-ocr page 1-

ï^ss^ ^

IN HET^HOSPimm

J:

.■I ; . ■

À. DE MOL VAN OITERLOO

UiBUOTHEÊK DÊR
«i;ic$ü«ivßßSiTir:iT

. ,■..nbsp;s»,

■ffi

jjL-;'

lm

-ocr page 2- -ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

DE OPIUMSCHUIVER IN HET HOSPITAAL.

EEN PROEVE VAN KLINISCHE BESCHRIJVING.

J-,

3equot;

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

illilllll

1392 5924

IIIIII

-ocr page 7-

DE OPIUMSCHUIVER
IN HET HOSPITAAL

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. C. G. N. D E V O O Y S, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG 14 MAART 1933, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR. DOOR

ANTONIE DE MOL VAN OTTERLOO

GEBOREN TE S-GRAVENHAGE.

KEMINK EN ZOON N.V. . OVER DEN DOM - UTRECHT

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

as. Waifcê^èaMi^^amp;ârw

-ocr page 9-

AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER.

-ocr page 10- -ocr page 11-

WOORD VOORAF.

Bij de beëindiging van dit proefschrift gaan mijn gedachten in het
bijzonder uit naar de jaren, die ik in Indië heb doorgebracht, jaren,
waaraan ik met dankbaarheid terugdenk. En niet het minst spruit
deze dankbaarheid voort uit het feit, dat ik met zichtbare resultaten
heb mogen werken aan een vraagstuk, dat, ook voor Indië, in toe-
nemende mate om een oplossing vraagt. Wanneer men de opium-
schuivers uit eigen aanschouwing kent, en hen met het geschoolde
oog van den medicus in hun omgeving heeft kunnen waarnemen,
dan beseft men, welk een ontzaglijke hoeveelheid leed zich daar af'
speelt, leed, dat volkomen doelloos is. Met deernis en sympathie heb
ik deze menschen gadegeslagen. In den dienst der Nederlandsche
Zendingsvereeniging werd ik in staat gesteld te midden van hen
een taak te zoeken en te vinden, waarbij van de zijde dier Vereeni-
ging steeds voor dat werk alle waardeering en medewerking ge-
getoond werd. —

Mijn belangstelling voor het opiumvraagstuk leidde tot den
wensch de ervaringen dienaangaande te boek te stellen en aan te
bieden als een proefschrift, waarbij gij, hooggeleerde Schüffner,
mijn raadsman hebt willen zijn. Uw aanmoediging om deze onder'
vindingen te verwerken, is mij bij voortduring een prikkel geweest.
Gij hebt mij voorgehouden, dat ook waarnemingen en onderzoekin-
gen gedaan in betrekkelijk primitieve omstandigheden hare waarde
hebben. Het is mij een behoefte U daarvoor mijn erkentelijkheid uit
te spreken.

Maar tevens voel ik mij gedrongen, hooggeleerde De Langen,
hier Uw naam te noemen als van dengeen, die reeds jaren geleden.
Uw goedkeuring hechtte aan den arbeid, dien ik mij had voorgeno-
men. De overleggingen, die ik met U heb mogen houden, zijn voor
mij evenzoovele aangename herinneringen. Ware ik nog in Indië.
zoo zou ik U zeker hebben verzocht dit proefschrift onder Uw hoede
te nemen.

-ocr page 12-

Te bedenken, dat ik dit thans aan U, hooggeleerde Hymans
van den Bergh, heb mogen verzoeken, roert in mij een snaar,
waarvan gij de trilling kent. Niet alleen als zijnde Uw oud4eerling
en oud-assistent heb ik U verzocht Uw zegel te willen hechten aan
dit
proefschrift. Het moge U tevens een blijk zijn, dat Uw weten-
schappelijk inzicht, en Uw opvatting van
hulp aan, en omgang met
den zieken mensch, in mij een weerklank hebben gevonden, die
verder reikt, dan een schooische navolging. Ofschoon het besproken
onderwerp tamelijk ver verwijderd ligt van het terrein Uwer onmid-
dellijke belangstelling, niettemin zijt gij bereid geweest Uw aandacht
daarvoor te toonen en het belang van dit onderwerp te erkennen.
Gaarne zie ik daarin tevens een teeken, dat gij mij het bewijs Uwer

toegenegenheid hebt willen schenken.

Ofschoon dit werk eigenlijk niet aanknoopt aan mijn studenten-
tijd, denk ik toch met dankbaarheid aan degenen, wier onderwijs
ik heb mogen genieten, aan hen, die er nog zijn en aan hen. die
heengingen. Laat mij, zonder anderen te willen vergeten, Uwe na-
men mogen noemen, hooggeleerde Laméris en Winkler als van
vereerde leermeesters; en van de ontslapenen de hoogleeraren Bol-
land en Magnus, die door hun ernstige leeringen omtrent weten-
schap in het algemeen, en de geneeskundige wetenschap in het
bijzonder mijn betrouwbare gidsen waren. —

Zeist, December 1932.

-ocr page 13-

VERKORTE INHOUDSOPGAVE.

HOOFDSTUK 1.

Blz.

Algetneene opmerkingen.................. 1

De bedoeling van deze studie n.I. de opiumschuiver beschouwd als
zieke, ^ hij is minder een psychiatrische patiënt dan wel een in-
terne ^ 1 — in vroeger jaren heeft men zich reeds toegelegd
op ontwenningskuren — 2 — dit was niet afdoende — de opium-
schuiver behoort als patiënt thuis in een algemeen ziekenhuis ^ 3 —
het opiumschuiven is een vraagstuk, vooral van de Chineeschc samen-
leving ^ de cijfers toonen dit aan — 4 — definitie van den opium-
schuiver als misbruiker van bedwelmende middelen — 5 ^ onderscheid
tusschen morphinisme — 6 ^ en opiumschuiven — 7 — overgang
tot morphinisme — 8 — in hoeverre opiumschuivers zich als zieken
beschouwen ^ 9 — de belangstelling voor het opiumvraagstuk krijgt
een breeder basis — 10 — de geneeskundige belangstelling er voor

—nbsp;11 in het algemeen gaat deze evenwijdig met de ontwikkeling, die
het vraagstuk nam — 12 — nogmaals de bedoeling van deze studie

—nbsp;15 — n.I. een beschrijving van de ziekte quot;opiumismcquot;.

HOOFDSTUK II.

Over het Opium..................... |7

§ 1. De tjandoe — de grondstoffen — de bereidingswijze —.....17

§ 2. Hoe de schuiver de tjandoe waardeert — zijn klachten daarover, en
de wijze van daaraan tegemoet te komen, de beteekenis van het mor-
phine-gehalte — wat de waarde van de tjandoe bepaalt de fijn-
proever en de gewone schuiver............. 19

§ 3. Het schuiven — de techniek — verschillende manieren van schuiven
de speciale kunstvaardigheid — de schuifbenoodigdheden — de
herkomst van het opiumschuiven.............21

§ 4. De opiumrook — zijn samenstelling — factoren, die daarop van in-
vloed zijn ^ de chemische onderzoekingen daaromtrent — de phar-
macologische kenmerken van den rook, die wijzen op een soortgelijke
werking als van morphinc ^ de meenlng van een schuiver, die op
persoonlijke ondervinding gegrond is............25

-ocr page 14-

§ 5. De verschillende andere stoffen, die gebruikt worden ter vervanging

van tjandoe ^ djitjing — het opiumeten — het gebruik van morphine 29

§ 6. De duur van de intoxicatie - de hoeveelheid opium ^ de verdeeling

over het etmaal ^ de toename van de hoeveelheid in den loop der jaren 32

HCXDFDSTUK ÜI.

De opiumschuiver in het hospitaal..............36

§ 1. Inleidende opmerkingen.................36

39

§ 2. Anamnese.....................

De bereidwilligheid om mededeelingen te doen - 39 - deze mede-
deelingen zijn echter niet altijd betrouwbaar ^ 40 -- de moeilijk-
heden der ondervraging - 41 ^ de verschillende perioden van de
voorgeschiedenis - 43 - een questionnarium - 44 - oorzaken,
waarom men gaat schuiven — vertrouwen in de geneeskrachtige
werking - 46 — sociale en psychische oorzaken — 50 — genot-
zucht als oorzaak daartoe, de sexualiteit ^ 54 - de roes - 52 - de
groote oorzaak, waarom de meeste schuivers gedurende hun leven
schuiver blijven — 57 -- de geldelijke gevolgen daarvan als reden,
waarom hij het schuiven wenscht te staken — 58 -- economische
^ 59 — geestelijke motieven — 59 — het nationalisme - 60 — de
schijnbare wensch om het schuiven te staken - 61 - de recidivist
^ 63 ^ de oorzaken tot recidief — 64 — lichamelijke- en milieu-
invloeden.

§ 3. Symptomatologie...................^^

De psychische verschijnselen bij den opiumpatiënt — 65 — zijn ge-
voelens van hoop en vrees — 66 — de opiumbegeerte, die achter deze
vrees staat — 69 — de onbetrouwbaarheid van den schuiver — 70 —
de verwaarloosde toestand van den schuiver ^ 71 ^ de lichame-
lijke verschijnselen ^ 72 - het gezichtspunt, waaronder men ze moet
bezien 73 — verschillende soorten symptomen
— 75 — het
lichaamsgewicht - 76 ^ de huid ^ 78 - de voedingsorganen - 80
^ de ademhalingsorganen - 82 - het urogenitaalstelsel - 83 -
het zenuwstelsel — 83 — hart en bloedvaten — 84

85

§ 4. De onthouding....................

De psychische verschijnselen — 85 — de ongedurigheid - 87 - de
baloorigheid — 88 — het verzet en de medewerking van den patiënt
_ 89 — De lichamelijke verschijnselen - 89 - het geeuwen - 90 —
de tranenvloed 90 - de speekselvloed etc. - 90 - de maag-

-ocr page 15-

gevoelens ^ 91 ^ de bronchitis ^ 93 — het zenuwstelsel —- 93 —
de sexueele functies — 94 — een samenvatting der onthoudingsver-
schijnselen ^ 95 —.

§ 5. Begeleidende ziekten.................96

Verdeeling in verschillende rubrieken — 97 ^ een toevallig samen-
treffen van opium met een of andere aandoening — 97 — het opium
heeft zijn rol uitgespeeld — 98 — het opium is onmisbaar als genees-
middel — 99 — het opiiun als evenwichtsfactor — 100 het opium
verbergt de verschijnselen van een aandoening — 104 — opium en lues

—nbsp;107 ^ opium en het symptomencomplex der acute peritonitis
^ 107

HOOFDSTUK IV.

Enkele Waarnemingen ................ . . 110

De opiumvergiftiging veroorzaakt functiewijzigingen in het organisme,
in de suikerstofwisseling in het bijzonder? ^ 110 — de methodiek van
de bloedsuikerbepaling — 111 — hoe hoog is het bloedsuikergehalte
bi) opiumschuivers? — 111 — hoe hoog is het bloedsuikergehalte vóór
en nè de ontwenning? 115 de belastingscurve vóór en nè de
ontwenningskuur — 116 — de bloedsuiker bij kleine giften mor-
phine — 117 ^ de belastingscurve met glucose en morphine, met
glucose alleen ^ 118 — de belastingscurve met morphine en glucose
voor en nè de ontwenning ^ 119 lt;— de proeven met morphine en
glucose vanuit een bepaald gezichtspunt bezien — 120 — het bloed-
suikerniveau bij inheemschen na toediening van morphine niet ver-
hoogd — 121 .— het bloedsuikergehalte bij plotselinge onthouding van
opium — 123 — bij toediening van somnifeen — 124 ^ de nuchtere
bloedsuikerwaarde bij plotselinge onthouding — 125 ^ de onthou-
dingsreactie en de bloedsuiker 126 — de invloed van glucose-
inspuitlng op de onthoudingsrcactle — 127 — critiek op de mede-
gedeelde waarnemingen 128 literatuur over dit onderwerp

—nbsp;129 — samenvatting — 132.

HOOFDSTUK V.

De Behandeling.....................133

De behandeling is hoofdzakelijk psychotherapie ^ 133 ^ de omgang
met den patiënt — 134 — de handhaving van de tucht — 138 — de
hulp van redasseeringsvereenigingen — 139 — De ontwenning is soms
ongewenscht ^ 140 — de plotselinge of de geleidelijke onthouding

-ocr page 16-

—nbsp;141 — het uitgangspunt, de hoeveelheid te geven opium 142
in welken vorm en hoe verdeeld — 144 ^ in welk tempo verminderen

—nbsp;145 ^ de vermindering tot de quot;état de besoinquot; ^ 146 — de
periode der onthoudingsklachten — 150 plotselinge onthouding
-- 151

HOOFDSTUK VI.

Slotbeschouwing.....................154

Bestaat er bij den Chinees een ingeboren neiging tot het opium?
^ 154 — analogie met het misbruik van cocaïne — 155 de be-
staande opinie over deze vraag — 157 ^ factoren, die het opium-
schuiven in Ned.-Indië in de hand werken ^ 158 — het gevaar voor
het verbreiden van het morphine-gebruik — 159 internationale be-
moeiingen en de betrekkelijke waarde daarvan 160 ^ aanwezige
factoren, die het opiumschuiven doen voortbestaan ^ 161 — pogingen
om deze factoren uit den weg te ruimen.

-ocr page 17-

-a

-a.

-ocr page 18-
-ocr page 19-

HOOFDSTUK I
Algemeene Opmerkingen

Het samenstellen van een klinische studie omtrent een groep van
patiënten, waarmede ik mij gedurende eenige jaren veel heb bezig-
gehouden, heeft niet de bedoeling, feiten te beschrijven, die in bij-
zondere mate verrassend of buitengewoon zouden zijn. Zij zijn zelfs
voor een groot gedeelte bekend en met meerdere of mindere moeite
wellicht weer terug te vinden. Veeleer heeft de bedoeling voorge-
zeten om de ervaringen gedurende die jaren verzameld samen te
vatten en zoo te groepeeren, dat daardoor de quot;opiumschuiverquot; wordt
gesteld op een bepaalde plaats, binnen een bepaald kader, als object
quot;van klinische belangstellingquot;. — Deze bewering worde in het kort
nader toegelicht.

Het zou niet verwonderlijk zijn, indien men den opiumschuiver zou
willen rekenen te behooren tot de groep van patiënten, waartoe ook
de morphinisten behooren en hem derhalve als zoodanig in een
psychiatrische kliniek zou willen verplegen. Daarvoor is ook wel iets
te zeggen. In een psychiatrische kliniek is men uit den aard der zaak
beter in staat menschen met psychische afwijkingen het hunne te
geven, en onder de opiumschuivers komen menschen met psychische
afwijkingen voor. Ja, het opiumschuiven is op zich zelf genomen in
een zekere mate een psychische afwijking. Er komen dan ook. naar
mij bekend werd, opiumschuivers in psychiatrische klinieken terecht.
Maar de groote stroom (voor zoover over een grooten stroom ge-
sproken mag worden) gaat niet daarheen. Deze komt in de alge-
meene ziekenhuizen of bij de particuliere geneeskundigen welke
laatsten dan meestal, en terecht, de opiumschuivers, die om ontwen-
nmg vragen, naar de ziekenhuizen verwijzen. Deze inrichtingen zijn
dan ook bereid opiumschuivers op te nemen, naarmate ze daarop
mgericht zijn. Van vele ziekenhuizen (C.B.Z., de zendingszieken-
huizen te Poerwakarta, Solo, Modjowarno, e.a.) is mij bekend, dat
ze voor opiumschuivers hun deuren openzetten.

Hiermede wordt aan opiumschuivers tevens het etiket gegeven van

I

-ocr page 20-

patiënten te zijn. Ze vallen binnen een kader, dat men het kader der
algemeene interne geneeskunde kan noemen. De praktijk der ge-
neeskunde in Nederlandsch-Indië is van dien aard, dat ze opium-
schuivers als het ware erkent en beschouwt als patiënten voor alge-
meen onderzoek, en dus ook voor algemeene behandeling, waaraan
op hun tijd andere takken van geneeskunde hebben mede te doen.
Deze ontwikkeling, die zich eerst gedurende de laatste 10 jaren in
dien zin heeft voltrokken, is toe te juichen en komt overeen met het
werkelijke karakter, dat men van deze patiënten bij klinische obser-
vatie moet vaststellen.

Niet altijd is deze opvatting zoo geweest. In de jaren 1915 tot
1920 heeft reeds bestaan een
speciaal Anti-opiumhospitaal, uitgaande
van de Anti-Opiumvereeniging (A.O.V.) te Batavia. Dit hospitaal
heeft na een bestaan van eenige jaren zijn deuren weder moeten
sluiten. De resultaten waren niet bevredigend. Niet, dat men over
gebrek aan
belangstelling van de zijde der opiumschuivers te klagen
had. Er kwamen er genoeg. Maar weldra bleek, dat er zoovelen
binnen (te) korten tijd weer terug vielen in hun schuifgewoonte, dat
eigenlijk de aan dit streven bestede moeite en kosten grootendeels
als verloren moesten worden beschouwd. Niettegenstaande de zor-
gen, die men zich getroostte, alleszins te prijzen vallen, toch ontbrak
er aan de behandeling een element, dat daarin bleek onontbeerlijk
te zijn.

De zienswijze, n.1. dat opiumschuivers menschen zijn, behept met
een kostbare, en veelal gezondheidsloopende, genotzuchtige ge-
woonte, had de A.O.V. met de hulp van den toenmaligen Hoofd-
inspecteur van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst, ertoe ge-
bracht om, behalve de reclasseering van de slachtoffers van deze
genotzucht, tevens een instituut te stichten, dat zich speciaal wilde
wijden aan de geneeskundige hulp, die dan bestond in het doen
ondergaan van een min of meer schematische ontwenningskuur,

Menschlievend en loffelijk was dit streven, maar het bleek niet in
alle opzichten afdoende te zijn. Men zag een belangrijk element over
het hoofd, n.1. dat het opiumschuiven zoo vaak gebruikt wordt voor
de verzachting van een of ander organisch lijden, zoodat een
eenvoudige ontwenningsbehandeling eigenlijk als half werk moest
worden beschouwd.

-ocr page 21-

Het spreekt immers vanzelf, dat in vele gevallen de onaangename
of pijnlijke gewaarwordingen, die door een organisch lijden worden
teweeggebracht en die door het opium worden verminderd of ge-
doofd, na de ontwenningskuur of zelfs reeds gedurende dien tijd.
zich in hun vollen omvang weer zullen doen gevoelen. De omhulling
van de ziekte met opium — die met groote en steeds stijgende kosten
gepaard ging valt weg en de ziekte breekt zich wederom baan.

Slechts een doelmatige therapie van het met pijn gepaard gaande
lijden,
zal volkomen en afdoende genezing vermogen te geven.
Daartoe was men in het bedoelde anti-opiumhospitaal nu eenmaal
niet in staat en de resultaten, die men oogstte, waren zoo weinig
bevredigend, dat een voortzetting van het hospitaal weldra niet
meer gerechtvaardigd bleek te zijn.

In het jaar 1926 kwam de N.I.A.O.V. te Bandoeng tot stand.
Blijkens art. 2 harer statuten stelde deze vereeniging zich ten doel
quot;het bestrijden van het gebruik van opium in Nederlandsch-Indië
anders dan voor geneeskundige doeleindenquot; en zij trachtte blijkens
art. 3 dit doel te bereiken o.m. quot;door het oprichten van anti-opium-
hospitalenquot;. Deze vereeniging, die de Ned.-Indische Regeering om
subsidieering voor de oprichting van een dergelijk hospitaal verzocht,
moest echter in zooverre een teleurstellend antwoord ontvangen, dat
de regcering van oordeel bleek te zijn, dat de 2.g. quot;opiophagenquot; in
afzonderlijke afdeelingen bij de gewone ziekenhuizen dienden te
worden ondergebracht. — Hiermee bepaalde zij tevens officieel haar
standpunt ten aanzien van den opiumschuiver, die zij als patiënt
wilde behandeld zien.

De verdere ontwikkeling van de geneeskundige zijde van het
opiumvraagstuk heeft de juistheid dezer opvattingen recht doen
wedervaren. Deze officieele klassificatie van den opiumschuiver als
patiënt geschikt voor opname in de gewone algemeene ziekenhui-
zenquot;, komt weliswaar niet overeen met de klassificatie, die men ge-
neigd zou zijn in
Europa toe te passen op verslaafden aan een
narcoticum, maar ze strookt met de practijk van den huidigen dag in
Indië. nu zoovele opiumschuivers geneeskundige hulp zoeken, om
zich van het opium los te maken. —

Van deze soort van patiënten heb ik vele honderden nader leeren

-ocr page 22-

kennen. Ze werden voor zooveel mogelijk in het zendingshospitaal
quot;Immanuelquot; in een aparte afdeeling opgenomen. In deze afdeeling
was gedurende de laatste 3 jaar (begin 1928 tot midden 1931)
gemiddeld een 10- tot 15-tal opiumschuivers ondergebracht. In de
laatste jaren meldden zich in toenemende mate van deze soort van
patiënten, die wij liever dan met de benaming quot;opiumschuiversquot;, als
quot;opiumpatiëntenquot; betitelden, voor ontwenning en behandeling aan.
Ze vormen een rubriek op zichzelf, ze worden bij elkander gegroe-
peerd en groepeeren ook zich zelf bijeen.1)

Bijna al deze patiënten behoorden tot den Chineeschen landaard,
slechts een klein percentage tot de Inheemsche bevolking (Javanen,
Soendaneezen); voorts enkele Arabieren en Europeanen. In dit
groote percentage van Chineesche opiumpatiënten komt tot uitdruk-
king, dat het
opiumvraagstuk meer in het bijzonder beschouwd moet
worden als een C h i n e e s c h vraagstuk.

Zou men afgaan op de gegevens, die in de quot;Jaarverslagen betref-
fende den Dienst der Opiumregiequot; (1) gepubliceerd worden, dan
zou men misschien aanvankelijk een eenigszins anderen indruk krij-
gen. Daarin wordt medegedeeld, hoeveel personen er zijn, die in de
Gouvernements-opiumverkoopplaatsen opium k o o p e n. Daarbij

blijkt, dat er b.v. in 1928 bijna 90.000 van die personen (n.1. 89.818)
tot
Chineesche bevolkingsgroep behoorden en meer dan 96.000
tot de Inheemsche bevolking (96.296).

Maar ook blijkt, dat de hoeveelheden opium, die gekocht worden
door de Inheemschen en de Chineezen zeer uiteenloopen. Door de
Chineesche bevolking in Ned.-Indië, die volgens de laatste volks-
telling (October 1930) 1.233.856 bedraagt, werd gedurende het jaar
1930 in de opiumverkoopplaatsen van de Regie 969.127 thaïl (=
plus minus 36.800 Kg.) opium gekocht. De Inlandsche bevolking,
die 59.143.755 zielen telt, d.w.z. ongeveer 49 maal zooveel, ver-
schafte zich gedurende dat jaar in de verkoopplaatsen van de Regie
307.431 thaïl (= plus minus 11.800 Kg.) aan, d.w.z. minder dan i/n
van, wat voor de behoefte van de Chineesche bevolking noodig was.

1nbsp; Opiumpatiënten, die door toevallige omstandigheden tijdelijk verpleegd moes-
ten worden in een ander gedeelte, zoeken toch gedurende den dag hun heil meestal
bij hun lotgenooten. Dit hangt samen met een soort saamhoorigheidsgevoei, waarop
in het vijfde hoofdstuk nog teruggekomen zal worden.

-ocr page 23-

Ook berekent men hieruit, dat het aantal geregistreerde Chineesche
opiumkoopers ongeveer 8 % van het totaal der Chineesche bevol-
king is, terwijl van de Inheemsche bevolking slechts 0.14 % als
opiumkoopers bekend staan. Dit alles, vooral de verhouding dezer
laatste cijfers toont wel duidelijk aan, in hoeveel meerdere mate het
opiumgebruik is ingedrongen in en beslag gelegd heeft op de Chi-
neezen, dan op de Inheemschen. Het opiumschuiven is derhalve,
zooals gezegd, een vraagstuk, dat grootendeels de Chineesche ge-
meenschap aangaat, al speelt het zich af in een Ned-Indische om-
lijsting. —

Tot nog toe spraken wij uitsluitend van opium koopers en niet
van -schuivers. Dat deze numeriek niet met elkaar overeen-
komen hgt voor de hand. Hoeveel schuivers er in Ned.-Indië zijn,
daaromtrent kan men slechts eenige benaderende gissingen doen.
Men schat, en dit is ook niet meer dan een schatting ( ), dat er in
Ned.-Indië onder de Chineezen ver over de 100.000 schuivers zijn.
In hoeverre het aantal
Inheemsche schuivers het aantal koopers
overtreft is onbekend. Een schatting daaromtrent zou op nog minder
vaste gronden berusten dan voor de Chineezen.

Zou men nu een definitie willen geven, wat men heeft te ver-
staan onder de benaming quot;schuiverquot;, dan moet men niet te zeer vast-
houden aan de werkelijke beteekenis van het woord quot;schuivenquot;. —
Ongetwijfeld wordt door middel van schuiven (d.w.z. rooken) het
meeste opium geconsumeerd. Maar ook zijn er talloozen, die b.v. de
quot;tjandoequot; (dat is het door de regie verstrekte rookbare opium)
mengen in de thee ofwel met arak. Ook wordt het opium gemengd
met andere stoffen (b.v. djitjing) quot;). Weer anderen zijn er, die
behalve, dat ze opium schuiven, ook van tijd tot tijd uitsluitend
djitjing eten, terwijl er tenslotte schuivers zijn, die naast hun opium
wanneer ze b.v. geen tijd of geen geld hebben om te schuiven, zich
zelf morphine inspuiten of laten inspuiten. Zoo uit zich de behoefte
aan genotgiffen in allerlei vormen en ziet men bevrediging daarvan
in allerlei vormen en in allerlei combinaties. Terecht rekent men al
deze opium- en opiaatbehoevenden tot de rubriek: opiumschuivers.

-ocr page 24-

Wij zouden dus opiumschuivers willen definieeren als menschen,
die over het algemeen geregeld op de een of andere manier opium
en/of zijn derivaten in een of anderen vorm gebruiken. Daartoe
rekenen wij echter
niet Europeanen, die zich uitsluitend van mor-
phine bedienen. In den vervolge wordt dus het begrip quot;opiumschui-
verquot; in dezen
ruimeren zin des woords opgevat, tenzij het tegendeel
vermeld wordt.

Al is de overgang tusschen den Aziatischen narcoticophiel en den
Europeeschen morphinist geleidelijk, en al zijn daartusschen allerlei
overgangsvormen te vinden, toch is de Europeesche morphinist een
geheel ander type van patiënt, dan de Chinees of Inlander, die, na
een lange periode van opiumgebruik, tenslotte
uitsluitend morphine
is gaan gebruiken. Practisch genomen is een strenge scheiding
tusschen opiumschuivers en morphinisten (morphinegebruikers) in
Nederlandsch-Indië niet te maken, maar toch dient men het onder-
scheid tusschen het opiumschuiven en het morphinisme wel in het
oog te houden.

Het morphinisme (d.i. de morphinomanie). n.1. datgene wat
wij er in Europa onder verstaan, wordt over het algemeen be-
schouwd als een
ondeugd en als een afwijking, die ligt op liet
gebied der psychopathologie. Niet alleen, dat het gebruik van mor-
phine, anders dan op voorschrift van den geneeskundige, bij de
wet verboden is en dat degeen. die zich daaraan schuldig maakt,
strafbaar is. maar ook de publieke opinie beschouwt dengeen. die
zich aan het gebruik van morphine overgeeft, als een minderwaardig
individu. Hij wordt zelfs voor de gemeenschap gevaarlijk geacht om
zijn verholen ondeugd, waarvoor hij zoo gaarne volgelingen werft,
al zal deze gemeenschap hem voor het overige soms met medelijden
gadeslaan.

De morphinist in de Europeesche samenleving gaat dan ook
allerminst met opgeheven hoofde door het leven. Hij zoekt de zij-
paden en in het verborgene geeft hij zich over aan zijn verslaving,
voor de ontdekking waarvan hij steeds beducht is. De practijk is
ook. dat de morphinist snel degenereert, hij is schuw, schichtig,
mijdt gezelschap, spreekwoordelijk leugenachtig en op den duur in
de samenleving onverdragelijk. Hij behoort tot een categorie van
uitgeworpenen.

-ocr page 25-

Dit alles is nu bij het opiumschuiven heel anders. Dit is lang niet
in die mate een ondeugd, althans niet in den zin, dien men aan het
begrip quot;ondeugdquot; in het Westen hecht. O.a. hangt dit samen met
de geheel andere mentaliteit en structuur van de Oostersche Maat-
schappij, waar het immoreele veel meer identiek is met het asociale.
Merkwaardig is nu juist, dat vooral om die reden, dus niet, omdat
men opiumschuiven in den
W ester sehen zin als ondeugd beschouwt,
maar omdat het naar
Oostersch besef afbreuk doet aan de belangen
van de gemeenschap, in de laatste jaren het opium in een slechten
reuk is komen te staan.

Dat is nog niet zoo lang het geval. Dat proces voltrekt zich, al-
thans in Ned.-Indië eerst gedurende de laatste jaren, onder den
invloed eenerzijds van de economisch georiënteerde Westersche (in-
ternationale) mentaliteit, die zich anderzijds ent op het ontwakend
Oostersch menschheidsbewustzijn. Er groeit verzet in de Chineesche
(en ook Inheemsche) kringen tegen het opiumschuiven. Men laakt
den opiumschuiver tegenwoordig, terwijl het nog maar kort geleden
is, dat het opiumschuiven een getolereerde gewoonte was 1).

Het Gouvernement van Ned.-Indië erkent het opiumschuiven nog
als zoodanig. Het reikt vergunningen uit voor het koopen van opium
en zelfs is het in sommige gebieden mogelijk ook zonder deze ver-
gunning opium te koopen met uitzondering dan voor de Europeanen.
En de overgang van het opiumschuiven via het djitjing tot de mor-
phine-injectie, die hoe langer hoe meer in zwang komt, is een betrek-
kelijk kleine stap, al bedreigt de wet dan ook op voor den schuiver
onbegrijpelijke gronden met straf dengeen, die dezen kleinen stap on-
derneemt. Want, dat de overheid aan den eenen kant morphine in
den den vorm van opium verkoopt en aan den anderen kant den ver-
koop van morphine in poedervorm verbiedt, dat is natuurlijk een
quot;finessequot;, waarvan den schuiver de zin ontgaat; hij kan dan ook dit
verbod alleen verklaren als een maatregel van eigenbaat. Moraliter is
hij er in eigen gevoel, en ook voor de waardeering van zijn omgeving
niet minder om, indien hij opium en djitjing gebruikt, dan wel mor-
phine.

1nbsp; Tegenwoordig denkt een Chinees er niet meer over zijn dochter uit te huwen
aan een schuiver. Een schuivende schoonzoon is niet in staat zijn gezin te onder-
houden.

-ocr page 26-

Wel weet hij, en dat weet ook zijn omgeving, dat dit laatste voor
hem nog schadelijker is, hem eerder en sneller, meer definitief te
gronde richt, dan opium of djitjing. En om die reden, dus omdat
hij daarmee de zijnen op den duur tot last gaat worden, dus omdat
hij door morphine te gebruiken als het ware een asociale daad ver-
richt, daarom zal de lakende critiek van zijn omgeving hem treffen.

Zoo is het opiumschuiven, waarbij men dus moet insluiten het
morphinisme in den zin van morphine-consumptie, zonder dat men
daarbij moet denken aan de moreele yeroordeeling en de medisch-
psychologische èeoordeeling, die men daarop in het Westen laat
rusten, een gebruik in Ned.-Indië, dat naar geheel andere maat-
staven gemeten moet worden, dan het morphinisme in het Westen.

Wanneer men dan aan den eenen kant het opiumschuiven en het
morphinegebruik in het Oosten moraliter op een ander niveau en
psychologisch in een andere dimensie moet plaatsen dan het mor-
phinisme in het Westen, dan moet hier bij gezegd worden, dat
morphinisme, in den zin van morphinisatie eigenlijk het groote ge-
vaar is. dat aan het (gedulde) opiumschuiven een bij zonderen
navranten kant geeft. Opiumschuiven, op zich zelf, is lang niet in
die mate schadelijk en gevaarlijk, als men wel eens gelooft. Onge-
twijfeld zijn er schuivers te vinden, voor wie deze gewoonte nu niet
zoo erg nadeelig is. Maar de minsten beperken zich op den duur
tot het schuiven van
opium, en onder deze groep, die zich daar-
toe
beperkt, is er dan toch een groot gedeelte, waarvoor het
opiumschuiven wel degelijk een ruïne beteekent. Maar van alle bij-
komende factoren (en er zijn er vele), die aan het opiumschuiven
een schadelijk karakter verleenen, is wel de mogelijkheid om zich
morphine te verschaffen de allerverderfelijkste. Een bekende uit-
spraak luidt: quot;the unsatisfied opiumsmoker is the potential morphine-
injectorquot;, Dat deze uitspraak waarheid bevat, wordt wel door den
gang van zaken in Ned.-Indië bewezen. Het feit, dat in stijgende
mate het gebruik van morphine in Ned.-Indië quot;erinquot; komt,
geeft
aan het opiumschuiven een veel gevaarlijker karakter dan het aan-
vankelijk had.
Hierdoor dreigt een gebruik en veelal uiterst onwen-
schelijk gebruik, een misbruik, te ontaarden in een verderfelijken
volksgeesel. Zoo is het morphinisme van uit het Westen, losgemaakt
uit zijn Westersche omlijsting, dus zonder zijn moreele veroordee-

-ocr page 27-

ling, ingevoerd in een land, dat door zijn opiumgebruik daarvoor
een bijzondere voorbeschiktheid heeft. Maar het principieele onder-
scheid tusschen beiden moet wel in het oog gehouden worden.

Alle belanghebbenden in Indië weten, dat morphine (quot;Morpienquot;,
zooals men zegt) een goedkoop substituut is voor opium. Het ligt
daarom voor de hand, dat de morphine, die in Indië haar intrede
heeft gedaan, dan ook als morphinisme zijn beslag zal krijgen, dat
in veel meerdere mate tot verslaving en tot afbreuk van lichaam en
ziel voert. 1)

De praktijk draagt ertoe bij, dat de opiumschuivers in vele gevallen
als zieken moeten worden beschouwd, reeds daarom, omdat de
opiumschuiver nu eenmaal zichzelf in bepaalde omstandigheden als
zoodanig beschouwt en aandient. Degeen. die te goeder trouw de
hulp inroept van den geneeskundige, is een zieke en a fortiori is hij
dit, als blijkt, dat deze geneeskundige hem op velerlei wijze de
helpende hand kan toesteken en hem uit het conflict, naast een
sociaal, ook een lijfelijk en geestelijk conflict kan redden, hem weer
als een mensch op eigen beenen kan zetten en aan de samenleving
kan teruggeven.

Hiermee wil natuurlijk in geenendeele gezegd zijn, dat nu ook
alle zooveelhonderdduizend opiumschuivers in Ned.-Indië, als zie-
ken. als patiënten zouden moeten worden beschouwd. Er zijn er
onder hen, die zich bij hun opiumgebruik zeer wel bevinden. Zij

1nbsp; Daarom ziet degeen, die vertrouwd is met de binnenzijde van het vraagstuk,
nu niet met onverdeelde instemming de pogingen tegemoet, die gedaan worden
om het opiumschuiven in Indië af te schaffen. Want er zijn factoren, die den
invoer van andere euvelen, morphinisme en alcoholisme, begunstigen, waardoor
men van den regen in den drop zou komen. AI« een van die bevorderende factoren
o.a. is te noemen de formidabele prijs, die de overheid vraagt voor het door haar
verkochte opium. Naar de mate deze hooger is (en deze prijs is de hoogste in
Azië) (2), naar dezelfde mate zal de sluikhandel profijt afwerpen, vooral ook de
sluikhandel in fabriekmatige narcotica. Natuurlijk speelt in al deze dingen nog
een andere factor een belangrijke rol, n.1. in hoeverre men zal blijken in staat
te zijn deze fabricage van narcotica te beperken, waartoe in Juli 1931 te Genève
een internationaal plan vasteren vorm heeft gekregen (3). 2^1ang echter deze
factoren niet aan elkander getoetst zijn en de beteekenis daar\'an niet tegenover
elkander is afgewogen, zoolang zal het opiumgenot in een of anderen vorm
blijven voortduren en de aandacht voor zich blijven opeischen.

-ocr page 28-

hebben geen oogenblik het gevoel, dat ze om een of andere reden
van de norm afwijken. Het opium heeft hun in het geheel niet in
een conflict gebracht, noch innerlijk, noch uiterlijk. Dat hing mis-
schien af van de omstandigheden waarin ze leefden 1). Maar er
zijn anderen — en zij vormen de meerderheid — die door het opium
wel in een conflict zijn geraakt en onder dezen is er tegenwoordig
een groot gedeelte, dat zijn weg vindt naar de hospitalen.

Gaat men in een der opiumkitten en ondervraagt men de schuivers,
die daar zijn, of ze hun schuifgewoonte aan kant willen doen, dan
zijn er verscheidenen, die, wanneer men hun duidelijk maakt, dat
daartoe de mogelijkheid en de gelegenheid bestaat, er inderdaad toe
willen overgaan (afgezien ervan of ze dezen wensch nu ook in een
daad omzetten). Maar evenzeer zijn er te vinden, die naar hun eigen
meening, geen enkel bezwaar ondervinden van het opiumschuiven
en een alleszins menschwaardig bestaan voeren (in het midden
gelaten, of deze menschen nu aan, wat men een menschwaardig
bestaan noemt, wel steeds juiste maatstaven aanleggen). —

Aan belangstelling voor het opiumvraagstuk heeft het niet ontbro-
ken. Politici, economen e.a. hebben zich daarover uitgesproken. Alle
onderzoekingen, alle ingewonnen gegevens hebben de zaak toch be-
licht van een bepaald en betrekkelijk eenzijdig standpunt. Naar mijn
meening terecht, zegt een Chineesche geneeskundige, wanneer hij
de vragen bespreekt van het al of niet moeten voortbestaan van het
opiumschuiven: quot;Dans les conférences nationales, Ie point de vue

1nbsp; ) Van den reeds genoemden Chineeschen collega, tevens schrijver, Nguyen-Te-
Duc-Luat, (quot;Physique et Psychique de lOpiumquot;) getuigt zijn inleider (Albert de
Pcuvourville):

quot;C'est un Sage. Son souverain, qui honore les Lettres, lui a jadis offert un poste
de gouverneur. Il a refusé.

C'est un homme actif: à soixante-quatorze ans, son âge actuel, il visite journel-
lement, et à pied, une vingtaine de malades de son canton: et, généralement, il les
guérit.

C'est enfin un homme utile à sa race. Il a eu vingt-deux enfants, dont deux
sont morts pour la France, et dont dix-huit, bien vivants et bien portants, ont fait
souche honorablement.

Et il fume quotidiennement trente pipes d'opium, depuis le jour de sa puberté.quot;

-ocr page 29-

budgétaire a fortement marqué son empreinte dans le cours des
discussions. Mais pourquoi le point de vue social est-il demeuré au
second plan? Er pourquoi le point de vue hygiénique n'a-t-il au
moins jusqu'ici, occupé personne?quot; (4)

Een dergelijke uitspraak is thans niet meer ten volle toepasselijk
op den toestand in Ned.-Indië.

Een commissie van den Volkenbond (5) heeft zich gedurende
een reis naar Azië ook in Nederlandsch-Indië van de opiumsituatie
op de hoogte gesteld. Erkend moet worden dat deze commissie
daarvoor een breedere belangstelling heeft getoond dan tevoren het
geval was. Want steeds heeft men het opiumschuiven bekeken en
behandeld als een collectief sociaal verschijnsel. Zelden is men
gegaan tot het individu en heeft men gevraagd, zich losmakend van
het vooroordeel, pro- of contra opiumschuiven, dus zonder zich om-
trent het opiumschuiven een waardeeringsoordeel te hebben ge-
vormd: quot;Welke beteekenis heeft dit narcoticum in het persoonlijke
indivudueele leven, waartoe wordt het gebruikt, wat verwacht men
ervan, onder welke omstandigheden komt men ertoe opium te schui-
ven en wat komt daaruit voort, waartoe leidt het ten slotte, welke
beteekenis heeft het voor het individu in zijn verhouding tot de
maatschappij?quot;

Onze belangstelling gaat natuurlijk meer in het bijzonder uit naar
diegenen, voor wie de schuifgewoonte metterdaad een plaag in het
leven is geworden. Reeds vôôr 1926 heeft deze soort van patiën-
ten zich aangemeld en in de afgeloopen jaren is deze toevloed
voortdurend gestegen en is nog steeds stijgende. Daardoor wordt
het opiumvraagstuk, dat tevoren wellicht overwegend was, een
probleem van fiscale, politieke, politioneele en moreele beteekenis,
meer getrokken binnen de sfeer van belangstelling der geneeskun-
digen. De handreiking, die de geneeskundige verricht, is de schakel,
de • trait d'union quot; tusschen de twee perioden in het leven van den
schuiver, die der opiumgebondenheid en die der opiumvrijheid. Het
hospitaal levert de tevoren opiumgebondene weer af aan de maat-
schappij als een opiumvrij mensch. '—

Met een enkel woord zij gewag gemaakt van de ontwikkeling van
het opiumvraagstuk, o.a. in verband met de geneeskundige belang-

-ocr page 30-

stelling daarvoor. De Geneeskundige Pers in Ned.-Indië bevatte
gedurende de laatste jaren eenige publicaties op het gebied van
opiumschuiven (6—11). En uiteraard bekeken deze geneeskundigen
de zaak van
hun zijde, de geneeskundige zijde. En dat is ook terecht.

Buiten Nederland was men reeds eerder bezig geweest zich op
dit gebied te oriënteeren, al is deze oriëntatie nog maar in haar
beginstadium1). Het zijn vooral de Fransche tropengeneesheeren
geweest, welke zich met het opiumvraagstuk hebben bezig gehou-
den (12—16). Toch moet de medische literatuur over het opium-
schuiven nog overigens schaarsch genoemd worden, in tegenspraak
met hetgeen in het verzamelwerk quot;The Opium Problemquot; verzekerd
wordt, n.1. dat: quot;Contrary possibly to the general belief, the biblio-
graphy on the subject is very extensive; — that compiled for the
Committee numbers more than six thousand itemsquot; (17).

De schrijvers echter verzuimen erop te wijzen, dat bij deze 6.000
artikelen, die ze gedeeltelijk citeeren, resp. refereeren. er geen enkel
bij is omtrent het opiumschuiven in het Oosten, d.w.z. het opium-
schuiven in engeren zin. Dit is hieraan toe te schrijven, dat de
terminologie op dat gebied niet geheel en al eensluidend is en der-
halve wel eens tot verwarring leidt. Daarbij zij een oogenblik stil-
gestaan. Zoo b.v. met de uitdrukking quot;Opium Problemquot; werd
oorspronkelijk bedoeld het vraagstuk van het schuiven van opium.
Dit dan beschouwd als een gebruik, of misbruik, al naar ieders per-
soonlijke opvatting. Dit beperkte zich tot de landen ten Oosten van
Suez en was meer in 't bijzonder een liefhebberij in China, althans
onder de Chineezen 2). Maar in den tegenwoordigen tijd heeft de
uitdrukking quot;Opium Problemquot; een veel wijdere strekking gekregen.

Aangaande den arbeid van de Internationale Commissie, die in
het begin van 1909 op initiatief van de Vereenigde Staten te
Shanghai bijeen kwam schrijft Hamilton Wright: quot;The original idea

1nbsp; Wel onderscheiden van de schaarsche medische literatuur omtrent het
opiumschuiven moet men de zeer omvangrijke belletristische literatuur, die er
bestaat over het opiumvraagstuk in het algemeen.

2nbsp; De geschiedenis van het opium is onverbrekelijk verbonden aan de geschie-
denis van het Chineesche Volk, waarop thans niet verder zal worden inge-
gaan (18).

-ocr page 31-

was that the opium-traffic and habit as it existed was to be in-
vestigatedquot; (19), terwijl deze schrijfster voorts constateert, quot;that the
opium-habit was no longer confined to far eastern countries, and
that the United States especially had become contaminated through
the presence of a large Chinese population. Further, that the mor-
phine habit was rapidly spreading over the worldquot;. Het blijkt dan
ook, dat de commissie, die de conferentie van Shanghai moest voor-
bereiden, besloot quot;to widen the scope of the work of the commis-
sionquot;, zoodat rapporten omtrent de opiumsituatie uit de verschillen-
de staten en hun koloniën aan de commissie zouden worden voor-
gelegd, wanneer ze te Shanghai tezamen zou komen. Deze interna-
tionale commissie nam negen resoluties aan op den 26sten Februari
van 1909 (2). Deze resoluties waren toch in ieder geval nog quot;Far
Easternlyquot; georiënteerd. De eerste behelsde b.v. de erkenning, dat
de Chineesche regeering ernstige pogingen in het werk stelde om
productie en gebruik van opium te beperken. Maar de vijfde ging
reeds een geheel andere richting op en oriënteert zich meer op inter-
nationaal (of beter gezegd mondiaal) terrein. Zij verlaat het terrein
van het Verre Oosten en spreekt zich uit over de verdoovende mid-
delen in het algemeen, de wenschelijkheid bepleitende, dat gezien
het ernstige gevaar van een onbeperkte fabricage, handel en detail-
verkoop van morphine, het hoogst noodzakelijk was, daartegen dras-
tische maatregelen te nemen. Hamilton Wright commentarieert deze
bijeenkomst dan ook met de woorden: quot;That it will be recorded as
the first great step taken by the powers together to put an end to an
evil — no longer a Chinese or far eastern evil, but one that has made
its appearance in and threatens the social fabric of many western
nationsquot;.

De bijeenkomst van Shanghai legde den grondslag voor de confe-
rentie van den Haag in 1912. Het was toen vooral het Britsche Gou-
vernement, dat erop aandrong om de fabricage van en den handel
in morphine en cocaïne in de besprekingen te betrekken, terwijl ten-
slotte de Italiaansche regeering voorstelde om den handel in Indi-
schen hennep in het programma van de conferentie op te nemen.
Op deze wijze ondergingen de besprekingen steeds meerdere uit-
breiding. Ofschoon quot;opiumquot; nog steeds de hoofdschotel bleef van
het opiumprobleem, toch was het op deze wijze in den loop der

-ocr page 32-

jaren een vraagstuk van veel wijdere strekking geworden. Terecht
constateert de Amerikaansche journalist John Gavit (20): that
it is no longer a question of suppressing in the Far East an oriental
vice, or of keeping it in its primitive forms from invading the slums
of European and American cities. The world is slowly coming to
recognize the existence of a world problem and a world task of the
first magnitudequot; en iets later zegt hij: quot;It is no longer the quot;rawquot; or
the quot;preparedquot; opium that chiefly imperils the people of either East
or West. Without in the least diminishing the effort to reduce the
slavery of India, China or other Eastern countries to their own more
primitive forms of addiction, we have now to face the fact that every-
where, including the Far East, those forms of the evil are giving
place to a new and vastly more menacing thing, in the form of quot;high-
tensionquot; manufactured drugs-morphia, heroin and other derivates of
opium and cocainequot;. In deze woorden komt uit, dat quot;opiumquot; in de uit-
drukking quot;opium-problemquot; niet meer begrepen kan worden in zijn
oude beperkte beteekenis. Zoo is dan ook te verklaren, dat de reeds
genoemde Amerikaansche schrijvers in hun werk quot;The Opium Pro-
blemquot; geen woord wijden aan het opiumschuiven, maar dat het
meer dan 1000 pagina's dikke boek uitsluitend betrekking heeft
op het misbruik van morphine en andere verdoovende middelen.

Aan den anderen kant, terwijl eenerzijds het opiumschuiven in de
afgeloopen jaren ge'mternationaliseerd is en opgenomen in het vraag-
stuk van den handel in en het gebruik van verdoovende middelen,
moet het toch als een probleem met een locale kleur en van locale be-
teekenis wel daarvan worden onderscheiden, al kan het daarvan ook
niet worden losgemaakt. In de practijk bestaat de samenhang hierin,
dat, terwijl, zooals reeds werd geconstateerd, het opiumschuiven in
het Oosten heeft bijgedragen tot de verbreiding van het misbruik van
narcotica in de overige wereld, thans omgekeerd het Oosten op zijn
beurt overstroomd wordt met de in het Westen en in Japan ver-
vaardigde verdoovende middelen. Daarom is het dan ook, dat de
aandacht zich weer meer richt naar het Oosten en naar Ned.-Indië.
Vond de eerste conferentie hieromtrent in Shanghai plaats, de vol-
genden werden gehouden in den Haag (1912—1913) en in Genève
(1924, '25, '29, '30 en '31). Maar de voorlaatste internationale con-
ferentie werd wederom gehouden in Bangkok, waardoor als het ware

-ocr page 33-

gesymboliseerd werd, dat men weer tot het uitgangspunt wenschte
terug te keeren. Een dergelijke lijn van ontwikkeling kan wellicht
ook in een geneeskundige belangstelling voor het opiumvraagstuk
herkend worden.

In den loop der jaren, d.w.z. vanaf 1925 toen steeds meer opium-
schuivers om opname verzochten in het hospitaal, waarvan ik de
leiding had, werd het mij allengs duidelijk, dat deze groep van
patiënten zich als een afzonderlijke en betrekkelijk groote rubriek
zou gaan afteekenen in Ned.-Indië. De geneeskundige voorzorgen
ten behoeve van deze patiënten schoten evenwel te kort. Men be-
schouwde ze tot nog toe slechts als lastige pensiongasten, die echter
moeilijk te weren waren. Publicaties in het Geneeskundig Tijdschrift
vestigden meer de aandacht op hen en daarmee werd het opium-
schuiven als een quot;entité morbidequot; aan de orde gesteld.

Overigens waren er aan de nauwkeurige beschrijving van deze
soort van patiënten wel moeilijkheden van practischen aard verbon-
den. Wie Indië kent, weet hoe moeilijk het is nauwkeurige gegevens
te verzamelen omtrent zieken, wanneer men die tot objecten van
onderzoek maakt. Tot zulk een onderzoek werken primo de lokali-
teiten niet mee. De patiënten zijn niet bedlegerig en de openheid
van de lokalen geeft hun de gelegenheid zich daarheen te begeven,
waarheen zij willen. De aard der zieken brengt met zich mee, dat
men hun zoo mogelijk duidelijk kan maken, dat ze zich aan bepaalde
regelen moeten onderwerpen. Daarbij werkt men met Inlandsch
personeel, waaraan, al is het van goeden wille, toch dikwijls het
noodige gezag ontbreekt om tegenover patiënten quot;op te tredenquot;. Het
is dikwijls niet in staat de gestelde voorschriften te handhaven.

En eindelijk was daar de groote moeilijkheid, dat ik mij aan dit
onderzoek nooit doorloopend heb kunnen wijden. De drukke werk-
kring, die nu eenmaal het beheer van een groeiend ziekenhuis met
een aantal poliklinieken met zich meebrengt, de materieele verzor-
ging daarvan, de personeelsvoorziening en het groote aantal andere
patiënten zijn daarvoor even zoovele gereede verklaringen.

Aan den anderen kant stond het feit, dat nergens in Indië een
200 groot materiaal onder zulke betrekkelijk gunstige omstandighe-
den voorhanden was. Daardoor werd ik in staat gesteld deze rubriek

-ocr page 34-

van patiënten te bestudeeren en dientengevolge te beschrijven in hun
Ned.-Indische omgeving.

In de volgende studie wordt vastgehouden aan het schema, dat
bij iedere ziektebeschrijving gevolgd wordt. De opiumschuiver komt
in het hospitaal en is daarmee patiënt geworden. Zoo betitelen wij
hem ook. Hij wordt quot;opiumpatiëntquot; genoemd. Hiermee praejudicieert
men niets. De patiënt vertelt zijn voorgeschiedenis. De etiologie is
daarmee bekend. De verschijnselen worden opgezocht, een diagnose
wordt gesteld en de therapie wordt toegepast. In aanmerking geno-
men de betrekkelijk primitieve omstandigheden, waarin dit onder-
zoek moest plaats hebben met betrekkelijk geringe hulp, zal deze
studie niet meer zijn dan een proeve tot benadering, beschrijving,
definieering van deze quot;entité morbidequot;, n.1. het opiumisme als ziekte.
Daarbij ben ik mij maar al te wel bewust van de bestaande lacunes.
Dit terrein ligt nog grootendeels braak en de onderzoekingen aan-
gaande verschillende onderdeelen liggen voor de hand. Was het in
Indië mogelijk met eenigen critischen zin tekortkomingen (die overi-
gens a priori aanvaard dienden te worden) in dezen arbeid vast te
stellen, meer nog in Nederland teruggekomen zijnde was ik mij
bewust, dat gebreken eraan kleefden, wanneer men de maatstaven
van onderzoek gaat aanleggen, die binnen het milieu en de mogelijk-
heden van de universiteit, gesteund door de literatuurbronnen van
een welvoorziene bibliotheek en den critischen geest, die het ken-
merk is der alma mater, gegeven zijn. De veel eenvoudiger omstan-
digheden, waarbinnen het vraagstuk verkeerde, rechtvaardigen toch,
om aan een dergelijke studie ondanks haar erkende gebreken, eenige
wetenschappelijke waarde toe te kennen.

