. Zie H. Hier. Ep. 127 „ Tres Mariae antt crucemquot;. Ante Cmcem, zegt ook de H, Ambrosins. Waarschijnlijk is, dat Maria nu eens ter regter dan ter linkerzijde gestaan heeft en de H. Joannes digt bij haar stond, — zegt Gretser bl. 357.
^IJrENVIJïTÏGSTE HOOmSTUX.
De duisternis gedurende Jesus lijden op het kruis.
——
Plegtiger, beteekenisvoller, en hartroerender gebeurtenis heeft de aarde niet gezien, dan er plaats had op Golgotha, toen de Zoon Gods en des menschen daar zijn goddelijk offer opdroeg en er den dood stierf voor ons, om ons het eeuwig leven terug te schenken. Het mag dus verwondering baren, dat zoovele redelijke schepselen ongevoelig blijven bij zulk een tooneel; niet, dat de natuur beeft en siddert en treurend medelijdt met haren Schepper. Eu wie hieraan twijfelen mogt, behoeft maar een blik te slaan in het heilig Evangelie, om er zich van te overtuigen, en den zin er van te begrijpen.
Matth. XXYII. Marc. XV. Luc. XXIII.
44. Het was nu
kwam er duisternis,ure; en er kwam over de geheele aar-duisternis over de de, lt;ot de negende geheele aarde, tot de
negende ure toe.
45, En de Zon werd wduisterd.
ure toe.
45, En van de 33, En als het zesde ure kwam erjde zssde ure was, [ongeveer de zesde duisternis over de geheelc aarde tot de negende ure toe.
De tijd, waarop de duisternis begon, wordt ons in de eerste plaats duidelijk aangegeven. Het was de zesde ure, zeggen allen. Lucas alleen voegt er nog bij ongeveer, gelijk wij doen, wanneer wij juist niet'op de minuut af den tijd bepalen, maar slechts in Jt algemeen liet uur willen aangeven 1). Het is echter gewis met reden, dat zij allen dit tijdstip vermelden. Het wonder blijkt er te grooter door, volgens het woord des propheets; de zon zal op den middag ondergaan 2); en het levert een te sterker bewijs tegen de onge-loovigen, die deze buitengewone duisternis nu niet aan andere oorzaken kunnen toeschrijven. Hoelang de duisternis geduurd heeft, wordt eveneens vermeld. Zij begon tegen twaalf ure, en duurde tot drie ure, volgens onze wijze van tellen; van de zesde 3) tot de negende ure toe, zeggen de H. Schrijvers.
Zij voegen er eindelijk nog dit bij, dat de duisternis niet alleen over Palestina, maar over de geheele aarde was uitgebreid 4). De grootte van het wonder, en de verhevenheid van het doel, waartoe het plaats vond, laten niet toe, deze klare woorden der H. Schrijvers in een beperkter zin te nemen. De woorden zeiven zijn overduidelijk, en de overlevering der eerste eeuwen is daar, om de algemeenheid dezer wondervolle duisternis te getuigen 5).
]) Mald. 3) Amos. VIII. S»,
3) „De Joden deelden toen den dag in twaalf gedeelten of uren, van opgang tot ondergang der zon; de uren waren naar het jaargetijde korter of langer, doch het zesde uur was altoos de middag. In den rjaaschtijd, dag en nacht gelijk zijnde, was de duur der uren gelijk aan de onzenquot;. Lipm. in Mt. t. d. pl.
4) Alle drie de tvangelisten zeggen het met nadruk; Lucas gebruikt elders dezelfde uidrukking voor het geheele Eomeinsche Kijk, dat toenmaals bijna de geheele bekende wereld bevatte (Lnc. II.); tegen Orig. in Mt. Mald-, Bijn. — Friedl. p. 158.
5) Chrijs. h. 89 in Mt. Theoph., Eath. in h. 1. Vgl. Acta Pilati (bij Thilo p. 810) in de geheele wereld, enz.
— 897 —
Spreken al sommigen of schijnen zij ten minste te spreken van eene eigenlijke zoneclips, uit de aanhalingen der Vaders leeren wij toch hun gevoelen kennen, en zien we, wat zij zeiven van deze duisternis hielden. Volgens Tertul-lianus 1) en den martelaar Lucianus 2) was dit feit zelfs in de jaarboeken der Eomeinen opgeteekend. En als Eusebius 3) en anderen zich op het getuigenis van Phlegon 4) en Thallus beroepen, dan bewijzen zij dit ten minste, dat zij geloofden aan eene duisternis, die ook buiten Palestina is opgemerkt. Het was ook billijk, dat dit bewijs voor Jesus Godheid, en dit teeken van rouw en droefheid voor de geheele wereld zigtbaar werd 5), billijk dat de gansche natuur met haren Schepper leed, en den ondankbaren mensch tot voorbeeld strekte.
Wat verder deze duisternis veroorzaakt heeft, weten wij niet. Eene gewone en natuurlijke zonsverduistering kan het niet geweest zijn. Deze was op het Paaschfeest onmogelijk,
1) Apol. c. 31. Eodem momento dios medium orbem signante sole siibdacta est.... et eum muncli casum in archivis (al. arcanis) vestris habetis. Tertulliaan bedoelde veelligt (meent Schuster. bT. 413) de zoogenaamde Jcia Pilati, wél vervalscht, maar toch voor de hoofdzaak op geschiedkundige feiten rustend.
2) Consnlite annales vestros et invenietis, Pilati temporibus, dum patere-tur Christus, media die fugatum solem et interruptum diem,... woorden (zegt Schegg. bl. 455 in Mt.) die noch bij Eusebius noch bij Kuinart gevonden worden, doch misschien uit Ruifinus (IX, 6), die deze woordea den n. Martelaar In den mond zal gelegd hebben. Z. Calm.
3) Chron. ad olijmp. 202 ann. 4. Orig. Contr. Cels. II. 53. Julius Africanus bij Georg. Syncell. Chronogr. I. 610.
4) Phlegon zon namelijk spreken van eene gewone zonsverduistering, die voorviel den 24 Nov. van het Jaar 29 na Christus (Ideler, II, 417). Z. Wieseler. Chron. Syn. Schegg. in Mt. p. 455. Vgl. Friedl. bl. 158.
Over den H. Dionysius z. Schust. p, 4i3. Sylv. p. 623, Muré p. 520 merkt aan, dat het te dien opzigte van Dionysius verhaalde algemeen als onhistoriesch wordt beschouwd. Z. nogthans den Eom. Brevier IX Octobr. De H. Dionysius zal namelijk tijdens die wondervolle zonsverduistering hebben uitgeroepen: „Of de God der natuur lijdt, óf de wereld staat op het punt te vergaanquot;. 5) Sylveira p. 623.
55.
dewijl het de tijd was der volle maan, en zich de maan dus juist aan de tegenovergestelde zijde der aarde bevond. Is het desniettemin eene wondervolle en bovennatuurlijke eclips geweest, zoodat de maan zich aan den hemel verplaatst heeft? Velen hebben het beweerd 1); doch anderen hebben op andere wijzen de zaak zoeken te verklaren. Ééne verklaring is veeleer eene verduistering, die namelijk, dat alles natuurlijk zou zijn, en bij voorbeeld moet gedacht worden een zulk eene duisternis, als somtijds met eene aardbeving gepaard gaat 2). De aardbeving volgt bij Jesus dood eerst drie uren later, en wordt door de H. Schrijvers eveneens als een wonder beschouwd en mede daarom met de opwekking veler gestorvenen in verband gebragt 3). Aan eene bloot door dikke wolken voortgebragte duisternis 4) zouden wij evenmin willen deuken. De H. Lucas wfst ons ten minste op de zon zelve, al is het op eene geheel eigenaardige wijze. Immers, na verhaald te hebben, gelijk de anderen, dat de duisternis (als ware het een persoon) over de geheele aarde kwam, tot de negende ure toe, voegt hij er in een nieuwen zin bij: En de zon werd verduisterd; waar door hij ongetwijfeld de reden wil aangeven, waardoor deze wondervolle duisternis ontstond o). Misschien wel, dat de
1) Zie Sylveira p. 623, die dit het algemeen gevoelen noemt en aanhaalt, H. Chrys. h. 89 in Mt. Gaudent. tr. 3 in Mt. D. Athan. S- de Pass. Tert. 1. c. 42; s. Th III. q. 44. a. z. Suar. T. II. ad. Hf, p. disp. ;9. S. 1. Jans., Mald. Fr. Lucas, Barrad., A Lap.
2) Hug. bij Friedl. p. 157, en bij Lang. p 343. Faulns. enz.
3) Z. Langen, t. a. pl. die aan eene niet wonderhare oorzaak denkt, terwijl Friedlieb toch altoos de verduistering als een gedeelte van het volgende wonder wil beschouwen. Sommige Nieuweren spreken van een damp of rook (Heerrauch) 2. Kuinöl.
4) Volgens Sylv. Origenes, Theoph., Enth., Sedulins. Origenes C. Cels. 1'. 33. spreekt toch van eene Eclips (door Phlegon geboekt), enz.
5) Lnc. XXII. 45. Dat de Zon nog geschenen heeft tgdens de duisternis iMeyer, and.) is donr Lucas niet bedoeld. Lucas spreekt ook niet van eene Eclips, maar van eene verduistering: et obscuraius est; ofschoon sommige H. II. S. dit weglaten, en and. lezen: tuu eliou ekleipontos ; zoo
— 899 —
duisternis al langer hoe sterker werd, tot dat eindelijk, tegen drie ure, de zon geheel was verduisterd en men nu niets meer onderscheiden kon. Hoe groot overigens deze duisternis geweest is kunnen wij niet zeggen. De heilige Vaders spreken soms van de Egyptische duisternis 1), waarmede sommigen deze vergelijken, zoodat de eene mensch den anderen niet zien kon en niemand een voet durfde verzetten 2). Anderen denken liever aan de duisternis van een helderen nacht, waarbij de sterren te zien zijn 3). Wonderbaar, voor allen zigtbaar, en indrukwekkend plegtig was deze duisternis voorzeker. De H. Schrift laat het vermoeden, de heilige Vaders betuigen het, en de redenen waarom zij plaats vond toonen het in allen opzigte overduidelijk.
De voornaamste reden dezer verduistering ligt zeker daarin, dal de Godheid van Jesus bij zijn dood moest bewezen worden. De Joden hadden meermalen een teeken gevraagd; straks nog riepen zij: „kom af, van het kruis, en wij zullen in U gelooven!quot; Nu wordt het hun gegeven, grooter dan zij verlangd hadden, duidelijker dan zij wenschen konden: eene huivering vaart door geheel de natuur, die zich in het rouwkleed hult, en alzoo haren God erkent, dien de menschen niet erkennen willen. Nu roept de gansche natuur hun toe, in die heilige siddering, gelijk weldra de hei-densche hoofdman hun met woorden zal herinneren: „waar
ijl
als B. C. Cod. Sin. Origenes, die er bijvoegt: Et forsitan ausus est aliquis quasi manifestius aliquid dictre Tilens pro Et ohscuraius est sol, ponere; Defieiente sole, existimans quod non aliter potuissent fieri tene-brae nisi sole defieiente; etc. z. Schegg. p. 524 in J.ne.
1) Erant tenebrae in toto mimdo, non in parte mnndt; sicut in Aegypto, etc Theoph. in Mt. 27- S. Cyr. Al in Mt. 27, 25. S. Gregor. apud Zach. Chrys. in Conc. Evg. c. 170. — A Lapide.
2) Ex. X. 13 Sap. XVII. 3.
3) Sylv. p. 623. Auctor de mirab. S. Scr a|,. S. Aug. T. III. 1. 3. c. 12. Het laatste vindt men ook in de woorden van Ensebius, Cbron. kan. ([). 188 ed. Seal.) Vgl. Ibid. p. 63 en Georg. Sync. Chron. 1. c.
lijk, die zóó sterft, om Wien dit geschiedt, is wezenlijk de Zoon van God 1)quot;.
Er volgt van zelf uit, dat deze les, den ongeloovi-gen gegeven, te gelijker tijd eene aanmoediging en versterking van Jesus leerlingen wordt. Er volgt uit, dat degan-sche natuur, die haren Schepper belijdt en beweent, voor ons allen een spoorslag wordt om insgelijks met Hem te lijden. Er volgt nog uit, dat de misdaad ontzettend moet zijn, die op dit oogenblik gepleegd wordt, door de verwerping van Israels Koning en de kruisiging van den Zoon Gods 2).
Yoeg hierbij den ondergang van de zon der geregtigheid, welke op deze wijze zoo treffend wordt beteekend 3); vervolgens, de verwerping der Joden, die door verblinding gezondigd hebben, en nu door duisternis worden gestraft; 4) verder, de verlatenheid van Jesus, die nog toeneemt in dat akelig donker, terwijl de ure van de magt der duisternis
1 Z. Malduiialus.
2) H. Hier. in Mt. IV, 27. Videtiir mihi clarissimum lumen mnnili, hoc est Inminare majus retraxisse radios fuos, ne ant pendentem videret Dominum, aut impü blasphernantes sua luce fruerentur. — Theoph. 1. c. Erant tenebrae.... sicut in Aegypto, ut nionstretur quod lugcat in Passione Conditoris creatura, et quod a Judaea lux vecesserit. Judaei quoque petentes signum e coelo, nunc videant solem obtenetrari.— S. Cyr. Al. in Mt. 27, 45... ut videre possent ilium ipsum esse qui sublatus erat in ligno, qui simul armatam pro eis accepit creaturam cum Aegyptios debel-lavit, etc. — S. Gregor. 1. c. quot;Sicut Moyses manus extendente in cöelum factae sunt tenebrae super Aegyptios,.... ita et Christo... manus extendeute in cruce ad coelnm, super populum qui clamaverat iolle de terra liunc, et crucifige eum., factae sunt tenebrae, et ab omni lumine sunt privati. —.
3) Vgl. Mal. IV. 2 Is. 2, 5 Lnc. I, 78. Jo. I, 4. 9; VIII. 12. enz.
4) S Chrys. liom.de cruce et latrone (Hae tenebrae significant excoecati-onem Judaorum. hodie apud J udaeos tenebrae sunt, upud nos autem nox in diem conversa est. cfr, A Lap. — S. Leo Serm. de Pass. ü. X. etc, Cyr. Alex ap. Mai. p. 398. — Zie verder H. Chrys. h. 89. H. Athan. bij Sylv. p. 624. «In Salutifera passione non apparuit sol, indicans finem prioris creaturae adesse, et principium alterius supervenire, quae dilaculum suum et exortum in salvatore consecuta est. S. Leo S., de Pass. z. Origen. h. 35. S. Cyr. Hier. Cat. III.
— 901 —
er tastbaar door wordt; eindelijk het geheel plegtige, en geheimzinnige en ondoorgrondelijke van dit oogenblik in Jesus leven, of liever vau zijn geheel lijden en sterven, dat er zoo duidelijk, ja, als voor ons hart zigtbaar door wordt. Dit alles toch, en nog veel naeer, ligt in deze geheimvolle duisternis opgesloten.
Te middernacht werd Jeamp;us geboren; nu is het middag nu Hij daar hangt aan het kruis; maar de dag is als de nacht geworden, om den nacht van het lijden, dat Hij verduurt 1). Bij de geboorte verscheen eene wondervolle ster; bij zijn dood wordt het licht der zon verduisterd. Boven de kribbe weerklonken de gezangen der Engelen; rondom het kruis heerscht de stilte des nachts.
Het was, omdat de Heer het zoo wilde. Want ,/te dien dage, zegt de Heer, zal de zon op den middag ondergaan, en de aarde zal in duisternis verkeeren, ten tijde des lichts 2) Het was, omdat de stomme natuur moest spreken en den ondankbaren mensch het voorbeeld geven. Het was, om ons allen op te wekken, dikwijls onzen goeden Jesus in deze plegtige stilte en duisternis te beschouwen, en vooral op Golgotha's kruin de goddelijke werking van het licht en de duidernis te leeren.
Hier zien wij immers den nacht in de orde der natuur, en daarin het Licht der Godheid en der Voorzienigheid des Scheppers; hier vinden wij den nacht en de duisternis van Jesus lijden, en daarin het licht en den Goddelijken glans zijner grootheid en liefde; hier hebben wij den donkeren
1)Tert. Adv. Marc. IV, 42. Ecce et elementa concutinntnr, dominus enim patiebatnr eorum. Sedul. Pasch. 1. v. c. 16, talem vultum meruerunt sortiri elementa, ut enjus (Jesu Christi) ortu laetata sunt, tristarentur occasa.
2) Amos. VIII. 9. Z. Sylv. p. 622 S. Hier. S. Cyr. Hier. Cat. XIII. Isid. de Pass. D. c. 45. S. Cypr. 1. 2. c, quot;23 ad Quiri. S, Aug. qu. ex utroque Test. 9. 15; Tert. 1. 4, e. Mare. c. 42.
Vgl. Is. L. 3 . Jer. XV. 9. Sepp. 384.
nacht des doods, maar daarin het licht der hoop, ter ververlossing, ter opstanding en ten leven, waarin nu de Zon der geregtigheid schittert, hoe meer de duisternissen rondom Hem toenemen op aarde.
O goddelijk Licht, dat ons toestraalt uit dezen wonder— vollen nacht! laten wij u eens meer van nabij beschouwen, en ons koesteren in uw levenwekkende stralen.
Geheel het lijden van Jesus in zijn vollen omvang te begrijpen, is zeker in niemands magt. Nu en dan een blik daarop te werpen en die onbegrijpelijkheid zelve, de maat zijner liefde, te overwegen, moet ons des te aangenamer zijn. Nog aangenamer voorzeker, op dit oogenblik, in liet uur zelf, waarin wij Jesus in den geest op Golgotha aanschouwen. Allerzaligst, als wij daarbij het Licht zijner liefde te meer zien uitschitteren naarmate de nacht des lijdens toeneemt, en wij eindelijk, uit het dal der schaduwe des doods, de volle zon en den nieuwen dag zien opgaan over den inensch.
Aanschouw dan nu, o leerling, uwen Meester/ na de wreedste geeseling en de gruwelijkste mishandelingen verduurd te hebben, na geheel en door vele smarten afgemat en uitgeput te zijn, zie Hem nu zoo als Hij daar hangt, uitgerekt aan het vreeselijke kruis, met vier groote wonden in de handen en de voeten, met doornen gekroond, en bijna aansch ontbloot, tot nu toe, aan de brandende stralen der
O '
Oostersche zon blootgesteld. Beschouw, hoe de zon op eenmaal, omtrent twaalf ure op den middag, als met een somber rouwfloers wordt overtogen; hoe de gansche natuur begint te treuren; hoe de Olijfberg, Gethsemane, de Heilige stad als achter een sluijer verdwijnen; de Schriftgeleerden, de Overpriesters, de krijgslieden, de moordenaars, de vrome vrouwen, Maria zelve met Joannes verwonderd opzien, en een elk op eigen wijze nu eens naar den al langer hoe meer
— 903 —
verdonkerden hemel, dan eens naar de hoogte van het middelste kruis hunne oogen slaan; eindelijk hoe de planten zeiven, zoo als gewoonlijk tegen den avond, de knoppen ea bloemen laten hangen; de redelooze dieren mede verwonderd zijn om dezen ongekenden nacht; de menschen over het geheele halfrond der aarde ten minste 't oog wenden naar den zon, wrelker rouw zij niet begrijpen; de Engelen eindelijk zeiven toezien en medewerken tot dien rouw der natuur; terwijl de God en Vader, die in den Hemel is, dit alles toelaat of gebiedt, de Zoon, die daar aan het kruis hangt, u tot zich roept, de H. Geest, die in uw hart woont, u derwaarts trekt; en zeg dan, of niet de geheele natuur, of niet de geheele Schepping, of niet al de Schepselen en de Schepper op dit oogenblik zich vereenigen, om Jesus lijden tc bewonderen, te beschouwen en te vereeren, op één enkel punt der aarde, op Golgotha, Wat Satan doet, heeft geene herinnering nöodig. Hoor anders, op hoe vreeselijke en wreede wijze hij den Godmensch doet lijden, uit de volgende beschrijving, door een geneesheer gegeven, van de naamlooze pijnen der ijselijke kruisiging.
„De onnatuurlijke, gedwongen houding des ligchaams, dat zoo langen tijd met opwaarts uitgestrekte armen aan het kruis hangt, moet eene pijn veroorzaken, die met geene woorden te beschrijven is; te meer, daar niet de geringste beweging geschieden kan, zonder ondragelijke smarten door het gansche ligchaam, en vooral aan de doorboorde handen en voeten en aan den reeds door geeselslagen doorkorven rug. Bovendien zijn de nagels door de leden gedreven op die plaatsen, waar vele gevoelige zenuwen te zamen loopen, die ten deele gewond, ten deele met geweld gedrukt werden, waardoor de doordringendste smarten gevoeld en onophoudelijk vergroot moesten worden.
z/De gewonde ligchaamsdeelen moesten, gedurig aan de lucht blootgesteld, ontstoken en allengs blaauw en zwart worden. Eveneens de andere ligchaamsdeelen, waarin de vochten, door de geweldige spanning des ligchaams werden zamengeperst en ontstoken. Deze ontsteking en de daardoor veroorzaakte pijn nam elk oogenblik toe.
//Het bloed, dat uit de linker hartkamer door de polsaderen naar alle deelen des ligchaams gedreven wordt, vond in de uiterste, gewonde en met geweld uigerekte deelen geen plaats genoeg; daarom moest het overvloediger naar het hoofd, dat vrij was, heenvloejen, de Slagaders op onnatuurlijke wijze uitzetten, drukken, en zoo onoplioudeliik toenemende hoofdpijnen teweeg brengen.
