VOLGENS
Missionaris tin a™ h. Prtnciscns van Salps VERTAALD DOOR
Misericordias Domini in aeternum
cantabo. (Ps. LXXXVIII.) De barmhartigheden des Heeren zal ik in eeuwigheid lofzingen.
Aanbevolen door
Zijne Eminentie den Kardinaal-Aartsbisschop van Lyon. Mgr. den Aartsbisschop van Chambéry. de Bisschoppen van Annecy. van Taren'aise. van Maurienne, van Hébron. van Au'un en van Anthédon , Coadjutor van Poitiers
's Bosch, Markt A 14, G. MOSMANS.
1880.
Ha aren 19 Septembris 1880.
•T. CÜYTEN, Lihr. Censor.
HOOFDSTUK H. HOOFDSTUK Hl. HOOFDSTUK IV. HOOFDSTUK V. |
Bladz. . . .......I—IV. Zich , over zijne fouten , niet verwonderen......1. Zich, op het gezicht zijner fouten, niet verontrusten . . . 13. Den moed, op het zien zijner fouten, niet laten zinken . . 30. TWEEDE DEEL. Zijne fouten benuttigen , om zich, door de kennis zijner laagheid , te vernederen . . 48. Zijne fouten benuttigen , om zijne verworpenheid te beminnen .........69. Zijne fouten benuttigen , om zijn vertrouwen op Gods barmhartigheid te vermeerderen . 85. Zijne fouten benuttigen , om zich in de volharding te versterken ........m. Zijne fouten benuttigen, om ijveriger te worden .... 123. |
Niet lang geleden verscheen in Frankrijk oen boekje, dat. hoe klein ook, in hoocje mate de aandacht trok, vooral van geestelijken en godvruchtige leeken. En met recht, want reeds zijn titel , waaraan de inhoud volkomen beantwoordt, is opmerkenswaardig en aantrekkelijk.
Geheel in den geest, en hoofdzakelijk uit de werken,— in het bijzonder, uit de l r ie ven — van zijn grooten en beminneljken vader, den H. Franciscus van Sales, leert de even vrome als geleerde P. Tit sot de Kunst, zijne fouten te benuttigen.
Geen wonder, dat zulk een keurig boekje met groote belangstelling werd ontvangen, en gretig gelezen. Geen wonder ook, dat het aanstonds, door de Katholieke organen, gunstig werd beoordeeld, en dringend aanbevolen.
Maar evenmin kan het ons bevreemden , dal de schrijver, vreezendc, zooals hij in de voorrede zegt, tide juistheid te hebben geschaad, ten bate der toegevendheid, en de rechtzinnigheid tehebben opgeofferd aan het verlangen, de gewetens te verlichten en te verruimen'', tot de uitgaaf niet durfde besluiten , voor hij de goedkeuring had verkregen van nonze Meesters in de leer, onze Rechters in het geloofquot; Hoogst welkom en ver eer end waren hem daat om-de geruststellende en bemoedigende verklaringen van twee Aartsbisschoppen en zes Bisschoppen, die hem van zijn arbeid, waaraan hij met zooveel moeite en zorg, met zooveel ijver en liefde had gewelkt, de heilrijkste vruchten beloofden.
VOOIiRKHK
Gaarne zouden we de vertaling geven dier schoone en lezenswaardige getuigenissen, welke alle — cn toch ieder op eigenaardige wijze — het hoekje prijzen, en er de verdiensten van in het licht stellen ; te meer, daar ze, met een kort woord des schrijvers, geheel de voorrede uitmaken.
Vrees voor te groote uitvoerigheid deed ons daarvan afzien, en den belangstellenden lezer naar hel oorspronkelijke verwijzen.
De eerste achter mogen ive, én om het groot gezag, én op uitdrukkelijk verlangen van den schrijver, hier niet onvermeld laten: het is de brief van den Kardinaal-Aartsbisschop van Lijon.
Lyon , 29 October 1878.
Zeer Beminde Pater !
Ik dank u voor uw godvruchtig en kostbaar geschenk. Maar ivcl zal ik mij wachten, u eene goedkeuring te zenden. De werken van den Heiligen Leeraar, uwen Vader, hebben in het algemeen eene goedkeuring verkregen , die elke andere overbodMj maakt; doch hel bijzondere doel van uw werkje kan ik niet genoeg toejuichen ; en onder de bloemen, waaraan de tuin van dezen groolen leidsman der zielen zoo oven-ijk is, hadt ge geene keuze kunnen doen, meer passend aan de dagelijksche behoeften van allen, die God oprecht willen beminnen en dienen; want in multis offendimus omnes, {Joan. III. 2) wij misdoen allen, in vele tlingen, en septies cadet Justus (Prov. XXIV. 16), de rechtvaardige zal zeven maat vallen. Leeren, uit onze zonden zeiven en uit onze gebreken nut te trekken, is dus een der tntste-kendste diensten, die ons kunnen bewezen worden.
Ontvang de betuiging mijner hartelijke genegenheid.
Aartsbisschop uan Lyon.
II
VOOR RK It!*
Aan de tweede, een weinig verbeterde en vermeerderde uitgaaf, laat de schrijver hel volgende voorafgaan :
Dial van getuigenissen, waaronder vele van hooggeplaatste personen , gaven ons de verzekering , dat het Hart van Jesus zich gewaardigd hoeft, onze gebeden te verhooren , en dezen nederigen arbeid vruchtbaar te maken.
Vat goed, hel Hei zich verwachten, hebben allereerst en voornamelijk godvruchtige zielen, of die op weg zijn, het te worden, daaruit getrokken. Hun diende het boek tot troost voor het verledene, lot aanmoediging voor het tegenwoordige, lot behoedmiddel en prikkel voor de toekomst. Bet hielp hen zich te bevestigen in de kalmte, de nederigheid en het vluchten van vrijwillige ongetrouwheden.
Zoo was zeker onze hoop ; maar deze reikte veel verder. .M'ij dachten, dat dit werk even nuttig moest zijn voor zondaars. Hel scheen ons onmogelijk, dat de schuldigste harten zelfs, niet zouden bewogen worden, en zich openen voor de gedachte, voor de hoop, wederom naast den vader des huisgezins hunne plaats in te nemen ; wanneer ze den H. t'ranciscus van Sales hun het vindingrijke der Goddelijke barmhartigheid, hoorden verkondigen, om hun de bekeering gemakkelijk le maken; — wanneer ze hem de medelijdende liefde, die den verloren zoon vervolgt, de vreugdevolle ontvangst en de buitengewone blijken van teederheid, die hem bij zijn terug* keer wachten, zagen blootleggen.
Gode zij dank, wij hebben reden, te gelooven, dat deze voonlitzichten verwezenlijkt zijn. Mocht die goede uitwerking steeds toenemen, en mogen de overwinningen der Eeuwige Barmhartigheid, welke ons boek ondernomen heeft te bezingen, zich vermenigvuldigen. Dit is de wensch, dien we nog eens aan de voeten van den goeden Meester neer leggen, Hem smeekende, door het Onbevlekte Hart van Maria, zijne genaden, op deze nieuwe uitgaaf te dooi nederdalen.quot;
Ill
VOORREr.E,
Geen andere wensch, geen andere hoop en hede heeft de vertaler. Mor/e deze plant, op onzen hodem even welig tieren en even rijke vruchten dragen voor' godminnende zielen, eti voor zondaren .als in haar vaderland. Hiermede vjordt vertaling en vertaler in de welwillende vergevensgezindheid der lezers en lezeressen dringend aanbevolen.
Op lint feest van Kruisverhe/finy.
1S80.
IV
EERSTE HOOFDSTUK.
Zich over zijne fouten niet verwonderen.
Eene eer is het, en tegelijk eene foltering voor den gevallen mensch, zich maar niet aan zijne ellende te kunnen gewennen. Als koningszoon, door de schuld zijner eerste ouders onterfd, en van zijne grootheid vervallen, bewaart hij nog immer, in het diepste zijns harten, het bewustzijn van zijn oorspron-kelijken adel, en van de onschuld, die zijn erfdeel moest uitmaken. Bij eiken val is het hem moeilijk, een kreet van verbazing, — als ware hem iets ongewoons overkomen, — te weerhouden.
Men zou denken aan Samson, van zijne kracht beroofd door de trouwelooze hand, die zijne haren had afgeschoren. »Opquot; ! nep men hem toe, »de Philistijnen zijn daar!quot; En hij richtte zich op, in de meening, nog als vroeger zijn vijanden te zullen verslaan, vergetende, dat zijne kracht van voorheen hem had begeven. 1)
Hoe edel de kiemen dezer innerlijke gesteldheid ook zijn, hare vruchten zijn te noodlottig, om ze niet te bestrijden. De moedeloosheid, — we zullen het weldra zien, — is de ondergang der zielen : maarzij maakt
l) Judic. XVI.
i
2
zich van deze niet meester, dan na zich vooraf een toegang tot haar te openen, door de verwondering, die den val volgt. Tegen dit gevaar nu, wil ons de H. Franciscus van Sales allereerst wapenen.
Op het voorbeeld der uitstekendste leeraars en meest verlichte geleerden, toonde de gelukzalige Bisschop altijd een buitengewoon medelijden met de menschelijke zwakheid. »0 menschelijke ellende!quot; riep hij herhaaldelijk uit; »0, hoe zijn we door «zwakheden omringd! En wat kunnen we, uit ons »zelven, anders dan vallen?' 1) Men gevoelt, in al zijne woorden en in al zijne geschriften, dat de hoogten der volmaaktheid, waartoe hij was opgeklommen, hem in staat hadden gesteld, een dieperen blik te slaan in de afgronden van ellende en zwakheid, door de erfzonde in ons gedolven. Daarmede hield hij in ruime mate rekening bij alle zielen, die hij bestuurde, en onophoudelijk herinnerde hij haar aan de droeve werkelijkheid van hun vervallen toestand ; »Gij leeft,1' zoo schreef hij aan eene dame, «gij leeft, zegt ge mij, met duizend onvol-»maaktheden. Dat is zoo. Goede Zuster, maar poogt »ge niet elk uur, ze in u te doen sterven ? Eene «zekere waarheid is het, dat, zoo lang we hier zijn, «met dit logge en vergankelijke lichaam omkleed, er «altijd in ons iets, ik weet niet wat, zal ontbreken.quot; 2)
«Gij klaagt,quot; zeide hij elders, «vanwaar uw leven «met zoovele onvolmaaktheden en gebreken doorwe-«ven is, niettegenstaande uw verlangen naar de vol-«maaktheid en zuivere liefde tot God. Ik antwoord,
1) Geest van den H. F. van Sales door Mgr. Camus. -17. XII.
2) Brief. 793.
3
•»dat het niet mogelijk is, ons geheel van ons zelven wte ontdoen, zoolang we hier beneden zijn. Wij araoeten steeds ons zeiven dragen, totdat God ons uin Zijn hemelrijk binnenleidt. En zoolang wij ons Dzelven dragen, drrgen wij weinig goeds . . . Daar ïhet een algeraeene regel is, dat niemand in dit »levon zoo heilig is, of hij is altijd nogaaneenige «onvolmaaktheid onderhevig.quot; 1)
Inderdaad, — gelijk het geloof ons leert, — blijven de slechte neigingen in ons, ten minste in kiem, tot den dood toe, en niemand kan zonder een bijzonder voorrecht, gelijk de Kerk dat erkent in de H. Maagd Maria, alle dagelijksche zonden, althans de onberadene, vermijden. Maar al te vaak vergeten wij, in de practijk, deze tweevoudige stelling, en het zal goed zijn, ze onzen bominnelijken Heilige, in zijne naïe /e en onnavolgbare taal, te hooren ontwikkelen ;
«Denken we toch niet , zoolang we op deze »wereld zijn, te kunnen leven zonder onvolmaaktsheden te begaan ; dat is onmogelijk, hetzij we «oversten of onderdanen zijn. Allen immers zijn »we menschen, en bijgevolg hebben we allen noo-»dig, deze waarheid quot;ast te gelooven, opdat we ons »niet zouden verwonderen, wanneer we ons allen »aan onvolmaaktheden onderhevig zien. Christus «heeft ons allen bevolen, dagelijks die woorden van »het »Onze Vaderquot; te bidden ; «Vergeef ons onze ««schulden, gelijk wij vergeven aan onze schulde-b«naren.quot; En op dit gebod is geene uitzondering, somdat we het allen moeten doen.quot;
«Wel kunnen we in ons de eigenliefde verster-
i) Preek op den eersten Zondag van de Vasten.
»ven, maar dooden . .. nooit. Zoo zal zij, van tijd tot quot;tijd en bij verschillende gelegenheden, in ons sprui-«ten doen opschieten, die bewijzen, dat zij, al is ïze ook bij den voet afgesneden, toch niet met den «wortel is uitgeroeid. Men moet zich hoegenaamd «niet verwonderen, wanneer men de eigenliefde nog «altijd in zich vindt; want die verlaat ons nimmer. »Zij slaapt soms als een vos; maar die zich dan «in eens op de kippen werpt; daarom moet zij «standvastig bewaakt worden, en, met geduld, zacht-»jes aan, moeten we ons tegen haar verdedigen. «Mocht ze ons somtijds hinderen, door ons te laten «herroepen, hetgeen ze ons deed zeggen, en afkeu-«ren, wat ze ons deed verrichten, wij zijn gene-«zenquot; 1) .. . . genezen, maar slechts voor zoolang «zich weer nieuwe zwakheden openbaren ; «want,quot; voegt er onze Heilige bij, 2) «wij zullen nooit «volkomen genezen zijn, voor we ons in het paradijs «bevinden, ' en gedurende dit leven, hoe goed onze wil ook zij, moeten we het dulden, eeno men-schen-, geene engelennatnur te hebben,quot; 3) en, volgens het woord van een uitmuntend asceet, besluiten, als geestelijk ongeneesbaren te leven. 4)
•1) Brief. 333.
2) Onderhoud. XX.
3) Brief. 428.
4) Ik heb het verlangen opgevat, om bij mjj in de afzondering eenige geestelijk armen te huisvesten, die. terwijl zij uit hunne onvolmaaktheden willen opstaan, er toch altijd door besmet blijven, en het te noemen : hospitaal der ongeneeshjken. Te Parijs is er een voor het lichaam, en het onze zal voor de ziel zijn. (M. de Bernières-Souvigny. Le Chretien intérie u'r. liv. 5. chap. XI).
5
De H. Franciscus van Sales trachtte de practisohe kennis hunner zwakheid, voornamelijk die zielen in te scherpen, die de paden der inwendige volmaaktheid eerst beginnen te bewandelen. Deze toch zijn, door de onbekendheid met zich zeiven, het meest vatbaar voor de verwondering na hare fouten, en voor de noodlottige gevolgen, die ze veroorzaakt. »Zich »te ontstellen en mismoedig te worden, wanneer Binen in zonde is gevallen,quot; zegt zeer schoon bovengenoemd schrijver »dat is zich zeiven niet ken-ïnen.quot; 1)
Hooi en we hoe fijn en lief onze gelukzalige Lee-raar dusdanige zielen berispt en onderwijst:
»Ge zijt nog, zegt ge mij, innig gevoelig voor Bbeleedigingen. Maar, Dierbare Dochter, waarop «heeft dat nóg betrekking? Hebt ge al veel, van »die soort vijanden, ten onder gebracht?quot; 2)
«Het is niet mogelijk, zoo spoedig meesteresse »te zijn van uwe ziel, dat gij ze aanstonds, volko-«men in uwe hand hebt. Stel u tevreden met, van «tijd tot tijd, eene kleine overwinning op den vij-«andigen hartstocht te behalen.quot; 3)
«Onze onvolmaaktheid zal ons vergezellen tot aan »het graf. Wij kunnen niet gaan, zonder den grond «te raken. Wij mogen er niet op blijven liggen, noch «ons rondwentelen ; maar men moet ook niet wil-»len vliegen ; want wij zijn jonge kiekens, die nog «geen vleugels hebben.quot; 4)
»De pijlen, waarvan de Psalmist spreekt (Ps. XC. 6),
1) M. de Bernières. t. a. p.
2) Brief aan eene jonge dochter. 847.
3) Brief aan eene dame.
4) Brief aan eene jonge dochter. 847.
6
)gt;die op den vollen dag vliegen, zijn de ijdele hoop «en verwachting, van weldra tot de heiligheid te «zullen geraken, welke zielen, die naar de volmaakt-»heid streven, in het begin hunner bekeering voe-»den; want men vindt er soms, die niets minder shopen, dan spoedig eene Moeder Theresia, een »If. Catharina van Sienna of van Genua te zijn. «Dat is goed; maar, zegt mij, hoeveel tijd neemt »gij, om tot dien graad van heiligheid te komen ? — oDrie maanden ; ten minste, als het kan. — Gij »zegt wel; als het kan; want anders zuudt ge u »wel kunnen vergissen.quot; l)
»De H. Paulus werd in een oogwenk volkomen «gezuiverd, zooals ook de H. Catharina van Genua, »de H. Pelagia en eenige anderen ; maar die wijze »van zuivering is geheel wonderbaar en buitenge-awoon in de orde der genade, gelijk de opwekking «van dooden in die der natuur ; daarom mogen we «daarop niet rekenen. De gewone zuivering, zoowel «de lichamelijke als de geestelijke, geschiedt slechts «zachtjes aan, door trapsgewijzen vooruitgang, met «moeite en langzaam. De engelen op de ladder van »Jacob hebben wel vleugelen, toch vliegen zeniet; «maar klimmen en dajen geregeld, van tree tot «tree. De ziel, die van de zonde tot een godvruch-21 tig leven opstaat, is gelijk aan het morgenlicht, «dat bij zijne opkomst, niet op eens, maar allengs-«kens, de duisternis verdrijft. De genezing, zegt «het spreekwoord, die langzaam geschiedt, is altijd smeer zeker. De ziekten van het h.irt, zoowel als quot;die van het lichaam, komen te paard en met de
1) Preek op den eersten Zondag van de Vasten.
7
«post; maar gaan te voet en langzaam weer weg. ' 1)
»Men moet dus geduld hebben, en niet meenen, «in één dag hersteld te zijn \an zoovele kwade egewoonten, als we ons, door de geringe zorg voor «onze geestelijke gezondheid, hebben eigen gesmaakt.quot; 2)
En de goede Heilige kwam steeds tot dit besluit : «dat, mogen er al door uwe zwakheid vele «tekortkomingen plaats hebben, ge u volstrekt niet «moet verwonderen.quot; 3)
Overigens, dat, zich verwonderen na den val, duldde hij van geene enkele ziel, hoe verre ze ook in ds volmaaktheid was gevorderd ; en hij richtte, tot zijne ijverigste religieuzen, de volgende vermaningen : «Is «het zulk een groot wonder, dat wij somwijlen «struikelen ?quot; 4)
«Het feest van Maria-Zuivering heeft geen octaaf. «Twee zaken moeten bij ons even vast staan ; de «eene; onkruid in onzen tuin te zien groeien ; en «de andere : den moed te hebben, om het te zien «uitroeien, en zeiven het uit te roeien ; want onze «eigenliefde zal niet sterven, zoolang wij leven,
»en zij is het, die dergelijke slechte vi uchten voort-
«brengt.quot; 5)
»Ik zag de tranen van de arme zuster N. en mij «dunkt, dat al onze kinderachtigheden nergens an-«ders vandaan komen, dan van dit gebrek: wij
1) Inleiding tot het godvruchtig leven. 1. V.
'2) Brief. 795.
3) Brief aan eene dame.
4) Onderhoud. III. Over de standvastigheid.
5) Onderhoud. IX. Over de zedigheid.
8
«vergeten den grondregel der heiligen, die ons lee-«ren, dat wij het er voor moeten houden, als be-sgonnen wij eiken dag onzen voortgang in de vol-amaaktheid. En beseften wij dit wel, we zouden «niet verwonderd zijn, ellende en datgene in ons ste vinden, wat dient uitgeroeid.quot; 1)
«Gij vraagt .... hoe ge het zoudt moeten aanleggen, om uwen geest zoodanig aan God te ver-jbinden, dat niets dien van Hem kan losmaken en «verwijderen. Daartoe zijn twee zaken noodig : ster-«ven en zalig zijn. «Want eerst dan zal er nimmer «scheiding zijn, en uw geest zal voor altijd met «God zijn verbonden en vereenigd.quot; 2)
Niets troostrijker dan deze wenken, voor zielen, die ernstig het plan hebben omhelsd, zonder eenige beperking, aan God te behagen, en aan Zijn dienst, door vertrouwelijker omgang, te zijn verbonden. Gaarne achten deze zich meer onverschoonbaar dan anderen, in de ongetrouwheden, die hun ontsnappen ; en het hervallen schijnt haar meer te moeten verbazen. Dit is niet het gevoelen der meesters in het geestelijke leven. «Dikwijls,quot; zegt P. Grou, «komt «het vallen, door den snellen loop, en door dat de «ijver, die ons vervoert, ons niet toelaat, zekere «omzichtigheid te gebruiken. Vreesachtige en be-«hoedzame zielen, die altijd willen zien, waar ze «den voet zetten, die zich elk oogenblik omkeeren, »ten einde misstappen te vermijden, die bang zijn, «zich vuil te maken, gaan niet zoo vlug vooruit, als «andere, en de dood overvalt haar bijna altijd, midden «in haar loopbaan. Niet zij, die de minste fouten
1) Brief aan de H. Chantal. 332.
2) Onderhoud. IX. Over de zedigheid.
9
le«- «begaan, zijn het heiligst; maar zij, die grooteren
be- »moed, meer edelmoedigheid, meer liefde hebben,
vol- »die grooter geweld tegen zich zeiven gebruiken,
den sdie niet bang zijn te struikelen, te vallen zelfs en
ons »wat morsig te v/orden, mits ze vooruitgaan.quot; 1)
De H. Joannes Chrysostomus zeide hetzelfde met
an- andere woorden: «Zoolang een soldaat maar inliet
er- «gevecht blijft, al wordt hij gewond, ja, al week
en nhij soms een weinig terug, toch is er niemand
er- »zoo hard, of zoo onbekend met den oorlog, om hem
oer «zulks, tot een groote misdaad, aan te rekenen. Zij
aet «alleen krijgen nooit wonden, die geen deelnemen yaan den strijd. Het meest worden zij getroffen,
en, «die zich, met woede, op den vijand werpen.quot; 2) ge Moeten de beschouwingen, in dit hoofdstuk vervat,
ist, zelfs op de doodzonde worden toegepast, en mag
in. men de zielen, die grootelijks schuldig zijn, aan-
an raden, zich niet tu verwonderen over de zonden ,
n ; die haai' van Gods liefde berooven ? Durft de H.
ir- Franciscus van Sales tot deze hetzelfde zeggen, als
in tot die edelmoedige harten, waarmede hij zich tot
ut nu toe bezig hield? Hooit: «Dierbare Theotimus,
de «zelfs de hemelen zijn verbaasd, hunne deuren sid-
re «deren op hunne hengsels, en de engelen des vredes
e- «zijn buiten zich zeiven van ontzetting, over de
ze «schromelijke ramp van het menschelijke hart, dat
n, «een zoo beminnelijk goed laat varen, om zich aan
n, «zulke jammerlijke dingen te hechten. Maar hebt
Is «ge nimmer het kleine wonder gezien, dat iedereen
n »kent, maar waarvan niet ieder de reden weet?
n «Wanneer men, in een goed gevuld vat, eene ope-
1) Manuel des ames inlérieures.
2) Ad. Tlieod. Laps. Lib. I. n0. 1.
10
«ning boort, zal er de wijn niet uitvloeien, tenzij »men het van boven lucht geeft; zoo gaat het niet smet vaten, waarin reeds eene leegte is ; wantnau-»welijks heeft men ze open gemaakt, of de wijn Bvloeit er uit. Zeker zijn onze zielen, in dit stof-«felijk leven, al zijn ze gevuld met de goddelijke «liefde, er toch nooit zoo vol van, of, doordebeko-»ring, kan die liefde eruit; maar daar boven in den «hernel,— wanneer de geneugten der schoonheid Gods «geheel ons verstand zullen innemen, en de wellust «Zijner goedheid geheel onzen wil zal verzadigen, «zoodanig, dat er niets in ons is, dat niet, door de «volheid Zijner liefde, wordt ingenomen, —dan zal geen «voorwerp, al dringt het door tot ons hart, daaruit «ooit een enkelen droppel van het kostbare vocht «dei1 goddelijke liefde kunnen trekken of doen vloeien; «en te denken, van boven lucht te geven, dat wil «zeggen, het verstand te misleiden of te overvallen, »dat zal niet meer mogelijk zijn ; want liet zal onsbeweeglijk vaststaan in de beschouwing der hoogste «waarheid.quot; 1)
Wij hebben het dus vernomen, een val in de zonde, en zelfs in zware zonde, kan alleen verwondering wekken in den hemel, de plaats, waar hij onmogelijk is. Hier beneden bestaat voor die verbazing niet meer grond, dan wanneer men, uit een open vat, de vloeistof ziet ontsnappen.
O, zeggen we het, in het voorbijgaan, hoe toegevend zou men jegens zijne broeders zijn, indien men deze gedachten wel overwoog. Hoe zou men zich het onbeschrijfelijk groote geduld eigen maken van Hem, die alvorens de Apostelen met de macht der 1) Verhandeling over ile liefde tot God. 40. I.
11
zondenvergeving te bekleeden, hun aanbeval, niet ■zevenmaal , maar zeventigmaal zevenmaal te vergeven !
Zonder twijfel mag deze vergevensgezindheid, — toegepast, zoowel op onze eigene fouten, als op die van anderen, — niet zoo ver gaan, dat men deze met een onverschillig oog beschouwt. Maar iets anders is het, er zich niet over te verwonderen, iets anders, ze niet te veifoeien en niet te verbeteren. De landman is niet verwonderd, als hij ziet, dat het onkruid zijnen akker schaadt; maar is hij daarom minder ijverig in het uit te roeien ? Ook is de H. Franciscus van Sales — na, in het algemeen, en zonder uitzondering voor groote zonden, te hebben gezegd; «Indien ge fouten mocht begaan, verwondert u «daarover niet,quot;l) — na te hebben doen opmerken, dat, «indien we goed wisten, wie we zijn, in plaats »van verbaasd over onzen val, wij eer nog ver-«wonderd moesten wezen, dat we staande kunnen «blijven,quot; — er spoedig op uit, ons te vermanen, «niet «te blijven liggen, noch ons i'ond te wentelenquot; daar, waar wij gevallen zijn; en haast hij zich, er bij te voegen : »Indien soms de hevigheid van den storm «onze maag een weinig ontstelt, en ons eene ge-«ringe duizeling verwekt, verwonderen wij ons niet; «maai- laten wij, zoo spoedig mogelijk, wederom «herademen, en ons opwekken, in het vervolg, beter «op te passen.quot;' 2)
«Verhef dan heel bedaard uw hart, indien hot •jmocht vallen ; terwijl ge u diep voor God vernedert, ;)wegens de kennis van uwe ellende, zonder u in
1) Brief. 740.
2) Brief van den Heilige aan zijne zuster. 701.
12
»liet minst te verwonderen over uwen val. Want «het is niets wonderbaars, dat het kranke krank,» «het zwakke zwak en het ellendige ellendig is. «Niettemin verfoei, uit al uw kracht, de beleediging, vdie God van u heeft ontvangen ; en sla wederom, Dinet voel moed en groot vertrouwen op Gods barm-»hartigheid, den weg der deugd in, dien ge hadt «verlaten.quot; 1)
Deze laatste tekst geeft duidelijk genoeg te kennen, welke allerheilzaamste zielsgesteldheid, na den val, de plaats der verwondering, moet innemen : het is do erkenning onzer laagheid, de eerste trap dei-nederigheid. Wijdloopig zullen we daarover spreken, in het tweede deel van dit werkje. Thans zullen we, nu het vaststaat, dat het zien onzer fouten ons niet moet verwonderen, aantoonen, dat dit zien ons nog minder moet verontrusten.
1) Inleiding tot het godvruchtig leven. 3. IX.
nk,«-is.
gt;m, TWEEDE HOOFDSTUK.
TO-
Zich, op het gezicht zgner fouten, niet verontrusten.
;n-
len -
jet
'e' sD e droefheid, d i e n a a r G o d i s, zegt
«de H. Paulus, bewerkt boetvaardigheid »t o t heil; m a a r d e d r o e f h e i d d e r w e-sreld bewerkt den dood. Droefheid dus kan «goed of kwaad wezen, al naar gelang de neigingen, «die ze in ons veroorzaakt. Het is waar, dat ze er «meer kwade dan goede voortbrengt. Slechts twee «goede brengt ze voort: barmhartigheid en boet-«vaardigheid ; terwijl er niet minder dan zes kwade «zijn, te weten: angst, luiheid, verontwaardiging, «ijverzucht, nijd en ongeduld; wat ds Wijze Man «deed zeggen : de droefheid doodt velen, «en geen nut is in haai1; immers, terwijl er «slechts twee goede stroomen aan de droefheid ont-«springen, brengt ze zes zeer kwade voort.quot; 1)
De duivel spant dan ook alle krachten in, om deze k wade droefheid te doen ontstaan ; en om er in te slagen, de ziel te ontmoedigen en tot wanhoop te brengen, beproeft hij eerst haar te verontrusten. Hier wederom kost het hem weinig moeite, voorwendsels in te blazen. — Moet men er zich niet
1) Inleiding tot hel godvruchtig leven. 4. XU.
14
over bedroeven, de opperste Majesteit beleedigd, de oneindige schoonheid gehoond, en het hart van den teedersten der vaderen gewond te hebben ? Ja, zeer zeker, zal de H. Franciscus van Sales antwoorden, men moet er zich over bedroeven ; maar met een waarachtig berouw, en niet met eene bittere droefheid, met spijt en verontwaardiging. Een waar berouw nu, gelijk elk gevoel, door den goeden Geest ingegeven, is kalm : non in commotione Do-minus. 1) Waar onrust en verwarring begint, maakt de goede droefheid plaats voor de kwade.
»De kwade droefheid,quot; hervat onze Heilige, ))ont-üstelt de ziel, brengt ze in onrust, verwekt onge-»regelde vrees, doet walgen van het gebed, drukt «en bezwaart de hersens, berooft de ziel van overleg. »van beslotenheid, van oordeel en moed, en verlamt »do krachten. In het kort; ze is gelijk aan een «harren winter, die geheel de schoonheid der aarde »wegmaait, en alle dieren doet verstijven ; want ze «berooft de ziel van elke zoetheid, en maakt haar »bijna lam en machteloos in al hare vermogens.quot; 2) lloevele zielen zullen niet, in deze verschijnselen, de verontrusting, waardoor ze zich, na den val, lieten vangen, en de verwoesting, die ze in haar aanrichtte, moeten erkennen ! Met ijver was men begonnen, en moedig op het voetspoor des Meesters, den weg van plicht, de hobbelige, steile paden van den Calvarieberg ingeslagen. Daar valt men, ... en terstond komt de verontrusting. Men staat evenwel op ; het berouw, de sacramenteele ontbinding hebben alles hersteld. — Het doet er niet toe. Men slaat zich
1) Reg. XIX. 11. Dp Heer is niet in de beroering.
2) Inleiding lot het godvruchtig leven. t. a. pl.
gade, men onderzoekt zich angstig, men telt de nauwelijks geheelde wonden, men peilt ze met afschuw, men verergert ze, door ze met spijt en ongeduld te willen verbinden, «daar niets onze gebre-))ken meer behoudt, dan de onrust en de haast, om «ze weg te nemen. ' 1) En intusschen wordt de tred steeds trager. Men loopt niet meer, nauwelijks gaat men, men sleept zich voort, ontevreden over zich zeiven en bijna over God, zonder vertrouwen in het gebed ; de sacramenten worden, met geene andere gesteldheid, dan die der vrees, ontvangen; totdat eene bijzondere omstandigheid, eene meer zorgvuldige biecht of eene afzondering, voor een oogenblik, aan deze ziel den eersten ijver teruggeeft. Maar blijft men onder den indruk der ongerustheid, dan zullen zeer spoedig, na deze herleving, nieuwe zonden, of eenvoudig de herinnering aan de begane fouten, de zwaarmoedigheid nog verdubbelen. Op de reuzenschrede zal nu andermaal de sukkelgang volgen, en God verhoede, dat men niet, ten slotte, door veelvuldige weifelingen en groote traagheid, in eene schier ongeneeslijke vadsigheid ver-valle.
Wat is het dan toch, arme zielen, dat uwe pogingen zoo verlamde? «Gij gingt goed vooruit: wie )'heeft u doen stilstaan?quot; 2) zoo zegt u de Apostel. De verontrusting, antwoordt de schrijver van Phi-lotea; »Hadt gij u, bij de eerste struikeling, niet «verontrust, maar zachtjes uw hart in uwe handen «genomen, ge zoudt de tweede vermeden hebben.quot;
En daarom is het, dat die goede Heilige zijne
1) Brief. 173.
i) Galat. V. 7.
