OVER DE
DOOR DEN EERW. PATER
. mJKSUHJvrRSmi
? U T R fquot; C !C
. csml tx:;A-.aS0C
's HKiiTOGENBOSCir—Amsterdam.
IIKNRI BOGAERTS, op/olgcr van P. N. VERHOEVEN, llrukkcr en Boekhamlelaar van Z. II. Pins IX. 1833.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
,yv. —!?*ƒ*quot;.. '-w jf
Vidi in festo S. Joseplii 19 Martii 1857.
J. Tollenakkk, Can. l. C.
Mecliliniae, 28 Decemb. 1857.
De onbedachtzaamheid en c'.e onwetendheid hebben met elkander zoo veel gelijkheid, dat de eene somtijds voor de r.ndere genomen wordt, 't Is een grondregel der regts-geleerdheid, dat de onbedachtzaamheid en de onwetendheid gelijk zijn (1). Dc H. Schrift kent aan beiden dezelfde uitwerksels toe ; eu daarom schrijft de H. Geest die verwoesting, welke in Job toegeschreven wordt aan de onwetendheid (Job iv, 30), in Jeremias toe aan de onbedachtzaamheid en aan de ver-waarloozing van op zijn toestand na te denken: Geheel de aarde, zegt Hij, is in de vencoesting gedompeld, omdat niemand in (1) Incousideratio et ignorantia iecjuipiirantur.
VI
sijn hart aan God denkt (Jer. xn, 11). Het moet niemund verwonderen dat de zondaars, die door het geloof weten, dat er eene hel is voor dengeen die zondigt, nogtans de zonde bedrijven, als of zij het niet wisten; de oorzaak hiervan is, dat zij er niet op denken. Niet ten opregte was dus de heilige bisschop Salvianus daarover verbaasd en kon hij het niet begrijpen. „Hoe wonder, riep hij uit, te gelooven dat er eene eeuwigheid van straffen voor de goddoloozen is, en nogtans in de goddeloosheid te leven 1 Te gelooven wat God gezegd heeft, en toch zijne bedreigingen niet te vreezen 1quot; De H. Am-brosius geeft er de reden van : „Zij vreezen niets, zegt hij, omdat zij niets zien.quot; Alhoewel de zondaars gelooven, vreezen zij toch niet, omdat zij de oogen gesloten houden, op het toekomende niet denken en slechts met de tegenwoordige zaken bezig zijn. Daarin gelijken zij de adder : de oogen dier slang staan aan beide zijden van haar hoofd; daardoor ziet ze gemakkelijk, wat er naast haar
vi r
omgaat, maar zij kan niet zieu water vlak. voor haar geschiedt. De zondaars vreezen dus niets, omdat zij niets zien; want hoe zou het mogelijk zijn, dat er zonden in de wereld bedreven werden, indien iedereen de hel zag ? Een groote brand kan eene besmettende ziekte doen ophouden : Denk aan iiwe uüer-slen en in eeuwigheid zult gij niet zondigen (Eccli. vu, 40).
Welk zou dus het beste middel zijn, om dien afgrond van pijnen te sluiten voor degenen, die dood zijn voor de genade, en hem te openen voor degenen, die volgens de genade leven? De H. Catharina van Siëna verlangde vurig zich aan de deur der hel te knnnen plaatsen, om dien te sluiten, wat het haar ook moge kosten, en aldus te beletten, dat er nog eene ziel, door haren goddelijken Bruidegom vrijgekocht, kon invallen. Ofschoon niet met zulk een vurig verlangen bezield, wil ik ten minste volgens mijn vermogen bijdragen, om den zondaar en den regtvaardige voor dien ramp te behoeden,
VIII
en daarom heb ik achter dit werkje overwegingen over de hel voor alle dagen der week gevoegd. Mogt de Heer deze bladzijden dermate zegenen, dat ze voor iemand dien onmeetbaren afgrond sluite, welke nooit verzadigd wordt met te verslinden: Be hel heeft zich uitgebreid, zij heeft hare onmeetbare kuilen geopend (Isnï. v, 14). En vooral u, lieve lezer, zoek ik van de hel te bevrijden ; in den naam uwer ziel, aan welke gij niet denkt, bied ik u deze waarheden aan , en bid u dagelijks eenige oogenblikken ai' te zonderen, om ze te lezen en te overwegen. Ik heb ze in zoo veel overwegingen verdeeld, als er dagen in eene week zijn; en opdat deze verdeeling u niet zou vervelen , heb ik elke overweging nog verdeeld in drie punten.
Mogt in u de gedachte oprijzen , dat ik in deze bladzijden de zaken overdrijf, herinner u dan, dat de straffen van het ander leven bovennatuurlijk zijn, en daardoor boven het bereik liggen van onzen beperkten
IX
geest. Geen oog heeft het ooit gezien, geen oor heeft het ooit gehoord, ea nooit is het in 's mensehen hart gedaald, welken loon en heerlijkheid de Heer bereid heeft voor dengeen, die hem dient; zoo kan noch oog, noch oor, noch hart zich een denkbeeld vormen van de straf, welke God bereid heeft voor dengeen, die hem beleed:!gt. Bij gevolg moet zijne regtvaardigheid zoo groot en zoo goddelijk schijnen in de straf, als zijne barmhartigheid groot en goddelijk schijnt in de belooning; Wie heeft de hoogte des hemels en de diepte van den afgrond gemeten (Eccli. I, 2) ? Ons verstand, dat zoo beperkt is, kan niet begrijpen, welke de goederen en de rampen des toekomenden levens zijn; en, hetzij men handelt over hunnen duur, of over hunne grootheid, men zal altijd ver beneden de wezenlijkheid blijven (St. Aug. in Ps. lx). In plaats dus van u te willen overtuigen, dat de zaken u overdreven worden voorgesteld, tracht er liever eene groote vrees voor op te vatten, die alleen u bevei-
X
ligen kan. Want hij, die vreest, is op zijne hoede; en de onachtzame valt in hetgeen hij moest vermijden, zegt de H. Bernardus. Om die vrees met vrucht in u op te wekken , moet gij eerst, door een kort gebed, aan den Heiligen Geest, aan de H. Maagd en aan uwen Engelbewaarder bevelen; aandachtig en met ernst elke zaak overwegen, en er niet ligtzinuig en met verstrooidheid overheen-stappen; want het vat, dat bovendrijft, wordt met geen water vervuld. Komt de duivel met inblazingen, of een makker, die nog erger is dan de duivel, mot een slechten raad of met zijn slecht voorbeeld u bekoren, verdedig en versterk u dan, door hetgeen gij dien morgen gelezen hebt, in uw geheugen terug te roepen.
Zou die groote gedachte, vraagt de H. Augnstinus, die aan de Kerk zoo vele martelaren en kloosterlingen en maagden eu boetelingen geschonken heeft, niet in staat zijn u moeds genoeg te geven, om een oogenblik van vermaak te verachten er eene eeuwigheid van pijnen te vermijden?
Ümdat eindelijk het gebed het middel is, bet-welk wij, volgens den wil der goddelijke Voorzienigheid moeteu aanwenden, om de grootste van alle genaden te bekomen , namelijk van niet eeuwig verloren te gaan, heb ik achter de overwegingen voor eiken dag een gebed gevoegd, om in beoefening te brengen, wat Jesus Christus ons te dien einde gezegd heeft: Waald en bidt hen allen tijde, opdat gij tcaardig wordet die toekomende dingen te ontvangen en voor den Zoon des nien-schen te verschijnen (Luk. xix, 36). Waak op u zeiven; wees als in eene gedurige overweging, om zulk een groot kwaad te vermijden van eeuwig verloren te gaan, en zulk een groot goed te genieten van den hemel voor altijd te bezitten.
OVERDENKINGEN OVER BEN DOOD,
Denk dikwijls aan den dood.
Door de zonde is de dood in de wereld gekomen, en door de aandachtige overweging van den dood de zonde uit de wereld verdreven.
Gelijk een doodelijk vergift, ais het doelmatig wordt toebereid, een geneesmiddel kan worden; zoo kan ook de dood, hoe wreed hij ook scliijne, zeer heilzaam voor den menseh worden, indien hij naar behooren aan denzelven weet te denken.
Vele menschen willen aan den dood niet denken, omdat zij den dood vreezen; maar zullen zij den dood ontvlugten door hem uit hunne gedachten te verbannen ?
16
Het afbeeldsel des doods omringt ons van alle kanten, en men houdt de oogen gesloten! Wat is de slaap anders dan liet afbeeldsel des doods ? Wat is uwe bedstede anders dan eene afbeelding van het graf? Wat zijn uwe slaaplakens anders dan de voorboden van het doodkleed, waarin gij zult gewikkeld worden? Ziet gij bet water? wij zullen allen gelijk xcaier allengs wegclrui-pen (2 Kon. xiv). Ziet gij de lucht? gedenk dat het leven een wind is (Job vu). Ziet gij het vuur? de overblijfselen van het vuur zijn aseh. Beschouwt gij de aarde? gij zult in de aarde wederkeeren, waaruit gij genomen zijt (Gen. m). Aanschouwt gij eene bloem? de metisch komt op als eene lloem en wordt ■vertreden (Job xiv). Ziet gij de zon schijnen? zij loopt naar haren ondergang; zoo is het ook met uw leven; als het opkomt, snelt het naar zijn ondergang. Het eindo van elk jaar, van elke maand cn week, van eiken dag, maken u uw einde indachtig. Al wat gij eet, heeft geleefd; wij leven dus door den dood van andere schepselen, zoo als van dieren, visschen, planten, kruiden, enz., die wij in ons ligchaam begraven.
De levendige gedachtenis des doods is een krachtig en algemeen geneesmiddel tegeu
alle ondeugden en geestelijke ziekten: ja, een allerzekerst en onfeilbaar middel, waarvoor God zelf instaat en borg blijft. Gedenk in al uwe werken usee uitersten, en in eeu-wiyUeid zult yij niet zondigen (Eccl. vu). Het geneesmiddel is bitter, zegt gij. 't Is mogelijk; maar hoo bitter een geneesmiddel ook voorkome, als het een groot kwaad wegneemt, dan moet het tocli als zoet geacht worden.
God heeft het zoo geschikt, dat de gedachte aan onzen dood tot grondslag onzer eeuwige zaligheid dione: dat de dood, zoo tegenstrijdig aan het leven, de oorsprong zij van het eeuwig leven. De dood der vorstin Isabella heeft den H. Franciscus de Borgia, gelijk eeiie moeder, tot een beter leven gebaard. Och! waren wij zulke gelukkige kinderen des doods en werden wij door de gedachte aan denzelven tot boetvaardigheid en het leven der genade opgewekt!
Eene zeer ijdele dochter werd in de biecht opgelegd, osn onder het wasschen harer handen te denken : dit vleench zal eens de spijs der tooruieii worden; en die gedachte genas haar van alle ijdelheid.
Wanneer de dood aan het roer zit, dan vaart het leven naar wensch, Als gij eiken
18
dag denkt, dat gij morgen misschien niet meer zult leven, dan zult gij alle dagen goed leven.
Zoudt sxij de gramschap Gods durven tergen, nis gij dacht, dat gij misschien binnen eenige oogenblikken voor den oppersten Eegter zoudt staan ? Dengeen die over een diepen afgrond hangt, zal het niet in de gedachte komen, om eenig schelmstuk te bedrijven.
Hij vreest den dood niet, die daarvan in het leven dikwijls eenen voorsmaak heeft gehad, die hem dikwerf in zijn geheugen als tegenwoordig aanschouwt; aan dezen zal het laatste ooiïenblik niet bitter, maar zeer troostrijk schijnen, en de dood zal voor hem ee! - zoete slaap zijn. Zekere deugdzame mensch had in zijn doodsuur een lagchend gelaat: men vraagde hem de reden daarvan; Ik héb, antwoordde hij, den dood altijd vooi' ooyen gehad, en daarom vrees ik hem nu niet.
Een jongeling, die vurig wenschte een goeden dood te sterven, trachtte het laatsten oogenblik zijns levens diep in zijn geheugen te prenten ; daarom had hij het afbeeldsel van den dood aan de muren zijner slaapkamer gehecht, met de volgende spreuken;
1° Sterf altijd terwijl gij leeft, opdat gij, gentonen zijnde, altijd zoudt leven.
19
2° Om zaliy ie derven, moet men den dood door den dood verrassen.
3° Be dood maakt het zaad der loosheid krachteloos.
Och! raogt gij ook dergelijke spreuken in uwen geest prenten en dezelve dikwijls overwegen!
Deze gedachte zal u aansporen, om de aardsche zaken te verachten, en in u de begeerte naar de hemelsclie goederen verwekken.
Degeen die de dood indachtig is, draagt de tijdelijke goederen in zijne handen, niet in zijn hart; hij beschouwt die als iets, wat hij in leen ontvangen heeft, om ze aan zijn Heer weder te geven.
Pussimus, bisschop van Kamerijk, had de gedachte aan den dood volgenderwijs in zijn wapenschild geschreven : Het leven hanr/l van een draad, van het leven hangt de dood, van den dood hangt de eeuwigheid af. Schrijft deze waarheid diep in uw hart en overdenk ze dikwijls.
Indien men den dood kon ontgaan dooier dikwijls aan te denken, zoudt gij er niet gedurig aan denken ? Gij kunt een kwaden dood ontgaan, door denzelven dikwijls indachtig tc zijn.
20
Bijna al het kwaad dat geschiedt, heeit ziinen oorsprong in de bedriegelijke verge-lenheid des doods. Zij zijn met boosheid en goddelooslteid overdekt geworden, omdat zij op hunnen dood niet dachten (I's. lxxii).
Omdat vele menschen zich, eveu als de dwazen van het Evangelie, vele jaren levens beloven, en denken dat de dood nog zoo spoedig niet komen zal, leven zij zonder zoro- voor hunne zaligheid, en zoo sterven zijwonder voorbereiding een ongelukkigen dood.
OEFENING.
Zequot;-, met de H. Theresia, zoo dikwijls gij het uur hoort slaan : nu hen ik een uur nader aan den dood, aan het graf, aan de eeuwigheid: en hoe hen ik tot dezelve bereid .
Als gij slapen gaat, verbeeld u dan, dat n-ü n in de doodkist nederlegt, en zegt met den H. Stanislaus: Indien het u hehagehjk is. Heer, dat ik nil dit hed niet opsla, dat urn
wil (leschiede! Tr
Stel in uwe kamer, gelijk de H. Chrysos-tomus, een geschilderd afbeeldsel des doods, of een doodshoofd. Dat de herinnering daaraan u een spoorslag zij tot het goeae, en
31
een toom, om u van liet kwaad te weder-houden.
GEBED.
Alhoewel gij, o eeuwige God, alles met den dood vervuld hebt, opdat overal de heilzame herinnering daaraan mij voor den geest zou komen en ik haar als rigtsnoer voor al mijne dagelijksche werken zou bezigen: moet ik ii nogtans mijne schuldige vergetelheid in dat opzigt bekennen. Prent, bid ik u, den dood in mijn geheugen, niet als of hij nog ver verwijderd ware, maar als nabij zijnde; dat deze herinnering krachtig in mij werke, om mij op te wekken tot eene volhardende beternis mijns levens en eene ernstige bereiding tot mijn dood.
Gij moet sterven.
Gij moet sterven, al wordt ge meer dan honderd jaren oud.
Gij moet sterven, de dood zal niemand anders in uwe plaats aanvaarden.
Hier valt niet te beraadslagen, hier is
32
gecne uitvlugt; of gij wilt of niet, het lot is creworpen, üij moet vertrekken.
Gij die dit'leest, gij zult sterven, en gij denkt niet aan den dood.
Gij zult sterven , gij die vol kracht zijt, bloeijend in vernuft, magtig in wetenschap; o-ij die het hoofd in de hoogte heft en kas-teelen in de lucht bouwt, gij zult sterven. Gelooft gij dit niet? Het is vastgesteld.
Eijken, gij zult sterven, en aan wie zullen de goederen . die gij vergaderd hebt, ten deele vallen? Gij zult ze aan anderen achterlaten en het graf zal uwe woning zijn.
Gij, die nu den armen Lazarus verstoot en dagelijks luisterrijke maaltijden houdt, o-ij zult sterven ; en waar zult gij eindelijk; besraven worden? Misschien met den rijken vrek van het Evangelie in de hel.
Hoovaardige, gij zult sterven, on wat zullen uwe waardigheden en ijdelheden u baten ?
Wulpsche mensch, gij zult sterven, en van al uwe wellusten beroofd, zult gij in een
stinkend graf liggen. _
Gij zult allen in het Uuu der eeuwigheid qaan, waaruit niemand kan wederheeren.
Toen keizer Maximiliaan I op sterven lag, beval hij, dat men zijn lijk voor iedereen
33
ten toon zoude stellen , opdat allen, zeidc hij, dooi' mijn voorbeeld leeren, dat noch kroonen, noch rijkdommen, noch heerschappijen hunnen bezitter van den dood kunnen bevrijden.
Denk niet dat gij hier eene verblijvende stad hebt, opdat gij niet onbereid van hier vertrekket.
Dezelfde lijkwagen voert heden eenen grijsaard , morgen een bloeijenden jongeling, overmorgen een sterken man, daarna eene jonge dochter of eene oude vrouw naar het graf.
De laatste groet en vermaning van alle stervenden is : Ilede7i ik, morgen gij. En de dooden roepen met oen stommen mond uit het graf: Gisteren ik, van daag gij. Gedenk den dood, gedenk de eeuwigheid, welke gisteren voor mij is aangevangen , die gij heden of morgen zult beginnen, maar die wij beiden nooit zullen eindigen. Gedenk mijn oordeel, want zoo zal ook het uwe zijn.
Ja, weldra zal de uur komen, waarop men met waarheid zal zeggen :
DO
In wee geleden wordt aanbevolen de ziel van N. IS!., die heden overleden is; overmorgen op dat uur... zal hij hegraven worden... Dat hij ruste in vrede. En intusschen laat gij u be-
24
driegen door den ouden draak, die zegt: Gij zult zoo spoedig niet sterven, er zal üjü genoeg over zijn, om u tot den dood te bereiden. O verblindheid!
Indien er op de wereld slechts een mensch moest sterven, en hij, nadat hij het vonnis des doods ontvangen had, voor zijne ziel en ?iine zaligheid niet meer zorg aanwendde dan gij; coede God! welke venvijt.ngen zou die mensch niet moeten hooren! Ziet gr) niet, ongelukkige, hoe de schicht des doods uwen hals bedreigt? Ziet gij het graf met, en de wormen tot het leelijke gastmaal van uw lijk bereid? Ziet gij de eeuwige vlammen niet, den regterstoel, uwe geheel hvijfelaeb-tio-e en hoogst verwarde rekening. Helaas, o-ij brengt den tijd door met u te vermaken te spelen en duizend ijdele ontwerpen te koesteren; gij onderneemt vele zaken, gij wendt alles aan om er in te gelukk^quot; ^ de groote, de gewigtige zaak uwer zaligheid verliest gij uit het oog! — Iedereen roep dit tot zich zeiven, omdat wij allen dooi de goddelijke regtvaardigheid tot den dood veroordeeld zijn. i .
Alhoewel Gods stem ons vermaant, dat de dood niet toeft, schetst de duivel, die een zeer ervaren schilder is, nogtans der-
35
mate volgens de regels der doorzigtkunde, dat wij, hetgeen ons nabij is, als verwijderd aanzien; l)ij beeldt ons den dood af' als kreupel, die zijn komst vertraagt; en wij, uitzinnigen, beschouwen hem als verre van ons. Wij zien de lijken en wij lagchen, als of wij nooit een lijk moesten worden.
Denk, ach! denk dikwijls; Ik en de dood zijn slechts een stap van elkander verwijderd. Beschouw den dood als de deur dei-eeuwigheid, en denk, dat gij elk oogenblik voor die deur staat.
Woon altijd zoo, als of gij moest gaan verhuizen.
Herhaal voor al uwe werken deze nuttige spreuk ; Voor de eeuwigheid lees ik, voor de eeuwigheid schrijf ik, voor de eeuwigheid spreek ik: alles doe ik voor de eeuwigheid.
OEFENING.
Als gij over een kerkhof gaat, als gij hoort dat er iemand overleden is, als gij eenen doode ziet, of de klok voor een overledene hoort luiden, bid dan niet alleen tot lafenis zijner ziel, maar wees uwe sterlelijkheid en uwen aanstaanden dood indachtig; denk: indien ik nu dood was, zou ik
20
in een goeden staat zijn ? Zon ik rijk zijn in goede werken? Morgen zal ik misschien sterven. Doe van nu af alles, om zalig te sterven.
GEBED.
O onsterfelijke God! ik weet dat ik sterfelijk ben; ik geloof dat ik zal sterven, dat ik alles moet verlaten en door allen zal verlaten worden. Verleen mij, door den dood van Jesus Christus, de genade, om mijn hart af te trekken van al de vergankelijke goederen der wereld; om zoo godvreezend en heilig te leven, dat ik niet vrees te sterven; en om zoo te sterven, dat ik gelukzalig met xi in eeuwigheid leve. Amen.
III.
Gij weet niet wanneer gij zult sterven.
Gij zult zeker sterven; maar wanneer? op welke wijze?... Op welke plaats?... In welken ouderdom?... In welken staat?... Gij weet het niet. Op het onverwachts of vooraf verwittigd ? Door ziekte of door een toeval?
37
Van de reden beroofd of met uw volle verstand ? Dat is onzeker.
In de gansclie wereld is er geen uurwerk, al ware liet van goud en met kostelijke gesteenten versierd, dat u het laatste uur, de komst des Heeren kan aanduiden.
De dood is als een dief; komt de dief, die voornemens is u te bestelen, u te voren verwittigen op welk uur en welken dag hij in uw huis zal breken ? Neen ; hij sluipt binnen, wanneer hij het minst verwacht wordt.
Als uwe gezondheid niets te wensehen overlaat, stel u dan voor, dat do dood zich achter de deur van het huis verbergt. Op het kerkhof van zeker klooster zag men altijd een open graf voor dengeen, die het eerst zou sterven. Al de kloosterlingen bezochten dagelijks dit graf, en elk beschouwde het, als of het voor hem besterad was.
Ach, uitzinnige mensch ! waarom gelooft gij, dat gij lang zult leven, daar gij toch geen dag voor den dood beveiligd zijt? hoe velen zijn er bedrogen, die onvoorziens deze wereld hebben verlaten !
Wie van al degenen, die dit jaar gestorven zijn, heeft wel gedacht, dat hij dit jaar zou sterven ?
38
Hoe velen zullen er heden sterven, die nu niet. de minste gedachte van hun dood hebben?
Is er een uur, een oogenblik, waarvan gij met zekerheid kunt zeggen: dit zal voor mij het laatste niet ziju ? Indien duizend uren u sparen, écn zal u ter aarde neerwerpen , en wel dat uur, hetwelk gij het minste vreest; misschien dat, waarop gij zondigt!
Overal is de dood; hij kan u veroorzaakt worden door een mensch, door een wild dier, door eene dakpan, een huis, een boom, door het vuur , door het water, door eene plant, door drank en spijs. Al de zweetgaatjes van uw ligchaam zijn als zoo vele ingangen des doods.
Gelijk het ijzer de roest, het hout den molm en het laken de mot voortbrengt, zoo brengt ook de sterfelijke mensch door zich zeiven den dood voort: ja, wij dragen hem in het midden onzer ingewanden, en hij slaapt, om zoo te zeggen, met ons. De dood overvalt de menschen op duizenderlei wijzen. Voor de oude lieden staat zij in de deur, de jongelingen legt zij heimelijke lagen. Die gisteren in de bruidskamer trad, wordt heden in de doodkist gelegd; die
29
^ lieden in aller oogen vol leven en gezondheid schijnt te zijn, zal morgen misschien als een lijk worden weggedragen.
Sommigen zijn onder het eten, onder den dans, onder het spel, in de dronkenschap; anderen in den slaap, in het pogen zelfs om een schelmstuk le plegen, door den dood f tot de eeuwige pijnen weggerukt, en ondergaan de straffen van hun vermetel bestaan. Wat zon het zijn, indien gij eens onder hun getal waart? Wees dus altijd en overal gereed, en leef zoo, dat de dood u nooit eil nergens onbereid vinde. Dewijl de dood u overal wacht, zult gij ook, indien gij wijs zijt, hem overal verwachten.
Gij kunt u niet op den tijd, noch op den ouderdom, noch op uwe krachten, noch op i uwe gezondheid verlaten. Zijne zeissen maait : zoowel den draad van een sterk leven, als van een zwak en versleten leven af.
God heeft u het leven niet gegeven, als een eigendom, maar als een pand, dat hij alle uren kan terugeischen. Gelukkig dus ■ de ziel, die elk uur kan zeggen : Mijn hart is bereid, en God alleen is nu mijne verwachting.
Wie kan u heden verzekeren, dat gij eerst morgen zult sterven ? Indien de tegenwoor-
30
dige dag uw laatste dag moest zijn, zou hif voor u dan het begin van uwe gelukzalige eeuwigheid wezen ? Zeker, indien gij wist, dat gij heden moest sterven, zoudt gij heden niet zondigen.
Indien gij dus bereid wilt sterven, breng dan eiken dag zoo door, ala den laatsten van uw leven.
O hoe krachtig en zalig is die gedachte: misschien zal de Mis, die ik lees of hoor, deze communie, deze biecht, deze zaak, de laatste van mijn leven zijn! Met welke vurigheid, o-odvruclitigheid, goede meening en zorg zou-den wij dit alles verrigten ? En zeker zal de eeue of andere mis, de eene of andere biecht of communie, eens de laatste van ons leven zijn, en wie weet of het deze niet zal wezen?
Indien de geneesheeren u zeiden: na twee uren zult gij sterven, wat zoudt gij niet doen! gij zijt nogtaus niet zeker, dat ge nog één uur zult leven : gij kent noch den dag, noch het uur. En gij zijt zoo weinig bezorgd voor uwe ziel, als of gij nog honderd jaren te leven liadt !
31
Als gij des morgens opstaat, denk : misschien zal ik niet tot den avond leven, en bid om dien dag zoo over te brengen, als of het de laatste uws levens ware.
Als gij slapen gaat, zeg dan met den zaligen Joannes Berchmans; Van mijn leven en mijne eeuwige zaligheid onzeker, treed ik in het graf: hetzelfde laken, waarin ik slapen ga, zal misschien dienen om mijn lijk te omwinden.
O allerwijsste God! die mij, uit vaderlijke liefde, den dag, het uur en de wijze van mijn dood hebt willen verbergen, opdat ik altijd zorgvuldig zou waken, geef mij de genade, om al de uren mijns levens met zulk eene waakzame zorg voor mijne zaligheid door te brengen, dat het laatste uur mij gelukkig zij, en ik eens onder de gelukzalige maagden verdiene geteld te worden. Amen.
IV.
Wees altijd bereid om ts sterven.
God wil, dat wij alle oogenblikken bereid zijn om te sterven: wees bereid, Kant op het uur, dut (jij het uiet deukt, zal de Zoon des menschen komen (Luk. xn). Hij zegt niet: bereid u eerst dan, als de dood voor de deur staat; maar hij wil dat dit oogenblik ons bereid vinde.
De dwaze maagden wilden zich bereiden, toen de bruidegom reeds aangekomen was, en zij werden van de bruiloit uitgesloten : maar die, welke bereid waren , werden er ontvangen: Be dood ooercalt de onbereiden als een moordenaar en dief: maar degenen, die bereid zijn en waken, roept zij, als een koninklijke bode, tol de (joede eeuw 'ujJieid. (H. Chrysost).
Als gquot;ij aan eeue kostelijke tatel gezeten waart, en men vi tien allersmakelijkste geregten voorstelde, waarvan er een vergit-tiu'd is, zoudt gij ze niet alle vreezen ? en zoudt gij uwe hand wel tot écu durven uitsteken? Onder de toekomende jaren eu weken van uw leven, zal écn dag, een uur u den dood aanbrengen: gij zijt wel dwaas,
33
indien gij dagelijks, op elk uur, niet vreest uwe hand, uwen voet, uwe oogen, of eenige genegenheid mvs harten , tot verbodene zaken uit te steken. Geldt het uw leven, dan verkiest en volgt gij datgeen, waarbij geen gevaar is ; maar geldt het de eeuwige zaligheid of de eeuwige verdoemenis uwer ziel, dan speelt gij een gevaarlijk waagspel!
Indien gij dagelijks, als gij des morgens wakker wordt, u overtuigdet en zeidet; misschien zal ik dezen dag sterven , zoudt gij bij die gedachte eene zonde durven bedrijven? Zoudt gij u niet met alle zorg bereiden om zalig te sterven? Welnu, kan elke dag niet de laatste van uw leven zijn? Wanneer gij slapen gaat, zijt gij dan zeker, dat gij 's morgens levend zult opstaan ?
Toen men den H. Joannes a S. Facundo • vraagde, waarom hij dagelijks biechtte, antwoordde hij : ik biecht dikwijls, omdat ik dikwijls zondig, en alle uren kan geroepen worden om rekening te geven; daarom tracht ik altijd bereid en zuiver te zijn. Leef, als of gij dagelijks moest sterven, zeide de H. An-tonius dikwijls tot zijne kloosterlingen.
Weet gij wat het is, bereid zijn om te sterven ? Het is in de haven liggen gelijk een koopvaardijschip, hetwelk, naar niets
3
34
anders wacht dan naar de veiling om af te varen. Indien men de kabels nog moet vermaken, levensmiddelen inladen, enz., dan is het niet bereid, maar moet nog bereid worden. O! hoe vele zaken ontbreken u nog. bereid die in tijds; wacht niet tot het oogen-blik des doods, als de duisternissen des verstands, de angsten van het gemoed, de verwarring, de twijfelmoedigheid, de smarten des ligchaams den mensch onbekwaam maken voor gewigtige zaken. Stel niet uit, in het vertrouwen dat uw biechtvader alles zal doen. De kwade moordenaar is in de tegenwoordigheid en het gezigt van Jesus Christus en zijne bedrukte moeder Maria, een rampzaligen dood gestorven en verloren gegaan. Onderzoek dus de verborgenheden uwer ziel, • en zie wat u van eene vroegtijdige bereiding wederhoudt. Dezen dag hebben wij tot ome bekeering ontvangen, en zorgeloos stellen wij de zaak onzer zaligheid van dag tot, dag uit!
(H. Geegokius.)
Nimmer heeft het iemand gespeten eene vroegtijdige zorg in die zaak gehad te hebben r ma31quot; ontelbaren hebben hunne onachtzaamheid in eene zaak van zoo groot gewigt moeten betreuren.
