. lt;rgt;*
i
DE GROOTE DAG NADERT
Met een innig genoegen en groote stichting, hebben wij het werkje gelezen, getiteld: De Groote Dag nadert! of Brieven over de eerste li. Communie, door een Oud-Missionaris van Amerika, uit het Fransch vertaald door den onTermoeiden en verdienstelijken Heer J. G. Le Sage tek Broek, Oud-No-taris ; en daarin niets gevonden, wat strijdig is met de heilige Leer van den Katholieken Godsdienst; integendeel, wij beschouwen het uitnemend geschikt, om de kinderen voor te berei den tot het waardig ontvangen van hunnen Hoar op den grootsten daq huns levens! den dag van hunne eerste H. Communie. Menigvuldig zijn de schoone voorbeelden, de heilrijke zedelessen, en de godvruchtige oefeningen, welke men in dit boekske aantreft, weshalve wij het aan onze Wel-Eerw. Zielzorgers en Godsvrucht minnende ouders, hartelijk aanbevelen.
Geneven te Grave, den 22 April 183S.
Vicaris-Generaal Apostoliek over de Noord-Ntderlandsche Di«tricton van het voormalig Bisdom van Roermonde en Pastoor te Grave.
it £1*1
:6 J 1 i / lt;
OF
OYER
DOOR EEN
OUD-MISSIONARIS VAN AMERIKA.
NAAR HET FRANSCH,
J.. 5-,. II SAC-E fli 3RQ2K,
OudNotaris.
Met een innig genoegen en groote stichting, hebben wij het werkje gelezen, getiteld: De Groote Dag nadert! of Brieven over de eerste II, Communie. door een Oud-Missionaris van Amerika, uit het Fransch vertaald door den onvermoeiden en verdienstelijken Heer J. G. Le Sage ten Broek, Oud-No-tavis; en daarin niets gevonden. wat strijdig is met de heilige Leer van den Katholieken Godsdienst; integendeel, wij beschouwen het uitnemend geschikt, om de kinderen voor te berei den tot het waardig ontvangen van hnnnen Heer op den grootsten daq huns levens! den dag van hunne eerste H. Communie. Menigvuldig zijn de schoone voorbeelden, de heilrijke zedelessen, en de godvruchtige oefeningen, welke men in dit boekske aantreft, weshalve wij het aan onze Wel-Eerw. Zielzorgers en Godsvrucht minnende ouders, hartelijk aanbevelen.
Geneven te Grave, den 22 April 1838.
Vicaris-Generaal Apostoliek over de Noord-Nederlandsche Districten van het voormalig Bisdom van Roermonde en Pastoor te Grave.
OVER
DOOR EEN
NAAR HET FRANSCH,
DOOR
J. e, Li SAC-E TEN BEQBK,
Oud-Notaris.
■ME W DEN niaEB 100» DEN EEBSTE'I DMIK.
Het. Boeltje, waarvan ik Ider de vertaling aanbiedt, heeft naar mijne, op ondervinding f/egronde meening, eene groote, eene onschatbare waarde.
Van het oogenblih af, waarin ik, door Gods genade, tol de kennis der waarheid gebracht, in den schoot der alleen-zaligmakende Kerk was opgenomen, was het mij loMcj een onoplosbaar raadsel, hoe zoo vele Katholieken, door onverschilligheid en lauwheid, in het beoefenen hunner godsdienstplichten , door het verzuimen van de genademiddelen, hunne teeder zorgende Moeder zoo diep konden bedroeven, en zich zeiven van zoo veel troost en opwekking tot een heilig leven berooven konden, niet alleen, maar door een wereldschgezinden, ijdelen, zondigen, ergerlijken wandel, den reinen, heiligen godsdienst, dien zij belijden, onteeren en aan zijne vijanden stof tot laster en spotternij durfden geven; mijn oplettende en vertrouwelijke omgang met kinderen en jonge lieden, heeft mij dit treurig raadsel opgelost! De eerste Communie, zonder behoorlijke kennis of voorbereiding; onwaardige, heiligschennende eerste Communiën, ziedaar de bron des onchristelijk en ic andels van zoo eele christenen.
VI VOORREDE.
Hoe menigmaal heb ik door lauwe Katholieken het verwijt hooren aanvoeren, dat in het algemeen de Prote-stunten, meer zedelijke deugden bezitten, dan de Katholieken! Geen wonder! Daar zij het Lichaam en Bloed des Heer en niet ontvangen, maar slechts gewoon brood en gewone7i wijn, als teekenen en Jiguren van het Lichaam en Bloed van Jestis Christus nuttigen, behooren zij niet tot diegenen, van welke de groote Apostel zegt, dat zij schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des Hee-ren (I Cor. XI, 27); die onwaardig communiceerende, zich zeiven het oordeel eten en drinken, niet onderscheidende het Lichaam des Heeren (Ibid. 28 en 29).
Bij die overtuiging was het natuurlijk, dat het onderhavige Boekske, opgesteld door eenen grijsaard, die vroeger, als Missionaris in Amerika, het licht des loaren en reinen geloofs had verspreid, mij hartelijk toelkom was, dat ik aanstonds tot de vertaling besloot. Be eerwaardige grijsaard toont op iedere bladzijde, dat hij al het gewicht van zijn onderwerp gevoelt; dat hij doordrongen is van de zuiverste liefde, die hem met zoo veel kracht en nadruk, tegen onwaardige en heiligschennende eerste Communiën doet waarschuwen; die hem zoo veel tnoeite doet aanwenden om de lieve kinderen, aan en voor welke hij schrijft, door heilzame, vaderlijke lessen, tot eene goede en waardige Communie voor te bereiden.
Groot is het nut en de stichting, die ik uit dit Boekje heb mogen putten: het verlangen, om ook het nut en de stichting van anderen te bevorderen, et, vooral de zucht, om de teedere jeugd tegen het verschrikkelijk onheil eener onwaardige of heiligschennende eerste Com-
voorwoord, vii
munie te helpen beveiligen, bezielden mij bij de vertaling van dit werkje, waaraan ik gemeend heb een dubbel nut te geven, door de voordeelen der oplage, voor de mij zeer ter harte gaande, en uifc Rome bijzonder aanbe-volene Holsteinsclw Missie, te bestemmen.
Bnt de Vader aller barmhartigheid het tweeledig doel dezer vertaling zegene en dit werkje voor velen nuttig make, is de bede van den
Vertaler.
Grave, dcrs 22 Januari 1S38.
VOORWOORD VOOR DEN TWEEDES DRUK.
Bij uitstek aangenaam toas mij de algemeens belany-stelling in dit nuttig werkje, dat zoo hij uitnemendheid geschikt is voor kinderen, die tot de eerste II. Com-nmnie worden voorbereid. Hen tweede druk werd reeds lang begeerd, maar door veelvuldige hezigheden vertraagd. Benige zinstorende feilen moesten met ojiletieudheid nagegaan en verbeterd worden; en deze alle zijn mi in dezen tweeden druk nauwkeurig verbeterd, terwijl de prijs een derde is verminderd, om des te meer de verspreiding te bevorderen.
gt;gt;rlt;lt;oo---
Over de tegenwoordige Oogenblikken.
Mevrouw,
Ik ben uit mijne wildernis hier aangekomen. De reis was goed, dat is, we hebben geenerlei ongeval gehad; maar ik was treurig en nadenkend. Straks zal ik u zeggen waarom. Bij mijne aankomst heeft men mij den brief overhandigd, dien ge mij de eer gedaan hebt, mij te schrijven: mijn hart stelde mij, dien lezende, gerust. Ik had groote behoefte aan tijdingen van u; uw lang stilzwijgen maakte mij ongerust.
Laat ons tot het voorname onderwerp van uw brief komen. Gij verhaalt mij een groot nieuws. Uwe lieve kinderen, Alexander en Maria, zullen dit jaar hunne eerste Communie doen. Ik wensch er u o-e-luk mede; gij zult daarbij een zoet genot smaken. Ik deel in hun geluk en in het uwe. Cxij verzoekt mij tevens, hun eenig onderricht te geven aangaande de wijze, waarop zij zich tot die groote verrichting moeten voorbereiden, als ook over de middelen, om er de vruchten van te bewaren. Uwe wenschen zijn mij bevelen. Maar ik beken, dat ik
2
met groot mistrouwen van mij zeiven, die gewichtige taak op mij neem. Het is zeer te bejammeren, dat de staat uwer gezondheid u niet vergunt, u daarmede zelve te belasten. In de eerste plaats weet ik, hoe troostrijk het voor uwe godsvrucht zou zijn geweest , om zelve de jeugdige harten tot levende heiligdommen des Heeren te bereiden. Daarenboven zijn de woorden eener godvruchtige moeder zoo vermogend! Hare stem is zoo overredend en zoo liefelijk! Wie kan deze vervangen?
O! indien alle moeders even als gij begrepen, hoe gewichtig de eerste Communie, dat verheven echtverbond der menschelijke natuur met het eeuwige Woord, is; indien zij al den invloed wel begrepen, dien zij op deze groote verrichting kunnen uitoefenen, zou men ze dan onverschilligen in verstrooiing zien; zouden ze uit lichtzinnigheid eene zoo voortreffelijke gelegenheid verbeuzelen, om haar eigen geluk te verzekeren, door deze verhevene verbintenis ? De gevolgen van zoodanig verzuim zijn waarlijk onberekenbaar: gij kent ze. Mevrouw, en gij bejammert ze zoowel als ik, hoewel gij ze hebt weten te voorkomen. Ik sprak in het begin mijns briefs, van mijne treurigheid en mijne zucht tot peinzen gedurende mijne reis, zie hier de reden er van. Te M... komende, zag ik mevrouw St. H. Ik vond haar zeer veranderd. Zij is in achttien maanden, wel tien jaren verouderd. Zij had onlangs een brief ontvangen van haar Eduard. Wat gij en ik voorzien en voorspeld hadden, is maar al te zeer bewaarheid geworden. Die ongelukkige jongeling is tegenwoordig het kruis en de schande zijner familie. De arme moeder stort bittere tranen: zij erkent, maar te laat,
3
de onvoorzichtigheid, die zij begaan heeft. Zij verwijt zich zelve luide, ten opzichte der eerste Communie van haar kind zoo achteloos te zijn geweest. .gt;Hoe hard is het voor eene moeder zoo sprak ze mij zuchtende aan, «de oorzaak te zijn geweest van het on-»geluk van haar zoon! Als ik hem de vreeze Gods quot;had ingeboezemd, zou hij zijne moeder hebben gefreesd , hij zou mij gehoorzaamd en geacht hebben; »het zou anders wezen dan het nu is. Als ten min-»ste zijne eerste Communie nog te doen ware, zou »mij eenige hoop overblijven!quot;
Mevrouw St. H., ontrust door de slechte neigingen, die zij in Eduard bespeurde, had wel eenigen tijd vóór de eerste Communie beproefd, hem te vermanen en over godsdienst te spreken; maar het was te laat, Eduard was dertien jaren oud. Toen zij hem nog op haar schoot had;, moest zij reeds zijn hart voor de godsvrucht hebben gevormd. En wat vermochten latere woorden, die niet door huiselijke voorbeelden ondersteund, verklaard en bekrachtigd werden? Hierin vooral heeft mevrouw St H. zich zelve zonderling misleid. Zonder het voorbeeld zijn alle woorden ijdel: het gedrag der ouders is het Evangelie der kinderen.
De arme Eduard is een bewijs voor deze waarheid. Gij weet, dat ik hem zeer jong heb gekend. Hij was slechts zeven jaren oud, toen zijne bonne mij den volgenden trek verhaalde. Op zekeren dag zeide dat meisje, wier godsvrucht gij kent, aan Eduard, dien zij aangekleed had: Nu zullen wij bidden. — Maar nu, bonne! waarom wilt gij dat ik bidde?papa en mama bidden niet. Wat viel hier op te antwoorden? Immers niets. Te blozen en voor de toekomst
4
te beven, ziedaar alles wat overblijft. En inderdaad, welk middel is er voor een vader, voor eene moeder, die zei ven niet beoefenen, wat den kinderen wordt opgelegd, om zulke argumenten; waarvan de kinderen al de kracht gevoelen, te ontwijken: al vroeg begrijpen zij, dat de godsdienstplichten uit te oefenen, te bidden, de Mis bij te wonen, te biechten, de vasten- en onthoudingsdagen in acht te nemen, dat dit alles niet noodig is; als het noodig is, waarom doet gij het dan niet? en als het niet noodig is, waarom wilt gij mij dan verplichtingen opleggen, die gij goedvindt niet te vervullen? Hoe zijn de ouders blind genoeg, om niet in te zien, dat die tegenstrijdigheid tusschen hun gedrag en hunne woorden, den godsdienst aan de verachting hunner kinderen prijs geeft, en deze leidt tot onverschilligheid en ongeloof?
Gelukkig de kinderen. Mevrouw, die, als de uwe, aan ouders toebehooren, die Christenen zijn naar het Evangelie! Het is voor hen genoeg, het oog te houden op de personen, die hen omringen, om den weg te kennen, dien zij volgen moeten en de verklaring te hebben van de wet. Hoe kunnen zij betwijfelen, dat het juk des Heeren zoet en licht is? Hoe zouden zij het niet beminnen, als zij het met zooveel vreugde en geluk door een geliefden vader, door oene hartelijk beminde moeder zien dragen ? De taak, die ge mij hebt opgelegd, wordt dus minder moeilijk, en de goede uitslag veel zekerder.
Overigens zullen uwe gebeden het zaad, dat in de jeugdige en onbedorvene harten uwer kinderen wordt gestrooid, vruchten doen dragen; ja. Mevrouw! God zal u verhoeren. Het gebed eener moeder, eener
5
moeder, die voor hare kinderen bidt, kan niet onverhoord blijven. Vergun mij nog, hier mijn overkropt hart uit te storten: hoe vele ouders openen hunne lippen niet meer om te bidden? Zij hebben nooit iets aan den Hemelschen Vader ten behoeve hunner kinderen, die Hij aan hunne zorgen heeft toevertrouwd , te zeggen. Helaas! zij bidden niet voor hunne kinderen, hoe zouden ze dan voor anderen bidden? Ook worden van den dag af, waarop het gebed uit den huiselijken kring is verbannen geworden , de tee-derste aandoeningen, die zoete huiselijke vreugde, die zoo hartelijk en zoo zuiver wordt, die alle vermaken overtreft en door niets kan vervangen worden, niet meer gesmaakt. Van daar, dat de zachtste en heiligste banden losgemaakt, miskend , en zelfs verscheurd worden; van daar in de kinderen dat hatelijk karakter, waarvan de H'. Paulus zegt; Ze zijn zonder genegenheid. Zij zien enkel zich zeiven en buiten zich niets. Trotsch, grillig, despotiek jegens de dienstboden, wanen zij, dat alles zich naar hunne kleinste begeerten schikken moet; zij brengen dat verfoeilijk karakter in de wereld en God weet, wat daarvan de gevolgen zijn.
Aan alle kanten hoort men klachten over de ondankbaarheid , de niet-ondergeschiktheid en hel wangedrag der jeugd; vaders en moeders, gij zijt de eersten, die er over te klagen hebt: maar wie heeft er de schuld van? Zijt gij het niet, die met eigene handen het kruis hebt opgericht, waaraan uwe kinderen u hechten? en zou het niet een mirakel zijn, als kinderen, die zonder godsdienst opgevoed worden, alle deugden bezaten, welke alleen de godsdienst inboezemt? Zoo gij voor u eene plaats in hun hart
6
behouden wildet, dan behoordet gij daarin aan het geloof, aan de godsvrucht en aan God eene plaats te geven. Gij hebt dit niet gedaan; gij hebt vooral de groote handeling verwaarloosd, die over de jeugd en zelfs over het leven beslist; gij hebt meer liefde gehad voor uwe vermaken en voor wat gij uwe zaken noemt, gij hebt het beginsel aangenomen; is het dan niet billijk, dat gij er de gevolgen van ondergaat? Als nog de ouders rnaai de eenige slachtoffers waren hunner misdadige achteloosheid; maar neen; de slechte opvoeding vindt wêerklank in het hart der maatschappij. Het kan niet dikwerf, noch luid genoeg herhaald worden; geene maatschappij zonder godsdienst; geen godsdienst zonder godsdienstige opvoeding; geene godsdienstige opvoeding zonder goede eerste Communie, die er de grondslag van is, en niets van dat alles zonder het voorbeeld der ouders. Dit is de regel: het overige is slechts uitzondering.
Ik vraag verschooning. Mevrouw! Ik vergat, dat ik aan u schrijf; als ik op dat onderwerp kom, weet ik niet meer van uitscheiden, wijl het bij mij vaststaat , dat daaruit, te weten uit de achteloosheid der ouders ten opzichte der godsdienstige opvoeding hunner kinderen, en vooral ten opzichte dezer eerste Commissie, alle rarnpen voortvloeien, welke ons kunnen overkomen en bedreigen. Het is waar, dat eene christelijke opvoeding zorgen vordert en opofferingen oplegt; want bij de woorden, die inlichten, bij het voorbeeld, dat de woorden bekrachtigt, bij het gebed, dat ze vruchtbaar maakt, bij dat alles moeten de ouders noodwendig eene groote waakzaamheid voegen; wat zal er anders gebeuren ? Het goede
7
zaad zal weldra weggevoerd door de vogelen des hemels, verstikt door de ontluikende hartstochten, of door de voetgangers vertreden worden, ik wil zeggen, door die menigte van verleidingen en onchristelijke gevoelens, waardoor de jeugdige harten worden belegerd. Ik weet, Mevrouw! dat uwe kinderen , onder de moederlijke vleugelen opgevoed, niets te vreezen hebben van de besmetting van buiten. De uitwendige wereld kan hen nog niet schaden; maar zij dragen de wereld in hun hart. Als kinderen van Adam hebben zij in zich zeiven de neigingen, die , door eene menigte van menschen als regel van gedrag aangenomen wordende, datgene uitmaken, wat men de wereld noemt: men moet er dus tegen waken. Die waakzaamheid moet verdubbeld worden bij hel naderen van de eerste Communie. Het hart dier lieve kinderen moet weldra het tabernakel worden van den driewerf heiligen God; kan het dan te zuiver zijn? De Goddelijke Bruidegom vordert de eenzaamheid: daar alleen wil Hij tot zijne Bruid spreken. Daarom ben ik van oordeel, dat Alexander en Maria, zonder iets van hunne gewone uitspanningen na te laten. evenwel alle dagen iets be-hooren te verrichten, om zich in de godsvrucht te oefenen, en dat bestendig hunne aandacht op de groote handeling vestigt. Zij moeten ook meer tijd aan het godsdienstig onderwijs geven. Dienaangaande heb ik niets te zeggen; ik weet, wat gij doet; het is voldoende, en evenwel meent gij niet genoeg te doen.
Welnu, Mevrouw! zoudt gij kunnengelooven, dat er ouders gevonden worden, wier denkbeelden zoo verkeerd zijn, dat zij dwaaslijk meenen, dat het
8
godsdienstig onderwijs voor hunne kinderen te veel tijd zou doen verloren gaan ? Een vader, eene moeder kunnen vreezen , dat hunne kinderen te goed in de godsdienstleer onderwezen zullen worden; dat zij te getrouw zullen zijn aan de verplichtingen, die zij oplegt, aan de deugden, die zij beveelt? laat zich zoo iets begrijpen? En zoo is het echter tegenwoordig bij velen gesteld. O, dat zij ons dan met hunne kinderen over den hemel laten spreken; immers er zuilen er genoeg zijn, die met hen spreken zullen over de aarde; dat zij ons ten minste overlaten hen over hunne plichten te onderhouden; er zullen anderen te over zijn, die hun hunne rechten zullen voorstellen, Overigens is er in de zonderlinge denkbeelden van vele ouders niets, wat ons verwonderen moet: zij hebben het geloof niet; voor hen is de eerste Communie niets anders, dan eene gewone plechtigheid , waaraan het nog gebruikelijk is de kinderen te onderwerpen. Maai- de verhevene grootheid dier verrichting; de voorbereiding, welke zij vordert; de beslissende gevolgen, die zij hebben moet; dat alles is voor hen een gesloten boek. En ook wat doen zy, als de biechtvader of catechist hunne kinderen niet tot de eerste Communie toelaat? Zy zijn verwonderd, zij zijn verontwaardigd, zij morren, zij smaden hem en beschuldigen hem van partijdigheid of onkunde, en wijten het uitstel aan do kwaadwilligheid des priesters, terwijl de reden daarvan in hun eigen ergerlijk gedrag en in hunne achteloosheid ligt. Dwaze ouders! gij vordert bewijzen van goed gedrag van den bediende, dien gij het geheim uwer zaken toevertrouwt, en gij zoudt willen , dat de priester die niet vorderde van hen, wien hij de verhevenste geheimen des christen-
9
doms, het Vleesch en Bloed van den Godmensch, toevertrouwen moet.
Zoo overigens de priester op de medewerking der ouders rekenen mocht; als hij zeggen kon; dat kind zal in zijn vader en in zijne moeder beschermengelen vinden, die de gevaren van slechte gezelschappen van hem zullen verwij deren; voorbeelden, die het slechts behoeft te volgen, om den weg der deugd te betreden: met één woord het gezin zal voor het kind eene huiselijke kerk zijn, dan ware het nog iets; dan zou hij zich misschien van eene billijke gestrengheid mogen onthouden; maar als hij het tegendeel zeggen moet, als hij weet, dat noch de voorbeelden, noch de huiselijke lessen de wankelende deugd der kinderen ondersteunen zullen, wat zeg ik! als hij weet, dat het kind in den schoot van zijne eigene familie de grootste gevaren ontmoeten zal, heeft hij dan het recht niet om streng te zijn, zonder rechtvaardig te wezen?
Zoo als gij ziet, Mevrouw! bij u denk ik overluid. De verblindheid van zoo vele ouders, de beklagenswaardige staat der huisgezinnen onder ons, zullen u het geluk doen waardeeren, dat gij gehad hebt van tot een huis te behooren, waarin de echte godsvrucht naar het Evangelie, erfelijk is. Gij zult meer en meer ijveren, om dat kostbaar erfdeel op de geliefde kinderen, welke de Voorzienigheid u heeft toevertrouwd, over te brengen. Het is aan hen, dat ik voortaan mijne brieven zal richten. Zij zullen die in uwe tegenwoordigheid lezen. Dit zal voor u eene gelegenheid zijn, om te onderrichten, te verklaren en voorbeelden aan te voeren. Ik reken veel meer op die moederlijke ontwikkeling, dan op mijne rede-
10
neeringen; een6 in inkt gedoopte pen kan slechts koude woorden voortbrengen. Ik vertrok morgen weder naar mijne eenzaamheid. Van daar zal ik aan mijne kleine vrienden schrijven. Gelief bij hen de tolk mijner gevoelens te zijn en de verzekering aan te nemen enz.
De uroote dag nadert ! Eindelijk, lieve kinderen ! ben ik in mijne eenzaamheid teruggekeerd. Hoe aangenaam zoude het mij zijn, u bij mij te hebben? Behalve het vermaak van u weder te zien, zou ik den troost hebben, u mondeling te onderhouden over de zaak, waartoe gij u voorbereidt, en die gij met zooveel blijdschap te gemoet ziet. Dit zou voor mij veel aangenamer zijn, en ik geloof' ook voor u.
.Maar dat genoegen moeten wij derven. Wij moeten er echter partij van weten te trekken, en er voordeel mede doen; daarom offeren wij dat gemis op aan Hem, wiens Voorzienigheid het ons oplegt. Mijne eerste oogenblikken zijn dus voor u. Ik ga zonder inleiding, onze kleine correspondentie beginnen, waarvan uwe uitmuntende moeder u gesproken heeft. Het eerste wat ik van u vorder, is; haar te verzoeken, u alles te verklaren, wat gij niet begrijpen mocht in mijne brieven; het tweede is: ze minder met uw verstand dan met uw hart te lezen, dat is: met een groot en oprecht verlangen, om voordeel met de onderrichtingen te doen, die gij er in zult aantreffen; het derde eindelijk is; mij te willen vergeven, als ik u soms verveel. Ziedaar mijne voor-
12
waarden. Ik wil hopen, dat gij ze aannemen zult; weest dus aandachtig, lieve kinderen, en luistert Ik begin met eene geschiedenis.
Toen pater Petrus en ik, in het midden der Wilden aankwamen, hadden deze nooit van den chris-telijken godsdienst hooren spreken. Na eenige voor-loopige onderrichtingen, verzamelden wij hen op zekeren dag in het midden van het vlek, en zeiden hun: »Er is in den Godsdienst van den grooten Geest, (zoo noemden zij den christelyken godsdienst) eene handeling, waarvan men met de kinderen reeds in hunne teederste jeugd spreekt; eene handeling, waartoe men hen, eenige jaren te voren, reeds voorbereidt; het denken daaraan wordt hun dikwerf aanbevolen, als ook het bidden om ze te doen zoo als het behoort. Lang vóór dat zij daartoe worden toegelaten, onderricht men hen alle dagen aangaande alles, wat er betrekking mee heeft, aangaande de verhevene gesteldheid, die zij vordert, en de gevolgen, die zij hebben moet. Men verplicht hen, om dikwerf hunne harten te zuiveren door het belijden hunner gebreken en het berouw er over. Hoe meer de dag dier groote handeling nadert, zoo veel te meer verdubbelen de onderwijzers hun ijver, hunne waakzaamheid en zorgvuldigheid: de zwartrokken {robes noires), zoo noemen de Wilden de priesters, doen in het openbaar onderzoek naar de kunde der kinderen; zij doen hen een geheim onderzoek ondergaan, om zich te verzekeren aangaande de gesteldheid en de neigingen van hun hart, en deze te heiligen. De ouders zeiven zijn bekommerd; zij vernemen met aandrang, of hunne kinderen de groote handeling zullen doen. Zij ontvangen het be-
43
richt daarvan met blydschap, die getemperd wordt door de vrees. Al de discipelen van den grooten Geest verdubbelen hun ijver; van alle kanten heft men smeekende handen ten hemel, ten behoeve dier kinderen. Eenige dagen eindelijk vóór den grooten dag, worden de gewone bezigheden, de arbeid en de studiën der kinderen geschorst; men wil. dat zij aan niet anders dan aan die groote zaak denken. Men verzamelt hen in de tempels aan den voet der altaren ; daar houdt men niet op hun te herhalen, dat zij tusschen het leven en den dood zijn; dat van de verrichting, die zj binnen kort zullen doen, hun geluk of ongeluk op aarde en voor de eeuwigheid afhangt.quot;
Gij moest eens gezien hebben, hoe die woorden onze Wilden verbaasd en verstomd hadden. Na een oogenblik van stilzwijgen: «Maar is de verrichting waarvan gij spreekt, vraagde mij uit aller naam de oude Caclek 1), dan van zoo veel gewicht ? — Ik voor mij, voer hij voort, beschouw ze als de gewichtigste van alle, welke de godsdienstleer van den grooten Geest beveelt, wijl ik er geene ken, waarbij men zoo vele voorzorgen neemt en zoo vele bekommeringen ondervindt. Zeg mij , vader! of ik mij bedrieg?quot; — «Neen, antwoordde ik hem, gij hebt gelijk.quot; — »Wilt gij ons nu wel zeggen , wat die groote verrichting is ?quot; En al de Wilden voegden zich bij den grijsaard, om mij te zeggen; »Vader, zeg ons, wat die groote verrichting is.quot;
sDe groote Geest, dien ik ben komen bekendmaken,quot; antwoordde ik, »is de God, dien de Christe-
Zoo noemen de Wilden het opperhoofd van een vlek.
14
nen aanbidden. Het is die groote God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft en uwe meeren en uwe bosschen, en de dieren, en de planten, en den mensch. Maar de mensch, dien Hij schuldeloos en goed geschapen had; de mensch, dien Hij als koning over al het geschapene had gesteld; de mensch, dien Hij naar zijn beeld en zijne gelijkenis gevormd had, is zoo ondankbaar geweest, zich tegen dien grooten Geest te verzetten. Door zijn opstand heeft hij zich een verschrikkelijk onheil toegebracht; hij is blind, ondeugend en sterfelijk geworden. Evenwel heeft de groote Geest, die zoo snood beleedigd was, zijn ondankbaar schepsel niet verlaten; Hij heeft medelijden er raeê gehad. Hij heeft het kwaad, dat het zich zeiven gedaan heeft, willen herstellen: Hij heeft het al het goede, dat het verloren had, willen teruggeven.quot;
— De groote Geest is al te goed, mompelde de oude Cacieh binnensmonds.
»De Zoon van den grooten Geest heeft zich aangeboden, om den mensch vrij te koopen; maar die aanbiddelijke Zoon, even groot, even machtig, en God gelijk zijn Vader, kon niet lijden. Evenwel om voor de zonden van den mensch te boeten, moest Hij lijden. Wat heeft de Zoon van den grooten Geest gedaan? Hj heeft een menschelijk lichaam en eene menschelijke ziel aangenomen; in dien staat kon Hij lijden en heeft Hij waarlijk geleden ; Hij heeft schande, armoede, vernedering en den dood ondergaan, ten einde aan de gerechtigheid van zijn Vader te voldoen en den mensch te verlossen.quot;
De Zoon van den grooten Geest is al te goed, mompelde andermaal de oude CacieJc,
15
— »Zijn werk was volbracht, de mensch was verlost; maar zijne liefde was nog niet voldaan. Hij moest naar den Hemel terugkeeren, maar zijn vermaak is, om met de hinderen der menschen te zijn. Hij zocht dus een middel, om altoos met ons te blijven, ten einde ons te vertroosten, te beschermen, en ons te versterken in de kwellingen en gevaren des levens. Maar dit is nog niet alles; Hij wilde ons onze eerste gelijkenis met den grooten Geest, wedergeven ; Hij zocht dan een middel, om zich innig met ons te vereenigen, om slechts één met ons te zijn, gelijk twee samengemengde druppelen water te za-men slechts één druppel uitmaken. Na ons alzoo alles gegeven te hebben, besloot Hij, Zich zeiven te geven. Ziet hier, hoe Hij dat bewonderenswaardig oogmerk volvoerde.quot;
Vader, weet gij wel, dat gij mij van aandoening doet schreien, mompelde zachtjes de oude Caciek en hij veegde een paar groote tranen, die uit z'y'ne oogen rolden, van zijne wangen af.
— »Het was de dag voor zijn dood. Hij zond twee zijner leerlingen, om eene groote zaal gereed te maken, waarin Hij zijn laatste avondmaal met hen nemen zou. De nacht gekomen zijnde, kwam Hij er zelf. Zijne twaalf begunstigde leerlingen waren bij Hem. Men zet zich aan tafeL Eensklaps, te midden van den maaltijd, neemt de Zoon van den grooten Geest brood. Hij dankt zijnen Vader voor de oneindige macht, die Hij hem heeft gegeven; Hij zegent het brood, breekt het en geeft het aan zijne leerlingen, zeggende: Dit is mijn lichaam: vervolgens neemt Hij een kelk met wijn gevuld, zegent dien en geeft hom aan zijne leerlingen, zeggende; Dit is
16
mijn bloed, dat voor u zal vergoten worden. Evensnel, als het licht werd, toen Hij, de wereldscheppende, zoo als ik reeds heb uitgelegd, zeide; Daar zijlicht, even gemakkelijk en even snel, had zijn almachtige wil het brood in zijn Lichaam eti den wijn in zijn Bloed veranderd.quot;
De oude Caciek beschouwde mij zonder een enkel woord te kunnen uitbrengen, en ik zag overvloedige tranen uit zijne oogen vloeien.
«Hiermede was de Zoon van den grooten Geest nog niet voldaan. Hij wilde, dat alle inenschen, tot aan het einde der wereld, zich met Hem zouden kunnen vereenigen, door zich te voeden met zyn aanbiddelijk Vleesch en Bloed. Maar wie zal kunnen doen, wat Hij deed, en het brood en den wijn in zijn lichaam en bloed veranderen? Die zoo goede God gaf daartoe de macht aan zijne discipelen en aan al hunne opvolgers tot aan het einde der eeuwen. Daarom hebben de Zwartrokken die macht. Op hunne stem opent zich de hemel, de Zoon van den grooten Geest daalt daaruit neer en plaatst zich in hunne handen. Even als de eerste maal onder de gedaante van brood.en wijn verborgen, gaat Hij over de lippen en in de harten der Christenen. De eerste maal, dat Hij op die wijze in het hart van een zijner kinderen nederdaalt, is hetgene wij de eerste Communie noemen. Dit is die groote verrichting, waarvan ik u aanvankelijk gesproken heb, en tot welke de kinderen met zoo veel zorgvuldigheid worden voorbereid.quot;
Bij het vei haal van zoo vele wonderen van liefde, boog de oude Caciek het hoofd, en al onze Wilden verbaasd, verlegen en buiten zich zeiven, zagen elkander aan en beschouwden ons zonder een enkel
17
woord te spreken. Eensklaps riep de oude Cackk, tot in het diepste der ziel bewogen, uit: Hoe goed is Hij, de Zoon van den grooten Geest; en al onze Wilden herhaalden eenparig: Hoe goed is Hij, de Zoon van den grooten Geest!
Verbazend voorval! Het waren dezelfde woorden, die voor achttien eeuwen de heidenen herhaalden, aan wie de Apostelen dezelfde wonderen verkondigden: Hoe goed is Hij, de God der Christenen/ Zoo waar is het, dat deze geschiedenis van de oneindige liefde Gods, overal en te allen tijde dezelfde vervoering van dankbaarheid, bewondering en bly'dschap te weeg brengt.
Ik sprak vervolgens den ouden Caoiek aan met deze woorden: Vindt gij, dat men te veel doet met de kinderen voor te bereiden tot de eerste Communie ? Vindt gij, dat men overdreven spreekt, als men hun zegt, dat die verrichting de grootste van hun leven is ? — Vader, wat vraagt gij mij ? Het verbaast mij, dat men niet nog meer doet. Den Zoon van den grooten Geest persoonlijk te ontvangen, komt mij zoo schoon, zoo verheven voor, dat ik wel het overige van mijn leven zou willen besteden, om er mij toe voor te bereiden. Zoo ge mij dat geluk wilt verschaffen, zal ik altoos bij u blijven, ik zal niet meer ter jacht gaan.
Welnu, lieve vrienden! waar zoodanig de gevoelens dier arme Wilden waren, hoe moeten daar de uwe zijn? Gij moet trachten dit te bevatten; vooral moet gij trachten ze in uwe harten op te wekken. Dit zal voldoende zijn tot aan mijn volgenden brief. Bidt onzen Heer, dat Hij zelf die in u vorme; vraagt Hem voor alles een levendig geloof; 'tis van de le-
2
18
vendigbeid uws geloofs. dat de vurigheid uwer liefde
zal afhangen.
Goddelijke Zaligmaker, eeuwige Zoon van God, in alles aan uwen Vader gelijk, ik geloof vastelijk, dat Gij, niet tevreden met uit liefde voor mij te sterven, mij ook nog met uw dierbaar Vleesch en Bloed wilt voeden; ik geloof vastelijk, dat Gij op den dag mijner eerste Communie, persoonlijk in d© woning mijner ziel zult nederdalen; dat Gij mij uw Lichaam. uw Bloed, uwe Ziel en uwe Godheid zult geven, onder de gedaante van brood. Ik geloof het, mijn God! en ik dank U voor uwe oneindige goedheid; geef mij een hart, dat in staat is, U te beminnen.
O, Maria! goede Moeder, verwerf mij, door uwe macht en uwe voorspraak, de noodige voorbereiding tot mijne eerste Communie.
Herhaalt driemalen daags de bovenstaande ontboezeming van geloof, aangaande de H. Communie. Vaartwel, lieve vrienden! de groote dag nadert!
De groote d vg nadert! Gij kent, lieve kinderen! den kleinen tuin, die bij mijne woning ligt: ik zelf heb dien aangelegd; ik heb er al de hoornen in geplant; ik bezoek hem dikwerf. Drie weken geleden ontdekte ik een jong appelboompje, dat in eene verkeerde richting groeide; mijne eerste zorg was, om het een steun te geven, waaraan ik het stevig vastbond. Thans heb ik het genoegen te zien, dat het zich recht houdt en den verkeerden stand van lieverlede verliest, dien het geweld der winden er aan gegeven had. Onder het recht buigen er van, maakte ik meer dan eene opmerking.
Het is zeer gelukkig, zeide ik, dat ik het in tijds gedaan heb. Nu het jong is, laat het zich zonder tegenstand recht buigen, en het zal altoos de goede richting behouden, die ik het heb doen aannemen; het zal een zeer fraaie boom zijn; later zouden mijne pogingen te vergeefs zijn geweest: hij zou eerder gebroken dan gebogen zijn geworden. Dit is, sprak ik vervolgens, toch wel het afbeeldsel der kinderen.
Even als een jong boompje, zal hun hart, intijds aangevat, zonder wederstand, alle goede indrukken ontvangen, die men er aan zal verkiezen mede te
20
deelen, en het zal die getrouw bewaren; maar als ru^n het gunstige oogenblik laat voorbijgaan, dan is het gedaan: te vergeefs zal men pogingen aanwenden , om het te recht te brengen; het heeft zijn plooi genomen, zijne gewoonte gevormd, het zal die tot het einde toe behouden. Dit is eene zoo blijkbare waarheid, dat zij reeds voor drie duizend jaren tot een spreekwoord geworden was. De H. (^eest zegt door den mond van Salemon, dat de jongeling ten einde toe den weg zal betreden, dien hij in zijne vroegste
ictven incjcslcicfe/i heeft» . ,
Gij vraagt mij ongetwijfeld, lieve vrienden, waarheen ik met mijne booinen en spreekwoorden wil. Ik zal het u zeggen: maar gij zult het wel al raden;
ik wil weder op het groote gewicht uwer eerste Communie komen. Gelukkige vrienden, Süin (-len schoonen leeftijd, waarin men zijne hebbelijkheden voor den overigen tijd des levens aanneemt. Het kind kan als het wil, zijn tegenwoordig en toekomstig o-eluk verzekeren. Doch gelijk de jeugd over de hebbelijkheden en het geheele aanwezen beslist^ zoo beslist de eerste Communie over de jeugd: t is die oroote daad, die haar zijn merk en richting indrukt; zoo zii wèl gedaan wordt, ziet het kind zich bijna onherroepelijk in het -goede bevestigd. De stormen dei hartstochten kunnen het later wel eenigszmstot het kwaad doen overhellen, maar dat is slechts voor een tijd. De kracht der eerste gewoonte zal het vroeo- of laat terugvoeren tot zijn waren stand; evenals het teedere riet, dat voor het geweld van den storm of de hevigheid van den stroom buigt; de storm bedaart, de stroom houdt op, en het net beurt zich weder op en blijft het hoofd ten hemel verhellen.
AlS; integendeel, door het grootste aller onheilen, de eerste Communie kwalijk gedaan -wordt, helaas! lieve vrienden, ik durf u niet zeggen, wat er de gevolgen van zijn. 't Is voor het tegenwoordige genoeg te weten, dat men niet te vergeefs de eerste Communie eene beslissende verrichting noemt. Daar de geringste genade, welke God ons zendt, ons nooit laat, zoo als zij ons gevonden heeft; vermits zij ons noodwendig beter maakt, of erger ziet worden; wijl zij een blinde verlicht en tot het goede beweegt, of, verstoeten wordende, nog meer verblindt; wat moet men dan denk-en van den invloed der allergrootste genade, vooral wanneer men weet, dat zij ontvangen wordt in een leeftijd, waarin alle indrukken; hetzij goede, hetzij kwade,, zoo diep en zoo duurzaam zijn?
