-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

680

1

Lto

'quot;J1

_

, ! ; ; -

PfR 150

I

-ocr page 6-
-ocr page 7-

HANDBOEK

DER VEREENIGING

VAN DIÏN

:: minis ™ Pil,

Jk /og u, voorwaar, zoo dikwijls als gij dit aan een van deze mijne minste broederen gedaan hebt, zoo hebt gij 't Mij gedaan, Matth. xxv : 40.

Zevende vermeerderde druk.

—Jj;- H-

'S GRAVENHAGE,

SECRETARIE VAN DEN HOOFDRAAD. 1 8 7 7,

-ocr page 8-

Snelpersdruk van Lutkik amp; Cranenburq, te 'sHertogenbosch

-ocr page 9-

r€si /co

IMPRIMATUR,

Het lezen en raadplegen van liet Handboek wordt door den President der Vereeniging te regt noodzakelijk geacht; en voor de nieuwe leden om haar te leeren kennen en voor de oude leden ^ om den geest te bewaren der Vereeniging.

Wij wenschen dat het Handboek in nog veel ruimer kring moge bijdragen tot regte waardeering van het groote liefdewerk.

Haarlem,

December 1877.

t P. M. SNICKEKS, Bisschop van Haarlem.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

OPGEDRAGEN

AAN ZIJNE MEDEBROEDERS,

DE LEDEN DER YEREEHIGIHG

VAN DEN H. VINCENTIUS VAN PAULO,

DOOR JJKN

Vertaler, A. J. L.

-ocr page 12-

■. ..

-

........ ■ ■ ■ ■ ■ ■■ ■• - , - ifew

■ipMipwl

mmmmi

■ •'.....■

,

.

...... ■ ■■ ■

-ocr page 13-

VOO E R E D E.

De Vereemgimj van den H. Vingenïius van Paulo, die in Franh'ijlc, Engeland, Italië, België en andere landen, zoo veel ten behoeve der armen doet, heef t zich ook in ons Vaderland gevestigd en reeds zijn er Conferencièn met de vereischte goedkeuring ojogerigt eerst te 's Graven/a ge ^, daarna te Delft 1), vervolgens te Leiden 2) en te flaar-dingen ''), tcnoijl ooi: nog op andere plaatsen liefda dig e harten zich schijnen te willen vereenigen, om gezamenlijk den behoeftige in zijne nederige woning te bezoeken en loei te doen naar den geest en de inzigten der bovenvermelde Ver e enig ing, welke die van den II. Vincenïius zijn 3).

Lie geest en inrigting zijn in het Manuel de la Sociëte de St. Vincent de Paul nader ontwikkeld en, door de daarin vermelde daadzaken, als aanschouwelijk gemaakt. Het viogt alzoo als eene wenschelijke zaak worden geacht, dat dit Manuel in onze taal wierd overgebragt, ten einde niet alleen aan de opkomende Conf erencien in ons Vaderland tot leiddraad te strekken, maar ook om aan hen, die

1

Den 23 Julij 1846,

2

Den 9 Augustus 1846,

3

Op den 1 Januarij 1877 bestonden er in Nederland 136 Conferenciën verbonden door eenen Hoofdraad.

-ocr page 14-

VI11

den aard dier liefdadige inrigting onder ons nader en juister 'willen leer en kennen, daartoe ruimer gelegenheid te geven. Immers liet Manuel leva t de geschiedenis van het twaalfjarig tijdvak des hedaans dier Vereeniging j het vermeldt alle bijzonderheden har er wording en uitbreiding, hare voor- en tegenspoeden, de uitkomsten har er, door den tijd, gekochte ondervinding, in één woord al datgene, wat een lid dier Vereeniging dienstig kan wezen, om hem, met den ijver, die naar wijsheid is, liefdewerken te doen beoefenen; al wat een weldoener of begunstiger kan aansporen om zijne giften tot zoo nuttig doel te blijven verstrekken of anderen daartoe uit te lokken, en eindelijk al datgene wat zj, die hetgeen nieuw is wantrouwend bespieden, redelijker wijze vorderen kunnen, om behoorlijk kennis der zaak te nemen.

Dit was voorzeker meer dan genoeg om de vertaling van het Manuel te billijken; dan er is meer. In dat werk heerscht een geest van echt christelijke liefde, daarin worden liefdewerken vermeld en wenken gegeven met eene eenvoudigheid en zalving, die tot nadenken brengt en ons zelfs nu en dan beschaamd ons zelve af doet vragen, of wij tot dus verre to el iets van die ware naastenliefde, die Jesus geboden heeft, begrepen hebben? Of onze geheele liefdadigheid niet grootendeels bestaan heeft in het beklagen van den arme, die honger en koude lijdt, en het steken van eenige centen in eenen armbus, mits ons die worde aangeboden ? En waarlijk toch, vele honderden en duizenden, vooral jongelieden, kunnen meer doen, niet altijd met geld, maar met hun persoon. Zij kunnen niet bloot ondersteuners, weldoeners, maar de dienaars, ja, de toespraak, de vrienden der armen worden en de deugd der liefde door persoonlijke medewerking beoefenen. Daartoe zal het Handboek hen meer opwekken , terwijl het hun, door aanwijzing van

-ocr page 15-

IX

het elders verrigie en tot stand gelragte) op den weg, die het veiligst betreden zal worden, ten gids zal kunnen strehhen. Het is ook daartoe, dat het vertalen van het Manuel, ouder Gods zegen, aan velen ruimer gelegenheid zal bieden, en dit was hij het bewerken het doel en is bij de uitgave de innige wenseh van den

vertaler.

's Graveuliage, 7 October 1840.

Zoo schreef die Vertaler in 1846 en sedert zijn er 22 jaren verhopen. Ja, er hebben zich leden, weldoeners, ondersteuners aangesloten bij de Vereeniging, die op dit oogenhlih 127 Confereneien of af deelingen in Nederland telt, welke die Vertai er achtereenvolgens zag ontstaan. Zeker die toetredingen, die uitbreidingen hebben hem verheugd, omdat zij der liefde nieuwe beoefenaars, den armen ijverige ondersteuners bezorgd hebben. Maar wat zijn 127 Confereneien, waar men in ons Vaderland ruim 900 parochiën telt, wat zjn 1900 werkende leden op eene bevolking van 1,300^000 Katholijken! En als de regels der Vereeniging moeijelijk, hare praktijken bezwarend of tijdroovend waren, als in de leden uitgezochte hoedanigheden werden vereischt, men zou het zich verklaren! Maar er is slechts een hoofd-vereischte, dit, dat men zich zijner Katholijke pligteu niet sehame, maar die met geloof beoefene, dat men het mensche-lijk opzigt niet vreeze. O! mogt de Vereeniging, die door alle autoriteiten goedgekeurde instelling, het middel wezen, om velen, vooral jonge lieden, vooral op de dorpen, den moed te geven liefde in persoon te beoefenen; dat is: aan Jesüs die naakt is, die honger en dorst lieeft, die

\.

-ocr page 16-

X

ziek is, met moed te zeggen: Heer! hier is een kleed, hier is voedsel en drank, hier is lavenis!

0 wat stichting voor vele zielen, zoude die moedige daad aanbrengen! Hoe gesteund en gesterkt zoude menige ziel, die het goede toil, maar het alléén met durft leoefenen, zich gevoelen, als zij vier, vijf, zes andere zielen vond, die den kamp der liefde viel haar streden, met haar armen gingen bezoeken, met haar ongelukkig en troostten, kinderen onderwezen, bibliotheken oprigtten, enz. Wordt er van dat alles wel veel gedaan wanneer er geene Conferende bestaat? En toch zijn er overal, op de dorpen vooral, vele brave, maar wat beschroomde zielen, die naar eene gelegenheid uitzien om goed, veel goed te doen, als zij het in v ere enig ing met anderen kunnen doen. Heer ! verhoor den wensch dezer liefderijke zielen en stort aan hunne herders ten platten lande de gedachte in, om door de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo het middel aan te bieden, in persoon liefde te betvijzen aan den armen Jesus!

Broeders, Medeleden, bidt, dat die wensch vervuld worde, dan zullen velen tot u komen en goud en wierook, dat is aalmoezen en gebeden aanbrengen; dan zal nog menige oplage van het Handboek noodig worden, ja, na andere 22 jaren het getal Conferenden meer dan verdub-. held zijn. Bat bidt en hoopt hij, die ook thans nog dankbaar is, dat hij in 1846 was

DE VERTALER a. j. i .

's Graveuhage, 10 Pcbruarij 1868.

22° Verjaardag vau dc stichting der le Couferencie in Nederland,

-ocr page 17-

XI

Eene nieuwe oplaag van het Handboek was noodig geworden en de zevende druh is thans voltooid. Er zijn daarin veranderingen aangehragt. De Rondgaande brieven van onzen algemeenen President, den lieer A. 13 au don , waarvan de laatste in de zesde druh dagteekende van den 1 November 1851 zvjn aangevuld met die van den 1 November 1852, 1 id. 1856, 1 id. 1859, 1 id. 1860, 15 Maart 1870 en 1 Januarij 1877, waarvan de laatste zeker niet minder rijk van inhoud is dan al de vorige. Be Fauselijhe Br even, waarbij zoo se hoon e gunsten aan deze Ver eeniging loerden verleend, zijn vermeerderd met die van den 18 Maart 1853, 18 id. 1854, 13 September 1859 en 5 id. 1873, waarbij tot zelfs aan de ouders onzer leden geestelijke gunsten door Z. II. Pans Pius IX zijn toegekend.

Be Hoof draad heeft zich beijverd om, hij dezen nieuwen druk, het Handboek vollediger en rijker van inhoud te maken. Mag hij, die als vertaler den eersten druk van dat werk in 1846 hielp bezorgen, de hoop voeden, dat deze zevende druk in de handen van vele zijner medebroeders zal komen, dat de vermeerderde inhoud ook vermeerdering van liefde tot hunne medeleden, tot hunne bezoehte gezinnen en tot de voor dezen laats ten in het leven geroepen vele liefdewerken zal bewerken ?

O! dat boek, zoo eenvoudig geschreven, bevat zoo vele schoone lessen, zoo vele nuttige wenken, zoo vele gedachten geheel in den geest van den H. Yincenïius van Paulo !

Mogt dit Handboek voor alle leden eene veel gezochte lek tuur, meer nog eene handleiding zijn, waarnaar zij hunnen omgang met hunne broeders, hun bezoek bij de armen regelen; eene opwekking om immer meer onzen 11. Patroon

-ocr page 18-

XII

na te volgen ! Moge het vooral hen ojmelcken om voor den bloei der Vcreeniging, voor hunne medebroeders, voor hunne armen, voor. de liefdewerken, die zij of hunne voorgangers tot stand brag ten, een ijverig gebed tot God op te zenden en mogen zij daarbij nu en dan hem godvruchtig gedachtig zijn, die ook na ruim dertig jaren nog met vreugde en dankbaar terugdenkt aan de stichting der eerste Conferende op den ]0 Februarij 1846 te }s Graven/age, en aan zijn arbeid toenmaals aan het Handboek besteed als

VERTALER.

A. J. L.

's Gravenliagc, dcu 8 December 1877.

Feestdag van ü. L. V. Onb. Outv.

-ocr page 19-

INLEIDING.

September 1845.

Twaalf jaren zijn verloopen sedert de eerste Conferencie van den H. Vincentius van Paulo werd gevestigd, om do armen te bezoeken en volgens hare middelen werken van barmhartigheid uit te oefenen. Sedert dat tijdstip heeft die Vereeniging, eerst zoo zwak en onbekend, niet opgehouden de zegeningen van God te verkrijgen en groot te worden met behulp tier liefdadigheid en onder de schaduw der Kerk. Van Parijs, waar zij oorspronkelijk is opgerigt, heeft zij zich naar de steden der provinciën uitgebreid j van uit Frankrijk heeft zij ook vreemde landen bereikt; en thans ziet men in de afgelegenste plaatsen, die het meest verschillen door zeden, nationaliteit en taal, leden onzer vruchtbare familie, die zich beijveren om met dezelfde liefde, de bewonderenswaardige -voorbeelden te volgen van onzen doorluchtigen beschermer; die hunnen tijd wijden aan liet bijstaan der armen in den naam van Jesüs Christus, en die, bij hunne stoffelijke aalmoezen altijd die godsdienstige raadgevingen voegen,

-ocr page 20-

XIV

welke de ziel verjeugdigen , door aan den christen zijne verhevene bestemming te herinneren.

Dit tijdvak van twaalf jaren is dus vol geweest; heel wat werken zijn er beproefd heel wat uitkomsten verkregen, en om die werken te bestendigen, om duurzaamheid te geven aan die uitkomsten, zijn er zekere overleveringen ontstaan en verscheidene regels als de vrucht der ondervinding aangenomen. Men moet inderdaad niet denken, dat op het veld der liefdadigheid de weg altijd zoo gemakkelijk en effen, of zoo vrij van hinderpalen zij, dat er zich nooit ernstige moeijelijkheden op voordoen en dat de ondervinding er niet, zooals overal elders, door tijd en tegen-heden wordt gekocht. Was het alzoo van toen af niet raadzaam, om eenigzins tot zich zeiven in te keeren en, alvorens verder te gaan, naar den afgelegden weg eens om te zien?

Verscheidene malen reeds, en volgens de behoeften van liet oogenblik, heeft men eveneens gehandeld en er zich wel bij bevonden. Met dit oogmerk zijn onze gemeenschappelijke regels, vruchten van lang beproefde gebruiken, opgesteld en geschreven; vervolgens zijn er Rondgaande Brieven gezonden aan de leden der Yereeniging'. om aan de jongstcn te doen kennen, wat er voor hen gedaan is, en aan de oudsten de grondregels te herinneren., welke zij zeiven hadden gesteld en waarvan het van zoo veel belang was niet af te wijken; later werd er, ook omdat de verwijderde gemeenschap niet voldoende was voor de

-ocr page 21-

XV

altijd snellere uitbreiding onzer Conferenciën, overeengekomen, dat er jaarlijks een Algemeen Yerslag zou worden gedrukt, om aan allen en een ieder de nederige, maar reeds troostvolle vruchten te doen kennen, welke de liefde tot de armen en de ijver der zielen onder ons hadden doen ontkiemen. Die openbaarmakingen, wij zeggen het gaarne om er God voor te danken, zijn niet nutteloos geweest; zij hebben de gemeenschappelijke werken doen waarderen, zij hebben gediend om die aan te wakkeren en te verspreiden; zij hebben de verschillende Conferen-ciën in dienzelfden geest bewaard en onder haar dat voorkomen, die familie-gelijkenis behouden, de vrucht dei-eenheid van geloof en der gedurige werking derzelfde beginselen, derzelfde inrigtingen en verwachtingen.

Maar het schijnt reeds, dat hetgeen voldoende was voor den verleden tijd, het niet meer is voor den tegen-woordigen. Een twaalfjarig bestaan heeft heel wat veranderingen in ons personeel te weeg gebragt, en de toekomst bereidt er ons waarschijnlijk nog veel andere. Het is dus niet meer mogelijk, om te blijven wat wij waren, om ons te vergenoegen met de overleveringen, die van mond tot mond overgaan, noch zelfs met de verschillende Verslagen die, op onderscheidene tijdstippen, de trekken onzer geschiedenis aangestipt of onze schreden gerigt hebben. Van elkander gescheiden, hetzij door den aard van hun onderwerp, hetzij door den tijd, die ze zag geboren worden,

-ocr page 22-

XVI

zouden die Yerslagen voor Let meerendeel uit ons geheugen worden gewisclit, indien men de moeite niet nam die te vereenigen, in een bundel te rangschikken en alzoo in ieders handen' het beknopt uittreksel onzer nederige archieven te stellen.

Deze bedenkingen hebben den Algemeenen liaad doen besluiten, om de tegenwoordige verzameling openbaar te maken onder den naam van : Handhoek der Vereeniging van den 11. Vinceniius van Paulo. Deze verzameling bevat in haar eerste gedeelte liet Eeglement der Yereeniging, de Rondgaande Brieven van de Voorzitters, het eerste Alge-meene Verslag en Uittreksels der Verslagen, welke het opvolgden; zij zal alzoo aan de oogen van onze Medebroeders alles voorleggen, wat tot dus verre de bezigheid en het leven heeft uitgemaakt onzer Conferenciën; zij zal vroegere voorvallen, nuttig om te weten, herinneren, ais ook besluiten, welke de ondervinding voorschrijft en welke de gang der jaren misschien zou doen vergeten; zij zal ook zeer vele onnoodige verschillen voorkomen, die in onze bijeenkomsten den tijd zouden kunnen rooven, welke aan de uitoefening der liefdadigheid behoort; en zij zal aan allen, die ons eenige belangstelling toedragen, leeren kennen wie wij waren, wie wij zijn, en wie wij altoos wezen willen. In het tweede gedeelte zullen verzameld zijn stukken ten bijzondere gebruike der leden van de Ver-

-ocr page 23-

7

XVII

eeniging^ Gebeden, Missen ^ en de beide Brieven, waarbij onze H. Vader Paus Gregojuüs XYI zich gewaardigd heeft ons de kostbaarste gunsten te verleenen. Daardoor zal dit kleine bock waarlijk den naam van Handhoek verdienen, want er zal geen dag, geen gewigtig oogenblik zijn, waarop, hetzij om aan de behoeften zijner godsvrucht te voldoen, of om de gebruiken, de grondregels of den geest onzer Conferenciën te leeren kennen, het ijverige lid der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo niet zal verlangen om het bij zich te dragen en er, om zoo te spreken, een levensgezel van te maken.

Thans eenige woorden over de stukken, welke het Handhoek bevat.

Het eerste van alle is het Eeglement der Vereeniging.

Deze plaats komt het van regtswege toe, niet alleen omdat het in de orde des tijds onze Jaarboeken opent en het eerste geschrevene gedenkstuk is van ons bestaan, maar ook en vooral, omdat het de grondslag is, waarop al het overige berust. Dit Reglement, niet veel jonger dan het begin onzer Conferenciën, om er getrouw het doelende oorspronkelijke strekking van te herinneren, is er nogtans verre genoeg van verwijderd geweest, om de wezenlijk onverhoopte ontwikkelingen dier Conferenciën te hebben kunnen gadeslaan en om diegene te voorzien, welke de hemel haar

A

1) Zie de noot Bladz. xxn.

-ocr page 24-

XVIII

later zou verleenen. En zoo heeft het Reglement, even als alle dingen, die langzaam verschijnen en haren tijd afwachten in plaats van denzelven vooruit te loopen, geheel zijnen geest, zijne voornaamste trekken bewaard, en het heeft slechts geringe veranderingen ondergaan in eenige bijzaken, terwijl die wijzigingen zelve waren voorzien. Voegen wij er bij, om er ons nog meer aan te hechten, dat die regels, zoo dierbaar aan ons hart, dat die zoo wijze .Beschouwingen , die ze voorafgaan en in onze oogen nog meer waarde hebben dan die regels zelve, eigenlijk gezegd niet van ons afkomstig, maar slechts cene beknopte zamenvatting, een uittreksel der regels en gedachten van den H. Vincentius van Paulo zijn en dat zij voor eersten grondtrek hebben de voorschriften van onzen goddelijken Verlosser, van wien die groote Heilige, zooveel het der menschelijke zwakheid gegeven is, de getrouwe navolger wilde zijn. In het Handhoek is niet de minste verandering in het Reglement gebragt; alleen heeft men er eenige noten bijgevoegd, om nieuwe en nuttige gebruiken, welke de tijd had ingevoerd, te vermelden , om eenige punten, door de Conferenciëu in verschillenden zin beslist, op te helderen en bovenal om aan te dringen op het getrouw naleven van eenige hoofdregels.

Op het .Reglement volgen de llondgaande Brieven der Presidenten van den Algemeenen Raad. Deze eenvoudige, hartelijke brieven, welke de oudere Broeders van het gezin, uit naam der christelijke liefde, die ons allen verbindt,

-ocr page 25-

XIX

aan de jongere Broeders rigteu , welke de hemel hun heeft toegezonden, verdienen in hooge mate de aandacht der leden van die Yereeniging. Al die Brieven zijn inderdaad door de omstandigheden uitgelokt en slechts geschreven, om veelvuldige vragen, van alle zijden aan den Algemee-nen Kaad gerigt, te beantwoorden, om eenige praktikale moeijelijkheden in de beoefening dor liefdadigheid ontstaan, te beslissen, om de regels onzer bijeenkomsten duidelijk aan te wijzen, of om het laten varen hetzij van eenige onzer gebruiken, hetzij van een onzer oudste liefdewerken, het bezoek der armen aan hunne huizen, te voorkomen. Een natuurlijk gevolg hiervan en dat als door de kracht der daadzaken werd uitgelokt, is geweest dat die Brieven alle wezenlijke punten onzer inrigting aangeraakt, alle betrekkingen, die ons verbinden, uitgelegd, de voornaamste klippen, die ontweken moeten worden, aangewezen, ineen woord, dat zij ons verleden z:imengevat en onze toekomst geregeld hebben. Het is ook uit aanmerking van dezelver belangrijkheid, dat de Algemeene Eaad verlangd heeft, dat zij, naar derzelver oorspronkelijken tekst, in het Handhoek zouden uitgegeven en dat er niets weggelaten zou worden van een geheel, welks deelen onderling naauw verbonden zijn.

Eenige personen zullen zich misschien verwonderen, dat ten deze niet eenige uitzondering is gemaakt ten aanzien van den Eondgaandcn Brief van den 11 Junij 1835 (bl. 80), daar het hun zou kunnen toeschijnen, dat deze Brief, geheel van

-ocr page 26-

XX

tijdelijken aard, niet behoorde opgenomen te zijn in een werk, bestemd om immer van dienst te wezen. Het zal derhalve noodig zijn, om te dezen aanzien , de redenen mede te deelen, welke den Algemeenen Eaad hebben geleid.

Het is ongetwijfeld een regel onder ons, dat wij zorgvuldig vermijden moeten elkander te prijzen, uit vrees dat de ijdelheid niet sluipe onder de beweegredenen, die ons tot werken van liefde aansporen. Tan den beginne af heeft men begrepen, dat aan God alleen de zorg behoorde overgelaten te worden, om diegenen onzer te vereeren, die gelukkig genoeg zouden zijn, om eenig goed te verrigten en dat, welke diensten eenig lid ons ook mogt bewezen hebben, wij ons onthouden zouden hem openlijk aan de erkentelijkheid onzer Medebroeders kenbaar te maken; wat meer is, toen enkele Conferenciën de lofredenen op hunne onslapene leden meenden in het licht te moeten geven, deed de Algemeene Eaad haar opmerken, dat het geheel in ons huiselijke was, dat wij hen bevveenen moeten en daar, ter onzer stichting, ons hunne goede voorbeelden te binnen brengen (bl. 53). De llaad heeft die gevoelens, die regels voorzeker niet over het hoofd gezien; en zoo hij daarvan schijnt afgeweken te zijn bij eene gelegenheid, die eenig was, door het uitvaardigen van den Rondgaanden Brief van 14 Junij 1844, was het, omdat hij meende, dat, zoo de Vereeniging uit handen van een harer stichters in die van eenen nieuwen President overging, het onver-

-ocr page 27-

XX.

mijdelijk was, ora alsdan aan allen de beweegredenen bloot te leggen, die zijne keuze hadden bepaald, en zoo hij ook nog heden dezelfde uitzondering schijnt te maken , door dien Rondgaanden Brief mede te deelen, is het, omdat hij eene gebeurtenis, die eene zoo belangrijke plaats in onze nederige Jaarboeken beslaat, niet onopgemerkt en als in de schaduw wilde laten voorbijgaan.

Hierop volgt eene nieuwe reeks van stukken, die als het tweede gedeelte van het uitmaakt, namelijk

de Missen, die op onze feesten en ook op onze dagen van rouw gelezen worden.

. Het nut en de gepastheid dier inlassching zullen te ge-reedelijk begrepen worden, dan dat het noodig zou wezen haar hier te regtvaardigen '). Vestigen wij alleen onze blikken op het belangrijke stuk, dat onsbesluit en bekroont, de Breve van onzen H. Vader, Paus Gregorius XYI, gel. ged., van den 10 Januarij 1845, nader aangevuld door die van den 12 Augustus van hetzelfde jaar.

Het is hier de plaats niet, om de talrijke gunsten te vermeiden, welke de H. Vader zich gewaardigd heeft ons te verleenen , tot belooning voor onzen ijver in het bijstaan der

1) Ia deze vertaling is, in weerwil der boven aangevoerde redenen dit tweede gedeelte weggelaten, omdat de daar medegedeelde Missen grooten-deels die van het Parijsch officie zijn en alzoo hier van geen nut konden wezen; behoudende de Vereeniging zich voor, om later, ten dienste dei-leden en der door baar bezochte armen, een gebedenboek met kerkelijke goedkeuring uit te geven,

-ocr page 28-

xxtï

armen en voor onze naanwgezetlieid in liet bijwonen onzer bijeenkomsten. Het kan evenmin de vraag zijn, om in eene beknopte Inleiding te vermelden, met welke vaderlijke goedheid de Algemeene Yader der Geloovigen al onze werken gelieft op te tellen, tot onze bijzondere gebruiken af te dalen en met zijne verhevene goedkeuring de pogingen te bevestigen, welke de katholieke liefdadigheid ons had ingeboezemd , dit alles is elders behandeld; maar wat verdient opgemerkt te worden om er God voor te bedanken , is de hooge wettiging, welke deze Apostolische Akte aan onze inrigting verleent. Tot dus verre is de Vereeniging van den II. YiNCENTiua van Patjlo leek gebleven, door de zamenstelling van bijna al hare leden en het bestuur van haren Algemeenen Raad. liet was alzoo van onbegrijpelijke waarde voor Christenen, die eerst en overal onderdanige kinderen der Kerk willen blijven, dat eene plegtige goedkeuring die orde van zaken kwam bevestigen en dat, bij de zoo vleijende bemoedigingen van liet Episcopaat, zich de onmiddelijke en bepaalde toestemming van het Hoofd der Kerk voegde.

Zoodanig zijn de bestanddeelen van het tegenwoordig HandhoeJc en het voorgaande beknopt overzigt zal genoegzaam hebben doen zien, hoe nuttig het was die deelen bijeen te verzamelen. De Algemeene 'Raad verwacht van dit werk belangrijke praktische uitkomsten, waaronder er vooral eene is, al ware zij dan ook de eenigste, die de moeiten.

-ocr page 29-

XXIII

aan deze uitgave besteed, genoegzaam zou bcloonen, namelijk die, van aan elk lid meer en meer den geest, liet doel en de strekking der Vereeniging, tot welke hij is toegetreden, te doen kennen. En inderdaad is de geest van eene Vereeniging van liefdadigheid niet haar leven, haar innigst bestanddeel, datgene, waaraan zij het meeste hechten moet? Is het niet datgene, wat men voortdurend bestuderen moet, indien men de werken er van met goeden uitslag wil beoefenen? Is het niet dat, wat zij nimmer vergeten mag, zonder gevaar te loopen van te ontaarden, af te nemen en zelfs op te honden van te bestaan?

De geest der Confereneie van den II. Vincentiüs van Paulo blinkt dan ook door op elk der volgende bladzijden; ja, dit treft ons zoo zeer, dat het ons onvermijdelijk voorkomt hier eenige beschouwingen bij te voegen.

Men zou zich een verkeerd denkbeeld maken van den geest, die het ontstaan van onze Vereeniging heeft bestuurd, indien men meende, dat zij van hare eerste wording af de toekomst voorzag, waartoe God haar riep. Inderdaad, diegenen onzer, die het eerst in het gezin getreden, er zich nog de bakermat van herinneren, weten integendeel, dat zoodanig denkbeeld verre verwijderd was van de verwachtingen en uitzigten zelfs van allen. Een werk tot stand te brengen, dat zamengesteld was uit een aanzienlijk getal leden, dat groote hulpmiddelen zou vereenigen, dat in de meest verschillende plaatsen opgerigt

-ocr page 30-

XXIV

worden en den bijval van liet publiek, ja, de plegtige zegening der Kerk erlangen zou, aan dat alles dacht voorzeker niemand. Men wist alleen, dat voor Christenen de aalmoes een gebiedende pligt is, en dat, zoo zij ophielden barmhartig te wezen, zij zich buiten het Evangelie zouden sluiten; men wist ook nog, dat zoo men al het gebod der goddelijke wet vervuld heeft, wanneer men aan bekwame en bedrijvige handen de uitdeeling der aalmoezen, waartoe men gehouden is, toevertrouwt, bijzondere gunsten aan die uitdeeling zelve verbonden zijn; men herinnerde zich hoezeer Jesus Christus zijne leerlingen had aangemaand, om de lijdenden bij te staan, de zieken te bezoeken , de bedrukten te vertroosten, en men wilde, eens voor al alle bevangenheid met staatkunde in verband staande ter zijde stellende, zich naar die raadgevingen gedragen, om aanspraak te kunnen maken op de belooningen, welke onze Heer belooft. Ziedaar wat men zocht, wat men dacht; niets meer, maar ook niets minder, en langen tijd bleven de zaken op dien voet. Bijaldien later de uitkomst onze verwachting overtroffen heeft, indien het openbaar vertrouwen onze aanvankelijk bekrompene kas eenigzins is komen stijven, hebben wij ons geheel oorspronkelijk karakter bewaard en liet heeft van ons eerst en vooral eene Vereeniging van Christenen gemaakt, die de armen willen helpen, om de verdiensten te verwerven , welke aan vrome liefdewerken verbonden zijn, en verlangen de ellende te verligten, om, volgens

-ocr page 31-

XXV

de diepzinnige uitdrukking van een vermaard prediker:

onze kuischheid onder de bescherming onzer liefdadigheid te stellen.

Dit oorspronkelijk en eigenaardig karakter der Vereeni-ging van den H. Yincentius van Paülo heeft ongetwijfeld hare kracht uitgemaakt en haar zulk eene snelle uitbreiding gegeven. Inderdaad ^ het is dikwerf gebeurd, dat wanneer eenige Christenen zich op eene of andere kleine plaats, onder de vreedzame banier van on/en H. Patroon, zoeken te vereenigen, het alsdan niet aan gemoederen ontbreekt, dadelijk gereed om zich te beangstigen en te gelooven, dat die nieuwelingen eene voor de reeds bestaande instellingen , de Zusters van liefde, de Geestelijkheid en de Armbesturen , schadelijke mededinging zullen openen. De armen , zegt men, worden overvloedig ondersteund; meer voor hen te doen ware ovei'daad; ware de luiheid waarschijnlijk aanmoedigen, en zoo men niet meer doet, waartoe dan de hulpmiddelen zoo verdeeld, met gevaar van verwarring te brengen in de uitdeelingen, waarin vroeger de volmaaktste orde heerschte? — Zictdaar wat er al zoo gezegd wordt in de eerste dagen eener Conferencie , in eene streek , waar de ellende niet al te ellendig is, en uit dat oogpunt beschouwd, zouden eenige dier bedenkingen misschien niet geheel ongegrond kunnen zijn. Maar indien ons doel voornamelijk is, van ons zelve wel te doen door de armen te gaan bezoeken, indien wij slechts als bijzaak, eenige rampspoeden

-ocr page 32-

XXVI

verligtcn, indien het slechts bij gebrek aan andere liefdewerken is, dat wij onze zorgen tot alle soort van ongelukki-gen uitstrekken, dan vervallen die opwerpingen van zelve en kunnen zij, die ons aanvankelijk als mededingers vreesden, niet anders verlangen dan ons te zien slagen. Trouwens zij, die het goede willen, beschouwen het altijd als een goed en gelukkig iets, mannen van allen rang, van allen stand, van allen ouderdom} van alle denkwijze, maar vereenigd door de heilige banden van het Katholieismus, de leerschool der liefdadigheid, zondereenigen partijgeest, te zien binnentreden, de zolderkamer van eenen arme te zien beklimmen, om do ernstige indrukken, welke het aanschouwen der ellende altijd doet geboren worden, er van met zich terug te brengen, en op die wijze, dooide uitstorting van hunne gevoelens, te zien bijdragen tot de moeijelijke verzoening van den arme met den rijke en van hem, die lijdt met de gelukkigen der wereld.

Een tweede onderscheidend kenmerk der quot;Vereeniging van den H. Yincentius van Paulo is dat eener opene en christelijke hartelijkheid tusschen hare leden. Toen wij nog klein in getal waren en onze bijeenkomsten den kring van vertrouwelijkheid niet te buiten gingen, was de dag der Conferencie een feestdag, omdat hij de vrienden weder te zamen vereenigde, welke de bezigheden van de week gescheiden had; toen wij talrijker waren geworden, is die staat van zaken zoo gebleven, ofschoon personen van rijper

-ocr page 33-

xxvlt

leeftijd bijna overal ons den steun hunner ervaring zijn komen bieden en mannen van den meest verschillenden stand zich bij ons hebben gevoegd. Wij beminnen ons, zonder ons te kennen; zonder ons immer gesproken te hebben, verstaan wij ons reeds vooraf, omdat wij het allen eens zijn over de hoofdzaak des levens, zoo als Bossuet zegt, namelijk de zaak des eeuwigen heils, zoowel voor ons persoon, als voor onzen naaste; wedcrzijdsch vertrouwen, christelijke broederschap zijn derhalve onze eenige banden, en zoo onder ons de jongst aangekomenen diegenen, die hen zijn voorgegaan, ondervragen over de beoefening der gemeenschappelijke liefdewerken, zoo de oudsten hun gevoelen zeggen, zoo hunne stem eenig gezag, eenig over-wigt heeft, zoo er eindelijk een Eaad ten dienste van allen bestaat, om zich met aller belangen bezig te houden, is het, omdat er de meeste overgegevenheid onder ons heerscht en niet een over de anderen heerschen wil: Cor unwu et anima una.

De liefde en vrede, zietdaar de twee goederen, welke wij onder ons trachten te bewaren. Maar zoo wij die bezitten, hoe zouden wij dan niet trachten, die ook rondom ons te verspreiden, bij die armen vooral, tot wier opbeuring en vertroosting wij zoo blijde zijn mede te werken? Wie toch weet niet, dat de huiselijke ellenden veelal nog de geringte zijn ? .Die grijsaard, welke geene familiebetrekkingen, dat kind, hetwelk geen vader meer heeft, zij

-ocr page 34-

XXVIII

lijden , ja, koude, honger, maar dat ongeluk duchten zij het minst, omdat het openbare medelijden er gemakkelijk eenige verligting aan kan toebrengen; maar wat hen droefgeestig maakt, is dat geene vriendelijke hand de hunne drukt, dat geen hart zich voor het hunne opent: daaruit ontstaat voor hen eene afgrijselijke leegte. Die leegte nu tracht de Vereeniging van den H. Yincentius van Paulo aan te vullen. Zij gaat dus niet bloot bij den arme met eenige aalmoezen of giften, zij gaat er vooral met eene ziel, die levendig getrolfen is en waaruit met de genade van Jesus Christus, zonder moeite eenige dier troostwoorden voortkomen , welke ook weldaden zijn, en wel de eerste van alle, omdat zij bij den armen de overtuiging vestigen , dat men meer doet dan hem beklagen, dan hem helpen, — dat men hem bemint. Zij bepaalt er zich niet toe, om ter loops in zijne woning te treden. Neen , zij zet er zich neder, zij neemt bezit van zijn eenigsten stoel en daar hoort zij het verhaal der rampen van dien ongelukkige aan; zij dringt hem, zich van zekere geheimen , die hem drukken, te ontlasten, zij mengt hare tranen met de zijne en door kracht van geduld, van hartelijke betrekkingen en verloop van tijd, doet zij in dat toegeschroefde gemoed wederkeerige vriendschap ontluiken in ruil voor die , welke men het betoond heeft. Maar al te dikwerf is die arme ongeloovig of onwetend. Hij is onbewust, dat er na dit leven van smarten en boete eene eeuwigheid is; dat in den hemel een God

-ocr page 35-

XXIX

van barmhartiglieid en goedheid regeert, die zijne kinderen niet kastijdt dan om ze te beproeven of beter te maken en die hun voor de smarten, welke zij hier beneden geduldig verduurd hebben, belooningen belooft, die noch einde noch maat zullen hebben. Deze zoo troostende waarheden zijn hem vreemd en in plaats van ze te verbinden met die van een Verlosser, in plaats van er, op het voorbeeld van zoo vele ijverige Christenen, een grond van hoop en eene oorzaak van verdiensten uit af te leiden, lastert hij de goddelijke Voorzienigheid, vervloekt hij den dag, die hem heeft zien geboren worden, en geeft zich aan wanhoop over. O hoe nuttig is hem dan , in dien toestand zijner ziel, de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo ! Door hem zijne onsterfelijke bestemming te openbaren, door hem het tafereel van oneindige gelukzaligheid voor te houden als de vergoeding voor zoo vele voorbijgaande kwalen, opent zij zijn hart op nieuw voor de hoop en bereidt aan de wereld dat bewonderenswaardig, maar toch zoo menigvuldig schouwspel der, met gelatenheid, ja met vreugde aangenomene en met onvergelijkelijke waardigheid verdragene armoede, als eenen kostbaren titel van broederschap en gelijkvormigheid met Jesus Christus.

In dien zin hebben de Conferenciën van den H. Vincentius van Paulo tot dus verre het bezoek der armen begrepen en gelukkige uitkomsten zijn er door verkregen. Wat vermogen wij inderdaad voor de stoffelijke behoeften des

-ocr page 36-

XXX

armen ? Wat brengen wij liem om zijnen honger en dorst te stillen? Ter naauwernood een vijftigtal franken in liet jaar en dat in talrijke en door ellende overstelpte gezinnen!

Wij zijn dus in dit opzigt noodwendig beperkt door de grenzen onzer hulpmiddelen; maar wanneer het te doen is om aan de armen de geestelijke aalmoes te brengen , is onze schatkist onuitputtelijk, dan vermeerderen onze rijkdommen, daar het de genaden Gods zelve zijn, welke zij uitstorten en wij gevoelen er nooit het leedwezen bij van ons te moeten inkrimpen of beperken. Men vergelijke eens den zedelijken toestand van twee, beide evenzeer van de goederen der fortuin verstokene familiën, maar waarvan de eerste het kostbaar zaad des geloofs heeft verloren, terwijl de tweede het zorgvuldig heeft bewaard. Men sla eens acht op hunne trekken, hunne blikken: men hoore hunne klagten, men geve zich rekenschap van het totaal der vreugde en rampen, die aan elk van beide beschoren zijn, en dan is er geen gemoed, hoe vooringenomen men het veronderstelle, dat niet ten laatste gedrongen is toe te geven, dat in het eerste dier gezinnen de ongodsdienstigheid de kwellingen der wanhoop nog verzwaart, terwijl in het tweede, het geloof in het hart en tot zelfs over de gelaatstrekken van den vader, de moeder en hunne kinderen eene onveranderlijke opgeruimdheid verspreidt. Laat ons derhalve in dit hoofdpunt getrouw zijn aan onze gebruiken , bewaren wij onze regels, en zoo als reeds gezegd is geweest, onze regels zullen ons bewaren.

-ocr page 37-

XXXI

Wanneer men de lange reeks der zoo verschillende, door de Conferenciën van den H. Yimcentius van Paulo onder-nomene liefdewerken gadeslaat, overtuigt men zicli geree-delijk, dat de kracht der dingen en dc noodzakelijkheid om eenige nieuwe ellenden af te weren, die aaneenschakeling van ondersteuningen^ die den mensch reeds bij zijne geboorte aanvat en hem niet loslaat dan aan gene zijde van het graf, hebben te weeg gebragt. Dit openbaart ons tevens een nieuw en treffend kenmerk onzer Vereeniging. Geen goed werk is haar vreemd, heeft men dikwerf gezegd; de ver-ligting van geen is haar ontzegd; zij is niet binnen eenen scherp te voren beschreven kring beperkt. Indien zij echter met dus te handelen, aan dc vrome eischen der liefdadigheid gehoorzaamt, weet zij zich ook naar de regels der christelijke voorzigtigheid te gedragen. De liefdewerken zijn tegenwoordig inderdaad menigvuldig, maar de Vcreeniging bestaat ook sedert twaalf jaren. Zij omvatten den geheelen levensloop; maar gedurende die lange aanraking met de armen, is men als voortgestuwd geworden van liet eene liefdewerk tot het andere, van het bezoek aan de woningen der armen tot dat der zieken, tot het beschermerschap de handwerks-leerlingen, tot het vestigen van bibliotheken, tot de uitgave van almanakken en goede boeken; alles heeft zich langzaam ontwikkeld, zonder ons, ja om zoo te zeggen, bijna in weerwil van ons, en doordien wij niet de Voorzienigheid heliben willen vooruitstappen, volgens

-ocr page 38-

xxxir

de naïve uitdrukking van onzen H. Patroon, is ons^ even als liem gebeurd, van uit de schijnbaar zwakste kiem de overvloedigste en minst verwachte vruchten te zien voortkomen. Die gang van zaken , waarvan het Handhoek op elke bladzijde de sporen aantoont, kan niet genoeg overwogen worden. De werken van liefde moeten altijd voorwaarts streven, maar zij moeten ook weten te wachten. Wanneer zij ongeduldig, hakend naar uitbreiding, alles te gelijk willen ondernemen, stellen zij het goede, dat zij reeds tot stand bragten , in de waagschaal voor een misschien denkbeeldig beter en beloopen eene groote verantwoordelijkheid, indien de uitslag niet aan hunne verwachtingen beantwoordt. Gaan wij voort met die klippen te vermijden; streven wij steeds voorwaarts en ontwikkelen wij onze geringe liefdewerken, dat elk jaar onder ons een nieuw denkbeeld, eene nieuwe verbetering zie ontluiken en beveiligen wij ons aldus tegen die vadzigheid, die zich gemakkelijk tevreden stelt met het reeds verrigte; maar zetten wij tevens slechts stap bij stap en niet dan voorgelicht door de ondervinding en ondernemen wij niets dan hetgeen lang overdacht en gewogen is. De werken door den geest der godsdienst gesticht hebben immer den tijd voor zich, en zij deelen, door eene barmhartige beschikking der Voorzienigheid, in de gelukkige vruchtbaarheid van het geduld van God, die weet te wachten, omdat Hij eeuwig is: Taliens quia aeterniis.

-ocr page 39-

XXXIII

Vele andere aan onze Conferenciën eigene karaktertrekken zouden wij hier nog kunnen vermelden, doch wij zullen ons tot eenen enkelen bepalen, die evenwel vele andere omvat, wij bedoelen de eenvoudigheid, of liever christelijke nederigheid. Indien wij letten op het weinige wat wij doen, is het ons zeker niet moeijelijk om aan die deugd getrouw te blijven, want ofschoon wij sedert eenige jaren zijn aangegroeid, meer armen bijstaan, meer haudwerks-leerlingen beschermen, wat zijn wij nog en wat zullen wij immer anders zijn dan de onbekende en weinig bruikbare werktuigen eener Voorzienigheid, die zich in weerwil onzer onwaardigheid, wel van ons bedienen wil? Daar evenwel de helling, die den menschelijken geest tot ijdelheid voert, zoo sterk, zoo glibberig is, moeten wij ons zeiven geluk wenschen met de tot dus verre onder ons ingevoerde gebruiken , die ten doel hebben, om ons voor die noodlottige strekking te beveiligen. Bij onzen oorsprong aan allen onbekend zijnde, hebben wij er lang aan gehecht dit te blijven; niet alleen lag het niet in onze gebruiken, om aan het publiek de aalmoezen te doen kennen, welke wij in den schoot der armen uitstorten, verslagen of verantwoordingen uit te geven, maar wij aarzelden zelfs, om de aalmoezen te vragen van diegenen, die niet tot onze gewone betrekkingen behoorden. Later is datgene, wat aanvankelijk niet voegzaam scheen, billijk en gepast geworden, enalstoen

heelt men door welsprekende monden, ten behoeve onzer

2.

-ocr page 40-

XXXIV

armen, het medelijden van de vergaderingen der geloovigen ingeroepen; alstoen en om zoo te zeggen , bij noodzakelijke gevolgtrekking, zijn er verantwoordingen gedrukt, om het gebruik der hulpmiddelen, welke ons waren toevertrouwd, onder het oog van allen te brengen; daarop zijn nog uitvoeriger verslagen opgemaakt, om diegenen, welke de neiging hunner harten en de warmte huns geloofs er toe brengen mogten, om op onze bijeenkomsten te komen, met derzelver doel nog beter bekend te maken.

Zoo er intusschen uiterlijk belangrijke veranderingen hebben plaats gehad, is het innerlijke hetzelfde gebleven en het is steeds eene afgesprokene zaak geweest, dat zoo wij er ons aan onderwerpen moesten, om tot het publiek te spreken, het dan over onze armen en niet over ons zou wezen; zoo wij het onderhielden over onze liefdewerken, wij voor altijd onze personen geheel ter zijde zouden laten; eindelijk, dat zoo wij door deze geschriften diegenen, welke onze inrigting wilden bestuderen, in de gelegenheid stelden, om er al de bijzonderheden van te vatten, wij geene aanspraak zouden maken om in eenig opzigt het oog van hen, die ons niet zochten, tot ons te trekken. Zoodanig zijn volstandig onze overleveringen geweest; deze is de zin der veelvuldige bescheiden, welke dit Handhoek bevat en de geest waarin het opgesteld en uitgegeven is. En inderdaad, welke deugd is er voor de christelijke genootschappen noodzakelijker dan de nederigheid? Is zij het

-ocr page 41-

XXXV

niet, die door de liefde tot zelfverloochening in te boezemen, de bijeenkomsten rustig en vriendschappelijk doet zijn, die er alle spanning van verwijdert en er den ver-sclmkkelijksten aller geesels, de twisten over persoonlijkheden en ligtgevoeligheden der eigenliefde van verbant ? Leert zij het niet, nimmer den eersten rang onder zijne broederen te begeeren, de waardigheden slechts als zware lasten, onus non munv,s, te beschouwen en die alzoo verhindert, dat eenigen het werk van allen tot hun persoonlijk werk maken? Is zij het eindelijk niet, die onder de Ver-eenigingen, welke haar beoefenen, het ruimst de zegeningen van God afroept, daar zij zich beijvert om overal en altijd tot Hem het goede terug te brengen, hetwelk verrigt wordt en waar Hij inderdaad de eenige bewerker van is ? Gelukkig de Conferencicn van den II. Yincentius van Pa ulo , indien zij, door de bescherming van haren H. Patroon, getrouwelijk binnen de grenzen dier deugd kunnen blijven !

Zietdaar in groote trekken beknopt den geest geschetst, volgens welken de Conferenciën getracht hebben te handelen, en de bovenstaande beschouwingen moeten hen, die het leven van onzen H. Patroon goed kennen, overtuigen, dat deze overleveringen, waaraan wij alles verschuldigd zijn, slechts het kort begrip zijner grondregels zijn. Inderdaad, het ongeloof stelt ons den H. Vincentius van Paulo bloot voor , als een der weldoende geniën der menschheid; het ziet in hem niet anders dan den stichter van nuttige

-ocr page 42-

XXXVI

en wijselijk beraamde instellingen; zij daarentegen, die zijn leven overwogen, zijne innigste daden bestudeerd en de geheimen zijner gedachten bespied hebben, weten, dat zoo hij den eervollen titel van Vader der armen verdiende, hij geleerd had hen te beminnen , door onzen Heer Jesus Christus te beminnen, dat hij hun die verstandige zorgen wijdde, welke den arme opbeuren in plaats van hem te vernederen, omdat hij gewoon was hen te eeren als de evenbeelden en leden van zijnen goddelijken Meester; zij weten nog, dat zoo hij talrijke Zusterschappen van dames stichtte, zoo hij de in steller der Missionarissen en Dochters van liefde was, zoo hij in zijn land en in de verst afgelegen streken het Evangelie verkondigde, zoo hij heeft bijgedragen, om aan de Kerk in Frankrijk dien verwonderlijken luister te geven , welke zij gedurende twee eeuwen heeft doen schitteren en nog in onze dagen van zich afgeeft, dit alles was, omdat hij zich als het gedwee werktuig der Voorzienigheid beschouwde, welke hij zich toelegde slechts te volgen, zonder haar immer te willen vooruitloopen, omdat hij altijd liever zag, dat het goede door anderen, dan door hem zeiven verrigt werd en hij zich niet aanbood, dan wanneer de andere Evangelie-arbeiders te kort schoten; en eindelijk, omdat, na met vermoeide armen en in het zweet zijns aanschijns gearbeid te hebben, zijne die])e nederigheid hem al wat hij tot stand had gebiagt, als niets en zich zeiven als een onnutten dienstknecht deed be-

-ocr page 43-

XXXVII

schouwen. Zietdaar wat zij weten, die er zich een genoegen van maakten, het leven van dien grooten heilige te bestuderen, en zietdaar ook wat de Conferenciën van den H. Yincentius van Paulo niet hebben willen vergeten. Voorzeker — zij kunnen het niet genoeg herhalen., — bevinden zij zich op een oneindigen afstand van zoo zeker een gids; zij liebben noch hetzelfde geloof, noch hetzelfde betrouwen op God, noch dien ijver, en allen te zamen zijn zij nog verre van zoo vele aalmoezen uit te deelen, als die liefdadige dienaar der armen er alleen verspreidde : dan in weerwil van zoo vele redenen van minderheid, verlangen zij toch zijne voetstappen te volgen; zich aan zijne voorbeelden te spiegelen en aan zijne grondregels te gehoorzamen, omdat zij overtuigd zijn, dat zij, met dus te handelen zich, volgens de beperkte mate hunner krachten, gedragen naar de voorschriften van Hem, die de weg, de waarheid en het leven is.

-ocr page 44-
-ocr page 45-

REGLEMENT

DER

Mmm van den H. Ticentins van Paiilö.

DECEMBER 1835.

Zie hier dan liet begin van scliriftelijke organisatie, welke onze wensclien verlangden. Zij heeft zich lang doen wachten, daar onze Yereeniging reeds sedert eenige jaren bestaat 1). Maar was het niet voorzigtig zich te verzekeren, dat God haar in het leven wilde behouden, alvorens haar een bepaalden vorm van bestaan te geven? Moest zij niet als gezeten zijn, behoorde zij niet te weten, wat de hemel van haar verlangde, niet te oordeelen over hetgeen zij vermogt, naar hetgeen zij reeds had tot stand gebragt, alvorens zich regels te stellen en verpligtingen voor te schrijven ? Thans zullen wij, zoo te zeggen, reeds gevolgde en geliefkoosde gebruiken slechts in een reglement behoeven uit te drukken, wat een zekere waarborg is, dat onze regels allen welkom zijn en niet in vergetelheid geraken zullen.

1

De Vereeniging is in 1833 te Parijs tot stand gekomen.

-ocr page 46-

2

Onze kleine Vereenigiug droeg eerst den titel van : Conferende van Liefdadigheid van den H. Vinceniius van Patilo; zij lieette 'lóó, omdat zoodanig van den eersten beginne haar naam was^ en ook om de omstandiglieden van liaren oorsprong, dien niemand in het bijzonder zich kan toerekenen, niet te doen vergeten. Eenigen der onzen namelijk, die de leerstukken der godsdienst in de destijds vrij onstuimige redewisselingen van letterkundige maatschappijen verdedigden, begrepen, dat het niet genoeg was te spreken, maar dat er ookmoest worden; van daar de werken van liefde, waaraan zij zich toewijdden ; van daar de Conf erende van Liefdadigheid.

Talrijk geworden en verpligt zijnde om ons in afdee-lingen te splitsen, terwijl velen van ons in andere steden, waar zij voortaan hun verblijf moesten vestigen, zich begeerden te vereenigen, zoo is de naam van Conf erende aan elk dier afdeelingen verbleven, die allen te zamen begrepen zijn onder de gemeenschappelijke benaming van Vereenigiug van den II. Vinceniius van Paulo. Trouwens ten allen tijde zullen wij vermijden, van aan ons liefdewerk den naam van een of ander onzer leden te geven, welke diensten hij ook geacht moge worden er aan bewezen te hebben, of van een der lokalen, waarin men zich vereenigt, uit vrees, dat wij ons gewennen mogten het te beschouwen als het werk des menschen; en de christelijke werken behooren immers slechts aan God, die de oorsprong is van alle goed.

Een aandrift van christelijke vroomheid heeft ons ver-eenigd, en daarom zoeken wij nergens elders dan in den geest der godsdienst, in de voorbeelden en woorden van onzen Heer, in de onderwijzingen der Kerk en de Levens der Heiligen, regels voor ons gedrag; daarom hebben wij

-ocr page 47-

8

ons onder de bescherming gesteld van de H. Maagd en den H. Vincentius van Paulo, aan wie wij eene bijzondere vereering betoonen en wier voetstappen wij ons beijveren na te volgen.

Jesus Cheistüs heeft eerst willen beoefenen met de daad, wat Hij later door ivoor den aan de menschen zoude onderwijzen , coepit facere et docere. Wij verlangen dat goddelijk voorbeeld, zooveel onze zwakke krachten het toelaten, te volgen. De Conferencie heeft alzoo ten doel: 1°. hare leden, door wederkeerige voorbeelden en raadgevingen, in de gebruiken van een christelijk leven te bevestigen; 2°. de armen in hunne woningen te bezoeken, hun onderstand in natura te brengen en hun tevens godsdienstige vertroosting te verschaffen, gedachtig aan het woord des Verlosser: de menack leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat uit Gods mond voortkomt; 8°. ons naar onze bekwaamheden, en den tijd waarover wij beschikken kunnen, bezig te houden met het eerste en christelijke onderrigt der arme kinderen, hetzij die vrij of in de gevangenis zijn; wat wij voor den kleinsten onzer broeders zullen hebben gedaan, heeft Jesus Christus ons beloofd te zullen beschouwen als aan Hem gedaan; 4°. zedelijke en godsdienstige boeken te verspreiden; 5°. ons te leenen tot alle soorten van liefdewerken, waartoe onze middelen toereikend mogten zijn, die niet strijden met het eerste doel der Vereeniging en voor welke zij, op voorstel van hare bestuurders, onze medewerking mogt inroepen.

De Vereeniging van Liefdadigheid bestaat uit werkende leden en andere, die met de liefdewerken, waarmede zij zich onledig houdt, niet bezig kunnen zijn. Deze laatsten helpen de eersten, ten minste, door hunne bemoeijingen en hunnen invloed; zij vergoeden door hunne offers en

-ocr page 48-

4.

gebeden, de dadelijke medewerking, welke zij zich gedwongen zien na te laten.

, De Vereeniging van liefdadigheid moet zich toeleggen , om alle deugden te verwerven en te beoefenen. Er zijn daaronder echter enkele, die meer bijzonder aan hare leden voegen tot vervulling der liefdediensten, waarmede zij zich belasten. Onder dit getal rekene men, de zelfverloochening, de christelijke voorzigtigheid, eene werkdadige liefde voor den naaste, den ijver voor het heil der zielen, de zachtzinnigheid in hart en woorden en vooral den geest van verbroedering. Zij moeten derhalve de evangelische grondstellingen, die deze deugden aanbevelen, overwegen, en er hunnen levensregel van maken. Het zal uit dien hoofde voegzaam zijn hier die stellingen te herinneren, en er eenige ontwikkelingen op ons liefdewerk toepasselijk bij te voegen.

1°. Door zelfverloochening moet men verstaan die ongehechtheid aan eigen zin, zonder welke geene vereeniging duurzaam is. De mensch, die zijne eigene denkbeelden te lief heeft, voedt minachting voor die van anderen en de verachting van zijne broeders, wel verre van te vereenigen, baart verdeeling. Gaarne zullen wij alzoo in het gevoelen van anderen berusten en ons niet gevoelig toonen, wanneer onze voorstellen geen ingang ontmoeten. Onze wederkeerige welwillendheid zal grondhartig en grenzeloos wezen. Evenzeer zullen wij alle zucht tot heerschappij over de armen vermijden; ons niet beleedigd achten, indien zij onze raadgevingen niet opvolgen, noch trachten hun die met kracht en gezag op te dringen, ons vergenoegende het goede voor te houden, met warmte de beoefening er van aan te raden; maar tevens aan God overlatende onze woorden vruchten te doen dragen, indien dit zijn wil is.

-ocr page 49-

2°. De christelijke voorzigtigheid; onder de armen hebben dezen bet geluk christenen te wezen , genen zijn onverschillig , eenigen zelfs goddeloos. Ook in dit laatste geval moeten wij hen niet verstoeten, maar onze toespraak wijzigen naar de gesteldheid dergenen, tot wie wij het woord rigten, daarbij bedenkende, dat Jesus Christus aan zijne leerlingen aanbeveelt de slimheid der slaug aan de eenvoudigheid der duive te paren. De weldaad opent de zielen tot vertrouwelijkheid en het is alzoo door de ligchamelijke aalmoes, dat wij den weg banen tot de geestelijke bedoeling. De H. Vincentius van Paulo beval dikwerf deze laatste niet te beproeven, dan na herhaalde toereiking der eerste. De armen zijn ook nog van verschillend geslacht. Daar nu de Yereeniging van Liefdadigheid vooral uit jonge lieden bestaat, zullen zij niet uit het oog verliezen, dat zij geene zending hebben bij personen van het ander geslacht, zoo die nog jeugdig zijn, uit vrees van hunnen eigen ondergang te vinden, terwijl zij het heil van anderen zoeken te bewerken; bovendien moet men zelfs den schijn van het kwade en al wat de zwakken zou kunnen ergeren, vermijden.

♦ 3°. De liefde tot den evemnensch en de ijver voor het heil der zielen; deze vormen den grondslag der geheele Conferencie van liefdadigheid; hij, die niet door dit dubbel gevoel, dat bij den christen tot een enkel zamensmelt, gedreven zou worden, behoorde er nimmer lid van te worden. Wij zullen dus nooit ontevreden of preutelig zijn over de pogingen, de vermoeijenissen, ja de weigeringen zelfs, waaraan de beoefening der naastenliefde ons zal blootstellen. Wij hebben ons aan dat alles prijs gegeven, toen wij ons voor de dienst onzes naasten vereenigd hebben. Evenmin zullen wij de geldelijke opolferingen be-

-ocr page 50-

6

treuren, aan ons liefdewerk besteed ^ ons gelukkig achtende iets aan Jesus Christus, in den persoon der armen, te kunnen opofferen, eenige opbeuring aan zijne lijdende ledematen te kunnen toebrengen. Wij zullen die opofferingen met volle overgegevenheid doen en niet verlangen , dat men bij de verdeeling van den onderstand, eenige voorkeur in acht neme ten behoeve der armen, welke wij ons hebben aangetrokken, omdat wij ons zouden laten voorstaan voor de algemeene kas voor ruimer aandeel te hebben bijgedragen.

, 4°. Ons goddelijk voorbeeld was zachtmoedig en nederig van harte : Leert van mij, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben;... en onzen patroon , den H. Vincentius van Paulo, ging niets zoo zeer ter harte als zachtmoedigheid en ootmoed, die onafscheidbaar zijn. Jegens elkander zullen wij de meeste oplettendheid en voorkomendheid in acht nemen, maar dit evenzeer doen ten aanzien der armen, welke wij bezoeken. Door zachtmoedigheid alleen oefent men heerschappij uit over de gemoederen. Zalig zijn de zachtmoedig en, want zij zullen het aardrijk bezitten. Vooral bij het geven van raad, bij het vermanen om het kwaad te vlugten en het goede te beoefenen, is de geest van zachtzinnigheid en ootmoed noodzakelijk. Zonder zachtmoedigheid is de ijver voor het heil der zielen een schip zonder zeilen.

5°. Wat ten laatste de Yereeniging van liefdadigheid heilzaam voor hare leden en stichtend voor anderen moet maken, is de geest van verbroedering. Wij zullen, getrouw aan de vermaningen van onzen goddelijken Meester en zijnen geliefden Apostel, elkander beminnen. Wij isullen elkander nu en altijd beminnen, van nabij en van verre, de eene Conferencie de andere, de eene stad de andere.

-ocr page 51-

7

het eene land het andere. De vriendschap zal ons liet verdragen van wederzijdsche gebreken gemakkelijk maken; wij zullen niet dan schoorvoetend kwaad van onze broeders gelooven en alleen dan, wanneer wij aan de waarheid der daadzaken niet meer mogen twijfelen. Alsdan, zullen wij, om ons te rigten naar den wil van Hem, die aan ieder de wacht over zijnen naaste heeft aanbevolen : unicuique mandavit Deus de proximo suo, alsdan zullen wij in den geest der liefde en met al de hartelijkheid eener opregte vriendschap; onzen wankelenden of gevallen broeder waarschuwen of doen waarschuwen; wij zullen hem helpen zich in het goede te bevestigen, of van zijnen val op te staan. Wordt een lid der Conferencie ziek , zijne medebroeders zullen hem bezoeken, bij hem waken, hem zoo noodig de verveling van den tijd van herstel verkorten; in zijne ziekte van ernstigen aard, zullen zij zich beijveren hem de H. Sacramenten te doen ontvangen; in één woord, de smarten en vreugden van ieder onzer zullen aan allen gemeen zijn, volgens den raad des Apostels, die ons vermaant te weenen met de bedroefden, ons te verheugen met de blijden. De eenheid van de leden der Conferencie van den H. Yincentius van Paulo zal worden aangehaald als een voorbeeld van christelijke vriendschap, sterker dan de dood, want wij zullen nog dikwerf voor God, onze broeders gedenken, welke wij verloren mogten hebben.

Dit gevoel, hetwelk onder ons, van aller harten slechts één hart, van aller zielen slechts ééne ziel zal maken, cor unum et anima una, zal ons onze kleine broederlijke vereeniging doen beminnen; wij zullen haar zegenen, wegens het goede, hoe gering ook, waartoe zij ons zal hebben in staat gesteld; wij zullen haar teederlijk beminnen en zelfs met meer genegenheid dan ieder ander soortgelijk

-ocr page 52-

8

liefdewerk, niet wegens hare uitmuntendheid of uit hoogmoed, maar even als welopgevoede kinderen een arme en mismaakte moeder meer liefhebben dan alle andere vrouwen, hoe uitstekend ook door rijkdommen en bevalligheid.

Menige andere yevolgtrehhingen uit de hovenvermelde

beginselen.

Eene der ondeugden, die het meest met de liefde en christelijke nederigheid strijdt, is de afgunst. Wij zullen er ons voor wachten, niet alleen de een jegens den ander; maar ook nog ten aanzien van andere inrigtingen, die even als de onze, de ondersteuning van den evenmensch ten doel hebben. Wij zullen derhalve voorspoed met vreugde zien; wij zullen ons verheugen, indien nieuwe leden tot ons komen; indien reeds bestaande Vereenigingen zich bij ons aansluiten; opdat een meerder goed er het gevolg van zal wezen; maar wij zullen ook zonder naijver zien, dat christelijke vrienden zich bij anderen voegen, dat andere Yereenigingen het werk Gods , op hare manier en onafhankelijk van ons verrigten. Slechts één verlangen zullen wij koesteren, namelijk dat iedereen zich bezig houde met wel te doen, hulp te verleenen aan lijdenden:

ut omnis popuhis projphetet? wie zal geven dat het geheele volh goed spreke ? Er is meer nog; ofschoon wij onze kleine Vereeniging meer beminnen, zullen wij haar altijd als minder uitmuntend beschouwen dan andere Yereenigingen ; wij zullen in haar slechts zien, wat zij in dei-daad is, een werk, gevormd door men weet niet wie, noch hoe, dat eerst gisteren geboren is en morgen te niet kan gaan.

-ocr page 53-

9

Diezelfde geest zal ons doen verlangen, dat de voornaamste posten in de Vereeniging altijd eerder aan anderen dan ons zeiven worden opgedragen.

Wij zullen ons onophoudelijk herinneren dat wij slechts leeken en voor het grootste gedeelte jongelieden zijn, zonder zending om anderen te onderwijzen. Wij zullen derhalve in dit en in vele andere opzigten, de meeste acht slaan op de raadgevingen, die ons door de Vereeniging of hare bestuurders verstrekt worden, wij zullen vooral buigzaam de rigting volgen, welke de kerkelijke oversten mogten oordeelen ons te geven. De H. Vincentius van Paulo wilde, dat zijne leerlingen geen goed werk ondernamen, zonder zich van de toestemming der plaatselijke herders verzekerd en hunnen zegen ontvangen te hebben. WTij zullen evenmin ooit iets nieuws of belangrijks ondernemen in eenige kerkelijke regtsmagt, zonder het gevoelen van hem, die er met het gezag bekleed is, gevraagd te hebben; wij zullen niets doen in weerwil der geestelijke magt, als kwaad achtende het goede dat wij tegen hare meening zouden willen beproeven. Wij zullen die hoogachting ook in zekere mate uitstrekken tot de Zusters en zelfs tot de leeken, die liefdediensten te verrigten mogten hebben bij hen, welke wij ook verlangen te helpen, ons tot eere rekenende, als de minsten onder onze broeders beschouwd te worden, en slechts de dienaars en werktuigen van anderen bij de armen te wezen. Eindelijk zullen onder ons, de jongsten hoogachting jegens de meer bejaarden, de nieuw aangekomene leden jegens de ouderen betoonen.

Wij zijn de uitdeelers der gaven Gods, die de gemeenschappelijke Vader der menschen is en zijne zon over allen schijnen doet. Onze liefde tot den evenmensch zal derhalve

-ocr page 54-

10

geene uitneming van persoon kennen; de aanspraak der armen op ons medelijden zal altoos hunne armoede zelve zijn, zonder onderzoek of zij tot eenige partij behooren. .Testis Chiiistus is gekomen om alle menscheu vrij te maken en te verlossen, de Grieken zoowel ais de Joden, de Barbaren even als de Romeinen. Wij zullen geen meerder onderscheid maken dan Hij tusschen degenen, die in lijden en ellende verkeeren. Intusschen beveelt de H. Paiilüs aan de Christenen, om in de eerste plaats hunne geloofsbroeders te hulp te komen, ad clomesiicos fidei ; wij zullen akoo eene bijzondere belangstelling betoonen aan de onge-lukkigen, die bet geluk hebben christenen te zijn, en dien titel vereeren door de deugden , welker beoefening de godsdienst aanbeveelt.

De geest van liefde zoowel als de christelijke voorzig-tigheid zullen er ons ook toe brengen, om voor altijd alle redewisselingen over staatkunde uit onze algemeene en bijzondere bijeenkomsten te verbannen. De H. Yincentius van Paulo wilde niet, dat zijne priesters onderling zelfs spraken van de verschillen , die de vorsten tegen elkander de wapenen doen opvatten , of van de redenen van naijver die de natiën verdeelen. Zoo veel te meer moeten zij, die één willen blijven en eene dienst van liefde uitoefenen, zich onthouden van vooringenomenheid met staatkundige stelsels, die de partijen wederzijds tegen elkander in het harnas jagen, of van onder zich de kittelige vraagpunten, welke de wereld verdeelen, te behandelen. Onze Yereeni-ging is eene Yereeniging geheel van liefde, de staatkunde is haar ten eenemale vreemd.

Een ander krachtig middel om de eendragt onder ons te handhaven en er de christelijke vriendschap , die er den grondslag en de bekoorlijkheid van uitmaakt, te beves-

-ocr page 55-

11

tigen, is geene kandidaten, dan die het vertrouwen en de genegenheid onzer broeders waardig zijn, voor te stellen om in de Yereeniging opgenomen te worden. Het kan voor dezen of genen dienstig zijn deel te nemen aan onze liefdadige oefeningen, maar het ware misschien geene weldaad voor de Vereeniging hem onder hare leden te tellen. Alvorens derhalve eene.i vriend in onze rijen te doen opnemen, zullen wij onderzoeken of hij geschikt is, om de banden die ons vereenigen, nader toe te halen; of zijne zachtaardigheid en christelijke manieren de waarde zullen verdubbelen der zwakke ondersteuning, welke hij belast zal worden aan de ongelukkigen uit te reiken; of de vastheid van zijn karakter het uitzigt biedt, dat hij in zijne edelmoedige gevoelens zal volharden. De keuze van nieuwe leden is van hoog gewigt; wij hebben reeds een en andermaal afval te betreuren gehad, wij hebben het nog en dit zal wel altijd het geval zijn; zoo groot toch is de menschelijke zwakheid! De Yereeniging zal echter noch vertrouwen inboezemen, noch geschikt zijn tot eenig goed werk, dan voor zoo verre hare leden haar aanbevelenswaardig maken door geheel hun leven, en vooral door de volharding in de liefdediensten, welke zij op zich nemen.

Een ander punt, dat niet minder onze aandacht verdient, is de bescheidenheid, welke den ijver voor het heil der zielen moet vergezellen. Alle ijver is niet heilig, is niet welgevallig aan God. Alle oogenblikken zijn niet geschikt om in de harten nieuwe en christelijke onderrig-tingen te doen doordringen; men moet de ure Gods weten af te wachten , geduldig weten te zijn als Hij zelf; dikwijls moet men weken lang wachten , alvorens een woord van zedelijkheid en stichting van pas te kunnen plaatsen.

Yooral onder dit opzigt moeten wij het nimmer lastig

3

-ocr page 56-

12

maken, want wij zijn niet belast met liet goede, dat wij niet doen kunnen. quot;Van den anderen kant, zoo laat ons niet ontmoedigd worden door de weinig zigtbare uitkomsten onzer zending. God toch verlangt welligt niet, dat wij getuigen zijn der gelukkige uitwerking, welke onze pogingen en opofferingen ten laatste zullen hebben te weeg gebragt; onze liefde zou minder verdiensten hebben en ons aan ijdele glorie bloot stellen, indien wij haar altijd met goeden uitslag bekroond zagen.

De christelijke voorzigtigheid verlate ons nimmer in de dienst, welke wij bij de armen vervullen. Ongelukkiglijk en vooral in de groote steden zijn de armen dikwerf vindingrijk om de hulpbronnen , welke zij van zich zelve hebben, te verbergen en langs dien weg eene opmerking en ondersteuning tot zich te trekken, die zij met anderen behooren te deelen. Zonder zich met voor hen beleedigende achterdocht te wapenen, wordt er toch omzigtigheid ver-eischt; het is niet wijs aan hunne eerste verklaring zoo geheel geloof te slaan. Daarom hebben wij de gewoonte en wij zullen daarmede voortgaan, om nopens onze armen inlichtingen in te winnen bij de Zusters van liefde, de pastoors der parochiën en alle andere personen, in staat om ons hunnen toestand goed te leuren kennen. Wij moeten vooruitziende wezen voor de armen, die het zelden zelve zijn, indien wij waarlijk hunne voorzienigheid willen wezen; wij zullen hun derhalve voorhouden, dat een bestaan, voortdurend onderhouden door liefdegiften, zeer wisselvallig is; er hen toe brengen, om zich toe te leggen zelve hunnen kost te verdienen ; wij zullen hun gelegenheden om werk te erlangen, aanwijzen, hen helpen om het te verkrijgen. Zijn zij ziek of buiten staat om te werken, dan zullen wij hunne pogingen om in de gestichten, die voor

-ocr page 57-

13

grijsaards, zwakken en zieken zijn ingerigt, opgenomen te worden, ondersteunen.

Eindelijk zullen wij niet blozen kleine aalmoezen te geven; immers wat weinig is in de oogen der rijken, is veel in de oogen van hen, die niets bezitten. Geringe aalmoezen te geven is een der voorwaarden van ons bestaan ; wij hebben geene gewone andere inkomsten dan de vrijwillige offers van ieder onzer; en deze zijn niet toereikend voor belangrijke giften; onze teedere belangstelling, onze kieselilieid zelfs, zal aan onze aalmoezen die waarde geven, welke zij uit zicli zelve niet hebben.

Thans zullen wij eenige regels stellen, eenige gebruiken vermelden, welke reeds door ons gevolgd zijn. Andere gebruiken zullen zich bij deze voegen; nieuwe regels zullen noodzakelijk worden; maar de onderwerpelijke regels, de tegenwoordige gebruiken zullen voldoende wezen, om den gang onzer werkzaamheden voor het vervolg te besturen.

ALGrEMEENE BEPALINGEN.

Art. 1. De quot;Vereeniging van den H. Yincentius van Paulo neemt alle christelijke jongelieden, in welke landstreek zij zich bevinden, aan, die zich willen vereenigen in gebeden ten behoeve van en deel nemen aan dezelfde liefdewerken

Art. 2. Geen liefdewerk moet geacbt worden vreemd

]) Aanvanlcelijlc telde de Vereeniging niet veel anders dan jonge Heden. Later zijn mannen van allen leeftijd toegelaten. Men heeft zich wel bevonden bij die vermenging, welke overigens dei geest der Vereeniging niet heeft veranderd, omdat het voornamelijk onder de jongelieden is, dat de Vereeniging bestendig voortgaat leden aan te wervea

-ocr page 58-

14

te zijn aan de Vereeniging , ofschoon zij meer bepaaldelijk ten doel heeft ^ het bezoek van arme huisgezinnen. — De leden der Vereeniging benuttigen alzoo de gelegenheden om vertroostingen te bieden aan de zieken en gevangenen, om onderwijs te bezorgen aan arme, verlatene of gevangene kinderen en godsdienstige hulp te verschaffen aan hen, wien het daaraan in het doodsuur ontbreekt 1).

Art. 3. Wanneer in eene stad meerdere jongelieden deel maken van de Vereeniging, komen zij bijeen, om zich wederzijds tot de beoefening van het goede op te wekken. — Deze bijeenkomst neemt den naam aan van Conferencie, zijnde die, waaronder de Vereeniging is ontstaan.

Art. 4. In eene stad, waai meerdere Conferenciën zijn opgerigt, onderscheiden zij zich door den naam der parochie, waartoe de leden behooren.

Zij zijn verbonden door eeuen Bijzonderen Kaad, die den naam aanneemt der stad, waar hij is opgerigt.

Art. 5. Al de Conferenciën der Vereeniging zijn verbonden door eenen Algemeenen Eaad.

1

Ia Frankrijk ontmoet men de vrouwen bij alle goede werken ; daaruit is de vraag ontstaan, of het oorbaar was, van eenigerlei betrekking daar te stellen tusschen de Vereeniging van den H. Vincenïius van Paulo en Vereenigingen van Dames. Ue Algemeene Raad heeft hierop altijd ontkennend geantwoord. De Dames kunuen alzoo niet bijdragen tot het liefdewerk van den H. Vincentius van Paulo, dan alleen door inselirijvingen of andere weldaden. Het beginsel, dat omz CoTxïtrrncxèn gehouden moeten worden verwijderd van Vereenigingen van Datnes zieh met liefdewerken bezig houdende, is volstrekt en lijdt goene uitzondering, welke redenen daar ook voor mogten pleiten.

-ocr page 59-

15

HOOFDSTUK I.

VAN DE CONFEKENCIEN

Art. 6. De Confercuciën vergaderen de door haar daartoe vastgestelde dagen en uren.

Art. 7. Zij bevlijtigen zich onderling in briefwisseling te zijn, ten einde elkander te stichten; en zich wederzijds , des gevorderd, hetzij leden der Vcreeniging zelve, hetzij andere jongelieden, of wel onvermogende gezinnen, die van verblijfplaats veranderen, aan te bevelen.

§ 1. InrichtiDg der Conferenciën.

Art. 8. Elke Conferencie wordt beheerd door een President, een of meer Yice-Presidenten; een Secretaris, oen Penningmeester, die het Bureau der Conferencie uitmaken.

Elke Conferencie heeft ook, naar gelang der behoeften van de dienst, een Bibliothecaris, een Magazijnmeester, of welke andere betrekking meer.

Art. 9. De President wordt door de Conferencie verkozen.

1) Elke Conferencie, die verlangt opgenomen te worden in de Verecni-niging, moet hare inlijving verzoeken aan den Algemeenen Raad, onder bijvoeging van de lijst barer leden, van een verslag van hare eerste werkzaamheden, van de dagteekening barer stiebting, met opgave tevens van de aanmoedigingen, welke zij reeds mogt genoten bebben, en onder verzekering dat zij gezind is, om zich te gedragen naar de regels en gebruiken der Vereeniging.

De Raad, daartoe termen vindende, beslist de inlijving. Door de bloote daad dezer inlijving heeft de nieuwe Conferencie deel in de aflaten, door den H. Stoel verleend, waarvan zij, zonder het vervullen dezer formaliteit, verstoken zou wezen. (Zie wijders den Rondgaanden brief van den 14 Julij 1841 en de Breve van den Paus met de daarbij gevoegde ophelderingen, aan het einde van het Handboek.)

-ocr page 60-

16

De andere leden ^ die betrekkingen bekleeden, worden dooiden President benoemd, met overleg van het Bureau. In die steden echter, waar, zoo als later gezegd zal worden, een Haad van Bestuur bestaat, worden de Presidenten en Yice-Presidenten der bijzondere Conferenciën even als de overige leden die dezen Baad l) uitmaken, benoemd dooiden President van dien Raad.

Art. 1,0. l)e President bestuurt de Confereneie, ontvangt de voorstellen en brengt die in overweging, doet de oproepingen ter bijeenkomst, indien liet noodig is, en waakt voor de uitvoering der rtglementen en beslissingen der Yereeniging.

Ingeval van afwezigheid, doet hij zich door eenen Yice-President vervangen.

Art 11. De Secretaris maakt een beknopt proces-verbaal der zitting.

Hij houdt een register, bevattende de namen, betrekkingen en woonplaatsen der leden, de dagteekening hunner aanneming en de namen dergenen, die hen hebben voorgedragen.

Hij houdt naauwkeuiige aanteekening van de bezochte huisgezinnen. Hij wint inlichtingen in nopens die, welke voorgedragen worden, ten einde de Confereneie, zoo veel mogelijk, slechts zoodanige gezinnen bezoeke, die hare belangstelling en ondersteuning waardig zijn.

Hij teekent de veranderingen op, welke in de gezinnen of in de leden, die dezelve bezoeken, zijn voorgevallen.

Art. 12. De Penningmeester houdt de kas; hij teekent de inkomsten en uitgaven, zitting voor zitting, op.

Art. 13. De Bibliothecaris verzamelt leerzame boeken,

J) lu den eersten druk staat verkeerdelijk : die het Bureau uitmaken.

-ocr page 61-

17

geschikt voor de personen, die door de Conferencie worden onderste and en teekent aan, welke derzelve gegeven of geleend worden.

Art. 14. De Magazijnmeester verzamelt de kleeding-stukken ten gebmike der armen en houdt daarvan insgelijks aanteekening.

§ 2. Orde der zittingen.

Art. 15. Bij de opening van elke zitting doet de President het gebed : Veni Sancte Spiritus, gevolgd van de oratie en van eene aanroeping van den H. Yincenïius van Paulo. Men houdt vervolgens eene godsdienstige voorlezing uit een door den President daartoe gekozen boek. Ieder is geroepen deze voorlezing op zijne beurt te doen.

Het gebed en de voorlezing moeten met den meesten ernst en met aandacht geschieden, daar het doel der Ver-eeniging niet minder strekt om de godsvrucht der leden te onderhouden, dan om de armen te ondersteunen

Art. 16. De Secretaris leest het proces-verbaal der laatste zitting voor. Ieder lid heeft vrijheid om op dat stuk zijne aanmerkingen te maken.

Art. 17. Daartoe termen zijnde, kondigt de President de aanneming der kandidaten af, die in de vorige zitting

1) Als gebruik is ingevoerd, om vóór de lezing van het procesverbaal, navrage te doen naar de medebroeders, die ziek zijn of in druk verkeeren, en op het einde der zitting, gemeenschappelijk een gebed voor hen te doen. De zieke of bedrukte broeder wordt, van wege de Conferencie, bezocht door een lid, door den President daartoe aan te wijzen,

Het: De profondis wordt, staande de zitting, gebeden voor de ziel van eenen medebroeder, wiens overlijden men alsdan verneemt, onverminderd het H. Misoffer', dat later voor hem wordt opgedragen.

-ocr page 62-

18

zijn voorgedragen en noodigt de voorstellers uit, om lien van hunne toelating te doen kennis dragen

Art. 18. Indien er nieuwe kandidaten worden voorgedragen, maakt de President liunne namen kenbaar. De leden, welke op die voorstellingen eenige bedenkingen te maken Lebben, dienen die schriftelijk of mondeling in bij den President, in het tijdsverloop van de eene zitting tot de andere. Bestaan er geene bedenkingen, dan gaat men in laatstgemelde zitting over tot de aanneming der voor-gedragene leden.

Elk lid moet zorgen om in den boezem der Vereeniging

1) Wanneer de aanneming van een kandidaat is afgekondigd, wordt zijne toelating bepaald tegen de volgende zitting der Conferencie, tenzij hij verlangen mogt op eencn anderen dag de aflaten te verdienen , door den Paus aan deze akte verbonden. Ten bepaalden dage overhandigt de President aan het nieuwe lid een exemplaar van het Bandloek der Vereeniging van den II. Vincentius van Paulo, waarop zijn naam en de dagteekening zijner toelating staan aangeteekend. Deze aanteekening is bekrachtigd door de handteekening van den President en het zegel der Vereeniging of van den Bijzonderen Raad der stad. Ue President rigt eenige hartelijke woorden tot den nieuw aangenomene en stelt hem, des noodig, in betrekking met twee of drie lede n der Conferencie ; het is met deze oudere leden of een van hen , dat de nieuwe medebroeder verzocht wordt aanvankelijk de gezinnen te gaan bezoeken, die aan zijne zorg worden toevertrouwd, voor het geval namelijk , dat het bezoeken van huisgezinnen door twee leden, niet als regel bij de Conferencie is ingevoerd.

In sommige Conferenciën laat het groot getal van ter verzorging aangenomene huisgezinnen niet toe, om het bezoeken er van door twee leden tot eene volstrekte vcrpligting te maken ; maar overal, waar die wijze van bezoek der gezinnen tot beginsel is aangenomen en trouw wordt nagekomen , zal zij zeer heilzame gevolgen opleveren , de armen zullen er veel beter door bezocht worden, eene hartelijke genegenheid zal de leden der Conferencie onderling meer en meer vereenigen, alle misbruik zal onmogelijk worden en aan vermetele oordeelvellingen en kwaadaardige veronderstellingen zal alle voorwendsel zijn ontnomen.

-ocr page 63-

19

geene leden in te brengen, dan personen, die de andere kunnen stichten, of door haar gesticht worden en die zich beijveren, om hunne medeleden en de armen als broeders te beminnen.

Art. 19. De Penningmeester geeft het bedrag op dei-kas en der, bij de laatste zitting gehoudene inzameling, opdat ieder zijne aanvrage om ondersteuning kunnen regelen naar de hulpmiddelen der Conferencie.

Art. 20. Men deelt vervolgens de bons voor de ondersteuningen in natura uit, waarvan het bedrag verschilt naar de behoefte der armen.

Elk lid wordt op zijne beurt door den President opgeroepen en zegt luide hoeveel hij vraagt en voor hoeveel gezinnen. Wanneer hij daartoe uitgenoodigd wordt, geeft hij inlichtingen nopens de gezinnen x).

De onderstand moet stiptelijk bij de armen gebragt worden, in het tijdsverloop van de eene zitting tot de andere. Het tijdstip, het getal en de wijze van die bezoeken worden aan de voorzigtigheid van ieder lid overgelaten, zoowel als de middelen, om in de gezinnen liefde voor de godsdienst en beoefening van hunne pligten in te voeren.

De aanvragen van hen, die eenige gedragregels ol raadgevingen in moeijelijke gevallen verzoeken, worden met aandacht en welwillendheid aangehoord en de President, of elk ander lid beantwoordt die aanzoeken, zoo als zijne ondervinding en liefde hem zullen ingeven.

Art. 21. Indien er ondersteuning in geld, kleederen of

1) Wanneer de Conferencie liet overlijden van een barer armen verneemt , wordt een : De profundis , tot hunne intentie, op het einde der zitting, gebeden. Het H. Misoffer wordt later voor den arme opgedragen en eenige leden der Conferencie begeleiden het lijk naar de kerk en volgen de begrafenis,

-ocr page 64-

20

in boeken gevraagd wordt, moeten de redenen voor die aanvrage ontwikkeld worden, waarna de Conferencie beslist.

Indien het niet mogelijk is eene geldelijke toelage te vermijden, door in de plaats daarvan eene ondersteuning in natura te verstrekken, moet het lid, aan wien liet geld is ter hand gesteld, het gebruik er van, van zeer nabij gadeslaan.

Art. 22. Na de toekenning der verschillende ondersteuningen , houdt men zich bezig met het vergeven van plaatsen, met de ten behoeve der armen te doene stappen en met de huisgezinnen door de nieuw aangekomene leden te bezoeken, of door diegenen, welke er nog andere verlangen te gaan zien.

Geen nieuw huisgezin wordt aangenomen, zonder eene voorloopige opgave van deszelfs behoeften, door den Secretaris te doen, of door zoodanig ander lid, als dooiden President met het inwinnen van inlichtingen is belast geweest. Vóór de stemming der Conferencie, kan elk lid op het voorstel de bemerkingen maken, welke hem nuttig toeschijnen.

Art. 23. De leden, die tijdelijk of voor altijd, de zetelplaats der Conferencie verlaten, geven daarvan berigt aan den President, die alsdan aan anderen de werkzaamheden waarmede zij belast waren, opdraagt.

Art. 24. De Conferencie houdt zich vervolgens bezig met al de punten, die tot hare instandhouding, hare uitbreiding of de goede verdeeling van hare hulpmiddelen betrekking hebben.

Art. 25. Bij het einde der zitting en vóór het gebed, doet de Penningmeester de inzameling, waartoe elk lid door een aan zijn middelen geëvenredigde, maar altijd geheime gift bijdraagt. Zij die geenen tijd aan de dienst

-ocr page 65-

21

der armen kunnen toewijden, trachten dit door eene ruimer geldelijke opoffering te vergoeden 1).

De opbrengst der inzameling is bestemd ter voorziening in de behoeften der bezochte huisgezinnen ; maar de leden moeten geen der andere middelen verzuimen, die zich tot stijving van de kas der Vereeniging mogten aanbieden.

Art. 26. De zitting wordt besloten met het gebed tot den 11. Vincentins van Patdo, en de gebeden : Voor de weldoeners en het: Onder inve hescherming.

HOOFSTUK II.

OVER DE BIJZONDERE RADEN 2).

Art. 27. De bijzondere Raad eener stad is zamengesteld uit een President, een Yice-President, een Secretaris, een Penningmeester en al de Presidenten en Yice-Presidcnten der Conferencien van de stad, en de Presidenten en Vice-Presidenten der bijzondere liefdewerken, die alle Conferencien aangaan.

Art. 28. De Bijzondere Eaad houdt zich bezig met de

1

Deze inzameling geschiedt niet voor den vorm, maar altijd met ernst, en het is zelfs zeer noodzakelijk, dat zij nooit dit karakter ver-lieze ; want het is vooral ten hunnen koUe, dat de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo begrijpen werken van barmhartigheid te verrigten , en omdat de opbrengst der inzameling het eerste, het zekerste en het voornaamste hunner hulpmiddelen is, om de armen te ondersteunen.

2

Wanneer, ten gevolge der oprigting van twee of meer Conferencien in eene stad, aanleiding bestaat, om eenen Bijzonderen Raad zamen te stellen, wordt de oprigting er van verzocht aan den Algemeenen Raad, en geschiedt naar de gewone; vormen, voor de inlijving der Conferencie vastgesteld.

-ocr page 66-

22

gewigtige liefdewerken en maatregelen, waarin al de Con-ferenciën der stad belang hebben.

Art. 29. Hij bepaalt de aanwending der fondsen van de gemeenschappelijke kas 'j.

Deze kas wordt gestijfd door de buitengewone van elders ontvangene giften^ door de inzamelingen op de algemeene vergaderingen van de stad gedaan en de offers, welke de Presidenten, namens hunne Conferencie, op elke zitting aanbrengen.

Zij strekt ter voorziening in de kosten der liefdewerken voor de geheele stad en tot ondersteuning der onvermo-gendste Conferenciën.

Art. 30. De President, de Vice-President, de Secretaris en de Penningmeester vormen eenen gewonen Raad, die de loopende zaken bestuurt.

Art. 31. De President wordt benoemd door denEaad, na overleg met de Conferenciën. De eerste maal wordt hij door de vereenigde Conferenciën benoemd.

De President benoemt de Presidenten en Vice-Presi-denten der Conferenciën en der bijzondere liefdewerken, zoowel als den Yice-President, den Secretaris en den Penningmeester van den bijzonderen Paad, na voor al die benoemingen het gevoelen van den Raad te hebben ingewonnen.

Art. 32. De President van den Bijzonderen Raad heeft het beleid van deszelfs werkzaamheden, ontvangt de voorstellen en brengt die in overweging en roept den Raad

1) Het ligt in den geest der Vereeniging van nimmer aan de fondsen eene bestemming te geven vreemd aan de zaak, zelfs wanneer het slechts eene 'Jzeer geringe uitgave zoude betreffen en de reden voor die uitgave in zich zeer prijsbaar zou schijnen of zijn.

-ocr page 67-

28

bijeen, indien zulks noodig is. Hij zit voor in de algeuieene vergaderingen van de stad.

Art. 33. De Secretaris maakt proces-verbaal van de zittingen van den Eaad. Hij houdt het register, bevattende de namen , voornamen, betrekkingen , woonplaatsen der leden van al de Conferenciën der stad, de dagteekening van hunne aanneming en de namen dergenen, die hen hebben voorgedragen. Hij houdt insgelijks aanteekening van de landstreken, waarin het verblijf dergenen, die niet in de stad wonen, gevestigd is.

Art. 34. De Penningmeester houdt de gemeenschappelijke kas der stad.

Art. 35. De Presidenten en Vice-Presidenten vertegenwoordigen hunne Conferenciën bij den bijzonderen Eaad. De Presidenten der bijzondere liefdewerken komen er de belangen dier werken voorstaan. De eenen zoowel als de anderen brengen verslagen uit, wanneer zij daartoe dooiden President van den Raad worden uitgenoodigd.

HOOFDSTUK III.

VAN DEN ALGEMEENEN RAAD.

Art. 36. De algemeene Raad is zamengesteld uit een President, een Vice-President, een Secretaris, een Penningmeester en verscheidene Raadsleden.

Art. 37. De algemeene Raad is de vereenigingsband van alle Conferenciën, hij handhaaft de eenheid der Vereeniging en waakt voor alles wat haren voorspoed kan bevorderen.

Hij neemt ten dien einde alle beschikkingen, welke hem nuttig toeschijnen.

Art. 38. Hij bepaalt de aanwending der fondsen van de algemeene kas.

-ocr page 68-

24

Deze kas wordt gestijfd door de buitengewone giften aan de Vereeniging gedaan, door de inzamelingen op de algemeene vergaderingen geschied en door de offers, welke elke Conferencie of iedere Raad, ter gedeeltelijke bestrijding der algemeene uitgave van de Vereeniging, overmaakt.

Art. 39. De leden van den Algemeenen Eaad worden door den President benoemd, met overleg van dien Raad.

Art. 40. Wanneer er een Algemeene President der Vereeniging moet worden benoemd, wordt de Algemeene Eaad door den Vice-President bijeengeroepen. Deze zitting, welke slechts een voorbereidende is, strekt om zich te verstaan nopens den persoon, welke met die betrekking zou kunnen worden belast. De vorige President, nog in leven zijnde, wordt verzocht den persoon aan te wijzen, wiens keuze hij nuttig acht.

Wanneer men zich nopens een of meer namen heeft verstaan, wordt de zitting verdaagd tot over twee maanden. In dien tusschentijd wordt van deze eerste zitting kennis gegeven aan de Presidenten der Bijzondere Raden, die hunne Collega^s raadplegen, en aan die der Conferenciën die hunne Bureaux raadplegen, of zelfs de Conferenciën, welke zij besturen. De eenen zoowel als de anderen maken hun advies over aan den Algemeenen Raad; naar deze adviezen, voltrekt deze de keuze, waarvan een naauw-keurig proces-verbaal wordt opgemaakt.

Hangende de keuze, storten al de leden der Vereeniging , hetzij in het bijzonder, hetzij in de zittingen, een bijzonder gebed tot God, namelijk het: Veni Creator, opdat zijn Geest hen verlichte in de keuze, welke zij zich voorstellen te doen.

Art. 41. De Algemeene President doet de buiteugewone

-ocr page 69-

25

bijcenroepiugen; hij zit voor in de Algemcene Vergaderingen, zoowel als in den Algemeenen Kaad.

Art. 42. De Algemeene Secretaris lioudt aanteekening van de namen, voornamen, betrekkingen, woonplaatsen en den dag der aannemingen van de leden, even als van de zamenstelling der Bureaux van de Raden of Conferenciën en van de plaatsen, dagen en uren der bijeenkomsten.

Hij maakt het proces-verbaal der zittingen van den Algemeenen Eaad en der Algemeene Yergaderingen.

Hij stelt liet jaarlijksch verslag van den staat der liefdewerken van de Vereeniging.

Hij is belast met het onderhouden der algemeene briefwisseling met de Bijzondere Presidenten of Secretarissen der verschillende Had en of Conferenciën.

Hij heeft de archieven der Vereeniging onder zijne bewaring.

Art. 43. De Algemeene Penningmeester houdt de kas. Hij brengt de ontvangsten en uitgaven in orde en legt zijne rekeningen af aan den Algemeenen Raad.

Art. 44. Een lid van den Algemeenen Raad wordt door den Algemeenen President belast met het voorzitterschap van den Raad van Parijs, indien hij zelf daarin niet kan voorzitten; onderscheidene leden worden door hem, op voorstel van den Algemeenen Secretaris, aangewezen, om de betrekkingen van Vice-Secrctarissen te vervullen 1).

1

Voor de Nederlandsche Conferenciën is, met overleg van den Algemeenen Raad, op den 15 Jimij 1847 vastgesteld het volgende

Bijvoegsel tot art. 44.

Al de Conferenciën van Nederland zijn verbonden door eenen Eaad, die den naam draagt van Raad van Nederland.

Die Raad vertegenwoordigt den Algemeenen Raad en is belast met do leiding van de reeds bestaande of op te rigten Raden en Conferenciën in Nederland. Hij handhaaft daarin de eenheid en den geest der Vereeniging;

-ocr page 70-

26

HOOFDSTUK IV.

van ue algemeene veiigade11ingen.

Art. 45. De Algemeene Yergaderiiigen worden jaarlijks gehouden op den 8sten December ^ feestdag der Ontvangenis van de H. Maagd; den eersten Zondag van de vaste, den Zondag van den Goeden Herder, jaardag der overbrenging van de Overblijfselen van den H. Vincentius van Paulo , en den 19de11 Julij, feestdag van dien H. Patroon.

De President kan bovendien buitengewone Algemeene Vergaderingen bijeenroepen.

Art. 46. De Algemeene Vergaderingen beginnen, even als de Conferenciën, met het gebed en de godsdienstige voorlezingen.

Art. 47. Na het proces-verbaal van de vorige zitting te hebben voorgelezen, roept de Secretaris luide de leden af, sedert de laatste Algemeene Vergadering, iii de verschillende Conferenciën aangenomen, en wier namen hem ten dien einde, door de verschillende Presidenten zijn medegedeeld. Deze leden staan van hunne plaatsen op, waarna de Secretaris hen aan de Vereeniging en den President voorstelt, die hun eene korte toespraak doet.

Art. 48. De Presidenten der Conferenciën geven verslag van den staat dier Conferenciën.

Een beknopt uittreksel van het verslag, bevattende de veranderingen onder de leden en arme huisgezinnen voor-

is het middenpunt der briefwisseling en verstrekt de noodige ophelderingen bij verschillen over het regt verstand van het Reglement en de praktische bijzonderheden van het beheer. Tot nadere beschikking, is hij belast met de function van Bijzonderen Raad van 's Gravenhage.

De Raad gedraagt zich zoo veel mogelijk, overeenkomstig de beschikkingen van het II en III Hoofdstuk van het Reglement. Zie bl. 31.

-ocr page 71-

27

gevallen, liet beloop der ontvangsten, het bedrag der uitgaven en haren aard, wordt aan den Secretaris overhandigd.

Art. 49. De Secretaris leest vervolgens de brieven, door de verschillende Conferenciën, die zich niet hebben kunnen doen vertegenwoordigen, toegezonden ; alsmede uittreksels uit andere brieven, waarbij de Vereeniging belang kan hebben.

Art. 50. De President geeft daarop kennis van de beslissingen door den Eaad van Bestuur in het belang der Vereeniging genomen, en raadpleegt zoo noodig de Vergadering zelve.

Art. 51. De President, of dat lid der Vereeniging, hetwelk hij daartoe uitnoodigt, rigt eenige woorden van christelijke en liefderijke toespraak tot de Vergadering.

De Vereeniging acht zich gelukkig, wanneer personen, om stand, deugd of wetenschap aanbevelenswaardig, op uitnoodiging van den President, de algemeene zitting bijwonen en haar zoo als gezegd is, met eenige woorden van stichting willen besluiten.

Art. 52. Na de inzameling en het gebed, gaat de Vergadering uiteen.

HOOFDSTUK V.

VAN DE VERSCHILLENDE LEDEN *).

Art. 53. Behalve de werkende leden, heeft de Vereeniging ook corresponderende leden, honoraire leden, en inschrijvers.

Art. 54. Wanneer een lid der Vereeniging van verblijf

verandert, en er in de stad, waar hij zich gaat vestigen,

_______ •

1) Behalve de gewone werkende leden, kunnen de Conferenciën in haar midden jongelieden beneden de achttien jaren als «fjOïVawifaannemen. Zij vergezellen de andere leden bij het bezoeken der armen en maken zich aldus bekend met de liefdewerken. Dc aspiranten kunnen ook deel nemen in het beschermerschap der kinderen.

-ocr page 72-

28

geene Conferencie van den H. Yincentius van Paulo bestaat, verlaat hij daarom de Vereeniging niet, maar neemt den naam aan van corresponderend lid; hij stelt zich in aanraking met de Conferencie of Confercnciën van de naastbij-gelegene stad in zijn Bisdom en houdt briefwisseling met den Secretaris van den llaad of der Conferencie van die stad. Wanneer in zijn Bisdom geene Conferencie bestaat, houdt hij briefwisseling met den Algemeenen Secretaris.

Hij ontvangt jaarlijks een verslag van de liefdewerken der Vereenigiug en blijft met haar verbonden, niet alleen in gebeden, maar ook in goede werken, door om zich henen liefdewerken te verrigten en door zich nuttig te maken aan de Yereeniging, zoo dikwerf de gelegenheid zich daartoe aanbiedt.

Art. 55. De honoraire leden wonen de Confercnciën niet bij. Zij zijn echter, even als de gewone leden, begrepen in al de bijeenroepingen, die buiten de gewone zittingen der Confercnciën geschieden. Zij moeten jaarlijks eene buitengewone gift aan den Penningmeester van den Eaad of der Conferencie van hunne stad doen toekomen.

De aanneming der honoraire leden heeft plaats op dezelfde wijze als die der gewone leden, zij geschiedt door den Bijzonderen Eaad in de steden, waar meerdere Confercnciën bestaan.

Art. 56. Elke Conferencie kan bovendien bloote inschrijvers hebben.

De inschrijvers zijn geene leden der Yereeniging, maar hebben aanspraak op hare gebeden als weldoeners.

HOOFDSTUK VI.

van de peesten der yereeniging.

Art. 57. De Yereeniging viert de feesten van de Onbe-

-ocr page 73-

29

vlekte Ontvangenis der H. Maagd en van den H. quot;Vin-centius van Paulo, haren Patroon.

De Conferenciën wonen de Mis bij, den 8 December en 19 Julij en ook op den jaardag van de overbrenging der Overblijfselen van den H. Vincentius van Paulo.

De leden bidden op die feestdagen voor de uitbreiding van het Katholijke geloof, voor do vermeerdering der liefde ouder de meuschen en om Gods zegen over het liefdewerk, waaraan zij deel nemen.

Indien eenig lid afwezig of belet is, vereenigt hij zich ten minste in den geest met zijne broeders en bidt voor hen, gelijk zij voor hem bidden.

Art. 58. Den dag, volgende op de Algemeene Vergadering van de vaste, wonen al de leden gezamenlijk eene Mis van Requiem bij , die in hunne stad gevierd wordt voor de rust der overledene leden van de Vereeniging.

Algemeene hemerliing.

Art. 59. Geene der bij dit Eeglement gegevene voorschriften brengt eenige gewetensverpligting mede, maar de Vereeniging vertrouwt er de vervulling van toe aan deu ijver barer leden en aan hunne liefde voor God en hunnen evennaaste.

Door deze regels, die tot dusverre slechts gebruiken waren, op te volgen, hebben de christelijke jongelieden, die deel maken van de Vereeniging van deu H. Vincentius van Paulo, tot hiertoe, het dubbele doel trachten te bereiken: Van zich te leeren kennen en onderling te beminnen. Van de armen van Jesus Christus te leeren kennen, beminnen en dienen.

-ocr page 74-

30

De oprigting van afzonderlijke Conferenciën is aan het bereiken van dat doel niet hinderlijk geweest. De christelijke vertrouwelijkheid heeft zelfs meer kunnen toenemen tusschen de leden eener zelfde sectie of afdeeling, dan tusschen de leden dor Vereeniging te zamen vergaderd. Men is nooit meer verloren en alleen dan onder de menigte en groote vergaderingen gelijk aan de volkshoojien, welke men ziet woelen en voorbijgaan, waarin men geen belang stelt en die geen belang in ons stellen. Bovendien houden wij van tijd tot tijd briefwisseling met verwijderde Conferenciën. Die van dezelfde stad vereenigen zich en die vereenigingen en brieven halen den band, die ons omvat, naauwer toe. De afstanden noch andere hinderpalen belemmeren eene vriendschap, die op gemeenschap van gebeden en liefdewerken gegrond is.

Alzoo moed gevat! Vereenigd of verspreid, van verre of digt bij, beminnen wij elkander, beminnen en dienen wij de armen! Beminnen wij die kleine Vereeniging, die ons onderling in kennis brengt, die ons op den weg heeft gebragt tot een liefdadiger en christelijker leven. Beminnen wij onze gebruiken, beminnen wij onze regels; zoo wij die getrouw opvolgen, gelooven wij het zeker, dan zullen wij ons werk in stand houden. „Er wordt „veel kwaad bedreven/' zeide een heilig priester tot eene andere Vereeniging van liefdadigheid, „laat ons derhalve „een weinig goed doen.quot; O! wat zullen wij ons eens gelukkig achten van de dagen onzer jeugd niet nutteloos te hebben laten voorbijgaan! De jeugd is een akker waarvan geoogst moet worden. Jagen wij dien leeftijd niet door, zonder ons te bekommeren over de toekomst. Zien wij om ons heen; rapen wij met zorg de aren op, die voor onze voeten liggen, laat ons een weinig goed doen; dat goede

-ocr page 75-

31

zal de schoof des voorraads voor het leven zijn; dat goede zal ons een groot loon van den Heer verwerven.

Op den 1 April 1850 is door den Algemeenen Eaad der Vereeniging van den H. Vincenticjs van Paulo vastgesteld het volgende :

reglement vooll üe hoofdraden

Art. 1. Wanneer de Conferenciën, die een uitgebreider kring vormen dan dien van een Bijzonderen Raad, verlangen vereenigd te worden door eenen llaad, kan te dien einde een Hoefdraad door den Algemeenen Eaad worden ingesteld, overeenkomstig de bepalingen der Breve van den Heiligen Vader Paus Gregorius XVI, van den 10 Januarij 1845. Deze llaad ontleent zijn naam van den kring, waarvoor hij is opgerigt en die omschreven wordt door den Algemeenen Eaad, die de plaats aanwijst, waar hij gevestigd wordt.

Hij vertegenwoordigt in dien kring den Algemeenen Raad, het middenpunt der geheele Vereeniging, en is belast met de leiding van alle daarin opgerigte of op te rigten Eaden en Conferenciën; hij handhaaft er den geest en de eenheid der Vereeniging, en is het eigenaardig en gewoon middenpunt der briefwisseling van de Eaden en Conferenciën met den Algemeenen Eaad.

Art. 2. Pe Hoefdraad bestaat uit een President, een of meer Vice-Presidenten, een Secretaris, een Penningmeester, een of meer Vice-Secretarissen, een Vice-Pen-ningmeester en uit meerdere raadsleden.

Art. 3. Bij het voor de eerste maal benoemen van een

1) Zie bl, 25 in de noot.

-ocr page 76-

32

President, worden alle Conferenciën van den kring geroepen om daartoe mede te werken; de keuze geschiedt onder de leiding van de Conferencie of van den Raad, opgerigt in de stad, waar de Hoofdraad moet worden gevestigd.

Art. 4. Wanneer een nieuwe President moet worden benoemd, roept de Vice-President den Raad bijeen; deze zitting, welke slechts tot voorbereiding dient, strekt om zich te verstaan nopens den persoon, welke met die betrekking zou kunnen worden belast. Indien de vorige President nog in leven is, wordt hij verzocht den persoon aan te wijzen, wiens verkiezing hij nuttig acht.

Wanneer men zich nopens een of meer namen heeft verstaan, wordt de zitting verdaagd tot over eene maand. In dien tusschentijd wordt van deze eerste bijeenkomst kennis gegeven aan de Presidenten der Bijzondere Raden , die hunne medeleden raadplegen en aan die der Conferenciën, die hunne Bureaux of zelfs de Conferenciën , die zij besturen, raadplegen. De eenen zoowel als de anderen maken hunne adviezen kenbaar aan den Raad; naar die adviezen voltrekt deze de keuze, waarvan een naauwkeurig proces-verbaal wordt opgemaakt.

Gedurende den tijd der verkiezing rigten al de leden van den kring, hetzij in het bijzonder hetzij op de zittingen, een bepaald gebed tot God, het Veni Creator opdat zijn Geest hen verlichte in de te doene keuze.

Art. 5. De leden van den Hoofdraad worden, even als de leden van het Bureau, benoemd door den President, met overleg van den Raad.

Art. 6. De President zit voor in den Hoofdraad, even als in de algemeene vergaderingen der Conferenciën van de stad, waar die Raad gevestigd is. Hij roept de buitengewone vergaderingen bijeen, en doet zich bij afwezigheid

-ocr page 77-

38

vervangen door een Vice-President, of zelfs des noods door een ander lid van den Raad.

Art. 7. .l)e Secretaris houdt aanteekening van de namen, voornamen, betrekkingen, woonplaatsen en de dagteeke-ningen van aaneming der leden van de Conferenciën dei-stad, waar de Eaad gevestigd is. Hij lioudt gelijke aanteekening van de zamenstelling der Bureaux van de Raden of Conferenciën van den kring, en van de dagen, plaatsen en uren liarer bijeenkomsten.

Hij maakt de processen-verbaal der zittingen van den Raad en van de algemeene vergaderingen.

Hij stelt liet jaarlijksch verslag van de liefdewerken der Conferenciën van den kring, en zendt het aan den AIge-mcenen Raad.

Hij is, onder de leiding van den President, belast met de algemeene briefwisseling met de Presidenten of Secretarissen der Raden of Conferenciën en met den Alge-meenen Raad.

Hij bewaart de archieven der Vereeniging in den kring.

De Penningmeester houdt de kas, brengt de ontvangsten en uitgaven in orde en verantwoordt de rekeningen aan den Raad.

Art. 8. In geval de Hoofdraad niet belast is met de functiën van Bijzouderen Raad voor de Conferenciën dei-stad , alwaar hij gevestigd is, behoort het voorzitterschap van laatstgenoemden Raad van regtswege aa'n den President van den Hoofdraad, die de Presidenten en Yice-Presidenten der Conferenciën en der Liefdewerken, alsook het Bureau van den Raad benoemt.

Bij verhindering doet hij zich in het voorzitterschap van den Bijzonderen Raad vervangen door een lid van den Hoofdraad, door hem tot dat einde gemagtigd.

-ocr page 78-

34

Art. 9. De kas van den Eaad wordt gestijfd door de buitengewone giften aan de Vereeniging gedaan, door de inzamelingen op de algemeene vergaderingen der stad, alwaar hij gevestigd is en door de offers, welke iedere Conferencie of elke Eaad van den kring, tot bijdrage in de algemeene kosten, jaarlijks toezendt.

Art. 10. Wanneer eene Conferencie of eene Bijzondere Ilaad zich vestigt in den kring, onderzoekt de Hoofd-raad of er termen zijn, om de inlijving daarvan aan den Algemeenen Eaad voor te stellen.

Die inlijving kan niet verleend worden dan na ingenomen advies van den Hoofdraad.

De Eaad doet mede verslag aan den Algemeenen Eaad, wanneer hij meent, dat eene Conferencie of een Eaad zou behooren ontbonden te worden. Hij kan er des noods de zittingen van schorsen, en doet er verslag van aan den Algemeenen Eaad.

Art. 11. De Hoofdraad regelt al de praktische bijzonderheden van beheer der Conferenciën in den kring, hetzij door briefwisseling, hetzij door rondgaande brieven van den President, en waakt voor de uitvoering van het Eeglement, behoudens raadpleging van den Algemeenen Eaad over gewigtige vraagpunten en over die, waarbij de geheele Vereeniging belang heeft.

Art. 12. Wanneer de Presidenten der Hoofdraden te Parijs zijn, wonen zij de zittingen bij en nemen deel aan de beraadslagingen van den Algemeenen Eaad, waarvan zij leden zijn, zoolang zij die betrekking behouden.

De Algemeene Eaad kan hun schriftelijk gevoelen inwinnen over de vraagpunten, waarbij de geheele Vereeniging belang heeft.

's Gravenhage, 19 November 1850.

-ocr page 79-

87

LITANIE

van den

H. V1NCENTIUS VAN PAULO.

Heer, ontferm U ovizer.

Christus, ontferm U onzer.

Heer, ontferm IJ onzer.

God, Hemelsche Vader, ontferm U onzer.

God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God, H. Geest, ontferm U onzer.

H. Drievuldigheid, een God, ontferm U onzer. H. Maria, bid voor ons.

H. Maria, Moeder van Christus.

H. Vincentius, die van uwe kindschheid, met God gewandeld hebt, bid voor ons.

H. Vincentius, wiens liefde zich tot allen uitstrekte, bid voor ons.

H. Vincentius, die u zeiven kuisch voor God bewaard

hebt, bid voor ons.

H. Vincentius, waakzame herder der kudde van Jesus

Christus, bid voor ons.

H. V iNCENTius , die aan de armen het Evangelie met goed

gevolg verkondigd hebt, bid voor ons.

H. Vincentius , die uwe leerlingen tot alle goede werken

hebt gevormd, bid voor ons.

H. Vincentius, eer der priesterschap, bid voor ons.

-ocr page 80-

38

H. ViNCENTius, nederig bij verheffing, bid voor ons. H. Vincbntius, naauwgezet navolger van Christus, bid

voor ons.

H. Vincentius , hulp en opbeuring in alle rampen , bid voor ons.

H. Vincentius , balsem der bedrukten van harte, bid voor ons.

H. Vincentius, spijzer der hongerigen, bid voor ons. H. Vincentius, helper der zieken, bid voor ons. H. Vincentius , verzorger der vondelingen, bid voor ons. H. Vincentius, ijverig zielzorger van verlorene schapen, bid voor ons.

H. Vincentius , ijveraar voor de kerkelijke tucht, bid voor ons.

H. Vincentius , engelachtige priester aan het altaar, bid voor ons.

H. Vincentius , beschermer van de belaagde onschuld en

kuischheid der maagden, bid voor ons.

H. Vincentius , vereerder van den H. btoel, bid voor ons. H. Vincentius, ijveraar voor den Heer der heerscharen, H. Vincentius, Patroon der Vereeniging, bid voor ons. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar

ons. Heer.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons. Heer.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm

U onzer.

Bid voor ons, H. Vincentius,

Opdat wij deel mogen hebben aan de beloften van Christus.

-ocr page 81-

39

Laat ons bidden.

O God, die in de apostolisclie liefde en nederigheid van den H. Vincentius, den geest van uwen Zoon hebt doen doorblinken, ten einde aan de armen het Evangelie te verkondigen, de ellenden der veriatenen en zieken op te beuren en aan den geestelijken stand nieuwen luister te verschaffen, verleen ons, door de voorspraak van dien Heilige, dat wij, vrij van zonden, U, door dezelfde liefde en nederigheid mogen behagen, door Jesus Christus, onzen Heer, die met U leeft en heerscht, in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.

GEBED

ten gebruike van de leden der vereeniging van den h. vincentius van paulo.

Wij danken U, Heer! voor de genaden en zegeningen , welke Gij tot heden over de Vereeniging van den H. Vin-centius hebt uitgestort.

Wij smeeken U, die zegeningen nog verder te willen verleenen aan deze Vereeniging, welke ons zoo dierbaar is, aan elk harer afdeelingen, en vooral aan die, waarvan wij leden zijn. Geef, Heer, dat zij zich overal uitbreide en vestige, dat zij den oorspronkelijken geest van vroomheid, eenvoudigheid en broederlijke eenheid, steeds behoude; opdat hare werken, van alle menschelijke drijfveeren en belangen ontdaan, meer en meer verdienstelijk voor den hemel worden.

-ocr page 82-

u

Art. 9. De kas van den Eaad wordt gestijfd door de buitengewone giften aan de Vereeniging gedaan, door de inzamelingen op de algemeene vergaderingen der stad, alwaar hij gevestigd is en door de offers, welke iedere Conferencie of elke Raad van den kring, tot bijdrage in de algemeene kosten, jaarlijks toezendt.

Art. 10. Wanneer eene Conferencie of eene Bijzondere Eaad zicli vestigt in den kring, onderzoekt de Hoofd-raad of er termen zijn, om de inlijving daarvan aan den Algemeenen Raad voor te stellen.

Die inlijving kan niet verleend worden dan na ingenomen advies van den Hoofdraad.

De Raad doet mede verslag aan den Algemeenen Raad , wanneer hij meent, dat eene Conferencie of een Raad zou behooren ontbonden te worden. Hij kan er des noods de zittingen van schorsen, en doet er verslag van aan den Algemeenen Raad.

Art. 11. De Hoofdraad regelt al de praktische bijzonderheden van beheer der Conferenciën in den kring, hetzij door briefwisseling, hetzij door rondgaande brieven van den President, en waakt voor de uitvoering van het Reglement, behoudens raadpleging van den Algemeenen Raad over gewigtige vraagpunten en over die, waarbij de geheele Vereeniging belang heeft.

Art. 12. Wanneer de Presidenten der Hoofdraden te Parijs zijn, wonen zij de zittingen bij en nemen deel aan de beraadslagingen van den Algemeenen Raad, waarvan zij leden zijn, zoolang zij die betrekking behouden.

De Algemeene Raad kan hun schriftelijk gevoelen inwinnen over de vraagpunten, waarbij de geheele Vereeniging belang heeft.

's Gravenhage, 19 November 1850.

-ocr page 83-

37

LITANIE

van den

H. V1NCENT1US VAN PAULO,

Heer, ontferm U onzer.

Christus, ontferm U onzer.

Heer, ontferm (J onzer.

God, Hemelsche Vader, ontferm U onzer.

God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God, H. Geest, ontferm U onzer.

H. Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer. 11. Maria, bid voor ons.

H. Maria, Moeder van Christus.

H. Vincentius, die van uwe kindscliheid, met God gewandeld hebt, bid voor ons.

H. Vincentius, wiens liefde zich tot allen uitstrekte, bid voor ons.

H. Vincentius, die u zeiven kuisch voor God bewaard

hebt, bid voor ons.

H. Vincentius, waakzame herder der kudde van Jesijs

Christus, bid voor ons.

H. Vincentius, die aan de armen het Evangelie met goed

gevolg verkondigd hebt, bid voor ons.

H. Vincentius, die uwe leerlingen tot alle goede werken

hebt gevormd, bid voor ons.

H. Vincentius, eer der priesterschap, bid voor ons.

-ocr page 84-

88

H. ViNCENTius, nederig bij verheffing, bid voor ons. H. Vincentius, naauwgezet navolger van Christus, bid voor ons.

H. Yincentius , hulp en opbeuring in alle rampen , bid voor ons.

H. Vincentius , balsem der bedrukten van harte, bid voor ons.

H. Vincentius, spijzer der hongerigen, bid voor ons. H. Yincentius, helper der zieken, bid voor ons. H. Yincentius, verzorger der vondelingen, bid voor ons. H. Yincentius, ijverig zielzorger van verlorene schapen, bid voor ons.

H. Yincentius , ijveraar voor de kerkelijke tucht, bid voor ons.

H. Yincentius, engelachtige priester aan het altaar, bid voor ons.

H. Yincentius, beschermer van de belaagde onschuld en

kuischheid der maagden, bid voor ons.

H. Yincentius, vereerder van den tl. Stoel, bid voor ons. H. Yincentius, ijveraar voor den Heer der heerscharen, H. Yincentius, Patroon der Yereeniging, bid voor ons. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar

ons. Heer.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons. Heer.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm

U onzer.

Bid voor ons, H. Yincentius,

Opdat wij deel mogen hebben aan de beloften van Christus.

-ocr page 85-

'69

Laat ons bidden.

O God, die in de apostolische liefde en nederigheid van den H. Vincentiüs, den geest van uwen Zoon hebt doen doorblinken, ten einde aan de armen het Evangelie te verkondigen, de ellenden der veriatenen en zieken op te beuren en aan den geestelijken stand nieuwen luister te verschaffen, verleen ons, door de voorspraak van dien Heilige, dat wij, vrij van zonden, U, door dezelfde liefde en nederigheid mogen behagen, door Jesus Christus, onzen Heer, die met U leeft en heerscht, in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.

GEBED

ten gebruike van de leden der vereeniging van den h. vincentius van paulo.

Wij danken U, Heer! voor de genaden en zegeningen , welke Gij tot heden over de Vereeniging van den H. Vin-centius hebt uitgestort.

Wij smeeken II, die zegeningen nog verder te willen verleenen aan deze Vereeniging, welke ons zoo dierbaar is, aan elk harer afdeelingen, en vooral aan die, waarvan wij leden zijn. Geef, Heer, dat zij zich overal uitbreide en vestige, dat zij den oorspronkelijken geest van vroomheid, eenvoudigheid en broederlijke eenheid, steeds behoude; opdat hare werken, van alle menschelijke drijfveeren en belangen ontdaan, meer en meer verdienstelijk voor den hemel worden.

-ocr page 86-

40

Gij, o Heer, kent de geestelijke en tijdelijke ellenden der huisgezinnen, welke wij, zoo veel onze krachten toelaten, zoeken te leenigen; Gij kent evenzeer onze behoeften; ontferm U over ons, en dat allen uwe oneindige barmhartigheid ondervinden.

Wij smeekon U,- o God van goedheid, in het bijzonder diegenen onzer medebroeders te hulp te komen, welke op dit oogenblik eene of andere beproeving hebben te ondergaan; versterk hunne ziel,quot; verlicht hun verstand, stort in hun gemoed den geest van vrede en hoop, die van U afdalen; en dat hunne en onze beproevingen, met geduld om Christus verdragen, U aangenaam mogen zijn en rijke vruchten van zaligheid opleveren.

Eindelijk smeeken wij ü, o God, om de verdiensten van onzen Heer Jesus Christus, en door de bijzondere voorspraak van de H. Maagd A-aria en den H. Vingentius, aan de leden der door ons bezochte arme huisgezinnen, aan de vrienden en weldoeners onzer Vereeniging, aan onze geliefde Medebroeders en aan ons zeiven eenmaal eene plaats in uw Eijk te verleenen. Amen.

voor kenen zieken medebroeder.

O God, genadige Schepper des menschdoms. Gij, die den mensch , uw evenbeeld, door de verleiding des Satans van de eeuwige gelukzaligheid verstoken geraakt, wederom met het kostbaar Bloed uws eeniggeboren Zoons van den dood en de helle hebt verlost en vrijgemaakt; wij bidden U, verkwik onzen lijdenden Medebroeder door de kracht uwer genade, strek uwe genezende hand over hem uit,

-ocr page 87-

41

troost en beur zijn gemoed op met inwendige vreugde, en keer genadig alle bekoringen, listen en lagen des duivels van hem af, opdat hij hier op aarde uwe hulp ondervinde, spoedig weder in ons midden verschijne en hiernamaals de eeuwige belooning verwerve. Amen. Onze Vader, Wees gegroet, enz.

voo« eenen stervenden medebroeder of weldoener.

O Jesus , onze Verlosser en Zaligmaker, sta dezen (deze) zieke bij met de heilaanbrengende sterkte van uw H. Kruis, van uw onschuldig lijden en van uwen bitteren dood. Laat hem (haar) in dezen nood genade, barmhartigheid en troost wedervaren. Verlos zijne (hare) ziel uit alle beangstheid, bekommering en gevaar, en strek uwe almagtige handen, die om zijnent (harent) wille zoo wreed met nagelen zijn doorboord, liefderijk en ontfermend over hem (haar) uit. Onze Vader, Wees gegroet, enz.

voor een zieke in een door de vereenig ing bezocht gezin.