Is het tijd om op den voorraad van goede
36
werken voor die groote en lange reis der eeuwigheid te denken, op het oogenblik dat gij moet vertrekken, en wanneer men u, terwijl gij op sterven ligt, reeds voorleest: Vertrek, o chrütene ziel, uit deze wereld? Wie begint eerst met het zwaard te leeren strijden, wanneer de strijd nabij is en de vijand reeds zijnen aanval doet ? 't Is te laat om de rekening te maken op het oogenblik, dat dezelve moet ingediend worden. Wij moeten den Heer met omgorde lendenen afwachten; wij moeten den bruidegom te gemoet gaan met de brandende lampen der goede werken. Boe goede werken, voor dat de dood aankomt (Ecel. xiv).
Waarom stelt gij de boetvaardigheid en de verbetering des levens tot morgen uit, daar gij geen oogenblik zekerheid hebt? Welke voorzigtige menseh versehuift tot een onze-keren tijd eene zaak, waarvan leven en goederen afhangen? Gelukkig de ziel, die met den Apostel kan zeggen : ik derf dagelijks, dat is : ik ben altijd bereid om te sterven. Gelukkig is de ziel, wie de dood van zich zeiven en van alle schepselen verstorven vindt. De dood is voor haar geen dood, maar een waar leven.
't Is eene allergrootste dwaasheid, slechts
36
één en nacht, slechts écu uur, in eene doode-lijke zonde te verblijven; en wat zal ik zeggen van degenen, die er maanden en jaren in overbrengen? ITnd de dood slechts ccnen mensch in doodzonde weggerukt, dan zoudt gij u nog moeten wachten van er een enkel oogenblik in tc leven, uit vrees dat gij de tweede zoudt kunnen zijn. Waarom zijt gij dus niet op uwe hoede, daar ontelbaren, in de zonden overvallen, de eeuwige straften der hel lijden?
Zorg dat gij in de deur der eeuwigheid u zeiven niet dit te late verwijt moet doen, hetwelk de veldheer Annibal zich deed, nadat hij de gelegenheid verwaarloosd had, om Home in te nemen; Toen ik kon, heb ik niet gewild; toen ik wilde, kon ik niet. Heden kunt, gij, wil dus ook; morgen zult gij misschien niet meer kunnen.
't Is eene allernuttigste godvruchtigheid, zijne werken zoo te verrigten, als of zij loutere bereidingen tot den dood waren, lot deze bereiding strekten al do strijden der Heiligen, hunne overwinningen, strengheden, verstervingen, hun vasten, hunne gebeden en hun waken. Toen men eenen kloosterling vermaande, om zich tot den dood voor te bereiden, antwoordde hij: Sedert dat ik dit
37
kleed draag, heb ik nieta anders gedaan, dan mij tot den dood bereid. Gelukkig is de dienaar, vvien de Heer wakend en bereid zal vinden !
OEFENING.
Stel vast eiken dag te leven, als of hij de laatste uvvs levens moest zijn.
Verkies daarenboven alle maanden zekeren dag, om u in het bijzonder tot den dood te bereiden en rekening van uw leven te houden. Ondervraag u middelerwijl: ben ik nu tot den dood bereid? ben ik bereid om voor God den Heer, mijnen regter, te verantwoorden ? Zijn al mijne zaken goed geregeld tegen dat de dood komt ?
Hij is den naam van christen onwaardig, die in een staat wil leven, waarin Mj niet zou willen sterven (H. Hieuonymxts).
GEBED.
O Heer, die de verwachting van Israël zijt, ik zal u verwachten, om u aanstonds de deur te openen, als gij zult komen aankloppen. Want gij zult komen en mij roepen op een uur, waaraan ik niet denk ; och !
38
dat het toch niet geschiede op een oogen-blik, dat ik u niet verwacht. Gij, Heer, kies gij het uur volgens uwe wijsheid; van mijnen kant zal ik trachten mij elk uur bereid te houden. Ik verlang, om een gelukzaligen dood te sterven, al de bereidingen, die u in alle Heiligen zoo aangenaam zijn geweest, opdat gij mij als een getrouwen knecht in waakzaamheid moogt vinden, eu ik eens verdiene te hooren : Welaan, goede en getrouwe dienaar, treed Linnen in de vreugd van uwen Heer.
De dood zij uwe leerschool.
De dood ontmaskert alle zaken, om daarover een juist vonnis te vellen. De dood stelt een einde aati alle verblindheid, bedrog, valschheid, schijnheiligheid.
Al de pracht der wereld, de rijkdommen, de eer, de schoonheid, de zinnelijke lusten, die nu zoo hoog geschat worden, zullen bij het licht der doodkaars in hunne ware gedaante gezien worden, te weten : als rook, bedrog, droomerijen , schaduwe, ijdelheid der ijdelheden. Daarentegen zullen de god-
30
vruchtigheid, de boetvr.ardigheid, de versterving, de ootmoedigheid, de mensehlievend-heid en alle goede werken, welke nu zoo nietig geacht worden, en waarover wij ons bijna schamen, dan ook gezien worden gelijk ze zijn, te weten: als werken van eene hooge waarde. Dan zullen de zonden, die nu klein schijnen, zich als bergen van eene monsterachtige grootte vertoonen en het koude zweet doen uitbersten. Wie gelooft gij het meest? het leven of den dood ? Verbeter nu uwe valsche oordeelen, terwijl het noa: tijd is.
Ziehier de grondstellingen , die ons in de school des doods worden voorgehouden :
]0 Sterf dikwijls vooruit, ja dagelijks, aan u eigen zeiven, aan de wereld, aan de zonde, aan alle schepselen , om eens zalig te sterven en altijd te leven.
2° Waak elk uur, en leef zoo, gelijk gij zoudt wenschen dat de dood u vond.
3° Dat al uwe gedachten, woorden, werken en zorgen eene voorbereiding zijn tot don dood.
4° Beschouw dikwijls den dood als tegenwoordig of zeer nabij; want een afwezig kwaad wordt niet gevreesd.
5° Wapen u tegen de vrees des doods door een godvreezend leven. Zeg daarenboven tot u zelven:
40
1° Ik moet zeker sterven ; ik zal dus alles doen om zalig te sterven : ik zal nu mijne zonden door de boetvaardigheid uit-wisschen, opdat zij mij geene schade veroorzaken in het uur mijns doods.
2° Ik moet binnen kort sterven; ik zai dus niet uitstellen te doen hetgeen nuttig en noodzakelijk is om zalig te sterven.
3° Ik kan maar eens sterven; ik zal dus niets nalaten om eene zaak van zoo groot gewigt goed te doen gelukken. Heden nog wil ik mij in staat stellen, om aan den Heer, als hij mij roept, te kunnen antwoorden.
De leeraars in deze school zijn:
1° De dood van Christus en van zijne heiligen, die u leert, dat men in en met het kruis moet sterven.
3° Het leven van Christus en van zijne heiligen, waardoor gij den weg tot een gelukkigen dood leert kennen.
3° De dood zelf, die de les van het leven voorspelt, te weten, de zonden vlugten en de deugden beoefenen.
4quot; Dc goddelijke wet en de verlichtingen van boven, die u leeren het ware van het valsche onderscheiden, de aardsche zaken verachten en dc hemclsche beminnen. O,
41
ik bid u, luister dikwijls en aandachtig naar deze leeraars.
In den dood zal de ziel, welke zoo blind was als een mol, hare oogen openen, en al het aardsche zal haar van geene waarde toeschijnen; al wat niet eeuwig is, zal zij als niets achten. Ik hen alles geiceest, maar nu Laat mij niets meer, zeide Septimius Severus, toen hij op zijn doodsbed lag. Toen Philippus III, koning van Spanje, op sterven lag, zeide hij: Koning zijn hrenyi niets aan dan groote kwellingen in het uur des doods. Ach! hadde ik de twintig jaren, die ik geheerscht heb, verre van de tcereld in eene woestijn doorgebragt, en voor God en mijne zaligheid gezorgd!
Toen Leo XI den dood nabij zag, zuchtte hij: Ach! hadde ik, in plaats van de sleutels des hemels* de sleutels van een arm klooster gedragen. Toen Joannes, koning van Ara-gon, op zijn uiterste lag, riep hij uit: Ik zou veel heter geleejd hebben, indien ik, in plaats van den scepter, de ploeg in de hand genomen had !
Een geheimschrijver van Karei V beweende het op zijn sterfbed, dat hij zoo vele boeken papier ten dienste des konings had vol geschreven, en dat hij geen enkel
42
blaadje gebruikt had, om aanteekeningen te maken voor eene ernstige biecht.
Vraag dikwijls aan de dooden, welke de grootste troost in den dood zal zijn, en hoor het antwoord des doods : Er is geen ware troost in den dood, dan God getrouw en met volharding gediend te hebben. Toen Ezechias ziek was en hoorde dat zijne dood nabij was, bad hij aldus: Ik smeek u, Heer, gedenk dat ik voor u in waarheid en met een volmaakt hart gewandeld heb, en dat ik gedaan hei wat beha-gelijk was in mee oogen (IV Kon.). Niet de herinnering aan den roem, noch aan den glans van het hof, maar de herinnering aan de regtvaardigheid, aan een zuiver geweten en aan de vervulling zijner pligten alleen kon hem vertroosten. O! raadpleeg dikwijls in uw leven den dood; kies hem tot leermeester, opdat gij stervende zoo ook moogt bidden.
Als de hoovaardigheid u opblaast, de gramschap u prikkelt, het vleesch u streelt, de gierigheid u uitnoodigt, de onmatigheid u aandrijft, of andere driften u bekoren, wend u tot uwen raadgever, die altijd bij u is, die u niet zal bedriegen noch vleijen. O! hoe vele zaken zal hij u aanraden, hoe
43
vele zal hij u ontraden! Gij werkt in uw voordeel, als gij hem te rade gaat en uw leven naar zijn raad inrigt. Niemand zal u ooit beter, zekerder, regr,zinniger en wijse-lijker onderrigten.
Blijf een weinig staan, en beschouw, ten minste in den geest, het graf van een mensch, die u zeer gelukkig heeft toegeschenen. O hoe wijselijk zal het u onderrigten! De beschouwing van het graf zal het graf zijn van alle ondeugden. Open uwe ooren en gij zult tot u hooren zeggen; Wij hebhen ons vermoeid in den iceg der loosheid en des verderfs. Wat heeft ons de hoovaardiyheid, of de pracht der rijkdommen gehaat? Dit alles is voorbijgegaan als eene schaduwe (Wijsh. v).
Leef, indien gij wijs zijt, voor God en sterf voor de wereld.
Woon met den H. Hieronymus in de graven en leer sterven.
Het kerkhof zij uwe hoogeschool, het graf uwe leerplaats, de beenderen der doo-den uwe boeken, de wormen uwe medeleerlingen, de dood uw leermeester.
44
OEFENING.
Zeg voor elk werk tot H zeiven : zou ik
dit doen, indien ik nu moest sterven ? (H. Beii-
naiidus).
De dood zij in al uwe werken, beraadslagingen, in de verkiezing van een staat, enz., uw raadgever; veracht zijne uitspraak niet. Doe niets wat gij zoudt wenschen niet gedaan te hebben, en laat niets aehter wat gij zoudt wenschen niet achtergelaten te hebben in het laatste oogenblik, dat het begin van eene eeuwig gelukkige of eeuwig ongelukkige eeuwigheid zal zijn.
GEBED.
O allerwijsste God! die door den mond van den Ecclesiasticus gezegd hebt: o dood! nw raad is goed, en hem dus als eenen raadgever aan ons gegeven hebt; ik bid u, verleen mij dat ik in alles zijnen raad volge : dat ik nu aehte of verachte die zaken, welke ik bij de doodkaars zal achten of verachten.
45
Stel de kunst om zalig te sterven boven alle andere kunsten.
Velen vermoeijen zich dag en nacht,, als of zij hier eeuwen lang moesten leven , ona verscheidene kunsten en wetenschappen te leeren, waardoor de vergankelijke goederen kunnen behouden of vermeerderd worden; maar dc kunst om zalig te sterven, die zoo noodzakelijk is en waarvan de hoogste cn eeuwige goederen afhangen, verwaarloozen zij. Om lang te leven op deze wereld gaan zij de ervarenste geneesheeren te rade; en voor het eeuwige leven, hetwelk niet door wetenschappen, maar door de deugd wordt verkregen, zijn zij weinig of niets bezorgd. Zij besteden eene allergrootste zorg voor een korten tijd, en eene kleine zorg voor den allerlangsten tijd. Wat is er dwazer?
Is men in twist om eene geringe som gelds, dan heeft men geene rust; men loopt naar advokaten, naar de prokureurs, naar de vrienden der regters, met een woord, men stelt alles in het werk, om zijn
46
proces te winnen. En om een gunstig vonnis van God te bekomen, om de uitspraak van de eeuwige verdoemenis te ontgaan, heeft men geene zorg. O verblindheid!
Toen Eellarminus, die een boek geschreven heeft over de kunst om zalig te sterven, zijnen dood nabij was, wenschte hij nog een jaar te leven, om zich nog beter tot die vreeselijke reis te bereiden, alhoewel hij te voren een langen tijd aan de oefening dier kunst had besteed. Hij wist immers, dat zalig sterven de belangrijkste van alle zaken is.
Noë timmerde 120 jaren aan de ark, om een tijdelijken dood te ontvlugten. Zult gij weigeren een korten tijd toe te wijden aan de kunst om zalig te sterven, om den eeuwigen dood te ontgaan?
Een heilige man, die reeds 40 jaren in eene wildernis had overgebragt, werd eens gevraagd, wat hij gedurende al dien tijd daar deed; hij antwoordde : Ik leer derven. O allerwijsste van alle wijsgeeren, die zich op een goeden dood toeleggen, en door de gedurige beoefening der deugd tooren, dat zij de leerlingen dezer wetenschap zijn! O allernoodzakelijkste, voortreffelijkste en nuttigste wetenschap! Wie u niet kent, die
47
verkeert in de ellendigste, in de rampzaligste onwetendheid. — O mensch! niets, niets weet gij, gij hebt niets geleerd, gij hebt uwen arbeid, ja uwe ziel verloren, indien gij de kunst om zalig te sterven, de wijsheid des hemels, die wetenschap der heiligen niet kent, al waart gij ook in alle andere kunsten en wetenschappen de geleerdste der wereld. Zijt gij daarentegen volmaakt ervaren in deze wetenschap, ja, in deze alleen, zonder eenige andere te kennen, dan zult gij den lauwerkrans van leeraar in den hemel ontvnngen.
Sterven is zeer gemakkelijk, maar zalig sterven is zeer moeijelijk, daarom moet het ijverig en lang geleerd worden. Men moet geheel zijn leven leeren leven, en, wat u misschien nog meer zal verwonderen, men moet geheel zijn leven leeren sterven.
Overweeg en doorgrond goed de volgende hoofdregels van een goeden dood.
1° Wie slecht geleefd heeft, sterft gewoonlijk niet goed.
2° Eens slecht gestorven, is onherstelbaar gestorven.
3° Het uitstellen van een beter leven is de kaap van kwade hoop.
48
•i° De belofte van een langer leven is dikwijls een valsche profeet.
5° Het zekere middel om zalig te sterven, is wel te leven.
Hoe geleerd en voorzigtig is hij , die in dit leven tracht te wezen, wat hij in zijn sterfuur zou wenschen te zijn. Gij zult wèl leeren sterven, indien gij altijd wèl leert leven. Wat is wèl leven ? leven, niet volgens zijne grillen, volgens den wellust, maar volgens de deugd, voor den hemel en voor God. Hij leeft niet wèl, die zijn ligchaam in alle zinnelijkheid koestert, en misdaden op misdaden stapelt; deze is levende dood.
Verbeeld u op het doodsbed te liggen, met het klamme doodzweet op uw gelaat, en digt bij de poorten der eeuwigheid, en overweeg op welke wijze gij dan in de wereld zoudt willen geleefd hebben: zoudt gij dan niet wenschen een schuldeloos leven geleid, of uwe zonden door eene goede biecht uitgewischt te hebben ; door werken van godvruchtigheid en deugden eenen schat van verdiensten vergaderd of u vrienden gemaakt te hebben met de schatten dezer wereld?
Gij hebt in de wereld niets anders te
49
verrigten dan de kunst te leeren, om u het laatste oogenblik uws levens gelukkig te maken; omdat van dit oogenblik het ware geluk of de ellende van den mensch afhangt.
Geen wonder dat velen slecht sterven, omdat weinigen zich geene moeite geven om wel te leeren sterven. Degenen, die een bijzonder blijk van eenige kunst willen geven, doen dit niet, dan nadat zij zich lang in dezelve geoefend hebben. Geheel ons leven is eene leerschool des doods. Leer daarom, alvorens te sterven, wel sterven : wij hebben geene moeite met eene kunst, waarin wij gewoon zijn ons dikwijls te oefenen.
Sterf aan de zonde, aan de wereldsche vermaken, aan uwe zinnelijke liefde, leef voor God, en uw dood zal het begin van een eeuwig leven zijn.
OEFENING.
Volg de oefening na van den H. Aloy-sius van Gonzaga, en vraag dikwijls u zeiven; wat zal mij dit voor de gelukkige eeuwigheid, voor een heiligen dood baten?
!■
50
GEBED.
O Heer tier wetenschappen! ik beken dat de kunst om zalig te sterven, die de wetenschap der heiligen is, de nuttigste en hoogst noodzakelijke is, omdat de kennis of de onwetendheid daarvan de eeuwige belooning of de eeuwige straf na zich sleept: schenk mij, bid ik u, de genade en het verstand, opdat ik al de dagen mijns levens bestede, om deze wetenschap te leeren; dat ik trachtte dagelijks wol te leven, om eens zalig te sterven, door onzen Heer Jesus Christus. Amen.
VII.
Leer zalig sterven, omdat gij maar eens sterft.
Indien men aan eene dochter, die nog nooit een geweer gezien heeft, zeide: Gij moet naar dit doel schieten : treft gij het, dan wordt gij koningin; mist gij het, dan wordt gij levend in het vuur geworpen. Er worden u vier weken toegestaan, om u in het schieten te oefenen ; mist gij dan het doel.
51
dan inoogt gij niet meer op nieuw beginnen ; welke pogingen zou zij niet aanwenden, om zich in de kunst te bekwamen? Gij, o mensch, gij moet naar het doel der gelukkige eeuwigheid mikken. Slaagt gij ééns, dan slaagt gij voor altijd. Mist gij ééns, dan mist gij voor altijd. Sterft gij ééns zalig, dan zult gij in den hemel eeuwige vreugden genieten; sterft gij ééns slecht, dan zult gij in de hel eeuwige pijnen lijden.
Welke groote vermetelheid, het toppunt der kunst te willen bereiken en zich een goeden uitslag te beloven in eene wetenschap, waarin men zich slechts een uur geoefend heeft, en waarvan de slechte uitval niet kan hersteld worden. O, hoe gevaarlijk is het te dwalen, als de dwaling niet kan hersteld worden, en de opvolgende straf oneindig is!
Het gansche leven is eene leerschool des doods, en deze leerschool mag u niet te lang schijnen: leer, terwijl gij leeft, en zoo lang gij leeft, hoe gij een oogenblik van het allergrootste belang goed zult sluiten. Het is gevaarlijk zalig te willen leeren sterven als men gaat sterven. O wonderlijke kunst! al wierdt gij ook honderd jaren lang geleerd, een enkel oogenblik zal beslissen, of men u wel begrepen heeft.
Als wij eens zalig sterven, dan zullen wij voor altijd zalig zijn. Hens slecht gestorven is voor altijd en voor eeuwig verloren zijn. Opdat dus dit eens wel uitvalle, moet men geheel zijn leven arbeiden : want er moet eene allergrootste zorg besteed worden aan de zaken van het hoogste belang, en wij weten bij ondervinding, dat wij zeer onervaren zijn in die zaken, waarin wij ons zelden oefenen.
Indien men tweemaal moet sterven, zou het minder gevaarlijk zijn; want op die wijze zou iemand, die de eerste maal slecht sterft, de tweede maal goed kunnen sterven. Of, indien wij twee zielen hadden, zouden wij, wanneer we de eene verloren hadden, de andere kunnen behouden en zalig maken. Doch wij sterven maar eens, en in dit eens is de onmeetbare eeuwigheid der verdoemenis of der zaligheid van onze ziel besloten. Welk eene vrees, welk eene angst, wanneer van een teerlingworp het leven of de dood, de galg of wel de vrijheid afhangt! In den dood wordt maar eens de tserling voor de eeuwigheid geworpen, voor eene allerrampzaligste of eene allergelukkigste eeuwigheid, en gij leeft gerust zonder eenige zorg! Ach! dat uwe eerste, uwe grootste
53
en eenige zaak zij, uwe eenige ziel door een gelukkigen dood voor eeuwig zalig te maken.
Het spreekwoord zegt: In den oorlog mist men maar eens; zoo ook is het in den dood. Verscheidene andere misslagen kunnen wij verbeteren; maar een kwade dood is in eeuwigheid onherstelbaar.
Er is slechts eun stap noodig, om van den tijd naar de eeuwigheid over te gaan. De eerste stap is daar de laatste. Indien iemand slechts eens den sfap mist, dan valt hij in den afgrond der eeuwige ellende, waaruit hij nooit kan verlost worden. Welke val!! Deze val kan niet hersteld, doch met Gods genade voorkomen worden, door dikwijls op den dood te denken en een beter leven te leiden. O! leer dien val voorkomen !
Leer, en leer naarstig de kunst, welke gij noodzakelijk zult moeten beoefenen, doch slechts eens kunt beoefenen. Op hetgeen niet meer dan eens kan geschieden, moet men dikwijls, zeer dikwijls, ja altijd de gedachte vestigen, opdat het behoorlijk geschiede, en men kan daar geene zorg genoeg aan besteden , bijzonder indien slechts eene dwaling duizend der grootste dwalingen na
54
zich sleept. Gij zult het toch wel met mij instemmen, dat ge in één oogenblik geene kunst kunt leeren, waar gij u nooit in geoefend hebt.
Indien gij geheel uw leven God niet bemind, indien gij de deugd niet beoefend, indien gij in gewoonten van zonden geleefd hebt, hoe zult gij dan in het oogenblik des doods de zonden haten, God beminnen en de deugden beoefenen! Ach! loop toch uw verderf niet te gemoet.
Sterf altijd de wereld af, om eens in de wereld goed te sterven. Eiken dag uws levens moet gij eenig gebrek afsterven. Heden moet gij de gramschap, morgen de zinnelijkheid, overmorgen de afgunst, daarna aan de luiheid, en zoo vervolgens alle gebreken afsterven.
O Zaligmaker der zielen, die in eene overmaat van liefde al uw zweet en bloed, ja geheel uw leven ten beste hebt gegeven, opdat het eenige oogenblik des doods, waar-
55
van ik slechts eens dc proef kan nemen, gelukzalig voor mij zou wezen! door dezen uwen brandenden dorst naar mijne zaligheid, vraag ik u eene krachtige genade, om al de oogenblikken mijns levens aan dit eenige en allerbelangrijkste oogenblik toe te wijden, en alles te doen eu te lijden, om een gelukzalig einde te bekomen. x\.men.
VIII.
Zulk een leven, zulk een dood.
Niemand leeft zoo goddeloos of hij wenscht toch goed af te sterven: niemand, hoe boos hij ook zij, wil zoo sterven als hij durft leven, ten zij hij God loochent, de hel niet kent en met de eeuwigheid spot. Maar, o dwazen! hoe is het mogelijk, dat iemand het kwaad bedrijft en beloond worde? onder het loopen van den weg afdwaalt en den voorgestelden eindpaal bereike? Hoe is het mogelijk, dat iemand doornen plant en daarvan druiven inzamele? dat iemand distels «aait, en daarvan vijgen plukke?
De dood is een weerklank van het leven: zulk een leven, zulk een einde. Zie toe wat
56
gij roept: de dood zal uw geroep, uwe neigingen , uwe zeden uitdrukken.
Wilt gij vooraf weten welke dood u wacht? Zie hoedanig nu uw leven is; want de goede of kwade dood is de vrucht van het leven: Een goede boom, eene goede vrucht: een heilig leven, een heilige dood; een slechte boom, eene slechte vrucht: een boos leven, een kwade dood.
De dood is de ware spiegel des levens; stelt gij er een zuiver leven voor, het zal den dood schoon maken, een goddeloos leven zal hem afgrijselijk maken. Lie spiegel vleit niemand; hij vertoont u, gelijk gij zijt (H. Augxjstinus).
Het staat niet in onze magt te leven of te sterven; maar het is nogtans in onze magt, om met Gods hulp goed te leven, opdat wij zalig zouden sterven. Gij zult zalig leeren sterven, indien gij geleerd zult hebben goed te leven.
In de geheele heilige Schrift. zegt de H. Augustinus, treft men slechts éénea moordenaar aan, die het geluk heeft gehad, na een leven vol boosheid, een goeden en gelukzaligen dood te sterven; eénen, opdat niemand wanhope, maar ook een éénigen, opdat niemand zich door eene ijdele hoop
57
en een vermetel vertrouwen late bedriegen. Vlei u niet met een dergelijk geluk; maar vrees dat gij als verworpeling zult sterven, indien gij als verworpeling wilt leven.
Een ieder schetst in het tafereel zijns levens zijnen dood af, hetzij kwaad of misvormd, hetzij goed of kostbaar, naar gelang van de kleuren zijner werken. De smetten der zonden alleen maken den dood leelijk.
Wilt gij den dood niet vreezen, vrees dan de zonden, die den dood vreeselijk maken. Om het leven goed te eindigen, moet gij eerst ophouden slecht te leven. Degeen , die zich voorgenomen heeft goed te gaan leven, wanneer hij niet meer leven kan, bedriegt zich. Dat nu' een goed leven uwen dood voorafga, opdat geen kwade dood op een kwaad leven volge.
De boom zal vallen naar den kant, waarnaar hij overhelt. Hebt gij in uw leven naar den kant der zonde geheld; ach! hoe schromelijk zal in den dood uw val zijn. 't Is tijd dat gij u naar den goeden kant keert, al moet gij u zeiven ook eenig geweld aandoen.
Gelijk de stervende zwaan op de wijze der zwanen zingt, en de stervende raaf op
58
de wijze der raveu, zoo ook zult gij, wanneer ge aan een goed of een slecht leven gewend zijt, een goeden of slechten dood hebben.
Hoe zult gij in den dood de ondeugden afleggen, waaraan gij u in uw leven hebt eigen gemaakt? zult gij, wanneer ge met ganscher harte aan de wereld en de ijdel-heid verkleefd zijt, dan eensklaps eenigen smaak in de hernelsche goederen vinden ? Hoe zult gij in het oogenblik van uwen dood kunnen haten, hetgeen gij uw gansche leven bemind hebt ? of zult gij in een oogenblik beminnen, hetgeen gij altijd gehaat hebt? Hoe zult gij in Gods liefde en vriendschap sterven, als gij altijd als vijand van God geleefd hebt? Wie met de bokken leeft, zal die met de schapen sterven? Zal hij in het leven een wolf, in den dood een schaap? in het leven een duivel, in den dood een engel zijn? Denkt gij dat deze gedaanteverwisseling zoo gemakkelijk zal wezen ?
Een zieke gelijkt aan een vaartuig, hetwelk schipbreuk lijdt; zij, die er zich in bevinden, weten niet waaraan zich vast te houden. Deze werpt zich op eene plank; gene springt in het water, een deide houdt
zich aan een touw vast; allen doen de lucht door hunne jammerklagten weergalmen. Ziedaar den toestand van eene ziel, die haar ligchaam op het punt ziet van eene levensschipbreuk te lijden; zij is in eene vreeselijke verwarring, zoodat zij op hare ziel niet denkt; alleen de gedachte om zich van den dood te bevrijden houdt haar bezig; zij hecht zich aan al wat zij ontmoet; zij worstelt in eene pijnlijke onzekerheid en wanneer zij zich verpligt ziet te vertrekken, dan roept zij: O dood! ik wist niet dat gij zoo naoij waart! — O hel! ik geloofde niet dat gij zoo verschrikkelijk waart! — O eeuwigheid ! ik dacht niet dat gij zoo lang duurdet!
Ach! stel toch de gewigtigste van alle zaken niet uit tot het oogenblik, waarop gij u onbekwaam zoudt vinden de geringste zaak te vereflenen. Is het wel tijd eene vesting te versterken, wanneer dezelve reeds belegerd is ? de rekening op te maken, wanneer zij moet ingediend worden? zich tot de reis te bereiden, wanneer het schip onder zeil gaat?
60
OEFENING.
Begiu van nu af te leven, gelijk gij vvenscht te sterven. Hetgeen gij in den dood wilt beminnen, bemin dat nu. Hetgeen gij dan zoudt wensehen gevlugt te hebben, vlugt dat nu; hetgeen gij dan zendt wensehen gedaan te hebben, doe dat nu.
Tracht altijd in staat van genade te zijn, en ga nooit met eene doodzonde bezwaard slapen.
O genadige Jesus, ik bid u, door uwen bitteren dood, geef mij de genade, dat ik in dit leven zoo wensche en traehte te zijn, als ik iu den dood bevonden zou willen worden. Dat ik nu de zonde vlugte, de ijdelheid verachte, dat ik nu het leven dei-uitverkorenen leve, opdat ik alsdan niet den dood der goddeloozen en verworpenen sterve. Amen.
61
IX.
Wat is sterven P
Sterven , is slechts een enkel woord : maar wat den dood voorafgaat, vergezelt en volgt, dat zal geen redenaar, zelfs niet de welsprekendste der wereld, ooit kunnen uitleggen.
De dood is eene algemeene berooving; eene onvermijdelijke en eeuwige afscheiding van alle goederen des ligchaams, van allen rijkdom, van alle aangenaamheden der natuur, van alle eer, ambten en gezag; eene afscheiding van ouders, huisvrouw, bloedverwanten, kinderen, vrienden, huigenooten, in dén woord, van alle menschen, in dier voege dat niemand, zelfs niet degenen, die gij met weldaden overladen hebt, en aan wie gij misschien op eene zondige wijze getracht hebt te behagen, u in het onbekende land des doods zouden willen vergezellen. Ziedaar waarop de menschelijke pracht uitloopt. En naar deze verlangt gij zoo vurig, ja, daarvoor veracht gij dikwijls God! Iemand, die op het punt was van te sterven, zuchtte: Helaas! waarom heb ik zoo veel
R2
voor de aardsclie zaken voor mijne vrouw en kinderen gedaan, en niets voor mij zeiven!
