-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

1

-ocr page 4-
-ocr page 5-

¥quot;K 53 390

DE DEUGDEN

DER

ALLERHEILIGSTE MAAGD M _ ÖOIDS MARIA.

Uit het Spaansch van den Eerw. P. ARIAS,

van tie SocieCeit van Jesus,

In het Fransoh overgebracht door den Eerw. Heei

ABEL GAVEAU,

EN SAAIS DEZE VERTAXIKQ IN HET NEDEKDJJIISCH CEWEKKÏ

1)007.

EEN R. K, PRIESTER.

KERKELIJK GOEDGEKEURD,

AMSTEEDAM ,

C. L. VAN LANGENHUYSEN. 1377.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

lioedkouria»' Tan l. D. 11. Jen Hisscliop va

* ' Aan den Eerw. ileeie A. Gavkau

Eerw Heer!

Up liet guuslig verslag dal mij ged van uwe vertaling van lift werkjen v E. P. Arias, getiteld; De Deugden di * lerheiligste Maagd en Moeder Gods

geel' ik volgaarne mijne (Juedkeurinr het gedrukt worde, en ik koester de dal du godvruchtige z.ieh n uit de daaivai'. een degelijk eu gejond voedst hunne- godsvrucht zullen putten. He H. Franciscus van Sales in zijne * ding lol het godvruchtig leven. rant;

de werken van Arias ouder diegenen. van hij de lezing aan zijne Philothea beveelt en wel met deze woorden: • Zorg altijd een of ander godrrurhti

J *gt;

N AKKHU.

-ocr page 8-

Tl

bij u te hebben, zoo als de werken vau den li. Bonaventura, van Ludovicus Blosius, van Grenada, van Arias,.... en dergelijken: besteed dagelijks eenige oogenblikken van den dag om eenige weinige regelen daarin te lezen, en doe dit met zoo groote godsvrucht en aandacht, alsof hel brieven v\aien door de Heiligen uit den hemel tot u afgezonden om u den weg daarheen te wijzen en n den moed te geven dien te bewandelen.

f L. TH.,

Bisschop ran Blois.

- v/AVWW--

-ocr page 9-

Van de vrome kinderen van Maria Je godvruchtige dienaren der H. Ma wordt dit werkje, dat oorspronkeltj de Spaansche taal werd geschreven gedragen.

Niets zeker gaat hun meer ter h niets verdient zoozeer hunne zorg, is voor hen oen grooter enwaarach genot, dan hunne hemelsche Moede te volgen. Do liefde immers, die zij toedragen, maakt hun deze navolgin een heiligen en duren plicht.

Mag het dan ook niet een bijzo voorrecht heeten hun in deze zoo gename en edele taak de behulpzame 1 te bieden?

En inderdaad, in dit werkje, dat hier wordt aangeboden, zijn dedeu

-ocr page 10-

VIII

der onbevlekte Maagd Maria zóó treffend naar het leven geschilderd, de werken en raadgevingen om die in ons zeiven weder te geven zijn zóó vertrouwbaar en zeker, dat met dezen' gezegende)i gids alles licht en gemakkelijk wordt voor de-zielen. die van goeden wil zijn.

-ocr page 11-

Hel Werkje, waarvan wij hier eene ver-laling aanbieden, behoort tol die groote schooi van schrijvers over het geestelijk leven. die in Spanje heeft gebloeid en die de Kerk met zoovele kostbare geschriften heeft begiftigd.

't Is genoegzaam bekend wat vooral het onderscheidend kenmerk dier schrijvers is: zahiiuj namelijk vereenigd met degelijkheid. De strenge nauwgezetheid, waarmede aan de geloofsleer wordt vastgehouden, de juistheid van uitdrukkingen, waarmede de geloofswaarheden worden omschreven, zijn als het ware doortrokken met den balsemgeur van

-ocr page 12-

X

eene zoo leedere en ware godsvrucht, dat de dorheid der grondregels door de uitboe-zemingen van het vurigst geloof nauwelijks doorschemert.

De Eerw. Pater Arias is, evenals al de Schrijvers over het geestelijk leven, die in Spanje in de zestiende en in de zeventiende eeuw leefden, een heilig man en een voornaam godgeleerde. In 1533 te Sevilië geboren, trad hij op een leeftijd van acht-en-twintig jaren in de Sociëteit van Jesus, tie-wichtige betrekkingen werden hem daarin opgedragen , en hij bekleede die alle op zoodanige wijze, dat de groots verwachtingen, die men van zijne diepe kennis had opgevat, ten volle verwezenlijkt werden. Hij overleed in 1G05, in zijne geboortestad, nadat hij rector was geweest van het Collegie van Cadix. Geheel Seville beweende hem. Zdó beroemd en gezegend was zijn naam, dat men niet tevreden was zijn lijk met de gewone plechtigheid ter aarde r.e bestellen.

-ocr page 13-

XI

De aanzienlijkste personen van Sevilië stelden er eene eer in «m op hunne schouders, ais in zegepraal, zijne stoffelijke overblijfselen, die in eene looden kist hesloten waren, te dragen; en om hel zeerst beijverde men zich om hem al die eei bewijzingen te betoonen, waarmede men gewoon is diegenen te vereerer: , welke in geur van heiligheid zijn gestorven.

Dc schrijver van de Deugden der allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria heeft verscheidene andere werkjes inliet licht gegeven; Het inwendig Gehed ol Overwegingen over het Leven en het Lijden onzes Ileeren Jesns Christus. — Iht waardig gebruik van het 11. Sacrament van Boetvaardigheid en van het allerheiligste Sacrament des Altaars. — De Oefening van Gods Alomicgeawooruigheid. — De Dwingelandij der zonde. — De Voortgang in het geestelijk leven. — Het mistrouwen van zich zeiven. — De Versterving.

De H. Franciscus van Sales rangschikt deze

-ocr page 14-

Xll

werkjes onder die schoone yndvritchlif/e hoeken. wier lezing hij •zijne Philotfaea aanraadt: -Zorg altijd een of ander godvruchtig boek bij u te hebben zooals de werken van den H. Bonaventura, van Ludovicus Hlosius, van Grenada, van Arias enz. i)

Laat ons met een enkel woord aanstippen wat de werken van den li. P. Arias onderscheidt.

«ij het iezen zijner werken behoeft gij niet bevreesd te zijn voor overdrijving, onder welk opzicht ook. Nooit streeft hij er naar om vertoon te maken; nooit laat hij zich verleiden om de gedachte aan den vorm ten oiïer te brengen. Streng houdt hij vast aan de leer der Scholastieken. De grondbeginselen en de taal der mystieke godgeleerdheid heeft hij zich eigen gemaakt: en hij een uitgezochten smaak bezit hij eene

1) Inleiding tot het godvruchtig Leven, Deel II, Hoofdstuk XVH,

-ocr page 15-

XIU

groole ervaring, eene grondige kennis van de wetten des levens en van de zwakheden onzer arme measelieiijke uatuur. Met genoegen zletineu het diep billijkheidsgevoel, dat hem leidt in het up hare rechte waarde schatten van de moeielijkheden, die eigen zijn aan eiken leeliijd, aan elkeu stand der maatschappij, en de zorg, waarmede hij aangeeft, wat een ieder te doenlieeft. Zijne leiding munt uit door eene wonderbare duidelijkheid.

Al deze kostbare eigenschappen vindt men echter op eene bijzondere wijze terug in zijn gesciirift, dat ien titel voert: De Deugde» der atlerheiliyslc Maagd en Moeder Gods Maria. ■— Ziehier de orde, welke de eer-vaarde schrijver in zijn werk volgt: Eerst beschrijft hij de deugd, waarvan hij spreekt, in hare verschillende graden; daarna haall hij den tekst van het 11. Evangelie aan, waaruit blijkt hoe de II. Maagd die deugd heeft beoefend, en dien hij als omlijst met

-ocr page 16-

XIV •

eene of andere trefiende spreuk uit de Heilige Vaders; ten laatste eindelijk.onderricht hij zijnen lezer hoe deze in zich zeiven deze deugd moet wedergeven: de verschillende gelegenheden daartoe haarfijn uitgelegd, de hinderpalen, de juiste middelen die moeten gebezigd -«orden, de verschillende beweegredenen die ons daartoe moeten aanmoedigen . overvloed van stof voor het bijzonder onderzoek en krachtige aandrang tot goede voornemens voor het vervolg, dit alles wordt met zorg en uitvoerig blootgelegd. Bijgevolg geene algemeenheden of dingen, die niets zeggen: men ontvangt een juist en afgerond denkbeeld van die deugd: men ziet die levend in Maria en tot in de meest verborgen bijzonderheden leert men hoe men het moet aanleggen om die na te volgen.

Men ziet dus hieruit dat dit kleine werkje geschikt is om aan de eischen van elke waarlijk godvruchtige ziel, ook van de meest kieskeurige en van de meest gevorderde, te

-ocr page 17-

.tv

voldoen. Nochtans is onzos iuziens dit niet iiet eenige nut dat dit werkje besterad is te sticliten.

't Is vooral bestemd ein in de zielen den smaak op te wekken voor die oude geschriften, die o\j eene zoo zakelijke en tevens zoo aangename wijze het geestelijk leven behandelen : voor die onsterfelijke werken zooals die van een Ludolphus, een Grenada, een Ludovicus l'losius enz., die de lievelingen van het christen volk waren, toen nog het geloof in vollen bloei verkeerde. Na de lezing vac. dit werkje zal men zich afvragen hoe het mogelijk was, dat men zoo lang zich heeft kunnen bezig houden met tal van schriften, die niet alleen smakeloos, maar zelfs dikwijls, wat zeer te betreuren is, min of. meer verdacht zijn voorzooverre hun katholiek gehalte betreft, terwijl zulke meesterstukken ouder het bereik zijn.

Wij zouden verlangen dat men terugkeerde tot het oude geloof onzer vaderen. En het

-ocr page 18-

xvi

middel daartoe is zeer eenvoudig: \uj IicIj-ben niets anders te doen dan ons naaide bronnen te hegeven waaruit zij geput hebben, en de werken te lezen, die hunne xielen gevormd hebben.

-ocr page 19-

EERSTE liOOFiiS'ï UK.

«igt;olt;iuwc€li^2gt;i-:tC. «lltóï' ÜB. Saitwgd.

I.

DE H. MAAGD BEZAT UEX GEEST VAX OOTJIUEUIG-IIEID. DIE DAAHli; BESTAAT HAT MEN' ZICH ZELVE.V MI.fACHT ES ALLES AAX UOU TOESCHRIJFT.

Zoo noodzakelijk behoort: de ootmoedigheid tot het Christelijke leven, dat zonder deze geene ware deugd moge!ijk is. Zij wordt nochtans uiterst moeielijk verkregen; want, naar het gevoelen van deu !!. Gregorius l), om waarlijk ootmoedig te worden behoort men eerst deu hoogmoed, den meest oobe-dwingbaren vijand onzer zaligheid te hebben overwonnen. Willen wij alzoo ons deze deugd eigen maken, waarvan de Zaligmaker ons zoo herhaalde malen de noodzakelijkheid heeft voorgehouden en waarvan Hij zeil een zoo

1) S. Greg, lib. XXXI, Moral,

1

-ocr page 20-

volmaakt toonbeeld was, mpikeu wij ons dan de vooi beelden ten nutte, die zijne II. Moeder ons heelt nagelaten; overwegen wij die en doen wij. door Gods genade geholpen, al wat wij kunnen om die na te volgen.

De geest van oolmoedigheid, zegt de II. Do-rotheus i), bestaat daarin, dat men zich zel-ven niets waardig acht en als een gering en verachtelijk schepsel beschouwt. Ue mensch immers, die waarlijk ootmoedig is, neemt deze twee zaken in aanmerking: wat hij is uit zich zeiven en waartoe hij in staat is. Wat is hij uit zich zeiven ol'door eigen krachten ? Niets: hij -ware immers in het niet verzonken gebleven, zoo God hem niet daaruit getrokken had. — En waartoe is hij instaat? Hij is in staat tot ontelbare zonden en overtredingen, zoo God hem aan zijne eigene zwakheid overliet. De H. üernardus 2) en Al-bertus de Groole 3) getuigen ons dat hij, die ootmoedig van harte is, zich zelf minacht en ook van anderen met minachting wenscht behandeld te worden. Hij minacht zich zeil niet alleen, omdat hij ziet wat hij thans is, maar ook omdat hij bedenkt wat er van hem zou worden, wanneer Gods machtige hand

1) Doroth. in Biblloth. S.S. Patr. 2) S. Bern. Rcrm. sup. Cant. 3) Albert Tr. de veris pcifec-tisqne yirtut.

-ocr page 21-

3

slechts een oogenblik ophield hem tegen de gevaren te beschermen, waaraan hij voortdurend is blootgesteld, en niet gestadig alle hinderpalen wegruimde, die zijnen ondergang zouden kunnen veroorzaken: Viam inicjuita-tis amove a vie: Neem weg van mij wat mij tol ongerechtigheid zou kunnen voeren !).

Dezen geest van ootmoedigheid heznt de 11. Maagd in den hoogs ten graad. Zeer zeker, in geenen deele miskende zij de hemel-sche gaven, die haar geschonken waren; — want, wel verre dat eene ootmoedige ziel de gunsten, die zij van God ontving, zou willen vergeten, veeleer zal zij zich beijveren om voortdurend uit erkentelijkheid den lieer haren warmen dank daarvoor te betuigen. Zoo ook kon zij het voorbeeld niet volgen van zoo vele heiligen, die onze bewondering verdienen, en zich niet vernederen op dezellde wijze als deze, die zich zeiven als de grootste zondaars der wereld beschouwden. Zij wist toch dat zij alleen, onder alle kinderen van Adam, bevrijd was gebleven van de erfsmet en hare gevolgen. Maar geen enkel oogenblik week de gedachte uit haren geest, dat zij gedurende de gansche eeuwigheid in het niet gebleven ware, zoo niet de Allerhoogste haar bij voorkeur boven zoovele anderen

l) Ps. CXVIII. 29.

-ocr page 22-

fiaaruit quot;Had getrokken: zij vergat met. dal de alleruitstekeBdste voorrechten, diezybe-7..t haar door Hein waren gesehonken, zun-.ici' dat zij zelve die ook maar op eeaige ,v,ue had verdiend; dal zij mets anders was dan een schepsel gelijk al de andere, geboren uk een vader, schuldig aan hoogverraad je-e,is do Goddelijke Majesteit; dat ïij quot;l het flat haar eigen was, aan bod» goeil g0ede'.as versclmldigd, en dat, wanneer z,j 1 i moeten stellet bewaard had, te zoude Ie be-ïschouwing, die ';1J2ich eïgenquot;ge.n:iakt had, koesterde Maria

•üTeen'opV.gen krachten had moeten sten-en God haar daarvoor met bewaard had, yij in staat ware geweest elke zonde te driiven. Met behulp dezer beschouwing zij zich eigen gemaakt had, koesterde, de grootste minachting voor zich zelve zii zich zelve voor uod.

Voorzeker, zegt de H. Bernardus ^ moeten wij het als eene hoogst zeldzame deugd beschouwen, dat een zondaar die tot God „■nr-ekeeri eu door de macht der genade

J . _. !____^gt;1.1 • lt;r

teruggekeerd eu aooi ut. o

iangzameihand tot de grootste heiligheid i. jrekomen, nimmer eemge aanspraak maak on ei-en verdienste, maar al de eer der gees teliike gunsten, waarmede hi| begiltigd is „HU God geeft. Maar het is meer dan eene ' Pi j____,a i»öi- ic fiptï wondei

gekomen, nirnmer op eigen verdienstt

lelijke gunsten, jv

.. r

van ootmoedigheid, dat Ma na, die itn

1)

was

Bern. Hom. IV, sup. Missus est.

-ocr page 23-

als de zon, in liare hoogverheven waardigheid lot niets anders aanleiding vond dan om zich zelve cies te meer te vernederen. Deze nederige gevoelens, die zij van zich zelve koesterde, deed zij blijken, toen de engel Gabriël haar in hare afzondering verscheen. l)e heineische gezant brengt haar de blijde boodschap, dal zij is uitverkoren om de moeder van Ciod te zijn; dat zij, in die hoedanigheid, de Bruid zal zijn des 11. Oees-tes en dat de Zoon des Kemvigen haar eigen Zoon wezen zal. Wat zal nu Maria aan den Engel antwoorden, die haar van Gods wege zulke heerlijke eerenamen aanbiedt?.... Terstond daalt zij in zich zelve al' tot den aller-nederigsten tiap, waartoe zij kan afdalen: zij beschouwt zich als eene eenvoudige dienstmaagd en spreekt slechts dit enkel woord: • Ecce ancilla: Ziehier de. dievstmaogdquot; !). Terecht mag hier de 11. Ambrosius uilroepen: ü wonderbare, o ongehoorde ootmoedigheid! Hoe verre ook verheven bovenalle schepsi'len door een wonderbaar voorrecht, waaraan nooit hare ootmoedigheid had kunnen denken, is zij nieUemin in hare eigen oogen niets meer dan eene dienstmaagd, wier plicht het is aan de bevelen van haren meester te gehoorzamen; Ecce ancilla. Uie-

)) Luc. I, 38.

-ocr page 24-

6

zelfiio gevoelens -vinden -«ij terug in haar verheven lofzang: -Mijne zie! verheerlijkt den Heer: want hij heeft op de gerinyheid zijner dienstmaagd nedergezien; en zie, daarom zullen alle eeuwen mij zalig noemen 1). Maria erkent hier in zicli zelve niels anders dan hare geringheid, zij maakt niet de minste aanspraak op eenige verdienste van haren kant; aan God alleen schrijft zij al de genaden, al de gunsten toe. waarmede zijne milddadigheid haar heeft overladen: Fecit mild matjna. Groote dingen heeft Hij aan mij gedaan.

11.

VOOMEELDEN VAN INWENDIGE OOTMOEDIGHEID, ONS DOOK DE II. MAAGD GESCHONKEN.

Eeu der uitwerkselen der ootmoedigheid, zegt de H. Augustinus, bestaat daarin, dat zij het hart gesloten houdt voor de zucht om geprezen te worden; hierin geheel velschillend van den hoogmoed, dien het eigen is in den mensch de zucht op te wekken om geprezen en verheerlijkt te worden. Imi de H. (ïregorius voegt er bij, dat dientengevolge de goeden het met droelheid aanzien

1

Ib. 46 en 48.

-ocr page 25-

7

dat de roem hen bereikt, terwijl daarentegen de slechten zich daarin verheugen. Als zoodanig bezitten wij in Maria een allervolmaaktst toonbeeld, lie afgezant des hemels groet haar met diepen eerbied en ontzag en noernt haar vol van genade', de Heer is met u, zoo voegt hij er bij, en gezegend zijt gij boven alle vrouwen i). Ten uiterste is zij verwonderd over die verheven lofspraken, die de Engel tot haar richt; zoo weinig komt in haar de gedachte op. dat zij die waardig zou wezen! Zij wordt ontsteld, zij deukt bij zich zelve na en eene enkele gedachte slechts houdt haren geest bezig; deze namelijk, va» waar zulk een gezantschap tot haar komen mag; want zij vindt in zich zelve niets dat daartoe aanleiding zou kunnen geven. En, wat ongetwijfeld ten zeerste onze bewondering verdient, niettegenstaande de ontsteltenis, die haar in die omstandigheden heving, verloor zij evenwel niets van hare tegenwoordigheid van geest, en werd de vrede haars harten in niets verzwakt. Deze ontsteltenis bracht in haar niets anders teweeg dan eene nederige ingetogenheid iti zich zelve, die haar aanleiding gal om zich te wenden tot den Heer. ten einde bekend te worden niet zijne aanbiddelijke raadsbeslul-

1) Luc. I, 42.

-ocr page 26-

!S

ten over haar en zijne genade af te smeeken tot het volbrengen van zijnen goddelijken wil. En 'l is deze gedaehte van allereerst Gods hulp af te smeeken in eene omstandigheid, die ouder alle opzicliten voor Maria zoo ge-vichtig was, ic ons allerduidelijkst bewijst, hoe diep de ootmoedigheid in het binnenst van haar hart wortel had geschoten.

Ziehier nog eene andere oefening van inwendige ootmoedigheid. Deze bestaat daarin, dat men aan God at het goede toeschrijft, dat men bezit; dat men verlangt, dat al de eer der gaven, die hij ons schonk, tot hem tervigkome en dat men nimmer eenige handeling verricht, die niet door die gedachte is bezield. En, wie nu zal het uitspreken, met welk eene zuivere meening, met welk eene bewonderenswaardige volmaaktheid Maria gewoon was deze oefening der inwendige ootmoedigheid, de voornaamste van idle, te volbrengen? Immers, oprecht overtuigd als zij was, dat zij al de voorrechten . zoowel in de orde der natuur als der genade, die haar door Gods almogende hand varen geschonken, aan hem inoest dank vu-leu, gevoelde zij zich gelukkig, dat zij die als hel ware aan hem kon leruggevca . door al de eer daarvan op hem terug te brengen, liet vurigst verlangen baars harten was, dat al die haar zagen en

-ocr page 27-

9

kenden. hare geringe persoonlijkheid zonden over het hoofd /.ien, om alleeu den lieer le zegenen en te prijzen voor al de gunsten, waarmede hij zich gewaardigd had haar le overladen. Lu wanneer hare nicht Elisabeth, op ingeving des 11. Geestes, haar geluk-wenscht niet hare onvergelijkelijke waardigheid van Moeder Gods; wanneer deze hare vervoering uit over de wonderbare kracht barer woorden. waarvan de eerste geluiden voldoende waren om het kind, dat zij in haren schoot draagt. vsn vreugde te doen opspringen; wanneer deze vol bewondering is over de grootheid van haar geloof, waaraan zij haar geluk heeft te danken: Heat a , quii'. credidisti: Zaliy zijt (jij omdat ij ij (jc-/oof(l hebt enz. 1); wanneer deze haar verheft boven alle vrouwen, omdat de Zoon, die uit haar zou geboren worden, de Zaligmaker zal wezen van het menschelijk geslacht, dat door de zonde van den eersten mensch was verloren, — dan geeft Maria op ai die heerlijke loftuitingen, die nogtans ten volle met de waarheid strookten, den lofzang tenant-woord, dien zij God ter eere aanheft: May nifcat anima mca Dotiinum : Mijne ziel verheerlijkt den Heer. liet is alsof zij zeide:Gij, Elisabeth, gij schenkt mij de verhevenste

1) Luc. 1, 45.

-ocr page 28-

10

eerenamen; en ik aanbid den Heer, aan quot;wien alle eer toekomt. Gij geelt uwe verwondering te kennen, dat ik u kom bezoeken; en ik ben als buiten mij zelve van opgetogenheid, als ik de onbegrijpelijke-wonderwerken zie, die de Allerhoogste in mij heeft willen wrochten. Gij noemt mij gelukkig, omdat alleen het geluid mijner stem uw kind van vreugde deed opspringen ; en ik ben vervoerd van vreugde, als ik de barmhartigheden van mijnen Zaligmaker beschouw. Gij prijst mij omdat ik geloofd heb, en gij zegt mij, dat daarom het woord des lleeren in mij zal vervuld worden; en ik weet dat het niets anders is dan een uitwerksel van Gods goedheid jegens mij. die de minste zijner dienstmaagden ben, dat alle geslachten mij zalig zullen noemen. Aldus, zegt de H. Bernar-dus, doet Maria de loftuitingen, die wij aan die verhevene koningin toebrengen, verkee-ren in een lofzang ter eere van God, aan wien zij alles is verschuldigd!

De ootmoedigheid was de eerste deugd , die de 11. Maagd in beoefening bracht. Van hare kindsche jaren af, zegt ons de II. Mech-tildis, eene dier zielen die het meest van nabij haar voetspoor volgden, koesterde zij zeer geringe gedachten van zich zelve, en onwil-lekeurig deed zij die bloem ^an nederigheid, die zij mei zooveel liefde in het binnenste

-ocr page 29-

11

van liaar hart aankweekte, in liare handelingen. in hare vvoorden, in geheel haar uiterlijk uitschitteren. Vocral echter toen zij haar goddelijk Kind ontvangen en ter -wereld had gebracht, hereikte die liefelijke deugd in haar een hoogen trap. Voortdurend riep Maria zich voor den geest, tot -welken trap van vernedering zij het Eeuwig Woord had zien afdalen, gedurende de negen maanden dat zij hein in haren schoot had gedragen, en de gedachte aan al de vernederingen van den Godraensch. aan al den smaad, waaraan hij hloot stond en waarvan zij drie en dertig jaren lang getuige was, week geen oogenbiik uit haar gemoed. Het voorbeeld van den Zoon bracht de ootmoedigheid der moeder tot volmaaktheid: en de allerheiligste Maagd Maria, die in zulk eene leerschool de ootmoedigheid had leeren beoefenen. verdiende daardoor verheven te worden boven alle koren der Engelen, naaide woorden des Evangelies: Qui se humiliat exaltabitur: Die zich vernedert zal verkeveu worden. 1)

1) Luc. XIV, 11.

-ocr page 30-

12

III.

HOE DE OOTMOEDIGHEID DER H. MAAGD ZICH UmVEKDIG DEED OPMERKEN.

Dc inwendige ootmoedigheid der zielen , die -waarlijk den -weg der deugd be-wandelen, blijft niet onvruchtbaar. Even noodzakelijk zal zij hare vruchtea uitwendig vertoonen , als het gevolg voortkomt van de oorzaak. Laat ons dus met aandacht in Maria die uitwendige handelingen van ootmoedigheid beschouwen, om die beter te begrijpen en die daarna met allo mogelijke zorg op haar voorbeeld in beoefening te brengen. De ootmoedige mensch is tevreden met de nederigste werkzaamheden des levens te verrichten; hij vindt zijn genoegen daarin, hij zoekt die zelfs; hij vlucht de ijdelheid. de praalzucht: hij is in alles eenvoudig, zedig en arm: ziedaar de trekken waaraan men hem kan erkennen. De 11. Maagd werd, op een leeftijd van drie jaren, gebracht naar den tempel waar zij tot haar dertiende jaar verbleef, eii waar zij zich. onledig hield met liet spinnen van het vlas, de wol of de zijde, die tot versiering van het altaar ol' ten gebruike der priesters moesten dienen. Al den tijd , dien zij niet aan het gebed toe-

-ocr page 31-

13

wijdde, hesteeddc zij aan die nederige werkzaamheden. Toen zij naderhand in den echt -was getreden met den il. Joseph, verrichtte zij voor hem al het werk eener eenvoudige dienstmaagd, also! zij door hem in zijnen dienst was genomen. Zij moest dien tengevolge het huis schoonhouden en zijne maaltijden bereiden. Hoezeer ook hun voedsel niet meer dan alledaagsch en zelfs eenvoudiger en soberder was dan men zlcli kan verbeelden. en hoezeer ook tot het onderhoud van dit schamele gezin de geringste som voldoende was, was nochtans de !i. Joseph alleen niet in staat om alle uitgaven te bestrijden. Daar hij vrijwillig de armoede tot zijn deel had verkoren, legde hij er zich niet op toe om zijnen arbeid zoo rijk te doen beloonen als hij dit verdiende. En uit dien hooide vond de verhevene Maagd zich genoodzaakt om hare toevlucht te nemen tot eene ot'andere werkzaamheid, die met haar stand overeenkwam, ten einde op die wijze nog eenige penningen te verdienen. Meer nog waren zij verplicht zich dien ne-derigen en ingespannen arbeid te getroosten gedurende de zeven jaren. die zij doorbrachten in ballingschap in Egypte, waarheen zij in de uiterste armoede gevlucht waren. Zij moesten zich daar ongehoorde inspanning en ontberingen laten welgeval-

-ocr page 32-

14

lea, wilden zij zich daar vestigen en zich eenig bestaan verzekeren, dat veellicht nog geringer was dan het reeds zoo geringe heslaan, dat zij hadden in hun vaderland. De 11. Basilius maakt in zijne Ordensregelen do opmerking, hoe ongelukkig het is voor een behoeltige, wanneer hij zich eensklaps te midden van vreemdelingen moet verplaatsen om onder hen alleen van zijnen handenarbeid te leven; en hij zegt, dat de II. Maagd en de II. Joseph in dit zelfde geval verkeerd hebben. Ongetwijfeld, voegt dezelfde II. Vader er bij, zsl Jesus niet ten achter zijn gebleven om, voor zooverre zijn zwakke leeftijd het toeliet, zijne ouders in bunnen arbeid te ondersteunen. Van de kleeding der II. Maagd zulieii wij slechts opmerken, dat deze overeenkwam met haar uiterst armoe-digen stand. Volgens den 11. Epiphanius, een ouden en zeer geloofbaren schrijver, bezaten hare kleederen de oorspronkelijke kleur van het vlas en van de wol, waarvan zij ge/naakt waren, en waren zij van alle sieraad ontbloot, en dit wordt bevestigd door den sluier, die zij om haar hoofd droeg en uiterst eenvoudig was, en die nog in het leven van dien schrijver als een kostbare reliquie werd bewaard.

Ziehier nog een kenteeken van den waarlijk ootmoedigen mensch. Daar hij steeds zich

-ocr page 33-

15

gelukkig aclit anderen een dienst te kunnen bewijzen, maakt hij nooit eenige uitzondering ten aanzien der personen, als hij zijnen evennaaste in iets kan hehulpzaam zijn: en hij onderzoekt, niet eerst of hij rijk ot arm is; want, evenals de H. Paulus zegt, hij acht zich minder dan ieder ander l). En terwijl hij aldus van den eenen kant door de ootmoedigheid, die hem leert zich zeiven te schatten naar hetgeen hij is in zich zeiven, gedreven wordt om zich te beschouwen als een schepsel, dat de meeste verachting verdient; wordt hij van den anderen kant door diezelfde ootmoedigheid, die hem zijn evenaasten leert schatten naar de gaven, die God hem heelt geschonken, er toe gebracht om dezen, hoe gering hij ook wezen moge, boven zich te achten. Immers, evenmin als God van ons verlangt, dat wij ons zeiven minachten wegens de gaven, die hij ons heeft geschonken, evenmin vordert hij van ons, dat wij onzen evennaasten zullen liefhebben om hetgeen hij is uit zich zeiven. Ite ootmoedige alzoo, hij moge nog zoo heilig zijn, heelt geringe gedachte van zich zeil' als hij nederziet op de zonde, die hem eigtn is, en op den niet, waaruit God hem getrokken heelt. En hoe gering en verachtelijk ook

IJ Philipp. II, 3.

-ocr page 34-

16

ouze evennaaste moge wezen , wij be'iooiea hem hoos; te schatten wegens de voimaakt-held van zijn wezen en wegens de schoonheid zijner ziel, die naar Gods evenbeeld is geschajien.

Deze ootmoedigheid bracht de 11. Maagd in beoefening doordat zij met alle helde en bereidwilligheid hare diensten aanbood aan diegenen, die veel minder waren dan zij zelve. Aanstonds toch nadat de Engel Gabriel haar had bekend gemaakt, dat hare nicht Elisabeth eenen zoon had ontvangen en reeds de zesde maand bevrucht was, verlaat Maria bare geboortestad Nazareth; zij gaat over het gebergte van Judea; te voet legt zij in eenige dagen eene reis af van veertig mijlen en zij vertoont zich in de woning van Zacharias. Zij braclit, zegt de H. Ber-nardus, eenigen tijd bij hare nicht door, niet om eenige uitspanning te genieten, niet om de genoegens eener hoezeer o«k heilige vriendschap te smaken, maar om haar van de huiselijke zorgen te ontlasten en haar te dienen, lie liefde, zoo voegt deze ii. Kerkleeraar er bij, brandde in het hart van Maria, en hare volmaakte ootmoedigheid was oorzaak, dat zij zich zelve tot zoover vernederde, dat zij anderen, die minder dan zij waren, wilde dienen. O onbegrijpelijke oot-moedigbeid! Hoezeer zij ook de moeder is

-ocr page 35-

17

van eenen Ood; hoezeer zij door deze nieuwe waardigheid zich zelve zoo hoog verheven ziet als een seliepsel kun verheven worden ; welverre nochtans van te verlangen, ot'af te wachlen, dat hare niclit haar eerst een bezoek komt brengen, voorkomt zij haar, en zij verlangt niets meer dan ten spoedigste hare woning te kunnen binnentreden. Eu waarom die overhaasting? 't Was niet alleen om eer te bewijzen aan Elizabeth en haar kind gelukkig te maken door het op een wonderbare wijze van vreugde le doen opspringen, zij wilde /au dienst zijn aan die heilige vrouw, in dit vergevorderd tijdperk barer zwangerschap; zij wilde in hare behoel-ten voorzien en haar gedurende de drie maanden, die nog voor hare bevalling moesten verstrijken, de behulpzame hand bieden iu alles, waarin zij hax'e hulp zou noo-dig hebben.

Bij het zien der nederige houding van Maria blijft Elisabeth eene wijle sprakeloos: ten laatste evenwel geelt zij lucht aan hare verwondering en zij roept uit: Gezef/eml zijt yij hoven alle rrouweu rn yezeyeml is de vrucht uw.i lichaarns! I-'/m wri'ir komt mij het yeluk, dat de moeder mijns Ileercn tot mij komt? 1 ] Gij, eene Maagd, de onvergelijkelijke luister

1

Jjuc. X, 42.

-ocr page 36-

18

Tan uw geslaclit; gij die alleen meer genaden en zegeningen mocht verwerven dan het gelieele inenachelijkc geslacht; gij, wie de volkeren van het heelal eens als hunne Koningin zullen eeren ; gij. die ontvangen hebt en -weldra aan de wereld zult schenken den Zone Hods. den Verlosser en den Zaligmaker van Israel, gij komt een bezoek afleggen hij mij , die niets anders dan eene arme en ongelukkige zondaresse ben!... Inderdaad, had het mij niet eerder betaamd in mijn eigen naam en in naam van al het volk van Israël mijne hulde te gaan aanbieden aan Haar. die de Moeder van den Schepper van hemel en aarde is! Hoe zal ik u welkom heeten? Hoe zal ik u ontvangen, u, die mijne meesteres, mijne vorstin zijt?

In zulke bewoordingen moest ongetwijfeld Elisabeth hare verwondering te kennen geven over de ootmoedigheid,-«elke zij zag uitschitteren in de ü. Maagd, die door het bezoek, dat zij het eerst aan haar bracht, haar eene eer bewees, Avelke zij zich in geen enkel opzicht waardig achtte.

Maar, zegt de H. Beruardus, hoe zal zij woorden hebben kunnen vinden om hare verbazing uit te drukken, toen de 11. Maagd nauwelijks in bare woning aangekomen, begon haar de nederigste diensten te bewijzen? Hoe groot moet niet hare verwonde-

-ocr page 37-

19

na. ring geweest zijn, toen zij zag dat de Moeder

het Gods lot haar was gekomen niet om yedicnd

Jg tc worden maar on: te dienen 1), gelijk later

|{0. haar Goddelijke Zcon eeus van zicli zelf zou

ebt getuigen.

|eu De ootmoedige, zegt Albertus de Groote,

„a. is gaarae in aanraking met de armen, met

,en de lieden van geriugeren stand, met hen,

en die bij de wereld niet in-aanzien zijn: en

a[)_ hij vindt zijn vermaak in hun gezelschap.

jja Dit is nog een onderscheidend kenteeken

■ajj der nederigheid. De jonggehuwden van Cana

ian in Galilea waren naar alle waarschijnlijkheid

ajj geringe en onbemiddelde lieden, daar zij

jm geen wijn meer hadden toen nog het feest

n(. niet geëindigd was. De II. Maagd nochtans gaf aan hunne uitnoodiging gehoor en woonde

.|J hun bruiloftsmaal bij; zij sprak met hen

re. over goddelijke dingen, troostte hen en

it. sticlitte hen door hare lieftalligheid en door

)e. hare minzame spraakzaamheid. Magdalena

iar was na hare bekeering niel zoo gelukkig

n. dat zij een ieder al de smetten van haar vorig leven kon doen vergeten. De inoe-

zjj der van Jesus echter, Maria, ofschoon de

i0 zuiverheid zelve, versmaadde haar gezel-

rfj schap niet. Zij wilde haar aan hare zijde

e- hebben op den Calvarieberg, in de onmid-

e- 1) Matth. XX, 28.

-ocr page 38-

clellijke nabijheid des Kruises, totgrooteer-gernis der hoovaardige Farizeëu.

'l Is ook een uitwerksel der oolinoedig-heid, dat men in de operd)are bijeenkomsten aan anderen de eerste plaats afstaat en zelf, voor zooveel dit mogelijk is, de laatste verkiest, naar de woorden van .lesus Christus: Wanneer (jij ter bruiloft wordt genoodigd, zet u dan neder'op de laatste plaats !). De Evangelist vermeldt, dat Maria getrouw dit voorschriit heelt opgevolgd. !lij geelt namelijk zeer nauwkeurig de volgorde op der personen, die in de zaal van het Avondmaal waren vereenigd: op de eerste plaats: de Apostelen; op de tweede plaats: de heilige \ rouwen; en eindelijk op de derde en laatste plaats: de moeder van Jesus, t Was niet bij toeval el ten gevolge van onacht-zaainheid van den kant der Apostelen en der heilige vrouwen, dat Maria zich op die plaats bevond, want allen vereerden baar met diep ontzag en beminden haar zeer. liet was omdat zij zeive die plaats had gekozen. Olschoon de eerste onder alle vrouw en, zegt de 11. Ber-nardus, nam zij nochtans de laatste plaats in. omdat zij ziel), zelve zoozeer minachtte, 't Ls dan ook niet meer dan billijk en rechtmatig, dat, na zich zoozeer vernederd te

1) Luc. XIV, 8.

-ocr page 39-

21

hebben flat zij zich zelfs minder achtte dan -weduwen en boetelingen, zij thans ook boven de Engelen zells verheven is.

Nog schitterde de ootmoedigheid der [J, Maagd uit in liet geheim der Zuivering: zonder, zelfs naar de Jet ter de wet, tot deze vernederende plechtigheid verplicht te zijn, ■wilde zij nochtans met en te midden der andere vrouwen zich daaraan onderwerpen Nog -wonderbaarder echter en heldhalliger zien Avij de ootmoedigheid van Maria uitblinken, als zij on he^ egel ijk de beleedigin-gen aanhoort, die liet Joodsche \olk tegen haar goddelijk Kind uitbraakt, en als /ij tegelijk moet hooren , dat men haar zijne moeder noemt: Die Samaritaan ^ zoo toch spreken zij, die bezeteney die zoon ran Maria, de vrouw van. een werkman enz. !)

IV.

DE H. 3IAAGD WAS TEN UITERSTE KEZORGD OM DE GUNSTEN EN GENADEN, WAARMEDE GOD DAAR HAD OVERLADEN, VOOR HET OOG DER MENSGHEN TE VERBERGEN.

Dezelfde ootmoedigheid , die met blijdschap ons smaad en hoon doet verduren, zal ons

1) Joan. VIII, 48. Mare. YI, 3.

-ocr page 40-

22

tevens aanzetten om voor liet oog der men-schen verliorgeu te houden al datgene, vat hunne loftuitingen en hunne achting kan uitlokken, ais daar zijn de hemelsclie gunsten, de goddelijke openbaringen, zekere bijzondere genaden, zekere bijzondere gaven (jods.

Onze geestelijke bestierder of onze biechtvader behoort evenwel van die gunsten evenzeer kennis te hebben als van onze gebreken. Hij moet geheel en al onze ziel door-scliouven; en dit is ook zeer in ons eigen belang. Daarenboven, er zijn omstandigheden, die vorderen, dat wij tot onderrichting en stichting van onzen evennaaste onze deugd voor de raenschen doen schijnen ter meerdere eer en glorie van God. I'uiten die gevallen echter zal de waarlijk ootmoedige christen het stilzwijgen bewaren en met zorg de gaven des hemels verborgen houden. Niemand ter wereld moet bekend zijn met uwe godsvruchtoefeningen en met do bijzondere deugden, die gij beoelent, dan alleen uw zielbestierder.

Met de uiterste zorgvuldigheid en met groote voorzichtigheid leefde de H. Maagd deze regelen der ooimoedigheid na. Een engel wordt uit den hemel tot haar afgezonden om haar de meest verhevene geheimen te ontdekken; hij geelt haar eerenamen, die

-ocr page 41-

23

nooit aan eenig schepsel waren gegeven ; en die onuitsprekelijke voorrechten blijven onbekend aan de wereld en als in baar hart begraven. Zij spreekt daarvan niet niemand : noch met den priester Zacharias. noch met hare nicht Elisabeth, met wie zij nochtans op zoo gemeenzame wijze omging. Deze heilige vrouw, onderricht als zij is door eene bijzondere openbaring over het gelienn der Menschwjording, wensent de Moeder de.5 Ilee-ren geluk. Deze ge ukwensching was voor Maria eene geschikte gelegenheid om aan hare nicht ook de andere wonderen, die de genadedes Allerboogsten in haar had gewerkt, te openbaren. Niets echter van dit alles zien wij gebeuren: zij gaat die stilzwijgend voorbij en stelt zich tevreden met in het algemeen den grooten lof des lleeren te bezingen en zijne overgroote barmhartigheid jegens haar te verheerlijken. In welke moeielijke en kiesche omstandigheden was Maria niet geplaatst tegenover haren kuisehen Bruidegom ? Zij ziet. dat hij er aan denkt haar te verlaten, omdat hij met bel geheim der Menschwor-ding onbekend is en bare zwangerschap hem in eene allerpijnlijkste onzekerheid heeft geplaatst; en niettegenstaande dil alles spreekt zij geen enkel woord over dit zoo wonderbaar geheim. In één woord, Maria bewaart jn het binnenst van haar hart ai hetgeen

-ocr page 42-

24

God haar beeft Tvillen bekend maken, tot- g'

dat de H. Geest was gekomen: loen immers vl

was de tijd aangebroken, doot den Aller-boogste bestemd om de wereld te bekeeren. c'

Esenzeer •was de H. Maagd bezorgd om 0

niets te doen blijken van de macht en den z

invloed, dien zij op haren Zoon bezat; en a

nimmer, ook dan niet wanneer zij voor de belangen van haren evennaaste in de bres v

sprong. Het zij hare aanspraak daarop gel- 2

den. Toen bij de bruiloft van Cana de wijn z

ontbrak, sprak zij haren Zoon niet toe niet '

bet gezag eener moeder, om hem te ver- '

zoeken zijne almacht te gebruiken ten einde 1

in die behoefte te voorzien; zij richt alleen 5

tot hem deze enkele woorden, vol beschei- '

denheid: zr/ hcbhen ycenen wijn i). Meerma- 1

len begaf zij zich ter plaatse waar haar Zoon predikte, waarbij wonderen verrichtte, waar i

hij van bet volk, dat in opgetogenheid was over hetgeen zij van hem zagen en hoorden, mei zegeningen werd overladen; want zijne werken en zijne wonderen overtroffen verre alles wat lot dan toe de grootste proleten hadden verricht. Andere moeders zouden in zulke omstandigheden , zoo streelend voor haie eigenliefde, geneigd geweest zijn zeiven hare loftuitingen bij die der overigen te voe-

1; Joan. 11, 8.

-ocr page 43-

25

gen en de verdiensten harer kinderen te verheft'en: de 11. Maagd evenwel gal niet door het minste teeken te kennen, dat zij de moeder van Jesus was ot eenige macht over hem bezat. Met een ootmoedig stilzwijgen luisterde zij naar zijne godspraken als iemand, die zelfs niet in de gei ingste betrekking met hem stond. De 11. Marcus verhaalt, dal op zekeren dag onze Goddelijke Zaligmaker voor eene talrijke menigte, die zich in een huis had vergaderd, predikte. De H. Maagd kwam ook daar met eenigen uit hare maagschap. Toen Maria echter eene zoo ontelbare menigte toehoorders daar verzameld zag bleef zij buiten de deur staan, zonder iets te zeggen, hoe verlangend zij ook was haar goddelijk Kind te hooien. ïe dezer plaatse maakt de 11. liernardus de volgende bemerkingen over de ootmoedigheid der H. Maagd: Zij bleef buiten de deur, zoo spreekt hij , en zij was bezorgd om niet te doen blijken, dat zij de moeder van Jesus was, omdat zij vreesde, dat men haar in hel huis zou binnen brengen waar baar Zoon predikte, om baar daar eene eervolle plaats te doen innemen;

Dezelfde ootmoedigheid was voor Maria eene beweegreden, om haar het stilzwijgen te doen bewaren over {le gaven van wijsheid, van verstand en van raad, die God haar.

-ocr page 44-

26

om zoo te spreken. boven alle maat had geschonken. Zij bezat daarenboven eene volmaakte kennis van de H1I. Schriften en van de goddelijke dingen, tengevolge der openbaringen, die zij van boven kreeg. Haar veelvuldige omgang met Jesus bracht ook het zijne bij om die verheven kennis nog meer te volmaken. 7Aj bewaarde echter al die kennis in haar binnenste, gelijk het 11. Evangelie zegt: Conservabut omnia verba hicc in corde suo l). Na de hemelvaart van Jesus en de nederdaling des H.Geestes verbrak evenwel Maria het stilzwijgen cn onderrichtte zij de Apostelen en de Leerlingen in al deze geheimen, omdat toon het oogenhük voor haar was aangebroken om deze heilige openbaringen mede te deelen.

V,

HOE WIJ I)E OOTMOEDIGHEII) DER H. MAAGD BEHOOREN NA TE VOLGEN.

Wij hebben de deugd van ootmoedigheid vrij uitvoerig besproken, omdat deze deugd, waarvan de II. Maagd ons'in hel Evangelie zoo treffende voorbeelden heelt achtergelaten, de wortel, de grondslag en debewaar-

1) Luc. II, 19.

-ocr page 45-

27

ster van alle andere deugden is. Nemen wij dus hierin Maria tot voorbeeld, om zoo ook ■lesus na te volgen, die gezegd heeft: Leert van mij dat ik zachtmoedig eti ootmoedig ran harte ben l). Daar de ootmoedigheid eene gave is van God. daarom is ook het gebed het eerste middel om die te verwerven. Willen wij echter ons die inwendige minachting van ons zeiven eigen maken, en zoodoende als het ware den eersten slap zetten op den weg der ootmoedigheid, dan moeten wij de volgende beschouwIngen ter harte nemen. Wanneer wij tot in het verledene teruggaan, dan moeten wij erkennen, dat wij uit niets zijn voortgekomen en dat wij uit ons zeiven niets dan zonde zijn. Zoo groot is onze ellende. dat wij uleL in staat zijn zonder Gods hulp eenig goed te doen; en ook dan zelfs wanneer hij ons met zijne genade te hulp komt, maken wij ons aan onnoemelijke misdrijven schuldig. — Wat zal er eens van ons lichaam geworden . dat thans bijna bet eenige voorwerp onzer bezorgdheid is? En wat zal in onze stervenstonde al de eer der wereld voor ons te beteekenen hebben? — Welkdanig zal het vonnis wezen dat God eens over ons zal uitspreken, als hij ons bij het licht zijner grootheid, zijner heiligheid en zijner

1) Ibid, XI, 29'.

-ocr page 46-

28

almacht zal beschouwen ? Deze en dergelijke beschouwingen, dikwijls herhaald en diep overdacht, zullen ons behulpzaam zijn om ons zeiven te leeren minachten en oprecht hoog te schatten al wat de wereld veracht.

Terwijl wij echter deze geringschatting van ons zeiven en die hoogachting voor hetgeen de wereld minacht in onze ziel aankweeken, moeten wij tevens die gevoelens door onze uitwendige handelingen te kennen geven, en aldus het voorbeeld der II. Maagd volgen. Een ieder van ons kan op haar voorbeeld in zijn eigen huis en voor zich zelf eene of andere geringe verachtelijke bezigheid verrichten, en met vrijen wil doen wat dienstbaren en anderen doen uil nooddwang en uit plicht. De 11. Basilius noemt dit een uitstekend middel ter verkrijging der ootmoedigheid en om in die deugd zich te volmaken. Een ander middel daartoe is het dienen van den evennaaste, het verzorgen en verplegen van armen en zieken ; en ook hier ontbreekt ons het voorbeeld der H. Maagd niet.