10
raadgevingen vermenigvuldigt, om anderen te doen deelen in »den zoo gewenschten vrede'', welke, »als »de dierbaarste en trouwste hartevriend, hem nooit «verliet.quot; 1) Daarom is het, dat hij onophoudelijk de kalmte aanbeveelt: het geduld, allereerst met zich zeiven.
«Verontrusten we ons niet over onze onvolmaakt-sheden.'' 2) Neem u in acht voor overijling en onrust ; want er is niets, dat ons meer hindert op den weg der volmaaktheid. 3)
»Hoe komt het, dat vogels en andere dieren in »de netten verstrikt blijven, dan omdat ze, na er «te zijn in geraakt, spartelen en woelen, om er «spoedig uit te komen, en zoodoende zich des te
«meer verwarren en vast werken ?..... Zijn we
»in de strikken van eenige quot;onvolmaaktheden ge-'ivallen, we zullen er, door die onrust, niet uit ko-etnen ; integendeel, we zullen nog meer in de war «geraken. 4)
«Ik weet niet, of ik het u gezegd heb : wij moe-«ten geduld hebben met alle menschen, en wel al-«lereerst met ons zeiven, die, meer dan iemand «anders het is, ons zeiven tot last zijn, sedert wij «weten onderscheid te maken, tusschen den ouden «en den nieuwen Adam, tusschen den inwendigen «en den uitwendigen mensch o). — Met gelaten-«heid, moeten wij de vertraging onuer volmaaktheid
1) P. La Riviere. Leven van den Gelukzaligen Fran-ciscus van Sales.
2) Godvruchtig Leven. 1. V.
3) Brief aan cle H. Ghantal. 57.
4) Geestelijke werkjes.
5) Brief aan eene dame. 793.
17
«dulden, en blijhartig steeds alles doen, wat tot «onzen voortgang kan strekken.quot;!) »Laten we dan »met geduld onzen vooruitgang afwachten, en in »plaats van ons te ontrusten, dat we, in het ver-xiedene, daarvoor zoo weinig hebben gedaan, laten »we vlijtig zorgen, er, in de toekomst, meer voor »te doen.quot; 2)
«Verontrusten we ons niet, omdat we steeds no-«vices blijven in de beoefening der deugd: want «in het klooster van het godvruchtig leven beschouwt «zich een ieder steeds nieuweling, en geheel het le-»ven is er aan de beproeving gewijd ; terwijl er «geen duidelijker blijk bestaat, dat men niet alleen «novice is, maar verdiende, er met smaad te worden «uitgezet, dan wanneer men zich voor geprofest houdt «en als zoodanig aanstelt. Immers, voïgens de regels «van deze orde, maakt niet de plechtigheid, — maar »de vervulling der geloften de novices tot gepro-«festen. De geloften nu zijn nimmer vervuld, zooslang er nog iets tot hare onderhouding te ver-«richten blijft; en de verplichting, om God te dienen «en voortgang te maken in Zijne liefde, duurt voort, «tot aan den dood.
«Ja, zal mij iemand zeggen, maar als ik weet, «dat ik, door eigen schuld, achterlijk bleef op den «weg der deugd, hoe zou ik dan de droefheid en «ongerustheid daarover kunnen weerhouden ?quot;
«Ik zeide dit reeds in de Inleiding tot het God-«vruchtig Leven ; maar ik herhaal het gaarne, om-«dat het nooit genoeg gezegd kan worden : men «moet zich over zijne begane fouten bedroeven, met
i) Onderhoud X. Over de gehoorzaamheid;
'2) Verhandeling over de liefde tot God, 9. VIL
18
oeen krachtig, bedaard, standvastig, kalm, — niet met »een onstuimig, niet met een onrustig, niet met »een neerslachtig berouw.quot; 1)
Men ziet het, uit de voorgaande aanhalingen, — en men zal het nog beter zien uit de volgende, — de Heilige Leeraar beveelt de kalmte en het geduld met zich zeiven, niet alleen de rechtvaardige en onschuldige zielen ; maar ook, en wel voornamelijk haar aan, die het ongeluk hebben gehad, fouten te begaan.
«Gebeurt het u soms, dat ge u ongeduldig maakt, «verontrust u niet, maar herstel u spoedig weer in »de kalmte.quot; 2)
»Gij geeft al te veel acht op de vlagen uwer «eigenliefde, die zeker veelvuldig zijn, maar nim-))mer gevaarlijk zullen wezen, zoolang ge,—zonder »u te kwellen over hare lastigheid, noch te verswonderen over hare menigte, — bedaard bij u zelve «zegt ; Neen ! Ga eenvoudig vooruit, verlang niet »zoo sterk naar de zielerust, en gij zult die te «meer genieten.quot; 3)
«Heb geduld met een ieder, maar voornamelijk «met u zelve ; ik wil zeggen, dat ge u niet moet «verontrusten, over uwe gebreken, en steeds den «moed behouden, daaruit op te staan. Ik ben recht «blijde, dat gij alle dagen weer begint: er is geen «beter middel om het geestelijk leven wel te ein-«digen, dan het eiken dag weer te beginnen, en «te denken, nooit genoeg gedaan te hebben.quot; 4)
1) Verhandeling over de liefde tot God. 9. Vil.
2) Brief aan Mevr. de Cornülon, zijne zuster.
3) Brief aan eene overste der Visitatie. 756.
4) Brief aan eene dame. 185.
19
»Men kan zijn vleesch versterven, maai- niet zoo ge-«heel, dat er niet eenige opstand te bestrijden blijft. «Onze aandacht zal dikwerf worden afgeleid, door »verstrooiing en door andere zaken; maar moet »men zich daarom verontrusten, zich in de war «laten brengen, mismoedig worden ? Zeker niet.quot; 1).
«Wordt niet boos, en verwonder u niet, dat ge, »in uwe ziel, al die onvolmaaktheden nog ziet leven, «die ge mij hebt verhaald : neen, ik smeek het u ; «want al moet men ze verwerpen en verfoeien, orn «er zich van te beteren, men moet er zich niet «over bedroeven, met eene spijtige ; — maar met eene «moedige en bedaarde droefheid, die een bezonnen «en vast besluit tot beterschap voortbrengt.quot; 2)
«Moet men het kwaad vluchten, het moet rus-«tig geschieden, zonder verwarring; want anders «zouden we door de vlucht zelve kunnen vallen, en «den vijand gelegenheid kunnen geven, onstedoo-»den . . . Zelfs de boetvaardigheid moet in rust «geschieden. «Zie,quot; zeide de boeteling, «mijn «bitterste smart is in vredequot; 3). (Is. XXXVIII. 17).
«Niets dan de zonde moet ons mishagen en besdroeven ; en toch moet ten slotte, met dat leed-«wezen over de zonde, blijdschap en heilige troost «zijn verbonden.quot; 4)
«Hij, die slechts Gode toebehoort, is nooit droe-»vig, dan wanneer hij God heeft beleedigd ; en zijn? «droefheid daarover verkeert in eene diepe, maar
1) Brief aan eene jonge dochter. 811.
2) Brief aan de Presidente Brulart. 90.
3) Brief aan de Abdis van Puits-d'Orbe. 53.
4) Brief aan eene religieuze. 732.
20
ïkalmp, stille nederigheid en onderwerping; om «zich vervolgens, met een zoet en volmaakt ver-Btrouwen, in de armen der Goddelijke Goedheid te «stellen, zonder wrevel of spijt.quot; 1)
))In een woord: maak u niet toornig, often inin-»ste ontstel u niet, over de ontsteltenis, verbaas u «niet, over de verbazing, verontrust u niet, over de «verontrusting, door deze lastige driften veroorzaakt; »maar vat weder moed, en stel zachtkens uw hart in «de handen van onzen Heer 2)... Wring uw hart, «zooveel ge kunt, tot vrede met u zelve... hoo «ellendig ge ook moogt zijn.quot; 3)
«Telkens, wanneer ge uw hart gejaagd vindt, «pak het dan eenvoudig met de toppen der vin-»gers, en niet met do volle hand, dat is op eeno «ruwe manier .... Men moet geduld hebben met «zich zeiven, en zijn hart vleien, door het aan te «moedigen; en men moet het, wanneer het zeer is «opgezet, gelijk een paard in toom houden en met «vaste hand mennen, en niet volgens zijne nukken «laten loopen.quot; 4)
«Draag groote zorg, u niet te verontrusten, wan-«neer ge een of andere fout hebt begaan ; maar «verneder u spoedig voor God, en wel met eens «zachte en liefdevolle verootmoediging, die u voert «tot hot vertrouwen, van schielijk uwe toevlucht «te nemen tot Zijne Goedheid, en die u de verzeke-«ring- schenkt, dat Zij u, tot uwe verbetering zal
•I) Brief aan eene jonge dochter. 480,
2) Brief aan eene dame. 833.
3) Brief. 180.
4) Raadgevingen aan Zuster M. A. Fichet. Année sainte de la visitation, tome XI.
21
■helpen ... «Overkomt het u, in eenige fouten, welke «ook, te vallen, vraag dan stil en bedaard Onzen Heer «vergeving; en zeg Hem, dat ge er diep van over-«tuigdzijt, dat Hij u zeer bemint, en u vergiffenis zal '.jschenken. En dat alles op eene eenvoudige en «zachtaardige wijze.quot; •!)
Om deze zoo rampzalige verwarring nog krachtiger te bestrijden, legt zich de H. Franciscus van Sales er op toe, de gewone, om niet te zeggen de eenige, oorzaak daarvan aan te toonen : de eigenliefde, het ■zoeken van zich zei ven. De H. Theresia had het reeds gezegd : «In de ware nederigheid, — moge zich -»ile ziel ook voor slecht houden, en daarover be-«droefd zijn, — gaat deze droefheid niet gepaard met «verwarring en onrust, zij benevelt den geest niet, «cn veroorzaakt geen dorheid ; integendeel , zij «schenkt troost; dan is de ziel bedroefd, over het-•«geen God beleedigde, en van den anderen kant »verruimt ze zich, om op Zijne barmhartigheid, te «vertrouwen; zij heeft licht, om, over zich zelve, te ■«blozen, en God te prijzen. Die haar zoo lang heeft «verdragen. Maar in de valsche nederigheid, die «van den duivel komt, is geen licht vcor eenig «goed ; God schijnt alles in vuur en vlam te zetten. «Dat is een van de heillooste, fijnste en arglistigste «vonden des duivels, die ik ken.quot; 2)
En juist daarom is de verontrusting na de zonde oen zoo algemeene kwaal. «Zich te verootmoedigen Dover zijne ellende,quot; heeft een heilig priester gezegd, »is eene goede zaak, die slechts weinigen begrijpen;
1) Geestelijke raadgevingen aan Moeder C. A. Joly de la Roche.
2) Le\en, geschreven door haar zelve. Hoofdst. XXX.
22
»zich daarover te verontrusten en gram te worden, »kent een ieder, en is slecht ; dewijl in dat slag van «ongerustheid en spijt, de eigenliefde het grootste «aandeel heeft.quot; 1)
Onze beminnelijke Heilige gaat alle sluipwegen na van deze, zich onder het masker van nederigheid verbergende, eigenliefde. Die gejaagdheid der ziel, niet zoozeer om te genezen, als wel om te weten, dat raen genezen is ; diu heimelijke spijt, welke het geweten geen rust laat, en waarin men het, gemakkelijker vindt, het als onverbeterlijk op te geven ; die zwaarmoedigheid, waarin men vervalt ; die niet eindigende en uitsluitende beschouwing van zijne fouten en van zish zeiven ; die behoefte van te zuchten, nog meer voor de menschen dan voor God, met het heimelijk verlangen, beklaagd en gestreeld te worden: dat alles raakt de wijze Leeraar aan, en hij toont, dat, «al die vei bittering komt, op «bevel van zeker geestelijk vader, die eigenliefde «heet.quot; 2)
»Een van de goede oefeningen der zachtmoedig-«heid is die, waarvan we zeiven het voorwerp zijn ; — «door nimmer op ons zeiven en onze onvolmaaktsheden vertoornd te worden. Want, al eischt de «rede, dat, indien we fouten begaan, deze ons mis-«hagen en bedroeven , zoo moeten we ons toch «wachten, ei- een bittere, knorrige, verdrietige en «toornige spijt over te gevoelen. Hierin misdoen «grootelijks vele personen, die, wanneer ze in toorn «zijn ontstoken, zich boos maken, omdat ze boos «zijn geweest, knorrig worden, omdat ze knorrig
1) M. J. J. Allertiand.
2) Onderhoud. XIV.
23
»zijn geweest, en spijtig zijn over hunne spijtigheid ; »want, op die wijze, houden ze hun hart in de «gramschap ingezuurd ; en al schijnt het, dat de «tweede gramschap de eerste moet dooden; zoo «opent ze slechts de deur, en baant den weg, »om bij de eerste gelegenheid opnieuw in gram-»schap te ontsteken. Daarenboven leiden nog die »gramschap, wrevel en bitterheid tot hoovaardig-»heid, en hebben geene andere bron dan de eigen-«liefde, die ontsteld is en ongerust, omdat ze ons zoo «onvolmaakt ziet.' 1)
»Men mag zich niet, door spijt en onrust, in de «war laten brengen ; want de eigenliefde veroorzaakt «dusdanige verwarringen, daar we verdrietig zijn «over onze onvolmaaktheid ; niet zooïeer uit liefde «tot God, als wel uit liefde tot ons zeiven.quot; 2) — «Het doet ons zoogoed, over onze fouten te weenen : «dat voldoet aan de eigenliefde.quot; 3)
«Alleen de te groote zorg voor ons zeiven is het, «die ons de kalmte van den geest doet verliezen, «en ons in zulke grillige en wispelturige luimen «doet vallen. Want, zoodra we maar eenige tegen-«spraak ontmoeten, ja zelfs, wanneer we maar een «kleinen trek van onze onverstorvenheid ontwaren, sof wanneer we eene geringe fout, hoe nietig ook, «begaan, dan schijnt ons alles verloren.quot; 4)
«Onze groote kwaal is hierin gelegen, dat we «ons te hoog schatten. Vallen we in eene ot an-«dere zonde of onvolmaaktheid, terstond zijn we
1) Inleiding tol het godvruchtig leven. 3. IX.
2) Onderhoud. II. Over het vertrouwen.
3) Onderhoud. XIV. Over het eigen oordeel.
4) Onderhoud. III. Over de standvastigheid.
22
))zich daarover te verontrusten en gram te worden, »kent een ieder, en is slecht; dewijl in dat slag van «ongerustheid en spijt, de eigenliefde het grootste «aandeel heeft.quot; 1)
Onze beminnelijke Heilige gaat alle sluipwegen na van deze, zich onder het masker van nederigheid verbergende, eigenliefde. Die gejaagdheid der ziel, niet zoozeer om te genezen, als wel om te weten, dat raen genezen is ; die heimelijke spijt, welke het geweten geen rust laat, en waarin men het, gemakkelijker vindt, het als onverbeterlijk op te geven; die zwaarmoedigheid, waarin men vervalt ; die niet eindigende en uitsluitende beschouwing van zijne fouten en van zish zeiven ; die behoefte van te zuchten, nog meer voor de menschen dan voor God, met het heimelijk verlangen, beklaagd en gestreeld te worden: dat alles raakt de wijze Leeraar aan, en hij toont, dat, »al die verbittering komt, op »bevel van zeker geestelijk vader, die eigenliefde «heet.quot; 2)
»Een van de goede oefeningen der zachtmoedig-»heid is die, waarvan we zeiven het voorwerp zijn ; — »door nimmer op ons zeiven en onze onvolmaakt-«heden vertoornd te worden. Want, al eischt de «rede, dat, indien we fouten begaan, deze ons mis-«hagen en bedroeven , zoo moeten we ons toch «wachten, ei' een bittere, knorrige, verdrietige en «toornige spijt over te gevoelen. Hierin misdoen «grootelijks vele personen, die, wanneer ze in toorn azijn ontstoken, zich boos maken, omdat zo boos «zijn geweest, knorrig worden, omdat ze knorrig
1) M. J. J. Allernand.
2) Onderhoud. XIV.
23
ïzijn geweest, en spijtig zijn over hunne spijtigheid ; «want, op die wijze, houden ze hun hart in de «gramschap ingezuurd ; en al schijnt het, dat de stweede gramschap de eerste moet dooden; zoo «opent ze slechts de deur, en baant den weg, «om hij de eerste gelegenheid opnieuw in gram-«schap te ontsteken. Daarenboven leiden nog die »gramschap, wrevel en bitterheid tot hoovaardig-«heid, en hebben geene andere bron dan de eigen-Bliefde, die ontsteld is en ongerust, omdat ze ons zoo «onvolmaakt ziet.quot; 1)
«Men mag zich niet, door spijt en onrust, in de «war laten brengen ; want de eigenliefde veroorzaakt «dusdanige verwarringen, daar we verdrietig zijn «over onze onvolmaaktheid ; niet zooïeer uit liefde «tot God, als wel uit liefde tot ons zeiven.quot; 2) — «Het doet ons zoogoed, over onze fouten te weenen : «dat voldoet aan de eigenliefde.quot; 3)
«Alleen de te groote zorg voor ons zeiven is het, «die ons de kalmte van den geest doet verliezen, «en ons in zulke grillige en wispelturige luimen «doet vallen. Want, zoodra we maar eenige tegen-«spraak ontmoeten, ja zelfs, wanneer we maar een «kleinen trek van onze onverstorvenheid ontwaren, sof wanneer we eene geringe fout, hoe nietig ook, «begaan, dan schijnt ons alles verloren.quot; 4)
«Onze groote kwaal is hierin gelegen, dat we «ons te hoog schatten. Vallen we in eeno of an-«dere zonde of onvolmaaktheid, terstond zijn we
l) Inleiding tot het godvruchtig leven. 3. IX.
'2) Onderhoud. II. Over het vertrouwen.
3) Onderhoud. XIV. Over het eigen oordeel,
4) Onderhoud. III. Over de standvastigheid.
24
«verbaasd, verward, ongeduldig, omdat we meenden, ïgoed stevig en vast te staan ; en daarom, — nu we «zien, dat zulks volstrekt het geval niet is, nu weter »aarde liggen, —zijn we onthutst, knorrig en ontevre-))den ; omdat we ons, in ons zeiven, hebben vergist.quot; 1) «Draag wel zorg, u niet te verontrusten, als gij «eens hebt misgetast, noch u tot al te groote teer-»gevoeligheid te laten vervoeren; want dat alles »komt slechts van den hoogmoed.quot; 2)
Deze is de gedragslijn, welke onze Zalige stelt tegenover de vruchtelooze ontroering en bekommering, door de eigenliefde veroorzaakt. Hij schijnt partij te trekken voor het hart, dat gefaald heeft: zooveel medelijden gevoelt hij er voor; en in plaats van barsch bejegend, en nog meer in de war geholpen, zie, — hoe hij het wil behandeld hebben : «Pijnig mv hart niet, ik zeg zelfs niet dan, wanneer »het een weinig afweek; maar neem het weder «zachtkens in uw handen, en zet het weder op weg.quot; 3) «Allerdierbaarste Dochter, vallen we in fouten, «onderzoeken we dan terstond ons hart, en vragen «we het, of het niet steeds krachtig en volmaakt «het voornemen. God te dienen, vast houdt? En «ik hoop, dat het zal antwoorden, van ja ; en dat «het liever duizend dooden zou willen sterven, dan «dit voornemen op te geven. Vragen we het op-»nieuw: Waarom zijt ge dan nu gevallen? Waarom «zijt ge zoo laf geweest ? — Het zal antwoorden : «Ik werd verrast, ik weet niet hoe; maar nu ben «ik zoo bezwaard.quot;
1) Brief aan de Abdis van Puiis — d' Orbe. 53.
2) Geestelijke raadgevingen aan Moeder C. A.. Joly de la Roche. 3) Brief aan eene religieuze. 261.
25
«Helaas, Dierbare Dochter, ge moet het vergiffenis «schenken: niet uit ontrouw, maar uit zwakheid «blijft het in gebreke. Gij moet het dus zacht en ^bedaard trachten te verbeteren, en niet verbitteren «en nog meer verontrusten.quot; 1)
«Zet. uwe ziel tot kalmte, reeds in den vroegen «morgen ; draag groote zorg, den ganschen dag donr, «haar daartoe terug te roepen, en haar weder in «uwe hand te nemen. Wordt ge soms wrevelig; — «wees daarover noch beangst, noch hoegenaamd «bekommerd ; maar na het erkend te hebben, ver-«neder u zachtjes voor God, en tracht uwen geest «wederom in een kalmen staat terug te brengen. «Zeg tot uwe ziel; Nu, kom, wij hebben het ver-»bruid; laten we, heel bedaard, doorgaan en op «ons zeiven letten En telkens, wanneer gij valt, «al is het nog zoo dikwijls, moet ge eveneens te «werk gaan.quot; 2)
«Het misnoegen over onze gebreken moet dus «vreedzaam, bezadigd en vast zijn. Want evenals «een rechter veel beter de boosdoeners straft, in-«dien hij rechtspreekt, volgens de rede en met een «rustigen geest, dan wanneer hij het doet, met «gramschap en hartstocht; — dewijl hij, met harts-«tocht oordeelende, niet zoo de misdaden bestraft, »als ze het verdienen, maar volgens de stemming, «waarin hij zelf verkeert: — zoo ook zullen wij ons «zeiven beter kastijden, door een kalm en stand-«vastig berouw, dan door bittere, gejaagde, knor-«rige spijt; daar zulke verkropte gramstorigheid, »die uit drift voortspruit, zich niet regelt naar de
1) Brief aan eene dame, 800.
2) Brief aan eene dame. 151.
26
«zwaarte van het vergrijp, maar naar onze neigin-»gen.....quot;
«Geloof mij, Philothea, evenals de zachte en har-utelijke vermaningen van een vader, meer op het »kind tot verbetering vermogen, dan toorn en gram-«schap ; zoo is het ook met ons hart gelegen, wan-»neer het in een of andere fout is gevallen : in-»dien we dan door zachte en kalme vermaningen, het «berispen, meer medelijden met, — dan drift tegen «hetzelve betoonen, het tot verbetering aanmoedigen ; «dan zal het berouw, daarover opgevat, veel dieper «ingrijpen en beter doordringen, dan een toornig «en onstuimig leedwezen. Ik voor mij, gesteld , «dat ik een bijzonder groote neiging gevoelde, »om niet in de ondeugd van ijdelhekl te vallen, en «er desniettemin diep was in geraakt, — ik zou dan «mijn hart niet dus willen bestraffen : Zijt ge niet ïellendig en verachtelijk, dat ge na zoovele voor-«nemens, u tot ijdelheid hebt laten vervoeren? Gij «moest het besterven van schaamte ! Hef uw oogen «niet meer ten hemel, blind, onbeschaamd, verrader-«lijk schepsel, zoo ontrouw aan uw God!... en «zoo verder. Maar ik zou het liever redelijk en «op eene medelijdende manier terecht wijzen : Welnu, «arm hart, daar liggen we weer in den kuil, dien «we zoo goed zouden vermijden : komaan! laten «we er uit opstaan, om er nimmer weer in te ko-«men; roepen we Gods barmhartigheid in, en «vertrouwen we, dat die ons zal helpen, voortaan «standvastiger te zijn, en stellen we ons weer op «den weg der nederigheid. Moed gevat! Laten «we, in het vervolg, op onze hoede zijn ! God zal ons «helpen: wij zullen dapper zijn ! En ik zou, na die be-
27
srisping, een vast en flink besluit maken, niet «meer in die fout te vallen, en daartoe de passende nmiddelen aanwenden , zelfs den raad inwinnen »van mijn geestelijken leidsman.quot;
»Vindt echter iemand, dat zijn hart door zulk »eene zachte terechtwijzing, niet genoegzaam, zou «bewogen worden, dan mag hij vrij een verwijt of »een wat hardere en sterkere berisping gebruiken, »om zijne ziel tot eene diepe beschaming op te «wekken ; mits hij, — na zijn hart wat ruwer beknord »en boos gemaakt te hebben, — met eene verzachting «sluite ; en heel zijn spijt en toorn in een zoet en «heilig vertrouwen op God doe overgaan, naar het »voorbeeld van den grooten boeteling, die zijne be-»droefde ziel volgenderwijze opwekte; Waarom »z ij t g ij bedroefd, o z i e 1, e n waarom «verontrust g ij m ij ? Vertrouw op God, »w a n t ik z a I H e m nog 1 o v e n, H e ra, m ij n ))Z a 1 i g m a k e r e n m ij n Go d.quot; 1)
Overbodig is het, te doen opmerken, dat er in al deze raadgevingen, zoo liefdevol en veilig, geen enkel woord voorkomt, dat aanleiding kan geven , de ziel rustig in de zonde te doen insluimeren. En hoe ook slapen, met een slang in den boezem? Hoe vooral, als men zich zwaar schuldig gevoelt, niet te huiveren, bij de gedachte aan den dood, die in één oogwenk de wroeging en kastijding kan vereeuwigen ? Hoe zich niet, zoo haastig mogelijk, uit de armen losrukken van een vijand, die ons elk oogen-blik kan wegvoeren, naar een afgrond van rampen zonder eind ? En, ware men ook slechts met dage-lijksche zonden bezwaard, hoe zijne ziel niet ont-1) Ps. XLII. Godvruchtig Leven. 3. IX.
28
doen van vlekken, die God zoo zeer mishagen , en van een last, die allengs, over eene zoo noodlottige helling, tot de doodzonde leidt ?
Dan, juist, om ons het verzaken der zonde te vergemakkelijken, verbiedt de beminnelijke Leeraar, zich te verontrusten. Hij weet, dat. in verwarring en spijt niets goeds gedaan kan worden. Hij weet, als bekwaam geneesheer, dat, waar het eene moeilijke operatie geldt, men den zieke eer moet stree-len, dan barsch behandelen; en dat de behandeling-des te spoediger en zekerder zal slagen, naarmate ze rustiger geschiedt. Daarom is het, dat hij allereerst eene vaste kalmte vordert.
Overigens, wat hij anderen aanried, beoefende hij zelf, bij de onvolmaaktheden, die hem ontsnapten ; en wij kunnen dit hoofdstuk niet beter sluiten, dan niet eene aanhaling uit een zijner levensbeschrijvers en tijdgenooten. »Eens, dat ik het geluk had met ))hera over geestelijke zaken te spreken, zeide ik, »dat de dagelijksche zonden, hoe klein ook, ik weet quot;niet welke verwarring en onrust, in het hart, ver-»oorzaken ; maar nauwelijks had ik uitgesproken, of »hij antwoordde mij : »Met uw verlof, de dagelijk-»sche zonden moeten ons, noch in de war, noch in »onrust brengen, schoon zo ons wel moeten mis-«hagen. — Daar de onrust, zoo sprak hij, voortkomt »uit eigenliefde, die zich boos maakt, om de moeite, »die zij heeft bij de beoefening der deugd, en omdat »ze, steeds weer van voren af, moet beginnen; het smisnoegen daarentegen wordt ons ingegeven, door ''de hemelsche genade, die ons aan ons zeiven doet ''mishagen, omdat wij mishaagden aan het godde-»lijk welbehagen van onzen Schepper.quot;
29
))Zoo dacht hij over de droefheid, die men ovei ïzijne dagelijksche feilen, moet gevoelen ; zoo han-«delde hij, bij dergelijke gelegenheden. Hij vroeg «vergiffenis aan den liefdevollen Verlosser, in het volle «bewustzijn zijner tekortkomingen, zonder zich echter «voor het minst, te verbitteren of te vergrammen. sAntheus, in zijn strijd met Hercules, zooals de wij-«cen van Griekenland ons dat in hunne gedichten «voorstellen, stortte nooit ter aarde, of onmiddellijk «stond lui weer op, met vernieuwde en grooter «kracht. Niet anders ging het met dezen grootsmoedigen man, die onophoudelijk strijd voerde te-»gen zijne driften. Gebeurde het, dat hij een ver-«keerden stap deed, en viel; — moedig stond hij weer »op, en zette vreedzaam en gerust den ondernomen «stiijd voort, zonde.' op eenigerlei wijze verdriet te «krijgen of moede te worden.quot; 1)
1) P. La Rivière. Leven van den Gelukzalisen Fran-ciscus van Sales. 3. IX.
DERDE HOOFDSTUK.
Den moed, op bet zien zijner fouten, niet laten zinken.
Eens deed een godvreezend priester zijne retraite, onder de leiding van Pater Roothaan. Plotseling werd de beroemde Jezuïet, te midden van de geestelijke oefeningen, naar Rome geroepen, waar hij weldra tot Generaal der Sociëteit zou verkozen worden. Reeds had hij afscheid genomen van zijne broeders, en was al op weg; toen hij eensklaps terugkeerde, de kamer van den retraitant binnentrad, en zeide : ))Eerwaarde Heer, ik zou vergeten, »u een raad te geven, van het hoogste gewicht : »W a t ook gebeu re, verlies den moed »n i e t; — nooit o f n i m na e r !quot;
O gulden woord ! Tot hoevele zielen moest men het hem niet nazeggen ! De H. Chrysostomus herhaalde het onophoudelijk; »Weest niet zonder ver-»trou\ven ! Ik zal het u toeroepen, in al mijne re-»devoeringen, telkens, als ik u weer zie, en zoo gij Dnaar mij luistert, zult gij genezen zijn. — Onze «zaligheid heeft twee doodvijanden, overmoed in de «onschuld en wanhoop na den val ; maar de laatste «is verreweg de verschrikkelijkste.quot; 1) — «Inder-
1) Homil. De poenit.
31
daad, door de hoop z ij n w ij behouden (Rom. VIII. 24). oDeze deugd is ais een sterke «keten, die van den hemel daalt, en er onze zielen «aan verbindt; houden ze die goed vast, xoo wor-»den ze allengs tot verhevene hoogten opgevoerd, »en onttrokken aan de stormen van dit leven. Maar «de ziel, die overwonnen door neerslachtigheid, dat «heilig anker loslaat, valt terstond, en komt om, «verzwolgen in den afgrond des onheils.
«Onze trouwelooze vijand weet dat maar al te «goed. Nauwelijks ziet hij ons gedrukt onder hei «bewustzijn onzer fouten, of hij werpt zich op ons, «en stort in onze harten hopelooze, meer dan lood-«zware gedachten. Nemen we deze in ons op, dan «zal de last daarvan ons neertrekken ; we laten de «keten des behouds ontglippen, en tuimelen tot op «den bodem des aigronds.-' 1)
Helaas, de ondervinding bevestigt al te zeer deze laatste woorden. Verreweg het grootste gedeelte der niet herstelde zonden, die in de Kerk ergernis verwekten, en ook de meeste van die, welke slechts de engelen des vredes kennen en beweenen, zijn haai1oorsprong verschuldigd aan de ontmoediging. Zonder deze, ware, met een hoopvol berouw, niets verloren. Maar na eene fout, die menigmaal slechts eene verrassing was, sloop de duivel van wanhoop heimelijk de verwarde ziel binnen, en met behulp van duizenden schijngronden, de eene al meer ontmoedigend dan de andere, eindigde hij, met die ziel de verpletterende gedachte van Cain in te storten : «te groot is mijne ongerechtigheid, om
Ad. Tlieod. Laps. II.
32
op vergiffenis te hopen.quot; (Gen. IV. 13).
Van af dat oogenblik is, volgens de verklaring van den H. Paulus, de vorst der duisternissen mees-Ier van die ziel; hij bestuurt haar, hij drijft ze voort, hij stort ze neer, waar hij wil: sOperatur in li li os diffidentiaequot; (Eph. II. 2). Hij werkt in de kinderen van wantrouwen.' Immers hij heeft haar twee zijner meest duivelsche trekken meegedeeld : de verwijdering van God door de zonde, en, — den schrik voor God door de wanhoop. En meenen we niet, dat deze bekoring slechts volgt op grove misslagen. De geest der logen bedient zich van dit wapen, —dat des te gevaarlijker is, naarmate hij het meer verbergt, — dikwijls, tegenover eene deugdzame ziel, die in de kleinste zonde is gevallen ; en gelukt het hem niet, haar in den afgrond eener volslagen wanhoop te sleuren, ten minste vertraagt hij haren goeden voortgang, hij ontstemt haar, verlamt hare krachtigste pogingen, en doet haar spoedig, uit haren ijver, in moedeloosheid en verslapping nederstorten. Alles wordt tot last, «men is niet meer bezorgd, om zijne fouten te verbeteren, en vervalt daardoor in de eigenlijke lauwheid,quot; 1) met hare schier onherstelbare verwoestingen.
Onze fouten, en vooral onze dagelijksche fouten, bieden satitn een gemakkelijk middel aan, om daartoe te komen, en als die helsche geest, gelijk men zeer juist heeft aangemerkt, 2) wel het meest in
1) P. Cl. de la Colombière. Brief. 97.
2) Mgr. Gay. De la vie et des verl ns chrétiennes. De l'Esperance. quot;Wij kunnen deze verhandeling aan alle zielen, door wanhoop nf moedeloosheid geteisterd, niet genoeg aanprijzen.