Die invloed der eerste Communie is zoo sterk, dat ik eens een mijner vrienden, een beroemd prediker, den dag der eerste Communie, met den dag des laatsten oordeels heb hooren vergelijken. »Op »dien dag,quot; zeide hij, sbeslissen de kinderen over «hunne eeuwigheid, zij gaan te zamen aan dezelfde stafel, zij hebben deel aan denzelfden maaltijd; doch »daar hunne gesteldheid niet dezelfde is, komen zij «er, door een oneindigen afstand van elkander gesscheiden , van terug. Terwijl sommigen het leven «hebben ontvangen, is de dood het deel van anderen «geworden: terwijl eenigen zich ter rechterzijde heb-»ben geplaatst, hebben anderen zich ter linkerzijde «gesteld; uit het diepste hunner harten verheft zich «de stem van Jesus Christus, die aan sommigen zegt: ygt;Komt, gezegeiulen mijns Vaders; en tot de anderen: «Gaat weg, vervloekten, in het eeuivige vuur. In den
22
»dag des oordeels zal de Zoon des menschen, aan «de vergaderde volken, die verschrikkelijke afschei-))ding slechts openbaren, welke aan de heilige tafel, »ten dage der eerste Communie, begonnen is. Het sgeduchte vonnis, dat Hij van de hoogte zijns rech-sterstoels zal vellen, zal slechts de bekrachtiging zijn «van het vonnis, dat Hij hier-beneden in het heilig-»dom uitspreekt. Het moet wel zoo zijn, daar de iZaligmaker ons met uitdrukkelijke woorden, door «den mond van den H. Apostel Paulus zegt, dat al »wie kwalijk communiceert, zijn eigen oordeel eet »en drinkt.quot;
Die waarheden, lieve kinderen, zullen uwe ziel doen vreezen, ik weet het, en zult gij mij vergeven, als ik u zeg, dat ik het u met dat oogmerk gezegd heb? Ja, dit was mijne bedoeling, want de vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid; ja nogmaals, want het kind, dat het minste blootgesteld is aan het gevaar, om zijne eerste Communie kwalijk te doen, is juist dat kind, wat de meeste vrees heeft, dat het die kwalijk doen zal. Ik kan. er niet meer van zeggen; zoo gij uitlegging noodig hebt, zal uwe voortreffelijke moeder zich gelukkig achten u die te geven. Laat ons tot iets anders overgaan.
Gij herinnert u de priesterwijding, waarbij we te zamen tegenwoordig waren, nu ongeveer acht maanden geleden? Gij waart er zoo door getroffen, dat gij ze u zeker nog herinneren zult. Welnu, toen ai de jonge levieten in een halven kring stonden geschaard, wendde de bisschop zich van het midden des altaars tot hen, en vervolgens hen, die zich tot het onder-diaconaat aanboden, aansprekende, zeide hij:
23
«Bedenkt wel, wat gij gaat doen; denkt aan de ïverplichtingen, die gij u zeiven gaat opleggen; »gij zijt nog vrij, gij kunt nog in de wereld blijven; smaar zoo gij deze heilige orde ontvangt, dan be-»hoort gij geheel en al den Heer toe; daarom her-»haal ik het u, terwijl het nog tijd is, bedenkt wel »wat gij gaat doen, weldra zal het te laat zijn.quot;
Een oogenblik van stilte volgde op die woorden des bisschops; maar weldra stapten de jonge lieden voorwaarts en vielen met hun aangezicht ter aarde; eene onherroepelijke verbintenis was aangegaan; van dit oogenblik af behoorden zij geheel en al aan Jesus Christus en aan de Kerk.
Ik mag u wel dezelfde waarschuwingen doen, lieve kinderen! Gij zijt nog vrij, denkt, terwijl het nog tijd is, aan hetgene gij gaat doen; weldra zal het te laat zyn. En, wat gaat gij dan in uwe eerste Communie doen? Gij gaat eene onherroepelijke verbintenis aan, gij gaat een groot verdrag met Jesus Christus sluiten; van zijnen kant zal Hij zich geheel en al aan u geven: zyn Lichaam, zijn Bloed, zijne Ziel, zijne Godheid, zijne verdiensten, het recht op den hemel, het onderpand der opwekking uit den dood en der eeuwige heerlijkheid: met één woord, Hij zal u alles geven, wat Hij heeft, alles, wat Hij is; een onschatbaar geschenk, dat a rijker zal maken dan koningen.
Maar wat vordert Jesus Christus daarentegen van uwen kant? Hij eischt alles, wat gij hebt, alles, wat gij zijt. Is het te veel? Helaas! wat zijt gij, lieve kinderen? Wat zijn wij allen bij Hem? Wat hebben wij, dat Hem niet reeds behoorde? Dit lichaam, deze ziel, deze voeten, deze handen, deze oogen, deze goederen, deze talenten, wie heeft ons die ge-
24
geven? Voor wien behouden wij ze? Is Hij het niet? En evenwel wil Hij ze als offer aannemen; Hij vraagt ze u, en als ik mij zoo mag uitdrukken, in ruiling geeft Hij zich zeiven: kan men zich een voordeeliger verdrag voorstellen ?
En ook, lieve kinderen! Hij vraagt dat alles niet om het u te ontnemen, maar om het u te laten behouden. Ja Hij wil uw lichaam behouden, door het te behoeden tegen alles, wat het zou kunnen bezoedelen; Hij wil er zijn tempel van maken en het heerlijk en onsterfelijk uit het graf doen verrijzen; ja, Hij wil uw geest behouden door hem tegen dwaling te behoeden, en Hij wil hem verlichten met een zuiver en goddelijk licht, dat u de waarheid op aarde zal doen kennen en God zal doen aanschouwen in den hemel. Hij wil uw hart behouden, door het te behoeden tegen alle neigingen, die het zouden kunnen verlagen; Hij wil het een voedsel geven, zijner waardig, en het onsterfelijk maken, door het te vergoddelijken.
Gelukkig, zoo gij de liefderijke oogmerken van uw God begrijpt; gelukkiger nog, zoo gij getrouw züt aan de voorwaarde van het verdrag, dat gij zult aangaan! Gaat niet lichtzinnig te werk. Terwijl het nog tijd is, behoort gij al de gevolgen te wegen der wederkeerige gift van Jesus Christus aan u, en van ii aan Jesus Christus; gij gaat afstand doen van alles, om alles in de handen des Zaligmakers te stellen; niets in u zal u meer toebehooren: lichaam, ziei, leven, talenten, alles moet tot zijne eer worden besteed, zoo als Hij zich zei ven geheel en al te uwen voordeele geeft. Gij zoudt diefstal, roof, heiligschennis begaan, zoo gij slechts eenmaal in uw
25
* leven één uwer zintuigen, één uwer vermogens
dienstbaar aan het kwaad deed worden.
Gij hebt wellicht hooren spreken van dien man, die onlangs veroordeeld is geworden. Die ongelukkige was in eene kerk binnengeslopen, hij had het tabernakel opengebroken, en niet tevreden met het ste-J len der heilige vaten, bezigde hij die tot onheilige
gebruiken. Zyne misdaad is verschrikkelijk, de haren rijzen er van te berge; die gewaarwording is billijk. Welnu, lieve kinderen! die dief, die vermetele heiligschenner, is niet misdadiger dan het kind, dat na de eerste Communie zijn hart aan Jesus Christus zou ontrooven, er. zijn lichaam, zijne ziel, zijne oogen, zijne ooren, zijne, handen tot onheilige gebruiken. dat is tot zonden bezigen zou. quot;Wat zeg ik, dat ongelukkige kind zou nog veel schuldiger zijn, het zou dat, wat nog veel heiliger is dan de vaten des altaars. ontheiligen. Het is waar, die ciboriën en kelken bevatten Jesus Christus; maar Jesus Christus vereenigt zich niet tot een lichaam daarmede; Hij vereenzelvigt er zich niet mede, terwijl Hij zulks wel doet met het kind, dat communiceert. Zijn goddelijk Bloed vermengt zich met het bloed van dat kind; Hij wordt been van deszelfs gebeente, vleesch van deszelfs vleesch; zij zijn vereenigd, zegt een kerkvader, gelijk twee druppelen was te zamen gesmolten. Dat ongelukkig kind zou dus een dief, een heiligschenner, een meineedige zijn. Gij hebt wel eens gelezen, lieve Alexander! dat bij de Romeinen de man, die ontrouw aan zijne eeden werd, eerloos was. Bij ons wordt de meineedjge gestreng gestraft, en hij laadt de algemeene verachting op zich. Daar men nu over den rnan, die zijne eeden, jegens zijne
26
gelijken, niet houdt, zoo denkt, wat moet men dan denken van hem, die de eeden, welke hij aan God gedaan heeft, met voeten treedt?
Denkt er dan aan, wijl het nog tijd is, weldra zal het te laat zijn; de groote dag nadert! Slaat er wel acht op, hemel en aarde zullen de getuigen uwer verbintenis wezen; voor de altaren, in tegenwoordigheid der engelen, die bevende den troon van uw God omringen; onder het oog uwer ouders, onder de oogen van deugdzame godvruchtigen, die door de Voorzienigheid met de zorg uwer opvoeding belast zijn; onder de oogen der priesters van den levenden God, die u onderwezen hebben, aan wie gij de geheimen van uw geweten hebt toevertrouwd; onder de oogen dier menigte van getuigen, die bij de verhevene plechtigheid zullen tegenwoordig zijn; op het Lichaam en Bloed van Jesus Christus zelven, zult gij de verbintenis aangaan, om geheel en al en voor altoos den Heer toe te behooren. Slaat er wel acht op, de zaak is van een ernstigen aard, het is nog tijd; niemand dwingt u; zoo gij niet besloten hebt, om altoos getrouw te blijven aan uwe eeden, gaat dan niet verder, wacht liever.
Ik heb betere gedachten van u, lieve kinderen ! Als ik zoo spreek, als ik gedaan heb, is het niet, omdat ik de oprechtheid uwer harten verdenk, of de goede trouw uwer beloften betwijfel. Uwe godsvrucht is mij bekend. Al wat ik dus gezegd heb, is om uwe aandacht te vestigen op de grootheid der verbintenissen, die gij eerlang zult aangaan , en op de gewichtige verplichtingen. die er het gevolg van zullen zijn.
Deze brief zal u een voldoend onderwerp van over-
27
weging aanbieden, tot dat gij mijn volgenden ontvangen zult. In dien tusschentijd derhalve overdenking en gebed: O goddelijke Zaligmaker! ik geloof vaste-lijk, dat Gij U zeiven weldra aan mij geven zult: Gij zult U geheel en al geven; Gij zult niets uitzonderen, niets terughouden. Zou het dan te veel zijn, ü mijn God! dat ik mij ook geheel aan U geve? Wie zijt Gij, Heer! en wie ben ik? Gij zijt alles, Gij hebt alles, en ik heb niets, ik ben niets, ik ben slechts een zwak kind; maar ik geef U ten minste van goeder harte en voor altoos het weinige, dat ik bezit: mijn lichaam en mijne ziel zullen ü voortaan zijn toegewijd. O Maria, mijne goede Moeder, verkrijg voor mij, dat mijn offer oprecht zij; bied gij zelve het uw goddelijken Zoon aan, opdat het Hem des te aangenamer zij.
Herhaalt tot oefening dikwerj deze kleine verzuchting: Mijne geliefde zal geheel de mijne zijn en ik zal geheel de zijne wezen.
Vaartwel, lieve kinderen I de groote dag nadert I
De groote Koning van hï't Oosten.
De groote dag nadert ! Ik heb onlangs, lieve kinderen! eene der fraaiste geschiedenissen gelezen, die men vinden kan. Ik bied ze u aan.
Een der machtigste monarchen van het Oosten, had een zijner onderdanen tot de eerste waai'diglie-den van zijn hof verheven. Met purper gekleed, een heerlijk paleis bewonende, dat van goud en paarlen glinsterde, beval hij als meester over het geheele rijk. Ongelukkig sloop het vergif der trotschheid in het hart van dien gunsteling. Niet tevreden met den tweeden rang in het rijk, wil hij den eersten bezitten: zich gelijk stellen met den koning, zyn weldoener, en zich meester maken van zijn troon; zoodanig zijn de zwarte denkbeelden, die hij koestert. Hij vormt eene uitgebreide samenzwe 'ing; maar op het oogenblik der uitvoering, wordt het komplot ontdekt. De ondankbare, de snoocle minister wordt met zijn gezin tot eeuwigdurende ballingschap veroordeeld en naar het binnenste eener provincie verbannen, in een staat van vernedering en armoede, waaruit de vorst hem getrokken had.
Maar de koning had een zoon, die de schoonste
29
hoedanigheden van geest en hart bezat. De ongenade, waarin de oude gunsteling gevallen was, vernemende, gevoelde hij zich door medelijden getrolTen. Enkel aan zijne edelmoedigheid gehoor gevende, werpt hij zich aan de voeten zijns vaders en smeekt om genade voor den balling en zijn geslacht: hij is gelukkig genoeg, die te verwerven. Aanstonds, en zonder zijn plan aan iemand mede te deelen, verbergt hij zijn rang, en vertrekt alleen en te voet, naar de afgelegene provincie, waar de gewezen gunsteling in kommer leefde. Na eene lange en moeielijke reis komt de vorst in het oord der ballingschap aan; men zegt hem. dat van het geheele verbannen geslacht slechts één kind is overgebleven , dat nog jong is. De prins begeeft zich naar de hut van het weeskind , en onderricht zich aangaande zijn toestand en middelen. Ik ben wees, antwoordt het kind met openhartigheid . dit land is mijn vaderland niet; mijn vader heeft mij gezegd, dat ik in een fraai paleis geboren ben: een groot koning had ons daarin geplaatst; maar eens had mijn vader het ongeluk den koning te beleedigen: om hem te straffen, heeft de koning hem met rnijne moeder en mij in deze afgelegene provincie verbannen; mijn vader en mijne moeder zijn dood, ik blijf alleen over; deze hut is de mijne niet, de kleederen, die ik draag, heeft men mij gegeven, ik leef van het brood, dat ik dagelijks vraag.
Door de openhartigheid des jongen ballings getroffen, doet de piins het voorstel om hem met zich mede te nemen. Het kind bewilligt er in; de prins vertrekt en zegt hem, op weg zijnde: »Ik ben de zoon van den grooten koning, die uw gezin verbannen
30
heeft, uw vader maakte zich grootelijks schuldig; maar ik heb genade voor hem verzocht, mijn vader heeft alles vergeven. Ik zelf heb die aangename tijding aan uw vader willen bekend maken. Ik heb het hof verlaten, en ben, mijn rang verbergende, met spoed gekomen. Ongelukkig kwam ik te laat, uw vader was dood; maar gij zult het voorwerp zijn van al de gunsten, die mijn vader voor hem bestemde. Hij heeft mij vrijgelaten, om voor u te doen wat ik wilde. Ik wil u dan veel meer wedergeven, dan gij verloren hebt. Beschouw u voortaan als mijn vriend, als mijn zoon, als mijn broeder; gij zult dagelijks aan mijne tafel gezeten zijn. De troon mijns vaders is de mijne, en mijn troon is de uwe, mijn hof is uw hof, mijn koningrijk is uw koningrijk; gij en ik zullen slechts één uitmaken; wij zullen voortaan in leven en dood niet gescheiden worden.quot;
Het arme kind sloeg groote oogen op, het begreep niets van dit gesprek; die heerlijke belofte verbaasde het kind zoodanig, dat het meende te droomen. Maar de prins omhelsde het met teederheid. Het hart van het weeskind klopte hevig en overvloedige tranen vloeiden langs zijn gloeiend aangezicht; nauwelijks kon het eenige afgebrokene woorden uitbrengen: )»Prins, wie ben ik en wie zijt gij?quot;
Zoo komt men aan het paleis des konings. De hovelingen scharen zich rondom den prins, die hun zijn voornemen verklaart , met betrekking tot het weeskind; aanstonds kleedt men het in een kostbaar gewaad. De prins neemt het bij de hand en geleidt het naar het verblijf zijns vaders. De koning staat op, omhelst zijn zoon en opent vervolgens zijne armen voor het kind; hij drukt het aan zijn
31
hart en bekrachtigt al de beloften zijns zoons. Er worden bevelen gegeven en geschikte vertrekken voor den zoon des bannelings in gereedheid gebracht; allen dienden hem; hij is zoon en broeder des ko-nings; hij is koning.
Onder het lezen dezer geschiedenis, lieve kinderen! zult gij zeker meer dan eens hebben gezegd: o! die goede koning! welk een gelukkig kind! als ik arm, verbannen en verlaten was, zoo als dat weeskind, hoe gelukkig zou ik dan zijn, als mij zoo iets te beurt viel! Welnu, ja, lieve kinderen! ja gij zijt arm, verbannen, verlaten even als dat weesje; even als hij, zijt gij kinderen van een misdadigen vader, van Adam; maar ste.t u gerust. Even als dat kind zult gij geholpen, rij k gemaakt en ten troon verheven worden; even als hij, zult gij weldra vrienden, broeders en kinderen eens groeten konings zijn; gij zult zoodanig met hem vereenigd worden, dat gij met hem slechts één zijn zult.
Reeds nadert de dag, waarop die groote gebeurtenis zal plaats hebben. Op het oogenblik uwer eerste Communie zal de Zoon van den Koning der koningen nederdalen; Hij zelf zal u, in persoon, in uwe ballingschap komen zoeken; van het oogenblik af, dat Hij zijn intrek in uw hart zal nemen, zal alles voor u veranderd zijn; een paleis, een troon, eene eindelooze glorie, zullen uw deel zijn. En dit is nog niet alles; onze Heer zal voor u meer doen, dan de groote koning van het Oosten voor het weeskind deed; hij zal u niet alleen een troon geven, maar ook al de gedachten en gevoelens, die den troon waardig zijn: alles zal koninklijk aan u zijn, alles zal goddelijk wezen. Gelijk het voedsel, dat gij ge-
32
bruikt, zich met u vereenigt, uw bloed en vleesch wordt, u al zijne hoedanigheden mededeelt, zoo ook zal de Zoon van den grootste der koningen, zich met u vereenigende, u in Hem veranderen. Uw beminnelijke Zaligmaker zal u alles maken, wat Hij is; Hij is koning en gij zult koningen zijn; Hij is heilig en gij zult heilig wezen; Hij is erfgenaam en gij zult erfgenamen des hemels wezen; Hij is onsterfelijk en gij zult de kiem der onsterfelijkheid hebben; Hij is de geliefde Zoon van God en gij zult de geliefde kinderen Gods wezen. Hem uit den hoogen Hemel beschouwende, verklaarde de eeuwige Vader van Hem : deze is myn geliefde Zoon , het voorwerp van al mijn welbehagen; en u uit den hoogen hemel beschouwende, zal de eeuwige Vader van u zeggen: dit zijn mijne geliefde kinderen, in wie ik myn welbehagen heb gesteld. In den naam van Jesus buigen zich alle knieën in den hemel, op de aarde en onder de aarde; de engelen in den hemel, die zich voor de heilige tabernakelen nêderwerpen, zullen aan uwe voeten knielen; op aarde zullen de vorsten hunne glorie voor de uwe zien tanen; in u zullen de menschen en alle schepselen de kinderen en vrienden eerbiedigen van dien grooten God, wiens hand schepters en kronen uitdeelt, en wiens blik de aarde doet sidderen; in de hel zullen de machten der duisternis, op uw aanblik beven: voor haar zult gij als leeuwen zijn, omdat gij sterk zult wezen, door de almachtige kracht van Hem, die ze overwonnen heeft, en die de laeuw uit den stam van Jutla genoemd wordt; dit is de gedachte van den H. Chry-sostomus.
Met een woord, op dien grooten dag zullen ai de
33
wonderen der rnenschwording in u en voor u vernieuwd worden. In de rnenschwording nam onze Heer een lichaam en eene ziel aan, die Hij met zijne godheid vereenigde. Maar dit was niet genoeg voor zijne liefde: Hij wil het lichaam en de ziel aannemen van allen, die communiceeren, en Hij verlangt, dat alle menschen in Hem zeiven veranderen, opdat de aarde enkel door kinderen Gods moge bewoond worden; Hij wil dus in het bijzonder uw lichaam en uwe ziel aannemen, om ze innig met zijne Godheid te vereenigen. Als gij Hem in u laat handelen, zal Hij al de bewegingen van uw hart regelen: in plaats van uw menschelijk, aardsch, onvolmaakt leven, zal Hij l. zijn goddelijk, zijn heilig en volmaakt leven msdedeelen. Gij zult met den H. Apostel Paulus kunnen zeggen: ik ben het niet meer, die leeft, het is .Tesus Christus, die in mij leeft, die in mij denkt, die in mij spreekt, die in mij bemint en die in mij werkt.
Gelukkige kinderen! hoe groot is uwe waardigheid? Gij zult als goden zijn, gij zult kinderen van den Allerhoogste wezen; Jesus Christus zal uw Broeder zijn! Vindt, zoo gij kunt, iets grooters dan gij, onder de schepselen in den hemel en op de aarde. Maar, mijne kinderen! wacht u van eene zoo hooge waardigheid te onteeren door onwaardige daden. O! hoe veel eerbied behoort gij niet voor u zeiven te hebben! voor dat lichaam, dat weldra niet meer he( uwe, maar het lichaam van Jesus Christus zijn zal! welke zedigheid in uwe blikken, welke behoedzaamheid in uwe woorden; welken zachten ernst in al uwe verrichtingen, welke waakzaamheid over al uwe zinnen, welke waardigheid in geheel uw ge-
3
34
drag behoort gij in acht te nemen! Gij zult in Jesus Christus veranderd worden, gij behoort u als Jesus Christus te gedragen. Ik veronderstel dus iemand, die het geluk zou hebben gehad, den Zaligmaker te zien, toen Hij onder de rnenschen verkeerde, toen Hij het arme huis van Nazareth bewoonde, toen Hij de heilige plechtigheden in den tempel van Jerusalem bijwoonde, toen Hij de steden en vlekken vanJudea doorwandelde, toen Hij de nachten in het gebed doorbracht; zoo iemand, na uwe eerste Communie u ziende in den schoot uwer familie, in onze kerken, of onder de menschen verkeerende, of in het gebed met God sprekende, moest kunnen zeggen: Die kinderen zijn waarlijk de levende afbeeldsels van Jesus Christus; dezelfde gehoorzaamheid in het huisgezin; dezelfde ingetogenheid en aandacht m de kerk; dezelfde liefde, hetzelfde geduld, dezelfde zachtmoedigheid jegens alle menschen: dezelfde godsvrucht in het gebed.
Ik eindig, lieve kinderen, dezen langen brief, over de waardigheid, waartoe uwe eerste Communie u verheffen zal, en over de verplichtingen, die zij u zal opleggen, met dit gebed, waarvan gij dikwerf gebruik behoort te maken.
Mijn God! ik geloof, dat in het oogenblik der groote verrichting, een wonder, gelijk aan dat, welk zich alle dagen op het altaar vernieuwt. in mij zal worden uitgewerkt. Door de Consecratie worden brood en wijn in uw Lichaam en dierbaar Bloed veranderd : zoo ook, o mijn Zaligmaker! zal ik van een kind van Adam, dat ik thans ben, een kind van God, een ander U-zelf worden. Maak dan, o mijn Zaligmaker I dat er in mij niets menschelijks, niets aardsch over-
35
blijve , dan de gedaante; dat ik onder een eenvoudig, zedig, voor de menschelijke wijsheid wellicht verachtelijk voorkomen, alle schatten der Godheid, goddelijke gedachten, goddelijke genegenheden , een geheel goddelijk leven, overeenkomstig met mijne nieuwe waardigheid, verberge! O Maria! goede Moeder! verwerf mij de genade, evenals de Apostel Paulus te kunnen zeggen: Ik ben het niet meer, die leeft, het is onze Heer Jesus Christus, die in mij leeft.
Tot oefening; Zich zeiven negenmaal daags afvragen: als onze Heer in mijne plaats was, ivat zou Hij dan doen?
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert!
De guoote dag nadert ! Gij hebt geziun, lieve kinderen! wat de Amerikaansche Wilden van de eerste Communie dachten; gij weet wat er de katholieke Kerk, onze Moeder, van denkt, wat hare bekommeringen , hare vrees, hare vreugde veroorzaakt, als zij den grooten dag ziet naderen; de lange en onderscheidene voorbereidingen, waarvan zij zich bedient, om dien beslissenden stap tot een gelukkig gevolg te leiden; gij kent de heiligheid der verbintenissen, die in dit plechtige oogenblik worden aangegaan, de voortreffelijke waardigheid, tot welke de jonge communicant verheven wordt; gij weet dit alles , en ik ben verzekerd, dat het u een hoog denkbeeld van die goddelijke zaak geeft. Ik geloof , dat het u aangenaam zal zijn, als ik u heden verhaal, hoe kinderen van uwe jaren er over gedacht hebben, welke levendige, diepe indrukken het vooruitzicht der eerste Communie bij hen heeft te weeg gebracht: welke middelen zij gebezigd hebben, welke pogingen, welke opofferingen zij hebben gedaan, om er zich behoorlijk toe voor te bereiden.
»Toen de onderrichtingen voor de eerste Coramu-snie be; vmen waren , woonde Decalogne ze met de
37
»grootste nauwgezetheid bij. Hij kende niets ge-» wichtiger dan de godsdienst-onderrichting; de wijze , »waaiop hij daarbij tegenwoordig was, was niet min-»dei' stichtelijk dan z'jn ijver om ze aan te hooren: »nooit verscheen hij daarbij zonder gereed te zijn »over het opgegeven onderwerp te antwoorden! ook Kieed hij zich opmerken door zijne zedigheid en door »zijne heilige begeerte, waarmede hij naar alles wat »gezegd werd, luisterde. Maar dit was hem nog niet «genoeg: moedig greep hij alle middelen aan, welke »den goeden uitslag der eerste Communie kunnen «verzekeren. Het lezen van godvruchtige boeken, «stichtelijke gesprekken, een goed voorbeeld , bijzonsder onderricht, beoefening derwijze lessen en raad-«gevingen van zijn zielzorger, van dit alles maakte »hij met vreugde en erkentelijkheid gebruik , en het «bracht honderdvoudige vruchten voort in een zoo «goed voorbereid hart.
«Iedere dag, die hem nader aan het gewenschte «oogenblik bracht, scheen hem nieuw vuur te gesven. Het denkbeeld der eerste Communie, verge-«zelde al zijne handelingen: als hij, bij het ontwa-«ken en in den loop van den dag zijn hart aan God «opofferde, herinnerde hij zich steeds, dat binnen «kort dit hart Hem ten heiligdom zou verstrekken; «als hij om het dagelijksch brood bad, haakte hij «naar het Brood des Levens, dat van den hemel «is nedergedaald; als hij zich met den arbeid bezig «hield, wenschte hij daarbij zich aangenamer te ma-«ken bij Hem, van wien geschreven staat, dat Hy, «van zijne jeugd af aan arbeidzaam was; als hij de «heilige Offerande bijwoonde, naderde hij met zijne «vurigste wenschen dien zaligen dag, waarop hij
38
»het geluk zou genieten, het heilig Slachtoffer, dat »hij op het altaar aanbad, in zijn hart te ontvan-))gen; als hij ter biecht ging, dan was het met oog-»merk om zich meer en meer van do geringste vlek-»ken te zuiveren, en bij voorbaat eene Hem aange-»name woning, voor den Koning der glorie te be-sreiden. Zijn liart, met één woord, was zoo door-»drongen van dat groote onderwerp, dat al wat hij »deed, al wat hij sprak, daartoe in natuurlijke bestrekking scheen te staan.
»Toen er nog slechts twee of drie maanden moes-sten verloopen, alvorens hij tot de eerste Communie »zou toegelaten worden, scheen de ijver van Deca-slogne lieg te verdubbelen. Met hoeveel vuur ver-srichtte hij toen zijne godvruchtige oefeningen! met shoeveel naauwgezetheid vervulde hij zijne school-splichten, hoe volmaakt onderworpen was hij aan sde bevelen zijner meesters!, hoe oplettend was hij som zijne medeleerlingen niet te beleedigen noch te sbedroeven! hoe gretig nam hij iedere gelegenheid swaar om hen te verplichten! hoe bevreesd was hij svoor de geringste misslagen! en hoeveel tevredensheid , hoeveel vreugde en welk een kalman vrede sgenoot h'y te midden van dit alles!
sliet geheel schuldeloos leven, dat Decalogne se-sdert een zoo geruimen tijd leidde, was voorzeker sde beste voorbereiding tot de generale biecht: doch sde tijd was gekomen om er zich op eene meer bijszonder e wijze toe voor te bereiden, en, daar hij sovertuigd was van het gewicht dier zaak en van den sinvloed, dien zij noodwendig op de eerste Commu-snie hebben moet, bezigde hij, om alles op de vol-sledigste wijze te doen, alle middelen, welke de
39
svoorzichligheid vorderen kan. Hij spaarde nocli tijd, »noch oplettendheid ai liet nasporen zijner gebreken; Mnaar inzonderheid beijverde hij zich, om er het «oprechtste berouw over te verwekken; niets trof »hem gevoeliger dan die goedheid en teederheid. »waarmede de goede Herder, na hem alle ontrouw »waaraan hij zich schuldig kende, te hebben verge-»ven, nog beloofde, hem al den overvloed zijnerge-»nade m het Sacrament zijner liefde te zullen geven.
»Als hij het geluk en de glorie overwoog der ge-»trouwe ziel, die zich door de Communie met haren »C4od vereenigt, dan viel hem de tijd lang, dan »scheen hij den tijd, welke hem nog van den groo-»ten dag scheidde, te willen verhaasten. Hoe! zeide »hij, nog zoovele dagen te wachten, mijn God i hoe slang nog! Maar als hij van den anderen kant iiet »ongeluk overwoog van een kind, dat met blinde en «misdadige vermetelheid zich aan de heilige Tafel «plaatst, zonder de vereischte gesteldheid, en dat »aan de bron des levens zich den dood drinkt, dan «beefde h'y voor zich zeiven.
«De retraite ') of afzondering, welke de eerste «Communie voorafging, kon zijn vurigen ijver niet «vermeerderen, die zelfs meer dan eens moest ge-«matigd worden door de voorzichtigheid zijner mees-«ters; maar men kan niet begrijpen, hoe voordeelig «die ijver was voor allen, die het geluk hadden, de «oefeningen met hem te deelen; zoo geschikt waren «zijn ijver, zijne godsvrucht en zijne aandacht, om
1) liet is een voortreffelijk gebruik, dat in Frankrijk meer en meer toeneemt, om aan de kindoren, die hunne eerste Communie zullen doen, eene retraite van eenige dagen te geven,
VüKT.
40
))de onverschilligste harten te treffen en te doordrin-»gen met een diep besef van de grootheid der zaak, sdie zij zouden verrichten.quot;
Zie hier nog een voorbeeld voor u, lieve Alexander, met name Aronio de Fontenelle. »Onuitspreke-»lijk waren zijne getrouwheid en zijn ijver, toen hij »het oogenblik zag naderen, waarin hij zich voor de »eerste maal met zijn God zou vereenigen. Hij was »nog zorgvuldiger en nauwkeuriger in het volbren-»gen zijner plichten. Dus bereid tot de heiligste han-»deling, volbracht hij ze met eene zoo teederegods-»vrucht, met een zoo diepen eerbied, dat allen, die ■»er getuigen van waren, getroffen en verteederd »werden. In dit gedenkwaardige oogenblik. terwijl «zijn hart reeds brandde van vurige liefde voor den »Heer, die sedert nooit verkoelde, maakte hij krach-»tige en edelmoedige voornemens. Gelukkige voorsteekenen van die wijsheid, die immer zijne stappen «bestuurde, en van die afgekeerdheid van de wereld, »welke hem altoos die vermaken deden mijden, welke »nieer geschikt zijn om de zielskracht te verzwakken. «dan om den geest te ontspannen.quot;
Wat :'al ik u thans zeggen, lieve kinderen! herleest, bestudeert, volgt na.
Ik vergeet u niet, goede Maria, ook aan u heb ik schoone voorbeelden voor te stellen. «Therèse du »Bois-Aiiger had even als gij, een levendig karak-«ter, waarmede zich eene groote aandrift tot ver-«maken paame. De raadgevingen van haar zielzor-»ger deden van lieverlede de liefde tot hare plichten »de overhand krijgen. Ook antwoordde zij in het ver-»vo!g aan de lieden, die haar vraagden, of zij nooit »de wereld bemind had: Ik heb tot mijn tiende jaar
41
»toe de wereld bemind. Haar geestelijke leidsman «besteedde een geheel jaar, om haar tot de eerste »Communie voor te bereiden. Hoe meer zij den groo-»ten dag naderde, hoe meer zij doordrongen was van »liefde en dankbaarheid jegens dien God, die haar Dinei, zijne tegenwoordigheid wilde vereeren; van soogenblik tot oogenblik verdween de illusie, welke »haar in haar vroegste jeugd misleid had; hoewel »zij nog zoo jong was, voorzag zij reeds de leegte »en de verveling, welke op de vermaken der wereld »volgen; zij bevestigde zich in die wijze van denken, »dooi- het onafgebroken bijwonen van de oefeningen, »die haar moesten voorbereiden tot het geluk, dat »meti haar beloofde, en door dikwerf te biechten.
»Hare gebreken en misslagen waren klein genoeg som haar gerust te stellen; en evenwel beleed zij »die altoos onder een vloed van tranen. Na zoo »groote blijken van berouw kon haar gevoel bij het «naderen tot de heilige Tafel niet dan zeer levendig «zijn! De wijze, waarop zij zich vervolgens begon te »gedragen, en waarin zij volhardde, geeft genoeg te «kennen, met hoeveel genade God haar vervulde, «toen Hij zich zeiven aan haar gaf. Hij daalde neder «in een hart. dat met de liefde der bruid uit het «Hooglied, verlangde zich met Hem te vereenigen; «Hij nam bezit van eene ziel, die naar deze vereeni-»ging h id gehaiik1, gelijk het dorstige hert naar de «bronnen van levend water verlangt, om er zijn «dorst te lesschen.quot;
Gij zult beter bedeeld zijn, goede Maria, dan uw broeder, maar ik hoop, dat hij er niet jaloersch over zijn zal: gij zult drie modellen voor uwe voorbereiding hebben. Het eerste heb ik u voorgesteld , zie
42
hier het tweede; «Alexandrine du Tour was nog »zeer jong, toen zij de gemeenschappelijke onder-«richtingen genoot, die te Londen ingesteld waren, »om de kinderen der Fransche emigranten tot de »eerste Communie voor te bereiden. Haren geest met »de gewichtigste waarheden des Christendoms ver-«sierende, had zij zich met de verhevene gaven der »genade verrijkt: aandacht, leerzaamheid, openhar-»tigheid, vurigheid tot het gebed, neiging tot al het sgoede, waartoe zij in staat was, vurige en menigvul-sdige verzuchtingen tot het Lam, kinderlijke gods-svrucht tot Maria, ijver om al hare plichten tever-svullen, niets met één woord, of het beloofde aan »hare deugdzame moeder de gelukkigste toekomst: »voor haar moest Alexandrine een model van gods-svrucht zijn, en, voor hare broeders en zusters, »een treffend voorbeeld van orde en van alle chris-stelijke deugden.
»Hare oplettenheid en haar ijver deden haar op-snemen onder het getal der kinderen, die voor de «eerste maal het Brood des Levens zouden ontvan-»gen; maar welk eene voortreffelijke voorbereiding! »Welk een voorbeeldelooze nauwkeurigheid in het «onderzoek des gewetens, waaraan dit onschuldig «schepsel alle mogelijke zorg besteedde! In de oogen »des geloofs was de schaduw eener ondeugd reeds «misdrijf; ten minste zoo oordeelde haar hart er »over, en hare generale biecht eindigde met een «vloed van tranen, bij de herinnering der zwakhe-«den, waarin de broosheid der natuur zoo vaak ver-svalt; reeds werd zij onder de andere kinderen op-ïgemerkt en aangewezen, als een voorbeeld van boet-«vaardigheid: hare droefheid werd bij die van de
43
«heilige Maria Magdalena en Petrus vergeleken. Oude «zondaars, vijanden van de deugd, tot de beginselen »en zedenleer van het Christendom teruggekeerd, swenschten vurig het berouw dier jonge boetvaar-»dige te hebben; maar hoe vertoonde zij zich op den sschoonsten harer dagen? toen scheen zij zich boven »zich zelve te verheffen, zij had naar de eerste Com-»munie verzucht als naar het aardsche paradijs; zij »had met verrukking dat blijde morgenrood begroet, «waarmede voor haar de dag van geluk aanbrak; »zij vloog naar het huis des Heeren , en hare on-«schuld haakte met ongeduld naar het oogenblik van «de zegepraal harer liefde. Te midden der kindearen, die met haar aan de heilige Tafel aanzaten, «trok zij de aandacht aller aanwezigen door hare «zedige houding, door haar geheel engelachtig ge-«laat, en door de tranen van teederheid, die langs «haar aangezicht vloeiden! Maar op het oogenblik, «toen het Heilige der Heiligen in hare ziel neder-«daalde, kon zij de verrukking harer blijdschap niet «langer weèrhouden. De zuchten, die haar ontsnap-«ten, haar gelaat vol tranen, drongen tot alle harsten door en verteederden ze; alle oogen wer-«den vochtig, terwijl ze zich vestigden op het kind «van zegening, dat zich in hun midden bevond. Hare «ziel was toen zoo schoon en zuiver, dat men ge-«wenscht zou lie bh en, hare gewaarwordingen als kost-«bare paarlen te verzamelen!quot;
«Zoodra Yictorine de la Fossemoison vernomen »had, dat zij zich tot hare eerste Communie moest «voorbereiden, bedacht zij duizenderlei ontberingen, «duizenderlei opofferingen om zich waardiger tot de «groote verrichting te maken; zij verachtte den op-
44
«schik, en al, wat naar de ijdelheid der wereld nzweemde.quot;
Ziedaar, lieve vrienden! hoe kinderen van uwe jaren over de eerste Communie dachten; ziedaar de zorg, welke zij aan hunne voorbereiding besteedden; zij vatten, zoo als gij ziet, de zaak naar de letter op; zij beschouwden die daad, als de schoonste, als de grootste van hun leven, en hierin bedrogen zij zich niet. Gij acht hen gelukkig, omdat zij die waarheid begrepen hebben; gij wenscht eene eerste Communie te doen, die naar de hunne gelijkt. Dat verlangen komt van God. Welaan, moed gevat! Bezigt, om daartoe te komen, dezelfde middelen. Zoo zal ik u, ten slotte van dezen brief, de woorden toespreken, welke de Heer zelf tot Mozes sprak, toen Hij hem het model van de ark des verbonds gaf: «Zie en maak, naar het model, dat ik u getoond heb op den top des bergs.quot; En gij ook, lieve kinderen! geroepen om in uwe harten eene bonds-ark te bereiden. waarin geene schaduwen of figuren zullen rusten, zoo als in die van Mozes, maar de wezenlijkheid, uw God in persoon: ziet en maakt naar het voorbeeld. dat ik u getoond heb! Bidt den Heer, dat Hij u in dien ge-wichtigen arbeid te hulp kome en zeg Hem: Gij, mijn God! Gij beveelt mij, even als aan Mozes eene ark des verbonds voor U te bereiden, en die heilige ark moet mijn hart wezen: de bonds-ark was in- en uitwendig met goud bekleed, hoe zuiver en heilig moet dan mijn hart niet zijn! Bekleed het dan in-en uitwendig met het goud der liefde. Zuiver het door de vlammen uwer goddelijke liefde. Schenk mij de genade om de schoone voorbeelden na te voigen, die Gij mij hebt laten voorstellen. Ik neem liet be-
45
sluit om er mij van nu af aan naar te vormen I O Maria, goede Moeder! ondersteun, door uwe voorspraak, mijn moed, ondersteun mijne pogingen.
Tot oefening: het heilig Sacrament bezoeken, tot het bekomen van ijver.
Vaartwel, lieve kinderen! de gkoote dag nadert !