//Wegens deze stremming van den bloedsomloop in de uiterste deelen kon echter ook het linker hartoor al het bloed niet uitlaten, en dus ook niet al het bloed, dat uit het regter hartoor komt, opnemen; zoo had dan het bloed geen vrijen uitloop in de longen, moest het hart zelf beklemd worden, en moesten alle aderen een geweld ondergaan, waaruit de pijnlijkste benaauwdheid volgde 1).quot;
Dit alles had in 't algemeen ieder gekruiste te lijden, en moest nu ook de Verlosser der menschen om onzentwil onderstaan. Voor Jesus was er echter niet weinig, wat deze smarten nog vermeerderde. Vooreerst was het zijn volmaakt ligchaam, zooveel te gevoeliger aan alle lijden, als het minder onze straf had verdiend; zooveel te meer nu aan 't lijden blootgesteld, als het om te lijden, om zoo te zeggen, was aangenomen en gevormd. Daarbij kwamen al die folteringen, die Hij tot nu toe reeds had verduurd het bloedig zweet in Gethsemane, dat Hem vooraf de dood-
ij J)c geneesheer Chr. Guttiieb Kicliter, Disscrtationcs qnatnnr medkae. Gotting. 1775. Jahn , Friedl., Seyi).
— 905 —
strijd had uitgeperst; een gansclie nacht in mishandelingen voorbijgegaan, zonder de minste rust aan den lijder te vergunnen; eene reeks van afmattende togten door Jerusalem, slechts onderbroken door eene bloedige geeseling, eene gruwzame bespotting en eene wreedaardige krooning met doornen; eindelijk een tal van slagen, stooten en andere gewel-dadige kwellingen, wèl in staat om zelfs het sterkste gestel te ondermijnen, en ook wezenlijk zóó vreeselijk, dat de goede Jesus reeds op den kruisweg bezweek en het hout, dat Hij zoo gaarne gediagen had, niet verder dan halfweg den kruisberg kon voortslepen.
Hierbij kwam eindelijk liet inwendige zielelijden, waarvan wij straks nog meer zullen vernemen, doch dat geen mensch naar eisch kan beseffen; een lijden, waardoor ook het ligchaam van Jesus geheel werd afgemat; een lijden, dat het overstelpte met smarten, gelijk een mensch die zou bedolven worden onder ,/de bruischende golven eener wilde zeequot;; een lijden, dat zijn hoofd als ware het deed splijten, zijn hart prangde, al de levenssappen als een potscherf uitdroogde, en het geheele lighaam onder een vloed van ter nederdrukkende smarten deed sidderen.
Neem nu dit alles te zamen, en beschouw dan dien tweeden Adam, aan u denkend, voor u lijdend, in dit waarachtig nieuw en voor u gekozen Paradijs van smarten. Zie Hem aan, nog meer met het oog der ziel, dan met dat des ligchaams; herinner u, wie Hij is, wat Hij deed, en wat Hij op dit eigen oogenblik nog mag verwachten zoowel van u als van zoovelen; en zeg dan, o gij, die voorbijgaat langs den weg, of er eene smart is gelijk aan de zijne, en of gij de diepte en hoogte, en breedte en lengte van het geheim des kruises, van de liefde des gekruisten, en van het lijden des Godmenschen kunt meten of peilen?
Reeds een uur, (volgens sommigen reeds drie uren), hangt Hij daar tusschen hemel en aarde 1)! Nog drie uren moeten voorbijgaan in de wreedste aller smarten. Zijne Moeder staat daar, maar kan niets anders voor Hem doen, dan zijne smarten door haar eigen lijden vermeerderen. De leerling zijner liefde vertegenwoordigt al de getrouwen; maar alleen, om Hem ook hun lijden vooraf te doen gevoelen. De H. Stad is voor Hem onzigtbaar, en herinnert Hem juist daardoor hare ondankbaarheid eu verblindheid. De hemel treurt; doch ten bewijze hoe de heilige Engelen, om zoovelen ondankbaren moeten treuren. Satan wordt overwonnen; maar belaagt nu zijnen hiel, en treft Hem in zijne heilige meuschheid met al de schichten zijner woede. En God zelf, de hemelsche Yader? o, wij zullen het weldra hooren uit den eigen mond van Jesus, — Hij oefent nu zijn gerigt uit, Hij laat het zoenoffer voltrekken. Hij spaart niet zijnen eenigen Zoon, dien Hij heeft gegeven ter verlossing der wereld.
O smart, waarboven geen smarte gaat! O foltering, waarnaast alle folteringen verdwijnen! O oceaan van lijden, alleen plaats vindende in het hart van een Godmensch, en door geene pen te schetsen, door geen hart te gevoelen, door geen verstand, zelfs dat der Engeleu niet, te begrijpen.
1) Zie boven, over Marcus, die spreekt van de derde ure, toen Jesns gekruisigd werd. — De meer algcmaene overlevering is, dat Jesus slechts drie uren in het geheel aan het kruis heeft gehangen. Zoo komt het ercds voor Lij Iren. 1, 14 16., in de const. Apost. V, c. 16. en VIII. 40 in den (geinterpoleerden) brief van Ignatius ad Trail, c. 5. enz.
De laatste ivoorden van Jems aan het kruis.
--^ --
Indien liet ligchaamslijdeu van Jesus aan het kruishout groot was, het lijden zijner ziel, dat wij wel het eigenlijk lijden in zijn lijden noemen mogen, was nog grooter. Maar groot was ook te gelijkertijd de vreugde, die zijn hart vervulde, omdat al die smarten als de poort van ons Paradijs zouden zijn. Deze waarheden hebben wij nu nog te beschouwen, aan het einde der drie smartvolle uren, welke Jesus op het kruishout heeft doorgestreden. Hooren wij echter eerst de H. H. Evangelisten.
Matth. XXVII. I Marc. XV.
46. En omtrent de negende ; 34. En ter negender ure ure riep Jesus met luider riep Jesus met luider stemme stemme, en sprak: Mi, Mi, en sprak: Mol, Mot, lamma lamma Sabacthani? dat is: Sahacthani? hetgeen vertolkt Mijn God, mijn God! waarom is: Mijn God! mijn God! hebt Gij mij verlaten? waarom hebt Gij mij verlaten?
47. Eenigen dan, die daar1 35. En sommigen van die stonden, en het hoorden, zei- daarbijstonden, dit hoorende, den: Hij roept Eiias. 'zeiden: ziet. Hij roept Elias.
Matth. 1 Marc. Jo. XIX.
28. Daarna Jesus vretende, dat alles volbragt was, opdat de Schrift vervuld werd, sprak: Ik heb dorst.
29. Er stond nu een vat vol edik.
stak die op een riet. Zij dan eene spons, en gaf Hem te drin-; met edik gevuld, ken, zeggende: omeenen hijsopsen-wacht, laat ons zien, gel gewonden heb-of Elias kome om bende, bragten die Hem af te nemen.'aan zijnen mond.
20. Als Jesus dan den edik genomen had, sprak Hij: Het is volbragt!....
Drie uren heeft Jesus in Gethsemane, als we 't zoo noemen mogen, den doodstrijd der ziel doorgestreden, drie uren heeft Hij nu ook op het kruis den doodstrijd des ligchaams geleden. Al wat smart heeten mag, ééne uitgenomen, is op die wijze verduurd. Smarten der ziel, die Hem deden uitroepen, deden smeeken: Vader! Vader! zoo het mogelijk is, laat dezen kelk van mij gaan : smarten des ligchaams, van den Olijfberg tot op Golgotha, en zóó wreed, dat zij alle begrip te boven gaan. Alleen de smart, die meer in eigenlijken zin van God komt, blijft nog over. Ook die moet Hij lijden. En wie weet, welke Seraph kan ons zeggen, hoelang en op hoe goddelijke wijze die smart aller smarten het hart van den beminnelijksten der menschen op het kruis gefolterd heeft.
Doch Jesus, ons aller Verlosser, moest niet alleen die
48. En terstond liep één van hen, en nam eene spons en vulde die met edik, en stak dezelve op een riet, en gaf Hem te drinken
49. Doch de anderen zeiden: wacht, laat ons zien, of Elias kome om Hem te bevrijden.
36. Maar er liep één en vulde eene spons met edik, en
— 909 —
zielesmart gevoelen. Hij moest ook toonen. Hij moest ons zeggen dat Hij die leed. Wie zou liet anders hebben geloofd? Wie had het durven vermoeden?
Als dus het ziels- en ligchaamslijden tot het hoogste toppunt gekomen is, als het offer op het punt is van voltrokken te worden, als de langdurige duisternis rondom Golgotha alles in eene diepe en plegtige stilte heeft gebragt, dan verheft Jesus, na drie uren zwijgens zijne stem, dan roept Hij met een luiden en hartverscheurenden kreet, van de hoogte des kruises: Mijn God! Mijn God! waarom hebt gij mijn verlaten? 1)
Mij dunkt, ik hoor nog dien kreet, — als ik mij in den geest naar Jerusalem verplaats, — ik hoor nog dien kreet over de Heilige stad weergalmen, en door het dal Gihon naar dat van Josaphat, tot aan den oordeelsdag, weerklinken. Het is mij een bewijs, dat Hij God is, die, zóó nabij den dood, nog zoo luidop kan roepen 2); het is een bewijs, dat Hij ijselijk lijdt, die zoo smartvol herhaalt: mijn God! mijn God! 3) en er zoo nadrukkelijk bijvoegt Gij — Mij — verlaten? Maar het is ook een bewijs^ dat Hij vertrouwt, zoo als altoos, op zijnen God 4)j een bewijs, dat Hij altoos bemint, en niet eigenlijk verlaten is, of meent van God verlaten te zijn; maar alleen al de smart van zulk eene verlatenheid gevoelt
En Hij moest die gevoelen.
„Jesus Christus, zegt de Apostel, heeft ons verlost van
1) Voce magna — exclamavit, iiaar 't Gricksch: opschreeuwen, naar bovtn sclireeiiwen. Neg is op t«; merken, dat Mt. on Marc slechts dit téne woord van Christus aan het kruis vermelden, en het deswege zoo sterk doen uitkomen.
2) Maldonatus.
'6) Reinke, Mess, Ps. Ps. 21. Vgl. Euthijrn. die meent, dat Jesus dn ar om zoo luid schreeuwde.
4) Schegg. in Mt.
— 910 —
den vloek der wet; (docli) daardoor, dat Hij zelf voor ons een vloek is geworden 1)quot;. Hij is meer dan een vloek. Hij is zonde. Want „God heeft Hem, die van geene zonde wist, voor ons tot zonde gemaakt, ten einde wij in Hem tot geregtigheid Gods gemaakt zouden worden. 2)' Hij draagt onze zonden; Hij hangt in onze plaats op het kruis; Hij is onze plaatsvervanger geworden.
En wij? Wij hadden God verlaten; wij moesten dus op onze beurt door God verlaten worden; wij moesten die verlatenheid gevoelen; wij moesten bidden, om met God weêr vereenigd te worden. Dat alles, voor zoover mogelijk, moest dus ook Jesus^lijden, en doen.quot;
Hij spreekt derhalve als mensch en voor zich zeiven, zoo als Hij vroeger sprak: „Vader, indien het mogelijk is!quot; Hij spreekt, gelijk een van God verlaten mensch zou moeten spreken: „Mijn God! mijn God!quot; Hij spreekt, en het kan niet anders dan waarheid zijn wat hij zegt, dat Hij thans beroofd is van allen menschelijken en goddelijken troost, beroofd zelfs van het genot zijner niet te verliezen zaligheid en zijner onverbreekbare eenheid met God, gedompeld in eene zee van smarten, als een mensch die het uiterste lijdt, en na al het overige, nu ook nog de verlatenheid van den kant der Godheid wil gevoelen. 3)
Jesus spreekt echter niet alleen voor zich zeiven, hij spreekt zoo, gelijk vele HH. Vaders verklaard hebben, insgelijks voüt ousj om ons te leeren, ons te verzoenen, ons terug te voeren tot den hemelschen Vader, van wien wij verlaten
1) Gal. III. 13. 2) 2 Cor. V. 21.
3) Z. Mald., en de aldaar aangehaalde Vaders. Tert., Hil., Ep'ph.,
Cyr-., Ambr., Hier. —
Amb S 3 in Ps. 118. Christus se derelictum mamfes lat, propter nos
quorum pcecaU portabat. — ld. ia c. 23 Luc. Clamavit homo Divinitatig »tparatione moriturns.
— 911 —
waren 1). Hij heeft overigens als Koning, als Priesters, als God, gesproken^ het is billijk dat Hij nu ook spreekt als inensch, en als plaatsvervangend offer, en luidop laat hooren, dat Hij, voor ons en om ons lijdende, ook wezenlijk en vreeselijk lijdt.
Er was eindelijk nog eene andere reden om aldus luidop te roepen, terwijl deze woorden werden uitgesproken. Zij zijn het begin van den Psalm 2), die meer dan een andere, van Jesus lijden melding maakt; de aanhef van het lied, dat David zong. toen hij den Gekruiste als naar het leven teekende, en schier duizend jaren te voren, duidelijker dan de Evangelisten, voor alle eeuwen afschilderde. De Schriftgeleerden en Overpriesters hebben zeiven, om te spotten, den Psalm straks aangewezen; Jesus wil toonen, dat ook Hij die voorspelling kent. „Hij vertrouwt op Godquot;, — spotten zij, — dat Hij afkome!quot; „Mijn God! mijn God!quot; bidt Jesus; ik daal niet af van het kruis. ,/Doch waarom nietquot;?
Zie! in den Psalm zeiven ligt het antwoord op die vraag. ,/Moest de Messias niet lijden, en aldus ingaan in zijne glorie?quot; 3) Vertrouwt Hij niet met regt op Hem, die Hem door dit lijden tot de heerlijkheid zal brengen? Betaamt het niet,
1) Zoo: Ath., Greg. Naz., Cijr. Al , A ig.., Leo., Jo. Dam , Euth. — Jo. Dam., de fide ort. III. 34. Illuil: Deus, Deus meus etc. Quia personam nostrum gerebat pronuntiavit.,.. Non enim a sua umqiiam Divinitate deser-tus fuit, sed nos eramus derelicti tt couttmti. etc. S. Lio de Pass. S. XVI. 7, Vox ista doctrina est, non querela... Pro nobis trepidis et infirmis interrogat cnr caro pati metnens exaudita non fuerit. — Dit is de meer praktische beschouwing der woorden, waarop de Vader» soms meer aanstaan, hetzij tegen de Arianen, hetzij wegens de woorden des 21 Psalms (volgens de Vulgata) v rba deliclorum meorum, wat aan zonde, en dus aan onze zonden liet denken.
Nog andere redenen bij Chrys. in Mt. h. 8S (al 89) Ideo sic loquitur, nt viderent Jndaei eum usque ad extremum halitum honorae Patrem, neque esse Deo adversarium. Theoph. in Mt. c. 27- Per haec verba sc ostendit hominem verum et non juxta apparentiam, etc.
2) Ps. XXI.
ï) Aldus het Iste en het 2de Deel van den Psalm.
— 912 —
gelijk de H. Paulus leert I) en ook deze eigen Psalm laat doorstralen 2), dat ,/Hi^ door wien alles gemaakt is, daar Hij vele kinderen tot de heerlijkheid zou brengen, den Aanvoerder huns heils door het lijden ter volmaking bragt; dat Jesus, die ons aller broeder zou zijn, in alle lijden zijner broeders het eerst werd beproefd; dat de Messias, dat is: de Gezalfde, als Koning, als priester, en als leeraar, vooral aan het kruis ons voorbeeld zou worden?
Daarom dan ook roept Hij, en roept Hij zoo luidop met een hartroerenden kreet: Eloï, Mol, lam.ma Sabacthani! 3) Mijn God! mijn God! waarom heht Gij mij verlaten! en wijst aldus als met den vinger op den ganschen Psalm, waarin de kuisiging, de bespotting, en de verlatenheid met de klaarste woorden geboekt zijn. Daarom vraagt Bij, — iets, wat Hij alleen vragen kan: waarom ? wel wetende, dat in de vraag zelve het antwoord gelegen was. Daarom herhaalt Hij: Mijn God! mijn God! als de reden zijner vragende klagte: Gij zijt mijn God; Gij blijft mijn God, de God der liefde en der getrouwheid; waarom dan hebt Ge mij nu verlaten, alsof Gij mijn God niet meer waart? —
Zoo vinden wij dus drie hoofdredenen, waarom Jesus deze woorden, en wel zoo luidop 4), uitroept; voor Hem zeiven, om te toonen, hoe Hij leed en nu werkelijk den dood proefde, in al zijne bitterheid en kwelling 5); voor ons, om te leeren, hoe Hij zijn kruis droeg, en het als 't ware plantte in die jikelige woestijn, waardoor wij allen moeten heentrekken, en die wij den doodstrijd noemen; voor hen, die Hem toen hoorden en een
1) Hebr. II, 10. 11. 2) Ps. XXI.
3) Aldus Marcns, volgens de Ararncesch-Galileesche uitspraak. IVlattheus lieeft: Eli, Eli, wat overeenkomt met het liebreeuwsch.
4) Z. Sylv. p. 612. Volgens den H. Chrysostomus riep Jesns zoo luide wegens de duisternis, opdat de omstanders zouden hooren, dat Hij nog leefde.
5) Zie Ps. XVII. 5. 6. Dolores inferni circumdederuot me, etc.
even duidelijk bewijs zijner Godheid .als een nieuw betoog voor zijne goddelijke zending te geven.
En desniettemin blijft ook nu nog die vreeselijke verlatenheid van Jesus niet zonder geheim voor ons. Het blijft een woord vol geheimen en leering 1), Het blijft eene daad of liever een lijden, dat niemand doorgronden kan. ,/Van de marteling der wonden, — spreekt een heilig leeraar tot Jesus, — terwijl de nagelen uwe heilige handen en voeten doorboren, spreekt gij niet; over de doornen die uw heilig hoofd indringen, klaagt gij niet; maar gij doet wat gij kunt om den nakomelingen te laten weten, waarom gij verlaten schijnt van God, nu gij zoo blootgesteld zijt aan den hoon en de bespotting der Joden 2)quot;. Hij had er kunnen bijvoegen: nu de Vader ü, ondanks uwe bede, niet verlost van den kruisdood, maar als verlaten laat sterven; nu 11 ij uwe smarten niet wegneemt, maar tot het einde laat toenemen ; nu Hij U, gelijk gij zelf, o Jesus, naar uwe Godheid, U niet opbeurt door de zoetheid der goddelijke vertroostingen, waarmede gij later al de martelaren zult versterken. 3). Wantin deze drie dingen is vooral Jesus verlatenheid gelegen; om deze roept Hij met volle kracht en in al de vertrouwelijkheid zijner moedertaal tot God : Moï! Moï! lam.ma sabacthani?
Dat de Evangelisten te dezer plaats deze woorden in de taal zelve, welke Jesus sprak, hebben medegedeeld, verdient zeker onze opmerking. Wel kon het noodig zijn, (althans voor het eerste woord. Mi), om ons de toespeling te doen begrijpen, die er straks op volgt 4), maar het is ook wel
1) Origene.s^ Vox plena mysteriis et doctrina. S. Paschas. L. XI[ in Mt. Nescio fratres mei, si ullus mortaliurn intelligere possit ia toe mysterio qnerulae voois, quanta qualiave sint sacramenta, quae offert.
2j De Passione (S. Cypr.) 3) Vgl Urexelius, de Christo resurgente III, 4.2. 4) Over het verschil der schrijfwijzen in de Grieksche Handschriften, Zie Schegg.
56.
— 914 —
tlaarom geschied, dat dit liet eenige kruiswoord is, hetwelk Mattheus en ]V!arcus mededeelen, en dat beiden de volle beteekenis van deze woorden wilden uitdrukken, gelijk elders de H. Marcus nog tweemaal gedaan heeft 1), door de eigen woorden van Jesus in zijne moedertaal mede te deelen. En zonder eene treffende beteekenis is dit niet. Het BocJiter-tje sia optquot; toonde Jesus als God, het nAhbaquot; „ fader!quot; vertoonde Hem als mensch; nu roept Hij Eloi, Hij, onze God, met onze zonden beladen.
Wij hebben reeds herinnerd, dat Jesus zoo roepen en deze klagt uiten moest. Want het offervuur brandt, het offer wordt voltrokken, en het goddelijk offerlam, dat het begin van zijn lijden geteekend had met een: „Vader! uw wil geschiede!quot; moest nu ook het einde daarvan aanduiden dooreen nieuw gebed; „Mijn God, uw wil is volbragt.quot;
Met de klagte over zijne verlatenheid is dan ook de verlatenheid zelve geeindigd, in zooverre zij nu eindigen kan. ])e groote slag moet nog volgen, maar het Hart is bereid. En indien er nog een bewijs noodig was voor de algeheele opoffering en wilvaardigheid van Jesus, het volgt onmiddellijk. ,/Want, zegt de H. Joannes,
— 915 —
„Daarna Jesus toetende dat alles volbragt was, opdat (ook nog in dit opzigt) de Schrift vervuld wierd, zeide Hij: Ik hei dorst 1)' .