33
de bestrijding der hoop, z ij n e gedaante, ia die van een engel des lichts, zoekt t, e veranderen (II. Cor. XI. 14), dan heeft hg hier gemakkelijk spel, met onze tallooze ongetrouwheden te stellen tegenover de eindelooze aansporingen der genade, onze ondankbaarheden tegenover de goddelijke weldaden, onze tekortkomingen tegenover onze voornemens.
— Is het niet billijk en recht, roept de ziel, tot het uiterste gedreven, dat God het moede wordt, en de hulpbronnen laat uitdrogen, welke ik slechts weet te misbruiken ? Hij verlaat mij, en met het volste recht. Ik moet eene onderneming, die — mijnaan-hondend hervallen bewyst het—boven mijne krachten is, maar opgeven. Mijn vertrouwen op mij zeiven en op God was te vermetel. Waartoe mij afgetobd door ijdel pogen en, — zonder ooit tot het gewenschte einde te geraken, —eiken dag arbeiden aan de onmogelijke bereiking eener ongenaakbare heiligheid? De proef is genomen; zij heeft mij ten duidelijkste bewezen , dat die hoogten voor mijne zwakheid niet te bestijgen zijn. Moet ik dan altijd voornemens maken, q u a m d i u p o n a m c o n s i-1 i a in anima m e a, alleen ora de smart te gevoelen, ze den ganschen dag door, niet te zijn nagekomen, dolorem in corde meo per diem, en den vijand te doen juichen over mijn vallen , usquequo exaltabitur inimicus meus super me (Ps. XII. 2. 3) ?
Neen, ontmoedigde ziel, het zijn niet zoozeer uwe zonden , waarover de vijand zich verheugt, als wel de daarop volgende verslagenheid en het wantrouwen omtrent Gods barmhartigheid, waarin zo u werpen.
3
34
«Dat .juist, zegt de Eerbiedwaardige Pater Claudius th
«de la Colorabière, is het grootste onheil, wat een Si
«schepsel kan overkomen. Kan men dat kwaad ver- L
«mijden, dan is er geen enkel, ot men kan betten m
«goede keeren, en er gemakkelijk groote voordeelen g
«uit trekken..... Al het kwaad , dat ge doet, is d:
«niets in vergelijking met dat, wat ge bedrijft, door g
«gebrek aan vertrouwen. Vertrouw dus ten einde vi
«toe, ik beveel het u, met al de macht, die ge mij ci
«over u geschonken hebt. Indien ge mij, op dit w
«punt, gehoorzaam zijt, sta ik in voor uwe bekee- n «ring.quot; 1)
Kwamen ooit zulke raadgevingen op haar tijd , si
dan voorzeker in onze dagen. «Wij leven in een tijd van moedeloosheid en moedeloozenquot; 2), en die kwaal, welke zoovele edele karakters verlamt, en eerlijke bedoelingen verijdelt, op staatkundig en maatschappelijk gebied, richt nog meer verwoestingen aan in de zielen, zelfs onder dezulke, die het meest verlangen Gode te behagen. Gelukkig, zegt de H. Augustinus, bezit de goddelijke wijsheid het geheim, den menschen, overeenkomstig de omstandigheden, waarin zij zich bevinden , de gepaste middelen aan te bieden. Zij deed leven, spreken en schrijven in de 17e eeuw, op hetzelfde tijdstip, waarin de wanhopige Jansenistische leeringen begonnen te verschijnen, — en zij heeft met den titel van Leeraar der gansche Kerk bekroond, op het ontmoedigendst gedeelte van een »
•x
■1) Brieven. 35 en 5.
2) Mgr. Mermillod. Discours a Ia reunion des Comités catholiques. d Paris. 14 Avril. 1872.
3) S. Aug. De Sermone Domini in Monte, lib. 1.
35
lius der meest gedrukte eeuwen, — Franciscus van een Sales, den bij uitnemendheid bemoedigenden 'er- Leeraar. Alles toch in de geschriften van den beten minnelijken Heilige ademt opbeuring en aanmoedi-ïlen ging; en gelijk de H. Bernardus zijne hoorders uit-, is daagde,inhetbeeldder H. MoederGods — zooals evanoor gelie en overlevering ons dat voorstelt — iets hards te nde vinden, zoo kan men ook de lezers van den H. Fran-mij ciscus van Sales tarten, iets in hem te ontdekken, dit wat. den grootsten zondaar, een enkel oogenblik van :ee- neerslachtigheid vergunt.
En wel in de eerste plaats verbiedt hij ten streng-ijd , ste, na een begane fout, welke ook, ooit den moed een te verliezen. »0 God! men moet eer willen sterven die »dan O. L. Heer wetens en willens beleedigen; maar en «indien we vallen, dan moeten we liever alles veren «liezen, dan den moed. de hoop en de vastberadentin- »heid.quot; 1) «Begaat ge een of anderen misslag, ver-het »lies den moed niet; zie dan dadelijk weer heel en ;9gt val tot u zelve te komen, niet anders dan, alsof ge niet het «gevallen waartquot; 2). — ))Eene goede dienares van an- «God te zijn, dat is: liefdevol te zijn jegens den iste «naaste; in het hoogere gedeelte van den geest, een are- «onwankelbaar besluit te hebben, Gods wil te volgen; Ifde «een zeer nederigen ootmoed en eenvoud te bezit-lee- »ten, om zich op God te verlaten, en zoo dikwijls eeft «weer op te staan, als men gevallen is ; zich zelve be- «te verdragen in zijne verworpenheid, en anderen in een «hunne onvolmaaktheden te dulden.quot;3)— oZvvakheid «is geen zoo groot kwaad, mits een trouwe moed die
imi- 1) Brief aan eene dame. 771.
2) Brief aan eene jongedochter. 837,
3) Brief aan eene dame. 820.
36
«van lieverlede betert, wat ik u bezweer te doen.quot; •!)
«Gij moet in geenen deele neerslachtig zijn, maar «met een bedaarden moed, op uw gemak zorgen, »uwe kostbare ziel te genezen van de kwaal, die ze »door deze aanvallen misschien mocht hebben opgo-sdaan.quot; 2) — «Dierbare Dochters, wij moeten zeer «edelmoedig zijn .... en een grooten moed hebben, »om onze genegenheden, onze luimen, zotternijen en «teergevoeligheden te verachten, en dat alles bij elke «gelegenheid trouw versterven. En gebeurt het «toch, dat het hier of daar, bij ongeluk, weer mis-«loopt, blijven we daarom niet stilstaan; maar wek-»ken we onzen moed weer op, om, bij de eerste ge-«legenheid de beste, meer getrouw te zijn, en gaan «we door. trachtende steeds vooruit te komen, op den »weg tot God, en inde verloochening van ons zeiven.quot; 3)
«Wij hebben een onoverwinnelijk geduld noodig, som het met ons zeiven niet moede te worden, want «er zal altijd wat te doen en uit te roeien blijven. ». ... Ziet ge niet alle dagen menschen, die in den «wapenhandel geoefend worden ? Dikwijls vallen zij. »Zoo gaat het insgelijks niet hen, die leeren paard-«rijden. Zij houden zich evenwel niet voor overwon-«nen ; want iets anders is somtijds vallen, iets an-«ders, geheel verslagen zijn ?quot; 4)
«Het mistrouwen, dat ge u zelve toedraagt is goed.
'1) Brief aan de Abdis van Puitfi-d'Orbe. 235.
'2) Brief aan eene dame. 833.
3) Onderhoud XIV. üver hot eigen oordeel.
4) Onderhoud XX. »Noii est grave cortantemcadere, sed in lapsu maneie.quot; Het is niet erg, dat oen strjjder valt, maar wel, dat hij, na den val, niet opstaat.quot; (II. Joann. Chrysost. Ad Theod. laps. 1).
«üiüdat liet tut grondslag kan dienen, voor het ver-»li,ouwen, dat ge op God moet stellen ; maar zou »liet u ooit voeren tot eenige verontrusting, ontmoe-ixiiging, tot verdriet en zwaarmoedigheid , dan be-»zweei' ik u, dat wantrouwen te verwerpen, als de «grootste dor bekoringen ; en sta uwen geest nooit «toe, te redetwisten of antwoord te geven, ten gunste «van de onrust of neerslachtigheid des harten, waarstoe ge u geneigd voelt, .... ook al geschiedde «hot, onder het schoone voorwendsel van nederig-«lieid.quot; \)
Men ziet het reeds, in al deze aanhalingen, doorschemeren, hoe de 11. Franciscus van Sales de ontmoediging bestrijdt, door ze rechtstreeks in haar oorzaken aan te tasten. Waarom is men ontmoedigd ? 01 omdat men zijne zwakhei 1 overdrijft, of wel omdat men de goddelijke barmhartigheid miskent ; en meestal nog om beide redenen tegelijk. Dit nu — hetzij in het voorbijgaan gezegd—is een vreemd en toch al te gewoon verschijnsel. De zondaar is gevallen, omdat hij zijne eigene zwakheid te gering, en de goddelijke barmhartigheid te hoog schatte. Na den val komen diezelfde gevoelens, in tegengestelden zin, terug. Het bewustzijn van zwakheid neemt eene ongeëvenredigde verhouding aan, wikkelt de ziel in een hulsel van droefgeestigheid en verwarring, die haar ter neerslaan ; en dezelfde God, die men straks nog zoo onbeschroomd belee-digde, — in den waan van eene gemakkelijke kwijtschelding, — diezelfde God verschijnt thans, als een onverbiddelijk wreker. De schuldige ziel vreest Hem, «n bloost over zich zelve, en indien ze zich niet i) Brief aau eene overste der Visitatie. 705.
38
verweert tegen die twee heillooze bekoringen, zaï ze lafhartig den strijd opgeven : in plaats van zich uit de omknellingen der zonde los te rukken, zal ze, zonder verzet, in haar armen nednrzinken. Ziedaar de moedeloosheid, die overgave van den wil , die averechtsche vastberadenheid; waarvan het noodlottig gevolg dikwerf is de onboetvaardigheid in de ure des doods.
Onze heilige Leeraar poogt die beide gevoelens, waaruit de ontmoediging voortspruit, door de rechtstreeks daartegenover staande te genezen. Hij geeft de naar heiligheid verlangende ziel goed te verslaan, dat zij een langen en moeilijken weg gaat betreden ; dat hate zwakheid in volslagen wanverhouding is met de moeilijkheden van den tocht; maar hij leert haar tevens, dat zij alles kan in Hem, die haar versterkt, na den val, zoo goed als te voren ; en hij toont haar in God, een' hart, willig en mild om te vergeven, evenzeer als een, ter ondersteuning, wel vermogenden arm.
«De eenzaamheid heeft hare aanvechtingen, damp; «wereld hare woelingen; overal moeten we goeden^ «moed hebben, want overal staat de hulp des He-omels gereed voor hen, die op God vertrouwen, e» »die, met nederigheid en zachtmoedigheid, Zijn va-«derlijken bijstand inroepen.quot; 1)
»Ge moet al de voornemens hernieuwen, die ge-«vroeger reeds gemaakt hebt, om u te verbeteren «en al hebt ge gezien, dat ge ondanks alle beslui-eten, in uwe onvolmaaktheden blijft gewikkeld, ge «moogt daarom niet verzuimen, eene ernstige ver-ibetering te ondernemen, en die te gronden op den
1) Brief aan zijne zuster. 761.
«bijstand Gods. Geheel uw leven zult ge onvol-»maakt, en zal er altijd veel te verbeteren zijn. »Daarom moet ge leeren, die oefening nooit moede »te worden.quot; 1)
«Och kom, blijf toch in vrede .... Bij het ^overtreden van de regels der onverschilligheid in «geringe zaken, of bij plotselinge opwellingen van «de eigenliefde, en van onze driften , verheffen «we onmiddellijk , zoo spoedig we kunnen , ons »hart tot God, en zeggen we, in den geest van «vertrouwen en ootmoed : Heer, ontferming ))w a n t ik ben ziekquot; (Ps. VI. 3). «Eichten we «ons weer op, in vrede en kalmte, knoopen we den «draad der onverschilligheid weer aan, en dan het Dwerk op nieuw voortgezet! Men moet de snaren niet «breken, noch de lier ter zijde leggen, als men een «valschen toon gewaar wordt : men moet even luis-«teren, waar het schort, en dan geleidelijk de snaren sspannen ot ontspannen, al naarmate de kunst het i)vordert.quot; 2)
«Doch, nu ontwaart gij, dat de berg der volmaaktsheid hoog is. — Maar , mijn God ! zoo zegt gij , «hoe kom ik daarop ? Schep moed ! Philothea ; als »de jonge bijen zich beginnen te vormen, heot men «ze poppen, en dan kunnen ze,, om honing te ver-«gaderen, nog niet op de bloemen, bergen en heu-«vels vliegen ; maar van lieverlede, gevoed met den «honing, door hare moeders bereid, krijgen die «kleine poppen of nymphen vleugels, en worden «zoo groot, dat ze later over de landerijen en alles «heenvliegen. Het is waar, we zijn nog jonge
1) Brief aan eene religieuze. 784.
2) Brief aan de Presidente van Herce. 212.
40
«bijen, in de godsvrucht: we kunnen tot het doel, «dat we ons voorstellen — hetwelk niets minder is, »dan het toppunt der Christelijke volmaaktheid, — »nog niet opklimmen ; maar gaan we vorm krijgen, «door onze verlangens en voornemens, dan beginnen »de vleugelen uit te schieten. Wij moeten dus «blijven hopen, dat wij eens geestelijke bijen zullen «zijn, die vliegen kunnen ; en voeden we ons zoo-«lang met den honing der menigvuldige onderrich-«tingen, die onze godvruchtige voorouders ons hebben «nagelaten ; en smeeken we God, dat hij ons de «vleugelen schenke der duive, opdat we niet alleen «mogen vliegen, gedurende den tijd van het tegen-«woordige — maar ook rusten mogen in de eeuwig-«heid van het toekomende leven.quot; 1)
»Het is nooit gedaan, men moet altijd weer be-«ginnen, en beginnen met nieuwen moed. W a n-«n eer de mensch geëindigd heeft, zegt «de H. Schrift, dan zal hij weer beginnen. «(Eccl. XVIII. 6). Hetgeen we tot nu toe gedaan «hebben, is goed, maar wat we gaan beginnen, zal «beter zijn; en wanneer wij dat volbracht heb-«ben, ondernemen we iets anders, dat weer beter «zal zijn, en dan nog al wat anders; tot wij deze «wereld verlaten, om een ander leven te beginnen, «dat geen einde zal hebben, omdat ons niets beters «kan te beurt vallen. Oordeel nu. Waarde Moedei, «of het te betreuren is, wanneer men altijd werk «vindt in zijne ziel, en of men ook moed noodig «heeft, om steeds vooruit te gaan, daar men toch «nimmer mag stilstaan ; en of men ook vast be-«sloten moet zijn tot besnoeiing, daar men het mes 1) Inleiding tot het godvruchtig leven. 4. 11.
41
»nioet brengen tot aan de scheiding van «ziel en geest, van gewrichten en »m e r g.quot; 1) (Hebr. IV. 12).
«Zeker is liet wel erg te bejammeren, dat de «begeerte alleen naar de volmaaktheid niet genoeg »is, om die te erlangen; maar dat wij in het zweet »des aanschijns en door moeitevollen arbeid die «moeten verwerven... Helaas! ik ben zoo onvol-«maakt! — Dat kan wel zijn; maar u niet daarom «ontmoedigd, en niet gedacht, zonder onvolmaakt-«heden te kunnen leven, omdat het, gedurende dit «leven, onmogelijk is; genoeg, indien ge ze niet «bemint, en ze niet leven in uw hart, dat wil zeggen, «dat ge ze niet vrijwillig begaat, en er niet in «wilt volharden, lin is het zoo met u gesteld, «blijf dan in vrede, en verontrust u niet, om de «zoozeer door u verlangde volmaaktheid ; het zal «wel voldoende zijn, wanneer ge ze, in uw ster-«vensuur, moogt bezitten. Wees dus niet zoo vrees-«achtig; ga onbeschroomd vooruit op den weg «des Heeren. Gij staat in de wapenrusting des «geloots, niets kan u schaden.quot; 2)
«Er is dus, Philothea, moed er. geduld noodig, «bij die taak (de zuivering der ziel). Helaas! wat «droevig schouwspel leveren de zielen, die — na zich «eenigen tijd in de godsvrucht te hebben geoe-ïfend, — omdat ze zich nog aan vele onvolmaakthe-»den onderhevig zien, — beginnen ongerust te worden, «te ontstellen en den moed te laten zinken; terwijl »ze zich bijna laten vervoeren door de bekoring, «alles te laten varen, en terug te wijken ! .. . Het
1) Brief aan de H. Chantal. 332.
2) Preek op den eersten Zondag van de Vasten.
42
»kan wel niet anders, of we bekomen, tot beoefening »der nederigheid, nu en dan, in dien geestelij-»ken kampstrijd wonden; maar voor overwonnen «worden we nooit gerekend, tenzij we öf het leven, »óf den moed hebben verloren. Niet waar, de onsvolmaaktheden en dagelijksche zonden kunnen ons »het geestelijk leven niet ontnemen; het wordt «slechts door de doodzonde verloren ; we hebben «dus maar te zorgen, dat ze ons den moed niet «doen verliezen. Verlos mij, o Heer, zeide David, «van lafheid en ontmoediging. Een groot geluk is «het voor ons, in dezen strijd, dat we altijd over-«winnen, mits we willen vechten.quot; 1)
Wel is het zeker, dat de H. Franciscus van Sales, in die verschillende onderrichtingen, sprak tot men-.schen, die reeds meer of min, op de wegen der volmaaktheid waren gevorderd, en dat de fouten, waardoor ze zich , zooals hij hen smeekte, niet moesten laten ontmoedigen, gewoonlijk slechts dagelijksche zonden of onvolmaaktheden waren. In-lusschen sluit hij, in zijne liefdevolle aanmoedigingen, de meer schuldige zielen niet uit; en het is tot allen, hoe zwaar hunne zonden ook mogen wezen, dat hij zich richt, als hij, steunend op dezelfde gronden, er bijvoegt:
«Voed uwe dierbare ziel met een hartelijk vertrouwen op God, en verlevendig, naarmate ge u «nauwer door onvolmaaktheden en ellende ziet om-»ringd, uwen moed tot een sterk vertrouwen.quot; 2)
1) Inleiding tot het Godvr. Leven, i V. Deze laatste zin doet denken aan het woord van Graaf J. de Maistre r »geen slag is verloren, dan dien men verloren acht.quot;
2) Briei am eene dame. 814.
43
»Wel, kom ! moeten wij na een misslag tot ons )gt;hait zeggen : Goed Hart, Beste Vriend, in Gods «naam, schep moed ; laten we doorgaan, op ons szelven letten, ons tot onzen Helper en God ver-
«helfen.quot; •!) . ,
«Enkele malen in doodzonde te vallen, — zoo net «niet geschiedt met het plan, er in te blijven lig-«gen, of in het kwaad in te slapen, — belet met, dat «men voortgang kan gemaakt hebben in de gods-«vrucht; want al is het, dat men deze door groote «zonde verliest, men krijgt ze evenwel, bij heteer-«ste waarachtig beiouw over zijne zonde, terug: «indien men zich namelijk, zooals ik zeide, niet «lang door het heillooze gif, laat besmetten ... kn «men moet geenszins den moed verliezen; maai «met een heiligen ootmoed, zijne zwakheid beschou-»wen, ze erkennen, vergiffenis vragen, en de hulp «des Hemels inroepen.quot; 2)
Wikken we wel de eerste woorden dezer laatste aanhaling. Groote zonden, — indien ze niet vergezeld gaan van «berusting in het kwaad dat wil zeggen, indien ze niet leiden tot gewoonte, — laten na de kwijtschelding, niet alleen geen spoor achter ; maar beletten zelfs niet, dat de ziel zich terstond
weer op de plaats stelt, die ze in de godsvrucht had verworven. Het is ongetwijfeld een stilstaan, zelfs een terugtred; maar de ontbinding of het volmaakt berouw maken dit verlies weer goed, en herstellen (Ipzg schade.
Doch, zal men zeggen, wat, indien iemand sinds lang is doorkneed in het kwaad, en verzonken in
1) Brief aan eene dame. 267.
2) Brief aan eene ilame. 839.
44
■do doodzonde ? Welnu ! dan zullen — het is duidelijk — wegens langduriger stilstand en achteruitgang, de verliezen wel grooter, maar niet meer onherstelbaar zijn. Door de vergiffenis zullen de vorige verdiensten herleven, volgens het gewijde woord : In j u s t i t i a, q u a m o p e r a t u s est, v i v e t. (Ezech. XVIII. 22) In derechtvaa r-d i g h e i d, die h ij b e o e f e n d e, z a J h ij 1 e-v e n. Misschien zijn er, — om de kwade gevolgen der zondige gewoonten, welke men zich, gedurende dien rampzaligen tijd, heeft eigen gemaakt, weg te nemen, — krachtiger pogingen noodig ; maar indien men zijn vertrouwen op God verhoogt, naarmate van de behoeften, door deze «berusting in het kwaadquot; veroorzaakt, dan is h e t g e in a k if e 1 ij k voor den H e e r, zegt de H. Schrift, den a r ra e in een o o g e n b 1 i k r ij k te maken. V e r-'trouw dus o p H e m , en b 1 ij f op uwe plaats. I)
En daarom besluit onze Heilige: «Men magvol-j-strekt niet in mistrouwen vervallen; want al is sonze ellende groot, ze is toch op verre na niet zoo «groot, als de barmhartigheid Gods jegens hen, die »Hem willen beminnen, en die op Hem hunne hoop «hebben gesteld.'' 2)
Deze gedachten zullen nog beter uitkomen, in het tweede deel van dit boek, wanneer onze bemoedigende Leeraar zich zelfs bedient, van het gezicht op onze fouten, om onze hoop op Gods barmhartigheid
•1) Ne manseris in operibus peccatorum. Confide autem in Deo et mane in loco tuo. Facile est onim in oculis Dei subito honestare pauperem. (Eccli. XI. 22. ;!3).
2) Brief aan eene dame, 173.
45
te verdubbelen. Maar deze uittreksels en beschouwingen zijn voldoende, om, in eiken toestand, de deut? voor de wanhoop te sluiten, en aan te toonen, dat de vrees, uit de kennis onzer zwakheid geboren, altijd moet getemperd en beheerscht worden, door een onoverwinnelijk vertrouwen op God. Onze Heilige dringt sterk aan, op de noodzakelijkheid van-deze twee gevoelens, en op de wijze, om ze met elkaar te vereenigen. «Men moet altijd strijden tus-sschen vrees en hoop, onder dit beding, dat de hoop «steeds de sterkste zij, met het oog op de almacht «van Hem, die ons bijstaat!quot; 1)
«Doet boetvaardigheid, zegt de H. Jo-«annes, dat is, slecht de bergen van hoogmoed, «vult de dalen van laffe kleinmoedigheid, want het «heil is nabij (Luc. III.). Die dalen nu, welke de «glorierijke Heilige wil gevuld hebben, zijn geen «andere, dan de vrees, die, wanneer ze te grootis,. «ons voert tot ontmoediging. Het gezicht op de «begane groote zonden verwekt zekeren schrik, eene «verbazing en vrees, die het hart verpletten; en dat «zijn valleien, die gevuld moeten worden met ver-«trouvven en hoop, tegen de komst des Heeren.
»Een groot Heilige, eens sprekende met eene vrome «boetelinge, die zware zonden had bedreven , zeide «haar deze woorden: Vrees, maar hoop! «Vrees, om niet hoovaardig en trotsch te worden ; «maar hoop, om niet le vallen in wanhoop en inis-«moedigheid. Want vrees en hoop mogen niet «worden gescheiden; omdat vrees , niet vergezeld «van hoop, geen vrees meer blijft, maar wanhoop »wordt; en hoop, zonder vrees , is vermetelheid.
1) Brief aan eene religieuze. 717.
46
«Omnis vallis implebitur; elk dal zal »g e v u 1 d worden: wij moeten dus, door ver-strouwen met vreeze gepaard, de diepten, die, uit «moedeloosheid, bij het bewustzijn onzer begane «zonden, ontstaan, vullen.quot; \)
Als wilde de H. Franciscus van Sales, nog na zijn dood, den strijd tegen de wanhoop voortzetten, ont-rukte hij den duivel zeiven eene bekentenis, vol van bemoediging voor de meest schuldige zielen. Een jongmensch uit Chablais, die vijf jaren lang door een boozen geest was bezeten, werd naar het graf gebracht van den heiligen Bisschop van Geneve, tijdens de behandeling van het proces zijner zaligverklaring. De bevrijding liet verscheiden dagen op zich wachten ; terwijl de heer Charles-August van Sales en Moeder deChaugy den ongelukkige inmiddels, naast de overblijfselen van den Heilige, vele verhooren deden ondergaan. Bij een van die gelegenheden, toen de duivel — zoo verhaalt een ooggetuige 2) — zijne kreten : »Ach! waarom moet ik vertrekken?quot; in grooter woede en ontsteltenis gedurig herhaalde , riep Moeder de Chaugy, met de haar eigen vervoering : »0, Heilige Moeder «Gods, bid voor ons! Maria, Moeder van Jesus, help «ons Iquot; Op deze woorden verdubbelde de helsche geest zijn schrikwekkend geschreeuw, en krijschte : «Maria! O Maria! Helaas , ik heb geene Maria , »neen ik niet! Spreek dien naam niet uit, hij doet «mij sidderen! Ach , had ik eene Maria voor mij , «zooals gij er eene voor u hebt, ik zoude niet
1) Preek op den 4den Zondug van den Advent.
2) Zuster E. C. d« la Tour, kosteres van het eerste klooster der Visitatie van Annecy.
47
3gt;zijn, die ik ben!... Maar ik heb geene Maria!quot;
Alle orastaanders smolten in tranen. »Ach, hei-vatte de duivel, ))had ik een enkel oogenbhk van «de vele, die gij verspilt, ja, één enkel oogenblikje «en eene Maria, ik zou geen duivel meer zijn !
Welnu, w ij, w ij die 1 e v e n 1), wij hebben dat tegenwoordig oogenblik, om tot üod terug te kee-i en, wij hebben Maria, om door haar de genade te verwerven ; wie zou dan wanhopen ?
1) Ps. CX1II. 18.
EERSTE HOOFDSTUK.
Zijne fouten benuttigen, om zich, door de kennis zijner laagheid, te vernederen.
Ons, na de begane zonde, niet te laten ontmoedigen, ons zelfs daarover niet te verwonderen , dat zijn dus de gevoelens, die even gebiedend gevorderd worden, als ze hoogst heilzaam zijn. Intusschen vormen die slechts het ontkennende deel der kunst, van zijne fouten te benuttigen, (ons leerende, wat we niet moeten doen). Het wordt tijd, met de stellige zijde daarvan te beginnen, en in de school van den H. Fran-oiscus van Sales te leeren, hoe onze zonden, — zonder iets van hare afzichtelijkheid en boosheid te verlie-^en, indien we willen, tot ons geestelijk voordeel kunnen strekken.
Duidelijk is het, dat dit voordeel, niet uit de zonden zeiven kan voortspruiten, maar uit de barmhartigheid Gods en uit de genade van Christus, die onze ongerechtigheden aan zijne goedheid, en onze zwakheid aan ons heil, weet dienstbaar te maken. De mest is slechts bederf en verrotting, en toch gebruiken hem, volgens de bemerking van den H. Bernardus, landman en tuinier, om de aarde schoo-
49
ner en overvloediger vruchten te doen dragen. Zoo bedient zich ook God van onze fouten, om onze ziel talrijker vruchten te doen voortbrengen.
Dit voordeel zal des te aaninerkelijker zijn, omdat •wij vooreerst, onze fouten met feller haat en onverzoenlijker strijd zullen vervolgen, en ten anderen, beter zullen instemmen en krachtiger meewerken met de inzichten van God, die ze tot ons welzijn toeliet. We moeten treden in de plannen des Verlossers, zooals de Kerk ons die ontvouwt. Satan bestrijden met zijne eigene wapens, zijne listen legen hem keeren, en in de wonden zeiven, die hij ons slaat, het geneesmiddel vinden. 1) Zoo zullen we, door eene gelukkige ondervinding, het woord bevestigd zien van den H. Joannes Chrysosto-mus : «Dikwijls is de duivel zelfs ons van groot nut; «men moet maar weten, hem tot ons voordeel te «doen dienen. De winst, die hij ons dan bezorgt, is «onberekenbaar.quot; 2)
Deze winst vat de H. Augustinus in drie woorden samen; Hun, die God beminnen, werkt alles mede ten goede, zegt hij den H. Paulus na; ja alles, zelfs de zonden; omnia, imo ipsi lapsus in peccata; omdat men daaruit nederiger, waakzamer en ij v e-r i g e r kan opRtaan ; nam ex c a s u h u m i 1 i-
]) Hoe opus uostrae sulutis Ordo depoposcerat, Multiformis proditoris Ars ut artem falleret, Et medelam ferret inde Hostis undo laeserat. (Hijmn. pass.) 2) Homilie tot het volk van |
Zoo toch moest het werk geordend, V/aardoor ons het heil gewerd, Dat de kunst de kunst deed falen Des verraders, vol van list, En ons daarmee te genezen. Waarmee Satan wonden sloeg. (Lijdenshymne.) Antioehië. |
4
50
ores, cautiores et ferventiores re-s u i'g u n t. 1) Dat is ook het gevoelen van den H. Franciscus van Sales; «Kostbare onvolmaaktheden,quot; roept hij uit, »die ons onze ellende doen inzien, ons «oefenen in de nederigheid, in de verachting van »ons zehen, in het geduld en den ijver.quot; 2)
Beginnen we terstond met het eerste dezer drie voordeelen : de nederigheid ; want hierop wijst, in navolging van den H. Augustinus, de zalige Bisschop van Genève het eerst : »Moge het den Heiligen «Geest behagen, mij in te geven, wat ik u, Mevrouw, »ot wilt ge liever — Dierbare Dochter, moet «schrijven. Om standvastig de wegen der gods-«vrucht te bewandelen, is slechts noodig, vaste en «uitmuntende grondbeginselen in zijn geest te ves-«tigen.
«Het eerste, wat ik den uwen toewensch, is dut «van den H. Paulus : Hun, die God bemin-«n e n, werkt, alles ten goede (Rotn. VIH. »28). En waarlijk , daar God uit het kwaad , goed «kan en weet te trekken, voor wie zal Hij dat doen »zoo niet voor hen, die zich geheel aan Hem hebben «overgegeven ? Ja , zelfs de zonden (waarvoor «God ons , in Zijne goedheid, behoede) strekken, «door de Goddelijke Voorzienigheid, tot welzijn «van hen, die Hem toebehooren. Nooit zou David «zoo diep ootmoedig zijn geweest, indien hij niet «had gezondigd.quot; 3)
1) De corrupt et grat, cai 1. Zie mede den H. Thomagt;. Raoul d'Asti. enz. ... in hunne Commentaren op den tekst van den H. Paulus : «Alles werkt mede.quot;
2) Brief. 811.
3) Brief aan eene dame. 614.
51
»Gij moet uwe gebreken haten . . . met een rus-»tigen haat, ze beschouwen met geduld, en er u »van bedienen, om, in uwe eigeneachting, te dalen;quot; 4) »wij moeten er het voordeel uit halen eener heilige «verlaging van ons zeiven.quot; 2)
Bestaat hier beneden eene foltering, voor harten, die, met eene heilige eerzucht , streven naar de volmaaktheid, dan is bet wel het dubbel besef, èn van de noodzakelijkheid der nederigheid, èn van hare moeilijkheden. Van dsn eenen kant is deze deugd, »zoo noodzakelijk voor den mensch , tijdens dit «sterfelijke leven ; zij is de allereerste grondslag voor «alle deugden;quot; 3) — »de moeder, de wortel, de Bvoedster en de band van elk ander goedquot; 4) ; en toch van den anderen kant, — waar het schijnt, dat ze, als van zelf, moest opkomen en bloeien, in den bedorven grond van ons ellendig hart, — vindt zij er, vrij wat dieper geworteld, den hoogmoed, oorsprong, van elke zonde 5), die voortdurend haar wil verstikken.
Er zijn geen woorden te vinden, om de kracht, de geslepenheid, noch om de tijne en tallooze kunstgrepen uit te drukken van dien duivel des hoog-moeds. Als een waar serpent, — met ons geboren, en, sneller dan wij. zijn wasdom bereikend, — wil hij ons in zijne omstrengelingen verwarren, en met zijn venijn onze heiligste, zoowel als onze meest on-
1) Bnet. 167.
21 Brief. 173.
3) H. Franciscus v.m Sales. Preek op den 3en Zondag van den Advent.
4) H. Joannes Chrysost.
5) Eccli. X. 15.