-ocr page 35-

HOOFDSTUK II
Over het opium

^ I

Voor de bereiding van het rookopium (tjandoe) gaat men uit
van 50 dcelen Bengaalsch op 25 deelen Perzisch en 25 deelen
Levantsch ruw opium (1). Voor de gewesten Oostkust van Su-
matra en Atjeh en Onderhoorigheden heeft men weer een ietwat
andere samenstelhng de voorkeur gegeven; n.1, 25 deelen Perzisch
en 50 deelen Levantsch opium. Het morphinegehalte der verwerkte
ruwe grondstof is van Bengaalsch opium 8,4 %, van Perzisch opium
4,8 % en van Levantsch opium 10,8 %, terwijl het morphinegehalte
van de tjandoe, het eindproduct der fabricage voor het eerste
mengsel 8 %, voor het laatstbedoelde 9.7 % bedraagt.

Het Bengaalsch opium komt aan de fabriek in den vorm van
bollen, ieder wegende 1,54 Kg., omgeven door samengeperst papa-
verblad. De bollen worden doorgesneden en het ruwe opium zoo
goed mogelijk verzameld. De aldus grootendeels geledigde halve
bollen bevatten dan nog een vrij aanzienlijke hoeveelheid opium,
dat aan het verpakkingsmateriaal is vastgekleefd, en gedeeltelijk
daarin getrokken is. Teneinde dit opium te winnen, worden de
bolschalen in autoclaven onder stoomdruk in water opgelost en
vervolgens door filterpersen geleid, waardoor een opiumoplossing
verkregen wordt, vrij van verpakkingsmateriaal. Deze oplossing
wordt ingedikt, waardoor een geconcentreerd extract verkregen
wordt. Dit extact wordt met het opium', dat reeds uit de bollen werd
verzameld, in kneedpannen te zamen gekneed tot een homogeen
mengsel. De opbrengst per bol is ongeveer 1,5 Kg. Bij Perzisch en
Levantsch opium vervalt vorenbedoelde werking, daar dit opium
in brooden in den handel komt, verpakt in papier. Het papier kan
gemakkelijk verwijderd worden.

De volgende bewerking is het roosteren. De homogene massa,
het z.g. roosterdeeg wordt in hoeveelheden van 6 tot 8 Kg. als een
ongeveer 1 cM. dikke laag uitgespreid in ronde koperen pannen.

2

-ocr page 36-

Deze pannen worden boven een houtskoolvuur verhit, door de
pannen eenigen tijd met de holle zijde naar het vuur gekeerd, om
een verticale as rond te draaien, teneinde een geleidelijke en regel-
matige verhitting teweeg te brengen. Hierbij ziet men eerst een
blauwachtige rook opstijgen, die na eenigen tijd, gewoonlijk 2 tot
3 minuten, wit wordt, wat voor den arbeider een aanwijzing is, om
de pan van het vuur te nemen. De gerooste oppervlakte van het
deeg haalt hij er als een dun week laagje af, roost de van het vuur
afgekeerde zijde daarvan nog even na boven een ander houtskool-
vuurtje, en bewerkt de rest in de pan op dezelfde wijze, telkens
dus dunne laagjes z.g. roosterkoek uit de pan halend. Aangezien
het roosteren voor het product van groot belang is, wordt de
bewerking slechts toevertrouwd aan ter zake ervaren arbeiders.
Het doel van het roosteren is de gummiachtige bestanddeelen in
het roosterdeeg te verbranden en het product het gewenschte
aroma te doen verkrijgen. De roosterkoeken zijn na bekoeling bros
en hebben een eigenaardigen, aromatischen reuk.

Hierop volgt het extraheeren. Dit geschiedt eerst met koud en
daarna van het residu met warm water. Hierdoor wordt het opium
van de verkoolde deelen gescheiden. Beide extracten, zoowel het
koude als het warme, worden afzonderlijk ingedikt, totdat ze een
watergehalte hebben van 22—26 %. Het koude extract bevat verre-
weg de beste smaakstoffen en ook het hoogste morphinegehalte.
Dit noemt de Chinees quot;tjenkoquot;, het warme quot;djitjoeikoquot;. Tot het
bereiden van tjandoe worden, al naar de gewenschte kwaliteit van
de te bereiden tjandoe, verschillende hoeveelheden tjenko en djit-
joeiko vermengd. Hieraan wordt behalve een weinig suiker, ook
een dik vloeibaar extract, djitjingko geheeten, toegevoegd. Dit
laatste wordt bereid door de reeds genoemde djitjing (d.i. het uit-
krabsel uit de opiumpijp, dat door den kithouder bij de fabriek
moet worden ingeleverd) met water uit te koken en het verkregen
vocht na filtratie in een open met stoom verwarmde pan in te dam-
pen. Djitjingko bevat naast veel morphine nog tal van oxydatie-
producten, die van zeer grooten invloed zijn op de verdoovende
werking van de tjandoe.

Tenslotte laat men de tjandoe in toegedekte aarden- of porce-
leinen potten gedurende 4 tot 6 maanden een fermentatieve werking

-ocr page 37-

ondergaan, waardoor zich bepaalde bouquetstoffen vormen, welke
de schuiver zeer op prijs stelt 1).

§ 2

De schuiver is over het algemeen best tevreden over de tjandoe,
die hem in Nederlandsch-Indië door het Gouvernement wordt voor-
gezet, al is hij minder te spreken over den prijs, die hij ervoor moet
betalen. Hij erkent gaarne, dat deze tjandoe van uitnemende kwali-
teit is, althans meestal van betere kwaliteit dan de smokkelwaar,
die hij zich tegen billijker prijs kan verschaffen, en velen, die ge-
wend zijn uitsluitend smokkelopium te gebruiken, beschouwen de
regie-tjandoe als een ware lekkernij. Van de zijde van de regie
acht men het dan ook, voor de bestrijding van den sluikhandel,
van het allergrootste belang, dat door de regie tjandoe van uit-
stekende kwaliteit wordt verkocht.

Toch is het ook weieens voorgekomen, dat de schuiver niet zoo
tevreden was over het aan hem geleverde consumptieartikel en bij
gelegenheid doet hij over de kwaliteit daarvan zijn beklag. Dat
blijkt b.v. uit een mededeeling in het verslag van den Dienst der
Opiumregie over het jaar 1928, waarin bericht wordt, dat er een
klacht is binnengekomen over de hoedanigheid van het regie-opium.
Naar de meening van den verslaggever is deze klacht gegrond op
de vergelijking van de tevoren verkrijgbaar gestelde, uit zuiver
Bengaalsch ruw opium bereide tjandoe, met tjandoe, die samen-
gesteld was uit Bengaalsch en Perzisch opium, quot;Waar intusschen
reeds besloten wasquot;, zoo zegt het verslag, quot;zoodra de voorraad
Perzisch opium van 5 % morphinegehalte zou zijn verwerkt slechts
zuiver Perzisch opium met 10 % morphine aan het Bengaalsch
toe te voeren, werd verwacht, dat de hoedanigheid van het regie-
product zoodanig zou verbeteren2), dat het meer in den
smaak der schuivers zou vallen en geen of weinig klachten als

1nbsp; Deze beschrijving is ontleend aan de artikelen, die met de Nos. 21, 22, 23
ïijn aangeduid. Afgezien daarvan heb ik ook door de welwillendheid van den
Directeur van de Opiumfabriek, het bedrijf zelf in oogenschouw mogen nemen.

2nbsp; spatieering van mij.

-ocr page 38-

de onderwerpelijke zouden worden vernomenquot;. Dat de Regie in-
tusschen toch niet erin geslaagd was haar klanten geheel en al
tevreden te stellen, blijkt wederom uit het jaarverslag over 1929,
waarin bericht wordt, dat quot;klachten evenals die, waarvan melding
gemaakt werd in het vorige verslag, waarschijnlijk (zijn) toe te
schrijven, aan de daar vermelde omstandigheid, dat voor de be-
reiding der tjandoe, behalve Bengaalsch, ook Perzisch opium van
laag morphinegehalte is gebezigdquot;.

Deze mededeelingen zijn van belang, omdat hieruit, n.1. uit de
klachten van de teleurgestelde schuivers, maar meer nog uit het
commentaar, dat door den Hoofdinspecteur van de Opiumregie
daarop gegeven wordt, blijkt, welk een bijzondere beteekenis moet
worden toegekend aan het morphinegehalte van de tjandoe.

Door uit te gaan van de grondstof met hoog morphinegehalte is
men in staat de kwaliteit van de tjandoe te verbeteren, waar-
uit men mag afleiden, dat het voornamelijk de hoeveelheid morphine
is, die voor den schuiver de waarde van de tjandoe bepaalt. Hij
zelf trouwens tracht zijn tjandoe op soortgelijke wijze te verbeteren,
door daaraan een zekere hoeveelheid djitjing toe te voegen, waar-
door hij het morphinegehalte daarvan verhoogt.

Toch wordt de waarde van de tjandoe, althans voor den fijn-
proever niet uitsluitend bepaald door het gehalte aan morphine.
Stokvis (24) merkt dienaangaande op: quot;De kwaliteit van opium
als rookmiddel hangt niet met zijn morphinegehalte samen. De
fijnste chandoo bevat slechts middelmatige kwantiteiten opium (?).
Geur en smaak zijn hier evenals bij tabak de voornaamste fac-
torenquot;. Toch is deze uitspraak van Stokvis ook alweer niet
geheel juist. Inderdaad, aroma, bouquet zijn eigenschappen van de
tjandoe, die voor den fijnproever van de grootste beteekenis
zijn. Deze zal ook verschillende soorten van tjandoe van elkaar
kunnen onderscheiden. M i 11 a n t (14) zegt ervan: quot;Les chandoos
des diverses provenances différent pour Ie connaisseur autant,
par exemple, qu'un vin de Bourgogne peut différer d'un vin de
Bordeaux!quot;. Hij spreekt van verschillende gewassen en vertelt, dat
het opium van Benares (Bengalen), tot de fijnste behoort. De sma-
ken verschillen van volk tot volk en van persoon tot persoon. In
Noord-China moet het Indische opium als een delicatesse beschouwd

-ocr page 39-

worden, terwijl men in Midden-China blijkbaar aan de tjandoe uit
Perzisch opium bereid de voorkeur geeft.

Maar fijnproevers zijn er in Nederlandsch-Indië onder de
schuivers maar weinigen. De schuiver vraagt naar het toxisch
effect. Hij is te vergelijken met den drankliefhebber, die zich niet
zoozeer afvraagt, welk merk jenever hij drinkt, maar uitsluitend
behoefte heeft aan een alcoholicum van hooge concentratie. En in
zooverre, moet de verbetering, die nagestreefd wordt, door
uit te gaan van opium met hooger morphinegehalte in een bepaal-
den zin opgevat worden, n.1. dat daardoor de tjandoe giftiger ge-
maakt wordt. Het toevoegen van de djitjingko aan de tjandoe
beoogt hetzelfde en is een manipulatie waartegen gerechtvaardigde
critiek opgeworpen kan worden. Koks (21) zegt ervan, dat men
deze van de voormahge pachters, die met de toevoeging van djit-
jingko een vervalsching beoogden, heeft overgenomen, daarmede
de regie-tjandoe noodeloos giftiger makend1).

De regie-tandjoe wordt tenslotte in tuben verpakt van verschil-
lenden inhoud. De kleinste bevat een halve mata (d.i. 192 mg.).
Vroeger werden er zelfs tuben gemaakt van 25 mata, die echter in
de laatste jaren uit den verkoop zijn teruggenomen. De tuben wor-
den in kistjes verpakt, welke over geheel Indië gedistribueerd wor-
den naar de verschillende verkoopplaatsen van de Regie. Daar-
door wordt de bevolking op 1605 plaatsen in de gelegenheid gesteld
opium te koopen (1).

§ 3

De handeling van het schuiven is tamelijk ingewikkeld. Een uit-
stekende beschrijving van het schuiven, die in haar geheel over-
eenkomt met de manier van schuiven, zooals dit in Nederlandsch-
Indië geschiedt, geeft Jeanselme (12):

1nbsp; Uiteraard staat het rookbare opium, voorzoover dit in de Gouvernements
opiumverkoopplaatsen gekocht wordt, niet bloot aan vervalschingen. In den smok-
kelhandel is dit echter anders. Allerlei vervalschingen komen daarbij voor. De
meest eenvoudige is een toevoeging van melasse. Ook vindt men zand, gips, e.a.
«n het opium. Voorts worden daartoe maceraties van allerlei planten aange-
wend (25).

-ocr page 40-

quot;Le fumeur se couche sur un Ht bas, ayant à sa portée, sur un plateau,
sa pipe, sa boîte à chandoo, une longue aiguille pour confectionner la
boulette d'opium, un grattoir pour recueillir le dros (=djitjing) et une
petite lampe portative. La pipe à opium est un bambou de 50 centi-
mètres de longueur, fermé à l'une de ses extrémités. Latéralement à
40 centimètres de l'embouchure, s'adapte un fourneau de terre rouge ou
brune, qui ne communique à l'extérieur que par un pertuis de 2 à 3 mil-
limètres de diamètre. La préparation d'une pipe opium exige une cer-
taine habilité. L'aiguille est plongée dans le chandoo et tournée entre le
pouce et l'index au dessus de la flamme. Sous l'influence de la chaleur,
l'opium se déshydrate et se gonfle en une grosse bulle d'un brun doré
qui répand une odeur fine et pénétrante. Quand la consistance est con-
venable, ceque le fumeur apprécie en roulant sur la pulpe du doigt la
boulette d'opium, toujours adhérente à l'aiguille, il en fait un petit cône
qu'il introduit par le sommet dans le pertuis de fourneau. Par des mou-
vements de torsion, l'aiguille est retirée avec adresse, de manière à ce
que le canal qu'elle laisse après sa retraite demeure perméable.

Cela fait, le fumeur se couche sur le côté, la tête sur l'oreiller, dans
une position confortable. Il porte la pipe à sa bouche, approche le four-
neau de la lampe, et fait coup sur coup, sans reprendre haleine, trois à
quatre longues inspirations pendant qui l'opium grésille. La fumée est
avalée et rejetée par la bouche et les narines. Pendant ce dernier temps,
qui dure à peine quelques secondes, le fourneau doit rester au-dessus de
la flamme jusqu à ce que les derniers particules d'opium poussées par
l'aiguille vers le pertuis sont consommées. Après quoi, le fumeur gratte
avec la tête aplatie de l'aiguille le résidu qui encrasse l'orifice et prépare
immédiatement une nouvelle pipequot;. —

Daarbij zij nog een enkele opmerking gemaakt. Niet iedereen
schuift op dezelfde wijze. In onderscheid met de hier beschreven
schuiftechniek wordt, voorzoover ik zulks heb waargenomen, het
balletje opium niet gerold op de vingertop, maar langs de pijp of
langs de kop van de pijp, waardoor dit balletjie een meer conischen
vorm krijgt, hetgeen het inbrengen in de pijp vergemakkelijkt. Ook
varieert het aantal trekken, dat men doet. Voorts kan de eene
schuiver veel langer dan de andere den rook, die
ge'inhaleerd wordt
in de luchtwegen bewaren. Daarin speelt een individueel wisse-
lende gevoeligheid voor den rookprikkel een rol. Om de lucht-
wegen minder prikkelbaar te maken rookt de schuiver gaarne, juist
te voren in snel tempo een cigaret. Het schijnt, dat de opiumrook
dan gemakkelijker verdragen wordt. Voorts heb ik meermalen ge-

-ocr page 41-

zien, dat de rook niet werd geïnhaleerd, maar ingeslikt. In een
dergelijk geval is het natuurlijk het eigenaardige, dat de rook maar
steeds niet te voorschijn komt. Dit gebeurt eerst dan, wanneer de
schuiver door een zelf geprovoceerden ructus den rook stootsgewijs
te voorschijn brengt. Of men de eene methode dan wel de andere
prefereert, schijnt van persoonlijken smaak af te hangen.

Het toebereiden van de pijp vraagt een zekere bedrevenheid, ja,
misschien wel een zekere virtuoziteit 1). Men helpt elkander daarbij
en dikwijls zijn tot dit doel in de kit bedienden aanwezig.

Een pijp kan mislukken. Dit zit hem in de nauwkeurigheid van
de verschillende manipulaties. Het verhitten boven de vlam kan
te lang duren, en daardoor droogt de tjandoe te veel in. Of men
heeft wellicht te kort verhit en dan laat de moulage van de tjandoe
te wenschen over. De pijp is dan soms nog wel te quot;reddenquot;, o.a.
in het eerste geval door opnieuw met tjandoe te vermengen. Toch
vraagt de richtige toebereiding van een smakelijke pijp een zekere
handigheid, die niet iedereen gegeven is. Vandaar, dat men daar-
voor dikwijls hulp vraagt, vooral ook, omdat men niet gaarne de
dure grondstof vermorst.

Het schuiven wordt ook veelal in combinatie gedaan, waarbij
men voor elkander de pijp prepareert. Dat deze coöperatie soms
tot eigenaardige verhoudingen kan leiden, zij terloops opge-
merkt.

Over de utensiliën, die men bij het schuiven noodig heeft zij nog
het een en ander gezegd. Vooreerst over de pijp. Het materiaal,
waaruit de pijp in Nederlandsch-Indië is vervaardigd, is veelal
bamboe. Haar lengte is omtrent 50 c.M. Deze pijp is de meest voor-
komende. Het hout wordt weldra geïmpregneerd door den rook en
na eenige jaren is de pijp amberbruin geworden. Veelal worden in
Indië ook koperen pijpen gebruikt. Als rariteiten mogen gelden de
pijpen van ivoor, schildpad, en van suikerriet. Deze laatste heeft
een kortstondigen levensduur. Na korten tijd gebruikt te zijn is de

1nbsp; Deze kunstvaardigheid in het klaarmaken van een pijp kan soms tot een
dwanghandeling, een tic worden. Zoo bestaan er menschen, die zelf niet schuiven,
maar die een even onbedwingbare zucht hebben tot het toebereiden van de pijp. als
•de schuiver naar opium (26).

-ocr page 42-

pijp uitmuntend. Zij is echter gauw overrijp. Schijnt dan bijzondere
medicinale waarde te bezitten1). Lang niet iedere schuiver bezit
een pijp. In de kleine kitten gaat het zoo toe, dat een pijp van hand
tot hand (en van mond tot mond) gaat. De vrees, dat bepaalde
mondinfecties op deze wijze zullen worden overgebracht is niet
ongegrond 2).

Als verdere requisieten voor het opiumschuiven moet nog het
lampje genoemd worden. De eischen, die daaraan gesteld worden,
zijn, dat het vlammetje onbeweeglijk zij. Daarom wordt dit be-
schermd door een afgeknotten glazen kegel, waarin zich boven
een opening bevindt. Bovendien heeft de schuiver gaarne, dat het
vlammetje brandt op katjangolie, liever dan op eenige andere olie.
Klapperolie, om niet te spreken van lampolie, bederven den smaak
van de pijp. Tenslotte heeft hij voor zijn manipulaties nog noodig
de lange naald, waarmede hij zijn tjandoe in het vlammetje verhit
en een mesje, waarmede hij zijn tube tjandoe opent en zijn pijpekop
leegkrabt om daaruit de djitjing te verwijderen.

Wat deze wijze van opiumconsumptie vandaan komt, is geen
uitgemaakte zaak. Starkenstein deelt daaromtrent mede:
quot;Ueber die Entstehung der Sitte, das Opium zu rauchen, bestehen
nur Vermutungen. Jedenfalls tritt sie in groszem Umfange zuerst in
China auf (17. Jahrhundert). Dieser Gebrauch soll aus Formosa

1nbsp; quot;Coupée en petits morceaux, elle est cédée en détail aux médecins du pays,
qui l'emploient comme spécifique contre la dysenterie hématurique des fumeurs. Elle
est très estimée contre ce mal qui résiste à tout autre traitement et beaucoup sont
heureux d'en obtenir un fragment, si mince soit-ilquot; (H).

2nbsp; Het rapport van de Commissie-E k s t r a n d geeft over dit punt het vol-
gende commentaar;

quot;In one respect, ail smoking establishments are alike, little or no is taken to
properly disinfect the pipes used after each smoker in order to prevent the
everywhere existing danger of spreading contagious disease, especially syphilis
and tuberculosis. In some Malay States only, compulsory measures had been
taken for disinfection of pipes by cleansing them in boiling water before handing
them over to another smoker. A scientifically perfect system of disinfection is
nowhere in use. Such disinfection can only be succesfully put into practice in
Government-controlled smoking establishmentsquot; — (5).

-ocr page 43-

nach China gelangt sein, und Formosa soll sein Opium aus Java
bezogen habenquot; (25).

Eenzelfde meening is H o y e r toegedaan, die ook de door de
Hollanders op Formosa gedebarkeerde Javanen aansprakelijk stelt
voor de invoering van het opiumrooken (18). Tot een andere con-
clusie komt Koks, die op gronden, welke verder buiten bespre-
king kunnen worden gelaten, betoogt, dat opiumschuiven oorspron-
kelijk een gewijde handeling was, die pas eenige eeuwen gevulgari-
seerd is, waardcor het gewijde karakter verloren is gegaan (27).

§ 4

Meer, in zekeren zin dan het voorafgaande, d.w.z, wat er aan
den eenen kant in de pijp wordt gestopt, en de techniek van het
schuiven, interesseert ons, wat er aan den anderen kant uitkomt.
Want het is niet het rookopium, maar het is de opium-
rook, die de schuiver in zich opneemt, welker werking ons belang
inboezemt. Nu bestaan er ook alweer omtrent de samenstelling van
den opiumrook een groot aantal uiteenloopende meeningen.

In dit verband zij eerst nog met een enkel woord teruggekomen
op de tjandoe en de wijze, waarop deze is toebereid. Bij het roost-
proces ondergaan slechts de alcaloiden van de morphinegroep (mor-
phine, cocaine, en thebaïne) geen of weinig verandering. De iso-
chinolinebasen, d.w.z. de alcaloïden der papaverinegroep (papave-
rine, narcotine, narceïne) worden vrijwel allen ontleed. Morphine
is echter het eenige alcaloïd, dat in ruime mate in de tjandoe voor-
handen is. In hoeverre nu de morphine in den rook van de tjandoe
overgaat, is een punt van tegenstrijdige opinies. Niet uit het oog
mag worden verloren, dat de samenstelling niet alleen afhankelijk
is van de samenstelling van de tjandoe, maar ook van de pijp en
van de manier van rooken. O.a. blijkt dat reeds hieruit, dat de
opiumrook den eenen keer veel witter is dan den anderen keer. Zoo
zegt onze reeds meer aangehaalde Chineesche collega: quot;Plus la pipe
est courte, plus la fumée est chaude en arrivant au fumeur, et moins
elle abandonne en route de principes stupéfiants, mais aussi toxi-
quesquot; (4).

En wanneer het pijpkanaal warm is, zooals geschiedt, ingeval
verscheidene schuivers achtereen door dezelfde pijp rooken, heeft

-ocr page 44-

dit ook invloed op de samenstelling van den rook. Eveneens is van
belang de ouderdom van de pijp. Behalve, dat een nieuwe pijp uit
een cuhnair oogpunt niet smakelijk is1), absorbeert de wand van
het pijpkanaal gemakkelijker de elementen van den rook, dan een
pijp, die reeds eenigen tijd in gebruik is. Tenslotte moet er nog op
gewezen worden, dat de eene schuiver zijn pijpekop gevuld met
tjandoe veel langer boven de vlam verhit dan de ander. Alles bij
elkander genomen is het waarschijnlijk, dat de samenstelling van
den opiumrook aan belangrijke individueele verschillen onder-
hevig is.

De Directeur van de Opiumfabriek, Ir. W. J. B u r c k, een bij
uitstek bevoegd deskundige, geeft van de factoren, die bij de beoor-
deeling van de vraag, welke de werkzame stoffen in den opiumrook
zijn, een kort overzicht in een onlangs verschenen verzameling op-
stellen. Hij vat zijn gevolgtrekkingen samen met de mededeeling
dat: quot;nog niet met zekerheid is vastgesteld, waaraan de uitwerking
van den opiumrook moet worden toegeschreven, maar dat in ieder
geval weinig reden is, om dien invloed op rekening te schrijven van
de morphine als bestanddeel van het opiumquot; (23).

Van Itallie en Bijlsma echter meenen op grond van
Engelsche onderzoekingen (22) te mogen besluiten, dat men ge-
rechtigd is: quot;de verdoovende werking der opiumrook aan morphine
toe te schrijvenquot;.

Koks verdedigt weer een andere meening. Op grond van door
hem genomen proeven, meent hij, dat nevens morphine nog andere
stoffen in den rook een soortgelijke werking als morphine zouden
kunnen ontvouwen (21).

Het heeft hier geen zin tusschen deze tegenstrijdige meeningen
te kiezen en de beslechting dezer geschilpunten dient dan ook aan
chemici en pharmaceuten te worden overgelaten.

Al is het dan gaan uitgemaakte zaak, welke deze samenstelling
is, wel zijn er enkele klinische teekenen, die het vermoeden
wettigen, dat morphine of althans een stof met morphineachtige

1nbsp; Lu at zegt ervan: quot;II faut éviter de fumer dans une pipe neuve à cause du
mauvais goûtquot;. (4)

-ocr page 45-

werking een belangrijke rol speelt in het beeld, dat het schuiven
van opium teweeg brengt. Immers het resultaat van de vergiftiging
door opiumrook, d.i. de opiumschuiver, toont wel degelijk de tee-
kenen, dat hij een vergif gebruikt, dat, zoo niet identiek met, dan
toch wel zeer verwant is aan morphine.

In de eerste plaats is daar het kenmerk der gewenning. Voor het
feit, dat opiumrook een gewenningsgif bevat zijn er bewijzen te
over. Het wordt het best hierdoor geïllustreerd, dat bijna alle,
althans de meeste schuivers verklaren, dat hun opiumgebruik in
den loop der jaren voortdurend gestegen is. De eerste twee mata's
opium, die aanvankelijk voldoende waren om de behoefte te bevre-
digen, blijken weldra niet toereikend te zijn. Om eenzelfde effect
te bereiken, moest steeds meer genomen worden. Dit is het eerste
kenmerk der gewenning.

Voorts verklaren zij, dat de onthouding van opium, zoo zij zelf
daartoe reeds een poging hebben ondernomen, voor hen een ondra-
gelijke ontbering beduidt.

Deze beide kenmerken wijzen onmiskenbaar erop, dat de opium-
rook een gewenningsgif bevat 1). Vooral dit laatste is een kenmerk,
dat in 't bijzonder geldt voor de gewenning aan morphine en mor-
phine verwante toxica (heroïne, dionine, etc.).

Bij den opiumschuiver zijn er echter ook teekenen te over, dat
men niet cdleen te doen heeft met een gewenningsgif, maar dat dit
gewenningsgif in zijn specifieke eigenschappen in velerlei opzichten
overeenkomt met het opium of zijn derivaten. Deze intoxicatie-
verschijnselen — waarvan in het volgende hoofdstuk sprake zal
zijn vertoonen over het geheel genomen een bijzondere gelijkenis

1nbsp; Hier worde niet ingegaan op de vraag wat biologisch en pharmacologisch
onder deze gewenning (en ontwenning) verstaan moet worden. Dat hierin ook uit-
eenloopende meeningen bestaan moge hier aangestipt worden. Het ia dan de vraag,
of door de gewenning een gedeelte van het toxicum onmiddellijk als het ware ver-
nietigd wordt, zoodat slechts een surplus boven deze steeds grooter wordende hoe-
veelheid een werking ontvouwt (Joël) (28), of dat men eerder heeft te denken
aan een verzwakking van de vitaliteit van het menschelijke organisme om normaal
te reageeren op een bepaalden prikkel (Lewin) (29). Op deze vragen, welker
beantwoording nog is in het stadium van het dierexperiment, zij hier niet verder
ingegaan.

-ocr page 46-

met die der chronische morphine-intoxicatie. WeUicht als meest
sprekend kenmerk, is daar, behalve de typische opiumhonger, de
reeks verschijnselen, die het sympathische zenuwstelsel vertoont.
Hier moge slechts genoemd worden de nauwe pupillen en de stil-
stand van het darmkanaal, beiden symptomen, die men steeds bij
opiumschuivers, die kort te voren hebben geschoven, aantreft.

Tenslotte zij nog gewezen op een punt, dat slechts als een indirect
bewijs is op te vatten. Als bewijs voor de gelijksoortigheid van de
werking van opiumrook en morphine, dat de opiumschuiver, als hij
geen tijd, geen geld of gelegenheid heeft om opium te rooken,
gaarne als surrogaat voor zijn pijp djitjing eet, of zich morphine
laat inspuiten. In dezelfde lijn ligt de opmerking van den Hoofd-
inspecteur van de Opiumregie, die op bladzijde 19 werd aangehaald,
n.1. dat men het verstrekken van tjandoe met hooger morphine-
gehalte als een verbetering moet beschouwen, waardoor men aan
de klachten van ontevreden schuivers tegemoet komt.

Intusschen, de strijdvraag, hoe de samenstelling van den opium-
rook is, of hij morphine bevat en in welke quantiteiten, kan ons in
zekeren zin onverschilHg laten. Bij de khnische beoordeeling van
het opiur^rooken hebben wij te maken met het resultaat van deze
intoxicatie. Daarom kunnen wij voorbij gaan aan de onderzoekin-
gen, die tot nu toe gedaan zijn omtrent de samenstelling van den
opiumrook, aangezien de uitkomsten van de onderzoekingen dien-
aangaande nog eerst van pharmaceutisch-chemisch belang zijn.
Toch moge hier nog een opinie omtrent den aard van den opium-
rook tot haar recht komen, die niet gevormd is als resultaat van
laboratoriumproefnemingen, maar die berust op de persoonlijke
ervaring van iemand, die bij het gebruik van opium gedurende een
groot deel van zijn leven, tot allerlei onderscheidingen komt, waar-
toe het laboratorium den onderzoeker niet zoo gemakkelijk in staat
stelt.

Wanneer deze schrijver erop gewezen heeft, dat het van zulk
een groote beteekenis is, welke soort pijp men gebruikt, n.1. of zij
lang is of kort, nieuw dan wel gebruikt, warm of koud, noemt hij
andere factoren, die van invloed zijn op de samenstelling van den
opiumrook. Hij hecht behalve aan de samenstelling van de tjandoe
ook een bijzondere waarde aan de homogeniteit daarvan. Maar den

-ocr page 47-

belangrijksten factor acht hij de wijze van verwarmen. quot;Les alcaloïdes,
très délicats, qui composent la drogue, subissent des transformations
et des dépréciations incalculables, pour un instant de plus ou moins
d'exposition à la flamme, pour un mouvement de malaxation, en
plus ou en moins, autour de l'aiguillequot; (4). Hij waarschuwt tegen een
temperatuur van meer dan 300°, aangezien in dat geval het opper-
vlak van den opiumdruppel in de vlam hard wordt, .carboniseert, en
er dan een sterke walm ontstaat, die buitengewoon giftig zou zijn.
Voorts geeft deze schuiver aan, welke naar zijn meening de beste
methode is om te schuiven en betoogt daarbij, dat de inachtneming
van deze subtiele voorschriften iemand kan vrijwaren tegen de
kwade gevolgen van het schuiven.

Het behoeft wel geen betoog, dat het voor ons onderzoek van
geen belang is rekening te houden met deze verschillende fijne
onderscheidingen, maar wel en dit ligt ook heelemaal in den
lijn van de beweringen van onzen Chineeschen collega, die een
trouw beoefenaar is van de schuifkunst — moge nog eens de na-
druk erop gelegd worden, dat het opiumschuiven, als zoodanig
een uiterst gecompliceerde handeling, bij lange na niet zoo nadee-
lig is voor de gezondheid als wel eens gedacht en beweerd wordt.
De ervaring leert, dat zij, die zich beperken tot het gebruiken
van opium en dit, bij uitsluiting van andere manieren van con-
sumptie, rooken, er verreweg, zoowel lijfelijk als psychisch, het
beste aan toe zijn 1 ) en lang niet zoo snel aftakelen, als degenen,
die zich niet daartoe beperken.

§ 5

De meeste opiumschuivers (volgens onze gegevens meer dan
60 % ) combineeren hun opium met een of ander surrogaat of geven
den voorkeur aan djitjing en morphine 2). Over djitjing zij nog met
een enkel woord gesproken3). Het verbrandende opium geeft

1nbsp; In hoeverre dit opiumschuiven in geldelijk opzicht nadeeligc gevolgen heeft
voor de directe omgeving, worde hier natuurlijk onbesproken gelaten. —'

2nbsp; In de vragenlijst, die te vinden is achterin, komen de vragen voor, die in
het navolgende beantwoord worden.

-ocr page 48-

asch, die bij het rooken zich in den pijpekop afzet en daaruit te
gelegener tijd wordt verwijderd. Dit uitkrabsel noemt men djitjing
(= quot;drossquot;). Het bevat veel morphine; de juiste hoeveelheid is
niet bekend. Het is ook niet een uniforme stof, die men met de
benaming djitjing pleegt aan te duiden. Het is het goedkoope be-
dwelmingsmiddel voor de armen. Onze Chineesche collega zegt
ervan: quot;Les pauvres diables, qui veulent se satisfaire à bon compte,
trouvent encore, dans les résidus de quot;l'opium troisièmequot; et
rquot;opium
quatrimequot;, excités par l'alcool de riz, assez de matière stupéfiante
mélangée aux substances lourdes de la drogue, pour se procurer
une ivresse répugnante et stupidequot;.

Het djitjing behoort door de kithouders verzameld te worden en
moet worden ingeleverd bij de opiumfabriek, die het gebruikt bij
de toebereiding van de tjandoe (pag, 18). De meeste schuivers zijn
echter niet bereid hun djitjing af te staan. Velen mengen het met
hun tjandoe om de werking daarvan te versterken,
anderen weer
maken het djitjing tot pillen, die ze opeten, vooral als ze geen tijd
hebben om te schuiven. Ook is het mogelijk het djitjing te ver-
werken in koffie of thee, terwijl tenslotte daaruit (hetgeen bij de
wet verboden is) djitjengko bereid kan worden, die een bijzondere
sterke werking schijnt te hebben en die in de opiumfabriek bij de
bereiding van tjandoe wordt gebezigd.

Tjandoe en djitjing beiden mengt men ook wel met arak. Een
mijner patiënten vertelde mij, dat hij gewoon was een drank te
maken van een literflesch arak, waarin 25 mata tjandoe worden
opgelost. Hiervan worden 3 maal per dag 2 glaasjes gedronken.
Eerst wordt dan de hoeveelheid met water aangevuld en wordt
het mengsel minder sterk, dan vult men weer aan met opium en
met arak, opdat de werking dezelfde blijve. Is hij verhinderd door
zijn bezigheden te gaan schuiven, dan drinkt hij.

Hier moge een punt van tegenstrijdige meeningen worden aange-
roerd. Veelal wordt de vraag gesteld, wat nu eigenlijk schadelijker
is, het opium rooken of het opium eten. Dat men hier aan
het één, daar aan het andere den voorkeur geeft, moet zeker ook wor-

-ocr page 49-

den toegeschreven aan de plaatsehjke omstandigheden. In Britsch-
Indië (b.v. Assam) wordt veel opium gegeten (30). Als reden daar-
toe wordt aangevoerd, dat het rookopium, bekend onder den naam
van tjandoe in Assam niet bestaat. Er is daar geen opiumfabriek,
zooals in Ned.-Indië. Wie dus wil schuiven, moet tijd en geld
hebben om het ruwe opium zelf te bereiden tot rookopium. Daartoe
zijn slechts de beter-gesitueerden in staat. De breede volkslaag eet
opium. Voorstanders van het rooken, die de meening aanhangen,
dat de opiumrook nagenoeg geen morphine bevat, trachten op deze
gronden het opiumeten als een verderfelijke gewoonte voor te
stellen. In de praktijk echter wordt in Britsch-Indië blijkbaar indi-
vidueel verhoudingsgewijs opium in veel geringere hoeveelheden
gegeten dan gerookt, zoodat het wel om het even zal zijn, op welke
wijze men zijn opium tot zich neemt.

Veel belangrijker dan de vraag van het opium rooken of eten
is voor ons het feit, dat hoe langer hoe meer de morphineinjectie
in zwang komt. Onze Chineesche collega, die op dit gebied overal
verstand van heeft, zegt ervan: quot;Nous rejetons tout d'abord l'injec-
tion comme exotériquement dangereuse, et uniquement médicalequot;,
terwijl hij ervan constateert: quot;L'effet de l'injection est beaucoup
trop brutalquot;. Fijnproevers versmaden de morphine en beschouwen
het als een verderfelijke genotzuchtige ondeugd. Over het alge-
meen zijn degenen, die morphine gebruiken eerst begonnen, zooals
reeds werd medegedeeld, als schuiver. Ze zijn langzamerhand af-
gezakt via de djitjing naar morphine. De voornaamste factor, die
daartoe medewerkt, is de hooge prijs van de tjandoe in vergelijking
tot morphine.

Ook is een factor van beteekenis, dat tegenwoordig morphine
200 makkelijk verkrijgbaar is. Het wordt zelfs hier en daar op de
passar te koop aangeboden. Weliswaar blijft het morphinegebruik
tot nu toe nog plaatselijk beperkt; vooral in de groote havensteden en
voorts in het gebied tusschen Batavia en Bandoeng wordt veel handel
in morphine gedreven *). De waardeering van den schuiver wordt het
hest aangeduid met den volgenden trias: quot;Lebih kras, lebih naroek-

-ocr page 50-

saken, lebih moerahquot; 1). In zekeren zin verhoudt zich de rook van
goede tjandoe tot morphine als een belegen Bourgogne tot alcohol.
Evenmin als alcohol een glas goeden wijn kan vervangen, evenmin
is een morphine-injectie aan een opiumpijp gelijkwaardig, al zullen
dan beiden, zoowel alcohol en morphine, als Bourgogne en opium
een roes kunnen verwekken.

§ 6

Het is voorts in vele gevallen van belang te weten, hoe lang de
opiumpatiënt zich reeds aan het gebruik van bedwelmende midde-
len overgeeft. Het spreekt wel vanzelf, dat op den duur van deze
periode, de leeftijd een belangrijken invloed heeft. Uiteraard zullen
jonge menschen tusschen 20 en 25 jaar nog niet lang schuiven, al
verwondert men zich erover, hoe jong sommigen reeds met schui-
ven zijn begonnen.

Men kan de periode van intoxicatie in het algemeen in eenige
stadia verdeden. De meeste schuivers beginnen met zoo nu en dan
eens opium te gebruiken, d.w.z. bij feestelijke gelegenheden. Zater-
dagsavonds, enz. Dit wordt wel eens aangeduid met de uitdrukking
quot;hitting the pipequot; of wel quot;taquiner la pipequot;. Zulks kan zeer lang
duren. Vroeger of later maakt het opium zich toch meestal definitief
van den beginneling meester 2).

Anderen zijn er weer, die dadelijk definitief schuiver zijn ge-
worden, die zich onmiddellijk verankerd hebben aan het opium.
Bij hen is een bepaalde gebeurtenis, waarvan ze zich den datum
nog goed herinneren, veelal de aanleiding geweest om troost bij
het opium te zoeken. Andere aanknoopingspunten vindt men weer
in familierelaties.

1nbsp; quot;Het werkt sterker, je gaat er sneller mee te gronde, het is goedkooperquot;.

2nbsp; Velen is het niet bekend, dat het opiumschuiven in den aanvang meestal in
het geheel geen plezier is. Wanneer men aan den schuiver vraagt of hij zich nog
de sensaties herinnert, die de eerste opiumpijp bij hem teweeg bracht, dan krijgt
men, voor zoover hij zich die eerste pijp nog herinnert, daarop een vrijwel eens-
luidend antwoord. — Het is hetzelfde antwoord, dat gegeven wordt, wanneer
men iemand vraagt, of zijn eerste (te) zware sigaar bij hem een zekere aangename
herinnering heeft achtergelaten. Bijna alle schuivers zeggen, dat ze na de eerste
opiumpijp misselijk zijn geworden, en dat ze eerst langzamerhand aan het opium
zijn gaan wennen en van het opium zijn gaan houden. —

-ocr page 51-

Voorts zal men natuurlijk steeds vragen, hoeveel opium iemand
gebruikt. Soms kan hij dit nauv/keurig meedeelen. De beste maat-
staf daarvoor is het bedrag aan geld, dat hij ervoor uitgeeft. Wij
weten den prijs van het opium, het regieproduct, zoowel als van de
smokkelwaar, welke laatke natuurlijk altijd lager geprijsd is. Moei-
lijker komt men te weten de hoeveelheid morphine, die iemand
Wordt toegediend. De patiënt drukt dit ook meestal uit in een aantal
zittingen van zooveel inspuitingen per dag, a raison van 50 cent
per zitting. Aan de uitbreiding van de inspuitplekken beoordeelt
men gewoonlijk de gebruikte dosis morphine, die daaraan meestal
«venredig is.

De meeste schuivers schuiven regelmatig, 's morgens, 's middags
en 's avonds en verdeelen ook hun dosis opium steeds op dezelfde
wijze, afhankelijk van hun werkkring en van hun persoonlijken
smaak. Iemand, die zijn opium aldus verdeelt: 's morgens vroeg
3 mata, 's middags 2 mata en 's avonds 5 mata, wenscht gedurende
den nacht het minst door onthoudingsgevoelens geplaagd te wor-
den. Anderen zijn er weer, die vaster slapen en dus 's morgens het
»leest behoefte hebben aan een groote dosis. Een van mijn patiënten
schoof 's morgens om 6 uur 15 mata, om 12 uur 10 mata, om 6 uur
10 mata en 's avonds om 12 uur 10 mata (= ƒ 13.50 der dag). Ook
zijn er menschen, die hun groote dosis midden op den dag nemen
cn b.v. om 12 uur hun opium aanvullen met djitjing, omdat ze dan
met denzelfden schuiftijd een sterkere en langdurende werking on-
dervinden. Het spreekt wel vanzelf, dat in het gebruik van opium
en surrogaten, allerlei variaties en combinaties voorkomen.

Wel moet er nog op gewezen worden, dat over het algemeen
het gebruik van opium individueel in zeer verschillend tempo toe-
neemt. Nogmaals zij geconstateerd, dat er wel degelijk schuivers
zijn, die jarenlang op eenzelfde niveau blijven. Dat zijn meestal de
Weine schuivers van ongeveer 3 a 5 mata per dag. Bij anderen
quot;Weer stijgt de behoefte aan opium zeer snel. Dit is veelal bij jonge
menschen dikwijls het geval. Hierbij moet veelal een verband ge-
zocht worden met de oorzaak, waarom men is gaan schuiven. Ten-
slotte worde nogmaals vermeld, dat zonder uitzondering degenen,
die morphine zijn gaan gebruiken, daaraan een zeer snel toenemen-
de behoefte krijgen.

-ocr page 52-

L e e f t ij d

ouder
dan
60 j.

25-35

20-25

45-60

Totaal

35-45

Opium .

29

32

15

78

1

Opium en djitjing

33

40

28

106

Opium, djitjing en morphine

1 1

Morphine

minder dan 1 jaai

1-5 jaar .

71

10

32

27

3
3
TJ

5-15 jaar

39

28

14

82

CS

I

15-30 jaar

10

15

32

V

Q

langer dan 30 jaar

- - 6

16

Vóór 20 jarigen leeftijd

tusachen 20-25 jaar.

30

16

tusschen 25-35 jaai.

98

43

40

15

tusschen 35-45 jaar.

24

12

41

g
gt;

e

-sgt;

u

03

12

13

tusschen 45-60 jaar.

na 60 jaar

In bovenstaande tabel zijn vastgelegd eenige getallen, die betrekking hebben op-
200 gevallen. De schuivers zijn naar hun leeftijd in 5 rubrieken verdeeld, een ver-
deeling, die min of meer willekeurig is. Deze getallen willen slechts eeniger mate
ia

-ocr page 53-

beeld brengen de gegevens, zooals die door de opiumpatienten zijn medegedeeld.quot;
De nauwkeurigheid daarvan behoeft niet te hoog te worden aangeslagen. Aange-
zien de leeftijd niet bekend is, wordt deze in Indië maar gegist. Het behoeft wel
nauwelijks gezegd te worden, dat deze verhoudingsgetallen, die bij benadering van
toepassing zijn bij opiumschuivers, die zich voor ontwenning aanmelden, niet moe-
ten worden overgebracht op de schuiversgemeenschap als geheel. —

-ocr page 54-

HOOFDSTUK III

De opiumschuiver in het hospitaal

§ 1. Inleidende opmerkingen.

Terecht zou men tegen bovenstaanden titel bezwaar kunnen ma-
ken. Immers wanneer de opiumschuiver in het hospitaal komt, is
hij geen opiumschuiver meer in den eigenlijken zin des woords. Hij
heeft zijn opiumschuiven zoojuist gestaakt en heeft daarmede op-
gehouden opiumschuiver te zijn.

Als klinische benaming zou de uitdrukking opiumschuiver alleen
toepasselijk zijn, wanneer men den schuiver zou observeeren in
het actieve stadium van zijn intoxicatie. Men zou dan in staat moeten
wezen hem gedurende dit stadium te onderwerpen aan een onder-
zoek, en aldus een klinisch beeld van de opiumintoxicatie ontwerpen.
Deze mogelijkheid doet zich nu eenmaal niet voor. Men zou daartoe
de beschikking moeten hebben over lokalen, waar de
opiumschuiver
zich onbelemmerd aan zijn wensch tot intoxicatie kan overgeven
Toch zou het schuiven in deze omstandigheden voor hem een quot;on-
gewone gewoontequot; worden. De schuiver vraagt nu eenmaal voor
zijn schuiven een eigen sfeer en een eigen omgeving. De hospitaal-
omgeving zou dermate verschillen van de omgeving van alle dag,
die voor hem onontbeerlijk is om zijn pijpje met genoegen te savou-
reeren, dat door deze veronderstelde milieuwijziging een factor van
onbepaalde grootte in zijn schuiversleven zou worden ingevoegd.

Maar ook nog om andere redenen doet zich zoo iets, n.1. de ge-
legenheid tot observatie van den schuiver in de voor hem normale
omstandigheden niet voor. Want de opiumschuiver komt eerst in
aanraking met de officieele geneeskunde, wanneer in de verhouding
tusschen hem en zijn opium iets veranderd is, n.1. wanneer het door
hem steeds opnieuw begeerde gif geworden is de oorzaak, die hem
in een innerlijk of uiterlijk conflict bracht en die hij derhalve thans
verwenscht. Men zou kunnen zeggen, dat ten tijde, dat de schuiver
in het hospitaal komt, de psychische instelling van den schuiver ten

-ocr page 55-

opzichte van het opium zich gewijzigd heeft. Hij staat daar niet
meer tegenover positief, quot;bejahendquot;, maar negatief, afwijzend.

Eerst dan is de mogehjkheid gegeven den opiumschuiver khnisch
te observeer en, wanneer bij hem een duidehjk ziekteinzicht is ge-
groeid en dit dan nog wel in die mate, dat hij ondanks vele mate-
rieele en psychische beletselen a.d.z. het uitbreken uit het werk, de
spot van zijn schuiversvrienden, hulp gaat zoeken tegen, wat vroe-
ger zijn beste vriend was en wat hem thans zijn grootste vijand is
geworden. In zekeren zin is bij den schuiver, die zich voor hospitaal-
opname aanmeldt, in zekere mate de reconvalescentie reeds ingetre-
den. Hij wordt niet, zooals over het algemeen de alcoholist, om een
of ander vergrijp tegen de maatschappelijke orde geïnterneerd. Hij
komt uit eigen beweging; zijn wil is omgezet; zijn wil, die vroeger
positief gericht was op het opium, wendt zich nu in dezelfde mate
van het opium af. Derhalve lijdt hij in zekeren zin ook niet meer
aan een toxicomanie of aan een toxicophilie. Hij vreest en hij haat
dit toxicum, dat hij desalniettemin toch nog noodig heeft. Het com-
plex van afwijkingen, dat door het gebruik van opium en/of zijn
derivaten is veroorzaakt, is derhalve meer te beschouwen als het
gevolg van een chronische intoxicatie in pharmacologischen zin,
Waarop de benaming toxicomanie eigenlijk niet meer van toepas-
sing is.

Voorts is het noodig een enkele opmerking te maken aangaande
de etiologie van deze chronische intoxicatie. In hun quot;résuméquot;
omtrent de etiologie van de quot;drug-addictionquot; constateeren Terry
en P e 11 e n s : quot;It is self-evident that there can be but one direct
cause, namely the continued taking of the drug over a sufficiently
long periodquot; (17).

Nu zijn in de meeste gevallen van opiumschuiven de grootte van
het toxicum, evenals de periode, gedurende welke dit heeft ingewerkt
tamelijk nauwkeurig te bepalen. Toch mag men in het onderzoek
van de opiumintoxicatie met deze gegevens zonder meer geen ge-
noegen nemen, want somwijlen belangrijker dan de aard en de
grootte van het ziekteveroorzakende agens is de aanleiding of het
complex van oorzaken, die tot dit opiumschuiven geleid hebben. En
niet alleen deze aanleidende oorzaken zijn van belang. Deze

-ocr page 56-

oorzaken, die tot het opiumschuiven voerden, zijn wederom niet
los te maken van constellatieve en constitutioneele factoren, die
het leven van den opiumschuiver aldus mede hebben bepaald. Wij
kunnen genoemde schrijvers niet anders dan bijvallen, wanneer ze
later zeggen: .. Most authors lose sight of the further fact that
in any given case of chronic intoxication along with the object for
which the drug is taken there may exist one or more predisposing
causes, such as the influence of environment of heredity of psycho-
pathological tendencies and the likequot;. Want het aantal factoren,
dat mede van invloed is geweest om den schuiver tot schuiver te
maken is soms bijzonder groot. Daar is b.v. de opiumschuiver, die
uit Batavia komt, de stad, waar het in het geheel geen moeite kost,
zich zooveel opium te verschaffen, als men maar wenscht, die boven-
dien afkomstig is uit een sociaal miheu. waar misschien het opium-
schuiven nog in zwang is, die beschikt over middelen, welke hem
in staat stellen om aan zijn wensch om opium te schuiven tegemoet
te komen. Voorts is hij tijdgenoot en als zoodanig leeft hij in een
tijdsgewricht, waarin omtrent het opiumschuiven nog een verdraag-
zame opinie bestaat, waarbij bedacht moet worden, dat hij Ooster-
ling is en Chinees, wellicht geëmigreerd uit China, het land. waar
het opium nog steeds op breede schaal gecultiveerd wordt en
dientengevolge wordt geschoven. Tenslotte zal hij misschien nog
bepaalde karaktertrekken hebben, die hem als toxicomaan kenmer-
ken, terwijl hij als man nog weer in een andere positie staat tegen-
over het opium als de vrouw. Welnu, deze Chineesche opiumschui-
ver biedt aan het opium een persoonlijkheid aan van een bepaalde
constitutie en omringd door en gebonden aan een bepaalde constel-
latie, die juist in dit bijzondere geval het alleszins begrijpelijk doet
zijn, dat deze mensch een schuiver werd.

Het gaat echter buiten het bestek van het voorgenomen onder-
zoek om al deze factoren, hoezeer deze dan ook van beteekenis kun-
nen worden geacht, daarin te betrekken. Een psychologische belich-
ting van de directe aanleidende oorzaak, van de motieven, die inder-
tijd ertoe geleid hebben om opium te gaan schuiven, ligt evenmin in
de bedoeling.

Wel zijn die motieven dikwijls van dien aard, dat de kennis
daarvan veel zal kunnen bijdragen tot de kennis van het ziekte-

-ocr page 57-

■geval. Al ligt dan deze aanleidende oorzaak somwijlen in een ver
verleden en al kost het soms moeite om daaromtrent nog iets te
weten te komen, toch wordt men veelal beloond door wetenswaar-
digheden te vernemen, die een belangrijke bijdrage voor de diagno-
stiek, in breederen zin opgevat, beduiden. Tevens moge daaraan
toegevoegd worden, dat de kennis van deze gegevens van groot
belang kan zijn voor de behandeling en voor de nakuur, die een
opiumpatiënt meestal na ontslag uit het ziekenhuis zal moeten on-
dergaan. Hiermede wil gezegd wezen, dat het onderzoek van iederen
opiumpatiënt behoort te beginnen met een ondervraging.