Misschien zeide Hij dit mede, omdat nu juist die tijd gekomen was, waarvan spraak is in den door Hem aangeheven Psalm; „mijne levenskracht is als een scherf verdroogd; mijne tong kleeft aan het gehemelte 2)quot;, maar zeker zeide Hij het, niet om over zijn dorst te klagen, maar om dien te kennen te geven, en aldus de gelegenheid aan te bieden ter vervulling van de oude propheliën: „tot spijze gaven ze mij gal, eu in mijn dorst drenkten ze mij met edik 3)°.
Dat Tesus de Messias en dat Hij God is, toont Hij beide wederom op deze wijze. Want Hij weet, zegt de H. leerling, dat nu alles volbragt is, wat over zijn lijden is voorspeld, alles, wat met het groote werk der Verlossing te zamen hangt, en dat slechts dit nog moet volbragt worden, dat eene laatste bespotting op het oogenblik van zijn afsterven en eene laatste geheimzinnige kwelling op het punt dat Hij het offer voltooit, als de heffe des kelks aan zijne goddelijke lippen, moet komen.
.Dat zij kome!
Ik heb dorst, roept Hij uit, en waarschijnlijk nog altoos met dezelfde krachtige stem, waarmede Hij zoo even tot God sprak. Ik hel dorst, roept Hij uit, in het bijzijn zijner dierbare Moeder, die geen dronk waters heeft om Hem te laven. Ik heb dorst, zucht Hij, zich nu weer van God, die voldaan is, naar de aarde keerend, als om nog eens en voor de laatste maal eene gunst van haar te vragen.
]) Jo. XIX. 2S, a) Ps. XXI. Zie Cantica Sioa.
3) Ps. 68, 22. Het eerste gedeelte laat men slaan op de eerste maal dat men Jesns te drinken gaf, zie boven, Matth. 2', 33 Mr. XV, 23, waar Mt. Chole heeft, gelijk de LXX in den Ps. 68, voor t Hebr. Rosch eene vergiltige plant, gif.
— 916 —
Doch wat ontvangt Hij? Helaas! na den gal, azijn; na de eerste reeds voorafgegane beschimpingen, weer een nieuwe bespotting. Ja, het is, of elk woord van Jesus, elk lijden zijns harten, van den kant der menschen, met hoon moet bejegend, door beschimping verdubbeld moet worden. Hij roejjt in de ondenkbaarste aller smarten tot den Vader: Elohi, Ëlohi! en eenige der omstanders, die het hooren, roepen terstond met verachting : Zie, Hij daar roept Elias 1). Hij klaagt over den onverdragelijksten dorst, en als een der aanwezigen Hem wil lesschen met azijn, roepen de anderen hem toe: uLaat het; laat ons zien, of Elias komen zal om Hem te levrijden! O onwaardige spotternij, vooral op zulk een oogenblik, waarop Jesus den-, geest gaat geven, waarop Hij onder het vreeselijkste lijden bezwijkt, door het gedurig bloedverlies en de de brandende wondkoorts van dorst vergaat, en minder dan de twee moordenaars, minder dan de grootste aller vijanden door zijne kruisigers wordt geëerbiedigd.
Doch letten wij een weinig aandachtiger op dit gansche voorval.
Door de omstanders hebben de Evangelisten waarschijnlijk Joden bedoeld 2). De soldaten worden niet genoemd, en alleen de Joden konden ligt op de gedachte komen aan den grooten Elias, zoowel omdat zij Elias verwachtten als
1) Mt. XXVII, 47. Mr. XV. 35. Cutos met verachting, Arnoldi, enz. Hij, die daar hangt.
2) Jit. en Mr. gelijk boven j'/raetfreunins, zoo hier clrcumstantes, Velen meenen toch, dat hier de Romeinsche krijgslieden bedoeld zijn. Zie Calm, en Mald.,Hier., Beda, Eulh., zij beroepen zich 1, op Luc. 23, 36, wiens volgens de soldaten den azijn aanbieden, 2. op Jo. 19, 29. Joannes zegt echter slechts: Deze» echter; wat niet noodzakelijk op de krijgslieden (van welke vs. 24) terugziet; en Lucas spreekt, volgens sommigen (ArnoldiJ van de aanbieding van den azijn, die vóór de duisternis plaats vond.
den voorlooper Vtin den Messias 1), als derhalve, dat zij alleen het woord JElohi in dien zin konden nemen 2). Dat Let bloot misverstand was 3), behoeven wij niet te geloo-ven. Mogelijk is het wel; daar zij veelligt zoover van het krnis stonden, dat zij enkel de eerste woorden duidelijk hadden vernomen; maar Jesus had toch met luider stem geroepen, en de Joden zullen zeker den aanhef van den Psalm herkend hebben, welken Jesus bezigde 4). Hoe het zij, ze beginnen weer te spotten. En ondanks de duisternis, ondanks de drie lange uren, welke de goddelijke lijder in naamlooze smarten aan het kruishout heeft doorgeleden, staan zij daar nog immer, die ondankbare spotters, om het laatste oogenblik van hunne prooi gade te slaan en te verbitteren.
Een hunner 5), of misschien een krijgsknecht 6), schijnt eenig medelijden te gevoelen 7). Ten minste loopt hij terstond naar een vat met azijn gevuld, dat daar stond, doopt
1) Vgl. Malachias III. 23 volg. Mt XV7I, 10 (Luc. 1, 1, 17.) Vgl. nog Mt. XI. 14. XVII, 12. en Mt. XVII. 3. „De verwachting der wederkomst van tlias bij het aanbreken van het Messiaansche tijdvak is onder de geloovigen in Israël ook heden tea dage levendig en.'algetneen.quot; Lipm. in Mr. XV. 34. — De Joden konden dns ligt op de gedachte komen, om Jesns te beschimpen met eene zinspeling op zijn Messiasschap. Zulks nog te meer. daar zij Elias als den helper in den uitersten nood beschouwden, en dikwijls van verschijningen van Elias spreken. Zie Wet-stein; Sepp; Schuster. —
2i De heidensche soldaten zullen daar niet aan gedacht hebben.
3) Werd de naam Eliah ook verkort Eli, of ook de naam Gods Ili uitgesproken, gelijk de Peschito hier iel heeft), en dan van Ilijo de uitgang/o afgelaten, zoo als geschiedt, dan was de verwisseling nog ligter. Scbegg, —die derhalve aan een misverstand gelooft, tegsn de meeste Nieuwerea.
4) Friedlieb, tegen Schegg, die meent, dat de Joden dezen Psalm minder kenden, omdat hij tot de kerkgezangen niet behoorde.
5) Een van hen (zegt Mattheus) wat dus op de omstanders slaat; doch hiertoe zou in ruimeren zin, ook een der soldaten kunnen gerekend worden. Friedlieb meent, dat het een Jood was.
6) Bisping, in Mt. — Schegg, (als zeker.), Beelen.
7) Zoo althans schijnt liet aanvankelijk. Arn., Olsh., Bisp.
eene spons in den azijn, steekt die .op den stengel van eene h jsopplant, en hrengt dezelve alzoo aan Jesus mond, om Hem die te laten uitzuigen en Hem aldus te laven 1).
Doch ook dit werk bederft hij spoedig, en helaas! zo a als het gewoonlijk gaat, daartoe aangezet door het voorbeeld der anderen. De anderen toch, zegt Mattheus, roepen hem toe: Houd op! laat het; en laat ons liever zien, of Elias komt om Hem te bevrijden. En hij antwoordt hun met dezelfde woorden; Neen, houdt op, laat het geschieden; laat ons juist daardoor zien of Elias komt om Hem af te nemen; alsof hij zeide: laat Hem nog leven, opdat 1'jlias niet te laat kome, om Hem te verlossen 2).
In elk geval spot hij met de spottenden, en deze beschimping is zooveel te gemeener, naar mate zij digter bij den dood van Jesus komt, en den daar hangende, dien Messias daar, gelijk zij roepen, te gelijk in aijne smartelijkste verlatenheid, zijn folterendst lijden, en zijne hooge waardigheid van Messias aantast.
Wat- het vat met azijn betreft, dit bevatte, volgens velen, den gewonen drank der soldaten; wijnazijn met water gemengd, en posca genoemd 3). Dewijl er ook eene spons aanwezig is, denken anderen aan een meer eigenlijken edik, welke veelligt tot andere doeleinden op de gerigtsplaats
1) Zie den tekst, boveu. Mt. Mr. Jo.
2) Z. Bisp., Sohegg., Muré. — Op die wijze genomen, zon ook een. soldaat de Joden hebben kunnen naspreken; wij zien echter toch de onmogelijkheid niet, dat een Jood van de soldaten een weinig azijn zou ontvangen hebben, en dus een der Joden den drank zon hebben aangeboden. (Vgl. Mald.); daardoor zou men kunnen verklaren; dat hij een daar lig-genden hijsopstengel neemt en veelligt de edik-spons die daar lag, en op de verhaalde wijze van Elias spreekt.
3) In 't Grieksch oxos, Z. Schleusn. enBretsch. Lex. s. v. Sepp.p. 380. Vele daar aangehaalde teksten noemen het eveneens acetum.
— 919 —
werd aangewend 1). De stengel der hijsopplant, waarvan Joannes spreekt, heeft boekdeelen doen vullen. Wij twijfelen er niet aan, of de H. Evangelist bedoelt wel degelijk, dat de spons aan liet einde van zulk een stengel gestoken is, om die aan den mond van Jesus te brengen. De andere Evangelisten schijnen wel van een riet te spreken, maar zulk een hijsopstengel kan ook met dien naam worden aangeduid 2). De gewone hijsop wast slechts een paar voeten hoog, doch er is er ook een, die hooger wordt, en zelfs de gewone, zegt een Arabier, ilsaak Ben Omram), wordt in Palestina soms een el hoog 3). Ik elk geval was een korte stengel voldoende, om met den uitgerekten arm de spons tot aan Jesus mond te reiken 4.) De kruisen waren betrekkelijk niet hoog, en daar de hijsop vooral rondom Jerusalem groeit, kon men dien ligt ter hand hebben, om daaraan de spons vast te maken en aldus Jesus te laven 5).
Hoe treffend en aandoenlijk wordt hierdoor dit tafereel.
t
1) Friedl. p. 16fgt;, die azijn kon b. v. dienen, meent hij, om te beletten, dat de kruiseling in onmagt viel bij de aannageling, enz. Vgl. Arnoldi, Maldonatns. De Spons zou, volgens somm. gediend hebben voor de beulen om het bloed af te vegen, volgens and. om de kruiselingen te laten drinken, enz. Z. Sepp.
2) Kalamos =: stengel, Z. Calm. eet.
31 De Rabbijnen onderscheiden de Hi/s. officinalis (ad cibum) en de Aysopus ad ignem, Z. Calm, en Sepp. p. 383. Reeds Euthymins, Z. J finer.
4) Zoo Friedl., Langen, enz. Zie bij Mald. de verschillende verklaringen. — Er zijn nog andere, volgens welken de hysop of een pijl wordt, öf eene lans, oisupos and. ussotos, of schaapstcol, enz Z. Langen, sommigen meenen, dat de hijsop met den azijn vermengd was (Z. Sylv. p. en. Vgl. Lact., r.reg. Naz., Chrys:, Aug., Cyr., Nou. (volgens de Sibylle) die aan het Rosch van Ts. 69, 22 denken.
5) Uit het woord van Mattheus: „ liep een hunnerquot; leidt Schuster p. 406 af, dal de A/,ijn, Spons en Hijsop op de gerigtsplaats in gereedheid zullen gelegen hebben, om eenigzins den ondragelijken dorst der gekruisten te stillen. — Van de moordenaars is hier evenwel geen spraak (zegt Sepp.); de vervulling der prophetie komt er des te sterker door uit
Zie! daar hangt Jesus, tusschen hemel en aarde, met uitgerekte armen en vastgenagelde voeten, zoodat Hij zich niet kan verroeren. De Hemel schijnt Hem te verlaten, zoo als Hij zoo even zelf nog betuigde; de aarde bespot Hem, zelfs nu nog in de laatste oogenblikken. Men ziet Hem wegens de duisternis bijna niet; maar tracht nog met de tong Hem te folteren tot aan zijnen doodsnik toe. Hij lijdt op dit eigen oogenblik de smartelijkste en onverdra-gelijkste kwelling der gekruisten, den dorst 1); en vóór Hem staat een valsche spotter, die Hem nu zelf als den Messias beschimpt, terwijl hij een spons vol azijn aan Jesus doodsbleeke lippen drukt. Jesus zelf denkt aan den Yader, denkt aan ons, en blijft voortgaan in zijn goddelijk gebed: „Want om U, zegt Hij, was het, dat ik versmaadheid leed; en dat mijn aangezigt met schaamte bedekt werd. Ik ben vreemd geworden aan mijne broederen, en als een vreemdeling voor de kinderen mijner moeder. Want de ijver voor uw huis heeft mij verslonden; en de versmadingen dergenen die U versmaden, zijn op mij gevallen.... Voor uw aangezigt zijn allen, die mij verdrukken; smaad en ellende heeft mijn hart afgewacht. En ik verlangde naar iemand, die medelijden zou hebben; doch er was er geen; naar iemand die mij zou vertroosten, doch ik vond er geen. En zij hebben mij gal tot spijze gegeven, en in mijnen dorst Mij gelaafd met azijn 2).quot; En terwijl Hij zoo denkt, — gelijk immers blijkt uit de woorden des Evangelies; Jesus wist, dat alles (behalve dit) volbragt was, — neemi Hij den azijn aan, dat is: zuigt een weinig van dit zure vocht uit
1) Zie hiervan een voorbeeld bij Sepp., Schuster, t, a. pl.
2) Ps. LXVIII. — Volgens somm. proefde Christus slechts den azijn. Ambr. in Luc. 23 zegt echter reeds; Acetiim bibitur; vinum cum felle non bibitur.
— 921 —
de aangeboden spons, en roept uit: Consummatum est; Het is volbragt 1)!
Ja, waarlijk! boven alles treffend en hartroerend is wederom dit tooneel. De Koning der koningen klaagt tot zijn volk; en de zijnen verhooren Hem niet. De Heer van dit Land vraagt een dronk waters ter lessching van zijn brandenden dorst; en dit Land, dat van melk en honig vloeit, heeft niets anders voor Hem over dan bitterheid en azijn 2). De Schepper der natuur komt tot zijne schepselen, en zelfs die redelooze schepselen, die in het bereik der mensclien zijn, worden misbruikt om Hem te doen lijden. De hoornen (misschien de vijge-boomen) geven liet hout, waaraan Hij wordt gekruisigd; met een riet wordt Hij geslagen, met doornen gekroond, door middel van eene zee-spons aan een h jsop-stengel slechts in schijn gelaafd, de druif geeft haar azijn, de mijrrhe als het bitterste kruid hare bitterheid, het ijzer eindelijk (behalve nog de hoorden en roeden en de steenen der geeselkolom) de nagelen en de lans, waarmee de Heer der natuur moet worden gekweld en gefolterd. Gelukkig de zon, die, door duisternis oversluijerd, dit tafereel niet behoeft te beschijnen ! Gelukkig het reine licht, dat, als het beeld van Hem, die lijdt, slechts zijne heerlijkheid en zegepraal zal getuigen! Gelukkig de vrije natuur, die ondanks den mensch mag treuren, en weldra zal sidderen tot in haar hart, terwijl het hart van zooveel menschen nog koud en ongevoelig zal blijven!
Doch ook daarom juist roept Jesusmede dat doordringend woord: „Ik heb dorst.quot;
Ik heb dorst, zegt Hij, meer nog naar uwe zielen, dan
1) .lo. XIX. 30.
2) Het bitterste kruid wordt ook door Plinius Fel terrae genoemd: H. N. XXV. 6. — Hier (in den Psalm^ meenen somm. het Lolium temulentum te vinden.
naar water. Ik heb dorst, maar daarom vooral, omdat de ijver voor het Huis Gods Mij heeft verslonden; omdat het brandend verlangen naar het voltrekken der verlossing mij al die smarten doet lijden. Ik heb dorst, niet een natuurlijken dorst, maar die voortkomt uit den gloed des harten, welke zonder uw geloof, uwe zaligheid, uwe vreugde, niet meer verzadigd kan worden 1).
Gewis! ook hieraan dacht Jesus; en de oorzaak van zijn dorst was zeer zeker de natuurlijke benaauwdheid van zijn beminnend hart en het verlies van zijn goddelijk bloed, dat Hij als offerbloed voor ons vergoot. Dat woord moest dus ook noodzakelijk in dezen zin van zijne lippen vloeijen: ,,0 inenscli! mij dorst \quot;
Die het niet gevoelt, kent Jesus niet; die Hem kent moet het gevoelen. — Of hij Hem ook met azijn zal laven?
Dan, laat ons bij Jesus blijven, en Hem thans, nu zijn ziels- en ligchaamssmarten ten hoogsten top geklommen zijn, niet verlaten. Hij heeft den zuren azijn gedronken, en zou daardoor kunnen schijnen nieuwe levenskrachten te hebben verkregen. Doch het tegendeel is waarheid, en aan
1) In dien zin reeds de H. Aug. Tr. in Jo. 119, en in Ps 61. In cruce positus, siiio dixit, quamvis illi non dederunt. quod sitiebat. Ipsos enim ille sitiebat, at illi acetum dederunt, non vinnm novnm. — Quid ergo sitis? Tantis popnlis non satiaris. — Drogo Hostiensis, de Pass. D. (vel Godefridns, Abbas, int. opp. S. Bern.) „Domine quid sitis? Krgone plus cruciat sitis quam crux ; de cruce siles; et de siti clamas: Sitio; quid? Vestram fldem, vestram salutem, vestrum gaudium, plus auimarum vestrarum, quam corporis mei cruciatus me tenet' . It. Bruno Sign, in Mt. IV. c. 37, S. Laur. Just, de triumph. Chr. agon. c. 19. Quod Christus Samaritanae dixerat, hoc in cruce omnibus ait, Sitio, etc. Hij voegt er nog bij: Sitiebat passionem suam perficere prophetarum ore prae-dictam- Auct.de Pass. D. c. 13 (S Bern.)«7io dilectionis erga nos suae
raagnitudinem coramendans..... Adhucplura et majora, sinecesse sit, sitio
bibere tormenta. S. Caesar Arel. h. 4 de Pasch.
— 923 —
den Godmensch bekend. Het laatste, wat nog vóór zijn dood volbragt moest worden is nu ook volbragt 1). Hij voelt de vlammen, die voor de laatste malen, als met dubbelen gloed van het altaar zijns Harten opwaarts stijgen, om het offer te voltooijen. Hij voelt de rozen van een nieuw leven uit ziine wonden ontluiken, als om het otter te kroonen. Hij ziet met zijn alwetenden blik, van de hoogte van Golgotha tot op de bergen van Adams Paradijs terug, en ziet al de voorspellingen, voorafbeeldingen en besluiten zijns Hemelschen Vaders, die Hem aangaan, vervuld. Hij ziet eindelijk, rondom zich, den gewaanden triomf der boosheid, den waren triomf der getrouwen, den hemelschen triomf zijner eigene zich zelf opofferende liefde voltooid; Hij kan dus nu sterven, wil dus nu sterven, en roept te dien einde nog slechts één woord vooraf ter onzer inlichting: Consum-matum est! Het is volbragt.
Liet is volbragt! Ziedaar dan eindelijk het groote en plegtige woord gesproken, dat wij nog in Jesus leven uit zijnen mond verwachten mogten. Dat alles vervuld zoude worden, had Hij meermalen gezegd; nu kondigt Hij eindelijk die algeheele vervulling aan: Ret is volbragt, alles wat de Christus lijden moest, om aldus in zijne heerlijkheid binnen te gaan, alles wat voorspeld was en de raad Gods had vastgesteld dat moest geschieden, alles wat volbragt moest worden tot aan Jesus dood, ten einde Hij de groote bewerker en voltrekker der verlossing en desgeloofs zonde zijn; het is volbragt!
De propheten hebben als uit éénen mond dit groot en eenig offer voorspeld, dat weldra, zij het op cene onbloe-
1) H. Aug. tr. tl9 icJo. n. 5. quia iiihil remauserat
quod antequam moreretur fieri adhuc oportet.