52
verschillige handelingen, onze geheimste gedachten ei
en onze beste bedoelingen vergiftigen. «Hij voedt nlt;
«zich dikwerf met onze deugden zeiven, en tracht »i
«Gods voortreirelijkste gaven in beslag te nemen, E
«om er zich mede vet te mesten.quot; I) Schijnt hij in ai
te sluimeren, het is, om gemakkelijker zijne kron- b kelingen in onze begoochelde ziel te ontrollen ;
vertoont hij zich in zijne ware gedaante, laat hij A
zich slaan, het is, om door de slagen zelven, die it
we hem toebrengen, te zegevieren. Met éen woord, d
de hoovaardigheid is, volgens den H. Franciscus van t(
Sales «zulk een algemeene kwaal bij de menschen, e
»dat men hun nimmer genoeg kan voorhouden en n
«inscherpen de noodzakelijkheid, van zich voortdu- f
«rend, in de zoo heilige en zoo beminnelijke deugd ))
»van nederigheid, te oefenen.quot; 2) »
Tegen dusdanigen vijand , van eene zoo onmis- *
bare deugd, kan niemand genoeg gewapend zijn ; gt; en daar wij hem, in dit leven, niet kunnen dooden,
moeten we gretig alle middelen aanwenden, om hem i
te verzwakken en zijne aanvallen onschadelijk te :
maken. Wel nu, een van de krachtigste middelen :
wordt ons geleverd, juist in onze gebreken. Gelijk het uitgedroogde kakebeen van een verachtelijk dier, in de handen van Samson, het doodelijk wapen werd tegen de Philistijnen ; zoo kunnen ook onze zonden, hoe afschuwelijk ze mogen zijn, verkeeren in eene knods, die alles vermag tegen Je hoovaardigheid, en dus eene gelegenheid worden tot bewerking van ons heil en onze volmaaktheid.
Want is de hoogmoed eene ongeregelde achting
1) H. Thomas. Catena aurea. In ad Cor.
2) Preek op het feest van Maria-Zuivering.
53
•en liefde voor onze gewaande voortrellelijkheid , de nederigheid, zegt onze Heilige, is «de ware kennis »en vrijwillige erkenning van onze laagheid.quot; l) En wat is nu wel meer geschikt, om deze waar-achtige kennis in ons voort te brengen, dan de beschouwing van onze gebreken? Want deze zijn waarlijk, volgens de geestige uitdrukking van P. Alvarez, even zoovele vensters, waardoor het licht, in ruimer mate, op onze ellende valt. Krachtiger, dan vernederingen, die ons, bij uitwendige gebeurtenissen of van rnenschen overkomen , toonen en bewijzen zij overtuigend het nietige van de innigste levenskrachten der ziel. En , zegt de H. Franciscus van Sales, »dit bewustzijn van onze nie-«tigheid moet ons niet verontrusten ; maar gedwee smaken, ons vernederen en verlagen. Onze eigen-»liefde alleen maakt ons ongednldig, indien we zien, »dat wij laag en verachtelijk zijnquot; 2)
i»Maar ik ben zoo ellendig, zoo vol van onvol-Binaaktheden! — Zijt ge daarvan wel overtuigd? »Dank God, dat Hij u dat inzicht heeft geschonken, »en beklaag u daarover zoo niet. Ge zijt wel ge-«lukkig, in het bewastzijn, dat ge niets zijt, dan de Bellende zelve.quot; 3)
»We moeten het maai'bekennen: arme rnenschen »zijn we. die luttel goeds kunnen uitrichten.quot; 4) »lk zeg u, dat ge trouw zult zijn, als ge nederig »zijt. — Maar, zal ik nederig zijn? — Ja, als ge
1) Inleiding tot een godvruchtig leven. 3. VI. Zieden Ji. Thomas, *2-2ae. q, 161 en 16'2.
2) Brief aan eene dame. 838.
3) Onderhoud. III. Over de standvastigheid.
4) Brief aan eene jonge dochter. 704.
64
•phet wilt zijn. — Maar ik wil het zijn. — Dus zijt »gij het. — Maar toch gevoel ik, dat ik het niet «ben. — Des te beter! Want dat helpt, om het «des te zekerder te zijn.quot; 1)
«Onze onvolmaaktheden, in het behandelen, zoo-«wel van in- als van uitwendige zaken, zijn groote «redenen tot nederigheid, en de nederigheid baart «en voedt de edelmoedigheid.quot; 2)
Hoe, inderdaad, op zich zeiven te vertrouwen en zich voor iets te houden, zoo men zich door het eerste tochtje der bekoring voelt omverstooten. zoo men zijne besluiten ziet wijken en verdwijnen, als een vonk, als een pluisje in de vlam, ut favilla stuppae, ... quasi scintilla (Is. 1. 31)? O! hoeveel verliest de hoogmoed aan kracht bij hem, die, door den val, aan de volle werkelijkheid zijner ellende wordt herinnerd : en hoeveel gemakkelijker vest alsdan de nederigheid haar grondslagen in de waarheid ! Zou men niet tneenen, eene stem te hooren roepen : «Recta judicate! «Dat Uw oordeel r e c h t z ijquot; 3) — »G ij «z ij t d u s g e w o g e n in de schaal, en 1 i c h-«ter bevonden, d a n g ij d a c li t.quot; 4) «G ij «meendet meer te zijn, en zie, ge ziit «minde r.quot; 5)
Dat is, volgens de heilige Leeraars, het hoofdinzicht van God, bij het toelaten der zonden. »De «Goede Herderquot;, zegt de vorst van den Italiaanschert
1) Brief aan eene overste Carmelites.
2) Brief aan eene overste. 449.
3) Ps. LVHL I.
4) Dan. V. 27.
5) Agg. I. 9.
55
kansel, 1) «bedient zich bij zijne schapen, van drie soorten van roeden: de eerste is een tuchtroede, dat zijn de wederwaardigheden ; de tweede is de roede van beproeving, dat zijn de bekoringen; de derde is de roede van verontwaardiging, dat is het toelaten der zonden. Onder al die roeden, wordt, de mensch genoodzaakt, zijne nietigheid te erkennen , en zich te vernederen. Maar hij doet het nooit beter , dan onder de laatste ; want dan juist, in hel bewustzijn zijner zonden, ziet hij wezenlijk zijne ellende in , volgens het woord van Jeremias: Tk ben een mensch, die mijne armoede zie, onder de roede van 's He eren verontwaardigingquot; 2). Deze roede is zoo heilzaam, dat God niet aarzelt, ze bij zijne beste vrienden te gebruiken. Daar hunne nederigheid, in hunne deugden zeiven, een zeer gevaarlijke klip ontmoet, laat Hij hen soms in onvolmaaktheden vallen, of wel gedoogt, dat hunne vroegere verkeerde geneigdheden plotseling het hoofd weer oprichten, om hen, door het ondervinden hunner boosheid, te leeren. niet op eigen krachten te rekenen''.
»Godquot; hervat onze Heilige, »laat toe, dat wij bij »deze kleine ontmoetingen tekort blijven, opdat wij nons zouden vernederen, en weten, dat, indien wij «sommige groote bekoringen overwonnen hebben, «het niet was door eigen krachten, maar door de shulp van Zijne goddelijke goedheid.quot; 3)
I) Segneii. Manna der ziel. XX.
'2) Thren. 111. 1.
3) Brief aan eene religieuze. 74lt;.
56
»Heb geduld ... Al laat God u struikelen, het is «alleen, om u te doen begrijpen, dat zoo Hij u »niet vasthield, ge heel en al zoudt vallen.'' 1)
»Wel heeft God sommigen plotseling genezen, «zonder bij hen eenig spoor hunner vroegere ziekten »achter te laten, zooals Hij deed met de H. Mag-«dalena, die van oen poel van water des verderfs, «in een oogwenk, veranderde in eene bron van «water der volmaaktheid, en sedert dien tijd nim-«mer meer bezoedeld werd. Maar dezelfde God «liet, bij vele zijner dierbare leerlingen, eenigen tijd «na hunne bekeering, menig blijk achter, van hunne «slechte genegenheden : en dat alles tot hun meer-»der voordeel. Getuige de H. Petrus, die, sedert «zijne eerste roeping, dikwerf in onvolmaaktheden «verviel, en eindelijk , door de loochening, diep en «zoo jammerlijk neerstortte.quot;
«Salomon noemt een dienstmeisje, dat plotseling «meesteres wordt, een trotsch. dier. Er zou groot «gevaar bestaan, dat eene ziel, die, langen tijd, sla-«vin hater eigen hartstochten is geweest, hoovaardig «en ijdel .zou worden, zoo zij er op eens meesteres «van werd. Langzaam, en voet voor voet, moeten quot;we deze heerschappij verkrijgen; aan welker ver-»overing zoovele heilige mannen en vrouwen ver-«scheidene tientallen van jaren besteedden.quot; 2)
»Blijf in vrede, en verdraag zachtmoedig uwe «kleine ellenden. Gij behoort zonder voorbehoud «Gode toe, Hij zal u geleiden. Indien Hij u «niet zoo spoedig van uwe onvolmaaktheden ver-«lost, dan is het, om er u , op voordeeliger wijze ,
1) Brief aan eene dame. 8 April. 1002.
2) Brief aan eene dame. 825.
57
»van te bevrijden, en u langer, in de nederigheid, »te oefenen, opdat ge goed geworteld moogt zijn in «deze zoo kostbare deugd.quot; 1)
))Gij weet, ik zeide het u meermalen, dat ge, aan »de beoefening der getrouwheid jegens God en aan »die der nederigheid, gelijkelijk moet gehecht zijn : «aan die der getrouwheid, — om, zoo dikwijls ge uwe «voornemens, van de goddelijke goedheid te dienen, «verbreekt, ze weer te hernieuwen, steeds bezorgd, »ze niet te verbreken ; aan die der nederigheid, — om, »zoo ge ze overtreedt, uwe nietigheid en laagheid »te erkennen.quot; 2)
«Zij, die streven naar de zuivere liefde tot God, »hebben geduld noodig, niet zoozeer met anderen «als met zich zeiven. Wij moeten onze onvol-«maaktheid verdragen, om de volmaaktheid te ver-»krijgen. Ik zeg met geduld verdragen, en niet ïliefhebben of koesteren. De nederigheid wordt «gevoed in deze lijdzaamheid.quot; 3)
Bemerken wij het wel. De leer van onzen Heilige, even als die der andere Leeraars, heeft niet bloot betrekking op lichte fouten. De H. Isidorus 4) en de H. Thomas 5) beweren, dat God soms, ter bestraffing van den hoogmoed, diep vallen in schandelijke zonden toelaat. Deze zonden, zeggen zij, zijn niet zoo erg, als de hoovaardij; en de goddelijke barmhartigheid bedient er zich van. om, de hoovaardige ziel, vrees aan te jagen, wakker te
1) Brief aan eene religieuze. 870.
2) Brief aan eene dame. 313.
3) Brief aan eene jonge «lochter. 811.
4) De Suinmo Bono, lib 1. Cap. 38.
5) Catena aurea. In 1 ad Cor., et q. 162. an. 0.
58
schudden, en tot Zich terug te voeren, ut per hanc hurailiatus a confusione exsur-g at. d) Zij laat, zoo voegen ze er bij, als bekwaam geneesheer, met het doel , eene ernstiger ziekte te genezen, den lijder ter prooi, aan eene misschien pijnlijker, doch minder gevaarlijke smart. Een beroemd hedendaagsch schrijver zeide, te dien opzichte. zeer juist; »Het is eene genade voor den ellendigen mensch, dat hij uitglijdt, wanneer vaster tred hem tot de noodlottige bergtoppen van den hoogmoed konde voeren.quot;
De H. Joannes Chrysostomus maakt dezelfde bemerkingen : «Somtijds, zegt hij, laat God toe, dat de zonden van edele en groote zielen bekend worden. Heimelijk slopen bij haar ijdele bedoelingen binnen. God wil ze , door middel harer zonden, berooven van dien volkswaan, waarvoor zij allerlei gevaren trotseerden, en door hun het vluch-lige daarvan te toonen, — als dat van eene bloem des velds, —trekt Hij ze, om zich geheel aan Hem toe te wijden, en Hem te beschouwen, als het eenige doel hunner handelingen.quot; 'i)
En —na gewezen te hebben op beroemde boetelingen, die, door de beschouwing der weldaden Gods en de herinnering aan hunne lichte onvolmaaktheden, van rouw werden vervuld, — voegt er de heilige Bisschop van Constantinopel bij : »Voor ons, zijn die middelen niet toereikend. Om over onze hoo-vaardigheid te zegevieren, hébben we eene andere kracht noodig. En welke? De menigte onzer
1) Opdat hij, (iaanloor vernederd, uit de beschaming opsta.
2) Exhortat. -1 ad Stagyr. N. 9.
59
zonden en de boosaardigheid van ons geweten, dat, na ons in duizend schandelijkheden te hebben gedompeld, nog toelaat, dat wij ons verhoovaardigenquot; 4).
Vele andere Kerkvaders spreken dezelfde taal. ■ De H. Augustinus zegt stoutweg : »God ziet liever kwade daden , vergezeld van de nederigheid, dan goede werken, verpest door de hoovaardig-heid.quot; 2)
De H. Optatus van Mileve : «Beter zijn zonden met ootmoed, dan de onschuld, met hoovaardig-heid.quot; 3)
De H. Gregorius vanNyssa; »Een wagen, gevuld met goede werken , getrokken door de hoovaar-«ligheid , voert naar de hel; getrokken door de nederigheid, leidt een wagen, vol zonden, ten hemel.quot;
De H. Gregorius de Groote : )vHet gebeurt dikwijls, dat hij, die zich voor God met vele vlekken bedekt ziet, toch rijker is uitgedost, door het kleed «van eene diepe ootmoedigheid.quot;
Eindelijk de H. Bernardus besluit eene heerlijke lofrede op de kuischheicl en nederigheid aldus : »De zondaar sloeg, om de voetstappen des Lams te drukken, op het pad der nederigheid, een veiliger weg in, dan hij, die, in zijne kuischheid, de wegen volgt van de hoovaardij ; want de nederigheid van den eene zal hem zuiveren van zijne vlekken ;
1) De compunct. Lib. II. N. 7.
2) Plus placet Deo humditas maüs in factis, quam superbia in bonis. (Hom. de Public, et Pharis.)
3) Meliora sunt peocata cum humilitate, quain inno-centia cum Superbia. (Libr. '2. contraDonat.)
4) De H. Cbrysostomus gebruikt dezelfde vergelijking in zijne 5de homilie tegen de Amoniers. II. 6.
60
-»teiwijl het niet kan uitblijven, of de trots des al
«anderen zal zijne zuiverheid bezoedelen.quot; 1) h{
Men zal ons die talrijke aanhalingen ten goede
houden. Het onderwerp is zoo belangrijk en tevens dt
zoo teeder, dat wij ons, achter het gezag van groote d( mannen, moeten verschansen. Overigens zullen we geen 1 ei zweem van overdrijving, in die teksten, ontdekken, 1 d(
indien we ernstig de stelling overwegen, door den H. oi
Thomas in zijne Summa (quaest. 162. art. 6) zoo voor- k
treffelijk bewezen : »De hoovaardigheid is uit haren o
»aard, secundum genus suu m, de ergste van o
«alle zonden, zwaarder dan ongeloof, wanhoop, man- »
»slag, onkuischheid, enz.quot; De reden daarvan, zoo »
vervolgt de Engel der School, ligt in hare afgekeerd- t
heid van God. Door de andere zonden wendt zich I de mensch van God af, uit onwetendheid, uit zwak
heid of uit zucht naar een goed, welk dan ook ; 1
maar de hoovaardigheid wendt zich van God af,
enkel en alleen, omdat ze zich aan Hem en Zijne wet niet wil onderwerpen. Daarom is het, zegt Boëtius, dat, terwijl alle ondeugden God ontvluchten, de hoovaardij alleen Hem het hoofd biedt. Vandaar ■het woord van den H. Jacobus : »G o d weerstaat .-gt;d e n hoovaardige n.quot; (Jac. IV). Alzoo de af-gekeerdheid van God en zijne geboden, die, bij de andere zonden, slechts voorkomt als gevolg, zetelt,
bij den hoogmoed, welks eigenlijke acte, in de verachting van God bestaat, in diens aard zeiven. En daar nu hetgeen door zich zelve bestaat, altijd datgene overtreft, wat bestaat, krachtens eene andere oorzaak, zoo volgt; dat de hoovaardigheid, uit haie natunr, de zwaarste is van alle zonden, dewijl ze die 1) Horail. i super Missus. N. 8.
61
alle overtreft, in de afkeering van God, welke er het wezen en de boosheid van uitmaakt.
^Kunnen we niet veel deugden verkrijgen,quot; zeide de H. Chantal, «hebben we dan ten minste de nederigheid.quot; 0 welk geluk ! juist op dat oprecht erkend gemis van deugden , dat is te zeggen, op de ware kennis, van onze geestelijke armoede en onze nietigheid, welke onze fouten ons verstrekken,, kunnen we die deugd, welke moeder is van al de overige, grondvesten. Hoe moeten we dan niet met onzen beminlijken Heilige uitroepen : «Dierbare-«onvolmaaktheden, die ons onze ellende doen kennen, »en ons oefenen in de nederigheidquot; ! Waarom niet, telkens als we vallen, het Felix culpa! O gelukkige schuld! op onïen val toegepast ?
»Zoudt ge u niet verheugen,quot; schreef eene heilige Dochter van de Visitatie, »zoudt ge u niet verheugen over eene c verstrooming, — al betreurdet ge ten zeerste de rampen, die ze veroorzaakte, — indien ze op uwen grond heerlijke steenen aanvoerde, geschikt voor de grondslagen van een paleis, dat ge wilt opbouwen? Welnu, de nederigheid wordt de grondslag genaamd van het geestelijk gebouw ; omdat God, wien alleen, volgens den Profeet (Ps. CXXV1), het bouwen toekomt, nooit zal bouwen, dan boven de groote diepte, die we Hem, door de ware kennis van ons zeiven hebben gegraven.quot; 1)
1) Zuster C. E. Cortelot. Année sainte de la Visitation. 14 novembre. Deze religieuze, zeggen haro levensbeschrijvers, was zoo ilooidiongen van de beschouwing harer ellenden, laagheid en geestelijke behoeften, dat men haar nimmer bekoord zag, door hoovaardigheid: de vijand wist, diit ze te sterk was gegrondvest, in dekennis en verachting van zich zelve.
62
Nog eens, kan deze zoo heilzame kennis zekerder worden voortgebracht, kan deze groote diepte lager worden uitgediept, dan met onze fouten ? Deze doen, stuk voor stuk, het luchtkasteel onzer eigen krachten uiteenvliegen, en onverwijld zien we ons, in den afgrond van ons niet, slechts gedragen en gesteund door de goddelijke barmhartigheid. Kostbare ontdekking I God verwachtte het. Hij ziet op de nederigheid zijner dienaars, en gelijk Hij den hoovaardigen weerstaat, zooschenkt Hij genade aan de nederigen. 1) Deze genade, die — volgens het zeggen van den H. Augustinus, de laagstgelegen dalen het liefst besproeit — overstroomt ons naarmate onzer vernederingen ; en op den bodem, gevormd door de erkenning van ons niet, legt zij de lagen eener ware heiligheid, die voortaan beter, tegen de aanvallen der hoovaardij, zal bestand zijn.
Indien daarna de ijdelbeid dat nieuw gebouw weer wil binnendringen, zal een enkel woord ze verdrijven : »Peccavi, ik heb gezondigdquot; 2): dat is mijn werk, al het overige is van God. Naar het voorbeeld van een uitstekend opvolger van den H. Franciscus van Sales, »zal ik mij van de herinnering mijner begane zonden een vertrouwd boek maken, met den titel »G enees middel tegen de h o o v a a r d i g h e i dquot; en ik zal de bladzijden daarvan lezen en herlezen; zij zullen den reuk mijner nietigheid verspreiden, en den worm van mjjnen hoogmoed vergiftigen.quot; 3)
1) .lac. IV.
2) Deze was de oefening van den Eerw. Hoer J. Allemand.
3) Brief van Mgr Rey, Uia-cliop vm Aunecy. Zio •zijn leven door den Kanunnik Ruffin. liladz. 8(5.
63
Hoe meer God mij zal verhelfen, ware het ook met den H. Paulus, tot in den derden hemel, des te meer zal ik, met denzeifden Apostel, in de herinnering aan mijne vroegere ongetrouwheden, voor die hemelscha gunsten een tegenwicht vinden, dat mij, in de rechtmatige verachting van mij zeiven, zal staande houden. Zoo zal ik den raad volgen van den H. Geest ■ «Wees, in de goede dagen, de kwade indachti g.quot; 1)
Men vindt, in het leven van de H. Gertrudis, dat God haar verscheiden geestelijke zwakheden, ter beveiliging van hare nederigheid, liet behouden. De dienaresse Gods was er bedroetd over, en sinds eeni-gen tijd bad daarvoor, op haar gestadig aandringen, eene vrome vrouw; toen eens O. L. Heer tot deze sprak ; »Die gebreken, waarover Mijne beminde »zich beklaagt, zijn haar zeer voordeelig. Eiken dag »stort Ik in hare ziel zulk een overvloed van gesnaden, dat Ik verplicht ben, — ten einde hare men-»schelijke zwakheid tegen aanvallen van ijdelheid »te vrijwaren, — er vele, achter den nevel dier lichte «nalatigheden, voor hare oogen te verbergen. De »mest maakt den grond vruchtbaar: het bewust-»zijn harer zwakheid doet, in de ziel, de dankbaar-»heid ontkiemen ; en telkens als zij zich dus ver-»ootmoedigt over hare fouten, schenk Ik haar eene »genade, die ze vernietigt; gaandeweg verander Ik )gt;de gebreken in deugden, en eens zal die ziel, te «midden van een onbeneveld ■ licht, verwonderd over »zich zelve opzien.quot; 2)
•1) Eccli. XI. '27.
2) Le Coeur de Ste Gertrude, par le R. P. Cros. ö.J.
64
De dankbaarheid jegens God, ziedaar dan nog^ eene andere vrucht, die het gezicht op onze fouten moet voortbrengen. De nederigheid is, volgens haar wezen, waarheid ; en terwijl ze ons »het niet, waar-»uit we getrokken zijn,quot; ontsluiert, laat ze te beter liet goede uitkomen, dat, in ons uit God, als uit zijne eerste oorzaak, ontstaat. 1) Hoe meer ze dus de ziel over hare laagheid verlicht, des te meer doet ze, in een verpletterend contrast, de grootheid en menigvuldigheid der goddelijke weldaden in onze nogen schitteren, en bijgevolg, maakt ze ons ook de dankbaarheid des te gemakkelijker,jegens den Gever van alle volmaakte gave.
Dat is niet een der geringste voordeelen, die we uit onze gebreken kunnen trekken. De ondankbaar-lieid, dochter van den hoogmoed, »is eene alge-»meene zonde, die zich over al de andere ver-»spreidt, en ze onbegrijpelijk veel grooter maakt.quot; 2) Zij is als een opdrogende wind, die de bronnen der genade doet ophouden, te vloeien. 3) Deze ondeugd nu kan niet, op zegevierender wijze , bestreden worden, dan door de beschouwing onzer ongetrouwheden, vergeleken met de steeds voortdurende blijken der barmhartigheid van den Goeden God.
»Niets zeker kan ons meer verootmoedigen, voor »Gods ontferming, dan de menigte Zijner weldaden^ «niets ook ons meer beschamen, voor Zijne recht-»vaardigheid, dan de menigte onzer wandaden. Be-»denken wij, wat Hij voor ons, en wat wij tegen »Hem gedaan hebben ; en zooals wij onze zonderb
1) H. Franc, van Sales. Preek op Palmzondag.
2) Inleiding tot een godvruchtig leven.
3) H. Hernardus.
nog^ 5gt;tot in het bijzondere nagaan, laten we ook tot in iter» »het bijzondere Zijne genaden overwegen. Wij be-laar ^hoeven niet te vreezen, dat de kennis van hetgeen lar- xHij in ons gewerkt heeft, ons hoovaardig zal master »ken, zoo we de waarheid maar voor oogen houden, uit -odat het goede, wat in ons is, niet van ons de «voortkomt. Blijven niet de muilezels altijd, oet »plompe en vuile dieren, al zijn ze beladen met en «het kostbare en welriekende huisraad van den nze «Vorst ? Wat goeds hebben we, dat we niet heb-)ok «ben ontvangen ? En hebben we het ontvangen, e n «waarom willen we ons dan daarop verhoovaar-«digen ? Integendeel, de levendige betrachting der we «ontvangen genade maakt ons nederig ; want ken-ar- «nen doet erkentelijk zijn. Mochten we echter, bij ?e- «de beschouwing der weldaden, die God ons beer- «wezen heeft, door zeker soort van ijdelheid ge-2) sprikkeld worden, dan zal het onfeilbare middel Ier «daartegen zijn de overweging van onze ondank-gd «baarheden, van onze onvolmaaktheden, van onze en «ellenden. Indien we bedenken, wat we deden, toen w- «God niet met ons was, dan zullen we gemakkelijk lij- «inzien, dat hetgeen we verrichten, als Hij met ons «is, noch arbeid onzer handen, noch vruchten van or «onzen grond zijn. Zeker zullen we er genot van m; «hebben en er ons in verheugen, omdat we het t- «bezitten ; maar we zullen God er alleen de eer e- «van geven, omdat Hij er de Bewerker van is.quot;!) sn »Vervul uw geheugen met de herinnering — aan 3rb «uwe fouten en ongetrouwheden, om er u over te «vernederen en er u van te verbeteren ; en — aan de
1) Inleiding tot een godvruchtig leven. 3. V.
66
»weldaden, die ge van God hebt ontvangen, om er ))Hem voor te danken.quot; 1)
))Zeg tot uw hart; Kom aan, hart! wil nu niet smeer ontrouw, ondankbaar en onedelmoedig jegens »dien groeten Weldoener wezen. En hoe zou mijne Dziel in het vervolg niet onderworpen zijn aan God, »die zoovele wonderen in mij heeft gewrocht, zoo-»vele genaden heeft ingestort ?quot; 2)
Eindelijk wil nog de H. Franciscus van Sales, dat het licht, door onze fouten over onze zwakheid verspreid, ons, door de nederigheid, brenge tot toegevendheid voor de zwakheid van anderen.
»De nederigheid maakt,quot; zegt hij, »dat we, door »ons de gebreken van anderen te herinneren, ons »over onze eigene niet verontrusten ; want waarom »zouden we volmaakter zijn dan anderen ? En zij »is ook oorzaak, dat we, door de herinnering aan «eigen gebreken, ons niet ontstellen, over die van wanderen : waarom toch zouden we het vreemd vin-))den, dat anderen gebreken hebben, daar wij ze »ook hebben ?quot; 3)
De H. Joannes Chrysostomus dringt, met zijne gewone klacht, sterk aan op deze veel te weinig gewaardeerde vrucht, die volgens Gods inzicht onze gebreken ons moeten opleveren. Hij wijst ei'op, dat het priesterschap niet aan engelen is toevertrouwd, opdat ze niet, in hun strenge onzondigheid, den bliksem over de zondaars zouden afroepen; terwijl de mensch, door eigen ondervinding, de men-schelijke zwakheid kennend, wanneer hij die bij an-
1) Eerste preek op Allerheiligen.
2) Inleiding tot een godvruchtig leven. 1. II.
3) Brief aan de Abdis van Puits d'Orbe. 53.
67
deren ontmoet, er natuurlijkerwijze medelijden mele heeft. »Daarotn,quot; zoo vervolgt de Heilige Bisschop, «liet God, gelijk thans, zoo ook vroeger toe, dat »Zijne machthebbenden in de kerk touten begingen, »opdat de herinnering aan hunne begane misslagen Bhen zachtmoedig jegens hunne bloeders zou ma-))ken.quot; En Chrysostomus bewijst deze stelling door twee voorbeelden, éen uit het Oude en een uit het Nieuwe Testament. Hij schildert ons eerst den vu-rigen, onverschrokken H. Petrus, die niet kan begrijpen, dat men zich in zijn Meester zou kunnen «rgeren of zich over Hem schamen ; Wien hij drie malen een onverbreekbare trouw zweert, en straks,
— niet onder bedreiging met foltering of met den dood, maar op de stem eener dienstmaagd,
— jammerlijk verloochent. Vervolgens laat hij den Profeet Elias optreden, wiens gloeiende ijver legerscharen versloeg, en een geheel volk aan den hongersnood prijsgaf'; en die weldra sidderend van angst, geheel ontsteld, de vlucht nam, voor eene gramstorige Jesabel. »God,quot; zoo besluit hij, »liet den val van Petrus, de zuil der kerken, de haven des ge-Joofs, den Leeraar der wereld, toe, om hem te lee-ren, anderen medelijdend te behandelen : en door eene zelfde goddelijke toelating valt ook Elias, om zich geheel, met den mantel der liefde, te bekleeden, en vergevensgezind te worden als zijn Heer.quot; 1)
Passen we deze lessen op ons zeiven toe. Zoolang we staan, kunnen we sommige zonden, die ons ergeren, die ons tegen de borst stuiten, niet, in anderen, verontschuldigen of begrijpen; en hoe dikwerf voert dan, onder den schijn van ijver
1) Homilie over Petrus en Elias.
68
een geheime trots, ons, tot verontwaardiging! Maar laat een dergelijke zonde ook ons neerstorten» en medelijden zal ras de plaats onzer gestrengheid innemen I Wel zal men dan het woord van den H. Augustinus verstaan: »Er is geene zonde voor een mensch mogelijk, waarmede ik mij zeiven niet zou kunnen bezoedelen;quot; en ook het schoone woord der Navolging : «Wij zijn allen zwak ; maar howt u zeiven voor den zwakste van allen.quot; 1)
I) I. 2.
HOOFDSTUK II.
Zijne fouten benuttigen, om zijne verworpenheid te beminnen.
«Hut toppunt der nederiglieid,quot; zegt de U. Fran -■ociscus van Sales, «is gelegen in : niet alleen gaai ne »onze verworpenheid te erkennen, maar die lief te ■)hebben en daarin behagen te scheppen ; en dat niet suit gebrek aan sterkte en edelmoedigheid, maar »otn de goddelijke Majesteit des te meer te ver-shelfen, en den evennaaste des te hooger boven ons »zei ven te schatten.quot; 1)
»De nederigheid,quot; zegt op hare beurt de H. Mag-adalena van Pazzis, ))is niets anders, dan een voort-«durend bewustzijn van ons niet, en een blijvend ogenoegen te midden van alles, wat tot de ver-Bachting van ons zeiven kan dienen.quot; Tot dat toppunt kunnen en moeten onze fouten ons opvoeren ; het licht, dat zij op onze verworpenheid doen vallen, moet ze ons niet alleen tioen kennen, maar ook doen liefhebben. «Allen, zegt onze beminnelijke leeraar, «allen moeten we ons voor elkanders ge-sbreken in staat achten, en we mogen ons in geenen ïdeele verwonderen, er aan te treffen ; want, vallen we ))al eenigen tijd niet in zonden, later zullen we weer, ïeen tijd lang, niet doen dan vallenen velegrojte
1) Inleiding tot een godvruchtig leven. 'ó. VI.
70
^onvolmaaktheden begaan, van welker gevolgen wij h
»parlij moeten trekken, door de vernedering, die er zi
Dvoor ons uit ontstaat.quot; -1) n
^Indien het mogelijk ware, Gode even behagelijk o
«te zijn, in onze onvolmaaktheid, als in onze vol- o
»maaktheid, moesten we verlangen onvolmaakt te e
»zijn ; om daardoor de zoo heilige deugd der ne- v
«derigheid in ons te voeden.quot; 2) V
»De kennis van — en de vreugde over on'e l «verwoi penheid,quot; zegt een uitstekend Chiisten, ezijn
»een der grootste blijken van barmhartigheid, die l
«God ons geeft; want dat is ons uit het ongeluk !
»het heil doen putten : gelijk Hij Zijne glorie weet '
«te trekken uit onze beleediglngen. De ziel, door
«dat licht bestraald, zit gaarne op den mesthoop
»hai er ellenden, omgeven van — en getooid met de ^
«vernederingen harer fouten, zooals Job het was-
«met zijne smarten ; en ziet ze zich overstelpt
«van zwakheden en vernederingen, dan verheugt
«ze zich, omdat ze daardoor de Goddelijke goed-
«heid kan eeren en verhellen. Is eene ziel wegens-
«haren val ellendig; de daaiuit geborene verootmoe-
«diging is een haar verrijkende schat. Maar dit
«is voor de meeste menschen verborgen, en dat
«geluk kennen zij niet. Arm zijn zij, en toch hebben
»ze in hunne armoede zelve een grooten schat;
«maar, helaas ! daarvan zijn zij geen bezitters, omdat
«ze dien daar niet weten te zoeken.quot; 3)
Lie liefde voor onze vernedering is met de liefde voor de waarheid een en hetzelfde. Waarheid is
1) Onderhoud. X. Over de gehoorzaamheid.
•2) Onderhoud. XV11I. Over de Sacramenten.