§ 2. Anamnese.

De diagnose opiumschuiver brengt over het algemeen geen moei-
lijkheden met zich mee. De patiënt zelf komt ons deze diagnose
vertellen en de juistheid daarvan wordt veelal ondersteund door
familieleden, die (meestal geldelijk) erbij geïnteresseerd zijn, dat de
schuiver de banden met het opium verbreekt 1).

Het is raadzaam deze openhartigheid en bereidwilligheid, om mede
te deelen, wat eraan scheelt, uit te buiten en deze
is daarbij ook ge-
makkelijk uit te buiten, omdat de meestal praatgrage patiënt in alle
opzichten den dokter noodig heeft. Hij wil weliswaar gaarne van zijn
opium af, maar tevens staat hij daar, heeft geen opium meer tot zijn
beschikking en weet, dat hij binnenkort d.w.z. binnen het uur, of
althans binnen enkele uren opnieuw opium noodig zal hebben. Daar-
om is het voor hem van het grootste belang zijn nieuwe omgeving
goed te doordringen van den ernst van zijn toestand, die immers
naar zijn eigen meening van minuut tot minuut verergert, n.1. naar
die mate hij zich verder verwijdert van het tijdstip, dat hij voor het
laatst zijn narcoticum nam 2).

1nbsp; Dat patiënten altijd vertellen, als ze opium schuiven is niet heelemaal juist.
Van tijd tot tijd komt het voor, dat patiënten, die om geheel andere redenen in het
ziekenhuis worden opgenomen, plotseling blijken opium te schuiven. Dit openbaart
zich dan natuurlijk binnen 24 uur.

-ocr page 58-

In de eerste plaats is het van beteekenis te weten te komen, hoe-
veel opium of/en andere narcotica de patiënt gebruikt. Deze vraag
stelle men, indien de patiënt begeleid wordt, in het bijzijn van fami-
heleden en vrienden. Want bij de beantwoording van deze vraag
krijgt men overdrijving te hooren, overdrijving naar beide zijden,
uit geheel tegenovergestelde motieven. Immers er zijn schuivers, die
zich schamen over hun opiumgebruik. Dezulken zullen geneigd zijn
te weinig op te geven, teneinde een niet-al-te-slechten indruk te
maken. Aan den anderen kant zijn er schuivers, die een te hoog
gebruik opgeven, hooger dan
zij gewoon zijn, uit vrees dat ze, een-
maal binnen het hospitaal, niet naar hun zin voldoende opium
krijgen.

Op een omgevenden kring van familieleden en vrienden kan dik-
wijls met succes een beroep worden gedaan om de juistheid van de
mededeelingen omtrent opiumgebruik te toetsen. Uiteraard bestaat
deze mogelijkheid niet, wanneer de schuiver onvergezeld komt. De
tijd zal dan moeten leeren, in hoeverre zijn mededeelingen juist zijn
geweest. Met de kennis van de hoeveelheid per dag geconsumeerde
opium is men voorloopig geholpen.

Allerminst is hiermede de kennis van het geval volledig. De bena-
ming quot;opiumschuiverquot; is slechts een etiquet. Nadere verdieping in
het geval zal het bijzondere daarvan aan den dag moeten brengen,,
teneinde een doeltreffende therapie te kunnen toepassen.

Vooreerst zij nog met een enkel woord gewaagd van de moeilijk-

-ocr page 59-

heden, waarmede men te kampen heeft, wanneer men den patiënt
uitvoerig wil ondervragen. Reeds bleek, dat uit motieven van ver-
schillenden aard de patiënt geneigd is de hoegrootheid van zijn
opiumgebruik verkeerd voor te stellen. Met dezen karaktertrek, n.1.
een zekere mate van onbetrouwbaarheid, die voortvloeit uit achter-
docht tegenover zijn ondervrager, heeft men steeds rekening te hou-
den. Bovendien is deze achterdocht toe te schrijven aan het feit,
dat hij waarschijnlijk smokkelopium gebruikt heeft, z.g. opium-glap,
dat dus niet afkomstig is van één der gouvernementsopiumverkoop-
plaatsen. Hij vreest dan door te mededeelzaam te zijn nog met de
politie te kunnen kennis maken 1). Omdat de patiënt nu eenmaal
aanvankelijk eenigszins wantrouwig gestemd is. verdient het aan-
beveling, door de nauwkeurige ondervraging een gunstige gelegen-
heid af te wachten. Of deze zich na één of meer dagen voordoet, is
niet van groot belang. In het algemeen zal men den patiënt den tijd
laten zich met zijn omgeving vertrouwd te maken, voordat men een
dergelijk gesprek begint.

Omtrent het gunstige tijdstip van ondervraging zij nog een op-
merking gemaakt. Het zal op alle tijden van den dag niet even goed
doenlijk zijn. een gesprek met den patiënt te houden, 's Morgens
vroeg is de patiënt meestal humeurig, ietwat stuursch en kregel,
kan daarbij soms slecht uit zijn woorden komen, heeft veelal minder
goed geslapen. Hij heeft dan den nacht achter den rug, d.w.z. de
langste periode van opiumonthouding, hij is in zijn negatieve phase
en zit ongeduldig te wachten op zijn ochtenddosis. Daarom is het
verstandig het tijdstip van conversatie te kiezen, niet lang na de
morphineinjectie (c.q. pantopon e.a.), als de patiënt in zijn positieve
phase gekomen zal zijn. Eigenaardig is het, dat men dergelijke ge-
sprekken dikwijls, in tegenstelling met, wat men zou verwachten,
zooveel gemakkelijker in het bijzijn van andere patiënten gevoerd
kunnen worden. Dit hangt samen met een zeker saamhoorigheids-
gevoel, waardoor de nieuwaangekomene in tegenwoordigheid van
oudere lotgenooten, die reeds eenige hospitaalervaring hebben, zich

1nbsp; Voorzoovcr politieambtenaren dan ook trachten inlichtingen in te winnen
omtrent bepaalde schuivers, is het een goede tactiek hiertegenover steeds principieel
afwijzend te staan. Doet men dat niet, dan verliest het hospitaal, dus de ontwennings'
Instelling, in de gemeenschap der schuivers de reputatie, dat men cr veilig is.

-ocr page 60-

met meer vrijheid durft uit te spreken, waartoe hij ook door deze
lotgenooten wordt aangemoedigd.

Niettegenstaande deze voorzorgen, die op psychologisch gebied
liggen, stuit toch het opnemen van een behoorlijke eenigszins uit-
voerige anamnese dikwijls op groote, ja, onoverkomelijke bezwaren.
Patiënten, onder wie er zijn. die reeds 30 jaar en langer schuiven,
zullen zich soms weinig meer herinneren van de omstandigheden,
waaronder en de redenen, waarom ze oorspronkelijk zijn gaan schui-
ven. Anderen weer hebben een zekeren tegenzin om feiten in het
verleden te gaan opdiepen, die zij in verband moeten brengen met
het opium, dat hen voor hun verder leven als een plaag is blijven
vervolgen. Dikwijls ook zijn deze feiten van dien aard, dat men
ook daarom ertegen opziet, ze nog eens onder woorden te gaan
brengen.

Grooter dan dit alles is het bezwaar van het taalverschil, dat zich
veelal als een slagboom plaatst tusschen ondervrager en ondervraag-
de. Immers vele Chineezen en vooral diegenen, die eerst voor kort
uit China immigreerden, spreken uiterst gebrekkig Maleisch. En het
zijn nu juist meestal deze z.g. singkeh's, die zich in grooten getale
aanmelden om ontwenning. Onder hen is, meer nog dan onder de
quot;peranakan'squot; (dat zijn de in Indië geboren Chineezen), het opium
schuiven verbreid. Het Maleisch van deze singkeh's is veelal beperkt
tot het vocabularium, dat hun te pas komt in hun bedrijf. Zoodra
ze zich buiten dit gebied van beperkte taalkennis begeven, schiet
hun woordenschat en hun uitdrukkingsvermogen te kort. Met de
hulp van tolken, die hetzij Maleisch en Chineesch of Hollandsch en
Chineesch beiden beheerschten, ben ik in staat geweest, waardevolle
gegevens uit de voorgeschiedenis van de opiumschuivers te ver-
zamelen 1).

1nbsp; Een sinoloog zou, en terecht, tegen een dergelijke voorstelling van zaken pro-
testeeren. Het is minder juist om te spreken van het beheerschen der Chineesche taal.
Het Chineesch valt uiteen in zoovele talen, dat het slechts mogelijk is eenige daarvan
grondig te kennen. Over het algemeen nu zijn de Chineesche immigranten afkomstig
uit Kanton of uit het achterland van Amoy. Dus dat zijn Kantonneesch of Hokkian
sprekende Chineezen. Deze talen nu werden juist door mijn tolken gekend. Kwamen
er Chineezen afkomstig uit het Noorden van China, dan moesten met kunst en vlieg-
werk aan den patiënt eenige mededeelingen ontfutseld worden, waarbij soms patiën-
ten als bemiddelaars konden optreden.

-ocr page 61-

De voorgeschiedenis van een opiumschuiver kan men, eenigszins
kunstmatig, in perioden verdeelen.

De eerste is die, waarin hij zich tot het opium heeft gewend, om
Welke reden dan ook. Deze initiale periode, waarbij de schuiver zich
zelf inwijdt of ingewijd wordt in het gebruik van opium, duurt
meestal eenige maanden, maar kan ook vele jaren duren. Dat is de
periode, gedurende welke hij zoo van tijd tot tijd meestal in toe-
nemende mate en in toenemende hoeveelheid schuift, maar waarin
het opium voor hem nog niet een onontbeerlijke levensbehoefte ge-
worden is. Hij maakt met het opium kennis en raakt daarmee eerst
geleidelijk vertrouwd. Hij schuift op gezette tijden of bij bijzondere
gelegenheden en ruimt op deze wijze aan het opium een meestal
steeds grooter wordende plaats in zijn leven in.

De tweede periode, waarin hij definitief opiumschuiver is gewor-
den, is van geheel ongelijken duur. Van 5 maanden tot 50 jaar kan
het duren, ja, het tijdstip zal meestal nooit komen, dat de opium-
schuiver zich van zijn opium zal losmaken. De meeste schuivers zul-
len wel hun leven lang aan het opium gebonden blijven, en dit leven
zal door opiumgebruik meestal aanzienlijk bekort worden.

Bij relatief weinigen, in vergelijking met de groote schare van
opiumschuivers, groeit op den duur een dergelijke afkeer van het
opium, dat bij hen metterdaad de wensch ontstaat om zich van het
opium af te wenden en zich ervan te ontdoen. Dit zou men de
derde
periode kunnen noemen. De periode van het ziekteinzicht, waarin
dan als het ware het innerlijk conflict optreedt en het opium, dat
aanvankelijk en misschien langen tijd een vriend was, een vijand is
geworden. Dit ziekteinzicht, deze afkeer van het opium leidt er dan
toe, dat de opiumschuiver zich tot het ziekenhuis wendt en aldus
patiënt wordt. Een tegenstelling is dan ontstaan tusschen de psy-
chische afkeer van, en de lichamelijk gebondenheid aan het opium.
Dan is, zoo zou men kunnen zeggen een opiomanie, of indien dit te
sterk gezegd is, een opiophilie niet meer voorhanden, terwijl in phar-
macodynamischen zin de chronische vergiftiging blijft bestaan cn
haar eischen blijft stellen.

Het spreekt wel vanzelf, dat een dergelijke indeeling min of meer
kunstmatig is. De scheidingen zijn niet scherp noch in psychologisch
opzicht, noch naar den tijd. De eene periode gaat geleidelijk in de

-ocr page 62-

andere over, al zal ook dikwijls een bepaalde gebeurtenis aanleiding
kunnen zijn, zoowel om met opium te beginnen, als om het opium-
gebruik te willen staken. Onder welke soort van motieven zulks dan
gebeurt, zullen we thans bespreken.

Teneinde het verzamelen van gegevens over opiumschuivers
eenigszins systematisch te doen geschieden, heb ik vragenlijsten
laten vervaardigen, die als een handleiding kunnen worden be-
schouwd voor een volledige ondervraging (zie laatste blz.) 1).

-ocr page 63-

Zooals reeds werd opgemerkt krijgt men van vele patiënten, wan-
neer men hun de vraag stelt, om welke reden ze aanvankelijk met

-ocr page 64-

het opiumschuiven zijn begonnen, zeer onbevredigende antwoorden.
Hiervoor werden eenige oorzaken genoemd o.a. het feit. dat dit
eerste begin dikwijls in zulk een ver verleden ligt. Maar ook van
patiënten, die eerst kort, b.v. sinds eenige jaren, of zelfs sinds eenige
maanden schuiven, krijgt men dikwijls een antwoord, dat den indruk
wekt, alsof ze zich er met een Jantje-van-Leiden willen afmaken.
Ze zeggen dan quot;sakit peroetquot; of quot;sakit toelangquot; e.d. Ondervragin-
gen in dit opzicht, die systematisch uitgevoerd zijn, heb ik in de
literatuur niet aangetroffen. Chopra (32) komt tot de con-
clusie, dat een groot percentage der opiumgebruikers aan één of
andere ziekte heeft geleden, die hem ertoe bracht opium te gebruiken.
Ook onze ervaringen wijzen erop, dat zulks inderdaad het geval is.

Zoo vertelt één onzer patiënten G. L. Tj., afkomstig uit China, dat
hij als kind reeds in het gebruik van opium werd ingewijd. Aanleiding
en gelegenheid om te kunnen schuiven waren te vinden in dc familie,
of breeder genomen in den kring, waarin hij als kind opgroeide en de
opvattingen omtrent opium, die in een dergelijken kring gehuldigd wor-
den. De opvattingen omtrent het opium en de neiging tot het opium in
dergelijke gezinnen (ik spreek hier dus van de familie, van één uit het
binnenland van China naar Indië geëmigreerden Chinees) brengen o a
met zich mee, dat opium in vele gevallen als doelmatig huismiddei
wordt beschouwd. Zoo vertelt dezelfde Chinees, dat hem als kind,
, wanneer hij hoofdpijn had, de opiumpijp in de handen gegeven werd.
Ook op de kinderen, die nog in de wieg lagen, de kleine broertjes en
zusjes werd het opium als therapeuticum toegepast. Wanneer de kin-
deren huilden of diarrhee hadden blies de vader hun opiumrook in de
. neusgaten en in den mond.

En niet alleen voor kinderen, maar meer nog voor volwassenen
wordt het opium als geneesmiddel aangewend. Het spreekt wel
vanzelf, dat de ervaringen der volksgeneeskunde langzamerhand
geleerd hebben, voor welke ziekten opium in het bijzonder verzach-
ting en verlichting weet te geven en dat is uiteraard het geval bij
vele aandoeningen.

No. 773/1929, de Soedanees S., oud 29 jaar, afkomstig van Tjibi-
toeng vertelt ons, dat hij sinds 2 jaar opium schuift. Hij is begonnen,
omdat hij diarrhee had. De ontlasting bevatte bloed cn slijm. Hij

-ocr page 65-

bezigde daarbij het typische woord „tadjamquot;, dat algemeen gebruikt
wordt voor een hardnekkige diarrhee, die meestal moet worden toe-
geschreven aan amoeben-dysenteric.

Een dergelijk verhaal hoort men vaak en is geloofwaardig, vooral
in dit geval. Een Soedanees uit de dessa, die dus niet in de stad
woont, zal, anders dan door dringende noodzaak, zeker niet er toe
komen, opium te schuiven, wanneer hem dit schuiven niet bekend
ware als een geneeswijze. Immers in de dessa's in de Preanger
wordt door de Inheemsche bevolking in het geheel niet geschoven
(om redenen, die buiten beschouwing kunnen blijven). Uit een ver-
haal als dit, blijkt het nut van een behoorlijke anamnese omdat het
hoogstwaarschijnlijk is, dat men hier te doen heeft met een schuiver,
die daarnevens lijdt aan een chronische amoebiasis. Een grondig
onderzoek van de faeces zal niet achterwege mogen blijven.

Het is vooral voor aandoeningen van de ademhalingsorganen, dat
het gebruik van opium zeer in zwang is. Zoo kan men veelal het
volgende verhaal dikwijls met eenige variaties op het thema te
hooren krijgen.

No. 2463/1929 Th. B. J., die op 5 October '29 wordt opgenomen,
zegt dat hij schuift vanaf Augustus 1921, omdat hij lijdt aan benauwd-
heid. Hij bezigt daarvoor het woord quot;sakit mengiquot;, waarmede over het
algemeen asthma bronchiale wordt aangeduid. Het gevoel van be-
nauwdheid, zoo zegt hij, wordt voor een poosje door het schuiven
verholpen, maar hij heeft toch gemerkt, dat het er op den duur niet
beter op wordt.

In dit verband moge nog als bijzonderheid eraan toegevoegd wor-
den, dat er veel patiënten zijn gaan schuiven op aanraden van hun
quot;dokterquot; en dan om asthmatische bezwaren. Met dezen quot;dokterquot;
bedoelen zij den kunstbroeder, dien men op West-Java zoo hier en
daar, op Oost-Java blijkbaar vaker aantreft en wiens quot;Chineesche
geneeskunstquot; niet geheel gedekt wordt door de inzichten der mo-
derne geneeskunde.

Een klacht, die men het vaakst hoort noemen als reden om te
gaan schuiven, is de gewrichtspijn en de pijn in de botten, klachten,
waarop nog in een ander verband zal worden teruggekomen.
Hoe met recht gesproken mag worden van een doelmatige thera-

-ocr page 66-

pie door middel van opium, wordt door het volgende verhaal ge-
ïllustreerd.

De 45-jarige Chinees uit Pekalongang S. T. Jt., wordt opgenomen
op 23 December '29. Hij deelt mede, dat hij de gewoonte heeft 12 mata
per dag te schuiven, reeds gedurende 10 jaar en bij nadere ondervra-
ging doet hij het volgende verhaal: „Hij heeft een ziekte gehad, waarbij
zijn linker arm in het elleboogsgewricht en het rechterbeen in heup-
en kniegewricht In flexie-contractuurstand kwamen. Hij heeft toen
een dokter geraadpleegd, deze heeft hem voor ƒ 45.— in den linker-
en voor ƒ 45.— in den rechterarm ingespoten, bovendien voor ƒ 60.—
in de beide zitvlakken tezamen. Gedurende 9 maanden is hij niet beter
geworden, in welken tijd de dokter hem 69 maal bezocht heeft. Deze
heeft alles geprobeerd en aan het einde der 9 maanden heeft de dokter
verklaard, dat hij niet beter kan worden. Zijn familieleden hadden
toen medelijden met hem en gaven hem geld om opium te gaan schui-
ven om in zijn leven nog eenig pleizier te hebben. Langzamerhand
echter werd hun vrijgevigheid minder. Nu werd hij gedwongen om
zich meer moeite te geven teneinde geld te verzamelen voor zijn opium.
Langzamerhand is toen de beweeglijkheid teruggekeerd en op dit oogen-
blik kan hij weer gewoon zijn arm bewegen en weer gewoon loopen.
Vervolgens heeft hij zelf getracht, zijn opium te verminderen en het is
hem ook gelukt van ƒ 3.60 per dag (12 mata) te dalen tot ƒ 0.90
(= 3 mata per dag). Bij zijn opname heeft hij op raad van één zijner
kennissen als dagportie 12 mata opgegeven, want dan kon hij er zeker
van zijn, dat hij in het hospitaal voldoende opium zou krijgen. Op
informatie, of de dokter hem dan niet had aangezet om zijn been zelf
te gaan bewegen, beweerde hij, dat dat zoo was, maar dat deze
lichaamsbeweging hem pijn deed. Nadat hij opium ging schuiven ver-
dween die pijn en kwam hij er veel meer toe om zijn ledematen te
bewegen.

Dit verhaal bevat enkele mededeelingen, die ertoe kunnen leiden
een goed begrip van de beteekenis van het opium te krijgen. Wij
kunnen deze anamnese in medische termen vertalen. Een patiënt'
lijdt aan een ziekte, die aanleiding geeft tot spastische contracturen
aan arm en been, door den behandelenden geneesheer opgevat als te
berusten op een lues cerebro-spinalis. Deze medicus behandelt de
patiënt anti-luetisch. De behandeling heeft de genezing van de
cerebrospinale afwijking tengevolge. De patiënt is echter niet bevrijd
van de perifere aandoeningen, die daarvan het gevolg zijn. Hij mist
de energie om met de overwinning van een zeker pijngevoel de func-

-ocr page 67-

ties van zijn ledematen te herwinnen. In dezen toestand is de patiënt
gaan schuiven en heeft gemerkt, dat door opiumgebruik, wanneer
hij zijn ledematen bewoog, de onaangename gevoelens uitbleven, of
althans minder werden. Doordat het aanvankelijk medelijden voor
zijn omgeving te kostbaar werd, verminderden de vrijwillige bijdra-
gen voor opium. De patiënt moest zichzelf meer moeite gaan geven
voor zijn onontbeerlijke portie opium en werd zoodoende gedwongen
te gaan werken en dus zich te bewegen; door deze zelf-oefening
zijn de contracturen genezen. Hij was dus eindelijk alleen nog maar
opiumschuiver, trachtte nu ook nog hier van af te komen, vermin-
derde op eigen kracht van 12 mata tot 3 mata, omdat hij zich tegen-
over zijn omgeving verlegen voelde. Tenslotte wendt hij zich tot
het hospitaal om ook nog van dit laatste restantje opium bevrijd
te worden.

Niet altijd echter berust het vertrouwen, dat men in de Chinee-
sche samenleving stelt in de geneeskrachtige werking van het opium
op zulke goede gronden als uit het voorafgaande kon blijken.

No. 1096/1929; dc 42-jarige M. uit Mr. Cornclis vertelt, dat ze
voortdurend abortus had. Haar man dwong haar toen om te gaan
schuiven zonder dat dit de abortus wist te voorkomen.

En 1224/1928: de 37-jarigc vrouw Tj. D. M. wordt op 2 JuU 1928
opgenomen. Zij is voor 2 jaar bevallen van een dood kind. Tevoren
had zij reeds 2 doodgeboren kinderen gehad. Deze voorafgaande zwan-
gerschappen duurde resp. 7 en 8 maanden. Zij schuift opium en djitjing
sinds 6 maanden in dc hoop. dat ze nu een levend kind ter wereld zal
brengen. Maar... haar man is inmiddels naar China vertrokken cn
heeft haar alleen en zonder middelen van bestaan achtergelaten. Het
opiumschuiven heeft dus nu geen zin meer.

' Beide ziektegeschiedenissen illustreeren, dat in de Chineesche
samenleving de opvatting bestaat, alsof opium als anti-abortivum
zou werken. Deze laatste anamnese doet een blik slaan in het fami-
heleven van de Chineesche emigranten, waarbij de man zijn vrouw
verlaat, omdat ze geen levende kinderen krijgt, ofschoon hij zelf
wel aan dit euvel debet zal zijn. Er is aanleiding om bij deze vrouw
een bloedonderzoek te verrichten, aangezien het voor de hand ligt
in dit geval aan een luetische infectie te denken. In dit verband zij
als bijzonderheid medegedeeld, dat vele vrouwen opium schuiven

4

-ocr page 68-

in de veronderstelling, dat dit bevorderlijk is voor de voortbrenging
van een mannelijken nakomeling,

In velerlei opzichten bestaan er parallellen tusschen het drank-
misbruik in het Westen en het opiumgebruik in het Oosten, o.a.
hierin, dat het opium veelal gebruikt wordt als excitans.

Th. T. J., afkomstig van Tanah Abang (Weltevreden) schuift thans
8 mata opium en 4 mata djitjing. Tot voor kort was hij kaartjesver-
kooper bij een rondreizend circus. Dit beroep bracht met zich mee, dat
hij tot laat in den nacht moest opblijven en daar kon hij niet tegen.
Zijn baas ried hem toen aan opium te schuiven, wat hem in staat stelde
wakker te blijven.

215/1931, een soortgelijke geschiedenis vinden wij in het verhaal van
één onzer patiënten, die mededeelt, dat hij een maand lang gewaakt
heeft bij een zieke. Hij schoof dan daarna, om 's morgens weer aan het
werk te kunnen gaan.

Maar ook in een ander opzicht vindt men deze overeenkomst,
n.1. dat soms de aanleiding om te gaan schuiven gevonden wordt in
een of ander psychisch trauma. Zooals in het Westen iemand
zijn leed quot;verdrinktquot;, zoo wordt in het Oosten het leed veelal quot;ver-
schovenquot;.

In ziektegeschiedenis 1308/1930 treffen we een Chinees L. S. K., oud
40 jaar, die sinds vier maanden schuift. Hij vertelt, dat hij begonnen is
toen zijn vrouw krankzinnig is geworden; hij heeft zich dat zoo aan-
getrokken, dat hij niet kon slapen. Dat is voor hem reden geweest om
de hulp van het opium te zoeken.

No. 1261/1929: een Chinees J. T. E. uit Bandjermasin vertelt ons,
dat hij een bloeiende fietsenwinkel had. Hij schuift nu sinds Maart
1927. Toen is n.1. zijn toko afgebrand en daarmede heeft hij zijn heb-
ben en houden verloren. Uit quot;sakit atiquot; (hartzeer) is hij toen gaan
schuiven. Hij gebruikt nu niet minder dan 40 mata per dag en drinkt
daarbij bier en quot;brandyquot;.

Vele schuivers leggen verband tusschen hun schuiven en gebeur-
tenissen die hen psychisch sterk hebben geschokt en aangegrepen.
Dit brengt dan ook wel met zich mede, dat zij zich dikwijls het tijd-
stip, ja, precies den dag weten te herinneren, waarop zij voor het
eerst opium zijn gaan schuiven. Zoo is ook de dood van een kind
^ dikwijls de reden om te gaan schuiven.

-ocr page 69-

Voorts kan men uit deze ziektegeschiedenissen opmaken, dat
het opium niet alleen om zijn slaapverwekkende en bedwelmende
Werking gebruikt wordt, maar ook bij wijze van prikkel. Deze beide
eigenschappen zijn bekend. Hier heeft men vooral te denken aan
een verschil in doseering, maar toch ook zeker aan een verschil in
individueele reactie.

Meer dan om zijn pijnstillende, zijn slaapverwekkende en zijn
exciteerende werking is het bekend, dat opium wordt gebruikt, omdat
het in staat is bij den mensch een genotzuchtige behoefte te bevre-
digen.

Een groot aantal schuivers geeft op als reden waarom ze zijn
gaan schuiven, genotzucht, of zooals ze zeggen quot;plezier sadjaquot;.
Keeren wij een oogenblik terug tot het eerste geval (pag. 46). Deze
patiënt deelde ons mede, dat niet alleen zijn vader en zijn moeder
maar eigenlijk de heele familie, de ooms en tantes, allen schoven.
Het opium was blijkbaar in dit gezin een onontbeerlijk adjuvans van
een gezellig gezinsleven.

Zoo vertelt hij, dat hij als kind van 12 jaar reeds van de ooms
af en toe een trekje mocht doen. Het zou verwondering wekken,
indien in een dergelijke omgeving, waarvan men kan zeggen, dat
zij met opium doortrokken is, een jongmensch opiumvrij het leven
in zou gaan. Op jeugdigen leeftijd waren alle factoren aanwezig
om van hem een gewoonteschuiver te maken en daarvan ondervindt
hij, wanneer hij althans met een zekere intelligentie is bedeeld, later,
in andere omstandigheden gekomen de bezwaren. In dergelijke ge-
vallen zijn de constellatieve factoren vrijwel volkomen bepalend
voor de toekomst van het individu. Of hij voor het opium een be-
paalde psychische predispositie heeft, treedt hierbij geheel op den
achtergrond.

Milieuinvloeden van weer anderen aard doen zich op lateren leef-
tijd gelden, invloeden, die hggen op het gebied van het gezelschaps-
leven in de Chineesche samenleving 1). Eerder dan de jonge man in

1nbsp; Het behoeft wel nauwelijks gezegd te worden, dat in de volgende opmerkin-
flen geenszins de bedoeling mag gezien worden om een smet te werpen op de waarde
van het Chineesche huwelijk.

-ocr page 70-

de Europeesche samenleving, treedt de Chinees in 't huwelijk. Niet
in die mate als in de Europeesche samenleving voelt zich de Chi-
neesche echtgenoot door den huwelijksband gebonden. Ook na zijn
huwelijk behoudt hij een zekere mate van vrijheid om zijn genoegens
buitenshuis te zoeken.

In het kort genomen hoort men daaromtrent door de meeste
Chineezen vertellen, dat de redenen, waarom, en de omstan-
digheden, waarin ze zijn gaan schuiven, gezocht moeten wor-
den in de periode tusschen hun 25ste en 30ste jaar. Als jonge man
is hij in gezelschap van een stuk of wat kornuiten naar een z.g.
Chineesche Club gegaan. Chineesche Club is de fraaie bena-
ming voor een dobbelgelegenheid, waarvan er in Indië een zeer
groot aantal te vinden zijn. Is hij de winnaar, en beschikt hij dus
over extra-contanten, dan zet hij zijn feest voort. Meestal ook onder
invloed van drank, zoekt hij daartoe een prostituée, die in de groote
steden bij duizenden beschikbaar zijn. Heeft hij nu tevoren ook nog
opium geschoven, dan is door dezen prikkel zijn verbeelding gaande
gemaakt. En niet alleen dat, ook stelt hem het opium in staat tot
een meermalige cohabitatie. Het bijzondere daarvan is, dat boven-
dien de orgasmus beter beheerscht wordt en naar believen kan
worden uitgesteld.

Deze, op het gebied der sexuahteit Hggende feiten zijn volgens
de getuigenissen van velen mijner Chineesche patiënten van het
grootste gewicht voor een goed begrip van de rol, die het opium in
de Chineesche samenleving speelt.

Om deze dingen te weten te komen, moet men natuurlijk op goe-
den voet met zijn patiënten verkeeren. Er moet een zekere vertrou-
welijkheid bestaan tusschen patiënt en dokter om dergelijke onder-
werpen te bespreken. Het merkwaardige is daarbij, zooals reeds
gezegd werd, dat men deze onderwerpen het gemakkelijkst aanroert
met 3 a 4 patiënten tegelijk, waarbij veelal degene, aan wien men
vragen stelt, door zijn lotgenooten wordt aangemoedigd behoorlijk
antwoord te geven. Talrijke anamnesen zou ik kunnen aanhalen ten
bewijze, dat het sexueele moment ten nauwste samenhangt met het
opiumschuiven en daarin als vrijwel het belangrijkste moment moet
worden beschouwd.

-ocr page 71-

Teckenend b.v. is het verhaal van den patiënt E. een Soendanees,
no. 2960/'29, met wien de conversatie in casu buitengewoon gemakkelijk
viel. Met een zekere vrijmoedigheid, die grenst aan schaamteloosheid,
vertelt hij zonder terughouding zijn levensloop, waarbij dan blijkt, dat
hij van beroep violist is, als zoodanig ondernemingen afreist en op
zijn wijze feestelijkheden organiseert. Hij is thans omtrent 42 jaar oud.
Op zijn 12de jaar, zoo zegt hij, is hij al begonnen met schuiven, d.w.z.
als kind gaven de Chineezen hem, als hij viool gespeeld had, bij wijze
van belooning eenige trekjes aan dc opiumpijp; zoodoende is hij lang-
zamerhand ingewijd in het opiumschuiven; op den leeftijd van 20 jaar
was hij definitief schuiver geworden. Uit die periode heeft hij eenige
kinderen. Op lateren leeftijd, omtrent 35 jaar, heeft hij zich op een
wonderlijke wijze een kostwinning verschaft. Toen hij gemerkt heeft,
dat door opium te schuiven de orgasmus vertraagd werd en hij dus in
staat was de cohabitatie op een bepaalde wijze uit te voeren, heeft hij
zulks geëxploiteerd. Gegadigden waren bereid zijn diensten met ƒ 2.50
te honoreeren.

Sinds eenige maanden is hij nu echter aan de morphine en daarmede
zijn zeer snel, zoowel libido als potentie, geheel uitgedoofd.

Het spreekt wel vanzelf, dat er soms eenige weerstand bestaat om
zich over dergelijke intieme bijzonderheden uit te spreken, temeer
wanneer de patiënt als het ware deze bijzonderheden in verband
moet breng'en met een element in zijn leven dat hij, althans op het
oogenblik, dat wij met hem praten, nu niet bijzonder hoog schat.
Aan den anderen kant zij in het oog gehouden, dat in het Oosten
het sexueele leven en de bespreking daarvan, als de natuurlijkste
zaak der wereld wordt beschouwd. Het sexueele leven is daar niet,
zooals in de Westersche samenleving een terrein, waarover men
zooveel mogelijk het stilzwijgen bewaart en waarover een geheim-
zinnige sluier ligt. Daaraan is het te danken, dat de anamnese in
Ned.-Indië althans in dit opzicht, waar juist zoovele aandoeningen
op dit gebied liggen, aan nauwkeurigheid kan winnen.

Het spreekt voorts vanzelf, dat, waar de kennis van deze eigen-
schap van het opium n.1. die der vertraging van den orgasmus.
gemeengoed is, het opium ook in dit opzicht een rol is gaan spelen in
de sexueele betrekkingen van het huwelijksleven.

Zoo vertelt G. Tj. G., dat hij sinds 13 jaar schuift. Hij is begonnen
in China, daar hij. zooals hij uitdrukt, het gevoel had. dat hij zijn
vrouw niet gaf, wat haar toekwam. Zijn vrouw, aldus vertelt hij,

-ocr page 72-

begreep dat. Zij wist, dat hij daarom opium ging schuiven en vond
dat ook goed; om begrijpehjke redenen. Maar, aldus filosofeert hij,
vrouwen bedenken dan niet, dat mannen dat op den duur niet kunnen
volhouden.

Het is ook een bekend feit, dat, al kan aanvankelijk het opium
beteekenis hebben in de beoefening der geslachtsgemeenschap, op
den duur het opium de vrouw daarvan berooft, omdat de man zijn
libido verliest en hij boven zijn vrouw aan het opium den voorkeur
geeft *).

Zooals reeds werd opgemerkt, moet het gebruik van opium veelal
worden toegeschreven aan den wensch om bepaalde aandoeningen
te verzachten en te verlichten. Dit verband wordt, en terecht, door
de opiumschuivers, veelal gelegd. Zoo krijgt men in eerste instantie
veelal van de opiumpatiënten ten antwoord, als men informeert naar
de aanleidende oorzaak tot het schuiven: quot;sakit peroetquot; of quot;sakit
demamquot; **). Hiermede in tegenspraak zij erop gewezen, dat vaak
door opiumschuivers hun schuiven ten onrechte wordt verklaard als
het gevolg van een ziekte, terwijl de ziekte eerder moet beschouwd
worden als het gevolg van het schuiven. Uit het bovenstaande is
genoegzaam af te leiden, dat voor deze opvatting alles te zeggen is.
Dit alles brengt echter ook met zich mede, dat het opiumschuiven
bij de Chineezen een zekere beoordeeling geniet. De publieke opinie
in de Chineesche samenleving noemt het opiumschuiven steeds meer
bij zijn naam, d.w.z. een verfoeilijke ondeugd. Maar deze groeiende
afkeer van het opium doet in dezelfde mate de kans toenemen, dat
het antwoord op de vraag quot;waarom zijt ge gaan schuivenquot;, de ware
reden verbergen zal.

Lukt het dan, althans in vele gevallen, wanneer men met kennis
van zaken weet te ondervragen, de ware reden, die tot het gebruik van
opium leidde te onthullen, het antwoord quot;plezier sadjaquot; ***) houdt
meer in, dan tot nu medegedeeld werd. Dit quot;plezier sadjaquot; is soms
zeer samengesteld. Het heeft veelal een sexueele component. Maar

*) Om deze redenen zullen anderzijds vele vrouwen hun echtgenooten tot ont-
wenning aanzetten.
'*) quot;buikpijnquot; of quot;koortsquot;.
***) quot;alleen maar voor 't plezierquot;.

-ocr page 73-

er blijven toch nog genoeg schuivers over, die, wanneer men hun
vraagt:
quot;Welke gevoelens wekt het opiumgebruik opquot;, dit pleizier
op andere wijze eenigszins nader weten te omschrijven. Dit is niet
meer dan quot;eenigszinsquot;. De categorie van schuivers, die wij onder
onze behandeling hadden, is eigenlijk niet in staat een behoorlijke
analyse te geven van de gevoelens, die bij hen door opiumschuiven
worden opgewekt. En dit verwondert ons ook niet. Dit onvermogen
om gewaarwordingen, die in het verleden liggen, onder woorden te
brengen, ontmoeten we steeds bij iedere ondervraging, die een be-
roep doet op een meer dan zeer oppervlakkige zelfwaarneming. De
antwoorden, die men dan krijgt, beperken zich tot beknopte mede-
deehngen a.d.z. quot;kapan isep tambah kasenanganquot; of quot;pake opium
ada enakquot;1). Teleurgesteld wordt'men in pogingen, die daar-
omtrent iets meer zouden willen te weten komen. Met Europeanen
kan men daarover beter praten. Ze zijn uitvoeriger in hun mede-
deelingen. Een mijner patiënten drukte zich b.v. aldus uit, zeggende:
quot;Dokter, als U mij een pijp geeft, ben ik zoo sterk als een leeuwquot;.

Dergelijke uitingen kan men terugvinden in de bekende beschrij-
ving van den opiumroes door Claude Farrère e.a. gege-
ven 2).

Misleidend echter is het, dat nergens erbij vermeld wordt, dat

1nbsp; quot;Als ik schuif, voel ik me lekkerquot;.

2nbsp; Deze passage uit quot;Fumée d'opiumquot;, die trouw wordt overgenomen in bijna
alle boeken, die zich met het onderwerp bezig houden, luidt aldus:

quot;Oh! se sentir de seconde en seconde moins charnel, moins humain, moins ter-
restre; — guetter le libre envol de l'esprit qui s'échappe de la matière, de l'âme
désentravée des lobes du cerveau; — admirer la multiplication mystérieuses dc.s
facultés nobles: intelligence, mémoire, sens du beau; — devenir, en quelques pipées,
l'égal véritable des héros, des apôtres, des Dieux; — comprendre, sans effort, la
pensée d'un Newton, dominer le génie de Napoléon, corriger les fautes de goût
d'un Praxitèle; — unir, enfin, en un coeur devenu trop vaste, toutes les vertus,
toutes les bontés, toutes les tendresses; aimer démesurément le ciel en tonte la
terre, confondre en une même douceur, ennemis ct amis, bons ct méchants, heureux
et misérables; — certes l'Olympe des helléniques et le Paradis des chrétiens réservent
à leurs élus des béatitudes moins pleines,.

Anderen, die zich daarover uitgelaten hebben zijn Thomas dc Quincey,
Baudelaire, Ccleridge. Alle deren hebben blijkbaar persoonlijk d^ vreugd
en de miyèrc van het opium aan den lijve ondervonden.

-ocr page 74-

deze beschrijvingen alien afkomstig zijn van opiumschuivende of
opiumetende Europeanen.

Wellicht juister en betrouwbaarder is de beschrijving, die van
deze gewaarwordingen gegeven wordt door den reeds genoemden
schrijver L u a t. Deze laatste drukt zich aldus uit:

quot;Le fumeur qui a quot;son pleinquot;, c'est-à-dire, qui a fumé juste ce qu'il
faut à sa satisfaction, ressent une chaleur pénétrant dans tous les mem-
bres, chaleur active, due à une circulation du sang encouragée, mais
encouragée régulièrement. .. . Elle se renouvelle à chaque fumerie, et
dure pendant tout le temps que le fumeur a la pleine
connaissance de
soi. On éprouve parfois des fourmillements aux extrémités. Mais la
satisfaction du fumeur a une cause plus profonde et même, sur le plan
physiologique, plus noble. Elle consiste à sentir l'équilibre parfait du
composé humain, du système musculaire, du système nerveux, une
souplesse absolue dans les articulations, une harmonie de toutes les
fonctions, et, immédiatement après, la conscience spontanée et pro-
fonde de la pleine possession de cet organisme, de ses moteurs physi-
ques et animiques, et la certitude de jouir de la plénitude du rendement
de cet organisme, porté au plus haut point de toutes ses
possibilités,
impressions, sensations et activités.

L'experience le démontre immédiatement: les sens sont doués d'une
perspicacité et d'une finesse qui leur sont, à l'état normal, inconnues,
exception faite pour le sens du goût qui est, au contraire, ralenti. Ce
ralentissement est d'ailleurs dû au phénomène, tout mécanique, du pas-
sage de la fumée des alcaloïdes stupéfiants sur les papilles de la langue
et du palais. L'oeil est plus perçant à distance, quoi qu'on se n'en
aperçoive guère. (Les spectateurs s'aperçoivent parfaitement de la
dilatation de la pupille et de l'éclat pénétrant du regard). Mais l'audi-
tion et le tact sont portés à un véritable paroxysme. L'oreille entend les
bruits les plus lointains, les décompose et leur assigne leur distance
réelle; et elle perçoit les bruits des infiniment petits: l'oreille d'un fumeur
couché entend un véritable concert. Les doigts surtout à leurs extrémi-
tés, sont revêtus d'une incroyable susceptiblité: on dirait qu'ils con-
naissent l'approche de l'objet avant même que de le toucher: en tout
cas, un fumeur compte, avec le bout de son pouce, les porcs de la
peau du bout de son index: et il indique, en tournant une aiguille
d'acier entre ses doigts, les aspérités métalliques invisibles que, seul le
microscope révélera ...

Cette agilité physiologique extérieure est compensée par un très
grand repos intérieur; ce repos donne à tout l'être un calme, qui est
certainement un des motifs de l'état d'euphorie. Il va jusqu'à l'arrêt
des principales sensations internes, et jusqu'à la paralysie partielle et

-ocr page 75-

temporaire de telles fonctions mécaniques, comme la digestion. Dans
les pays chauds, cet état se trahit par l'arrêt des sécrétions extérieures
par suite de la fermeture et de l'inertie des pores de la peau. Ce calme
produit certains effets positifs et certains effets négatifs. Parmi les
états négatifs, il faut citer l'inactivité (je ne dis par l'inertie) des mus-
cles et leur répugnance à tout mouvement; cependant, cet effet est dû
plutôt à un phénomène d'ordre intellectuel, et j'en reparlerai donc plus
loin. Mais l'effet négatif le plus marque, c'est l'absence de tout désir
charnel, et surtout de toutes visions plus ou moins capiteuses. Il faut
appuyer là-dessus, car l'imagination populaire, aidée en cela par les
vulgaires et ridicules spectacles des music-halls, suppose que le fumeur
entrevoit, soit pratiquement, soit théoriquement au moins, le Paradis
des Houris, et qu'il n'est pas de désordres et mêmes d'orgies, dont une
fumerie ne puisse être témoin.quot;

Welnu, een dergelijke gedetailleerde weergave van de sensaties
van den opiumroes kunnen wij bezwaarlijk van onze patiënten ver-
wachten en voor de kliniek is de beschrijving van dezen roes nu ook
niet als anamnestisch gegeven van bijzondere waarde1). Ik meen
te mogen betwijfelen, of deze roesgewaarwordingen inderdaad dik-
wijls bereikt worden gedurende de periode van intoxicatie en of
deze roes nu ook in het algemeen gesproken datgene is, wat gemid-
deld door den schuiver wordt nagestreefd.

Met het bespreken van deze gewaarwordingen zijn we eigenlijk
overgegaan van dat, wat ik het beginstadium heb genoemd, in de
periode, waarin opium een onontbeerlijke levensvervulling gewor-
den is. De aanleidingen tot de intoxicatie werden in dit verband
aangeroerd. Maar deze aanleidingen, dus de oorzaken, waarom
iemand zich aan de opiumintoxicatie overgeeft, kunnen eigenlijk
niet gescheiden worden van de oorzaken, die haar in stand houden.
Wanneer men aan iemand vraagt:
quot;waarom zijt ge oorspronkelijk
gaan schuivenquot;,
dan ligt in het verlengde van deze vraag: quot;waarom
zijt gij blijven schuiven, welke redenen waren er dat gij de intoxi'
catie, die toch op zijn minst genomen geldelijke offers van U vergde,
niet hebt los gelatenquot;?

1nbsp; Dit is natuurlijk wel het geval, wanneer men zich bezig houdt met dc psycho-
logie van de opiumbedwelming. een onderwerp, dat echter buiten het bestek van
deze studie valt.

-ocr page 76-

De meeste schuivers geven onomwonden toe, dat zij reeds lang
gaarne het opium vaarwel gezegd zouden hebben, maar dat hun dit
onmogelijk is. Niet zoozeer het bereiken van een roesgevoel is het
doel geweest, veeleer is het opheffen van een gevoel van malaise,
van lichamelijke en geestelijke depressie, wanneer zij
niet schuiven,
de oorzaak, dat ze hun schuiven niet opgeven. Ze zijn dusdanig aan
hun vergif verankerd, dat iedere poging om zich daarvan los te
maken, om het zoo eens uit te drukken, op hevig verzet stuit bij den
partner, het opium. De schuiver zoekt niet zoozeer de positieve
(geluks)phase van het opiumeffect, als wel, dat hij de negatieve
(depressie)phase tracht te vermijden. Dit blijkt ook wel uit het feit.
dat schuivers beter weten te vertellen, wat er gebeurt, als ze geen
opium krijgen, dan, wanneer ze met opium verzadigd of overver-
zadigd worden. Of om het nog eens anders te zeggen: niet het
verlangen naar het opiu m-w elbevinden, als wel
de vrees voor de opiu m-o nthoudingsmisère is
de steeds blijvende prikkel om het opiumge-
bruik voort te zetten en eventueel te ver-
meerderen.

De gebondenheid aan het opium heeft natuurlijk voor schuivers
allerlei gevolgen, vooreerst van geldelijken aard.

Zoo vertelt ons T. T. L. afkomstig uit Weltevreden, opgenomen
24 September '29, dat hij een gezin heeft van vrouw en 2 kinderen.
Hij schuift 6 mata per dag. Z'n geheele dagverdienste bedraagt ƒ 2.80.
Voor ƒ 1.80 wordt geschoven. Van het restant zegge ƒ 1.— moet het
gezin worden onderhouden (huis, voeding, kleeding, scholen der kin-
deren etc.).

En nog veel ongunstiger kunnen de omstandigheden zijn, waarin
dergelijke gezinnen kunnen leven.

O. L. uit Batavia schuift 15 mata opium per dag. Dit kost hem
f 4.50. Hem resteeren 50 ct. per dag voor levensonderhoud.

En niet alleen dat het opiumschuiven, doordat het zulk een groot
deel der inkomsten in beslag neemt, zulke ernstige gevolgen heeft
voor den welstand van het gezin, ook indirect wordt de maatschap-

-ocr page 77-

pelijke positie van het gezin van den schuiver verzwakt, juist door
het feit, dat hij schuiver is.

Dit blijkt b.v. uit de getuigenis van de 33-jarigc Chinees L. E. T.,
die aanvankelijk, nu 9 jaar geleden, is gaan schuiven, omdat hij asthma
zou hebben gehad. Hij zegt, dat, indien de patroon zou ontdekken, dat
hij schuift, er een groote kans bestaat, dat hij ontslagen wordt. Hij acht
dit begrijpelijk. Schuivers worden volgens hem weinig werklustig. Den
eenen dag werken ze, den anderen dag blijven ze weg. Zoo maken ze
den indruk lui te zijn en daarom worden ze vroeg of laat ontslagen. Hij
wil nu zijn schuiven staken, opdat hij geregeld zal kunnen arbeiden.

Hieruit blijkt, dat, behalve door het feit, dat opiumschuiven zoo
kostbaar is, ook de maatschappelijke positie van den schuiver ver-
zwakt, doordat de schuiver als werknemer door den werkge-
ver niet gewenscht wordt. Als arbeider wordt hij niet geldelijk op
dezelfde hoogte gewaardeerd als de niet-schuiver. Deze weinige
waardeering, die de werkgever blijkbaar voor den schuiver heeft,
geniet de schuiver ook in zijn omgeving en van de hem omringende
samenleving in het algemeen.

No. 1168/1929 zoo geeft L. Th. H. van den toestand, waarin hij
door opiumschuiven gekomen is, de volgende appreciatie: het schuiven,
zoo zegt hij, neemt veel geld en veel tijd. Daarbij verliest men het ver-
trouwen van zijn medemcnschen en als schuiver voelt men zich dan
ook quot;maloequot; (beschaamd) tegenover anderen. Toch wordt men vast-
gehouden door het opium en als de inkomsten het ook maar eenigs-
zins toelaten, komt men dag aan dag omhoog, daarom: men werkt uit-
sFuitend voor zijn opium en voor niets anders.

Uit dergelijke mededeelingen moge blijken, hoe de schuiver door
het opium in een geldelijk en sociaal conflict komt en hierin liggen
dan tevens opgesloten de motieven, waarom hij zich van het opium
wenscht los te maken. Dit sociale conflict (uiteraard vertellen opium-
schuivers, die in het hospitaal komen over de gevolgen van het
opiumschuiven altijd als een conflict, want anders zouden ze niet in
het hospitaal komen) kan ook behalve de bedreiging van het maat-
schappelijk bestaan nog factoren van een andere orde inhouden.

Een jongmensch, T, S. H. uit Tangerang, schuift sinds jaar. Hij
gebruikt 6 mata per dag. dit kost ƒ 1 80. Hij verdient niets meer; zijn

-ocr page 78-

ouders moeten hem te eten geven; daarvoor schaamt hij zich, want dat
is de omgekeerde wereld; daarom wil hij zijn schuiven staken.

De 70-jarige Tj. G. T. uit Koetoardjo, die reeds 30 jaar schuift,
vertelt ons, dat hij daarmee aanvankelijk is begonnen om een oogziekte.
Hij zegt, dat opiumschuiven niet zoo zeer leidt tot arbeidsschuwheid,
maar dat eerder hem de arbeidslust en de moed tot arbeiden ontbroken
hebben. Hij wil nu ophouden met schuiven, opdat hij zijn kinderen, die
het niet breed hebben, iets zal kunnen nalaten.

Het eerste verhaal spreekt voor zich zelf. Een jongmensch wordt
door zijn opium gedreven in een innerlijk conflict. Zijn verhouding
tot zijn ouders is niet juist. Hij wil deze verhouding weer herstellen
en derhalve van zijn belager bevrijd worden.

In het tweede geval is daar een oude man in zijn levensavond, die
langzamerhand de verplichting voelt groeien om als vader tegenover
zijn kinderen in een juiste verhouding te staan. Het opium heeft hem
verhinderd gedurende al deze jaren iets opzij te leggen voor een na-
latenschap. Thans wil hij zich een plaats veroveren in de genegen-
heid van zijn kinderen, van welke genegenheid hij zich verzekerd
weet, wanneer er bij zijn dood een erfenis blijkt te zijn. Want deze
genegenheid is daarmee niet ten einde, doch zet zich voort, ook na
den dood. Als vader en later als voorvader zal hij door zijn kinderen
en door zijn kindskinderen vereerd willen worden en hij wil nu de
waarborgen scheppen, dat deze vereering, waarop hij om religieuze
motieven den hoogsten prijs stelt, hem straks niet onthouden zal
worden.

Vele oudere schuivers, wien men eigenlijk het opium tot het einde
hunner dagen gaarne zou gunnen, wien men de onaangenaamheden
van de ontwenning gaarne zou besparen, komen om motieven van
deze orde in het ziekenhuis. Zij gronden zich in het bewustzijn van
den Chinees omtrent het leven na den dood en de verhouding,
waarin hij dan tegenover zijn kinderen zal staan. Wie van dichtbij
heeft gadegeslagen, wat deze vooroudervereering in het leven der
Chineezen beteekent, zal de motieven van dezen ouden vader naar
waarde weten te schatten.

Het is bekend, dat het nationalisme ook onder de naar Ned.-Indië
geëmigreerde Chineezen steeds meer veld wint. Op de Chineesche
gemeenschap heeft dit oplevend nationalisme een versterking van

-ocr page 79-

de saamhoorigheid, zoowel onder elkander, als met het moederland
ten gevolge. O.a. uit zich zelks hierin, dat men zich, voor zoover
mogelijk, in allerlei richt naar de stroomingen in het moederland. In
China bestaat een sterke beweging tegen het gebruik van opium en
wetten, die het verbod van papaververbouw en opiumgebruik inhou-
den, zijn uitgevaardigd *). In den tegenwoordigen tijd melden zich
vele Chineezen aan, die uit een soort solidariteit ten opzichte van
het Chineesche Nationale Gouvernement het opiumschuiven willen
laten varen. Zonder daartoe ook maar eenigszins gedwongen te zijn,
onderwerpen ze zich uit ideëele motieven van nationale saamhoorig-
heid aan de in hun moederland daaromtrent gestelde wetten.