Wij bevelen U, o Jesus, de ziel van uwen dienaar (dienaresse) ootmoedig aan, gelijk Gij uwe ziel uwen he-melschen Vader hebt aanbevolen; wij bidden U, bij al de benaauwdheid, den nood, de smart en de pijn, welke gij bij ^t verscheiden aan het kruis hebt uitgestaan, o verlos en bevrijd deze ziel van alle bekommering, beklemming en angst, geef hem (haai) de gezondheid weder, indien het hem (haar) zalig is, of geduld om de ziekte met onderwerping aan uwen H. Wil te dragen. Onze Vader, Wees gegroet, enz.

-ocr page 88-

42

vooil een ove11ledene.

Uit de diepte mijner ellende heb ik tot U geroepen , o Heer! Heer verhoor mijne stem.

Laat uwe ooren luisteren naar de stem mijner smeekingen.

• Zoo Gij, Heer! de misdrijven gadeslaat, wie zal dan bestaan ?

Omdat er bij U genade is en om uwe wet heb ik U, o Heer! verbeid.

Mijne ziel heeft zich op zijn woord verlaten, mijne ziel heeft op den Heer gehoopt.

Dat Israël op den Heer hope, van den morgen tot den nacht.

Want bij den Heer is barmhartigheid en bij Hem is overvloedige verlossing.

En Hij zal Israël verlossen van al zijne ongeregtigheden.

Heer geef hem (haar) de eeuwige rust.

En dat het eeuwig licht hem (haar) verschijne.

GEBED.

Wij bevelen U, o Heer, de ziel van uwen dienaar (uwe dienaresse), opdat hij (zij), dezer wereld afgestorven, voor U leve; en wat hij (zij), uit menschelijke zwakheid, in zijne pelgrimschap hier beneden, zondigs gedaan moge hebben, dat gelieve uwe barmhartige goedheid hem (haar) genadig kwijt te schelden. Door Christus onzen Heer, Amen.

De zielen der geloovig afgestorvenen mogen, door Gods barmhartigheid, in vrede rusten. Amen.

-ocr page 89-

43

voor overledene medebroeders en weldoeners.

O God, Gij bedeeier aller genade en beminnaar van 's mensclien eeuwig heil, wij bidden uwe goedheid, dat Gij onze Broeders, Weldoeners en allen, die tot onze Vereeniging hier op aarde behoorden, en welke wij ons in den dood vooraf hebben zien gaan, door de voorbidding der allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria en van alle Heiligen, de gemeenschap der eeuwige zaligheid deelachtig gelieve te maken. Door onzen Heer Jesus Christus. Amen,.

gebed bij verkiezingen, of het ondernemen va.n eenig liefdewerk.

Kom, Schepper, Geest, daal in ^t gemoed Yan die op uw genade wachten ,

Yervul het met den overvloed Van bovenaardsche zielekrachten.

U prijzen wij als wonderbaar.

Als Godsgeschenk en leventeler.

Als liefde en vuur op 't zielsaltaar,

Als zalvend boezemwondenheler.

Gij, zevenvoudig Godsgeschenk,

En vinger van zijn eeuwige sterkte.

Die, op des Vaders almagtswenk,

In tonggevonkel taalkracht werkte.

Ontsteek uw licht ons in den zin,

En vloei uw liefde ons in het harte;

Uw kracht neem onze zwakheid in,

Opdat zij moedig ^t euvel tarte.

-ocr page 90-

44

Dan maakt nooit vijand ons bevreesd,

En mogen wij steeds vrede smaken;

Daar, in uw hoede, HeiFge Geest,

Gweii leed ons immer kan genaken.

Doch geef vooral, dat, door uw kraclit.

Wij in U, Zoon en Vader tevens Erkennen als de hoogste magt,

Als einde en aanbegin des levens.

Zoo zij den eeuw'gen Yader lof.

Den eeuwigen Zoon, die door zijn lijden.

Ons plaats bereidde in ^t hemelhof.

En U, den eeuw'gen Geest van beiden. Amen.

Zend uwen Geest af en zij zullen herschapen worden;

En gij zult het aanschijn der aarde vernieuweti.

GEBED.

O God, voor wien elk hart open ligt, tot wien elks wil vrij spreken kan, en die alle geheimen kent, o reinig door de instorting des H. Geestes de gedachten van ons gemoed, opdat wij U volkomen beminnen en naar waarde prijzen mogen.

O God, van wien alle goed afkomstig is, verhoor ons smeeken, opdat wij, door uwe ingeving, wat regt is beramen , en het onder uwe leiding ook volbrengen.

Wek, wij bidden 't U, o Heer, den wil uwer geloo-vigen op, ten einde zij te meerder vruchten van goede werken voortbrengen, en grooter hulpe van uwe goedheid ontvangen. Door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid van den H. Geest, God van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.

-ocr page 91-

RONDGAANDE BRIEVEN

van

DE HH. PRESIDENTEN DER VEREENIGING.

i.

Rondgaande Brief van den 14 Julij 1841.

Mijnheer en geliefde Medebroeder. —- Indien regtstreek-sche betrekkingen tusschen ons zeldzaam zijn, is het christelijk gevoel, dat ons tot dezelfde werken vereonigt, er niet zwakker om , noch zijn onze wederkeerige wenschen voor den goeden uitslag onzer gemeenschappelijke pogingen minder opregt, of minder menigvuldig.

Ik gevoel mij intusschen sedert geruimen tijd, èn dooiden Raad èn door mijne neiging genoopt dezen brief aan u te richten; u , op eene andere wijze dan door het procesverbaal eener zitting, te zeggen, op welken voet de zaken staan, en wat goed en nuttig is, om zoo mogelijk, het goede, dat God door onze tusschenkomst heeft willen bewerken, uit te breiden, althans datgene, wat tot dusverre is verrigt, in stand te houden.

Gij weet. Mijnheer en geliefde Medebroeder, welke onverwachte uitbreiding de Voorzienigheid aan de Vereeni-ging van den H. Vincentius van Paulo heeft gegeven.

Wij noemden haar nog kortelings en te regt, ons klein

-ocr page 92-

46

gezelschap. Op dit oogenblik is die benaming niet juist meer, dan alleen wegens het weinigje wat wij doen, tegenover al datgene wat te doen zou zijn, ten behoeve van hen, die lijden en gebrek hebben. Bidden, ja, bidden wij God ijverig, dat Hij onze werken gelijken tred doet houden met het getal dergenen, die zich onder de heilige liefdebanier van den H. Yincentius van Paulo scharen.

^'ij tellen thans, Mijnhetr en waarde Medebroeder, meer dan zestig Vereenigingen, zoo in de landprovinciën als te Parijs. Van uit de groote steden breiden zij zich uit naaide kleinere, zij nemen zelfs de vlekken en dorpen in; die kleinere plaatsen zijn geneigd om zich onderling te verbinden en wederzijds ten steun te verstrekken; want zoo in de eene weinige ellende heerscht, de anderen zijn er als in verzonken en deze laatsten zouden in het ondersteunen der armen te kort schieten, zonder den bijstand der naburige, meer begunstigde plaatsen.

Deze soort van ontwaking der werkdadige liefde onder de mannen (want de christelijke vrouwen hadden sedert lang, het verdienstelijke voorregt, zoo niet der liefdadige giften, altans der liefdewerken) die ontwaking. Mijnheer en geliefde Medebroeder, is eene gewigtige, veel omvattende daadzaak, die ons ernstige verpligtingen opregt, omdat zij gedeeltelijk door ons is bewerkt; onze beantwoording aan de goddelijke genade kan haar verhaasten en uitbreiden; terwijl onze laauwheid daarentegen haar vertragen en beperken, ja zelfs de weldaden, welke zij aan de wereld belooft, in de waagschaal stellen kan. En inderdaad, moet de kanker der bedelarij gedeeltelijk althans genezen worden, dan schijnt het door dit heelmiddel te zijn; zullen de armen den eersten aller rijkdommen terug vinden, zullen zij zich kunnen verbeteren, andermaal wor-

-ocr page 93-

47

den wat zij niet meer zijn, althans niet overal meer zijn, zedelijk en godsdienstig, — ^t schijnt voorzeker dan, wanneer zij de voorbeelden zullen zien en met gelijktijdige ondersteuning, de verlichte en christelijke raadgevingen zullen ontvangen van hen, welke hun stand in de wereld gelukkiger heeft gemaakt en in zekeren zin boven hen gesteld. Wat zeg ik? hebben ook deze geene behoefte aan eenige hulp, om zich op den goeden weg staande te houden ! En welke hulp is krachtiger dan het gemeenschappelijk gebed, dan het geregeld en persoonlijk bezoek der armen, dan al de akten der liefdadigheid, met de genaden, welke God nooit nalaat er aan te verbinden!

Op den dag, waarop de eerste Conferencie, te talrijk , geworden zijnde, zich scheidde om verschillende afdeelingen te gaan uitmaken, zeiden wij haar: Beminnen wij onze regels; indien wij die getrouw bewaren, —gelooven vjij het vast —• dan zullen zij ons, ja, dan zullen zij ons liefdewerk bewaren. Die trouw is inderdaad door de Confe-renciën bewaard en het is daaraan, dat wij niet aarzelen grootendeels de wonderbare uitbreiding onzer Vereeniging en de zegeningen Gods over haar, te mogen toeschrijven.

Doordringen wij ons dan. Mijnheer en geliefde Medebroeder, doordringen wij ons meer en meer van den geest van ons liefdewerk : geven wij aan de armen en aan de armen zonder uitneming van personen; hebben wij den meesten eerbied en achting voor de andere instellingen van liefdadigheid ; houden wij ons naauw vereenigd met onze herders; vormen wij slechts een hart en ééne ziel; dat er onder ons nimmer, zoo min als in het verledene , eenige woordentwist, eenige spanning over den voorrang zij; kennen wij geene andere partij dan die der liefde en laat ons niet vervallen in het kleingeestige van kransjes of gezelschapjes.

-ocr page 94-

48

Het is juist wegens dien geest van zelfverloochening der leden onderling, der eene Conferencie ten opzigte der andere, der Vereeniging ten aanzien van allen; het is wegens dien waarlijk christelijken geest, die tot nu toe niet ophield het geheel der Vereeniging te bezielen, dat het algemeen vertrouwen ons als te gemoet is gekomen. Dit heeft de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten te Lyon bewogen , onze Broeders in die stad te verbinden aan de uit-deeling van een gedeelte des algemeenen ouderstands, voor de bewoners, die bij de overstrooming geleden hadden, bestemd; dit maakt dat men hen elders, op dit oogenblik verzoekt, om zich te willen belasten met het bestuur der Bureaux van Weldadigheid en met al de voor armen en zieken bijeengebragte hulpmiddelen; dit heeft te Parijs Mgr. den Aartsbisschop bewogen, hun de zorg op te dragen, om zijne eigene en onuitputtelijke liefdadigheid, om zoo te zeggen, met eenig licht te omringen, door zich op hen te verlaten om inlichtingen in te winnen nopens de tallooze aanvragen om ondersteuning die hem worden gedaan; dit heeft overal onze Conferenciën , aanvankelijk alleen uit jongelieden zamengesteld, doen aangroeijen en vereerd worden door de toetreding als leden, van een groot aantal brave mannen, vergrijsd in de beoefening van alle liefdewerken.

Door regels verstaan wij hier vooral de algemeene be-schouwingeri die ons eigenlijk Reglement voorafgaan, die den geest, welke ons bezielen moet, uitdrukken en ten allen tijde leven aan al onze pogingen zullen bijzetten ; want die beschouwingen, zij zijn het woord Gods, zij zijn de grondregels der Heiligen, zij zijn hoofdzakelijk de gedachten van den H. Yincentius van Paulo, welke wij slechts op de behoeften van ons liefdewerk hebben toegepast.

-ocr page 95-

49

Wat nu het Eegleinent zelve betreft, de tijd Leeft er wijzigingen in kunnen brengen naar plaatselijke omstandigheden en naar gelang der uitbreiding van het liefdewerk, maar de hoofdzaak er van blijft; elke Confereneie ziet er zich zoo na mogelijk naar te rigten, altans men verwijdert zich nergens van den geest, die het eerste ontwerp er van heeft bestuurd en de voorloopige bemerkingen heeft ingegeven.

Elke Confereneie maakt dan ook. Mijnheer en geliefde Medebroeder, reglementen overeenkomstig hare behoeften; wij verzoeken alleen, dat men het eenmaal aangenomene niet ligt verandere; men verspilt somtijds veel tijd en veel vrede in het bespreken van reglementaire bepalingen , en dan nog bemerkt men spoedig, dat die met zoo veel arbeid tot stand gebragte wijzigingen niet krachtiger ten goede werken dan die, welker plaats zij hebben vervangen : wat aan alles kracht eu leven geeft, wat alle dingen in ons liefdewerk op hunne behoorlijke plaats zal brengen, is de opregte liefde voor de armen van Jesus Christus , is de broederlijke eenheid van alle de leden der Yereeniging.

En gij weet het. Mijnheer en geliefde Medebroeder, geen andere drijfveer zet ons aan; geen andere band dan deze verpligt de een jegens den ander. In onze Conferenciën, in de geheele Vereeniging is alles vrijwillig, alles vrij. Ons genootschap is eene verbinding der harten, welke geen andere wet omschrijft, beperkt, noch regelt, dan de wet der christelijke liefde, dan de begeerte, die ons allen bezielt, om ons eigen heil te bewerken, door onze ongelukkige broeders te helpen. Onder ons is het eene lid niet meer dan het andere, heeft de eene Confereneie geen regt uit te oefenen jegens eene andere.

Zoo ik u dus heden schrijf, Mijnheer en geliefde Mede-

-ocr page 96-

50

broeder, zoo er betrekking tusschen ons bestaat, is het alleen op grond dier christelijke broederschap, omdat ik de eerste President der eerste Conferencie ben geweest; daarop zijn de Conferenciën vermenigvuldigd, het werk heeft zich uitgebreid, het scheen nuttig en zoet voor het hart, betrekkingen tusschen al de verschillende Vereeni-gingen te bewaren; van toen af werd het voegzaam en zelfs noodig, de middelen tot het onderhouden dier betrekkingen te regelen; van daar de Secretarissen voor de briefwisselingen, een Raad, die meer een band dan eene magt is, een Eaad om de moeijelijkheden toe te lichten ofte beslissen, die natuurlijkerwijze bij de bakermat der Vereeniging worden ingebragt.

Maar dat alles is aan niemand opgedrongen, wordt vrijwillig aangenomen, gevolgd en daarvan zou kunnen worden afgeweken. Van het middenpunt der Vereeniging tot de Conferenciën, van de Conferenciën tot het middenpunt, is er geen band van gezag en gehoorzaamheid; er kan geen band van achting en raadgevingen zijn, maar zeker is er, maar bovenal is er liefde, is er hetzelfde doel, zijn er dezelfde liefdewerken, is er eenheid der harten in onzen Heer Jesus Christus.

Ik hechte er veel aan, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om dit punt van ons bestaan goed uit een te zetten, niet om. de kostbare banden, die ons verbinden, te verslappen, dit zij verre ! maar omdat de bijzondere Conferenciën zich vrijelijk zouden kunnen toewijden aan de ontwikkeling harer liefdewerken, opdat aan allen kenbaar zij — en dit zal eene stichting te meer voor ons wezen — dat de liefde en de liefde alleen magtig genoeg is, om de menschen te vereenigen en tot het goede te brengen.

De ijver van meer dan een onzer Broeders zou kunnen

-ocr page 97-

51

wenschen, dat de Vereeniging op ander standpunt geplaatst ware, eene regelmatiger, eenvormiger en schijnbaar steviger inrigting hadde; ons scliijnt het echter, dat het liefdewerk, door zijne uitbreiding zelve, alsdan gevaar zou kunnen loopen.

En thans, Mijuheer, in weerwil dezer verklaring, of liever uithoofde dier verklaring zelve, daar het wel te verstaan is, dat ik niets anders dan raadgevingen aan u rigten kan, welker waarde gij zelf zult beslissen, zal ik eenige vragen beantwoorden, die ons door eenige Con-ferenciën zijn gedaan.

Men heeft ons namelijk gevraagd , of men niet wel zou doen, van, in zoo verre als Conferencie, mede te werken tot de oprigting van een katholiek dagblad. Wij hebben de Conferencie, welke ons raadpleegde, gesmeekt en wij verzoekeii haar allen, van zoodanige gedachte ter zijde te stellen. Ons werk is een werk van handeling, het is geen spreekgestoelte en het moet het nooit en nergens worden. Hoe moeijelijk is het niet voor een tijdschrift, van niet tot eene of andere zijde uitsluitend over te hellen ! De sterkste wil is daarvoor bezweken. Hoe moeijelijk is het vooral, van bij herhaalde discussiën, niemand te kwetsen! Wij nu bestaan om smarten te lenigen, niet om er nieuwe te doen ontstaan. l)e vereeniging van den H. Vincentius van Paulo is eene vereeniging geheel can liefde, zeggen onze regels, de staatkunde is haar ten eenemale vreemd. En een dagblad handelt altijd min of meer over staatkunde.

Men heeft ons evenzeer gevraagd, of men als leden personen kan aannemen , die hoezeer edele gevoelens koesterende, echter nog geene Christenen waren.— Wij hebben geantwoord, dat de leden der Vereeniging 1°. hun geloof moesten vereeren, door de beoefening van een chris-

-ocr page 98-

52

telijk leven; 2°. in staat zijn om do armen te helpen, in hoe geringe mate het dan ook zijn mogte.

Werd deze laatste voorwaarde niet gehandhaafd, de intrede in de Conferencie zon bekuipt worden door personen, die er hulp zouden komen zoeken, in plaats van die aan te brengen. Men gevoelt welke verregaande ontaarding oritfe bijeenkomsten daardoor zouden kunnen ondergaan. Wat de eerste voorwaarde betreft, zoo zijn wij zeker niet geroepen om onze broeders te oordeelen; wij hebben niet in hun geweten te treden; wij kunnen zelfs met voorzigtigheid de deuren onzer vergaderplaatsen openen voor mnnnen, die het geluk nog niet hebben van de godsdienst te beoefenen en voor wie het voorbeeld hunner gelukkiger broeders nuttig kan wezen, maar het is ons toegeschenen, dat men alleen dan, wanneer men tot de geregelde beoefening dierpligten, welke het geloof ons voorschrijft, gekomen is, onder de leden der Conferenciën kan worden ingeschreven.

Overigens wenschen wij, dat zij die eenen kandidaat willen voorstellen, alvorens daartoe over te gaan, nimmer nalaten om zich daarover met den President te verstaan, die meer bepaaldelijk is belast met het bestuur en het handhaven der eer van de Conferencie. De voordragt geschiedt dan met gemeen overleg tusschen laatstgenoemde en de vrienden van den kandidaat, en er is alle reden om te gelooven, dat zij geschiedt, omdat zij geschieden moet. Wij kunnen overigens niet beter doen, dan nopens dit punt te verwijzen naar de algemeene aanbevelingen in de reglementaire beschouwingen, welke wij boven aanhaalden, vervat, de toepassing er van te regt overlatende aan de wijsheid en den ijver der bijzondere Presidenten.

Ten aanzien van nieuwe Conferenciën, is het van veel

-ocr page 99-

53

gewigt, dat diegene onzer medebroeders, welke er de oprigting van bepalen, of bij wie men nopens derzelver inrigting raad inwint, den geheel christelijken, geheel liefderijken, niets dan christelijken, liefderijken geest der Vereeniging van den IT. Yincentius van Paulo goed doen begrijpen. Zij moeten evenmin verzuimen om te herinneren , dat de grondslag van ons werk het bezoeken der armen aan huis is. Wat het met ons in betrekking geraken betreft, zoo doen de Conferenciën daartoe aanvrage aan den Algemeenen Eaad, zicli daarbij, zooveel mogelijk, voorziende van de goedkeuring der leden van oudere Conferenciën en van die van bekende geestelijken. De Raad heeft voortaan aan den Algemeenen President de zorg voorbehouden, om zelf dergelijke aanvragen te beantwoorden en deszelfs toetreding tot het verlangen der nieuwe Conferenciën kenbaar te maken.

Ongetwijfeld, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is dit geene affiliatie, zoo als wij boven zeiden; het is verstandhouding tusschen Christenen, het is een eenvoudige band van liefde, liet is iutussclien van belang, dat de groote familie van den H. Vincentius van Paulo in haren boezem geene Vereenigingen telle, die een ander doel hebben dan zij zelve heeft, en daarom moeten die betrekkingen met beleid en kennis van zaken worden tot stand gebragt. Overal dan , waar zich uwe betrekkingen mogten uitbreiden, zult gij ons helpen, — wij rekenen er op, — om ten dezen opzigte onze taak behoorlijk en nuttiglijk voor onze geliefde Vereeniging te kunnen volbrengen

quot;Wijders, Mijnheer en geliefde Medebroeder, vervul ik nog eenen wensch van den Raad, met de Conferenciën te verzoeken, om zoo min mogelijk de bijzonderheden van hunne liefdadige werkzaamheden publiek temaken; niet

-ocr page 100-

54

dat wij iets van het licht te vreezen of te verbergen hebben, maar uit vrees, dat men aan zucht tot ijdelc glorie toeschrijve, wat slechts een middel van orde en van opwekking voor ons zelve zou wezen. Nog veel meer zuilen wij ons derhalve onthouden van iets onder onzen naam in tijdschriften publiek te maken; indien anderen daarin het weinigje dat wij trachten te doen, bekend maken, zal het nimmer onder onze opgave of op ons verzoek geschieden; wij zullen ons veeleer beijveren dat het stilzwijgen bewaard worde over liefdewerken, die altijd eene verdienste te meer zullen hebben, indien zij niet bekend zijn dan bij God en onze medeleden.

Eenige Conferenciën, Mijnheer, hebben zich doen of laten autoriseren in de steden, waar zij zijn opgerigt; anderen bestaan door de daad zelve van hun bestaan. Wij gelooven niet, dat er in dien staat van zaken iets te veranderen valt. Daar, waar de burgerlijke autoriteit mogt verlangen, dat wij van haar het regt ontleenen om ons te vereenigen, voldoen wij aan haren wensch; daar waar men ons zonder eenige formaliteit, onze kleine liefdewerken laat doen, behouden wij daar onze christelijke vrijheid; maar houden wij ons overal en altijd onder de vleugels der Bisschoppen, die ons hebben aangenomen en laten wij niet na onze liefde aan dien gloed te verwarmen. Ons werk is dat van leeken en het schijnt nuttig dat het van leeken blijve; doch er zou gevaar in zoodanig bestaan kunnen zijn, indien wij ons niet naauw, door liefde en vertrouwen met onze herders ver-eenigden.

Dan ik wil dezen reeds te langen brief niet eindigen Mijnheer, zonder u een laatst en dringend verzoek te doen : verzuim nimmer het bezoek der armen aan huis.

-ocr page 101-

55

Het bezoeken der armen in hunne treurige verblijven, is het eigenaardig kenmerk der Conferenciën van den H, Vin-centius van Paulo , en de Raad heeft zelfs de Presidenten der Conferenciën te Parijs vermaand, om al de door hunne Conferenciën in ondersteuning aangenomen huisgezinnen in persoon te bezoeken, ze elke drie maanden te bezoeken, om te beter hunne behoeften te kennen en zich te verzekeren, dat de bezoeken regelmatig door de leden geschieden. Treden wij dan moedig die bedompte verblijven binnen, waarin de armoede dikwerf gedwongen is, zich te verschuilen; vergenoegen wij ons niet met er zelve in te gaan, maar zetten wij er ons neder op den waggelenden stoel, die men er ons aanbiedt; praten wij met de armen, dat onderhoud zal vertrouwen wekken; wij zullen al hunne kwalen keren kennen, al hunne verlangens, misschien hunne ondeugden. ^Vij zullen hun met kennis van zaken raad geven, wij zullen verkrijgen, dat de kinderen ter school en naar goede scholen worden gezonden, dat men het omzwerven voorkome door hen op ambachten te doen. Zoo doende zult gij voorzorg nemen voor uwe armen, wien het daaraan dikwerf ontbreekt, gij zult hunne voorzienigheid zijn, hun eene betere toekomst bereiden. O welk een troost voor een jongeling, zoo hij geheel zijn leven, een gezin, dat hij op die wijze zal geholpen, aldus uit de ellende gered en misschien aan de grootste ondeugden zal ontrukt hebben, met het oog als volgen kan. Wie zal zeggen, hoevele genaden God over dat leven zal uitstorten, ter zake van dat edelmoedig werk, dat er de eerste intrede van zal gekenmerkt hebben! Mijnheer, zeg, ja , zeg dikwerf dit alles aan de jongelieden uwer Conferencie, moedig hen aan, om op die wijze het begin huns levensloops te eeren; ik beloof hun, dat God

-ocr page 102-

56

zicli dan belasten zal om dien roemrijk te kroonen; zijne belofte is stellig en bedriegt niet.

Ik eindig, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en bedwing deze uitstorting mijner ziel, die overvloeit en nu nog veel meer zou kunnen zeggen, wanneer mijne gedachten zich vestigen op onze geliefde Conferenciën, op dat werk, dat God aan uwen ijver en den onzen heeft toevertrouwd, op dat werk, dat ons misschien een oogslag van genade van God, althans het bedaren zijner gramschap en de vergiffenis van eenige onzer ongetrouwheden zal verwerven.

Zoo moest ik u, bij voorbeeld, iets zeggen nopens den Raad van Parijs, zamengesteld uit de Presidenten der Conferenciën en der bijzondere liefdewerken dier stad; hij vergadert voortaan wekelijks met eene stiptheid, welke de algemeene Eaad niet genoeg kan prijzen. Daar geeft men zich wederzijds inlichtingen; daar sluit de band der Conferenciën zich dagelijks naauwer toe; daar smelten de uiterlijke verscheidenheden in eenen gemeenschappelijken geest, in eene ware christelijke broederschap te zamen. Diegene onzer Broeders uit de Provinciën, welke eenigen tijd te Parijs komen doorbrengen, laten zelden na aan die wekelijksche bijeenkomsten deel te nemen en gaan immer meer gesticht huiswaarts.

Gaan wij voort. Mijnheer, te zamen te bidden; aan de armen van Jesus Christus, aan onze broeders, door dezelfde middelen opbeuring te bezorgen; gaan wij voort ons in God te beminnen, onder de beschermerschap van de Moeder der liefde, van de goddelijke Moeder van Jesus. Die vereeniging zal onze kracht zijn, meer dan alle reglementen; wij zullen elkander misschien weinig hebben gezien, maar ons toch innig kennen in den schoot van Hem, van wien alle goede gedachte afdaalt en tot wien

-ocr page 103-

57

zij weder opklimt en tot wien wij zelve eens zullen gaan!

Ik schrijf u hier. Mijnheer en geliefde Medebroeder, niet mijne eigene denkbeelden, maar ik schrijf n die van al diegenen uwer broeders, welke ik gelegenheid gehad heb te spreken; ik schrijf u vooral de denkbeelden van den Raad, die mij verzocht heeft dezen brief te maken en aan wien ik dien, voor de verzending, ga voorlezen.

Het is ook nog die Eaad, het ontging mij bijna, die mij verzocht heeft u aan te bevelen, dat er nimmer in uwe gesprekken, in den boezem der Conferencie, nimmer in uwe processen-verbaal of verslagen iets voorkome tegen de openbare of bijzondere instellingen van liefdadigheid, niets tegen de administratieve weldadigheid, zoo als men haar noemt. Laten wij anderen het goede laten doen op hun manier en gelooven wij zelfs, dat zij over het algemeen, beter doen dan wij.

En eindelijk dank ik u, uit naam van den Eaad, uit den mijnen, uit dien der ondersteunde Conferenciën, voor hetgeen gij gedaan hebt voor de armen onzer Broeders te Lyon en te Nimes, ten tijde der overstrooming. Er zal u deswege eene uitgewerkte verantwoording van de ontvangsten en uitgaven geworden.

Ik ben. Mijnheer en geliefde Medebroeder,

De meest toeyenegene moer broeders, BATLLY.

-ocr page 104-

58

II.

Kondgaande brief van den 1 December 1842.

Mijnheer en geliefde Medebroeder. — Uit naam van den Algemeenen llaad, wenseli ik u eenige oogenblikken over de belangen onzer Yereeniging te onderhonden.

In de eerste plaats moeten wij de Voorzienigheid danken , dat zij aan ons liefdewerk zoo snelle en troostende uitbreiding geeft, en door eene bijzondere gunst, den waren geestden geest van eenvoudigheid en liefde, in de Conferenciën van den H. Vincentius van Paulo onderhoudt.

Het zekerste middel om nieuwe uitbreiding te verwerven, om geroepen te worden, het goede dat wij doen voort te zetten en nog meer te verrigten, is, ons meer en meer te bevestigen in dien geest, welken die van onzen H. Patroon was, die in zijn geheele leven en in al zijn beginselen doorblinkt, die bij onze wording heeft voorgezeten en welken wij, zooveel wij vermogten, hebben uitgedrukt in de voorloapige beschouwingen van ons Eeglement, of liever in ons Reglement zelf; want die beschouwingen, zij zijn onze waarachtige regel, die alle andere moet be-heerschen en die, terwijl zij ons allen dezelfde rigting heeft, ons in de eenheid bewaart, in weerwil der ver-

-ocr page 105-

59

scheidenlieid van middelen eu gebruiken, welke ^plaatselijke omstandigheden mogten vorderen.

Lezen en herlezen wij dan dikwerf die kortere bemerkingen, overwegen wij ze zelfs in den geest des geloofs; zij zijn, om te zeggen, niet het woord eens mensclien, althans zij zijn he^ woord van den geheiligden mensch, van den man, wiens woorden en geheel leven met de glorie des hemels door God bevestigd zijn. Trouwens gij weet, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat de in die bemerkingen vervatte denkbeelden getrokken zijn uit de vertrouwelijkste geschriften van den H. Yincentius van Patjlo , uit de regels, welke hij, na vele jaren van ervaring, voor de heilrijke liefdewerken , waarvan hij de vader was, opstelde, om er den aanwas en duur van te verzekeren.

Na dit gemeenschappelijk onderrigt, hetwelk wij opvolgen, is niets geschikter om den geest en eenheid der Ver-eeniging te handhaven, dan de onderlinge verstandhouding der Conferenciën zelve, en de Algeraeene Raad, die meestal het middel tot die verstandhouding is, gevoelt dagelijks dringender zijne verpligtingen te dien aanzien; hij gevoelt hetgeen hij vermag en hetgeen hij doen moet, om al de deelen der Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo te zamen te binden, om de navolging der nieuwe middelen, der vrome vindingen van de liefde, die zich bij de plaatselijke Conferenciën openbaren en te werk gesteld worden, op alle punten, waar zij uitvoerbaar zijn, uit te lokken.

Het Algemeen Verslag, hetwelk thans in het licht is verschenen, leert ons. Mijnheer en geliefde Medebroeder, in de eerste plaats al de voordeden kennen, welke deze verstandhouding, wanneer zij goed begrepen wordt, kan opleveren, en het is dan ook voor die algemeene mede. deeling, dat wij allerwege dankbetuigingen ontvangen, die

-ocr page 106-

60

ons hart verrukken en ons onze pligten voor het vervolg aanwijzen.

Lang hebben wij over de zamenstelling van dat Yerslag nagedacht en het vervolgens zoo eenvoudig en beknopt mogölijk gemaakt, omdat wij vreesden de Yereeniging de wegen te zien bewandelen eener eergierige openbaarheid, die zoo weinig aan de werken der christelijke liefde voegt en er zoo vele heeft doen te niet gaan.

En toch zal voortaan het jaarlijksche Verslag nog beknopter zijn dan het tegenwoordige; daar wij u alsdan slechts over de daadzaken van één enkel jaar te onderhouden zullen hebben. Het zal vooral dienstbaar worden gemaakt, om de middelen te vermelden, welke de goede geest en de liefde der Conferenciën tot derzelver uitbreiding, de heiliging harer leden en eene krachtige opbeuring der armen hebben uitgedacht.

Zoo heeft de Conferencie van Eijssel zeer gewichtige opsporingen gedaan naar den gezondheidstoestand dergenen welke zij bezocht; zij heeft de noodzakelijkheid betoogd om de woningen der behoeftigen, die bijna altoos zoo ongezond zijn en gemeenlijk den druk van ziekten en ellenden nog zwaarder maken, te verbeteren en de middelen daartoe opgespoord.

De Conferencie van Nantes, van St. Louis d'Antin te Parijs, van Mans en andere, hebben voor regel aangenomen, dat het bezoek der armen altijd door twee leden gezamenlijk zou geschieden. Men begrijpt gereedelijk al wat zoodanige gewoonte waardigs, christelijks en krachtigs heeft tot wederzijdsche stichting onzer broeders en tot troost der ongelukkigen.

De Conferenciën van Lyon, althans eene deizelve, is Bibliothecaris geworden van eene Yereeniging van goede

-ocr page 107-

61

boeken en daardoor sluit zij zich niet alleen aan liet al-gemeene goed, hetwelk die Vereeniging bewerkt, aan, maar zij vindt daardoor boeken in overvloed voor hare militairen en hare armen.

Het zijn vooral dergelijke daadzaken, welke in de Verslagen zullen worden vermeld, waarom wij u. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dringend verzoeken, ons tot in de bijzonderheden bekend te maken, met al wat uwe Conferencie onder dit opzigt nuttigs, ter voorstelling aan de andere Conferenciën zou kunnen aanbieden.

Hierdoor zal het Algemeen Verslag, zonder ongerijf, sommige bijzondere verslagen kunnen aanvullen en er de moeite en onkosten van doen uitsparen.

Nietemin zal het altoos goed wezen, de aandacht der Conferenciën, door bijzondere onderrigtingen, op zekere belangrijke punten te vestigen. Zoo heeft de Conferencie van Eijasel, in een geschrift van weinige bladzijden, hare gedachten en arbeid betrekkelijk het gezonder maken der woningen van de armen, waarvan wij daar straks spraken, uitgedrukt, en naar ons inzien, kon niets eene zoo nuttige opgave vervangen.

En daar wij hier spreken van hetgeen in het licht wordt gegeven, zullen wij hier bijvoegen , dat in sommige Conferenciën de gewoonte van het drukken der lofredenen op overledene leden zich begint in te dringen. Er ligt zeker minder gevaar in het prijzen der dooden dan der levenden; kan echter de ijdelheid , die overal tusschensluipt, welligt ook hare rekening niet vinden bij die openbare lofspraak onzer overledene broeders ? Is het niet geheel in ons huiselijke, dat wij hen beweenen moeten en daar, ter onzer stichting, ons hunne goede voorbeelden te binnen brengen ? Ons komt het voor, dat men althans zeer sober

-ocr page 108-

62

moet zijn met dergelijke uitboezemiiigen eu zich die niet veroorlooven dan in bijzondere omstandigheden, na er rijpelijk over nagedacht te hebben.

Zoo er somtijds zwarigheden aan het openlijk bekend maken van het goede verbonden zijn, liggen er nog grooter in het openbaren van het kwade. Mogt het alzoo gebeuren, dat eenige voorbijgaande oneenigheid in eene onzer bijeenkomsten plaats had, dat eene Conferencie buiten af eenigen onwil of hindernis ontmoette, zoude zij zich wel moeten wachten daarvan iets door den druk bekend te maken. Eenige Conferenciën hebben ons di-ingend verzocht, die aanbeveling aan allen te doen toekomen en wij begrijpen het gewigt, dat zij er aan hechten. Een ongelijk, dat openbaar is gemaakt, is bijna nimmer meer te herstellen. Een zeer voorzigtig, deugdzaam en ervaren priester zeide ons eens, dat de bekeering van iemand, die niet door openbaarheid aan slechte wegen gebonden is , eene gewone bekeering is, maar dat er een wonder wordt gevorderd, om de hoofdigheid en den hoogmoed van hem, die aan zijne dwalingen door openbare handelingen gekluisterd is, te overwinnen. Hij bedoelde voornamelijk de goddeloozen, maar zijne stelling is ook toepasselijk op anderen. Hebt gij het ongeluk van met iemand verschil te hebben, er is helpen aan en het bijleggen valt gemakkelijk, zoo lang de zaak tusschen u en uwen broeder blijft; maar zijt gij eens verpligt om u op de publieke opinie te beroepen, door middel der drukpers of dat der regtbanken, dan zal de eendragt niet meer te herstellen zijn, dan door eene zeer bijzondere genade van boven; gij zult u een tegenstrever gemaakt hebben, dien gij bestendig en overal weerbarstig aan uwe belangen zult aantreffen, en zoo gij liefderijke instelling zijt, zult gij daardoor zeker aan alle andere

-ocr page 109-

63

christelijke werken eenen rusteloozeu vijand berokkend hebben.

Vergeten wij toch nimmer, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat wij slechts bestaan om te vereenigen en niet om te verdeden; laat ons dan, ter bereiking van ons liefderijk doel, weten te zwijgen, weten te lijden. Zijn wij de leerlingen niet van Hem, die de wereld geadeld heeft door zijne vrijwillige vernederingen ? Zijn de Heiligen niet verheerlijkt naar de mate hunner vernederingen ? Dit is - -gij weet het zoo goed als ik en beoefent het betel — dit is het groot geheim des kruises; de grootheid wordt alleen door nederigheid verkregen, en een christelijk werk kan zich te nuttiger en roemrijker toekomst belooven, hoe kleiner en nederiger het zich maakt en acht.

Wanneer wij u aldus op uwe hoede trachten te doen zijn tegen de gewoonten van openbaarheid, bedoelen wij daarmede de zaken, die ons persoonlijk betreffen, die onze Conferenciën aangaan; maar wij maken daarbij met zorg eene onderscheiding, zoo als wij straks deden bij het vermelden der Conferencie van liijssel, ten aanzien van ontwerpen, proeven of middelen, om aan hen, die lijden, spoediger, zekerder en ruimer hulp te verschaffen. Zoo toch hebben wij zelve uitgelokt en bevelen u bij deze aan het kleine Handhoek der werken van liefdadigheid, te Parijs uitgegeven en aan het bureau van ons Secretariaat verkrijgbaar. Die uitgave is niet geschied uit naam of voor rekening der Vereeniging, maar heeft plaats gehad op ons verzoek, door een onzer Medebroeders, lid van den Algemeenen Eaad. Zij heeft ten doel, de middelen te doen kennen om de ongelukkigen te hulp te komen, middelen, welke, de liefdadigste mensch zeer dikwerf niet kent en hem bovendien in zijne moeijelijke en edel-

-ocr page 110-

64

moedige pogingen voor te lichten, die te vergemakkelijken en te bekorten.

Maar keeren wij terug tot het Algemeen Verslag. Onderscheidene Conferenciën verzoeken daarvan een groot aantal exemplaren; wij zullen die aan haar afzenden, om dat het haar tot een middel verstrekt, om zich de bijdragen der honoraire leden en beschermers te verzekeren; zij hebben ons ook lijsten van eenige van haar verwijderd wonende leden toegezoncïen, aan welke wij ons insgelijks beijveren zullen het Verslag te doen toekomen. Het naauwer toehalen onzer banden met onze oude Medebroeders, die voortaan alleen zijn, hen aan de Vereeniging te verbinden, hun harer te doen gedenken, hen tot het beoefenen der liefde aan te zetten, door het verhaal van de liefdadige voorbeelden der Conferenciën , waarvan zij leden zijn geweest, misschien zelfs door hunne tusschen-komst de oprigting van nieuwe Conferenciën te bevorderen, — dit alles is eene der voornaamste bedoelingen, zoo niet de voornaamste der jaarlijksche openbaarmaking.

Wij verzoeken derhalve die Conferenciën, welke de lijsten der oude leden nog niet hebben overgezonden, ze ons zoodra doenlijk te doen toekomen, ten ware zij verkiezen mogten Verslagen te vragen en die zelve te verzenden. Hier zijn de oogenblikken kostbaar; eiken dag worden de herinneringen flaauwer en wisschen aich uit. Het is ongetwijfeld gelukkig nieuwe leden aan te nemen, maar het is van geen minder belang, onze eerste broeders te behouden en aan ons te verbinden.

Het Algemeen Verslag heeft bovendien eene andere uitkomst gehad, waarvan ons thans nog overblijft te gewagen.

Tot dus verre hadden H. W. Bisschoppen de in hunne Bisdomen opgerigte Conferenciën goedgekeurd en

-ocr page 111-

65

beschermd. Onderscheidene van hen hadden ons in onze pogingen bemoedigd, wanneer zij in onze driemaandelijk-sche vergaderingen te Parijs voorzaten; maar zie, na het ontvangen van het Verslag, rigten zij aan den Alge-meenen Eaad hoog te schatten brieven, ware en stellige goedkeuringen bevattende. quot;Wij moeten God ongetwijfeld bedanken voor die overeenstemming der Fransche Bisschoppen in het aanprijzen der Vereeniging van den H. Vin-cenïius van Paulo ; maar gij gevoelt even als wij, dat die heilige en ruime zegening, welke eene onvergelijkelijke gunst is aan ons, aan elk lid, aan degenen die belast zijn met het bestuur der Conferenciën, aan uwen Raad, aan ons allen, naauwere verpligtingen, eene verdubbelde werkzaamheid en geheel -lieuwe inspanning oplegt. Ik zal het u niet verbergen. Mijnheer en waarde Medebroeder, dat deze laatste gewigtige omstandigheid ons onmiddellijk bewogen heeft u dezen brief te schrijven, om u die belangrijke daadzaak mede te deelen en u te bewijzen, dat wij ons met nieuwe aandrift willen toeleggen op de ontwikkeling en volmaking onzer geliefde Vereeniging.

Onderscheidene H. W. Bisschoppen, in wier Bisdommen nog geene Conferenciën bestaan, verzoeken ons nieuwe exemplaren van het Verslag, van de Reglementen en van alle noodige inlichtingen voor de oprigting van Conferenciën, welke zij betreuren tot dus verre gemist te hebben. Gij begrijpt, hoe eerbiedig en gereedeliik wij aan dien wensch der Kerkvoogden voldoen.

Ik zal dezen brief niet eindigen, zonder te gewagen van eenige daadzaken , welke opmerking verdienen en van eenige adviezen, door den Algemeenen Raad verstrekt.

Op zeer enkele plaatsen, hebben Protestanten, door liefderijke oogmerken gedreven, verzocht; om deel te

-ocr page 112-

66

maken van onze Conferenciën. Wij hebben gemeend te moeten antwoorden, dat het ons ondoenlijk toescheen, om onze afgedwaalde broeders dit bewijs van genegenheid en van zucht tot eene meerdere en nog veel gelukkiger toenadering te geven. Ons doel toch is de armen niet slechts stoffelijk te helpen, maar hen te troosten, hen te brengen tot de beoefening der christelijke deugden, welke de krachtigste aller vertroostingen is, en alzoo tot het ontvangen der H. Sacramenten en tot alle heilvole oefeningen, welke de Katholijke Kerk voorschrijft, en die alleen de harten krachtdadig verbeteren, bekeeren en vertroosten; een Protestant nu kan, rondborstig en zonder verloochening, zulk eene zending niet vervullen.

Er is ons gevraagd, of het geoorloofd was, een gedeelte der fondsen, als gift of door middel van koliekten aan de Conferenciën verstrekt, tot eene andere liefdadige bestemming , dan de bijzondere door de Conferencie onder-nomene werken te besteden. Het is ons voorgekomen, dat zulks niet behoorde te geschieden; omdat vooreerst daardoor de meening der gevers miskend zou worden, en ten andere, omdat zoodanige vrijheid aan de liefdadige werken, welke wij ondernomen hebben, merkelijk zou kunnen schaden; wanneer men alles wil doen, eindigt men met niets te doen, en eene Vereeniging van liefdadigheid, welke zich niet weet te beperken, is spoedig uitgeput. Omdat men eenige liefdewerken ondernomen heeft, is men geenszins gehouden, om zich met alle in te laten. Houd het ten goede. Mijnheer en waarde Medebroeder, zoo ik hier de werking van uwen ijver schijn te beperken, maar men moet wijs zijn met mate, en het is om uwe pogingen des te krachtiger en duurzamer te maken, dat ik het waag, u de raadgevingen eener voor-

-ocr page 113-

67

zigtigheid, die zelfs angstig zou kunnen schijnen, mede te deelen.

In eenige Conferenciën heeft veel drukte geheerscht ten gevolge van de verkiezingen, welke de vernieuwing harer Bureaux noodzakelijk maakte; het is misschien te betreuren, dat men niet overal den regel volgen kan, die van den beginne af, te Parijs in acht is genomen en er in het belang van vrede, orde en het welzijn der Conferenciën, met den besten uitslag wordt opgevolgd; het is de Alge-meene President, die de bijzondere Presidenten verkiest, welke vervolgens de Vice-Presidenten aan hem ter benoeming voorstellen en zelve de andere beambten benoemen; maar het spreekt van zelve, dat die wijze van handelen niet uitvoerbaar is daar, waar niet meerdere Conferenciën bestaan en een President aanwezig is, die als ^t ware de President der Presidenten zelve is. Men kan echter de vernieuwing der beambten zeldzaam maken, indien zij al niet onbepaald hunne betrekkingen behouden, zoo als te Parijs en in bijna alle Conferenciën, dat is, zoo lang als zij die voor het liefdewerk nuttig kunnen waarnemen. Overal kan het ook de President zijn, die in de andere functiën voorziet. Indien men al vreest, dat eenig beambte zich aan zijne Medebroeders opdringt, ook dan zelfs, wanneer de tijd heeft doen zien, dat hij niet geschikt voor zijne betrekking was, ducht men dan nog niet meer de oneenig-heden, welke in alle genootschappen de verkiezingen meestal medebrengen. En zijn er bovendien in eene Yereeniging van liefde niet duizend middelen, om eenen President of elk beambte (anders dan door hem te vervangen) te doen gevoelen, dat zijne diensten niet meer nuttig zijn voor het liefdewerk ? Overigens moet het zeldzaam noodzakelijk wezen om zoodanige waarschuwing te geven. Het is inderdaad

-ocr page 114-

68

gemakkelijk, zich eenige voordeelen van eene verandering te beloven, maar men moet de nadeelen, welke zij mede-sleept , daartegen overstellen. De geest van bestendigheid en duurzaamheid is de eigenaardige geest der christelijke en liefdadige genootschappen, en het schijnt, dat eene zeer gemeenzame regel hier in zeker opzigt toepasselijk is : men moet, zegt een spreekwoord, geen oude boomen omhakken om nieuwe in de plaats te stellen; dit is het zekere aan het onzekere opofferen; laat derhalve de eenen groeijen zonder de anderen om verre te halen; de jonge boomen hebben zeker meer sappen en tarten de toekomst, maaide oude beschutten hunne ontwikkeling en geven gemeenlijk meer lommer en vruchten.

Ik wijd uit over een punt, dat de meeste onzer Confe-renciën niet betreft, en ik beangstig mij misschien over eenige inwendige bewegingen van Conferenciën, die wel-ligt te vroeg Medebroeders gaande hebben gemaakt, welke de gehechtheid voor ons liefdewerk pijnigt en verontrust over alles, wat het niet alleen in de waagschaal kan stellen, maar er zelfs in het minste de harmonie van kan verstoren.

Wat in ons oog van ernstiger aard zou wezen, ware, indien wij, getrouw aan onzen naam van Conferende, waarvan gij den oorsprong kent, ons inderdaad gingen bezig houden met verhandelingen over de liefde te houden, in plaats van ons te bepalen, om die door daden in beoefening te brengen. Het voegt onze herders, om ons onze pligten voor te houden, maar ons om die te vervullen. Wij hebben niet in last om ons te onderwijzen door verhandelingen, maar ons onderling te stichten door voorbeelden. Wij bidden u, laat de geest van discussie, laten de gewoonten van het spreekgestoelte niet bij ons plaats vinden. Wij willen dien geest op zich zeiven niet laken,

-ocr page 115-

69

de discussie is goed en noodzakelijk, wanneer die ter bekwamer zake en plaatse wordt aangewend; maar onze Vereeninging is eene vereeniging van handeling; zij moet veel doen en weinig praten; laten wij aan onze beambten , aan onze Kaden de moeijelijke taak van te bepraten, wat daarvoor vatbaar is, overlaten, maar dat het geheel der Conferencie de opbeurende zorg voor het doen van goede werken behoude. Het woord der Conferenciën is het gemeenschappelijk gebed tot God, tot zijne H. Moeder, tot onzen H. Patroon, het zijn de vermaningen en christelijke vertroostingen aan de armen verstrekt.

Op die voorwaarde, maar op die voorwaarde alleen, van eeniglijk eene Yereeniging van goede werken te zijn, buiten en boven alle partijen en kringetjes verheven, zal de quot;Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo leven en hare gelukkige vorderingen meer uitbreiden.

In sommige Conferenciën is het gebeurd, dat leden, door hunne bezigheden belet, de armen bij zich hebben ontboden, om hun en goeden raad en stoffelijke hulp te verstrekken, in plaats van hen in hunne woningen te gaan opzoeken. Dit is minder strijdig met onze instelling, dan aan de armen den onderstand te laten brengen door dienstboden; deze wijze van doen toch kan niet genoeg worden afgekeurd; niets zou den geest der Yereeniging meer ten gronde toe vernietigen. Zoodanig misbruik heeft zich overigens nog slechts door een enkel geval doen kennen en gij weet, hoe ijverig wij er tegen zijn opgekomen ; wij hebben een alarmkreet aangeheven, als of de vijand voor de poort stond; wij vertrouwen, dat die kreet nog in aller ooren klinkt en dat wij ijverig genoeg over elkander zullen waken, opdat die ramp zich niet herhale.

-ocr page 116-

70

Wat de andere manier van bedeeling betreft, waarvan wij zoo even spraken, wij laken die insgelijks. De grond, de hoofdzaak van ons liefdewerk is het bezoek van den arme in zijne treurige woning; wij moeten hem zien met zijne lompen, in al de wanorde, de ongemakken zijner ellende, zijner onvoorzigtiglieid en zijner neêrslagtigheid. Dat gezigt is tevens eene onderrigting voor ons en eene reden van geheele toewijding van onzen persoon aan onze armen. Indien hij tot ons komt, in plaats dat wij tot hem gaan, zouden wij niet dezelfde uitkomst verkrijgen. Wie ook gevoelt niet, dat het vrijwillig bezoek van hem die ondersteuning brengt, hem over het behoeftig huisgezin een zedelijk overwigt geeft, hetwelk hem de toespraak, welke een der leden van dat gezin belangzuchtig aan zijn huis komt aanhooren, nimmer geven kan. En dan, verheffen wij hooger onze gedachten; de armen zijn de vrienden van Jesus Christus, zij zijn zijne ledematen, zij zijn Jesus zelf; Jesus Christus acht als aan zijn goddelijken persoon gedaan, wat men voor elk van hen doet; de H. Vincentius van Paulo wilde, dat wanneer men tot eene arme sprak, wanneer men hem eene aalmoes gaf, men zich voorstelde en innig overtuigde, dat men tot Jesus Christus zelf sprak, dat men den goddelijken Yerlosser in persoon bijstand bood. Wie onzer benijdt niet het geluk der herders van Bethlehem ? Welnu, dat geluk, wij deelen er in, wanneer wij de armen in hunne woningen, in hunne nederige kribben, ja, ik zou graag zeggen, in hunne stallen, met geloof bezoeken. Zijn wij dan, even als die gelukkige herders, ijverig in die godvruchtige dienst, snellen wij naar de kelders, naaide zolders, overal waar het goddelijk kind Jesus, in den persoon der armen, lijdt; naderen wij die ellendige verblijven met eerbied en achting, naderen wij met liefde

-ocr page 117-

71

en dat wij zulk een voorregt aan niemand afstaan. Het was eene groote gunst, die aan nederige herders verleend werd, in den nacht der geboorte van Onzen Heer; het is evenzeer eene groote gunst, die aan de leden der Ver-eeniging van den H. Vincentius van Paulo te beurt valt, van geroepen te zijn tot de eer, tot de weldaad van het bezoek der armen. Laten wij dat eervol voorregt nimmer verminderen; zijn wij getrouw aan die groote en heilige oefening, waaraan de hemel beloofd is; bezoeken wij, bezoeken wij in persoon, bezoeken wij ten hunnent, de armen van Jesus Christus.

Zie, Mijnheer en waarde Medebroeder, de groote feesten der geboorte van den God der liefde, wiens beeld zich zoo even aan onzen geest voordeed en dat wij aan den uwen herinnerden, zijn voor de deur, even als de dag der Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd, wanneer alle Con-ferenciën zich aan den voet des altaars zullen begeven, om zich in den ijver der liefde te hernieuwen, en eindelijk ook de dag, waarop alle menschen zich wederzijds geluk-wenschingen aanbieden.

Reeds vooruit. Mijnheer en waarde Medebroeder, bieden wij u de onze aan; wij wenschen, dat Maria, de Moeder der barmhartigheid, u meer en meer met medelijden vervulle, u dagelijks meer ontsteke in de liefde tot uwe broeders, u onderling vereenige, u het goed verstand over den arme en behoeftige geve, er u al den prijs van doe gevoelen en kennen, u aan hen hechte, niet alleen als bevoorregte wezens, maar ook als een redanker voor u zelve. Wij wenschen, dat gij zachtzinng en nederig van harte zijt, dat gij u klein maakt, dat gij kind wordt, even als het Goddelijke Kind, dat geboren gaat worden en hetwelk wij met gemeenschappelijke en ijverige aan-

-ocr page 118-

72

bidding zullen omringen; dat gij altijd herinnert, dat het rijk der hemelen beloofd is aan hen, die zich aan kleine kinderen gelijk maken, die hunne onschuld en opregtheid hebben, en dat gij nimmer iets boven dat hemelsche rijk schat, hetwelk Jesus ons heeft willen verzekeren door zijne goddelijke vernederingen, en hetwelk Hij geeft aan degenen, die Hem navolgen en die Hem eeren en ondersteunen in zijne lijdende ledematen. Eindelijk wenschen wij u en aan al onze Broeders, die met u zijn, niet alleen die geestelijke goederen, maar al de voordeden , die, als bij overmaat, gegeven worden, aan hen, die boven alles de regtvaardigheid zoeken. Verleen ons daarentegen de hulp uwer gebeden ; wij bevelen er ons bijzonder en met vertrouwen in aan.

Uw eerbiedige en zeer genegen Dienaar en Medebroeder,

BAILLY.

-ocr page 119-

III.

Rondgaande Brief van den 1 Maart 1844.

Mijnheer en waarde Medebroeder. — Yan onderscheidene zijden wenscht men van ons mededeelingen, gelijk de vroegere, en klaagt, dat wij daar tusschen reeds te lange tijdruimte hebben laten verloopen. Wij meenden, dat het Algemeene Verslag, hetwelk thans elk jaar wordt uitgegeven, andere middelen, om ons te stichten en te verstaan, kon en moest vervangen. In dit verslag toch zijn, voor het goede voorbeeld der andere Conferenciën, de liefdadige pogingen van elk harer opgeteekend. Men vermeldt er de belangrijke daadzaken, die het liefdewerk betreffen, de gebruiken, wier navolging gepast is; men duidt er de misbruiken en klippen aan, die ontweken moeten worden.

Intusschen is het beroep, dat ons gedaan is, te broederlijk , getuigt te zeer van den geest van eenheid, die de geheele Vereeniging bezielt, dan dat het ons vergund zou wezen er doof voor te blijven; wij schrijven u derhalve dezen brief zoowel om aan uw verlangen te voldoen, als om ons hart te bevredigen, dat zich immer gelukkig acht, zich in het uwe te kunnen uitstorten.

Er zijn bovendien eenige zeer enkele punten , die geene

-ocr page 120-

74

plaats kunnen innemen in eene zoo publieke mededeeling als het Algemeen Verslag, en het zijn vooral deze punten, die ons hier zullen bezig houden.

Het Verslag der volgende driemaandelijksche Vergadering zal u de veranderingen melden, die in den Algemeenen Raad zijn voorgevallen, wier leden wij vermeerderd hebben , uithoofde van de uitbreiding, welke ons liefdewerk verkregen heeft, en van de meer omvattende zorg, welke deze uitbreiding vereischt.

De Vereeniging, vooral te Parijs, werft zijne leden hoofdzakelijk onder de jongelieden j dit waarborgt hare toekomst en duurzaamheid. Mannen van meer ondervinding, doorkneed in de goede werken, komen intusschen ook somtijds tot haar. Zoo heeft de waardige President der Vereeniging van den H. Franciscus Eegis , die brave onder de braven, lid willen worden van een onzer Conferenciën. Wij hebben niet kunnen nalaten, om in onze laatste Algemeene Vergadering, ons liefdewerk met eene zoo kostbare aanwinst openlijk geluk te wenschen. Het zal voorwaar van ons niet afhangen, dat de heer Gossin onder ons geene gelegenheid hebbe, om de geheele Vereeniging voordeel te doen trekken van zijne ondervinding en kennis, en daarin meenen wij aan den wensch van alle Conferenciën te zullen beantwoorden en vooral van diegenen, welke eene bijzondere afdeeling hebben toegewijd aan het liefdewerk van den H. Piianciscus Eegis.

Wij hebben onder ons eene dubbele strekking of liever eene dubbele en tegenstrijdige bezorgdheid opgemerkt: eenige zijn bekommerd dat ons bestaan niet kerkelijk is; anderen meenen dat het ondienstig zou wezen voor ons liefdewerk, indien het tot de waardigheid van Broederschap verheven werd.

Ons gevoelen is, dat wij blijven moeten wat wij zijn,

-ocr page 121-

75

en dat daarheen alle wensclien en pogingen behooren te strekken. Worden wij ieder voor ons zelve christelijker, liefdadiger; achten wij als uitmuntend, naar hare volle waarde, als verre boven onze Vereeniging uitstekend, alle andere christelijke genootschappen, die broederschappen, zoo achtingswaardig om het goede dat zij doen, om hare aloudheid , om hare deugden en de godsvrucht harer leden. Verdienen wij elk voor ons persoon bij haar opgenomen te worden; maar begrijpen wij tevens van eene andere zijde, dat verschillende tijden ook verschillende behoeften hebben; dat de werken des geloofs, altijd dezelfde in hun beginsel, zich immer in hunne werking gewijzigd hebben, naar die veranderlijke behoeften. Dat het, ter onzer geruststelling , genoeg voor ons zij te weten, dat onze Vereeniging in de hoofdstad der christelijke wereld met goedkeuring van den algemeenen Yade;? der geloovigen bestaat; dat zij door de Kerk gezegend is op alle plaatsen, waar zij hare zedige werken onderneemt; indien ons iets ontbreekt, indien onze vorm zich moet wijzigen en verbeteren, welnu, hebben wij geduld, de tijd zal beter doen dan wij; God schiet nimmer te kort in het verwezenlijken van regtzinnige en rustige bedoelingen; wat Hij veroordeelt en verwerpt, wat reeds vooraf met onvruchtbaarheid geslagen is, of zelfs misschien een zaad des doods kan worden , is de onrust en spanning, het altijd naar beter zoeken in geestelijke zaken. De geest des vredes, de gematigdheid, het goede voorbeeld maken meer opgang, bewerken meer nuttige hervormingen, dan alle reglementen en alle pogingen van eenen ijver, onder welks dekmantel zich zoo ligtelijk de eigenliefde en een strak vasthouden aan eigene denkbeelden verbergt.

En wanneer zelfs onze Vereeniging, in den staat waarin

-ocr page 122-

76

zij is, voor de Christenen slechts een middel zou wezen om zich te leeren kennen en verstaan, niet anders dan een uitgebreid noviciaat, waar, zoo als reeds dagelijks gebeurt , betere, heiliger liefdewerken dan het onze, leden zouden komen aanwerven, ware dit niet reeds eene vrij schoone taak, vooral wanneer dit noviciaat wordt gedaan onder de bescherming en beoefening van de eerste aller deugden, van de onsterfelijke deugd der liefde? Ware het geen voldoende reden, om ons onafscheidbaar te hechten aan hetgene de bron van zoo veel ander goed zijn kan en is, en om te trachten die kostbare bron zuiver te bewaren, haar zoo te laten, haar toegankelijk te maken voor het grootst mogelijk getal onzer broeders?

Ook de behandeling van reglementen en het doen van verkiezingen hebben nog weder aanleiding gegeven tot eenige beslommeringen, verdeeldheden veroorzaakt, ja zelfs den ijver verflaauwd in plaats van dien aan te wakkeren; men achtte zich door eene heilzame aandrift aangespoord tot een meerder goed, doch men heeft ondervonden, dat men teruggegaan en minder in staat was om het goede te doen, dat ons tot dus verre geheiligd had.

Wij herhalen u daaromtrent wat wij reeds gezegd hebben : veranderen wij niet ligtelijk onze reglementen en gebruiken ; het betere is dikwerf een vijand van het goede, zegt het spreekwoord. Meestal zijn er zelfs minder bezwaren in, om eenige onvolmaaktheden in de praktijk of wat zoodanig schijnt te zijn, te laten bestaan, dan zich in beraadslagingen over verbeteringen te verdiepen, die aan de liefdewerken derzelver stilte en kalmte ontnemen, welke zoowel hun leven als sieraad zijn. De bestuurders van elke Conferencie en des noods de raadgevingen van den Algemeeneu Eaad moeten genoegzaam zijn, om de regels

-ocr page 123-

77

uit te leggen, de gewoonten te schatten en vaardig alle verschillen te voorkomen of te beëindigen. Die verschillen stellen niet alleen de eendragt der leden eener Conferencie in de waagschaal, maar doen, wanneer zij naar buiten uitlekken, bijna altijd de Conferencie zelve dalen in de achting van het algemeen. Om zich aldus aan het oordeel der wereld, aan hare kritiek bloot te stellen, moet men sterker wezen dan wij zijn; bedenken wij toch, dat wij eerst sedert gisteren bestaan en dat een vijandige adem dat kostbare werk zou kunnen verdelgen, wat reeds tot heil van velen heeft gestrekt; gedenken wij vooral, dat wij ons vereenigd hebben om ons wederzijds te stichten, om den naaste, wanneer hij onze pogingen om iets goeds te doen komt te vernemen, te stichten; de discussiën nu ontbinden de liefdadige ^ereenigingen, zij ergeren hen, die er geene leden van zijn en die in den ijver harer leden niet anders zien, dan warmte van hoofd en geest van beweging.

Ten opzigte der verkiezingen, schijnt reeds alles gezegd te zijn; dat zij zoo zeldzaam en zoo min talrijk zijn als mogelijk is; men late aan den President van elke Ver-eeniging de zorg van de andere beambten aan te wijzen.

Intusschen mogen overdreven vrees of innerlijke verstoringen ons niet doen terugdeinzen voor veranderingen, die erkend zijn noodzakelijk of ten hoogste voegzaam te wezen; het is zelfs niet goed, dat het bestuur van een christelijk werk eeuwig in dezelfde handen verblijve; het loopt alsdan gevaar van zich te vereenzelvigen met zijne hoofden en niet langer te leven dan hun leven. Dit geldt vooral die nieuwe werken , die de proef eener hoofdverandering in het personeel van derzelver bestuur nog niet hebben doorgestaan; hunne stichters doen in het algemeen voor-

-ocr page 124-

78

zigtig van de eerste veranderingen te besturen; hunne tegenwoordigheid en raadgevingen zijn dan daar, om diegene gerust te stellen, welke hunne verwijdering uit een meer onmiddelijk bestuur zou kunnen bekommeren.

Dit is eene der voornaamste redenen , waarom wij den Algemeenen Raad der Vereeniging niet blootelijk zamen-gesteld hebben willen laten uit zijne eerste leden, evenzeer als het ons herhaaldelijk heeft doen aanhouden bij onze Medebroeders, dat wij vervangen zouden worden in de betrekkingen, welke wij tot dus verre zelve vervuld hebben; het welbegrepen belang, de toekomst onzer geliefde Vereeniging eisehen sedert lang, dat die in andere handen overgaan.

Wat nu de hoedanigheden betreft, welke onze Presidenten en andere beambten in zich moeten vereenigen, zoo laat ons den regel niet vergeten, welken eene oude spreuk ons aan de hand geeft. De wetenschap alleen, of zelfs de vroomheid, verstoken van andere vereischten, maakt niet geschikt tot het besturen zijner broeders noch der zaken van God. Het onderwijs past aan verstanden, rijk in menschelijke kennis, doctus ed, doceat nos (is hij geleerd, hij onderwijze ons.) Dat zij, aan wie de hemel de onschatbare gave der vroomheid geschonken heeft, bidden, ja veel bidden voor hunne broeders, pius est, or ei pro nobis, (is hij vroom, hij bidde voor ons.) Maar hij alleen is aangeduid om de dienaar der anderen te zijn, om christelijke werken te leiden en te besturen, die aan onbetwistbare kennis, aan eene opregte beoefening des geloofs, een grooten geest van verzoening en voorzigtigheid paart, prudens est, regat nos (is hij voorzigtig, hij besture ons.)

De jaren brengen ondervinding aan, en de ondervin-

-ocr page 125-

79

diüg is eene groote leermeesteres; zij geeft dikwerf groo-tendeels die onderscheiding der geesten, dien nimmer ter nedergeslagen moed, dat beleid in één woord, hetwelk de eerste deugd is van hen, die geroepen zijn om men-schen en zaken te besturen; maar ook hier zelfs, moet niets straks zijn. Bedenken wij toch, dat het werken des geloofs en geene menschelijke zaken geldt. God nu blaast waar Hij wil en zoo als Hij wil. De H. Bernaruus was slechts een jongeling en reeds stond hij aan het hoofd eener veel omvattende hervorming; en zoo het mij vergund is, kleine zaken bij groote te vergelijken, zijn diegene onzer Conferenciën , welke door nog zeer jonge men-schen bestuurd worden, altijd de minst ijverige, de minst voorzigtige geweest? Het liefdewerk van den H. Yincentius van Paulo is door eenige jongelieden en voor jongelieden begonnen ; ook schijnt er eene bijzondere kracht aan hunne werkdadigheid onder ons verbonden te zijn, terwijl tevens een groot gedeelte der gunst, welke het publiek aan onze Vereeniging betoond, verknocht is aan de omstandigheid , dat zij is en doorgaat als hoofdzakelijk zamengesteld uit jongelieden. Maar opdat zij voortga zich onder de jeugd der akademie en in andere standen geplaatst, leden aan te verwerven, moeten de jongelieden bij ons op den voorgrond staan en er zich dikwijls in den eersten rang opdoen. Dit alleen zij opgemerkt, dat de keuze zich nimmer vestige op onze jeugdige broeders, dan voor zoo verre zij zedigheid en eene vroegtijdige wijsheid bij op-regte vroomheid paren en zij op hunne beurt zorgen, zich van de raadgevingen des ouderdoms en der ondervinding te omringen.

Zij, aan wie God de gaven der fortuin en beschikbaren tijd heeft toebedeeld, zijn tot meerder akten van liefde

-ocr page 126-

80

verbonden; die akten wisselen bij hen de beslommering van zaken en liet onverpoosde werk af, waartoe de menscb-heid veroordeeld is, zij schijnen dus ook meer geschikt dan anderen, tot het besturen van christelijke werken, die veel tijd vereischen. Dat echter ten deze onder ons geene uitsluiting plaats hebbe. Alle standen, alle rangen zijn in de Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo vermengd en moeten het blijven; bovendien, zoo liefdedaden de uren van den man van middelen moeten bezig houden, behooren zij ook de zorgen van den openbaren mensch, of van hem die aan de vrije kunsten is gewijd, of van den werk- en handelsman af te breken en te heiligen, en het gebeurt, dat deze laatsten eene ondervinding van menschen en zaken hebben, welke de eerste niet altijd bezit. Laat ons echter bovenal, in het belang van ons liefdewerk, de j)laatselijke behoeften raadplegen, en dat diegene onzer Broeders verzocht worden, om te bewilligen, van de eerste onder ons te wezen, welke wij het meest geschikt zullen oordeelen, om den oorspronkelijken geest der Yereeniging, haren geheel christelijken geest, haren geest van vrede en eenvoudigheid, hare wijze van handelen, hare aangenomen en heilzame vormen, de liefderijke eenheid en werkdadigheid harer leden te handhaven.

Dan in plaats van een kostbaren tijd in beuzelachtige verhandelingen en praterij te verliezen, zoo laat ons in allen geval ons tot onze kleine liefdewerkjes begeven; besteden wij er al den vrijen tijd aan, welken de Voorzienigheid ons wel beschikbaar wil laten; vervolgen wij dat bezoek der armen aan hunne huizen, hetwelk de eerste bezigheid onzer Yereeniging is geweest, dat onze geheele Yereeniging is; vervolgen wij dat bezoek, hetwelk haar zal doen leven, dat reeds groote vruchten van heil heeft

-ocr page 127-

81

voortgebragt, dat ons zal blijven heiligen, indien wij ei' getrouw aan zijn. Immers, wat verhevene en heilzame gedachten , wat nuttigen terugkeer in ons zelve brengen dat bezoek en dat onderhoud met de armen inderdaad niet te weeg! Eiken dag leert men hunne ellende beter kennen en daardoor de gaven Gods jegens ons zelve beter waarderen. Om er slechts een voorbeeld van aan te halen; wij hebben zeer onlangs ontdekt, dat vele armen te Parijs, slechts twee oordjes eiken dag besteden en konden besteden om zich te verwarmen 1). Wie nu zal bij het zien daarvan, geene overdaad vinden in hetgeen hij voor zich zei ven verteert ? Wie zou zich niet verwijten, de onge-lukkigen door koude te laten lijden, welke het mogelijk is, met zoo geringe kosten, daarvoor te beveiligen?

Het bezoeken der armen, ziedaar dan onze groote, onze eenige zaak; ziedaar wat ons eerst en vooral moet bezig houden, ons, leden der Vereeniging van den H. Vincen-ïius van Paulo. Het beschermerschap der kinderen heeft, wel is waar, onder ons eene groote uitbreiding verworven; o! het is omdat dit beschermerschap een natuurlijk, een noodzakelijk gevolg is van het goed verrigte bezoek, van het naauwgezet en christelijk bezoek der armen. Hoe zou men niet geneigd zijn zich bezig te houden met hunne kinderen, met het heil en de toekomst dier kleine en belangrijke schepselen Gods, die menschelijkerwijze zoo verlaten zijn, en tot wier hulp de hemel ons schijnt te roe-

1

Voor twee oordjes kannen de armen zich van een stoofje of lollepot voorzien, die met eenig overleg, van 8 ure 's morgens tot 10 ure des avonds duren kan. Zij bewaren het hout, hetwelk zij van het Bureau van weldadigheid of andere liefderijke Vereenigingen erlangen, om hunne soep en middageten te warmen.

-ocr page 128-

82

pen door ons den drempel der treurige woning van hunne ouders te doen overschrijden ?

Indien wij, Mijnheer en waarde Medebroeder, bij het goed en regelmatig verrigte bezoek der armen, een op-regten geest van liefde, de een jegens den andere, voegen, dan is de toekomst onzer vereeniging verzekerd en God zal haar met zijne zegening overladen.

Ik versta hier dien geest van liefde in zijnen grootsten omvang; ik bedoel, dat de bijzondere Conferenciën zich verheugen over den voortgang der andere Conferenciën: dat in elk derzelve, elke goede gedachte, elke goede daad met vertrouwen, met vreugde zal opgenomen worden. Wij zijn allen broeders; er zijn onder ons geene meesters, die aan anderen kunnen gebieden; wij zijn elkander alleen broederlijke en vriendschappelijke raadgevingen verschuldigd en geven die aan elkander; geven en ontvangen wij dien raad in denzelfden geest; in die gesteldheid zullen wij geen enkel redelijk voorstel, geene ernstige verbetering afwijzen; niets schaadt meer aan de eenheid eens genootschaps, aan haren voortgang, dan die geest, die zich beangstigt over elke uiting van gevoelens, welke die ook zij, die elke gedachte, welke de hare niet is, dadelijk verdenkt of zelfs verwerpt, die aan eene strenge en onmogelijke eenvormigheid, onder één waterpas, alle vrije en uit eigene beweging voortkomende daden zijner broeders en de veelsoortige behoeften der verschillende loca-liteiten wil onderwerpen.

Onze Vereeniging is eene eigenaardige vrije vereeniging; bovendien wordt ieder verschillend door de genade bewogen; ieder heeft zijne wijze van het goede te bewerken: streven wij dan de veelsoortige werking van den H. Geest niet tegen. Ook is onze Vereeniging in zeer vele verschil-

-ocr page 129-

83

lende plaatsen verspreid, het goede nu, om goed te zijn, moet verrigt worden naar den geest, de neigingen, de behoeften der plaatsen. Het is waar, men moet zich wachten voor overdi-evene toegevendheden; voorzeker is alle geest niet heilig, maar tot dat het tegendeel bewezen zij, of behoudens gegronde redenen van wantrouwen, moeten wij elke bedoeling die goed schijnt, alle poging die volgens God schijnt aangewend te worden, welwillend aannemen. De ondervinding leert bovendien, dat vele dingen die in zich zelve goed waren, later en in de praktijk bedorven zijn, alleen daardoor, dat zij zonder reden en in eene eerste drift verworpen zijn, hetgeen eenen geest van tegenstand en spanning lieeft te weeg gebragt daar, waar aanvankelijk regtzinnige bedoelingen en zuivere plannen bestonden.

Hoevele goede besluiten zijn dikwijls afgesprongen, hoe vele voorbeeldige opofferingen zouden voltrokken wezen en zijn op niet afgeloopen, omdat men ze uitgelokt en als opgedrongen had ! Men moet het goede aan de hand weten te doen, indien men het verkrijgen wil, men moet vooral zich zelve de eer niet toeschrijven noch zich den eigendom toeëigenen van hetgeen door anderen voorgesteld of in praktijk is gebragt. De uederigheid vergunt ons onze eigene liefdadige pogingen te verzwijgen en te vergeten; en de regtvaardigheid gebiedt ons, aan elk te geven wat hem toekomt. In één woord, dat de Presidenten, de Eaads-leden en allen die eene betrekking bekleeden, nimmer vergeten, wij smeeken het hen andermaal, dat de christelijke voorzigtigheid niet minder eene deugd is, dan de ijver : dat zij nimmer vergeten dat deze deugd, de eerste op hun standpunt, alleen hunne zending bij hunne broeders wettigt.

6

-ocr page 130-

84

Het is sedert lang, Mijnlieer en waarde Medebroeder, dat ik met u vereenigd ben in onze werken, ik aarzel niet te zeggen, naar de kennis, welke ik van de Yereeni-ging heb en van de wijze waarop zij zich heeft ontwikkeld, dat zij hare oprigting en haren voortgang verschuldigd is geweest aan dien geest van billijkheid, van vertrouwen , van opregte liefde, aan dat christelijk latcn-begaan, hetwelk niet opgehouden heeft haar te bezielen. Ook , Mijnheer en zeer geliefde Medebroeder , indien hetgeen wij dikwerf gewenscht en verzocht hebben, indien het uur gekomen ware, dat een ander met den Algemeenen llaad de band en het middenpunt onzer gemeenschappelijke broederschap 'moest worden, indien ik u vaarwel te zeggen, u eene uiterste wilsbeschikking te laten had, zouden mijne laatste woorden deze zijn: „Weest toegekend en billijk jegens elkander, wederstreeft geene en-„kele goede bedoeling onder u; zij, welke men Presidenten noemt, hebben geene andere zending dan de „orde te bewaren, dan al wat goed is, te handliaven „en aan te moedigen. Uwe verbroedering die uw leven, „die uwe kracht is, hangt daar alleen van af.quot;

Weest dan naauw vereenigd; dat de Conferenciën in de provinciën, door hare voorbeelden, de Conferenciën der hoofdstad blijven ondersteunen, en dat deze laatste dezelfde dienst bewijzen aan de eersten. Weest broeders, gelukkige broeders en niet naijverig op onze wederzijdsche voordeden; broeders, niets dan broeders, maar broeders in Jesus Christus, broeders vereenigd door de banden der innigste liefde, onder de bescherming en de hooge leiding van de Kerk, onze Moeder.

Zal ik bij die raadgevingen uog voegen, dat niets strij-diger zou wezen met den eersten geest, waarover wij u

-ocr page 131-

85 \

onderliouden in dezen brief, dan gerucht, opzien en toejuichingen van buiten te zoeken ? Het Algemeen Verslag, men bedriege er zich niet in, is niet uitgegeven met eenig denkbeeld van pronkerij of van openbaarheid. Wij hebben daarin vooreerst gezien een middel van broederlijke eenheid en heiligen naijver tusschen de Conferenciën; wij hebben bovendien gehoopt, daardoor vele afzonderlijke en kostbare bekendmakingen te voorkomen en te vervangen. Zorgen wij vooral, dat de openbare bladen zich zoo min mogelijk met ons bezig houden; wij zouden bijna eenige Conferenciën durven gispen, die de ophemeling der bladen van hun gewest hebben gezocht of geëischt.

Ontzeggen wij ons ook zorgvuldig de koliekten aan de huizen; zij doen gereedelijk achterdocht ontstaan tegen hen die ze doen en zijn onderhevig aan treurige misbruiken. Onze Yereeniging is reeds meermalen benadeeld door personen, die zich in haren naam, belangrijke sommen hebben weten te doen geven. Ik weet wel, dat die misbruiken meer te vreezen zijn in groote steden dan in kleine , dat zij vooral te Parijs te duchten zijn; maar vooral heeft die wijze van zich hulpmiddelen voor de ondersteuning der armen te bezorgen, wezenlijke ongerijven, behalve dat de overheid wettiglijk het regt kan hebben om die te beletten. Dat derhalve vastelijk bepaald zij, dat de Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo geene inzamelingen langs de huizen doet voor degenen, welke zij ondersteunt.

De Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo bemoeit zich niet, bemoeit zich nergens met meisjesscholen ; zij laat de zorg daarvan aan anderen over; dit is eene met de oudere Conferenciën uitgemaakte zaak; ik gewaag er hier slechts van tot onderrigt der nieuwere Conferenciën.

-ocr page 132-

86

Men heeft ons dikwerf gevraagd, uit welke boeken men het best de godsdienstige voorlezingen kon houden, die in onze bijeenkomsten geschieden. Een vroom uitgever heeft onlangs in het licht gegeven en aan onze Vereeniging opgedragen een werkje, geschreven door Abelly, den getrouwen vriend van den H. quot;Vincentius van Paulo en den schrijver van het eerste levensberigt, dat van onzen H. Patroon is uitgekomen. Dat boekske is vol vau den geest van den H. Vincentius van Paulo ; men zou meencj) dat de gedachten aan zijn eigen pen ontvloeid waren. Het is overigens een wezenlijk handboek der liefdadigheid ; wij wijzen het u dan ook vol vertrouwen aan. Het heeft tot titel: Adresse pour utilement procurer le salut des ames, ou sont propo-sées dive nes pratiques propres a toutes sories de persomies, pour exercer les oeuvres de charité envers le prochain;par M. Louis Abelly. Nouvelle edition precede d'une Notice hiographique sur ]j. Abelly

Eindelijk nog, Mijnheer en geliefde Medebroeder, zal ik u hier eenige tijding, ter uwer stichting, mededeelen en u zeggen, dat in het algemeen bij de Conferenciën een heilige en gelukkige naijver voor het goede bestaat; dat onze Medebroeders niet alleen aan hunne heiliging arbeiden, maar dat zij op eenige plaatsen hopen, van tijd tot tijd, hunne armen te kunnen vereenigen, om hun woorden van heil te doen hooren, uit den mond van hen, die de zending hebben om het Evangelie te prediken; dat God ons overigens zijne genade in overvloed schenkt, dat Hij onze zwakheid wel wil bemoedigen, door de medewerking die ons bijna overal welwillend wordt aangeboden, hetzij van den kant der burgerlijke overheden, hetzij van dien

1) Te Parijs bij Camus, boekhandelaar, rue Caaaette. N*. 20.

-ocr page 133-

87

der ingezetenen; dat de bisschoppen voortgaan ons te zegenen met eene vreugde des harten, die ons gerust moet stellen over onzen gang en ons vertrouwen inboezemen voor de toekomst! Maar men zal u dat alles ten zijnen tijde en wijdloopiger mededeelen.

Heden blijft mij niets anders te zeggen over^ dan dat de Eaad, aan wien ik dezen brief mededeel, er al de gevoelens en wenschen van aanneemt als de zijne en u, Mijnheer en geliefde Medebroeder, van zijne toegenegenheid verzekert. Gij kent de mijne, gelief daarvan de uitdrukking met die van mijne hoogachting aan te nemen.

BAILLY.

-ocr page 134-

88

IV.

Eondgaande Brief van den Algemeenen Kaad van den 11 Junij 1844.

Mijnheer en geliefde Medebroeder. De Algemeene Eaad heeft de eer u den brief te doen toekomen, waarbij de Heer Bailly aan de Presidenten der bijzondere Eaden en Conferenciën het besluit mededeelt, hetwelk hij aan den Algemeenen Eaad, in de zitting van den 9 Mei, heeft kenbaar gemaakt.

„Mijnheer en geliefde Medebroeder. — Mijn laatste Eond-gaande Brief heeft u zeker een voorgevoel gegeven van hetgeen ik u kom openbaren: de Algemeene Eaad heeft mijn ontslag aangenomen en voortaan zal een ander dan ik, een ander Medebroeder, waardiger om zijnen stand en zijne deugden, de betrekking van President vervullen en met den Eaad den band der Conferenciën onderling uitmaken.

„Ik was, om zoo te zeggen, vrij van huishoudelrlke zorgen, toen de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo ontstond. Onze Vereeniging zelve, destijds klein van omvang, vereisehte minder tijd. Tegenwoordig is mijn gezin talrijk en ons liefdewerk heeft ontzettende uitbreiding verkregen. Uw voorspoed aan de eene, dringende en veelvul-

-ocr page 135-

89

diger verpligtingen aan de andere zijde, hebben het noodzakelijk gemaakt, dat ik mijn ontslag nam, hetwelk mijn belang en dat der Vereeniging vorderden.

Eeeds sedert lang toch was de medewerking van onderscheidene onzer Medebroeders onvermijdelijk, om aan te vullen, wat ik niet kon volbrengen en ik kan hun hier niet genoeg dank betuigen voor hetgeen zij deden, en voor mij en voor ons liefdewerk; deze dankbetuigingen rigtten zich vooral aan de HH. Secretarissen van den Algemeenen Raad en den Eaad van Parijs; nooit zal zich de herinnering van hunnen ijver, hunne dienstvaardige vriendschap^ van het vertrouwen, dat zij mij betoonden, van hunne be-moeijingen en opoffering van tijd bij mij uitwisschen.

„Er blijven mij dus, Mijnheer en geliefde Medebroeder, slechts twee zaken te doen over en mijn hart schrijft ze mij beide voor; vooreerst dan u te betuigen, hoezeer ik getroffen ben door het vertrouwen, waarmede gij mij, van het begin uwer Conferencie, hebt vereerd, een vertrouwen, dat het middenpunt der Vereeniging heeft uitgemaakt, dat hare kracht is geweest, meer dan de geringe diensten, welke wij haar hebben kunnen bewijzen, ten tweede, u vergiffenis te vragen voor al het goede wat ik niet, of niet wel gedaan heb.

„Ik heb mij van dien dubbelen pligt mondeling en breedvoeriger gekweten bij de Vereeniging, vertegenwoordigd door de leden van den Algemeenen Raad. Dit is eene geruststelling voor mijn geweten; het is een zeker soort van geluk, te denken, dat zoovele zaken, die in het belang van het liefdewerk, hetzij te Parijs, hetzij elders te doen waren, voortaan ten behoorlijken tijde en naauw-keurig verrigt zullen worden. Wij hadden wel is waar voorzien in het Voorzitterschap van den Raad der Confe-

-ocr page 136-

90

renciën van Parijs; wij hadden ons verlichte Yice-Presi-denten vol ijver en liefde voor de Yereeniging toegevoegd, maar het ontbrak aan een hoofd, dat van zoo vele goede bouwstoffen partij wist te trekken ; en bij het doen dier keuze, hadden wij vooral op het oog, wat heden voltrokken is, aan onzen opvolger de betrekking, waarvan wij ons stonden te ontdoen, eenigzins gemakkelijker en tevens vruchtbaarder voor het liefdewerk van den H. Vin-centius van Paulo te maken.

„Wij hebben het meermalen gezegd ^ Mijnheer en geliefde Medebroeder, er is geen volstrekt gezag onder ons: er zijn slechts banden van liefde en broederschap, krachtige middelen tot eenheid. Het is eene geheel zedelijke, geheel welwillende eenheid, die echter onze kracht heeft uitgemaakt, die het beginsel der uitbreiding van onze Vereeniging is geweest. Bewaren wij dan, Mijnheer en geliefde Medebroeder, bewaren wij die kostbare eenheid, die geene andere is dan die , welke Jesus Christus van zijnen Vader afsmeekte voor allen, die zijne leerlingen zouden worden, die geene andere is dan die , welke de H. Paulus aan alle Christenen aanbeveelt; bewaren wij overal en altijd die heilige, onsterfelijke broederschap, welke de Yorst der Apostelen ons tot pligt stelt te beminnen en te beoefenen: frat emit atem diligite.

„Ofschoon ik God danke, van mij te ontslaan van den eervollen last, die tot heden mij drukte, leg ik dien niet zonder ontroering neder, want gij twijfelt zeker niet, dat ik dat liefdewerk bemin, hetwelk ik in zoo moeijelijke dagen heb zien geboren worden , hetwelk ik zoo geluk-kiglijk heb zien groot worden; gij twijfelt niet, zeg ik, of ik het van harte bemin, boven alle andere liefdewerken, ofschoon zij volmaakter en heiliger mogen zijn.

-ocr page 137-

91

En om dat gevoel niet smartelijk te doen zijn, heb ik zelfs noodig te bedenken, dat onze harten altijd ver-eenigd blijven in dezelfde gedachten, dezelfde wenschen, dat onze gemeenschappelijke pogingen znllen blijven strek ken, om hetzelfde doel te bereiken; dat ik in wezenlijkheid niet van n scheide. Ook strekt mij het voorstel, hetwelk de Algemeene Eaad mij de eer aandeed mij te doen en hetwelk ik aanneem, om een zijner leden te blijven, op dezen afscheidsdag tot waren troost, terwijl tevens diegene mijner Medebroeders, die wel eenige waarde aan mijne raadgevingen, aan mijne ondervinding in ons liefdewerk verkregen, hechten willen , in diezelfde omstandigheid eene verzekering zullen aantreffen, dat niets in hunne leiding zal veranderd worden.

„Van raadgevingen sprekende, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en ofschoon ik geene zending meer heb, om er u te geven, zoo vergun mij u een gezegde van onzen H. Patroon te herinneren. De H. Yincenïiüs van Paulo, gij weet het, had tot regel, „dat zij, die zich wel dienaars „der liefde willen heeten, onder zich zelfs niet gewagen „moeten van aardsche belangen, die de magten dezer „wereld verdoelen.quot; Hij stelde dien regel, wel is waar, voor aan priesters, maar hij is in zekeren zin toepasselijk op alle Christenen die zich vereenigen, om gezamenlijk werken van barmhartigheid te verrigten. Hij is op hen toepasselijk, indien zij waarlijk één willen blijven, indien zij die stilzwijgende, die algemeene goedkeuring willen genieten, die het crediet eens genootschaps uitmaakt, die zijn voortgang gemakkelijk maakt en de waarborg zijner bestendigheid is. Wij hebben u dikwerf die woorden toegevoegd; het is eene der overleveringen, zij omvat al de pogingen van het verledene en al de belangen der toekomst.

6,

-ocr page 138-

92

„En nu vaarwel, Mijnheer en geliefde Medebroeder, vaarwel! En dat dit vaarwel — ons hart heeft nog meer behoefte dit te denken dan het uwe — dat dit vaarwel, dat, nog eens, geene scheiding is, ons meer dan immer in Jesus Chuistus vereenige. Ik eindig met u te herhalen hetgeen aan onze Medebroeders werd gezegd, toen de eerste van alle Conferenciën, wegens het getal liarer leden, zich in afdeelingen moest splitsen:

„Moed, mijne Heeren , vereenigd of verspreid, van verre of digt bij, beminnen wij elkander, beminnen en dienen wij de armen!.... Er wordt veel kwaads bedreven, laat ons derhalve een weinig goeds doen.quot; Wat destijds aan uwe voorgangers gezegd werd, wij herhalen het dan ook u, onze jeugdige Medebroeders, wij zeggen het aan al de leden der Vereeniging, doen wij allen, doen wij dienstvaardig een weinig goeds en God zal het ons honderdvoudig loonen.

„Nogmaals vaarwel van uwen eerbiedigen en toegenegen Medebroeder.

„BAILLY.quot;

Wij behoeven u niet te zeggen , Mijnheer en geliefde Medebroeder, met welke diepe ontroering de Algemeene Eaad de mededeeling van den Heer Bailly ontvangen heeft. Inderdaad gij weet het en niemand onzer zal het vergeten, dat de Heer Bailly in 1833 , op een tijdstip, waarop vele brave, doch door de omstandigheden verschrikte mannen, zich aan alle goede werken onttrokken, op het denkbeeld kwam, om tot een liefdadig doel, onder het bescherm erschap_ van den H. Yincentius van Paulo, een klein getal jonge

-ocr page 139-

93

lieden te vereenigen, die er verre van verwijderd waren om die gelukkige vermenigvuldiging te verwachten, waarvan wij heden getuigen zijn. Hij was het, die hun eene plaats voor hunne bijeenkomsten inruimde, de hulp zijner raadgevingen, de bemoediging zijner voorbeelden leende, die hun leerde zich te naderen om elkander te ondersteunen, zich buiten af leden aan te werven, de armen te helpen en al wat zij eindelijk in dat eerste jaar vernamen, toen van uit hunne kleine bijeenkomsten , het verzoek voortkwam , hetwelk de instelling der predikatiën in de O. L. V. Kerk besliste. Toen onze rijen talrijker waren geworden en onze eenvoudige gebruikeir in een reglement moesten worden uitgedrukt, schreef de heer Bailly de voorloojriye he-schouwingen, geheel doortrokken van de stelregels van onzen H. Patroon, die den geest der Vereeniging bepaalden. Door'de ontwikkeling er van in onderscheidene .Rondgaande Brieven, in al de daden van een elfjarig voorzitterschap, heeft hij de eenheid weten te bewaren te midden van de aangroeijende Conferenciën, zoowel te Parijs, als in de departementen en in de omliggende landen. Onze erkentelijkheid zal dan ook even onbeperkt wezen als onze hoogachting en zoo wij beide hier niet plegtiger durven uitdrukken, is het, omdat wij getrouw aan de overleverin• gen van nederigheid, welke hij heeft ingevoerd, aan zijne goede werken hun geheim willen laten en aan God de zorg om een leven te beloonen, waarvan zooveel tijd werd besteed tot het welzijn der christelijke jeugd en ten dienste der armen van Jesüs Christus.

Zoodra het besluit van den heer Bailly ons onherroepelijk was medegedeeld, was onze eerste gedachte, hem met aandrang te verzoeken, deel te blijven maken van den Kaad. Hem werd voorgehouden, dat, zoo hij kon ophou-

-ocr page 140-

94

den de eerste President der Vereeniging te zijn, hij nimmer zou ophouden er de stichter van te wezen, en dat hij haar, op dien titel, nog zijne kennis en goede diensten schuldig was en altijd zou schuldig blijven. Wij achten ons gelukkig u te kunnen kenbaar maken, dat de heer Bailly aan onze eenparige wenschen heeft toegegeven.

Na de vervulling van dezen eersten pligt, heeft de Eaad zich onmiddelijk onledig gehouden met de voorloopige maatregelen der verkiezing, om zich te verstaan over een persoon, die waardiglijk den aftredenden President kon opvolgen. De Eaad, diej) doordrongen van de verantwoordelijkheid, die op hem ging drukken, moest twee waarborgen voor de vrijwaring zijns gewetens zoeken: den eene in het gebed, de anderen in de naauwgezette opvolging van het Eeglement. Gedurende acht dagen is de H. Geest met warmte ingeroepen en tot dat einde is het H. Misoffer opgedragen; drie zittingen, die van den 15, 18 en 21 Mei, zijn besteed om zonder overhaasting, zonder drift, zonder verhindering te overleggen en na langdurig beraadslaagd te hebben, zijn de volgende punten vastgesteld:

In de eerste plaats, heeft men begrepen, dat in eene Vereeniging, die zich uitbreidt en wier hoofddoel is te arbeiden aan de oprakeling van geloof en liefde onder de menschen, waarin zich alle verscheidenheid van jaren, van gewoonten en menschelijke opiniën moet ontmoeten, het Voorzitterschap zeer vele hoedanigheden, zeldzame verdiensten en een man vereischt, die moeijelijk te vinden is, indien God hem niet aanwijst. Hij moet groote vroomheid bezitten, om tot voorbeeld te kunnen dienen en een misschien nog grootere toegevendheid, om door geene al te strenge deugd af te schrikken; hij behoort eene gewoonte

-ocr page 141-

95

van algeheele opoffering, den geest van verbroedering, de ervaring van goede werken te hebben, hij moet den ijver die opbouwt vereenigen met het beleid dat in stand houdt; hij dient de Yereeniging op den weg der eenvoudigheid en der wijae vrijheid, waarop God haar tot dus verre geleid heeft, weten te bewaren en tegelijkertijd de welgemeende pogingen, die voorwaarts-streven bedoelen, niet ontmoedigen; hij behoort door zijn karakter eindelijk , vertrouwen en eerbied uit te lokken en tevens door zijne zachte gemeenzaamheid zich den vriend te maken van de jongste leden der talrijke familie, waarvan hij den band vormt.

De Eaad heeft die voorwaarden vereenigd gevonden in den persoon eens mans, die de Vereeniging vereerd had door lid te willen worden van de Conferencie van den H. Sulpicius ; wiens doorknede wijsheid en hooge deugden sedert lang de algemeene opmerking hadden getrokken, wiens naam bekend is bij de armen, bemind bij de Katho-lijken, geëerbiedigd door alle opinion, in een woord in den heer Gossin , oud lid van het Koninklijk Goregtshof te Parijs, den stichter en President der bewonderenswaardige Yereeniging van den H. Pranciscus Kegis. De heer Gossin is een van die, in onze dagen, zeldzame mannen, eeniglijk verdeeld tusschen hun gezin en de studie der goede werken, wier krachtige rijpheid berekend is voor alle werkzaamheden en edel hart voor alle opofferingen. De Algemeene llaad heeft zich met algemeene stemmen tot dien naam bepaald, en hij meent zijne voorloopige aanwijzing niet beter te kunnen regtvaardigen, dan door u, Mijnheer en geliefde Medebroeder, mededeeling te geven van het antwoord van den heer Gossin, op de opening, welke men vermeend heeft hem te moeten doen, alvorens verder te gaan.

-ocr page 142-

96

A au de lieer en Vice-Presidenten en leden van den Alyem.eenen Raad der Vereeniging van den 11. Vine en tins van Paulo.

Parijs, den 31 Mei 1844.

„Mijne Heeren en geliefde Medebroeders. Bij de opening welke gij gezamenlijk wel bij mij hebt willen doen op den 23 dezer j om mij den titel van Algemeenen President der Conferenciën van den H. Vjncenïius van Paulo aan te bieden ^ hebt gij mij niet willen vergunnen om eenvon-diglijk en zonder omwegen, die eer af te wijzen, zoo als ik reeds dadelijk gedaan had en gij hebt, in bewoordingen, welke mij gevoelig getroffen hebben, verzocht, dat ik ten minste eenige dagen nadenkens tusschen de uitdrukkingen van uwen wensch en mijn bepaald besluit zou laten voorbijgaan.

„Als een der laatsten in het gezin van den H. Vin-cenïius opgenomen zijnde, mogt ik, zonder aan alle welvoegelijkheid te kort te doen, aan oudere broeders en die sedert vele jaren, een groot aandeel hebben in de behandeling der zaken van dat gezin, niet weigeren, om bedaard een voorstel te overwegen, dat mij werd voorgedragen als de uitdrukking van hunne eenstemmige, weloverdaehte wenschen.

„Deze verpligting, welke gij mij oplegdet, van te overwegen en mij te bedenken, ernstig opgenomen hebbende, heb ik die ook even ernstig willen vervullen.

,,Ik heb uwe processen-verbaal, uw Keglement, de twee Algemeene Verslagen, de drie Eondgaande Brieven, waarbij de heer Bailly met even veel zalving als wijsheid, op verschillende tijdpunten, aan deleden der Conferenciën, den

-ocr page 143-

97

eersten geest der Yereeniging heeft herinnerd, herlezen.

„Ik heb bovendien den raad ingewonnen van geestelijken van ongevFone deugd en in groote mate begaafd met den geest van onderscheiding om de zaken te kennen, waarin de goddelijke wil zich openbaart. Ik heb de eer gehad van een onderhond te hebben met den Eerw. Heer Buqüet, Groot-Vicaris van Parijs, door wiens tnsschen-komst, Z. H. W. de Aartsbisschop zich gewaardigd heeft, om zelfs af te dalen tot het verzoek jegens mij, den minsten zijner diocesanen en den nederigsten zijner dienaars, om mij over te halen, de betrekking aan te nemen.

„Onderscheidene uwer. Mijne Heeren en geliefde Medebroeders , hebben de moeite genomen, om zich andermaal persoonlijk ten mijnent te begeven, ten einde mij ophelderingen te geven en hunnen aandrang te hernieuwen.

„Eindelijk heb ik, sedert den 23 Mei, niet opgehouden God te smeeken, om mij nopens zijn welbehagen in te lichten, ook dan wanneer het in zijne plannen mogt liggen, van mij onderscheidene geheime bezwaren, geheel betrekkelijk tot die zaak te laten, zonder te spreken van het smartelijk gevoel, hetwelk ik u hier in alle eenvoudigheid bloot leg, en dat bestaat in eene diepe afgekeerd-heid, welke ik u niet beschrijven kan, voor de verhevene en zoo aan aller blikken blootstaande stelling, waarop gij mij plaatsen wilt.

„ISa zoo vele voorzorgen genomen te hebben, om mij in te lichten, heb ik tot mij zeiven moeten inkeeren, om te overwegen en een besluit te nemen.

„Gij hebt mij gezegd en herhaald, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, dat mijne toetreding nuttig zou kunnen zijn voor het liefdewerk van den H. Yincentius van Paulo. Die overtuiging schijnt gedeeld te worden

-ocr page 144-

98

door in wetenschap en godsvrucht uitstekende mannen,

welke ik geraadpleegd heb..... Z. H. W. de Aartsbisschop

zelf heeft in dien zin gesproken , welnu, ik stel hier mijn eigen oordeel, dat verre is van met die autoriteiten in te stemmen, ter zijde, en onderweip mij. Ik doe de niet te hegrijpen afkeerigheid, welke ik ten deze gevoel, zwijgen en wil geen bezwaar meer inbrengen tegen uwe beraadslaging van den 23 Mei.

„Ik verbeeld mij op mijn sterfbed liggende en het schijnt mij toe, dat ik met meer vertrouwen op de barmhartigheden Gods sterven zou , indien ik den moed hadde gehad om dien last op mij te nemen, dan wanneer ik (in weerwil der belangrijke verschooningen, die naar mijn inzien voor mij pleiten) volhield met mij te willen onttrekken aan die werkzame eer, welke de Yoorzienigheid begrijpt, zoo ^t schijnt, mij te willen doen ondergaan.

Zietdaar , Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, het geheele geheim mijns offers,

„Verwacht u in den nieuwen President, welken gij u voornemens zijt te geven, op eene deerlijke misrekening. Ik heb u niets meer aan te bieden dan het overschot eens levens, dat reeds tot de helft van zijnen herfst genaderd is. En bemerkt het bovendien wel, dat ik niet ben, noch wat ik ook doen moge , immer voor u zijn zal de even-waarde eens vaders, die grijs geworden in den schoot van het gezin, waarvan hij het geluk en den roem uitmaakte, zelfs in zijne zwakheid, een wezenlijk gezag over zijne talrijke zonen zou hebben behouden, ten gevolge van de herinnering, welke zij zouden hebben bewaard van zijn bestuur in forscher leeftijd. Ik ben meer dan 55 jaren oud, en tel slechts zes maanden dienst bij ons liefdewerk. Mijne haren zijn vergrijsd , maar niet in uw midden, niet

-ocr page 145-

99

in uwe dienst zijn zij wit gewerden. Ontzag! toegevendheid ! Zij zullen mij van uwe zijde nooit ontbreken; maar wanneer ik zal afnemen , zal mijn voorleden te kort onder ii zijn j om door de kracht der herinneringen het ontbrekende aan te vullen, wat zich te eeniger dage, in hetgeen mij heden van mijne krachten overblijft kan openbaren. Vergunt mij ten minste vooraf te rekenen op uwe vriendschap, om tijdig gewaarschuwd te worden in het geval, lioe onwaarschijnlijk het ook zij, dat ik zelf niet bedacht zou zijn, om in mijne rust terug te keeren.

„Volgens uw Eeglement, mijne Heeren en geliefde Medebroeders, zult gij thans de verschillende Conferenciën gaan raadplegen en eerst na verloop van dat voorgeschreven uitstel, regelmatig uwe keuze kunnen voltrekken. Ik heb, omdat gij het zoo wildet, de kans eener bepaalde benoeming aangenomen; maar het spreekt van zelf, dat gij uwe volstrekte vrijheid voor de eindverkiezing behoudt, en dat wel verre van er over beleedigd of gevoelig te zijn, ik mij zeer gelukkig zal achten, indien, na dat ik de verdienste zal hebben gehad van mij ter uwer beschikking te stellen, om tot het algemeen Voorzitterschap van ons Liefdewerk benoemd te worden, rijper nadenken of welke oorzaak ook, u er toe brengen , om mij in mijnen rang van lid der Conferenciën te laten, de eenigste plaats naar mijnen smaak, de eenigste naar mijne keuze en de eenigste eindelijk, welke ik ooit verlangd heb.

„Ontvangt, mijne Heeren en geliefde Medebroeders, met mijne dankbetuiging, zeker niet voor het Voorzitterschap , maar voor de gevoelens, welke u bewogen hebben het mij aan te bieden, de hulde mijner gehechtheid en hoogachting.

„JULES GOSSIN.quot;

-ocr page 146-

100

Na de mededeeling, Mijnheer en geliefde Medebroeder, van onze voorloopige beraadslaging en de toetreding van den heer Gossin en in afwachting van het tijdstip, waarop de verkiezing voltrokken zal moeten worden, verzoeken wij u, overeenkomstig het Reglement, aan uwe collega's de door den Algemeenen Raad gedane voetstappen te willen mededeelen. Gerustgesteld, door het bewustzijn van uit geen menschelijk inzigt gehandeld te hebben, komen wij u de medewerking uwer gebeden en broederlijke raadgeving verzoeken. In overeenstemming met het 40ste van Reglement, zult gij uwe collega's wel willen raadplegen en zorgen, dat het Veni Creator gebeden worde in de Conferenciën,. gedurende al den tijd der verkiezing. In eene zaak van zoo veel gewigt, hebben wij behoefte aan alle licht en allen zegen Gods. Aan Hem alleen komt het toe de werktuigen te verkiezen voor het weinige goede, hetwelk Hij ons doet verrigten, dengene te zegenen, waarvan Hij zich daartoe tot dus verre bediend heeft, diegene aan te wijzen, welken Hij voortaan daartoe wil bezigen en hem zijne zending gemakkelijker te doen worden door onzen ijver, door onze gewoonten van christelijke eenvoudigheid, door onze warme en volstandige eenheid.

Vergun aan de leden van den Raad, overtuigd van de pligten, welke dit moeijelijk oogenblik hun oplegt, dat zij zich elk in het bijzonder in uw godsdienstig aandenken en liefderijke vriendschap aanbevelen.

Voor den Algemeenen Raad,

De Vice-Presidenten,

A. F. OZANAM; LEON CORNUDET.

De Secretaris,

LOUIS BE BAUD1COUR.

-ocr page 147-

101

V.

Rondgaande Brief van den 15 Augnstns 1844.

Mijnheer en geliefde Medebroeder. — De Algemeene Raad onzer geliefde Vereeniging, na zich stiptelijk gedragen te hebben overeenkomstig de voorschriften van het Reglement, heeft op den 23 Julij 11., de keuze van eenen Algemeenen President der Conferencie van den H. Yincentius van Paulo voltrokken. Zijne keuze zich op mij bepaald hebbende , in weerwil van mijne weinige verdiensten en zonder te letten op de tcgenbedenkingen, welke ik de eer had hem den 23 Mei 11. te maken, met dringend verzoek om op een minder onwaardig persoon het oog te vestigen, heb ik niet langer den last mogen weigeren, die mij was opgelegd en dien alzoo aangenomen.' Denzelfden dag ben ik opgetreden en heb den volgenden, den 25 Julij, voorgezeten in den Algemeenen Raad der Conferenciën van Parijs, |onder de bescherming van Z. H. W. den Aartsbis schoj).

Bij de mededeeling. Mijnheer, van deze verandering in de stelling van een uwer jongste Broeders voorgevallen , gevoel ik behoefte om hier mijne gevoelens van dankbaarheid jegens al de Conferenciën van Parijs, der Departementen en in den vreemde bestaandequot;, uit te drukken,

-ocr page 148-

102

die, zonder dat ik de eer had persoonlijk bij haar bekend te zijn, eene bezorgdheid en vertrouwen, om mij aan het hoofd der Vereeniging te stellen, betoond hebben, die van mijne zijde, de toewijding van het overige mijns levens aan hare belangen vorderen. Ik omhels dan met liefde de zware en nieuwe verpligtingen, welke mij zijn opgelegd en geene opoffering zal mij te zwaar vallen, om ze te vervullen.

Er was niets minder dan die hartelijke en welwillende medewerking van allen noodig, om mij te doen besluiten, de opvolger te worden van den heer Bailly, aan wien alle Conferenciën zoo te regt, eene zoo treffende hulde van erkentelijkheid en leedwezen hebben betuigd.

De lieer Bailly was de stichter, de leider en de vader der Vereeniging van den H. Yincentius van Paülo. De uitstekende diensten, welke hij haar in al die betrekkingen bewezen heeft, behooren onder die, welker herinnering nimmer verloren gaat.

Men is hem niet alleen het denkbeeld der oprigting van de Conferenciën verschuldigd, maar het is door zijn wijs beleid, die met overleg voorzigtige werking van zijn gezag en het langzaam en koel onthaal, waarmede hij alle voorstellen tot het invoeren van nieuwigheden bejegende, dat het hem gelukt is aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo dien geest van eenvoudigheid, nederigheid en hartelijkheid in te prenten, welke haar onderscheidt en welke tot dus verre haar sieraad en hare kracht heeft uitgemaakt.

Ten tijde van den H. Vincentius van Paulo , beweerden eenige driftige en onrustige geesten, dat die groote dienaar Gods te vreesachtig was en te weinig doorzettend. De geleerden van dien tijd (die heden lang vergeten zijn) hielden

-ocr page 149-

103

de lioogc voorzigtigheid van onze bewonderenswaardigen Patroon voor zwakheid 1). De gebeurtenissen hebben den H. Yincentjus van Paulo gewroken, wiens werken na twee eeuwen, nog alle in stand zijn.

De Heer Bailly zal echter de toekomst ter zijner regt-vaardiging niet bfehoeven, want de Vereeniging had en heeft nog slechts ééne stem om tc getuigen, dat het geduld, de zachtheid en de diepe kennis van het karakter der jeugd, die maakten, dat de Heer Bailly zoo van passé de teugels wist te stremmen of te vieren, ons liefde werk tegen vele gevaren, die zijn bakermat zoo wel als de waggelende schreden zijner kindschheid omgaven, hebben behoed.

Mogt uw nieuwe President, Mijnheer en geliefde Medebroeder, op het oogenblik, waarop hij op zijne beurt, zijn eervollen last zal nederleggen, van zijnen opvolger de waarachtige getuigenis verdienen, welke ik hier van den Heer Bailly en van de geheiligde aanspraak, welke hij op onze gehechtheid en onze herinnering blijft behouden, aflegge.

Behalve echter de gewigtige en thans voltrokken gebeurtenis dat een uwer Broeders, door den algemeenen wensch geroepen is om de plaats, welke de Heer Bailly zoo waardiglijk bekleedde, in te nemen, blijft het liefdewerk der Confercnciën van den H. Vincentius van Paulo wat het was. Eensdeels laat zij geen harer liefdewerken varen en anderdeels is zij niet voornemens buiten haren kring te

1

De verhalen van dien tijd vermelden, dat een braaf mensch, doch wiens godsvrucht wat onstuimig en kwalijk geplaatst was, den Heer Vincent den spottenden bijnaam van: huiverige kip had durven toevoegen.

-ocr page 150-

104

gaan , welks zedige omtrek zoo zeer voegt aan hare nederige liefdadigheid en aan de geringe hulpmiddelen, waarover zij beschikken kan.

Dit liefdewerk heeft, zoo als gij weet, ten doel, niet om over de weldadigheid verhandelingen te houden, maaide liefde te beoefenen, door daartoe hoofdzakelijk het bezoeken der armen aan hunne huizen dienstbaar te maken.

De leden der Conferenciën hebben bovendien ten doel om zich zeiven goed te doen:

1°. door, indien ik zoo spreken mag, de geschiedenis van het stoffelijk leven hier op aarde te leeren, hoe namelijk duizende ongelukkigen, die somtijds eene schitterende plaats hebben bekleed, leven, verkwijnen, lijden en sterven, zonder dat, om zoo te zeggen, de wereld er eenige acht op geeft;

amp;0. door in hunne eigene harten de gevoelens van medelijden te onderhouden, welke God er in geplaatst heeft, maar die door de beoefening der goede werken gekweekt en door de godsdienst verruimd en onderhouden moeten worden, opdat zij zich zouden kunnen verheffen tot de waardigheid van christelijke liefde ;

3°. om ons onderling te leeren kennen, elkander in weerwil van onze gebreken, te achten en wederzijds genegen te zijn en om voordeel te doen, ter onzer nog inniger verbinding, met die soort \im. geheel voorbereide vriendschap, waartoe de hemel zelf ons schijnt uitgenoodigd te hebben, door ons kinderen te doen zijn van de ware Kerk, van de Kerk , die haar leven put in de liefde van Jesus Christus, de eeuwige zoetheid der engelen en menschen, volgens de heerlijke uitdrukking van den H. Vincentius vanPaülü;

4°. eindelijk door ons eene levendige en opregte gehechtheid aan ons land in te boezemen, hetwelk het gelukkige

-ocr page 151-

105

vaderland van alle soort van goedheid, toewijding en opoffering is; voor dat Frankrijk^ waar de verbindtenis der edelmoedige harten ten behoeve van alle soort van lijden en ellende, zoo vaardig, zoo gemakkelijk en zoo duurzaam is en voor hetwelk God volgens Bossueï, in alle tijden, iets meer vaderlijks en meer teeders dan voor de andere natiën gevoelt schijnt te hehhen.

Dc Yereeniging zal uit haren aard leek blijven in hare inrigting en haar bestuur, want haar voorspoed en zelfs haar bestaan hangen van deze voorwaarde af. Wij zullen niettemin verheugd zijn, om even als in het voorledene, in menigvuldige, naauwe en eerbiedige aanraking te blijven met de geestelijkheid, wegens de innige overtuiging welke wij hebben, dat het Katholijk Priesterschap de bewaarengel is, die ons alleen op de wegen der christelijke liefde kan behouden.

Indien wij aan onze armen stoffelijke hulp kunnen uitdeden en hun voorzigtiglijk in hunne bekommeringen eenige bemoediging en troost toespreken, voegt het echter aan geene eenvoudige leeken, aan zwakke christenen gelijk wij zijn, om tot de schuilhoeken hunner gewetens door te dringen, om er de wonden van op te merken, te peilen en te genezen. De driften van allerlei aard, de ondeugden, de wroegingen, de walging van het leven, de wanhoop en de tallooze ellenden, waaraan de menschelijke ziel ten prooi is, zijn verre boven onze kennis en in alle gevallen, boven onze bevoegdheid. Men moet van God bepaalde zending hebben, om zoodanige kwalen te genezen; men moet in de handen het bloed van Jesus Christus en in den mond het gezag van zijn woord hebben, om de opstanding eener uitgedoofde ziel te ondernemen en te maken, dat zulk eene ziel op nieuw het beeld van haren Schepper

-ocr page 152-

106

wedergere. O ! overschoon voorzeker is in dit verwonderlijke werk der wedergeboorte van een' schuldige door het berouw , liet aandeel van den leek, die, na de gevoelens van leedwezen, welke de verlorene onschuld en een leven vol ongeregtigheden vergoeden, uitgelokt en aangekweekt te hebben, is heengegaan, ja heengesneld om den hemelschen geneesheer te halen! Maar de voltooijing en het zegel der bekeering zijn het werk van den priester; van den priester, die alleen genade heeft om het arme menschelijk hart, na het verbrijzeld te hebben, te zuiveren, te doen herleven en te vertroosten; van den priester eindelijk, aan wien het voegt, door den terugkeer des zondaars, ware hij ook de eenige, aan den hemel zelfs vreugde te verschaffen.

Gezegend zijn dan voor onze armen en voor ons zelve die kostbare banden, die zonder onze gewoonten en handelingen te hinderen, ons meer en meer aan de geestelijkheid zullen verbinden.

Rekenen wij onder onze gelukkigste dagen, die, waarop de bedienaren des altaars, en van tijd tot tijd, de Prinsen der Kerk, onze vaders in het geloof, zich gewaardigende deel te nemen aan onze kleine verrigtingen en onzen ijver toelagchende, ons van ons eerste bestaan af, wel met hunne tegenwoordigheid hebben willen vereeren en met hunne zegeningen verrijken.

Die mannen van zoo hooge en tevens zoo toegevende deugd, zijn — door ons dikwerf te onderrigten, ons nu en dan met belangslelling aan te hooren, ons altijd te begrijpen en door, te midden hunner zorgen en werkaaam-heden, tot afleiding en uitspanning, onze raadgevers en onze voorbeelden te willen worden op den weg der liefdadigheid, welken zij goed kennen,— onzeuitdehendste weldoeners geworden, daar zij, na ons te hebben leeren

-ocr page 153-

107

kennen, ons hunne achting als bescherming en hunne vriendschap als bemoediging hebben verleend.

Voor zoo veel goedheid zij hun dan duizendmaal dank toegebragt, en het is met het innigste gevoel van genoegen, dat ik hier aan onze heilige Bisschoppen en hunne medewerkers de hulde eener gehechtheid en hoogachting, die zich nimmer verloochenen zullen, aanbiede.

Wij zullen voortgaan onze liefdewerken te doen, uit onze bijeenkomsten verbannende alles wat van verre of van nabij, naar staatkunde zou kunnen zweemen. En inderdaad wij zijn immers vereenigd, om wel te doen aan de armen en aan ons zeiven, door ons verstand en ons hart te ver-betereu. De staatkunde nu, die dikwerf zoo vele tranen heeft doen vlieten, kent het geheim niet van er een enkelen af te droogen. Dat zij dan voor altijd uit ons midden verwijderd zij! Zoo lang God in zijne barmhartigheid van onze vergaderingen die onvermoeide oorzaak van tweedragt zal verwijderen, zal de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo vooruitstreven en de ongeluk-kigen zullen haar zegenen. Yan den dag daarentegen, waarop het aan de staatkunde gegund zou wezen in ons midden een enkele harer toonen te doen hooren, zal het stuk brood, dat wij aan de arme toereiken, zich in een steen veranderen en de Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo vernietigd zijn.

Het is in dien zin. Mijnheer en geliefde Medebroeder,

dat ik altoos ons liefdewerk begrepen heb en thans meer

dan ooit begrijp. Ik durf zeggen, dat ieder der leden van

onze talrijke Conferenciën het niet anders begrijpt. Die

overeenstemming van aller geest en aller hart nopens die

hoofdpunten, die de instelling der Vereeniging van den

H. Vincentius van Paulo uitmaken, is, men moet het

7

-ocr page 154-

108

bekennen, cene zeer uitstekende genade van God, een zeef bijzonder en om zoo te zeggen, eenig kenteeken van de bescherming, waarmede Hij haar schijnt te willen beschutten en eindelijk eene onwaardeerbare aanduiding van haren duur en voortgang en van de overvloedige vruchten van vrede, heil en vertroosting, welke zij geroepen schijnt te zullen voortbrengen. Onze erkentelijkheid voor zoo groot eene weldaad moet ons godvruchtiglijk bewegen, om er God dagelijks voor te danken, want men mag zonder overdrijving zeggen, dat hierin vooral de beschermende hand der beminnelijke Voorzienigheid over ons, zich aan onze oogen duidelijk heeft vertoond.

Wat betreft de werkzaamheid, welke de President geroepen is, met overleg van den Algemeenen Eaad uit te oefenen, zij blijft dezelfde als onder den Heer Bailly. Deze heeft u in zijne Rondgaande Brieven gezegd, de President en de Algemeene Eaad zijn slechts banden, bestemd om de verschillende Conferenciën te vereenigen en onder haar den geest, die bij de stichting der Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo heeft voorgezeten en diens ontwikkelingen, te onderhouden.

Zonder die nuttige en noodzakelijke banden, zou de geest van zonderlingheid niet achterblijven bij de verschillende Conferenciën in te sluipen, zoodat er onder eene benaming die dezelfde zou blijven, een aantal zeer verschillende, zelfs strijdige Vereenigingen zouden ontstaan, welke ook het geoefendste oog met geene mogelijkheid voor zusters zou kunnen herkennen.

De President en de Raad stellen zich niets anders voor, ik herhaal het, dan tusschen al de Conferenciën die eenvormigheid van gevoelens, genegenheden en gebruiken te bewaren, die tot dus verre het genoegen, den voorspoed

-ocr page 155-

109

en de onschuldige kracht van ons liefdewerk hebben uitgemaakt.

De leden van den Algeraeenen Raad, die de Vereeniging hebben zien geboren worden, zijn de oudste van het gezin; zonder voor zich het minste voorregt, aan het regt van den oudste verbonden en dat drukkend of stootend voor anderen zou kunnen wezen, te verlangen, bepalen zij zich met tot hunne verre verspreide jongere broeders te zeggen: Geliefde Vrienden, in het vaderlijke huis deed men zóó en zóó en liet dit en dat en ieder bevond er zich wel hij. Ziet of gij de overleveringen van onze wieg wilt blijven bewaren. Verre van ons, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat wij immer de bedoeling zouden hebben, u eenig juk op te leggen , u aan eenige wet te onderwerpen , u aan eenige slavernij te verbinden. Bij gelegenheid echter zullen de Raad en ik, in alle eenvoudigheid trachten uit te leggen, hetgeen wij zullen meenen het meest in den geest te zijn van onze geliefde Yereeniging; de liefde die ons onze woorden zal ingeven, zal ook in u zijn, om ze welwillend aan te nemen. De bemerkingen, welke gij het voegzaam mogt achten ons mede te deelen, de raadgevingen zelfs, welke gij de goede gedachte mogt hebben ons niet te onthouden, wanneer de zaak het mogt vorderen, zullen door ons ontvangen worden als het doorslaand bewijs van de gehechtheid en het vertrouwen, welke gij ons wel wilt betoonen.

Het is dan te hopen, dat wij, door middel dier mede-deelingen vol hartelijkheid, — die van onze zijde met Gods hulp, altijd verre verwijderd zullen zijn van allen deesem van hoogmoed en de minste zucht tot overheersching, — zullen voortgaan ons te verstaan en te beminnen. Ja, wij zullen in onze Confercnciën dien gelukkigen trek van

-ocr page 156-

llü

gemeenscliappelijke afkomst handhaven, die maakt, dat men bij den eersten opslag, zijn bloed, zijne familie herkent en zelfs de werking der zoo zoete melk, welke men aan de borst derzelfde Moeder, de Katholijke liefdadigheid, door den H. Yincentius onderwezen, gezogen heeft.

Ziedaar, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de waarheden , welke ik moest aanstippen en de hoop, welke ik moest uitdrukken, bij het opvatten der taak, waartoe ik ben geroepen geworden. i)e eenheid, die het genoegen onzer Conferenciën uitmaakt, kan niet anders dan winnen bij de eerste uitboezemingen, maar ik verlang vurig naar de gelegenheid, om met u en uwe Medebroeders in de departementen en in den vreemde, naauwere banden aan te knoopen.