3) M. de Bernièrca. Chretien intérieur, liv. 3. chap. XVi^
71
het, dat we ellendige wezens zijn, en dat we, alge-
er zien van de gaven Gods, niets het onze kunnen noemen, dan het niet en de zonde. We moeten ijk ons gelukkig achten, dit te erkennen en het door ol- onze broeders erkend te zien, indien zulks zonder te ergernis geschieden kan; gelijk een minnaar der e- wetenschap zich verheugt, als hij daarin eene waarheid ontdekt, en die aan zijne raedegenooten kan 7e bewijzen, en ze hen doen aannemen, ijn Een tegenovergesteld gevoelen zou, evenzeer te-iie gen de rechtschapenheid, als tegen de nederigheid, uk strijden, en den blaam op zich laden van den Koet ninklijken Profeet : »W aarom bemint ge de or »ij d e 1 h e i d, e n z o e k t g e d e 1 e u g e n ?quot; 1) ip »Die vlekken staan mij goed,quot; zeide eene heilige Ie ziel, terwijl ze hare onvolmaaktheden beschouwde, as- «Ach ! wat anders verdient een melaatsche dan lom-pt pen ? En eene ware dochter van den H. Pranciscus
jt van Sales, die letterlijk de lessen van haren Geluk-
1- zaligen Vader opvolgde, riep uit : «Indien het nao-
ns- «gelijk ware, dat we door onze fouten God niet
e_ »beleedigden, zou ik wenschen voortdurend te val-
it »len, om onophoudelijk beschaamd en vernietigd
it »te zijn.quot; 2)
n »Dan,quot; zoo vervolgt de Gelukzalige Bisschop van
■r Geneve, »dat de Christelijke ootmoed »de tevreden-
»heid met niets te zijn, en voor niets geteld te wor-»den,quot; inboezemt, spruit niet alleen voort »uit eerbied e »voor de waarheid,quot; maar ook, en wel hoofdzakelijk,
is uit eerbied svoor de vernederingen van het Mensch-
1) Ps. IV. 4.
■2) Zuster M. A. de Mayen, Année Saintede , ]a V i s i t a t i o n. 16 mars.
72
«geworden Woord.quot; Dat Goddelijk Lam heeft, toen «ul Het Zijne aanbiddelijke onschuld in de livrei der da zonde kleedde, Zich gewaardigd, alles van onzen de vervallen toestand over te nemen, wat niet de zonde zelve was. 1) Het Evangelie leert ons de diep- di( ten van vernedering, waartoe Het vrijwillig afdaalde, he en de versmadingen, waarvan Het wilde verzadigd st( worden ; maar eeuwen van overdenking zouden niet de voldoende zijn, om ons te doen begrijpen den dorst ui naar vernederingen, die Zijn Goddelijk Hart ver- tii teerde, en die Het, met vreugde) tot de bloedig- m ste verguizingen, als tot een gastmaal dreef, dat zc volkomen met Zijne hoedanigheid van «Borgtocht w «der zondarenquot; overeenkwam. Daarom voelt de 01 waarachtig Christelijke ziel behoefte, naast haren Beminde plaats te nemen, aan zulk banket van di versmadingen. Zij, de schuldige, kan er niet toe 01 besluiten. Hem, den Onschuldige, alleen, den kelk s der vernederingen te laten drinken. Neen, zij wil e daarvan haar deel ; en het geluk, —hare lippen te h zetten aan den kelk, waaraan haar God en Zalig- v maker de Zijne zette, — verandert de bitterste gal in » zoeten drank. »
Voeg hierbij, dat, volgens de bemerking van den
H. Bernardus, de weg der vernederingen onvermij- c
delijk is, om tot de nederigheid te geraken ; en dat c
bijgevolg eene ziel, die, zooals het behoort, van de (
noodzakelijkheid dezer deugd overtuigd is, de ver- 1
nederingen moet beminnen en zoeken ; evenals een '•
reiziger, die vurig verlangt, een doel te bereiken, i gebonden is aan den weg, die daarheen geleidt.
Eindelijk nog, zooals we in het volgende hoofdstuk 1) Hebr. IV. 15.
«uilen zien, is uiize vernedering te beminnen, omdat ze de overvloedigste ontfermingen van het Goddelijk Hart op ons doet afdalen.
Onder al deze opzichten, kunnen onze zonden dienen, om, in ons, de liefde voor onze verworpenheid te voeden. Door ons die beter te toonen, stellen ze, met haar vernederende zwaarte, tusschen de beschaming, die ze veroorzaken en den in- en uitwendigen smaad, dien we verdienen, een prac-tisch evenwicht, dat het gezond oordeel volkomen moet goedkeuren. Wat Onze Heer, als Borg voor de zondaren, aanvaardde, ja, gretig zocht, dat zullen wij beschouwen als het rechtmatig aandeel, geheel overeenkomend met onze hoedanigheid van zondaars.
Elk onzer zonden zal een lichtbaak te meer worden, om ons, in eigen schatting en in de eischen onzer zelfzucht, te doen dalen tot op «de laatste plaatsquot; (Luc. XIV. 10), die ons toekomt, en waar, ongelukkig genoeg, onze onverwinnelijke hoogmoed ons nog maar al te hoog boven Hem, zal verheven houden, die »de Laatste van allen , de «Smaad der menschen, en de Verwerping zelve des «volks heeft willen zijn.quot; (Is. LU, Ps. XXI.)
Wel groot moet het voordeel zijn, dat we uit onze zonden, indien deze ons tot de liefde voor onze verworpenheid voeren , zullen trekken ; wijl onze beminnelijke Heilige, — die steeds het peil der heiligheid in de nederigheid zocht, — zonder bezwaar aanneemt, dat eene ziel, die zoo hare zonden benuttigt , eene andere ziel, minder aan vallen onderhevig, kan overtreffen: «Het kan gebeuren, dat eene «zuster, die ge zeer dikwijls ziet struikelen en me-»nige onvolmaaktheid ziet begaan, deugdzamer en
74
«aangenamer aan God is, — öf door den groo-»ten moed , dien zij te midden harer onvolmaaktsheden behoudt, daar ze zich door het zien harer Dwankelbaarheid niet laat ontstellen, noch verontrus-»ten ; óf wel door de nederigheid, die ze daaruit wput; öf eindelijk door de liefde voor hare verwor-spenheid, — dan eene andere, die een dozijn hetzij «natuurlijke, hetzij verkregen deugden bezit, en die «minder oefening en moeite, en bijgevolg misschien «minder moed en nederigheid heeft, dan de eerste, »die men zoo licht ziet vallen. De H. Petrus «werd tot hoofd der Apostelen gekozen, schoon on-«derworpen aan veel onvolmaaktheden, zóó zelfs, dat »hij, na den H. Geest ontvangen te hebben , er «nog beging ; maai' omdat hij , zich daarover niet «verwonderde, en, niettegenstaande zijne gebreken, «steeds een grooten moed behield, stelde Christus hem saan tot Zijn plaatsbekleeder, en begunstigde hem «boven al de andere ; zoodat niemand, met recht,, «zou kunnen zeggen, dat hij niet verdiende, boven «den H. Joannes of de andere Apostelen gesteld en «bevoorrecht te worden.quot; l)
1) Onderhoud IV. Over de Goedhartigheid. De Heilige Chantal herhaalde gaarne deze onderrichtingen van haren gelukzaligen Vader: «Lieve Kleinequot; schreef zij aan de Zuster T. H. van het Kruis de Fésigny, »uwe ontmoedigingen zijn louter bekoring ; want, zeg mij, welk voordeel brengen ze u aan, en welke reden hebt ge er voor? Meent gij, fiat het in onze macht staat, altijd op God te denken en geen fouten te begaan? Zeker, dan moest men een engel zijn ; welaan ik bid u, u te schikken, in den toestand van dit ellendig leven, maar zonder eenigen angst of' onrust, en wanneer ge onti ouw zijt geweest, vei neder u, zonder ontmoediging. Deze vernedering
De heilige Leeiaar schijnt zoozeer bevreesd te zijn, ons gelegenheden tot minachting van ons zeiven te zien verwaarloozen, dat hij ze ons zelfs dan wil aanbieden, wanneer onze fouten geheel twijfelachtig zijn. In dat geval raadt hij ons aan, de verdienstelijkste partij te kiezen, dat wil zeggen, die, welke onze hoovaardigheid het minst, en de heilige nederigheid het meest begunstigt.
«Ik voeg erquot;, schrijft hij, »als eene algemeene «raadgeving bij, dat, — zoo we niet weten te ondersscheiden, of we, in zekere omstandigheid, onzen »plicht hebben gedaan, en in twijfel zyn, of we «God hebben beleedigd, — we ons dan moeten verne-sderen. God om vergiffenis bidden, meer licht vra-»gen voor een volgenden keer, en het gebeurde ge-sheel vergeten, en onzen gewonen gang gaan. Want seen nieuwsgierig en angstig onderzoek, om te «weten, of we wèl gehandeld hebben, spruit onge-itwijfeld uit de eigenliefde voort, die ons het verslangen inboezemt, om te weten, of we vroom «zijn ; terwijl de zuivere liefde tot God ons zegt: «Ellendige of bloohartige, die ge waart, verneder u, «steun op de barmhartigheid Gods, vraag maar ver-»gilfenis, en, na eene nieuwe betuiging van trouw, «streef verder naar uwen vooruitgang.quot; 1)
Dat is ook de gedachte van den schrijver der N a-v o 1 g i n g : «Heer, beter is mij uwe overvloedige «barmhartigheid, ter verkrijging van vergiffenis : dan
en liefde voor uwe verworpenheid, met kalmte en vrede, zal Gode aangenamer zijn, dan uwe spitsvondige getrouwheden.quot; Année sainte de la Visitation. 3 Mars. 1) Brief aan eene dame. 808.
76
«mijne gewaande rechtvaardigheid, ter verdediging xvan rnijn geheimzinnig geweten.quot; l)
Onze fouten geven aanleiding, dooi' de openbaring onzer verworpenheid, deze te beminnen, en ons dieper te vernederen : voor de inwendige en verborgene vierschaar der ziel niet alleen; maar ook liggen dikwijls onze zwakheid en ellende voor onzen naaste, als getuige onzer zonden, bloot. Dan ver-eenigt zich de uitwendige verworpenheid met de inwendige. Beide moeten we evenzeer aannemen en liefhebben; we kunnen daardoor de som onzer geestelijke winsten verdubbelen. Zoo deed de edele en vrome man, dien we reeds meermalen aanhaalden . ., »Gij kent,quot; zoo schreef hij aan een vriend, »gij kent mijne laatste opvliegendheid, en ge waart »er getuige van ... Al mijn troost bestaat hierin, »dat mij die misslag is overkomen, in tegenwoor-«digheid mijner vrienden, die daaruit zullen be-Bgrijpen, wie ik ben. Grootelijks doet het mij leed, sGod mishaagd te hebben, dooi' mijne ontrouw aan «Zijne genaden. Maar mijne vreugde is gelegen in «mijne vernedering, die ik ia dank aanvaard. Het ogeluk, in de meening van anderen verlaagd te zijn, »is groot; en wel zoet is het voor hen, die de »Gode aangedane beleediging wenschen te herstel-»len. De vaste overtuiging, dat men een volslagen »nietis, en zeer zwak, is het voordeel, dat wij uit »onze onvolmaaktheden trekken. Hoe nuttig is het »voor mij, dat mijne ellende aan het licht komt; gt;jwant dat helpt mij al die waarheden ontdekken ! »— Dit is de waarheid, dat ik nietig, zwak en broos sben, meer dan ik bevatten kan. En uit de liefde, 1) Navolging. 3. XLVL
«die ik aan deze waarheid verschuldigd ben, houd »ik mij gekeerd in mijn niet; en vrijwillig daarin «berustend, bemin en aanbid ik de Goddelijke Voor-«zienigheid, Die mij dat openbaart. Ik erken en be-«ken mijne ellende, ik ben blijde, dat iedereen het «weet, en mij overeenkomstig deze waarheid be «handelt.quot; 1)
Niet beter zou men de verheven raadgevingen van den schrijver van Philothea in beoefening kunnen brengen. Overigens zorgt de beminlijkste dei-Heiligen, met den hem eigen geest van gematigdheid, in bescherming te nemen — èn de rechten dei-waarheid : door het voorwenden van gebreken om de verworpenheid te zoeken, te ontraden (afgezien van eene bijzondere ingeving, gelijk sommige Heiligen ontvingen), — èn de rechten der liefde ; daar hij aanbeveelt, de ergernis of beleediging, door onze fouten onzen broeders aangedaan, te herstellen. «Als «ik mij, in gramschap of lichtzinnigheid, ben te bui-«ten gegaan, met ongepaste God en den evennaaste «beleedigende woorden, dan zal ik daarover een «levendig berouw hebben, en hevig bedroefd zijn, «over die beleediging, welke ik op de best moge-«lijke wijze zal trachten te herstellen ; maar ik zal «zorgen, dankbaar den smaad en de verachting, die «daaruit voor mij ontstaan, aan te nemen; en kon «het eene van het andere gescheiden worden, dan »zou ik krachtig de zonde verwerpen, en ootmoedig »de versmading behouden.quot; 2)
«Ik bega eene zotternij, die mij verachtelijk smaakt: goed. Bij een of andere teleurstelling word
1) M. de Bernières — Louvignv. t. a. p.
2) Inleiding tot een godvruchtig leven. 3. VI.
78
»ik buitenmate boos : dan ben ik bedroefd over de »beleediging, Gode aangedaan, en blijde, dat het «mij als laag, verachtelijk en ellendig doet kennen.quot;
«Desniettemin, Mijne Dochter, geef wel acht op »hetgeen ik u ga zeggen : hoezeer we ook de ver-ïworpenheid beminnen, die uit het kwaad volgt, «toch mogen we niet nalaten, het kwaad te vei-»beteren. Ik zal doen, wat ik kan om geen kan-»ker in het aangezicht te krijgen; maar heb ik «dien, dan zal ik de vernedering, er uit ontstaande, be-«minnen. Waar het de zonde geldt, moet men zich nog «strenger aan dezen regel houden. Ik heb hier- of «daarin misdaan : ik ben er bedroefd over, ofschoon ik «de vernedering, die er uit volgt, welgemoed aanneem; «en kon het eene van het andere gescheiden wor-»den, met liefde zou ik de vernedering behouden, «en het kwaad en de zonde wegnemen.quot; I)
En wanneer onze pogingen tot herstel der be-leediging, onzen broeders aangedaan, of der ergernis, hun gegeven, zoover reikten, dat wij hunne achting geheel herwonnen, en in hunne schatting weerzoo hoog klommen, alsof we niet misdaan hadden, dan nog, verplicht als we zijn, «onze verworpenheid voor hunne oogenquot; weg to nemen, «moeten wij die in ons hart verbergen en opsluiten.quot; 2)
Daarenboven wilde onze Heilige niet, dat men zich, — zoover de liefde en de plicht van een goed voorbeeld te geven het gedoogen, — van de weldaad der uitwendige vernedering beroofde: «Wat onze «gebreken betreft, zou ik wel willen .. . dat we »geen moeite deden, om ze te bedekken ; want
1) Brief aan de Heilige Chantal. 100.
2) Inleiding tot een godvruchtig leven. 3. VI.
79
»dooi' ze uitwendig te verbergen, worden ze niet ïbeter. De zusters zullen daarom niet gelooven, »dat ge er geene hebt, en uwe onvolmaaktheden «zullen waarschijnlijk thans gevaarlijker zijn, dan «zoo ze waren ontdekt, en u schaamte hadden ver-soorzaakt, zooals dat gewoonlijk haar overkomt, die »ze lichter uiterlijk toonen. Wij moeten ons dus »niet verwonderen of den moed verliezen, indien «we in de tegenwoordigheid onzer zusters onvol-«maaktheden begaan; maar integendeel blijde zijn, ïdat we worden gekend voor hetgeen we zijn.quot; 1)
Zelfs wenscht de stichter der Visitatie, dat iemand, «—die een post bekleedt, en dus, naar het schijnt, meer gehouden is, de achting bij hare onderhoori-gen ongeschonden te bewaren, — onder gemeld voorbehoud, de vernedering inougste overal waar ze te vinden is:
»Ge vraagt me of de Overste of Bestuurster geen «weerzin moet betuigen, dat de zusters hare fouten «zien, en wat te zeggen, wanneer eene dochter zich »bij haar heel eenvoudig beschuldigt, van een, voor «haar, ongunstig oordeel of gedachte, zooals wan-«neer iemand had gedacht, dat. de overste met «hartstocht had gestraft.quot;
«Welnu, ik zeg, dat alles, wat ze bij deze ge-«legenheid te doen heeft, is, zich te verootmoedi-»gen en hare toevlucht te nemen tot de liefde voor «de verachting : zou echter de zuster bij deze ver-«klaring eenigszins verlegen zijn, dan moet de «Overste niets laten blijken ; maar het gesprek eene »andere wending geven, en desniettemin de verne-
1) Onderhoud. IV. Over de Goedhartigheid.
80
sdering in haar hart verbergen. Want wij moesten wel zorg dragen, dat de eigenliefde ons ^eene gelege nheirl niet doe verzuimen, om onze on-Bvolmaaktheden te zien en ons te vernederen ; en, — ))al snijdt men den weg af, voor de uitwendige acte «van vernedering, uit vrees, de arme zuster, die al gt;;genoeg met zich zelve begaan is, eenig leed aan »te doen,—toch mag men de inwendige acte niet ^nalaten. Mocht, integendeel, de zuster bij die «beschuldiging volstrekt niet verlegen zijn, dan zou »ik het goed vinden, dat de Overste rechtuit be-»kent, dat ze heeft misdaan, ten minste, indien het «waar is: want geldt het eene verkeerde oordeel-«velling, dan is het goed, dat ze het met nede-«righeid zegt ; terwijl ze nochtans zorgvuldig in «haar hart de vernedering verbergt, die daaruit «voor haar ontstaat, dat men haar voor zwak «houdt.quot;
«Ziet ge, die kleine deugd van liefde voor onze «verworpenheid mag ons hart, geen stap, vrij geven «omdat wij haar elk oogenblik noodig hebben, al «zijn wij nog zoo ver in de volmaaktheid gevorderd, «te meer daar onze driften weer opkomen, somtijds »zelfs, nadat wij lang in den religieuzen staat gekleefd hebben, en in de volmaaktheid verre zijn ge-«vorderd. De zusters moeten zich niet verwonderen, ' «als de Overste fouten begaat, daar de H. Petrus, «ofschoon Herder der H. Kerk en Algemeen Overste «van alle Christenen, wel in eene fout verviel, en «zelfs in eene zoodanige, dat hij daardoor eene be-«risping verdiende, zooals do H. Paulus zegt. i)
1) Galat. 11. 1-1.
81
«Eveneens moet de overste geen blijken van verba-«zing geven, wanneer men hare gebreken ziet; »maar ze moet dezelfde nederigheid en zachtmoe-«digheid betrachten, waarmede de H. Petrus de be-«risping van den H. Paulus ontving, schoon hij zij« «overste was. Men weet niet, wat hooger te schat-»ten, of den grooten moed van den H. Paulus ; óf de «nederigheid, waarmede de H. Petrus zich aan de «berisping onderwierp, zelfs over eene zaak, waarin «hij dacht, wel te handelen en eene zeer goede «meening te hebben.quot; 1)
Toen de H. Maria Magdalena de Pazzis eens be-«merkte, welken hoogen dunk een harer novices van haar had opgevat, begon ze deze, al snikkende, hare gebreken en bekoringen te verhalen, en, na zich als de misdadigste der vrouwen te hebben voorgesteld, voegde ze er bij ; «Mijne Dochter, ik heb u »dat gezegd, om u te doen begrijpen, onder welke «overste ge zijt gevallen. Had God mij niet in «een klooster opgesloten, ik zou mijne dagen, in eene «levenslange gevangenis of onder de bijl van den «beul, geëindigd hebben. Bid dus voor mij, en ver-«krijg voor mij, dat ik eenmaal mijne zaligheid van »de geheel onverdiende goedheid van God moge «erlangen.quot;
Eene waardige dochter van den H. Franciscus van Sales, die ons, in tijd en plaats, meer nabij komt, zeide, toen ze tot overste van haar klooster was verheven, in vertrouwen, tot een harer zusters : «Wat mij ver-«heugt, is, dat de hooge bediening in mij de heilige «verworpenheid zal onderhouden ; daar mijne talrijke
•J) Onderhoud. XVI. Over de afgekeerdheid.
82
«gebreken, op den kandelaar, beter dan in de ver-«borgenheid eener cel, aan het licht zullen komen.quot; 1)
Nog meer drong de H. Bisschop van Geneve er op aan, dat zij, dift het geluk hebben, onderdaan te zijn, ijverig de uitwendige vernederingen omhelzen, en hij stak meedoogenloos den draak met zielen, die in dit opzicht te teerhartig zijn ; »[k »ben met verachting behandeld, en ik ben er boos »om: zoo doen ook de pauwen en de apen. — »Ik ben met verachting behandeld, en ik verheug »mij daarover : zoo deden de Apostelen.quot; 2) — «Weet «ge, wat we moeten doen, wanneer we bestraft of «vernederd worden? We moeten die vernedering «als een liefdesappel beschouwen, verbergen in ons «hart, en zoo feeder mogelijk kussen en liefkoo-»zen.quot; 3)
Wij gelooven, volgens de lessen van den H. Fran-ciscus van Sales, al het voordeel te hebben aangetoond, dat de heilige nederigheid uit onze zonden kan trekken. Zoo kunnen deze, indien we willen, door ons beter onze verworpenheid te doen kennen en beminnen, ons van den afgrond, dien ze gedolven hebben, tot den verhevensten graad van de meest noodzakelijke der deugden opvoeren, en voor de ziel, in haar niet weggezonken, de bron worden van een nieuwen luister. Volgens den tekst van Job 4)
1) Notice sur la MèreM. — MelaniePom-meroy. Circulaire de la Visitation de Thonon 1872.
2) Brief aan eene religieuze. 715.
3) Onderhoud XI. Over de gehoorzaamheid.
4) Gum te consuraptum putaveris, orieris ut Lucifer (Job XI. 17.) Wanneer gij meent verzonken te zijn, zult gij ala Lucifer oprijzen.
83
en de gedachte van den H. Bernardus, »zal de zondige ziel des te minder laag zijn voor Gods aanschijn, naarmate ze het, door de herinnering aan hare zonden, meer is, in haar eigen oogen.quot; l)
Trekken we dus partij van onze fouten, en ze zullen, zooals Fénelon zegt , ons meer voordeel aanbrengen, door ons, in eigen oogen, te verlagen, dan onze goede werken, door ons te vertroosten. «Fouten zijn altijd fouten. Maar zij stellen ons in een toestand van beschaming en terugkeering tot God, die ons veel goed bezorgt.quot;
Ër zijn sommige stoffen, die schijnbaar de kleederen besmeuren, maar evenwel dienen, om ze te zuiveren van de smetten. Zulk een gebruik maken de rechtvaardigen van hunne zonden, die ze toch verfoeien ; zij bedienen er zich van, om hunne ziel van de hoovaardigheid, de grootste hunner zonden, te zuiveren. »Zoo valt,quot; hervat de H. Bernardus, »de rechtvaardige onder Gods hand, en door een vreemd wonder gebeurt het, dat de zonde, die hij beging, strekt tot zijne rechtvaardiging .. . Steunt niet hem die valt, de goddelijke hand, indien deze door de nederigheid wordt gesteund ?quot; '2)
Laten we aldus onze zonden weten te benuttigen ; zoodat ze ons naauwelijks ontsnaptzijn, of we wisschen ze terstond, door de boetvaardigheid, weer uit. 3) Trekken we er ook partij van, wanneer de herin-
1) In Cant Sermo. X. 45.
2) in Ps. XC. Senno. 1. 42.
3) ollwe vermorzeling moet gemengd zijn met een zeker behagen, u arm, ellendig, vernietigd, eu ontbloot te zien van elke verdienste en alle deugden.quot; (De Eer-biedw. P. de la Colombière. Brief 31.)
84
nering daaraan ons neerdrukt. Er zijn slecht riekende planten, die door aanhoudend uitdrogen, ten slotte een aangenarnen geur verspreiden. Zoo zij liet ook met onze fouten in dit ellendig leven. Eene heilige dochter van de Orde der Visitatie bewaarde zorgvuldig een klein papieren zakje, dat men, bij haren dood, in hare cel vond, met het opschrift : Dit dient o m m ij n h a r t m e t d e n k o s t-baren geur m ij n e r v e r w o r p e n h e i d te vervullen. In dit zakje had ze geborgen al het vernederende, wat haar gezegd of geschreven was, de fouten, waarop zij opmerkzaam was gemaakt, het sterkste, dat hare biechtvaders haar in de biecht gezegd hadden, en alle gebreken, waarover zij eene berisping had ondergaan, l)
Wij zullen geen moeite hebben, om zulk een zakje te maken : helaas 1 wij zullen, terugziende op ons vroeger leven, slechte planten van tallooze fouten vinden, om het te vullen. Laten we er op deze wijze gebruik van maken, en het vvonderschoone woord van P. C. de la Colombière herhalen: »Ge-^lukkige ellenden, welker bewustzijn mij doet blozen »voor God en verootmoedigen voor de menschen. »Zijt gij voor mij noodig, ik zou u niet willen verkuilen tegen de verdiensten en deugden van an-»deren. Ik wil liever zoo zijn, als ik moet wezen, »om nederig te zijn. Ik zeg vaarwel aan alle gun-»sten, die mij van dat voordeel zouden kunnen be-»rooven, en om het niet te verliezen, wil ik gaarne »van al het overige verstoken zijn.quot;
■1) Anneé sainte de la Visitation. ^ Janvier. Vie de la Soeur F. ü. de la Grave.
HOOFDSTUK UI.
Zjjne fouten benattigen, om zü11 vertrouwea op Gods barmhartigheid te vermeerderen.
Moeten we onze verworpenheid reeds beminnen, zoowel omdat ze ons dwingt, de waarheid te huldigen, als omdat ze ons de navolging der vernederingen van het vleeschgeworden Woord vergemakkelijkt; — veel dierbaarder nog zal ze ons worden, indien we ze beschouwen, in haar verband met de oneindige barmhartigheid van onzen God.
Reeds zagen we in het derde hoofdstuk van het «erste deel, — en de H. Franciscus van Snles heeft het ons gezegd en verhaald,— dat onze gebreken ons nimmer tot wanhoop moeten vervoeren , noch ontmoedigen ; en dat de droefheid over begane misslagen steeds van een onoverwinnelijk vertrouwen op de goddelijke goedheid moet vergezeld gaan. De beschouwingen, die we thans gaan voorstellen, zullen ons aantoonen, dat onze zonden en onvolmaaktheden, wel verre van dat vertrouwen te verminderen, er een der vruchtbaarste beginselen van uitmaken.
Hier vooral zijn de teksten van onzen Heilige talrijk en duidelijk genoeg, om ons van elke verklaring te ontslaan. Wij zullen ons tot het overnemen bepalen. Maar het zal niet ondienstig zijn, ■vooraf aan andere bronnen eenige gedachten te ont-
86
leenen, waardoor de samenhang en de godgeleerde bewijzen van deze troostrijke leer duidelijk zullen blijken.
En wel vooreorst, hooien we, hoe de uitmuntende hedendaagsche schrijver, die we reeds aanhaalden, ons het grondbeginsel van deze nieuwe zijde der Kunst om z ij n e gebreken te benuttigen verklaart en ontvouwt.
»God,quot; zegt Mgr. Gay, terwijl hij het woord van den H. Joannes herhaalt ; )iG o d is liefde (1 Joan. IV. 8), God bemint, God bemint ons: Hij bemint ons, omdat Hij de liefde is ! Bestaan, beminnen, en nu wij bestaan, óns te beminnen, dat is, voor Hem, éene en dezelfde zaak, éene en dezelfde noodzakelijkheid. Volgt daaruit niet terstond, dat de hoop voor ons allen een plicht is? Welke maat ook der hoop, — kan ze eene overdi ijving zijn ? En blijft ons het mistrouwen ook al mogelijk, is het redelijk? Is het verschoonbaar?
»Men zal zeggen: Ei' is toch zonde. Helaas, maar al te waar; de zonde is overal, en overal waar ze is, stelt ze een raadsel, brengt ze eene verwikkeling, en werpt een hinderpaal op. Een raadsel voor ons, eene verwikkeling in ons, een hinderpaal tegen ons. Maar bestaan er raadsels voor God? Kan men zijne wegen versperren, of Hem een hinderlaag stellen ? Hij staat stil, wanneer Hij wil ^ maar enkel en alleen omdat Hij wil, en overal, waar Hij wil doorgaan, gaat Hij door. De zonde treft God in dien zin, dat ze Hem beleedigt; nooit treft ze Hem in dien zin, dat ze Hem verandert. Ze wijzigt Zijne daden, maar, verre van Zijn wezen te veranderen, verandert ze zelfs niets; in Zijne oor-
87
spronkelijke en eigenlijke stemming jegens ons, dat is te zeggen, in de liefde, die Hij ons toedraagt. Gelijk Zijne goedheid, ten overstaan van het niet, liefde wordt; zoo wordt Zijne liefde, tegenover de zonde, barmhartigheid; en daarmede is alles gezegd. Ja, alles is gezegd, op deze éene voorwaarde nochtans : dat de zondaar hope. En in zeker opzicht heeft niemand zooveel gronden, om op God ^hoquot; pen, als de zondaar. Zonder twijfel heeft de Goddelijke heiligheid zulk een afschuw van de zonde, dat ze Zijne rechtvaardigheid verplicht, om die met verschrikkelijke pijnen te straffen ; maar juist daarom is er de barmhartigheid onvergelijkelijk meer door bewogen, dan dooi- alle andere onheilen, die ons zouden kunnen treffen. Want, zoo men toch de zonde beschouwt, met het oog op de straf, die ze verdient, clan is ze het derven van God ; ze is dus het grootste ongeluk, en waarlijk de ellende zelve, in den volsten zin des woords. Waarheen anders zal nu, in den regel, het diepste medelijden zich richten, dan tot de grootste ellende? Dat is dus de reden, waarom de Goddelijke barmhartigheid zich zelve hier meer, dan overal elders, aanzet, om te bewerken, dat de zondaar berouw hebbe, vertrouwe, vergiffenis verwerve en gered worde. Daaruit ziet ge, dat de hevigheid zelfs der gramschap, in God, eene nieuwe en meer levendige bron is van medelijden en goedheid, en daarom, voor ons allen, een nieuwe grond wordt van vertrouwen.quot; 1)
Is nu eenmaal en zoo afdoend bewezen, dat debarm-hartigheid niets anders dan de goedheid is, dat wil zeggen, het wezen zelf van God, in zijne betrek-■1) De la vie et des vertus chrétiennes. De l'Espérance.
88
kingen tot de ellende van Zijn schepsel; is het dan niet blijkbaar, dat elk onzer fouten, indien we het willen, eene nieuwe gelegenheid kan worden voor deze Goddelijke eigenschap, om zich te openbaren en te verheerlijken; — en gelijk de lippen van het lam, dat zijne moeder verlicht, door haar de weldadige melk, die hare uiers vult, te doen ontvloeien ; zoo ook onze zonden, — door ons vertrouwen en leedwezen tot het Goddelijk Hart gebracht, — zullen Het de ware vreugde bezorgen, eenige uitstroomingen meer te doen vloeien van die barmhartigheid, waarvan Zijn moederlijke borst overvol is ?
Vernemen we hier een van de schoonste tonen der welsprekendste onder de Bisschoppelijke stemmen dezer eeuw :
«Beati ra i s e r i c o r des!quot; Zalig de barmhartig e n!
»Men kan zeggen, dat de Zoon Gods door de verkondiging van deze Godspraak , Zijne eigene zaligheid en die van Zijn hemelschen Vader heeft geopenbaard. Want indien de barmhartigheid, zoo als een eenvoudig sterveling die kan beoefenen, voor dezen een beginsel en eene bron van zaligheid is ; — wat dan te zeggen van de barmhartigheid, zooals God en God alleen ze weet in beoefening te brengen, en welke vervoering van geluk moet ze niet voortdurend in het Goddelijk Hart onderhouden ? Zalig de barmhartigen:bij gevolg, zalig boven allen Hij, die alleen het recht heeft, den naam te dragen van goed; unus est bonus, Deus; een alleen is goed, God; (Matth. XIX. 17). Hij, Wiens liefde Zijn wezen is; Hij, Wiens barmhartigheid en goedheid niet meer
89
begrensd is, dan de eeuwigheid zelve : C o n f i-temini Domino quoniatn bonus, quo-niam in aeternum misericordia ejus (Ps. 135).... Looft den Heer, want H ij is goed, want Zijne goedertierenheid is eeuwig. De gestrengheid ligt niet in de natuur van God. Indien God aan de gramschap toegeeft, indien Hij de rechtvaardigheid uitoefent, dan verricht Hij een werk , dat Hem vreemd is : irascetur ut faciat... alienum opus ejus (Is. XXVII. 21) 1). De linkerhand houdt de roede, en God is het ras moede, met die hand te werken : peregrin um est opus ejus ab eo2).