Naakt zijt gij in deze wereld gekomen, naakt zult gij er uitgaan. Al waart gij rijker dan Croesus, gij zult toch niets mogen medenemen, geen korenaar van uwe akkers, geen cent van uwen schat, geen poot van uwe kudden, volstrekt niets, niets, niets, zelfs niet uw ligchaam; want dit zult gij bleek, afgrijselijk, misvormd en walgelijk aan de aarde moeten afstaan, om den wormen tot spijs te dienen. Hij ruste in vrede, zal men zeggen, en buiten dat zal er misschien niets anders meer voor u geschieden : de gedachtenis vervliegt dikwijls met het geluid der klokken.
Sterven is; in een slibberig strijdperk, alleen, krank en verzwakt, met doodelijk zweet bedekt, met de magt der duisternissen, met den duivel, een zeer listigen en boozen vijand, met een brieschenden leeuw worstelen voor de zaligheid der ziel. O schrikkelijke strijd! O oogenblik! na hetwelk uw Eegter zal komen, om alles streng te onderzoeken. Bevlijtig u om in dit leven heilige beschermers te bekomen, opdat er dan iemand zij, die u helpe, wanneer gij met de gausche eeuwigheid zult worstelen.
63
Sterven is de verhuizing der ziel naar een ver afgelegen gewest, naar het huis der eeuwigheid, zonder geleider, zonder medegezel , waar alleen de deugd en de heiligheid in aanmerking komen; waar alle vergankelijke zaken der wereld zijn als val-sohe munt zonder waarde; waar de ziel onvermijdelijk voor den regterstoel van een allerregtvaardigsten moet verschijnen, om daar geoordeeld en eindelijk voor eeuwig gekroond of voor eeuwig gepijnigd te worden.
O dood! o noodlottig oogenblik, dat de gansehe eeuwigheid in zich bevat! O ge-wigtig oogenblik, waaraan al de andere oogenblikken des levens zouden moeten besteed worden! Van dit oogenblik hangt eene eeuwige droefheid of eene eeuwige vreugd af; eene eeuwige gevangenis of een eeuwig rijk ; eene eeuwige ellende in de hel, of eene eeuwige gelukzaligheid in den hemel. O hoe vast zou dit uiterst oogenblik gedurig in ons geheugen moeten gevestigd zijn.
OEFENING.
Onderzoek u zelven, en verbeter zonder
uitstel hetgeen gij het meest zoudt vreezen, dei
indien gij nu moest sterven. wij
zoc
zal
O gekruiste Jesus, hoe dwaas heb ik , gehandeld, toen ik de vergankelijke goe- be
deren der wereld, somtijds met u te ver- co
grammen, najaagde! Hoe goddeloos heb ik lai
gehandeld met meer de vriendschap der tij
menschen dan de uwe te zoeken, alhoewel va
zij ons iu het uiterste uur niet kunnen er
helpen, hetwelk gij slechts alleen kunt doen. b(
Ach! ik kom thans met droefheid tot u m
weder, en roep ootmoedig : Jesus, heb di
medelijden met mij, verlaat mij niet in g'
den laatsten strijd, waarvan de eeuwige zaligheid of de eeuwige verdoemenis af- g
k
\ . {
De dood is het einde van den tijd en
het begin van uwe eeuwigheid. '
i
Niets is kostelijker dan de tijd, omdat
hij wordt opgevolgd door oene gelukkige of eene ongelukkige eeuwigheid, welke het
65
loon of de straf is van den goed of ran
;n, den slecht gebruikten tijd. En nogtans laten
wij zoo vele oogenblikken, zoo vele uren, zoo vele dagen vruchteloos verloren gaan. Helaas! men speelt met de kostelijkste aller zaken.
ik J Wij zullen het groot verlies van den tijd e- begrijpen in den dood, wanneer ons op het
r- oogenblik, nadat de ziel het ligchaam ver-
ik laten heeft, zal gezegd worden : Het is geen
sr tijd meer. O schrikkelijke stem in het ooi-
el van den zondaar! De loopbaan is ten einde,
■n er is geen hoop meer om eenen prijs te
i. bekomen. De oorlog is geëindigd, geen hoop
u meer om de kroon te behalen. De markt-
b dagen zijn voorbij, geen hoop meer om
n goederen te koopen voor de eeuwigheid,
e Dan zoiult gij met al de goederen der
F- gansche wereld eenen dag, één uur, ja
slechts één oogenblik van dien tijd willen koopen, van welken gij nu vele uren en dagen, met spelen, drinken, twisten, lagchen, praten en andere ijdelheden nutteloos doorbrengt, maar het zal geen tijd meer zijn. Zelfs het geringste verlies van den tijd zal met geene schatten te koop zijn.
Wees op uwe hoede, dat gij, als het te laat mogt zijn, niet genoodzaakt zijt, met
66
dien ongelukkigen hoveling te zuchten: Ach! of ik van zoo vele javen, die ik in de dienst van een aavdsehen koning heb doorgebragt, slechts écne maand, of maar eenen dag aan mijne zaligheid besteed hadde!
Een hoveling van Karei V, die zijnen dood voelde naderen, zeide aan dien vorst; Voor al de diensten, die ik uwe majesteit bewezen heb, vraag ik maar eene zaak, te weten, dat mijn leven twee of drie nren verlengd worde. Op het antwoord van den keizer, dat hij niet in staat was aan zijn verlangen te kunnen voldoen, riep de stervende uit: Helaas! hoe vele jaren heb ik verloren met te werken voor dengeen, die mijn leven geen uur kan verlengen; en hoe zorgeloos ben ik geweest in de dienst van God, die het eemvisr leven aan zijne dienaars beloofd heeft!
In het oogenblik des doods zal er geen tijd meer zijn; noch voor de genaden, noch voor de barmhartigheid, noch voor de boetvaardigheid : tlit alles eindigt met den tijd. Wiinrom gebruikt gij nu den tijd niet, dien God u verleent, en waarover gij beschikken kunt als gij wilt? Waartoe dient het, om hetgeen heden geschieden kan, tot morgen uit te stellen, daar de dag van morgen u niet beloofd is?
Gij zult des avonds altijd blijde zijn, als gij den dag nuttig heht doorgebragt, zegt de H. Thomas a Kempis. Maar gij zult nog meer verheugd zijn in den avond van uw leven, als gij de korte dagen mvs levens, die niet meer zullen wederkeeren, voor de gansche eeuwigheid nuttig zult doorgebragt hebben.
Bedenk, dat in het minste tijdverlies schade voor uw eeuwigheid gelegen is; dat de grootste voordeelen, om de eeuwige glorie te bekomen , liggen in het heilig gebruik van elk oogenblik.
Waak uaauwkeurig op al de deelen van het uur als op gouden draadjes, of op stofgoud. Laat niets van den tijd zonder voordeel voorbijgaan : vergroot met al de deeltjes, ook ir.et de kleinste, uwen schat. Deze voorzigtigheid en zorg gebruikt gij wel voor het tijdelijke voordeel; wat moet gij dan niet doen voor het eeuwige?
Terwijl wij leven, hebben wij naauwelijks tijd voor ons eigen zeiven : bijna geeu uur is het onze. Noch het uur van den maaltijd, noch het uur van het. spel, noch het uur van praten, van beuzelingen, van wellusten, van zonden, maar het uur van den dood, zegt de H. Ephrem, is ons uur, en wel
58
een schrikkelijk uur, een uur, in hetwelk alle andere zaken worden opgeschorst, in hetwelk het alleen onze zaak geldt, ons proces wordt opgemaakt, ons vonnis wordt uitgesproken, onze eeuwige zaligheid verhandeld wordt.
01 welke foltering zal in dat uur het hart verscheuren, voor zoo vele verlorene gelukkige eeuwigheden, als er oogenblikken van den tijd nutteloos verloopen zijn! Tracht nu den lijd voor u eigen zeiven te besteden , en de schade van den verloopen tijd met vurigheid in te winnen, terwijl het nog in uwe magt is.
Indien men aan een inwoner des hemels, of aan een verdoemde der hel, slechts een half uur toestond van den tijd, dien gij nu zoo nutteloos laat voorbijgaan, o! hoe voordeelig zouden zij die gebruiken! de eerste om zijne heerlijkheid te vermeerderen, de andere om de eeuwige straffen te ontgaan.
In een uur is er geen enkel oogenblik, dat niet eene oneindige waarde heeft, omdat men elk oogenblik de vrucht der eeuwige glorie kan bewerken. Dit alles overweegt gij niet, gij, die zoo veel tijd tot uwe verdoemenis besteedt.
Nu is het de gunstige tijd, nn is het de dag
69
van zaligheid; de dag van genade, van barmhartigheid; de dag van verdiensten, van boetvaardigheid, van voldoening; de dag om God te verzoenen, de hel te ontgaan, den hemel te verdienen; de dag, die met den dood eindigt. Er zal, indien gij hardnekkig in doodzonde blijft voortleven, een dag komen, waarop gij den wil, maar niet meer de magt zult hebben; DU is de regtvaardigste straf der zonde, dat deg een, die het goede niet wilde doen, tervdjl hij kon, de gelegenheid zal verliezen om het te doen, ican-neer hij zulks zal icillen (II. Acgustinus).
Doe nu eene goede winst met den tijd, want het minste oosenblik is kostelijker dan alle vergankelijke rijkdommen : elk oogenblik kunt gij den hemel winnen; elk oogenblik kunt gij de hel verdienen.
Ach! denk dikwijls, dat de tijd spoedig voorbijsnelt, en dat na den tijd uwe eeuwigheid gaat beginnen.
( Deze aarde is uw vaderland niet. Het land, dat gij bewoont, het huis waarin gij uw verblijf houdt, zijn geene vaste woningen, maar eene korte verblijfplaats, waaruit gij weldra zult vertrekken.
Be mensch zal gaan in het huis van zijne eeuwigheid (Eccl. xii). Het Geloof leert ons,
70
dat er in liet ander leven twee verschillende woningen zijn: de eene is een paleis van altijddurende wellusten; deze is de hemel. De andere is een kerker van altijddurende pijnen; deze is de hel. Welke zal uwe eeuwige woning zijn? De keus is aan u. Ach! doe eene goede keus: vlugt de zonde, oefen de deugd. Stel niet uit; want weldra zal de nacht komen, dat niemand meer zal kunnen werken.
Gebruik uwen tijd voordeelig;
1°. Bewaar uwe ziel zuiver van doodzonde; en als gij gevallen zijt, sta spoedig op. 2°. Doe al uwe werken met eene zuivere meening. 3°. Verdraag uwe kruisen met geduldT in korte woorden; Boe niets tegen God; alles voor God. _
Leef aldus, dat gij ieder oogenblik, indien men u vraagt: wat doet gij ? kunt antwoorden : ik werk voor God en voor mijne zaligheid.
Zeg nu met vrucht tot u zeiven : AUes vergaat, om hierna niet nutteloos ts moeten zeggen : Alles is vergaan.
GEBED.
O alwetende Eegter! wat zal ik u antwoorden , als gij mij zult oorJeelen over den tijd, dien ik verloren hab, daar ik zoo vele jaren, maanden, weken en dagen, die ik heilig had moeten gebruiken, helaas! zoo nutteloos, zoo slecht heb doorgebragt? Vergeef, o Heer, vergeef aan uwen boozen knecht, zijne verkwistingen; verleen mij de genade om den verloren tij i weder in te winnen , de overige oogenblikken mijns levens nis eene allerkostbaarste zaak te beschouwen, om zorgvuldig en naarstig voor een zaligen dood en gelukkige eeuwigheid gedurig te werken, opdat ik aldus verdiene u, mijn God, eens in de gelukzalige eeuwigheid voor altijd te loven en te beminnen. Amen.
XI.
De dood van den zondaar.
Sterven is geen kwaad, maar slecht sterven is een kwaad, zegt de H. Chrysostomns, ja, een allergrootst kwaad; De dood der zondaren is allerlaoaadat (I's. xxxin).
72
Hoor den H. Bernardus: De dood is kwaad, zegt hij, in het verlies der wereld, nog kwader in de scheiding der ziel van het ligchaam, en allerkwaadst in de pijnen der hel, wanneer het ligchaam en de ziel te zamen aan de eeuwige vlammen zullen prijs gegeven worden.
De zonde is een groot kwaad, maar de dood, met de doodzonde vereenigd, is een allergrootst kwaad, een allervolkomenst kwaad, een eeuwig kwaad, een kwaad zonder hulpmiddel. Allerzwaarst in de bedreiging van God : In uwe zonden zult gij derven ^ (JOAN. VIIl).
Slecht sterven is dus niet in armoede sterven , niet op het onverwachts , in het vuur, in het water, in schromelijke folteringen, zonder HH. Sakramenten, van iedereen verlaten , maar sterven in doodzonde, in den haat Gods. Sterft gij zoo, dan zijt gij de ongelukkigste der stervelingen, al waart gij ook koning of keizer. Wee u, godddoozen, ^ die de toet Gods verlaten hebt! als gij dood 1 zidt zijn, zal uw deel in de vervloeking tcezen (Eccli. XLl).
Wat de goeden vreugd en verlangen zal verschaffen, dat zal de kwaden droefheid en afschrik verwekken. Be dood is minnelijk
voor den regtvaardige, schrikkelijk voor den zondaar (11. Aug). De regtvaardige verlangt God te zien ; de booze vreest niets zoo zeer dan voor God te verschijnen, dien hij vergramd heeft; voor dien Vader, wien hij onteerd; voor dien regter, wien hij schromelijk beleedigd heeft; voor dien geleider, wien hij schandelijk heeft verlaten; voor dien koning, wien hij veracht, voor dien vriend, wien hij trouweloos verraden heeft; voor dien bruidegom, wiens trouw hij verbroken, voor dien Zaligmaker, welken hij door zijne misdaden aan het kruis gehecht heeft.
Alles vereenigt zich om den zondaar te kwellen en van alle kanten schrik aan te jasen. De ondeugende zal in zijn dood met kwalen overrompeld icorden (Ps. cxxxix). Boven zich ziet hij een versramden regter, die het vonnis der verdoemden uitspreekt en zijn hoofd bedreigt met liet zwaard der goddelijke regtvaardigheid : onder zich ziet hij den gapenden afgrond der hel, waar hij aanstonds zal ingeworpen worden. Voor zich ziet hij Christus, als eenen wreker, wiens bloed hij niet voeten heeft vertreden; hij ziet daar ook de brandende waskaars, het zinnebeeld der goede werken, voor welke hij
weinig of geene achting lieeft gehad. Achter zich ziet hij de wereld, waarin hij schandelijk bedrogen is. In zijn geweten voelt hij den knagenden worm; en eene tallooze menigte van zonden draagt hij in zich, als eene getuigenis van den eeuwigen dood. Zij zullen komen vol schrik in de gedaehtenis hunner zonden (Wijsh. iv), niet gelijk eertijds, vol vreugd, toen zij zondigden.
liet verledene zal den zondaar kwellen door het aandenken aan zoo vele genaden, die hij misbruikt; aan zoo vele middelen, voor zijne zaligheid noodwendig, die hij verwaarloosd; aan zoo veel goed, dat hij veronachtzaamd; aan zoo veel kwaad, dat hij bedreven heeft; aan zoo vele wellusten, die hem een oogenblik gestreeld hebben en vervlogen zijn, en die hem nu eeuwig zullen pijnigen, omdat hij blindelings de aarde voor den hemel, het schepsel vcor den Schepper, het ligchaam voor de ziel heeft gesteld.
Het tegenwoordige zal hem kwellen door het beschouwen van den tijd der boetvaardigheid, die nu verloopen is, van de goederen dezer wereld, die hij nu allo eensklaps moet verlaten.
Het toekomende zal hem verschrikken
75
door dc verwachting var. het vreeselijke vonnis en de ijselijke straffen, die de zonden verdienen. Wat zal ik doen, als de Heer zal opstaan, om te oordeelen, en als Jdj mij ondervragen zal, wat zal ïk hem antwoorden? (Job xxxi).
Drie zaken vrees ik, zeide de II. Elias, een spiegel der strengste boetvaardigheid: de verhnizing der ziel uit het ligchaam, de strengheid van het onderzoek en het vonnis van den regter, welke drie zaken te gelijk in het oogenblik des doods geschieden.
De schrik en de vrees voer den dood ontrukte aan den H. Hilarion de volgende woorden: Verhuis, mijne ziel; gij helt zeventig jaren God gediend, en gij vreest te sterven ? Welke schrik zal den zondaar overvallen, die misschien niets anders zal kunnen zeg-hen, dan dat hij 20, 30, 50 en meer jaren God vergramd en hem naauwelijks een jaar gediend heeft! Indien de regtvaardige ter naauwernood zal zalig worden, hoe zal het met den goddelooze en den zondaar alloopen? Antwoord u eigen zeiven.
Met welke smart en bitterheid des harten zal de zondaar den priester hooren voorbidden : Verhuis, o christene ziel, uit deze wereld, hij die de wereld zoo zeer bemind
76
heeft, en misschien niets anders dan de wereld, waarvoor hij alles heeft gedaan, en niets voor den hemel, niets voor de zaligheid zijner ziel? — Ellendige ziel, waar zult gij gaan? ziiclitle al stervende een jongeling in wanhoop. Hoor Job, hij zal het u zeggen : Zij hrengen hunne dagen over in weelde, en op een oogenblik (als zij er volstrekt niet aan denken, onder het eten, het dansen, het spelen, het schertsen) dalen zij in de hel (Job xxi).
Al hetgeen den zondaar gedurende zijn leven streelde, zal hem tot smart dienen in den dood. Van alle kanten, van binnen en van buiten, zullen hem angst en benaauwdheden drukken, en niemand zal er zijn om hem te troosten. De tromvelooze wereld zal hem verlaten; zijne vrienden, de Engelen, zijne beschermheiligen zullen hem verlaten, ja God zelf zal met zijn verderf lagchen. Al de zonden van geheel zijn leven zullen gezamenlijk op hem vallen, en hem, eer hij in de hel nederdaalt, reeds als eene hel pijnigen. Welk een schrikkelijke toestand! TJittcenduj ziet gij hem in zijn bed liggen; ziel gij hem inwendig niet naar de hel gesleept Korden? (H. AugüSTINüS.)
77
Treed in het binnenste van uw hart, en ondervraag u zeiven:
Heb ik geene slechte biechten gedaan ?
Heb ik ze reeds hersteld door eene goede buitengewone biecht? — Doe het zonder uitstel.
Draag ik geen doodelijken haat?—Vergeef nu alles gelijk gij wilt dat God u vergeve.
IBezit ik geen onregtvaardig geld of goed? — Geef alles weder; stel niet uit; li we ziel is meer waard dan geld en goed.
Heb ik in mijn huis geene slechte schriften of prenten? — Verscheur, verbrand ze; 't is beter dat zij branden, dan dat gij voor eeuwig zoudt moeten branden.
Leef ik niet in de vrijwillige gelegenheid van doodzonde? — Verlaat ze; zoek geene verschooningen.
Ach! verzaak aan de doodzonde; verzaak aan de vrijwillige gelegenheden van doodzonde; verban uit uw Luis cn uit uw hart alles, wat uwen dood ongelukkig zou kunnen maken. Denk dat het voor de geheele eeuwigheid met u gedaan is, indien gij in doodzonde sterft.
78
GEBED.
Ik dank u, allerbarmhartigste God, dat gij mij ^een allerkwaadsten dood, in de zonde, in uwe vijandschap, hebt laten sterven, ten einde mij den tijd te geven, om boetvaardigheid te doen en mij tot een beteren dood te bereiden. Ik weet, dat gij den dood en de verdoemenis van den zondaar niet wenscht, maar veeleer dat hij zich be-keere en leve. Versterk mij dus door uwe genade tegen alle listen der vijanden, tegen al de aanlokkingen van de wereld en van het vleesch; geef dat ik standvastig het leven der regtvaardigen en uitverkorenen lelde, opdat de kwalen mij in den dood niet overrompelen , en mijn deel niet zij in de eeuwige vervloeking.
XII.
De dood is voor den regtvaardige het einde der gevangenschap; de belooning voor zijn strijden, lijden en ellenden; de voltrekking der overwinning, de kroon der verdien-
79
sten, de overtogt van het ballingschap naar het vaderland, de ingang tot de gelukkige eeuwigheid : Be deugdzame niensch in het graf is een schip in de haven.
Die altijd wel leeft, vreest de benaauwd-heden van den dood niet. Vraagt gij de oorzaak waarom? De zielen der regtvaardigen zijn in de hand Gods; in de hand van God, die haar Vader, Beschermer en Zaligmaker is.
De vrees voor den dood zal do regtvaar-digen niet overvallen, om de vreugde, die zij hebben, van ontbonden en met Christus vereenigd te worden ; noch de vrees voor de hel, om het vertrouwen van tot een beter leven over te gaan; noch de knaging van het geweten, omdat de regtvaardigen het hart zuiver hebben. — Toen de II. Martinus den duivel voor zijn sterfbed zag, riep hij hem toe : JF'iartoe komt gij hier, icreede belager ? gij zult in mij niets verdoemelijks ontdekken. O! leef toch wel, om dezelfde woorden met waarheid in het uur des doods tc kunnen zeggen.
Toen de H. Aloysius van Gonzaga gehoord had, dat zijn dood nabij was, liet hij eene buitengewone vreugde blijken, en zeide: Met vreugd zullen loij gaan, met vreugd znllen wij gaan... De kardinaal Bellarminus ver-
80
klaarde, dat de tijding van zijn dood voor hem was als de aankondiging van een nieuw
gdük. .o -i
De geleerde en godvruchtige Suarez zeicle op zijn sterfbed met groote blijdschap: Verwachtende, M ik den Heer verwacht. Hoe heminnelijk zijn uwe tenten, o Heer der heer-hrachlen! En, als of hij reeds eenen voorsmaak van de wellusten des hemels had, voegde hij er bij ; Ik wist niet dat sterven zoo zoet was.
Geloof aan de eeuwige waarheid, die zegt: Dengeen, die den Heer vreest, zal het in zijn uiterste wel gaan (Eccl. i). Wel, ten opzigte van het ligchaam, welks smarten door de hoop der eeuwige goederen verzacht worden. II el, ten opzigte der ziel, om hare gerustheid, die de voorsmaak en de pand der zaligheid is. Wel, om de zekerheid van voor een minnelijken Pienter te verschijnen, dien zij getracht heeft getrouw te dienen, en voor wiens regterstoel hare goede werken reeds vooruit gezonden zrn. Leef nu in de vreeze Gods, onderhoud zijne geboden, volbreng de pligteu van uwen staat, lijd zonder ongeduld, en gij zult in dat vreeselijk uur gerust wezen.
Aan regtvaardigen en goddeloozen wordt, in hun doodsuur, het beeld van den Gekruiste
81
voorgesteld; maar hoe verschillend zijn hunne gevoelens! Deze zien in Christus een strengen Eegter, dien zij door hun goddeloos Isven vergramd : ds andere erkennen in hem hunnen Verlosser, dien zij geheel hun leven lang bemind hebben; met welken troost drukken zij hem oji hunne borst, met welk vertrouwen kussen zij hem, met welk genoegen hooren zij de gebeden der Kerk, aanroepen zij Jesus en Maria, die zij, tijdens hun leven, beminden, en zoo dikwijls baden, om een goeden dood te mogsn sterven ! Toen de H. Edrauudus op zijn sterfbed lag, riep hij uit, terwijl hij het kruisbeeld met talrijke kussen overlaadde: Mijn Jesus! ik heb u tot getuige, dut ik nooit iets huiten u gezocht Iwl. Gij, die nu misschien alle andere zaken zoekt, buiten Jesus, ach! doe eindelijk eens uw best, opdat gij hetzelfde ook eens opregt zoudet kunnen zeggen!
Zalig zijn de dooden, die in den Heer stereen (Openb. xtv). Ja, zij zijn gelukkig, ofschoon zij ook van de wereld veracht, verlaten, ellendig in den kerker, of aan eene galg gestorven zijn; ofschoon hunne ligchamen door het vuur verteerd, in het water, in een vuilnisput geworpen worden.
In den Heer sterven, is niet in verschei-
6
82
dene broederschappen geschreven zijn en der-zelver teekenen dragen; op de gebeden, die men voorleest, tot aan den laatsten adem antwoorden; op zijne borst kloppen. In den Heer sterven is niet tranen storten, het heilig Oliesel ontvangen, het kruis kussen en met hetzelve in de hand zijnen geest geven.
In den Heer sterven is in Gods genade en vriendschap uit dit leven verhuizen.
Ofschoon gij in de oogen der menschen ongelukkig stierft; al werdt gij met een kogel door de hersenen geschoten, door wilde dieren verscheurd, al verdronkt gij in de zee, al vielt gij dood op straat neder, zonder te kunnen biechten, zonder te kunnen zeggen: Jesus, Maria, of eenig ander goed woord te spreken ; als gij maar in de vriendschap van God, zuiver van doodzonde sterft, dan sterft gij in den Heer, en zijt gij voor eeuwig gelukkig.
Integendeel, al stierft gij op uw bed na eene langdurige ziekte, na al uw goed aan de armen uitgedeeld en bevolen te hebben, dat men voor uwe ziel tien duizend missen moet opofferen, na de HH. Sacramenten ontvangen te hebben, indien gij sterft in doodzonde, buiten de genade Goes, het is, helaas! gedaan met u! gij stant slecht, en zijt voor eeuwig verdoemd.
83
Met welk eenc vreugd zal eene opregtn christene ziel tot zich hooren zeggen : Verhuis, o christene ziel, uit deze wereld, uit de wereld, welke gij altijd veracht hebt, naar den hemel, voor welken gij zoo vurig gewerkt, zoo verduldig geleden en zoo kloekmoedig gestreden hebt.
Hoe groot is de vreugd van een verbannen prins, tot wien men zegt: keer in uw vaderland, in uw rijk teruc; of die van een dapperen krijgsheld, welke door zijn veldoverste wordt geroepen om beloond te worden. Veel grooter zal uwe vreugde zijn, als gij uit uw ballingschap naar uw eeuwig vaderland, uit uw lijden en strijden tot de altijddurende belooning zult opgeroepen worden.
Hoe zoet zullen dan de boetvaardigheden zijn, de tranen, de zwarigheden, de haat der boozen, de verloochening van zich zeiven, het verdragen van alle lijden! O! hoe aangenaam zal het dan zijn te denken , dat men zijn vleesch beteugeld, de deugden geoefend heeft; dat men het kruis van Christus boven al de goederen der wereld heeft gesteld; dat men zijne zonden met openhartigheid en met berouw heeft beleden; dat men derzelver straffen door aflaten.
84
aalmoezen, vasten, gebeden en andere goede werken heeft afgewassehen; dat men in alles God alleen en deszelfs allerheiligsten wil voor oogen heelt gehad!
Het is in uwe magt deze zoetigheid te smaken; verkies nu hetgeen gij dan zoudt weuschen; want zoo gij het nu niet verkiest, zult gij het later vruchteloos wenschen.
Ontneem do bij haren angel, en zij heeft niets dan honig en zoetigheid. Keem de zonde weg aan den dood, en zij wordt zaeht en aangenaam.
Vlugt de zonde en al wat tot de zonde aanleiding geeft; een zuiver geweten zal in de ziekte uw bed van smarten zacht maken.
Bereid u van nu af tot een heiligen dood door werken van liefdadigheid. Het is eeue voorzigtige maatregel, nu datgene te doen, terwijl sjij gezond zijt, waartoe gij raischien niet zult in staat wezen, als gij door eene ernstige ziekte wordt overvallen, of bij gebrek aan krachten van ligehaam en geest, of door de verrassing van den dood. Deze weg is de zekerde, door telven te doen, hetgeen
85
gij zmult wenschett, dat anderen, na uwen dood, voor u zouden doen (iï. Gregorics).
Volg den wijzen raad van den H. Augus-tinus : Maak uw testament, terwijl gij gezond zijt: want in de ziekte zidt gij door strtelingen en bedreigingen geleid worden tot hetgene gij niet zidt icïllen.
Vergeet Jesus niet in uic testament; indien gij hem medeërfgenaam moer kinderen maakt, zoo zal hij ze allen onder zijne bescherming nemen, en voor hen de plaats van vader en voogd vervullen (II. Chrysostomüs).
Doe in liet leven, wat gij, als gij den dood voelt naderen, zult wenschen gedaan te hebben; en doe niets in het leven, wat gij bij het verlaten dezer wereld zoudt wenschen niet gedaan te hebben. Bid dagelijks, om, door de voorspraak van Maria en van den H. Joseph, den dood der regtvaardigen te mogen sterven.
O minnelijkste God! in wiens vaderlijke hand de zielen der regtvaardigen tijdens dit leven en bijzonder in den doodstrijd rusten; verleen mij, door den heiligen dood van uwen Zoon goedertieren de
80
genade, om het leven der regtvaardigeu zoo na te volgen, dat mijne ziel ook eens verdiene den gelukkigen en kostbaren dood der re^tvaardigen in den Heer te sterven. Amen.
MIDDELEN OM EEN GOEDEN DOOD TE BEKOMEN.
IN GEZONDHEID,
1. Vlugt het kwaad, dat is, de zonde.
2. Doe het goed, oefen de deugd.
Vlugt het kwaad.
Bewaar uw geweten zuiver van doodzonde.
V\ ilt gij den dood onbevreesd zien aankomen, zoo hebt gij niets anders te doen dan wel te leven. Geen zachter oorkussen op het sterfbed dan een goed geweten.
Wat zoudt gij denken van een mensch, die veroordeeld is, om gedurende een jaar op den rand van een diepen afgrond te eten, te drinken en te slapen? Gij zoudt die straf ongetwijfeld als gevaarlijk aanzien...
IN GEZONDHEID.
1. Vlugt het kwaad, dat is, de zonde.
3. Doe het goed, oefen de deugd.
Bewaar uw geweten zuiver van doodzonde.
W ilt gij den dood onbevreesd zien aankomen, zoo hebt gij niets anders te doen dan wel te leven. Geen zachter oorkussen op het sterfbed dan een goed geweten.
Wat zoudt gij denken van een mensch, die veroordeeld is, om gedurende een jaar op den rand van een diepen afgrond te eten, te drinken en te slapen? Gij zoudt die straf ongetwijfeld als gevaarlijk aanzien,,.
90
En gij eet, drinkt en slaapt op den rand van den eeuwigen afgrond , als gij in doodzonde leeft! A.ch! uw leven hangt aan een draad en gij zoudt gerust in de vijandschap .r God leven! De H. M.ria M.Sd.le.a zeide op haar sterfbed Ik verlaat deze wereld,, zonder ooit te lehheu kunnen leppen , hoe een mensch m doodzonde dm ft
Maar, zegt gij , hoe zal ik, zulk een zvvak mer.sch, de doodzonde kunnen vermijden, in het midden van zoo vele gevquot;iequot;'
van zulke geweldige vijanden?... Gebiuik volgende voorzorgen, en God zal uwe zwa
Vieid versterken. .