Mijn verlangen zal vervuld worden. Dikwerf toch zal het gebeuren. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat eenige leden van uwe Conferencie eene reis naar Parijs zullen maken voor hunne zaken, hun onderrigt of hunne uitspanning; ik hecht hoogen prijs aan de eer van hen te mogen ontvangen en ik hoop in die bijeenkomsten, Mrelke mij altijd zeer aangenaam zullen wezen, deze lieve en bevallige woorden, waarvan onze Patroon zich ergens bediende , niet te vergeten:

„De hartelijkheid is eene vreugde, welke men in het „hart gevoelt, wanneer men iemand ziet, dien men be-„mint; het is eene opwelling van het hart, waardoor „men doet zien, dat men zeer blijde is van met zijnen „broeder te zijn. Die vreugde verspreidt zich over den „geheelen persoon, zij is eene vrucht van de goddelijke „liefde gepaard aan de naastenliefde. Wanneer de liefdadigheid een appel ware, zou de hartelijkheid er de „blos van zijn.quot;

-ocr page 157-

Ill

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de uitdrukking mijner gevoelens van hoogachting en genegenheid.

JULES GOSSIN.

PS. De denkbeelden, hierboven uitgedrukt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, zijn ook die van den Raad, aan wien ik dezen brief heb voorgelezen, alvorens dien te verzenden.

-ocr page 158-

112

VI.

Rondgaande Brief van den 8 December 1844.

Mijnheer en geliefde Medebroeder. — Bij de toezending van mijnen Rondgaanden Brief van den 15 Augustus 11., heb ik alleen ten doel gehad u kennis te geven, dat onze Yereeniging eenen President had en dat overigens niets veranderd was in de gelukkige betrekkingen, die de Con-ferenciën van den H. Vincentius van Paulo slechts tot één enkel gezin maken. Ik heb voor eene latere mededeeling onderscheidene onderwerpen moeten bewaren, die niet van belang en gewigt ontbloot zijn, en ik kom heden dien pligt vervullen en de aangename bezigheid, waarmede ik mij gedurende mijne vacantie heb bezig gehouden, zal juist het onderwerp van het eerste punt mijns briefs uitmaken.

Gedurende dien tijd van uitspanning en rust, heb ik grondig alles willen bestuderen, wat betrekking heeft tot de geschiedenis onzer Yereeniging in het algemeen, tol de bijzonderheden der stichting van elke Conferencie, tot de voornaamste liefdewerken, waarmede wij ons bezig houden en eindelijk tot zekere bijzondere liefdewerken, die ten gevolge van eenige eigenaardige omstandigheden, in een vrij groot getal plaatsen, het voorwerp van den ijver onzer Medebroeders zijn geworden.

-ocr page 159-

113

Ik heb met aandacht en met de pen in de hand, de drie Verslagen gelezen, welke het begin onzer jaarboeken in de geschiedenis der Pransche liefdadigheid uitmaken , en heb daarbij achtervolgens opgeteekend al de ellenden , welke wij op eenige wijze trachten te verligten, en de prijsbare en goede dingen, tot welke wij ons met mate en naar onze krachten, hebben aangesloten, met het doel om de heilige en lijdende menschheid van Jesus Christus meer en meer te vereeren.

Een erfgenaam, tot de verdeeling eener rijke nalatenschap geroepen, betoont bij het opmaken der boedelbeschrijving van zijne nieuwe, rijke bezitting, noch levendiger noch gezetter naauwkeurigheid dan die, welke ik besteed heb om den rijkdom onzer kleine liefdewerken te leeren kennen.

De bloote lezing der Verslagen geeft slechts een onvolledig denkbeeld van onze proeven op het ruime veld der Katholijke liefdadigheid. Deze algemeene rangschikking der werken van de Yereeniging zich slechts tot de voornaamste bepalende, heeft een aantal andere bijzondere liefdewerken overgeslagen, die voorzeker hunne waarde hebben, doch welker beoefening tot een klein getal Couferenciën beperkt is. Deze om zoo te zeggen exceptionele werken, waarvan hier de rede is, in rekening brengende en ter hunner plaatse rangschikkende onder het geheele getal der alge-raeene en bijkomende liefdewerken, tusschen welke onze zorgen verdeeld zijn, ben ik, Mijnheer en geliefde Medebroeder, tot zulk eene troostende uitkomst geraakt, dat ik die niet voor mij alleen wil behouden, maar behoefte gevoel om er u deelgenoot van te maken.

Ik heb den arme allereerst beschouwd met betrekking tot zijne bloot stoffelijke behoeften. Ik heb hem beschouwd

-ocr page 160-

114

bij zijne geboorte, en ben hem gevolgd tot aan zijnen laatsten dag, na hem achtervolgens in mijne gedachte, in aanraking gebracht te hebben met alle mogelijke behoeften, ellenden en smarten, waarop hij zich op deze wereld verwachten moet, en op elk der verschillende tijdperken van zijn moeite- en smartvol bestaan, heb ik onze Medebroeders aangetroffen, die, om zoo te zeggen, om elke behoefte, eiken druk, elke nooddruft heen stonden, ten einde daaraan eenige verlichting te bezorgen. De honger, de koude, de naaktheid, ziekte, afzondering, het gebrek aan werk, de ongezondheid van , of het geheel gebrek aan verblijven , waar de ellende zich gaat verschuilen, geene enkele dezer lijdenssmarten en honderd andere zijn hun vreemd.

Ik zou de grenzen, welke ik mij heb aangewezen, verre overschrijden, indien ik trachtte eene naauwkeurige optelling te leveren, die toch nog altijd onvolledig zou wezen. En inderdaad, elke dag openbaart ons een nieuw geheim van de liefde onzer vrienden. Men zou gemeend hebben, dat men aan alles gedacht had, dat er geene soort van ramp of verlatenheid ware, welke de Yereeni-ging van den H. Vincentius van Paulo niet door weldaden of vertroostingen had verzacht; welnu, men zou zich hebben vergist, en eenige onzer Broeders, die het laatst onder ons zijn opgenomen in eene stad in het zuiden, hebben om zoo te zeggen hunne aankomst gevierd, door zich te belasten met het toezigt der vondelingen, die tegen weekgeld bij behoeftige gezinnen zijn geplaatst, welke hen aan alle mogelijke ellenden prijs geven. Dat schoone liefdewerk was ons niet bekend, maar is door de bestuurders van het gasthuis aan de Conferencie van Brignole opgedragen. Zoo hebben wij dan de laatste grenzan van het uitgestrekte veld, hetwelk eene barmhartige quot;Voorzie-

-ocr page 161-

115

nigheid voor ons geojiend heeft, nog niet bereikt en zullen die nimmer bereiken, terwijl wij ons dikwerf zullen verwonderen en verheugen over eenige nieuwe uitvinding der liefde; der liefde zeg ik, die, Gode zij dank, vruchtbaarder is in gelukkige ontdekkingen, dan de nijverheid onzer eeuw zelve, wat voorzeker genoeg gezegd is.

Ik heb vervolgens dienzelfden arme onder het eenig gezigtspnnt zijner godsdienstige, zedelijke en verstandelijke behoeften beschouwd en van af zijne geboorte tot het oogenblik, waarop de aarde zijn sterfelijk hulsel bedekt, zag ik andermaal onze broeders zijne kindschheid onderwijzen en beschermen, zijnen ambachtsleertijd bewaken, zijne jeugd onschuldiglijk vermaken en haar uitspanning bezorgen, zijn geloof en zeden beschermen, de banden, die hem aan zijne gezellin verbinden, veredelen, zijne gedingen en vorderingen te harte nemen, zijn vrijen tijd door genoegelijke en nuttige voorlezingen veraangenamen, hem vertroosten als hij gevangen was, zijn berouw achter de gevangenisspijlen aanmoedigen, hem op het pad der deugd terugbrengen, als hij er van was afgeweken, de lange verveling eener ziekte verzachten, de godsdienst bij hem ingang doen vinden, haar aan zijn hoofdeinde plaatsen om zijne laatste oogenblikken te heiligen, zijn stoffelijk overschot vergezellen tot den voet des altaars, en zijner ziel de oneindige verdiensten des Verlossers door het H. Misoffer, toevoegen.

Het is waar, deze verschillende soorten van liefdewerken , welke zij trachten te volbrengen , worden noch overal noch op groote schaal verrigt; wij zijn niet rijk en de begeerte onzer harten is de maat niet van hetgeen wij voor de armen kunnen doen; maar deze verschillende werken zijn toch in gang en worden op vele plaatsen,

-ocr page 162-

116

dagelijks verrigt. De tijd en de voortdurende bescherming des hemels zullen het overige doen.

God verhoede, Mijnheer eu geliefde Medebroeder, dat ik door de mededeeliug der beide vlugtige schetsen, welke mij zoo veel genoegen hebben verschaft, terwijl ik gedurende die vacantie, mij er op toelegde, om stap voor stap , den voortgang en de ontwikkeling onzer Vereeniging te volgen , het ongeluk gehad hebbe van bij een enkele uwer het minste gevoel van hoogmoed of de geringste beweging eener bloot menschelijke voldoening op te wekken, daar ik, bij de mededeeling van den indruk mijner innige, hartelijke vreugde, niets anders bedoelde, dan aan al onze Medebroeders eene steeds levendiger gehechtheid aan onze instelling in te boezemen. Die Vereeniging, uit den geest van den H. Vincemtius geboren, te beminnen, is de eerste voorwaarde, om zich met ijver van de ernstige, maar zeer zoete verpligtingen te kwijten, welke zij oplegt; op te houden smaak te hebben en belang te stellen in hare bijeenkomsten, of zich te bepalen, om die slechts met lange tusschenpozen te bezoeken, ware bijna zijn onbepaald afscheid nemen en zich uit de loopbaan dei-liefdadigheid terugtrekken. Men bedriege zich niet; het uur en de dag onzer bijeenkomsten roepen ons toe, van heden te gelijken aan hetgeen wij voor acht dagen waren. Men is belast met een, met twee, met drie huisgezinnen; zal men nu verzuimen om zich naar de bijeenkomst te begeven, alwaar men verzekerd is, van voor hen eenige ondersteuning te vinden? Met zou het niet durvenwanneer men begrip had van dat waarlijk dagelijksch brood, hetwelk de Conferencie ons dag op dag verstrekt, hetwelk geen van ons het voorregt heeft bijeen te garen en voor de toekomst op te stapelen, en hetwelk aan zoo vele hon-

-ocr page 163-

117

gerige monden zal gaan ontbreken, indien wij de moeite niet nemen, van het te gaan halen.

quot;Wee onzer, indien wij gehoor gaven aan de bekoring om onze aalmoes af te zonderen en de armen te gaan bezoeken, onafhankelijk, en alleen dan, wanneer wij daartoe lust of vrijaf zouden hebben. Bedriegen wij ons niet, onze deugd schiet altijd in eenige opzigten te kort en is altoos zwak op eenig punt. Wij moeten vooral op onze hoede zijn tegen de aan onze natuur eigene onstandvastigheid. Het is alzoo nuttig voor onze armen en zeer nuttig voor ons zelve, dat wij gewaarschuwd en om zoo te zeggen gedagvaard worden door het uur en den dag onzer bijeenkomsten, om naauwgezet te wezen in het doen van een weinig goeds. De deugdzame mensch heeft behoefte aan die soort van periodieke oproeping om standvastig te blijven. Wanneer eenmaal het juk, hetwelk onze Yereeni-ging oplegt, (dat echter zeker zacht en zoet is,) ter zijde is gesteld en wij besloten hebben aan de armen wel te doen op de uren, die ons het gemakkelijkste zijn, alleen en vrij van het voorbeeld en de medewerking onzer Medebroeders, hoe zeer is het dan niet te vreezen , dat te midden onzer bezigheden, zaken en vermaken, het uur bestemd voor onze arme huisgezinnen niet dan zeer zelden, of beter gezegd, nooit voor hen zal slaan! De armen zullen van dag tot dag uitgesteld en eindelijk geheel afgescheept worden. Aan voorwendsels zal het niet ontbreken, om lastige herinneringen, die geene wroegingen zullen zijn, maar die er op gelijken zullen, te verbannen. Eindelijk zal onze trage liefdadigheid hare verontschuldiging zoeken en haar gelooven te vinden in die enkele stukjes geld, welke wij eens in het jaar, in eene armbus zullen hebben gestoken.

Leggen wij de hand op het hart en misleiden wij ons

-ocr page 164-

118

niet. Gingen wij de armen dikwerf aan hunne woningen bezoeken, voor dat wij deel maakten van de Conferen-ciën van den H. Vincenïius van Paulo? Neen. Welnu, wij zullen er niet dikwijlder gaan, wanneer wij aan de bekoringen om ons te berooven van den heiligen naijver, waarvan de Yereeniging de oven is, zullen hebben toegegeven. De armen zullen in ons een beschermer en vriend verliezen, maar wij, nog ongelukkiger dan de armen, wij zullen in onzen boezem die vlam van liefde hebben gedoofd, welke Jesus Christus , mensch geworden, en die weldoende op deze aarde rondtoog, er is komen ontsteken, om de wereld te verlichten en tevens te verwarmen; onsterfelijke vlam, die sedert de zending van den Zaligmaker, in de Kerk noch vermindering noch verduistering heeft ondergaan en aan wier gloed sedert achttien eeuwen, de heerlijke werken der Katholijke liefde zijn ontstoken. Zoodra dit goddelijke vuur zou hebben opgehouden onze ziel te verwarmen, o vreezen wij dan, dat het eigenbelang, de begoocheling der ijdele vermaken, de duizend en eene beuzelingen van het menschelijk leven ons op nieuw in bezit nemen. Herinneren wij ons derhalve immer, dat wij, ophoudende de armen te dienen, er zelve vooral bij verliezen moeten; want Jesus Christus en zijne genade waren, zijn nog tegenwoordig, en zullen tot de voleinding der eeuwen, altijd te midden der werken van barmhartigheid te vinden zijn.

Met dus den vrijen loop te laten, Mijnheer en geliefde Medebroeder, aan de verstandelijke en met redenen om-kleede uitdrukking van de innige gehechtheid, welke wij onzer Yereeniging moeten toedragen, bedoelde ik het afscheid te voorkomen van eenige onzer Medebroeders, bij wie ongevoelig onze bijeenkomsten in vergetelheid mogten geraken.

-ocr page 165-

119

Gode zij dank ^ tot dus verre heeft de Vereeniging slechts een zeer klein getal dier lange afwezigheden, die naar een verlaten gelijken, te betreuren gehad en bijna overal hebben eene menigte nieuwe leden meer dan de ledige plaatsen aangevuld; het is intusschen niet onbelangrijk om die verliezen, welke ons altijd treffen, zeldzamer te maken en vooral te trachten, om een veel algemeener strekking te bestrijden , namelijk die, van onnaauwkeurig te zijn in het bezoeken onzer bijeenkomsten.

En inderdaad, de naauwgezetheid in dat bijwonen kan alleen bij ons belangstelling onderhouden in hetgeen er omgaat. Een lid, dat zich slechts van tijd tot tijd vertoont, is nagenoeg vreemd aan den gang der Conferencie en het doet dikwerf daardoor die onbepaalde afwezigheden voorspellen, welke ons bedroeven.

Indien echter de leden der Yereeniging van den H. Vin-centius van Paulo verpligtingen jegens de Conferencie, waarvan zij deel maken, te vervullen hebben, zijn deze ook aan verbindtenisseii gehouden, welker vervulling zij noch nalaten noch verzuimen kunnen, zonder het bestaan van het liefdewerk zelf in de waagschaal te stellen. Ik bedoel hier 1°. de noodzakelijkheid, van elke week, op bepaalde dag en uur, eene bijeenkomst te hebben; 2°. van geene bijeenkomst te sluiten, zonder de, bij het Reglement voorgeschreven kollekté gehouden te hebben.

Er zijn echter enkele Conferenciën, waar die twee grondregels van ons liefdewerk geheel zijn ter zijde gesteld.

Het is genoeg, die dubbele en ernstige nalatigheid te hebben aangeduid, om verzekerd te wezen, dat geheel regelmatige gewoonten die soort van laten-hegaan, dat onbestaanbaar is met de zorg en ondersteuning onzer armen, zullen gaan vervangen.

-ocr page 166-

120

Ik weet wel, dfit die soort van onverscliilliglieid bijzonder eigen is aan de Conferenciën, wier huljimiddelen zeer gering zijn, en die een zeer klein getal leden tellen; maar eene Conferencie moet bovenal bedacht wezen , om zich niet aan zich zelve over te laten. Niemand toch zal haar te hulp komen, indien zij de eerste is om aan de goddelijke Voorzienigheid te wanhopen en zich van de wekelijksche inzamelingen te ontslaan.

Eindelijk rust op de Presidenten van al de Confereuciën nog ecne aangename taak, waarop ik hunne geheele aandacht inroep en welke zij zich, ik twijfel er niet aan, beijveren zullen te vervullen, namelijk het verzamelen en zoodra mogelijk aan ons overzenden van de opgaven, welke ons volstrekt noodig zijn , opdat elke Conferencie met de liefdewerken, waarmede zij zich bezig houdt, in het aanstaande Yerslag de vereischte ruimte en ontwikkeling erlange.

Tot dus verre zijn ons die opgaven te laat geworden, om het jaarlijksch Verslag tijdig zamen te stellen en te doen drukken. Dit Verslag, hetwelk het belangrijke gevolg heeft van alle Confereuciën met elkander in betrekking te stellen, door het verhaal, hetwelk ieder van haar aan al hare zusters aanbiedt van hetgene zij in het afgeloopen jaar heeft verrigt, moest in de maand Januarij of Febniarij in het licht verschijnen. De moeijelijkheid om tijdig al de bestanddeelen te erlangen, die in het algemeen tafereel van onzen toestand moeten worden opgenomen en betrekking hebben, hetzij tot de liefdewerken, welke wij verrigten, hetzij tot onze uitgaven, of wel tot ons personeel, heeft eene gedurige verdaging van dat werk noodzakelijk gemaakt. Tot dus verre heeft men niet minder dan acht maanden, deze soort van jaarlijksch onderhoud van ons groot gezin blijven te gemoet zien en die tijd is zeer lang gevallen.

I

-ocr page 167-

121

Het is wenschelijk, dat zoo iets voortaan niet meer plaats hebbe. Wij rekenen er alzoo op , Mijnheer en geliefde Medebroeder, om in den loop der maand Januarij aanstaande uitvoerige nota's te ontvangen, die tot uwe Con-ferencie betrekking hebben.

Wij zouden ons gelukkig achten , indien gij, behalve deze gewone inlichtingen, ons het verhaal hadt mede te deelen van eenige bijzondere feiten, welke der liefdadigheid en deugden van eenige onzer Medebroeders tot eer mogten strekken. Voorvallen van dien aard hebben het dubbel voordeel van de vrome nieuwsgierigheid der Conferenciën te bevredigen en den soms wat eentoonigen inhoud onzer verslagen af te wisselen. Het spreekt van zelf, dat naar het vaste gebruik der Yereeniging, in uwe briefwisseling altoos eene digte sluijer alle eigen namen zal bedekken.

Wij zouden u nog erkentelijker zijn, Mijnheer en geliefde Medebroeder, indien gij bij het verhaal van het goede dat God door uwe handen heeft bewerkt, enkele dier trekken van deugd kondt vermelden, die minder zeldzaam zijn onder de armen, dan men wel denkt. Te dikwerf zijn wij bedroefd, bij het zien hunner onvolmaaktheden en ondeugden, wij zuchten er over hen zoo onverschillig voor onze raadgevingen en onze dringende vermaningen te vinden, en zoo God ons niet ondersteunde, zou het schouwspel bijna ontmoediging in onze harten te weeg brengen. Het is derhalve nuttig ons wederzijds die voorbeelden van braafheid, belangloosheid en liefde, waarvan v/ij somtijds getuigen zijn, mede te deelen, om ons daardoor op te wekken tot liefde en achting voor onze lijdende broeders en, terwijl dat ons een regtmatig gevoel van nederigheid inboezemt voor het weinige goed, dat wij doen, ons op te wekken om meer te verrigten. Zoo heeft men, om slechts

-ocr page 168-

122

een enkel voorbeeld onder vele aan te halen, bij eene der Conferenciën te Parijs, reeds voor eenigen tijd, eenen grijsaard ontdekt, die zwak, bijna blind en door walgelijke kwalen aangetast was, en die niet alleen sedert verscheidene jaren, door weinig gegoede werklieden gratis van woning werd voorzien, maar nog bovendien van hen in persoon, zonder eenige belooning, de teederste en treffendste verzorging erlangde. Zulk eene daadzaak verdient voorzeker eene plaats in onze jaarboeken der liefde, want zij is voor ons eene krachtige aanmoediging en eene levende les. Wat zouden wij ons gelukkig achten, indien wij dikwerf zoodanige voorbeelden hadden te vermelden!

Vergun mij, Mijnheer en geliefde Medebroeder, terwijl ik u over de armen onderhoude, welke wij het geluk hebben te helpen en waarvan eenige zoo zeer onze achting en dikwerf zelfs onzen eerbied verdienen, vergun mij u eene strekking te doen opmerken, waarvan men te Parijs en in de groote steden de gevaren heeft ingezien; ik bedoel namelijk de drift waarmede de werklieden en armen daar heen trekken, om er werk en ondersteuning te vinden. God verhoede voorwaar, dat liet immer een onzer in de gedachte zou komen, om eenige ellende af te wijzen, omdat zij verre van ons is ontstaan en de liefdadigheid om zoo te zeggen te beperken binnen de enge muren der stad, welke wij bewonen. Neen, de armen, welke ook hun oorsprong zij, hebben aanspraak op ons medelijden, zoodra zij lijden, en alleen reeds omdat zij lijden. De armen, zij zijn afbeeldsels, zij zijn de verspreide ledematen van Jesus Christus en overal waar wij ze aantreffen, zijn wij hun troost en een gunstig onthaal verschuldigd. Maar zoo de liefdadigheid algemeen is, zoo zij geene uitneming maakt van plaatsen noch personen, moet zij echter, om nuttig

-ocr page 169-

123

te zijn, voorzigtig wezen. Om nu slechts te spreken van hetgeen dagelijks onder onze oogen voorvalt, hoevele armen zien wij dan niet, wier nood dagteekent van hunne aankomst in Parijs! Hoe dikwerf hebben wij bij onze bezoeken , niet het verhaal aan te hooren van die bittere teleurstellingen , die zoo vele dwaze verwachtingen van fortuin en geluk vervangen hebben!

Men is werkgast, men verdient in zijne landstreek kleine daggelden, maar men leeft ten minste, men kan zijn gezin opvoeden, zonder de hand uit te steken; eensklaps verspreidt zich een los en meest altijd leugenachtig gerucht, dat een makker, die naar Parijs is gegaan, op het punt is om er fortuin te maken; even sjjoedig wil men vertrekken en men vertrekt. Men komt aan zonder verzekering van werk, zonder vrienden, zonder begunstigers, de tijd gaat voort, de weinige spaarpenningen, die men hebben mogt, verdwijnen, de meubeltjes gaan naar de beleenbanken, de ellende treedt het gezin binnen en het werk komt niet! Het komt misschien eindelijk, maar als de hulpmiddelen zijn verteerd, het gemoed ter neer geslagen is en de krachten door lijden zijn uitgeput; komt er dan eene ziekte bij, ziedaar dan een gezin geheel in ellende gedompeld en onbekwaam zich uit den afgrond op te helpen, dien het zich gegraven heeft.

Zoodanig is. Mijnheer en geliefde Medebroeder, het schouwspel, hetwelk wij dagelijks voor oogen hebben, een schouwspel dat nog bedroevender is, indien het, in plaats van gezonde werkgasten, reeds arme en bejaarde personen zijn, die naar Parijs stroomen. En wanrlijk in zijne geboortestreek, althans in minder aanzienlijke plaatsen vooral, ontbreekt het den arme zelden aan familie- en vrienden-betrekkingen, die hem tegen de uiterste ellende

-ocr page 170-

124

behoeden. Hij zal, wel is waar, dikwerf geene andere hulp hebben dan die zijner geburen, die zelf arm zijn; maar men zal ten minste weten, dat hij honger, dorst en koude lijdt; men zal weten, dat hij geen brood heeft om zijne kinderen te voeden, geene kleederen om hen tegen de guurheid des winters te beveiligen, en alle gevoelens van medelijden zullen ontwaken; liefderijke personen zullen er opmerkzaam op worden gemaakt en indien het voedsel al geheel ontbreekt, zal de eerste hulp, op het volstrekt noodige der medelijdende buren gewoekerd worden. Men zal er dus niet, zooals in onze groote steden, ongelukkigen van uitputting zien omkomen, zonder dat iemand er kennis van drage, zonder dat zij eenen vriend, een maag hebben om hen te ondersteunen, zonder dat zelfs, wat nog vreemder is, zonder dat hunne allernaaste buren hunnen nood kennen. Want in de groote middenpunten van bevolking verbergt en verliest zich ieder in de menigte; men leeft er onbekend aan elkander en zoo daardoor het scherpst ziende oog is blootsgesteld aan misleiding van de zijde van weinig aanbevelenswaardige armen, zijn de liefderijkste harten dikwerf gedwongen om wezenlijke ellende onopgemerkt voorbij te gaan.

Dan met betrekking tot de zedelijke en godsdienstige belangen, hebben wij nog meer reden om over die onvoor-zigtige verhuizingen te zuchten. Hoevele armen toch, hoe vele werkgasten, die op het jïlatte land, of in hunne stadjes de geboden Gods en der Kerk ojwolgden en die zoodra zij den voet in Parijs hebben gezet, die heilzame gewoonten voor altijd afbreken! Hoe dikwerf hebben wij niet bevonden, dat de regtbank van boetvaardigheid en de H. Tafel eerst verlaten zijn, na een korter of langer verblijf in de hoofdstad, waar zich nevens zoo groote

-ocr page 171-

125

deugden, zoo vele ondeugden bevinden! Is het te verwonderen, dat alsdan te midden der tallooze verlokselen en slechte voorbeelden, die de aankomelingen omringen , hunne vroegere gewoonten van godsvrucht plaats maken eerst voor onverschilligheid en dan voor goddeloosheid; dat dien ten gevolge, de familiebanden worden opgelost; dat wanorde en ongebondenheid die ontzenuwde zielen aangrijpen en dat aan een verbasterd geslacht een ongelukkiger misschien, maar zeker nog vreemder aan de voorschriften der zedekunde en goddelijke wetten opvolgt?

Het is dan ook op dat punt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat wij al uwe aandacht vestigen en wanneer een der door u bezochte gezinnen u mogt te kennen geven , dat het voornemens ia zich te gaan vestigen in eene dier steden, welke in het denkbeeld der armen, het voor-regt hebben van in alle ellenden te voorzien, smeeken wij u in het belang uwer beschermelingen, om hen de gevolgen van hun voornemen rijpelijk te doen overwegen. Eenige gelukkigen slagen, maar het grootste getal verliest er bij, en deze daadzaak is zoo waar, dat men zou kunnen zeggen, dat het bijna zeldzaam is te Parijs een^ arme aan te treffen, die te Parijs zelf geboren is. Nopens dit punt en ter voorkoming van droevige gevolgen, zal men alzoo wijs doen, vooraf de Conferencie te raadplegen, die in de steden, waar zich uwe gezinnen willen gaan vestigen, bestaan, om te weten of er overvloed van werk is, of men er gemakkelijk aan kan komen, in ëén woord, of zoodanige verandering van woonplaats nuttig of schadelijk zij. De liefde en de geest van verbroedering van al onze Conferenciën zijn een zekere waarborg, dat zij niet zullen toegeven aan die te algemeene neiging, die meer IzoekT zich van de armen af te maken, dan wel hen te

a

.

-ocr page 172-

126

helpen, terwijl hare ondervinding dikwerf aan beschermelingen kostbare verhuizingen zal besparen.

Er komen intusschen gevallen voor, dat het nuttig is, dat de arme het oord verlate, hetwelk hij bewoont, en dit is meestal het geval, wanneer hij naar zijne familie-betrekkingen terugkeeren en zich op nieuw in zijne geboorteplaats vestigen wil. Gij weet het. Mijnheer en geliefde Medebroeder, in dat geval ^ bestaat er onder ons het vroom gebruik, om wederzijds die pelgrims der liefdadigheid aan elkander aan te bevelen, hen van het eene nachtverblijf tot het andere, ijverige en hartelijke beschermers te doen vinden en aldus voor hen de weldaden der Con-ferencie, die hun het eerst te hulp kwam, te verlengen. Wij wenschen hartelijk, dat dit gebruik voortdure , omdat het een krachtig middel is, om ons aan dezelfde liefdewerken aan te sluiten en een weinig meer goeds te doen; de ondervinding heeft intusschen doen zien, dat ten deze eenige voorzorgen worden vereischt, om het gebruik niet in misbruik te doen ontaarden. Immers onderscheidene Conferenciën hebben den Algemeenen Eaad opmerkzaam gemaakt op de pogingen, die bij haar zijn aangewend, om van valsche aanbevelingsbrieven gebruik te maken en den wensch uitgedrukt, dat de geheele Vereeniging tegen die, gelukkig zeldzame voorvallen, maar die toch door zich te vermenigvuldigen, eene nuttige gewoonte in gevaar zouden brengen, mogt worden gewaarschuwd. Verschillende middelen zijn tor, dat einde voorgesteld, als: geene dergelijke aanbevelingen af te geven, dan op brieven met gedrukte hoofden en voorzien van binnen met het zegel

1) Het is welligt niet overbodig te herinneren, dat de armen, die op reis zijn, van het plaatselijk bestuur in Frankrijk eenen onderstand van 15 centimes per mijl kunnen erlangen.

-ocr page 173-

127

der Conferencie; — altoos bijzondere brieven voor iedere Conferencie, aan welke men den arme aanbeveelt, te schrijven en vooral nimmer rondgaande Brieven af te geven, die te ligtelijk worden misbruikt. Het staat aan u, Mijnheer en geliefde Medebroeder, tusschen deze middelen eene keuze te doen, want van het oogenblik, dat wij uwe aandacht op dat punt gevestigd hebben, verlaten wij ons op uwen ijver, om in elke omstandigheid de tot vermijding van bezwaren, geschiktste partij te kiezen.

Een ander misbruik, waarover men zich ongelukkiglijk meer te beklagen heeft gehad en dat te Parijs vooral de bezorgdheid der Conferencien heelt gaande gemaakt, is de door sommigen aangewende poging, om op naam onzer Yereeniging, of wel koliek ten aan de huizen te doen of inteekeningen te erlangen op de uitgave van godsdienstige of letterkundige werken. Yvrij zijn eens voor altijd overeengekomen en wel van den beginne af, dat zoo wij de liefdadigheid onzer betrekkingen en vrienden inriepen of zelfs zochten de algemeene weldadigheid belang te doen stellen in de huisgezinnen, welke wij ondersteunen, wij ter voorkoming van gevaarlijke misleidingen, ons nimmer ten huize van personen begeven, die ons niet kennen. Het eenige hulpmiddel tegen het kwaad is dus, bij elke gelegenheid, tegen zulke betreurenswaardige gevallen, welke wij bedoelen, op te komen en de minste aanleiding tot zoodanig nadeelige dwaling te vermijden. Ook achten wij het nuttig, hier den door vele Conferenciën aangenomen regel te herinneren, volgens welken alle aanbevelingen, alle stappen bij aan de Vereeniging vreemde personen te doen, aan den President zeiven moeten blijven voorbehouden. Want behalve dat het moeijelijker wordt, om daardoor het goed vertrouwen der familiën, die wel

-ocr page 174-

l'2ê

Betiige waarde aan onze aanbevelingen willen liechten , te misleiden, wordt hierdoor tevens nog een hoogst nuttig doel bereikt, namelijk dit: dat de Conferencie zich nimmer verbindt of voomitzet, zonder dat de President de gevolgen van dien stap degelijk heeft overwogen. Bij talrijke Vereenigingen als de onze, die zich op zoo verschillende plaatsen, met denzelfden naam en dezelfde gebruiken verspreidt, valt het vau zelve in het oog, hoe wijs en voorzigtig zoodanig voorbehoud is.

Er blijft mij. Mijnheer en geliefde Medebroeder, met betrekking tot de armen , nog slechts over, om met een enkel woord bij u op het nemen van zekere belangrijke voorzorgen aan te dringen, welke men nimmer ongestraft bij het bezoek, hetwelk hun wordt gedaan, verzuimt. De eerste is, om altijd van de armen, welke men ondersteunt, het vertoonen der akte van hun, hetzij voorden burgerlijken stand, hetzij in de kerk voltrokken huwelijk te vragen, alsmede de doopakte hunner kinderen. Eene nog onlangs opgedane ondervinding heeft onderscheidene onzer medebroeders doen zien, dat deze formaliteit nimmer overbodig was en de omstandigheden waarvan zij getuigen waren, hebben hen doen verlangen, dat deze opmerking hier hare plaats mogt vinden, daar men binnen eenige maanden en in dezelfde Conferencie, twee huisgezinnen had ontdekt, die door de achtenswaardigste personen werden ondersteund en voor brave Christenen doorgingen, en wier vereeniging echter door den Staat noch voor de Kerk gewettigd was. Het is evenmin vreemd, van in arme huisgezinnen kinderen van 3, 4 en 5 jaren en zelfs ouder aan te treffen, die het H. Sacrament des doopsels nog niet ontvangen hebben. Stellen wij ons dus tot regel, wanneer wij voor de eerste maal den arme be-

-ocr page 175-

m

zoeken eii ons komen verzekeren of zijne armoede inder1-daad zoo is, om die noodzakelijke voorzorg nimmer te verzuimen; vreezen wij niet hier zekere gevoeligheid te beleedigen. en laten wij ons nooit terughouden door valsche beschroomdheid, want onze welwillende toespraak, onze zachte opmerkingen, het wijs ontzien, dat de liefde ons zal inboezemen, zullen ook voor hen, die door hunnen toestand daaromtrent het ligtst gekrenkt zouden kunnen worden, al wat die vraag pijnlijks mogt hebben, weten te verzachten.

Niet minder goed is het, en dit is de tweede voorzorg, welke ik u hier wensch aan te bevelen, de armen te ondervragen of zij hunne eerste H. Communie hebben gedaan, daar het maar al te waar is, dat onder hen een aanzienlijk getal die volstrekte verpligting niet heeft vervuld, en dien ten gevolge in een treurigen staat van godsdienstige onverschilligheid voortleeft. Ik behoef over dit punt niet uit te weiden , Mijnheer en geliefde Medebroeder, om u te doen begrijpen hoe noodzakelijk het is, om in onze bezoeken dit belangrijk punt tot klaarheid te brengen. Dit wordt echter soms verzuimd, maar dit goed vertrouwen wordt dan ook dikwerf te leur gesteld; en wanneer men dan menschen aantreft geheel vreemd aan de allereerste kennis der godsdienst, die hare leerstukken, noch hare oefeningen, noch hare plegtigheden hebben gekend, hoe zal men hen treffen en terugbrengen, zoo men onbekend is met hunne zedelijke ellende en onkunde? Men spreekt hen van Jesus Chhistus, en ter naauwernood weten zij, dat zij eene ziel hebben en dat die ziel verlost is ten koste van het bloed van eenen God. quot;Velen zelfs hebben niet eens de gedachtenis van den heiligen en nooit volprezen naam des Verlossers

-ocr page 176-

130

der menschen behouden. Men spoort hen aan, om de vergiffenis hunner misstappen te vragen, die nederig aan de voeten eens priesters te belijden; maar zij schijnen niet eens te weten, dat God op deze aarde bedienaars heeft, om de regtvaardigen te bevestigen, en aan de schuldigen de schatten zijner barmhartigheid te openen.

Eene aan hunne bijzondere omstandigheden passende toespraak wordt alzoo gevorderd, en er is niets goeds te doen, zoolang men in hunne zielen niet die eerste waarheden, die den Christen uitmaken, heeft ingeprent; de woorden der Kerk zijn dood voor hen, en men moet eerst beginnen die gemoederen, welke twijfel en dadelijke god-loochenig verinoord hebben, tot het leven terug te roepen.

Dan, Mijnheer de President, ai gescheiden van ons Algemeen Yerslag op het einde des jaars, (eene mededeeling, die, door haren aard en haar doel, bestemd is een groot aantal bijzonderheden te omvatten), zou ik u nog eenen wensch willen te kennen geven, namelijk dezen, dat gij meermalen in het jaar ons zoudt gelieven te schrijven, om ons tijding van uwe Conferencie te geven en ons met den gang harer liefdewerken bekend te maken. De betrekkingen van alle oorden van Frankrijk en zelfs van Europa met Parijs zijn zoo menigvuldig, zoo versneld geworden , dat gij zonder uwe en onze uitgaven te vermeerderen, door van tijd tot tijd, van de bijna dagelijksche gelegenheden, die zich aan u aanbieden, gebruiken te maken, ons onderhouden kunt over de bezwaren, welke gij in de uitoefening der liefdadigheid ontmoet, over de in inoeijelijke gevallen te geven beslissingen, over de uitbreiding , welke het God behaagt, aan uwe liefdewerken te geven en over de vertroostingen, waarmede Hij die reeds in deze wereld gelieft te beloonen.

-ocr page 177-

131

Bij het opperen van dit denkbeeld, Mijnheer en geliefde Medebroeder, bedoel ik echter in geenen deele iets te veranderen aan den geest onzer Vereeniging, door onder ons de gebruiJcen, van hetgeen men gemeenlijk in de wereld bureaucratie noemt, in te voeren. Ik bepaal mij met u het genoegen uit te drukken, hetwelk ik zou ondervinden, door de betrekkingen, die ons verbinden, minder zeldzaam te doen zijn. Ik zal zelfs zeggen, dat de President en de Algemeene Baad niet wel anders dan door dit middel in staat kunnen geraken, om den gang der liefdewerken, hunne uitbreiding en strekking naar belmoren na te gaan en te waarderen en het tocb , in deze of gene omstandigheid, voor de geheele Vereeniging nuttig kan zijn, dat wij ten naasten bij bekend zijn met hetgeen betrekking heeft tot elk der verspreide gedeelten van ons groot en innig geliefd gezin.

Eeue waarachtige gehechtheid, want zij is gegrond op de liefde van Jesus Christus, vereenigt de Conferenciën van den H. Yincentius van Paulo onderling, en deze gehechtheid is niet alleen de band, die de leden van dezelfde Con-ferencie te zamen houdt, maar ook hen, welke dezelfde stad niet bewonen en die elkander naar alle waarschijnlijkheid nimmer zullen zien of spreken. Dit gevoel is geene denkbeeldige en onvruchtbare genegenheid; alleen kan de gelegenheid ontbreken om die te uiten. Er gebeure intusschen eene omstandigheid, die twee leden der Vereeniging, aan elkander tot dusverre onbekend, bijeenbrenge, en dadelijk zal de wezenlijke en opregte genegenheid, die tusschen hen bestaat, zich openbaren door hartelijkheid van taal niet alleen, maar ook door lieftallige manieren, door ver-pligtende behandeling en daden, die het kenmerk van welgemeende welwillendheid dragen. Er worde, bij voorbeeld,

8

-ocr page 178-

m

een jongeling, die tot de Vereeniging behoort, naar Parijs gezonden, om zijne studiën te doen, dan is er niemand onzer, die er zich geen genoegen en pligt van maakt hem te ontvangen, hem in eene Conferencie voor te stellen, hem de teregtwijzingen en den raad te geven, waaraan hij behoefte mogt hebben voor zijne vestiging, zijne studiën en zedige uitspanningen, in één woord, hem nuttig te zijn in alles, naar die mate, welke de voorzigtigheid en bescheidenheid, die de eerste van alle welvoegelijkheden zijn, voorschrijven. Maar volgt hieruit, dat wanneer een onzer Medebroeders zijne provincie verlaat en naar Parijs komt, hetzij om een geding, hetzij om eene handelsonderneming te besturen, hetzij om eene benoeming of bevordering in de loopbaan der openbare ambten te verkrijgen, het zaak zij, dat de Conferencie, waarvan hij lid is, hem voor een of meer dier bemoeijingen aanbevele aan den Algemeenen Eaad, of aan eene der Conferenciën van Parijs, of bepaaldelijk aan een van ons, die de hoofdstad bewonen, in hoedanigheid en op titel van lid der Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo ?

Ik geloof het niet, en om mijn gevoelen te regtvaardigen, zal het genoeg zijn. Mijnheer en geliefde Medebroeder, u op de gewigtige en talrijke bezwaren te wijzen, welke het onvermijdelijk gevolg van eene tegenovergestelde handelwijze zijn zouden.

Zoodra eenige personele diensten aan hunne Medebroeders in de provinciën, door hunne Medebroeders te Parijs bewezen, in het zoeken naar ambten, aanleiding zouden hebben gegeven om te denken, dat men, als bijzaak tenminste van het verzorgen der armen, voor zijne eigene belangen, in onze Vereeniging middelen om zich vooruit te helpen, vinden kan, zouden de Conferenciën weldra overstroomd

-ocr page 179-

133

worden door eene menigte personen, die uit belangzucht, een weinig laat tranen over de behoeften der armen zouden storten, om zich zeiven in ons liefdewerk, bescherming, steun en allerlei middelen te bezorgen, ten einde zich vooruit te kruijen en naar wensch te slagen.

De naijver van teleurgestelde mededingers, gevoegd bij de hedendaags altijd waakzame kwaadwilligheid om althans eenige voorwendsels tot laster op te vangen , zoude de Vereeniging van den H. Yincentius van Paulo weldra doen uitkrijten, alsof zij over geheel Frankrijk en in alle vakken van administratie, een uitgestrekt net van kuiperijen spreidde, om de eervolle en winstgevende bedieningen in te nemen en den uitslag van deze of gene industriële onderneming te verzekeren.

De ijver der lasteraars zou te levendiger, hunne vol-houdendheid te duurzamer zijn, omdat het niemand onbekend is, dat wij er roem en eer in stellen, onder de banier der godsdienst, onze liefdewerken te verrigten en dat er tusschen de geestelijkheid en ons eene eenheid en overeenstemming bestaat, die van onze zijde vergezeld gaat van een eerbiedig en geheel kinderlijk vertrouwen.

Het steeds toenemend getal onzer Conferenciën, de mannen van hooge betrekking, die in onze rijen kunnen zijn, de godsdienstige beginselen, die ons gemeen zijn, de banden, die vele duizende mannen, op meer dan honderd plaatsen van onzen grond verspreid, vereenigen, om er slechts één gezin in Jesus Christus van te maken ; al die omstandigheden zouden behendiglijk worden uitgepluisd en vele brave maar ligtgeloovige menschen, door de sluwheid der beschuldigers misleid, en zich de echoes makende van kwaadaardige inblazingen, zouden weldra de publieke meening ten onzen opzigte misleiden.

-ocr page 180-

184

JEr is éene zaak, welke in Frankrijk alle gemoederen tegenstaat, het gebruiken namelijk der godsdienst, der liefdadigheid en der deugd, als middelen om persoonlijk en bijzonder belang te bevorderen. In dat opzigt is het volksgevoel, dat ieder , die de heiligheid dezer dingen voor aardsche belangen dienstbaar maakt, met diepe af keuring treft en als op het voorhoofd brandmerkt, zoo ligt geraakt en opbruischend, dat het bij den minsten schijn vuur vat en niet altijd bewijzen wacht, alvorens uit te barsten.

Het hangt voorzeker van ons niet af te beletten, dat kwalijkgezinden aan de Vereeniging bedoelingen toeschrijven, die geheel strijdig met haren geest en vroegere daden zouden wezen; maar wij kunnen ten minste, ja wij moeten met zoo veel beleid en omzigtigheid handelen, dat geen verkeerde stap van onze zijde aanleiding kunne geven tot beschuldigingen, die in weerwil van de beuzelachtige voorwendsels, welke men den moed mogt hebben te bezigen om ons te benadeelen, toch altijd een ongeluk voor de Yereeniging zouden zijn.

Indien het mogt gebeuren, dat, na alles vermeden te hebben, wat eene oorzaak van ongelukkige bezwaren tegen ons zou kunnen zijn. God toeliet, dat de Yereeniging door kwellingen van dien aard beproefd wierde, twijfelen wij dan niet, of zijne hulp zal nabij zijn; maar ik herhaal het, snijden wij al wat tot kwaadwillige uitlegging onzer handelingen kan leiden af, en wijden wij deze uitsluitend aan onze liefdewerken, zonder belangzushtigen terugkeer op ons zelve en onze Medebroeders.

In een woord, houden wij ons bezig met onze liefdewerken en er ons uitsluitend mede bezig, op straife van anders in een korter of langer tijdsverloop, den geest onzer Vereeniging te zien ontaarden, buiten en behalve

-ocr page 181-

135

die stormen of althans de gevaren te zien ontstaan, die de min of meer naaste, maar altijd onvermijdelijke gevolgen zouden wezen van een gedrag, verschillend van dat, hetwelk ons hier door de voorzigtigheid en de kennis der menschelijke driften wordt aangeraden.

Indien overigens de Algemeene Eaad, bewogen door de voorgaande gewigtige beschouwingen, zich van de gelegenheid berooft, om daardoor zijne genegenheid aan diegene onzer Medebroeders te toonen, die naar openbare ambten streven , of in handels- en industriële ondernemingen betrokken zijn, zal zijne wijze terughoudendheid inderdaad niet betreurd behoeven te worden door die personen, die gemeend mogten hebben aan die soort van tusschenkomst eenige waarde te hechten. Wij zien in ons geen enkelen titel, die ons regt zou geven van te gelooven, dat wij met eenig waarlijk goed gevolg, deel zouden kunnen nemen aan die hevige en onophoudelijke worsteling der bijzondere met elkander strijdige belangen. Wij leven in niet zeer uitgestrekten kring en zonder aanhoudende gemeenschap met de groote middelpunten van bedrijvigheid, waar de openbare en bijzondere belangen bearbeid en beslist worden; wij zijn geheel vreemd aan alle staatkundige partijen; onze invloed zou dus nietig zijn, wij erkennen het gaarne en zonder leedwezen, want ook zelfs dan, als wij ons in eene andere stelling mogten bevinden, zou het behoud onzer geliefde Vereeniging ons nog de verpligting opleggen , om ons strak en volstrekt te onthouden van alle beslommeringen, die niet uitsluitend werken van liefdadigheid ten doel mogten hebben.

Tot dusverre, en Gode zij daarvoor lof endank, heeft de geest der Vereeniging nog niet het minst geleden door de zeer zeldzame aanvragen, die ons ter bevordering van

-ocr page 182-

136

een geheel persoonlijk belang zijn gedaan: het misbruik bestaat derhalve niet, maar men behoorde het vooruit te loopen en te voorkomen. Blijven wij dan wat wij zijn, beoefeneTi wij de liefde; en getrouw aan den raad, ons door den H. Vincenïius van Paulo zeiven gegeven, beperken wij ons linnen den lering dier deugd.

Wij zullen ook dan voorzeker nog kunnen blootstaan aan ligtvaardige beoordeelingen, aan onbillijke en driftvolle beschuldigingen, maar wij zullen sterk blijven, omdat de waarheid en regtvaardigheid aan onze zijde zullen zijn. Ontlast van het zware en drukkende pak, dat ons menschelijke ik en dat der anderen hier op aarde nasleept, zullen wij met vrijen voet, de loophaan der liefdadigheid optreden, ons voorhoofd zal door geene zorgen, uit beslommeringen van persoonlijk belang voortkomende, be-rimpeld zijn, naar de maat onzer geringe hulpmiddelen zullen wij de hand voor onze armen openen, en zoo wij die hand voor iemand ophouden, zal het nooit dan voor hen wezen.

Toen ik gedurende de vrije uren der vacantie. Mijnheer en geliefde Medebroeder, de talrijke liefdewerken naging, welke de bedrijvigheid onzer Yereeniging bezig houdt, trachtte ik mij tevens, zoo veel mogelijk, bekend te maken met hare overleveringen, hare gebruiken, en mij vooral te doordringen van den geest, die tot dusverre onze kleine bijeenkomsten heeft bestuurd. Die geest, zoo wij dien goed overwegen, zoo wij dien begrijpen, zoodanig als hij getrokken is uit de grondregels van den H. Vin-centius van Paulo, om in onze geschrevene regels over te gaan, is de geest van zoete verbroedering, die ons allen doet beminnen van verre of digt bij, van stad tot stad, van Conferencie tot Conferencie; die ons gedurig opwekt, om ons zoo wel voor onze armen, als voor de liefdewerken,

-ocr page 183-

187

die ons gemeen zijn, alle diensten te bewijzen, welke wij wederkeerig behoeven; liet is de geest van voorzigtig-heid, die in alle dingen wijze matiging weet te brengen, die geen enkel goed werk overjaagt ten einde het later niet te moeten laten varen, die tot zelfs de gevoelens van vertrouwen en hartelijkheid onder ons regelt en die maakt, dat onze vriendschappelijke betrekkingen nimmer dienstbaar worden aan onze stoffelijke en bijzondere belangen ; het is de geest van christelijke eenvoudigheid, die het goede doet om des goedes wille, zonder nevengedachte, even als zonder bekommering; die van onze liefdewerken allen strijd, allen kittelenden twist verbant; het is de geest van ijver, die ons de armen als ons zei ven doet beminnen en als de gelukkigste oogenblikken onzes levens doet beschouwen diegenen , welke wij aan hunne dienst toewijden; het is eindelijk de geest van nederigheid, die ons het weinigje, dat wij doen; uit het regte oogpunt doet beschouwen , en ons er den lof van aan God doet toebrengen, aan wien die eeniglijk toekomt. Achten wij dan hoogelijk dien geest, welke die der katholijke liefde, die van onzen Heer Jesus Christus is en laat ons dien als den appel van ons oog bewaren.

Gaan wij voort. Mijnheer en geliefde Medebroeder, om in die gevoelens, op den weg die voor ons ligt, vooruit te streven. De H. Vincentius van Paulo zegt ergens, dat het aardsche paradijs even als dat des hemels in de liefde bestaat, en dat er ouder alle goede werken geen zoeter is dan het bezoek der armen, mits men in tegenwoordigheid van groote lijdenssmarten, zich tot God trachte te verheffen, om in het Hart van Onzen Heer eenige woorden van troost te putten. Elders zegt hij, dat hij voor zich nooit inniger vreugde had gevoeld, dan

-ocr page 184-

138

wanneer hij het geluk had gehad de armen te dienen en hij verhaalde, dat hij op zekeren dag aan eene Zuster van liefde, die op sterven lag, gevraagd had, of haar in dat oogenblik van strijd en benaauwdheid ook iets bezwaarde, hij van haar geen ander antwoord had bekomen dan dit; Ik verwijt mij, dat ik te veel genoegen heh geschept in de armen te dienen.

O! voorwaar. Mijnheer en geliefde Medebroeder, wij moeten het treffend gewetensbezwaar, dat aan die heilige Liefdezuster, die gereed stond voor den Oppersten Regter te verschijnen, eenige bekommering baarde, eerbiedigen; maar laten wij menschen dezer wereld en die dagelijks zoo vele fouten begaan, van God de genade vragen, om de angsten onzer gewetens, op het oogenblik van dien verschrikkelijken overgang, te beperken tot die enkele vrees, van te veel hehiagen geschept te hehhen in de dienst der armen, en de ligte vlek, waarvan wij zeker voor ons verscheiden zullen worden gezuiverd, zal niet verhinderen, dat de armen, welke wij hier op aarde zullen hebben geholpen, volgens de belofte van onzen H, Patroon , ons te gemoet komen om zelve ons de deuren des hemels te openen.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, opnieuw de verzekering van mijne geheele dienstvaardigheid en welgemeende hoogachting.

JULES GOSSIN.

-ocr page 185-

189

VII.

Rondgaande Brief van den 2 Jnljj 1845.

Mijnheer en geliefde Medebroeder. — Ik heb de eer u hiernevens te doen toekomen een zeker getal exemplaren der Breve, waarbij Zijne Heiligheid, den 10 Januarij 11., aan de Vereeniging van den H. Vincenïius van Paulo, de onwaardeerbaarste aflaten heeft gelieven te verleenen.

Aan het slot dier Breve zult gij de Bevelschriften van exequatur aantreffen, door de Fransche Bisschoppen verleend voor de geestelijke gunsten, waarmede het Opperhoofd der Kerk, op de, onder het Presidentschap van den heer Bailly begonnen en later voortgezette aanzoeken, ons heeft gelieven te verrijken. 1) Deze Bevelschriften tot afkondiging der Breve zijn niet altijd in dezelfde bewoordingen vervat, maar er heerscht eenstemmigheid in de gevoelens der Fransche Bisschoppen jegens de Vereeniging. De brieven van de H. W. Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Frankrijk bevatten de uitdrukking eener zoo innige achting; eener zoo vaderlijke genegenheid ten aanzien onzer Vereeniging, dat wij bezwaarlijk zulke getuigenissen openbaar hadden kunnen maken, zonder ons te doen verwijten, dat wij de zedigheid niet onder de deugden telden, welke het leven van onzen

1

Deze brieven zijn met de Breve afzonderlijk uitgegeven.

-ocr page 186-

140

H. Patroon ons ter navolging voorstelt. Deze is de eenige reden, welke den Algemeenen Eaad bewogen heeft, om in zijne archieven de onschatbare brieven neder te leggen, welke ons bij die gelegenheid zijn geworden.

De Breve van den 10 Januarij 1845, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is sedert de stichting der Vereeniging, de voornaamste en treffendste gebeurtenis in onze geschiedenis. Het is een titel, die voor ons als Christenen en als leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paülo, dubbele waarde moet hebben.

De deugdzaamste mensch zondigt zevenmaal daags, vol-volgens de uitdrukking der H. Schrift; de beoefening dei-liefde zelfs, die uit haren aard zoo verdienstelijk is, sluit nogtans niet alle gelegenheden tot val geheel buiten. De eigenliefde, de ijdele glorie, zelfzucht enz. enz. verschuilen zich niet dan te veel ook onder de vroomste gewoonten en de beoefening der heiligste zaken. Tijdelijke straffen zijn het onvermijdelijke gevolg dier misstappen van allen aard. Verheugen wij ons dan, dat de H. Vader in zijne goedheid, de fouten voorziende, welke onzer zwakheid mogten ontglippen, ons in de werken van barmhartigheid, waaraan wij deel zullen nemen, zekere middelen heeft gelieven te doen vinden, om ons van de treurige vruchten onzer dagelijksche misstappen te ontdoen.

Op Zaturdag den 26 Julij aanstaande , den laatsten dag van het octaaf van onzen H. Patroon, zullen al de Con-ferenciën van Parijs , ten 8 ure, eene stille Mis bijwonen om God te danken voor de gunsten, door den H. Vader aan onze Vereeniging verleend.

Wij verzoeken onze waarde Medebroeders, zich ten zelfden einde, op dien dag en dat uur, aan den voet des altaars met ons te vereenigen.

-ocr page 187-

141

Binnen eenige weken zal door den Algemeenen Eaad een werk worden uitgegeven, bevattende, behalve het Reglement, de Rondgaande Brieven, de Verslagen,, de Breve van den H. Stoel en alle andere bescheiden, waarbij de Vereeniging belang kan hebben. Indien de Algemeene Raad zich niet in zijne verwachting bedriegt, dan zal dit werk met voordeel aan de vrienden der Vereeniging en aan de personen, die minder met haar ingenomen mogten zijn, kunnen worden vertoond. Dan ik wil den indruk niet vooruitloopen, welken de lezing van dit werk op u zal kunnen maken. Onze wenschen zullen meer dan vervuld zijn, indien het eenig goed uitwerkt en zoo het eindelijk de gemoederen overtuigt, dat er in Frankrijk een onzijdig gebied is, waar menschen van hart en geloof en van alle opiniën zich vreedzaam, en ten nutte van allen kunnen ontmoeten, namelijk het uitgestrekte veld der Katholijke liefde.

Van deze algemeene mededeeling aan alle Conferenciën maak ik tevens gaarne gebruik. Mijnheer en geliefde Medebroeder, om uwe aandacht te vestigen op eenige inderdaad gewigtige punten, waarvan het eerste al onze bezorgdheid moet gaande maken, indien wij niet vroeg of laat, zich in de Vereeniging eene merkbare afwijking van den geest, die hare eerste pogingen bestuurd, hare vorderingen bevestigd en hare ontwikkeling verzekerd heeft, willen zien openbaren.

In een zeker getal Conferenciën zien wij een vrij merkbare neiging, om aan het liefdewerk van het beschermerschap der schoolkinderen en ambachtsleerlingen den voorrang te geven boven de hoofdzaak van ons liefdewerk, het bezoek der armen aan hunne woningen. Er zijn steden, waar de behoeftige gezinnen niet dan op van elkander

-ocr page 188-

142

verwijderde tijdstippen onze Medebroeders zien; op andere plaatsen hebben de betrekkingen, die tusschen hen en die gezinnen tot aller voordeel bestonden, bijna geheel opgehouden.

De zorgen aan de kindsheid besteed hebben voorzeker iets aantrekkelijks. Het beschermersehap der ambachtsleerlingen en schoolkinderen beslaat te regt eene zeer voorname plaats onder de liefdewerken der Vereeniging en geene geldelijk opoffering is haar te veel, om het te bevestigen en den werkkring er van uit te breiden; maar wij hebben ons overtuigd, dat het eene zeer groote dwaling zou wezen, indien men meende, dat dit beschermerschap, hoe uitmuntend in zich zelf, zonder ongerijf, waar ter plaatse ook, het bezoek der armen aan huis zou kunnen vervangen.

Men behoeft inderdaad slechts eenigzins door te denken , om zich te overtuigen, dat het beschermerschap op zich zelf, ten eenemale onvoldoende is, om eene Con-ferencie bezig te houden, en dat zelfs alle andere bijzondere liefdewerken, welke zij ook zijn mogen, niet al hunne vruchten kunnen dragen dan door het bezoek aan huis; terwijl daarentegen het bezoek der armen, strikt genomen , alle bijzondere liefdewerken kan vervangen.

De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo doet een voortdurend beroep op de mannen van geloof, die gloeijende van het vuur, hetwelk het wonderbaar ver-eenigd zijn der goddelijke liefde met de menschelijk zwakheid in hen ontsteekt, behoefte gevoelen om onophoudelijk wel te doen aan hunne broeders, volgens het voorschrift en het voorbeeld van Jesus Christus. De toewijding van aller krachten te zamen vereenigd om de armen te dienen, met het doel om aan God te behagen, ziedaar wat het

-ocr page 189-

143

leven en het onschuldige vermogen onzer Vereeniging uitmaakt.

Maar die drift voor het goede vordert bezigheid; zij heeft behoefte aan dagelijksch voedsel en het bloote beschermerschap der kinderen is niet in staat het te leveren.

Wil men niet lastig worden voor de onderwijzers in de scholen en voor de meesterknechts in de werkplaatsen , door of te dikwerf herhaalde, of met te veel personen afgelegde bezoeken, dan kan het getal onzer Medebroeders, die zich bezonderlijk aan de zorg voor de kinderen toewijden, niet talrijk zijn. Is dit zoo, welk zal dan op het veld der liefde, het doel zijn onzer andere Broeders, wanneer de Conferencie aan dat werk alleen al haar tijd en middelen besteedt ?

En bovendien, de kinderen zijn aanvallig en het is een genoegen voor allen zich met hen te onderhouden, maar zij mogen braaf en leerzaam, of wild en hoofdig zijn, er valt van schoolkinderen te weinig te zeggen op eene vereeniging, die wekelijks bijeenkomt. De opgave van goede teekens treft en beweegt geene vergadering.

Maar wanneer men het bezoek der armen doet, hoe is dan de Conferencie niet getroffen over hetgeen haar op elke zitting verhaald wordt nopens een zeker getal gezinnen, dat door haar is aangenomen ? Er is altijds iets nieuws en onvoorziens in eenige bezochte gezinnen. De ziekte van een grijsaard; het huwelijk van eenen man en eene vrouw, die ten laatste uit de wanorde zijn opgestaan; de eerste H. Communie van een kind; een te geven kleedingstuk aan den eene, een paar lakens te leenen aan een ander, te verschaffen werk aan allen; het verhaal van eene goede daad, of eenig gezegde van een' arme; de opregte be-keering van dezen of genen, dat alles wekt belangstelling

-ocr page 190-

144

en geeft genoegen; dat alles geeft aanleiding tot wisseling van goede denkbeelden, tot uitdrukking van edelmoedige gevoelens, men bemint de armen meer en meer om God; men tracht vooral dien God van goedheid meer te beminnen , die een zoo gemakkelijk en zoet middel onder ons bereik heeft gesteld, om onze dagelijksche fouten uit te wisschen; men krijgt smaak in de Conferencie, men heeft spijt haar zoo vroeg te verlaten, men neemt zich voor, om de volgende bijeenkomst niet te verzuimen; men keert naar huis met een opgeruimd gemoed en men heeft er reden toe, want men heeft een weinig goeds gedaan, men heeft God gebeden, brave en christelijke vrienden gezien : dat alles is geluk !

Dit tafereel is geene bloote schildering, het is de verzwakte uitdrukking der herinneringen, welke ik bewaard heb en altijd bewaren zal van de Conferencie, waarvan ik deel heb gemaakt en waar het bezoek der armen geschiedde, nog geschiedt en altijd geschieden zal met die volstandigheid, met dien hartelust, welke de werken Gods aan zielen die met Hem vereenigd zijn, inboezemen. In al de Conferenciën, waar hetzelfde plaats heeft, zijn de bijeenkomsten, verre van eentoonig en vervelend te wezen, altijd te spoedig afgeloopen. Zoo men het betwijfelt, dan neme men er de proef ten minste van en men durft dezelfde uitkomst waarborgen.

Maar wat ons het bezoek der amen uiterst belangrijk moet doen zijn, is dat het in bijzonder, men zou zelfs kunnen zeggen , in innig verband staat tot de inrigting en den gang onzer Vereeniging.

De Vereeniging van den H. quot;Vincentius van Paulo, zamengesteld zijnde uit zeer beweegbare elementen en menschen van allen ouderdom , die bijna allen met bezig-

-ocr page 191-

145

heden zeer bezet zijn, zoo kon haar geene liefderijke onderneming beter voegen dan dit bezoek, om haar hoofdwerk te zijn en te blijven.

Het uoviciaat er van is noch langdurig nocli moeijelijk. Om de armen te kunnen bijstaan, is het bijna genoeg hen te beminnen en de ondervinding van eiken dag toont ons, dat hier nog meer dan elders, het diepzinnige woord van toepassing is: am or notitia est; de lief de is kennis. Want wanneer men zich bij den arme vertoont met de woorden des geloofs op de lippen, met de christelijke werkzaamheid in de oogen en het medelijden in het hart, weet men zich spoedig rekenschap te geven van de ellenden, de gebreken, de verwachtingen, de vreezen dier lieden, aan wier haard men zich heeft nedergezet, en er zijn geene lange lessen noodig, om de middelen te zien, welke tot genezing van zoo vele kwalen worden vereischt. En wanneer deze zorgen hen die ze betoonen , bezig houden, nemen zij echter niet al hunnen tijd weg; zij vereischen geene om zoo te zeggen, wiskundige regelmatigheid, die niet in de magt van iedereen is. Wanneer de arme slechts bezocht wordt, dan komt het er op den dag en het uur niet op aan , en het is zelfs dikwerf nuttig , dat de bezoeken niet op eene al te eentijdige wijze worden herhaald en dat zij, welke wij bezoeken , zich er dus niet aan gewennen als een regt, als eene rente.

De andere liefdewerken daarentegen, en bijzonder dat van het beschermerschap der ambachtsleerlingen, bieden die eigenschappen niet aan; en om ons tot dit laatste te bepalen , zullen wij u doen opmerken, Mijnheer en geliefde Medebroeder, hoeveel regelmatigheid en onafgebroken bezigheid het vereischt. Om invloed op de kinderen te hebben, moet men ze kennen en zien, en om ze te kennen

-ocr page 192-

146

en te zien, moet men ten bepaalden dage en ure, bij hunne vereenigingen tegenwoordig zijn; men moet over zijnen tijd vooraf ten minste voor een geheel jaargetijde kunnen beschikken; want gij weet zoo goed als wij, dat de goede uitkomst van het beschermerschap afhangt van de aanhoudendheid en dat zonder volhardende pogingen, dit liefdewerk vervalt en kwijnt. Die vrije beschikking van tijd nu heeft niet ieder in zijne magt: men mag zelfs zeggen, dat dit slechts het voorregt van weinigen is; en het is dan ook eene uitgemaakte daadzaak, dat de Confe-renciën, die zich tot dit belangrijke , maar binnen grenzen beperkte liefdewerk bepalen, veel minder leden tellen dan die, welke het met het bezoek der armen vereenig'en.

quot;Voegen wij er bij, dat het bezoek der armen, als de noodzakelijke aanvulling der bijzondere liefdewerken is, en dat zonder dit, geen van deze volmaakt zal wezen.

Indien gij uwe zorgen bepaalt tot het bijeenbrengen der vereischte papieren voor een huwelijk van eenig gezin, zal uwe goede daad onvolledig blijven; want gij hebt niet gedaan wat gij doen kondt, om partijen te bewegen met de vereischte voorbereiding, de weldaad der huwelijksinzegening te ontvangen.

Beperkt gij uwe liefdadigheid tot het beschermen dei-kinderen op de scholen of in de werkplaatsen, zon der u te bekommeren over hunne ouders, zonder hen te gaan zien en zonder te trachten hen beter te maken., dan bouwt gij op het zand. Te vergee fs toch zult gij beproeven aan uwe beschermelingen buiten hun huis, de liefde tot alle deugden in te prenten, indien zij des avonds naaiden vaderlijken haard keerende, er het voorbeeld van alle ondeugd en de aanmoediging daartoe aantreffen. Wat zal het baten, hun des daags vrome gezangen te hebben ge-

-ocr page 193-

147

leerd^ indien zij des avonds inslapen of liever ontwaken bij het gedruisch van vloeken en godslasteringen ?

Het bezoek der armen heeft daarentegen dit overwigtig voordeel., van grondig al de leden van het huisgezin te leeren kennen. Het duurt niet lang of de naauwgezette en oplettende bezoeker weet of vader en moeder gehuwd ziju, of zij hunne eerste H. Communie hebben gedaan, of de kinderen gedoopt zijn, of zij naar de school gaan, of er eendragt in het huisgezin heerscht, of ellende en ziekten, die er heerschen, het gevolg zijn van ondeugd of van onverdiende ongelukken. Alles spreekt tot het oog en verstand in dat onderhoud tusschen ons en de armen. Ja, aan den huise-lijken haard heeft alles eene beteekenis, zelfs de levenlooze voorwerpen, zelfs de muren, die men hier versierd ziet met uiterlijke kenteekens der godsdienst, en daar goddelooze en zedelooze voorstellingen aan het oog aanbiedende. Twee of drie bezoeken in het verblijf der armen zeggen ons, of de vrouw zindelijk en zuinig, of de man werkzaam is en of de kinderen wel zijn opgevoed en hunne gebeden kennen.

Wie ziet niet, dat, na den zedelijken en stoffelijken toestand van een gezin grondig te hebben nagegaan, de Katholijke liefdadigheid door haren vruchtbaren adem alle goede werken zal doen geboren worden, die de rampen, welke zij onder de oogen heeft, kunnen verhelpen. Omdat men de armen ziet, omdat men bij hen gaat, omdat men de lucht inademt, welke zij zelve inademen, komt men op de gedachte om de zieken te gaan bezoeken in de gasthuizen of ten hunnent, om den band te doen zegenen, die man en vrouw verbindt, om zijne zorgen aan de kinderen te besteden , eindelijk om door alle soorten van liefdewerken in die ellenden te voorzien, die zich onder zoo vele opzigten telkens hernieuwen.

-ocr page 194-

148

Er blijft ons op dat punt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, nog slechts over, een of twee bedenkingen op te lossen, welke zich somtijds hebben voorgedaan.

Dikwerf meenen nieuwelings opgerigte Conferenciën, dat, indien zij het bezoek der armen ondernamen, zij den schijn zouden aannemen van eene mededinging te doen ontstaan tusschen haar en reeds vroeger tot dat doel gevestigde genootschappen, of de armbesturen. Die vrees komt ons voor weinig gegrond te zijn. Wanneer wij inderdaad letten op het weinige goed, hetwelk zelfs de bloeijendste Conferenciën vermogen te doen en het vergelijken met die aalmoezen door vermogender en rijker handen dan de onze verstrekt, is de eenige gedachte, die bij ons, doch vrij van alle bitterheid, kan opkomen, die van onze minderheid. De meeste Conferenciën nemen in den regel niet meer dan twee of drie gezinnen per lid aan, en welk eene zwakke evenredigheid is dit niet in eene stad , die een eenigzins aanzienlijk getal armen telt ? Niemand voorwaar kan daarin eene mededinging zien met vroeger bestaande instellingen; in aller schatting kan daarin niets anders gelegen zijn dan de zucht, om ons de verdiensten toe te eigenen aan het bezoek der armen verbonden en eenen pligt van liefde te vervullen. Zou men welligt vreezen, dat onze aalmoezen eene dubbele ondersteuning mogten zijn ? Maar hare geringheid ontslaat ons van de bekommering over den mogelijken zamenloop van onze hons met ruimere ondersteuning, die van elders zou gekomen zijn, of had behooren te komen.

Ons deel zal dus altijd gering en onmerkbaar zijn; zorgen wij slechts er de verdiensten van te vermeerderen, door er op de volmaaktste wijze partij van te trekken, Het js niet noodig, dat wij geroemd worden als de openbare

-ocr page 195-

149

weldoeners der stad. Het is genoeg zoo wij, op de elfde uur gekomen, de uitstekende gunst niet versmaden^ welke de opperste Meester ons wel gelieft te bewijzen, door ons op te nemen onder bet getal der werklieden, welke hij in zijnen wijngaard zendt.

Yan tijd tot tijd is ons eenige beduchtheid uitgedrukt over de gevaren, welke het liefdewerk van het bezoek de armen zou kunnen na zich slepen. Die beduchtheid behoort echter bij eenig nadenken geheel te wijken.

De ondervinding heeft wetten voorgeschreven nopens het vlugten der gelegenheden, waarin de onschuld in gevaar zou kunnen raken of zelfs droevig schipbreuk lijden; die regels moeten geëerbiedigd worden. De eerste van alle zal hierin bestaan, dat de President zelf de redenen on-derzoeke, die hem kunnen bewegen, om de zorg voor dit of dat gezin aan een reeds meer in jaren gevorderd Medebroeder en derhalve meer gesterkt tegen dergelijke gevaren, op te dragen. Maar men zou een overigens in zich zelve prijsbaar gevoel overdrijven, indien men zich, ten gevolge van eene geestgesteldheid, die al te gereed was om zich te beangstigen, denkbeeldige zwarigheden ging scheppen wegens het bezoek der huisgezinnen, waarin men de beide geslachten en de jeugd aantreft.

Gode zij dank, de leden der Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo zijn christenen in al de uitgestrektheid des woords. Niet alleen gelooven zij al wat geloofspunten zijn en beoefenen al wat voorgeschreven is, maar er is meer dan één onder hen, die naar de volmaaktheid der evangelische raden hakende, de wereld verlaten heeft om zich onverdeeld aan God toe te wijden.

Wanneer wij ons dus tot de armen begeven, worden wij alleen gedreven door de zucht om aan God te beha-

-ocr page 196-

150

gen door onze ongelukkige broeders te ondersteunen, en deze gemoedsgesteldheid is reeds ten hoogste geschikt, om de genaden van boven te verwerven.

Voegt men bij deze geruststellende omstandigheid, de gelegenheid om zich eenen Medebroeder toe te voegen, die met ons het bezoek verrigt, de tegenwoordigheid van de bejaarde ouders van het arme gezin, de nieuwsgierigheid der jongere kinderen of der buren, dan zal men zich zeker spoedig gerust stellen.

Maar wat ons bovenal vertrouwen moet geven, is de heiligheid der betrekkingen, welke de liefdadigheid tus-schen den bezoeker en den persoon, die zijne weldaden ontvangt, doet ontstaan. Die betrekkingen vormen een zeker vaderschap in de orde der genade en het misbruik in het wederzijdsche dier geoorloofde gevoelens, welke die staat van zaken toelaat, is niet wel te vreezen. Gelooven wij dus niet ligtelijk aan de mogelijkheid van dergelijke afwijkingen, waarvan, Gode zij dank, tot dus verreniet het minste voorbeeld bestaat; en zijn wij wel overtuigd, dat, wanneer wij de voorzorg gebruiken van ons hart geheel aan God toe te wijden, de liefde, die ons zal gezonden hebben, wel hare vleugelen zal weten uit te spreiden, om ons te beschutten.

Gij ziet. Mijnheer de President en waarde Medebroeder, dat wij in dit teeder onderwerp, onze voornaamste beweegredenen van gerustheid gronden op de genaden, welke de godsdienst aan de opregte vervulling der pligten, welke zij oplegt, verbonden heeft. Dit gezigtpunt moet ons meer en meer doen begrijpen, hoe noodzakelijk het is, om onder de leden der Conferencie, (welke ook hun titel van werkend, honorair of aspirant lid zij), slechts personen op te nemen, die daadwerkelijk het geloof paren aan de beoefening der goede werken.

-ocr page 197-

151

Ik vraag u verscliooning, Mijnheer en waarde Medebroeder, voor de breede ontwikkeling, waartoe ik mij heb laten verleiden. Ik vind mijne regtvaardiging, althans mijne verschooning, in de innige overtuiging, welke mij bezielt, dat de instandhouding van onze geliefde Yereeniging door de naauwste banden verknocht is aan het geregeld en volstandig bezoek der armen aan huis , en dat, zoo het mogt gebeuren, dat het doen dier bezoeken werd onderbroken, het tevens gedaan zou zijn met den voortgang, en vooral met den geest van het liefdewerk van den H. Vincentius van Paülo. Het zou dan nog in naam kunnen bestaan maar het zou inderdaad hebben opgehouden te leven.

Ik ga thans over. Mijnheer de President en geliefde Medebroeder, tot de behandeling van twee aanbevelingen van hoog gewigt en die ia een vrij dadelijk verband staan met het hoofd-onderwerp van dezen brief; ik bedoel de aspirantleden en de jongelieden, die jaarlijks in de maand November naar Parijs komen, om er hunne studiën te volbrengen.

Het is zeer te wenschen, dat het gebruik om jongelieden beneden de achttien jaren bij de Conferencie aan te nemen, zich uitbreide en algemeen worde. De beoefening der liefdadigheid is den mensch aangenaam zelfs in den staat dei-verlorene onschuld, zij is voor hem eene behoefte, wanneer voor de gevaarlijke jaren der jongelingschap, het ontvangen van het heiligste der Sacramenten in zijn jeugdig hart eenige vonken van dat vuur heeft gelegd, waarmede Jesus Chiustus de wereld ontstoken en verrijkt heeft.

Er ligt hooge wijsheid in, aan die behoefte voldoening te verschaften en de liefdadigheid in dat gemoed diep wortel te doen schieten, vuór dat de storm der driften er zich in verheffe. Door vroegtijdig zijne gedachten, bezigheden en genoegens tot de werken van barmhartigheid

-ocr page 198-

m

heen te wenden , zal men in de liefdadigheid aan dat kind , dat een man gaat worden, om zoo te spreken een tweeden Engelbewaarder geven.

De jeugd is mededeelzaam. Kinderen, die naar school gaan, deelen hun brood en kleine versnaperingen met de armen.

Het woord van Job : mecum crevit misericorclia ei de utere egressa est mecum {de barmhartigheid wies met mij op en vergezelde mij van mijne geboorte) zou, indien wij goed om ons heen zagen, dagelijks zijne toepassing vinden.

Men trekt derhalve partij van eene ingeboren neiging en men bezorgt den jongeling eene uitspanning, door hem vroegtijdig met de werken van liefdadigheid bekend te maken. Na aspirant te zijn geweest, wordt hij werkend lid en zijn ijver groeit met zijne jaren. God en de armen worden het gewone voorwerp van zijne eerste en laatste gedachten op eiken dag. Gelukkige vader en moeder, wees niet beducht over de toekomst van zulk een zoon. Het gloeijend tijdperk der jeugd zal komen, maar de toegangen tot geest en hart van uw kind zullen reeds lang te voren met eene heilige wacht zijn bezet, en de gevaren, die het loopen mogt, zullen gering wezen. Zijn deugd moge beproefd worden, zij zal geen schipbreuk lijden, indien de zoo krachtig beveiligende gewoonten, die zoo te regt zijne eerste jaren hebben geboeid, niet worden onderbroken.

Zoo is dan ook de gewoonte der Conferenciën, om ons diegenen harer leden aan te bevelen , welke naar Parijs komen om hunne studiën te voltrekken, eene der gelukkige uitkomsten, waarover onze Yereeniging zich te verheugen heeft. Het is inderdaad eene harde en moeijelijke beproeving voor het geloof van een jongeling, om verre van zijne ouders en vrienden, zijne loopbaan te beginnen in eene stad, waar zoo vele ondeugden en bekoringen

-ocr page 199-

Ï5^

naast zoo vele deugden en bewoudereuswaardige voorbeelden gevonden worden. De ondervinding leert dagelijks, dat, in weerwil der stevige beginselen eener christelijke opvoeding, de betreurenswaardigste val mogelijk is en dat van alle onderrigtingen, die des voorbeelds Let krachtigst werkt. Hoe gelukkig is het dan niet voor een vroom jongeling, plaats te nemen in onze zedige bijeenkomsten, zich dadelijk omringd te zien van waarlijk christelijke en den armen toegewijde Medebroeders en het zoete te smaken dier geheel voorbereide vriendschap, die uit de katholijke liefdadigheid ontspruit! In plaats van elders zijne vermaken en uitspanningen, te gaan zoeken, zal hij begrijpen, dat men te Parijs vrolijk-deugdzaam kan wezen en dat alles, wel beschouwd, niets zoo zeer verdient bemind te worden, dan de jongelieden, waarmede onze Conferenciën als bevolkt zijn en op wier gelaat men die rustigheid waarneemt, dien vrede des gewetens en die vreugde des harten, wier niet uit te drukken vereeniging, door een oud schrijver de tint der wordt genoemd.

Ook zien wij met vreugde, dat dit gebruik zich bestendigt en uiten wij den innigsten wensch, dat het zich uitbreide, zich bevestige en meer en meer onder ons algemeen worde, opdat, dank zij gedeeltelijk den invloed onzer Vereeniging, een grooter getal zuivere zielen van alle besmetting bewaard moge blijven. Die heilzame uitkomst zal verkregen worden, indien diegenen onzer jeugdige Medebroeders, wier onervarenheid behoefte heeft aan leiding te midden onzer groote stad, ijver betoonen om ons, dadelijk na hunne aankomst te Parijs, te komen bezoeken en ons den wensch uitdrukken, van onverwijld met onze Conferenciën in aanraking te komen.

Er blijft mij nu nog over, Mijnheer en geliefde Mede-

-ocr page 200-

154

broeder, alvorens dezen langen brief te besluiten, om u mijn gevoelen en dat van den Eaad te doen kennen nopens onderscheidene punten, wier belang de dagelijksclie briefwisseling meer en meer doet kennen.

Sedert het bestaan onzer Vereeniging, is het een volstandig gebruik geweest, onze zittingen met eene kollekte te besluiten ; de kollekten zijn langen tijd onze voornaamste inkomst geweest, en liet is altijd te wenschen, dat zij er de hoofdbron van uitmaken. En inderdaad, zoo wij dikwerf geroepen worden, om de aalmoezen, welke men ons toevertrouwt, uit te deelen, moeten wij in de eerste plaats en altijd in den schoot der armen de offers storten, waarover onze geldelijke toestand ons vergunt te beschikken, en ons vrijwillig geschaard hebbende onder de liefdadigheidsbanier van den H. Yincentius van Paulo, moet onze Yereeniging op eigen kosten teren. Dit offer moet bovendien altijd geheim zijn , opdat zij, die van God de gave der fortuin niet ontvingen, niet te blozen hebben over het gering gedrag hunner aalmoezen en de anderen, die onder dat opzigt meer begunstigd zijn, niet verleid worden om zich te verhoogmoedigen, dat zij voor een ruimer aandeel aan het gemeenschappelijk liefdewerk hebben bijgedragen. Dit zijn fondamentele gebruiken en zij werken in vele opzigten mede, om in de Conferenciën den geest van liefde en opoffering, den geest van christelijke nederigheid en gelijkheid te onderhouden. Ook hebben wij met leedwezen vernomen, dat in één of twee Conferenciën die gebruiken eenige verandering hadden ondergaan; dat er de koliekten niet ernstig gemeend en vervangen waren door een vasten hoofdelijken aanslag. De armen hebben er zeker onder moeten lijden; want niets prikkelt den ijver meer aan, dan het wekelijksche offer, dat telkens

-ocr page 201-

155

wordt bijgedragen j na het verslag van de ellende der be-hoeftigen gehoord te Lebben, en in zulke omstandigheden overtreft een onbepaald offer verre de vastgestelde schatting , welke men zich vooraf zou hebben opgelegd. Maar wat meer is, de geest van nederigheid zou er grooten aanstoot onder kunnen lijden. Trouwens het is vooral op zich zelve, dat de gencotscliappen, die dc Katholijke liefdadigheid ten grondslag hebben, het woord van onzen goddelijken Meester moeten toepassen: dat uwe linker de gift van uwe r eg ter hand niet hemic.

Eenige Conferenciën, vooral de nieuwelings opgerigte, schijnen meermalen over de wettigheid van haar bestaan bekommerd te zijn geweest en hebben ons inlichtingen daaromtrent gevraagd. Ons eenig antwoord zal bestaan in de voorstelling van hetgeen tot dus verre heeft plaats gehad.

„Eenige Conferenciënquot;, is in eene vorigen Rondgaanden Brief gezegd x)\ „hebben zich doen of laten autoriseren „in de steden , waar zij zijn opgerigt; anderen bestaan „door de daad zelve van haar bestaan. Wij gelooven niet, „dat er in dien staat van zaken iets te veranderen valt. „Daar, waar de burgerlijke autoriteit mogt verlangen, dat „wij van haar het regt ontleenen om ons te vereenigen, „voldoen wij aan haren wensch; daar waar men ons zonder „eenige formaliteit onze kleine liefdewerken laat doen, „behouden wij daar onze christelijke vrijheid/'

Er schijnt in die woorden niets veranderd te moeten worden; de goede werken regtvaardigen zich vooral door hunne vruchten en die, welke de Conferenciën voortbrengen, eindigen op den langen weg, met bijna overal

1) Zie bi. 46. Du Vereeniging is in Nederland toegelaten bij koninklijk besluit van 30 Augustus 1847, n». 55.

-ocr page 202-

150

eene toestemming en een belang te verwerven, die voor haar gegronde redenen opleveren, om eene rustige toekomst te hopen. Indien men derhalve geene formaliteit van ons vordert, is het, omdat men alle vertrouwen heeft in onzen geheel liefdadigen geest, volstrekt vrij van alle mensehelijke maar vooral staatkundige nevengedachte; ook wij moeten van onzen kant vertrouwen stellen in de opregtheid onzer bedoelingen, in onze liefde voor het goede en de regt-vaardigheid der openbare meening. Het is zeer wijs van onze zijde, om rustig en bedaard te blijven , wanneer men ons aldus gelieft te beschouwen.

Wanneer het burgerlijk gezag daarentegen verlangt, dat wij ons stipter naar de voorschriften der wet gedragen, wanneer de Maire of Prefect, krachtens de magt, welke de wetgeving hun opdraagt, ons magtiging verleent, verheugen wij ons dan, dat ons bestaan eene bevestiging te meer heeft erlangd.

Deze stilzwijgende of uitgedrukte vergunningen , — dit zij wel opgemerkt, — geven aan de Conferenciën niet de hoedanigheid van openbare instellingen, maken hen niet tot zedelijke ligchamen, bevoegd om te bezitten, te verkrijgen en te ontvangen; die gunst ware al te groot voor ons; men verleent die alleen aan Vereenigingen, die lange jaren bestaan en die door de belangrijke diensten, welke zij hebben bewezen, en de hulpmiddelen , door haar bijeen-gebragt, waarborgen van duurzaamheid en stevige vestiging opleveren. Gelukkig, dat zulk een eervolle titel, eene zoo nuttige onderscheiding niet noodzakelijk zijn om het goede te doen; maar wel is het noodzakelijk, om jegens alle openbare en bijzondere instellingen, die de armoede te hulp komen, voortdurend goeden wil en voorzigtige bescheidenheid te betoonen; de armen zullen er zich wel

-ocr page 203-

157

bij bevinden en de Conferencien er voor zich een seliat van vrede en gerustheid in aantreffen.

Maar terwijl ik van den vrede spreek, zoo laat ons niet vergeten, dat het niet bloot van de zijde van anderen is, dat wij dien verdienen en verkrijgen moeten , maar wij be-hooren dien voornamelijk van ons zelven te verwachten.

Eendracht en hartelijkheid heerschen, Gode zij dank, in de Yereeniging van den H. Vincentiüs van Paulo; haar geest is die eener algeheele afgekeerdheid van alles, wat naar spanning en twist gelijkt, der verloochening van eigen gevoel en der inschikkelijkheid voor het gevoelen der Medebroeders. Ziedaar hetgeen haar tot dus verre heeft doen leven en opgang maken , wat hare vorderingen zal verzekeren, indien zij getrouw blijft aan hare beginselen. Blijven wij dan wat wij zijn en bedenken wij, dat zoo wij ooit in dat punt aan de overleveringen van onzen H. Patroon te kort schoten, onze Yereeniging dadelijk vernietigd zou wezen, dat de vertrouwelijkheid er uit zou verdwijnen, dat onze bijeenkomsten hare bekoorlijkheid zouden verliezen en dat wij naar buiten niet die rust zouden mogen verwachten, welke wij in onzen eigen boezem niet zouden hebben weten te bewaren.

Mijne zeer geliefden, zeide de H. Apostel Petrus tot de eerste Christenen, er heersehe onder u volmaakte een-dragt, medelijdende goedheid, broederlijke vriendschap en toegevende liefde vol zachtheid en nederigheid.

quot;Vergeten wij dien hartelijken raad niet; beoefenen wij dien, en de genade en vrede van onzen Heer Jesus Christus zij altijd met u.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, op nieuw de verzekering van mijne hartelijke hoogachting.

JULES GOSSIN.

-ocr page 204-

158

VII i.

Rondgaande Brief van den 31 Mei 1846.

Parijs, deu 31 Mei 1846, Pinksterfeest, Mijnheer en geliefde Medebroeder.

X. — Er is bijna een jaar verloopen sedert den laatsten Rondgaanden Eriefgt; welken ik de eer bad u den 2Julij 1845 te doen toekomen.

Meermalen sedert dat tijdstip verlangde ik met al de Conferenciën op nieuw in aanraking te komen en onderscheidene harer hadden mij hartelijk verzocht het te doen, door mij te betuigen, dat ik eene te lange tijdruimte, tusschen den eenen brief en den volgende liet voorbijgaan. Ik heb echter gemeend niet zoo spoedig te moeten toegeven. Ik heb nog willen wachten, ten einde goed te weten, welk onderwerp in de nieuwe mededeelingen bepaaldelijk diende behandeld te worden. Na er rijp over nagedacht te hebben, is het mij voorgekomen, dat het thans — nu de Vereeniging een groot aantal Conferenciën

-ocr page 205-

159

telt, die opgerigt waren in van elkander geheel onaf-hankelijke landstreken, dezelfde taal niet spraken, niet aan dezelfde wetten gehoorzaamden; dezelfde zeden, noch dezelfde gewoonten en geen band onderling hadden dan de banier der KathoLjke Godsdienst en geen ander ordewoord dan dat der liefdadigheid, — dat het gepast ware bovenal aan te dringen op de noodzakelijkheid van den oorspronkelijken geest onzer Yereeniging onder ons te handhaven. En voorwaar, de eenheid kan onder zoo vele wijd verspreide vertakkingen van hetzelfde gezin niet bestaan , dan alleen onder deze uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij zich gedurig het doel van ons liefdewerk en de middelen, die tot dus verre gebezigd zijn om het te bewaren en uit te breiden, herinneren.

11. — Weinige woorden, welke iedereen kent, omdat zij zoo dikwijls werden herhaald, zijn voldoende; om het doel der Vereeniging van den H. Yincentius van Pa ulo te beschrijven. Gezamenlijk wel te doen aan de armen, naar de hulpmiddelen, welke de Yoorzienigheid ter onzer beschikking heeft gesteld of nog stellen zal, ons zelve gecstelijker-wijze beschouwd, nog oneindig veel meer goed te doen , door ons, zonder onderscheid van jaren, van fortuin en maat-schappelijken stand toe te wijden aan de opbeuring der ellende, waarmede de Voorzienigheid ons uitnoodigt ons bezig te houden, zonder eene enkele uit te zonderen, maar toch in de eerste plaats stellende het lezoeJc der armen aan huls, ziedaar de hoofdzaak van ons liefdewerk. De laatsten in de loopbaan der christelijke liefdadigheid getreden zijnde, waar wij bijna overal zijn voorafgegaan door burgerlijke of godsdienstige inrigtingen, die tot onheugelijke tijden opklimmen, en onze hand slechts aalmoezen

-ocr page 206-

160

uit te deeleu hebbende, welker bedrag uit den aard dei-zaak, veranderlijk zijnde, altijd verre beneden de behoeften der ellende blijft, zoo moeten wij ter goede trouw bekennen, dat de nederigheid ons reeds eerst en vooral passen zou, indien zij niet bovendien, onder een ander opzigt, de eerste onzer pligten ware. Het is daarom gepast de liefdadige inrigtingen, welke wij rondom ons heen gesticht vinden , met onzen innigsten eerbied te omringen en te vermijden van eene mededinging met haar te doen ontstaan, waarvan misschien de ijdelheid, de eigenliefde en trotschheid alleen de vruchten zouden plukken. Zijn wij tevreden met het deel, dat ons gegund is; zijn wij niet verdrietig, zoo wij slechts weinig doen; zoeken wij slechts onzen troost in het verlangen om het weinigje, hetwelk de omstandigheden ons vergunnen te doen, zoo goed mogelijk te verrigten; wachten wij ons vooral voor de bekoring om menschelijke middelen te gebruiken, ten einde op ons de aandacht der stad te vestigen en ten onzen behoeve openbare betuigingen uit te lokken, die ten doel zouden hebben om kenbaar te maken, dat wij in hooge achting en ontzag worden gehouden, of er ons zelve in houden. Het zoeken naar die menschelijke middelen, om den opgang onzer liefdewerken te bevorderen, is geheel in strijd met de algemeene raadgevingen der christelijke wijsheid. Het wordt bovendien geheel veroordeeld door de lijnregt daarmede strijdige beginselen, welke onze H. Patroon ons geleerd, en die hij gedurende zijn langen levensloop beoefend heeft.

Ten allen tijde hebben de liefdewerken, voor de dienst van God en die der armen beproefd, de zegeningen des hemels verworven, wanneer de hoogmoed en de uitvin-flingen (ier zuiver menschelijke wijsheid er niet het minste

-ocr page 207-

161

aandeel aan hebben. Wie zou de ondernemingen kunnen optellen, die ten tijde van den H. Vincentius van Paulo en later zicli aan de wereld hebben voorgedaan, gerugsteund door den invloed van personen, uitstekend door hunne glansrijke afkomst, door verscheidenheid van kennis en de uitgebreidheid der middelen, waarover zij te beschikken hadden? Aan die ondernemingen van allen aard ontbrak niet eene enkele voorzorg der menschelijke voor-zigtigheid, en niet te min waren zij kort van duur, terwijl de liefdewerken met het bloote steunsel der christelijke liefdadigheid gevestigd en voor eenigsten grondslag de hoop en goddelijke goedheid hebbende, zijn ontkiemd en aangewassen, hebben zich ontwikkeld en verbazen ons nog heden ten dage, na zoo veel stormen en omkeeringen, door hunne kracht en onuitputtelijke vruchtbaarheid.

De nederigheid, de moed en het vertrouwen in God zijn de deugden, wier vereeniging en gelukkige zamenloop als het fonds en de grondslag der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo moeten uitmaken. Dan wij moeten een weinig dieper doordringen en iets zeggen van datgene, wat het innerlijke leven der Conferenciën behoort uit te maken.

III. —- Het Reglement der Vereeniging zegt: „Elk lid „moet zorgen, om in den boezem der Vereeniging geene „leden in te brengen, dan personen, die de anderen kun-„nen stichten, of door hen gesticht worden Die woorden zijn kort, maar bevatten een diepen zin. Om de aanneming van een nieuwen Medebroeder wenschelijk te doen zijn, moet de deugd van elk der reeds aangenomen leden

J) Art, J8.

-ocr page 208-

162

geroepen zijn, om waarschijnlij/c, vermeerdering te erlangen door de aanneming van den kandidaat. Het belang van iedere Conferencie gebood deze bepaling (voornamelijk ontworpen met het oog op de werkende leden) en zij wordt bovendien gebillijkt door de zorg, welke wij moeten hebben, van door den onmetelijken invloed der goede voorbeelden, onze eigene, helaas! altijd zoo korte en zoo zwakke deugd, uit te breiden en te bevestigen. De eerste voorwaarde der toelating van een lid in de Ver-eeniging moet alzoo wezen, dat hij met zijne Medebroeders het meest onderworpen geloof hebbe aa3i al wat de katho-lijke Kerk gelooft en leert, en ten andere, dat hij niet achterlijk zij in eenige der oefeningen, waarvan die H. Kerk ons de heilzame voorschriften oplegt. Komt die voorwaarde te ontbreken, dan sticht het nieuwe lid niet, en wel verre van een steen van verbinding te zijn, wordt hij voor anderen eene oorzaak van verslapping en zelfs van ondergang. Inderdaad eene ontwijfelbare ondervinding leert, dat men de godsdienst niet smaakt en bemint, dan wanneer men haar beoefent. De getrouwe vervulling der dooide Kerk opgelegde pligten laat voorzeker den sluijer, waarmede het katholijke geloof zijne geheimen bedekt, bestaan, maar zoodra die nederige onderwerping des geestes verkregen is, baart zij den mensch nieuwe indrukken, nieuwe gezigtspunten en gevoelens. In dien gelukkigen si:aat en door de bloote kracht zijner gevoelens, die eindelijk hunne natuurlijke rigting hebben verkregen, wordt hij te gelijker tijd opgevoerd tot een verheven begrip der godsdienst en door eene onbekende kracht zacht voortgedreven tot alle werken van barmhartigheid, die onder zijn bereik zijn. Even als hij zijn geloof niet verdeelt, omdat hij weet, dat alle leerstukken hunne vaste en noodzakelijke

-ocr page 209-

163

plaats hebben in het onomstooteiijk geheel des katholijken geloofs, maakt hij ook geen onderscheid tusschen de geboden ; hij neemt ze aan en vervult ze alle, als hem toegekomen uit de hand van Jesüs Christus en zijne Kerk. Ongetwijfeld trilt hij van genoegen, wanneer hij klaar en duidelijk ziet, dat diezelfde geboden, die zich door zich zeiven regivaardigen, reeds in deze wereld, zoo vele onmetelijke weldaden Gods jegens het menschelijk geslacht zijn, maar het beginsel zijner gehoorzaamheid ligt hooger, namelijk in het geloof, want de verhevenste onderwijzingen der kerkvaders en die, welke de Catechismus aan de kleine kinderen geeft, vloeijen uit dezelfde bron. Hij omhelst dan ook zonder onderscheid en met gelijken ijver de geheele christelijke leer. Hij bemint haar zonder mate, overweegt haar onophoudelijk, beoefent haar zonder uitzondering. Het is daar, dat hij bezigheid voor zijnen geest en zijn hart gevonden heeft. Daarin zijn zijne genoegens en zijn leven, en haar hangt hij met het innigst ingewand aan. In afwachting van het oogenblik, waarop God hem op het einde zijner dagen met meer glans, dan de middagzon verspreidt, verschijnen zal, heeft hij voor dien korten door-togt, welken men het leven noemt, zijne rust in de waarheid des Heeren gesteld. Zijne daden, woorden, gedachten, alles draagt bij hem het karakter en den indruk van het geloof, dat hem bezielt; zijn gezin, zijne vrienden en dienaars , de armen, in één woord, allen die hem omringen, ondervinden den gelukkigen invloed van dien vrede en dat gevoel van liefde, van arbeid en opoffering, waarvan Jesus Christus alleen het geheim weet mede te deelen.

IV. — Geheel anders is het gelegen met de uitwerkselen

der wetenschap, zelfs van die, welke God ten voorwerp

9.

-ocr page 210-

164

heeft, wanneer men zich daarop toeleggende, zich buiten de beoefening der waarheden houdt, die er uit voort-vloeijen, en voor welke onze hoogmoedige geest zich diep nederbuigsn en de ongeregelde neiging onzer natuur zich hervormen moest; de godgeleerde kennis door eenig verstand, hoe verheven men het vooronderstelle, verkregen, kan onvruchtbaar voor den hemel zijn. Ja, die zoo geleerde mensch, die diepzinnige bovennatuurkundige, die met zoo veel glans over de eigenschappen der Godheid spreekt, zoo hij zich vergenoegt met het woord Gods te prijzen zonder er aan te gehoorzamen, kan misschien zelfs niet eens weten, wat de godsdienst van Jesus Chmstus is.

Indien derhalve, wat God verhoede! eene Conferencie van den H. Vincentius van Paulo immer zamengesteld mogt wezen uit in alle opzigten getrouwe christenen, en andere personen, die minder gelukkig, wel weten wat zij doen moeten, maar het niet doen, zou zij, door de kracht der dingen, aan den dood zijn gewijd en de kiem der ontbinding, welke zij in haren boezem zou ronddragen, zoude zich met schrikbarende snelheid ontwikkelen. En hoe zou zij duurzaam wezen, indien zij den geest niet meer had, die hare kracht en haar leven uitmaakte ? Te vergeefs zou men veronderstellen, dat uiterlijke eerbied voor de heilige zaken, en zelfs bovendien, zoo men wil, eene wezenlijke kennis van die onderwerpen, in zekere mate voor de gewone werken van liefdadigheid dat begrip der godsdienst zou kunnen aanvullen, hetwelk ongetwijfeld tot het hart doordringt, wanneer de geest doordrongen is van stevige overtuiging en onze uiterlijke daden de levendige en volstandige uitdrukking onzer geloofsbegrippen zijn.

Neen, er is niets van aan. In eene Conferencie zullen de ijverige christenen altijd boven alles er hun geluk in

-ocr page 211-

165

stellen, om door middel van tijdelijke weldaden, zich den invloed te bezorgen, dien zij noodig hebben, om de armen tot de waardigheid van christenen te verheffen , om hunne ondeugden te genezen en hen met de deugd die kennis te doen maken j welke ongetwijfeld nooit te vroeg komt, maar waarvoor het nimmer te laat is. Wat die personen betreft, welke aan de godsdienst, hun eerbied konden bewijzen, in plaats der eenige hulde, welke harer waardig is, de ye-hoorzaamheid, zij zullen ongetwijfeld meer gewigt hechten aan de ondersteuning der tijdelijke ellenden dan aan de beschaving der zielen. Maar van dan af zal de Conferencie, met zich zelve verdeeld en geweldadig buiten den eenigen weg geraakt, die haar voegt, haren tijd zien verslinden door discussiën, die ten minste onvruchtbaar zullen wezen, zoo zij niet kittelend tevens zijn. Zoo het ondoordacht aannemen van leden voor gevolg mogt hebben van eenmaal in haren schoot leden te brengen, die geneigd zijn om wel hunne voorhoofden, maar geenszine hun geweten en hunne werken te buigen voor Jesus Christus,, dan zal weldra de herinnering verloren zijn van haren geheel katholijken oorsprong, van haar ook geheel katholijk doel en eindelijk van hare werkdadige middelen, alle op de katholijke godsdienst gegrond.

V. — Zoodanig is het ongeluk, waarvoor elke Conferencie zieh moet trachten te hoeden, en dit zal haar gelukken , zoo zij onveranderlijk gehecht blijft aan den regel, welke vereischt, dat niemand onderons worde aangenomen, zoo hij niet geschikt is zijne broeders te stichten en door hen gesticht te worden. Het ligt overigens volstrekt niet in den geest der Yereeniging, om deswege hare toevlugt te nemen tot geschrevene getuigenissen, of tot eveneens ge-

-ocr page 212-

166

schrevene beloften of betuigingen. Zulke regtvaardigingen strijden geheel met onze gebruiken; zij zijn dikwijls vol misrekeningen, en bovendien zouden zij de gevoelens van vertrouwen en genegenheid diep kwetsen, welke onder ons allen moeten heerschen : het is dus zaak er nooit rje-bruik van te maken.

Ik vraag u om verschooning Mijnheer en geliefde Medebroeder, zoo ik over dit punt zoo breed heb uitgeweid. Maar ik zag er eene verpligting in. Zoo ik om die te vervullen, eenige der verhevenste onderwijzingen van de godsdienst scheen aan te raken , was het niet, dat ik de bescheidenheid, welke in die stof aan eenvoudige leeken zoo zeer voegt, heb willen te buiten gaan; het was mijne eenige bedoeling, aan uwe Conferenciën een groot gevaar aan te wijzen en haar te smeeken het nimmer uit het oog te verliezen, bij de aanneming van nieuwe leden.

YI. — Men heeft herhaaldelijk aan den Algemeenen Raad gevraagd, of de hoedanigheid van lid der Vereeniging van den H. Yincentius, aan het aannemen van zekere betrekkingen, hetzij bij instellingen van liefdadigheid, hetzij in den boezem der Armbesturen, in den weg stond.

De Algemeene Eaad heeft altijd vermeend , dat er geene de minste onvereenigbaarheid bestond in het gelijktijdig aannemen van titels, ten gevolge waarvan een lid van den H. Vincentius aan de eigenaardige liefdewerken der Yereeniging nog andere, haar vreemde, doch niet minder verdienstelijke liefdewerken zoude kunnen paren, daar zij altijd het meerder welzijn van den naaste en de grooter eer van God ten doel zouden hebben. Deze oplossing regtvaar-digt zich zelve. Men heeft te regt gezegd, dat het leven van een Katholijk, welke den eervollen naam wezenlijk

-ocr page 213-

167

waardig is, natuurlijkerwijze deel maakte van den reeds zoo ruimen kring der bewijzen van de Godheid van Jesus Christus. Onder dit oogpunt beschouwd, is de intrede van een lid der Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo in een bestuur van wettelijke weldadigheid allezins wen-schelijk. In de wereld (en men kan het niet ontkennen vermits het eene daadzaak is) heeft men dikwerf betreurenswaardige vooroordeelen tegen mannen van wezenlijke verdiensten, daar men , alleen omdat zij godsdienstig zijn en dit niet verbergen, gelooft, dat zij ook weinig gezellig zijn. Men vereert hen van verre met ijskoude achting, maar men wenscht niet, dat zij ergens worden toegelaten, omdat hunne hoedanigheid van christen met grond doet vooronderstellen, dat zij laatig zijn. Welnu, het is zeer dienstig, dat diegenen onzer Medebroeders, die niettegenstaande deze vooroordeelen, wier levendigheid overigens dagelijks verzwakt, het voorwerp der keuze van de administratie zouden kunnen wezen, die eer welke hun wordt aangedaan, zonder aarzelen aannemen.

Een christen, die naar den letter, de leer van het Evangelie zou opvolgen, zou te gelijk de onvermoeidste arbeider zijn, met opzigt tot goede werken, de zachtaardigste beschermer der armen en de lieftalligste mensch ten aanzien der administrateurs, zijne collega^s. Want welk eene werkzaamheid boezemt die geest van liefde en van geloof niet in! Welke zachtaardigheid vindt men niet voor hetgeen de armen raakt, in de heilige voorbeelden van Jesus Christus en in de goddelijke woorden uit zijnen mond voortgevloeid: Leert van mij, dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte hen ! Hoe zal men eenige hindernis kunnen hebben van een collega, aan wien Jesus Christus stellig heeft voorgeschreven van zich met de geringste

-ocr page 214-

168

plaats te vergenoegen? Ja, voorzeker is het goed, en zeer goed, dat onze Medebroeders met eerbiedige erkentelijkheid beantwoorden aan het beroep, hetwelk de overheid op hen zou kunnen doen, ten einde mede te werken tot de verdeeling der stofl'elijke hulpmiddelen bestemd voor de armen. Deze zullen van zulk een bezoeker te gelijk voedsel voor het ligchaam en aanmoediging tot de deugd ontvangen. Want al is het, dat de wettige liefdadigheid tot hiertoe geringe uitkomsten heeft gehad, als zij hare zorgen verder heeft willen uitstrekken dan enkel stoffelijke hulp, zal zij toch altijd hulde moeten doen aan dezen of genen harer Commissarissen, die gelukkiger geinspi-reerd, of beter gediend door de omstandigheden, eene dubbele aalmoes, eenen dubbelen troost, eene dubbele weldaad aan eene ongelukkige ziel heeft kunnen geven. Het is waar, onze zwakheid is zoo groot en onze deugd gaat met zooveel ellende gepaard, dat de administrateurs der wettelijke liefdadigheid maar al te dikwijls reden zullen hebben, wanneer zij onze daden en woorden vergelijken met de woorden en daden van onzen goddelijken Meester, om ons ontzettend ver beneden zulk een voorbeeld te vinden; wij moeten ons dan vernederen en beschaamd zijn over de verschrikkelijke nietigheid onzer krachten, zonder ooit den moed te verliezen op het zien van onze gebreken. Hopen wij echter, dat de keuze der administratie altoos zal vallen op diegenen onder ons, wier deugd het minst zwak is, die zich zelve het minst achten, die onbewust zijn van hunne waarde en die zich verwonderd toonen, als men hen aanwijst om deel te nemen aan eenig goed werk, waartoe zij zich geenszins waardig achten. Op de markten onzer steden prijken de rijpste, de gezondste en schoonste vruchten altoos boven

-ocr page 215-

169

op de korven, en een vlugge oogslag is voor den voorbijganger genoeg, om zijne voorkeur op het beste te vestigen. Vertrouwen wij, dat dit ook het geval zal wezen aan de zijde der administratie ten onzen opzigte. Uit vrees echter, dat men door toeval ons te gunstig beoordeele, zoo laat ons bij gelegenheid de rondborstigheid hebben van te zeggen, dat wij bij lange zooveel niet gelden als deze of gene onzer leden, die èn de liefde èn de stichting der Conferencie en van het Bureau van weldadigheid zijn, en dat men zich bedrogen zou vinden, als men over den bodem van den korf oordeelde naar de weinige smakelijke vruchten, die hem geurig maken en versieren.

VII. — Er volgt uit ons reglement en uit onze volstandige gebruiken, dat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo een noodzakelijk laïkaal karakter heeft. Het is met zeer groote kennis van zaken, dat zij die houding van den beginne af heeft aangenomen, en dat Paus Gregorius XVI, voor altoos zijne goedkeuring heeft gehecht aan ons liefdewerk, zoo als het gegrondvest is. Het is overbodig hier de afdoende redenen te verklaren, welke van den oorsprong af dezen staat van zaken hebben bepaald. Voor eiken oplettenden geest zullen zij zich van zelve ophelderen. Maar omdat de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo eene leeken-vereeniging is, hebben eenige Ct/nfe-renciën van latere dagteekening gemeend zich in zekeren zin te moeten verontschuldigen over de toelating van leden der geestelijkheid in haren boezem. — Er heeft op dit punt, van den kant onzer Broeders, eene dwaling plaats gehad, waarvoor de nieuwheid hunner banden met ons tot verschooning verstrekt, doch welke het van belang is dadelijk tegen te gaan. De tegenwoordigheid

-ocr page 216-

170

van eenige geestelijken in eene Vereeniging , hoofdzakelijk zamengesteld uit leeken, verandert niets aan het karakter dier Vereeniging. Als men tot de bron opklimt der instellingen van liefdadigheid, welke in alle christen Staten het vaderland eer aandeden en het ongeluk onder allerlei vormen ^ in eiken ouderdom en in alle standen vertroostten, zal men moeten erkennen, dat die instellingen tot stichters mannen hadden, die vereerd waren met de priesterlijke waardigheid. En het is thans even billijk als het dit in de vorige eeuwen was, van te verklaren, dat de armen de kinderen der priesters zijn geweest, thans nog zijn en alüjd zullen zijn. Uit is zoo waar, dat zelfs onze taal het getuigt. Men zegt dagelijks: Wij zullen die aalmoes zenden aan de armen van mijn heer pastoor j of wel, men moet dat doen voor de arvien van mijnheer pastoor. Het is dus aangenomen dat de priesters armen hebben. Zij moeten ze zoo stellig hebben, dat het eene soort van ergernis zou wezen, indien de pastorij hare armen niet had. Is er onder ons wel eene enkele betrekking, een enkele burgerlijke stand, welks naam alleen het denkbeeld medebrengt, dat de persoon die denzelven bekleedt noodzakelijkerwijze de voogd, de vertrooster en de vader is van een zeker aantal arme gezinnen ? Neen, er zijn er geene, en het is opmerkelijk, dat de benaming — de armen van mijnheer pastoor — met er daad ook wordt uitgestrekt tot zijne kapellaans en de vaste priesters der parochie. Ziedaar wat bestaat, tot eeuwigen lof der katholijke geestelijkheid, aan wie de publieke opinie een voortdurend gezin toeschrijft en toekent, omdat het zich onophoudelijk vernieuwt in al de ongelukkigste personen der parochie. En mannen, die door hunnen stand en uit gevoel zich toewijden aan de ondersteuning van

-ocr page 217-

171

alle ellenden, zouden de erkentelijke aanneming niet hebben ontmoet, al ware liet dan ook slechts in eene enkele Conferencie, welke verschuldigd was aan het aanbod hunner liefdadige medewerking! Nooit is dit de letter geweest van het Reglement noch het in/igt van den Algemeenen Raad, die dagelijks de zending vervult om het uit te leggen. — Dan men heeft op verschillende tijdpunten en herhaalde malen gevraagd, wat met opzigt tot de welvoege-lijkheid behoorde in acht genomen te worden jegens de heeren leden der geestelijkheid, die er in zouden toestemmen om onze nederige bijeenkomsten met hunne te-genwooreigheid te vereeren!

VIII. — De Algemeene Raad heeft gemeend, dat de titel van honorair lid onvolooend was, om de eerbiedige dankbaarheid eener Conferencie uit te drukken , welke de geestelijkheid wel zoude willen bezoeken op meer of min verwijderde tijdstippen, of aan welker werkzaamheden zij zelfs aandeel zou willen nemen. De veel verhevener titel van *lid van eer, kwam den Raad alleen beduidend genoeg voor, om met juistheid de betrekkingen van welwillende goedheid aan de zijde der geestelijken en van erkentelijkheid en eerbied aan onzen kant uit te drukken. Hen uit te noodigen om plaats te nemen in het Bureau en er zoo mogelijk, aanzienlijke zitplaatsen te bezetten, hunne toestemming uit te lokken voor de orde van den dag, hun woorden te vragen van stichting en aanmoediging, hen vooral te smeeken van ons geene waarschuwingen en raad te onthouden en met eene geheel kinderlijke erkentelijkheid te luisteren naar hunne vaderlijke toespraken, al deze en soortgelijke zaken vereenigen zich volkomen met het leeken-karakter, hetwelk het wezen der Ver-

-ocr page 218-

172

eeniging van den H. Viincentius van Paülo uitmaakt. Het spreekt van zelve, dat de Bisschoppen,

de hoofden en vaders zijnde van alle, op de katholijke liefdadigheid gegronde instellingen, aan hun alleen ook het voorzitterschap toekomt, zoo zij zich wel eens verwaardigen in onze bijeenkomsten te verschijnen. Bij die ernstige en plegtige gelegenheden, kan een vorst der Kerk, de Con-ferencie binnenkomende, er niet toe afdalen om een der onzen te worden. Zoo hij zich plooit naar onze kleinheid en ons de hand wel wil toereiken, is het, om ons de eer aan te doen van ons voor een oogenblik tot zich op te heffen, en nooit om wezenlijk een der onzen te worden. In vele steden willen de geestelijken, leden, zich gaarne in onze rangen vermengen en weigeren zij elke plaats in het Bureau. De eerbied, welken wij aan die eerwaardige mannen toedragen, moet ons dan niet tot lastigheid ten hunnen aanzien vervoeren, en dit zou het geval wezen, indien wij, volhoudend hunne zedigheid bestrijdende, hen zochten te dwingen om hooger op te gaan. Intusschen gelooven wij, dat het voegzaam is niet te spoedig en zonder er zelfs in zekeren zin toe genoodzaakt te wezen, te berusten in eene dergelijke gezindheid, die ons mogt worden te kennen gegeven door het hoofd eener parochie, of door een in waardigheid geplaatsten priester. De natuurlijke plaats van een Groot-Yicaris en een pastoor is altijd van regtswege aangewezen in den eersten rang in elke Vergadering, boven welke het verheven teeken onzer Terlossing zich verheft. Wanneer die orde, die zoo zeer wettig is, dat men haar noodzahelijk lean noemen, verbroken wordt, is iedereen gehinderd en lijdt. Het doet niets af, of de geestelijke, wiens persoon en karakter men wenscht te eeren, zich volstrekt verbergen en onder de menigte

-ocr page 219-

173

verliezen wil; aller oog toch zoekt hem op, tot dat hij, in weerwil zijner nederigheid, eindelijk toelate, dat ten zijnen aanzien aan de wet der welvoegelijkheid zij voldaan.

Deze laatste opmerking en de raad die haar voorafgaat, moeten evenwel in geenen deele de regten van den President belemmeren, die integendeel in hun geheel blijven, met uitzondering van liet buitengewoon geval, dat een Prelaat in ons midden tegenwoordig is. Inderdaad alle voorzitterschap, dat verdeeld is, wordt een onding en van den anderen kant, eisclit liet behoud van den geest en den gang onzer Yereeniging , dat geenerlei letsel worde toegebragt aan het eigenaardig leeken-karakter onzer Con-ferenciën; dit karakter zou echter zijne daadwerkelijke opvallendheid verliezen , indien in de praktijk, dit kapitale punt veranderd of gewijzigd mogt worden.

De hemel weet, dat de inblazingen eens ijdelen en el-lendigen hoogmoeds geheel vreemd zijn aan hetgeen wij zoo even zeiden. Integendeel de liefde alleen is de beweegreden van onzen aandrang. Van het tijdstip hares oorsprongs tot heden is de Yereeniging van den H. Yincentius van Paulo, zoo als zij bestaat en zoo als de H. Yader haar gezegend en gewild heeft, dat zij zoude blijven, in het duidelijk en dagelijksch bezit van het voorregt de jeugd tot zich te lokken, haar te behagen en haar beter te maken. Ware het dan voorzigtig of wijs de bijl aan den wortel te leggen eens booms, die goede vruchten draagt, in de, ten minste onzekere hoop , van hem nog betere te doen dragen ? Men ent alleen op wilde boomen. De tuinman eerbiedigt en bewaart de jonge rank, waarvan hij jaarlijks oogst.

Overigens bestaat er in al wat betrekkingen van onder geschiktheid betreft een onfeilbare regel, namelijk de op-regte nederigheid, gegrond op de kennis van onze nietig-

-ocr page 220-

174

heid. Indien dat gevoel zich in onze zielen paart aan diepen eerbied voor de christelijke bediening en vooral aan hartelijke liefde voor onze herders, die bij ons de bediening van Jesus Chkistus voorzetten, is het en zal het altijd onmogelijk zijn, dat wij immer iets zouden kunnen zeggen of doen, wat onze meesters en leidsmannen op den weg des heils zou kunnen verdrieten.

IX. — JNa de getrouwe inachtneming van ons Eeglement en onze gebruiken, is er niets belangrijker dan de keuze van den President der Conferencie. Eene lange ondervinding heeft geleerd, dat wat de President is, dat is de Conferencie, De H. Vincentjus van Paulo zeide somtijds, dat zoo hij tot het doen slagen eener onderneming, kiezen moest tusschen vijftig herten onder het bevel van een leeuw, en vijftig leeuwen onder het bevel van een hert, hij zich veel beter uitslag met de eersten dan met de tweeden zou voorspellen. Dit woord eens mans, die in zijn leven den naam bad en zulks te regt, van door en door voorzigtig te zijn, bevat eene belangrijke les. Behalve de voornaamste hoedanigheden, welke de President in zich vereenigingen moet, om even als zijne Medebroeders een waardig lid van den H. Vincentius van Paulo te zijn, moet hij zich bovendien onder alle andere onderscheiden door gelukkige mengeling van zachtheid en kracht, door eene innige gehechtheid aan de Vereeniging, door een onuitputtelijk geduld en eindelijk door warmen ijver voor het geestelijk en tijdelijke welzijn der armen. Het is niet noodig, dat de President zich onderscheide door schitterende verstandelijke hoedanigheden, noch ook, dat hij een groot gemak van spreken hebbe. Een President is welsprekend genoeg , wanneer hij naar zich weet te doen

-ocr page 221-

175

luisteren, en dit voordeel-ontbreekt hem nimmer, wanneer hij door zijn juist oordeel, dadelijk den vinger zet op de gezonde dingen, welke hij gehoord heeft; wanneer hij vaardig de moeijelijkheden vat, ze zonder te veel aarzeling afsnijdt en met eene volhoudendheid, die zacht van vorm maar innig onverzettelijk is, het genomen besluit handhaaft. Een juist oordeel is de waarborg voor het welslagen van een President. Met dat voorbehoedmiddel weet men zich binnen zekere maat te houden. Indien men van de behoeften der armen spreekt tot zijne Medebroeders, dan heeft men het voorgevoel van de bijzonderheden, die belang moeten inboezemen en het hart zullen treilen ; men verliest zich niet in noodelooze toespraken; men vermijdt te groote droogheid; men fronselt het voorhoofd niet bij den minsten uitval van een jongen Medebroeder, maar men viert evenmin den teugel aan alle afwijkingen. De functiën van een President zijn altijd moeijelijk; zij hebben een wezenlijk gewigt, dat somtijds zeer zwaar te dragen is.

X. — Wij hebben allen ongetwijfeld het geluk Christenen te zijn uit overtuiging, van harte en met de daad; maar wij zijn toch menschen. Als zoodanig zijn onze onvolmaaktheden zoo groot, is onze deugd zoo kortzigtig, onze nederigheid zoo bekrompen, dat liet iu eene vergadering niet altijd even gemakkelijk is, de levendigheid van een uitstekend goed lid, en wiens vroomheid hem aller achting verworven heeft, te voorkomen of te bedwingen. Een eerbiedwaardig en met de zuiverste bedoelingen bezield mensch kan het dikwerf aan juistheid van geest ontbreken' welke hem belet het vreemde op te merken, hetwelk zijne voorstellen soms zouden kunnen hebben. Een

-ocr page 222-

176

diep denker heeft gezegd : Men bedrijft nimmer het kwaad vollediger en opgeruimder van hart, dan wanneer men het uit een valsch gewetens-beginsel bedrijft. Van daar die jeuking, om bij elke gelegenlieid te spreken over allerlei aan de Confereneie vreemde onderwerpen; van daar de oorsprong van die woordenstrijden, welke moeijelijk eindigen zonder eenige uitvallen, die ten laatste de liefde zelve aanranden. Bij deze en dergelijke gelegenheden, wordt de taak van den President dikwerf zeer bezwaarlijk. Dat hij met zachtheid de eerste afwijkingen van de goede orde verdrage, laat zich gereedelijk begrijpen; maar hij moet zich tegen haren voortgang en terugkeer verzetten. Met alle mogelijk ontzien der kostbare hoedanigheden van eenen dikwerf eenvoudigen en volijverigen medebroeder, moet hij evenwel pal staan tegen de pogingen, welke men mogt aanwenden, om de vriendschappelijke gesprekken onzer Conferenciën in kittelige beraadslagingen en personele twisten te doen ontaarden. Men zou zich echter bedriegen, indien men waande, dat dan ten minste woorden van gezag en droogheid van toon gelukkige helpers zouden wezen, om de verwarring te bedaren en de gemoederen ter neder te zetten. Neen, dat is zoo niet, en de nederigheid is dengene die voorzit nimmer noodzakelijker, dan wanneer het te doen is, om aan dergelijke stormen een einde te maken. En inderdaad, terzelfder tijd, dat men door eene diepe vernedering zijns geestes, zich onbekwaam acht om tot zijne broeders met vrucht te zeggen : De vrede zij met u, roept men van den hemel over zich, door de vernedering zelve van dat, altoos zoo hoogmoedig en trotsch menschen-ik, het licht, de kracht en zalving af, welker gelukkige aanwending nog bij tijds een einde maakt aan spijtige beraadslagingen.