Maar er is nog een reden van meer practischen aard, waarom
men zich stelt onder de discipline van dit Nationale Gouvernement.

Zoo vertelt ons L. K. H. uit Djokja, die reeds 20 jaar schuift
(thans 7 mata opium en 2 mata djitjing), dat hij nu wil ophouden met
schuiven. Hij heeft zijn schaapjes op het droge en wil terugkeeren naar
China. Daartoe heeft hij (bhjkbaar althans voor het gedeelte van China,
vanwaar hij afkomstig is) noodig een bewijs van den wijkmeester der
Chineezen, dat hij opiumvrij is, anders kan hij van den Chineeschen
consul-generaal geen paspoort krijgep. Hier ligt dus een practische
reden om zich van het opium te scheiden. Het is n.1. voor hem als
Chinees in den vreemde anders niet mogelijk om langs den officleelcn
weg weer in China terug te keeren.

Niet altijd zijn de motieven, om zich in het ziekenhuis aan te
melden voor ontwenning, even deugdelijk. Het was mij dikwijls op-
gevallen, dat het bijna nooit mogelijk is de licentie van opiumpatiën-
ten in handen te krijgen. Wanneer iemand het vaste voornemen
heeft om zich van de lastige gewoonte van opiumschuiven te ont-
doen, dan zal hij, zoo zou men zeggen, toch geen enkel bezwaar
moeten hebben om de licentie, waardoor hij in staat gesteld werd
regie-opium te koopen, uit handen te geven. Het gebeurt dan ook
wel, dat patiënten hun licentie meebrengen en bereid zijn deze af te
geven. Maar er zijn er meer, die zich daartegen verzetten.

*) Meer nog dan de geschreven wetten in China is het woord van den vurig
vereerden nationalen held Dr. Sun Y a t Sen, voor de Chineezen een levende
wet. Sun Yat Sen heeft een brief gericht aan de International Anti-Opium
Association, waarin hij zegt: quot;In my opinion, the problem of opium-suppression in
China is synonymous with the problem of good Governmentquot;.

-ocr page 80-

Nu is dat anderzijds ook wel begrijpelijk; immers, de schuiver heeft
nooit de waarborg, dat
zijn ontwenningskuur (hetzij door hem, hetzij
door het hospitaal) tot een goed einde wordt gebracht. Staat hij ach-

terdochtig tegenover het resultaat der geneeskundigebehandeling.nog
achterdochtiger staat hij tegenover zijn eigen doorzettingsvermogen,
of hij het er wel goed zal afbrengen en met een gevoel van quot;je kunt
nooit wetenquot;, zal hij eerder geneigd zijn het zekere voor het onzekere
te nemen en derhalve zijn licentie maar thuis te laten, zoodat hij
thuis komende altijd weer in staat zal zijn. zich zoo noodig weer
opium te verschaffen.

Maar een Chinees zou niet een echte Chinees zijn. indien
hij iets. wat rendabel gemaakt kan worden, renteloos zou la-
ten liggen. Allicht is er in de buurt iemand, die, hetzij op zijn
eigen licentie niet genoeg opium kan krijgen, hetzij clandestien
smokkelopium schuift en die nu ook wel eens het goede regie-
opium wil schuiven. Aan den meest biedende wordt dan de licentie
gedurende het verblijf in het hospitaal verhuurd en deze verhuur
van de licentie kan immers na ontslag uit het hospitaal worden
voortgezet. Juist indien de hcentie-bezitter ook na zijn thuiskomst
de bedoeling blijft hebben om zijn opiumschuiven niet weer op te
vatten. Het mes snijdt dan van twee kanten. Hij heeft geen geld
meer te besteden voor het koopen van opium voor zich zelf, terwijl
hij aan den anderen kant voor zijn licentie huurpenningen int.

Ook kan hij natuurlijk zelf zijn licentie exploiteeren door de daar-
op toegestane hoeveelheid opium te koopen en deze weer met winst
van de hand te doen aan niet-licentiehouders. Dit laatste is tenslotte
ook uitvoerbaar, wanneer de schuiver zich alleen liet opnemen voor
gedeeltelijke ontwenning. Hij heeft dan het voordeel, dat hij met
minder kosten dan tevoren, d.w.z. met een kleiner hoeveelheid opium
dan tevoren, een gewenscht effect kan bereiken. Wat zijn opium-
behoefte betreft, is hij op een lager niveau gekomen en hetgeen, wat
hij meer. dan hij noodig heeft, op zijn licentie kan koopen, kan hij
wederom gemakkelijk aan den man brengen.

Dergelijke feiten hoort men natuurlijk achteraf, als de patiënt ons
al lang verlaten heeft. Mededeelzame vrienden uit dezelfde plaats
van inwoning, verstrekken gaarne inlichtingen omtrent oud-patiën-
ten. naar wier lotgevallen men vraagt. In ieder geval verdient het

-ocr page 81-

toch aanbevehng met eenigen drang aan opiumpatiënten te verzoe-
ken bij opname in het hospitaal hun licentie af te geven. Als voor-
waarde voor opname zal men dit in den tegenwoordigen tijd echter
nog niet kunnen stellen.

Hoezeer het verheugend is, dat er steeds meerderen zijn, die het
opiumschuiven willen staken, om welke reden dan ook, men heeft
rekening ermede te houden, evenals bij het morphinisme, dat een
groot percentage weer in het oude misbruik terugvalt.

Uiteraard zal er tusschen de redenen, waarom iemand oorspron-
kelijk is gaan schuiven en de motieven, waarom iemand na een
periode van opiumvrijheid weer naar zijn oude liefde terugkeert,
overeenkomst moeten bestaan.

Vooreerst zij opgemerkt, dat de omstandigheden, waarin de reci-
divist het hospitaal betreedt, verschillen van de omstandigheden,
waaronder hij zich voor het eerst aanmeldde. Nu komt hij als oude
bekende, is in de meeste gevallen in 't geheel niet verlegen met zijn
figuur. Was hij de eerste maal bij zijn entrée nog bedremmeld, wel-
licht vreesachtig niet wetend, wat hem te wachten stond, thans is hij
terstond geheel en al thuis. Hij kent het personeel, hij is op de hoogte
van de lokaliteiten, hij weet, welke vragen hem gesteld zullen wor-
den en zoo hij zich nog eenigszins schuldbewust zou gevoelen over
den terugval in de oude zonde, dan houdt hij er zich toch è priori
van overtuigd, dat geen enkel verwijt hem zal treffen. En er is alle
grond om hem met verwijten ongemoeid te laten, omdat men in het
geheel niet weet, welke redenen, en wellicht gegronde redenen er
bestónden om weer de hulp van het opium in te roepen.

No. 2969/1930, O. Tj. Tj., die ongeveer een jaar geleden als genezen
werd ontslagen, bleef gedurende 5 maanden vrij van opium. Toen is
hij weer begonnen, omdat hij pijn in de beenen had. Op mijn vraag,
waarom hij dan niet naar den dokter is gegaan, want de dokter woont

-ocr page 82-

toch vlak bij hem, antwoordde hij, dat zijn werkzaamheden hem niet
toelaten om den tocht heen en weer naar den dokter te maken. Dat
zou hem te veel tijd nemen. Hij is met één pijpje begonnen en lang-
zaam maar zeker gestegen.

Steeds treft men in de verhalen van opiumschuivers weer dezelfde
factoren, die een recidief hebben begunstigd. O.a. is dit dikwijls een
ziekte, die in de eerste instantie onvoldoende behandeld werd, of die
tengevolge van ongunstige omstandigheden wederom het hoofd op-
steekt. Daarbij komt dan nog de tegenzin, die er niettegenstaande
de groote uitbreiding, die de geneeskunde in Ned.-Indië heeft ge-
kregen, over het algemeen nog bestaat, om naar den dokter of het
ziekenhuis te gaan. Hier bestaat dus een psychisch onvermogen om
den moeilijkeren (en ook meer kostbaren) weg van de officieele ge-
neeskunde te betreden, welk onvermogen in de hand gewerkt wordt
door het geringe vertrouwen, dat deze geneeskunde in de breede
lagen der bevolking geniet.

Zoo vertelt een onzer patiënten D. K. H., die al eens een ontwen-
nmgskuur heeft doorgemaakt in Tjisaroea, dat hij, visschende aan de
kust van Bantam in de buurt van Merak een koortsaanval kreeg,
waarschijnlijk malaria. Hij was daar ver van een dokter (in Serang)
en in deze omstandigheden kwam hij er gemakkelijker toe om opium
te schuiven dan om den dokter op te zoeken. Ter verduidelijking zij
• hier aan toegevoegd, dat vooral quot;sakit demamquot; (koortsaanvallen met
koude rilling, meestal tengevolge van malaria) in het bijzonder een roep
heeft van gunstig door opium te worden beïnvloed 1).

Ook, en dit zal wel in het algemeen de belangrijkste factor zijn,
die aansprakelijk gesteld moet worden voor het terugvallen in de
oude gewoonte, moet aan milieu-invloed een voorname beteekenis
worden toegekend voor de recidiveering. Veelal zal er natuurlijk een
materieel onvermogen bestaan om geneeskundige hulp op te zoeken.
Maar ook kan men spreken van psychisch onvermogen, omdat men
met moeite kiezen zal den weg van den meerderen weerstand. Al-

-ocr page 83-

lerlei combinaties kunnen zich tenslotte voordoen, die een recidief al
of niet in de hand werken.

Een onzer patiënten, die reeds eenmaal ontwend werd en thans bij
opname 25 mata schuift, vertelt, dat hij bij een kortdurend verblijf in
China weer begonnen is te schuiven, omdat hij zich ziek voelde. Terwijl
de dokter voor hem in China nog veel onbereikbaarder is dan in Ned.-
Indië, ligt het gebruik van opium veel meer binnen zijn bereik, dan in
Ned.-IIndië. Het ligt voor de hand, dat in het milieu, waar hij daar
terecht kwam, alle factoren voorhanden waren om zijn wensch om
verder opiumvrij het leven door te gaan, teniet te doen.

Het aantal anamnestische gegevens, dat men omtrent opium-
schuivers kan verzamelen, is hiermede geenszins uitgeput. De veel-
heid en de veelsoortigheid dier gegevens zal echter genoegzaam
gebleken zijn. Verdere verdieping daarin zou voeren op het ge-
bied van de psychologie en de psychopathologie van het opium-
schuiven, wat niet binnen het bestek van deze studie valt. Veeleer
zullen wij ons thans wenden tot de verschijnselen, die men aan den
opiumschuiver waarneemt, wanneer hij zich aanmeldt in het hos-
pitaal.

§ 3. Symptomatologie.

De opiumschuiver komt in het hospitaal als het eindproduct van
een korter of langer geduurd hebbende, maar toch in ieder geval
chronische opiumvergiftiging. Hij is eenigszins te vergelijken met
den lijder aan iedere andere chronische intoxicatie b.v. loodvergifti-
ging, die ook zijn vergif (i.c. het lood) wil kwijt raken. Evenals
deze vertoont de schuiver verschijnselen, gevolgen der chronische
vergiftiging, van lichamelijken en van psychischen aard, welke laat-
sten om te beginnen, meer op den voorgrond treden,

In deze psychische verschijnselen hgt ook een groot verschil tus-
schen de opiumintoxicatie en de loodvergiftiging. Beide patiënten
staan in een bepaalde psychische verhouding tot hun gif. De opium-
schuiver wil zich van zijn (te voren gezochte) intoxicatie bevrijden;
evenals de loodvergiftigde. Beiden verfoeien ze hun toxicum. Alleen
met dit verschil, dat laatstgenoemde zijn toxicum (het lood) zonder
meer
kan vaarwel zeggen. Hij heeft bovendien nooit naar dit gif

5

-ocr page 84-

verlangd. Het toxicum heeft hem beslopen, hem buiten medeweten
in beslag genomen.

Met den schuiver is dit anders. Deze kan zijn toxicum zoomaar
niet vaarwel zeggen. Het opium laat hem zonder meer niet los. Hij
is eraan gebonden en het losmaken van deze banden geschiedt niet
zonder risico. Ja, sommigen moeten deze ontketening met den dood
bekoopen. Het opium, waarmede de schuiver zulk een nauw verbond
heeft gesloten, blijft thans, nu hij dit verbond wil breken, nog zijn
eischen stellen. quot;Le génie de l'opium est un dieu tellement jaloux
dc ses serviteurs qu'il punit sévèrement ceux qui lui sont infidèlesquot;.
Deze chronische vergiftiging veroorzaakt derhalve psychische symp-
tomen, die bij opname zullen blijken. Wij zullen ze in de eerste
plaats bespreken.

Reeds in de inleidende opmerkingen tot dit hoofdstuk werd de
opvatting verdedigd, dat de toestand, die aanvankelijk misschien,
althans in sommige gevallen, een toxicophilie of een toxicomanie is
geweest, waarbij er dus een verhouding van genegenheid tusschen
individu en toxicum heeft bestaan, thans, op het oogenblik van het
betreden van het hospitaal, een geheel ander karakter draagt en
meer als een chronische intoxicatie moet worden opgevat. Weliswaar
een chronische intoxicatie, waaruit een psychisch element niet is los
te maken, integendeel een zeer belangrijke rol speelt.

In het peilen van den gemoedstoestand, waarmee de schuiver het
hospitaal betreedt, is men aangewezen op zijn subjectieve mede-
deelingen, welke aan objectiviteit winnen, zoodra de meesten zich
op dezelfde wijze uitlaten over hun gevoelens, op het oogenblik, dat
ze dezen grooten stap ondernemen. — Zooals iedere belangrijke
stap, die 's levens koers zal wijzigen, een schommeling teweeg
brengt tusschen de gevoelens van
hoop en vrees, zoo zal de opium-
schuiver bij het betreden van het hospitaal dobberen tusschen deze
beide polen in het gemoedsleven.

Eenerzijds staat in zekeren zin voorop, dat de schuiver zich van
zijn opium wil
losmaken. Als zoodanig is hij vervuld van hoop en
geloof. Hij verwacht van het hospitaal, dat het hem zal weten te
bevrijden van dezen kwellenden achtervolger. Hij gelooft ook, dat
het hospitaal dat zal kunnen. Hij heeft daarvoor de bewijzen. Niet

-ocr page 85-

alleen, dat hij van die mogelijkheid gehoord heeft, ook heeft hij
gezien zijn vrienden, die den grooten stap ondernamen en terug-
kwamen en die nu, teruggekeerd in eigen kring, kunnen leven zon-
der opium. Van zijn innerlijken gemoedstoestand is deze hoop de
ondertoon, het grondmotief zijner gemoedsbeweging. Dit gevoel be-
heerscht zijn voornemens en de mate van deze hoop is uitgedrukt in
de opofferingen, die hij zich thans getroostte, om naar het zieken-
huis te kunnen gaan en de kosten, die hij moest maken voor de reis.

Maar hoop en geloof zijn niet de eenige elementen, die zijn ge-
moedsstemming beheerschen. Daarnevens is er een
vrees. Niet zoo-
zeer de vrees, of de ontwenning nu wel lukken zal. Hij komt immers
in handen van den Europeeschen toovenaar, van wien hem door
zijn vrienden wonderen verhaald werden. Bovendien: wat bij zijn
kornuiten gelukt is, waarom zou dat ook bij hem niet slagen? Al
evenmin vreest hij de beproeving, die hem te wachten staat tijdens
de ontwenningskuur. Ook daaromtrent hebben zijn vrienden hem
reeds verteld, dat deze ontwenningsgevoelens best te verdragen
zijn 1).

Deze vrees vindt niet zoozeer haar oorsprong in een twijfel aan-
gaande den goeden afloop van zijn hospitaalverblijf, veeleer grondt
deze vrees zich in een speciale relatie, die er bestaat tusschen hem
en zijn toxicum, n.1. deze, dat hij dit toxicum eenerzijds weliswaar
verfoeit, maar anderzijds ineens niet kan missen. En hij is in twijfel
of de instelling, waaraan hij zich overlevert, wel onmiddellijk en in
voldoende mate zal beseffen, wat hij met dezen stap doet, n.1. dat
hij zich zonder voorbehoud opeens vrijwillig laat scheiden van zijn
opium en dat hij de toevoer kanalen van dit voor hem onontbeerlijk
levenselement prijsgeeft en afsnijdt. Deze i'rees nu, n.1. dat het
hospitaal zulks niet in voldoende mate beseft, noem ik het eerste cn
meest typische symptoom bij den opiumschuiver, die zich voor ont-

1nbsp; Een der vragen No. 11 uit de vragenlijst achterin luidt: quot;Ziet hij op tegen
de ontwenning?quot; Deze vraag heb ik toegevoegd in dc veronderstelling, dat vele
schuivers bijzonder tegen deze ontwenning als een marteling zouden opzien. Dit
is echter in geenendeele het geval. Vrijwel allen antwoorden, dat zij in het geheel
niet de ontwenningsbehandeling als zoodan'g vreezen. Daarbij geven zij dan ook
bet coramenlaar, dat ze van anderen gehoord hebben, dat de behandeling erg
meevalt.

-ocr page 86-

wenning aanmeldt. Zijn aandacht is geheel en al hierop gericht, dat
hij steeds op zijn tijd zijn opium krijgt en terwille daarvan verzekert
hij zich zooveel mogelijk den ongestoorden aanvoer van narcotica.
Zoodra deze gevaar loopt, acht hij zijn leven bedreigd. Risico's in
dit opzicht kan hij niet loopen. Zijn primaire levensbehoefte moet en
zal vervuld worden.

Het volgende verhaal teekent, welk een waarde de opiumschuiver
hecht aan een continue aanvoer en voortdurend-ter-beschikking hebben
van opium. Een mijner patiënten, wonende in een quot;verboden kringquot;,
wilde ophouden met schuiven. Niet zoo zeer, omdat hij tegen dat schui-
ven een of ander bezwaar had, geldelijk, moreel, lichamelijk of wat dan
ook. Hij was tot dezen stap alleen bewogen door de vrees, dat de
politie ter plaatse op een onvoorzien oogenblik den toevoer van zijn
opium zou afsnijden. Daarmee zou hij beroofd worden van zijn opium
en zoodoende in gevaar raken. Hij zou dan verplicht zijn hals over kop
naar Batavia
te reizen om daar opium te koopen. Dit nu was te risquant
voor zijn zaak, die heelemaal persoonlijk door hem gedreven werd.

Reeds in het begin van dit hoofdstuk werd erop gewezen (blz.
40), dat de patiënten hun gebruik van narcotica dikwijls veel erger
voorstellen, dan dit in werkelijkheid is. Zulks heeft men dan ook op
te vatten als uiting van de vrees, dat het hospitaal niet in voldoende
mate ervan doordrongen is, hoezeer een genoegzame hoeveelheid
opium voor hem onontbeerlijk is. Als een soortgelijke uiting moet
men ook beschouwen de pogingen, die men herhaaldelijk ontmoet
tot het smokkelen van narcotica 1).

De vrees, dat de organisatie van het hospitaal niet onmiddellijk
klaar zal staan om in zijn behoefte aan opium te voorzien, kan men
natuurlijk direct wegnemen door den patiënt mede te deelen, dat
men zich wel degelijk bewust is, dat deze opiumhonger zich weldra
zal laten gelden en dat men bereid is dezen te stillen. Door een
dergelijke mededeeling wordt de patiënt meestal onmiddellijk gerust-
gesteld. A fortiori geldt dit, wanneer er patiënten komen, die reeds
op den rand van den afgrond, d.w.z. den abstinentie-afgrond, zijn.

1nbsp; Een onzer patiënten b.v. had een pakje djitjing in de pubesharen verborgen.
Men zij, wat smokkelpogingen betreft, steeds op zijn hoede. Ook het rectum blijkt
soms een bewaarplaats te kunnen zijn van narcotica.

-ocr page 87-

Het geoefend oog herkent deze menschen gemakkehjk aan een
zekere onrust en gejaagdheid. Soms vertellen zij zelf van hun on-
dragelijken opiumhonger. Maar in het algemeen is dit niet gewoon.
Meer komen er patiënten in oververzadiging, bij wie dus van het
stillen van een opiumhonger geen sprake behoeft te zijn.

Dit alles stelt in het hebt, welk een eigenaardige verhouding er
bestaat tusschen individu en narcoticum. Hieruit blijkt, dat de opium-
intoxicatie een geheel andere intoxicatie is dan iedere andere ver-
giftiging. Na eenige uren van onthouding voelt de schuiver weder-
om een
onbedwingbare begeerte naar zijn narcoticum en deze be-
geerte beheerscht zijn doen en laten. De opiumschuiver bevindt zich
geheel in de macht van deze begeerte, die het centrale punt gewor-
den is, waaraan al zijn handelingen en de wezenstrekken zijner
geheele persoonlijkheid zijn georiënteerd. Geen verschijnsel als ge-
volg der opiumvergiftiging dringt zich meer op den voorgrond dan
deze periodiek weerkeerende begeerte ernaar. Zij is de spil, waar
alles om draait, zij staat in het centrum, pal, onwrikbaar als een
onverbiddelijke eisch. Om daaraan te voldoen, pleegt men inbraak
en diefstal. Het verlangen, de honger is gebiedend: quot;Opium, voor
alles opiumquot;.

Het spreekt wel vanzelf, dat deze beide psychische symptomen,
n.1. de
begeerte naar opium en de vrees, dat deze begeerte niet her-
kend en erkend zal worden, een bepaald signatuur geven aan het
optreden van den opiumschuiver bij binnenkomst. Het ietwat steel-
sche, achterdochtig vragende in zijn houding en zijn manier van
doen, herkent hij, die gewend is met narcoticophagen om te gaan,
dadelijk.

Het zou nu echter ook al weer niet juist zijn, het te doen voor-
komen, alsof alle opiumschuivers een zelfde manier van optreden
hebben. Een dergelijke houding bestaat natuurlijk in te mindere
mate, naar gelang het hospitaal bij de schuivers den naam heeft
verworven, een echt goed toegerust ontwenningsinstituut te zijn.
Ook zal deze houding minder tevoorschijn treden, al naar mate de
patiënt eerst kort geleden met opium verzadigd werd. Het is echter
in ieder geval goed om met bedoelde gemoedsstemming rekening te
houden.

Maar tevens brengt deze houding van achterdocht met zich mede

-ocr page 88-

een zekere mate van onbetrouwbaarheid. Een dusdanige reputatie
geniet de schuiver tenminste in zijn eigen miheu, deze maakt hem
; eigenhjk sociaal onmogelijk. Immers: de schuiver bekommert zich
; om niets anders behalve dan om zijn opium. Hij heeft zich een eigen
wereld geschapen, waarbinnen hij leeft, waarbinnen hij zich heeft
teruggetrokken met zijn opium en het effect, dat dit opium bij hem
teweeg brengt. Dit is zijn werkelijkheid geworden. Hij heeft zich
afgesloten van de wereld der menschen en der dingen. De eenige
verbinding, maar een levenswichtige verbinding, die hij met de
wereld daarbuiten aanhoudt is die, waardoor zijn alles overheer-
schende levensbehoefte naar opium moet worden vervuld. Maar
overigens bestaat die wereld daarbuiten niet. De opiumschuiver staat
alleen in zijn wereld. De betrekkingen met den medemensch komen
j er niet op aan. Hij veronachtzaamt vriendschap, goede trouw, eer-
' lijkheid, genegenheid, in één woord alle deugden, die de samen-
^ leving tot een menschelijke samenleving maken.

Soms treft hij wel in zijn eigen wereld ingewijden aan; dat zijn de
schuiversgezellen. Maar met dezen verkeert hij ook alleen, wanneer
ze gezamenlijk zich overgeven aan den allesbeheerschenden despoot,
het opium. Ze worden vereenigd door een gemeenschappelijk belang,
door een gezamenlijke gewoonte. Maar deze verstandhouding blijft,
om het zoo maar eens uit te drukken, ook alleen maar collegiaal,
voorzoover er geen botsing van belangen bestaat.

De verwaarloozing van allen, met wie de opiumschuiver in aan-
raking komt, van alles, wat zijn omgeving vormt, de veronachtzaming
van alle ideëele verhoudingen, is een der meest marquante gevolgen
van het opiumschuiven en is te beschouwen als een der belang-
rijkste psychische verschijnselen. De gebondenheid aan het opium
praedomineert zoo sterk, dat al het andere daaraan ondergeschikt
is: sociale positie, welstand, gezondheid.

Ook als uiting van dezen geestestoestand moet men beschouwen
het gemak, waarmede opiumschuivers onwaarheid spreken, onder-
houden en geprikkeld door de nooit aflatende behoefte naar opium.
Onder drang daarvan wordt vriendschap en wederzijdsch vertrou-
wen geschonden 1).

1nbsp; Zoo vertelt een patiënt, dat hij om zich opium te kunnen verschaffen zijn
broeder heeft bestolen. Zijn broer heeft dat bemerkt, maar heeft er geen werk van

-ocr page 89-

Maar het zou onjuist zijn, aan te nemen, dat deze onbe-
trouwbaarheid uitsluitend het concrete doel zou hebben om zich
opium te verschaffen. Zij breidt zich uit over alle gebieden des
levens. Zeer karakteristiek drukt J. B. C 1 a i r zich uit in de termen:
quot;Le maniaque d'opium ment d'abord par urgence, ensuite par goût,
enfin par ticquot;. Wel geldt zulks nu ook niet meer in die mate. wanneer
de opiumschuiver het hospitaal betreedt. Deze leugenachtigheid
heeft op dat moment haar reden van bestaan min of meer verloren.
Als gewoonte zal zij zich nog laten gelden. Dat merkt men b.v.
hieraan, dat de schuiver gaarne een verkeerden naam opgeeft, al
zal hij zulks ook doen uit angst voor de politie. Vele van mijn pa-
tiënten waren n.1. schuivers van smokkelopium (opium-glap). Dit is
dus overtreding van de wet, die voorschrijft, dat men uitsluitend het
(goede, maar dure) regie-opium mag schuiven. Maar tevens moet
men in deze verkeerde naamsopgave zien een uiting van onbetrouw-
baarheid, die tot een systeem is verheven *).

Niet alleen in de houding en in het optreden teekent zich af
de uitwerking van opium, ook op den persoon in zijn lichamelijke
gesteldheid, in zijn voedingstoestand, in zijn kleeding heeft het lang-
durig gebruik van opium zijn sporen achtergelaten. De onverschil-
ligheid, waarvan zoo juist sprake was, geldende voor de gansche
quot;Umweltquot;. geldt evenzeer voor eigen persoon, niet alleen in sociaal
opzicht, maar ook in biologischen zin.

Hier moet men zich er weer voor hoeden te overdrijven, n.1. om als
algemeenheid voor te stellen, wat betrekkelijk gesproken een uitzon-
dering is. Wanneer LéondeBlock (33) zegt quot;Après quelques
années de ces pratiques, le fumeur devient cachetique, d'une maigreur
atroce, d'un teint extrêmement pâle. Les yeux deviennent hagards, la
mort subite n'est pas rare par syncope du coeurquot;, en voorts: quot;L'af-
faissement n'est pas seulement physique: l'individu perd tout goût
pour sa toilette, peut devenir ignoblement sale. Sa moralité s'en va;
menteur, voleur, il est abandonné dc ses proches, et il meurt dans la
plus profonde misère.quot;, dan mag deze teekening toch al weer niet
te

gemaakt. Hij heeft de politie er niet in gekend, op voorwaarde dat hij zijn opium-
gebruik zou afschaffen.

*) Reeds werd opgemerkt, dat ook de hoeveelheid opium, die men voorgeeft
te schuiven, dikwijls niet met de werkelijkheid overeenstemt.

-ocr page 90-

algemeen worden opgevat. Er zijn vele schuivers, die welgevoed en
behoorlijk verzorgd het leven doorgaan en evenzeer zijn ook eronder
dezulken velen, die zich voor ontwenning aanmelden. Het is een
portret, dat in de romantiek op zijn plaats is om den schuiver af te
beelden als een onderkomen, vermagerd individu, met vaalbleeke
lippen en ingevallen wangen, doffe en holle oogen, dat op wankele
schreden, bevend, in lompen gehuld zijns weegs gaat. Dergelijke
typen komen natuurlijk voor; men kan er zeker van zijn ze in de
opiumkit aan te treffen, stamgasten, die vrijwel den geheelen dag
daar doorbrengen. Inderdaad draagt dan soms het uiterlijk de ken-
teekenen ervan, dat men te doen heeft met een aan lager wal ge-
raakt individu, wiens kleeding haveloos en smerig is. Een onaan-
gename scherpe stank omhult den schuiver en vervult de plaats,
waar hij ligt. Men moet een physieken afkeer overwinnen om zich
in zijn nabijheid te begeven.
Het zou strijdig zijn met de werkelijk-
heid het voor te stellen, alsof dit nu ook een algemeene regel is.
Talrijke factoren zullen op deze uiterlijke verschijning van den
schuiver van invloed zijn, b.v. in hoeverre zijn familie, zijn miheu
zich al of niet verzet hebben tegen dit schuiven, zich zijn lot hebben
aangetrokken, dan wel hem heelemaal hebben losgelaten. Niettegen-
staande juist de Chineezen gaarne voor elkaar opkomen, vooral in
familieverband elkander niet spoedig in den steek zullen laten, toch
komt de schuiver veelal in het hospitaal quot;abandonné de ses prochesquot;.
Hij is een plaag geworden voor zijn familie, voor zijn gezin, dat hij
terwille van zijn opium soms heeft geruïneerd 1). Tenslotte zal zijn
familie niet meer bereid zijn om zich offers te getroosten voor den
aankoop van opium en zij zullen zich steeds minder aan dezen last-
post gelegen laten liggen.

Alvorens over te gaan tot de bespreking van de lichamelijke ver-
schijnselen, zij stilgestaan bij een algemeen gezichtspunt, van waar-
uit men de symptomen, die men bij den opiumschuiver aantreft, moet
bezien.

Het evenwicht, waarin een opiumschuiver verkeert, is altijd labiel.

1nbsp; ) quot;Non seulement le fumeur est le bourreau de soi même, mais il devient bien-
tôt celui des siens et de son entourage.quot;

-ocr page 91-

Het opium heeft als gewenningsgif een nieuw, doch onstandvastig
evenwicht geschapen, dat slechts in stand gehouden kan worden
door de periodieke, en tijdige opname van een nieuwe dosis toxicum.
Zoodra een bepaalde dosis heeft uitgewerkt, n.1. die dosis, waaraan
het lichaam gewend is, waaraan het aangepast is, dreigt een ver-
storing. De opname van het toxicum accentueert dit verkregen
evenwicht in een bepaalde, laten we zeggen positieve richting. Door
een voldoende hoeveelheid opium te schuiven, komt het organisme
in zijn
positieve phase. Het zal eenigen tijd daarin blijven, afhanke-
lijk van de hoegrootheid van de dosis, maar weldra, als het ware
weer terugkeeren tot de normaallijn, deze passeeren en aldus komen
in de
negatieve phase.

De positieve phase, zoowel als de negatieve phase, beiden
hebben hun eigen uitingen in somatische verschijnselen. Even-
wijdig daarmee gaan de psychische verschijnselen, waaraan de
organische gebeurtenissen, die zich afspelen, ten grondslag lig-
gen. Zoowel psychisch als somatisch is het geheele symptomen-
complex van de opiumverbondenheid in een slingerende beweging.
In dit symptomencomplex is dus de onderscheiding te maken tus-
schen die verschijnselen, welke de gevolgen zijn van overver-
zadiging, d.z.
de symptomen der positieve phase. en de ver-
schijnselen, die optreden bij onderverzadiging, d.z. de
symptomen der negatieve phase.

Men zal zich derhalve bij de beoordeeling van de verschijnselen
steeds hebben af te vragen: Is een symptoom hieraan toe te
schrijven, dat het organisme in zijn positieve phase is gedreven,
door een recente opname van opium, of hebben wij te doen met een
symptoom, dat juist ontstaat, doordat het organisme door uitstel
van de toediening der habitueele gifdosis in de negatieve phase is
afgezakt? Zoo beweegt zich het schuiversleven tusschen twee polen,
die men kan onderscheiden in een positieve en een negatieve. De
slinger gaat gedurende het etmaal heen en weer. De uiterste stand
zal hij bereiken eenerzijds na de hoogste dosis opium en anderzijds
na de langste periode van onthouding, b.v. na den nacht.

Daarnevens zij nog opgemerkt, dat natuurlijk eenzelfde dosis,
juist doordat een gewenning opgetreden is, op een zeker moment
niet meer voldoende zal zijn voor het bereiken van de normaallijn.

-ocr page 92-

De opiumschuiver verkeert dan, ondanks regelmatig gebruik van
een behoorlijke dosis opium, permanent in zijn negatieve phase en
is dus in een chronischen ontwenningstoestand, door de Franschen
genoemd: quot;état de besoinquot;. En dat zal practisch meestal het geval
zijn.

Deze in tweeëndeeling is schematisch, iets te schematisch voor
de werkelijkheid. Theoretisch laat zich een dergelijke onderschei-
ding maken. In de werkelijkheid echter zal men niet altijd van ieder
verschijnsel kunnen zeggen: dit behoort tot de positieve en dat
andere behoort tot de negatieve phase. Want het is niet zoo, alsof
eensklaps en dan ook over de geheele linie bij voortgaande ont-
houding van opium het symptomencomplex der opiumverzadiging
zich omstelt en nu van het eene oogenblik op het andere omgeslagen
blijkt te zijn in het tegengestelde symptomencomplex, dat der opium-
ontbering.

Vooreerst hgt er tusschen beide symptomencomplexen een
zekere afstand, een neutrale zóne, waarbinnen men niets bijzon-
ders merkt, waarbij dus, genomen van den kant der symptomatolo-
gie, de schuiver normaal is (afgezien van de secundaire symptomen
der opiumintoxicatie). Maar bij doorgaande onthouding zal op een
zeker oogenblik een grens worden overschreden en soms na elkan-
der, soms min of meer tegelijkertijd zullen de onthoudingsverschijn-
selen tevoorschijn treden. In het eene geval zal het tranen van de
oogen, en bij een ander de geeuwneiging als eerste onthoudings-
verschijnsel optreden. Dit is een individueele reactie, die wel in
verband gebracht moet worden met iedere speciale afstemming van
het vegetatieve zenuwstelsel.

Voorts zal de breedte van de aldus genoemde neutrale zóne zeer
kunnen uiteenloopen. Bij morphinisten is die zeer smal. Klinisch
gezegd: de eerste onthoudingsverschijnselen treden bij hem veel
acuter op dan bij den opiumschuiver.

Afgescheiden van dit alles moet men die verschijnselen beschou-
wen, welke
niet aan deze bewegelijkheid onderhevig zijn. Dat zijn
de
chronische gevolgen van de opiumintoxicatie, die een meer stabiel
karakter dragen. Zoo is uiteraard de vermagering, die min of meer
als een secundair gevolg van de opiumintoxicatie moet worden op-

-ocr page 93-

gevat, niet onderhevig aan deze bewegehjkheid. Daartoe is ook te
rekenen de chronische huidverandering. Wel echter is de huid in
zooverre tot een plotselinge reactie in staat, dat zweeten een der
meest voorkomende onthoudingssymptomen is. Ook bij andere
organen zal men secundaire, stabiele symptomen tegenkomen. De
onderscheiding daarvan tegenover de meer plotseling optredende
functioneele verschijnselen moet men in het oog houden 1).

Met deze tweephasigheid moet bij de beoordeeling van de geheele
symptomatologie rekening worden gehouden. Men zal dus steeds
de volgende rubrieken hebben te onderscheiden.

Ie. Symptomen, die het gevolg zijn van een chronische opium-
intoxicatie en die zich als het ware in het organisme gefixeerd heb-
ben. Deze kan men opvatten als afwijkingen, die zich blijvend (en
dikwijls secundair) in het lichaam genesteld hebben (pyorrhoe al-
veolaris. impetigo etc.).

2e. Symptomen, die uitdrukkingsvormen zijn van een bepaalde
verschuiving van het sympathische zenuwstelsel en die samenhangen
met, wat men gewenning noemt. Deze symptomen zijn te onder-
scheiden als:

a.nbsp;Uitingen van een voortgaande intoxicatie, dat is dus een ver-
schuiving in de positief toxische richting (obstipatie, droge keel,
cryaesthesie).

b.nbsp;Symptomen, die moeten worden opgevat als desintoxicatie-
verschijnselen, dus als verschijnselen van een ontoereikende toedie-
ning van opium of derivaten (tranenvloed, ptyalisme, etc.).

1nbsp; Met een voorbeeld zij het voorafgaande verduidclijict. Een symptoom, dat
men veelal heeft meenen op te merken bij opiumschuivers is de nauwheid van de
pupillen.
Dit is een voor dc hand liggend verschijnsel. Het is niet verwonderlijk,
dat men bij iemand, die veel morphinehoudende narcotica gebruikt,
eventueel ver-
nauwde pupillen aantreft.
Dit is inderdaad een eventualiteit. Zijn myosis is afhanke-
lijk van de dosis opium, die de patiënt onlangs in een of anderen vorm heeft inge-
nomen.
Al naar mate die recenter was en de dosis grooter, naar die mate zullen
de pupillen nauwer zijn.
Al naar mate het langer geleden was, en/of de dosis opium
kleiner, naar die mate zullen de pupillen normaal zijn of zich verwijd hebben.
Het
is
niet Juist, dat een opiophaag steeds myosis zou hebben, een gefixeerde pupil-
stijfheid, waarbij men natuurlijk moet abstraheeren dc pupilstijfheid van pupillen,
die afhankelijk is van organische aandoeningen.

-ocr page 94-

3e. Symptom van ziekten, die door de opiumintoxicatie vergezeld
worden (b.v. longtuberculose).

Een strenge afscheiding tusschen deze verschillende groepen van
symptomen is moeilijk te maken. Ze loopen door elkander. Sommige
zijn echter zoo sprekend, dat ze gemakkelijk herkend en geklassi-
ficeerd kunnen worden. Andere daarentegen kunnen moeilijker in
te deelen zijn.

Allereerst zij het een en ander gezegd over het gewicht. Het
is een bijna algemeene opvatting, dat de opiumschuiver mager zou
wezen (zie b.v. bovengeciteerde passage) en dat vele schuivers zeer
vermagerd zijn, daaraan behoeft niet getwijfeld te worden. De vraag
rijst, waaraan deze vermagering dan moet worden toegeschreven.
Allerlei oorzaken kunnen daartoe hebben geleid.

In de eerste plaats is het van belang te letten op den leeftijd en
in verband daarmede te bedenken, hoelang reeds en hoeveel opium
geschoven werd. Voorts, of dit opium ook nog gecombineerd werd
met djitjing of morphine.

Maar in de tweede plaats is van groot belang te weten, in hoe-
verre de voor het opiumschuiven gemaakte onkosten en verspilden
tijd een beletsel zijn geweest om voldoende tijd en geld te kunnen
besteden aan de voeding. Zooals we reeds opgemerkt hebben, ge-
beurt het, dat soms meer dan % van de inkomsten ten bate van
opium worden aangewend. Hierdoor komen natuurlijk de uitgaven
voor het allernoodigste levensonderhoud in het gedrang. Meestal
zijn dan wel, gedurende een zekeren tijd en in zekere mate familie
en vrienden bereid, om het gezin te onderhouden, maar aan deze
bereidwilhgheid komt een eind. Het slot is, dat de opiumschuiver
nog maar zooveel voedsel kan koopen, dat hij ternauwernood in het
leven blijft.

Waar het opiumschuiven veelal een organische ziekte (b.v. t.b.c.,
lues, malaria, etc.) begeleidt, moeten deze aandoeningen mede ver-
antwoordelijk gesteld worden voor een eventueele emaciatie.

Uit een serie van 30 gevallen neem ik ter illustratie de volgende
voorbeelden.

No. 1078/29 L. Tj. H., oud 54 jaar, afkomstig uit Dramaga weegt bij

opname 35 K.G. Hij schuift al 20 jaar lang opium en gedurende de

-ocr page 95-

laatste 2 jaar spuit hij zich in met morphine, 30 injecties per dag in
6 zittingen. De Wassermann-reactie is sterk positief.

No. 1109/29, de 42-jarige T. L. D. uit Garoet weegt 41,2 K.G. Hij
schuift gedurende 20 jaar, 10 mata opium en 6 mata djitjing. In de
rechterlong zijn teekenen van een oude t.b.c.

No. 1167/29, de 32-jarige O. T. T. uit Weltevreden weegt 41.5 K.G.
Hij krijgt per dag 42 injecties in 3 zittingen. Hij lijdt aan chronische
malaria (groote milt), terwijl zijn Wassermann-reactie sterk positief is.

No. 1264/29, O. Tj. L., oud 40 jaar, afkomstig uit Mr. Cornelis,
weegt 43 K.G. Hij schuift gedurende 10 jaar 10 mata opium en 5 mata
djitjing. Hij heeft bronchitis en is heesch. Voorts heeft hij een urethra-
strictuur, terwijl zijn urine troebel is. De Wassermann-reactie is niet
bekend. Ook met een Röntgen-foto is het niet met zekerheid uit te
sluiten, of hij een blaassteen heeft.

Tenslotte no. 1280/29, de 27-jarige T. H. P. uit de Djampangs, weegt
42 K.G., zou per dag een gram morphine gebruiken gedurende 4 jaar.
Waarschijnlijk lijdt hij aan chronische malaria. Hij komt uit een streek,
die zwaar met malaria besmet is. Hij heeft een sterk vergroote milt, is
anaemisch; echter zijn noch in het uitstrijkpreparaat, noch in den dikken
druppel malaria-parasieten gevonden.

Bovengenoemde gevallen geven aanleiding tot eenig commentaar.
Zij zijn genomen uit een willekeurige serie van 30 gevallen, gedu-
rende de maand Mei 1929. Daarin waren er dus 5 met een gewicht
van beneden de 45 K.G. en van deze 5 één, die niet meer woog dan
35 K.G. Deze laatste, no. 1078, was iemand, die al lang schoof,
reeds gedurende 2 jaar morphinist was, en ook nog lijdende was
aan tertiaire lues. Dat hier een combinatie van oorzaken aanwezig
is, die gezamenlijk een verklaring ervoor geven, waarom iemand
zoo mager is, is sprekend. Maar ook in andere gevallen zijn er
behalve het opium, oorzaken te vinden van organischen aard, waar-
uit deze gewichtsvermindering voldoende verklaard wordt. —

Voorts is er een groote groep, die met hun gewicht om en nabij
als normaal beschouwd moet worden. Met dien verstande, dat daar-
omtrent niet te zeggen valt of ze met of zonder schuiven in meer-
dere of mindere mate van den norm zouden verschillen. De vraag
is dan natuurlijk, wat als het normale gewicht van een in Ned. Indië

-ocr page 96-

levenden Chinees moet worden beschouwd. Hieromtrent staan ons .
geen nauwkeurige gegevens ten dienste. Om vergelijkbare waarden
te beschouwen, zou men bij de bepaling van dit normale gewicht ^
rekening moeten houden met bepaalde leeftijdsgrenzen en met be- ,
paalde weistandsgrenzen. Als normaal gewicht moet men ongeveer -
46.5 K.G. beschouwen, waarbij ik mij baseer op een 100-tal waar-
nemingen bij personen, die in welstandsklasse overeenkomen met
den schuiver, die in doorsnede in het hospitaal komt 1).

Evenzeer als er uiterst vermagerde schuivers zijn, evenzeer zijn er
schuivers, wier lichaamsgewicht boven de middelmaat uitgaat. Hoe
moeilijk de invloed, die het opium als zoodanig heeft op den voe-
dingstoestand, te beoordeelen is, wordt ook wel door het volgende
voorbeeld geïllustreerd:

No. 2688/30, een 28-jarige Chinees T. K. S. uit Cheribon, schuift
gedurende 8 jaar met tusschenpoozen: momenteel 28 mata opium. Hij
weegt bij opname in het ziekenhuis 78.8 K.G., wat voor een Chinees een
buitengewoon hoog gewicht is. Hij is gehuwd, heeft 3 kinderen, betaalt
in het hospitaal ƒ l.— per dag. Hij gebruikt voor opium f 8.40 en om tc
leven is er ƒ 1.— per dag beschikbaar.

Zoo vindt men enkele typen, die den indruk wekken, alsof veeleer
het opium heeft bijgedragen tot gewichtsvermeerdering. Een ver-
klaring van dit feit moet wellicht gezocht worden in een verminderde
(gewijzigde) functie van het incretoire klierstelsel.

Ook de huid heeft onder de gevolgen van de verwaarloozing,
die de opiumtoxicatie met zich meebrengt, geleden. Opvallend is het.

1nbsp; Wil men omtrent dit alles een nauwkeurig oordeel hebben, dan zou een veel
meer gedetailleerd onderzoek noodig zijn, waarbij rekening gehouden zou moeten
worden met alle factoren, die voor een nauwkeurige gewichtsbcpaling van belang
zijn, (de lengte, de berekening van het lichaamsoppervlak etc. etc.). Waarnemin-
gen van dien aard vallen echter niet binnen het bestek van deze studie. — Zou men
op een eenvoudige manier uit een aantal bepaalde gewichten door decling een
gemiddelde bepalen, dan zou men daarmede een nietszeggend getal gekregen
hebben. Te veel factoren zijn er immers, die men in acht zou moeten nemen en
die dan aanleiding zouden geven tot een scheiding in verschillende rubrieken, dan
dat men aan een aldus verkregen schijn-nauwkeurigheid waarde zou mogen
hechten.

-ocr page 97-

dat men bij opiumschuivers zooveel vervuiling aantreft. Op de be-
'kende plaatsen (oksel inguinaal-streek) vindt men de sporen, dat
de schuiver gedurende langen tijd niet met water en zeep in aan-
raking is geweest. Deze vervuiling, gebrek aan zorg voor eigen
lijf, die natuurlijk ook nog moet worden toegeschreven aan geld-
gebrek om zeep te koopen, heeft toch daarnevens een anderen ach-
tergrond. Het is een bekend verschijnsel, dat opiumschuivers (ook
morphinisten) altijd aan koude lijden. Ze trachten zich dan ook
tegen de koude te vrijwaren en vragen daartoe b.v. 's nachts om
vele dekens. Daarom schuwen ze ook het water, deze gevoeligheid
voor temperatuur belet hun om te baden, wat natuurlijk ten gevolge
heeft een chronische lichaamsverontreiniging.

Maar behalve deze algemeene vervuihng heeft de huid van een
opiumschuiver, zoo kan men zeggen, dikwijls het karakter van de
vagebondenhuid. Er bestaan soms eczeemachtige veranderingen met
hchenificaties en grillige pigmentaties. Een aandoening, die men
meer nog aantreft is wel de scabies. met de noodige krabeffecten.

Belangrijk zijn de huidveranderingen, die men aantreft bij men-
schen. die hun opiumschuiven combineeren met morphinisme. De
talrijke injecties (we hebben gevallen ontmoet, die 80 keer per dag
werden ingespoten) veroorzaken soms uitgebreide en typische huid-
aandoeningen. Deze vindt men op de typische plaatsen, dus op
plaatsen, die zij zelf met de injectienaald kunnen bereiken, d.w.z. de
buigzijde van de armen, bovenarm zoowel als onderarm en de strek-
zijde van de bovenbeenen, de buik en de borst. Bij patiënten, die
door anderen geholpen worden, treft men deze injectielitteekens
ook op den rug en op de zitvlakken aan. De huidveranderingen, die
daardoor veroorzaakt worden, zijn veelvormig. Bij het weinige be-
grip, dat men in die kringen omtrent hygiëne heeft, spreekt het
vanzelf, dat de injecties dikwijls tot uitgebreide huidinfecties in den
vorm van impetigo en diepere pyodermieën aanleiding geven, die
onder keloidvorming kunnen genezen. Wordt op deze keloiden
hernieuwd de
Pyodermie uitgezaaid, dan ontstaan keloide huidaan-
doeningen, die soms zijn geworden tot een uitgebreide keloidosis
cutis. Deze strekt zich dan als een bindweefselachtig vlechtwerk uit
over de geheele voorvlakte van de bovenbeenen of van den buik. De
huid is dan blauw, blauw-rood tot roodbruin verkleurd. Daaromheen

-ocr page 98-

vindt men hier en daar eilandjes van al of niet genezen Impetigo.
De keloidosis veroorzaakt soms een ondragelijke jeuk. Het spreekt
wel vanzelf, dat hieruit alweer een circulus vitiosus ontstaat. De
morphinist, die zijn keloidosis zelf veroorzaakte, door zijn morphine-
injecties, vindt in den jeuk, dien de keloidosis veroorzaakt aanleiding
om met zijn morphine door te gaan.

Dat men ook zal hebben te letten op andere aandoeningen, zooals
Pediculosis corporis et pubis, behoeft wel nauwelijks opgemerkt te
worden.

Ook voor de voedingsorganen heeft de chronische
opiumintoxicatie chronische gevolgen. In de eerste plaats is als éen
verschijnsel van algemeene verwaarloozing te beschouwen de slech-
te staat, waarin veelal het gebit verkeert. Het is natuurlijk te veel
gezegd, wanneer men dit nu ook als een typisch verschijnsel van
de opiumintoxicatie ging beschouwen. Een pyorrhoe alveolaris is
echter iets, wat men regelmatig bij opiumschuivers kan aantreffen.
Ook zal bij het onderzoek van den mond meestal gevonden worden
een verkleuring van den binnenkant der lippen in de mondhoeken,
die waarschijnlijk daaraan moet worden toegeschreven, dat de
opiumrook daar is neergeslagen op de mucosa en deze heeft geïm-
pregneerd, een der voortbestaande stigmata, ook al heeft de opium-
schuiver reeds weken opgehouden met schuiven.

Behalve echter met de algeheele verwaarloozing, waaraan de
opiumschuiver veelal lijdt, moet de toestand van den mond ook in
verband gebracht worden met de geringe speekselafscheiding. Het
richtige functioneeren van de speekselklieren, hetgeen zooveel bij-
draagt tot de reinheid van den mond, heeft geleden, o.a. door de
geringe voedselopname. Maar ook is het van belang, dat de intoxi-
catie als zoodanig de functie van de speekselklieren beïnvloedt. Den
geringen speekselvloed tracht hij, die over een droog gevoel in den
mond klaagt, te verhelpen door veel te spoelen. Dit spoelen met
koffie en het drinken ervan (ook wordt voor dit spoelen gaarne
zoutwater gebruikt) verhindert echter niet. dat de mond als geheel
er onrein uitziet, terwijl de tong dikwijls beslagen is. Hier heeft men
wederom te maken met secundaire gevolgen van een (primaire)
werking van het opium, n.1. de functiestoornis in de speekselklieren.

-ocr page 99-

Van meer belang is wellicht de invloed, dien het opiumschuiven
heeft op de maag en haar functie. Opvallend is het groote aantal
schuivers, dat maagklachten heeft. Hierbij heeft men tweeërlei te
onderscheiden:

Ie. Veel schuivers geven als reden op, waarom ze zijn gaan
schuiven de klacht: maagpijn. Uit een nauwkeurige anamnese blijkt
dan, dat inderdaad zulk een verband gelegd moet worden, n.1. dat
bij het bestaan van maagbezwaren (meestal ulcusklachten) het
opium als een Sedativum is gebruikt. Deze rubriek van patiënten
zal nader ter sprake komen.

i2e. Bij een andere rubriek van patiënten kan een dergelijk ver-
band niet gelegd worden. Deze vertellen, al zullen ze aanvankelijk
ook geneigd zijn oorzaak en gevolg te verwisselen, dat de maag-
bezwaren zijn opgetreden eerst gedurende den tijd, waarin ze schui-
ven. De klachten komen dan hierop neer, dat ze last hebben van
een drukgevoel, soms een pijngevoel in het epigastrium. Geen dui-
delijk verband wordt er gelegd tusschen deze verschijnselen en de
voedselopname, anders dan dat ze zeggen, dat ze geen eetlust heb-
ben. Men is dan soms geneigd aan een ulcus ventriculi te denken,
maar het maagonderzoek vindt daarvan geen bevestiging.

De 29-jarige K. L. T. schuift sinds 3 jaar. Thans 12 mata opium en
4 mata djitjing. Hij klaagt over zijn maag, zonder dat deze klachten
duidelijk en wel omschreven zijn. Bij maagonderzoek na proefontbijt
blijkt, dat er een vrij zoutzuurgehalte is van 28, terwijl de totale acidi-
teit 48 is. Bij zijn vertrek, na vier weken in het ziekenhuis te hebben
vertoefd, is hij zonder eenige specifieke maagtherapie zonder klachten
ontslagen.