1quot; Voorzorg. Veracht de dagelijksehe
zonde niet; want er staat geschreven ui het Woord Gods: Die de kleine zaken veracht zal allengs tot groote vervallen.
Gii zult altijd aan zwakheden onderworpen zijn; doch er bestaat een gioot ver schil in dagelijksche zonden te vaUen uit zwakheid; en de dagelijksche zonden t bedrijven uit gewoonte en met opzette
1 ^ Deze zonden zijn op zekere wijze aan een deugdzamen mensch schadelijker o-roote misslagen; want, indien hij bij onge-
91
luk in eene groote zonde valt, zuclit hij daarover, weent hij, klopt hij op zijne borst, en blijft altijd ongerust, tot dat hij dezelve aan een priester beleden heeft; maar als hij de dagelijksche zonden over liet hoofd ziet, dan wordt het een gewoonte van die te bedrijven, en alzoo baant hij zich den weg tot groote zonden. Een vonk vuur, waarop men geen acht slaat, kan ec-n heviger brand
i veroorzaken, dan eene groote kool , die
men uitdooft.
a0 Voorzorg. Vlugt de vrijwillige ge-e legenheden van doodzonde: Die hel cjevaar
bemint, zal er in veryuan.
Vindt gij de gelegenheden tegen wil en ,e dank, wees voorzigtig, waakzaam, en vertrouw
in op God.
r- Zoekt gij de gelegenheden, stelt gij u
vrijwillig bloot aan het gevaar, gij zult er )r- in vergaan; de Waarheid zelve zegt het. 3r- _ Als gij op gloeijende kolen wandelt, zult
uit gij u dan niet branden? Als gij in het water te springt, zult gij dan niet nat worden? Als ,le- gij u in het slijk wentelt, zult gij dan niet
vuil worden ?
«in Wilt gij ligtzinnig zijn, zet dan voor eene
lan kleine beuzeling, goed en bloed, lijf en ige- leven te pand; maar wil toch zoo dwaas
92
niet wezen, om voor eeu kort en gering vermaak, uwe ziel voor eeuwig te verliezen.
Toen de H. Theresia nog een kind was, geraakte zij somtijds geheel buiten zich zelve door het denken aan de eeuwigheid! daarom riep zij dikwijls, met schrik en vrees: O eeuwigheid! o eeuwigheid!
Welke zorg had Thomas Morus, om zijne ziel niet eeuwig te verliezen! Deze roemvolle martelaar werd onder de vervolging van Hendrik VIII, koning van Engeland, in den kerker geworpen, omdat hij niet wilde gehoorzamen aan een ongeoorloofd en on-regtvaardig bevel.
Zijne huisvrouw ging bij hem in de gevangenis , bad hem medelijden te hebben met haar, met hunne kinderen, en zich te voegen naar den wil des konings.
En wat deed deze heldhaftige christen? Hij wilde liever zijn bloed en zijn leven ten beste geven dan God vergrammen en zijne riel aan de ongelukkige eeuwigheid blootstellen. „Ga , zeide hij tot zijne huisvrouw, ga, gij spreekt als eene onverstandige vrouw; zou ik zoo dwaas zijn, voor een kort leven en tijdelijk geluk, mijne ziel voor eeuwig te willen verliezen? Dat men mij in den kerker gesloten houde, dat
98
men mij beroove van mijne goederen, dat men mij het leven ontneme; dit alles heeft voor mij minder waarde, dan dat mijne ziel voor eeuwig verloren sa.quot;
8e Voorzorg. Neem uwe toevlugt tot het gebed. Die wel bidt, zal wel leven; en die wel leeft, zal zalig sterven. — Laat nooit uwe godvruchtige oefeningen achter, onder voorwendsel dat gij in dezelve geenen smaak voelt. De zieke en zwakke menschen laten niet na voedsel te nemen, ofschoon zij den eetlust verloren hebben; hetgeen zij met tegenzin innemen en met moeite doorzwelgen, houdt ze in het leven, en doet dikwijls hunne ziekte herstellen.
4° Voorzobg. Ontvang dikwijls en waardig de HU. Sakramenten. — Werp u van tijd tot tijd voor de voeten van uwen biechtvader, met een opregt leedwezen, een vast voornemen en eene groote openhartigheid; maak hem met vertrouwen al uwe gevaren en zwakheden kenbaar, en volg stipt zijnen raad. — Nader dikwijls tot de H. Communie; gij ontvangt daar het brood der sterken, ja, do sterkte zelve: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, die dit brood eet, zal eeuwig leven (Joan. vi). Wie dikwijls in zijn leven met Gods Zoon vcreenigd is
92
niet wezen, om vooï eeu kort en geiing^ Termaak, uwe ziel voov eeuwig te verliezen.
Toen de H. Theresia nog een kind was, geraakte zij somtijds geheel buiten zich zelve door het denken aan de eeuwigheid! daarom riep zij dikwijls, met schrik en vrees: O eeutcigheid! o eeuwigheid!
Welke zorg had Thomas Morus, om zijne ziel niet eeuwig te verliezen! Deze roemvolle martelaar werd onder de vervolging van Hendrik VIII, koning van Engeland, _ in den kerker geworpen, omdat hij niet wilde gehoorzamen aan een ongeoorloofd en on-regtvaardig bevel.
Zijne huisvrouw ging bij hem in de gevangenis, bad hem medelijden te hebben met haar, met hunne kinderen, en zich te voegen naar den wil des konings.
En wat deed deze heldhaftige christen? Hij wilde liever zijn bloed en zijn leven ten beste geven dan God vergrammen en zijne ziel aan de ongelukkige eeuwigheid blootstellen. „Ga , zeide hij tot zijne huisvrouw, ga, gij spreekt als eene onverstandige vrouw, zou ik zoo dwaas zijn, voor een kort leven en tijdelijk geluk, mijne ziel voor eeuwig te willen verliezen? Dat men mij in den kerker gesloten houde, dat
93
men mij beroove van mijne goederen, dat men mij liet leven ontneme; dit alles heeft voor mij minder waarde, dan dat mijne ziel voor eeuwig verloren ga.quot;
3e Voorzorg. Neem uwe toevlusjt tot het gebed. Die wel bidt, zal wel leven; en die wel leeft, zal zalig sterven. — Laat nooit uwe godvruchtige oefeningen achter, onder voorwendsel dat gij in dezelve geenen smaak voelt. De zieke en zwakke menschen laten niet na voedsel te nemen, ofschoon zij den eetlust verloren hebben; netleen zij met tegenzin innemen en met moeite doorzwelgen, houdt ze in het leven, en doet dikwijls hunne ziekte herstellen.
4C! Voorzorg. Ontvang dikwijls en waardig de HM, Sakramenten. — Werp u van tijd tot tijd voor de voeten van uwen biechtvader, met een opregt leedwezen, een vast voornemen en eene groote openhartigheid; maak hem met vertrouwen al uwe gevaren en zwakheden kenbaar, en volg I stipt zijnen raad. — Nader dikwijls tot de II. Communie; gij ontvangt daar het brood der sterken, ja, de sterkte zelve: Voorwaar, voorwaar, ik zeij n, die dit brood-eet, zal eeuwig leven (Joan. vi). Wie. dikwijls in zijn leven met Gods Zoon vereenigd is
nicest, die zal, na dm dood van her* niet hunnen gescMden worden (Algerïg .
Nuttig bet Ligchaam des Heeren alt yd waardig, met eene goede voorbere!( g\™et eeue zuivere ziel, met een dankbaar Aanzie elke communie, als of zy de laatst van uw leven moest zijn. En quot;'ie weet ot
het alzoo niet zijn zal?..... 't Zal toch eens
de laatste wezen.
Doe liet goede, oefan de deugd.
Uwe deugd zij bijzonder gelegen in het
volbrengen uwer pligten. .... r,
Hebt quot;ii bet geluk in den geestelijken staat te leven ? onderhoud naamclceung uwen renel. Uwe volmaaktheid hangt er van af: vruchteloos zult gij die elders zoeken. Dl verstond zoo wel de H. Theresia: zoo dikwijls als eene barer religieusen haar vraagde: Moeder , hoe moet ik dit of dat doen. was het eenige antwoord; Volg den regel,
Folbrena getrouw de beloften, die gij gedaan hebt. Godvruchtige schnjvers vergelijken de religieuse beloften aan de vleugels
95
van een vogel : deze dienen hem niet tot Jast, maar helpen hem, om zich van de aaide naar de lucht te verheffen; even zoo dienen de beloften aan den religieus, om hem te doen vooruitstreven op den weg van volmaaktiieid, om hem te onthechten van de aarde en hem tot God te verheffen. Wat is een vogel zonder vleugels? In plaats van in de lucht te vliegen, zal hij op de aarde kruipen; zoo is ook de religieus, die zijne beloften niet naleeft.
Hebt gij den huwelijken staat aanvaard? bemint elkander, gelijk Christus zijne Kerk bemind heeft, met eene opregte, grootmoedige en standvastige liefde; verdrijft uit uw huis en uit uw hart, al wat die edele deugd zou kunnen schenden; verdraagt elkanders gebreken. — Onderhoudt de eerbaarheid : gedenkt dat uwe ligchamen de woning van God zijn. — Weest getrouw: vergeet nooit de belofte, die gij voor het altaar gedaan hebt. 0
Heeft God u kinderen geschonken ? zorgt niet alleen voor hun tijdelijk en ligchamelijk welzijn, maar vooral voor hun eeuwig geluk, voor hunne ziel. — Waakt van hunne teederste jaren af: gij waakt over uw geld eu goed, waarom zoudt gij over uwe kin-
deren, den prijs van het bloed van Jesus „iet waken? — Zorgt dat zij m de godsdienst wel onderwezen worden. — Vermaant ze over hunne fouten. — Sticht ze door we o-oede voorbeelden; wacht u wel van uwe schoone lessen door uwe slechte vooiboelden
te vernietigen. ,
Ach! ouders! dient God. volbrengt ^el de verbindtenissen van den huwehjken staat, zorgt voor de christelijke opvoed.ng u»quot; kinderen, cn weest dan verzekerd dat de goddelijke zegen u niet zal ontbreken. J niet beano-st voor het groot getal van km-deren: God is raagtig genoeg om in alles te voorzien, en hij zal er in voorzien,
lano- gij hem getrouw zult dienen.
den kost komen met den zegeu Gods dan een quot;-ezin van twee kinderen, dat Gods zegenquot; door de zonde en ongeregeldheid uit
het huis verbant. „
Ziit gij onder het gebiea uwer ouders.
geef zequot; wat gij hun schuldig ^ '
eerbiedigheid, gehoorzaamheid ea behulp zaamheid. Na God, zijt gij hmi alles vei schuldicd. Wees verzekerd, dat de zegen
Gods ^et u zal zijn en blijven, indien gij uwe kinderlijke pligten getrouw volbreng.
97
Verwacht vroeg of laat de goddelijke vervloeking, indien gij vader of moeder verlaat, veracht, verstoot, en door uwe wederspau-nigheid de tranen uit hunne oogen perst.
Zijt gij overste? geef wel acht op uwe onderdanen; zie toe of zij wel werken en of zij betamelijk leven. Gij wilt dat zij u goed dienen; hoe kunt gij dan dulden, dat zij God slecht dienen? — Houd hen van alle gevaarlijke gelegenheden terug. — Draag zorg, dat zij op behoorlijken tijd tot da HH. Sakramenten naderen en hunne andere pligten stipt vervullen : wek ze hiertoe op, niet alleen door uwe woorden, maar ook door uw voorbeeld. Ach! hoe groot is de onachtzaamheid van vele oversten! Is er een dier op stal, dat besmet is met eene besmettelijke ziekte, men doodt het spoedig, uit vrees dat de andere met dezelfde ziekte zouden besmet worden. Waarom heeft men minder zorg voor de ziel zijner onderdanen?
Zijt gij dienstbode? gehoorzaam aan uwe oversten in alles, wat redelijk is en niet strijdt tegen Gods gebod. — Neem hunne vermaningen eerbiedig aan. — Wees getrouw in uwen handel en wandel.
Zijt gij nog in uwe jeugd? ach! geef toch het schoonste van uw leven niet aaa
7
98
den duivel, of aan de verderfelijke wereld. — Beschouw de zedigheid als uwe kostelijkste parel. — Bereid u door de zuiverheid en het gebed tot den levensstaat, waartoe God u bestemd heeft.
Drijft gij koophandel, of moet gij met uwe handen den kost winnen? stel altijd ziel en zaligheid voor geld en goed; lever u niet zoo zeer aan het tijdelijke over, dat gij het eeuwige vergeet; wees indachtig dat liet gebed nooit verlies maar altijd winst is; dat het zondagwerk nooit verrijkt; dat het onregtvaardig goed vroeg of laat verarmt.
Zijt gij rijk? dat uwe grootste vreugde niet besta, in geld en goed opeen te hoo-pen, maar in gelukkigen te maken. Misbruik -het niet in pracht en wellusten; maak met uw geld eene gouden ladder, om naar uw hemelsch vaderland te klimmen. Geef, geef veel, geef met een goed hart, uitliefde tot Jesus, die zich zeiven voor u aan het kruis sregeven heeft, en zich nog geheel en al aan u geeft in de H. Communie.
%ijt gij arm? wees tevreden met uw lot: want het is God, die u die armosde overzendt. Mor niet tegen de Voorzienigheid; maak ten minste van den nood eene deugd. Zal de onverduldigheid u uit de armoede
99
trekken? Zal de zonde u rijk maken? Ach! onderwerp u uit liefde tot Jesus, die, alhoewel rijk, zich zeiven arm gemaakt heeft, om u rijk te maken in den hemel voor de geheele eeuwigheid.
ZIJT GIJ ZIEK:
1. Onderwerp u aan den wil van God.
2. Ontvang tijdig de laaide II1I. Sakra-inenten.
3. Neem bereidwillig den dood aan tot voldoening uwer zonden.
Verdraag de ziekte met onderwerping.
Wie ziek is, bevindt zich zeker in een beklagenswaardigen toestand. Dikwerf is hij zich zeiven en anderen tot last en vaak tot verdriet. Hij is belemmerd in al zijne be-Eigheden en ondernemingen; hij kan aan de vreugden, welke de gezonden genieten, geen deel nemen; maar moet dag eu nacht
101
met smarten en ongemakken worstelen en strijden. En gewis, ieder mensehenvriend heeft daarom medelijden met eenen zieke, en zou hem gaarne helpen, indien hij kon, of ten minste zijn lijden dragelijk maken, hetwelk hem vaak ondragelijk toeschijnt.
Maar den troost en de verligting, welke vrienden niet bij magte zija te geven, kunt gij, in uwe ziekte, deels in u zeiven vinden. Bedenk slechts wiens hand u op het ziekbed heeft uitgestrekt? Is het niet die van den almagtigen God, — van uwen goedertierensten Vader, die zijn kind met lijden en wederwaardigheden bezoekt? Welk doel kan hij daarmede hebben ? Zeker geen ander dan een wijs, heilzaam en voor den zieke nuttig oogmerk, 't Is waar, die oogmerken van God zijn ons niet altijd duidelijk,— wij zien dikwijls niet in, hoe een ongeluk, dat ons treft, ons tot ons welzijn moet verstrekken; want geen mensch kan de raadsbesluiten Gods doorgronden. Zoodra dus God ii iets toeschikt, onderwerp u aan zijn heiligen wil, en zeg uit den grond uws harten : Heer, mo wil geschiede !
Hoe ligt toch kan het gebeuren, dat u, zonder deze ziekte, een nog grooter ongeluk getroffen hadde, hetwelk gij door deze
102
ziekte ontgaat. En hoe nuttig, ja, hoe noodzakelijk is niet vaak eene ziekte voor roeuig mensch ? De ziekte rukt dikwerf den
mensch uit zijne veelvuldige verstrooijingen, waarin zijne wereldsche bezigheden hem storten. Op het ziekbed kan hij in zich zeiven treden, over zich en zijne gevoerde leefwijze nadenken — daar ontwaakt zijn geweten en de verblinding houdt op. Daar kan men regt over zijne zonden berouw hebben, en aan de verbetering zijner neigingen arbeiden, waaraan men, zoo lang men gezond is en in de wereldsche beslommeringen voortleeft, veelal in langen tijd niet denkt. Inderdaad! menige christen bedankt God, dat Hij hem eene ziekte overzond; want van dien tijd af, heeft hij zijne neigingen veranderd en zijne slechte leefwijze verbeterd.
Op het ziekbed heeft reeds menigeen geduld en gelatenheid geleerd, waaraan het hem altijd ontbrak. Daar heeft menigeen de ijdelheid der tijdelijke goederen, der vermaken, der eer en van alle vergankelijke genoegens der wereld leeren kennen. Daar is bij ^menigeen het vertrouwen op God en de ijver in het gebed weder vernieuwd geworden.
103
Goed en nuttig zijn dus de ziekten, want zij komen van een goeden Vader, die slechts zijne kinderen verbeteren en niet enkel straffen wil. Zijt gij ziek, ook uwe ziekte komt van liem; hij wil zijnen zegen ook over u uitspreiden; daarom bezoekt hij u. Erken, vereer en bid dus zijne wijsheid en goedheid aan . en onderzoek, hoe gij zijn heiligen wil vervullen zult, en bid met den H. Alipius, die veertien jaren lang op eene opene zijde lag en in dien pijnlijken toestand steeds herhaalde: Ik aanhid meen heiligen toil, o God! Gij zijl regivaardig en beproeft mij met reglvaardigheid.
IV.
Ontvang tijdig de laatste HH. Sakra-menten.
Wanneer men slechts een weinig over zijn levensloop nadenkt, vindt men zoo vele tijdperken, waarin ons lot zoo ingewikkeld was, dat we niet wisten of het ons tot het geluk of tot het ongeluk brengen zou. Wij waren voor ons welzijn bezorgd; wij poogden ons zeiven te helpen; maar hoe dikwerf ondervonden wij niet, dat onze oogmerken
104
mislukten en ons geheel iets anders te beurt viel, dan wij gedacht hadden. Vaak waven wij ook in vrees en angst wegens de toekomst, vaak in verlegenheid wegens eene spoedige redding, welke wij niet wisten te vinden. Maar de Almagtige, die al onze lotgevallen bestuurt, — de Alwijze, die beter weet en voorziet, wat ons heilzaam en goed is, clan wij zeiven , — de goedertieren Vader beschikte het zóó, dat wij troost, hulp en redding vonden.
Menigmaal zagen wij, dat onze bekommeringen eene uilkomst hadden, welke wij naauwelijks zouden hebben durven wensehen. Wat kan en moet dit ons leeren?... dat wij op God ons grootste vertrouwen moeten stellen; want slechts hij kent onze behoefte en ons lijden regt; slechts hij weet ten bekwame tijde de behoorlijke middelen te verschaffen; slechts hij kan de smarten lenigen, zoodat ze dragelijk zijn ; slechts hij weet ze weg te nemen, indien het voor den zieke heilzaam is. Hoep daarom, wanneer ge ziek zijt, tot hem; „Heer! halp mij, dat ik goed het doel kenne, waarom gij mij laat lijden, en dat ik mij daarnaar voege; laat mij gedurig daaraan denken, dat gij het zoo geschikt hebt, dat ik eiek ben;
105
sterk mij, opdat ik mij met geduld onder-werpe aan de beproevingen, die gij mij overzendt, en ze mij te mijner zaligheid benuttige!quot;
Bij wien toch kan men zekerder troost en geruststelling zoeken? Wie kan de bezwaren en ongemakken der ziekte dragelijk maken dan Hij — de helper in eiken nood? Of wie kan beschikken, dat de geneesheer de regte middelen aanwende ter genezing der ziekte? Wie kan in het ligchaam zulk eene verandering doen ontstaan, dat de natuur zich zelve helpe? Dit alles kan God alleen. Welnu! neem dan in ziekte tot Hem uwe toevlugt. Zeker, men mag, men moet de middelen aanwenden, welke de mensche-lijke wetenschap ons aanbiedt. Men mag, men moet den geneesheer raadplegen en zich aan zijne voorschriften onderwerpen. Maar het zou eene dwaasheid zijn, de krachtigste der geneesmiddelen, die.God en de H. Kerk u aanbieden, niet te willen aanwenden. Ontvang daarom tijdig de HH. Sakramenten der stervenden. Daardoor zult ge in uwe ziekte verligt worden; de bekoringen zullen verminderen; de dagelijksche zonden worden er door vergeven; de ver-getene doodzonden worden uitgewischt; en
106
eindelijk zullen ze u de gezondheid doen erlangen, indien het u zalig is. Dit toch zijn, volgens de leer der Kerk, de uitwerksels van het H. Oliesel.
IJdel en ongegrond is derhalve de vrees van zoo vele christenen, die meenen, dat door het ontvangen van het H. Oliesel hunne herstelling hopeloos wordt, daar toch integendeel het tijdelijk en eeuwig heil van den zieke veeleer door hetzelve wordt bevorderd.
Wanneer dan God in zijne ondoorgrondelijke wijsheid u eene ziekte als den voorbode des doods toezendt, kan slechts hij u moed en sterkte geven, om gerust en geduldig uw einde af te wachten. Neem daarom tot hem uwe toevlugt, zoek bij hem uw heil; hij kan, hij wil u helpen; want die God, die de vogelen in de lucht niet vergeet, zorgt ook voor ons menschen, en wel veel meer voor ons, dan voor al het overige, wat hij geschapen heeft. Hij schiep u niet voor de weinige dagen uws levens, maar voor de eeuwigheid. En daar, waar de ziekte u nader aan het einde brengt, verhef daar inzonderheid uw gemoed tot God; smeek hem, dat hij in dat beslissend oogenblik niet van u wijke, maar u onder-
107
steune; dat daar, waar de troost en hulp der menschen niets meer vermogen, die goedertieren Vader zijnen bijstand verdnb-bele. Ja, hij wil het, — doch stel zoo lang niet uit, maar bid er hem bij tijds om, en ontvang vroegtijdig de HH. Sakramenten.
V.
Neem gaarne den dood van de hand Gods aan.
God heeft alles tot een goed doel geschapen. Alles is goed, wat van hem komt; ook de goederen, de rijkdommen, de vreugden dezes levens, wanneer gij ze, volgens zijn wil, met wijsheid geniet. Immers zij dienen tot onderhouding des levens; zij wekken u op en sterken u; zij zijn middelen, om uwe zorgen te verligten en ook jegens anderen milddadig te worden — geluk en zegen te verbreiden. Zij zijn ook bewijzen van Gods goedheid, en wekken den mensch tot dankbaarheid en liefde, en tot eene blijde gehoorzaamheid aan hem op.
Erken dit, o christen lijder! en hoe goed ware het, wanneer ge deze goederen nooit misbruikt, en de vreugde der wereld nooit
108
te veel aangehangen hadt! Maak daarom, met Gods hulp, uwe ziel van al het aard-sche los; het liefste aardsche goed zij u nimmer zoo aanlokkend, dat go van hetzelve niet aanstonds zoudt willen afzien, zoodra het aan uwe toekomende zaligheid hinderlijk en nadeelig zijn kan.
Wordt ge alzoo door de wijze Almagt op het ziekbed geworpen, onderwerp u dan aan den wil der goddelijke Voorzienigheid; offer dien goeden Vader alles, zelfs uw leven op, tot uitboeting uwer zonden, en zeg met een bereidvaardig en onderworpen hart; „Heer, gij, hoogste goed, laat mij meteen onverdeeld hart u alleen aanhangen. Uw wil zij mij altijd heilig en dierbaar, ook thans, nu gij mij met ziekte bezoekt; want ik geloof, dat dezelve voor mij goed is, of ten minste het begin eener ware gelukzaligheid worden zal. Dank zij u , hemelsehe Vader, die mij dit lijden toezendt. Alles wat ik heb, zelfs mijn leven, wil ik uit liefde tot u geven, o God! Ik gevoel nu meer dan ooit, dat voor mij geen grooter goed te vinden is dan uwe liefde, en in uwe liefde eene deugdzame ziel, een zuiver geweten, rust en tevredenheid. Verwek en versterk gedurig meer deze heilige gedachte.
109
dat ik de wereld leere ontberen, en u gedurig gelijker trachte te worden; leid mij tot de ware wijsheid van mijn verstand en hart; dan kan ik hopen, eeuwig bij u te kunnen zijn. Verhef mijnen geest tot datgene, wat hemelsch, wat eeuwig en heilig is, — wat mij eeuwige zaligheid verschaft.
Ik wil mij nu reeds boven het tijdelijke verheffen en voor den Hemel strijden. Maar opdat ik ook daarin niet wankele en steeds daaraan denke, zoo sterk mij, o God 1 Gaarne neem ik dan den dood van uwe hand aan. Ginds is immers mijn vaderland — daar ontvang ik eerst den loon van mijn strijden en lijden, bij u en in uw vreugdevol gezelschap!quot;
Voorteekenen van een goeden dood.
Wilt gij weten, welk lot u na dit leven wacht, zie of de voorteekenen van een goeden dood in u te vinden zijn. Hebt gij die, door Gods hulp, in uw bezit, bewaar en vermeerder ze naarstig, opdat u de palm der volharding niet ontrukt worde. Maar vindt gij deze voorteekenen in u niet, vraag
liü
dezelve aan God door vurige gebeden, en doe u zelven geweld aan om die te bekomen. O! hoe gelukkig zult gij zijn, als gij dit doet; hoe ongelukkig als gij dit verwaarloost 1
VIL
De christelijke liefdadigheid.
eerste voorteeken van een goeden dood.
Gelukkig hij, die den behoeftige en den arme weldoet, in den hcaden dag zal God hem verlossen (Ps. xl). In den kwaden dag: dat is, in den dag des doods, zegt de H. Hieronymus.
God zal den liefdadigen mensch te hulp komen op zijn ziekbed, hij zal het opschudden en verzachten, opdat hij gemakkelijker slape en geruster sterve (Ps. xl). O wonderbare zaak! God zelf bekleedt het ambt van ziekendienaar aan het sterfbed van den liefdadige! (H. Ambeosius).
Hij woekert hij den Beer, die larmhartig-held aan den arme doet (Spreuk, xis). V\ eet gij wie een woekeraar is? Hij, die weinig geeft, en veel meer ontvangt. Hoe dit ook; geef.
geef weinig, als gij niet veel hebt, maar geef gaarne en uit liefde tot God, en u zal veel gegeven worden; geef tijdelijke en vergankelijke zaken, en gij zult eeuwige en onvergankelijke goederen wederkrijgen. Indien gij van de menschen ondank voor dank ontvangt, verliest gij daardoor niets: God zelf blijft borg voor den arme, en God is ongetwijfeld een goede en milddadige betaler.
Al wat gij uitdeelt aan den arme, legt gij in de schatkist van God : hier hebt gij geen bankroet noch diefstal te vreezen; alles wordt getrouw bewaard tot den grooten dag van belooning. Gij houdt hetgeen gij geeft, en hetgeen gij nu houdt, zult gij toch eens vroeg of laat kwijt raken.
De kinderen leggen hun geld in den spaarpot en zijn gerust; uw spaarpot zij de hand van den arme, zegt de H. Augustinus. Gij kunt geen beteren of zekerder hebben.
Gij hebt ongetwijfeld noodig, dat God u barmhartig zij; want hoe zeer hebt gij niet te vreezen, indien gij zonder barmhartigheid zoudt geoordeeld worden! — Wees barmhartig en vertrouw op uwen oppersten Kegter; hij zal u meten met de maat van barmhartigheid: zalig zijn de harm-
112
hartigen; tcant zij zullen barmhartigheid verwerven.
Maar hoe kan ik barmhartig zijn ? zegt gij; ik ben arm : ik moet met mijne handen den kost winnen. —• Weet gij wat de deugd van barmhartigheid is? Luister naar het antwoord van den II. Clemens van Alexan-dric : Het is eene deugd, door welke wij de ellendigen te hulp komen of wenschen zulks te doen, indien wij niet kunnen. Hij, die rijk is, kan barmhartig zijn met geld en goed aan de behoeftigen uit te deelen; maar zijt gij arm, wensch het te doen, en gij zijt barmhartig.
Zijt gij gezond, gij kunt barmhartig zijn met de zieken te bezoeken; maar zijt gij ziek, gij kunt het niet doen ; heb den goeden wil, en gij zijt barmhartig.
Zijt gij geleerd, gij kunt barmhartig zijn met de onwetenden te ondenvijzen. Zijt gij onwetend, gij kunt het niet doen; doe met den wil hetgeen gij niet kunt doen met de daad, en gij zijt barmhartig.
Zijt gij verheugd en opgeruimd van gemoed, gij kunt barmhartig zijn met de droevigen te troosten; maar zijt gij droefgeestig, zwaarmoedig, gij kunt dit niet doen; wensch het te kunnen, en gij zijt
113
barmhartig. — Neen, er is niemand, die niet liefdadig en barmhartig kan zijn.
Heb ook medelijden met de zielen in het vagevuur; help zc door missen, aflaten en andere goede werken; gij zult in den dood zoo vele beschermers en voorsprekers hebben, als gij zielen uit het vagevuur zult verlossen.
Voeg hierbij een ander werk van liefde : help de zondaars: bid en werk voor hunne bekeering. Het is beter eene ziel zalig te maken, dan bergen te verzetten cn dooden te verwekken. TFie zijn ügchaam uümergelt door waken, vasten of andere Ujfkastijditigen, en al zijn goed uildeelt aan de armen, die verdient op verre na zoo veel niet, ah hij, die eene ziel tot de liefde Gods hrengt (U. Ciiry-
sosïomus)..... O! welke troost en gerustheid
zullen die werken van liefde u op uw sterfbed verschaffen!
Denk niet dat dit zoo moeijelijk is, dat gij daarom uwe goede werken veel moet vermeerderen; gij kunt door hetzelfde werk de zondaars en de zielen in het vagevuur helpen.
In elk goed werk van den regtvaardige worden verdienden, voldoeningen en venoer-vingen gevonden.
114
De verdienden van onze goede werken, dat is, de vermeerdering van genade en glorie, kunnen wij door de beschikking Gods niet weggeven.
Anders gaat het met de voldoening en verwerving; deze kunnen wij op anderen toepassen.
De voldoening van onze goede werken kunnen voordeelig zijn aan de zielen in het vagevuur, die zich zeiven niet kunnen helpen ; maar niet aan de zondaars, zoo lang zij in doodzonde zijn: waar de schuld blijft, daar kan de straf niet weggenomen worden.
De verwerving kan toegeëigend worden aan de zondaars; wij kunnen hun den god-delijkea bijstand verwerven, welken zij onwaardig ziju en dien zij noodig hebben, om hunne bekeering te beginnen.
Het is een trek van geestelijke schranderheid , in zijne goede werken alles wel te behartigen.