Daarenboven 't is niet het gevoel van afhankelijkheid van een dienstbare ten opzichte van zijnen heej', dat ons moet bezielen als wij tot die vernederende diensten afdalen, maar het vurig verlangen om de deugd van

ooi

te

ten

wij

Cli

Up

gre

en

.

za

is

nu

is

da

Ke

ui

he

dt

vv

St

in

z\

S

zi

e

d

V

z

-ocr page 47-

ootmoedigheid te verwerven. En om ons aau te moedigen om aau den evennaaste die diensten te bewijzen, zegt de il. Basiliusons.dat wij in zijnen persoon den persoon vanJesus Clirislus en dien alleen moeien beschouwen. Up die wijze geadeld zuilen onze werken groote voldoening schenken aau onzen lieer en hij zal ze in Uod vergeiden.

Een ander middel nog dat ons van dienst zal zijn om de ootmoedigheid te verwerven is de eenvoudigheid in de kieeding. in die mate als met onzen stand in de maatschappij is overeen te brengen, naar liet voorbeeld, dat de 11. Maagd ons daarvan insgelijks heelt gegeven. He 11 liorotheus t) vraagt hoe het mogelijk is, dal de eenvoudigheid, die geheel uitwendig is, invloed hebben kan op de ootmoedigheid des harten, en hij beantwoordt die vraag met deze woorden: lgt;e gesteldheid van het lichaam oefent werkelijk invloed uit op de ziel, die zich sterk of zwak, moedig of lafhartig zal gevoelen, naar gelang van den toestand, waarin het lichaam zich bevindt. Wanneer iemand is gezeten op een troon ol op een onstuimig ros daarheen draait, is hij veel lierder dan wanneer hij te voet is ol op een gering paard is gezeten: zoo ook, wanneer men in eene prachtige

1) Doroth. Doet, seu Serm. II, de humiiit.

-ocr page 48-

30

kleediDg is gedoscht, zal men andere ge-dachlcu hebben, dan wanneer men in loin-pen gehuld is. Bijgevolg, zoo besluit hieruit de 11. Dorotheus, kan het niet anders ol' de ootmoedigheid zal weidra onze ziel binnendringen of ons ten miuste sterk tot zich aantrekken, wanneer wij bezorgd zijn ons lichaam te Ternederen door het met min kostbare kleederen te beklecden of het tot nederige werkzaamheden te bezigen.

Een laalste middel eindelijk, dat ons ter verkrijging der ootmoedigheid dient, is de gehoorzaamheid aan de overheden, die God over ons gesteld heelt. Later zullen w ij spreken over de voorbeelden, die de II. Maagd van deze deugd ons heelt achtergelaten. De kinderen als zij gehoorzamen aan hunne ouders, de dienaren als zij gehoorzamen aan hunne meesters, de vrouwen als zij gehoorzamen aan hunne mamieu, de kloosterlingen als zij gehoorzamen aan hunne oversten, verwerven van üod de deugd van ootmoedigheid, indien hunne onderdanigheid uit het hart voortkomt; want iemands eigen wil is als het ware de zetel van den hoogmoed, die daarheen streeft cm alle eer aau zich zelf toe te kennen en om niets anders te doen dan wal hem -welgevallig is. De gehoorzame nu zegeviert over dien eigen wil; f ir obedicns loquetur victorias; Hij die ge-

-ocr page 49-

31

hoorzaam is zal ran overwinningen weten te spreken 1); en die overwinning is aan God zoo welgevallig, dat hij die bekroont mei de onwaardeerbare gave der ootmoedigheid. Drie dingen zijn er. zegt de 11. liernardus, die, als zij diep in 's inenschen hart zijn geworteld. daarin do oolraoedigheid eene vaste plaats verzekeren; namelijk eene diepe overtuiging van onzen niet; het gestadig heschou-wren van het leven der deugdzame Christenen. die volmaakter /,ijn dan wij, en eene volhardende gehoorzaamheid aan onze oversten.

iquot;

ï'l :

t i

||

11

llffi

li

1

Prov. XXI. 28.

-ocr page 50-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Het Creloof der BI. JMattgd.

I.

HOEZËCIl HET VOOR ONZE Z.VI.IGHEII) REDELIJK EN NOODZAKELIJK IS. DAT WIJ AAN EENE BOVENNATUURLIJKE ORDE VAN ZAKEN ÜELOOVE.N'.

De ootmoedigheid wordt de grondslag der cliristelijke volmaaktheid genoemd, en deze heelt geen grooter vijand dan den hoogmoed. Ue ootmoedigheid alzoo in de plaats van den hoogmoed gesteld is de hoeksteen, op welken geheel het geestelijk gebouw rust. Ongetwijfeld is er zonder het geloof geene oprechte ootmoedigheid mogelijk; maar even ontwijfelbaar is het. dat de inensch , om te kunnen gelooven. eerst zich zelf moet vernederen door zijne rede te onderwerpen aan de waarheden, die het hereik van zijn verstand te boven gaan. Het ligt bijgevolg in den aard der zaak. dat wij het eerst handelden over de ootmoedigheid.

-ocr page 51-

Zonder voldoenden grond en zonder eene recutinalige beweegreden aan te nemen en te gelooven, dat een woord, eene wet, eene openbaring van God komt, is eene nmnsler-aciitige verkeerdheid en niet eene deugd. Al die ongeloovigen, die eene valsche leer hebben aangenomen, zijn in dien aigrond gevallen; en op die noodlottige klip vinden ook al diegenen bunnen ondergang. die zich door den duivel laten misleiden en ge-looi hechten aan leugenachtige verschijningen en openbaringen. Daarentegen is het eene deugd en eeoe groote deugd te gelooven, dat eene ol' andere zaak door Guds wet is voorgeschreven ol' door eene stellige tusschenkorast zijner aanbiddelijke majesteit is geopenbaard, indien dit geloof gegrond is op wettige en voldingende beweeggronden. En hoe meer datgene wat wij gelooven boven het bereik van het mensclielijk verstand is, Jes te verdienstelijke!- is ons geloot; want wij vernederen onze rede des le meer, en wij brengen die tot slavernij, om die te onderwerpen en gehoorzaam te doen zijn aan Jesus Christus. Welk eene wonderbare gave is niet het gelooi ? roept de II. Leo uit: in onze harten ingestort door den 11. Geest, verlicht het ons verstand, en voedt het m het binnenst van ons hart een heilig vuur, dat ons waarheden, die boven net be-

3

-ocr page 52-

34

reik van ons ineusclielijk begrip ziju.geloo-yig doet aannemen en liefhebben!

Tot onze zaligheid nu was het noodzakelijk , dat wij aan eene bovennatuiirlijke orde gelooi'den:

Ten eersten: omdat God.; eer dit vorderde. God is een wezen van oneindige majesteit ; en de kennis . die de monsch van hem heeft, moet zijne opperste grootheid waardig zijn. Hierom moeten wij met eene onfeilbare zekerheid die hernelsche ■waarheden kennen en onderscheiden, die alles te boven gaan, wat het licht onzer rede, aan zich zelve overgelaten , ooit ons zou kunnen leeren wegens dat almachtig wezen . wegens zijne grootheid, zijne macht, zijne wijsheid, zijne heiligheid, zijne goedheid. Wanneer de mensch met een onwankelbaar geloof gelooft aan die goddelijke eigenschappen, die het bereik van eik geschapen verstand te boven gaan , en die in ootmoed aanbidt. geelt hij daardoor groote eer aan God. liet strookt met onze natuur en 't is ons tegelijkertijd van groot nut, dat, wij door het licht des ge-iools worden voorgelicht. Want dmensch !) heeft met de vrijheid de gaven van verstand en van een vrijen wil ontvangen. Deze twee hoofdvermogens nu der ziel moeten, ieder

1) S. Thora, ctra Gent. 1. 1.

-ocr page 53-

35

op zijne wijze, (lol dienen en hem gehoorzamen: 's rneiischen vrije wil door aan zijne eigene neigingen te verzaken om Gods wil te volbrengen: zijn verstand door liet licht zijner eigene rede aan liet opperst verstand van God te onderwerpen. Hoe nuttig en hoe verdienstelijk is het dus den inensch niet met een levendig geloot tegelooven! — Ziehier eene tweede reden, waarom het noodzakelijk was dut de inensch gelooide aan eene bovennatuurlijke orde. Wij zijn geschapen tot een hovenn ituuilijk einde, dat geen ander is dan om God te aanschouwen en in het aanschouwen van God aile goed te genieten; na zijnen val is het menschelijk geslacht verlost door hovennatuurlijke middelen, namelijk door den dood van den Zone Gods, die in alles aan den Vader gelijk was. Aan dat bovennatuurlijk einde nu en aan die bovennatuurlijke middelen kouden wij niet anders gelooven dan door het geloof aan die dingen, die ons door God zijn geopenbaard en die het hereik van ons menschelijk verstand te boven gaan.

Hierom was het voor ons nuttig en in waarheid noodzakelijk, dat God ons dingen openbaarde , die onze rede niet in staat is te begrijpen. En wij zijn gehouden die vastelijk

1) S. Thom. 2. 2. Qu. 2. a. 9.

-ocr page 54-

te crelooven als uaarl.eden door den oor-sprons van alle waarheid, door bod zeil geopenbaard. Gelooven wij die, dan zal de eeuwige heerlijkheid onze belooning wezen, wd-efen wii daarentegen d.e te gelooven, daunook zullen de vla.imien der bel vooi alle eeuwigheid onze strai z.jn % quot;'uners. d e aelooft. - .net een gelooi dal evend.g fs door üc goede werken, - zal ^ Jquot;.' daarentegen '.al hij die met geloofd zal heb-ben veroordeeld worden. )

11.

de h. maagd heeft o's troostende egt;' leerrijke voorbeelden van geloof acutergelatek.

De H Maagd heeft ons voorbeelden van eeloof acblergelaten, die voor ons allen ^ol f erinquot; en vertroosting zijn. Zij geloo de aan het gebeim der U- U.ievuldigbeid dat onder de wel der natuur geheel onbekend «as en dat de geschreven wel slecbis van verre aanduidt. Door den Engel werd dit geheim haar geopenbaard; duidelijk toch gaf lnj den Vader te kennen, door te zeggen var. w.en hij werd gezonden; hij wees den Zoon aan

1) Marc. XVI, 16.

-ocr page 55-

37

door dengene aan te duiden, dien Maria moest ter wereld hiengen; en door duidelijk dengene te noemen door wiens ■werking de II. Maagd zou ontvangen en baren, vermeldde liij den derden persoon der aanbiddelijke Drievuldigheid. Zij gelooide aan het gelieim der Menschwording, dat tot dan toe ouder de afbeeldsels en de schaduwen der oude wet was verborgen geweest en dat aan de wereld nog niet geopenbaard was. Zij geloofde, dat het eeuwig Woord, de Zoon van God den Vader en dezelfde God als de Vader en de li. Geest, zich met onze men-sehelijke natuur moest omkleeden en aldus aan ons gelijk worden. Zij geloofde dat God haar had uitverkoren als de Maagd, in wier schoot dit gelieim zijne voltrekking moest erlangen door het grootste aller wonderen; omdat in haar hel moederschan door een on-uilsprekelijk verbond met de heilige maagdelijkheid zou vereenigd worden. En toen het hemelsch kind was geboren, sterfelijk, bekwaam om te lijden en aan al de ellenden dezes levens onderworpen, — geboren in een armen, schamelen en verlaten stal, — geloofde zij , dat dit kind üod van alle eeuwigheid, de Schepper en Heer van al het bestaande, de Verlosser van het menschelijk geslacht was, dat om de zonde onzer eerste ouders tot den eeuwigen dood was verwezen ;

-ocr page 56-

38

zii erkende dat kind als den God. wiens onem-dise schoonheid de zalige geesten bekoort, iu verrukking brengt en met blijdschap ovei-laadt. Maria gelooide dit alles voor dat het Evangelie dit aan de wereld verkondigd had, vóór dat zij getuige was geweest van de wonderwerken van haren Zoon; zij geloofde dat alles zonder dat zij eemg teeken be-hoelde, zooals Zacharias en Gedeon; zij geloofde het met eene zekerheid en eene vastheid . die nimmer geëvenaard zijn gewoiden. Isalas noemt haar eene profetes l) wegens hare diepe kennis der bovennatuurlijke en hemelsche dingen en wegens het gelooi. waarmede die verheven Maagd daaraan geloofde. Maria, zegt de abt Ruperlus, -) is de profetes door Isalas bedoeld: want in haai kuischen schoot is alles voltrokken, wat de Proleten hebben voorspeld. Zij was volkomen onderricht in al de geheimen. Inderdaad. het betaamde dat niets haar verborgen bleet aangaande Dengene, wiens moeder naar het vleesch zij moest wezen. Van cut volmaakt gelool geeft Maria in harea Lofzang ons een wonderbaar bewijs: d,e mac li-

tin is, zoo spreekt zij. heeft ff rede dingen in mij gewrocht. Ea welke zijn oie won' e

ren, waarvan zij spreekt? lis de mensch-

1) Isal. VIII, 3. 2) Kup. in Isai.

-ocr page 57-

39

wording van den Zone Gods in Iiaar maagdelijken school; dat zij boven alle andere vrouwen is uitverkoren om Zijne moeder te zijn; dat God haar de alleruilstekendsle gaven aan die waardigheid van Moeder Gods geëvenredigd heelt geschonken! Van daar dan ook, zoo gaat de 11. Maagd voort, dal alle geslachten mij zaluj zullen noemen. En deze voorspelling wordt dagelijks verwezenlijkt. Elisabeth, hare nicht, prijst insgelijks het gelooi van Maria en geeft daarvan getuigenis met deze woorden: Zalig zijt gij, die geloofd hebt. lieata 'jua' credidisti 1). De il. Augiiilinus aarzelt niet te dezer plaatse te verzekeren: -Ue II. Maagd was eerderza-lig te noemen omdat zij den Zone Gods door eea volmaakt gelool' in hare ziel had ontvangen, dan omdat, zij hem op eene lichamelijke wijze in haren kuischen schoot had ontvangen quot; Want hoezeer ook een schepsel nimmer met eene meer verheven waardigheid kan worden begiltigd dan die van Moeder Gods, omdat dit goddelijk moederschap de oorsprong en de grondslag was van alle genaden en alle deugden, waarmede Maria overeenkomstig eene zoo, hooge betrekking moest worden overladen: deze waardigheid alleen was nochtans niet bij

1) Luc. I, 45. 2) S. Aug. lib. dc Virg. III.

-ocr page 58-

40

machte iiaar heilig en de eeuwige glorie waardig te maken, t Was haar geloof, hetwelk door de vurigste liefde was bezield, dat haar tot eene onvergelijkelijke heiligheid deed opklimmen en dat iiaar waardig maakte boven de koren der Engelen te worden verheven.

Het geloof is niet eene deugd, dgt;e bestemd is om in het binnenst des harten besloten te blijven, liet behoort tot het wezen dier deugd, dat zij uitwendig beleden en vertoond worcjt. De Apostelen ontvingen hel geloof van Jesus Christus; en zij erkenden den Za» ligmaker als den Zoon van den levenden God. Maar een weinig later, in de ure der beproeving, toen men Jesus gevangen nam , in zijn lijden en bij zijnen dood, wel verre van toen belijdenis al te leggen van hun geloof, verzaakten zij hunne plichten en zij hielden zich schuil, terwijl zij lafhartig hunnen goeden Meester verlieten. Geheel anders handelde de U. Maagd. Bezield als zij was door een volmaakt geloof, legde zij voortdurend daarvan getuigenis af met eenen moed, die zich nimmer verloochende. Geen enkel oogenblik week zij van de zijde van Jesus gedurende zijn lijden, al was ook hare ziel in eene zee van bitterheden gedompeld. Zij volgde hem tot op den Calvarieberg, tot naar de plaats waar zijn doodvonnis zou vol-

-ocr page 59-

41

trokken worden; en daar, staande onder het Kruis, waaraan haar Zoon stervende hing, erkende zij hein ten aanzien van de geheele wereld voor haren Zaligmaker, m de zekere verwachting, dat hij eens weder uit het graf'zou opstaan, en dat al wat hij voorspeld had zou vervuld worden.

HOE MEN ZICH TE GEDRAGEN HEEFT IN DE BEKORIXGEN TEGEN HET GELOOF.

Dit standvastig geloof en dat onwrikbaar bleef te midden der beproevingen moet ten voorbeeld strekken aan liet onze, dat meestentijds zoo zwak en zoo wankelbaar is. De vijand onzer zaligheid wordt nimmer moede ons tegen het geloof te bekoren, om aldus in de beoefening der obristeüjke deugden ons te hinderen en twijfelingen in ons op te wekken aangaande de geopenbaarde waarheden , die het richtsnoer van ons gedrag , behooren te wezen. Voortdurend zoolang wij

op aarde leven zijn wij daaraan blootgesteld. Niets trouwens is redelijker dan dat. immers, daar het geloof in liet doopsel ons is ingestort zonder eenige medewerking van onzen kant en ons niets gekost heeft, is het betamelijk, dat wij van tijd tot tijd gevaren

-ocr page 60-

42

ondervinden, tegen welke wij te strijden hebben en uioeielijklieden, die wij moeten overwinnen. God laat dit toe ter bewaring en volmaking van ons geloof. Blijven wij dus standvastig ia het (jcloof: fortes in fideen bieden wij moedig wederstand aan die gevaarlijke aanvechtingen: en bijna altijd zal alsdan de vader der logentaal van wien zij voortkomen verre van ons wegvluchten. Resistite diabolo et fugiet a nobis : Weerstaat den duivel en hij zal van u wegvheden 2), ol liever in plaats van ons de moeite te geven om die dutvelsche inspraken van al te nabij te onderzoeken, stellen wij ons tevreden met die iu het algemeen, bijvoorbeeld op deze wijze , te beantwoorden: Alles wat het geloof leert en wat de katholieke en apos-^ tolische Kerk voorstelt te gelooven, geloof ik vastelijk tn beschouw ik als onfeilbare waarheden. Ik gelooi daaraan, omdat God dat alles aan zijne Kerk heeft geopenbaard; omdat Hij de stelligste getuigenissen en bewijzen daarvan heelt gegeven, omdat llij dat alles heelt bevestigd door het licht van boven, dat Hij onze zielen instort en door de gave des geloofs, die mij in staat stelt te gelooven. Kn mocht soms de hevigheid der bekoring ons eeuige vrees inboezemen of

1) S. Petr. Ill, 'J. 2) S. Jac. IV 5 7.

-ocr page 61-

43

soms ons verstand niet aan het wankelen is gebracht opzichtens een of ander punt van ons geloof', wij behoeven ons daaromtrent niet ongerust Ie maken, als onze wil niet heeft toegestemd. Want, evenals zij die het gebruik der rede hebben alleen dan een volmaakt geloof bezitten, wanneer hun verstand en bun vrije wil beide mei elkander samengaan om te gelooven; zoo kan men ook het geloof, dat men heef; ontvangen, niet verliezen dan wanneer de wil zijne toestem-miug geeft aan de twijfelingen en aarzelingen van het verstand '). Leggen wij in die omstandigheden voor den lieer, die getuige is van het netelige van onzen toestand, de verklaring af, dat wij verlangen met de hulp zijner genade, die ons nimmer zal ontbreken, vastelijk en zonder voorbehoud al de leerstukken van onzen godsdienst te gelooven; veroordeelcn wij in zijne tegenwoordigheid eiken twijfel, die ófwel dooronze eigene verbeelding öf wel door den duivel wordt opgeworpen, die aldus onze godsvrucht zoekt te verstoren. Door aldus ons zeiven te verloochenen zal ons geloof sterker en grooter worden, en het zal in het vervolg een schild voor ons wezen, dat tegen alle slagen bestand is.

1) S. Thom. 2, 2. (ju, 4 art. 8,

-ocr page 62-

44

Veréëten n\ ij ovenw{,'1 uict flitt liet ^oor■ beeld quot;van Maria ons leert ons heilig geloof openlijk te belijden. Wij moeten daarvan getuigenis afleggen ten aanhooren vau de geheele wereld, ten koste van onze goederen, van onze fortuin en zelfs van ons leven. Alleen onder dat beding zal ons geloof waardig geoordeeld worden zijn loon te ontvan-een: Die mij zal beleden hehben voor de men-Hchen, dien 'zal ook ik belijden roor mijnen Vader, die in den hemel is i).

1) Luc. XU, 8.

-ocr page 63-

DERDE HOOFDSTUK.

■Boojp «ies- EB.

1.

WAARIN II£ DEUGD DER HOOP BESTAAT.

De hoop is eené bovennatuurlijke deugd , door God in de ziel ingestort, door welke de Christen, steunende op den bijstand des Alinachtigeii, door de beoefening der goede werken lot de eeuwige gelukzaligheid lioopt te geraken.

Evenals het geloof en de liefde is ook de hoop. aldus beschreven, eene goddelijke deugd die God tot omniddelijk voorwerp heelt. Want evenals de ziel door het geloof met God is vereend als niet de bron waaruit de onfeilbare kennis der opperste waarheid ontspringt, en evenals zij door de liefde met hem is vereend, daar zij liein bemint wegens zijne oneindige beminnelijkheid; evenzoo is zij ook met hem vereend door de hoop als met den oorsprong van hare eeuwige

-ocr page 64-

46

gelukzaligheid, die bestaat in liet beschouwen eu bezitten van dat almachtig quot;wezen.

De hoop moet vast en onwrikbaar zijn; zonder deze eigenschappen zoude zij de deugd niet zijn, die wij hier beschrijven. Wij moeten dus zonder eenige de minste aarzeling en mistrouwen hopen, dat wij van Gods almacht en van zijne barmhartigheid al de hulpmiddelen en genaden zullen erlangen, die wij behoeven oin tot die eeuwige heer-lijkheid te geraken, die hij in zijne goedheid ons heloold heelt.

Die hoop sluit nochtans de vrees en de ongerustheid over onze zaligheid niet uit; want de goddelijke bijstand, die de grondslag is der christelijke hoop, kan alleen dan zijne kracht hebben, wanneer wij uit vrijen wil onzen toevlucht daartoe nemen en wij van onzen kant in het werk onzer heiligmaking onze medewerking niet weigeren. En daar er vele dingen noodig zijn om den hemel te verdienen; daar tnen allereerst met behulp der genade zich in de behoorlijke gestel;enis moet bréngen om die te ontvangen: daar men vervolgens die wel moet gebruiken, als men ze ontvangen heeft; eu eindelijk in het beoefenen der goede werken moet volharden; zoo kunnen wij altijd vreezen of ■wij wel van onzen kant at die hoognoodige vereischten hebben vervuld. Maat zeer ze.ier

-ocr page 65-

47

is het. dat naarniat«; onze lioop sterker en volmaakter wordt, in die zelfde mate onze twijfelingen en onze vrees zullen verminderen; en wij zullen op die wijze lot eene groole zekerheid geraken, dat God geene enkele grens zal stellen aan zijne goedheid jegens ons, en dat wij aldus met zijne hulp een goed gebruik van zijne genaden zullen maken en tot het einde toe zullen volliarden in zijne lielde en in het beoefenen der deugd.

Door een hijzonder voorrecht, dat God aan sommige heiligen verleent, is deze zekerheid soms zoo groot, dat zij alle slafelijke vrets, alle beduchtheid voor de eeuwige verdoemenis doet verdwijnen om de ziel met een onuitsprekelijke!! vrede te vervullen; Qiiie exuperat omnem sensum l).

De 11. Thomas zegt. dat deze geruststellende zekerheid aan de deugd der hoop eigen is. Zij verschilt van de zekerheid des geloofs, zoo voegt hij er bij, hierin dat deze laatste onwankelbaar is, daar zij tot grondslag heeft de waarheidlievendheid van God, terwijl de hoop kan wankelen, omdat de mensch, zoolang hij op aarde leeft, aan zijne zaligheid altijd hinderpalen in den weg kan leggen.

In degenen, die een slecht leven leiden, is de hoop der zaligheid niets meer dan een

1) Philipp, IV, 7.

-ocr page 66-

•i8

ijdel vertrouwen, eene zondige gerustheid; maar ia de dienaren Gods is zij eeue wezenlijke deugd, gegrond op de troostvolle getuigenis van hun goed geweten, op hunne goede werken, op de reinheid hunner zeden, en op de diepe overtuiging, die zij van Gods goedheid zich hebben gevormd door het overwegen zijner weldaden en door het lezen van stichtende boeken.

Bovenal echter ontspruit die hoop zoo vol zekerheid uit de ingevingen eu de verlichtingen, waarmede God soms de zielen begenadigt; uit de bijzondere hulp. die Hij hun verleent; uit de-zichtbare en als voelbare bescherming die zij van hem ondervinden; en dit leert ons het voorbeeld van zoovele dienaren Gods, die gelukkig leven en sterven, in de vaste zekerheid, dat zij den hemel eens zullen binnengaan. Ziedaar het vertrouwen , waartoe de 11. Schrift ons zoo dringend opwekt, en dat, naar het gevoelen van den Engel-achtigen Leeraar !), eene deugd is, die van de hoop niet onderscheiden is: neen, het geelt alleen aan de hoop eene zekere gerustheid, die van dien aard is, dat zij de vree', en de twijfelingen der menschelijke zwakheid matigt en vermindert. Want de Christen, wien de gave der hoop is geschon-

1) S. Thom. 2, 2 qu. CXXVUL

-ocr page 67-

49

ken, streeft daarheen, terwijl liij tegelijkertijd zijnen steun zoekt inde barmhartigheid en den bijstand Gods, om zijn leven te verrijken met alles wat die deugd kan vermeerderen en versterken, dat wil zeggen: mat goede werken, met verdiensten en met handelingen, die geschikt zijn om de genaden des hemels over hem te doen afdalen.

Maar zoo een levendig gelooi' en reinheid van zeden, zoo het beoefenen der goede werken en het overwegen van Guds weldaden en van de geheimen van den godsdienst, zoo de ingevingen van boven de hoop kunnen versterken en doen aangroeien en die als het ware doen samensmelten tot een zoet vertrouwen, die onuitputtelijke bron van vrede: hoe groot moet dan niet de hoop en liet vertrouwen der '1. Maagd geweest zijn op de goedheid Gods, die haar nimmer iets weigerde wat zij hem in den naam van haren Zoon zoo voor zich als voor het men-schelijk geslacht verzocht; van Maria, die de doei) ter des Allerhoogsten, de Moeder des Verlossers, de Bruid des II. Geestes was!

-ocr page 68-

50

II.

VEItSCIIIIjLENDE BEWIJZEN UIT HET H. EVANGELIE, DIE ONS DOEN ZIEN OP HOE WONDERBARE WIJZE DE 11. MAAGD DEZE DEUGD BEOEFENDE.

Do reinheid naar ziel en licliaam -was, gelijk wij reeds opmerkten, eene deugd, die door de 11. Maagd bijzonder op prijs gesteld werd. Aan eene goddelijke ingeving gehoorzamend, legde zij de belolte van eeuwige zuiverheid al'; en niettegenstaande deze belofte verloofde zij zich, aan eene andere ingeving des hemels gehoor gevend, in den bloei barer jaren met den II. Joseph, verbleef' zij met hem onder hetzelfde dak , en was zij zijne gezellin op zijne reis, zonder andere getuigen dan het oog des lleeren. Zij bevond zich in netelige omstandigheden. Maria moest wel uit geheel haar hart held-hal'tiglijk overgegeven zijn aan God en het onwrikbaar vertrouwen koesteren, dat hij haar altijd ouder zijne hoede zou bewaren en dat nimmer zijne hulp haar in een zoo buitengewonen levensstaat zou ontbreken. Dit vertroiwen leert ons, hoe ook wij onzen steun moeten zoeken in de goedheid des lleeren, die ook in, de raoeielijkstt; omstan-

-ocr page 69-

51

rfigheden ons zal oudersteunen en versterken, -wanneer hij soms eenige besluiten, eenige veriangens tot volmaaktheid ons instort, onverschillig welken levensstaat wij omhelzen, of welke verbindtenissen wij reeds hebben aangegaan.

De II. Maagd bespeurt de droefheid van den II. Joseph bij de ontdekking van haar moederschap, 't Is haar bekend, dat hij er aan deukt, onwelend a;s hij is dat in haar door de kracht des II. Geestes 1) dit geheim is voltrokken, om haar te verlaten. Zij stelt nochtans haar vertrouwen ten volle op God en geeft alles in zijne handen over, overtuigd als zij is, dat zijne oneindige goedheid niet zal toelaten, dat hare deugd onder eene onteerende verdenking blijft; dat hij den H. Joseph uit zijne onzekerheid zal verlossen; dat hij niet eene echtverbindtenis zal laten vernietigen, die op zijn bevel is gesloten; cn dat liij middelen te over heeft om allei te doen keeren tot grootere eer van zijne goddelijke Majesteit en in het belang van den heiligen aartsvader. Dat edelmoedig vertrouwen , die onderwerping aan de raadsbesluiten des hemels deed haar kalm blijven en zwijgen; en zonder een enkel woord tot haren kuischen bruidegom te

1) Luc. I, 35.

-ocr page 70-

52

spreken, verbeidde zij de hulp des Aller-

hoogsten, die aan de omstandigheden eene leiding gal', die ten volle beantwoordde aan de verwachtingen van haar hart, dat zoozeer op zijne lielde vertrouwde. Dit voorbeeld bevat eene schoone les. Wanneer wij onze fortuin, onzen goeden naam, ja zelfs ons leven in gevaar zien, wanneer wij ons omgeven zien van kwellingen en inoeielijk-heden, dan moeten wij hopen, dat God ons uit al onze beproevingen zal verlossen, of dat hij die tot ons eeuwig voordeel zal doen strekken. Deze gevoelens waren die van den koninklijken proleet, als hij sprak: -liet heil der rechtvaardigen komt van den Heer en in den tijd der beproeving is hij hun beschermer; hij zal hen ondersteunen opdat zij niet vallen; hij zal lien verlossen nit de gevaren, hen aan-de handen der zondaars ontrukken en hen behouden doen blijven. En waarom zal God zoo groote gunsten aan de rechtvaardigen verleenen? «Omdat, zoo antwoordt dezelfde Psalmist, ;'.ij al hunne hoop en bun vertrouwen op zijne goedheid gesteld hebben t).quot;

Op de bruiloft van üana wordt Maria gewaar, dat er geen wijn meer voorhanden is. Zij wil de jonggehuwden de verlegenheid

!) Ps. XXXV] , 39, 40.

-ocr page 71-

53

sparen, die daaruit voor lien natuurlijkerwijze moest voortvloeien, en vol vertrouwen legt zij aan Jesus bun onaangenaraen toestand bloot. Nog geen enkel wonder had tot dan toe onze Goddelijke Verlosser Terricht om de oneindige macht van zijne Gooheid te doen blijken. Aan eenc ingeving van boven gehoor gevend aarzelt niettemin Maria geen oogenblik om zich tol haren Zoon te wenden, en zonder eenigen dwang op hem uit te oefenen, zonder hem met vele woorden lastig te -vallen legt zij hem eenvoudig de zaak bloot. Zoozeer is het eigen aan de zielen, die op God al hun vertrouwen gesteld hebben, van zich geheel op zijnen heiligen wil te verlaten over het. welgelukken eenei zaak, wanneer zij van hunnen kant alles gedaan hebben. Zij hebben de vaste overtuiging, dat God alles ten beste zal schikken tot hun voordeel en tot zijne eer, en meer verlangen zij niet.

III.

VAN HET VERTROUWEN, WAARMEDE ONZE GEBEDEN BEHOOREN GEPAARD TE GAAN.

Die hoop, gepaard met een zoo groot vertrouwen op (iod, dat men zich geheel aan hem overgeeft, wordt noodzakelijk vereischt

-ocr page 72-

54

om ons moed en sterkte in te boezemen tot het beoefenen van alle deugden. Meer bijzonder evenwel worden wij in de H. Schrift daartoe aangemaand voor den tijd des ge-beds; want, indien hetgeen wij vragen ons voordeelig is en wij dat vragen zooals het behoort, zal God in zijne goedheid het ons niet weigeren, onverschillig wat het ook moge wezen. In dien zin spreekt de H. Jacobus: • Is er iemand onder u, die behoefte heeft aan wijsheid, hij sraeeke die af van God, die vrijgevig is jegens allen, zonder dat hij iemand zijne gaven verwijt, en hem zal wijsheid geschonken worden. Maar hij smeeke die af met een vast geloof en zonder twijfeling; want hij die twijfelt is gelijk aan de baren der zee, die door een stormwind wordt heen en weder bewogen. Zoo iemand moet zich bijgevolg niet inbeelden, dat hij iets van den Heer zal erlangen 1).quot;

Er doet zich hier eene moeielijkheid voor opzichtens het vertrouwen, dat ons gebed moet bezielen. Deze moeielijkheid dient opgelost te worden. Eerst willen wij die uitleggen. Is het een noodzakelijk vereischte om met vertrouwen te bidden, dat wij met zekerheid gelooven en hopen, dat God ons zal geven wat wij van hem verlangen? Men

1quot;) S. .Tac. I, 5—7.

-ocr page 73-

55

zou meenen dat deze vraag in bevestigenden zin behoort te worden beantwoord, en volgens den H. Mattheus 1) en den 11. Marcus 2) scbijnl die zekerlieid een volstrekt vereischte te zijn. Geloof in God. zonder in het minst te twijfelen, üp die woorden volgt eene al-gemeene stelling, die geene uitzondering toelaat: ff at (jij ooi mooyt vragen in het (jebed. gelooft dat gtj het zult verkrijgen en het zal li gegeven worden, Deze plaats van het Evangelie eu nog vele andere schijnen als cene waarheid vast te stellen, dat wij noodzakelijk moeten bidden met die zekerheid, waarvan sprake is. Hier tegenover staat evenwel, dat, werde die zekerheid noodwendig gevorderd, er niet vele gebeden zouden zijn , die verhoord worden . daar er niet vele Christenen zijn, die op die wijze hidden , ook al zou hetgeen waarom zij bidden van het uiterste gewicht en van het hoogste belang zijn voor hunne ziel. In het algemeen gesproken zijn wij onzeker, als wij bidden otquot; wij wel verhoord zullen worden, en die onzekerheid vindt grond in de tweevoudige veronderstelling, ot'dat wij niet zijn wat wij behooren te zijn , of dat wij niet bidden zooals het behoort.

1

S. Maith, XXI, 21 en 22.

2

S. Marc. XI, 22—24.

-ocr page 74-

56

De oplossing dier moeielijkheid vinden wij in de schnften en de onderrichtingen. die de heiligen ons hebben achtergelaten. Zij baden tol God om van hem buitengewone diligente \eikrijgen, wonderen namelijk; Zij smeekten hem door de kracht van zijn Goddelijk woord de zieken te genezen eu de duivelen uit te drijven. Meermalen was dit het geval in de eerste eeuwen der Kerk, en dit werd gevorderd om het geloof te kunnen vestigen en te doen aangroeien. En ten einde van God die wonderen te verkrijgen , was het noodig, toen zoowel als nu, volgens den gewonen loop der dingen, dat men die van hem afsmeekte met de vaste zekerheid van verhoord te zullen worden. In die gevallen geelt de Almachtige in den regel door eene hemelsche ingeving aan zijne dienaren te voren tc kennen, dat hij hun de macht zal verleenen om het wonderwerk te verrichten, dat zij in hun gebed van hem afsmeeken; en die ingeving brengt in hen de onwrikbare overtuiging te weeg, dat hun gebed zal verhoord worden. Zulk een gelool' wordt het gelool' genoemd, dat wonderen verricht. Van dat geloof, van die wonderbare gave heeft de Zaligmaker gezegd: Indien (jij een yelooj heznt a/s een mostaardzaadje, zo li fit ij ij tol dien benj zeggen; Verplaats u riders, en hij zou zich vet plaatsen.

-ocr page 75-

57

en niets zou onmogelijk wezen 1). Omnia pos-sibi/ia rrcdenti '■!). Voor die gelooft is alles mogelijk 3). liet. geloof en liet vertrouwen , ■waarvan liier sprake Is, is blijkbaar niet eene deugd, die alle geloovigen eigen is; zulk een geloof en zulk een vertrouwen zijn bijzondere voorrechlen door God verleend om ■«onderwerken te verrichten. Zulk een geloof ook en zulk een zeker vertrouwen zijn geenc noodzakelijke vereischten om door bel gebed \an (iod te verkrijgen wat tot onze zaligheid volstrekt onmisbaar en dienstig is, als daar zijn de deugden, die aan onzen staal eigen zijn. de zegepraal over onze barts-torliten , de volharding in het beoefenen der goede werken enz. 't Is hier voldoende, dal wij in het algemeen gelooven, dat God ons geven kan wat wij hem viagen en dat hij ons geven zal al v,at tot cns nut strekken kan; 'lis voldoende, dal wij van zijne goedheid al de hulpmiddelen verhopen, die tot onze zaligheid noodig zijn. Zoo stellen wij werkelijk onze hoop op Gods goedheid en viij vertrouwen op zijne beloften, al is hel ook, dat wij eenigen twijfel in ons toelaten, dat God onze gebeden zal verhooren, ofwel ter oorzake van onze zonden, of wel omdat

1) S. Matth. XVI, 19. 2) S. Luc. XVII, G. 3) S. Marc. XIX , 22.

-ocr page 76-

58

wij niet goed bidden . orwel eindelijk omdat er iets in ons is wat aan God mishaagt. Deze twijfel, die enkel en alleen uit onze eigene ellende zijnen oorsprong neemt, zal nimmer oorzaak zijn dat God ongunstig op onze gebeden zal nederzien, en zal nimmer een hinderpaal zijn tegen het verkrijgen van hetgeen wij vragen. En inderdaad, wanneer wij met de vereischte gesteltenissen onze gebeden verrichten, wanneer wij in staat van genade zijn, wanneer wij volharden in het vragen dier dingen, die ons ter zaligheid noodig zijn . wanneer wij alles in het werk stellen om die te verkrijgen; dan mogen wij met volle zekerheid verwachten, dat alles wat wij vragen ons zal gegeven worden, ingevolge de belofte van God zeiven , die altijd het gebed van den rechtvaardige verhoort: Voluntatem timentium se faciei \ Hij zal de verlangens van die hem vreezen bevredigen, zegt de Psalmist1); en na hem de Apostel Joannes: Indien gij volhardt in het volbrengen mijner geboden, zal ik u alles geven wat gij mij zult vragen. 2)

Wat het gebed van den zondaar betreft, 't is allerduidelijkst dat dit niet dezelfde eigenschappen bezit als dat van den recht-

1) Ps. CXLIV, 19.

2) S. Joan. XV, 7, 10.

-ocr page 77-

59

vaardige. Nochtans 1;. zoo het gepaard gaat met het verlangen oin de zonde te verzaken en met het Jeedwezen van die bedreven te hebben, zal God hem verhooren, en hij zal aan die schuldige ziel de genade schenken , die hem ter zaligheid noodig is. Niet alsof God daartoe verplicht ware; immers hij is den zondaar niets schuldig; maar hij doet dit uit barmhartigheid en uit bloote vrijgevigheid. Men behoort evenwel dit niet te vergeten: zijn gebed zal nooit zoo zeker en zoo licht verhoord worden als dat van den rechtvaardige, dat nimmer zijn doel mist, zooals wij bewezen hebben. Wanneer de heilige Vaders getuigen, dat God niet zal luisteren naar de gebeden van den zondaar , bedoelen zij daarmede diegenen, die hunne slechte gewoonten niet, willen afleggen. En hoe ook zou bij hen kunnen verhooren, daar hun het voornaamste vereischte om verhoord te worden ontbreekt; zij missen namelijk het verlangen om uit hunne zonden op te staan, het leedwezen van zich aan het kwaad te hebben schuldig gemaakt en het goede voornemen om met behulp van Gods genade daarin niet te hervallen.

Wij hebben alzoo gezien, dat de gebeden der rechtvaardigen oi' der zondaars, die op-

1

S. Thom. 2. 2. qu. 2, art. 17.

-ocr page 78-

60

recht besloten zijn de ongerechtigheid te ■verlaten, door God zullen verhoord worden; volstrekte zekerheid kan evenwel daaromtrent onmogelijk verkregen worden. God heeft onget-wijlcld beloofd onze gebeden te zullen vei hooi en: hij is verlangend om ons zijne gunsten te verkenen en den arm zijner oneindige barmhartigheid over ons uil te strekken; nochtans , deze volkomen zekerheid is slechts verbonden aan het vervullen van zekere vereischten, waarvan wij nooit zeker zijn, dat wij die vervuld hebben. ISij-gevolgook mogen wij, zondt r ons aan eenige zonde schuldig te maken, twijfelen aan den goeden uitslag onzer gebeden, mils wij oprecht gelooven dat God altijd bereid is ons te verhoeren, wanneer ^ij van onzen kant geen beletsel opwerpen. Moge deze leer vrede en troost schenken aan de godvruchtige zielen, die in hun gebed niet altijd het vast vertrouwen bezitten, dat zij zeker zullen verhoord worden!

Deze gave van vertrouwen is ten overvloede zoo kostbaar en zoo krachtdadig, dat de Christen, die deze bezit, alles van God kan verwerven. Er wordt nochtans voorzichtigheid en doorzicht gevorderd, om dit he-melscli goed niet te verwarren met hel vermetel vertrouwen en de zeil begoocheling van den zondaar, die. zonder zijne slechte

-ocr page 79-

lgt;1

gewoonten te willen verlaten, evenwel zijne zaligheid van (iod verhoopt. Beijveren wij ons dus om alles te doen wat in ons verinogeu is Oin die groote gave van vertrouwen te verkrijgen; zooals aanhoudend bidden, aal-moezen geven, en -werken van boatvaardig-heid verrichten; verwaarloozen wij geen enkel dier middelen en paren wij aan deze oeie-uingen van godsvrucht eene groote reinheid van zeden. Laat het gestadig overwegen van de oneindige goedheid eu barmhartigheid des Ueeren en van de tallooze weldaden ons bewezen, ons opwekken om niet vertrouwen te bidden en om met da innige overtuiging, dat Hij ons zal verhooren, ons tot den lieer te wenden. De zwakke maar oprechte pogingen eener ziel, die op die wijze üod hoven alles zoekt, moeien onfeilbaar zijn hart treilen en hem bewegen om ons ten slotte de gevraagde gunsten te verleenen.

IV.

DAT MEN NAAR HET VOOMEELD DER H. MAAGD MOET HOPEN TEGEN ALLE HOOP IN.

Elke deugd heeft hare beproevingen, maar de hoop en het vertrouwen op God heeft geheel eigenaardige. Wie toch ondervond dit niet in dit leven? Hoe vaak toch vielen de

-ocr page 80-

62

zaken geheel anders uit dan wij verwacht hadden, en hoevele hindeipalen deden zich soms niet op. die een beletsel schenen voor hetgeen wij van God verlangden! Steunend op de goddelijke belofte, hoopte Abraham, dat zijn zoon Isaac de stamvader zou worden van (ïods uitverkoren volk, en dat zijne nakomelingen even talrijk zouden wezen als de sterren des hemels. Vol van deze verwachtingen ontvangt hij van God het bevel om Isaac te slachtolleren. Wat kon er naar allen schijn meer in strijd zijn met de belofte des Allerhoogsten ? Abrahams hoop nochtans wankelt niet; — zijn geloof blijft onwrikbaar, dat God langs wegen, die hem onbekend zijn. zijn woord zal gestand doen. Zulk eene volhardende hoop vraagt de lieer van ons, en predikt ons met eene zachte en wegslepende welsprekendheid Maria's voorbeeld. Standvastig is hare hoop, dat haar Zoon de wereld zal verlossen, dat hij over al zijne vijanden zal zegevieren en dat hij heerschen zal op aarde en in den hemel. Niettegenstaande dit alles ziet zij beminde handen zijner onverzoenlijke vijanden; zij ziet hem als een boosdoener gevangen genomen en als de snoodste der misdadigers in boeien geklonken worden; zij ziet hein verlaten van zijne leerlingen en door geheel het Joodsche volk ter dood veroordeeld wor-

-ocr page 81-

63

den; zij ziel hem genageld aan een kruis , waaraan hij zijnen geest geelt te midden van allerlei smaad, hoon en verguizingen. Was er wel een samenloop van omstandigheden mogelijk, die, naar den schijn, meer volkomen het tegenovergestelde was van al de wondere dingen, die men van den Messias verhoopte? Werd ook het geloof' der leerlingen aan hun Goddelijken Jleester daardoor niet vernietigd, het werd ten minste zeer daardoor geschokt. Maria integendeel geelt te midden van al die schrikkelijke en onrustbarende gebeurtenissen niets toe aan de geringste ongerustheid; zij behoudt hare vaste hoop en haar onwrikbaar geloof; zij gelooft, dat diezelfde Jesus, dien zij thans met schande overladen ziet sterven, luisterrijk zal opstaan, gelijk Hij hel beluold had, en dat de gansche wereld zich zal neder-werpen voor zijn Evangelie en voor zijt;e almacht. Hierom ook ging Maria niet met de andere vrouwen van den Calvarieberg, waar zij van den kruisdood van Jerus getuige geweest was, naar het graf, maar zij verwijderde zich in stilte van het treurtooneel in de zekere verwachting, dat Hij uit het graf zou verrijzen. Zij wist zeer goed, dat het onnoodig was het lichaam van Jesus te balsemen en dat de heilige vrouwen Hem in het graf niet zouden vinden, omdat Hij wel-

-ocr page 82-

U4

dra levend en vol luister daaruit zou opstaan.

De edelmoedige ea volhardende lioop der H. Maagd moet ons ten voorbeeld zijn. Oa-gctwijfeld kunnen wij die slechts van verre navolgen; doch dit zal ons het grootste voordeel aanbrengen. -Ia, verhopen wij van God alles wat ons ter zaligheid noodig is en wat wij van Hem verzoeken; vertrouwen wij, dat hij, in weerwil van alle beletselen, van alle moeielijkheden, van alle gevaren, die ons ont-sield gemoed en onze met schrik vervulde verbeelding meenen te vreezen te hebben , ons het gevraagde niet zal weigeren. Werpen wij alle twijfelingen verre van ons weg en hopen wij op zijnen steun in onze beproevingen; hopen wij, dat hij ons zal doen zegevieien en dat bij zells lot ons voordeel zal doen strekken al hetgeen on5_ zoo groote redenen tot ongerustheid gal'. Vergeten wij echter daarbij niet, dat wij in geen enkel opzicht die gunsten verdienen, omdat wij zondaars en ondankbaren zijn, en omdat wij van onzen kant nalatig zijn in vele dingen, die wij moesten en konden verrichten.

Dour aldus in alle ootmoedigheid onze onwaardigheid te erkennen zullen wij bel best aanspraak verwerven op de goddelijke barmhartigheid. Wij moeten geen beroep doen op zijne rechtvaardigheid, wanneer wij eene gunst van hem afsmeeken: onze zonden luch

-ocr page 83-

65

zijn oorzaak, dat wij zijne goedheid onwaardig zijn. Alleen moeten wij ons wenden tot zijne eindelooze bannliartiglieid, tol die opperste goedertierenheid, die zich uitstrekt over de grootste zondaars, die hen tot inkeer doel komen en hen in heiligen verandert. Geheel verschillend is onze toestand van dien van den waarlijk volmaakten Christen, die veel meer waardig is om verhoord te worden, daar hij altijd in bgt;aat van genade is. Wat ons aangaat, al onze hoop en al ons vertrouwen berust op de oneindige verdiensten van .lesns Christus: Al hetgeen gij den Vader in. mijnen nuam zult vragen zul hij u geven 1).

liet gebeurt evenwel niet zelden, als wij begonnen hebben God te dienen en reeds de zoetheid van zijne tegenwoordigheid en zijne liefde gesmaakt hebben, dat daarna onze ziel niet meer die gevoelens van godsvrucht go-waar wordt, die haren troost iiitinaakten, en dat zij tot dorheid, tot bitterheid en tot mistroostigheid overslaat Zij beeldt zich dan in, dat zij te vergeefs God zoekt; dat hij niet naar haar luistert als zij tot hem spreekt; dat hij zich des te meer van baar verwijdert, hoe meer zij verlangt tot hem te naderen. Dat do Christen, als die stormen zijne ziel

1) S. .loan. XVI, 23.