Dergelijke gevallen ontmoet men veel. Door de geleidelijke ont-
wenning van narcotica verdwijnen de maagklachten. Ex juvantibus
blijkt dan dat de maagklachten als het gevolg van de opiumintoxi-
catie moeten worden opgevat *).

Voorts moet als een belangrijke afwijking van het darmka-
naal bij den opiumschuiver worden beschouwd de veelal hard-
f nekkige obstipatie, waaraan hij lijdt. Dit is een der meest constante

*) Hiervan wel te onderscheiden zijn de maagklachten, die men moet opvatten
als een abstinentie-verschijnsel en die bij de ontwenningssymptomen ter sprake
komen.

-ocr page 100-

verschijnselen. Het is geen zeldzaamheid, indien schuivers verklaren,
dat ze in een 10-tal dagen geen defaecatie hebben gehad. Gral
en C 1 a r a c verhalen van een schuiver, die blijkbaar gedurende
30 dagen geen ontlasting heeft gehad. Bij onderzoek van den buik
treft het, dat deze bij schuivers zoo dikwijls opgezet is, zonder dat
men daarvoor een andere verklaring kan vinden dan een sterk ver-
wijd darmkanaal en een gevuld colon (sigmoïd). Wellicht is deze
sterk opgeblazen buik te beschouwen als een reactie van den darm
op de sterke vulling van het colon, beide symptomen van bijzondere
darmtraagheid.

In dit verband kan nog genoemd worden een andere aandoening,
die waarschijnlijk wel door de chronische verstopping teweeg ge-
bracht is. Dat zijn de haemorrhoiden, inwendige zoowel als uit-
wendige. Alle stuwingsverschijnselen in rectum en anus, haemor-
rhoiden in allerlei vormen, uitwendige, inwendige, reponibele en
irreponibele bloedende, ontstoken, geïncarcereerde haemorrhoiden
vindt men veelvuldig bij opiumschuivers. Daarnevens komt ook een
prolapsus ani dikwijls voor 1).

Bij de ademhalingsorganen o.a. heeft men er rekening
mee te houden, dat de verschijnselen, afhankelijk van de over- of
onderverzadiging met opium, een labiel karakter dragen.

Wel kan men hier spreken van èèn standvastig verschijnsel,
n.1. een prikkelingstoestand van de luchtwegen. Deze komt kli-
nisch tot uiting in een droge bronchitis. Bij een groot percentage
van de schuivers vindt men droge bronchitis in beide longen. De
ademhalingswegen van den schuiver worden aan allerlei prikkels
blootgesteld. In dc eerste plaats de opiumrook. Behalve dat deze
ingeademde opiumrook de slijmafscheiding van het bronchitisslijm-
vlies remt, werkt hij ook als irriteerende prikkel, wat wel uitkomt in
het feit, dat de schuivers dikwijls eerst ter vermindering der prikkel-
baarheid den rook van een sigaret inhaleeren, alvorens ze hun
opiumpijp rooken. Verder verkeeren ze veel in rookerige, bedompte

1nbsp; Dit is o.a. weer een voorbeeld, waar (in de voorgeschiedenis) door den
schuiver oorzaak en gevolg van het opiumschuiven met elkander verwisseld
worden.

-ocr page 101-

lokalen. Van deze droge bronchitis moet men wel onderscheiden de
vochtige bronchitis, die na eenige dagen hospitaalverblijf dikwijls
optreedt. (Zie volgende paragraaf.)

Wat het urogenitaalstelsel aangaat, zij het volgende
opgemerkt. In de urine van opiumschuivers vindt men dikwijls af-
wijkingen. Zoo b.v. vindt men bij opiumschuivers in de urine soms
een geringe reductie, die aan sporen glucose moet worden toe-
geschreven. Andere afwijkingen kunnen meestal teruggevoerd wor-
den tot een aandoening, die er bestaat nevens de opiumintoxicatie.
De talrijke venerische besmettingen, waaraan de meeste schuivers
zijn blootgesteld geweest, leiden óf tot bevindingen, die wijzen op
een gonorrhoische infectie, óf tot verschijnselen die het bestaan van
een chronische cystitis aantoonen. Daarvoor is dan dikwijls een
urethra-strictuur verantwoordelijk te stellen.

Wat betreft de urineloozing zij als bijzonderheid medege-
deeld, dat schuivers dikwijls bijzonder lang werk hebben om deze
te beginnen. Waaraan dit, voorzoover niet afhankelijk van een
strictuur, moet worden toegeschreven zij in het midden gelaten.
Misschien is soms wel de andere omgeving (ziekenhuis-W.C.) een
factor van beteekenis. In hoeverre, zooals medegedeeld wordt (15),
van een minder krachtigen straal sprake is, onafhankelijk van eenige
mechanische hindernis, durf ik niet te beoordeelen om de eenvoudige
reden, dat een waarneming van deze gebeurtenis niet zoo gemakke-
lijk uitvoerbaar is.

Als zeer belangrijk gevolg van de opiumintoxicatie moet de ver-
mindering van potentie beschouwd worden, wellicht als gevolg van
de uitdooving van het libido. Of de testes nu ook kleiner zouden
zijn (15) bij de chronische intoxicatie, durf ik al evenmin te zeggen.
Mededeelingen, die men daaromtrent aantreft, vermelden niet de
methode, die men gevolgd heeft, om een verschil in omvang met de
normale testis aan te toonen.

Het aangrijpingspunt van het opium is in het centrale ze-
nuwstelsel. Deze centrale werking heeft tot gevolg een af-
stomping van het pijngevoel. Daardoor wordt de opiumschuiver
voor allerlei prikkels minder gevoelig. De afname van de gevoelig-

-ocr page 102-

heid, d.w.z. van de epicritische gevoehgheid voor pijn en voor
warmte, laat zich hierin gelden, dat een schuiver zich gemakkehjk
brandt (het aansteken van een sigaret) en verwondt en dienten-
gevolge infecteert. Daartegenover verraadt zich de onthoudings-
phase in de sensibiliteit door een gevoel van jeuk. Opiumschuivers
krabben zich veel, ook, zonderdat men daarvoor aanleiding kan
vinden in een of andere waarneembare huidafwijking. Daardoor
heeft men den indruk van een neurasthenische huidgevoeligheid,
welker oorzaak dus centraal gezeteld is.

\ Opiumschuivers klagen altijd over koude. Ze hebben niet alleen
een hekel aan koude lucht, maar meer nog aan koud water. Ze mij-
den dit dan ook zooveel mogelijk. Ze kleeden zich dik en wasschen
zich slecht. Ze voelen ook koud aan. Dit laatste zal wellicht moeten
worden toegeschreven aan een verminderde huidcirculatie, waarbij
de weinige spierarbeid en de vele rust ook een rol spelen. In hoe-
verre een veranderd sensorium dan wel een verminderde perifere
circulatie daarvoor verantwoordelijk gesteld moet worden, of wel
allebei daarin een rol spelen, zij in het midden gelaten.

Over de reflexen zij opgemerkt, dat deze soms zeer laag kunnen
wezen. Het kan voorkomen, dat de kniepeesreflex verdwenen is,
terwijl hij na de ontgiftiging, dus bij verlaten van het hospitaal weer
opgewekt kan worden. Men zij natuurlijk op zijn hoede een dergelijk
verschijnsel niet te verwarren met het ontbreken van reflexen bij
andere aandoeningen van het zenuwstelsel (tabes).

Van hart en bloedvaten kan eigenlijk niet veel bijzon-
ders gezegd wt)rden. Dat men bij sommige oude schuivers, en dan
oud in dezen zin, dat ze reeds zeer langen tijd schuiven, hartafwij-
kingen vindt, die waarschijnlijk aan een degeneratie der hartspier
moet worden toegeschreven, moet men niet uit het oog verliezen.
Hierbij is het natuurlijk moeilijk een scheiding te maken tusschen
eenerzijds chronische ondervoeding, het blootgesteld zijn aan scha-
delijke prikkels voor het hart meer in het bijzonder en aan den
anderen kant de werking van het opium. De pols is bij deze onder-
voede, op een laag niveau levende menschen, dikwijls vrij langzaam
en minder goed gevuld.

Bij metingen van den bloeddruk van een groote reeks patiënten

-ocr page 103-

vinden wij, noch in den systohschen, noch in den diastohschen
bloeddruk, noch in hun onderlinge verhouding eenige typische en
constante wijziging, die als kenmerkend voor den opiumschuiver be-
schouwd kan worden. Al evenmin was dat het geval, indien men
den toestand vergelijkt bij opname in het ziekenhuis of na de ont-
wenning. Ten overvloede zij nog eraan herinnerd, dat natuurlijk
voor iedere bestaande cardiale aandoening, hetzij met benauwd-
heid, hetzij met pijn gepaard, opium gebruikt zal worden.

§ 4. De onthouding.

Het beeld, dat hier van tevoren gegeven werd, is dat, wat men
gewoonlijk vindt bij den schuiver, die in het hospitaal komt. Maar
het zou onjuist zijn te verzwijgen, dat er ook vele schuivers zijn, bij
wie men als
eenig symptoom aantreft het onstilbare verlangen naar
opium; zonder iets anders. Dit toch is steeds het eenige, obligate
verschijnsel, dat als kenmerkend moet worden opgevat voor den
ziektetoestand: opiumisme.

Wij zullen niet meer ter sprake brengen, hoe de schuiver psy-
chisch staat tegenover het feit der ontwenning. Zijn aanmelding aan
het hospitaal is het beste bewijs voor den wensch daartoe. Deze
wensch is gegroeid vóór de komst in het hospitaal.Voor dien wensch
om van het opium af te zijn, werden allerlei motieven genoemd. Ook
werd erop gewezen, dat
tegenover dezen wensch een zekere schroom
stond, ja, soms een zekere mate van
vrees en angst, maar dat neemt
niet weg, dat in het verzoek om opgenomen te worden het bewijs
mag gezien worden, dat de positieve wensch tot bevrijding van
het opium de overhand heeft gekregen over alle bezwaren, die tegen
de losmaking dezer banden mochten hebben bestaan.

Van dit psychische moment, dat zulk een belangrijke rol speelt
in de geheele houding van den schuiver, moet wel onderscheiden
worden, dat de ontwenning, de onthouding van opium gepaard gaat
met allerlei psychische verschijnselen. Het onthoudingsproces, een
omwenteling in het organisme, komt in allerlei vormen tot uiting. In
psychische, zoowel als in somatische verschijnselen. Het organische
proces, dat bij de desintoxicatie en bij de ontwenning plaats vindt,
het herstel van het normale evenwicht gaat gepaard met een psy-

-ocr page 104-

chisch proces, dat in de klachten van den patiënt tot uitdrukking
komt. Deze klachten (dus
subjectieve symptomen) zijn tevens de
eerste teekenen, dat de verstoring van het door opiumgebruik tot
stand gekomen
abnormale evenwicht zijn aanvang heeft genomen.

Het is echter meestal zoo, dat een in het hospitaal komende
schuiver op dat moment geen onthoudingsklachten heeft. Zoo hij
eenigszins in staat en in de gelegenheid is, zal hij, vóórdat hij in het
ziekenhuis wordt opgenomen (om motieven reeds genoemd op blz.
39) een behoorlijke dosis opium (morphine) tot zich hebben geno-
men. De labiele symptomen (zie blz. 73) zijn dus meestal in hun
positieve phase gedrongen. Er komen ook dikwijls opiumschuivers,
die in opiumondervoeding verkeeren. Reeds voordat ze in het hos-
pitaal kwamen hebben ze last gekregen van gebrek aan narcotica en
door dit tekort worden ze dan ook dikwijls naar het hospitaal ge-
dreven, waar ze weten, dat hulp te vinden is. Bij deze patiënten is
de desintoxicatie reeds begonnen, voordat ze in het hospitaal komen
en het symptomencomplex der onthouding is dus reeds ingezet.
Meestal is dan één symptoom zeer markant, b.v. maagpijn, skelet-
of rugpijn. Met deze enkele klacht komen ze dan ook binnen.

Zijn de patiënten eenmaal in het hospitaal, dan zal eerst duidelijk
het complex van onthoudingsverschijnselen in zijn vollen omvang
aan den dag treden. Dit zijn eigenlijk allen verschijnselen van het
opnieuw en dan in
overmaat [unctioneeren van al die organen, die
door de chronische intoxicatie in hun functie werden onderdrukt en
de
remming van die functies, die door de chronische intoxicatie wer-
den geprikkeld.

Het tijdstip, waarop dit complex der onthoudingsverschijnselen
optreedt, is afhankelijk van verschillende factoren. Het zal zich
geleidelijk doen gevoelen, al naar mate de patiënt niet meer genoeg
heeft gekregen. Bij
stijgenden gewenningsgraad en gelijkblijvende
dosis treedt een relatieve onthouding op, een toestand, waarin de
meeste schuivers leven. De nieuwe dosis opium is dan niet vol-
doende geweest, om het te kort aan te vullen. Zij beteekende slechts
een vermindering van de door onderverzadiging ontstane klachten.

De hevigheid der onthoudingssymptomen neemt natuurlijk toe,
naar mate deze onthouding grondiger is, d.w.z. naar de mate de

-ocr page 105-

onthouding langer duurt. Maar ook is zij afhankelijk van de grootte
van de aangewende dosis en van den duur van de intoxicatie.

Ook de persoonlijkheid van den patiënt speelt in dit alles een rol.
De psychische component in deze onthoudingsreactie, kondigt zich
aan met klachten, die niet objectief controleerbaar zijn. De een klaagt
nu eenmaal eerder dan de ander. Sommige schuivers, natuurlijk de
lichte, zijn bereid, hun onthoudingsverschijnselen te dragen tot het
bittere einde. Dit zijn b.v. degenen, die vertellen, dat zij reeds tevoren
op eigen houtje van het opium afgekomen zijn. Anderen verdragen
niets en maken dadelijk misbaar. Dikwijls, zoo krijgt men den indruk,
uit vrees voor de onthouding, meer dan door deze onthouding als
zoodanig.

De klachten zijn individueel zeer verschillend. Het lijkt wel of men
van een quot;orgaanselectiviteitquot; kan spreken, zooals de een b.v. van het
rooken van een zwaren sigaar misselijk zal worden, en de ander
hoofdpijn zal krijgen. Wanneer in het navolgende een zekere volg-
orde in acht genomen wordt, dan zij daarbij dan ook het voorbehoud
gemaakt, dat zij ook in allerlei andere volgorden kunnen optreden.

Zooals reeds gezegd werd, komt de schuiver veelal in het hospitaal
met onthoudingsklachten. Hij klaagt dan over pijn in den buik.
meestal in de maagstreek, pijn in de botten, duizeligheid, en vraagt
daarbij natuurlijk om opium, teneinde daarvan bevrijd te worden.
Thans bepalen wij ons eerst tot de
psychische symptomen, die men
bij
geleidelijke ontwenning te zien krijgt.

Een der eerste dingen, die men kan waarnemen is een zekere
ongedurigheid. De anders zoo inactieve cn lustelooze schuiver is
bewegelijk geworden. Dit symptoom van (opium)-ondervoeding
kan men reeds vanaf den tweeden dag waarnemen, ingeval patiën-
ten in een verzadigden toestand in het hospitaal kwamen. Een ruste-
loos
niet-stil-kunnen-zitten. een heen-en-weer-loopen en niet-weten.
waar men het zoeken moet, is daarbij een karakteristiek verschijnsel.
De patiënt maakt dan den indruk van onbeheerschtheid. Hij zoekt
naar sterke prikkels, eet zoute visch. die hij in de warong van het
ziekenhuis koopt, rookt vele cigaretten. is in een stemming, die
G a i d e (15) m.i. niet onjuist vergelijkt met quot;les envies de la gros-
sessequot;. Ook heeft hij last van, wat men bij zwangeren aantreft.

-ocr page 106-

quot;opstijgingen naar het hoofdquot;, voorts kriebehngen in de extremitei-
ten, rilhngen en triUingen. Hij klaagt over misselijkheid, in één
woord: hij voelt zich miserabel, heeft een algemeen gevoel van
malaise en beklaagt zich daarover hartgrondig bij zijn medepatiënten.

Een belangrijk corrigens van die klachten is echter de stemming
van zijn lotgenooten, die, wanneer ze het goed met hem voor hebben,
(en dat zullen ze meestal) den ex-schuiver zullen leeren, deze on-
aangename gewaarwordingen te verdragen. Over het algemeen zal
men het nu ook niet verder laten komen. Men zal maatregelen
getroffen hebben, opdat de patiënt niet in zijn depressie een aan-
sporing vindt om maar liever weer uit te knijpen.

In een zekere mate heeft men steeds met psychische depressies
te maken, 's Morgens vroegt regent het veelal klachten over alles
en nog wat. Een zekere humeurigheid en baloorigheid in de morgen-
uren vóór de eerste opiumdosis is regel. De klachten zijn dan meest-
al, die van slecht geslapen te hebben, polluties, paraesthesieën,
koudegevoel, gebrek aan eetlust etc. Na de eerste morgendosis ver-
dwijnen deze klachten als sneeuw voor de zon, om na eenige uren
weer op te treden. Na eenige dagen, (n.1. ingeval men een bepaald
tempo van desintoxicatie volgt) zal men in zooverre een verandering
kunnen constateeren, dat de patiënt zich meer op zijn gemak gevoelt,
dat zijn onrust geweken is en dat hij vertrouwelijk omgaat met zijn
medepatiënten. Zijn klachten zijn er nog weliswaar, n.1. pijn in den
rug en in de beenen, maar hij is meer bereid ze te dragen. Hij heeft
zijn draai genomen of gekregen. Naar de mate hij het gevoel heeft,
dat zijn hoop werkelijkheid wordt, naar die zelfde mate zal hij zijn
klachten voor zich houden.

Ziet hij b.v„ dat zijn injecties verminderen en concludeert hij
(terecht) daaruit, dat hij minder opium krijgt, dan is hem dit veelal
een reden tot verheugenis. Zelfs komt dit soms zoover, dat de
patiënt vraagt om zijn injecties te verminderen en zelfs te staken.
In vele gevallen is dit ontijdig en men zal op een dergelijk verzoek
niet altijd kunnen ingaan. De practijk heeft uitgewezen, dat hij dan
na 24 uur toch weer om morphine vraagt. Maar een dergelijk ver-
zoek getuigt van zijn goeden wil. Hij werkt mede en dat is de voor-
naamste voorwaarde, om zijn ontwenning met succes te bekronen.

Evenzeer is echter het omgekeerde het geval. Dat is de patiënt.

-ocr page 107-

bij Wien iedere vermindering op verzet stuit. Hij blijft klagen tot het
einde toe en men zal hem eventueel ontslaan in het besef, dat hij
weliswaar somatisch gesproken zonder opium kan leven, maar dat
zijn ziel zich van het opium nog in geenen deele heeft losgemaakt.

Het is echter buitengewoon moeilijk uit te maken, in hoeverre de
klachten, die de patiënt, na eenige weken totaal zonder opium te
hebben geleefd, nog uit, uitsluitend psychogeen zijn, dan wel, of
daarvoor nog in het gebied van het somatische een oorzaak voor
zou moeten worden aangenomen.

Bij dit alles is het wel duidelijk, hoezeer men in het tempo van
onthouding rekening heeft te houden met, hoe dit tempo bepaald
wordt door de medewerking, die men al of niet van den patiënt
ondervindt. Hierop zijn natuurlijk van invloed de motieven, die hij
had om zich voor de ontwenning aan te melden. In hoeverre deze
medewerking gekweekt kan worden zal nog bij de therapie ter
sprake gebracht worden. De gewillige patiënt heeft zich dan gevoegd
naar de situatie, waarin hij zich nu eenmaal bevindt. Hij schaart zich
met bereidwilligheid bij de club, waarvan alle leden eenzelfde lot
wenschen te ondergaan. Dat hem een dergelijke stemming tot het
einde bezielen blijft, is de taak van den therapeut.

Daarin kan deze echter dikwijls danig gehinderd worden door
de
somatische verschijnselen, die deze ontwenning met zich mee-
brengt, of hever gezegd door de organische processen, welke zich
afspelen gedurende deze ontwenning en die aan de genoemde klach-
ten parallel gaan.

De schuiver plaatst zijn klachten dan ook dikwijls in bepaalde
organen. Deze klachten zijn meestal niet vatbaar voor objectieve
controle. Want de symptomatologie van de onthouding berust op
een wijziging van den tonus der innervatie van de organen, voor
zoover deze door het vegetatieve zenuwstelsel verzorgd worden.
Vanuit dit gezichtspunt moeten deze verschijnselen dan ook wor-
den bezien en men moet daarbij bedenken, dat het eene orgaan met
grootere bereidwilligheid deze spanningswijziging in een bepaalde
functieverandering tot uiting brengt dan een ander. Daarbij moet
wel in het oog gehouden worden, dat de reeks van onthoudings-
symptomen zeer verschillend in volgorde zijn en ook is zij in om-

-ocr page 108-

vang en in sterkte afhankelijk van ieders gestel en van de mate van
gewenning,

In het navolgende wordt besproken een reeks van symptomen,
die optreedt bij een geleidelijke ontwenning en derhalve langzame
aanpassing aan het normale evenwicht, waarbij dus door middel
van opiaten een te sterke abstintentiereactie wordt voorkomen.

Als eerste symptoom noemen wij het geeuwen. Voor den behan-
delenden geneesheer is dit geeuwen een der eerste symptomen, dat
de ontwenning zich doet gevoelen. Meestal is dit geeuwen geen
teeken van slaperigheid, want schuivers slapen meestal in hun ont-
wenningsperiode slecht, al moet hier ook al weer bij gezegd worden,
dat we juist in die periode ook somnolentie als een onthoudingsver-
schijnsel moeten opvatten.

Een tweede symptoom, of eigenlijk complex van symptomen is de
levendige functie van alle mogelijke klieren. Dat begint met de
traanklieren (quot;on pleure l'opiumquot;). Ook de speekselklieren functio-
neeren sterk. Dat een speekselvloed bestaat, bespeurt men hieraan,
dat schuivers in ontwenning veel op den grond spuwen (onreinheid
der lokalen). Ook de neus begint te loopen 1). Dit alles draagt bij
tot het gevoel van onbehagelijkheid, waarover hij zich beklaagt.
Het zal niet eens wenschelijk zijn het zoover te laten komen. Reeds
tevoren zal men de onthoudingsreactie dempen met een kleine dosis
morphine. Want zou men dit onthoudingsproces voortzetten, dan
zal de patiënt ten spoedigste op de vlucht slaan. Men overwint deze
symptomen snel en men kan den patiënt stellen op een lager niveau
dan overeenkomt met zijn opiumbehoefte op het moment van op-
name. Reeds op het einde van den tweeden dag, of toch zeker
op den derden, zullen de symptomen van de vegetatieve revo-
lutie (want de langzame ontwenning, die zich afspeelt in 14 da-
gen is een
revolutie, vergeleken bij de gewenning, die zich uit-
strekt over jaren en soms decenniën) in andere organen tot uiting
komen. Een belangrijk verschijnsel is nu het overmatige zweeten,
dat sommige patiënten doen. Dat is ook het moment, waarop zijn

1nbsp; Men lioede zich ervoor soortgelijke gevolgen van joodkalitherapie, die im-
mers bij de zoo vaak aan lues lijdende opiumpatiënten, gaarne wordt toegepast,
als onthoudingssymptomen op te vatten

-ocr page 109-

koudevrees omgeslagen is in een behoefte aan frischheid en ver-
frissching. Dan verlangt hij ook weer naar water. Hij baadt zich
dan gaarne 5 a 6 maal per dag en op alle manieren wordt veel
water gebruikt. Wanneer men dan ook den patiënt met zijn hand-
doek ziet rondloopen, dan weet men dat zijn onthoudingsreactie in
vollen gang is.

Het is een goede gewoonte om gedurende de eerste dagen bij de
opiumpatiënten 6 maal per dag de temperatuur op te nemen. Dan
blijkt, dat deze bij velen na 3 a 4 dagen dikwijls ietwat verhoogd is
(b.v. 37.7). Dit valt dan dikwijls samen met een bronchitis en men
is geneigd deze temperatuur daaraan toe te schrijven. Toch meen
ik, en wel omdat dit symptoom van temperatuursverhooging te veel-
vuldig voorkomt, dat men het niet daaraan moet toeschrijven, maar
dat het als een typisch onthoudingsverschijnsel moet worden op-
gevat. Voor temperaturen, die hooger zijn dan 38°, moet een of
andere oorzaak gevonden worden. Dit kan zijn een complicatie,
maar waarschijnlijker is het, dat wij te doen hebben met een of
andere aandoening, die gedurende de ontwenning het hoofd op-
steekt.

Het meest hinderlijke zijn blijkbaar de maaggevoelens. Dat er
meerdere bewegelijkheid in de maag is dan tevoren, wordt hierin
aangetoond, dat sommige patiënten braken. De maagfunctie moet
trouwens wel grondig in de war zijn gebracht door het opium.
Daaromtrent zij een veronderstelling gemaakt. Reeds bij de bespre-
king van de gevolgen der chronische opiumintoxicatie (zie blz. 81)
werd gewezen op de maagpijn, die wel onderscheiden moet worden
van de maagpijn bij de onthouding. Een onderscheiding tusschen
deze twee gelijkluidende klachten zal men slechts op anamnestische
gegevens kunnen baseeren. De onthoudingsmaagpijn berust zeer wel
mogelijk op een gedifferentieerde reactie van de maag op het opium,
dat in de maag twee verschillende aanknoopingspunten heeft. Het
is bekend, dat door het gebruik van opium de maagbewegingen tot
vertraging en tot stilstand worden gebracht, terwijl de pylorus zich
sluit. Maar behalve deze werking van den gladden musculatuur van
de maag heeft het opium ook remmenden invloed op de secreto-
rische functie van de maag. Nu zal het wel zoo zijn, dat de maag
in zijn motorische en in zijn secretorische functie niet steeds in

-ocr page 110-

dezelfde mate onder invloed van het opium staat. Daarbij zou het
dus kunnen voorkomen, dat de voortbeweging van den maaginhoud
in bijzondere mate geremd werd, naar verhouding in meerdere mate
dan de secretie van het maagsap. Het zou kunnen zijn, dat er een
relatieve aciditeit ontstond, in zooverre, dat de normale neutrali-
seering door middel van de uitdrijving van den maaginhoud te
rechter tijd en/of door de regurgitatie van het duodenaalsap door
een geopenden pylorus in de war was gestuurd, waardoor het func-
tioneel evenwicht van de maag stoornis zou hebben ondervonden.
Door deze relatieve traagheid van de motorische maagfunctie in
verhouding tot de secretorische functie, zou eventueel een maagpijn
kunnen worden verklaard. Maar aan den anderen kant is het denk-
baar, dat bij onthouding de secretorische functie zich eerder herstelt
dan de motorische functie en dat ook hier een relatieve hyperacidi-
teit optreedt, die wederom oorzaak tot maagpijn kan wezen1).

Een verschijnsel van belang voor den algemeenen toestand van
den patiënt, is de soms zeer verbeterde eetlust na enkele dagen ver-
blijf in het hospitaal. Deze eetlust kan soms overmatig worden en
dan het karakter krijgen van een geeuwhonger, die ook weer aan te
zien als een teeken van grondig herstel. Het is wellicht eenzijdig
dezen eetlust te wijten uitsluitend aan een verbeterde maagfunctie,
veeleer zullen nog andere constitutionele elementen hierin een rol
spelen.

Bij de symptomatologie van de chronische intoxicatie wordt mede-
gedeeld, dat opiumschuivers veelal aan een hardnekkige verstopping
lijden. Deze obstipatie kan wel eens eenige dagen duren na opname
in het ziekenhuis, maar de vermindering van de aangewende opium-
dosis heeft na eenige dagen meestal ten gevolge, dat de defaecatie
min of meer frequent wordt. In sommige gevallen is de reactie zoo
hevig, dat de patiënt diarrhee krijgt. In de meeste gevallen echter
moet voor een dergelijke diarrhee nog een andere oorzaak gezocht
worden.

1nbsp; Deze veronderstellingen vinden steun in Amerikaansche onderzoekingen,
die bij morphinisten in nuchteren toestand tamelijk hooge zuurwaarde vonden!
Nader onderzoek van de maagfunctie bij opiumschuivers door middel van de
fractional-testmeal-methode zal kunnen uitmaken of de gegeven verklaring de
juiste is.

-ocr page 111-

Ook de droge bronchitis, waarmee de schuiver in het hospitaal
kwam, heeft zich na eenige dagen veranderd in een vochtige bron-
chitis, die dan over beide longvelden waar te nemen is. De hoeveel-
heid sputum, die reeds door den speekselvloed rijkelijk voorhanden
was, krijgt, wanneer deze is opgehouden, meer het karakter van
bronchiaal sputum. Gedurende die dagen, d.w.z. de eerste 4 dagen
heeft men veelal den indruk, te doen te hebben met patiënten, die
lijden aan een hevige coryza, die gevolgd wordt door en gepaard
gaat met een natte bronchitis. Door het feit, dat deze bronchitis
meestal reeds chronisch aanwezig was, zal deze prikkelingstoestand
van de bronchi door de ontwenning door een vochtige phase heen-
gaan, maar daarna niet geheel en al verdwenen zijn. Bij vele schui-
vers vindt men ook weken, nadat ze hun laatste dosis opium ge-
kregen hebben, nog afwijkingen in de longen, die wijzen op het
bestaan van een chronische, zij het lichte bronchitis.

Het zenuwstelsel ondergaat eveneens den invloed van de onthou-
ding. Reeds werd met een enkel woord gesproken over sensibili-
teitsstoornissen. De schuiver, die in de intoxicatie vermindering van
de perifere sensibiliteit heeft, ondervindt bij onthouding gevoelens
van jeuk. Dat er ook een hyperaesthesie zou zijn, zooals G a i d e
beweert, heb ik nooit meegemaakt. Wel krabt hij zich gedurende
de onthoudingsperiode. In hoeverre hierbij ook huidveranderingen
een rol spelen, zij in het midden gelaten. Het is zeer wel mogelijk,
dat een betere doorstrooming van de huidvaten en een desquamatie
door het huidvocht van de overtollige hoornlaag, die soms het karak-
ter draagt van een hyperkeratosis, mede deze jeuk teweeg brengt.
Andere verschijnselen, wellicht belangrijker dan jeuk, zijn de moto-
rische. Deze uiten zich door spiertrekkingen in de extremiteiten.
Een functiestoornis, waarmee men ook rekening moet houden is de
ataxie. Dit zijn vooral de oudere patiënten, bij wie de onthouding
een onvolkomen beheersching der bewegingen veroorzaakt. In zoo-
verre is dit van beteekenis, dat oudere ontwennende opiumpatiënten
gemakkelijk vallen, vooral op de gladde hospitaalvloeren. Zoo is het
mij gebeurd, dat een
opiumpatiënt, die (derhalve) in een ietwat te
snel tempo werd ontwend, bij een val een zijner middenvoetsbeen-
deren brak. Deze ataxie uit zich ook veelal in een ongearticuleerd-
heid van de spraak, waardoor opiumpatiënten in onthouding veelal

-ocr page 112-

niet uit hun woorden kunnen komen. Daardoor is het dikwijls moei-
hjk met hen een gesprek te voeren en uit dien hoofde is het ook
raadzaam (waarop reeds gewezen werd) zich met hen te onder-
houden vlak na de toediening van hun dosis morphine. Ook de
tremor is een frequent verschijnsel, dat men b.v. gemakkelijk waar-
neemt bij het aansteken van een cigaret. Deze tremor heeft het
karakter van een intentietremor. Na verloop van tijd keeren ook de
reflexen weer terug, afgezien van de gevallen waarbij ze om orga-
nische redenen zich niet herstellen.

Eveneens herstelt zich de sexueele functie. Een van de bijna
constant weerkeerende klachten is die van frequente polluties. Dat
het ontwaken van de libido nog weieens gevolgen heeft, die den
patiënt in conflict brengen met de discipline van het hospitaal (hou-
ding tegenover het vrouwelijk personeel), zij terloops opgemerkt 1).

Ook op andere wijzen is de ontwenning van belang voor de phy-
siologic der genitale functies.

Een Javaansche vrouw, Bok. H.. oud 27 jaar. afkomstig van Teqal
^huift 10 mata opium en 5 mata djitjing. Heeft 3 levende kinderen'
Drie kinderen dood (een van de kinderen is gestorven, nadat de moe-
der, die niet voldoende zog had. aan het huilende kind djitjing had
gegeven). Ze is aanvankelijk gaan schuiven wegens quot;asthmaquot;, althans
aanvallen van benauwdheid na het eten van quot;bawangquot; en na quot;sirihquot;
pruimen. Ze is 8 maanden gravida, komt binnen op 6 November, krijgt
aanvankelijk 180 mgr. pulv. opïi en 12 mgr. morphine per dag,'wordt
langzaam ontwend. Op 20 November bevalt ze van een kind van
2.8 Kg.

Bij een vrouw, die zich als gravida voor ontwenning aanmeldt, is,
terwijl de ontwenning in een uiterst langzaam tempo plaats vond.
waarschijnlijk eenige weken voor de voleindiging van de graviditeit
de partus ingetreden. Nog eenmaal is een gravida, gedurende de
ontwenningsperiode bevallen van een onvoldragen kind. alhoewel
ook daar de opiumontwenning zeer langzaam geschiedde. Al zijn

1nbsp; Het komt voor, dat vrouwen, die bekend zijn met deze gevolgen van de
ontwenning hun echtgenoot vergezellen en hun intrek nemen dichtbij het hospitaal
Op deze ■wijze nemen ze een soort bewakingsdienst op zich. teneinde zoo mogelijk
te verhinderen, dat haar echtgenoot elders voor deze ontwakende functies bevre-
diging zoekt.

-ocr page 113-

natuurlijk twee gevallen te gering om daaruit algemeene conclusies
te trekken ten aanzien van de meerdere of mindere wenschelijkheid
van de ontwenning gedurende de graviditeit, toch maant deze waar-
neming tot voorzichtigheid. Een bewijs mag erin gezien worden,
hoezeer de ontwenning een in alle opzichten ingrijpend proces is,
waarbij een omwenteling van vele vitale functies plaats vindt1).

Wanneer hiermee in 't kort het totaal der abstinentiesymptomen
beschreven is, zij ten slotte hierbij nogmaals opgemerkt:

le. dat de volgorde van deze symptomen zeer kan verschillen.

2e. dat de ernst van persoon tot persoon zeer wisselt, alhoewel
over het algemeen afhankelijk van de mate der gewenning.

3e. dat de symptomen, zoowel een voor een als allen tezamen bij
de een veel langer duren dan bij den ander.

Het complex der onthoudingssymptomen is dus allerminst stand-
vastig in zijn duur, noch in zijn samenstelling, al zullen bepaalde
symptomen bijna steeds voorkomen. Het meest markante en steeds
weerkeerende verschijnsel is wel de pijn in den rug, de armen en de
beenen. Deze overigens oncontroleerbare klacht duurt soms weken
en is dikwijls bij ontslag, nadat de patiënt geruimen tijd zonder
opium geleefd heeft, nog niet verdwenen.

Zooals ik reeds opmerkte, kan men vaak in een gemeenschappelijk
onderhoud met opiumpatiënten, veel wetenswaardigs te weten ko-
men. Wanneer men in staat is, ze aan het praten te brengen omtrent
de voornaamste gedachten, die hen steeds bezighouden, dan hoort
men dikwijls dingen, die voor het juiste begrip van hun toestand
van belang zijn. Zoo heb ik eens een groep schuivers laten samen-
stellen de reeks van onthoudingssymptomen, in de volgorde zooals

1nbsp; Het heeft in dit verband wellicht nog zijn nut erop te wijzen, dat het aan
den anderen kant ongewenscht is een opiumintoxicatie gedurende de geheele zwan-
gerschap te laten bestaan. Het jonggeboren kind is dan ook van stonde aan reeds
aan opium gewend en verwend. Zou de moeder niet in staat zijn het met haar
(morphinehoudend!) zog tc voeden, dan zal bij een eventueele kunstvoeding een
of ander opiaat gevoegd moeten worden, aangezien er anders ontwenningsver-
schijnselen optreden, die het leven van het jonge kind in gevaar brengen. Dit
neemt natuurlijk niet weg, dat dc voeding van den zuigeling met opium, al is dit
dan ook onvermijdelijk, allerminst bevorderlijk zal zijn voor de normale ont-
wikkeling.

-ocr page 114-

deze naar hun eigen meening in de meeste gevallen optreedt. Eerst
komt het tranen van de oogen en het geeuwen, vervolgens begint
de neus te loopen, terwijl het gapen aanhoudt. Dan wordt hij
quot;panasquot; (= heet) in het geheele lichaam en gaat hij zweeten. De
meest voorkomende en zeer hinderlijke klacht, n.1. de pijn in de
botten en in den rug, staat dan op het programma. Volgens onze
zegslieden zijn het vooral de ouderen onder hen, die daarvan het
langst en het meest last hebben. Eindelijk krijgt hij diarrhoe of gaat
braken en tenslotte kan hij het niet meer uithouden, wordt boos,
moet opium hebben, en als hij dat niet krijgt, ja dan weet hij geen
raad meer, en dan moet hij, aldus vertellen ze, gaan inbreken in de
opiumverkoopplaats.

In de kliniek speelt zich dit proces bij de langzame ontwenning
geleidelijk en getemperd af. Men zorgt ervoor, dat er niet teveel
tegelijk komt. Rustig aan moeten zich de verschillende functies her-
stellen en men tracht geleidelijk een nieuw evenwicht te bereiken.
Dit is echter heel anders bij een abrupte onthouding van alle narco-
tica. Bij deze onthouding, die wij dan combineeren met het toedienen
van hypnotica in groote doses, speelt zich deze geheele onthoudings-
reactie af, weliswaar in den slaap, maar ondanks dit, toch zeer wel
waarneembaar. Daarop zal bij de bespreking van de therapie nog
teruggekomen worden.

Na een periode van 14 dagen, waarin een middelmatige schuiver
gewoonlijk opiumvrij geworden is, zijn er duidelijk teekenen aan-
wezig van een zich herstellend evenwicht en herstel van de vitaliteit.
Een restitutio ad integrum is daarmee echter niet bereikt. De uiter-
lijke verschijning van den schuiver heeft na de ontwenning meestal
een grondige verandering ondergaan. Bezoekers leggen daarvan
veelal een geestdriftige getuigenis af. De schuiver heeft het ietwat
maskerachtige in zijn gelaatsuitdrukking verloren. Hij ziet er beter
uit, is levendiger in zijn reactie. En achter dit alles vermoedt men
het ontwakende besef, dat hij verlost is van de knellende banden
van het opium. En deze levensvreugde geeft dan aan zijn houding
een geheel nieuw stempel.

§ 5. Begeleidende ziekten.

Het algemeen bekende feit, dat opium geschoven wordt om de

-ocr page 115-

pijn door een of andere organische aandoening veroorzaakt te ver-
zachten, minder voelbaar of onvoelbaar te maken, werd reeds ver-
meld en tevens toegelicht met een enkel voorbeeld. Dit feit werd
dan ook aangevoerd om aan te sporen de anamnese behoorlijk
op te nemen. Want die gegevens, die daarbij eventueel verzameld
worden, kunnen voor een juist inzicht in het verdere verloop van
de ontwenning dikwijls groot nut hebben.

We kunnen daarbij de volgende onderscheidingen maken, die,
hoewel ietwat schematisch, toch de stof eenigszins overzichtelijk
maken:

Ie. Er bestaat naast de opiumintoxicatie een aandoening, die
daarmede in geenerlei oorzakelijk verband staat. Dit is dus een
samengaan, dat het karakter van toevalligheid heeft.

2e. Met het opiumschuiven gaat gepaard een aandoening, die
aanvankelijk wel in oorzakelijk verband gebracht moet worden met
dit opiumschuiven, maar voor welker verloop het opium geen rol
meer speelt.

3e. Er zijn aandoeningen, die aanleiding geven tot verschijnselen
en klachten, waarvoor het opium een in zekere mate nuttig, sympto-
matisch therapeuticum is.

4e. Ziekten, die eigenlijk gedurende het opiumgebruik in een
zeker evenwicht worden gehouden, welk evenwicht echter bij de
onthouding van opium wordt verbroken.

5e. Tenslotte zijn er ziekten, welker symptomencomplex zich in
die mate met de symptomen der opiumintoxicatie resp. onthouding
vermengt, waardoor de ziekte moeilijk herkenbaar is geworden.

Deze verschillende rubrieken zijn natuurlijk in de werkelijkheid
niet steeds streng van elkander te scheiden, al kunnen ze ook begrip-
matig onderscheiden worden. Enkele typische voorbeelden kunnen
tot illustratie ervan dienen. Tevens komen de differentiaal-diagnos-
tische overwegingen hierbij ter sprake.

Ie. Men treft bij opiumschuivers talrijke aandoeningen aan, zon-
der dat tusschen de opiumintoxicatie en deze afwijkingen eenig ver-
band behoeft gelegd te worden. Het eenig verband, dat men zou
willen leggen, zijn dan de algemeene verwaarloozing en de gebrek-
kige zelfwaarneming, die veroorzaakt heeft, dat deze afwijking niet

7

-ocr page 116-

opgevallen is en dus verergerde. Als voorbeeld daarvan zou men
kunnen noemen anchylostomiasis of nephritis. Wellicht zijn er in
het leven van den schuiver voldoende schadelijke invloeden voor-
handen. die tot deze ziekten aanleiding kunnen geven. Aangezien
er echter geen verband met het opiumgebruik bestaat, behoeven deze
aandoeningen niet nader besproken te worden.

2c. Een aandoening, die aanvankelijk pijnlijk of lastig was, maar
die haar pijnlijkheid heeft verloren, die echter nog wel herkenbaar
is en waaruit overigens de gehechtheid aan opium is overgebleven.
Ter verduidelijking zij daartoe de volgende historia morbi vermeld.

1451/1929, de 30-jarige S. J. P. uit Batavia schuift sinds 4 maanden.
Thans 10 mata opium. Hij is aanvankelijk gaan schuiven naar aanlei-
ding van quot;sakit kentjingquot; (een verzamelnaam voor allerlei genitale
aandoeningen). Thans heeft hij daarvan geen last meer. Hij wil van zijn
schuiven af. Bij onderzoek van het urethraal secreet blijken zich daarin
talrijke gonococcen te bevinden. Diagnose: Chronische urethritis go-
norrhoica abusus opiï.

In het algemeen gesproken treft men een dergelijke bevinding,
ingeval bij een acute ziekte opium gebruikt wordt en deze acute
ziekte in een chronisch stadium overgaat, resp. geneest. In een der-
gelijk geval kan men soms spreken van een doelmatige therapie,
door middel van het opium. Daarvan moge o.a. het volgende voor-
beeld genoemd worden.

3128/1930 O. I. S., 36 jaar, wordt opgenomen op 27 December. Hij
schuift 15 mata opium per dag. Hij verteh, dat hij 4 jaar geleden, na
een periode van hoesten plotseling een haemoptoe heeft gehad (batoek
darah). Hij is toen naar een dokter gegaan in Batavia. Deze stuurde
hem voor 6 maanden naar Wonosobo, schreef hem een poeder en een
drank voor. Hij is 2 maanden in Wonoboso geweest, maar hij werd
niet beter. Hij bleef hoesten en is toen maar weer naar huis gegaan
naar Pekalongan. De familie gaf hem toen den raad opium te gaan
schuiven. Toen is hij beter geworden, hoestte minder, gaf reeds na
14 dagen geen bloed op en na een maand was het hoesten geheel opge-
houden. Nu is hij beter, al 4 jaar. Hij wil nu ophouden met schuiven,
omdat hij zich quot;maloequot; (beschaamd) voelt tegenover zijn omgeving. Er
zijn duidelijk teekenen van een oude bovenkwabsaandoening van de
rechterlong, die overigens geen enkel verschijnsel meer oplevert.

Hier is de aandoening genezen en wij mogen in dit geval aan-

-ocr page 117-

nemen, mede onder invloed van het opium. Ten opzichte van deze
aandoening heeft het opium zijn rol uitgespeeld en alleen blijft het
nog als (thans kostbare en lastige) ex-bondgenoot zijn eischen stel-
len. Bij aandoeningen a.d.z. cystitis, epididymitis, chronische otitis
media, etc., allen aandoeningen, die vanuit een acuut en pijnlijk
stadium komen in een chronisch en onpijnlijk stadium, waarin ze
althans geen overmatig hinderlijke symptomen veroorzaken, bij al
deze aandoeningen hebben noch het opium, noch de onthouding van
het opium eenigen invloed. Beiden staan geheel los van elkander.
Een aandoening als een chronische, doch herstelde long t.b.c, geeft
nog aanleiding tot een enkele opmerking, omdat hierbij de onthou-
ding een factor van beteekenis is.

3e. Anders is het gesteld bij aandoeningen waarvoor het opium
eigenlijk een voor den patiënt onmisbaar symptomatisch therapeuti-
cum is geworden. Het spreekt wel vanzelf, dat bepaalde ziekten hier
den voorkeur zullen genieten, n.1. die ziekten, die met benauwdheid,
met hoesten, met pijn gepaard gaan. Nemen wij enkele voorbeelden:

Een 52-jarige Chinees, afkomstig uit Krawang schuift thans 10 mata
opium en 3 mata djitjing. Hij schuift nu 30 jaar, heeft daarna 6 jaar
niet geschoven, maar is sinds 7 maanden weer begonnen, wegens be-
nauwdheid en heeschheid. Men merkt gemakkelijk een inspiratoire
stridor op. In de longen zijn geen afwijkingen; er is geen pijn bij het
slikken. De reactie van Wassermann is negatief. Er bestaat een tamelijk
groote tumor van den linkerstemband, die de otoloog voor inoperabel
verklaart. Diagnose: carcinoma glottidis.

De 30-jarige O. S. T. uit Semarang schuift sinds 4 jaar. Thans 12
mata opium en 2 mata djitjing. Hij schuift omdat hij benauwd is. Acht
jaar geleden had hij een ulcus penis, waarvoor hij zeer onvoldoende
behandeld is. Sinds 3 è 4 jaar is hij benauwd bij het loopen. Bij onder-
zoek: een quot;homo pulsansquot;. Lever en milt zijn beiden vergroot. Geen
oedemen. Hartfiguur naar beide zijden vergroot, quot;cor bovinumquot;. Systo-
lisch en diastolisch geruisch over de geheele hartfiguur. Diagnose:
aorta- en mitralis-insufficiëntie op luetischen bodem.

De 48-jarige T. S. T. uit Banjermassin klaagt sinds 15 jaar over maag-
pijn na het eten. Behalve, dat hij geregeld bicarbonas natricus slikt,
schuift hij ook 3 maal per dag 5 mata opium. Hij vraagt, of de dokter
hem kan beter maken, niet alleen hem afbrengen van zijn schuiven, maar
vooral zijn maagaandoening genezen. Als dit laatste niet kan, dan gaat
hij maar liever direct weer naar huis.

-ocr page 118-

Dat hier naast het opiumschuiven een organische aandoening
bestaat, is zonder meer duidelijk en het is zonder meer begrijpelijk,
dat deze menschen van het opium verlichting voor hun klachten
hebben gevonden. De diagnose levert ook geen moeilijkheden op.
Tevens toonen deze gevallen al weer aan, dat, zoo deze menschen
niet in de gelegenheid waren geweest hun symptomen te verzachten
door het gebruik van opium, zij dan veel eerder hun toevlucht zou-
den hebben gezocht bij de officieele geneeskunde. Wat betreft onzen
derden patiënt is de diagnose ook
met het opium zeker te stellen.
De mededeeling, dat hij reeds 15 jaar last van zijn maag heeft, dat
deze maagpijn op gezette tijden steeds weer optreedt, dat deze pijn
vermindert met bicarbonas natricus, waarbij dan nog opium wordt
tehulp genomen, zijn anamnestische gegevens, die erop wijzen, dat
er een lang bestaande organische afwijking van de maag is. Waar-
schijnlijk ulcus ventriculi. Wanneer dan nog voorts blijkt bij maag-
onderzoek, dat er zoowel na 6, als na 10 uur nog een belangrijke
rest in de maag aanwezig is, dan behoeft men om een juiste diagnose
te stellen niet, (wat over het algemeen aanbeveling verdient bij de
maagklachten van opiumpatiënten) met deze diagnose en met een
doelmatige therapie te wachten, totdat de patiënt geheel van opium
ontwend Is. De opiumontwenning verergert alleen de klachten.

4e. Thans zij overgegaan tot een groep van ziekten, die meer
de aandacht verdient om het nauwe verband, waarin deze ziekten
staan tot het opium, dat hun karakter gewijzigd heeft. Men kan
zeggen, dat deze aandoeningen binnen de grenzen van het abnor-
male evenwicht, dat door het chronische opiumgebruik is teweeg-
gebracht, zelf ook weer in een rust- en evenwichtstoestand verkee-
ren. Daarbij doet zich dan het eigenaardige voor, dat ingeval het
bedoelde evenwicht door opiumonthouding verbroken wordt, de
organische afwijking wederom uit haar rusttoestand uittreedt en
haar ware gedaante doet kennen, of anders uitgedrukt: een organi-
sche aandoening heeft zich onder den sluier van het opium te ruste
gelegd; zij slaapt; maar zoodra de sluier weggenomen wordt, ont-
waakt zij en staat ze wederom gereed om zich te laten gelden.

Hier speelt dus de opiumontwenning in het bijzonder een rol. De
ontwenningsreactie, die men kan beschouwen als het wegvallen van
een aantal sluithekken neemt ook voor de verschillende in rust ver-

-ocr page 119-

keerende aandoeningen deze beletselen weg. In het begin van het
derde hoofdstuk (blz. 46) deelden wij de anamnese mede van een
Soendaneeschen patiënt.

Deze vertelde, hoe hij was gaan schuiven, omdat hij bloederige
diarrhee gehad had. Het feit, dat hij daarbij het woord quot;tadjamquot;
bezigde, was aanleiding om te vermoeden, dat hij een aanval van
amoeben-dysenterie had doorgemaakt. Op den derden dag na zijn op-
name kreeg de patiënt buikpijn en diarrhee. In de slijmerige ontlasting
werden histolytica amoeben gevonden.

Naar aanleiding van een dergelijk geval zij een enkele algemeene
opmerking gemaakt. Hier beginnen de moeilijkheden voor de dia-
gnose in breederen zin. Dat iemand op den derden dag na zijn op-
name in het ziekenhuis diarrhee krijgt, is niets ongewoons. Dat is
een der zeer veel voorkomende onthoudingsverschijnselen. Maar nu
gaat het erom steeds van elkander te onderscheiden de symptomen,
die moeten worden opgevat als onthoudingssymptomen, van de ver-
schijnselen, welke aan een door het opium in labiel evenwicht ge-
houden aandoening moeten worden toegeschreven en welke deze
ziekte bij onthouding verraden. In bovenstaand geval is de zaak
zeer eenvoudig. Immers de voorgeschiedenis had al in een bepaalde
richting gewezen. Men kon verdacht zijn op een dergelijke ont-
knooping van het ziektegeval. Het faeces-onderzoek is voorts voor
dengeen, die dit beheerscht, een diagnosticum van mathematische
zekerheid. De therapie is vanzelfsprekend, en het geval alles bij
elkaar genomen niet moeilijk.

Maar in een ander geval kan de verhouding weer anders zijn en
kan de diagnose om bepaalde redenen moeilijkheden opleveren.

2547/28 op 30 December 1928 wordt de 30-jarige Chinees H. Tj. M.
uit Tangarang opgenomen. Hij schuift gedurende 5 jaar. Thans 18 mata
opium per dag. Volgens zijn zeggen is de aanleiding daartoe een
vrouwenziekte geweest. Objectief worden geen afwijkingen gevonden.
De patiënt wordt in een langzaam tempo ontwend. Op den 5en Januari
heeft de patiënt koorts (38.7) die tegen den avond weer verdwenen is.
Bloedonderzoek malaria: negatief. De temperatuursverhooging wordt
toegeschreven aan een melkinjectie, die de patiënt in de ochtenduren
heeft gehad. Op 6 Januari weer koorts tot 39.3 die 's avonds daalt tot
36.7. Op 8 Januari worden malaria tropica ringen gevonden.

-ocr page 120-

Hier wordt eerst na 6 dagen het evenwicht verbroken en bhjkt,
dat er nevens de opiumintoxicatie een chronische malaria tropica
bestaat. Dit symptoom, een verhooging tot 38.7, past niet in het
beeld van de onthoudingsreactie. Daarvoor moest een andere ver-
klaring worden gegeven. In dit geval aanvankelijk een foutieve.
Maar het is een illustratie ervan, dat men voor verschijnselen, die
persé niet passen binnen het kader der onthoudingsverschijnselen,
een oorzaak moet trachten te vinden 1).