— 924 —
dige wijze, zal worden voortgezet van den opgang der zon tot aan den ondergang, en al de andere offers der wet zal vervangen; het is volbragt. David vooral heeft de kruisiging, de bespotting, al de smarten van het lijden des Messias bezongen, en in menig opzigt nog duidelijker dan de Evangelisten beschreven: het is volbragt. De Wetgever en Middelaar des Ouden Yerbonds heeft op een anderen propheet, aan hem gelijk, gewezen, en duidelijk laten gevoelen, dat er een tijd zou komen, waarop men naar Dezen moest hooren, als een nieuw en beter Verbond het eerste vervangen had; het is volbragt. God zelf, aan de poort des Paradijzes, heeft beloofd, dat het zaad der vrouw den kop der helleslang zou verpletten, terwijl deze er sleehts op uit is zijn hiel te belagen; het is volbragt. Zie eens uit naar Sion, waar de gewijde liederen klonken; naar Moria, waar de voorafbeeldende offers brandden; naar Sinaï, waar de Wet is verkondigd; naar den Ararat, waar de olijftak des vredes Noö's offer voorspelde; naar het Paradijsgebergte zelf, waar ,/het goddelijk treurspelquot; begon; gij zult nu niet anders meer hooren dan de bevestiging en als den weerklank van dit woord: het is volbragt. Of wilt gij liever, begin van den poort des Paradijzes, doorloop al de dalen, in de H. Schrift zoo schoon genoemd „de dalen van de schaduwe des doods;quot; beklim al de bergen, in de gewijde bladen zoo treffend voorkomend, als „Gods heilige bergen;quot; let op de sporen welke gij daar aantreft van den toekomstigen Messias; geef acht op al de voorafbeeldende schaduwen van Jesus; en keer dan naar Golgotha weder, om met eigen mond, naar het kruis opziende, uit te roepen: „ja, waarlijk, alles is vol-bregt 1)!quot;
1) Finem legis (antiquae) adveuisse, in fine passionum Christi monstra-turn est, et quidquid ab antiqoe in sanguine hircorura, et vitulorum, lex
— 925 —
Volbragt is het werk des I'ropheets, die gezegd heeft: „Ziet, wij gaan op naar Jerusalem, opdat alles in vervulling ga, wat de propheten van den Zoon des menscben voorspeld hebben 1).quot; Volbragt is het werk des Konings, die reeds bij voorbaat zeggen kon; „Vader! ik heb het werk volbragt, dat Gij mij te doen gegeven hebt; ik heb uwen Naam voor de wereld verheerlijkt 2).quot; Volbragt is het werk des Priesters, die het Offer heeft voltooid en den kelk tot op de heffe heeft gedronken, waarvan Hij zeide: „kunt gij den kelk drinken, dien ik drinken zal 3; ?' Eindelijk, het werk van quot;quot;s menschen snoodheid en ondankbaarheid, het werk van Jesus goedheid en liefde, het werk van Gods geregtigheid en barmhartigheid 4), alles is volhrar/t. Slechts ééne zaak blijft over: Het is : het openen van het Nieuw Paradijsy het binnentreden in het Allerheiligste zijner glorie, het verzegelen van het eeuwig Testament, door zijnen dood, — die terstond volgt.
Dit voor Jesus. — En voor ons? „ Dat wij met Hem ten einde toe in de beproevingen volharden; dat wij ook eenmaal
mnltipliciter ad expiatioaem peccatorum agendum decreverat, gratia reduxit ad compendium, etc. Ernald. Bonaev. Tr. 6 de 7 verbi Di in cruce.
I) Luc. XVIII. 31.
3) Jo. XVII. 4.
3) Mt. XX. 22.
4) Cyr. Al. in Jo. XII. c. 19. Consummatum esse, ait, impietalis judaicae modum, e;c. — s. Hil. in Mt. c. 23. n. G. quia omne vitium humauae corniptionis hausisset. — S. Ambr. in L. X n 135. Consum-mata sunt, inquit, omnia, eo quod assumptae mortalitatis impletnm esset omne mysterium, et exhaustis omnibus vitiis, immorlalitatis sola laetitiaremansisset. — S. Aug. Tr. 119 in Jo. Consummatum est, ait, quid, nisi quod Propheta tante ante tempore praedixerat, etc. Cfr. Theoph. in Mt. S. Pasch. in Mt. 1. XII. Go nsummata sunt omnia, quae Paler mandayerat.
met vertrouwen, en op al ons werk terugziende, mogen zeggen : „het is volbragt!quot; dat is: met uwe hulp, o Heer! heb ik den goeden strijd gestreden. Geef dus wat Gij den wettigen strijders vooraf hebt beloofd en wat hun is weggelegd: de kroon der geregtigheid 1).quot;
1) Auct.de Pass. Dili (Opp. S. Btrn.) c. 11.
ÉxVENENVIJÏTIGSTE HoorDSTUX.
quot;7 5r
Jepus' dood.
De wonderen. Ret getuigenis der natuur.
Het is drie ureu in den middag; de ure, waarop liet dagelijksch avondoffer in den Tempel wordt opgedragen. Het is de dag van liet hoogste en heerlijkste van Israëls feesten, de Paaschdag. Het uur der Verlossing is derhalve nu geslagen, het keer- en middelpunt van de gansche geschiedenis der menschheid is daar.
Te schetsen, wat op dit oogenblik in het heelal plaats vindt, vermag niemand. Voorstellen, welk deel daarvan aan Golgotha beschoren is, kan alleen de Geest Gods. Dien willen wij hooren.
Mt. XXVII. Marc. XV. Luc. XXIII. Jo. XIX.
50. En we- 37. EnJesus 46.EnJesus/
derom riep Je-riep met luide met luide stem sus met luide stem, en gaf roepende, zei-
uwe handen boog het hoofd beveel ik mij-jen gaf den nen geest. En geest, dit gezegd hebbende, gaf Hij den geest.
stem, en gaf den geest.
de: Vader, in
den geest.
80. En Hij
— 928
Matth.
51. En zie! het voorhangsel des Tempels, scheurde van boven tot beneden in tweeën; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden; 52. en de grafsteden gingen open,
en vele ligchamen van ontslapen heiligen stonden op; 53. En uit de grafsteden gaande, na z'jne verrijzenis, kwamen zij in de heilige stad, en verschenen aan velen.
Dewijl de dood van Jesus voor ons een zoendood was en daar alles van afhing, heeft geeu der Evangelisten nagelaten dien uitdrukkelijk te vermelden. Maar hoe konden zij eenvoudiger gesproken hebben dan zij doen, over dit pleg-tigst en indrukwekkendst oogenblik, dat onze aarde aanschouwd heeft ?
Zij zeggen toch meer dan genoeg, om ons hart te treffen en onzen geest op te wekken ter bewondering en navolging. De luide stem, waarmede Jesus ten tweeden male roept 1), de laatste woorden die Hij uitspreekt, de laatste daad, welke Hij in zijn leven verrigt, de plotselinge schrik der gansche natuur, die als het antwoord des hemelsehen Vaders op Jesus bede vormt, het is meer dan voldoende ter onzer onderrigting, en om ons altoos in eene heilige bewondering opgetogen te houden.
Marc.
38. Eu het voorhangsel des Tempels scheurde in tweeën van boven tot beneden.
Luc.
45. (En de zon werd verduisterd) en het voorhangsel des Tempels, scheurde midden door.
Jesus gaat sterven, zal onmiddellijk sterven; en Hij roept
I) Mt. XXVII. 60. Vgl. 't Griekscli, dat luidt: na wederom geroepen te hellen^ en wel die woorden, welke Lucas mededeelt.
— 929 —
nog met luider stemme. Zoo betaainde het, dat de God-menscli stierf. ,/Met eene flaauwe stem, of zelfs sprakeloos sterren wij, die van deze aarde zijn; met eene heldere en luide stem sterft Hij, die uit den Hemel is nedergedaald 1)quot;. Sprakeloos sterven wij, die niet willen sterven; met een luid en klaar geroep sterft Hij, die volmaakt wilde, wat de Vader wilde, en zijn leven daarom aflegde gelijk Hij het wilde 2). Sprakeloos, gelijk we geboren worden, sterven wij, dien het om Adams zonde vastgesteld is eens te sterven; luidop roepend en biddend sterft Hij, die ,/in de dagen zijns levens gebeden en smeekingen met een luid geroep en tranen moest opdragen aan Hem, die Hem kon bevrijden van den dood 3) maar niet wilde bevrijden, om dat Hij zelf het niet wilde, ten einde ons te verlossen.
Hoe leerrijk voor ons! Zeker; het laatste woord van Jesus, uitgesproken als bij de laatste klopping van zijn beminnend hart voor den mensch, zou altoos bijzonder zoet en bijzonder dierbaar aan ons allen moeten geweest zijn; maar nu Hij het zoo luidop geroepen heeft, nu Hij het van het hooge kruis over de Heilige Stad, en in haar, als het ware, over de geheele wereld heeft laten klinken, nu moet liet ons dubbel aangenaam en onuitwischbaar in al de harten zijner leerlingen gegrift zijn 4),
1) Psendo — Hieron. in Comm. in Mr. Cum ima voce, vel sine voce morimur qui de terra sumns; ille vero cum exaltata voce expiravit qui de coelo descendit. — Tgl. Br. XV. 39. en Drexelius de Christo Resurg. p. Ill c. 7. § 3. n. 11.
2) S, Chrys. li. 89. Idcirco magna voce clamavit, ut ostendat sua haec potestate fieri, etc, j. Jo. X. 18. — Vict. Ant. in Mr, XV.
3) Hebr. V.
4) Dit is ook geschied. Z. b. v. over den H. Stephanus, Hand, der Apost. Vgl. Just. c. Trypb. 105. p. 333. leerende, dat Jesus ons een
ebed geleerd heeft, hetwelk ons in 't stervensuur ter bescherming tegen e magt der duisternis dient. — Zoo bezigden het Polycarpus, Bernardus.
57.
Hoe roerend en veelbetekenend is ook werkelijk dit gebed! Roerend, om den persoon, die spreekt; om de omstandigheid waarin Hij spreekt; om het doel waarmede Hij spreekt. Veelbeteekenend, wegens den Psalm, waaraan het is ontleend, den zin die er in ligt opgesloten, de gevolgen die het hebben zal.
Het is, of de koninklijke moed van Jesus' Hart op dit oogenblik bijzonder geopenbaard moet worden; of het kinderlijk vertrouwen meer dan ooit weer moet te voorschijn komen; of de volmaakte overgave en hoogste liefde, niet alleen inwendig in het heiligdom des Harten, maar ook uiterlijk voor de geheele wereld moeten blijken en schitteren.
Vader! — zoo roept Hij; het was zijn eerste woord aan het kruis: Vader! vergeef hun; het zal ook zijn laatste zijn: Vader! U beveel ik mij 1). Vader, riep Hij, toen zijn doodstrijd begon in Gethsemane; Vader! utv wil geschiede! Vader! herhaalt Hij nog, nu zijn doodstrijd eindigt, uw wil volbreng ik. Straks nog riep Hij: Mijn God! nu roept Hij luidop: Vader! Zoo toont Hij zich tevens van den quot;Vader onderscheiden, niet gescheiden; den Zoon des men-schen, ook Zoon van God; in de ure zelve des hoogsten lijdens en des doods, 's Vaders Zoon.
Tader! zoo vaart die Zoon voort, in uwe handen beveel ik mijnen geest. In uwe handen, die hemel en aarde gemaakt hebben, die ook kunnen en willen bewerken wat Gij beloofd hebt, in uwe almagtige, getrouwe en voor allen zorgende vaderhanden leg ik mijne ziel neder; aan U betrouw ik die als het kostbaarst kleinood toe;; aan U geef ik die met vellen en vrijen wil n den dood over; en ik weet wel, dat
lV Drexel. 1. c.
2) Patrem invocando, Filium Dei se esse dcclarat. Beda in Luc. VI c. 23.
— 931 —
Gij die zult ontvangen, bewaren, — o Heer! die mij verlost, de God van trouw en waarheid 1)quot;.
Zoo luidde het vroeger uit Davids mond in den dertigsten Psalm; zoo luidt het nu, schoon in veel sterkeren zin, in den mond van Jesus, David legt zijn leven in Gods hand, om niet te sterven; Jesus legt het er in, om stervende te leven. David wil getrokken worden uit den voor hem verborgen strik, door God, zijn beschermer; Jesus uit den dood zeiven en het graf, door God, zijn Vader. David wil God tot toevlugt hebben, om in eeuwigheid niet beschaamd te worden, om Gods naam; Jesus in zijne eeuwige heerlijkheid binnengaan, ook met het ligchaam, om den naam zijns Vaders.
Waarlijk, het was een kostbaar kleinood, dat aldus aan den Vader werd toevertrouwd. Het kon aan niemand anders worden bevolen; maar het was ook bij Hem in volle veiligheid 2).
Doch Jesus dacht niet aan zich alleen.
Met zich zeiven — leeren ons de Heiligen, — heeft Jesus nog een anderen schat aan den Vader aanbevolen; en op het oogenblik dat Hij ons verliet en bij zijn laatste woord heeft Hij ook ons niet vergeten.
li Zie Ps. XXX 6 en 1—6. —Het Griekscli bij Lucas zegt eigenlijk = pono, depono, en dan ook = commendo. Wijl David van een depositum, een toeyertroiiwden leoensgeest spreekt, kunnen wij bij Christus ook daaraan denken (tegen Schegg, die als eersten zin aanneemt; ik geef mijn geest terug uit overgeving aan uw wil). Zie Sa, A, Lap., Menouh., Jans., Mald. — Tert. Adv. I'rax. e. 25 leest: depono spiriium meum. Ambrosias, Bene commendatur spiritus qui reservatur: quod enim commendatur ntique non amittitur — commendatur Patri spiritus: et ideo ait: quoniam non dfrelinque» animam meam in inferno. Hier. in Ps. XX,\, 6 Hoc est in potesta-tem tnam commendo animam meam Hoe exemplum accepit Ecclesia a Christo. Hoc etc. Stephanus fecit. Hoc et Sancti Grant quando exeunt de corpore. Hoc in cruce positus Dominus dixit quod in l'atris -manibus spiritnm commendaTerit, cito enm ipto retutciiante mmpturui.
2) Commendat magnum depositnm Deo Patri in cujus numibus sant omnia, et bene commendatur Spiritus Filii charissimi PatS. .. Bonum ergo depositnm est, bonum pignus Spiritus Filii qui commèndatnr, etc. S. Pascbas. in Mt. XXVII.
— 932 —
//Hij beveelt, — zegt de H. Athanasius 1) — den Vader, door zich te bevelen, al de stervelingen die in Hem zijn levend geworden; want wij zijn zijne ledematenquot;. Het lioofd spreekt; maar spreekt ook voor de ledematen. De geest van Christus wordt den Vader bevolen; maar door dien Geest moeten wij het leven hebben 2). De Middelaar en Verlosser aller zielen beveelt zich zeiven; maar in Hem worden al diegenen bevolen, die aan Hein bevolen zijn 3). Al wat Jesns aangaat is dus den Vader toevertrouwd.
Na dit woord gesproken te hebben, heeft Jesus dan ook alles volbragt. Nu moet Hij, nu wil Hij sterven.
Terwijl de natuur in den diepsten rouw gehuld is, terwijl de eerste vertegenwoordigers zijner kerk, in Maria, Joannes en de vrome vrouwen, naar Hem opzien, terwijl de plegtige stilte van dezen wondervollen nacht door niets anders gebroken wordt, dan door den laatsten luiden roep tot den Vader, tot Wien Hij opziet, — klopt het Hart van den Godmensch voor de laatste maal, Want, zegt de H. Evangelist, aldus sprekende, stierf Hij. 4)
Om echter nog sterker te toonen, dat Hij vrijwillig sterft, dat Hij waarlijk de Zoon Gods is, dat Hij sterft uit volmaakte onderwerping aan den Vader, dien Hij toespreekt,
1) De Oral Chr. Cum in cruce dicit: Pater..... in eo omnes homines
apud Patrem deponit, ac commendat per ipsum, et in ipso vivificandos. — It. De hnm. Chr. nat. c. Apoll.
2) S. Anselm. In hac commendatione cum hostia sanguinis commenda-bat Christus Deo Patri Matrem dulcissimam, quae scrininm est et purissi-mum habitaculum Spiritus sancti, una cum hominibu«, qui de Spiritu sancto vioturi sunt usque ad finem saeculi. Ctr. Vict. Ant. in Mare. Haec Christi commendatio in animarum nostrarum commodum cedebat.
3) S. Laar. Just. 1. c. c. 20. Spiritmn utique inetim id manna fuas eammmdu, non tantum quem gero ut humo, sed quem ut mediator et Kedemptor acquisivi mihi Meum plaue diierim spiritmn, membra mea, rcclesiam meam, sponsam meam etc. — Cfr. Candida Tuig. de Pass. D. c. 18. omnium electorum snorum spiritus Deo Patri obtulitquot;, etc.
4) Luc. XXIII. 46. Et haec dicens expiravit.
— 933 —
daarom sterft Hij terstond, buigt eerst het hoofd van liet kruis af, ter aarde, naar liet Westen, en geeft den geest aan den fader over, gelijk Hij gezegd had. ,/Sprekende, en het hoofd buigende, geeft Hij den geest, 1)quot; —
Jesus sterft! — welk een feit reeds op zich zelf beschouwd, maar hoeveel te meer nog treffend, om de wijze waarop Hij sterft! Eerst buigt Hij het hoofd, om te toonen, dat Hij de Heer en Meester van het leven is; dan legt Hij het leven af 2). Moedig buigt Hij het hoofd neder, als om den dood te roepen, die niet dan met huivering den God des levens nadert, en nu zelf sterven gaat. 3) Eerbiedig buigt Hij het, als om deu Vader te aanbidden, en zich gehoorzaam te toonen tot den dood des kruises 4). Ver-trouwvol buigt Hij liet, als om te rusten aan den schoot des Vaders, wiens eindelooze geregtigheid nu tot eindelooze goedheid en liefde overgaat 5). Liefdevol buigt Hij het, en derhalve naar zijne Moeder, naar zijn leerling, naar ons allen op het aardrijk, als om zijne kerk te groeten en te omhelzen, op het eigen oogenblik, dat zij wordt geboren en geheiligd 6).
1) Jo. XIX. 30. Vgl. 't Grieksch; tradidit, liet hoofd gebogen hebbende, S. Amir, in Luc. X. n. 136. Bene tradidit, qui non invitiis spiritum emiait, etc.
2) S. Chrys. in Jo. h. 8t. Tnclinato capite, qnod affixnm non erat, tradit spiritam, hoe est expiravit. Atqni non post inclinatum caput expi-ratur, sed post expirationem caput inclinatur. Hic autem contra uccidit. Per quod ostendit eum Evangelista esse omnium Dominum. 'Vheoph, Manifes-tatur quod ipse fuerit Uominus mortis. — S. Aug. Tr. 119 in Jo. 6. Tamquam ille qui potestatem habebat ponendi animam suam et iterum sumendi cam etc. St. Pasch. Radb. in Mt. XXVII.
3) S. Ath. q. 6 ad Antioch. Quia mors Christum metuens, ad ipsum non audebat accedere; Christus autem inclinato capite eam vocavit; ante-quam enim caput inclinasset propius accedere verebatur. —
4) Carthusian. Inclinavit caput factus obediens usque ad mortem.
5) Orig. h. 85 in Mt. Inclinat caput, quasi supra Patris gremium caput reponens. It. S. Greg, ap Zach. Chrys. in conc. Evg. .»
6) Philippus Abb. in Cant. e. 25. Inclinato capite ad illam (B. V.) tra-dens spiritum obdormivit. — D, Laur. Just. 1. c. 20. Caput hoc.... inclinavit ad indulgentiam. Card. Hugo. Inclinat ad crucifixores, peccatores, etc.
En als Hij het hoofd heeft gebogen, alles heeft volbragt, voor de laatste maal ons aangezien of Hij ons aan zijn hart wilde drukken, dan laat Hij de smarten toe Hem gansch te overvallen, dan laat Hij de liefde toe het hoogste blijk te geven, dan bezwijkt Hij, op het hooge Paaschfeest, aan den Boom des Levens, omtrent drie ure, om veelligt op het eigen tijdstip het nieuw Paradijs te ontsluiten, waarop het eerste werd gesloten. —
Jesus is gestorven! Te zeggen, wat wij te dezer gelegenheid gevoelen moeten, wat wij moeten denken, wat doen, gaat mijne kracht geheel te boven. Ik voor mij zou het liefst op den gestorven en gekruisten Jesus zeiven het oog willen vestigen, tot Hem willen spreken, zijn laatste oogen-blik onuitwischbaar in mijn geest en mijn hart willen prenten. Ik zou Hem zeggen willen, dat ik geheel de zijne ben, en Hij de mijne, Hem willen vereeren als het heiligst offer der goddelijke liefde, als het goddelijk voorbeeld van geduld in lijden, als den grooten Bewerker en voltrekker des geloofs en der zaligheid der menschen. Maar vooral zou ik dit willen vragen, dat ik zóó mogt strijden, zóó mogt lijden, zóó mogt sterven, als Hij, en, roemende in zijn kruis, en door zijn bloed geheiligd, onafscheidbaar met Hem vereenigd mogt blijven.
Wat echter onze magt. te boven gaat is nog weinig voor God. Als Jesus den geest geeft, — wij hebben het straks aangeduid, — is het heelal ontroerd. Het mogt niet anders of deze ontroering moest nu ook zigt-baar, moest tastbaar worden voor den mensch. Van het eigenlijk geheel onzigtbare behoeven wij niet te spreken; van de gevoelens des Vaders, die op Golgotha zijn oog vestigt en nog altoos in dit zoenoffer voor den mensch zijn eenigen en welbeminden Zoon erkent; van de aandoeningen en ontroe-
— 935 —
ringen der Engelen, die als bevende het bloedig kruis omzweven, en voor de grootheid der eindelooze liefde van hunnen God verstommen; van de siddering en trilling des afgronds, die den kop van zijn vorst verplet en de liefde van den getergden God volkomen gewroken aanschouwt; eindelijk van die duizenden en duizenden uit alle eeuwen, die, althans in Jesus oog, hier verschijnen en als Jt ware rondom het kruishout zich scharen, om te beven van heilige ontroering, of te sidderen in radeloozen angst; — van dit alles mogen wij zwijgen, daar wij het immers toch niet begrijpen, veel minder beschrijven kunnen; maar wat de levenlooze natuur, wat het Heiligdom des Heeren, wat de tot nu toe gevloekte aarde, wat de dood zelve ter eere van Jesus zegt, dit mogen wij niet voorbijgaan, dit dienen wij te hooren, te zien, en als een zegeteeken der Verlossing tegen over het kruis te beschouwen.