-ocr page 84-

(JG

besloken, zich niet late overwinnen; dat hij zich niet door die onstuimige windvlagen late omverwerpen, raaar dat hij in de deugd der hoop een krachtigen steun wete te vinden. Hij vergete nooit, dat ten alle tijde de goedheid des lleeren voor hem een zeker toevluchtsoord ontsluit, en dat deze de on-verwinnelijke rots is, die ten grondslag strekt voor het rnenschelijk leven, lüj hlijve volharden iu het beoefenen der goede wei ken, in hetgebed, inde boetvaardigheid, want meer nog dan eene teedere godsvrucht wint de beproefde deugd het hart van God. Hij zij geheel en gansch overgegeven aan den v il Gods, bereid om zonder morren die dorheden en dien tegenzin. die ellenden, die onafscheidelijk zijn van 's menschen natuur, te verdragen en hij hoede zich voortdurend overtuigd, dat Gud hem uit die kwellingen zal verlossen, of dat hij hem te midden van al die rampen tot het einde toe zal blijven ondersteunen. ten einde zijne glorie meer en meer te doen uitschitteren en hem grooter voordeel te verschaflen. Vrij mogen de machten der hel, zoo zal hij bij zich zeiven zeggen, de bekoringen van binnen en van buiten, de aanvallen van het vleescli en de vervolgingen der gansche wereld samenspannen om mijnen ondergang te bewerken, altijd zal ik mijne hoop stellen op den Heer: in hoe eijo.

-ocr page 85-

07

sperabo !). Vlij mogen duizenden van ijdele en hersenschimmige gedachten mijne verbeelding blijven kwellen en mij mijne ziel als een voorwerp van alschuw in Gods oogen voorstellen, en mij toeroepen, dat hel met mij gedaan is, dat ik tot de eeuwige verdoemenis ben verwezen, ik zal mij geheel verlaten op de barmhartigheid van mijnen Schepper, op wien ik altijd mijne hoop zal blijven stellen. In hoe cyo sperabo. God laat soms toe, dat wij die versclirikkelijke beproevingen te doorstaan hebben, opdat wij ten duidelijkste zouden inzien, hcezeer een onverzettelijk vertrouwen op hem onsslerktom die te boven te komon; tevens wil hij daardoor een blijk zijner vaderlijke genegenheid geven aan hen, voor wie hij eeue meer uitstekende plaats in het rijk zijner heerlijkheid beeft bereid.

Gelukkig hij, zegt de Wijze Man, die onder den last der beproeving niet bezwijkt, omdat hij zijnen steun vindt in het vertrouwen op den lieer. l)it volhardend vertrouwen is ons hulpmiddel, dat in al onze kwalen ons genezing aanbrengt. David stelde zijn vertrouwen op God en riep zijnen heiligen naam aan, en hij. zegevierde over Goliath en Saiil. Evenals hij hoopte Manassas op den

1) Ps. XXVI, 3.

-ocr page 86-

68

den Heer en smeekte bij zijnen bijstand af; en, hoe menigvuldig ook zijne zonden waren, bij werd uit zijne gevangenis verlost en bij verliet den afgrond der boosbeid. Susanna verbeft baar hart lot God in bare vvreede benauwdheid, toen bare deugd aan bet grootst gevaar was hloolgesteld; zij vraagt den lieer om zijnen bijstand, en zij ziet zich bewaard voor de schande en voor den dood. Zoo handelt (iod met diegenen, die hun verlrouwen op hem stellen, en bij trekt hen tot zich opdat zij zich uitsluitend aan zijnen dienst zouden toe-wijden. De Wijze Man beroept zich hier op de geheele wereld om getuigenis van die waarheid te geven: Ktu-deren, beschouwt alle mtnschen die op aarde leven, en weel, dat luemaiid dergenen, dié op den Jlecr heeft gehoopt, ooit ts beschaamd geworden l), dwt wil zeggen, dat nimmer het vertrouwen op God onvruchtbaar en ijdel is bevonden.

1) Eccles. II, 11.

-ocr page 87-

VIERDE HOOFDSTUK.

liïefde der H. Maagd tot Ood.

I.

HOE GROOT DE LIEFDE WAS, DIE MARIA BEZIELDE JEGENS GOD.

Geen ■woorden zijn krachtig genoeg om de gevoelens van het hart van Maria te schetsen en met name overtreft hare liefde lot God alles, wat onze menschelijke taal in staat is te besclirijven. Wij zullen nochtans beproeven om iets daarvan te zeggen, voor zooverre althans ons dit gegeven is. Hoe overvloediger in eene ziel de genade is uitgestort, des Ie dieper zetelt daarin de liefde Gods. Maria nu vas van af het oogenhlik harer onbevlekte ontvangenis vol van genade, zij was bijgevolg ook vol van die -ware en volmaakte liefde tot God. En die genade, haar zoo overvloedig van den beginne af geschonken, nam elk oogenhlik van haar le-

-ocr page 88-

70

ven toe. Nimmer bedreef zij eene enkele zonde; de eerste handelingen liaars levens ■waren geheel en al heilig en elke daarvan verwierf haar nieuwe genaden; dien tengevolge maakte Maria gestadig nieuwe •vorderingen in de lielde tot liod. De heek, die, hoe nietig ook iu haar begin, in haren loop de wateren van verschillende rivieren opneemt, zal weldra zoo groot zijn als eene kleine zee. Hoe innig moet dan ook de liefde Gods niet geworden zijn in het hart van Maria, toen het Woord was vleescli geworden! l)ie oefeningen van liefde, die nimmer ook slechts een oogenhlik werden onderbroken, die herhaalde bezoeken uit den hemel, die overvloed van hemelsche gaven en gunsten, waaraan Maria beantwoordde met eene vurigheid , veel grooter dan die ^an alle heiligen te zamen genomen; o hoe werkte dit alles niet samen om die lielde, reeds zoo groot van den beginne af, als in eene oneindige male te vergrooten! En wanneer wij overwegen met welke reuzenschreden deze liefde moest vooruitgaan van af Jesus' geboorte tol aan zijnen dood, en van af Jesus' hemelvaart lol op hel oogenhlik, waarop de verhevene Maagd, in den leeltijd van nagenoeg zeventig jaren, door de Engelen len hernel werd opgenomen, dan, ja dan ziet men zich geplaatst tegenover eene liefde,

-ocr page 89-

71

•welker diepte hel geen versland gegeven is te bevallen.

Beproeven Avij nochtans eenigzins dieper door te dringen lot het heiligdom der liefde van Maria. Naar de mate der kennis, die eene getrouwe en oprechte ziel van Gods.goed-heid, van zijne liefdeen van zijne oneindige volmaaklheden heelt, naar diczellde mate is de liefde, die zij God toedraagt, inniger; en hare dankbaarheid vol liefde, die zij inbaar hart jegens hem koestert, is evenredig aan de grootheid der weldaden, die zij van zijne hand ontving. Geen sterveling nu op aarde Jpad eene meer volmaakte kennis van God dan de II. Maagd; niemand heeft grooter en overvloediger genade van hem ontvangen; niemand was hem getrouwer. Hoe groot was dientengevolge de lielde van Maria tot God? Zij ging alle maat te hoven. Maar hoe inniger eene ziel God hef heeft, des te inniger ook zal zij liefhebben al hetgeen op God betrekking heeft, en dit nit-weiksel der bovennatuurlijke liefde vertoonde zich dan ook op eene w onderhal e wijze in Maria. Niet alleen droeg zij haren Zoon als God eene onbegrensde liefde toe, maar ook als mensch beminde zij hem met eene bovennatuuilijke en goddelijke helde, die onvergelijkeliik veel grooter was, dan de natuurlijke genegenheid, die zij voor hem

-ocr page 90-

als voor haar kind gevoelde. 0! hoe vurig was niet de liefde, die het zoo reine hart en gemoed van Maria vervulde! Moezeer ■werd haar verstand niet verlicht door de goddelijke liefde! Hoezeer ontvlamde het vuur der liefde niet in htar hart! Hare inwendige zintuigen werden in zekeren zin overstroomd van wellusten, iloe teeder waren niet hare verzuchtingen! Hoe verheven de vervoeringen en de verrukkingen harer ziel, wanneer zij dacht aan het eenige voorwerp harer liefde! En wanneer was er een oogen-hlik, dat zij daaraan niet dacht? Op hare lippen en in haar hart had zij gestadig die woorden van de hruid uit het Hooglied: Mijn u'elhcminde is aan mij cn ik hen aan hem 1).

Het antwoord, dat de 11. Maagd aan den engel Gabriel gaf, ademt de zuiverste liefde tot God; Z/e Iner de dienstmaaf/d des Ilee-reu; mij geschiede vaar uw woord. Niet minder dan hare ootmoedigheid, toen zij zich dc dienstmaagd des Ileereu noemde, toonde zij hare volmaakte liefde door eene blinde gehoorzaamheid aan den wil des Heeren. Nog schittert hare vurige liefde nit in haren lofzang: Mijne ziel verheerlijkt den Heer. 't Was de o p pers Ie liefde van Maria lol God, zegt de 11. Bonaventura, die haar aandreef om

1) Cant. II, IC.

-ocr page 91-

73

hem te verheerlijken en zich in hem te verheugen.

Door diezelfde liefde, die haar hart verteerde, gevoelde zij zich gedrongen tot het onderhouden, niet slechts van de geboden des Heeren, maar ook van hetgeen slechts aangeraden wordt. Hoe grooter onze liefde is. des te volmaakter is onze gehoorzaamheid aan de wet Gods. He goddelijke Zaligmaker heeft het gezegd: Die mg liefheeft, zal mijn woord onderhouden-, Siquis dili.jit me sermonem meum servnbit 1).

Uit diezelfde liefde sproot de volmaaktheidvoort, die Maria in al hare Merken deed blijken; want naarmate onze liefde grooter of geringer is, in diezelfde mate is ook de volinaaktlieid van een goed werk grooter of geringer. Do liefde brengt in ons de zuivere meening of de begeerte om alleen aan God te behagen voort; de helde beweegt onzen wil om bereidwillig en niet vun^lieid het goede te doen. Wie nu zal het uitspreken m welke mate al die eigenschappen der liefde zich vereenigd vonden in het hart van Maria? Die liefde was tevens voor haar de bron van een geduld, dat tegen alle beproevingen bestand was, waarvan haar leven overvloeide. Wanneer er lielde in ons hart woont dan

1) Joan, XIV, 23.

-ocr page 92-

74

lijden wij gaarne voor hein, dien wij liefhebben. Maria, wier liefde tot God onuitsprekelijk was, gevoelde zich dan ook gelukkig, dat zij om zijnentwil mocht lijden; zij nam de smarten, die zijne hand haar toezond, aan, als zoovele gunsten en zegeningen. In een woord haar hart was gelijk aan een brandenden vuuroven, waarvan de vlammen aanhoudend gevoed worden en die een immer toenemende hitte teweegbrengt.

II.

HOE WIJ DE LIEFDE DER 11. MAAGD KUNNEN NAVOLGEN,

De voornaamste zaak, die wij in Maria hebben ca te volgen , is hare lielde tot God. Niets toch overtreft de liefde tot God, als wij die door onze werken toonen: zij is de hoogste van alle deugden, die ook ten overvloede geen ander doel hebben dan de liefde. Die liefde volmaakt en %oltooit de overige deugden. Beijveren wij ons dus om ons hart geheel en gansch aan God te schenken; streven w ij, verlangen wij naar niets dan naar Hem of naar hetgeen tot Hem leidt. Geven wij ons zonder voorbehoud in zijne handen over, opdat zijn heilige wil altijd in ons geschiede en ook wij altijd mogen handelen naar zijn

-ocr page 93-

■welbehagen en niet naar het onze. Bidden wij, dat die liefde liet richtsnoer en de drijfveer van ons gedrag moge zijn; beschouwen wij herhaaldelijk met de oogen des gelocfs zijne oneindige majesteit, zijne schoonheid, zijne goedheid en de matelooze liefde, die hem van alle eeuwigheid op ons zijne blikken deed vestigen; In charitate perpetua dilexi te: Van alle eeuwigheid heb ik u liefgehad i). Roepen wij voor onzen geest terug de tallooze weldaden, die ■wij, ieder voor zich, uit zijne aanbiddelijke handen ontvingen; en nemen wij, door die Irefiende heiin-neringeu opgewekt, het vaste besluit om op alle wijzen onze eigenliefde, die zijn doode-lijke vijand is, zoowel als bij de ou/e is, te beteugelen en te overwinnen. Oefenen wij ons in de liefde Gods door het onderhouden zijner geboden. Houden wij in ons zeiven een afschuw gaande van de doodzonde en vluchten wij die zorgvuldig, daar eene enkele voldoende is om ons de genade en bijgevolg ook de Helde Ie doen verliezen. Vermijden wij eveneens zooveel mogelijk du dagelijkscbe zonde, die wel is waar de Helde niet vernietigt, maar die toch zijdelings verzwakt en langzamerhand tot de doodzonde leidt.quot; Hij die over zijne dagelijksche

1) Jerem. XXXI, 3.

-ocr page 94-

ibuten geen berouw gevoelt. zegt de H, Gre-gorius, en die niet tracht te vermijden, zal ten laatste, zij het ook niet op eens dan toch langzamerhand, uit den staat van genade vervallen.quot; En de engelachtige Leeraar geeft ons de reden daarvan; De ziel toch, die gewoon is vrijwillig dagelijksche zonden te bedrijven, geraakt daardoor tot zulk een graad van zwakheid, dat. wanneer eene hevige bekoring haar onverhoeds overvalt, zij in den regel alle gevaar loopt van daaronder te hezwijken.

Ziehier een tweede bewijs dier stelling. Wij kunnen de genade niet henaren tenzij met Gcds hulp. Maar wanneer wij met volle gerustheid tal van dagelijksche zonden bedrijven zonder er aan te denken een berouw daarover in ons te verwekken, dan zijn wij oorzaak, dat die bijstand van God met meer zoo overvloedig op ons afdaalt en aldus valt men licht in de doodzonde en verliest men de liefde. En welk een verlies, welk een ongeluk is dit niet! Willen «ij bijgevolg voortaan, voor zooverre dit onze mensche-lijke zwakheid is gegeven, de dagelijksche zonde vermijden, dan behooren vMj niet te vergeten, dat zij eene beleediging is, die God wordt aangedaan, en deze beweegreden vooral moet ons aansporen om die te vermijden: daarbij echter behooren wij er aan

-ocr page 95-

te deuken, dat de dagelljksche zonde den weg Jjereldt tot de doodzonde en bijgevolg tot liet verlies van de vriendscliap van God, eu het kan niet anders o( die beschouwing zal ons krachtdadig aansporen om ons daarvoor te wachten en die niet meer te bedrijven.

Oefenen wij ons nog in de liefde tol God door al onze werken to verlichten met het inzicht, om alleen aan zijne aanbiddelijke majesteit welgevallig te zijn, en verrichten wij die dan ook met al den ijver, al de nauwgezetheid, al de vurigheid en al de ootmoedigheid, waartoe wij in staat zijn; want 't is vooral de liefde, die onze goede werken ingeeft, vergezelt en volvoert, die God bijzonder op prijs stelt. Eik onzer werken behoorden wij niet evenveel zorgvuldigheid te verrichten, alsof daarvan geheel ons geestelijk welzijn afhing; met evenveel liefde alsof onze eeuwige zaligheid daaraan verbonden was, alsof de eer van God en de luister van Jesus' Kerk daarin betrokken waren, also! 't het laatste onzes levens vwis. Wanneer wij ons bij het verrichten van eenig goed werk reeds bezig houden met een ander, dat wij daarna willen verrichten, dan kunnen wij daarbij slechts verliezen. Inderdaad, gaat daardoor de vurigheid, die wij behoeven om het werk, dat wij onder handen hebben te

-ocr page 96-

78

volbrengen, niet verloren? Bij voorbeeld, als wii ouder ons gebed denken aan den arbeid, die ons daarna wacbl. zal de vrome ijver en de L'odsvruclit van ons hart vo.ir liet gebed weldra verkoelen en zelfs spoedig gelieel verdwenen zija. 't Is eveneens gelegen met elk ander goed weik, waarbij zich vreemde be-slanddeelen komen voegen 1). De 11. Thomas van Aquine, die zoo heilige en geleerde Kerkleeraar. die deze leer verkondigt, bad zeer zeker de beste gronden voor deze meening. Inderdaad, een enkel werk goed verricht is onvergelijkelijk veel verdienstelijker

dan vele andere werken van denzellden aard,

wanneer deze met nalatigheid verricht worden. Daarbij de eerbied, die mea aan de goddelijke majesteit is verschuldigd, en de plicht, d|e 0P den Christen rust. vorderen, dat wy onder het gebed alle overige zaken ter zijde stellen en geheel onze aandacht daaraan wijden, dat wij aan God welgevallig zijn en hein verheerlijken. Wanneer dan ook de gedachte of liever de bekoring in ons mocht opko-men. dat wij het goede werk, dat ons mocht invallen, daarna wellicht niet meer zullen indachtig zijn, laat ons evenwel daardoor niet verstrooid worden in hetgeea wi| op het oogenblik doen; maar hopen wij, dat bod

1) S. Thom. de mort. dlvin.

-ocr page 97-

te gelegener tijde dit goed werk ons in het gfheugen zal terugroepen, zoo het dienstig mocht ziju ter bevordering zijner eer en onzer belangen.

-ocr page 98-

VIJFDE HOOFDSTUK.

«iloilsvriiclit tier IS. .Wa»srt-

VOORBEELDEN VAN OODSVUUCHT, DIE MARIA UNS GEEFT VAN HARE KINDSHEID AF TOT AAN DE MENSCHWOHDING DES WOORDS.

[)ü godsvrucht spruit voort uit de liefde tol God. Men verstaat daaronder: Lene ge-neuenheid van onzen wil, die ons met be-reidvaardigheid en vurigheid uoet slreven naar hetgeen de vereenng en den dienst van God betreft, naar heigeen heirekking heeft op de wonderbare deugd van god^-

d'De vrome ouders van Maria hadden eene belofte gedaan, dat zij hel kind, dat uit hunnen echt zou geboren worden, ingeval hij hun dien gewenschlen zegen inochl. schenken, ia den tempel aan den lieer zouden toewijden, en ingevolge die bel olie weidde U. Maagd reeds aan God toegewijd zelfs voor hare ontvangenis. En van al bet oDgenbbk barer onbevlekte ontvangenis stortte Uc Al

-ocr page 99-

Ü1

lerhoogste in hare ziel de overvloedigste genaden uit, en behield hij dil zoo reine hart voor zich alleen, en boezemde hij het een allervurigst en allerkrachtigst verlangen in naar de heiligheid. Nauwelijks was zij drie jarêu oud ol hare ouders, de U. Joachunen de 11. Anna, brachten haar, om zicli van hunne belofte te kwijten, met blijdschap naar den tempel, en droegen haar door de handen des Opperpriesters aan den lieer op, ten einde zij zich geheel aan den dienst zijner goddelijke majesteit zou toeheiligen.

In den tempel was er eene algezonderde plaats, die niet het overige van den tempel geen gemeenschap had en veel geleek op een klooster. Deze was de verblijljplaats der jeugdige maagden, die den lieer waren toege-heiligd. Aldus van de wereld afgezonderd, verdeelden zij hunnen tijd tusschen de werkzaamheden, die aan hare kunne eigen waren en tusschen de oefeningen van godsvrucht. Na het bijwonen van de godsdienst-Oefeningen in eene soort van kapel, en na zich van hare gebeden en lofzangen gekweten te hebben, verwijderden zij zich van daar om ieder voor zicli de taak af te quot;werken, die haar was aangewezen. Zoo leelden zij van de wereld afgezonderd tot op den tijd, dat zij in het huwelijk kouden treden ; want de evangelische raad van het bewaren

-ocr page 100-

82

der iiiaagdelijke zuiverheid -was nog nier aan liet inenicbdom verkondigd. God iiad dit niet opzet iu vlo ger tijden vermeden, ten einde aan zijne heilige Moeder de eer te laten van aan de wereld de liooge waarde der maagdelijke zuiverheid kenbaar to maken en het eerste en het schoonste toonbeeld le wezen van ilie weergalooze deugd. Kt; nseenlng, die wij in dit punt zijn toegedaan, is gegrond op het gezag van zeer geleerde schrijvers , als van den li. üregoriiis, den II. Ambrosius, den II. Bonaveutuia tnz.

Men gelooft algemeen dat de II. Maagd tot ongeveer op t«aalljarigen leeltijd inden tempel verbleet'. Ziehier boe zij die eersie jaren van haar leven doorbracht, liet grootst gedeelte van den nacht bracht zij door in de beschouwing der bemelsche zaken, en zij gunde zich niets meer dan de hoog noodzakelijke rust en haar slaap was zeer kort. i!lj de ochlendscbeniering hield zij zlcli wederom met hare gebeden bezig tot de derde ure, waarna zij deelnam aan de openbare guds-dienstoeleniiig in den tempel. Vervolgens was het uu.' van den arbeid voor haar aangebroken, en zij hield zich onledig met het vervaardigen van linnen, zijden en wollen stollen, ten gebruike van den dienst des tempels. Den avond bracht zij door met het lezen van de wet Gods en van de li. li. Schril-

-ocr page 101-

8Ji

ten; en wanneer de overige maagden zich na het bijwonen van de sjodsdiensloefening hadden verwijderd, bleef quot;zij alleen aan de voeten des lieeren nedergeknield. Kaar aanbad zij haren tlod in den geest en in waarheid, daar looide en verheerlijkte zij hem met d:;n diepsten eerbied. In eeue zoete rust verslonden beschouwde zij zijne oneindige volmaaktheden en gal' «ij den vrijen loop aan de gevoelens van Helde, die haar hart vervulden voor God, hiiai eenig en opperst goed. v) Uit was evenwel nog niet alles. L»e handenarbeid onderbrak haren omgang niet God niet; zonder ophouden stelde zij zxh in Gods heilige tegenwoordigheid; en zelfs gedurende de luttele oogeiïbhkken , die zij aan den slaap alslond , voedde zij haren geest met de heilige gedachten, die zij in de lezing der heilige Schnlten had opgedaan en bleet' zij in zoete samenspraken niet haren welbeminde verslonden. Al de Jaren, die Maria in den tempel dooi bi acht, waren aan die heilige oel'eningen gewijd. Meermalen ontving zij bezoeken van God, die haar open-baringen deed en haar met onuitsprekelijke vertroostingen overlaadde; en niet elke stonde, met elk oogenblik nam de geest van godsvrucht in haar toe, Zooveel mogelijk ver-

S. Amhros. de Virg.

-ocr page 102-

84

meed zij tie gesprekken ook van hare medezusters, om geheel aan God te kunnen zijn en zich alleen met hein te onderhouden. Met meer getrouwheid nog onderhield zij deie ge woo ii te. iot.n zij door eene goddelijke ingeving verlicht uit de i\. li. Sciiriiten de 'Menschwordiug des Woords leerde ki nnen. Van af dit oogenhlik overwoog zij gestadig dat onuitsprekelijk wonderwerk van Gods lielde lot den mensch. Onophoudelijk riep Maria zich voor den geest hoe de eindelooze majesteit van dien God, dien zij boven alles liefhad, eeus door zijne liefde zich zoo verre zou lalen leiden, dat hij onze menschehjke natuur zou aannemen om den mensch, die door de zonde was verloren gegaan, te ver-lossen; en hoe meer zy die wondervolle weldaad en de bovenmatige helde, waaruit zij onUproot. hescaouwde, des te inniger weid hare godvruchtige lielde tot dien goddelijken weldoener; des te vuriger haakte zij naar het oogenhlik, waarop de belofte des hemels in vervulling zou gaan, des te vuriger werd baar weasel!, dat zij het geluk mocht hebben de dienstmaagd te zijn van zulk eene Maagd, van eene vrouw , zoo wondervol gezegend hoven alle andere vrouwen, als zijuue zij waardig bevonden om den Zaligmaker der mensehen in haren schoot te ontvangen en te baron.

-ocr page 103-

8rgt;

II.

hoezeer de godsvuuciit iieh h. maagd toenam

gedl'iiexde het leven van jescs ciiristus

or aadde.

Na de menschwording van den Zone Gods bereikte de godsvrucht ran Maria nog een hoogeren trap van voimaaktheid. Nog groo-ter werd de ingetogenheid dier verheven Maagd; nog vuriger werden hare verl.-ngens om door eene ootmoedige en hereidwillige gehoorzaamheid Godshciiigen wil te volbrengen ; hare beschouwingen namen eene hoo-gere vlucht en meer dan ooit ontving zij alsdan licht en troost van boven. Oaar zij aldus altijd iu de tegenwoordigheid van God was. in den persoon van het Minschgewor-den Woord, aanbad zij zijne oneindige lielde, die op eene zoo treilende wijde zich openbaarde. Geheel in bewondering verslonden , beschouwde zij den oneindigeu God, die een klein kind was geworden, en zag zij het ecuwig Woord aan een sprakeloos w;cht gelijk; zij zag den Ahnpchtige met onze zwakheid bekleed; den ons:erli:lijke onderhevig geworden aan tranen, aan droefheid en tot sterven bestemd; den Schepper van al wat bestaat gebrek lijdend aan alles,

-ocr page 104-

se

bedekt met slechts eenige schamele lompen, die tot wieg eene kribbe met een weinig stroo en tot paleis een verlaten stal bezat! 0! hoe groot was hare verbazing niet dat zij zich zelve tegelijk maagd en moeder zag, dat zij baren God moest voeden en met hem mocht omgaan evenals eene moeder met haar pasgeboren kind omgaat! Die beschouwingen vervulden het hart van Hlaria en heten daarin ik weet niet welk mengsel achter van buitengewoon levendige en teedere godsvrucht, van onvergelijkelijke hoogachting voor haren God en van heilige verlangens om zijnen aanbiddelijken wil zonder voorbehoud te volbrengen. Welke dankbetuigingen en welke ge\oelens van erkentelijkheid moesten die zoo reine ziel als het ware in verrukking brengen en geheel in God doen verslonden wezen!

Niet alleen overwoog zij de geheimen, die thans het Evangelie bevat, maar daarbij ging zij elke gebeurtenis ra, die daarop betrekking bad; met zorg doorvorschte zij alles wat zij zag en hoorde, dat daarmede in verband stond, verlangend als zij w as om hare godsvrucht meer eu meer te versterken en te doen toenemen. In dien geest smeekte zij herhaaldelijk en met een eerbiedig vertrouwen haren goddelijken Zoon, dat hij haar met eigen mond zou onderrichten in de

-ocr page 105-

waarheden , die lot hare heiliging geschikt ■waren. Welke onderrichtingen heeft zij dan ook niet van hem ontvangen! Tot welk een verheven toppunt van godsvrucht werd zij niet door hem opgevoerd! t) (Jod. die er zijn behagen in neemt zich zelf' op zoodanige wijze aan zoovele heilige zieh'n te openbaren , heeft ongetwijfeld dergelijke gunst niet geweigerd aan haai , wie hij zoo tee-derlijk boven alle anderen liefhad, en d.e, meer dan alle anderen, nijne liefde waardig was.

lil.

OVER DE VOLMAAKTHEID , WAARMEDE DE II.

MAAGD DEZE LIEFELIJKE DEUGD HET OVERIGE HARER DAGEN EEOUFEXDE.

Na de hemelvaart van .lesus Christus en de nederdaling des 11. Geestes nam de godsvrucht van Maria, die reeds tot eene zoo groole volmaaktheid gekomen was, nog op eene wonderbare wijze foo, ten gevolge der nieuwe gunsten en gaven van den goddelij-ken Trooster, die op haar, overvloediger nog dan op de Apostelen, afdaalde, omdat zij in eene betere gesteltenis dan alle andere was om dien te ontvangen. Op dat

J) S. Ansel.

-ocr page 106-

88

tijdstip was de 11. Joseph niet meer onder

de levenden, en onze goddelijke Verlosser had reeds liet rijk zijner heerlijkheid en zijner rust in bezit genomen. Maria, hun heider echlgenoote en moeder, die evenwel altijd maagd was gehleven, was ölsdan weduwe. Dit alles was door God aldus beschikt, die haar bestemd had om eiken levensstand ten voorbeeld te zijn. Hij verlangde, dat de maagden van haar zouden leeren, hoe zij hare maagdelijke zuiverheid moeten liel-hebhen en niet welke bezorgdheid deze kostbare schat behoort bewaard te worden; dat de gehuwde vrouwen in die wondervolle echtgenoote het schoonste toonbeeld van onderdanigheid en eerbied jegens den man zouden vereeren en hare deugden navolgen ; dat de weduwen eveneens in haar een levend richtsnoer voor haar gedrag zouden vinden. Wij spreken over het weduwschap van Maria ! 01 indien het Evangelie ons verhaalt, dat Anna, de dochter van Phanuël, toen zij weduwe was geworden, den tempel niet meer verliet maar voortdurend daar verbleef om nacht en dag God te dienen door vasten en bidden: welke uitdrukkingen zullen dan in staat zijn om ons te beschrijven, hoedanig Maria aldaar hare dagen dooi bracht, zij, die de levende tempel, de bevoorrechte woonstede des ileeren was?

-ocr page 107-

89

Nimmer, zelfs niet voor een oogenblik, rustten haar hart en haar geest op een ander voorwerp dan op God en haar leven was een voortdurend gebed, etne niet onderbroken overweging. Zoo diep waren de geheimen van Let leven en het lijden baars Zowns in al de vermogens barer ziel ingeprent, dat zij haar geheel verslonden en den gati-schen dag en den gansehen nacht zonder ophouden in haar de vurigste en levendigste gevoelens van medelijden, van droefheid en van dankbaarheid opvvtkten. Eu om ook haar lichaam te doen deelen in de godvruchtige oefeningen, die hare ziel bezig hielden, legde zij herhaalde bezoeken al aan de heilige plaatsen van Jerusalem, waar haar Zoon de geheimen onzer verlossing had voltrokken. Zij begaf zich naar den stal van itethle-bera, waar zij het vleeschgeworden Woord had ter wereld gebracht, waar zij zijne tee-dere ledematen iu doeken had gewikkeld, waar zij hem met de melk barer boisten bad gevoed, waar de herders en de Wijzen hem hadden aanbeden. Zij gmg naar Nazareth. waar zij met zooveel zorg haren god-delijken Zoon in zijne kinderjaren bad verpleegd , en waar de Engel Gabriël haar de boodschap had gebracht, dat zij tol de waardigheid van moeder Gods was uitverkoren, welk voorrecht zij zich zoo onwaardig achlte.

-ocr page 108-

90

Zij bezocht de boorden van den Jordaan, waaide Zaligmaker het doopsel uit de handen van den II. Joannes ontving, terwijl de eeuwige Vader tegelijkertijd getuigde, dat hij zijn welbeminde Zoon was, in wien hij zijn welbehagen had gesteld. Van daar toog zij heen naaiden Calvarieberg, die door bet kruis van Jesus Christus geheiligd en met zijn bloed besproeid was: vervolgens naar den ülijlberg, \an waar de Zaligmaker ten hemel was opgeklommen; en met de leedersle godsvrucht kuste /ij de aarde, waarin zijne gezegende \oetstappen waren gedrukt.

Naar het gevoelen van verscheidene geleerde schrijvers bracht de II. Maagd meermalen een bezoek r.an die heilige plaatsen. Die schrijvers verhalen ons te\ens. dat bij die bezoeken hare ziel van medelijden wegsmolt en dat stroomen van heilige tranen haren oogen ontvloeiden; dat ha^r hart in de vurigste liefde tot Cod ontbrandde; dat zij hare verstervingen en haar vasten, boe veelvuldig en gestreng die ook reeds waren, nog verdubbelde niettegenstaande zii. hierin geheel verschillend van de overige kinderen Ada rns, f;een enkele zonde uit te wisschen, geen enkele wederspannigheid der zintuigen tegen den geest te overwinnen, geen enkele verkeerde neiging Ie onderdrukken, geen enkele hinderpaal tegen het goed, dat zij

-ocr page 109-

91

verrichten wilde, uit den weg te ruimen had. Een onverzadelijk verlangen om te lijden, om zich zelve aan den Allerhoogste als slachtoffer.,op le dragen, om haren gekruis-ten Zoon na te volgen en op alle mogelijke wijze vorderingen te maken in de liefde tot God, dreef haar aan om zich zelve met een onverzoenlijken ijver te versterven, naar de inspraken des Heiligen (.ieestes en tot Gods meerdere eer en glorie

De 11. Bonaienlura zegt, dat de 11. Maagd eens aan eene harer godvruchtige dienaressen de volgende openbaring mededeelde i): Jleenniet, mijne dochter, dat al de genaden, die gij in mij ontwaart, mij verleend zijn geworden zonder dat ik van mijne zijdeeenig lijden daarvoor heb te verdragen gehad; weet, dat uilgenomen de genade mijner onbevlekte ontvangenis, ik er geen enkele ontving dan door versterving, door een aanhoudend gebed, door tranen, door de vurige begeerte van zooveel mogelijk mijnen weldoener en mijnen God te verheerlijken. Wees daarvan wel overtuigd, de gunsten des hemels worden in de zielen der dienaren Gods niet uitgestort dan langs den weg des ge-beds en der versterving. De II. Maa^d spreekt hier niet van de overige hulpmiddelen ter

1.) S. Eonav. Vita Christi.

-ocr page 110-

92

heiligheid, zooals de ■voorbede der Heiligen, liet dikwijls ontvangen der HH. Sacramenten , omdat deze genoegzaam -worden begrepen in de versterving en in het gebed. Wij zien dus biernit ten duidelijkste, wairin de godsvrucht der allerheiligste Maagd bestond en welke middelen zij aanwendde om van dag tol dag welgeval liger te worden aan God.

IV.

HOE WIJ DE GODSVRUCHT DER II. MAAGD BEHOOREN NA TE VOLGEN.

Ziehier een beginsel . dat lot grondslag dient van al hetgeen v ij te zeggen hebben en dat men nimmer uil bet oog behoort te verliezen. f)e godsvrucht bestaat niet in de voldoening, den troost en het genoegen, dat de goddelijke zaken aan de ziel kunnen veroorzaken, maar in de bereidvaardigheid en in den goeden wil om God le dienen en in het getrouw beoefenen dier deugden, die bem het meest welgeudlig zijn en waaraan -wij bel ineesl In hoelle hebben. Uezea goeden wil moeten wij vooral ons zeiven trachten eigen le maken en te bewaren; want zoo wij dien bezitten, bezitten wij de ware godsvrucht. Een der voornaamste middelen om die kostbare geslelteuis te verwer-

-ocr page 111-

as

ven hebben wij in het overwegen der he-inelsche dingen en bet beschouwen van datgene wal gesciiikt is om de genegenheden van onzen wil tot den dienst van Gud te bewegen. Laten wij tot dat einde niets onbeproefd, opdat onze godsvrucht niet ver-koele of geheel te loor ga, wellicht helaas! voor immer. Van groot nut zal ons daartoe ook zijn het lezen van godvruchtige boeken, die tot eene ware godsvrucht opwekken, het bijwonen van het heilig MisolTer, het bidden der kerkelijke getijden en van die gebeden, welke wij geschikt achten ons hart te bewegen. Altijd evenwel behoort het bewaken onzer uitwendige zinnen en eene inwendige ingetogenheid onzer ziel die oefeningen van godsvrucht te vergezellen, welke ons in gemeenschap brengen met God , ten einde wij in het binnenst onzer harten zijne stem zouden kunnen hooren en wij door hem, naar zijn heilig welbehagen op den weg des hemels geleld worden.

Wij moeten daarbij alles vermijden wat ons als een beletsel tol de godsvrucht voorkomt, zooals de ijdele verlustigingen. deonnoodige bezorgdheid voor wereldsche zaken, al te groole kieskeurigheid in eten eu drinken en vooral de kostbare feestmalen , de hulzen van uitspanning, het lezen van wereldsche boeken enz. Al die zaken dienen tot niets an-

-ocr page 112-

94

ders dan om ons te vleien en onze zinnen le bedelven. Wanneer wij ons vermaak vinden, zegt de H. (iregorius !), in de aard-sche dingen, dan worden ■wij af'keerig van de heinelsclje, en die alkeer is de eerste stajj tot liet verlies der lielde. lieu ander middel oin den geest van godsvrucht te verwerven vinden wij in de versterving, die met ons gebed moot gepaard gaan , naar het voorbeeld d;it de II. Maagd ons daarvan heeft gegeven. In alle standen biedt zich de gelegenheid tot versterving aan. Wij kunnen ons versterven, het/.ij door de nieuwsgierigheid onzer oogen te beteugelen, zelfs in datgene wat geoorloofd en aangenaam is, hetzij door ons zeiven in eten en drinken die lekkernijen le onttrekken, die wij zoo gemakkelijk kunnen missen, hetzij ook door de hoeveelheid van ons voedsel ietwat te verminderen , voorzoo verre althans dit aan onze gezondheid geene schade toebrengt. God is zoo goed dat hij de onbeduidendste oliers aanneemt, waaneer zij slechts uit een goed hart voortkomen en men niet ia de mogelijkheid is grootere dingen te verrichten.

Maria, die reeds van af hare prilste jeugd de godsvrucht beoefende, gaf ons een voorbeeld, dat wij op eene geheel bijzondere

1) S. Gregor. in Tract. 6.

-ocr page 113-

:)5

wijze belmoren ua te volgen. Helaas.' hoe vele zielen zijn er verloren gegaan, omdat zij dit voorbeeld niet gevolgd hebben! Iloc-veleu hebben geheel hun leven moeten zuchten en wcenen omdat zij nalatig geweest waren om zich in hunne jeugd aan God toe le heiligen! Daarentegen, welke voordeden genieten zij niet. die reeds van jongs al de godsvrucht van Mairia navolgden? Die godsvrucht, die hun hart bezielt sinds hunne kindsche jaren, stempelt hen tot getrouwe en bevoorrechte kinderen van den hemel-schen Vader. l)e Gud \aii alle zuiverheiden heiligheid ziet met welgevallen op hen neder: naarmate zij in jaren vorderen, versterkt bij meer en meer huniie hoop, dat zij eens tot de eeuwige zaligheid zullen geraken, en elk oogenblik scheukt bij hun nieuwe genaden, totdat bet oogenblik aanbreekt, waarop hij hen met de eeuwige heerlijkheid zal bekroonen. Veronderstel eeus , dat een wereldsch vorst er behagen in genomen had zeil' eenen boom te planten, zou bij dan de vruchten van dien boom niet liooger schatten dan alle andere, hoe schoon die ook mochten wezen? Zou diegene, welke vermetel genoeg was dien boom uit te rukken , zich niet zijne hoogste verontwaardiging op den hals halen? Welnu, onze ziet is een jonge boom, die uil Gods handen is voort-

-ocr page 114-

üü

gekomen. Wie zal het ooit uitspreken wat die hoorn hein gekost heeft? quot;lij heeft dien besproeid niet zijn zweet en zijn bloed. Zijn de vruchten van dien boom naar alle recht en billijkheid niet de zijne, en is dit niet meer bijzonder het geval met de eerstelingen onzer jeugd, die zijn hart zoo dierbaar is? Bieden vij dan die eerstelingen onzen hemelschen Vader aan! Deze gave, die in zijne oogen zooveel waarde heeft, zal hij ons vergelden door een overvloed van genaden; hij zal ons de eindelooze zoetheid zijner liefde; doen smaken en het ons lichter doen vallen om de deugd te beoefenen; hij zal ons verlossen uit duizenderlei gevaren, waaraan wij zonder het te weten blootstaan; en door ons behulpzaam te zijn in het vermijden der zonde , zal bij ons bewaren voor de knaging van ons geweten en tevens voor de moeite om tot hem terug te keeren, nadat wij in de zonde gevallen en hervallen zijn; hij zal ons eene bijzondere sterkte schenken om ons staande te houden en te steunen op den weg der deugd; eindelijk, hij zal ons gelukkig maken door in het binnenst onzer harten de zekerheid in te storten, dat wij eens zullen zalig worden en dat ziju bijstand daartoe ons nimmer zal ontbreken, ble gedachte zal in ons stervensuur ons versterken in onze zwakheid en ons bemoedigen als

-ocr page 115-

37

wij op het punt zullen staan om voor den oppersten rechter te verschijnen.

Grootendeels hangt hst van de ouders af of een kind reeds van zijne vroegste jaren af zich die godsvrucht zal weien eigen te maken, t Is bijgevolg voor hen een dure en onvermijdelijke plicht om met bijzondere zorgvuldigheid en met de uiterste vvaakzaam-iieid iu die jeugdige harten de godsvrucht aan te kweeken. Zij moeien daartoe nieis onbeproefd laten , noch onderrichtingen, noch vermaningen, noch bestralïingen. Zij moeten (jod dikwijls daarom bidden ; zij moeten hunne aalmoezen verdubbelen en meermalea het heilig Misoiler tot dal inzicht doen opdragen; in een woord, zij moeten niets ver-waarloozen en alles benuttigen om verzekerd te zijn van het welslagen eener zaak, waarvan meerendecls het eeuwig geluk of ongeluk hunner kinderen afhangt. Die voortdurende zorg wordt van de ouders nog strenger en gebiedender gevorderd ten opzichte hunner dochters, wier toonbeeld, gelijk natuurlijk is. op eene geheel bijzondere wijze de 1!. Maagd is. Ziehier wat de 11. ilierony-mus l) aan eene moeder schrijft over de opvoeding harer dochter: .Draag zorg, dat z'ij nooit iets anders hoore spreken of zelve

1) Liu. XIX aU Lat.

-ocr page 116-

i)8

spreke, dan wat uit zijnen aard geschikt is haar in de vreeze des Hoeren te bewaren ; laat haar geene wereldsclie liederen zingen; laat haar geene muziek hooren, die in slaat zou zijn haar hart te verwecken. Duld niet, dal zij omgang hehbe met lichtzinnige en dartele jonge lieden, of de schouwspelen , danspartijen en andere bijeenkomsten, waar uitgelatenheid en uitbundige vroolijkheid heerschen, bijwone; Iaat niet toe dat zij zich al te veel opschikke en optooie om de oogen tot zich te trekken; laat haar niet in liet openbaar verschijnen zooals Dina, alleen om gezien te worden, ten einde zij den tijd, waarvan elk oogenblik zoo kostbaar is, niet doe verloren gaan; maar zorg liever dat zij in plaats daarvan, zich onledig boude mei bidden, met godvruchtige boeken te lezen en met handenarbeid, evenals de kloeke vrouw, die zich met spinnen en naaien bezig hield, en die uit dien hoofde in de II. Schrift wordt geprezen.quot; Zoo spreekt een 11. Hie-ronymus, die groote Kerkleeraar. Het is dus voor elke moeder een strenge en gebiedende plicht om hare dochters \an alle gelegenheden, van alle gevaren van zonden verwijderd te houden; om haar tot godsvrucht op te leiden en alles te doen wat in l aar vermogen is om haar den smaak voor het gebed, voor het lezen van godvruchtige wer-

-ocr page 117-

9!)

ken, voor het aanliooren van üods woord en voor het dikwijls ontvangen der llli. Sacramenten in te boezemen , opdat zij, door die hulpmiddelen gesterkt, in de vreeze des lleerea volharden en den geest van godsvrucht mogen bewaren, zonder weiken de onschuld niet lang kan blijven bestaan. Diiar-enboven, deze bezorgdheid van den kant der ouders is zeer verdienstelijk in het oog van God, die ze nimmer onbeloond laat maar hun een overvloed van genaden zal schenken om in den hemel te komen. Eu voor liet geval dat hunne kinderen voor ben sterven in de liefde Gods, hoe welsprekend zullen zij alsdan voor den troon zijner aanbiddelijke majesteit niet pleiten voor het eeuwig heil dergenen, die hun eene godvruchtige opvoeding hadden geschonken? Ziedaar waarlijk krachtige beweegredenen, die de ouders moeten aansporen om met de meeste zorg werkzaam te zijn, ten einde hunne kinderen in godsvrucht op te voeden.

-ocr page 118-

ZESDE HOOFDSTUK.

Ttmistuuiierde tier IE,

I.

WAARUIT DE 11. MAAGD DE LIEFDE PUTTE, DIE ZIJ HABEK EVENNAASTE TOEDROEG EK WAARVAN ZIJ ZOO TREFFENDE BLIJKEN HEEFT GEGEVEN.

Onze naastenliefde zal altijd gelijken tred honden met onze liefde tol God.

üezelide bovennatuurlijke lielde, waardoor vrij God liefliebben, doet ons ook den even-menscii liefhebben; ea dien ten gevolge zal onze liefde tot cien evennaaste meer of minder groot zijn, naarmate onze liefde tot God meer of minder groot is.

De ware broederlijke liefde beslaat daarin, dat wij onzen naaste beminnen uil hefde tot God, omdat hij zijn schepsel is, omdat hij naar zijn evenbeeld is gevormd en omdat God ons het gebod heelt gegeven van hem te heinhmeu. liijgevolg zullen w ij onzen even-mensch des te meer liefde toedragen, wij

-ocr page 119-

101

zullen hem des te meer goed toewenschen en ook doen. hoe meer liefde ■vvij voor God qevoelcn en hoe vuriger vij verlangen hem ■welgevallig te zijn en hem te gehoorzamen. De 11. Paulus 1) zegt ons, dat hij, die zijn naaste liet heelt, de wet volbrengt, en dat de liefde tot den evenmensch de vervulling der wet is. En van waar komt dit? Omdat •wij, als wij onzen evennaaste beminnen om God, God beminnen, en als wij God beminnen, volbrengen wij de wet. Deze waarheid schittert met den meeslen luister uit in het leven van tal van beroemde heiligen, wier vurige Helde lot God steeds gepaard ging met eene bijzondere Helde tot den evennaaste.

lloovelen toch onder hen brachten niet hunne rust, hun vermogen, ja zelfs hun leven ten olfer en gaven aldus de ondub-belzinnigste blijken eener naastenliefde, welke zelfs heldhaftig moet genoemd worden? Eu hoevele Christenen ook hebben op hun voorbeeld niet de edelmoedigste liefde aan hunnen evenmensch bewezen? De liefde wel is waar der Heiligen tot God uit zich op ver-schillende wijzen; het voortdurend gebed bij dezen, bij genen de lichamelijke verstervingen; bij den een bet vasten en de onthouding, bij den ander de zellverloochening,

1

Kom. XIII, 10.

-ocr page 120-

102

ziedaar zoovele yormen, die de liefde aanneemt; maar die geheele verscheidenlieid van vormen lost zich op in de liefde tot den evyn-uaaste en al de heiligen gezamenlijk verloonen een en hetzelfde heilig ken teeken der liefde tot God, de liefde namelijk tot den naaste ! Onmogelijk kunnen zij van clkauderworden gescheiden, omdat beiden uit eene en dezellde bron voortspruiten. Daarom zegt ook de 11. Joannes l) de Apostel, dat hij, die God liefheeft, zijnen naaste liefheeft, daardoor te verstaan gevend, dat hij, die God liefheeft, van die liefde blijken geeft door zijne liefde tot den evennaaste. Ile7e stelling \alt niet te betwisten, en de grootheid van Maria's liefde tot den evennaaste, toen zij op aarde verkeerde, -Hordt hierdoor in een wonderbaar licht geplaatst. Grenzeloos toch als hare liefde tot God was, was ook hare naastenliefde. En hoe groot moet niet thans, nu zij in den hemel voor eeuwig haren welbeminde aanschouwt, hare liefde tot hem en bijgevolg ook tot ons wezen? Tot welk een graad heeft die onuitsprekelijke liefde niet moeten toenemen!

jiaria beoefende die liefde tot den even-niensch, zoolang zij op aarde leefde, van af het oogenblik, dat zij het gebruik harer rede bezat tot op haar laatsten ademtocht. We-

1) I Joan. IV.