De groote dag nadert ! Ik herinner mij, lieve kinderen, dat wij, gedurende de lange avonden van den af'^kiopen winter , te zamen de geschiedenis van het Oüao Testament lazen. Gij vondt daarin groot vermaak, en hetzij gij zeiven laast, of ik u voorlas, zeer aandachtig waart gij. Ik hoop dus, dat gij de laatste bijzonderheden uit het leven van Mozes niet zult vergeten hebben. De heilige wetgever van Israël, liet, nadat hij dat volk in de nabijheid van het beloofde land had gebracht, zoo als gij weet, al de stammen van Israël vergaderen. Hij herinnerde aan dat onstandvastig volk op nieuw de talrijke wonderen, welke de God van Abraham te hunnen behoeve had gedaan; de bevrijding uit Egypte; de tocht door de Roode Zee, en in de woestijn; het water, dat uit de rots vloeide; het manna, dat uit den hemel nederviel; de heilige wet eindelijk, die de Heer zich gewaardigd had hun te geven; hij las die wet op nieuw aan al het vergaderde volk voor; hij kondigde hun in den naam van God, bestendigen zegen en voorspoed aan, zoo zij getrouw waren ; maar gelijktijdig bedreigde hij hen met verschrikkelijke straffen en rampen, indien zy ooit de bevelen
47
van hunnen God overtraden. De heilige grijsaard eindigde zijne voorlezing met deze indrukwekkende woorden: ))En nu, kinderen van Israël, neem ik hernel en aarde tot getuigen: ik heb u leven en dood voor oogen gesteld, kiest nu.quot;
En ook ik, lieve kinderen! Ik neem hemel en aarde tot getuigen, gij hebt het leven en den dood voor u : kiest! In de groote daad, die gij verrichten gaat, zult gij het leven of den dood vinden; in den naam des hemels kondig ik u dit aan, namens God, die niet bedriegen kan en die gezegd heeft: »Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige levenquot;; en elders, door den mond van zijn Apostel- sWie onwaardig eet en drinkt, eene onwaardige Communie doet, eet en drinkt zijn eigen oordeel.quot;
Reeds hebt gij gezien, dat eene goede eerste Communie een bron van heil en zegen is: aangenaam was het mij u te onderhouden over die troostvolle gedachte! Thans is mijne taak geheel verschillend; zoo ook de uwe. Thans moet gij uwe ziel niet openen voor het vertrouwen, voor troostvolle gedachten, maar voor schrik, ja, nogmaals voor schrik! En wee! het kind, dat niet sidderen zou bij het verhaal van wat ik u zal mededeelen.
Een verschrikkelijk woord treft mijne oonan: wee! wee! En wie is Hij, die dat noodlottige woord uitspreekt? Hij zelf, die gekomen is, om alle menschen zalig te maken, onze liefderijke Zaligmaker; Hij, die zoo zachtmoedig, zoo barmhartig, zoo geduldig is; Hij is het, die het ))wee!quot; uitspreekt; en over wie? Over de Joden, die Hem vervolgen? neen. —Wee! maai- over wie? Over de onmenschelijke soldaten,
43
■welke Hem in den Olijf hof aangrijpen, die Hem, als een misdadige naar Annas en Caïphas sieepen ? neen. — Wee! maar over wie? — Over Pilatus, die zijn doodvonnis uitspreekt; over Herodes, welke Hem als een zinnelooze behandelt; over het gepeupel dat zijn dood eischt? neen. — Wee! maar over wie— Over de beulen, die hunne heiligschennende handen aan Hem slaan, die Hem aan het kruis nagelen! neen. — Maar over wie dan? — Over hem, door wien de Zoon des menschen zal overgeleverd worden: hem ware het beter, dat hij nooit geboren ware geweest. En die rampzalige mensch is Judas, en het kind, dat eene kwade Communie doet, is een nieuwe Judas! Wee! dus over zulk een kind! Wee! over den nieuwen Judas!
Ziet, inderdaad, geliefde kinderen, de afgrijselijke gelijkheid tusschen zijne misdaad en die van den snooden apostel. Alvorens zijn misdrijf te voltooien, begeeft Judas zich naar de opperpriesters en doet hun het afschuwelijkste voorstel, dat men bedenken kan. Hoe veel wilt ge mij geven ? en ik zal Hem u leveren, zegt hij. — Dertig zilverlingen, antwoordden hem de priesters. Judas neemt het bod aan, en dertig zilverlingen worden de prijs van den Zoon Gods, van den Koning der menschen en der engelen. Nu, bij de Joden, waren dertig zilverlingen de prijs voor den geringsten slaaf.
Het heiligschennende kind onderhandelt niet met menschen, over den prijs van zijn verraad, maar jaet satan zelf, — Wat wilt gij mij geven? Yraagt het aan den vorst der duisternis, en ik zal Hein u leveren. — Ik zal u de schande besparen va.a deze of die zonde te biechten; gij zult, onder ar quot;; gebied.
49
naar het welgevallen uwer neigingen leven. Het wordt aangenomen, er wordt dus geen geld meer gevraagd; maar het afschuwelijk vermaak, van een slaat'des satans te worden! Weik eene vreugde voor den hel-schen verleider: welk een hoon voor den Verlosser!
Na het aangaan van dit verschrikkelijk verdrag komt Judas terug en plaatst zich met Jesus Christus en met de andere apostelen aan tafel. Om zijne wroegingen op te wekken, geeft de Zaligmaker hem te verstaan, dat Hij al het gebeurde weet: Gij zijt zuiver, zegt Hij, maar niet allen: een uwer zal mij overleveren. De apostelen door die woorden bedroefd geworden, vragen achtereenvolgens den Verlosser: Ben ik het, Heer? Judas heeft de onbeschaamdheid, om dezelfde vraag te doen. Toen antwoordde Jesus hem stellig: Ja, gij zijt het. Hij gaat zelfs nog verder en voegt er bij: De Zoon des menschen gaat heen: maar wee dengene, door wien de Zoon des menschen zal geleverd worden, het ware hem beter geweest, dat hij nooit geboren ware! Maar Judas wordt noch door schaamte, noch door bedreigingen getroffen; hij blijft ongevoelig.
Na het Avondmaal vertrekt Judas, en gaat de soldaten halen. De Zaligmaker van zijnen kant, begeeft zich naar den Olijfhof. Stoutmoedig in de uitvoering zijner misdaad, nadert de trouwelooze in de duisternis van den nacht; hij verbergt zijn boos opzet onder den uitwendigen schijn van eerbied en vriendschap. Hij, dien ik omhelzen zal, had hij hun gezegd, die is het, wien gij grijpen moet. Hy nadert dus den Zaligmaker: Meester, zegt hij, wees gegroet; en hij kuste Hem. Het Lam Gods weigerde dien kus niet, die Hem meer griefde, dan al debeleedigingen, welke
50
Hij in zijn lijden verduren moest. Hij vergenoegde zich met eene toespraak, die het hart van een tijger had moeten vermurven: Vriend, waartoe zijt gij gekomen? Hoe! Judas, verraadt gij op die wijze den Zoon des menschen met een kus? Op. dat teeken, werpen zich de soldaten op hun onschuldig slachtoffer.
Getrouw aan zijn helsch opzet, begint de nieuwe Judas, met het bedriegen van zijne ouders, van zijne meesters en van zijn biechtvader, door leugenachtige beloften en door een schijnheilig uiterlijk voorkomen van oprechtheid en deugd. De groote dag nadert, en nu is hij nog vermeteler dan Judas, die zijn misdrijf ten minste in de donkerheid van den nacht verbergt. Te midden van de voltrekking der dooiiuchtigste geheimen, in het aangezicht der zon en voor het oog der engelen, die knielende het altaar omringen; in het gezicht van al het volk, dat in stiite aanbidt; onder de oogen van zijne ouders en meesters, in het midden zijner verteederde dischge-nooten aan de Heilige Tafel; hij alleen is ongevoelig, hij staat op en nadert langzaam om zijn misdrijf te
voltooien____ Te vergeefs roept Jesus Christus hem
uit het tabernakel toe: »Kind, waartoe zijt gij hier gekomen? wat heb ik voor u kunnen doen, dat ik niet gedaan heb ? Ach! zoo een vreemde, een heiden, een minder beweldadigde mij verried, zou het mij verdragelijker zijn; maar gij? gij, dien ik zoo zeer bemind heb, gij, die nog zoo jong zijt, gij; mijn vriend, mijn kind, gij komt mij verraden door een kus!quot; Niets houdt hem tegen, niets treft hem. Reeds is hij schijnheilig geknield, de Priester komt hem zijn Zaligmaker brengen. Het is gedaan. Ever. als Judas, een onzuiveren mond op het aanbiddelijk ge-
51
laat van den Zoon Gods drukkende, heeft hij zijn misdrijf voltooid— Ongelukkig kind! ziedaar dan uw werk! Uit het midden der engelen en cherubijnen, hebt gij het Heilige der Heiligen'in uw misdadig hart gebracht, waarin gij satan hebt laten hcer-schen, dat de zetelplaats van booze geesten geworden is.. . Zoo verraadt dau een kind den Zoon des menschen, terwijl Hij bereid is, om het te zaligen, terwijl Hij zich zeiven geheel daaraan geeft.
Judas, zyn goddelljken Meester verradende, leverde Hem in de handen der Joden, die Hem allen mogelijken hoon aandeden, welken de onverzoenlijkste haat en de wreedaardigste boosheid kunnen uitdenken. Geeselslagen, spuwen in het aangezicht, kaakslagen , een doornen kroon, een rietstaf tot bespotting, een kleed van versmading, naaktheid, het kruis, niets werd vergeten, dit alles weten wij.
Maar, lieve kinderen! wat wij niet weten, wat Gij alleen weten kunt, o Jesus! zijn de kwellingen, die Gij gevoelt in don kerker van een hart, dat aan satan verkocht is; wat wij echter weten, is, dat het heiligschennend kind, nog boozer dan de Joden die ten minste toelieten, dat het Lichaam des Verlossers in een nieuw graf werd gelegd, waar het geen bederf onderging. Hem in het graf besluit van een hart, dat vervuld is met de bedorvenheid dei- zonden....
Maar, ziethier, lieve kinderen! het onderscheidende kenmerk der misdaad van het heiligschennend kind. Het misdrijf van Judas kwam eenigermate der liefde, welke de Zaligmaker ons toedraagt, ter hulp, en de Verlosser vond daarin eene soort van troost, zooals blijkt uit de woorden, die Hij kort vóór zijn lijden tot zijne apostelen sprak: Er is een doopsel des bloeds.
52
-waarmede ik moet gedoopt -worden, en ik verlang zeer, om het te ontvangen! Alsof Hij had willen zeggen: Het verraad van Judas, de versmaadheid en het lijden, die er voor mij de gevolgen van zullen zijn, zullen tot verlossing van het menschdotn en tot glorie van mijn Vader strekken; ik verheug er mij over, opdat het werk, waartoe ik gekomen hen, voltooid worde.
Maar het misdrijf van het heiligschennend kind berooft Hem zelfs van dien troost. Wat zeg ik? het vernietigt zooveel het kan het werk der verlossing; het tracht den Zaligmaker te berooven van den prijs van zijn Bloed en van zijnen dood; het richt den troon van satan, dien onze Verlosser had nederge-worpen, weder op; hij hoont God den Vader, dien de Zaligmaker op den Calvarieberg verheerlijkt; hij tast den Zaligmaker zeiven in zijne glorie aan. Niet dat Jesus thans meer lijdt, maar het afschuwelyke kind is daarom niet minder misdadig. Wie een doo-delijk wondende pijl op zijn vader afschiet, is niet minder schuldig aan vadermoord, als zijn vader zich buiten zijn bereik bevond. De verheerlijkte staat des Verlossers maakt dus de heiligschennis nog on-verschoonlijker, wijl dat kind wellicht beter dan Judas weet, dat het zich aan verraad jegens God schuldig maakt; en het is zijne schuld niet, dat het den liefderijken Jesus niet even wezenlijk kruisigt als de Joden.
De eerste heiligschennende Communie is derhalve het misdrijf aller misdrijven. Neen, het verwondert mij niet, dat de Zaligmaker, de zachtmoedigheid en goedheid zelve, over hem, die het begaat, dezen verpletterenden vloek uitspreekt: Wee den mensch.
53
door wien de Zoon des menschen zal verraden worden; ja, wee! en honderdmaal wee! Sidderend en verstomd door de gedachte aan zulk erne misdaad, vraagt gij mij wellicht, lieve kinderen! of er onder hen, die met u de lessen van den catechismus bijwonen, het een of ander kind ongelukkig genoeg is, om er zich aan schuldig te maken? Hierop durf ik niet antwoorden; maar wat ik weet, is dat mijn goddelijke Meester, zijne oogen over zijne leerlingen latende weiden, die vergaderd waren om het laatste Avondmaal met Hem te houden, tot hen zeide: Gij zijt zuiver, maar niet allen. Kan ik, u gereed ziende, om deel te nemen aan de tafel des Heeren, ook niet zeggen: Gij zijt zuiver, maar niet allen. Onder twaalf apostelen was een Judas, die mij vraagt of er onder een veel grooter getal van kinderen, geen zijn zou? Een Judas onder u! lieve kinderen, schrikt gij niet voor de rol, die gij gaat spelen, als uw geweten niet zuiver is? Ach! opent liever nog in tijds dat hart, waarvan de vijand meester is, voor uw biechtvader; want nog is het gemakkelijk, hem daaruit te verdrijven.
Even als de apostelen, bedroefd zijnde, zoudt gij misschien nog meer vragen; wellicht zou elk op zijne beurt mij de vraag doen: Zoo er onder ons een Judas is, waar is hij dan? En gij vooral, goede Maria! voegt er misschien fluisterend deze vraag der apostelen bij: Ben ik het? en gij beeft, terwijl gij dit vraagt , en met recht; wie zou in eene dusdanige onzekerheid niet beven ? Maar zelfs die vrees , goedhartig kind! moet u gerust stellen: hoe meer gij vreest, zoo minder loopt gij gevaar te misdoen. Wie zal dan de Judas zijn, zoo er bij ongeluk, één onder
54
uwe medeleerlingen wezen mocht? Ik zal het u zeggen: het zal dat kind zijn, wat eene kwade biecht zal doen. Ziedaar den Judas! wee dat kind! o, hoe veel beter ware het hem geweest, dat het nooit ware geboren geworden.
Maar er zijn nog andere kinderen, die, zonder dat heiligschennend misdrijf te plegen, toch geene goede eerste Communie zullen doen. Zij zullen eene Communie doen, die nagenoeg nutteloos is, Het zijn die kinderen, die verstrooid, lichtzinnig en de slaven hunner verkeerde hebbelijkheden zijn; die zich aan luiheid, ongehoorzaamheid, snoeperij, jaloerschheid, liegen en wie weet wat al schuldig maken. Overigens zonder godsvrucht, zonder liefde voor het gebed, gevoelen z'y het gewicht niet van de groote zaak, die zij gaan verrichten; zij zijn, bij het aanbreken van den grooten dag, bijna even onvolmaakt, ais zes maanden te voren. Zij communiceeren, en het Bloed des Verlossers valt op hun slecht voorbereid hart evenals het zaad, dat op den grooten weg wordt uitgestrooid en door de menschen met voeten getreden, of door de vogelen weggeraapt wordt; het verdwijnt, zonder dat het heeft kunnen ontkiemen; of het goddelijk Bloed valt op hunne ziel, gelijk de dauw des Hemels op de dorre rotsen valt, die hij niet vruchtbaar maakt en waarop hij geenerlei sporen overlaat. Welk een hoon voor Jesus Christus, zijn Bloed op die wijze nutteloos te maken! Welk een ongeluk over zulke kinderen! helaas, welk middel blijft er voor hen nog over, als de grootste daad des levens, die welke doorgaans zoo diepe en levendige indrukken maakt, die zoo troostrijke veranderingen te weeg brengt; die de voorbereiding is tot een hei-
55
lig leven, of ten minste eene schier altoos zekere terugkeer tot de deugd; als zulk eene handeling hen laat zooals zij ben gevonden heeft! Dusdanige Communie, lieve kinderen! moet gij vooral vreezen te doen. Maar ik bespeur, dat het laat is en ik eindig dus.
Alles, wat ik u in dezen brief gezegd heb, lieve kinderen! zal u gewis verschrikt, bedroefd en ontsteld hebben. Daarom wil ik dezen niet sluiten, zonder u alvorens eenige woorden van troost toe te spreken. In de eerste plaats: God zal u helpen; alles wat Hij van u vordert., is een goede wil. Voorts is die afschuwelijke misdaad, die heiligschennis, waaraan de gedachte alleen de haren te berge doet rijzen, nog niet gepleegd, en het hangt slechts van u af, om die nimmer te begaan. Het is nog tijd, besteedt de dagen, die u nog overblijven, zooals het behoort: smeekt onzen Verlosser, dat Hij u tegen zulk een onheil behoede; zegt Hem: O mijn God, mijn leven is in uwe hand, ontneem het mij, bid ik u, liever dan te gedoogen, dat ik mij schuldig make aan eene misdaad, aan die van Judas gelijk. Ja, lieve Zaligmaker, liever sterven, liever duizendmaal sterven, dan zulk eene zonde te bedrijven. Vervul mijn hart met afschrik van de heiligschennis, opdat ik alle middelen aanwende, om ze te vermijden. O, Maria! goede Moeder! bid voor uw kind, verwerf van uw goddel ij ken Zoon voor mij de genade. Hem in een goed voorbereid hart te ontvangen.
Bidt, tot oefening, aan den voet van een kruisbeeld geknield, vijfmaal Onze Vader en vijf maal Wees gegroet, ter eere van het Lijden.
Vaartwel, lieve kinderen! De groote dag nadf.rt!
De groote dag nadert! De brief, dien ik gisteren van uwe voortreffelijke moeder ontvangen heb,
heeft mij genoegen verschaft, geliefde kinderen! H'y bericht mij, dat gij beiden de grootste vrees hebt voor het kwalijk doen uwer eerste Communie. Ja,
ik ben er door bemoedigd, uwe vrees is voor u eene verzekering , zoowel als voor mij, dat die gioote daad behoorlijk zal worden verricht. De vrees des Heeren is het beginsel der wijsheid. En elders: Zalig hij. die altijd vreest het kwade te doen. Hoe meer uwe vrees toeneemt , zoo meer verminderen mijne bekommeringen. De misdaad van Judas zal de uwe niet zijn; de straf, welke hem trof, zal niet op uw hoofd vallen. Over die straf van Judas en van allen,
die hem gelijken, wil ik in dezen brief spreken.
Gij begrijpt reeds, lieve kinderen! dat de goddelijke rechtvaardigheid de straf altoos geëvenredigd doet zijn aan het misdrijf. Hoe grooter de zonde is,
zooveel te verschrikkelijker moet de straf zijn. Ik twijfel er ook niet aan, of gij begrijpt mede, dat de ,
ontheiliging van het Lichaam en Dloed des Heeien, ^
de grootste aller misdaden is; het is dus zeker, dat de verschrikkelijkste straf daarop volgen moet. Wroe-
57
ging, wanhoop, verharding en onboetvaardigheid zijn er de gevolgen van: kent gij iets, dat erger is ? Welnu, gij zult zien, dat dit de gewone straf is dergenen, die in verschillende tijden de misdaad van Judas hebben gepleegd.
Judas ziende, dat de Zaligmaker veroordeeld was, werd aanstonds een prooi der wroeging. Door zijn geweten gekweld, ging hij naar de opperpriesters en wierp het geld , dat hij ontvangen had, voor hunne voeten, zeggende: Ik heb gezondigd, door het overleveren van het Bloed des Mechtvaardicjen. Zoo bracht zijn misdrijf hem geenerlei voordeel aan. De priesters, die hem in den afgrond gestort hadden, spotten zelfs met hem: wat gaat ons dat aan, zeggen zij , het is uwe zaak.
Wat baat het misdrijf aan het heiligschennend kind ? De booze geest, die het zulke schoone beloften had gedaan, spot met iedere wroeging des gewetens, en wacht het eenmaal, als zijne prooi, in de eeuwige vlammen! Het waande zich aan de schande te onttrekken, welke het zich verbeeldde, dat het openbaren van heimelijke zonden op hem zou laden, en nu zegt zijn geweten het, dat zijn misdrijf eenmaal door de oogen van de geslachten aller eeuwen zal aanschouwd worden. Het verwachtte vrede en genoegen bij het opvolgen zijner neigingen ; en eene lastige stem vervolgt heten fluistert bestendig: er is geen vrede voor den heiligschenner! Het is na de Communie niet op zijne plaats teruggekeerd, of het zegt, evenals Judas: Ik heb gezondigd, door het overleveren van het Bloed des Rechtvaardigen. Even als Judas, ondervindt het de bitterste wroeging; en hoe zou het anders kunnen zijn?
58
Hoe zou een kind, welks geweten, in den ouderdom van twaalf of dertien jaren, het zegt; gij hebt de misdaad van Judas begaan, gij hebt het Bloed des Rechtvaardigen overgeleverd, gij hebt Jesus verraden, gij hebt Hem in de macht zijner vijanden geleverd, die lastige stem tot zwijgen kunnen brengen? Gij hebt de geschiedenis gelezen van dien moordenaar , welke zich immer verbeeldde, den vermoorde te zien en te hooren vragen: waarom hebt gij mij vermoord ? Zoo zal ook de bloedige gedaante des Verlossers zich bestendig aan zijne verbeelding vertoo-nen, vragende: waarom hebt gij Mij verraden ?
Het zal te midden der woeligste vermaken, der wildste verstrooiingen, evenals Balthasar, eene hand zien, die met geheimzinnige letters, het vonnis zijner verwerping schrijft!
Waar zal het misdadig kind dan rust zoeken ? Overal zullen zijne oogen voorwerpen ontmoeten, die er aan herinneren. De kerk, waarin het de misdaad begaan, de priester, uit wiens handen het de Communie ontvangen heeft; zijne ouders, onder wier oogen het de rol van Judas heeft gespeeld; zij, met wie het aan de heilige Tafel heeft aangezeten , met één woord, al, wat het omringt, zal het bestendig herinneren aan de misdaad, die het begaan heeft! Overal zal het getuigen en beschuldigers vinden! Het zal zich verbeelden, dat allen zijn misdrijf raden, dat het evenals Caïn , een teeken op zijn voorhoofd draagt!
Zal het in 7ich zelf durven keeren? Ach, daar is het vooral, dat de goddelijke rechtvaardigheid het treft. Daar vindt het den zetel zijner misdaad, daar ziet het in bloedige letters, deze verpletterende woorden geschreven: Schijnheilige! Heiligschenner! Judas!
59
Vandaar, uit het binnenste zijns gewetens, verheft zich te aller ure deze klagende en verschrikkelijke Stem: Ongelukkige , waarom hebt gij Mij verraden ?
Dan. lieve kinderen, zal zulk een ongelukkig kind al het onzalige eener heiligschennende eerste Communie gevoelen; dan zal het begrijpen, wat deze woorden des Zaligmakers beteekenen: Wee dengene, door wien de Zoon des menschen zal overgeleverd worden! Wat zal er dan van dat kind worden? uitwendig door listige herinneringen besprongen, inwendig van wroegingen doorknaagd, ontrust door het verledene, ongelukkig door het tegenwoordige, sidderende voor de toekomst, zal het treurig, somber, droefgeestig, lastig en ondragelijk voor zich zeiveen voor anderen worden. Het zal ondervinden, hoe beklagenswaardig men is, als men God tot vijand het geweten tot beschuldiger en de wroeging tot beul heeft. Het zal dan al het gewicht zijner misdaad gevoelen : maar zal het zich bekeeren ? Men denke aan Judas.
Judas had wroegingen: hij gevoelde, dat hij kwaad had gedaan. Ik heb gezondigd, zeidehij, door het Bloed des Rechtvaardigen te leveren! Maar brengt dit het tot boetvaardigheid? Luistert; Judas, door de priesters veracht, door zijn geweten vervolgd, gaat heen en verhangt zich. Hier, lieve kinderen! moeten wij in het stof knielen en de oogmerken Gods aanbidden, ten opzichte van de ontheiligers onzer mysteriën! Het heiligschennend kind gevoelt ook wroegingen; maar wroegingen van gramschap, die het kwellen, geen ootmoedig berouw; het erkent nog wel zijne misdaad; maar verhardt zich, evenals Judas.
Ja, lieve kinderen! de verharding, de onboetvaar-
60
digheid , zijn de gewone straffen der heiligschenners ; dit is zoo waar, dat het aan de goddeloozen zelfs bekend is. Hoort den volgenden trek, dien ik met siddering verhaal. Men zou inderdaad zeggen, dat de hel hare geheimen aan zekere menschen ontdekt. — Een ongelukkige jongeling, die kortelings de loopbaan der ondeugd was ingetreden, beklaagde zich bij een ouden ongodist, dat hij wroegingen gevoelde, die hem tot den godsdienst zouden terugvoeren. Weet gij, welk middel de grijze booswicht hem daartegen aan de hand gaf? »Gy beklaagt u over uwe wroegingenquot;, zeide hij, sgij vreest, dat gij u bekeeren zult; ga zonder te biechten communiceeren, en gij zult voor altoos tot de onzen behooren.quot;
Nu zult gij mij wellicht vragen: »Maar zou er dan, als ik mijne eerste Communie niet goed deed, geene vergiffenis voor mij zijn?quot; Ja, lieve kinderen! voor alle zonden is barmhartigheid te vinden. Wee mij, als ik grenzen aan de goddelijke ontferming wilde stellen, die Judas zou behouden hebben, als hij het gewild had. Het is eene geloofswaarheid: na eene heiligschennis, na eene duizendmaal herhaalde heiligschennis, kan men zich nog bekeeren. God is barmhartig genoeg om alles te vergeven.
Maar, wat ik zeggen wil, is, dat het ontheiligen der sacramenten, vooral in de eerste Communie, weinig hoop tot terugkeeren overlaat. Er ligt een bijzondere vloek op het misdrijf, die slechts zelden van het hoofd des heiligschenners wijkt; want, terwijl de andere zonden slechts sommige krachten der ziel verzwakken, zonder ze geheel te ontrooven, is deze een vergif, dat haar geheel bederft en niets gezond laat. Al wie onwaardig communiceert, zegt
61
de Apostel Paulus, eet en drinkt zijn eigen oordeel. Om deze schrikwekkende uitdrukking wel te begrijpen, moet ik u verhalen, wat bij sommige volken der oudheid plaats had.
Bij hen bestond de gewoonte, dat, als een mensch ter dood veroordeeld was, de beul in zijn kerker kwam en hem dwong om zijn vonnis in te zwelgen. Dit was om eenigermate het vonnis in het hart des veroordeelden te drukken, en aan te duiden, dat het onherroepelijk was. Wat derhalve de H. Paulus zeggen wil, is, dat de heiligschenner, door eene onwaardige Communie, zich zijne eigene veroordeeling als inlijft. Begrijpt de kracht dezer woorden wel. Als het vonnis enkel op papier geschreven was, kon het uitgewischt, verscheurd of verbrand worden; wanneer het enkel met den mond was uitgesproken , kon het herroepen worden; als men het slechts in den mond des veroordeelden plaatste, kon hij het uitwerpen; maar, lieve kinderen! zoo is het niet gelegen : de heiligschenner eet het, hij verzwelgt het, het gaat zelfs in het merg van zijne beenderen; het wordt zijne eigene zelfstandigheid en het maakt van zijn geheel aanwezen eene gevloekte en ten vure gedoemde massa. Zoo waar is het, dat het hem bij uitstek moeielijk is, om het vonnis te doen veranderen, dat hij door zijne zonden op zich heeft geladen.
Overigens, lieve kinderen! welk redrpiddel kan men een heiligschennend kind aanbieden? Welk middel is er, om het tot God terug ie roepen ? Spreek het van den godsdienst, het heeft dien niet gekend dan om hem te ontheiligen; spreek het van de goedheid Gods, het ziet in Hem niets anders dan een
62
vergramden Rechter; even als Adam, beeft het op het hooren van Gods naam, van dien naam, die het hart van het deugdzame kind verheugt. Wat is er te wachten van eene loopbaan, welke met zulke voorteekenen begiut. Herinnert u, lieve kinderen! wat wij te zamen in het vorige jaar in het Evangelie gelezen hebben. Zacharias, die stom was geworden, omdat hij de woorden des Engels, welke hem de geboorte van een zoon had aangekondigd, niet geloofd had, sprak eensklaps, toen hij geschreven had, dat zijn zoon Joannes zou genoemd worden. Allen waren over zulk een wonder verbaasd en vraagden elkander: Wat denkt gij, dat dit kind eens wezen zal ?
Bij het zien der geveinsdheid en verdorvenheid , die eene eerste heiligschennende Communie vergezelt, bij het denken aan de weinige redmiddelen, welke na zulk eene misdaad overblijven, mogen wij ook wel vragen: Wat denkt gij, dat dit kind eens wezen zal? Wat zal, in de jaren der hartstochten, de jonge vermetele zijn, die reeds in de kindschheid zich ais een reus in de loopbaan des misdrijfs geworpen heeft ? Wat zal hij zijn, die van de heilige doopvont, waar zijn God hem met het kleed der onschuld heeft bekleed, tot aan de heilige Tafel, waaraan hij zijn goddelijken Zaligmaker verraden heeft, slechts ééne schrede heeft gedaan?
Wat zal hij zijn, die nergens acht op heeft geslagen, noch op den raad zijner ouders, noch op hei: onderricht zijner meesters, noch op de waarschuwing-van zijn biechtvader, noch op de wroegingen van zijn geweten; die overal den bedrieger en geveinsde speelde; die God, in zijne geduchtste geheimen, heeft
63
getart, om alles in één woord te zegden, die begonnen is, waar Judas eindigde? Helaas! evenals Joannes de Dooper Judea verbaasde door de heiligheid van zijn leven, zal hij waarschijnlijk door zijne goddeloosheid en de ongeregeldheid van zijn gedrag, verbazen, zoo als hij nu reeds ieder verbaast door het hatelijk schouwspel, door eene buitengewone boosaardigheid in den leeftijd van oprechtheid en onschuld. Wie kan de ruimte afmeten, welke hij zal doorloopen? In welke afgronden zal hij nederstor-ten? Waar zal hij blijven staan?
O, lieve kinderen! ik durf er niet aan denken; ik huiver van schrik, over zijn toekomstig lot! Geve de hemel, dat mijne vrees ongegrond zij; hoe het ook zij, als een kind het ongeluk heeft gehad, het misdrijf te begaan, welks gevolgen ik u geschetst heb, dat het zich dan de oneindige goedheid van God her-innere, dat het zich met een berouwhebbend en ootmoedig hart, aan de voeten zijnsbiechtvaders werpe: in hem zal het een teederen, raedehjdenden vader vinden, die het met open armen ontvangen zal, zoo als de vader des verloren zoons zijn berouwhebbend kind ontving; hij zal zijne zwakheid opbeuren, en als het zijn raad volgt, zullen zijne zonden hem vergeven worden en het zal nog, gedurende de eeuwigheid, de eindeiooze ontferming des Eeuwigen kunnen lofzingen.
Wat u betreft, o mijne lieve kinderen! bidt den Heer, dat Hij u tegen eene onwaardige eerste Communie behoede! O, mijn God! gedoog niet, dat er onder ons een enkel heiligschennend kind zij! Gij hebt, aan het kruis stervende, gezegd; dat alles volbracht is; gedoog niet, dat iemand onder ons, den
64
hoon van uw lijden hernieuwe en U op nieuw krui-sige! ïn den naam van uw kruis, in den naam van uwe liefde, smeeken wij U, geef ons de kracht, om alle middelen aan te wenden, en alle offers te brengen, die noodzakelijk zijn tot het doen eener eerste Communie! O, Maria, onze goede Moeder, verwerf ons die genade van uw lieven Zoon.
Oefent u, door het doen van eetiige versterving, ten einde bewaard te worden tegen het doen eener onwaardige Communie.
Vaartwel, lieve kinderen! De groote dag nadert 1
De groote dag nadert! In mijn vorigen brief ^eide ik u, lieve kinderen! dat verhard worden en in de zonde sterven, de gewone straffen zijn eener heiligschennende eerste Communie; ik zou wenscheu mij bedrogen te hebben; maar, heiaas! mijne lange ondervinding vergunt mij niet, deze troostende dwaling te gelooven. In het voorlaatste jaar van mijn verblijf in Amerika, werd een mijner medebroeders hij een zieke geroepen, die van Fransche afkomst was. Deze man, welke reeds zeer bejaard was, leefde even als zoo vele anderen, in onverschilligheid ten opzichte zijner godsdienstplichten. Men had hem altoos treurende en mijmerende gezien, ofschoon hij geen droefgeestig karakter had: niets overigens ontbrak hem van den kant der fortuin; hij bezat eene rijke plantage, zijne slaven waren talrijk; zijne familie was, zoo als hij zo maar kon wenschen.
En evenwel leed hij veel, hij was ongelukkig; liet was onmogelijk, hem tweemaal te zien, zonder te bespeuren, dat hij door een inwendig verdriet gefolterd werd.
Die man werd ziek; zijn deugdzame familie haast zich, er den missionaris van te verwittigen. Deze,
66
juist van een reis naar de Wilden teruggekomen, wilde, hoewel zeer vermoeid, niet toeven, en begaf zich aanstonds naar de woning van den zieke. Allen zagen den dienaar des Heeren met vreugde aankomen; men hoopte, dat hij hem eenigen troost zou aanbrengen. Deze, de komst van den priester vernomen hebbende, begeert hem te zien en te spreken. Wat gebeurde er bij dat onderhoud? dit is een geheim, dat alleen aan God bekend is. Het onderhoud duurde vrij lang. De priester vertrekt eindelijk en komt spoedig met de laatste H. Sacramenten te rug; hij brengt de troostvolle Eucharistie, het stelligste onderpand van de verrijzenis en het leven.
Bij het aanschouwen van zijn God en Zaligmaker, roept de zieke eensklaps met eene verschrikkelijke stem uit: Ziedaar mijn Hechter! De missionaris poogde hem gerust te stellen; maar te vergeeefs. Ik heb ge-zondüjd, dus voer de zieke voort, ik heb het Bloed des Rechtvaardigen overgeleverd! De eerste maal mijns levens heb ik onwaardig gecommuniceerdBij die ■woorden dekte hij zijn gelaat en verborg zich in zijn bed, terwijl hij schrikbarende stuiptrekkingen kreeg. Men ligt het
dek op, de priester wil hem toespreken.....hij is dood!
hij is als een wanhopige gestorven! hij is gestorven en.... welk een sterven! welk eene eeuwigheid! Ziedaar het gevolg eener heiligschennende eerste Communie.
Ziet hier, lieve kinderen! een ander voorval, dat meer in onze nabijheid en nog later gebeurd is. In eene Fransche stad, niet ver van een landgoed verwijderd , dat ik niet noemen wil, doch dat gij zeer goed kent, bereidde men zich tot het doen der eerste Communie. De afzondering was geëindigd, de groote dag komt. Het scheen, als of de lucht zui-
67
verder was en de zon heerlijker oprees dan gewoonlijk, om de intrede van Jesus Christus in eene menigte van schuldelooze harten op te luisteren. Maar welk een verschrikkelijk tooneel moet tevens opda. gen; men begeeft zich naar de kerk, de vreugde schittert op ieders gelaat; een enkele schijnt droefgeestig en nadenkend te zijn. De heilige offerande begint, het schoone gezang:
Gij , lieve schuldeloozen ,
Gij, Idndren God zoo waa d!
Hij heeft u uitgekozen:
Smaakt hemelspijs op aard.
vult alle harten met blijdschap: het hart der kinderen klopt van hoop en liefde. Het oogenblik is gekomen, om tot de heilige Tafel te naderen. De Communie begint. De diepste ingetogenheid doet allen Jesus' verhevene tegenwoordigheid gevoelen. Maar hoe groot was de verbaasdheid der aanwezigen, toen zij eensklaps een der knapen zagen ter neder storten, nadat hij de H. Hostie ontvangen had! Men snelt toe, men richt hem op, hij is verstijfd , buiten kennis, zonder spraak. Men draagt hem in een naburig huis; men brengt hem alle hulp. Er worden geneesheeren geroepen; te vergeefs wenden zij alle middelen aan om hem te doen bijkomen.
De Mis is geëindigd, zijn biechtvader snelt naar hem toe. Hij roept hem bij zijn naam ; geen antwoord. Hij roept nogmaals; geenerlei antwoord. Eindelijk bespeurt men in zijne leden eenige stuiptrekkende beweging. Hij opent verwilderd de oogen. De biechtvader verdubbelt zijne pogingen en liefkozingen; hij omhelst hem, hij spreekt hem de teederste woorden toe. Het ongelukkig kind ontsluit eindelijk
68
zijne bleeke lippen, wendt zich tot zijn biechtvader, onder het uitspreken van deze weinige, voor alle aanwezigen hoorbare woorden : Ik heh eene heiligschen-nis begaan! Dit gezegd hebbende, keert hij zich om, en geeft den geest.
Bij dit voorbeeld zal ik nog een ander voegen» dat vrij algemeen bekend is, doch waarvan ik, uithoofde mijner betrekkingen, de geringste bijzonderheden weet. Een kind , dat ik u zou kunnen noemen, deed zijne studiën in een onzer voornaamste colle-giën. Het was daar heen gezonden, toen het ruim tien jaren oud was. Zoo lang zijne godvruchtige moeder het onder haar toezicht had, beveiligde zij het tegen al de gevaren, door welke de kinderen, reeds vroegtijdig omringd worden. Zij had gezorgd, dat bij den knaap geene dienstboden of meesters werden toegelaten, dan zulke, van wier deugd zij verzekerd was. iUleen de noodzakelijkheid kon haar bewegen, om hem van zich te verwijderen. Ik weet niet, welk een somber voorgevoel haar hart kwelde. Gedurende de lange reis, die zij doen moest, om hem naar het collegie te brengen, was zij treurig en stil; zij stortte vele tranen. Haar zoon was traaf en goed; die gedachte stelde haar eenigermate gerust. Zij vleide zich, dat hij zoo blijven zou; ongelukkig bedroog zij zich.
Onder de talrijke makkers trof haar zoon twee kinderen aan, waarvan het eene met hem in jaren gelijk, en het andere een weinig ouder was. Zij waren even als hij nieuwelingen; deze bijzonderheid was de aanleidende oorzaak tot hunne gemeenzaamheid. Zij hadden weldra kennis gemaakt; helaas! de collegie-kennissen worden zoo gemakkelijk gemaakt.
69
Die twee nieuwelingen waren twee lichtzinnige deugnieten. Ons knaapje had het ongeluk in hunne misdadige handen te vallen. Met een warm temperament en een gevoelig hart geboren, liet hij zich weldra medesleepen: hij verloor zijne onschuld en met zijne onschuld den vrede, den zoeten vrede zijner ziel. Slechte boeken , welke zijne snoode vrienden middel vonden, om ter sluik in het collegie te brengen, voltooiden zijn ondergang. De tijd der vacantie kwam. Hij vertrok, even als de andere leerlingen, om eenigen tijd bij zijne familie door te brengen; maar zoowel zijn hart als zijn gelaat was veranderd. Zijne ouders, die goede christenen waren, en die wenschten, dat hun kind het ook was, spraken hem over het doen zijner eerste Communie. Uit inschikkelijkheid jegens zijne moeder, stemde de jonge losbol in alles toe. Hij leert zijn catechismus: hij veinst zich te willen beteren; hij belooft de oploopendheid, het liegen en andere snoode zonden, die hij zich in het collegie reeds eigen had gemaakt, te zullen nalaten: hij biecht, eerste heiligschennis; hij communiceert, tweede heiligschennis.
Zyne bedrogene ouders wanen, dat hij in goede gesteldheid verkeert; zij zenden hem weder naar het collegie. Zijne meesters en medeleerlingen bespeuren van den eersten dag af, dat zijn karakter geheel is veranderd. Sombere kwaadwilligheid liet hij immer blijken; eene kleinigheid was toereikend om zijne gramschap gaande te maken; onverdragelijk voor zijne makkers, wederspannig tegen zijne meesters, was hij een bestendig voorwerp der klachten van allen. Zijne luiheid en hoofdigheid deden hem dikwerf gestrenge straffen beloopen. Eens, onderande-
70
ren, dreef hij de kwaadwilligheid zoo ver, dat men hern voor eenige uren opsloot.
Men gaf hem boeken, papier, en al wat hy noo-dig had, om zich nuttig bezig te houden. Het oogen-blik om hem de vrijheid te hergeven, kwam; men luistert aan de deur, maar hoort niets; men klopt, doch er wordt niet geantwoord: men opent de deur — hij had zich opgehangen! O oordeelt, lieve kinderen! over den schrik en het afgrijzen, waardoor allen bij dat schouwspel getroffen werden. Na het eerste oogen-blik van schrik beschouwt men de tafel; men vond daarop een soort van testament door hem geschreven. Het was vervat in uitdrukkingen, een godde-looze, een heiligschenner, een verworpeling waardig. Zoo was het uiteinde van dat ongelukkige kind, dat, de zonde van Judas begaan hebbende, ook den dood van Judas stierf!