En teregt noemen wij den schrik der natuur een zegeteeken. Immers, als zij beeft op het oogenblik van Jesus sterven I), wil God ons alzoo toonen, dat Hij met Jesus was 2), dat zijn vonnis nu werd uitgesproken tegen de versteende Joden 3), dat in de harten moest plaatsvinden, wat er met de onbezielde schepselen gebeurde 4).
De menschen hebben tot nu toe gespot; de hemel treurt in de natuur. Be zon heeft reeds drie uren lang haar gelaat verborgen; nu scheurt op eens het voorhangsel des Tem-
1) üiccndo et ecce, Matthaens satis expressil tunc velnm esse scissum cum Jesns emisisset spiritum. S. Aug. Cone. Evi?. I. III. c. 19. Dewijl het gelijktijdig met Jesus dood plaats vond, kon Lucas bet even goed verhalen vóór dat hij Jesus' dood vermeldde (Patrit.), en toen hij van de Zonsverduistering sprak.
2) Haec omnia autem operatus est, ut intelligeres, quod aderat corpori patienti. Paul. Emiss. de Nat. Chr. —
3) Divinae irae signa erant, Judaeorum insensibilitatem reprehendentia. horumque perditionem praedieantia; Euth.
4) Leo S. 17 et S. 13 ds Pass.
— 936 —
pels van boven tot beneden, en beeft de aarde tot in het diepste des afgronds. Het zijn de hemel, de aarde en de hel zelve, die aldus zijn vertegenwoordigd. De hemel bedekt zijn gelaat, het Heiligdom scheurt zijne kleederen, de afgrond siddert van angst. De Hemel wil de boosheid der menschen niet zien; het Heiligdom voelt zich van God verlaten; de afgrond geeft nelfs dooden terug, ten bewijze dat hel en dood zijn overwonnen 1). Het eerste is zigt-■ baar voor allen; het tweede inzonderheid voor de Joden; het laatste voor weinige uitverkorenen. quot;Doch alle drie bewijzen, dat de Godmensch is gestorven en de mensch op den Mensch der menschen zijne aandacht moet vestigen.
En wat zegt dan wel vooral het gescheurde Voorhangsel des Tempels? Eerstens, naar allen schijn, het einde der Oude en het begin der Nieuwe wet 3), de verwerping van Gods volk, 3) en, zoo wij althans met de meeste Schriftverklaarders aan het Voorhangsel des Allerheiligsten denken 4),
1) S, Arabr. in Luc. L. X, n. 128. Soloccidit sacrilegis vel refngit, utfunesti spectacnlum sceleria obumbraret; petrae scissaesimt ut per praerupta sasornni ostenderetur futurum quoniam verbi vispeccatorum dura penefraret. Monumen-torura reseratio resurrectionem significat mortuorum; scinditur velum vetus, ut Ecclesia nova fidei suae vela snspendat. — ïheoph. in Mt. 27. Eiat mos Judaeorum in blasphemiis contra Deum scindere vestes; ita nunc qiicque divi-num templum, quasi aegreferens Christi mortem, disrupit vestem suam, etc.
3) Dit moet, volgens Schegg, de eigenlijke zin zijn, daar het verscheuren een teeken der ontwijding is (In Mt. h. 1. en in Lnc. hl. 346, waar hij verscheidene HH. Vaders in dien zin sprekend, aanhaalt; Tert. c. Mare. IV. 42. Chrys., Vict. Ant., Hier,... Hilar, veli honor cnmcustodiaangeli protegentis auferetur. Cyr. Al. in Jo. XII. 37 Theoph. Euth., universaliter, quae facta sunt divinae irae signa erant.
3) Hier. in Mt. IV. c. 27. Velum templi scissum est et omnia legis sacraments quae prius tegebantur polluta sunt, atque ad gentium populum trapsierunt. — S. Pasch. Eadb. in Mt. Scinditur velum, et profanatur syna-goga, et destruitur legis litera, etc. — v. ap. Saraph. et Sylv.
4) Zie Sylv. bl. 626. Zoo Leo, Cyr. Al.. Euth., en de meeste anderen, Z. Schuster, Beelen, Arnoldi. Anderen denken aan het voorhangsel voor het Heilige (Schegg.) of laten het onbeslist (Langen) welk van beide het geweest is (waartegen Heubner). — In den tweeden Tempel (den Herodiaan-schen) waren twee voorhangsels. Vgl. Sapp. bl. 395 die het dnbbe'e voor-
de opening des hemels, doorChristusnu ontsloten, en door Hem als door den eeuwigen Hoogepriester voor de zijnen geopendl). In 't kort^ kunnen wij zeggen: de symbolische verzoening houdt op, nu de ware verzoening op Golgotha is bewerkt. De Tempel heeft uit, nu Jesus gezegd en getoond heeft: Meer dan de Tempel is hier. De Engel des Verbonds verscheurt het bekleedsel des Ouden, nu Hij een Nieuw Verbond met zijn volk heeft gesloten.
Welk een onbeschrijfelijken indruk moest dit maken op de menigte! Het is het uur des avondoffers; de priester moet nu juist het Heilige binnengaan om het reukoffer op het gouden altaar en de heilige lamp te ontsteken; het volk is in menigte in de voorhoven vergaderd om den Paaschdag te vieren; alles is meer dan ooit in plegtige stilte wegens de wondervolle duisternis; en ziet, daar scheurt eensklaps het hooge en sterke voorhangsel, dat het Heilige der Heiligen afsluit, in twee stukken van boven tot beneden, en staat alzoo het Allerheiligste open, waarin slechts eenmaal in 't jaar, op den grooten Verzoensdag, de 11 oogepriester mogt binnen gaan 2).
Het Heiligdom des Heeren heeft aldus getuigenis gegeven. Doch er moest meer zijn.
Daar davert de aarde, en toont insgelijks haren schrik, hare smart en hare verontwaardiging 3). Wat de harten
hangsel noemt, wat overeenkomt met Ligthfoot (tegen wien Langen) en Haneberg, Hel. Alt. p 308 (2e EJ.)
1) Quia interiora veli erant fignra coeli... scissnm jam velum significabat divisum jam esse medium parietem inter coelum et terram, etc. Euth. in Mt. 27, 51. — Vgl. S. Leo S. 10 de Pass. velum scissnm est sacrum illud mysticnmque secretum, qnod solus summus Pontifex jussus fucrat intrare., reseratum est. — Vgl. Hebr. IX, 6 volg. X, 19. volg. VII. 25.
2) Over and. bijvoegsels, enz. Zie Evang. sec. Hebr. Langen, Schegg. in Mt. p. 462.
3) Cyr. Al, in Mt. 27. Oslendit contra eos, qui Christo insultarnnt, indignationem. —gt; Vgl. Id. in Jo. XII. 19. Rumpi petras signum fuit
— 938 —
der mensclien nog niet gevoelen, voelen de rotsen 1). Op en rondom Golgotha scheuren zij en splijten zij van een en zullen zij ten eeuwigen dage getuigenis geven van ,/de goddelijke ramp 2)quot;. Het is of de aarde het kruis van Jesus niet dan met weerzin draagt 3), of zij op eens, met Jesus bloed besproeid, al het vuil der afgoderij van zich afschudt 4), of zij siddert bij den last dien zij torscht 5), en al de kracht der godheid van Jesus aan allen wil doen gevoelen 6).
Zoo heerscht dan nu waarlijk God van het hout! Zoo moet Israël en niet-Israël gevoelen wie Hij is! Zoomoeten wij teregt nu zeggen tot ons zeiven: ,/Erken Hem mijne ziel! erken Hem! Deze is de Heer onze God,, Jesus Christus, uw Zaligmaker, de eeniggeboren Zoon van God, waarachtig God, waarachtig mensch, die alleen onder de zon zonder vlek is bevonden 7)quot;.
lapideHtn gentium cor aperiri ad aasceptioncm divini ac evangelioi seminis. Id. c. 14 in Zach. It. Theoph. in Mt. 27. — S. Leo S. 6 de Pass. cracis clavos omnia simnl elementa senserunt, etc. Hil. 1. 3 de Trin. en can. 33 in Mt. occultum divinae operationis mysterium, totius creationis stnpore sentitur.
1) S. Ambr. L. X. in Luc. O dnriora saxis pectora Judaeorum: Findim-tnr petrae., sed horum, corda durantur. S. Chrys. h. de crnce el latr. Hodie, apud Judaeos, qui mente audaci contra Denm vadunt, petrae scissae sunt.
2) De H. Cyrillus van Jems: Cat. XIII. 39. beroept zich reeds op de nog in zijnen tijd bestaande scheuren in de rotsen van den heiligen Golgotha. Over het onderzoek in lateren tijd gedaan, zie Schuster, bl. 419. Aanm. — Origenes beperkt de aardbeving tot Palestina; de meesten nemen aan, dat zij algemeen was, (Z. Sylv. p. G27); men vindt ook spraak van eene aardbeving onder Keizer Tiberius bij Tacit. Ann. II. c. 47 Suet, in Tib. c 48 en And. bij Sylv. I. c.
3) S. Aug. S. 119. de Tempore. Terra ipsa, concussa a fundamentis snis qnasi, quae crucem Domini vix sustineat.
4) S. Damasc. h. in sabb. S Terra concussa est, Dominico respersa crnore, tabem, sordesque idolorum excutiens,
5) S, Hil. De Trin. 1. 3. Terra quid fecit, ad onus Domini pendentis in ligno intremuit, eum, qui moriturus erat, intra se contestata non capere.
6) Ps. XVII. 8 Job IX. 6 etc
7) Auct. de Yita et Pass. D. (Opp. S. Bern.) c. 12.
De hemel heeft het betuigd, door aan de aarde zijn zonnelicht te weigeren; de aarde heeft het betuigd, door te sidderen tot in haar binnenste; nu zal het ook nog het doodenrijk betuigen, opdat in den Naam van Jesus alle knieën buigen, die in den heinel, op de aarde, en onder de aarde zijn.
Daarom gaan dan ook nu reeds vele grafsteden open. De zware steenen, die den toegang sluiten, worden afgeworpen, de poorten waardoor de getuigen zullen uittreden worden als het ware geopend. Het moest juist zoo geschieden 1). Door Jesus dood is de dood overwonnen; de zegepraal wordt echter later voltooid. Als Jesus nederdaalt in het voorgebergte, wordt het Doodenrijk geopend; de eersteling uit de dooden moet Hij toch zelf blijven 2). De graven worden dus nu geopend; en later, als Jesus voorgaat, „staan vele ligchamen van ontslapen heiligen op, gaan uit de grafsteden na zijne verrijzenis, komen in de Heilige stad, en verschijnen aan velen 3)quot;.
Het verblijf der dooden vereenigt dus zijn getuigenis met de stem des hemels. Het midden en als het middel tusschen beide is de levenlooze aarde, die van ontroering siddert. Er blijft nu niets meer over om getuigenis te geven, — dan de mensch.
1) Hier. Ep. 150. 9. 8. MonnraenU iiperta sunt in signum futurac resurrectionis. S. Ambr. in Luc. X , Hilar. — Zie over deze opstanding Arnoldi in Mt. Sylv. p. 629, die aannemen, dat deze opgewekte heiligen in verheerlijkte en onsterfelijke ligchamen verrezen zijn, daarom verschenen (even als Jesus) en niet aan allen, maar slechts aan velen, en zonder wederom te sterven, met ziel en ligchaam ten hemel zijn opgevaren (Beilen).
2) 1 Cor XV. 20 Tarnen cum monumenta a pert a sunt, non ante» resurrexenmt quam Uominus resurgeret, ut esset primogenitus resurrectionis ex mortnis. S. Hier., Chrys., Eus Emiss, h. 6. de Pasch.
3) Mt. XXVII. 52. 53. Volgens Sommigen : Abraham, Isaak enz. (A. Lap. Sylv.); volg. and. liever zulken.'die aan de toenmaals nog levenden bekend waren, als Joannes de Hooper (Beelen,) Simeon, Anna, Zacbarias, Joseph (Schegg. Am.) Sehust.
De lioofdman, de menigte en. d.e vrome vrouwen.
Het getuigenis der menschen.
•——
Men heeft het kruis ^een ster zonder stralenquot; genoemd. Dit is echter alleen waar, als men het kruis in zijn vorm, en bloot op zich zelf beschouwt; doch als men het ziet met Jesus ligchaam beladen, vooral in de omstandigheden die wij overwogen hebben, dan is het eene ster, die alle sterren dof schijnt, en met meer glansen schittert, dan ons oog kan verdragen. De Hoofdman, de schare, en de vrome vrouwen, op Golgotha aanwezig, mogen het getuigen. In den eerste zien wij de kracht des geloofs, in de tweede de vertroosting der hoop, in de laatsten de werkzame liefde; maar in alle drie den triomf van Jesus, en de glorie des kruises. W ie oogen heeft om te zien, kan het aanschouwen.
Matth. XXVII. ! Marc. XV. j Luc. XXIII.
lil
P 'ISt
i w
m ■
lil
| ^
li
f
.-i,
il
i iii
54. De hoofdman nu en die met hem waren en Jesus bewaakten, als zij de aardbeving en hetgeen er geschiedde zagen, werden zeer bevreesd en zeiden: waarlijk! deze was Gods Zoon! |
39. De hoofdman nu, die tegen (Hem) over stond, ziende, dat Hij aldus roepende den geest had gegeven, zeide; waarlijk ! deze mensch was Gods Zoon! |
47. Als nu de hoofdman zag wat er geschied was, verheerlijkte hij God, zeggende: waarlijk! deze mensch was regtvaardig. |
— 941 —
Matth. XXVII.
Marc. XY.
Luc. XXIIL
48. En geheel de schare van hen, die bij dit schouwspel zamen tegenwoordig waren en zagen wat er geschied was, keerde weder, slaande ophunne borsten.
49. Eu al zijne bekenden, ook vrouwen. die Hem uit
55.56. En er waren! 40. En er waren aldaar vele vrouwen ook vrouwen, van van verre (staande), verre aanschouwen-die Jesus uit Galilea de, onder welke was
gevolgd
waren, en Hem dienden; onder welke waren Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jacobus en Joseph, en de moeder der zonen van Zebe-deus.
Galilea gevolgd waren, stonden van verre, dit aanziende.
Maria Magdalena, en Maria, demoeder van Jacobus den jongeren en van Joseph,
en Salome; welke ook, toen Hij in Galilea was. Hem gevolgd waren, en Hem gediend hadden, en vele andere (vrouwen), w7elke te gelijk met Hem waren opgegaan naar Jerusalem.
Het is bekend, hoe, in de gansche natuur, alle planten zich wenden naar het licht, hoe vele, zelfs alom de zon schijnen te volgen als zij opstijgt aan den hemel. Ditzelfde zien wij plaats hebben in de orde der genade, op dc kruin van Golgotha. In schijn gaat er de Zon der geregtig-heid onder; maar in der daad gaat zij op, en werkelijk trekt zij ook van dit oogenblik af alle harten tot zich, gelijk vroeger voorspeld was.
^Als Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal Ik alles tot Mij trekken,quot; had Jesus gezegd 1). Keeds nu begint Hij.
1) Cyr. Al. in Mt. 27. Vcrax erat Dominus cum diceret: Cum exat-latus fuero, etc. Ecce enim in pretiosa cruce sublatus, coepit innltos rcti capere ad agnitiunem veritatis. — Emissenns ; Gentiles credunt, Jndaeï pereunt. Dicunt Judaei: Secundum legem debet mori, quia Filiiun Dei se fecit; dicunt gentiles; Vere Dei Filius erat iste. Magnus homo iste Ceu-tnrio qui Jesum morientem custodit.
Gelijk de magneetsteen het ijzer tot zich trekt, zoo Jesus de harten. De werkende kracht ligt verborgen, maar de werking is openbaar. Het eerst gevoelt haar de Hoofdman.
De tegenstelling is echter ook hier wederom treffend. Straks luidde het: de Joden spotten; de natuur siddert. Nu heet het: de Joden blijven nog ongeloovig; een Heiden gelooft. En niet slechts één Heiden, maar Heidenen, gelijk Mattheus hier aanduidt, worden ontroerd en getroffen ; meer Heidenen geven met hem getuigenis voor de onschuld van Jesus. De Hoofdman is echter alleen de voornaamste getuige. Hij is het, die uitroept: waarlijk! deze is Gods Zoon! Hij, die dus openlijk datgene belijdt, watde Joden beschimpten.
Maar gelooft hij dan werkelijk ? Ongetwijfeld; want Gods licht heeft in de duisternis geschenen, en Jesus kruisdood zelf is voor hem als eene zon geworden.
Wat deed hij te dien einde, medewerkend met de genade? — Hij stond tegenover het kruis; hij zag toe, en beschouwde al wat er in de natuur plaats vond; hij hoorde en gaf acht op al de woorden van Jesus; hij lette vooral op Jesus laatste woord, als om te zien, hoe Hij van de aarde zou scheiden; en daar nu de hemel treurde, de aarde sidderde, de Gekruiste zelf luidop roepende 1) zijn hoofd nederboog en den geest gaf, geloofde hij dat Jesus regtvaardig 2), dat is onschuldig en dus onschuldig ter dood gebragt was, dat God zelf getuigenis voor Hem had gegeven, dat Jesus derhalve werkelijk Gods Zoon moest zijn, voor wien Hij zich uitgaf, zoo als bleek, onder anderen, uit de beschimpingen der Joden.
Ligt was het hem ook toen reeds gebleken, toen hij
1) Zoo Lucas XXIII, lt;7.
2) Mirnciiliim erat quod (jam) post tres hora* receptiu est (Jeimv), i. e, rcceptua a Patre ct mortiiuj)) qui forte bidiium yicturus crat in crace secundum cousaetiiilinem eornm qui •uspcnduntur qnidein, non autem percntiuntiir. Orig, in Mt. n. 140. S. Pasch. Radb. in Mt. 27.
— 943 —
Simon van Gyrene Jesus' kruis liet dragen, toen hij voortdurend Jesus geduld en onverstoorbare gelatenheid aanschouwde, toen hij Jesus voor zijne vijanden bidden en als den Koning der levenden tot den goeden Moordenaar hoorde spreken; maar nu hij Jesus aldus ziet sterven, met zulk een luiden kreet zijne ziel aan God als aan zijn Vader hoort aanbevelen, nu gelooft hij vastelijk en belijdt hij openlijk wat hij gelooft.
quot;We mogen aannemen, dat hij den vollen zin van zijn woord: Gods zoon nog niet begrepen heeft; want wie begreep dien toen? Maar zooveel begreep hij zeker, dat op Golgotha eene vreeselijke misdaad had plaats gevonden; dat Hij, die daar aan het kruishout hing, een heilige en onschuldige niet alleen, maar wezenlijk de Zoon van God was, gelijk Hij in zijn leven geleerd had 1).
Van daar zijne heilige vree», die hij met de krijgslieden, aan wier hoofd hij stond, deelde 2); van daar echter ook zijn moed om God te verheerlijken 3), dat is: door de openlijke en vrijmoedige bekentenis van hetgeen hij geloofde aan God de eer te geven, die Hem toekwam, ondanks de tegenwoordigheid der Overpriesters en schriftgeleerden, ondanks zijne heidensche medgezellen, ondanks de vrees, die
1) Somm. hcbbcp het in em'heMenschen zin willen verklaren: de zoon van eene of andere Godheid; vgl. Sepp. doc-li gewis zonder grond ZoOn Godp, ia wel niet zoo nadrukkelijk de Zoon van God; maar toch in dien zin te nemen, wnarin Jesus het van zieh gezegd had.
2) Mattb. XXVII. 54 ümuerunt valde; het volgde toch van zelf dat, zoo Jeeus de Zoon Gods was, etH Hoogheilige nnrigtvuardig was veroordeeld.
8) Luc. XXIII. 47. De eer aan God geven is: de waarheid bekennen met het oog op God, 'ook d«n, als die bekentenis ons schadj kan toebrengen, vgl. Jo. IX. 24 Joaue VII, 19.
hij hebben moest voor PiLilus, welke te vergeefs bij Jesus' veroordeeling de handen gewasschen had 1).
De Honderdman heeft dus geloof, en hij bekent het moedig 2); een zonneklaar bewijs, dat Hij door Jesus getrokken is.
Hij is echter de eenige niet. Van de krijgslieden, zeker dezelfden, die straks het lot wierpen over Jesus kleederen, hebben wij reeds iets vernomen; van de aanwezig zijnde menigte getuigt nog de H. Lucas.
,/En geheel de schare, zegt hij, van hen die bij dit schouwspel waren te zamengekomen, en gezien hadden wat er geschied was, keerde weder, op de borst slaande 3)quot;.
Ziedaar ook anderen getrokken! Zij spreken nog niet met woorden uit, wat zij denken; zij geven het toch door tee-kens te erkennen. Zij zwijgen; maar vol eerbiedigen schroom. Zij slaan op hunne borst, waarin zeker het rouwmoedig geweten en een begin des geloofs en der belijdenis ligt uitgedrukt. Uit nieuwsgierigheid zijn zij gekomen, te zamenge-homen, gelijk plaats heeft bij buitengewone schouwspelen, die het volk trekken; rouwmoedig keeren ze weder, na het goddelijk schouivspel te hebben gezien. Ook dezen zijn dus
1) Deze Hoofdman wordt Longinus genoemd in het Evang. van Nicod. c. 11. Thilo. I. 395. — Elders heet hij Ktesiphon, (terwijl de soldaat, die Jesus zijde doorstak, Longinus genoemd wordt.