-ocr page 223-

177

XI. — Dan hoe rijk een President ook begiftigd zij en lioe goed de gesteltenis der leden van de Confereneie moge wezen, hetzij ten opzigte van hun hoofd of in betrekking tot elkander, daar onze goede hoedanigheden beperkt zijn, onze kwade neigingen, duizendmaal onderdrukt , toch gedurig weder trachten op te leven, en de geneigdheid om te vallen aan onze natuur is aangeboren, — moeten wij er ons wel op verwachten, om van elkander iets te verdragen te hebben. Laat ons dan een goeden voorraad opdoen van wederzijdsche toegeeflijkheid en van ware liefde van goed allooi. Zonder die overal en altijd beoefende deugden, kunnen de Conferenciën van den H. Yincentius van Paulo niet leven, of wel men zal er een indruk uit terugbrengen geheel tegenstrijdig aan dien, welken zij moeten achterlaten. Onze Yereeniging is één in hare zamenstelling, zij is ook ^ in de werken, welke zij heeft ondernomen en in het doel, dat zij zich voorstelt te bereiken. Met betrekking tot het geloof, deelt zij in de eenheid der Katholijke Kerk. Deze eenheid maakt een groot deel uit van hare krachten; maar wat er de voltooijing van uitmaakt en verzekert, is de eensgezindheid des harten.

De Katholijken nu hebben sedert achttien eeuwen en in alle Innden der wereld het gelukkige middel, om die eensgezindheid des harten, welke hunne onschuldige kracht en te gelijk hun geluk en roem is, te verkrijgen en te bewaren. Dit middel, Mijnheer en waarde Medebroeder, hebt gij zeker reeds genoemd, het is de deelneming aan en het dikwijls ontvangen van het heilig ligchaam van Jesus Christus in het Sacrament zijner liefde. Wanneer men uit de heilige regtbank opstaat, laat men er helaas! noch zijne verkeerdheden van geest noch zijne zielsfouten achter; maar het is toch wel onmogelijk, dat men het altaar

*

-ocr page 224-

178

verlatende, waar men het geluk had zich met zijnen God te vereenigen, niet ten minste voor eenigen tijd, een weinig nederig zij van de nederigheid van Jesus Christus, een weinig zachtaardig van zijne zachtmoedigheid, een weinig beminnend van zijne liefde. Welnu! met dezen voorraad van deugden, aan Jesus Christus ontleend, kunnen wij gedurende eenige weken eensgezind met ons zelve, in goede vriendschap met onze broeders en zachtzinnig met de armen leven. Zoo wij gedurig naar die goddelijke school snellen, zullen de lessen, die er ons gegeven worden, hare vruchten dragen, en de eensgezindheid des harten zullen wij voor altoos verkrijgen.

Xll. — Dit aloude devies der christenen : Cor wrnum et anima una, brengt mij er toe, om hier met eenige woorden een onderwerp aan te raken, dat tot dusverre nog niet is behandeld en welks gewigt toch zeer groot is. In de eerste tijden der Kerk, hielden de geloovigen niet op van zich in elkanders gebeden aan te bevelen; hunne brieven begonnen en eindigden met uitdrukkingen die in gebruik overgingen en die nooit werden achtergelaten. Ten tijde zelfs van den H. Vincentius van Paulo, en al zijne brieven getuigen het, begon men geene zaken te behandelen, dan na aan dengeen, aan wien men schreef, de liefde, de genade en den vrede van Jesus Christus te hebben toegewenscht. In onze dagen zijn die uitdrukkingen verdwenen en worden bijna niets anders gebruikt dan in de briefwisselingen van personen , die het geestelijk leven hebben omhelsd, liet gevoel echter, hetwelk deze zoowel om den inhoud als den vorm treffende groeten ingaf, leeft nog in onze harten, en niets is in christelijke familiën gebruikelijker, dan het wederzijdsche verzoek om elkan-

-ocr page 225-

179

der in liet gebed niet te vergeten. Nooit worden z.ulke verzoeken afgeslagenofscliooD men dikwijls beschaamd is van ze zich te hooren doen^ wetende al wat men noodig heeft om God met vrucht ten behoeve van anderen te bidden, als men zoo laauw is om voor zich zeiven te bidden. Maar worden die uitdrukkelijk of stilzwijgend aangenomen beloften van te bidden ook volbragt? Helaas ! neen; men moet gulhartig bekennen, dat men er voor het meeste niet aan denkt; ondertusschen zoude die wederkeerigheid van goede diensten voor God een band te meer onder ons zijn, en buitendien een waarlijk kostbaar voordeel voor ieder van ons. Wij zien uit de briefwisseling van bijna al de Conferenciëu, dat onze Medebroeders zich gedurig aanbevelen in de gebeden van den Algemeenen Baad en in die van den Raad van Parijs. Bij sterfgeval, ziekte of in eenigen bijzonderen nood, krijgen wij persoonlijke verzoeken tot dat einde, maar wij ontvangen gemeenschappelijke aanvragen, als eene Confe-rencie een nieuw werk onderneemt, als zij al de zegeningen des Hemels wil afsmeeken op de onderrigtingen, welke zij geeft of laat geven aan de jeugd of de kindsheid, als zij eenige gunst hoopt, of eenig ongelukkig voorval wil voorkomen. Bij deze en andere gelegenheden worden ons gebeden gevraagd. En wij ook, oudste broeders der familie, wij zouden vele titels hebben, om de gebeden te verzoeken van onze niet door gevoelens , maar door afstand verwijderde broeders. Het is om aan het vroom gevoel te beantwoorden, hetwelk de verzoeken van dien aard doet vermenigvuldigen, en dat ons de behoefte doet gevoelen van zelve en onophoudelijk aan God te worden aanbevolen, dat het ons nuttig is voorgekomen, ter uwer kennis te brengen de navolging van een reeds oud gebed, dat zeker

-ocr page 226-

180

Kerkvoogd j heiliger gedachtenis, had opgesteld voor zijn gebruik en dat zijner vrienden. Dit gebed naar de behoeften der Vereeniging en die onzer armen geëigend, goedgekeurd door de geestelijke Overheid en gunstig aangenomen door verscheidene onzer Medebroeders van Parijs, kwam ons geschikt voor, om het verlangde doel te bereiken. (bl. 36.) Het spreekt van zelf, dat het bidden van het gebed voor niemand verpligtend en er volstrekt geene overtreding is, met het achter te laten; al wat men hier heeft willen doen, is te beantwoorden aan eene wezenlijke behoefte en alzoo de godsvrucht te bevredigen van een groot aantal onzer Medebroeders. Zoo wij er echter geneigdheid toe hebben en dit gebed ons treft, schrijven wij het dan elk voor ons af, om het dagelijks met ijver te bidden, hetzij onder onze gewone oefeningen, hetzij in de kerk of op een ander tijdstip van den dag, eu dan zullen wij kunnen inslapen met de troostende en zoete gedachte, dat er in alle deelen der wereld, geene enkele Conferencie, geen enkel door haar ondernomen goed werk en eindelijk geen enkel onzer Medebroeders is, voor wie wij onze gebeden niet ten hemel hebben gezonden.

XIII. — De dagelijksche ondervinding leert ons, dat als er in eene christelijke familie sprake is, van aan de armen eenige goede boeken te bezorgen om hen te onderwijzen, men dikwijls in groote verlegenheid is, of om den titel en den prijs der boeken te kennen, die het geschiktste voor de behoefte der armen zijn, of om eene verstandige keuze te doen in de catalogussen des boekhandels, die zich bepaaldelijk met de uitgave van goede werken bezig houdt. Onderscheidene Conferenciën zijn in dat opzigt in geene mindere verlegenheid. Men dient inderdaad tot den gees-

-ocr page 227-

181

telijken stand te behooren en lang in aanraking te zijn geweest met de behoeftigen van allen ouderdom en leeftijd, om met het dubbel gezag der wetenschap en dei-gewoonte om zielen te besturen, de boeken aan te wijzen die bekend staan, als het geschiktste om te werken op de onwetenden, op de mannen, die er zich een spel van maken, om onverschillig te zijn vooralle geloofsbegrip, en eindelijk op hen, die zich gereedelijk onder het juk des geloofs zouden bukken, indien zij niet verpligt waren, vooraf de banden te verbreken, die hen aan het kwade boeit. Het spreekt van zelf, dat de Algemeene Eaad hier in geenen deele een initiatief wil nemen, hetwelk hem onder geen opzigt toebehoort, ten aanzien der boeken, welke uwe Conferencie voornemens mogt zijn bij voorkeur boven andere, te geven of uit te leenen. Er zijn bovendien bisdommen , waarin zekere werken sedert lang, op raad en aanbeveling van den eersten herder, in aller handen rondgaan en het is geenzins het doel om eenige verandering uit te lokken ten aanzien van hetgeen bij u, nopens boeken van dezen aard, mogt plaats hebben.

XIV. — Ik wil Mijnheer en geliefde Medebroeder, dezen langen brief niet eindigen, zonder u eenige aanbevelingen te herinneren, die betrekking hebben tot punten, welke ik reeds in mijne vorige Rondgaande Brieven behandeld heb. Eenige Conferenciën, door grooten ijver gedreven, doch niet genoeg de uiterste moeijelijkheid beseffende, om werk en middelen van bestaan te bezorgen aan gebeele gezinnen, welke hunne geboortestreek verlaten, om fortuin te gaan zoeken in de hoofdstad, hebben ons somtijds gezinnen toegezonden, die honderd, of somtijds twee honderd mijlen, ja, zelfs van nog verder, op de straten van Parijs,

-ocr page 228-

182

als uit de lucht gevallen, aan onze Conferencien groote ongelegenheid hebben gebaard, en nog baren. De ondersteuningen, die hun hier werden verstrekt, waren, boe klein ook , nog ontzettend, in verband beschouwd tot hetgeen wij aan onze gewone armen kunnen aanbieden, en nog-tans hebben wij, in weerwil van duizend en duizend pogingen, niet een enkel hunner, van de schrikbarende ellende kunnen redden, welke hen verslindt. Het gebeurt zeer zeldzaam, dat de verplaatsing van huisgezinnen uit de provinciën naar den maalstroom, waarin wij leven, voor hen niet liet grootste en meestal een geheel reddeloos ongeluk is. Ik durf u derhalve verzoeken u de bedenkingen te binnen te brengen, welke mijn Rondgaande Brief van den 8 December 1844, (bl. 112), te dien aanzien bevat. De ondervinding, in den sedert verloopen tijd verkregen, heeft de aanmerkingen slechts bevestigd, welke ik de eer had u deswege mede te deelen.

XV. — Onderscheidene jongelieden, voorzien van eene aanbeveling der Conferencie van hunne verblijfplaats, zijn ons komen bezoeken bij het begin van het schooljaar. Wij hebben het levendig verlangen uitgedrukt, in onzen Kond-gaanden Brief van den 2 Julij 1845, (bl. 139), dat die jongelieden, dadelijk bij hunne aankomst te Parijs, ons kwamen zien, ten einde eenige aanwijzingen en raadgevingen te erlangen, die hen op hunne hoede konden doen zijn tegen de gevaren van allen aard, die evenzeer hunne onschuld als hunne beurs bedreigen. Wij hebben met leedwezen gezien, dat al zeer weinige dier jongelieden zich naar de aanbevelingen van hunne familiebetrekkingen hadden gedragen. De brieven, waarvan zij houders waren, zijn ons eene maand en zes weken na derzelver dagtee-

-ocr page 229-

188

kening ter hand gesteld. Wanneer wij, om hen voor de inrigting hunner kleine huishouding te Parijs te leiden, eenige, op raenschen- en zaakkennis gegronde raadgevingen waagden, bemerkten wij, dat de plaats reeds was bezet en dat andere raadgevingen , welke wij ons onthouden te bestempelen, ongelukkigerwijze de onze hadden voorkomen. Deze omstandigheid maakt het maar al te duidelijk, welke de reden is, dat een zeer groot getal dier jongelieden, ofschoon dadelijk, maar reeds te laat, in aanraking gesteld met de Presidenten der Confereneiën van de wijken der scholen, reeds van den beginne af, vrij weinig smaak betoonden voor onze bijeenkomsten, waar men hen, bij wijze van proefneming, had ingeleid, en waarvan zij niet gedraald hebben weg te blijven , zelfs alvorens voorgedragen te zijn, om er deel van te maken. Welke zullen de gevolgen van die noodlottige verwijdering, zoowel voor hun geloof als hunne zeden, zijn geweest? God weet het. Wij voor ons kunnen hun lot niet genoeg betreuren, als wij zien, hoe gelukkig dat der jongelieden is geweest, die dadelijk bij hunne uittrede uit de reiskoets, naar ons lieengesneld, in hunne eerste zorgen voor hunne vestiging geholpen zijn door onze beste jongelieden, die zich broederlijk hadden aangeboden, om hun die soort van dienst te bewijzen. Die goed geraden studenten hebben in onze Confereneiën eenige overeenkomst gevonden met hetgene zij verloren hadden toen zij afscheid namen van hunne dierbare familie-betrekkingen; onze bijeenkomsten hebben dadelijk hun hart ingenomen; zij zijn begonnen de armen te beminnen, en hunne vrienden kiezende onder de vrienden der armen, is ook hun vertrouwen, Gode zij dank, niet teleurgesteld. Hopen wij, dat wij een volgend jaar, een minder groot getal achterblijvers

-ocr page 230-

184

langs den weg, die tot godsdienst en deugd geleidt, te betreuren zullen hebben ; want gemeenlijk vallen die achterblijvers den vijand in handen.

XVI. — Ofschoon, zoo als de Rondgaande Brief van den 2 Julij 1845 vermeldt, onze dienstvaardige tusschenkomst bij de studenten, die uit de provinciën herwaarts komen, in geen geval het toezigt, de raadgevingen noch ook de leiding der personen, die een natuurlijk of bij volmagt verleend gezag hebben, om hen op den regten weg te geleiden, kan vervangen, meld ik u echter met levendig genoegen een nieuw en voor de christelijke gezinnen troostend gebruik , hetwelk onlangs in eenige onzer Conferenciën in de nabijheid der scholen , is tot stand gekomen. Ik bedoel de eettafels, welke er zijn opgerigt door eenige jeugdige Medebroeders vol ijver en van eene niet minder opgeruimde, dan opregte vroomheid. Zij vereenigen zich ten getale van 25 of 30 in een lokaal, tot dat einde gezamenlijk en voor dat doel alleen gehuurd, erlangen er een gezond en overvloedig voedsel, en vinden daar voor, onder en na den maaltijd, belangrijke en onderhoudende toespraak. Zij doen vervolgens, indien het weder het toelaat, eene wandeling, en keeren vroegtijdig ten hunnent terug, om zich weder aan het werk te zetten, in afwachting van de zoete uitboezemingen en beminnelijke vreugd van den volgenden dag. Tot dus verre zijn de eenige toegelatene gasten leden geweest der Conferenciën van den H. Vincen-tius van Paulo. Niemand oefent daar eenig toezigt en het zou hier ook geheel nutteloos zijn, want jongelieden , die zich niet gezocht hebben dan om met grooter vrijheid bij hunne maaltijden, de voorschriften der Kerk in acht te nemen, hebben; om zich in die gevoelens te handhaven, geene

-ocr page 231-

185

andere wacht noodig^ dan het innig gevoel van godsvrucht, dat hen aldus vereenigd heeft. Deze bijeenkomsten kunnen niet anders dan hoogst aangenaam wezen voor de jongelieden; zij zullen hun ook zeer nuttig zijn, want uit dien vertrouwden omgang met werkzame en brave jongelieden zullen een groot aantal van die levendige en opregt christelijke vriendschappen ontstaan, die het genoegen, de tioost en dikwerf grootendeels het geluk des levens uitmaken.

XVIT. — Het gebeurt somtijds , dat behoeftige personen, vertrokken met eenen aanbevelingsbrief eener Conferencie aan eene naburige Conferencie, die brieven behouden, hetzij zij die uit ontrouw geopend hebben, of dat zij, aan wie zij gerigt waren, er geen prijs op gesteld hebben om ze te bewaren. Daaruit zijn grove misbruiken ontstaan. Met behulp dier brieven is men van deur tot deur, van dorp tot dorp gaan bedelen, en de Vereeniging van den H. Vincentjus van Paulo is op die wijze blootgesteld geweest aan bet schijnbaar ongelijk, van aan diezelfde aanbevelingsbrieven geen regt te hebben laten wedervaren. Het is genoeg dit ongerijf aan te stippen, om er de oorzaak van weg te nemen en er den terugkeer van te verhinderen.

XVIII. — Wanneer de door eene Conferencie beschermde kinderen op het punt zijn van de stad te verlaten, alwaar zij hunnen leertijd hebben doorgebragt, en van zich op weg te begeven om Frankrijk rond te reizen, stellen eenige Conferenciën hun algemeene opene aanbevelingsbrieven ter hand en roepen, ten behoeve van de houders, de hulp en den bijstand in van alle leden der Vereeniging.

-ocr page 232-

186

Dit gebruik is zeer bedenkelijk, liet bevordert, in zekere gevallen , de landlooperij, de luiheid en bedela rij. Om die en nog andere gevaren te vermijden, is liet den Raad voorgekomen, dat het voorzigtig zou wezen, de volgende voorzorgen in acht te nemen:

1°. Nimmer algemeene en in den vorm van Rondgaande Brieven ingerigte aanbevelingen af te geven aan een hand-werks-leerling, hoe goed zijn voorgaand gedrag ook moge geweest zijn.

2°. Aan dien leerling nimmer anders ter hand te stellen, dan eenen bepaalden brief, met uitdrukking van den naam der naaste Confereneie. Deze laatst bewaart den brief, vervult hare liefdedienst jegens den werk gast gedurende zijn verblijf en geeft hem, doch alleen wanneer hij liet verdiend heeft, eenen nieuwen brief voor eene verdere Confereneie.

3°. Indien de handwerks-leerling geen volledig vertrouwen inboezemt, met betrekking tot de onschendbaarheid des briefs, dien men hem ter hand mogt stellen, dan gebiedt de voorzigtigheid, om dien aanbevelingsbrief over den post te zenden en aan den reiziger alleen den naam op te geven van den beschermer, welken de liefdadigheid hem in eene naastbijgelegene stad aan de hand doet, in geval hij waarlijk verdiend beschermd te worden.

4°. Alles zou ten beste geschikt zijn, indien de Confereneie , die het eerst den reiziger ontvangen heeft, bij zijn vertrek verder op, wel rekenschap geliefde te geven aan de Confereneie, die den werkgast het eerst heeft aanbevolen, van de wijze waarop hij zich gedragen heeft gedurende zijn langer of korter verblijf, hetwelk hij in zijne eerste reis-statie mogt hebben gehad.

-ocr page 233-

187

XIX. — Ik voeg hiernevens, doch alleen voor een zelcer getal Conferenci'én, toaaraan hij nog niet is medegedeeld, een vrij uitgebreiden Rondgaanden Brief over het liefdewerk van den H. Ï'iianciscus Eegis, geschreven onder dagteekeniug van den 15 October 1844. Ik heb reden om te veronderstellen, dat deze brief niet zonder vrucht zal geraadpleegd worden door die leden uwer Conferencie, die zich meer bijzonder met de wettiging der huwelijken van de armen willeii bezig houden. De vurigste ijver. Mijnheer en geliefde Medebroeder, is niet voldoende, om een lid der Conferencie van den H. Vincentius van Paulo, al wat de wettiging der huwelijken van de armen betreft, te doen besturen. Hij moet bovendien eene zekere handeling van zaken en vrij gevorderde kennis onzer burgerlijke wetten hebben. Eegters, advokaten, notarissen, procureurs hebben bijzondere geschiktheid om zich met goeden uitslag met dit zoo belangrijke en somtijds zoo moeijelijke werk bezig te houden. In onderscheidene steden hebben de Con-ferenciën van den H. Vincentius in haren boezem af-deelingen gevormd, die bepaaldelijk ten doel hebben, om de ongeoorloofde zamenwoningen tot de waardigheid van christelijk huwelijk te helpen verheffen. Deze maatregel van innerlijke orde kan oj) sommige plaatsen nuttig zijn, zonder daarom op andere uitvoerbaar te wezen. Elke Conferencie behoort daaromtrent te bepalen hetgeen haar het geschiktste voorkomt.

De kanker van het bijzitschap is bijna altijd verborgen en het bestaan er van komt niet aan den dag, dan wanneer de algemeene bekendheid de armen, die in den toestand verkeeren, onderrigt, dat er gemakkelijke en kostelooze middelen bestaan, om er uit te geraken. Indien gij het nuttig acht, dit gedeelte uwer liefdewerken te

-ocr page 234-

188

regelen, en in de vooronderstelling dat nog niets van d^en aard in uwe stad is tot stand gekomen, zal het dienstig wezen, de geestelijkheid er berigt van te geven, opdat de ongelukkige in bijzit levende armen onverwijld aan u verwezen worden.

Ook dan, wanneer er een genootschap van den H. Fran-ciscus Eegis op de plaats, waar eene Conferencie is op-gerigt, bestaat, is het nog goed den llondgaanden Brief in uwe archieven te bewaren, indien uwe Conferencie onder het getal dergenen is, aan welke ik de eer heb hem te doen geworden, omdat hij zeer uitgebreid zijnde en eene menigte, moeijelijkheden omvattende, die zich dagelijks bij de sluiting der huwelijken voordoen, het dikwerf gebeuren kan, dat de leden der Conferenciën hem met vrucht raadplegen, om eenige wenken aan eenige hunner armen te geven.

Deze Eondgaande Brief is eene nieuwe gift, welke de Vereeniging van den H. Peanciscus Regis de gelukkige gedachte heeft gehad, aan de Conferenciën van Frankrijk en België te doen toekomen. De andere landen, alwaar wij Conferenciën hebben, aan eene van de onze geheel verschillende wetgeving onderworpen zijnde, zoo zou dit kleine werkje niet het minste nut hebben gehad voor onze Medebroeders in Engeland, Italië, Mexico enz, en men ••heeft zich alzoo onthouden haar dit te zenden.

XX. — Deze zijn. Mijnheer en geliefde Medebroeder, de voornaamste aanbevelingen , welke de Algemeene Eaad mij belast, de eer te hebben van u te doen. Ik heb in dezen Brief onderscheidene onderwerpen behandeld, die onderling weinig verband of overeenkomst hebben, doch ik heb een te groot getal Eondgaande Brieven willen ver-

-ocr page 235-

189

mijden. Ten slotte blijft mij slechts over, mij met u, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en met alle leden uwer Conferencie te verheugen over de zigtbare bescherming, welke de Heer aan onze Vereeniging gelieft te verleenen. Spoedig zal u het verslag over 1845 worden toegezonden en gij zult alsdan beter dan thans de tallooze redenen kunnen waarderen, welke wij hebben, om aan God den nederigsten dank te betuigen.

Wij tellen niet minder dan 225 standpunten, waar wij ons met de zorg der armen bezig houden. Bij elke inlijving eener nieuwe Conferencie kunnen wij zeggen: Ziedaar eene stad te meer, waar nieuwe vertroosters aan de bedrukten worden gezonden, waar nieuwe brooden ge-bragt worden aan hen die honger lijden , waar meerdere kleederen worden verstrekt aan de naakten en waar de armen en onwetenden hunne gebeden ]eeren stamelen, en al hun vertrouwen stellen op dien God van goedheid, dien zij misschien al te lang miskend en beleedigd hebben. Duizendmaal gelukkig de dag. Mijnheer en geliefde Medebroeder, waarop het ons gegeven is, ons onder de heilige banier van den H. Vincentius van Paulo te scharen. Vermijden wij het klagen over onze werkzaamheden, of onze tegenheden, zorgen en teleurstellingen in onze betrekkingen met de armen op te tellen. De liefdadigheid is een edel trafiek, waarbij niet te verliezen is, maar waarvan de voordcelen niet op deze aarde geregeld worden. Het leven put zich uit, de ondermaansche dingen gaan voorbij en vlieten een voor een daar henen,, De tegenspraak en smarten zullen op hare beurt voorbijgaan; maar op den bodem van dat alles, zijn er twee zaken die boven het vermogen des tijds verheven zijn, die blijven en nimmer ontbreken zullen; namelijk de waarheid Gods en de

-ocr page 236-

190

liefde; Veritas Domini manet in aeternum; CharUas non excidit, Yertroosten wij ons dan de een den ander, te midden der beproevingen, en wachten wij ons van er ons gedurig en zonder mate over te bedroeven, alsof wij be-hoordyn tot hen, die geene hope hellen.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, voor de Conierencie en voor u, de nieuwe hulde van mijne toe-genegene hoogachting.

JULES GOSSIN,

-ocr page 237-

191

IX.

Kondgaande Brief van den 9 Jnnjj 1846.

Parijs, 9 Junij 184i6.

Mijnheer en geliefde Medebroeder,

De Kondgaande Brief, welken ik de eer had onder dagteekening van den 31 Mei 11. tot u te rigten, was reeds gedrukt en op het punt van verzonden te worden, toen de tijding van den dood des Pausen de geheele Kerk met rouw heeft vervuld. Dit voor alle Katholieke harten reeds zoo gevoelig verlies, moet voor de leden der Yer-eeniging van den H. Yincentius van Paulo het voorwerp van eene meer bijzondere en innige droefheid zijn. Trouwens hoe zouden wij ooit kunnen vergeten, dat onze Ver-eeniging plegtiglijk gezegend, bemoedigd, bevestigd en verrijkt is geworden door de uitstekendste gunsten van allen aard, welke Zijne Heiligheid Paus Gregorius XYI over haar heeft gelieven uit te storten.

De Algemeene Eaad heeft zich gisteren, den 8 Junij, vereenigd en dadelijk den wensch geuit, dat alle Confe-renciën onverwijld eenen dag bepaalden, waarop zij het H. Misoffer zouden bijwonen tot intentie van den verheven

-ocr page 238-

192

en geliefden Vader, die aan het groote Katholieke huisgezin is ontrukt geworden.

De 27 Conferenciën van Parijs en die der voorsteden gaan de opdragt harer gebeden beginnen; ieder aan de hoofdstad vreemde Conferencie zal zich beijveren, ik twijfel er niet aan, om zich op hare beurt van dien grooten pligt te kwijten, op ontvangst van den tegenwoordigen Brief, indien al de godsvrucht van sommige harer, er de uitvoering niet van heeft vooruitgesneld, door het voorgevoel, hetwelk zij ligtelijk konden hebben van hetgeen kinderlijke liefde en erkentelijkheid in deze treurige omstandigheid van ons gingen eischen.

Onze Conferenciën buiten Europa zullen ook hare beurt hebben, en het is waarschijnlijk, dat de H. Offers door de Yereeniging van den H. Vincentiüs van Paulo voor den grooten en hooggeachten Opperpriester, die haar uitstekende weldoener was, opgedragen, nog niet ten einde zullen wezen, wanneer de Algemeene Kerk zich over de verkiezing van eenen nieuwen stedehouder van Jesus Christus zal verheugen.

Intusschen en van nu af reeds, zullen de Conferenciën van Europa de gelegenheid niet willen laten voorbijgaan, zonder zich te vereenigen met de gebeden der Kerk voor den goeden uitslag der belangrijke en plegtige verkiezing, die wordt voorbereid.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, voor uwe Conferencie en voor u, de nieuwe hulde mijner toegenegene hoogachting.

JULES GOSSIN,

-ocr page 239-

193

X i).

Kondgaande Brief van den 21 November 1846.

Parijs, 21 November 1846.

Feestdag yau O. L. V. Presentatie.

Mijnheer en geliefde Medebroeder ,

Na den langen Eondgaanden Brief, welken ik de eer liad u, onder dagteekening van den 31 Mei 11., te doen toekomen, dacht ik niet,, binnen een zoo kort tijdsbestek , u eene nieuwe mededeeling van dien aard te zullen moeten doen. Dan eene omstandigheid van groot gewigt, daar zij onmiddellijk de arme huisgezinnen, welke wij bezoeken, betreft, maakt het mij ten pligt, om dadelijk uwe bezorgdheid op hunne ontzettende behoeften, even als op de middelen, die tot derzelver verpligting aangewend schijnen te kunnen worden, te vestigen.

1) De Rondgaande Brieven van den 27 October 1846 en 9 Februarij 1847, nopens het houden eener inzameling voor de slagtoffers der overstroomingen van de Loire en voor den hongersnood in Ierland, worden niet opgenomen, als slechts onderworpen van voorbijgaand belang betreffende.

-ocr page 240-

194

De oogst van 1845 had veel te wenschen overgelaten j die van 1846 is nog schraler geweest, en dit jaar is, even als in het vorige, de aardappelenziekte nog de algemeene schaarschheid komen vermeerderen. Frankrijk, Belgie en een gedeelte van Schotland zuchten over den hoogen prijs, waarop het brood gestegen is. Ieder weet, dat in Ierland waar het graan en de aardappelen evenzeer ontbroken hebben, de verschrikkelijke hongersnood is uitgebroken. In sommige streken en inzonderheid in Frankrijk en in het noorden van Italië, verliest zich de duurte der levensmiddelen bij de rampen door veelvuldige branden en overstroomingen veroorzaakt, waarvan de verschrikkelijke en onlangs plaats gehad hebbende verwoestingen verre al, wat de verbeelding zich kan voorstellen, overtroffen hebben. Eindelijk treden wij een wintergetijde in, dat in alle deelen zeer streng schijnt te zullen zijn.

Ziedaar den toestand; hij is somber en smartelijk : doch willen wij hiermede zeggen, dat er niets te doen valt en dat men bij het tafereel van zooveel ellende zich bepalen moet tot het gevoel eener drooge en trage gelatenheid met het ongeluk eens andere?

Voorzeker neen: want de armen zijn, te midden van hun lijden, niet onterfd van het regt, God hunnen Vader te noemen en Hem hun dagelijJcsch brood af te smeeken. Aan hen, zoo wel als aan ons, belooft het Evangelie het voedsel, hetwelk den jongen der vogelen, niet ontbreekt; het ware God tergen, de handen over elkander te felaan en te hopen, dat de Hemel, even als weleer aan den H. kluizenaar Paulus , aan ieder onzer aangenomen behoeftige huisgezinnen, iederen morgen eenen raaf zal toezenden, die hun een versch brood aanbrengt; dan wat doet het, dat een wonder van dien aard tot een ander

-ocr page 241-

195

tijdvak behoore, zoo in den tijd, waarin wij leven, de Voorzienigheid anders, doch niet minder vruchtbaar in wonderen, en de tallooze en verbazende hulpmiddelen, waarover zij beschikt, in werking brengende, de zaken zoo weet te regelen, dat overal de honger worde gestild? Is het leven niet meer dan het voedsel en het ligchaam niet meer dan het Meed? zeide de Verlosser. Gelooven wij dan ook vastelijk, dat Hij, die het leven gaf, het ook aan zijne arme schepselen zal weten te bewaren, en dat Hij — hoezeer aan dit tijdvak van beproeving zijnen loop latende om redenen, welke wij niet kennen , doch die zijner eeuwige wijsheid waardig zijn , — niet zal toelaten, dat onze kwalen een zekere maat overschrijden, waarvan zijne barmhartigheid later de grenzen zal weten te beperken. Het is alleen door het nederig en vrijwillig aannemen der boetende straffen, welke van boven komen, dat de mensch de hand kan ontwapenen, die ze uitdeelt, en hier zonder ik de bezoekers der armen niet van de armen zelve af; trouwens zijn de smarten van dezen óok niet de onzen ? O! zoo wij al niet liefderijk, genoeg zijn, om in waarheid te kunnen zeggen, dat onze armen in onze gezinnen emi als onze eigene hinderen Medetellen, handelen wij dan ten hunnen aanzien zoo, dat zij altans ons met liefde hunne vaders noemen.

De gedragslijn, welke wij in de tegenwoordige omstandigheden geroepen zijn te volgen, schijnt mij toe. Mijnheer en geliefde Medebroeder, met inachtneming van het verschil van menschen , tijden en rampen, hare maat en toonbeeld te vinden in hetgeen de H. Vincentius deed op het gedenkwaardig tijdstip, waarop zijne liefdadigheid, met behulp der ontzettende som van 26,500,000 franken, door zijne zorgen achtervolgens opgezameld, zooals de ge-

-ocr page 242-

196

schiedenis vermeldt, Lotharingen, Picardië en. een deel van Champagne voedde; men zal in zijn leven het verhaal der heilige verkwistingen aantreffen, waarvan de dienaar Gods destijds de gloeijende apostel, de getrouwe bewaarder en voorzigtige uitdeeler was. Men zal daarin niet zonder teergevoelig te worden, de opofferingen kunnen lezen, welke het gesticht van St. Lazarus, aangevuurd door deszelfs opperhoofd, niet ophield te doen, om de hulpmiddelen tegen de ontzettende behoeften eenigzins te doen opwegen. Destijds voorzeker, wedijverden de vrijgevigheid van sommige grooten van het hof en de vrome edelmoedigheid van eenige christelijke dames, om dit reuzenwerk te schragen. Maar de rampen dier drie gewesten hadden een wat langeren duur dan de schaarschheid, waarin het thans zake is te voorzien, onder Gods goedheid hebben zal. De hulpmiddelen, ja, zij waren destijds uitgestrekt maar een vrij beperkt getal zeer rijke personen verschafte die, terwijl heden ten dage, de liefdadigheid zich tot alle klassen der maatschappij heeft uitgestrekt. Yleijen wij ons dan, dat wij in de menigte der aalmoezen datgene zullen vinden, wat aan de ruimte van elk derzelve moet ontbreken. De liefde is vindingrijk, zij zoekt en eindigt met het geheim te vinden , om zoo al niet het geheele publiek, ten minste christelijke familiën belang in te boezemen, zelfs dan, wanneer de middelen om voor de armen hulpbronnen te scheppen, afgesleten en in onaanzien zijn geraakt, Charilas omnia sper at.

De Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo mag verschillend beschouwd en beoordeeld worden uit het oogpunt der verscheidenheid van diensten, welke zij geroepen is te bewijzen ; maar met ter zijdestelling van alle andere, is het ontwijfelbaar voor ieder, die haar va;Q haren

-ocr page 243-

197

oorsprong tot nu toe met het oog gevolgd heeft, dat ons liefdewerk een der middelen is, waarvan de Voorzienigheid zich bedient, om een groot aantal ongelukkigen van alle godsdienst, van allen ouderdom en alle landen te hulp te komen.

Om aan eene zoo schoone roeping te beantwoorden, moet zij, in tijden van beproeving, hare werking weten te evenredigen naar de ontzettende algemeene behoefte, en om dat doel te bereiken , moeten hare opofferingen geene andere grenzen kennen dan die van hetgene mogelijk is.

Ten dage, waarop volgens eene aloude legende, de H. kluizenaar Paulus het bezoek van een ander vroom kluizenaar ontving, bragt de raaf een dubbel brood in de kluis. Vergeten wij, die de teerhartige en verstandige werktuigen der Voorzienigheid zijn, dan ook niet, dat wij aan de armen met heide handen moeten geven, wanneer, zoo als thans rampspoedige gebeurtenissen hunne gewone ontblooting, nog met den ter neder drukkenden last eener ongehoorde en bijna algemeene ellende verzwaren.

Er is een middel om onze aangenomen gezinnen de uitwerkselen der edelmoedige gewilligheid, waarmede wij bezield zijn om hun te hulp te komen, te doen gevoelen.

Het is dit, namelijk onze hulpmiddelen van allen aard te vermenigvuldigen en tot dat einde van God nederig de genade te vragen, van onze harten meer en meer door het vuur der liefde te doen ontgloeijen.

Die genade nu zullen wij erlangen, indien zij in den naam van Jesüs Chhisïus, door alle leden der Vereeniging van den H. Vingentius van Paulo wordt afgesmeekt met dat vertrouwen en die volhoudendheid, die om zoo te zeggen maken, dat het gebed bevelen aan den hemel geeft.

Hetgeen weleer een beroemd kerkleeraar zeide, toen hij van de liefde sprak: hemin en doe dan wat gij wilt,

-ocr page 244-

198

laat zich verwonderlijk wel toepassen op de liefde jegens den naaste: Bemin hem en doe voor hem wat gij wilty want daar uwe gedachten en daden alsdan gedurig de armen ten doel hebben^ zoo zult gij als van zelf en zonder eenige andere opwekking geneigd zijn^ om hun alle giften en alle aalmoezen te geven, die eerst uwe ziel en vervolgens hun kleedingsmagazijn en kas zullen verrijken.

Het Kleedings-Magazijn.

Ieder van ons heeft meubelen, kleederen en linnen, welJce men zien lean en meubelen , kleederen en linnen, welhe men niet ziet. De eerste dier voorwerpen zijn tot onze persoonlijke dienst; ik vraag daarvan het offer niet. Wat de tweede betreft, die toelke men niet ziet, deze zijn b. v. oude meubelen, welke in liet stof der zolders staan te vergaan ; de afgelegde kleederen, welke de insehten in stilte in de diepe kasten verteren, de buiten gebruik gestelde stroozakken en dekens, welke de ratten en muizen in de bewaarplaatsen afknagen. Zou het mij veroorloofd zijn, het offer van dat alles ten behoeve onzer armen te vragen? Dit voorstel zal bijeenigen ingang vinden, maar de meesten zullen antwoorden, dat zij noch oude meubelen, noch oude voorwerpen van ligging, noch oude kleederen hebben.

Ik zal durven aanhouden. Ik zal zeggen, dat mijne geliefde Medebroeders zich ter goeder trouw misleiden. Zoo zal ik hun vragen, of zij wel de moeite genomen hebben om eens rond te snuffelen op die plaatsen, waar dergelijke voorwerpen gemeenlijk ter neder liggen. Indien zij ontkennend antwoorden, zal ik sterker dan ooit beweren dat zij, zonder het te weten, nuttige geschenken aan de

-ocr page 245-

199

armen kunnen doen. Tot staving van mijne bewering, zal ik de klagten aanvoeren van iemand, die eens verhuist. Men is nooit zoo rijk, zegt men, als wanneer men van woning verandert. Ban ziet men eerst wat een hoop oude prullen men bezit. Wat te doen met al die rommelzoo ? Ze verkoopen ? Wat krijgt men er voor ? Ze medenemen ? Welk een last ? Ze daar laten ? Dat zou toch jammer wezen.

Dit hoort men dagelijks zeggen en door iedereen. Welnu ! men geve al die dingen aan het Magazijn der Con-ferencie en deze zal er wel partij van weten te trekken. Ziedaar b. v. een ouden leuningstoel, die sedert lang afgedankt en welks diensttijd misschien vijftig of zestig jaren telt; liet bekleedsel er van is sedert lang versleten; wees gerust; een overtreksel zal het vervangen, en dit meubelstuk zal de troost, de rust en de verkwikking zijn, van een zieke, een grijsaard of zwakke. Wat te doen met die manke stoelen! Men zal de nog goede pooten afzagen ter lengte van de gebrokene en aan deze of gene moeder zittingen voor hare kinderen bezorgen.

Maar dit verteerde behangsel, maar dat tot op den draad afgesleten stuk tapijt, waartoe zullen zij dienstig zijn ? Om den tegel- of steenen vloer van hem, die geen ander bed hebben, minder koud te maken, of hun tot dekking te dienen, welke zij missen. Ik zou die voorbeelden nog verder kunnen uitstrekken en het nut be-toogen van het saai, dat vroeger gordijnen was, van oude kisten en koffers en zelfs van de minste planken; ik zou kunnen aantoonen, hoe die lappen wollen- of linnenstof wezenlijke weldaden zouden wezen voor zoo vele ongelukkige moeders, die met kinderen overladen zijn. Dan ik laat het hierbij en zou vreezen misbruik te maken van de vrijheid, welke ik mij veroorloofd heb van alles te

-ocr page 246-

èoo

lüogen zeggen. De liefde echter veredelt alles. Overigens wat scheelt het, of ik in dezen brief zoo verre ga van n te onderhouden over lappen, oude kleederen en uitschot, zoo ten slotte eenige huishoudens, die aan alles gebrek hebben, bij het begin van den winter tot hun groot genoegen voorzien worden van eenige dier straks genoemde voorwerpen, den on vruchtbaren overlast onzer woningen.

Lodewijk XII, koning van Frankrijk, die de Vader zijns volks werd genoemd, droeg zijn overkleed, tot er de ellebogen doorstaken, om het geld zijner onderdanen te sparen en de geschiedenis heeft dezen trek met eerbied bewaard. De tijden zijn veel veranderd en het voorbeeld van Lodewijk XII komt niet meer te pas; maar daar wij in weerwil van onze zedige gewoonten op onze bijeenkomsten geen onzer Medebroeders zien, die zoo karig gekleed gaan als de goede koning Lodewijk XII, waarom zouden wij het ons dan tweemaal laten zeggen, van aan Jesus Chiiistus, in den persoon zijner armen, onze Hee-deren te geven, waar de ellebogen doorsteken/'

De kas der Conferenciën.

Het is hier niet te doen om een punt des sluijers op te ligten, welke de gift bedekken moet, die aan de hand van ieder onzer is ontvallen. Tot dus verre, is de aalmoes uit haren aard geheim geweest, en die eigenschap zal haar nimmer ontbreken, waiit daarin ligt geheel de geest der Vereeniging.

Dan, ook met inachtneming eener bescheidenheid, welke onze gebruiken evenzeer als de welvoegelijkheid gebieden, mag men toch verlangen :

-ocr page 247-

èül

1®. Dat de leden, welke om eenige reden beroofd zijn van de gelegenheid, om de Confereneie bij te wonen en die hunne lons laten halen, nooit vergeten, zoo als dit te dikwijls het geval is, van hun offer in het zakje te doen storten.

2°. Dat ieder van ons, bij de inzameling, eene aan zijn fortuin geëvenredigde aalmoes storte, in plaats van, wat niet zeldzaam is er het grootste gedeelte van achter te houden, om het te bedeelen aan die gezinnen, welke men gehouden is te bezoeken en voor welke men voorliefde gevoelt; en eindelijk :

3°. Dat ieder lid in den schoot zijner familie de personen , die er deel van maken, trachte belang in te boezemen voor de ellenden, welke de Confereneie geroepen is te verligten.

Men mag met grond hopen, dat door aldus te doen, onze Medebroeders de wekelijksche hulpbronnen der Confereneie reeds merkelijk zullen stijven. Dan van hoeveel belang dit ook zij, ware het nog weinig, indien wij niet tevens God smeekten, om in de omstandigheden, waarin wij verkeeren, in ons de liefde te vermeerderen, zoodanig, dat men ons kunne zeggen: Gij bemint moe broeders die ongelukkig zijn; doet thans voor hen wat gij wilt. Ja, de vernieuwing van ons hart in de liefde van Jesus Christus is de groote genade, de uitstekende genade, de hoofdzakelijke en alles overtreffende genade, welke wij moeten afbidden met een vertrouwen en eene volstandigheid, vol ootmoed en vol van een levendig verlangen, om op de wegen Gods voortgang te maken. Indien wij allen die ontschatbare gave verkrijgen, zullen de armen overvloedig geholpen worden en wij, die hen bezoeken, zullen ons in nieuwe menschen herschapen vinden.

Onderzoeken wij dan eens ons zelve en trachten wij,

-ocr page 248-

202

zonder ons te vleijen, te ontdekken, of wij dien geest van liefde, waarvan ik spreek, in hooge mate bezitten.

Zeker, indien wij ons zeiven die vraag doen in oenen algemeenen zin en zonder te treden in een onderzoek der bijzondere omstandigheden , die vooral nagegaan moeten worden, zal het antwoord, hetwelk wij ons zeiven zullen geven, gunstig en van dien aard wezen, dat wij erover voldaan zijn.

Bemin ik de armen ? — Wel, mij dunkt van ja. Ik spreek gaarne van hen en ik ondervind nog veel meer genoegen, om hun eenige hulp toe te brengen. — Bemin ik hen om Jesus Christus? — Ja, dat geloof ik wel; want zoo de godsdienst mij niet gebood om hun te hulp te komen , meen ik, dat mijn geduld spoedig zou zijn uitgeput en dat ik op zou houden om bezig te zijn hen te dienen; immers nu en dan, heeft men veel van hen te lijden.

Wanneer ik mij op de Conferencie bevind en men mij het zakje aanbiedt, is dan hetgeen ik er in werp, in verhouding tot mijn fortuin? — Mij dunkt ook nog van ja, want ik heb toch nog andere lasten te dragen.

Zoodanig is de uitslag van het onderzoek, indien ik het bewerkstellig, zonder dieper door te dringen en mij tot algemeene vragen bepaal.

Maar hoezeer zal de zelfvoldoening, welke ik misschien gevoelde over de uitkomst van dit vlugtig overzigt, veranderen en voor een gevoel van schaamte en leedwezen plaats maken, indien ik, alle onbestemde algemeenheden, die mij slechts kunnen verdolen, ter zijde stellende, met de lantaarn in de hand !) in de binnenkamer van mijn

1) Scrutabor Jerusalem ia lucernis, SopLon : 1. 12.

-ocr page 249-

203

hart treed, om er de waarheid te achterhalen nopens hetgeen ik ben, en met opzigt tot de liefdadigheid gelden mag!

Ik geloof de armen te beminnen; maar in welke omstandigheden hebben hunne belangen en behoeften ten minste slechts gelijk gestaan met mijne invallen en grillen, die mij dikwerf zoo veel hebben gekost?

Ik geloof de armen te beminnen ; maar wanneer heb ik, om hen beter te ondersteunen, afgezien van een aankoop, die mijne zinnelijkheid, of mijne ijdelheid vleide? Wanneer heb ik , ten hunne gevalle, eene uitgave gespaard, die toch slechts bestemd was, om aan mij zeiven eene ijdele en dikwerf voorbijgaande en vlugtige voldoening te verschaffen ?

Ik geloof hen te beminnen; maar wanneer heb ik werkelijk mijn overvloed aangesproken, om hun geheele hulp te verschaften ?

Ik geloof hen te beminnen; maar waarom ontbreekt hun dan alles en waarom ontbreekt mij niets ? Wat is dat voor eene liefde, die niet mededeelt? Wat soort van liefde mag het heeten, die het brood geheel voor zich behoudt en er aan de anderen slechts de stof en kruimels van aanbiedt ?

Ik geloof hen te beminnen; maar waarom ben ik zoo gemakkelijk, en zelfs zoo kwistig jegens mij zei ven, wanneer ik de schatting, welke ik aan de mode, of aan hetgeen de wereld welvoegelijkheid noemt, onder de reeks van mijne eigenlijk gezegde behoeften rangschik ?

Waar zijn dan de wezenlijke en waarachtige bewijzen, welke ik aan de armen van Jesüs Christus gegeven heb van mijne opoffering, mijne zelfverloochening en toewijding?

In geen enkelen der vele dagen mijns levens ontdek ik daarvan eenig spoor.

11

-ocr page 250-

204

Is het met het oog op en ter navolging van Jesus Christus, dat ik de armen heb bemind? Laat ons eens zien.

Het was vooral jegens hen, dat Jesus Christus zich zachtmoedig en nederig van harte toonde; zij waren de meest geliefkoosde voorwerpen zijner onderrigtingen en weldaden; nooit zond Hij hen weg of stelde hen uit.

Hij gaf zich aan hen zonder uitstel of terughouding. Onder de menschen, in wier midden ik verkeer, zijn het daar de armen, wier tegenwoordigheid ik bij voorkeur zoek? Is het jegens hen, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben ? Heb ik niemand van hen ooit barsch behandeld of terug gewezen? Wie is degenen, aan wien ik mij geheel heb toegewijd, ik, die bijna altijd aan de voldoening van mijnen smaak en het zoeken naar al wat gemak en schoon is, in hetgene mij omringt, de voorkeur heb gegeven boven de voldoening, welke ik ten minste aan huune dringendste behoeften verschuldigd was!

Kan ik zeggen, dat ik met ijver de verligting hunner ellende wensch, wanneer ik van mijne zijde zoo weinig doe om hen te helpen ? Jesus Christus verzekert mij, dat wanneer ik aan eenen arme te eten geef, ik Hem zeiven spijzig; dat wanneer ik hem ga zien, ik Hem zelve bezoek. Ter goeder trouw gesproken, zou ik Jesus Christus durven behandelen, zoo als ik de armen tot dusverre behandeld heb? En toch is Hij in hen tegenwoordig, want Hij heeft het zelf gezegd.

Ik heb somtijds nachten in de genoegens der wereld doorgebragt, maar welke nachten heb ik besteed om arme zieken aan hunne legersteden te dienen? Heb ik ten minste een belangrijk gedeelte van mijne dagen aan hen toegewijd? —. Neen — Misschien een uur. misschien anderhalf uur achtereen? — Neen, neen, nooit!

-ocr page 251-

205

h Indien ik in de plaats van dien arme en Aij in de mijne

was en ik bij hem geene andere bewijzen van zijne broe-li derlijke vriendschap ondervond dan die ^ welke hij thans .e van mij erlangt, zou ik dan wel gelooven , dat ik door n hem als opregte broeder behandeld werd?

Is het aldus, dat de Heer mij heeft bemind en dat Hij y. wil, dat ik de armen beminnc?

3t Eindelijk en tot besluit, is een vuur, dat geen gloed

ir verspreidt, een waar vuur ? Is het niet veeleer een hoop ig bijna koele asch, die weldra ijskoud wezen zal, indien e- het hout dat ze overdekt, niet spoedig met behulp van ik eenen hevigen wind in eenen grooten oven verandert? Ie Straks, toen ik mij nopens de armen in algemeene be

at woordingen uitdrukte, scheen mij het antwoord mijns ar gewetens voldoende en zelfs troostrijk.

te Dan ik heb mij niet tot die buitenste schors moeten

bepalen, ik heb door stellige daadzaken, naar waarheid, er den staat van mijne ziel met betrekking tot de liefdadig-oe heid willen kennen; welnu! ik erken het met leedwezen, n- ik bevind mij op oneindigen afstand van de liefde, welke en de Heer van mij eischt. Misschien is het mij gebeurd van ie- aan Jesus Christus het glas koud water niet te weigeren, us hetwelk , zegt het Evangelie, niet onbeloond zal blijven. )c- Maar dit is niet genoeg noch voor mijn geloof, noch voor nt mijn verstand, noch voor mijn hart; het is niet genoeg

noch voor Jesus Christus, noch voor mij zeiven. dd Het onderzoek. Mijnheer en geliefde Medebroeder, ne waarin ik zoo even getreden ben, en de uitkomsten, welke en het heeft opgeleverd, hebben niets denkbeeldigs. Het is en : d waa quot;achtige blootlegging van hetgeen mij is overkomen, en | gedurende de vacantie en van het licht, dat mij geschonken is over mij zeiven, gedurende dagen van afzondering, in

-ocr page 252-

206

stilte doorgebragt op een dorp, in eene afgelegene provincie en in volstrekte afscheiding van de wereld en hare beslommeringen.

De armen, waarmede de Voorzienigheid mij bepaaldelijk belast heeft, zullen, zoo ik hoop, den invloed gevoelen van de meer juiste kennis, welke ik van mijne pligten ten hunnen aanzien verkregen heb. Maar zouden de behoeftige gezinnen, die het voorwerp der bezorgdheid van onze verschillende Conferenciën zijn, ook hun lot niet zien verbeteren, indien in deze tijden van schaarschheid, de leden onzer Yereeniging, van hunne zijde, eens nadachten over hetgene God van hen vorderen kan, boven en behalve het contingent van persoonlijke dienst en geldelijke opofferingen, waarmede zij tot dusverre gemeend hebben zich tevreden te kunnen stellen?

Ik weet, dat de Yereeniging in haren boezem een groot aantal leden telt, wier liefdadigheid aan de schoone voorbeelden der eerste eeuwen van de Kerk herinnert. God kent do namen van ieder hunner en zal, zoo als de H. Schrift van de brave vrouw zegt: op den laatsten dag glimlagchen; ridehit in die novissimo. Maar daar het te gelooven is, dat eenigen van hen in de begoocheling deelen, waarin ik ten aanzien van mij zeiven verkeerde, zoo smeek ik hen, om zich niet tot gevaarlijke algemeenheden te bepalen , maar integendeel eens in de bijzonderheden van hun gewoon leven te treden. Het is waarschijnlijk dat zoo men van dat onderzoek alle ijdel zelfbehagen afsnijdt, men er toe geraken zal, om de dringende noodzakelijkheid te erkennen van aan God de genade te vragen zich zeiven ten eene male in den geest der liefdadigheid te hernieuwen; en w'ie gevoelt dan niet reeds vooruit de zegeningen, waarvan die vernieuwing de vruchtbare

-ocr page 253-

207

bron voor ons zelve en voor de armen zouden worden?

De hemel verhoede, dat de hevige begeerte, welke mij bezielt om aan de eene zijde de Vereeniging van den H. Yincenïius van Paulo ^ meer en meer in deugd te zien toenemen, en aan de andere zijde, onze ongelukkige huisgezinnen krachtdadiger ondersteund te zien , mij tot overdrijvingen vervoere, die schadelijk kunnen zijn en voor bezochten en voor bezoekers!

Ik weet wel, dat het waken bij arme zieken, het hun toewijden van lange uren des daags en des nachts en het doen voor hen van eenige dier heldhaftige opofferingen, die het leven van bijna alle heiligen hebben vereerd, daden zijn, die niet tot de voorschriften betreffende de verpligte aalmoes behooren, noch immer behoord hebben. Ook is het volstrekt niet te doen, om dergelijke oefeningen in den kring der pligten van het gewone leven, hetwelk het deel van de meesten onzer is, te omvatten. Indien ik er iets van heb aangestipt, was het slechts om beter te doen uitkomen, op welk eenen on meetbaren afstand menschen, (die in de wereld overigens voor liefdadig doorgaan) ten achteren blijven bij die groote dienaren Gods, met betrekking zoo tot de liefdadigheid als tot andere deugden.

Verre zij dan van U, Mijnheer, de gedachten, dat het in mijne bedoeling zoude liggen, van in het geweten van een enkelen onzer Medebroeders, die allen voorzeker veel beter zijn dan ik, te willen doordringen. Alleen heb ik hunne aandacht willen vestigen op het nut, dat er voor allen in gelegen zou wezen, indien in iedere Conferencie van onze geliefde Vereeniging het gebruik werd ingevoerd, om zich van tijd tot tijd in den waren geest der liefde jegens den naaste te vernieuwen, zoo, dat men, ik her-

-ocr page 254-

208

haal het, aan ieder onzer kon zeggen: „Gij bemint uwen lijdenden broeder, doe thans ten zijnen aanzien wat gij wilt.quot; Yolg hetgeen uwe gevoelens voor hem u zullen inboezemen; gij kunt dan niet verkeerd handelen, gij zult regt-matige grenzen niet te buiten gaan, gij kunt u niet bedriegen : Ama et fae quod vis.

Ik kan niet veronderstellen, Mijnheer en geliefde Mede-broeder, dat de vorenstaande bemerkingen van dien aard kunnen wezen, om aan iemand eenige smart te veroorzaken, daar zij althans in mijne bedoeling slechts strekken moeten om ieders vreugde te volmaakter te doen zijn. IJdel verlangen naar loftuitingen, hetzij \oor zich, hetzij voor de Vereeniging, plaagt zeker niemand onzer Medebroeders. Welligt is het weinige, wut wij tot heden voor de onge-lukkigen hebben gedaan, reeds te ruim gevierd door personen , die ten uiterste toegevend zijn voor ons Liefdewerk. Welnu, zoo ik tegen mijnen wil, eenige gemoederen mogt beleedigd hebben, zou ik hen smeeken te bedenken, dat terwijl woorden van welbehagen over ons zelve slechts altijd gevaarlijke gevoelens van eigenliefde zouden hebben gevleid , zonder iets voordeeligs voor iemand op te leveren, — daarentegen de raad, om in ons zelve te keeren, om te herkennen hoe verre wij staan ten aanzien van de beoefening der liefdadigheid, geschikt is, om de voor onze armen bestemde hulpmiddelen waarschijnlijk te verdubbelen. Dat men deze uitkomst toch overwege en men zal mij vergiffenis, althans verschooning schenken. Bovendien heerscht het gevoel, hetwelk dezen brief heeft ingegeven, in het hart van allen, die hem lezen zullen; de liefde nu is goedhartig, zij denkt geen kwaad, en zij verdraagt alles. Charitas benigna est, non cogitat malum, omnia sustinet.

Den 11 dezer maand heeft de Kerk het feest van den

-ocr page 255-

209

beroemden Bisschop van Tours, den H. Martinus gevierd. Toen hij nog Eomeinsch krijgsman en eenvoudig doopleerling was, had Maetinus , op den grooten weg en bij eene strenge koude, met zijn zwaard den mantel, die zijne schouders beschutte, in tweeën gedeeld, om de naaktheid van den arme te dekken. Sedert veertien eeuwen roemt de Katholieke Kerk deze edelmoedige aalmoes en stelt die haren kinderen tot voorbeeld. In alle landen der wereld en vooral in Frankrijk, roemt men den H. Martinus als patroon der armen en het volmaakte toonbeeld van hen, die zich even als wij, aan hunne ondersteuning hebben toegewijd. Volgen wij dien bewon-derenswaardigen aalmoezenier; geven wij ten onzen koste, zijn wij waardig om mei liet zwaard van onzen wil, het deel der armen van ons eigen nooddruft, of althans van onzen overvloed af te scheiden; wachten wij niet tot den volgenden dag; scheiden wij ons dadelijk van dat deel, uit vrees dat het anders nimmer gegeven worde. De H. Martinus was destijds slechts doopleerling en bij voorraad had hij zich gekenmerkt door een liefdewerk, dat een volmaakten christen voegde. Zullen wij, die verder dan hij het destijds was, op de wegen des heils gevorderd zijn, daar wij behalve het H. Doopsel en Vormsel, nog het geluk hebben van dikwerf aan het ligchaam en bloed en de Godheid van Jesus Christus in het H. Sacrament deelachtig te worden, zullen wij minder doen dan de H. Martinus ? Indien zijne edelmoedigheid ons verschrikt, drukken wij dan, ware het ook slechts van verre, zijne voetstappen. Vergeten wij niet, dat Jesus Christus de bron der volmaakte liefde is, en dat het ons niet gelukken zal haar te bezitten, dan wanneer wij ons door ons zelve zullen hebben overtuigd van het weinigje, dat

-ocr page 256-

210

wij doen en van al wat nog aan ons hart ontbreekt, ojo-clat het jegens de armen zoodanig zij als de Heer het verlangt. Het is door ootmoedige erkenning van onze nietigheid, vergezeld van een levendig vertrouwen op God, dat wij verkrijgen zullen, van te kunnen geven met die gewillige edelmoedigheid, moeder der krachtige en vrolijk vaardige aalmoezen, welker verdienste zoo groot is voor God.

Wanneer het te doen is om offers van liefde, dienen lange overwegingen tot niets, omdat zij strekken om ons terug te voeren tot ons ellendig persoonlijk eigenbelang, üan biedt en looft men en sluit een verdrag met zijn geweten; men krimpt terug in zich zeiven; men verschuift tot den volgenden dag, en daadwerkelijk is de aalmoes van den volgenden dag slechts de helft van hetgeen zij den vorigen zou geweest zijn, indien men zijne beurs geopend had, toen men zijn hart geroerd gevoelde en er duidelijk eene stem vernam, die zeide: Ja, geef, kom aan, moed! Geef nog, vrees niet zoo veel te doen: God zal het u vergelden.

Die stem, die geene woorden spreekt, maar zich toch zoo wonderbaar doet verstaan, wie onzer heeft haar niet gehoord ? En van waar kan zij komen als van den hemel, want die taal spreekt de aarde niet.

Het is op die wijze, dat de H. Engel, die de wacht over ons heeft, gemeenschap met ons houdt, wanneer hij ons raadt. Geven wij ons dan over aan de inboezeming, waarvan hij de overbrenger is. Wachten wij ons om het oor van ons hart te sluiten voor die zoo zoete en tevens zoo krachtige stem; want wanneer Jesus Christus de armen wil ondersteunen, is het op deze wijze dat hij ons aalmoezen vraagt.

Doordrongen van deze waarheid en mij te Tours be-

-ocr page 257-

211

vindende, juist op den lln dezer maand, heb ik een levendig genoegen gesmaakt, om mij onder de menigte te mengen, die de reliekkas van den H. Martinus omringde en zijne voorspraak in te roepen voor mijne geliefde Medebroeders en voor mij zeiven, ten einde voor ons allen door zijne voorbede de genade te verwerven van getrouw te zijn aan dien innerlijken woordeloozen kreet, die ons verlicht, ontroert en zoo dringend aanspoort, om aalmoezen te geven op zijn St. Martinvi. ^

1) „De H. Vincentius van Paulo had een zeer medelijdend hart voor „de ellenden van zijne naasten en was zeer vaardig om hen te helpen, „zooveel hij kon, zoodat hij met den ouden aartsvader kon zeggen, dat „de barmhartigheid met hem was opgegroeid, en dat hij altoos eene zeer „bijzondere neiging tot de beoefening dezer deugd had gehad; zelfs heeft „men van zijne eerste jeugd af bemerkt, dat hij alles, waarover hij beschikken kon, aan de armen gaf; en wanneer zijn vader hem naar den „molen zond om meel te halen, opende hij, wanneer hij op zijnen weg „armen ontmoette, den zak en gaf er hun meer dan één handvol uit, „wanneer hij geen ander middel had om hen te helpen, waarover zijn „vader, die een braaf menseh was, zich nimmer verstoord toonde. Een „andermaal, toen hij twaalf of dertien jaren oud was, had hij een weinigje, „omtrent 30 halve stuivers van hetgeen hij verdiend had, bespaard, waar-„aan hij op die jaren en in die landstreek, waar het geld zoo schaarsch „was, veel hechtte en dat hij daarom zuinig bewaarde; eens echter ont-„moette hij een arme, die in groote behoefte en ellende scheen te verkee-„ren, werd door medelijden bewogen, Am

^zonder er iets van voor zich te houden. Voorzeker, indien men daarbij „denkt aan de natuurlijke gehechtheid der kinderen aan dingen, die hun „genoegen geven en behagen, zal men kunnen begrijpen, dat het hier een „bijzonder uitwerksel was der eerste genade, welke God in dat kind van „zegening had gelegd, en daaruit kon men voorspellen die groote en vol-„maakte ongehechtheid aan de schepselen en den hoogen graad van liefde, „waartoe God hem wilde verheffen.quot; [Leven van den H. Vincentius van Paulo, door ABKiiLY, Bisschop van Rodez. Parijs, 1664, bladz. 6,)

Er zijn omtrent 200 jaren verloopen sedert dit voorval, welks aanhaling ik mij niet heb kunnen ontzeggen, en de herinnering er aan is nog geheel

U.

-ocr page 258-

212

Tot dus verre, Mijnheer en geliefde Medebroeder, hebben de aanbevelingen , welke ik dienstig achtte u te doen, alleen punten betroffen, wier toepasselijkheid zich tot alle leden der quot;Vereeniging uitstrekte. Dan er zijn eenige bijzondere middelen om de armen te helpen; het zal derhalve niet overbodig zijn ze hier te herhalen, ten behoeve van diegenen onzer broeders, die genegen en in de gelegenheid mogten zijn, ze in beoefeniug te brengen, al ware het slechts bij wijze van proefneming:

1°. In alle innig christelijke gezinnen, was Jesus Christus eertijds bij alle familie-maaltijden tegenwoordig; op zijne plaats, aan het hoofd der tafel bereid, werd achtervolgens het eerste deel van alle opgebragte spijzen geplaatst.

Dit voedsel werd vervolgens aan een of meer armen uitgedeeld, die op deze wijze, hun bestaan gedurende het geheele jaar, nagenoeg verzekerd zagen.

Het was, ten gevolge dezer treffende gewoonte, waarvan hij de mate zelfs nog wilde overtreffen, dat de H. Vin-centius van Paulo bevolen had, dat een arme grijsaard aan de tafel der priesters van de Congregatie der Missie zoude aanzitten, en dat zijne plaats onveranderlijk aan

levendig in de streek, die den H. Vincentius van Paulo heeft zien geboren worden. Deze trek heeft zoo diepe sporen in de omstreken achtergelaten , dat wanneer men de inwoners over den heiligen en groo-ten man ondervraagt, die hunne landstreek zoo zeer tot eere heeft verstrekt , alle monden zich openen, om de aalmoes van 30 halve stuivers te verhalen. En inderdaad, als men al de omstandigheden dezer aalmoes nagaat, ziet men met bewondering, dat van zijne eerste j^ugd, de H. Vincentius van Paulo aalmoezen op zijn St. Mabtinus heeft weten te geven, en dat hij ten deze zijn toonbeeld geëvenaard en misschien zelfg overtroffen heeft.

-ocr page 259-

213

I T

j de regterzijde van den algemceiien Overste »ou be-

e paald zijn.

h 2°. Het herstel dezer aloude gewoonte van onze vaders,

e zou, ik twijfel er niet aan, de overvloedigste zegeningen

over de gezinnen, die de goede gedachte mogten hebben e van haar weder in te voeren, doen afdalen. Indien deze

immer ledig staande, en het eerste bediend wordende plaats il iets weinig overeenkomstig met onze tegenwoordige zeden

mogt hebben, zou niets beletten die soort van toestel 5- weg te laten, in weerwil der hooge les die hij bevat, en

p de armen zouden niet minder worden ondersteund, wan-

i- neer na den maaltijd, de portie van onzen lieer, hun

n werd uitgereikt.

3°. Eenige personen, wanneer zij zich kleederen aan-n schaffen, koopen te gelijkertijd een vest of broek voor

e de armen. Zij doen nog beter en schuiven zich des win

ters niet bij het vuur, dan na gezorgd te hebben, dat n er in zekere gezinnen niets ontbreekt aan hunnen klei-

r- nen voorraad van brandhout; zij zeggen in eenvoudigheid

d des harten, dat zonder die voorzorg, de zachte warmte

ie van hunnen haard hun onverdragelijk zou wezen; en

n dat de vlam, welke er flikkert, hun slechts zou schijnen

een vonk te zijn, ontsprongen aan de straf van den slechten rijkaard van het Evangelie.

jn 4°. Nog in onze dagen vinden eenige zieken, door

!n eene teedere godsvrucht bezield, er iets zoets in, om de

Heiligen en voornamelijk de H. Maagd aan te roej)en, rs ten einde door hunne voorspraak, het tijdelijk ojihouden

es van slapeloosheden of van knagende pijnen te verwer-

^ ven; hunne erkentelijkheid maakt er zich dan een genoe-

f gen uit, om zich jegens de armen van Jesus Christus te

toonen door aalmoezen, als een bewijs, dat hun gebed

J

-ocr page 260-

214

is verhoord. Hoe vele arme gezinnen hebben, zonder dat zij het weten, twee of drie dagen, ja somtijds eene geheele week geleefd van den aan God opgedragen prijs voor een vierdedeel nachtrust of eenige verademing aan on-lijdbare pijnen vergund! Maria , die te gelijkertijd en de Troost der bedrukten, en het Behoud der kranken en de Moeder der armen is, schijnt genoegen te scheppen in die onschuldige overeenkomsten, waarvan de armen geroepen zijn al de voordeden te genieten. Maar daartoe is het noodig, dat de zieke met levendig geloof en een groot vertrouwen op de voorspraak der Heiligen zij bezield , en vooral dat hij alle bijgeloof ter zijde stellende, zich niet verbeelde, dat de hemel hem voor contante penningen , de weldaad der nachtrust of de oogenblikkelijke verzachting der smarten , welke hij lijdt, zal verkoopen.

5°. Kooplieden, met heilige gevoelens bezield, stellen hunnen handel onder de voorspraak van de Moeder der armen, door het onveranderlijk aandeel van dezen in de dagelijksche winst te bepalen.

6°. Advocaten en geneesheeren kennen aan de liefdadigheid een vast regt toe op hunne honoraria, volgens tarieven, welke alleen aan God en hun zelve bekend zijn.

7°. Er zijn in de wereld personen, die door de wel-voegelijkheid geroepen zijnde, om feesten of drukke partijen bij te wonen, zich zelve ten behoeve der gezinnen, die broodsgebrek lijden, eene schatting opleggen van eene buitengewone aalmoes, bij wijze van wettige en noodzakelijke vergoeding.

8°. Men ziet studenten in de regten en medicijnen, aspiranten naar den graad van kandidaat of voor de poli-technische school en zelfs andere nationale inrigtingen, die lang voor hun examen en ten einde het goed te doen

-ocr page 261-

215

uitvallen ^ met den hemel heilige overeenkomsten sluiten , waarvan na den goeden uitslag, de armen de vruchten plukken.

9°. Eindelijk nog heeft eene eerst onlangs ingelijfde Conferencie het gelukkig denkbeeld gehad ^ om eene gaarkeuken of oven te doen maken, om warme soep aan hare arme gezinnen uit te deelen. .Deze Conferencie heeft het overgeschoten eten van het Collegie gevraagd, zonder het overgeblevene der keukens van eenige aanzienlijke huizen der stad te versmaden en door al die klieken, welke zij weet toe te bereiden, te verwarmen en smakelijk te maken , gelukt het haar aan de behoeftigen eene dagelijksche en krachtige ondersteuning te bezorgen. Dit is zeer gemakkelijk na te volgen, al zouden grooter inrigtingen in uwe stad ontbreken. Men kent de verwonderlijke uitwerkselen der vereeniging van krachten. Er worde slechts bepaald onder de leden der Conferencie, aan wie zulks mogt voegen en eenige liefderijke personen, dat zich eiken morgen, iemand met eene mand voorzien bij hen zal aanmelden, om het overschot der keuken van elk huis op te halen, en spoedig zal dit treffende werk zijn geregeld. Het is intusschen zeer te wenschen, dat de Conferenciën groote voorzigtigheid gebruiken bij het doen van uitgaven voor voorraad van graan of groenten , of voor de kosten van eerste oprigting der gaarkeukens of ovens, uit vrees van den naam der geheele Vereeniging in de weegschaal te stellen door verbindtenissen, welke men misschien niet zeker zou zijn op den vervaltijd, gestand te kunnen doen. Hier moet even als in alles de liefdadigheid door beleid getemperd worden, en behoort men zich te onthouden van God te tergen, onder voorwendsel van op zijne goedheid te vertrouwen,

-ocr page 262-

216

Gij ziet, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de vrome gewoonten, de goede en prijsbare ingevingen zijn bij ons niet onbekend; maar wat er aan ontbreekt, is eene meer algemeene beoefening van die uitmuntende gebruiken en van vele andere zaken van gelijken aard.

De liefde, wrelke de eerste Christenen elkander toedroegen en welke zij aan de armen wijdden, was het onderscheidend kenmerk der leerlingen van Jesus Christus en de voornaamste trek , waaraan men hen destijds dadelijk herkende.

Het ware gelukkig voor de godsdienst, dat in onze dagen die edele zonderlingheid hen nog kenmerkte, zelfs in een tijdsgewricht, waar de ellende der behoeftige klasse en de middelen om er in te gemoet te komen aller aandacht bezig houden.

De bijzonderheden, waarin ik getreden ben. Mijnheer en geliefde Medebroeder, zijn voldoende en meer dan dat, om tot deszelfs natuurlijken zin datgene te beperken, wat ik boven zeide, toen ik aandrong op het voegzame om bij de inzameling op de Conferencie, eene ernstige aalmoes te geven en op het ongerief, om voor zich het genoegen te houden, van dikwerf zeer belangrijke hulp uit te deelen aan de gezinnen, met wier bezoek men is belast.

Het behoeft geen betoog, dat behoudens de verdienste van deze twee aanbevelingen, het nooit in mijnen geest is opgekomen, om de aalmoezen van iemand onzer te regelen, want daar alle prijsbaar, alla verdienstelijk en alle door God gezegend zijn, maken zij juist deel van het geheel der hulpbronnen, waarover de Voorzienigheid in het geheim beschikt, om eiken dag en elk uur van den dag hare wonderbare werking op de menschelijke maatschappij te voltrekkeja,

-ocr page 263-

217

Dit is slechts een gering gedeelte van al wat dit groote onderwerp zou kunnen inboezemen; dan het is niet noodig deze bemerkingen verder uit te breiden. Treden wij terug in de eenzaamheid van ons zelve, om eens aandachtig dat onderzoek, waarvan boven gesproken is, te bewerkstelligen en God zal tot ons hart spreken en de H. Geest zal ons alle dingen leeren.

Het is heden de feestdag der aanbieding van de H. Maagd in den tempel. Op dit zelfde oogenblik hernieuwen alle personen, die op eene bijzondere wijze aan de goddelijke dienst verbonden zijn hunne geestelijke beloften. Geene plegtiglieid kan alzoo treffender zijn om de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo aan de dienst van God en den naaste andermaal toe te wijden; geen verhevener noch magtiger naam dan die van Maria kon er gekozen worden, om onder zijne bescherming de vruchten te plaatsen, welke wij allen moeten hopen van eene vernieuwing der zalige banden, welke ons liefdewerk aan Jesus Christus en aan de armen van Jesus Christus verbinden.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, voor de Con-ferencie en voor u, de betuiging mijner innige hoogachting.

JULES GOSSIN.

Van den 20 November 1846.

P. S. — Verschillende omstandigheden het verzenden van dezen Eondgaanden Brief vertraagd hebbende, wil ik dien niet laten vertrekken. Mijnheer en geliefde Medebroeder, zonder van u, even als de vorige jaren, de noodige bijzonderheden te hebben verzocht voor het zamenstellen van het Algemeen Verslag vau 1846. Voor eenigen tijd reeds meende men het voegzaam u statistieke tabellen te

-ocr page 264-

218

zenden, dat wil zeggen, te voren geheel bereide lijsten, welke alleen behoefden ingevuld te worden, maar welke bij wezenlijke voordeelen, misschien het ongerief hadden wel eens eenige goede dingen, welke gij ons te zeggen hadt, te smoren. Thans, nu de algemeen© verslagen worden opgesteld naar een bij u heleend plan, komen die toezendingen niet meer zoo noodzakelijk voor, en de onkosten er van kunnen vermeden worden, zonder dat de naauw-keurigheid er door zal behoeven te lijden. Ik zal mij dus bepalen met U hier de voornaamste bijzonderheden te herinneren, die onmisbaar zijn voor het opstellen van het Algemeen Verslag:

1°. Vermelding van den dag, het uur en de plaats dei-vergaderingen uwer Conferenciën ;

2°. Namen en woonplaatsen der leden van het Bureau;

3°. Getal der werkende-, honoraire-, of aspirant-leden;

4°. Namen der leden, die overleden zijn, of die den geestelijken staat of het kloosterleven hebben aanvaard ;

5°. Getal der bezochte huisgezinnen, der op de scholen gepatroneerde kinderen en leerlingen in de werkplaatsen, der gewettigde zamenlevingen en kinderen (met of zonder de hulp der Vereeniging van den H. Eranciscus Eegis), der door uwe zorgen onderwezen werklieden en militairen, en eindelijk der door u tot de eerste communie voorbereide kinderen;

6°. Staat der ontvangsten; hare verdeeling in kollecten op de zittingen, buitengewone kollecten, kollecten bij preken ; loterijen; giften; ontvangsten uit de kas van den Algemeenen Raad of van de Gonferencie; saldo van het vorige jaar;

7°. Staat der Uitgaven; uitgaven in brood, vleesch, hout, groenten en geneesmiddelen; uitgaven voor het

-ocr page 265-

219

patronaat der schoolkinderen, der ambachts-leerlingen, voor het werk van den H. Franciscus Eegis , voor de bijzondere liefdewerken, voor administratie ; verzending van fondsen aan den Algemeenen Eaad of aan andere Confe-renciën; te kort van het vorige jaar.

Die aanduidingen zijn onmisbaar, om in liet aanstaande Verslag bijzonderheden van gelijksoortige!! aard te kunnen geven. Ik kan u dus niet te dringend verzoeken, Mijnheer en geliefde Medebroeder, van geen der punten, welke ik zoo even heb aangeroerd, zoo het kan onbeantwoord te laten.... Van elkander gescheiden en op zich zelve beschouwd, zijn die cijfers zeer dor en droog, doch bij elkander gerangschikt worden zij gewigtig en belangrijk , want wie is er onder ons die niet gaarne weet, hoevele armen de geheele Vereeni-ging voedt, hoevele kinderen zij onderhoudt, hoeveel geld zij stort in den schoot der ongelukkigen, en ook op welken dag, elke harer Conferenciën vergadert in de verschillende steden waar zij zijn opgerigt? De geest van eenheid, die ons vereenigt, weet aan al die dingen eene belangstelling van hart en een praktisch nut te geven.

Maar aan die bijzonderheden in cijfers uitgedrukt moeten zich nog andere noodzakelijk aansluiten. De nieuwe dooide Conferenciën ondernomen werken zullen, even als het vorige jaar, eene afzonderlijke plaats erlangen in het Verslag; de stichtende trekken, welke gij bij de armen zult hebben ingezameld, zullen ons werk voor eentoonigheid behoeden.

Ik verzoek u dus dringend in naam van den opsteller en ook in naam van den Algemeenen Eaad, van ons geen dier daadzaken onbekend te laten , welke door de Conferenciën met zooveel genoegen en vrucht gelezen en herlezen worden. Het is eindelijk noodig. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat uwe antwoorden ons geworden voorden 1 Febrnarij 1847,

-ocr page 266-

220

Het voorleden jaar hebben eenige Conferenciën ons hunne stukken eerst tegen het einde van Junij kunnen leveren, toen liet Verslag bijna voltooid was; dat achterblijven , het is te hopen, zal ditmaal worden vermeden .* want met het tijdstip waarop het verslag uitkomt te vertragen , en door de uitgave er van te verschuiven tot den tijd der vacantiëu, wanneer al de leden der Yereeniging zich verspreiden , ontneemt men aan dat werk een groot gedeelte van zijne tijdigheid en bijna van zijn nut. Het Algemeen Verslag verkrijgt jaarlijks groote openbaarheid. Het wordt aan de Bisschoppen gezonden en een der achtbaarste Prelaten van Frankrijk schreef ons voor eenige maanden, dat hij er zich een genoegen van maakte om die kleine brochure zich voor te behouden als zijne geestelijke lezing. Wij blozen over die eer, en het is slechts schoorvoetend, dat ik er hier van spreek, ja zoo ik dit doe, is het met geen ander doel dan om u te toonen, van hoeveel belang het is, aan uwe opgave de meest mogelijke naauwkeurigheid, beknoptheid en belangrijkheid te geven. Trouwens het is hier niet te doen om in der haast een vervelend bureauwerk te zamen te flansen, maar om een volledig en bezield tafereel der geschiedenis van uwe Conferencie gedurende het jaar 1846 op te maken.

Belangrijke aanbeveling.

Het is te vreezen, dat in dit jaar nog meer dan in vroegere jaren ongelukkige familiën het noodlottige voornemen zullen opvatten van hunne woonplaats te verlaten om te Parijs, ik zeg niet fortuin, maar brood te komen zoeken. Wij smeeken u voor de derdemaal en om de u, bij vroegere Rondgaande Brieven (bl. 122 en 130) reeds ontwikkelde

-ocr page 267-

221

redenen, van u niet alleen tot zoodanige verhuizingen niet gemakkelijk te leenen, maar er u met nadruk tegen te verzetten, zoo veel zulks van u mogt afhangen. De uitvoering van dergelijke voornemens sleept de treurigste gevolgen mede en wij zouden geen geval kunnen aanhalen waarbij een enkel gezin, dat van verblijf veranderde , gered is geworden. In weerwil van de ontzettende opofferingen door de leden van den Algemeenen Raad aangewend, om die landverhuizers te hulp te komen, hebben wij de smart ondervonden, van hen hoe langer zoo dieper in ellende te zien wegzinken,

J. G.

-ocr page 268-

222

XI.

Kondgaande Brief van den Algemeenen President.

AAN DE PRESIDENTEN EN LEDEN VAN ALLE CONFERENCIEN DER VEREENIGING VAN DEN H. VINCENTIUS VAN PAULO.

Parijs den 1 November 1847.

Teestdag van Alle Heiligen.

Mijne Heeren en Geliefde Medebroeders,

De Algemeene Haad, aan wien ik de eer luid reeds in de maand April 11. kennis te geven, dat drangredenen van gezondheid mij zouden doen besluiten om binnen een niet meer verwijderd tijdsbestek, den titel en betrekking van President der Yereeniging neder te leggen, heeftop dit oogenblik mijn bepaald besluit van aftreding in handen. In afwachting echter van de keuze mijns opvolgers, voldoe ik aan het verlangen van den Eaad en mijne persoonlijke neiging, door mij niet het genoegen te ontzeggen nog eenmaal mij met U te onderhouden.

Er hecht zich zekere soort van plegtigheid aan de klanken eener stem, die zich niet meer zal doen hooren. Het woord eens stervenden, dat eens vaders, die eene reis gaat ondernemen zonder hoop op terugkeer, zelfs dat

-ocr page 269-

223

eens broeders, die ons voor onbepaalden tijd verlaat, heeft alsdan een ongewoon gezag, even of dit woord dat zich. niet meer zal hernieuwen, voor altijd tegenwoordig moest blijven aan het oor, den geest en het hart van alle leden van het gezin.

Tk wil deze aan de omstandigheden ontleende aanspraak o]) uwe meer gezette aandacht. Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, geenzins verwerpen, maar er mij veeleer op beroepen, opdat mijne uitboezeming tot U al de vrucht oplevere, welke wij met grond er van mogen verwachten voor de handhaving van den geest van ons Liefdewerk, de bevestiging van deszelfs gebruiken en de heiliging, om zoo te spreken, der grondbeginselen, die na er tot dus verre de kracht van te hebben uitgemaakt, er ook den duur van zullen verzekeren.

Ik zal beginnen met eenige algemeene beschouwingen over onze geliefde Yereeniging, vervolgens iets van de Conferenciën zeggen en eindelijk spreken van het bezoek der armen aan hunne woningen. Om te korter te kunnen zijn en de beknopheid te beter in acht'te nemen, zal ik de overgangen veronachtzamen en mij bepalen tot het aanduiden van eenige opmerkingen, die voor den Alge-meenen Eaad en voor mij stellige waarheden zijn, welke waarneming en ondervinding bevestigd hebben.

Vereenlging van den H. Vincentlus van Paulo in het algemeen.

De Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo, breed beschouwd, is een der door de goddelijke Yoor-zienigheid te werk gestelde middelen, zoowel om de armen geestelijk en tijdelijk te ondersteunen, als om overal en

-ocr page 270-

224

altijd den geest der godsdienst en der eendragt aan te wakkeren. De vereeniging tracht dit tweede doelwit te bereiken , door het menschelijk opzigt te bestrijden en door tusschen mannen van hart en geloof vooroordeelen en af-keerigheden van allerlei aard, vooral die, welke met staatkunde verband houden, weg te nemen , ten einde van allen slechts een en hetzelfde huisgezin te maken, dat met gemeen overleg, tot de bestorming des hemels voortstreeft, onder de dubbele banier des kruises en der katholieke liefdadigheid.

Eene Conferencie van den H. Vincentius van Paulo is overal eene algemeene weldaad.

Zij is eene weldaad voor de armen, maar eene nog veel grootere voor hen, die zonder ongelukkig te zijn door armoede, vroeger en voor dat zij in onze rijen hadden plaats genomen, ten prooi waren aan vele andere ellenden, zoo als afzondering, ledigheid, menschelijk opzigt, zatheid van alle valsche genoegens en zelfs levenswalg.

Overal, waar de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo bestaat, kunnen opregte katholieken , vrienden der armen, zich de hand geven op een terrein, welks onzijdigheid heilig is, namelijk dat der liefdadiyheid. Daar worden zij herboren tot het eenig ware geluk hier beneden, de dagelijksche beoefening van hetgeen goed is met uitzigt op de eeuwige belooningen, en ten gevolge hunner volstandige en gelijktijdige rigting naar hetzelfde doel, kunnen zij zich geloovig toonen, dat geloof beoefenen en liefdadig zijn, zonder in een enkel opzigt, voor zonderling gehouden te worden.

De eerste hoedanigheid alzoo, welke een kandidaat behoort aan te bieden, wanneer hij zich voordoet om in eene Conferencie opgenomen te worden, is hoogen prijs te stellen op den voorspoed der Vereeniging, voorzeker

-ocr page 271-

225

niet uit hoogmoed, maar uit een diep gevoel van erkentelijkheid jegens God, die in onze dagen dit tot dusverre onbekende of niet gebezigde middel heeft te voorschijn geroepen, om de armen te ondersteunen en tevens diegenen beter te maken, die hen bezoeken.

Het vereenigen onzer nederige aalmoezen ten behoeve der armen, opdat het getal offers het gering bedrag van elk derzelve aanvulle, het vereenigen onzer harten, gebeden en liefdewerken, om ons wederzijds te bemoedigen op den weg der deugd door den alvennogenden invloed der goede voorbeelden, ziedaar in een woord al het geheim en de geheele kracht der Vereeniging van den H. Vincenïius.

Wij moeten die twee doeleinden nimmer van een scheiden. Zij hangen innig zamen in de Vereeniging en dulden niet van elkander af zonder d te worden. Afzonderlijk wel te doen, is wel eene aalmoes uitreiken, maar geenszins het liefdewerk der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo beoefenen. quot;Verbindingen aan te knoopen met overigens achtenswaardige personen, doch die het voornemen niet hebben, om hunne wederzijdsche betrekkingen te doen dienen tot grondslag eener vereeniging van goede werken, welke gezamelijk overlegd en op gemeene kosten te volvoeren zijn, is voorzeker eene op zich zelve goede zaak, maar dit is geenszins het toetreden tot dat verbond van geheel bijzonderen aard, waarvan elk eenigzins ouder lid het nut zoo zeer waardeert, de bekoorlijkheid zoo goed kent en zoo vrolijk de gangen volgt.

Het koper, zilver en goud door elk naar zijne middelen aangeboden en in eene gemeene beurs vermengd, stijven de telkens uitgeputte en tevens weder aangevulde kas, waaruit wij de armen ondersteunen. Men stelle in de plaats van vermenging dat van verhond, hetwelk te gelijk

-ocr page 272-

226

verstand en wil uitdrukt en men zal eenig beeld hebben van de innig hartelijke zamenstemming onzer Medebroeders, om zich gezamenlijk met liefdewerken bezig te houden, welke overigens liet verschil zij, dat tusschen de maatschappelijke stelling, de opvoeding en het fortuin van elk hunner bestaat.

Uit dien hoofde zouden de Conferenciën, alwaar men zich uitsluitend bezig hield met de armen, zonder dat de bezoekers streefden, om onder zich betrekkingen van welwillendheid te doen ontstaan en aan te kweeken, te kort schieten aan een der wezenlijkste bedoelingen van het liefdewerk, terwijl wederkeerig de Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo zich zelve niet zou herkennen in eene vergadering, hoe eervol hare bestanddeelen ook mogten zijn, indien zij zich vereenigende, niet ten doel had de verligting van de tijdelijke en geestelijke ellende der armen, door middel van vrijwillige en geheime giften, die ter zelfder tijd worden ingezameld, welke men gemeenschappelijk bijeenbrengt en waarvan ieder bezoeker geroepen is gebruik te maken, naar gelang van het meer of minder groot getal gezinnen, waarmede hij is belast.

Deze zijn onbedriegelijke kenteekenen, waarnaar de Conferenciën kunnen beoordeelen, of zij tot den huidigen dag, den geest en de hoofdzakelijke gebruiken der Ver-eeniging hebben behouden.

De Vereeniging hecht geloof aan de zoo menigmaal ondervonden bescherming der Voorzienigheid. Zij stapelt geene schatten op, maar geeft naar hare middelen, zij houdt er van om van alles partij te trekken; zij verjeugdigt wat oud is; zij weet een plaatsje voor wat buiten gebruik schijnt te zijn. Zij vaagt de kruimeltjes niet naar buiten.

-ocr page 273-

227

maar zamelt ze op; al kon zij ook slechs één kind met die kruimeltjes ondersteunen, dan zouden zij haar nog van hooge waarde zijn.

Het is der Vereeniging van den H. Vincentius niet eigen om zich te spitsen op de oplossing van onderscheidene groote vraagstukken, die tot het bestaan zelve der maatschappelijke orde betrekking hebben, en in onze dagen de verhevenste geesten zorgelijk bezig houden; /^^werkkring is uitsluitend de beoefening der liefdadigheid, wat echter op verre na het opsporen der stoffelijke en zedelijke middelen om den toestand der armen dragelijk te maken, niet uitsluit. Hoe vele vernuftige dingen zijn door onze Medebroeders al niet uitgevonden! De H. Familie, de spaarkassen, het liefdewerk der huurprijzen, het uit-leenen van boeken aan huis, het Beschermerschap der schoolkinderen en ambachtsleerlingen enz. enz.

In weerwil van vele waarborgen van duurzaamheid, welke de Yereeniging in haren boezem bezit, schijnen nogtans twee gevaren haar bestaan te bedreigen.

Men zou kunnen vreezen, dat zij , in plaats van eene wezenlijk godsdienstige en uitsluitend Katholijke Vereeniging te blijven, zou kunnen ontaarden, dermate, dat zij hare zorgen beperkte tot de bloote uitdeeling van stoffelijke ondersteuning.

Men zou evenzeer kunnen duchten, dat de eenvormigheid onzer zittigen eentoonigheid en verveling voortbragten en de Conferencie deed verlaten.

Om de Yereeniging voor het eerste dezer gevaren te behoeden, bestaan twee onfeilbare middelen.

Het eerste middel (is, van in de Vereeniging slechts

Katholijken op te nemen, geschikt om hunne Medebroe-

12

-ocr page 274-

228

ders te stichten, namelijk de zoodanigen, die wel verre van hunne hulde aan de ware godsdienst tot koude hoogachting te bepalen, hun leven regelen naar al de voorschriften van Jesus Chrisius en zijne Kerk; het tweede is, ons met het binnenste van ons ingewand vast te hechten aan onze vaders en onze meesters in het geloof, aan de Bisschoppen en de geestelijkheid.

Tk verwijs te dien aanzien naar den Eondgaanden Brief van den 30 Mei 1846.

Ter vermijding van het tweede gevaar is slechts één middel, namelijk van nimmer de dagelijksche en volstandige oefening van het bezoek der armen te verzuimen.

Elke Conferencie, die getrouw is aan dat eerste onzer gebruiken , kent noch eentoonigheid noch verveling.

Alle Conferenciën , die er aan te kort schieten of er zich onvolledig van kwijten, sterven aan de tering. Waarom? Omdat het in den aard der zaken ligt, dat individualiteiten, wanneer zij in elkanders tegenwoordigheid zijn, zich vermoeijen en vervelen de een door de andere, en dat er uitwendige hefboomen worden vereischt, zoo als de herhaalde blootlegging van de behoeften der arme gezinnen en de middelen om daarin te voorzien, om leven, belang en beweging aan onze bijeenkomsten te geven. De ondervinding heeft het geleerd; zij is onfeilbaar. Men leze in het Handboek den Eondgaanden Brief van 2 Julij 1845, blaz. 143.

Indien de Vereeniging echter van de eene zijde voorzorgen behoort te nemen, om den oorspronkelijke!! geest te behouden, bezit zij van den anderen kant zeer krachtige waarborgen van voorspoed, welke de tijd onfeilbaar zal ontwikkelen, indien wij aan onze regels getrouw zijn.

-ocr page 275-

229

Groot zijn de schatten der Vereeniging: ik spreek van die menigte jongelieden, welke zij het geluk heeft in haren boezem te tellen. De jorigelui zijn vroom zonder ophef of gemaaktheid, zonder menschelijk opzigt en zwakheid. Stelt men hun een goed werk voor, dan hebben zij altoos tijd, krachten en geld, om er deel aan te nemen. Zij zijn erkentelijk voor een hartelijken handdruk; zij bedanken, dat men hunne namen onthouden heeft.

Al wat schoon en edelmoedig is staat hen aan, vooral wanneer er van hunne zijde eene geheime opoffering bij vereischt wordt. Zij dragen op hun gelaat den be-minnenlijken weerschijn van het verbond, hetwelk zij van hunne teederste jeugd met de deugd gesloten hebben en dat nimmer verbroken werd. Die jongelui, welke bij de examens de meeste goede punten wegdragen, zijn tevens ook het meest gezet bij de armen te vinden. Den dag zelfs voor hunne thesis, zullen zij middel vinden om de schuld der liefde te kwijten. Zij hebben om zoo te zeggen de armen deelgenoot gemaakt van de voordeden eener Yereeniging in vennootschap met zich zelve : heilig deelgenootschap, waarvan het zedig jaargeld der studenten al den inleg uitmaakt! Ja, de armen hebben hun aandeel in al wat die jongelieden verteren. Dat aandeel. God alleen kent het. Zij brengen overal rustigheid, vreugd en vrede; zij roepen altijd toegevendheid in, en toch is het gevoel, hetwelk zij zelfs aan grijze haren inboezemen, dat van eerbied.

Dit tafereel is niet overdreven, maar de eenvoudige uitdrukking der waarheid. Even als die doorluchtige Eo-meinsche vrouw, kan de Vereeniging van den H. Vin-centius ook hare zonen, zelfs de jongste toonen en met haar uitroepen: Ziedaar mijne versierselen en mijn opschik!

-ocr page 276-

230

In de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo is men weinig geneigd tot schrijven en evenmin tot lezen. Wat liet eerste betreft, zoo ontvangt de Algemeene Raad naauwelijks eens in liet jaar, tijdingen van vele Conferenciën , die toch belangrijke zaken aan ons mede te deelen zouden hebben. Wat het tweede aangaat, zoo berooven zich de leden van vele nuttige en zelfs noodzakelijke onderrigtingen, welke de inrigting der Vereeni-ging betreffen, en blijven alzoo niet op de hoogte noch der op sommige vraagpunten gegeven beslissing, noch der geschiedenis en der werken van iedere der andere Conferenciën. Die soort van verwijdering, waarvan ik spreek, heeft een ander ongerief, dat te meer te bejameren is, omdat het noodelooze briefwisseling veroorzaakt. Dit gebeurt, als de Conferenciën, zich niet genoeg gemeenzaam gemaakt hebbende met het Reglement, de Rondgaande Brieven en jaarlijksclie Verslagen, aan ons schrijven om inlichtingen te erlangen nopens zoogenaamde moeijelijkheden, die reeds beslist, of nopens twijfelingen, die reeds lang opgeheven zijn.

Het ware te wenschen, dat de verschillende uitgegeven stukken, welke de getrouwe uitdrukking zijn van de geschiedenis en den voortgang der Vereeniging, gemeenzaam bekend waren aan ieder lid.

Conferenciën.

De meeste Conferenciën kennen Gode zij dank, noch droefheid noch dwang. Ja, de vrolijkheid is niet van haar midden buitengesloten, en over het algemeen heerscht er eene beminnelijke en zachte vreugde.

Maar men noemt eenige Conferenciën, waarin die geest niet leeft; waarin men zich gewrongen gevoelt, waar

-ocr page 277-

231

koelheid en somtijds eene statige verveling heersclit.

En toch is nimmer eene Conferencie te kort geschoten noch aan de liefde^ noch aan de vvelvoegelijkheid, omdat het haar gebeurde, dat zij eens lachte. Het lagchen is somtijds eene heerlijke zaak; het hernieuwt de aandacht, voorkomt de geeuwerigheid, wekt de hartelijkheid op en bedaart al te levendige gevoeligheid. Het is het beste bewijs van den geest van geoorloofde vrijheid, die onder ons moet bestaan en die te gelijkertijd een aanloksel, een band en eene zeer groote bekoorlijkheid is.

De Conferenciën, welke de armen het ruimst ondersteunen, zijn juist die, waar de liefdadigheid vrolijk wordt beoefend, want niemand verzuimt van ze bij te wonen.

Het ware zeker ongepast om zich naar eene Conferencie te begeven, in de hoop van er gelegenheid en vrolijkheid te vinden of uit te lokken. Men moet integendeel het bijwonen der Conferencie beschouwen als ernstig en pligt. Maar het strijd niet met elkander, om eene Vereeniging van liefdadigheid zeer op te nemen en ora er tevens

toe te geven aan vrije en algemeene vrolijkheid, welke er zich bij eene of andere gelegenheid ontboezemt.

Wat in Frankrijk zelfs de beste menschen het meest duchten, is verveling, en onder dat opzigt zijn alle menschen , om het even van welk land, min of meer Franschen.

De verveling is voor eene Conferencie, wat rookwalm voor een bijenkorf is.

Is een bijenzwerm niet voorspoedig, dan is het niet omdat de bijen afkeer hebben van haar werk , maar omdat zij te veel verstoord worden door nieuwsgierigen, die met allen aandrang het geheim van haren honig en dat van haar was zoeken te kennen, even als alles wat het

-ocr page 278-

232

innerlijk bestuur van hare kleine en onschuldige huis-houdig betreft.

Dit is eveneens het geval met de Conferenciën der quot;Vereeniging, wanneer het publiek zich te veel met haar wil bezig houden.

Men kan zonder twijfel hoogst achtenswaardig, liefdadig, christelijk, ijverig en werkzaam zijn, zonder tot de Yereeniging te behooren, maar wanneer een jongeling, welke die hoedanigheden vereenigde, zich in onze Conferenciën heeft laten opnemen en vervolgens heeft opgehouden ze te bezoeken, dan is die verlengde afwezigheid een zeer treurig teeken. Uverige Presidenten, haast U, om alsdan, met ter zijde stelling van alle zaken , die jeugdige broeders te gaan bezoeken. Zij zijn m gevaar, het uurwerk, welks wijzers weleer zoo regelmatig voortgingen, is zeker ontsteld. Zoekt ter dege, ondervraagt met die zachte bezorgdheid, die aan het hart eens vaders eigen is, en misschien zult gij eenen diepen val voorkomen of nog tijdig genoeg toeschieten om de wond te genezen. In de zedelijke even als in de physieke wereld zijn dingen, die zich aantrekken, en anderen die zich afstooten; dit zijn kenteekenen, die niet bedriegen. Wanneer derhalve de liefde, die aantrok, zich verwijdert, is het, omdat de ziel, die God en de armen beminde, hare liefde elders heeft gerigt.

In de Conferenciën, waar de jongelieden, sedert kort uit de provinciën overgekomen , zich in grooten getale bevinden, ware het nuttig, dat de President twee of drie leden aanwees, om zich in onmiddelijk verband met onze jongelieden te stellen, en hun de ophelderingen te geven, welke hun omtrent vele dingen, welke zij noodig hebben

-ocr page 279-

233

te kennen, nuttig zouden kunnen wezen. Op die wijze zoude men voorkomen, dat zij zich afzonderen, en men zou hen helpen om eenige jongelingen te vinden, bij wie zij die cjeheel voorbereide en om zoo te zeggen geheel gereed staande vriendschap zouden aantreffen, welke eeno der middelen is, door de Yoorzienigheid bestemd, om den troost van hun studieleven, de vreugd hunner uitspanning en den steun hunner, misschien nog waggelende schreden op het pad der deugd te zijn. Niets leidt meer tot afzondering dan beschroomdheid en bijna alle jongelieden zijn beschroomd. Men behoorde dit nimmer te vergeten.

Groote booraen groeijen dikwijls uit een vrucht aan den bek eens vogels ontvallen; somtijds is de tegenwoordigheid van een op zich zelf staand en afgezonderd lid, doch met ijver bezield, genoeg, om eene stad met eene godsdienstige, liefdadige, maatschappelijke en alzoo hoogst nuttige instelling te verrijken.

AVanneer een onzer Medebroeders zijne Conferenciën verlaat, om zijn verblijf in eene eenigzins belangrijke stad, waar de Vereeniging niet bekendis, te vestigen, zou hij, na zich te hebben nedergezet, wel doen, aan den Pastoor der parochie kennis te geven, dat een lid der Vereeniging zich daar bevindt en afwacht, dat de Voorzienigheid hem eenen Medebroeder toezende. Dat een of twee nieuw aan-gekomenen aan den pastoor een dergelijk berigt doen toe-komene, en ziedaar spoedig zal zich een nieuwe Conferencie vormen in eene stad, die zonder dit zeer eenvoudig middel van herkenning tusschen Medebroeders, langen tijd de Vereeniging niet zou gekend hebben.

Wat den President geldt, dat geldt ook de Conferencie,

-ocr page 280-

234

Men weet niet altijd op wien zijne keuze te vestigen, om het Bureau te benoemen, maar er is toch een onfeilbaar middel om de kandidaten te kennen, welke men benoemen moet; namelijk diegenen, welke naar die onderscheidingen haken.

Eene Conferencie is verloren, wanneer, hetgeen ongelukkig niet zonder voorbeeld is, er zich eene systematische tegenstreving vormt tegen het gezag vau den President.

Alsdan houden de leden der Conferencie op zich onderling te stichten; integendeel zij ergeren zich weder-keerig, dan verslindt de bezorgdheid eener ellendige eigenliefde de oogenblikken, die bestemd zijn om over de behoefte der armen te spreken en er in te voorzien.

Over en weder vertrekt men met een verdroogd en toege-schroefd gemoed. Ik herhaal het, ja, de Conferencie heeft van dan af, met de daad opgehouden te bestaan. En waarlijk, hoe zou de H. Yincentius van Paulo zijne kinderen kunnen herkennen in eene Vereeniging, waaruit zijne banier, die der liefde, sedert lang is verdwenen?

Bezoek der armen.

quot;Wanneer men ophoudt de armen te bezoeken, vergeet men die, en met hen ook de liefdadigheid.

Wanner men de armen dikwerf bezoekt, geeft men de voorkeur aan de armen boven al het overige eu boven zich zeiven. Wanneer men lang blijft zonder hen te bezoeken, geeft men aan alles de voorkeur boven de armen.

Het lid van den H. Vincenïius van Paulo dat zicli slechts beschouwt als een brenger van brood aan een behoeftig

-ocr page 281-

235

gezin, begrijpt noch de liefdadigheid, noch de 'Vereeni-ging. De Vereeniging is nooit geweest en zal nimmer zijn eene verzameling van boodschaploopers.

Bons voor brood door eenen bediende te doen rondbrengen, is aan de armen het beste gedeelte onthouden der aalmoes, welke men hun verschuldigd was, namelijk dat, hetwelk een goed uit bet hart gesproken woord bij dat brood hadde gevoegd.

Wat den arme tot den grond zijner ziel treft, is wanneer hij ziet, dat men aan hem denkt, zich met hem bezig houdt en hem bemint; wanneer hij gevoelt, dat de bezoeker zich eens ter week aan hem geeft, of ten minste aan hem leent.

De liefde is niet krachtdadig, wanneer zij niet volledig is, en zij is niet volledig, dan wanneer zij waar is.

In een waarlijk liefderijk mensch werken al zijn vermogens mede tot de almoes. Hebben de handen haai offer gebragt, dan is het de beurt der overige ledematen enz. De mond troost en wekt de hoop op; de voeten worden die des kreupelen, en de armen die des lammen... Maar van alle genietingen, welke wij aan de armen bezorgen kunnen, is de grootste en zeldzaamste die, welke ons oor hun bezorgt, wanneer het hen aanhoort.

De zachtmoedigheid en het geduld in onze betrekkingen met de armen zijn de eerste deugden, welke men zich moet trachten eigen te maken. Zonder deze is er geene liefde. Dat men niet altijd geven kan, begrijpt de arme en hij vergeeft het; maar dat men hem met hardheid toespreekt, dat kan hij niet voorbij laten gaan, dat vergeet

12.

-ocr page 282-

236

liij niet en vergeeft het nimmer. Het gebeurt somtijds, dat men de stem verheft in een oogenblik van ontroering, veroorzaakt door het belang zelfs dat men in den arme stelt, en om hem te beknorren over verkeerde dingen of domheden, welke hij begaan heeft. Dit is altijd verkeerd. De arme wordt er door ontsticht en de heilzame invloed, welken men hopen mogt op hem te zullen uitoefenen, is van dan af verloren of loopt grootelijks gevaar.

De ondervinding heeft reeds bewezen en bewijst nog dagelijks, dat het verhuizen van arme gezinnen naar de hoofdstad, zonder andere beweegredenen dan de bloote hoop, dat zij er gemakkelijker dan elders werk en middelen zullen aantreffen, voor hen het uitlokken is van de laatste ramp, omdat deze nagenoeg zonder redmiddel is.

Hoeveel stof tot geluk verschaffen ons de armen niet voor het weinige, dat wij hun geven ? Er waren boeken vol te schrijven over dat onderwerp; doch ik zal mij tot eene enkele opmerking bepalen, die mijne gedachte genoeg zal doen kennen.

Hier op aarde zijn al onze genietingen het gevolg der betrekkingen, welke tusschen onze verschillende vermogens en de voorwerpen, die ons omringen, bestaan.

De armen te helpen is voor ons eene bron van ware genoegens; want even als er natuurlijke betrekkingen zijn tusschen een mensch en een ander mensch, zoo heeft God, die ons barmhartigheid jegens onze broeders beveelt, een zeer zoet genot verbonden aan de daad of zelfs aan de enkele begeerte, om die barmhartigheid te beoefenen.

God heeft in de zedelijke orde gedaan, wat Hij inde

-ocr page 283-

237

physieke orde heeft vastgesteld. Ons ligchaam had behoefte aan voedsel; God heeft derhalve genot verbonden aan het eten, om daardoor onze instandhouding te verzekeren.

Eveneens handelde Hij in het zedelijke. Hij verbond eene stille zoetheid aan het ondersteunen der armen en eene menigte andere daden, die tot den breeden kring der pligten behooren, welke zijne wet ons oplegt,

Gereedelijk zal men dan ook begrijpen, hoe de liefdadigheid zelfs van het minst edel standpunt, dat des ge-nots, beschouwd, voor ieder die er de akten van beoefent, eene onuitsprekelijke bron van geluk is.

De mensch heeft behoefte aan een aanloksel, aan eene bezigheid, eene heerschende neiging zelfs, die zijn leven vervulle, maar hij is dikwerf ongelukkig in zijne keuze.

Deze verzamelt met groote kosten dingen , welke hij even als de handelaars in oudheden en uitdragers grootsch-weg den titel van voorwerpen van hooge zeldzaamheid geeft, zoo als middeleeuwsche meubelen, oude wapenrustingen, kunstig gebijtelde vazen, penningen enz.

Die smaak, binnen zekere grenzen beperkt, kan dienen om eenige takken onzer historische kennis te vermeerderen.

Maar die smaak brengt weinig bij tot geluk.

Het moge eenen liefhebber gelukt zijn, om vele duizenden dier voorwerpen, geleerd gerangschikt en van opschriften voorzien, bijeen te zamelen, maar welke betrekkingen van verstand en gevoel kunnen er dan nog bestaan tusschen die voorwerpen en eene ziel geschapen om te beminnen ? Geene enkele, ten ware het de dorre voldoening mogt zijn van met kracht van geld, navorschen en tijd, zaken bijeen gebragt te hebben, welke andere liefhebbers

-ocr page 284-

238

van dat slag zich niet hebben kunnen aanschaffen.

Men hebbe het zoo verre gebragt, van in eene galerij twaalf of vijftien honderd voorwerpen van zeldzaamheden van alle landen , allerlei stijl, allerlei stof ^ allerlei vorm , allerlei eeuw op te stapelen, wat is er dan nog gemeens tusschen dat tal van overvloedigheden en de onsterfelijke ziel, die in mij woont? Dat ik die dingen opene^datik ze betaste, ze afpoetse, ze op mijn catalogus inschrijve, ze late bezigtigen, ik zal in die voorwerpen noch van buiten , noch van binnen iets vinden dat naar geluk gelijkt. Maar heb ik dien arme bezocht, heb ik vrome gevoelens bij hem opgewekt, mij met zijn gezin bezig gehouden, heb ik dien arme aan God en de hoop wedergegeven, dan heb ik zijn geluk bevorderd, maar hij heeft ook dagelijks het mijne uitgemaakt.

Alzoo bestaat dan de groote taak van elk mensch met gezond verstand begaafd, om zijne vreugde te stellen in dingen, die innige betrekking hebben met zijne natuur, die deelachtig is aan de natuur van God zeiven en zich alzoo genoegens te bezorgen, die niet voorbijgaan, die ons niet ten onder brengen, ons niet walgen, die niet vermoeijen en wier volstandigheid de vreugde van den hemel en van de aarde tevens uitmaakt.

Hoe vele oogenblikken onzes levens gaan niet verloren !

Wat zouden de armen gelukkig zijn, indien men erop bedacht was, om er ten hunnen voordeele over te beschikken, door hun eenige bezoeken, boven de vastbe-paalde te geven! Er zijn deze en gene gezinnen, die niet gehol pen of zelfs gekend worden dan door onze broeders, en die in de groote steden vooral, in de volstrektste afzondering leven. Maar ook hoe is op die zoldertjes,

-ocr page 285-

239

welke zij bewonen , de verwacliting gespannen naar liet gewone wekelijkscli bezoek ! Men durft geen voet verzetten, uit vrees van dat nader bezoek mis te loopen; bij eiken voetstap dien men op den smallen steektrap of de ladder, welke naar die verblijven der ellende opvoert, verneemt, klopt het hart van hoop. Is die hoop te leur gesteld, dan zeggen die arme zielen droevig: nw, /il/ zal misschien morgen komen.

De geest van orde en voorzorg is zeldzaam bij de armen. Doch in welken uitersten nood zich ook een gezin bevinde-, is er toch middel, om met volhoudendheid , overleg en bedrijvigheid, zijn toestand minder kommervol te doen worden. Dit is de hoofdtaak van den bezoeker; want hij moet ook de aalmoes geven van zijn gezond oordeel, van zijn overleg en zijne ondervinding. Even als hij het oog des blinden en de voet des kreupelen is, moet hij ook het verstand van den onzinnige, de huishouder van den verkwister zijn, trouwens er zijn armen die verkwisters zijn. En hier vindt het zoo diepzinnig woord van David zijne toepassing: Beaius qui intelligit super egenum et pauperem. Zalig hij die met verstand zich den behoeftige en arme aantrekt.

Van alle werken der Vereeniging is er geen, dat sterker de harten der armen treft dan dat, hetwelk wij het Liefdewerk van de H. Eamilie noemen, en ten doel heeft, van aan den voet des altaars bezochten en bezoekers te zamen te vereenigen, om dezelfde geheimen te aanbidden , dezelfde onderrigtingen te hooren, en de een voor den anderen te bidden. In alle andere gebouwen dan de kerken, zijn afgebakende plaatsen voor de verschillende rangen. Hier zijn armen en rijken vermengd, bidden de eenen voor de anderen. Geen liefdewerk; men moet het telkens

-ocr page 286-

240

herhalen, is aangenamer aan de armengeen verheft hen meer in hunne eigene oogen, geen ander brengt overvloediger en duurzamer vruchten van zaligheid voort. Dat liefdewerk is wel een werk van vooruitgang en die vooruitgang is van de beste soort.

Een smartelijk gevoel is onafscheidelijk van het bezoek der armen aan huis, namelijk de moeijelijkheid om van verre, zelfs van zeer verre, de minste verhouding te brengen tnsschen de behoeften en de weldaad. Een middel biedt zich echter aan om dat lijden te verzachten en wel dit: Verrijk uwe arme gezinnen met een gedeelte ten minste van uwe overbodige verteringen.

Zekere op zich zelve onverschillige gewoonten, maar die eindigen met kostbaar te worden, zijn bijna bij alle nieuwe volkeren ingeslopen, en de jongelui hebben zich met al de drift hunner jaren daaraan overgegeven. Ik bedoel hier de pijp, de cigaar en de snuifdoos. Onze Vereeniging, overtuigd dat die gewoonten, indien men die ten minde achtervolg ens tot een matig gebruik kon terug brengen, middel zouden verschaffen, om vele familien te voeden, zou zich gelukkig achten, indien moedige hervormingen in hetgeen die gewoonten buitensporigs hebben, al ware het ook slechts een gedeelte van die dageHjksche en kostbare schatting, welke die lust aan ieder onzer oplegt, in brood veranderde.

Men zucht dikwerf over de ongerieven, aan die gewoonten verbonden; alle voornemens van zich te matigen lijden schipbreuk op hare, zoo men meent, onweerstaanbare kracht, vooral wanneer derzelver oorsprong diep geworteld is. Welnu; men neme zich voor; van dagelijks brood

-ocr page 287-

241

te koopen met de opbrengst van hetgene men bespaard zal hebben op die even onvruchtbare als tirannieke gewoonten, en weldra zal men verwonderd en tevreden zijn van welvarender te wezen en een' arme te hebben doen leven.

Deze zijn, Mijne heeren en geliefde Medebroeders, de laatste raadgevingen, welke ik de vrijheid verzoek aan uwe overweging toe te vertrouwen, alvorens, ik in uwe rijen de plaats herneme, welke ik er in 1844 bekleedde. De Algemeene raad heeft gemeend, dat ofschoon dit een en ander niet nieuw ware, het hoogst nuttig was dit aan uw geheugen en zelfs met zekeren aandrang en plegtigheid te herinneren, omdat het te zamen inderdaad den fondamentelen en oorspronkelijken geest der Vereeniging van den H. Vin-centius van Paulo uitmaakt.

Nog een enkel woord en ik eindig.

Gedurende de jaren, welke ik de eer had aan uw hoofd te staan, ben ik in dadelijke aanraking geweest met een groot aantal onzer Medebroeders, en ik heb reden om te duchten hen dikwerf weinig gesticht te hebben. Ik kan alzoo niet beter doen, dan bij mijn afscheid van U, mij te bedienen van de schoone woorden, welke een Bisschop der eerste Kerk aan zijne kudde rigtte op den verjaardag zijner verheffing:

„Ik ben te zeer van ijdel zelfsvertrouwen verwijderd om „te durven zeggen, dat ik niemand beleedigd heb in de „uitoefening mijner bediening. Zoo het mij dan in de „zakeu en verschillende beslommeringen, waarmede ik „overladen ben geweest, gebeurd is, van een van U niet „te hebben aangehoord, zoo als hij verlangd hadde; in-„dien ik een van U met strenger blik heb aangekeken dan „noodig was; of hem harder woord heb toegevoegd dan

-ocr page 288-

242

„behoefde; indien ik den bedrukte of dengene, die in „lager stand was geplaatst, lieb bedroefd door een minder „aangenaam antwoord; indien ik bij geval, geheel met „mijne gedachten bezig, den aandrang des armen veron-„achtzaamd , zijn verzoek tot een anderen tijd verschoven „of het door een gebiedenden wenk teruggestooten heb; „indien ik u te veel levendigheid heb getoond in mij „te regtvaardigen van valsche achterdocht; indien een „uwer in zijn geweten heeft kunnen twijfelen aan mijne „gevoelens ten zijnen aanzien; zoo schenkt mij, gij „allen, aan wie ik wegens die beleedigingen schuldig „ben, vergiffenis, opdat u vergeving geworde.quot;

Ontvangt, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, met de hulde van mijne toegenegen hoogachting, de opregte betuiging van mijne innige gehechtheid, welke ik u heb toegewijd en die niet dan met mijn leven zal eindigen.

JULES GOSSIN.

-ocr page 289-

243

XII.

Kondgaande Brief van den 1 Maart 1848.

Mijnheer en geliefde Medebroeder,

De Algemeene Raad onzer Vereeniging heeft zijne keuze voltrokken, waarvoor hij uwe inlichtingen en gebeden verzocht heeft bij zijnen Eondgaanden Brief van 25 November 11., en heeft mij verzocht U het besluit bekend te maken, hetwelk het onderwerp der zitting van den 24 Pebruarij uitgemaakt en mij de werkzame betrekking van het Yoorzitterschap heeft opgedragen.

Mij van dezen plicht kwijtende , kan ik de levendige aandoening niet ontveinzen, welke gij voorzeker met mij deelt. U te zeggen, dat ik geroepen ben de opvolger te zijn vau den verdienstelijken Bailly en van den achtens-waardigen Gossin, dat de last aan hunne ervaren mannelijke leiding toevertrouwd, voortaan door mijne jeugdige handen zal gedragen worden, is u de maat der pligten aanduiden , welke mij drukken, en van welker vervulling ik U rekenschap verschuldigd ben. Om niet te feilen, reken ik vooral en bovenal op de Goddelijke Voorzienigheid, die ons gedurende vijftien jaren op eene wonderdadige wijze

-ocr page 290-

244

bestuurd heeft en die^ wij hopen het, na zoo vele weldaden , ons niet zal verlaten; daarna op de ondersteuning van den Algemeenen Raad, op uwe broederlijke raadgevingen en vurige gebeden. De medewerking van allen is voor dit liefdewerk noodzakelijk; want, indien het niet meer gegeven is aan één enkele, om de levenskracht der liefdadigheid door al onze Conferenciën te verspreiden, om door zijne eigene krachten datgene te doen, wat zijne voorgangers deden, dan is het alleen door zich aan te sluiten aan den broeder, die, zoo hij niet de oudste in jaren, het toch door keuze is, dan is het alleen door aan te vullen wat hem ontbreekt, dat datgene kan worden gehandhaafd en voortgezet, wat zoo gelukkig is begonnen.

Ik was voornemens. Mijnheer en waarde Medebroeder, om voor de eerste maal, dat ik mij, in naam van den Raad, tot u rigt, mijn hart in het uwe uit te storten en met u denkbeelden te wisselen, welke u zeker gemeenzaam zijn, om daardoor den band van vertrouwen, welke ons voortaan moet verbinden, wederkeering naauwer aan te halen; maar de overgroote eischen, welke in deze dagen, de uitoefening der liefdadigheid doet, noodzaken mij kort te zijn en deze mededeeling tot een volgend, maar spoedig aanbrekend tijdstip, uit te stellen.

Ik zal mij nu slechts bepalen uw oog te vestigen op de pligten, welke voor ons uit de tegenwoordige omstandigheden voortvloeijen. Welk land wij bewonen , hetzij Frankrijk, België, Italië of de Nieuwe Wereld, 2eker is het, dat de vrienden der armen nimmer meer gelegenheid , nimmer meer verschillende redenen van korter of langer duur gehad hebben, om zich toe te wijden en op te offeren. Nooit was het noodzakelijker, dat hunne zorgen verdubbelden om de hongerigen te spijzen, de naakten te kleeden

-ocr page 291-

245

en de droevigen te troosten. Dat dan onze ijver de behoefte evenare! Dat het vuur onzer liefde lederen dag meer ontvlam me: laten wij onzen ijver, onze edelmoedigheid, onze opofferingen verdubbelen, maar bovenal onze liefdadigheid, welke niet alleen hare weldaden verspreidt , maar zich zelve geheel ten beste geeft; de liefde welke diegenen treft, die haar ontvangen, zij behaagt zeker aan de oogen der menschen, daar zij voor het oog van God zelfs eenen oneindigen prijs geeft aan een glas water door christelijke liefde versterkt.

Deze gedachte bezielt thans de Conferenciën van Parijs.

Niettegenstaande de groote bezwaren, welke haar omringen , aarzelen zij niet nieuwe liefdewerken te beginnen. Zij hebben aan het stedelijk bestuur van Parijs hare ijverige medewerking aangeboden en zich ten dienste gesteld der liefdadige inrigtingen, zoo lang het de tegenwoordige omstandigheid vereischt. Dit voorbeeld reeds door andere Conferenciën gegeven, bijv. te Lyon, gedurende de overstrooming in 1840 , te Bordeaux en in verscheidene andere steden', tijdens de schaarschte van levensmiddelen in 1847, is rijk in nuttige lessen. De liefdadigheid moet nooit ophouden, zich nooit onttrekken, zich nooit door moeijelijkheden laten overwinnen. Caritas nunquam exciclit.

Ijverige en onvermoeide liefdadigheid, die op Goden zijne onuitputtelijke goedheid vertrouwt, ziedaar onze eerste pligt, maar daarbij voegen zich noch andere ;eene volkomen nederigheid, welke in de voltrokken liefdewerken Gods hand ziet en niet de zwakke hand van den mensch; ten andere, als lid van den H. Vincentius van Paulo, eene volstrekte verwijdering voor altijd van alle zaken, die eenigzins betrekking hebben op staatkunde. Deze punten,

-ocr page 292-

246

Mijnheer en geliefde Medebroeder, zijn dikwijls onder ons behandeld, dikwijls meer in hunne bijzonderheden, beter dan ik het zoude kunnen doen; maar wij kunnen ze ons nimmer genoeg herhalen, omdat zij het behoedmiddel onzer Conferenciën, het brood van haar bestaan zijn en ik zou het mij zeiven verwijten, indien ik in dezen korten brief de grondregels onzer Yereeniging niet hadde herinnerd.

Ik eindig. Mijnheer en geachte Medebroeder, en sluit een onderhoud, hetwelk ik volgaarne zoude voortzetten. Reeds lange jaren is de Vereeniging van den H. Vincentius mij dierbaar, omdat zij mij de armen heeft leeren kennen en het geluk doen smaken hen te ondersteunen. Gaarne wensehte ik over haar uit te weiden en mij met ü langer over haar te onderhouden; maar omdat ik moet eindigen, zal ik besluiten met U te zeggen, dat het mij door de Conferenciën geschonken vertrouwen mij den overgrooten pligt eener onafgebroken opoffering oplegt en dat voortaan mijn tijd, mijn leven en mijne gehechtheid geheel aan haar gewijd zullen zijn.

Gelief, Mijnheer en geachte Medebroeder, de uitdrukking mijner broederlijke genegenheid aan te nemen.

AD. BAUDON.