Ook zal het voorkomen, dat het evenwicht door opiumonthouding
slechts ten deele verbroken wordt. Ook daarvan is de amoeben-
dysenterie een goed voorbeeld.

701/29 N. T. T., oud 42 jaar, afkomstig uit Madioen schuift sinds
10 jaar, thans 3 mata opium en 5 mata djitjing. Hij is hier 4 dagen en
klaagt over buikpijn. Hem wordt 20 gram sulfas magnes. gegeven. In
de ontlasting wordt gevonden slijm, leucocyten en histolytica amoeben.

Ook hier een evenwichtsverstoring en ook hier een symptoom,
n.1. buikpijn, dat zeer wel als onthoudingssymptoom kan worden
opgevat. Hierbij valt op te merken, dat de buikpijn van de onthou-
ding meestal niet nauwkeurig gelocaliseerd wordt en
zoo zij geloca-
liseerd wordt, dan is dit meestal in den bovenbuik. De buikpijn was
hier van dien aard. n.1. in de coecaalstreek, dat daarin aanleiding
werd gevonden aan het bestaan van een amoebiasis te denken, waar-
van de bewijzen dan ook met een groote dosis sulfas magnesicus
gemakkelijk geleverd konden worden. —

In de nu genoemde gevallen was de samenhang tusschen een
organische aandoening en het opium een zeer innige. De aandoe-
ningen, die aanvankelijk een acuut en actief karakter hadden, zijn
vanuit hun floride stadium in een evenwichtstoestand overgegaan,
waaruit ze door de opiumonthouding weer zijn los gemaakt. Hier is
het opium opgetreden als een (functioneelen) evenwichtsfactor.
Daarop werd de nadruk gelegd.

Voorts is het mogelijk, dat er verschijnselen te voorschijn komen,

1nbsp; quot;Norabreux sont les tirailleurs qui sont morts d accès pernicieux algide sous
l'influence de la privation de 1'opiuraquot;, een mededeeling, die voor de differentiaal-
diagnose ter harte moge worden genomen.

-ocr page 121-

die uitgelegd kunnen worden, èn als onthoudingssymptomen, èn als
symptomen van
uit-het-evenwicht-losgemaakte aandoeningen. Dit
beduidt een bemoeilijking van de diagnose. Al zal een onthoudings-
reactie soms met lichte temperatuursverhooging gepaard gaan, toch
zal deze nooit de hoogte van 38.7 bereiken en uit dien hoofde reeds
kan dit verschijnsel niet als een onthoudingssymptoom beschouwd
worden. Mutatis mutandis zal de diagnose van de amoebcn-dysen-
terie ook geen moeilijkheden hebben behoeven op te leveren. Maar
b.v. in het derde geval zou de ontstane buikpijn aanleiding kunnen

geven tot twijfel.

Het nu volgende geval is daarvan wederom een illustratie, dat de
ontwarring van de verschijnselen, de onderscheiding tusschen de
onthoudingssymptomen en ziektesymptomen minder eenvoudig kan
zijn. In het begin van dit hoofdstuk werd reeds medegedeeld, dat
vooral bij aandoeningen van de ademhalingsorganen het gebruik van
opium zeer in zwang is. In het bijzonder geldt dit voor de tuberculose
en met name voor dc haemoptoe 1).

Zoo gebeurde het, dat de 30-jarige Chinees O. N. S. uit Banjoe-
wangi, die 8 jaar geleden met schuiven was begonnen voor een hae-
moptoe, nadat hij op 27 Juli was opgenomen, op 30 Juh een beetje
bronchitis en op 2 Augustus plotseling een bloedspuwing kreeg, niet-
tegenstaande aanvankelijk aan zijn longen geen objectieve afwijkingen
waren gevonden. Hij gebruikte 5 mata opium en 2 mata djitjing en
dienovereenkomstig was hem een voldoende hoeveelheid narcotica
gegeven; hij werd langzaam ontwend.

Evenals het geval, dat genoemd werd op blz. 93 was er van een
eenigszins verlevendigde bronchiaal secretie een teeken: de bron-
chitis. Na drie dagen bronchitis. Welnu, het is bijna uitzondering,
indien bij de opiumontwenning na eenige dagen
geen bronchitis
optreedt. Men zal dan natuurlijk opletten, of deze bronchitis alge-
meen is, óf zich bij voorkeur voordoet in een bepaald gedeelte van

1nbsp; ) G a i d e deelt mede van de gunstige werking die opium zou hebben op
t.b.c. quot;Cette action de l'opium est bien connue des Chinois qui la recommandent
dans cette affection, et plus spécialement pour les hémoptysiesquot; en even later
quot;qu'il avait l'occasion de soigner beaucoup de malades qui déclarent n'avoir
commencé à fumer qu'après un crachement de sangquot;. (15)

-ocr page 122-

de long. De percutorische bevindingen, evenals de Röntgenfoto
(maar niet iedereen, die opiumschuivers te behandelen krijgt, heeft
een behoorlijk Röntgenapparaat tot zijn beschikking!) zullen even-
tueel al hebben aangetoond, dat men te doen heeft met een oud
longproces, f^et sputum wordt onderzocht, maar geen t.b.c.-bacillen
worden daarin gevonden. Er is een lichte temperatuursverhooging,
waarvan men zich afvraagt of deze moet worden beschouwd als een
onthoudingsverschijnsel, dan wel afkomstig van een bronchitis van
vulgairen of van specifieken aard. Het spreekt wel vanzelf, dat men
zulke patiënten met oplettendheid zal gadeslaan. Toch zal men, naar
mijn meening, over het algemeen er naar moeten streven ook en juist
bij tuberculeuze opiumschuivers zoo mogelijk de ontwenning tot het
einde toe uit te voeren. Of deze patiënt voorheen een t.b.c.-lijder
was, is niet twijfelachtig. Hij was het zeker. Alleen is het de vraag,
of door de ontwenning zijn tuberculeus longproces uit het evenwicht
zal worden gebracht en zoo ja, in welke mate. Met deze ontwenning
is dus steeds een zekere risico verbonden. Hoewel wij aan den eenen
kant zullen trachten den patiënt geheel opiumvrij te maken, zullen
wij er aan den anderen kant alleszins voor moeten waken, dat het
in evenwicht verkeerende, gecompenseerde tuberculeuze longproces
niet weer geactiveerd wordt. Het physiologische functieherstel van
het bronchiaal slijmvlies kan beperkt blijven tot een ietwat levendige
secretie; maar niemand kan de waarborgen geven, dat een aan-
vankelijk gecompenseerde tuberculose bij een te snelle ontwenning,
niet zal overgaan in een phthisis galoppans. Dit legt op den behan-
delenden medicus een zware verantwoordelijkheid, waarbij aan zijn
diagnostisch en therapeutisch kunnen hooge eischen gesteld worden.

5e. In de bespreking van den samenhang tusschen het opium en
een organische aandoening kan men ook den nadruk leggen op de
symptomatologie. De reeds genoemde gevallen van buikpijn bij
amoebiasis en bronchitis bij t.b.c. waren daarvan al de voorbeelden.
Ze werden besproken vanuit een ander, n.1. een functioneel ge-
zichtspunt.

Hier zij het oog geslagen op die ziekten, die als het ware in hun
hoofdsymptomen overeenkomen met enkele der intoxicatie, resp.
onthoudingssymptomen en waarbij men dus in gerechten twijfel ver-
keert, waarmee men te doen heeft. Van een dergelijke vermenging

-ocr page 123-

van symptomen-complexen is de volgende ziektegeschiedenis een
voorbeeld, al zal dit uiteraard een uitzondering zijn.

Een patiënt, die 20 jaar schuift, vertoont daarnevens teekenen van
een oude venerische infectie (litteeken van ulcus penis). De reflexen
(kniepees- en Achillespees) zijn verdwenen. Of er anaesthetische plek-
ken zijn is niet uit te maken, bij gebrek aan medewerking van den
patiënt (algemeene perifere ongevoeligheid door opium?). Voorts is
de patiënt atactisch. Romberg is twijfelachtig. Aan zijn oogen heeft hij
beiderzijds een oude iritis en een synechia anterior, waardoor de be-
oordeeling van de pupilreflexen onmogelijk gemaakt wordt. In de oog-
fundus nihil en voorts klaagt hij over maagpijn, waarvan wij niet te
weten kunnen komen of ze vlaagsgewijs dan wel doorloopend is.

Ziehier dus een aanvankelijk onontwarbaar beeld. De vraag rijst,
is hier een combinatie van opiumintoxicatie en tabes dorsalis. Ver-
schillende symptomen pleiten voor het een, andere kunnen aan bei-
den worden toegeschreven. Zoo is de maagpijn voor tweeërlei uit-
legging vatbaar. Het is mogelijk, dat we te doen hebben met tabe-
tische crises, maar ook is het zeer wel mogelijk, dat deze pijn als
onthoudingspijn moet worden opgevat. Het gebrek aan intelhgentie,
benevens de perifere ongevoeligheid maken het onmogelijk te zoeken
naar gevoellooze plekken. De pupilreactie, het onderzoek naar het
statisch evenwicht laten ons in den steek. De tijd zal moeten leeren,
wat hier aan de hand is. Symptomen, die in twee richtingen kunnen
worden uitgelegd, kunnen de richtige diagnose zeer bemoeilijken.

Een ander voorbeeld, dat in het bijzonder besproken moet worden,
zijn de maagaandoeningen. Niet altijd is de diagnose zoo eenvoudig
als in het vermelde geval op blz. 99. De daar genoemde patiënt
bezat een behoorlijke intelligentie. Hij was eigenaar van een winkel,
derhalve was het mogelijk met hem te praten. Hij besefte het belang
van de nauwkeurigheid zijner mededeelingen. Maar zooiets is niet
altijd en dan is men aangewezen op zijn objectieve bevindingen.
Aangezien de maagpijn een van de belangrijkste onthoudingssymp-
tomen is, ligt het voor de hand, dat de differentiatie ten opzichte
van een eventueel maaglijden moeilijkheden kan opleveren (blz.91).
Moeilijk is deze vooral hierom, omdat men meestal te doen heeft
met patiënten, die zoo heel weinig nauwkeurig hun klachten kunnen
omschrijven, hetgeen juist voor de beoordeeling van maagaandoe-

-ocr page 124-

ningen van het allergrootste belang is. Over het algemeen kan men
naar mijn meening niet terughoudend genoeg zijn het bestaan van
een maagaandoening aan te nemen. Het gebeurt soms. dat. nadat
de ontwenning afgeloopen is, de aanvankelijk hooge zuurwaarden
tot normale proporties zijn teruggegaan. Ten onrechte zou men dan
tot het bestaan van een hyperchloorhydrie en wellicht maagzweer
besloten hebben. Het verdient daarom aanbeveling, zoo dat mogelijk
is, na volledige ontwenning, d.w.z. nadat de patiënt 3 weken in het
hospitaal is en daarvan een week volkomen opiumvrij, een volledig
maagonderzoek te herhalen (tenminste ingeval de maagklachten dan
nog bestaan). Eerst na een dergelijk volledig onderzoek zag men
tot een definitief besluit aangaande diagnose en therapie komen.
Men zal voorts niet tot ingrijpende maatregelen mogen overgaan
zonder een behoorlijk Röntgenonderzoek. Is men daartoe niet in
staat, dan is het plicht den patiënt naar een modern uitgerust hospi-
taal te verwijzen. Ook kan het voorkomen, dat men bij heftige klach-
ten volkomen normale, ja, lage zuurwaarden vindt. In dergelijke
gevallen is de tijd de beste raadgever. Na enkele weken blijkt dan
veelal, dat van de maagklachten niets is overgebleven.

Zoo werd dan in het voorafgaande eenige aandacht gewijd aan
de meest voorkomende ziekten, waarvan het van belang is den
samenhang te kennen, althans in het oog te houden, ten opzichte
van het opiumgebruik. Dat waren de malaria, de t.b.c., de amoeben-
dysenterie en maagaandoeningen. Het spreekt wel vanzelf, dat
iedere aandoening, die symptomen geeft, welke ook maar eenigszins
verzacht en verlicht kunnen worden door het opium, met het opium-
schuiven in combinatie kan voorkomen. Zoo heb ik gevallen ontmoet
van patiënten met hoofdpijn, waarvan tumor cerebri, uraemis als
oorzaak moesten worden aangezien; patiënten met carcinoma recti,
die wegens diarrhee de hulp van het opium hadden ingeroepen. Zoo
laten zich allerlei combinaties bedenken (en in de practijk komen
deze combinaties wel degelijk voor), waarin men zich heeft af te
vragen, of er nevens het opiumschuiven een organische afwijking
bestaat, en ... of het wenschelijk is deze relatie op te heffen. In het
algemeen zal men eerder erop uit zijn zulks te doen naar mate een
doeltreffende therapie kan worden toegepast. Maar men zal wel

-ocr page 125-

degelijk ook gevallen tegenkomen, waarin men geneigd is op zijn
hoogst het kostbare opiumschuiven te doen vervangen door een of
ander opiaat. Er is echter een ziekte, de
lues, die nog afzonderlijk
genoemd wordt, omdat zij in zoo velerlei vorm voorkomt, terwijl
tevens voor zoovele van deze vormen het opium als therapeuticum
wordt aangewend. De lues kan men rangschikken bij vier van de
vijf tevoren onderscheiden rubrieken. Men zal het bestaan hebben
van een lues vaak herkennen in de uiterlijke stigmata daarvan, welke
men bij opiumschuivers dikwijls zal aantreffen (oude gummata etc.).
De reactie van Wassermann vindt men dan dikwijls positief.
In een aaneensluitende reeks van honderd gevallen van Mei tot
September 1929 vind ik niet minder dan negentien Wasser-
man n-reacties positief. Overigens zullen er dan vaak in het geheel
geen symptomen zijn. Dikwijls komt het echter voor, dat men opium
schuift vanwege de zeer heftige pijnen, die door luctische periostiti-
den worden veroorzaakt en die men dan niet verwarren moet met
de pijnen in de beenderen, die bij de onthouding optreden. Het is
echter een goede stelregel om bij opiumschuivers steeds aan de
mogelijkheid van lues te denken.

Uit het een en ander moge gebleken zijn, dat het opium dikwijls
de rol vervult van evenwichtsfactor, het kan de symptomen soms in
die mate verdoezelen, dat daardoor een ziektebeeld vertrokken wordt
en een nauwkeurige diagnose moeilijkheden baart. In chronische
gevallen zal men den tijd hebben zijn weg te zoeken, en veelal komt
het er weinig op aan, hoelang men daarvoor noodig heeft. In acute
chirurgische gevallen daarentegen zal het opium een factor zijn, die
voor de diagnostiek groote moeilijkheden kan veroorzaken. Vooral
geldt dit natuurlijk voor buikaandoeningen. Voor de juiste diagnose
van een acute buikaandoening is het symptoom quot;pijnquot; van de aller-
grootste beteekenis. Door opiumgebruik valt dit weg, terwijl men
aan den anderen kant door het opium te onthouden aan den patiënt,
die daaraan gewend is, als onthoudingsklacht juist in het bijzonder
quot;buikpijnquot; bij hem mag verzachten. Men zal dus in de diagnostiek
van het acute peritoniale symptomencomplex (maagperforatie, cho-
lecystitis, appendicitis) van het belangrijke diagnosticum quot;pijnquot; af-
stand moeten doen en zich met de andere diagnostica moeten red-

-ocr page 126-

den. Weliswaar wordt hierdoor het beeld vertroebeld, maar zonder
deze vertroebeling zou de onthoudingsreactie een factor van nog
grooter vergissing kunnen zijn. Naar mijn meening is het dan ook
een verstandige maatregel om welbewust de pijn geheel uit te scha-
kelen, den opiumpatiënt, van wien men vermoedt, dat hij in de ont-
houdingsphase is, zooveel opium te geven, dat hij verzadigd is. Al
mist men dan een belangrijk aanknoopingspunt, de andere verschijn-
selen en vooral de anamnestische gegevens, komen veel beter tot
hun recht. Het volgende geval, dat zoowel uit diagnostisch als the-
rapeutisch oogpunt leerzaam is, moge dit illustreeren.

No. 2338/1928, een 34-jarigc Chinees, komt op 4 December op de
polikliniek; dat is op Dinsdag. Hij vertelt, al steunend en kermend, dat
hij Zaterdag om 7 uur plotseling buikpijn heeft gekregen; daarna is hij
flink gaan schuiven. Hij is den Zondag doorgetobd en toen Maandag
met den middagtrein naar Bandoeng gegaan, waar hij Dinsdagmorgen
om opname verzocht. Voor ons is hij een oude bekende. Een opium-
schuiver, zwaar neurotisch, klagerig en overdrijvend. Wij vragen ons
natuurlijk af, wat wij van zijn klachten moeten gclooven en hebben
de neiging deze toe te schrijven aan dc behoefte naar meer opium.
Inmiddels is zijn buik keihard. Hij zou in 2 dagen geen ontlasting heb-
ben gehad. Maar deze twee symptomen passen geheel binnen het
kader van de opiumintoxicatie. De temperatuur is 37.6. Dc pols 120.
Zijn gezicht vaal en angstig. Hij heeft neusvleugeladcming. Maar der-
gelijke indrukken zijn zoo moeilijk te schatten, bij opiumschuivers in
onthouding. Het aantal Icucocyten is 4000 (?!). We geven hem eerst
ruimschoots opium en morphine om zeker te zijn, dat wij een ont-
houdingsreactic uitschakelen, waardoor wc dus geen rekening behoeven
te houden met onthoudingsklachtcn (maar tevens ontnemen wij ons zelf
dc mogelijkheid van het symptoom quot;pijn ' voor onze diagnose gebruik
te maken). De patiënt wordt te bed gelegd. Elk half uur wordt dc pols
gecontroleerd en om het uur de temperatuur opgenomen. Wanneer dan
om 4.30 uur 's middags dc temperatuur is gestegen tot 38.1 en dc pols
tot 128, terwijl de pols daarna wederom neiging heeft verder op te
loopen, wordt besloten tot operatie. Om 7 uur vinden wij een alge-
meene diffuse peritonitis en een geperforeerde, gangracneuzc appendix.
Op 10 Februari 1929 wordt de patiënt genezen en opiumvrij ontslagen.

Dit ietwat uitvoerig medegedeelde ziektegeval vereischt een iet-
wat breedere discussie. De anamnese wekt de verdenking op een
acuut buikproces, dat reeds meer dan 48 uur geleden begonnen zou

-ocr page 127-

zijn. Wonderlijk is het nu, dat dit proces niet acuter is geworden.
De patiënt heeft dadelijk opium genomen en daardoor is de darm
waarschijnlijk geïmmobiliseerd. In welken toestand hij den Zondag
en den Maandag heeft doorgebracht, laat zich slechts gissen. Toen
hij Dinsdagmorgen om 11 uur op de polikliniek verscheen, was zijn
algemeene toestand van dien aard, dat er geen touw aan vast te
knoopen was. Wij kenden den patiënt van vroeger als een onver-
beterlijk opiumschuiver en ongetwijfeld moesten zijn klachten ook
voor een gedeelte worden toegeschreven aan een onvoldoenden toe-
voer van opium. De eenige weg, maar een weg, waarvan men de
consequenties moet overzien, was, om de onthoudingsreactie uit te
schakelen. Deze uitschakeling brengt min of meer met zich mee,
dat men zich de symptomen: gevoeligheid, pijnlijkheid, pijn bij druk,
afhandig laat maken. Toch is dit onvermijdelijk. Men zou anders
allicht ertoe komen, bij iemand, die als symptoom van onthouding
een opgezetten en harden buik heeft, een laparotomie te verrichten.
Men heeft nu echter het voordeel, dat men de anamnestische gege-
vens veel beter te hooren krijgt, dan wanneer de patiënten, jamme-
rend en klagend, geconcentreerd op hun buikpijn, eenige onsamen-
hangende zinnen weten uit te brengen. In
dit geval zou danook een
behoorlijke anamnese eerst na toediening van morphine tot zijn recht
komen. Deze wees inderdaad in de richting van een acuut buik-
proces. Gewapend met deze kennis, blijft men eenige uren nauw-
keurig op de algemeene teekenen (de locale heeft men losgelaten)
van de peritioneale aandoening letten, n.1. de pols' en temperatuur,
waarbij ook de bestudeering van het bloedbeeld steun zal kunnen
geven. Een soortgelijke gedragslijn zouden wij willen aanbevelen
voor alle buikaandoeningen, waar de verdenking bestaat op een
acuut peritoniaal proces en die tevens met opiumschuiven gepaard
gaan.

-ocr page 128-

HOOFDSTUK IV.
Enkele waarnemingen

Behalve door het klinisch onderzoek bleef ook de wensch bestaan
om op andere wijze een dieper inzicht te verkrijgen in het wezen
van de chronische opiumintoxicatie. Het beeld van den opium-
schuiver, zooals hij zich voor opname in het hospitaal aanmeldt, wekt
den indruk, dat er zich door deze vergiftiging in het organisme een
ingrijpend proces heeft voltrokken, waardoor zich vele functies
gewijzigd hebben. En niet slechts de vergiftiging, veelmeer nog de
onthouding van opium, wijst erop, dat het geheele organisme door
het vergif ge d e s organiseerd werd en dat ook de r e organisatie
een proces moet zijn, waarbij zich belangrijke gebeurtenissen in het
menschelijk lichaam afspelen. Vroeger was men wel de meening toe-
gedaan, dat deze onthoudingsreactie beschouwd moest worden als
uitsluitend een psychisch proces, later echter is men gaan inzien,
dat naast dit psychische proces ook organische wijzigingen zich in
het lichaam voltrekken.

Het wezen van deze veranderingen, zoowel die der ver giftiging
als van de ontgiftiging (d.i. van de gewenning en van de ont-
wenning) is meermalen een onderwerp van studie geweest (34, 35),
maar tot op den huidigen dag hangt daarover toch nog een sluier,
meer in het bijzonder over het wezen van de onthoudingsreactie.
Theorieën daarover bestaan er verscheidene (36, 29), maar zekere
feiten, die een duidelijk inzicht geven in wat er eigenlijk gebeurt
gedurende deze onthoudingsreactie, zijn nog zeer schaarsch.

Reeds lang was het bekend, dat de toediening van morphine
(opium), gelijk op zoovele andere functies ook op de suikerstof-
wisseling invloigt;d heeft (37). Het lag daarom voor de hand te veron-
derstellen, dat de chronische opiumintoxicatie deze niet ongemoeid
zal laten. In het verlengde hiervan ligt weer de veronderstelhng, dat
de bevrijding van opium eveneens in de suikerstofwisseling op een
of andere wijze tot uitdrukking zal komen.

Er bestaan klinische feiten, die aan de eerstgenoemde veronder-

-ocr page 129-

stelling steun geven. Daar is b.v. de bekende ervaring, dat bij men-
schen een acute morphinevergiftiging soms aanleiding geeft tot gly-
cosurie. Eenigszins in dezelfde lijn hgt onze waarneming, dat soms
in de urine van opiumschuivers sporen glucose worden aangetrof-
fen. Bij diabetes-behandeling hebben verscheidene klinici (en mis-
schien ook weer de meest moderne) aan het opium een heilzame
werking toegeschreven.

Deze feiten waren aanleiding te trachten het verband, dat bestaat
tusschen opium en suikerstofwisseling, te benaderen. Daartoe stel-
den wij ons ter beantwoording eenige
vragen, die hieronder vol-
gen1).

A

I.

Hoe hoog is het bloedsuikergehalte bij opiumschuivers in het

algemeen?

Bij het zoeken naar een antwoord op deze vraag kunnen a priori
de volgende bedenkingen geopperd worden. In het normale orga-

-ocr page 130-

nisme wisselt de hoogte van het bloeksuikerniveau. Deze vertoont
een (bloedsuiker-)curve, die stijgt na voedselopname en die daalt

-ocr page 131-

bij vasten, zoodat van het glucosegehalte van het bloed als van een
constante waarde, zonder meer niet gesproken kan worden. Gewoon-
lijk stelt men bij de bloedsuikerbepaling als norm de nuchterwaarde.
Men kan gedurende het etmaal vervolgen, rekening houdende met
de opname van de (bekende) hoeveelheid voedsel (c.q. koolhydra-
ten), hoe dit bloedsuikerniveau zich gedurende 24 uur wijzigt.

Anders is dit bij opiumschuivers. Daar heeft men rekening te
houden, behalve met het voeden en het vasten, ook met den invloed
van het opium, waarbij men tevens in 't oog moet houden, dat deze
invloed niet alleen een constante, maar ook een schommelende is.

Primo bestaat er een zeker verband tusschen den invloed van het
toegediende opium en den
geivenningsgraad, waarin het organisme
zich bevindt. De
duur van de periode, gedurende welke het vergif
reeds heeft ingewerkt, is meestal evenredig aan den gewennings-
graad en is van invloed voor de mate, waarin de suikerstofwisseling
eventueel uit zijn normale evenwicht is gebracht.

Maar ook moet men in de tweede plaats bedenken, dat, al dan niet
langdurig aan opium gewend zijnde, het organisme gedurende het
etmaal een toenemende werking van het opium ondervindt, even-
zoovele malen als dit vergif in een of anderen vorm wordt opgenomen
en een afnemende werking evenzoovele malen als de behoefte daar-
toe zich weer laat gelden. Hiermede worde derhalve reeds tevoren
aangeduid, dat men onderling onvergelijkbare uitkomsten krijgt.
Want het is
ondoenlijk voorwaarden te scheppen, zoodat men opium-
schuivers onderzoekt, die in genoemde opzichten geheel aan elkaar
gelijk zijn. Maar evenzeer is het ondoenlijk om de hoegrootheid van
de verschillende factoren te kennen, waardoor de patiënten van

-ocr page 132-

elkaar verschillen en daardoor de patiënten tot onderling vergelijk-
bare objecten te herleiden.

TABEL L

Bloedsuikergehalte bij Chineesche opiumschuivers op het oogenblik van
opname in het hospitaal, of poliklinisch het hospitaal bezoekend.

Journaal-
nummer.

Opium, djitjing of
morphine.

Voedsel.

Tijdstip bepaling.

Bloedsuiker
gehalte.

1155

nihil

nihil

11.15

uur

v.m.

1-207„

1158

nihil

u

11.15

»

1.32%.

1181

7

uur v.m.

n

11.30

w

1.24 7co

1264

8

uut

n

11.30

n

gt; .36700

1280

7

uur v.m.

n

10

m

n

1.20

1281

6

uur v.m.

n

10

n

n

i.167oo

1285

nihil

lt;t

11.30

n

gt;-267oo

1286

7

uur v.m.

n

12

n

1.20 7.0

1323

nihil

n

10.30

it

1.32 7oo

1329

7

uur v.m.

n

11

n

1.30 700

1330

7

uur v.m.

11.30

n

n

1.57 7co

1410

nihil

n

11.30

n

n

1.43 7oo

1411

8

uur v.m.

n

11.30

'-29700

1512

8

uur v.m.

It

11

n

gt;•247.0

1533

8

uur v.m.

n

12

-

n

1.12,7oo

Terugkeerende tot de vraag die in het voorafgaande werd gesteld
is in tabel No. I vastgelegd, hoe hoog in het algemeen het bloed-
suikergehalte bij opiumschuivers is. Bij een groot aantal schuivers
hebben wij, hetzij op den dag van opname, hetzij, wanneer zij toe-
vallig de polikliniek bezochten, deze bepaling verricht. Geen hunner
had sedert de ochtenduren gegeten (tenminste zoo werd door hen
medegedeeld). Uit deze waarnemingen mag worden afgeleid, dat de
opiumschuiver gemiddeld op een hoog bloedsuikerniveau leeft, hoo-
ger dan dit gemiddeld bij normale menschen het geval is.

-ocr page 133-

Hoe hoog is het bloedsuikergehalte bij opiumschuivers voor het begin
der ontwenning en na beëindiging daarvan, op overeenkomstige ver-
gelijkbare tijdstippen?

Zoo het waar is, dat de chronische opiumintoxicatie invloed heeft
op de suikerstofwisseling, dan ligt het voor de hand aan te nemen,
dat ook o n t giftiging voor de suikerstofwisseling zekere beteekenis
zal hebben. Het zal dus zijn nut kunnen hebben overeenkomstige
Waarden daarvóór en daarna met elkander te vergelijken. Als zoo-
danig is te beschouwen het bloedsuikergehalte, dat men bepaalt in
nuchteren toestand, dat wil dus zeggen, wanneer de opiumpatiënt
nóch gegeten, nóch narcotica gebruikt heeft. Voor deze bepahng
werd steeds hetzelfde tijdstip van den dag genomen, te weten 's mor-
gens 7 uur. Bij een aantal patiënten werd deze bloedsuikerbepaling
verricht voor het begin van de ontwenningskuur en na het einde
ervan. De resultaten van deze proeven zijn vastgelegd in de volgende
tabel.

TABEL II.

Vergelijking van

het bloedsuikergehalte in nuchteren toestand bepaald y66r
de ontwenningskuur en na afloop daarvan.

Journaal-
nummer.

Voor begin van
de kuur.

Duur van de
ontwenning.

Na einde der
kuur.

12671

1.23 7oo

24 dagen

1.08 7oo

12696

1 _ 0/

■. ,00

22 dagen

0.90 7oo

12726

1.01 7co

16 dagen

0.95 7oo

12804

1.12 7oo

18 dagen

1.04 7o,

12805

1.18 7=0

21 dagen

0.85

12855

1.08 7o.

27 dagen

1.03 7o.

12879

1.04 7.0

23 dagen

0.80 7.0

12892

1.- 7oo

27 dagen

0.75 7o.

12899

1.16 7o.

22 dagen

0.95 7.0

12901

1.12 7.0

17 dagen

0.87 7co

Een vergelijking van de nuchterwaarde vóór het begin en na de

-ocr page 134-

beëindiging van de ontwenning, d.w.z. op den dag van ontslag wijst
als
bijna constant verschijnsel aan, dat het bloedsuikergehalte ge-
durende de ontwenning gedaald is. Een reeks van een betrekkelijk
groot aantal waarnemingen bevat er slechts ééne, die op dezen regel
een uitzondering maakt, Bij de vergelijking van de genoemde cij-
fers wordt echter een te eenvoudige voorstelling gewekt van den
gang van zaken. Te eenvoudig in zooverre, dat hierbij onwillekeurig
de gedachte zou kunnen opkomen, alsof deze daling van het nuchtere
bloedsuikergehalte in den loop van de ontwenningskuur een gelei-
delijke zou zijn. Intusschen komt dit niet met de feiten overeen.

IIL

Hoe verloopt een belastingscurve vóór het begin en hoe verloopt
zij na de beëindiging van de ontwenningskuur?

Werd door de vorige waarnemingen in het algemeen steun ge-
geven aan de veronderstelling, dat in den loop van (in verband met?)
de ontwenning de nuchterwaarde van het bloedsuikergehalte daalde,
dat er dus gedurende de ontwenning een wijziging in de reguleering
van de bloedsuikerstofwisseling plaats vond, nog op een andere
wijze scheen het mogelijk aan te toonen, dat de suikerstofwisseling
door de toediening van opium en door de ontwenning van opium
een functiewijziging ondergaat. Laat zich een verschil aantoonen in
de bloedsuikerreguleering, indien deze v o o r en n a de ontwenning
aan één zelfde functieproef wordt onderworpen? De inrichting dezer
proef, die toch zoo voor de hand hgt, levert een eigenaardige, eigen-
lijk onontkoombare moeilijkheid op, die reeds kortelings werd aan-
geroerd in een ander verband en die zich hier weer laat gelden.

Het gewendzijn aan opium vereischt voor de handhaving van de
verschillende functies een aanhoudenden (meestal geleidelijk stijgen-
den) toevoer van het gewenningsmiddel. Deze voortdurende toedie-
ning is echter nooit (en kan dit ook niet zijn) voortdurend in
dien
zin, dat zij zich nagenoeg gelijkmatig zou verdeelen over de zestig
minuten van het uur. De toediening, of deze plaats vindt door
middel van een injectie, óf door middel van het schuiven van een
pijp, geschiedt steeds in stooten. De aan-opium-gewende is óf in
de opgaande lijn, dat is in de richting der verzadiging, óf in de

-ocr page 135-

dalende lijn, d.w.z. hij gaat in de richting van de ontbering. Iedere
onthouding van opium op een tijdstip, dat hij op de neutrale
lijn staat, schept een evenwichtsstoring naar den kant van de gif-
ondervoeding (negatief), iedere toediening van opium veroorzaakt
een evenwichtsstoring naar den kant van de oververzadiging (posi-
tief). Noch de onthouding, noch de toediening van opium zijn in
staat een evenwichtstoestand in rechtlijnigheid te handhaven.

Het ware echter denkbaar, dat door een juiste doseering van
opiaten op een goed gekozen tijdstip een
ondervoeding zoowel als
een
overvoeding van opium zou kunnen worden vermeden. Dit be-
reikt men
niet door aan de patiënten uitsluitend pulvis opiï te geven.
Wel zal men daardoor een snel stijgende lijn van verzadiging met
opium kunnen voorkomen, maar de praktijk leert, dat bij het per os
toedienen van opium toch altijd onthoudingsklachten optreden. Deze
ervaring was aanleiding te trachten precies
zooveel opiaten toe te
dienen, dat de onthoudingsklachten (als maatstaf voor de even-
wichtsverschuiving) juist vermeden werden. Dit is echter niet moge-
lijk. Immers steeds bleek, dat de toediening van zeer geringe doses
in staat was het bloedsuikergehalte bij opiumpatiënten, die tevens
nuchter bleven, te verhoogen * ).

TABEL III.

Journnal-
nummer.

1078

927

1105

1043

1329

1330

7.30 v.tn.
nuchter

1.24 7oo

t.087oo

1.28 7,.

1.12°/,o

1-27 7,0

1.27,/.,

7.40 v.m.

nuchter

9 mgr.
morph.

5 mgr.
morph.

5 mgr.
morph.

5 mgr.
morph.

20 mgr.
morph.

20 mgr.
morph.

8.05 v.m.
nuchter

1.32 V.O

1.16 7oo

1.36 7.0

1:20

1.18 7,,

1.54 7.,

8.50 v.m.
nuchter

1.32 7o.

1.13 7..

1.32 7.,

1.18./.,

M'

1.18 7..

9.50 v.m.
nuchter

1.28 7oo

1.27 7,.

1.06 7.0

•) Opvallend was echter, dat bij één patiënt (Ambien) dit bloedsuikergehalte
naar beneden ging, een feit, waarop later zal worden teruggekomen.

-ocr page 136-

Met deze waarnemingen kwam de beantwoording van de derde
vraag, althans in den vorm, waarin ze gesteld werd, te vervallen.
Immers de functieproef te nemen vóór en na de ontwenning werd
daardoor niet meer onderling vergelijkbaar. Toch heb ik deze proe-
ven gedaan, welbewust zijnde van de onderlinge overgelijkbaarheid,
waarbij de vraagstelling eenigszins uitgebreid diende te worden.

IV,

Hoe verloopt een belastingcurve vóór het begin en hoe na de be-
eindiging van de ontwenningskuur, terwijl in eenige gevallen na de
ontwenning uitsluitend glucose en in andere gevallen glucose ge^
combineerd met morphine gegeven wordt?

TABEL IV.

Journaalnummer.

474

482

484

460

8.15 v.tn.

0.87 °u.

1.— 7co

1.08 7„o

0.90 7.0

8.30 v.m.

15 mgr. M.
30 gr. gluc.

15 mgr. M.
50 gr. gluc.

15 mgr. M.
50 gr. gluc.

15 mgr. M.
50 Jir. gluc.

9.— v.m.

1.83 7.0

1.7j7cc

1.46 7oo

1.29 7oo

9.45 v.m.

0.96 7„

1.12 7oo

0.80 7oo

1-32 7oo

10.45 v.m.

0.91 7o=

1.04 7o.

0.87 7oo

1.07 7oo

Bij deze zelfde patiënten werd, nadat ze opiumvrij waren, deze
proefneming herhaald met dit verschil, dat alleen glucose en geen
morphine werd gegeven.

TABEL V.

Journaalnummer.

474

482

484

460

8.15 v.m.

0.85 7c=

1.07 7,0

0.90 7c,

0.76 7.0

8.30 v.m.

50 gr. gluc.

50 gr. gluc.

50 gr gluc.

50 gr. gluc.

9.— v.m.

1^1 7oo

1.15 7,,

1.16 7,0

0.87 7,o

9.45 v.m.

0.92 7co

0.89 7,0

1.08 7,,

0.92 7o,

10.45 v.m.

0.80 quot;/oo

0.89 ° 'o.

1.- 7oo

0.83 7,0

-ocr page 137-

Bij vergelijking der beide tabellen blijkt, dat na eenigen tijd ont-
wenning en toediening van de zelfde hoeveelheid glucose de curve
zeer belangrijk lager blijft.

In een tweede groep van gevallen werd na de beëindiging van
de ontwenning, dus toen de patiënt opiumvrij was, precies dezelfde
proef herhaald als voor de ontwenning. D.w.z. hier werd toegediend
glucose gecombineerd met morphine.

TABEL VI.

Journaalnummer.

343

340

345

382

8.15 v.m.

1.14 7oo

1.11 7oo

0.99 7o,

1.04 7oo

8.30 v.m.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

9.— v.m.

1.76 7,0

1.74 7,0

1.53 7.0

1.54 7,0

9.45 v.m.

1.88 7„

2.- 7.0

1.56 7.0

1.08 7o,

10.45 v.m.

1.22 7o,

1.36 7oo

0.87 7oo

0.95 7,o

Bij herhaling van dezelfde proef na een tiental dagen bleek het
resultaat, vastgelegd in tabel VII.

TABEL VII.

Journaalnummer.

343

340

345

382

8.15 v.m.

1.08 7o,

0.94 °/o.

0.85 7oo

0.85 7.0

8.30 v.m.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

10 mgr. M.
50 gr. gluc.

9.— v.m.

1.36 7,,

1.66 7,,

1.32 7,,

1.24 7oo

9.45 v.m.

1.30 7o,

1.75 7o,

1.18 7,0

1.04 7o,

10.45 v.m.

0.95 7,0

1.14 7,,

0.90 °/oo

0.90 7o,

-ocr page 138-

Uit deze cijfers blijkt derhalve, dat ook nü. wanneer precies
dezelfde proefneming werd herhaald, de curve een veel lager punt
bereikt, niettegenstaande thans na de ontwenning aan de toediening
van morphine een grooter beteekenis moet worden toegekend dan
vóór de ontwenning.

Uit de hierboven vermelde waarnemingen blijkt, dat er drie onder
zijn (nrs. 474, 343 en 340), die boven 1.80 % uitkomen. De proeven
met glucose plus morphine heb ik vele malen gedaan bij schuivers,
wanneer ze zoo juist in het hospitaal kwamen, echter met een ietwat
ander doel dan in het voorgaande. Van deze waarnemingen worden
er nog twee daartoe uitgekozen gevallen genoemd.

TABEL VIII.

Journaalnummer.

517

1597

7.30 v.m.

1.16 7oo

1.26 7o.

7.40 v.m.

7 mgr. M.
50 gr. gluc.

20 mgr. M.
50 gr. gluc.

8.10 v.m.

2.21 7c,

2.04 7»

8.55 v.m.

195 7„
glycosurie

1.63 7.0

glycosurie

9.55 v.m.

0.94 7.0

1.63 7oo

De in tabel VIII medegedeelde bevinding werpt licht op de klini-
sche waarneming, die voor deze onderzoekingen een der uitgangs-
punten vormde. Immers daarmede werd antwoord gegeven op de
vraag, hoe het mogelijk is, dat opiumschuivers soms reductie in de
urine vertoonen. De combinatie van factoren, n.1. morphine en 50
gram glucose, deed den bloedsuikerspiegel in sommige gevallen stij-
gen tot boven 1.8% (d.w.z. tot boven de gemiddelde drempel-
waarde voor glucose in de nier). Metterdaad werd in deze gevallen
danook glucose in de urine aangetroffen.

Hierin kan men wellicht ook een verklaring zoeken voor het

-ocr page 139-

klinisch waargenomen feit, dat de urine van opiumschuivers soms
glucose bevat. Het is immers wel denkbaar, dat door een bepaalde
samenloop van omstandigheden in het leven van den schuiver soort-
gelijke voorwaarden optreden, als hier in het experiment kunstmatig
werden geschapen, d.w.z. dat een plotselinge toevoer van opium en
suiker gepaard gaande, het bloedsuikergehalte opvoert tot een niveau
hooger dan de drempel voor glucose in de nier 1).

Er was intusschen één waarneming (Ambien No. 1026), die het

TABEL IX.

Ambien No. 1026.

7.30 v.m.

1.28 •/„

morphine

7.45 v.m.

8 mgr.
morphine

8 mgr.

8.15 v.m.

1.20 7„

9.— v.m.

1.20 7oo

vermoeden wettigde, alsof bij Inheemschen de invloed van morphine
op den bloedsuikerspiegel een eenigszins andere zou zijn dan bij
Chineezen. Deze Ambien, een dertigjarige morphinist van Soen-
daneesch-Arabische afkomst, reageerde anders op morphine dan

1nbsp; In één geval rees de bloedsuikercurve in het begin van de ontwenning (dus
met morphine en glucose) tot 1.95 %. Daarbij werd glycosurie geconstateerd. Na
beëindiging werd wederom een belastingscurve vervaardigd (alleen met glucose,
zonder morphine). Nu rees het bloedsuikergehalte tot 1.97 %. Daarna kon echter
geen reductie in de urine worden aangetoond. Hieruit zou men mogen afleiden, dat
de drempelwaarde voor glucose in de nieren gedurende de ontwenning gestegen
is. In hoeverre dit een constant verschijnsel is, is een open vraag. Aan het toeval
moet worden overgelaten of dergelijke waarnemingen zich zullen vermeerderen.

Deze waarneming is in tegenspraak met die van C h o p r a, die naar aanleiding
van twee door hem waargenomen gevallen van diabetes meent, dat juist opium
de drempelwaarde van de nier voor glucose verhoogt. (Ind. Journal Med. Res.
XVIII pg. 26.)

-ocr page 140-

de andere opiumpatiënten, die allen tot den Chineeschen landaard
behoorden, in zooverre dat hier (in tegenstelling met alle andere
waarnemingen) een verlaging van het bloedsuikerniveau plaats
vond na de injectie van morphine 1).

Het geval Ambien was nu aanleiding te onderzoeken of bij in-
heemschen ook het glucosegehalte van het bloed bij de inspuiting
van morphine met een verhooging zou reageeren (zie tabel X).

TABEL X.

Bloedsuikerbepalingen bij Inheemschen, respect, in nuchteren toestand
en na inspuiting van morphine.

Journaalnummer.

755

788

797

860

861

896

7.30 v.m.

0.89 7.0

0.93 7.0

0.89 7oo

0.89 7oo

0.86 7oo

0.93 7c.

ec

T3

V
f-«

8.30 v.m.

0.89 7co

0.89 7oo

0.93 7oo

0.86 7oo

0.86

0.90

9.30 v.m.

0.86 7oo

0.89 7oo

0.89 7oo

0.89 7oo

0.86 7oo

0.93 7.0

7.30 v.m.

0.89 7oc

0.94 7oo

0.89 7.0

0.89 7oo

0.88 7oo

0.92 7oi

7.40 v.m.

10 mgr.
morph.

10 mgr.
morph.

10 mgr.
morph.

10 mgr.
morph.

10 mgr.
morph.

10 mgr.
morph.

M
IS
TS
V
N

8.40 v.m.

0.86 7„.

0.94 7,0

0.84 7oo

0.89 7.0

0.88 7oo

0.87 7o,

9.40 v.m.

0.84

0.94 7oo

0.84 7oo

0.89 7oo

0.88 7oo

0.92 °/oo

10.40 v.m.

0.81 7oo

0.94

0.84 7.0

0.89 7,o

0.85 7oo

0.92 7oo

-ocr page 141-

Deze waarneming, die ik zoovele malen heb herhaald bij Soenda-
neesche patiënten, dat van toeval geen sprake kan zijn, toont der-
halve aan, dat Inheemschen, althans Soendaneezen, in tegenstelling
met Europeanen en Chineezen, op een morphineinjectie niet rea-
geeren met verhooging van het bloedsuikerniveau. Afgezien van de
beteekenis dezer waarneming, mag hieruit wellicht worden opge-
maakt. dat de inlander, wat betreft den invloed, die de suikerstof-
Vi'isseling ondergaat bij de injectie van morphine, aan andere regelen
onderworpen is, dan de Chinees.

B

In de tweede plaats interesseerde het ons, in hoeverre de plotse-
linge onthouding, die gepaard gaat met zulke indrukwekkende kli-
nische verschijnselen, in het verloop van het bloedsuikerniveau tot
uitdrukking komt. In den reeds geschilderden gedachtengang was
het deze: de onthouding van het opium stelt plotseling vele functies
van het sympathisch zenuwstelsel in vrijheid en deze zijn in staat een
hypoglycaemie teweeg te brengen. Aanknoopingspunten voor der-
gelijke inzichten worden gevonden in mededeelingen van Zahler
(38), Hirsch (39), e.a. welke meenden, dat de onthoudings-
reactie te vergelijken ware, zoo niet bijna gelijkwaardig te achten
ware aan de hypoglycaemische reactie.

Een ontwenningsmethode, waarbij plotseling alle opium aan den
patiënt wordt onthouden onder gelijktijdige toediening van een slaap-
middel (somnifen of paraldehyd) verschaft de mogelijkheid deze
onthoudingsreactie, die ook gedurende den slaap kan worden waar-
genomen, te toetsen aan de vraag, of nu ook tegelijkertijd een hypo-
glycaemie zou bestaan. Immers, mocht het waar zijn, dat de absti-
nentiereactie gepaard gaat met een bijzondere verlaging van het
suikergehalte van het bloed, dan zal het vooral mogelijk moeten

-ocr page 142-

wezen, gedurende deze onthoudingskuur zulk een hypoglycaemie
aan te toonen.

Natuurlijk kan ook hier dadelijk wederom een bedenking tegen
de zuiverheid dezer proefneming geopperd worden. Immers deze
onthouding, waarbij de reactie zich voltrekt onder den invloed van
een slaapmiddel, is niet een abstinentiereactie zonder meer. Eerst
moet dus de prealabele vraag beantwoord worden: quot;Welke invloed
heeft een slaapmiddel op het bloedsuikerniveau van den opium-
schuiver.quot;

I.

Welke invloed ondergaat het bloedsuikergehalte van opiumschuivers
door toediening van slaapmiddelen (in 't bijzonder somnifen, omdat
wij daarmede altijd onze slaapkuur inleidden)?

Ter beantwoording werden eerst eenige bloedsuikerbepalingen
gedaan bij opiumschuivende Chineezen, aan wie per os 40 druppels
somnifen werd toegediend. Bij toediening van dit geneesmiddel vie-
len sommigen in slaap, anderen dommelden, nog anderen weer ble-
ven wakker, doch klaagden over duizeligheid. Bij deze proeven bleek,
dat de toediening van somnifen, in tegenstelling met de verwachting,
geen verhooging, doch een verlaging van het bloedsuikergehalte ten
gevolge heeft (tabel XI).

TABEL XI.

Journaalnummer.

1077

1185

1184

1181

1155

1286

7.25 v.m.

1-24 700

1.36 7.0

1.23 7oo

1-14 7o.

1.12 7oo

1.20 7oo

7.30 v.m.

40 gtt.
somn.

40 gtt.

somn.

40 gtt.

somn.

40 gtt.
somn.

40 gtt.

somn.

40 gtt.
somn.

8.30 v.m.

I.I9 7oo

1.32 7oo

1.14 7oo

1.14 7o.

1.04 7oo

0.99 7o,

10.— v.m.

1.15 7oo

1.32 7oo

1.18 7oo

1.14 7oo

1.04 7oo

1.08 7oo

-ocr page 143-

Ik behoefde dus niet te vreezen, dat de vooronderstelde hypogly-
caemie. die ik mij dus als een met de onthoudingsverschijnselen
parallel gaand proces dacht, door de werking van het toegediende
slaapmiddel zou worden gecompenseerd. Een in dien zin storende
factor werd daarmede uitgeschakeld. Eerder mocht gevreesd wor-
den, dat de toediening van somnifen deze hypoglycaemie nog zou
versterken.

II.

Hoe hoog is in nuchteren toestand het bloedsuikergehalte gedurende
de periode van de hevigste onthoudingsverschijnselen?

In de door ons toegepaste ontwenningsmethode wordt gedurende
vijf dagen aan den opiumschuiver een voldoende dosis van een

en paraldehyd) gegeven, zoodat hij gedu-
tot bewustzijn komt. Tevens worden hem

slaapmiddel (somnifen
rende die dagen niet

TABEL XII.

Journaalnummer.

1499

1573

1603

1633

1672

1704

Ie dag

1.19 7oo

1.08 7„

1.05 7oo

1.08 7,,

0.99

1.36 7.0

2e dag

1.04 quot;/co

1.16 '/oo

0.86 7o,

1.03 7,.

3e dag

,0.95 7„

0.99

1.10 7.,

0.99 7,.

0.82 7.0

0.94 7„

4e dag

0.99

0.96 '/„O

0.99

0.82 7,c

1.12 7,,

5e dag

1.04 7oo

0.82 7„

0.96 7,,

6e dag

1.08 7oo

0.84 °/„

0.89 quot;/.O

0.82 7„

7e dag

0.91 '/o.

1 —

1. /to

8e dag

0.89 7oo

-ocr page 144-

opiaten geheel onthouden. Gedurende de eerste vijf dagen is men
dan getuige van de onthoudingsreactie, die met zeer heftige ver-
schijnselen gepaard gaat. Het was nu mogelijk gedurende deze
periode iederen morgen het bloedsuikergehalte te bepalen.

In bovenstaande tabel zijn de bloedsuikerbepalingen in nüchteren
toestand vastgelegd. Hierbij moet echter de opmerking gemaakt
worden, dat niet steeds de tijdstippen quot;'s morgens om 7 uur nuchterquot;
als aan elkander gelijkwaardig kunnen worden beschouwd. Immers
men is bij de therapeutische maatregelen gedurende een dergelijke
onthoudingskuur gebonden aan de eischen, die door een goed ver-
loop van die kuur gesteld worden. Zoo zal het onvermijdelijk kunnen
zijn, den patiënt het slaapmiddel gedurende de laatste uren van den
nacht toe te dienen. Hierdoor wordt natuurlijk een zuivere proef-
opstelling in de war gestuurd. De onderzoekingen werden verricht
aan soortgelijke gevallen, die zooveel mogelijk onder gelijke omstan-
digheden verkeerden. Uit deze waarnemingen mag worden afgeleid,
dat, alhoewel de bloedsuikerspiegel gedurende deze dagen daalt (zij
het ook, dat deze daling niet een geleidelijke is), toch in geen geval
van een abnormale hypoglycaemie gesproken kan worden 1).

III.

Komen de tijden van de heftigste onthoudingsreactie overeen met
een bijzonder laag suikergehalte van het bloed, en omgekeerd, gaan
de oogenblikken van rust gepaard met stijging van het bloedsuiker'

gehalte?

Zooals reeds werd medegedeeld zijn vooral de eerste vijf dagen
en daarvan in 't bijzonder de 2e en de 3e dag, na het begin dezer
plotselinge onthoudingskuur hierdoor gekenmerkt, dat de patiënt
verschijnselen vertoont van onrust,, Eenige schrijvers hebben, zooals

1nbsp; In het midden zij gelaten, of hier misschien gedacht moet worden aan een
relatieve hypolycaemie. Daarbij zou kunnen worden bedacht, dat het organi.sme,
gewend op een betrekkelijk hoog bloedsuikerniveau te leven, plotseling gedwongen
wordt zich in te stellen op een lager bloedsuikerniveau. In hoeverre de onthou-
dingsverschijnselen als uitingen van verzet daartegen zijn te beschouwen, blijve
onbesproken.

-ocr page 145-

reeds werd opgemerkt, deze onthoudingsverschijnselen toegeschre-
ven aan hypoglycaemie. Geleid door deze gedachte, hebben ze aan-
bevolen deze onthoudingsverschijnselen te bestrijden door intrave-
neuze toediening van glucose. Ofschoon de verschijnselen van de
hypoglycaemische reactie verschillen van die van de onthoudings-
reactie, ware het toch denkbaar, dat deze laatste met een zekere
mate van hypoglycaemie gepaard zou gaan.

Bij een aantal patiënten is mij gebleken:

Ie. dat hevige onthoudingsverschijnselen niet als regel gepaard
gaan met een laag bloedsuikergehalte,

2e. dat omgekeerd op oogenblikken van betrekkelijke rust even-
min een hoog bloedsuikergehalte behoeft te bestaan.