2) Theoph. in Mt. 27. Centario, homo ethnicus, a sign is credit oom his qui secura erant. etc. 3 Cyr. Al. in Mt. 27. Traxit igitur Centuri-onem, traxit autem quosdam etiam judaeos, qui pectora sua percutiebant, etc. Chrys, in Mt. h. 88. Tanta est virtus crucifixi, ut post tot irrisiones et dicteria et Centurio et populus compungerentiir. Beda in Marc. 1, IV. 15. Per Centurionem fides Eccl. designatur etc, S. Hier. in Mr# L. IV, c. 27. Hoc considerandum, quod Centario ante crucem in ipso scandalo passionis, vere Dei Eilium confiteatur, et Arius in Ecclesia prae-dicat creaturam. Zie boven de And. aangeh. pl — Vgl. a Lap. citans Chrysost. Quidam dicunt, centurionem hunc postea in flde adeo robora-Inm fuisse, ut etiam martyrio sit coronatus.
3) Lnc, XXIII. 48. Een enkel HSS. et front es suas.
— 945 —
door Jesus getrokken; 1) want zij bedrijven openlijk rouw over den Gekruiste; zij storen zich niet aan de verstokte Phariseën; zij brengen met zich in de Heilige stad het verhaal van hetgeen zij zagen, en worden ook daardoor geloofwaardige getuigen. Te regt noemden wij dus hunne handeling de uitdrukking der hoop, want zij geven hoop voor den aanstaanden Pinksterdag.
Maar indien Jesus alles zal tot zich trekken, moet dan niet de eerste plaats zijn voor de bekenden en vrienden? Zoo de Heidenen en Joden getuigen, zal er ook geen getuigenis opgaan uit hetgeen wij nu reeds noemen mogen: de eerste vertegenwoordigers van Jesus Keik? Gewis, de kiem van zijn geheimzinnig mostaardzaad moest door zijn bloed besproeid worden, en het grootste aller getuigenissen zal het getuigenis der liefde wezen.
Drie Maria's hebben wij reeds onder het kruis ontmoet, en onder dezen in de eerste plaats de eenige Maria, de Moeder des Heeren. De leerling, dien Jesus liefhad stond naast haar; naast hein, o hoe zinrijk! het toonbeeld aller beminnenden, Magdelena; naast haar, het voorbeeld der getrouwsten onder de dienstvaardige!!, de zuster van Jesus Moeder. 2)
Heeft Joannes er eéne vergeten te noemen? Heeft hij met opzet den naam zijner eigene moeder verzwegen ? In allen geval, ook zij staat daar, de moedige Salome, de moefler der zonen van Zebedeus, dat is: van Joannes en van Jacobus den Meerdere; zij staat daar nu naast Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus den Mindere
1) S Cyr. Al. in JU. 27. Traxit antem qnosdam etiam Judaeos, qui pectora sua percutiebaut, quodammodo omnino compuucti ac mentis ocnlis Dominnm intnentes.
2) Jo. XIX. 25. Zie boven,
58.
en van Joseph, dat is: de zuster der H. Maagd en de eclitenoote van Alpheus (of Kleophas); zij voltooit het viertal dier edele vrouwen, die meer dan eenige anderen door Jesus getrokken zijn, omdat zij door vurige liefde zich lieten trekken.
Zij zijn echter wederom in dit opzigt de eenigen niet. Vele vrouwen, zeggen de Evangelisten, waren hier tegenwoordig 1); en behalve dezen, voegt Lucas er bij, waren er vele van Jesus heleenden, die daar stonden en dit schouwspel zagen 2). Wie deze bekenden waren, zegt Lucas niet; wèl flat ze van de vrouwen onderscheiden zijn; en nemen wij ook zijnen woorden : al de heleenden van Jesus, niet in den streugsten zin, dat er een merkelijk getal op den kruisberg aanwezig was, ligt er toch zeker in opgesloten.
Wie waren het? Lazarus, Maria, en Martha, de vrienden uit het naburig Bethaniö ? De Heer des huizes, waar Jesus het Paaschlam gegeten, de vrienden van Bethphage van waar Hij het veulen der ezelin ontboden heeft? Dezen en meer dergelijken zullen het ligt geweest zijn, die nu hunnen Yriend, ook in zijne uiterste oogenblikken, niet verlaten willen. Was ook Petrus, waren ook de andere Apostelen onder hen ? De een antwoordt: neen; en het was hier ook de plaats niet voor Petrus, die in de eenzaamheid moest weenen; niet voor de Apostelen, die moesten verstrooid worden, terwijl de Herder geslagen werd. De ander antwoordt: ja; maar de leerlingen hebben bier met reden verzwegen, wat' hun
1) Marc. XV. 49. Mt. vs. 55.
2) Luc. XXIII. 49. Lucas noemt elders VIII, 3. Maria Magdalena als eene der vrouwen, die Jesus onderhielden van hare goederen, en verder Joanna, de vrouw van Chuzas, hofmeester van Herodes, en Susanna. Joanna was ook wel onder het kruis, zoo als genoegzaam blijkt uitLuc. XXIV. 10, waar zij voorkomt onder diegenen, die Jesns' graf gaan bezoeken.
— 947 —
tot lof zou verstrekken 1). Wij antwoorden:'t is mogelijk; maar zoo digt als de leerling der liefde naderde er geen; zoo veel moed als deze edele vrouwen heeft geen hunner, voor zoover wij weten, op dit oogenblik, getoond; eu zekerlijk, die er tegenwoordig waren, zij waren er uit liefde en door de liefde van Jesus getrokken. Dit blijkt uit het Evangelie. Dat zij alleen van verre staan, bewijst niets voor het tegendeel. Het was niet, wijl zij vreesden ; het was alleen wegens de groote schare der toegestroomde menigte, en wegens de wacht houdende soldaten 2). Zoodra zij kunnen, treden zij het kruis nader, gelijk Joannes doet vermoeden, en zij verlaten Jesus niet meer, vooraleer Hij begraven is. Van de vrouwen inzonderheid blijkt de uitmuntende liefde. Zoolang Jesus in Galilea was, volgden zij Rem overal; en zij volgden Hem niet alleen, zij dienden Hem in alles, waarin Hij dienst behoefde of verkoos 3). Zoodra Hij naar Jerusalem opging, volgden zij Hem derwaarts; en nu Hij eindelijk, zeker tegen hare verwachting, naar Golgotha gevoerd was, volgden zij Hem nogmaals; en op het kruis volgden zij Hem alwederom, ten minste met het hart, en met de oogen, en blijken dus, in den volsten zin, door Jesus te zijn getrokken.
Zoo hebben we dan het geloof, de hoop en de liefde, als ^t ware in drie groepen, niet onduidelijk hier voorgesteld. Elk heeft zijn eigen karakter, gelijk ook elk zijn eigen werking heeft. Die gelooft, is een Heidensch Hoofdman te midden zijner heidensche soldaten. Die hopen, zijn
1) Dat door het woord noü (niet: amicï) de Apostelenzoudenuitgeslo-sloten zijn (Hug. Gutacht. II. 183) is niet bewezen.
2) Euthymius, en And. volg. Chrys. bij Franc. Lucas.
3; Marc. XV. 41.
— 9-18 —
Joden, door de ontsteltenis tot boete gestemd. Die bemin-neiij zijn Jesus' vrienden en vooral zijne vriendinnen, die eiken hamerslag in haar hart, elke bespotting in hare ziel gevoelen, maar desniettemin pal staan bij het kruis. En de werking ? Zij wordt telkens door één woord uitgedrukt. Het geloof verheerlijkt God; de hoop doet op de horst slaan; de liefde ieschomot, aspicientes 1), zegt de Evangelist; zij staan en zij beschouwen, wat hun hart lief heeft, als de eerste vertegenwoordigers van al die millioenen, welke na hen dit goddelijk schouwspel 2) zullen beschouwen en bewonderen
Zoo waar is dus Jesus woord geworden, dat Hij sprak: Als ik van de aarde zal verheven zijn, zal ik alles tot Mij trekken. —
11 Marc. vs. 40,
2) Luc. XM1I, 48, welk woonl alleen te dezer plaatse in de H. S, Toorkomt.
Jesus' zijde doorstoken.
Ret getuigenis der liefde.
Dewijl niet alleen, van Gods wege, de hemel en de aarde in 5t algemeen, maar ook de menschen op aarde een getuigenis voor Jesus gegeven hebben, mogen wij verwachten, dat insgelijks van Jesus' kant nog een nieuw blijk zijner liefde komen zal. quot;Derhalve noemen wij de opening der zijde een eigenaardig getuigenis van Jesus eeuwige e» altoosdurende liefde. Een mensch had het niet kunnen geven; de Godmensch kon het; en Hij moest het, mogen we zeggen, in dien zin, dat ook dit nog moest vervuld worden, terwijl zijn ligchaam aan het kruis hing.
Het geheim is groot. Maar de H. Kerk zelve, de Bruid van Jesus, wijst ons den weg naar het Hart van haar god-delijken Bruidegom. Zoo zingt zij, b. v. van de H. Lans, die ons Jesus zijde open ue:
Wat stemme klinke er, die naar waarde u 't loflied wijde,
O Lans! van onzen dank? Uw scherpe punt ontsloot. Het levendragend slot van Christus heiige zijde.
Waaruit zijn Kerke ontsproot:
Zij is die Eva, uit de zij des mans genomen.
Toen er een vaste slaap zijn leden hield geboeid ;
— 950 —
Hij de Adam, die haar schiep in bloed en waterstroomen,
Aan 't open hart ontvloeid 1)!
Ziedaar het geheim, welks diepte wij niet kunnen door-vorschcn, doch welks waarheid ons de H. Leerling der liefde en Hij wederom alleen, op de volgende wijze getuigt.
Jo. XIX.
31. De Joden dan (dewijl het Yoorhereiding was), opdat de ligchameu niet aan het kruis zouden blijven op den Sabbath (want deze was een groote Sabbathdag), verzochten Pilatus dat hun de beenen mogten gebroken en zij afgenomen worden.
32. De krijgsknechten kwamen dan, en braken de beenen van den eersten en van den anderen, die met Hem gekruisigd waren;
33. Doch tot Jesus gekomen zijnde, toen zij zagen, dat hij alreeds gestorven was, braken zij Hem de beenen niet;
34. Maar één van de krijgslieden opende zijne zijde met eene speer, en terstond kwam daar bloed en water uit.
35. En die het gezien heeft, heeft het getuigd, — en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij waarheid zegt, opdat ook gij moogt gelooven.
36. Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift, vervuld zou worden: Gij zult geen heen van hem breken.
37. En wederom eene andere Schrift zegt: Zij zullen zien op Hein dien zij doorstoken hebben.
Het getuigenis is duidelijk, het tafereel treffend; maar hoeveel treffender komt ook dat wederom uit, als wij het, om zoo te spreken, in de lijst beschouwen, waarin het, door den Evangelist, is opgehangen.
Van de Joden, waardoor hier ongetwijfeld de Overpriesters
j) T. Stokvis, Lij (lenshij mnen der Kath. Kerk. bl. 35.
— 951 —
en Schriftgeleerden bedoeld zijn, hadden wij nog geen getuigenis vernomen. Nu liooren wij het, en het luidt: verblindheid, verstoktheid, en volharding in hunne schijnheilige huichelarij, om, gelijk Jesus zelf het heeft uitgedrukt, eene mug te ziften en een kameel door te zwelgen 1).
De Heidenen zijn nog alles behalve bekeerd, en straks, na hunne eerste verslagenheid, weder bezig met hun gewoon werk, zonder hoogere en hemelsche gedachten.
Beiden, Jood en Heiden, treden weer op den voorgrond in dit tafereel, beiden volbrengen de raadsbesluiten Gods, beiden worden in de slotsom betrokken: zij zullen opzien naar Hem, dien zij hebben doorstoken.
Doch hooren wij Joannes.
Het is Vrijdag, of, gelijk men toen zeide: Voorbereiding, dat is: de dag voor den Sabbath 3). Straks, tegen zes ure, zal dus de Sabbathdag aanvangen, en ditmaal vooral zal deze Sabbath 3) groot en bijzonder heilig wezen, wijl hij invalt gedurende het Paaschfeest. Deze dag mag niet ontheiligd worden door de drie daar vlak voor de stad opgerigte kruisen en door het gekerm van stervende boosdoeners. Daarom, zegt Joannes, gaan de Joden nogmaals naar Pilatus, smeekend, dat hij de veroordeelden door het breken der bee-nen laat dooden, en dat zij van het kruis afgenomen en begraven mogen worden.
quot;Velen wijzen hier bovendien op de Joodsche wet 4), volgens welke de ligchamen, die, na de doodstraf te hebben ondergaan, tot schande aan een paal waren opgehangen,
1.) S Cyr. Al. in Jo. 19. Ecce Christo interfecto, Sabbathi honorem magnl faclunt judaei, et incredlbili andacia violato^ legis auctore pietatem erga legem prae se ferunt. etc.
2) Zie Patr. in Jo. en Diss, de 15vang.
3) Vgl. den Griekschen tekst.
4) Deut. XXI. 23. volg. Vgl. Jos. Ant. IV. 8. 24.
vóór den nacht moesten hegraven worden; welke Wet later op diegenen zou toegepast zijn, welke (naar Romeinsche wijze) gekruisigd waren 1). Joannes spreekt in elk geval van die reden niet. Sommigen meenen, dat de Joden een nog veel boozer oogmerk gehad hebben, en met opzet hef hrelcen der leen en, niet eene andere wijze van dooden, vroegen, om eene nieuwe smart en een verachtelijker dood aan den Gekruisigde te veroorzaken 2). De Eomeinen toch lieten gewoonlijk de ongelukkigen aan het kruis hangen, tot dat zij van honger en door de overmaat van smarten stierven. Soms werden die echter aan het kruis verbrand, met eene lans doorstoken, of aan de wilde dieren ter verscheuring prooi gegeven. Dat de Eomeinen gewoon waren, in eigenlijken zin, slechts de heenen te breken, en de gekruisten dan verder aan hun lot over te laten 3), lezen we niet. Door dit breken der beenen hebben we dus wel eene bijzondere wijze van dooden, een doodslaan der gekruisigden te verstaan 4). Vroegen dan ook de Joden het niet met opzet, (in de plaats namelijk der meer gewone Romeinsche wijze, den lanssteek) het wonder der Voorzienigheid blijkt er niet minder om, als juist de twee moordenaars dood geslagen, alleen van Jesus de beenen niet gebroken worden.
//De krijgsknechten, — zoo gaat immers Joannes voort, latende vermoeden, dat Pilatus de toestemming gegeven heeft, — kwamen dan en braken de beenen van den eersten (misschien den goeden moordenaar 5) en van den anderen die met Hem gekruisigd waren; doch als zij tot Jesus
1) Zie Beelen t. d. pl.
2) gt;ylveira bl. 630.
3) Hug. Zeitschrift f. d. geistl. V. 64.
4) Vgl. .quot;«chuster, bl. 43l. Langen bi. 355. — Orig. in. Mt. 140 zegt uitdrukkelijk dat dit plaats vond. Miraculum enim erat, etc. Zie boven vgl. Quintil. Declam. VI. 9.
5) Euthymius. li. 1.
komen, en zieu, dat Hij reeds gestorven is, breken zij Hem de beenen nietquot;.
Is het uit eerbied, dat zij aldus voor Jesus stilstaan en het laatste tot Hem komen 1)? Zijn zij dezelfden niet, die Hem straks hebben zien sterven 2)? Om het even, zij strekken hunne hand niet uit, omdat eene andere hand hen tegenhoudt, die voor eeuwen het gebod gaf: Gij zult geen leen in Rem. breken. In letterlijken zin was dit van het Paaschlam gezegd; maar zoo veel te wondervoller en treffender geldt het, in geestelijken en even waarachtigen zin, van dat Lam bij uitnemendheid, dat op die wijze duizend en meermalen, ook in dit opzigt, voorafgebeeld was. Wondervoller, dewijl het niet maar eenmaal naar deletter, doch duizendmaal als met beeldschrift was liet eekend; treffender, wijl juist op die wijze het eenige, wat bij de kruisiging ten aanzien van de ongeschondenheid des ligchaams van Jesus te vreezen was, wordt voorkomen en belet 3).
Er was echter nog eene tweede voorspelling, welke dezelfde hand had laten opteekenen; zij luidde met woorden : Zij zullen opzien tot Hem, dien zij doorstoken Jiehlen ; en in de voorafbeelding : God opende de zijde van den slapenden Adam, en nam daaruit eene ribbe, en vormde voor hem zijne vrouw. — Ook dit moet vervuld worden.
,/Eén van de krijgsknechten, — vervolgt dus Joannes — opende zijne zijde met eene speer, en terstond kwam daar bloed en water uit. En die het gezien heeft (Joannes zelf) heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij waarheid zegt, (want hij heeft het getuigd en
1) Euth. posfremo ad eum venerunt, majore contwmelia, in gratiam judaeorum ipsum afflcere volentes.
2; Misschien andere, door Pilatus nu afgezonden (Beelen.)
3 )Over den niystisclien zin, zie Cantica Sion.
— 954 —
getuigt het nog), opdat ook gij moogt gelooven. — (Want) wederom eene andere Schriftuurplaats zegt: Zij zullen opzien tot Hem, dien zij doorstoken hehbenquot;.
Ziedaar eigenlijk wat wij genoemd hebben: het getuigenis der liefde. Om dien naam te regtvaardigen, hebben wij, onder anderen, slechts op drie hoofdpunten acht te geven. Het eerste is, dat nu het laatste geschiedt, wat aan Tesus kan geschieden, op het altaar des kruises; liet tweede, dat ons zijn Hart wordt geopend; het derde, dat al wat nu plaats vindt vol is van goddelijke geheimen.
Het eerste heeft niet meer dan eene herinnering noodig. Een der krijgsknechten, en dus wel niet de Hoofdman, nadert het kruis, als om zich nogmaals te overtuigen of Jesus gestorven is. Zij hadden het immers reeds gezien, zegt Joannes. Wil hij nu ook aan de Joden er het bewijs van geven, of handelt hij alleen in zijn overmoed, gelijk de Eo-meinsche soldaten gewoon waren? wie weet het? Doch hij neemt de lange speer 1), plaatst zich, het ligtst ter regter-zijde van den Gekruiste, en stoot met zulk een geweld het moordend wapen in de regterzijde van Jesus ligchaam, dat er noodzakelijk uit blijken moet, of hij werkelijk gestorven is. Hierna blijft voor de krijgslieden niets meer te doen over; hiermede is alles volbragt wat door de Heidenen vol-bragt moest worden; en er blijft nog alleen over, dat Jesus' ligchaam van het kruis afgenomen en in het stille graf worde nedergelegd. Het offer van Jesus wordt dus als 't ware door den lanssteek voltooid, en het goddelijk Offerlam juist
1) Zie Sepp bi- 444, die denkt aan de lias fa dev Triariër, welke (volgens Veyeüus 1, 20) voet lang en aan het boveneinde voorzien was van een 9 of 10 duim lange spits met weêrhaken. De soldaat wordt Longinus genoemd (Martyr. Éom. XV. Mart,), waarom sommigen hem gehouden hebben voor den aanvoerder der krijgslieden, van wien boven. Velen hebben gemeend, dat de naam zou gevormd zijn van Lonche, lans (vgl. Calmet.) zie over de legenden Baronius Ann. ad an. 34. n. 12ö,
— 955 —
daardoor in dien toestand gebragt, waarin het in alle eeuwigheid vereerd, bemind en verheerlijkt zal worden. Is het niet genoeg om reeds daarom een getuigenis der liefde te heeten? //Zie, roepen de Heiligen, aanschouw nu dat hoofd neergebogen om den vredekus te geven, die handen uitgestrekt om te omhelzen, die zijde geopend om te beminnen, die handen doorboord om den zegen te doen vloeijen, die voeten vast-geboeid om met ons te verblijven, dat gansche ligchaam uitgerekt, om zich geheel aan ons te geven 1)quot;. Zie, kunnen wij er bijvoegen, in eiken zin nu alles volbragt, en het hart van den tweeden Adam geopend, als de ingang van het nieuw Paradijs.
Maar is dan ook werkelijk dit Hart getroffen en geopend? Daar mogen wij volstrekt niet aan twijfelen. Het doel van den soldaat was ongetwijfeld, om Jesus met den steek te dooden, zoo Hij nog niet gestorven was 2). Dewijl het kruis niet hoog was en de stoot bijna regtstreeks toegebragt kon worden, moet hij te ligter zeer diep zijn doorgedrongen.
Het is waar, dat de oudste overlevering leert, hoe niet de linker- maar de regterzijde van Jesus is doorstoken, gelijk de grondtekst luidt 3), maar zij leert eveneens dat Jesus' Hart is getroffen 4) ; eene waarheid, die mede daardoor
1) S. Bern. S. de l'ass. bij Ludolph. de Sax. II. p. 64,
3) Sepp. bl. 444, Beelen.
3) Zoo reeds de Apocryphe Evangeliën van Nicodemns. (in somm. H.S) en van Jesns Kindscheid, de Ethiopische vertaling, enz. Zie hierover onze Verhandeling over de zijdewond van Je sus in de Godsdienstvriend, ■n-aarin wederlegd is, wat sommigen in later tijd hier tegen hebben inge-bragt. (zoo als Sepp. Ancion enz.) S. Bern. S. 7. in Ps. Qui habitat. „Dominus dextrum etiam sibi propter me passus est latus fodi, quod videlicet non nisi dextera mihi propinare vellet.