De rechterhand des Heeren daarentegen is het geliefkoosde werktuig Zijns Harten ; zij verricht de werken der liefde .. . Van een verblind en onverbeterlijk zondaar weet zij, in een oogwenk, een beslist boeteling te maken : haecmutatiodex-terae E x c e I s i (Ps. LXXVI. 11)quot;. 3)
Maar, nog eens, de barmhartigheid wordt slechts uitgeoefend op de ellende ; en wat verschrikkelijker ellende, dan zonde! Bestaat er deerniswaardiger voorwerp voor eene oneindige erbarming! Het hangt slechts van ons af, die misslagen, welker zwaarte ons verplettert en tot vertwijfelde slachtoffers der goddelijke rechtvaardigheid maakt, bij God te laten gelden als eene gelegenheid, zonder haars gelijke voor Hem, om eene eigenschap te
1) Hij zal toornen om te doen .. een ongewoon werk.
2) Dat werk is Hem vreemd.
3) Deze verandering komt van de rechterhand des Allerhoogsten. Homilie van Mgr. Pie. Op Allerheiligen. ■1 November. 1871.
90
openbaren, Hem, naar het schijnt, veel dierbaarder dan de rechtvaardigheid, namelijk: —de goedheid, de liefde, de vergevensgezindheid. Van ons slechts hangt het af, ons tot het Goddelijk Hart te richten, en met David te zeggen : G ij zult m ij v e r-geven. Heer, Gij zult m ij ne zonden ui t-wisschen, om de U dierbaarste volmaaktheid, om Uwe barmhartigheid te verheerlijken ; propter b o n i t a t e m t u a m, D o m i n e ; en daar Gij ze te meer zult verheerlijken, naarmate mijne misdaden talrijker zijn, doet de menigte mijner zonden mij te meer op vergiffenis hopen: Pro-pitiaberis peccato meo, multumest enim (Ps, XXIV. 11). Gij zul t ra ij m ij-n e zonde vergeven, w a n t z ij i s g r o o t.
»Is God,quot; zoo voegt een oud te weinig bekend schrijver l) hierbij, ïis God niet de Meester, Die ons heeft geleerd, ons niet door het kwaad te laten overwinnen ; maai' het kwade te overwinnen door het goede (Rom. XII. 21) ■ geen kwaad voor het goede, noch vloek voor vervloeking te schenken (I. Pet. Hl. 9); onze vijanden met weldaden te overladen, en aldus vurige kolen op hunne hoofden te vergaderen (Rom. XII. 20) ? Welnu, de leerling is niet boven den Meester, noch de knecht boven zijn Heer (Matth. X. 24). Indien we dan leerlingen van dien Goddelijken Meester deze les zoo volmaakt zien opvolgen, dat ze zich niet alleen vol welwillendheid en zachtheid jegens hunne goddelooze vervolgers en wreede ti-
1) De Eerbiedw. Alexander de St. .Kramjois, Ongeschoeid Girmeliet, gestorven in 1630 Manuale Pau-perum. C, XXXVIII.
91
rannen betoonden ; maar hun voor kwaad goed vergolden, zoo zelfs, dat ze hun leven gaven, om hen te redden : — wat dan te zeggen van den Meester, Wien deze rechtvaardigen zulk een verheven leer en hare beoefening verschuldigd zijn ? De liefde van alle leerlingen te zamen genomen, vergeleken bij die van Christus, is nog geen droppel water in verhouding tot den oceaan. Indien dus een vonkje liefde bij hen zoo sterk was , wat zal dan de onmetelijke gloed van de boven alles uitstekende liefde van God niet zijn ?
»0 !quot; roept de H. Chrysostomus uit, »Jesus zegt ons: Indien gij diegenen be mint, die u beminnen, wat zal d a n u w e b e 1 o o-ning zijn? Doen dat ook de heidenen niet? (Matth. V. 47). Laten wij van God zeggen ; Als Hij slechts de rechtvaardigen, Zijne vrienden verhoort, slechts hun de behulpzame hand biedt, zal aan Zijne goedheid dan niet iets ontbreken ?quot;
De oneindige heiligheid van God vereenigt zich met Zijne goedheid, om Hem aan te zetten, de zonde met Zijnen haat, — en meer nog den zondaar met Zijne barmhartigheid te vervolgen. »God,quot; zegt Pater Segneri, «heeft zulk een grooten afkeer van de zonde, dat Hij, om ze uit de harten te rukken, niet alleen in Zijn sterfelijk vleesch gehuld, Zich vernederde tot den dood ; maar nog heden, glorierijk in den hemel, Zich tot den staat van een smeo-kende verootmoedigt. Laboravi r o g a n s (Jer. XV. C) 1). Doch bemerkt gij wel waarom? Hebt
■1) ik zwoegde in het gebed.
92
gij ooit een jager gadegeslagen, op het oogenblik, dat hij zijn prooi zal schieten? Zie, hoe hij het minste gedruis vermijdt, hoe hij bukt, en, zoo noodig, over den grond kruipt. Waarom ? Het is, om het wild, waarop hij het gemunt heeft, te treffen.
Welnu, geen ander doel heeft God met Zijn geduld, met Zijne stilte, met Zijn zwijgen ; terwijl wij Hem beleedigen. Slechts ééne zaak beoogt Hij ; de uitroeiing, de geheele uitroeiing der zonde.
Als de Heer elke ziel, die zich aan eene zware zonde schuldig maakte, terstond in de hel wierp ; dan zou Hij ongetwijfeld altijd den zondaar treffen ; — maar nooit de zonde uitroeien. Integendeel, de zonde zou zich vereeuwigen, door de straf zelve. Doch juist omdat de Goddelijke haat rechtstreeks tegen de zonde, en slechts zijdelings, wegens de zonde, tegen den zondaar is gericht, bedient God Zich van zooveel middelen, vernedert Zich, door zooveel voorkomende liefdeblijken, om de zonde van den zondaar te scheiden, en de eerste te vernietigen, door den laatste te redden. Dan alleen besluit Hij den schuldige te verdelgen, als de halsstarrigheid van zijn vrijen wil, in het vasthouden zijner schuld, God niet meer toelaat, de zonde in den zondaar te doo-den, en Hem dus noodzaakt, den zondaar te dooden in de zonde.
Dat is de reden, die de Goddelijke Goedheid beweegt, op ons te wachten, ons tot boetvaardigheid uit te noodigen, en ons weer aan te nemen. Ziedaar, waarom David, deze Goddelijke eigenschap kennende, er op uitstekende wijze partij van trekt, als hij uitroept: Heer, Gijzultmijmijne
93
zonde vergeven, want zijis groot; Tu propitiaberis peccato meo; raul-tum est enim (Ps. XXIV. 11). Hij, die met deze Goddelijke handelwijze onbekend is, zal meenen, dat de Profeet zich vergist, en den naam van groot aan de Goddelijke barmhartigheid had moeten geven, en niet aan zijne zonde; deze integendeel zoeken te verontschuldigen, en door allerlei redenen verkleinen ; om zoo de vergiffenis er van des te vrijer te vragen, en des te gemakkelijker te verkrijgen. David was wijzer. Hij wist, dat de snoodheid der zonde een beweeggrond is, voor de Goddelijke Goedheid, om ze te liever uit te roeien; en hij richtte zich tot dezelfde Goedheid met de woorden : Groot is m ij n e zonde, multumest enim, om Haar over te halen, er zijne ziel geheel van te zuiveren. Zoo beschrijft de wijngaardenier, die zijn wijngaard door een wild zwijn verwoest ziet, met de afgrijselijkste kleuren, de woestheid en de kracht van dat dier, bij den jager, om hem des te meer aan te vuren, het te vervolgen en to dooden. Tu propitiaberis peccato meo; multum est eni m.quot; 4)
En indien David reeds aldus tot den Heer dei-heerscharen sprak, met wat dubbel vertrouwen mogen wij ons dan niet wenden tot het W oord. Dat voor het heil der zielen is vleesch geworden, tot Hem, Die onze natuur met Zich vereenigde, ut miser icors fiere t. 2) opdat H ij bar m-hartig zou worden, juist om aan zijne barm-
1) Cristiano istruito. Part. '2. VII. no. lO.
■2) Hebr. II. 17.
94
hartigheid breedere ontsluiting en grootmoediger uitstorting te geven. Bossuet schroomt niet te zeggen : «Jestas Christus, Die als de Zoon Gods, de heiligheid zelve is, houdt, ofschoon Hij gaarne eenen zondaar, die tot den waren weg terugkeert, aan Zijne voeten ziet neergeknield, toch meer van de onschuld, die zich zelve nooit heeft verloochend Maar Hij heeft uit liefde tot ons andere gevoelens aangenomen, toen Hij onze Verlosser werd. Die God geeft aan de onschuldigen de voorkeur ; maar verheugen we ons. Christenen ! Die barmhartige Verlosser is de schuldigen komen zoeken; Hij leeft slechts voor de zondaars, omdat Hij voor de zondaars is gezonden.quot; 1)
God beware ons, iets te zeggen, wat overdreven of zondeiling schijnt; maar onwillekeurig herinneren we ons het woord, dat een groot Bisschop tot missionarissen richtte, die zich bij hem beklaagden, over de ongerechtigheden, waarvan zij in hunne bediening getuigen moesten zijn : »Gch ! wat reden van bestaan zoudt ge hebben, goede Paters, als er geen zonden waren?quot; O Priester van eeuwigheid, o Jesus, onze Verlosser, vergun ons, dat wij het ook tot U zeggen: waarom Uw sterfelijk leven en Uwe ongehoorde smarten? Wat zoudt Gij hier beneden in Uwe Sacramenten, in Uwe Kerk doen, waren er geen zonden te vergeven? Wat gebruik zoudt Gij maken van Uwe barmhartigheid, zoo er geene ellendigen waren ?
«Wanneer Jesus,quot; zeide eens de H. Gertrudis, igt;geen zielen meer vindt, zuiver genoeg om als Bruide-
1) tf Preek op de Geboorte der H. Maagd.
95
gom tot haar te komen, laat Hij ze ziek worden, om haar als Geneesheer te naderen. De vreugde, de eer, die een zieke verschaft aan den geneesheer, wien hij, met zijne wonden, de kansen zijner genezing toevertrouwt, bezorgt de zondaar aan den Goddelijken Samaritaan, door Hem zijne fouten ter genezing aan te bieden.quot;
»Werd God door de schuld beleedigd ; de V erlosser wordt verheerlijkt, door de vergiflenis, die ze uitdelgt. Waarlijk,—te oordeelen naar de gunsten, waarmede Hij afgedwaalden, die tot Hem weder-keeren, overlaadt ; — zou het schijnen, als wilde Hij ze bedanken voor de Hem verschaite gelegenheid, om de verlangens, de behoeften Zijner vergevensgezindheid te verzadigen.quot;
«Daarom , o zielzoo besluit de boven aangehaalde schrijver, i) »omdat ge erkent, dat ge ziek zijt, wees toch, om Gods wil, niet beducht, tot den Geneesheer te gaan. Integendeel, ga met des te meer vertrouwen tot Hem, naarmate Hij juist voor u, om tot u te komen. Zich u i t Z ij n bruidsbed verhief, met reuzenschreden van uit het hoogste der hemelen trad. (Ps. XVHI). Hij kwam u van de ziekte der zonde verlossen, want Hij wist, dat niet de gezonden, maar de zieken den geneesheer no o-d i g hebben. (Matth. IX. 12). — O, rampzalige dwaasheid der zondaren, die redenen zoeken, om den Geneesheer te ontvluchten, in datgene, wat hun meer vertrouwen moest schenken, om tot Hem te
1) De Eerbiedw. Alex, de S. Francois. Manuale I'au-perura. 1. C.
96
komen 1 Onzinnig hij, die vreest een verontwaardigden vijand te vinden in Hem, die kwam ter zijner genezing.quot;
»Degoddelooze vlucht, zonder dat iemand hem vervolgt. (Prov. XXVIII. 1.) Het is vreemd, dat men vlucht, zonder vervolgd te worden ; doch vreerader is het, dat de zondaar vlucht, wanneer niet alleen niemand hem vervolgt ; maar terwijl de Goddelijke Goedheid zelve hem roept, hem nasnelt, om hem Hare ontferming aan te bieden, en hem een geneesmiddel voor zijne kwalen te verschaffen, hem belovend, hem bezwerend, dat Zij hem alles zal geven, wat hij voor zijn eeuwig heil wil vragen.quot;
En met wat zacht, wat verrukkelijk licht komen de verschijningen en de openbaringen van Paray-le-Monial die gedachten bestralen ! Een heilige religieus zeide eens zeer schoon; »Sinds de komst van Onzen Heer, moet het vertrouwen de kenschetsende deugd zijn der arme zondaren 1) maar kan niet, sinds de openbaring van het Hart van Jesus aan de wereld, dat vertruuwen zich verheffen tot aan de grenzen der stoutmoedigheid ? Is het niet het Goddelijk Hart, Dat den lanssteek van Longinus beantwoordde, met over hem niet alleen de vergiffenis, maar de heiligheid, ja de genade van het martelaarschap uit te storten? Is het niet hetzelfde Hart, Dat de zondaren voedt met het bloed, dat zij doen vloeien, evenals de pelikaan zijne jongen, uit de door hen opengereten borst, 2) en Dat, — volgens den
1) Brief van P. Varin. 2 September. 1805.
2) H. Epiphanns. Physiol.
H. Vincentius Ferrerius slechts wilde gewond en geopend worden, om aan de schuldigen de bron zelve der vergiffenis te toonen ? Is het niet eindelijk hetzelfde Hart, Dat uit het diepste van Zijn tabernakel ons toeroept: Komt tot M ij, g ij allen, die vermoeid zijt, en ik zal u verkwikken? 1) Wordt Het niet verteerd door een onleschbaren dorst, om te ontbinden en te genezen, en is het niet, Zijnen dorst lesschen. Het begane zonden ter vergeving aanbieden ?
Opmerkenswaardig is het dan ook, dat de zielen, die het diepst in de zoete geheimen van Jesus'Hai t waren ingewijd, de ijverigste apostelen wevden van het vertrouwen na de zonde, en van de kunst, zijne fouten te benuttigen. Het leven van de H. Gei ti udis bevat, onder dat opzicht, overheerlijke trekker. De Zalige Margareta-Maria komt meermalen daarop terug : ))Het Hart van Jesus,quot; zegt zij, »is de troon der barmhartigheid, waar de ellendigsten het best worden ontvangen ; — zoo de liefde hen maar voorstelt, in den afgrond hunner ellenden.quot;
»En wanneer ge misslagen begaan hebt, verontrust u daarover niet; want onrust, ontsteltenis, te groote gejaagdheid verwijderen onze zielen van God, en bannen Jesus Christus uit onze harten. Maar, terwijl we Hem vergiffenis vragen, bidden wij Zijn heilig Hart, voor ons te voldoen, en ons met Zijne Goddelijke Majesteit te verzoenen. Zeg dan vertrouwelijk tot het allerbeminnelijkste Hart van Jesus : — O mijne eenige Liefde, betaal voor Uw armen slaaf en herstel het kwaad, dat ik bedreven heb. Doe het keeren tot Uwe eer, tot stichting
98
van mijnen naaste, en tot heil mijner ziel. Zoo doende dragen onze zonden somtijds veel bij , om ons te vernederen, en ons te leeren , wat wij zijn, en hoe nuttig het voor ons is, verborgen te wezen, in den afgrond onzer nietigheid.
«Begin, na die vernedering, opnieuw u getrouw te betoonen ; want het H. Hart bemint die wijze van handelen, welke de ziel in vrede houdt.quot; l) De Eerbiedwaardige Bestuurder van de Gelukzalige, Pater de la Colombière, hield niet op, dezelfde waarheid te verkondigen. Wij hechten er aan, de volgende plaats uit een brief, door hem gericht aan eene ziel, die verpletterd was onder den last harer fouten, af te schrijven. Moeilijk zou men trouwer weerklank en practischer samenvatting kunnen vinden van de onderrichtingen, die ons daarna de H. Fran-ciscus van Sales zal geven.
»Ware ik in uwe plaats,quot; schreef P. de la Colom-liiere, ))zie eens, hoe ik mij zou troosten. Met vertrouwen zou ik tot God zeggen : Heer, ziehier eene ziel, die in de wereld is, om Uwe bewonderenswaardige barmhartigheid te oefenen, en om ze ten aanzien van Hemel en aarde te doen schitteren. Anderen verheerlijken U, door hunne trouw en standvastigheid in het toonen van de kracht Uwer genade , hoe zoet en mild Gij zijt, jegens Uwe getrouwen : en ik, ik zal U verheerlijken, door te doen zien, hoe goed Gij zijt vooi zondaars : — dat Uwe barmhartigheid alle boosheid overtreft; dat niets in staat is, die uit te putten ; dat geen hervallen, hoe schandelijk en misdadig ook, een zondaar tot wanhoop aan de vergiffenis mag voeren.
I) Oeuvres complètes. t. II. p. 173 et passim.
99
Zwaai-, o Beminnelijke Verlosser, heb ik U belee-digd ; maar het zou veel erger zijn, indien ik U den afgrijselijken smaad aandeed, van te denken, dat Uwe goedheid niet groot genoeg is, om mij vergiffenis te schenken. Te vergeefs spant Uw en mijn vijand eiken dag, mij nieuwe strikken : eer zal Hij mij alles doen verliezen, dan het vertrouwen, dat ik stel in Uwe barmhartigheid ; al ware ik honderdmaal hervallen, en al waren mijne misdaden honderdmaal afschuwelijker, dan ze werkelijk zijn, nog zou ik op U hopen.quot;
«Daarna, dunkt me, zou mij niets van al hetgeen noodig is, om mijne zonde en de gegeven ergernis te herstellen, zwaar vallen .... Vervolgens zou ik weer beginnen, met meer ijver dan voorheen, God te dienen, en met dezelfde gerustheid, alsof ik Hem nooit had beleedigd.quot; 1)
Geven we thans het woord aan onzen Heilige :
»Ge vraagt mij,quot;' Dierbare Dochters, »of eene ziel, ))die hare ellende gevoelt, met een groot vertrou-»wen, tot God kan naderen. Welnu, ik antwoord, »dat eene ziel, die zich van hare ellende bewust ))is, niet alleen een groot vertrouwen op God kan »hebben ; maar dat zij geen waar vertrouwen kan «hebben, zonder de kennis harer ellende; — want die »kennis en het belijden onzer ellende verschaft ons ïtoegang bij God. Daarom begonnen alle groote «heiligen, zooals Job, David en andere, steeds hunne «gebeden, met de betuiging hunner ellende en on-»waardigheid : zoodat het goed is te erkennen, dat «men arm, laag verwor pen en onwaardig is te ver-«schijnen in Gods tegenwoordigheid.quot;
1) Brief. 89.
100
jHet vermaarde woord der ouden: Ken u z e 1-jven, — al heeft het betrekking op de kennis der »grootheid en voortreffelijkheid van de ziel, ora ze «niet door zaken, haren adel onwaardig, te verlangen en te ontheiligen, — laat zich ook toepassen aop de kennis onzer onwaardigheid, onvolmaakt-oheid en ellende; omdat, hoe meer we onze el-»lende erkennen, des te meer znllen we ons ver-«trouwen stellen op de Goddelijke goedheid en «barmhartigheid. Want tusschen de barmhartigsheid en de ellende is zulk een nauwe band, dat «de eerste, zonder de tweede, niet kan worden be-»oefend. Indien God den mensch niet had geschapen, «dan ware Hij zeer zeker even goed geweest, maar «niet metterdaad barmhartig ; — omdat de barmhar-«tigheid slechts jegens ellendigen wordt uitgeoefend.
»Ge ziet het dus: hoe meer we onze eigene «ellende erkennen, des te meer aanleiding hebben «wij, op God te vertrouwen; daar we niets hebben, «om ons op ons zeiven te verlaten. Het mistrou-»wen tegen ons zeiven ontstaat uit de kennis on-«zer onvolmaaktheden. Zeker is het goed, zich zel-jven te mistrouwen; maar waartoe zou het dienen, «zoo niet, om al ons vertrouwen op God te vesti-»gen, en te hopen op zijne barmhartigheid ?
»De fouten en ongetrouwheden, die we dagelijks «begaan, moeten ons wel schaamte en verlegenheid «bezorgen, wanneer we tot O. L. Heer willen na~ «deren ; en zoo lezen wij dan ook van groote zie-»len, als de H. Catharina van Sienna en de Moe-flder Theresia, dat, indien ze in eene of andere «fout waren gevallen, ze daarover eene diepe «schaamte gevoelden. Ook is het zeer redelijk, dat
101
Mvij, na God beleedigd te hebben, ons uit nede-«righeid wat terugtiekken, en verlegen staan ; «want al hebben we maar een vriend beleedigd, we «schamen ons, hem aan te spreken. Maar het mag «daarbij niet blijven. Die deugden toch van ver-«iiedering, zelfverachting en schaamte zijn slechts «deugden, welke een overgang vormen, die onze »ziel moet doen opklimmen tot de vereeniging met «haren God. Het zou niets groots zijn, zich ver-«nietigd en van zich zeiven ontdaan te hebben, «(wat geschiedt door acten van schaamte), ware «zulks niet, om zich geheel aan God te geven, zoosals de H. Paulus het ons leert, wanneer hij zegt: «Ontdoet u van den ouden m e n s c h, en «t r e k t d e n nieuwen aan (Coloss. ill. 9 —10). «Deze kleine terugtred geschiedt slechts, om zich «des te beter, door eene acte van liefde en ver-«trouwen, tot God te verheifen. — Zoo is dan, om «dit eerste punt te besluiten, schaamte te hebben, «wanneer we tot de kennis en het gevoel onzer el-«lende en onvolmaaktheid gekomen zijn, zeer goed : «evenwel moet men daarbij niet blijven stilstaan, «noch zich daardoor laten ontmoedigen ; — maar zijn «hart tot God verheffen, in een heilig vertrouwen, «waarvan de grondslag in God, niet in ons moet »zijn: — omdat wij veranderen, en Hij nooit verandert; «en altijd even goed en barmhartig blijft, of we zwak »en onvolmaakt, dan of we sterk en volmaakt zijn.
«Ik ben gewoon te zeggen, dat onze ellende de «troon der Goddelijke barmhartigheid is. 1) Daarom
1) Eene spreuk, Pius IX zeer dierbaar Hij schreef ze dn 1870 aan het hoofd van een boek ter insoiirijving voor eene keik der Visitatie te Annecy
102
nmoeten we, hoe grooter onze ellende is, des te Dgrooter vertrouwen hebben. 1)
«Gij behoeft, om geen enkele reden, te twijfelen, sof God u met liefde beschouwt : want minzaam Dziet Hij neer op de ijselijkste zondaars der wereld, «zoodra ze slechts het geiingste ware verlangen «hebben, om zich te bekeeren. Hij heeft een Hart, zoo «zacht, zoo zoet, zoo toegevend, zoo genegen voor «Zijne nietige schepselen, — als ze maar hunne el-«lende erkennen, — zoo genadig jegens de ongeluk-«kigen, zoo goed voor de boetvaardigen ! En wie «zou dat Koninklijk Hart, Dal jegens ons vaderlijk-smoederlijk Hart niet beminnen ?
«Onze onvolmaaktheden mogen ons niet welge-«vallig zijn; en we moeten met den grooten Apostel «zeggen: O m ij ellendige! wie zal m ij «van het lichaam dezes doods verlos-«s e n ? (Rom. VII. 24). Doch ze moeten ons «niet verwonderen, noch den moed benemen. Voor-«zeker moeten we er de onderworpenheid, de ne-«derigheid en het wantrouwen tegen ons zeiven uit »putten ; maar niet de ontmoediging of verslagen-«heid des harten, veel minder nog de wanhoop aan «Gods liefde jegens ons. Zoo bemint ook God niet «onze onvolmaaktheden en dagelijksche zonden, maar «in weerwil daarvan, bemint Hij ons. Gelijk eene «moeder, die de zwakheid en ziekte van haar kind «betreurt, daarom niet alleen niet ophoudt het te «beminnen, maar het zelfs met teederheid en me-«delijden liefheeft; — zoo blijft ons ook God, schoon -Hij onze onvolmaaktheden en dagelijksche zonden «niet bemint, teeder liefhebben. Daarom mocht Da-1) Onderhoud. 11. Over het vertrouwen.
103
»vid met recht tot God zeggen: Ontferm u, «Heer, omdat ik krank ben (Ps. VI. 3).
«Nu kom, het is genoeg, Dierbare Dochter, leef «opgeruimd : O. L. Heer slaat u gade, en slaat u »met liefde gade, en met te meer teederheid, naar-»raate ge zwakker zijt. Laat nimmer uw geest »vrijwillig tegenovergestelde gedachten voeden, en »mnchten ze u invallen, sla daar geen acht op ; »wend uwe oogen af, van hare boosheid, en keer u »tot God, met eene moedige nederigheid, om Hem »te spreken, over Zijne onbeschrijfelijke goedheid, «waarmede Hij onze schamele, arme en geringe «menschelijke natuur, niettegenstaande hare zwak-»heden, bemint.quot; 1)
«Ga er groot op, niets te zijn : wees er verheugd »over, wijl uwe ellende tot voorwerp dient voorde «Goddelijke Goedheid, om er Hare barmhartigheid sop uit te oefenen.quot;
»Onder de bedelaars beschouwen zij zich als de »beste en het meest in staat, om aalmoezen uit te »lokken, die het ellendigst zijn, en de grootste en »vreeselijkste wonden hebben. Wij zijn niet anders »dan bedelaars ; de ellendigste zijn er het best aan »toe : de Goddelijke Barmhartigheid ziet ze gaarne.
sLaten we ons vernederen, ik smeek het u, en ïspreken we, aan de deur van den tempel der God-sdelijke ontferming niet, dan over onze wonden en sover onze ellenden ; maar wees er op bedacht, ze smet vreugde te bespreken, terwijl ge u troost, sgeheel ledig en ontbloot te zijn, opdat O. L. Heer »u vervulle met Zijn rijk.quot; 2)
1) Brief aan een overste van de Visitatie. 428. '2) Brief aan de Heilige Chantal. 84.
104
«Geen schooner redevoering dan die, waardoor «ons de bedelaars hunne wonden en nood wend ig-«heden voor oogen stellen.quot; 1)
«Wat betreft de vrijspraak onzer zonden van «zooveel jaren, — waarover gij, Dierbare Dochter, mij «gevraagd hebt, -— dient ge te weten, dat God, in «Zijne goedheid, ze op het zelfde oogenblik heeft »uitgewischt, waarop ge Hem uw hart hebt ge-«schonken, door het besluit, op Zijne ingeving ge-»nomen, om voortaan, slechts voor Hem, te leven.
«Niettemin, Dierbare Dochter, zult ge, met veel «voordeel, het gebed herhalen, van den boeteling, »die zeide ; Heer, w a s c h ra ij meer van «mijne ongerechtigheid, en zuiver m ij »van mijne zonde (Ps. L. 4); mits het ge-»schiede met een waar en eenvoudig vertrouwen op «die opperste Goedheid, in de overtuiging, dat Zijne «barmhartigheid u niet zal ontbreken.quot; 2)
«Verhef dikwijls uw hart, in een heilig vertrou-«wen. met diepen ootmoed gemengd, tot uwen Ver-«losser, en zeg: Heer! ik ben ellendig, maar Gij
1) Brief aan eene dame. 795.
2) Brief aan eene dame van Aix. 889.
De Kerk heeft geen andere leer. In hare liturgische gebeden noodigt zij ons uit, aan God, de H. Maagd, de Heiligen, onzen titel van zondaars, als meeat geschikt om hunne bescherming te verkrijgen, voor te stellen : Peccatores, te rogamus, audi nos. Ora pro nobis peccatoribug . .. quia peccavi nimis . . . ideo precor B. Mariam, etc Wij zondaren, wij bidden u, verhoor ons. Bid voor ons, zondaren...dat ik zeer gezondigd heb... daarom bid ik de H. Maagd, enz.
105
ïzult mijne ellende in lien schoot Uwer baimhar-stigheid opnemen, en Gij zult mij, met Uwe vader-shand, tot het genot van Uw erfdeel voeren. Ik ben slaag en verworpen, maar op dien dag (van mijn »dood) zult Gij mij beminnen, omdat ik hoopte op »U, en begeerde. U toe te behooien. 1)
»Nu, kom, ik bezweer u, bij onze gemeenschap-»pelijke liefde, die Jesus Christus is, leef heel ge-»troost en volkomen gerust, bij uwe zwakheden. I k »z a 1 roe m en in tn ij n e zwakheden, zegt »onze groote H. Paulus, opdat de kracht van «Christus i n m ij w o n e (I. Cor. XII. 9). Ja, »want onze ellende dient tot troon, om de opperste «goedheid van onzen Heer in het licht te stellen.quot; 2)
»God worde, door uwe ellenden verheven op den »troon Zijner goedheid, en op het schouwtooneel «onzer ware en oprechte nederigheid.quot; 3)
»0, Dierbare Dochter! blijf in vrede; houd u sniet op met uwa onvolmaaktheden; maar vestig »uw blik hoog, zeer hoog, op de oneindige goedheid »van Hem, Die, om ons in Zijne nederigheid te be-«houden, ons laat leven in onze zwakheden. Stel »al uw vertrouwen op Zijne goedheid, en Hij zal »eene zorg hebben, voor uwe ziel en voor alles wat «haar aangaat, zooals ge nimmer zoudt hebben «kunnen denken.
«Hebt ge tot dusverre daaraan niet goed beant-»woord, er bestaat daartegen een goed middel; want »ge moet daaraan in het vervolg wel beantwoor-
1) Brief aan eetio jonge dochter. 829.
2) Brief aan eene dame. 838.
3) Briet aan eene overste. 381.
106
3»den. Uwe ellenden en zwakheden moeten u »niet verwonderen. God heeft wel andere gezien, »en Zijne barmhartigheid verwerpt de ellendigen »niet, maar zij wordt uitgeoefend, door hun weldaden »te bewijzen, en hunne verworpenheid te doen «strekken tot Zijne glorie. 1)
«Gewis, onze ellenden en zwakheden, hoe groot »ze ook mogen wezen, moeten ons niet ontmoedi-»gen ; wel moeten ze ons vernederen, en ons in de «armen van Gods barmhartigheid doen werpen, die «in ons des te meer verheerlijkt zal worden, naar-«mate onze ellenden grooter zijn, indien we daar-»uit opstaan : hetgeen we, met behulp der Godde-«lijke genade, moeten hopen, te doen.quot; 2)
De H. Franciscus van Sales wilde, dat zij, die belast zijn met de leiding van anderen, zorg droegen, dezer moed op te beuren, en hun vertrouwen te verlevendigen. Zoo schreef hij aan eene Overste, die, helaas, eene treurige vermaardheid heeft verkregen, opzichtens eene jonge dochter, die hij haar had aanbevolen :
»Maar, zie, ge zijt wat te streng voor dat arme «meisje. Ge moet haar zooveel verwijten niet doen, «want zij is van goeden wil. Zeg haar, dat hoezeer »ze ook moge struikelen, zij zich daarover niet moet «verwonderen, noch tegen zich zelve knorrig wor-«den ; dat ze veeleer hare blikken wende tot God, «Die van uit den hemel haar, gelijk een vader zijn »kind, dat nog zwak ter been is, gadeslaat, en »zegt: Maar zachtjes voorwaarts, Kind; en wanneer
1) Hrief aan eene dame. 106.
2) Preek op het feest van den 11. Joannes van Late-ranen.
•107
«het valt, het bemoedigt met de woorden : Het heeft «vlug geloopen, het is een braaf kind, schrei niet; jdan, nader bij komende, het de hand reikt. Als lt;)die dochter een kind is in nederigheid, en wel »weet, dat zij een kind is, dan zal ze zich over haren «val niet verbazen; ze zal immers ook niet van zulk seen groote hoogte vallen.quot; 'l)
Dergelijke, maar nog meer bepaalde onderrichtingen gaf onze zachtmoedige Leeraar aan de biechtvaders. Na hun herinnerd te hebben, dat de arme penitenten hen Vader noemen, en dat zij seen vaderlijk «hart jegens hen moeten hebben, door hen ondanks »hunne zonden met de grootste liefde te ontvangenquot; voegt hij er bij : »Zoo ook, ofschoon de verloren «zoon geheel naakt, vuil en afzichtelijk van de zwij-»nen terugkeerde, omhelst hein zijn goede vader, »kust hem minzaam, en weent over hem ; omdat »hij vader was, en het hart der vaders vol teeder-»heid is voor dat der kinderen.quot;
Vervolgens toont de Heilige de wijze aan, waarop een boeteling, die geneigd is tot neerslachtigheid en mistrouwen, moet ontvangen worden.
«Bemerkt gij, dat hij vreesachtig, gedrukt is, en «een zeker wantrouwen heeft, of hij vergiffenis zij-«ner zonden zal bekomen, beur hem op, door hem «te wijzen op de groote vreugde, die God schept, «in de boetvaardigheid van groote zondaars. Ver-«klaar hem, dat naarmate onze ellende grooter «is, de barmhartigheid Gods er meer door zal ver-«heerlijkt worden; en hoe O. L. Heer Zijnen Godde-«lijken Vader bad voor degenen, die Hem kruisig-
1) Brief aim Moeder Angélique Arnaud. 534.