Als gij dan een goed werk doet, zeg bijv.; O Heer! ik ga dit goed werk ver-rigten, om voor mij te verkrijgen eene diepe ootmoedigheid, eene volmaakte zuiverheid, eeue stipte gehoorzaamheid, de volharding in uwe liefde. — Tot bekeering der zondaars, — Dc voldoening van mijn
115
goed werk offer ik op aan de zielen iu het vagevuur, of aan die ziel, aan welke ik het
meest verpligt ben, enz. enz.
Door hetzelfde werk zult gij alzoo de zondaars en de zielen in het vagevuur bijstaan. Dit is verre het beste. Is het niet beter met hetzelfde koord twee te helpen, die schipbreuk geleden hebben, dau een alleen ?
Hierdoor zal er niets van uw goed werk verloren gaan, en uwe verdiensten zullen grooter zijn, omdat uwe liefde grooter is.
VIII.
tweede vookteeken van een goeden dood.
Verootmoedig w onder de magtige hand Gods, opdat hij u in den tijd der verdrukking veriieffe (1. Pete, v, 6). — God wederstaat de hoovaardigen: maar aan de oot-moedigen geeft hij zijne genade en wel de genade der volharding, die hen verheft tot die plaats, waar de hoovaardige Engelen zijn uitgestooten. Hij handelt gaarne met eenvoudigen; trotsche hoofden vernedert hij.
116
De wind ontwortelt en velt de hooge boomen neder, terwijl lage en kleine gewassen de geweldige onweders trotseeren.
De regen blijft niet in de hoogten , maar stort in de diepten. Lven zoo blijft de hemelsclie dauw in een nederig hart, en verdroogt welhaast in een hoog en trotsch gemoed.
De ootmoedigheid is de goddelijke bescherming in den dood en de deur van het hemelsche Rijk (H. Climacus). Die in de armen der ootmoedigheid sterft, sterft in de armen van de moeder der genade.
Men verhaalt, dat Catharina lliccia voor zeker kloosterzuster bad, en dat de heilige Maagd haar antwoordde; Wees gerust nopens hare zaligheid, want zij is ootmoedig.
Heb altijd hoop ten opzigte der ootmoe-digen. Al de Godspraken der Profeten en Apostelen roepen ons toe ; God aanziet de ootmoedigen; hij zal ze beschermen en zalig maken.
Verdrijf dus de hoovaardighe:.d uit uw hart; neem de ootmoedigheid voor medegezellin, gedurende geheel uw leven en bij al uwe werken. Alzoo zult gij in den dood de rust uwer ziel vinden, en na uwen dood de eeuwige rust.
117
IX.
De verduldigheid in den tegenspoed.
derde voorteeken van een goeden dood.
Zalig zijn ze, die vervolging lijden om de regtvaardigheid, Kant het llijk der hemelen lehoort hun toe (Mattii. v).
Be Heer kastijdt allen, die hij aanneemt onder het getal zijner kinderen (Hebr. xii).
Indien gij de kwellingen niet proeft, die God aan zijne dienaars mededeelt, zijt gij voor hem vreemdelingen en geene ware kinderen.
De H. Ambrosius had dus wel reden een huis te verlaten, welks meester rijk en wulpsch was, en nooit eenigen tegenspoed ondervonden had: „Vlugten wij, „zeide de Heilige; dit huis zal vergaan, „dewijl het zonder tegenspoed is.quot; Naau-welijks had hij hot huis verlaten, of het stortte in, en de eigenaar werd onder de puinhoopen bedolven.
Het is nogtans de tegenspoed niet, maar het geduld in den tegenspoed, die het tee-ken der dienaren Gods is : de kwade moor-
118
denaar is van zijn kruis in de hel nedergedaald, terwijl de goede moordenaar van zijn kruis ten hemel werd opgenomen.
Wilt gij dat het kruis voor u eene ladder des hemels zij? draag het in God en voor God; in God, met een geweten zuiver van doodzonde: voor God, met onderwerping aan zijn wil.
Gelijk het geduld het teeken der vrienden Gods is, zoo is het ook de weg, die tot den hemel leidt.
Om naar den hemel te gaan, heeft Jesus ons eenen weg getoond, met distels en doornen bezaaid: hij zelf is langs den weg van het kruis ten hemel geklommen. Zou het dan billijk zijn, dat wij in zijne heerlijkheid langs een weg van rozen zouden gaan, dewijl hij langs een weg van doornen dezelve is ingetreden?
Laten wij ons niet bedriegen, men gaat langs de wereldsche wellusten niet tot de hemelsehe wellusten.
Waarom vreest gij dan te lijden? Waarom zoo veel ongeduld en geknor? Indien iemand een smakelijken, maar vergiftigen drank van u wegnam, zoudt gij hem hiervoor geen dank schuldig zijn ? Ach! die al te groote verkleefdheid aan de verma-
119
ken, aan do rijkdommen, aan de eer is het vergift uwer ziel; God onttrekt ze u tot uw geluk en zaligheid, hebt gij dan reden om te klagen?
Indien men een uwer ledematen moest afsnijden, om uw leven te bewaren, zoudt gij niet verblijd zijn een ervaren heelmeester te vinden, die n deze dienst bewees? God doet u een veel groo-tere dienst, als hij, om uwe ziel te bewaren, toelaat, dat u een ongeval overkomt. Is het niet voordeeliger uwe goederen te verliezen en in uw ligehaam een weinig te lijden, dan uwe ziel te verliezen en eens eeuwig te moeten lijden?
Denk dus dat de tegensposd eene gunst des hemels is. Ik weet dat deze grondregel onbekend is aan het meestendeel der we-reldlingen; maar hij is daarom niet minder zeker.
Ziet gij iemand, die deugdzaam is en nogtans vele kwellingen heeft, denk dat die gelukkig is, omdat hij hier zijne bedrevene zonden uitwiseht, en daarboven het toegezegde loon zal ontvangen (tl. Chrysostomus).
Er is geen zekerder teelten van zaligheid (dus van een goeden dood), dan wanneer iemand de kwellingen en den tegenspoed, dien
120
God hern overzendt, verduldig en uit liefde tot God verdraagt (Blcsius).
Neem dus uw kruis op, volg Jesus, en gij zult een goeden dood sterven en het eeuwige leven ingaan.
X.
Eene bijzondere en kinderlijke vereering der Moeder Gods.
vierde voorteeken van een goeden dood.
Gelukkig is de mensch (zegt de Maagd van zich zeiven door den mond van den Heiligen Geest (Spreuk, vu), die mij hoort, en die dagelijks aan mijne deur waakt... Die mij zal vinden (en godvruchtig dienen), zal het leven vinden, en van den Heer de zaligheid puiten.
Wie is degeen, die haar met eene op-regte en standvastige godvruchtigheid en met eene behoorlijke liefde gediend heeft, en dien zij in den uitersten nood niet heeft bijgestaan? Of gelooft gij, dat eene moeder haren zoon, dien zij bemint, in het uur van zijn dood zal verlaten ?
Vertrouw op haar, ïij zal voor uw
121
doodsbed staan, om het hoofd der helsclie slang te verpletteren, en de vijanden uwer ziel te verjagen. Ik, zegt zij, Icmin, die mij beminnen (Spreuk, vin).
Lens zeide zij tot de H. Mechtildis: „Al degenen, die mij godvruchtig gediend hebben, wil ik in hunnen dood getrouw bijstaan, als eene teedere moeder, en ze beschermen en vertroosten.quot;
O hoe zacht zijn de banden, welke ons aan Maria vasthechten! het zijn banden van zaligheid; zij zullen u in het laatste uur een zoeten vrede doen genieten, eenen vrede, die het beginsel is van een eeuwigen vrede. Suarez, die groote godgeleerde, welke voor Maria eene zoo vurige liefde had, dat hij al zijne wetenschappen voor de verdiensten van één TFees gegroet zou gegeven hebben, stierf met zoo veel blijdschap, dat hij verscheidene malen herhaalde : Ik kon niet ge-looven, dat het zoo zoet was ie sterven. „O vader, zeide een stervende dienaar van Maria tot zijn zielbestierder, o vader! kondet gij eens ondervinden, wat genoegen ik smaak, in de Moeder van mijn God gediend te hebben! Ik kan de vreugd, die mij in dit oogenblik bezielt, niet uitdrukken.quot; Welaan dan, aanroep Maria, be-
123
min Maria, volg hare deugden na, en wees verzekerd, dat zij u een goeden en zaehten dood bij God zal bekomen.
XI.
Het testament van een christen, hetwelk men dikwijls in het jaar, in gezondheid of ziekte, met groote vrucht kan lezen en overwegen.
Heer Jesus Christus, waarachtig God en mensch, mijn Schepper en Verlosser, ik zie mij in dit ellendig leven blootgesteld aan duizende gevaren, en de dag is mij onbekend, wanneer ik den tol, waarvan niemand vrij is, zal moeten betalen; daarom verklaar ik, van nu af en voor altijd, in tegenwoordigheid van de gelukzalige Maagd Maria, van den H. Joseph, van den H. Franciscus Xaverius, van de H. Theresia van Jesus, van den H. Joannes van 't Kruis en van geheel het hemelsch hof:
1°. Dat ik wil leven en sterven als een gehoorzaam kind van de heilige Eoomsche Kerk, gelooven al hetgeen zij voorhoudt, omdat gij, die de opperste waarheid zijt, het veropenbaard hebt.
123
2°. Dat ik door mijue zonden duizend en duizendmaal de hel verdiend heb, en dat ik onwaardig ben vergiffenis te bekomen, daar ik zoo menigmaal de voorkeur aan mijne kwade neigingen gegeven heb, in plaats van aan uwen heiligen wil te gehoorzamen , en onder uwe oogen buitensporigheden heb bedreven, die ik mij voor den geringsten der menschcn niet zou durven veroorloven. Ik hoop niettemin van uwe oneindige barmhartigheid, dat gij mijne zonden zult vergeven, en dat gij mij in het uur van mijn dood niet in wanhoop zult laten vallen. Ik verzaak, vooreerst, alle wanhopende gedachten, die de vijand van mijne zaligheid, in dat laatste uur, mij zou kunnen ingeven, als ook alle mismoedigheid, die mij alsdan zou kunnen overvallen, uithoofde van het weinige goed dat ik verrigt heb.
3°. Dat ik u wil beminnen uit geheel mijn hart, mij verheugen over uw geluk meer dan over het mijne, en voor altijd getrouw blijven in de dienst van zulk een grooten en goeden Meester. Ik begeer, dat alle schepselen u aanbidden en beminnen, 1 en ik zou de harten van alle menschen willen hebben, om u nog meer te bemin-
124
nen. Ik verheug mij over de liefde, die alle heiligen in den hemel u bewijzen, en over die, welke gij aan u zeiven betoont, o God, oneindig goed, en hierom zelfs een oneindige liefde waardig. Ook heb ik een groot leedwezen over al do zonden, die ik het ongeluk gehad heb te bedrijven; ik zou wensehen dat mijn hart van droefheid verteerd werd, zoo dikwijls als ik indach-tio- word u zoo zeer vergramd te hebben, ik, die u zoo veel liefde schuldig was. Ik neem een vast besluit u nooit meer te vergrammen , en ik bid u, mij eerder het leven te benemen, dan toe te laten dat ik nog tegen u zondige.
4°. Dat ik u met eene volkomene opregt-heid wil bedanken voor de liefde, waarmede gij mij vereerd bebt, en die ik ten eenemale onwaardig was; ik wil u bedanken voor al de weldaden, waarmede gij mij begunstigd hebt, voor al het lijden dat gij voor mij hebt ondergaan, voor de oneindige barmhartigheid waarmede gij, tot op heden, mijne boosheid en ondankbaarheid verdragen hebt; daar gij mij in de hel kondet nederstorten, hebt gij mij gespaard, in zoo verre, dat gij mij altijd goed voor kwaad hebt wedergegeven.
125
5°. Dat ik in liet oogenblik van mijn dood het heilig Sakrament van boetvaardigheid wil ontvangen. Indien ik alsdan dc spraak verloren heb, belijd ik op heden, voor dat laatste oogenblik, al mijne zonden, die ik door gedachten, door woorden, door werken en verzuimenissen heb bedreven; en indien ik het ongeluk had beroofd te zijn van de heilige absolutie, smeek ik u, o barmhartige Jesus, door het dierbaar Bloed, dat gij voor mijne zaligheid vergoten hebt, geef mij, in dat ontzaggelijk en vreeselijk uur, de genade van een waarachtig en volmaakt berouw over al mijne zonden, en laat mij niet in uwe ongenade sterven.
6°. Dat ik insgelijks, voor mijn overlijden , het heilig Sakrament des Altaars wil ontvangen, om mij te versterken en mij te ondersteunen op eene zoo gevaarlijke reis; en, indien ik het niet wezenlijk kan ontvangen, verklaar ik vooraf, het ten minste geestelijk te willen ontvangen, door de begeerten en de genegenheden mijner ziel.
7°. Dat ik ook in den moeijelijken strijd, dien ik zal moeten uitstaan, het heilig Sakrament des Oliesels wil ontvangen, en ik bid u, o God en Zaligmaker, mij de inwendige zalving van uwe oneindige barm-
126
hartigheid toe te staan, mij te versterken in dat gevaarlijke oogenblik tegen de hel, en mij te vergeven al wat ik misdreven heb door het gezigt, door het gehoor, door den reuk, door den smaak, door de tong, door al mijne uitwendige en inwendige zinnen.
8°. Dat ik uit den grond van mijn hart vergeef aan al degenen, die mij mogten beleedigd hebben, gelijk ik hoop dat gij mij zult vergeven, die u zoo menigmaal en zoo zwaar beleedigd heb; en ik vraag ootmoedig vergiftenis aan wie het ook zij, die zich over mij te beklagen hebben.
9°. Dat ik gewillig zoodanigen dood aanvaard , o mijn God, als gij mij zult gelieven over te zenden. Ja, ik onderwerp mij in alles tot voldoening van mijne zouden, als mijne arme ziel slechts zalig, en, indien het mogelijk is, weldra verlost wordt uit de schrikkelijke vlammen des vagevuurs.
10°. Eindelijk, dat ik, bijaldien in het uur des doods de hevigheid der pijnen of de inblazingen des duivels mij iets deden zeggen of doen, tegenstrijdig aan deze verklaring, ik van nu af dit ontken als tegenstrijdig aan mijne laatste begeerten. Deze begeerten stel ik onder het toezigt van de allerheiligste Maagd Maria, de
137
voorspreekster en de toevlugt der zondaren, opdat zij, te zamen met den H. Joseph, den H. Franciscus Xaverius, de H. ïlieresia van Jesus en den H. Joannes van 't Kruis, die beschermers der stervenden, zich ge-waardigen mijne ziel te verdedigen en haar te ontvangen bij het scheiden van het lig-ehaara. liet is hiervoor dat ik met mond en hart zeg, hetgeen ik voorneem dagelijks tot aan mijn overlijden to herhalen ; Jesus, Maria, Joseph, staat mij bij in mijn doodstrijd; Jesus, Maria, Joseph, ontvangt mijne ziel! ik stel mijne ziel in uwe handen. Amen.
LITANIE VAN DEN GOEDEN DOOD.
Heer Jesus! goedertieren en barmhartige God! ik verschijn voor u met een ootmoedig, verslagen en vermorzeld hart, en beveel u mijn laatste uur, en al hetgeen op hetzelve volgen zal.
Wanneer het verstijven mijner voeten mij zal verwittigen, dat mijn wandel in deze wereld weldra voleind zal wezen; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer mijne oogen, door den naderenden dood verduisterd en gebroken, zich stervende tot u zullen wenden; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer mijne bevende koude lippen voor de laatste maal uwen aanbiddelijken naam zullen aanroepen; barmhartige Jesus ! ontferm u dan mijner.
Wanneer mijn aangezigt verbleekt, lood-verwig en misvormd, in hen, die mijn
129
sterfbed omringen, medelijden en afschrik zal verwekken; en het uitbarstende doodzweet mijn aanstaande einde zal aankondigen; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer mijne ooren, reeds gesloten voor alle menschelijke taal, nog naar het uitspreken van het vonnis zullen Inisteren, dat mij van het getal der levenden zal afscheiden ; barmhartige Jesus! ontferm u clan mijner.
Wanneer mijn geest, verontrust doorliet beschouwen van mijne menigvuldige zonden, en bevangen door de vrees voor uw oordeel, met den engel der duisternissen zal worstelen, die alsdan mij het betrouwen op uwe oneindige barmhartigheid zal trachten te benemen, om mij daardoor tot wanhoopte brengen; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer mijn afgemat en onder de smarten bezwijkend hart, door de vrees voor den dood bevangen en door den strijd tegen den vijand mijner zaligheid, krachteloos en uitgeput, breken zal; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer ik mijne laatste tranen zal storten, neem dan dezelve aan als tranen vaa
berouw, opdat ik als een boetvaardige sterve;
9
130
in dal angstvol oogenblik, barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer mijne bloedverwanten en vrienden, ontsteld door mijn ellendigen staat, u voor mij zullen aanroepen; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer ik het gebruik van mijne zintuigen geheel zal verloren hebben, ue gau-sche wereld voor mij zal verdwenen zijn, en ik zieltogend uitgestrekt zal liggen; barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
Wanneer do laatste zuchten van mijn hart, mijne ziel en ligchaam zullen doen scheiden, zie dan deze laatste zuchten aan, ids verzuchtingen van een heilig verlangen om met u te zijn, en, barmhartige Jesus! ontferm u dan mijner.
quot;Wanneer mijne ziel, reeds op mijne lip-pen zwevende, voor altijd afscheid zal nemen van deze wereld, en mijn ligchaam koud, verstijfd en levenloos zal achterlaten, ontvang dan de vernietiging van mijn aardsch leven als een teoken van vereering cn erkenning van uwe oppermajesteit; en, barmhartige Jesus! ontferm n dan mijner.
En wanneer eindelijk, mijne ziel voor uwen regterstoel zal verschijnen, en voor de eerste maal den luister uwer heerlijkheid
131
xal aanschouwen, verwerp haar clan niet van iuv aanschijn, maar gewaardig u haar in den schoot uwer barmhartigheid te ontvangen, opdat zij uwen lof zinge in alle eeuwigheid; barmhartige Jesus! ontferm u mijner, en wees mij genadig.
is!
!n-
ü9
ge
in- I m-
in»
:n;
iel*.
lijn )en m,
yen us!
lip-
zal lam en,
[lijn
quot;ing 1'
cn,
ner.
'001' i .•oor j licid
GEBED.
O God! die ons tot den dood veroordeeld hebt, doch het oogenblik en liet uur van ons sterven voor ons verborgen houdt, geef dat ik alle de dagen mijns levens in regt-vaardigheid en heiligheid doorbrenge, opdat ik, door uwe genade, eenmaal in vrede en in uwe heilige liefde deze wereld verlate. Door onzen Heer, Jesus Christus, uwen Zoon, die leeft en heerscht met u, in de eenheid des Heiligen Geestes. Amen.
0VE11WEGINGEN OVEll DE HEL VOOR ELKEN DAG DER WEEK.
j
II
voor dem zondag.
J)e hel is eene jecangetus.
Doze gevangenis is aoer naauw.
Overweeg dat de eerste smaad, welken de ziel God lieei't aangedaan, was het misbruik maken van de vrijheid, welke hij haar had gegeven; zij miskende zijne geboden en weigerde hem te dienen (Jeu. xi, 20). Bijgevolg, om deze snooile vermetelheid te straften, maakte God eene onderaardsehe gevangenis, en verwijderde dezelve zoo veel mogelijk van den hemel. Alhoewel de omtrek dezer gevangenis zeer groot is, zullen de verdoemden nogtans den troost niet smaken, welken een gevangene
13(5
hier nog op de wereld vindt, door zie tusschcn zijne muren te kunnen bewegen, of welken een zieke geniet, met zich op zijn bed van smarten om te keeren; want zij zullen daar als in een bundel gebonden en gelijk ongelukkige slagtoffers de eene op de andere gestapeld liggen; en dit niet wegens de menigte der verdoemden, voor welke die overgroote kuil nog zeer naauw zal zijn, maar omdat het vuur zelf hun ook nog tot boeijen en ketens zal dienen (Ps. x, 7). Voeg daarbij, dat God hun geene verligting zal verleenen, vermits hij zich met hen niet meer zal inlaten, als of zij nooit in de wereld waren geweest (Job xxiv, 30). Die ongelukkigen zullen niet alleen gekneld worden, maar ook nog onbeweeglijk zijn. Een gelukzalige zal zoo inagtig wezen, dat hij, ware hem dit nuttig, de gansche aarde zou kunnen bewegen; zoo zal integendeel, zegt de H. Anselmus in zijn boek der gelijkenissen, een verdoemde zoo zwak en krachteloos wezen, dat hij zelfs den worm niet zal kunnen afweren, die aan zijne oogen knaagt. De muren dezer gevangenis zijn zoo dik als de afstand tus-schen ons eu de hel. Doch, waren zij slechts zeer dun , de gevangenen zijn zóó zwak, dat
137
zij ze niet zouden kunnen breken en vlugten (Matth. xxii, 13). Welnu, hoe zal het gesteld zijn met een zondaar, die gewoon is te bevelen, zijn eigen wil te doen, met verachting van zijn God, wanneer hij zich in eene zoo donkere plaats zal opgesloten zien, onder de voeten der duivelen, om nooit meer die vrijheid te bezitten, welke hem zoo lief en aangenaam was! O betreurenswaardige vrijheid, die in eene eindelooze slavernij verandert! Is het niet oneindig beter zich hier voor een korten tijd aan het zoete juk van Gods geboden te onderwerpen, dan hierna voor altijd, voor eeuwig in zulke schromelijke slavernij te zuchten ?
De duisternis dezer gevangenis.
Overweeg dat deze gevangenis niet alleen zeer naauw, maar ook zeer duister is. Het is waar dat er vuur is, maar het geeft geen licht, zoodat de oogen veel zullen lijden door het gezigt der schromelijke duivelen, zonder den troost te hebben, welken de bliksems zeiven opleveren in den schrik, dien zij gedurende de hevigste onweders
138
veroorzakeu (Fs. xxvin, 7). Het is waar, dat, zoo als de H. Thomas beweert, aldaar een vuur is, dat brandt zonder een helder schijnsel af te geven, even als integendeel het vuur van het fornuis van Babylonicn, op Gods bevel, zijne hitte verloor en alleen zijne helderheid behield. Het is goed hier ook op te merken, dat dit vuur, in solfer ontstoken, een bleek en droevig schijnsel heeft, dat met den rook van dien brand vereenigd, zich op alle wijzen kronkelt en draait, al de ledige ruimte van dien afgrond vult en een orkaan van duisternis vormt, gelijk de H. Schrift zegt: Voor dezen is een orkaan van duisternissen voor geheel de eeuwigheid beschikt (Judae 13). Eindelijk zal de menigte der opeen gestapelde ligchamen ook een groot deel van dien verschrikkelijken nacht veroorzaken , zoodat er bijna geene lucht of eenige opening meer zal bestaan. De oogeu der verdoemden zullen met duisternis bedekt en van licht beroofd zijn, zoodat de wanhoop van een zondaar, op die wijze begraven, afgrijselijk zijn zal; want hij heeft het licht voor altijd verloren (Ps. xlviii, 30). O, hoe ongelukkig moet het niet zijn, wanneer men in de eeuwigheid geen enkelen
139
opbeurenden lichtstraal meer zien zal! Is een enkele nacht genoeg geweest, om iemand van schrik grijs te doen worden, welke uitwerksels zal een nacht zonder dag op die ellendigen te weeg brengen! Onder al de plagen van Egypte wordt de plaag der duisternissen schromelijk genoemd. (Exod. x, 23), welken naam zal men dan geven aan die duisternis, welke niet drie dagen, maar eeuwig duren zal?
III.
De stank dezer gevangenis.
Overweeg dat de ellende dezer gevangenis, zoo naauw, zoo duister, nog zal vermeerderd worden door den stank, die er heerscht. Inderdaad, nadat het vuur van den laatsten dag de aarde zelve zal gezuiverd hebben, zullen al de vuiligheden, welke zij vervatte, als in een vuilniskuil er in gestort worden. Daarenboven zal de solfer een onverdragelijken stank voortbrengen en daar altijd in groote hoeveelheid branden. Eindelijk, de ligchamen der verdoemden zeiven zullen een zoo verpestenden stank van zich geven, dat een van hen.
140
gelijk de H. Bonaventura bemerkt, genoeg; zou zijn, om de geheele wereld met de pest te besmetten. Uit hunne lijken gaat de stank op (Isaï. xxiv, 3), zegt de profeet Isaïas, terwijl hij hunne ligchamen lijken noemt, omdat zij levend zullen zijn door de pijnen, die zij zullen lijden, en tenzelfden tijde lijken, door den walgelijken stank, dien zij van zich zullen afgeven. Een duivel verscheen eens aan den H. Martinus; deze duivel was met een purperen kleed bedekt, droeg eene kroon op het hoofd, en zeide tot den Heiligen : Ik ben de Christus, aanbid mij, want ik verdien het: maar de Heilige, op eene bovennatuurlijke wijze verlicht, antwoordde hem; Mijn Heer is met bebloede doornen gekroond; onder dit nieuw kleed ken ik hem niet. Toen de duivel zich nu ontdekt zag, nam hij de vlugt, en liet een zoo vervaarlijken stank achter, dat de Heilige gemakkelijk kon gissen, wie hij was. Welnu, indien een duivel alleen zulk een stank achterlaat, wat zal dan de verpestende lucht niet zijn van dien afgrond, alwaar te zamen vereenigd zullen wezen de menigte der duivelen, die de verdoemden pijnigen, en al de ligchamen dergenen die gepijnigd worden, in eene
141
zelfde plaats opeen gehoopt, zonder eenige lucht te kunnen scheppen! De lucht, langen tijd ouderdrukt, wordt onverdragelijk ; overweeg hoe het zal wezen in de plaats, waar al de walgelijkste vuiligheden verzameld liggen, zonder er ooit uitgeworpen te kunnen worden. En het is deze woning, welke de zondaars vrijwillig en voor altijd kiezen, als zij slechts de schandelijke lusten van hun bedorven vleesch, voor eenige oogen-blikken, die als een droom voorbijvliegen, mogen voldoen! Dat zijn de luisterrijke paleizen, welke degenen zich maken, die de arme lieden met een trotschen smaad verachten en ze verre van zich verstoeten! Voor die duistere gevangenis geeft men het paradijs hetwelk, met het bloed van den Zoon Gods gekocht zijnde, zoo veel waard is als zijn prijs! O beklagenswaardige ruiling! O ruiling, welke altijd met bittere tranen zal beweend worden, doch immer te vergeefs! Be rijke stierf en werd in de hel begraven (Luc. xvi, 22).
Gebed tot den eemoigen Vader, om uit de hel bevrijd te blijven.
O hemelsche Vader, Heer van alle grootheid en majesteit, welke afgrond zou zoo
143
veel straffen kunnen bevatten, als mijne zonden verdienen ? als de vermetelheid verdient, met welke ik tegen u opstond en volgens mijne eigenzinnigheid wilde leven? Gij zoudt de magt, met welke gij mij uit het niet getrokken hebt, en met welke gij mij bewaart, moeten gebruiken, om eene nieuwe hel en eene strengere gevangenis te maken, die meer geschikt zou zijn, om mijne boosheid te straffen. Het is waar, ik beken het; mogt ik hebben opgehouden uw kind te zijn, gij hebt niet opgehouden mijn vader te wezen. Ik neem daarom mijne toevlugt tot u en smeek u uit den grond mijns harten, dat gij u slechts vergenoege met de zonde in mij te vernietigen, met mij van een zoo groot kwaad te verlossen. Het komt u slechts alleen toe, om mijne boosheid door uwe goedheid te overwinnen en al mijne onge-regtigheden uit te wisschen. Veroordeelt gij mij echter, dan zal na mijn dood, wegens mijne ontelbare zonden en boosheden, het helsche vuur mijn deel zijn. Gedenk dat ik uw schepsel ben, en dat uwe l anden mij naar uw beeld hebben geschapen ; maak zalig hetgeen u toebehoort (Ps. cxvur, 94). Verdien ik het niet, uw goddelijke Zoon,
14amp;
dien gij mij tot Verlosser gegeven hebt, verdient het voor mij. Wend uwe oogen van mijne zonden en vestig ze op hem; beschouw zijne oneindige verdiensten, welke ik u opdraag, om mijne schulden te voldoen en de genade te bekomen van nooit meer te zondigen ; opdat ik u tot het einde mijns levens getrousv moge dienen en eene plaats in den hemel bekomen, alwaar ik u, in het gezelschap uwer uitverkorenen, voor eeuwig zal loven en danken. Amen.
TWEEDE OVERWEGING.
VOOK DEN MAANDAG.
Het vuur der hel.
De hoedanigheid van het vuur der hel.
De srodclelijke regtvaardigheid heeft het vuur gekozen, als het bekwaamste werktuig om diegenen te straffen, die tegen haar zijn opgestaan. De menschen hebben geene schrik-kelijker straf gevonden, en men noemt het met reden : Hel //roolsie der follerlnigen. Geloof nogtans niet, dat het vuur der hel gelijk is aan het onze. Gelukkig, als ik alzoo mag spreken, die rampzalige zielen, indien zij geen anderen brand gevoelden dan men hier op de wereld ondervindt en lijdt. De booze
145
rijke, van welken het Evangelie spreekt, geeft te kennen, dat hij gepijnigd werd in een vuur, dat eene buitengewone kracht had; Ik icord in deze vlammen gepijnigd (Luc. xvi, 34), hetwelk de hoedanigheid dier vlam der hel aanduidt. Het vuur is aan den menseh gegeven geworden, opdat het hem zou dienen in de kunsten en tot het gebruik des levens; maar lui vuur der hel werd geschapen tot eene draf der goddeloozen (Eccli. vu, 19). Ons vuur is dikwijls vermengd met eene vreemde stof, waardoor hetzelve verhinderd wordt, om tot eene buitengewone hevigheid te komen; maar zoo is het niet met het vuur der hel: het is vermengd met eene solferachtige en hartsachtige slof, waardoor het met een altijd aangroeijend geweld zal branden, gelijk plaats heeft bij de bliksems, die met zoo veel te meer geweld treffen, hoe heviger de vloeistof ontvlamd is ; IIuu aandeel is in den brandenden poel van zwavel (Openb. xxi, 8). Eindelijk, ons vuur verteert hetgeen het brandt, waarbij komt dat, hoe heviger het is, hoe korter het duurt. Maar dit vuur, in hetwelk dc verdoemden eeuwig zullen lijden, zal altijd branden zonder te verteren. Daarom wordt het van Jesus Christus bij het zout vergeleken: Want alles
10
146
zal door het vuur gezouten worden (Maec, ix, 48). Dit vuur zal de verdoemden door-dringen gelijk het zout, en alzoo beletten, dat hunne ligcharaen bederven. Als een vonk vuur ons bevreesd maakt, als wij gedurende een zeer korten tijd de vlam van eene lamp niet kunnen uitstaan, hoe zullen wij dan kunnen lijden voor altijd te liggen in een vuur, dat in geweld alles te boven gaat, wat men zich deswege kan verbeelden? O gij, die door lint geloof weet dat, indien gij op dit oogenblik moest sterven, gij in dien vuurkolk zoudt nederstorten om zonden, die gij onlangs bedreven en nog niet uitgeboet hebt, hoe durft gij dit boekje uit uwe hand te leggen, alvorens een opregt berouw uit gansch uw hart over uwe misdaden te verwekken? Hoe durft gij nog in dien staat verblijven, ik zeg niet eene maand, maar een eenig oogenblik? Hoe durft gij in dien staat van verdoemenis gerust in ie sluimeren ?