Moge dit voorbeeld niet slechts zoodanige kinderen afschrikken, die in verzoeking komen, eene onwaardige eerste Communie te doen; maar ook zulke, die, door onachtzaamheid en oneerbiedigheid, een voorwerp van ergernis voor anderen zouden ziin!
Ik zou nog meerdere soortgelijke trekken kunnen verhalen, maar ik wil u niet langer met zulke denkbeelden bezig houden, lieve kinderen! het verhaalde zal, hoop ik, genoeg zijn, om vermetelen af te schrikken van eene misdaad, waardoor zij God in zijne geduchtste Geheimen tergen. Ik zeg, geduchtste Geheimen: ik moest wellicht nog sterker uitdrukking bezigen; want de eerste christenen noemden het verheven Sacrament des Altaars met namen, die liefelijk en schoon waren, en tevens met uitdrukkingen, geschikt om schrik in te boezemen. Men ziet wel,
71
-dat zij den Apostel Paulus begrepen, die de onwaardige Communiën aanwees als de oorzaken van volkskrankheden, van haastige sterfgevallen, en van eene menigte rampen, waardoor de wereld geteisterd wordt.
Wat blijft u dan over te doen, lieve kinderen? Niets te verzuimen, om zulk een vreeselijk onheil te vermijden; zegt met schrik en siddering aan onzen Heer: O, mijn God! ik werp mij voor U neder; zegt: Wat wilt Gij, dat ik doen zal? Ik ben tot alles bereid, om het ongeluk eener onwaardige Communie te vermijden! Moet ik mij beteren van mijne gebreken? Van heden af, wil ik dit doen. Moet ik al mijne zonden belijden' ik zal ze alle openbaren, wat het mij ook kosten moge. Moet ik er berouw over hebben? O, geef Gij mij een berouwhebbend hart! Geef mij ook. God van mijn leven, eene diepe droefheid, een oprechten goeden wil! O Maria, goede Moeder! beveilig mij, door uwe voorspraak, tegen het ongeluk eener onwaardige eerste Communie!
Tot oefening, herhaalt driemaal de bede.- Heer, behoed mij tegen heiligschennis !
Vaartwel, lieve kinderen! De groote dag nadert !
De groote dag nadert! Wat dunkt u, lieve kinderen ! had ik geene reden om aan u, evenals Mozes aan Israels kinderen, te zeggen: ik neem hemel en aarde tot getuigen; het leven en de dood zijn voor u? Begrijpt gij thans den zin der troostrijke belofte van onzen Heer: Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, heeft het leven in zich, ik zal hem ten jongsten dage opwekken? Begrijpt gij nu ook de waarheid van den heiligen Paulus: Wie onwaardig
c O
communiceert, eet en drinkt zijn eigen oordeel? Ja, gij begrijpt thans dit alles, uwe harten zijn verdeeld tusschen het verlangen en de vrees. Gij begrijpt dat uwe eerste Cornmnnie de waarlijk beslissende daad is; dat de dag uwer eerste Communie de grootste dag uws levens is.
Maar welke middelen moet gij aanwenden, om het betamelijk verrichten uwer eerste Communie te verzekeren? Wat hebt gij te doen, om het verschrikkelijke onheil der heiligschennis te vermijden? Wij zijn tot alles gereed; geenerlei opoflering, geenerlei inspanning zal ons te moeielijk vallen. — Zietdaar uwe taal, hieraan twijfel ik niet, lieve kinderen! en ik ken u genoeg, om zeker te zijn, dat die taal
73
oprecht is. Ik zal dus uw verlangen te hulp komen, door u de gesteldheid aan te wijzen, welke tot eene goede eerste Communie vereischt wordt, en tevens de middelen om die te verkrijgen.
De noodige gesteldheid, om eene goede eerste Communie te doen, is van tweederlei soort: De eene betreft het lichaam, de andere de ziel. De gesteldheid des lichaams bestaat: 1. in het nuchter zijn, dat is, dat men geenerlei voedsel genoten heeft sedert 'smiddernachts van den dag, waarop men tot de H. Tafei nadert. Dat volstrekt vasten wordt geboden door den eerbied, dien wij aan het aanbid-delijk Lichaam des Heeren verschuldigd zijn; 2. dat men zedig gekleed zij. Daaromtrent heb ik geenerlei ongerustheid; uwe brave moeder zal er voor zorgen. Hoe smartelijk is het, soms kinderen te zien, die op den dag hunner eerste Communie met wereld-sche tooisels beladen zijn, welke de zotste ijdelheid doen blijken, om niets meer te zeggen. Die onbetamelijkheid is niet aan de kinderen, maar aan de ouders te wijten. Hoe! wanen zij onzen Heer te behagen , die zich in de H. Eucharistie op eene onbegrijpelijke wijze vernedert en als vernietigt, als zij, om Hern te ontvangen, hunne kinderen zenden met den geheelen dosch der wereld en der ijdelheid bedekt. Zoodanige handelwijs verraadt weinig kennis van den geest onzer mysteriën; maakt men zich bij alle verstandige menschen niet des te belachelijker, naarmate de ijdele pracht meer in strijd is met de zedige kleeding der meeste kinderen?
Er zijn twee voorname gesteldheden der ziel, die tot eene goede eerste Communie gevorderd worden; 1. De noodige kennis. 2. De zuiverheid van hart.
74
De kennis, die gij voor mve eerste Communie noodig hebt, is in uw catechismus vervat. — Goed, zegt gij, wij kennen onzen catechismus, wij hebben dien geheel bij moeder opgezegd. — Dit is zeer goed, lieve kinderen! maar hoe hebt gij hem opgezegd? — Bijna zonder hapering. — Des te beter, en ik erken hierin uwe leerzaamheid. Gij hebt uw catechismus zoo goed geleerd, dat uwe brave moeder zich daarover verheugt, maar begrijpt gij dien catechismus wel? Op die vraag durft gij niet antwoorden, en gij hebt gelijk; uw zwijgen is niet alleen een bewijs van zedigheid, 'tis ook een bewijs van goed oordeel.
De catechismus moet uitgelegd worden, en vooral door een dienaar van Jesus Christus. Aan hen heeft onze Verlosser gezegd: Gaat, onderwijst alle volken. Uit kracht dier goddelijke zending, hebben de woorden des priesters eene bijzondere genade, om de wetenschap in het hart der kinderen te storten. De priester is de vertegenwoordiger van Hem, die gezegd heeft: Laat de kinderen tot Mij komen; Ik hen het licht; ja het licht, dat ieder mensch, in deze wereld komende, verlicht, 't Is dus het woord des priesters, dat gij met eerbied hooren en met getrouwheid onthouden moet; uwe godvruchtige moeder begeleidt mijne gedachten: zij zal zich herinneren wat ik haar meermalen gezegd heb: het onderricht moet op den moederlijken schoot aanvangen; maar dit onderricht moet worden ontwikkeld en voltooid door den priester, die met de goddelijke taak van het onderwijs belast is. Gij behoort dus het onderwijs in den catechismus bij te wonen, gij moet u zelfs doen opmerken door het nooit te verzuimen en door uwe oplettendheid: vooral moet gij tegenwoor-
75
dig zijn met een groot verlangen om te leeren, en met de overtuiging, dat gij onderwijs noodig hebt.
Waarbij zal men het kind veVgelijken, dat als deze gegeven wordt, bij de onderrichting tegenwoordig is, zonder den wensch om er voordeel mede te doen? Eene kleine gebeurtenis, waarvan ik in de vorige week getuige was, kan hier tot antwoord strekken. Uwe tante *#* had eenige kinderen bij zich. Men diende hun, volgens gebruik, onderscheidene ver-verschingen en lekkernijen toe. De geheele kleine bende schaarde zich om de tafel, en gij kunt gemakkelijk begrijpen, wat de kleine gasten deden. Ongelukkig was er onder de kinderen een, dat geen eetlust had; men gaf het van alles, maar het kon niets gebruiken. Zietdaar juist het beeld van een kind, dat bij het onderwijs tegenwoordig is, zonder lust om er voordeel mede te doen. Het is aan eene goede tafel gezeten; de Priester deelt het gezond en smakelijk voedsel uit: het wordt zulk een kind aangeboden; maar te vergeefs, het kind gebruikt er niets van, het hongert niet naar het hemelsch Brood, naar het onvergankelijke Manna.
Hoedanig ook de talenten van uw catechist zijn mogen, het is altoos het woord, dat leven geeft, het hart zuivert en den geest verlicht: in het kort, 't is altoos het woord van onzen Heer. Of het water door gouden of looden buizen in onze fonteinen gebracht wordt, verandert niets aan zijne vloeibaarheid , helderheid en heilzame hoedanigheid; zoo ook: hoe de mond zij, die u het heilig woord mededeelt, het is e\en heilzaam, even levengevend. Och, lieve kinderen! als gij wel doordrongen zijt van 't geen ik u zeg, zult gij grooten honger hebben naar dat
76
voortreffelijk voord Gods , en gij zult het met groote begeerte en aandacht aanhooren.
Herinnert gij u dat manna, waarmede God veertig jaren lang de kinderen Israëls heeft gevoed? Dat manna was, zoo als gij weet. een smakelijk voedsel, het had den smaak van honig en brood van tarwebloem. Het viel eiken morgen van den hemel. Maar om het in te zamelen. moest men voor zonnenop-gang opstaan, het zeer spoedig oprapen en onder de tenten brengen: alsdan kon men het den geheelen dag bewaren. Ongelukkig was de trage Israëliet! hij was veroordeeld, om voedsel te derven. Den volgenden dag viel het manna op nieuw, en diende aldus tot dagelijksch brood. De spoed, waarmede de Hebreeuwen dat manna opraapten, is een voortreffelijk voorbeeld van den aandrang, dien gij bij het hooren van het godsdienstonderwijs hebben moet. Daar dient men u een veel heerlijker manna toe, het is een voedsel voor uwe ziel, terwijl het manna der woestijn slechts lichamelijk voedsel was.
Als gij den honger naar het woord Gods nog niet gevoelt, toeft dan niet dien te vragen; gaat met ingetogenheid naar da kerk, neemt gewijd water, ten einde uw hart te zuiveren, en maakt het kruis-teeken, daarbij aan het groote mysterie denkende, dat er door uitgedrukt wordt. Begeeft u naar ie plaats, waar de catechismus wordt uitgelegd, en doet uw klein gebed; «Heilige Geest, verleen ons een groot verlangen naar uw heilig woord, als ook het licht en de genade, die wij noodig hebben, om er veel voordeel mede te doen.quot; 01 als men dien honger heeft naar het woord Gods, dan valt niets te zwaar, om het te hooren en in te zamelen.
77
Toen ik mij in Amerika bevond, was het niet zeldzaam, onze lieve Wilden twee tot zelfs drie uren te zien afleggen, om de onderrichtingen van den vader te hooren. Ik herinner mij, onder anderen, twee kinderen, die nagenoeg uw ouderdom hadden en wier ijver eene stichting voor de geheele missie was. De hut hunner ouders was anderhalf uur van het voornaamste vlek verwijderd. Niettemin kwamen zij alle dagen, en zes maanden lang, het onderwijs in den catechismus hijwonen. Zij moesten echter een half uur lang door een bosch gaan; de weg was dikwijls zeer slecht en met sneeuw bedekt. Niets weerhield hen; zij kwamen altijd zeer vroegtijdig. Hoe dikwerf heb ik die lieve kinderen doornat en bevende van koude gezien, wachtende aan de deur der kleine kapel op het uur der onderrichting. Menigmaal meende ik hen te. vermanen, om hun ijver te matigen; maar ondanks mijne vertoogen, kwamen zij altoos met dezelfde nauwgezetheid. Kunne moeite werd heerlijk beloond, zij kenden en begrepen hun catechismus zeer goed; hunne godsvrucht, hunne vurige liefde evenaarden hunne kennis, en hunne eerste Communie vervulde hen met grooten troost. De dood van een hunner, die drie jaren later voorviel , was het sterven van een heilige, ik zou zeggen van een engel, zoo de engelen sterven konden.
De geestdrift, de aandacht, de heilige begeerte dier jonge Wilden ziende, kon ik mij niet onthouden van te sidderen voor zoo vele christen kinderen, die, ondanks het gemak, waarmede zij het noodige onderricht kunnen bekomen, evenwel het onderwijs in den catechismus zoo onachtzaam bijwonen en zoo vaak verzuimen, en die zoo weinig moeite aanwen-
78
den, om er den geest van te behouden. Is het niet te duchten, dat in den dag des oordeels, de arme Wilden tegen die lauwe en trage kinderen opstaan en hunne veroordeeling eischen zullen?
Het is niet genoeg, lieve kinderen! dat onderwijs nauwgezet bij te wonen, noch zelfs daarbij zeer oplettend te zijn; gij moet er ook nog aan denken, als gij het verlaten hebt; maar vergeet nooit, alvorens het te verlaten, den goeden God te danken voor het onderricht, dat gij ontvangen hebt. In uwe deugdzame familie heeft men de aandoenlijke gewoonte behouden, om alle verrichtingen met een kort gebed te beginnen, en bij iedere weldaad, geëindigden arbeid of studie te danken. Het bidden vóór en danken na den maaltijd wordt er nimmer verzuimd. Niets is billijker en redelijker. Zij, die dat plichtmatig gebruik verzuimen, geven, in de eerste plaats, een voorbeeld van ondankbaarheid aan hunne dienstboden en kinderen; daarenboven gelijken zij naar dat onreine en plompe dier, dat den eikel vreet, zonder de oogen te slaan op de weldadige hand, die hem vallen laat. Welnu, lieve kinderen! zoo het plicht is om God te danken voor het voedsel, dat Hij aan onze lichamen geeft, is het een des te heiliger plicht. Hem te danken voor het voedsel, dat Hij aan onze zielen verschaft,. Nu, zoo als ik u gezegd heb, zijn de onderrichtingen in den catecnis-mus het manna, dat God u verleent tot eenvoeósel uwer ziel. Gij moet Hem dus uwe dankbaarheid toonen, waartoe gij deze woorden gebruiken kunt: »Wij danken U, o God! voor het licht en de genade, die Gij ons geschonken hebt, en het onderricht betrekkelijk alles, wat wij tot onze eerste Com-
79
munie noodig hebben; geef. dat het niet tot onze veroordeeling strekke; maar om u beter te kennen, beter te beminnen, beter te gehoorzamen en te dienen , en daardoor te verdienen, eene goede eerste Communie te doen en het eeuwige leven te verwerven.quot;
Keert huiswaarts en geeft aan uwe brave moeder rekenschap van de lessen, die gij gehoord hebt; dit zal voor u nuttig en voor haar aangenaam zijn. Gij kunt zelfs iets meer doen. De eerste Communie zal hier binnen vijf maanden plaats hebben; de eerwaardige en kinderlievende dienaar Gods, die er de kinderen toe voorbereiden moet, heeft zoo even mijne eenzame woning verlaten. Hij was gekomen, om mij die kleine aanteekeningen of opstellen,-zoo als men het noemen wil, van eenige zijner jonge hoorders te toonen, welke zij telkens na het einde van den catechismus hebben opgemaakt. Die schetsen behelsden de voornaamste uitleggingen van den catechist, en de geschiedkundige trekken, die hij verhaald had; alle sluiten met een gebed en een voornemen. Die opstellen geven blijken van de groote oplettendheid der kinderen. Zij zijn over het algemeen vrij goed gesteld: en evenwel, zoudt gij, lieve kinderen! nog iets beters kunnen opstellen.
De geestelijke verhaalde mij, dat zijne leerlingen hun arbeid zorgvuldig bewaarden; het is een kleine catechismus, door hen zei ven opgesteld, door hen zeiven geschreven, dien zij met genoegen herlezen. Tot dat alles is slechts een goede wil noodig. Laat ons dien te zamen van God verzoeken, met deze bede: Geef mij, o God! een grooteren eerbied voor uw woord en een groot verlangen, om er gebruik
80
van te maken, wijl het het voedsel mijner ziel is. Waren de Israëlieten zoo ijverig, om het manna dat hun lichamelijk voedsel was, in te zamelen, met welken ijver behoorde ik dan, o God! het hemelsch manna van uw heilig woord te ontvangen! vergeef mij, bid ik U, het weinige verlangen en de geringe aandacht, die ik tot hiertoe bij het onderwijs in den catechismus heb gehad; ik beloof daai bij voortaan alle mogelijke oplettendheid te hebben, en het verlangen aan te kweeken, om er mijn voordeel mede te doen; ik zal geene middelen verzuimen, om de wijze lessen te onthouden, die my daarbij zullen gegeven worden! O, Maria! goede Moeder, Iaat dit voornemen u welgevallig zijn en verwerf mij den goddelijken zëgen daarover, en de genade om het getrouw te volbrengen.
Tot oefening, moet gij de gebeden vóór en na den catechismus rnet aandacht verrichten.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert !
De groote dag nadert! Ik kom van eene wandeling terug, de hitte is buitengewoon, mijne door-ouderdom verzwakte beenen hebben mij met moeite in mijne eenzame woning teruggebracht. Ik ben zeer afgemat, en ik kom wat bij u rusten, lieve kinderen! Bij mijn uitstapje heb ik den blinde bezocht, die zich aan den weg naar de rivier ophoudt; hij was niet op zijne gewone plaats. Ik vraagde de reden daarvan; men zeide mij, dat eene ongesteldheid hem belette, zijne hut te verlaten. Mijne eerste gedachte was, om hem te gaan bezoeken. De arme man leed veel. — »Maarquot;, zeide hij mij, gt;mijne grootste smart is, u niet te kunnen zien en niets te kunnen begrijpen van hetgeen mij verhaald wordt, betrekkelijk al hetschoone, dat mij omringt: telkens als men er van spreekt, perst de droefheid mij tranen af. Och, kon ik maar zien!quot; Ik troostte hem zoo goed ik vermocht. Hij heeft geloof en is zelfs godvruchtig. Ik zeide hem, dat de dag komen zou, waarop de noodlottige duisternis, die zijne oogen bedekte, verdwijnen zal; en dat hij niet alleen de schepselen, maar den Schepper van alles zelfs zou aanschouwen. Hij begreep mij: »uwe woorden doen mij goed ,quot; zeide
82
hij; «ik hoop, ja ik hoop.quot; Ik wierp eene kleine aalmoes in zijn hoed, en ik liet hem in een kalmen en gelaten toestand achter.
Te huis gekomen zijnde, dacht ik aan de woorden van den armen blinde. Ook wij, zeide ik, zijn blinden. In de wereld komende, kennen wij niets, dikke duisternis omringt onzen geest: Wie zijn wij ? wij weten het niet. Van waar komen wij ? wij weten het evenmin. Waar gaan wij heen? ook dit weten wij niet. Hoezeer zouden wij te beklagen zijn, als wij altoos in die dikke duisternis moesten voortleven! doch er is een licht, schitterender dan de zon, een licht, dat die duisternis verdrijft. Dat licht is de godsdienst. Alleen de godsdienst geeft antwoord op al die vragen, waarbij wij een zoo levendig belang hebben. Gij moet dus lieve kinderen! als gij niet blind blijven wilt, den godsdienst raadplegen en uwe toevlucht nemen tot zijn licht; hoezoudt gij anders iets kunnen beminnen. wat gij niet kent ? Hoe vooral, zoudt gij Jesus Christus waardig in het huis van uw hart kunnen ontvangen, als gij niet zorgvuldig acht gaaft op het onderwijs? aan mijn blinde gelijk, zoudt gij niet weten wie Hij is, wat Hy vordert, noch wat Hij aanbrengt; even als de wonderen der natuur voor den blinde onbegrijpelijk zijn.
Zietdaar, waarom ik onlangs zeide, dat de kennis de eerste voorwaarde is eener goede eerste Communie. Hoe beier gij onzen Zaligmaker kennen zult, zoo meer zult gij Hem beminnen, zoo hooger zult gij het geluk schatten van Hem in de woning uwer ziel te ontvangen, en alle middelen aanwenden, om Hem te onthalen op eene wijze Zijner waardig. Di'? kennis van den godsdienst zal als de fakkel zijn,
83
welke u ook alles, wat in het binnenste van uw hart is, zal ontdekken; het goede, om het te vermeerderen ; het booze, om het uit te roeien ; het onzuivere , om er u van te reinigen. Hoe helderder die fakkel branden zal, dat is, hoe grooter die kennis zal zijn, des te duidelijker gij ook zien zult, hoe onwaardig nog uw hart is, om de woonplaats te zijn van een God. voor wiens aangezicht de engelen zelfs niet zuiver zijn. Dat gezicht zal uw ijver tot eene goede voorbereiding, verdubbelen.
De kennis is u dus zeer nuttig, om de zuiverheid van harte te bekomen. De blinde dorpsbewoner ziet niet, wat er in zijn hutje is; daarin is slijk, stof en er zijn talrijke spinnewebben.. en echter wordt hij door niets van dat alles getroffen. Zoo ook kan een kind zonder kennis geen zuiver hart hebben. Er zijn in zijne ziel vele gebreken vele vlekken, en wellicht, helaas! vele misdrijven; zoo het de kennis ontbreekt, zal het even als de blinde zijn, het zal ze niet zien, en zo niet ziende, zal het er niet aan denkon, om er zich van te zuiveren. En in welken toestand zal zijne ziel zijn, als de Koning der engelen zich zal gewaardigen, haar te komen bezoeken? Ik herhaal het dus, lieve kinderen! de wetenschap is onmisbaar, om eene groote reinheid van hart te hebben.
Doch waarin bestaat die zuiverheid van hart? Zij bestaat wezenlijk in de uitroeiing van iedere doodzonde. Een kind, dat ongelukkig genoeg is, om, overtuigd. dat het eene groote zonde op het geweten heeft, evenwel te communiceeren, begaat, zoo als gij weet, eene verschrikkelijke heiligschennis. Vrij te zijn van alle doodzonde, is derhalve voldoende,
84
om niet onwaardig te communiceeren ? Maar is het genoeg om waardig te communiceeren? Is het genoeg, om op eene behoorlijke wijze aan het doel des Verlossers te beantwoorden» om den overvloed van genade te ontvangen, dien Hij nooit nalaat in het voorbereide hart uit te storten; met één woord, is het genoeg, om de eerste Communie, het begin van een nieuw leven, het onderpand der volharding in het goede en van den troost der gelukzaligen te doen zijn? Neen, voorzeker, het is niet genoeg. Luistert:
Zeker man had een huis, waarin langen tijd onreine dieren hadden gehuisvest. Dat huis was zeer schoon geweest: de bekwaamste bouwkundigen hadden den bouw er van bestuurd. De koning van het land kreeg lust, het te bezoeken en er, gedurende eenigen tijd zijn verblijf te houden. Zijne dienaars kwamen, uit zijn naam, den eigenaar verzoeken, het tot 's konings ontvangst gereed te maken; zij beloofden overigens, in 's vorsten naam, alle onkosten te vergoeden. Die achtelooze en trage man vergenoegde zich met de verdrijving der onreine dieren uit het huis; maar hij deed geenerlei moeite, om het ook van stof en andere onreinheid te zuiveren. Wat denkt gij er van? Zou de koning met groot genoegen eene zoo toebereide woning binnentreden? Behoorde hij den achteloozen man, die in een huis zoo veel gelaten had, dat de blikken van een vorst beleedigen moet, ook met weldaden te overladen? Zou hij hem niet gestreng berispen over zijn gebrek aan eerbied, en over de minachting zelfs, waarmede hij hem voor de oogen van zijn volk scheen te behandelen ?
Welnu, lieve kinderen! dat huis is uwe ziel, door
85
den bekwaamste aller bouwmeesters gemaakt; dat huis was schoon, eindeloos schoon, op den dag, dat gij gedoopt werdt. Maar, helaas! wat is er, na dit gelukkige oogenblik, van geworden? Heeft het nooit tot eene verblijfplaats der duivelen gediend? Heeft de booze geest het nooit bezoedeld, ontheiligd, beschadigd ? De Koning der engelen wil het evenwel bezoeken; Hij maakt u dit door zijne dienaars bekend, Zal het een voldoend bewys van eerbied jegens Hem zijn, als gij, door eene oprechte biecht, den onreinen geest en de doodzonde verdrijft? Zal d;e driewerf heilige God tevreden over u zijn? Zal Hij u met zijne gunsten overladen, zal Hij u met de blijken zijner vriendschap en liefde vereeren, als Hij in de woning van uw hart eene menigte kleine vlekken en gebreken ziet, die aan zijne vlekkelooze blikken mishagen en Hem bedroeven?
De kleine gebreken, de kleine zonden, moet gij derhalve zorgvuldig uit uwe ziel verbannen, als gij haar tot een heiligdom, het vlekkelooze Lam waardig, maken wilt. Op een anderen tijd zal ik u zeggen, wat die kleine gebreken en die kleine zonden zijn, die gij bestrijden zult; voor het tegenwoordige vergenoeg ik mij met u te zeggen, wat uwe goede moeder u reeds vroeger zal gezegd hebben: uw dierbaarste belang vordert, dat gij u ten spoedigste er van betert. Waarom ? In de eerste plaats, omdat gij weldra den Koning der koningen in uw hart zult ontvangen. Waarom nog meer? omdat gij nog jong zijt, en uwe gebreken ook nog jong zijn. Let er wel op; als gij langer wacht, kan men voor niets instaan. Hoort nog eene geschiedenis.
Een zeker man wandelde eens langs het veld, en
86
trapte in een addernest. Op den eersten aanblik schrikte liij zeer: hij verwijderde zich met spoed. Hij dacht er evenwel over na, keerde terug en nam het nest, uit zeven jonge adders bestaande, mede. Hij brengt ze in zijn huis, en voedt ze zorgvuldig op. Hij had ze omtrent drie weken in zijn huis gehad, toen een zijner vrienden hem kwam bezoeken. — Denkt gij er niet aan, zeide deze vriend, dat adders gevaarlijke gasten zijn? Als gij zeniet, terwijl ze nog jong zijn, verstikt; watzegik, als gij voortgaat, ze te voeden, zullen zij spoedig groot worden, en, wees verzekerd, dat zij n in vervolg van tijd door hunne giftige steken zullen ombrengen; gij zult het slachtoffer uwer onvoorzichtigheid worden. — Wees gerust, antwoordde de andere, mijne adders zijn jong, ik heb nog tijd; overigens ben ik behoedzaam; zoodra ik bespeur, dat zij gevaarlijk worden, zal ik er mij wel van weten te ontdoen. Vertrouw ze niet, gij zult er door verrast worden, hernam zijn vriend, die hem niet zonder bekommering verliet. Veertien dagen later bezocht hy hem andermaal , en vond hem ter prooi aan de hevigste smarten ; de giftige adders hadden hem gestoken. De voorzichtige vriend bracht hem, zoo haast mogelijk, doelmatige hulp toe; maar het was te laat. Het gif was reeds tot liet hart doorgedrongen; de ongelukkige stierf in zijne armen.
Zietdaar een natuurlijk beeld van hetgeen dagelijks met de ziel plaats heeft. De zeven jonge adders zijn datgene, wat men de zeven hoofdzonden noemt. Ieder kind van Adam brengt ze bij zijne geboorte mede. De meeste menschen denken er niet aan, om ze in hunne jeugd te verstikken; integendeel zijstree-
87
len die jonge adders, zij voeden ze door daden, welke hun niet kwaad toeschijnen. Die daden ontspruiten weldra in gewoonten, en de jeugdige hartstochten worden sterker, Men moge hen waarschuwen, dat die jonge adders spoedig zullen aanwassen en hen door hunne giftige beten zullen doen omkomen, zij slaan er geen acht op; maar wat gebeurt er? Er doet zich eene gelegenheid op, de bekoring tast hen met hevigheid aan; de jonge, lang gekoesterde hartstochten zijn sterk genoeg geworden; zij verscheuren de zwakke banden, die hen geketend hielden, zij zegepralen en dooden de ziel. Wilt gij dus, lieve kinderen! naar den raad mijner teedere vriendschap luisteren, neemt u dan in acht voor het gevaar, dat gij nu reeds loopt. Ook gij hebt uwe jonge adders, die gij verstikken moet; want ik weet, uwe brave moeder heeft het mij meermalen gezegd, en ik zelf heb het opgemerkt, gij hebt uwe kleine gebreken, helaas! wij afstammelingen en erfgenamen van Adam, wij allen hebben de onzen. Gij zijt, bij voorbeeld, aan eene menigte van kleinigheden gehecht, te veel gehecht; Alexander heeft zijne vermaken, en geniet ze als hij wil: en mijne goede Maria heeft haar kleinen opschik. Dit alles, lieve kinderen! schijnt u toe, niet kwaad, en zelfs niet gevaarlijk te zijn; en echter zeg ik u, dat als gij er geen acht op slaat, die ongeregelde genegenheden jonge adders zyn, welke gij in uwe harten voedt en koestert, die spoedig zullen aangroeien, en u bij de eerste gelegenheid, giftige steken toebrengen. Gij beiden volgt daarin geheel uw eigen zin, gij wilt het niet nalaten: van daar kleine twisten, woorden, die nu en dan wat hevig zijn, ja zelfs, hoewel zeldzaam, kleine
dadelijkheden. Gij stelt te veel prijs op uwe rust en vrijheid; vandaar slechte thema's (opstellen), slecht geleerde lessen; van daar ook dagelijks kleine blijken van ongehoorzaamheid, licht gemor tegen hen, die u onderwijzen of berispen. Gij zijt dikwijls jaloersch, lieve Alexander, over hetgeen men aan uwe zuster geeft, en Maria is zulks nog meermalen, over dat, wat aan haar broeder gegeven wordt; gij wordt gaarne geprezen en wenscht dat u de voorkeur gegeven worde; gij zijt wat al te veel gesteld op spijzen, die naar uw smaak zijn. Van daar eene menigte van kleine zinnelijkheden en onmatigheid. Dit alles, lieve kinderen! schijnt u toe niet zeer kwaad en zelfs niet zeer gevaarlijk te zijn; en ik zeg u, dat, als gij er niet op let, al die kleine hartstochten jonge adders zijn, welke gij in uw hart aankweekt en voedt, die spoedig groot zullen worden en uwe ziel doodelijke beten zullen toebrengen. Denkt aan Judas en zoo vele anderen, die ook met kleinigheden zijn begonnen, en die eindelijk tot de grootste boosheden vervallen zijn.
Sedert wij elkander kennen, hebt gij mij altoos teederlyk bemind, lieve kinderen! Ik ben zeer gevoelig voor uwe genegenheid en ik hoop, dat deze brief die slechts vermeerderen zal; want hij is een doorslaand bewijs van de genegenheid, die ik u toedraag. En welk grooter bewijs mijner oprechte vriendschap zou ik u kunnen geven, dan u al datgene aan te wijzen, wat uw geluk zou kunnen vermindereu of vernietigen? Laat ons nu van God de genade verzoeken, om voordeel te doen met al wat deze brief behelst. O, mijn God ! als ik weldra het bexoek van een aardschen koning, of van een engel
89
des hemels moest ontvangen, hoe veel zorg zoa ik dan aanwenden, om er mij toe voor te bereiden! en het is niet een aardsche koning, het is niet een engel des hemels, dien ik weldra in mijn hart zal ontvangen: maar het is de Heer der heeren, 't is de Koning der engelen. Van dit oogenblik af, wil ik mij dus met vlijt laten onderrichten, ten einde mijn hart voor te bereiden, om U waardiglijk te ontvangen. Van dit oogenblik af, verklaar ik den oorlog aan al mijne kleine gebreken, die niet slechts de heiligheid uwer blikken zouden beleedigen, mij van uwe teederste liefdeblijken zouden berooven, maar die mij eindelijk, vroeg of laat, tot de grootste zonden zouden voeren. O Maria! goede Moeder! verwerf mij de genade, om getrouw aan dit voornemen te zijn.
Tot oefening, doet eetie kleine versterving.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert !
De groote dag nadert! Ik heb uw lieven brief ontvangen, hij heeft mij uitermate verheugd, dierbare kinderen! Ik herken daarin uw uitmuntend hart. Gij weet geene uitdrukkingen te vinden, om mij te bedanken; zoo groot is uwe erkentelijkheid, omdat ik u, zonder omwegen, uwe gebreken onder het oog heb gebracht. Wij hebben vast besloten, voegt gij er bij, om, van heden af, den hardnekkig-sten strijd tegen onze jonge adders te voeren; want wij gevoelen, hoezeer die ongeregelde neigingen, die gelukkigerwijze nog zwak zijn, later gevaarlijk en misdadig zouden kunnen worden. Gij begrijpt insgelijks, dat de Zaligmaker niet gaarne in uw hart zou binnentreden, als het de slaaf was eener menigte kleine gewoonten, en bezoedeld door een aantal kleine gebreken, die, zonder het van de genade te berooven, evenwel zijne zuiverheid zouden bevlekken.
Uwe goede moeder meldt mij, dat gij in uwe vervoering met David gezegd hebt: Ik zal mijne gebreken bestrijden, ik zal ze tot in hunne laatste verschansing vervolgen; ik zal de wapenen niet neder-leggen, voor ik ze heb uitgeroeid. Gij hebt inzonderheid , mijne lieve Maria! even als de bruid in het
9\
hooglied, gezegd: Ik zal al die kleine vossen vangen, welke mijn wijngaard verwoesten. Dit zijn uitriiun-tende gezindheden en voornemens!
Te wapen! lieve kleine strijders! te wapen dus! Laat ons den veldtocht van dit oogenblik af beginnen, en zoo gij het mij wilt toestaan, zal ik uw aanvoerder zijn. — Meer dan eens heelt de ondervinding van een ouden krijgsman de overwinning beslist. Ziet hier dan gelijktijdig mijn plan van veldtocht en vaa dagorder.
'Plan van veldtocht. Wij zullen de vijanden niet afwachten , wij zullen ze gaan opzoeken; wij zullen al onze krachten vereenigen en met onze geheele macht, ons tegen hunne hoofdstad wenden. Al onze batterijen zullen zich enkel op het paleis en de persoon des konings richten.
De koning gedood of gevangen gemaakt zijnde, zal de strijd geëindigd zijn; al de vijandelijke benden zullen spoedig de vlucht nemen. Op die wijze is ons plan. dat van den beroemdsten veldheer en overwinnaar der oudheid, dat van Hannibal en Alexander: ook dat van David. — Zijn zegepraal zal de onze zijn. Om u aan te moedigen en te onderrichten, zal ik u zijn schoon wapenfeit verhalen.
Saül oorloogde tegen de Philistijnen. De legers waren dicht bij elkander gekampeerd. Om den oorlog op eens te eindigen, liet God toe, dat de PhilistijnGoliath , die eene buitengewone lengte had, gedurende veertig dagen de Israëlieten kwam honen. Waartoe, sprak hij, zullen zoo veel menschen tegen elkander strijden? Dat de strijd door een tweegevecht geëindigd worde. De uitdaging wordt aangenomen. Goliath wordt door de Philistijnen gekozen; maar de He-
breeuwen vinden niemand, die in staat is, zich met hem te meten. De vrees voor den reus, de lengte zijns lichaains en zijne geduchte wapenen doen den stoutmoedigste sidderen. ïenzelfden tijde zond Jesse zijn zoon David naar diens broeders in het leger, om hun leeftocht te brengen. In het leger gekomen zijnde, zag David dien vermetelen Philistijn, en zich bezield voelende door ijver voor Gods eer, biedt hij zich aan. om den reus te bestrijden. Men brengt hem bij Saül. Deze, de kleine gestalte met Goliath vergelijkende, ziet te veel ongelijkheid in den strijd. David smeekt hem zich niet te ontrusten, maar hem te laten begaan; Saül stemt er in toe, hij geeft hem zijne eigene wapenen en zijn zwaard. David kan zich met die wapenrusting niet vrijelijk bewegen; daarom nam hij, al dien toestel afleggende, zijne toevlucht tot zün gewoon wapentuig en ging te voet met een staf en een slinger.
Goliath hem ziende naderen, bespot hem: Ziet gij mij voor een hond aan, vraagde hij , daar gij met een stok hier komt? — Het is in den naam van den God der heerscharen, dat ik u kom bestrijden, gaf David tot antwoord. Aanstonds legt hij een steen in zijn slinger, en treft hem met den eersten worp in het aangezicht. De reus viel ter aarde; David loopt toe, werpt zich op hem en hakt hem het hoofd met zijn eigen zwaard af. Die dood verspreidde den schrik in het leger der Philistijnen, die met overhaasting de vlucht namen.
Het gedrag van David zal het onze zijn, en ik herhaal het u, lieve kinderen! wij zullen in zijne overwinning deelen. Zoo zullen wij, onder die menigte van ongeregelde neigingen, welke onze ziel
den oorlog aan doen er eene kiezen, die de gediiht-ste van allen is; die, welke, als het ware, deponing is en al de overige in werking brengt; met «gn woord, in dat leger van vijanden zullen wij den G». liath zoeken. Op hem alleen zal de aanval gericht zijn. Wij zullen ook hierin den koning van Syrië navolgen , die aan zijne krijgsbenden verbood, tegen de vijandelijke soldaten ot' hunne aanvoerders te strijden, maar hun beval, hunne pijlen enkel op Achab te richten.
Die Goliath is de heerschende hartstocht. Elk onzer heeft een heerschenden hartstocht, een hartstocht, die over al de andere beveelt. Voor hem en onder zijne bevelen zijn al de overige werkzaam; hij is als de wortel des booms, de anderen zijn slechts de takken; hakt den wortel af en de takken zullen sterven; hij is als de bron, de andere zijn slechts beken, die er uit voortvloeien, en haar giftig water naar al de deelen van ons hart voeren. Stopt de bron en de beken zullen opdrogen.
Tast den heerschenden hartstocht aan , zonder u over de andere te bekommeren: zoodanig is dus mijn plan van veldtocht; ziet nu hier mijn dagorder.
Dagorder. Heden zal elk uwer zijn best doen, om den Goliath van zijn hart te ontdekken, dat is, om zijn heerschenden hartstocht te leeren kennen. Om u ia dat onderzoek te helpen, zal ik u, zoo veel mogelijk, zijn signalement opgeven. In de eerste plaats dient gij te weten, lieve kinderen! dat al onze hartstochten zich tot drie bepalen; de H. Apostel Joannes zegt ons dit: ten eerste de eerzucht; ten tweede de zucht naar rijkdommen; ten derde de zucht naar vermaken. Binnen de juiste grenzen der rede en door den godsdienst gematigd, hebben die drie hart-
94
stohten niets kwaads; zij zijn, integendeel, rermo-geide drijfveeren, die ons doen handelen; maarzoo-da zij ongeregeld zijn, dat is. als hunne bewegin-cen niet meer door den godsdienst bestuurd worden, zijn zij zelfs de bron van alle kwaad.
Dan neemt de liefde tot eer den naam van trotsch-heid, de liefde tot den rijkdom dien van gierigheid: en de liefde tot vermaak dien van ivellust aan. Diensvolgens zijn de tr-otschheid, de gierigheid en de wetoi onze groote vijanden: zietdaar de drie Goliath's, die hunne dwingelandij over alle harten uitoefenen. Laat ons nu zien. wie van drieën het is, die in u heerscht.