Als proef op de som heb ik nog gepoogd naar aanleiding van de
aanbevelingen van Hirsch, Leibbrand e.a., door middel van
intraveneuze glucose-inspuitingen de onthoudingsreactie te beïnvloe-
den. Deze inspuitingen werden gegeven op zooveel mogelijk
overeenkomstige oogenblikken en onder zooveel mogelijk overeen-
komstige omstandigheden, steeds eenige uren na de toediening van
een dosis paraldehyd op den 2en of 3en dag. Hiervan moet gezegd
worden, dat de resultaten onbevredigend waren. Het is niet te ont-
kennen, dat in sommige gevallen inderdaad de onthoudingsreactie
eenigszins gedempt werd. In andere daarentegen was van een ver-
mindering van de hevigheid der verschijnselen niets te bespeuren.

Tenslotte moeten nog eenige opmerkingen gemaakt worden over
enkele khnische onderzoekingen, die ook in dit hoofdstuk op hun
plaats zijn. Bij een groot aantal schuivers werd vergeleken het ge-
wicht vóór en na ontwenning. Ook werd bij een aantal hunner een
haemogram vervaardigd vóór en na de ontwenning, terwijl bij eeni-
gen iederen dag gedurende de ontwenningsperiode het aantal leuco-
cyten en erythrocyten werd geteld. Bij anderen werd nagegaan of
in het verloop van de ontwenning de bloeddruk aan belangrijke
variaties onderhevig was. Van al deze onderzoekingen kan gezegd
worden, dat zij zonder resultaat zijn gebleven, d.w.z. dat daaruit in
geen enkel opzicht vaste regels zijn af te leiden.

Een enkele opmerking van algemeene strekking moge gemaakt

-ocr page 146-

worden ten aanzien van de medegedeelde waarnemingen, welker
bedoeling was, de betrekking tusschen opiumvergiftiging, opium-
onthouding en suikerstofwissehng te benaderen. Deze waarnemingen
dragen in velerlei opzichten het karakter van onvolledigheid. Niet,
dat niet naar meerdere volledigheid gestreefd is, maar veelal moesten
waarnemingen, waarvan achteraf werd geconstateerd, dat ze niet in
voldoende mate onder soortgelijke voorwaarden waren verricht,
worden teruggenomen. Het is n.1. uiterst moeilijk om onder opium-
schuivers, waar men met zoo talrijke factoren te maken heeft, steeds
goed met elkander vergelijkbare personen te vinden.

Ook in den opzet als zoodanig kunnen verschillende zwakke plek-
ken worden aangewezen. Zoo lag het reeds weldra voor de hand,
dat, wilden deze onderzoekingen op een veelzijdige en grondige wijze
de vraag, waarom het ging benaderen, ze op een breederen grond-
slag gesteld dienden te worden.

Dit geldt al dadelijk de bloedsuikerbepahngen als zoodanig. Waar
het erom ging geringe schommehngen binnen kleine tijdsafstanden
vast te stellen, ware het verkieslijker geweest een micro-methode aan
te wenden. Daardoor zou het mogelijk geweest zijn, b.v. om 't kwar-
tier een bloedsuikerbepaling te verrichten. Een dergelijke methode
{H a g e d o r n-J e n s e n) is thans in Indië ook in gebruik, echter
nog niet toen ik in 1929 met deze proeven begon. Met de door mij
toegepaste methode, die een venapunctie vereischt, is het uitgesloten,
dat men een bloedsuikerbepaling eenige malen in het uur herhaalt.
Zooiets kan men een patiënt niet aandoen.

Echter er is nog een ander gebrek, dat ik steeds als een bezwaar
gevoeld heb. Het lijdt geen twijfel, dat talrijke andere processen met
de schommelingen van den bloedsuikerspiegel gedurende de gewen-
ning en de ontwenning gepaard gaan. In dit verband worden ge-
noemd de wijziging in de waterstofionen-concentratie vóór en na
de ontwenning, mogelijke veranderingen in de grondstof wisseling,
in het glycolytisch vermogen van het bloed, de alveolaire C O2 span-
ning, etc., allen organische functies, die hoogstwaarschijnlijk ten
nauwste met de hoogte van den bloedsuikerspiegel samenhangen.
Al werd het ontbreken van parallel-onderzoekingen van andere func-
ties ook als een tekortkoming gevoeld, daarom was het toch nog

-ocr page 147-

niet mogelijk zulk een tekortkoming weg te nemen. Praktische, d.w.z.
geldelijke en organisatorische bezwaren verzetten zich daartegen.

De klinisch experimenteele literatuur omtrent het verband
tusschen opium (morphine) en de verschillende physiologische func-
ties in het menschelijk organisme is gering te noemen in vergelijking
met de dierexperimenteele studiën dienaangaande. Zoo hier en daar
zijn enkele mededeelingen te vinden, meestal therapeutische maat-
regelen beoogende, waarin men steunt op eenige algemeene ver-
onderstellingen en beweringen omtrent bedoelden samenhang, maar
deze kenmerken zich door vaagheid en onvolledigheid. In de meeste
publicaties op dit gebied ontbreken voorts nauwkeurige mededee-
lingen van de gedane proefnemingen, waardoor eventueel aan de
geuite beweringen bewijskracht zou kunnen worden bijgezet.

Zoo wordt omtrent den bloedsuikerspiegel, weliswaar als een
voorloopige mededeeling, bericht dat: quot;ein niedriges Niveau in der
Entziehungsperiode herrscht, das während der Dauer der Entzie-
hung weiter absinktquot; (39). Deze schrijver blijft in gebreke deze
waarnemingen te preciseeren en mede te deelen, uit hoevele waar-
nemingen hij dit besluit heeft getrokken. In een min of meer pole-
misch gesteld artikel (40), waarin hij twee onderzoekers, die op even
gebrekkige gronden tot tegenovergestelde conclusies waren geko-
men (41), bestrijdt, komt hij op zijn eerste mededeelingen terug.
quot;Alles dieses spricht gegen die Behauptung der genannten Autoren.
Dass in der Entziehungsperiode der Blutzuckerspiegel niedrig ist und
im Verlaufe der Entziehung weiter abnimmt, ist von mir an relativ
geringem Material zwar beobachtet, ausdrücklich aber als physiolo-
gisch noch unerklärt berichtet wordenquot;. De schrijver besluit zijn
artikel met de weinig zeggende verzuchting: quot;Es wäre begrüs-
senswert, wenn nicht zur die Zusammenhänge zwischen Opium
und Diabetes, sondern auch einmal das Problem des Morphinismus
von dieser physiologisch-chemischen Seite eingehend geprüft würde,
wobei sicherlich für die psychophysische Einheit der Morphinsucht
ein interessantes Material zugetreten v^rde, was für die Therapie
quot;wiederum ungeahnte Möglichkeiten eröffnen würdequot;.

-ocr page 148-

Onvolledig zijn ook de mededeelingen van Zahler (38). Deze
beveelt aan niet nader gepreciseerde, therapeutische maatregelen, die
de onthoudingsverschijnselen zouden kunnen verhchten. Zijn artikel
beëindigt hij met de volgende optimistische conclusie: quot;Die Hinweise
aus den hier gemachten Feststellungen erlaubten für eine Reihe von
Fällen die Entziehung wesentlich zur erleichtern. Noch eindrucks-
voller ist die dadurch oft ermöglichte Beseitigung von unerwünsch-
ten Nebenerscheinungen bei Opiatverordnung. Ferner erscheint es
möglich, durch umfangreichere Prüfungen Anhaltspunkte über be-
sonders opiumgefährdete Individuen zu gewinnen. Die Differenzen
zwischen den einzelnen Präparaten ergeben die Möghchkeit, über
klinische Feststellungen hinaus einen objektiven Maszstab für die
Gewöhnungsfrage zu gewinnenquot;.

De aanbevelingen van Hirsch heeft andere klinici weer aan-
gespoord tot behandeling van de abstinentieverschijnselen door mid-
del van intraveneuze glucose-oplossingen. Leibbrand (42) be-
richt omtrent een door hem met gunstige resultaten behandeld gevaL
Anderen (43) combineeren deze behandelingen met insuline en
meenen in drie gevallen succes te hebben verkregen. Deze laatsten.
die tevens bloedsuikercurven mededeelen, namen echter hunne proe-
ven bij patiënten, bij wie zoovele compliceerende factoren (pernoc-
ton-inspuitingen) in het spel waren, dat aan hunne mededeelingen
slechts geringe waarde gehecht kan worden.

Andere onderzoekers hebben zich bezig gehouden met den in-
vloed, die morphine en morphineonthouding op de waterstofionen-
concentratie van het bloed heeft, of zou kunnen hebben. Bekend zijn
de onderzoekingen van Schoen (34). Elders aangehaald (45), is
van deze onderzoekingen (om redenen van onderzoekingstechniek)
de juistheid in twijfel getrokken (46). Laatstelijk zijn de onderzoe-
kingen van Schoen weer het uitgangspunt geweest voor bepa-
lingen van de pH. van de urine (47), Deze korte mededeeling, die
ook geen cijfers noemt, wordt besloten met de belofte: quot;Eine aus-
führliche Darstellung und Diskussion der Befunde, sowie der daraus
zu ziehenden Schluszfolgerungen wird in der Z. Neur. erfolgenquot;.
Deze belofte is, voor zoover mij bekend, nog niet in vervulling ge-
gaan. — Genoemde onderzoekingen, allen min of meer op zichzelf
staande, hebben geen positieve resultaten opgeleverd.

-ocr page 149-

Op een geheel ander plan staan de publicaties van Light en
Torrance (48), die in samenwerking met vele anderen wilden
nagaan quot;whether objective investigations would reveal any changes
that can be measured by physical, chemical or physiologic methods
in the addict who is taking daily doses of morphinequot;. Hierbij werd
tevens beoogd aanwijzingen te vinden voor de behandeling.

Onderzoekingen werden verricht aangaande de bloedcirculatie, de
ademhaling, de bloedsamenstelling, de maagsecretie, de lever functie,
de suikertolerantie, de nierfunctie, de grondstofwisseling, etc. etc.
Deze onderzoekingen op groote schaal leverden eigenlijk weinig
nieuws op. Dit feit geeft de schrijvers deze gevolgtrekkingen in de
pen: quot;We believe that our most important contribution to the study
of withdrawal symptoms is the many negative observation obtained
in these studiesquot;. Voorts constateeren zij: quot;Such differences as exist
in basal blood pressure, heart rate and respiratory rate are too small
to indicate any significant change. These results are of definite im-
portance. The study shows that morphine addiction is not charac-
terized by physical deterioration or impairment of physical fitness
aside from the addiction per se. There is no evidence of change in
the circulatory, hepatic, renal or endocrine functions. When it is
considered that these subjects had been addicted for at least five
years, some of them for as long as twenty years, these negative
observations are highly significant. The study offers substantial
grounds for the belief that were it possible to relieve the addict of
his addiction complete rehabilitation could be expectedquot;. Wei vraagt
men zich af, of deze gevolgtrekkingen niet hier en daar ietwat voor-
barig zijn 1). Maar alles bij elkaar genomen hebben deze onderzoe-
kers een groote hoeveelheid materiaal bijeen gebracht en op hun
onderzoekingstechniek zal wellicht weinig zijn af te dingen.

-ocr page 150-

Onze waarnemingen kunnen wij aldus samenvatten:

1 e. Bloedsuikerbepalingen bij Chineesche opiumschuivers verricht op
willekeurige momenten van den dag, geven hooger uitkomsten
dan bij Chineezen, welke niet aan narcotica verslaafd zijn.

2e. Gewoonlijk is het bloedsuikergehalte in nuchteren toestand be-
paald, hooger voor het begin van de ontwenningskuur, dan na
afloop daarvan.

3e. Evenals bij normale menschen reageert het bloedsuikergehalte
van aan opium verslaafde Chineezen op de injectie van morphine
met een verhooging.

4e. Bloedsuikercurven vervaardigd bij het begin van de ontwenning
blijken op een hooger niveau te liggen dan bij het einde der kuur.

5e. Daarenboven bleek het mogelijk te zijn door gelijktijdige toedie-
ning van morphine en 50 gram glucose in sommige gevallen een
verhooging van het bloedsuikergehalte te provoceeren. in die
mate, dat daardoor glucosurie ontstond.

6e. Min of meer toevallig, d.w.z. buiten het plan van deze onderzoe-
kingen, bleek, dat Inheemschen, wat betreft hun bloedsuikerge-
halte, anders reageeren op de injectie van morphine dan Chi-
neezen.

7e. Het toedienen van een slaapmiddel veroorzaakt, in tegenstelling
met hetgeen bij Europeanen werd gevonden, bij Chineezen en
Soendaneezen een verlaging van het bloedsuikerniveau.

8e. Bij plotselinge onthouding bleek, dat zeker niet als regel de mo-
menten van sterke onthoudingsreactie ook gepaard gingen met
een bijzonder laag bloedsuikergehalte, noch, dat een hoog bloed-
suikergehalte heftige abstinentieverschijnselen zou uitsluiten.

9e. De inspuiting van glucoseoplossing had op de onthoudingssymp-
tomen slechts in een klein percentage der gevallen een bedaren-
den invloed.

-ocr page 151-

HOOFDSTUK V
Behandeling

Het opiumisme heeft een tweeledig karakter, n.1. een collectief
en een individueel. Wat het eerste betreft, kan men het opvatten
als een massavergiftiging, die om zich heen grijpt. Deze te keeren
is een taak, die is toegewezen aan de overheid en die valt buiten de
bemoeiingen van het hospitaal. Ook het voorkomen van de indivi-
dueele opiumvergiftiging is een aangelegenheid, die aan anderen is
opgedragen.

Is het echter eenmaal zoover gekomen, dan is het taak van de
geneeskunde zoo mogelijk de banden met het opium te slaken. Wan-
neer dit geschied is, wordt de ex-opiumschuiver weer aan de maat-
schappij teruggegeven. Liefst onder de hoede van een of andere
reclasseeringsorganisatie. Met het endosseeren van den ex-patiënt
aan deze organisatie is de taak van het hospitaal afgeloopen. De
therapie, die voor de rekening komt van den geneeskundige, bepaalt
zich tot het hospitaal. Hij legt de schakel tusschen het opium-
gebonden en het opiumvrije leven,

§ 1

Het voornaamste onderdeel van deze therapie is ongetwijfeld de
ontwenning. Reeds werd de aandacht erop gevestigd, dat deze ont-
wenning voornamelijk een
psychisch proces is. Vooral moet den
ontwenningscandidaat geleerd worden, de klachten, die door opium-
onthouding ontstaan, te dragen, tenminste voor zooverre ze niet
kunnen worden weggenomen.

Het is een oud en veel herhaald gezegd, dat het dikwijls bij de
behandeling van zieken er minder op aankomt quot;watquot; men doet, dan
quot;wiequot; het doet. De persoonlijke verhouding van medicus tot patiënt
komt veelal meer erop aan, dan de keuze der medicijnen. Welnu, als
dat bij eenige aandoening het geval is, dan speelt hier, in de los-
making van de ketenen, die den patiënt aan het opium binden, de

-ocr page 152-

verhouding tusschen patiënt en medicus een rol. Opiumontwenning
is grootendeels psychotherapie. Niet in dien zin, alsof daarvoor nu
ook een bijzondere psychiatrische scholing noodig zou zijn. Het gros
der patiënten is toegankelijk voor een therapie, die op normale men-
schenkennis (en menschenliefde) berust. Met een oog voor men-
schelijke zwakheden, vervuld met medelijden moet men den patiënt
aanzien en men moet de psychische veerkracht hebben, hem door
een moeilijke twee of drie weken heen te helpen. Deze psychothera-
pie heeft niets opzettelijks,- zij is vanzelfsprekend, al zal men in den
omgang met opiumschuivers langzamerhand hun quot;hebbelijkhedenquot;
moeten leeren kennen *).

Het spreekt daarom vanzelf, dat omtrent den omgang met opium-
patiënten slechts enkele aanwijzingen gegeven kunnen worden. Er
worde aan herinnerd, dat de patiënt met wantrouwen het hospitaal
binnentreedt. Als de voornaamste opgave beschouwe men dit wan-
trouwen weg te nemen, dus bij den patiënt het vertrouwen te win-
nen voor de instelling en voor de personen, met wie hij in aanraking
zal komen. Het eerste gesprek is daartoe reeds zulk een voorname
stap. Voor dengeen, die eenige ervaring heeft in den omgang met
opiumschuivers, is het gemakkelijk met de deur in huis te vallen.
Dikwijls zijn de woorden quot;brapa satoehari?quot; (= hoeveel per dag?)
reeds voldoende om hem het gevoel te geven, dat men weet, wat
er aan de hand is. Want, dat men met deze woorden informeert
naar het aantal mata opium, dat hij per dag schuift, is voor hem
vanzelfsprekend. Zooals reeds gezegd: zijn opium, de juiste hoe-
veelheid, de regelmatige aanvoer daarvan beheerschen zijn gedach-
tenleven en zoodra men een vraag stelt, een opmerking maakt, die

-ocr page 153-

Taakt aan en past in dezen betrekkelijk kleinen, eenzijdig gerichten
gedachtenkring, dan reageert de patiënt, die daarop afgestemd is,
dienovereenkomstig als een goed verstaander, die maar een half
woord noodig heeft. — Dit geldt ook voor de recidivisten.
Al zullen
er velen zijn, die zonder blikken of blozen ook voor den tweeden
keer, ja voor den vijfden keer zich eventueel aanmelden, er zijn ook,
die min of meer beschaamd en verlegen met de bekentenis komen,
dat ze weer in het oude kwaad vervallen zijn. Dan kan een enkele
blik van verstandhouding en een enkele opmerking, b.v. de woorden
quot;djadi lagi?quot; (= is het weer gebeurd?) voldoende zijn om te toonen,
dat men de situatie overziet. — In een ander verband werd reeds
genoemd, dat men, zich bewust zijnde van de vrees van den patiënt,
die zich
aanmeldt, of hij wel op zijn tijd zijn opium zal krijgen, hem
de verzekering geeft, of doet geven, dat inderdaad
alles in orde zal
komen, ook
dat.

De beste manier om met den schuiver om te gaan, is een zuiver
zakelijke, d.w.z. zakelijk in dien zin, dat men zich houdt bij de zaak,
waarom het gaat, waarom de schuiver het begonnen is n.1. om be-
vrijd te worden van het opium.
Dat behoort in het gesprek op den
voorgrond te staan. Den patiënt moet men niet treffen met verwijten
of woorden van geringschatting; dat is de eerste voorwaarde om
met hem op goeden voet te komen. Hoe minder de patiënt te vree-
zen heeft van een morahseerende beoordeeling van zijn vroegere
leefwijze, des te natuurlijker geeft hij zich, en des te minder terug-
houdend is hij in zijn mededeelingen.

In meerdere mate geldt het nog ten opzichte van den recidivist,
tegen wien men niet moet gaan morahseeren, al neigt ook onze
westersche geest daartoe. Men weet in de verste verte niet, welke
redenen er bestaan hebben om weer terug te vallen, en zoodoende
loopt men de kans, dat hij, als het weer zoo ver komt, dat hij de
handreiking van den geneeskundige noodig heeft, zich afgeschrikt
zal gevoelen, en ertegen op zal zien wederom het hospitaal op te
zoeken. Met een gevoel van vergevensgezindheid voor menschelijke
zwakheden, quot;met innerlijke ontferming bewogenquot;1), dat behoort
de stemming te zijn, die de patiënt om zich heen aantreft.

1nbsp; Lucas 15 vs. 20.

-ocr page 154-

Daarbij bedenke men, dat aan den schuiver iets ontnomen wordt;
behalve een prikkeling, waaraan hij gewend is, ook een manipulatie,
een bezigheid, waarop hij zich kon concentreeren, die iets vulde, en
die hij thans dus mist. Er is een psychisch vacuum ontstaan; de
quot;vijand, die op de loer ligt, is de verveling, de ledigheid. Al kan nu
ook de Oosterling over het algemeen veel beter deze ledigheid ver-
dragen dan de Europeaan, toch moet men trachten zijn opiumpatiën-
ten bezig te houden, waarvoor men tot allerlei middelen zijn toe
vlucht kan nemen1).

Wanneer men zich daarenboven voor oogen stelt, dat hij voort-
durend last heeft van de onaangename gewaarwordingen der ont-
houdingen, dan is er alleszins aanleiding den patiënt aan te moedi-
gen deze onthoudingsgevoelens te dragen, en hem voor te houden,
dat het einde zeker goed is en niet ver meer. Daarom hebbe men
steeds voor een ieder van hen een woord over, en men ga in op
ieders klachten, al moet men dan ook steeds weer hetzelfde hooren.
Allen denken nu eenmaal, dat hunne klachten in het bijzonder de
aandacht verdienen. Daarom is het goed alle patiënten afzonderlijk
te kennen, van allen iets te weten, zoodat men daarmede zijn be-
langstelling kan toonen.

Het verdient aanbeveling voor de verpleging van opiophagen een
afzonderlijke groep personeel te bestemmen. Men moet dit personeel
met zorg kiezen en inwijden in de zooeven geschilderde houding.
Daarbij moet het een speciale oefening hebben om met opium-
patiënten om te gaan. Men zal de verplegers moeten wijzen op de
zwakheden van de aan hun zorg toevertrouwde patiënten en aan
den eenen kant zich niet te ergeren aan hun nukkigheden en aan
den anderen kant zich niet door hen in het ootje te laten nemen.
Tevens moet men hun voldoende bevoegdheid geven, zoodat ze met
gezag tegenover deze soms rebelsche patiënten durven op te treden.

Want dit alles wil in het geheel niet zeggen, dat men geen dis-
ciplinaire gehoorzaamheid zou moeten verlangen. Integendeel. Ieder
vergrijp tegen de goede orde verdient met een berisping te worden
gestraft, desnoods met verwijdering uit het hospitaal. Een houding
van vergevingsgezindheid mag niet ontaarden in slapheid.

1nbsp; Daartoe worden genoemd: gezelschapsspelen, abonnement op Chineesche
dagbladen.

-ocr page 155-

De discipline bevordert men door de opiumpatiënten in een aparte
afdeeling te verplegen. Zij zijn daar gezamenlijk, afgescheiden van
het ziekenhuis. Dit is hierom aan te bevelen, omdat ze geen zieken
zijn, zooals de andere patiënten in het hospitaal. Voor de ziekten,
die ze eventueel naast het opiumschuiven hebben, zou men ze veelal
evengoed poliklinisch kunnen behandelen. Hun opiumverslaving
echter maakt het verblijf in een inrichting noodzakelijk.

Belangrijker echter is de overweging, dat, indien men de opium-
patiënten bij elkaar heeft, zij zich bewust zijn eenzelfde gemeen-
schappelijk doel te hebben; allen willen van het opium bevrijd
worden. Dit geeft een zeker saamhoorigheidsgevoel, dat o.a. hierin
tot uiting komt, zooals reeds vroeger werd opgemerkt, dat, indien
er één van hen bij gebrek aan plaatsruimte elders is ondergebracht,
hij den dag doorbrengt in gezelschap van zijn lotgenooten. Deze
saamhoorigheid moet men trachten aan te kweeken tot een quot;esprit
de corpsquot;, waardoor de patiënten zich ook eenigszins verantwoor-
delijk voor elkander gevoelen. Teneinde een goede stemming te be-
waren, is het ongewenscht op eenzelfden dag een groot aantal
opiumschuivers tegelijk op te nemen. Een (te) groote groep nieuwe-
lingen brengt deze saamhoorigheid in gevaar. In de eerste dagen
voelen deze nieuwelingen zich tengevolge van de onthouding onbe-
hagelijk. Is er dan één, die ontevredenheid zaait, dan kan men op de
oudere patiënten een beroep doen, zich niet van de wijs te laten
brengen. Zijn er meerdere ontevredenen, dan is het veel moeilijker
de stemming te bewaren. In een algemeen gesprek kan men dan
veelal vernemen, waar de schoen wringt. Helpt een dergelijk gesprek
ook niets, dan verwijdere men de ongewenschte elementen.

Onverbiddelijk ben ik altijd opgetreden tegen uitbrekers. Men kan
van een hospitaal geen gevangenis maken, al zal men de mogelijk-
heid om de afdeehng te verlaten zooveel mogelijk beperken. Inter-
neering, zooals dit in een psychiatrische kliniek gebeurt, duldt de
patiënt niet. Hij is uit vrijen wil gekomen en wenscht, dat zijn vrij.-
heid geëerbiedigd wordt. Maar aan den anderen kant zal niet
kunnen worden toegestaan, dat patiënten zonder toestemming het
hospitaal verlaten. Dat ware ondermijning van de tucht.

Steeds zij men bedacht op smokkelpogingen. Men behoude zich
het recht voor alles te onderzoeken, niet alleen den patiënt aan den

-ocr page 156-

lijve, ook alles, wat hij bij zich heeft. Hetzelfde geldt ten opzichte
van het bezoek. Van dit recht moet men af en toe gebruik maken.
Hiermede toont men geen argwaan, want als zoodanig wordt het
onderzoek niet opgevat, maar deze controle moet het karakter dra-
gen van een maatregel, die van tijd tot tijd behoort te worden toe-
gepast. In dezen vorm stuit deze controle in het geheel niet op verzet;
integendeel, allen beijveren zich om van hun rechtschapenheid blijk
te geven. Is dit bekend als een gebruikelijke maatregel, dan voor-
komt men daarmede smokkelpogingen.

Overigens moet men de patiënten toch zooveel mogelijk vrijheid
laten. Niet goed is het naar mijn meening hun het rooken te ver-
bieden. Ook zal men ze de vrijheid laten hun kamers zoo te orde-
nen, zooals zij dat zelf willen.

Werden tot nog toe genoemd de atmospheer, waarmede men den
patiënt behoort te omgeven, hem geen verwijten makend van het
verleden, als een factor van beteekenis en werden voorts maatrege-
len aanbevolen ter handhaving van de orde, toch zal men ook op
middelen zinnen om den patiënt te richten naar nieuwe doeleinden.
D.w.z.: de wederopvoeding mag niet verwaarloosd worden. Behalve
dat de patiënt in de gelegenheid gesteld wordt verder opiumvrij het
leven door te gaan, moet dit opiumvrije leven hem ook geleerd
worden.

Het psychisch vacuum, waarvan zooeven gesproken werd, en dat
in het hospitaal oorzaak is tot verveling, daarbuiten tot het weder-
opvatten van de oude gewoonte, moet gevuld worden, niet alleen
met krantenlectuur en gezelschapsspelen. Hier zij nogeens erop ge-
wezen, hetgeen ook reeds eerder werd opgemerkt omtrent het mor-
phinisme, dat men den opiumschuiver niet op gelijke lijn moet stellen
met den morphinist, en dus even min op gelijken voet moet behan-
delen, ook al zal hij soms morphine gebruiken. De psychische achter-
grond bevat als regel niet de elementen van degeneratie, zooals dit
bij den morphinist het geval is. Het gebruik van narcotica vloeit
voort uit allerlei oorzaken (b.v. milieuinvloeden), die als min of
meer aanvaarde en gedulde elementen aanwezig zijn in de gemeen-
schap, waarin de schuiver leeft. In zekeren zin des te moeilijker, in
zekeren zin des te gemakkelijker, deze wederopvoeding. Des te ge-

-ocr page 157-

makkelijker, omdat men daarin niet heeft te kampen met ziekelijke
instincten, waardoor de breuk met het genotgif op onoverwinnelijke
weerstanden stuit. Maar des te moeilijker omdat, al is de schuiver
als eenling bereid de breuk met zijn gif te ondergaan, hij niettemin
als lid van de gemeenschap, waarin hij straks terugkomt, weer on-
derworpen is aan de opvattingen van
betrekkelijke verdraagzaam-
heid omtrent opiumgebruik, die deze gemeenschap, al heeft ze daar-
tegen ook ernstige bezwaren, nu eenmaal
tóch koestert. Ook des te
moeilijker, omdat daar practisch de omstandigheid blijft bestaan,
dat hij zich zonder de minste moeite wederom opium kan verschaf-
fen. De gemeenschap, waarin hij leeft, hoezeer dan ook overtuigd
van de wenschelijkheid het schuiven vaarwel te zeggen, bezit inner-
lijk deze overtuiging toch niet in
die mate, en met die vasthoudend-
heid, dat van haar ook krachtige invloeden zullen uitgaan, om het
wederopvatten van het opiumgebruik met klem van overtuiging te
ontraden, óf desnoods met middelen van dwang en bedreiging den
ex-schuiver in het goede spoor te houden. Weinig van dat al leeft
er in de Indische maatschappij. Hier en daar verenkeld hoort men
een stem om verlossing van den druk, die door het opium in de
samenleving wordt uitgeoefend; voorloopig een stem des roependen
in de woestijn.

Juist daarom is het noodig, dat men er naar streeft den opium-
schuiver innerlijk te richten tot een nieuw leven, hem duidelijk ma-
kend, dat het oude nu voorbij is, hem wapenend met innerlijke
beweeggronden tot een vernieuwde leefwijze, terwijl men hem waar-
schuwend voorhoudt, hoe het oude was en hem opwekkend schil-
dert, hoe het nieuwe wezen moet.

Deze wederopvoeding zal in het hospitaal moeten beginnen. Men
doet dat met eenvoudige middelen. Men roept de hulp in van per-
sonen, die zich zulk een waarschuwing en opwekking tot taak stel-
len. Leden van Anti-Opiumorganisaties, zal men daartoe uitnoodi-
gen om in de afdeehng de opiumpatiënten toe te spreken. Deze pro-
pagandisten kennen de toestanden in de Chineesche samenleving,
ze spreken Maleisch en Chineesch, bezitten uit dien hoofde de be-
drevenheid en uit innerlijke overtuiging de uitbeeldingsgave om bij
den herstellenden patiënt een gevoelige snaar te treffen.

Aan dit samentreffen zijn nog andere voordeden verbonden. De

-ocr page 158-

propagandisten bezitten propagandamiddelen en zijn op de hoogte
van anti-opiumlectuur, zoodat men hun raad in dezen kan inwinnen.
Als voornaamste voordeel zij echter genoemd, dat men een band
heeft geschapen tusschen den patiënt en de organisatie, die na
ontslag uit het ziekenhuis bereid is de zorg voor den ex-schuiver
op zich te nemen, terwijl men tevens daarbij in de gelegenheid is aan
de anti-opiumorganisatie mededeeling te doen omtrent een eventueel
te herhalen medische behandehng.

Het behoeft evenwel nauwelijks gezegd te worden, dat al de
sociale bemoeiingen in zake het opiumschuiven op Java en in de
steden op de buitenbezittingen nog maar in een allereerste begin
van ontwikkeling zijn, in het overige Indië nog in het geheel niet
bestaan. Maar wel moge erop gewezen worden, dat hun bestaan
voor een anti-opiumtherapie van eminent belang is.

Hiermede is echter een terrein betreden, dat buiten de hospitaal-
bemoeienis ligt en daarom moge dit, hoe belangrijk dan ook, onbe-
sproken blijven.

§ 2

De medicamenteuse therapie heeft de taak aan dit proces van
opiumontwenning ook door middel van geneesmiddelen leiding te
geven. Echter zal men zich van te voren afvragen, of het quot;über-
hauptquot; wenschelijk is den patiënt zijn opium te ontnemen. Immers
niet altijd is dit het geval. Bij uitzondering zal men gevallen tegen-
komen, waarin dit ongewenscht is. Weliswaar is men dan in staat
(en men bewijst den patiënt een dienst ermee, omdat het hem en
zijn famihe groote uitgaven bespaart) inplaats van het schuiven van
regie-opium, hem medicinaal opium voor te schrijven. Men zal zulks
natuurlijk alleen doen, wanneer van geen enkele andere therapie
meer heil te verwachten is. Zoo konden wij een opiumschuiver, die
benauwd was tengevolge van een groote mediastinale tumor, helpen,
door hem poeders van pulvis opiï te geven. In vele gevallen zal men
toch nog wel een of anderen palliatieven maatregel kunnen nemen.
Bij den patiënt lijdend aan een larynxcarcinoom (wiens geschiede-
nis wij op bladz. 102 mcdedeelen), is een palliatieve tracheotomie
gedaan. Hij heeft daarna nog eenige maanden in redelijke omstan-

-ocr page 159-

dighcden geleefd. Als regel zal men aan een patiënt met ongenees-
lijke ziekten zijn opium niet ontnemen. —

Maar over het algemeen zal men wel trachten den patiënt van
het opium te bevrijden en dan zal men zich afvragen, op welke
wijze dit het doelmatigst geschiedt. Daartoe is het raadzaam ge-
durende de eerste dagen, waarin de patiënt zich aan een geheel
andere leefwijze moet aanpassen hem niet te overhaast sterk aan te
pakken. Het is van belang, dat hij zich eerst in zijn nieuwe omgeving
op zijn gemak voelt. Bezorgt men hem te sterke onthoudingsgevoe-
lens. dan loopt men de kans, dat hij het hazenpad kiest. Na 2 maal
24 uur heeft men zich een oordeel over hem gevormd, de noodige
onderzoekingen (urine, sputum, etc.) zijn verricht en rnen kan
beslissen, op welke manier de patiënt verder behandeld zal

worden. —nbsp;r » i-j i

Bij de beslissing, of men den patiënt plotseling of geleidelijk zal

ontwennen, zal men met eenige omstandigheden rekening moeten
houden. Vanaf den ouden schuiver, die reeds gedurende lange jaren
een groote hoeveelheid opium per dag gebruikt, tot den jongen
schuiver, die zich slechts met een enkele pijp tevreden stelt, bestaat
natuurlijk een reeks van alle mogelijke variaties. Behalve de hoeveel-
heid en den aard der narcotica, die iemand gebruikt, zijn de tijd,
gedurende welken hij reeds geschoven heeft, zijn leeftijd, de alge-
meene toestand, de aanwezigheid nevens het opiumschuiven van
een andere aandoening, factoren, die van belang zijn voor het be-
palen van het tempo, waarin de ontwenning moet geschieden. Hier-
mee wil gewaarschuwd worden voor een te schematisch vasthouden
aan een bepaalden regel voor de therapie van opiumpatiënten.

I. De geleidelijke ontwenning, die tot nog toe in Indië het meest
wordt toegepast, zij het eerst ter sprake gebracht. Heeft men be-
sloten den opiumpatiënt langzaam en geleidelijk te ontwennen, dan
moet men voor deze therapie zekere uitgangspunten hebben en
voorts eenige richtlijnen volgen. Het navolgende is de weergave van
de ervaring, die ik daaromtrent heb verzameld gedurende eenige
jaren.

In de eerste plaats zal men bepalen de hoeveelheid opium (mor-

-ocr page 160-

phine). die men den patiënt denkt te geven. Daartoe zal men
trachten aan te sluiten aan de hoeveelheid opium, waaraan de patiënt
gewend is. Om te beginnen moet de patiënt tevreden gesteld wor-
den. opdat, wat betreft zijn behoefte aan opium, de intrede in het
hospitaal een niet al te groote schok is. Dus men zal trachten in
medicinalen vorm hem zooveel opium te geven, dat hij gedurende
de eerste dagen zich niet al te sterk onthouden voelt.

Het is niet zoo eenvoudig om voor het geschoven opium een
behoorlijk aequivalent in medicinaal opium te geven. Wij weten
dat 1 mata opium 386 mG. opium bevat en dat daarin omtrent
35 mG. morphine zit; van deze morphine komt slechts een klein
gedeelte met den rook in het lichaam. Er bestaat tusschen de hoe-
veelheid morphine van de quot;tjandoequot;. die geschoven werd en de
werkelijk opgenomen morphine een zeer breede marge. Laten wij
aannemen, dat iemand 10 mata quot;tjandoequot; schuift, dan zullen er van
de zich daarin bevindende 350 mG. morphine slechts weinige milli-
grammen worden opgenomen. Laten wij de hoeveelheid gerookte
opium (plus djitjing) in een zeker aantal milligrammen morphine
uitdrukken en wij beschouwen dat als het aequivalent. Daarvan
uitgaande en in aanmerking nemende de factoren, die voor de mate
van gewenning van beteekenis zijn (leeftijd, algemeene toestand,
etc.) bepalen wij, hoeveel morphine den patiënt per dag toekomt
om deze morphine dan in de therapie om te rekenen tot pulvis opiï
en morphine. Naar onze ervaring kan dit aequivalent van één mata
opmm op ongeveer 2 mG. morphine gesteld worden en één mata

djitjmg op 3 mG. morphine. Wij nemen ter verduidelijking een
voorbeeld:

No. 2237129 patiënt L. I. T. uit Kanoeman, oud 28 jaar, schuift

3 jaar, thans 24 mata opium en 3 mata djitjing, heeft bronchitis; sputum

negatief; overigens geen afwijkingen.nbsp;^

Hierbij komen de volgende overwegingen te pas. Een jonge man
schuift eerst kort, is snel gestegen; hij schuift verhoudingsgewijs een
groote hoeveelheid. Hij ziet er goed uit, heeft geen andere afwijkin-
gen dan een beetje bronchitis. De berekening is als volgt:

-ocr page 161-

Voor 24 mata opium wordt gerekend 48 mG. morphine.
3 „ djitjing „ „ 9 „

Totaal. . . 57 mG. morphine.

Deze hoeveelheid van 57 mG. morphine kunnen wij om de ge-
noemde redenen gerust een weinig aan den lagen kant nemen en
daarom achten wij een hoeveelheid van 50 mG. morphine toerei-
kend. Een dergelijk schema hebben wij jarenlang gevolgd cn hebben
ons daarbij wel bevonden.

Er zijn echter factoren, die in dit schema wijziging brengen. Dien-
aangaande zij een ander voorbeeld genoemd:

No. 2449/3. Dc 52-jarigc Tj. S. S. uit Tjibaroesa, schuift reeds 20
jaar. Op dit oogenblik 10 mata opium en 2 mata djitjing, weegt 52 Kg.
Heeft enkele litteekens van een oude bubo. Wasserman-reactie nega-
tief. Overigens geen afwijkingen.

De berekening, die wij toepassen om de opiumdosis te laten aan-
passen aan de werkelijke behoefte zal als volgt luiden:

Voor 10 mata opium wordt gerekend 20 mG. morphine.

2 „ djitjing „nbsp;6

Totaal . . 26 mG. morphine.

Maar hierbij overwegen wij, dat deze man veel ouder is dan de
vorige. En afgezien daarvan, schuift hij reeds 20 jaar. Hij is veel
meer aan zijn opium verankerd, dan iemand, die eerst eenige jaren
schuift. Derhalve zullen wij niet zijn opiumbehoefte taxeeren op
26 mG. morphine, maar wij zullen er een ruime marge bij optellen.
Wij zullen hem b.v. 45 mG. morphine geven.

Gaan wij uit van een gemiddelden leeftijd van 35 jaar, van 10
mata opium en 10 jaar schuiven, dan onderscheiden wij ten opzichte
daarvan lichte en zware schuivers. Rekening houdend met den leef-
tijd en eenige factoren in aanmerking nemend, zullen wij bij benade-
ring kunnen bepalen, hoe groot op het moment van opname de
werkelijke behoefte aan opium is. Tenslotte worde nog een voor-
beeld genoemd:

-ocr page 162-

Een 22-jarige Chinees schuift gedurende 3 maanden. Op dit moment
5 mata opium: geen lichamelijke afwijkingen.

Voor dezen patiënt zou derhalve 10 mG. morphine per dag kun-
nen worden toegestaan, maar wij geven hem niets. De tucht van
het hospitaal, de nieuwe omgeving stellen hem in staat de ontbering
van deze hoeveelheid opium zonder meer te dragen. Wel geven wij
hem voor den vorm een poeder of een julapium. Maar de nieuwe
discipline, waaronder hij zich gesteld heeft, maakt het mogelijk, dat
hij zonder meer van opiaten afstand doet. —

Anders is het gesteld met morphinisten. Het is moeilijk om voor
den morphinist, die met de mededeeling komt, dat hij b.v. 5 quot;mataquot;
morphine per dag gebruikt (hoeveel is een mata morphine?) een
juist aequivalent voor zijn opiumbehoefte te vinden. Hier zal men
nog meer moeten afgaan op den algemeenen indruk en het verdient
aanbeveling juist daartoe deze menschen gedurende de eerste dagen
goed te observeeren. Voor de hoeveelheid opium, die zij noodig
hebben, is wellicht meer van belang als maatstaf het aantal injecties,
dat ze per dag krijgen. O.a. zal men de juistheid daarvan kunnen
afmeten aan de uitgebreidheid en de verschheid van de injectie-
plaatsen (bovenbeenen, armen en buik). —

In de literatuur van de morphineontwenning wordt steeds gespro-
ken over de quot;dose de luxequot;, die men onmiddellijk aan den patiënt
kan ontnemen, zonder dat hij daarvan eigenlijk eenige schade onder-
vindt. Dit geldt voor een groot gedeelte der opiumschuivers in het
geheel niet, want, zooals reeds werd medegedeeld, zijn er velen, bij
wie van een luxe-dosis in het geheel geen sprake is. Dit zijn'zij,
die leven op de grens der opiumondervoeding. Maar aan den ande-
ren kant zijn er toch ook wel, bij wie men den indruk krijgt, dat een
zekere overmaat van opium gemakkelijk afgesneden kan worden.
Dat is b.v. het geval bij den zooeven genoemden patiënt, die na
3 jaar schuiven reeds tot 24 mata opium was gekomen.

Indien wij dan op deze wijze bepaald hebben de hoeveelheid
opium of opiaten, die den schuiver toekomt, bij zijn intrede in het
hospitaal, dan rijst natuurlijk de vraag,
in welken vorm deze hoe-
veelheid dient te worden toegediend en
hoe over den dag verdeeld.

-ocr page 163-

Ons is niet bevallen den patiënten uitsluitend morphine te geven.
Wij geven hun opium liefst in den vorm van pulvis opiï en niet als
tinctuur (ook dit is een ervaringsfeit), daarnevens eenige malen
morphine-inspuitingen. Wil men voor deze door de ervaring doel-
matig gebleken gedragslijn een verklaring geven, dan zij eraan
herinnerd, dat bij het schuiven behalve morphine nog allerlei andere
stoffen worden ingeademd en opgenomen. Voorts wordt opium in
poedervorm geleidelijk en langzaam opgenomen. Daarnevens heft
men den patiënt, door eenige malen morphine in te spuiten, op uit
de terneergedrukte stemming, die de onthoudingsgevoelens te weeg
brengen. Er is dus een constante toevoer van opium, waardoor men
te sterke onthoudingsgevoelens vermijdt. Daarenboven heeft de
patiënt iets, waarop hij zich als het ware kan verheugen. Hij weet,
dat cr eenige hoogtepunten in den dag zijn, hij weet, dat quot;hetquot;
straks weer voor eenige oogenblikken over zal zijn en dat geeft hem
den moed de narigheid van de ontwenning te dragen.

Aan eerstgenoemden patiënt, die het aequivalent van 50 mG.
morphine per dag krijgt, geven wij 3 X 90 mG. pulvis opiï, en wij
spuiten hem 25 mG. morphine in. De morphine-injecties verdeelen
quot;Wij aldus, dat hij 's avonds laat de grootste hoeveelheid krijgt, b.v.
10 mG. opdat hij 's nachts kan slapen, 's Morgens vroeg geven wij
hem meer dan midden op den dag, omdat hij dan de langste periode
van onthouding achter den rug heeft. Op deze wijze knoopen wij
het best de beide einden aan elkander. Bij den tweeden patiënt zul-
len wij de hem toekomende portie ongeveer op dezelfde wijze ver-
deelen, waarbij wij misschien aan vier injecties per dag den voor-
keur zullen geven.

Men kan dikwijls beleven, dat de patiënt met aandacht noteert
quot;'het aantal streepjesquot;, dat hem wordt ingespoten. Soms protesteert
hij, wanneer hij denkt niet te krijgen, wat hem toekomt, of wel, hij
verheugt zich erover, indien hij vermindering constateert. Dit hangt
ervan af, of hij angstvallig onthoudingsgevoelens wil vermijden, dan
wel ernaar haakt de ontwenningskuur spoedig tot een goed einde
te brengen.

Vervolgens rijst de vraag, in welk tempo de hoeveelheid opiaten
moet worden
verminderd. Ook in dit opzicht moet voor een al te

10

-ocr page 164-

schematische opvatting gewaarschuwd worden. Het treft zoo dik-
wijls, dat men bij twee schijnbaar in gewenningsopzicht geheel
gelijkwaardige patiënten zoo geheel verschillende tempi van ont-
wenning kan volgen. Hierin spreekt weer het wilselement het voor-
naamste woord mee en dat staat natuurlijk in nauw verband tot de
motieven, die den wensch om ontwenning deden geboren worden. —

Het is aanbevelenswaardig den patiënt gedurende de eerste da-
gen, die hij in het hospitaal doorbrengt niet te verminderen. Men
weet immers niet, of hij in zijn aangifte juist is geweest en na 24 uur
merkt men wel goed, of hij reden tot klagen heeft. Als hij niet ge-
noeg krijgt, zal hij dit best mededeelen. Zoodoende krijgt men een
nauwkeurigen indruk, hoe groot zijn opiumbehoefte is.

In de nu volgende periode kunnen wij schematisch verschillende
stadia onderscheiden.

Ie. Het neerdrukken tot de quot;état de besoinquot;. Dat is dus de ge-
wenningsgraad, waarbenede» de patiënt uiterst moeilijk opiaten kan
missen.

2e. Het dalen beneden dit peil, hetgeen vooral bij oudere schui-
vers soms met groote moeite gepaard gaat.

3e. Het stadium, waarin men den patiënt het opium slechts in
uiterst geringe hoeveelheden, eigenlijk meer voor den schijn, geeft.

Ie. Reeds werd opgemerkt, dat de schuivers de neiging hebben
om de hoeveelheid opium, die ze per dag benutten, hetzij te over-
drijven, hetzij te laag op te geven. In beide gevallen is een bereke-
ning, als te voren werd opgemaakt, onjuist. Degeen, die overdreven
heeft, krijgt te veel, degeen, die zijn opiumbehoefte onderschat heeft,
komt te kort. Daarom vereischt een goede behandeling gedurende
de eerste dagen een nauwkeurige waarneming van den nieuwaan-
gekomene. Heeft hij geen enkel onthoudingsverschijnsel, dus klaagt
hij niet, maar ook, geeuwt hij niet, dan kan men in groote sprongen
naar beneden gaan, b.v. met 5 mG. per dag. Teekent daarentegen»
onze patiënt reeds terstond verzet aan, beklaagt hij zich over
onduldbare pijnen in den rug, is hij beverig in zijn manier van doen,
heeft hij last van traanoogen, in één woord, vertoont hij reeds ter-
stond een of eenige der onthoudingsverschijnselen, dan kan men
zeker zijn, dat hij niet genoeg krijgt. Dan is er geen sprake van

-ocr page 165-

neerdrukken tot de quot;état de besoinquot;, dan moet onze patiënt opge-
heven worden, en hem opium gegeven in de hoeveelheid, die hem
als het ware rechtens toekomt. Doet men dat niet, dan zal de patiënt,
èf wegloopen, óf de stemming onder de medepatiënten bederven, óf
op de een of andere manier ongelukken veroorzaken. Dit alles
vraagt gedurende de eerste dagen nauwlettende observatie, die men
persoonlijk met de hulp van het personeel, ook met de hulp van de
andere patiënten over de nieuwelingen zal uitoefenen. Maar er zijn
er toch velen, bij wie men de dagportie gedurende de eerste
dagen snel kan verminderen zonder op overwegende bezwaren te
stuiten.

2e. Wanneer men is aangeland op het niveau, dat met de quot;état de
besoinquot; overeenkomt, dan zal men minder hard van stapel moeten
loopen. Men heeft dan het gevoel, dat er een weerstand is, die zich
slechts met moeite laat overwinnen. De patiënt heeft last van zijn
onthoudingsgevoelens en men zal veelal symptomatische hulpmid-
delen moeten te baat nemen om hem over dit punt heen te brengen.
Dit geldt natuurlijk in de meeste mate voor de oudere patiënten,
d.w.z. voor hen, die reeds lang aan het opium verankerd zijn.

De onthoudingssymptomen vragen voor een groot gedeelte ieder
weer een afzonderlijke therapie. Deze zij hier in het kort besproken,
waarbij echter niet alle methoden, waarmede men onthoudingsge-
voelens bestrijdt, ter sprake gebracht worden.

Het spreekt wel van zelf, dat men aan speekselvloed, aan traan-
oogen en een loopenden neus niets zal doen. Anders is het met de
bronchitis gesteld. Wij hebben de gewoonte gehad om, wanneer
de bronchitis het symptoom was dat bijzonder op den voorgrond
treedt, nog een expectorans te geven. Het kan gebeuren, dat de
patiënt overmatig hoest, maar aangezien dan meestal ook tevoren
een droge bronchitis bestond, overwegen wij, dat juist het quot;los-
komen van de hoestquot; niet alleen uit een organisch oogpunt van
belang is, maar dat zulks voor den patiënt psychotherapeutische
waarde heeft.

Moeilijker is het gesteld met het verhelpen der maagklachten.
Wat men ook probeert, bijna niets heeft succes. Het meest helpen
wellicht nog maagspoelingen. In hoeverre dat ook al weer psycho-
therapie is, laat zich moeilijker beoordeelen. Maar het is nu eenmaal

-ocr page 166-

een feit, dat de patiënt in het algemeen gesproken een reinigingskuur
van zijn inwendigen mensch met genoegen gadeslaat en ondervindt.
Van het gebruik van groote doses bicarbonas natricus hebben wij
eenige malen resultaten gezien.

Het is onze gewoonte geweest om alle patiënten zonder onderscheid
bij binnenkomst in het hospitaal een flinke dosis sulfas magnesicus
te geven (20 gram). De meesten hebben obstipatie en wij over-
wegen daarbij, dat afgezien van het nut van een meerdere darm-
beweging, tevens het toxicum, dat immers gedeeltelijk in het darm-
kanaal wederom wordt uitgescheiden, daarmede wordt geëvacueerd.
De diarrhee, die daarop wel volgt,
zal men, voorzoover zij niet be-
rust op andere aandoeningen, niet behoeven te behandelen. Als ont-
houdingsverschijnsel komt zij betrekkelijk dikwijls voor, en dan is
een behandeling met de gewone obstTpantia aangewezen.

Even groote bezwaren leveren de algemeene pijnen, waarover
zooveel geklaagd wordt. Men zal dan gaarne zijn toevlucht nemen
tot salycilpreparaten en antipyretica, maar tevens ontwaren, dat
het resultaat daarvan onbevredigend is. Oudenal (6) be-
veelt aan inspuiting van een oplossing van novalgin. Zonder dat
wij bepaalde voordeden van deze therapie ooit hebben opgemerkt,
achten wij het een bezwaar, dat aan het aantal injecties er nog een
wordt toegevoegd. Hetzelfde bezwaar geldt ten opzichte van enkele
therapeutische maatregelen, die ter bestrijding der onthoudings-
klachten in het algemeen worden aanbevolen. Intraveneuze inspui-
ting van een glucose-oplossing wordt door Hirsch (39) aan-
geraden. Naar onze ervaring geeft deze in sommige gevallen wel
eenig resultaat. Geen ervaring hebben wij van inspuiting van glu-
cose, gecombineerd met insuhne, een behandeling, die van verschil-
lende zijden aanbevolen wordt. (43)

Het eigenaardige van deze dingen is, dat men daarmede aan-
vankelijk steeds succes heeft, wellicht zoolang als men zelf geloof
heeft in het middel. Het is bij al deze therapeutische maatregelen
uiterst moeilijk uit te maken in hoeverre het resultaat afhankelijk
is van het geneesmiddel als zoodanig, dan wel van hetgeen patiënt
en dokter samen ervan verwachten, van het geloof, dat zij samen
erin stellen.

Hetzelfde geldt van de behandeling volgens de aanwijzingen van

-ocr page 167-

M O d i n O s, waarbij het transsudaat uit een met cantharidine ge-
trokken blaar wordt ingespoten. Deze methode, die gedurende
eenigen tijd in Indië opgang heeft gemaakt, is evenzeer te rang-
schikken bij de talrijke min of meer suggestieve behandelingsmetho-
den, die men kan toepassen. (49)

De aandacht worde nog gevestigd op een publicatie van Chinee-
sche zijde, waarin mededeeling wordt gedaan van de toediening van
lecithine ter bestrijding der onthoudingsklachten (50). De schrij-
ver is zeer voorzichtig in beoordeeling der resultaten, en verwacht,
dat nadere proefnemingen tot definitieve gevolgtrekkingen zullen
kunnen leiden. Zijn mededeelingen maken echter een bezonken
indruk.