-ocr page 121-

103

tende, dat God op aarde moest nederdalen

om de wereld te verlossen, vereenigde zij hare nederige sineekingen en hare vurige •wensclien met die der aartsvaders, die niet ophielden den hemel te sraeeken, dat bij hun den troost zou schenken van den God-delijkeu Verlosser te mogen aanschouwen: Ttorule, coeli, desuper cl nubes plumit justum : Dauwl, hemelen, tan omlwng en dal de wolken ons den rechtvaardige afzenden l). De H. lionaventura, de abt Kupertus en verschillende andere scbiijvers van naam maken hierbij de volgende bemerking: Wanneer het zeer aannemelijk is, dat God de dringende smeekgebeden der heilige aartsvaders ter bespoediging der komst van deti verwachten Messias verhoorde, dan valt het, niet te bc-twijfelen, dat de godvruchtige smeekingen van Maria veel krachtiger daartoe hebben

overtrof in liefde, evenzeer wonnen hare gebeden het van de hunne in verdienste. iNog een ander schitterend blijk gaf zij van hare liefde tot de mensciien. doordat zij hare toestemming gat' om de Moeder des Zaligmakers Ie worden; want in die hoedanigheid nam zij, zooveel haar gegeven was, deel aan

1) Isai. XLV, S.

-ocr page 122-

104

de verlossing der wereld. Kccc ancll/n Do-mint. Ziehier de dienstmaarid dei Ileeren.

Onder de versr.'.iijlende deugden, dio de II. Maagd beoefende gedurende haar verblijf in den tempel, zag men, zegt de 11. Cona-ventura, hare liefde jegens hare gezellinnen uiischitteren. Die jeugdige maagden waren niet vrij van de gebreken van haren leeftijd. en Maria. bezield als zij was met een verstandigen en verlichten ijver voor de eer van God en de volmaaktheid zijner dienstmaagden , vermaande haar met eene zachtaardigheid en eene omzichtigheid, die haar beter maakte zonder baar te kwetsen, llaar aanlokkelijk voorbeeld schonk kracht aan hare woorden, en wat hare vermaningen noch bare voorbeelden konden verkrijgen werd ten einde gebracht door hare gebeden.

Een ander bewijs barer Helde en harer ootmoedigheid gaf Maria in haar bezoek aan hare nicht Elisabeth. Zij toonde hare ootmoedigheid door aldus de minste te willen zijn tegenover haar, die in zoovele opzich en beneden haar was, en hare naastenliefde, door de bereidvaardigheid, waarmede zij baar al de diensten bewees, die haar vergevorderde zwangerschap vereischte, en doordat zij den Goddelijken Zaligmaker in haren maagdelijken schoot verborgen tot baar bracht, ten einde haar kind te heiligen en haar zelve

-ocr page 123-

105

met tien Heiligen Geest te vervullen. Ook was liet de naastenliefde, die de Moeder (iods aandreef hare geliefde afzondering te verlaten en die haar ecne reis deed ondernemen, die, de omstandigheden in aanmerking genomen , waarin zij zich bevond , hare krachten te hoven ging: t was de naastenliefde, die, nadat zij als het ware de oneffen wegen effen gemaakt en de horgen geslecht had, haar drie maanden lang deed verblijven in het huis harer nicht, waar zij zich met de geringste werkzaamheden onledig hield; 't was de naastenliefde, die haar ingaf om zich alsdan meer dan ooit te wijden aan hel gehed, aan de versterving, ten einde hierdoor de gunsten des hemels over Elisabeth en over Joannes den Dooper te doen afdalen. 0 ! zoo roept hier de 11. Ambrosius l) uit, wanneer er niets meer noodig was dan dat Maria zich liet zien om den H. Joannes den Dooper te heiligen, welke vruchten van zaligheid moest dan niet haar oponthoud van drie maanden ouder hetzelfde dak met hem voortbrengen!

1) S. Ambros. lib. II, sup. Luc. c, 9.

-ocr page 124-

106

li.

HET VOnilBEElD VAN MAMA LEEHT (JXS, DAT ONZE

NAASTENLIEFDE UIT ONZE WEKKEN MOET BLIJKEN.

Er zijn menschen, die zich verbeelden de naastenliefde te bezitten, wanneer zij, in plaats van hunne medemenschen kwaad toe te w enschen, hun goed toewenschen. Het voorbeeld evenwel der ii. Maagd leert ons. dat deze deugd vordert, dat wij die door uitwendige teekenen zichtbaar doen zijn, hetzij door woorden , heizij door werken, naar gelang der omstandigheden. Zoo moet men voor den bedroefde troostwoorden gereed hebben; men moet woorden van gelukwenschingtoespreken tol hem , die redenen van blijdschap heeft en men moet den behoeltige ouderstand verstrekken. Anderen zijn er die hunne lielde loon en als hel te laai is, als de dringende nood voorbij is; of zoo zij al hunnen naaste bijstaan, dau doen zij dit niet met een goed hart. alleen voor het uiterlijke of omdat het hun bijna mets kost. De liefde van Maria nu beztil in een hoogeti graad van volmaaktheid al de hoedanigheden, die het tegenovergestelde zijn dier gebreken. Niet zoodra verneemt zij van den engel, dat Elisabeth eenen zoon heelt ontvangen, of zij gaal heen en begeeft zich in aller ijl over het gebergte van Judea. En

-ocr page 125-

107

waarom dieliaasl? vraagtde H. Bonavcntura. Omdat, zoo antwoordt diezelfde leeiaar, omdat de liefde van Maria niets van uitstel wil weten. En hij voegt er hij; wee dengenen, die traag zijn in liet volbrengen der w erken van barmhartigheid jegens den evennaaste! Wee dengenen, die slechts dan die w ei ken met bereidvaardigheid verrichten, wanneer zij daarin eenig behagen vinden, terwijl zij die verwaarloozen, wanneer ermoeielijkheden aan verbonden zijn ! Deze laatsten moesten van de H. Maagd leeren, hoe zij niet moesten aarzelen om alles wat hun hart !u:t dierbaarst is zelfs hunne eer ten ofler te brengen. Inderdaad, kou er wel iets vernederender zijn voor Maria dan de plechtigheid der zuivering? Desniettegenstaande, om niet de andere vrouwen,-aan welke de wel die plechtigheid voorschreef, te kwetsen, brengt hare naastenliefde het voorrecht ten offer, dal haar daarvan vrijsprak. Nog een ander bewijs gal de H. Maagd van hare bijzondere naastenliefde, op de bruilolt van Cana. door de jonggehuwden uit de verlegenheid te verlossen, waaraan zij zouden hebben blootgeslaan. zoo zij niet iu slaat, waren geweest bet gebrek aan wijn, dal zich in eens in het midden van de bruiloft openbaarde, te doen ophouden. Zij geeft hai en Zoon kennis van het gebeulde . en getrolfen door degroote lielde

-ocr page 126-

108

zijner moeder wrocht Jesus een wonder, waardoor de armoede van den gasllieer voor het oog der gasten verborgen blijft. De kostbare les. die wij hieruit kunnen trekken is deze: dat -«ii ons de behoeften van onzen evenmensch moeten aantrekken alsof het onze eigene waren, en. zoo wij niet in staat zijn onze broeders in persoon te ondersteunen . hen aan anderen aan te bevelen. die daartoe bij machte zijn; want wij moeten ons niet tevreden stellen met eene onvruch-hare liefde. Eindelijk op bet voorbeeld van Maria moeten wij in het gebed onze toevlucht tot God nemen en hem smeeken van onzen evennaaste datgene te verleenen. waaraan hij soms behoefte mocht hebben en dat wij uit ons zelven hem niet gevea kunnen.

111.

LIEFDE DER It. MAAGD JEGENS HARE VIJANDEN.

(■oed doen aan die ons haten en ons kwaad willen, is het bewijs bij uitnemendheid, dal wij onzen evenmensch liefhebben. Niets daarenboven. naar het gevoelen van den II. Chry-sostomus. maakt ons meer gelijkvormig aan God dan de li Ide lot diegenen, die ons kwaad hebben berokkend, en het vergeven van het ongelijk aan hen, die ons kwaad wen-

-ocr page 127-

10Sgt;

schen. Deze graad van naastenliefde bevat in zicli iets zoo verhevens, dat hij die dien bereikt heeft, de hoogs te volmaaktheid van het Christendom bereikt heelt. Van zulk eene heldhaftige liefde heeft Maria ons het voorbeeld gegeven. Kan eene moeder -wreeder vijanden hebben dan de moordenaars van baren eenigen Zoon, dien zij boven alles bemint, ja meer dan haar eigen leven? De 11. Maagd had tal van vijanden: vooreerst namelijk de zondaars n het algemeen, en ten andere meer in het bijzonder het volk van Jerusalem en de ele heidenen, die in die stad zich bevonden met den stadhouder van Judea. En allen droegen iiet hunne bij om het onrechtvaardige vonnis ten uitvoer te leggen, dat den Zaligmaker tol den schand-dood des kruises veroordeelde; dezen door bunnen tong, fjladio Unyuai; genen door hunne goddelouze raadgevingen; anderen door hunne handen in zijn bloed te doopen; en Maria, zich voegend naar de gevoelens des Goddelijken Verlossers, had die wreed-aa rds lief eu wel zoozeer, dat zij' edelmoe-Qij,' genoeg zou geweest zijn, om, als hel noo-dig ware, haar eigen leven ten beste te geven voor hunne verlossing. Züü ook, niettegenstaande zij getuige was van du vreeselijke slagen, waarmede zij haren Zoon overlaadden eu van de schrikkelijke wc den, die zij

-ocr page 128-

llü

hem met hunne strafwerktuigen toebrachten,

had zi j nog medeli jden met zi jne verwoede rechters ei! hunne snoode huurlingen, die zich lot zijne heulen lieten gebruiken ; zij bad voor hen tot den hemelschen Vader en sn ieek te hem met het vurigste en oprechtste verlangen ora hunne vergiffenis te verwerven. Haar hart en dat van haren goddelijken Zoon, die in zijne overgroote liefde zicii voor de zaligheid zijner vijanden slachtofferde, maakten slechts eén hart nit: Ohlatus est quia ipse voluit: If ij is geslachtofferd, omdat hij het zelf (il-dus wilde. 1

Jesus' eerste woord aan het kruis is een roerend gebed tot zijnen Vader ter gunste zijner beulen: Vader, vergeef het hun. want zij weten niet wat zij doen. Pater, dituitte illis, non euim sciunt '/uid fact nut. 2^ En Maria hoort die woorden, die op het eigen oogenblik weerklank vinden in baar hart. iloe zeer ook van de levendigste smart doordrongen als zij baren Zoon beschouwt, wiens lichaam geheel verscheurd en met wonden doorstoken is, en wiens bloed van alle zijden vloeit, verliest zij geen enkel oogenblik den moed, maar blijft standvastig en onbewegelijk aan den voet deskruises, gesteund door dc Helde, die iiaar bezielt voorde vijanden

IJ Isai. LUI, 7. 2) S. Luc. XXIII, 34.

-ocr page 129-

ill

van haren Zoon en voor de hare; eene liefde In waarheid sterker dan de dood en groo-ter dan hare smarten. Amor me us pondus me am: Mijne liefde is mijn last. M Helaas! wij, wij •vveigeniii het iniuste verzuim , de geringste heiendiging te vergeven, die men ons soms mocht hebben aangedaan en die in quot;werkelijkheid meestentijds enkelen alleen in onze verbeelding bestaan! Wij blijven aan die kleinigheid, aan dat ingebeelde onrecht denken, en zeer dikwijls wordt het niet dan door den tijd uitgewiscat, zoodat de vergetelheid moet voltooien wat onze liefde niet kan. 0 onvergelijkelijke Maagd! mocht in mijn hart althans eene enkele vonk dier lielde aanwezig zijn, die gij aan God toedraagt! Ik zou dan naar evenredigheid der lielde, die ik jegens mijnen goddelijken Meester zou koesteren, mijnen naaste beminnen, en ik zou die deugd ten zijnen opzichte beoefenen, gelijk gij die ten opzichte uwer wreedste vijanden hebt beoefend.

Maria gevoelde deze reeds zoo vurige liefde nog toenemen, toen zij getuige was van iiet wonderbare gehenn, dat voltrokken werd terwijl zij zich aan den voet des kruises bevond. en hare gebeden met die van naren Zoon vereenigde voor de vergiftenis van alle

1) S. Aug. Confess. 1. III. e. 9.

-ocr page 130-

112

zoudaars. 't Was loen dal Jesus Christus die gezegende Maagd aan alle geloovigea lot Moeder gal' en hen in den persoon van den geliefden leerling aan haie bijzondere zorg aanbeval. En van dien siond af aan hese houwde de H. Joannes haar als zijne iVoc-der: Ex 'dia hora acceptt earn discqmlus in sua. !) ü! hoezeer is die aanneming tol kin-dei en niet geschikt om de harten der christenen tot den dienst van Maria te bewegen! llechlvaardigen en zondaars, all.n moesten zich daaraan toewijden: de eersten, die de vr.enden van üod zijn, om ouder hare bescherming den staat van genade tebewarenï de andere, om door bare voorbede de liefde Gods, die zij verloren hebben, teruglever-krijgen. Daar, aan den voet des kruises, heelt de li. Maagd de verplichting op zich geno-nien van , evenals eene moeder voor het welzijn harer kinderen bezorgd is, voor onze

1) S. Joan. XIX, 27.

-ocr page 131-

ZEVENDE HOOFDSTUK.

C^eliooirznaouUeid slep SB. SSaagd.

1.

WONDERBARE VOORBEELDEN VAN GEHOORZAAMHEID ONS DOOR DE It. MAAGD GEGEVEN.

Niet onduidelijk hebben -wij reeds te kennen gegeven, hoe volmaakt Maria de gehoorzaamheid, aan haren Schepper verschuldigd, beoefende, toen wij spraken van hare liefde tot God. Die vurige liefde, waarvan haar hart blaakte, was de bron, waaruit geheel de gelijkvormigheid van haren wil aan dien van God voortsproot. Niet alleen echter vordert de gehoorzaamheid, dat men onderworpen zij aan God, zij eischt daarenboven, dat men uit liefde tot God onderworpen zij aan de menschen, en deze laatste hoedanigheid der gehoorzaamheid van Maria willen wij thans nagaan. Mochten wij zoo gelukkig wezen, dut wij de voorbeelden navolgden, die zij hitar

a

-ocr page 132-

114

gelieul leven lang ons van deze deugd heelt

n Zelden zal de godvruchtige ziel groole moeielijkhedeu ondervindeu, om rechtsireeks aan God te gehoorzamen; maar ge.jeel anders is het gelegen, als liet er op aankomt om uit lieldè tol (iod aan de menscneu te gehoorzamen ; immers de eigenheide van den nieusch ziet daarin eene vernedering. Ueze eigenheide is altijd in verzet tegen elk gezag zij keurt de handelingen daarvan at en staat daartegen op. De gehoorzaamheid bijgevolg, rails zij onverwijld en zonder voorbehoud doet gehoorzamen, is net meest ondubbelzinnig bewijs, dat onze wu volmaakt eeliikvormig is aan dien van t'oii.

kcereu wij terug tot de 11. Maagd, die na .lesus Christus het vuhnaakst toonbeeld dier deugd geweest is. Van al hare kindsche jaren gehoorzaamde zij aan de geringste verlangens harer ouders, de U. Joactinn en de 11 Anna; en, volgens eene openbaring aan de il Mechtildis, eene harer ijverigste navolgsters in dit opzicht, gedaan, bleef het haa'- immer onbekend dal men, zells m de eenvoudigste en meest ailedaagsche zaken , le-'eu hun wil kou handelen. Zij gal nauwkeurig acht op hunne blikken, hunne woorden, ten eiude hun volmaakle.r te kunnen gehoorzamen. Toen zij in den tempel was

-ocr page 133-

gekoraeu, volgde zij mei de uiterste ge-trouwheid de voorschriften op, die de hoo-gepriester, aan wiens leiding men haar had toevertrouwd, haar gat'. Om deze gehoorzaamheid aan den hoogepnester, zegt de li. Bouaventura, had zij eiken dag op eene bijzondere wijze. Toen zij later met deu 11. Joseph in deu echt was -getreden, was zij hem in alles onderdanig, uiettegenstaaiide hare verhevene -waardigheid haar verre bovendien eerbiedwaardigen aartsuidei verhiel; quot;want zij wist, dal naar de duor (Jod zeil vastgestelde orde de vrouw haren man moet gehoorzamen. De ivouitigiu der Engelen eu de Moeder des Heeren wilde alzoo gehoorzamen aan een arm werkman, niet slechts eeiiu;e dagen maar nagenoeg dertig jaren lang.

i

Vau de deugdzame Sara wordl verhaald, dat zij haren man in alles onderdanig was, dat zij hem volgde op zijne reizen eu zijue vermoeienissen deelde; dat zij met diepen eerbied hein toesprak eu hein baren heer

as.

noemde, liet gedrag van Maria evenwel w

in gelijke omstandigheden, nog volmaakter. Zij volgde hem naar iNazaretli, waar zij met hem woonde; zij vergezelde hem naar Bethlehem; zij begal' zien met hem naar Egypte, in weerwil van de moeielijkheden aan dien nachtelijken tocht verboncten, te midden van een vreemd laud. 1/aar, zegt de

-ocr page 134-

116

H. Anselmus i), verbleef' zij zeven jaren, in liare gelioorzaamlieid volhaidend; en niettegenstaande de groote ongemakken, die zij ongetwijfeld i» dat afgodisch land had te verduren, gelijk wij liierboven reeds aanstipten, beklaagde /.ij ziels evenwel nooit daarover aau den 11. Josepli en met opzet vermeed zij zelfs hem liet hoogst noodlge. waarvan de ontbering haar zoo hard moest vallen, te vragen, bevreesd als zij was, dat zij hein hierdoor eenig verdriet mocht aandoen. Geheel en gansch onderwierp zij zich aan den w il van haren kuischen echtgenoot, gelukkig als zij was door haie overtuiging, dat zij,' met aan hem te gehoorzamen, aan God gehoorzaamde, die hem had uitverkoren om de bewaarder te zijn van het kindje Jesus en de beschermer harer maagdelijke zuiverheid.

11.

DE II. MAAGD LEERT OXS TE GEHOOUZAMEN AAS DE BEVELEN ONZER OVERSTEN , ONVERSCHILLIG WELKE DEZE OOK ZIJN MOGEN.

Ongetwijfeld is het eene deugd te noemen, wanneer men aan oversten gehoorzaamt, die

IJ S. Ausclin. in Mutth.

-ocr page 135-

117

w'js, gemptigd, depgdzaani, bekwaam zijn en die altijd de strengheid deiquot; bevelen weten te temperen door zachtheid. Te gehoorzamen daarentegen aan heerschzuchtige, hardvochtige en eigenzinnige oversten, die zonder reden dingen opleggen, die het lastig valt na te komen, dit is, zegt de 11. Uona-ventura i), blijk geven van eene veel vei he-vener deugd en die Lij God onvergelijkelijk meer verdienste bezit. De II. Petrus spreekt van die gehoorzaamheid als hij zegt: Dienstboden, wecst xiweu meesters onderdatiiy met allen eerbied: niet alleen aan dieijeuen onder hen, die yoed en zachtmoedig zijn, maar onk aan hen, die hardvoehtiy en lastig zijn 2). Inderdaad, er is veel deugd en eene groote liefde tot God noodig om aldus zijn hart tot onderwerping te brengen. Hoe groot evenwel zijn van den anderen kant de verdiensten niet, die men zich daardoor vergadert! Zoo gehoorzaamde de 11. Maagd aan de verordening Aan keizer Augustus, den opvolger van Julius (.acsar en overweldiger van liet rijk. Deze vorst had geheel willekeurig eene wet uitgevaaidigd, volgens welke de kinderen Davids eene schatting moesten betalen aan zijne heerschzucht door zich in Bethlehem

1) S. Bonav. lib- de grad. vit,

2) I I'etr. II, 18.

-ocr page 136-

118

te doen opschrijven. Tegenover dezen plicht, die haar werd opgelegd, aarzelt Maria niet, en in weerwil barer vergevorderde zwangerschap verlaat zij hare woning van Nazareth en zij onderneemt eene langdurige en vermoeiende reis, op die wijze ons een schoon voorbeeld achterlatende van de gehoorzaamheid, die wij aan de regeerende Torsten zijn verschuldigd , en van den eerbied en de onderwerping, waarmede men hunne verordeningen behoort te bejegenen.

III.

DE H. MAAGD LEERT OXS DAARENBOVEN TE GEHOORZAMEN ZELFS IN DINGEN, DIE NIET STRENG VERPLICHTEND ZIJN.

De ondergeschikte, die aïm zijnen overste gehoorzaamt in dingen. die verplichtend zijn, maakt zich voorzeker verdienstelijk : maar als hij hem gehoorzaamt in dingen, die niet verplichtend zijn, verdient zijne handelwijze in bet oog van God een zeer groot loon; want daar bij jn dit geval altijd zijnen weerzin kan verbloemen onder hei; voorwendsel, dat hij niet strikt gehouden is te gehoorzamen, zoo verkrijgt zijne onderdanigheid, omdat zij geheel vrijwillig is, veel grootere

-ocr page 137-

119

waarde. Dc 11. Bernardus !) spreekt liierover in dezer voege: De volmaakte gelioorzaam-heid bepaalt zich niet tot hetgeen de wet gebiedt; zij strekt zicli daarenboven uit tot al hetgeert de liefde vraagt, dat wil zeggen, tot al betgeen bet meest welgevallig is aan God en het best geschikt om den evennaaste te stichten; zij doet alles met moed, met liefde en blijdschap, zonder iets uit. te zonderen, zonder op iets af'te dingen. In het geheim barer zuiverheid geeft de II. Maagd ons, gelijk wij reeds geilen hebben, een voorbeeld van ootmoedigheid en gehoorzaamheid tegelijk. Volgens de letter der wet was zij niet gehouden aan de verplichting, die alle vrouwen was opgelegd, om zich in den tempel ter zuivering aan te bieden. Toch brengt zij dit voorrecht ten offer aan den plicht van het goed voorbeeld , om ons te leereu hoe wij de gebruiken, de gewoonten, en de plechtigheden der kerk behooren te eerbiedigen. Haar voorbeeld leertonstevens aan de dienaars van God te gehoorzamen in al hetgeen onzen geestelijken voorullgang betreft en hunnen raad op te volgen ook als er sprake is van dingen, die niet verplichtend zijn, om aldus meer en meer in heiligheid toe te nemen. Reinigt uwe harten.

1) S. Bern. Disc, de Proec.

-ocr page 138-

120

zegt, de 11. Aposlel Petrus 1) door met liefde le gehoorzamen . niet enkel, omdat men zich tegenover eene verplichting bevindt, die streng onze gehoorzaamheid aleischt, maar omdat men verlangt te doen wat Gode welgevallig is.

liet leven der 11. Maagd was een voortdurend gehoorzamen aan de bevelen des hemels. \Vij zijn niet van plan dat leven in al zijne bijzonderheden na te gaan en hierom stappen wij dadelijk over tot die omstandigheden, in welke jlaria deze deugd op de heldhaftigste wijze heeft beoefend. Beschouwen wij dus het lijden en den dood des Zaligmakers. Voorzeker, geen menschelijke taal zou in staat zijn den wieeden indruk te schetsen, dien Jesus' lijden op het hart van Maria, zijne moeder moest teweegbrengen; nog is het evenwel moeielijker te beschrijven de smart dier beklagenswaardige moeder, terwijl zij dat lijden beschouwt. Evenals de liefde, die zij haren Zoon toedroeg, grenzeloos was, evenzoo was ook hare drcelheid. Nochtans, in de vaste overtuiging, waarin zij verkeerde, dat Jesus doorzijn lijden en dood. voor de zaligheid des nienschdoms, den wil des Ailerhoogsten vervulde, gehoorzaamde zij en onderwierp zij zich geheel aan

1) I. Pctr. pass.

-ocr page 139-

121

het verlangen des Heeren, op het voorbeeld des Zaligmakers zelvea, die in den hof'der Olijven sprak; Niet mijn maar uw uil ye-schiedc. Non mea voluntas sed tua fiat 1 \ t)e 11. Maagd, gelijk de II. lionaveniura bemerkt, was door het lijden en den dood van Jesus zoo zeer getrollen , dat, zoo liet mogelijk ware geweest, zij zich zelve met helde in zijne plaats zou hebben geslaclilollerd om hem dat lijden te sparen; hare onderwerping evenwel in die omstandigheden was voor haar verdienstelijker dan hare zucht om zelve te lijden.

IV.

HOE WIJ DÉ GEHOORZAAMHEID DER H. MAAGD IIEIIOOREN NA TE VOLGEN.

Een kind is aan zijne ouders, eene gehuwde vrouw aan haren man , een dienstbode aan zijnen overste, een onderdaan aan zijnen vorst, een biechteling aan zijnen zielzorger, een kloosterling aan zijne kloosteroversten gehoorzaamheid verschilliligd. Zoowel als wij God niet kunnen lielhebbeu zonder dat wij uit helde tot God onzen evenmensch liefhebben, zoo min ook kunnen wijdegehoor-

1

Luc. XXII, 42.

-ocr page 140-

122

zaaniheid , die wij aan (ïod verschuldigd rijn, beoefenen , zonder dat wij aan onze oversten gehoorzamen, want deze gehoorzaamheid neemt eene plaats in onder de geboden des lleeren. Zoo nauw zijn deze twee verplichtingen aan elkander verwant, zegt de 11. Thomas !), dat wij evenzeer genegen moeten wezen om aan onze oversten te gehoorzamen uit liefde lot God, als wij genegen moeten zijn om aan God te gehoorzamen. De 11. 1'au-lus 1) zegt ons, nadat hij ons de gehoorzaamheid aan onze overslen heeft aanbevolen , waarom men hun onderdanig zijn moet; omdat namelijk bet gezag, waarmede zij bekleed zijn, hun van God gegeven is. wiens plaats zij bekleeden; en bijgevolg is liet God zelf gehoorzamen als men hun gehoorzaamt. De Apostel somt daarna in bet bijzonder en zeer uitvoerig diegenen op, wie de geboor-zaamheid betreft: zij verplicht de kinderen ten opzichte hunner ouders, de dienstboden ten opzichte hunner meesters, de gehuwde vrouwen ten opzichte hunner mannen ; want de man is het boold der vrouw gelijk Jesus Christus het hoofd der Kerk is; en evenals de Kerk onderdanig behoort te zijn aan Jesus Christus zoo ook moet de vrouw aan

1

Kom. XXII, 1. 2; Ephcs. V. 22

-ocr page 141-

123

den man onderworpen zijn in al hetgeen niet met de wet Gods in strijd is. De H. Pau-lus besluit met te zeggen, dat hij, die aan zijne oversten niet gehoorzaamt, wederspan-nig is tegen God en zicli plichtig maakt aan eene handeling, die de eeuwige straf der hel verdient.

Daar geheel de volmaaktheid van den Christen bestaat in het kennen en volbrengen van Gods heiligen wil. -valt het niet te betwijfelen dat wij. met te gehoorzamen aan onze overheid, al zoude ook de persoon, die over ons gesteld is. de slechtste der men-schen w ezen en al zoude hij ook de slechtste oogmerken voeden bij hetgeen hij ons gebiedt, aan Gods wil gehoorzamen, met dien verstande evenwel, dat hetgeen ons geboden wordt niet ongeoorloofd is. Wat kan ons ter zaligheid dienstiger zijn? 't Is ons in duizend omstandigheden onmogelijk zeker te zijn of wij Gods wil of den onzen vervullen; het gebod onzer overheid daarentegen wijst ons duidelijk aan wat Gode welgevallig is en wij vinden daarin een zekeren waarborg, dat ons werk verdienstelijk is. Hoe troostend is het daarenboven voor ons niet te mogen denken, dat ons leven geheel is ingericht naar Gods inzichten over ons, als wij ons laten geleiden en bestieren door diegenen, die hierbeneden zijne plaats be-

-ocr page 142-

124

kleeden! Die u hoort, hoort mij l), zegt de Zaligmaker; en bijgevolg hij, die aan zijne overheid gehoorzaamheid weigert, -weigert gehoorzaamheid aan .Tesus Christus. Toen het Joodsche volk niet langer wilde geregeerd worden door Samuel, sprak de Heer tot den proleet: 't Is niet aan u waar aan mij, dat het volk gehoorzaamheid weigert 2).

V.

BETEH IS HET GERINGE WEBKEN TE DOEN UIT GEHOORZAAMHEID DAN GROOTE ZAKEN TE VERRICHTEN, DIE DAARMEDE NIET IN VERBAND STAAN.

De gehoorzaamheid is een kosthaar voorbehoedmiddel tegen de ijdele inbeeldingen der eigenliefde, tegen de dwalingen, waaraan het menschelijk verstand is blootgesteld, en tegen de strikken, die de duivel, niet ophoudt de zielen te spannen op den weg der godsvrucht. Daartoe evenwel bepsalt zich het nut dier deugd niet. Men moet iet nimmer uit het oog *erliezen, dat hij, die uit gehoorzaamheid iets verricht, gioote verdiensten vergadert, ook al is hetgeen hij verricht onbeduidend; hij verdient in dat geval

1) Luc. X, 16, 2) I Keg. VIK, 7.

-ocr page 143-

125

door het onbeduidendst werk meer, dan wanneer hij uitstekende werken verrichtte, die niets met de gehoorzaamheid gemeen hebben, «li . voorbeeld: iemand gevoelt in zich een vurig verlangen om zekere goede werken te verrichten, zooals daar zijn: in ziekenhuizen die zieken te verplegen, wier kwalen het meest afzichtelijk zijn voor de menschelijke natuur, in het midden van den winter blootsvoets te gaan, de armen te bezoeken en hen te troosten, zijn lichaam te versterven door herhaalde lijfkastijdingen. Dit zijn verlangen geeft hij te kennen aan zijnen overste, zijn biechtvader of zijn geestelijken leidsman. Nu vindt men evenwel niet goed hem dit vurig verlangen in te willigen. Wanneer nu die persoon in allen ootmoed zijnen wil onderwerpt aan dien zijner overheid, dan zal hij zich door die gehoorzaamheid grootere verdiensten verwerven dan door elke vrijwillige gestrengheid jegens zich zeiven, welke die ook zijn moge. En waarom? Onulat eene dusdanige gehoorzaamheid een uitvloeisel is van den geest van zelfverloochening, waardoor men zijnen eigen wil geheel en gansch slacht-olfert: en geen andere olferande kan den lieer welgevalliger zijn dan deze 15. De gehoorzame mensch behaalt aldus, met slechts zeer weinig of zelfs zoo gjed als niets te doen, eene volledige overwinning over zich

-ocr page 144-

126

zeiven: Fir obediens loquetur victoriam. Zie-* hier hoe de geleerde (ierson zich uitlaat over dit teeder en gewichtig onderwerp. Elk kloosterling moet in zich de gedachte levendig houden, dat God onze goederen in hel geheel niet behoelt: liuitorum meoraui non ajes i), en voor gedragsregel dit beginsel aannemen, dat liet Leste, het verhevenste, het voordeeligste werk, dat hij verrichten kan, juist datgene is wat hein door zijne oversten wordt opgelegd, onverschillig wat het zij, mits het slechts niets zondigs is. Wat üersou hier zegt voor de kloosterlingen is op alle standen en op eiken levensstaat van toepassing. Voor een ieder van ons is zijn overste de piaatshekleeder van Jesus Christus. Deze waarheid, die als een groud-waarheid in de godgeleerdheid is aaugeno-men, is aan de 11. Jirigitta kenbaar gemaakt in eeue openbaring, beze heilige gal' zich over aan de strengste werken van boetvaardigheid en aan allerlei oefeningen van godsvrucht. Haar geestelijke bestierder, die van oordeel was, dat zij die strenge levenswijze moest matigen, omdat hare krachten schenen al' te nemen, verbood haar voor een tijd lang zekere verstervingen. l)e 11. Brigitta echter, die meer voor de gezondheid barer ziel dan

1; Ps. XV, 2.

-ocr page 145-

m

voor die van liaar lichaam bezorgd was, gevoelde een lievigen afkeer om aan dal bevel te gehoorzameu. Toen zij hierover in den grootsten angst verkeerde verscheen haar de U. Maagd, die haar zeide: Twee personen hebben liet inzicht om te vasten uit godsvrucht; de eene is zich zelve meester en brengt haar voornemen ten uitvoer door werkelijk te vasten, en zij wordt daarvoor beloond zooals haar goed werk dit verdient; de andere daarentegen vast niet, omdat zij gebonden is door de gehoorzaamheid, maar onderwerpt zich aan de voorschrilten van haren overste, die het haar verbiedt; en deze wordt dubbel beloond, ten eerste voor den goeden wil, dien zij bezit, om te vasten en ten andere voor het ten oll'er brengen van haren eigen wil aan de gehoorzaamheid. Zij maakt zich inderdaad dubbel verdienstelijk, omdat zij van den eeneu kant Gods wil volbrengt en van den anderen kant haren eigen wil verzaakt.

VI.

Illi liEHOORZAAJlHEll) IS HET BESTE IIULIMUDUEL TEGEN UE EIGENLIEFDE.

Gelijk de eigenliefde de oorsprong is van alle soort van verwarring en ontsteltenis.

-ocr page 146-

128

zoo is ook eene volmaakte gehoorzaamheid de bron vau vrede en gerustheid der ziel i). Wanneer wij gaarne datgene doen wal wij weten dat welgevallig is aan God, omdat liet bevorderlijk is tot zijne eer en lot het welzijn van onzen evenmensch, en wanneer wij het om die redenen gaarne doen, dan kan men niet zeggen, dat wij onzen eigen wil volbrengen: maar wij volbrengen dien van God, want in dat geval zijn onze wil en die van God een. Wanneer wij daarentegen doen wat onze plicht van ons vordert, omdat wij daarin behagen hebben zonder op Gods wil te lellen, dan volbrengen wij onzen eigen wil; in dit geval toch zijn onze wil en die van God niet meer een. Öie eigen wil, zegt de 11. Ber-nardus 2), veroorzaakt al onze angstvalligheden en onze inwendige ongerustheden Laat de eigenliefde ophouden te bestaan, zuo spreekt hij, en de vlammen der hel zullen uilgebluscht worden. l)e gehoorzaainheid nu is het geneesmiddel tegen alle kwalen, die de eigenliefde teweegbrengt; zij bedwingt en doodt die; zij onderwerpt die aan den wil der overheid, van den geestelijken bestierder, van den zielzorger, en dien leu gevelge aan den wil van God. Zoo groole waarde heeft deze deugd in de oogen Gods, dat, naar

1) S. Born. Scrm. I, Dc resurr. 2) Ibid.

-ocr page 147-

iit'L gevoelen van Thoiiias a Keinpis1), de verdieusle der geheorzaamlieid in zeker opzicht gelijkstaat met de ■.erditns'c van den marteldood. Al wie, zoo spreekt hij, edehnoe-diglijk gehoorzaamt aau zijne oversten , uit liefde lot God, verricht eene heldhaftige daad, die een dapper soldaat van Jcsus Christus waardig is ; immers met te gehoorzamen strijdt hij tegen zich zeiven; en met het zwaard van de vreeze des lleeren weerstaat hij alle aanvallen van zijnen eigen wil, di ;n meest ontembaren vijand vsn den mensch; hij slaat die af, hij overwint die; en hierom zal hij met de martelaars van Jesus Christus den palm der onsterfelijkheid verwerven. Behalve die kostbare kroon evenwel, die hij zich bereidt in den hemel, zal de gehoorzame mensch op aarde den on waardeerbaren zegen van den vrede des harten tot erfdeel ontvangen: en 'tis de il. Geest zelf, die ons de verzekering daarvan geeft.

Cassianus 2), van de monniken sprekende, wier groote heiligheid in vorige eeuwen in de Kerk zoo heerlijk uitblonk, spreekt in dezer voege: Zij achtten de gehoorzaamheid hooger dan het gebed, de afzondering, de rust der cel; zij achtten haar hooger dan de

1

De Fid. disp. f. lil. c. 3.

2

Uo mst. rcnunt. 1. J.V. ;. 12.

-ocr page 148-

130

andere deiigdru , die niet, hetzij door de na-tunrwet, hetzij door eene goddelijke ol ker-kelijlvC mcI zijn voorgeschreven; zij -wilden liever alles en onder alle opzichten verliezen. dan op de geringste -wijze tegen de gehoorzaamheid te zondigen, zoozeer waren zij bezorgd die deugd ongeschonden le bewaren. Zoohaast zij dan ook het toeken der gehoorzaamheid vernamen, verlieten zij hunne cellen om zich te spoeden ter plaatse werwaarls men hen nep; en zoo stipt was hunne gehoorzaamheid, dat, als het eerste geluid der klok werd gehoord, zij eene begonnen letter niet zouden voltooid Lebben. Dit betreft on-getwijield tie kloosterlingen, maar ook zij, die in de wereld onder het gezag van anderen leven zullen daaruit hun nut kunnen trekken; want, met uit liefde tot God aan zijne overheid le gehoorzamen, kan ook de mensch, die in de wereld leeft, zoowel als de klooste.llng, al de v jordeelen zich eigen maken, die de gehoorzaamheid oplever!.

-ocr page 149-

ACHTSTE HÜUKUSTUK.

Kiniverlieiil lt;1ub* £1.

I.

DE II. MAAGD DEED BELOFTE VAN MAAGDELIJKE ZUIVERHEID, OMDAT ZIJ VERLANGDE, DAT HAAR HART GEHEEL AAN GOD ÏOEliE-HOOHDE.

Welke beweegreden had de ii. Maagd om in een tijdperk van weelde en zingenot, toen do maagdelijke zuiverheid iets volstrekt onbekends was, zich door eene gelofte daartoe aan den lieer te verbinden ? liet was haar vurig verlangen om alles te doen wat Cod het meest welgevallig zijn konde. Zij gehoorzaamde ten overvloede aan eene hemel-sche ingeving en gevoelde zich gelukkig daarin het kostbaar middel gevonden te hebben o:n haar hart geheel en gausch aan haren Schepper le wijden. Maria, zegt de 11. Ansehnus, uit hel doorluchtig geslacht van llavid gesproten , heiligde van

-ocr page 150-

132

af hai u kindsche jaren door de gelofte van maagdelijke zuiverheid aan God hare ziel en haar lichaam toe. Al de gedach-len van haren geest, al de gevoelens van haar hart drongen haar tot dit verheven o(Ier. Waarom? Omdat zij overtuigd was, dat, hoe volmaakter zij die deugd zou bezitten, zij des te meer aan God, die de zuiverheid zelve is, zou gelijkvormig worden. Wat even-wel hel meest hier onze bewondering verdient, is de groote achting, die Maria voor de maagdelijke zuiverheid bezielde, in weerwil van de omstandigheden, waarin zij zich geplaatst vond. De gehuwde vrouwen immers die kinderloos waren, werden te dier tijde met verachting aangezien, en onvruchtbaarheid werd als een vloek des l.emels beschouwd. De 11. Maagd niettemin laat zicli door de gedachte aan de verachting aanharen staat verbonden niet afschrikken; - en zells als de Engel haar de boodschap brengt, dat zij de moeder des Allerhoogsten zal worden, neemt zij die liooge waardigheid, welke haar wordt aangeboden, eerst dan aan, als de hemelsche ge/ani haar de veizeKeinig geelt, dat het goddelijk moederschap in geen enkel opzicht in strijd zal zijn met hare gelofte. 0! hoe standvastig was met de 11. Maagd iu het oli'er, dat zij aan God had gebracht! Liever had zij geweigerd de Koningin des

-ocr page 151-

133

hemels, de vorstin van het heelal, de moeder van den Eeuwige te worden, dan dat zij ontrouw ware geworden aan de heilige verbintenis, die zij had aangegaan, ten einde haren Schepper -welgevallig te zijn juist in datgene, wat haar den smaad harer tijdge-nooten moest op den hals halen. 0 grootmoedig hart! roept de 11. Bernardus 1) in zijne verwondering uit, o hart, sterker dan de grondslagen de?' aarde en boven de hemelen verheven! Die standvastigheid, die Maria door hare gelofte vran maagdelijke zuiverheid a-m de goddelijke ingeving doet beantwoorden en daaraan getrouw doet blijven. is een waarachtig wonder. De H. Maagd acht den smaad, waarmede zij zich voor het oog der wereld bedekt, niets als zij slechts aan Gods hart welgevallig is. De Allerhoogste evenwel zal aan al de eeuwen kenbaar maken. hoezeer hij diegenen beloont, die hem dienen en die zijne meerdere eer betrachten, en hierom zal hij zorg dragen om de gebeurtenissen een dusdanigen loop te doen nemen, dat die schande, welke ten gevolge harer maagdelijke zuiverheid op Maria moest neder-komen, in eene weergalooze eer verkeert. Maria zal maagd en moeder tevens zijn; en de smaad der wereld, dien zij edelmoediglijk

lml

I •;

1

So nu. do Ti. V.

-ocr page 152-

134

mei voeten heeft getreden zal een Iseerlijke lof voor haar -worden; zij zal gezegend worden hoven alle vrouwen, en ten allen tijde zal de vrucht van haren zuiveren schoot gezegend zijn.

II.

OVER DE WOXDERBAHE INZICHTEN GODS, TOEN HIJ AAN MARIA DE GEDACHTE INGAF OM ALTIJD MAAGD TE BLIJVEN.

God had meer dan één inzicht toen hij aan Maria de buitengewone en lot dan toe ongehoorde gedachte ingaf. o:n hem door eene gelofte hare maagdelijke zuiverheid toe te wijden op een tijdstip, waarop eene diepe onwetendheid en eene toomeloo/.e losbandigheid hcerschten.

Allereerst verlangde hij, dat de 11. Maagd, geroepen als zij was tot de hoogste waardigheid, die men kan bedenken, hem dienen zou op de allervolmaakste wijze, die het een schepsel is gegeven.

Ten andere verlangde hij ook, dat zijne moeder het allervolmaakste toonbeeld zou w ezen van ku schheid en maagdelijke zuiverheid. üod had besloten, zeggen de heilige Kerkleeraars, dat Maria de eerste zou wezen om den staat van maagdelijke zuiverheid te omhelzen, opdat de geloovigen, die van den

-ocr page 153-

Zaligmaker den ovangelisclicn raad van onthouding moesten vernemen, dien op het voorbeeld van Maria zouden kunnen opvolgen en zich geheel aau zijne goddelijke majesteit zouden toeheiligen, dezen door de gelofte van kuischheid, anderen door die van maagdelijke zuiverheid. L.n dit was dan ook het geval. Inderdaad, de Kerk van .lesus Christus verspreidde zich weldra over de gan-sche wereld, bekleed met bet kuische tooisel van zuiverheid en maagdelijke reinheid. Dit is bet gevoelen der oudste Kerkvaders, en door hen is dit gevoelen tot de latere eeuwen overgebracht.

De 11. Athanasius van de bovennatuurlijke uitwerkselen gewagende, die door de prediking van het Evangelie binnen zoo korten tijd op de wereld zichtbaar werden, heeft deze merkwaardige woorden uitgesproken: Zoude men vódr de komst dos /(dikmakers wel iemand hebben kunnen vinden, die bet zoo verre had gebracht, dat bij een ander tot bet onderhouden der maagdelijke zuiverheid zou hebben kunnen overhalen? Verkeerde niet de gehcele wereld tot op dat tijdstip in de vaste overtuiging, ilal di.; deugd en voor de'ziel èn voor hel. lichaam onmogelijk na te leven was. Maar de Zaligmaker verscheen, en in persoon voerde hij de maagdelijke zuiverheid op aarde in en bij maakte bet on

-ocr page 154-

13G

derliouden daarvan gemakkelijk; 7.oodat men-sclien van hetzelide maaksel als wij die van al hunne teedersle jeugd met alle gestrengheid liebhen onderho lden; openlijk kwamen zij daarvoor uit en tot het einde toe bleven zij daarin volharden, na de aanvallen van het vleesch en de bekoringen des duivels te hebben overwonnen; eu zij schrikten voor geene inoeielijkheden ol lijden terug om hunne eerste onschuld in al haren glans te bewaren. De ü. Ohrysostomus, de 'li. Am-brosius. de 11. Angustinus en meer anderen maken met ophef' gewag van de verschillende landen der wereld, waar de kuisch-hoid en de maagdelijke zuiverheid in eere vierden gehouden, en zij bezingen in heerlijke bewoordingen de zegepralen dier deugd in die zoo geheel eu al van elkander verschillende gewesten, in Azië. in Afrika, in Europa vond men geheele steden en woestijnen, die bevolkt waren door geloovigen, wier vlekkeloos en van zuiverheid schitterend leven om den eerepalm streed niet dat der zaligen in den hemel.

Een der onomstootelijkste bewijzen voor de •waarheid van onzen godsdienst vinden ■vuj da:»rin. da' de Kerk Aan .lesus Christus alléén ten alfen tijde geloovigen van alle kunne en leeftijd heeft opgeleverd, die in dr» volmaak Isle zuivprlw'id naar ziel en lieliaani

-ocr page 155-

137

Jeefden on non niaagdelijken staat bewaarden. Inderdaad 'tis aan niemand onbekend: zonder den bijstand van boven en de genade des Hoeren bestaat er geene volmaakte deugd en kan er geene bestaan; en de deugd van volmaakte zuiverheid is zonder de hulp des hemels nog minder mogelijk dan de andere, daar zij eene deugd is, die in de tijden, die de predidng van hot Evangelie voorafgingen, beschouwd werd als geheel en al de menschelijke krachten te boven gaande. Mogen er al in de Oude Wet gevonden worden, file deze deugd onderhielden, hun aantal is evenwel niet beduidend; en zij ontleenden de genaden, die zij daartoe behoefden, aan hun geloof in Jesus (Uiristus , die eens komen zou, gelijk zij met alle zekerheid verwachtlen. om ten koste van zijn leven en van zijn dierbaar bloe 1 hot men-schelijk geslacht te verlossen. De II. Atha-nasius !) schrijft daarover In dezer voege aan Keizer Constantius: onder de bijzondere gaven . die Jesus Christus aan zijne Kerk schonk, moet men de heilige maagdelijke zuiverheid rangschikken, die oen levend afbeeldsel is van do reinheid dor homolsche geesten; en de zielen, die dien sIhmI omhelsd hebhe i, worden do bruidon van Jesus Chilstus ge-

1) In Apolog, a(! Impcrat.

-ocr page 156-

138

noenid. Met verbazing staren de heidenen op die deugd, die onderons schittert; want nimmer was die evangelische raad door ecnige natie van het heelal, noch onder eenige andere wetgeving dan die van den Godde-lijken Zaligmaker onderhouden geworden; wel een doorslaand bewijs, dat daar de ware godsdienst is te vinden, waar de reinheid des harten gevonden wordt. En de 11. Ghrysostomus 1) bezigt nagenoeg dezelfde uitdrukkingen. Men heeft menschen gehad, zoo spreekt bij, en bun getal was niet zoo beduidend als men heeft voorgegeven, bij wie de wijsbegeerte het zoover koncle brengen, dat zij de rijkdommen verachtten, maar niemand Is opgeklommen tot de deugd van maagdelijke zuiverheid. Door deze deugd tocii wordt de Christen een wonder in de oogen der beidenen. En dit wonder moeten wij het allereerst dank weten aan God, doch in het bijzonder ook aan Maria, die, ouder alle schepselen de eerste was, die aan de wereld het voorbeeld van eene eeuwige maagdelijke zuiverheid heeft geschonken, van die deugd, die de lulsler en het sieraad is van Jesus' Kerk, van die deugd , die het inartelaarschap zoozeer nabij komt, en die zelve een soort van martelaarschap Is.