Ziethier drie groote afbeeldsels, een van drieën is gewissehjk het uwe. maar welk ? Het is uwe zaak, dit te ontdekken. Luistert eens:
Eerste afbeeldsel. Julius heeft de gewoonte, niet, of al morrende te gehoorzamen; ieder gezag valt hem zwaar; hij wordt ongeduldig, zoodra men hem stoort of niet aanstonds doet wat hij wenscht; zelf- en heersehzuchtig, spreekt hij op hoogen en barschen toon tegen de dienstboden; hij meent eene andere, eenc hoogere natuur te hebben. Hij spreekt dikwerf van zich zeiven en altoos tot zijn eigen lof; hij heeft nooit ongelijk. Ik zeide, ik deed, ik wilde, vormen zijne gewone manier van spreken; hij bemint fraaie kleederen, hij is zorgvuldig voor zich zeiven; rnen verrast hem dikwerf, terwijl hij zich met welgevallen in den spiegel beschouwt; hij is naijverig op degenen, die boven hem staan, hetzij door kunde, hetzij door geboorte of fortuin; hij ziet gaarne dat men hen vernedert, hij waant beter dan anderen te zijn, en veracht allen, die niet zoo zijn als hij. Als men op hem niet schijnt te letten, is
95
hij ontevreden; als men fluistert, denkt hij, dat men van hem spreekt; als men hem prijst, neemt hij eene fiere houding aan en verbeeldt zich iets voornaams te zijn; hij is zeer aan zijne eigene begrippen gehecht. Hij bidt met weinig aandacht, ingetogenheid en godsvrucht; het is hem zelfs lastig; men bespeurt dat hij er geen behoefte aan gevoelt, omdat hij niet meent, zoo gebrekkig noch zoo arm, noch zoo zwak te zijn, als hij wezenlijk voor God is; hij is verwaand en meent te begrijpen wat hij niet verstaat. Haastig in zijne antwoorden zijnde, geeft hij dikwijls een verkeerd antwoord; in zijne spelen, in zijn omgang, in zijne geschillen met zijne makkers, wil hij altoos gelijk hebben. Hij heeft de gewoonte van te liegen; vreest hij eene berisping; dan komt hem de leugen te baat, het liegen kost hem niets. Somwijlen echter vermiidt hij eenige zijner gebreken; hetzij, omdat hij beter over zich zeiven waakt, of omdat hij de gelegenheid niet heeft ze bot te vieren; maar hij gevoelt in zich sterke en menigvuldige bekoringen, die er hem toe aanzetten; hij bemint zijne gebreken meer dan anderen; dit alles wordt hem meermalen onder het oog gebracht. Als men hem in zijne afwezigheid prijst, eindigt men altoos met te zeggen: Ja, maar als: en bij dat maar en als worden immer de gebreken, die wij aangewezen hebben, opgeteld.
Julius heeft eene zuster, wier gebreken, hebbelijkheden, bekoringen en neigingen veel naar die van haar broeder gelijken: de heerschende hartstocht van Julius en zijne zuster is hoogmoed ; de hoogmoed is de Goliath, tegen wien zij den geheelen aanval moeten richten.
96
Zietdaar het eerste afbeeldsel, is 't het uwe?
Tweede afbeeldsel. Karei heeft de volgende hebbelijkheden : met drift neemt hij alles aan, wat men hem geeft; hij weigert het met zijn broeder, zusters. en makkers te deelen; hij verbergt het en bewaart het zorgvuldig. Alles, wat hij lot zijn gebruik heeft, bemint hij vurig; hij duldt met, dat men het aanraakt: als men het gebruiken wil, wordt hij boos en beklaagt zich. Als men hem over iets fraais spreekt, wat anderen hebben, dan benijdt hij hun zulks; gaat hij een winkel voorbij, dan zou hij gaarne de uitgestalde voorwerpen ontvreemden; hij denkt; hoe gelukkig zijn ze, die dit alles bezitten 1 Hij speelt valsch om niet te verliezen of om veel te winnen; hij heeft eene kleine beurs, die hij schier nooit voor behoeftigen opent; hij bemint hen niet, hij ziet hen lijden, zonder er door getroffen te worden; als hij hun al iets geeft, doet hij het nooit van goeder harte, men ziet, dat het hem eene groote opoffering is: hij ontneemt zijnen schoolmakkers papier, pennen en potlood, om des te minder te moeten koopen, en als hij iets vindt, dan behoudt hij het in plaats van het terug te geven, of aan de armen te schenken. Somtijds echter vermijdt hij de meeste dier gebreken, hetzij omdat hij beter over zich zeiven waakt, of omdat hij niet in de gelegenheid is, ze bot te vieren; maar hij gevoelt in zich sterke en menigvuldige bekoringen, die er hem toe aanzetten; hij bemint zijne gebreken meer dan anderen; zij zijn het gewone onderwerp der berispingen, die men hem geeft. Als men hein in zijne afwezigheid prijst, eindigt men altoos met te zeggen: Ja; maar als; en bij dat maar en als worden immer
97
de gebreken, die -wij aangewezen hebben, opgeteld.
Karei heeft eene zuster, wier gebreken, gewoonten, bekoringen en neigingen veel naar die van haren broeder gelijken. De heerschende hartstocht van Karei en zijne zuster is de gierigheid of begeerlijkheid. De gierigheid is de Goliath, tegen welken zij hun geheelen aanval moeten richten.
Zietdaar het tweede afbeeldsel, is 't het uwe?
Derde afbeeldsel. Lodewijk heeft de volgende hebbelijkheden: hij is overdadig; aan tafel haakt hij naar de beste spijzen; hij mort als de gerechten niet naar zijn smaak zijn; hij eet gulzig als het hem smaakt; tusschentijds eet hij zonder behoefte; lekkernijen neemt hij heimelijk weg. om aan zijne gulzigheid te voldoen. Als hij geld heeft, gebruikt hij het schier altoos om snoeperijen te koopen. Hij is lui, zelden staat hij op, als men hem de eerste maal roept. onder het bidden leunt hij op zijn stoel, zijne lessen vervelen hem, hij verwaarloost ze; maar hy is altoos gereed om zich te vermaken: zijn rust, zijn gemak, zijne vermaken, zietdaar zijne afgoden. Men is welkom , zoo vaak men hem aangename wandelingen, vroolijk gezelschap of lekker eten verschaft. Bij het geringste ongemak klaagt hij, hij wordt ongeduldig , hij wil dat allen in zijn leed deelen. Hij leest gaarne lichtzinnige boeken, die over wereldsche vermaken handelen, hij houdt veel van loszinnige liedjes en omgang; hij heeft veel op met zijne goede gestalte en de schoonheid zijns lichaams; hij tracht te behagen en veracht hen, die naar z'yne nieening. niet dezelfde voorrechten bezitten. Hij is ongestadig: wat hij heden met drift begeert, walgt hem morgen; onbestendig als de vlinder, jaagt hij onophoude-
98
lijk de vermaken na en vermijdt alles, wat hem on-f.anirenaam is; vroolijk in zijne manieren, vleiend in zijne woorden, bespeurt men in hem groote onachtzaamheid en gebrek aan nadenken. Somwijlen echter vermijdt hij eenige zijner gebreken, hetzij omdat hij heter over zich zeiven waakt, of omdat hij de gelegenheid niet heeft, ze bot te vieren, maar hij gevoelt in zich sterke en menigvuldige bekoringen , die er hem toe aanzetten ; hij bemint zijne gebreken meer dan anderen, dit alles wordt hem meermalen onder hel oog gebracht. Als men hem in zijne afwezigheid prijst, eindigt men altoos met te zeggen: Ja, maar als. en bij dat maar en als worden de gebreken, die wij aangewezen hebben . opgeteld.
Lodewijk heeft eene zuster, wier gebreken, hebbelijkheden , bekoringen en neigingen veel naar die van haar broeder gelijken; de heerschende hartstocht van Lodewijk en zijne zuster is de wellust of de liefde tot de vermaken. De wellust is de Goliath, tegen wien zi; den geheelen aanval moeten richten.
Zietdaar het derde afbeeldsel, is 't het uwe?
Ik eindig , lieve kinderen ! met u een ander middel aan te wijzen, om uw Goliath te kennen; maar dat middel zal u van het aanwenden der andere middelen niet ontslaan. Bestudeert de afbeeldsels wel. die ik u in dezen brief zend; beschouwt u zeiven met aandacht in die drie spiegels, en gaat vervolgens naar uw biechtvader ; maakt u zoo goed aan hein bekend , als gij kunt, en verzoekt hem, dat hij u den hartstocht, die u beheerscht, doe kennen.
Bidt God intusschen, dat Hij aan u, zoowel als aan hem het licht schenke, dat in die omstandigheid zoo zeer noodig is; van de kennis van uw harts-
99
tocht hangt de uitslag van den strijd af. 0, mijn God! Vader des lichts, gewaardig U mijn geest en mijn hart te verlichten, opdat ik mijn heerschenden hartstocht kenne. Heer 1 ik ben vol gebreken, en ben zoo blind, dat ik ze niet zie: en hoe zal ik ze echter bestrijden, als ik ze niet ken? Verlicht mij dan. o God! en verlicht vooral mijn biechtvader, opdat hij mij mijn hoofdgebrek kunne aanwijzen. O Maria! goede Moeder, verwerf mij die genade van uw goddelijken Zoon.
Tot oefening, herhaalt driemaal het bovenstaande gebed , en onderzoekt u zeiven driemaal gedurende tien minuten, telkens om uw heerschenden hartstocht te leeren kennen.
Vaartwel, lieve kinderen ! de groote bag nadebt!
De groote dag xadert! Uwe gezeglijkheid behaagt mij, lieve kinderen! Gij meldt mij, dat gij driemaal uw klein gebed en het voorgeschreven onderzoek hebt herhaald. Gij hebt ook uw biechtvader geraadpleegd, hij heeft u uw Goliath genoemd, en gij blijft even vurig, om ten strijde te trekken. Niets belet thans meer. dat wij den veldtocht beginnen. Mij blijft slechts nog overig, u wapenen te leveren, waarvan gij u bedienen moet; zij zullen gemakkelijk te hanteeren zijn, even licht als die van David; maar ze zullen niet minder goed zijn.
Gij zegt mij in uw brief, dal gij u haasten moet, wijl de post vertrekken zal. Dit is ongetwijfeld de oorzaak, dat gij hebt vergeten mij te melden, welke naar het gevoelen van uw biechtvader de heerschende hartstocht van elk uwer is. Somtijds is een ongeluk goed tot het een of ander. Gij kent dit spreekwoord; het bevestigt zich ook hier. Niet wetende welke dei-drie groote hartstochten de uwe is, zal ik u wapenen zenden, om ze alle drie tc bestrijden. Zoo het de hoogmoed is, moet gij de wapenen bezigen, die ik u in de eerste plaats zal aanwijzen. Is het de gierigheid , gebruikt dan de wapenen, die ik u in de
401
tweede plaats aantoonen zal. Is het de wellust, bedient ii dan die, welke u op He rierde plaats zullen worden aangewezen.
In de eerste plaats. Wapenen ter bestrijding van den hoogmoed. De hoogmoed heeft geen ander voedsel dan de onwetendheid. Als gj een hooginoedige ontmoet, zegt dan: Ziedaar iemand. die zich zelven niet kent. De kennis van ons zelven is dus liet tegendeel en de dood van den hoogmoed. Welnu, lieve kinderen ! wilt gij zien, wat gij zijt, zoekt dan het antwoord op de drie volgende vragen: AVat ben ik geweest? Wat ben ik? Wat zal ik zijn?
Wat ben ik geweest? Vóór nog weinige jaren bestond ik niet, ik wns niets: riernand dacht aan mij, men vond mij nergens; wat ik nu ben, heb ik aan mij zelven niet te danken, zoo min als iets van hetgeen ik bezit. Doch laat ons verder gaan. AVat ben ik, wat mijn lichaam betreft, geweest ? Een wonder van ellende en zwakheid! en thans? volgt stipt den H. Bernardus! een met sneeuw bedekte mesthoop, de verzamelplaats van de vreeselijkste ziekten en van de walgelijkste gebreken. En wat zal ik ten opzichte van mijn lichaam eindelijk zijn? De prooi van het graf en het voedsel der wormen. Kan dus dat ellendig lichaam eenige reden tot ijdelheid of zelfverheffing opleveren? Doch daar mijn lichaam zoo ellendig is, hoe moet ik dan denken over al, wat enkel hiervoor is bestemd, en dat bijgevolg minder dan dat lichaam zelf is, zoo als kleederen, huizen en huisraad, goud en zilver? Dat alles is nog verachtelijker.
Wat ben ik met betrekking tot mijne ziel geweest? Aanvankelijk een voorwerp van Gods gram-
102
schap; mijne ziel is, wel is waar, door liet doopsel zuiver en van onschatbare waarde geworden; doch welk deel heb ik daaraan gehad ? welke verdienste heb ik? En hoe lang heeft mijne ziel haar kleed van onschuld en hare goddelijke schoonheid onbezoedeld bewaard? Helaas! wellicht nog zeer jong, ben ik weder de vijand van God, de slaaf des duivels, een rneineedige, een snoodaard, een beul van mijn Verlosser gewoi'den! Is hier wel eenige reden, om mij te verhoovaardigen ? En wat ben ik thans ? Misschien dat alles nog. Ik weet, dat ik de hel verdiend heb, maar ik weet niet, en zal nooit weten of ik boetvaardige tranen genoeg heb gestort, om het vuur, dat onder mijne voeten brandt, uit te blusschen. Niemand weet of hij liefde of haat waardig is; en zoo ik de genade herkregen heb, aan wien heb ik dan dat geluk te danken: aan mij zeiven of aan God? Wat, eindelijk, zal ik zijn? Wellicht een verworpene. Waar zal ik dan in mi) zeiven iets vinden, om den hoogmoed aan te kweeken?
Wapent u, lieve kinderen! met die lichtende fakkel der zelfkennis, beschouwt vervolgens al de deelen van uw bestuan, en de demon des hoogmoeds zal u ontvluchten, gelijk eenzame nachtvogels, die duis-teie holen bewonen, het daglicht ontvluchten.
Voegt bij de kennis van u zeiven de volgende overwegingen: 1. De hoogmoed heeft de engelen doen verloren gaan, hij kan ook mij de zaligheid doen verliezen. 2. God wederstaat den hoovaardige, maar den ootmoedige geeft Hij genade. 3. Onze Heer Jesus Christus, dien ik in mijne eerste Communie zal ontvangen, is de ootmoedigheid zelve en bemint slechts ootmoedige kinderen. Hij heeft gezegd: Leert
103
van mij, dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben. Hij is mijn model; nooit zal ik in den hemel komen, als ik niet alle krachten inspan, om ootmoedig te worden gelijk Hij. 4. Maria, mijne goede Moeder, is de ootmoedigste van alle schepselen geweest ; zij beschermt slechts de kinderen, die ootmoedig trachten te zijn, gelijk zij. 5. Er zijn inden hemel vele heiligen, die geene groote mirakelen hebben gedaan, maar er wordt onder hen niet een enkele gevonden, die niet ootmoedig is geweest.
quot;Wapent u met die gedachten, lieve kinderen! gaat met die wapenen den hoogmoed aantasten, en gij zijt zeker van de overwinning! Evenals de rook voor een sterken wind verdwijnt; evenals was voor het vuur smelt; gelijk de duisternis verdwijnt bij het opkomen der zon, zoo zal ook uw hoogmoed verdwijnen. Na hem zeiven te hebben overwonnen, zullen wij zijne verschansingen sloopen, en vervolgens zullen wij, naar het voorbeeld der overwinnaars, een ge-denkteeken oprichten, tot herinnering aan onze overwinning, en dat gedenkteeken zal de ootmoedigheid zijn. Inderdaad. het is niet genoeg, het monster des hoogmoeds te hebben verdreven uit de woning van uw hart; die woning moet worden versierd, door in haar de tegenovergestelde deugd, de kostbare parel der ootmoedigheid, te plaatsen. Om den Zaligmaker waardig te ontvangen, is het niet genoeg, zijn toekomstig tabernakel te zuiveren, het moet versierd worden: 't is niet genoeg, zonder gebreken te zijn, men moet deugden bezitten. Neemt daartoe het kind, welks geschiedenis ik u zal verhalen, tot voorbeeld.
Dat kind bereidde zich , even als gij, tot de groote verrichting voor. De biechtvader, bij wien het zich
104
vervoegde, bespeurde eens, dat de hoogmoed zijn heerschende hartstocht was. Het kind was dankbaar voor die ontdekking: het besloot en beloofde geene middelen onbeproefd te laten, om do tegenovergestelde deugd te verkrijgen. Uitmuntend voornemen! daardoor verdreef het reeds aanvankelijk den hoogmoed uit zijn hart en bracht er de ootmoedigheid in. Ziet hiernevens de middelen, die het bezigde, om ootmoedig te worden: het vergenoegde zich niet met te bidden; bij het gebed voegde het kleine overwegingen over de onderscheidene gedachten, die ik u hierboven heb opgegeven. Dit niet alleen, maar het sloeg de handen aan het werk; het deed alle dagen iets tot verootmoediging. Eens sprak het tot zich zelve: het is uit hoogmoed, dat ik ongehoorzaam ben; welnu, ik zal vandaag om de ootmoedigheid te verkrijgen, niet slechts aan mijne ouders en meesters gehoorzamen; maar ik zal hunne wenschen trachten te voorkomen, en het deed zoo. Op een anderen dag sprak het bij zich zelve: het is uit hoogmoed, dat ik niet inschikkelijk jegens mijne broeders en zusters ben: het is uit hoogmoed, dat ik zoo vaak vertoornd en oploopend ben geworden tegen mijne makkers; welnu, om de ootmoedigheid te verkrijgen,, zal ik mijne broeders en zusters voorkomen in alles, wat hun genoegen kan geven; ik zal dienstvaardig zijn bij al, wat mijne makkers van mij verls.ngen; ik zal hen niet tegenspreken; het kind deed het en werd met vreugde vervuld. Eens echter zag ik het zeer beschreid bij mij komen, het verweet zich een trek van hoogmoed, het had zich ik weet niet op welk klein voorrecht, beroemd; maar zijn misslag was aanstonds weder vergoed. Het had vervolgens, ge-
105
durende een gemimen tijd, gezwegen; daarna verwijderde bet zich, ging in de eenzaamheid, wierp zich op de knieën en herhaalde met uitgestrekte armen vijfmaal de bede: Jesus, zachtmoedig en ootmoedig van hartDaarna kuste het vijfmaal de aarde. Ik was wezenlijk getroffen over do getrouwheid aan die genade, ik moedigde het aan, en die misslag werd het zelfs voordeelig. Het verdubbelde zijne waakzaamheid en zijn ijver. De tijd der eerste Communie naderde. Overvloedige genade en zoete vertroostingen; die haar vergezelden, waren de belooning zijner ootmoedigheid.
Bij dat voorbeeld , dat u leert, door welke middelen gij de ootmoedigheid kunt verkrijgen, zal ik een ander voegen, waarin gij niet alleen het volmaakt model der deugd vinden zult, maar ook de verraogendste drangreden, om haar na te jagen.
Achttien eeuwen geleden, zag men een pasgeboren kind, in eene eenzame grot in de omstreken van Bethlehem. In eene kribbe, op een weinig stroogelegen , was het ter nauwernood in eenige armoedige windsels gewikkeld. Dat kind had in een paleis kunnen geboren worden , te midden van een schitterend hof; het had in eene vergulde wieg kunnen slapen, want het is de Zoon des Eeuwigen, de Koning der engelen, de opperste Monarch der geheele wereld. Hij gehoorzaamde aan Jozef en Maria, die beide, zwakke schepselen waren: dat kind is de Zoon Gods.
Hij groeide op en bewoonde een armoedig huisje; Hij arbeidde als een handwerksman, en Hij is de Zoon van God. Toen de tijd daartoe gekomen was, ging Hij zijne hemelsche leer prediken. Hij deed zulks op de eenvoudigste wijze en zonder praal, Hij ver-
106
koos tot zijne toehoorders, bij voorkeur, de armen en geringen; en Hij is Gods Zoon, de Wetgever en Leeraar des menschdoms, de wijsheid, de wetenschap en hot licht Gods. De tijd om tot zijn Vader weder te keeren, naderde, en Hij liet ons twee bewonderenswaardige voorbeelden van ootmoedigheid na.
Ziet Hem, met een linnen doek omgord, neder-knieien en de voeten zijner Apostelen, de voeten van Judas, wasschen! Welk eene ootmoedigheid! Zijne Majesteit schijnt Hem niet genoeg verborgen te zijn in het grove bekleedsel onzer menschelijke natuur. Hij verbergt haar onder de gedaante van het eenvoudigste en meest algemeene voedsel. In dien staat van aanbiddelijke ootmoedigheid wil Hij bij de menschen blijven, tot aan de voleinding der eeuwen, ten einde aan alle menschen, door alle eeuwen, zijne meestgeliefde deugd , de ootmoedigheid , te prediken. Hoe zou ik. als ik niet ootmoedig ware, dien God durven ontvangen, die de ootmoedigheid boven alles bemint, die mij door zijne diepe vernedering bestendig toeroept; Leert van mij, dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben, want ik geef u een voorbeeld, opdat gij mij zoudt navolgen. Dat dus het hoogmoedig kind verre van de heilige Tafel verwijderd bhjve!
De tijd dringt mij, lieve kinderen! en ondanks al het genoegen, dat ik smaak, als ik mij met u onderhoud, moet ik u verlaten.
Overigens is het onderwerp, dat ik in dezen brief behandeld heb, gewichtig genoeg, om uwe aandacht bezig te houden, tot dat ik u weder schrijven zal.
Naschrift. Men komt mij zeggen, dat het vertrek van de post verschoven is, best! ik heb nu nog den tijd, om er eene kleine geschiedenis bij te voe-
107
gen; zij zal ons onderhoud voltooien door u te too-nen, hoe vermogend de ootmoedigheid bij God is.
Gij kent den ondeugenden man, den bloeddorsti-gen en goddeloozen koning, dien roover van de goederen zijner onderdanen, den moordenaar van den armen Naboth, met één woord, gij kent Achab. Zijne misdrijven zijn tot den hemel opgeklommen, het onschuldig bloed roept wraak tegen hem. God zendt den profeet Elias, om hem de verschrikkelijke straffen aan te kondigen, die zijn misdadig hoofd zullen treffen De bliksem dei goddelijke gramschap is ontstoken, weldra zal hij den goddelooze vernielen! Maar op de stem van den propheet verootmoedigt Achab zich. De Almachtige is ontwapend; de handen zijner gerechtigheid zijn gebonden; zijn bliksem is uitgedoofd. Op het zien van den verootmoedigden Achab, schijnt God van verbazing getroffen te zijn; hij roept Elias: propheet, propheet, zegt Hy, hebt gij Achab zich voor mij zien verootmoedigen? Welnu, omdat hij zich voor mij verootmoedigd heeft, zal ik den kelk mijner gramschap niet over zijn hoofd uitstorten. En de Heer hield woord. Ziet gij het vermogen der ootmoedigheid? Als Achab in die deugd had blijven volharden , zou hij ongetwijfeld niet alleen voor zich, maar ook voor zijn geheel geslacht genade verworven hebben. O, lieve kinderen! dat de ootmoedigheid van een misdadige, van een goddelooze, van een moordenaar, van een Achab zoo veel bij God vermocht, nadat Hij, door eene lange reeks van euveldaden, als het ware genoodzaakt was te straffen , wat zal dan de ootmoedigheid van een kind bij dien liefderijken Vader niet vermogen? Denkt er welaan.
O God! ik smeek U, geef mij de ootmoedigheid!
108
Gij zijt op aarde gekomen om ons die voortreffelijke deugd te leeren; maar, helaas! waartoe zouden uwe goddelijke lessen mij dienen, als ik die niet begreep, als ik ze niet beminde, niet naleefde. Geef mij dan, o God, het rechte begrip dier lessen, en leer mij de ootmoedigheid beminnen; geef mij vooral de genade , die beminnelijke deugd te beoefenen! Ik ben zoo gebrekkig voorbereid. om U te ontvangen, maar maak mij recht ootmoedig! Van heden af wil ik een begin maken, en mij in het een of ander, in-of uitwendig verootmoedigen. Ik wil ootmoedig, oprecht ootmoedig, de ootmoedigste van allen worden» O Maria! goede moeder, de ootmoedigste van alle schepselen! O voorbeeld en beschermster van ootmoedige kinderen, verwerf mij eene diepe ootmoedigheid.
Tot oefening. Zich uitwendig in het een of ander verootmoedigen; hij voorbeeld, eenigen diëtist aan mve minderen bewijzen, met die minzaamheid, alsof zij uwe gelijken waren.
Vaartwel, lieve kinderen! de gkoote dag nadert!
Nogmaals de Wapenen en de Aanval.
De groote dag nadert! Goeden dag, lieve kinderen! hoe bevindt gij u na uwe lange en aangename wandeling? Ik hoop zeer goed naar ziel en lichaam. Gij hebt zeer wel gedaan, die onschuldige uitspanning te nemen. De godsdienst laat alle genoegens toe, die onze plichten niet benadeelen. Mijne bedoeling is nooit geweest, om er u van te beroo-ven: verre van daar, ik ben de eerste om u te zeggen: niettegenstaande de groote zaak, waartoe gij u voorbereidt, moogt gij vroolyk zijn, uwe kleine uitspanningen nemen en u vermaken; wie heeft meer reden om zich te verheugen, dan de kinderen Gods ? Volgt slechts het voorbeeld nader oude patriarchen, verheugt u als in de tegenwoordigheid Gods, en maakt daarenboven gebruik van het kleine geheim, dat ik u zal mededeelen: OfTert aan God uwe uitspanningen op in hot vooruitzicht uwer eerste Communie, vermijdt zorgvuldig, er u geheel aan over te geven; die verstrooiing zou u grootelijks benadeelen. Volgt overigens daarbij den raad van uwe uitmuntende moeder. Maar ik herhaal u, vernieuwt uwe krachten, zij zijn u noodiger dan ooit: gij weet, dat wij in oorlog zijn; zoodra de wapening voltooid is,
zullen de vijandelykheden beginnen ; heden zelfs zend ik u uwe laatste wapenen. Meer dan eens hebt gij opgemerkt, lieve kinderen! dat in een leger al de soldaten niet op dezelfde wijze gewapend zijn. Sommige te paard, andere te voet; sommige zijn licht, andere zwaar gewapend; sommige hebben kurassen, sabels en karabijnen, andere geweren of lansen. Waarom die verscheidenheid: het is omdat de soldaten niet alle dezelfde bestemming hebben. In een veldslag veranderen de manoouvres, de evolutiën en de bewegintren, al naar dat de vijandelijke stelling zulks noodig maakt; zoo ook hebben wij in den strijd, dien wij ondernomen hebben, daar onze vijanden niet dezelfde zijn, verschillende instruction en wapenen noodig. Reeds zijt gij geoefend, van het hoofd tot de voeten gewapend, om den hoogmoed te bestrijden. Ik moet u nu nog de lessen en wapenen geven, die gij noodig hebt, om tegen de gierigheid en den wellust strijd te voeren, die de twee andere Goliath's van het menschelijke hart zijn.
Wapenen ter bestrijding van de gierigheid, of de ongeregelde hegeerigheid naar rijkdommen. Laat de volgende gedachten diep in uw hart doordringen: 1. Mijn hart is te grootj om ooit door de goederen der wereld bevredigd te worden. Ik kom van God , ik ben voor God gevormd. Niets anders kan aan de uitgestrektheid mijner wenschen beantwoorden; al had ik dus al het goud, al het zilver, al de paleizen, al de domeinen , al de paarlen, ja al de kronen der wereld in bezit, zou mijn hart niet tevreden zijn. Waarom niet? Omdat mijn hart oneindig is en al die dingen het niet zijn. 2, God overlaadt met de goederen dezer wereld zelfs zijne grootste vijanden, de laaghartigste
en goddelooste menschen. Diensvolgens beteekenen de goederen dezer wereld niet veel in de oogen van God, zijn oordeel is de maatstaf van het mijne. 3. Al de goederen der wereld zonder de genade van God, kunnen mijne eeuwige verdoemenis niet afkoo-pen. 4. Ik heb. in de wereld komende, niets medegebracht , en ik zal niets in hot graf medenemen. 5. Onze Zaligmaker, mijn voorbeeld en mijn Meester, beminde de armoede: altoos heeft Hij arm geleefd; Hij werd in een stal geboren, te midden van de grootste behoefte. Terwijl de vogelen nesten en de vossen holen hebben, had Hij, de Schepper van het heelal, niets om zijn hoofd op neder te leggen, en heeft Hij van den arbeid zijner handen geleefd ; Hij is van alles beroofd aan een kruis gestorven. Ziedaar ons voorbeeld. Als ik de rijkdommen bemin, als ik van de armoede en ontbering afkeerig ben, volg ik zijn voorbeeld niet na, en Hij kan mij niet beminnen; tegen mij heeft Hij liet verschrikkelijke woord uitgesproken; Het is moeielijker voor een rijke (die zijne schatten bemint) in te gaan in het koningrijk der hemelen, dan voor een kameel om door het oog van eer naald te gaan. G. De eerste christenen onze vaderen in het geloof, verkochten hunne goederen en gaven het geld aan de armen. 7. Slechts bekrom-pene zielen beminnen en achten de goederen der wereld en jagen die na.
Ik noodig u ook uit, lieve kinderen! om de woorden van don ouden vader Homfroy, dien gij kent, te overwegen. Ik sprak eergisteren met dien patriarch van het dorp; wij kwamen in het gesprek toevallig op de aardsche goederen; ik vroeg hem, wat hij er van dacht? sAls het mooi weder is,quot; antwoordde
•112
de eerbiedwaardige grijsaard, »zijn de aardsche goederen stof; als het slecht weder is, zijn zij slijk.quot; En gij zoudt wanen, lieve kinderen! dat het hart van den mensch gevormd is, orn zich met stof en slijk te voeden? Gij zoudt wanen, dat het zich daarmede kan verzadigen en geluk smaken ? Zoo iets te zeggen is schande! maar wee hun, die het ge-looven!
Wapent u met al die gedachten en gaat daarmede de gierigheid aantasten: gij zult zeker zijn van de overwinning. Nadat wij haar overwonnen hebben, zullen wij hare verschansingen slechten. en even als andere overwinnaars zullen wij een zuil oprichten tot aandenken aan de zegepraal. Die zuil zal de onthechting aan alle vergankelijkheden voltooien. Inderdaad , het is niet genoeg, dat gij het monster der gierigheid uit het huis verjaagt; gij moet dit huis met de tegenovergestelde deugd versieren, gü moet die verkleefdheid aan het aardsche verzaken. Om den Zaligmaker wel te ontvangen, is het niet genoeg, Zijn toekomstig tabernakel te zuiveren, het moet versierd worden; het is niet genoeg, zonder gebreken te zijn, gij moet deugden bezitten. Slaat daartoe do hand aan het werk, volgt de twee kinderen na, wier geschiedenis ik vi verhalen zal.
Even als gij, bereidden die twee kinderen zich tot hunne eerste Communie voor; het eene was arm, het andere rijk. Het eerste zou wel gewenscht hebben aalmoezen te kunnen geven, maar het was in de noodzakelijkheid, ze te moeten ontvangen. Wat deed het om de minachting voor het aardsche te beoefenen? Meermalen daags vereenigne het zich geheel met den armen, aan alles gebrek lijdenden
113
Jesus; het dankte Hem, dat Hij het arm had laten geboren worden, en dat Hij het daardoor een trek te meer van gelijkvormigheid met Hem geschonken had. Zag het, langs de straat gaande, een fraai huis, ontmoette het een sierlijk rijtuig, dan herhaalde het bij zich zelve de woorden van den propheet, die het van zijn biechtvader geleerd had: De menscheti zeggen: gelukkig zij, die dit alles hebben; maar ik zag: gelukkig hij, wiens deel da Heer is.
Maar dit is niet alles: de armen niet kunnende helpen, bleef het nooit in gebreke, als het hen voorbijging, hen vriendelijk te groeten. Het volgde daarom den raad zijner deugdzame moeder: Mijn kind! had zij gezegd, eerbiedig altoos onzen Verlosser in den persoon der armen; -want Hij leert ons in het Evangelie, dat Hij het als aan Hem gedaan zal beschouwen, wat wij aan den geringste zijner broederen zullen bewezen hebben. Dat lieve kind ging nog verder: enkel zijn goed hart en de levendigheid van zijn geloof raadplegende, deelde het dikwerf met den eersten arme, dien het ontmoette het stukje roggebrood, dat zijne moeder het tot ontbijt gegeven had. Eens deed het zelfs nog meer. Het had een paar nieuwe schoenen gekregen: lan^s het veld gaande, ontmoette het een jongen herdersknaap , wiens schoeisel in den ellendigsten toestand verkeerde: aanstonds trok de jonge apostel der liefde zijne nieuwe schoenen uit en gat ze den armen knaap. O, hoe heerlijk heeft de Zaligmaker dat kind daarvoor beloond. Reeds jong behoorde het tot den hemel. Vijftien maanden na zyne eerste Communie heb ik het zien sterven; maar het had oen zoo zach-ten en schoonen dood, dat het voor mij een bewijs
114
te meer was, dat de liefde jegens de armen een teeken der predestinatie is.
Het andere kind, waarvan ik spreken wil, had, zoo als ik reeds gezegd heb, rijke ouders. Wekelijks gaf men het eenig speelgeld, het verdeelde dat in drieën: het eerste deel was voor de kerk, ten einde iets bij te dragen tot verfraaiing van een altaar van de H. Maagd; liet tweede deel was voor de armen; het derde deel eindelijk, besteedde het voor zich zelve tot kleine uitspanningen, en dat laatste gedeelte was nooit het grootste.
Als ik u aanspoor om die schoone voorbeelden na te volgen, dan is zulks niet, lieve kinderen! omdat ik onbekend ben met uw gedrag sedert uwe vroegste jeugd; ik weet, dat uwe godvruchtige moeder u zeer jong reeds hare liefde voor de armen heeft ingeboezemd ; die deugd is ei felijk in uwe familie; ik heb enkel mijne stem bij de moederlijke stem willen voegen en u de troostvolle waarheid herhalen: Als de armen u zegenen, zult qij door God gezegend worden.
Ik eindig met een trek van een jongske, dat mij bekend en de eenige zoon van een hoofdofficier des legers is. Frans was nauwelijks acht jarenoud: dikwerf had hij van zijne moeder en zelfs van zijn vader, die een even goed christen als krijgsman was, gehoord, dat de armen onze broeders zijn, en dat wij hen moeten laten deelen in hetgeen wij bezitten. De jonge Fians had dit goed onthouden. Met al de oprechtheid, aan zijne jaren eigen, nam hij dit letterlijk op, en zijn geluk bestond in het ondersteunen zijner broeders.
Op zekeren dag waren zijne ouders eenige bezoeken gaan afleggen, en lieten zij Frans met eene oude
115
dienstbode te huis. Er werd gescheld; de oudeMar-garetha, die achter in het huis bezig was, hoorde dit niet. Frans, die nader bij was, opende de deur; 't was een arme jongen, die slechts door eenige verscheurde lompen, tegen de januari-koude beschut was. Met eene klagende en bevende stem verzocht hij om eene aalmoes. Kom binnen, broeder, zeide Frans, en, voegde hij erbij, toen hij met het jongske in huis was, wacht mij hier. Vervolgens ging hij in een naastgelegen vertrek, waarvan hij de deur sloot: weldra opent hij met eene reet de deur van het vertrek, en werpt den armen jongen iets toe, terwijl hij zegt : Daar, broeder, dit is voor u; trek de voordeur toe. Toen sloot hij de kamerdeur weder. Het arme kind maakte aanstonds gebruik van het ge-schonkene, en riep heengaande; Dank, lieve jonge heer!
Intusschen keerden de ouders van Frans terug; daar zij hem niet zagen, riep de moeder: waar zijt gij Frans? — Hier. mama. — Kom hier. —Ik kan niet. Zijne moeder gaat in de kamer, maar ziet hem daar niet. — Waar zijt gij dan? vraagde zij. Hier, zeide Frans, maar ik kan niet komen. Die stem kwam uit eene alcoof. Waarom niet? — Ik ben zonder broek. — Zonder broek? Wat hebt gij er dan mede gedaan ? — Ik heb ze aan mijn broeder gegeven. — Wat zegt gi; daar? — Ja, mama; gij en papa hebt mij gezegd, dat de armen onze broeders zijn , dat men met hen deelen moet en dat heb ik gedaan. Er is er een hier geweest, die geen broek had, en toen heb ik hem de mijne gegeven.
De ouders waren tot schreiens toe verteederd en drukten hun lieveling aan het hart; zij vermaanden
116
hem, altoos de armen als broeders te blijven beschouwen, en beloonden zijne schoone daad. Maar hoe schoon zij ware, was die belooning niets in vergelijking met die, welke de Vader der armen voor dat beminnelijk kind in den hernel heeft voorbehouden. Er zijn wezenlijk in ons leven oogenblikken en daden, waarvan onze zaligheid afhangt. Gelukkig zij, die ze weten te benuttigen! Frans werd met de kostbaarste gunsten des hemels overladen. Te midden van zijn rijkdom, blijft hij de armen als zijne broeders beschouwen; hij is hun vader en weldoener; de eer van zijn geslacht, de troost zijner ouders, aan wier hemelkroon hij eens de schitterendste parel zijn zal.
De aalmoes derhalve, de gulhartig geschonken aalmoes , naar elks vermogen uitgereikt, is een onweerstaanbaar wapen, om den tweeden Goliath van het menschelijk hart, de gierigheid of de ongeregelde liefde tot de aardsche goederen, te bestrijden en te overwinnen.
Laat ons nu overgaan tot den derden dwingeland van het menschelijk geslacht, de wellust of de liefde tot de verbodene vermaken.
Wapenen, om de wellust oj de liefde tot verbodene vermaken te bestrijden.
Laat de volgende gedachten diep in uw hart doordringen ; zegt bij u zeiven:
Het kind, dat verbodene vermaken vlucht, is eene schoone pas ontlokene roos, die bij de eerste warmte van den dag ontluikt; 't is eene lelie van schitterende witheid, die haar geur rondom zich verspreidt: dat kind wil ik zijn.
Het kind, dat verbodene vermaken vlucht, is een
117
diamant, die in den nacht schittert; 't is een jonge held, die leeuwen en draken onder den voet treedt; 't is een jonge koning met lauweren gekroond, wiens schepter machtiger is dan die der grootste monarchen: dat kind wil ik zijn.
Het kind, dat de verbodene vermaken vlucht, is de geliefde des Zaligmakers, het geliefde kind van Maria, het heiligdom der H. Drievuldigheid: dat kind wil ik zijn. De vrede van zijn hart is ongestoord; zijn leven vloeit als een effen beekje, dat zijn stillen loop tusschen bloemrijke weiden voortzet; zijn dood is zacht als een liefelijke slaap, als de avond van een schoonen dag. En zijne kroon zal schitterend zijn in den hemel: wat het mij ook kosten moge, dat kind wil ik zijn.
Andere gedachten; God ziet mij, God hoort mij, God zal mijn Rechter zijn. — Ik ben nooit alleen, noch bij dag, noch bij nacht; wij zijn altoos met ons vijven: de drie Personen der heilige Drieëenheid, mijn Engel-bewaarder en ik. Zou ik in hunne tegenwoordigheid durven doen of zeggen, wat ik niet zou willen doen of zeggen in de tegenwoordigheid van een bediende ?
Dat denkbeeld der tegenwoordigheid van God, is alvermogend, om den Goliath, dien wij in ditoogenblik bestrijden, te doen vallen en te dooden. Aan die gedachte hadden Jozef, Susanna en zoo vele anderen het behoud hunner onschuld te danken, met de geheele belooning, die er het gevolg van was.
Wapent u met al die gedachten en wapenen, tast daarmede den wellust aan: en gij zij t zeker van de overwinning. Na hem overwonnen te hebben, zullen wij zijne verschansingen sloopen, en even als
118
andere overwinnaars eene zuil oprichten, tot herinnering aan onze zegepraal. Die zuil zal de beminnelijke deugd zijn. Inderdaad, het is niet genoeg het monster van den wellust uit het huis van uw hart te hebben verdreven; gij moet dat huis versieren, door er de tegenovergestelde deugd in te brengen, te weten: de kostbare parel der onschuld. Om den Zaligmaker wel te ontvangen, moet zijn toekomstig tabernakel niet slechts gezuiverd, maar ook versierd worden; het is immers niet genoeg, zonder gebreken ie zijn, men moet deugden bezitten.
Slaat daarom de hand aan het werk; paart aan de gedachte aan de tegenwoordigheid van God de versterving uwer zinnen, de waakzaamheid over uwe oogen, over uwe ooren en over uwe tong; weest vervuld met de teederste devotie tot Maria. In hare handen zal de schat uwer onschuld niet verloren gaan; zij heeft voor die van zoo vele anderen gewaakt, zij zal voor het behoud van de uwe zorgen, op den dag uwer eerste Communie, en vooral in het uur van uw dood. Luistert, lieve kinderen! hoe die kinderen sterven, welke de kostbare lelie der onschuld hebben bewaard. Gelijk de bloem , die 's morgens ontluikt en 's avonds verwelkt, heeft Raphael Emmerson slechts een dag geleefd, en die dag is eene eeuw waardig: de engelachtige dood heeft de verdienste van het langste leven, zoo als gij uit den volgenden brief zult kunnen beoordeelen.