-ocr page 293-

247

XlIL

Rondgaande Brief van den 14 April 1848.

Feestdag van O. L V. van Smarten.

Mijnheer en geliefde Medebroeder,

De korte brief, welken ik kortelings geleden tot U rigtte, had slechts ten doel, U kennis te geven van de voltrekking der keuze, waartoe de algemeene Raad had moeten overgaan. De beknoptheid dier mededeeling vond verschooning in de gewigtige verpligtingen, welke de omstandigheden des oogenbliks medebragten, maar legde mij tevens de aangename taak op, om mij weldra weder tot U te wenden en mij met al de Conferenciën over de belangen en de toekomst onzer geliefde Yereeniging te onderhouden. Ik kom heden die verpligting vervullen, hetgeen mij een waar genoegen is, omdat zij mij gelegenheid geeft de banden van genegenheid, die ons vereenigen moeten, naauwer toe te halen, en als onder ons, van gedachten en gezigtspunten te wisselen, waarover het zoo goed is ons onderling te verstaan om denzelfden geest in ons midden te handhaven.

Mijne eerste gedachte, mijn eerste pligt is. Mijnheer en

-ocr page 294-

248

Geliefde Medebroeder, hier namens onze geheele Yer-eeniging, het leedwezen uit te drukken, hetwelk de aftreding vai] den heer Gossin ons veroorzaakt heeft. Het ligt zeker niet in de gebruiken onzer Vereeniging, ons onderling te prijzen; doch er zijn diensten, welke men niet zonder onverschilligheid kan verzwijgen, noch ongemerkt voorbij laten gaan, zonder ondankbaar te zijn. Allen, die het genoegen hadden onzen geliefden Medebroeder te naderen en getuigen te wezen van zijne zelftoewijding'aan al onze liefdewerken, weten hoeveel liefde er in zijne taal en ook in al zijne daden doorblonk; hoe hij zachtheid aan standvastigheid paarde, hoe voorzigtigheid het vuur des ij vers temperde zonder het ooit te blusschen; en zij die dat geluk niet hebben genoten, weten nogtans uit de vaderlijke toespraken, welke op onze algemeene Vergaderingen zoo veel indruk maakten, uit de overschoone Rondgaande Brieven, welke hij vervaardigde, hoezeer hij den geest bezat en de behoeften kende van een liefdewerk, waaraan hij eerst in rijpen leeftijd was toegetreden, maar waaraan hij volgens zijne uitdrukking, al de genegenheid der jeugd had toegewijd. Onder zijne handen versmolten lange en moeijelijke aangelegenheden om zoo te zeggen, als sneeuw voor de zon. In zijne tegenwoordigheid verdween de tegenstrijdigheid der opinicn als van zelve, en de meest uiteenloopende gevoelens vereenigden zich in een kinderlijk gevoel van eerbied en vertrouwen. Ook ontstond er geen belangrijk werk zonder zijne medewerking en zijn' ervaren raad, en het is aan zijn krachtigen wil en zijn doorzetten, dat wij eene menigte instellingen te danken hebben, welke reeds gelukkige vruchten hebben gedragen, en er in de toekomst nog meerdere zullen opleveren. Het was die ijver, die voor geene bezwaren terug deinst, die

-ocr page 295-

249

ons het Handhoek, dat liefderijk wetboek onzer overleveringen schonk; aan zijne godsvrucht, dat wij de Gebeden ten gehruike der leden van de Vereeniging verschuldigd zijn. Het is aan zijn onwrikbaar vertrouwen op God, dat wij eindelijk die inzameling voor Ierland danken, weike begon met een penning, met den daalder eener lamme , en eindigde met cene opbrengst van 154,000 franken, zoodat deze onderneming in een jaar van algemeene schaarschheid beproefd, inderdaad een der schoonste eere-titels onzer Vereeniging blijven zal. Mij dunkt wij zien hem nog, toen hij van den President van den ilaad van Ierland, den te betreuren heer O'Carroll, die verscheurende brieven ontving, die aan de geheele Vereeniging zijn medegedeeld; wij zien hem nog in weerwil der schijnbaar meest gegronde opwerpingen, ondanks de pas ge-houdene inzameling voor de overstroomingen der Loire, niettegenstaande de ellende, welke Frankrijk teisterde, onaangezien zoo vele redenen, die menschelijkerwijze gesproken zijn liefdewerk moesten doen mislukken, — onversaagd zijn besluit nemen en al zijne medebroeders vertrouwend op zijne kennis, maar verbaasd over zijne godvruchtige vermetelheid, medeslepen in zijne liefderijke onderneming. Die hernnering zal immer in ons hart blijven, even als de geheele Vereeniging eeuwige erkentelijkheid zal gevoelen voor dat schoone liefdewerk, waarmede hij haar begiftigde.

Zoo het der Voorzieniglieid echter behaagde, Mijnheer en Geliefde Medebroeder, dat die innig geliefde vader wederkeerde tot eene rust, welke de vermoeijenissen der liefde hem noodzakelijk hadden gemaakt, heeft die treurige gebeurtenis, ofschoon zij ons hart bedroefde, ons vertrouwen niet ter nedergedrukt. Be christelijke liefde werken,

-ocr page 296-

250

zegt ons, Reglement, iehooren aan God alleen, die de bewerker van alle goed is, en de zwakheid van het werktuig belet de vlugheid en kracht niet der goddelijke hand, welke het bestuurt. Indien God derhalve onze liefderijke koloniën wil staande houden en uitbreiden, zal hij nieuwe wegen weten te vinden en op eene nog schitterender wijze, aan aller oogen zijne alvermogende barmhartigheid doen uitblinken.

Ik voor mij koester daarvan de stelligste verwachting en ben ten innigste overtuigd , dat wij allen haar zonder uitzondering deelen. Die hoop wekt mij op, om mij heden tot U te wenden, en U woorden toe te spreken, die bij een meer ervaren man voorzeker beter geplaatst zouden zijn, doch welke de liefde, die ons verbindt, U zeker toch aangenaam zal doen zijn. Ik kom dadelijk en zonder verderen overgang ter zake.

Elk tijdvak. Mijnheer en Geliefde Medebroeder, brengt eigenaardige verpligtingen mede en dringt deugden aan, die God verhoede het, niet uitsluitend zijn, maar een meer eigen kenmerk hebben en eene meer volstrekte behoefte zijn. Dien grondtrek, waarmede het bovenal noodig is, zijn gedrag in overeenstemming te brengen, diep te vatten, goed zijn pligt te kennen, om dien goed te beoefenen, is een der wezenlijkste behoeften voor de liefdewerken even als voor bijzondere personen, en in een zoo gewigtig tijdvak als dat, waarin wij ons bevinden, is die kalme, naauwgezette, ernstige studie de dringendste behoefte, even als de gewigtigste verpligting. Tot die studie verzoek ik U wel met mij te willen medewerken, uit naam onzer geliefde Vereeniging, voor welke ik de vrijheid neem,U mijne zwakke mededeelingen en die van den Raad aan te bieden , U tevens verzoekende ons de uwe in ruil te willen geven,

-ocr page 297-

251

Bij het minste nadenken over den stand der Vereeni-gingen van liefdadigheid in het algemeen en van die van den H. Vincentius van Paulo in het bijzonder, zal men gereedelijk erkennen, dat haar drie hoofddeugden heden ten dage meer dan ooit bepaaldelijk noodig zijn, namelijk liefde jegens de armen; eenheid of broederschap tus-schen de leden en christelijke voorzigtigheid. Zij zijn de drie voornaamste schakels, die aan de keten hare stevigheid bijzetten en haar vergunnen zich zonder verlies van krachten uit te breiden.

In de eerste plaats liefde tot de armen! Deze is onze eerste pligt en tevens onze aangenaamste voldoening; de voorwaarden en reden van ons bestaan, het voedsel onzes ijvers en de regtvaaroiging van geheel ons leven: prin-cipium et ft nis, alpha et omega! Door haar namen wij, nu vijftien jaren geleden, een begin, door haar moeten wij toenemen in groei en bloei, zoo lang zij onder ons zal leven, zoo lang zij onze schreden, onze bemoeijingen, onze pogingen bezielt, zullen de bezwaren van zelve wegvallen ; en zoo zij in gewone tijden, onze levenskracht wezen moet,* hoeveel te meer behoort zij het thans te zijn? Trouwens alles noodigt ons uit om in liefde tot de armen te verdubbelen, zoowel het belang der armen als ons eigen belang en dat van ons Vaderland.

De armen vonden ongetwijfeld ten allen tijde onvermoeide verdedigers in den priester, die hun zijnen ijver geeft, in de zuster van liefde, die hun haar leven toewijdt, in de tallooze instellingen van algemeene en bijzondere liefdadigheid, welker bemoeijingen hen allen ten doel hebben. Ja in onzen leeftijd houdt men zich zeker meer dan ooit met hunne zaak, hunne belangen, hun

lijden en de middelen om daarin te voorzien, bezig. Maar

13

-ocr page 298-

252

bij eene zoo diep ingevreten wond, is het niet genoeg haar te heelen, noch zelfs te weten hoe men haar kan genezen. Men moet ook nog den noodigen tijd vinden, om het geneesmiddel te doen werken, om de wond te doen sluiten en de gezondheid terug te doen keeren. Voor lange zal dus, ook bij het aanwenden der krachtigste maatregelen } de kwaal onzer broeders nog ontzettend zijn en niet alleen te worstelen blijven tegen de ellende, onafscheidbare gezellin der menschheid en verdiende straf voor hare ondeugden, maar er zal bovendien nog voorzien moeten worden in dringende, hoezeer dan voorbijgaande behoeften, welke de omstandigheden, waarin Europa zich bevindt, niet dan al te zeer ophelderen.

In alle tijdpunten der geschiedenis (sedert het christendom) schittert ons vooral de liefde tegen, die hare hulpbronnen vermeerdert naar de maat der openbare rampen, en om daarvan slechts een enkel voorbeeld aan te halen, zijn de tijden, die eenen H. Vincentius van Paulo opwekten , het vruchtbaarste geweest in smarten en angsten. In een land, waar de burger- en buitenlandsche oorlogen de bevolking hadden getiend, waar hongersnood met de pest zijne verwoestingen aanrigtte, waar de handel, nijverheid en landbouw als vernietigd waren, in dat land, vloeide op de stem eens armen en van alle hulpmiddelen ontblooten priesters, het geld van alle zijde toe, werden milioenen ingezameld ter ondersteuning niet van eenige behoeftigen, maar van gewesten als Champagne en Lotharingen; niet alleen in Frankrijk, maar van geheele landen, zoo als onder anderen, dat ongelukkige Ierland, waar de ellende even erfelijk schijnt als de onwrikbare gehechtheid aan het geloof* Indien in dergelijke tijden, veel rampzaliger nog dan die, welke ons geslacht is door-

-ocr page 299-

253

gekomen, dergelijke wonderen werden gewrochtwaarom zouden zich die wonderen dan niet in onze dagen hernieuwen , en waarom zou de liefde, die niet in het sterfelijk hart des menschen, maar in het onvergankelijke hart van God zetelt, minder bedrijvig zijn dan vroeger?

Ons eigen belang zou er ons bovendien alleen steeds toe opwekken. Immers terwijl ons zoo vele beroeringen omgeven, terwijl de hand Gods zoo vele bouwvallen om ons heen laat, hoe zou er dan eene heilzamer verstrooijing, eene aangenamer bezigheid ons kunnen gegeven worden dan op te klimmen tot de zolderkamer des armen, ons bij hem neder te zetten, met hem te praten als een vriend met een vriend, het verhaal aan te hooren zijner smarten, die in allen gevalle,, de onze zoo verre overtreffen, de vreugde te genieten, welke onze zwakke weldaad hem veroorzaakt, en het zoo zuiver genoegen der erkentelijkheid te genieten? Daar, in dat verblijf, waar wij geene andere getuigen hebben dan God en onze lijdende vrienden, daar woont een rustig en stil geluk, waar onze ziel hare veerkracht hervat voor de worstelingen van buiten en de stormen des levens; daar leert men de smart kennen en zich niet door haar te laten overmeesteren; daar oefent men zich, om haar te beheerschen door de kracht van het christelijk gevoelen en door het aanschouwen van die onderwerping, waarvan zich onder de armen zoo vele voorbeelden opdoen; daar eindelijk vervult men eenen pligt, dien van zijne broeders te ondersteunen, met hen zijnen overvloed te deelen, zelfs iets van zijne behoeften , als het moet, te ontberen en die indrukken, die denkbeelden , dat schouwspel, vervullen de ziel met de heilzaamste gevoelens.

Bij dat dubbel belang voegt zich nog een ander, dat

-ocr page 300-

'254

wij hier niet kunnen voorbijzien, het belang namelijk van ons Yaderland. Tot welk land wij ook behooren, het is heden ten dage uitgemaakt, dat het heil der maatschappij afhangt van de overeenstemming des rijken en des armen en van hunne wederkeerige genegenheid. Die gedachten waren sedert lang algemeen onder ons; reeds lang hadden wij elkander dat schoone wourd herhaald: De rijke en de arme hebben zich ontmoet, omdat zij beide het werk Gods zijn , en wij hebben het alom verkondigd, omdat wij christenen en zonen der Kerk zijn; maar thans is hetgeen slechts in de harten der geloovigen was gegrift, wat slechts als kiem in hun verstand berustte, verkondigd en overal met onuitwischbare, ja zonneheldere letters geschreven; thans is er niemand, die niet gevoelt, dat zoo de heden-daagsche maatschappijen bloeijen moeten, dit alleen mogelijk is door de verzoening van allen met allen en door die broederlijke en heilige gelijkheid, die niemand verlaagt, en geen verschil wegneemt, dan om elk te verheffen. Welk krachtiger middel nu kan er zijn , om tot die gewenschte uitkomst mede te werken, dan om meer nog dan in het verledene door te dringen in de woning der armen, om hem het aandeel, dat hem in onze rijkdommen toekomt, te geven, om hem met het brood, dat verzadigt, ook het woord te brengen, dat troost, bemoedigt en de weldaad met dubbele erkentelijkheid doet aannemen? Hoe kunnen wij beter bewijzen, dat onze woorden geeue ijdele klanken zijn , maar eene wezenlijkheid door allen aangenomen, vooraf reeds en niet door eene soort van nooddwang erkend.

Alles maakt het ons dus ten pligt, ons meer dan ooit aan de dienst des armen toe te wijden, onze Conferenciën niet te verlaten voor andere, zeker nuttige vereenigingen, maar waarbij dat groote levensbelang niet zoo op den

-ocr page 301-

255

voorgrond staat. Misschien zullen wij, om ons tot die naauwgezetheid te binden^ meer inspanning, meer opoffering moeten doen; maar de erkentelijkheid der gezinnen , welke wij zullen ondersteund hebben, zal onze belooning zijn. Misschien zullen wij niet meer diezelfde stoffelijke hulpmiddelen ter uitdeeling in handen hebben, maar altijd toch zullen wij hetzelfde hart, dezelfde genegenheid, dezelfde teederheid hebben, of liever wij zullen een meer medelijdend hart, eene levendiger genegenheid, eene meer voorkomende teederheid betoonen en voor ieder, die lang te midden van onze gezinnen heeft geleefd, lijdt het geen twijfel, dat bij een groot aantal, het onbrekende aan onze almoes zeer ruim zal worden aangevuld door die toegift van liefde en welwillendheid. Laat ons dan moed scheppen en volharden! Hebben wij vertrouwen, niet in ons zelve maar in God; volharden wij, want zoo God nimmer diegenen verlaat, die in hem berusten, is het onder voorwaarde , dat zij zich zelve zullen helpen en zich weten op te offeren.

De liefde. Mijnheer en geliefde Medebroeder, zij moet dan de eerste deugd zijn, in wier schaduwe wij ons moeten schutten; liefde in daden, in het hart en in woorden; liefde voor ieder en voor allen; verduldige, verdraagzame liefde, die haren raad niet opdringt, en slechts op den tijd en de rede rekent om hem ingang te doen vinden; onvermoeide liefde die zich door hinderpalen niet laat nederslaan; nederige liefde, die niet bloost over de geringheid der hulp, welke zij betoont; katholijke liefde; in één woord, liefde geput in de leer, het Evangelie en het bloed van onzen Heer Jesus Christus. Dan bij dien hoofdpligt voegen zich nog andere en onder deze de pligt der broederschap en der voorzigtigheid.

-ocr page 302-

256

Den pligt der broederschap, o! voorzeker dien gevoelen wij reeds sedert lang , want wat juist sedert onzen oorsprong i de onschuldige kracht en het leven onzer Conferenciën uitmaakte, was de liefelijke hartelijkheid, die nimmer opgehouden heeft onder hare leden te heerschen, die eenvoudigheid onzer bijeenkomsten, die vertrouwelijkheid der vriendschap en hetgeen ik hier het vrome makkerschap der liefde zou durven noemen. Deze waren het, die onze Conferenciën bevolkten, die met de jonge lieden er mannen van rijper jaren en vaster stelling in de wereld heenlokten , die er naast elkander personen doot neder-zitten van meest verschillenden stand, denkwijze en fortuin , wat haar ten laatste over de zwakheid van haar eerste begin en de bekrompenheid van hare hulpmiddelen heeft heengezet. Maar zoo de hartelijke genegenheid het beginsel van onze ontwikkeling is geweest, moet zij ook het geheim van ons voortdurend bestaan wezen, en op een tijdstip, waarop de wereld zich op den naam van dat beschermend beginsel in beweging stelt, kan men het niet genoeg herhalen. Om dan ook nimmer te vergeten, dat zij de grondslag onzer Vereeniging, de voorwaarde van ons bestaan, de waarborg van onze toekomst is, durven wij aan al onze Medebroeders aanbevelen, om na te denken over de vele zinsneden van het algemeen Reglement, de Rondgaande Brieven en bet Handboek, welke deze beschouwingen ontwikkelen; ja, durven wij de Presidenten der Conferenciën smeeken , om wanneer zij nieuwe leden aannemen , hun dat fundamenteel karakter van het liefdewerk, waaraan zij zich verbinden, te doen waarderen en beminnen. Ook kunnen wij hen nimmer levendig genoeg vermanen; om alles ie verwijderen, wat zelfs in het minst die christelijke vriendschap zou kunnen kwetsen , van alle kittelige

-ocr page 303-

257

discussiën te verbannen, de kwestiën van eigenliefde te vermijden, want onze vrede, onze uitbreiding staan daarmede op liet spel.

Dan, zoo als het Keglement te regt opmerkt, het is niet genoeg van zich van lid tot lid te beminnen, men moet zich ook van Conferencie tot Conferencie beminnen, van stad tot stad, van land tot land liefhebben. Gode zij dank, die genegenheid is levendig, is opregt, en de leden der Yereenigiug, die op hunne reizen bui-tenlandsche Conferenciën bezoeken, worden met eene vreugde ontvangen , die hen verbaast en met eene welwillendheid, die hen bekoort. Maar indien ik hier. Mijnheer en geliefde Medebroeder, een wensch mogt uitdrukken, hij ware deze, dat die betrekkingen minder personeel en bij gevolg minder zeldzaam mogten wezen. Hei is waar, wanneer onder ons een verwijderd Medebroeder zich aanbeveelt, ontvangt men hem met vreugde, en als een lid van het huisgezin; het is waar, de Conferenciën houden briefwisseling met den Algemeenen Raad, en houden elkander door dat gemeenschappelijk middenpunt, op de hoogte van hetgeen er belangrijks bij haar voorvalt. Maar aan de eene zijde, zijn die mededeelingen dikwerf vlugtig, en de briefwisseling slechts op verwijderde tijdstippen plaats hebbende, brengt dikwerf alleen onvoldoende bijzonderheden mede; eu is het van de andere zijde niet al te waar, dat de Conferenciën onderling hare betrekking van goede nabuurschap niet genoeg onderhouden, dat zij dikwerf onbekend zijn met hetgeen naast haar gebeurt, en dat zij het soms niet vernemen , dan door de processen-verbaal der algemeene Vergaderingen te Parijs, of de jaarlijksche uitgave van het algemeen Verslag? En toch hoe veel goeds zou er niet

-ocr page 304-

258

voortvloeijen uit menigvuldiger betrekking? Dikwerf is eene Conferencie in de eerste dagen van haar bestaan ^ niet rijk aan leden en hulpmiddelen , en heeft behoefte aan veelsoortigen raad voor de beoefening van het liefdewerk. Dikwerf moeten ook liefdewerken, willen zij vruchtbaar worden en eene heilzame uitbreiding erlangen, gemeenschappelijk ondernomen worden. Hier zoude liet de aanbeveling der ambachtsleerlingen zijn, die van de eene stad naar de andere trekken, om hun handwerk volledig te leeren; daar zouden inlichtingen in te winnen zijn voor een^ arme, die een reis ging ondernemen; elders op te rigten bibliotheken, waarvan men den rijkdom verdubbelen, vertienvoudigen zou, door er van tijd tot tijd, de deelen van te verruilen tusschen de verschillende Confe-renciën van hetzelfde bisdom; overal eindelijk zou zich de ijver mededeelen alleen door de daad zelve der aangeknoopte betrekkingen, het belang der wekelijksche zittingen zou er door klimmen, de algemeene vergaderingen van iedere Conferencie zouden er voller en levendiger door worden, en ik geloof niet te veel te zeggen met te verzekeren, dat indien op het voorbeeld van hetgeen reeds op sommige plaatsen geschiedt, alle Conferenciën van elk Bisdom onder elkander die dagelijksche, praktikale betrekkingen , die volstrekt niet hinderlijk zouden wezen aan de betrekkingen, met meer verwijderde Conferenciën en den Algemeenen Raad, onderhielden, zoo zij onderling een middenpunt van briefwisseling hadden, eene geheel nieuwe levendigheid aan de liefde in onze Conferenciën zou worde bijgezet. Ook in de meest eensgezinde familiën bemerkt men, dat, zoo de leden ophouden zich te bezoeken en zich dikwerf te schrijven, zoo zij het om den band van liefde te onderhouden, op de herrinnering aan

-ocr page 305-

259

kindsche dagen, op het gevoel van verwantschap, op ge-meenschappelijkheid van beginselen laten aankomen, die herinneringen, dat gevoel en die gemeenschappelijkheid min of meer spoedig, min of meer geheel uit de gedachtenis verdwijnen, maar altijd zeker zwakker worden. Dat in ons groot gezin, waarin wij zoo vele wijd verspreide leden tellen, welke wij misschien nimmer zullen zien, zij ten minste die zich kunnen zien en hartelijk de hand drukken, van dat geluk gebruik en ruimschoots gebruik maken.

Ik heb in de derde plaats gesproken van de Christelijke voorzigtigheid. Ik zal niet ondernemen eenige bijzondere regels op te geven; zij veranderen in het oneindige , hangen van de omstandigheden, de plaatsen en de personen af, en elke Conferencie, waarlijk bezield met den geest der Vereeniging, moet de beste regter wezen om ze op haar zelve toe te passen: ik zal mij slechts bij eenige hoofdpunten bepalen; gij zult het mij ten goede houden. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dewijl zij ons allen betreffen.

Het schijnt mij toe, dat in den tegenwoordigen tijd er ons ten hoogste aan gelegen ligt, om nooit te vergeten , dat wij een werk van practische liefde zijn en niet een werk van bespiegelende en theoretische liefde, een werk dat de zielen tot God zoekt terug te brengen door de zoete uitstortingen der Christelijke liefdadigheid, en niet een werk dat beraadslaagt, dat strijdt, dat naar buiten vertooning maakt. Deze laatste werken hebben zonder tegenspraak hun gewigt. Want zou de liefde zonder de toorts dei-wetenschap niet weldra ophouden te bestaan om in sleur te ontaarden? De liefde zonder de Christelijke polemiek, die ook een van hare takken is, gelijk op een onzer al-

gemeene quot;Vergaderingen, een der vermaardste tolken van.

13.

-ocr page 306-

258

voortvloeijeu uit menigvuldiger betrekking? Dikwerf is eene Conferencie in de eerste dagen van haar bestaan, niet rijk aan leden en hulpmiddelen , en heeft behoefte aan veelsoortigen raad voor de beoefening van het liefdewerk. Dikwerf moeten ook liefdewerken, willen zij vruchtbaar worden en eene heilzame uitbreiding erlangen, gemeenschappelijk ondernomen worden. Hier zoude het de aanbeveling der ambachtsleerlingen zijn, die van de eene stad naar de andere trekken, om hun handwerk volledig te leeren; daar zouden inlichtingen in te winnen zijn voor een' arme, die een reis ging ondernemen; elders op te rigten bibliotheken, waarvan men den rijkdom verdubbelen, vertienvoudigen zou, door er van tijd tot tijd, de deelen van te verruilen tusschen de verschillende Confe-renciën van hetzelfde bisdom; overal eindelijk zou zich de ijver mededeelen alleen door de daad zelve der aangeknoopte betrekkingen, het belang der wekelijksche zittingen zou er door klimmen, de algemeeue vergaderingen van iedere Conferencie zouden er voller en levendiger door worden, en ik geloof niet te veel te zeggen met te verzekeren, dat indien op het voorbeeld van hetgeen reeds op sommige plaatsen geschiedt, alle Conferenciën van elk Bisdom onder elkander die dagelijksche, praktikale betrekkingen , die volstrekt niet hinderlijk zouden wezen aan de betrekkingen, met meer verwijderde Conferenciën en den Algemeenen Raad, onderhielden, zoo zij onderling een middenpunt van briefwisseling hadden, eene geheel nieuwe levendigheid aan de liefde in onze Conferenciën zou worde bijgezet. Ook in de meest eensgezinde familiën bemerkt men, dat, zoo de leden ophouden zich te bezoeken en zich dikwerf te schrijven, zoo zij het om den band van liefde te onderhouden, op de herrinnering aan

-ocr page 307-

269

kindsche dagen, op het gevoel van verwantschap, op ge-meenschappelijkheid van beginselen laten aankomen, die herinneringen, dat gevoel en die gemeenschappelijkheid min of meer spoedig, min of meer geheel uit de gedachtenis verdwijnen, maar altijd zeker zwakker worden. Dat in ons groot gezin, waarin wij zoo vele wijd verspreide leden tellen, welke wij misschien nimmer zullen zien, zij ten minste die zich kunnen zien en hartelijk de hand drukken, van dat geluk gebruik en ruimschoots gebruik maken.

Ik heb in de derde plaats gesproken van de Christe-lijke voorzigtigheid. Ik zal niet ondernemen eenige bijzondere regels op te geven; zij veranderen in het oneindige , hangen van de omstandigheden, de plaatsen en de personen af, en elke Conferencie, waarlijk bezield met den geest der Vereeniging, moet de beste regter wezen om ze op haar zelve toe te passen: ik zal mij slechts bij eenige hoofdpunten bepalen; gij zult het mij ten goede houden. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dewijl zij ons allen betreffen.

Het schijnt mij toe, dat in den tegenwoordigen tijd er ons ten hoogste aan gelegen ligt, om nooit te vergeten , dat wij een werk van practische liefde zijn en niet een werk van bespiegelende en theoretische liefde, een werk dat de zielen tot God zoekt terug te brengen door de zoete uitstortingen der Christelijke liefdadigheid, en niet een werk dat beraadslaagt, dat strijdt, dat naar buiten vertooning maakt. Deze laatste werken hebben zonder tegenspraak hun gewigt. Want zou de liefde zonder de toorts der wetenschap niet weldra ophouden te bestaan om in sleur te ontaarden? De liefde zonder de Christelijke polemiek, die ook een van hare takken is, gelijk op een onzer al-gemeene quot;Vergaderingen, een der vermaardste tolken van

13.

-ocr page 308-

260

het Evangeliewoord het zoo welsprekend herinnerde, zou de liefde alzoo verminkt niet onvolledig zijn ? Maar elke Vereeniging heeft hare pligten even als haar eigen zending. Laten wij aan diegenen onder ons, die er den vrijen tijd, die er de roeping voor hebben de zorg over, zich te mengen in deze vergaderingen, laten wij hen zich in hun persoonlijken naam laten vertoonen op het schitterende terrein der openbaarheid, de geesten terugvoeren en het verstand verlichten door de beraadslaging; laten wij voordeel doen met hun verstand en hunne werken, maar laten wij onze Conferenciën niet doen afdalen in dit altijd wat heftig strijdperk: voegen wij ons , zelfs als eenvoudige leden der Vereeniging van den H. Yincentius van Paulo, bij deze openbare manifestatiën gt; die niets van hare krachtdadigheid en haren glans zullen verliezen door den naam van onze Conferenciën niet te voeren, en alwaar onze werking zooveel te vrijer zal zijn als zij meer persoonlijk zal wezen. Het is een wensch, die, ik hoop het, door allen verstaan en op prijs zal gesteld worden.

Dit brengt er mij toe, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om u opmerkingen mede te deelen, waarop de Raad en verscheidene Conferenciën hebben gewenscht ieders oplettendheid te vestigen. Sedert eenigen tijd heeft zich in de quot;Vereeniging eene rigting geopenbaard, die nog geen gevaar wordt, maar welke het evenwel van belang is van af haar eerste begin tegen te gaan. Eenige leden hebben in hunne toegenegenheid voor de Vereeniging gedacht, dat het goed ware, zonder twijfel om haar beter te doen kennen, tegen over het publiek, den naam aan te nemen van leden der Vereeniging van den H. Vingen ïius van Paulo , ook dan zelfs, wanneer hunne betrekkingen met het publiek de Yereeniging niet tot voorwerp

-ocr page 309-

»61

hadden. Zulk een antecedent, indien het zich herhaalde, zou ernstige verv/ikkelingen baren.

En vooreerst, is het regtvaardig, dat als wij geen liefdewerk vervullen, waaraan onze Conferencie dadelijk medewerkt, wij den naam van leden van die Conferencie aannemen? Klaarblijkelijk neen, vermits dit op de Ver-eeniging de verantwoording doet rusten van een bedrijf, waarin zij niet heeft toegestemd, dat zij niet heeft verzocht en indien bij geval ons bedrijf onvoorzigtig ware geweest, indien wij er ons toe hadden laten vervoeren door den ijver, of zoo deze kwalijk ware uitgelegd, zouden wij in dit geval niet te betreuren hebben, daardoor den naam der Vereeniging in de waagschal te hebben gesteld? Wij zijn daarenboven niet leden der Vereeniging van den H. Vincenïius van Paulo , in de vervulling van al de pligten onzes levens, als wij een werk, vreemd aan de Vereeniging stichten, en derhalve zooveel te minder ah wij onze persoonlijke zaken lehandelen, als wij ons bezig houden ieder naar de mate die ons gegeven is, met publieke zaken. Als wij onze bijeenkomsten uitgaan en ophouden met de uitoefening onzer liefdewerken bezig te zijn, leggen wij in den aard der zaak, er ook den titel van af.

Wat meer is, zou het niet te vreezen zijn, dat deze aanduiding, te onvoorzigtig aangenomen, een bron werd van onwillekeurige misbruiken; dat nieuwe liefdewerken, waaraan de Vereeniging vreemd zoude zijn en moest blijven, hoe uitmuntend zij waren, zich zochten op te dringen aan de leden, aan geheele Conferenciën, dat de industriële speculatie, tot groote spijt onzer verwonderde Medebroeders, er partij van zou willen trekken, om alzoo ons werk van deszelfs doel, dat de liefde is, af te leiden;

-ocr page 310-

262

dat de eigenliefde, dat zoo listig venijn, daardoor onder onze handelingen zoude sluipen en ons in onze eigene oogen een eerbewijs zou doen geven onder den evenwel zoo eenvoudigen en gewonen titel van lid eener Con-ferencie van liefde?

De bedenkingen over dit onderwerp verdringen zich hier, en ik zou er mij niet langer bij willen ophouden, omdat het mij toeschijnt, dat zij iedereen moeten treffen. Als algemeene regel gelde dus, dat wij niet handelen onder dezen titel, dan om datgene te vervullen, waartoe de Conferencie, waaraan wij verbonden zijn, zelve ons bezigt. De regtvaardigheid en de voorzigtigheid vorderen dit evenzeer.

Ik kom thans tot eenige bijzonderheden van minder algemeen gewigt en van verschillenden aard, maar welker behandeling ik niet tot eene nadere mededeeling wil uitstellen.

Ik sprak u zoo even met genoegen van het gebruik van eenige onzer reizende broeders om de Conferencie der steden, die zij doortrekken, te bezoeken. Eenige misbruiken, gelukkig zeer zeldzaam , zijn daarbij ingeslopen; personen, eertijds leden van eenige Conferencie en die hadden moeten ophouden er deel van te maken, hebben van dezen titel misbruik gemaakt, somtijds zelfs van certificaten, die hun ter hand waren gesteld geworden, om in andere Conferenciën te verschijnen en hare leden te winnen tot gewaande goede werken, die slechts henzelve tot voorwerp hadden. Deze misbruiken, ik herhaal het, zijn zeldzaam, maar 't is genoeg dat zij hebben bestaan, om op zijne hoede te zijn tegen feiten, die door zich te vernieuwen, onder de leden der Yer-eeniging een heilzaam vertrouwen zouden kunnen verwoesten en het bezoek voor de vreemde leden onmogelijk maken.

-ocr page 311-

263

Om deze kwaal te stuiten, heeft de Algemeene Raad besloten : 1°. dat er bij de Algemeene Secretarie der Vereeni-ging nooit zou worden afgegeven een certificaat, verklarende dat zoodanig persoon deel heef t gemaakt van de Vereeniging, en dat er aan elk lid, die eene Couferencie in de provinciën wilde bezoeken, eenen specialen brief zou worden ter hand gesteld, aan den President van die Conferencie gerigt; 2°. dat al de Conferenciën uitgenoodigd zouden worden, van haren kant, eenen gelijksoortigen regel te volgen. Met deze zoo gemakkelijk te nemen voorzorg, mag men vertrouwen, dat een betreurenswaardig misbruik zich niet meer zal kunnen voordoen, en de Raad vleit zich, dat deze maatregelen door allen wordende aangenomen eene volle toejuiching en een werkdadige uitvoering zullen verkrijgen.

Reeds eenige maanden geleden, heeft de Algemeene Raad de Conferenciën geraadpleegd over een onderwerp, hoogst gewigtig voor de ontwikkeling der Vereeniging en de handhaving harer eenheid, en heeft haar verzocht de noodige inlichtingen daaromtrent te doen geworden. Dit ontwerp bestaat, gij weet het, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om de verschillende uitgaven, die op ongelijke tijdstippen plaats grijpen in de Yereeniging, te verhaasten en meer geregeld te maken, en om in plaats te stellen van het Algemeen Verslag, een Algemeen Verslag in 6 of 12 afleveringen ten hoogste. Deze verzameling, waarin zouden worden opgenomen de briefwisselingen van Frankrijk en daar buiten, de belangrijkste uittreksels uit de bijzondere rapporten, de omstandigheden der vestiging van Conferenciën en nieuwe werken, waarin de dorheid der statistieke tabellen aangevuld zou worden door het verhaal dei-stichtende feiten, waarvan wij dagelijks getuigen zijn,

-ocr page 312-

264

konde het Handboek worden van elk lid, zou onder zijne oogen brengen de al te onbekende geschiedenis der andere Conferenciën; het zou hem op de hoogte houden van al de nuttige gedachten, die zich onder ons voordoen, en hem vergunnen ze naar verkiezing te huis te overwegen en het niet blootelijk te laten bij het hooren optellen daarvan bij eene in het algemeen gedane lezing. Dat werk, vreemd aan alle twistgeschrift van welken aard ook, hetzij letterkundig, godsdienstig of liefdadig zelfs, zijn belang alleen uit de feiten puttende, uitsluitend zamengesteld dooide leden der Vereeniging, zou niet noodig hebben om aan zijne lezers belang in te boezemen, een beroep te doen op de hartstogten of op de redeneerkunde, vermits het met hen zou spreken over een werk, waaraan hun hart is toegewijd. Verre van te schaden aan de bijzondere verslagen der Conferenciën, die zoo nuttig zijn in de localiteiten, waar zij te huis behooren, zoude het aan allen toestaan er den wezenlijken inhoud en het uittreksel van te kennen, door de getrouwe ontleding die er van gemaakt wordt.

Reeds zijn aan den Baad talrijke goedkeuringen toe gezonden geworden, tegelijk met zeer juiste opmerkingen, waarvan partij zal getrokken worden; maar vele Conferenciën hebben haar gevoelen nog niet uitgedrukt en de Alge-meene Eaad wacht met ongeduld haar antwoord, alvorens tot een definitief besluit te komen over een onderwerp, waarbij hij de inlichtingen, de ervaring en de zamenwer-king van allen noodig heeft. Hij hoopt dat zich dat antwoord niet lang meer zal doen wachten, opdat hij binnen een niet te verwijderd tijdstip een besluit kunne nemen.

Eene uitgave van eenen geheel anderen aard zal ook ter beschikking der Vereeniging worden gesteld, onder

-ocr page 313-

265

den titel van „praktische onder riy ting en voor het oprigten van Conferenciën.quot; Sedert geruim en tijd beklaagden zich personen, vreemd aan de Yereeniging, en die haar in eene nieuwe stad wilden vestigen, van noch in het algemeen Eeglement, noch in de Yerslagen, noch zelfs in de Rond-' 'gaande Brieven het antwoord te vinden op de talrijke breedvoerige vragen nopens bijzonderheden, Mraarvoor men dikwerf staat bij het eerste begin eener Conferencie. Zonder twijfel kwam de briefwisseling met den Algemeenen Baad eenige der moeijelijkheden opheffen, maar in eenen Briefis het dikwerf moeijelijk alles te voorzien en niets te vergeten; zoodanige uitlegging, welke men verwaarloost als te onbeduidend, is somwijlen juist die, welke het meeste belang wekt en daarenboven, als soortgelijke vragen vermeerderen, vervalt men op den langen weg, en in weerwil van zich zelve, bij het antwoord tot eene drooge beknoptheid, die zonder twijfel verschoonbaar is, maar die men later wel eens moet betreuren. Er bestond dus eene leemte, en het is ter aanvulling daarvan, dat eenige bladzijden zijn zamen-gesteld onder den titel, dien ik zoo even aanduidde en die ter beschikking zullen worden gesteld van de personen, die de Vereeniging wenschen uit te breiden.

Dan ik zal eindigen , Mijnheer en geliefde Medebroeder, en ik besluit hier deze raadgevingen, die hun nut slechts vinden in de welwillendheid, waarmede gij mijne woorden zult aannemen , maar alvorens van u te scheiden, blijft mij nog overig, mij op eene bijzondere wijze, alsmede den Algemeenen Haad in uwe vurige gebeden aan te bevelen en u te vragen, voor onze geheele Yerecniging Gods zegen en de bescherming der H. Maagd, onze welbeminde Patronesse , te verzoeken. Bij het naderen van den heiligen tijd, waarin de Kerk den dood van onzen Goddelijken

-ocr page 314-

266

Verlosser en zijne roemrijke Opstanding viert, kunnen wij niet te veel voor elkander bidden, voor ons zelve, voor onze armen, voor ons vaderland, voor de geheele katholiciteit en zoo ik een wensch mag uiten, die mij zoo dierbaar is, het is deze, dat niet ééne onzer zittingen worde geëindigd, zonder het uitspreken van dat schoone, veel te weinig gekende gebed, bijzonder voor de Vereeniging vervaardigd en dat ik u in het begin herinnerde. Dit gebed, ik ben er van verzekerd, zal voor ons, voor onze liefdewerken, een onderpand zijn van voorspoed en ik zou mij geluk wenschen , als over eene dienst aan de Vereeniging bewezen, het te zien verspreiden in alle Conferenciën en door al hare leden te zien gebruiken. Het gebed is alvermogend op het hart van God, en zoo Hij er niet aan kan wederstaan als twee of drie in den naam van J. C. zijn vereenigd, wat kan Hij ons dan weigeren, als duizende stemmen zich in een smelten in eene zelfde uitdrukking van smeeking en dankbaarheid?

Neem, Mijnheer en geliefde Medebroeder, gunstig aan de betuiging mijner hartelijke genegenheid.

AD. BAUDON.

Al ff. President.

-ocr page 315-

267

XIV.

Rondgaande Brief van den 11 November 1848.

Pcarijs, 11 November 1848.

Feestdag ran den H. Martinus.

Mijne Heeren en Geliefde Medebroeders,

Het is geruimen tijd geleden, dat ik het geluk genoot van mij met U te onderhouden. Ik kan U verzekeren, dat op het bed van smarten 1), waarop het der Voorzienigheid behaagde mij terug te houden, eene mijner voortdurende geest-inspanningen voorzeker het verlangen was, om in uw midden te wezen en U met open hart toe te spreken; elke week ondersteunde ik mij door de hoop van meer te zullen kunnen doen en in eene volgende gelukkiger te zijn, en telkens zag ik de vervulling mijner wenschen als gedwongen tot later verschoven.

Helaas! ook thans schijnt de natuur nog te zeggen, dat het geen tijd is mij zeiven dien troost te verschaffen , maar de gelegenheid en drang der omstandigheden hebben de overhand; nieuw uitstel gaat mijne krachten te boven , en bovendien voert de nood, die geene wetten kent, die beveelt tijdig en ontijdig te spreken mij nader tot U en werpt mij gelukkig in de bedrijvigheid onzer liefdewerken terug.

1

De Algemeenc President werd bij de verdediging der orde te Parijs, in Junij 1848 , zwaar gewond.

-ocr page 316-

268

De smart had er mij een oogenblik van verwijderd; ik vertoon er mij slechts weder om uwe belangstelling voor andere smarten op te wekken; smarten veel grooter, veel algemeener, veel vlij mender en uwer aandacht veel meer waardig; smarten van dien aard, dat zij ontroostbaar schijnen, en welke wij niettemin moeten trachten te verzachten. Zoo is dan niet alleen alles op aarde ijdelheid behalve God te beminnen en hem te dienen, maar alles is er droefheid en kwelling, alles lijden en gekerm, en voorwaar het is wel te midden van tranen, dat wij naar het doel van onze pelgrimschap voortschrijden.

Wanneer ik U, mijne Heeren en Geliefde Medebroeders, heden aldus toespreek, druk ik U niet bloot mijne gedachte uit, maar ook die van mijne Geliefde Broeders van den Algeraeenen Raad, welke ik eindelijk rondom mij heb kunnen vereenigen, wien ik het eerst mijnen dank heb kunnen betuigen, gelijk ik het U heden schriftelijk doe, na het reeds duizendmalen met het hart te hebben gedaan, voor al de blijken van deelneming, welke mij allerwege zijn betoond en waaronder ik bezweken was, hadde ik ze niet minder tot mijn persoon, dan wel tot de Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo, tot de geliefde en zalige broederschap, die mij met U verbindt, teruggebragt. 3sl ) mijne Heeren en Geliefde Medebroeders, dank voor mij, maar ook voor onze Vereeniging, wegens uwe hooggeachte en christelijke deelneming, dank voor uwe hartelijke gebeden, waaraan ik het verschuldigd ben van aan de grootste gevaren van mijnen toestand te zijn ontsnapt, en van aan U en ook, althans gedeeltelijk , aan de dienst onzer armen te zijn teruggegeven.

Onze armen, onze geliefde armen, ja het is van hen, mijne Heeren en Geliefde Broeders, dat ik u kom spreken ,

-ocr page 317-

269

van onze armen, die ontelbaar en nog armer zijn geworden dan zij waren, bezwijkend onder den last eener ongehoorde ellende, eener ellende waarvan de jaarboeken der wereld slechts schaarsch eenige voorbeelden vermelden. Sommigen beweren, dat de landprovinciën geen zoo hartverscheurend, zoo afzigtelijk schouwspel opleveren als Parijs en de andere groote steden, en dat andere landen minder dan Frankrijk geteisterd zijn. O! des te beter en God zij er duizendmaal voor gedankt! Dit is te midden zijner regtvaardigheid en der beproevingen, welke Hij ons toezendt, nog eene barmhartigheid. Een vader doet zich immers altijd aan eene of andere zijde kennen. Indien alle landen, indien alle streken van Frankrijk, indien wij allen even uitgeput, ter neder gedrukt en verslagen waren, zoude er geene hulp noch vertroosting te verhopen wezen j onze woorden waren dan doelloos, onze pogingen vruchteloos en er restte ons dan niets anders als onze oogen naar den hemel opgeslagen te houden, tot dat God, voldaan door de gebeden der eenen, door het berouw der anderen, door den terugkeer des geloofs in zijne Voorzienigheid bij allen, ten laatste uit zijnen vaderlijken schoot den vruchtbaren dauw liet afdruppelen, die de mensch-heid opbeurt en verlevendigt.

Maar ook, welke het deel van ellende en lijden voor dezen of genen zij, er zijn er overal en overal veel meer dan in eenig ander tijdvak.

Yoor zoo buitengewonen toestand is dan ook behoefte aan buitengewone middelen; groote ontberingen eischen nog grooter hulp; dieper armoede, wringender smart roepen nog edelmoediger pogingen , nog algeheeler opofferingen in.

Ik weet het. Mijne Heeren en Geliefde Broeders, en uwe liefde is ons al te wel bekend, gij hebt reeds veel

-ocr page 318-

270

gedaan; meermalen zijt gij de palen der voorzigtigheid te buiten gegaan en hebt de grenzen van het mogelijke teruggezet; welnu heden vragen wij U nog meer; wij vragen U wat niet wijs schijnt U te vragen; wij vragen U boven-menschelijke dingen; wij vragen U — kom zeggen wij het woord —• het onmogelijke, wij vragen het U om uwentwil en in uw belang; wij verzoeken het U in het belang onzer ongelukkige broeders, der armen van Jesus Christus, hunnen God, hunnen Verlosser, hunnen Meester, hunnen en onzen Vader.

In uw belang. Mijne Heeren en Geliefde Broeders, in het belang der geheele wereld, vragen wij u; want gevoelt gij niet, dat de aarde siddert? Een innerlijk vuur verteert haar ingewand, duizend kraters dreigen op te splijten en een gloeijende lava heeft zich reeds op onderscheidene punten eenen weg gebaand; niet ééne stad, maar geheele streken, ja een gedeelte des menschdoms kan er in verzwolgen worden. O! zeker, dat vreeselijk, dat wrekend vuur is niet te blusschen dan door een ander vuur dat verlevendigt en niet verbrandt, door het vuur der liefde: die vreeselijke uitbarstingen, die algeraeene verwoesting, die rampen schijnbaar zonder geneesmiddel en in zekeren zin gelijk aan die, welke voor het einde der wereld zijn voorspeld, zij zijn niet af te koo2)en dan door opofferingen; dan door het heldhaftig en vrijwillig ten beste geven der kinderen Gods, door de pogingen en bovenmenschelijke verloochening der christelijke broederschap.

Bedriegen wij óns niet en dat de grootheid der kwaal ons de oogen er niet voor doe sluiten; integendeel, houden wij ze er moedig op gevestigd en schouwen wij rond. Welk een angstig lijden bij een groot aantal menschen.

-ocr page 319-

271

even als wij met het teeken Gods bezegeld, even als wij verlost door zijn bloed! De honger, de afzigtelijke honger bij de meesten, gebrek aan linnen, gebrek aan kleederen, gebrek aan verwarming, welke den honger nog vreeselijker maken. Hier zijn het kinderen, die stuiptrekkend eene borst drukken, opgedroogd door ontbering; hier eene nieuwe plaag, die zich nog bij al de anderen voegt, een plaag, welke onzindelijkheid en het gedwongen gemis aan verschooning voortbrengen. Elders is liet nog iets af-zigtigers; geheele huisgezinnen, weleer in overvloed, thans in het volslagenste gebrek, en die bedwelmd door dien onverwachten val, alle geestkracht verloren. Voor de eerste maal zien zij de hand der ellendw zich over hen uitstrekken en worstelen zij tegen schuldeischers, misschien onverbiddelijk , omdat zij zelve ellendig zijn. In dien tragen doodstrijd putten zich hunne krachten uit, ontschiet hun de moed en het leven is geen leven meer, omdat het voorledene vol bitterheid , het tegenwoordige vol angst en de toekomst leeg aan uitzigt en hope is...

Hier zal ik afbreken, ofschoon ik dit tafereel eindeloos kon vergrooten, omdat de ellenden zelve talloos en zonder grenzen zijn, ja zoo, dat zij die ongelukkigen tot wanhoop en vervloeking aandrijven, die niets liever wenschen dan in de vermoeijenis en de inspanning hunner handen een hulpmiddel voor hunne kwalen, een einde aan hun pran-genden nood te vinden. Kan men zich dan verwonderen over die afgrijselijke gedachten in tegenwoordigheid van zoo uitgestrekte rampen en in eenen tijd, waarin de dampkring als doortrokken is van doodende leeringen, die de onderwerping vermoorden en haar niet vervangen dan door bedriegelijke utopiën, door droomen van nimmer beloofde, nooit verkregen genietingen, door droomen,

-ocr page 320-

270

gedaan; meermalen zijt gij de palen der voorzigtigheid te buiten gegaan en hebt de grenzen van het mogelijke teruggezet; welnu heden vragen wij U nog meer; wij vragen U wat niet wijs schijnt U te vragen; wij vragen U boven-menschelijke dingen; wij vragen U — kom zeggen wij het woord —- het onmogelijke, wij vragen het U om uwentwil en in uw belang; wij verzoeken het U in het belang onzer ongelukkige broeders, der armen van Jesus Christus, hunnen God, hunnen Verlosser, hunnen Meester, hunnen en onzen Vader.

In uw belang. Mijne Heeren en Geliefde Broeders, in het belang der geheele wereld, vragen wij u; want gevoelt gij niet, dat de aarde siddert? Een innerlijk vuur verteert haar ingewand, duizend kraters dreigen op te splijten en een gloeijende lava heeft zich reeds op onderscheidene punten eenen weg gebaand; niet ééne stad, maar geheele streken, ja een gedeelte des menschdoms kan er in verzwolgen worden. O! zeker, dat vreeselijk, dat wrekend vuur is niet te blusschen dan door een ander vuur dat verlevendigt en niet verbrandt, door het vuur der liefde: die vreeselijke uitbarstingen, die algeraeene verwoesting, die rampen schijnbaar zonder geneesmiddel en in zekeren zin gelijk aan die, welke voor het einde der wereld zijn voorspeld, zij zijn niet af te koopen dan door opofferingen; dan door het heldhaftig en vrijwillig ten beste geven der kinderen Gods, door de pogingen en bovenmenschelijke verloochening der christelijke broederschap.

Bedriegen wij óns niet en dat de grootheid der kwaal ons de oogen er niet voor doe sluiten; integendeel, houden wij ze er moedig op gevestigd en schouwen wij rond. Welk een angstig lijden bij een groot aantal menschen.

-ocr page 321-

271

even als wij met het teeken Gods bezegeld, even als wij verlost door zijn bloed! De honger, de afzigtelijke honger bij de meesten, gebrek aan linnen, gebrek aan kleederen, gebrek aan verwarming, welke den honger nog vreeselijker maken. Hier zijn het kinderen, die stuiptrekkend eene borst drukken, opgedroogd door ontbering; hier eene nieuwe plaag, die zich nog bij al de anderen voegt, een plaag, welke onzindelijkheid en het gedwongen gemis aan verschooning voortbrengen. Elders is het nog iets af-zigtigers; geheele huisgezinnen, weleer in overvloed, thans in het volslagenste gebrek, en die bedwelmd doordien onverwachten val, alle geestkracht verloren. Yoor de eerste maal zien zij de hand der ellendw zich over hen uitstrekken en worstelen zij tegen schuldeischers, misschien onverbiddelijk, omdat zij zelve ellendig zijn. In dien tragen doodstrijd putten zich hunne krachten uit, ontschiet hun de moed en het leven is geen leven meer, omdat het voorledene vol bitterheid, het tegenwoordige vol angst en de toekomst leeg aan uitzigt en hope is...

Hier zal ik afbreken, ofschoon ik dit tafereel eindeloos kon vergrooten, omdat de ellenden zelve talloos en zonder grenzen zijn, ja zóó, dat zij die ongelukkigen tot wanhoop en vervloeking aandrijven, die niets liever wenschen dan in de vermoeijenis en de inspanning hunner handen een hulpmiddel voor hunne kwalen, een einde aan hun pran-genden nood te vinden. Kan men zich dan. verwonderen over die afgrijselijke gedachten in tegenwoordigheid van zoo uitgestrekte rampen en in eenen tijd, waarin de dampkring als doortrokken is van doodende leeringen, die de onderwerping vermoorden en haar niet vervangen dan door bedriegelijke utopiën, door droomen van nimmer beloofde, nooit verkregen genietingen, door droomen,

-ocr page 322-

272

waarvan de telkens weggevaagde begoochelingen ook telkens en noodlottig eene doodelijke wezenlijkheid terugvoeren ?

Ja, op dezen stond, Mijne Heeren en Geliefde Broeders, is er niet een enkel der werken van barmhartigheid, aan welke het rijk der hemelen als belooning werd toegezegd, dat niet letterlijk vervuld kan worden; onze goddelijke meester. Hij is naakt. Hij is ziek. Hij is gevangen.... Bezoeken wij zijnen kerker, verligten wij zijne smart, storten wij olie in zijne wonden, verwarmen wij zijne van koude verkleumde leden, dekken wij zijne naaktheid, brengen wij Hem brood, dat Hem zal sterken en voeren wij aan zijne lippen dat glas water toe, dat laaft en verfrischt.

Nog eens, ja ik weet het, dat gij dit tot dus verre deedt, op verwonderlijke wijze deedt; maar wat wij U vragen, is nog iets meer, nog iets nieuws. Zegt, Mijne Heeren en Geliefde Broeders, is hetgeen wij u schrijven over het leed onzer broeders overdreven ? gaat het de grenzen der waarheid te buiten? Neen, zeker neen; welnu behoeven zulke groote, zulke nieuwe kwalen geene nieuwe hulpmiddelen?

Eu zeggen wij niet, dat niemand gehouden is het onmogelijke te doen, want de liefde speelt in het onmogelijke ; de liefde zij is een voortdurend wonder. Waren vijf brooden, volgens de natuur toereikend om verscheidene duizende menschen te voeden ? En toch werden allen verzadigd en er schoot nog over. Hoe menigmaal heeft sedert dat tijdstip zich dat wonder door tus-schenkomst der dienaren Gods herhaald ? O! zoo wij onzen goddelijken Meester waardig zijn, zal zich dat wonder ook voor ons herhalen. God zal onze pogingen zegenen, en wij zullen niet vergeefs hebben beproefd het lot der armen te verzachten.

-ocr page 323-

273

Onze Vereeniging, Mijne Hecren en Geliefde Broeders, is ten tijde van diepe ellende geboren en aangegroeid. De politieke beroeringen der Staten hebben meestal bet treurig voorregt van hun lijdenssmarten aan te brengen; de titels van onze liefderijke zending zijn juist die ondersteuningen, welke wij destijds aan onze broeders bragten; maar het is niet genoeg te beginnen; een liefdewerk verdient haar voortleven slechts door immer goed te doen, en wij gelooven dat God in dit oogenblik, door ons nieuwe rampen toe te zenden, onze Vereeniging wil bevestigen en uitbreiden. Ware zij ontrouw aan het beroep, hetwelk de behoeften onzer broeders op haar doen, zou zij het leven verzaken, zij hadde dan rugwaarts omgezien, zij ware gevloekt en haar doodsuur hadde geslagen. Maar zoo zij luisterend naar de klaagstem die haar roept, zoo zij moedig in het verligten van ellende, hare werkzaamheden en opofferingen verdubbelt, dan vestigt zij zich op nieuw; ij verkrijgt, door nieuwe liefdediensten, eene nieuwe beweegreden van bestaan, dat is, nieuwe genaden om het goede voort te zetten, voor welks vervulling wij ons broederlijk vereeuigd hebben.

Zeggen wij ons bovendien hier de geheele waarheid; beleven wij niet een dier tijdstippen, die zich uit het ver-ledene vernieuwen en die de wereld reeds hebben verschrikt; een van die tijdpunten, waarover de geregtigheid Gods heengaat en waarin slechts datgene blijft gespaard, wat met zijn zegel geteekend is? Nu dat zegel op het voorhoofd der uitverkorenen is bij algemeene rampen de liefde, de liefde beoefend in heldhaftigen graad. Wat wij niet gegeven zullen hebben, wie zegt ons, dat wij het behouden en dat wij niet veroordeeld zullen worden juist omdat wij het wilden terughouden ? Gij weet het, dit is

-ocr page 324-

274

het gelieele Evangelie; ten allen tijde bezit hij die heeft slechts wettig, onder voorwaarde van voor zijne minder gelukkige broeders een getrouwe uitdeeler, een oplettend rentmeester, eene zigtbare Voorzienigheid te zijn; gij weet evenzeer, dat dit de bepaalde leer van Onze Moeder de H. Kerk is: in tegenwoordigheid van uiterste rampen is ons goed dat onzer uitgeputte broeders zoowel als het onze. De wet kali en moet het geweld, dat er zich meester van maakt, straffen; maar God zou ons straffen van het teruggehouden te hebben. Geven, geven wij dan. Mijne Heeren en zeer geliefde Broeders, geven wij om de verdienste der opoffering te hebben; ontdoen wij ons, indien wij niet ontdaan willen worden én van alle verdiensten voor onzen hemelschen Yader, én misschien van die goederen zelve, welk eene overdreven liefde voor ons gemak ons niet met genoegzame billijkheid zou hebben doen mede-deelen.

Maar, wat zullen wij geven wat wij niet reeds gegeven hebben? die ontblooting, zij is reeds geschied, en op weinig na geheel voltrokken. Vergun mij hier, Mijne heeren en Geliefde Medebroeders, om met u niet een onderzoek van geweten, maar een soort van overzigt van uwe middelen te houden. Gij zult dat overzigt vervolgens, onder de inboezeming der liefde, voortzetten en ik geloof, dat gij dan hulpmiddelen bij u zult ontdekken, welke gij zelf niet kent en kostbaar voor hen, die aan alles gebrek hebben. Vergeet bovendien, dat ik het ben, die tot u spreek, ik de jongste uwer broeders om zoo te zeggen en de minst geschikte om u te herhalen, wat in andere omstandigheden mijn waardige voorgangers u met zoo veel klem en gezag hebben gezegd. Vergeet het, en zie in mij niets anders dan den getrouwen tolk van al onze Medebroeders van den

-ocr page 325-

275

Algemeenen Raad, dan den getrouwen overbrenger van de Voorloopige Beschouwingen van ons Reglement, dan de zwakke weerklank der zoo magtige stem van onzen H. Patroon, zelfs u tot dat liefderijk overzigt uitnoodigt. Dit zij dan wel verstaan en ik ga dadelijk tot de behandeling over.

Opent uw secretaire ; onderzoekt eens ernstig, of hetgeen gij voorbehouden hebt voor uwe behoeften niet al te aanzienlijk is, of eene al te menschelijke voorzigtigheid het bedrag er van niet heeft bepaald; of er niets is, dat er voor de armen van is af te nemen. Besparingen, zij zijn zeker gering in dagen van nood als de onze; maar moeten zij in zulke dagen niet tot het volstrekt noodige beperkt worden? A\ij bevinden ons in Gods tegenwoordigheid. Zullen wij onder zijne oogen, durven bewaren datgene, over welks bezit wij ons zouden schamen voor onze lijdende broeders.

En bijaldien, zoo als het geval van velen is, hier niet valt af te nemen, indien niets overbodigs voor de hand ligt, hebben wij dan niet allen, min of meer kostbare voorwerpen, sedert lang vergeten, ter zijde gelegde kostbaarheden, die niet meer in de mode zijn en het waarschijnlijk in lange niet meer zullen zijn? hebben wij geen dubbel stel van dien aard , waarvan er een t an wegvallen, ons ontberingen op te leggen , opofferingen te doen voor onze armen? Zijn die opoiferingen belangrijk, des te beter; onze gezinnen zullen er voor in de handen klappen. Zijn het nietigheden; wat komt het er dan op aan ? geven wij altijd. De liefde is vindingrijk en weet van alles profijt te trekken. Men heeft geheele gezinnen zien voeden door oude visite kaartjes, lakcachetten van brieven op te zamelen, en door niet centimes, maar duizendste gedeelten van

14

-ocr page 326-

276

centimes op te hoopen. Wanneer wij nu in de gemeene beurs al die kleinste partjes goud en zilver werpen, zal het getal de waarde van elk dier voorwerpen in het bijzonder aanvullen en belangrijke sommen , voor de oogen der wereld en zelfs voor onze eigene oogeu verborgen, zullen ten dienste der Vereeniging worden gesteld.

Verder, zouden wij ernstig gemeend, niets kunnen onttrekken van hetgeen wij voor ons zelve verteren om hunnen nood te ledigen? Onze kleederen, onze tafel, is dit alleg terrugbragt tot hetgeen de strikte voegzaamheid vordert ? Kan onze inboedel zonder hinder niet van eenige voorwerpen ontdaan worden? Onze genoegens.... Ik spreek er niet van; de tegenwoordige tijd noodigt er niet toe uit en vergunt ze schaarsch; en veroorlooft een christen bij het zien van zoo groote ellende zich die wel, behalve wanneer hij, ze deelende met degenen die lijden, hen, bij tussehen-poozen althans, verademing van hun lijden kan bezorgen, hen somtijds aan hunne sombre denkbeelden en aan de bekoringen, welke de ellende kan aanbrengen, mogt kunnen ontrukken.

Onderzoeken wij thans eens, Mijne Heeren en Geliefde Medebroeders, onze kleerkast. Zullen wij er niets vinden, om een of anderen arme van Jesus Christus te dekken? Zeker dat kleed kan men nog aantrekken, maar het zal daarom te warmer zijn voor hen, die zoo bitter koude lijdt. — Wij bewaarden het voor ons zelve tegen een ander saisoen; gelooft mij, gij zult geene gelegenheid vinden om er u van te bedienen met meer eer., met meer profijt en meer verdiensten; geeft, geeft spoedig; de koude is zoo streng, ziedaar sneeuw en ijs bedekken den grond, en het was in zulk jaargetijde dat de H. Martinus, waarvan wij op heden den 11 November, den feestdag

-ocr page 327-

277

vieren, in gelijke omstandigheden, zijnen mantel in twee stukken sneed en met een daarvan eenen arme van Jesus Christus dekte.... Gij weet, dat de overlevering verhaalt, dat die arme Jesus Cristus zelf was! Wie zegt dat ons dezelfde gunst niet kan zijn voorbehouden? dat in den nacht, welke op uw goed werk volgt, een geheiligde droom U den God-mensch., gedekt met het kleed, waarvan gij U zoo liefdevol zult hebben ontdaan, niet zal doen verschijnen ? Geeft, geeft dan, geeft nog die deken, die u niet volstrekt noodig is en die een weinig levenswarmte en rust zal verschafien aan die arme kindcien, die bibberen van koude. Gaat naar uwen boomgaard, naar die net en voor het oog behoorlijk op regel gestelde boomen, naar die met smaak en overleg geplante boschjes; vindt gij daar geene te weelderige takken te besnoeijen ? Zou er groot ongerief in gelegen zijn, om dien boom, die zijnen natijd naakt, om te hakken?... Legt den bijl moedig aan den wortel; hij valle en worde verdeeld onder hen die koude lijden... Gij zult zijne schaduw niet meer genieten, maar daarentegen u een eeuwig leven, eene plaats van lafenis en de rust van het verblijf des lichts en vredes verzekeren. De meeste uwer, mijne Heeren en geliefde Medebroeders, gij hebt geene dergelijke hulpmiddelen te benuttigen ; wij weten dit, maar wij hebben toch allen in dit barre jaargetijde, een warmen haard; bezuinigen wij daarop; verbranden wij dagelijks wat minder hout; wel-ligt zal onze gezondheid er bij winnen, wanneer een mindere gloed ons doortintelt. In allen geval zal, hetgeen ons zal ontgaan, het deel warmte zijn, dat wij aan onzen broeder zullen geven, zij zal hem zeiven doortintelen, het leven teruggeven aan die verkleumde ledematen, den moed in zijn hart opwekken en zegeningen op zijne lippen brengen.

-ocr page 328-

278

Die zegeningen, God zal ze u aanrekenen ten dage, waarop wij allen zoo groote behoefte zullen hebben om eenige vergoeding aan te bieden voor zoo vele zwakheden, zoo vele gemakken, zoo veel zinnelijkheden, waarvan ons leven als overloopt.

Ten slotte, mijne Heeren en Geliefde Medebroeders, wat gij zelve niet hebt, beurt het bij anderen. Vraagt en vraagt nogmaals; het vragen kost minder, wanneer het ten behoeve van derden geschiedt; weest lastig als het noodig is, allen zullen uwen liefderijken aandrang bevatten, begrijpen, zelfs prijzen. Gij hebt vaders, broeders, vrienden, stelt ze allen te werk; gij bewijst hun eene dienst met ze aan uwe liefdewerken te verbinden; daarmede zult ge, ik ben er zeker van, aan hunne geheimste wenschen voldoen. Er zijn weinig menschen, die niet genegen zijn, om degenen die lijden te hulp te komen, maar er zijn er ook velen, die niet weten noch door wie, noch hoe het te doen. Gij zullen daardoor aan allen, die u omringen, de vervulling van een strengen pligt, van eene behoorlijke taak gemakkelijk maken; gij zult zien, dat men met genoegen vernemen zal, dat men met een weinig geld, eenige ondersteuning in natura, een weinig brandhout, eenige kleederen, oude kribben, gedroogde groenten, U in de gelegenheid kan stellen om zoo vele smarten te verzachten, zoo vele ellenden te hulp te komen.

Veralgemeent op die wijze, mijne Heeren en Geliefde Broeders, veralgemeent de beoefening der liefdadigheid; de reden, waarom zij ontroereikend is, waarom zij zoo zwaar valt voor hen die geven en zoo karig blijft voor hen die ontvangen , is dat zij nooit anders dan de liefdedaad van enkele personen is. Strekte zij zich uit tot allen, die haar kunnen

-ocr page 329-

279

beoefenen, zij ware zoet ora te dragen en grootsch in hare vertroostingen.

Wendt ii vooral aan uwe zusters, uwe broeders, uwe moeders, altijd zoo vindingrijk om wel te doen, zoo gelukkig, dat gij er u op toelegt om liefde te beoefenen ; Jmn-ne liefderijke overleggingen zullen u van buitengewoon groot nut wezen en uwe zamenwerking zal wonderen verrigten.

Gij zult dan, mijne Heeren en Geliefde Broeders, uwe liefderijke zending nog vruchtbaarder maken en er de mag-t en werking van vermenigvuldigen door de vindingrijke hulpmiddelen , welke gij daartoe zult aanwenden. Herleest de U toegezonden jaarlijksche verslagen , welke wij u nopens alle Conferencien hebben doen geworden, en vooral dat over het jaar 1844, dat een stelselmatige opsomming onzer liefdewerken bevat; daarin zult gij juiste aanwijzingen aantreffen en ieder zal er onderrigt worden door de voorbeelden en pogingen zijner Broeders. Brengt deze goede gedachte, geene liefderijke uitvinding welke er niet booefend werd, bij u over; het geschikte tijdstip om nieuwe liefderijke en zoo te zeggen vreemde plannen te doen slagen, is dat van groote smarten. Vermenigvuldigt bovenal uwe hulpbronnen door huishoudkundig overleg.

Op vele plaatsen heeft men met merkbaar voordeel, de gewoonte aangenomen om de plaatselijke levensmiddelen en die van de eerste behoefte in het groot op te doen , om die vervolgens bij kleine bons weder uit te deelen; dan geeft men meer zonder de uitgaven te vergrooten of men gaat althans voort met de vroegere uitdeelingen, ofschoon men minder rijk zij. ])e oprigting van spijskokerijen is een maatregel, welke wij u met het meeste vertrouwen aanbevelen, omdat zij overal, waar zij zijn aangewend, goed zijn geslaagd. Men heeft ze thans ook te Angers ingevoerd.

-ocr page 330-

280

Op vele plaatsen hebben onze Broeders zich verstaan met andere liefdadige instellingen en van deze, die de kosten van eerste inrigting haddei) gedragen, het tijdelijk gebruik op zekere dagen en uren, van hare ovens verkregen. Te Parijs kookt de Philantropike Vereeiiiging dagelijks eene groote hoeveelheid groenten, aardappelen,snijboonen, rijst enz., en tegen de bons, welke zij om zoo te zeggen meer geeft dan verkoopt, zoo goedkoop zijn zij, deelt zij zeer voedzame portion uit en in zoo groote hoeveelheid als men haar bons aanbiedt. Dit is een dadelijk gereed middel en gelukkige hulpbron. Men kan zich dit welligtook op andere plaatsen bezorgen, in allen geval kan men bijna overal met geringe kosten groenten van de soort, welke wij zoo even opnoemden, doen bereiden en uitdeelen. Heeft men daartoe niet op vele plaatsen de zekere medewerking der pastorijen en zusters van liefde ? De armbesturen zullen voorzeker ook hunne hulp verleenen in eenen tijd, waarin de ellende zoo groot is, dat het hun onmogelijk wordt, ik zal niet zeggen ze te verligten, maar zelfs om ze alle te kennen. In onderscheidene steden hebben zich zelfs reeds tijdelijke vereenigingen gevormd tusschen alle liefderijke instellingen, zoo openbare als andere, ten einde des te ruimer en krachtiger middelen van ondersteuning voor de behoeftigen bijeen te brengen.

Om overigens aan dezen brief geene te groote uitgebreidheid te geven, zullen wijd aarachter eene uitvoerige nota plaatsen van de hulpmiddelen, welke wij hier slechts aanstippen en van de verdere wegen en bronnen, welke de liefdadigheid in deze tijden van algemeene rampen heeft benuttigd. Deze nota, opgemaakt en overwogen in den liaad, veelal naar de denkbeelden, welke de briefwisseling met de Conferenciën ons aan de hand hebben gedaan , omvat zeker

-ocr page 331-

281

niet alles wat men zou kunnen doen, indien onze inkomsten overvloediger waren, maar gij zult die nota niet zonder voordeel doorlezen. God gelieve over eenige der daarbij opgegeven middelen, welke wij aan uwe overweging aanbevelen , of welke uw ijver u zal inboezemen, zijnen zegen te schenken.

Zietdaar, Mijne Heeren en waarde Medebroeders, eenen zeer langen brief, zietdaar een aantal woorden: zij komen uit mijn hart, dat geschokt is, bij ^t zien van het leed der armen. Laat uw deelnemend en liefderijk hart die aannemen, overwegen en vruchtbaar maken. Gij vergeeft ze mij immers? Gij vergeeft mij immers de overdrevene klem, waartoe zich mijne overstelpte ziel vervoeren liet ? en de nog verbazender drangbeden, welke nu gaan volgen. want ik heb nog niet alles gezegd. Ik ben niet aan het einde mijner eischen; matelooze ellenden billijken en regtvaar-digen een vermetel vragen, dat in gewone tijden afkeuring zou verdienen. Was het niet de H. Paulus , die zicli op zekeren tijd beroemde, van met onvoorzigtigheid tot de christenen gesproken te hebben? Het was de stichting en het heil zijner broeders, welke hem voerden buiten de gewone grenzen van terughouding, welke de achting voor anderen en voor zich zei ven schijnt voor te schrijven. Het is ook het heil, het leven onzer Conferenciën, dat ons zal verschoonen en regtvaardigen , want het is voor haar, dat wij niet aarzelen, ons meer en meer bij u bloot te geven, dat wij lastig, onvoorzigtig, vermetel worden, het is voor haar, dat wij bij u smeeken, nog eens het is voor haar, dat wij bereid zijn ons te vernederen, ja, dat wij ons des noods zouden laten vloeken.

Er zijn. Mijne Heeren en waarde Medebroeders, Conferenciën., waarmede het zoover gekomen is, dat zij geen

-ocr page 332-

282

goed meer stichten kunnen en andere, welke op het punt staan van ook tot dit uiterste te geraken; de behoeften van rondom waren zoo groot, dat zij zich geheel hebben uitgeput, of er weldra toe zullen komen,

Deze Conferenciën zijn gevestigd in plaatsen, waar de algemeene schok het meerendeel der bijzondere betrekkingen heeft aangedaan; daar ontvangen de eigenaars geene huurpenningen, de kapitalisten geen renten hunner fondsen meer, daar worden door de handelaars geene zaken meer tot stand gebragt, door de kooplieden geen handel meer gedreven; al de gewone bronnen zijn voor onze Conferenciën opgedroogd, en dat in eenen tijd, dat men daar zoo overvloedige hulp, zoo ruime ondersteuning noodig heeft.

Zullen wij onze Broeders werkeloos en onmagtig laten te midden van zoo grooten druk, zullen wij het liefdewerk onzer Vereeniging laten verkwijnen? Deze Conferenciën zijn meestal gevestigd in groote industriële steden en voornamelijk in Parijs, Het zijn bovendien juist die Conferenciën, welke zich in vroegeren tijd voorop stelden om hulp te bieden aan andere Conferenciën. Zij zijn het, die destijds het eerste voorbeeld gaven, dat anderen mede-sleepte; het was voornamelijk door haar, dat meermalen onze Broeders van elders in de gelegenheid gesteld werden , om hunne liefdadige werken voort te zetten; het was door haar, dat de ongelukkigen bij de overstrooming der Ehóne en Loire, en de uitgehongerde Ieren zoo kostbaren bijstand ontvingen. Zij zijn op hare beurt in druk en roepen uwe hulp in. Zullen zij niet wederkeerig worden bijgestaan ? zal men voor haar niet doen, wat zij voor anderen gedaan hebben, en wat zij, ik houde er mij van overtuigd, nog zouden doen, wanneer de beproe-

-ocr page 333-

283

vingen, waaronder zij bezwijken, zich van hen verwijderden en ongelukkiger wijze elders zich kwamen uitstorten .

En zeggen wij niet, dat deze Conferenciën het bijzonder liefdewerk dat haar was toevertrouwd, slecht beoefend hebben, dat zij bij de armen dien zedelijken invloed gemist hebben, welken zij hadden moeten verkrijgen; dat-het juist uit die steden is, waar zij gevestigd zijn, dat de rampen, welke ons teisteren zijn ontsproten. Helaas? alle groote industriële streken zijn van tijd tot tijd blootgesteld aan verschrikkelijke omwendingen en deze kunnen altijd verstoringen der maatschappelijke rust ten gevolge hebben. Het is U bovendien bekend, dat het niet onze Conferenciën zijn, welke hier als oorzaak moeten aangegeven worden; het zijn ook, gelooft het vrij, niet de armen, het zijn zelfs niet de werklieden, welke op sommige punten die schrikbarende volkshoopen veroorzaken; evenmin als de bewegingen en rampen, welke zoo menigmaal hunnen ondergang bewerken. Het is de nood, die er hen in zekeren zin met geweld en op eene noodlottige wijze toe brengt, en het staken der werkzaamheden in zijn beginsel reeds aanstekend, voert hen vervolgens tot volslagen armoede.

Zoo zijn in Parijs omtrent driemaal honderd duizend ongelukkigem, welke ondersteund moeten worden; deze worden door de stad met eene dagelijksche gift van 15 centimen te gemoet gekomen en dat wel om zich te voeden, te kleedcn, te verwarmen, in één woord; om te voorzien in de behoeften van het ligchaam !

Indien men dan beschuldigen wil, men beschuldige de

alles wegslepende industrie, welke aan zoo velen den

vreedzamen arbeid, het meer zedelijke veldleven ont-

14.

-ocr page 334-

284

zegt, welke bovendien in de steden zoo vele personen met zich voert, wier levensbehoeften, het verlangen om hun lot eenigzins te verbeteren, die billijke hoop om zich een gezin, minder bezorgd dan dat hunner ouders, te vormen — blootstellen aan allerlei aanlokselen en verleidingen, waarmede men hen om den tuin leidt, om ze te onttrekken aan die plaatsen, waar zij in hunne kindsheid verzorgd werden. Men beschuldige de weelde, die hen riep en hen noodig had; men beschuldige hare duizende grillen, hare duizende eischen, die geene grenzen hebben, zoo lang de tegenspoed geen perk komt stellen aan hare luimen en lusten.

Men beschuldige..... maar waarom beschuldigingen ?

Waarom, wanneer men ons verzoekt de hand te openen, voorwendsel gezocht, om haar gesloten te houden, terwijl wij ons vermoeijen met het opsporen der oorzaken van de algemeene ellende, en met de middelen om haar te voorkomen? Deze bekommeringen zullen goed, deze oplossingen noodzakelijk zijn, in gelukkiger tijden; dan kunnen wij op ons gemak de oplossing van groote en moeijelijke vraagstukken nasporen. Op dit oogenblik is het bestaan der ellende eene daadzaak; zij is daar; zij doet sidderen; zij is mateloos, zij is verschrikkelijk, in de plaatsen waarvan wij spreken en diegenen onzer medebroeders , onder wier oogen dit alles plaats heeft, zijn zelve min of meer door dezen geesel getroffen. Bovendien zouden zij reeds ongelukkig te noemen zijn, wanneer zij hunne armen niet meer konden ondersteunen of door de gedachte daarmede weldra te zullen moeten eindigen.

Voor hen geen vooruitzigt meer op loterijen, geene liefdadige leerredenen meer; van al hunne groote en voorname hulpmiddelen zullen zij moeten afzien.

-ocr page 335-

285

Waarom beschuldigiugen ? En wie heeft dan liet regt den eersten steen op zijnen broeder te werpen? Wie kan zich zeiven, wie zijne vrienden en naastbestaanden geheel vrijpleiten van in zekere mate, op eenigerlei wijze, door weelde of een overdreven streven naar stoffelijke welvaart, te hebben bijgedragen tot het zedelijk kwaad des lands, tot de wanorde en tegenspoeden, welke het teisteren? Waarom beschuldigingen? Die menschen,aan wie wij genegen zijn de rampen van de wereld toe te schrijven, zij zijn geboren aan onze zijde, zij zijn kinderen der plaatsen, welke wij bewonen; de loop der zaken, de drang der omstandigheden hebben hen op sommige bijzondere punten te zamen gebragt, maar zij behooren aan geheel Frankrijk en aan het geheele land. Nergens zijn minder inboorlingen dan in de industriële streken. Be industrie doet even als het leger en werft overal, waar zij mannen vindt, om haar te dienen. Ach! thans zouden zoo velen dier ongelukkigen, zoo gaarne weder-keeren tot de plaats, waar zij geboren werden, waar zij zijn opgevoed, maar ook daartoe is ondersteuning noodig, en al was het dan ook alleen in dit opzigt, dient onze bede in ernstige overweging genomen te worden.

Nog eens, waarom beschuldigingen? Zijn wij de iegt-vaardigheid Gods? Zijn wij zijn licht om de schuldigen te doen onderscheppen? Laten wij Hem de wraak. Hij heeft ons een beter deel bereid, dat van de smarten onzer broeders te lenigen en dat wel zonder onderscheid des persoon s.

Als de H. Vincentius van Paulo geheele provinciën voedde, vroeg hij dan, alvorens zijne ondersteuning te zenden, of die aan vrienden of vijanden van den Staat

-ocr page 336-

286

zou ten deele vallen? Integendeel hij verbood zelfs aan de zendelingen der liefdadigheid om zich te onderhouden over de oorzaken, welke vorsten en volkeren verdeelden.

Wij noemden u vroeger den H. Martinus, een der groote beschermers van Frankrijk, en die, zoo wij vertrouwen, het thans niet verlaten zal. quot;Welnu, toen de H. Martinus de helft van zijn mantel gaf aan eenen arme, het was aan eenen arme uit eene groote stad. Wat zeg ik, het was onder het voorkomen en in den persoon van dien nooddruftigen werkman eener industriële stad, dat de Heer zich verwaardigde te verschuilen , om de liefdadigheid van zijnen dienaar te verheerlijken,— het was eveneens dat later onze Goddelijke Verlosser de kwalen en wonden van eenen melaatsche, zulk een af-zigtelijk wezen, aannam, om de vrome zorgen van de H. Elisabeth te ontvangen.

Welke voorbeelden, mijne Heeren en waarde Medebroeders? welke onderwijzingen? Welaan dan, zullen wij de armen der groote steden verlaten ? Zullen wij aan deze broeders, die daar wonen, zeggen, dat zij hunne broederlijke bijeenkomsten staken, dat zij hunne armen niet meer bezoeken, of hün voortaan slechts onvruchtbare en van dan af, in zekeren zin, spotachtige woorden hebben toe te voegen?

Wij wenden ons tot U, Mijne Heeren en waarde Medebroeders, met gevouwen handen en betraande oogeu. Wij wenden ons tot U, omdat de plaatsen uwer woning minder geleden hebben. Wij wenden ons tot de Conferen-ciën der lamlen buiten Frankrijk, waar de zaken minder den weerslag der maatschappelijke beroerten gevoeld hebben. Wij wenden ons zelfs tot diegenen, welke om zoo te spreken, niets hebben, en van den eenen dag op den

-ocr page 337-

as 7

anderen leven. Ach ! geeft, geeft zelfs hetgene gij niet hebt; de afgrond roept den afgrond in. De liefdadigheid van onzen Patroon van den H. Vincentius van Paulo was uitgeput; hij had niets meer ter zijner beschikking, zijne kas was ledig, toen, nadat hij geheele provinciën ondersteund had, Ierland hem duizende bannelingen toezond. Sloot hij zijne handen voor hen ? Verstootte hij deze nieuwe armen? Integendeel hij ontving ze, hij klopte op nieuw aan alle deuren, hij verdubbelde zijne aanzoeken, hij dacht nieuwe middelen uit, inschrijvingen en dergelijken ; hij wendde zich tot de edelen ten voordeele der edelen, tot de priesters ten gunste van de priesters, tot alle in het belang van hunne broeders en hij geraakte er toe, om diegenen, welke hun vertrouwen in hem gesteld hadden, te kunnen ondersteunen.

Onze ongelukkige Conferenciën stellen ook haar vertrouwen in u. Mijne Heeren en waarde Medebroeders, en dit vertouwen zal niet beschaamd worden. Reeds was de angstkreet gehoord, eer die van ons was uitgegaan; gehoord door eenige leden, welke ons smeeken van toch te zorgen, dat onze Vereeniging blijve beantwoorden aan hare leus, dat toch ons liefdewerk niet wegkwijne. Die kreet is gehoord door de Conferenciën van Frankrijk, maar vooral door de Conferenciën van Ierland, die armen onder de armen, welke zich zoo edelmoedig van de schuld der erkentelijkheid hebben gekweten; hij zal gehoord worden van allen. Hare behoeften zullen uwe aandacht vestigen, uw hart treffen. Gij zult nog grooter pogingen doen, dadelijk toepasselijk op U zelve; dan zult gij zien, dat de giften onder uwe gezegende handen vermenigvuldigen, ten minste zullen er eenige brokkelingen overschieten , die kostbare kleinigheden, die opbrengst der

-ocr page 338-

288

inschrijvingen, welke gij zult openen, de levensmiddelen, dat overscliot van kleedingstukken, van linnen, dat gij aankoopt, van wat al meer? ik zal het een hemelsch overschot noemen. Verzamelt het met eene godsdienstige zorg, en zendt het aan den Algemeenen llaad. Hij zal het uitdeden aan die Conferenciën, welke de meeste behoeften hebben, het zal hun voedsel, haar leven zijn gedurende deze dagen van beproeving.

Maar het is genoeg, het is welligt te veel. Mij blijft alleen nog over, MijneHeeren en waarde Medebroeders, u te verzoeken voor ons liefdewerk vuriger dan ooit uwe gebeden te storten, opdat de Heer zich gewaardige om allen te heiligen bij de beoefening der liefdadigheid.

A. BAUDON,

Algemeene President.

-ocr page 339-

289

XY.

Kondgaande Brief van den 1 November 1849.

Parijs den 1 November 1849. Feestdag van Alle Heiligen.

Mijnheer en geliefde Medebroeder,

Weldra Zeil een jaar vervlogen zijn, sedert ik mij in naam der broederschap, welke ons vereenigt, tot u rigtte, en mijne stem verhief in het belang der armen, welke door schrikbarende rampen bedreigd werden.

Werwaarts wij toen onze blikken wendden, overal was de toekomst dnister en treurig. De winter kondigde zich onder de ongnnstigste voorteekenen aan, en de koude viel vroeger dan gewoonlijk in; de algemeen stilstand van zaken veroordeelde de nijvere bevolkingen, welke gedurende twee jaren, door de handels-crisis en bestaande schaarschte reeds aanmerkelijk verarmd waren, tot eene volslagen werkeloosheid, en zelfs de landbewoners ondervonden den verschrikkelijken terugslag van den onspoed der steden.

Daarenboven was de vooringenomenheid zeer groot en algemeen, en als ik u toen met eene vrijmoedigheid, gebillijkt door de innigheid van onze liefdadige betrekkingen.

-ocr page 340-

290

aanspoorde om uwen ijver, uwe pogingen en uwe offers te verdubbelen, duchtte ik, hoe dringend mijne woorden ook waren, geenszins een verwijt van onbescheidenheid, dat bij andere gelegenheden verdiend geweest zoude zijn; ik vreesde slechts eene zaak, die, van niet genoegzaam aan het verlaiigen van uw hart, aan de stem van uw geweten te beantwoorden.

Gode zij dank! die treurige vooruitzigten hebben zich niet in hunnen geheelen omvang verwezenlijkt. Het is waar een verschrikkelijke geesel, welke ons nu nog dure ver-pligtingen oplegt, kwam tallooze slagtoffers wegrukken; maar de onverwachte gematigdheid van den winter, de beduidende, hoewel slechts gedeeltelijke hervatting der industriële werkzaamheden, de overvloed van den oogst, dit alles heeft de armen meer verligt dan onze ondersteuning dit immer had kunnen doen, zoodat God de gestrengheid der beproeving heeft geëvenredigd aan de uitputting onzer krachten; zoodat zijne vaderlijke Voorzienigheid aan onze Conferenciën vergund heeft hare werkzaamheden te vervolgen, zonder onder baren last te bezwijken.

Het is dan onder deze minder ongunstige omstandigheden, dat ik heden dit schrijven, waartoe het gebruik en de overlevering dfr Vereeniging mij nopen, en dat de welwillendheid van onderscheidene onzer medebroeders reeds sedert eenen geruimen' tijd van mij verlangde, tot u rigte. Het is waar, de tegenwoordige tijd heeft eene beduidende verligting in het lot onzer armen aangebragt. Wij hebben vele redenen om God te danken, wanneer wij hunnen tegenwoordigen toestand vergelijken met dien, welken wij in hetzelfde tijdperk van het vorige jaar beschouwden, en mijn eerste woord, zoowel als mijne-eerste gedachte moet hier van dankbaarheid getuigen

-ocr page 341-

291

Wij hadden kunnen bezwijken, en wij leven nog: wij hadden kunnen geroepen worden om aanschouwers te zijn van die treurtooneelen, waarvan Ierland onlangs het jammerlijk schouwspel aanbood, en voor die rampen bleven wij bewaard!

Laten wij daarom in onze harten eene levendige dankbaarheid opwekken jegens den goeden God, die ons heeft gespaard. Yerheffen wij moedig onze stemmen, om degenen op te wekken, welke verslonden door de tegenwoordige kwalen, die duizenmaal grootere rampen die ons bedreigden, voorbijzien, en voorkomen wij langs dien weg het zelfverwijt en de straffen, welke de goddelijke regtvaardigheid meestal verbindt aan het achteloos voorbijzien van hare weldaden.

Daarmede willen wij niet zeggen, dat een tijd van rusten voor ons gekomen is. Verre van mij deze gedachte : de rust breekt nimmer aan voor den christen; want zoo lang er goed te doen is, staat hij nimmer stil, en hier beneden is altijd iets goeds tot stand te brengen. Maar bovendien zijn wij op verre na niet tot dien stand van zekerheid en vertrouwen terug gekeerd. Al heeft ons de hand Gods uit den afgrond der uiterste ellende getrokken, zij houdt ons aly hangende aan eenen dunnen draad, en het is slechts door werken, hulp bieden en opoffering, dat men van God kan verkrijgen, dat Hij zijn werk voltooije en eindelijk eene volledige en duurzame opheffing verleene van zoo vele jammeren en benaauwd-heden.

Die liefdewerken, dat hulpbetoon, die geest van opoffering, zijn die groot genoeg onder ons? In het afge-loopen jaar hebben wij ze te zamen onderzocht — en gij hebt het mij toegestaan, zonder u door de vrijmoedigheid.

-ocr page 342-

292

waarmede ik sprak, gekwetst te acliten —- of onze beurzen genoegzaam geopend waren, of onze offers in verhouding stonden niet met de algemeene behoeften, maar met onze bijzondere verpligtingen. Thans doet zich eene dergelijke, eene niet minder belangrijke vraag aan ons voor; ja, welligt nog gewigtiger, want zij geldt het onderzoek , of wij de aalmoes in ruimen zin uitreiken, niet slechts die van ons geld, maar die van ons hart, die van onze werkzaamheid, die van onze verstandelijke en natuurlijke krachten, in een woord, de aalmoes van onzen ijver. Dit is het punt, waarover onze beschouwingen loopen moeten.

De ijver is geheel het leven der christelijke werken. Zonder hem kunnen zelfs de rijkste niets goed tot stand brengen, en genieten slechts eenen kortstondigen voorspoed. Met hem weerstaan zij alle beproevingen, geen hinderpaal ontmoedigt hen; niets van datgene wat stuitend is, schrikt hen af; met hem zijn zij arm, zonder onvermogend te zijn; zij zijn weinig talrijk zonder werkeloosheid; zij zijn overladen met drukkende werkzaamheden zonder verpletterd te worden, omdat zij onophoudelijk uit zich zelve een rijkdom, eene vruchtbaarheid, eene onberekenbare kracht putten.

Het is voorzeker aan die werken, dat men dit woord der H. Schrift kan toevoegen : „Daho tihi thesauros absconditosquot; ik zal u ongekende schatten geven.

Maar is deze ijver groot genoeg onder ons ?

Is hij zoo groot als voor eenige jaren ? Hebben de verschillende schokken, die wij door te staan hadden, hem niet bij menigeen verzwakt? dit is eene gewigtige vraag. Dat iedereen haar voor zich zeiven beantwoorde. Ik onderzoek slechts in het algemeen.

-ocr page 343-

293

Sedert achttien maanden ontmoet men dikwerf personen, welke voorheen vol ijver waren voor de dienst der armen en die thans zich terugtrekken, zeer ongeregeld de zittingen bijwonen, cf er slechts verstrooid en zonder belangstelling verschijnen. Zij zeggen : „De algemeene vooringenomenheid is zoo groot, van het eene einde der aarde tot aan het andere zijn de rust en vrede zoodanig verstoord, dat men de noodige bedaardheid niet kan behouden, om zich met zulke ondergeschikte zaken — als het stemmen over een bon voor brood, of het goedkeuren eener aanvraag voor eenige kleedingstukken — bezig te houden. Jammerlijke dwaling, welke niet genoeg bestreden kan worden. Wel hoe? zou ik aan die Medebroeders zeggen, gij zijt Christenen, en beroemt u teregt dit te zijn, gij tracht uw bijzonder leven te regelen naar de goddelijke voorbeelden van het Evangelie, en gij bemerkt niet dat al die beroeringen, al die oorlogen, al die geesels, welke het tegenwoordig geslacht schijnen te zullen vernietigen, slechts ééne oorzaak hebben, namelijk het vergeten van God.

Goddelooze en ongeloovige mannen mogen eene andere verklaring voor deze geweldige omkeeringen zoeken, dit is een gevolg van de verblindheid, waaraan God hen overlaat. Maar gij Christenen, gij Katholieken , die verlicht zijt door de fakkel des geloofs, die onderrrigt zijt door de geschiedenis der Kerk, die met luider stem door uwe herders gewaarschuwd wordt, gij erkent niet dat alles vergaat, omdat men God overal heeft willen buitensluiten en dat bijgevolg niets kan verbeteren dan door God te herstellen in het oppergezag over onze gewetens, over onze bijzondere en openbare zeden? dat bijgevolg wanneer men er niet op werkt, om het christelijk leven, waarvan de aalmoes voorzeker een deel uitmaakt, in eere te brengen, alle streven

-ocr page 344-

294

nnar verbetering en wederopbouwing vrucliteloos blijven zal? Eeeds voor eeuwen stond er geschreven. „Nisi Do-

minus oedificaverit domum, in vanum laboraverunt, qui cedi-ficant earn. Nisi Dominus custodierit civitatem, frustra vigil at, qui custodit earn.quot; Indien de lieer het huis niet houwt, vruchteloos slaven zij, die het ojatreJcken; indien de Heer de stad niet heivaart, vruchteloos waakt hij, die haar he schut. En deze Godspraak der Eeuwige Wijsheid is niet van dien aard, dat eene eeuw, hoe voorzigtig en verlicht zij zich wane, de magt heeft haar te logenstraffen.

Men houdt echter vol; men verschuilt zich achter andere pligten, welke thans meer dan ooit verbinden, voornamelijk staatkundige pligten, waaraan men zich niet mag onttrekken.

quot;Verre van mij. Mijnheer en geliefde Medebroeder, U te willen terug houden van de vervulling ook slechts van één uwer pligten, want alle zijn heilig en hoe verhevener haar doel is, hoe meer zij verdienen dat men er tijd aan opoffere. quot;Verre van mij, om u in dergelijk geval, hetzij van verre of nabij, eenigen raad te willen geven, want het is onder ons dikwijls gezegd, herhaald en bekend gemaakt , dat de staatkunde geheel vreemd is aan onze liefdadige vereenigingen en wij elkanders gevoelens in dit punt niet zouden onderzoeken, daar zij worden bepaald door het geweten en geregeld door de christelijke gematigdheid, en was deze regel niet reeds aangenomen, dan zou het nu meer dan ooit tijd zijn dien in te voeren, in het belang onzer eenheid en overeenstemming.

Maar erkennen wij het, die pligten hoe gewigtig zij ook zijn mogen, rooven niet zoodanig onzen tijd, dat het onmogelijk zoude geworden zijn een gedeelte er van voor de Conferencie en voor de armen af te zonderen.

-ocr page 345-

295

Indien wij genegen zijn ons aan de dienst der armen te wijden, wij kunnen het doen; er wordt slechts een vaste wil toe vereischt, maar bovendien, wanneer wij al eens de belangrijkheid dier verpligtingen erkennen, veroorzaken zij dan toch ook niet aan de ziel eene sterke behoefte aan rust en verademing?

Op het netelige gebied der menschelijke zaken ziet men dikwijls de regtzinnigste harten zich kwalijk verstaan, de ligtvaardigheid ontwaken, de verbittering ontsteken. Op het veld der liefdadigheid moeten menschen, die Christenen zijn, ofschoon in andere betrekkingen op het verst van elkander verwijderd, zich verstaan en elkander beminnen.

Dit verschil nu in aanmerking nemende, is dan het bestaan onzer hartelijke bijeenkomsten, waar men slechts één doel heeft, de ondersteuning der armen, geene weldaad? Daar heerscht maar één verlangen, het grootst mogelijke goed te doen; geen wantrouwen is er denkbaar , alle verschillen zijn er eenvoudig, spoedig en gemakkelijk op te lossen; en terwijl elders alles leidt tot verdeeldheid' en scheiding, vormen zich daar tallooze Christenen tot slechts één hart en ééne ziel. Cor unum et anima una.

Hoe bedenkelijker de tijden zijn, hoe meer wij, Mijnheer en geliefde Medebroeder, in ons den geest van ijver en liefde moeten ontwikkelen.

De vijanden der waarheid en van het geloof, de kinderen der duisternissen, zoo als het Evangelie zegt, geven ons daarin merkwaardige voorbeelden , en welligt zal het ons eenmaal voor God berouwen, die niet gevolgd te hebben.

Terwijl wij aarzelen, handelen zij, terwijl wij zwijgen, spreken zij , terwijl wij ons moeiten en zorgen

-ocr page 346-

296

besparen, verkwisten zij de hunne. Volgen wij dan om God en in het belang der armen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd, volgen wij die krachtige wenken. Yolgen wij ieder in onzen werkkring en voor de verschillende belangen, welke ons zijn opgedragen, die edele en moedige mannen, die noch door gevaren, noch door smetziekten worden ter nedergeslagen, en die zich vermenigvuldigen op het zien van die rampen, welke de zwakheid der meeste menschen ontmoedigen; stellen wij ons vooral tot voorbeeld de Heiligen , die ons in vroeger tijd zijn voorafgegaan en die even als wij, ja meer dan wij, hinderpalen te overwinnen hadden, en vooral den H. Yin-centius van Paulo, onzen geliefden Patroon, dat toonbeeld en dien held van christelijken ijver.

Waaraan moeten wij dan onzen ijver wijden? Welke pligten worden ons door de omstandigheden opgelegd ? Ik ga over tot de tweede vraag, en bemerk al dadelijk, dat deze pligten zijn tweederlei. De eerste zijn tijdelijk en bijzonder eigen aan eenige Conferenciën, de anderen bestaan door alle tijden heen en betreffen al onze liefdadige afdeelingen. Ik zal beginnen met de eerste, omdat zij de noodzakelijkste zijn.

Oogenhlihhelijke en bijzondere pligten voor sommige Conferenciën. — Gij begrijpt dadelijk. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat onder die pligten op de eerste plaats staat de leniging van die ellenden, welke de heerschende ziekte als een langen en droevigen nasleep achterlaat. Gelukkig, dat in vele steden, de straf bijna heeftopgehouden hare slagtofFers te treffen; maar de weezen en zij, die nog niet herstelden, die voor langen tijd nog onbekwaam zijn tot zwaren arbeid, blijven over en de liefde moet over al die schepselen waken, hen voor honger,

-ocr page 347-

297

koude , ellende en misschien zedeloosheid behoeden. Die amen te verlaten, of zelfs niet voor hen te doen , wat de nood vordert, al wat het teederst medelijden inboezemt, ware te kort doen aan onze pligten van leden van den H. Vincentius van Paülo en vooral aan de dankbaarheid. Hoe vele anderen, die niet minder sterk, in geen meerder gevaar waren dan wij, zijn niet weggerukt ? Wij hadden onder het getal der slagtoffers kunnen zijn, en God heeft ons gespaard. Hij heeft tot den dood gezegd onze levens te eerbiedigen en voor ons stil te staan. En wij zouden er Hem onze dankbaarheid niet voor toonen door opofferingen grooter dan naar gewoonte, ten behoeve van onze minder gelukkige broeders, ten behoeve van die trooste-looze gezinnen, die geen steun meer hebben ? Zoo God ons bovendien spaarde, heeft Hij misschien een onzer bloedverwanten, vrienden of bekenden getroffen. Die zielen, welke ons zoo dierbaar zijn, ofschoon zuivere, christelijke zielen, lijden misschien nog, ondervinden de beproevingen der boete, en keeren zich smeekend tot ons, opdat wij door onze gebeden, onze aalmoezen en onze goede werken van allerlei aard, voor haar de ongestoorde en oneindige zaligheid zouden verdienen. Mij dunkt zij smeeken ons, om iets grooters te ondernemen, dan hetgeen wij tot nu toe ondernomen hebben, iets bijzonders, om zoo te spreken, en dat nieuwe, dat bijzondere liefdewerk, is dat niet de ondersteuning dier gezinnen, welke door de ziekte in rouw en ellende gedompeld zijn ?

Ik haast mij ondertusschen, Mijnheer en geliefde Medebroeder, er bij te voegen, dat hetgeen ik van u vraag reeds gedeeltelijk wordt volbragt. Te Parijs zijn een dertigtal kinderen geheel door de Conferenciën, den Bijzonderen Raad en den Algemeenen Raad opgenomen; maar zijn

-ocr page 348-

298

die pogingen voldoende, staan die in evenredigheid tot de gunsten, welke wij ontvingen; tot die, welke wij afsmeeken, met de ellende, welke wij willen voorkomen? En is vooral voor Parijs het verzorgen van dertig kinderen genoeg, na eene ramp, welke bijna zes maanden heeft geduurd; is dat genoeg voor de veertig Conferen-eiën ? Is dat genoeg voor de oudste broeders der Vereeni-ging, aan wie de eer, maar nog veel meer de lasten van het regt van eerstgeboorte toekomt ? Peilen wij diep in onze harten, en oordeelen wij elk voor ons of wij genoeg hebben gegeven. Laten wij dat onderzoek in elke Confe-rencie voortzetten, in verhouding tot de opofferingen door de Confereneie zelve gedaan, en even als bij vrome zielen de barmhartigheid altijd de bovenhand heeft op de strikte regtvaardigheid, op de koude berekening, vertrouw ik, dat dit overzigt van ons gedrag de aanneming van nog een aantal kinderen ten gevolge zal hebben, als ook de ruimere ondersteuning van gezinnen, welke te karig worden geholpen, in een woord, dat de armen der Kerk zich zullen te verblijden hebben over onzen inkeer in ons zelve.

Er blijft overigens nog eene hulpbron over, maar tot welke men tot nu toe zijne toevlugt nog niet heeft genomen, en die van veel waarde voor de zwaar belaste Conferenciën kan wezen. In vele bisdommen is de ramp algemeen geweest , in andere zijn sommige plaatsen slechts aangetast geworden. De regtvaardigheid alsook de broederlijke gemeenschap schijnen mij dus te raden, dat de vrijgeblevene Conferenciën in het bisdom hare ongelukkige zusters te hulp komen, om cenige ongelukkigen meer te ondersteunen. Die heilige bijstand, welken zij misschien later voor zich zelve zullen moeten inroepen, bestaat in ons aller harten : waarom zou zij niet in beoefening overgaan ?

-ocr page 349-

299

Ongelukkig zijn andere steden nog ten prooi aan de ziekte. Hier weet ik geene betere aansporing te geven, dan in korte woorden te herinneren aan hetgeen onze edelmoedige medebroeders te Parijs, Tours, Bourges^ Marseille, Gend en op vele andere plaatsen hebben ondernomen. Na nacht en dag ten dienste der zieken hen , als de ijverigste oppassers, te hebben bewaakt, als de teederste bloedverwanten verzorgd, getrouw tot een christelijk afsterven, de grootste en duurzaamste van alle weldaden, te hebben voorbereid, na oplettend de laatste pligten te hebben vervuld, hebben zij zich, als hunne hulp overbodig werd, overal vermenigvuldigd, waar de ziekte woedde, in de stad, op het land, op afgelegene plaatsen, terwijl zij de bedorvene lucht, de grootste vermoeijenissen, de zedelijke aandoeningen, welke zich onder de geteisterde bevolkingen elk oogenblik vernieuwden, trotseerden. Hunne namen moeten hier begraven worden in het diepe stilzwijgen , dat hunne nederigheid oplegt en de overleveringen der Vereeniging gebieden; maar hunne voorbeelden zijn eene les, welke allen moeten aanhooren, een krachtig woord, waarbij het onuoodig is eenig ander te voegen. Elders heeft zich eene gevaarlijke en duurzamer besmetting verspreid, die van het ongeloof en de praktische godloochening. Die godloochening, inderdaad, het is lang geleden dat een welsprekend redenaar haar, van het spreekgestoelte van O. L. Y. te Parijs, heeft aangeduid als de wond, als de kanker der maatschappij. In onze dagenis het zelden mode van te zeggen: Er is geen God, of zoo eenige verdoolde geesten die lasteringen durven uiten, worden die heiligschendehde stemmen spoedig door een algemeenen kreet gedekt. Maar zoo men die monsterachtige

dwaling al niet verkondigt, leeft men toch als of zij wezen-

16

-ocr page 350-

300

lijklieid was: behalve edele uitzonderingen, bidt het groote aantal niet meer, eerbiedigt den Zondag niet meer, onderhoudt geen vaste of onthouding meer, nadert niet meer tot de Sacramenten, eindelijk onderhoudt niet meer de wet van God en leeft afsof Hij niet bestond.

Uit die dwaling vloeijen de treurigste gevolgen voort en vooral die haat tegen de geestelijkheid, tegen godsdienstige menschen, de vooroorrleelen tegen de aalmoes, tegen de liefdadigheid en tegen hen, die deze door het Evangelie voorgeschreven deugden beoefenen.

In eenige Departementen, in sommige gewesten is die haat niet bij allen, maar toch bij velen tot eene hoogte gedreven, welke men zich moeijelijk kan voorstellen. De priesters, die vertroostende engelen van onze gewetens, die apostelen der waarheid, die beschermers van den lijdenden en verlaten mensch, worden voorgesteld als de handlangers eener hatelijke dwingelandij, als de medewerkers eener uitgestrekte zamenzwering, gesmeed, om aan het volk te doen gelooven, dat er een God bestaat en om het daardoor verzonken te houden in stomme onderwerping en het eene kinderachtige en ijdele vrees voor de hel aan te jagen. De aalmoes is verkeerd in een werktuig van onderdrukking, en men heeft haar beschouwd als een kruimel broods, die aan geheele bevolkingen toegeworpen wordt, om haar te beletten niet van te sterven, maar om het geheele brood, waarop zij regt hadden, te eischen. Indien zulke leeringen zich verder uitbreiden, Mijnheer en geliefde Medebroeder, ware het gedaan met alle maatschappij. De onbeschaamdste en dolste regeringloosheid zou de godsdienst, de goede zeden vervangen en daaruit zouden niets anders dan stroomen bloeds voort-vloeijen. De ware Christenen behooren die immer boven

-ocr page 351-

301

ouze hoofden opgeheven geesels te voorkomen; het is hun pligt, om door het voorbeeld eener ware godsvrucht te toonen, dat de godsdienst niet bloot goed genoeg is voor het volk, zooals men onbeschaamd heeft durven beweren, maar dat zij goed is voor allen en vooral voor hen, welke men de gelukkigen der wereld noemt. Het is hunne zaak, door op nog heiliger wijze dan vroeger liefdadig te zijn, te bewijzen, dat de aalmoes de grootste weldaad is, welke de hemel op aarde heeft doen afdalen, omdat de aalmoes, terwijl zij den rijke tot den arme doet naderen, hen leert elkander wederkeerig te kennen, te beminnen, omdat zij door vrijwillig, in plaats van door geweld en berooving te zamen te deelen, slechts liefde en vrede achter zich laat. En wie moeten onder die Christenen ijveriger zijn dan de leden onzer Vereeniging, die zich aan de liefdadigheid geheel gewijd hebbende, er de lasten en gevaren van moeten dragen, en die zoo menigmaal en laatstelijk nog door de Kerk gezegend, haar al hun ijver en bedrijvigheid moeten geven?

Ik kom thans, zonder verderen overgang, dadelijk tot de pligien, die algemeen en in alle tijden geldig, van toepassing zijn op alle Conferenciën, en ga met alle hartelijkheid, maar tevens geheel vrijmoedig, aan uwe aandacht de punten vermelden, waarin het mij voorkomt, dat onze ijver te kort schiet.

Het eerste punt, dat mij treft, is het bij sommige Conferenciën bestaande gebrek aan naauwgezetheid in het verschijnen op de zittingen. Op eenige plaatsen klaagt men dat er verflaauwing is, dat men te laat komt, en te vroeg heen gaat, dat men dikwijls in het geheel niet verschijnt; dat hierdoor de naauwgezette leden ontmoedigd worden, de minder ijveiige leden zich verwijderen en de

1

J

-ocr page 352-

302

kollekten een beduidend defiicit ondergaan. Dat kwaad moet ten spoedigste worden genezen, en hiervoor doe ik een beroep op de liefdadigheid van al onze Medebroeders, op de liefde die zij voor onze Vereeniging, voor hunne armen hebben. Ik rigt mij allereerst tot de Presidenten, die hier, gelijk overal eene groote taak te vervullen hebben, en ik smeek hen, ten einde die afwezigheidszucht te verbeteren, er het voortdurend onderwerp hunner gedachten van te maken, er de leden gedurig over te onderhouden, te vermanen, er personele pogingen voor te doen, welke zoo krachtig zijn, wanneer de liefde er de drijfveer van is. Maar zoo de presidenten den weg moeten aanwijzen en het voorbeeld geven, behoort ook elk een zich te beijveren hen te volgen, en daarom doe ik een beroep op elk onzer medebroeders, daarom smeek ik hen van zelve het heelmiddel aan te brengen tegen dat kwaad, dat zoo gemakkelijk te genezen is. Dat zij overwegen hoe eene onttakelde zitting, die sleurend is, omdat de leden niet komen dan de eenen na het vertrek dei-anderen, treurig en vermoeijend is; hoe zij den ijver verlamt, de liefdewerken vermindert, en hoe de armen er door lijden. Als men zich tot eene liefdadige vereeniging vormt, dan is het om elkander te zien, en door zijne tegenwoordigheid zich wederkeerig aan te vuren, maar het is niet om weg te blijven.

Maar zal men zeggen, de zittingen zijn eentoonig, men voert er weinig uit, men heeft er niet veelaan.— Dan, al mogt dit zelfs waar wezen, moesten de zittingen dan toch het hart nog niet treffen dier waarlijk liefdadige mannen, omdat zij voor hen eene gelegenheid zijn om de behoeften der armen te kennen en het middel te erlaugen om hen te helpen, omdat het dóar is, dat men de bon

-ocr page 353-

308

voor brood ontvangt, welke een uitgehongerd gezin zal voeden, de hon voor hout, welke een zwakken grijsaard voor koude zal behoeden, de kleine ondersteuning, welke den werkman zonder werk tegen wanhoop zal beveiligen ? Al zouden die daden zich onbepaald herhalen, en gedurig in denzelfden kring rondloopen, moest er de verveling toch nog geen vat op hebben; maar ik neem die beschuldiging niet aan, en ik houd vol, dat in de kleinste en armste Conferencie niets gemakkelijker is dan de zittingen levendig, ja haar inderdaad aanlokkelijk te doen zijn.

Onze zittingen, zegt men mij, zijn eentooning, zij loopen over dezelfde zaken. — Maar ik vraag u, is elk onzer in dat geval er de schuld niet van ? Als een lid, wanneer hij bij zijne armen eenige schoone trekken heeft aan te duiden, wanneer hij het geluk heeft een hunner tot een christelijker gedrag terug te brengen, hem uit zijne ellende op te beuren, dat middel van stichting niet voor zich hield, als hij het eenvoudig vertelde, zonder er eenigen roem uit te willen trekken , meent gij niet, dat de eentoonigheid onderbroken zou zijn ? Als men op sommige tijdpunten van het jaar, een overzigt hield van den zedelijken en stofFelijken toestand der gezinnen, gelooft men niet, dat dan het gedeelte der zitting aan dat werk gewijd over het ander gedeelte een wezenlijk belang zou verspreiden ? Men stelt slechts belang in datgene wat men kent en men zou de armen der Conferencie beter kennen. Zou dit niet eveneens het geval zijn, als men in den tusschentijd van het driemaandelijksch of halfjaarlijksch overzigt der gezinnen, aan de Conferencie een uitvoerig verslag deed over bepaalde en eigenaardige feiten, over de kinderen op school, over de ambachtsleerlingen die beschermd worden, over de bibliotheek, het kleedingsmagazijn, de kas voor de

-ocr page 354-

304

huren, eindelijk over al de bij-liefdewerken. Dit alles afzonderlijk genomen beteekent weinig, maar stuksgewijze zou men het geheel van het Liefdewerk beter leeren kennen, waarin men te dikwijls niets anders ziet, dan de armen waarmede men belast is, men zou er zich meer aan hechten, meer vermaken. En ondertusschen ben ik nog niet buiten den kring der Conferencie gegaan, ik heb maar alleen gesproken van de middelen tot stichting, welke zij in haar eigen boezem kan putten ! Als men nu bedenkt, dat de Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo zich niet alleen uitstrekt over eene enkele parochie , maar bijna over al de Bisdommen van Frankrijk en eene menigte landen van Europa; dat hare vreedzame banier geplant is in Afrika, Azië en Amerika, en dat hare liefdadige overwinningen zich in die afgelegen landen voortzetten ; dat die Conferenciën , zoo verwijderd door afstand, vereenigd zijn door denzelfden geest, hetzelfde reglement, dat hare briefwisseling zich vereenigt in het geen zij het leerzaamst en aanlokkelijkst hebben, in de verhalen welke om de twee maanden in het Bulletin onder de oogen der Conferenciën komen, dat er buitendien onophoudelijk bijzondere briefwisseling wordt gevoerd tusschen de verschillende deelen van het uitgestrekt geheel, welke eene onuitputtelijke bron is dat niet voor leven, beweging, initiatief, navolging en ijver! Men denkt somtijds, dat men op de zitting niets te doen heeft, dat de vergadering zonder doel is, ik voor mij verwonder mij slechts over ééne zaak, dat zij niet langer duurt en dat men elke keer dat meu scheidt, zich niet beklaagt dat men eenig goed werk heeft moeten achterlaten of nog niet eenige goede gedachten heeft kunnen wisselen.

Zoo het van belang is, alle acht dagen bijeen te komen,

-ocr page 355-

305

om zich van zijne praktische liefdepligten te kwijten, is het van niet minder gewigt te hechten aan de Algemeene Vergaderingen bij het Reglement voorzien, en waar viermaal in het jaar de werkende en honoraire leden, na te zamen aan den voet des altaars gebeden te hebben, zich vereenigen onder voorzitterschap van achtenswaardige geestelijken, dikwerf zelfs rondom de eerste Herders der Bisdommen, om van het liefdewerk het publiek verslag hunner werkzaamheden aan te bieden. In steden, waalmeerdere Conferenciën zijn opgerigt, heeft die vaste wederkeer een nut, dat ieder ii) het oog springt; want zooals meermalen is opgemerkt, zij belet dat de menigvuldigheid der Conferenciën wanorde, afzondering en bovenal scheiding veroorzakc; zij verzamelt de Medebroeders, die te talrijk zijn om zich in ééne Conferencie te bevinden, en voor zoo verre men in het minst den geest der Vereeniging hebbe, baart zij het levendigste genoegen, namelijk dat, hetwelk men ontwaart te midden eener talrijke eendragtige familie. Quam bonum ed hahitarefratres in unum, zegt men dan. Wat put men er nieuwen ijver en welke eene heilige wedijver ontstaat er tusschen de Con-ferencien onderling!

Maar de periodiciteit, welke zich, over het algemeen van zelve verdedigt in de groote steden, waar talrijke Conferenciën zijn, ondergaat verslapping bij afgelegene Conferenciën. Wat zouden wij uitvoeren? Zegt men. Wat zouden wij aan onze inteekenaren, onze honoraire leden te zeggen hebben, wat aan de geestelijken, die wij lastig zouden vallen, wanneer zij onze zittingen moesten bijwonen? Ware het geen tijd en moeite verspild, en eene enkele jaarlijkschj vergadering niet voldoende voor de zedigheid van onze rol?

-ocr page 356-

306

Ik kan die stelling , Mijnheer en Geliefde Medebroeder, niet krachtig genoeg bestrijden. Eerst en vooral is zij in openlijken strijd met het Reglement onzer Vereeniging, met de Breve door onzen Heiligen Vader Paus Gregorius XVT, roemrijker gedachtenis, verleend, welke kostbare aflaten toekent, aan de leden die, na de Mis en de Communie, de algemeene Vergaderingen bijwonen. Wat meelis, als die gewoonte om vier Vergaderingen in het jaar te houden verslapt, is het dan niet te vreezen, dat het bijwonen der Missen op de feesten der Vereeniging daardoor juist zal worden achtergelaten, dat wij ons alzoo zullen berooven van de genaden, verbonden aan het gemeenschappelijk gebed, dat de honoraire leden te lang verwijderd van het liefdewerk, het eindelijk zullen vergeten , en dat bij die algemeene kwijning, de werkende leden zelve zullen verflaauwen? Op die Vergaderingen moet er een verslag zijn, bijgevolg een overzigt van de werkzaamheden der Conferencie, een terugblik op het voorledene. Als men weinig heeft gedaan, bemerkt men het, niet om zich te ontmoedigen, maar om zich te vernederen en betere voornemens te maken. Als men meer gedaan heeft, wordt de ijver nog meer aangespoord door de innige overtuiging, welke men er van verkrijgt, en geeft dit meer veerkracht. Eindelijk hebben zelfs die kleine bemoeijingen tot voorbereiding, die bijzonderheden van zamenstelling zelfs nog haar nut. Men geniet slechts de dingen naarmate zij moeite kosten; of naar de hindernissen, welke men ontmoet, en een werk, dat van zulke tijdelijke drijfveren is beroofd, kwijnt daardoor van zelf.

Men moet dus aan de gewoonte om Algemeene Vergaderingen te houden, sterk hechten, zooals het Reglement er in voorzien heeft, zelfs in afgezonderde en min talrijke

-ocr page 357-

307

Conferenciën. Maar wil men die bijeenkomsten vruchtbaarder en haar aanlokkelijk maken ? Het voorbeeld van eenige Conferenciën wijst ons een onfeilbaar middel aan, dat ik u met het volste vertrouwen mededeel. In plaats van die Algemeene Yergaderingen altijd in hare eigene stad te houden, verstaan die Conferenciën zich met naburige steden om bijeen te komen, dan eens in de hoofdplaats van het Bisdom, dan eens bij beurtwisseling, op eene andere plaats. Al de Conferenciën worden dus naar de bepaalde plaats opgeroepen : daar brengt elk zijn verslag uit, maakt hij bijzondere werken bekend, welke zij heeft opgerigt; daar deelt men elkander zijne plannen mede, men legt den grondslag, tot gemeenschappelijke werken, welke men zou kunnen ondernemen , men haalt de banden der vriendschap sterker aan, en men verlaat die bijeenkomsten van liefdadigheid met grooter ijver en vuriger liefde voor de armen. Dat in elk kerkelijk district al de Conferenciën dat voorbeeld volgen. Dat zij zich, ouderling verstaan om gemeenschappelijk ten minste een of twee dier Vergaderingen te houden ; dat zij zich, volgens de plaatselijke omstandigheden, het gemakkelijkste punt van vereeniging uitkiezen, en weldra zal het aanlokkelijke, dat er aan de familie-feesten verbonden is, voor altoos onder onze gebruiken plaats nemen.

Een derde punt, waarin het van belang is, niet te verslappen, is de ijver, om leden tot de Conferenciën te lokken. Men heeft het onder ons meermalen gezegd, maar men kan het niet genoeg herhalen: „Wanneer wij aan ons „zelve zijn overgelaten, welke armen bezoeken wij dan, „welke ambachtsleerlingen beschermen wij, en aan welke onwetenden geven wij onderwijs? Om met de daad liefde „te beoefenen, moet men lid zijn van eenig liefdewerk,

„van eenige Conferenciën, of anders slaat nimmer het uur

JB.

-ocr page 358-

308

„voor de armen bestemd.quot; Doordringen wij ons wel van die gedachte. Mijnheer en Geliefde Medebroeder, doordringen wij er ons geheel van, want eene vereeniging die niet toeneemt, kwijnt; de afwezigheden, de ziekten, de standsveranderingen, de dood maken er niet dan teveel leemten in, en indien men die niet bij voorraad aanvult, door alle personen, welke er in opgenomen zouden kunnen worden, naar ons heen te lokken, komt er een dag, dat men verbaasd is over zijne eenzaamheid. Dit hebben de laatste dagen van crisis maar al te zeer bewaarheid in sommige Conferenciën welke het vertrek van onderscheidene harer leden in betreurenswaardige moeijelijkheid heeft gebragt. Dit zou andermaal gebeuren, indien men niet dubbel volhardend was. Ik weet wel, men moet voor-zigtigheid gebruiken en om het ter loops te herinneren, behoort men onder ons slechts mannen op te nemen, met onzen geest bezield, dat is, ware christenen, die alle door de Kerk voorgeschreven pligten beoefenen, zonder zich over een enkelen te schamen; maar met die voorzorgen, welke ik de Conferenciën niet genoeg smeeken kan in acht te nemen, zijn er dan toch in de groote steden niet talrijke, liefderijke christenen, geschikt om ons te stichten, ons tot het goede op te wekken, die de lijsten onzer leden zouden vereeren met hunne namen, die deel aan onze werkzaamheden zouden kunnen nemen en het niet doen, alleen omdat niemand er hen toe aanspoort ? Ongetwijfeld bijna overal, en met uitzondering van enkele minder gunstig gelegen plaatsen, zou het getal leden zich met geringe pogingen kunnen verdubbelen en zelfs nog sterker kunnen vermeerderen, en daarmede waren even zoo vele ijverige dienaren der armen van Jesus Christus gewonnen.