1) In Paul. ad Kom.

-ocr page 157-

139

111.

hoe wij met DE MEESTE ZOR(. en nauwgezetheid die teedeue deugd behooren te bewaren.

God gebiedt ons volmaakt te zijn, gelijk hij zelf volmaakt is; onze plicht vordert dus van ons, dat wij ons beijveren het te worden, hoezeer wij daarbij ook overtuigd zijn, dat al de heiligheid, cie wij met de hulp zijner genade verwerven kunnen, niets is iii vergelijking met zijne heiligheid, die volmaakt is. Uit dien hooide ook, hoewel het ons niet mogelijk is de weergalooze volmaaktheid van de zuiverheid van Maria le bereiken , moeten w ij , als getrouwe kinderen dei-Nieuwe Wet, ons beijveren die na te volgen voor zooverre dit ons gegeven is, in aanmerking genomen de maat der genaden, die aan een ieder van ons is geschonken inden staat, dien wij beleven. Wij moeten met de meeste zorg ook het geringste vermijden, dat die deugd zou kunnen kwetsen ; wij moeten terstond en edelmoediglijk aan elke gedachte, elke begeerte, die daarmede in strijd is, weerstand bieden; wij moeten in hel diepst van ons hart de grootste hoogachting, do innigste liefde koesteren voor de zuiver-

-ocr page 158-

140

Iicid, lt;!io ons gelijkvormig maakt aan God cn zijne liellis;e Jlouder.

Wanneer wij op een leeftijd gekomen zijn, om over de keiue van eenen levensstaat te lie.ilissen, of ons in omstandigheden bevinden. die ons vrij laten over onzen persoon te beschikken, en dan de begeerte in ons voelen opkomen om de eeuwige zuiverheid , hetzij in de wereld, hetzij in een klooster te onderhouden, moeten wij die heilige ingeving niet verwerpen. Van den anderen kant evenwel moet men zich niet al te zeer haasten met die gelofte al te leggen. De ootmoedige geloovige zal in zulk geval beginnen met den Heer te bedanken voor die godvruchtige ingeving, en hij zal geen ilag laten voorbijgaan zonder hem te bidden, dat bij hem op eene meer duidelijke wijze zijnen wil zal te kennen geven, en dat hij bem dien staat zal doen omhelzen, in welken hij zijne goddelijke majesteit hel vurigst zal kunnen dienen, rerwijl hij evenwel aldus zonder ophouden zal blijven bidden om Gods verlangen te kennen, zal hij ook van den anderen kant niet verzuimen om raad te vragen van een kundigen , voorzichtiger), verlichten en geheel onzijdigen biechtvader. Volbardl hij m zijn verlangen en is de raad zijns biechtvaders in overeenstemming met lt;lil verlangen, dan kan hij zonder aarzelen

-ocr page 159-

lil

dien levensstaat omhelzen, die liem door God zelvcn schijnt aangewezen, en de ge-lolte van zuiveiheid afleggen, 't Blijft evenwel in dit yeval een hoogst noodig ver-eisclite, dat men met bedaardheid en kalm overleg alle omstandigheden overwege, opdat wij soms dour vergissing niet voor eene ingeving des hemels aanzien, wat geene ingeving des hemels is, en aldus onzen zielzorger in dwaling hrjngen. Op die wijze zouden wij ons zeiven in gevaar brengen, dat wij, na een volmaakten levensstaat, waar-

hebben geslagen, zouden achterom zien en het begonnen werk geheel en al verlaten. En dit ongeluk behooren wij te voorkomen door al de hulpmiddelen te benuttigen, dis de voorzichtigheid ons aan de hand doet.

Diegenen , welke uit gehoorzaamheid aan, de ingevingen der genade den staat van eeuwige maagdelijke zuiveiheid omhelsd hebben , moeten op eene bijzondere wijze het voorbeeld der 11 Maagd volgen. Zij zullen dus alles vermijden wat oolc maar eenigzins de zuiverheid des harten zou kunnen bezoedelen. Elke gedachte, elke beweging, elke begeerte, die niet die deugd in strijd is, zullen zij vluchten gelijk men vlucht voor een alzichtelijk monster; en zij zullen vol-

-ocr page 160-

142

harden in het gebed, de overweging en de versterving der zinnen. In liet algemeen evenwel zijn alle standen en staten verplicht de zuiverheid te hewaren, en hierom muet een ieder met aandacht nagaan, hoezeer het den Christen onwaardig is de wet, ons op-ziehtens deze deugd voorgeschreven, te overtreden, en hoezeer de goddelijke Majesteit door het schenden van dit heilig gebod wordt heleedigd. Als men dit gebod niet onderhoudt dan versmaadt men Gods volmaaktheden, inzonderheid zijne oneindige zuiverheid; dan geeft men de vooikeur aan de zinnelijke lusten van het lichaam, dat niets anders is dan een samenraapsel van verrotting en dat weldra den wormen tot aas zal verstrekken. Als men de zuiverheid niet bewaart, dan bevredigt men het vleesch ten koste der onsterfelijke ziel, dier ziel. wier adeldom de geringheid van liet lichaam verhoogt; dan geeft men eene eeuwigheid van geluk, die beiden was voorbestemd, prijs; dein treedt men de geboden des lleeren met voelen, om te gehoorzamen aan zijnen en onzen doodelijken vijand, aan den duivel, die niets anders verlangt dan ons in het midden der verterende vlammen en onder zijne wreede macht te zien. God daarentegen . die in zijne eindelooze goedheid van alle eeuwigheid zoozeer ons lieeft liefgehad,

-ocr page 161-

143

dat hij cene eeuwige heerlijkheid ons ten erfdeel heeft bereid, ma.-uit ons aan om met de hulp zijner genade den dwingeland onzer zielen te wederslaan. hein, die slechts haat voor ons over heelt en die niets zoozeer verlangt dan onze eeuwige verdoemenis. Helaas! wij zijn al te zeer overtuigd, dat ■wij, zoodra wij in de zonde toestemmen, terstond God uit ons hart verbannen en den duivel in zijne plaats daarin opnemen; dat de heilig-makende genade het leven en de doodzonde de dood der ziel is, en dat wij ons berooven van het hemelsch geluk en de hel verdienen, zoodra wij kwaad doen.

Nog veel grooter evenwel is de boosheid dezer zonde geworden, sedert de Zoon Gods mensch geworden en uit eene Maagd geboren is, eu daardoor de .menschelijke natuur heei't geëerd, omdat namelijk hij haar verheven heelt boven alle geschapen wezens. Wij zijn aldus opgevoerd tot de hooge eu onuitsprekelijke waardigheid van broeders van Jesus Christus; en deze Goddelijke Zaligmaker is ons hoofd geworden en tiij heeft ons tot zijne ledematen gemaakt. Van die verbeven eereplaats, van die hooge waardigheid doet de zonde ons afdalen om ons de vreeselijkste schande te doen ondergaan, de schande namelijk, gelijk de II. l'aulus dit uitdrukt, van ledematen tu

-ocr page 162-

Ui

zijn ccncr oitlvchtiijc l). O! weJk cene boosheid! welk eene ijselijkheid! -welk eeue afschuwelijkheid! -welk eene ellende! Vlucht, zoo besluit de Apostel, en verafschuwt eene zoo groole ondeugd, en UkU die nitt veus ouder u yenoemd worden. A cc no nun c-tur in vobis -).

lloe! God is zoo ver gegaan, dat hij, om mijn lichaam te veredelen, dat nieis anders is dan een samenraapsel van onreinheid, in den schoot eener Maagd de menschelijke natuur heeft aangenomen! Ja, dit heelt hij gedaan. En meer nog dan dat. Door het geloof, de genade en de lieide heeft hij mij niet hem vereenigd. Hij w il daarenboven zijn behagen er in vinden om in mijne ziel als in zijnen ierapel te huisxesten. Ten einde al die gunsten voor mij te verdienen, heeft hij zijn gezegend lichaam overgeleverd aan den moeieüjksten arbeid, aan de grootste mishandelingen, aan de wreedste pijnen, aan een schandelijken dood. En ik, ik zou na dat alles mij overgeven aan de verlagende en schandelijke wellusten van het vieesch en aan de ijdele verlustigingen dezer veield ! Neen, duizendmaal neen. Ttn koste van al wat het wil, zal ik mijn lichaam onbesmet en mijne ziel rein bewaren. Moge mijn hail.

1) X Cor. VI, 15. 2) Eplies. V, 3.

-ocr page 163-

145

O God van goedheid! van af dit oogenblik het heiligdom uwer liefde wezen, dit is het eenige, dat ik zonder ophouden van u zal afstneeken door de voorbede uwer heilige Moeder, die gij gewild hebt, dat ook onze moeder zijn zou. Schei), o God, in mij een. zuiver hart. Cor mundiim ereti in me, Deux 1J.

1) I's. L 12.

li)

-ocr page 164-

N EU KNO li ilOOFDSTUK.

Bvïensc iive sa, 53i8.5i««i 1«4 «le

Hi'a'iJissies'Bsïg'*

i.

VERSCHILLENDE BEWIJZEN , DIE ONS DOEN ZIEN HOEZEER MARIA DE AFZONDERING LIEFHAD.

Waartoe zou het ons ciienen, dat wij rle grootste acViting koesterden voor de zuiverheid, zoo wij niet tegelijkertijd bet voornemen hadden van al de middelen te gebruiken. die ons ter verknip:.,- en bewaring dier deugd noodig zijn'.' i)e Ü. Maagd, wei is waar, had ton gevolge van den hijzonderen bijstand Gods en van eene meer dan overvloedige genade, geen enkel gevaar voor hare deugd te duchten ; zij was evenwel daarom niet minder bezorgd om een aigezon-derd loven te leiden, en zij verscheen nooit in het oninbaar, dan alleen dan wanneer zij volstrekt daartoe verplicht wa.i en (iods eer oi' het welzijn van den evennaaste haar

-ocr page 165-

147

daartoe noodzaakten; eu dan nog, als zij zich van haren plicht had gekweten., keerde zij terug tot hare afzondering, die baar zoo dierbaar was. i)it geei't ons Isaius te verstaan als hij zegt; Jienc Maayd zal onlvanyen 1). [!e proleet bezigt bier eene hebreeuwsche uitdrukking, die, volgens den 11. Hierony-mus 1), niet enkel eene Maagd beteekent, maar eene Maagd, die in afzondering leefl, die de eenzaamheid liefheeft. Toen de Engel Maria groette vond hij haar alleen, in een afgezonderd vertrek, en zich bezighoudende met bidden. De 11. Lucas zegt ons, dat de H. Maagd in groote iiaast wegging om hare nicht Elisabeth te bezoeken. Ongetwijfeld gaf die groote haast hare zoo werkdadige naastenliefde te kennen, gelijk wij hiervoor gezien hebben; nochtans deed zij eveneens haar verlangen blijken, om zoo spoedig mogelijk terug te keeren iot hare afzondering, die zij affeen uit noodzakelijkheid had verlaten. Ziehier wat de II. Ambrosius s) bij dit gezegde aanmerkt; Ahiit cumfestinatione: l)i allerijl tooy zij heen. De lielde van Maria tot de eenzaamheid eu haar buitengewoon groot verlangen om afgezonderd van de wereld televen worden ons ten duidelijkste doorden il. Lucas aangewezen.

1

3) Jixjiob. Evang. S. Luc., 1. 11.

-ocr page 166-

148

De II. Maagd, zoozngthij, ging hare nicht bezoeken, «lie in de zesde maand harer zwangerschap was, en ongeveer drie maanden daarna, toen de lijd hareronlhinding daar was, keerde zij naar Nazareth tertig. Zielsier nu wat wij verraeenen daaruit te mogen besluiten: Wanneer de li. Maagd niet bleef tot op de geboorte van den 11. Joannes den Dooper. dat kind der belofte, dan was dit, omdat zij wist, dat de gehuren en de vrienden der familie bij die gelegenheid in grooten getale moesten bijeenkomen : en gehecht als zij was aan bare afzondering wilde zij die woelige bijeenkomst ontvlieden. Daarom loog zij in allerijl heen. Abiit cum festina!lone. Gedurende al den tijd , dien de 11. Maagd in den tempel doorbracht, zegt de II. Brigitta in hare openbaringen, bad zij nimmer eenigen omgang met. de schepselen, hoe geoorloofd deze ook wezen mocht, en nimmer bezocht zij iemand barer kennissen. Zij ging uitsluitend om met haar vader en moeder, als de welvoegeliikheid dit vereischte. En nadat zij in den echt was getreden met den II. Joseph , onderhield zij dezelfde gedragslijn. voor zooverre haar nieuwe betrekking dit veroorloofde.

Deze afzondering van de wereld was eene der oorzaken, waarom zij zich ontstelde op het göKichl van den Enge! (labriel. zoolang

-ocr page 167-

14!)

zij geen zekere bewijzen liad dat Iiij een afgezant des liemels was. Meermalen Jiad zij een bezoek van Engelen ontvangen; maar nimmer nog was haar een zoodanige onder eene meuschelijkegedaante verschenen: nimmer had bij haar aldus toegesproken. Daar zij alzoo in vrees verkeerde, of soms de afgezant van den Allerhoogste niet een gewoon mensch, een vreemdeling mocht w'ezcn, werd Maria, omdat zij geheel alleen was' bevangen met eene verwondering, die baren oorsprong nam in hare meer dan engelachtige zuiverheid. De H. Hieronymus spreekt hierover aldus in eenen hriel' aan de maagd Eustochium; Verbeeld u Maria te zien op het oogenblik, dat do Engel haar onder eene menschelijke gedaante verscheen. Zij was ontsteld en verwonderd, en waarom? Omdat nog nooit iemand haar gegroet bad. De maagden, die in waarheid maagden zijn, zegt de li. liernardus 1), worden bij zulke gelegen lieden altijd bevangen door eene zekere ontsteltenis, die zich niet gemakkelijk laat bedaren; zij zijn bevreesd zelfs daar waar niets te vreezen is; en wanneer er iets buitengewoons of onverwachts voorvalt, zijn zij bevreesd, lint daarin soms eenig bedróg ot eemge hinderlaag voor hare zuiverheid

1) Hom. II] in 13. V.

-ocr page 168-

150

verborgen ügt. Zoo was Maria: vrees vervulde haar liart; maar hij die vreeze voegde zich het gevoel eencr onoverv/iunelijke kracht en eeuer onscheudbate gehechtheid aan haren plicht.

11.

DE JONGE LIEDEN VOORAL MOETEN HIERIN HET VOORBEELD DER H. MAAGD NAVOLGEN.

Die lieide tot de afzondering, die wij in Maria bewonderen, is eene noodzakelijkheid voor ieder Christen, in die mate, als zijne betrekking medebrengt , en zij is eene zekere bewaarster van den kostbaren schat der zuiverheid. inzonderheid evenwel voegt het de personen van hot zwakkere geslacht, en wel voornamelijk de ongehuwde jonge dochters, dat zij zich niet in het openbaar vertoonen, dan alleen dan. als haar plicht of de wel-voegelijkheid dit vereischt. De Heilige bchritt levert ons stof tot ernstig nadenken, als wij de ongelukkige yevolgen zien van den stap van i)ina. de dochter van Jacob, die het ouderlijk huis verliet om de vrouwen van Sichem te zien. Hare eigene schande, de misdaad harer broeders en de moord der inwoners van Sichem, waren de gevolgen harer nieuwsgierigheid. Niet uitsluitend even-

-ocr page 169-

151

wel geldt deze raadgeving het vrmnvolijke geslacht: zij past ook de mannen. Veel zon er gewonnen zijn zoo deze nooit onnoodig uitgingen, indien zij de ijdeiijke vermaken oulvluchtten en hunne verkeerde nieuwsgierigheid bedwongen. Zeker, er bestaan geoorloofde en dringende redenen, die ons verplichten in de wereld te verkeeren; niette-min, al is het ook waar, dat men in dergelijke gevallen als het ware verstrooid is naar het lichaam, behoort men zijne ziel in ingetogenheid te bewaren en met de grootste zorgvuldigheid zijne zintuigen en wel voor-namelijke zijne oogen te bewaken, omdat langs deze de dood de ziel binnenkomt, als wij hun volle vrijheid geven om zich op alle voorworpen zonder onderscheid te vestigen: en daaruit komen voort de verkeerde gedachten, de zondige begeerten en ten laatste lijdt die deugd, die de roem is der Nieuwe Wet, schipbreuk. Herhaalde malen wordt ons dan ook in de 11. Schrift die voortdurende waakzaamheid ingeprent. En gij die dit leest, meent gij te dien opzichte niets te vreezen te hebben? Kunt gij u vleien van een ander slijk te zijn gevormd dan de overige menschen? Oe eeuwige Wijsheid z .gt ons, dal hij, die het gevaar bemint, daarin zal vergaan : meent gij wijzer te zijn dan zij? in onze gewijde oor-

-ocr page 170-

t52

kondoii IreiFon mij twee voorbeelden aan, die beide zeer geschikt zijn om ons vermetel zelfbetromven en onze onvoorzichlig-beid te beschamen. Wij hebben hier bet oog op twee groote heiligen David en Job. Een enkele oogslag toch -was voldoende om den eerste in de tweevoudige misdaad van overspel en doodslag te doen vallen; en de tweede had, uit vreeze dat hij God zou vergrammen , een verbond met zijne ooyen aan-q en aan, om zelfs niet over eene maand te denhen '. Pepigi fwdns cnm oc dis meis 1). En de reden daarvan was, zegt de 11. Chry-sostomus, omdat Job wist, dat bet uiterst moeielijk, ja wellicht onmogelijk is eene persoon van liet andere geslacht met nieuwsgierigheid aan te zien, zonder schade toe te brengen aan zijne ziel.

Ten einde deze stelling begrijpelijk te maken, voegt de 11. Kerkleeraar het volgende hierbij: Onderstel eens een zieke, die zich zeer getrokken gevoelt na ir eene o( andere spijze, die hem schadelijk is. Is hij sterk genoeg om zich die voldoening te ontzeggen, dan bespaart hij zie!} tie ongesleld-heid, die een nnhmrlijk gevolg zou geweest zijti v:m die spijze, die zoo wcin.g met zijn toestand overeenkwam, en liij za' spoediger

i) Job XXXI, 1.

-ocr page 171-

153

vim zijnet ziekte genezen zijn. Ilaarenlegen , als iiij van die spijze eet om zicli een gering genot te verschalFeu, neemt zijne ziekte oogenbiikkelijk toe. en hij gaat met rassciie sclireden zijnen dood te gemoet of. liet minst genomen. stelt hij zijne genezing een iiinderpaal in den weg; terwijl hij. met zijnen lust te bedwingen, de gezondheid op eene gemakkelijke wijze had terugbekomen. Zoo is het ook met ons gelegen, wanneer wij in ons zeiven de neiging bespeuren om eene persoon van het andere geslacht aan te zien; zijn wij bezorgd om onmiddelijk die neiging te onderdrukken, dan ontgaan wij de bekoring, die een natuurlijk gevolg van dat aanzien zou geweest zijn en de zoude. die wellicht daaruit gevolgd ware; van den anderen kant echter, zoo wij ons door onze neiging laten medeslepen, zal die geringe voldoening ous duur te staan komen; met andere woorden: het kwaad zal ons aantrekken met een geweld, dat wij uiterst moeie-lijk zullen overwinnen, en wij zullen wellicht in den afgrond nederstorten. De 11. Chry-sostomus maakt hieruit deze gevolgtrekking: omdat het veel gemakkelijkei' en veel zekerder is ons ui den eersten oogslag te versterven. moeten wij die zoo gewichtige voorzorg, waarvan God zeil' ous de noodzakelijkheid heelt ingeprent, niet verzuimen. Haar

-ocr page 172-

154

de herocmdc Cliristcn reclenaar hier het woord richt tot eeiie groote vergadering. maakt hij eene opworpiug, die fiij terstond beantwoordt, ilooren wij wat iiij zegt: Misschien zullen somiuigen zeggen: ik zie er hoegenaamd geen gevaar in eene persoon van liet andere geslacht aan te zien. Mijn antwoord daarop is; Ik kan rnoeielijk aannemen wat gij daar zegt. De 11. 1'aulus zelf, die in den derden hemel was opgenomen geworden, was onderhevig aan dien inwendi-gen strijd van het vleesch en den geest, en hij kastijdde zijn lichaam ten einde het voortdurend onder bedwang te houden. Al de andere dienaren Gods hebben denzelfden weg gevolgd, om niet door de begeerlijkheid te worden overwonnen. Om die reden brachten /.ij geheele nachten in het gebed door en putten zij hun lichaam uit. door vasten ,

I I * quot;«11 1 III*

strengheden; en niettegenstaande dat alles

viel liet hun uog hezwaarlljk.de aanvechtingen van het kwaad te boven te komen. Hoe dan zal iemand. die in quot;weelde en zingenot is opgevoed; iemand . die een werkeloos ieven leidt, die zich al de genoegens 'jnnt. die de dag oplevert, die voorldunrnd het gezelschap zoekt Vrin personen van hef onde.'e geshiChl. die met haar speelt, gekscheert en zich met haar verlustigt; iemand , voor wie de namen

-ocr page 173-

155

v;ii} gebed en versterving vreemde woorden zijn die slechts goed zijn voor een klooster; iioe zal zoo iemand, zoo slecht gewapend , zich kunnen verdedigen tegen de ongeregelde lusten van hetvleesch? 0 ' gelooft niet. dat hij die begeerten van zich afwerpt; -wat mij betreft, ik geef n de verzekering, dat hij zich daaraan overgeeft zonder het minste nadenken en bijgevolg zonder strijd; hij kent niets meer van dien inwendigen s'.rijd Ui.i-sch en den vlp.cschelijken en ilen geestelijken mensch !). Met deze kleuren schildert de SI. Cbrysostomus die zondige wereldlingen af, die zich houden alsof zij onbekend w aren met iiet gevaar, waarin men zich brengt met niet genoeg zijne oogen te bewaken, en die er zich op beroemen, dat zij nooit iets daarvan te lijden gehad hebben. Het kwaad is bij hen gewoonte geworden en zij nemen een uiterlijk aan, alsof zij geheel onschuldig varen.

Dewijl de zedigheid en de eerbaarheid een der voornaamste kenieekenen der vrouw be-hooren te wezen, daarom ook rust op haar eene geheel bijzondere verplichting om met alle gestrengheid hare oogeu ie bewaken. Bewaakt mei. zorg uwe oogen, o vrouwen, zegt de il. Augustinus, en ziet nooit metal

1) Gal. V, 1quot;

-ocr page 174-

156

Ic veel opleltencUieif] iomand van het mannelijk geslacht aan; 't Is niet genoeg, dat uw hart kuisch zij, ook uwe oogen moeten kulsch ■wezen, en wanneer men die eene al te groote vrijheid toeslaat, bestaat er mogelijkheid van twijfel, of wel het hart geheel kuisch is. Daarenboven evenwel is het zeer verdienstelijk de oogen te beteugelen, zelfs ook in die gevallen, waarin men geen gevaar heeft te vreezen, «anneer een hloote natuurlijke zucht ons aandrijft om geheel onschadelijke voorwerpen, die ons omringen, te beschouwen; immers met dit offer te brengen aan God zijn wij hem zeer welgevallig, en tegelijkertijd werken wij mede om onze deugd te bewaren en te vermeerderen, daar wij op die wijze ons versterken tegen de onvoorziene omstandigheden, die zich elk oogenblik kunnen voordoen.

111.

BK LIEFDE JIEli H. MAAGD TOT DE AFZONDERING IS EENE GEWICHTIGE LES VOOR BEN. DIE n' DE WERELD LEVEN.

In de liefde van Maria lot de afzondering vinden wij daarenboven een allergewichtigste les betreffende onzen omgang in de wereld. Zij. ilie prijs stellen op eene smeUelooze

-ocr page 175-

157

kuischbeid, zullen niet den eersion oogopslag de raadgevingen, die zij te lezen zullen krijgen, naar hare waarde weten te schatten, en zij zulleti inz.ien. hoezeer deze regelen in volkomen overeenstenmnng zijn met de gevoelens hunner harten. En wellicht zullen ook zij. die er geene aanspraak op maken om die deugd in al hare volmaaktheid te beoefenen, ten minste het verlangen in zich voelen opgewekt, om niet behulp der genade van deze vermaningen een nuttig gebruik te maken.

Personen van beider geslacht moeten evenzeer den moed hebben om zich alle ijdel en onnut verkeer, in een woord, al wat de wereld vermaken, gezellige bijeenkomsten, gezelschappen, partijen noemt te ontzeggen. In al die zaken, zegt de H. Cyprianus i), ligt een dreigend gevaar voor de zuiverheid des harten; want, behalve nog het zien van voorwerpen, die uit hunnen aard geschikt zijn die te vernietigen, treil men daarenboven in al dat wereldsch verkeer zekere gemeenzaamheid aan, die met den schoonen naam van wellevendheid wordt bestempeld, terwijl haar ware naam zorgvuldig wordt verborgen gehouden, om geen onrust te wekken. In zulk yeval. zoo gaat diezelfde Kerkvader

O ~

1) Lib. I, Ep.

-ocr page 176-

15li

voorl, lcopl men geen minder gevaar dau dal. hetwelk een schip ondergaat, dat door tegenwind v.ordt heen en weder geslingerd, en zich te midden van klippen bevindt; blijft dit schip aldus aan den storm blootgesteld, het zal noodzakelijk verpletterd worden of' in den afgrond der zee verzinken. Evenzoo verkeert de ziel in het. grootst ge vaar, als de stormen der wereldsche bijeenkomsten en gewoonten zich tegen haar opzetten eu haar heen en weder slingeren tegen de klippen. Als de stand, dien wij ia de maatschappij bekleeden, en de bezigheden daaraan verbonden ons noodzaken ons met de wereld af te geven, zullen wij altijd aan de bekoring wederstaal!, mits wij zorg dragen over ons zeiven te waken en wij Gods hulp blijven afsmeeken; want God zql alsdan onzen vij mi verzwakken en wij zullen als overwinnaars uit den strijd te voorschijn komen. Wanneer wij daarentegen, in plaats van ons te bepalen tot den kiiug, dien onze plichten ons aanwijzen, zonder eenige wettige reden of zonder eenig ander doel dan uit tijdverdrijf', gevaarlijke gezelschappen bijwonen, dan zal God in zulke gevallen ons zijne buitengewone genade onttrekken, daar wij ons zeiven die onwaardig maken, omdat wij ons aldus viijwilhg aan hel gevaar blootstellen, llc li liieronymus schreel in

-ocr page 177-

dezer voege aan Nepotianus; Laat niet loe, tlal personen van liet vrouwelijk geslacht een bezoek bij u afleggen; en verbiijt'met baar niet onder een dak. VVaebt u wel van daarom treilt uwe deugd te vertrouwen, want gij zijt niet sterker dan David, noch wijzer dan Salomon, die beide zijn gevallen. He II, Schrii't. herinnert ons meermalen aan die waarheid, en zij bedreigt met een zekeren ondergang de personen van beider geslacht, die niet met de uiterste zorg alle gelegenheden van zonde, hetzij door gedachten, woorden ol'begeerten. vluchten; althans voor zooverre hun stand dit toelaat.

Behalve het gevaar, waarvan wij zooeven spraken, is er nog eene andere reden, die ons noodzaakt hier de uiterste voorzorg te gebruiken. Wij zijn verplicht onzen evennaaste een goed voorbeeld te geven en. zooveel ons doenlijk is, alle aanleidiisg tot ergernis van hem weg te nemen, t Is voor den Gillisten niet voldoende, dat hij zijn hart, dat Gods oog alleen doorziet, bewaart. Keen, hij moet daarenboven die deugd voor de oogen der meuschen doen schitteren, en te dien einde met zorg zich verwijderd boliden van het geringste; zelfs, dat eenige ver-dcnkiiig zou kunnen doen geboren worden. l!ie jonge lieden van beider geslacht, die eiken dag elkanders gezelschap zoeken om

-ocr page 178-

160

zie!) te vermaken, om met elkander le wandelen en pret te maken, geven zij geen grond tot l.et vermoeden, dat hun verkeer nlel geheel en al met de wclvoegelijkheid overeenkomt, vooral wanneer i.unne hande-lingen en hunne gespi'ekken blijk geven van zekere iiciUzinnigheid, die in getnun deele is overeen te brengen met de regelen cener strikte eerbaarheid? Zulke uitwendige teekenen geven genoegzaam te kennen, dal het boog noodig is de oorzaak daarvan weg te nemen. De verplichting om niet vrijwillig' voet te geven aan de boosheid van het algemeen betreft nog meer diegenen, die den staat van zuiverheid omhelsd hebben en in het algemeen het vrouwelijk geslacht, dal gewoonlijk in dit opzicht strenger en kie-scher is. Dezulken inzonderheid staan aan de verdenking eener booze wereld bloot, en hun voorbeeld zou meer verderfelijk zijn, omdat de dui-el alles in het werk stelt, al zijne listen bezigt oui bunnen ondergang te voltooien; want bun val schijnt een vrijbrief te zijn veor de zonde eu de ondergang der deugd. Een heilig schrijver maakt hieromtrent de volgende bemerking: De duivel, zoo spreekt hij , die doodelijke vijand der deugd, geeft soms aan godvruchtige vrouwen de gedachte in om de dienaren Gods te verzoeken, dal zij meermalen ten harent komen.

-ocr page 179-

Ifil

ten einde geestelijken troost en raad van hen le ontvangen; maar de j;eest der duisternis verbergt niet zelden onder dit scbijnschoon voorwendsel eene 2wakl;eid, ■waaronder veeltijds de ziel bezwijkt, zonder ooit weder te kunnen opslaan 1). ILt spreekt van zelf, zoo gaat dezelfde Eclirijver voort, dat dit niet toepasselijk is op die bezoeken, welke voortkomen uit naastenliefde, uit godsvrucht, of die gevorderd worden door de geestelijke behoef ten van den ul andere goede

beweegredenen. Omi evenwel deze bezoeken tot nut te doen strekken van diegenen, die zijnen raad en zijn . Jadinj' vi.riangen, en om tevens elke aanli .':: , tot :,-.,c;t;iiiis of verdenking van den kant der wereld weg te nemen beiioort de dienaai1 ' ileeren en elk Christen, die in dezellcj.: onjs'andigheden vei keert, zich streng aan cle volgende voorzorgsmaatregelen te houden; Een grcot mistrouwen van zicli zei ven te koesteren en uiterst voorzichtig te zijn in zijne woorden; zijne zintuigen streng te bewaken, ij vei ig en volhardend te zijn in liet gebed, voortdurend zijne harts,-toebten te bedwingen en naar liet voorbeeld van den 11. l'aulus zich zeiven strenge lijfs-kastijdingenop te leggen; Casliyo corpus meum et in servilutcm reaiyo 2).

11

1

Ant. Hom. XVUX. 2j 1 Cor. IX, 27.

-ocr page 180-

TIENDE HOOFDSTUK. ®«tïi8laea«l lt;ier 6E. Saaagil.

I.

'hoezeer deze deugd in het uiterlijke der

h. maagd uitblonk.

De zedigbeid is eene dochter van de zuiverheid des harten, en men kent haar aan die ingetogenheid, waaquot;in de raensch zijne uitwendige zintuigen houdt. Zoo bijvoorbeeid zai de zedigheid in het gebruik der oogen het aanhoudend en al te oplettend aanschouwen van eenig voorwerp veroordeelen ; in de gezellige bijeenkomsten keurt zij de ijdele en dikwijls herhaalde gebaren en de bewegingen van het hoofd af. i)e zedige Christen zal, als hij lacht, zich onthouden van- al te groote luidruchtigheid en uitgelatenheid, zoodat men op een verren afstand zou kunnen gehoord worden, en hij zal bespottelijke bewegingen en gebaren vermijden. De zedig-

-ocr page 181-

163

heiil vereischl, dat, wanneer wij gaan, onze gang in overeensteinrainj} zij met onzen stand en niet de omstandigheden, waarin wij ons bevinden, en dat, wanneer wij ons nederzetten. onze houding wel moegelijk zij. Deze uitwendige zedigheid geelt eene ziel te kennen , die ingelogen is en waarin orde heerscht. De kleediny dus lichaams, zegt de Wijze Man 1), de lach der landen en de houding van den mensch geven te kennen, wie hij is. Uien kent den man aan het gezicht en men onderscheidt den verstandigen mensch aan zijne gelaatstrekken. Daar het uiterlijke liet al-heeldsel is van het innerlijke, zoo duidt in den regel een delïig uiterlijk iemand aan, die zijne hartstochten meester is en die de volmaaktste orde in zijne ziel weet te handhaven.

De 11. Maagd was een uitnemend toonbeeld van zedigheid, ilfire uitwendige zintuigen waren in alles aan de rede en den wil van (lod onderworpen. Altijd vond men haar dellig eu ingetogen in hare bewegingen. In den allereersten leeftijd, zegt de il. Joannes van Damascus2), was hare houding zoo bedaard en afgemeten, dat haar tenger en kinderlijk uiterlijk eene zoo groote vooi ziclitigheid. als gewoonlijk slechts aan den

1) Kccli. XIX, 26 en 27. 2) De Nativ. Virg.

-ocr page 182-

TIENDE HOOFDSTUK.

SKetligiieaa «les- 6E. Maagii.

I.

'hokzeeh déze deugd in üet uiterlijke der

h. maagd uitblonk.

De zedigheid is eene dochter van de zuiverheid des harten, en men kent haar aan die ingetogenheid, waann de raensch zijne uitwendige zintuigen houdt. Zoo bijvoorbeeld zal de zedigheid in het gebruik der oogen het aanhoudend en al te oplettend aanschouwen van eenig voorwerp veroordeelen ; in de gezellige bijeenkomsten keurt zij de ijdele eu dikwijls herhaalde gebaren en de bewegingen van het hoofd af. De zedige Christen zal, als hij lacht, zich onthouden van al te groote luidruchtigheid en uitgelatenheid, zoodat men op een verren afstand zou kunnen gehoord worden, en hij zal bespottelijke bewegingen eu gebaren vermijden. De zedig-

-ocr page 183-

tG3

lieid vereisclil, dat, wanneetquot; wij gaan. onze gang in overeenstemming zij met onzen stand en met de omstandig lieden, waarin wij ons bevinden, en dat, wanneer wij ons nederzetten. onze houding welvoegeiijk zij. Deze uitwendige zedigheid geeft eene ziel te kennen . die ingelogen is eu waarin orde lieerscht. De Itleediny des Uchaams, zegt de Wijze Man 1), dc lach der tanden en de houding van den mensch geren le kennen wie hij is. Men kent den man aan het gezicht en men onderscheidt den verstandigeu mensch aan zijne gelaatstrekken. Daar het uiterlijke het afbeeldsel is van het innerlijke, zoo duidt in den regel een deftig uiterlijk iemand aan, die zijne hartstochten meester is en die de volmaaktste orde iti zijne ziel weet te handhaven.

De 11. Maagd was een uitnemend toonbeeld van zedigheid. Hare uitwendige zintuigen waren in alles aan de rede eu den wil van God onderworpen Allijd vond men haar deftig en ingetogen in hare bewegingen. In den allereersteu leeftijd, zegt de II. Joannes van Damascus , was hare houding zoo bedaard en afgemeten, dat haar tenger eu kinderlijk uiterlijk eene zoo groote voorzichtigheid, als gewoonlijk slechts aan den

1) Eccli. XIX, 20 cn 27. 2) De Nativ. Vin;.

-ocr page 184-

164

rijperen leeftijd eigen is, deed doorschemeren. Zij sloeg nare oogen nooit op tenzij uit noodzakelijkheid, of om die hemelwaarts te richten ais zij zich met het gebed en de overweging onledig hield, hetgeen aan haar zoo bekoorlijk gelaat eene treffende uitdrukking van zedigheid schonk. Ziehier het afbeeldsel dat de heilige priester Epiphanius volgens de getuigenis van Nicephorus ons van haar geschetst heeft l): Hel uiterlijk der il. Maagd was, in zijn geheel genomen, deftig en zedig. Nooit zag men haar lachen; nooit liet zij zich door onrust of gejaagdheid vervoeren; nooit vestigde zij lang of met bijzondere oplettendheid hare oogen op iemand, wie het ook zijn mocht. Toen zij nog niets meer dan een kind was, werd zij door alle verstandige lieden als een waar toonbeeld van zedigheid aangezien en iedereen legde de bekentenis af, dal hij nimmer hare wedergade gezien had. In geheel haar uiterlijk was iets bovenmenschelijks en verhevens, en men zou gezegd hebben, dat de Schepper des hemels besloten had in hare persoon het volmaaktste meesterstuk zijner goddelijke handen te vertoonen.

1) Lib. 11.

-ocr page 185-

165

11.

IIOEZEnn AL DE WOOTIDEX DER II. MAAGD HET KENMERK DROEGEN DER ALLERGROOTSTE BESCHEIDENHEID.

Welke uitdrukkingen zouden ooitin staat kunnen wezen de onuitsprekelijke volmaaktheid te schetsen, waarmede ac II. Maagd haar geheel leven lang de regelen der wel-voegelijkheid onderhield in hare gesprekken en in elk woord, dat zij cteedhooren? Wel moet zij in een uitstekend hoogen graad alle deugden bezeten hebben, dat zij op eene zoo volkomen en stichtende wijze hare tong heeft kunnen beheerschen. Zulk eene koste lijke uitkomst toch verkrijgt men slechts wanneer men alle deugden gezamenlijk be zit. De zedigheid leert ons onze stem te re gelen, niet al te luide te spreken met de genen, die zich in onze nabijheid bevinden en bedaard en bezadigd te zijn in onze ge sprekken. De wijsheid leert ons te wachten tot dat de tijd van spreken gekomen is den draad van het gesprek niet af te breken en dengene, die aan het woord is, niet in de rede te vallen. De wijze man, zegt de H. Schrift1), wacht hel geschikte oogenblik

____

1

Eccli. XX, pass.

-ocr page 186-

l(J(i

om lc spreken af, en do onverstandige geeft daarop geen acht. De voorzichtigheid doet ons op onze hoede zijn tegen al te grooten omhaal van woorden eu tegen hel bezigen van meer dan eeu woord, als een enkel voldoende is om verstaan te worden; eindelijk zij eisclit van ons dat wij, alvorens te spi eken, onze woorden wikken en wegen, llij, die onbedacht spreekt, zegt het Boek der Spreuken !), stelt zich aan veel onaangenaamheden bloot. De rechtvaardigheid leert ons geen enkel woord ten nadeele van onzen evennaaste te spreken, en de broederlijke lielde eisclit, dat wij niet lastig of hinderlijk zijn in den omgang, maar allijd beminnelijk en beleefd; in één woord, de liefde Gods vordert, dal al onze woorden tot zijne eer en glorie worden teruggebracht en strekken om de anderen op te wekken om hem te zegenen en liel te hebben. Dat geen enkel onbehoorlijk woord uwen mond verlate, zegt de 11. Paulus lot de Epliesiers 2), maar dal er niet dan goede en die geschikt zijn om het geloof te bevorderen, door u worden gesproken, ten einde daardoor de godsvrucht in uwe hoorders verlevendigd worde.

De 11. liasiiius 3) geelt ten dezen opzichte

1) Piov. XIII, 3. 2) Epll. IV, 29. 3) Dc lustit. Men ach.

-ocr page 187-

löT

den volgenden raad: Houdt uit uwe gesprekken verwijderd alie ijdele en onnutte woorden, die tot niets anders dienen dan om uwen geest te verstrooien; spreekt slechts over hetgeen schoon ea geschikt is om te stichten en te onderrichten; eu weest ook dan nog steeds bezorgd om u binnen de grenzen der bezadigdheid te houden en alle bitterheid m mve gesprekken te vermijden; het geval alleen uitgezonderd, dat gij daardoor de verbetering van uwen broeder wilt bewerken en dat gij kans ziet door dit middel uw doel te bereiken, in een gezelschap, waar velen aanwezig zijn, moet men zich met eenigen niet door teekens onderhouden, want zulk eene handelwijze geeft aanleiding tot vermoedens en heelt iets stooteads aan zich.

De 11. Maagd heeft in hare gesprekken de zoo verstandige regelen, die wij zooevcn aangaven, door haar bewonderenswaardig voorbeeld tastbaar gemaakt. Hoe gaarne zij ook de stilzwijgendheid onderhield, nooit toch liet. zij na te spreken, wanneer de nood dit vereischto eu de liefde lot (lod en het welzijn van den evenmensch dit vorderden. Buiten die omstandigheden echtcr volgde zij haren geheimen aandrang eu sprak zij slechts zelden. Het Evangelie vermeldt ons slechts zeven gelegenheden, waarbij zij eenige woor-

-ocr page 188-

108

den lipeft gezegd. Maar hoezeer zij ook meermalen za! gesproken hebben als de liefde dit veroi.'clite. is hel evenwel onmogelijk daarin niet een zeer groot bewijs te vinden, dat zij aJies te zaïnen genomen weinig sprak; en die stilzwijgendheid is voor de Heiligen een onderwerp van diepe overweging geworden, en allen hebben zich beijverd haar hierin na te volgen. Van bare kindsheid af, zegt de 11. Brigitta, had zij de afzondering en de eenzaamheid lief, omdat zij daarin bet middel vond om gemakkelijker met den hemel te verkeeren; altijd vermeed zij met zorg elk onnut gesprek en nooit ontsnapte haar een ijdel woord. Hoezeer evenwel zij aan die stilzwijgendheid gehecht was, was zij nochtans ten allen tijde bereid die voor de oer van God en voor het welzijn van den evennaaste ten offer te brengen.

L)e H. Joannes van Damascus i) zegt van de II. Maagd: Hare beminnelijke ziel uitte zich in hare gesprekken. En Epiphanius, dien Nicephorus aanhaalt, spreekt van haar in dezer veegs: Zij was de beminnelijkheid zelve; zij spr-.k zeer weinig, maar bare gesprekken waren vol wijsheid en. strekten altijd tot stichting van don evennaaste. Toen de engel haar groet;e en haar soide, dat zij

1) Panegyr. B. Virg.

-ocr page 189-

160

vol van genade was, toen hij haar het hei-iigdom des Heerea en de gezegende onder alle vrouwen noemde, gevoelde zij zich door die lofluitingen niet getrollen; zij volhardde in haar zwijgen en dacht aan niets anders dan om haar hart tot God te verherten, ten einde door hem onderricht te worden in de wijze, waarop zij moest handelen en spreken. Toen begon de hemelsche gezant haar het geheim der Menschwording uit te leggen. De lï. Maagd, zegt de H. Petrus Damianus, cardinaal, sprak naar gewoonte geen enkel woord, toon zij den Engel hoorde, en daarmede verdiende zij te vernemen wat zij niet wilde vragen. Eindelijk, toen de gezant Gods haar het verheven geheim der Menschwording kenbaar gemaakt had, sprak zij slechts enkele woorden. geene andere namelijk dan die volstrekt noodig waren om hare groote liefde voor de maagdelijke zuiverheid en hare bereidwillige gehoorzaamheid aan don wil Gods te kennen te geven. Ter bruiloft van Cana, waar het naar allen schijn zijn nut kon gehad hebben, dat zij haren Zoon de redenen opgaf, die haar een wonder deden verzoeken, steil zij zich met deze enkele woorden tevreden: Vinum non habent: Zij hehhen gsenen wijn. Was het wel mogelijk minder woorden te bezigen om de verlegenheid, waarin die jonggehuwden zich bevon-

-ocr page 190-

170

den, en hunne groote vernedering, wanneer men zou gewaar worden, dat er geen wijn meer was kenbaar te maken ? Volgons de Ije-merking vau den geleerden Abt liupeitus bewaarde Maria aldus het stilzwijgen zoolang haar Zoon onder de menscben verkeerde; maar, toen bij ten hemel was opgeklomnieu en van zijnen troon bezit had genomen, begon zij te spreken met de Apostelen en zij deelde bun de geheiinen mede. die zij van Jesus, bun geineenschappelijken leermeester, had vernomen. Toen sprak zij gaarne, omdat zij hen konde stichten, 011-derricbteii, vertroosten, omdat zij de goddelijke liefde in hunne harten kon doen toenemen en vooral omdat zij de eer üods kon bevorderen.

111.

WIJ MOETEN ONS TEN ZEERSTE BEUVEREN OM LE ZEDIGHEID DEIt 11. MAAGD HA TE VOLGEN.

Beijveren wij ons om in onze woorden en in onze w erk en de voorbeelden der 11. Maagd na te volgen cn die loe te passen op de onistai)digiiedei) waariu wij ons hevindeij. De Apostel der Heidenen prent ons niet duidelijke woorden die zedigheid, die geheel liet uiterlijke van den niénseli regelt, in: Vive zedig'

-ocr page 191-

171

heid zij aan.allemcnschen. kenbaar; Modest,ki vestra nota sit omnibus hovtinibus etc 1;. Wij worden daartoe aangemaand tol sllcliting van onzen evennaaste eu lot onze eigene zaligheid. Eu inderdaad, daar hel innerlijke voor het oog der menschen is verborgen, kan men daarover alleen naar hel uiterlijke oordeeleu. Wanneer dus eene goede orde in geheel het uiterlijke ui tschiltert, dan mag men veronderslellen dat die ook in het innerlijke aanwezig is. Niets is dan ook zoo in staal God te doen verheerlijken dan dat men ziel, dat zijne dienaren hun uiterste best doen om zich zijner waardig, te maken, dan dal men ziel, dal zijne kinderen met de meeste zorg er zich op toeleggen om het geheiligd afbeeldsel van hunnen hemelschen Vader iu hunnen persoon te vertoonen. lloe-vele Christenen hebben niet, zonder één woord te spreken, gepredikt door hunne groole zedigheid en hebben aldus groote zondaars lol boelvaardigheid gebiacht! iioe-vele martelaren hebben aldus verstokte al-godendienaars bekeerd! Alléén door zijne buitengewone zedigheid bewerkte de heilige martelaar Lucianus, dal een aanzienlijk ge-lal ongeloovigen bel geloot \an Jesus (.hris-lus omhelsde, immers zij konden de gedachte

1

Pliilipp. IV, 5.

-ocr page 192-

172

niet van zicli afwerpen, dat een godsdienst. die in staat was mannen te vormen zooals hij. geen ander dan de ware godsdienst zijn kon. Dit feit wordt ons verhaald door 51e-taphrastus en Surius.

Vooral moeten wij er ons op toeleggen om in al onze woorden dezelfde wijze bescheidenheid in acht te nemen als waarvan de H. Maagd ons een zoo opmerkenswaardig voorbeeld heeft gegeven. En uit dien hoofde moeten wij bezorgd zijn om de nuttelooze gesprekken, de personen, die zich daarmede Blgeven en de gelegenheden, die ons zeiven daartoe kunnen brengen , te vermijden. Ira mers hoevele zonden begaat men niet, wanneer men zulke gesprekken met anderen voert? Hoeveel lastertaal, hoeveel onnutte, ijdele, nadeel aanbrengende, beleedigende woorden: boereel leugens, hoeveel kwaadsprekerij , hoeveel gemor; hoeveel valsche voorstellingen, hoeveel overdrijving, hoeveel spotternijen en vitterij! Al die zonden en vele andere van die soort zijn doodzonden of dagelijksche zonden. En, is het niet eene zedelijke onmogelijkheid, dat da mensch, die in gesprekken zoo licht zich aan zooveel fouten kan schuldig maken, zich geheel en al van die zonden zal vrijwaren ? In r.inltilorjiiio non. dcérit pcccntum. Hij, clie veel spreekt, zal moeielijlc zich voor zonde hunnen, in acht

-ocr page 193-

17SV

nemen i), Zoo zegt ons de H. Geest zelf. 0! iioe moesten -wij ons niet beijveren oia eene volkomen heerschappij over onze tong te verkrijgen, opdat ons nimmer iets ontvalle, wat onzen evennaaste zou kunnen hinderen! Gelukkig diegenen, zegt de Wijze Man, die door hunne woorden niet gezondigd hebben 2}. De ware navolgers van de Moeder van het menschgeworden Woord , die zoozeer de stilzwijgendheid liefhad, behooren tot het getal dier bevoorrechten.