II.
Do uitgestrektheid van het vuur der hel.
Het geweld van dit vuur zal ook over-
147
groot zijn, uithoofde zijner uitgebreidheid. De gevangenis der hel moet al de ligchamen der verdoemden bevatten, zoodat het eene tegen het andere sluite, zonder dat er eene opening blijve; dus moet die afgrond eene zeer groote uitgestrektheid hebben in zijn omtrek, in zijne diepte en in zijne hoogte: Be hel heeft zich uitgebreid, zij heeft hare omneet-hare kuilen geopend (Isaï. v. 14.) Die ge-heele afgrond zal vol vuur zijn. Het stroo zelf, als het in groote hoeveelheid is, kan ovens verkalken , wat zal dit brandende solfer dan doen, hetwelk zoo geweldig ia door zijne hoedanigheid en door zijne hoeveelheid? Het vuur zelf zal er geperst zijn, in diervoege, dat al zijne vlammen op elkander zullen weerkaatsen en bijgevolg een verbazend geweld hebben zullen. Men kan er niet aan twijfelen of een berg, die in dit vuur zou vallen, oogenblikkelijk smelten en vloeibaar worden zou gelijk was. Een duivel zelf verklaarde dit aan een soldaat, die hem daarover sprak. Maar boven die getuigenis hebben wij het onfeilbaar woord van den Heiligen Geest, die ons zegt, dat die vlam de hergen verslindt (Ps. lxxxii , 15). De zondaars nogtans, in plaats vaa door schrik terug te deinzen, lagchen met
148
deze vlammen nis of het feest- eu vreugdevuren waren (Ti. Chrysostojius). Hebt gij misschien een ligchaam van steen of van brons? O neen, en gij moet met Job zeggen : Mijne kracht is niet de kracht van den steen, en mijn vleesch is niet van koper (Job vi, 12). En als het zoo ware, bij voorbeeld, het zou op een oogenblik vernield worden te midden dier vlammen, in welke gij voor altijd zult wonen, indien gij uw zondig leven niet vaarwel zegt en hetzelve uit den grond uws harten verfoeit. Ik heb weinig gezegd, met te betuigen, dat gij eeuwig in het vuur zult moeten blijven ; want ik moest zeggen, dat gij en ik, indien wij onzen God niet vreezen en hem niet beminnen , wij als het vuur zelf zullen zijn. Inderdaad, deze zoo hevige en uitgebreide vlam zal ons uiet alleen van buiten doen lijden ; maar zij zal ook tot in het merg onzer beenderen, tot in de innigste deelen onzes ligchaams doordringen.
Elke verdoemde zal zijn als een aangestoken oven, die vlammen in zijn schoot verbergt (Ps. xx, 10). Hij zal door het vuur omringd worden en de vlngt niet kunnen nemen. Wie van zegt de profeet Isaias, sal met het verslindende vuur kunnen iconen
149
(Isaï xxxiii, 14)? VYie can ons zal eeuwig met een vuur kunnen wonen , dat ons zal verslinden? dat wil zeggen, met een vuur, hetwelk ons aan hetzelve gelijk maakt, met van ons een voortdurenden brand te maken ! Antwoorden wij... maar laat ons eerst ernstig nadenken.
De werking van het vuur der hel.
Hetgeen wij gezegd hebben van de kracht van het vuur der hel, hetzij aangaande zijne hoedanigheid, hetzij betreffende zijne hoeveelheid, is nogtans niet te vergelijken bij de kracht, welke het zal hebben als werktuig der goddelijke regtvaardigheid (Openb. xx, 9). Het vuur der hel zal zijn oorsprong hebben aan den voet van den troon Gods, dat wil zeggen, dat het van Gods almogendheid eene kracht zal bekomen, werkende niet volgens hare eigene hoedanigheid, maar als werktuig van God, die aan deszelfs vlammen de kracht zal geven, welke hij geschikt zal oordeelen, om zijne beleedi-gingen te wreken, en aan zijne heerlijkheid weder te geven, wat zij verloren heeft (Sap. xvi, 24). Als het vuur, door zijne eigene kracht eene diepe wonde veroor-
150
zankt, welke wonde zal het ons niet toebrengen in de bel, waai' het zijne kracht van een almogenden arm ontvangt (Deut. xxxii, 41)? Daarbij komt, dat dit vuur, alhoewel het ligchamelijk is, niet alleen het ligehaam, maar ook de ziel brandt. Inderdaad , gelijk God zich van het water bedient in het Doopsel, niet alleen om het ligehaam te wasschen, maar ook om de ziel te zuiveren en te heiligen; zoo bedient hij zicli ook van het vuur in de hel, om haar te straften voor hare zonden. Dus is het vuur der hel een uitwerksel van Gods almogendheid, die door de zondaars belee-digd is; het is een zigtbaar teeken van dien oneindigen haat, welken de goddelijke goedheid in haren schoot tegen de zondaars koestelt, en eeue uitvinding zijner wijsheid, om de eer te herstellen, welke de boozen haar onttrokken hebben. Bijgevolg, wie kan zeggen, tot hoe verre die folteringen zullen gaan, welke het uitwerksel van den arm des Allerhoogsten, en eene uitvinding van zijn verstand zijn (Ps. lxxxix, 11)? Als wij niet kunnen begrijpen, hetgeen boven ons verstand gaat, hoe zullen wij het dan kunnen uitleggen? Heh dus medelijden met uwe ziel (Eccli. xxx, 24), lieve lezer; en wilt
151
gij op haar niet denken, heb ten minste medelijden met uw ligchaam, hetwelk gij met zoo veel bezorgdheid koestert. Denk eu overweeg hoe duur u de verbodene voldoeningen zulleu kosten, welke gij nu aan uw ligchaam geeft, niettegenstaande gij weet, dat Gods wet u die verbiedt. JSedenk dat die brandoven, welke nooit zal uitgaan, reeds ontstoken is; de adem van Gods gramschap blaast zijne vlammen steeds aan, om haar geweld te vermeerderen; reeds branden talrijke zielen, welke minder kwaad bedreven hebben dan gij, in den vuurkolk: ach, bereid dan toch geene nieuwe brandstoffen door uw zondental met nieuwen te vermeerderen; integendeel, tracht uwe oude zonden door boetvaardigheid en tranen uit te wisschen (Luc. vi, 25).
Gt-led lot het eeuwig Woord, opdat hei ons van de hel bevrijde.
O Zoon Gods, die, uit medelijden voor onze ellenden, mensch geworden zijt, zie hier, o goede herder, dit verdoolde schaap, dat gij met zoo vele vermoeijenissen gezocht
en met uw bloed verlost hebt..... Zult gij
het laten verloren gaan, zonder u daaraan
} 52
gelegen te laten liggen? Neen, Heer, neem liet op uwe schouderen, en toon aan gansch het hemelsch hot' de vrucht van uwe ver-moeijenissen en den prijs van uw goddelijk leven. Maak mij zalig; do gelukzaligen zullen er over verblijd zijn , de engelen zullen cr u voor loven en danken, en ik met lien, zal eeuwig uwe barmhartigheden lof zingen. Ontferm u mijner. Heer, en verlos mijne ziel uit den muil des lielsehen leeuws, die, om u smaad aan te doen, mij zou willen verslinden (Ps. xxi, 32). Het is waar, ik ben voor u niet geweest, hetgeen ik behoorde te zijn, aangezien gij mijn God zijt, en ik door aan mijne eigene zinnen te voldoen, tegen uwen goddelijken wil gehandeld heb. üoch, dit is mij nu uit den grond mijns harten leed ; ik verfoei dit alles, ik herroep en verafschuwd het, omdat gij mijn opperste goed zijt, en omdat ik u bemin en boven alles wil beminnen , gelijk uwe oneindige volmaaktheden verdienen.
Ik wensch ook, dat mijne droefheid groo-ter ware dan zij nu is, om u de heerlijkheid weder te geven, die ik u door mijne zonden heb onttrokken. Uwe barmhartigheid heeft u met zoo vele liefde mijne straf doen opschorsen, wanneer ik
u beleedigde, dat diezelfde barmhartigheid nu ook mijne zonden vergeve, nu ik hier ootmoedig voor u ben nedergeknield. Ik geef u mijne ziel en beveel ze in uwe goddelijke handen. Van de handen des levenden Gods, in welke ik verdiend heb te vallen, wend ik mij tot de handen van een God, die voor mij gekruist en gestorven is. Dat deze mij oordeele, dat hij mijn vonnis uit-spreke. Ik wil aan den voet van het kruis blijven, alwaar gij mijne zaligheid verdiend hebt, om deszelfs vrucht in alle eeuwigheid te genieten. Amen.
I) Ell DE O VEE WEGING.
voou den dingsdag.
Het gezelschap der verdoemden in de hel.
Overweeg hoe de pijnen der hel dooide aanwezigheid zelve der verdoemden zullen verergeren, liet gezelschap van een booze is zoo lastig, dat ook de planten er afschrik van schijnen te hebben, aangezien zij zich zoo veel mogelijk afkeeren van degenen, die haar tegenstrijdig zijn. De Heilige Geest verzekert ons, dat het heler is in eene icïldernis ie iconen riet wilde dieren, dun mei eene ücülzieke en haatdragende vrouw te leven (Prov. xxi, 19). Een man die in zijn huis niet hoort dan gekijf en klagten, keert slechts me t hartzeer
in zijne woning terug, en elk uur dat liij er doorbrengt, schijnt hem zeer lang. Overweeg nu wat het zal wezen, voor altijd in het gezelschap der verdoemden te blijven, indien het verblijf met een van hen, ik zeg niet in de hel, maar in een aardsch paradijs, eene onverdragelijke straf zou zijn. Gelijk al de heiligen in den hemel met liefde vervuld zijn en elkander beminnen, zoo ook zullen al de verdoemden in de hel vol haat wezen en elkander de grootste ellende toewenschen. Inderdaad , alle wet is daar afgeschaft, alle rede verbannen; noch het bloed, noch het maagschap, noch het vaderland, noch eenige verbinding of andere oorzaak, zullen die wanhopende woede kunnen verzachten. Zij zullen ie zamen zijn als doornen, die elkander zullen deken en verscheuren; en de eene zal eene pijniging zijn voor den anderen
(ISAÏ. XXXIII, 13).
Een zieke maakt zich ongeduldig tegen dengene, die hem niet spoedig bedient. Hoe lastig is iemand die veel pijn lijdt, als men niet zeer voorzigtig met hem te werk gaat! En nogtans dit alles is maar eene flaauwe schets van de wanhoop dier ellendigen, welke zich zeiven tot last zullen
156
wezen. Het geschreeuw en gehuil, dat uit liun mond zal komen, zal hun onverdra-gelijk zijn. Eene moeder, die haar kind des nachts hoort weenen, lijdt dit met moeite, alhoewel zij het als haar eigen zeiven bemint ; zij maakt zich boos en somtijds verwenscht zij dit geschreeuw. Welnu, wat zullen dan de verwenschingen en de woede van een verdoemde niet zijn, te midden van zoo vele weeklagten en tranen, niet van een kind dat men bemint, maar van talrijke vijanden; niet in een nacht die kort duurt, maar in oen eeuwigen nacht. Nogtans vindt men onbezonnen christenen, die gelooven, dat zij in dien afgrond eene verzachting en troost zonden kunnen vinden, omdat zij er niet alleen zouden zijn. „Ga ik naar de hel, zeggen zij, ik zal er niet alleen wezen.quot; O waarlijk verbazende dwaasheid ! Wordt de hitte van een oven niet heviger, naarmate der hoeveelheid hout, welke men er inwerpt? De pijn van eiken verdoemde vermeerdert in evenredigheid hunner menigte, zegt de H. Thomas. Hoe grooter hun getal zal wezen, hoe meer zij zullen lijden. Zij zullen elkander hunne pijnen mededeelen; zij zullen elkaêrs smarten vermeerderen en hun lijden verergeren. De vrien-
157
delijkste aangezigten vallen somtijds lastig aan een ongelukkige; de troostelijkste woorden zijn hem somtijds or.aangenaam, en gij, gij hoopt verzachting in het gezelschap en in het gezigt uwer wreedste vijanden I
Het gezelschap der chiivelen in de hel.
Het gezelschap der duivelen zal eene grooto pijniging wezen, riet alleen omdat het' vijanden zijn, maar ook omdat zij de uitvoerders en de dienaars zijn der goddelijke regtvaardigheid. Zij zullen eenen verdoemde op twee wijzen pijnigen ; door hunne tegenwoordigheid en door hunne verwijtingen. Het gezigt van oen duivel is zoo schromelijk , dat de H. Eranciscus van Assisïe, na er eenen gezien te hebben, aan broeder Egidius, zijnen medegezel, bekende, dat men zonder Gods bijstand een dergelijk monster niet kan zien, zonder van schrik te sterven. De H. Antonius verhaalt, dat een kloosterling, die eenen duivel gezien had, zeide, dat hij liever in een vurigen oven zon willen branden, dan hem nog eens te zien. De 11. Calharina van Siena, met onzen
158
Heer sprekende, verzekerde, dat zij liever tot den laatsten dag des oordeels toe op een weg van vuur wilde wandelen, clan nog eens dit beeld der hel te zien. Een dier nionsters is genoeg, om alleen eene gan sche hel te maken ; en luin getal zal zoo nToot zijn, dat het niet mogelijk zal wezen hen te tellen. Mijn vijand, zeide Job, in den persoon van den zondaar, heeft mlJ met vervaarlijke oor/en aanschouwd. Welnu, wat zal er niet gebeuren, wanneer bij het rrezigt de beschimpingen en verachtingen zullen gevoegd wordenquot;? „Gij zijt in de strikken gevallen. zullen die booze geesten lot de verdoemden zeggen; dat komt er van als men geloot' geeft aan verraders. O dwazen ! die u zoo gemakkelijk had kunnen zalig maken, met het onregtvaardig goed wetfer te geven, met eene kwade gewoonte te verlaten, met een weinig boetvaardigheid te doen, en gij hebt niet gewild. Waarover klaagt gij? gij hebt uw eigen ongeluk gezocht Lastert en sterft ; maar reen, zonder ooit te sterven, zult gij eeuwig lijden.quot;
Iemand die zijn geld met spelen verloren heeft, lijdt zooveel door het gezigt van hetgeen hem zijn verlies verwijt, als door hef0verlies zelf, want hij scheurt de kaarten
159
aan stukken, werpt de tafel om, raast en tiert; en in zijne woecie acht hij als niets zijn leven te verliezen, om zich te wreken. De verdoemden zullen de woede hebben, era hunne gramschap aan te hitsen, maar zij zullen de kracht niet hebben, om hunne wraak uit te oefenen. Tegen wil en dank zullen zij moeten haten en hunne straf ondergaan, zander zich eenige verzachliug te kunnen verschaffen. Helaas! zich altijd te midden van zulke schromelijke vijanden bevinden , te midden van zulke beulen, zal zulk een leven niet erger zijn dan duizend dooden ? De IT. Kerk laat de getrouwde lieden, welke met elkander in vrede niet kunnen leven, afzonderlijk wonen, hierdoor te kennen gevende, dat zij medelijden heeft met het ellendig lot van dengene, die gedwongen is penen medegezel voor vijand te hebben. O! indien zulk een medelijden in die rampzalige plaats kon dringen, en dat de verdoemden Hunne folteringen alleen moesten lijden in een afzonderlijken hoek der aarde, als in eene brandende gevangenis, welk geluk voor hen! Maar zulk een troost hebben zij zelfs nooit te hopen. De zondaar zal de leelijkheid zijner heiden zien, hij zal hunne beschimpingen Jtooren, hij zal
160
van woede knarsetanden, en zich nutteloos verteren (Ps. cxi, 10).
III.
Hst gezeisciiap der meclepligtigcn in de tel.
Overweeg, ttat het gezelschap der mede-pli^tigen in de hel ook allerpijnlijkst zal zijn. Hetgeen voor den zondaar een werktuig is geweest der seliuldigste vermaken, oirT de goddelijke regtvaardigheid te ver-o-rammen, zal een werktuig van grootere kwelling worden, oin de goddelijke regtvaar-digheid^te voldoen. Bijgevolg, de wreedste folteringen van dien afgrond zullen die vrienden zijn, voor welke men God verlaten heeft. Alsdan zal deze bedreiging van Josuc bewaarheid worden: Voor den-gene, die de vriendschap der schepselen voor de liefde van den Schepper stelt, zullen de schepselen ah een doorn in de oogen zijn (Jos. xxiii, 13), dat ia, dat zij de schuldigen zullen kwellen door hunne tegenwoordigheid en door eene allerwreedste heruine-ring. Wie kan zich een regt denkbeeld vormen van de vervloekingen, lasteringen en verfoei-
161
jingen, welke de verdoemden tegen elkander zullen uitbraken, wenschende elkaêr te verslinden? God behoede u, lieve lezer, van ooit in dien kuil te vallen! Maar bedenk het wel, hebt gij het ongeluk er in te storten, er zal geen erger duivel zijn om u te kwellen dan die persoon, welke gij met zoo veel drift bemint. Dit gelaat, waarin gij al uw behagen stelt, zal u sehrikkelijkcr vallen dan het aangezigt van den duivel zeiven. Die oogen, welke gij in uwe dwaasheid als uwe geluksterren aanziet, zullen schichten tegen u uitschieten, die gevaarlijker zullen wezen dan de felste bliksemstralen. Die, haren, welke gij aanbidt, zullen voor u in wreede slangen van alle soort veranderd worden; in één woord, die persoon zal voor u een overvloed van kwalen zijn, eene hel gelijk of erger dan de hel zelve; gij zult u altijd herinneren, dat gij voor een weinig slijk het wonderbaar aanschijn Gods verloren hebt; dat gij u voor de voldoening van een oogenblik in eene eeuwige ellende hebt gestort.
Een groot krijgsman werd in een strijd overwonnen en gevangen genomen; als hij zijnen overwinnaar voor hem zag, zeide hij lot degenen, die hem omringden; „Ach!
11
162
dat die man zich voor mijoe oogen ver-,wijdere, of steek mij dood.quot; Ellendige zondaar, welken dood zoudt gij niet met het grootste genoegen willen lijden, ora voor itwe oogen dit schepsel te zien weggenomen worden, hetwelk gij nu eene godin noemt! Gij zoudt het als een groot geluk beschouwen, in den diepsten afgrond begraven te worden; gij zoudt het als een troost beschouwen, als men u bij een wreed dier liet wonen; gij zoudt het gezelschap der duivelen een geluk noemen. Maar, er is geen liulpiniddel; men moge dien afgrond vervloeken, doch nimmermeer kan men zich verwijderen. Wat zegt gij van die woning? De straf van een vadermoorder was eertijds ; met eeue slang, een haan en een aap in een zak gebonden in de zee geworpen te worden. Maar, o menschelijke wetgevers, gij verstaat geenzins het toepassen der straffen. De goddelijke regtvaardigheid heeft, oin hare schuldigen te straffen, een ander gezelschap gevonden, eene plaats met beulen en veroordeelden opgevuld, alwaar men niet ziet dan haat en beleedigingen, te midden van eene zee van vuur. En nog-taiïs zijn er menschen, die deze plaats voor hunne eeuwige woning kiezen, en om die
163
keus te doen, verachten zij het hemelsch Jerusalem. De deur, welke naar het verderf leidt, is hreed en wijd, en velen gaan lanys die deur Linnen. Zij worden daar niet met geweld ingetrokken; uit vrije beweging gaan zij derwaarts (Matth. vui, 13).
Geljed tot den Heiligen Geest, om de eeuwige verdoemenis ie ontkomen.
O Heilige Geest, die met den Vader en den Zoon één God zijt, ik aanbid u en ik erken, dat ik zonder uwen bijstand zelfs geen goed denkbeeld aangaande mijne zaligheid kan hebben. Hoe zal ik zonder u het grootste van alle gevaren vermijden, het gevaar van door mijne zonden verloren te gaan ? Ach, Heer! aan u behoort het toe mijne zwakheid te hulp te komen; en aan uwe glorie, over uwe en mijne vijanden te zegepralen met mij zalig te maken. Zijt gij de vertroostende Geest niet? Hoe zal het mogelijk zijn, dat gij mij in een eeuwig ongeluk zoudt laten vallen ? Gij, die mijn sfeun zijt; gij die mij kort na mijne geboorte tot uwen dienaar hebt aangenomen, met mij in het water van het H, Doopsel te laten herboren worden,
164
guit gij nu het gevaar vergeten, waaraan ik ben blootgesteld ? Zult gij het oor voor mijn gebed sluiten en weigeren te helpen dengene, die in u zijnen steun zoekt? Neen, dit zal niet gebeuren. Ik hoop in u, en ik weet dat ik in mijne hoop niet zal bedrogen zijn. Ik zal uwe barmhartigheid vereeren, in den hemel en in het gezelschap van al de Heiligen, zelfs na zoo dikwijls verdiend te hebben de strengheid uwer regtvaardigheid in het gezelschap der verdoemden te ondergaan. En daar het niet billijk is, dat ik alleen aan mij zeiven denke, bid ik u ook voor alle christenen, en beveel ik u alle zondaars aan. Ach! door uwe genade, sluit voor hen dien afgrond, die altijd schromelijker wordt uithoofde hunner zonden; verlicht hunnen geest, opdat zij zien waar hun misdadig leven gaat eindigen. Geef hun kracht om zich te beteren, opdat zij u in dit leven dienen en eens uw goddelijk aanschijn in alle eeuwigheid mogen aanschouwen. Amen.
VIEEDE OVERWEGING.
VOOR DEN WOENSDAG.
De straf der berooving.
Eene verdoemde ziel verliest God voor altijd, en met hem al het geluk, dat zij te hopen had met hem te bezitten. Wie kan uitleggen wat het is, eeuwig beroofd te zijn van het Opperste Goed ? Wij kunnen er van zeggen, hetgeen de H. Augustinus van de gelukzaligheid zeide; „Men kan ze bekomen , maar schatten hetgeen zij is, dat kunnen wij niet.quot; Inderdaad, de straf der berooving kan bewezen worden, maar, noch de verdoemden noch de gelukzaligen kunnen ze uitleggen. In één woord, deze straf is de hel der hel zelve, en in haar bestaat hoofdzakelijk de verdoemenis, zegt
166
de H. Thomas. Zij is bijgevolg eene oneindige straf, waaruit ontstaat dat, indien men duizend en duizend malen den brand van dit vuur vermeerderde, het nog niet aan die pijniging zou gelijk zijn. Zoo ook, indien men duizend en duizend malen de genietingen des hemels vermenigvuldigde, zouden zij toch nog niet gelijk zijn aan het geluk, den Heer van aanschijn tot aanschijn te beschouwen (H. Cheysostomus). God is een goed, dat wij met onzen beperkten geest in het geheel niet kunnen begrijpen; want hij is een goed, dat alle verstand oneindig te boven gaat. Dus, God verliezen is een kwaad, waarvan wij in dit leven geen regt denkbeeld kunnen opvatten; het is een kwaad, indien ik alzoo mag spreken, in hetwelk God zelf de straf is. De H. Bernardus zegt: gelijk de Heer het geluk der uitverkorenen in den hemel is, zoo zal hij de straf der verdoemden in de hel zijn (H. Bernardus). Hes is alsdan, dat die schromelijke scheiding zal gemaakt worden , dat die eeuwige vijandschap zal beginnen, die eeuwige tegenstrijdigheid tusschen het schepsel en den Schepper: Gij zult mijn volk niet zijn, en ik zal uw God niet wezen (Os, I, 9). Het schepsel zal niet meer het
167
schepsel van den Schepper zijn, in zoo veel het van hem geenen troost meer zal ontvangen ; de Schepper zal niet meer de Schepper van het schepsel zijn, in zoo veel hij het geene bescherming meer zal verlee-nen. Het schepsel zal voor altijd den Schepper haten, vervloeken eti lasteren, zonder er zich van te kunnen verwijderen, en de Schepper zal het schepsel verwerpen en er een afkeer van hebben , daar hij tevens deszelfs pijniging zijn zal. O verdeeldheid! o vereeniging! beiden weergaloos pijnlijk. En de zondaars vreezen ze niet! De wet noemt het ambt van regtcr vrceselijk, omdat hij acht soorten van straften tegen de schuldigen kau uitspreken ; en men vreest dien God niet die, na ontelbare straffen tegen de boozen uitgesproken te hebben, zich zeiven tot hunne straf maakt. Wie zal u niet vreezen, o Koning der volkeren (Jek. x, 7)!
II.
De straf der berooving is een zeer pijnlijk verlies.
De zondaars slaan weinig aandacht op dit verlies van het opperste goed, omdat
168
zij gewoon zijn over alle zaken te oordeelen, en dus het kwaad niet begrijpen, dat voor hun verstand niet vatbaar is. Daarenboven, vermits zij hun vermaak vinden met van God verwijderd te leven, begrijpen zij niet wat het is, er voor altijd van afgescheiden te zijn. Maar daarin, gelijk in zoo vele andere zaken, toonen zij eene groote dwaasheid. Inderdaad, gelijk wij in dit leven slechts eene zeer onvolmaakte kennis hebben van de eeuwige gelukzaligheid, welke bestaat in God te genieten; zoo ook zullen de verdoemden in de hel, de kennis van een zoo groot goed tot straf hebben. Zij zullen zien, dat zij het door hunne schuld verloren hebben, en zullen van woede en wanhoop knarsetanden. De valk houdt zich stil, zoo lang als zij hare prooi niet gezien heeft; maar zoodra als zij die heeft vernomen, vliegt zij op en poogt de banden, die haar wederhouden, te breken, om ze des te spoediger te bereiken. In dit leven is de ziel door het ligehaam omhuld, en is in hetzelve verborgen als het vuur onder de asche, in een natuurlijken staat; maar als zij van de zinnen beroofd is, dan is zij, als het vuur, in eene mijn ontstoken, in een geweldigen toestand. Dit vuur vernielt
169
alles, ora uit de plaats te dringen, waar het in geperst is; zoo ook doet de ziel, om naar haar middenpunt te vliegen, hetwelk God is (Ps. lxxii, 26). Maar vermits God haar ten zelfden tijde als onwaardig verstoot, lijdt zij eene onbegrijpelijke pijn in zich zelve, omdat zij gedwongen is buiten haar middenpunt te blijven. Een been dat uit zijn gelid is, veroorzaakt eene ontzaggelijke pijn. Welnu, verbeeld u dat al de beenderen, meer dan twee honderd, waaruit het menschelijk geraamte bestaat, ten zelfden tijde uit hun gelid zijn, wie kan zeggen , welke pijniging zij in een ligchaam zouden veroorzaken? Nogtans zou. dit een droom zijn in vergelijking der smart, welke eene ziel gevoelt, met buiten haar einde, dat God is, te blijven. Inderdaad, zoo veel de ziel het ligchaam overtreft, zoo veel overtreft het geweld van hare eigene bijzondere smarten het geweld der pijnen van hare lidmaten. Daar de pijn het uitwerksel is der ontleeding, alwaar de ver-eeniging sterker was, zoo is het zeker, dat de scheiding nog pijnlijker zal zijn. De vlugt der ziel naar God, in zoo veel hij het opperste goed der redelijke ziel is, is eene noodzakelijke en natuurlijke vlugt, door welke
170
zij uit al have kracht naar hem streeft. Welnu, gewelddadig en voor altijd er afgescheiden te zijn, zal eene vveergalooze en dubbel oneindige pijn zijn: om het goed waarvan zij beroofd is, hetwelk goddelijk is, en om den tijd dat de berooving zal duren, welke eeuwig is (H. Thomas). Wat zal de ongelukkige zondaar zeggen, als hij de schromelijke woorden van het laatste oordeel zal iiooren ; Vertrek van mij, verdoemde ; ga in het eeuwig vuur (Matth. xxv, 41)! Vertrek, gij zijt van mij, die uw God ben, vervloekt, om eeuwig met uwe vijanden in het vuur te wonen. Eene moeder, die slavin geworden en van haren zoon moest scheiden ; eene zuster, die hare zuster moest verlaten, zijn van droefheid gestorven ; maar welke dood zal eene ziel niet lijden, die voor altijd haren God moet verlaten ! Zij zal dien dood niet ondergaan, welke een einde aan het lijden stelt, maar dengeen, die begint om nooit te eindigen.
De straf der berooving is door de zonde verdiend.