Bijzondere zorg moet besteed worden aan de slapeloosheid. Dit
is een der ergste klachten. Hiertegen zijn wij altijd gewend geweest
met ruime hand slaapmiddelen toe te dienen. Van de talrijke slaap-
middelen kan niet aan een bepaald de voorkeur worden gegeven.

De veelheid der therapeutica, die men aanwendt is buitengewoon
groot en hierin is dan ook wel het bewijs gelegen, dat geen enkel
der therapeutische maatregelen afdoende is. Bij den een zal dit
helpen, bij den ander weer wat anders. Wij zagen van tijd tot tijd
wel succes bij intraveneuse inspuitingen van brometum kalicum. Het
is dan ook zeer moeilijk voor deze onthoudingsklachten een ratio-
neele therapie uit te denken aangezien men nog in geenen deele
weet, wat eigenlijk het proces, dat men de abstinentiereactie noemt,
is. Slechts op de kennis daarvan zal zich een rationeele therapie
kunnen baseeren. Terloops zij gememoreerd, dat inspuitingen van
vreemde eiwitten aanbevolen worden. Ook dit hebben wij veelal
toegepast met wisselende uitwerking.

Bij al deze inspuitingen komt toch ook nog een heel ander element
in het geding. Niet alleen bij morphinisten, maar ook bij opium-
schuivers, ja, in het algemeen bij Chineezen (ook bij Inheemschen)
bestaat in zekere mate quot;le besoin de la piqûrequot;, en men heeft vooral
bij opiumschuivers het gevoel, dat men voor de therapie met succes
gebruik zou kunnen maken van deze neiging om ingespoten te willen
worden. Hoewel het dikwijls zoo verleidelijk kan zijn terug te vallen
op een dergelijke, voor den patiënt begrijpelijke en hem betrouw-
baar toeschijnende therapie, toch overwege men, dat men daarmee

-ocr page 168-

voet aan het geloof in de quot;soentikquot; 1) geeft, waarvan hij later ook
weer moeilijk af te brengen is. Er zijn echter gevallen, waar het
geven van een bepaalde injectie bijna onvermijdelijk is. De patiënt
heeft zoozeer zijn aandacht gevestigd op een (salvarsan) injectie,
dat men, alleen al om hem tevreden te stellen, zoo iets wel zal moe-
ten geven.

3e. In de derde plaats spraken wij dan van het laatste gedeelte
der ontwenningsperiode, waarin de patiënt dikwijls moeite heeft zijn
geneesmiddelen geheel los te laten. Deze periode zou men met recht
kunnen noemen den strijd om de laatste injectie. Deze strijd is ook
al weer begrijpelijk. Soms heeft de patiënt een groot gedeelte van
zijn leven omgegaan met opium; en nu werden hem in het hospitaal
wederom allerlei geneesmiddelen gegeven. Hij kan zich het leven
bijna niet meer voorstellen, zonder dat er iets aan hem gedaan wordt.

Teneinde voor zich zelf de zekerheid te verkrijgen, dat de patiënt
werkelijk zonder opiaten kan leven, is het een goede gewoonte om
den patiënt langzamerhand geen pulvis opiï en geen morphine, doch
in plaats daarvan saccharum lactis en physiologisch water subcutaan
te geven. Heeft men dit eenige dagen gedaan en heeft men daar-
door de zekerheid, dat het toedienen van opiaten volstrekt over-
bodig geworden is, dan kan men ook met overtuiging den patiënt
aan zijn verstand brengen, dat hij geheel opiumvrij kan leven en
men durft hem zonder terughouding voor te stellen dit nu ook te
doen, terwijl men hem dit afschildert als een bijzondere zelfover-
winning. Alles draait om de stemming, waarin men dit doet. Spreekt
men zelf met vreugde en vertrouwen, dan zal de patiënt temeer
bereid zijn geloof te slaan aan zijn eigen herstel.

Een vraag, die zich nog al eens voordoet, gedurende deze be-
handeling is de gedragslijn, die men zal moeten volgen bij een
eventueelen chirurgischen ingreep. Het is dikwijls zeer ongewenscht
om voor een operatie het einde van de ontwenningskuur af te wach-
ten. Men moet bedenken, dat veelal juist gedurende de ontwenning
bepaalde klachten (maagpijn, pijn van een hernia etc.) toenemen
en naar die mate deze pijn toeneemt en de tijd voorbij gaat, waarin

1nbsp; quot;inspuitingquot;.

-ocr page 169-

de patiënt niet afdoende geholpen wordt, naar die mate zal hij den
moed verliezen. Men zal echter een chirurgischen ingreep niet on-
dernemen in onthouding. Onze methode is altijd geweest (tenminste
bij chronische gevallen) den patiënt eerst eenige dagen tot een week
te ontwennen. Gedurende dien tijd heeft men dikwijls zekerheid
gekregen, dat een of andere operatie niet achterwege zal kunnen
blijven. Vóór de operatie geven wij den patiënt meer morphine dan
overeenkomt met het gewenningsniveau, waartoe hij in den loop
van zijn verblijf in het hospitaal reeds is afgedaald. Ook na de
operatie zullen wij hem dan gedurende eenigen tijd op eenzelfde
niveau houden. Bij sommige opiumpatiënten heeft men wel eens last
met de aethernarcose o.a. doordat ze zeer sterk gaan hoesten. Te-
genwoordig beschikt men over zulk een groot aantal narcotica, die
niet langs de luchtwegen behoeven te worden toegediend, dat de
techniek van de bedwelming geen bezwaren meer behoeft op te
leveren. Bij gelegenheid zal men natuurlijk ook gaarne gebruik
maken van de locale anaesthesie.

II. In de tweede plaats is het mogelijk den patiënt een plotselinge
ontwenningskuur te doen ondergaan. Op de vraag, welke methode,
de geleidelijke of de plotselinge, in het algemeen verkieslijker is, kan
zonder meer geen antwoord gegeven worden. Hier liggen de om-
standigheden heel anders dan voor het morphinisme in de Wester-
sche samenleving. Al heeft men zich in Europa over het algemeen
voorstander verklaard van de plotselinge onthoudingskuur, in Indië
zal men met allerlei omstandigheden rekening moeten houden, die
de toepassing daarvan niet tot een vasten stelregel kunnen maken.
Men moet zich steeds voor oogen stellen, dat, aangezien opium-
schuiven een massavergiftiging is, de massa ook een oordeel heeft
over de uitvoerbaarheid van de behandeling. En men moet er voor
zorgen, dat dit oordeel gunstig luidt. Bij de vrees, die er in breede
kringen nog bestaat tegen iedere geneeskundige behandeling, moet
men zorg dragen, dat van de ontwenningsbehandeling niet een
kwaad gerucht uitgaat. Er moet een communis opinio bestaan, dat
de ontwenningsbehandehng iets is, waartegen men niet behoeft op
te zien. Daarom zal men slechts een plotselinge ontwenningskuur

-ocr page 170-

kunnen toepassen, voorzoover men daarmede aan bedoelde vrees
geen voedsel geeft.

In dat geval heeft de plotselinge onthouding zeer in het oog
loopende voordeden. Immers is eenmaal het besluit tot ontwenning
genomen, dan wordt deze ook tot het eind toe uitgevoerd. De patiënt
kan zich halverwege niet aan de behandeling onttrekken, onder den
invloed van andere patiënten of van de onaangename gewaarwor-
dingen, die wèl optreden bij de langzame ontwenning. Daarenboven
heeft men den patiënt volkomen in zijn macht. Hij is niet in staat
zich onbemerkt opium te verschaffen, een kans, die bij de lang-
zame ontwenning altijd aanwezig is. De duur der behandeling is
korter; de opleving, het herstel van het organisme begint eerder.

De nadeden echter verbonden aan deze plotselinge onthouding
zijn de veel hoogere technische eischen, die aan de toepassing wor-
den gesteld. Een tweede beperking is, dat het ongewenscht is
patiënten op hoogen leeftijd daaraan te onderwerpen, terwijl men
voorts patiënten met ernstige inwendige aandoeningen daarvan
moet uitsluiten (aandoeningen van hart, longen en nieren). Het
spreekt voorts vanzelf, dat bij een massale behandeling van opium-
patiënten slechts een gedeelte daarvan voor deze behandeling toe-
gankelijk is. Heeft men 20 patiënten tegelijk te ontwennen, dan kan
men deze niet alle in slaap maken. Daarvoor is geen enkel hospitaal
ingericht. De financieele basis ontbreekt voor zooiets. Zulks zou een
grooten staf van geoefend personeel vragen en daarom is het prac-
tisch onuitvoerbaar. De details van deze plotselinge ontwennings-
kuur behoeven hier niet nader beschreven te worden. Wij hebben
ze elders medegedeeld: daarnaar moge verwezen worden (7).

Een toepassing zij nog genoemd, die daar niet ter sprake werd
gebracht. Dikwijls gebeurt het bij de geleidelijke ontwenning, dat,
wat ik noemde den strijd om de laatste morphine-injectie, maar
steeds niet beslist kan worden. Het heeft dan nut den patiënt twee
dagen in slaap te maken en hem alle opiaten te onthouden. Men
dwingt hem dan als het ware zijn tegenstand op te geven en na
het ontwaken ontmoet men in dit opzicht geen moeilijkheden meer.
Voor kort is aanbevolen bij opiumschuivers een directe onthouding
te combineeren met de inspuiting van strychnine en thiosulfas na-
tricus (51). Het verdient inderdaad aanbeveling deze methode op

-ocr page 171-

grooter schaal toe tc passen, om de waarde daarvan vast te stellen.
Thans ontbreken nog de noodige gegevens, terwijl het voorts op-
valt, dat onder de op deze wijze behandelde patiënten, 419 in getal,
er 267 waren, die 5 mata en minder schoven. Naar onze ervaring
kan men aan deze lichte schuivers zonder meer hun opium ont-
houden.

Tenslotte zij opgemerkt, dat evenmin als eenige methode ook de
plotselinge onthouding een waarborg geeft, dat de patiënt later
niet weer aan het schuiven zal gaan. Alle medische behandelingen,
die een dergelijk resultaat voorspiegelen, beloven meer dan zij kun-
nen geven.

-ocr page 172-

HOOFDSTUK VI

Slotbeschouwing

Laat ons thans, terwijl wij het voorgaande overzien, trachten een
standpunt te bepalen ten opzichte van het vraagstuk, dat ons heeft
beziggehouden. —

In een studie, waarin men den opiumschuiver als patiënt be-
schouwde, werd hij losgemaakt uit zijn omgeviùg en uit de wereld,
waarin hij wortelde. Hij werd een enkeling en als zoodanig werd
getracht van zijn lijden een schets te geven. Vraagstukken van meer
algemeene strekking bleven daarbij op den achtergrond staan en
werden hier en daar ter zijde geschoven. Toch zij nog een enkele
vraag aangeroerd, die bij den geneeskundige, die zich voor het
opiumvraagstuk interesseert, ongetwijfeld gedurende het lezen van
het voorafgaande is moeten rijzen. —

In een monografie over de sociale euvelen zegt L e g r a i n :
quot;La Chine va à l'opium en toute spontanéité, naturelle irraisonnée
comme le français va au vin, comme le germain va à la bière.quot; En
verderop geeft hij als zijn meening weer: quot;Le cerveau collectif, si
je puis m'exprimer ainsi, acquiert par le fait d'actions répétées, cer-
taines plicatures qui s'approfondissent de plus en plus.quot; — Onze
reeds meermalen geciteerde Chineesche collega, Nguyen-Te-Duc-
Luat, spreekt eenigszins in denzelfden trant, wanneer hij consta-
teert bij zijn volk het bestaan van een quot;penchant héréditaire pour
l'opium.quot; Zelf verwoed schuiver en tevens warm apologeet van deze
gewoonte, voelt hij uit dien hoofde niets ervoor om het opiumschui-
ven tegen te gaan.

Herhaaldelijk komt men soortgelijke meeningen tegen, die be-
toogen, dat het opiumschuiven, of beter gezegd de neiging daartoe
een aan het Chineesche ras ingeschapen eigenschap is. — Laten
wij bij deze bewering een oogenblik stilstaan en ons afvragen, of
het juist is om hier te spreken van een gemeenschappelijk brein.

-ocr page 173-

waarin zich die neiging gegrift heeft en of er bestaat een quot;penchant
héréditairequot;, een overerfelijke aanleg bij het Chineesche volk, waar-
door dit volk behept zou zijn met een natuurlijke affiniteit tot het
opium. —

Er zijn feiten, die erop duiden, dat wel degelijk aan het bestaan
van deze ingeschapen neiging gedacht mag worden. Geconstateerd
werd reeds, dat op in het oog vallende wijze de Inheemsche bevol-
king zich eigenlijk van het gebruik van opium afzijdig houdt, terwijl
de Chineezen daarentegen in zoo ruime mate zich daaraan over-
geven. Maar wij laten dit feit een oogenblik rusten uit de over-
weging. dat de verhoudingen te ingewikkeld zijn en dat er tal van
factoren van niet-biologischen aard zijn aan te wijzen, die daarvoor
een verklaring zouden kunnen geven, waarbij gedacht wordt aan
den invloed van overlevering, geschiedenis, klimaat, godsdienst, gel-
delijke draagkracht, etc.

Sprekender zijn in dit verband de feiten, die betrekking hebben
op het gebruik, misbruik van cocaïne. Op de Tweede Opium-Con-
ferentie in 1924 te Genève gehouden, heeft de afgevaardigde van
Bolivia medegedeeld, dat het kauwen van cocabladeren algemeen
gebruikelijk was onder de Indianen van het hooggebergte in Bolivia:
quot;to the extent of hundreds of kilograms in the lifetimequot;; daarbij
kenschetste hij deze gewoonte als quot;not only innocuous but even
beneficial.quot; Weliswaar bleek uit de opmerking van zijn buurman,
de Peruaansche gedelegeerde, dat deze a propos van de laatste
waardeering met zijn collega van gevoelen verschilde. Maar, hoe dit
ook zij, beide mededeelingen stemden toch hierin overeen, dat blijk-
baar, ten voordeele of ten nadeele van de gezondheid, groote hoe-
veelheden cocabladeren door hun landgenooten worden verorberd.

Behalve in Zuid-Amerika groeit de cocaheester ook in ons Indië,
ja, de grootste producent van cocabladeren ter wereld is het eiland
Java. In het jaar 1929 werden van daar bijna 600.000 Kg. (599.089)
uitgevoerd naar de verschillende landen in Europa en naar Japan,
waar men zich op de fabricage van cocaïne toelegt. Zeer merk-
waardig was het nu, dat in deze zelfde vergadering op een vraag,
hoe het met het kauwen van cocabladeren op Java gesteld was, de
Nederlandsche afgevaardigde (volkomen terecht) kon verklaren:

-ocr page 174-

quot;Nobody in Java ever chewed the leavesquot;, niettegenstaande deze
bladeren tot onmiddellijke beschikking van de bevolking staan. 1)

Hier zijn dus twee volkeren, de Javanen en de Indianen, die
beiden ruimschoots in de gelegenheid zijn zich over te geven aan
het kauwen van cocabladeren, waarvan één volk daartoe blijkbaar
de neiging vertoont, terwijl het andere volk deze zelfde neiging
geheel schijnt te missen. Een dergelijk feit is treffend. Het wekt
het vermoeden, dat er bij de Indianen een constitutioneele ontvan-
kelijkheid voor cocaïne bestaat, die bij de Javanen ontbreekt en in
analogie daarmede, dat er bij de Chineezen in tegenstelling met
de Javanen en Soendaneezen een speciale neiging bestaat, die het
opium voor den Chinees het speciale genotgif zijner keuze doet zijn.

Maar van meer dan een vermoeden zouden wij niet durven spre-
ken in dit verband, omdat er tallooze andere factoren, van niet-
biologischen aard zijn, die hierin een rol spelen. 2) —

Is dus op de aangeroerde vraag met zekerheid een antwoord
niet te geven, meer binnen ons bereik ligt de beantwoording van de
vraag, of het daarom gerechtvaardigd is het opiumgebruik voor te
stellen, als een gewoonte, waarvan men beweren mag, dat zij niet
schadelijk is voor de gezondheid.

Is met het geopperde vermoeden een vrijbrief gegeven om de
aanraking tusschen het opium en den Chinees als minder nadeelig
te beschouwen, dan met den Europeaan, voor wien men deze aan-
raking toch hoogst onwenschelijk acht en die door de overheid
met wettelijke bepalingen daartegen beschermd wordt? Of zou men
juist om deze bijzondere saamhoorigheid tot het besluit moeten
komen, dat alles gedaan moet worden om den Chinees van het
opium verre te houden? —

1nbsp; Wel schijnen de cocabladeren op Java minder cocaïne te bevatten dan die
van de Zuid-Amerikaansche cocaheester.

2nbsp; Ten opzichte van het opium vraagt men zich natuurlijk af, waarom in het
aangrenzende en stamverwante Japan het opium niet is kunnen doordringen.
Terecht wijst Joel (44) erop, dat de geschiedenis van Japan een invoer van
opium, zooals die ten bate van de Britsche handelsbelangen in China afge-
dwongen werd, heeft verijdeld. In zijn quot;splendid isolationquot; was Japan aanvanke-
lijk ongenaakbaar en toen het zijn havens opende, was de innerlijke staats-
organisatie zoo krachtig, dat doeltreffende maatregelen den opiuminvoer konden
beletten. ^

-ocr page 175-

De publieke opinie in Nederlandsch Indië (in Nederland bestaat
omtrent het opiumschuiven geen publieke opinie, die zich daar-
over uitspreekt), al is zij niet eenstemmig, (zooals dat evenmin het
geval is in de andere gebieden in Zuid-Oost-Azië, waar het opium-
schuiven een actueel vraagstuk is), is zich niet bewust van dit meten
met twee maten. Zij is grootendeels nog vertrouwd met de gedachte,
dat opiumschuiven niet schadelijker is voor de gezondheid dan matig
alcoholgebruik. quot;Er is natuurlijk ook misbruik, helaas, maar dit be-
paah zich gelukkig tot de uitzonderingen. Het loopt in Nederlandsch
Indië niet zoon vaart met het opiumschuiven.quot; 1) — Men ver-
goelijkt het gaarne, praat overigens liever niet erover en heeft oog
ervoor, dat de schatkist uit den verkoop van opium een reusachtige
winst maakt.

Ook van medische zijde verneemt men soortgelijke opvattingen.
Zoo laat zich een der inleiders van het congres van de British
Medical Association in 1930 te Winnipeg gehouden, aldus uit:
quot;Wine and moonlight were formerly the inspiration of the Chinese
bard, but now the poetaster who writes a chaste ode to his mistress
seeks inspiration in the opiumpipe.quot; En verder: quot;The opiumsmoker
takes his pipe much in the same way as Eastern nations take tobacco;
he is usually precise in business, exemplary in habits, and rarely
fuddled.quot; (52) Ook in deze bewering herkent men denzelfden
achtergrond als bij de leekenopinie. Deze voorstelling van zaken
met een schijn van wetenschappelijkheid aanvaardt men gaarne ter
wille van haar eenvoudigheid, maar een dergelijk oordeel moet als
oppervlakkig bestempeld worden. Men heeft zich tot het vormen
daarvan niet voldoende met belangstelling gewend tot de belang-
hebbenden zelf.

Wanneer tenslotte voornoemde inleider betoogt: quot;A few establish
a habit and must be continually increasing the dose, but it may be
doubted of these are much commoner than the drunkard in the
West,quot; dan is ons gebleken, dat veeleer het omgekeerde waar is.
Zijn slotconclusie zou moeten luiden:
quot;Many establish a habit and
must be continually increasing the dose, and there is
no doubt
that these are much commoner than the drunkard in the West.quot;

1nbsp; Nieuws v/d Dag van 29 April 1930.

-ocr page 176-

Juister is het daarom, wat Straub opmerkt, zeggende: quot;Opium
ist bei den Arabern und Mohammedanern, den Verbreitern des
Gebrauches nie zum Volkslaster geworden; nur die
gelbe Rasse 1)
ist besonders gefährdet.quot; (53). Laat dit ook onze meening mogen
wezen. —

Het wekt dan ook geen verwondering, dat er niet alleen onder
de Europeanen, maar vooral onder de belanghebbenden zelf, d.w.z.
de Chineezen in Nederlandsch Indië, velen zijn, die tegen het
opiumschuiven te velde trekken, en onder deze Chineezen nog weer,
die tegen het bestaan van het opiummonopolie, dat zij gaarne voor
het schuiven verantwoordelijk stellen, bezwaren maken. — Her-
haaldelijk hoort men van Chineesche zijde
één bepaalde beschul-
diging n.1, dat van Regeeringswege het opiumschuiven niet ver-
boden en dat het regiestelsel gehandhaafd wordt, om de voordeelen,
die de verkoop van opium aan de Nederlandsch-Indische schatkist
oplevert. Ja, dat men zelfs terwille daarvan de Chineesche immi-
granten aan het schuiven brengt. —

Het is wel nauwelijks noodig te zeggen, dat een dergelijke voor-
stelling van zaken eenzijdig en dus onjuist is en dat dergelijke aan-
tijgingen, die herhaaldelijk aan het Gouvernement van Neder-
landsch-Indië voor de voeten geworpen worden, met treffende argu-
menten kunnen worden bestreden. Deze beschuldigers, gewoonlijk
uit Chineesche nationalistische kringen, beter ziende den splinter in
andermans oog, dan den balk in het eigen, bemantelen het feit,
dat door de ongeregelde toestanden in China, aldaar nog een onbe-
perkte aanplant van papaver bestaat en tevens de onbeperkte moge-
lijkheid tot uitvoer van opium naar de omliggende landen, o.a. naar
Nederlandsch-Indië. Deze bloeiende smokkelhandel in Chineesch
opium is voor de Nederl.-Indische Regeering het voornaamste be-
letsel om tegen het opiumschuiven met kans op slagen te kunnen
optreden. Derhalve moet zij zich tevreden stellen met een lapmiddel,
de Regie.

In zijn rede van October 1932 legde de Nederlandsche gedele-
geerde Prof. Mor es co nog eens den vinger op een der vele
wonde plekken aan het opiumvraagstuk met de woorden: quot;Pour ce

1nbsp; Cursiveering van mij.

-ocr page 177-

qui est de la contrebande en Asie orientale en général il semble
bien que la cause de son étendue énorme se trouve dans une large
mesure dans la situation insuffisamment consolidée de la plus grande
partie de la Chine.quot; (54)

Ook is het niet waar, dat opiumschuivers in Nederl.-Indië met
opium kennis maken. De meesten komen als schuivers in Indië.
Jaarlijks worden duizenden en duizenden opiumschuivers in Ned.-
Indië geïmporteerd als werkkrachten. Men lette slechts op het reus-
achtige opiumgebruik op Banka en Bihton, voornamelijk door de
arbeiders in de tinmijnen. Hoewel natuurlijk over de economische
zijde van dit vraagstuk hier geen oordeel geveld kan worden, toch
is het geneeskundig gesproken ongewenscht, dat men opiumver-
slaafden in grooten getale vermengt met een volksgemeenschap,
die juist in bijzondere mate tegen een dergelijke aanraking (en be-
smetting) zou moeten worden behoed. lederen opiumschuivenden
immigrant behoort daadwerkelijk de toegang tot Indië te worden
ontzegd.

Maar deze aanklagers hebben nog scherper pijlen op hun boog,
die ze beter richten, niet alleen tegen de Ned.-Indische regeering.
maar tegen de regeeringen der landen, waar bedwelmende middelen
vervaardigd worden. Alle landen, waar opium geschoven wordt,
dus China, vooral Mansjoerije en ook Ned.-Indië, zijn begeerens-
waardige afzetgebieden voor de fabrikanten van verdoovende mid-
delen. De morfinespuit is voor Ned.-Indië een dreigend gevaar.
Daarop werd reeds vroeger gewezen (Blz. 7—9). In dit verband
zij dit gevaar nog eens op een andere wijze onderstreept. Voor
het werkingsgebied van een genotgif is vooral de wijze van toe-
diening van beteekenis. Hoe minder tijd daarvoor noodig is, hoe
eenvoudiger de apparatuur, hoe gemakkelijker de verbreiding. Thans
nog vindt de opiumpijp ongedwongen haar plaats in de betrekke-
lijk ongeregelde dagindeeling van den Chinees. Het schuiven wordt
betrekkelijk gesproken in het openbaar, althans in gemeenschap
bedreven, d.w.z. dit misbruik is nog overzichtelijk. En het is nog
niet officieel gestempeld tot een strafbare overtreding. Echter de
verhoudingen in economisch opzicht worden in Indië hoe langer hoe
meer op internatinale leest geschoeid. De dagindeeling wordt reeds
nauwkeuriger geregeld. In de toekomstige industrialisatie van Indië

-ocr page 178-

ligt het gevaar opgesloten, dat de opiumpijp, die daar thans nog
een plaats vindt, op den duur als het ware verdrongen wordt door
de morfine-injectie, een handeling van korten duur, waarbij aan
den verslaafde plotsehng een groote dosis gif wordt toegediend. De
nieuwe, verscherpte levensvormen, die in aantocht zijn, begunstigen
op deze wijze de morfinisatie, waarboven om redenen van mindere
schadelijkheid het opium verre is te verkiezen.

Na vele mislukte pogingen is nu besloten tot de beperking van
de vervaardiging van narcotica bij een conventie van Augustus
1931. Ten gevolge van deze conventie zal ieder land van te voren
zijn jaarlijksche behoeften aan narcotica moeten bepalen en tevens
moeten te kennen geven, waar het deze geneesmiddelen wenscht te
betrekken. (55)

Deze stappen kunnen van het hoogste belang zijn voor ons Indië.
Zou men werkelijk er in slagen de wereldfabricage van morfine
etc. aan banden te leggen, dan ware daarmede een groot gevaar
van Indië afgewend. Toch moge hieromtrent de verwachtingen niet
te hoog gespannen worden. Zoo lang men niet in staat is in wer-
kelijkheid aan banden te leggen, èn de fabricage van narcotica, èn
de productie van opium, waartoe in 1912 reeds in principe besloten
werd, blijft het in Indië onbegonnen werk wettelijke maatregelen
te treffen ten einde het opiumschuiven af te schaffen. Want naar
mijn meening is het een dwaasheid (en degeen, die het Verre
Oosten eenigszins kent, zal van het zelfde gevoelen zijn) om te
veronderstellen, dat landen als Perzië, Turkije, China en Japan om
moreele redenen, het wel en wee van het menschdom betreffend,
afstand zullen willen en kunnen doen van de commercieele voor-
deden, die de verbouw van opium en de handel in verdoovende
middelen hun brengen. 1 )

-ocr page 179-

Al is deze conventie nu door eenige staten geratificeerd (o.a.
door Perzië, Peru en de Vereenigde Staten) toch mag men op dit
oogenblik hiervan weinig practische resultaten verwachten. Op den
zeer langen duur zal mogelijkerwijs de voorbeeldige houding van
andere staten ertoe kunnen bijdragen aan deze conventie de be-
teekenis te verleenen van meer dan een doode letter te zijn. ten
koste van vele economische offers ... en veel ergernis.

Eerst wanneer een moreel prestige gegroeid is door de gedra-
gingen van regeeringen, die in staat en bereid zijn deze conventie
nauwgezet na te komen, eerst dan mag men hopen, dat in de verre
toekomst, Aziatische landen dit voorbeeld zullen volgen. —

Is thans gebleken, dat er belangrijke uitwendige factoren be-
staan, die de uitbanning van het opium verhinderen, ook zijn er
innerlijke beweegredenen, die aan de bevrijding van het opium-
misbruik in den weg staan. Er leven in het volksbewustzijn be-
paalde opvattingen, waardeeringen omtrent het opium, die mede
bepalend ervoor zijn, dat het voorloopig nog een groote plaats zal
blijven innemen in de volkspsyche en in het volksleven.

In de eerste plaats is daar het vertrouwen in de geneeskrachtige
werking van opium, in onderscheid, ja. in tegenstelling met het ge-

-ocr page 180-

brek aan vertrouwen in de Westersche geneeskunde. De Chinees
heeft nu eenmaal
zijn eigen geneeskundige inzichten. Hij houdt
rekening met de beide beginselen. Yang en Yin, het mannelijke en
het vrouwelijke beginsel, die toenemen of verminderen ten opzichte
van elkaar, met den strijd der vijf elementen, water, vuur, aarde,
metaal en hout, waarmede de inwendige organen correspondeeren,
de vijf hemelstreken, de vijf kleuren etc. In deze opvattingen vindt
het opium als geneesmiddel een plaats. (56—57).

Daarbij komt: voor den Europeaan spreekt het vanzelf, dat hij
gesubordineerd is aan het natuurwetenschappelijk inzicht van zijn
geneesheer, dat meestal ook, althans in populairen vorm, het zijne
is. Met den Chinees is dit heel anders. Hij blijft Westersche ge-
neeskundige maatregelen zien, mogelijkerwijs als nuttig, maar toch
in ieder geval als handelingen uit een andere wereld, waarvan hij
zich het recht voorbehoudt, ze op zijn wijze uit te leggen.

Maar ook zijn ziekzijn is anders. Het is minder gedifferentieerd.
Hij gebruikt voor ziekte en pijn eenzelfde woord en hij is voldaan,
indien hij van dit quot;sakitquot; niet te veel last heeft in het dagelijksche
leven. Hij is tevreden met een quot;zoowatquot; en vraagt niet naar de
restitutio ad integrum, zooals de Europeaan.

Is het dan te verwonderen, dat de Chinees over het algemeen
slechts in uitersten nood het gaat probeeren bij den Westerschen
dokter, en voorloopig meer vertrouwen heeft in het oude, beproefde
opium?

Niettemin het is vanuit het standpunt van den geneeskundfgè
te betreuren, dat menschen jarenlang rondloopen met aandoenin-
gen. die best zouden kunnen genezen bij een doelmatige behande-
ling, en die dikwijls eerst in een hopeloos stadium zich aanmelden
bij het hospitaal. —

Minstens even belangrijk, zoo niet belangrijker is de beteekenis,
die het opium toekomt in betrekking tot de genotzucht. In vele
publicaties omtrent het misbruik van opium wordt alle nadruk gelegd
op een bepaalden vorm van genotzucht n.1. de begeerte naar een
j roes. Wij hebben reeds opgemerkt, dat dit niet juist is, maar dat
, veel grooter rol daarin speelt het sexueele moment. In meer dan de
helft der gevallen moet hierin de werkelijke oorzaak gezocht wor-
den voor het opiumschuiven. In dit verband zij nog met een enkel

-ocr page 181-

woord gerept aangaande de huwelijksverhouding bij de Chineezen.

Het huwelijk draagt in de Chineesche samenleving een geheel
ander karakter dan de echtverbintenis in de Westersche, Christe-
lijke samenleving. De Chinees gaat ten huwelijk, omdat dit zoo voor
hem beschikt is. Hij sticht een huis, een gezin, hij krijgt kinderen.
Hij ondervindt van dit huwelijk de voor het Chineesche familie-
leven typische voordeden. Het huwelijk is voor hem iets vanzelf-
sprekends, ja, een plicht, waaraan hij zich als lid van de familie-
gemeenschap niet mag onttrekken. Veel minder dan in de Wester-
sche samenleving gelden in dit huwelijk de rechten van de vrouw
en de phchten van echtelijke trouw van den man tegenover de
vrouw. De Chinees houdt ook buiten de huwelijksverhouding min
of meer het recht van vrije beschikking over de sexueele functies,
die hij te gelegener tijd zal uitbuiten. Een der meest karakteristieke
eigenschappen van den Chinees is, dat hij gaarne quot;waar voor zijn
geldquot; krijgt. Daartoe stelt het opium hem in staat. — Zoo speelt
het opium binnengeldd in de sfeer der sexualiteit daarin een be-
langrijke rol, want de kennis van deze eigenschap van het opium
is in de Chineesche wereld gemeengoed. Ten onrechte wordt wei-
eens beweerd, dat opium een aphrodisiacum zou zijn. In geen geval
wordt de libido erdoor versterkt. Integended, op den duur geheel
uitgedoofd. Maar wel zal het bij dengeen, wiens gedachtenwerdd
erotisch getint is, meer in het bijzonder tot erotische fantasieën aan-
leiding geven, * ) en dat zal weer een reden kunnen zijn om sexueele

bevrediging te gaan zoeken.

Het spreekt wel vanzelf, dat de wegname van al deze factoren,
die een bestendiging van het opiumschuiven in de hand werken, ver
uitgaat boven de directe geneeskundige bemoeiingen. Wat betreft
de vooroordeden tegen de Westersche geneeskunde zou men mis-
schien iets kunnen verwachten van een medischen propogandadienst
in den zdfden zin. zooals die is georganiseerd ter bestrijding van de
mijnwormziekte. Alleen daarbij kan men daaraan tevens de thera-

-ocr page 182-

peutische maatregelen verbinden. Overigens kan men reeds met
vreugde constateeren. dat een juister besef omtrent het nut dezer
geneeskunde steeds ruimer baan breekt, al mag men zulks ook niet
overschatten.

Van veel meer belang is natuurlijk de vraag, in hoeverre het mo-
gelijk is de zedelijke normen in het Chineesche volk te hervormen.
Op welke wijze Zending, Missie, en andere organisaties daartoe
werkzaam zijn, blijve hier buiten beschouwing. Maar het spreekt
vanzelf, dat alleen een diepgaande verandering van de mentaliteit
voor een uitbanning van het opiumeuvel een vruchtbare bodem kan
wezen. Slechts een krachtige, van binnen uit gegroeide volkswil zal
in staat zijn zich zelf te bevrijden van dezen volksgeesel. Zich daar-
aan aanpassend zullen ook wettelijke maatregelen op den duur iets
kunnen gaan verbieden, wat niet strookt met den collectieven wil
der volksgemeenschap.

Het feit, dat er zoovele recidieven voorkomen, is ook een illustratie
ervan, dat, behalve de uiterlijke en de innerlijke, psychologische fac-
toren, die het opiumschuiven in stand houden, er tal van sociale
omstandigheden bestaan, niet samenhangend met de
geneeskundige
behandeling als zoodanig, die in 't geheel niet medewerken, een
genezing te bestendigen. Daarom zint men tegenwoordig op mid-
delen om den schuiver na zijn ontslag uit het hospitaal nog eenigen
tijd buiten zijn vroegere omgeving te houden, waar hij dezelfde om-
standigheden weder zou terug vinden als tevoren, en tevens zoo
mogelijk deze omstandigheden te wijzigen. Onontbeerlijk voor een
goeden afloop en een duurzaam herstel is daarom deze medewerking
van organisaties, die zich ten doel stellen den ex-schuiver na zijn
ontslag uit het hospitaal op te vangen en hem gedurende eenigen
tijd onder hun toezicht te houden. De mogelijkheid bestaat reeds
(n.1. te Batavia) om deze oud-patiënten eenige weken in een door-
gangshuis onder te brengen, terwijl de Vereeniging dan tevens in
staat is na te gaan, of er iets gedaan kan worden, om ook de huise-
lijke omstandigheden van den gewezen schuiver, in voor hem gun-
stigen zin te wijzigen. Vooral ook is een dergelijke nazorg van
belang voor oud-patiënten, die te gelegener tijd wederom voor
medische behandeling in aanmerking komen. De Vereeniging draagt
zorg, indien zij daarvan op de hoogte gesteld is, dat de oud-patiënt

-ocr page 183-

zich op tijd weer bij den dokter meldt, zoodat hij ervoor behouden
wordt om in eeA onberaden oogenblik op eigen houtje de hem van
ouds bekende geneeswijze toe te passen en naar de opiumpijp te
grijpen. Al deze dingen zijn nog eerst in het beginstadium. Dat
neemt niet weg dat er verblijdende teekenen zijn, die erop wijzen,
dat ook in dit onderdeel naar een oplossing gezocht wordt.

M i 11 a n t (H) ziet in den geest geschreven boven de deur van
iedere opiumkit het devies, dat Dante schrijft op den drempel van
zijn Inferno: quot;Wie hier binnentreedt, late alle hoop varen.quot; Al
is dit niet meer waar in die mate als voorheen, het is nog een lange
weg, totdat van de groep menschen, waarvoor in deze studie de
aandacht is gevraagd, het noodlot van het opium is afgewend.

-ocr page 184-

LITERATUURLIJST.

1.nbsp;Verslagen betreffende den Dienst der Opium Regie 1927—
1930.

2.nbsp;Tan Tong Joe — Het Internationale Opiumprobleem.

3.nbsp;The Geneva Convention of 1931. Published by Bureau of
Social Hygiene.

4.nbsp;Nguyen-Te-Duc-Luat — Physique et Psychique de l'Opium.

5.nbsp;Report of the Commission of Enquiry into the control of
opium-smoking in the Far-East (kortweg genoemd de Com-
missie-Ekstrand). C. 635 M 254 XI.

6.nbsp;Jaarverslag der N.I.A.O.V. 1927. — Dr. A. J. F. Oudendal
— A. de Mol van Otterloo.

7.nbsp;A. de Mol van Otterloo en E. R. R. Linn — Geneeskundig
Tijdschrift v. Ned.-Indië 1929.

8.nbsp;Kwa Tjoan Sioe en Tan Kim Hong — Geneeskundig Tijd-
schrift
v. Ned.-Indië 1931.

9.nbsp;A. de Mol van Otterloo en A. Bonebakker Geneeskundig
Tijdschrift v. Ned.-Indië 1931.

10.nbsp;F. J. H. Noordhoek Hegt — Geneeskundig Tijdschrift v. Ned.-
Indië 1931.

11.nbsp;H. F. Ong Kie Hong — Geneeskundig Tijdschrift v. Ned.-
Indië 1931.

12.nbsp;Jeanselme — Revue générale des sc. pures et appliquées, 1907.

13.nbsp;Roger Dupouy — Les Opiomanes; Mangeurs, buveurs et
fumeurs d'opium.

14.nbsp;Millant — La Drogue.

15.nbsp;Gaide — Intoxication par l'opium. Traité Pratique de Patho-
logie Exotique Grall et Clarac.

16.nbsp;Dupré et Logre — Nouveau Traité de Médecine 1925.

-ocr page 185-

17.nbsp;C. E. Terry and Mildred Pellens — The Opium Problem 1928.

18.nbsp;Olaf Hoyer — Le Trafic de l'Opium, Paris 1925.

19.nbsp;Hamilton Wright — The International Opium commission.
Americ. Journal Internat. Law. July October 1909.

20.nbsp;John Palmer Gavit — Opium.

21.nbsp;M. Th. Koks — Pharmaceutisch Weekblad voor Nederland,
Jaargang 1922.

22.nbsp;L. van Itallie en U. G. Bijlsma — Toxicologie en Gerechtelijke
Scheikunde. Deel II.

23.nbsp;Internationale Orde der Goede Tempeheren — Indië en het
Opium. Eene Verzameling Opstellen. Zie Verhandelingen van
Ir. J. W. Burck en van Dr. M. Duyster.

24.nbsp;Stokvis' Voordrachten over Geneesmiddelenleer, 3e deel.

25.nbsp;E. Starkenstein — Heffters' Handbuch der experimentellen
Pharmacologie (Pag. 1038).

26.nbsp;Berichten uitgaande van de Anti-Opium-Vereeniging, Jaar-
gang 1930 No. 2.

27.nbsp;M. Th. Koks — Pharmaceutisch Weekblad voor Nederland.
Jaargang 1921.

28.nbsp;E. Joel — Die Therapie der Gegenwart (1923 en 1926).

29.nbsp;L. Lewin — Les Paradis Artificiels.

30.nbsp;Assam Congress Opium Enquiry Report 1925.

31.nbsp;R. N. Chopra and Khem Singh Grewal — Opium Habit in
India. Indian Journal of Medical Research (Vol. XV, No. 1).

32.nbsp;R. N. Chopra — Indian Journal of Medical Research (Vol.
XVI).

33.nbsp;Dr. Léon de Block — Toxicomanies.

34.nbsp;R. Schoen — Archiv f. Exp. Path. u. Pharmac., Band 101 u.
102. Zur Kenntnis der Morphinwirkung beim Menschen.

35.nbsp;J. Biberfeld — Biochem. Zeitschr. 1921, Bd. 122.

36.nbsp;E. Joel und A. Ettinger — Archiv f. Exp. Path. u. Pharmac..
Band 115.

-ocr page 186-

37.nbsp;R. Luzzatto — Archiv f. Exp. Path. u. Pharm., Band 52. Ueber
die Natur und die Ursachen der Morphinlykosurie.

38.nbsp;H. Zahler — D. Med. W.schr. 1930, No. 13. Ueber des Ver-
halten des Blutkalks und Blutzuckers bei verschiedenen Opium-

39.nbsp;A. Hirsch — D. Med. W.schr. 1928, No. 35. Des Verhalten
des Blutzuckers bei Morphiumentziehungskuren.

40.nbsp;A. Hirsch — D. Med. W.schr. 1929, No. 27. Zum Verhalten
des Blutzuckers bei der Darreichung von Opiaten.

41.nbsp;E. Simenauer und H. Pulfer - D. Med. W.schr. 1929, No. 4.
Zur Klinik und Pharmakologie des Dilaudids.

42.nbsp;W. Leibbrand - D. Med. W.schr. 1928, Nr. 47. Trauben-
zucker und Abstinenzerscheinungen der Morphinisten.

43.nbsp;G. Anton und J. Jacobi — Kl. W.sch. 1930, Nr. 33. Die Be-
handlung des Morphinismus durch Insulin und Traubenzucker.

44.nbsp;E. Joël und F. Fränkel, Biologie der Person. Band IV.

45.nbsp;U. G. Bijlsma e.a. — Opium en Morphine.

46.nbsp;J. Hollo, J. A. Patai u. E. Kolta — Archiv f. Exp. Path. u.
Pharmac., Band 107. Ueber die Wirkung des Morphins auf
des Säure-Basengleichgewicht des Menschen.

47.nbsp;O. Wuth — Kl. W.schr. 1931, No. 37. Zur Pathologischen
Physiologie der Morphiumentziehung.

48.nbsp;B. Light and E. G. Torrance — Archiv. Int. Med. 1929 Opium
Addiction.

49.nbsp;Dr. P. Modinos — The Curing of Drug Addicts. League of
Nations 0. C. 1188.

50.nbsp;Wen Chao Ma — Chinese Medical Journal, Vol. 56. No. 8.

51.nbsp;P. Wedel, Geneesk. Tijdschrift voor Ned.-Indië, 1932.

52.nbsp;British Medical Journal 30 Augustus 1930. Canadian Supple-
ment.

53.nbsp;Walter Straub — Ueber Genussgifte. Die Naturwissenschaf-
ten 26 November 1922.

54.nbsp;Gazette de Hollande, 14 October 1932.

-ocr page 187-

55.nbsp;Convention for limiting the manufacture and regulating the
Distribution of Narcotic Drugs. Protocol of Signature and
Final Act. Volkenbondstuk No. C. 455 M. 193. 1931 XI.

56.nbsp;}. J. L. Duyvendak -- China tegen de Westerkim.

57.nbsp;T. Z. Bau - The Chinese healing art. The Caduceus. Journal
of the Hongkong University Medical Soc., August 1926.

Overigens worde nog genoemd *):

Claude Farrère — Les petites alliées.

Jean Cocteau - Opium. Journal d'une désintoxication.

Encyclopaedic van Nederlandsch-Indië.

J. Joseph Pila — Le Trafic des Stupéfiants.

H. Thoms — Betäubungsmittel und Rauschgifte.

O Klein und J. Heinemann - Zeitschrift für Khnische Medi-
zin, Band 109-111. quot;Ueber das Verhalten des Blutzucker-
spiegels im arteriellen Blutequot;.

L. Pollak — Ergeb. d. Inn. Med. u. Kinderh. k. 1923 Band 23.
Physiologie und Pathologie der Blutzuckerregulation.

F. Bertram - Klinische Wochenschrift 1926 No. 46. Blut-
zucker und Gifte.

O. Wuth - Klinische Wochenschrift 1929, Nr. 11. Neue
Wege in der Therapie des Morphinismus.
Sir David J. Galloway - Opium Smoking. Far eastern Asso-
ciation of tropical Medicin 1923.

A. G. de Bruin — De Chineezen ter Oostkust van Sumatra.

H. Vortisch van Vloten - Aus der ärztlichen Wissenschaft
der Chinesen. Arch, für Schiffs und Tropenkrankh. Bd. XIX.

♦) De uitgebreide klinische Hteratuur over morphinisme wordt hier niet
vermeld.

-ocr page 188-

G. Olp — Beitrag zur Medizin der Chinesen. Arch, für Schiffs
und Tropenkrankh. Bd. XIV.

Bulletin de la Société de Pathologie Exotique 1913. Rapport
sur la Question de l'opium.

Archiv, für Exper. Pathologie und Pharmakologie. Bd. 59, 101,
107, 115, 125, etc.

B. J. Logre — Toxicomanies.

R. Porak — Les Stupéfiants.

Delphi Fabrice — L'opium à Paris,

Volkenbondsstukken onder de letters C. M. — Romeinsch
cijfer XI.

N. Simon — Ueber Darstellung und Zusammensetzung von
Rauchopium. Diss. Bern 1903.

r

-ocr page 189-

I. Het rollen langs den pijpekop om het opium den
^ gewenschten vorm te geven.

-ocr page 190- -ocr page 191- -ocr page 192-

ZENDINQSHOSPITAAU

„IMMANUELquot;

19

Bandoeng,

KOPOWEG • BODJONGLOA TEL.132
BANDOENG

Xs

GEGEVENS OPIUM-PATIENTEN.

Pratoeran orang-orang jang aken disemboehkon dari bahaja opium.

I. Naam
nama

II. Woonplaats (nauwkeurig, o.a. kampoeng. desa

blok en No.)nbsp;____ ___ ____

tempat~tinggal (dengen trang, sebagei kampoeng
dessa blok dan nomer roemah)

III.nbsp;Leeftijd
oemoer

IV.nbsp;Beroep (of bezigheid)
pakerdjaan (atau merdika)

Landaard

VI.

VIL

VUL

1.

V.

bangsa
Geslacht

prempoean atawa leïaki
Gehuwd

menika atawa tida

Kinderen
poenja anak

Sinds wanneer gebruikt hij opium?
dari kapankah ia mcnggocnaken opium?

Constant
tetep

Intermitteerend

1.

II.

III.

IV.

V.

VI.

VII.
VIIl.

1.

atau tjoema kadangi^ sadja
Hoe lang waren die intermissies?

bebrapa lamanja itoe kadang'-' dilaïcoeken?

Wat gebruikt luj?___

apakah jang ia goenaken?

Regie-opium, smokkel-opium. djitjing, andere
narcotica, alc.)nbsp;_

(öpTum-regie, opium-smokkel, djitjing, atau
lain-lain opium, alc.)

Hoeveel gebruikt hij?
brapa banjak ia goenaken?

(En op welke wijze wordt dit over den dag
verdeeld, eenige malen per week. Zaterdag-
avond?nbsp;___

dan tjara bageimanakah ini dibaginja dalam
sahari, berapa kali dalam seminggoe, apa sa-
ben malem minggoe sadja?

Is zijn gebruik constant gebleven of is het ge-
stegen? (waarom gestegen?)
apakah tinggal tetep, atau ada naik djoega? (ke-
napa itoe djadi naik?)

2.

2.

3.

4.

Z.O. Z.

-ocr page 193-

5.nbsp;Om welke redenen ging hij opium gebruiken?
apakah jang mendjadi sebabnja ia menggoena-
ken opium?

(Zoo mogelijk eenigszins uitvoerig toegelicht,
ziekte, psychische depressie, gewoonte van
milieu, voorbeelden)

sebrapa boleh soepaja diterangken dengan
sedjelas-djelasnja lantaran penjakit, peng-
godaan hati atau kebiasaan djelek)

6.nbsp;Welke gevoelens wekt opium-gebruik bij hem op?
perasaan bageimanakah jang didapatken olehnja,
sebab menggoenaken opium itoe?

7.nbsp;Waartoe heeft zijn opium-gebruik geleid?
hingga mendjadiken bageimanakah oleh ia meng-
goenaken opium itoe?

(Bankroet, afname werklust, vermoeidheid of
opgewektheid, bruikbaarheid in zijn omge-
ving) ___

(Bankroet, mengoerangken napsoe bekerdja,
lelah atau malah seneng, tjakep dalem pe-
kerdjahannja)?

8.nbsp;Is hij reeds behandeld, wanneer, wat was daar-
van het resultaat?

apakah ia soeda pernah bërobat, kapankah,quot; dan
bageimanakah kseoedahannja?

9.nbsp;Waarom is hij opnieuw begonnen?

apakah sebabnja ia moelaiken lagi itoe kebiasaan?

10- Waarom stelt hij zich nu onder behandeling?
apakah sebabnja ia sekarang berobat lagi?

(Psychische, materieele redenen)

(oleh sebab soedah djemoe, atau lantarêin
wang?)

11.nbsp;Ziet hij tegen ontwenning op, wat vreest hij daar-
van, wat verwacht hij ervan?

apakah ia merasa berat boeat brentiken itoe
biasaan, apakah jang ia takoetken, apakah jang
ia harepken?

12.nbsp;Heeft hij op eenig tijdstip zijn opium-gebruik
gezien als een misbruik en dus als een fout?
apakah kadang-kadang itoe j^ng^naën quot;opium
ia pernah pandang sebagei kekliroean?

13.nbsp;Wat is het resultaat bij ontslag?

bageimanakah hasilnja, sesoedanja ia kloear dari
roemah sakit?

14.nbsp;Aan wie werd de zorg voor deze patiënt overge-
dragen?

oleh siapakah pemeliharaan si sakit itoe iJïöë-
roesken?

9.

10.

11.

12.

13.

14.

15. Wat is het resultaat na een half jaar, na eent
bageimanakah kesoedahannja di dalem set»
tahoen, didalem setahoen?

iaar?

15.

igah

aan-

16. G^eft deze patiënt en zijn behandeling nog
leiding tot opmerkingen?

apakah ada hal^ da-i sisakit itoe dan rawat4nnja
di roemah sakit, jang perloe di bitjaraken?

16.

DIDERMAKEN OLEH DRUKKERIJ TJAN 6 Co. BANDOENG

-ocr page 194-

STELLINGEN.

1.nbsp;Van geneeskundige zijde behoort bij de overheid op doeltref-
fende maatregelen tegen de immigratie van Chineesche opium-
schuivers in Nederlandsch-Indië te worden aangedrongen.

2.nbsp;De ziekenzorg van de inheemsche bevolking op Java kan op
dochreffende wijze geschieden door middel van kleine hulp-
ziekenhuizen te platten lande, gegroepeerd rondom een goed
uitgerust centraal hospitaal. Van het allergrootste belang is
daarbij de goede verbinding van deze verschillende eenheden
niet het centrum.

3.nbsp;De pijn bij angina pectoris ontstaat door ischaemie van de
hartspier.

4.nbsp;Voor de bestrijding van de malaria op Java is de opheffing
van de zoutwatervischvijvers onnoodig.

5.nbsp;Het vraagstuk der rechtshandigheid beziet men beter vanuit
een functioneel dan vanuit een anatomisch gezichtspunt.

6.nbsp;De avertine-narcose is als basis-narcose een belangrijke aan-
winst voor de chirurgie.

7.nbsp;Bij chronische recidieveerende gonorrhoe verrichte men ure-
thrographie.

8.nbsp;De sepsis na angina verbreidt zich gewoonlijk langs de lymph-
banen.

9.nbsp;Bij placenta praevia centralis verdient de keizersnede den voor-
keur boven de metreuryse.

-ocr page 195-

10.nbsp;De huisarts behoort desverlangd voorlichting te kunnen geven
inzake het gebruik van anti-conceptioneele middelen.

11.nbsp;De meening van B o r d e t. overgenomen door Snapper,
als zouden quot;bij het sterk toengenomen slagvolumen van het
hart gedurende de inspanning de randgedeelten van het hart
zoo dun worden, dat zij voor Röntgenstralen doorgankelijk
wordenquot; 1). berust op een vergissing.

12.nbsp;In tegenstelling met de vrije bevolking zou in Nederlandsch-
Indië onder de z.g. quot;dwanggemeenschappenquot; geen berri-berri
behoeven voor te komen.

13.nbsp;Voor verschillende lichamelijke gevoelens en klachten bij In-
heemschen zijn in de ons bekende verschijnselenleer geen ge-
lijkwaardige symptomen te vinden. Zoo is de maagklacht quot;sêëlquot;
van den Soendanees eigenlijk quot;onvertaalbaarquot;.

1nbsp; Aanwinsten op Diagnostisch cn Therapeutisch Gebied. Hartziekten (blz. 26).

-ocr page 196- -ocr page 197- -ocr page 198-

fei ,. - .f '

-ocr page 199-
-ocr page 200-
-ocr page 201-
-ocr page 202-