Laat hen voortgaan in het beoefenen dier bewonderenswaardige deugd en de bescherming van den goddelijkeii Zoon van Maria zal hun niet ontbreken.

ISiet alleen moeten wij de li. Maagd daarin navolgen, dat wij weinig spreken, maar ook door ons te onthouden van alle zonden, waaraan wij ons door spreken kunnen schuldig maken. Er zijn menschcn, die bijna niet spreken, en die even groote zonden bedrijven als anderen, die veel spreken. Men moet dus zorg dragen, dat men in zijne gesprekken alleen datgene dulde, wat goed is en den evennaaste tot nut kan strekken, en wat altijd tot God als tot zijn eenig doeleinde kan worden terugge-

1) Prov. X, 10. 2) Jiccli. XIV, I.

-ocr page 194-

174

liraoht. Soiiilijils nochtans zijn wij genoodzaakt mei anderen gesprekken te voeren over bloot inenschelijke zaken; iuziilkeom-standigheden beliooreu wij niet te vergeten, dat, wanneer wij dit doen uit wettige reden en niet eene goede meening, wij een zeer verdienstelijk werk verrichten. Watevenwel die groote menigte van gesprekken betreft, waarin wij ons zonder cenige noodzakelijkheid inmengen, deze moet mexi vaarwel zeggen en vervangen, hoezeer ook onze natuur ons daartoe moge aandrijven, door heilige gesprekken, gelijk het betamelijk is voor Christenen, voor dienaren Gods, voor men-schen, die vreemdelingen zijn op deze wereld, voor burgers der eeuwige stad. Zoo sprak de Apostel niet tot kluizenaars, mon-nikea of kloosterlingen, maar tot menschen, die midden in de wereld leefden. Hoeveel stof lot een christelijk en stichtend onderhoud staal ons niet ten dienste ter vervanging van die duizenden van nietigheden, die de menschen bezig houden en die, daar zij altijd dezelfde blijven, door hare vervelende eentonigheid elk weldenkend gemoed moesten vermoeien! De wonderbare werken Gods, de onuitsprekelijke geheimen van den godsdienst, het voorbeeld der heiligen van alle standen, die hunne deugd deden uitschitteren niet minder te midden van de wereld

-ocr page 195-

175

dan in liet klooster, de christelijke grondregels, die wij in goede boeken gelezen hebben of die tot onze vorming gestrekt hebben, vinden wij d:iiiriti niet eene onuitputtelijke bron voor heilige gesprekken? Ja, zuci groot is de overvloed vau onderwerpen, die wij met vrucht voor ons zielenheil kunnen bespreken, dat liet slechts van ons afhangt om aan de eerste Christenen gelijk te worden en met hen te zeggen: Nostra converxa-tio in cwlis est. Onze omyany is in den hemel l).

üod beeft ons de spraak geschonken, ten einde wij zijne heerlijkheid en de werken zijner handen zouden lofprijzen. De hemelen zeiven en het uitspansel wijzen ous in dit opzicht onzen plicht aan: Cceli enarrantylo-riam Dei et opera manuum ejus annuntiat fir-mamentum. De hemelen vermelden de heerlijkheid Gods en het ziitspansel verliondiyt de werken zijner handen 2). Die kostbare gave is ons nog om eene andere reden geschonken. God wilde, dat «ij met behulp daarvan de goede gedachten en de heilige begeerten, die hij ons ingeeft, aan anderen zouden uiededeelen. De Heer, zegt de Wijze Man3), heeft mij Ier belooniny eene tony yeschonken, die ■mij moet dienen om ham te prijzen en

1) Philipp. Ill, 20. 2) Ps. XVIIL

S) Keeli. Li, .quot;0.

-ocr page 196-

17b

hem door anderen te doen rerh eerlij hen. God heeft mij eeae tong gegeven, zegt Isaias 1), om met mijn -woord den zwakke te ondersteunen en den ternedergeworpene oji te richten. Is aJzoo de spraak ons tot voornoemde doeleinden verleend, rust dan ook niet de allerstrengste verplichting op ons, om ons daarvan volgens de inzichten van onzen Schepper te bedienen? Is dit niet een plicht, dien de rechtvaardigheid ons oplegt? Hij die eene Kerk, welke door een bisschop aan den godde! ijken dienst was toegewijd, tot ongewijde doeleinden zou gebruiker) , zou zich ongetwijfeld aan eene groote misdaad schuldig maken. Maar als men zijne tong gebruikt om geheel het tegenovergestelde te doen van helgeen de Heer daarvan verwachtte, toen bij die schiep, als men die bezigt om God te beleedigen, dien zij meest verheerlijken, en om den evenaas-ten, dien zij moest stichten, schade toe te brengen, is dit niet eene handelwijze, die ons dubbel schuldig maakt voor den rechterstoel der goddelijke majesteit? Voegen wij daarbij, dat het menschgeworden Woord, die onze tong heeft verkoren om onze zielen in onmiddellijke aanraking te brengen met zijn heilig vleesch en bloed, dat hij ons in het

1

Isai. L, 4.

-ocr page 197-

\11

II. Sacrament des Altaars schenkt, haar eene oneindige eer heeft bewezen, die ons verplicht die zuiver te bewaken, niet toe te laten, dal ecu onkiesth woord die bezoedcle, en die slechts tot Gods eer te bezigen. De 11. Bernardus had eene zoo groote achting voor die waardigheid, waartoe onze tong aldus is verheven geworden, dat hij niet geaarzeld heelt te zeggen: Er zijn dingen, die in den mond van wereldsche menschen slechts nietigheden zijn, doch* die in den mond van een priester godslasteringen zijn 1). 't Valt niet te ontkennen, dat deze taal van deu heiligen Kerkleeraar buitengewoon krachtig is. 't Is nochtans niet zonder reden, dat hij aldus spreekt: en de fout, die hij hier op het oog heelt, verdient allezios eene zoo krasse benaming.

Wat ons vooral moet aansporen om te spreken over dingen, die God betreli'en, is de lielde, die wij hem toedragen. Inderdaad die hem waarlijk liefhebben denken gaarne aan hem, spreken gaarne van hem en leven in eene innige vereeniging met hem. Onwillekeurig als het ware volgt de tong het hart en drukken de woorden de gevoelens daarvan uil. Ja, indien onze lielde tot God is wat zij behoort te wezen, dan zal het ons

I) Do consul. iL

12

-ocr page 198-

178

^etnc iiiofcile kosten om over liein te spieken, wij zullen dit met liefde, met genoegen doen. Is dit het geval niet, dan geelt men duidelijk te kennen, dat de heide, die men hem toediaagt gering is of dat men m het geheel geen liefde \oor hem gevoelt. Hierom dan ook zegt de v elbeminde leerling, als hij spreekt van de valsche profeten i). Zij zijn van de wereld en hierom spreken zij naar den (jeest der wereld ; dat wil zeggen. omdat zij kinderen der ■wereld zijn spreken zij van wereldsche dingen, of met anderewoorden van die dingen, die de wereld gaaine hoort; en de quot;wereld luistert naar hen. ij echter, wij die kinderen Gods zijn, -wij spieken van God en zij, die ons gelijken, luisteren naar ons.

He 11. Coloinba 1) was van de teederste lielÜe lot God ontvlamd, en men verhaalt van haar, dat die liefde, evenals een scherpe schicht, aan haar hart eene wonde had toegebracht, die alleen door het aanschouwen van haren ^velbeminde in de i hemel kon genezen -worden. De li. Lulogius, sprekende van de verschillende wijzen, waarop die helde zich uitte, verhaalt ons het vclgende: ISnn-mer sprak die heilige maagd een onnut

1

In memor. S. S.

-ocr page 199-

178»

■woord; baar ecnig genoegen bestond daarin, dat zij zich met God alleen onderhield. In haar klooster zocht zij de meest verstorven en ingetogen zusters op, om niet haar, die God het meest beminden, over hemelsche dingen te kunnen spreken, want waar liefde is, daar spreekt men gaarne over hetgeen men liefheeft.

De landbouwer, die zich wil verrijken met de opbrengsten zijner akkers, zal het liefst spreken over den oogst en over de vruchten; elk ander onderwerp boezemt hem weinig belang in. Zoo ook is de mensch, die innig met God vereenigd is, alléén dan tevreden, wanneer hij kan spreken over de zegeningen, die hij op ons doet aldalen, en over de schoonheid en de waarde der deugd; want waar zijn schat is, daar is ook zijn hart. Niet dat hij daarom zijne tijdelijke belangen verwaarloost, maar wanneer hij zich op eene behoorlijke wijze daarmede heeft onledig gehouden, dan haast hij zich om tot God terug te keeren, die in het binnenst van zijn hart tegenwoordig is. Spreekt hij over hem, dan doet hij dit op eenen toon, dien hij nimmer aanneemt, wanneer er sprake is van aardsche aangelegenheden. Eene ziel, die God bemint, zoo verzekert de H. Augusti-nus, kan aan niets anders denken dan aan hem, kan over niets anders spreken dan over

-ocr page 200-

180

hem; en alle andere dingen mishagen baar en hebben iets dat haar onaangenaam aan doet; al hetgeen zij zegt en al heigeen zij doet komt voort uit die goddelijke liekle, waaivan zii den iiefelijken geur rondom zich heen ver-spreid', öe inenscb, die eene oprechte liefde voor God gevoelt, verlangt niet, dat men hem in zijne droefheid verstrooie door vroo-liike gesprekken, of dat men hem op zijn smartenleger trooste door vnendschappelijlc eekout. Zulke middelen dienen lot mets an-dcrs dan om zijn lijden te vermeerderen want hij heeft een afkeer daarvan. Spreek hem liever over voorwerpen, die tnj iiei-heeft en over hetgeen hij hoopt; over bod, ziiu opperst goed en het eenige voorwerp, naar hetwelk zijn hart verzucht, en gij kunt overtuigd zijn, dat gij hem eemgen troost hebt bezorgd. De schrijver der levensgeschiedenis van de 11. Catharina van benen zegt van haar, dat God het onderwerp was van al hare gesprekken. Gaarne hadde zij den geheelen dag en den geheelen nacht over hem gesproken, wanneer zij iemand bad kunnen vinden, die haar had willen aan-hooren, en wel verre van zich daarmede te vermoeien waren die gesprekken ais een versterkend geneesmiddel, dat haar m het leven behield, 't Zal niet moeiebjk vallen zulks te besellen voor lieu, die werkelijk Uod

-ocr page 201-

181

liefhebben; want voor lien is spreken over God geen vermoeiende ui vervelende arbeid, maar integendeel de alleraangenaamste bezigheid, vooral a!s de gesprekken zicb bepalen tot eenvoudige en alledaagsche dingen, in plaats van meer verheven zaken te willen behandelen, die eene groote inspanning van den geest vorderen.

Spreken over God, is ongetwijfeld de taal der Heiligen spreken; dit sluit echter niet in, dat men daarom diegenen moet veroor-deelen, die, bij wijze van uitspanning en om zich eenige verademing te gunnen, over andere zaken spreken, onder die voorwaarde altijd, dat datgene waarover men spreekt in zich zelve goed zij en tot Gods eer kunne strekken. Zijn onze gesprekken niet van dien aard, dan moet men die rangschikken onder die ijdele en onnutte woorden, waarvan wij eens, volgens de waarschuwing des Heeren, rekenschap zuilen hebben af te leggen. De 11. Bernard us i) schrijft aldus aan Paus Eugenius: Enkele malen is het geoorloofd deel te nemen aan onnutte gesprekken, ten einde de eerste gelegenheid, die zich zal aanbieden, te benuttigen, om die te doen ophouden en door degelijke en nuttige te vervangen. En tot zijne kloos-

1! De Conskl. lib. 11.

-ocr page 202-

182

terbroeders spreekt hij nog op eene andere plaats; Broeders, niet dan zeer noode zie ik, dat er onder u gevonden worden, die zicli bezig houden met gekscheren, niet boerten en ijdele gesprekken; ik vrees, dat de zoodanigen zich ondankbaar toonen voor de ■weldaden en de goedheid Gods, en dat zij door zulk een gedrag de genade van hunne zielen verwijderd houden. Vsn diegenen echter, die zich laten vervoeren tot klagen, tot morren en tot ongeduldigheid, moet men zeggen, dat zij niet alleen ondankbaar zijn Jegens Gods goedheid, maar dat zij daarenboven Hem beleedigen en vergrammen. Zoo spreekt de H. Bernardus. De raad, dien hij geeft, om een onnut gesprek af te snijden om bet door-een ander, dat nuttig is voor onze ziel. te vervangen, moet zeker met schrander beleid en met de grootste voorzichtigheid worden beoefend: en in elk geval kan men dien slechts dan in beoefening brengen, wanneer er sprake is van personen, die zich niet zullen gekwetst gevoelen . als men hen aldus onderbreekt. Mocht er reden bestaan om te vreezen, dat men, met aldus ie bandelen, onaangenaamheden zou veroorzaken, zou het beter zijn de onnutte gesprekken te laten voortduren en te zwijgen. In dit geval kunnen wij ons tevreden stellen met ons hart tot God op

-ocr page 203-

t83

te heffen, met medelijden te gevoelen voor de zwakheid der inenschelijke natuur, en met onzen liemelschen Vader te bidden, dat Hij ons van ;il onze ellenden verlosse. Zoo handelde een Heilige in dergelijke omstandigheden. 0 tniju .lesus, sprak hij met den 11. Augustinus, wanneer toch zal geheel ons levensgedrag gelijkvormig zijn met uw goddelijken wil? Willen wij dit zoo kostbaar doel hereiken, dan behoeven wij slechts het voorbeeld na te volgen van de 11. Maagd,, die na Jesus Christus ons toonbeeld is: en dan zal ons gedrag, daar het in alles is geregeld door geestelijke beweegredenen . strekken om de eer van God, de sticiiting van onzen naaste en ons eigen belang te bevorderen.

-ocr page 204-

ELFDE HOOFDSTUK.

Vrijwillige aa'iisoeile eler II.

!.

LIEFDE VAN MAMA TOT DE DEUfiD VAN ARMOEDE.

Arm zijn is, volgens de letterlijke beleeke-«is van liet woord, gebrek hebben aan hetgeen tol kleeding of voeding vereischt wordt. Wanneer een zoodanige arme, iu plaats van niet zijnen stand tevreden te zijn, in zijn hart de begeerte voedt naar hetgeen hem ontbreekt, is zijne armoede blijkbaar geene deugd maar eene noodzakelijkheid. Indien hij nochtans niels ongeoorloofds verricht om in zijne behoeften te voorzien, kan hij natuurlijk niet zulke gezindheid zeer goed zijn eeuwig geluk bewerken; en men kan van hem zeggen, dal hij in dit geval do gedwongen maar niet de vrijwillige armoede beoefent. Nemen wij daartegen een arme, die zijne armoede liefheeft, die geen ver-

-ocr page 205-

185

langeu heeft naar hetgeen hem ontbreekt, die tevreden is met hetgeen hij heeft, die zich ■weet te beperken tot iiet lioognoodige en zelfs dit hoog/ioodige zich bij wijlen ontzegt, voor zooverre althans hij dit doen kan zonder ziju leven in de w aagschaal te stellen ol zijne gezondheid te schaden : zulk een arme heeft de deugd van vrijwillige armoede. De ware en volmaakte armoede, zegt Albertus de Groote *), bestaat daarin, dat men uil liefde tot God vrijwillig verzaakt aan alle aardsche goederen, dat men niets meer bezit dan wat volstrekt noodzakelijk is en dat men zelfs dit volstrekt noodzakelijke zich nu en dan ontzegge. Immers diegene kan de deugd der armoede niet bezitten, die volkomen tegen elke behoefte gevrijwaard is en gevrijwaard wil blijven ; en hij die niet verdragen kan, dat iets hem ontbreekt, kan geen waarachtig vriend der armoede genoemd worden. Door Jesus Christus is de evangelische armoede naar het leven geteekend in deze woorden, die hij een rijk jongeling toesprak: Ga, verhoop hetgeen-gij bezit, geef het geld aan de armen en volg' mij. Dit is werkelijk arm van geest zijn, zegt de 11. llasilius, want die waarlijk arm van geest zijn, zijn dezulken; die vrijwillig de armoede omhelzen. Even-

1) In Parad. Anim. 2) Matth. XIX, 21.

-ocr page 206-

186

c'.e .over'8e christelijke clcngden heeft de vrijwillige armoede verschillende trappen; en noe meer -wij ons het \olstrekt noodzakelijke ontzeggen, des te volmaakter zal onze arniuede wezen. Indien iemand uit vrijen wil de armoede had omhelsd . zooals dit alle kloosterlingen doen, en er naar bleef verlangen, dat niets hem zou ontbreken, zou hij de deugd van vrijwillige armoede niet bezitten; hij zou niet waarlijk arm van geest zijn maar slechts den naam en den uiterlijken schijn daarvan hebben. Ziehier de verhevene beweegredenen waarom de goddelijke Zaligmaker aan de wereld de heilige armoede heelt aangeraden, en zij die er bun werk van maken om die deugd in beoefening te brengen moesten die diep in hunne harten geprent hebben: de armoede is ons aanbevolen opdat wij ons nooit aan de tijdelijke goederen, waarvan zij ons berooft, zouden hechten: opdat wij met minder moeite onze genegenheid zouden vestigen op de hemel-sche goederen; opdat wij gevoeliger zouden wezew voor de deugd, voor de gaven Gods en voor zijne liefde, die in de ziel slechts in diezelfde mate toeneemt als zij zich vrij maakt van de aardsche genegenheden. Eene andere reden, waarom de armoede door de dienaren Gods moet worden op prijs gesteld, is deze, dat zij ons gelijkvormig maakt aan

-ocr page 207-

187

Jesus Christus, ons goddelijk iioofd, en san zijne heilige Moeder, die heiden do armoede voor hun deel hebben verkozen.

lioe volmaakt Maria de armoede liefhad blijkt uit geheel haar leven. ïoeu zij. uit gehoorzaambeid aan de raadsbesluiten Gods, in bet huwelijk moest treden, nam zij tot echtgenoot een rechtvaardig man, die wel is ■waar van den koninklijken stam van David afstamde, maar die nochtans slechts een arm werkman was, die van zijnen handenarbeid moest leven. Ja, zoo arm was de H. Joseph, dat hij ter gemoetkoming in de meest onontbeerlijke behoeften eener huishouding de hulp zijner echtgenoote noodig had. Met zulk een armen man te kiezen, zegt de II. Basi-lius !) gaf de II. Maagd blijk van hare heldhaftige liefde tot de armoede. En in welk een hooge mate schitterde deze hare deugd later niet uit in het geheim van baar gloiie-rijk moederschap en in de omstandigheden, waarin zij moeder werd 1 Zij verlaat Nazareth met haren kuischen bruidegom om te gehoorzamen aan het bevelschrift van Augustus. Waar zal zij onderweg het lot haar levensonderhoud benoodigde vinden, terwijl zij in haar nederig buisje zoo bezwaarlijk den kost kan verdienen niet den 11. Joseph?

1

In Const. Monach.

-ocr page 208-

188

En -waar zal zij eens te Beihleliem zijnde een onderkomen vinden? Jn de herhergen heelt men geen plaats voor iemand die zoo arm is als zij; neen, de rijken hebben al de beschikbare plaatsen ingenomen of besproken. Maria en Joseph zijn ongel ukkigen; zij hebben al het uiterlijke van zeer arme lieden; en hierom weigert iedereen vlakweg hen op te nemen. Zij zijn dientengevolge gedwongen zich buiten de stad te begeven en zij zoeken eene schuilplaats zoo goed zij kunnen. Zij komen terecht in een open stal, waar zij geheel eu al aan het ongure weder zijn blootgesteld; en daar zij niets beters kunnen vinden, nemen zij daar hun verblijf. Eu hier, in dezen armen stal, waar zich niemand vertoonde dan de herders, als zij hunne kudden gingen zoeken, brengt de Koningin der Engelen den Zoon des Aller-hoogsten ter wereld; daar wikkelt zij de ledematen van haar kind in arme lompen; enhetéénige, wat den pas geborene eenige verzachting aanbrengt in dat gure jaargetijde, zijn twee redelooze dieren, die hem met hun wannen adem verwarmen ; en in deze plaats verbleef Maria, naar het gevoelen van den II. Joannes Chrysostomus en van vele andere heilige Leeraren , veertig dagen lang.

Men moet zich evenwel niet verbeelden, dat de II. Maagd deze uiterste armoede slechts

-ocr page 209-

tan

gedwongen en met weerzin verdroeg; dan toch zou het geene deugd meer geweest zijn. integendeel, het was eene vrijwillige armoede, eene armoede, die Maria liefhad, die Maria meer hegeeide en verlangde clan al den overvloed en de pracht van de koningen dezer aarde. Hel was de wil van den eeuwigen Vader, ten einde het voorbeeld van zijn eenigen Zoon den mensch zoude ieeren de rijkdommen te verachten; en het betaamde, dat ook de Moeder van zulk een Zoon zelve de strengste armoede beoefende, ten einde aldus met de raadsbesluiten des Allerhoogsten mede te werken.

II.

ANDERE TREKKEN UIT HET LEVEN DER II. MAAGD, DIE HARE ARMOEDE DOEN UITSCIIIITEREN.

liet leven der 11. Maagd biedt ons nog andere voorbeelden van evangelische armoede aan. Tqen die goddelijke moeder het Kindje Jesus, veertig dagea na zijne geboorte tem-pelwaarts droeg om het den Heer te olleren, bestond hare offergave uit niets meer dan een paar tortelduiven. Zulk eene gave nu werd slechts aangenomen van de armen. De wet stelde dezen vrij van dj meer kostbare gift, die men van de rijken vorderde, ilad

-ocr page 210-

190

Maria middelen genoeg bezeten om een lam te koopeu, ongetwijield hadde zij zuiks gedaan ; immers, door gebruik te maken van die wetsbepaling, die de armen ontsloeg van de meer kostbare gave der rijken, zoude zij zich ais arm hebben voorgedaan, ofsciioon zij liet niet was, en daarenboven was zij zeer stipt in het volbrengen der wet tot zellsin de minste bijzonderheden; bijgevolg door te handelen gelijk zij ueed verrichtte zij eene daad van vrijwillige armoede. Met goud, dat de Oostersche koningen ten geschenke hadden medegebracht, was zonder twijfel meer dan toereikend om de li. Maagd in staat te stellen tot het koopen van de offergave der rijken; maar, zegt ons de 11. Bona-ventura i), de giften dier eerwaardige mannen gingen heel spoedig over in de handen van den ü. Joseph, om door hem aan de armen te worden uitgedeeld; zoodat er niet veel tijd uoodig was om het heilig gezin weder tot zijne gewone armoedige omstan-digheden terug te brengen. Zij bevonden zich alzoo in de noodzakelijkheid van twee duiven te offeren: eene voor de moeder en de andere voor het kind. Op deze wijze zijn al diegenen, die werkelijk arm van geest zijn, altijd bereid om zich te berooven van

Ij Ia Vita Clu'isti.

-ocr page 211-

mi

Let hunne, -waimeer zij dit mogen of kuu-nen doen, om het aan de armen te geven, naar het woord van Jesus Christus: Dapau-perihus. Geef aan de armen.

Na de plechtigheid der Zuivering verscheen in den nacht een engel aan den 11. Joseph, die hem zeiae: /Veem het kind en zijne moeder en vlucht naar Egypte 2). Bij dit over-haast vertrek, aldus merkt Oajetanus hier op, beoefende Maria tegelijkertijd èn de deugd v ji armoede èn de deugd .van gehoorzaamheid. liet lijdt voorzeker geen den minsten twijfel, of ten gevolge dier overhaasting, waarmede zij de bevelen dej hemels ten uitvoer bracht en ten gevolge eener reis van twee maanden in een onbekend land, moest de toestand van die arme echtgenooten aller-bedenkelijkst worden, en hunne komst in Egypte niaakte aan dien eilendigeu toestand geen einde. Wie zal kunnen zeggen welke ontberingen zij aldaar gedurende een tijdverloop van zeven jaren iiadden te verduren? Vreemdelingen als zij waren in dat gewest, zal het hun minder dan ooit mogelijk geweest zijn om genoegzaam werk te vinden Ier voorziening in hunne behoeften. Zoozeer leden zij gebrek aan vele hoogstuoodige din-

1) Matth. II, 13.

-ocr page 212-

192

gen, dat hunne volslagen armoede oen getrouw afbeeldsel was van die, welke zij te voren te Bethlehem hadden ondervonden. Ongetwijfeld had de hand Gods hun hulp en redding kunnen verleenen in die onbeschrijfelijke ellende, doch de Allerhoogste had daarin andere inzichten. Hij had zijnen Zoon in de wereld gezonden om de menschen te verlossen door zich alle offers te getroosten en alle pijnen te onderstaan; en hij verlangde, dat de 11. Maagd, zoowel als de anderen, deel nam aan deze wtldaad, eu dat zij tegelijkertijd zich verdienstelijker voor hem maken zou door het beoefenen van de deugd der armoede, die hein zoo welgeval-lig is.

Na de hemelvaart des lleeren was de armoede der ü. Maagd even groot als te voren, en kwam niets die verzachten of verminderen. Jesus had haar aanbevolen aan de zorg van den li. Joannes, zijnen welbeminden leerling, die eveneens in zeer behoeftige omstandigheden verkeerde, daar hij, zoowel als de overige Apostelen, alles had verlaten om den goddelijken Leermeester op zijnen sniartvollen lijdensweg te volgen. Even goed zeker had Jesus de H. Maagd aan de zorg van een anderen leerling kunnen toevertrouwen, bij voorbeeld aan Joseph v.m Arimalhea, die een vermogend man was.

-ocr page 213-

1!);;

Dezen zou hel gcene moeite gekost hebben om baareene behoorlijke Avoning te versfihaffen , en met liefde zonde bij baai- het benoodigde tot voeding en kleeding verstrekt hebben. Jesns evenwel gaf de voorkeur aan Joannes. Met aldus te bandelen trad hij in de inzichten zijner heilige moeder, die do armoede liefhad, en die niets vuriger verlangde dan do voetstappen van haren Zoon te di ukken door bet beoefenen dier deugd tot aan haren laatsten ademtocht. Uit dien hoofde leefde zij uitsluitend van de aalmoezen, die door Joannes werden ingezameld, want deze leerling bezat van zich zeiven niets. Zeer lezenswaardig is opzichtens dit punt betgeen de U. Augustinus aanmerkt op deze 'woorden van het Evangelie I Accepit cum dlscipulus in iii.n Dc leerling nam haar ten zijnent.

i)e heilige apostel nam haar alzoo ten zijnent, niet om zijne goederen met haar te declen, want bij bezat er geene, maar om baar in bare behoeften te dienen en baai-het noodige tot baar levensonderhoud te verschaffen uit de lieldegaven der geloovigen, wier milddadigheid hij voor haar inriep. Bijna al haren tijd bracht zij door in de zaal van het butste avondmaal, en zij gebruikte slechts zeer weinig voedsel; dit moet ons evenwel niet verwonderen, omdat baar lichaam decide iu den overvloed van de gaven

-ocr page 214-

194

des hemels en van de vertroostingen die hare ziel vervulden. Van hare kindsheid af, zegt de 11. Amhrosius, was haar leven niels anders dan een voortdurend vasten, iloe moest zij in haar levensonderhoud voorzien nadat zij in haar kuischen schoot den bewerker der genade had ontvangen ? Na de neder-daling des 11 , Gees les en de prediking van het Evangelie in Jerusalem verkochten de geloovigen al heigeen zij bezaten en zij legden het geld aan de voeten der apostelen neder om dit aan de armen en in het bijzonder aan de hulpbehoevende weduwen te doen uitdeelen. De eerwaardige Beda, de geleerde abt Rup ertus ea verscheidene anderen zijn van gevoelen, dat men evenwel van deze middelen geen gebruik maakte om aau de 11. Maagd het benoodigde tot haar levensonderhoud ie verschaffen. De 11. Joannes, die met de zorg daarover belast was, wist elders de noodige middelen te verkrijgen. Eindelijk, het is bewezen, dat, na de hemelvaart, Maria voor de apostelen en de geloovigen een volmaakt toonbeeld was van alle deugden en dat zij door haar voorbeeld toonde, tot welke hoogte men in dit sterfelük leven de volmaakiheid der evauge-lisclu» rnioede kan opvoeren.

-ocr page 215-

195

(II.

HOE WIJ DE ABMOEDE VAN DE VERHEVENE MOEDER GODS 1'EHOOREN NA TE VOLGEN.

lede reen beijvere zich alzoo om, voor zooverre zijn stand dit medebrengt, de armoede der 11. Maagd ua l(; volgen. Zij . die in liet bezit zijn van tijdelijke goederen, bebooren haar na te volgen door die goederen te verachten, door die niet op eene buitensporige wijie lief' te hebben, door die op hunne rechte waarde te schatten en niet te veel prijs daarop te stellen, omdat zij zoo spoedig verloren kunnen gaan en omdat zij den mensch niets grooter doen worden in het oog van (fod, die met zelden den overvloed en de rijkdommen schenkt aan de onge-loovigen en aan de zondaars, die bestemd zijn om in het diepst der hel te branden. Ziehier de teekenen waaraan wij erkennen kunnen of wij de rijkdommen verachten; Schenken wij ons geld gaarne weg om onze behoeftige medemenschen te hulp te komen, of' gebruiken wij bet liever tot ijdelheden en wereldsche overdaad? En wanneer wij op eene of andere wijze iets van onze goederen moeten missen verliezen wij dan niet doordat gemis den vrede onzer ziel;—onderwerpen wij ons dan met bedaardheid aan

-ocr page 216-

106

TnH, heili-en vil? Wanneer het aldus met ÏÏVeTetn is dan verachten vij m .verke-Kid de rijkdommen, vant de goederen dover wereld he/.ilten zonder ons daai-.an tP hechten, is die in zekeren z.n verachten, (.u wh vinden daarin een middel om in zekere mate althans te doelen in tie verdien-i f vriiwlUi^e armoede, naai de quot;wooi

sr ™ s uSuijk» *** •)■ /-«3

rivcle rijkdommen bezit, wacht u dan wel hart daaraan te hechten.

Zii die arm zijn omdat zij met ander-kunnen hetzij hunne armoede daaruit yoort-™ at zii arm geboren zijn, hetzij men hunne goederen heelt ontroofd of vernietigd, IZën zeker hun best doen om op eene 0 lr»r*rdp wiize hunne omstandigheden tc S equot;». zonder vrees d.Uij 4*-«'• doen wat God mishaagt. Indien zij daaren-tesen moed genoeg bezit tea om de vrijwillige armoede te willen omhelzen, zullen zij moeten beginnen met op bet voorbeeld dei . Maacd met een edelmoedig hart de armoede T^te nemen en zich in die armoeck ge-? M V ie achten. De H. Paulus vermaant ons' dat wij ons moeten beperken tot het-^ strikt noodig is voor o«ize kleedingen

1) Ps. LXI, 11-

-ocr page 217-

197

worden, vallen in de bekoringen en in de strikken des duivels en in onnulte en verderfelijke begeerten, die heenvoeren naar de afgronden van den dood en van de eeuwige verdoemenis. De Christen daarentegen, die met Lazarus zich aan Gods wil onderwerpt en tevreden is in zijne armoede, zoozeer zelfs dat hij gaarne w il bedelen, omdat God dit verlangt, verschaft zich eeoe plaats onder hen, die arm van geest zijn , en hij zal eens deel hebben aan de gelukzaligheid, die voor hen is weggelegd./gt;V,alt;i'/)07//)ere.9. Zalig zijn de armen !).

Jesus Christus noodigt soms enkelen, die reeds in het bezit van goederen zijn of eens in het bezit daarvan zullen geraken, uit om die te verlaten, en hij stort die rijke lieden de heilige gedachte in om uit liefde tot hem arm te worden en in een klooster te leven en te sterven. Hoe getrouw behoort men niet te zijn om aan die roeping te beantwoorden, zoodra men overtuigd is dat het eene ware roeping is? Want, al is het ook waar, dat het -eene deugd is de rijkdommen die men bezit, te verachten en een goed gebruik daarvan te maken, zeker is het nog veel verdienstelijker die geheel en al te verlaten. Deze volstrekte verzaking is het krachtigst middel om ons in de beoefening der armoede eu

1) S. Matth. V, 3.

-ocr page 218-

108

iu de liefde Gods vorderingen te doen maken. 'tis uilhoofde van de groole uitnemend-lieid dier deugd, dat Jesus Christus in zijn Evangelie ons die enkel en alleen bij wijze van raad voorstelt. Het valt niet te betwijfelen: verzaking der rijkdommen is de vol-jnaaksto wijze van die te verachten; en het middel om te bewijzen, dat men de armoede liefheeft, bestaat 'hierin dat men die omhelst. Wij behoeven niet te vreezen dat de christen, die alles om Jesus Christus verlaat, zich zal berooven van de verdiensten, welke het geven van aalmoezen bezorgt, llij verliest niets daarmede; integendeel hij heeft grootere verdiensten dan hij die aalmoezen geeft, uithoofde van de groote begeerte, die hem bezielt, om den -evennaaste te hulp te komen, als hij daartoe in staat was. Niemand. zegt de H. Hieronymus 1), geeft eene betere en meer verdienstelijke aalmoes dan zij, die niets voor zich zeiven behouden : want zij verlaten alles uit lielde tot God, die de waarde onzer gaven afmeet naar onze liefde. Dat dan ook allen, die naar den raad van Jesus Christus den staat van armoede omhelzen, zich beijveren het voorbeeld der 11. Maagd na te vólgen, ilat zij hunne armoede liefhebben en verlangend zijn de ge-

1

In vita Hilar.

-ocr page 219-

190

volgL'Q daarvan to gevoelen; dal zij zich zeiven de geringste verzachting ontzeggen en zelfs nu en dan liet hoog noodige in eten en drinken ontberen. terwijl zij altijd, voor zooverre hun mogelijk is, in betrekking tot kleeding, woning en andere benoodigdhe-den datgene kiezen wat het minst kostbaar is. Wanneer de gehoorzaamheid hen verbiedt zich van het noodige te berooven, dat zij alsdan niet uil het oog verliezen, dat eene nederige onderwerping verkieselijker is dan ofFeranden en dat in dat geval hun goede wil even verdienstelijk is ais hun vasten en hunne onthouding en als al de heldhaftigste werken van armoede, die zij zouden kunnen verrichten, ingeval hun daartoe verlof werd gegeven.

!n de H. Schrift heeft God de schoonste beloften toegezegd aan hen, die de vrijwillige armoede liefhebben en omhelzen. Ilij heeft beloofd, dat hij de gebeden der armen zal verhooren en een aandachtig oor zal leenen aan hunne smeekingen; dat hij hen aan zijne tafel zal doen aanzitten eu met de kostbaarste spijzen hen zal spijzigen; dat hij zich zelveu aan hen ten voedsel geven zal; dat hij onder de beschermende schaduw zijner vleugelen hen zal bewaren, dat hij hen zal verdedigen tegen hunne vijanden en hun de overwinning zal bezorgen; dat hij hun de vergiffenis hunner zonden zal ver-

-ocr page 220-

200

leeuen en lien zalig zal doen worden. Ilij heeft duizend oplelteudheden voor de armen ; hij noemt hen zijne hoezemvrienden, zijne uitverkorenen, zijne lievelingen; h'j geeft hun zijne genaden in de ruimste mate , hij verleent hun zijne allergroolste gunsten, doordat hij hen begiftigt mei de gave des geloofs en hen erfgenamen maakt van het hemelsch Koninkrijk. 0! welke voordeelen kan een dienaar Gods trekken uit de beoefening der vrijwillige armoede! 'die dtugd geneest de grootere zonden zoowel als de geringere onvolmaaktheden onzer ziel; zij onderdrukt de verkeerde neigingen; zij vernietigt de hartstochten, die de oorzaak zijn van al onze ellenden. Want de ondeugden spruiten voort uit- en worden gevoed duor hetgeen den tijdelijken voorspoed vergezelt, door de gemakken. de genoegens en de eer-bewijzingen dezes levens. Het goud en het zilver, zoo spreekt de Wijze Man 1), strekten velen ten verderve; de vrijwillige armoede daarentegen houdt de aanlokselen van den wellust verre van ons en ontneemt ons alles waaruit hoogmoed zou kunnen geboren worden. Uit dien hoofde 2egt de 1!. An-tonius, dat de duivel van woede beeft, .vanneer hij zien moet, dat een dienaar Gods

1) Ecclj. VIII. 3.

-ocr page 221-

201

rle vrijwillige armoede beoefent. Ja, die armoede stelt den mensch in liet bezit van alle goederen der wereld en van alle schatten dei- genade en der eeuwige heerlijkhaid; want hij, die van ganscher harte verzaakt aan hetgeen de aarde hengt; geven kan, ontvangt als scltadeloosstelliug daarvoor over-vloedigen geestelijken zegen. Mijn Godl zoo roept hij aoI aandoening uit, al werden ook al de rijkdommen en de heerlijkheden van het heelal mij aangeboden, om u te behagen zou ik die weigeren, want uwe liefde alléén is mijne achting waard. Ik zou die aan uwe voeten willen nederleggen, o mijn Zaligmaker! ten einde meer aan u gelijkvormig ie worden, aan u, dl:' in armoede hebt willen geboren woTden, hebt willen leven en sterven! Ü;i die wijze bezitten zij, die arm van harte zijn alles, dooi lat zij alles aan God ten olfer brengen, doordat zij zich onthechten van alles en doordat zij de goederen dezer wereld op eene volmaakte wijze verachten en die gaarne zouden afstaan, indien zij die bezaten. Wij zijn rijker als wij de vrijwillige armoede, ons door Jesus Christus geleerd, beoefenen, zegt de II. Bernardus, Jan dat wij al de schalten der wereld in eigendom be aten; want daardoor verwerven wij de goddelijke genade en wij koopen het rijk der hemelen.

-ocr page 222-

TWAALFDE HOOFDSTUK.

lt;H«gt;(luilt;li|;Faeiei «ie» li.

I.

WAARIN DE DEUGD VAN GEDULDIGIiElD BESTAAT.

De geduldigheid, zegt de H. Augustinus i), is eene deugd, die ons met gelatenheid de rampen dezes levens, welke die ook zijn mogen, doet verdragen: zooals: vervolgingen, Iset verlies van goederen, ziekten en gebreken, ja zelfs den dood. Wanneer liet ons tegengaat, dan wellen in ons gevoelens op van treurigheid, van gramschap of van haat; de liefde nu dooft den haat uit, de zachttnoedigheid onderdrukt de grijmschap, en de geduldigheid beteugelt de treurigheid; zij tempert dia, uit vreeze dat anders wel-licbf, de ziel ontsteld worde en zich tot gevaarlijke buitensporigheden late overhalen.

Men kan de verschillende trappen van geduldigheid hoofdzakelijk tol drie terugbren-

1) In lib. de l'atient.

-ocr page 223-

203

gen. De eerste trap is verplichtend voor eeu ieder en wij beoefenen dien wanneer wij, zonder juist datgene wat ons hindert lief te hebben of daarnaar te verlangen, het toch niet geduid verdragen en het liever willen oudergaan dan ons daarvan te bevrijden door te zondigen. Bijgevolg zeer gevoelig zijn voor ons lijden, onzen tegenspoed, onze kwellingen, in onze ziekten zuchten en klagen over de hevigheid en den langen duur daarvan; den dood onzer bloedverwanten beweenen; treuren over het verlies onzer goederen en alle geoorloofde middelen bewerkstelligen om die terug te bekomen: dat alles kan met de deugd van geduldigheid samengaan. En de reden hiervan is deze; omdat w ij voor onze kwalen geene hulp zoeken in ongeoorloofde middelen en ten koste van ons geweten. Hierin is de verdienste van den eersten trap van geduldigheid gelegen. Dezulken kan men geduldig noemen, zegt de H. Augustinus, die liever hunne wederwaardigheden willen lijden dan er van verlost te worden, als dit op geene andere wijze mogelijk is dan door God te beleedigen.

De tweede trap van geduldigheid, volmaakter dan de vorige, bestaat daarin, dat men bereidwillig het lijden aanneemt, omdat het ous gewordt door tiods- hand, omdat het een uitvloeisel is van zijne goedheid

-ocr page 224-

204

en van de eindelooze barmhartigheid van lieii), die niets anders verlangt dan ons welzijn. Dit belet evenwel niet. dat men al het noodige in hel wei k mag stellen om zijne gezondheid terug Ie bekomen als jnen ziek is , of om zijn tijdelijk vermogen te herstellen als men geldelijk verlies geleden heeft, want God verlangt, dat wij in zulke omstandigheden aldus handelen , vooral wanneer bijzondere plichten vereisclien, dal wij onze gezondheid of ons tijdelijk vermogen bewaren.

De derde trap eindelijk besta.it In een levendig verlangen naar het lijden uit liefde tot Ood en ten einde meer gelijkvormig te worden aan Jesus Christus. Vandaar de blijdschap en de levendige voldoening, die de christen smaakt wanneer de tijd ^n het l;jdcn is aangebroken, want men verheugt zicli altijd wanneer men in het bezit is van het voorwerp dat men liefheelt en waarnaar men verlangt. De 11. Paulus noemt zulk eene geduldigheid. zulk eene voldoening, zulk een genot van te lijden eene ga\e des II. Geostes. Op deze wij/e leden al de Apostelen; Vol vreugde verwijderden zich de A pos-telen uil de raadsvergadering, omdat zij waar-dia (imcld .varen voor Jesus' naam versmaad te worden !).

1) Act. V, 41.

-ocr page 225-

205

Naar het gevoeleu van den II. Bonaventura en Albertus den Groole i) eikent men den geduldigeu Christen aan devolge ide teeltenen: Hij klaagt niet over personen of zaken , welke deze ook zijn mogen; li j klaagt niet over de menschen. omdat hij in hen slechts werktuigen ziet waarvan God zich bedient om hem te beproeven; hij klaagt evenmin over het hem aangedane onrecht en bij denkt er niet aan om zijne onschuld op den voorgrond te plaatsen, tenzij de reclitvaardig-beid of de liefde hem den plicht opleggen zich te verdedigen; alle wederwaardigheden, die op hem nederkomen, beschouwt bij als de gevolgen zijner zonden; eindelijk, daar hij enkel en aiieen berust in Gods goedheid , is hij overtuigd, dat alles zal strekken tot welzijn zijner ziel en tot zijne eeuwige gelukzaligheid. Nog kent men den geduldigeu mensch aan het stilzwijgen, dat bij te midden zijner smarten bewaart; verlangend als hij is om alleen aan God welgevallig te zijn, wil hij niet dal anderen van zijne smarten getuigen zijn. Hoezeer hij echter ook moge verlangen alleen te lijden uit eene zoo eerbiedwaardige beweegreden, moet bij nochtans altijd zorg dragen. dat hij daarvan kennis geve aan zijn geestelijken bestierder, voor

1) De Patient. Cap, I,

-ocr page 226-

206

winti men nluts verljorgeu behoort te boliden, len einde met zijne raadgevingen ons voordeel to doen. Evenzeer is men verplicht eenen geneesheer zijne lichamelijke ongesteldheden en kwalen te openbaren, als de nood dit vereisclit; daarentegen moet men daarover niet spreken met zijne vrienden alleen met liet inzicht om hun medelijden op te wekken. Ue geduldige inenscb weet, dat God ziet welke wederwaardigheden hij uit lielile lot hem verdraagt en buiten hem kent hij geenen troost.

II.

CEDUtDIGUEU) DER li. MAAGD IN DE WEDERWAARDIGHEDEN , DIE GOD HAAR TOEZOND VÓOU HET LIJDEN VAN HAREN ZOON.

De II. Maagd heelt ons bewonderenswaardige voorbeelden van die volmaakte geduldigheid achtergelaten. Willen wij ons een denkbeeld daarvan vormen, hooren wij dan uaiir hetgeen het Evangelie ons verhaalt van de beproevingen en de smarten, die zij haar geheel leven lang heeft verduurd.

Niets is ons bekend van het lijden, dat zij in hare kindsheid moest verduren: 't is evenwel boven allen twijlel verheven, dat zij ook als kind veel heelt geleden. Immers,

-ocr page 227-

20 7

het lijden was altijd liet deel bij ullnemend-lieid van de kinderen Gods, van hen wie hij zijne meest uitstekende gunsten wil ine-dedeeleu. Dien ten gevolge «noest God niet wachten met haar lijden over te zenden van het oogenblik af, dat zij daartoe in slaat was. Te beweren dat zij als kind niet heeft behoeven te lijden , zou gelijk slaan met eene stelling te verdedigen, die van alle waarschijnlijkheid ontbloot is. En in de veronderstelling zelïs dat zij geene andere reden tot droefheid had, was het voor haar geen reden genoeg tot droefheid, dat zij hel lijden moest aaiisehouwen van haren evennaaste, dien zij als zich zeiven beminde, en dat zij getuige zijn moest van het ongelijk, dat men lian Ood aandeed, dien zij boven alles liefhad? Ja, ongetwijfeld was dit meer dan genoeg om baar de uiterste smart te veroorzaken. Maar slaan wij het Evangelie open en zien wij wat dit hiervan vermeldt van af het oogenblik van de Menschwording van het Woord.