Deze scheiding, deze oneirdige straf, is
171
door de zonde verdiend. Zij herstelt in het heelal de orde, die door de zonde was verstoord geworden. Inderdaad, er zijn in de zonde twee boosheden : de eene bestaat in zich te verwijderen van het ongeschapen goed, geen acht gevende op deszelfs wil en zijne vriendschap versmadende; de andere bestaat in zich te hechten aan het geschapen goed, met daarin zijn einde en zijn geluk te stellen. Mijn volk heeft twee slechte zaken gedaan, zegt de Heer: Het heeft mij verlaten , mij, de bron van hel levende waier; ziedaar de verwijdering van God: het heeft zich waterputten gegraven, die geen water kunnen houden; ziedaar de verkleving aan het schepsel, en in deze dubbele boosheid bestaat de doodzonde (Jer. xi, 13). Welnu, de goddelijke regtvaardigheid herstelt ze in de hel, waar zij de verkleefdheid aan het schepsel straft bij middel der schepselen, te weten, door het vuur, de duisternissen, den stank, de gevangenis, de duivelen; en dat is de pijn van het gevoel. Het verlaten van den Schepper wordt door God gestraft met de berooving van God zeiven, dat is eigenlijk de pijn der berooving. Het verlaten van het opperste goed is eene boosheid, die veel grooter is dan de verkleving aan de
172
schepselen; uit dien hoofde is de straf der berooving ook veel grooter dan de straf' van het gevoel. Het verlaten van God is een oneindige smaad den Schepper aangedaan; daarom is de straf der berooving een oneindig onheil voor het wederspannig en veroordeeld schepsel. En omdat hetzelfde schepsel, volgens zijne natuur, niet bekwaam is, om eene zoo groote pijniging te lijden, zal de goddelijke regtvaardigheid daar nog-tans in voorzien, met te zorgen dat het verstand van een verdoemde zijn ongeluk kenne en er gedurig aan denke, zonder het een oogenblik te vergeten (Dan. xii, 2). God zal met die kennis medewerken, gelijk hij in den hemel aan het geluk der uitverkorenen medewerkt, in diervoege, dat de verdoemden zullen zien, dat zij zelve eene straf is. Het is daarop, dat het verschil van straffen berust, welke de zondaars lijden, omdat zij God verlaten hebben; want, ofschoon zij allen hem gelijkelijk verliezen, zij nogtans, die aan een grooter getal zonden schuldig zijn, zullen ook eene grootere berooving lijden; de goddelijke regtvaardigheid zal hem dit verlies meer doen gevoelen en eene grootere pijn doen lijden. Zijn zij dan niet dwazen en vermetelen te ;ioemen, die
overtreding bij overtreding voegen, en zich vervolgens troosten met te zeggen: Voor honderd zonden is men niet meer verdoemd dan voor eene. Ongelukkigen! de Heer hebbe medelijden met u, dat hij u toch niet in dien afgrond late vallen, want gij zoudt daar maar al te wel leeren, dat er een verschil in gelegen is. Degeen, die voor eene zonde verdoemd is, lijdt eene hel door de pijn van het gevoel, en door de pijn der berooving; maar degeen, die verdoemd is voor honderd zonden, lijdt, om zoo te zeggen, als honderd hellen, dat is eene pijniging, die honderdmaal dubbel is in beide voornoemde pijnen, en hij is zoo dikmaals verdoemd, als er redenen bestonden, om hem te verdoemen. Welnu, als wij moeten gelaten worden, maken wij wel een verschil tusschen een scherp en stomp lanset, tusschen een bekwamen en on bekwamen heelmeester; hoe is het dan mogelijk, dat wij geen verschil maken tusschen eene eeuwigheid of verscheidene eeuwigheden van pijnen, gelijk deze, welke de wijsheid van een vergramden God tegen dengene die hem haat, heeft kunnen uitvinden! Ook ben ik niet verwonderd, dat de zondaars meer dan driehonderd malen dwazen in de H. Schrift genoemd
174
worden. Zij verdienen het; uien bindt de Kinneloozen met koorden, maar zij, zij zouden met ketenen moeten gebonden worden.
Gehad iot omen Heer Jesus Christus, om de zaligheid ie hekomen.
O Heer Jesus, die, door uwe barmhartigheid , mijn voorspreker wilt zijn bij uwen hemelschen Vader, wal kan ik u anders vragen, dan dat gij mijne zaak zoudt willen verdedigen (Ps. xlii, 1). Het is waar, dat zij mijne zaak is, omdat het mijne eeuwige zaligheid geldt; maar zij is ook de uwe, omdat het uwe heerlijkheid geldt, en dat gij daardoor zult doen zien, dat gij mijn Zaligmaker zijt (Job xiii, 16). Het is zeker dat gij mij, uit barmhartigheid, hebt willen afkoopen ten koste van uw bloed; en mij uit dien afgrond trekken, waarin mijne zouden mij geworpen hadden; maar waartoe zal mij die barmhartigheid dienen, als ik nog eens uit uwe handen ontsnap en mij op nieuw in de verdoemenis werp (Ps. xxix, 10)? Het is u gemakkelijk mij bij u te houden; en gij kunt bewerken, dat ik niet verloren ga, omdat mijn lot in uwe handen is (Ps. xxx, 16). Eu om het oor voor mijne ge-
175
beden Ie sluiten, zoudt gij dien bemiune-lijken naam van Jesus moeten veranderen dien naam vol van hoop en geluk; gij zoudt die beloften moeten vergeten, welke gij mij gedaan hebt, van mijn Zaligmaker te zijn. O Jesus, wees mijn Jesus, en maak mij zalig. Gij hebt meer door uw lijden verdiend, dan ik door mijue boosheden schulden heb gemaakt; dus zal mijne schuld niet magtiger zijn , om mij te doen veroordeelen, dan gij om mij te redden. O mijn beminnelijke Verlosser, toon aan uwen Vader uwe wonden, welke gij in uw verheerlijkt lig-chaam behouden hebt; vraag voor mij die barmhartigheid, welke u met alle regt toekomt, opdat ik, met uwe verdiensten verrijkt en door uwe bescherming verdedigd, eens het geluk hebbe de vrucht van uwen arbeid te genieten. Amen.
VIJFDE OVERWEGING.
voor den donderdag.
Be worm van het geweten.
De herinnering der vorledene vermaken.
Uit het bederf der zonde wordt in de verdoemden eene gedurige knaging geboren, welke men deti worm van het geweten noemt, omdat hij hun aan het hart zal knagen, zonder ooit op te houden (Maro. ix, 43, 45, 47): Hun worm zal niet sterven, zegt de Heer, en hij herhaalt t.it driemaal in ééne preek, om ons de zwaarte van die pijn des te beter te doen begrijpen. De Heiligen zeggen, dat het geveten zelfs, in dit leven, de wreedste straf van den zou-
177
daar is (H. Auoustimus). Men kan ook zeggen, dat het geweten het ambt van beschuldiger waarneemt; dat het den zondaar voor Gods regterstoel daagt. Het ambt van beul zal het volkomen in de hel uitoefenen, nadat de ziel door een onweder-roepelijk vonnis zal veroordeeld zijn, wanneer de goddelijke Begter haar in de handen van dien beul zal leveren, die haar gedurende de gansche eeuwigheid geen oogenblik rust zal gunnen. Welnu, die worm, veel wreeder dan de adderslang, maakt drie wonden in het hart van een verdoemde. Men kan ze aanduiden met de woorden van Innocentius III, uit zijn boek: Van de. verachting der wereld. Hij zal hein pijnigen door de herinnering der verledene vermaken, door het te laat berouw over de bedrevene zonden, door het leedwezen over het verzuimen der goede gelegenheden. Hij zal hem pijnigen door de herinnering der verledene vermaken: het is eene groote pijn voor een ongelukkige, zijn vorig geluk indachtig te zijn (Job xvi, 18). Wat zal dus een zondaar in dien afgrond zeggen, als hij zich zal herinneren, dat hij gewoon was zich van andere menschen te doen vreezen, somtijds zelfs, met God te beleedigen en te lasteren, en dat hij nu
12
178
zoo magteloos is, dat hij de minste beweging niet kan doen? Eertijds, om zijnen rang te houden, bedacht hij ontwerpen van wraak, en heden wordt hij van de duivelen onder de voeten getrapt, zonder zich te kunnen wreken (Job xx, 35). Eertijds gaf hij zich over aan alle vermaken; hij voldeed zijne gulzigheid in eten en drinken; hij bragt zijne dagen in wnlpschheid door; heden moet hij weenen, lijden, altijd wanhopen. O droevige herinnering! o beween-lijke verandering! Indien hij ten minste, gelijk in dit leven, zulke bittere gedachten door den slaap kon afbreken, door eenige redenen bedaren, of door verstrooidheden overwinnen! Maar neen... de norm die hem hnaacjt, slaapt nooit (Job xxx, 17).
De ziel zal nooit hare werking kunnen staken; zij zal ze tot geen anderen tijd kunnen uitstellen; zij zal er altijd, tegen haren dank, mede bezig moeten zijn. Wie kan begrijpen, welk uitwerksel in den geest van een verdoemde dit voorbijgaande genot zal te weeg brengen, hetwelk hij, als met geweld, aan de schepselen, tegen. Gods verbod, heeft afgeperst! Pe aarde van de hoogte der hemelen gezien, is een onzigt-baar punt; zoo ook is de tijd van ons
179
leven bij de eeuwigheid vergeleken, nis een niet. Een zondaar die op sterven ligt, beschouwt zijn voorgaande leven als een droom; hoe zal het hem schijnen na zoo vele dui-zende en duizende eeuwen, die hij zal overgebragt hebben in een afgrijselijken brnndoven, te midden van alle soort van pijnen (Eccli. xi, 29)? Zie , hoe groot zijne ellende zal wezen, zonder ooit een oogen-blik rust te hebben; hij zal zich gedurig zijne vermaken herinneren, welke als een droom verdwenen zijn, en die nu eene eeuwige kwelling voor hem zijn geworden. Degenen, die hun leven en hunne zaligheid verachten, om een tweegevecht aan te gaan, om getrouw te zijn aan eenige verbinding, om eene kwade gewoonte niet te verlaten, om eene beleediging niet te vergeven, om voordeden aan hun huis te verschaffen, wat zullen zij zeggen, wanneer zij te midden dier duisternissen zullen zien; dat hunne familie in vergetelheid is geraakt, dat die vrouwspersoon , welke zij aanbaden, door de wormen is afgeknaagd; dat hunno woning in stof en puin is vervallen; dat hun vaderland, ja... de gansche aarde, door de vlammen van het laatste oordeel vernield is! Het zou eene onverdragelijke
L80
pijniging ziju, slechts gedurende eenen nacht in een vuur te branden, als men zich gedurende duizend jaren in alle soort van vermaken gedompeld had. Welnu, wat zal dan de straf zijn , van gedurende eene eeuwigheid te wanhopen in een afgrond van alle kwalen, wegens het genieten van eenige verbodene vermaken (1 Eeg. xiv, 43)? O dood, die geen einde heeft! o dwaasheid zonder voorbeeld 1
II
Het leedwezen over de bedrevene zonden.
Beschouw de tweede wonde van dien knagenden worm, Ie weten, het te laat en vruchteloos berouw of het leedwezen over de zonde. De zonde, in deze wereld, is een kwaad, waarmede de boozen lagchen; zij zien daar niets anders in dan eenige onschuldige vlekken; zij zijn er hoovaardig op en beroemen er zich over, als of zij de ziel aanzagen, gelijk een stuk marmer, waarvan de verscheidenheid der vlekken een sieraad is (Prov. x, 23). Maar, wees verzekerd, dat tij in de hel van gevoelen
181
zullen veranderen; alilaar zal het zien van eene doodzonde hun meer pijn veroorzaken dan het gezigt van al de helsclie monsters. De H. Catharina van Genua, door een bijzonderen straal nopens deze waarheid door God verlicht, was gewoon tot den Heer te zeggen: laat mij, in het oogen-blik van mijn dood, liever al de duivels zien, niettegenstaande hunne afgrijselijke gedaante, dan mij de leelijkheid te toonen van de kleinste daad, welke tegen uwen goddelijken wil geschiedt. Daardoor ziet gij, welke pijniging het zal wezen, zoo vele misdaden en boosheden eeuwig voor de oogen te hebben. Ik zeg eeuwig voor de oogen te hebben, want de goddelijke regtvaardigheid zal het verstand van een verdoemde vast bepalen; in diervoege dat hij gedurig zal denken aan het kwaad, dat hij gedaan heeft, en zijn wil zal het vervloeken , zonder dat hij zulks zal kunnen verhinderen (H. Bonaventuka).
Zekere echtgenoot betrapte zijne huisvrouw in overspel en wreekte zich op eene ongehoorde wijze : nadat hij zich van den overspeler meester gemaakt had, dwong hij zijne huisvrouw haren medepligtige te dooden; daarna sloot hij haar met het
182
doode ligchaam in eene kamer op, tot dat zij zelve daar van schrik en honger stierf! Deze wraak doet het bloed in de aderen als verstijven. Maar de goddelijke regtvaar-digheid zal zich met billijkheid en wijsheid wreken. Zij zal al de zonden der verdoemden voor hunne oogen stellen. Zij zullen gedurig hunne misdaden zien ; hunne ongetrouwheid zal altijd voor hunne oogen zweven (Ps. xlix, 21). Ik heb gezegd, dat de verdoemden hunne zonden zullen zien gelijk ze zijn, want de Heer zal hen mededeelen van de kennis, welke hij zelf daarvan heeft. Zij zullen hunne misdaden zien, gelijk zij voor God zijn. te weten: als eene oneindige gedrogtelijkheid en boosheid, en niet gelijk zij die nu beschouwen, als een gering kwaad (IT. ïiiom.) ; in diervoege dat die onge-lukkigen zich zeiven tot hunne straf zullen dienen, ziende van den eenen kant het-gene goed is, te weten den goddelijken wil, terwijl zij van den anderen kant eene onbuigzame tegenstrijdigheid aan dit goed zullen gevoelen (Jou vu, 20).
Het is waar , dat zij eeuwig hunne boosheid zullen bevveenen; maar zij zullen nooit met God overeenkomen, omdat de straf, die aan God behaagt, hun mishagen «al, en omdat
183
de zonde die aan hen behaagt, aaa God mishagen zal (H. Beun). O beweenlijke staat! altijd de oneindige boosheid der zonde kennen en er altijd aan verkleefd zijn! altijd berouw hebben dat men slechts is geweest, en altijd in zijne boosheid blijven (Ps. Lxxm, 23)! üwe boosheid, o zondaars, leidt u tot dit eeuwig en geheel nuttelooze leedwezen; en in plaats van boetvaardigheid te doen, wandelt gij dieper en dieper op dien slechten weg, met misdaad op misdaden te stapelen. Wat zal ik u meer zeggen ? Ik heb geene woorden, om deze ongevoeligheid van den mensch uit te drukken, die met zoo veel zorg de kwalen vermijdt, welke als een droom voorbijgaan, en zich aan gevaren blootstelt, die het bloed vau schrik doen verstijven!
Zijn wij misschien van natuur veranderd, zoodra als men ons van zaligheid en eeuwigheid spreekt? O vervloekte duivel, waar hebt gij eene zoo krachtige begoocheling gevonden, die den zondaar het gevoel beneemt!
Druk, lieve lezer, onuitwischbaar iu uw geheugen deze woorden; Beschomo het einde. Laat li niet verleiden door die kleine voldoening, welke de zonde schijnt te geven.
184
maar overweeg het eeuwig naberouw, hetwelk haar in de hel zal volgen: Beschouw het einde; beschoniv het einde!
Het verzuimen der goede gelegenheden.
De derde wonde, welke de worm van het geweten den verdoemde toebrengt, is het diep leedwezen, van zoo vele schoone gelegenheden, om zich zalig te maken, te hebben laten voorbijgaan, en er nu geene meer te hebben; want God heeft met eed verzekerd, dat er geen tijd meer zal zijn, om de verzuimenissen Ie herstellen (Hand. x, 6). Dit leedwezen, gevoegd bij de wanhoop, zal die ongelukkigen overvallen en hoogst jammerende klagten aan hun hart ontrukken. Eene ziel, die zich door een heiligen kloosterling wilde doen verstaan, liet eene zoo jammerlijke stem hooren, als of zij de ongevoelige wezens zeiven had moeten bewegen. De kloosterling vraagde haar, wie zij was, en waarin de reden harer droefheid bestond. Zij antwoordde hem : ik
ISB
beu eeue verdoemde ziel, en ik beween met degenen, die met mij zijn, hetgeen alle ellenden overtreft, den verloren tijd die niet meer wederkeert.
O tijd zoo kostbaar en zoo slecht door-gebragt in het spel, in verbodene voldoeningen, in beuzelachtige gesprekken, in vermaken, in zonden! gij zult de venijnigste slang zijn, die ons hart zal pijnigen, indien wij het ongeluk hebben verdoemd te zijn.
Zullen wij niet alle pogingen aanwenden, om eenigen tijd te besteden met God vergiffenis te vragen, onze zonden te biechten en ons ligchaam door eene vrijwillige boet-pleging te versterven 1 Indien de eeuwigheid een einde kon hebben., wij zouden ze gewillig in veel grootere pijnigingen willen doorbrengen, om eenige oogenblikken ts bekomen, ten einde boetvaardigheid te doen; maar, hetgeen eerst zoo gemakkelijk was, is onmogelijk geworden: er zal geen tijd meer zijn (Hand. x, 10). Welnu, omdat een zoo groot goed niet bij geval verloren werd, maar vrijwillig en zonder eenige hoop van het ooit weder te bekomen, zullen de verdoemden nu God vervloeken als hunnen vijand, dan de duivelen als hunne verraders, dan de medegezellen die hen tot het kwaad
186
trokken; maar bijzonder zullen zij zich zeiven vervloeken, omdat zij zich vrijwillig in dien afgrond van ellenden gestort hebben. Elk van hen zal tot zich zeiven zeggen : O dwaze, o ongelukkige, die ik ben! ik heb eene eeuwigheid van pijnen gekozen voor een slecht vermaak van één oogenblik! Hadden het de verkondigers van Gods woord niet voorzegd ? Stond het niet in de goede boeken te lezen? Leerde het geloof mij niet, dat de zonde met de verdoemenis gestraft wordt? En ik, dwaze, uitzinnige, ik heb de oogen voor de waarheid niet willen openen; ik heb mij willen verdoemen. Sedert lang reeds riep God mij tot hem door zoo vele ingevingen, op zoo menigvuldige wijzen, door vele beloften en bedreigingen : en ik ben doof voor zijne stem gebleven. Dat ik nu bidcie, dat ik nu jam-mere ; na onopdroogbare tranen gestort te hebben, zal ik toch nooit dit goad bekomen, hetwelk ik in mijn leven met een enkelen traan kon verkrijgen; en God, die eertijds zoo veel medelijden met mijne ellenden had, dat bij verscheidene malen over mij heeft geweend, zal altijd onverbiddelijk zijn. Indien er ten minste een dood ware, die een einde aan mijne ellenden stelde ; maar neen.
187
De dood zal cr wel zijn als eene pijniging, maar niet op eene wijze, dat zij die onge-lukkigen eenigen troost zeu kunnen toebrengen ; hunne droefheid zal hun slechts de magt laten, om hunne tong te verslinden (Hand. xvi, 10).
Vóór den zondvloed verkondigden eenige dienaars van God de straf, die de zondaars bedreigde, en opdat zij het niet zouden vergeten, sneden zij hunne woorden in marmer. Zij werden nogtans sleehts geloofd, toen de groote waterstroomen des hemels de goddeloozen overrompelden. En ik, ik voorzeg aan dengene, die de zonde niet verlaat, ook eenen zondvloed, maar een eeuwigen zondvloed van vuur, een onophoudend on-weder van alle ellenden ; ik snijd mijne woorden niet in marmer, maar ik stel za op dit papier. God geve dat men er geloof aan hechte, alvorens de tijd, om de straffen te ontvlugten, voorbij is.
Gebed tol den II. Tjiujel-leicaarder, opdat
hij ons bijsta, ten einde wij de hel ontkomen.
O heilige Engel, in wiens handen de Heer mij van het eerste oogenblik mijns
188
levens af gesteld heeft, hoe zal ik u waardig bedanken, dat gij mij zoo dikwijls van de hel verlost hebt, met mij te beletten in doodzonde te vallen! Aan hoe vele boosheden zou ik mij zonder uwe ingevingen niet schuldig gemaakt hebben! Hoe dikwijls zou de duivel mij niet in die boosheden hebben doen vallen, als zijn slaaf, indien gij, mijn beschermer, op mijne zaligheid niet hadt gewaakt, indien gij mij niet hadt bijgestaan, en indien gij de goddelijke regt-vaardigheid niet gesmeekt hadt, om mij ia hare handen niet te laten vallen! Mijn bedorven leven verwijderde u van mij, en nogtans wildet gij mij niet verlaten; maar met eene onvermoeibare verduldigheid hebt gij mij uitgenoodigd, om mijn leven te beteren, ten einde ik eens uw medegezel in den hemel zoude worden. Indien ik eenmaal dit geluk heb, zal ik er u eeuwig voor bedanken, en van heden af begin ik reeds mijne dankzeggingen. Maar, o geleider van mijne pelgrimsvaart, laat het u toch niet vervelen; voltrek uw werk; leid mij in het gelukkig vaderland; verlos mij van dien wreeden vijand, die dag en nacht rond mij loopt, om mij te verslinden. Ik bid u daarom, door alles wat gij van de godde-
189
lijke goedheid ontvangen hebt, die niet toegelaten heeft, dat gij met de oproerige engelen verloren gingt, maar u met de uitverkorenen getrouw liet blijven, maak dat ik ook stout en kloekmoedig zij, versterk mij; roep tot uwe en mijne hulp den prins der hemelsche heerscharen, opdat hij dien wederspannigen geest, die mij den oorlog aandoet, in den afgrond terugstoote.
Hoep de heilige Engelen, uwe medegezellen, ter hulp, want het geldt hier de glorie van God en de zalisrheid van eene ziel, aan uwe zorgen toevertrouwd. Maak dat ik mijnen Verlosser aangenaam worde, die mij zoo zeer bemint, dat hij nog op nieuw voor mijne zaligheid zou willen lijden. Ik maak het vast voornemen van niet meer aan uwe inspraken te wederstaan, en mij altijd onder uwe bescherming te houden; ik hoop door dit middel de verdoemenis te vermijden, eens de tegenwoordigheid des Heeren te genieten en hem in alle eeuwigheid te zegenen. Amen.
VOOll DEN VRIJDAG.
Be wanhoop.
De wanhoop beschotiwd in betrekking van de uitgestrektheid der straf.
Alhoewel de mensch in dit leven aan vele ellenden is blootgesteld, hij is nogtans niet op hetzelfde oogenblik aan alle ellenden onderworpen. Hier op deze aarde verzacht dikwijls het eene kwaad liet andere; het eene vergift dient niet zelden tot tegenver-gift van het andere. In de hel zal het geheel het tegenstrijdige zijn; de ellenden znllen er zich vereenigen en de verdoemden zullen als zoo vele vaten der gramschap Gods
zijn (Eom. ix, 22). In den hemel zal alles een voorwerp van vreugde wezen, en in dien afgrond, zegt de H. Thomas, zal alles een onderwerp van droefheid zijn ; er zal niets ontbreken van hetgeen eene ziel ongelukkig kan maken, opdat het ongeluk der verworpenen tot het hoogste toppunt zij, gelijk het geluk der uitverkorenen in den hemel ook zijne hoogste volmaking heeft (H. Thomas). Ten dien einde zal God alle pijnen als in een bundel bijeen binden en er die ongelukkige weder-spannigen mede treffea; iiij zal ze langs alle kanten treffen met de schichten zijner regtvaardigheid , en elke schicht zal eene bijzondere wonde toebrengen (Deüt. xxxii, 23).
Het vuur ware genoeg, om ze ongelukkig te maken, omdat het hun eene pijn zal veroorzaken, die onvergelijkelijk grooter is dan al de pijnen, welke de duivelen en menschen zouden kunnen uitvinden, vermits het van God zeiven ontstoken is (Isai. xxx, 33). Maar hunne boosheid verdient nog meer. Zij hebben hunne zintuigen en verstand misbruikt om te zondigen: zij zullen in hunne zintuigen en in geheel hun wezen met zoo vele pijnen gekweld worden, dat de koninklijke profeet ze niet kan tellen (Ps. lxxxvi). En omdat de inwendige ver-
192
molens volmaakter zija dan hetgeen op de zintuigen betrekking heeft, en daardoor zelfs meer bekwaam zijn om te lijden, zullen zij ook meer lijden. De inbeelding zal gepijnigd worden door schromelijke geesten, die haar verschrikken zullen; als men in dit leven een weinig aan de zwarte gal onderhevig is, dan meent men dag en nacht spoken te zien, die schrik aanjagen; wat zal het dan niet zijn te midden van al die ellenden, wanneer een verdoemde boven zich den hemel zal gesloten zien, onder zich een vuur dat nooit uitgebluscht zal worden, rondom zich de duivelen, die hem onophoudelijk zullen pijnigen, en in zich eene pijn gevoelt, die niet kan verzacht worden? De verdoemde zal gedurig in woede en wanhoop zijn, blootgesteld aan al de slagen der goddelijke regtvaardigheid, zonder er ooit eenen slag van te kunnen afwenden.
O God! een steen wordt uitgehold door waterdruppel en, wat zullen dan op het hart van den verdoemde niet te weeg brengen die eeuwige pijnen, welke bereid zijn om de beleedigingen van den Schepper te wreken (Job xx, 23)? Hun verstand zal met dikkere duisternis vervuld djn dan die
193
hunner gevangenis; en van alles wat zij geweten hebben, zullen zij zich slechts herinneren, hetgeen hen kan bedroeven. Eeu vermaarde leeraar van Parijs verscheen eens aan een bisschop, en zeide hem, dat hij in de hel niets anders wist, dan dat hij verdoemd was en dat hij nooit het eeuwig geluk zou genieten. De wil zal in zijne boosheid verhard zijn, zonder ooit, gedurende de gansche eeuwigheid, een oogenblik naar het goed gekeerd te zijn. Wat meer is, hij zal op zekere wijze zonden op zonden stapelen en zoo veel hij van God veracht is, zoo veel zal hij ook tegen hem opstaan door zijn haat en zijn hoogmoed. Aldus zal zijn ongeluk eeuwig zijn; want, gelijk de H. Bernardus bemerkt, hij zal altijd ofwel vermaken of wel wraak wenschen, en zijnen wensch niet kunnende voldoen, zal hij eeuwig de regtvaardigheid en de straf haten, zonder zijne pijnen te zien eindigen. Indien die wil zich onder de hand Gods kon ver-ooimoedigen , en die hand kussen, welke hem met zoo vele regtvaardigheid slaat, dit zou zijne pijnen verzachten, gelijk dit de pijnen verzacht der zielen, die in het vagevuur lijden. Maar de woede dezer verhardheid vermeerdert altijd, en even als
13
194
het afschuwelijk dier, dat onder de slagen zijne woede verdubbelt en zijn venijn uitbraakt, zoo ook staat de verdoemde tegen het goddelijk besluit op, doch altoos te vergeefs; hij wil zich aan de straf ontrukken zonder over zijne misdaad berouw te hebben : en daar al de driften dolzinnig en toomeloos zijn, vereenigen zij zich met de ziel, om een nieuwen strijd te leveren, en altijd worden zij in hun ongeluk teiug ge-stooten (H. Beb.naudtjs).
Hoe groot zal de wanhoop dier ongelukkige schepselen niet zijn, die hunne verlangens immer van de hand zullen hooien wijzen; aan wie God, na zoo vele pijnigingen, zelfs geen druppel water zal toestaan! Ziedaar werwaarts die bedriegelijke hoop der zondaars leidt, die vermetelheid van altijd kwaad te doen, van altijd zijne bekeering uit te stellen, van tot den dood toe te zondigen en vervolgens de eeuwige zaligheid tot belooning te willen hebben! Men brenait den Zaligmaker gedurig nieuwe wonden toe, en men verwacht van hem barmhartigheid, als of hij ongevoelig was. Mijn zoon, zaai het kwaad niet m de voren der onyeregtigheid, opdat gij er geen zevenvoudigen oogst van opdoet (1'jCCLI. mi , 3).
195
Dezen raad quot;eeft u de goddelijke barmhartigheid. Zaai de zonden niet en gij zult ook geene straften inoogsten. Neem dit ter harte, terwijl het nog tijd is; de vermetelheid , waarmede men boosheid bij boosheid voegt, eindigt in eene oneindige wanhoop,
II.
De wanhoop beschouwd in betrekking met de zwaarte der straf.
De rijke vrek noemt met reden de hel eene plaats van pijniging, omdat zij het middelpunt is van alle pijnen (Luc. xvi, 28). Welnu, alle zaken hebben in haar middelpunt meer kracht dan overal elders, en hare eigenschappen bezitten daar hun grootsten graad van volmaaktheid. Zoo ook zullen de pijnen in de hel niet alleen ontelbaar zijn, maar ook eenig in haar soort; daar zullen geene pijnen verzacht noch verminderd worden, maar elke pijn zal er zonder eenige verligting of troost wezen, zoo als in den hemel de gelukzaligen met vreugd zullen vervuld worden zonder eenige droefheid. In de hel zal het goed zelf in kwaad veranderd zijn: het gezel-
196
schap, bij voorbeeld, dat gewoonlijk tot troost voor de ongelukkigen dient, zal er een zware last wezen; het licht, dat elders zoo schoon is, zal vreeselijker zijn dan de duisternis zelve; de wetenschap, die elders tot vermaak en verzet kan dienen, zal daar pijnlijker zijn dan de onwetendheid; zoodanig dat de dood, welke elders een zoo groot voorwerp van schrik is, in de hel hel eenige voorwerp zal zijn, naar hetwelk al de verdoemden 5 alhoewel te vergeefs, zullen verlangen.
In dit leven zijn de pijnen kort of zij zijn niet groot, omdat de natuur dezelve overwint of er onder bezwijkt. Maar in de hel gaat het geheel anders. Daar zullen de pijnen altijd dezelfde zijn, onverdragelijk ten opzigte der zwaarte, oneindig ten op-ziste van den duur. Het lijden zal door den tijd niet verzacht worden, en degenen die lijden, zullen door den tijd niet ophouden te leven. Wat meer ia, aangezien er geene rust is voor de schuldigen, die daar levend zijn, zoo zullen zij hunne ellende gevoelen, zonder er zich ooit van te kunnen bevrijden (Judith, xvi, 31). Dit is eene schuld, welke de zondaars moeten betalen aan de majesteit Gods, die zij beleedigd
197
hebben; dat zijn zij verschuldigd aan het Bloed van Jesus Christus, hetwelk zij onder de voeten vertreden hebben; aldus wil het de hemel, dien zij voor een boos vermaak hebben veracht. De goddelijke regtvaardigheid, die de herstelster is der goddelijke eer, wreekt aldus al het ongelijk, dat men haar aandoet, en zij laat zien, wat zij is (Ps. ix, 17); zoodat die ongelukkigen, welke God zoo slecht kenden , en die hem nooit zullen aanschouwen , hem kennen aan de zwaarte dei-slagen die hen treffen, en zij zien die als op eene gevoelige wijze, door de wonden hunner ziel. Gij moogt gelooven, lieve lezer, hetgeen ik u ga zeggen: indien .'iet lijden van een verdoemde ouder al de menschen, die op de aarde leven, verdeeld wierde, het deel dat aan iedereen zou te beurt vallen, zou genoegzaam zijn, om iemand den pijnlijksten dood te doen sterven, die ooit een mensch op aarde geleden heeft. Zie dus, hoe groot de wanhoop van eene verdoemde ziel zal wezen, die zulke schromelijke pijnen door hare eigene schuld en voor altijd zal moeten lijden.