4) De H. Birg. Ee.v. II. ül. In eerde punctus erat tam amare. et immisericorditer, quod pungens non destitit, donee lancea attigit costam et ambae costae essent in lancea. Sylv. haalt ook Cyprianus de dupl. martyrio, aan. En vele geleerden volgen deze uitlegging, zoo als A Lapide, Stroud, a treatise on the physical cause of the death of Christ, Langen, Munz, 11. ec. — Sic Prudentius; Trajeetus per utrumque latus, etc.
bevestigd wordt, dat de wond zoo groot was, dat men er even goed de hand, als in de wonden der handen de vingeren ton steken 1). Is echter het Hart van Jesus op die wijze voor ons geopend, dan heeft het geen bewijs meer noodig, dat hier een getuigenis der Jiefde wordt gegeven 2).
Blijft het nog noodig, zie dan op de geheimen, die door dit feit worden beteekend. Het geschiedt, zegt Joannes, opdat oos gij zoudt geloovenquot;, en gelooven: niet alleen dat Jesus de Messias en dat nu alles vervuld is, wat de propheten van Hem voorspeld hebben, maar ook datgene, wat er natuurlijk in ligt opgesloten, en wat de Kerk van Jesus, zijne Bruid, die juist nu gevormd wordt, er u van leeren zal.
En wat leert zij anders, dan dat hier een geheim is van liefde? I)e H. Joannes is er zelf mede begonnen. Drie dingen, zegt hij, geven getuigenis op aarde; de geest, het water en het bloed 3); en dat is, zegt de H. Thomas, de geest dien Hij overgaf in de handen zijns Vaders, het water dat uit zijne zijde vloeide, en het bloed dat Hij uit het Hart vergoot, alle drie getuigen van de vurigste en brandende liefde 4). De Heilige Yaders hebben het verder voortgezet en een tal van geheimen door het te gelijk 5) en afzonderlijk en op wonderbare wijze uitvloeijend bloed en water zien afgebeeld. De voornaamste zijn: het heilig Doop-
1) Jo. XX, 27.
2) Zie hierover ons Hart Gods en hart der menschen, bl. 394 en 5-Ï5, en de aangehaalde verhandeling. Wij kannen hier korter zijn om niet noodeloos hetzelfde te herhalen.
3) t Jo. V. 7 vgl. vs. 6. waar het Water voor den Doop en het Eloed voor Jesus bloedigen offerdood gebruikt zijn, zegt Schuster bl. 4 21,
4) Opnsc. LV1II. c. 27.
ö) Sommigen vinden hierin een bewijs, dat het hart getroffen is, hetgeen volgt als de uitvloeijing natuurlijk was (Langen,Muré), wat echter volstrekt
niet wordt aangenomen door anderen^ (Vgl. Beelen, Wiseman, Syiv. n. 630. Theoph. Euth. Ambr. s. Thom. III, q. 66 art. 4. ad 3.
scl, en de H. Eucharistie Ij, twee geheimen, die daardoor één worden, dat zij het hoofdgeheim, Jesus Bruid, als in twee trekken voor ons afbeelden. Gelijk Adam sliep in een geheimzinnigen slaap, zoo ook Jesus. Gelijk uit Adams «ij-de Eva werd voortgebragt, zoo uit Jesus Hart zijne Kerk 2). Doch de groote en voorname genadegaven in die Kerk, zijn het Doopsel, waardoor wij rein gewasschen en daarin opgenomen worden; en het Allerheiligste Sacrament van Jesus Vleesch en Bloed, dat ons geestelijk leven in diezelfde Kerk onderhoudt en versterkt. Bloed en water moesten dus uitvloeijen, opdat zulk een geheim ook op zigtbare wijze ons voorgesteld en beteekend zou worden. Is dit niet een getuigenis der liefde ? 3).
1) S Aug. Tr 120. Jo, n. 2. 'Sou Abdiï.ynageWsia.-.laius ejus percusssit aut vulneravit, sed aperuit naar 't Grieksch : doorstak ■; ut illic quodam-modo vi^ae ostium panderetnr, unde Sacraraenta Ecclesiae manavenmt, etc. Ille sanguis in remissionem fasus est peccatoram aqua ilia salutare tem-parat poculum, hoec et lavacrum praestat et potum. Qaid isto sanguine mundius? Quid valnere isto salnbrins?
S. ( hrys. h. 85 in Jo. Non sine causa vel casu hi fontes manarunt, sed quia ex lioc ntroque Ecclesia constituta est.
Theoph. in Jo. 19 per aquam generamur, per sanguinem autem ct corpus pascimur, etc. alia addit.
Tert. de Hapt. c. 16. Ideo (continuo exivit s. et aq.) quia, qni sanguinem crederent, aqua lavarentnr, qui aqua se lavassent, etiam sanguinem potarent. S. Hier. Ep. 83. Latus Christi percutitur lancea, et Baptismi atque Martyrii pariter sacramenta fundantur S. Cyr. Hier. lat. IS. Erant haec duo de latere, judicanti aqua, clamantibus vero sanguis. S. A mbr. in Luc. X. n 135 aqua et sanguis exivit, ilia quae dilaat, iste qni redimit; zie verder Sylveira. 1. c. Suarez in III. S. Th.
2) S. Aug. Civ. Oei. XXII. 37. in Jo. tr. 9. Dormit Adam, ut fiat Eva, moritnr Christus ut fiat Ecclesia. Dormienti Adae fit Eva e latere, mortuo Christo, etc. vgl. in Ps. XL. en Cyr. de lat. D. S. 4 § 6. — Apollinaris Hier. in Chron. Pasch. I. 13.
Tert. de an. c. 43, S. Athan. S. de Pass. (ap. .quot;ylv. p. 633} Mactatus Jesus est non alibi, quam in latere ad costas, ut qnoniam prius per mulie-rem e cnsta formatam profluxerat deceptio, ita nanc per costam secundi Adae, redemtio, et emundatio prioris Adae dimanaret. Antiochns Ptole-maïdos in Catena Graeca: Jesus valnas Adae curare volens, opponit latus lateri, ut unde vnlnus promanavit, inde salas exiret.
3) Volgens sommige latere schrijvers (Stroad, 1. c. Hanna, Ewald, Friedlieb, Sepp. en and) zou Jesus gestorven zijn aan een werkelijk
— 958 —
Zoo eindigt dan de geschiedenis van Jesus lijden met het schoonst en beminnelijkst getuigenis zijner liefde, dat Jesus ons nog geven kon. De hemel heeft getuigenis gegeven, de aarde heeft er met siddering aan beantwoord. De harten der menschen hebben hun getuigenis uitgesproken; het Hart van Jesus heeft er aan geantwoord.
Wat blijft ons nog over, dan met vertrouwen steeds te naderen tot den troon der genade, en ons te verbergen iu Jesus Hart, dat voor ons is geopend.
Wel zouden wij nog eene schrede kunnen verder gaan en den beminnelijksten der menschen kunnen volgen in zijn graf. Doch hier reeds begint zijne glorie. In het voorge-borgte juicht van nu af zijne zalige ziel; met de opening zijns Harten is de laatste slag aan zijn heilig ligchaam toe-gebragt. Een rijh man gaat reeds dat heilig ligchaam vragen; in een fijn lijnwaad en een nieuw steenen graf wordt het weggelegd. Zijn verborgen leerlingen komen te voorschijn; zijne getrouwen vergezellen Hem openlijk eii verlaten Hem niet meer. Zijn lijden eindelijk is geheel volbragt, en zijn graf is niets anders dan de reeds geopende poort zijner eeuwige heerlijkheid.
Wat echter hiertoe behoort, kan niet goed gescheiden worden van het onmiddellijk volgende en van de verrijzenis, en laten wij dus liever als één geheel over, voor wie het opneemt, als de geschiedenis van den Verheerlijkten Jesus.
breken van zijn hart (a rupture, einem HerzbrncheV Zio^ook Schogg, iu Mt. p. 4(i0. Te regt hebben anderen (Langen bl. 347 volg. Schuster ) dit deswege ontkend, dat zulk een dood slechts voorkomt bij ziekelijke gestellen of bij menschen van hoogen ouderdom, enz. — Licet enim D. Thomas II. 47 a. 1. ad 2 dicat quod Christus conservarit naturae suae corporeae vigorem et robur usque ad extremum; tamen verius alii censent vires in Christo per tot labores et dolores defecisse, etc. A Lap. in j\lt. 27, 50.
Indien wij nu en dan eenige Schrijvers hebben aangehaald, (hetzij Onkatholieken of zelfs later geheel verkeerd geworden Katholieken, zoo als onder anderen den beklagenswaar-digen Dr. Sepp.) is dit volstrekt niet geschied met het doel om de lezing hunner werken aan te bevelen, of hun, in vele opzigten, een bijzonder gezag toe te kennen. Pe gewone lezer heeft bij die vreemden niets te leeren, de meer belezene zal ons doel begrijpen en ligtelijk ook bij de vijanden van Jesus' Kerk het kaf van het koren onderscheiden.
De Schrijver.
——cGé'Sê0——
HOOFDSTUK XXVIII.
Jesus wordt eerst naar Annas geleid.
blndz
Dnbbele prophetie (Zach., en Isaïas)...........497
Jesns in Gethsemane...................
Tekst. Mt. 26, 57. Mr. 14, 5. Luc. 23, 54. Jo. 18, 13. 14 . 500
Waar Annas woonde...................
quot;Waarom Jesns voor Annas gebragt wordt.........503
Caïphas, de Hoogepriester van dat jaar.........504
HOOFDSTUK XXIX.
Petrus en Joannes volgen Jesus.
Tekst. Mt. 26, 58. Mr. 14, 54. L. 22, 54. Jo. 18. 15. 16. . 508
Petrus en Joannes in het Dal Cedron.............
Joannes, de andere leerling......'..............5)0
Petrus volgt Jesus................................5U
Joannes leidt Petrus binnen.................
HOOFDSTUK XXX,
De eerste verloochening van Fetrus.
Tekst. Mt. 26, 69. Mr. 14, 66. L. 22, 56. Jo. 18, 17 . . . 515.
De plaats der verloochening..............gig
De tijd, aanleiding en omstancjigheden..........537.
HOOFDSTUK XXXI.
Jesus voor Annas.
Tekst. JO. 18, 19—23..................
Tijd en plaats vun het verhoor............523.
Vragen van Annas 1. aangaande de leerlingen van Jesus .... 524
2. Over Jesus' leer...................525.
Jesus antwoord....................................635.
De kaakslag, waarom en door wien gegeven................527.
HOOFDSTUK XXXII.
Jus as wordt naar Caiphas geleid. De tweede verloochenimj van Petrus.
Tekst. Jo. 18, 24. 25. Mt. 62, 71. Mr. 14, 68. Luc. 22, 58. . 530.
Caïphas paleis, waarin ook Annas was....................532.
De tijd der 2de verloochening..........................532.
, Het hanengekraai.................53;i.
Plaats en wijze der 2Je verloochening....................533.
HOOFDSTUK XXXIII.
Veroordeeling van Jesus voor Caïphas en den Iloogen Raad der Joden.
Tekst. Mt. 26, 59—66. Mr. 14, 55—64..................537.
Joodsche wetten bij de teregtzittingen voorgeschreven.....53'J.
Deze wetten bij Jesus veroordeeling niet onderhonden.....AIO.
Het zwijgen van Jesus...............541.
De twee valsche getuigen..............£42.
Caïphas toorn, en vraag aan Jesus gedaan..................544.
Jesus zwijgt nogmaals..................541.
De Hoogepriester bezweert Jesus, enz....................545.
Jesus antwoord......................
Caïphas verscheurt zijne kleederen......................550.
De Hooge Kaad verklaart Jesus des doods schuldig............552.
HOOFDSTUK XXXIV.
Derde verloochening van Petrus,
Tekst. Mt. 26, 73. Mr. 14, 70. Luc. 22, 59. Jo. 18, 26. . . 554.
Waar de ierde ver'oochening plaats had..................555.
Wanneer?......................................550.
Taal en uitspraak der Galileërs ...................550.
Omstandigheden en wijze der 3de verloochening..............557.
De hiian kraait ten tweeden male...............{58.
HOOFDSTUK XXXV.
Jesus wordt door de Joden bespot en in den kerker mishandeld.
Tekst. Mt. 26, 67. Mr. 14, 66. Luc. 22, 63 ..............5G2
Op welken tijd dit geschiedt.................
Door welke personen . •.................
INHOUD
De verschillende mishandelingen: het bespuwen, slaan, en het geven
van kaakslagen.................
Dg lasteringen tegen Jesns uitgesproken..........
Jesus geduldig zwijgen...............
De voorspelling van dit alles bij de propheten...... ,
HOOFDSTUK XXXVI.
Jesus nogmaals voor den Hoog en Raad der Joden ('s morgens vroeg).
Tekst. Mt. 27, 1. Mr, 15, 1. Lue. 22, 66—71......
Tijd en uur dezer vergadering.............
Reden daarvan, en doel...............
Op welke plaats en waar zij gehouden is.........
List van Caïphas en de zijnen bij dit verhoor.......
Jesus goddelijk antwoord: Hij is de Zoon Gods......• .
Niemand verdedigt de onschuld. Jesus wordt nogmaals ter dood
veroordeeld................
HOOFDSTUK XXXVII.
Jesus wordt naar den Homeinschen Landvoogd gehragt. Tïkst. Mt. 27. 2. Mr. 15, 1. Luc. 12, 1. Jo. 18, 28 . . . .
Het is vroeg in den morgen.............
Welke personen met Jesus medegaan........ . . .•
De Romeinsche Procuratoren.............
Wie Pilutus was............. . . • .
Waar hij woonde.................
De Burg Antonia.................
Hoe min Jesus heen en weder sleurt..........
Waarom de Joden Jesus aan de Heidenen overleveren.....
De gevoelens van Jesus vijanden............
HOOFDSTUK XXXVIII.
Wanhoop en zelfmoord des verraders.
Hoever Judas den Zaligmaker gevolgd is Begin en aanleiding zijner wanhoop . .
Werwaarts en tot wie hij zich begeeft .
Wat hij zegt, en ten antwoord ontvangt Zijn vertrek naar het Dal llinuom:. .
Zijn zelfmoord.........
De prophetic aangaande den verrader en zyn dertig zilverlingen De Bloedakker.................
PI
i t ! p ï h
El I
bl
566.
569.
570.
571.
574.
575.
576.
578. 579-
579.
581.
Hl i'-K: • 11
It! V)
if II
K r. I f i
li
i mi
i;
I li:
583.
584.
584.
585.
586.
587. 589.
591.
592. 595.
li f tI
■BRfl
.-11
ft fi ll Vii 1 0 ,fü
pi i i 'f|
596.
597.
598.
599.
600. 601.
603,
604. 607.
'i !■; '?rH'
:i |
i 1
INHOUD
HOOFDSTUK XXXIX.
Jesus voor Pilatus.
Teksi. Jo. 18, 28—38. Lac. 23, 2—4. Mt. 28, 11—14.
Mr, 15, 2—B...............
De beschuldigers van Jesus; hunne schijnheiligheid . . .
Pilatus toegeven en Komeinsche fierheid......
Verbolgenheid der Joden...........
Pilatns houdt vol en wil de beschuldiging kennen . . .
Jesus voorspelling dat Hij den Heidenen zou overgeleverd worden . De beschuldiging; dat Jesus zich uitgeeft als koning, en dus een
oproermaker is.................
Pilatus leidt Jesus binnen, om de zaak te onderzoeken.....
De plaats, waar Pilatus met Jesus, en waar hij met de Joden spreekt .
Jesus voor den Landvoogd ..............
Het geheime verhoor ..,.............
Pilatus vraag, en Jesus antwoord. Jesus is koning......
In welken zin Jesus koning is............
De uitroep van Pilatus: wat is waarheid?........
Pilatus, wederom buiten bij de Joden, spreekt Jesus vrij ....
De Landvoogd staat verbaasd en verlegen.........
HOOFDSTUK XL.
Jesus voor Herodet en andermaal voor Pilatus,
Tekst. Lnc. XXIII. 5—16.............
Nieuwe beschuldigingen der Joden tegen Jesus.......
Pilatus zoekt zich vun de zaak af te maken door Jesus naar Uero-
des te zenden..................
Wie Herodes was.................
Herodes' paleis..................
Zijne gevoelens aangaande Jesus. ............
De beschuldigingen, en Jesus stilzwijgen.........
Herodes durft Jesus niet veroordeelen, maar bespot Hein en laat
Hem bespotten. Het witte kleed...........
Herodes en Pilatus worden vrienden...........
Pilatus verslagenheid, als men Jesus terugvoert.......
De Landvoogd verklaart Jesus andermaal onschuldig......
Hij wil Hem echter laten gcesL-len en dan vrijlaten.....
HOOFDSTUK XLI.
Jesus en Barabbas.
Tekst. Mt. 27, 15—21. Mr. 15. 6—11. Luc. 23, 17—18. Jo. 18, .......................
bl.
filO. Iil2.
614.
615. 610. 617.
618-620-620. C21.
622-624. 626.
627.
628. 629.
631. 633.
634.
635.
636.
637.
639.
640.
643.
644.
645. 64ri.
648.
De Joodsche gewoonte van een doodschnldige vrij te laten . . . 651.
Pilatus voorstel..................................654.
De bode van Pilatus huisvrouw........................656.
Pilatus herhaalt zijne vraag. Der Joden antwoord............659.
HOOFDSTUK XLII.
Eisch der Joden dat Jesus gekruisigd worde,
Tükst. Mt. 27, 22—24. Mr. 15, 12—14. Luc. 23, 20—22 . . 603.
Pilatus verlegenheid................663
Geschreeuw des volks................................665.
Pilatus verklaart Jesus ten 3 male onschuldig................606.
HOOFDSTUK XL1II.
Jesus wordt gegeeseld.
Tekst. Jo. 17, 1. Luc. 23, 22. Mt. 27. 26. Mr. 15, 15 . . . 670.
Jesus is slechts eenmaal gegeeseld,................670.
Op bevel van Pilatus, en dus naar Eomeiusche wijze..........670.
Doel van Pilatus, waaruit volgt, dat Jesus gegeeseld is eer hij ter
dood is veroordeeld.....................672.
Wijze der geeseling......................674
Geeselriemen, enz..................................677.
Aantal slagen..................678
Vreeselijkheid der geeseling............................679.
De Prophetic (Isaïas LUI.) . .......................682.
De plaats der geeseling .............................683.
Jesus en zijne voorafbeeldingen.............686
Jesus door de heidensche soldaten met doornen gekroond en als Koning bespot.
Tekst. Mt. 27. 27—30. Mr. 15, 16—19. Jo. 19. 2—3.
De soldaten des landvoogds kroonen Jesus..................693-
Hoe talrijk zij waren................................695-
Tijd en plaats der krooning.............690.
De teekenen der koninklijke waardigheid: kleed, kroon en scepter . 698.
De teekenen der vereering: groet, aanbidding en kus..........704.
Welke doornensoort voor de kroon gebruikt is..............700.
Voorafbeeldingen van Jesus. Prophetic....................708.
HOOFDSTUK XLV.
Jesus op nieuw aan het volk voorgesteld en door Pilatus ondervraagd.
Tekst. Jo, XIX. 4—11..................712.
Jesus en Pilatus.................712.
Eca homo. Zie, de menseh! zin cn beteekenis.......714»
Geschreeuw der opperpriesters: kruisig Hem........718.
Pilatus tegenstreven en de 5de vrijspraak van Christus .... 719.
Jesus beschuldigd als de Zoun Gods, Pilatus vrees euz..........720.
Pilatus vraag, en Jesus zwijgen........................722.
Pilatus trotschheid en Jesus antwoord....................735.
Waarom Pilatus minder schuldig is......................726,
HOOÏDSTUK XI/VI.
Jesus wordt ten Jcruisdood veroordeeld.
Tekst. Jo. 19, 12—16. Mt. 37, 23—26. Mr. 15, 14—15. Luc. 23,
22—25 ......................................730.
Pilatus besluit Jesus los te laten............731.
Der Joden bedreiging met den toorn des keizers............733.
Pilatus bezwijkt, en veroordeelt Jesus....................735.
Pc plaats waar, de tijd, enz . . .....................736.
Laatste keuze den Joden gelaten, om hunnen Koning te erkennen.
Hunne zelfverwerping..............................739.
Pilatus wiischt de handen............................743.
De Joden roepen Gods wraak over zich zeiven af............943.
Pilatus vonnis: Bara'obas vrij; Jesus worde gekruisigd.....7 7.
Pilatus ongelukkig uiteinde..............741).
HOOFDSTUK XLVII.
De Kruisweg.
Tekst. JU, 27, 31—33. Mr. 15, 20—22. Luc. 23, 26—33. Jo.
19, 16—17......•....................750.
Wie Jesus geleiden? do Soldaten, do Honderdman, enz ... . 752.
Jesus draagt zelf zijn kruis........ 1 ..........753.
Beteekenis daarvan..................................755.
Voorafbeeldingen in het Oude Testament....................756,
He optogt door de H. Stad..............757.
Waarom Jesus luiten de stad sterft? .....................758.
Of Jesns de doornenkroon bleef dragen? ... 7 ..........760.
Hoe Jesus op den weg werd mishandeld..................763.
Over den vorm van Jesus kruis, gedaante, hoogte enz..........763.
Van welk hout het kruis gemaakt was....................766.
De kruisweg en XIV statiën..........................797.
Wie Jesus vergezellen................................787.
üe plaats en naam van Calvarïé........................789.
HOOFDSTUK XLV1II.