Doen wij, in de vierde plaats, genoeg voor het gods-

-ocr page 359-

a09

dienstig onderrigt der armen ? Dit onderrigt, wij moeten het bekennen, ontbreekt hun bijna geheel, en zoo de armen lijden door gebrek aan stoffelijke hulpmiddelen , lijden zij nog veel meer door volstrekte behoefte aan de waarheden des geloofs. Hier is volslagen onverschilligheid voor de godsdienst, daiir dadelijke vijandigheid, en deze beide kwalen hebben slechts ééne oorzaak, de onwetendheid. Immers welk opregt en eerlijk hart zou Jesus Christus kennen en Hem niet beminnen en zonder, ten minste in bespiegeling, de schoonheid zijner geboden te bewonderen? De armen hebben dus nog meer behoefte aan de waarheid, aan de woorden, die uit Gods mond voortkomen , dan aan brood en kleederen. Onder ons hebben wij om hen te verlichten de Vereenigingen der H. Familie, de gemeenzame onderrigtingen, de genootschappen van den H. Franciscus Xaveriusj maar die in sommige Con-ferenciën bloeijende liefdewerken, werken zij gemakkelijk naar buiten om zich te verspreiden? Helaas! neen. Men bewondert die en vergeet ze! Laudatur et alget', men komt geheel bewogen terug van eene zitting des liefdewerks van de H. Familie, en men tracht niet het bij zich over te planten. Men prijst het genootschap van den H. Franciscus Xave-rius en men staat bij de eerste zwarigheid. Of wel, men heeft bibliotheken en men laat er de boeken zich ophoopen en bestuiven. In plaats van ze den armen te brengen, indien zij ze niet komen halen, laat men ze in een hoek liggen en zegt: „de armen, de werklui lezen niet.quot; Als of niet dagelijks millioenen boeken door hen verslonden werden; alsof de school, de catechismus, het huis van het beschermerschap , de liefdewerken van den H. Franciscus Xa-verius, van de H. Familie en bovenal het bezoek der huisgezinnen, geene altijd opene kanalen waren, waarin de

-ocr page 360-

310

aan onze zorgen vertrouwde gezinnen onderrigt en geloof zouden gaan putten, indien wij ze ter hunner beschikking stelden. Het is waar, dat alles vordert eenige moeite, tijd, volharding, maar waar zou ook de verdienste zijn zonder die opofferingen ?

Ik eindig deze optelling door eene gedachte, die vruchtbaar kan zijn, indien God haar zegent. Het betreft een dier rampen, waarover de menschelijke wetenschap zich verontrust, en waarvoor zij te dikwerf geen ander hulpmiddel weet dan dit afgesleten gezegd: Er valt nog wat te doen! Hopen wij dat God in zijne barmhartigheid, het woord dat hem toebehoort, een magtig en scheppend: jiat, het geschiede! er over uitspreke.

Wij hebben dikwerf te zamen geklaagd. Mijnheer en Geliefde Medebroeder, over de zucht, welke de behoef-tigen van het platte land bezielt, om hunne geboorteplaats te verlaten, waar zij lijden, maar waar zij echter het noodige hebben om te leven, en om zich op te hoopen in de steden, waar zij nog meer lijden en waar zij mogelijk van gebrek zullen omkomen. Maar als men er op nadenkt, dan ontdekt men eene gegronde oorzaak, het is het gebrek aan hulp, dat zij op het land ondervinden., Terwijl men in de steden bureaux van weldadigheid, 'liefdezusters en soms ook Conferenciën vindt, leveren de dorpen meestal niets dan de onvoldoende hulpmiddelen op van een' pastoor zonder fortuin en zonder ondersteuning. De armen, die niet zien dan de smart van het oogenblik en die hopen werk te bekomen, dat hun blijft ontbreken, vertrekken uit dien hoofde en begeven zich naar de stad. Gij zijt te dikwerf getuige van hun lijden geweest, om er u een tafereel van te schetsen.

Onze Vereeniging kan hier zoo min als elders zich

-ocr page 361-

311

vermeten, om een diep geworteld kwaad te genezen, maar daar gelijk overal, kan zij eene kleine verzachting aanbrengen. Ik heb er ten minste de ernstige verzekering van.

In het algemeen .Reglement is een artikel, dat te weinig gelezen en vooral te weinig in werking is gebragt; het is artikel 54, betrekkelijk de corresponderende leden; en luidt aldus:

Wanneer een lid der Vereeniging van verblijf veraudert, en er er in de stad, vwuir hij zich gaat vestigen, geene Conferencie van den 11. Vincentius van Paulo bestaat, verlaat hij daarom de Vereeniging niet, maar neemt den naam aan van corresponderend lid; hij stelt zich in aanraking met de Conferencie of Conferencicn van de naastbijgelegene stad in zijn Bisdom, en houdt briefwisseling met den Secretaris van den Raad of der Conferencie van die stad. Wanneer in zijn Bisdom geene Conferencie bestaat, houdt hij briefwisseling met den Algemcenen Secretaris.

Hij ontvangt jaarlijks een verslag van de liefdewerken der Vereeniging en blijft met haar verbonden, niet alleen in gebeden, maar ook in goede werken, door om zich henen liefdewerken te verrigten en door zich nuttig te maken aan de Vereeniging, zoo dikwerf de gelegenheid zich daartoe aanbiedt

Het is tijd om dat artikel uit den staat van doode beschikking, om zoo te spreken, tot ernstige praktijk te brengen. Het grootste bezwaar echter bestaat daarin, om de betrekkingen van de corresponderende leden met de Conferenciën te verbinden, om iets te doen te geven, eenig belang aan die leden, even als aan de Conferenciën in te boezemen, om de eenmaal begonnen betrekkingen te onderhouden. — Dan indien ieder afzonderlijk lid zich, zoo als het Keglement het voorschrijft, aanmeldde aan de Conferencie van zijn diocees, indien het zich daar deed aannemen als corresponderend indien het getrouw zijne offers zond, en in ruiling de noodige middelen ontving

-ocr page 362-

312

om in naam van de Conferencie de armen van de plaats, waar hij woont, te hulp te komen; indien het op gestelde tijden een verslag overzond, wegens de gezinnen en hun zedelijken en materiëlen toestand, zoude er voor allen een groot nut uit voortvloeijen. Vooreerst voor de corresponderende leden, die door deze regeling den prikkel van de zamenwerking, welke hun ontbreekt, zouden terug vinden en daardoor uit die eenzelvigheid zouden geraken, waarin zij zich tegenover de Yereeniging bevinden; voor de nabij zijnde Conferenciën, die een kern zouden vormen van ijverige leden, bereid om op het platte land hunnne loten, hunne aalmoesbrieven, hunne inschrijvings-billetten te plaatsen gt; om hunne verslagen, almanakken en goede boeken te verspreiden, en die door op deze wijze den kring hunner liefdadigheid uit te breiden, zich meerdere middelen, en meer geld zouden verschaffen; voor de gausche Yereeniging, die door meer bekend te worden, zich des te gemakkelijker zoude verspreiden in een groot aantal kleine steden, groote vlekken en zelfs dorpen , waar zij nog niet is doorgedrongen, omdat zelfs haar bestaan er naauwelijks bekend is; eindelijk voor de armen van het platteland, die eenige nieuwe hulp zouden erlangen, en die, wat nog belangrijker is, nieuwe dienaren zouden aanwinnen. De voordeden zijn overvloedig genoeg om dit plan in werking te brengen. Of zoude men willen opwerpen, dat het der Conferencie door eene onophoudelijke briefwisseling, door herhaalde betrekkingen te lastig gemaakt zoude worden? Gelukkige last zou ik antwoorden, die het leven der liefde onderhoudt.

Indien dit plan niet overal eene onmiddelijke uitvoering mogt verkrijgen, is er een eenvoudiger, maar, zoo als het mij voorkomt, minder volmaakte weg, om tot dit doel te

-ocr page 363-

313

geraken. Gij hebt zeker opgemerkt; Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat in de Breve van den 10 Januarij 1845 eene treffende bepaling wordt aangetroffen. Het is die, welke aan afzonderlijke leden vergunt de aflaten, die aan de Conferenciën zijn toegekend, te verdienen, door zooveel in hunne magt is, de gewone werken der Yereenigmg te vervullen. Ieder wordt dus aangezet om zijne taak te vervullen; de algemeene Yader der geloovigen , noodigt er ons toe uit, vuurt zelfs er ons toe aan, en wijst ons den weg. Welnu, indien ieder afzonderlijk lid, gedurende de uitspanning der vacantie, deze heilzamen wenk volgde, hoeveel goeds zoude daaruit niet voortvloeijen voor hem zeiven en voor de armen, die hem omringen ? Vermenigvuldigen wij slechts met twee ondersteunde armen het getal van onze medebroeders, die ieder jaar ons verlaten, om zich op het platte land te vestigen, of die er eenige maanden, eenige weken verblijven en wij zullen verwonderd zijn over den gelukkigen oogst, die wij zullen inzamelen.

Het veld dier werken is noodzakelijk beperkt, omdat zij en individueel èn voorbijgaande zijn. Ieder kan dus hier den ijver van zijn hart en de inspraken zijner liefde volgen; maar er zijn twee liefdewerken, waarop ik meer bijzonder de aandacht van onze Medebroeders wil vestigen , het bezoek der zieken, en het christelijk onderrigt. met overleg en toestemming van de Eerw. H. H. pastoors gegeven. Het eerste heeft een ontegenzeggelijk nut voor ieder, die den verlaten toestand kent, waarin de arme zieken zich bevinden in de afgelegene woningen op de landhoeven, ja in de dorpen zelve. Het tweede is niet minder noodzakelijk. In waarheid hoeveel moeite hebben de dorppastoors niet, om de kinderen voor hunne eerste Communie te onderrigten! hoeveel onwetendheid te ver-

-ocr page 364-

814

drijven, hoeveel tegenstand te overwinnen, hoeveel tragen op te wekken! Hoe dikwijls moet men de eenvoudigste waarheden niet herhalen, om ze te doen doordringen in die stompe en wederspannige geheugens, en om in die harten, reeds geheel door de aardsche belangen ingenomen, de zuivere waarheden te vestigen, die alleen den waren christen vormen! Tn het algemeen verslag over 1848, hebt gij reeds met stichting gelezen , welke vruchten het liefdewerk draagt, dat te Aix is tot stand gebragt, en ten doel heeft aldaar des Zondags op het land, den catechismus aan de kleine kinderen te gaan leeren. Zulke uitkomsten zijn het, naar welke ik voor onze Yereeniging streef, en die op haar grooten zegen zouden doen nederdalen, omdat zij aan de Kerk een geslacht van goed onderwezen christenen zouden verzekeren.

Wil men eindelijk. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat de afzonderlijke liefdewerken, maar die, indien mijn beroep werd gehoord, niet zonder belang zouden zijn, zich vermenigvuldigen en bestendigen ? Eene voorzorg is daartoe noodig, te weten van tusschen de Yereeniging en de corresponderende leden meerdere betrekkingen te onderhouden, zooals artikel 54 van het Eeglement die aanduidt. Het Bulletin der Yereeniging verstrekt bovendien thans grootere gemakken voor die betrekkingen, dan bij het begin onzer Conferenciën. Ieder onzer naar zijne woonplaats volgende, komt het op gezette en spoedig opvolgende tijden ons de uitbreiding der Conferenciën oj)geven, ons de te mijden klippen, de te volgen voorbeelden aanduiden, en het kan ook dienstig zijn om de leden, die door afstand van ons gescheiden zijn , aan onze liefdadige handelingen te verbinden. De hoop van die leden er de getrouwe lezers van te zien worden, is een der redenen

-ocr page 365-

315

geweest, die ons dit arbeidzaam werk heeft doen ondernemen. Ik verlaat mij op den ijver van ieder onzer Con-ferenciën ter verwezenlijking dezer hoop en ter verspreiding van onze eenvoudige jaarboeken onder de afgezonderde leden.

Er blijft mij nu over, Mijnheer en geliefde Medebroeder, om ii op de hoogte te houden van eenige daadzaken, en op eene belangrijke vraag te antwoorden, die aan den Algemeenen Ilaad is gedaan.

De spoed, waarmede alle Conferenciën het plan van de Levens ckr Heiligen voor de werklieden hebben toegejuicht , heeft den Algemeenen Raad doen besluiten, om dit nieuwe werk te ondernemen. Eeeds is het leven van den H. Vin-centius van Paulo, onzen waardigen Patroon, dat, waarmede wij volgens alle regt moeten beginnen, aan eene kundige en onzer Yereeniging geliefde pen toevertrouwd. Indien onvoorziene hinderpalen onze verwachting niet komen verijdelen, rekenen wij dit eerste deel in den loop van December aanstaande te kunnen uitgeven, en zoodra dit werk voltooid is, zullen wij ons moedig aan den arbeid zetten, om deze uitgave verder te vervolgen, zoo althans onze eerste proefneming met eene goede uitkomst wordt bekroond. Deel ons, Mijnheer en geliefde Medebroeder, uwe opmerkingen over het leven van den H. Vincentius van Paulo mede, zoodra dit zal verschenen zijn, ten einde wij er voordeel uit kunnen trekken en deze uitgave tot die volmaaktheid opvoeren, waarvoor zij vatbaar is.

Het Bulletin van November zal u nog twee uitgaven van verschillenden aard voor het volk aanduiden, die niet door den Algemeenen Eaad ondernomen zijn, maar welke ik toch om haar nut met aandrang aan uwe aandacht vermeen te mogen aanbevelen. De eerste is een Almanak,

-ocr page 366-

816

uitgegeven door de Conferencie van St. Jacques du-Haut-pas, die door zijn geestigen, aangenamen en onderhoudenden inhoud de bovenhand tracht te krijgen boven de tallooze almanakken, die in liet licht verschijnen, en waarvan de meeste zoo gevaarlijk zijn voor de zedelijkheid. De almanak is, zoo als gij weet, het handboek van den arme, het boek, dat hij raadpleegt, waaraan hij geloof hecht, bijna als aan het Evangelie, en voegen wij er zuchtend bij, somtijds zelfs meer. Het is dus zaak om goede almanakken in groote getallen te verspreiden, bij duizenden in elk Bisdom, die te verkoopen aan werklieden en landbouwers, of aan liefderijke personen, welke ze zelve zullen uitdeel en, en om ze gratis aan de armen uit te geven. Met weinig kosten kan men veel goed doen, en bij gebrek aan plaatselijken almanak , kan die van St. Jacques du-Haut-pas veel nut stichten.

De tweede uitgave is het Handhoek van den christelijlcen werkman, welke de goedkeuring van den Aartsbisschop van Parijs in de vleijendste bewoordingen verkregen heeft. Dit goedkoope werkje (25 cents gecartonneerd) bevat al wat de werklieden voor hun godsdienstig onderrigt kunnen verlangen; het beantwoordt hunne bedenkingen en geeft hun de raadgevingen, waaraan zij behoefte hebben. ]k kan u niet genoeg aansporen, om het werkje te verspreiden onder de werklieden van den H. Fhanciscüs Regis, den H. ïuancisqus Xaverius, den H. Joseph en ook onder uwe armen. Het bevat een beknopt overzigt van het Katho-lijke geloof, zoodat het van belang is dit werkje in hunne woningen achter te laten , ten einde hen door de liefde van Jesus Christus te heiligen.

Ik kom eindelijk aan de vraag, welke aan den Alge-meenen Raad is gedaan, en waarop ik al uwe aandacht inroep.

-ocr page 367-

317

Dikwerf vraagt men aan den Algemeenen Raad, en het werd nog onlangs gedaan, om de gevallen bepaaldelijk aan te wijzen, waarbij de leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo brieven, geschriften of artikelen in die hoedanigheid kunnen teekenen en de nog veel talrijker gevallen, waarin het voegzaam is dit niet te doen. Het antwoord zal zeer bepaald en juist zijn, en zoo ik hoop alle zwarigheden wegnemen.

Zoo dikwerf een lid zijne Conferende niet geraadpleegd heeft, is hij niet geregtigd den titel van lid der Vereeniging van-den H. Vincentius van Paulo aan te nemen, noch om met dien titel aan de burgerlijke of kerkelijke autoriteiten, of ook aan particulieren te schrijven, zelfs wanneer het eene zaak zoude betreffen, behoorende onder de onderwerpen, waarrrede de Conferencie zich bezig houdt. Een eenvoudig lid heeft het regt niet om haar, om zoo te zeggen, te verbinden door ziju naam vooruit te zetten, haar verantwoordelijk te stellen voor zijn gevoelen, misschien zelfs voor zijne onwillekeurige dwaling.

Het regt om eene Conferencie te verbinden, behoort slechts aan de presidenten in geval van nood; want wanneer de Conferencie geraadpleegd kan worden, behoort dit noodzakelijk te geschieden; wanneer het derhalve zaken geldt, vreemd aan het doel der Vereeniging, staatkundige, godsdienstige, liefderijke zaken zelfs, doch waarvoor wij ons niet vereenigd hebben, moet noch een eenvoudig lid, noch president, noch Eaad, hetzij bijzonder of algemeen, aan zijn gevoelen den naam der Vereeniging verbinden.

De reden hiervan is hoogst eenvoudig. Wij zijn geene leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo voor een ander doel, dan om de armen te bezoeken, de kinderen te beschermen, in één woord, om de lief-

-ocr page 368-

318

dewerken te ondernemen, welke de liefde ons inboezemt. Die titel is geen algeraeene of eeretitel, die noodzakelijk onzen naam vergezelt in alle omstandigheden onzes levens; het is eenvoudig eeno verbindtenis, om ijveriger, liefderijker en vooral nederiger te zijn. Er zich derhalve van te bedienen, als van eene zaak, waaruit men eenige glorie zou ontleenen, of als een middel om beter te slagen, ware de grootste aller dwalingen jegens de Ver-eeniging en jegens ons zelve.

Wij moeten derhalve, om kort te gaan, niet handelen als leden der Vereeniging van den H. Vincentiüs van Paulo, dan wanneer wij in naam der Conferencie handelen, met bepaaldelijk door haar verstrekten last en voor zaken, die haar bepaaldelijk aangaan. Wanneer zich die voorwaarden niet vereenigen, moeten wij er ons zorgvuldig van onthouden.

Ik eindig, Mijnheer en geliefde Medebroeder, want deze brief is vrij lang en zal uwe aandacht misschien vermoeijen. Moge hij strekken om ons te vernieuwen in den ijver en eenige nieuwe uitvindingen der liefde uitlokken ! Dit zult gij voorzeker met mij afsmeeken, bij het vieren van die vrome en treffende plegtigheid van het Allerheiligenfeest, dat ons heden allen aan den voet des altaars vereenigt. Dit zult gij ook nog doen, wanneer gij morgen bidt voor hen, die niet meer zijn, voor onze bloedverwanten, onze vrienden, onze armen, die ons op den weg der eeuwigheid zijn voorgegaan.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de uitdrukking van mijne eerbiedige en broederlijke genegenheid.

A. BAUDON.

Algemeen 'President.

-ocr page 369-

819

XVI,

Rondgaande Brief van den 1 November 1850. *)

Parijs, 1 November 1850.

Feestdag van Allerheiligen.

Mijnheer en geliefde Medebroeder,

Gij ontvangt met deze circulaire een mandement, hetwelk Mgr. den Bisschop van Aire, den Algemeenen Eaad verzocht heeft aan uwe Conferencie te doen toekomen, en waarvan hij van zijnentwege de spoedige behandeling verlangt.

Dit mandement heeft ten doel, aan de Geloovigen, niet alleen in Frankrijk, maar van de geheele Christenheid, de noodige aalmoezen te verzoeken, tot het oprigten van een monument voor den H. Vincentius van Paulo, onzen beminden Patroon, in de plaats zijner geboorte, op de plaats der nederige kapel, die men bij den honderdjarigen eik ziet, waar hij kwam bidden, „het onaanzienlijk verblijf, waarvan de kleinheid de armoede evenaart 1).quot; Mgr. de Bisschop stelt zich voor een meer geschikt gebouw daar te stellen , eenen Heilige die zulk eene groote

1

Mandement van Mgr. den Bisschop van Aire, bladz. 15,

-ocr page 370-

320

plaats in de geschiedenis der Kerk inneemt ^ en zulke belangrijke werken gesticht heeft, meer waardig; doch vooral zal er, om dezen grooten Apostel der liefdadigheid te vereeren, zoo als hij zelf wenschte het te zijn, bij het nieuwe heiligdom een verblijf gesticht en toevertrouwd worden aan de volgelingen van den H. Vincensiüs van Paulo zeiven, bestemd voor de verzorging van arme grijsaards of verlaten kinderen.

Voor een zoodanig heilig doel, dat de Paus zich ge-waardigd heeft goed te keuren en te zegenen; verzoekt de Doorluchtige Prelaat de aalmoezen van allen, de penning van den arme zoowel als de mildere offerande van den rijke, en hij wendt zicli, in overeenstemming met het heilige genootschap der priesters van den H. Lazaiojs, zich in het bijzonder tot ons, die aan de bescherming van den H. Vincentiüs van Paulo de wonderbare ontwikkeling, die onze Vereeniging in zoo korte jaren verkregen heeft, verschuldigd zijn, aan wie de naam van den H. Vincentiüs van Paulo in deze moeijelijke tijden tot aanbeveling en schild heeft verstrekt, en die, als nieuwe volgelingen van dien grooten Heilige, zich gelukkig moeten achten onze dankbaarheid te kunnen betooneu in de vereering van de bakermat van onzen Meester en Vader 1). Een bijzonder artikel van het Mandement belast ons met het ontvangen en bevorderen der inteekeningen in den nederigen sfeer die ons omringt.

Een zoodanige wensch. Mijnheer en waarde Medebroeder, al kwam hij zelfs niet uit eenen zoo eerwaardigen mond, behoeft niet bij U aangedrongen te worden en is het genoeg dien slechts voor te stellen. Zonder twijfel

1

Mandement van Mgr. den Bisschop van Aire, bladz. 17.

-ocr page 371-

321

moet de Algemeene Kaad, zoo als hij het dan ook inderdaad is, zeer karig zijn met een beroep te doen op de Con-ferenciën, voor werken, welke niet onmiddelijk in zijn kring liggen; hij moet dan ook dikwijls, hoewel met tegenzin, godvruchtige aanzoeken afslaan; maar hier heeft hij gemeend, dat hij eene dergelijke mededeeling met vreugde kon ontvangen. Volgens onze zwakke krachten bij te dragen tot het oprigten van een monument voor den H. quot;Vincentius van Paulo, op de plaats zelve waar hij geboren is, is voor alle Conferenciën, van welke natie dan ook, eene daad van kinderlijke godsvrucht, dit is geen werk dat aan een hunner als vreemd kan beschouwd worden.

Ik dring er dus niet verder op aan, Mijnheer en waarde Medebroeder. Uw hart zal u meer zeggen dan mijne woorden, en gij zult beter weten wat u mogelijk, wat u veroorloofd is te doen. Alle Conferenciën, men versta dit wel, zijn hieromtrent geheel vrij in hare handelingen; zij moeten zich naar haren toestand en dien harer armen regelen. Hare aalnjoes, al ware die slechts een enkele penning, zal met vreugde ontvangen en hare bijdrage godvruch-tiglijk geëerbiedigd worden. De tusschenkomst van den Eaad bestaat voornamelijk in het bijeentrekken der fondsen, om ze vervolgens, in den naam der Vereeniging, aan Mgr. den bisschop van Aire, aan te bieden, als de zwakke hulde der minste en laatstgekomen zonen van den H. Yin-CENTius van Paulo. Volgens gebruik , zal er mededeeling der inschrijving gedaan worden in het Bulletin.

Thans kom ik tot het eigenlijke doel dezer mededeeling.

Bij den eersten opslag en bij reeds zoo talrijke raadgevingen en uitweidingen die voorgaande brieven bevatten, schijnt al hetgeen onze Vereeniging betreft, te

-ocr page 372-

322

zijn uitgeput. Een reeds oud gebruik evenwel ^ en waaraan men mij van verschillende zijden herinnert, eischt, dat ik mij, bij de hervatting van onze liefdewerken, altijd min of meer door de vacantie onderbroken, op nieuw tot u wende in naam van onze oudste Medebroeders van den Algemeenen Eaad, i?i naam onzer geheele quot;Vereeniging, in naam zijner belangen, die u altijd zoo dierbaar zijn, en als ik over de punten nadenk, die wij nog te zamen kunnen behandelen, dan doen zich aan mijnen geest een menigte onderwerpen voor, waarvan de keuze alleen eene moeijelijkheid is.

Men moet zich echter beperken, Mijnheer en waarde Medebroeder, en behoudens eenige bijzonderheden, zal ik mij bepalen om uwe aandacht te vestigen op een belangrijk onderwerp; ik wenschte u namelijk te onderhouden over de rol, die de goddelijke Voorzienigheid ons heeft toegedeeld in het herstel der christelijke familie. Ik heb er reeds eenige woorden over gezegd in eene der laatste algemeene vergaderingen der Conferenciën van Parijs, doch dit onderwerp is onuitputtelijk en het kan niet te dikwijls voor oogen gehouden worden. Gij zult mij dus wel eenige herhalingen willen vergeven, vooral als ik slechts denkbeelden aangeef, die de ondervinding kan vruchtbaar maken.

De loslating der familiebanden door de geheele wereld, hare geheele ontbinding door milioenen jnenschen, is een kwaad, hetwelk de oordeelkundigste geesten erkennen. In de steden, wordt een familie van werklieden, die drie geslachten telt, in sommige opzigten zeldzaam; op het platte land, waar het kwaad minder is, ziet men eiken dag, deze talrijke huishoudens zich verspreiden , waar de overgrootvader onder zijn geëerbiedigd gezag zijne kinderen, kleinkinderen en de afstam el ingen dezer laatsten , onder-

-ocr page 373-

MS

hield. In sommige landen waar liet geloof meer geschokt is^ kenmerkt zij deze ontbinding der familiebandendoor eene verschrikkelijke losbandigheid ^ aan onze vaderen onbekend ^ dooi* ongeoorloofde verbindtenissen, die zachtjes aan de plaats innemen der huwelijken door de wet toegestaan en door de Kerk gezegend. Bij alle leidt zij tot ellende; door het eigenbelang voor de opoffering, uitsluitende liefde tot het individu voor de banden van bloedverwantschap in de plaats te stellen, heeft zij dat geheel van onderlinge hulp, van ouderlingen bijstand verbroken . hetwelk Clod zelf op een ruimer en krachtiger grondslag geschapen had dan alle menschelijke instellingen.

Ik zou deze schildering uitvoeriger kunnen maken, met u de leerlingen der steden te toonen, op hun twaalfde jaar het ouderlijke huis verlatende , om er niet meer terug te komen; den daglooner van het platteland zich van zijne familie scheidende, om zijn fortuin elders te beproeven, de huishoudens der pachthoeven, waarvan zicb de landbouwers verspreiden, naarmate dat de dood hunne meesters treft; oude vaders afgezonderd in de godshuizen levende, zonder dat hunne kinderen zich over hun lot bekommeren. Ik zou aan elk een het kwaad kunnen toonen, dat hem omringt en hij slechts met den vinger heeft aan te wijzen, doch ik zal liever ieder aan zijne herinneringen verwijzen en tot eene werkelijkheid, boven alle beschrijving verschrikkelijk.

Het kwaad is dus blijkbaar; maar welk middel kunnen wij er tegen aanwenden? Wij zijn inderdaad geene wetgevers , geroepen een algemeenen maatregel te nemen, of staatshuishoudkundigen, om dien voor te bereiden door hunne theoretische beschouwingen. Wij zijn dood-eenvoudig

christenen, die, in hunne liefdadige vereenigingen, eenig

16

-ocr page 374-

324

goed willen doen^ zonder geraas, omdat zij zonder veel invloed, zonder hoogmoed zijn, omdat zij zich beschouwen als onnutte werktuigen in de handen van God. Doch kunnen wij, niettegenstaande dit eigenaardig kenteeken onzer Conferenciën, en dat zij moeten bewaren, ten deze een geneesmiddel aanbrengen? Ik vertrouw van ja en ik geloof niet dat God ons te vergeefs de uitstekende gunsten heeft verleend, waarover wij ons verheugen.

En inderdaad, zonder van het voorbeeld te spreken, dat wij als individus elkander kunnen geven, dooide banden der bloedverwantschap, zoo dikwijls veronachtzaamd door de hoogere klassen der maatschappij, in dubbele mate te eerbiedigen, zonder op den invloed aan te dringen , die verscheidene onder ons als eigenaars, meesterknechten en patronen in persoonlijke sfeer kunnen uitoefenen, ineen woord, zonder buiten den kring onzer Conferencie, buiten dagelljksche werkzaamheden te gaan, wat is er niet een goed te doen ? De familie der armen, wij komen er dagelijks op alle punten mede in aanraking. Alle weken zetten wij ons aan den baard bij den vader en de moeder neder, om hun goeden raad te geven met het brood dat hen voedt. Daar vinden wij het kind dat geboren is en wij zorgen dat onmiddelijk het H. Sacrament des doopsels, onmisbaar voor de eeuwige zaligheid, daaraan wordt toegediend; het kind dat grooter wordt en welks ontwikkeling wij bevorderen door het naar de krib, de bewaarschool of lagere school te zenden; laier verlaat het kind het ouderlijke huis, wordt leerling en wij volgen het in den nieuwen staat; wij vergezellen het met onze vermaningen, somtijds met onze berispingen, maar nog meer met onze belooningen; van leergast wordt hij werkman en wij zien hem weder terug om hem werk te verschaffen,

-ocr page 375-

826

om hem te beschermen op zijne rondreis door Frankrijk, om hem te helpen bij zijn huwelijk , om hem van de ongeregeldheden af te trekken , om hem terug te brengen tot die vereeniging der werklieden, tot die heilige familie, in associatien van allerlei aard, waar hij de christelijke voorzienigheid met de liefde tot de godsdienst leert kennen. — Overal zijn wij dus de tusschenpersonen tusschen den vader en het kind, de vrienden, de vertrouwelingen van den eenen en van den anderen, somtijds hun eenige toe-vlugt. En in deze gemeenzame, langdurige gesprekken, zoo vertrouwelijk van tijd tot tijd, zouden wij bij onze beschermelingen den geest der familie, de liefde tot de familie, de behoefte aan familie, niet kunnen doen doordringen ! Ik kan het niet gelooven, mijnheer en waarde Medebroeder, en indien wij tot heden niet beter geslaagd zijn, bekennen wij dan openhartig, dat het is omdat wij van het kwaad niet inniger doordrongen waren en dat wij het niet met genoeg kracht bestreden hebben. Laat ons nu den vasten wil hebben , en het kwaad zal voor onze pogingen wijken.

Een vaste wil, dat is het eerste punt waarop ik aandring, want willen is hier kunnen. Maar het is noodzakelijk dieper in het kwaad door te dringen en de wortels van het kwaad op te zoeken, om het met zekerheid te kunnen uitroeijen.

De ontbinding der familiebanden onder de armen, want ik bepaal mij tot dit gedeelte der kwestie, wat ons alleen aangaat, heeft twee verschillende oorzaken, zedelijke en materieele. Doorloopen wij die vlugtig.

Oorzaken van zedelijken aard. De algemeenste en diepste is het vergeten van het goddelijk voorschrift: vader en moeder zult gij eeren. Het kind leert deze waarheid

-ocr page 376-

326

machinaal met zijn catechismus.... als hij die leert; maar de zeden, de gewoonten herinneren er hem niet meer aan. Zijn vader en moeder, hij bemint ze, als hij een goed hart heeft, of hij vreest ze; maar eert hij ze? maar gevoelt hij de behoefte om hunnen wil te volbrengen, wat, in het huiselijk leven, zooveel ruwheid verzacht en de grond van het christendom uitmaakt? heeft hij voor hen dien kinderlijken eerbied, die niet kan gevonden worden dan in de harten, waar de dienst van God heiliglijk is ingedrukt? Helaas, het is maar al te waar, het is daar zoo niet. In den regel eert het kind zijn vader en moeder niet meer; vandaar dat hij ze met zooveel zorgeloosheid verlaat als hij jong is en ze zoo dikwijls vergeet als zij oud worden. Vandaar dat hij, om tegenspraak en zelfs raadgevingen te ontgaan, zoo begeerig naar zijne vrijheid, zoo verliefd op zijne onafhankelijkheid, zoo jaloersch op zijn eit/en tehuis is. En liet kwaad is zoo ingevreten, dat de ouders het zelfs niet opmerken; deze scheiding hunner kinderen zien zij zonder leedwezen naderen, als eene onvermijdelijke zaak; in plaats van hen te wederhouden, noodzaken zij hen somtijds zich te verwijderen; in plaats van zich te overwinnen, hunne drift te matigen om het gemeenschappelijk verblijf te veraangenamen, vreezen zij niet om hen er uit te verjagen, door de willekeurige uitoefening van hun gezag. Voegen zich bij deze eerste oorzaak ook nog denkbeelden van wederspannigheid, die men reeds te veel in de wereld verspreid heeft, smaak in schandelijke vermaken met verlangen naar onafhankelijkheid wat er het gevolg van is, dan is het ontwijfelbaar zeker dat eiken dag het familieleven moet verzwakken.

Oorzaken van doffelyken aard. Een zoon wil een

-ocr page 377-

827

ander vak leeren als dat zijns vaders , en men plaatst liem elders als leerling. Eenmaal buiten de deur, is het te vreezen dat hij er niet meer inkomt! Na zijn leertijd, zijn rondreis in Frankrijk, zal hij liet vertrek van zijnen vader voor hem te klein vinden, en dikwijls zal deze verschooning niet zonder grond zijn. Hij zal dan afzonderlijk gaan wonen, eene vrouw nemen en er zijne kinderen opvoeden; en van dan af zullen alle wezenlijke banden, alle vriendschap, vertrouwen tusschen hem en zijn vader ea zijne broeders, tusschen zijne kinderen en hun grootmoeder, hunne ooms, hunne tantes, verbroken zijn; want men hecht zich niet dan aan degenen, die men dikwijls eiken dag, ieder uur ziet en met wie men de ellende zoowel als de vreugde des levens deelt.

Zoodanig is in het kort de oorsprong van het kwaad, waaruit volgt, dat wij een dubbel geneesmiddel moeten aanbrengen, een zedelijk en stoffelijk middel, of liever het een met het ander zamenvatten om het onderling vrucht te doen dragen.

Alzoo moet onze voornaamste gedachte zijn, om het kind van het oogenblik af dat het onze woorden begint te begrijpen, liefdevoor zijne ouders in te boezemen. Van af de jaren, dat de geest nog zoo teeder en zoo zacht is, moeten wij ons toeleggen het te doen begrijpen al wat het aan zijnen vader, aan zijne moeder verschuldigd is; leeren wij het zich te bedwingen voor hen, iets dat zoo zeldzaam is; gehoorzaam te zijn aan hunne bevelen, zich met eerbied naar hunnen wil te schikken. Herhalen wij zonder ophouden, dat indien God hun en het leven en de kracht geeft, dit zijn zal om hunne ouders, die hen hebben groot gebragt en gevoed, in hunnen ouden dag te onderhouden; doen wij hen liet verlaten der ouders door

-ocr page 378-

328

liunne kinderen, als eene schande, als eene oorzaak van vervloeking beschouwen. Deze gedachten, zijt er zeker van, herhaald in den schoot der familien, in de school, in de werkplaats, zullen zachtjes aan wortel schieten en niettegenstaande de slechte raadgevingen, vruchten dragen. Manen wij terzelfder tijd de ouders aan tot dezelfde gedachten te komen, laten wij hun aanschouwelijk maken, dat als zij hunne zonen en dochters in goede beginselen opvoeden, als zij van het ouderlijk'gezag dagelijks eene wezenlijkheid en geen ijdel woord maken, indien zij dat gezag temperen door hunne zachtheid, indien zij eraan hechten om het gemeenschappelijk leven zacht, vrolijk en aaugenaam te maken, zij er de belooning voor zullen ontvangen door de aan hen met een goed hart bestede zorgen in hunnen ouderdom. Want, overdenken wij het wel. Mijnheer en waarde Medebroeder, deze vermaning het geheele jaar door gedaan aan de zonen, sedert hunne geboorte tot aan de jongelingsjaren, aan den vader gedurende den tijd der opvoeding, deze volhardende en vriendschappelijke woorden kunnen een onberekenbaar resultaat hebben. Het zal een droppel water zijn, die eiken dag den steen van het egoïsmus zal uithollen.

Maar niettegenstaande deze pogingen , vol het kind het ouderlijke huis verlaten, wil het eenen anderen staat kiezen dan die van zijnen vader en die hem voor altijd van hem zal verwijderen , zoowel in het werkuur als in het uur dei-rust. Dan is het. Mijnheer en waarde Medebroeder, dat men moet handelen, de ouders dringen en de kinderen dringen van de zaak wel te overwegen. Laten wij hun de voordeden opsommen van den leertijd, doorgebragt onder de oogen, ten minste met de raadgevingen van hunnen vader en stellen wij daartegen de ongerijven van een nieuw

-ocr page 379-

329

beroep, Toonen wij aan het kind dat hij met opzet de ondervinding, den goeden naam, de kleine beklanting van zijnen vader opoffert, dat hij dat alles op zijne beurt weder zal moeten trachten te herwinnen. Doch als de omstandigheden het eindelijk gebiedend vorderen, of de wil van het kind vast besloten is, verdubbeJen wij dan onze pogingen om de gevolgen der scheiding te verminderen en te beletten dan die geheel plaats grijpe. Waken wij dat het geregeld zijne familie kome zien; spreken wij dikwijls over zijn ouderlijk huis en trachten wij hem er gaarne over te doen spreken; laten wij dit teeder gevoel, dat welligt door de verwijdering wordt uitgedoofd, opwekken, doen herleven. Dringen wij duizend en duizendmaal deze pligten aan, hunne uitgestrektheid, hun duur, want de toekomst der familie hangt er van af. Eindelijk is er een oogenblik, waarin wij onze pogingen moeten vermenigvuldigen , als het kind zich gaat vestigen Indien wij , door onze van zijne kindschheid af betoonde zorgen, door ons lang beschermerschap, eenige aanspraak op zijne dankbaarheid hebben verworven, maken wij er dan overvloedig gebruik van, opdat de jonge werkman het ouderlijke huis niet verlate. Bezweren wij de ouders, dikwijls blind op dit punt, in naam van hun persoonlijk welzijn, van de genietingen huns harten, van hun ouderlijke liefde, van zich niet van hunnen zoon te scheiden. Vreezen wij niet daarover in bijzonderheden te treden, evenmin als ik vrees dit te doen ; toonen wij hun aan hoeveel kostbaarder het afzonderlijke leven in het huishouden voor hunne armoede zijn zal; hoeveel ontberingen dit zal toevoegen aan hunne ontberingen; hoeveel bezuinigingen, die niet ontrijven, dit zal beletten, om meerdere uitgaven te doen die geene voldoening verschaffen. Doen wij hen voor hunne

-ocr page 380-

330

zonen de verveling, het gevaar der afzondering gevoelen en voor hen zelfs de leegte, die dat vertrek onder hen zal te weeg brengen j spiegelen wij hun den ouden dag voor, waaraan zij zelden denken, wanneer zij te meer verlangen zullen door eene talrijke familie omringd te zijn , als wanneer zij zeker zullen verlaten wezen, indien zij nu reeds de eenheid van het gemeenschaj^elijke leven verbreken. liaden wij hen aan, indien het soms noodig is, eene gemakkelijker woning te nemen: al is die duurder, zij zal toch altijd minder duur zijn dan twee afzonderlijke huishoudingen. Gelukkig, mijne heeren , de Conferenciën van den H. Vincentius van Paulo, indien zij, door hare smeekingen, in de familien die zij bezoeken, den geest van eendragt en Jiefde konden onderhouden, en als deze goede zeden het zegel en de type werden der armen die zij bezoeken !

Geene stoffelijke opofferingen moeten te groot zijn om tot een dusdanig maatsch?ppelijk, of zeggen wij liever, tot een dusdanig christelijk resultaat te geraken. Volgen wij alzoo het voorbeeld van vele Conferenciën en trachten wij den huiselijken haard minder treurig, minder haveloos te maken, zoo dat men er met meer vermaak verblijve. Versieren wij dezen met die godvruchtige plaatjes, die niet alleen eene versiering zijn, maar tevens een goeden raad bevatten; dat er zich vooral eene afbeelding van onzen, goddelijken Zaligmaker en van zijne heilige Moeder be-vinde, als de type en het model van eene ware familie! Zorgen wij er goede boeken neder te leggen, werken van alle soort, mits zij niets gevaarlijks voor de verbeelding, de zeden en het geloof bevatten; zoo zullen wij den vader in het midden zijner kinderen terughouden, c.e dochter bij de moeder, den jongen werkman in den schoot zijner familie

-ocr page 381-

381

en de lectuur, die zooveel kwaad gedaan heeft, zal een weinig goed te weeg brengen. Indien de woning onzer beschermelingen onrein is, vreezen wij dan niet eenigc eenvoudige en min kostbare werken te laten doen in het belang der gezondheid, zooals de Conferenciën van Eijssel en anderen ondernomen hebben. Wat schoonmaken en kalkwittingen zullen dit verblijf geheel veranderen en er de bewoners aan hechten, die het nog kortelings geleden ontvlugtten. Vermeerderen wij de huishuur-bussen (1) die, ter naauwernood sinds eenigc jaren gesticht, zich reeds met zulk een gunstig gevolg vermeerderen; die van den eenen kant, door de giften der Conferenciën, en van den anderen, door de zuinigheid van den arme, den prijs zijner woning verligten, en hem zachtjes aan zullen toelaten op eene minder ongezonde wijze te wonen. Organiseren wij op eene vaste schaal de werkinrigtingen, zoo als het algemeen rapport het heeft aangegeven en waarover u latei-in de bijzonderheden zal gesproken worden. Wij maken voorzeker geen aanspraak , om ieder in zijn land, de takken van nijverheid te doen tnenemen en groote vraagstukken op te lossen; maar in onze kleine sfeer, zullen wij het ma-teriëele werk zedelijker en tegelijkertijd vruchtbaarder maken, door het in den schoot zelve der huisgezinnen te doen uitoefenen en de werkeloosheid of wel gevaarlijke beroepen te doen vervangen. Stichten wij, indien het moet, eenige bijzondere belooningen voor familiën die liet meest vereenigd leven, zoo als men teregt de werklieden der fabrieken en van het platteland beloont, die het langst bij

(1) Bij noodzakelijkheid de bijzondere aanteekeningen over dit uitmuntend werk raadplegen. Het bevindt zich aan het algemeen Secretariaat.

16,

-ocr page 382-

332

denzelfden patroon verblijven; laat ons tot dat einde de instrnctiën der Vereenigingen van den H. Franciscüs XaveuiuSj van den H. Jozef, van de H. Tamiliën ^ van dienst zijn, en met al deze werken te zamen, mate-riëele hulp zoowel als geestelijken bijstand, zullen wij er ongetwijfeld toe geraken. God heeft zioh nooit ontrokken aan den vasten en nederigen wil om wel te doen.

Als laatste middel om tot het herstel der christelijke familiën te geraken, terzelfder tijd als doel, moeten wij ons meer dan ooit toeleggen. Mijnheer en waarde Medebroeder, om den eerbied voor en de heiliging van den Zondag te herstellen. Zonder twijfel zullen wij met moeijelijkheden worstelen, doch dikwijls zullen wij meer te beklagen dan te berispen hebben. Maar, wat hebben wij nog niet te doen buiten dezen betreurens-waardigen toestand ? Bij hoeveel is het verzuim der heilige diensten en bijzonderlijk der Mis , niet het gevolg eener schuldige onwetendheid? Onder welke nietige voorwendsels verzuimt men deze noodzakelijke pligten, somtijds voor een besmeurden rok, een gescheurd kleed, voor een klein verinaak of voor den last van wat vroeger op te staan. Door welke ijdele droombeelden schendt men niet de wet van de rust op Zondag, van deze voor den mensch zoo heilzame wet, maar ook zoo streng door God geëischt? Hoeveel verboden werken beschouwt men niet als geoor-

1) Wij maken hier molding van eene uitnemende instellingg, genaamd de Moeders der Familie, in verscheidene steden en bijzonder te Bordeaux opgerigt, en die ten doel heelt om de moeders der familië:i te vereenigen om aan deze hare bijzondere pligten te onderwijzen. Het kon in vele steden nagevolgd worden, zoo niet onmiddelijk door de Conferenciën, dan ten minste door godvruchtige personen. Benige aanteekeningen zijn bij het algemeen Secretariaat voorhanden,

-ocr page 383-

3 3.3

loofd en onschuldig? Ook hier^ Mijnheer en waarde Medebroeder, kan onze Vereeniging, zoo als zij is zamen-gesteld, bijna geheel uit menschen van de wereld, jongelieden, mannen met drukke bezigheden bezet, veel door hare voorbeelden cn ook door hare vermaningen. Zonder twijfel, moet zij niet dan zeer voorzigtig en met raad en onder medewerking der plaatselvjhe herders handelen, maar welke roem zal dit niet voor haar bij God zijn, zoo zij slechts voor een klein gedeelte kon toebrengen om de voortdurende schennis van den Zondag, de verwaarloo-zing der heilige feesten te verminderen, die, twijfelen wij er niet aan, van die ondeugden zijn, die het zwaarste in de balans van den Heer wegen? Dit zou, bovendien, het doeltreffendste middel zijn om de goede zeden, de familie-gewoonten te herstellen, die de godvruchtige plegtigheden van den Zondag, de innerlijke vreugde van dien gehei-ligden dag zoo wonderbaarlijk in stand houden en de verboden werken op deze wijze geheel verbannen. De familie die godvruchtig; den Zondag viert, waarvan de vader, de moeder en de kinderen bij de plegtigheden der Kerk tegenwoordig zijn, die den zevenden dag rusten, om te beter op de volgende dagen te kunnen arbeiden; die van dien rusttijd eene verademing maken en niet een tijd van uitspatting en losbandigheid; eene zoodanige familie, zeg ik, zal zeker inniger verbonden zijn en christelijker worden. Door zich aldus een dag in de week te verzamelen, in plaats van zich te verstrooijen in de kroegen en publieke dansen, zoo als degenen die den dag des Heeren door den Maandag hebben doen vervangen, zullen zij de vreugde des huisgezins ongeschonden in hun boezem bewaren, die vooral het gevolg is van zachte en godvruchtige gewoonten. Dringen wij dan dit punt aan ,

-ocr page 384-

334

Mijnheer en baarde Medebroeder, dringen wij onze beschermelingen , en wij zullen bij welslagen, twee nuttige en roemrijke zaken voor God verkregen hebben.

Ik zal over dit punt eindigen, hoewel ik het op verre na niet heb uitgeput; ik was ook minder voornemens om het onder alle opzigten te beschouwen, dan wel om uwe aandacht op een zoo kapitaal punt te vestigen. Dat iedereen hier volgens zijn eigen inzigt handele, met het licht zijner ondervinding en het vuur van zijnen ijver, met zijne eigene bouwstoffen, en naar gelang der plaatselijke omstandigheden. De aard der middelen doet er weinig toe, mits het doel hetzelfde zij.

Ik zal met eenige raadgevingen eindigen.

Gij hebt, eenigen tijd geleden, de nieuwe uitgave van het Handhoek der Vereeniging ontvangen, waar men getracht heeft, in de kleinst mogelijke ruimte, de talrijke documenten, die onze nederige en eenvoudige jaarboeken bevatten, te vereenigen. Dit boek is in het algemeen met graagte door de Conferenciën ontvangen; men is bezig met het in verschillende talen en vooral in het Duitsch te vertalen. De nuttigheid er van is dus erkend; wij moeten echter ons verlangen nog te kennen geven, dat dit wezenlijke Handhoek meer onder ons verspreid worde. Ik heb reeds de vrijheid genomen het meermalen aan mijne waarde Medebroeders te zeggen, er. zij zullen mij zekerlijk deze herhaling vergeven, als er iets aan onze Vereeniging ontbreekt, dan is het dat ieder lid zich te veel met zijne Conferencie bezig houdt, hij gaat niet verder dan hare armen en hare liefdewerken; hij slaat zijne blikken niet boven dien zeer zeker belangrijken, maar te bepaalden gezigteinder; daarom leest hij niet genoeg het leven der andere Conferenciën, der geheele Ver-

-ocr page 385-

385

eenigiug. Dat is een, ik zeg niet ernstig gevaar, doch hetwelk men niettemin moet vermijden, want deze geestgesteldheid zou in ons het karakter van algemeen liefdewerk verminderen, dat al onze kracht uitmaakt ea ons berooven van de stichting, van de goede voorbeelden onzer verwijderde Conferenciën. Om dit te beperkte gezigts-punt te verruimen, biedt het Handhoth, naar het begrip van allen, een gemakkelijk middel aan; in weinige bladzijden, voor een uiterst matigen prijs, brengt het ons onder de oogen al wat er gedaan . beproefd en geschreven is, sedert den oorsprong der eerste Confereucie en het plaatst ons op deze wijze op een ruimer standpunt, dat ik allen toewensch. Ziedaar waarom ik zonder de wezenlijkheid van het gevaar te verzwaren, het heb aangeduid, en ik beveel aan uwen ijver de verspreiding van dit zoo nuttige Handboek aan.

Het algemeen verslag van 1849 is thans voltooid en het laatste gedeelte, zal u welligt tegelijk met deze circulaire geworden. Het zij mij veroorloofd hierover mijn leedwezen te betuigen. Niettegenstaande alle aangewende pogingen door den Algemeenen Kaad, hebben talrijke Conferenciën in het geheel niet geantwoord; anderen niet voor het laatste oogenblik, ten gevolge waarvan het verslag in onbeteekende stukken is moeten versneden worden, dat zijne zamenstellers afschrikt en vooral zijne lezers afmat. Indien deze staat van zaken voortduurde, zou het te vreezen zijn, dat ten gevolge der nalatigheid in de opgaven der Conferenciën en het onbepaald achterblijven der uitgave, het verslag zelve onmogelijk werd.

-ocr page 386-

886

Het Bulletin zoude zonder twijfel deze leemte aanvullen , doch slechts onvolledig. Want dan is er niet meer dat ge-heele overzigt, dat algemeene verslag dat ons in staat stelt over den voortgang, de werking der geheele Ver-eeniging te oordeelen. Alles zou zoodanig verspreid worden, dat men die kostbare teregtwijzingen niet meer zou weten te vinden. Is liet bovendien niet goed, dat men even ols in eene talrijke en verspreide familie, tenminste eens in het jaar, geroepen worde om elkander wederkeerig zijue nieuwstijdingen mede te deelen en zijne betrekkingen te vernieuwen, welke de tijd zoo spoedig verzwakt ? Om vele redenen wenschen wij liet Algemeen Verslag in stand te houden; uit dien hoofde wendt de raad zich aan elke Conferencie, in de hoop voortaan meer naauw-keurigheid te verkrijgen. Het kost aan ieder zoo weinig een vooruit gereed gemaakte lijst in te vullen, waarvan wij slechts verzoeken dat men niet afwijke. Het ruwe en moeijelijke werk is onze taak, welke wij slechts verlangen voort te zetten.

Sedert verscheidene jaren, is er een liefdewerk dat schijnt te verzwakken, het is dat van het Beschermerschap der scholieren. Gij weet, mijnheer en waarde Medebroeder, waarin dit bestaat 1). Twee of drie leden door de Conferencie daartoe aangewezen, begeven zich bij de Broeders, of naar andere scholen, om zich te overtuigen van het goede gedrag der arme kinderen die zij bezoeken; zij teekenen de noten op hunne livretten aan en na den

1

Raadpleeg voor de bijzonderheden, als het zijn moet, het Handboek van het Beachermerschap, dat aan elke Conferencie geionden wordt als zij zich vestigt. Men is op dit oogenblik bezig met eene tweede volledige uitgave en die weldra zal gereed zijn.

-ocr page 387-

337

vastgesteldeu tijd, doen zij eene kleine prijsuitdeeling. De moeite die dit werk vereischt is zeer luttel, dewijl de Broeders hiervan üe voornaamste werklieden zijn en waar wij niet tnsschen beide komen dan om de gehoorzaamheid, den ijver en de oplettendheid der kinderen aan te moedigen; de kosten zijn gering, daar 30 of 40 franken voor heel wat scholen voldoende is, maar de resultaten zijn zeker; men arbeidt op een welbereiden grond, waarvan de ojobrengst zeker is. Naar het zeggen der goede Broeders, wordt de ijver door deze beloouingen onderhouden, worden de kwade indrukken gemakkelijker overwonnen, de goede voornemens spoediger ontwikkeld en eindelijk als deze kinderen de scholen verlaten om leergasten te worden, zijn zij meer vatbaar voor goeden raad, omdat zij in de jaren hunner eerste opvoeding, er de gedurige gewoonten van aangenomen hebben. Dit werk is dus belangrijk, gemakkelijk en weinig kostbaar en indien eenige Conferenciën het eenigzins hebben verzuimd, manen wij haar ernstig aan dit weder te hervatten.

Bij het opmaken van den staat der Conferenciën sedert het begin van het loopende jaar bij de Vereeniging ingelijfd, verkrijgen wij een zoo vertroostend resultaat, dat ik niet kan nalaten het u thans mede te deelen. In de eerste tien maanden van het jaar, zijn 118 Conferenciën ingelijfd; van dit getal behooren er 45 tot Frankrijk en 73 tot andere natiën. Is deze eenvoudige opgave alleen niet eene krachtige onderrigting? Somtijds verschrikken eenige onzer Medebroeders, die door voorbijgaande moeije-lijkheden Avorden overvallen , hetzij door den staat hunner kas of over de toekomst hunner Conferencie; zij roepen met de Apostelen uit: „Heere, wij vergaan!quot; Kleinge-loovige mannen, zal ik beproeven hen te antwoorden,

-ocr page 388-

338

waarover bekommert gij u ? Ziet gij niet de kenteekenen van den goddelijken zegen in deze vermeerdering der Con-ferenciën die wij niet zoeken, die wij door geen mensche-lijke middelen najagen, en die evenwel uit zich zeiven, dat is door den vinger Gods, komt? Gij vreest voor gebrek aan hulpbronnen, verlaten te worden door nuttige leden, gij bedroeft u buitenmate, als een uwer door afwezigheid of den dood ontvallen is ! Maar stelt u gerust; hebt geloof in uw werk en in de bescherming van den Heer. Het geloof verzet bergen; het geloof is rijk in onbekende schatten. Het is lang geleden, dat een heilige Aartsbis-schop, thans met het roomsche purper gekleed, ons deze woorden herinnerde; Dalo iibi thesauros absconditos. Ik zal u onbehende schatten ff even, en van toen af, in het midden van het gebrek, zoowel in burgerlijke als epidemische beroeringen, heeft het zich eiken dag verwezenlijkt. God is met ons; de kenteekenen zijn zeker, want door ons zeiven hadden wij nimmer zoo lang blijven bestaan , noch zooveel zaken ten uitvoer gebragt. Geeft dus ruimschoots en vergadert geene schatten ; volgt de vreesachtige voorzigtigheid niet na van hen, die geen hoop hebben. Het dagelijksche brood, dat ons nooit ontbroken heeft, zal ons ook niet ontbreken, indien wij het geloof bewaren. Dit gevoel, Mijnheer en waarde Medebroeder, dat in een groot aantal Conferenciën zetelt, wenschte ik te kunnen inboezemen aan het hart van elk dar leden. Tk wenschte dat het ons gemeenzaam en als natuurlijk werd. Het is geen on voorzigtigheid, geen wanorde; het belet de juistheid, de regelmatigheid niet, alle noodzakelijke dingen voor eene Vereeniging van liefdadigheid zoowel als voor bijzondere personen; het brengt ons niet tot gewaagde ondernemingen, om schulden aan te gaan, hetgeen

-ocr page 389-

339

ik u niet genoeg kan afraden; maar het is het zich overgeven van zonen met weldaden overladen, aan de handen van eenen vader zoo vol teederheid voor hen. Verdubbelen wij onze krachten , vermenigvuldigen wij onze werken. Het zal ons meer edelmoedigheid inboezemen om te geven, meer vrijheid om te vragen, want men hecht zich niet dan aan werken, in welke men gelooft. Wij zullen dan onze Conferenciön doen stijgen tot de hoogte, die welgezinde lieden er van verwachten en waarvan wij met waarheid kunnen zeggen nog verre verwijderd te zijn.

Ik geef. Mijnheer en waarde Medebroeder, al deze gedachten aan uwe ijverige overweging. Ik stel ze onder de bescherming van den H. Vincentius van paulo,van wien wij den bakermat gaan vereeren, van de allerheiligste Maagd Maria, onze gemeensshappelijke patrones, en van ADeheiligen, wier feest wij heden vieren.

Ontvang de betuiging mijner toegenegen en broederlijke hoogachting in onzen Heer Jesüs Christus.

Ad. BAUDON.

yUgemeen President.

-ocr page 390-

340

XV.

Kondgaande Brief van den 1 November 1851.

Mijnheer en geliefde Medebroeder,

Een der laatste nommers van het Bulletin heeft u bekend gemaakt met de uitstekende gunst, welke Z. H. de Paus aan onze Vereenigiug heeft verleend door haar een Kardinaal-beschermer te geven. Dit berigt heeft u ongetwijfeld verheugd. quot;Voor lang reeds wenschte ik mij daarover met u te onderhouden en mij zeiven, even als de Confe-renciën, geluk te wensehen met een voor haar zoo gelukkige gebeurtenis. Ik ben daarin verhinderd geworden tengevolge van mijn verlangen, om u de officiele stukken mede te deelen, waaruit de aanwijzing van Z. E. den kardinaal Fornari, als beschermer der Yereeniging zoude blijken. Zij zijn ons echter nog niet geworden en daar de tijd intusschen verloopt, wil ik dezen Eondgaanden Brief niet langer uitstellen.

In afwachting van de officiele brieven van Rome, welke de Algemeene Eaad zich haasten zal aan de Confe-renciën mede te deelen, wensch ik niet achter te blijven u nu reeds te doen opmerken, Mijnheer en geliefde Mede-

-ocr page 391-

•34 J

broeder, welk eene kostbare onderscheiding dit is voor onze Vereeniging. Naauwelijks vier maanden na de afzending van het daartoe strekkend verzoek, is zij verleend en wel verre van eenige wijziging in ons Reglement, in onze gebruiken, in onze huiselijke hiërarch ie te brengen , is zij voor ons een nieuw en belangrijk bewijs van de welwillendheid, waarmede de Kerk onze werkzaamheden aanschouwt en onze werking goedkeurt. Gevoegd bij de vaderlijke zegeningen, welke hunne Hoogw. de Bisschoppen niet opgehouden heliben ons te verleenen en bij de beide Breven van aflaten door Paus GiiEGomus XVI, gelukkiger gedachtenis , verleend, is die aanwijzing het hoogste bewijs van bemoediging, hetwelk wij mogten hopen en geeft aan ons liefdewerk in de oogen der geloovigen eene bevestiging te meer. Bovendien verzekert zij ons bij den H. Stoel, het middenpunt der katholiciteit, een ijverig beschermer, een wakker voorstander onzer belangen in

Z. E. den kardinaal Pornari, wien de Katholieken van

»

Frankrijk, na die van Belgie, hebben leeren omringen met zooveel erkentelijkheid en eerbied en wiens onuitputtelijke genegenheid de Conferenciën van beide landen zoo herhaalde malen op de proef hebben gesteld. En opdat eindelijk alles tot in de kleinste bijzonderheden, onze vreugd zou vergrooten, heeft deze belangrijke maatregel aan de Vereeniging de gelegenheid gegeven, om de banden van broederschap, die alle vertakkingen er van omvatten, nader toe te halen. Werd hij met zooveel spoed verkregen, dan kan dit niet anders dan grootendecls worden toegeschreven aan de pogingen van onze Medebroeders te Home en van de Hoofdraden in andere landen. 13e dringende verzoeken, door die Eaden aan den H. Vader, gezamenlijk met den Algemeenen Ilaad, ingediend, hebben de eenheid van ge-

-ocr page 392-

842

voelens en gedachten doen kennen, die in Nederland, Belgie, Duitschland, Groot-Brittannie, zoowel als in Mexico en Canada, al dc leerlingen van den H. Vincen-tius bezielt.

Welk ander gevoel. Mijnheer en geliefde Medebroeder, kan ons zoo krachtige bemoediging inboezemen, dan dat eener nederige erkentelijkheid jegens God en een innig verlangen om ons nog meer dan vroeger toe te wijden aan eene Yereeniging, zoo zigtbaar gezegend, in weerwil der nietigheid van haar oorsprong en de zwakheid van hen, die er leden van zijn? Ja, mij dunkt , dat dit dubbel gevoel in onze harten moet zijn gegrift, er dagelijks dieper in moet doordringen , de ziel en het leven der Con-fereuciën moet uitmaken. Beijveren wij ons dan allen ons er diep van te doordringen en te overwegen tot welke praktische uitkomsten het ons brengen moet: ik vestig daarop al uwe aandacht en verzoek U er met mij over te willen nadenken.

Als wij overwegen, wat onze Vereeniging was bij haar begin en wat zij thans is; indien wij haar volgen in hare onverhoopte uitbreiding sedert de eerste bijeenkomst, die eenige Medebroeders te zamenbragt, weinig verzekerd van hunne toekomst, tot een geheel van 700 Conferenciën, welke zij thans in 17 verschillende landen aanbiedt, dan kunnen wij slechts innig overtuigd zijn van de tusschen-komst van Gods voorzienigheid in ons midden. Neen, het is niet de mensch, die al die dingen heeft gedaan; die zoo vele harten heeft vereenigd, die slechts éenc ziel heeft gemaakt van zoo vele tot dus verre elkander vreemde personen; neen, het is niet de mensch, die al de hinderpalen is te bovengekomen, welke onze onderneming onmogelijk schenen te maken en waartegen voor ons, zoo

-ocr page 393-

348

vele sterkere en behendiger wilskrachten dan de onze schipbreuk hebben geleden; want de mensch maakt geen getal met bijna onmerkbare elementen, noch eenheid door verscheidenheid; hij schept geen wegen uit het niet... God alleen heeft dat vermogen en hierin moeten wij zijne mag-tige en scheppende hand erkennen. Maar zoo God op zoo wonderbare wijze het getal onzer eerste Medebroeders heeft vermeerderd; zoo Hij de belangstelling der wereld tot ons heeft heengewend, en wat voor Christenen veel kostbaarder is , ons ook de zegeningen der Kerk heeft ge schonken, is dit geenszins voor een onvruchtbaar doel; voorzeker is het niet, om ons te verhoovaardigen over onzen vooruitgang of behagen te scheppen in onze werken; maar opdat wij aan tfijne bedoelingen zouden beantwoorden ten aanzien der armen door rusteloozen ijver, vermits er veel geëischt wordt van hen, aan wien veel gegeven is. Ziedaar wat God van ons verlangt en wat wij Hem zonder ondankbaarheid niet kunnen weigeren.

Maar waarin bestaat die ijver. Mijnheer en geliefde Medebroeder ? — In te volharden en nooit op te geven; — in na maanden en jaren van een liefdadig leven, nog even bezorgd te blijven als in den beginne, om de armen te ondersteunen; even groothartig en liefdevol voor hen te zijn, als op den eersten dag, in weerwil der ondankbaarheid, welke men mogt hebben ondervonden; — In het weinige, dat men deed, te vergeten, om slechts de ontzettende taak te zien, die nog te vervullen overblijft, en in nimmer te zeggen: „Het is genoeg! wij bezoeken zoo veel armen, wij beschermen zoo veel handswerk-leer-lingen, er blijft ons niets meer te doen over.quot; — Ware ijver is volhardender en stoutmoediger. Telkens dieper getroffen door de ontzettende ellende, die hem omringt

-ocr page 394-

344

en Vooral door de godsdienst-onwetendheid der armen, is hij ongeduldig om daarin telkens dieper in te dringen. En inderdaad, welk man van geloof zou, in onze dagen van onverschilligheid zonder diep bewogen te worden, die tallooze bevolking kunnen aanschouwen, die geboren worden zonder God, die leven zonder God, die sterven zonder God; voor wie het godsdienstig leven een onbekende wereld is; voor wie de christelijke vertroostingen een ijdel bijgeloof, de leer en wetten der Kerk een kinderachtigheid der voortijden zijn ? Welk christen zou met onbewogen oog die praktische godloochening kunnen aanschouwen, die zich dagelijks uitbreidt, die de gedachte aan God van de vreugde verdrijft, even als van den arbeid en van het familieleven ,* die tallooze christenen dagelijks meer gewent te leven als of God niet bestond en niet hun vriend, hun steun, hun teederste en medelijdendste vader was? Ware zulk tafereel, dat niets overdreven heeft, ons meer voor den geest, wat zou onze ijver edelmoediger en wakkerder zijn! WTat zouden wij ons meer toewijden! wat zouden wij meer tijd vinden voor de liefdewerken, die een weinig volharding en vrij-af vereischen! Wat zouden wij, door op onze genoegens, onze grillen, onze behoeften zelve te besparen, de schatkist onzer Conferenciën vermeerderen, en deze in staat stellen meer te doen ! Wat zouden wij bovenal vurig zijn om het christelijk woord rondom ons heen te verspreiden , om de werken van christelijk onderrigt, catechismussen, H. Familien, Liefdewerken van den H. rRANCiscus Xavërius en den H. riianciscüs Eegis te vermeerderen ? Wat zou men geene zwarigheden en ingebeelde onmogelijkheden doen wegvallen, die alleen eene hindernis zijn, omdat men niet ernstig wil, omdat men de grootheid der kwaal en de noodzakelijkheid van het geneesmiddel niet ziet!

-ocr page 395-

345

Ik ben ten innigste overtuigd. Mijnheer en geliefde Medebroeder, en gij ongtwijfeld even als ik, dat wanneer wij ons van die waarheden doordringen, (m er den grondslag van ons leven van te maken, een ontzettend groot goed in de maatschappij kan worden tot stand gebragt. Ofschoon reeds op vele plaatsen gevestigd, kan de ver-eeniging hare vertakkingen nog eindeloos verre uitstrekken in de steden, op de dorpen, in inrigtingen van onderwijs. Zij kan hare liefdewerken vergrooten, hoe ruim het getal daarvan in de mate onzer zwakheid, ook zijn moge. Zij kan rondom zich eene menigte nieuwe Yereenigingen verwekken , die doende wat zij niet doen kan, hare werking zullen voltooijen en God meer zullen doen prijzen. Eindelijk kan zij zich boven alles zelve vermenigvuldigen door de bedrijvigheid harer leden en het overleg van hunnen ijver. Gij weet toch wat wonderen God vermag te doen met een handvol menschen, die aan zijne oogmerken beantwoorden; met twaalf visschers heeft Hij de wereld bekeerd bij het ontstaan van het Christendom; in later tijd heeft Hij door een H. Franciscus Xaverius de uitgebreide rijken van Indië en Japan in beweging gebragt; met een H. Yincentius van Paulo heeft Hij Frankrijk als ver-jeugdigd en rondom ons heen in veel beperkter en veel nederiger kring, maar die meer onder onze bevatting valt, hoe dikwerf zagen wij daar nu geheel op zich zelve staande Medebroeders, maar gloeijend van het vuur der liefde, geheel alletn ten uitvoer brengen, wat voor geheele Con-ferenciën onmogelijk scheen! quot;Vervullen wij dan zonder onderscheid, de rol, waartoe God ons uitnoodigt; laten wij geene enkele gelegenheid, hoe gering ook, voorbijgaan om goed te doen, en sterk in getal als wrij zijn, zullen wij nog vele smarten kunnen verzachten en met geloof,

-ocr page 396-

346

door de liefde vele harten verzoenen, die twijfelen of den goeden 'God lasteren.

Wat zouden wij nu nog in bijzonderheden treden ? Gij, Mijne Heeren en geliefde Medebroeders, hebt ze allen voorden geest, gij weet hoe de bezoeken bij de armen gedaan moeten worden; dat wij die niet in het voorbijgaan en als voor den vorm moeten doen; integendeel, dat om den behoeftige te treffen, men zich bij hem, als bij een vriend, moet nederzetten, zijne klagten aanhooren, hem bewaken in zijne ziekten, ten einde regt te hebben om hem door raad te rigten op den weg des geluks en der deugd. Gij weet hoe nuttig in de scholen, in de werkplaats, het beschermerschap der kinderen is en welke vruchten van goede opvoeding, zedelijkheid en geloof het voortbrengt, wanneer het met volharding en overleg beoefend wordt. Gij weet evenzeer hoeveel nut de huurkassen aanbrengen; door de armen te gewennen aan orde en overleg; wat de spijskokerijen vermogen door den aankoop en bereiding in het groot van soep en groenten. Gij kent eindelijk, om niet alles te zeggen, den invloed der christelijke bibliotheken, wanneer men, zoo als in eenige Conferenciën plaats heeft, de lezing weet af te wisselen en men er door ijver duizenden lezers weet heen te lokken. Ik verwijs u derhalve aan uwe eigene herinneringen of aan vroegere algemeene Yerslagen; terwijl ik aan ieder de zorg overlaat, om door zijn persoonlijk voorgaan, het aangevangen goede werk vruchtbaar te maken, of te ondernemen , wat nog niet is aangegrepen.

Deze zijn de gedachten. Mijnheer en geliefde Medebroeder, welke de nieuwe gunst, welke wij van den H. Vader ontvingen, in onze harten doet opwellen. Ik geef u die ter overweging, als de meest opbeurende en tevens de

-ocr page 397-

347

nuttigste voor den vooruitgang onzer geliefde Conferenciën. De werken van God hebben noch hunne verborgenheid, noch de zwakheid hunner middelen , noch de stormen van buiten de duchten. Hun eenigste klip is... verslapping van binnen.

Ik ga thans over tot de behandeling van verschillende punten, welke de Algemeene Raad mij verzoekt, onder uwe aandacht te brengen.

lo. Meermalen reeds heeft die Raad gemeend de Conferenciën oplettend te moeten maken op de bezwaren verbonden aan de openbaarheid door staatkundige dagbladen aan onze liefdewerken en onze verslagen gegeven. De meeste Conferenciën hebben met een ijver, waarvoor w ij niet erkentelijk genoeg kunnen zijn, die bemerkingen ontvangen en deze tot den regel van hun gedrag gemaakt. In weerwil hiervan is de regel, welken de Vereeniging zich van den beginne af gesteld heeft, van tijd tot tijd miskend. Ik weet wel, dat die openbaarmakingen sommige voordeelen aanbieden; dat bet niet altijd even gemakkelijk is te beletten, dat de openbaarheid zich van onze verslagen meester maakt en dat men soms worstelen moet tegen een zich geheel van zelve aanbiedende welwillendheid, doch ik smeek de Conferenciën niettemin van nimmer die opneming in openbare bladen te gemoet te gaan en die te beletten telkens als haar dit mogelijk zal zijn. In de tegenwoordige omstandigheden, te midden van den strijd dei meeningen en der verschillen, die de opregtste en eerlijkste gemoederen verdeelen , moet onze Vereeniging , geheel van liefde, niets dan van liefde, meer dan ooit op dat eenzijdig terrein blijven, niet alleen is het van het uiterste belang, dat zij in wezenlijkheid onzijdig zij, maar voor het goede, dat

zij moet doen, voor haar godsdienstigen invloed op de

17

-ocr page 398-

348

armen, voor haar aanzien en hare onafhankelijkheid tegenover het publiek, voor het aanwerven van leden, is het onvermijdelijk, dat zij ook als zoodanig door ieder mensch ter goeder trouw worde beschouwd. De openbare bladen nu hebben noodwendig eene publieke kleur; zij behooren tot deze of gene partij; zij vertegenwoordigen deze of gene gedachte; en zoo onze Yerslagen daarin worden opgenomen, indien de naam onzer Vereeniging er dikwerf met lof wordt vermeld, is het onmogelijk, dat door lengte van tijd, vele gemoederen zich niet laten verlokken, om aan ons liefdewerk deze of gene staatkundige opinie toe te dichten. Te vergeefs zullen wij ons in onze daden, in onze woorden van deze aanraking verwijderen; de slag zal zijn toegebragt en onze Conferenciën zullen er veel onder lijden. Dit punt verdient derhalve de meest ernstige overweging van al onze Medebroeders.

2°. Het jaargetijde, dat wij gaan intreden, veroorzaakt noodzakelijk een groote wisseling in het personeel onzer Conferenciën. In alle steden en vooral te Parijs zullen talrijke jongelieden aankomen, die uit de kleine seminarien, de collegien komen, om hunne studiën in de verschillende faculteiten te voltooijen en die hun geloof en hunne goode zeden tot dus verre bewaard hebbende, deze onder de schaduwe onzer Yereeniging in veiligheid wenschen te brengeu. Ik noodig al onze Medebroeders der steden, waaruit de jonge lieden, nog vol vroomheid vertrekken, uit hen niet te laten weggaan, zonder hun een brief van aanbeveling gegeven te hebben voor de Conferenciën dei-steden, waar zij verblijf gaan nemen (I) en vooral zonder

(1) Voor Parijs moet de brief altijd aan den Algemeenen Kaad zijn gerigt: Rue Furstenberg no. G.

-ocr page 399-

.049

lien tc bidden, die brieven aan hun adres te bezorgen op den dag zelve van luinne aankomst en alvorens een bepaald verblijf gekozen te hebben. Dit schijnt welligt eene kinderachtige voorzorg te zijn^ maar al onze Medebroeders ^ die zelve die proef hebben doorgestaan, weten hoe noodig het is, om oogcnblikkelijk gcrigt te worden naar die fatsoenlijke woningen en om, wanneer men geene ondervinding heelt van die geheel nieuwe levenswijze, niet overgelaten te zijn aan het goed geluk des toevals of van gevaarlijke makkers. Dikwerf hangt het goed of kwaad gedrag van een jongeling geheel van die eerste oogenblikken af.

Het is daarom pligt voor allen, die aan deze gevaren ontkomen zijn ol ze nooit hebben ondervonden, eene behulpzame hand tc bieden aan allen, welke er aan blootstaan; dit is eene dadelijke, ja, eene der aangenaamste toepassingen van den evangelischen raad : „Doe aan anderen, wat gij wilt dat men aan n doe.quot; Dit is bovendien eene der meest bepaalde doeleinden onzer Vereeniging, en die welligt over haar de meeste zegeningen heeft doen afdalen.

En bij deze gelegenheid zal het zeker niet onpas zijn een punt te behandelen, dat een wezenlijk belang aanbiedt. Men beklaagt zich soms in de Conferenciën, dat men aan de nieuwe aankomelingen geen vriendelijk onthaal doet; dat men hen stilzwijgend laat nederzitten onder hunne nieuwe medebroeders, zonder er acht op te geven; zonder dat men een woord van welkomst of bemoediging toevoegt, zonder hen zelfs aan de oudere leden voor te stellen; van hier dat in de groote steden de leden zich zelfs bij naam niet kennen, of ten minste, dat onder hen niet die innerlijkheid, die hartelijkheid bestaat, welke het kenmerk onzer Conferenciën moet uitmaken; do nieuwe leden worden ontmoedigd, beschroomd, zonderen zich af

-ocr page 400-

350

en zoo zij al de Conferenciën niet verlaten, hetgeen somtijds gebeurt, hebben zij er niet meer dien smaak in en vatten er niet dan zeer langzaam genegenheid voor op. En toch is er een zeer eenvoudig geneesmiddel voor die kwaal, welke ernstiger is dan men wel denkt, omdat zij aan het leven onzer Conferenciën knaagt, namelijk dat in iedere Conferencie één lid door den president, en bij ontstentenis van dezen, zij aangewezen, bepaaldelijk belast om zich met de nieuwe leden bezig te houden, hen met onze gebruiken, met het reglement en verdere uitgegeven stukken bekend te maken, hen in broederlijke aanraking te brengen met de andere leden, en wanneer zij uit andere plaatsen komen, hen te onderrigten nopens alles, wat hun nuttig kan zijn voor hunne vestiging. Indien die inlichtingen van heuschen aard zijn, is het zeker, dat zij grootelijks het gevaar, waarvan wij spreken, zullen verminderen , en dat de Conferenciën eene verdubbelde bedrijvigheid , mededeelzaamheid en onschuldige opgeruimdheid zullen ondervinden, die hare bekoorlijkheid en verlokking zijn.

3°. In vele steden, men kan bijna zeggen in alle, die vele studenten lokken, beklaagt men zich dikwijls, dat onze Conferenciën, die met het oog op de jongelingschap en om deze, door de liefdadigheid, in de zoete banden der godsdienst te houden, gesticht zijn, bijna geene jonge lieden tellen. „Wij zijn allen oud/'schrijft men ons soms; „wij lokken de jeugd niet en wat zal er iia ons, van de „Conferencie worden ?quot; Zonder die vrees geheel te deelen , moet men toch bekennen, dat ook hier een geneesmiddel kan worden aangebragt. Immers indien reeds in jaren gevorderde mannen, gerijpt in godsvrucht, voor hunne eigene verbetering, de vruchten plukken van hunne onderlinge aanraking, hoeveel te kostbaarder zullen die vruchten dan

-ocr page 401-

351

zijn voor de jeugdige, driftige gtmocderen, die te worstelen hebben tegen de passiën van hunnen leeftijd, tegen de raadgevingen van weinig brave vrienden, en vooral tegen hun eigen onervarenheid en afzondering? Inderdaad, moge het ook goed zijn, dat zich eene Conferencie vorine alleen uit bejaarde personen, bij gebrek aan andere elementen , en hoezeer men zich in de vestiging eener Conferencie niet moet laten terughouden wegens gebrek aan medewerking van jeugdiger personen, is het toch goed, ja zeer goed, dat in dezelfde Conferencie eene gelukkige vereeniging zij van rijper en jeugdiger leden, opdat de hoedanigheden der eenen die der anderen te stade komen en opwegen.

Maar hoe de jeugd, zal men zeggen, het beste naar ons heengelokt? Wij zoeken en roepen haar, maar niemand komt. — Zie hier twee middelen, die bruikbaar zijn. Het eerste, dat reeds bij vele Conferenciën in zwang is, bestaat hierin, van in den boezem der Conferencie eene kleine afdeeling aspirant-leden te maken , en aan die jeugdige leden belangstelling voor ons liefdewerk in te boezemen, door haar onder de leiding van een ouder lid, de zorg voor eenige oude luidjes en het beheer van hunne kleine hulpmiddelen over te laten. Op den leeftijd van 12—14 jaren dan, wanneer de indrukken eener eerste H. Communie nog levendig zijn, kan men gereedelijk jongelingen vereenigen, en hen den zoeten leertijd van liefdadigheid doen doorloopen; wanneer dan de ouderdom van 18 en 20 jaren komt, zullen die jonge lieden, opgevoed, om zoo te zeggen, te midden der Conferencie , gewend om haar, met ter zijde stelling van menschelijk opzigt, te bezoeken, er zich gemakkelijk als gewone leden bij aansluiten; terwijl het veel moeijelijker is, om jonge lieden, van denzelfden leeftijd,

-ocr page 402-

852

doch op zich zelve staande, er heen te lokken, daar de valsche schaamte en beschroomdheid hen weerhoudt, en die rondom zich geen medebroeder van gelijke jaren aantreffen, waaraan zij zich gemakkelijk kunnen aansluiten. De organisatie van afzonderlijke Conferenciën voor aspiranten schijnt ons derhalve een zeker middel, om aan dit ongerijf te gemoet te komen (1).

Het tweede middel zou wezen om zich in betrekking te stellen met de Conferenciën der gestichten van opvoeding, die Gode zij dank, onder ons beginnen te vermeerderen en naar allen schijn nog talrijker zullen worden. Hetzij die Conferenciën zich in dezelfde plaats bevinden, waar Conferenciën gevestigd zijn, hetzij op eenigen afstand vandaar, is het toch gemakkelijk met haar betrekkingen van vriendschap te onderhouden, verslagen te wisselen, hare algemeene Vergaderingen bij te wonen, en hen wederkeerig tot die Conferenciën uit te noodigen. Die betrekkingen zullen de kweekelingen bij het verlaten der klassen, van zelve nopen om zich bij de Conferenciën van hunne woonsteden aan te sluiten, en zoo zal de overgang van het collegieleven tot het leven der liefdadigheid zonder gaping plaats hebben. Ik beveel dit belangrijk punt aan de bijzondere aandacht der Conferenciën, want de Conferenciën der bedoelde gestichten zijn eene ware kweekschool voor de quot;Vereeniging en het is van belang, de krachtige kern te benuttigen, welke zij haar jaarlijks kunnen aanbrengen.

Eindelijk is het niet genoeg de jonge lieden naar onze bijeenkomsten te lokken, men moet zich ook beijveren om hun die aangenaam te maken door gepaste opgeruimd-

(1) Zie Bulletin I, bl. 13.

-ocr page 403-

353

heid. Yergun mij, dat ik ter gemoetkoming aan sommige klagten, hier een zeer ouden Rondgaanden Brief her-innere, waarin onze moedige Medebroeder, wijlen de Heer Gossin, dit belangrijke punt behandelde. Zijne woorden zullen vrucht dragen :

„En toch is nimmer eene Conferencie te kort geschoten noch aan de liefde noch aan de welvoegelijkheid, omdat het haar gebeurde dat zij eens lachte. Het lagchen is somtijds eene heerlijke zaak; het hernieuwt de aandacht, voorkomt de geeuwerigheid, wekt de hartelijkheid op en bedaart al te levendige gevoeligheid. Het is het beste bewijs van den geest van geoorloofde vrijheid, die onder ons moet bestaan en die te gelijkertijd een aanloksel, een band en eene zeer groote bekoorlijkheid is.

„Uc Conferenciën, welke de armen het ruimst ondersteunen, zijn juist die, waar de liefdadigheid vrolijk wordt beoefend, want niemand verzuimt van ze bij te wonen.

„Het ware zeker ongepast van zich naar eene Conferencie te begeven, in de hoop van er gelegenheid tot vrolijkheid te vinden of uit te lokken. Men moet integendeel het bijwonen der Conferencie beschouwen als ernstig en pligt. Maar het strijd niet met elkander, van eene Vereeniging van liefdadigheid zeer ernstig op te nemen en van er tevens toe te geven aan vrije en algemeene vrolijkheid, welke er zich bij eene of andere gelegenheid ontboezemt.

„Wat in Frankrijk zelfs de beste menschen het meeste duchten, is verveling , en onder dat opzigt zijn alle menschen , om het even van welk land, min of meer Franschen.

„De verveling is voor eene Conferencie, wat rookwalm voor een bijenkorf is/quot;

Indien deze even ware als om haren eenvoud bewonderenswaardige raadgevingen gevolgd worden, indien men

-ocr page 404-

354

daarbij aan de beschroomdheid, die jonge lieden eigen is, te gemoet komt, indien men zorgt, dat zij zich, bij gebrek aan een voorkomend onthaal, niet afzonderen, indien men hun ijver prikkelt, door veel van hunne liefde en vrijen tijd te vragen, zullen de jonge lieden, ik ben er zeker van, meer en algemeen onze Conferenciën komen vergrooten; en dit zal heilzaam zijn voor allen, eerst voor hen en vervolgens voor de armen en voor onze Vereeniging.

Deze zijn. Mijnheer en geliefde Medebroeder, de punten van algemeenen aard, welke ik nuttig achtte met U te behandelen. Wel is daaronder voor ons niets nieuws, maar dit juist doet ze mij met te meer vertrouwen, aan U voorstellen. In het liefdadige zoowel als in het christelijke leven is het minder om nieuwe zaken te doen, dan wel om beter en met klimmenden vooruitgang te doen, hetgeen men begonnen heeft. Gij zult daarom gaarne eenige herhalingen verschoonen, indien ik daarmede sommige Conferenciën nuttig heb kunnen zijn en eenige vonken oprakelen van dat vuur, dat onzen H. Patroon doorgloeide en dat hem zoovele wonderen van liefde heeft doen verrigten.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de uitdrukking van mijne toegenegenheid in onzen Heer Jesus Christus.

AD. BAUDON.

Alg. President,

-ocr page 405-

355

XYJ.

Rondgaande Brief van den Algemeenen President,

AAN UE rilESIDENÏEN DER CONFERENCIEN VAN DEN H. V1NCENTIÜS VAN PAULO.

Parijs den 1 November 1852.

Mijnheer en geliefde Medebroeder!

Het is mijn plan niet in dit sclirijven terug te komen op de voornaamste punten, die onze Conferenciën kenmerken, en welker belangrijkheid zoo dikwijls in vroegere brieven aangetoond is. Hoewel liet altijd nuttig is deze grondslagen van onze liefdewerken in herinnering te brengen , heb ik gemeend, dat het heden beter was diegenen van onze Medebroeders, die te dezen opzigte ophelderingen noodig hebben, naar ons Reglement, onze circulaires, naar ons Handboek te verwijzen, en dat er meer aanleiding was tot het gezamenlijk behandelen van eenige bijkomende punten, waarover minder gesproken is.

„üe onderdeden zijn inderdaad de ziel van een liefdewerkquot;, herinnerde ons onlangs een welsprekend redenaar; ') op zich zeiven genomen hebben zij niets te beduiden,

1) De Eerw. Heer Petétot, herinneringen der Conferenciën te St, Rock.

-ocr page 406-

356

maar zamen genomen door hun geheel, door hunne da-gelijksche herhaling, maken zij bijna het geheele liefdewerk uit. Zonder hen kwijnt, sterft alles, omdat elk oogenblik eene gelegenheid ora wel te doen voorbij gegaan, omdat een klein misbruik ingeslopen is, en omdat in de uitoefening der liefdadigheid, even als in het christelijk leven, kleine onopgemerkte misslagen, die tot in het oneindige bedreven worden, van een' zeer ernstigen aard zijn.

Ik zal mij dan heden met u bezig houden met die punten van het Reglement te behandelen, die als men wil ondergeschikt, maar belangrijk door hunne menigte zijn j en ik zie er een des te grooter nut in, daar men dikwijls wel de voorafgaande beschouwingeri van het Reglement gaarne leest en herleest, maar de eentooniger lectuur der artikels zelve verzuimt. Daar er verscheidene onderwerpen te behandelen zullen zijn, verzoek ik u dit te doen zonder overgang, om dezen brief niet bovenmatig te verlengen.

Ik begin met datgene, wat op het personeel der Con-ferenciën betrekking heeft.

§ 1. Personeel der Conferenciën.

Onze Vereeniging, zooals reeds dikwijls gezegd is, heeft vooral de zedelijke verbetering harer leden ten doel; alles wat op haar personeel betrekking heeft, bekleedt de voornaamste plaats, en hierop komt men in de briefwisseling het meest met ons neer. De voornaamste vragen, die men ons te dezen opzigte doet, hebben betrekking op de keus der leden van het bestuur, voornamelijk die van den President. Wij zullen er met eenige woorden op antwoorden.

-ocr page 407-

357

1°. President. Men begrijpt al de belangrijkheid , die aan deze bediening verbonden ia. Hoewel de President slechts een soort van oudere broeder onder ons is, een primus inter pares, iemand, die belast is met de werkzaamheden van allen te leiden, zonder zijne meening aan iemand op te dringen, heeft de ondervinding echter bewezen, dat de Conf erende is zooals de President is. Is deze werkzaam , vroom, ijverig, bemint deze de liefdewerken, en weet hij aan de anderen dien liefdadigen ijver, die hem bezielt, in te boezemen, dan kan men van den vooruitgang der Con-ferencie zeker zijn. Is hij integendeel weinig naauwkeurig en niet ijverig, stelt hij dikwijls de bepaalde maatregelen tot den volgenden dng uit, laat hij de zittingen onnoo-dig te lang en de discussiën eindeloos worden, dan zal de Conferencie ongetwijfeld niet vooruitgaan. Wanneer dan eene Conferencie t) de moeijelijke keuze van haren President te doen heeft, moet zij voor alles nagaan of hij den noodigen ledigen tijd heeft om zich met de liefdewerken en de belangen der Conferencie bezig te houden; of hij den ijver heeft, die dikwijls tijd genoeg doet vinden, of hij een, werlczamen yeest, en tevens een rijp oordeel heeft, of hij op de hoogte der liefdewerken is, en of hij bijgevolg de moeijelijkheden zal kunnen te boven komen, die de uitoefening der liefdadigheid oplevert, of zich daarvoor bevreesd maakt; of hij den geesi vamp;n. verzoening heeft, die de verschillen voorkomt of bijlegt; of hij ein-

1) In cene stad, waar verscheidene Conferenciën zijn, en waar bij gevolg reden is tot het organiseren van een' bijzonderen Raad, behoort het benoemen der Presidenten van de Conferenciën en bijzondere Liefdewer ken, ingevolge artikel 31 van het Reglement, tot de bevoegdheid van den bijzonderen Raad

-ocr page 408-

858

delijk dat levendige en vurige ^öö/* heeft, dat zich weet mede te deelen en de krachten vermenigvuldigt, omdat het de genade van God doet nederdalen. De andere hoedanigheden , als eene plaatselijk verkregene en verdiende achting, eene groote persooiilijke edelmoedigheid, de voordeden van geboorte of vermogen moeten eerst later in aanmerking komen. Indien deze met de genoemde eigenschappen in den President vereenigd zijn, moet men der Voorzienigheid als voor eene uitstekende gunst dank zeggen, maar alleen genomen, moeten zij de keus niet bepalen, want de persoonlijke hoedanigheden van degenen, die de Conferenciën besturen moeten, zijn voor den voorspoed van deze onontbeerlijk; het is eene medewerking niet voor het oog en nominaal, maar wezenlijk en daadwerkelijk ; het is eene directe en onophoudelijk werkzame deelname aan de werkzaamheden der Conferencie. Zonder deze wezentlijke voorwaarden van voorspoed en leven, zullen de andere uitwendige hoedanigheden eene zeer zwakke ondersteuning zijn: de geschiedenis der christelijke liefdewerken getuigt het niet minder dan het geloof.

De President eener Conferencie is er tevens de ziel van, hebben wij gezegd en deze gedachte kan zijn geest niet te veel bezig houden; maar hij moet evenwel niet, door overmaat van ijver, als liet ware eenigermate de werkzaamheden der Conferencie in de zijne oplossen. Het is wel goed, dat hij toezie en het oog houde over hetgeen er belangrijks gebeurt, en dat hij er deel aan neme, tenminste door raadgevingen, maar het is af te keuren, als hij zich overlaadt en den geheelen last van al de Liefdewerken op zich neemt. Dit zoude niet alleen meestal zijne krachten te boven gaan, maar zou het voornaamste

-ocr page 409-

359

ongerief hebbel^ dat hij de andere leden te veel gewende om op den President te rekenen en niet genoeg op zicb zelve, en dus aanleiding geven tot het verkoelen van den ijver, en ingeval van eene verandering van President, de Confereneie aan eene wezenlijke en somtijds ernstige crisis blootstellen.

De President heeft zich niet alleen bezig te houden met de Liefdewerken der Confereciën; hij moet zich nog met het personeel harer leden bezig houden : zoo zal, als een van hen ziek of ter nedergeslagen is, de President het natuurlijke en gewone orgaan der Confereneie zijn, om die pligten bij hem te vervullen, die de omstandigheden vereischen. Als een lid, dat vroeger naauwkeurig en ijverig was, zich langzamerhead van de Confereneie gaat terugtrekken, en er zich zelfs geheel van verwijdert, is het de taak van den President, zich met hem bezig te houden, te zien wat dezen broeder gehinderd heeft, en of het niet mogelijk is zijne ligtgeraaktheid te verminderen. Wanneer deze verkoeling van den ijver te wijten is aan eene vermindering van het geloof, aan het voor een* oogenblik vergeten der godsdienst, is het nog aan den President om er zich over te verontrusten en met voorzigtigheid, maar met gerustheid de meest passende maatregelen te nemen, tot stuiting van het kwaad. Daar, waar de Confereneiën vooral uit jonge lieden zamengesteld zijn, is er oneindig veel goed to doen, en uit vrees, dat dit goed niet verwaarloosd of uit het oog verloren worde, neem ik de vrijheid. Mijnheer en geliefde Medebroeder, het aan uwe zorgvuldigheid aan te bevelen.

Wat de Vice-Presidenten betreft, die den President helpen en bijstaan, en die bij gevolg met hem in eene

-ocr page 410-

360

naauwe betrekking moeten leven, op deze hebben dezelfde regels, als die genoemd zijn, betrekking.

2°. Secretaris. Hoewel liet ambt van Secretaris minder belangrijk is, dan dat van President, dient er evenwel afzonderlijk melding van gemaakt te worden ; de President heeft het ensemble van liet bestuur, de Secretaris heeft de bijzonderheden der uitvoering. Yan zijne naauwkeu-righeid of nalatigheid zullen dus eene menigte goede dingen of kleine onaangenaamheden afhangen.

Wanneer de Secretaris in gebreke blijft of te laat komt, kan het proces-verbaal niet op den door het Eeglement bepaalden tijd gelezen worden, wat toch altijd het beste is; als hij niet naauwkeurig aanteekening houdt van de bezochte huisgezinnen en de bezoekers, ontstaan er onaangename vergissingen, worden er huisgezinnen gedurende langen tijd vergeten, die daardoor lijden en andere ontvangen integendeel ten onpas eenquot; dubbelen onderstand. Hoewel nu deze onnaauwkeurigheden in zich zelve niet zeer ernstig zijn, gebeurt het niettemin, dat zij zekeren leden hinderen en een' kostelijken tijd doen verloren gaan, en altijd schaden zij aan den algemeenen gang der Conferencie.

Deze ongelegenheden, zijn in een zekere mate onvermijdelijk voor eene Vereeniging als de onze, die uit zulke beweegbare elementen en uit personen zamengesteld is, die dikwijls met drukke bezigheden overladen zijn. Zij zijn evenwel verre van ernstig in de groote meerderheid der Conferenciën; integendeel worden er vele gevonden, waar alles met eene bewonderenswaardige regelmatigheid geschiedt. Ik wenschte echter, dat er in allen de noodige juistheid gevonden, dat het register der armen altijd bijgehouden wierde, en dat tegenovei den naam,

-ocr page 411-

361

het adres der huisgezinnen en de gewone ondersteuning , die men hun geeft, in de kolom der aanmerkingen de eervolle feiten, die hen betreffen,*wierden aangestipt, alsmede de buitengewone ondersteuning, die men hun geeft, en de voornaamste opmerkingen, die door de bezoekers gemaakt worden.

Zulk een register, dat om bijgehouden te worden elke week slechts een kwartier tijds vorderen zou, zou vruchtbaar in belangrijke teregtwijzingen en vooral nuttig zijn voor de nieuwe bezoekers.

3°. Penningmeester. De naauwkeurigheid, zoo noodzakelijk bij den Secretaris, is het nog meer bij den Penningmeester; als deze niet bij de zitting tegenwoordig is, zullen de leden hunne bons niet krijgen, en de armen zullen gevaar loopen van te moeten vasten; als hij zijne rekeningen niet altijd bijhoudt, zal hij ligt misslagen kunnen begaan. Hoewel er over dit punt weinig klagten in de \ ereeniging gehoord worden, meen ik evenwel aan eenige Conferenciën artikel 19 van het Reglement te moeten herinneren, hetwelk zegt, dat de Penningmeester bij elke zitting het bedrag der cassa zal kenbaar maken. Dit artikel is van een wezenlijk nut ten eerste, omdat, wanneer telkens dat bedrag ter kennisse van de Leden gebragt wordt, het een elk opwekt om zijne giften aan de middelen evenredig te maken; en ten andere, omdat het voor vergissingen behoedt, [k verzoek dan die Conferenciën, die de voorschriften op de wekelijksclie opgaven van den Penningmeester nog niet in acht genomen hebben, eenvoudig tot het Reglement terug te keeren. Met nog meer aandrang verzoek ik de Penningmeesters de leveranciers der Conferencie niet te laten wachten: dit zoude voor haar een zekere weg ten ondergang zijn.

-ocr page 412-

362

Vevcenigiug dei' Leden ypn het [Buteau* Nog neem ik de vrijheid, Mijnheer en geliefde Medebroeder, aan uwe aandacht aan te bevelen, het dikwijls vergaderen van de leden van liet Bureau. Het Reglement heeft hiervoor geen/ termijn bepaald, daar die vergaderingen toch naar gelang der omstandigheden gehouden moeten worden; maar dit neemt niet weg, dat de President Vice-president, Secretaris en Penningmeester toch van tijd tot tijd moeten vergaderen, hetzij om eenige bijzonderheden te regelen, die de Conferencie nutteloos zouden vcrmoeijen, of de maatregelen gereed te maken, die aan haar oordeel onderworpen zullen worden; hetzij om over de middelen ter uitvoering van de genomen besluiten te beraadslagen. Misschien is dit gebruik niet algemeen, daarom heb ik gemeend er gewag van te moeten maken.

Toelating van nieuwe leden. Ik wil de Conferencien ook nog opmerkzaam maken op het toelaten van nieuwe leden; niet om te herhalen, wat reeds zoo dikwijls gezegd is, dat wij slechts opregte christenen moeten toelaten, die zonder zwakheid al de pligten zonder uitzon dering waarnemen, welke de Kerk voorschrijft, en vooral den paaschpligt; niet, zeg ik om op dezen regel terug te komen, dien men niet zonder gevaar vergeten kan, maar meer om de wijze van aanneming met juistheid te

doen plaats hebben.

Artikel 18 van het Reglement zegt, dat als nieuwe candidaten voorgedragen worden, de President hunne namen bekend maakt, en de Rondgaande Brief van den 14 Julij 1841, die dit artikel eenigermate omschrijft: „Overigens, verzoeken wij, dat zij, die een candidaat voordragen, niet in gebreke blijven, voor de voordragt zich hierover met den President te onderhouden, die

-ocr page 413-

363

meer bijzonder belast is met het bestuur en de handhaving van de eer zijner Conferencie/' De belangrijkheid van deze voorschriften is gemakkelijk te begrijpen: want als zij toch ^ die de voordragt doen, beginnen, zoo als maar al te dikwijls gebeurt, met den candidaat openlijk aan de Conferencie voor te stellen, zonder er in het bijzonder met den President over gesproken te heihen, dan wordt het veel moeijelijker eene weinig gewenschte toe« lating te voorkomen. In het publiek, krijgt elke discussie over een eigennaam, elke vraag den schijn van eene personaliteit; dan wijkt een ieder terug, zwijgt en zucht slechts in het verborgen, hoewel er ernstige verwijtingen aan den candidaat kunnen gedaan worden. Van daar dat toelatingen gebeuren, die aller goedkeuring niet wegdragen, die men gewenscht had niet te doen, maar die men niet durft weigeren; van daar, dat men in de Conferen-ciën oneenigheden, onaangenaamheden heeft. Als daarentegen de voordragt altijd met overleg van den President plaats heeft, is het te voorzien, dat zij niet gedaan wordt, als zij niet gedaan moet worden, en dat er voldoende berigten nopens den candidaat van zijne vrienden kunnen ingewonnen worden.

Ik meen redenen genoeg aangevoerd te hebben, en de Algemeene Eaad dringt met nadruk bij de Conferenciën aan, dat men door een , of door achteloosheid

geen regel verzuime, die zoo eenvoudig in zijne toepassing, maar ook zoo belangrijk in zijne uitwerkselen is.

Betrekkelijk dit onderwerp, nog een enkel woord over het in den laatsten Jiondgaanden Brief ^ uitgedrukt

1) 1 November 1851, Blndz, 348 van het Handhoek.

-ocr page 414-

364

verlangen, nameiitlijk de ontvangst van de nieuwe leden. Men blijft zich altijd beklagen, dat men hun niet genoeg het vermaak betuigt, dat men gehad heeft met hen op te nemen; dat men zich niet genoeg met hen bezig houdt, dat men hen niet spoedig genoeg op dehoogte van onze gebruiken brengt. Ik beroep mij, wat dit punt aangaat, op de aanbevelingen in dezen Rondgaanden Brief gedaan.

§ l. Orde der Zittingen.

Het algemeen Reglement, handelt in de artikelen 15 tot 26 over de orde der zittingen in de Conferenciën: het schijnt mij toe nuttig te zijn op eenige der regels, waartoe deze artikelen aanleiding geven, en vooral op hunnen geest terug te komen.

Een eerste belangrijk punt is te verhinderen, dat de zittingen bovenmatig lang duren. Het is waar, dat men de zaken der arnen niet met overhaasting en vliegende mag behandelen; maar men moet ook aan elke zaak niet meer dan den noodigen tijd geven, zoo dat in het algemeen in een of anderhalf uur de zitting kan geëindigd zijn. Zonder deze voorzorg, loopt men gevaar de leden te vermoeijen, door hen te lang bezig te houden; diegenen te verwijderen, die zaken hebben, of hen te gewennen slechts op het einde te komen, om tot de collecte bij te dragen en hunne bons te ontvangen : een nieuw bewijs, dat de bijzonderheden dikwijls een beslissenden invloed op het geheel onzer Liefdewerken hebben.

Het is vooral de taak van den President paal en perk aan het kwaad te stellen, door de discussiën, die zich buiten noodzakkelijkheid verlengen, te verkorten , en door de gemoederen met zachtheid, maar met volharding tot de punten, die aan de orde zijn, terug te brengen. Om

-ocr page 415-

365

hiertoe des te zekerder te geraken ^ is liet goed voor zieh zeiven voor elke zitting eene orde van den dag te maken^ gegrond op de orde van de zittingen door liet Keglement bepaald. Dan kan liij zoodra de beraadslagingen afwijken of zich verlengen gemakkelijker er op aandringen , dat ze verkort worden ^ omdat er meer ernstige of dringender onderwerpen te behandelen overblijven, en is hij tevens zeker van niets te vergeten, omdat hij voor de zitting over de voornaamste punten nagedacht heeft, en hem de gemaakte lijst weer te binnen brengt, wat de beraadslaging hem uit liet oog zoude kannen doen verliezen.

Maar al komt het grootste gedeelte van de leiding der zittingen op den President neer, moet hij toch door de leden ondersteund worden; zij moeten zich allen beijveren, zooveel hun mogelijk is, als zij niet volstrekt verhinderd zijn, om juist op het voor de zitting bepaalde uur tegenwoordig te zijn. Niets verstoort meer de orde, of liever maakt die meer onmogelijk, dan personen, die achtereenvolgens aankomen, zich verwijderen, opstaan } hunne bons nemen, en den Penningmeester bijdragen overgeven gedurende de zitting. In naam dei-goede orde van de zittingen en het daaraan verbonden belang der armen, is het zeer wenschelijk, dat elk zich aan meer naauwkeurigheid binde, al moesten ook uitspanningen of zulke zaken, die uitstel kunnen lijden, daardoor eenige vertraging ondervinden.

Een tweede nog te bespreken punt. Mijnheer en geliefde Medebroeder, is het groote gewigt, dat er volgens den geest van ons Eeglement gehecht is aan de voorlezing, die voor het begin der zittingen gedaan wordt. „Het gebed en de voorlezingquot;, zegt art. 15, „moeten

-ocr page 416-

866

met de grootste aandacht gedaan worden, omdat het doel der Conferencie niet minder is de godsvrucht der Leden te onderhouden, dan de armen te ondersteunen.^

Deze zoo korte en eenvoudige woorden, maken elke overweging hieromtrent onnoodig, en als er in eenige onzer Conferenciën te dezen opzigte eenige nalatigheid mogt bestaan, hoop ik, dat het voldoende zal zijn deze aanhaling aan allen te herinneren, om in dit kwaad te voorzien. Ik meen hier te moeten mededeelen, hoe hiermede in eene van onze oudste Conferenciën gehandeld wordt, hetgeen mijns inziens strekken kan, om de voorlezingen belangrijk te maken. In deze Conferencie is het gebruikelijk, dan wanneer een lid in zijne eigene lectuur treffende passages vindt, die geschikt zijn om zijne medebroeders te stichten, hij deze den President en met toestemming van dezen aan de Conferencie mededeelt. Hierdoor wordt de stichting door het daarin gestelde belang vermeerderd , en de ijver wordt door de altijd nieuwe hulpbronnen gevoed, die hij overal kan putten.

In de derde plaats, dient men zich in eenige Conferenciën, meer dan tot nu toe geschiedt, bezig te houden met het lezen van het Bulletin der Vereeniging. Ik begrijp wel. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat het Bulletin, dat dikwijls tot geestelijke lezing kan dienen, niet het eenige is, waaruit voorgelezen wordt; ook zie ik zeer wel in, dat een groot getal zich daarin bevindende stukken, hoewel nuttig cm door een ieder in het bijzonder gelezen te worden, echter niet aan eene vergadering passen, die slechts weinig tijd tot liare beschikking heeft. Maar veroorloof mij mijn leedwezen uit te druken, dat het Bulletin in eenige Conferenciën bijna onbekend is, en dat men er niet eens de algemeene op-

-ocr page 417-

367

merkiugen leest door den Algemeene Kaad gedaan. Hieruit volgt, dat deze maandelijksche mededeelingen, waaraan de massa der Vereeniging zooveel gewigt hecht, geheel onderbroken zijn, en dat men niet op de hoogte is noch van de nieuw ondernomen Liefdewerken, noch van de stichtende feiten, die gebeuren , noch van de vorderingen onzer Yereeniging, die zoo geschikt zijn om onzen ijver op te wekken. Ik neem deze gelegenheid dan waar u te verzoeken, dat ten minste elke maand in elke Conferencie een overzigt van de voornaamste aanbevelingen of van de belangrijkste feiten van het Bulletin om beurten onder de leden rondga, die zich hiertoe tot tientallen konden vormen, even als voor de Annalen tot de voorplanting des geloofs.

Er blijft op dit hoofdstuk nog eene bijzonderheid over, die, zij moge op het eerste gezigt onbelangrijk schijnen, daarom toch niet minder ernstig is: de keuze van het lokaal der zittingen. Er zijn eenige Conferenciën, die ik zoude kunnen noemen, en die, zooals ik zelf gezien heb, werkelijk lijden aan het gemis van een behoorlijk lokaal. Donker, slecht verlicht, nog slechter ingerigt, gelijken zekere Conferenciekamers eerder op een graf, dan op eene vergaderplaats van leden van den H. \incentius van Paulo. Wanneer de zitting des avonds gehouden wordt, kan men elkander naauwelijks zien, en zijn buurman herkennen met behulp van eenige lichten, die te schaars voorhanden zijn, en zoo als ik zelf gezien heb, zit er de President slechts voelender wijze voor \ hij moet aan een ieder zijn' naam vragen, dien hij niet in de nachtelijke duisternis raden kan. Nu vraag ik, of men, van alles zoo slecht voorzien, hopen kan de jeugd te kunnen lokken, die behoefte heeft aan beweging, licht en leven? Kan

-ocr page 418-

868

men zeker zijn, haar door zulke aanlokkelijkheden andere vermaken te doen vergeten ^ al ware het alleen de wandeling? Kan men niet zeker zijn, dat de leden de zitting droog zullen vinden, en er niet dan met lusteloosheid zullen komen ? Om hiervan niet overtuigd te zijn behoort men grooter optimist te zijn, dan ik ben.

Het is dus van belang aan al de Confereneiën een passend lokaal te bezorgen. Het is niet noodig, wel te verstaan, dat er uitgezochte voorwerpen van smaak en weelde aangebragt worden, die geheel en al in eene Vereeniging, die aan het belang der armen gewijd is, te onpas zouden zijn; maar dikwijls zeer eenvoudige, weinig kostbare benoodigheden moeten, ik blijf hierbij, voorzien in hetgeen het waarachtig belang der Conferencie vordert.

§ 3. Het bezoeken der Armen.

Het groote Liefdewerk der Confereneiën, dat het best voor haar personeel en voor hare wezenlijke benoodigd-heden geschikt is, is het bezoeken der armen, zonder hetwelk elke Conferencie kwijnt, zoo als eene ondervinding van negentien jaren ons geleerd heeft. Dit punt is zoo vaak onder ons behandeld, dat ik de leden, die nog eenigen twijfel over dit punt mogten koesteren, slechts naar de talrijke daarop betrekking hebbende passages van ons Handhoek, en bijzonder naar den Eondgaanden J3rief van den 2 Julij 1845, die dit punt in ^t bijzonder behandelt, behoef te verwijzen.

Maar indien ik de algemeene vraag niet behandel, is het omdat mij talrijke meldenswaardige onderwerpen, zonder nog die der circulaires te rekenen, voor den geest komen.

-ocr page 419-

869

Al/oo is liet in de eerste plaats van het grootste ge-wigt, dat de huisgezinnen alleen door den President met eene volkomene kennis van zaken onder de leden verdeeld worden. Want menig lid kan voor bijna alle huisgezinnen geschikt zijn en alleen bij zekere armen niet slagen; hij kan te zwak, te bloohartig, of tegenovergesteld te streng zijn, om met goed gevolg zijne liefderijke zending bij zekere uitzondering makende karakters te vervullen.

Wanneer de President geene groote oplettendheid in de verdeeling bezigt, indien hij in de vervulling van deze zorg op het toeval vertrouwt, kan het goede zeer dikwijls moeijelijker en onmogelijker worden. .Daarenboven is het van belang, dat de huisgezinnen, waarin zich nog jonge personen van een ander geslacht bevinden, slechts toevertrouwd worden aan leden van eenen rijperen leeftijd, die niet alleen tegen het gevaar, maar zelfs tegen den argwaan beveiligd zijn. Wat de nog jonge, alleen wonende vrouwen aangaat, schijnt het mij nutteloos toe te herhalen, dat de Vereeniging haar niet moet bezoeken, zich herinnerende, dat het Reglement zegt: „Wij hebben geene zending bij personen van eene andere sekse, indien zij jong zijn, vreezende dat wij, terwijl wij het geluk aan anderen willen verschaffen, onzen eigen ondergang zouden vinden.quot;

Ten einde de belangrijke taak, om de huisgezinnen te verdeelen naar waarde te vervullen, behoort de President die in de tweede plaats persoonlijk te kennen. Om daartoe te geraken, kan hij tusschen twee middelen kiezen, hetzij dat hij op gezette tijden, ten minste eens jaars , alle huisgezinnen bezoekt, of dat hij bij ieder nieuw aangenomen huisgezin de eerste bezoeken aflegt. Eenige

-ocr page 420-

370

Presidenten hebben tijd genoeg gevonden, om deze twee wijzen te vereenigeu, welke niet genoeg aanbevolen kunnen worden, omdat zij de goede strekking van de Con-ferencie in dat punt bevestigen.

In de derde plaats behoort aan ieder lid de volstrekte vrijheid niet gelaten te worden, om, zoo als in eenige Conferenciën geschiedt, voor zijne armen de door hem begeerde bons te vragen. De natuurlijke neiging, die ons medesleept om ons over de direkt onder onzen blik geplaatste ellenden het meest te ontfermen, het vermaak om onze armen meer hulp dan de voorganger te bewijzen, eene tot het uiterste gedrevene bloohartigheid tegenover zekere moeijelijkheden , hoe zal ik liet noemen, eene soort van verborgene ijdelheid, die ons aanspoort om degenen , die wij bijstaan, bijzonder te bevoordeelen, al deze oorzaken vereenigd zullen eindelijk eene groote inbreuk op de kas en vooral op de juiste verdeeling van de hulpmiddelen der Confereneie maken. Wanneer ieder lid alleen geroepen is om de begrooting voor 2/^0 armen te bepalen, moet op den duur noodzakelijk eene onvermijdelijke ongelijkheid, waardoor de eene te veel en de andere te weinig heeft, geboren worden.

Het is dus een zeer voorzigtige maatregel, die door eenige Conferenciën is aangenomen, om de veideeling der hulpmiddelen aan eene commissie van onderzoek, zamengesteld uit leden, die zich gelijk blijven, toe te vertrouwen. Deze leden bezoeken alle huisgezinnen, die hunne ondersteuning inroepen en stellen aan de Confereneie hunne verdeeling in zekere categoriën, volgens den graad hunner ellende, voor; vervolgens herzien zij eens of meer keeren 'sjaars de lijst, om aan de Confereneie de wijzigingen, die hun raadzaam toeschijnen,

-ocr page 421-

371

voor te leggen. Door deze organisatie wordt in geenen deele de vrijheid der bezoekers belemmerd, omdat hunne opmerkingen altijd ingewonnen worden, en dat hun raad daarbij zwaar weegt; maar zij verzekert den armen eene billijke verdeeling der hulpmiddelen.

In de vierde plaats is het wenschelijk, dat door de leden, behalve de uitreikingen die de Conferencie geeft, geene giften uit hun eigen zak worden uitgereikt. Want indien dit het geval mogt zijn, zouden de huisgezinnen niet langer volgens hunne eigenlijke behoeften worden ondersteund, of zij zouden zich armer houden, naarmate het medelijden en het vermogen des bezoekers grooter waren. Yan daar de moeijelijkhe, dat de armen dezen of genen bezoeker de vooikeur geven, niet omdat hij hartelijker en ijver:'ger is, maar omdat hij milddadiger of rijker is; van daar de onmogelijkheid voor andere bezoekers om degenen, die hun voorgegaan zijn, te vervangen en met dezelfde vrucht de raadgevingen en vermaningen door hen ter harte te doen nemen; van daar de klagten, die van wege eenige leden van sommige Con-ferenciën, waar dit gebruik ingevoerd was, inkwamen, en de wensch, welken zij uitten om de armen, die vroeger door andere Medebroeders ondersteund werden, niet langer te bezoeken, omdat zij niet rijk genoeg waren. Deze overwegingen. Mijnheer en geliefde Medebroeder, zullen voldoende zijn om degenen onder ons, die door te ver gedreven ijver van den gewonen regel afwijken, op het algemeen stelsel te doen terugkomen; want daar zij overeengekomen zijn om hunne giften gemeen te maken, zoo zullen zij zonder twijfel toestemmen, dat het niet is om ieder in het bijzonder hunne aalmoezen te

geven. De armen zullen er niet door lijden, daarvan

13

-ocr page 422-

872

beu ik verzekerd; want de wekelijksche inzameling zal noodwendig door het bedrag van deze bijzondere giften vergroot worden, en de algemeene kas, wat meer gestijfd, zal beter in de behoeften der huisgezinnen kunnen voorzien.

In de vijfde plaats antwoord ik op eene vraag, den Algemeenen Raad dikwijls geopperd: „Is het goed, dat de leden, die niet bij de vergadering der Conferencie tegenwoordig zijn geweest, evenwel hunne bons bij den Penninffmeester kunnen halen?quot;

Over dit punt is de Algemeene Eaad altijd van tegenovergestelde meening geweest. Hij meent in der daad, dat zoowel het ware belang der armen, als dat der Conferencie zich tegen de aanneming van deze bevoegdheid verzet. Het belang der armen: want wanneer .leden ophouden stellig en innig belang te hebben, om de Zitting bij te wonen ten einde er hunne bons te verkrijgen , zouden zij zich veel gemakkelijker van het naarstig bijwonen der vergaderingen ontslaan, en de koliekten (dat is het zuiverste inkomen der kas) zouden er geweldig bij lijden, al zou er ook, zoo als reeds eenige keeren voorgesteld is, eene offerbus bij den Penningmeester geplaatst worden.

Het belang der Conferencie: want door zich van de gewone vergaderingen verwijderd te houden, zouden de leden er den geest en gang van verliezen, of zouden ten minste hunnen ijver voelen verflaauwen, door vreemd te worden aan de kleine dagelijksche zaken, waaruit het leven der Conferencie zamengesteld is. Uit dit dubbele gezigtspunt zoude de bevoegdheid op dit punt aan de leden toegestaan, zeer betreurenswaardig zijn, en ten nadeele der armen strekken, die men op het eerste

-ocr page 423-

gezigt daardoor beter denkt tc dienen. Om alles te bevredigen scliijut mij voor het overige niets beter toe , dan hetgeen bij een goed getal leden der Vereeniging plaats heeft. De hons moeten slechts in de Vergadering uitgedeeld worden, maar de leden, die verpligt zijn zich te verschoonen , zullen of hunne hons door eenen Medebroeder doen vragen , of aan den President de redenen van hunne afwezigheid schrijven. Zij zullen ter zelfden-tijd zorg moeten dragen, om hunne gewone gift bij de koliekten te doen ter hand stellen, zoodat de naauw-keurigheid in alles wordt waargenomen , zonder den regel uit het oog te verliezen.

In de zesde plaats weten alle leden der Vereeniging, dat het voornaamste doel onzer bezoeken bij de armen is, om hen beter, dat is te zeggen, christelijker in do beoefening en sterker in het geloof te maken. Zonder dit zoo belangrijk doel zonden onze bezoeken, om het zoo eens uit tc drukken, zonder doel en vrucht zijn. Maar het is niet voldoende, dat het godsdienstige geschiede; men moet tot aller stichting weten, dat het in de Conferencie beoefend wordt; men moet er over spreken, en er elkander over onderhouden, opdat de nieuwelingen, er niets van hoorende, het niet zouden verzuimen. Overigens bevordert niets meer den ijver dan het voorbeeld, en dat hetwelk den meesten invloed heeft, is hetgeen men liet digtste onder het oog heeft: tot staving daarvan behoef ik slechts als voorbeeld den liefdadigen levenswandel en de christelijke kracht aan te halen, welke men altijd bij Conferenciën, waar de bezoekers berigt geven van het goede, dat bij en door hunne armen verrigt wordt, opgemerkt heeft; wanneer men hen verlaat is men voldaan, gerustgesteld en meer bezield om tot liet heil der zielen

-ocr page 424-

374

te werken; terwijl in integendeel, wanneer men te lang over dit belangrijk punt het stilzwijgen bewaart, eindigt met te gelooven, dat liet bijna onmogelijk is de armen van hunne ondeugden te genezen en bij hen het geloof weder op te wekken; en is men zoo ver gekomen, dat men gelooft er niets aan te kunnen doen, dan is het zeldzaam dat men iets uitrigt.

De nederigheid lijdt niets bij deze verheffing, want de meeste keeren zijn wij als niets te beschouwen bij de veranderingen, waartoe wij bij onze armen bijdragen, en naderbij beschouwd zijn wij slechts nuttelooze dienaais, gelijk aan die boodschappers, die verzegelde stukken met zich voeren, doch waarvan zij het geheim niet kennen, en die geene andere verdiensten dan hunne naauw-gezetheid hebben; want het is Gods genade, die de stukken welke hij ons toevertrouwt, opent, even als zij het is, die ze zendt; het is zijne barmhartigheid die ze doet begrijpen, en zijn heilige Geest, die daaraan leven geeft. Wij, zwakke werktuigen, behoeven ons dus niet over hunnen uitslag te verheffen.

Er behoort dus in de Conferenciën dikwijls, en vooral voor groote feesten, over den zedelijken staat der bezochte huisgezinnen gesproken te worden; vooral tegen Paschen moet er een algemeen overzigt gehouden worden, en ten minste eens jaars moet iedere bezoeker van den uitslag zijner zending rekenschap geven. Indien ieder dit verhaal met eenvoudigheid voordraagt, is er niets voor de nederigheid te vreezen: mogten wij overigens in verzoeking geraken om ons over het slagen te zeer te beroemen, dan wordt het ongelukkiglijk gematigd door de talrijker nederlagen, waarover wij ons te beklagen hebben, en zal er voor de Vergadering alleen de vreugde

-ocr page 425-

.375

van eenige zielen tot God te hebben zien terug keeren, en de loflelijker begeerte om er een nog grooter aantal tot de godsdienst te bekeeren, overblijven.

In de zevende plaats moeten wij doen opmerken ^ dav het weldra twee jaren geleden is, dat de Algemeene Raad de nuttige uitgave der Kleine Voorlezingen heeft ondernomen. Door de godsdienstige vruchten, die zij hebben gedragen en den ijver der meeste Conferenciën om ze te verspreiden, is hij rijkelijk beloond geworden; maar daar er altijd nog iets te wensehen overblijft, zoo heeft mij de Algemeene Raad verzocht om u twee wensehen over te brengen. De eerste houdt in, dat iedere Conferencie een lid bestemt, om die uit te reiken; dit is een zeer klein liefdewerk, dat tegelijk met het aitdeelen der bons op de Vergadering kan gedaan worden; maar het moet noodzakelijk met spoed te werk gaan, opdat de nummers niet in de war komen, en alle armen die naauw-keurig ontvangen; dus moet er, omdat er haast bij ;t werk is, onvermijdelijk eenheid in de verspreiding bestaan. De tweede wensch is, dat men zich nog meer moet beijveren, om ze te verspreiden. Eenige Conferenciën in Frankrijk kennen ze nog niet, andere verspreiden ze slechts onder hunne armen en in hunne stad. Het ware te wensehen, dat men daarin andere Conferenciën navolgde, die door middel der pastoors, met behulp der Onderwijzers deze traktaatjes op het platteland doen doordringen, en aldus tot 10.000 exemplaren in een enkel departement verspreiden. Hoeveel goeds komt er niet uit voort, wat wordt de godsdienstige onwetendheid niet uit den weg geruimd, wat wordt de vooringenomenheid daardoor niet verminderd, en hoevele goede raadgevingen daardoor niet gegeven ! Tot staving daarvan

-ocr page 426-

376

hebben wij de achtenswaardigste betuigingen ontvangen.

In de achtste plaats moet naast het geestelijke goede ook het ligchamelijk welzijn niet verzuimd worden. Eer dat wij deze afdeeling eindigen, verzoek ik nieuwe oplettendheid op een punt, dat een zeer ervaren lid ons heeft aangewezen, en dat wel nadenken verdient, te vestigen.