Een zieke verdraagt naauwelijks en meest altijd met grooten tegenzin zijnen toestand,
198
die hem zoo ellendig schijnt; hij wendt en keert zich om op zijn bed, als hij daartoe noa; de magt heeft; hij maakt zich ongeduldig tegen degenen die hem dienen; hij vindt weinig of niets goed, van al hetgeen men aanwendt, om hem te vertroosten. En nogtans is zijn bed zacht; zijne vrienden staan hem bij eu trachten hem door de hartelijkste woorden moed in te spreken en hoop in te boezemen; de geneesheeren besteden al hunne kunst, om hem tot de gezondheid terug te brengen. Welnu, deze zieke lijdt slechts zeer weinige pijnen, en van tijd tot tijd brengt hem de slaap ten minste eenige oogenblikken rust; maar, wat zal het zijn, als dit ligchaam zich veroordeeld en iu het vuur begraven zai zien, te midden der duisternissen en van een afgrijselijken stank, in geheel zijn ligchaam en in zijne ziel alle soorten van pijnen lijdende (Job xx, 32)? lin die zal hij lijden te midden der vervloeking van zijne medegezellen, welke de verworpene op zijne beurt ook vervloeken zal; te midden der slagen en bespottingen van de duivelen, te midden van het gedurig geschrei en gekerm der verdoemden, die nooit eenigen troost, nooit eenige hoop zullen
199
genieten. Zal dit niet erger zijn dan duizend dooden tc sterven? Deze waarheid niet te gelooven, na zoo vele bewijzen, welke het geloof ons daarvan geeft, ware zeker eene groote dwaasheid. Maar het is eene nog veel grootere dwaasheid die te gelooven en altijd in doodzonde voort te leven; dat wil zeggen: zoo digt bij dien afgrond te leven als een doode bij het graf. Want een zondaar is in gevaar van eerder in de hel gestort dan een lijk in de aarde be-sraven tc worden. Onze boosheid moet wel groot zijn, aangezien zij God, die zoo goed is, genoodzaakt heeft eene plaats van zoo groote pijnen in te rigten, om zich vau den zondaar te doen gehoorzamen en beminnen; maar het is eene nog meer buitengewone zaak dat hij, niettegenstaande dat, van de zondaars nog niet bemind en gehoorzaamd wordt.
III.
De wanhoop beschouwd in betrekking tot de heerlijkheid.
De heerlijkheid der uitverkorenen in den hemel is de volmaking van de wanhoop der
300
verdoemden. T)c, rijke vrek hief de oor/en op, toen Mj in de hel brandde, en hij zag Abraham van verre, en Lazarus in deszelfs schoot (Luc, xvi, 23). Dit gezigt zal de pijnen dier ongelnkkigen vermeerderen; zij zullen de gelukzaligheid der heiligen bijna zoo veel haten als hunne eigene- ellenden. Inderdaad, alhoewel zij God niet zullen zien, zullen zij nogtans door hunne straf eene groote kennis hebben van het opperste goed en van het eeuwig geluk. Deze kennis zal duidelijker zijn in den laatsten dag des oordeels, wanneer zij de verheerlijkte mensch-heid van Jesus Christus zullen zien, die voor hen een voorwerp van schrik zal zijn. Door dit meesterstuk der hand Gods zullen zij beter de grootheid der goddelijke majesteit kennen, en het geluk, dat de uitverkorenen eeuwig zullen genieten (II. Thomas).
De afgunst, even als al de misdaden van den geest, zal in de verdoemden ook tot de uiterste buitensporigheid gebragt zijn, en zij zal als eenc hel wezen te midden dier ellendige harten (Hoogl.viii, 6), Al het geluk der heiligen zal zij voor hen in pijniging veranderen, en zal zij met woede doen wenschen, dezelve tot mede-
201
genootcn in hun lijden te hebben. Toen de joden zagen, dat de H. Stephanas hen verre overtrof in de kennis der heilige Schriften, voelden zij hun hart tegen hem verbitteren ; zij knarsetandden van woede tegen hem (Hand. vu, 54). Daaruit kunt gij zien, hoe groot de razernij der verdoemden zal zijn, uithoofde van de zegepraal der uitverkorenen. Indien de straf der hel niet ten uiterste groot was, zij zou ons als dusdanig niet zoo dikwijls in ds H. Schrift voorgesteld worden, om ons sen heilzamen schrik aan te jagen. De H. Joannes zegt, in zijne veropenbaring, dat de verdoemden dag en nacht zullen gepijnig'd worden in de tegenwoordigheid der HH. Engelen en van Jesus Christus hunnen regter (Openb. xiv, 10). De H. Paulus verzekert, dat degenen, die aan het Evangelie niet gelooven, de eeuwige straf hunner vermetelheid in de tegenwoordigheid van den almogenden God zullen dragen (II ïhess. i , 8. 9). Het is eene onloochenbare waarheid, dat de heiligen de straf fier verdoemden zullen zien in de Godheid, als in een spiegel; en dat de verdoemden in hun ongeluk de verheerlijking der Heiligen zullen kennen, gelijk een zieke de aangenaamheid der gezondheid kent, te
202
mitlden der smarten, waaronder hij gebukt gaat. Eene der wreedste pijnen, welke de verdoemden voor hunne misdaden zulleu lijden, zegt de profeet Isaias, is door hongei, droefheid en ellenden gekweld te zijn, terwijl de goede eene eeuwigheid van wellusten en vreugden genieten (Isaï. lxv , 12. 13. 14).
De verdoemden zullen niet alleen erkennen , dat de Heiligen zich eeuwig verheugen zullen, maar zij zullen ook zien, dat God zich over hunne pijnen met de Heiligen verheugt, wegens de heerlijkheid, die aan de goddelijke regtvaardigheid toekomt, in de veroordeeling der zondaars. O zeker zal dit eeno allerpijnlijkste wonde zijn in het hart dier ongelukkigen, veroordeeld om zulke wreede pijnen gedurende de eeuwigheid te lijden, en dit in de tegenwoordigheid van hun regter en hunne tegenkanters, die zij haten, en wier roem zij vermeerderen zullen, als veroordeeld tot een gedurig slagtofler, dat, ter eere van den Allerhoogste, altijd zal branden zonder ooit verteerd te worden. Het zal aldus zijn, indien ik verdoemd worde cn gij, die mijn geschrift leest, tot de zaligheid komt: mijne smarten zullen voor u een vermaak wezen , en ik zal woedend zijn om uw geluk. Integendeel, in-
303
dien ik zalig worde en gij verloren gaat, dan zal ik eeuwig met uwe ellende lagchen, niet omdat het uw ongeluk is, maar omdat het de verheerlijking is van God, die zich over zijne beleedigingen wreekt (I's. lvii, 11). Be wanhoop der verdoemden zal ongetwijfeld zeer groot zijn, omdat zij te raidden van zoo vele ellenden hoegenaamd geenen troost zullen bekomen. Maar hoe veel grooter nog zal hunne wanhoop zijn, als zij zien, dat zij door hun lijden het geluk hunner vijanden vermeerderen, van welke zij zoo veel afkeer hebben! Keizer Julianus, die door eene onzigtbare hand gekwetst was, nam met zijne hand het bloed uit zijne wonden en wierp het naar omhoog, den hemel lasterende en zeggende: Verzaad u, Nazarene.r; gij helt geiconnen. Hoe ijselijk zulleu de lasteringen, de verwensehingen, de haat tegen God en tegen de gelukzaligen wezen, die zich niet alleen tegen de verdoemden zullen verheffen, maar zich zelfs over hun ongeluk zullen verblijden! Indien een eenige persoon in elke eeuw in dien afgrond moest vallen en er voor altijd lijden te midden dier wanhopende menigte, een ieder van ons zou met schrik moeten getroffen worden, zoo groot is het ongeluk
304
van zicli te verdoemen. En helaas! niet één persoon alle eeuwen, maar zeer vele personen vallen dagelijks in de liel (Matth. vu, 13): en wij meenen gelukkig te zullen zijn, ofschoon wij in zonden blijven voortleven! Wij meenen zeker zalig te zullen worden, niettegenstaande wij een breeden weg bewandelen, die regtstreeks naar den afgrond leidt! O, hoe ongelukkig is de vader van een dier monsters, welke zich verdoemen! O, hoe ongelukkig is de moeder, die eenen dier ongelnkkigen in haren schoot gedragen heeft! O betreurenswaardige vereeniging, waarvan de vrucht een eeuwige vijand des Allerhoogsten is! Maar gij zijt nog ongelukkiger, nog ellendiger, nog meer te beklagen, gij die n liever aan de strengheid der eeuwige verdoemenis blootstelt dan er aan te gelooven.
Gehed tot onze beschermheiligen, om door hunne voorspraak de genade der zaligheid te verwerven.
O mijne heilige beschermers, welke ik onder al de andere heiligen gekozen heb, om het groote vertrouwen, dat ik in uwe voorspraak stel. Het is waar, dat gij nu niet meer te vreezen hebt, want gij zijt reeds in de haven. Maar uwe vurige liefde
205
maakt u bezorgd over mij, omdat gij de weinige voorzorg ziet, met welke ik mijne zaligheid bewerk. Uwe ongerustheid deswege is niet ongegrond, want gij hebt mij reeds zoo dikwijls schipbreuk zien lijden. En waar zou ik nu zijn, indien de hand des Heeren mij niet belet had in de golven te zinken? indien gij, die mijne zaligheid zoo zeer behartigt, voor mij geen tijd had verkregen, om boetvaardigheid te doen. Ik word door schrik bevangen, als ik daarop denk, en nogtans houd ik mij toch nog weinig met mijne zaligheid bezig. Wat moet gij daarvan denken, gij die den afgrond ziet, aan welken ik ben blootgesteld! Ik bedank u vurig voor de oogenblikken van dit leven die mij, door uwe gebeden, geschonken zijn, om berouw over mijne zonden te verwekken. Ik smeek u door die onuitsprekelijke goedheid van den Heer, die u tot zijne vrienden en erfgenamen van zijn Hijk gekozen heeft, laat u niet ontmoedigen uithoofde mijner boosheden, en overwint mijne verhardheid door de kracht van uwe gebeden. Verkrijgt mij vergiffenis van alle mijne zonden en de genade van te sterven, alvorens nog in dezelve te vallen. In deze hoop neem ik u tot getuigen van dien
20()
vrede met den Heer, waarin ik altijd wil blijven, belijdende voor u, dat ik mijne ondankbaarheid en de vermetelheid, waarmede ik hem vergramd heb, uit den grond mijns harten beween. Ik verklaar dat ik liever in het niet zoude wederkeeren, dan hem den smaad aan te doen van nog eens te zondigen. O gij, die de getuigen van mijn voornemen zijt, weest mijne beschermers, verkrijgt mij de sterkte om mijne vijanden, den duivel, de wereld en het vleesch, te overwinnen, en vervolgens eeuwig met u in den hemel te zegepralen. Amen.
ZEVENDE OVERWEGING.
VOOR DEN ZATÜKDAG.
Ue eeuwigheid der straffen.
De eeuwigheid, dor straffen is oneindig.
Indien de straffen der hel slechts zeer ligt waren, beschouwd dezelve als nog zeer zwaar wegens haren oneindigen duur. Welnu, zij zijn onverdragelijk door hare wreedheid, en tevens altijddurende. Wie kan zich verbeelden, hoe de smarten zullen vermeerderen door de gedachte, dat zij eeuwig zijn ! De pijn van een uur is een groot kwaad, de pijn van twee uren is een nog grooter kwaad; hetgeen honderd uren duurt, is honderdmaal grooter, enz. Hoe langer de
208
pijnen duren, hoe meer zij te vreezen zijn. Dus, die pijn, welke een oneindig getal uren, een oneindig getal dagen, een oneindig getal eeuwen duurt, is zeker een oneindig kwaad en boven ons begrip. Indien men aan de verdoemden voorstelde, om voor altijd de steek van den angel van eene bij in het oog te verdragen, of wel al de pijniging der hel te lijden gedurende zoo vele eeuwen als er sterren in het uitspansel zijn, hij zou ongetwijfeld dit laatste kiezen, omdat het toch eens een einde zou hebben, liever dan minder pijnen te lijden, die nooit zouden eindigen. Al wat van korten duur is, al wat niet altijd duurt, mag veracht worden, omdat het, bij de eeuwigheid vergeleken, als niets is. Hetgeen eindigt, kan dit iets groots zijn? vraagt de II. Hierony-mus! Hetgeen nooit eindigt, kan niet begrepen worden, en zeker moet men het vreezen, indien men niet krankzinnig is. En niettemin werpen de zondaars zich blindelings in de zonde en in de straf der zonde: De mond der boozen verslindt de loosheid.
Daar dit nu zoo is, laat ons eens trachten de eeuwigheid af te metsn, indien het mogelijk is; zeg tot u zeiven: indien ik levend te midden van het vuur moest blij-
209
ven, gedurende zoo vele duizende jaren, als er zandkorrels in. een zandlooper zijn, wanneer zou mijne pijn eindigen? De wereld bestaat al lang, maar hij bestaat toch nog geen zes duizend jaren; bijgevolg zouden er nog geen zes zandkorrels mogen afgeteld worden; en die zes zandkorrels minder, maken geene merkbare vermindering uit. Welnu, indien ik in doodzonde sterf, zal volgens de leer der godsdienst, na al die eeuwen geleden te hebben, nog niet het minste deel van mijne straf zijn afgekort, eu de eeuwigheid zal altijd nog geheel en al voor mij zijn. Laat ons nog verder gaan; verbeeld u eenen berg van zeer fijn zand, zoo hoog, dat hij tot aan den hemel raakt, en zeg: Indien ik levend en hopeloos in het vuur moest branden zoo vele duizende jaren, als er zandkorrels in dien berg zijn, wanneer zou mijne pijn eindigen? Welnu, indien ik in doodzonde sterf, zal ik, volgens de leer van het Geloof, na al die eeuwen geleden te hebben, nog niet het minste deel van mijne straf hebben afgeboet en de eeuwigheid zal voor mij nog niets verminderd zijn; veronderstel zelfs, hetwelk het verstand der menschen en misschien ook dat der Engelen overtreft, dat die hooge berg zoo menigmaal
210
eene dubbele grootte verkrijgt als er zandkorrels op den oever der zee zijn , bladeren aan de boomen, druppelen in het water, dat van het begin der wereld gevallen is en tot het einde der wereld toe nog vallen zal, enz.; welnu, het is zeker, volgens de verklaring der Kerk, dat wij, als wij in doodzonde sterven, zoo vele duizende eeuwen in het vuur zullen doorbrengen, zonder dat er ooit iets van onze straf zal gekort zijn! O eeuwigheid! o eeuwigheid! — ï)e zondaars hebben of wel geen geloof; • of wel geen redelijk verstand! Kunt gij loochenen dat degene, die in zonde leeft, zich niet aan het gevaar blootstelt van in dien afgrond te vallen, waar men nooit uitkomt? Zijt gij christen, dan kunt gij het niet loochenen ; en gij kunt ook met waarheid zeggen, dat, als gij aldus leeft, gij er slechts éénen stap van verwijderd zijt, ja dat gij er zelfs reeds met een voet instaat (1 Eeg. xx, 3). Inderdaad, de dood kan alle oogen- j blikken komen, gij kunt er dus ook alle oogenblikken invallen. Zich blootstellen aan een zeker gevaar van duizend jaren in het vuur te moeten branden voor het vermaak van een oogenblik, dit ware zeker eene dwaasheid. De dwaasheid zou nog grooter
211
zijn, indien men sich blootstelde, om er tienduizend jaren te moeten blijven. Maar zich in gevaar stellen , om daar eeuwig te branden, dat ware de overmaat der dwaasheid tot haar uiterste punt gedreven. Gij zegt: met aandachtig op de eeuwigheid te denken, zou men het verstand verliezen; gij bedriegt u, met er naauwlettend aan te denken zal men het gezond verstand, hetwelk wij sedert lang door losbandigheid verloren hadden, terug verkrijgen.
II.
De eeuwigheid der straffen is onveranderlijk.
Indien deze opvolging van eeuwen zonder einde door eenige verandering cenige verligting in de hel kon hebben, zij zou misschien verdragelijker zijn. Maar zij zal onverdragelijk zijn door dit alleen, dat de pijnen altijd dezelfde zullen wezen. Het manna had alle soorten van smaak, en uogtans werd het smakeloos voor de Hebreeuwen in de woestijn, omdat het altijd hetzelfde was (Num. xi, 6): men ziet niet dan manna, zeiden zij ; volgens de uitleg-
212
gers geschiedde dit het tweede jaar van hunne reis. Maar hoe groot zou die walg geweest zijn gedurende veertig jaren, gedurende eene eeuw! Ongelukkige zondaars! — Eene ongelukkige eeuwigheid wacht u. Moest gij altijd aan eene tafel zitten, waar men immer dezelfde spijs opdiende, dit zou u doodelijk vervelen. Welnu, hoe groot zal uwe wanhoop zijn, itidien eene eeuwigheid van pijnen, die altijd dezelfde zullen zijn, uw aandeel zal wezen. Gij, die geene onderrigting kunt verdragen, indien zij altijd dezelfde is ; ja zelfs niet een blijgeestig schouwspel, dat geene tusscheupoozen heeft, hoe zult gij u in die eeuwige pijnen bevinden , zonder verligting, zonder verzachting? Degenen die onder de hitte luchtstreek der middaglijn wonen, moeten over dag eene felle hitte uitstaan, maar zij worden door de koelheid van den nacht verkwikt. Een zieke, die een weinig kan slapen, vergeet ten minste gedurende den slaap zijn lijden, en er is geene wonde van de ziel of van het ligchaam die, met den tijd, niet eenige verzachting bekomt. Maar voor de verdoemden is al deze hoop ijdel; zij zullen ouder de slagen der goddelijke wraak zuchten, en noch nacht, noch slaap, 'noch
213
tijd, zal hunne smarten verzachten. Indien die ongelukkigen zich ten minste konden bedriegen en zich voorstellen, dat zij eens verlost zullen worden; maar neen; zij kunnen zich niet bedriegen, omdat God wil dat zij altijd het vonnis hunner veroordeeling voor oogen hebben, zonder het zelfs een enkel oogen-blik uit het geheugen te verliezen. (Dan. xii , 2). Bijgevolg, indien een uur lang schijnt aan dengene die lijdt, hoe lang zullen aan die ongelukkigen hunne pijnigingen toeschijnen, gedurende den loop der eindelooze eeuwen! Deze ongelukkigen zullen niet alleen gedurende de gansche eeuwigheid lijden, maar zij zullen de eeuwigheid zeive lijden, omdat zij altijd voor hunnen geest zal tegenwoordig zijn. De eeuwigheid zal elk oogenblik met al haar gewigt op hen drukken, even als een bronzen bol geheel en al op de oppervlakte drukt, welke hij slechts in een punt aanraakt. Het is waar, dat de vrees der straf dikwijls meer schrik aanbrengt dan de straf zelve, en men moet bekennen, dat de eeuwigheid niet alleen op elk oogenblik den verdoemde zal drukken, maar dat elk oogenblik voor den verdoemde in gedurige eeuwigheden zal veranderd worden. (Dan. xii, 3). Inderdaad, daar het
214
kwaad onvermijdelijk is en de verwachting zeker, daar moet eene vrees, veel wreeder dan een beul, het kwaad voorafgaan en verzwaren. Schrik doet u beven, terwijl gij dit leest, en gij hebt geen afkeer van de zonde! Is dit zoo, dan vreest gij een geschilderden afgrond te zien, en gij vreest niet u zeiven in een wezenlijken afgrond te werpen.
III.
De eeuwigheid der straffen is regt-vaardig.
Overweeg dat de menschen, naar hun verstand, verwonderd schijnen, dat God eene eeuwige straf geeft voor eene zonde, die maar tijdelijk is. Hun geest kan deze strengheid niet begrijpen, omdat zij niet in overeenkomst is met zijne medelijdende goedheid, noch met zijne regtvaardigheid, die niet buiten de maat straft. Maar de verwondering der wereldlingen moet ons niet vreemd voorkomen, want zij spruit voort uit hunne onwetendheid betrekkelijk geestelijke zaken. (I Cor. ii, 14). Als de zondaars de boosheid der zonde goed begrepen,
■215
hunne verwondering zou aanstonds voor eene andere veel grootere verwondering plaats maken. Zij zijn nu verwonderd, dat God eene eeuwige hel geschapen heeft voor eenige overtreding zijner geboden; maar dan zouden zij verwonderd zijn, dat hij niet meer dan eene hel geschapen heeft voor elke overtreding, en die duizendmaal grootere straffen bevatte. De H. Augustinus begreep zeer wel deze waarheid; want hij zegt, dat het ongeluk der verdoemden eeuwig is, omdat het met hunne boosheid in evenredigheid staat. Bedenk dat elke doodzonde eene stilzwijgende of uitdrukkelijke verachting is van den goddelijken wil, en eene beleedi-ging van God. De beleediging is des te srooter om twee redenen : uithoofde der majesteit van dengeen die beleedigd is, en der nietigheid van dengeen, die beleedigt. Welnu, detenajesteit des Heeren is oneindig, en on® nietigheid is ook oneindig; daaruit volgt dat de beleediging, die wij hem aandoen, als oneindig is, en dat zij eene verfoeijelijkere boosheid is dan oneindige beleedigingen aan oneindige schepsels aangedaan. Bijgevolg, daar de straf gelijk moet zijn aan de misdaad, om de aangedane beleediging te herstellen, ïoo moet zij
316
ook oneindig zijn. Doch daar zij niet oneindig kan zijn in de zwaarte, aangezien dit boven do krachten van het schepsel is, zoo moet zij oneindig zijn in den duur en bijgevolg eeuwig wezen. Men zal deze waarheid beter begrijpen als men bedenkt, dat de boosheid van eene zonde zoo groot is, dat zij door al de goede werken der schepselen niet kon uitgewischt worden, en dat Gods Zoon zijn bloed moest vergieten, om ze op eene behoorlijke wijze uit te wisschen. Welnu, dit kwaad, dat niet kan vergoed worden door goede werken, welke de men-schen in hun leven gedaan hebben, verdient zeker eene straf, di? langer duurt dan al de tijden , dat wil zeggen, eene eeuwige straf. Het zijn slechts de dwazen, die den Heer kunnen verachten, en indien de straf voor degenen, die hem beleedigen, een einde moest hebben, men zou met den regter en zijn vonnis kunnen lagchen, aangezien wat niet eeuwig is, niets is. Inderdaad, hetgeen niets zal zijn gedurende eene eeuwigheid, kan van nu af beschouwd worden als niets zijnde. Aldus spreekt hij, die door Gods goedheid verstaat, niet eene achteloosheid ton opzigte van het kwaad, zoo als de zondaars zich dwaas inbeelden, maar eene hei-
317
ligheid tegenstrijdig met de zonde, die voor de zonde een grooten haat heeft, en die zich v«rpligt ziet den zondaar dien haat te doen gevoelen, met hem eene straf op te leggen in evenredigheid zijner zonde, te weten, eene eeuwige straf. Aldus ook spreekt degeen, die zich van de goddelijke weegschaal bedient, welke niet kan bedriegen, en geenzins van de bedriegelijke weegschaal van eene bedrogene wereld, die zoekt te bedriegen. Gij ziet, lieve lezer, hoe een groot kwaad de doodzonde is. aangezien zij als in haar eigen zeiven eene eeuwigheid van ellende besluit. Kondet gij met den geest in dien afgrond van diepe boosheid dalen, gij zoudt daar zien wat de oorzaak van het eeuwig vuur is, van het eeuwig ongeluk, van eene gevangenis zonder einde, van een stank die nooit zal ophouden, van een leedwezen, dat geene palen heeft, van de eeuwige wanhoop over het verliezen van het opperste goed. Al wat eene zonde bevat, al had die slechts een oogenblik geduurd, is als het ei eener slang, hetwelk, ofschoon klein, vele vergiftige kruipdieren behelst, en dus meer dan één dood. Wat er ook van zij, ziedaar de hel; of, om beter te spreken, niets van dit alles is de hel. De hel is een kwaad, oneindig boven
218
alles wat men kau zeggen en denken. Dit kwaad zal zoo menigmaal verdubbelen, als de ziel doodzonden met haar in dit land van ellenden en duisternis zal brengen (Job x, 22).
Hebt gij ooit ernstig op die waarheden nagedacht (matth. xiii, 51)?
Indien gij daarop gedacht hebt, hoe is het dan mogelijk, dat gij altijd het getal uwer zonden vermeerdert door een vermaak van een oogenblik ? Waarom stelt gij u in gevaar, om in dien afgrond te vallen, terwijl gij weet dat gij hem niet zult ontkomen, indien God zelf, dien gij beleedigt, u niet ter hulpe komt!
Maar gij hebt op die waarheden niet ernstig nagedacht. Gij hebt ze in haast overloopen en niet begrepen. Indien gij er nog niet ernstig op nagedacht hebt, wat doet gij dan? Hoe kunt gij slapen, daar gij elk oogenblik met eene onherstelbare schipbreuk wordt bedreigd (JoNiE I, 6)? O ! gij zoudt elk oogenblik moeten sidderen!
Verlies dus geen moed, bid den Heer, dat hij u van de hel verlosse, begeef u tot den regterstoel der boetvaardigheid, vlugt de slechte gezelschappen en de gelegenheden der zonde ; ontvang dikwijls de HH. Sacramenten, doe boetvaardige werken,
219
verlaat zelfs, is het noodig, de wereld, om uwe ziel zalig te maken. Men kan niet genoeg op zijne hoede zijn, om eene gelukzalige eeuwigheid te verwerven (H. Ber-naedcs).
Gebed tot de allerheiligste Maagd, om door
hare voorspraak de zaligheid te bekomen.
O Moeder van barmhartigheid, niet een schepsel is zoo volmaakt als gij, niet een schepsel is zoo goedertieren. Gij zult de liefde en het medelijden van uwen godde-lijken Zoon navolgen, als gij mij helpt in mijne diepe ellenden, en mij verlost uit den afgrond mijner zonden en van de verdoemenis , die zij zoo regtvaardig verdienen. Ik weet dat gij een groot belang stelt in de verheerlijking van uwen Zoon, dat gij wenscht dat al de zielen, welke hij met zijn bloed heeft gekocht, zalig worden. Daarom neem ik met vertrouwen mijne toevlugt tot u, overtuigd dat gij uwe voorspraak niet zidt weigeren aan dengene, voor wien onze Heer Jesus Christus zijn leven ten beste heeft gegeven. Welk een ongeluk, indien ik veroordeeld werd, om eeuwig te branden, om nooit het aanschijn Gods te
220
zien, om hem gedurende de gansche eeuwigheid voor vijand te hebben! Neen, dit zal niet geschieden. O mijne beschermster, verlos mij van den eeuwigen dood. O mijne koningin, maak toch dat mij geen vonnis treffe, hetwelk mij van schrik doet sidderen. Dat men mij niets geve, ik verdien niets: maar dat door uwe voorspraak, door de verdiensten van mijn Zaligmaker, door zijne wonden en zijn dood mij alles vergund worde. Hij heeft u aan den voet van zijn kruis gelaten, opdat gij onze voorspreekster en onze moeder zoudt wezen. Sta mij toe, dat ik aldus tot u spreke, volbreng uwe zending, toon dat gij onze moeder zijt, gebruik uwe stem ten mijnen gunste, en dit is mij genoeg. Neem mij onder uwe bescherming, en ik zal in veiligheid zijn. Verkrijg mij de genade, om nooit doode-lijk te zondigen, en mijnen Schepper en Verlosser getrouw tot het einde mijns levens te dienen, opdat ik eens met u en alle heiligen zijne tegenwoordigheid eeuwig in den hemel geniete. Amen.
EEKSTE DEEL.
Overdenkingen over den dood.
Bladz.
Voorrede.............
I. Denk dikwijls aan ilen dood ... 15
III. Gij weet niet wanneer gij zult sterven. 2G
IV. quot;Wees altijd bereid om te sterven. . 32 V. De dood zij uwe leerschool. . . . 3S
VI. Stel de kunst om zalig te sterven boven
VII. Leer zalig sterven, omdat gij maar
eens sterft............
VIII. Zulk oen leven, zulk een dood. . . 55
X. De dood is liet einde van den tijd
en het begin van uwe eeuwigheid. . 64
XI. De dood van den zondaar. , . . 71
XII. De dood van den regtvaardige. . . 73
TWEEDE DEEL.
Middelen om een goeden dood te bekomen.
IF. Doe het goede, oefen de deugd. , 94 Hl. Verdraag de ziekte met onderwerping, ino
222
Bladï.
IV. Ontvang tijdig de laatste HH. Sakra-
................ • 103
V. Neem gaarne den dood van de hand
Gods ............ ' / Ino
VI. Voorteekenen van een goeden dood. 109
VII. De christelijke liefdadigheid. — Eerste voorteeken van een goeden dood. 110 VIII. De ootmoedigheid. — Tweede voorteeken van een goeden dood. . .115
IX. De verduldigheid in den tegenspoed.— Derde voortoeken van eon goeden dood..........' quot; '
X. Eene bijzondere en kinderlijke ver-eoring der Moeder Gods. — Vierde voorteeken van een goeden dood. . 120
XI. Het testament van een christen, hetwelk men dikwijls in het jaar, in gezondheid of ziekte, met grooto vrucht kan lezen en overwegen.....I22
Litanie van den goeden dood......128
DERDE DEEL.
Overwegingen over de hel voor eiken dag der weck.
Eerste overweging. — Voor den zondag. De hel is eene gevangenis.
I. Deze gevangenis is zeer naf.uw. , . 135 II. De duisternis dezer gevangenis. . .137 III. Do stank dezer gevangenis . . . .139 Gebed tot den eeuwigen Vader om uit de hel bevrijd te blijven.......141
223
Bladz.
Tweede overweging. — Voor den maandag. — Hel
vuur der hel. I. De hoedanigheid van het vuur der hel. 144
II. De uitgestrektheid van het vuur der hel. 146 III. De werking van het vuur der hel. . 149 Gebed tot het eeuwig Woord, opdat het
ons van de hol bevrijde.......'51
Derde overweging.— Foor den dingsdag,
I. Het gezelschap der verdoemden in
de hel...........
II. Het gezelschap der duivelen in de hel. 157
III. Het gezelschap der medepligtigeu in
Gebed tot den Heiligen Geest, om de eeuwige verdoemenis te ontkomen. . . .163
Vierde overweging. — Voor den woensdag.
I. De straf der berooving......165
II, De straf der berooving is een zeer
III. De straf der berooving is door de
Gebéd tot onzen Heer Jcsus Christus, om de zaligheid te bekomen......1^4
Vijlde overweging. — T oor den donderdag. — De ivorm van het geweten. I. Do herinnering der verledene vermaken...........lquot;*
II. Het leedwezen over de bedrevene zon
den............ISO
III. Het verzuimen der goede gelegenheden...........l84