De Kruisiging.
Tekst. Mt. 27, 34. 35. Mr. 15, 23. 25. Luc. 23, 33. Jo.
De mirrewijn Jesus aangeboden............ 795.
Het uur 'waarop Jesus gekruisigd is........... 800.
Jesus stierf omgord met den lendendoek......... 802.
De kruisiging; wijze daarvan, enz...........800.
De vier nagelen..................809.
Wat het kruis voor ons wezen moet..........812.
Voorafbeeldingen van Jesus..............814.
HOOFDSTUK. XLIX.
Jesus te midden van twee moordenaars; zijn Iste woord aan het kruis.
Tekst. Mt. 27. 38. Mr. 15,27. 28, Lnc. 23, 33, 34. Jo. 19, 18 81S.
Wanneer en hoe de moordenaars gekruisigd zijn.......817.
Plan van Pilatus; beteekenis voor Jesus. . .
Jesus koning, Hoogepriester, Regter ....
Jesus eerste woord, een hoogepriesterlijk gebed Hoe verheven, zinrijk en krachtig die bede is
HOOFDSTUK L.
Jesus, de Koning der Joden, Opschrift van het kruis.
Tekst. Mt. 27, 37. Mr. 15, 36. Luc. 23, 38, Jo. 19,19—22. 829.
Wat, wanneer en waarom Pilatus het liet schrijven......8i0.
Waarom in drie talen, enz..............831.
Wat het opschrift voor ons beteekent..........8.i4.
Waarom de Joden het willen veranderd hebben.......836.
Pilatus weigert het; waarom.............83 (.
HOOFDSTUK LI.
Jesiis kleederen worden verdeeld.
Tbkst. Mt. 26, 35—36. Mr. 15. 24. Luc. 23, 34. Jo. 19, 25—24.
De vier soldaten.................. 840.
De prophetie (Psalm 21)...............841.
De soldaten werpen eerst^het lot over 4 deelen....... 842.
Zij werpen nogmaals het lot over den lijfrok, zonder naad. . , . 844.
Jesus cn Adam.................. 846.
818. 820. 821.
82 :i.
INHOUD bl.
HOOFDSTUK Lil.
De Messias op het kruis gelasterd en bespot.
1. Door de toeschouwers en voorbijgangers.
Tekst. Mt. 27, 39, 30, Mr. 15, 29, 30. Lnc. 23, 35 ... 852.
2. Door de Sanhedristen.
Tekst. Mt. 27, 41—43. Mr. 15, 31. 32. Luc. 23, 35. . . 855.
3. Door de Heidensche soldaten.
Tekst. Lac. 33, 36—38 .............. 861.
4. Door een der moordenaars.
Tekst. Mt. 27, 44. Mr. 15, 32. Luo. 23, 38 ...... 864.
HOOFDSTUK LUI.
De goede moordenaar. Jesus 'ide woord aan het kruis.
Tekst. Luo. XXIII, 40—43 ............ 870.
Wat de goede moordenaar bekent en vraagt........871.
Waarom en wat Jesus hem antwoordt.......... 876.
HOOFDSTUK LIV.
Maria en Joannes, Jesus 3de woord aan het kruis.
Tekst. Jo. XIX. 25—27.............. 880.
Wanneer bet 3de wosrd gesproken is..........881.
Welke vrouwen bij het kruis stonden.......... 882.
Waarom Maria?................. 883.
Waarom Jesus haar «Vrouwquot; noemt........... 886.
In welken zin Jesus spreekt als Maria's Zoon....... 888.
Het voorregt van den H. Joannes........... 889.
In welken zin Jesus spreekt als Godmensch........891.
Maria de Moeder aller geloovigen........... 892.
HOOFDSTUK LV.
De duisternis gedurende Jesus lijden op het kruis.
Tekst. Mt. XXVII. 45. Marc, XV. 33. Luc. XXIII, 44—45. 895.
Wanneer de duisternis begon............. 896.
Dat zij algemeen over de geheele aarde is geweest...... 896.
Hare oorzaak...............• . . 897.
De redenen dezer duisternis............. 899.
Jesus ligchaamslijden (in 't bijzonder volgens de Geneesheeren) . . 903. HOOFDSTUK LVI.
De laatste woordamp;n van Jesus aan het kruis.
Tekst. Mt. XXVII. 46—49. Mr. XV, 34—36. Jo. XIX. 28—30. 907.
Het zielelijden van Jesus............. , 908.
Hoe ea in welken zin Jeina van God is verlaten?, . , « « , 909,
Waarom Hij zoo luidop roept.............911.
Waarom de H. Schrijvers Jesus woorden in de moedertaal mededeelen. 913.
Jesns dorst. De prophetic, enz............915.
Wie en hoe zij Jesus bespotten............916.
De azijn, de spons en de hijsopstengel..........918.
Blik op Jesns, die daar van dorst versmacht op het kruis . . . 920.
De planten gebezigd bij Jesus lijden...........9.31.
Het is volbragt....................................923.
HOOFDSTUK LVII.
Het getuigenis der natuur. Be wonderen bij Jesus dood. Tekst. Mt. XXVII, 50—53, Mr. XV, 37—38. Luc. XXIII,
46—45. Jo. XIX, 30 ............................938.
Waarom Jesns met luider stem roept .................929.
Waarom; Vader? enz..............................930.
Wie door Jesus den Vader worden aanbevolen..............932.
Hoe en waarom Jesns het hoofd nederbuigt eer] Hij sterft . . . 933.
De ontroering van het heelal.............931.
Wat God hierdoor te kennen geeft...............935.
Beteekenis van het scheuren des Voorhangsels van den Tempel . . !)36.
Het splijten der steenrotsen............................938.
Het opengaan der grafsteden..........................939.
HOOFDSTUK LVIII.
Het getuigenis der menschen.
Tekst. Mt. XXVII. 54-46. XV. 39—40. LucXXIII. 47. 48. 940.
Hoe Jesus alles tot zich trok.............941.
De Honderdman....................................942.
De andere krijgslieden en de menigte..........944.
Maria en de vrome vrouwen..........................645.
De bekenden en vrienden ........................946.
Of de Apostelen er tegenwoordig waren..........9-16.
HOOFDSTUK LIX.
Jesus zijde doorstoken. Het getuigenis der liefde.
Tekst. Jo. XIX, 31—37 ............................950.
De Voorbereiding en de Sabbath............951.
Het breken der beenen...............953.
Prophetic........................................9 53.
Het geheim der liefde................................954.
Of Jesus' Hart gewond is..............955.
De geheimen, der opening van Jesus' Hart..................956.
Waarschuving....................................959.
Abraham, — offer. 21. 814. Achior, voorafbeelding van Jesus, 688. Adam. 490. 402. 419. 777. 788. Op Gulgotha begraven? 71)1 814 Afneming van het kruis wegens den Sabbat 951. Afscheidsmaal van Jesus. 171. Afscheidsrede vau Jesus. 300. Waar zij gehouden is. 330. Akra, — de Berg. 23. Alexander, Zoon van Simon van Cyrene. 773. Annas, de Hoogepriester. 84. Zijn vijf zonen. 85. Schoonvader van Caiphas. 501. Zijn Paleis. 506. Zijn invloed te Jerusalem. 83. Jesus voor Annas. 522. Antonia, de Burg. 589. quot;Woonplaats van Pilatns 589. Eomeinsche-kazerne. 695. Apostelen — bij het laatste avondmaal. 170. 181. 204. 238. 261. In Gethsemane. 430. Bij de gevangenneming van Jesus. 492. Of zij onder het kruis tegenwoordig geweest zijn ? 946. Archiereis-, beteekenis, 74. Attalus, de martelaar, 831. Avondmaal, — het laatste van Jesus. 158. Azijma. 142. |
Baris, de Burg — B89. Barabbas. 648. Beker, bij 't Paaschlam. 162. Beker der zegening. 165. Beteekenis 60. Beteekenis voor Christus. 172. Begraafplaatsen der Joden. 606. Bende, Cohors, 695. 450. Bethanië. Ligging, 45. Beteekenis, 45. Jesus verblijf aldaar in zijne laatste levensweek. 30. 39. 46. Bethphage, 29. Bete broods, ingedoopt voorJudas. 263, Bethesda's vijver, 31. Bezetha, de Nieuwestad. 24. Bittere kruiden, 155. Bloedakker (Haceldama). 607. Bloedgeld, 605. 599. Voorspellingen. 604. Bloedig zweet van Jeans 439. ten, 951. Breken der beenen van de gekrnis-Of Jesus Hart is gebroken? 957. Brood, der verdrukking, 199. Ongezuurd. 155. Brug over het dal naar Moria. 26. Over den Cedron, 31. 499, Burg van Herodes, 588. Caesarea, Residentie der Procuratoren, 588. Caïphas. 80. Karakter, 98. Wo. |
Inhoud
ning, 500. Zijne verhouding tot Annas. 501. 503. — tot Pilatus 587. Cedron. Dal, 33. en Beek — 13. Jesus aldaar, 393. 397. 401. Ceremoniën, bij 't Paaschmaal. 200. bij de instelling der H. Eucharistie. 207. Chagiga, feestoffers, 164. Charoset, 155. Christus, Zie Jesus. David, voorafbeelding van Christus. 21. 395. 397. Deurwachtster, 512. 516. Dismas, (de goede moordenaar) 873. Doornen, — welke soort gebezigd is voor Jesus troon ? 700. Doornenkroon. 700. Of Jesus haar droeg uau 't kruis? 805. beteeke-nis voor Jesus, 707. Uit welke doornen? 700. Droom, van Procula, Pilatus echtge-noote. 657. Duivel bij (Judas) 264. Ecce-homo 714. Ecce-homo-boog. 768. 591. Elias. 428. Engel in Gethsemane, 435. Legioenen van Engelen, 483. Eucharistie, ingesteld, 189. Door Judas ontvangen 324. Evangelie, Apocryph van Nicodemus 803. 805. Feest, de Fe»stdag (Paschen) 60. 66. Plavius Josephus. 75. 97. Gabbatha. Ligging voor 't Regthuis van Pilatus. 736. Gabriël (in Gethsemane?). 435, Gal. 796. 920. |
Galilea, Gebied van Herodes, 634. Jesus aldaar, 655. Galileër, 336. Galileesche uitspraak. 556. Galilee- sche vronweu. 947. Gamaliel. 93. Gazith, vergaderzaal van het Sanhedrin. 97. Gebed. Het hoogepriesterlijke — van Jesus, 368. V oor Gethsemane, 397. In den Olijventuin, 410. Op het kruis. 821. 911. Gebruiken, zie Ceremoniën. Geeseling. Bij de Romeinen, 670 Soorten en wijzen van Geeseling, 674. Getal slagen, enz. 677. Plaats der —■ 683. Gennath — (de poort), 392. 760. Gerigtsdienaars, — van het Sanhedrin. 564. — van Pilatus 693. 752. Gerigtsplaats, — bij destadsooort en 758. Gesmas (de kwade moordenaar). 873. Gethsemane. Ligging, 33—35. Be-teekenis. 33. 401. Het heden-daagsch — 407. Gewatid. Wit — en diens beteeke- nis. 640. Golgotha. 24. Naam. 789. Liggiuff. 792. Gesteldheid. 790. Graf van Jesus. 958. Haan. Of er in Jerusalem hanen waren? 533. — Van Petrus. 561. Hanengekraai. 533. Hagada. 163. 174. Hart van Jesus. — doorboord. 955. Of het is gebroken? 957. Hakeldama, Zie Bloedakker. llallel, bij het Paaschmaal. 165. 323. Het kleine en het groote. 165. Handenwasschen. Bij het Paasch-raaa). 162. — van Pilatus. 74J. bij de ouden. 742. Herodes, de Tetrarch, 635. Zijn paleis. 636. 586. 588. — in ballingschap gestorven, 749. Herodianen. 640. 636. |
Ikhoud.
Hoosepriester, 74. — Ciïphas. 80. 601. — Anna?!. 84. ÏOÏ. Jeüis Hoogepriesterlijk gebed. 3BS. Je sus sis Hoogepriester. 212. 82], Hyssop kleine plant. 786. 919. — stengel, ib. Isaak, 421. 708. 756. 776. 814. Ischkariot, Zie Judas. Instelling der Eucharistie. 191. 189. Jacobus, de jongere 414. 945. Jacob. 428. 814. Jereraias vóórbeeld van Jesua. 688. Jernsalem, 13. 24. Ligging. 16. 20. Beteekenis voor Jesus' kruisdood. 44. Haar ondergang voorspeld. 14. Joannes, bereidt het Avondmaal 144. Ligt in Jesus' schoot, 261. Volgt Jesus, 508. Leidt Petrus binnen in Caïphas paleis. 512. Onder liet kruis. 889. Geeft getuigenis van de doorboring van Jesus' Hart. 956. Job, 688. Jonathan (Annas' zoon). 86. Josaphat, Dal — 18. 400. Monument, 19. Joseph, Jesus voedstervader, reeds overleden toen Jesus stierf. 888. Joseph van Arimathea- Niet in den bloedraad. 104. 89. Josephui, Plaviiis — 75. 97. Judas ïhaddeus, 317. Judas Isehkarioth. 118. Een duivel volgens Jtsns voorspelling. 320 Zijn karakter, 116. Zijne hebzucht 119. 122. 204. Judas in hét Sanhedrin. 114. 123. 128. Bij de instelling der Eucharistie. 224.263. In Gethsemane 453. 468. Zijne wanhoop en zelfmoord. 596. Judas en Jesus 177. —• 185. 218. Jbsus. Zijn la»tste levensdagen 46. |
Je»«s gebed, 368 — als koning. 9Ï9. 813. Als Regter, 878, AU offer, 840. 869. Jesns in zijn hart gekruisigd. 831. 907. — Jesus ligchaamslijden. 903. Kaasmakersdal, 20. Kelk des afscheids ] 72. der H. Eucharistie, 206. Welke beker? 174. Kleederen van Jesus 843. Verdeeling. 838. Lendendoek 803. Koningrijk van Jesus, 246. 813. Kolom der geeseling. 674. Kleophas (Alphaeus) 882. Kroon (doornen). 760. z. Doornen kroou. Beteekenis, 706. Kruis, 753 — gedaante, 762. — Straf, door de Joden geeischt 665. hoogte, 765. 919. Van welk hout, 766. Vonnis 748. Kruisiging, wijze daarvan. 806. 810. zitblok, 807. — met nagelen. 808. hoeveel? 809. Uur der kruisiging. 800- Kruisdraging, 753. 762. Manier 752. Beteekenis, 777. 788. Kruisweg, 767. Lengte, staties, enz. 769. Kus, als teeken van vriendschap 458. van Judas- 459. Lans, in Jesns regterzijdc. 955. Lantaarnen. 452. Lazarus, 41. 39. Legioen, van Engelen» 483. Ger- maansch. — 752. Lendendoek, bij Jesus kruisiging. 803. Lex porcia, voorregt der Rumeinsch» burgers. 671. Liggen, aan tafel. 160. 261. J.lihotfrofon, (Z. Gabbatha). 786. Longinus. 954. Lycium spinosum, bij de doornen- krooning. 701. Lydeuiweg. (XIV, Staties) 767. |
INHOUD
Lucas. AU geneesheer. 44.0, Manltijd, Z. Paaaclimaal. Malchus, door Petrus gewond, 479. 485. Malchus bloedverwant, 557. of Malchus den kaakslag gegeven beeft? 527. Maria, Jesus H. Moeder, bij de peeseling. 690. Op den kruisweg 768. 771. Onder het kruis. 880. Maria Magdelen» onder het kruis 882. Maria, ?;an Kloj-as, 882. Mclchisedcch. 203. 213. Messias. 537. 574 Mis. Canon der H. Mis. 213. Moria, de Berg des tempels, 20. 25. 401. Moordenaar, de goede — 8G9. De kwade, 86 i Morgenoffer. 801. Mozes, 428 814. Myrrhe, 795. Mynhewijn 738. Mijslerium fidei, (Zie Canon.) 213. Iva-ikt, bij de ouden. 302. Naaktheid der kruiselingen 302. bij de gecseling, 074. Nachtwaken, 53quot;5 840. Nagels; hoeveel bij de kruisiging? 809. — Nasi, de President van 't Sanhedrin, 73. 87. — uit den stam Davids? 73. Nieuwstad, Zie Bezetha. Nieuw gebod 279. Nicodemns, de Phariseër, 88. 148. 149. — kruiken bij 't Paaschmaal, 149. -—• Niet in den bloedraad. 104. — Bij Jesus kruis. 958. Nisan, de Xde. 45. de XlVde, donderdag. 141. de XVde, Vrijdag, 140. Noë. 814. Opperzaal in de woningen. 150. Oljjfberg, 10. Ligging, 11. Betee-kenig 31. 401. Bedeplaits v»n Jesus. 10. |
Offer, quot;der H. Eucharistie. 196, Kruisoffer. 212. Avondoffer. 801. Morgenoffer, 801. — der roode vaarze. 401 Ongezuurde brooden, Azijma. 142. Ophel. 24. Ouderlingen, 76. Overpriesters, (Zie Archiereis), 74. 1». Paaschfeest. Jesus daarop gestorven 66. 11-i. Paaschlam, 151. 154. Paaschmaal, 155. 161. Laatste — van Jesus. 168. Plegtigheden 162. 166. Paleis (oostersch) 100. — van Caï-phas. 500. — van Annas. 506. van Herodes. 636. — van Pilalus. 589. Palmzondag. 45. Paradijs. 402. 419. 877. Paraseeve, 737. Pascha. 60.64 142.143. 1) Paaschlam 151. 154 tijd van — slagten. 143. 2) andere Paaschoffers. 613. 153. 3) Ons Pasctia, Christus. 168 4) nieuw Pascha 169. Petrus bereidt 't laatste Avondmaal. 144. — bij de voetwassching. 227. 261. Christus bidt voor hem. 285. voorspelt zijn val. 285. 385. Bij de gevangenneming. 431. 476. Verloochening. 515. 532. 554. — tranen. 558. Phariseën. 92. Phylacteria. 95. Pilatus. Karakter. 585. Woning. 589 uiteinde. 749. Planten, bij Jesus' lijden. 921. Poorten der stad. Forcia lex. 671. Praetorium (Regthuis). 591. Procula (Pilatus huisvrouw). 656. Procuratoren. 585. Psalmen. Psalm XL. p. 133. ps. III. p. 397. ps. XXI. p. 911. |
INHOUD
Regterstoel. 736. Regthuis. 591. Riet. 703. Romcinsche bende. 448. — Soldaten. 448. Rufns. 773. Sabbath, (de groote.) 951. Sabbaths rust ( — reis) 158. Sadduceen. 91. Sanhedrin. 68. 72. 78. Personen 74. — besluit 103. Sagun. 87. Sa lome. 945. Satan. 286. Schaapspoort. 31. Schriftgeleerden. 75. 93. „ Sempronia lex 671. Sikkel. 129. 599. Siloë (bron) 13. 149. — dal, 17. dorp, 12. Sion. 22. Simon (de Melaatsche). 39. Simon van Cyrene 771. Soldaten, Romeinsche, bij de gevangenneming. 448. bij de geeseling. 670. kroonen Jesus, enz. 693. bij de kruisiging. 752. verdeelen Jesus kleederen. 848. bespotten Jesus. 861. Soldatenmantel. 699. Steeniging. 522. Stilzwijgen van Jesus. 544. 724. Synagoge. 349. Synedristen. 68. 88. 103. 540. 575. 584. Synedrium. 68. Talmud. Zijn Tradities. 72, 533. |
Tempel. 22. 589. Tempelwacht. 126. 450. Tiberius. 734. Tuin. (Gethsemane) 402. 419. (Golgotha). 392. Tyropoeon. 20, Uur. ürentelling — der Jodtn. 800. — bij Jesus' lijden. 533. üur der kruisiging. 800, der duisternis. 896. Verloochening 516. 530, 554. Veronica. 778. Verraad. 180. Verrader (Z. Judas.) Vitellius. 749. Voetwassching. 209. Voorhof 100, 535. Vrouwen — van Jerusalem //9. — Galilea 947. — Romeinsche 656. quot;Wacht, bij 't kruis. 849. Water bij den wijn gemengd. 156. waterdrager. 146. waterpoort. 149 Wonderen bij Jesus dood. 927. Wijn, nieuwe in het Rijk Gods. 173. bij 't water. 156. quot;Wijnstok. 332. Zegen over de spijzen. 162. Zegening. — kelk der — 164, Zilverling. Z. Sikkel. Zoon Gods. 545. — 580. 721. Zoon des menschen 52. — Verheerlijkt. 271. Zwaard. S97. 477. |
- r-^ -r r*. f-i' ■ -Vv.^, ^ /,/
^ ^ ^ J* y'* ^ gt;gt;i I'
^ 1 /^T: ■: 1 ^ » ï ^r ,./'
y ^Vr^/quot;^:
ys{ C 'quot; ■? ^ \ ,
' -/ fe -' . T ■
quot; M ^ViA V iquot; . \ ■gt; 7quot; )
■^v ^
' * ar ' / ^
•^V; 4 gt; V- »^-S. Jv--',quot; v' P . V ^rVf ' S-
quot; r- JVv : javT-^.
ii , J ■ j
x' ' V-quot; v5t / Jjw; «v - ■ '-
y quot;■ v •• -■ r r
J ^ V^quot; r •
^ u . * * * V'
^ Vv gt;A- i lt; ■ -^ ^ 4 ' 4.
,) V * 1 . v i #- \ -it