„Het is eene dwaling/' zegt dat lid, „te gelooven, dat de armen geen ander voedingsmiddel hebben dan brood, op eenige zeldzame uitzonderingen na. De prijs van het brood toch is vastgesteld, die der groenten daarentegen niet: terwijl men op den prijs van hefc brood slechts eene geringe vermindering kan verkrijgen, kan men door groenten in hot groot te koopen , belangrijke verminderingen in den prijs erlangen. Door altijd brood en nooit groenten aan de armen te geven, verschaft men hun iets, waarvan zij minder voordeel hebben; wanneer men echter minder brood en meer groenten aan de armen uitreikte, zoude men met dezelfde kosten meer ongelukkiger! te hulp komen.

Men heeft het beproefd, Mijnheer en geliefde Medebroeder, eu de uitslag is gelukkig geweest. Eenige vooringenomenheid van eenige bezoekers en vooral van de armen moesten uit den weg worden geruimd, maar eindelijk is de proeve gelukt. Het ware te wenschen, dat deze maatregel algemeen wierd aangenomen. Men kan overal geenc spijskokerijen, die echter slechts de toepassing van hetzelfde denkbeeld zijn, oprigten; maar men kan in alle steden (voor de dorpen is er misschien dit zelfde nut niet in gelegen) zonder gevaar voor de kas , groenten met een zekere portie brood gelijkstellen, en zich met eene verbetering, waarvan het slagen allezins waarschijnlijk is, vleijen.

-ocr page 427-

377

§ 4. De bijzondere Liefdewerken.

De bijzondere liefdewerken^ zoo als het Bescliermer-schap der scholieren en der handwerksleerlingen, het liefdewerk van den H. Franciscus Regis, van de H. Pa-roilie, van de Hunrkas enz. zijn in eene Conferencie, voor het bezoeken der armen, hetgeen kinderen voor hunne ouders zijn. Zij zijn niet het voornaamste doel, maar het versiersel, de troost en de kracht eener Conferencie; en gelijk het getal kinderen in Christelijke huisgezinnen als een zegen wordt beschouwd, zoo is de vermenigvuldiging der bijzondere liefdewerken bij ons een leeken van leven en vooruitgang.

Dit dubbele denkbeeld is altijd door de Vereeniging aangenomen, het is noodzakelijk, dat het in stand worde gehouden; want de wederkeerige vereeniging van het bezoeken der armen met bijzondere liefdewerken levert het bewijs van grooten vooruitgang voor eene Vereeniging op.

Om hiertoe te geraken heeft de ondervinding eenige raadgevingen aangewezen die goed bevonden zijn.

1°. Om de bijzondere liefdewerken te doen vooruitgaan, moeten aan hun hoofd een of meer bijzondere leden staan. Aldus naar gelang van 'i getal der leden, een lid of eene Commissie voor het beschermerschap, voor de militairen, de handwerklieden, voor het liefdewerk van den H. Regis, enz. Deze liefdewerken kunnen, uithoofde der daaraan verbonden bezigheden, niet door alle leden verrigt worden; want zij vereischen of eenen tijd die aan de meeste leden niet behoort, óf eene bijzondere toewijding, of eene naauwgezethcid, die aan alle leden niet eigen is. De grootste zorg van eenen

-ocr page 428-

378

President inoet dus zijn , om eene goede keuze voor ieder dezer liefdewerken te doen: indien hij nu leden vindt, die er smaak, lust en ijver voor gevoelen, zoo zal alles goed gaan en de liefdewerken zullen vooruitgaan, want zij Lebben behoefte aan eene gedurige, krachtige en zich gelijk blijvende aansporing.

2°. Het spreekt van zelf, dat deze leden, hoewel met eene zekere onafhankelijkheid handelende, zich niet van de Vereeniging moeten vervreemden; integendeel moeten zij die als hun steunpunt beschouwen, haar dikwijls raadplegen , opdat zij niet tegenstrijdig met hunne Medebroeders handelen; dikwijls uitvoerige en juiste verslagen hunner werkzaamheden doen, opdat men er de goede resultaten en de belangrijkheid van leere inzien, en men ze niet langer slechts uit hunne aanvragen om ondersteuning kenne. Eindelijk is het van groot belang, dat zij zich beijveren van tijd tot tijd de andere leden aan hunne liefdewerken te doen deel nemen, opdat deze, de bijzondere liefdewerken minder van nabij kennende, er niet natuurlijkerwijze wars van worden, zooals zou kunnen gebeuren, en zij er in tegendeel smaak en belang in krijgen.

Het is mijn oogmerk niet. Mijnheer en geliefde Medebroeder, mij bij ieder dezer liefdewerken op te houden; maar er zijn eenige opmerkingen over een hunner te maken, namelijk over het liefdewerk der reizigers. Gij hebt zeker wel bij ondervinding, hoe moeijelijk en hoe onderhevig aan bedrog het is. Om de zwarigheden maar in eens uit den weg te ruimen, heeft de Algemeene Raad, hoewel er de voordeelen van erkennende, besloten dat in het vervolg iedere Conferencie, die armen wil laten reizen, dit op hare eigene kosten moet laten doen,

-ocr page 429-

379

en zicli slechts tot de tussclienliggende Confereiiciën om een voorschot en eene zedelijke bescherming behoort te wenden, en dat de Conferenciën slechts door hen bezochte armen en niet iedereen, die zich mogt voordoen, moeten aanbevelen; want daaruit zijn reeds vele dwalingen voortgekomen. Indien deze regels met naauwgezetheid worden uitgevoerd, heeft men reden te gelooven, dat in het vervolg de liefdadigheid onzer Medebroeders in plaats van zwarigheden in bovengemeld liefdewerk te ondervinden, zich over zijne goede resultaten zal mogen verheugen.

Onder de reizigers moeten wij ons in de eerste plaats bezig houden met den ligchamelijken en vooral geestelijken toestand onzer vroegere Beschermelingen, nu handwerkslieden geworden, die in deze hoedanigheid hunne reis door Frankrijk doen. De naam van reis door frankrijk alleen doet, zonder eenige uitlegging te behoeven, eene reeks van gevaren voor den jongen handwerksman, die zonder gids en zonder ondervinding deze gevaarvolle reis onderneemt, gedenken; zij herinnert ons aan de ontucht der slaapzalen, de verleidingen der gezelschappen en, wat nog het ergste is, aan het bijna volslagen uit-wisschen van alle godsdienst-gevoel. Xomt de ongeloo-vigheid der arbeidersklasse en de moeijelijkheid om tot haar de christelijke gewoonten te doen doordringen, niet voor het grootste gedeelte uit de reis door .Frankrijk voort? Want hoewel zij aan den handwerksman eene meerdere ervarenheid schenkt, zoo heeft zij nogtans eenen nadeeligen invloed op hem na de voleindiging van deze ongeloovige en slechte pelgrimaadje. Het is dus bedroevend voor onze Medebroeders, na zooveel moeite genomen te hebben om den jongen handwerkman op de school en op de werkplaats na te gaan, na zich zooveel opof-

-ocr page 430-

380

fering getroost en zooveel geld besteed te hebben, ten einde hem christelijk te maken of hem als zoodanig te behouden, in één jaar dit met zooveel moeite volgehouden plan in duigen te zien vallen.

In het christelijk leven is er voor ieder kwaad noodwendig een geneesmiddel noodig; wat nu hiertegen te doen? Ik laat mij niet voorstaan, Mijnheer en geliefde Medebroeder, hierop een volledig antwoord te geven, maar ik verzoek u slechts uwe aandacht te vestigen op eene proefneming, welke de Algemeene Eaad te Parijs in het klein ondernomen heeft, en die, als zij zich met goed gevolg verspreidt, eene ware weldaad voor die onzer leerlingen zou zijn, welke eene reis door Frankrijk doen. Ik wil zeggen om een huis voor dusdanige jonge handwerklieden te openen.

Dit denkbeeld was bij de Yereeniging reeds van vroegere dagteekening. Te Angers en bijzonder te Bordeaux, heeft men reeds vroeger eene proeve genomen; de Con-ferenciën hadden daar een huis ingerigt, om de voor de aanleering van hun ambacht reizende handwerkslieden te huisvesten. Deze proeven zijn niet geslaagd en in de uitvoering ondervond het aangenomen plan groote tegenkanting, want het ging moeijelijk Medebroeders te vinden, om het huis op deii duur te besturen; het was nog moeijelijker op de werklieden eene strenge tucht uit te oefenen, zich met hen over den prijs te verstaan, en bij gevolg de zedelijke en maatschappelijke instandhouding van het huis te doen voortduren.

Ten einde de mogelijkheid van welslagen te laten bestaan , heeft de Algemeene Raad dan ook gemeend zich bij de bescherming te moeten bepalen, en zoo noodig door eene kleine tegemoetkomiug de door christelijke

-ocr page 431-

381

menschen gehouden huizen bij te staan, maar dat deze die , gelijk een particuliere onderneming, voor hunne rekening moeten nemen, omdat de Vereeniging niets anders te doen heeft, dan fatsoenlijke en christelijbe huisbazen op te zoeken, zich met hen over de inwendige regeling van het huis te verstaan , en van tijd tot tijd over hetgeen er omgaat te waken. . Zij heeft alzoo noch geldelijke verantwoordelijkheid, noch. bijzondere administratie, en daar dit Liefdewerk even eenvoudig als bijna kosteloos is, kan het op eene breede schaal uitgebreid worden. De eenige moeite is gelegen in het vinden van huisbazen, die ons geheel

vertrouwen waardig zijn.

%

§ 5. — VtirscMllende aanbevelingen.

De wonderbaarlijke uitbreiding onzer Conferenciën, de vermeerdering der hulpmiddelen, en van het personeel zijn voor ons een sprekend bewijs, dat onze Vereeniging van dag tot dag meer bekend wordt. Hoewel onze al-gemeene inrigting leek is, zien de Christenen meer en meer, dat wij datgene vooral verfoeijen, wat hedendaags het Laïcisme wordt genoemd, en hetwelk eigenlijk slechts haat tegen de Kerk en hare bedienaren is; zij weten, dat hoewel wij voor het grootste gedeelte slechts eenvoudige geloovigen zijn, wij ons desniettemin verheugen, wanneer de dienaren van Jesus Christus zich onder ons plaatsen, om ons door hunne inlichtingen en door hunne liefdadigheid tot ijver aan te sporen; zij weten ook, dat de Bisschoppen ons overal met hunne bescherming vereeren, de H. Stoel ons twee keeren de schatten der aflaten heeft geopend, en dat onlangs een lid van het H. Collegie ons

-ocr page 432-

382

als Kardinaal Beschermer is toegevoegd. Echter blijft er nog een groot getal godvruchtige en zelfs geestelijke personen over, die, om zoo te spreken, ten eenemale met ons bestaan, en onze inrigting onbekend zijn: van daalde hinderpalen , die de oprigting van zekere Conferenciën beletten. Ten einde deze zwarigheid te verhelpen, kan ik de Conferenciën niet genoeg opwekken tot het aller-wege verspreiden van onze verschillende bekendmakingen, van ons Eeglement, de aflaatsbrieven, het Bulletin, het Handboek , enz. in de Seminariën en in de godsdienstige inrigtingen. Dit zou voor iedere Conferencie eene kleine uitgave zijn (welker kosten bij onvermogen de Algemeene Eaad wel op zich zou willen nemen) maar terzelfdertijd zon het een krachtig middel zijn, om onze liefdewerken het zij aan de jonge studenten , die eens de herders der gemeenten ,zullen worden, hetzij aan de missionarissen , die zonder ophouden het woord Gods overal verkondigen, te doen kennen. Verscheidene Conferenciën hebben haar bestaan to danken aan eene onzer, bij toeval in handen van eenen goeden Priester gevallen bekendmakingen. Waarom zou hetzelfde ook niet in ^t vervolg plaats kunnen hebben?

Het algemeen Secretariaat heeft onlangs het programma der tijden en vereenigijigsplaatsen van de Conferenciën doen maken. Het ware hoogst wenschelijk, dat dit programma meer verspreid werd, opdat die leden, welke veel reizen het mede nemen en de Conferenciën der steden, waar zij verblijven bezoeken konden. Deze bezoeken hebben zoowel voor de bezoekers als bezochten veel nut opgeleverd en zullen dit altijd opleveren; zij dienen om goede denkbeelden, verschillende Liefdewerken te verspreiden en de Vereeniging hoe langer hoe aangenamer

-ocr page 433-

.388

aan liare leden te doen voorkomen. Om die gemakkelijker te maken, moeten wij dikwijls tot het programma onze toevlugt nemen, en daarom maak ik er hier ook melding van.

Er is ook eene lijst der garnizoensplaatsen ^ waar militaire scholen bestaan ^ nitgekomen. Deze onlangs aan de Conferenciën rondgezondene lijst beslaat slechts een blad, en kan daardoor gemakkelijk opgeplakt worden; het zoude dienstig zijn, dat die in de raadkamer der Conferenciën wierd opgehangen; want met behulp daarvan zou men aan iemand in de steden, waar het liefdewerk bestaat, hetzij rekruten, hetzij soldaten, die de school der Conferencie bezocht hebben, en die nu van standplaats veranderen, kunnen aanbevelen. Daar, waar bet liefdewerk nog niet ingesteld is, moest men zich vooral beijveren, om het op te rigten en alzoo aan de soldaten het onwaardeerbaar geluk van nuttige en christelijke onderrigtingen te ontvangen, te verschaffen.

Die onzer Medebroeders, welke het Bulletin vlijtig lezen, zullen sedert eenige maanden in Frankrijk de op-rigting van de in zeker opzigt nieuwe Eaden bespeurd hebben, die, overeenkomstig de Breve van den 10 Ja-nuarij 1845, met den naam van centrale Eaden bestempeld zijn.

Te Rouaan, Rijssel, Reims en Nancy bestaan er reeds zulke: ieder dezer Raden bevat eene circonscriptie, veranderlijk naar de localiteit, maar altijd groot genoeg om een voldoend getal Conferenciën te bevatten. Eenige onzer Medebroeders waren bevreesd, dat daardoor een afscheiding van de Conferenciën en den Algemeenen Raad zou kunnen ontstaan. Wij zullen, door eenige ophelde-.xingen, hen gerust stellen.

-ocr page 434-

384

1. Overeenkomstig de Breve van den 10 Januarij 1845, kan de Algemeene Raad alleen centrale Raden instellen. De Algemeene Raad beoordeelt dus alleen of de tijd daar is om Raden op te rigten, en hoewel hij die niet dan met voorafgaande inwilliging der Conferenciën oprigt, zoo worden zij toch niet zonder zijne formele impulsie ingesteld; wat meer is, hij stelt de circonscriptie dezer Raden vast.

2. De betrekkingen tusschen de Conferenciën en den Algemeenen Raad worden door deze Raden, wat het bestuur betreft, geenszins gewijzigd; de briefwisseling der Conferenciën met den Algemeenen Raad wordt door hen niet belemmerd. Gelijk de bijzondere Raden, die in steden, waar meer Conferenciën bestaan, gevestigd zijn, en gelijk de Hoofdraden der landen, buiten Frankrijk gelegen, zijn zij een middel voor de Medebroeders om elkander beter te leeren kennen, elkander tot het goede aan te zetten en zich onderling door hunne voorbeelden te ondersteunen.

3. Deze Raden, de ondervinding heeft het bewezen, zijn rijk in goede resultaten, omdat zij medewerken om de nieuwe Liefdewerken te ontwikkelen en de eensgezindheid in de Vereeniging te bewaren: door de toenadering der verschillende Conferenciën werken zij krachtdadig tot het stichten van nieuwe Conferenciën mede.

4. Willen zij iets goeds stichten, zoo moeien zij eene goede localiteit hebben, in eene stad waar de Yereeniging reeds lang bestaan heeft gevestigd worden, vele leden tellen en zóó gelegen zijn , dat de Conferenciën hen gemakkelijk kunnen bezoeken. Op eene der laatste door de zorgen van eenen provincialen Raad gehouden algemeene Vergaderingen werden twintig Conferenciën vertegenwoordigd, en ieder die deze Yergaderingen bezocht, verliet

-ocr page 435-

385

die, besloten om nog meer het goede te doen en verlicht om het uit te oefenen.

Ziehier, Mijnheer en waarde Medebroeder, vele onderwerpen, die ik met u doorloopen heb en welke ik nter overweging aanbied. Ik breek dus of, vreezende uw welwillend geduld te vermoeijen: vele punten, die ik nog verzuimd heb, zal ik voor eenen volgenden keer bewaren.

Veroorloof inij ten slotte nog eenen wenseh te doen : mogen wij allen, door de zegeningen, waarmede God ons overlaadt, aangespoord, een vast besluit maken ons, tot onze eigene zaligheid, tot het eeuwig en tijdelijk welzijn onzer armen, nog meer aan. de Vereeniging te wijden. Hoewel de oogst groot is, zijn er weinig werklieden; maar wanneer wij, zooals onze H. Patroon zeide, met inspanning en in het zweet onzes aanschijns werken, zullen wij nog eene heerlijke belooning kunnen erlangen en voor den Vader des huisgezins een' schoonen oogst bereiden.

Laat ons dan niet luisteren naar de stem des gemaks, die ons aanspoort om te rusten, en die ons onophoudelijk influistert, dat wij genoeg gedaan hebben. Laat ons gelijk de maaijers handelen, die zoo lang een korenaar zich boven de oppervlakte van het land vertoont, met ijver hun zeissen opnemen, en die niet vragen naar hetgeen zij moeten doen, maar wel naar hetgeen er te doen valt. Laat ons vertrouwen, want al zijn wij klein in getal, al zijn wij zwak, wij zijn niettemin leerlingen van Hem, die de wereld verwonnen heeft. Covjidite, ego vici mundiim.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de verzekering mijner innige hoogachting in onzen Heer -Tesus Christus.

AD. BAÜDON,

Alyemeen P/esideni,

-ocr page 436-

386

XVII.

Rüüdgaanden brief van den algemeenen President

der vereeniging

AAN DE PRESIDENTEN DER RADEN EN CONFERENClëN.

Parijs, 1 November 1850 , het feest van Alleheiligcn.

Mijnheer en Geliefde Medebroeder ,

Onder dc aanbevelingen, die de Algenieene Raad niet ophoudt aan de Conferenciën te doen, er is eene, waarop meermalen teruggekomen wordt, namelijk dat hare leden zich wel beijveren mogen in den geest van liet Reglement door te dringen. Dit denkbeeld maakt den grondslag uit van onze vertrouwelijke briefwisseling , het komt zoo dikwijls in bijzondere brieven voor, dat ik gemeend heb, dat het ook het onderwerp van deze meer algemeane mede-deeling moest uitmaken.

Wat inderdaad het leven van een christelijk liefdewerk uitmaakt, is zijn onwankelbare gehechtheid aan de gedachte, die het doet geboren worden, aan den regel, die het be-heerscht. Als een Conferencie begint te kwijnen en dreigt een einde te nemen, kan men gerust vooraf verzekeren, dat zij zich van het Eeglement vervreemd heeft, van de letter of vooral van zijn'' geest, dikwijls zelfs van beiden. Gaat zij integendeel vooruit, dan kan men ook zeker zijn,

-ocr page 437-

387

dat de gebruiken, de overleveringen der Yereeniging e;-getrouw in acht genomen worden. De ondervinding zal altijd deze dubbele waarheid staven.

Daar het personeel onzer Conferenciën vrij dikwijls vernieuwd wordt, daar het ook, bekennen we dit in vertrouwen, niet zonder voorbeeld is, dat, wat geschreven is, vergeten of in 't geheel niet gelezen wordt, stel ik mij in dezen Eondgaanden Brief voor de voornaamste punten te doen uitkomen , die den grondslag der Vereeniging van den H. Yincentius van Paulo uitmaken. Onze oude Medebroeders zullen de herhaling vergeven, als zij voor eenige nieuw aangekomenen nuttig kan zijn.

Maar, alvorens in bijzonderheden den geest van ons Reglement te beschouwen, sta mij toe, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat ik u eene gedachte, ik zou haast gezegd hebben eene vrees mededeel, namelijk dat de tekst van het Reglement niet voldoende door al onze Conferen-ciën gekend wordt. Men heeft het in handen , maar men leest bet misschien niet genoeg. Men doorbladert nog gaarne de voorafgaande beschouwingen; men hoort ze in de Conferencie voorlezen, en dat is goed, omdat die beschouwingen de nuttige voorrede van het Reglement zelf zijn, maar den tekst, daar denkt men weinig aan , en daaruit volgt noodzakelijk, dat men , onbekend met den tekst, ligt over den geest dwaalt, en dat men er onwillekeurig toe komt om zich een valsch denkbeeld van de beginselen te maken, waarop de Yereeniging rust.

Mijn eerste verzoek is dus, dat de leden de artikels zelve van het Reglement lezen. Om deze leesstof minder dor te maken, is er door den Algemeenen Raad een Commentaar op elk artikel uitgegeven, onder den titel van

-ocr page 438-

388

verklaring. Ik wenschte dat dit boekje in 't bezit van al onze Medebroeders ware.

Ik kom nu tot de punten, die ik in oias Eeglement als van liet hoogste belang beschouw.

Het eerste^ dat mij te voren komt, is, dat de Vereeni-ging van den H. Vincentius van Paulo voor alles opge-rigt is om hare eigene leden beter te maken. Toen de eerste Conferencie ontstaan is, dacht men niet zooveel armen te ondersteunen als tegenwoordig, men vleide zich niet al het goede te zullen doen, dat later mogelijk geworden is; men wenschte voornamelijk elkander in het geloof te bewaren, zich onderling in de godsvrucht te oefenen , zich te volmaken door het wederkeerige voorbeeld der liefdadigheid. Dit is het punt van uitgang geweest, zoo moet de hoofd- en algemeene gedachte zijn; zoolang de Conferenciën er getrouw aan blijven, kan men haar een, vasten duur beloven. Wat de liefdadige Vereenigingen schaadt, is de eigenliefde, het eigenbelang, de zucht om te schitteren, ja, al deze gebreken zijn volstrekt onvereenig-baar met liet beginsel, waaraan ik hier herinner, want als men lid van de Conferencie wordt alleen om zich zeiven beter te maken, moet men juist daarom noodzakelijk het denkbeeld laten varen om er zich op den voorgrond te plaatsen, om er trotsch op te zijn, om er zich een^ eeretitel van te maken. Men komt er alleen om geheel eenvoudig goed te doen zonder bijoogmerk, om er zich ten slotte, als het moet, te leenen tot het verrigten van nederige, zedige zaken, maar die der ziel nuttig zijn door diezelfde nederigheid en zedigheid. Zou nu in de Tereeniging geen vrede , vertrouwelijkheid voorzitten, zoolang deze geest daar werkzaam zal zijn F Hoe zouden er van die twisten kunnen voorkomen , die uit koude eigen-

-ocr page 439-

389

liefde ontstaan, en die zooveel kwaad aan de liefdadige Vereenigingen toebrengen , wanneer deze het ongeluk hebben daarin te vervallen ?

Men komt dus voor alles in de Vereeniging van den H. Vincentiüs van Paulo om ijveriger christenen te worden; en; zoo als reeds duizendmaal gezegd is, dit beginsel verspreidt op den weg dor Conferenciën een zeer kostbaar licht. Het wijst aan , welke liefdewerken men ondernemen moet: namenlijk die, welke 't meest nabij dit doel brengen, zooals het bezoek der armen; het wijst tevens die aan, die men vermijden moet, omdat zij dit doel in gevaar zouden kunnen brengen, hoewel op zich zelve zeer nuttig voor de armen: namelijk die, welke zich bezig houden met het andere geslacht, als zij jong of in een kieschen toestand zijn. Het geeft de reden aan, hoe eene Conferencie nuttig is, zelfs op die bsvoorregte plaatsen, waar overvloediger Liefdewerken bestaan, omdat nergens te veel middelen om zich te heiligen bestaan. Het geeft steun in die moeijelijke oogenblikken, als de hulpbronnen schaarsch zijn, omdat het leert meer prijs te stellen op den ijver der Leden, op hunne broederlijkheid, hunne deugd, dan op de hulpbronnen, waarover zij beschikken. Het drijft eindelijk de Conferenciën aan om zonder ophouden door gebed en voorlezingen, op een ernstige wijze onder de zitting volbragt, het geestelijk leven in haar midden aan te kweeken, alsmede door een vroine viering van de feesten der Vereeniging, door jaarlijksche retraites voor de leden, zich onderling in het geloof te versterken.

Om dit doel te bereiken bedient zich de Vereeniging als het voornaamste middel, van de Liefdadigheid, en hier kom ik aan het tweede punt, dat uit de studie van het Eeglement voortspruit.

-ocr page 440-

300

En inderdaad heeft onze Yeieeniging uitsluitend dien tak van liefdadigheid in ^t oog, die de zedelijke ellende der armen verzacht door eerst te zorgen voor hunne lig-chamelijke behoeften. Deze werkkring is reeds zeer uitgebreid, hij omvat een eindelooze menigte bijzonderheden, en onze Yereeniging wenscht daar niet uit te geraken. Zij weet overigens , dat andere Yereenigingen , wat zij niet doet, verrigten , en verre van alles te willen omvatten, verheugt zij zich, dat er in den vruchtbaren boezem dei-Kerk ruimte is voor eene oneindige verscheidenheid van liefdewerken. Zoo laat zij ook aan de broederschappen , aan de geestelijke orden de meer verheven oefeningen van het voortdurende gebed, der boetedoening en boetvaardigheid over; zij begeeft zich nooit op het terrein der polemiek, van welken aard ook. Zonder de persoonlijke handeling harer Leden te hinderen, maar zonder er in 't minst ver-anUvoorchdjk voor te zijn, laat zij er zich niet mede in, omdat dit hare roeping, haar werkkring niet is. Zij vreest inderdaad alles, wat onder hare Leden verdeeldheid zou kunnen brengen en de, op het onzijdig gebied der liefdadigheid zoo gemakkelijk te bewaren vriendschap zou kunnen storen, eene vriendschap zoo moeijelijk te bewaren op het terrein der discussie. Zij zet dit beginsel door tot nooit te discuteren, zelfs over de theoretische kwesties der liefdadigheid, en uit haar midden alle discussie over dit punt evenals over elk ander te vermijden: hare rol is eenvoudig te handelen in ^t klein, als het noodig is, maar het meeste goed te bewijzen door hen, die lijden, bij te staan, hen, die bedroefd zijn, te troosten , hun, die dit heilzaam onderwijs verlangen, de geloofswaarheden te leeren, vooral door met voorbeelden voor te gaan. Is het nog noodig hier bij te voegen de zinsnede van het Ee-

-ocr page 441-

391

glemeril in tallooze Rondgaande Brieven herhaald: onze Vereeniginy is geheel liefde, de staatkunde is haar geheel vreemd? Na de vele jaren, die zij in verschillende Staten , onder zoo verschillende omstandigheden sedert haar ontstaan beleefd heeft, is bet bijna overbodig dit punt aan te stippen, omdat men nergens, ik heb het regt zoo te spreken, omdat men nergens dit fondaraenteel beginsel uit het oog heeft verloren. Haar waren van alle zijden en in alle landen geen mannen van naam en van zoo verschillende, tegenovergestelde gevoelens toegevallen, als vooraf niet ware overeengekomen , dat buiten de Vereeniging elk zijne gevoelens bewaren , zijne vrijheid volgens de wetten door die te eerbiedigen zou behouden , maar dat bij onze zittingen al deze denkbeelden geheel moesten worden afgelegd en geheel op zijde gesteld. Ja, God zij dank, onze Yereeniging heeft en zal nimmer, op straf van onder haar eigen gewigt te bezwijken, eenige staatkundige werking, kleur of strekking, zelfs indirect en maar in de verte hebben. Haar eenig devies is : God en de armen. Zij ontzegt zich formeel elk ander.

De liefdadigheid is ons terrein. Mijnheer en geliefde Medebroeder, het is /,00 vruchtbaar en uitgestrekt, dat wij nimmer gebrek aan werkzaamheden zullen hebben. Leggen wij er ons dus op toe het met ijver te bewerken. En hier moet elk onzer Conferenciën, elk van ons zich afvragen, of wij dit genoeg doen. Als wij nagaan, hoede H. ViNCENTius door zijn inspanningen het groote getal liefdewerken, waaraan hij zich gewijd heeft, tot stand heelt gebragt; wanneer wij vooral denken aan de onbegrensde liefde, die hij den armen toedroeg, hoe hij zich geheel aan hen toewijdde, van den morgen tot den avond, jaar uit jaar in, niet voor een' tijd maar voor geheel zijn leven, dan kunnen wij niet anders dan een' blik op ons zelve

-ocr page 442-

392

slaan en toestemmen, dat wij zeer weinig, dat wij niets doen. Laat dit denkbeeld ons niet ontmoedigen. Mijnheer en geliefde Medebroeder; dat het ons in tegendeel aanspore om dat bewonderenswaardig voorbeeld nabij te komen, om iets niet alleen van onzen overvloed, maar van het ons aangename, ons nuttige, zelfs van liet ons noodige te geven ! Laten wij ons vooral beijveren om den armen van onzen tijd te geven, die dikwijls verbeuzeld wordt, van ons hart, dat wij hun te dikwijls weigeren, van onze genegenheid, waarvoor zij veeltijds zoo gevoelig zijn, en eindelijk van onze gebeden, waarop zij regt hebben en waaraan wij misschien dikwijls vergeten hen deelgenoot te maken. Ja, innig heb ik de overtuiging, en krachtig, zooals ik haar gevoel, druk ik ze uit, indien wij allen eenige oogenblikken over deze punten nadachten, de Conferenciën zouden een heilzame aandrift gevoelen, en zonder beroep op het publiek, zonder buitengewone middelen, zou het cijfer onzer ontvangsten op eene onverwachte wijze vermeerderen.

Maar o])dat onze liefdadigheid volledig zij, moeten wij zelve de handen aan het werk slaan. Yan den oorsprong-af is overeengekomen, dat wij slechts die liefdewerken zouden ondernemen , die wij zelve ten uitvoer brengen, omdat wij de verdienstelijke vermoeijenissen der liefdadigheid niet wilden ontwijken. Dit punt dient altijd ons voor oogen te zweven, en , sta mij toe dat te zeggen voor eenige nieuwe Conferenciën. In deze, gelukkig maar weinig in getal, bemint men de armen wel, maar men bemint ze op zijn gemak en zonder het zich moeijeliik te maken ; men staat ze bij, maar men bezoekt ze niet met ijver; men laat ze bij zich komen onder voorwendsel dat de wegen lang en slecht zijn, of de bezigheden druk. Dat is, Mijn-

-ocr page 443-

398

heer en geliefde Medebroeder, nog wel een zeldzaam misbruik, Goddank, maar dat ik mij niet kan weerhouden aan te wijzen, van hoe verre ik het ook maar zie opkomen. Als het inderdaad zich herhaalde, zou onze ijver weldra verflaauwen; wij zouden niet meer zijn de dienaars der armen, wij zouden bloot de voorzieners in hunne stoffelijke behoeften worden; wij zouden ons tot verwijfdheid laten verleiden, tot dommelende rust, omdat voor alles de deugd van opoffering wordt versterkt door haar veel te beoefenen. Weldra, ik durf het zeggen, weldra zou het met onze Vereeniging gedaan zijn. Laat ons dus vooral die ver-flaauwing in het bezoek der armen vlieden; vermijden wij ze ook o]) de dorpen, waar men ook dikwijls den afstand en de gewoonte als verontschuldiging aanvoert. Laat ons zelfs het bezoek der armen om de veertien dagen, zoo als men het op de dorpen somtijds voorstelt, geen gewoonte doen worden, dit zou een naaste neiging zijn tot de verfiaauwiug, die ik bestrijd; dit zou een vermindering van den liefdadigen gloed in ons zijn; dit zou zijn den geest van opoffering en toewijding verzaken. Volgen wij integendeel die goede Medebroeders buiten na, die alle dagen misschien twee uren ver arme huisgezinnen gaan bezoeken, en zulks door modderige wegen, sneeuw, regen , hitte, en die door hunquot;' ijver ons stedelingen zouden beschamen, indien wij minder naauwkeurig en stipt waren.

Het derde punt, dat ik in ons Reglement opmerk, Mijnheer en geliefde Medebroeder, is de innige gehechtheid van onze Conferenciën aan de Kerk, en hare opregte onderwerping aan de kerkelijke overheid. Het is reeds gezegd, dat onze Vereeniging zich gelukkig zou achten, als hare leden de ijverigste parochianen, de getrouwste diocesanen.

-ocr page 444-

394

de ijverigste christenen waren. En, inderdaad, waarom zouden onze vergaderingen onder aanroeping en bescher-niing van een' heilige geplaatst worden; waarvoor onze gebeden, onze feesten, onze vrome gebruiken, als wij niet innig aan de Kerk gehecht moeten zijn : als wij ook niet werkten om haar te doen lief hebben en eeren, als wij haar niet als een moeder moesten dienen, en ons als de nederigsten harer kinderen beschouwen ? Dit punt is onder ons altijd als van veel belang gehouden, en als zoo vele. Bisschoppen de stem verheffen, als de Paus over ons zijn' plegtigen zegen uitspreekt, kan dit voor elk onzer niet anders dan een vermaning zijn om toch den weg te blijven bewandelen, die voor oi.s liefdewerk zoo heilrijk en voor onze gewetens zoo zoet is.

Wat nu te zeggen van den geest van eenvoudigheid? Niets is door den 11. quot;Vincentius meer aanbevolen, die wilde dat men het goede zoude volbrengen zonder omweg, zonder kunst, zonder ijdelen waan; niets is dan ook beminnelijker, niets wordt door de menschen , zelfs de onverschilligsten , meer hooggeschat. Bidden wij, Mijnheer en geliefde Medebroeder, God dat wij aan deze deugd getrouw blijven, die een getrouwe gezellin en sterk schild der nederigheid is. Doen wij liet goede om de zaak zelve en niet om de eer, die ons daarom kan ten deel vallen; maken wij het niet zonder noodzaak bekend, omdat ons dit de voornaamste verdienste zou wegrooven; of als wij verpligt zijn er van te spreken, doen wij dit dan eenvoudig als van eene zaak, die eigenlijk niets buitengewoons heeft; laten wij ons vooral wederzijds geen wierook toezwaaijen; wachten wij ons in de verslagen en redevoeringen elkander het weinige goed, dat onder ons gedaan wordt, toe te schrijven, onze liefdewerken als belangrijk

-ocr page 445-

895

te beschouwen, waardig om de aandacht tot zich te trekken; want anders zouden wij gevaar loopen de schoone deugd van eenvoudigheid te verliezen.

Meer andere zaken zouden hier nog aan te stippen ziju} Mijnheer en geliefde Medebroeder; maar ik bepaal er mij bij u er een onder de aandacht te brengen, die ons bijzonder dierbaar is, namelijk den geest van innige hartelijkheid onder de leden. Hartelijkheid, eendragt, gulle vrolijkheid, dat maakt de Conferenciën levendig, doet ze haren leden lief worden, maakt ze voor jonge lieden aantrekkelijk. Zonder die oogenschijnlijk weinig beduidende voorwaarden, kan een Confereiicie talrijk zijn, misschien rijk, zelfs liefdadig en ijverig, maar het voornaamste element van duurzaamheid ontbreekt haar. Zij zal als een gebouw zijn zonder cement tusschen de steenen. Ik vestig uw aandacht op dit onderwerp en geloof, dat het nuttig is in eenige practische bijzonderheden te treden.

]ü. Om de hartelijkheid te handhaven is het noodig, dat als iemand lid eener Conferencie wordt, de President met hem nader kennis make dan bij een korte voorstelling in de zitting; ook moet dat lid noodzakelijk met de andere leden der Conferencie in betrekking gesteld worden. In eenige Conferenciën, wier personeel talrijk is, zijn de nieuwe leden haast geheel onbekend, weten de naaste buren hunne namen niet. Dat is een groot kwaad, omdat deze leden geenszins aan hunne Conferencie gehecht raken, zij staan er alleen, onbekend; zij verbeelden zich misschien, dat men niet om hen geeft, en te dikwijls verlaten zij het liefdewerk uit tegenzin en verveling. Ik verzoek de Voorzitters en alle Medebroeders op dit punt te letten. De gevolgen van deze misbruiken zijn

-ocr page 446-

•ÜÖ6

ernstiger, dan men bij den eersten opslag denken zou.

2°, Het is van groot belang, dat de feesten der Ver-eeniging naauwkeurig gevierd worden. In die stichtelijke bijeenkomsten worden de leden naauwer aan elkander \ erbonden door den band des gebeds. Eene Confereneie, waar men naanwgezet de feesten bijwoont door het Re-glement aangeduid , waar men niet afwezig blijft uit de Missen voor de Medebroeders, voor de overledene armen, zulk eene Confereneie, zeg ik; is noodzakelijk zeer eensgezind, zeer hartelijk; want men put de eenheid, de goede verstandhouding aan de bron van alle vrede, van alle wezenlijke hartelijkheid.

3°, Een zeker getal Conferenciën hebben de ge-woonte om gedurende het jaar godvruchtige bedevaarten te doen, tot welke zij zich gemeenschappelijk begeven. Die gewoonte, zoo nuttig voor het geloof, is zulks ook voor de hartelijkheid. Onderweg leert men elkander kennen, verbindt men zich met elkander; men kan openhartig spreken met elkander, hetgeen niet mogelijk is gedurende do zittingen, en wat het bijna evenmin is na de bijeenkomst. Overal, waar dit gebruik ingevoerd is, geven onze Medebroeders er de goede uitkomsten van te kennen; zij zijn er van teruggekeerd meer gehecht aan elkander, meer bevriend, bijgevolg meer geneigd om elkander gezet op do Confereneie weder te zien. Laat ons hopen dat die bedevaarten algemeen zullen worden. Er zijn weinig steden, nabij welke geene vroegere of nog bestaande bedevaartplaatsen zijn, abdijen of plaatsen geheiligd door de tegenwoordigheid der heiligen. Zou het voor onze Yereeniging geene vreugde zijn, zich tot die godvruchtige oefeningen te vereenigen daar , waar zij nog bestaan, ze weder in het leven te roepen.

-ocr page 447-

daar, waar zij hebben opgehouden? Zou het voor haar geen dubbele zegen zijn? (!)

Zoodanig zijn. Mijnheer en geliefde Medebroeder, de punten, die ik als de voornaamste beschouw in ous Reglement, en die ik u in overweging geef. Ik hecht er meer gewigt aan, ik beken het u, dan aan de geldelijke middelen, dan aan de stoffelijke voordeden, die ik echter in geenen deele minacht; want indien wij wezenlijk liefdadig, wezenlijk christenen zijn, zullen wij den armen aanmerkelijk veel goeds bewijzen. Meer dan ooit hechten de armen gewigt aan de genegenheid, waarmede men hen behandelt; meer dan ooit zijn zij geneigd om te zien naar de wijze, waarop men hun geeft, veel meer dan naar de gift zelve; de weldaad komt hun al te dikwijls voor als de voldoening eener schuld; maaide vriendelijkheid, dc voorkomendheid, waarmede mende aalmoes doet vergezeld gaan, wekken altijd, in den hoog-sten graad hunne dankbaarheid op. Hechten wij ons bijgevolg aan die innerlijke deugden; zoo zullen wij het hart van onzen heiligen Patroon verheugen, en wij zullen in het voetspoor zijner deugden wandelen.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de uitdrukking mijner opregte en hartelijke genegenheid in onzen Heer.

Auolphe BAUDON.

President.

(1) Om de in Nederland bestaande wetgeving heeft de Hoofdraad het steeds ontraden, date een Coni'erencie als zoodanig en dus als ligchaam aan dergelijke bedevaarten deel neemt. Teder lid kan toch wel aan zijne devotie gevolg geven.

-ocr page 448-

XVIII.

Rondgaande brief van den algemeenen President der vereeniging

AAN DE PRESIDENTEN DER KADEN EN CÜNPERENC1 EN.

Parijs, 1 November 1859,

feest van Allebeiligen.

Mijnheer en geliefde Medebroeder ^

Onze Vereeniging gfiat, zoo als uit het nu uitgekomen Algemeen Verslag en de maandelijksche mededeelingen van het Bulletin blijkt, vooruit. Wij moeten God daarvoor regt dankbaar zijn, omdat men met reden hopen kan, dat deze vermenigvuldiging van Conferenciën aan onze beminde armen meer hulp doet toevloeijen, en dat zij, door de zoete beoefening der liefdadigheid, den ijver der Christenen zal vermeerderen. Maar zal deze vermeerdering van het getal onzer Conferenciën ons eene zuivere vreugde doen smaken, dan moeten de nieuwe zoowel als de oude Conferenciën , regt doordrongen blijven van den geest onzer Vereeniging, en over dit punt, dit zoo ernstige punt, wenschte ik nu met u te spreken.

Als ik nadenk over hetgeen wij over dit onderwerp te wisselen hebben, schijnt het mij toe, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat de pligten onzer Leden in twee woorden zamen te vatten zijn: geven en handelen.

-ocr page 449-

399

Geven, eerst zijn geld, dan zijn' tijd, zijn hart: handelen, dat is te zeggen, zich met ijver en zonder ophouden met de belangen der armen bezig houden; zich niet vergenoegen met hetgeen men gedaan heeft, maar trachten iederen dag meer en meer te doen voor de stoffelijke ondersteuning van hen, die lijden en vooral voor hunne geestelijke verbetering, is dat inderdaad niet de geheele taak onzer Medebroeders, is dat niet de dubbele levensvoorwaarde van den duur en de uitbreiding onzer geliefde quot;Ver-eeniging ? Laat ons dus eenigszins verder in deze dubbele gedachten indringen; misschien zullen er nog eenige praktische uitkomsten uit volgen.

Onze eerste pligt dan in de Vereeniging van den H. Vincentius is te geven. Hare leden zijn niet de min of meer ijverige en oordeelkundige uitdeelers der aalmoezen van het publiek; zij zijn voor alles geroepen om zelve te geven, uit hunne eigen beurs, van hunne spaarpenningen , van hun' overvloed, en wat zij van buiten ontvangen moet, slechts een toevallige bate zijn, waarop zij niet moeten rekenen.

^Vervullen wij dezen pligt overal, altijd? Zijn de bijdragen, die wij wekelijks in de kas der Conferenciën storten, geëvenredigd aan de middelen , die de goddelijke Voorzienigheid ons geschonken heeft, of wel zijn zij niet met te veel karigheid afgemeten ? Hier, Mijnheer en geliefde Medebroeder, wil ik mij niet als regter opwerpen, vooral niet als berisper van eenige Conferencie; maar ik vraag, ik doe een beroep op elks streng geweten. Ik verzoek haar de oogen te slaan op hare jaarlijksche eindre-kenmgen, zoo als men ze ons voor het Jaarlijksche Verslag zendt, om te zien wat het totaal harer ontvangsten is en voor welk deel de bijdragen der Leden daarin figureren.

-ocr page 450-

400

Als dat deel groot is, geëvenredigd aan het vermogen, aan den stand der Leden , dan kan zij zichzelve geluk weuschen; maar indien, zooals ik reden heb te vreezen, het antwoord niet overal voldoende is, dat dan de Con-ferenciën, die zich verwijtingen te doen hebben, het edelmoedige besluit nemen in het vervolg anders en beter te handelen. Betrekkelijk dit onderwerp heeft men dikwijls aan den Algemeenen Raad gevraagd, of bet niet goed zoude zijn voor elk Lid een minimum vast te stellen voor de collecte. De Algemeene Eaad heeft zich met dit denkbeeld niet kunnen vereenigen om twee redenen : ten eerste, omdat de bijdragen altijd uit eigen beweging en vrijwillig moeten gegeven worden; ten tweede, omdat dit onmogelijk te bepalen zoude zijn. Want wat genoeg zoude zijn voor eene rijke stad, zoude voor een dorp of een arme streek overdreven veel zijn.

Maar als de algemeene Kaad voor allen geen minim,um heeft kunnen vaststellen als gematigde gift voor de weke-lijksche collecte, dan is niets wenschelijker en gemakkelijker dan dat elk voor zich het minimum vaststelle, dat hij geven kan, en het voor God en zijn geweten bepale. Overigens, als wij den geest der liefde bezitten, is het dan niet aan te nemen, dat wij het deel der armen veel grooter zullen doen uitvallen, dan iemand anders dat voor ons had durven bepalen.

En inderdaad, wanneer wij in Gods tegenwoordigheid nadenken over het gebruik onzer goederen, ruim of bekrompen , over de uitgaven, die wij doen voor onze vermaken of voor aalmoezen, voor onze tafel, onze meubels, dan kunnen wij voor ons zelve strenger zijn dan iemand dat ooit voor ons had kunnen wezen, en kunnen wij bij gevolg voor de armen meer afzonderen dan de meest

-ocr page 451-

401

onverzadelijke collectant van ons zou hebben durven vragen.

Gij herinnert u misschien betrekkelijk dit punt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de redenering van een* onzer Medebroeders van een duitsche dorp-Conferencie. Hij vroeg zich zeiven af, of hij genoeg aan de armen gaf, en zoo oppervlakkig antwoordde hij zich zeiven, dat hij alles deed wat hem mogelijk was. Evenwel, daar hij vurig wenschte nog meer te kunnen geven, vergenoegde hij zich niet met dit eerste antwoord, en hij onderzocht op welk hoofdstuk zijner huishouding bij nog eenige bezuiniging kon maken. Eensklaps viel hem een heel eenvoudige maar uitmuntende gedachte in. „Ek rook,quot; zeide hij, „en geef eiken dag 25 c. voor mijn tabak uit! Welnu, men kan zonder dat leven, terwijl de armen zonder brood niet kunnen leven. Ik zal dus niet meer rooken, en mijne 25 c. in de kas der Conferencie storten.quot;

Dit offer was edelmoedig. Mijnheer en geliefde Mede-broeder, en wie zou dat hebben durven vragen? Toch legde onze Medebroeder zich dat op; zijne gezondheid ging er niet minder goed om, en de beurs der Conferencie slechts te beter. Als elk zijn levenswijs zoo nazocht, als hij van den eenen kant het budget zijner liefhebberijen, zijner tijdverdrijven, zijner weelde opwoog tegen dat der liefdadigheid , en als hij met zijne overtollige uitgaven deed wat onze duitsche Medebroeder met zijn' zoo ingewortelden lust voor tabak deed, tot welke hoogte zouden de inzamelingen der Conferenciën niet stijgen, en hoe zou het budget der armen niet verhoogd worden? Ik vraag dus. Mijnheer en geliefde Medebroeder, al onze Medebroeders dat vrijwillige maar ernstige onderzoek te willen doen. Ik hoop dat het vruchten zal dragen, en dat

-ocr page 452-

402

de penningmeesters onzer Conferenciën er over mogen juichen.

Zijn geld te geven is zijn eerste pligt van een^ leerling van den H. Vincentius van Paülo , maar dat is niet voldoende; men moet ook nog zijnquot; tijd geven, en hieromtrent heb ik misschien nog eenige wenschen nit te drukken. Als ik afga op de klagten van zekere Presidenten, dan drukt de zwaarste last der liefdewerken op een klein getal en altijd dezelfde leden , die men voortdurend op de bres vindt, op zeldzame uitzonderingen na menschen, die elders hun bezigheid hebben, die geen tijd voor hunne liefdadige oogmerken kunnen vinden dan door een soort van voortdurende inspanning, maar welke dien toch weten te dragen door verdubbelde werkzaamheid, door al hun, ledigen tijd te besteden en door goeden wil. Daarentegen zeggen deze Presidenten ook nog, dat hun zoo zeer geene leden met veel ledigen tijd ontbreken, maar dat deze leden op verre na niet de naauwkeurigste zijn, dat zij dikwijls de vergadering niet bijwonen, zoo worden zij door de wereldsche zaken geboeid, door minder of meer wezenlijke verpligtingen, en dat zij daardoor zich onthouden van liefdewerken, die min of meer druk zijn, als de Kokerijen, de Bibliotheken, Patronages, de H. Pamiliën.

Ook hier. Mijnheer en geliefde Medebroader, zal ik mij wel wachten wien ook te laken, en zal ik mij bepalen elk voor zich te verzoeken dat onderzoek naar zijn tijd-verdeeling in te stellen, zoo als ik hem verzocht dat betrekkelijk zijn geld te houden. Het is zeker, dat als er veel geld slecht besteed wordt, er nog veel meer tijd wordt verbeuzeld, soms ook nog zonder genot.

Er zou integendeel zoo veel goeds gedaan kunnen worden

-ocr page 453-

Kgt;8

in ui die ureu, dagen^ weken ^ misschien jaren, die nu in een onvruchtbare ledigheid worden doorgebragt. Met dien zoo gemakkelijk doorgebragten tijd zou men zooveel liefdewerken kunnen oprigten of staande houden,, waarvoor nu nog geen gelegenheid is; men zou zooveel onwetenden kunnen leeren, misschien zelfs zondaren kunnen bekeeren! Het onderwerp is gewigtig; het verdient dat elkeen er ovei nadenke, ware het maar alleen voor de rust van zijn geweten en zijne verantwoordelijkheid voor God.

Ten slotte moeten wij nog om deze gift volledig te maken ons hart daarbij voegen. Hier, Mijnheer en geliefde Medebroeder, kan ik u geen beter voorbeeld geven onder de menschen dan dat van onzen heiligen Patroon, den gelukzaligen Vtncentius van Paulo ; lees zijn zoo treffend leven, overdenk Let met de aandacht, die het verdient, en gij zult zeker de schatten van ware opoffering en liefde bewonderen, die het bevatte. De H. Vincentius van Paulo ondersteunde de armen, niet met een koud medelijden met hunne armoede; hij hielp hen, omdat hij hen uit den grond zijns harten beminde; hij kon hunne smart niet zien zonder er door getroffen te worden, hunne tranen niet zonder mede te weenen. Hoe leed hij, als hij hun lijden niet kon verzachten! Hoe verheugde hij zich als hij ruime hulp voor hen erlangde! Hoe verarmde hij het door hem gestichte genootschap om hun hulp te verschaffen! Hoe wist hij zijn beschroomdheid te overwinnen om ten hunnen behoeve bij de rijken en magtigen te gaan vragen ! Laten wij dit verheven leven bestuderen, Mijnheer en geliefde Medebroeder, en wij zullen in liefde voor de armen ontstoken worden; wij zullen hun [niet alleen ons geld, onzen tijd, maar ook ons hart ten offer brengen.

19.

-ocr page 454-

404

In welk tijdperk bovendien was die overgave van ons zelve noodzakelijker dan tegenwoordig ? Ongelukkig gebeurt het den arme zeer dikwijls, dat hij weinig hecht aan de aalmoes, die men hem geeft en dat hij haar op zich zelve beschouwt als eene schuld; hij vindt haar altijd te weinig voor zijne behoeften, en ter naauwernood behoudt hij er dankbaarheid voor. Maar wat hem nog treft, wat hem, men moet het hopen, altijd zal treffen, is de minzaamheid, waarmede de gift hem gebragt wordt, de kiesch-heid, waarmede men te werk gaat, het hart, dat men toont. Bij dat blijk gevoelt hij, dat men hem waarlijk bemint; hij geeft zich wederkeerig over, hij toont zich geneigd om te luisteren naar de raadgevingen, die men hem brengt, en diensvolgens denkt hij er aan om zijne zeden en zijn gedrag te verbeteren. Indien wij dus waarlijk de genegenheid willen winnen van onze armen om hen te verbeteren, geven wij hun ons hart, bezoeken wij hen , niet met koelheid, met onverschilligbeid, maar met dat volle gevoel, hetwelk de H. Vincentius van Paulo hun betoonde, en dat uitging van eene liefde, aan het hart zelfs van Jesus Christus geput.

Zich aan de armen overgeven onder alle vormen, die ik u zoo even heb aangetoond, zoodanig is Mijnheer en waarde Medebroeder, het eerste woord, dat de pligten van een lid onzer Conferenciën zamenvat; ik ga over tot het tweede woord, dat ik u hierboven heb aangeduid, en ik kom zien, hoe men moet handelen.

En allereerst is het noodzakelijk, dat ik herinner, welke de kring is, waarin onze Conferenciën en onze Medebroeders , in die hoedanigheid moeten handelen ? Het komt mij voor, dat, als gij maar even acht slaat op de Bondgaande Brieven, op de opmerkingen, die het Eeglement vooraf-

-ocr page 455-

405

gaan j het overtollig is in langwijlige verklaringen te treden. „Onze Vereeniging,quot; zegt het Eeglement, „bestaat geheel uit liefdadigheid; de staatkunde is haar vreemd.quot; Een andere Rondgaande Brief herinnert, dat wij als Confe-renciën nooit moeten mededingen met de redactie van staatkundige dagbladen, en de Algemeene Raad, de bewaarder der belangen en beginselen van onze Vereeniging, heeft altijd zorgvuldig de Conferenciën gehouden op dien weg van zuivere en uitsluitende liefdadige werking.

Als ik dan spreek van de noodzakelijkheid van te//«;»-delen, kan het niet zijn , dan in den zin van handelen in de werken van liefdadigheid; dit is te vast een beginsel, om onder ons besproken te worden. Maar deze bepaling gesteld of liever herinnerd zijnde, kom ik de Conferenciën en hare leden smeeken om te handelen, onophoudelijk te handelen, te handelan met al de kracht van hun ijver en van hunne liefde.

Deze gedachte inderdaad moet de Conferenciën ernstig bezig houden, en zij moeten door de stem van hare presidenten, van hare verslaggevers in de algemeene vergaderingen zich zeiven afvragen of zij handelen, of zij iets doen. Zonder twijfel, het is loffelijk eenige armen te bezoeken ; maar is dat genoeg ? Zou men niet dikwijls met meerderen ijver er meer kunnen ondersteunen? Zou men op de zoo korte lijst van de Conferencie niet eenige huisgezinnen kunnen bijvoegen? Ik heb er. Mijnheer en geliefde Medebroeder, de overtuiging van voor verscheidene Conferenciën, en ik zou zeer gelukkig zijn indien deze regelen, die ik tot alle rigt, bovenmatig konden opwekken die leden van ons gezin, van wie men met den Apostel zeggen kan: dorndunt multi. Yervolgens, als men den armen in genoegzaam getal bezoekt, maakt men er werk;

-ocr page 456-

400

van ora de maatregelen te nemen, die dat bezoek vruchtbaar en vollediger maken ? Als men bijeenkomt in de zitting, denkt men aan iets anders dan aan de uitdeeling van bons voor brood en voor vleesch naar gelang van het gebrek der armen, of wel gaat men verder dan die zorg, loffelijk zeer zeker, doch onvolkomen ? Maakt men er werk van de kinderen naar den catechismis, naar eene goede school te laten gaan, aan de ouders goede boeken te geven, die hen van de kwade terughouden en hen daarenboven onderwijzen in de waarheden des geloofs? tracht men de armen te doen vooruitgaan in goed gedrag, in zedelijkheid, in godsdienst? Uit het stoffelijk oogpunt, als er stappen te doen zijn om een^ bediende te plaatsen, werk te vinden voor een' ambachtsman, geeft men zich genoegzame moeite, handelt men in één woord met die kern, die de liefde geeft? Ziedaar, Mijnheer en geliefde Medebroeder, een eerste onderwerp van overdenking.

En verder zijn in de groote steden, waar wij zooveel Conferenciën tellen, ontelbare bevolkingen, die, beslommerd door de werkzaamheden van de nijverheid, zonder praktische godsdienst en zelfs zonder geloof leven. Het huwelijk wordt er niet ingezegend door de Kerk, de eerste Communie wordt niet gedaan of geschiedt zonder voorbereiding; somtijds worden de kinderen niet gedoopt (1). Als wij voortsleuren zullen wij weinig denken aan die menschen, die zoo moeijelijk zijn te naderen, wier zeden

1

Men moet echter waken tegen een misbruik dat een pastoor van een der armste voorsteden van Parijs ons vroeger aanwees, dat van herhaalde doopsels. Om die heiligschennis te vermijden, in het goed zich aan de parochiën te vergewissen, dat de kinderen

diet gedoopt zijn

-ocr page 457-

dikwijs zoo bedorven zij a ^ maar die men om die reden meer dan anderen moet beminnen in Jesus Christus , omdat zij meer misdeeld zijn. Gaan wij dan tot hen met voorzigtiglieid ongetwijfeld ^ met voorzorgen door ons van de noodige narigten te voorzien; maar laat ons moedig gaan. De zielen, hoe verlaten ook, zijn daarom niet minder vrijgekocht door het bloed van Jesus Christus, en als wij er, al ware het slechts eenige, van kunnen redden, moeten wij ons wel beloond achten voor God.

Wij moeten van dien kant handelen door werk te maken, niet alleen van de gewone armen, maar vooral van de misdeelden des geloofs; doch wij moeten nog op vele an dere wijzen handelen. Zoo houdt onze Conferencie zich misschien alleen bezig met het bezoek der armen, tot heden toe heeft zij aan gene andere liefdewerken gedacht; lezen wij de verslagen na van het Bulletin, de geschiedenis der liefdewerken, vervat in de verslagen , en laat ons zien wat toepasselijk is in onze Conferencie. Indien het Beschermerschap te moeijelijk is, als de Heilige Familie voor haar te omslagtig is, laat ons eene Bibliotheek daar-stellen. Fiidien de smaak voor het lezen niet zeer verspreid is onder de bevolking, laat ons ten minste kerkboeken, leerzame en godsdienstige boeken geven (^. Indien er integendeel gelezen wordt, en indien de leesstof, zooals

(l) Diemuingaande kunnen wij hier niet te veeJ aanbevelen de uitmuntende boeken, bekend onder de namen van Handhoek voor ,den soldaat, Handhoek voor den landbouwer, Handhoek voor den amhachtsman, Handboek voorden zeeman en Handboek voor de huismoeders. Dat is voor vele lieden eene bibliotheek van genoegzame godsvrucht, omdat men er de noodzakelijkste gebeden in vindt, de mis, de evangeliën , enz enz. Het Dépot is aan het Algemeen Secretariaat,

-ocr page 458-

40 s

maar al te dikwijls, maar weinig christelijk is, leggen wij liet er op toe om, derhalve de christelijke Almanakken en de Petites Lectures, die talrijke boeken van uitspanning te verspreiden, die het Bulletin van tijd tot tijd aanbeveelt, en die het goed is in handen te geven aan de lieden, die smaak voor het lezen hebben gekregen. In één woord, onder den eenen vorm en onder den anderen, trachten wij den werkkring van onze Conferencie uit te breiden en dien niet te laten kwijnen.

Ik wil niet lang op dat stuk aandringen. Mijnheer en waarde Medebroeder; ik zal mij alleen bepalen u te doen opmerken dat, indien elke Conferencie in ijver verdubbelde, indien elk lid poogde om het meest mogelijk te handelen en om zich heen alles te doen, waartoe hij in staat is, er een onmetelijk, onberekenbaar goed zou gedaan worden, dat onzen heiligen Patroon zou verheugen, en dat over onze dierbare Yereeniging de overvloedigste zegeningen Gods zou doen nederdalen. Trachten wij dan die zegeningen te verdienen, wij zullen er het eerst voor beloond worden door de vreugde van ons geweten.

Ik eindig dezen brief. Mijnheer en geliefde Medebroeder, met een ondergeschikt punt, dat niettemin van een vrij algemeen belang is; ik wil spreken van de verspreiding van het 'Bulletin en van het Handhoek der Vereeniging.

Gij weet, waarom het Bulletin ondernomen is; het is met het doel om aan de Conferenciën wederkeerig berigten mede te deelen, om in een maandelijksch verslag te vereenigen wat de verslagen van elke meest leerrijks en be-langrijksch bevat; het is ook om den gemeenschappelijken geest der Yereeniging te onderhouden door berigten, die onze overleveringen in het geheugen brengen en verklaren. Het Handboek, tegenwoordig in twee deelen verdeeld, die

-ocr page 459-

409

men\ naar goedvinden kan scheiden, bevat behalve het Reglement met de verklaring, de Breven van aflaten der Yereeniging, het onderrigt voor de zamenstelling der Con-ferenciën, de gebeden ten gebruike van de Vereeniging en bijzonder de getijden van den H. Vincentius van Paulo. Men heeft er ook nog uittreksels in geplaatst van de voornaamste Rondgaande Brieven der algemeene Presidenten en de geschiedenis der Vereeniging.

Het Bulletin en het Handboek zijn derhalve twee standaard-werken voor de Conferenciën en hare leden. Het is van belang, dat men ze leze, dat men ze raad-plege; het is noodzakelijk voor de oudere leden om niet te geraken tot het vergeten van den geest der Vereeniging; het is noodzakelijk voor de nieuwe leden, om die te leeren kennen. En echter bespeurt de Algemeene Raad, dat de verspreiding van het Bulletin en van het Handhoek niet overeenstemt met den aangroei van het getal der Conferenciën; er zijn er zelfs, waarin zij bijna onbekend zijn, waaruit niets kan ontstaan dan eene vertraging van ijver, en, op den langen weg, eene afwijking van den geest en van de overleveringen onzer Vereeniging. Ook roep ik op dat punt al uwe aandacht in, opdat het Bulletin in elke Conferencie gelezen worde, ten minste het gedeelte der Algemeene Berigten, opdat de leden, die het kunnen doen, er op inteekenen, en ook het Handboek in handen kome van alle onze Medebroeders, ten minste van het meeste gedeelte.

Er blijft mij niets overig. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dan onze dierbare Vereeniging aan te bevelen

(1) In de tegenwoordige uitgave van 1877 zijn eenige der hier opgenoemde punten achterwege gelaten.

-ocr page 460-

410

in uwe vurige gebeden en in die van uwe Conferencie, aan wie gij zonder twijfel dezen brief wel zult willen voorlezen/ Een nieuw jaar zal weldra beginnen. Bidden wij Onzen Heer Jbsus Christus , zijne heilige Moeder en onzen gelukzaligen Bescliermlieilige, opdat dit voor ons gelukkig zij, en dat wij er in werken om de armen, onze broeders, en de Kerk, onze heilige Moeder, wel te dienen.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de uitdrukking van mijn toegenegen eerbied in O. H. C.

Ad. BAUDON.

President der Vereenujing,

-ocr page 461-

411

XIX.

Rondgaande Brief aan de Presidenten der Raden

en Conferenciën.

Parijs, 1 November 1860, Allerheiligeu.

Mijnheer en geliefde Medebroeder!

Om aan een onzer reeds oude gebruiken gevolg te geven, wil ik mij met u over de belangen van onze dierbare Vereeniging onderhouden. Elk jaar doet omtrent dit tijdstip die mededeelingen terugkeeren, en het schijnt, dat die in het verVolg moeten voortduren. Want daar de verzending der statistieke opgaven aan den Raad het goede doet kennen, dat in elk der deelen van ons liefdewerk. verrigt wordt, en hem in vertrouwelijke gemeenschap stelt met iedere Conferencie ^ door hem in zijn liefdadig leven te doen deelen, komt de jaarlijksche Rondgaande Brief van den Raad aan de Conferenciën de vrucht, de resultaten van dat werk en de overwegingen, die hij bij zich zeiven gemaakt heeft, mededeelen. Aldus onderhoudt men enkel door den band der hartelijkheid, der overtuiging en van het goede voorbeeld die eensgezindheid van gedachten en van inzigten, die de bekoorlijkste zijde der Vereeniging van den H. Vincentjlus van Paulo uitmaakt.

-ocr page 462-

412

Het algemeen verslag, dat reeds in het Bulletin verschenen is, geeft ii den zakelijken inhoud van onze voornaamste liefdewerken en een overzigt van hun zede-lijken en stoffelijken vooruitgang; dus zal ik daarop niet terugkomen; maar ik geloof voor allen iets nuttigs te doen, door u vrijmoedelijk eenige algemeene resultaten bloot te leggen, die den Eaad getroffen hebben , en door u de zwakke punten aan te toouen, die wij opgemerkt hebben. Het is niet om elkander vruchteloos loftuitingen te geven, dat wij briefwisseling houden, maar om meer en beter te leeren doen.

Ongetwijfeld als ik al onze liefdewerken in aanmerking neem, moet ik met innige dankbaarheid voor Gods goedheid doordrongen zijn, die ons veroorloofd heeft, die te volbrengen. Ik kan niet nalaten God te loven, dat Hij door ons gering gezelschap, zooals de H. Vincentius van Paulo zou gezegd hebben, zooveel verhongerden gevoed, zooveel verstijfden verwarmd, zooveel behoeftigen gekleed, zulk een groot getal onwetenden onderwezen en zoovele aan zich zeiven overgelaten kinderen op den weg1 der zedelijkheid en der godsdienst geleid heeft, die misschien zonder de hun aangebodene hulp voor tijd en eeuwigheid verloren zouden gegaan zijn. Ik verheug mij vooral, dat door onze Conferenciën eene menigte jongelieden, die anders hun geloof verloren zouden hebben, het behouden, veredelen, het in de beoefening der liefdadigheid bevestigen, en dat door dit geheel goddelijke middel de godsvrucht wordt opgewekt bij christenen, die zonder twijfel opregt, maar misschien te flaauw zijn inliet geloof en de godsvrucht. Ja, al die gedachten houden mij bezig, wanneer ik het jaarlijksch verhaal onzer liefdewerken lees, en zij verhoogen de toegenegenheid en

-ocr page 463-

413

liefde, die ik voor onze Vereeniging koester, even al ik vertrouw, dat zij die in uwe harten zal vermeerderen; ja, ik zou denken aan de dankbaarheid jegens God te kort te doen, indien ik niet begon met deze opwekking tot innige dankbaarheid te uiten !

Maar, indien ik met ter zijde stelling der algemeene resultaten van ons liefdewerk in bijzonderheden treedt; vooral indien ik in plaats van het geheel, dat van God komt, de uitvoering zie, die van ons komt, en bijgevolg zoo onvolmaakt is, komt het mij zoo duidelijk voor, dat wij nog vele vorderingen hebben te maken, vele punten te hervormen. Laat ons dit zamen overdenken , Mijnheer en geliefde Medebroeder, om er iets nuttigs uit te trekken ter ondersteuning en ter ontwikkeling onzer dierbare Conferen-ciën. Ten eerste, om slechts iets stoffelijks te nemen, is het cijfer onzer wekeiijksche koliekten, dat is te zeggen het bedrag der persoonlijke bijdragen , die wij ten voor-deele onzer armen storten , voldoende ? Vele Medebroeders ik weet het, zijn zeer edelmoedig: vele Conferenciën geven hieromtrent uitmuntende voorbeelden; maar, om kort te gaan, zonder iemand te beoordeelen, doen wij alles wat wij zouden kunnen doen? Hoe toegevend ik ook in het vellen van een oordeel moge wezen, kan ik niet nalaten te zeggen, dat wij hieromtrent onmetelijke vorderingen te maken hebben. In een groot getal Conferenciën , in rijke steden en waar bij gevolg welgestelde leden zijn, overtreft het bedrag der wekeiijksche koliekten geen 20 fr. per lid voor het geheele jaar. Somtijds is dit cijfer beneden 15 of 10 franken.

Nu opregt gespreken, gemiddeld 20 fr. per jaar, is dat voldoende voor onze liefdadigheid ? Indien wij slechts deze geringe som het geheele jaar voor onze Conferen-

-ocr page 464-

414

ciën opofferen, kunnen wij dan zeggen, dat wij haar beminnen, aan haren voorspoed hechten? Als wij dat den armen geven, kunnen wij dan zeggen, dat wij behoorlijk aalmoezen geven, dat wij leerlingen van Jbsus Christus, navolgers van den H. Vincentiüs van Paulo zijn? Ik beoordeel niemand, versta dit wel; ik weet integendeel dat er onder ons een groot verschil van stand heerscht, en dat voor menigen broeder een aalmoes van 20 fr. de laatste penning der weduwe is: maar hoevelen zijn er niet buiten deze minder vermogende broeders, die hunne aalmoezen aanzienlijk konden vermeerderen! Gaan wij eens bedaard na, wat ons onze genoegens en onze liefdadigheid kosten, alsmede de reizen, de jagt, de weelde der tafel, van het huisraad en de opofferingen ten voor-deele der armen en wij zullen er zeker uit besluiten, dat wij altijd mild zijn bij onze vermaken, terwijl wij onophoudelijk kariger worden jegens de armen en jegens God.

Dit onderwerp is onder ons reeds meermalen besproken; maar al moet ik het dan meermalen herhalen, ik meen er op terug te moeten komen en er sterk op aandringen: want het betreft voor alles het bestaan en de toekomst onzer Conferenciën. Indien hare leden edelmoedig jegens de armen zijn, zoo zij rijke aalmoezen geven, zullen zij zeker door de kracht van dit offer den ijver, de opoffering en de aanlokkelijkheid behouden, die het bestaan van een liefdewerk uitmaken. 2'loo zij integendeel weinig en ver beneden hunne krachten geven, zullen zij langzamerhand in de liefde jegens de armen ver-flaauwen, voor hen hun hart verharden: bij gevolg zullen de liefdewerken hun moeijelijker, verdrietiger vallen, en zij zullen die niet meer doen dan met slordigheid, die alles verlamt, als zij die niet geheel verlaten.

-ocr page 465-

415

Gij ziet dus, Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat dit punt van het hoogste belang is; men zoude met billijkheid kunnen zeggen : „Zeg mij wat eene Conferencie bij de kollekte geeft, en ik zal u zeggen, hoe het met haren ijver is.quot; Waut als men zijn geld geeft, niet in't voorbijgaan, niet eens bij toeval, maar met volharding, dan is men wel gereed om zich zeiven te geven, indien men het niet reeds gedaan heeft.

Maar van eenen anderen kant is die persoonlijke edelmoedigheid van veel belang voor de toekomst onzer Yer-eeniging. Sedert vele jaren ontvangt zij veel van buiten door loterijen, verkoopingen, verkrijgt zij van het liefdadig publiek hulpmiddelen, die haar veroorloven vele armen te bezoeken en veel nuttigs te doen. Maar die hulpbronnen zijn onbestendig; zij hangen van vele uitwendige omstandigheden af, en in zeker opzigt is het te vreezen, dat wij ze zullen missen, ware het slechts door het menigvuldige beroep op het publiek en door het moede worden der inteekeuaren. Wat zal er dan van onze huisgezinnen worden? Wat moeten dan zoovele aan hulp gewoon geworden armen beginnen, die wij uit gebrek aan geld moeten verlaten? Wat zal er van zooveel bijkomende liefdewerken worden, die wezenlijk goed stichten en waarvan men zal moeten afzien ? Laten wij ons niet, Mijnheer en geliefde Medebroeder, aan dat gevaar blootstellen, en, zonder volstrektelijk alle vreemde hulp te verwerpen moesten wij die toch, voor zoover het ons mogelijk is, niet tot grondslag onzer hulpbronnen maken : rekenen wij liever op hetgeen ons niet kan ontbreken, dat is op onze persoonlijke liefdadigheid en op de pogingen onzer beurzen.

Ik hoop dus, dat het gevolg dezer overwegingen, die

-ocr page 466-

41(1

ik u overlever, Mijnheer en geliefde Medebroeder, overal een merkelijke vermeerdering zal zijn der wekelijksche koliekten, dat waar men weinig geeft, men edelmoedig-lijk zal trachten het te doen volgens zijne persoonlijke hulpmiddelen, en dat daar, waar men reeds veel geeft, men nog meer zal geven. Want hoe milddadig wij ook mogen wesen, is onze liefdadigheid nog ver, niet alleen van die van den H. Vincentiüs van Paulo, maar zelfs van die der godvruchtige personen, die hij ons heeft nagelaten als de voorbeelden der in de wereld levende christenen.

Ik houd hiermede op en ga tot eeue andere opmerking over, eenigzins aan de eerste verwant, en die ik heb gemaakt ua het onderzoek der staten, geadresseerd aan den Algemeenen Eaad. Als onze koliekten gering zijn, wordt zulks dan ook niet veroorzaakt, doordien zekere leden zoo gemakkelijk zich van het bijwonen hunner Conferencie onthouden? Ik ben des te eerder geneigd om het te gelooven, omdat in de Conferenciën, waar het cijfer der koliekten het laagst is, de liefdewerken gewoonlijk kwijnen; de armen worden er weinig en niet geregeld bezocht. Wij willen de ware oorzaak van dit kwaad opsporen.

Ik weet het, en ik begeer nooit iets te overdrijven in de pligten mijner Medebroeders; het is onmogelijk, dat in eene Vereeniging, uit in de wereld verkeerende lieden bestaande, met den besten wil niemand afwezig is. Nu zijn het reizen, dan weder gebiedende familiepligten of zaken, die onverwacht opkomen; in vele steden en vooral op het platte land zijn leden, en het zijn gewoonlijk de rijkste en die het best over hunnen tijd kunnen beschikken, die regelmatig en vrij lang uit hunne woon-

-ocr page 467-

417

plaats afwezig zijn. Ik neem dit in aanmerking, en zoo ruim mogelijk., te meer omdat er eenige ijverige leden zijn, die slechts tijdelijk eene Conferencie verlaten om zich bij eene andere te voegen. Maar zijn er buiten deze gedwongen verzuimen geene geheel vrijwillige, welke niet voortspruiten uit bezigheden, die niet uitgesteld kunnen worden, uit familiepligten, die men anders niet kan vervullen , maar uit traagheid en uit eene voor de Vereeniging betreurenswaardige verkoeling. „Nu doe ik al,quot; zegt men tot zich zeiven, „zoo lang hetzelfde, twee, drie ja twintig jaar misschien, en eindelijk wordt het eentoonig. Altijd armen bezoeken, die u niet voldoen in het opvolgen uwer raadgevingen, die altijd lui en traag blijven, en bijgevolg min of meer ongelukkig zijn door eigen schuld; die ten spijt van alle pogingen onverschillig in het godsdienstige blijven, en hunne kinderen na onze bezoeken toch niet beter opvoeden. Zijn deze altijd terugkomende liefdewerken, die zoo weinig troostend zijn, niet vervelend? 2jijn ook die zittingen der Conferencie niet vervelend, die altijd op dezelfde wijze beginnen en eindigen, en waarin men zulke kleine en geringe zaken behandelt bij de groote gebeurtenissen, die de wereld beroeren, en waarin men, om aan het Reglement getrouw te blijven, zelfs eene zinspeling op de godsdienstige vraagstukken vermijdt, die de katholieken zoo zeer bezighouden?quot; Misschien bekent men zich dit niet, veel minder zal men het zeggen; maar gevoelt men daartoe geene neiging, en is dat de oorzaak niet van die verzuimen, die de presidenten bedroeven, de kas verarmen en de liefdewerken ten voordeele der armen zoo zeer verminderen ?

Ach! als dit zoo is, Mijnheer en geliefde Medebroeder,

-ocr page 468-

418

kan ik geen te dringend beroep op uwen ijver doen, om die onzer Medebroeders, die in deze denkbeelden mog-ten verkeeren, van liet dwaalspoor af te helpen. Zonder twijfel is het eenigermate eentoonig, maar eigenlijk is het als het regte en zuivere leven van den christen, als de voltooijing der eenvoudige, maar verdienstelijke pligten, die in het huisgezin, in het bijzondere leven den vader, den goeden echtgenoot, den goeden burger uitmaken : het is eentoonig, als de daden van het christelijk leven, als onze morgen- en avondgebeden, als de offeranden der Kerk, als de ceremoniën, die altijd dezelfde zijn en niet naar den luim der nieuwigheidsminnaars veranderen, maar daarom niet minder fraai en geschikt zijn, om de ziel te voeden. Die eentoonigheid is die van het goede, die der eenvoudige maar wezenlijke deugd, en als wij zouden beginnen die lastig te vinden, komt dit omdat wij onzen ijver voor onze armen en ons liefdewerk voelen verflaauwen, en wat nog erger zoude zijn, den ijver voor God en Zijne Kerk.

Als wij dus in dit denkbeeld verkeeren, laten wij het dan uit onze ziel verdrijven als een gevaarlijk denkbeeld, of liever laat ons overwegen en het hart naar boven verheffen. Bij den aanvang van dezen brief verheugde ik mij met u over die vele werken, waaraan het jaarlijk-sche algemeene verslag herinnert; maar is het niet iets grootsch en schoons er aan mede te werken, al is het ook weinig beteekenend? Als onze Vereeniging verslapte, als hare aalmoezen kwijnden, zoude er dan in de inkomsten der armen geen droevig en beklagelijk deficit zijn? Zouden er niet vele moeders zijn, die hare kinderen zuchtende zonder brood zouden zien en zonder kleeding? Zouden er geen grooter getal mannen en vrouwen zijn,

-ocr page 469-

410

die., weinig in hunne godsdienst onderwezen, er niet meer van hooren spreken ? Zoude de pest der vereenigingen zonder huwelijk; der kinderen zonder doopsel en eerste H. Communie niet veld winnen en zich droevig uitbreiden ? En wij zelve , van onze gemeenschappelijke gebeden verstoken^ en ook van onze godvruchtige voorlezingen, van de stichting onzer gemeenschappelijke feesten,, van de nederige beoefening der liefdadigheid, zouden wij in onzen ijver, onze liefde niet verflaauwen ? O! Mijnheer en geliefde Medebroeder, ik word door bedenkingen overstelpt, gelijk het zonder twijfel met u ook het geval is, en indien deze bekoring tot moedeloosheid een der leden uwer Conferencie kwelt, vertrouw ik, dat gij die zult weten te overwinnen, door hem het wezenlijk goede onzer Conferenciën voor te houden, en door hem aan te toonen, welk ongeluk het zoude zijn die te zien verslappen en verflaauwen.

Ik hoop dus, dat wij met vernieuwden moed onzen arbeid zullen hervatten , dat wij er met den oorspronkelijke!! ijver en met de vreugde onzer jeugd aan zullen beginnen, en dat wTij, niet te vreden met getrouw op te komen, ook tot onze vrienden, die ons liefdewerk niet kennen en deel daaraan konden nemen, zullen zeggen: „Gaat met ons naar de armen, komt en ziet hoe goed dat is. De liefdadigheid is een genot zonder knaging; want, zelfs dan, wanneer zij haar doel niet volkomen bereikt door de schuld van den bezochte, geeft zij toch de voldoening van cenen vervulden pligt.quot;

Eene derde opmerking die mij bij het beschouwen der statistieken te binnen gekomen is, is dat zekere Conferenciën niet genoeg bedacht zijn op het liefdewerk, dat

het godsdienstig onderwijs der armen ten doel heeft.

20

-ocr page 470-

420

Het is waar, dat wij hen, die wij bezoeken, in de tij-deJijke behoeften moeten bijstaan, opdat de arme ledematen van Jesus Christus geenquot; honger, geene koude en naaktheid lijden. Het is even waar, dat, als wij onze armen tehuis gaan opzoeken, aan hunnen haard gaan zitten om hun de bon voor het noodige brood en vleesch te brengen, wij hun ook de belangrijker aalmoes van goeden raad, waarheid en liefde tot Jesus Christus brengen; maar dat alles moet ons niet afkeeren van de

o '

liefdewerken, die het godsdienstige onderwijs der armen onmiddelijk beoogen, zooals het Patroonschap der leerlingen , de H. .Familiën, de Bibliotheken, enz. Buitendien, als men al deze werken wel begrijpt, steunen zij elkander en zijn aaneengeschakeld in plaats van elkander te benadeelen, zooals reeds dikwijls is opgemerkt. Als men gelijk de H. Yincentius van Paulo den arme bezoekt, dat is met teedere liefde voor zijn ligchaam en zijne ziel, gevoelt men de noodzakelijkheid overliet kind te waken, om te zien naar welke school het gaat; als hij leerling is, of hij naar een huis van patroonschap gaat: men noodigt hem uit aan de voor hem zoo belangrijke zittingen der H. Eamiliën deel te nemen; men ziet of hij de voor alle christenen noodzakelijke boeken in huis heeft, een kerkboek, het Evangelieboek, de beginselen van de hoofdwaarheden des geloofs. In der daad men weet, dat door deze zorgen, deze liefdewerken van imisbezoeken volmaakt worden. Want als het kind buiten ronddwalend of op zedelooze werkplaatsen de goede voorbeelden van zijne familie verliest, dan stelt het zijn zaligheid in de waagschaal, evenals wanneer hij bij het verlaten eener goede school, van een christelijk leerhuis, t'huis niets dan ongeloovige gewoonten , godsdienstige

-ocr page 471-

Ui

onwetenheid, der godsdienst vijandige boeken vindt. Deze bijkomende liefdewerken zijn dus niets anders dan de aanvulling en verlenging van het welverrigte huisbezoek. Mogelijk denkt men er in sommige Conferenciën niet genoeg om.

Als ik mij aan de statistieken houd, dan is men bijna uitsluitend edelmoedig in brood, vleesch, hout, kleederen, zonder twijfel uitmuntende dingen, maar men is er te karig voor de zedelijke behoeften , die toch zoo groot zijn bij de meeste arme huisgezinnen. Naauwelijks geeft men er jaarlijks een^ almanak of een F elites Lectures, maar men is er niet op bedacht er het geheiligde beeld van onzen Zaligmaker, dat van de H. Maagd, de Moeder der bedrukten, dat van den H. Tincentius van Paulo, den vriend en beschermer der armen achter te laten; ook deinst men terug voor de onkosten van een Dagboek eens christens, van een Handboei: des werhnans of van een ander huiselijk boek, en men bedroeft er zich niet over, dat deze arme zielen hun geheel leven zonder geestelijke spijs blijven, die hun zoo noodzakelijk is.

In dit opzigt, Mijnheer en geliefde Medebroeder, zal dus het onderzoek, dat gij met mij gedaan bebt, nuttig zijn, indien de een weinig ten achter geraakte Conferenciën den verloren tijd herstellen, door uitdeeling van goede boeken, die juist en doelmatig voor de behoeften van elk huisgezin zijn; indien zij hare bibliotheken vermeerderen, om een leerzaam boek door een uitspannings-boek te doen voorafgaan of volgen. Laat ons medelijden hebben met de zielen, die ten verderve of den verkeerden weg opgaan. Er zijn er zoovelen, die vreemd zijn aan elk christelijk denkbeeld, aan elke godsdienstige bezigheid, zoo dat wij geene opofferingen kunnen betreuren om het getal te verminderen.

-ocr page 472-

422

Ik eindig hier. Mijnheer en geliefde Medebroeder, de overwegingen, die voor mij zoo wel als voor den Ëaad uit de beschouwing der statistieken voortvloeijen. Ik zoude mij zeer gelukkig achten, als zij door allen begrepen en ernstig toegepast werden; want al zijn deze punten niet talrijk, ze zijn gewigtig. Ik eindig met het uitdrukken der wenschen, die ik voor onze Vereeniging vorm, op het oogenblik, dat het tegenwoordige jaar ten einde loopt en liet volgende zal beginnen.

'De H. Vincentius van Paulo wenschte niet veel voor zijne missionarissen; als hij het ontving, bedankte hij er de goddelijke Voorzienigheid voor, maar hij zocht het niet ijverig; wat hij hun toewenschte was de geest van ijver, waarin een Christen altijd zonder droefheid kan leven, door zich tevreden te stellen met hetgeen God dagelijks geeft; de geest van belangloosheid en zelfverloochening, waardoor hij slechts Gods eer zoekt, in plaats van de voldoening zijner eigenliefde of de eer zijner eigene Congregatie, en door het verbreiden van dezen geest vestigt hij zijne werken op hechte grondslagen .

Op mijne beurt wensch ik bij dit verwonderlijk voorbeeld , voor uwe Conferencie geene schatten, die haar misschien den geest van nederigheid en zelfopoffering zouden doen vergeten; ik wensch voor haar geene schitterende liefdewerken ,• die haar de bewondering der men-schen verschaffen; ik zal alleen aan God vragen, dat Hij haar in den ijver, in den geest van regtschapenheid en van openhartige eenvoudigheid beware, die haar altijd gekenschetst heeft. Dat zij de armen met liefde diene, dat zij zich aan hen opoffere, dat zij hun iiaren tijd, haar hart en hare geringe middelen schenke; dat zij

-ocr page 473-

m

aldus handelende, niet aan zich zelve maar aan God denke, aan het meest mogelijke weldoen en niet aan de eer, die de menschen daaraan zullen bewijzen, en ik zal den Heer zegenen voor de weldaden, die Hij ons verleend heeft.

Aanvaard, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de betuiging mijner toegenegene dienstvaardigheid in onzen Heer.

AD. BAUDON.

Preiident der Vereeniying.

-ocr page 474-

424

XIX.

BRIEF AAN DE PRESIDENTEN DER CONFERENCIEN VAN DEN HEILIGEN VINCENTIUS VAN PAULO.

Parijs 15 Maart 1870.

Mijnheer en waarde Medebroeder,

Wanneer twee leden van onze Conferenciën elkander ontmoeten of over onze waarde Vereeniging schrijven, is er een woord dat tegenwoordig dikwijls van hunne lippen of uit hunne pen vloeit: „Onze Vereeniging is niet meer „zoo voorspoedig als eertijds; maar wat wilt gij ? wij bele-„ven moeijelijke tijden; wij kunnen niet hopen vooruitgang „te maken; er is niets aan te doen; laten wij gunstiger „tijden afwachten.quot;

Alhoewel de algemeenheid dezer klagten wel verdient ze in aanmerking te nemen, geloof ik het er voor te mogen houden, dat zij meestentijds een weinig overdreven zijn. t Gode zij dank, als ook aan den ijver van zich geheel toewijdende en jeugdig van jaren zijnde presidenten of, wat nog beter is, met hart en geest daaraan overgegeven, bloeijen vele Conferenciën, zooals wij in het laatst uitge-bragte algemeene verslag zien , en zoo als de menigte bijzondere verslagen van Conferenciën, als onder ons verspreid zijn, zulks getuigen. Dit te loochenen, zoude eene ondankbaarheid verraden tegenover de goddelijk Voorzienig-

-ocr page 475-

426

heid, die zoo zigtbaar onze dierbare Vereeniging steunt, door die ondankbaarheid vooral zoude men zich blootstellen om mismoedig te worden, bijna altijd de zekere voorlooper van het verval.

Het is echter onmogelijk om te ontkennen dat in veel landen, op veel plaatsen in Frankrijk, alsmede in Italië en elders, dat er naast bloeijende Conferenciën zijn die verzwakken, die verminderen of zelfs reeds zijn bezweken, en in het belang van deze is het nuttig gezamenlijk te onderzoeken of wij de schuld daarvan alleen moeten werpen op de moeijelijke omstandigheden des tijds, dan wel de verantwoordelijkheid daarvan, althans grootendeels, niet tot ons zelve moeten doen opklimmen Dit schijnt mij, Mijnheer en waarde Medebroeder, een waardig onderwerp, een ernstig onderwerp van onderzoek, want indien dat onderzoek dat wij gezamenlijk gaan doen, ons overtuigde, dat aan ons zelve het kwaad, waaraan wij lijden, grootendeels moet worden geweten, dan zouden wij er niet ver af zijn daarvoor het geneesmiddel te vinden.

De tijden zijn moeijelijk, zeggen veel leden van Conferenciën; het algemeen gevoelen is niet gunstig voor onze liefdewerken, en brengt daartoe niet, zoo als vroeger, mannen en jonge lieden ; wel verre van daar, de gewoonten der algemeene levenswijze, de lucht die men inademt, alles spant zamen om hen daarvan te verwijderen. Tegenwoordig houdt men er van zich te laten medeslepen met den tijdgeest, de vermaken, tijdkortingen, reizen na te jagen en alles te vlugten wat inspanning vereischt of waardoor men zich verbindt. Daarom ook aan eenen jongeling uit onze plaats te vragen, dat hij lid worde onzer Conferencie, zich verheffe boven de bespotting zijner makkers; aan een jongeling, en nog meer aan een getrouwd

-ocr page 476-

-126

man te vragen zijne huiselijke gewoonten op te offeren, zijnen krans te verlaten, dat is van hem veel meer vergen ; dan voor twintig jaar de toetreding tot de liefdewerken eener Conferencie van liem vorderde.

Dusdanig is de opwerping. Mijnheer en waarde Medebroeder, welke ik dagelijks onder allerlei vormen hoor uiten, en die met ernst moet bestreden worden; want een Liefdewerk bestaat voor alles uit zich zelve, door zijn eigenaardig leven; en indien het dat bestaan laat aanvallen, loopt het gevaar te verkwijnen, hoeveel stoffe-lijken voorspoed het uitwendig blijke te hebben.

En in de eerste plaats, is het waar, dat nu bijna zeven en dertig jaren geleden , toen onze eerste medebroeders, de eerste Conferencie stichtten, dat toen de publieke geest, waarmede men zooveel op heeft, hun zoozeer te hulp kwam als men zich dit na dat tijdsverloop verbeeldt? Ik heb niet de eer behoord te hebben tot onze stichters, maar ik heb meermalen met verscheidene hunner gesproken, ik heb met zorg de nederige geschiedenis van ons ontstaan overwogen, en ik kan verzekeren dat de moeije-lijkheden toen voor hen minstens even groot waren als zij nu voor ons kunnen zijn. Zonder te spreken van de vooroordeelen, van buiten af, die toen zeer levendig waren , had men te kampen tegen de besluiteloosheid van fatsoenlijke lieden, van de verlichtste katholieken, die het doel toejuichten, maar het middel voor eene hersenschim hielden; er werden van die onbepaalde opwerpingen gemaakt, die daarom te gevaarlijker zijn en die overal werden geuit, zelfs in onze eigen gedachten. Wat moet de Vereeniging van den Heiligen Yincentius doen ? Wij weten dat, terwijl onze voorgangers er naar gisten. Welke middelen zal zij daartoe aanwenden? Dit weten wij ook, want eene zeven

-ocr page 477-

427

en dertigjarige beoefening licht ons voor; maar toen moest men rondtasten en gissingen maken. Welken uitslag zal men kunnen erlangen van een Liefdewerk, dat nog sleclits in zijne geboorte is, eerstens tot heiliging zijner leden, vervolgens tot die der armen, kinderen, leerlingen ? Dat alles was nog duister, onzeker, verward, en moest zich bijgevolg zonder ophouden voordoen als een, voor onze eerste leden , ontmoedigend bezwaar. De moeijelijkheden, die zij ondervonden, waren derhalve groot, zeer groot, men moet dit niet vergeten, van den eenen kant, om hun onze dankbaarheid te blijven betoonen en van den anderen kant, om ons te leeren niet te bezwijken voor moeijelijkheden, die er verre af zijn zoo groot te wezen als vroeger. Voor al die angsten zijn wij inderdaad gespaard. Wij hebben een bekend doel, een reglement dat door den tijd geijkt is, door ondervinding beproefde gebruiken; wij hebben uitkomsten verworven, groote weldaden bewerkt; bijgevolg, moet onze voortgang onwankelbaarder zijn op den weg der liefdadigheid, en zoo wij daarop onze schreden doen verflaauwen, hebben wij dit aan ons zelve alleen te wijten.

Bovendien, al bestonden de moeijelijkheden, waarvan men zoo hoog op geeft, werkelijk, dan nog zouden deze, Mijnheer en waarde Medebroeder, geene reden zijn om zich te ontmoedigen en om niets te doen. De tegenspoeden zijn het eigenaardige kenmerk der christelijke liefdewerken; daardoor bevestigen zij zich en worden gezuiverd; en wanneer die liefdewerken geene tegenspoeden ondergaan, zijn zij hunnen val nabij, even als menschen, die te lang dooide fortuin zijn begunstigd geworden, dikwijls door onverwachte slagen getroffen worden. Wat is er meer beproefd

geworden dan de groote katholieke instellingen, die door

9,0,

-ocr page 478-

heiligen gesticht werden? welke instelling is er voornamelijk meer geschokt geworden door stormen, dan die onsterfelijke instelling, die genoemd wordt de kerk ? En wij zouden die algemeene wet willen ontduiken ? Wij zouden willen groeijen en bloeijen, ons ontwikkelen onder de toejuiching der goeden, den zegen der armen, de gunst zelfs dergenen die onverschillig zijn voor onze leerstellingen? Maar dit zoude eene hersenschim zijn of wel de gevaarlijkste toestand, te weten: het gevaar van zelf-bewelming, van hoogmoed, van eigenliefde, dat is te zeggen dat, wat de christelijke liefdewerken het spoedigste doet ontaarden en vergaan. De tegenspoeden doen ons in tegendeel goed, veel goed, en wel verre ons daardoor te ergeren of te laten ter nederslaan, moeten wij ons daarmede geluk wenschen en de goede God er voor bedanken. Het is mogelijk door hen, dat onze Vereeniging tot op dezen dag bewaard is gebleven in haren geest van nederigheid en dat zij in de toekomst moet aanwassen,

quot;Waarop loopen inderdaad die moeijelijkheden meestentijds uit? Om de toetreding tot onze Conferenciën van nieuwe leden zeldzamer te maken en om de middelen, die het publiek ons verschafte , te doen verminderen. Dat is ongetwijfeld eene beproeving; maar het is geene beproeving die ons moet ontmoedigen, want de ondervinding, die groote en opperste bestuurster der werken van liefdadigheid , leert ons, dat na de jaren, waarin het publiek ons verliet, en de jeugd ons scheen te ontvlugten, er altijd andere knmen, — tenzij wij ons zeiven mistrouwen, — waarin de geldelijke middelen tot ons zelve terugkomen, zonder dat wij die gaan opzoeken, en waarin zij, die zich langen tijd schuil hadden gehouden, zich bij ons aanmelden, met een vurig verlangen om door hunnen ijver den verloren

-ocr page 479-

tijd weder in te balen. Laten wij ons dan niet zoo spoedig ter nederslaan, Mijnheer en waarde Medebroeder, en in plaats van onze werking, onzen ijver te verminderen, ten gevolge van onze neerslagtigheid, doen wij ons best dien te verdubbelen in de dienst der armen. Eenige voorbeelden zullen naar mijn inzien niet ondienstig zijn.

Stel, ik bevind mij in eene Conferencie, die eertijds twintig leden telde en met dat cijfer een veertigtal gezinnen bezocht, dus gemiddeld twee armen door elk lid. Door eenen samenloop van ongelukkige omstandigheden, vereenigt de Conferencie thans nog slechts vijftien leden ; wat volgt daaruit ? Zal ik gaan voorstellen het getal huisgezinnen te verminderen, dat ten slotte eene zeer pijnlijke beschikking voor de arme lieden zoude zijn, die aan onze hulp gewoon zijn ? ik zal mij daar wel voor wachten; ik zal integendeel aanbieden het dubbel of het driedubbel van het tegenwoordige getal mijner gezinnen te bezoeken, en indien twee of drie medebroeders mijn voorbeeld volgen , zal de lijdende bevolking der parochie niets verliezen bij de tijdelijke vermindering der Conferencie. Ten gevolge van het verdwijnen dier vijf leden, is de wekelijksche inzameling natuurlijk verminderd. De menschelijke voorzorg zou mogelijk weder zeggen, dat men de armen zou moeten verminderen naar evenredigheid, bijgevolg voor een vierde. Ik voor mij zou mij tegen zoodanig voorstel verzetten, en ik zou eene poging doen om de Conferencie daarvoor te behoeden. Tets kortende op mijne vermaken, op mijne maaltijden, en op mijne luimen, of ben ik een ambachtsman, een weinig meer arbeid, dan zoude ik mijne wekelijksche offers mogelijk verdubbelen, en zoo twee of drie leden slechts eveneens willen doen, zoude het te kort aangevuld zijn. Zoo zelfs ieder lid dit verlies der Conferencie te

-ocr page 480-

430

baat nam om iets meer bij te dragen, dan zou dit verlies in winst verkeeren en de wekeJijksche kollekte zou toenemen in plaats van te verminderen.

Thans klaag ik dat geen nieuwe leden tot de Confereneie komen, dat er meer ledige plaatsen op onze zittingen zijn. Maar doe ik de noodige pogingen om die ledige plaatsen aan te vullen? Ik heb mogelijk om mij heen, vrienden, bloedverwanten, kinderen; onderhoud ik hen over de Confereneie, over het belang dat zij hebben bij het bezoek der armen, over het goede te doen door de christelijke liefdadigheid en door de geestelijke vertroostingen aan zoo vele ongelukkige mensehen te geven, die door smarten verbitterd zijn? Zijn zij eenigzins gevoelloos, wat traag om een goed werk te volbrengen dat zij goedkeuren, en houd. ik aan, heb ik den moed bun den duren pligt aan te toonen, die zij als christenen, als begunstigden met de weldaden der Voorzienigheid, te vervullen hebben ten aanzien van hen, die niet zoo ruim bedeeld zijn met de goederen van deze wereld ? Of wel trek ik mij niet liever dadelijk terug, bij de eerste tegenwerping; laat ik mij niet bij de eerste weigering ontmoedigen, terwijl, wanneer men met dezelfde flaauwheid ten mijnen opzigte had gehandeld, ook ik welligt het geluk niet zoude hebben om lid eener Confereneie te zijn? Moet ik, ook op dat punt, alvorens anderen te beschuldigen, niet mij zeiven beschuldigen ?

En dan ook, ik word mistroostig over de verwoestingen , welke het ongeloof in de zielen aanrigt en over het meer en meer verspreiden van goddelooze en ongodsdienstige boeken. Dit is zeker een groot kwaad; maar indien ik, in plaats van daarover nutteloos te zuchten, naar mijn vermogen medewerk om daartegen een behoedmiddel aan te wenden, zou dit niet eene groote verandering

-ocr page 481-

131

aanbrengen, althans mijn geweten bevredigen? Ik behoor toch niet tot die onstandvastige katholieken, die den slechten geest van zekere werken betreuren en die bijna geene andere boeken lezen, maar krachtige en ernstige lectuur nalaten. Maar wat doe ik om goede boeken te verspreiden ? Houd ik er mij genoeg mede bezig, om te weten te komen of alle gezinnen, die ik bezoek, minstens hun gebedenboek , het Evangelieboek hebben ? Hecht ik er aan om hun goede werken te bezorgen of hen tot goede bibliotheken te leiden, tot die van de Conferencie of andere? Heb ik mij tot regel gesteld om aan mijne vrienden, mijne bloedverwanten, aan allen met wie ik in betrekking sta, de goede boeken te leeren kennen ? Ik weet niet of men mijn voorbeeld zal navolgen, en of de katholieken eindelijk eens zullen begrijpen, dat men voor het liefdewerk zoo veel ijver moet aanwenden als de protestanten en vrijdenkers; maar voor ik aan anderen denk, moet ik beginnen met aan mij zeiven te denken; want hangt het niet van mij af om dooi- allen het goed te laten doen, dat zij zouden kunnen ondernemen, dan ben ik toch minstens gehouden datgene te volbrengen, wat in mijne magt is.

In mijne Conferencie bestond eertijds een bijzonder liefdewerk, eene bibliotheek, een patronaat voor scholieren of ambachtsleerlingen, eene spijskokerij,eene heilige Familie; dat liefdewerk stichtte een zeer nederig maar ernstig goed. Tegenwoordig is daarvan geene spraak meer; er is gebrek aan geld, en vooral ontbreken er leden, omdat niemand, zoo als men zegt, den noodigen tijd heeft, om zich naar die bibliotheek, dat patronaat, die spijskokerij, die heilige Familie te begeven. Maar, opregt gesproken , heb ik werkelijk zoo gebrek aan tijd als ik voorgeef en zoo als ik met alle zekerheid herhaal? Indien ik belast ben met

-ocr page 482-

4'3 2

zaken, met de zorgen voor een huisgezin, met werkzaamheden, dan zou ik gelijk kunnen hebben, ofschoon dikwijls gelijksoortige liefdewerken in sommige Conferenciën beoefend worden, door handelslieden, huisvaders of ambtenaren, die onbemiddeld zijn en weinig tijd overhebben, maar die hunnen tijd kunnen uitsparen even als anderen hun geld besparen. Maar is deze verontschuldiging , wanneer men die ernstig overweegt, wel gegrond ? Heb ik gebrek aan tijd om liefdadig te zijn, ontbreekt mij die dan ook voor vermaken en tijdkortingen; voor dien aan het werk zoo noodlottigen geesel, de onophoudelijke straat-slenterij, die zooveel personen zich veroorloven zonder zich te bewaren, en die eene zoodanige gewoonte wordt, dat men die als onvermijdelijk beschouwt. Ik zal het niet ondernemen anderen te beoordeelen uit vrees mij te zullen vergissen, maar voor mij zelve kan ik zonder vrees streng zijn. God geve dat die strengheid niet worde getemperd door te veel valsche inbeeldingen.

Ik zou dit kleine onderzoek met u kunnen vervolgen, mijnheer en waarde Medebroeder, en ik ben er zeker van dat het mij tot uitkomsten zoude leiden van-een wezenlijk belang voor de vooruitgang der kleinste en meest wanhopende Conferencie, zoowel als voor die, welke waarlijk bloeit. Door dat onderzoek zouden wij leeren om onze algemeene Vergaderingen naauwkeuriger bij te wonen, onze feesten beter te vieren en door het gemeenschappelijk gebed meer zegen op onze Liefdewerken af te smeeken; daardoor zouden wij meer doordrongen worden van den geest en de voorschriften van ons reglement tot in de oogenschijnlijk kleinste bijzonderheden, maar die nooit worden nagelaten, zonder groot nadeel; maar gij kunt dit werk, ieder voor u zei ven of gezamenlijk in uwe Conferencie,

-ocr page 483-

met zoo veel zorg zelve doen ^ als ik dat hier zoude kunnen doen en met meer achtgeving op plaatselijke behoeften.

Ik eindig derhalve uit vrees uwe aandacht te vermoeijen en besluit met het herhalen van deze, naar mijn inzien, fondamenteele bemerkingen, dat de voorspoed of het verval onzer Conferenciën voor alles van ons zelve afhangt; dat het eene zeer gevaarlijke begoocheling is hare kwijning slechts aan uitwendige en vreemde oorzaken toe te schrijven, en dat, indien wij den bloei van ons Liefdewerk weder willen zien herleven, daar, waar het is achteruitgegaan, dit voor alles van onzen ijver, van onze volharding, van onze persoonlijke pogingen moet worden gevorderd. Het is omdat wij verflaauwd zijn dat het goede in vele Conferenciën is verminderd, dat de middelen tot leniging der ontberingen en smarten van een getal armen even aanzienlijk als vroeger, hebben ontbroken, dat de leden hebben opgehouden te komen; het is door onze volharding en onze onvermoeide liefdadigheid dat wij den verloren tijd moeten inhalen, en dat wij, boven de achting van allen, die de armen liefhebben, ook de zegeningen des hemels zullen verdienen, om welk doel alleen wij onze lijdende medebroeders bijstaan.

Aanvaard, mijnheer en waarde medebroeder, de betuiging van mijne hartelijke vriendschap.

Ad. Baudon.

Ahj. President.

-ocr page 484-

434

XX.

Rondgaande Brief van den Algemeenen President, den heer Bandon.

Mijnheer en geliefde Medebroeder!

Bij den aanvang des vorigen jaars hebben wij te zamen de moeijelijkheden overwogen, welke aan de uitbreiding onzer Conferenciën in den weg stonden evenals de verschillende voorwendsels, welke men aan diegenen voorhield, welke Conferenciën wilden oprigten of er leden voor aanwerven. Heden wensch ik met U een der voornaamste hulpmiddelen te overwegen, die naar mijn inzien, den voorspoed onzer Conferenciën kunnen bevorderen , namelijk de verheffing van het geestelijk peil van hare armen. Dit onderwerp zal naar ik meen, tot nuttige en praktische gevolgen kunnen leiden.

Ons Reglement zegt en zoo is het ook altoos onder ons begrepen, dat wij met ons te vereenigen om onze lieer en de armen, zoo als de H. Vincentius van Paulo hen noemde, te dienen, wij niet bloot ons ten doel stellen hunne stoifelijke ellende te verligten, wat overigens reeds zeer prijsbaar is, maar dat wij er vooral naar streven, om door de beoefening van de verhevenste aller deugden, namelijk de liefde, ons zelve te volmaken,

-ocr page 485-

485

vuriger christenen te worden en onze armen ook dien weg te doen inslaan, zoo wij het geluk mogten hebben er in te slagen.

Maar hoe dat doel te bereiken ^ dan door in onze Confe-renciën dat geestelijk peil te verhoogen^ dat wil zeggen, door ons geloof en onze gevoelens van godsvrucht te doen toenemen en daardoor meer te naderen tot dat ideaal ^ hetwelk de door de Kerk vereerde Heiligen en inzonderheid onze H. Patroon ons aanbieden.

Ik weet het en ten voorleden jare herinnerde ik het u als een zeer voornaam punt in onze Conferenciën, elke oefening van godsvrucht is vrij en facultatief; er geschiedt niets met dwang noch zelfs door geestelijken dwang, indien men die uitdrukking bezigen mag; want er is noch gelofte, noch verbindtenis des gewetens. Onze Yereeniging legt ons geen enkele oefening op buiten hetgeen de Kerk ons voorschrijft ; maar door de krachtige deugd des voor-beelds, door de gelukkige aanstekelijkheid van het goede is het zeker, dat zij eene wezenlijke kracht heeft om ons op den weg der christelijke volmaaktheid voort te drijven.

Laten wij inderdaad eens nagaan, wat er in onze Conferenciën plaats heeft. Om hunne bijeenkomsten te houden, zou het voorzeker voor christenen zelfs niet noodzakelijk zijn geacht om die met het gebed te beginnen. Vele christelijke vergaderingen doen zoo niet en vooral bij den aanvang van ons liefdewerk deden het zeer weinigen. En niettemin schrijft ons Eeglement ons voor, onze zittingen met het korte maar ijverige gebed te openen en dit éene voorschrift drukt op onze zittingen een geheel eigenaardigen en geheel christelijken stempel.

Na het gebed volgt de geestelijke lezing en hier doet ons liefdewerk ons een meer bepaalden stap in de chris-

-ocr page 486-

436

telijke praktijken voorwaarts gaan. Niets wordt sterker door de meest gevierde kerkschrijvers aanbevolen dan godvruchtige lekturen; niets is zoo noodig om het geloof te versterken, den ijver op te wekken, om ontmoedigende gedachten te verdrijven, om twijfelingen op te heffen, die helaas zoo algemeen zijn in onze dagen van onverschilligheid en boosheid. Ongelukkig wordt niets meer verzuimd door vele zelfs opregte christenen; niets waarvan men zich onder de ijdelste uitvlugten meer ontslaat en waarvan in onzen tijd, wij moeten het bekennen, de praktijk meer is verloren gegaan. Door ons die korte maar zoo nuttige lektuur te doen houden, doet ons Reglement ons een der meest stellige regels van het christelijk leven in acht nemen, en het is te hopen, dat velen van ons, zoo niet allen, na met ernst de godvruchtige lezing in de Conferencie gevolgd te hebben, daardoor de prijsbare gewoonte aannemen om die ook persoonlijk te doen en misschien die in hunne eigene gezinnen in te voeren.

Al onze medebroeders zijn opregte christenen, die hun paaschpligt met naauwgezetheid en met geloof volbrengen. Maar zonder meer op te leggen, stelt onze Yereeniging toch iets meer aan hare leden voor. Door de vier H. Missen, welke zij jaarlijks doet opdragen en waaraan de gunst van de Opperhoofden der Kerk volle aflaten heeft verbonden onder verschillende voorwaarden, maar bepaaldelijk onder die van de H. Communie, gewennende Conferenciën van den H. Yincentius van Paulo de leden om meermalen te naderen tot die brandende levensoven , de H. Euchauistie , — van welke men zich nooit verwijdert zonder verzwakking van zijne geestelijke krachten en van zijne liefde tot God, Daa.tom moet elke Con-

-ocr page 487-

ferencie zich verheugen — ik ben er zeker van — leden te bezitten, die alvorens tot haar toe te treden, dat bepaalde voorschrift van dc paaschcomnmnie beoefenden, maar die thans het Ligchaam des Heeren ten minste op de feesten onzer Vereeniging, misschien bij alle groote kerkfeesten gaan ontvangen en het is buiten twijfel, dat andere leden meer begeerig om al de ingevingen van hunnen ijver op te volgen er toe komen zullen de dikwijls herhaalde, zoo niet de dagelijksche communie in praktijk brengen.

Zijn er overigens niet in de wereld vele mannen, die stipt de streng voorgeschrevene praktijken in acht nemen, maar die slechts zelden de preek of evangelie-uitlegging bijwonen en die zich geheel versteken van de genade der geestelijke afzonderingen of retraites? Onze Vereeniging — wij herhalen het — legt die oefeningen niet op; hoevele leden is die praktijk niet meer gemeenzaam geworden, door de jaarlijksche retraites waartoe zij ons uit-noodigt en die voor ons eene gelegenheid moeten zijn tot hernieuwing van het christelijk leven ?

Onze Vereeniging heeft alzoo veel gedaan en dit moet voor ons eene reden zijn om haar ons te dierbaarder te doen zijn, ten einde in ons den praktischen geest van devotie op te wekken.

Welnu, wat is er het gevolg van geweest? Hebben wij, met ijveriger te worden in het overnemen van godvruchtige oefeningen, de dienst der armen verzuimd? Neen zeker niet; het is integendeel door de ondervinding bewezen, dat de leden, die het ijverigst zijn in het gebed, in het naderen tot de H. Tafel, ook de ijverigste zijn in het bezoeken hunner armen, in het zich bezig houden met de ambachtsleerlingen, met het be-

-ocr page 488-

488

zoeken der H. Farniliën. Het vuur der liefde tot God, dat in hunue harten gloeit en hetwelk zij zich beijveren er voortdurend meer in te doen ontvlammen, verre van hen af te wenden van de gewone en stoffelijke bemoei-jingen met zieken en armen, doet hen die armen met nog meer aandrift beminnen, omdat zij onder de grove en dikwerf afzigtelijke kleeding van den behoeftige, het lijdende lidmaat van Jesus Christus zien, omdat zij die met zoo vele kwalen bezochte ligchamen verzorgen niet alleen als het ligchaam van een vriend, van een vader, van een zoon, maar zoo als zij dat van den goddelijken Yerlosscr zouden verzorgen. En dan die zielen, door die ligchamen omkleed en die meestal met zoovele ziekten zijn belast! O! hoe beminnen zij die, hoe hebben zij die, van harte lief! Hoe vinden zij in hunne gebreken, hunne ondeugden, hunne bezoedelingen, eene nieuwe gelegenheid om zich toe te wijden, om hunne genezing te bewerken, hen als te doen herboren worden ? Men zegt hun, dat die mannen, dat die vrouwen, dat die kinderen door eigen schuld arm zijn ; dat men hon-derde malen beproefd heeft hen uit hun ellende op te beuren en zij er altijd weder in hervallen zijn; maar dat ontmoedigt hen niet en zij wTenden nog eenmaal, nog tienmaal, nog honderdmaal eene nieuwe poging aan en zij voegen daarbij zoo veel goeden wil, zoo veel gebeden, somtijds zooveel boetedoeningen bij hunne stappen, dat zij dikwerf slagen daar, waar andere schipbreuk hebben geleden en zij den troost genieten om in den schaapstal van den goddelijken Meester verdwaalde schapen terug te brengen, aan welker behoud men tot dus verre twijfelde. Onze betrekkingen het zij tot de geheele Yereeni-ging, het zij tot enkele Conferenciën leveren steeds het

-ocr page 489-

43«

bewijs van hetgeen ik hier vermeld j zij toonen ons dronkaards en wellustelingen , die matig zijn geworden, luijaards op nieuw aan arbeid gewoon gemaakt, wanhopigen, die weder vertrouwen in zich zeiven en in de deugd hebben gesteld, ongeloovigen die hunne oogen voor de waarheid, hun hart voor oe liefde tot God weder geopend hebben. Laat ons dan in ons meer christelijke gevoelens hebben, meer geestelijk leven, en dan zullen wij zeker meer en meer in den boezem onzer Yereeiniging die zedelijke, die onder alle opzigten zoo te begeeren opstandingen zien herleven.

De verheffing van het christelijk peil in onze Confe-renciën is een feit, waarover wij ons moeten verheugen, wanneer wij dit aanschouwen en waartoe wij onophoudelijk moeten medewerken, want wij kunnen ons verzekerd houden, dat de Conferenciën, waarin dat feit zich zal bestendigen, levend zullen zijn door den geest harer leden, rustig, eensgezind, ondernemend in het tot stand brengen van nuttige liefdewerken ; wij mogen er op rekenen, dat zich leden bij haar aansluiten om hare zittingen te bevolken, hulpmiddelen om hare tekorten aan te vullen, bijzondere genaden om moeijelijkheden te vereffenen, want de zegen van God, die bron van alle vruchtbaarheid, zal op haar rusten.

Maar hoe zullen wij medewerken tot die verhooging van het christelijk peil in onze Vereeniging? Zal het zijn door vermeerdering van vrome oefeningen, door nieuwe allures in onze Conferenciën in te voeren? Naar mijn inzien, moeten wij ons daarvan onthouden en wel verre van iets onder ons te willen veranderen, wat tot dus verre goed is geslaagd, hebben wij slechts ééne zaak in acht te nemen, namelijk het in alle eenvoudigheid

-ocr page 490-

440

bestendigen van hetgeen wij tot dus verre deden en van hetgeen ons Eeglement ons aanbeveelt, maar tevens te trachten het met meer zorg en meer naauwgezetheid te vervullen.

Zoo is het niet noodig de gebeden bij den aanvang en het einde der zittingen te verlengen, noch ook meer tijd aan onze geestelijke lezing te besteden. Alleen dit; laat ons meer dan misschien vroeger, stipt onze conferen-ciën bijwonen. Indien wij de bedroevende gewoonten hadden van op de zitting te komen na het gebed en de geestelijke lezing, zoo laat ons in het vervolg, ten zij bij volstrekte onmogelijkheid, meer naauwgezet zijn en vooral niet vertrekken voor het eindgebed, zoo als somtijds medebroeders doen, die minder naauwgezet, slechts op de zitting verschijnen om hunne bons te halen en dan te verdwijnen. Indien de geestelijke lezing somtijds wat volgens sleur geschiedt, laat ons trachten dat gebrek te verhelpen door haar belangwekkender te maken , door het onderwerp er van af te wisselen of haar te kiezen uit nieuwe boekwerken, of door gebruik te maken van den inhoud der voornaamste christelijke bladen en vooral door te putten uit die der Vereeniging, welke het meest passen aan de behoeften der Conferencie. Laat ons beproeven, om na de lezing en wanneer de zitting-niet te veel werk aanbiedt, de voornaamste punten dier lezing nog eens op te vatten, om te zien of er geene nuttige toepassing van te maken is. quot;Want dat alles zal leven geven aan de zittingen, de belangstelling voor de armen verhoogen en in het goede voortgang doen maken.

Maar ik bedoel volstrekt niet. Mijnheer en geliefde Medebroeder, dat men het getal feesten van de Vereeniging vermeerdere, of dat van de H. Missen waartoe zij

-ocr page 491-

ui

ons uituoodigt, of dat der retraites, welke «ij ons aanbiedt en welke ik alleen zou wenschen meer algemeen te zien worden in onze Conferenciën; wat ik u echter zou willen verzoeken als een zeer wenschelijken vooruitgang op zeer vele punten, is dat de H. Missen der Vereeni-ging en de algemeene Vergaderingen, welke er op volgen , meer vlijtig worden bezocht. Op dat punt ben ik dikwerf de vertrouweling van vele klagten en treurmaren. Men schrijft, men zegt mij vooral, dat de leden zich gemakkelijk ontheffen van het bijwonen onzer feesten, zeker omdat zij die als overtollige praktijken beschouwen, dat men bijgevolg niet genoeg bidt voor de Vereeniging, voor haren bloei, voor hare levende leden en voor die, welke zij het ongeluk heeft dagelijks te verliezen en indien die klagten gegrond zijn, smeek ik u allen ten dringendste, ook uwe pogingen aan te wenden opdat het voor het vervolg niet meer zoo zij.

Dat naauwkeurig en verstandig opvolgen van het Reglement zal alzoo, Mijnheer de President, een kostbaar middel zijn. om den christelijken geest onder ons te ver-hoogen. Maar wat daartoe nog krachtiger bij zal dragen is het aanbrengen in uwe Conferencie van een broederlijken en waarlijk katholieken geest; dit zal een krachtig middel wezen om dat doel te bereiken. Ik zal mij daarover kortelijk verklaren.

Het is zeker eene uitmuntende zaak, dat ieder Medebroeder zijne Conferencie lief heeft; het is nog schooner, indien hij zijne Conferencie en de geheele Vereeniging bemint en deze breedheid van gevoelens en geneigdheden kan niet anders dan bijdragen tot den bloei der Conferenciën waarin zich die geest ontwikkelt; maar zou het niet de volmaaktheid wezen , indien ieder zijne Confe-

-ocr page 492-

442

rencie, dc Verecniging en alle liefdewerken, die bijdragen tot den bloei der Kerk, beminde ? Zou het dit ook niet zijn als ieder lid, in plaats van zijn gezigteinder te beperken tot liet bezoek en de ondersteuning van eenige armen, het uitstrekte tot alle groote belangen des geloofs, dat hij zich verheugde over al de veroveringen, over al de bekeeringeu, welke de godsdienst bewerkt, treurde over hare droefheden en dat waarlijk katholieke leven leidde, hetwelk maakt, dat een goed christen van het eene tot het andere einde der wereld, zich verheugt of bedroeft op het zien der overwinningen of der beproevingen van de onbevlekte Bruid van Christus ? Want dan zou men tot in de kleinste liefdewerken en tot in de kleinste bijzonderheden, die brcede, edelmoedige, vruchtbare gedachte medebrengen; in plaats van de vraagstukken van hunne kleingeestige en ongelukkig, van hunne personele, plaatselijke en enge zijde op te vatten, zou men die bezien met de groote denkbeelden des geloofs en zou men zich meer en meer gewennen van in het goede zelve, in de liefdewerken die werken zelve slechts te zien en in zich door onophoudelijk pogen alles uit te roeijen wat persoonlijk belang, terugkeer op zich zelve en koud egoisme raakt.

Zoo zal de christelijke geest. Mijnheer en geliefde Medebroeder, door zich in onze gemoederen te verheffen ook onze Conferenciën zel^e verlevendigen; maar hoe zou hij daardoor ook niet reeds onze liefdewerken en de armen die er het voorwerp van zijn, verlevendigen ? Indien eene Conferencie koud is en bestaat uit bange en. aar-zelende christenen, zal zij zeker hare armen niet ondersteunen dan met de aanhoudende angst van het aan hulpmiddelen te zien ontbreken en van een deficit te

-ocr page 493-

443

gemoet te gaan, zij zou staan voor de minste hindernis bij het armenbezoek, bij het beschermschap der kinderen , bij de bibliotheek en zij zou door die vreesachtigheid uitdroogen. Maar zoo integendeel die Conferencie, zonder geldelijke hulpmiddelen of personeel, eenige vurige christenen met edelaardig gemoed en de dingen hooger beziende, vereenigt, dan zullen de zaken onmid-delijk een anderen keer nemen. Men zal niet meer vreezen te veel, maar slechts beducht wezen niet genoeg te doen. Heeft men geen geld, men zal zich vernuftig inspannen om geld te vinden en met in eigen beurs te tasten, al ware het ook door verdienstelijke offers en ware ontberingen, en na dat eerst gedaan te hebben zal men moedig de liefdegiften van anderen vragen. Bij de armen zal men zich niet meer verwonderen over vele teleurstellingen en men zal volhardend het beleg slaan voor hunne zielen, om die voor de waarheid en voor God te winnen, na haar losgemaakt te hebben van de ondeugden en vooroor-deelen, die haar er van verwijderd hielden. Bij de kinderen , die dikwerf zoo ligtzinnig zijn en door die ligt-zinnigheid zelve zoo gemakkelijk mede te slepen, zal men niet meer verwonderd wezen van er bij den eersten stap, geen ernstige en stevige christenen van te hebben kunnen maken; men zal zich zei ven veeleer zoo geheel aan hen toewijden, men zal zoo liefelijk een nieuwen aanval wagen, dat ten laatste die woeste naturen gedwee worden; de weerbarstige karakters zullen zich hervormen en de liefde Gods zal doordringen in die zielen, die voor Hem geschapen zijn en die het zoo weldadig is tot Hem terug te brengen.

In één woord in alle liefdewerken, bibliotheek, H.

-Pamiliën, christelijk onderwijs zal men nieuw leven en

21

-ocr page 494-

444

krachtigen geest brengen, en alleen door dat men een Katholiek zal wezen in al de kracht des woord en in de volheid der beteekenis daarvan, zal men tevens zijn een modellid van den H. Vincentius van Paulo , tot alles geschikt , zoo wel tot kleine als tot groote dingen.