»Mevrouw, dat lieve kind, de vriend van God, die beminnelijke Raphael, is niet meer bij ons. Ik heb heden zijn stoffelijk overblijfsel aan de aarde toevertrouwd. Zaturdag, tusschen zeven en acht ure. heeft hij afscheid van mij genomen, om zich met zijn
119
Schepper te gaan vereenigen. Waar zijt gij, myn kind? Waar zijt gij mijn waarde kind? heb ik duizendmaal in de bitterste droefheid herhaald. Waar zijt gij ? Maar alles antwoordt mij, dat het bij zijn God is, en dat het geen enkel oogenblik van Hem is gescheiden geweest.
5)Zijne ziekte had zulke vorderingen gemaakt, dat •wij sedert drie weken. dagelijks den dood van dien aardschen engel verwachten. Te midden van het lijden, dat hij verdroeg met eene kracht, die verre boven zijne jaren was, herhaalde hij dag en nacht: sMijn God! ik bemin U; Vader! blijf bij mij; spreek mij van God.quot; Op den dag van zijn dood zond ik een priester bij hem, om mij te vervangen, aanstonds zeide de kleine stervende: ach, mijnheer! spreek mij van God. Toen de priester een half uur gesproken had, zweeg hij : nog meer. nog meer, riep het kind, blijf toch spreken, gij doet mij zoo veel vermaak!
»Ik kwam terug, hij betuigde mij op nieuw het verlangen, om den Heer te ontvangen. Welk een schouwspel bood zich aan, terwijl hij het verheven Sacrament ontving! Niemand der aanwezigen kon zijne tranen weêrhouden; ik zelf zou bijna de plechtigheid onvoltooid hebben gelaten, zoo bedroefd was ik: ik smolt in tranen. Het was niet meer een kind, maar een kleine engel, die reeds het aanschouwen van God scheen te genieten. Van dit oogenblik af begon hij te sterven, het offer was volbracht, God had zijn werk voltooid. Hij behield zijne tegenwoordigheid van geest en het gebruik van zijne stem, tot het einde toe; gedurende zeven of acht minuten hield hij op met mij te spreken en mij aan te zien. Ik verdubbelde mijne gebeden, en weinige oogenblikken
120
daarna bespeurde ik, dat mijn lieveling zonder leven was; o welk een kostbare dood! Welk een heerlijke dood! Zoo ik dienaangaande in meer bijzonderheden wilde treden, zou ik vreezen, dat men mij van overdrijving zou beschuldigen, zoo bewonderenswaardig is hetgene ik gezien heb, mij voorgekomen !quot;
Volgt, ach! volgt de onschuld na van dezen kleinen engel, en uw dood, lieve kinderen! zal als de zijne wezen, zacht en kostbaar in de oogen des Hee-ren. O mijn God! die slechts de zuivere harten bemint, bewaar mijn hart en mijne ziel altoos onbevlekt, opdat ik U waardiglijk ontvange in mijne eerste Communie, en ik den dood des rechtvaardigen sterve! O mijn God! maak mij afkeerig van alles, wat Gij niet zijt: geef dat ik het schepsel, het onbestendige, het vermakelijke, de verstrooiingen en al wat mijn hart ontheiligen kan, verachte. O Maria ! goede Moeder, die meer dan eenig ander schepsel los waart van het aardsche, zuiverste aller maagden , verwerf ook mij onthechting aan het stoffelijke en de minnelijke zuiverheid!
Tot oefening: Geeft eene aalmoes, en herhaalt's morgens driemaal het Ave Maria ter sere van de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert!
De groote dag nadert ! Gij schrijft mij, lieve kinderen! dat gij tegenwoordig de belangrijke geschiedenis der kruistochten leest. Ik wensch er u geluk mede: er is bij die lectuur veel te winnen. De kruistochten waren, zoo als gij weet, groote ondernemingen , welke de christenen der middeleeuwen deden, om het Heilig Land aan de Sarracenen te ontrukken. Men zag de volken van Duitschland, Engeland en Frankrijk, door hetzelfde geloof bezield, in massa opstaan, hun vaderland verlaten en in groote legers, ter bevrijding van Palestina, optrekken. Allen waren van geschikte wapenen voorzien. Het was echter noch in hunne wapenen, noch in hunne menigte, dat zij hun vertrouwen stelden, maar in de bescherming van God.
Als zy zich in tegenwoordigheid der ongeloovigen bevonden, en de legers op het punt waren, handgemeen te worden, vielen de christenen op hunne knieën en smeekten om hulp van den God der heerscharen. Schitterende overwinningen bekroonden hun vertrouwen. De Sarracenen werden overwonnen, Jerusalem werd hernomen, en de standaard des kruizes op nieuw op den berg Sion gehuldigd.
122
Kinderen dier oude christenen! volgt het geloof uwer voorvaderen na! Even als zij, hebt gij een grooten strijd ondernomen tegen de dwingelanden, die hun troon in het Heilig Land van uw hart hebben geplaatst. . . , , , „
Wilt gij, even als zij, de overwinning behalen !
stelt dan uw vertrouwen niet in u zeiven. Gij hebt, even als zij, wapenen, en gij kunt de drie Goliath s ter aarde werpen, die de kinderen van Adam over-heerschen. Tegen den hoogmoed hebt gij de ootmoedigheid, tegen de gierigheid de aalmoes, tegen den wellust de versterving en de waakzaamheid. Maar herinnert u, kleine strijders, dat het, om te overwinnen, niet genoeg is, goede wapenen te hebben: men moet er gebruik van weten te maken, \\elnu, die behendigheid, die kracht, die gij bezitten moet, om uwe wapenen wel te gebruiken, die krijgskundige wetenschap moet gij van God afsmeeken: Hij alleen kan ze geven, stelt dus uw vertrouwen in Hem. Valt, alvorens strijd te leveren aan uwe hartstochten, even als uwe vaderen, op de knieën en bidt om hulp van den God der heerscharen. En weest dan verzekerd, dat de overwinning aan u is, de Sar-racenen zullen verdreven worden, Jerusalem zal worden hernomen en de standaard des Verlossers zal de verhevenste plaats van uw hart bekleeden.
Het gebed is dus noodzakelijk: 1. om uwe vijanden te overwinnen; 2. om de vrucht uwer overwinning te behouden; 3. om de groote verrichting wel te doen, wat zeg ik, om het een of ander goed werk, hoe ook genaamd, wel te volbrengen. Wij kunnen niets uit ons zeiven, de Zaligmaker heeft ons dit niet ontveinsd; Hij zegt ons duidelijk in het E\an-
123
gelie: Zonder mij kunt gij niets doen, neen niets , volstrekt niets, zelfs geen heilige gedachte vormen. Hoe zoudt gij dan, zonder zijne hulp, lieve kinderen! de overwinning behalen op den geduchten Goliath van uw hart ? God alleen kan u dus doen zegepralen, Hij alleen kan u dan ook het behoud van de vruchten uwer overwinning verzekeren.
De christenen overwonnen de ongeloovigen, maar zij roeiden ze niet allen uit. Zij, die den dood ontsnapten , vluchtten in de woestijn, verzamelden zich, en begonnen den strijd op nieuw. De onderling on-eenig geworden christenen, minder getrouw in het hulp zoeken bij den Heer, zagen zich op hunne beurt aantasten 0« overwinnen. Jerusalem werd door de vijanden hernomen, de heilige plaatsen werden ontheiligd, en de standaard van Mahomed wapperde opnieuw van de torens der stad. Helaas! hetzelfde zou met u gebeuren, als gij ophieldt, na de overwinning te bidden. In den eersten strijd overwonnen, zullen uwe hartstochten niet vernietigd zijn; zij zullen, om zoo te spreken, uit hun drift herleven en u op nieuw aanvallen, en wee u, als de almachtige God u dan niet beschermt; en Hij zal u niet beschermen, als gij niet onophoudelijk zijne hulp inroept. Gij zult overwonnen, Jerusalem hernomen, het heiligdom van uw hart ontheiligd, en de standaard des duivels zal op nieuw op de muren der heilige stad geplaatst worden.
Gij moet dus bidden, dit begrijpt gij, lieve kinderen ! maar moet gij het ook dikwerf doen ? Is het, bij voorbeeld, eens in de week genoeg, des Zondags te bidden ? Helaas velen schijnen dit te gelooven, ten minste naar hun gedrag te oordeelen, maar dit is
124
niet voldoende. Eens daags? het is niet voldoende. Tweemaal daags? ook dit voldoet niet. En het is niet uit mij zeiven. dat ik zoo spreek, het is in den naam van onzen Heer, of liever Hij zegtu, met duidelijke woorden: Bidt zonder ophouden. Ja, altoos; maar ik versta u: als men altoos moet bidden, wat zal er dan van onze lessen, van onze opstellen, van onze uitspanningen, van onzen maaltijd worden? Vaarwel, dat alles! — Neen, zoo niet, kleine wijsgee-ren. — Maar hoe dan? Kunnen wij gelijktijdig twee dingen doen; leeren en bidden, ons vermaken en bidden? — Ongetwijfeld, lieve kinderen! gij kunt, wat zeg ik ? gij moet gelijktijdig leeren cn bidden, u vermaken en bidden. Onze Zaligmaker, die u beveelt te leeren en toestaat u te vermaken, beveelt u ook, altoos te bidden. Ziet hier het middel, om dit alles overeen te brengen.
Offert reeds des morgens uw leeren, uwe vermaken, uw eten en drinken, aan God op; herhaalt van tijd tot tijd met den H. Ignatius: Alles tot meerdere glorie Gods! en zoo zullen uwe lessen, uwe vermaken en alles wat gij doet, gebeden zijn. Dit, lieve kinderen! is het geheim, om altoos te bidden. Het was het geheim der Heiligen; zij baden altoos, omdat zij alles tot glorie van God, tot heil van den medemensch en te hunner eigene heiliging deden.
In den strijd, dien wij ondernomen hebben, is dan het gebed ons volstrekt noodzakelijk; het is het alge-meene wapen, het is dienstig tegen alle soorten van vijanden; zonder dit zijn alle andere wapenen onvoldoende. Zoo het gebed noodig is om de Go iath's uit uw hart te verbannen, die het overheerschen, hoe noodig is het dan ook, om het heiligdom des Heeren
125
te versieren! Daar gij, zonder het gebed, geene goede gedachten kunt vormen, hoe zoudt gij dan, zonder het gebed, de grootste deugd uws levens goed kunnen beoefenen ? Begrijpt uw toestand wel, lieve kinderen ! luistert naar de volgende geschiedenis, die opzettelijk voor u schijnt te hebben plaats gehad.
Een rijk koopman van Hamburg scheepte zich in naar Indië. Hij nam zijne twee kinderen, Karei en Louisa, met zich. Karei was dertien en Louisa elf jaren oud. Gedurende de twee eerste maanden was de reis gelukkig, maar eensklaps verhief zich een schrikkelijk onweder, dikke wolken drongen op el kander, de donder kraakte van alle kanten; de woedende golven maakten een vervaarlijk geraas; het schip, nu eens naar de hoogte gevoerd, dan weder als in den afgrond stortende, werd eindelijk verbrijzeld. Al het scheepsvolk verging behalve een oude matroos en de twee jonge kinderen. Met behulp van eene plank en eenige touwen kwamen zij op een onbekend eiland aan. De oude matroos door vermoeienissen uitgeput, had nauwelijks den oever bereikt, toen h'y stierf. Karei en Louisa bleven alleen en van alles verlaten.
Geluiikig was het eiland bewoond door zachtzinnige en lieftallige menschen. Zij hadden medelijden met de ongelukkige kinderen, zij brachten hen in het naastgelegen vlek en vervaardigden daar een hutje voor hen. Weldra kwam het gerucht van de schipbreuk en van de aankomst der beide kinderen den koning ter oore; aanstonds gaf hij het verlangen te kennen, de jonge vreemdelingen te zien; hij liet hun door de inwoners van het vlek zeggen, dat hij in persoon hen zou komen bezoeken in hunne hut,
126
en dat, als hij tevreden was over de wijze, waarop zij hem ontvangen zouden, hij hen met weldaden zou overladen en naar hun vaderland terugbiengen.
Oordeelt over de vreugde, welke die tijding aan de kinderen veroorzaakte, maar tevens over hunne verlegenheid. Hoe zullen wij het aanleggen, vraagde Karet aan zijne zuster, om den koning in ons arm hutje te ontvangen; wat zullen wij doen, om hem zoo veel genoegen te geven, dat hij ons naar ons vaderland laat terugbrengen ? O, welk eene schoone gelegenheid! wellicht zal zij nimmer terugkeeren. Maar wij hebben niets ; hoe zullen wij het maken ? — Mij valt daar in, zeide Louisa op eens, dat wij gebruik moeten maken van het eenige middel, dat wij hebben; dat wij de inwoners van het vlek moeten verzoeken, ons het noodige te verschaffen, tot het versieren van ons hutje; zij hebben tot hiertoe zoo veel goedheid voor ons gehad, dat zij het ons niet zullen weigeren: de koning zal overigens op onze armoede letten. Zoo gezegd, zoo gedaan. Onze kleine schipbreukelingen begeven zich naar het vlek — Wij hebben niets, zeggen zij aan de inwoners met eene hartroerende stem; wij zijn arme verlatene weeskinderen; geeft ons, ter liefde Gods, het noodige, om ons hutje te versieren, opdat wij den koning genoegen mogen geven en naar ons vaderland, naar onze bloedverwanten, wederkeeren. De goede inwoners hielpen hen aanstonds. Elk gaf naar zijn vermogen. De kinderen maakten hunne hut schoon; zij vlochten kransen van bloemen en loof en plaatsten overal de voorwerpen, die zij ontvangen hadden, als sieraden. De koning kwam en was voldaan. Karei en zijne zuster wierpen zich voor zijne voeten. Hij heft hen
■127
met goedheid op, hij omhelst en liefkoost hen, terwijl hij ze met rijke geschenken overlaadt. Hij gaf bevel om een schip uit te rusten, en liet de kinderen naar hun vaderland terugbrengen. Daar genieten zij thans nog, te midden hunner vrienden en bloed-■verwanten, de vruchten der schatten, die de koning hun geschonken had.
Ook gij, lieve kinderen! zijt arme schipbreukelingen. Onze eerste vader heeft by de groote schipbreuk der eerste zonde, alles verloren. Gij zijt in een vreemd land, arm, weezen en van alles ontbloot. En evenwel zal een groot Koning u komen bezoeken, en laat u dit bekend maken. Als Hij voldaan is over de wijze, waarop Hij ontvangen wordt, zal Hij u met goederen en weldaden overladen, en den weg naar uw vaderland voor u openen. Maar gij hebt niets; er blijft u niets overig, dan een hart, omalies te verlangen, wat gij ter versiering van uw huis noodig hebt. en eene stem, om dat alles te verzoeken. Smeekt dan, arme schipbreukelingen! met eene groote begeerte om te verkrijgen, en gy zult niet afgewezen worden; smeekt door de tusschenkomst uwer heilige patronen, uwer engelen en de hemelbewoners, en gij zult niet afgewezen worden. Haast u, de groote dag nadert! de Koning zal weldra komen. Laat eene zoo schoone gelegenheid niet voorbijgaan , zij zal wellicht 'nimmer wederkomen; wat zeg ik, wellicht ? Het is zeker, geheel zeker, dat gij nooit zulk eene gelegenheid zult wedervinden, om uw terugkeer naar uw gelukzalig vaderland te verzekeren. Denkt er wel aan, uw toekomend lot hangt van u af, het hangt af van de wijze, waarop gij uwe bede doen zult, het hangt af van uw gebed.
128
Een onverwacht bezoek noodzaakt mij hier mijn onderhoud met u af te breken.
Het bezoek is vertrokken; ik hervat mijn brief. Gedurende een uur heb ik het genoegen gehad, met Willem en zijne moeder te spreken. Sedert twee jaren, dat ik hem niet gezien heb, is Willem zeer in zijn voordeel veranderd. Ook gij hebt hem toen gezien, en gij weet, dat hij tamelijk wild was. Dit was echter zijn minste gebrek; ongehoorzaamheid, gulzigheid, luiheid en liegen waren zijne hebbelijkheden geworden. Zijne achteloosheid in de kerk en zijne oneerbiedigheid in het bidden, noodzaakten mij dikwerf hem welverdiende berispingen te geven. Zoodanig was Willem, toen wij hem de laatste maal zagen, maar zoo is hij thans niet meer. De eerste Communie heeft van hem een nieuw mensch gemaakt. Zij heeft negen maanden geleden, plaats gehad. Lang voor den grooten dag bracht zijne moeder hem bij den eer-biedwaardigen pastoor. »Ik verhaalde hemquot;, zeide ze mij, »al de gebreken van Willem, ik verzweeg hem niets. De pastoor omhelsde hem; hij sprak hem moed in, en deed hem het gewicht begrijpen van hetgeen hij ging verrichten, terwijl hij hem uitnoodigde, om alle veertien dagen bij hem te komen. Willem beloofde dit. Van dezen dag af, voegde de pastoor er bij, gaan wij een kleinen oorlog beginnen, waarvan gij de held zijn zult. Hij maakte hem met zijn Goliath bekend. Willem beloofde dezen dapper te zullen bestrijden. — Best, zeide de pastoor, doch daar ik niet bij den strijd zal tegenwoordig zijn , zult gij mij wel van den uitslag uwer aanvallen willen verwittigen ; zoo doen de groote veldheeren. Uwe [godvruchtige moeder zal getuige van uwe wapenfeiten zijn,
129
en zich wel willen belasten met het geven van uw bericht dienaangaande. Ik verlang alle dagen bericht. Men zal nauwkeurig aanteekening houden van iedere overwinning of nederlaag. De tijding zal mij dagelijks gezonden worden, en wij zullen alle veertien dagen de rekening opmaken.
Willem, wiens krijgshaftig karakter gij kent, was verrukt. Wij waren nauwelijks teruggekeerd, of hij verzocht mij een bulletin. Zijn groote vijand was de hoogmoed, die bij hem vooral de' oorzaak was zijner ongehoorzaamheid. Wij maakten het bullelin op. Ik teekende nauwkeurig van dag tot dag de overwinningen , en, ik moet het zeggen, de nederlagen aan. Gelukkig was dit laatste maar zelden het geval. Deze eerste goede uitslag vuurde zijn moed aan. Er waren veertien dagen verloopen, toen hij den voortref-felijken pastoor^ weder bezocht. Nieuwe aanmoedigingen en gelukwenschen vielen onzen jongen strijder ten deel. Hij begon zijn tweeden veldtocht; deze was nog gelukkiger dan de eerste. De ongehoorzaamheid overwonnen zijnde, tastte hij den hoogmoed op alle andere punten aan, waar hij zich vertoonde. Naarmate de groote dag naderde, verdubbelden Willem's moed en waakzaamheid. Zijne laatste bulletins getuigden dus enkel van overwinningen. De eerste Communie heeft al zijne overwinningen gekroond, beloond en ook bevestigd.quot;
Ik wacht ook van u, mijne lieve kleine strijders! de bulletins uwer veldtochten. Als de gezondheid uwer brave moeder haar niet veroorlooft, de noodige aanteekenin-gen te houden, verlaat ik mij op u; gij zult zelf uwe bulletins opmaken en ze mij zenden: ik verwacht ze, zij zijn noodzakelijk, om er ons onderricht naar te regelen.
9
130
Ten slotte, arme vreemde strijders! wendt u tot die heiligen, tot die helden, welke eertijds geweest zijn wat gij nu zijt; zij hebben overwonnen, zij zijn rijk en machtig, zij beminnen u; zegt hun dus: O gelukkige bewoners van het hemelsche Jerusalem, o mijne vrienden, mijne broeders! ik heb een grooten strijd ondernomen tegen de vijanden, die ook gij bestreden en overwonnen hebt; komt mij te hulp en verwerft mij de zegepraal: gij zijt rijk en ik ben zeer arm, ik zal weldra in het huis mijns harten mijn Heer en mijn God ontvangen; Hij wil, dat het Hem zal waardig zijn; maar, helaas! ik heb niets en ben slechts een zwak kind. Ach! verwerft mij dan de deugd en de gesteldheid die ik noodig heb, om op eene heilige wijze dien grooten God te ontvangen, die zich zoo diep vernederen wil, van tot mij te komen. Van de wijze, waarop ik Hem zal ontvangen, hangt mijne zaligheid af; komt mij te hulp, opdat ik de genade verwerve, eenmaal in uw midden, in het hemelsch vaderland te worden overgebracht! O Maria! goede Moeder! verwerf mij uit de hemelsche schatten het noodige om mijne ziel te versieren, opdat ik den Heer moge ontvangen, zooals gij zelve het geluk hebt gehad Hem te ontvangen.
Tot oefening: Bidt dikvjerf met korte verzuchtingen en herhaalt negenmalen 's daags de opoffering dier verrichtingen tot God, in het vooruitzicht der eerste Communie.
Vaartwel, lieve kinderen! De groote dag nadert !
De groote dag nadert! Zietdaar weder een christen te meer in de wereld; een christen, lieve kinderen! die aan u dierbaarder zij dan de andere. Uw kleine neef is gedoopt, en gij waart zijne doop-borgen, zoo als ik uit uw brief vernomen heb. Ik twijfel niet, of gij zult al het gewicht begrijpen van de verplichtingen, waartoe gij u bij die gelegenheid verbonden hebt, zoo ten opzichte van God als van uw petekind; maar ik weet niet, of gij evenzeer begrepen hebt, wat eene der aandoenlijkste en leerzaamste ceremoniën van het doopsel beteekent. Aan het einde der plechtigheid, plaatst de priester op het hoofd des pasgeboren kinds, een klein wit mutsje of witten doek. Dat kleine witte musje vervangt het witte kleed, dat in de eerste eeuwen der Kerk aan de gedoopten gegeven werd, en dat zij gedurende acht dagen droegen. Het verbeeldt ook de onschuld, welke de ziel des gedoopten in dat Sacrament heeft herkregen. Bij het opzetten van het mutsje, zegt de priester aan den doopeling: ■» Ontvang het kleed der onschuld en draag het zonder smet voor den rechterstoel van Jesus Christusquot; Waarom? Omdat Jesus Christus het ons weder zal afvragen. Gelukkig zij, die deze
132
woorden begrijpen, duizendwerf gelukkiger zij, die er naar handelen! Maar, helaas! hoe klein is liet getal dergenen, die, tot aan hun jongsten snik, die kostbare onschuld des doopsels behouden! Peter en meter, het is uw plicht om niets te verzuimen, opdat uw petekind tot dat kleine getal behooie.
Laat ons hier de oneindige barmhartigheid van onzen Verlosser bewonderen, lieve kinderen! Onze zwakheid voorziende, heeft Hij in Zijne Kerk een Sacrament ingesteld, dat bestemd is om het kleed te zuiveren, dat zoo schitterend rein was, toen wij het ongeluk hadden, het te bezoedelen door de zonde. Wij zullen thans over dat Sacrament spreken.
Dat teeken, dat bestemd is om de zonden, welke na het doopsel gedaan zijn, te vergeven, werd door onzen Verlosser ingesteld, toen Hij aan zijne Apostelen en in hun persoon aan al hunne opvolgers tot aan het einde der eeuwen, zeide: Ontvangt den H. Geest; wiens zonden gij vergeeft, dien zijn ze vergeven: en wiens zonden gij houdt, dien zijn ze gehouden.
O! gij allen, die, in den strijd tegen, de Goliath's uwer harten, mocht zijn overwonnen; o! gij allen, die het ongeluk mocht hebben gehad, den luister uwer onschuld te verdonkeren, stelt u gerust, lieve kinderen! er blijft u nog eene reddingsplank na de schipbreuk over: er is nog een middel om aan uwe ziel hare oorspronkelijke schoonheid te hergeven: gij kunt uwe rechten op den hemel nog terugkoopen, en voor den driewerf heiligen God, eene aangename woonplaats in uw hart bereiden; met een woord, gij kunt nu eene goede, eene zeer goede, God ge-vallige eerste Communie doen.
Luistert naar uw liefderijken Verlosser, die u, van
433
uit den biechtstoel, deze troostvolle woorden toespreekt : »Komt tot mij, gij allen, die belast en beladen zijt, en ik zal u verlichten. Om aan die tee-dere uitnoodiging des Verlossers te voldoen, zijn er drie dingen noodig: 1. Zijn geweten te onderzoeken; 2. alle zonden te belijden; 3. berouw er over te hebben en er zich van te beteren. Het onderzoek des gewetens, de biecht of belijdenis, het berouw: ziet-daar wat ons voortaan moet bezig houden; daarvan hangt de goede eerste Communie af.
1. Het onderzoek des gewetens. In een anderen brief sprak ik u over een blinde van het dorp, dien gij kent. Ik heb heden vernomen, dat hij door eene beroerte getroffen is. Die arme man dus ziet niet meer, en hij gevoelt ook niet meer, ten minste niet in het gedeelte, dat aangetast is. Zijn lot is zeer treurig, maar nog treuriger is dat van sommige kinderen; blind zijnde, kennen zij hunne zonden niet; als verlamden, gevoelen zij hare zwaarte niet. Watbehoo-ren zij te doen om genezen te worden? zich tot onzen Verlosser wenden, en, met den kranke uit het Evangelie, tot Hem zeggen: «Heer! indien Gij wilt. Gij kunt mij genezen; Heer! geef dat ik zie; Jezus! Zoon van David, ontferm U mijner! eeuwige bron van licht, H. Geest, verdrijf de duisternis, die de menigte en grootte mijner zonden voor mij ver-bergt, doe er mij een zoo grooten afschrik van hebben, dat ik, zoo mogelijk, ze even sterk veifoeie, als Gij, o God! ze verfoeit, en dat ik niets zoo zeer vreeze, als ze voortaan te bedrijven.quot;
Het is door het gebed, dat het onderzoek moet aanvangen. Wat blijft er, na de verlichting en genade des Heeren vurig te hebben afgesmeekt, te
134
doen? Luistert, lieve kinderen! uw neef Eduard was rnij in de vorige week komen bezoeken. Hij kwam, om mij het fraaie horlogie te laten zien, dat zijn vader hem ten geschenke had gegeven. Terwijl hij bij mij was, bleef zijn uurwerk stil staan. Wij mochten doen, wat wij wilden, wij konden het niet weder in beweging brengen. Bij geluk woonde de hor-logiemaker niet ver af, wij gingen er heen. Hij nam het uurwerk, bezag het, nam al de stukken uit elkander en beschouwde ze een voor een ; en eerst na langdurigen en oplettenden arbeid, ontdekte hij het gebrek. Zietdaar, lieve kinderen! het voorbeeld van uw te houden gedrag, bij het onderzoeken van uw geweten. Neemt, als het ware, de deelen uwer ziel uit elkander; let van nabij op al hare vermogens , het geheugen, het verstand en den wil; onderzoekt ze van stuk tot stuk.. anders zult gij nooit het kwaad leeren kennen, dat haar in de oogen van God afzichtelijk maakt en de oorzaak van hare krankheid is. Met één woord, beschouwt u zeiven met eene nauwgezette oplettendheid. Al uwe vrees moet zijn, dat gij u niet recht zult bekend maken; maar om ii recht bekend te maken, moet gij eerst u zeiven kennen. Wat zegt gij er van?
Denkt er wel aan; van het onderzoek hangt de biecht af, en van de biecht de eerste Communie. Het eenvoudigste en gemakkelijkste middel, om niets te vergeten, is de geregelde overweging der geboden van God en van de Kerk; vervolgens gaat; gij over tot de hoofdzonden. De plichten, die bijzonder aan uwe jaren en uw stand eigen zijn, vorderen eene bijzondere oplettendheid. Zoo gij vreezen mocht, dat uw geheugen zou te kort schieten, moogt gij uwe
135
was biecht schrijven. Die voorzorg zal een groot geluk
lm, voor u zijn, voor uwe algemeene biecht, zoo gij die
zijn nog niet gedaan mocht hebben. Als uw onderzoek
hij geëindigd is, wekt dan uw berouw op.
ch- 2. Berouw. Begint ook hier met het gebed. Gij zult
ve- in uwe gebedenboekjes, fraaie en aandoenlijke voor-
or- schriften aantreffen. Maar vermijdt zorgvuldig het ge-
im brek, waarin sommige kinderen vervallen: zij ver-
5l- verbeelden zich, dat, om berouw te hebben , het ge-
■st noeg zij, eenige gebeden of eene acte van berouw
lij te lezen. Als zij zich daartoe alleen bepalen, is hun
ld berouw enkel op hunne lippen, terwijl het in het
n hart moet zijn, en zelfs zoo ver gaan moet, dat er
!r het hart door verbr jzeld wordt. Gij moet u dus
gt;- * niet tot een enkel opzeggen bepalen, gij moet uw
i- best doen, om de drangredenen tot d-'oefheid en een
t j goed voornemen, tot in het diepste uwer ziel te doen
i | doordringen. Ik zou u het gedrag, dat gij in dit ver
schrikkelijk oogenblik te volgen hebt, niet beter kunnen afschetsen, dan door u te verhalen, op welke wijze een heilige bisschop der jongstverloopene eeuw, zijn berouw opwekte.
Na het, door vurige gebeden, te hebben afgesmeekt, maakte hij vier statiën: hij verplaatste zich in den geest; 1. aan den rand eens kuils; daar vraagde hij zich zeiven af; »Wat is er in dezen kuil ? een rottend lijk, wormen, maden, eenige beenderen en wat stof: treurige overblijfsels van den mensch! van den mensch, van dat meesterstuk van Gods hand, dien koning der wereld, dat voortreffelijk schepsel, voor wien de wereld gebouwd werd gelijk een paleis voor een koning. Zietdaar wat van den gunsteling der Godheid, die den engelen gelijk was, den
136
erfgenaam des hemels, die onsterfelijk was geschapen, overblijft! Wat heeft hem in dien jammerlijken toestand gebracht? De dood; wie heeft den dood in de wereld gebracht? de zonde; en ik zou de zonde beminnen!quot;
Die minder zuivere drangredenen dienden hem als tot sport, om tot andere, het geloof meerwaardige, op te klimmen. Van den rand des kuils steeg hij ten hemel; daar maakte hij zijne tweede statie. »Voor wie zijn die schitterende tronen, die blinkende kronen, die onverwelkbare zegepalmen, die stroomen van verrukking? Zijn ze voor alle menschen? Ja voor allen, voor koningen en veehoeders, voor geleerden en onwetenden, voor kinderen en grijsaards, voor mij zoowel als voor anderen; allen hebben er recht op; slechts eene zaak kan er hen van berooven, en deze is de zonde; en ik zou de zonde beminnen, die mij wellicht mijn recht op dien schoonen hemel reeds heeft doen verliezen en die ze mij zou doen verliezen voor alle eeuwigheid, als ik er geen oprecht berouw over harl! Mijn God! ik heb berouw; liever wil ik sterven dan in de zonde te hervallen!quot; — Van den hemel daalde hij neder in de hel, daar maakte hij zijne derde statie: »quot;Wie zijn die treurige slachtoffers, die kermen en branden, zonder verbrand te worden, in die verslindende vlammen, in dat eeuwige vuur; die met akelig gekerm, om een druppel water smeeken, en eeuwig smeeken zullen, om hunne brandende tong te verkoelen? Die slachtoffers van Gods gerechtigheid zijn menschen, die voor de verrukkende heerlijkheid des hemels geschapen waren; wat heeft hen dan in dien brandenden, duisteren en gron-deloozen afgrond gestort? De zonde, eene enkele
137
zonde! en ik zou de zonde beminnen! O, mijn God! doe mij alles lijden op aarde, doch spaar mij in de eeuwigheid! Genade, o God I genade, ik heb uit geheel mijn hart berouw.quot;
Uit de hel beklom hij den Kalvarieberg; en daar maakte hij zijne vierde statie. Aan den voet van het bloedig kruis geknield, sprak hij tot z'yne ziel: »Be-schouw van nabij, Hij lijdt, die aan dit kruis is gehecht: zie nauwkeurig, van de voetzolen af tot aan den schedel toe, is zijn lichaam slechts eene groote ■wonde. Zie verder, zijn hoofd is gekroond met scherpe doornen; zijn gelaat is doorgroefd, gekneusd, zijne handen zijn doorboord; zijne zijde is open, zijne voeten zijn met groute spijkers vastgenageld. Wie is Hij, die zulke vreeselijke folteringen ondergaat? Is hij een boosdoener? Neen. —Een gewoon mensch? Neen — Een engel ? Neen ■— Een aartsengel ? Neen. — Hij is de Godmensch, de Koning der Engelen, het eeuwige Woord, uw Zaligmaker, uw Vriend, uw Vader. En wie heeft Hem in dien toestand gebracht? Judas? Neen. — Caïphas ? Neen. — Herodes ? Neen. — Pila-tus? Neen. — De beulen? Neen.— Wie dan? — Gijl de zonde. Ziedaar uw werk, en gij soudt de zonde beminnen!quot;
Door die onderscheidene beschouwingen wekte die heilige bisschop zijn berouw op. Doet, zoo als hij deed, lieve kinderen! en doet, als gij wilt, u zeiven nog de volgende vraas: gij weet, dat Pilatus aanvankelijk onzen Zaligmaker aan den dood poogde te onttrekken. De jodon bleven op zijne veroordeeling aandringen; maar eindelijk vraagde Pilatus hun: »welk kwaad heeft hij gedaan?quot; En gij, kinderen! vraagt ook aan u zeiven: Welk kwaad heeft de Zaligmaker
.138
gedaan, dat ik Hem zoo behandeld heb? Wat heb ik tot zijne beschuldiging? Is het, dat Hij rnij het leven geschonken heeft? Is het, dat Hij mij, boven zoovele millioenen menschen, in den schoot der ware Kerk heeft laten geboren worden? Is het, dat Hij met meer zorg voor mijn leven gewaakt heeft dan mijn vader en mijne moeder ? Is het, dat Hij mij, gedurende een jaar meer genade geschonken heeit, dan aan duizenden van heidensche kinderen gedurende hun geheele leven? Is het, dat Hy zijn dierbaar Vleesch en Bloed tot voedsel mijner ziel wil geven? en evenwel heb ik Hem veracht, en met mijne eigene handen gekruisigd. Hoe! nog zoo jong, en ik zou de zonde beminnen ! en ik zou geen berouw hebben over de zonden. Schande! wee het kind, dat zijn hart niet van droefheid verbrijzeld zou gevoelen, bij het zien van Jesus aan het kruis! Welken naam zal men het geven? Er is slechts één in de menschelijke taal, die het toekomt. Gij zult dien naam raden, als gij de volgende geschiedenis leest.
Aan den oever van de Sint-Laurensrivier, in Amerika, leefde een Indiaan Hij was de deugdzaamste en vreedzaamste van het vlek. De brave grijsaard was de vader van een talrijk huisgezin. Onder zijne kinderen was een zoon, dien hij'met eene bijzondere teederheid beminde; hij had hem met de grootste zorgvuldigheid opgevoed; de minzaamste liefkozingen waren hem steeds ten deel gevallen; alle mogelijke voordeden waren hem toegevoegd in de verdeeling der goederen. Nu, het gebeurde op zekeren dag, dat die ontaarde zoon, zonder eenigen schijn van reden, met volkomene bewustheid en de grootste koelbloedigheid, zich op zijn eerbiedwaardigen vader
139
wierp, hem sloeg, hem kwetste, ter aarde smeet en hem eindelijk vermoordde. Den vadermoord begaan hebbende, verwijderde zich de booswicht en begeeft zich in een vroolljk gezelschap: hij drinkt, hij eet, hij lacht, even als te voren; de nacht komt en hij slaapt, en geen angstige droom komt zijn slaap storen.
Intusschen wordt de misdaad bekend en de vadermoorder gearresteerd; men bedreigt hem met den dood, als hij zijn hart niet voor het berouw opent. Hij blijft ongevoelig; men brengt hem bij het lijk zijns vaders: hij beschouwt het, en geen enkele traan bevochtigt zijne oogen en zijn hart blijft versteend. Wellicht beschouwt gij dit geval, lieve kinderen ! als een akeligen droom, als een overdreven verhaal van eene gebeurtenis, die niet heeft plaats gehad. — En toch is het volkomen de waarheid. Die afschuwelijke geschiedenis is niet slechts die van een Indiaan, zij is die van een groot aantal jonge lieden, van kinderen, die te midden van de verlichting des Christendoms zijn opgevoed.
Die goede Vader is God; dat geliefde kind zijt gij, gij, die Hij boven anderen bemind heeft: en gij, zijne geliefde kinderen, zijt het, die, met volkomene bewustheid en vrijheid, want dat alles is noodig om doodelijk te zondigen, Hem beleedigd, gekwetst, verscheurd en gedood hebt. En na dien afschuwelijken vadermoord, hebt gij u vermaakt, hebt gij gespeeld, gelachen, gezongen, gerust geslapen, als te voren. Men heeft u met den eeuwigen dood bedreigd , als niet een levendig gevoel van droefheid en berouw uw hart verbrijzelde, en gij zijt ongevoelig gebleven; gij hebt het kruis gezien, gij ziet het alle dagen en daaraan het bebloede Lichaam van uw grootsten Weldoener,
140
van uw Vader en Verlosser; en gij blijft koud en hard als marmer. Gij zijt evenwel zoo gemakkelijk te bewegen, gij hebt voor alles tranen. Hoewel nog zeer jong, hebt gij er reeds vele vergoten; gij hebt uwe ouders, uwe vrienden, uwe gezondheid beweend; gij hebt geweend over tegenspoed, geweend overbeuzolingen. Maar hoe dikwerf hebt gij reeds over den ontzetten-den dood uws Vaders geweend? De eerste traan van berouw moet misschien nog gestort worden. Welken naam moet men nu aan het kind geven, dat door zulke gedachten niet bewogen wordt ? Het is aan u, dien te raden; handelt zoo, dat hij nooit de uwe worde.
Opent dan, lieve kinderen! opent uwe harten voor de droefheid; spreekt Jesus Christus op deze wijze aan: O, mijn Zaligmaker! Gij ziet voor uwe voeten een ondankbaar kind, het ondankbaarste uwer kinderen ; ik verootmoedig mij, ik heb uit heel mijn hai t berouw, omdat ik U zoo behandeld heb, als ik tot hiertoe heb gedaan. Ach, als het mij mogelijk ware, om op nieuw te beginnen, zou ik liever sterven dan U te beleedigen, en U opnieuw te kruisigen. In den naam van uw kruis, in den naam van uw bloed, m den naam van uw dood, smeek ik om vergiffenis» laat eene ziel niet verloren gaan, die Gij zoo duur gekocht hebt. O, Maria! goede Moeder! toevlucht der zondaren, verwerf mij een oprecht berouw en een vast voornemen van nooit meer te zondigen.
Tot oefening: Bidt, voor een kruisbeeld geknield, vijfmaal het Onze Vader en Wees gegroet, om herouw te verzoeken.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert!
De groote dag nadert ! Deze, lieve kinderen I is de gewichtigste van alle brieven, die ik u tot nu geschreven heb. Wij zullen spreken over de volstrekt noodzakelijke voorwaarde eener goede eerste Communie. Als gij de verrichting, waarover ik u onderhouden zal, behoorlijk doet, zal uwe eerste Communie goed zijn; zoo gij het ongeluk hadt ze niet goed te doen, zou uwe eerste Communie eene afschuwelijke heiligschennis vrezen. Gij vraagt mij, in uw wongen brief, wie het is onder al de kinderen, die met u in den catechismus leeren, die zijne eerste Communie op de beste wijze doen zal. Ik aarzel niet, u te antwoorden, hij of zij, die de beste biecht zal doen. Het is derhalve van het hoogste gewicht, goed te biechten!
Ik bemin u te zeer, lieve kinderen! om u niet reeds van nu af, een onfeilbaar en gemakkelijk middel aan te wijzen, om niet alleen de biecht vóór uwe eerste Communie, maar ook iedere biecht van uw leven wel te doen. Luistert naar de volgende geschiedenis. Een heilige religieus lag op zijn doodbed. De overste van het klooster, door de commu-nauteit vergezeld, begeeft zich naar den stervende
142
en vermaant hem, om te biechten; maar vader! ik heb acht dagen geleden gebiecht, ik heb niets, wat mij bekommert en mij vreezen doet, om voor het oordeel te verschijnen. God zij geloofd! sedert achttien jaren, dat ik in de orde ben, heb ik elke mijner biechten zoo gedaan, alsof zij de laatste ware. Welnu, lieve kinderen! volgt het voorbeeld van dien goeden religieus na. Vraagt, alvorens te biechten , u zeiven ernstig af: Hoe zou ik deze biecht doen, als zij de laatste mijns levens ware? Als ik den priester verlatende, geen oogenblik meer over had; als ik, uit den biechtstoel komende, aanstonds voor den rechterstoel van .Tesus Christus verschijnen moest, hoe zou ik dan biechten? Hoe groot zou mijn berouw en mijne oprechtheid zijn? Weest getrouw aan die beschouwing en ik sta onbevreesd in voor al uwe biechten.