108
sden, om ons te doen beseffen, dat, al hadden we »Hem met eigen handen gekruisigd, Hij ons heel »giootmoedig zou vergeven. Toon hem, dat God »de boetvaardigheid zoo hoog schat, dat de gering-»ste boetvaardigheid, mits het eene ware zij. Hem salie soorten van zonden doet vergeten; zoodat, als »de verdoemden en de duivelen zelf die konden «hebben, hun alle zonden zouden zijn vergeven. »Zeg hem, dat de grootste Heiligen groote zon-»daren zijn geweest, de H. Petrus, de H. Mat-stheus, de H. Magdalena, David, enz. Voeg er bij, »dat het grootste onrecht, wat men der goedheid gt;gt;Gods, den dood en het lijden van Jesus Christus »kan aandoen, is: geen vertrouwen te hebben op »de vergiffenis onzer ongerechtigheden ; en hoe wij »volgens een artikel des geloofs verplicht zijn, te sgelooven in de vergiffenis der zonden; opdat we sniet zouden twijfelen, die te verkrijgen, wanneer )nve onze toevlucht nemen tot het sacrament, door iChristas daarvoor ingesteld.quot; 1)
Het is bekend, hoe volmaakt de goedaardige Franciscus van Sales die zachtmoedigheid ten opzichte zijner biechtelingen betrachte. Hij was vol van die gedachten, en handelde daarnaar. Zijne tijd-genooten en vertrouwelingen zeggen het ons genoeg. «Dikwijls,quot; verhaalt Mgr. Camus, shoorde ik hem met welgevallen spreken, over de genegenheid, die de H. Theresia had, voor het lezen der levens van Heiligen, die groote zondaars waren geweest, omdat ze daarin de heerlijkheid der Goddelijke barm-
1) Avertissement aux confe^seurs art. 2. paragr. 3.
109
hartigheifl jegens hunne groote ellende zag schitteren.quot; 1)
sik weet niet,quot; schreef de Gelukzalige aan de »H. Chantal, van wat maaksel ik ben ; hoe ellendig »ik mij ook gevoel, zoo ben ik daarover niet onge-«rusi, en soms zelfs blijde, denkende, dat de God-»delijke barmhartigheid waarlijk aan mij eene aar-»dig werkje heeft.quot; 2)
Eindelijk zegt Pater La Riviore, sprekende van den Heiligen Bisschop: »Het is niet mogelijk de liefdevolle droefheid uit te drukken, die hij opvatte over elke fout: vergezeld als ze was, van eene kinderlijke vrees, van een zuurzoet gevoel, van eene algeheele overgave, en van een volledig vertrouwen op de onbegrijpelijke Goedheid. Neen, zeker, het is onmogelijk, zulks uit te drukken: want deze uitstekende man had, van af zijne prilste jeugd, van den H. Geest geleerd, God, zelfs in de onvolmaaktheden, te beschouwen, als een boven alles beminnelijk en goedaardig Vader, Die ze vernietigt tot de laatste toe, wanneer men er berouw overheeft. Die ze laat verzinken in den oceaan Zijner barmhartigheid, en ze verteert, in het vuur Zijner oneindige liefde. Vandaar dat, — zoo hij soms een
1) Geest van den H Franclscus van Sales. 3. XIV.
2) De zalige Margareta-Maria sprak bijna op dezelfde wijze: «Helaas! Dierbare Moeder,quot; schreef zij, invaar is het, dat ik slechts een beletsel ben voor elk goefl, en een samenstel van alle ellenden naar ziel en lichaam. En wat mijne zwakheid staande houdt, is, dat God er behagen in schept, Zijne oneindige barmhartigheid, in de ellendigste personen, te verheerlijken.quot; (Brief aan Moeder de Soudeilles. 3 November. 1684).
weinig struikelde, en tegen zijne goede voornemens handelde, — hij zich op eene zachte wijze herstelde, zonder verdrietig of ongeduldig te worden, met een volmaakt vertrouwen zijne blikken werpend op den goedigen Verlosser.quot; 1)
1) P. La Riviere. Leven van den Z«lieren Franoiscu» Tvan Sales. 3. IX.
HOOFDSTUK IV.
Zijne fouten benuttigen, om zicb in de volharding te versterken.
Het onderwerp van dit nieuwe hoofdstuk is reeds stilzwijgend in de vorige bladzijden behandeld, en is, om de waarheid te zeggen , slechts de gevolgtrekking uit de laatste twee hoofdstukken. Natuurlijk moeten onze zonden, — door de juister kennis onzer zwakheid, die ze ons geven, en het grooter recht op de Goddelijke barmhartigheid, dat ze ons bezorgen, — ons er toe voeren, beter op onze hoede te zijn, en met hoopvoller nederigheid, onze toevlucht tot Hem te nemen, zonder Wien we niets, en met Wien we alles vermogen. Nu is het bekend, dat het wantrouwen tegen ons zeiven en het vertrouwen op God twee waarborgen zijn voor de overwinning in den geestelijken strijd.
Evenwel zijn onze louten, onder meer bepaalde opzichten, volgens Gods plannen, bestemd, om uitstekende diensten aan onze volharding te bewijzen. En vooreerst is het duidelijk, hoe ze ons waakzamer moeten maken. Dat is ook eene der verklaringen, welke de uitleggers geven aan de gewijde Godspraak : Eene zware ziekte maakt de ziel matig. (Eccli. XXXI. 2).
«Zonder twijfel,quot; zegt de H. Joannes Chrysosto-
-112
mus, «moest liet zien, dat mannen, verre boven ons in heiligheid verheven, niet tegen den val waren beveiligd, voor ons voldoende zijn, om bedachtzaam te worden, behoedzamer te wandelen, en strenger voorzichtigheid in acht te nemen. 1) Maar persoonlijke ongelukken zijn voor ons betere leermeesters. Onze natuur is zoo gesteld, dat ze er behoefte aan heeft, zolve op de klippen te stuiten, om zich van hun noodlottig bestaan te overtuigen. 2)
Deze waarheid wordt zoowel door den H. Geest, als door de ondervinding bevestigd: »D i e niet bekoord werd, wat weet h ijquot; (Eccli. XXXIV. 9) ? En een Kerkvader, dien tekst verklarende, gaat aldus voort; ïEen vreedzaam geluk stelt zeer bloot aan gevaar ; maar de vrees, wederom in de strikken te vallen , waarin men reeds vroeger werd verward, maakt den mensch meer waakzaam. Zoo is ook de stuurman, die het gevaar heeft lee-ren kennen, beter op zijne hoede, en de herinnering aan een enkele schipbreuk, door zijne onvoorzichtigheid geleden, verwijdert hem soms, voor immer, van ongastvrije havens.quot; 3)
Dit is dus de eerste les, die onze waakzaamheid uit onze zonden moet trekken; de oorzaken daarvan leeren kennen en bestrijden , de onvoorzichtigheid en lichtzinnigheid vermijden, en, vooral, de vrijwillige gelegenheden, dien duivel der duivelen, die zoovele zielen verslindt, vluchten. De stuurlieden hebben hunne zeekaart, waarop ze zorgvuldig de klip-
1) Homil. 7. De Poenit.
2) Homil. 4, De Poenit.
3) Victor. Episc. Cart.
■H3
pen door hen ontdekt, aanduiden : maken ook wij, bij het licht onzer begane fouten, onze geestelijke zeekaart, om daarop aan te wijzen de oorzaken onzer vroegere tekortkomingen , de begoochelingen, de verzuimde voorzorgsmaatregelen, die onze afdwalingen ten gevo'ge hadden ; — en wij zullen, door eigen droeve ervaringen onderwezen, voortaan de klippen, door onze schipbreuken geteekend, vermijden.
De H. Franciscus van Sales vergeet niet, ons deze wenken te geven; »Ik heb uit uwe brieven »uwe kleine zonden en onvolmaaktheden gezien ; noch »gij , noch ik moeten ons daarover eenigszins verswonderen. Want dat zijn maar zachte waarschu-«wingen, om ons, voor Zijne oogen, laag en nederig :gt;te houden, en wakker op den post te blijven, dien swe als schildwacht bezetten.quot; 1)
«Gelijk op de lichamelijke, — volgen ook op de «geestelijke koortsen gewoonlijk vele naweeën, die «den herstellende, voordeelig zijn; om meer dan eene «reden ; maar vooral, omdat zij de rest der kwade «stoffen, die de ziekte veroorzaakten, geheel wegne-»men, zoo dat er geen zier van overblijft: en ook, somdat ze ons, door de herinnering aan het be-«dreven kwaad, den herval doen vreezen , waartoe «we zeer dikwijls, door te groote loszinnigheid en «vrijheid, zouden worden gevoerd ; indien niet die «bittere gevolgen, als zoovele bedreigingen, ons in «toom hielden, en ons zeiven in acht deden nemen, «totdat we geheel hersteld zijn.quot; 2)
1) Brief. 22 Maart. 1614.
2) Brief aan eene jonge dochter. 811.
«Nooit mogen we vergeten, wat we geweest zijn , om niet nog erger te worden.quot; 1)
Uit dit eerste voordeel, dat onze fouten opleveren, zal geheel natuurlijk een tweede volgen : de trouw in het gebruiken der middelen ter volharding. Elk onzer zonden zal een onweerstaanbare verkondigster worden van de noodzakelijkheid der genade, en van den plicht, deze door het gebed en het veelvuldig gebruik der sacramenten, tot ons te trekken. Die vernederende herinneringen zullen onze slaperigheid uitschudden, en onzen ijver aanvuren, in den dienst van God en het streven naar deugd. »Geen sneller harddraver,quot; zegt Pater Pinamonti, »dan het paard, aan den wolf ontsnapt. Het meent nog steeds dien vijand op de hielen te hebben ; het loopt niet, het vliegt. Bij de Heiligen brengen de zonden hetzelfde uitwerksel te weeg; ze maken hen ijveriger voor het goede.quot; 2)
De H. Joannes Chrysostomus verzekerde hetzelfde gunstig gevolg aan Theodorus ; «Gelijk de jager, door de huid van den leeuw te kwetsen, hem slechts woedender en onverwinnelijker maakt; zoo vergaat het ook den vijand van het menschelijk geslacht: door zijne poging, om u een diepe wonde te slaan, heeft hij uwe edelmoedigheid en toewijding voor goede werken vez'dubbeld.quot; 3)
1) Onderhoud XVI. Over do afgekeerclheid.
2) II Direttore della perfezione cribtiana. cap. XX
3) Ad. Theod. laps. lib. 2. N. 1.
Een onlangs gestorven heilig leviet, wiens stichtende levensge' chiedems is uitgegeven, wist, cp deze wijze, zijne hoedanigheid van zondaar, door zijne nederigheid overdreven, te benuttigen : «Ben ik,quot; zeide hij, »een afsehu-
115
De H. Epiphanius vertolkt dezelfde gedachte in eene heerlijke fabel. «Wanneer het hert den naderenden ouderdom gevoelt, zoekt het langs de rotsen eene of andere schuilplaats van een slang, en zijn bek aan de spleet der rots brengende, zuigt en zwelgt hel de slang in; terstond springt het op, om, — met alle krachtsinspanning, aangezet door den giftigen beet, en nog meer geprikkeld dooi' een verslindenden dorst, — eene bron van zuiver water te zoeken : en vindt het die, binnen den tijd van drie uren, dan put het daaruit vijftig nieuwe levensjaren. Zoo ook gij, o geestelijke mensch ! mocht de slang der zonde in uw hart doordringen, vlieg naar de bronnen der genade: daar zal, door de boet-vaardigheid, niet slechts uwe zonde worden uitge-wischt; maar zullen uwe krachten worden vernieuwd.quot; 1)
«liet kind,quot; zegt Pater Grou, »dat valt, wanneer het zich een weinig van zijne moeder verwijdert, en alleen wil loopen, komt met meer teederheid tot haar terug, om van liet leed, dat het zich heeft veroorzaakt, genezen te worden ; en het leert, door den val, haar niet meer te verlaten. De ervaring van zijne zwakheid en de gulle ontvangst der moeder, boezemen het nog grooter genegenheid voor deze in.quot; 2)
welijk zondaar geweest, dan moet ik thans een heilige worden van de eerste klasse, üod wil het. Fiat! Fiat 1quot;
1) l'hysiologus. cap. V. de Cervo De onwaarschijnlijkheid van genoemd feit schaadt niet aan de toepassing, waarop het hier aankomt. De vert.
2) Manuel des ames intérieures.
116
Den grond van al deze gedachten vindt men terug in de pen van den beminlijkste der Heiligen : «Neem uw hart weder op, en leg het zachtjes in ade handen van O. L. Heer, Hem smeekend, dat «Hij het geneze ; en doe daarvoor, van uwen kant, »al het mogelijke, door het vernieuwen uwer voorne-«rnens, door de lezing van tot uwe genezing geschikte «boeken en andere gepaste middelen : op die wijze «zult ge veel winnen, door uw verlies, en gezonder «worden, door uwe ziekte.quot; 1)
«Zoodra ge bemerkt, dat ge zijt afgedwaald, herstel «de fout, door eene tegenovergestelde daad.quot; 2)
«Mijn God ! wat is het inwendig koninkrijk ge-«lukkig, als de heilige liefde daar heerscht! Wel-«zalig de vermogens onzer ziel, die een zoo heilig «en een zoo wijs Koning gehoorzamen ! Neen, Dier-«bare Nicht, onder Zijne gehoorzaamheid en in dien «staat, duldt Hij niet, dat groote zonden, zelfs niet «eenige gehechtheid aan de geringste, wonen. Wel «laat Hij ze tot de grenzen naderen, om deinwen-«dige deugden, in den ki ijg, te oefenen, en ze krach-«tig te maken ; ook laat Hij de bespieders, — dat zijn «de dagelijksche zonden en de onvolmaaktlieden, — shier en ginds in Zijn rijk rondloopen ; maar het is «slechts, om ons te doen begrijpen, dat we, zonder «Hem, ten prooi zouden zijn aan al onze vijanden.quot; 3) «Welaan , Dierbare Dochter, wat wilt ge, dat ik «u over het terugkeeren uwer ellenden anders zegge, «dan dat gij, indien de vijand terugkomt, de wa-«pens weer moet opnemen, en den moed hervatten
1) Rrief aan eene dame. 835.
2) Brief aim eene religieuze. 73i.
3) Brief. 704.
117
»üiii dapperder dan ooit te strijden ? .. . Maar, mijn «God! wacht u wel voor elke soort van mistrou-»wen: die Hemelsche Goedheid laat u niet door »deze zonde overvallen, om u te verlaten ; maar om t/u te vernederen, en om u vaster gesloten te hou-»den, aan de hand Zijner barmhartigheid.quot; 1)
»Zie, Dierbare Zuster, het gebeurt dikwijls, dat, «terwijl we meenen , geheel vrij te zijn van onze «oude vijanden, waarover we vroeger de overwinning «behaalden, wij ze van een anderen kant zien op-;jdagen, van waar we ze het allerminst verwacht «hadden. Helaas! de bij uitnemendheid Wijze de-«zer wereld, Salomon, die in zijne jeugd zooveel «wonderen had verricht, werd, toen hij steunde «op den langen duur zijner deugd, en vertrouwde »op zijn gevorderden leeftijd, verrast, door dien «vijand, welken hij, naar den gewonen loop, het «minst had te vreezen.
«Daaruit kunnen we twee lessen trekken : de «eene, dat wij altijd ons zeiven moeten wantrou-»wen, in eene heilige vreeze wandelen, voortdurend «de hulp des Hemels afsmeeken, leven in eene ne-«derigc godsvrucht; de andere, dat onze vijanden «kunnen worden teruggedrongen, maar niet geheel «verslagen. Zij laten ons soms met rust, doch om »ons des te feller te bestrijden.
«Maar, Dierbare Dochter, laat u met dat al «geenszins ontmoedigen ... Die kleine stootjes «doen ons weer tot. ons zeiven komen, onze zwak-«heid gedenken, en inniger onze toevlucht tot onszen Beschermer nemen. De H. Petrus wandelde smet vasten tred over de baren ; de wind steekt op,
1) Brief aan eene dame. 275.
118
»de golven schijnen hem te verzwelgen. Nu roept «hij : Ach ! Heer, red mij ! En de Heer, hem bij «de hand nemende, zegt: Kleingeloovige, waarom «vreest gij ? Zoo nemen ook wij, te midden van shet woelen dei- hartstochten, van de winden en «stormen der bekoringen, onze toevlucht tot den «Zaligmaker : want Hij laat ons slechts bekoord «worden, om ons op te wekken. Hem nog vuriger «aan te roepen.quot; 1)
«Verootmoedigen we ons diep; bekennen we, «dat, ware God niet ons harnas en schild, wij ter-«stond, door allerlei soorten van zonden, zouden «gewond en doorwond zijn. Laten we daarom ons «vasthouden aan God, door de volharding in onze «geestelijke oefeningen. Zij dat onze voornaamste «zorg, en het overige daaraan ondergeschikt.quot; 2)
«En, schoon ge van tijd tot tijd aanvallen krijgt «van de eigenliefde of van uwe zwakheid, veront-«rust u daarover niet: want God gedoogt het al-»dus, opdat ge Zijne hand omklemmen, u verootmoe-«digen en. Zijne Vaderlijke hulp zoudt inroepen.quot; 3) «Mijnheer, we mogen niet in twijfel trekken, of «we in slaat zijn, ons op God te verlaten, wan-«neer we zwarigheid gevoelen, ons voor de zonde «te wachten ; noch dan, wanneer we mistrouwen of «vrees hebben, in de gelegenheden of bekoringen «staande te kunnen blijven. O, neen. Mijnheer! «want het mistrouwen onzer eigen krachten is geen «gebrek aan standvastigheid, maar eene waarach-«tige kennis onzer ellende.quot;
1) Drief aan eene dame. 802.
•2) Brief, 7G4.
3) Britf aan eene niclit. 308.
119
sin het weerstaan der bekoringen is mistrouwen stegen zich zeiven te gevoelen beter, clan zich daar-»oratrend verzekerd te houden, of sterk te wanen ; omits men, hetgeen van eigen krachten niet verwacht «wordt, van de genade Gods verwachte. Zoo ge-«beurde het, dat velen, die zich, met groote gerustsheid, voorstelden, wonderen voor God te verrich-»ten, wanneer het er op aankwam, te kort bleven : yen dat anderen daarentegen, die hunne eigen «krachten zeer wantrouwden, en eene groote vrees shadden, in de gelegenheid te zullen bezwijken, «terstond wonderen deden; dewijl dat groot gevoel «hunner zwakheid hen aandreef, de hulp en den «bijstand van God te zoeken, te waken, te bidden en «zich te vernederen, om niet te vallen in de bekoring.quot;
«Ik zeg zelfs, dat, — al mochten we in ons geen «krachten noch eenigen moed gevoelen, om de be-«koring te weerstaan, wanneer ze ons thans over-«viel, — indien we maar verlangden, ze te bestrijden, «en hoopten, dat, kwam ze, God ons helpen zou, «en wij Zijne hulp zouden vragen , we ons dan «hoegenaamd niet moeten beangstigen: omdat het «niet noodig is, a 1 t ij d die kracht te gevoelen en «dien moed, maar het genoeg is, dat men die «hoopt en verlangt te hebben, voor tijd en plaats. «Ook wordt niet vereischt, dat men eenig teeken «of bewijs in zich ontware, van dien moed zeker te «zullen hebben ; maar het is voldoende, te hopen, «dat God ons zal helpen. Samson, die de Sterke «werd genoemd, gevoelde nooit de bovennatuurlijke «krachten, waarmede God hem bijstond, dan in «de gelegenheden : en daarom wordt er van hem «gezegd, dat, ontmoette hij leeuwen of vijanden.
120
»de geest Gods in hem vaardig werd, om ze te sdooden. God, die niets vergeefs doet, verleent ons «noch krachten, noch moed, wanneer we ze niet snoodig hebben, te gebruiken ; maar b 1 ij f t, in ide gelegenheden, nooit te kort. Daar-»om moeten we altijd hopen, dat Hij ons, in alle «voorkomende omstandigheden, zal helpen, indien »we Hem maar aanroepen. En steeds moeten we «ons bedienen van Davids woorden: Waai'om »z ij t ge bedroefd, m ij n e ziel, en w a a r-»o m verontrust ge m ij ? Hoop op den «Heer (Ps. XLII. 5) en van dit zijn gebed; «Wanneer m ij n e kracht zal b e z w ij k e n, «Heer, verlaat m ij n i e t (Ps. LXX. 9).quot; 1)
«Het groote geheim van eene ware godsvrucht «te onderhouden, is veel nederigheid te hebben. «Wees nederig, en God zal voor u zijn, en uwen «goeden wil op prijs stellen ; geef u, zonder ge-«veinsdheid of voorbehoud, aan Hem over; zeg tot «Hem, uit den grond uws harten, dat, moogt ge «Hem tot dusverre niet goed genoeg gediend heb-«ben, Hij de goedheid hebbe, u dit te vergeven , »en u te versterken in het goede besluit, dat ge «genomen hebt, u van alle wereldsche neigingen «te ontdoen , en u aan niets te hechten, dan «aan de liefde Gods en aan de trouw in Zijnen «dienst, van ganscher harte .... Wij moeten ons «over onze zonden niet verontrusten , want dikwijls «is de Geest Gods milder met Zijne gaven voor hen, «die, met hun hart en hunne genegenheden, voor «Hem gieriger zijn geweest.quot; 2)
1) Brief aan een edelman. 83(j.
2) Brief aan eene dame. 882.
121
»lk hoop in den Heer, dat ge steeds Zijne hand zult » vasthouden, en bijgevolg nimmer ook maar eenigszins »zult vallen ; mocht ge evenwel op een of anderen ssteen stuiten, en struikelen ; dan zal dat alleen zijn, »om u beter te doen oppassen, en meer en meer ))de hulp enden bijstand te doen inroepen, van den sliefdevollen Hemelschen Vader, Dien ik bid, u voor «altijd onder Zijne heilige hoede te nemen. Amen.quot; l)
ï.Waren we ook de volmaaktste raenschen der «wereld, toch mogen we dat nooit weten ol' erken-«nen , maar moeten ons steeds voor onvolmaakt «houden. Ons onderzoek mag nimmer strekken, om ))te weten, of we onvolmaakt zijn ; want daaraan «mogen we niet twijfelen. Hieruit volgt, dat we «ons niet moeten verwonderen, als we ons nog «onvolmaakt zien ; omdat we ons in dit leven nooit «anders mogen beschouwen, noch er ons over be-«droeven, want daartegen is geen middel. Wel moesten we ons daarover vernederen, — daardoor toch «herstellen we onze fouten, — en ons op eene zachte «wijze verbeteren. Immers, voor zoodanige oefening «zijn onze onvolmaaktheden ons gelaten : daar we «onverschoonbaar zijn, indien we ze niet zoeken te «verbeteren; maar wèl verschoonbaar, indien we ze «niet geheel en al verbeteren : anders toch is het «met de onvolmaaktheden, anders met de zonden «gesteld.quot; 2)
Eindelijk, een laatst voordeel, uit onze fouten te trekken, — onder het hier behandelde opzicht, — bestaat in de herinnering aan de wroegingen, die ze ons hebben nagelaten, aan de folteringen, die ze ons
1) Biief aan eene dame. 18ti.
2) Brief aan eene religieuze novice. 45.
122
hebben veroorzaakt, aan de herstellingen, waartoe ze ons hebben veroordeeld. Trekken we partij van onzen weerzin, opnieuw dat verdriet te ondergaan, om ons daardoor tegen den herval te hoeden ; en zeggen we tot ons zeiven, op het oogenblik dei-bekoring : O ziel, herinner u de onrust, die op uwe zonden volgde, toen ge vroeger het ongeluk hadt, ze te bedrijven. Herdenk, wat het u kostte, ze weer goed te maken, en er de sporen van uit te wisschen, er de gevolgen van te herstellen. Herinner u de angsten, die u folterden, toen dergelijke zonden u drukten; den schrik, bij de gedachte aan Gods oordeelen, die u toen beving; de schaamte, die ge moest overwinnen, om uwe ellenden, voor den heiligen rechterstoel, te bekennen. Roep dat alles in het geheugen, en bespaar u, door edelmoe-rliger getrouwheid, de vernieuwing dier smarten, dier folteringen en vernederingen. Zeker, zulke beweeggronden zijn verre van volmaakt, en hebben meer van tie vrees, dan van de liefde. Toch kunnen ze in menig geval nuttig zijn, en dienden ze vermeld te worden onder de middelen der Kunst, z ij n e fouten te benuttigen. Onze goede Heilige blijft er niet lang bij stilstaan; maar vergeet ze evenmin. »De liefde, hoe moedig ook, heeft «veel te doen, om zich goed staande te houden, »wegens de gesteldheid der plaats, waarin ze zich «bevindt, namelijk het rnenschelijk hart, veranderlijk »als het is, en genegen tot weerspannigheid. Dan »brengt de liefde de vreeze in het gevecht, en bedient »er zich van, om den vijand te verdrijven.quot; i) 1) Over de liefde tot God. XVI.
HOOFDSTUK V.
Zjjn fouten benuttigen, om ijveriger te worden.
Het is tijd, om te eindigen. Dit hoofdstuk moet ons dan ook voeren tot het einddoel der K u n s t, zijne fouten te benuttigen, en tot het toppunt van alle \olmaaktheid : de vurigheid der Goddelijke liefde.
Wij verwijzen de lezers, die het geheimzinnig ontstaan der liefde, door de boetvaardigheid, wen-schen te leeren kennen, naar de laatste hoofdstukken van het tweede boek der Verhandeling over de Liefde tot God. Bedenken we slechts, dat de stof der boetvaardigheid onze zonden zijn, dan zullen we gemakkelijk begrijpen, wat voordeel ze ons, onder dat opzicht, kunnen bezorgen.
De boetvaardigheid heeft verrchillende acten. Wij zullen haar in die beschouwen, welke juist in de godgeleerde en volkstaal den naam dragen van acten van den boeteling, de belijdenis namelijk , het berouw en de voldoening; die de stof, of minstens de wezenlijke deelen zijn, van het sacrament der verzoening. Onze beminlijke Leeraar heeft verheven onderrichtingen, over elk dier drie punten, en we zullen, door zijn woord
124
voorgelicht, de schatten ontdekken, die onze fouten ons opleveren, met voedsel te verschalfen aan deze acten of handelingen onzer boetplegende zielen.
Vooreerst toont zich de belijdenis, — metal de pogingen, die ze vordert, en de zegeningen, die ze aanbrengt, — als een krachtig middel, om onze zonden in bronnen van verdiensten te herscheppen.
»Dat minzaam Hart van onzen Verlosser berekent »en schikt al de vvereldsche gebeurtenissen tot voor-sdeel van die zielen, die zich zonder voorbehoud «aan Zijne Goddelijke liefde willen verbinden . . . »Eene waarheid is het. Mijne Dochter, dat onze «fouten, die, zoolang ze zich in de zielen bevinden, ïdoornen zijn, veranderen in rozen en een aange-«na ine n geur verspreiden, wanneer ze, door de vrij-fwillige beschuldiging, naar buitenkomen; omdat, »zocals onze boosheid ze in onze harten trekt, even-»zoo de goedheid des H. Geestes ze er uit drijft.quot; 1)
»De schorpioen, die ons gestoken heeft, is ver-vgiftig, wanneer hij steekt; maar tot olie gemaakt, luis hij een sterk geneesmiddel tegen zijn eigen fcsteek. De zonde is dan alleen schandelijk, wan-»neor we die bedrijven ; maar in belijdenis en boete «verkeerd, is zij eervol en heilzaam.quot; 2)
»Het berouw en de biecht zijn zoo schoon, en «hebben zulk een goeden geur, dat ze de leelijk-
1) Brief aan eene dame. 787.
'2) Pro anima tua ne confundaris dicere varum. Est enim confusio adducens pecoatum, et est confusio addu-cens gloriam et gratiam (Eccli. IV. 24—25). Schaam u niet voor uwe ziel, de waarheid te zeggen. Er is immers eene schaamte, die zonde, en eene schaamte, die «ei- en genade aanbrengt.
•125
»hei(i der zonde uitwisschen, en er den kwaden-«reuk van verdrijven. Simon de Melaatsche zeide, «dat Magdalena eene zondares was ; maar de Za-oligmaker zegt van neen, en spreekt slechts van de «zoete geuren, die ze verspreidt, en van de grootsheid harer liefde. Philothea, indien we waar-Blijk nederig zijn, dan zal onze zonde ons groote-«lijks mishagen, omdat God er door beleedigd is ; «maar de belijdenis daarvan zal ons zoet en «aangenaam zijn, omdat God er door verheerlijkt «wordt. Een soort van verlichting is het voor ons, »de kwaal die ons pijnigt, aan den geneesheer, ge-«heel te openbaren. Zijt ge genaderd tot uwen «geestelijken vader , verbeeld u dan, op den berg »van Calvarië te zijn, onder de voeten van den ge-«kruisten Jesus, Wiens kostbaar Bloed langs alle «kanten neerdruipt, om u van uwe ongerechtigheden «te reinigen. Want is het al niet het eigen Bloed «des Verlossers, het zijn ten minste de verdiensten «van dat vergoten Bloed, die overvloedig op de «boetelingen rondom de biechtstoelen neerdalen. «Open dus wijd uw hart, om er, door de biecht, de «zonden uit te verwijderen ; want naarmate die er «uit gaan, zullen de kostbare verdiensten van hot «Goddelijk lijden er in komen, om het met zege-«ningen te vervullen.quot; l)
«Gij oefent doo.- de belijdenis de deugd van «nederigheid, gehoorzaamheid, eenvoud en liefde; «en, door de acte der belijdenis alleen, zult ge meer «deugden beoefenen, dan door elke andere.quot; 2)
«De eer, die de mensch behaalt, door de belij-
1) Inleiding tquot;t een godvruchtig leven. 1. XIX.
■2) Inleiding tot een goilvruchtig leven. 2. XIX.
126
«denis en de boetvaardigheid, is oneindig veel »grooter, dan de smaad, dien hij verdiend had, door »de zonde.quot; 1)
»0 God, welk eene voldoening voor het hart van «een teerminnend vader, wanneer hij zijn kind op-wecht hoort betuigen, dat het nijdig en ondeugend «is geweest! Wat gelukkige nijd was dat, omdat »hij gevolgd werd, door eene zoo oprechte bekente-snis! Uwe hand verrichtte, met het schrijven van »uwen brief, een grooter daad van dapperheid, dan »ooit die van Alexander verrichtte.quot; 2)
Pater De Ponte heeft over hetzelfde onderwerp treffende beschouwingen. Duidelijk laat hij de acten van deugd, die zich, in de bekentenis onzer zonden, vermenigvuldigen, uitkomen ; en hij schroomt niet, haar eene daad van bovenmenschelijke kracht te noemen. Dat, zegt hij, schijnt Job aan te duiden, wanneer hij, voor God, van zich zeiven getuigt, nimmer, als men sc h, zijne zonde geheim of z ij n e ongerechtigheid verbolgen te hebben gehouden. (Job XXXI. 33.)
De H. Gregorius beweert, dat er dikwijls meer moed noodig is, om eene zonde te belijden, dan er noodig was, om ze te vermijden. Bekend is het woord van den H. Augustinus: «God veroordeelt uwe zonden ; indien ge ze zelf veroordeelt, veree-nigt ge u met Hem.quot;
Bedenkt men nu, dat eene zonde, slechts ééns bedreven, door de honderd malen herhaalde belijdenis, de gelegenheid kan worden van zoo onbe-
1) Avis aux confesseuis.
*2) Brief am Moeder Favre. 361.
3; S. Greg. Moral, c. 2.
127
twistbare deugden en verdiensten, heeft men dan niet steeds meer en meer recht, bij herhaling te zeggen : »F e 1 i x c u 1 p a ! O ! gelukkige schuld ! ?
Dezelfde bemerkingen pleiten nog sterker voor het b e r o u w. Hier zal de schrijver van Theotimus, met zijne liefdevolle smart en smartvolle liefde, ons de bezielende rol ontvouwen der Goddelijke liefde.
«Ofschoon dikwijls het water in vuur verandert, »nooit, zoover ik weet, verandert de natuur hel »vuur in water. God echter deed dit eenmaal, door »een wonder. Immers, zooals geschreven staat in «het Boek der Machabeën, 1) toen de kinderen «Israels onder Sedecias, naar Babylonie waren ge-«voerd, vei borgen de priesters, op raad van Jeremias, «het heilige vuur in eene vallei, in een drogen put. «Bij de terugkomst gingen de kinderen van hen, «die het vuur aldus verborgen hadden, het naar »aanvvijzing hunner vaders, zoeken, en vonden het «veranderd in een zeer drassig water. Nadat zij «het weggenomen , en , op bevel van Nehemias , «over de offers hadden verspreid, veranderde het, «toen de zonnestralen er op brandden, terstond, in «een groot vuur.quot;
«Theotimus, God legt dikwijls, te midden van de «onrust en wroeging van een levendig berouw, in «het diepste der ziel, het heilig vuur zijner liefde ; «vervolgens verandeit deze liefdein het water van «vele tranen, die, door een tweeden overgang, ver-«anderen in een veel grooter vuur van liefde. Al-«dus bemint de beroemde rouwmoedige minnares «eerst haren Verlosser; deze liefde gaat over in tra-«nen, en deze tranen in eene uitstekende liefde,
1) 2. Machab. I. 10.