Hoe groot was niet hare smart toen zij zien moest, dat de 11. Joseph op het punt stond van- haar te verlaten en in zijn land terug tekeeien! Haar kuische echtgenoot wel is waar twijfelde geen enkel oogenblik aan hare maagdelijke zuiverheid ; ook al was de schijn legtn haar, geloofde hij niettemin aan hare onschuld; maar, daar hij onkundig

-ocr page 228-

208

was van hi l geheim, dat door de kracht des II. Geestes in Maria was gewrocht, was hij ten zeerste ontsteld toen hij zag in welken staat zij z'ch bevond; en in die pijnlijke onzekerheid zag hij niets beters te doen dan te vluchten. l)e verlegenheid die aan geheel het uiterlijke van dien getrouwen eu voor-zichtigen bewaarder der maagdeiijke zuiverheid van de verhevene Moeder des Hee-ren zichtbaar was, vooraleer de engel hem het goddelijk geheim had geopenbaard, moest noodzakelijk de ziel der 11. Maagd niet het grievendst leed vervullen. En wat moet later bij de geboorte van den Zoon Gods hel hart dier moeder niet gevoeld hebben, toen zij Inar pasgeboren kind in de uiterste armoede zag nederüggen op eene handvol stroo, in eenen stal, te midden van het guurste jaargetijde? liet lijden dat haar alléén trof leed zij met blijdschap, maar onuitsprekelijk was de smart, die hare teedere moederliefde had te verduren als zij het lijden aanschouwde van baar pasgeboren Zoon, dien zij wist. dat alle eerbewijzingen der aarde waardig was, en die nochtans van geheel de wereld verlaten en van alle hulp beroofd «as! En wat gevoelde zij niet toen het mes der besnijdenis het bloed van Jesus Christus deed vloeien ? Hoe levendig moest deze plechtigheid haar niet voor den gees', roepen, dal

-ocr page 229-

eeus aan het kruis Jiaar goddelijk kind Jcsus, dat kostbaar bloed tot den laatsten druppel

toe zou moeten vergieten____ En wie zal

voorts al de vennoeieuissen en de wederwaardigheden vermelden, die zij te overwinnen had, toen zij zich gedwongen zag haar vaderland te verlaten en een toevluchtsoord -moest zoeken in Egypte, waar zij zeven volle jaren verbleel' te midden van onbeschaafde barbaarsche menscheu en afgodendienaars, die zich aan allerlei ongebondenheden otergaven, die den duivel vereerden en op alle wijze de goddelijke majesteit met voeten traden?! Hoe groot ook was hare droefheid niet toen zij hoorde, hoe wreed Herodes de kinderen van het mannelijk geslacht, die van denzeilden leeftijd waren als haar Jesus, behandelde, die onschuldige slachtoffers van de ijdele vreeze van een dwingeland? ! In hare verbeelding zag zij die ongelukkige moeders, waarvan eenige ontroostbaar waren, andere van droefheid den geestgaven, en wederom andere met hare kinderen vermoord werden: zij hoorde haar gekerm, zij zag hare tranen, hare razernij, hare vvo,de, hare wanhoop. Welke verschrikkelijke, ijzingwekkende wanhoop! Welke treurige tooneelen! Dit alles had zij voor i.are oogen even duidelijk alsof zij ooggetuige geweest ware van dat deerniswekkend schouwspel. Eu te niid-

li

-ocr page 230-

208

was van hlt; I gdieim , dat door de kracht des 11. Geestes in Maria was gewrocht, was hij ten zeerste ontsteld toen hij zag in welken staat zij z'c!\ bevond; en in die pijnlijke onzekerheid zag hij niets beters te doen dan te vluchten. De verlegenheid die aan geheel het uiterlijke van dien getrouwen en voor-zichtigen bewaarder der maagdelijke zuiverheid van de verhevene Moeder des Hee-ren zichtbaar was, vooraleer de engel hein bet goddelijk geheim had geopenbaard, moest noodzakelijk de ziel der 11. Maagd met het grievendst leed vervullen. En w at moet latei-bij de geboorte van den Zoon Gods hef hart dier moeder niet gevoeld hebben, toen zij Inar pasgeboren kind in de uiterste armoede zag nederliggen op eene handvol stroo, in eenen stal, te midden van het guurste jaargetijde? liet lijden dat haar alléén trof leed zij met blijdschap, maar onuitsprekelijk was de smart, die hare teedere moederlielde had te verduren als zij het lijden aanschouwde van haa; pasgeboren Zoon, dien zij wist, dat alle eerbewijzingen der aarde waardig was, en die nochtans van geheel de wereld verlaten en van alle hulp beroofd «as! hn wat. gevoelde zij niet toen het nies der besnijdenis het bloed van Jesus Christus deed vloeien? Hoe levendig moest deze plechtigheid haar niet voor den geest, roepen, dal

-ocr page 231-

20f.'

eens aan het kruis .haai' goddelijk, kind Jesus, dat kostbaar bloed tot den laatsten druppel

toe zou moeten vergieten____ Eu wie zal

voorts al de vennoeieiiissen en de wederwaardigheden vermelden, die zij te overwin-

nen had, toen zi| zicli cedwonjien zag tiaar

-moest zoeken in Egypte, waar zij zeven volle Jaren verbleef te raidden van oubeschaaftla barbaarsche inenschen en afgodendienaars, die zich aan allerlei ongebondenheden o; er-gaven, die den duivel vereerden en op alle wijze de goddelijke majesteit niet voeten traden?! Hoe groot ook was hare droeSheid niet toen zij hoorde, hoe wreed llerodes de kinderen van het mannelijk geslacht, die van denzelfden leeftijd waren als haar Jesns, behandelde, die onschuldige slachtoffers van de ijdele vreeze van een dwingeland ?! In hare verbeelding zag zij die ongelukkige moeders, waarvan eenige ontroostbaar waren, andere van droefheid den geestgaven, en wederom andere met hare kinderen vermoord werden; zij hoorde baar gekerm, zij zag hare tranen, hare razernij, hare wo.de, hare wanhoop. Welke verschrikkelijke, ijzingwekkende wanhoop! Welke treuiige tooneelen! Dit alles had zij voor Lare oogen even duidelijk alsof zij ooggetuige geweest ware van dat deerniswekkend schouwspel. Bu te mid-

-ocr page 232-

210

den van al die treurige beelden bleef haar geduld onbeschrijfelijk. Zij wist dat men in elk. dier arme kleinen, die door het bevel-schril't van llerodes werden getroll'en, haar kind Jesus zocht; in elk dier kleinen zag zij baren Zoon vermoord, omdat men hem alleen wilde treli'en: en in weerwil van djl alles bleel' zij kalm en geduldig.

J£ene andere soort van smart ondervontl Maria door het verlies van haren .iesus, toen bij twaalfquot; jaren oud was. Waar zal zij hem gaan zoeken? Waai zal zij hem vinden? Wat is er geworden van bet eemge vooiweip barer liefde? Welke beweegreden kan hem bewogen hebben bet ouderlijk buis vaarwel te zeggen? lieeds is de derde dag daar, dat zij hem vermissen , en nog is bij niet teruggevonden. Wanneer zal zij hem teingzien? In weerwil van dit alles heeft zij niets dan woorden vol minzaamheid voor hein, als zij hem in den tempel wedervindt, om hem haie zoo wettige bezorgdheid te kennen te geven : Mijn Zoon, uw vader en // hebben U mei droefheid gezocht l). Eveneens was de 11. Maagd ten uiterste bedroefd over de gevangenzetting en de onthoofding van den H. Joannes den Uooper; deze was de zoon van hare nicht Lhsabeth , a.-'u wie zij een be-

1; Luc. II, 48.

-ocr page 233-

211

zoek -was gaan brengen toen deze van hem bevrucht was, en de zegen van liet goddelijk Kind .lesus, dat daarbij tegenwoordig was , bad hem geheiligd voor zijne geboorte. Zij wist zeerwel, dat bij de volmaaktste en de heiligste onder de menschen was die tot dan toe hadden geleefd, en dat hij als de voorlooper van haien Zoon door den Eeuwigen Vader was voorbestemd geweest om voor de wereld eene plechtige getuigenis van Jesus Christus te geven. Hoe moest zij dan niet te moede zijn toen zij zag. dat een man zoo uitstekend door zijne heiligheiden tot eene zoo booge waardigheid verheven, ter dood gebracht werd om de woede eener overspelige llerodias te bevredigen en ter belooning van de kunstvaardigheid, die dezer schaamteiooze dochter in het dansen bad tentoon gespreid! De dood alzoo van den voorlooper van de eene zijde, de beleediging in zijn persoon aan God aangedaan van de andere zijde; ziedaar redenen van droefheid voor de 11. Maagd, die haar de meest bewonderenswaardige geduldigheid deden beoefenen. Menigvuldig waren de beproevingen en vermoeienissen , die Maria gedurende bet diiejarig tijdperk van Jesus' openbaar leven had te verduren. Zij vergezelde liem op zijne tochten, die hij ondernam om de volkeren te gaan ouderwijzen en om ten hunner gunste

-ocr page 234-

212

de wondei'werkeu zijner goedheid l.e wrochten. L'iii terwijl zij hem aldus up den voet volgde \v»s zij er steeds verre af van zich iets te laten voorstaan op haar moederlijk gezag en van ie verlangen, dat men haat-met onderscheiding zou behandelen: integendeel zij gaf blijken van de treffendste ootmoedigheid, en met de diepste aandacht luisterde zij naar het goddelijk woord, waar mede zij allervurigst verlangde haar voordeel te doen. Toen zij hem in het gezelschap der andere heilige vrouwen volgde hoorde zij zonder zich daarover te beklagen de godslasteringen aan, die de Schriftgeleerden en Fariseëu tegen hem uil braak ten; zij hoorde, dat velen hem uilscholden voor een Samaritaan, dat anderen van hem zegden dat hij van den duivel was bezeten; dat deien hein als een toovenaar genen hem als een overtreder der wet beschouwden. Zij kende al de samenzweringen die tegen hem gesmeed werden; zij wist, hoe men nn eens hem wilde steenigen . dan hem in een afgrond wilde werpen, en dan weder op het punt was om hom aan de gerechtsdienaren van den Keizer over te leveren. Een eenvoudig christen ware zeker van smart bezweken als hij aldus de goddelijke majesteit door eer.: nietig schepsel niet voeten had zien treden. Welke angsten moet dan ook Maria niet hebben uit-

-ocr page 235-

213

gestaan,quot;wier hart overvloeide van godsvrucht, van liefde en teedere genegenheid tot Jesus Christus, harei? God en haren Zoon; toen de godslasteringen, die tegen hem werden uitgebraakt, hare ooren troffen, toen zij de Fariseën onderling zag samenspannen om de zielen af te hiengen van den -neg der zaligheid, op welke hij hen ten koste van zooveel arbeid had gebraci l!

111.

HELDHAFTIGE GEDULDIGHEID DER II. MAAGD TEN TIJDE VAN JESUS* LIJDEN.

Kan men met waarheid van den Zaligmaker ten tijde van zijn lijden zeggen, dat hij een man van smarten was, men kantevens met recht beweren dat het hart der H. Maagd alsdan eene zee van bitterheid l) was. Neen, die woorden van den Profeet zijn geen overdreven schildering van de droefheid van Maria, toen zij moest vernemen, dat haar Zoon, de Koning der heerlijkheid, aan de macht der duisternissen was overgeleverd; toen zij hem zag, te midden van gewapende gerechtsdienaren, geboeid, uitgejouwd door al het joodsch gepeupel, geslagen

I; Thren. II. 13.

-ocr page 236-

214

door onbeschaamde soldaten, uitgefloten

en gesard door eene opgewondene volksmenigte; toen zij zag, lioe hij behandeld werd als een dief en een misdadiger, hoe men hem van de eene rechtbank naar de andere sleepte, hoe hij bij Annas op eene onwaardige wijze van een geringen dienstknecht een kaakslag moest ontvangen; toen zij in het huis van (laiphas zijn aangezicht geheel bedekt zag met de uitwerpselen van het gemeen; toen zij hem in tegenwoordigheid van hel geheele hol van üerodes met een spotkleed zag omhangen; toen zij hem vreeselijk gegeeseld en met doornen gekroond aanschouwde voor de vierschaar van Pilatus, gevolgd door eene ondankbare volksmenigte , die den afschuwelijken kreet deed hooren: Weg met hem! Aan het kruis met hem! en die aan een eerloozen boosdoener, Barabbas, de voorkeur gal boven hem. Eindelijk wordt het onrechtvaardigste aller vonnissen geveld. Jesus vin Nazareth, die de Christus genoemd wordt, is veroordeeld tot den schanddood des kruises, en een wapenheraut kondigt c'e rechterlijke uitspraak af. Uitgeput door al het lijden.dat hij den geheelen nacht verduurde, verlaat alsdan de Zaligmaker het rechthuis van Pi-

1) S. Joan. XIX. 15.

-ocr page 237-

215

latus; zijn aaiihidrlelijk aangezicht is mol uit-■werpseleii overdekt; zijn gezegend liclianin is versclieurd en geheel doorwond; en in dien toestand worden zijne schouderen beladen met een kruis zoo zwaar, dat hij weldra onder den lasl bezwijkt en van uitputting met het aangezicht Ier aarde nedervalt, Hoe zou het dan overdrijving kunnen genoemd worden te zeggen, dat hel hart van Mark, dal van zoo wreede tooneelen getuige was, als eene zee van bitterheid was geworden! Maytia est vel ut mare contntio tua. Nieuwe smarten evenwel wachten haar op den Calvarieberg: daar hoort zij eiken vree-selijken hamerslag, die de grove nagelen in de aanbiddelijke handen en voeten des Zaligmakers drijft; daar ziet zij hem eensklaps opgeheven aan hel kruis, waaraan hij vastgenageld hangt, beroofd van zijne kleederen, terwijl slroomen bloeds uit zijne aderen vloeien. tusschen tw ee moordenaars, verguisd door de schijnheilige fariseën, door de voorbijgangers en zelis door een der ongelukkige boosdoeners, die met hem gekruist zijn. Alsdan spreekt Jesus tol zijnen Vader die treilende woorden: Mijn God! Mijn God! waurom hebt (jij mij verlaten? 1) Hoe? Verlaten door zijnen Vader in zulk een toestand ? !

1) Matth. XXVir. 4C,

-ocr page 238-

216

Ja., hij moet (ile wreede smart ondei'gaan; liet is de wil zijns Vaders, opdat hem geene soort van folteringen ontbreke voor de zaligheid der wereld.

Maar helaas! nog ziet de 11. Maagd het einde barer rampen niet. i)e arme Moeder ziet, terwijl zij hare oogen vesligt opbaren Zoon, die den dood nabij is, dat bij zijne blikken op baar richt: Jesus heelt haar iets te zeggen. Met de oogen wijst bij baar op den U. Joannes en hij spreekt tot baar: Vrouw, ziedaar uwen zoon.' en !o! den II. Joannes spreekt bij: Ziedaar uwe moeder! 0 Welk een oogenblik voor Maria! Tot in het diepst barer ziel is zij ontroerd: want zij ziet, dat haar Zoon in den aller-»reedsten doodstrijd zijne eigene smarten als het ware schijnt te vergeten om haar aan de zorg van zijnen welbeminden leerling aan te bevelen. Zij gevoelt zeer goed, dat hij alleen om baai-teergevoelig hart te sparen haar Vrouw noemt, in plaats van baar den zoeten naam van moeder te geven : Vrouw, ziedaar uwen Zoon ! üe leerling ging dus de plaats vf.n den Meester, de dienstknecht die van den Heer, de zoon van Zebedeus die van den Zoon Gods innemen. Welk eeae smart wts dit niet voor Maria bij die gedachte! 0 liefde! roept

1) S. Joau» XIX. 2G on a 7.

-ocr page 239-

217

hier de 11. Bernardus uit, o wederkeeruje en buitensporige liefde! Wie zul de Helde -van den Zoon tot zijne Moeder en de liefde van de Moeder tot naren Zoop uitspreken ! Jesus gevoelt wal zijne Moeder lijdt en ook Maria voor zooverre baar gegeven kan worden ondergaat de folteringen, die haar Zoon verduurt. Weldra roept Jesus geheel uitgeput uit: //■ heb dorst. 0! wat lijdt Mara niet, nadat die woorden haar oor getroffen hebben. nu zij zien moet dat men hem gal met azijn gemengd te drinken geeft! En hoe is zij te moede als zij den Zaligmaker het hoofd ziet huigen, hern zijne ziel aan den hemelschen Vader hoort aanbevelen en hem ziet sterven! Een soldaat komt zijne zijde met eene lans doorsteken, en Maria, getuige van die ongehoorde wreedheid, gevoelt dien steek mede. Eindelijk wordt het lichaam des Zaligmakers van het kruis afgedaan en de II. Maagd beschouwt al zijne wonden. Welk eene nieuwe onuitsprekelijke smart voor haar! Weldra echter voert men haar lijden ten toppunt daar men haar den smartvollen troost ontrooft van het heilig slachtoffer te aanschouwen: het gese-gend onderpand wordt uit hare armen weggenomen cm het ten grave te dragen.

1) S. Joan. XIX. 28.

-ocr page 240-

218

Nooit evenwel zal men in staat zijn om de diepte van Maria's lijden te doorgronden, tenzij men zich een juist denkbeeld kunne vormen van hare liefde tot Jesus. De smart neemt toe naarmate de lielde grooter is, welke wij aan de persoon die wij zien lijden, toedragen. Hierom waren de smarten der 11. Maagd evenals het lijden van haar Goddelijk Kind bovenmatig groot. Zij beminde Jesus Christus als haren God: en in dit opzicht overtrof hare bovennatuurlijke liefde die van alle Heiligen, die God het vurigst beminden. Daarenboven echter beminde zij hem als haren Zoon, en ook uit dien hoofde was hare natuurlijke liefde grenzeloos, even als de verdiensten van zulk een zoon. Dientengevolge overtrof haar lijden al hetgeen de verbeelding in staat is zich voor te stellen. Volgens den H. Anselmus overtrof het dat van aide Martelaren. Groot, zoo spreekthij, waren de folteringen der Martelaren, maar in zeker opzicht, vergeleken bij de smarten der H. Maagd, waren zij licht en gemakkelijk te verdragen. Die smarten waren haar voorzegd geworden door den heiligen grijsaard Simeon onder het zinnebeeld var: een zwaard van droelheid, dat hare ziel zou doorhoren. De heilige profeet had namelijk gezegd; Dit kind is (jesldd ten val en ter opstanding van reien in Israel, en om aan de tegenspraak

-ocr page 241-

219

der menschen hloot te staan, tn deze voorzegging was tegelijkertijd het lijden des Hee-ren eu de smarl van Maria besloten: Gla-dins perl ransibit fin imam; Uwe ziel zal een zwaard don boren l). Hoe groot nochtans eu werkdadig ook Maria's snarten waren en hoe diep ook zij haar hart doorboorden, nooit konden zij haar overmeesteren of ontmoedigen. Zij verwachtte, ja, zij onderging reeds te voren al die smarten, tot zelfs die welke Jesus' laatste zucht haar veroorzaakte.

IV.

SMARTEN DER U. MAAGD TOT AAN HAREN DOOD.

Ai hare smarten onderging de 11. Maagd met een wonderbaar geduld, omdat zij die lielhad; zij had die liel, omdat zij haar van Gods hand gewerden, omdat het Gods wil was dat zij leed; zij zegende en dankte hem daarvoor als voor de meest uitstekende gunstbewijzen. Wij vinden dit bevestigd doorliet getuigenis van den II. Ignatius, Martelaar. De 11 Maagd, zoo spreekt deze Heilige, bleel standvastig en gelaten te midden der kwellingen en vervolgingen, die haar geheel leven lang haar deel waren. En hoe groot deze

1) S. Luc., II. 35.

-ocr page 242-

220

ook waren altijd verlangde zij dal zij nog grooter werden, zoodat zij hierin de martelaars. die met de grootste geduldigheid leden en wie men de vreeselijkste folteringen deed verduren, overtrof. God nu ziet vooral op den wil en het verlangen van die lijden ; en daar hare lieide lot God, die de bron was van haar verlangen om te lijden, onvergelijkelijk veel grooter was dan die van al de martelaren . daarom was ook haar verlangen om te lijden omergelijkeiijk veel krachtiger dan het hunne. Zoolang de H. Maagd getuige was van het lijden des Zaligmakers, zoo spreekt de li. lldephonsus, was zij meer dan martelares; want het zwaard van droefheid hield niet op haar hart te doorboren; en hare liefde verdroeg die smarten met een onoverwinnelijk geduld.

Zon het ook voor de heiligste moeder wel mogelijk zijn door geen enkel uitwendig tee-ken hare zielesmart te verraden, wanneer onder hare oogen haar kind opeene wederrechtelijke wijze den dood moest ondergaan? De 11. Maagd nochtans, hoezeer zij als het ware in eene zee van bitterheid was gedompeld. laat op geene wijze hare droefheid blijken. Hare woorden en hare handelingen geven getuigenis van eenen moed die legen alle rampen bestand is. Geen enkele zucht, geen enkele klacht ontvalt haar. Wel verre

-ocr page 243-

221

van le bezwijmen, gelijk gewoonlijk het geval is met menschen, die door eeue boven-matige smart worden gctrolleti, overmeestert zij hare droefheid. En toch, zij lijdt alleen meer dan alle moeders te zamen, die ooit op aarde leefden en getroffen werden in hetgeen lum hart het dierbaarst was op de wereld! Zij klaagt evenwel niet: zij houdt hare smart in door zich op de edelmoedigste wijze aan den wil Gods te onderwerpen; standvastig en onwrikbaar blijft zij aan den voet van datzelfde kruis, waaraan haar Zoon, geheel doorwond en aan alle verguizing bloot gegeven, is vastgenageld. Hoe treilend wordt niet deze hare heldhaftige standvastigheid in deze woorden van den Evangelist geschetst: Naast het kruis stond zij. Siahai juxta- cru-cent i). Daar stond Maria verslonden in de beschouwing van tiods cindelooze barmhartigheid, die, om aan schuldige slaven het eeuwig leven te schenken, het doodvonnis van zijnen eenigen zoon had geteekend: Stalnit. Daar bleef zij staande vol ontzag voor de strenge recbtvaard'gheid des Eeuwigen Vaders, die, om aan de zondaars vergiffenis te kunnen schenken, zijn eenigen Zoon, de heiligheid en de onschuld zelve, niet had gespaard : Stubat. Daar bleef zij slaande zon-

1) S. Joan. XiX, -23.

-ocr page 244-

222

der zich in het minst te laten afschrikken, noch door de woede der schriftgeleerden en Fariseën, noch door de onbeschoftheid der soldaten, noch door de woeste kreten van eene opyewondene volksmenigte, maar verheven boven alle beproevingen van dit sterfelijk leven: Slabat fuxta crucem; daar bleef zij staande aan alle eeuwen een voorbeeld van onverwinbare slandvastigdeid en geduldigheid achterlatende. De Moeder des Heeren, zegt de 11. Ambrosius, bleefonverschokken staan onder het kruis: en gedurende al den tijd , dat haar Zoon daaraan hing, trotseerde zij onbevreesd dè woede zijner vervolgers.

ïeekenen wij nu de andere voorbeelden van geduldigheid aan, die Maria ons beeft achtergelaten. Van af het tijdstip dat de Verlosser ten luemel opklom, dat de 11. Geest over de Apostelen nederdaalde, dat de prediking van het Kvangelie een aanvang nam, tot aan het uur van baren dood hield de II. Maagd niet op blijken te geveu van bare onwankelbare geduldigheid in bet lijden. Nog rookte de aarde van het bloed door haren Zoon gestort voor de verlossing der wereld, en reeds toen werden de Joden in grooten getale ontrouw aan Christus, ü hoezeer moest die afval de Moeder des Heeren niet bedroeven en pijningen!

liet joodsche volk, het volk, dal door tiod

-ocr page 245-

223

onder alle volkeren der aarde was uitverkoren en dat den naam droeg van Gods volk; dat volk, dat door de aartsvaderen was bestuurd en door de profeten was onderwezen geworden; dat volk, aan hetwelk tlod zelf In persoon zijne wet had afgekondigd, aan hetwelk hij met eigen mond de bewonderenswaardigste beloften Lad gegeven; dat volk, uit hetwelk Maria vas gesproten en in welks midden zij van hare kindsheid af was opgevoed en opgegroeid; dat volk. van hetwelk de Verlosser zijne mensehelijke natuur had aangenomen; dat volk leelde voor een groot gedeelte in duisternis. in ongerechtigheid, in dwaling, in vijandschap met God, ter prooi aau allerlei ellenden en onder den druk der eeuwige verdoemenis. 0! hoe moest Maria niet treuren bij de gedachte aan al die ellenden! Welk een pijnlijken indruk maakte het niet op haren geest en op haar gemoed te moeten denken, dat het kostbaar bloed van Jiaren Zoon vour zooveel millioenen zondaars, die in ImuHe ongetrouwheid versteend bleven, vruchteloos was vergoten! iNogvond de 11. Maagd eene andere aanleiding om haar geduld te oefenen tijdens haar langdurig verblijf op aarde; want verre van haar he-melsch vaderland versmachtte zij vurig. hoezeer ook met gelatenheid, naar het oogen-blik, dat zij in den hemel haren Zoon zou

-ocr page 246-

'lli

wedervinjcn, dat zij met hem zou vereenigd worden, dat zij van nabij, in eene onuitsprekelijke vervoering, de heerlijkheid zijner Godheid, den giuos en den luister zijner heilige menschheid zou mogen aanschouwen, ilet aardsche had voor haar alle bekoorlijkheid en belangrijkheid verloren; en zij stelde zich tevreden niet het tot instandhouding van haar leven volstrekt noodige voedsel. Mijne ziel, zoo sprak de profeet i), welrjcrt al/e/i. ment! chelij ken troost; mijne gedachte is op God alléén yericht. en in hem alleen vind ik mijne vreugde. Met meer recht dan David kou Maria aldus spreken , wier liefde tot God zoo verlicht en zoo volmaakt was. De goddelijke troost, dien zij putte in haar geloof, hare hoop, hare !ie!de en in de herhaalde bezoeken van haren Zoon en van de Engelen, wel verre van haar Ie bevredigen, deden slechts des te meer baren vurigeu wensch ontvlammen om God van aanschijn tot aanschijn te aanschouwen: en daar het uitstel eener verhoopte taak de ziel bedroeft 2), daarom was ook liet langdurig verhüjfvan Maria op aarde voor haar als een geestelijk martelaarsehap, dat diepe zuchten aan haren boezem ontlokte en stroomen van tranen uit hare oogeu deed vloeien.

1) Fs. LXXVI, 3, 4. 2) IVov. Xlli, 12.

-ocr page 247-

225

Zeker bleei' Maria volkomen onderworpen aan Gods heiligen amL dien zij hooger achtte dan den haren; maar die volkomen onderwerping aan God.^j Avelbetiagen bevrijdde haar niet van de folteringen v;.n haar martelaarschap; zij bracht in baar niets anders te •\veeg dan dat zij haar lijd'jn liefhad, omdat het Gods wil was dat zij leed: en de deugd van geduldigheid bestaat juist daarin, dat wij liet lijden, dat hij ons overzendt, liefhebben, en niet daarin, dat wij ongevoelig daarvoor zijn. Sophronius had dit soort van verborgen martelaarschap begrepen, en hij vestigt onze aandacht daarop in de volgende bewoordingen: Beschouwt, zoo spreekt hij, en overweegt wel het lijden van Maria's hart na de hemelvaart ünzes lleeren Je sus Christus ; ziet met welk eene vuriglieid gemengd met geduld zij naar het bijzijn van haren Zoon en van baren God in de eeuwigheid verlangde. Wanneer gij al de gevoelens van liefde en van volmaakte overgeving aan Gods wil van alle menschen te zamen bij elkander naamt, zoudt gij zelfs met eens in staat zijn u een zwak albeeldsel te vormen van de heldhaftige gesteltenis van Maria's hart.

15

-ocr page 248-

22(i V.

OP WELKE WIJZE WIJ DE GEDULDIGHEID DER H. MAAGD KUNNEN NAVOLGEN.

De voorbeelden van onver win bare geduldigheid, die Maria ons heeft achtergelaten, noodigen ons uit en moedigen ons aan om die deugd te beoefenen, naar de mate altiians van onze krachten en van de ons verleende genadj. Wij zullen, al is liet ook slechts van verre, het voetspoor volgen van dat verbeven en vobnaali t toonbeeld, zoo wij met geduld de tegenheden verdragen, die wij moeten ondergaan, hetzij door het verlies van ons tijdelijk vermogen, van onze gezondheid, van onzen goeden naam, hetzij door het onrecht, de lastertaal, de vervolgingen en de tegenspraak onzer vijanden en ook onzer vrienden; vooral zoo w ij, wel verre vap iels te zeggen of te doen dat hen l.indert, ons wachten van hun in het geringste ons misnoegen tetoonen, bijzonderlijk wanneer zij door hunne woorden of hunne handelingen ons moch en hebben gekrenkt. Wanneer wij ons zeivcn innerlijk ontsteld gevoelen, blijven wij dan meester over ons zeiven door het stilzwijgen te bewaren, want zwijgen is alsdan vooral van gewicht. Ook hij, die anders he t verstandig-

-ocr page 249-

sle is, zal inoeielijk, als zijn hart ontsteld is, die -woorden vau drift op zijne lippen inliouden, die én deogene, die ze spreekt, én deugeue, tot wien ze gericht worden, kwetsen. Hij nu. die in zulke omstandigheden zwijgt, zal dit tweevoudig kwaad vermijden, zonder nog te spreken van de tweevoudige verdienste, die hij in Gods oog verwerft door de geduldigheia, die hem zijne tong in bedwang doet houden. Toen de zondaar, zegt de Psalmist, l) tegen mij opstond, om mij te lasteren en kwaad van mij te spreken, bewaarde ik het stilzwijgen en sprak ik geen enkel woord ten einde allen twist te vermijden De heiligen prijzen zoodanige handelwijze, die zij als een der krachtigste middelen beschouwen om het geduld te bewaren. Luister, zoo spreekt de heilige abt Isaias, 2) naar den raad, dien ik u ga geven, en volg dien zorgvuldig; Wanneer men u iets beleedigends toevoegt en gij u in gramschap voelt ontstoken, bewaar dan het stilzwijgen totdat uwe ziel weder kalm en bedaard is geworden; dan moogt gij spreken als bet u goeddunkt, doch met zachtheid. \indt gij u door uwen plicht gedwongen iemand eene terechtwijzing Ie geven, doe dit mei zoolang gij ouder den invloed van

1) Ps. XXXVIII. 2) In Biblibth. Snor.

-ocr page 250-

228

awe ongeduldigheid zijt, want mogelijk zou dit gevoel u overmeesteren; wacht totdat uwe opgewondenheid is geweken en geef eerst dan uwen raad of uwe terechtwijzing. Wanneer uw hart ontsteld is, moet gij in uw binnenste keeren en van God de genade afsmeekeu, dat hij u die opwellingen van gramschap, die uw gemoed ontroeren, doe overwinnen, ten einde gij daarna in staat moogt zijn om te spreken zonder de minste bitsheid of hevigheid in uwe gezegden te doen blijken. Beijveren wij ons ook om die geduldigheid in ons zeiven aan te kweeken door met liefde alle dingen, die ons hinderen, hetzij die groot hetzij die klein zijn, aan te nemen; bidden wij God, dat hij 'ons die onaangenaamheden doe liefhebben en daarnaar doe verlangen, daar het een zoo schoon en zoo veidienstelijk werk is die met geduld te lijden. Eindelijk, overwegen wij dikwijls de noodzakelijk heid der geduldigheid; dit och is eeu dei-beste middelen, die ons zullen behulpzaam zijn om ons die deugd in beoefening te lee-ren brengen. Zou het geen dwaasheid zijn van een soldaat te willen verwachten, dat hij zijn leven verdedigde of sis overwinnaar uit den strijd wederkeerde, wanneer hij ongewapend op het slagveld treedt ? Even noodzakelijk nu als de wapenen zijn voor den

-ocr page 251-

229

soltlaal, even onmisbaar is het schild «Ier geduldigheid voor den christen, om in den nimmer eindigenden ■worslelslrijd dezes le-veiis zijne ziel in staat van genade te lie-waren. om haar te dor;n zegevieren over al de vijanden, die haar omringen, en om de kroon te erlangen, aan allen beloofd, die deze zullen trachten te verdienen. De ge-dutdigheid is u voodzalielvjk, ze^t de Apostel in zijn brief aan de llehreiirs !). om door het volbrmgen ran Gods wil de u toegezegde goederen te verwerven.

Een ieder heeft in ele-'n omgang met zijnen evennaaste geduld noodig om de tegenspraak , de verwijten, de inoeielijkheden, de onaangenaamheden te verdragen en om zich naar den uil van anderen te schikken in hetgeen geoorloofd is. // bezweer u dus, zoo spreekt de 11. PaulustotdegeloovigenvanEpbe.se1), ik - die i'i de Itoeien rerzueht om Christus' wille, dat, gij u gedraget. up eene wijze, die uwe roeping waardig is, door in alle dingen de ooliuoedigheid. en de zachtmoedigheid te beoefenen. door elkander met hrfde te ver-dragen en door u te beijveren om de eenheid ran t, eest te bewaren door den bund desvredes. De o.erbeden, de buisxaders, allen die met

1

Ephes, XV. 1, 2.

-ocr page 252-

230

eenig gezag bekleed zijn hebben geduld 1100-dig om, zonder eenlg nadeel voor hunne ziel, de tallooze ongehoorzaamlieden Siunner dienstboden, buiiiier kinderen en liuuner ondergeschikten te kunuen verdragen. Zij hebben geduld noodig om berisping en be-stralling eenigen tijd uit te stellen, indien zij tot gramschap vervoerd worden of' overtuigd zijn, dat de bestraffing geen nut zal aanbrengen. Vooral echter is die deugd noodzakelijk op bet oogenblik dat men eene terechtwijzing geelt of'eene straf oplegt, opdat deze altijd geëvenredigd zijn aan de schuld en nooit dc behoorlijke mate te boven gaan; opdat men daarbij nooit woorden bezige, die soms nog moeielijker te verdragen zijn dan de bestraffing zelve; opdat het nut der bestiaffing niet worde weggenomen door de opvliegendheid en de driftigheid van hem, die ze toedient: want men geelt een slecht voorbeeld als men zelf in zonde valt. terwijl men eens anders fouten bestraft. De 11. I'au-lus zegt nog op eene andere plaats i): Huud aan, bestraf, verzoek met alle geduld. Hij verlangt zelfs, dat diegenen, die het meest verdienen beschaamd gemaakt te worden, zooals de ketters, die hardnekkig blijven, met de grootste zachtmoedigheid en met een

1) II. Tim. IV. 2.

-ocr page 253-

231

onverstoorbaar geduid/.uilen behandeld worden. liet betaamt een dienaar Gods, zoo spreekt bij, l) bezadigd en geduldig te zijn jegens iedereen, en hen, die weerstand bieden aan de waarheid, met zachtmoedigheid terecht te wijzen, in de iioop, dat God hun eens deu geest van boet .aardigheid zal ver-leenen om die te erkennen.

VI.

VAN DE GIIOOIE VEMJIENSTEN EX DE KOSTBARE VOOKDEELEN DIE DE GEDULDIGHEID OXS VERWERFT.

De geduldigheid doet ons ons zeiven overwinnen ; wij behalen daardoor de schoonste, de kostbaarste zegepraal; en grooter roem is er in gelegen zich zeiven te overwinnen dan ontelbare legers te verslaan, dan koninkrijken te veroveren, dan het heelal onder zijne macht te brengen. Inderdaad, de machtigste, de ontembaarste vijand van den mensch, de vijand, dien hij het meest heelt te duchlen, is hij zelf, is zijn eigen wil, die altijd er naar streeft zich zeil te bevredigen, is zijne voortdurende en hevige neiging tot het kwaad. De geduldigheid nu

1) Ibid 11. 24.

-ocr page 254-

232

alleen is in staat dio ongelukkige neiging van liet mcnsehelijk hart te overwinnen. Doet iemand ons eenig ourechl aan . terstond gevoelen -«ij ieisin ons zeiven, dat ons aanzet om ons te wreken, en wij zijn er spoedig op uit om hel midde! daartoe te vinden. De geduldigheid ecliter biedt krachtig wederstand aan die neigingen: zij verzet zich daartegen en overwint die. En dit is nog niet alles. Wel verre van iets te doen o( te zeggen dat den persoon, die hem beleedigd heeft, zou kunnen schaden , zal de geduldige mensch hem goed doen en goed van hem spreken; en met zich zelf aldus te overwinnen behaalt hij eene overwinning, die des te roemrijker is naarmate zij moeielijker en zeldzamer is; hij maakt zich welgevallig in het oog van God, die alleen de ware verdiensten onderscheidt en hij bereidt zich zelf eene kroon, niet op deze wereld maar in den hemel: eene onsterfelijke kroon, die hij zijne intrede in het eeuwig verblijf der heerlijkheid zijn hoofd zal versieren. I)e 11. (ieest heeft gezegd; De gedi 'dige ,'s heter dan de dappere. Melior est p. tiens tiro forti 1). Hij, die altijd weerstaat aan den booze en verdraagt en aldus zijne ziel altijd in lijdzaamheid weet te bezitten , verdient de voor-

1) Prov. XVI, 32.

-ocr page 255-

231!

keur boven hem, die sleden, gewesten en koningrijken aan zijne macht onderwerpt.

De geduidigheid maakt ook den chrislen machtiger dan ai de machten der hel. On-twijleltiaar zeker is het dal één enkele duivel ionder moeite kan ten uitvoer brengen wat aan de vereende krachten der geheele wereld nauwelijks mogelijk is. l!e geduldige mensch echter overwint, mei Gods hulp, die hem steeds ter zijde staat, al de duivelen , hoezeer zij ook tegen hem samenspannen om hem ten onder te brengen. Satan is in slaat, als God. hel hem niet belet, om ons van onze goederen te herooven en ons met allerlei kwellingen te overladen. Uit is echter zijn eigenlijk doel niet. Eerst en vooral is hij er op uit om ons tot ongeduld op te zetten, om ons zooverre te brengen, dat w ij morren iegen God en met bitterheid over onzen evennaaste spreken; dat wij twijfelen aan Gods voorzienigheid en dat wij er aan denken om aan anderen het kwaad , dat zij ons op zijne ingeving aandeden, te vergelden. De ware chrislen nu, die zich met gfduld gewapend heeft ca zijnen steun en zijne sterkte vindt in den bijsiand Gods. blijlt standvastig te midden van al die bekoringen en aanvechtingen van den geest der duisternis, bn, krachlens het recht en de aanspraak , die Jesus Christus , de oorsprong van alle goede

-ocr page 256-

234

werken en alle verdiensten, hein door zijnen dood heeft verdiend en die hij met zijn goddelijk bloed heeft bezegeld, treedt hij glorierijk het rijk der hemelen binnen, om daar eene der plaatsen in te nemen, die door de afgevallen engelen zijn opengevallen. Zaliydemau, zegt de Apostel .lacobus i), the de beproeviny doorstaat, want, als hij beproefd en waardig zal bevonden zijn, zal hij de h roon des levens erlangen, die God aan die hem liefhebben heeft toeqezeyd.

Nog bezit de deugd van geduldi';iieid eene andere kostbare eigenschap, daar zij als het ware de bewaarster en de steun is van alle andere deugden. Immers de andere drugden hebben bare vijanden en hare tegenstrijdige neigingen, tegen welke zij te strijden hebben, zooals de ongeregelde bewegingen, die in bet binnenst der ziel opkomen , en in het bijzonder die gevoelens, die cns in tegenspoed en in het algemeen in moeielijke omstandigheden verontrusten. De eerste dier neigingen is de alkeer, dien ons de kwelling van welken aard dan ook. welke wij te lijden hebben, veroorzaakt; die afkeer geeft terstond aanleiding tot gramschap, tot bitterheid, tot haat en wiok en andere hartstochten, die de ziel als zoovele dwingeian-

1) S. Jac. I, 12.

-ocr page 257-

235

den beheerschen. De ged uidiglieid daaren I egen verheit den clirisleti boven alle wederwaardigheden ; zij brengt hem tot bedaren en doet hem tot de rede terugkeereu, en zij belet, dat de andere hartstochten tegen de daaraan tegenovergestelde deugden opstaan of' althans die overw mien, lie geduldige mensch bijgevolg. omJat hij terstond dieu hartstocht, die de voorname bron der anderen is, in bedwang houdt, behoudt alle deugden in vrede, llil bedoelt de U. üre-gorius !), wanneer iiij verzekert, dat dege-duldiglieid de bewaarster is der overige deugden, omdat zij alles ai'weert en vei wijdei t wat cenigermale een beletsel daartoe zoude wezen. Om geene andere reden ook voegt onze Goddelijke Zaligmaker, na aan zijne leerlingen de verschillende vervolgingen , die zij in de wereld tegemoet gingen, te hebben voorspeld. daarbij ; Door uwe yerluldlgheid zult (jij uwe zielen bezitten. Blijkbaar wilde hij hun daarmede te kennen geven, dat de geduldigheid hun bet middel zou wezen om te midden van de beproeving het geestelijke leven hunner zielen en tegelijk al de genaden, de gunsten en de gaven, die zij ontvangen hadden, te bewaren. Alzoo

1) Hom. XXXV in Ev. S. Lue.

2) S. Luc. XXI, lit.

-ocr page 258-

236

bewaren wij niot, alleen door de deugd der geduldiphcid alle deugden, maar zij werkt daarenboven mede om die te vermeerderen en te volm ken. Indetdaad. de bekoringen en de moeielijklieden, die ons in bet beoefenen der deugd le voren komen, benemen ons in bet eerst dfn moed, om ons ten laatste zoo ver te brengen dat wij alles verlaten. De geduldigheid nu maakt ons die moeielijklieden dragelijk: zij vermindert die allengskens^ en bewerkt, dat wij eindelijk onze kwellingen liefhebben, die een der zekerste middelen zijn om vorderingen te maken op den w eg der heiligheid . om wel te leven en wel testera en Degerinldigheid zegt de 11. Jacobus. 1) moet volmaakt zijn in bare werken, opdat gij zeiven heilig en volmaakt in alle opzichten moogt wezen, dat wil zeggen: uwe geduldigheid moet van dien aard zijn . dat niets in staat zij n van den weg der christelijke volmaaktheid, dien gij naar Gods wil moet bewandelen in die mate als uw stand dit medebiengt, te doen afwijken.

1) S. Jac. I, 4.

-ocr page 259-

237

VU.

VAN DE OXSCIUTBAKË WAARDE DIE ttET LIJDEN HEEFT.

Ongetwijfcld is etk goed werk, dat de reclit-vaardige verricht, Gode welgevallig eu verdienstelijk ia zijne oogen. Nochtans onder alle goede werken is er geen, dal den Heer meer behagelijk is, dan met een volkomen geduld uit Helde tot Hem te lijden. In de andere goede werken komt min ol meer althans de natuur aan den mensch te hulp, die altijd min ol' meer tot liet goede geneigd is; in het lijden evenwel is dit het geval niet, daar de natuur met alle kracht zich daartegen verzet: en er wordt een g-oo-teie mate van liefde tot God vereischt om wederwaardigheden te verdragen dan wel om eenvoudig een goed werk ie verrichten.

i)e geduldigheid in tegenspoed maakt ons daarenboven meer gelijkvormig aan üod,ons oppeist gotd. Ongetwijfeld had zijne einde-looze goedheid jegens den mensch zich op eene heerlijke wijze geopenbaard in de schepping van hemel en aarde en in de tal-looze andere weldaden hem geschonken; doch op onvergelijkelijk meer wonderbare wijze heeft zij uitgeschitterd in de geduldig-

-ocr page 260-

238

held. waarmede de God van barmhartigheid onze ondankbaarheid hee(t verdragen, en doordat hij ons zoozeer heeft liefgehad, dat hij onze zwakke natuur wiide aannemen en op een kruis wilde sterven cin ons te verlossen. Duor alzoo met geduld te lijden uit liefde tot üod en lot den evenmensch maakt de menscb zich meer gelijkvormig aan (iod dan door liet beoefenen der overige deugden. Ziehier op welke wijze de II. Cbrysostomus ') deze ■waarheid doet uitkomen: Niels is edeler en eervoller dan te lijden voor Jesus Christus: bet is grooler dan meester te zijn van bet heelal, roemrijker dan een Apostel te wezen, dan wonderen te verrichten , dan de dooden op te wekken of de wijsheid der engelen te bezitten. Neen . niets is den Christen heilzamer dan in- of uitweadige kwellingen: en eene beproeving , vvelkdanige dan ook, die men uit liefde tot God geduldig verdraagt, is van eeneonvergelijkelijk grootere ■«aarde dan elk ander goed werk, dat men zou kunnen verrichten. Blosius ;!) geeft ons de reden daarvan aan: omdat, zoo spreekt hij , de menscb daardoor van meer nabij het lijden van Jesus Christus navolgt en volko-mener deel heeft aan zijne verdiensten. I)e-

1) Hom.'IV, in Ep. ad Philipp.

2) C. XXV.

-ocr page 261-

230

zelfde schrijver voegt er bij. dat de grootste eer van den mensen daarin gelegen is. dat hij hier beneden lijdt uit liefde tot God; ja, zooverheven is deze eer, dat hij zich die onwaardig behoorde te achten en God behoorde te danken, dat hij hem heeft uitverkoren, geëerd en behandeld als ee:3 zijner gunstelingen met hem lijden over te zenden. De Apostelen waren vevheugd (en dankten den Heer.) omdat hij hen waardiy had geoordeeld voor den naam van Jesus Christus te lijden, 1). Aan hen die God liefheeft zendt hij rampspoed over en hij beproeft htn door verschillende kwellingen, door bekoringen, door wederwaardigheden . die de evennaaste hem veroorzaakt, door verdrukking, door ondankbaarheid, door het verlies van goederen, door ziekten en krankheden , ten einde hen voortdurend in de gelegenheid te steilen om verdiensten eu eer te verzamelen. Weet, zoo spreekt hij door den mond van den profeet Jeremias, dat hetjuistdie steden zijn, waar ik het meest vereerd word en waar mijn naam wordt aangeroepen, die ik het eerst zal beproeven. En de Apostel Paulus drukt den IIebreërs deze vermaning op het hart; Weest bezorgd om het lijden niet gering te achten: want het is de tijd, waarop de Heer ,

1) Act. V, 41. 2) Ilcbr. XII, 6.

-ocr page 262-

240

die dier/enen kastijdt die hij liefheeft, de zijnen bezoekt. Hoeveel dienarca Gods hebben de waarheid van deze uitspraak bevestigdHoe dikwijls liet (iod toe, dat heiligen, die een leven vóór zich hadden vol van de grootste deugden , soms in eens door lastertaal werden aangevallen of door ziekten werden terne-dergeworpen! Dit kwam omdat God hunne heiligheid tot volkomenheid gebracht en gereinigd wilde zien door het geduld, dat zij te midden van zooveel kwellingen zouden doen blijken.

Gelukkig de zielen wie God dergelijke kwellingen overzendt; dit immers is een duidelijk bewijs zijner liefde eu een zeker teeken van voorbeschikking: Omdat gij den Heer welgevallig waart, daarom moest gij door kwelling beproefd worden: Quia accep-tus cros Domino; necesse fuit ut tentatio probaret te. l) Niets ontbrak i'obias om Uode welgevallig te zijn: zijo leven was vlekkeloos, hij bewandelde bet pad der deugd en was tot de eeuwige zaligheid voorbeschikt. Daarom dan ook bezocht de lieer hem met kwellingen, die in de orde der goddelijke wijsheid een zeker middel zijn om tol de eeuwige gelukzaligheid te geraken. Welk zekerder bewijs van liefde kon (iod aan de

1) Tob. XII, 13.

-ocr page 263-

V,ii .quot;lb1

211

k 11 e ii e n

e

Ü ii

e ii r

u 'i

O

e n

t

e e c

2

martelaars geven, oi welk zekerder teeken van hunne eeuwige voorbeschikking konden zij reeds le voren hebben dan hun martelaarschap zelf? De Kerk verlangt dan ook geene andere gronden om hen als heiligen en als inwoners van het heinelsch Jerusalem te vereeren en aan te roepen: dat zij den marteldood ondergingen is haar genoeg. De li. Dinacus 1) spreekt hierover in dezer voege: De vervolgingen der dwingelanden hebben opgehouden de Kerk te vei ontrusten: God evenwel zal wel het middel welen te vinden om die te vervangen door andere soorten Aan beproevingen zoowel nair het lichaam alb naar de ziel ten einde zijne dienaren te volmaken: de ziel zal gekweld worden door bekoringen van hoogmoed, door verkeerde gedachten, door beleedigingen. door verguizingen, door kwaadsprekendheid, door lastertaal; en daarin zal zij gelegenheid vinden om haar geduld te oefenen; het lichaam zal aan tal van ziekten en krankheden onderworpen zijn; en de geloovigen, die met geduld die verschillende beproevingen zullen doorstaan, zullen als het ware den marteldood ondergaan: een marteldood verdienstelijker dan elke andere, dien men op aarde kan lijden, omdat hij langduriger is. Waarom,

i) v. xnv

-ocr page 264-

2i2

'ioo vraagt de II. Gregorius !) zendl (iod den reclilvaardige hier beneden zooveel kwellingen over? Omdat, zoo beantwoordt dezelfde Heilige deze vraag, omdat hij door middel van dat voorbijgaand lijden hen tot den hoogstel) trap van geluk en heerlijkheid in den hemel wil opvoeren. Het lijden is als het ware het zegelmerk van zijne Helde en van hunne voorbeschikking. Hij ontneemt hun dingen, die geene waarde hebben, om ben door hun geduld goederen te doen verdienen, die boven alle waarde verheven zijn: hij laat toe, dal zij door de menschen veracht worden, opdat zij eens voor geheel het heelal zouden verheerlijkt worden. Vandaar dat de heiligen de achting der wereld vluchten, den voorspoed vreezen en eenlg en alleen daarnaar streven om onbekend en vergeten te zijn; zij verlangen onbekend te blijven , omdat de gezindheid om mei geduld diea toestand van vernedering te lijden een teeken van zaligheid is, dat hun moed geelt en dal hunne hoop op de eeuwige belooning verslerkl.