Maar hoezeer zullen dan onze armen, onze kinderen, al onze beschermelingen dat christelijk peil zich in hunne eigene zielen zien verhoogen! Dikwijls zuchten wij er over, dat die gezinnen, na reeds zoo lang door ons bezocht te zijn, nog even als vroeger, vreemd blijven aan gevoelens van godsvrucht en geloof. Maar levendige Conferenciën, zoo als ik ze straks beschreven heb en welke ik zoo gaarne in getal zag toenemen, zullen ongetwijfeld op den langen weg armen en werklieden vormen, die meer ernstige christenen zullen wezen; zij zullen in hunne tot dusverre koude en ongevoelige gemoederen die liefde tot God ontwikkelen, welke het zoo troostend is onder die stiefkinderen der wereld te ontmoeten; zij zullen onder ons, daar waar zij verdwenen zijn, die geslachten van edelmoedige katholieken doen herboren worden, die voor alles denken aan God, aan hunne ziel, aan de eeuwigheid; die de Kerk beminnen als hunne geliefde moeder en er zich op toeleggen er allen toe terug te brengen, die er zich van verwijderen en op wie zij eenigen invloed kunnen uitoefenen. Op die wijze zal er tusschen bezoekers en bezochten, tus-schen onze leden en hunne beschermelingen, eene gemeenschap van geloof en als een geestelijke verwan tschap ontstaan, die voor allen heilzaam zal wezen, voor onze leden, omdat het in hen de gehechtheid aan ons liefdewerk , dat hun die zoete genietingen der liefdadigheid verschaft, zal verlevendigen; voor onze armen vooral,

-ocr page 495-

445

omdat het hun meer opbeuring en troost zal bezorgen dan hun de rijkste aalmoezen kunnen aanbrengen en minstens zal in den boezem onzer liefdewerken, het ideaal van het katholieke leven weder in eere komen en hersteld worden.

Ik zal hier eindigen. Mijnheer en geliefde Medebroeder, om geen misbruik vati Uw geduld te maken; maar ik bid U om dikwerf over het onderwerp na te denken, hetwelk ik slechts even met U heb aangeroerd; zie eens hoe noodig het voor ons liefdewerk is, naarmate het zich uitbreidt, ook een toevoer van krachten, te vinden door voortgaande ontwikkeling van het christelijk leven. Dit is zijn verleden geweest en moet zijn tegenwoordig en toekomend standpunt wezen. Dat dan deze overwegingen ons sterken en ons opwekken; dat zij ons bemoedigen om dit jaar vruchtbaar te doen zijn voor het goede, vruchtbaar voor onze armen, voor onze liefdewerken, zoodanig dat wel verre van ons te verzwakken naar mate dat de tijd langer duurt, wij ook meer kracht putten op het zien van al het goede dat wij te doen hebben, uit de voorbeelden van de eenen en de anderen en in de overweging der deugden van den II. Vincen-tius van Paulo onzen Patroon.

Ontvang, Mijnheer en geliefde Medebroeder, de betuiging van mijne bijzondere genegenheid.

1 Januarij 1877.

AD. BAUDON.

Algemeen Vresident.

-ocr page 496-

446

ALGEMEEN VERSLAG

over

den oorsprong en de werkzaamheden van de vereeniging tot aan het einde des jaars 1841.

INLEIDING.

Dit Verslag heeft niet ten doel de ophemeling der Vereeniging van den H. Vincentiüs van Paulo voor de menschen; het is alleen gerigt aan de leden dier Yereeni-ging, ora aan elk hunner de middelen te doen kennen, welke hunne broeders hebben beproefd, om in verschillende plaatsen, hun door God aangewezen, eenig goed te stichten. Deze mededeelingen hebben niets strijdigs met den christelijken ootmoed: het is juist de bewustheid onzer eigene zwakheid, die ons dringt elkander te naderen en met eehparig overleg te handelen.

Bij de eerste opkomst van de Vereeniging werden de wekelijksche bijeenkomsten der Leden genoegzaam bevonden ; toen zij zich in afdeelingen splitste, moest een gemeenschappelijke band tusschen dezen bestaan : men hield dus Algemeene Vergaderingen, waarbij in kortere tijds-

-ocr page 497-

447

afstanden, al de leden der stad de verslagen hunner ver-rigtingen konden komen vernemen en nieuwe broeders ter inschrijving aanbieden. Later, toen de Vereeniging zich over onderscheidene steden van Frankrijk uitbreidde, verstrekten de brieven, welke geregeld op het tijdstip dier Algemeene Vergaderingen, door de Conferenciën in de provinciën toegezonden worden, tot aanvulling der periodieke verslagen van de Conferenciën van Parijs. Daar de Vereeniging steeds meer en meer aanwies, werd besloten, dat jaarlijks een Algemeen Verslag over het geheel van hare verrigtingen voor de gansche Vereeniging zou opgesteld worden. Dit besluit werd uitgelokt door de Conferenciën der provinciën, die alle geene afzonderlijke verslagen kunnende uitgeven, het tot bevestiging der broederlijke eendragt en tot voorlichv,ing van hunnen ijver noodig achtten, eene meer volledige kennis harer gezamenlijke pogingen te erlangen. Dit was daarenboven nog wensche-lijk voor de leden der Vereeniging, die, na jaren lang deel genomen te hebben aan de werkzaamheden in die steden, waar zij gevestigd was, door omstandigheden genoodzaakt werden hunne medegezellen in hunne liefdezorgen te verlaten, om zich in een of ander afgelegen punt te gaan vestigen. Dit verslag, dat hun jaarlijks zal geworden, zal beletten, dat zij zich zelve als vreemd aan de Vereeniging mogten beschouwen. Indien zij dan al in de onmogelijkheid verkeeren, om hunne pogingen met die van anderen te vereenigen, zal de gedachte aan hetgeen zij elders zullen zien tot stand brengen, hen ondersteunen, en ondanks hunne afzondering, zullen zij blijven voortgaan, zich met diezelfde werken en gebeden te vereenigen.

Dit algemeen Verslag is dus niets anders dan een mid-

-ocr page 498-

448

del van verstandhouding, voor allen geschikt; het is een nieuwe band, noodzakelijk gemaakt door de uitbreiding onzer Vereeniging, ten einde al degenen onder ons, die door afstand van elkander verwijderd zijn, op die wijze te vereenigen.

-ocr page 499-

419

OORSPRONG DER VEREENIGTNGr.

In het jaar 1833 werd te Parijs, in een huis van de wijk der Scholen, sedert lang bestemd om de studerende jeugd te huisvesten, eene wetenschappelijke Conferencie gehouden , welker beraadslagingen met al de levendigheid gevoerd werden, welke gewoonlijk eigen is aan jeugdigo geesten in die soort van verstandelijken wedstrijd, en tevens met al de ernstige belangstelling, welke de godsdienstige vraagpunten aan de onderwerpen hechten, waarin men deze mengt. Trouwens zij kwamen dikwijls ter sprake onder de studenten, die daar vergaderd waren om over geschiedenis, letterkunde en wijsbegeerte te spreken, en die deze vraagpunten aantroffen in al de groote onderwerpen, welke door hunnen jeugdigen ijver behandeld werden. Het gebeurde dan, dat degenen onder hen, die aan het Ka-tolieke geloof getrouw waren gebleven, zich vereeuigd en aaneengesloten zagen door de noodzakelijkheid, om het openlijk te belijden en tegen de daarmede strijdende denkwijze te verdedigen. Een aan allen gemeen en dierbaar geloof, de kracht der godsdienstige eensgezindheid, eene zekere wapenbroederschap, aangegaan door de gewoonte van onder dezelfde banieren te strijden, had hen spoedig met hart en ziel aan elkander verbonden en zij waren vrienden geworden, eer zij nog een vriendschappelijk woord met elkander gewisseld hadden. quot;Weldra vroegen

-ocr page 500-

450

zij zich af, of liet geloof, dat zij het geluk hadden te bezitten , hunne verbindtenis niet behoorde te bezegelen met eenig werk, troostelijker dan die woordenstrijden, die wel noodzakelijk, maar soms hartstogtelijk en bedroevend voor de godsvrucht zijn ? Zij achtten het raadzaam, eene andere soort van Vereeniging daar te stellen, van uitsluitend christelijken aard, waarin de christelijke liefde alleen voorzat en welker vreedzaam doel zou zijn, vereering van onzen Heer Jesus Christus in den persoon van eenige armen.

Ziedaar de gedachte, of liever de natuurlijke zucht tot en de behoeften aan de Vereeniging, waaruit onze eerste Conferende haren oorsprong ontleende. Zij behield dien naam van Conf erende, welke te Parijs in de wijk dei-Scholen aangenomen is, om de wetenschappelijke bijeenkomsten der jongelieden aan te duiden: die naam zou echter eene gansch verkeerde uitlegging'erlangen, indien men er uit afleidde, dat het doel is, redevoeringen te houden over de christelijke liefde, of te beraadslagen over de verbeteringen, welke in het lot der behoeftige standen zouden zijn aan te brengen.

Door zich reeds bij den aanvang te stellen onder de aanroeping van den H. Vincentius van Paulo, ten einde door de voorspraak van dien grooten dienaar Gods, eenige stralen te ontvangen van den geest van liefde en geloof, waarvan hij blaakte, gaf de Conferencie vrij duidelijk te verstaan, dat zij niet door bloote theoretische studiën, maar door werken en alléén door werken, ge-evenredigd aan hare^zwakheid, zich voorstelde de voorbeelden van haren gelukzaligen beschermer van verre na te volgen.

Hare eerste bijeenkomsten hadden plaats in de maand

-ocr page 501-

451

Mei des jaars 1833. Zij bestond toen slechts uit acht leden, dit was welligt een voordeel, want juist door het gering getal der leden, werden van den aanvang af, in de Conferencie die hartelijke omgang, dat minzaam, eenvoudig , gemeenzaam verkeer ingevoerd, waarvan, Gode zij dank, de overlevering nog niet verloren is. Zij, die deel maakten van die oorspronkelijke Vereeniging, zullen hun leven lang het zalig aandenken bewaren der vriendschapsbanden, welke zij daar legden.

Men zal ligt begrijpen, dat eene Vereeniging van acht studenten rijker was aan liefdadige bedoelingen dan aan geld; en misschien had zij tegen het gebrek van hulp-middelen schipbreuk geleden , indien gelukkige omstandigheden den aanvang harer werkzaamheden niet hadden vergemakkelijkt. Zij vond eeue eerste schuilplaats in de straat Petit-Jjourdon-Saint-Sulpice, in de bureaux van een tijdschrift. De kolommen van hetzelve werden opengesteld voor de letterkundige proeven van eenige leden der Conferencie, die aldus middel vonden, om te voorzien in het ontoereikende der inzamelingen, door het honorarium hunner artikelen in de armenkas te storten.

Twee maanden na de oprigting, op het tijdstip der va-cautie, bezat de Vereeniging een vijftiental leden; bij het einde van de vacautie, in November 1833, verplaatste zij den zetel harer bijeenkomsten naar het middenpunt van de wijk der Scholen, in het voormalig huis genaamd: des Bonnes Etudes. Weldra zag zij hare rijen vermeerderd door een aantal nieuwe leden, vooral van jongelieden uit het bisdom Lyon, eene dier kerken in Frankrijk, alwaar het geloof en de deugden;, die er van de eerste tijden des Christendoms af zoo glansrijk schitterden, het best bewaard zijn gebleven.

-ocr page 502-

452

In 1834 was de Yereeniging talrijk quot;genoeg, om bij het bezoeken der armen een nog ondankbaarder en moeije-lijker liefdewerk te voegen. Velen barer leden bezigden hunnen vrijen tijd met het bezoeken der jeugdige gevangenen in het huis van de straat deamp; GVétf, om zoo mogelijk eenige denkbeelden van godsdienst en berouw te doen ontkiemen in die zielen, door de ondeugd besmet op den leeftijd, waarin de hartstogten pas ontluiken. Bij de meesten dier kinderen vonden zij eene volslagene onwetendheid van de eerste lessen des Christendoms; bij sommige eene reeds geslepene goddeloosheid, zij zagen daar wonderen, waarvan Parijs alleen het treurig voorregt geniet: godloochenaars van vijftien jaren, die op eene verbazende wijze hunne eigene filosofie hebben en eene vraag uit den Catechismus met eene schimpende boerterij van Voltaire beantwoorden. Ondanks den weinigen troost, welken de ijver der ledeu van de Vereeniging, die zich wekelijks eenige uren in de gevangenis gingen opsluiten, er inzamelde, hebben zij hunne lessen meer dan twee jaren lang volgehouden, tot den dag, waarop de jeugdige gevangenen van de straat des Gres naar de gevangenis der Madelonnettes, aan eenen anderen uithoek van Parijs, overgeplaatst werden. Er is reden te hopen, dat hunne pogingen niet geheel vruchteloos zullen gebleven zijn, en dat de goddelijke barmhartigheid bij eenigen de lessen vruchtbaar zal gemaakt hebben, welke met zoo veel volharding gegeven zijn.

Toen in 1835 het getal der leden tot bijna honderd opgeklommen was, werd men gedwongen, zich in twee afdeelingen te splitsen. Niet zonder langdurige en smartelijke aarzelingen onderging men deze scheiding: want behalve dat het hard viel, aangeknoopte betrekkingen te

-ocr page 503-

458

verbreken en van de aangenaame gewoonte, om zich gezamenlijk met het door allen ontworpen werk bezig te houden, af te zien, vreesde men den eenigen grondslag te verzwakken, welke aan de Vereeniging kracht en werking gaf, namelijk : dsn geest van christelijke eenheid en broederschap. Men moest zich evenwel aan de gebiedende noodzakelijkheid onderwerpen. De gesplitste Conferenciën werden gedurende eenigen tijd gehouden in twee zalen van het voormalig huis genaamd des Bonnes Etudes,: in de parochie van Saint-Etienne du Mont; daarna werd eene derzelve overgebragt naar de parochie Saint-Sulpice, en daar de Vereeniging steeds aanwies, had zij spoedig twee nieuwe takken in de parochiën Notre-Bame-de-Bonne-Nou-veile en Saint-Philippe-du-lioule.

Van het einde deszelfden jaars 1835 dagteekent een liefdewerk voorde weezen, hetwelk de Vereeniging met eenen eenigzins vermetelen ijver, op zich nam, doch waaraan de Voorzienigheid hare hulp niet onttrokken heeft.

Om te voorkomen, dat de onverwachte uitbreidingen der Vereeniging en hare verdeeling in onderscheidene afdeelingen den band der oorspronkelijke eenheid mogten doen verslappen, achtte men het noodzakelijk, algemecne bijeenkomsten te bepalen, waarbij de Conferenciën elkander van tijd tot tijd zouden ontmoeten en een eenvoudig, kort, door allen vrijelijk aan te nemen Eeglement te vervaardigen. De eerste Algemeene Vergadering werd gehouden op den 21 Tebruarij 1836. Men hoorde er het eerste Verslag van de Voorzitters der vier toenmaals bestaande Conferenciën, alsmede dat van den Voorzitter der quot;Wee-zen-inrigtiug. De Voorzitter der Vereeniging deed voorlezing der voorloopige beschouwingen van het Eeglement, hetwelk reeds door de Conferenciën voor hare scheiding

-ocr page 504-

454

beraamd was. Dit Reglement was niet eene met eene moeite bewerkte en a 'priori ontworpen organisatie, maar een-voudiglijk het in geschrift overbrengen der oefeningen, waaraan men zich reeds gewoon had gemaakt. De voor-loojcige beschouwingen zijn bijna woordelijk ontleend aan de werken van den H. Vincentius van Paulo. Zij behelzen niets anders dan gedachten over de christelijke liefde, over de beste wijze om haar in oefening te brengen, over het gewigt der geestelijke hulp, tot welker verstrekking aan den behoeftige de aalmoes den toegang geeft, over den geest van eendragt en ootmoed, welke de leden eener liefdadige Vereeniging bezielen moet, en over de eerbiedige gehoorzaamheid, welke zij aan de kerkelijke overheden verschuldigd zijn. De vervulling van dezen laat-sten pligt is even gemakkelijk als aangenaam geweest: want de welwillendheid der eerbiedwaardige herders van de parochiën waarin onze Conferenciën gevestigd zijn, heeft het niet beneden zich geacht, in ons nederig werk belang te stellen, onze zwakheid aan te moedigen en onze ootmoedige medewerking in het verheven apostelambt der liefde, waarin zij te gelijk tot voorbeeld en tot leering verstrekken, te zegenen.

In het geheel telde de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, bij het einde van het jaar 1845, 82 Conferenciën ; zij was gevestigd in 48 steden en 38 verschillende bisdommen; en, haasten wij ons het te zeggen, het is bijna altijd in de bisschoppelijke steden, dat wij haar zien opkomen. Zij groeit, om zoo te zeggen, in de schaduw der bisschoppelijke zetels, overal toonen zich de Bisschoppen hare beschermers; zij zitten voor bij de oprigting der Conferenciën in hun Bisdom; bezoeken haar bij hare

-ocr page 505-

455

plegtige Vergaderingen; zijn bij alle feesten tegenwoordig, om haren arbeid te zegenen en hare pogingen aan te moedigen.

In innige vereeniging met de Kerk, aan welker hiërarchie zij zich moesten aansluiten, hebben al die Conferenciën, onder hare vermenigvuldiging, zich steeds gehandhaafd in de volmaaktste eenheid en overeenstemming. ,Weldra ontstonden tusschen haar drukke betrekkingen. Door de talrijke verwisselingen van personeel, welke in haren boezem plaats hadden, is de beweging der jeugd, welke dagelijks toevloeit naar de verschillende steden, alwaar faculteiten gevestigd zijn, om later weder naar de omliggende gewesten weder te keeren, even bevorderlijk aan de eenheid , als zij het geweest is aan de ontwikkeling der Vereeniging zelve. De veranderingen van garnizoen, de verplaatsingen van allerlei aard, door den loop der zaken gevorderd, komen nog het hare toebrengen tot deze alge-meene ineensmelting. Vele omstandigheden hebben te weeg gebragt, dat van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen, de leden der Vereeniging van den H. ViNCENTius van Paulo elkander hebben mogen begroeten met den zoeten naam van broeder en dadelijk evenveel vrienden vinden, als er deelgenooten in de goede werken zijn. De leden der Vereeniging, die gereisd hebben, weten hoe aangenaam die broederschappen zijn, welke, in elke nieuwe stad, even zoo veel deelnemende harten als liefdevolle medegezellen doet aantroffen.

Verwisselingen en bezoeken van ecnen anderen aard bragten niet minder toe, om de banden naauwer toe te halen. Men beval elkander aan al de goede werken, welke men zich aantrok, men stortte zijne bezorgdheid uit in den boezem dier Medebroeders, welke men in staat achtte te handelen; men verliet zich op hunnen ijver,

-ocr page 506-

456

om liet goede te voltooijen, dat men aangevangen had en waarvan men de algeheele volvoering niet kon voleindigen. Van tijd tot tijd zond men zich arme reizigers toe, die van standplaats tot standplaats, van Conferencie tot Conferentie, nieuwe hulpmiddelen vonden om hunnen weg af te leggen en allerwege met bereidwilligheid ontvaDgen werden als afgezondenen der liefdadigheid.

Overigens, ofschoon aldus in eene godsdienstige eenheid van oefeningen en doelwit aan elkander verbonden, behield elke Conferencie van den H. Yincentius van Paulo eene volkomene vrijheid van handelen. Men heeft immers gezien dat elk harer, naast de algemeene goede werken; somtijds eenige liefdewerken bij voorkeur aangenomen en naast den algemeenen regel eenige bijzondere gebruiken ingevoerd heeft.

Daar zelfs een gelijkvormige regel niet overal van dienst kan zijn, werden, naar de plaatsen, omstandigheden en tijden, eenige geringe wijzigingen in het Eeglement gemaakt, zonder echter hetzelve in deszelfs wezen te veranderen Alzoo is het in eenige steden nuttig bevonden, om zich gemakkelijk te betoonen in het aannemen van nieuwe leden; op andere plaatsen, daartegen, moest men, voor het goede dat men wilde bewerken, in de keus der leden de meeste gestrengheid aanwenden. Over het algemeen zijn, naarmate de Vereeniging meer bekend wierd, grootere waarborgen noodzakelijk geworden en het gevaar van voordragten, die geene genoegzame waarborgen opleveren, is beter begrepen geworden, naar gelang de Yer-eeniging meerdere welwillendheid genoot.

1) Thans, nu aflaten verleend zijn aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo zoo als zij bestaat, moeten die wijzigingen in het Reglement al zeldzamer zijn en vaa minder belang worden

-ocr page 507-

457

In onderscheidene Conferencën zijn nieuwe gebeden bij de oude gevoegd en nieuwe oefeningen ingesteld; zij hebben de verblijdendste gevolgen gehad, zoo voor de vorderingen in de deugd der leden zelve, als voor de algemeene stichting. De armen waren dikwijls aangedaan, wanneer zij zagen, dat de leden der Vereeniging te zamen i kwamen, om hun het voorbeeld te geven der oefeningen, welk zij hun aanprezen. Elders heeft men bevonden, dat de godsdienstige bijeenkomsten , aangewezen op de feesten der Yereeniging, genoegzame openlijke bewijzen van haren godsdienstigen geest leverden en dat men niet, door te menigvuldige oefeningen, degenen moest afschrikken, die minder in de godsvrucht gevorderd, zich echter aan de werken van liefdadigheid wijden met eenen ijver, even voordeel aanbrengend voor henzelven als voor de armen.

Wat de ambts-bekleeders der Vereeniging aangaat, daaromtrent zijn ook eenige verschille nde regels ingevoerd. In een zeker getal Conferenciën heeft men er aan gedacht, om den duur der bedieningen te beperken, opdat de ijver geene reden hoegenaamd tot verslapping zou vinden. Anderen, zich aan de oorspronkelijke voorschriften houdende, die ook nog door de Conferenciën van Parijs worden nageleefd, hebben het verkieselijker geacht, in de eenvoudigheid hunner gewoonten en in het belang der administratie, om de minst mogelijke veranderingen te maken. De aldus opgedragene bedieningen zijn steeds beschouwd geworden als lasten en niet als onderscheidingen. Een ieder heeft ze dan moeten behouden zoolang de omstandigheden het gedoogen en de bezigheden des levens het toelaten, om er van af te zien, zoodra zich een ander voordeed, wiens ijver nuttiger kon zijn aan de Yereeniging.

-ocr page 508-

458

Eindelijk vele Conferenciën, welke reeds talrijk waren geworden, zelfs voor dat de splitsing plaats had, verlangden eenen Eaad van beheer te hebben, om te beslissen in de rnoeijelijkheden en zich te belasten met eenige aangelegenheden in het beheer; daardoor hebben zij den tijd barer bijeenkomsten meer volledig kunnen besteden aan de werken van liefdadigheid, hebben zij de gevaarlijkste klip voor bijeenkomsten van dien aard vermeden : namelijk nuttelooze beraadslagipgen en redekavelingen, waarin soms de hartstogt den toon zou kunnen aannemen.

Een der werkdadigste middelen tot het behoud der een-dragt is geweest de werking van den Algemeenen Raad.

De Vereeniging had geene behoefte aan ecne opperste directie noch aan eene eenvormige wijze van beheer, maar er moesten in haren boezem eenige bewakers zijn harer algemeene belangen, die aan hare ontwikkeling konden arbeiden, hare werken uitbreiden, alle nuttige ondernemingen in haren boezem ontstaan, begunstigen, aan de later aangekomenen de ervaring van het verledene mededeelen en onder allen een middenpunt van eendragt en broederschap onderhouden.

De Algemeene Raad, door het Eeglement ingesteld en opklimmende tot den dag, waarop de Yereeniging in Con-ferenciën gesplitst werd, was in de eerste tijden dezelfde als de Baad van Parijs, maar de uitbreiding der Yereeniging deed het verlangen ontstaan, dat deze laatste afzonderlijke attributen zou bezitten. Toen de Algemeene Raad zich van den Raad van Parijs afscheidde, werd hij met een aantal leden vermeerderd en kon daardoor op eene meer doelmatige wijze de algemeene belangen behartigen. In het jaar 1840 werd hij aldus geregeld ingesteld. Een zijner eerste handelingen, bij het einde van dat rampzalig

-ocr page 509-

459

jaar, was een beroep op al de Conferenciën der Vereemging, om te hulp te komen aan de Conferenciën , welke gevestigd waren in die streken, alwaar de overstroomingen van 1841 zooveel verwoestingen hadden aangerigt. De Conferenciën hebben volijverig aan dat beroep beantwoord; 3,894 franken zijn verdeeld geworden onder de Conferenciën van Lyon en Nimes. Deze som is voorzeker gering in evenredigheid van die ,, welke door andere handen en in andere kassen gestort werden, doch zij waren niettemin een aandoenlijk en nieuw bewijs van christelijke broederschap. De geringste bijdragen gingen vergezeld van de uitdrukking der warmste en bemoedigendste gevoelens van gehechtheid.

De Algemeene Kaad; thans uit een twaalftal leden bestaande, vergadert alle maanden, om in den boezem onzer Conferenciën nieuwe Vereenigingen op te nemen, die zulks verlangen, en even als de Conferenciën beslissen over de individuele aanneming der leden, even zoo besluit de Algemeene Eaad over de aanneming der Conferenciën tot de Algemeene Vereeniging. Genootschappen zonder beradenheid daargesteld, zouden onze regels en gewoonten aannemende, en misbruik makende van den naam der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo. haar voor het publiek in minachtig kunnen brengen en haar inwendig bedroeven. Daarom is het voor haren bloei even als voor hare eer noodzakelijk geoordeeld, dat in het middenpunt een toezigt uitgeoefend wierd; en naarmate de Vereeniging zich meer ontwikkelde, werd zoodanige waarborg meer en meer wenschelijk, teneinde tusschen de Conferenciën den duur te verzekeren van den vertrouwelijken omgang, welke steeds het aangename harer onderlinge betrekkingen heeft uitgemaakt.

-ocr page 510-

460

VAN DE LEDEN DER VEKEENIGING.

Na gesproken te hebben over den oorsprong der Ver-eeniging van den H. Yincentius van Paulo, na baar in hare ontwikkeling te hebben nagegaan^ zou het een verkeerd begrip zijn ^ te beginnen met hare uitwerking te waarderen door het onderzoek harer werken en vooral door de berekening van haar geldelijk vermogen. De Vereeniging is aangevangen door jonge lieden^ die, voor het grootst gedeelte zonder vermogen waren en er zich minder op toelegden zich een vermogen te scheppen, dan hetgeen zij hadden op eene nuttige wijs te besteden. Met zich te vermenigvuldigen, met in jaren toe te nemen ,metmenschen uit allen ouderdom in haren schoot te lokken, moest de Vereeniging ook hare bijdragen zien toenemen; doch de weldaden zijn over het algemeen in eene geringe evenredigheid gebleven met het getal der leden, die dezelve uitdcelen. Het voorname voordeel der Vereeniging is dus meer voor ons zelve dan voor de ongelukkigen, welke andere vereenigingen ondersteunen door overvloediger en welligt beter geordende hulpbronnen.

Zij lokt over onze jeugd eenen schat van zegeningen uit; door ons innig aan elkander te verbinden, behoedt zij ons voor verleidingen ten kwade en noopt ons, door de kracht van het voorbeeld, tot het goede. Inderdaad

-ocr page 511-

461

niets is meer in staat, om de gedachte tot het kwaad te verbannen, dan voortreffelijke vrienden, wier voorbeeld wij gister nog voor oogen hadden, en onder wier oog men niet meer zon durven verschijnen, indien men er ontrouw aan was geworden. Hier bestaat een godsdienstig en heilzaam menschelijk opzigt, of liever, het is God zelf, dien men eerbiedigt in den persoon van degenen, die in zijnen naam vergaderen. Hij alleen is het die het goede kent, dat gedaan wordt, de zwakken, die behouden, de wankelenden, die ondersteund zijn, den ijver der tragen, die aangevuurd en het vuur der ijverigsten dat onderhouden werd door de orde zelve, welke in deszelfs beoefening heerscht.

De Vereeniging van den H. Yincentiüs van Paulo gewent ons reeds vroegtijdig aan de liefdadigheid; zij bereidt ook een geslacht van menschen, die, wanneer zij tot de jaren van edele gewaarwordingen gekomen zijn, geleerd zullen hebben, iets anders dan zich zeiven in de wereld te zien, en van genoegzaam nabij de ellende der mensch-heid zullen gekend hebben, om hulp er aan te verleenen, zoodra het hun vergund zal zijn er in te voorzien.

Door in haren boezem ook meer bejaarden op te nemen, van verschillende standen en beroepen, heeft de Vereeniging van den H. Yincentiüs van Paulo geen minder nuttig doeleinde bereikt. Zij heeft menschen, die elkander niet kenden, bijeengebragfc, onaangzien zij door de partijschappen der wereldsche staatkunde of door onderscheid van geboorte van elkander verwijderd schenen. De eenen en de anderen hebben elkander in onze kleine Conferenciën ontmoet, eerst met verwondering, daarna met innig genoegen, toen zij zulke dierbare belangen met zoo veel eenvoudigheid zagen behandelen, en bij die gelegenheid zulke

-ocr page 512-

462

hartroerende gewaarwordingen hoorden uiten. Toen hebben zij begrepen, dat de Christenen hunne broeders waren en dat hunne vereeniging het zekerst onderpand was van den vrede en het geluk der volkeren. De goed aangewende ondersteuning van de behoeftigen verzoent den arme met den rijke; de liefdevolle aanraking, welke ontstaat tus-sehen allen, die eenigen welstand genieten, herstelt de eensgezindheid tnsschen de verschillende standen der maatschappij; eindelijk, deze Vereeniging werpt de scheidsmuren omver, welke de hoogmoed tracht op te rigten, terwijl zij tevens de standen eerbiedigt, welke de afgunst op dezelfde lijn wil plaatsen. Vooral in de kleinere steden , alwaar de minste hartstogten tegenover elkander staan, alwaar de oneenigheden zoo scherp afgeteekeud zijn, heeft de vestiging der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo de rijkste vruchten voortgebragt; zij heeft een aantal bezwekene gemoederen tot het christelijk leven teruggevoerd en aan vele deugden, die in de vergetelheid kwijnden, haren glans wedergegeven.

De herstelling der goede werken onder de mannen is een der belangrijkste gevolgen, waarop gewezen kan worden. Inderdaad, reeds al te lang hadden zij zich er buiten gehouden, en daar het geloof zonder de werken dood is, moet welligt aan die oorzaak de kwijning van het geloof onder hen toegeschreven worden. De vrouwen hebben er zich beter in gehandhaafd; deze oefenen ook in vele plaatsen het uitsluitend regt van werken van liefdadigheid te doen. Hopen wij, dat onze Vereeniging, welke van dag tot dag meer algemeen bekend en gezocht]wordt, door in vele plaatsen de liefdadigheid onzer vaderen te doen herleven, er ook het voorouderlijk geloof op nieuw zal doen bloeijen.

-ocr page 513-

463

Door de genade, over hare leden uitgestort, heeft onze quot;Vereeniging nog daarenboven veie roepingen tot het priesterschap voorbereid. Telken jare ontstaan uit haren boezem nieuwe kandidaten voor de kerkelijke bediening of de kloosterlijke orden. quot;Wij mogen er niet aan twijfelen, die scheidingen, daargeste.ld ten nutte der Kerk, zullen ook voor ons vruchtbaar zijn. Eenmaal welligt zullen al die vrienden, welke oüs thans verlaten, om zich aan het apostelambt te wijden, op hunne beurt Christenen uit ver-afgelegene landen aan onze Vereeniging deel doen nemen.

Eindelijk, indien de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo helpt om goed te leven , vergeten wij ook niet, dat zij helpt om goed te sterven. De dood heeft, sedert de oprigting der Vereeniging, onze gelederen reeds gedund. Acht en vijftig medeleden zijn ons reeds ontnomen geworden.

-ocr page 514-

464

BREVE

VAN

ZIJNE HEILIGHEID, PAUS GREGORIÜS XVI. Z. amp;„

AAN

den algemeenen raad der vereen! o ing van den h. vincent1us van paülo.

GREGOEIUS XVT, PAUS.

Ter eeuwige gedachtenisse.

Het voegt den Roomschen Opperpriester de hemels che schatten der Kerk inzonderheid over die genootschappen uit te storten ^ welke zich met alle zorg en ijver aan het verrigten van liefdewerken toewijden. Het is daarom, dat Wij, — op het dringend verzoek van den President en de leden van den Algemeenen Raad der Yereeniging van den H. Vincentius van Paulo , welke t.et eerst te Parijs tot stand is gekomen, strekkende dat wij eenige zoo volle als gedeeltelijke aflaten aan de Yereeniging zouden gelieven te verleenen; bereidvaardig gemeend hebben hun vroom verlangen te moeten inwilligen.

Wij verleenen alzoo barmhartiglijk in den Heer eenen vollen aflaat en kwijtschelding van hunne zonden aan allen en een iegelijk van hen, die den Algemeenen Raad der

-ocr page 515-

465

gezegde Vereeniging te Parijs uitmaken, of leden zijn van de Bijzondere Eaden, hetzij van Parijs, hetzij van andere steden, mits zij met waar berouw gebiecht hebbende en tot de H. Tafel genaderd zijnde, al de zittingen van hunnen Raad, of drie van de vier bijeenkomsten, welke in de maand gehouden worden, hebben bijgewoond.

Wij verleenen insgelijks eenen vollen aflaat aan al de werkende leden dier Yereeniging, even als aan de Eaads-leden en anderen, hierboven bedoeld, die den daar vermelden aflaat reeds zouden hebben verdiend, mits zij alle of drie van de vier maaudelijksche zittingen of Coufe-renciën hebben bijgewoond en met waar berouw zullen gebiecht hebben en tot de H. Tafel genaderd zijn.

Bovendien verleenen Wij eenen gelijken vollen aflaat aan hen, die in gezegde Vereeniging zullen worden verkozen, op den dag, waarop zij met waar berouw gebiecht hebbende en tot de H. Tafel genaderd zijnde, in die Ver-eeniging'zijn aangenomen in de onderscheidene werkzame betrekkingen van aspirant-lid, van gewoon lid, van lid eens bijzonderen Eaads en lid van den Algemeenen Ilaad.

Nog verleenen Wij eenen vollen aflaat aan alle, hetzij werkende, hetzij honoraire leden van gezegde Vereeniging, die op de feestdagen der Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd Maria en van den H. Vincenïius van Paulo, op den tweeden Zondag na Paschen, het verjaarfeest van de overbrenging der overblijfselen van dien Heilige en op den maandag na den eersten Zondag der Vaste, mits met waar berouw gebiecht hebbende, tot de H. Tafel zullen zijn genaderd in de Mis, welke op die dagen gevierd wordt voor de Yereeniging, en de Algemeene Vergadering, die op deze tijdstippen gehouden wordt, zullen hebben bijgewoond.

-ocr page 516-

466

Ook veiieenen Wij nog een vollen aflaat aan al de leden en weldoeners der Yereeniging, als zij in de ure des doods waarachtig berouw en gebiecht hebbende, of dit niet kunnende doen, ten minste met opregt leedwezen den naam Jesüs, zoo mogelijk met den mond of althans met het hart, zullen hebben aangeroepen en den dood uit de hand van God, met geduld en moed als de straf der zonde, zullen hebben aangenomen.

Bovendien verleenen Wij, volgens den gewonen vorm der H. Kerk, aan al de werkende leden dierzelfde Ver-eeniging kwijtschelding van zeven jaren en zevenmaal veertig dagen der boeten, die hun opgelegd zijn, of die zij, op welke wijze ook, schuldig mogten wezen; zoo dikwerf zij met een berouwhebbend hart, eenige Conferenciën, eenig arm huisgezin, of scholen en werkplaatsen voor de armen inge-rigt, bezocht of eenig ander goed werk in den geest der Vereeniging verrigt zullen hebben. Deze gedeeltelijke aflaat zal ook verdiend kunnen worden door elk der werkende leden van gezegde Vereeniging, zoo dikwijls zij met een berouwvol hart het H. Offer der Mis, voor de ziel van een afgestorven lid opgedragen wordende, bijgewoond, en zoo dikwijls zij het stoffelijk overblijfsel der armen naar de kerkelijke begraafplaats gevolgd zullen hebben.

Wij vergunnen ook, dat al deze aflaten en elk derzelve, als ook de kwijtschelding van zonde en boete, bij wijze van toevoeging, op de geloovige zielen, die in Gods genade gestorven zijn, worden toegepast.

Eindelijk geven en verleenen Wij nog, uit kracht van Ons Apostolisch gezag, deze aflaten en elk derzelve aan al de andere Eaden en Conferenciën dierzelfde Vereeniging, met goedkeuring van den Algemeenen Ilaad ingesteld.

-ocr page 517-

461

hetzij door dien Raad zelven, hetzij door de Bijzondere Raden der steden en der gewesten, reeds door eerstgemelden Raad opgerigt, alsmede aan de leden, die plaatsen bewonen , alwaar nog geene Conferencie is tot stand gekomen, wanneer zij op die plaatsen, zooveel zij kunnen, de gewone liefdewerken verrigten en de overige voorgeschrevene voorwaarden vervullen.

Alles niettegenstaande Onzen regel en dien der Apostolische Kanselarij, van geene aflaten ad instar te verleenen, en niettegenstaande ook alle andere Apostolische Constitu-tiën en voorschriften en wat er verder mede zou kunnen strijden.

Ook willen Wij , dal; de afschriften en afdrukken der tegenwoordige Breven en voorzien van de handteekening van eenig in kerkelijke waardigheid gesteld persoon, hetzelfde geloof verdienen, als deze oorspronkelijke Breven, indien zij voortgebragt en vertoond werden.

Gegeven te Rome bij St. Pieter, onder den Visschersring, den tienden Jannarij achttien honderd vijf en veertig, het veertiende van Ons Pausschap.

L. Card. LAMBRUSCHINI.

t

Plaats van het zegel

22

-ocr page 518-

468

GREGORIUS XVI. PAUS,

TER EEUWIG Ell GEDACHTENISSE.

Daar het Ons gebleken is, dat de Yereenigiug, die onder de bescherming en den naam van den H. VnvcENTius van Paulo, is opgerigt en zich bezig houdt met christelijke liefdewerken. krachtig medewerkt tot welzijn der godsdienst en voordeel der geloovigen, zoo hebben Aftij, opdat zij dagelijks meer uitbreiding erlange, met de hemelsche schatten der Kerk al diegenen willen verrijken , die hunne zorgen of geldelijke middelen tot ondersteuning dier Ver-eeniging aanwenden, ten einde de geestelijke gunsten, welke zij kunnen verwerven, dezen hunnen ijver door dit liefdewerk meer en meer doen ontvlammen.

Het is daarom, dat Wij genadiglijk in den Heer ver-leenen: eenen vollen aflaat en kwijtschelding van zonden, eens in de maand te verdienen; aan allen en iegelijk der christen geloovigen van beider geslacht, die eene vaste, voortdurende gift aan den Algemeen Raad zullen doen toekomen, mits zij een waar leedwezen gevoelende, gebiecht en gecommuniceerd hebben.

Bovendien verleen en quot;Wij eens in de maand eenen aflaat van zeven jaren en zevenmaal veertig dagen aan alle christen geloovigen van beider geslacht, die eene gelijke vaste, voortdurende gift aan de bijzondere Eaden der provinciën of der steden, door den Algemeenen Raad ingesteld , zullen doen toekomen.

-ocr page 519-

469

Ook vergunnen Wij nog eenen aflaat van een jaar, insgelijks eens in de maand te verdienen ^ aan al de christen geloovigen van beider geslacht, die bij inschrijving, of op eenige andere manier, eene bepaalde gift zullen doen toekomen aan de Conferenciën, die door den Algemeenen Eaad of de daartoe gemagtigde Bijzondere Eaden zullen zijn ingesteld.

Eindelijk verleenen Wij aan alle en iegelijk der christen geloovigen van beider geslacht eenen aflaat van zeven jaren en zevenmaal veertig dagen, eens in de maand te verdienen, op de dagen , waarop zij voor den Algemeenen Raad of de Bijzondere Raden de kollekte zullen hebben gedaan.

Alles niettegenstaande Onzen regel en dien der Apostolische Kanselarij, van geene aflaten ad instar te verleenen, en niettegenstaande ook alle andere Apostolische Consti-tutiën en Voorschriften en wat verder er mede zou kunnen strijden.

Ook willen Wij, dat de afschriften en afdrukken der tegenwoordige Breven en voorzien van de handteekening vaneen in kerkelijke waardigheid geplaatst persoon, hetzelfde geloof verdienen, als deze oorspronkelijke Breven zelve, indien zij voortgebragt en vertoond werden.

Gegeven te Rome bij de H. Maria de Meerdere, onder den quot;Visschersring, den 12 Augustus 1845, het vijftiende van Ons Pausschap.

L. Card. LAMBEÜSCHINI, Bisschop van Sabina. t

Plaats van het zegel,

-ocr page 520-

4?0

PIUS IX PAUS.

ter eeuwiger gedachtenis.

De Leden der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo ons voorgehouden hebbende, dat deze Apostolische Stoel hun vroeger een' Vollen Aflaat op het feest der Onbevlekte Ontvangenis der Heilige Maagd en op dat van den H. Vincentius van Paulo verleend had, maar alleen op voorwaarde van verdiend te worden in de Mis, welke op die twee dagen voor de Vereeniging zelve wordt opgedragen, zoo hebben die Leden ons nederig verzocht, dat wij meer uitbreiding aan deze eerste gunst van den Apostolischen Stoel zouden gelieven te geven. Daar wij dan toegeven willen aan die vrome wensCnen voor het geestelijk welzijn der dienaren van Jesus Christus, geven en verleenen wij, uit kracht van onze Apostolische magt en steunende op de goedertierenheid van den Almagti-gen God en op het gezag van de H. Apostelen Petrus en Paulus , door de tegenwoordige Breve aan alle Leden van gezegde Vereeniging en aan elk in't bijzonder gt; mits zij overigens getrouw de anders vereischte voorwaarden vervullen, een' Vollen Aflaat op het feest der Onbevlekte Ontvangenis der Allerheiligste Maagd Maria, die verdiend zal kunnen worden op den dag van het feest of wel, als het feest verschoven wordt, op den dag der viering; en een' anderen Vollen Aflaat op het feest

-ocr page 521-

471

van den H. Vikcentius van Paulo, die verdiend zal kunnen worden, hetzij den dag van het feest, hetzij gedurende de zeven onmiddelijk volgende dagen, zoodat elk der Leden dien Aflaat éénmaal op een der dagen naar verkiezing van genoemd octaaf zal kunnen verdienen, en dit niettegenstaande alle tegenstrijdige beschikkingen. Wij willen tevens, dat deze twee Aflaten verdiend kunnen worden, voor Parijs alleen, in de plegtige Mis, welke bij de reliquiën van den H. Vincentius van Paulo opgedragen wordt], al geschiedt dit ook niet voor de Ver-eeniging zelve, en eindelijk, dat aan geschrevene of gedrukte kopiën van deze Breve, geteekend door een openbaren Notaris en voorzien met het zegel van een met geestelijke waardigheid bekleeden persoon, hetzelfde geloof en hetzelfde uitwerksel zal geschonken worden als aan het origineel zelf, wanneer het vertoond werd.

Om ten eeuwigen dage te gelden.

Gegeven te Eome, bij St. Pieter, ouder den visschersring, den 18 Maart 1853, van ons Pausschap het zevende.

foor zijne Eminentie, den Kardinaal L. LAMBRUSCHINI,

J. B. BKANCALEONI CASTELLANT, subst.

-ocr page 522-

472

PIUS IX. PAUS.

ter eeuw1ger gedachtenis.

Door den Algemeenen President en door de Leden van den Eaad der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, gevestigd te Parijs, is Ons medegedeeld, dat de Leden dezer Yereeniging de vrome gewoonte aangenomen hebben om zich jaarlijks op verschillende plaatsen te vereenigen, om zich met geestelijke oefeningen onledig te houden. Opdat dit gebruik zich uitbreide., overal verspreid worde, en nog overvloediger vruchten drage voor de geloovigen van Jesüs Christus, heeft men Ons nederig verzocht deze vrome oefeningen hunner Vereeniging aan te moedigen dooi ze te verrijken met de geestelijke gunstbewijzen der Kerk,

waarvan de Almagtige Heer Ons tot uitdeeler heeft willen maken.

Daarom is liet, dat Wij het heilige gebruik , dat men Ons voorstelt, in den Heer als goed en nuttig willende verklaren en vurig wenschende, dat het zich dagelijks meer verspreidt), gemeend hebben aan het Ons gedaan verzoek te moeten gevolg geven. Zoo verleenen Wij krachtens ae magt Ons door den Heer gegeven, vertrouwende op de barmhartigheid van den Almagtigen God en op het gezag der Heilige Apostelen Petrus en Paulus, een' vollen aflaat en de vergiffenis van al hunne zonden aan al de Leden van gezegde Vereeniging en aan eft van hen, die na met

-ocr page 523-

473

godsvrucht gedurende al den tijd al de geestelijke oefeningen, zoo als zij vooraf zijn bepaald, te hebben bijgewoond, en met een gevoel van diepe boetvaardigheid gebiecht en gecommuniceerd zal hebben, gepaard met de bijwoning van het heilig Misoffer op den laatsten dag der oefeningen, en tot God zal opgezonden hebben vurige gebeden voor de een-dragt tusschen christen-vorsten, de uitroeijing der ketterijen en voor de uitbreiding van onze Moeder de Heilige Kerk. Voor zoo veel hun betreft, die van harte bedroefd slechts een gedeelte der geestelijke oefeningen gevolgd en tot de boven opgenoemde doeleinden gebeden hebben, verleenen Wij hun honderd dagen aflaat, dat is te zeggen dat wij hun kwijtschelden honderd dagen van de straffen, die de Kerk eertijds de gewoonte had den zondaars op te leggen. Al deze aflaten en ook elk van hen afzonderlijk, deze kwijtschelding der zonden en deze verzachting der straffen, kunnen toegevoegd worden aan de zielen der geloovigen in Jesus Christus, die dit leven in staat van genade verlaten hebben.

En dat niets de waarde van deze beneme, die gegeven zijn om ten eeuwigen dage van kracht te blijven.

Gegeven te Eome, bij den H. Petrus , onder den Visschers-ring den 18 Maart 1854, van ons Pausschap het achtste.

Namens den Kardinaal LAMBEUSCHINI.

J. B. BRANCALEONI,

Subst. Kanselier,

-ocr page 524-

474

PIUS IX, PAUS,

ïeb eeuwige gedachten 1s8e.

De Algemeene llaad der vrome Vereeniging, die den naam

draagt van den H. Vincentius van Paulo , te Parijs gevestigd, heeft Ons te kennen gegeven, dat bij de Apostolische Breve van de maand Januarij 1845, een volle Aflaat is verleend geworden aan alle en een iegelijk der christen geloovigen^ leden van voornoemde Ver-eeniging, op de gewone voorwaarden te verdienen elk jaar op den feestdag der Onbevlekte Ontvangenis der Maagd en Moeder Gods Maria en op den eersten maandag der Vaste. Bij die zelfde Breve is bovendien vergund, dat voornoemde geloovigen evenzeer een vollen Aflaat in den Heer kunnen verwerven, indien zij, op de bepaalde feesten der Vereeniging, na de overige liefdewerken behoorlijk verrigt te hebben, de H. Mis zouden bijwonen, die op verzoek der gezegde Vereeniging zou worden opgedragen.

Daar voormelde Raad Ons thans heeft kenbaar gemaakt, dat het meer in het belang der leden zou zijn, dat de beide hierboven vermelde aflaten op een anderen dag werden overgebragt en dat de voorwaarde om den tweeden dezer aflaten te verdienen, namelijk het bijwonen der H. Mis gedeeltelijk werd gewijzigd en Ons bovendien heeft verzocht, dat Wij zouden gewaardigen nieuwe hulpmiddelen ter verkrijging der eeuwige zaligheid uit kracht

-ocr page 525-

475

Ivan Ons Apostolisch gezag, zoo wel aan de geheele Ver-eeniging als aan de geloovigen aan hare zorgen toevertrouwd, zouden verleenen, zoo is het dat Wij, die inzonderheid die Vereenigingen van geloovigen ter harte nemen, welke, terwijl zij den behoeftigen stoffelijke hulp verleenen, hunne gemoederen tot deugd opwekken en vormen, gemeend hebben aan die vrome wenschen te gemoet te komen.van Ons Apostolisch gezag, zoo wel aan de geheele Ver-eeniging als aan de geloovigen aan hare zorgen toevertrouwd, zouden verleenen, zoo is het dat Wij, die inzonderheid die Vereenigingen van geloovigen ter harte nemen, welke, terwijl zij den behoeftigen stoffelijke hulp verleenen, hunne gemoederen tot deugd opwekken en vormen, gemeend hebben aan die vrome wenschen te gemoet te komen.

Wij dan, vertrouwende op de goddelijke barmhartigheid en het gezag der H. H. Apostelen Petrus en Pau-lus, strekken den vollen aflaat, aan welke gezegde leden op den feestdag der Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd Maria, kunnen deelachtig worden, uit tot den on-middelijk daaropvolgenden Zondag, mits het feest niet op een Zondag invalle, of ergens tot een anderen Zondag is overgebragt, in dier voege, dat voormelde leden den vollen aflaat, naar hunne keus, verdienen hetzij op den feestdag der Onbevlekle Ontvangenis of den daarop onmiddelijk volgenden Zondag, terwijl wij ook den vollen aflaat op den bovenbedoelden Maandag aan hen verleend, den onmiddelijk daaraan voorafgaanden Zondag overbrengen behoudens het in acht nemen der overige voorwaarden.

En wijders, opdat gebrek aan geestelijken nergens eenige hindernis « plevere, zoo verleenen Wij bij deze, dat voormelde leden, die gezamenlijk het H. Misoffer zullen bijwonen , ofschoon de Mis niet ten verzoeke der Vereeniging wordt opgedragen, den vollen aflaat in den Heer zullen deelachtig worden, indien overigens de verdere voorwaarden worden vervuld.

Verder verleenen Wij, uit de volheid van hetzelde Apostolisch gezag, aan alle en een iegelijk der christen

geloovigen van beiderlei geslacht, aan welke de Vereeni-

22,

-ocr page 526-

476

ging naar den H. Vincentius van Paulo genoemd, hulp en ondersteuning verstrekt, mits waarlijk rouwmoedig gebiecht en gecommuniceerd hebbende, die eenige kerk of openbare bidplaats bezocht zullen hebben op de feestdagen van de Geboorte onzes Heeren Jesus Christus, van den H. Joseph, den Bruidegom der H. Maagd, van af de eerste quot;Vespers en op den dag, waarop de zoogenaamde geestelijke retraite jaarlijks eindigt, van den opgang tot den ondergang der zon op die dagen, godvruchtig en daar voor de eendragt der christen vorsten, de uitroeijing der ketterijen eu de verheffing van onze Moeder de H. Kerk gebeden tot God zulleii hebben opgezonden, op een der voormelde dagen waarop zij dit hebben volbragt, een vollen aflaat en algeheele kwijtschelding van alle hunne zonden.

Eindelijk verleenen Wij in den gewonen vorm der Kerk , aan allen en aan een iegelijk der christen geloovigen, op welken titel ook aan voornoemde vrome Vereeniging verbonden en aan hare weldoeners, drie honderd dagen kwijtschelding der straffen, welke hun mogten zijn opgelegd en welke zij op eenige wijze nog verschuldigd mogten zijn, zoo dikwijls zij ten minste met een rouwmoedig hart gestort zullen hebben, in welke taal ook, het bijzonder gebed der Vereeniging, beginnende met: mj danken u, o Heer, voor de genaden en zegeningen, welke Gij tot heden ovtr de Vereeniging van den H. Yin-centius heht uitgestort, terwijl wij aan allen, aan wie die Yereeniging hulp verleent, indien zij althans rouwmoedig het Onze Fader en het Wees gegroet, insgelijks om het even in welke taal, met den aanroep: Koningin zonder vlek ontvangen, hid voor ons, H. Vincentius van Paulo hid voor ons, het zij alleen of met hun gezin

-ocr page 527-

477

gebeden zullen hebben, telken male zij dit hebben gedaan, honderd dagen kwijtschelding der straffen, die hun opgelegd of welke zij uit weiken hoofde ook verschuldigd mogten zijn.

Wij vergunnen dat al deze aflaten, vergiffenis van zonden en kwijtschelding van boeten, ook aan de zielen der christen geloovigen, die in de liefde Gods gestorven zijn, kunnen worden toegevoegd.

Alles niettegenstaanden wat daartegen zou kunnen worden ingebragt, daar deze tegenwoordige brieven ten eeuwigen dage van kracht zullen zijn.

Ook willen Wij, dat de afschriften en afdrukken der tegenwoordige Brieven, voorzien van de handteekening van een openbaar Notaris en van het zegel van een in kerkelijke waardigheid geplaatst persoon, hetzelfde geloof verdienen als deze oorspronkelijke Breven, indien zij voortgebragt of vertoond mogten worden.

Gegeven te Home bij St. Pieter, onder den Visschers-ring den 13 September 1859, het veertiende van ons Pausschap.

Voor Zijne Eminentie den Kardinaal MACCHI, J. B. BRANCALEONI CASTELLANI Onderpr.

*

. . I

-ocr page 528-

478

V ie dlt;

PIUS IX, PAUS,

m ia

ter eeuwiger gedachtenis.

11 n

Een ootmoedig verzoek is tot Ons gerigt geworden in v naam van onzen beminden zoon Ad. Bandon, Algemeenen v President der Yereeniging van den H, Vincentiüs van e Paulo, die Ons smeekt, om bij Apostolische gunst te ge- n waardigen, aan de ouders van de leden van gezegde Yer- li eeniging, alle zoo volle als gedeeltelijke aflaten en de g andere geestelijke gunsten, en elk dezer aflaten en gunsten h tot hiertoe door den Heiligen Apostolischen Stoel aan die b Yereeniging verleend, uit te strekken. Ten gevolge daar- h van, gedreven door eene godvruchtige liefdadigheid, ten d einde de godsvrucht der geloovigen te doen toenemen d en mede te werken aan het heil der zielen door middel der hemelsche schatten van de Kerk en zulke godvruchtige b verlangens, zoo veel in Ons vermogen is, met medewer- m king des Heeren willende verhoeren, hebben Wij besloten e te verleenen, maar alleen aan de vaders en moedèrs der e leden bovengenoemd, verscheidene der aflaten reeds o verleend aan gezegde Yereeniging en die de leden zelve z kunnen verdienen. Het is daarom dat Wij, door de barm- t hartigheid van God almagtig en gegrond op het gezag der v gelukzaligen Petrus en Paulus zijne Apostelen, genadiglijk s verleenen in Onzen Heer een vollen aflaat aan alle vaders g en moeders der tegenwoordige en toekomende leden der t

-ocr page 529-

479

Vereeniging van don Heiligen Vincenttüs va.n Paülo en aan ieder van hen, maar alleen aan gezegde vaders en moeders, in de ure des doods, indien zij waarlijk rouwmoedig gebiecht hebbende en gesterkt door de heilige Communie, of wel, in geval zij dat niet hebben kunnen doen, zij ten minste met berouw, mondeling, voor zoover hun dit mogelijk is geweest, of met het harten godvruohtiglijk, indien zij niet anders daartoe in stnat zijn geweest, den naam van Jesus zullen hebben aangeroepen. En bovendien in verleenen Wij eveneens een vollen aflaat en de vergiffenis len van al hunne zonden aan dezelfde personen, die iederen dag an eerbiediglijk zullen hebben bijgewoond do geestelijke oefe-^e- ningen bij gezegde Vereeniging in gebruik, en die op de er- laatste dagen dier oefeningen, waarlijk rouwmoedig en na de gebiecht te hebben en gesterkt te zijn geworden door de ;en heilige Communie, het heilig offer der Mis zullen hebben iie bijgewoond en godvruchtige gebeden ten hemel zullen ir- hebben gezonden voor de eendragt der Christen Yorsten, en de uitroeijing der ketterijen , de bekeering der zondaren en en de verheffing van onze Moeder de Heilige Keik. lel Daarenboven geven Wij aflaat op de bij de Kerk ge-ige bruikelijke wijze, van honderd dagen boete, die hun er- waren opgelegd, of die zij, op welke wijze dan ook en mogten beloopen hebben, aan opgemelde geloovigen, die Ier eerbiediglijk, een dag naar verkiezing, dezelfde geestelijke sds oefeningen zullen hebben bijgewoond. En zoo dikwerf ve zij eene godsdienstige oefening hebben bijgewoond, ter in-m- tentie van eenig overleden lid van gezegde Vereeniging geler vierd, of naar hunne laatste rustplaats begeleid hebben de ijk stoffelijke overblijfselen der armen, of wel eenig ander ;rs godvruchtig of liefdadig werk hebben volbragt, overeen-er komstig die, bij gemelde Vereeniging in gebruik, verleenen

-ocr page 530-

480

wij kwijtschelding van zeven jaren en even zooveel qua-drageuen der straffen, die hun zijn opgelegd geworden, of welke zij op eenigerhande wijze verschuldigd waren. Wij veroorlooven ook dat alle en ieder dezer aflaten, ontslag van zonden en vermindering van straffen, mogen worden toegepast, bij wijze van toevoeging, aan de zielen der geloovigen, die dit leven in de vriendschap Gods hebben verlaten.

Niettegenstaande alles wat hiermede strijdig is, zullen de tegenwoordige in de toekomst ten eeuwigen dage geldig zijn. Wij willen dat aan derzelver afschriften of zelfs aan gedrukte exemplaren, die door de handteekening van een openbaar notaris zijn bevestigd en voorzien van het zegel van een in geestelijke betrekking gesteld persoon, hetzelfde geloof zal worden geschonken als aan de tegenwoordige, indien zij mogten worden vertoond of overgelegd.

Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, onder den visschers-ring, den vijfden September achttien honderd drie en zeventig, van Onze Pauselijke Regering het acht en twinstigte.

Voor Monseigneur den Kardinaaal ASQUINI. P. PEOPILI, subtitut.

Voor vertaling, gelijkluidende met de latijnsche tekst

Parijs den 6 December 1873.

D. LUCCIARDI, Secretaris van de Apostolische Nunciatuur.

-ocr page 531-

481

AFLATEN

TOEGEKEND

aan de

ÏEiElH ra DES H, «EMS ÏAN PAEÖ,

Verkorte opgave.

De vrijgevigheid der Pausen Gregorius XVI z. g. en Pius IX heeft niet opgehouden een aantal aflaten te ver-leenen aan de Vereeniging van den H. Vincentius van Paülo en door geestelijke gaven de stiptheid hunner leden, in het bijwonen der zittingen der Conferenciën, der algemeene vergaderingen , der retraites enz, enz. te beloonen.

Deze aflaten, hebben zij wel al de noodige openbaarheid verkregen vooral bij onze nieuwe medebroeders , die tegenwoordig zich vermenigvuldigen? En zijn zij bekend, legt men er zich dan op toe, om deze te winnen met zorgvuldig de vereischten, die overigens zeer gemakkelijk zijn, te vervullen?

Vele uitmuntende medebroeders doen ons daaromtrent twijfelen, zich overigens nederig beschuldigende van vele gelegenheden te hebben verzuimd om deze kostbare aflaten en de gunsten daaraan verbonden te verdienen. Om dan aan hunne wenschen te voldoen, meenen wij te moeten begin-

-ocr page 532-

482

nen met dit gewigtig onderwerp voor onze medebroeders uiteen te zetten, daarna hen te herinneren, dat deze aflaten op een bijzonder blad zijn afgedrukt, hetwelk het Secretariaat ronddeelt, en eindelijk dit bijzonder blad te herhalen in het Bulletin:

Aflaten toegekend aan de leden der Vereeniging.

1°. Er is een volle aflaat, eens in de maand te verdienen, verleend aan de leden van den Algemeenen Raad en aan die van de Bijzondere Eaden, hetzij te Parijs, hetzij in de andere steden, mits zij met waar leedwezen gebiecht en de H. Communie ontvangen hebbende, de zittingen, van hunnen Eaad bijwonen, of drie van de vier vergaderingen die er in de maand plaats hebben.

2°. Een zelfde aflaat is toegestaan elke maand, aan al de werkende leden der Vereenigiug, zonder de raadsleden en anderen hiervoren gemeld, die den aflaat, hierboven aangehaald, reeds zouden verdiend hebben, uit te sluiten, mits zij met waar berouw gebiecht en de H. Communie ontvangen hebbende, tegenwoordig geweest zijn op al de vergaderingen of vereenigingen, of op drie van de vier, die maandelijks plaats hebben.

3°. Er is een volle aflaat verleend aan al diegenen , die met waar berouw gebiecht en de H. Communie ontvangen hebbende, aangenomen zijn in de Yereeniging, op den dag dat zij in de verschillende graden van aspirant lid, gewoon lid, lid van een Bijzonderen Raad of lid van den Hoofdraad zijn aangenomen.

Alle leden, hetzij werkende , of eereleden kunnen een vollen aflaat verdienen op de feestdagen der Onbevlekte Ontvangenis, van den H. Vincentius van Paulo, op den tweeden Zondag na Paschen en den eersten Zondag der

-ocr page 533-

48,3

vaste, (*) mits zij na gebiecht te hebben, de H. Communie ontvangen in de gemeenschappelijk bijgewoonde Mis, die volgens Breve van 13 September 1859, niet uitsluitend voor de Yereeniging behoeft gelezen te worden, en zij bovendien de algemeeue vergadering, die omstreeks dat tijdstip gehouden wordt, bijwonen.

Ingevolge Breve van 18 Maart 1855 kan de aflaat, voor den feestdag der Onbevlekte Ontvangenis verleend, verdiend worden hetzij op dien dag zelf, hetzij als die verschoven is, op den dag der feestviering. Naar de Breve van 13 Sept. 1859, kan deze aflaat daarenboven verdiend worden op den Zondag, die volgt op de feestviering, mits deze viering niet valt op eenen Zondag, of dat zij om plaatselijke gesteldheid niet verschoven is, op eenen anderen Zondag, in welk geval men zich moet houden aan de Breve van 18 Maart 1853.

Deze laatste Breve vergunt den aflaat te verdienen op het feest van den H. Vincenïiüs van Paulo, hetzij op den dag zelf van het feest (19 Julij) hetzij op een dei-zeven volgende dagen.

5°. Een volle aflaat is toegestaan aan de leden der Vereeniging, in de ure des doods, als zij waarlijk boetvaardig biechten of, indien zij dit niet kunnende doen, ten minste berouwvol vromelijk den naam van Jesus met den mond aanroepen, indien hun dat mogelijk is, of ten minste met het hart en uit de hand Gods den dood met moed en geduld aannemen als straf der zonde.

6°. Er is een aflaat van 7 jaren en 7maal 40 dagen

(1) Bij Breve vaa 13 September 1859, is de aflaat van den eersten Maandag der vaste overgebragt op den eersten Zondag van de vaste.

-ocr page 534-

484

toegestaan aan de werkende leden, ellce heer dat zij ten minste met een berouwvol hart, eene vergadering bijwonen , een arm huisgezin, scholen en werkplaatsen der armen bezoeken, of eenig ander goed werk verrigten in den geest der Vereeniging. Zij kunnen dezen aflaat ook verdienen telkens als zij de uitvaartmis bijwonen voor de zielerust van een der leden, of dat zij het stoffelijke overschot der armen naar de kerkelijke begraafplaats begeleiden.

Al deze aflaten kunnen verdiend worden door de leden, die plaatsen bewonen, alwaar nog geene Conferencie is opgerigt, indien zij, zooveel zij vermogen, de gewone liefdewerken volbrengen on de voorgeschrevene voorwaarden nakomen.

7°. Wanneer de Conferenciën geestelijke afzonderingen [retraites) instellen, is een volle aflaat toegestaan aan de leden, die vroom al die oefeningen bijwonen, mits zij waarlijk boetvaardig gebiecht, in de Mis op den laatsten dag der afzondering opgedragen gecommuniceerd en gebeden zullen hebben voor de eendragt der vorsten, de uitroeijing der ketterijen en de verheffing van onze Moeder de heilige Kerk. Een aflaat van 100 dagen is toegestaan aan degenen, die rouwmoedig slechts een gedeelte van die afzonderingen hebben bijgewoond en zullen gebeden hebben als hiervoren is gezegd,,

8°. Er is aan al de leden der Vereeniging een aflaat van 300 dagen verleend, telkens als zij, onverschillig in welke taal, met een berouwvol hart het gebed der Vereeniging zullen opzeggen, beginnende met de woorden: „ Wij danken u, Heer, voor de genade en zegeningen... quot;

Deze aflaten kunnen worden toegevoegd aan de ziejen in het vagevuur.

-ocr page 535-

485

Wij vermelden liier nog de volgende aflaten, door de Nederlandsche Kerkvoogden aan gebeden en oefeningen onzer Yereeniging verleend bij de volgende stukken :

Wij verleenen aan de Leden der Vereeniging van den H. Yincentiüs van Paulo in de Hollandsche Zending, eenen aflaat van veertig dagen , zoo dikwijls zij de Litanie van den H. Vincentius van Paulo of daarop volgende gebeden : Wij danken U, enz. of: Mijn God, enz. god-vruchtiglijk zullen verrigt hebben.

Gegeven te ^s Hage den 7 Mei 1848.

t J. Zwijsen Bisschop van Gerra, Vice-

Superior der Holl. Zending a, i..

Huize Gerra, 20 October 1840.

Wel Edele Heer President.

Hoogst welkom waren mij de gelukwenschingen, welke de Hoofdraad der Vereeniging van den H. Vincentius vin Paulo in jSTederland op den plegtigen tweehonderd-sten herinneringsdag van het afsterven van den H. Vincentius van Paulo, mij heeft willen aanbieden. Ik verzoek u, Mijnheer de President en de leden van den Hoofdraad mijne erkentelijktheid en vurigste wenschen voor den bloei der Yereeniging in het algemeen en bijzonder in Nederland te willen aanvaarden, terwijl ik ter herinnering aan dat merkwaardig tijdstip en ten bewijze mijner welwillendheid, eene weldaad aan de Vereeniging, voor zooveel het Aartsbisdom en het Bisdom

-ocr page 536-

486

van Js Bosch betreft, heb willen geven, zooals uit het hierbij gevoegde stuk blijkt.

Be Aartsbisschop van Utrecht. t J. Zwijzen.

Aan den WelEd, Heer Pre3ident en leden van den Hoefdraad der Vereeniging van den H. Vincen-tius van Paulo, te 's Hage.

Aan de leden van de Vereeniging van den H. Yin-centius van Paülo in het Aartsbisdom van Utrecht en in het Bisdom van 's Bosch, Zaligheid in den Heer.

Willende ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van den sterfdag des H. Vincentiüs van Paulo een bewijs geven van Onze belangstelling en welwillendheid voor de Vereeniging van den H. Vincentiüs van Paulo, hebben Wij goedgevonden te verleenen, zooals Wij doen bij dezen, aan de leden van gezegde Vereeniging in het Aartsbisdom van Utrecht en in het Bisdom van 's Bosch gevestigd, 40 dagen aflaat zoo dikwijls zij eene vergadering van Eaden of Conferenciën bijgewoond en deelgenomen zullen hebben aan de gebeden, die voor en na iedere zitting of vergadering gehouden worden.

De Aartsbisschop van Utrecht} Administrator Apostoliek van 's Bosch, t J. ZwiJSEN.

Gegeven op den Huize Gerra onder Haaren op den tweehonderdsten herinneringsdag van het afsterven des H. Vincsntius van Paulo,

-ocr page 537-

48?

Aan de leden van de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo in het Bisdom van Haarlem, zaligheid in den Heer.

Om van onze belangstelling en welwillendheid voor de Vereeniging van den H. Yincentius van Paut.o te doen blijken, hebben Wij goedgevonden te verleenen, zooals Wij doen bij dezen, aan de leden van gezegde Vereeniging in ons Bisdom gevestigd, veertig dagen aflaat, zoo dikwijls zij eene vergadering van de Raden of Conferenciën bijgewoond en deelgenomen zullen hebben aan de gebeden, die voor en na iedere zitting of vergadering gehouden worden.

Gegeven te Haarlem den 23 April 1862.

t G. P. Wilmer,

Bisschop van Haarlem.

Aflaten te verdienen door de weldoeners der Vereeniging.

1°. Volle aflaat en kwijtschelding hunner zonden te verdienen eens in de maand, door allen en een iegelijk der geloovigen van beider geslacht, die geregeld aan den Algemeenen Raad eene bepaalde gift zullen doen geworden, mits zij waarlijk berouwhebbend gebiecht en de H. Communie zullen ontvangen hebben.

2°. Een aflaat van 7 jaren en 7maal 40 dagen eens in de maand voor alle geloovigen van beider geslacht, die geregeld eene bepaalde dergelijke gift zullen versterkt hebben aan de Bijzondere Raden der gewesten of der steden, ingesteld door den Algemeenen Raad.

3°. Een aflaat van een jaar, eens in de maand, voor

-ocr page 538-

488

al de geloovigen van beiderlei geslacht, die bij inschrijving of op eene andere wijze zich verbinden om geregeld eene bepaalde gift te geven aan de Conferenciën, ingelijfd, hetzij door de Algemeene Raad, hetzij door de Bijzondere Eaden, die hiertoe de bevoegdheid ontvangen hebben.

4°. Een aflaat van 7 jaren en 7maal 40 dagen eens per maand, voor al de geloovigen van beiderlei geslacht op de dagen, dat zij voor den Algemeenen Raad of voor de Bijzondere Raden gelden zullen ingezameld hebben.

5°. Er is verleend aan de weldoeners der Yereeniging een aflaat van 300 dagen, elkenrnaal dat zij, onverschillig in welke taal, met een berouwhebbend hart het gebed der Yereeniging zullen opzeggen, beginnende met de woorden: „ JF/j danken U, Heer, voor de genade en zegeningen . . .

6*. Bovendien is er een volle aflaat toegestaan aan de weldoeners der Yereeniging in de ure des doods, mits zij waarlijk boetvaardig biechtende, of, zoo zij dit niet kunnen, ten minste berouwvol, vroom den naam van Jesus zullen aanroepen met den mond als dit mogelijk is, of met het hart ten minste, en zij uit de hand van God den dood met moed en geduld aannemen als straf der zonde.

Aflaten verleend aan de armen der Vereeniging.

lquot;. De Breve van 13 Sejit. 18^9 verleent een vollen aflaat aan alle personen van beiderlei geslacht, aan wie de Yereeniging van den H. Yincentiüs van Paulo ondersteuning verleent, op den dag van Kersmis, op den feestdag van den H. Joseph, 19 Maart, op den dag der sluiting van de jaarlijksche afzondering [retraite), mits zij waarachtig rouwvol zullen gebiecht en de H. Communie ontvangen hebben, en vroom eenige kerk of openbare bidplaats zullen

-ocr page 539-

489

bezocht en gebeden hebben voor de eendragt der christen vorsten, de uitroeijing der ketterijen, en de verheffing van onze Moeder de H. Kerk. Voor de beide feesten hierboven gemeld, moet het bezoek voor den dag van de sluiting der afzondering, van af het opgaan tot het ondergaan der zou , geschieden.

2*. Dezelfde Breve verleent een aflaat van 100 dagen aan allen, welke de Vereeniging ondersteunt, mits zij met vol berouw, hetzij allen, hetzij in het huiselijk gezin, het Onze Vader en het Wees gegroet zullen bidden onder bijvoeging, onverschillig in welke taal, der aanroeping van; „Koningin zonder zonden ontvangen, bid voor ons; li. Vincentius van Paulo, bid voor ons.quot;

(Deze aflaten kunnen worden toegevoegd aan de zielen in het vagevuur.)

Aflaten toegekend aan de vaders en moeders van dc leden der Vereeniging.

(Breve van 5 September 1873.)

1°. Een volle aflaat is toegekend aan allen en een ieder der vaders of moeders van de leden der Vereeniging, die in de ure des doods, berouwvol gebiecht hebbende en gesterkt door de H. Communie, of, zoo zij dit niet hebben kunnen doen, ten minsten met leedwezen, mondeling, zooveel als hun dit mogelijk was, den naam van Jesus hebben aangeroepen, of met het hart als zij niet anders konden doen.

2°. Een volle aflaat en vergiffenis van al hunne zonden aan die zelfde personen , die eiken dag de geestelijke oefeningen, voor de Vereeniging gehouden, hebben bijgewoond en die de laatste dagen waarlijk met berouw gebiecht heb-

-ocr page 540-

490

bende en gesterkt door de H. Communie, het H. Misoffer bijwonende, vromelijk hebben gebeden voor de eendragt der Christenvorsten, de uitroeijing der ketterijen de bekeering der zondaars en de verheffing der H. Kerk.

3°. Een aflaat van 100 dagen aan dezelfde personen, die vroom, welken dag ook, de geestelijken oefeningen hierboven vermeld, hebben bijgewoond.

4°. Een aflaat van 7 jaar en 7 maal 40 dagen nog aan diezelfde personen, telkens als zij bij eene kerkelijke dienst ten behoeve van eenig overleden lid der Vereeniging zijn tegenwoordig geweest, of de stoffelijke overblijfsels der armen naar hun begraafplaats hebben begeleid, of eenig ander vroom of christelijk werk , gelijk aan die door de Yereeniging beoefend, hebben volbragt.

Al dezen aflaten kunnen worden toegevoegd aan de zielen in het vagevuur.

-ocr page 541-

BERIGT,

De Eadcn en Conferencicu hebben meermalen behoefte gehad aan de kennis van de JFet ojp het armbêstuur en van het Algemeen Reglement voor de besturen der parochiale en andere Katholijke instellingen van liefdadigheid , door den Aartsbisschop en de Bisschoppen in Nederland, voor hunne diocesen vastgesteld.

Men heeft het daarom nuttig geacht, genoemde Wet bij uittreksel mede te deelen, en uit voormeld Algemeen Reglement die artikelen over te nemen, welke van alge-meenen aard zijn, of op eenige wijze op onze Vereeniging betrekking hebben. Het derde Hoofdstuk van dat Reglement is bepaaldelijk op de Vereeniging van toepassing, en moet door de Raden en Conferenciën worden opgevolgd.

-ocr page 542-

492

WET

van dcu 2S Juuij. 1854;, (Staatsblad no. 100.)

ÏOT KEGELING VAN HET

ARMBESTUUR.

WIJ WILLEM, ENZ., ENZ.. ENZ.

Vau instelling en van weldadigheid, hare oprigting en reglementen.

Art. 1. Instellingen van weldadigheid, in den zin dezer wet, zijn die, welke armverzorging in of buiten gestichten, voortdurend ten doel hebben.

Op instellingen, uitsluitend bestemd tot het voorkomen van armoede, is deze wet niet van toepassing.

Art. 2. Dc wet onderscheidt:

a. Stiiats-, provinciale of gemeente-instellingen, door dc burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd;

h. instellingen ecner kerkelijke gemeente, bestemd voor dc armen eener bepaalde godsdienstige gezindte, en van wege die kerkelijke gemeente geregeld cn bestuurd;

c. instellingen , door bijzondere personen of door bijzondere niet-kerkelijke vercenigingcn geregeld en bestuurd;

d. instellingen van gemengden aard, in welker regeling of bestuur door dc burgerlijke overheid cn van wege eeuc kerkelijke gemeente of door bijzondere personen of bijzondere, nict-kcrkelijkc vcr-eenigiugen gezamenlijk wordt voorzien.

Art. 3. Van alle in dc gemeente aanwezige instellingen van weldadigheid wordt, naar dc onderscheidingen, bij art. '2 vermeld, door dc zorg van het gemeentebestuur, eeuc lijst opgemaakt en bijgehouden.

-ocr page 543-

Art. 4. Dc reglementen tier gemeente-instellingen, vermeld onder litt. a van art. 2. worden, binnen eenen door ons voor te schrijven termijn, door den gemeenteraad, met inachtneming van de bepalingen dezer wet, herzien; of, zoo er nog- geene bestaan , vastgesteld.

De oprigting van nieuwe instellingen van dien aard geschiedt krachtens een besluit van dien raad, houdende tevens vaststelling van het reglement.

Art. 5. De reglementen der instellingen , vermeld onder litt. d van art. 2, worden, binnen eenen door Ons voor te schrijven termijn, door den gemeenteraad en liet betrokken kerk- of bijzonder bestuur gezamenlijk, met inachtneming van de bepalingen dezer wet, herzien, of, zoo er nog geeue bestaan, vastgesteld.

Daarvan moet blijken door een besluit van den gemeenteraad.

De oprigting van nieuwe instellingen van dien aard en liet vaststellen van hare reglementen geschieden op gelijke wijze.

Art. 6. De besluiten der gemeenteraden en de reglementen, bij de artt. 4 en 5 vermeld, worden, binnen acht dagen nadat zij zijn vastgesteld, ia afschrift, door den burgemeester en deu secretaris te waarmerken, medegedeeld aan Gedeputeerde Staten. Deze geven aan den raad berigt van de ontvangst binnen acht dagen, nadat het afschrift hun is geworden.

Gedeputeerde Staten zien toe, dat dc reglementen de noodige voorschriften inhouden tot verzekerina; van een reo-elmatis; beheer ,

O O O '

en dat zij niets bevatten, strijdig met de wetten of liet algemeen belang.

Art. 7. Dc bepalingen betreffende de inrigtiug en het bestuur der instellingen, onder litt. h cn c van art. 2 vermeld, worden door hare bestuurders aan het bestuur der gemeente, waar zij zijn gevestigd , medegedeeld.

Die medcdecling geschiedt, voor dc reeds bestaande instellingen, binnen zes maanden na liet in werking treden dezer wet, en voor die in het vervolg op te rigten, binnen éénc maand nadat zij tot stand komen.

Wijzigingen der medegedeelde bepalingen worden, binnen eene maand na hare vaststelling, op gelijke wijze aan het gemeentebestuur bekend gemaakt.

Indien de instelling niet uitsluitend armenverzorging ten doel heeft, wordt dc medcdecling beperkt tot hetgeen die zorg betreft.

De instellingen, voor welke de gevorderde mcdedeeling niet binnen

-ocr page 544-

494

de gestelde termijnen geschiedt, missen van het oogenblik van het verstrijken dier termijnen af tot dat zij plaats heeft, de bevoegd heid, bij art, 1G19 van het Burgerlijk Wetboek aan zedelijke lig-chamen toegekend, tot het aangaan van burgerlijke handelingen.

Art. 8. Alle niet door het Staats- of provinciaal gezag opgerigte gods- en werkhuizen, die behooren tot de instellingen, vermeld onder litt. a en d van art. 2, zijn, onverminderd het toezigt , dat daarop in verband met hunnen oorsprong, stichtingbrief of andere verordeningen door anderen moet worden uitgeoefend, onderworpen aan het toezigt van het gemeentebestuur.

Van Onzentwege kan, zoo dikwijls Wij dit noodig oordeelen ^ door een plaatselijk onderzoek in die en in provinciale gods- en werkhuizen worden nagegaan, of zij aan hunne bestemming blijven beantwoorden.

Art. 9. Zoo het doel eener instelling van weldadigheid is vervallen, wordthet gebruik barer bezittingen en inkomsten tot eene andere, aan de laatst bekende zoo nabij mogelijk komende, bestemming geregeld, ten aanzien van :

a. gemeente-instellingen, (art. 2 cC), door den gemeenteraad , onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten;

b. instellingen eener kerkelijke gemeente (art. 2 li), door de bevoegde kerkelijke besturen;

c. instellingen van bijzondere personen of vereenigingen (art. 2 c), door de oprigters of hunne erfgenamen, en bij ontstentenis of onbekendheid van deze, door de bestuurders der instelling; in het laatste geval onder onze goedkeuring; en

cl. instellingen van gemengden aard (art. 2 d), door den gemeente-ra,ad en liet bevoegd kerkelijk of bijzonder bestuur in gemeenschappelijk overleg, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Blijft die regeling binnen eenen voor elk bijzonder geval, des noodig, door Ons voor te schrijven termijn, achterwege, dan geschiedt zij door Ons bij een met redenen omkleed , openbaar gemaakt besluit. Deze bepaling geldt voor de instellingen, onder litt. c vermeld, slechts zoo de oprigters zei ven of hunne erfgenamen niet meer in leven of niet bekend zijn.

-ocr page 545-

495

TWEEDE GEDEELTE.

Van opgaven door de besturen van alle instellingen van weldadigheid te doen, en van collecten.

Art. 10. Dc besturen van alle instellingen van weldadigheid doen jaarlijks, binnen den daarvoor door den Minister van Binnenlandsclie Zaken aangewezen termijn, en in den door dezen voor te schrijven vorm, ten behoeve van het verslag, bij art. 165 der Grondwet bedoeld, aan het gemeentebestuur opgave van het getal der door hen ondersteunden of verpleegden; van het beloop hunner uitgaven voor beheer en voor onderstand van allerlei aard, en van dat hunner inkomsten door eollecten, inschrijvingen of andere vrijwillige bijdragen en subsidien.

De besturen der burgerlijke en gemengde instellingen doen daaraan boven alle verdere opgaven, door de llegeering noodig geacht.

Art. 11. De bestuurders, die niet voldoen aan het voorschrift van art. 10, worden elk met geldboete van vijf en twintig tot vijf en zeventig gulden gestraft. Zij zijn hoofdelijk voor het geheel der gezamenlijk opgelegde boeten aansprakelijk.

Tegen den bestuurder, die bewijst het zijne te hebben gedaan om aan liet voorschrift gevolg te geven, wordt gecne veroordeeling uitgesproken.

Art. 13. De besturen der kerkelijke , gemengde en bijzondere instellingen van weldadigheid moeten, desgevraagd, aan de burgerlijke besturen opgeven, of een arme, die zich bij een burgerlijk bestuur heeft aangemeld, van hen al dan niet onderstand kan erlangen.

De bestuurders, die deze opgaven niet doen binnen veertien dagen na dc aanvraag, worden elk met geldboete van tien tot vijf en twintig gulden gestraft. Het 2de en 3de lid van art, 11 is ook in dat geval van toepassing.

Art. 13. Openbare inzameling van gelden ten behoeve van instellingen van weldadigheid, bij wege van collecte, inschrijvingen of op eeuige andere wijze, heeft niet plaats dan nadat daarvan, minstens drie maal vier en twintig uren te voren, schriftelijk kennis zij gegeven aan het gemeentebestuur.

Geene zoodanige inzameling mag plaats hebben ten behoeve Van instellingen, die vallen in de toepassing van het laatste lid van art. 7.

Het gemeentebestuur kan de inzameling stuiten.

-ocr page 546-

496

Zoo het bestuur der betrokkeu iustellmg zich met die stuitiug bezwaard acht, kau het Ouzc beslissing inroepen.

Van de toepassing van dit artikel zijn uitgezonderd collecten in kerkgebouwen bij de uitoefening der openbare eeredienst, en die voor instellingen eener kerkelijke gemeente, enkel aan de huizen van de ledematen dier gemeente.

Art. 20. De ondersteuning der armen wordt, behoudens de verdere bepalingen dezer afdeeling, overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid.

Art. 21. Geen burgerlijk bestuur mag onderstand verleenen aan armen dan na zich, voor zooveel mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij dien niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen erlangen en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid.

Art. 49. De inkomsten van bezittingen van weezen, vondelingen, verlaten kinderen en andere armen, in burgelijke, kerkelijke of bijzondere godshuizen verpleegd, kunnen, gedurende den tijd der verpleging, worden genoten door het bestuur, dat haar bekostigt, doch niet verder dan tot het beloop der gemaakte kosten.

Art. 50. Op de nalatenschappen van hen die, gedurende hunne verpleging in godshuizen overlijden, kunnen de kosten dier verpleging en der begrafenis worden verhaald, voor zooverre die niet reeds door de toepassing van art. 4'9 zijn vergoed.

Art. 51. De artt. 49. en 50 zijn niet van toepassing ten aanzien van meerderjarigen, die op andere voorwaarden in een godshuis ter verpleging zijn opgenomen.

Art. 52. Alle verdere onderstand aan armen, waaronder belooning van arbeid niet wordt verstaan, kan door het burgerlijk, kerkelijk ot bijzonder bestuur, voor welks rekening de verstrekking plaats had, renteloos worden verhaald :

a. indien de ondersteunde tot de teruggaaf daarvan in staat geraakt, op hem zeiven;

l). op zijne bloed- of aanverwanten die, krachtens de artt. 376 en volgg. van het Burgerlijk Wetboek, tot zijne alimentatie zijn verpligt. .

Art. 53. De vordering, bij de artt. 49, 50 en 51 vermeld, zijn bevoorregte schulden, en nemen rang onmiddelijk na die in art. 1195 van het Burgerlijk Wetboek omschreven, voor zooverre zij daarin niet reeds zijn begrepen.

-ocr page 547-

497

Art. 54. Dc octrooijen, vroeger verleend omtrent liet verhaal van kosten van verpleging of ondersteuning, of liet erfregt van burger -lijke, kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid op do nalatenschappen der verpleegden of ondersteunden, zijn vervallen.

Art. 73 Geschillen over de vraag, of eene instelling al dan niet is eene instelling van weldadigheid, en tot welke der in Art. 2 omschreven soorten zij behoort; over de toepassing der artt. 49—54, enz. behooren, indien zij niet door dc administratieve magt; in der minne worden afgedaan, tot de kennis van de regterlijke magt.

Art. 77. Alle stukken, uit deze wet voortvloeijende, zijn vrij van zegel en griffieregten en worden, voor zooveel zij aan registratie onderhevig zijn, gr atis geregistreerd.

-ocr page 548-

U IT T R E K S E L

UIT HET

ALGEMEEN REGLEMENT

INSTELLINGEN VAN LIEFDADIGHEID

IN HET

AARTSBISDOM VAN UTRECHT O-

EERSTE HOOFDSTUK

ALGEMEENS BEPALINGEN.

Art. 1. Het katholieke armwezen en de daaruit voortgevloeide of daarmede verhand houdende instellingen van liefdadigheid, staan in de gehecle uitgestrektheid van het Aartsbisdom, onder het kerkelijk gezag en oppertoezigt van den Aartsbisschop.

De bestuurders dezer instellingen zijn aan hem verantwoordelijk wegens hun beheer.

Zij nemen de bepalingen in acht, welke bij dit reglement zijn voorgeschreven.

Art. 2. De katholieke armverzorging geschiedt, ter eere Gods, uit liefde tot den naaste, door het beoefenen van geestelijke en lig-chamelijke werken van barmhartigheid.

1) De Algemeeae Reglementen', in de andere Bisiommen vastgesteld , zijn geheel eensluidend met het tegenwoordige, mijt verandering alleen van de woorden Aartsbisdom en Aartsbisschop in die van Bisdom en Bisschop,

-ocr page 549-

499

Art. 3. De verschillende katholieke iimgtiugeü vau anneuvorzor ging worden, in betrekking tot de toepassing vau dit reglement, onderscheiden in twee klassen, namelijk:

1°. Parochiale en

2°. Niet parochiale.

Parochiale inrigtingen zijn die, welke voor de behoeften van het parochiaal armwezen in het algemeen, als zoodanig door den Aartsbisschop ingesteld of bevestigd worden, om, voor rekening der paroch i e of uit daartoe aan haar verstrekte middelen, te voorzien in den nood der in de parochie aanwezige armen en hulpbehoevenden. Zij worden beheerd door het parochiaal Armbestuur.

Alle overige inrigtingen van armenverzorging maken de klasse der niet parochiale uit, en worden in dit reglement genoemd bijzondere instelling en of inrigtingen van liefdadigheid. Hare inrigting en haar bestuur regelen zich naar hare eigene stichtingsbrieven, statuten of reglementen, behoudens de vereischte kerkelijke goedkeuring en het toezigt van den Aartsbisschop.

Art. é. Tusschen het parochiaal Armbestuur en de besturen der in de parochie gevestigde bijzondere instellingen van liefdadigheid , bestaat, onverminderd ieders zelfstandig beheer, gemeenschappelijke zamenwerking, zoo dikwerf deze, in het algemeen belang van het parochiaal armwezen, gevorderd wordt.

Door gemeen overleg en onderlinge hulpvaardigheid, alsook door het wederkeerig geven van inlichtingen of teregtwijzingen , trachten zij elkanders taak te verlichten en ccne doelmatige armenverzorging te bevorderen.

Voor zooveel van hen afhangt, verkeeren va] in goede verstandhouding en werken mede, binnen den kring hunner bevoegdheid, met de burgerlijke besturen ter bereiking van nuttige oogmerken in het belang van het armwezen in het algemeen.

Wanneer er tusschen het parochiaal Armbestuur en de besturen der bovenbedoelde instellingen geschillen ontstaan, welker minnelijke opruiming moeijelijkhedcn baart, wordt de zaak aan de beoordecling van den Aartsbisschop onderworpen.

Art. 7. Indien de parochiale Armbesturen of bijzóndere instellingen van lieldadigheid bevoegd zijn of geroepen worden, om met den gemeenteraad, reglementen voor instellingen vangemengdcji aard te herzien of, zoo er nog geene bestaan, vast te stellen, werken zij daartoe mede, onder gehoudenheid om die reglementen vóóraf

23.

-ocr page 550-

500

aan de beoordceling eu goedkeariug vau deu Aartsbisschop te 011-derwerpen.

Art. 8. Zoo het doel eeuer instelling van liefdadigheid is vervallen, wordt liet gebruik barer bezittingen en inkomsten tot eene andere aan de laatst bekende zoo nabij mogelijk komende bestemming geregeld, ten aanzien van:

a. de parochiale instellingen, door het parochiaal Kerkbestuur en het parochiaal Armbestuur te zamen;

h. de niet parochiale instellingen van liefdadigheid en de bij het vorige artikel bedoelde instellingen van gemengden aard, door de daartoe bevoegde personen of ligchamen, in gemeen overleg met zoodanige personen of ligchamen, als de Aartsbisschop goed zal vinden aan te wijzen.

Deze regeling is aan de voorafgaande beoordeeling en goedkeuring van den Aartsbisschop onderworpen.

Art. 7. De Aartsbisschop overtuigt zich, zoo dikwerf hij dit noodig acht, door een plaatselijk onderzoek, of het parochiaal Armbestuur en de bijzondere instellingen van liefdadigheid behoorlijk beantwoorden aan hun doel; zoo ook of hunne gestichten, gods- of gasthuizen en andere inrigtingen van verpleging, opvoeding of onderwijs, naar eisch worden geregeerd. Hij neemt, des gevorderd , de noodige voorziening tot herstel en ter bevestiging van de goede orde.

Art. 10. Geene kapellen of bidplaatsen kunnen, door parochiale Armbesturen of bijzondere instellingen van liefdadigheid, in hunne gestichten, gods- of gasthuizen en andere inrigtingen van verpleging, opvoeding of onderwijs, worden opgerigt of geopend, zonder voorafgaande toestemming van den Aartsbisschop.

Bij deze toestemming worden de noodige bepalingen gemaakt, omtrent de in die kappellen of bidplaatsen te houden godsdienstoefeningen, het geven van godsdienstig onderwijs cn de personen, welke daarbij dienst zullen doen en kunnen worden toegelaten.

-ocr page 551-

501

TWEEDE HOOFDSTUK.

VAN 1)K PAUOC'JllALJi AKMBESTUKEN.

§ 1.

'/lumemtelliuy van de parochiale Armbesturen.

Art. 11. Elke parochie heeft in den regel één paroehiaal Armbestuur.

In ééue parochie kunnen twee of meer parochiale Armbesturen, en voor twee of meer parochiën kaA één parochiaal Armbestuur bestaan, wanneer plaatselijke omstandigheden dit wenschelijk maken.

Art. 25. Aan elk Armbestuur kunnen , volgens daarvoor door den Aartsbisschop goedgekeurde huishoudelijke regels, de hulp en medewerking worden toegevoegd van liefdadige personen of vereenighi-gen, ten einde een doelmatig huisbezoek, zedelijk toezigt en alle andere liefdewerken, ten nutte van de huiszittende of schamele armen , te beter te verzekeren.

Art. 28. Het parochiaal Armbestuur zorgt, voor zooverre de middelen toelaten, voor de ondersteuning van de armen en hulpbehoevenden, die woonachtig zijn onder het ge})ied der Parochie.

liij voorkeur zal deze zorg zich uitstrekken tot de wezen en de minderjarige kinderen van behoeftigen en voorts tot de armen en hulpbehoevenden, die zich door godsdienstigheid, zedigheid, orde en matigheid gunstig aanbevelen, of door hoogen ouderdom, lig-chaamsgebreken, aanhoudende ziekelijkheid of buitengewone rampspoed bijzonder medelijdenswaardig zijn.

Het Armbestuur tracht, door alle middelen onder zijn bereik, werkzaamheid te bevorderen en aan te moedigen bij zoodanige behoeftigen, die tot cenigen arbeid in staat zijn, ten welken einde het zich met andere parochiale Armbesturen of liefdadige instellingen kan verstaan.

De aard en het bedrag der ondersteuning van de armen cn hulpbehoevenden, wordt met dc meeste zorg geregeld naar gelang van ieders wezenlijke behoeften en met in achtneming van de hulp of bijstand , welke zij, die zich om verzorging aanmelden, van elders verkrijgen of kunnen verkrijgen, of wel zich zei ven door vlijt en spaarzaamheid mogten kunnen bezorgen.

-ocr page 552-

502

Erkende luiaards, dronkaards, verkwisters, ontuchtigen en dergelijke, de openbare zedelijkheid door hun gedrag kwetsende personen hebben, zoolang zij zich niet verbeteren, geene aanspraak op verzorging van wege het parochiaal Armbestuur, hetwelk niettemin blijft waken voor liet zedelijk en stoffelijk belang van het gezin dier personen.

Art. 29. De zorg van het parochiaal Armbestuur bepaalt zich niet tot de stolfelijkc, maar omvat ook , als eerste en voornaamste behoefte, de zedelijke belangen der armen en hulpbehoevenden.

Onverminderd de herderlijke zorgen van den pastoor, wordt aan de Armmeesters als gewetenspligt bijzonder aanbevolen het houden van toezigt op het godsdienstig 'en zedelijk gedrag der armen en hulpbehoevenden, op het door dezen bijwonen der openbare godsdienstoefeningen en op de godsdienstige en zedelijke opvoeding en onderwijzing hunner kindereu.

Armmeesters zullen uoor geregeld huisbezoek, door hem zelve of door andere liefdadige personen of vereenigingen, die aan hunne zorg toebetrouwde armen en hulpbehoevenden, door vermaning, raad en troost te gemoetkomen en hen in hunnen geestelijken of ligchamclijken nood, zooveel mogelijk trachten behulpzaam te zijn.

Art. 31. Zonder schriftelijke magtiging of goedkeuring van den Aartsbisschop, is het parochiaal Armbestuur niet bevoegd tot het aangaan van burgerlijke handelingen, welke de palen van gewoon beheer te buiten gaan.

Onder zulke handelingen behooren :

a. het aannemen of verwerpen van erfstellingen, legaten, schenkingen of fundatiën ;

b. het aankoopen van onroerende goederen;

c. het verkoopen, verruilen, verpanden, mei; erfdienstbaarheden of anderzins bezwaren en het voor langer dan drie achtereenvolgende jaren verhuren van vaste goederen of van aandeelen in eenige openbare schuld ;

d. het verkoopen, verruilen, verpanden of op welke wijze ook aan zijne bestemming vervreemden van voorwerpen van kunst, geschiedkundige gedenkstukken of andere eenige aanmerkelijke waarde hebbende roerende zaken;

e. het doen van geldleeningen, het aangaan van transactiën of andere bezwarende overeenkomsten ;

/. het oprigten of afbreken van gebouwen voor armen of hulp-

-ocr page 553-

503

behocveuden bestemd en bet doen vau buitengewone herstellingen ;

fj. bet instellen of opbeffen van parochiale gestichten, gods- ot gasthuizen en andare inrigtingen van verpleging, opvoeding of onderwijs, en liet opdragen van de dienst daarin, aan de geestelijke vereenigingen ;

h. bot doen van hoofdelijke omslagen, bet invoeren en afstaan vau koliekten in de kerken eu het uitschrijven van buitengewone inzamelingen, voor andere dan tot bet gewoon beheer beboorende behoeften; en

i. liet voeren van processen, als aanlegger of verweerder -

DERDE HOOFDSTUK-

VAN DJJ NIKT PAKOCHtALE INKICHTINGKN VAN UliFDADIGHBID.

Art. 49. Elke niet parochiale, in het Aartsbisdom gevestigde katholieke instelling van liefdadigheid, moet beheerd worden naar beschreven regels, waarbij haar werkkring cn de zamenstelling, de bevoegdheid en de vcrpligtingen van bet bestuur, mitsgaders het toczigt oj) het beheer worden bepaald.

üe instelling, waarbij zoodanige regels- ontbreken, is verpligt daarin te voorzien.

Zij ontwerpt tot dat einde een reglement, en vraagt daarop de goedkeuring van den aartsbisschop.

Art. 50. Elke bijzondere in het Aartsbisdom gevestigde katholieke instelling van liefdadigheid geeft, binneu drie maanden na de invoering van dit reglement, kennis van baar aanwezen aan den Aartsbisschop.

Deze kennisgeving bevat: den naam, den oorsprong, het doel, den werkkring eu bet bestuur der instelling, met opgave of zij gestichten gods- of gasthuizen, of andere inrigtiug van verpleging, opvoeding of onderwijs onder haar beheer heeft, en of daaraan kapellen of bidplaatsen verbonden zijn.

Voor zooverre de Aartsbisschop van de stichtings-akte, de statuten of reglementen geen kennis draagt, wordt hem eim exemplaar of een afschrift daarvan , op zijne aanvrage, door bet bestuur der betrokkene instelling toegezonden.

Art. 51. Van alle, in elk dekenaat van het Aartsbisdom bestaande instellingen van den hier bedotlden aard, wordt, uit de deswege te

-ocr page 554-

504

verstrekken opgave van de pastoors der paroehiën, door deu Dekeu , eene volledige lijst opgemaakt eu naauwkeurig bijgehouden.

Art. 52. Vóór dat eene vereeniging van personen zich, op eene duurzame wijze, als katholieke instelling van liefdadigheid in eene parochie van het Aartsbisdom vestigt, vraagt zij daartoe de toe-stemming van den Aartsbisschop en zijne goedkeuring op haar reglement.

Gelijke toestemming en goedkeuring worden vereischt, alvorens eene bestaande of gevestigde vereeniging van personen overgaat tot het oprigten, als katholieke instelling van liefdadigheid, van oen gesticht, gods- of gasthuis, of eene andere hoe ook genaamde inrigting van verpleging, opvoeding of onderwijs.

Bij de aanvrage der bissclioppelijke toestemming wordt tevens opgave gedaan van de middelen, waaruit de vestiging en instandhouding van zoodanig gesticht zullen kunnen bekostigd worden, zonder de belangen der maatschappij in het algemeen of van die der bestaande instellingen in het bijzonder te benadeelen, noch , door gewaagde oudernemingen, bij teleurstelling in de toekomst het lotte verzwaren van de armen en de hulpbehoevenden, welke, met het uitzigt op verzorging , in zoodanig nieuw gesticht zullen worden opgenomen.

Gestichten of inrichtingen van den hier bedoelden aard, welke bij uiterste wilsbeschikking of bij akte van schenking onder de levenden, nieuw worden opgerigt ol gefundeerd, ontleenen hunne hoedanigheid van katholieke instellingen van liefdadigheid, aan de erkenning van den Aartsbisschop, op de aanvrage van de uitvoerders der stichtingen.

Art. 51). Indien aan het doel eener katholieke instelling van liefdadigheid , of aan den wil der stichters van gods- of gasthuizen of andere inrigtingen van verpleging, opvoeding of onderwijs, niet langer kan worden voldaan, zoo ook als er gebrek aan evenwigt bestaat tussehen de baten en lasten eener stichting, of wanneer in andere opzigten voorziening noodig is omtrent het kwijten van pieuse of liefdadige voorwaarden en verpligtiugen, zal de Aartsbisschop, in'-overleg met de besturen der instellingen, de noodige beschikking nemen, of, ingevolge de kerkregels uitspraak doen.

Ingeval de stichters, oprigters en weldoeners eener katholieke instelling van liefdadigheid, geene bepaalde bestemming aan de gefundeerde of vermaakte goederen, kapitalen en giften hebben

-ocr page 555-

505

gegeven , of wanneer te tlieu opzigte, of teu aanzien van andere daarmede in verband staande punten, onzekerheid keersclit, zal de zaak door den Aartsbisschop, na verhoor van de besturen der betrokkene instellingen, ten meeste nutte dier instellingen worden geregeld.

Art. 5é. De regels van beheer en armenverzorging, bij dit regiequot; ment aan de parochiale Armbesturen voorgeschreven , strekken aan de bestuurders der katholieke instellingen van liefdadigheid tot rigtsnoer, voor zooverre de aard dezer instellingen toelaat, of daaromtrent bij do stichtingsbrieven, statuten of reglementen niet anders is bepaald.

Art. 55. Voor zooverre daaromtrent niet anders bij de stichtingsbrieven, statuten of reglementen isnbepaald, zijn de bestuurders der katholieke instellingen van liefdadigheid alleen geregtigd tot het aangaan van die burgerlijke handelingen, welke vallen binnen de grenzen van (jewoou beheer.

Als er burgerlijke handelingen verrigt, of beschikkingen genomen moeten worden, welke de palen van gewoon beheer te buiten gaan, en de bevoegdheid daartoe niet uitdrukkelijk aan de bestuurders is opgedragen, vereischen zij dc magtiging of goedkeuring van den Aartsbisschop. (Zie art. 31 hieroore/i.)

Art. 56. De bestuurders der katholieke instellingen van liefdadigheid zijn gehouden jaarlijks verantwoording van hun beheer af te leggen aan den Aartsl)isschop of aan zijnen gemagtigde.

Wanneer zij, volgens de stichtingsbrieven, statuten of reglementen, aan anderen rekening moeten doen, wordt niettemin de goedkeuring van den Aartsbisschop op dc rekening vereischt, alvorens de bestuurders van de, overeenkomstig de kerkregeis, op hen rustende verantwoordelijkheid ontheven zijn.

Indien de tijd, waarop dc rekening moet worden afgelegd, niet is bepaald, geschiedt zulks binnen zes maanden na den afloop van het dienstjaar.

De goedkeuring van den Aartsbisschop wordt, zoo zij niet vroeger isj verleend, gevraagd uiterlijk vóór den eerden October van het jaar op het dienstjaar volgende.

VIERDE HOOFDSTUK.

BIJZONDEllB BEPALINGEN.

Art. 57. De Aartsbisschop behoudt zich voor:

a. nader vast te stellen de regelende voorschriften, welke ter be-

-ocr page 556-

506

hoorlijke uitvoering of verzekering der bepalingen van dit algemeen reglement zullen blijken noodig te wezen;

h. uitspraak te doen in gesehillen of twijfel omtrent den zin van de in dit reglement opgenomene bepalingen;

c. aan te vullen of te wijzigen zoodanige artikelen van dit reglement , als bij ondervinding mogtcn blijken, ter betere verzekering der belangen van het katholieke armwezen, verandering te behoeven ; en

d. do uitoefening van zijn bisschoppelijk gezag over de handelingen der parochiale armbesturen en bijzondere katholieke instellingen van liefdadigheid, te delegeren.

Art. 58. Bij hot openstaan van den Aartsbisschoppelijken zetel, gaat de in dit reglement omschreven magt en bevoegdheid van den Aartsbisschop regtens over op| den tij del ijken beheerder van het Aartsbisdom.-

Gegeven op den huize Gerra, onder Haaren, den 18 Januari) 1855.

De Aartsbisschop van Utrecht, (geteekend) f J. Zwij.sen.

-ocr page 557-

507

No. 5/1773

de minister voor de zaken der roomscu katholieke eeredienst.

Ontvangen hebbende een Koninklijk Besluit van den 20 Augustus 18é7 n0, 55, luidende als volgt;

„Wij WILLEM II, nu de gratie gods,

koning r,er nederlanden, prins van oranje nassau, groot-iiertog van luxemburg,quot; enz. enz. enz.

„Op liet adres van den Raad der Vereeniging van den H. Vin-„centius van Paulo in Nederland, ingediend ten gevolge der, „overeenkomstig Onze beschikking van den 7 Mei 184-7 Litt11 Y16, „aan die Vereeniging gedane aanschrijving van Onzen Minister „voor de Zaken der lioomsch Katholieke Eeredienst van den 15 Mei 11. n». *7959 ;

„Gezien de rapporten van Onze Ministers quot;van Justitie, van „Binneulandschc Zaken en voor de Zaken der Roomsch Katholieke „Eeredienst van den 30 Julij en l2/|8 Augustus 1817 nquot;. 3'l!, 116 „en ,u?,6,,9 Geheim;

„Gelet op Artikel 291 van het Wetboek van Strafregt en op „Artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek

„Hebben goedgevonden en verstaan:

„Onze toestemming te verleenen tot de toelating der hierboven „vermelde Vereeniging, op den voet van het ten requeste overgelegde in Maart 1846, voor die Vereeniging vastgestelde Regle-„ment, met het nader Bijvoegsel tot Artikel 44 vau hetzelve.quot;

Aan

den Raad der Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo in Nederland gevestigd te 'sGra-venhage.

-ocr page 558-

508

jjOuze Minister voor de Zakeu der Ilooraseh Katholieke Eere-„dieust, van Justitie en van Binneulandsclie Zakeu zijn, elk voor „zooveel hem betreft, belast met de uitvoering dezes.quot;

's Gravenhage, den 20 Augustus 1847. {geteekend) WILLEM.

De Minister voor de zaken der R. K. Eeredienst,

{get.) J. B. vak Son.

De Minister van Justitie,

{get.) DE JoNGK VAN OaMPENS NiEIJWLAND.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

[get.) van Handwijck.

„Accordeert met deszelfs origineel

„Do Secretaris bij liet Departement voor de Zaken der

B. K- Eeredienst,

{get.) J. C. wlllemse. l. s.quot;

; Brengt het bovenstaande besluit ter kennis van de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo in Nederland, ten einde haar te strekken tot bewijs barer toelating van Regeringswege (i).

Eu zal deze beschikkin worden uitgereikt aan den Baad dier Vereeniging te '.y Gravenhage gevestigd, tot informatie en narigt.

Gravenhage den 8n September 1847.

De Minister voornoemd,

J. B. van Son.

Voor afschrift.

De Secretaris van voornoemden Baad , Mr. J. F. A. Leesberg.

(1) Het voormelde koninklijk besluit is door liet Departement van. Binnenlandsche Zaken medegedeeld aan de heeren Gouverneurs der Provinciën, bij missive van den 28 September 1847 nquot;. 128 le afd. en door dat van Justitie aan don Procureur-Generaal in Zuid-Holland, bij missive van 10 September 1847, no. 91.

-ocr page 559-

509

departement vooil be zaken dek r. k. ee11ed1enst.

11

07 3

's Graveuhage, den 15 Mei 1856.

De vraag: „of op de bedeeliügen door de Conferenciën der Ver-„eenigiug van dou H. Vincentius van Paulo iu den loop der vijftien „maanden laatst voorafgegaan aan liet in werking treden der Wet „van den 38 Jnnij 1854 (Staatsblad no. 1.00), uitgereikt, art. 36 „dier wet kan worden toegepast?quot; behoorde volgens liet gevoelen van mijnen Ambtgenoot voor de Einnenlandsche Zaken, u kenbaar gemaakt bij mijne missive van den 19 November 1855 no. cn

ook, naar nwe meening, bij uwe missive van den 17 DecemberII. ontwikkeld, ontkennend te worden beantwoord.

Thans heeft do Koning die vraag, na ingewonnen advies van den Raad van State, in denzelfdcn zin beslist bij besluit van den 30 April II., no. 54, zoodat het nu op eene wettige wijze is uitgemaakt, dat art. 36 der gemelde Wet niet van toepassing is op ouderstand door de Verceniging van den H. Vincentius van Paulo verleend.

Ik acht het voor uwe Vereenigiug van belang van deze Koninklijke beslissing kennis te nemen; waarom ik een afschrift van het voormeld besluit hierbij voeg. Ik merk daarbij tevens op, dat, zoo als mijn voornoemde ambtgenoot mij, bij missive van den 7 dezer, no. 211, zevende afdeeling, heeft medegedeeld: „bij de behandeling „der in dat besluit besliste zaak tevens is geoordeeld, dat de rangschikking der Vereenigiug van den 11. Vincentius van Paulo ten „gevolge der gemelde Wet ouder de instellingen van weldadigheid, „bedoeld bij lett. h. van haar 2e artikel, niet medebrengt, dat hare „onderdeden {conferencieu) zouden gelijk staan met gewone kerkel ijke „armbesturen, noch eenige verandering kan brengen in de besehon-„wingen, waarop Zijner Majesteits beslissing rust, ten aanzien vau „den ouderstand door die Vereenigiug verleend, tijdens de Wet van „den 28 Junij 1818 {Staatsblad uo. 20) nog van kracht was.quot;

-ocr page 560-

510

Ik vlei mij, dat dit een eu ander er toe leiden zal, om het bezwaar, hetwelk tot hiertoe bij enkele Confereneiën tegen hare rangschikking ouder de instellingen bedoeld bij lett. b. van art. 3 der Wet mogt hebben bestaan, alsnu voor goed te doen wegvallen.

De Minister voor de Zaken der lioomseh Katholieke Eeredienst,

J, A. Mutsaeus.

Aan den Hoof draad der Vereeniging van den TL Vincentius van Paula te 's Oravenhage.

No. 54. Wij WILLEM III, bij de ghatie gods, koning dek

nei)erlanden, prins van oranje-nassau , groothertog van luxemburg , enz, enz, enz.

Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 12 April 1856, no. 243, 7e afd., betreffende een geschil ontstaan over het domicilie van onderstand van de weduwe . . .

Den Raad van state gehoord (Advies van den 28 April 185(5, no. 8);

Gezien de Wet van den 28 Junij 1854 {Staatsblad no, 100);

Overwegende dat de gemelde weduwe is geboren te . . . • . doch dat van daar wordt beweerd, dat zij, tijdeus hare opneming in bedceling in die gemeente in December 1855, volgens art. 30 dier Wet, alsnog het domicilie van onderstand dat haar man en bij gevolg ook zij, bij zijn overlijden in 1853 te ... . hadden, zou hebben behouden, op grond dat die weduwe in den loop der vijftien maanc'en, laatst voorafgegaan aan het in werking treden der gemelde Wet en ook nog daarna, onderstand zou hebben ontvangen van de te.....gevestigde Couferencie der Vereeniging van den II. Vincentius van paulo;

Overwegende echter dat de onderstand door die Vereeniging in den loop van het voorschreven tijdvak en dus onder de werking dei-Wet van (|en 28 November 1818 (Staatsblad no. 40) verleend, niet behoort tot de ondersteuning in art. 3G der Wet van den 28 Junij 1854 bedoeld, omdat de bepalingen der Wet van den 28 November 1818 niet van toepassing waren op de handelingen dier Vereeniging en die handelingen geen invloed uitoefenden op de regeling van het

-ocr page 561-

511

domicilie van onderstand overeenkomstig die bepalingen; waaruit volgt, dat de genoemde weduwe krachtens het tweede lid van art. 31 der Wet van den 23 Junij 1854 domicilie van onderstand heeft in hare geboorteplaats;

Hebben goedgevonden en verstaan:

te verklaren, dat.....is het domicilie van onderstand

van de weduwe......

Eu is Onze Minister van Binuenlandschc Zaken belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den liaad van State.

Het Loo, den 30 April 185G. (//^.) WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

van Reenen. Accordeert met deszelfs origineel.

De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken,

{(jet?) J. Sciikoder.

Voor eensluidend afschrift,

voor zoo veel het geëxtraheerde aangaat, De Secretaris-Generaal,

{(jet) J. Sciiködeh,

Voor eensluidend afschrift, Dc Secretaris-Generaal bij het Departement voor dc Zaken der R. K. Eeredienst J. C. wlllemse.

-ocr page 562-

512

De Hoofdraad heeft ontvangen het volgend schrijven van het Departement voor de Zaken der R. K, Eeredienst, in antwoord op de door hem gedane vertoogen, ter zake dat men eene Confereneie, in weerwil dor reeds bij Kon. besluit van den 30 April 185G No. 54, (Bulletin No. 51 en 52) genomen beslissing, andermaal had lastig gevallen met een geschil over domicilie van onderstand, en eenen arme aan eene gemeente, ingevolge ai't. 36 der wet van 28 Junij 1851, wilde opdringen, op grond van de onderstenning voor de Confereneie aldaar aan hem verleend.

Bij het hieronder vermelde Kou. besluit en de daarbij gegevene officiele ophelderingen, u de zaak zoo duidelijk voorgesteld, dat verdere toelichting overbodig mag worden geacht; alleen zij opgemerkt, dat deze beschikking het gevoelen van den Hoofdraad over de niet toepasselijkheid van art. 36 dier wet op de Vereenigiug andermaal heeft bevestigd.

's Gravenhage, 7 Jnlij 1857.

Departement voor de Zaken der 11. K. Eeredienst.

No. 13/1503.

Ik heb de eer hiernevens aan U tot narigt te doen toekomen een afschrift van het Koninklijk besluit van den 14 Junij II. No- 73, waaruit het ontstane geschil over het domicilie van onderstand van Jacobus Lammers is beslist, onder anderen op grond, dat de onderstand door dien persoon van de Confereneie Uwer Vereeniging te Leeuwen genoten, vóór het in werking treden der wet van den 28 Junij 1854, {Staatsblad no. 100), niet behoort tot de ondersteuning in art. 36 dier wet bedoeld, omdat de bepalingen der wet van den 28 November 1818 {Staatsblad no. 40) niet van toepassing waren op de handelingen Uwer Vereeniging en die handelingen geen invloed uitoefenden op de regeling van het domicilie van onderstand.

Hierdoor zijn, naar ik vertrouw, de regtmatige bezwaren opgeheven, die, bij Uwe missive van den 18 Doeember 1856 No. 1548

-ocr page 563-

513

aan mij zijn medegedeeld, naar aanleiding der moeijelijklieden door de Conferencie te Leeuwen ondervonden, ten gevolge der door Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland, in de zaak van voornoemden Lammers genomen beschikking, waarbij Uwe Yereeniging, in strijd met de reeds bij Koninklijk besluit van den 30 April 1850 No. 54 gedane beslissing, werd beschouwd, als gelijk te staan met gewone kerkelijke Armbesturen.

Ten einde het genoemd Collegie in te lichten nopens de dwaling waarin het verkeert, met opzigt tot de toepassing van art. 30 der wet van den 28 Junij .1854 {Staatsblad No. 100) op den onderstand aan armen, onder de werking dier wet, door Uwe Yereeniging verleend, heeft mijn Ambtgenoot voor de Binnenlandsche Zaken, met goedvinden des Konings, onder dagteekening van den 23 Junij 11. No. 140, aan Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland de volgende opmerkingen doen geworden:

„De rangschikking der genoemde Yereeniging onder de in art. 2, „litt. h der voorschreven wet bedoelde instellingen brengt wel te „weeg, dat hare onderdeden moeten beschouwd worden alskerke-„lijke instellingen van weldadigheid, maar daaruit volgt niet, dat „zij ook zouden moeten worden aangemerkt als kerkelijke armbesturen „in den grwonen zin, welke aan die benaming uit een wettelijk „oogpunt werd gehecht. Er bestaan, zoo als het jaarlijks regerings-„verslag over de verrigtingen, aangaande het armbestuur doet zien, „ook kerkelijke genootschappen voor behoeftige kraamvrouwen en „kerkelijke commissien ter uitdeeling van soep enz. Deze zijn echter, „even als de onderdeelcn der gemelde Yereeniging, die in den regel „worden begrepen onder de genootschappen van schamele armen, „van geheel anderen aard dan eigenlijk gezegde armbesturen en „diakoniën. Tusschcu deze en de armen bestaat eeue geheel andere „betrekking dan tusschen de bedoelde genootschappen of instellingen „en hen, die door haar worden te hulp gekomen. De eerste zijn, „uit hunnen aard bestemd, tot het uitreiken van gewone bedoeling „of ondersteuning, hetzij aan de ledematen der godsdienstige gezindte, waartoe liet armbestuur of de diaconie behoort, hetzij aan „al de armen dier gezindte. Indien die kerkelijke armbesturen of „diaconiön zich aan de ondersteuning van eenige dier armen ont-„trekker, dan geschiedt dit uit willekeur of omdat zij misbruik )}maken van de aan hen door de wet toegekende vrijheid.

„Geheel anders is het gelegen met de instellingen van weldadig-

-ocr page 564-

514

„lieid, zoo als die der Verecniging van den H. Vincentitjs Van „Paulo en anderen van bovengenoemden aard. Deze verleenen enkel „onderstand aan hen , welke de bestuurders goedvinden, zonder „daarbij andere regels in acht te nemen, dan die zij zich zelve „voorschrijven, en zonder dat hunne weigering van onderstand „aanleiding kan geven, om hen van willekeur of het misbruik „maken hunner vrijheid ten deze te beschuldigen. Zij behoeven ook „niet, zoo als de eigenlijk gezegde armbesturen, hunne ondersteuing „te beperken tot eigenlijk gezegde armen, maar kunnen die ook „uitstrekken, en doen het dikwijls, tot dezulke, die wel minver-„mogend zijn, maar daarom nog niet behooren tot de openbaar „erkende armen.

„Hieruit volgt dan ook , dau hunne uitdeelingen of hulpverstrek-„kingen geheel gelijk staan met die, welke het uitvloeisel zijn van „bijzondere liefdadigheid, die op de regeling van het domicilie „van onderstand geen invloed kunnen uitoefenen.

„Wat nu aangaat de gast-en ziekenhuizen en de Koloniën der „Maatschappij van Weldadigheid, waarvan door U bij vergelijking „is gewaagd, deze kunnen wel niet gezegd worden armbesturen in „den eigenlijken zin der woords te zijn, doch zij zijn desniettemin „evenzeer als die laatsten, instellingen bestemd ter verpleging van „bepaalde cathegorien van eigenlijk gezegde armen, en de kosten „dier verpleging staan, naar den duidelijken geest en de geheele „strekking der wet op het armbestuur, gelijk met die in haar 36e „art. bedoeld.

„Ditzelfde is nu ook van toepassing op den onderstand aan armen, „regtstreeks uit de fondsen der burgerlijke gemeenten verstrekt, „daar de wet die geheel gelijk stelt met ondersteuning door burger-„lijke of algemeene armbesturen uitgereikt.quot;

De Minister voor de zaken der Roomsch Katholieke Eeredienst.

J. W. VAN liOMUNDE.

Ad/t

den Hoof draad der Vereeniging van den TL Fincentius van Paulo te 's Oravenhage.

-ocr page 565-
-ocr page 566-

514

„heid, zoo als die der Vcrecniging van den H. Vincentius Van „Paulo en anderen van bovengenoemdcn aard. Deze verleenen enkel „onderstand aan hen, welke de bestuurders goedvinden, zonder „daarbij andere regels in acht te nemen, dan die zij zich zelve „voorschrijven, en zonder dat hunne weigering van onderstand „aanleiding kan geven, om hen van willekeur of het misbruik „maken hunner vrijheid ten deze te beschuldigen. Zij behoeven ook „niet, zoo als de eigenlijk gezegde armbesturen, hunne ondecsteuing „te beperken tot eigenlijk gezegde armen, maar kunnen die ook „uitstrekken, en doen het dikwijls, tot dezulke, die wel minver-„mogend zijn, maar daarom nog niet behooren tot de openbaar „erkende armen.

„Hieruit volgt dan ook, dau hunne uitdeelingen ofhulpverstrek-„kingen geheel gelijk staan met die, welke het uitvloeisel zijn van „bijzondere liefdadigheid, die op de regeling van het domicilie „van onderstand geen invloed kunnen uitoefenen.

„Wat nu aangaat de gast- en ziekenhuizen en de Koloniën der „Maatschappij van Weldadigheid, waarvan door U bij vergelijking „is gewaagd, deze kunnen wel niet gezegd worden armbesturen in „den eigenlijken zin der woords te zijn, doch zij zijn desniettemin „evenzeer als die laatsten, instellingen bestemd ter verpleging van „bepaalde eathegorien van eigenlijk gezegde armen, en de kosten „dier verpleging staan, naar den duidelijkcn geest en dc geheele „strekking der wet op het armbestuur, gelijk met die in haar 36e „art. bedoeld.

„Ditzelfde is nu ook van toepassing op den onderstand aan armen, „regtstreeks uit de fondsen der burgerlijke gemeenten verstrekt, „daar de wet die geheel gelijk stelt met ondersteuning door burger-„lijke of algemeene armbesturen uitgereikt.quot;

De Minister voor de zaken der Tloomsch Katholieke Eercdienst.

J. W. van Komunde.

Aiï/t

den Hoof draad der Vereeniging van den IT. Vincentius van Faulo te 's Oravenhage.

-ocr page 567-
-ocr page 568-
-ocr page 569-
-ocr page 570-

I

/ ( i