Gij hebt te meer reden om u die heilzame gedachten des te dieper in te scherpen, daar uwe eerste Communie voor u, als het ware, het laatste oordcel zijn zal; welnu het is de biecht, die over uwe eerste Communie beslissen zal. De satan weet het; dus zal hij niets verzuimen, om u van eene goede biecht af te houden. Met dat oogmerk zal hij u op verschillende wijzen, dagelijks drie groote leugens verhalen.
Eerste leugen. Hij zal u zeggen, dat het beste middel om de zonde, waarover gij u zoo zeer schaamt, altoos verborgen te houden, is, haar voor uw biechtvader te verbergen. Gelogen! ik zeg u, datheteemg middel, om die zonde altoos verborgen te doen blijven, is, ze aan uw biechtvader te belijden. Zoo gij ze niet belijdt, zal uw geweten u er telkens aan herinneren, het zal ze u telkens voor oogen houden
143
en God zal, in den dag des oordeels ze aan de ge-heele wereld doen kennen. Als gij ze integendeel belijdt, zal God ze niet meer gedenken, en ze niet bekend doen worden in den dag des oordeels; uw geweten zal ze vergeten, en ze u niet meer te binnen brengen; uw biechtvader zal ze spoedig vergeten; hij mag er niet van spreken, en zal dat ook niet doen, al moest het zijn leven kosten, zoodat uw geheim veel veiliger is in het hart van den biechtvader, dan in het uwe; gij kunt er van spreken, maar hij niet. De eerste biechtvader, die het zegel der biecht geschonden heeft, moet nog gevonden worden.
Tweede leugen. De satan zal u zeggen, dat uw biechtvader u bekijven zal. Gelogen! uw biechtvader is waarlijk een vader, een vriend, die, in het hooren uwer biecht, de plaats van Jesus Christus bekleedt. Hoe grooter uwe zonde is, des te grooter zal zijn medelijden met u zijn. O, lieve kinderen! dat gij wist wat een priester is, hoe hij de arme zondaars bemint! en, zoo hij u al eenige berispingen gaf, wat kunnen dan die teedere en liefdevolle berispingen zijn, die uit liefde tot uwe zaligheid, u in het oor worden gefluisterd, zonder dat iemand ze hoort of hooren kan, in vergelijking met de drukkende verwijtingen van uw geweten en de verpletterende beschuldigingen , welke de opperste Rechter tegen u zal doen gelden, in tegenwoordigheid der verzamelde volken, in tegenwoordigheid uwer ouders, uwer bekenden , om u te beschamen en te veroordeelen ?
Derde leugen. De duivel zal u zeggen, dat het biechten uwer zonden u al te veel kosten zal. Gelogen! het zou u te veel kosten! en ik zeg dat het u veel
144
meer kosten zal, ze niet te belijden. Is dan de wroeging niets? is dan de vrees van als een verworpene te sterven, niets? is de zekerheid van eene rampzalige eeuwigheid niets ? Het zou u te veel kosten en ik verzeker u, dat het u minder kosten zal, uwe zonden te belijden, dan ze te begaan. Na ze te hebben beleden, zal uw geweten gevoelen, dat het een drukkende last ontnomen is, gij zult niet meer vreezen, uw binnenste te beschouwen; zoete tranen zullen uw gelaat besproeien, en gij zult met een groot zondaar zeggen: Mijn God! Gij hebt mij bediogen, ik waande slechts moeielijkheid en schande te vinden in het belijden mijner zonden, en ik ben door uwe genade met vertroostingen overstroomd. Het zou u te veel kosten! Waar komt het dan hier op aan? Het komt er voor u op aan, om den hemel te herwinnen, dien gij verloren hadt; het komt er op aan, uwe ziel vrij te koopen, die gij in de slavernij des duivels gebracht hadt, en wat vergt men daartoe van u? één woord; is dat te veel.
Overigens is die zonde, waarvan het belijden u zoo veel moeite kost, misschien slechts eene beuzeling. Ook dit is eene list van den duivel. De geringste zaken maakt hij tot bergen, ten einde den biechteling den mond te sluiten en hem eene heiligschennis te doen begaan. Zoo had eens een kind een kaartspel mede naar de kerk genomen, niet om er mede te spelen, maar enkel uit achteloosheid en verzuim. De duivel overreedde het kind, dat dit eene groote zonde was. De schaamte maakte zich moester van het kind, het durfde dit niet te biechten, en, wanende eene doodzonde te hebben bedreven, ontving het de absolutie en H. Communie en
145
bleef gedurende dertig jaren in de gewoonte van heiligschennissen te begaan. Ik zou u nog vele zulke voorbeelden kunnen aanvoeren, lieve kinderen !
Doch laat ons veronderstellen, dat uwe zonden zwaar zijn, zoo zwaar als mogelyk is, wat vreest gij ? zoo gij bezwaard, bekommerd en beschroomd zijt, als gij niet weet hoe gij het zeggen zult, verzoekt dan uw biechtvader u te willen helpen, door liefderijke en voorzichtige vragen, het zal het misdrijf op uwe lippen brengen en er u van ontslaan; maar, om Gods wil, verbergt niets, gij zoudt alles verliezen. Hoe grooter en zwaarder uwe zonden zijn, des te teederder en medelij dender zal uw biechtvader jegens u wezen; hoe meer hij uw moed zal bewonderen in het belijden er van, zooveel te meer zal hij zich verheugen over de goedheid van God jegens u. over de levendigheid van uw geloof en den adel uws karakters, zooveel te meer za! uw biechtvader u beminnen, omdat iiij in uwe openhartigheid een bewijs zal zien van het vertrouwen, dat gij in zijne goedheid, in zijne liefde en in zijn doorzicht stelt; en hoe zou hij u zijne achting, zijne zorgvuldigheid en zijne geheele genegenheid kunnen weigeren ? Neen, neen, verre van daar, hy zal u eenigermate erkentelijkheid verschuldigd zijn, omdat het verrukkelijkste oogenblik voor een priester, dat is, waarin hij een schaapje in den schaapstal, een verloren kind in de armen des besten vaders terugbrengt: en dat geluk zult gij hem verschaft hebben. Laat u dus niet door de leugens des duivels misleiden.
Intusschen zal uw biechtvader niet de eenige zijn, die door uwe oprechtheid gelukkig is: gij vooral, lieve kinderen! zult daardoor eene onuitsprekelijke
10
146
vreugde en inwendig genoegen smaken. Gij kunt niet geiooven, hoe gelukkig gij zijn zult, als gij, den biechtstoel verlatende, u zeiven dit troostvolle getuigenis kunt geven: Ik heb alles gezegd. »Op dit oogenblikquot;, schreef een kind van uwe jaren, »was ))ik verlicht, ik was tevreden, ik gevoelde mij zel-xven niet meer; het scheen mij, dat ik mij tot den «hemel verheffen kon.quot; Hoe zou het anders kunnen zijn? Beschouwt eens wat er omgaat in een kind, na het ontvangen der absolutie op eene volledige en oprechte biecht. De satan verlaat zijn hart, de H. Drieëenheid zegepraalt er in en mot haar keeren de kalmte, de vrede, de zoete vrede der onschuld) er in terug; de hemel heropent zich boven zijn hoofd, zijn naam wordt opnieuw door de engelen met gulden letteren in het boek des levens aangeteekend; het kleed der onschuld wordt hem teruggegeven, zijne ziel wordt weder wit als sneeuw, schoon als de roos, zuiver als de lelie, die bij den eersten zonnestraal ontluikt.
Welke vei schrikkelijke geheimen integendeel hebben er plaats in het hart van een schijnheilig kind, in het oogenblik, waarin de priester de absolutie uitspreekt! De gewijde dienaar Gods zegt, onder het opheffen zijner hand: Ik ontbind u. En uit het binnenste des gewetens en uit de hoogte des hemels, laat zich eene verschrikkelijke stem hooren, die tot dat ongelukkig kind zegt: En ik veroordeel u! De dienaar Gods zegt ten slotte; Ga in vrede! En uit het diepste des gewetens en uit de hoogte des hemels laat zich de verschrikkelijke stem hooren, die dat ongelukkige kind toeroept: Er is geen vrede voor den zondaar; er is geen vrede voor den goddelooze;
147
er is geen vrede voor den heiligschenner! Het gaat, en de wroegingen vergezellen het, zij verscheuren het meer en meer: de goddelijke vloek drukt op zijn hoofd. Er bestaat geen geluk meer voor dat kind, ten minste als het niet met een vermorzeld, door droefheid verscheurd hart, en met in tranen badende oogen, terugkeert, om zijne misdaad te bekennen. Gij kunt er over oordeelen uit den volgenden trek.
Een rijk man in België beging eene zware misdaad ; hij schaamde zich daarover zoo zeer, dat hij besloot, liever als een verworpene te sterven, dan de schande te dragen, van zijn misdrijf te biechten. Intusschen kwelde zijn geweten hem onophoudelijk. Op zekeren dag door Antwerpen gaande, hoorde hij een priester prediken, die verzekerde, dat het onnoodig was, vergeten zonden te biechten, zoo lang als men ze zich niet herinnerde; van dit oogenblik af poogde hij zijne misdaad uit zijn geheugen te verbannen. Met dat doel gaf hij zich aan alle vermaken over; hij begaf zich op reis; hij oefende zich in de wiskundige wetenschappen; hij beproefde alles, om aan zijne misdaad niet meer te denken, zelfs gestrenge boetplegingen, doch zonder biecht. Hij bedekt zich met een haren kleed, hij geeft aalmoezen : alles te vergeefs! De wonde zijner ziel wordt hoe langer zoo pijnlijker, naar mate hij meer verkeerde middelen aanwendt, otn ze te genezen. In zijne wanhoop besluit hij nu, om een eind aan zijn leven te maken. Hij stapt in een rijtuig, om naar zijne woning terng te keeren , en aldaar z'yn heilloos opzet te volvoeren.
God, die nog over dien ongelukkige waakte, ver-
148
gunde, dat hij een religieus van zijne kennis ontmoette. Hij biedt den pater eene plaats in zyn rijtuig aan; het gesprek kwam onwillekeurig op de biecht ■waarom spreekt gij over dat onderwerp, zeide de rijke, op barschen toon? Op dat gezegde begreep de man Gods den slechten toestand zijner ziel. Hij spreekt tot het hart van den ongelukkige; deze bekent hem kinderlijk, dat hij het voornemen heeft, om zich te verhangen . omdat hij de wroegingen zijns se wetens niet langer, verduren kan. De religieus belooft hem een krachtdadig redmiddel. Den volgenden dag stelt de pater hem eene wandeling voor, in een naburig bosch, hij noemt hem eenige zonden op; en eindelijk komt hij op die, welke de oorzaak is der wroegingen van zijn tochtgenoot. Dat is het! dat is het! riep deze uit, dat is het verwenschte kwaad, welks verwijt mij verscheurt! Thans, zegt de menschkundige pater, nu gij die y.onde beleden hebt, kunt gij ook de andere wel belijden, als gij ze u herinnert; ik kan u van alle ontslaan. Op die woorden werpt de zondaar zich op de knieën en opent vrijelijk zijn hart; en- nadat hij, op eene toereikende wijze, zijn berouw had opgewekt, door aandoenlijke overwegingen over de eindelooze barmhartigheden Gods, ontvangt hij de absolutie, en gevoelt daarbi; eene zoo onuitsprekelijke vreugde, dat hij meermulen cot den pater zegt: O, lieve vader, van hoe vele angsten heeft de biecht mij ontslagen! O, belijdenis der zonden, hoe opgeruimd maakt gij de ziel: met hoe veel blijdschap vervult gij haar!
Laat ons met een gebed eindigen, lieve kinderen: Ö , goddelijke Jesus! die beloofd hebt den oprechten en beromvhebbenden zondaar vergiffenis ie schen-
149
ken, geef mij een vermorzeld en ootmoedip; hart, behoed mij tegen de valsche schaamte, die mij in het biechten mijner zotiden weerhouden zou; geef mij de oprechtheid en eenvoudigheid van een kind opdat ik mijne fouten zoodanig moge doen kennen, als Gij ze kent. Helaas! wat zou het mij baten, mijn biechtvader te bedriegen, daar ik U toch niet bedriegen kan. en het middel, dat Gij, tot genezing mijner ziel, hebt verordend, in doodelijk gif veranderen zou? Ik zou den gewijden rechterstoel schuldiger verlaten, dan ik dien zou zijn binnengetreden; de wroeging zoude gedurende dit leven mijn deel zijn; de wanhoop zou'mijn sterfuur verbitteren: de schande zou in het laatste oor deel mij bedekken en mijne foltering zou eeuwigdurend zijn. O, mijn God! behoed mij tegen zulk een ongeluk! O, Maria! goede Moeder ! verwerf mij de grootste oprechtheid in de biecht!
Tot oefening; Bezoek het li. Sacrament, om ojtreclü-heid in het biechten te verwerven.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert !
De groote dag nadert! De bode is aangekomen; hij brengt mij de fraaie enten mede, die gij de oplettendheid gehad hebt, mij te zenden; bij de eerste gelegenheid zal ik er gebruik \an maken: een mirakel te meer zal onder mijne oogen plaats hebben. In plaats van bittere en slechte vruchten, zullen mijne kleine wilde stammen mij voortaan geurige, goede vruchten opleveren; ik hoop, dat de eerste voor u zullen zijn: het is billijk, dat gij, den boom geleverd hebbende , ook zijne eerstelingen geniet. In-tusschen zal ik u, in ruiling voor uwe enten, heden eenige onderrichtingen zenden: het zijn ook vruchten ; en zelfs, met Gods hulp, vruchten des levens voor de eeuwigheid.
Ook gij, lieve kinderen! zult geënt worden in Jesus Christus. Voortaan zal zijn goddelijk leven omloop hebben in uwe ziel, gelijk het sap van den boom in de ent omloopt; gij zult voortaan goede, jeugdige boomen zijn, die uitmuntende vruchten voortbrengen zullen, altijddurende vruchten. Aan de oranje-boomen gelijkende, die de jaren aan de jaren parende, eindelijk bloemen, bladeren, groene vruchten en volkomen rijpe vruchten dragen, zult gij eindelijk
151
de vruchten van eiken leeftijd vereenigen, met al de hoedanigheden, welke de deugd nog versieren. In den ouderdom zal men bij u de deugden hervinden der kindschheid, die onze Verlosser ter zaligheid noo-dig keurde, toen Hij aan bejaarde personen, aan grijsaards zeide: Voorwaar, ik zeg u, zoo gij niet wordt ais kleine kinderen, zult gij in het koningrijk der hemelen niet komen. Ik zeg niets te veel, lieve kinderen! indien gij altoos vereenigd blijft met den goddelijken boom, op wien gij zult geënt worden. Aldus zult gij in onzen Heer, een nieuw, een goddelijk leven putten.
Door uwe overwinningen en door uwe biecht, hebt gij den ouden mensch afgelegd en verdreven, het komt er nu op aan om den nieuwen mensch aan te doen. Wat wil dit zeggen ? Tot hiertoe hebt gij wellicht tot gewonen regel van uwe gedachten, van uwe ■woorden, uwe gevoelens., uw gedrag, de geaardheid, de hebbelijkheid, de grilligheid, de traagheid, de ijdelheid, wat weet ik, genomen? Van daar veel, dat nutteloos is, van daar vele misslagen; dat is, vruchten des doods. Voortaan moet uw hart van al die kleine dwingelanden bevrijd zijn, het moet slechts aan een enkelen meester gehoorzamen, en die Meester is Jesus Christus. Hij is het, die in u zal voortbrengen, die uwe gedachten, uwe woorden, uwe gevoelens. uw geheel gedrag, zal bezielen; daardoor zullen al uwe dagen, volle dagen, al uwe werken vruchten des levens zijn. De wil van onzen Heer moet dus de uwe zijn, zijn Evangelie moet de uitsluitende regel uwer daden wezen.
Maar het Evangelie is voor alle levenstijdperken en voor alle standen geschikt; want het is geschikt voor alle menschen en voor alle eeuwen; het komt
152
er slechts op aan, om er datgene uit te kiezen, wat voor. u geschikt is. Het komt er op aan, uit het Evangelie een klein evangelisch uittreksel tot uw gebruik te maken; dat uittreksel, dat verkort Evangelie, voor uwe behoeften, voor uw karakter, voor uwe jaren, voor uw stand geschikt, zal een voegzaam handboek voor u zijn, dat gij dikwerf zult raadplegen. Gij begrijpt, lieve kinderen! dat ik van uw leefregel spreken wilde. Het zal dienstig zijn, u daarmede bezig te houden, voor dat gij in uwe retraite gaat 1), opdat uwe aandacht niet verdeeld zij. Om uw regel te maken, zijn twee dingen noodzakelijk. 1. Dat gij u zeivenjwel raadpleegt, dat is de behoeften uwer ziel, uwe hartstochten, uwe gebreken, de omstandigheden, waarin gij u vervolgens mocht kunnen bevinden, ten einde daaruit voornemens te vormen. 2. Dat gij uw biechtvader raadpleegt en hem verzoekt, u met u zeiven bekend te maken, opdat uw regel alles bevatte , wat uwe volharding in het goede kan verzekeren; dat is in het nieuwe leven, dat gij ten dage uwer eerste Communie beginnen zult.
Gij kunt uw regel in vier deelen splitsen: Het eente, dat gij eiken dag doen zult; daar gij zult zeggen, op welke wijze en met welke bedoeling, gij al uwe werken in het bijzonder zult verrichten. Het tireede, dat gij iedere week doen zult, inzonderheid vrijdags, zaterdags en zondags. Het derde, wat gij elke maand doen zult: daar zult gij over uwe biechten , over uwe Communiën en over de gedachten,
Het is een voortreffelijk gebmik in Frankrijk, om aan de kinderen, die hunne eerste Communie zullen doen, eeue retraite van eenige dagen te geven.
153
die u vergezellen zullen, zoo vaak als gij tot de Sacramenten nadert, spreken; te weten: in geval het mijne laatste biecht ware, zoo ik voor de laatste maai communiceerde, hoe zou ik het dan doen? Het vierde, eindelijk, wat gij ieder jaar zult doen. Gij hebt onderscheidene treffende verjaardagen te vieren, den verjaardag van uw doop, van uwe eerste Communie , dien van uwe heilige patronen. O, welk een voortreffelijk voedsel zal uwe godsvrucht in uwe Communiën op die gedenkwaardige dagen vinden! Blijft nooit in gebreke, de redenen uit te drukken, om welke gij deze of die zaak doet; die redenen zullen daar blijven, quot;nri van uwe goede gesteldheid ten tijde uwer eerste Communie te getuigen, eninu het geloof op te wekken , zoo het verflauwen mocht: gij zult eindigen met de gedachte, die u, gedurende uwe retraite, het meest getroffen heeft, en met het vaste besluit, uw regel iedere maand te herlezen.
Gelooft hierin mijne grijze ondervinding, lieve kinderen ! onder alle middelen, om uwe volharding te verzekeren, is de leefregel, naar mijn gevoelen, het beste; hij brengt de getrouwheid in al het overige voort. Door uw biechtvader onderzocht, goedgekeurd
- O D
en bekrachtigd, zult gij dien als uw Evangelie, als de uitdrukking van den goddelijken wil, als de wet, naar welke gij geoordeeld zult worden. beschouwen. O! hoe aangenaam zal het voor u zijn, ieder oogen-blik tot u zeiven te kunnen zeggen: Ik ben verzekerd , dat ik, mijn regel in acht nemende, ieder uur, elk oogenblik doe, wat God van mij vordert. Welk een geluk, aldus onder gehoorzaamheid te leven! Welk eene zekerheid voor uwe ziel!
Ik begaf mij eens naar een vlek, dat vijf en twin-
154
tig mijlen van onze missie verwijderd was. Na een weg van vijftien uren te hebben afgelegd, kwamen wij, mijn mede-arbeider en ik, aan den oever van een stroom, die met geweldig gedruisch in de diepte stortte. De Indianen hadden daarover een zeer smalle brug van takken en bladeren geworpen. Dat broze samenstel beefde onder onze voeten; een verkeerde stap zou ons onherstelbaar in den afgrond hebben geworpen; doch met behulp eener soort van leuning, die men aan weerskanten van den brug had gemaakt, kwamen wij er, zonder ongeval, over. Daar vindt gij, lieve kinderen! gelijktijdig een afbeeldsel van ons leven, dat even als een broze brug over een afgrond is: en tevens het beeld van uw leefregel, die u belet, links of rechts af te wijken, en in den afgrond der doodzonde te storten.
Overigens, lieve kinderen! zoowel om u aan te moedigen als om u te leeren, hoe gij uw kleinen regel maken moet, zal ik u de voornemens mede-deelen, die door eenige kinderen van uwe jaren gemaakt zijn, toen zij hunne eerste Communie zouden doen. Gij kunt er onbevreesd datgene uit overnemen , wat voor uwe behoeften berekend is: Ziet hier den regel van den deugdzamen Décalogne, zoo als men dien, na zijn dood, onder zijne boeken gevonden heeft. Het is een voortreffelijk voorbeeld, lieve Alexander ! van den regel, dien gij u zeiven wilt voorschrijven.
1. Ik zal bij het eerste kleppen dsr klok !) opstaan, Mijne eerste gedachte zal tot God gericht zijn. Ik zal mij spoedig kleeden en ik zal een vierde uurs
1) Als de klok hot gebed; Angelus Domini aankondigt, 't welk haar eerste gelui is, en vroegtijdig plaats heeft.
155
besteden aan het maken van goede voornemens, om den dag heilig door te brengen, of aan het overdenken van de eene of andere waarheid, die bijzonder geschikt is, om mij tot den dienst van God op te wekken; zoo als: over het geluk des hemels, de straffen der hel, het oordeel, den dood, of ik zal een gedeelte van den rozekrans bidden.
2. Ik zal, met ingetogenheid van geest en hart, het heilig Misoffer en andere kerkelijke diensten van den dag bijwonen.
3. Gedurende de uren van studie, zal ik mij enkel met de lessen, die mijne meesters mij geven, bezig houden. Ik zal mij geenerlei gesprek met mijne medeleerlingen veroorloven, als zulks mij niet vergund wordt; en als ik mijne aandacht voor een oogenblik van mijne lessen aftrek, zal het slechts zijn, om aan God te denken en mijn hart tot hem te verheffen; en dit zal ik trachten te doen, zoo dikwerf ik de klok hoor slaan.
4. Tk zal mijne uitspanningen met bezadigdheid nemen. Ook onder het spel, zal ik vaak mijn hart tot God verheffen, zonder het te laten blijken; en, als de uitspanningen langdurig zijn, zal ik, eenigen tijd gespeeld hebbende, gaan wandelen met diegenen mijner makkers, die het best geschikt zijn, om mij te kunnen stichten.
5. Op de trappen en in de eetzaal zal ik een diep stilzwijgen in acht nemen, en met de meest mogelijke aandacht luisteren, naar hetgeen voorgelezen wordt !). Ik zal mij somwijlen iets smakelijks, of
!) In vele katholieke pensionaten en collegiën wordt gedurende den maaltijd, even als in de kloosters, iets stichtelijks voorgelezen.
156
iets van het nagerecht ontzeggen, en op Vrijdag en Zaterdag zal ik mij nog meer trachten te versterven: zoo evenwel, dat niemand het hespeure.
6. Ik zal in den leertijd nooit praten, maar zeer oplettend zijn. Ik zal van tijd tot tijd mijn hart tot God verheffen, vooral 's morgens ten negen of tien ure en 's namiddags ten drie of vier ure.
7. Ik zal trachten alle dagen eenigen tijd te besteden aan het lezen van een gedeelte der Navolging van Jesus Christus: en dien tijd zal ik van mijne uitspanningen afnemen; ten minste, als ik geen verlof heb. om dit in don leertijd te doen.
8. Ik zal den armen zoo veel hulp verschaffen, als mij mogelijk is; en als ik daartoe de middelen niet heb, zal ik voor hen bidden.
9. Ik zal mijn meesters nauwgezet gehoorzamen. Als ze mij straffen, zal ik nooit morren, daartegen nooit iets inbrengen, ai werd ik onrechtvaardig gestraft.
10. Ik zal alle veertien dagen, of ten minste alle drie weken, biechten. Ik zal de maand niet zonder communiceeren laten voorbijgaan. Ik zal het meermalen doen, als mijn biechtvader mij zulks toestaat; maar ik zal het nooit zonder behoorlijke voorbereiding doen, en altoos met een groot verlangen, om mijne zaligheid te verzekeren, en voortgang te maken op den weg der christelijke deugd.
11. Vóór den leertijd zal ik immer met zorgvuldigheid mijne opstellen maken en mijne lessen leeren.
12. Ik zal altoos zedig en ingetogen naar de kerk gaan, en mij daarbij altijd trachten te herinneren, dat ik daar in de tegenwoordigheid van God zijn zal. Ik zal mij nooit door nieuwsgierigheid laten vervoe-
157
ren, om door het beschouwen van het een of ander voorwerp, mijne aandacht te verstrooien; en bij het binnentreden, zal ik beginnen, met mij diep voor God te verootmoedigen; ik zal Hem vervolgens bidden om de vergiffenis mijner zonden en om de genade, die ik noodig heb.
13. Ik zal mij nooit naar bed begeven, zonder op de kniëen een tientje van den rozenkrans te hebben gebeden. Ik zal in mijn bed al de oefeningen van den dag herdenken; ik zal onderzoeken, of ik getrouw ben geweest aan de goede voornemens, die ik 's morgens gemaakt had; ik zal God vergiffenis vragen voor mijne verzuimen, en ik zal met de eene of andere goede gedachte inslapen.
14. Ik zal mijne vacantiën aan de H. Maagd toewijden , wier ten-hemel-opneming op den 15° Augustus en welker geboorte op den 8° September gevierd wordt; ik zal haar smeeken, dat zij mij de genade yerwerve, mij zeiven zuiver en onbesmet te bewaren, zoowel als mijne medeleerlingen, gedurende dien zoo gevaarlijken tijd.
15. Ik stel mij ook voor, om onzen Zaligmaker in het allerheiligste Sacrament des Altaars met eene bijzondere devotie te eeren, alsmede in het mysterie zijner Geboorte; de H. Maagd, mijne goede Moeder, zal ik op al hare feestdagen, den II. Michaël, mijn goeden engel, en den H. Nicolaas naar mijn vermogen , op de dagen eeren, welke de Kerk to hunner gedachtenis viert.
Daar Décalogne immer zijn eigen verstand wantrouwde, bleef hij niet in gebreke dezen regel aan de goedkeuring van zijn biechtvader te onderwerpen ; hij verzocht hem tevens eenige voorschriften,
158
die hem met zekerheid konden besturen, in sommige bijzondere gevallen, die hij hem voorstelde.
Zie hier nu ook iets voor u, lieve Maria! ik ken uwe uitmuntende hoedanigheden en gij zult dus, hieraan twijfel ik niet, de schoone voorbeelden, welke ik u zal voorstellen, navolgen; die voorbeelden zijn: 1. De deugdzame Thérèse de Bois-Anger: hoort hare voornemens.
Ik zal 's morgens ten zes ure opstaan; ik zal mijne meditatie doen; ik zal te zeven ure naar de Mis gaan; weder te huis gekomen zijnde, zal ik een vierde uurs in een stichtelijk boek lezen, waarna ik aan mijn werk zal beginnen en mij daarbij trachten met God bezig te houden; ik zal met matigheid het middagmaal gebruiken; vervolgens zal ik arbeiden en lezen; te drie ure zal ik mijn officie (dit waren de kleine getijden der Onbevlekte Ontvangenis) lezen; ik zal arbeiden tot vijf ure; ik zal naar de kerk gaan om te mediteeren.
Ik zal, zonder tegenspreken, aan papa en aan mijne zusters gehoorzamen; ik zal dagelijks vier acten van versterving en vier acten van verootmoediging doen.
Ik zal niet zonder noodzakelijkheid in den spiegel kijken; ik zal niet anders gekleed zijn, dan zoo als mijne zusters verkiezen; ik zal al, wat ik kan, aan de armen geven; ik zal eindelijk trachten, in al, wat ik doe, in al mijne woorden, in al mijne gedachten en wenschen, aan God te behagen.
Wij zijn slechts geschapen om God te beminnen: ik maak het voornemen, om voortaan, ter liefde van Hom, mij nooit te verontschuldigen, zelfs niet als men mij ten onrechte beschuldigt. Ik heb mijn
159
wil aan dien mijner zusters onderworpen, ik zal die overgave nimmer terugnemen.
God moet het doel van al onze daden zijn, ik wil, dat Hij het ook van de mijnen zij. Ik zal opstaan om aan God te behagen en ik zal overal gaan, waar men verkiest, nier, het eenige doel, om Hem te behagen. Mijn God! verleen mij de genade, dieiknoo-dig heb, om dat voornemen te volbrengen!
2. Hoor ook nog de voornemens van een kind van uwe jaren.
1. Ik zal alle maanden biechten; als er een feest van de H. Maagd, omstreeks den tijd mijner Communie invalt, zal ik er deze om vervroegen of uitstellen; of, ais mijn biechtvader mij dat vergunt, zal ik ook op die dagen communiceeren; want ik heb de H. Maagd tot mijne beschermster verkozen. Ik zal in het octaaf van het H. Sacraments-feest communiceeren, alsook op den verjaardag mijner geboorte en op den feestdag van mijn beschermheilige.
2. Na het lezen der herinnering aan mijne eerste Communie, zal ik een ernstig onderzoek doen aangaande de dagen, die sedert mijn laatste herdenken verloopen zijn, en ik zal zien, of ik eenigen voortgang heb gemaakt.
3. Ik zal met niemand omgang hebben, dan met diegenen, welke mama mij veroorlooft; mama zal mijne vertrouwde en beste vriendin zijn.
4. Om de ootmoedigheid te verkrijgen, zal ik bedenken, dat ik niets ben, dat ik niets vermag, door mij zelve. Als ik bekoord wordt, om mij op mijne schoonheid te verheffen, zal ik bedenken, dat mijn lichaam eenmaal een lijk, en vervolgens stof zal zijn.
160
Ik zal ook denken aan de schoonheid, waarmede het op den jongsten dag zal bekleed worden, als ik onder de uitverkorenen behoor, en aan de afschuwelijkheid, die zijn deel zijn zal, als ik mijne veroordeeling bewerk; en ik zal tot mij zelve zeggen: De hoogmoed heeft de engelen doen verloren gaan , hij kan ook mij de zaligheid doen verliezen.
5. Ik zal niet in de dwaasheid van den opschik vervallen; ik zal mij zoo kleeden, als mama verlaagt; ik zal haar niet kwellen, om dit of dat, wat meer naar de mode is. Als ik zelf iets voor mijne kleeding koopen moet, zal ik het eenvoudigste kiezen; in de eerste plaats, uit ootmoedigheid, en verder om hetgeen ik daardoor mocht overhouden, aan de armen te geven. Ik zal op de aanmerkingen, die men daarop maken mocht, geen acht slaan; maar bedenken , dat niet de goede kleeding, maar de deugd mij beminnelijk maken moet; dat het leven kort is, en dat ik, aan de armen gevende, bij God een schitterend en onverderfelijk kleed koop.
Gelukkige kinderen, die zich door de genade laten leiden, en die soortgelijke voornemens maken! Gelukkiger nog zij, die zo in alles zullen hebben volbracht! Hun geluk kan het uwe zijn: en waarom zoudt gij, lieve kinderen! niet hetzelfde kunnen doen, wat zoovele anderen gedaan hebben ? Meteen goeden wil vermag men alles; laat ons dien ootmoedig van onzen Heer verzoeken. O, goddelijke Jesus! ik dank U voor de schoone voorbeelden, die Gij mij hebt laten voorstellen. Wat vordert Gij anders van mij, Heer! dan dat ik ze navolge; waarom zou ik, door uwe genade geholpen, niet hetzelfde kunnen doen, wat kinderen van mijne jaren gedaan heb-
161
Even als ik, -waren zij jong, zwak, blootgesteld aan de bekoringen, en echter hebben zij zulke heilzame voornemens kunnen maken en volbrengen: zij hébben het leven van engelen geleid. Even als zij, zal ik U, o God van kracht, ontvangen, U, die ook aan het zwakste kracht geeft; versterk dan mijn wil; goddelijk licht, verlicht mijn verstand, opdat ik mij een goeden regel make; vermogende kracht, die het zwakste sterk maakt, ondersteun mijn wil, opdat ik mijn regel getrouw naïeve! Helaas, Heer! wat wil ik van de schenking van mij zeiven aan U verwachten? Gij bemint bij voorkeur de jonge harten en de eerstelingen des levens. Misschien zal ik in den bloei des levens sterven; en hoeveel berouw zou ik, o God! in mijne laatste o ogenblik kan hebben , als ik had uitgesteld, mij aan Li te geven, aan U, wien mijn geheele leven, ailes wat ik heb en alles wat ik ben, toebehoort. O, Maria, goede Moeder, verwerf van uw goddelijken Zon de verhooring dezer kinderlijke bedel
Tot oefening: Bidt de Litanie van alle Heiligen vm hij het maken van een regel, de noodige genade te ontvangen.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert !
il
De c.roote dag nadert! Ja, lieve kinderen, hij nadert. de groote dag, waarvan ik u reeds zoo lang spreek en dien gij zelf met een heilig ongeduld verwacht ; die groote dag, die slechts eenmaal voor u schitteren zal, zoo als hij slechts eenmaal voor mij geschitterd heeft, en die echter waarschijnlijk beslissen zal over uw dood en uwe eeuwigheid. Nog weinig tijds en gij zult zijn dageraad zien. Hoe moet gij dan de weinige oogenblikken, die u nog overblijven, besteden? Luistert:
Er staat geschreven, dat onze Zaligmaker, weder ten hemel zullende opklimmen, aan zijne discipelen beloofde, dat Hij hun den H. Geest zenden zou en dat zij te Jerusalem moesten blijven, totdat de kracht des Allerhoogsten op hen zou nederdalen. Gehoorzaam aan de stem van hun Meester, begaven zich de discipelen met de H. Maagd in het Cenacuhm, Daar, afgezonderd van alle rumoer der wereld, bereidden zij zich in stilte en door het gebed tot het ontvangen van den H. Geest. Voor hen komt de groote dag. De H. Geest daalt neder; en goed voorbereide harten vindende, vervult Hij ze met licht en liefde. De apostelen, in nieuwe menschen veranderd,
163
verlaten hunne afzondering, en prediken, zoo als gij weet, met mosd het Evangelie van hun goddelijken Meester, niet alleen te Jerusalem, maar te Rome en tot aan de uiterste einden der aarde.
Hun gedrag is uw voorbeeld. Even als de Apostelen , moet gij quot;weldra een der drie personen van de allerheiligste Drievuldigheid ontvangen: gaat dus, even als zij, in de eenzaamheid der afzondering; maar houdt u, even als zij , met niets anders bezig dan met uwe voorbereiding; staakt uwe lessen, staakt uwe gewone bezigheden, staakt vooral alles, wat u zou kunnen verstrooien, en gij zult, even als zij, geheel veranderd,, uwe afzondering verlaten; gaat, als zij, met Maria, uwe goede Moeder, in de afzondering, verzoekt haar in uw nieuw Cenaculum, met u te bidden, zoo als zij met de apostelen bad. De apostelen hielden zich geheel bezig met de belofte huns goddelijken Meesters; dit was het grootevoorwerp hunner overwegingen: herinnert u, even als zij, het onderwijs, dat onze Heer Jesus Christus, u, door mijn mond, heeft gegeven; denkt aan de groote belofte, die Hij u gedaan heeft, en die Hij weldra vervullen zal. Prent de groote gedachten desgeloofs aan hetgeen gij binnen kort doen zult, diep in uw hart: de groote God, die ia den hemel heerscht, die de wereld in de holte zijner hand houdt, wiens blik de bergen doet sidderen en de wateren des oceaans doet vluchten, de Koning der koningen, de Schepper der wereld, zal mij in persoon komen bezoeken. Hij zal in het huis mijner ziel binnentreden. En wie ben ik ? Helaas! ik ben slechts een kind 1 en welk een kind? Zwak, lichtzinnig, onbestendig, misschien meer dan eens ongehoorzaam en schuldig; en om
164
mij tot zijne ontvangst voor te bereiden, heb ik niet meer dan drie dagen over.
Ik lees in de H. Schrift, dat Noë, die rechtvaardige man, honderd jaren besteedde, om zijne ark te bouwen, en wat moest die ook bevatten? Eenige menschen en dieren van iedere soort en las; en ik heb slechts drie dagen, om mijn hart voor te bereiden tot het ontvangen, niet van een mensch, niet van een engel; maar van dien God, die de Schepper van menschen en engelen is! Ik heb slechts drie dagen en ik ben maar een kind!
Ik lees in de Schriftuur, dat God Mozes eens riep en tot hem sprak: Neem goud en het kostbaarste hout en maak mij eene arke des verbonds. Gij zult haar van binnen en van buiten met het zuiverste goud bekleeden; gij zult ook het tabernakel maken en daartoe het heerlijkste purper, de rijkste stoffen, da kostbaarste gesteenten nemen. Mozes gehoorzaamde; de arbeid werd aan de bekwaamste werklieden toevertrouwd: er was veel tijds noodig om alles te voltooien. En wat moesten dan die ark en tabernakel bevatten? IJdele schaduwen, de tafelen der wet, het manna en den staf van Aaron; en mijn hart, de ware arke des vei bonds, moet den Meester der wet, het Levend Brood, dat van den hemel is nedergedaald, den levenden en eeuwigen Hoogepriester, van wien Aiiron slechts het onvolkomen afbeeldsel was, bevatten; en ik heb slechts drie dagen en ik ben maar een kind 1
Ik lees in de heilige Schrift, dat, toen God besloot zijn Zoon naar de aarde te zenden. Hij de zuiverste der maagden uit Juda, de dochter van David verkoor. Hij behoedde haar tegen elke besmetting
165
en Maria bereidde zich gedurende vele jaren in de afzondering des heiligdoms, tot het goddelijk moederschap voor. Dezelfde God zal in mijn hart komen, die de hei;igste aller maagden tot moeder gekozen had • al de wonderen der menschwording zullen in mij worden vernieuwd. En ik heb slechts drie dagen, en ik ben maar een kind !
Ik heb nog slechts drie dagen ! en die drie zullen over de grootste daad mijns levens beslissen, en die daad zal beslissen over mijne eeuwigheid. O! als een heilige in mijne plaats ware, hoe zou hij die drie dagen van afzondering doorbrengen ! Hoe zou hij zich voorbereid ten ?
Ik heb niet meer dan drie dagen! Verliest er geen enkel oogenblik van, lieve kinderen! bedenkt, dat zulk een verlies onherstelbaar zijn zou , vermijdt zorgvuldig alle verstrooiing; de ingetogenheid en de stilzwijgendheid zijn de ziel der afzondering. Waartoe zou de uitwendige eenzaamheid dienen, als de afzondering van uw hart, uwe inwendige afzondering van alle andere dingen , u ontbrak ? Paart aan de stilte het gebed, maar een vurig en aanhoudend gebed, de overweging der groote dingen. die weldra in u zullen uitgewerkt worden, het onafgebroken bezig zijn met al de oefeningen der retraite, ziet-daar, wat al uwe oogenblikken moet vervullen.
Vergeet ook niet, nog een' laatsten blik op uw geweten te slaan, om u te verzekeren, dat er niets aanwezig blijft, dat onzen Heer zou kunnen mishagen. Vernieuwt dikwerf uwe acten van berouw, van goed voornemen en van vurige liefde tot den Verlosser. Dan zal, als de groote dag voor u, even als voor de apostelen, komen zal, onze Zaligmaker
166
u voorbereid vinden; Hij zal over u den overvloed zijner genadegiften uitstorten: gij zult, even als de apostelen, in nieuwe menschen veranderd zijn, en even ah zij, zult gij in uwe familie den goeden geur van Christus verspreiden.