Voorzeker beminde de Allerhocgste Maria, zijne welbeminde dochter, meer dan alle andere schepselen ; en daarbij almachtig Is, had hij ongelwijleld de macht om baar alle

1) Lib. 111. Moral.

-ocr page 265-

243

kwellingen zoowel naar de ziel als uaar bet lichaam te besparen; en niettegenstaande dit alles had Maria haar geheel le\eii lang de vreedstfi smarten Ie verduren. Wij hebben haar lijden eu hare beproevingen, die alles overtrelieu wat men hier beneden lijden kan, besproken, ilaar God haar meer liefhad dan eenig ander heilige, daarom moest zij meer dan iemand lijden; en daar zij door den lieer was uitverkoren om ia den hemel boven alle gelukzaligen verheven te worden, was hel noolig dat zij leed met eene vuriger liefde, met eene diepere nederigheid, met grooter geduld en gelatenheid dan alle anderen. Ongelwijleld had zij zich door het beoefenen vaa alle andere deugden in een hoogen graad van volmaaktheid de grootste verdiensten verworven; maar het heldhaftig geduld, dat zij te midden van hare smal ten het blijken, vermeerderde die op eene schitterende wijze. l)e 11. Bonaventura aarzelt dan ook niet te zeggen : gedurende het Lijden van baar goddelijk Kind bereikte de 11. Maagd het toppunt barer verdiensten, want de smart, die zij gevoelde toen zij hem zag lijden, bereikte de uiterste grenzen, die hier beneden te bereiken zijn. Is het dan ook niet billijk, dat wij uit (jods baud al de kruisen aannemen, die het hem behagen zal ons over te zenden;

-ocr page 266-

ÏU

dat wij de beproevingen op prijs slelien; dat wij die als gunsten bescliouwen, daar liet voor onze ziel zoo eervol en zoo voor-deelig 'ï uit liefde tot hem te lijden'

't Is eeue deugd alléén den christen eigen, zegt de 11, II ie ion yin us, de kwellingen dezes levens aan te zien als zoovele gunsten, die God ons schenkt, en hem daarvoor te danken. Inderdaad, als de ongeloo-vigen zich gedrongen gevoelen hunnen Schepper dankbaar te zijn, is het alleen voor de tijdelijke gaven, die hij hun mededeelt. Zijn alzoo de voordeden van de christelijke geduldigheid zci'i groot, met welke zorg itioes-ten wij ons dan niet beijveren om die te verkrijgen? Eu kunnen er wel moeielijkhe-den bestaan, die wij niet gaarne zouden overwinnen om die te verkrijgen''

VIII.

MIDDELEït TER VERKlUJGINf. DER OEDBLDIGIIEID.

1'ieu der voornaamste middelen ter verkrijging der geduldigheid is zich wel over-^ tuigd te houden van deze geloofswaarheid: al de kwellingen, die in dit leven ons kunnen overkomen, komen van God, als \an haren oorsprong en hare eerste oorzaak. Deze waarheid moet diep in onze ziel gegrift

-ocr page 267-

245

en leveudig in uns gelieuj,'èu geprent zijn, indien -wij veriangei) geduldig te zijn. Goed en kwaad a/zoo, leren en dood, (irmoede en rijkdormnen. alles komt van God, zegt de Wijze Man. Overkomt ons in dit leren wel ecnirj onheil, roept de Profeet uit. dat zijn oor-sprong niet neemt uit Cod? \\ ij moeten Lier evenwel de zaak wat nader uitleggen.

In die kwellingen, die uit natuurlijke oorzaken ontspruiten, zooals ziekten, die door de smetstoiïen der lucht worden voortgebracht, het verlies van goederen ten gevolge van schipbreuk oi andere rampen, valt het niet moeielijk Gods band te erkennen. Ten opzichte evenwel van andere we-derwaatdigheden, die uit de boosheid der inenschen ol van den duivel vooi tkoraeu, zooals diel=tailen. moorden. Jastertaal, bekoringen en zondige gedachten, is dit bet geval niet; en het laat zich niet zoo gemakkelijk begrijpen op welke-w ijze deze van God kunnen komen, want God is niet en kan niet de ooizaak zijn van zonden. Gij zijt niet een God, die de omjerechtiyheid rerlangt ; Don Deus rolens inir/uil atem lu es 1). God heelt een afschuw van de zonde en bij verbiedt die als in strijd met zijne goddelijke volmaaktheden. In het ongelijk of kwaad,

1) Ps. V, 5.

-ocr page 268-

246

flat ile eene mensch den anderen aandoet, behoort men dus twee dingen Ie onderscheiden : ten eerste: liet onrecht of bet kwaad dat wordt aangedaan; — enten teerde: de zondiylirid van dit onrecht. liet onrecht. hij voorbeeld: eene wonde, die men iemand toebrengt, is een stoftelijk en natuurlijk iets, ■waartoe God zijne t esteinming verleent; want zonder Gods toestemming kan niets van dien aard gebeuren; wat evenwel het zon(l!ge van die daad betreft, dat uit de boosheid van den rnensch (oortkornt, daarin stemt God niet toe, maar hij laat het toe, want hij vindt met goed dit te beletten, hoezeer hij ook de macht daartoe bezit. In dien zin moet men die onbetwistbare en geopenbaarde waarheid begrijijen, dat er geen enkel onheil is. hetzij bijzonder of algemeen, dat niet rechtstreeks van God komt, of wel ter kastijding van den zondaar, of wel ter beproeving van den rechtvaardige. In de H. Schrift treft men tal van voorbeelden aan, die deze waarheid bevestigen. Hier zien wij den goddeloozen Sennacherib den dood vinden door de handen van de dienaars der goddelijke gerech-tighi-i !; tiaar zien wij den he ligen man Job door den duivel op alle mogelijke wijzen gekweld worden , omdat de Heer zijn geduld wil beproeven en zijne deugd wil volmaken.

-ocr page 269-

•247

Maar 'tziju niet slechts de groote rampen, die Tan (Jod komen : ook de geringste tegenstrijdigheden dezes levens worden ons door hem toegezonden: dal minachtend ge-haar, dat koel stilzwijgen, dat minder eerbiedig gezegde, dat aili-.s zijn verschillende kleine onaangenaamheden, die hij goedvindt ons te doen lijden , opcat wij die gediddig zouden vei dragen en daardoor ons verdienstelijk zouden maken in zijn oog. Het oogmerk van Gods goedheid is aldus om al ons lijden tot ons voordeel te doen strekken; en de heiligen hehhen deze gedachte altijd beschouwd als het meest uitstekend middel om te midden der moeielijkste omstandigheden het geduld te bewaren. De 11. Doro-theus i) spreekt hierover als volgt: Steeds was het hij alle meesters van het geestelijk leven een aangenomen grondregel van zelfs liet geringste leed, dal men te verduren heeft, aan God als aan de eerste oorzaak daarvan toe te schrijven ; en met dien grondregel te volgen smaakten zij in den grond huns harten eenen zoeten vrede, die hun leven op aarde niet ongelijk deed zijn aan dat der zaligen in den hemel. Evenals de deugdzame Judith 1) sprak lot de inwoners van Bethulië, om hen tot geduld in hun

1) Scrm. VII.

1

Judith. VIII. 27c

-ocr page 270-

■lid

ongeluk aan to sporeu, behooreuook wij ous zelvtn overtuigd te houden, dat onze kwellingen veel geringer zijn dan onze zonden . en dat zij ons van Gou zijn overgezonden ; niet tot onzen ondergang, maar tot ons voordeel, om ons te verbeteren en ons tot onzen plicht terug te brengen.

Ziedaar hoe wij iu onze kwellingen moeten deuken: zonder ons op te houden bij de onrechtvaardigheid en de boosheid der menschen, moeten wij aannemen, dat de goddelijke goedheid, met ons die over te zenden, enkel en alleen onze bekeering verlangt, als wij in zonde leven, en onze volmaking , als wij tot de rechtvaardigen be-hooren, en dat het vooral haar inzicht is om ous de middelen aan de hand te doen, die onze eeuwige zaligheid kunnen verzekeren. Want, hoeveie verdiensten zal onze geduldigheid ons niet verwerven, indien wij de hand Gods aanbidden , die ons kastijdt; indien wij onzen evennaaste liel hebben, dien God als een werktuig bezigt om ons le kastijden; indien wij ons dankbaar betoonen jegens zijne barmhartigheid, die ons aldus den waren weg tot de zaligheid doet opgaan. Wanneer de kroon der eeuwige heerlijkheid het loon is der christelijke geduldigheid. dan valt het gemakkelijk te erkennen, hoezeer God ons liel heelt.

-ocr page 271-

als Lij loelaat, dat -wij gekweld, verdrukt worden eu dat wij onze tijdelijke goederen, onze eer en goeden naam verliezen. Hij, * die besloten heeit (jod te dienen, zegt do li. Dorotheus, l) moet zich bereid houden op kwellingen en beproevingen; hij moet daarenbo«ei) overtuigd zijn. dat geen enkel onheil plaats heeft zonder den bepaalden v\il of de toelating der goddelijke Voorzienigheid. en vastelijk gelooven, dat, wat God ook ten onzen opzichte doen moge, hij ai-tijd tot ons welzijn handelt, onder de ingeving zijner goedheid, zijner barmhartigheid en zijner Helde jegens ons. 'l Valt niet te betwijfelen dal Ood aldus handelt niet slechts ten opzichte van diegenen. die hem altijd getrouw bleven, maar ook ten opzichte der zondaars, die door boetvaardigheid tot hem terugkeerden en moedig blijven voortwandelen op den weg der zaligheid. Wat diegenen-betrelt, die hardnekkig in hunne zonden volharden en, niettegenstaande (lod ben blijl't kastijden, nochtans voortdurend zich tegen hem blijven verzetten, hunne ongeduldigheid zal slechts het begin zijn van hunne eeuwige verdoemenis. Zij bezitten dezelide middelen ter zaligheid als anderen ; maar het misbruik, dat zij er van

1) Semi. Vil.

-ocr page 272-

250

mfiken graait tusschen hen en de uitverkorenen een onmeetbare klove. De kwellingen komen alle van God: kan men wel deugdelijker en krachtiger beweegreden hebben om die met liefde aan te nemen? De heilige man Job, overtuigd als hij «as van die waarheid , bleef onwankelbaar te midden der vree-selijkste rampen De Sabeërs en Chaldeërs hadden zijne kudden geroofd; Satan had de macht ontvangen om zijne kinderen te doen omkomen, en nooit evenwel sprak hij den naam uit van hen, die hem al zijne ongelukken hadden berokkend ; in al zijne we-derwaardigheden zag hij eenig en alleenlijk de hand (jods, die hem deze tot zijn welzijn overzond. De Heer heeft, gegeven, de Heer heeft ontnomen; zijn. allerheiligste wil 'Jt'-schieile en zijn aanbiddelijke naam zij gezegend! — Toen Semeï de vermetelheid had om Davld te vervloeken, hem te beleedigen en zelfs hem smaadwoorden naar het hoofd te ■werpen, toen zag de koning in zijn persoon niet een onderdaan, die hem beleedigde; hij zag alleen in hem het werktuig Gods, die zich van een gering schepsel bediende om hein te vernederen. Lsat hem begaan, zoo sprak de Koning (ot zijne hovelingen, die verwonderd stonden over z jne zachtmoedigheid en zijne geduldigheid: de Heer heeft hem bevolen aldus te handcien. Indien

-ocr page 273-

251

•wij die gedragslijn volgen, die wij in zoovele heiligen der nieuwe wet waarnemen, welk een groole eer ziillen wij daarmede niet aan God geven, die zijne goedheid zoover drijft, dat hij ijverzuchtig is op onze eeibewijzin-gen, en welk een groot voordeel zal dit niet voor ons wezen. Wij zul en de liefde bewaren jegens al diegenen, Jie ons kwaad toe-wenschen en ons dit berokkenen, doordat wij hen eenig en alleen beschouwen als werktuigen , waarvan God zich bedient om ons lot zijnen dienst te lokken , om ons daarin te doen volharden en ons sterker daaraan te verbinden. 0! welk een zoete vrede, welk eene kalmte zoude in onze zielen heerschen, indien wij zonder voorbehoud ons gelijkvormig maakten aan den wi! Gods, die na zijne eigene eer niets meer ter harte neemt dan onze zaligheid en dat wij eens deel hebben aan zijne eeuwige heerlijkheid.

IX.

ANDERE KRACHTIGE MIDDELEN TER VERKRIJGING DIER ONSCHATBARE DECtiD.

Eene levendige overtuiging, dat alles wat op deze wereld plaats grijpt van God komt, en eene volkomene overgeving aan zijnen aanbiddelljken wil, ziedaar twee alierkracht-

-ocr page 274-

dadlgste iniddcleu om in onze zielen de geduldigheid te doeu wortel schieten en ons aan te zetten om in dit opzicht de H. Maagd na te volgen, die in alles zoozeer was onderworpen ook aan de strengste raadsbesluiten des hemels. Behalve deze middelen zijn er nog andere beweegredenen, die ons in het bijzonder in onze hoedanigheid van zondaars eigen zijn, en die Maria niet betreffen, daar zells niet eens de schaduw van het kwaad hare engelreine ziel kon besmetten. Telkens als wij te lijden hebben, hetzij eene of andere lichamelijke ziekte, hetzij eenig onrecht of eenig ongelijk van de zijde van onzen evennaaste, behooren \»ij in ons zeiven te keeren en met kalmte te overdenken, dat onze zonden niet slechts de beproeving, die wij thans ondergaan, maar daarenboven alle mogelijke beproevingen verdiend hebben. Nemen wij dus met blijdschap de kwelling van dit oogenblik aan; beoordelen en ver-ootdeelen wij ons zeiven; en aanvaarden wij aldus gaarne en met blijdschap onze wederwaardigheden met de meening om aan de goddelijke rechtvaardigheid voldoening te schenken voor de ontelbare schulden, die wij voor onze zonden aan haar te betalen hebben.

Hebben wij, door Gods barmhartigheid, ons zeiven niets anders dan dagelijksche fou-

-ocr page 275-

253

ten le verwijlen, ook in dat geval hehooren wij nimmer uil het oog te verliezen, dalai hel lijden, dat wij op deze wereld kunnen lijden , niet eens voldoende is om die zonden te hoeten. Wij verdienen de vlammen des Vagevuurs. En de 1!. Augnslinus i) zegt daarvan: Dit vuur zal vreeselijker zijn dan alles wal dv mensch in (lil leren kan lijden. Gravior er if. ille ignis quvin quidquid homo paft potest in har vita. Wat zal hel dan wezen als wij ons aan een groot aantal doodzonden hehhen schuldig gemaakt ? God straft die zonden mei een eeuwig vuur, wanneer zijne harmharligheid zijne reclitvaardigheid niel koml ontwapenen , door aan den mensch, die zijn gehod overliad, tijd lol hoetwiar-dlgheid te veileenen. In welke gesteltenis alzoo onze zielen voor God ook zijn mogen, wel verre van le klagen en inwendig te morren tegen onze kwellingen, hehooren wijle bekennen, dal wij schuldig zijn en dat wij die verdiend hehhen; wij hehooren de hand te aanbidden, die ons nu slaat ten einde op den dag der gramschap ons te sparen; w ij hehooren met den profeet te zeggen !): Gaarne wil ik deze kastijding ondergaan omdat ik gezondigd hel/. Hoe vooideelig is helden Christen niet deze gevoelens in zijn hart le-

1) S. Aug. in Ps. XXXII. 2) Midi. YIl. 9.

-ocr page 276-

254

veiidig te houden! Hoe gering komen zijne km-lliuijen liem voor, wanneer l)ij die vergelijkt bij de eeuwige straiien der liel, die hij verdiend heelt! .... Koesteren wij niettemin edeler inzichten, als wij lijden: immers lijden alleen uit dankbaarheid jegens Gods barmhartigheid, die in dit leven ons kastijdt om ons in het andere te sparen, is eene liefde, die niet vrij is van eigenbelang. Wij moeten onze gedachten hooger opvoeren. Lijden wij liever uit ijver voor Gods rechtvaardigheid, die behoort gewroken te worden over het onrecht, dat hein is aangedaan door zijne nietige schepselen, arme aardwormen, die hij uit het niet heeft getrokken.

De rechtvaardige, die met deze verheven meening lijdt, is aan God zoo welgevallig, dat hij hem zijne uilstekendste genaden en zijne grootste gunsten schenkt. Wat deu zondaar betreft, zegt de 11. Gregorius !), indien hij van de baud der goddelijke rechtvaardigheid de hem toegezonden beproeving aanneemt als eene straf voor zijne zoliden en dientengevolge daarin volkomen berust, is dit hel begin zijner bekeering; want Gods goedheid is grooter dan de onwaardigheid van den zondaar ; en hij sche ikt hem alsdan de noodige genaden om zijne vriend-

1) Lib. II. Mor.

-ocr page 277-

256

schap, die hij had verloren, terug te krijgen.

Deze gesteltenis evenwel, die ons onze kwellingen als -welverdiende straiten voor onze zonden doet aanzien en dientengevolge die ons doet aannemen in een geest van volmaakte onderwerping, zoodanig zelfs, dat ■wij de hand Gods zegenen, die ons slaat, is met slechts een middel ter verkrijging der geduldigheid, maar zij helpt ons daarenboven, gelijk wij reeds vroeger opmerkten , om alle andere christelijke deugden ons zeiven eigen te maken ot die in ons te volmaken. Hierom zeide de heilige abt Pastor: Eéne deugd is er waarin alle andere als het ware zijn vereenigd; ontbreekt ons deze deugd, dan trachten wij te vergeels de andere te verkrijgen. En toen men hem vroeg, welke die kostbare deugd was. gal hij ten antwoord; Zij bestaat daarin, dat. men zich zeiven beschuldigt, dat men met alle op • rechtheid het vonnis over zich zeiven uitspreekt in alles wat ons onaangenaam bejegent; en dit is de geduldiglieid tot hare volkomenheid opgevoerd. Up vele plaatsen beveelt de 11. Schrift ons aan om aldus over ons zeiven het vonnis uit te spreken. O mensch, zegt de lieer door den mond van den profeet Micheas i), ik zal u oiitlerrichleii in hetyeen

1) Mich. VI. 8.

-ocr page 278-

256

i/ocd Is en in heigeen (jod wil dat (jij doen zult : yij moet harmharligheid i/ebriiikcn jei/ens uwen evennaaste en voor u zeiven een gestreng rechter zijn. De bedorven natuur van den mensch drijft hem aan om geslrenjj te zijn ten op-ziciite van anderenen toegevend jegens zich zeiven. De heilige gewoonte nu, die wij hier op het oog hebben, verbetert die verkeerde neiging en leert ons ons zeiven te beschouwen als de ooizaak van alle kwellingen dezes levens, omdat de zonde, -waarvan zij de stral zijn, ons eigen werk is. Wanneer onseenig onrecht door onzen evennaaste wordt aangedaan, laat ons dan erkennen, dat wij het verdiend hebben. Wanneer wij om iels verzoeken zonder het te verkrijgen, of wanneer eene onderneming ons niet gelukt, laat ons dan in alle oprechtheid de getuigenis afleggen, dat dit mislukken niet meer dun rechtvaardig is en laat ons bekennen, dal wij evenmin eenige gunst als eenig welslagen waardig zijn. Wanneer wij eene opwelling van toorn in ons zeiven gewaar worden bij eeulge harde en bittere woorden, die men ons tocvoegl , laat ons dan terstond in ons zeiven keeren om ons te beschuldigen en te zeggen: Ware ik doordrongen van de gevoelens van nederigheid, die ik, meer zelfs dan elk ander, bezitten moest . ik zou mij door die kleinigheid niet gekwetst gevoelen.

-ocr page 279-

1

25/quot;

Door aldus aan zicli zeiven al tie Aveder-waardigheden te wijten, die hij ondergaat, en door deze uit de band vsu God aan te nemen als eene'welverdiende straf-voor zijne zonden op deze wereld, verzamelt zich de geduldige tnenseh kostbare vruchten van vertroosting en aanzienlijke verdiens ten. iiij rnaakt beduidende vorderingen op den w-der deugd en ontvangt van God de geheele en volkomen kwijischelding zijner zonden. De chiisten, zegt de 11. Dorolheus, zal, met aldus te handelen , een volkomen vrede smaken en niet rassche schreden op den weg der deugd vooruitgaan. Dit is de rechte weg, zoo voegt hij er bij: wijken wij van dien weg af, dan zijn alle andere goede werken, die wij ons voornemen te verrichten , onbekwaam om ons den vrede des harten te bezorgen.

_ Een ander uitstekend middel ter verkrijging der geduldigheid bestaat daarin, dat wij eiken dag eene buitengewone beproeving verwachten en onze ziel bereiden om die met moed te verdragen. Hoe gering ook een onverhoedsche aanval zijn moge, 'toch zijn er altijd groote gevaren aan verbonden: eiken keer dat de bekoring den christen overvalt op een oogenblik, dal hij daarop niet bedacht is, is het zeer ie vreezen, dat hij daaronder zal bezwijken. Daarom moeten

17

-ocr page 280-

wij reeds des morgens als wij opslaan denken. dat ■wellicht in den loop van den dag verscliillende onaaugeuaamlieden ons kunnen overkomen, ten einde aldus voorbereid te zijn om die edelmoediglijk uit liefde tot God te verdragen. Wij moeten daarenboven er op bedacht zijn om dit voornemen van tijd tot tijd te vernieuwen, ook dan zelfs -wanneer wij met geene andere dan met de meest redelijke menschen te doen hebben en al onze arbeid met gemak en genoegen van de hand gaat. In dén woord, wij behooren wel doordrongen te zijn van de gedachte, dat de dag niet zal voorbijgaan zonder dat eene of andere onaangenaamheid ons zal overkomen, die min of meer onze opvliegendheid zal opwekken, die ons droefheid zal veroorzaken, ofdieous liarde woorden zal doen spreken in plaats van het stilzwijgen te bewaren en alles aan üod op te offeren. De abt Isaias geeft den volgenden raad: Laat ons er op bedacht zijn, zoo spreekt bij in een zijner geestelijke onderrichtingen, dat elk uur van den dag in staat is eene of andere gebeurlijkheid met zich te brengen, die in stiijd is met onze verlangens: daarom laten wij ons vooibereid houden op alles wat met mogelijkheid kan gebeuren , want de onaangenaamheden, die v ij voorzien, verliezen bijna geheel hare bit-

-ocr page 281-

25fgt;

terheid en zija gemakkelijk en met kalmte te verdragen.

Dit iaatsle middel kunnen wij nog krachtiger doen zijn door liet dikwijls overwegen van hel lijden van Jesus Christus en door het beschouwen van de wonderbare geduldigiieid, die in al de omstandigheden vm dit groot geheim \aii onze verlossing uitblonk. Óverwegen wij daarom de smarten van onzen God en zijn wij bezield met een vurig verlangen om hem zoo volmaakt mogelijk, met de hulp zijner genade, na te volgen. Vestigen wij onze aandacht iegelijk op de ge-duldigheid der 11. Maagd te midden der wreedste kwellingen, die voortdurend hare aardsche loopbaan vervulden en die slechts overtroffen w erden door die van haren Zoon. Houden wij onophoudelijk het oog gericht op beide zoo verheven toonbeelden; dan zullen wij te midden der beproevingen onzen moed verlevendigd gevoelen: en wij zullen uit onze kwellingen de vrucht trekken, die God beoogde met ons die over te zenden, dat wil zeggen: wij zullen onze eeuwige gelukzaligheid daardoor bewerken. Smeeken wij herhaaldelijk den Zoon en de Moeder, Jesus eu Maria, om de geduldigheid, zonder welke wij nimmer ware christenen zijn zullen; vragen wij die deugd meennalea eu vurig in onze gebeden; Iracli-

-ocr page 282-

leu wij die ie verwerven door werken van liefde jegens ouzen naaste, door het versterven onzer ongeregelde neigingen en onzer zinnelijke lusten, want de geduidigheid is een der grootste gaven Gods, die hij inden regel niet verleent aan dengene, die niet bezorgd is de voorwaarden te vervullen, waarvan wij zooeven spraken. 0' hoevelen die van natuur opvliegend en lot gramschap geneigd waren, heelt die hemelsche gave niet zachtaardig, inschikkelijk en iangraoe-dig gemaakt! 'üe genade voorzeker vernietigt de natuur niet, maar verbetert die: wanneer wij alzoo eene opwelling van gramschap in ons gewaar worden en ons zeiven tot opvliegendheid laten vervoeren, dan moeten wij niet ons zeiven verschoonen met van onze lichtgeraaktheid de schuld te geven aan de zwakheid onzer menschelijke natuur, maar integendeel wij moeten de schuld daarvan toesclnijven aan onszelven, aan onze nalatigheid, dat wij niet de middelen hebben gebruikt, die ons de deugd der geduldigheid hadden kunnen doen verkrijgen. Wanneer wij zorg dragen om ons voor God0te vernederen en ootmoedig belijden, hoe lauw wij zijn in zijnen dienst ea hein tegelijkertijd bidden, dat hij medelijden hebbe met onze zwakheid, dan zullen wij van zijne goedheid ten laatste cle gave van geduldig-

-ocr page 283-

heid erlangen, die ons behulpzaam za) wezen ter verkrijging van alle overige deugden en die tot aan onzen laatsten ademtocht ons in de heiligheid zal doen volharden.

sub tuüm riuïsimuM, immacvlaïa!

-ocr page 284-

AANHANGSEi

Üp b). 208 wordt gezegd: «Wat moei liet iiart van Maria niet gevoeld hebben toen het mes der besnijdenis het bloed van Jesus deed vloeien?quot; Wij willen te de/er plaatse aanhalen wat de li. Bonaventura hierover zoo schoon heeft gezegd:

• Jesus liet kreten van smart hooren en weende overvloediglijk, zoo groot was de pijn die hij gevoelde. Maar meent gij, dat zijne Moeder, nu zij hem zag weenen,hare tranen koude inhouden ? Zij weende ja zelve ook. Terwijl het goddelijk Kind nu, dat zich op haren schoot bevond, bare tranen zag vloeien , bracht hij zijn handje aan haren mond en aan haar aangezicht, om haar daardoor te ken» nen te geven, dat zij niet moest weenen: want hij wilde niet, dat zijne Moeder, die hij zoo teederlijk liefhad, langer tranen zou storten. Van haren kant ook deed die teedere Moeder, wier ingewanden door de

-ocr page 285-

263

smart en de tranen van haar Kind geheel en gansch bewogen -waren, haar best om hem door gebaren en woorden te troosten. En inderdaad verstandig als zij was begreep zij zeer goed wat hij verlangde, ai kan hij ook zijne gedachten niet door woorden uitdrukken Zij sprak hem toe: ■ Mijn kind, wilt gij dat ik geen tranen meer storte, houd dan zelf op met weenen; want als gij weent kan ik liet met van mij verkrijgen niet te weenen.quot; En toen, uit medelijden met zijne Moeder, hield het goddelijk Kind op te weenen. Daarop droogde zijne Moeder zijne oogen af en zij liet haar aangezicht op dat van haar kind nedervallen, laafde hem aan hai'e borst en troostte hem op alle mogelijke wijzen.

151. 73. »0! hoe groot was hare verbazing niet, dat zij zich zelve tegelijk maagd en moeder zag, dat zij haren God moest voeden en met hem mocht omgaan evenals eene moeder met haar pasgeboren kind omgaat!quot; Over den slaap van het goddelijk Kind eu de liefdevolle teederheid van Maria bezitten wij van den li. Alplionsus de Ligorio een allerkeurigst dichttalereeltje. Wij voegen den oorspronkelijken tekst hierbij, daar het ons niet mogelijk is in eene vertaling de keurige en uitgezochte frischheid dier kinderlijke dichtregels weder te geven:

-ocr page 286-

'gt;lii

Fennarono i cieli La loro annonia, r.antando Maria iianua a Gesii.

1 Ion Toce divina La Verglue beiia Piu vaga ciie stella Diceva cosi:

• Mio F iglip, mio Oio, Mio caro tesoro!

Tu dorrai, ed io more i'er tanla belta.

»Dormendo, raio bene, Tua Madre non miri; Ma l'aura cbe spiri E foco per me.

• Cogli occiii serrali Voi pur me i'erite; Or quaudo ii aprite, S'er me cbe sara?

•Le guance di rose Mi rubano ii cuore: 0 Oio! cbe si more Quest' alma per te.

• i!i .ij'orza a baciarli t'n l ibiiio si raro.

-ocr page 287-

sur.

F)e zoete melodie

Der hooge liemelkoren Zweeg, toen de Moedermaagd llaar wiegelied deed hooren.

/do' zong, het minnend oog

Op 't godd'lijk Kind gericht, l)e Moeder, voor wier glans Der sterren luister zwicht:

• Mijn God, mijn Kind, mijn schat

Zoo dierbaar aan mijn harte' Gij slaapt: en ik, ik sterf Van zoete liefdesmarte.

■Uw slapend oog. mijn al!

Rust op uw Moeder niet;

Toch is 't mij of' de lucht.

Die ge ademt, vlammen schiet.

»'t Werpt nu reeds schichten uit.

Die 't harte mij doorboren: Wat zal 't niet zijn als 't eens In vollen glans zal gloren ?

• Uw minlijk aangezicht.

Dat voor geen rozen wijkt, Betoovert mij; o God!

t Is of mijn hart bezwijkt.

• Uw hemehnond, - vergeef me —

0 God! wat zoet verrukken!

-ocr page 288-

260

Perdonaini, caio, Non posso plu, no.quot;

Si tacque, ed al petto Stringendo il Bambino, Al volto divino IIn baci dono.

Si desta 11 diletlo E Into amoroso (jon occhio vez/.oso La Madre guardo.

Ail Dio! cb'alla Madre Quegli occlii, quel guardo Tu strato. i'u dardo Clie l'alma feri.

E tu non lanquisi, 0 dur' alma mia,

Vedendo Maria Languir per Gesu.

Se tardi v' amai,

Jielieze divine,

Ormai senza fiue Per voi ardero.

11 Figlio e la Madre, La Madre col Figlio, La rosa tol giglio,

Quest' alma vorra.

-ocr page 289-

267

Dwingl me onweerstaanbaar om Daarop een kus te drukken.quot;

Hier zwijgt ze en drukt het -wicht Aan 't maagd'lijk moederharte, En kus op kus getuigt

Haar eedre liefdesmarte.

Het lieve kindje slaat,

Aan zijnen slaap onttogen, Up zijne Moeder thans

Zijn schoone vlammende oogen.

ü God! wal liefdevuur.

Wat scherpe liefdeschicht is voor Haar elke blik.

Dien 't Ivindjen op Haar richt!

En gij, mijn ziel, gij voelt

ü\v lielde niet ontgloeien Nu ge uit Maria's oog

Een lieldetraau ziet vloeien ?

Te iaat, te laat, helaas !

Ontstak mijn iieldegloed:

Doch 'k min u thans tot aan

Mijn laalsten druppel bloed.

U, Kindje , heb ik lief,

'k Wil ook u, Moeder, minnen U, roze en lelie, saam .

Wil 'k eeuwig, eeuwig minnen!

-ocr page 290-

208

Templum cordis adorneimis: Novo corde renovemus

Novum senis gaudium; Quod dum ulnis amplexalur. Sic longsevi recreatur Longum desideriura.

Stans in signum populorum. Tem plum luce, laude chorum

Corda replens gloria, ïeniplo puer praesentatus, Post in cruce vir oblalus Pro peccatis liostia.

llinc Salvalor, liinc Maria. Puer pius. Maler pia Moveant tripudium; Sed cum votis perferatur Opus lucis, quod signatuc Luce lumlnariam.

-ocr page 291-

Nog vinde hier eene plaats een der heerlijkste dichtgewrochten uit de middeleeuwen, betrekking hebbende op de zuivering der H. Maagd. Wij achten het onnoodig er op te wijzen, dat onze vertaling vrij bewerkt is, en de kracht van het oorspronkelijke slechts zeer flauw wedergeeft. Zie op biz. 21 en blz. 119 enz.

Een tempel zij ons hart om daar met zoet verrukken

Te vieren tblij geheim van Sions tempel-

(woon:

Hoe de oude Simeon in de armen eens mocht

(drukken Met eeuwig Woord, Maria's Zoon.

O zie, hoe 'tgodd'lijk Kind naar wieiidevol-(k'ren smachten, Het heiligdom verlicht, de harten juichen

(doet:

Eens zal 't als oflerlani de volk'reu en geslachten Verlossen door zijn kostbaar bloed!

Ja, volk'ren, juiclitl laat vrij uw dank- en feestpoon hooren!

Verkondigt Jesus lof'! (Jeeft aan Maria eer! Doch laat ook 't feestlijk licht, dat uwe hand

(doet gloren, Voor u getuigen bij den Heer!

-ocr page 292-

27(1

Verbum Pains lax est vera Virginalis caro cera,

Christus splendens cereus; Cor iiiuslrat ad soplilam, Qua virtutis rapit viaiti Vitiis erroneus.

Christum tenens per amorem Bene juxla fasti inorem Gestat lumen cereura:

Sicut senex Verbum Patris Votis, strinxit pignus Matris Mrachiis corporeum.

Gaude Mater Genitoris, Simplex intus, munda foris,

Carens ruga, macula; Ab dilecto pr;e electa, Ab electo prredilecta, Deo muliercula.

Omuis decor tenebrescit Defbrmatur ct horrescit

Tuurn iutuentibus;

Omnis sapor amarescit, Reprobatur et sordescit Tuum praegustantibus.

Omnis odor redoiere Non videiur, sod olere

-ocr page 293-

271

Hes Vaders eeuwig Woord, dat eene Maagd

(ous baarde. Als l stoiriijk licht beduidt, is waarlijk ('s werelds licht:

't Wijst ons den zeek'ren weg in 't dolen op

(deze aarde, £n 't duister van de dwaling zwicht.

Hem voegt de feestkaars, die zijn ziel in lielde

(ontbranden, Gevoelt voor zijuen God, en das in 't hart

(hem draagt

Als Simeon, die eens vol liefde in zijne handen De spruit ontving der reine Maagd '

Verblijd u, Moedermaagd! die meer dan de

(Eng'lenkoren Door uwer reinheid glans uw Schepper hebt

(bekoord!

Alleen van Eva's kroost werdt gij door Hem

(verkoren Tot Moeder van het Euwig Woord!

Verheven Moeder Gods! wie prijst uw naam

(naar waarde! Uwhemelschmaagd'iijk schoon schijnt allen

(luister dof!

Uw zoet maakt bitter al liet zoete dezer aarde En voor uw glans zwicht elke lof!

Wie aan uw hemelgeur slechts eenmaal zich

(mag laven

-ocr page 294-

Tuum odorantibus;

Oinnis amor aut deponi Prorsus solet et poslponi Tuutn nuliienlibus.

Decens maris Inminare Decus matrum singulare Vera parens Veritatis, Via vitae pietatis. Medicina soeculi.

Vena vini foutis vit;u Silienda cunclis rite, Sano dulcis et languenti, Salnlaris lalisceiiti Coulortantis poculi.

Fons signa te,

Sauctilate Uivos lunde, Nos infunde;

Fous horlorum Inlernoruiu,

Riga mentes Aresceutes Unda lui rivuli.

Fons inundans Sis iuundaus;

Cordis prava fjuaeque lava;

Fons sublimis,

-ocr page 295-

• ..-«CS——------------

Reinig ons van zondesiaetten !

IMusch 111 ons den aardsciion gloed

Amen,

in (jalilea ontbrak; en hoezeer het ook in het ceist den schijn had, alsof Jesns Christus niet naar zijne Moeder -wilde luisteren om hare ■w onderbare ooi moedigheid te beproeven, hij doet niettemin in werkelijkheid ■«ai zij van hem verlangt en hij verricht dit ■wonderwerk, van hetwelk de 11. Joannes in zijn Evangelie schrijlt: Dit is het eerste van Jesus' wonderen en zijne leerlingen geloofden ui hem. {Joan. U, 11 ) Hierop had de ij. Augusthius het oog toen hij van de il. Maagd zeide: Dat zij naar het vleesch de Moeder is van Jesus Christus, die ons hoofd is, en naar den yeest de moeder zijner ledematen, dat wil zei/yen ; van or.s allen ; omdat zij door hare liefde daartoe heeft medegewerkt, dat de (jeloovüjen inde Kerk zouden' (teioren worden. [De Virej. l'I.)

• In dien zin dus is de H. Maaagd de Eva van het Nieuwe Verbond, dat wil zeggen: de ware moeder van alle levenden, en'God heelt haar lietzellde aandeel willen geven in onze verlossing als Eva gehad beeft in onzen val.

-ocr page 296-

272

Tuum üdorautibus;

Omnis amor aut deponi Prorsus solet et postponi Tuum uulrienlibus.

Decens maris Inrainare Decus raatrum singularc Vera parens Veritatis, Via vitae pietatis. Medicina soeculi.

Vena vini foutls vila; Silienda cunctis rite, Sano dulcis et languenli, Salularis fatisceuti Gonfortautis poculi.

Fons signa te,

Sanctitate Uivos lunde, Nos infunde;

Fons horlorum Internorum,

Riga mentes Arescentes Unda tul rivuli.

Fons inundans Sis inundaus;

Cordis prava Uuaeque lava;

Fons subiirais.

-ocr page 297-

lleiiug ons vau zondesmetten !

Biusch iu ons den aardschen gloed I Amen,

«ii Gaiilea ontbrak; en hoezeer het ook in liet eerst den schijn had, alsof Jesus Christus niet naar zijn • Moeder Avjide luisteren om hare quot;wonderbare ootmoedigheid te he-proeven, iiij doet aiettemin in werkelijkheid ■\\ai zij van hem verlangt en hij verricht dit wonderwerk, van iietwèlk de ii. Joannes in zijn EvaiigeJie schrijft: Dit is- het eerste van Jesus wonderen en zijne leerlingen (jeloofden in hem. {Joan. //, 11 ; Ui er op had de U. Auguslinus liet oog toen hij van de 11. Maagd zcide; Dat zij naar het vlecsch de Moeder is van Jesus Christus, die ons hoofd is, en naar den yeast de moeder zijner ledematen, dat wil zeggen : van ons allen ; omdat zij door hare liefde daartoe heeft medegewerkt, dat de geloovigen inde Kerk zouden neloren worden. [De Virg. t l.)

•In dien zin dus is de H. Maaagd de Eva van l)et Nieuwe Verbond, dat zeggen: de ware moeder van aiie levenden, en God lieefl haar lielzcllde aandeel wiljan geven in onze verlossing als Eva getiad heeft in onzen val.

-ocr page 298-

270

lt;0p dezen degel ijken grondslag zijn aide lofprijzingen gebouwd, die de II. Kerk voortdurend voor Maria heefl overgehad.

»Een staalije dezer lofprijzingen en eertitels kan men vinden in de Kerkvergadering van Ephese, de tierde der algemeene kerkvergaderingen. Deze werd gehouden in de hoofdkerk van Ephese, de kerk van Maria genoemd, naar de H. Maagd, ter gedachtenis van haar verblijf in deze stad, waar zij met den !!. Apostel Joannes, aan wiens zorg Jesus stervend haar had toevertrouwd, een groot gedeelte haars levens doorbracht. Het was alzoo in die kerk, dal de Heilige Kerkvergadering van Ephese den lof van de Moeder des Hee-ren deed weergalmen, en dat de li, Cyril-lus, Pati'arch van Alcxandrie en voorzitter dier eerwaardige vergadering, in den naam van al de Vaders , die daarvan deel uitmaakten , en van de gansche katholieke Kerk, die daar vertegenwoordigd was, deze woorden tot haar richtte; Wy (jroeten u, o Maria, Moeder Gods, eerhiedwaardigc schat van liet f/attsch heelal, fukkel, die nimmer kan uil-dooven, kroon der maagdelijke zuiverheid, sfhepter ran het rechlzinnig geloof, oiihe-derfelijk heiligdom, woonstede van Den gene, die geene woonstede bezit, dcor wie ons Die-(jeVit: is (/eschonken , die hij uitnemendheid de Gezegende wordt genoemd en die gekomen is

-ocr page 299-

in den naam drs lieercn. Door u is de Drieëen-heid verheerlijkt: geworden; door u is over de (jansoke wereld het kruis geëerd en aan-heden fjeworden; door u springen de hemelen op van vreugde % verblijden zich dc Engelen, worden de duivelen op de vlucht gejaagd, is Satan, de bekoor der, uit den hemel gestort, is hef gevallen schepsel in eere hersteld; en meer nog, dan wij hier kunnen aanhalen, waaraan hij da a ten slolte het volgende toevoegt: Aanbidden wij de allerheiligste Drievuldigheid en vereeren wij door Onze lof' zangen Maria, altijd Maagd, en haren Zoon, den Bruidegom der Kerk, Jesus Christus onzen Heer, wien alle eer en heerlijkheid toekomt in de eeuwen der eeuwen.

«Zoo quot;wordt liet geheele -werk der Verlos--ng 0P zijne wijze toegeschreven aan de Ij. Maagd, door wie de eeuwige Vider ons zijnen Zoon, onzen Verlosser ïieeft geschonken. Zoo vereenigt men den lof dier Moedermaagd met dien van haren Zoon en zelfs met dien der gausche Heilige Drievuldigheid.quot;

-ocr page 300-

IMIOUDSOPOAVE.

Bladz.

Goedkeuring van Z. D. H. den Bisschop van Blois............IV

Opdracht.............VI1

Voorrede.............IX

EERSTE HOOEDSTUK.

OOTMOEDIGHEID DEE H. MAAGD.

I. De H. Maagd bezat den geest van oot-moedigheid, die daarin bestaat, dat men zich zeiven mina' ht en van alles de eer aan God toeschrijft.........1

II. Voorbeelden van inwendige ootmoedigheid , ons door de H. Maagd geschonken. 6

III. Hoe de ootmoedigheid der H. Maagd zich uitwendig deed opmerken.....12

JV. De H. Mr.agd was ten uiterste bezorgd om de gunsten en genaden, waarmede God haar had overladen, voor liet oog der menschheid te verbergen.......21

-ocr page 301-

279

Bladz.

quot;V. Hoe wij d« ootmoedigheid dor H. Maagd behooven na te vol_en.......26

TWEEDE HOOFDSTUK.

nET GELOOF DER H. MAAOD.

I. Hoezeer liet voor onze zaligheid redelijk en noodzakelijk is, dat ■wij aan eene bovennatuurlijke orde van zaken gelooven. 32

II. De H. Maagd heeft ons troostende en leerrijke voorbeelden van geloof achtergelaten..............36

III. Hoe men zich te gedragen heeft in de bekoringen tegen het geloof. ..... 41

DERDE HOOFDSTUK.

HOOI' DER H. MAAGD.

I. Waarin de deugd der hoop bestaat, . . 45

II. Verschillende bewijzen uit het H. Evangelie, die ons doen zien op hoe wonderbare wijze de H. Maagd deze deugd beoefende.......... : . . 50

IH. Van het vertrouwen, waarmede onze gebeden behooren gepaard te gaan. . . 53

IV. Dat men naar het voorbeeld derH. Maagd moet hopen tegen alle hoop in. . . . 61

VIERDE HOOFDSTUK.

LIEFDE DER H. MAAGD XOT GOD.

I. Hoe groot de liefde was, die Maria bezielde jegens God. . ^ . . - . . 69

-ocr page 302-

280

Bladz.

II. Hoe wij de liefde der 11. Maagd kunnen navolgen..........74

VIJFDE IIOOFDSTriv.

OODSVKDCIIT DEU H. MAAGD.

I. Voorbeelden van godsvrucht, die de H. Maagd ons geeft van hare kindsheid af

tot aan de Menschwording des Woords. 80

II. Hoezeer do godsvrucht der H. Maagd toenam gedurende het leven van Jesus Christus op aarde........85

III. Over de volmaaktheid waarmede de H. Haagd deze liefelijke deugd het overige harer dagen beoefende.....87

IV. Hoe wij de godsvrucht der H. Maagd behooren na te volgen.......92

ZESDE HOOFDSTUK.

NAASTENLIEFDE DER H. MAAGD.

I. Waaruit de H. Maagd de liefde putte,

die zij haren evennaaste toedroeg en waarvan zij zoo treffende bewijzen heeft gegeven.............

[1 Hot voorbeeld van Maria leert ons, dat onze naastenliefde uit onze werken moet blijken............

III. Liefde der H. Maagd jegens hare

vijanden. . . . ,.......108

ZEVENDE HOOFDSTUK.

GEHOORZAAMHEID DER II. MAAGD.

1. Wonderbare voorbeelden van gehoorz anni-

100 106

-ocr page 303-

ia I

Bladz.

lieid ons door ile H. Maagd gegeven . 113

II. De H. Maagd leert ons te gehoorzamen aar. de bevelen onzer oversten, onverschillig welke deze ook zijn mogen . . 116

III. De H. Maagd leert ons daarenboven te gehoorzamen zelfs in dingen, die niet streng verplichtend zijn......11S

IV. Hoe wij de gehoorzaamheid der H. Maagd behooren na te volgen . . . . 121

V. Beter is liet geringe werken te doen uit gehoorzaamheid dan groote zaken te verrichten, die daanr.ede niet in ver-land staan...........124

VI. Dc gehoorzaamheid is het beste hulpmiddel tegen do eigenliefde.....127

ACHTSTE HOOFDSTUK.

ZCIVEBllEID HEB 11. MAAGD.

I. De II. Maagd deed belofte van maagdelijke zuiverheid, omdat zij verlangde, dat baar hart geheel aan God zou toebehooren. 131

II. Over dc wonderbare inzichten Gods toen hij aan Maria de gedachte ingaf om altijd maagd te blijven.......134

III. Hoe wij metde meeste zorg en nauwgezetheid die teedere deugd behooren te bewaren............132

NEG EN DE HOOF DSTl 'K.

I.IEFDU DER II, 31A AO D TOT DE AFZOXDEPJNO.

I. VorschiUende bewijzen , die ons doen zien

-ocr page 304-

282

Bladz.

hoezeer Maria de afzondering liefhad . 146

II. De jonge lieden vooral moeten hierin

het Toorbeeld der H. Maagd navolgen. 150

III. De liefde der H. Maagd tot de afzondering is eene gewichtige les voor hen,

die in de wereld leven......156

TIENDE HOOFDSTUK.

zedigheid der h. -maagd.

I. Hoezeer deze deugd in het uiterlijke der

II. Maagd uitblonk........1G2

II. Hoezeer al de woorden der II. Maagd het kenmerk droegen der allergrootste bescheidenheid.........165

III. Wij moeten ons ton zeerste beijveren oïu de zedigheid dei' H. Maagd na te volgen............1/0

ELFDE HOOFDSTUK.

VRIJWILLIGE Ai'.MOEDE DER H. MAAGD.

I. Liefde van Maria tot de deugd van armoede. . ,..........184

II. Andere trekken uit het loven der H. Maagd, die hare armoede doen blijken. 189

III. Hoe wij de aimocde van de ve rheven Moeder Gods behooren na te volgen. .

TWAALFDE HOOFDSTUK.

OEDLEDiGlIEID DER II. MAAGD.

I. Waarin de deugd van gcduldigheid bestaat .... O quot;

-ocr page 305-

28S

U. Gcduldigheid tier H. Maagd in de we-dei^yaardiglicdcn, die God haar toezond voor het lijden van haren Zoon . . .

III. Heldhaftige geduldigheid der H. Maagd ten tijde van het Lijden......

IV. Smarten der H. Maagd tot aan haren dood.............

V. Op welke wijze wijde geduldigheid der H. Maagd behooren na te volgen. . .

quot;Vl. Van de groote verdiensten en de kostbare voordeeion die de geduldigheid ons verwerft............

VII. Van de onschatbare waarde die liet lijden heeft ..........

VIII. Middelen ter verkrijging der ge-duldigheid...........

IX. Andere krachtige middelen ter verkrijging dier onschatbare deugd . . .

Aanfiangsèl...........

-ocr page 306-
-ocr page 307-
-ocr page 308-