128
»waarvan Onze Heer getuigde, dat haar vele zonden swaren vergeven, omdat ze veel had bemind. En sgelijk, naar we zien, het vuur den wijn verandert sin een water, dat bijna overal levenswater «wordt genoemd, en zoo gemakkelijk vuur vat en-«onderhoudt, dat het daarom op quot;'ele plaatsen bran-))d e n d w a t e r wordt genoemd ; — zoo brengt ook »de liefdevolle beschouwing van de oneindig bemin-«nenswaardige Goedheid, die door de zonde is be-«leedigd, het water voort der heilige boetvaardig-sheid : vervolgens ontspruit wedevkeerig uit dat «water het vuur der Goddelijke liefde ; en daarom «kan men het, in waarheid »e e n levend en «brandend w a t e rquot; noemen.quot;
»Zie, bid ik u, Theotimus, hoe de teer beminde «Magdalena weent van liefde: Z ij hebben »m ij n e n Heer weggenomen, en ik weet «niet, waar ze Hem gelegd hebben; «maar nadat ze Hem, door zuchten en tranen, heeft «teruggevonden, houdt ze Hem vast, en bezit Hem «door de liefde. De onvolmaakte liefde verlangt en «zucht naar Hem : de boetvaardigheid zoekt en vindt «Hem ; de volmaakte liefde houdt Hem omklemd, «en aan het hart gedrukt. Het gaat er mede, «gelijk met de robijnen van Ethiopië, waarvan «men zegt, dat ze, van nature, een zeer flauwen «glans hebben, maar, in azijn gelegd, glansrijk «schitteren : want de liefde, die het berouw voor-«afgaat, is gewoonlijk onvolmaakt; maar, doorweekt »in het bittere der boetvaardigheid, wordt ze ver-ssterkt, en gaat over in eene uitmuntende liefde.quot; 1)
1) Over de liefde tot God. 2. XXI.
129
»Het zou niet redelijk zijn, dat de zonde even «krachtig ware tegen de liefde, als de liefde tegen üde zonde; want de zonde heeft haren oorsprong »in onze zwakheid, en de liefde in de Goddelijke «kracht. Indien de zonde groot is in boosheid, om »te verderven, de genade is grooter, om te herstellen; sen de barmhartigheid Gods, die de zonde uitwischt, «verheft zich steeds roemrijk en zegevierend boven «de gestrengheid van het oordeel (Jac. 11. 13). «Zoo schonk O. L Heer altijd , bij de wonderbare «lichamelijke genezingen, niet alleen de gezond-«heid terug; maar voegde er nog nieuwe zegenin-«gen bij , en deed aldus de genezing de ziekte «overtreffen : zoo goed is Hij jegens de men-«schen1)
De H. Bernard us spreekt van een reukwerk, door hem het reukwerk der vermorzeling genoemd, unguentum c o n t r i t i o n i s. «Dat is het,quot; zegt hij, «wat de ziel, gewikkeld in vele misdaden, voor zich bereidt, wanneer ze over haai1 vorig gedrag nadenkende, een oneindig getal zonden van allerlei aard opzoekt, samengaart en stampt in den vijzel van haar geweten, ze vervolgens in den ketel van een heel brandend hart werpt, en als koken laat, boven het vuur van berouw en leedwezen. Dan kan ze den Profeet nazeggen: Mijn hart is i n m ij o n t v I a m d, e n h e t v u u r, dat ni ij verteelt, wordt nog meer ontstoken, wanneer ik aan ra ij n e vroegere misdaden denk. (Ps. XXXVIII, 4.) 2) De stof voor
Over de liefde tot God. XII.
130
dit reukwerk behoeft men niet ver te zoeken : \ve vinden die gemakkelijk in ons zeiven , en kunnen ze telkens, als wij die noodig hebben, uit onzen eigen tuin, in overvloed, vergaren. Want, zoo we ten minste ons zeiven niet willen misleiden, wie is er, die niet op eigen grond, zonden en ongerechtigheden genoeg, ter beschikking heeft ?quot; 1) Talrijk en allerkrachtigst zijn de vrome gevoelens, welke de waarlijk boetvaardige ziel bestormen, en er door de opening, die de zonde gemaakt heeft, binnendringen, om hare liefdevoorde beleedigde Godheid te verhonderdvoudigen, zooals: de spijt, het hart van God te hebben gewond ; de dankbaarheid voor Zijn geduld, voor de voortzetting-Zijner gaven, voor Zijne mildheid in het vergeven ; de behoefte. Hem de begane ontrouw te doen vergeten ; en ik weet niet wat bitters en zalvends, dat opwekt, om met Magdalena, aan des Zaligmakers voeten, te weenen, en meer te weenen, naarmate Hij meer bereidwillig is, ons Zijne voeten te laten kussen, en met meer ontferming ons berouw aanneemt. Zou dat alles in de rouwmoedige ziel geen vlam van liefde doen ontsteken, die men vóór de zonde niet kende ? En indien men die, gevoelens voedt door de herinnering aan zijne zonden . tot wat he-melschen zielebrand kan men dan niet geraken 1 »Iloe meer men zich in de Goddelijke liefde ver-
gedrukt. «Wanneer ik denk,quot; zeide de Eerbied waardige Pastoor van Ars, »aan d e schoonegebeden, dan vo lik mij gedrongen, uit te roepen ; Felix culpa! Ogeluk-kige schuld! Want liad David zijne i;onden niet te beweenen gehad, wij zouden ze nooit hebben bezeten.quot; 1) In Cant. Sermo X. n. 57.
131
diept,quot; zegt de engelachtige Benigna Gojos 1) xnles te grievender wordt die herinnering, en des te meer pr ikkelt ze de behoefte, een Wezen, zoo schandelijk be-leedigd, te beminnen.quot; Slechts één oogenblik duurde de zonde ; de brand van liefde duurt het gansche leven. Hij kan zich verdubbelen, zoo dikwijls we aan die zonde denken. Wat zeg ik ? Die brand kan een eeuwige worden ; en de H. Aloysius van Gonzaga zal, in de eeuwen der eeuwen, aan eene of twee onvolmaaktheden stroomen van onuitsprekelijke geneugten verschuldigd zijn, die hij zonder haar waarschijnlijk nimmer zou gesmaakt hebben.
En inderdaad, zoo elke vrijwillige herinnering, waardoor men de begane zonde goedkeurt, en er behagen in schept, eene smet te meer is ; — dan is het volkomen gepast, dat de gerechtvaardigde ziel, telkens, wanneer ze hare vroegere zonden veroordeelt, betreurt en verfoeit, met nieuwe verdiensten wordt beloond. En dewijl dit berouw zich in een onberekenbaar getal kan herhalen , hoe groot zal dan niet de som worden van hare verdiensten ?
Sinds onheuglijke tijden is het een gebruik, dat geen pelgrim het graf van Absalom, in het dal van Josaphat,voorbijgaat, zonder een woord van verachting op de gedachtenis, — en een steen tegen het praalgraf van dezen onnatuurlijken zoon te werpen. Aldus is het graf van een snoodaard, onder de uit algemeene verontwaardiging opgehoopte keistee-nen, een gedenkteeken geworden van den eerbied
1) Religieuze converse van dn Visitatie van Turijn, gestorven in geur van heiligheid, den 5 December 1692. Zie haar Leven, of ook Charme du divin amour, pag. 128,
132
der volken voor het vierde gebod : G ij zult uwen vader en uwe moeder e e r e n.
Op dezelfde wijze kan ook elke zonde, doordat ze het voorwerp wordt van een voortdurend berouw, tot grondslag strekken voor een berg van verdiensten.
En wie zal de waarde en vruchtbaarheid vermelden , aan dat berouw nog toegevoegd door de sacramenteele ontbinding , zoo dikwijls we daaraan onze begane zonden wenschen te onderwerpen? De hei-ligmakende genade, met hare vermeerdering, — overeenkomstig de gesteldheid van den boeteling, — bloeit niet alleen rijker en schitterender; maar het Bloed van Jesus Christus bedekt, als met een Goddelijk purper, de plaats der wonden, die Het heeft uitge-wischt, en stelt daarvoor in de plaats een sap van bovennatuurlijke kracht, sterker dikwijls, dan voor den val. 1).
Op dit standpunt moet men zich plaatsen, om de soms schijnbaar strijdige uitdrukkingen te begrijpen van hen, die handelden of spraken over de kunst, zijne fouten te benuttigen. Een zeer verlicht religieus zeide eens in tegenwoordigheid van eene ijverige communauteit: «Beminde Zusters, somtijds is eene fout u voordeeliger, dan eene communie.quot; Hoe?
Ja, in zekeren zin: — omdat de hei stellingen der zonde en het herhaald berouw daarover duurzamer, of minstens gevoeliger uitwerkselen voortbrengen, dan het ontvangen zelfs van den Bewerker der genade.
I) Zie De Kunst der Christelijke volmaaktheid.
133
Er ligt in die gedachten, zoo wil hel ons schijnen, een onmeetbare oceaan van troost. Men voelt zich gedrongen, op de zonde toe te passen, wat de Profeet Ozeas en de H. Apostel Paulus zeggen van den dood : H ij is verslonden in de overwinning 1), in de overwinning der liefde.
Maar de liefde kan niet werkeloos blijven. «Van haar bestaan,quot; zegt de H. Gregorius, «getuigen de werken;quot; en, om deze voort te brengen, moeten we de herinnering aan onze zonden benuttigen. De ijver, dien ze verwekt, mag zich niet bepalen bij het gevoel : — hij moet heerschen over den wil, en onze levenswijze vruchtbaar maken. »De droefheid der ware boete,quot; zegt onze beminlijke Heilige, «moet niet zoozeer di'oefheid genoemd wor-»den, als wel mishagen, of gevoel en afschuw van »het kwaad; eene droefheid, die nooit spijtig of «verdrietig is; eene droefheid, die niet den geest «verlamt, maar dier werkzaam, vaardig en vlijtig «maakt; eene droefheid, die het hart niet neer-«drukt, maai' het door gebed en hoop verheft, en «het tot groote stappen van ijver in de godsvrucht «voert .... Eene droefheid, die erop uit is en gene-«gen, zoowel het verleden als het toekomende kwaad «te verfoeien, te verwerpen en te beletten.quot; 2) — »Onze onvolmaaktheden leveren veel stof voor de ne-«derigheid, en nederigheid baart edelmoedigheid.quot; 3)
De voornaamste hefboom van dat gevolg der ware boetvaardigheid is gelegen in den plicht der voldoening. Voldoen beteekent, volgens den
•1) Os. XIII. 14, — I Cor. XV. 54.
2) Over de liefde tot God. 11. XXI.
.3) Brief. 449.
•134
H. Anselmus, God de eer teruggeven, die men Hem ontroofd heeft; volgens den H. Augustinus is voldoen, de gelegenheden tot de zonde afbreken, en de deur sluiten voor de toestemming in hare in-Ijlazingen. De H. Thomas 1) rechtvaardigt beide bepalingen, en verzoent die op eene bewonderenswaardige wijze ; maar welke we ook mochten kiezen, ze zal ons treffend het voordeel aantoonen, dat we uit onze zonden moeten trekken. Indien wij de, in zeker opzicht, oneindige boosheid der beleediging, Gode door de minste dagelijksche zonde aangedaan, overdenken , — welken graad van ijver zal ons dan ooit toereikend schijnen, om den eerroof te herstellen, waaraan we ons jegens de Goddelijke Majesteit hebben schuldig gemaakt ? Zullen niet onze zonden, — naarmate ze groofer waren, of in zwaarte, of in getal, — ons tot edelmoediger trouw verplichten, volgens het woord van den Profeet : Dat de diepte uwer boosheid de maat z ij u w e r b e k e e r i n g ! 2) Zal niet elk schepsel, dat wij ten kwade gebruikten, aan de zonden, die het ons heeft doen bedrijven, woorden ontleenen, om ons toe te roepen ; R e c e d i t e, abite, nolite metangere! Terug, raakt m ij n i e t a a n 1 3) of, ten minste, gebruikt mij voortaan niet meer, dan om het misdadig verloden te herstellen ! En zullen we, zooals eens gezegd werd, geen behoefte gevoelen, »de uren, die God ons nog zal schenken, te verdubbelen en te verdrie-
1) Supplem. q. XII. art. 3.
'i) Convertimini sicut in piofundum reoe^seraiis (Is. XXXI. 6).
3) Thren. IV. 15.
-135
voudigen,quot; 1) om den verloren tijd in te halen? Vandaar geduld, om de vernederende en pijnigende gevolgen onzer zonden te dragen ; vandaar heilige kunstmiddelen, om, door versterving, de geschonden rechten Gods, op ons te wreken ; vandaar ijverige drift, al onze vermogens en elk oogenblik Hem toe te wijden. De H. Franoiscus van Sales zal ons dat zeggen en aanbevelen :
«Dierbare Dochter, wees heel en al gerust: uwe «biechten waren uitermate goed. Denk van nu af, «aan den voortgang in de deugd, en niet meer aan «de begane, zonden ; tenzij, om u bedaard voor God «te vernederen, en Zijne barmhartigheid te zege-«nen, die ze u door de Goddelijke sacramenten heeft «vergeven.quot; 2)
«Weet ge wel, dat de vertraging op den weg «dei' deugden uw eigen schuld is ? Komaan, ver-«neder u voor God, roep Zijne barmhartigheid in, «werp u voor het aanschijn Zijner goedheid neder, «en vraag er Hem vergiffenis voor; belijd uwe «schuld, en smeek Zijne genade af, zelfs aan het «oor van uwen biechtvader, om er de ontbinding «van te erlangen. Maar is dat gedaan, wees dan »gerust ; en na de beleediging verfoeid te hebben, «omhels met liefde de zelfvernedering, die ge in u «ontwaart, wegens de vertraging van uwen gees-«telijken vooruitgang. Helaas! Beste Theotimus, «de zielen, die in het vagevuur zijn, zijn er zeker «in om hunne zonden ; zonden, die ze verfoeid hebben «en nog verfoeien, in den hoogsten graad : maar —
I) Mgr. Cb. Gay. De la vie et des verfcus ohrétiennes. L)e la charité.
■2) Brief aan eene dame. 585.
136
»wat betreft de hun, van de zonde nog overblij-svende vernedering en pijn, — die ze in dat op-«onthoud en de tijdelijk-e berooving van het genot »der zalige henielsche liefde verduren, — die ver-»dragen ze gaarne, en gelaten herhalen ze het lied quot;der Goddelijke rechtvaardigheid; G ij z ij t r e c h t-»v a a r d i g, o Heer, en gerecht is u w o o r-»deel.quot; (Ps. CXVIII. 137.)
sDoch nog eens : indien iets, op Goddelijke inge-»ving ondernomen, mislukt door de schuld van hen, swien de zaak was toevertrouwd, hoe kan men dan «beweren, dat dezen in den Goddelijken wil moeten «berusten ? Want, zal iemand mij zeggen, het «welslagen is niet verhinderd door den Goddelijken Bwil, maar door mijne zonde, waarvan de Godde-«lijke wil de oorzaak niet is. — Het is waar, Kind, «uwe zonde is u, niet door den Goddelijken wil, ovei-«komen ; want God is geen bewerker der zonde. «Maar wel is het Gods wil, dat op uwe zonde de «slechte uitslag en het mislukken uwer onderne-«ming, tot straf uwer zonde, is gevolgd. Want, laat «Zijne goedheid Hem niet toe, uwe zonde te wil-«len; — Zijne rechtvaardigheid maakt, dat Hij de straf, «die ge daarom lijdt, wel wil. Zoo was God niet «de oorzaak, dat David zondigde ; maar Hij legde «hem wel de straf op, door de zonde verdiend. «Hij was niet de oorzaak der zonde van Saül; maar «wel, dat hem, tot straf, de overwinning uit de «handen werd genomen.
«Wanneer het dus gebeurt, dat heilige plannen «niet slagen, tot strat voor onze zonden, dan moeiten we gelijkelijk de zonde verfoeien, door een «waar berouw, en de straf aannemen, die we daarom
137
blijden: want zooals de zonde tegen den wil Gods ais, zoo is de straf volgens Zijnen wil.quot; \)
De H. Fianciscus van Sales wil niet, dat men zich vergenoege met het aanvaarden der noodlottige gevolgen, als rechtvaardige straffen onzer zonden : hij wil, dat men ze herstelle, door szijne schreden te verdubbelen.quot;
«Maar, zult ge me zeggen, wat moeten we doen, »om den verloren tijd te herwinnen ? Wij moeten «dien herwinnen, door ijver en spoed in het loopen »op onze baan, gedurende den tiid, die ons nog «overblijft.quot; 2)
De H. Chantal herhaalde, als ware leerlinge van haren gelukzaligen vader, dikwijls tot hare dochters deze bemoedigende lessen: »En hoe, zegt ge, kunnen we in onze fouten en onvolmaaktheden Gods wil beschouwen ? — Ja, zeer goed , Dierbare Dochters ; want we kunnen er steeds in zien Zijn toelatenden wil, die ons in deze en gene gebreken liet vervallen, opdat we ons zouden vernederen, ons beschuldigen, onze vernedering beminnen ; en door deze oefeningen onze zonden zouden herstellen, en er vergiffenis voor erlangen.quot; 3)
Zoo handelen de Heiligen. «Uit hunnen val,quot; zegt de H. Ambrosius, «staan ze op, meer begeerig naar zwaarder strijd; zoo zelfs, dat hunne zonden , verre van hunnen loop te vertragen, dien grootelijks verhaasten.quot; 4)
sMenschen,quot; voegt er de H. Chrysostomus bij,
t) Verhandeling over de Lief!e tot God. 4. VI.
2) Preek op het feest win Maria-Presenlatie.
3) Instruction. XIII.
4) De apologia David, cap. II.
138
»die zich met onstuimigheid in het kwaad hebben geworpen, zullen denzelfden vurigen ijver in het goede toonen, te meer, daar ze de grootheid hunner schulden erkennen : H ij, w i e n minder is vergeven, bemint minder (Luc. VII. 48.) Verslonden door het vuur der boetvaardigheid, maken zij hunne ziel schooner, dan het zuiverste goud ; en, gedreven door den drang huns gewetens en de herinnering aan vroegere overtredingen, stevenen zij, begunstigd door een hevigen wind, met volle zeilen, naar de haven der deugd. Daarin overtreffen ze hen, die nooit zijn gevallen. .. Dat de boetvaardigheid aan de bekeerde zondaars een bijzonder ren glans schenkt, een glans schitterender dikwijls, dan die der rechtvaardigen , vinden we in de H. Schriftuur bewezen. Want daarom is het, dat de publikanen en slechte vrouwen anderen zullen voorgaan, i n h e t r ij k d e s Hemelen (Matth. XXI. 31) ; daarom is het dikwijls, dat de laatsten de eersten zullen zijn (Matth. XIV. 30).quot; 1)
Maar, zal men opwerpen, is het zoo gelegen, schijnt het dan niet, dat de bekeerde zondaars iets voor hebben op de rechtvaardigen, die niet hebben gezondigd : en dat de herstelde rechtvaardigheid het wint van de altijd bewaarde onschuld? —
Verre van ons het denkbeeld, de ongeschonden bewaarde deugd met de herstelde te willen gelijkstellen, of, ten koste der eerste, de laatste te willen verheffen ! De onschuld nadert meer de oneindige heiligheid Gods ; zij drukt die volmaakter uit, en zij zal altijd blijven de welbeminde van Zijnen Zoon, 1) Ad. Theod. laps. s. c. II.
139
die haar tot Zijn erfdeel en dat Zijner Moeder heeft uitgekozen. Nooit zullen de bittere reukwerken der boetvaardigheid gelijken op den zuiveren geur, welken een smetteloos leven ademt; en de onschuld zal steeds, als de lelie onder de bloemen, haar verblindenden glans en haar eigenaardigen geur behouden. Meer nog : met deze te verliezen, verliest de mensch eene waardigheid, haar alleen eigen, en die, eenmaal verloren, volstrekt niet kan herkregen worden.
En toch , zonder zijne verloren onschuld terug te krijgen , «verwerft somtijds de boetvaardige zondaar,quot; volgens de leer van den H. Thomas, seen grooteren schat, maakt een grooter fortuin (a li q u id maj u s iets meer), — omdat,quot; zegt de H. Gregorius »(Homil. de Centum ovibus), zij die ernstig nadenken over hunne vroegere afdwalingen, door volgende winsten, er de verwoestingen van trachten te herstellen, en het voorwerp zijn van grooter vreugde in den hemel: — evenals in een gevecht de bevelhebber meer houdt van een soldaat, die na. de vlucht te hebben genomen , wederkeert, en moedig den vijand aangrijpt, dan van een ander, die trouw op zijn post is gebleven, maar zich door geen enkele buitengewone daad van dapperheid onderscheidt.quot; 1}
De barmhartige Vei losser'heeft van Zijn kant zulke gunsten voor de schuldigen, die tot Hem terugkeeren ; Hij overstroomt hunne boetvaardigheid met zoo edelmoedise uitstorting van Zijn kostbaar Bloed ; Hij weet zoo goed «daar waar de boosheid groot is, de genade nog over vloedlij Thomas, 3a pars. q. 80. art. 3.
140
gei'quot;te maken; — dat Hij, volgens de woorden van den H. Franciscus van Sales, nonze ellenden in genaden, »onze doornen in rozen, het venijn onzer ongerech-stigheden in tegengif en middel des heil; omschept; »en aldus Job, het onschuldige beeld van den boet-«vaardigen zondaar, het dubbel terugkrijgt van heisgeen hij vroeger had bezeten.quot; I)
Ten slotte, het geldt hier, zooals onze Gelukzalige Leeraar hot reeds aanduidde, het geldt hier de zegepraal dei' liefde. «Bestaat er,quot; vraagt een meermalen aangehaald schrijver zich zeiven af, «bestaat er eenig geheim, waardoor men den verloren tijd kan herwinnen ? Is het niet, als wilde men stormen in boeien slaan?quot; En hij antwoordt: Goddank, dat geheim bestaat: de liefde vond het uit: de liefde openbaarde hel: moge de liefde die in u is, zich daarvan meester maken. Dat geheim zijn de heilige tranen : niet eens die der oogen: God schenkt ze niet aan ieder, en vordert ze van niemand. Maar de tranen des harten, het leedwezen, de vermorzeling der ziel, het berouw. Bedek met die onzichtbare tranen geheel den akker van uw leven, die onvruchtbaar bleef, omdat ge hem, door het licht der liefde, niet liet beschijnen: gedragen door deze wateren, zal de liefde daar wederkeeren. En wie weet, of niet die zoo betreurde jaren, schooner, bloeiender, kostbaarder zullen worden, in de oogen van God, door de boetvaardigheid, dan ze het, door de onschuld, zouden geweest zijn ? Men behoefde u niet te be-
1) Verhandeling over de Liefde tot God. 11. XII en passim.
141
klagen, als Magdalena gezondigd te hebben, indien ge als Magdalena weendet.quot; i)
Het voorbeeld van de H. Maria Magdalena bevestigt deze leer inderdaad te sterk, dan dat de H. Franciscus van Sales er geen partij van zou hebben getrokken. Dat voorbeeld zal dienen tot bekroning der aanhalingen van den beminnelijken Leeraar, tot ruiker uit zijne liefelijke onderrichtingen , en den korten inhoud van dit laatste hoofdstuk uitmaken.
«Zoo bewonderenswaardig is Magdalena's bekee-sring, dat ze, van een vuil schepsel, en vol, als ze »was, van bederf, veranderde in een zuiver en rein .)vat, geheel bereid, om het zoo kostbare en wel-»riekende water der genade, waarmede ze later «haren Zaligmaker balsemde, te ontvangen; en zij, »die, door haar zonden, een slecht riekenden mest-- hoop geleek, werd, door deze bekeering, eene zeer sschoone lelie en eene bloem van zeer aangenamer'. »geur. En naarmate ze meer bezoedeld was en «kwader reuk gaf, door de zonde, werd ze, door de «genade, meer gereinigd en vernieuwd : zooals we »de bloemen haren groei en schoonheid aan eene «bedorvene en rotte stof zien ontleenan. Immers, «hoe meer mest en verrotting de aarde bevat, des «te grooter en schooner worden de bloemen, die er «in geplant zijn.
bDus werd ook deze Heilige, die geheel was be-«smet door de zonde, na hare bekeering, des te schoo-«ner, naarmate het berouw en de liefde schooner «waren, waarmede ze boetvaardigheid pleegde : zooadat we haar te recht koningin kunnen noemen
•1) Mgr. Ch. Gay. De la vie et desvertus Chrétiennes. Üe la Cliarité.
142
»van alle Christenen en kinderen der Kerk, — die ver-«deeld worden in drie klassen : de eerste zijn de «rechtvaardigen ; de tweede, de boetvaardige zon-sdaars, die in hunne zonden niet willen sterven ; en sde derde, de verstokte en onboetvaardige zondaars, »die zich niet willen beteren, en in hunne onge-orechtigheid willen sterven. Nu, van deae wil ik «niet spreken; want menschen van die soort heb-sben geen aanspraak meer op den hemel. Onge-«lukkigen. die ze zijn: de hel wacht hen, en zal
»hun deel zijn 1
»0! neen, zeker van deze laatste klasse van zondaars »is de H. Magdalena niet de koningin ; — maar zij is „het van diegenen, die uit hunne ongerechtigheden «willen opstaan: want zij, die zondares was, zooals »de H. Schrift het ons leert (M u 1 i e r er at in »c i v i t a t e p e c c a t r i x, E e n e v r o u w w a s »er in de s t a d, d i e z o n d a r e s w a s, Luc.
9VI. 35) is uit hare zonde opgestaan, en heett »haren God daarvoor vergeving gevraagd, met een swaar berouw, en een vast besluit, om die te verslaten: — daardoor alle zondaars oproepend, haar
svoorbeeld te volgenquot;.
»En hare boetvaardigheid, o God ! wat was zij »o-root en edelmoedig! Hoe heeft zij hare zonden «beweend ! Wat deed ze niet, èn tijdens het leven, sen na den dood des Zaligmakers, om die uit te «wisschen. Gelijk ze, met geheel haar hart, met «geheel hare ziel en met een groot deel der le-«dematen van haar lichaam. God had beleedigd, «zoo gebruikte ze ook dat alles, om boetvaardighei «te doen: en zij deed die met geheel haar hart, met
«geheel hare ziel en met geheel haar lichaam ,
143
Kzonder eenig voorbehoud, zich geheel en volkomen «bestedende tot oefeningen van boetvaardigheid. «Daarom raag ze koningin van alle boetvaardige «zondaars heeten. want zij heeft ze allen in boetvaar-sdigheid overtroflen .. .
«Gewoonlijk zien we, — dat menschen, die eene ol «andere beleediging hebben ontvangen, willen, dat «men hun voldoeningschenke, naar evenredigheid van «het geleden onrecht, — dat ze, b. v. indien hun een «daalder is ontnomen, willen, dat hun een daalder «worde teruggegeven; heeft iemand een ander «schade berokkend, men eischt, dat hij dien, over-«eenkomstig het toegebracht verlies, herstelle.quot;
«In de oude wet was hij, die zijnen naaste een «klap gaf, verplicht er ook een te ontvangen ; en «hem, die zijnen broeder een oog of een tand uitsnikte, kon men hetzelfde doen: Oculum pro «o c u 1 o, d e n t e ra pro d e n t e restituet uLevit. XXIV. 20. Hij zal herstellen, oog «o m oog, t a n d o m tan d.
«Deze wet nu , al is ze onder de menschen «afgeschaft, wordt steeds onderhouden tusschen «God en hen, die zich aan Zijnen dienst toewij-«den. Hij stelt hun dezelfde eischen: — Hem ïnamelijk, zooveel ons mogelijk is, naarmate der «begane zonde, terug te geven, dat is te zeg-»gen ; Hij wil, dat we minstens zooveel voor Hem «doen, als we voor de wereld gedaan hebben. Dit «is niet te veel van ons gevorderd; want, — indien «we zooveel voor de wereld gedaan hebben, toen «we ons lieten raeéslepen, door hare ijdele bekoor-«lijkheden, — wat moeten we dan niet doen, voor de «bekoorlijkheden der genade, die zoo zoet en stree-
144
«lend zijn ? Neen, zeker, het is ons geen onrecht «aandoen, dat van ons te eischen: —en gelijk men «zijn hart, zijne ziel, zijne genegenheden, zijne «oogen , zijne woorden , zijn haar en zyne reuk-«werken voor de wereld besteedde ; zoo moet men «ze ook, zonder eenige terughouding, besteden en «opofferen ten dienste dei heilige liefde.quot;
«Op de tweede plaats is Magdalena ook koningin «der rechtvaardigen. Want al draagt ze niet den «naam van Maagd, zoo mag ze toch, wegens hare «buitengewone en uitstekende zuiverheid, die ze na «hare bekeering bezat, Aartsmaagd genoemd wor-cden ; omdat ze, in den smeltkroes der heilige liefde, «zoodanig was gezuiverd, dat ze, hersteld in eene «uitmuntende kuischheid, en begenadigd met een «volmaakte liefde, na de H. Maagd , onzen Heer «het meest beminde. Ja , men kan zeggen , »dat zij Hem evenzeer, of, in zeker opzicht, nog «meer beminde, dan de Serafijnen. Want al is het «waar, flat deze een zeer volmaakte liefde hebben; «ze hebben die zonder moeite ; ze behouden die, «zonder vrees, haar te verliezen. Maar deze Hei-«lige heeft die met veel arbeid en zorg verkregen, »en met angst en kommer bewaard. En, tot loon «voor hare trouw, schonk God haar eene zoo sterke «en vurige liefde, vergezeld van zulk eene groote «zuiverheid, dat, gelijk de Goddelijke Bruidegom on-«ophoudelijk haar hart wondde, ook zij het Zijne «trof door verlangens, verzuchtingen en minzame «ontboezemingen; en gerust mag iren gelooven,dat ze «dikwijls de woorden der Bruid van het Hooglied «tot Hem richtte : Geve Hij mij een kus van »Z ij n e n mond (Cant. I. 1). Een kus, zoozeer
^5
«verlangd door de raenschelijke natuur, en zoo sterk af-«gesmeekt door de Patriarchen en Profeten, — weike «niet anders was , dan ds vleeschwording , de ver-ueemging van de Goddelijke natuur met de raen-sschelijke : en naar deze zoo nauwe vereeniging »van God met het schepsel was het, dat die god-«delijke minnares verzuchtte.
«Gij ziet dus, dat ze koningin der rechtvaardigen «was. Want, wat kon haar meer rechtvaardig ma-»ken, dan die heilige liefde met hare diepe nede-»i igheid en vermorzeling (les harten, welke haar »altijd deed verwijlen, aan de voeten des Verlossers, «die haar beminde mot eene teergevoelige liefde, «waarmede Hij de rechtvaardigen bemint. Daarom duld-«de Hij niet, dat men haar aanraakte, of haar om het «een of ander berispte, zonder hare partij te kiezen.' 1) Elders spreekt de H. Franciscus van Sales opnieuw over de beroemde boetelinge, en bevestigt het bovengezegde, met. een schoon woord : «Onze Heer «gaf de H. Magdalena de maagdelijkheid terug: «wel niet de oorspronkelijke ; maar de herstelde, «die soms do geheel ongeschondene, met minder «ootmoed gepaard, ver overtreft.quot; 2)
Eindelijk sluit de beminlijke Heilige : «Nooit had «Magdalena haren Verlosser zoozeer bemind, indien «Hij haar niet zooveel zonden had vergeven, en «nooit had Hij ze haar vergeven, had zij ze niet «begaan. — Ziedaar, Beminde Dochter, den groo-«ten Meester in de werken van barmhartigheid :
1) Preek op den feestdag van de H. Magdalena. '2) Onderhoud. XIX. Over do deugden van den H Joseph.
10
146
»Hij verandert onze ellende in genade, en trekt quot;het heilmiddel voor onze zielen, uit den adder on-»zer ongerechtigheden.quot; 1)
1) Brief aan eene dame. 614.
L. D. M. Q.
s 1
• 1 8«
i
I
I
1
'mwi ; -•■ i; -
:p
ïïm
,.'v rn^m
s.'V-
V:k
.-.i '■
■fa :v ■ ''• '
■ ■ - n i*: ■' ■ ■
''■■■■lquot;-, quot;'quot;'J v'gt;.- '3
■^■■v^riVvfe'^;',
. ' ■ : iM' yi'quot;M