Ik zal er u heden niets meer van zeggen. Weegt naar behooren de gewichtige redenen, die gij hebt, om den tijd uwer afzondering wèl te besteden. In mijne eenzaamheid zal ik u niet vergeten. Uwe goede moeder zal ook hare vurige gebeden verdubbelen, om het goed volbrengen der groote daad voor u van God te verwerven; weest er zeker van, dat wij den hemel geweld zullen aandoen. Vereenigt u van dit oogenblik afsmet ons en zegt aan onzen Heer: O , mijn goddelijke Zaligmaker! nog drie dagen, en dan zal ik U voor de eerste maal in mijn hart ontvangen. Ik dank U voor liet groote middel, dat Gij mij verleent , om mij goed voor te bereiden; ik beloof geen oogenblik mijner afzondering te zullen opofferen aan verstrooiing, aan nalatigheid, aan lauwheid; ik wil ze integendeel, even als de apostelen, doorbrengen in het gebed, in de grootste ingetogenheid, in de overdenking der groote wonderen, die in mij zullen plaats hebben. Kan ik te veel doen, om mij voor te bereiden ? Hoezeer zou ik mij te beklagen hebben, als ik, op den dag mijner eerste Communie, mij zeiven dit troostrijke getuigenis niet kon geven: Ik heb gedaan, wat ik kon. Gedoog niet, o mijn God, dat zulks het geval zij; geef integendeel, dat ik mij, gedurende mijne afzondering, zoodanig gedrage, dat ik met vertrouwen zeggen kunne : Ik heb getracht te doen, wat ik kon. Gij, mijn God ! zult het overige doen. O, Maria! goede Moeder!
167
o, mijn heilige engelbewaarder, mijne heilige patronen , alle heiligen Gods! verdubbelt voor mij uwe gebeden, gedurende de kostbare dagen mijner afzondering.
Tot oefening: Doet op eiken dag der afzondering eene kleine versterving hij den maaltijd, en verwekt, geknield, de Aden van Geloof, Hoop, Liefde en Berouw.
Vaartwel, lieve kinderen! de gkoote dag nadert!
D«' Dag voor den (irooten Dag.
De oroote dag nadert! Het is dan heden, lieve kinderen! de dag, welke dengrooten dag voorafgaat. Ja, nog eenige uren. en het morgenrood van den schoonsten dag uws levens zal voor u geschitterd hebben. Gelukkige kinderen, wat zal ik u zeggen?
Er waren veertigjaren veiloopen, gedurende welke de kinderen Israels? in de brandende zandwoestijn hadden omgedoold. Na veel heen- en wedertrekken, na wonderen van barmhartigheid en rechtvaardigheid , waren zij eindelijk in het gezicht van het beloofde land gekomen. Tusschen dit en hen was slechts de Jordaan. Het geheele volk was aan de oevers gelegerd : de harten waren de rivier reeds overgetrokken ; men haakte naar het teeken van vertrek. Eensklaps roept de Heer Josuë en geeft hem zijne laatste bevelen. Josuë, van zijn onderhoud met God teruggekeerd , doet al de stammen naderen en zegt hun met eene sterke stem: Heiligt u, want morgen zal de Heer groote dingen voor u doen.
Met hoe veel grond, lieve kinderen! kan ik u de woorden van den wijzen leidsman Israels toevoegen; Heiligt u, want morgen zal de Heer groote dingen n u doen. Ja, heiligt u. er is geen oogenblik te ver-
469
liezen, het is morgen. Wat zult gij doen, mijne lieven! om u te heiligen? Gij zult met uwe gebeden en goede werken voortgaan; vervolgens zult gij u voor de laatste maal gaan zuiveren in het heilig bad der boetvaardigheid. Daar zult gij, met de ontbinding van uwe zonden, het witte kleed, het kleed zonder vlek, de onschuld herkrijgen, de laatste vermaningen en den laatsten zegen van den Vader uwer ziel; dan zal uw hart als eene nieuwe gouden ciborie zijn, uw lichaam als een pas gewijd tabernakel; uw geest als een pas ontstoken fakkel; dan zult gij zuiver, dan zult gij heilig wezen.
Doch waartoe al die zuivering? Waartoe? Omdat de Heer morgen groote dingen voor u doen zal. Even als de kinderen van Israël, heeft Hij u uit de Egyptische slavernij verlost; door oene vrije keuze van zijn kant. heeft Hij u afgescheiden van dien drom van kettersche on heidensche kiüderen, die Hem nooit kenden: dit is voorzeker eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Hij heeft aan u, even als nan de kinderen van Israël, een geleidsengel gegeven , om u door de woestijn van dit leven ie geleiden; Hij zelf heeft over uwe dagen gewaakt. met grootere zorgvuldigheid dan uwe uitmuntende moeder; dit is gewis eene groote zaak; maar er is eene nog grootere.
[lij heeft u, even als dte kinderen van Israël met brood gevoed, waardoor het lichaam leeft. Voor u is de oogst rijp geworden en zijn de hoornen met heerlijke vruchten getooid geweest; voor u hebben de regens de velden vruchtbaar gemaakt, en de vogelen des hemels hun gezang aangeheven, voor u hebben de schapen hunne wol geleverd, de koeien
170
hare melk; vaor u hebben het paard en de os gearbeid, en heeft de gansche natuur hare wonderen voortgebracht; het is voorzeker eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Even als de kinderen van Israël, heeft Hij u gevoed met een brood, dat van den hemel gedaald is, en dat brood is zijn heilig woord; even als het manna der woestijn, is het alle dagen op de aarde van uw hart gevallen. Zijne genade heeft als een weldadige dauw, uwe ziel vruchtbaar gemaakt; de zon der waarheid is over uw geest opgegaan; een helder licht heeft de duisternis uwer onwetendheid verdreven; gij kent God beter dan al de heidensche wijsgeeren; dit is ongetwijfeld eene groote zaak, maaier is eene nog grootere.
Hij heeft u even als de kinderen van Israël, vele overwinningen op uwe saurngezworene hartstochten doen behalen; ontelbare palmen wachten u in het verblijf der onsterfelijkheid; dit is gewis eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Hij heeft u, even als de kinderen van Israël, zijne heilige Wet gegeven. Hij heeft ze niet, zoo als eertijds, in steenen tafelen gegrift, maar in de tafel uws harten, en zijne Wet is de liefde: zijn juk is zoet en zijn last is licht; dit is voorzeker eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Wat is dan die groote zaak ? Luisv.ert; even als de kinderen van Israël, heeft Hij u naar het beloofde land geroepen. Maar welk land? Welke heerlijke melk en honig vloeit in zijne valleien! In vergelijking van dat, wat gij morgen zult binnentreden, was het oude beloofde land slechts eene woestijn. Daar zult gij een heerlijken tempel vinden, door de
171
handen van God zeiven gebouwd; zeven gouden pilaren ondersteunen de gewelven, die van paarlen en diamanten schitteren, en in zijn midden is een toebereide disch. Komt! zegt nu de Zaligmaker, komt, mijne geliefden, plaatst u aan mijne zijde, wordt dronken van heilige verrukking; drinkt den wijn, dien ik u bereid hebt: en welke is die wijn? de Wijn, die maagden voortbrengt. Eet het brood van mijne tafel: en welk brood is dit ? het Brood dei-engelen, de Tarwe der uitverkorenen, het Brood der onsterfelijkheid. De engelen zullen u met blijdschap dienen, gelukkige dischgenooten van God zeiven ! quot;Wat is het geluk van de kinderen Israels bij het uwe ? Denkt er wel over na, lieve kinderen! maar gij moogt er over nadenken, zoo veel gij wilt, gij zult het nooit kunnen begrijpen. Geene mensche-lijke taal kan het uitdrukken: wat zeg ik? Al sprak de mensch de taal der engelen, hij zou niet in staat zijn, een wonder uit te spreken, dat ieder geschapen vernuft te boven gaat. Wekt echter uw geloof naar uw vermogen op, en zegt tot u zeiven:
Er is op aarde een kind, dat morgen de slag-boomen des heiligdoms zal overschrijden, en plaats nemen aan de tafel van den Koning der koningen: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen het geliefde kind des eeuwigen Vaders, de broeder van het scheppend Woord, de tempel van den H. Geest en met de engelen gelijk zal worden: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen, bij voorkeur boven duizend andere, zal verkozen worden, om het bezoek te ontvangen van een God, die op aarde is nedergedaald: dat kind ben ik.
•172
Er is op aarde een kind, dat morgen in zich al de wonderen der menschwording zal zien voltooien; in dat kind zal de levende liefde, liet leven en de -waarheid zijn; het zal met Paulus kunnen zeggen: ik leef. doch niet meer ik, maar Jesus Christus leeft in mij. Hij. die de xiel is mijner ziel, het leven van mijn leven; dat kind ben ik.
Er is op aarde ceu kind. dat morgen gelukkiger zijn zal, dan dfi kinderen van Galilea, die door den Verlosser der wereld omhelsd, geliefkoosd en geze gend werden: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen gelukkiger zijn zal, dan de geliefde discipel, wiens hoofd aan het lietdevol e hart van rijn goddelijken Meester gerust heeft: dat kind ben ik.
Er is op aarde een ki.id, dat morgen zoo gelukkig zal zijn als Maria. het zal in zijn hart dien God ontvangen , wiens vei heven Moeder zij is, en dat kind ben ik.
Geeft u, vol van deze sredachten, aan alle vervoeringen van liefde over. Laat haar de taal spreken, die haar eisen is: de liefde begeert lofzangen laat haar dan het geluk, dat zij geniet, bezingen; herhaalt in uwe eenzaamheid de schoone gezangen, die ik u hierbij zend: gij kent ze sedert lang, maar, dat lied'n de liefde u ei ruige, om ze met nieuw gevoel aan te heffen:
Wat .zoet gevoel vervoert me on doei mij gloeien, O Jesns! 'k hoor vemikc uw liefelijke taal:
„'k Zal morgen uwe ziel van lioil doen overvloeien, „quot;k Bezoek haar dan voor de eerste maal.quot; {bis)
Ik zoek een hart, dat wars van sluwe listen.
Eenvoudig is, bereid tot mijn onthaal;
173
't Bezit van zulk eeu hart laat ik mij niet betwisten. Als ik het voed' voor de eerste maai. {bis)
Driewerf gelukkig hart, dat altoos trouw en teeder, Van liefde gloeit bij 't goddelijk onthaal;
Ach! was het mijne zoo, Heer! ^kval aanbiddend neder, 'k Worde een met U voor de eerste maal. (bis)
Te lang, helaas! draag ik des satans boeien Ik zelf verschafte hem zijn snoode zegepraal:
Maar een oprecht berouw duet mijne tranen vloeien, Kom dan, mijn God! voor de eerste maal. (bis)
Uw goedheid ^eeft mij moed, quot;k wil al mijn kwaad belijden Leg, Heer! bü mijn berouw uw lijden in de schaal; 'k Wil alles wat Gij haat met uw gena bestrijden, Kom dan. mijn Go;!! voor de eerste maal. (bis)
Beminlijk Lam! bevredig mijn verlangen.
Ik haak met al mijn hart naar quot;quot;t goddelijk onthaal; Uw dierbaar Vleesch en Bloed zal ik tot spijs ontvangen Kom dan, o God! voor de eerste maal. (bis)
Een zwak en zondig kin — en ''t Eeuwig Alvermogen!... Zoo viert de liefde Gods haar schoonste zegepraal: Ik nader. Heer! verrukt, verteederd, diep bewogen. Kom dan, o God! A-oor de eerste maal. (bis)
Nog komt Hij niet, naar Wien mijn ziel blijft smachten, Ach! al te lange nacht, wordt dan uw loop gestoord? Langste aller nachten,
O spoed u voort.
Daag spoedig, morgenrood, dan mag ik Jlem verwachten, Geef mij den Vriend, die mijne ziel bekoort.
Kom, lieve dageraad, wat houdt ge u lang verborgen. Rijs, dagtoorts, sier den rand der wolken met uw gloed. Kom, dierbre morgen!
Ei, kom met spoed!
Ik haak naar 'thoogste heil, dat gij me zult bezorgen, Keeds juicht mijn kloppend hart u vroolijk te gemoer.
'k Zie in de scheemVing ree ls den tempel zich vertoonen, Waarin de onzichtbre God zijn grootheid voelen laat.
174
Waar Hij wil wonen En bij ons staat.
Waar hemelgaven 't werk -van zijne liefde kroonen,
En Hij de reine ziel, die hongert, mild verzaadt.
De luister van mijn God verbergt zich voor mijn oogen. Hij komt van quot;t altaar en vereenigt zich met mij ,
In 't stof gebogen Bemoedigt Hij.
Het christen oog ziet Hem, die nimmer heeft bedrogen,
Laat zinbedrog , laat mijn geloof hier vrij.
Van aller vorsten Heer, ben ik het tabernakel,
Van mijne ziel wordt God weldra de Bruidegom,
Welk een mirakel Juicht, Englendrom!
Zijn Vleesch is waarlijk spijs, naar 'tgoddelijk orakel, God wordt mijn levensbrood, mijn ziel zijn heiligdom.
Geen wereldvreugde kan bij d'englenwellust halen,
Die mijn verteederd hart bij zooveel liefde smaakt,
Zij kent geen palen;
Zij is volmaakt!
Daar ik de liefde Gods, met liefde kan betalen,
Hoe zuiver is de gloed, waarvan mijn harte blaakt!
Dat het gebed uw lofzang volge, het gebed, dat ook eone vereeniging met God is, en zegt aan uw beminnelijken Zaligmaker: O, mijn God! het is dan morgen de groote dag! de grootste, de dierbaarste, de gedenkwaardigste, de schoonste dag mijns levens, 't Is morgen, dat gij de maat uwer gunsten zult doen overvloeien. Morgen zal ik het geluk hebben, om ü voor de eerste maal te ontvangen; hoe meer mijn geluk nadert, zoo meer gevoel ik mijne onwaardigheid! Groote God! wie ben ik? en wie zijt Gij? O, mijn God! heb mededoogen met mijne zwakheid. O, Maria! goede Moeder! ik smeek u, kom uw kind te hulp! ik werp mij in uwe armen; verwerf mij de genade, dat uw goddelijke Zoon zelf miin hart en
175
mijne ziel voorbereide! Daar ik morgen in uw geluk deelen zal, bid ik u, dat Gij mij uwe gesteldheid wilt verwerven.
Tot oefening: Bidt, met alle mogelijke godsvrucht, de Litanieën van den heiligen \Naam Jesns en van de H. Maagd; gaat vervolgens ter rust en met deze gedachte inslapen: 'c Is morgen de groote dag!
Vaartwel, lieve kinderen! 't is morgen de groote dag!
De groote dag is daar! Wat zal ik heden zeggen, hartelijk geliefde kinderen! Het zwijgen der bewondering, eene heilige jaloerschheidin uw geluk, vreugdetranen, ter nauwernood eenige afgebrokene woorden, onvolledige uitdrukkingen van gevoelens, die heden het hart overstelpen: ziedaar wat mij betaamt. Neen, neen, eene menschelijke tong is niet bevoegd, om over datgene te spreken, wat in u zal worden gewerkt; het behoort tot die zaken, die men zelfs, door ze te noemen, moet vreezen te ontheiligen. Met welk recht zou overigens de stern van een sterveling de stilte storen van een hart, waaraan God alleen heden do zijne wil doen hooren ? Ik zwijg dus van hetgeen in u zal plaats hebben. Ook heeft geen menschelijk oog gezien,/geen oor gehoord, niemand zelfs kan zich een denkbeeld vormen van hetgeen God bereidt vooi kinderen, die Hem liefhebben; goddelijke wellusten, heilige gees'.vervoering, liefelijke kwijning; gelukkige kinderen! hoe benijdenswaardig is uw lot!
Onze Zaligmaker heeft dus heden recht tot u te spreken, en Hij spreekt reeds tot u bij het aanbreken van den dageraad. Toen Hij zich aan de wereld wilde openbaren, werd Joannes de Dooper vooraf
177
gezonden, om zijne wegen te bereiden. Heden wil Hij zich aan u openbaren, Hij zendt zijn engel, orn u van zijne aankomst te verwittigen; reeds bij de eerste schemering van het morgenrood, klopt de hemelbode zachtjes aan uw hart. Hij zegt u: houd u bereid, mijn kind! zie, de Koning komt, zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt! ontsteek uwe lamp, jonge maagd! trek het bruiloftskleed aan en sier u met de leliën der onschuld, zie, de dag breekt aan.
Hij had die engelenstem gehoord, de jonge Adolf, die nu door den dood aan zijne ouders ontrukt is. In den nacht, die zijne eerste Communie voorafging, verhinderde de gedachte, dat hij zich den volgenden dag met zijn God zou vereenigen, den slaap zijne oogen te sluiten: ik heb dezen nacht niet geslapen , zeide hij tot zijne moeder, zoodra hij haar zag, ik was zoo ongeduldig naar het aanbreken van den dag !
Hij had haar gehoord, die engelenstem, de brave Antonius. die veertien dagen geleden, gedaan heeft, wat gij heden doen zult. »Hoe hebt gij geslapen ?quot; vraagde zijn meester hem des morgens van den groeten dag. — »Geslapenl hé, mijnheer, is het moge-»lijk te slapen, den nacht, die den dag der eerste «Communie voorafgaat?quot;
Zij had haar gehoord, die engelenstem, de lieve kleine Christina, wier levendigheid en beminnelijke oprechtheid gij kent. Des avonds voor dat zij ging rusten, sprak zij tot hare meesteres: »Bid voor mij, mejuffrouw, ik smeek het u; »'tis morgen En
des morgens van den grooten dag, begroette zij hare meesteres met de woorden: sAch! mejulTrouw, het is dan heden!quot;
12
178
Zij hadden haar gehoord, die engelenstem, Paul en Leonie, uwe jonge vrienden. Adelheid, hunne oudste zuster, heeft mij zoo even bezocht. «Mijnheer »de pastoor, zeide zij, papa en mama zijn zeer tevre-»den geweest over Paul en Leonie. Daags voor den sgrooten dag heeft Paul met de grootste bereidvaar-»digheid het geld, dat hij sedert lang opgespaard had, »gegeven om een arm jongske te kleeden, dat ge-slijktijdig met hem zijne eerste H. Communie moet ))doen. Van haren kant heeft Leonie de kleederen , »die zij voor den grooten dag vervaardigd had, met »eene onbeschrijfelijke goedhartigheid aan een behoef-»tig meisje geschonken, dat insgelijks voor de eerste smaal communiceeren zou. Mama verlangde, dat het »eerste werk mijner zuster voor de armen zou wezen, somdat zulks, zooals zij ons dikwerf verhaalde, den skinderen geluk aanbrengt Ons bezoek was bijzonsder aangenaam. Ik wist niet, wie van beiden meest stevreden was, het kleine meisje of Leonie. Des avonds sverzochten onze beide jonge communicanten onze «gebeden; wij knielden met hen in de kamer van spapa: zij schreiden en wij ook. Gedurende den nacht «heelt Paul vijf- of zesmaal aan papa gevraagd: Hoe slaat is het ? Hij heeft weinig geslapen. Leonie heeft smlj dikwerf dezelfde vraag gedaan. Eindelijk kwam sde morgenstond, zij wierpen zich in elkanders armen, «zij waren zoo diep bewogen, dat zij niets anders «konden zeggen, dan deze twee woorden; 't Is heden!
sAlvorens naar de kerk te gaan, hebben zij zich «voor papa en mama op de knieën geworpen, om «hun zegen te verkrijgen en vergiflenis te verzoeken «voor al de smarten en onaangenaamheden, die zij «hun veroorzaakt hadden; papa en mama zegenden en
179
somhelsden hen: dat aandoenlijk tooneel deed ons »allen schreien.quot;
Hier breek ik het verhaal van Adelheid af. om te voldoen aan het verzoek in uw brief aan mij gedaan. Nog niet tevreden met den zegen uwer goede moede!' (uw deugdzame vader zal u van uit den hemel zegenen) staat gij er op, ook den mijne te hebben. O, geliefde kinderen , ik zal u dien niet weigeren, en, mocht de zegen eens grijsaards u geluk aanbrengen!
Dat de eeuwige Vader, de God van Abraham, Isaak en Jacob, die u geschapen heeft, u zegene: dat zyne Voorzienigheid u in hare moederlijke armen opneme, u tegen al uwe vijanden bescherme en u in het hemelsch Jerusalem brenge, ïooals zij eertijds de kinderen Israëls beschermde tegen de vijandelijke volken en hen in hot gezegende land bracht, dat aan hunne vaderen was beloofd. Dat de Zoon, die u, op den dag uws doopsels, met het zegel der wedergeboorte heeft geteekend, u zegene; dat Hij u met zijne genadegiften over-lade, opdat gij waardig zijn moogt, heden deel te nemen aan zijn verheven feestmaal en in de eeuwigheid aan het heerlijke bruiloftsmaal, dat. Hij u in het rijk zijns Vaders bereidt! Dat de H. Geest, die u tot zijne levende tempels verkozen heeft, u zegene! Dat Hij het heiligdom uwer harten eeuwig zonder smet beware! Dat de Koningin der engelen, Maria, uwe hemelsche Moeder, u zegene! Dat zij hare maagdelijke handen over u uitstrekke en de schatten des hemels in uwe jonge harten uitstorte, door hare vermogende voorspraak, opdat haar goddelijke Zoon daarin met welbehagen zijn intrek neme! Dat de H. Engel, wien uwe bewaring werd toevertrouwd, toen gij het leven ontvangen hebt, u zegene! Dat
480
hij de engelen der duisternis van u verwijdere en de verleidende geesten uit uw bijzijn verjage! Dat de heiligen, wier namen gij draagt, u zegenen! Dat zij u de noodige deugden verwerven, om ze met eer te dragen; dat zij voor u de heilige vervoering, die zij op aarde ondervonden , en de vlammen van liefde, die hen reeds in dit leven zuiverden, voor u verkrijgen ! Dat al de zalige bewoners van het hemelsch Jerusalem, eenparig met die van het aardsche, u zegenen! Dat zij hunne gebeden bestendig voor u opdragen, opdat de zegeningen des Almachtigen Gods, Vader, Zoon en H. Geest, op u rusten en u verzeilen tot in eeuwigheid! Amen.
Ik hervat mijn verhaal; maar het is niet meer Adelheid, die er mij de stof voor levert; de volgende hijzonderlieden hebt gij aan den heer pastoor zeiven te danken, met wien ik een lang gesprek heb gehad. Hij weet, dat ik u schrijf, en belast mij u te melden, dat hij voor u zal bidden en u in aller gebeden aanbevelen zal. Op de vragen, die ik hem betrekkelijk de eerste Communie van Paul en Leonie heb gedaan, heeft hij mij in dezer voege geantwoord;
»De Eerw. Heer.....deed de Mis; ik had al den
»tijfl, om op mijne jnnge communicanten te letten. «Gedurende de H. Offerande was de ingetogenheid )gt;van Paul en Leonie volkomen; men zou gemeend »hebben twee engelen te zien, die in God verslonsden waren. Die ingetogenheid, die zedigheid, die «godsdienstige aandacht van Paul, waren des te op-»merkelijker, daar de houding der jongens, die zich »naast hem bevonden, van de zijne zeer onderscheisden was; de een zag van tijd tot tijd om; een an-»der schikte gedurig zijne haren, een derde bekeek
181
.ogestadig de ketting van zijn horlogie, dat hij blijk-»baar dien dag voor de eerste maal droeg.
«Toen het oogenblik der Communie gekomen was, ozag ik Paul, met eene zedige en van gevoel door-«drongene houding tot Je H. Tafel naderen: even-swel was er niets gedwongens of gemaakts in; alles swas eenvoudig, oprecht, natuurlijk; zijne zedig neèr-sgeslagene oogen, zijn open en helder gelaat, zijn aan-Mninnig wezen, waarop de leliën en rozen der onschuld »zich vertoonden, met één woord, zijne geheele houding »ademde geloof, hoop en liefde; men zou gemeend )) heb ben een rechtgeaard kind te zien, dat zich in »de armen eens goeden Vaders ging werpen. Op »zijne plaats teruggekeerd, knielde hij; God weet het soverige; maar raur zijne diepe ingetogenheid te soordeelen, mag ik besluiten, dat hij de tegenwoor-sdigheid van zijn God levendig gevoelde. O! hoe ^ontzaggelijk moet dat gevoel van dat jeugdige hart ))zijn geweest, toen het zich in het bezit gevoelde »van den Geliefde, naar wien het zoo lang had ge-»haakt! Toen hij met waarheid zeggen kon; Mijn sGeliefde is de mijne, en ik ben de zijne; toen hij ))de liefelijke stem van zijn Zaligmaker hoorde, die ))hem zeide; Wat wilt gij, mijn kind, dat ik voor »u doen zal? Mijn zoon! geef' mij uw hart. Maar ;lt;)ik moet zwijgen, zeide de pastoor, terwijl hij eene sder eerste uitdrukkingen van mijn brief herhaalde; »er zijn zaken, die men moet vreezen te ontheiligen, s wanneer men er slechts van spreekt.
»En Leonie? Zij was, even als haar broeder, een «voorwerp van stichting, niet alleen voor mij, maar sik kan zeggen voor de geheele parochie. In plaats »van zich bezig te houden, zoo als eenige andere
182
«meisjes, met hare handschoenen of met haar kleedje, »heeft zij, zoodra zij op hare plaats was, haar boek »genomen en er zich bestendig mede beziggehouden, »tot het koor het schoone gezang aanhief: Schuldelooze ikindenijen enz.; toen hield zij op met lezen en scheen »alles te gevoelen, wat in dat gezang zoo voortref-sfelijk wordt uitgedrukt. Haar starende blik, haar «onbewegelijke houding, haar ontvonkt gelaat, hare »in tranen badende oogen, toonden de levendigste «aandoeningen harer ziel. Op het oogenblik der «Communie naderde zij, met eene schroomvallige «en zedige houding; de handen gevouwen voor hare «borst, de oogen nedergeslagen, en knielde aan den «voet der H. Tafel; de tranen rolden over hare «wangen; ik weet niet welk een onuitsprekelijk «mengsel van eerbied, liefde, vertrouwen, onschuld «en oprechtheid, op haar gelaat lag uitgedrukt. Als «ik een engel schilderen moest, zou ik geen ander «model zoeken.
«Na het dierbaar Lichaam onzes Heeren te heb-«ben ontvangen, liet zij haar hoofd zachtjes op hare «borst zinken; zij sluimerde, als het ware, in op de «borst van haren Geliefde; zij bespeurde het teeken «niet, dat aan de kinderen gegeven werd, ora zich «weder naar hunne plaats te begeven; men moest «haar waarschuwen; toen stond zij op, maar bleef «onbewegelijk staan, als een beeld; men waarschuwde «haar op nieuw; zij keerde eindelijk naar hare plaats «terug, en God alleen weet, wat er in haar hart «omging. Ik heb er 's namiddags iets van vernomen. «Zij kwam mij met haar broeder bezoeken; ik yroeg «haar, wat zij gevoeld had in dit gelukkige oogen-«blik, toen onze Verlosser zijn intrek in hare ziel
183
»had genomen ? O, mynheer, zeide zij, ik heb »nooit zoetere oogenblikken gehad; mijne vreugde »\vas zoo groot, dat ik geen enkel woord meer «zeggen kon; het was mij zelfs niet mogelijk, »de dankzegging, die ik geleerd had, te doen, zoo «schreide ik; maar ik verzeker u, dat het zoete vreug-»detranen waren, die ik al mijn leven wel zou wil-■olen vergieten. Het scheen mij toe, dat ik in het «binnenste van mijn hart de stem van onzen Heer «hoorde zeggen; Welnu, mijne dochter! ik heb al »uwe wenschen vervuld, wilt gij mij nu beloven, dat «gij mij altoos beminnen zult, en dat gij nooit in de «zonden zult toestemmen ? Toen verdubbelden mijne «tranen, en zonder te kunnen spreken, heb ik Hem «geantwoord: Ja, Heer! ik bemin U en zal U al-«toos beminnen; altoos, zonder voorwaarde en zon-«der verdeeldheid; onder dit verhaal was zij diep «bewogen.quot;
Zietdaar, lieve kinderen! wat weinige dagen geleden heeft plaats gehad. De God van Paul en Leo-nie is ook de uwe; voor u even als voor hen, is hij de goddelijke Kindervriend; even als tot hen, zegt Hij ook tot u: Mijn vermaak is met de kinderen der menschen te zijn. Evenals Paul en Leonie, hebt gij u voorbereid; en ik kan getuigen, dat gij daartoe uw best hebt gedaan; gij hebt zoowel als zij, besloten, uw beminnelijken Zaligmaker lief te hebben, uit al het vermogen van uw hart, altoos, zonder voorwaarde en onverdeeld. Volgt hunne ingetogenheid en godsvrucht, gedurende de verhevene plechtigheid en gaat met vertrouwen: gij zult de wonderen des Heeren zien.
Evenals Paul en Leonie zult gij aan de H. Tafel
184
door uwe godvruchtige moeder en goede zuster worden gevolgd. Paul en Leonie hebben, wel is waar, een troost gehad, dien gij niet genieten zult, hun vader bevond zich naast hen aan de Tafel des Hee-ren. De uwe zal u van uit den homel bijstaan; hij zal voor zijne kinderen bidden; en uwe goede moeder, uwe lieve zuster, en ook ik, wij allen zullen voor u bidden: en zoudt gij u verbeelden, dat onze liefderijke Verlosser de gebeden niet verhooren zou, die wij Hem voor u zullen opdragen!
Het is onnoodig u te zeggen, lieve kinderen! dat gij van dezen dierbaren , van dezen eenigen dag, geen enkel oogenblik moogt verliezen. U geheel bezig houdende met den goddelijken Gastvriend dien gij zult ontvangen hebben, zulL gij Hem in uw hart aanbidden, als in het heiligdom, waarin zijne liefde Hem voerde en waar uwe liefde Hem houden moet. Geen woord, geene gedachte, geene beweging, die niet voor God zij; men moet bij den weg en in uw gezin, aan uwe zedigheid kunnen bespeuren, dat gij de gelukkige dischgenooten des Heeren zijt. Het is niet noodig u te zeggen, met welken ijver gij de Vespers en al de godsdienstoefeningen van den dag behoort bij te wonen. Tusschen de diensten raad ik u, te lezen, te mediteeren en zelfs dezen heerlijken lofzang te zingen, waarin de goedheid van onzen Verlosser, te uwen opzichte, en de dankbaarheid, die gij Hem verschuldigd zijt, zoo schoon worden uitr gedrukt:
Welk een onbegrensd mirakel Wordt er thans in mij gewrocht:
Ik, ik ben Gods tabernakel En Hij heeft mij vrijgekocht!
Hij, wiens scheppend alvermogen
185
Nergens hinderpalen vindt,
Daalt uit liefderijk mededoogen, In het harte van een kind.
Ja, mijn hart voelt met ontroering, Dat Hij tegenwoordig is,
quot;kWensch met reine geestvervoering. Dat ik nooit zijn bijzijn miss'';
Jesus zelf geeft aan mijn harte. Dat verteederend gevoel,
En ik zeg met zoete smarter Ach! ik min Hem nog te koel.
Hij, voor quot;Wien de hemellichten Zonder luister zijn of glans,
Wilde in mij zijn woning stichten, En volbrengt dat wonder thans. Hij, de Scheppen aller dingen,
Heeft aan de Englen weêr getoond. Dat Hij onder stervelingen,
Bij de menschen gaarne woont.
Reeds zoodra ik was geboren.
Hebt Ge, o God! mijn ziel genet, ^k Had mijne onschuld weer verloren, Doch uw hand hoeft mij gered. Met de rijkste heilgeschenken. Overlaadt Gij hier mijn ziel.
quot;kYcel me onwaardig bij 't herdenken Dat ik diep en dikwerf viel.
quot;quot;t Aanzijn heeft Hij mij geschonken, Die mijn hart tot woning kiest, Dat in liefde heel verzonken,
In die liefde zich verliest;
Maar welk offer zal ik brengen, Aan uwe Oppermajesteit?
Ach, ik kan slechts tranen plengen Van de warmste dankbaarheid.
Helpt ons, reine Hemelingen, Englenstoet van onzen God,
Dezen grooten dag bezingen :
Juicht om ons gelukkig lot.
Onze liefde zal Hij loonen,
Die in ons zijn woning nam
184
door uwe godvruchtige moeder en goede zuster worden gevolgd. Paul en Leonie hebben, wel is waar, een troost gehad, dien gij niet genieten zult, hun vader bevond zich naast hen aan de Tafel des Hee-ren. De uwe zal u van uit den hemel bijstaan; hij zal voor zijne kinderen bidden; en uwe goede moeder, uwe lieve zuster, en ook ik, wij allen zullen voor u bidden: en zoudt gij u verbeelden, dat onze liefderijke Verlosser de gebeden niet verhooren zou, die wij Hem voor u zullen opdragen!
Het is onnoodig u te zeggen, lieve kinderen! dat gij van dezen dierbaren . van dezen eenigen dag, geen enkel oogenblik moogt verliezen. U geheel bezig houdende met den goddeliiken Gastvriend dien gij zult ontvangen hebben, zult gij Hem in uw hart aanbidden, als in het heiligdom, waarin zijne liefde Hem voerde en waar uwe liefde Hem houden moet. Geen woord, geene gedachte, geene beweging, die niet voor God zij: men moet bij den weg en in uw gezin, aan uwe zedigheid kunnen bespeuren, dat gij de gelukkige dischgenooten des Heeren zijt. Het is niet noodig u te zeggen, met welken ijver gij de Vespers en al de godsdienstoefeningen van den dag behoort bij te wonen. Tusschen de diensten raad ik u, te lezen, te mediteeren en zelfs dezen heerlijken lofzang te zingen, waarin de goedheid van onzen Verlosser, te uwen opzichte, en de dankbaarheid, die gij Hem verschuldigd zijt, zoo schoon worden uitr gedrukt:
Welk een onbegrensd mirakel Wordt er thans In mij gewrocht:
Ik, ik ben Gods tabernakel En Hij heeft mij vrijgekocht!
Hij, wiens scheppend alvermogen
185
Nergens hinderpalen vindt.
Daalt uit liefderijk mededoogen, In het harte van een kind.
Ja, mijn hart voelt niet ontroering, Dat Hij tegerrvoordig is,
'k Wenseh met reine geestvervoering, Dat ik nooit zijn bijzijn miss';
Jesus zelf geeft aan mijn harte. Dat verteederend gevoel.
En ik zeg met zoete smarte*.
Ach! ik min Hem nog te koel.
Hij, voor Wien de hemellichten Zonder luister zijn of' glans,
quot;Wilde in mij zijn woning stichten, En volbrengt dat wonder thans. Hij, de Schepper aller dingen.
Heeft aan de Englen weer getoond. Dat Hij onder stervelingen,
Bij de menschen gaarne woont.
Reeds zoodra ik was geboren.
Hebt Ge, o God! mijn ziel genet, quot;quot;k Had mijne onschuld weer verloren, Doch uw hand heeft mij gered. Met de rijkste heilgeschenken, Overlaadt Gij hier mijn ziel.
'kVcel me onwaardig bij 't herdenken Dat ik diep en dikwerf viel.
't Aanzijn heeft Hij mij geschonken, Die mijn hart tot woning kiest, Dat in liefde heel verzonken ,
In die liefde zich verliest ;
Maar welk offer zal ik brengen, Aan uwe Oppermajesteit?
Ach, ik kan slechts tranen plengen Van de warmste dankbaarheid.
Helpt ons, reine Hemelingen, Englenstoet van onzen God,
Dezen grooten dag bezingen;
Juicht om ons gelukkig lot.
Onze liefde zal Hij loonen,
Die in ons zijn woning nam
186
En dan werpen we onze kroonen.
Dankbaar neêr voor 't godlijk Lam.
Des avonds zal de vernieuwing der Doopbelofte plaats hebben. Met welk ten gevoel van dankbaarheid en vreugde zijl gij doordrongen; o moogt gij u den dag herinne; en. waarop de goede God u tot zijne kinderen verkoos; waarop Jesus Christus uw broeder werd, en g'y erfgenamen des hemels zijl geworden ! Voegt die weldaden bij die, welke gij 's morgens zult ontvangen hebben; en ik ben verzekerd, dat uw hart van warme dankbaarheid kloppen zal, als gij, de hand over de H. Doopvont uitstrekkende, de beloften bekrachtigen zult. die vreemde lippen te voren voor u doden; als gij vervolgens uwe stem met die van al de deelgenooten in uw geluk parende , den aandoenlijken lofzang herhalen zult;
vToen 't heilig water van den doop, enz.
Van de doopvont zult gij u naar het altaar van Maria begaven. Ach! zouden wij, op dien dag, haar vergeten, aan wie w'y den Zaligmaker te danken hebben! Het is niet meer dan billyk . uwe goede voornemens en heilige gewaarwordingen onder de bescherming van de Konipgin des Hemels te stellen. Hebt een volkomen vertrouwen in Maria; niemand heeft haar ooit te vergeefs aangeroepen. Vei zoekt haar gedurende de plechtigheid. dat zij u de genade ver-werve, de;i Zaligmaker altijd zoo te beminnen, als zij Hem bemind heeft; Hem altoos zoo getrouw te blijven, als zij Hem getrouw gebleven is in smarten, in armoede, in vervolgingen, in leven en dood.
Zoo zult gij dien grooten en schoenen dag dan doorbrengen: vergeet niemand in uwe gebeden; gij vermoogt veel bij God. En, wat zou die God ukun-
487
nen weigeren, die zich zeiven geheel en al aan u gegeven heeft: bidt dus, lieve kinderen! voor uwe tee-dere moeder, opdat onze Zaligmaker haar de gezondheid verleene, als het bevorderlijk voor zijne eer en hare zaligheid is; bidt Hem, dat Hij haar nog lang spare, om uwe deugd te beschermen; bidt voor uwe zuster, opdat gij met haar ééne ziel zijn moogt, en gij het geluk moogt hebben, elkander allen weder te zien in de plaats der heerlijkheid, waar wij, zonder vrees van Hem te verliezen, van aangezicht tot aangezicht dien God zullen aanschouwen. welken gij ouder den sluier van zijn Sacrament verborgen, zult ontvangen hebben. Bidt voor den priester en voor die ijverige menschen, die zich wel met uw onderwijs hebben willen belasten. Bidt voor al die jonge lieden, die sedert eenige jaren gedaan hebben, wat gij heden doet; die de zoetigheden, welke gij heden smaakt, gesmaakt hebben: maar thans, helaas! niet meer smaken. Bidt voor de Kerk, uwe moeder, die zoo hevig aangevallen wordt; bidt voor degenen, die den godsdienst honen en onteeren door bun gedrag : met één woord, bidt voor allen: gy' zijt heden de voorspraak van allen, en gij kunt alles verwerven!
En ik, lieve kinderen! zal mij gelukkig achten, als gij ook iets voor mij aan onzen Verlosser vraagt, voor mij, die dit voor u geschreven heb : ik verwacht die gunst van uw voortreffelijk hart.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag is gekomen !
Bi ■gt;-' ag Ihf quot;Vo'VoA.o*
quot;VOORREDE YAN DEN VERTALER VOOR DEN EERSTEN
DRUK............
VOORWOORD VOOR DEN TWEEDEN DRUK Eerste Brief. Over de tegenwoordige Oogenblikken
Tiveede Brief. De Wilden........
Derde Brief. De ..............
Vierde Brief, Dc sroote Koning van het Oosten Vijfde Brief. De kleine Vrienden Gods
Zesde Brief. Het Misdrijf.....
Zevende Brief Het Onheil .....
Achtste Brief De Dood......
Negende Brief De jonge Wilden . .
Tiende Brief Dc jonge Adders Elfde Brief De Strijd. . . ' . . .
Twaalfde Brief De Wapenen en de Aanval.
Dertiende Brief Nogmaals de Wapenen en de Veertiende Brief De Schipbreuk .
Vijftiende Brief Hét Uurwerk Zestiende Brief De leugens. • •
Zeventiende Brief De Enten ,
Achttiende Brief Het Cenaculum.
Negentiende Brief De Dag voor den Grooten Dag Twintigste Brief Dc groote Dag.......
nval
i